Home
  By Author [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Title [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Language
all Classics books content using ISYS

Download this book: [ ASCII ]

Look for this book on Amazon


We have new books nearly every day.
If you would like a news letter once a week or once a month
fill out this form and we will give you a summary of the books for that week or month by email.

Title: De verwoeste steden aan de straat van Messina
 - De Aarde en haar Volken, 1909
Author: d'Albay, Jacques Tournadour
Language: Dutch
As this book started as an ASCII text book there are no pictures available.


*** Start of this LibraryBlog Digital Book "De verwoeste steden aan de straat van Messina
 - De Aarde en haar Volken, 1909" ***


DE VERWOESTE STEDEN AAN DE STRAAT VAN MESSINA.

Naar het Fransch van Jacques Tournadour d'Albay.


    Van Parijs naar Napels.--Vertrek van Napels naar Reggio
    met den spoorweg.--Eerste kampen van vluchtelingen.--De
    langs den spoorweg vernielde dorpen.--Te Reggio.--De
    puinhoopen.--Overtocht van Reggio naar Messina met een
    veerboot.--Te Messina.--Afgrijselijke tooneelen.--Wat de
    stormvloed beteekende, die op de aardbeving volgde.--Brand
    aan de haven.--Terugkeer naar Napels.


De geheele wereld heeft van angst gesidderd op den 28sten December,
toen de dagbladen berichtten, dat binnen weinige seconden Messina en
verscheidene plaatsen langs de Straat verwoest waren en dat 200000
personen verdwenen waren. Eenige dagen later vertrok ik in mijn
hoedanigheid van afgevaardigde van het fransche Roode Kruis naar
Napels, dat om de ligging in de nabijheid van het tooneel der ramp
gekozen was als bestemming voor de eerste schepen, die overvol met
gevluchten en gewonden zeewaarts waren gegaan. Napels werd dadelijk het
centrum, waar de ondersteuning zich concentreerde, die bestond in de
zending van personeel, van hulp in natura of in geld, gezonden uit alle
hoeken der wereld in een prachtig élan van algemeene naastenliefde.

Een maand lang heeft Napels zich tegen de zware taak opgewassen
getoond, de redders uitzendend naar de verwoeste streken en dagelijks
groote troepen verongelukten opnemend. Overal, waar het maar mogelijk
was, richtte men voorloopige hospitalen in; de civiele hospitalen,
de particuliere klinieken, de scholen en zelfs het Koninklijk Paleis
verdeelden de slachtoffers onder elkaar. Het kosmopolitische leven
van de stad stond opeens stil, zoo ging alles op in dat, wat allen
op dat oogenblik bezighield. Een nieuw leven begon, een ernstig,
ingetogen leven, als met ingehouden adem aan het werk gekluisterd.

Drie weken, zoo doorgebracht te midden van de angstkreten der
stervenden, van de hartverscheurende smart van diegenen, wier leven
als door een wonder was gered en die al de hunnen hadden verloren,
hadden ons voorbereid op ontzettende tooneelen. We stelden ons voor,
dat wij in Napels de wreedste staaltjes van menschelijk lijden hadden
aanschouwd. Maar die sombere tooneelen zouden weldra onbeteekenend
lijken naast een werkelijkheid, die nog oneindig veel verschrikkelijker
was.

Den 22sten Januari verliet ik met drie der vrome vrouwen, wier
edelmoedige zelfopoffering in die schrikkelijke weken zoo schitterend
uitkwam, Napels in den avond met den sneltrein, die in gewone tijden
in een enkelen nacht de ongeveer vierhonderd kilometer aflegt,
welke ons van Reggio Calabria scheidden. Voorbereid op ontberingen,
namen we slechts het strikt noodige mee, dekens, wat linnengoed en
eenige proviand. Het scheen, dat de nacht ongestoord verloopen zou,
maar een poosje eer het dag werd, stak er een hevige wind op en
blies met zooveel kracht, dat de waggons onder de drukking scheef
overhelden. Gelukkig duurde de storm niet lang en we herwonnen weldra
onze gerustheid, die een oogenblik verstoord was geworden. Bij elk
station moesten we eindeloos lang wachten, zoodat we bij zonsopgang
nauwelijks halfweg waren gekomen. De spoorweg volgt ongeveer het
strand der Tyrrheensche Zee aan den voet der laatste uitloopers van
de Apennijnen, die, bedekt met cactussen, ter hoogte van vier- of
vijfhonderd meter bijna loodrecht in zee vallen. Aan de andere zijde
strekt zich een smalle strook lands uit, beplant met citroenboomen
van donkergroene kleur, waarin de vruchten gouden vlekken brengen.

Recht achter kaap Vaticane verspert de siciliaansche kust met den
sneeuwtop van den Etna den horizon als met een donkere lijn. In de
richting van de open zee wijzen een zwarte kegel en lager eenige
lichtgrijze wolkjes ons den Stromboli en de Liparische eilanden
aan. Drie uren lang konden we genieten van het wonderschoone
schouwspel; toen verdween alles achter het schiereiland Monteleone,
daar de trein meer landwaarts in liep.

De eene na de andere gingen ons de plaatsjes voorbij, gelegen aan
de kust: Pizzo met zijn visschersvloot en zijn haven achterin de
golf van Santa Eufemia, Tropea, Nicotera en eindelijk Palmi. Bij
laatstgenoemde plaats begint de zoo hevig geteisterde zone, die de
schokken van 28 December had te verduren.

