Home
  By Author [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Title [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Language
all Classics books content using ISYS

Download this book: [ ASCII | HTML | PDF ]

Look for this book on Amazon


We have new books nearly every day.
If you would like a news letter once a week or once a month
fill out this form and we will give you a summary of the books for that week or month by email.

Title: Bezoek aan den berg Athos - De Aarde en haar Volken, 1873
Author: Anonymous
Language: Dutch
As this book started as an ASCII text book there are no pictures available.


*** Start of this LibraryBlog Digital Book "Bezoek aan den berg Athos - De Aarde en haar Volken, 1873" ***


                   Bezoek aan den berg Athos.



I.


Op de noordelijkste der drie landtongen, waarmede het oude Chalcis in
de Aegeïsche zee vooruitsteekt, verheft zich, hoog boven de blauwe
wateren, een breede, statige berg, bij de oude als de berg Athos
bekend, en in later tijd Monte-Santo of Heilige-berg bijgenaamd,
vanwege zijne uitsluitend uit geestelijken bestaande bevolking. Onder
het byzantijnsche rijk hebben deze monniken krachtig medegewerkt
tot de letterkundige en artistieke beweging, die de Renaissance
voorbereidde, en nog heden ten dage bezitten zij rijke boekerijen,
en is de berg de zetel van eene eigene schilderschool.

Tijdens mijn verblijf in Griekenland, had ik het voornemen opgevat,
dien berg met zijne aloude kloosters te bezoeken; en na mij te
Konstantinopel voorzien te hebben van een aanbevelingsbrief van den
patriarch, zonder welken men gevaar loopt door de monniken minder
goed ontvangen te worden, verliet ik, den 9den Mei 1858, met mijn
vriend S.... en den drogman Voulgaris, de voorstad Pera. Wij wilden
per boot naar Salonika gaan, en vandaar over land de reis naar den
berg Athos voortzetten.

Twee dagen later zeilden wij kaap Kara-Bournou om, en voeren de
kalme baai binnen, waaraan Salonika, in haar gordel van hooge,
met bolwerken voorziene muren gevat, ligt, leunende tegen de zacht
glooiende berghelling. Salonika, het oude Thessalonika, dat nog in
zijn naam de herinnering bewaart aan de overwinning, door Filippus van
Macedonië op de Thessaliërs behaald; Salonika heeft, hoezeer ook van
zijne vroegere grootheid vervallen, nog een voorkomen van schoonheid
en aanzien behouden, dat een zonderlingen indruk maakt bij de zoo
blijkbare teekenen van achteruitgang en kwijning. De haven is eenzaam,
de reede ledig; de vruchtbare grond is onbebouwd en overal doorsneden
met vuile poelen en stinkende moerassen, waaruit verderfelijke dampen
opstijgen. Ook hier blijkt de waarheid van het grieksche spreekwoord:
waar de Turk de voeten zet, verdort de aarde.--In de warme zomermaanden
ontvluchten de inwoners, voor zoover zij maar eenigszins kunnen, de
ongezonde stad, waar moorddadige koortsen woeden, en begeven zich
naar eene voorstad, ten westen van Salonika gelegen, en Kalameria
(Schoonoord) genoemd. Daar prijken de berghellingen, langs de bochtige
oevers van den Vardar, met fraaie boschages van platanen, en ademt
men eene frissche gezonde lucht in.

Eene lange, breede, regelmatige straat, die, evenwijdig met de
zee, van het oosten naar het westen loopt, verdeelt de stad in
twee helften. Deze straat is ter wederzijde omzoomd met winkels,
en loopt aan de beide einden op een poort of triomfboog uit; in de
onmiddellijke nabijheid dezer straat bevindt zich de bazar. Al het
leven der stad heeft zich op dit punt saamgetrokken; hier is drukte
en beweging, hier handel en bedrijf; de overige straten zijn smal,
stil, en dikwijls steil in de rots uitgehouwen. De menigte, die zich
in de groote straat en den bazar beweegt, wedijvert in smerigheid met
deze lokaliteiten zelven; zij bestaat voor een zeer aanmerkelijk deel
uit Joden. Te midden der in het zwart gekleede Grieken en Bulgaren,
is de Jood dadelijk kenbaar, niet alleen aan zijne eigenaardige
gelaatstrekken, maar ook aan zijn katoenen tulband, en aan zijn met
bont omzoomd vest. De joodsche vrouwen dragen op het hoofd een soort
van vergulden diadeem, waaraan een doek van lichte stof is bevestigd,
die onder de kin wordt toegeknoopt, zoodat van het haar niets zichtbaar
is. Een lang wollen kleed met franje, onder de borst saamgehouden door
een gordel met gouden gesp, doet de vormen des lichaams voordeelig
uitkomen, en laat de met sierlijke muiltjes geschoeide voeten bloot.