De verwoestingen zijn hier niet bijzonder groot; slechts enkele
huizen hebben echt van de aardbeving geleden; toch zijn er één of
twee ingestort, die een dertigtal personen onder het puin hebben
begraven. Overal is de doorgang versperd; er liggen kisten met
voorraden in den weg, pakken kleeren tusschen tonnen chloorkalk. Daar
zagen we voor het eerst de kampen van vluchtelingen. In de wagens
met koopwaar gevestigd, of onder tenten of in barakken van planken,
schijnen ze zich al vrij gauw te hebben gewend aan dit nieuwe leven.

Wij komen al minder vlug vooruit; de weg heeft veel geleden, en de
inderhaast gedane herstellingen leveren niet de gewenschte veiligheid
op. Eindelijk komen we bij Bagnara Calabria, een grenspost van het
gebied, dat in staat van beleg is verklaard. Aan het station heerscht
een buitengewone levendigheid. Niet zonder moeite gelukt het mij, er
de oorzaak van te vernemen. Tengevolge van een stoot, die in den morgen
werd gevoeld, heeft er een instorting plaats gehad, die de verbindingen
heeft verbroken en schrik onder de bevolking heeft verspreid.

Op deze plek is de spoorweg, die midden tusschen het strand en een
cornicheweg door loopt, versperd door drie reusachtige blokken,
die eerst op den weg waren gevallen en van daar op de spoorlijn zijn
overgesprongen. Arbeiders, met touwen vastgebonden boven het ledige,
werken met houweelslagen, om de rotsblokken, die naar beneden dreigen
te storten, te verwijderen. Er worden daarna gaten geboord in het
grootste der rotsblokken, en dynamiet slaat ze dan spoedig tot
gruis. Dan wordt de opruiming geregeld voortgezet. Eén enkele der
rails is gebroken, de andere is verbogen, maar wordt met hefboomen
weer rechtgezet. De gebroken rail wordt vervangen, en weldra gaan we
weer vooruit, voorzichtig over de gerepareerde lijn.

We gaan Scylla voorbij, waarvan de vooruitstekende rots zich goed
heeft gehouden. Te Cannitello is het schouwspel treurig; daar is
alles met den grond gelijk gemaakt; van het station is ook slechts
een puinhoop over, terwijl overal elders de stations in goeden staat
zijn gebleven. Op den weg zien we groepen ongelukkigen, geduldig op
de komst van den trein wachtend, waarmee ze zullen worden weggevoerd
van deze plaatsen van dood en verderf.

Daar zijn we eindelijk bij Villa Giovanni, eertijds een stadje van
3000 inwoners, nu nauwelijks 800 tellend. Dit is het punt, waar de
veerboot overgaat, die de siciliaansche lijnen met het vasteland
verbindt. Van het dorp zijn slechts eenige muurbrokken over en hoopen
puin; de boomgaarden vol citroenboomen, die het dorp omringen, kunnen
geen vroolijk tintje aan het landschap geven. Aan het strand worden
planken ontscheept en balken, die voor de oprichting van voorloopige
gebouwen zullen dienen, houten gebouwen, die beter geschikt zijn op
den onvasten grond, dan steenen.

De zijlijn, die van de hoofdlijn naar de veerboot voert, is volkomen
vernield door den springvloed, waarmee de schok van 28 December gepaard
ging. Het opgeruimde materiaal, dat hier en daar groote bergen vormt
en elders weer lagere hoopen, heeft den weg in een montagne russe
herschapen, en werklieden zijn bezig met geniesoldaten, om hem weer
in beteren staat te brengen. Bij het station wacht op het perron een
gezin van vluchtelingen, gezeten op pakken goed. De oude moeder, die
gebrekkig en half blind is, heeft twee dagen op haar matras gelegen,
zooals die op een brok muur in evenwicht werd gehouden als door een
wonder. Ze kon zich niet bewegen, was niet in staat om te roepen,
en haar hond, die met haar aan den dood was ontkomen, wist door zijn
wanhopig geblaf de aandacht te trekken van de redders.

Na Villa Giovanni gaan we door Catone en Archi, dorpjes, die
uitsluitend van de vischvangst bestaan en van het verbouwen van
citroenen en bergamotten, waarvan de doordringende geur zelfs op zee te
ruiken is. In al die kleine kustplaatsjes is de sterfte verschrikkelijk
groot geweest, zoowel door de hevigheid van de schokken als door
het gemis van stevigheid der woningen, die slordig waren gebouwd van
steenen, los of met slechte kalk aan elkaar verbonden.

Het schijnt, dat hier de seismische beweging vooral en in hoofdzaak
golvend is geweest, want bijna overal zijn de afsluitingsmuren
der boomgaarden, die toch volstrekt niet hoog zijn, ingestort en,
bijzonderheid die niet zonder beteekenis is, de groote meerderheid,
om niet te zeggen, bijna het geheele aantal is naar het Oosten of
Zuidoosten gevallen, terwijl toch de hoofdrichting der spleten en
instortingen geregeld van het Zuiden naar het Noorden was gericht,
volgens een lijn, die blijkbaar met de kust evenwijdig liep.