Salonika, dat hoogstens eene bevolking van zestigduizend zielen
telt, bezit niet minder dan zeven-en-dertig moskeeën, waaronder tien
oude christelijke basilieken, die door toevoeging van minarets en
sarraceensche portieken in muzelmansche bedehuizen zijn herschapen. Een
Jood, die op den hoek eener straat een bankierskantoor hield, was
bereid ons als gids te dienen, en bracht ons naar Sint-Demetrius
(_Kas-soumihié-Djami_) in de wijk _Eski-Akapoussi._

Deze oude basiliek werd in het begin van de achtste eeuw gebouwd op
het graf van den heiligen Demetrius, die ten jare 307, te Thessalonika
den marteldood onderging. Volgens de overlevering, welde uit dit
graf een stroom van heilige olie, die op den dag zelf, waarop Sultan
Amoerad zijn intocht in de veroverde stad hield, eensklaps ophield te
vloeien. De imans hebben dit graf in eere gehouden, en toonen het nog,
in een der hoeken van de moskee, aan de bedevaartgangers, die daarvoor
eene zekere vergoeding moeten geven. Voor de kerk bevindt zich een
kleine vierkante voorhof, met vijgeboomen beplant. Vandaar treedt
men in het voorportaal, waar vroeger de catechumenen en allen, die
om eene of andere reden van de gemeenschap aan de heilige mysteriën
waren uitgesloten, zich ophielden. De deuren der eigenlijke kerk
werden alleen geopend gedurende de preek, die aan de mis voorafging,
en die ook tot de ongeloovigen, de boetelingen en de catechumenen
was gericht: zoodra de mis begon, werden de deuren gesloten. Boven
dit voorportaal (narthex) bevond zich de vrouwengalerij, die nog in
de meeste grieksche kerken gevonden wordt.

Twee rijen groenachtig marmeren kolommen verdeelen de basiliek in
drie schepen; het oude koor wordt door vier zuilen van rood egyptisch
graniet omgeven. De vloer is met wit marmer geplaveid; de muren
zijn met porfier ingelegd; eikenhouten binnenwerk, voor zoover het
zichtbaar komt, is onbeschilderd en zonder ornament.

Dicht in de nabijheid van dit heiligdom staat de oude kerk van
Sint-George, _Ostendji-Effendi,_ bij het volk onder den naam van
de Rotonde bekend, van wege haar ronden vorm. Hier toont men u
nog een marmerblok, zoogenaamd _verde anticho_, waarop volgens
de overlevering, de Apostel Paulus zou hebben gestaan, als hij te
Thessalonika predikte. Dit bedehuis, inwendig met mozaïeken versierd,
is stellig een van de oudsten der christenheid. Waarschijnlijk was het
vroeger een heidensche tempel; maar de mozaïeken zijn ongetwijfeld
van christelijken oorsprong. Overigens zijn deze mozaïeken, uit het
oogpunt der kunst, zeer middelmatig, en kunnen zij in geenen deele
wedijveren met die van de kleine, voormalige kerk van Sinte-Sophia,
door Justinianus gebouwd. Mij zijn weinig schooner overblijfsels van de
oude christelijke kunst bekend, dan de mozaïeken van dezen fraaien en
zuiveren koepel der Sinte-Sophia. Vijftien figuren, meer dan drie ellen
hoog, zijn in het rond geschaard. Zij stellen de Heilige-Maagd voor,
tusschen twee engelen, en de twaalf Apostelen. In het midden zweeft
Christus in een glorie; daaronder dit opschrift: "Gij, galileesche
mannen, wat staat gij en ziet op naar den hemel? Deze Jezus, die van
u weggenomen is in den hemel, zal alzoo wederkomen, als gij hem hebt
zien heenvaren."--Zonderling genoeg, hebben de Turken dit prachtig
mozaïek op gouden grond gespaard.

De andere basilieken onderscheiden zich door niets bijzonders; alleen
die van _Sarali-Djami-Si_ is opmerkelijk door haar vorm, een latijnsch
kruis. De anderen hebben allen, of de gedaante van een grieksch kruis,
met gelijke armen; of wel zijn eenvoudige langwerpige zalen, met
een halfronde nis (abside) aan het einde, zooals de oude romeinsche
basilieken. Zij zijn al te gader zeer klein; de grootste zou nog
geen vijfde deel beslaan van de oppervlakte van een onzer gothische
kathedralen. Zij missen dan ook dat aangrijpende, majestueuse,
hartverheffende, dat der middeleeuwsche kerken zoozeer eigen is; maar
daarentegen naderen zij, door den eenvoud en de eenheid van plan en
bouworde, meer de klassieke tempels. De kleine, hooge vensters laten
maar een flauw licht doordringen, dat aan het gebouw iets geheimzinnigs
geeft, geheel in overeenstemming met zijn oorspronkelijk karakter.