Tegen den namiddag kwamen wij aan bij wat eens het station van Reggio
Centrale was. Het hoofdgebouw, dat half was ingestort, is moeten
ontruimd worden; alleen een klein gebouwtje van één verdieping heeft
weerstand geboden, het Ufficio Merci, dat thans niet enkel dient als
bagagebureau, zooals de naam aangeeft, maar ook als algemeene kas voor
de bezetting. Daarvoor staat een soldaat op wacht, met de bajonet op
het geweer. Nadat we ons van al wat we konden missen hadden ontdaan,
verlieten we het station.

Door kleine straatjes, waarvan de namen verdwenen zijn met de
muren, waar ze op waren geschreven, bereiken we de bovenstad;
overal ondergang en dood. Het Corso Garibaldi, de hoofdverkeersader
van de stad, is niet meer dan een monsterachtige hoop puin; de
grond is opengespleten en bedekt met brokken ijzer, fragmenten van
kroonlijsten en met kleedingstukken, die met bloed en slijk bevlekt
zijn. De voorgevel van den schouwburg is ervan gescheiden en helt
dreigend voorover. Eenige schreden verder is er een kerk ingestort,
en daarbij heeft de gevel alleen standgehouden, nauwelijks voor vallen
behoed door enkele zwakke staven.

Bij elke schrede jagen wij een fijn stof op, dat overal door dringt en
de keel toeknijpt. We komen eindelijk aan een fontein, waar we onzen
dorst kunnen lesschen, dank zij de welwillendheid van een soldaat en
een burger, die ons ieder om te drinken een dier reuzengroote glazen
leenen, de eenige, die men in dit land vindt en die zeker bijna een
liter inhoud hebben. De soldaat weigert nadrukkelijk, wat wij hem
willen aanbieden voor zijn welwillendheid; maar de burger laat zich
niet lang smeeken en neemt dadelijk aan.

We keeren naar de haven terug door de Aarts-bisdomstraat, een der
weinige straten, waar de carrentini, de wagentjes van de streek,
die toch zoo licht zijn, nog kunnen rijden, beladen met planken of
tentlinnen. In het Marinegebouw heerscht een zekere levendigheid; er
zijn voorloopige kampen opgeslagen op de terreinen, schuilplaatsen,
gemaakt van losse planken, die men maar schuin heeft neergezet
met den eenen kant op den grond en den anderen tegen het hek aan,
dat de plaats van den weg scheidt. Vóór elke zoo geïmproviseerde
tent brengen kinderen in lompen brandstoffen aan op een houtvuur,
waar een onmogelijke soep op kookt in reuzenketels, die wie weet van
waar zijn gekomen. Die vuren geven een ondragelijken stank, waarvan
we weldra de oorzaak zouden leeren kennen. Tengevolge van het gebrek
aan hout branden de vluchtelingen alles, wat hun in handen komt,
vooral oude meubels, waarvan het droge hout, met stof overtrokken
of met paardehaar gevuld, vlug brandt, maar een verstikkenden rook
geeft. Mijn drie dames hebben haar hoeden opgehouden, die hoewel
nog al bescheiden, haar toch in het oog doen vallen, en deze dracht
uit de beschaafde wereld wordt door een aantal van die ongelukkigen
opgevat als een uittarting van hun ellende.

De avond valt, als wij in de nieuwe stad aankomen, die opgericht is
na de ramp, terwille van de gebouwen voor den openbaren dienst. Het
zijn maar houten barakken, van grove planken opgetrokken en alle aan
elkander gebouwd, met alleen de volstrekt noodige afscheidingen. Maar
de open ruimte, die ze op den weg overlaten, is zoo klein, dat men
naar binnen moet gaan, om niet in aanraking te komen met de rijtuigen,
die gelukkig zeldzaam zijn. Zoo bereiken wij de aanlegplaats van
de veerbooten. De kleine haven schijnt niet al te veel te hebben
geleden; maar toch is de pier, die haar aan den kant van de straat
beschermde, ten deele weggerukt, zooals de wagens met koopwaren,
die er stationeerden op het oogenblik van de catastrofe en waarvan
nu enkel de daken nog boven de wateren uitsteken.

Wij besluiten naar het station terug te keeren, een sombere tocht
in den nacht; het is zoo goed als volkomen stil; de maan werpt een
bleek schijnsel op de doode stad en op den Etna, waarvan de witte
silhouet indrukwekkend tegen den donkeren hemel afsteekt. Nu de
nacht is gekomen, stijgt een pestlucht uit de ruïnen op en grijpt
iemand bij de keel. Wij wisselen geen woord, gaan maar zwijgend
voort, zooveel mogelijk de spleten vermijdend. Eindelijk bereiken
we het stationsplein, dat geheel ingenomen is door de kampen van de
troepen. Nadat we door de tenten een ommegang hadden gemaakt, die ons
eindeloos scheen, staan we weer op het perron van den spoorweg. Vóór
het gebouwtje, waar we ons hoofdkwartier hebben opgeslagen, zitten
soldaten en een oude vrouw rondom een vuurpot, en op eenige schreden
afstands ligt een stapel hout.

Wij komen terug in het Ufficio, waar we, zoo goed en zoo kwaad als het
gaat, ons middagmaal nuttigen, het intusschen hartelijk betreurend, dat
er niets te drinken is; maar het water der fonteinen heeft een flauwen
smaak van verrotting, die ons er een grooten tegenzin in geeft. Daarna
gaan we eraan denken, ons in te richten voor den nacht. Een der
weinige overlevende beambten heeft ons wel de aankomst van een trein
verkondigd, die den nacht te Reggio moet doorbrengen, maar we brengen
onzen slaap in groot gevaar, als we daarop gaan wachten.