Ik zeide reeds, dat de groote hoofdstraat der stad, de oude _via
Egnatia_, ter wederzijde door een triomfboog wordt afgesloten. Deze
beide monumenten, aan Augustus en aan Constantijn gewijd, zijn erg
vervallen; het onderste gedeelte is geheel verborgen door de daar
omheen gebouwde woningen. In deze zelfde straat ziet men nog, boven
het platte dak eener joodsche woning, tien korinthische zuilen, met
karyatiden in basrelief versierd. Naar men meent, wijzen deze zuilen
de plaats aan van het oude hippodrome, waar Theodosius de bloedige
wraakoefening deed volvoeren, die hem zoo strenge terechtwijzing van
Sint-Ambrosius op den hals haalde.

Sedert onze komst te Salonika hoorden wij telkens verhalen van een
zekeren albaneeschen roover, Rabottas genaamd, die het gansche
schiereiland onveilig maakte. In de koffiehuizen wist ieder een
nieuwe heldendaad van dien rooverhoofdman te vertellen; maar toch
beschouwden allen Rabottas als een braaf man. Deze eeretitel, aan
den roover gegeven, klinkt zonderling in onze ooren: maar in Turkije
is dat anders, en kunnen deze woorden inderdaad saamgevoegd worden,
zonder der waarheid geweld aan te doen. De Osmanlis beschouwen toch
de _rayas_, dat wil zeggen alle niet-muzelmannen, ongeveer evenzoo
als de Spartanen van ouds de heloten beschouwden: als slaven en
verworpelingen. De raya, die de voortdurende geldafpersingen niet
langer verdragen kan, die zijne vrouw of dochter uit de handen der
Turken wil redden, of zich aan andere mishandelingen wil onttrekken,
kan dit zeer dikwijls niet anders doen, dan door naar het gebergte uit
te wijken. Maar aangezien hij, alleen op eene naakte rots, niet van
de lucht kan leven, verbindt hij zich aldra met andere lotgenooten,
die de verdrukking of de dorst naar wraak evenzoo uit de maatschappij
heeft gedreven, plundert met hen de karavanen, overvalt de hoeven
en dorpen, en heft schatting van het omliggende land. Nu is hij een
roover geworden; maar het is daarom nog niet uitgemaakt dat die man
inderdaad een booswicht is. Het zijn deze roovers, die den eersten
stoot hebben gegeven voor den griekschen onafhankelijkheidsoorlog,
en die waarschijnlijk, bij eene mogelijke nieuwe botsing, de trouwste
bondgenooten van Griekenland zouden zijn. Inmiddels kan de reiziger
van deze lieden overlast genoeg lijden; de pâsja gaf ons daarom twee
_zaptiés_ of _bâsji-bozouks_ van zijne wacht mede, benevens nog twee
gewapende mannen, om op de paarden te passen. Een koopman uit Scio,
die voor zaken den berg Athos moest bezoeken, had zich bij ons
gezelschap aangesloten.

Den 14den Mei vertrokken wij van Salonika. De beide soldaten openden
den trein. De kleeding en uitrusting der bâsji-bozouks is aan geen
vaste regelen gehouden: ieder volgt daarin zijn eigen smaak. Onze
zaptiés droegen het donkerroode albaneesche vest, met zwart galon
geborduurd; een wijden broek, aan de knieën sluitende, en een hoogen,
spits toeloopenden tulband. In hun gordel hadden zij een gansch
arsenaal van allerlei wapenen: dolken, sabels, pistolen enz. Deze
wapenen zijn de trots van den Albanees; om daarin boven anderen
uit te munten, getroost hij zich de grootste opofferingen.--Na
een vermoeienden tocht van drie uren, door het rulle zand en in
de brandende zon, kwamen wij aan de karavanserai van Vasilika,
een armzalig gehucht van tien of twaalf woningen: de plaats werd
in 1821 door Ahmed-Bey ganschelijk Verwoest. Thans zijn hier eenige
grieksche familiën gevestigd. De grond is zeer vruchtbaar, en blijkens
de vriendelijke olijven-, vijgen- en wijngaarden, wier frissche lommer
recht weldadig is, ook goed bebouwd.

Naarmate ge u van de kust verwijdert, worden de woningen zeldzamer;
in volle vrijheid groeit en bloeit de myrthe in dezen vruchtbaren
grond, dien de ploeg onberoerd laat; eerst te Galatz vindt ge weder
sporen van akkerbouw. Galatz ligt aan den voet van den berg Disoron;
de huizen zijn gedeeltelijk op en tegen de rots gebouwd, op welker
top een zware toren verrijst. Wij brachten hier den nacht door. Den
volgenden morgen vervolgden wij onzen tocht door de eenzame landstreek;
welhaast begon de weg zeer merkbaar te stijgen; de plantengroei nam
gaandeweg in kracht en weelderigheid af; daarentegen vertoonden de
menschen, die wij ontmoetten, een krachtiger type dan de bewoners der
vlakte.--Nog eens omgaf ons het dichte bosch, vol wonderlijk gevormde,
wild verwrongen stammen en reusachtige, eeuwenoude boomen; en bij het
uitgaan, ontplooide zich voor onzen blik een verrassend panorama. Aan
den gezichteinder verhief zich de berg Athos, als een reusachtige
sphinx, aan den oever der zee neergehurkt; tot aan den berg is het eene
aaneenschakeling van hoogten en laagten, van kloven en valleien; ter
rechterzijde overziet ge het schiereiland van Pallene; ter linkerhand,
Orfano, neergevleid aan den zoom der sierlijke golf. Alles, tot aan
den verren gezichteinder, volkomen duidelijk zichtbaar, dank zij
de weergalooze helderheid en doorschijnendheid van dezen lichtenden
griekschen hemel.