Op dat oogenblik hooren wij iets als een dof gerommel, weldra gevolgd
door een geluid, alsof perkament in elkaar geknoeid wordt. Eer we
den tijd hadden, om ons rekenschap te geven van wat er gebeurt, is
de beambte met een sprong overeind gevlogen, en in verwarring sleept
hij een der dames, die het dichtst bij was, mee naar buiten onder
het geschreeuw van "Fore, Fore!" Vuur, Vuur! Verbluft, haalden wij
nauwelijks adem; een brandende damp sloeg ons in het gezicht; het
geheele gebouw werd als aangegrepen door een plotselinge schudding,
in de muren en overal rondom ons heen hoort en voelt men, hoe de
steenen over en tegen elkaar schuren met een kenmerkend gekraak.

Eerst op dat oogenblik begrijpen we, dat er een aardbeving aan het
werk is; onze blikken worden als getrokken naar de zoldering, die
golft, om er duizelig van te worden. Voor onze verschrikte oogen zien
we langzamerhand de steenen hun verband verliezen; de muren scheuren,
en in verschrikking voelen we duidelijk, dat het huis zal instorten en
ons begraven onder zijn puin. Als met lamheid geslagen, denken we er
eerst aan, ons naar buiten te begeven op het roepen van onze gezellin,
die bespeurt dat wij haar niet volgen.

Ondanks onze haast heb ik de belachelijke voorzorg genomen, den zak
proviand mee te nemen. Nu zijn we allen weer in de buitenlucht, waar
de soldaten teekenen geven van gerustheid, om ons te doen begrijpen,
dat alle gevaar voorbij is. Zooals we later hebben vernomen, was de
duur van dien schok negen of tien seconden, en zelfs in de open lucht
werd hij sterk gevoeld. We zien elkaar wat bleek en verschrikt aan;
maar de beambte is groen, en met vertrokken gezicht klaagt hij:
"Terribile, terribile! La disgrazia e sobra noi, questo dunque no
finira mai!" "Vreeselijk, vreeselijk! Het ongeluk is over ons gekomen;
zal het dan nooit wijken!" Hij heeft namelijk de ramp van 28 December
bijgewoond en de herinnering aan dien verschrikkingsnacht vervolgt
hem nog altijd.

Toen de eerste ontroering voorbij was, gingen we aan het beraadslagen;
drie vierden van onze bagage zijn binnen gebleven; na ons te hebben
overtuigd, dat we ons snel uit de voeten zouden kunnen maken, als
er onraad was, gaan we die halen en brengen alles in veiligheid,
dat wil zeggen, in de open lucht. Niemand heeft er meer lust aan,
den nacht onder een dak te slijten; het vooruitzicht van dat in
den slaap op het hoofd te krijgen, heeft niets aanlokkelijks. Maar
waar dan nu heen te gaan? Rondom het vuur zijn alle plaatsen bezet,
en niemand denkt erover, ons de zijne af te staan. Aan den anderen
kant is het een goddelijke nacht, al is hij koel. Den hoop planken
bespeurend, maak ik er een deel van effen, zoo goed het gaat, en op
die geïmproviseerde estrade strekken we ons uit, beschut voor den wind
door onze koffers en pakken, als een muur opgericht. De aanblik van
de vier lichamen, uitgestrekt op dien hoop planken, is blijkbaar wel
iets bijzonders, en er is niet veel verbeeldingskracht voor noodig,
om ons te houden voor lijken, die men er heeft achtergelaten.

Zoo denken er zeker ook over die groep officieren, die begeleid
door soldaten, voorzien van toortsen, ons tijdelijk kamp komen
inspecteeren. Bij het rookende en bewegende licht der toortsen worden
de schaduwen bovenmatig lang en geven iets fantastisch aan de mantels
der officieren. Eindelijk gaat de groep voorbij. Toen zouden we rustig
hebben kunnen slapen, als er niet zoo'n volkomen gemis aan comfort was
geweest, en als we niet de vrees koesterden voor nieuwe schokken. En
inderdaad tusschen negen en tien uren hebben wij driemaal, zeer juist
geteld, den grond opnieuw voelen trillen, maar veel minder sterk dan
den eersten keer. Weldra worden wij door de stijfheid in de leden
overwonnen en moeten de een na den ander opstaan, zoodat de helft van
den nacht wordt gesleten met heen en weer loopen op den weg. Op het
oogenblik, dat we eraan wanhoopten dien nacht een oog te sluiten,
weerklinkt er een fluit; dat is de befaamde trein, die al zoo lang
is aangekondigd en nu eindelijk binnenkomt. De beste waggons zijn in
een oogwenk bezet door dringende menschen, die uit alle hoekjes en
gaatjes te voorschijn komen. Niet zonder moeite maken wij ons meester
van een compartiment derde klasse, overgelukkig, dat we het nog vinden.

De nacht ging voorbij zonder andere incidenten dan twee schokken,
maar die al zwakker werden. Zoodra het dag is geworden, verlaten wij,
zoo frisch en verkwikt als men het zijn kan na een dergelijken nacht,
onze schuilplaats, die haar weg vervolgt. En rondom het vuur, dat
met moeite weer wordt aangemaakt, wachten wij tot het dag is.