Des avonds te negen ure trokken wij over de rivier de Doulitchaï. Een
pappas, dien wij daar ontmoetten, zeide ons dat wij te veel naar het
zuidoosten waren afgedwaald, en dat wij ons naar het nabijgelegen
dorp Hagios-Nicolaos moesten begeven, waar wij den nacht zouden kunnen
doorbrengen. Wij volgden zijne aanwijzing, en kwamen te middernacht aan
het genoemde dorp, waar wij met groote moeite een paar kamers konden
vinden, daar in alle woningen de beschikbare ruimte door zijwormen
was ingenomen. Den volgenden dag staken wij in eene tartane, die aan
den oever hout innam, de golf van Monte-Santo over.



II.


Den 17den Mei, twee uren na middernacht, wierpen wij het anker
uit voor het russische klooster, aan den westelijken zoom van den
Athos. Bij de eerste morgenschemering, vertoonden zich eene menigte
hoofden voor de vensters der hooge galerijen. Het is moeilijk, zich
een verwarder, onsamenhangender gebouw te denken, dan dit klooster:
een ongeloofelijke baaiert van bolwerken, torens en torentjes, muren,
terrassen, galerijen: alles door den tijd verkleurd, gescheurd,
verbrokkeld. In den langen muur is geen enkele opening, maar daarboven
verheffen zich houten galerijen, die buiten den muur uitsteken en
op schoorbalken rusten. Deze galerijen zijn donkerrood geverfd,
hetgeen althans eenige afwisseling brengt in de eentonig grijze tint
der muren. Deze groep gebouwen verrijst op een naakte rots, aan alle
zijden door weelderigen plantengroei omgeven.

Voulgaris, dien ik als gezant naar het klooster gestuurd had,
kwam terug, gevolgd door twee kaloyers (monniken, van Kalogeroi,
goede grijsaards), die ons, namens den higoumenos (abt, prior)
een geschenk kwamen aanbieden van meloenen en versche vijgen. Na
deze welkome vrachten genuttigd te hebben, begonnen wij het steile
pad te beklimmen, dat naar het klooster voert. Eene dubbele deur,
gegrendeld als de deur eener gevangenis, en waarboven een beeld der
Madonna is geplaatst, wier verguld gewaad ge door een traliewerk zien
kunt, voert naar het groote binnenplein. Midden op dat plein staat
de _Katholikon_ (hoofdkerk), een basiliek met vijf koepels; in het
rond loopt een galerij met twee rijen bogen boven elkander, waarin
zich de cellen bevinden. Men bracht ons eerst naar de kerk, waar zoo
straks de mis zou aanvangen. De monniken namen hunne plaatsen in. Zij
zijn gekleed in een bruine pij, die in rechte plooien nederhangt;
daarover dragen zij een lang overkleed van lichter stof, dat om het
midden wordt saamgehouden door een zwart lederen gordel met koperen
gesp. Hunne voeten steken in laarsjes, en op het hoofd dragen zij
eene hooge gele muts. Naar de wijze der oude Nazireërs, laten zij
haren en baard ongehinderd groeien: noch schaar, noch scheermes
komt ooit op hun hoofd. Sommigen rollen hun haar tot een soort van
grooten chignon te zaam, dien zij dan onder hunne muts wegstoppen;
maar anderen, niet tevreden met hunne onmatig lange baarden, laten ook
hun haar over hunne schouders afhangen, hetgeen soms aan hun gelaat
eene zonderlinge, woeste uitdrukking geeft. Te midden der grijsaards,
die met wankelende schreden de kerk binnenstrompelden, zag ik ook een
jongen man, die met vasten stap voortging: zelden heb ik volmaakter
type van mannelijke schoonheid gezien. Zijn donkere oogen straalden
als starren bij het matte bleek van zijn door het vasten vermagerd,
onberispelijk gevormd gelaat; zijn baard, den fieren mond omkrullende,
verdeelde zich op de borst en mengde zijne blauwachtige tinten aan
de donkerder kleur van het golvende hoofdhaar. Hij was een Griek uit
Zante, en eerst sedert korten tijd op den berg aangekomen.

Nadat de monniken een psalm hadden gezongen op dien eigenaardigen,
slependen rhythmus der grieksche kerk, die meer een recitatief
moet heeten dan een eigenlijk gezang, begon de priester de mis te
bedienen. Eerst maakte hij driemaal het teeken des kruises, telkens
gevolgd door eene buiging.--De Grieken maken het teeken des kruises
met de drie saamgevoegde voorste vingers der rechterhand, ter eere
der Drieëenheid; en wel van de rechter naar de linkerzijde, omdat
Christus het eerst zijne rechterhand uitstrekte om aan het kruis
gehecht te worden. De gewone buiging vervangt de in de katholieke
eeredienst gebruikelijke kniebuiging, die de oostersche kerk alleen op
Pinksteren toelaat.--De priester trok daarop eene alba van gebrocheerde
zijde aan, en omgordde zich met een breeden gordel, waaraan een soort
van ruitvormig zakje hing, _hipognation_ genaamd. Na het _Confiteor_
en den _Introïtus_, nam hij het heilige, gezuurde brood, en sneed
het in vier gelijke deelen, aldus:


                                ---|---
                                IC | X
                                ---|---
                                NI | K


hetgeen beteekent: _Jezus Christus Overwinnaar_. Daarop legde hij
het brood in de kelk, goot wijn en water daarin, dekte de kelk met
een kruis, en droeg het heilig misoffer op.

Het altaar in de grieksche kerken heeft niet, als bij ons, de
gedaante van een sarkophaag, maar is niets meer dan eene tafel, met
een gewijd linnen kleed, _antimension_, bedekt. Naar het schijnt,
zien de Grieken er iets als eene profanatie in, wanneer verschillende
priesters aan hetzelfde altaar de mis bedienen: althans het aantal
altaren en biechtstoelen in deze kloosters is bijna onbeperkt.

Na de dienst konden wij vrijelijk de kerk rondwandelen. Zij heeft de
vorm van een grieksch kruis; de wanden zijn, tot aan het gewelf, met
fresko's bedekt, die elkander in deze orde opvolgen--dezelfde ongeveer
in alle kerken van den griekschen ritus: in het midden, de Heiland,
den zegen gevende; met dit monogram: IHC. XC. O. pantochratôr. Jezus
Christus de Alregeerder;--aan de oostzijde, de Heilige Maagd (îanagia,
de Alheilige), tusschen de aartsengelen Michaël en Gabriël; lager de
profeten; in de boogvakken, de evangelisten; in de bêma, het Avondmaal;
boven het voorportaal, de Verheerlijking op den berg: en in de armen
van het kruis, de wonderen des Heeren en voorstellingen uit het Oude
Testament. Buiten de eigenlijke kerk, langs het gewelf en de wanden
van het voorportaal, ziet ge de asceten, de styliten [1], de heilige
leeraren en de heilige bisschoppen.

Na de cellen bezocht te hebben, enkel met een houten bank gemeubeld,
waarop de monniken slapen, gingen wij naar den reefter, waar de
broeders juist aan tafel zaten. Het eenvoudige maal bestond uit
gekookte macaroni. Gedurende den maaltijd las een der kaloyers een
preek voor.

Dit klooster wordt door russische en grieksche monniken bewoond. Wij
namen al spoedig afscheid, om naar Kariès te gaan, een door monniken
bewoond dorp, op vier uren afstands van het russische klooster. Eerst
loopt de weg door tuinen en olijvengaarden, die door de monniken
met zeerveel zorg worden onderhouden; het noodige water wordt, langs
uitgeholde boomstammen, die op zeer doelmatige wijze zijn aangebracht,
van de hoogere rotsen naar deze gaarden geleid. Hoogerop ontmoet men
prachtige bosschen van eike- en kastanjeboomen, die inderdaad ten
volle den roem verdienen, dien zij door geheel Griekenland genieten.

Kariès (van Kara, hoofd) ligt in een vallei aan de oostelijke helling
van den berg, te midden van een krans van cellen en kluizen, waarmede
de berg als bezaaid is. De lage houten huizen zijn rooskleurig of wit
gepleisterd, en staan alle nevens elkander op twee rijen. In de aldus
gevormde straat ziet ge een aantal winkeltjes, door monniken gehouden,
waar rozekranzen, platen en huiselijke gereedschappen te koop zijn,
die door de kluizenaars worden vervaardigd. Aan het einde der straat
verrijst een groot huis van een zeer nederig voorkomen: daar zetelt
de raad, die het bewind voert over den berg.

Deze raad bestaat uit twintig epistaten, vertegenwoordigende de twintig
kloosters. Een voorzitter, die om de vier jaren door deze vergadering
gekozen wordt, deelt het uitvoerend gezag met de vertegenwoordigers
der vier kloosters Laura, Iveron, Vatopedi en Kiliandari. Deze
vier vertegenwoordigers voeren het bestuur over de Heiligen-berg,
en doen van hun beheer verantwoording aan de algemeene vergadering,
die bovendien ook de rechtsmacht uitoefent en over vergrijpen en
misdrijven oordeelt. Hunne besluiten moeten, om geldig te wezen,
voorzien zijn van een zegel, dat in vier stukken is verdeeld, waarvan
ieder dezer vier epistaten een stuk heeft. Verzet van een enkel lid
maakt dus het nemen van een besluit onmogelijk: en evenzoo verzet
van den president, in wiens bezit de schroef is, waarmede de vier
stukken tot een geheel worden verbonden. De turksche regeering heeft,
na den val van Konstantinopel, deze kleine monnikenrepubliek erkend, en
zich tot haar beschermer verklaard, tegen een jaarlijksche schatting
van 500.000 piasters, die aan een te Kariès gevestigden aga moet
worden ter hand gesteld. De republiek onderhoudt eene wacht van 20
christelijke Albanezen, die met de handhaving der politie zijn belast.