Wij gaan opnieuw naar de stad. Dezen keer hebben mijn drie dames
haar hoeden niet opgezet, maar den zwarten doek omgeslagen, de eenige
hoofdbedekking, die de vrouwen van Calabrië dragen, en zoo blijven we
gemakkelijker onopgemerkt. Eenige straten zijn druk en levendig; op een
open terrein heeft een gezin van vluchtelingen de tent opgeslagen of
liever een ellendige planken hut. Een uithangbord, dat niet overmatig
artistiek is uitgevoerd, licht ons in, dat dit een café is. Wij komen
nader, en ik maak gebruik van de gelegenheid, om een blik te slaan
in het gebouw, dat twee meter breed is en hoogstens vier meter lang,
en waar men de bontste mengeling van voorwerpen aantreft, die men
zich maar voorstellen kan. Een mandoline is de buurvrouw van eenige
gedeukte ketels, terwijl onder de tafels twee kleine kinderen een
epischen strijd voeren. De hut herbergt in het geheel negen personen,
waarvan vijf kinderen. Een enkele der ongelukkigen ziet er wezenlijk
bedroefd uit. Het is een man, wiens vrouw is gestorven, niet bij de
ramp, maar twee dagen te voren aan een ziekte. De anderen hebben een
echtgenoot, ouders, vrienden en bloedverwanten verloren, maar bij
de catastrofe, en de moreele schok is te groot geweest, dan dat de
smart al recht wordt gevoeld.

Ook lijkt het, of het gebeurde nu reeds voor hen iets is, dat lang
geleden is gebeurd. Ze worden te zeer geheel in beslag genomen door
de dringende eischen van het tegenwoordige oogenblik, dan dat ze tijd
hebben aan hun verliezen te denken. Het omgekeerde heeft plaats bij
diegenen, wier leven niet totaal is onderste boven geworpen; ieder
oogenblik herinnert alles hen aan wat ze hebben verloren.

In de ambulances doet zich nog een ander verschijnsel voor; bij
den moreelen schok is de physieke gekomen en velen zijn gebleven in
een toestand van verwezenheid, waaruit niets in staat is, hen op te
wekken. Anderen daarentegen zijn zoo verschrikkelijk opgewonden, dat
het minste ongewone geluid hen van hun leger doet opspringen. Maar
talrijk vooral zijn diegenen, die zich geen rekenschap schijnen
te geven van de gansche uitgestrektheid van hun ongeluk en die een
onverwoestbare hoop in de toekomst hebben behouden.

Wat verder trekken twee soldaten, die puinhoopen opruimen, onze
aandacht. De geheele inwendige structuur van een huis is verwoest;
alleen de gevel en het dak zijn overgebleven. In de benedenverdieping
ziet men door een breede deur een onontwarbare mengeling van ijzeren
balken, gebroken meubels, waar witte bedden en matrassen heldere
tinten in werpen. Vooraan op den drempel van het huis een lijk. Wij
komen naderbij; de zwarte haren slepen los door het stof; kalk heeft
er een witte laag over uitgestort, die ze grijzend doet schijnen;
toch is het maar een meisje van elf jaar. Het tengere lichaampje is
nauwelijks bedekt met een stuk linnen. Het gelaat, dat goed is bewaard
gebleven, schijnt niet vertrokken als in lijden; de dood heeft het
kind blijkbaar in den slaap overvallen, zonder haar den tijd te laten,
zich te verweren. Men ziet geen enkel teeken van een wonde, maar een
bundel haren, die achter het oor zijn vastgeplakt, werpt licht op
den gewelddadigen dood. Het arme kind is verpletterd geworden. Een
doodkist van vier slecht aaneengevoegde planken wacht de doode.

Geen nieuwsgierigen; wie voorbijgaat, heft even de oogen, om te kijken,
maar wendt ze dadelijk van het reeds gewone schouwspel af en gaat
vlug verder.

Van de kerk Del Rosario zijn de klokketoren en de gevel afgeslagen,
en nu verspert een reusachtige puinhoop den toegang. Middenin rijzen
nog de voetstukken van zuilen, en het witte marmer schittert in de
zon. Een kind van een tiental jaren vertelt ons, dat onder het portiek
van deze kerk hij en zijn beide broertjes vroeger gingen slapen. Den
28sten December was hij lang vóór zonsopgang in de bergen bessen gaan
zoeken. Dat was zijn behoud geweest. Nooit heeft hij zijn broertjes
teruggezien, en "toch zijn ze daar", zei hij laconiek en wees met
de hand naar den puinhoop, waarover we liepen. Als men hem vraagt,
waar hij nu van leeft, zegt hij: "O, ze geven mij te eten. Ik ga de
mannen ophalen, die de dooden wegdragen."

Iets verder voeren de omhooggaande straten ons naar den voet der
citadel, gebouwd van reuzengroote steenen. Liggend op een hoogte,
die vast scheen en hecht, was het, of ze weerstand zou hebben moeten
bieden. Maar de fondamenten zijn onderwoeld geworden bij den geweldigen
schok; in de cyclopenmuren is een bres geslagen en daaruit heeft het
gebouw in den nacht der verschrikking de bandieten en ongelukkigen
uitgebraakt, die binnen de muren der vesting waren opgesloten. En
in dien tijd kwam bijna het geheele garnizoen om het leven, begraven
onder het puin der kazematten.

Een aanplakbiljet op een muur is bijna onbeschadigd gebleven. Het
kondigt aan, dat er een voorstelling van de kinematograaf zal worden
gegeven, en door een zonderling spel van het toeval is een der nommers
van het programma "De Aardbeving".

Afdalend naar het Corso Garibaldi wijst men ons, waar de zondagmis
wordt gehouden. Het is in een klein, laag huisje van één verdieping,
dat weinig schijnt te hebben geleden. Boven de deur kan men lezen:
"Birra et Liquori". In een vertrek daarachter is het altaar opgesteld
op schragen. Daar de kamer te klein is, blijft de helft der geloovigen
buiten de deur, en te midden van hen houdt een oud vrouwtje haar ezel
bij den teugel.

We komen bij de aanlegplaats van de veerboot, die den dienst tusschen
Messina en Reggio waarneemt. Van den 10den Januari af hebben de
bootdiensten weer geregeld plaats gehad; maar eerst een week later
kon, nadat de wegen waren hersteld, het wagenvervoer worden hervat,
zoodat de gewonden zonder overscheping van Sicilië naar het vasteland
konden worden overgebracht. Door hun zeer afgeplatten vorm hebben
de veerbooten weerstand kunnen bieden aan de hooge golven, die op de
kust aansloegen onmiddellijk na de eerste schokken.

De overtocht over de straat is wezenlijk feëriek, en de hooge
sneeuwtoppen der Apennijnen en der bergen van Sicilië vormen de
treffendste tegenstelling met de oevers, waar de donkere ruïnen
grijnzen, die zich als achter citroenboomen trachten te verbergen. Drie
kwartier varens op zee, en we komen de haven van Messina binnen,
"bella Messina", zooals niet laten kunnen haar te noemen degenen,
die haar kenden in den tijd van haar glans. De ontscheping heeft
zonder ongevallen plaats. Op deze plek is de kade geheel vernield;
van een kleine werf, waar vroeger de koopwaren werden ingescheept,
zijn niet anders overgebleven dan verwrongen ijzeren staven.

Bij de pier stond een lang gebouw, waarvan niets dan gescheurde muren
zijn blijven staan, laatste sporen van de kazerne, waar vierhonderd
karabiniers den dood vonden. Het tooneel is hier veel aangrijpender
dan te Reggio; de verwoesting is in haar afgrijselijkheid veel
roerender. De kade is hier en daar ten deele in zee gestort, en daar,
waar de groote granietplaten de vloeren vormden, gapen nu diepten van
zes of zeven meter. Elders is de dooreengewoelde en gespleten grond
door water overstroomd, en men kan er niet langs dan over planken,
die als brugjes van den eenen naar den anderen kant zijn gelegd.

Van de heerlijke paleizen, waarop Messina zich terecht verhief, wat
is er thans van over? Halfingestorte muren en gevels, die een oceaan
van ruïnen achter zich verbergen. In een der straten, die van de kaai
naar het station voeren, is de afsluitingsmuur van een gasfabriek
in één stuk gevallen. Hij beslaat de heele breedte der straat, en de
lage karren, met groote, bruine buffels bespannen, rijden erover als
over een effen weg. Op het stationsplein heeft men een reeks tenten
opgeslagen, die dienen als voorloopige ambulances en tot herberging van
enkele stationsdiensten, nu enkel twee vleugels van het stationsgebouw
zijn blijven staan; maar hoezeer gescheurd en onvast! De Piazza del
Collegio Militare biedt wel den treurigsten aanblik van verwoesting. De
eene zijde van het plein was geheel ingenomen door de gebouwen van een
militaire school. De bovenverdiepingen stortten in, maar hebben in
het vallen den gevel der eerste verdieping gespaard, die nu doodsch
en somber, de lijken van meer dan honderd jonge menschen, de gansche
schoolbevolking, aan het oog onttrekt. En overal, waar men heen ziet,
één enkel schouwspel; puinhoopen, één enkele gedachte, de dood.

De Via Garibaldi, de handelsstraat van Messina, ziet er bedroevend
uit. Wat de aardbeving had willen sparen, is een prooi van den brand
geworden. Een incidenteele brand, zeggen sommigen; een misdadige,
beweren anderen, denkelijk zonder reden.

Een merkwaardige omstandigheid is de indruk, dien de ramp maakte
op de weinige bewoners, die buiten waren op het oogenblik van de
eerste schokken.

Een van hen, een bakker, die even te voren uit zijn werkplaats was
gekomen, vertelde mij het volgende van die tragische oogenblikken:
"Ik had pas mijn werk gedaan en daar ik door een kleinigheid was
opgehouden, haastte ik mij naar huis, naar mijn vrouw en twee kleine
meisjes. Gaande door de Via del Primo Settembre, stapte ik vlug
voort; maar de lucht kwam mij zwaar voor, en ik voelde mij niet
prettig. Het was nog geheel donker, maar ik kon toch een kar uit de
tegenovergestelde richting zien aankomen, met een muilezel bespannen
en een pleintje overstekend. De voerman had de grootste moeite, om
zijn dier vooruit te krijgen. Het leek zenuwachtig en ongeduldig,
deed telkens zijsprongen en ging dan weer in vaart vooruit, om even
daarna stil te staan. Om het wilde dier uit den weg te blijven, week
ik ter zijde op het pleintje; dat was mijn redding. Op dat oogenblik
scheen de grond onder mij weg te gaan; met trillende beenen bleef ik
onbewegelijk staan, niet in staat een lid te verroeren. Enkele seconden
lang leek het mij, dat de huizen aan het plein een afgrijselijken dans
uitvoerden. Ik zag muren instorten; een dicht stof omhulde alles,
en ik voelde brokken steen aan mijn voeten vallen. Ik had volstrekt
geen geluid gehoord, maar op dat oogenblik kreeg ik de gewaarwording
van een gruwelijk lawaai, dat maar steeds aanhield, zonder dat ik
het had hooren beginnen.