Zooals ik reeds zeide, zijn er twintig kloosters op den berg Athos:
zeventien worden door grieksche kaloyers bewoond, een door russische
en grieksche, en twee door Serviërs en Bulgaren. Allen volgen
wel den regel van Sint-Basilius, maar worden toch niet geheel
volgens dezelfde wetten bestuurd. Vroeger stond aan het hoofd
van elk klooster een onafzetbare higoumenos; maar ten gevolge van
moeielijkheden, waarvan ik het rechte niet ben te weten kunnen komen,
werd dit veranderd, zoodat tegenwoordig nog maar tien kloosters,
cenobitenkloosters genoemd, de oude inrichting hebben behouden; de
tien andere worden vrije of liever afzonderlijke kloosters genoemd,
en worden bestuurd door een raad van epitropen, die om de vier jaren
wordt vernieuwd. De cenobitenkloosters zijn: Iveron, Kiliandari,
Dionysius, Koutloumousis, Zographos, Philotheos, Grigorios, Xenophon,
Esphigmenou, en het russische klooster Roussicon.--De tien andere
kloosters heeten: Vatopedi, Laura, Pantocrator, Xiropotamos, Dokiarios,
Karakallos; Simopotra, Stauronikitas, Agios-Paelos en Kastamoniti. De
vertegenwoordigers der kloosters Laura, Vatopedi, Iveron en Kiliandari
zijn met het gezag over al de anderen bekleed: niet alleen omdat
deze kloosters de oudste en rijkste zijn, maar omdat zij den titel
voeren van keizerlijke kloosters. Onder de byzantijnsche keizers
namelijk waren er drie soorten van kloosters: die rechtstreeks onder
den keizer stonden, die alleen aan de patriarchen onderdanig waren,
en die onder het gezag der metropolitanen en bisschoppen stonden. De
inkomsten dezer klooster-republiek bestaan uit de opbrengst der
bosschen en den handel in olijven en noten. Bovendien bezitten de
kloosters uitgestrekte eigendommen in Wallachije, op het eiland Thasos
en langs de kusten van europeesch Turkije.

Toen wij te Kariès aankwamen, waren de epistaten vergaderd voor de
verkiezing van een nieuwen president. Wij wandelden door het dorp,
en werden toen naar een groote zaal geleid, of liever naar een
soort van open galerij, langs de drie zijden met divans bezet. Op
deze divans zaten, naar turksche wijze, de leden der vergadering,
gekleed in mantels met wijde mouwen, die op de borst geopend waren en
een onderkleed van blauwe of violetkleurige zijde naar gelang van de
verschillende waardigheid der epistaten, lieten zien. Op het hooft
droegen zij een zwart vilten _kalimafki_, die veel overeenkomst had
met de baret van een advokaat. De president rees op en kwam naar
ons toe, leunende op zijn stok; hij noodigde ons uit, op den divan
plaats te nemen, en opende de brieven, die wij hem hadden ter hand
gesteld; toen hij den brief van den patriarch van Konstantinopel
geopend had, kuste hij eerbiedig de handteekening van zijn geestelijk
opperhoofd. Een Albanees had inmiddels een laag tafeltje of bankje
neergezet, waarop gedroogde confituren en koffie stonden; en nadat
ieder van een kop koffie en de onmisbare tsjibouk was voorzien,
begon men ons te ondervragen over ons vaderland, over Konstantinopel,
en vooral over het eigenlijke doel van onze reis naar den Athos.

Vernemende dat wij zelf de kunst beoefenden, zeide de president dat
hij ons eene woning zou aanwijzen bij den schilder Anthimes, een van
de celebriteiten van den Heiligen-berg. Anthimes was zeer levendig
en bewegelijk; hij bewoonde zijn klein huis in gezelschap van een
pappas of wereldlijk priester, Manuel genaamd:--een soort van paria,
die het eten klaarmaakte, den tuin verzorgde, het huis schoon hield,
de schilder bij zijn arbeid hielp, bij de mis assisteerde, en toch,
ondanks al deze bezigheden, nog tijd vond om lang te slapen en somtijds
veel te drinken.



III.