Ik merkte de haastige schreden van de menschen, die zich trachtten te
redden, als witte schaduwen voorbijschuivend in den nacht. Ze gaven
geen geluid, schreeuwden in het geheel niet! Ik dacht, dat het einde
der wereld daar was, wachtte den dood af, onbewust nu en niet meer
in staat, te denken en te begrijpen. Toen klonk er een luguber gebalk
verschrikkelijk boven het lawaai uit; de muilezel, verpletterd onder
een vallenden muur, gaf den doodssnik, en het was als een scheuring
van de stilte, een vreeselijke uitbarsting van menschelijk geklaag,
dat als een orkaan losbrak, een wanhoopsgegil, dat ten hemel steeg.

Eerst toen kwam de herinnering aan mijn vrouw en kinderen bij mij
boven; zonder te denken aan het gevaar, liep ik voort; een verblindend
licht deed mij schrikken, en ik had een gevoel, of ik in de lucht
werd opgetild..... Toen ik weer bij kennis kwam, was het dag; maar
de zon stond al laag bij den horizon. Ik lag op het dek van een
stoomboot, die mij eerst te Palermo aan wal zou zetten, waar door
een bovenmenschelijk toeval ik eenige dagen later mijn vrouw en mijn
dochtertjes gezond en wel terugvond."

Als diegenen, die om zoo te zeggen als toeschouwers de ramp hebben
bijgewoond, hebben moeten gelooven aan het vergaan der wereld, is het
zeer waarschijnlijk, dat er onder de in hun eigen woning begravenen
zeer velen zullen zijn geweest, die geloofd hebben aan een bijzondere
ramp, die hen alleen trof. Aan den anderen kant zijn er plaatsen, waar
de schokken maar zoo licht zijn gevoeld, dat het is kunnen gebeuren,
dat een man, die door den eersten schok was wakker geworden en die
niets bijzonders om zich heen zag, weer is gaan liggen, tot het licht
was, en toen eerst, buiten gekomen, een indruk kreeg van den omvang
der ramp.

Wij hebben de terugreis gemaakt met dien ontsnapte, zonder dat hij het
wist, en hij heeft ons verteld van zijn ontsteltenis en van zijn angst,
dat hij gek was geworden, toen hij het monsterachtige schouwspel vóór
zich zag.

Bij het kruispunt der Vier Fonteinen, aldus genoemd naar de versiering
op de vier hoeken, treden we dat deel der stad binnen, dat het meest
is gehavend; het is slechts een hoop puin, en niets wijst er meer
aan, waar de straten waren en waar zich de huizen bevonden. Een
verschrikkelijke chaos, waar duizenden dooden onder rusten.....

Met moeite onzen weg vervolgend naar het Westen der stad, bereiken
we de nauwe straatjes van het Academiegebouw en zijn omgeving. De
boeken uit de Bibliotheek liggen over den grond gestrooid tusschen
het materiaal van een kuiper. In die smalle straten, die weinig lucht
krijgen, is de reuk onuitstaanbaar. Op de derde verdieping, waarvan
de gevel is ingestort, is een hond wanhopig aan het huilen, en dat
eenzame geklaag in de doodsche stilte, die over de stad hangt, heeft
iets oneindig treurigs en sombers, dat iemand doet rillen. Misschien
waakt hij daar boven naast het lijk van zijn meester.....

Wij worden genoodzaakt, op gevaar af, twintigmaal te vallen, een
reusachtigen hoop balken en steenen te beklimmen, die den eenigen weg
verspert, voor ons beschikbaar. Op den top is treurig een man gezeten
op een stuk van een kroonlijst en houdt, met iets vermoeids in al
zijn doen, toezicht op de arbeiders, bezig met het opruimen van het
puin. Groot en forsch, met energieke trekken en sobere gebaren, lijkt
hij ons vijf-en-dertig of veertig jaren. We spreken hem aan, en hij
antwoordt in het Fransch. Hij is ingenieur en leidt de opgravingen,
die op de plek, waar nog zoo kort geleden zijn huis stond, worden
gedaan. Met enkele woorden en met eentonige, klanklooze stem vertelt
hij ons, rustig en gelaten, alsof hij van een vreemde sprak, zijn
droevige geschiedenis. "Dit hier was mijn huis, waar ik woonde met mijn
kleinen jongen van een jaar en mijn broeder. Toen de dood is gekomen,
heb ik mijn kind in de armen genomen en heb getracht, mij te redden,
maar verder herinner ik mij niets meer. Ik ben vijf uren onder de
puinhoopen blijven liggen; steenen beletten mij, mijn beenen vrij
te maken; en ik hield steeds mijn jongentje tegen mij aan. Toen men
ons is komen bevrijden, leefde ik nog, maar in mijn armen was mijn
zoon gestorven."

"En uw broeder?"

"Dien heb ik pas gisteren weergevonden, maar hij heeft niet geleden;
hij moet dadelijk gestorven zijn, want hij had aan de slaap een
diepe wonde."

En toen we hem vroegen, of hij dacht dat er in zijn huis veel
slachtoffers zouden zijn, zei hij: "Ja, wij woonden daar met een
vijftigtal menschen en ik ben op het oogenblik de eenig overgeblevene."