Gedurende de eerste tien eeuwen onzer jaartelling is de geschiedenis
van den berg Athos tamelijk duister en onzeker. Volgens de monniken,
zou het klooster Laura, onder de regeering van Constantijn, zijn
gesticht door den heiligen Athanasius den Athoniet. In geen enkel
geschiedboek wordt, voor zoover ik weet, van deze Athanasius gewag
gemaakt; maar, in datzelfde klooster Laura ziet men een fresko, waarop
deze zelfde Athanasius is afgebeeld, eene bul of breve ontvangende
uit handen van den keizer Nicephorus Phokas, dat is dus omstreeks
965. Toch zijn sommige kloosters waarschijnlijk reeds vóór dien tijd
gesticht: bij voorbeeld die van Iveron en Vatopedi.--Volgens het
verhaal der monniken dan, verzocht en verkreeg Athanasius van den
keizer de vergunning om op den berg Athos een klooster te bouwen, en
stichtte hij de groote Lavra of Laura (_Lavra_ beteekent vereeniging,
gemeente). De kluizenaars, die destijds den geheelen berg bewoonden,
zonden eene deputatie naar Konstantinopel, om tegen deze inneming van
hun gebied te protesteeren. Te vergeefs: op hun verzoek werd geen acht
geslagen, en weldra verrees het eene klooster na het andere. Toch zijn
deze kluizenaars niet geheel uitgestorven. Op de hoogste rotspunten
zijn nog altijd hermiten gevestigd, die daar, in de eenzame wildernis,
ver van alle menschelijke woningen, leven. Wanneer zij op de berg
geen voedsel meer kunnen vinden, dan melden zij zich aan de poort
des kloosters aan, en bieden, in ruil voor eenige groenten, kleine
rozekranzen en gebeeldhouwde kruisen aan. Hoewel zij de monniken
met onverholen minachting behandelen, vereeren deze hen toch als
heiligen. Toen wij het russische klooster verlieten, zag ik zulk een
kluizenaar op een rots zitten: hij had bijna geen andere kleeding
dan zijn buitengewoon langen baard. Geen vrouw, zelfs geen dier van
het vrouwelijk geslacht, mag den berg betreden.

Op eenige minuten afstands van Kariès, ligt het klooster
Koutloumousis. Wij hadden dus alle gelegenheid om de kaloyers in hun
dagelijksch leven gade te slaan. Zij laten de zorg voor den land-
en tuinbouw aan de leekebroeders over, en doen zelf weinig anders dan
bidden. Vroeg in de morgen verlaten zij hunne cellen, en verzamelen
zich in de kerk, om de metten te zingen; daarna hooren zij de mis;
gaan naar den reefter; wonen te vier ure de vesper bij; gebruiken te
zes ure hun avondeten, zingen een lied, en gaan met zonsondergang ter
ruste, om midden in den nacht op te staan en de vroegdienst in de kerk
bij te wonen. De aanvang van al deze verschillende diensten wordt,
naar de aloude wijze, aangekondigd, niet door het luiden van een klok,
maar door het slaan met een hamer op een houten of ijzeren schijf, een
zoogenaamden _simander_. De kaloyers lezen weinig andere boeken dan
hun gebedenboek, de eukologia. Er zijn echter sommigen, die gereisd,
de wereld gezien, gestudeerd en zich wetenschappelijk ontwikkeld
hebben. Desniettemin verkeeren de boekerijen in een toestand van
jammerlijke wanorde, waarvan men zich moeilijk een juist denkbeeld
kan maken; en de betrekkingen van _carthophilax_ is niet veelmeer
dan eene sinecure.

Maar indien de monniken de letterkunde verwaarloosd hebben, zoo
hebben zij hun ouden roem weten te handhaven op een ander gebied:
dat van schilderen, graveeren en beeldhouwen in het hout, waarin
hunne voorgangers reeds voor eeuwen uitmuntten. In de aan de Panagia
gewijde hoofdkerk van Kariès, vindt men eene reeks fresko's uit
het schitterendste tijdperk der school van den berg Athos. Deze
schilderijen zijn vervaardigd door Manuel, bijgenaamd Panselinos,
(panaselînî, volle maan) omstreeks de twaalfde eeuw te Salonika
geboren--nauwkeuriger kon ik den tijd zijner geboorte niet te weten
komen. Panselinos wordt als het hoofd beschouwd, niet alleen van
deze kloosterschool, maar van geheel de byzantijnsche school. De
overleveringen en beginselen dezer school zijn nedergelegd in een
boek, getiteld Ermîneia tîs Zôgraphíchîs, Handboek der Schilderkunst,
omstreeks 1650 saamgesteld door den monnik Dionysius, uit het klooster
Fourna bij Agraphra in Thessalië, en door zijn leerling Cyrillus van
Chio. In dit handboek vindt men uitvoerige voorschriften omtrent
de wijze van schilderen, de voorstelling en schikking van gewijde
onderwerpen, enz. Geschreven met het doel om de ontaarding der gewijde
kunst te beletten, heeft dit boek de schilders als met onverbreekbare
banden gebonden, en met terzijdestelling van iedere persoonlijke
inspiratie en vrije conceptie, hun alleen de starre overlevering tot
wet gesteld.