We zijn allen dieper bewogen, dan we willen laten blijken. De
eenvoudige toon, die zoo diep geschokt en vermoeid klinkt, waarop
die man ons die dingen heeft gezegd, heeft den diepsten indruk
op ons gemaakt. En toch is zijn geschiedenis lang niet een der
verschrikkelijkste.

In het hospitaal Della Pace te Napels was een klein meisje uit
Messina. Twee dagen lang was ze half begraven gebleven onder het puin,
waar alleen haar linker been onder uit kwam. Den tweeden dag ging er
een uitgehongerde hond voorbij, zag het been en wierp er zich gulzig
op. Halfdood en te zwak, om te roepen of zelfs om een beweging te
maken, voelde het meisje, dat het dier aan haar voet knaagde, en toen
men haar bevrijdde, was de voet verscheurd.

Als men met de overlevenden spreekt, is er vooral één zaak, die de
aandacht trekt. Het schijnt, dat de feiten, waar ze over spreken, niet
henzelven betreffen; het is of ze onbewust een van buiten geleerde
geschiedenis vertellen, waarbij ze in het geheel niet betrokken zijn,
en toch zijn zij zelf de slachtoffers.

Den volgenden morgen bevinden we ons te midden der puinhoopen; de
heldere hemel, de zon, die aan alles fleur en leven bijzette, had onze
sombere stemming van den vorigen dag verdreven. Op de oneffen kaden
en de uit de voegen geraakte straatsteenen zien we wagens en karren,
getrokken door groote buffels met kromme horens. Dat is de eenige
plaats, waar men nog een schijn van leven kan waarnemen. Bergbewoners
komen naar beneden uit hun dorpen en geleiden hun ezels, beladen
met manden radijs of oranjes en sinaasappelen, hoog opgestapeld in
rieten korven, aan elken kant van het dier bijna tot op den grond
afhangend. De kleine karren, de carettini, zoo fraai geschilderd,
gaan voorbij, tot boven aan toe volgeladen met de voorwerpen, die de
vluchtelingen dagelijks uit de ruïnen te voorschijn halen.

Een zwarte rook stijgt op uit het plein vóór het gemeentehuis, de
Municipia, waar de brand nog niet is gebluscht. Na eenige dagen onder
de asch te hebben gesmeuld, is hij weer begonnen, en soldaten zijn
bezig, hem te bestrijden. Iets verder op de kade is het standbeeld
van Neptunus niet in het minst beschadigd; de naar de stad het gelaat
wendende god heeft zijn impassibel gezicht behouden.

Als we te midden van de ruïnen ons onderzoek voortzetten, zien we
een groep huizen, die volkomen onbeschadigd is gebleven; nauwelijks
ziet men er een paar scheuren in. Op den hoek van den muur leest men
de woorden op een bord: "Allen gered!" geruststellende verzekering
voor de menschen, die misschien nog in ongerustheid zijn over het
lot hunner daar wonende nabestaanden. Ongelukkig zijn dergelijke
uitzonderingen zeldzaam en vaker moest men eigenlijk de tegengestelde
verklaring aanplakken met de woorden: "Allen omgekomen!"

Van de kathedraal, een meesterwerk uit de twaalfde eeuw, die aan alle
voorafgaande aardbevingen weerstand had geboden, zelfs aan die van
1783, zijn nu het gewelf en de gansche rechterzijde ingestort. De mooie
goudmozaïeken met purperen inlegsels, die aan de palatijnsche kapel in
Palermo deden denken, liggen op den grond. Wij komen een man tegen,
die netjes, maar armoedig is gekleed en die ons voorstelt, voor ons
opgravingen te doen in de puinhoopen, want sedert enkele dagen nog
maar staat men aan de eigenaars der huizen toe, nasporingen te doen
en puin op te ruimen.

De toenemende duisternis noodzaakt ons naar de boot terug te keeren,
die naar Napels zal vertrekken. Nauwelijks zijn we aan boord van
de paketboot Scylla, of we hooren de brandklok. In de betrokken
lucht stijgen rookwolken op, en op een paar honderd meter van ons
verwijderd zien we een enorm vuur. Het is een zeilschip, waarvan de
uit benzine bestaande lading vuur heeft gevat. Het is geheel nacht,
maar de reusachtige vlammen, die uit het schip opstijgen, verlichten
de helft der haven. Tot zoo dichtbij, als de voorzichtigheid het
toelaat, zijn torpedobooten genaderd en zonder ophouden beschieten
zij den vuurhaard met projectielen. Weldra valt de mast met één slag
met een droog gekraak, gevolgd door het gesis van het vlammende hout,
dat in de golven wordt gebluscht.

Drie uren lang zagen wij het vuur zijn vernielingswerk voortzetten. Een
vreeselijk schouwspel inderdaad, dat schip in vlammen, dat zijn licht
uitgiet over de doode stad, in duisternis gedompeld. Met een soort
van verlichting zien we ten laatste het vuur dooven en eindelijk
alles duister worden. De aanblik van de donkere zee is een rust na
zulke tooneelen. Toen het dag werd ontwaakten wij tegenover Capri en
de oevers van Sorrento, en, Napels maar even aandoende, vertrekken
we dadelijk weer naar Rome, Genua en Frankrijk.





*** End of this LibraryBlog Digital Book "De verwoeste steden aan de straat van Messina
 - De Aarde en haar Volken, 1909" ***


Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.



Home