Zeer zeker ook onder den invloed dezer onveranderlijke, door de
traditie gewijde regelen, is de kunst in de kloosters op de berg
Athos tot een zeer laag peil afgedaald, en is alle leven en bezieling
daaruit geweken. De eerste maal, dat ik het atelier van den schilder
Anthimes bezocht, trof het mij, dat ik hier geen studiën of schetsen
vond, maar wel een aantal potten met vischlijm, aangelengde kalk,
oliën en andere dergelijke stoffen: in een woord, alles wat men in
het laboratorium van een fabriekant van verwen zou verwachten. Ik
vroeg onzen gastheer, ons iets van zijn werk te laten zien. "Wij
maken geen studiën of schetsen, antwoordde hij: wij werken dadelijk
op den muur; het handboek leert ons de proportiën van het menschelijk
lichaam, de schikking der figuren en hare beweging. Mijn leermeester,
Vader Macarios, had de kunst geleerd van Vader Nectarios."--Daarop een
penseel nemende, dat hij in roodbruine verf doopte, teekende hij op een
blad papier een Christuskop. De omtrek was met vaste hand getrokken,
met al de zekerheid en kunstvaardigheid van een bekwaam teekenmeester:
maar toch was deze wiskunstige teekening, schoon onberispelijk van
lijnen, koud en zonder leven. Hoe is trouwens oorspronkelijkheid en
leven mogelijk, waar de schilders zoo, ik mag wel zeggen werktuigelijk,
naar vaste recepten arbeiden? In het handboek lees ik, bij voorbeeld,
het volgende: "Een menschelijk lichaam is negen hoofden hoog;
verdeel het hoofd in drie deelen: het eerste is voor het voorhoofd,
het tweede voor den neus, het derde voor den baard; verdeel wederom de
ruimte tusschen den neus en den baard in drie deelen", enz. enz. Met
behulp van dergelijke regelen en van een passer, kan men een pop
teekenen; met ijver en goeden wil zal dit eindelijk zelfs wel zonder
passer gelukken: maar wat heeft dergelijk fabriekwerk gemeen met de
scheppingen der kunst?

Hadji-Linos, de nieuw verkozen president, stelde ons den 23sten Mei
den gezegelden brief ter hand, die ons de poorten der kloosters moest
openen, en den 24sten begaven wij ons op weg naar de conventen der
oostkust; een Albanees der wacht geleidde ons.

Na een tocht van drie uren over eene zandige helling, tusschen twee
rijen note- en wilde vijgeboomen, komen wij te Iveron, ter rechterhand
het klooster Koutloumousis latende liggen, dat nog de zeer duidelijke
sporen vertoonde van den jongsten brand.

Het valt niet gemakkelijk, in deze wonderlijke verzameling van gebouwen
eenig plan of eenheid van gedachte te ontdekken: hoogstwaarschijnlijk
bestaat zulk plan ook niet. De indruk, dien deze mengeling van
gebouwen, in een eng dal aan den oever der zee saamgeperst, op den
aanschouwer maakt, is verre van opwekkend; en niet dan met zekeren
weerzin verlaat hij de frissche lommerrijke bergpaden voor de donkere
en vochtige portalen, de kille binnenplaatsen en de bedompte galerijen
van het klooster. Het klooster van Iveron is een cenobitenklooster,
waar, vooral ten opzichte van het vasten, buitengewoon strenge
regels gevolgd worden. Gelukkig had de woïwode van Kariès ons een
groot stuk kalfsvleesch medegegeven, zoodat wij althans niet aan de
schrale keuken van het klooster gebonden waren.

In de grieksche kerk zijn de vasten veelvuldig en streng. Zonder te
spreken van de bijzondere vasten, ter eere van den beschermheilige
van het klooster, heeft men de volgende algemeene vastentijden: twee
maanden voor Paschen, dertig dagen voor Pinksteren, veertien dagen
voor Maria-Hemelvaart, en veertien dagen voor Kerstmis. Gedurende
dien tijd mogen de geloovigen noch melk, noch eieren, noch visch
gebruiken; zoodat er niet anders overblijft dan kaviaar, olijven
en eenige wortelen en schelpdieren. De Oosterlingen, die over het
algemeen zeer matig zijn, verdragen dezen strengen regel, die voor
ons welhaast onverdragelijk zou zijn, zonder hinder.

De higoumenos was bij onzen maaltijd tegenwoordig, zonder daaraan zelf
deel te nemen. Na afloop van het eenvoudig maal, leidde hij zelf ons
door het klooster rond, ons alles verklarende en bereidwillig op al
onze vragen antwoordende. De stichting van Iveron valt waarschijnlijk
reeds in zeer ouden tijd. In de muren ziet men nog fragmenten van
antiek beeldhouwwerk, uit de ruïnen der oude stad Olophiros afkomstig;
waarschijnlijk is dus het klooster ouder dan de bekende twist over
de beeldendienst, want de iconoclasten toonden weinig eerbied voor de
kunstwerken der oudheid. De logotheet verhaalde ons dat het klooster
door drie Georgiërs of Iberiërs, ter eere van Johannes den Dooper,
was gesticht; wanneer dit was geschied, wist hij niet. Het reusachtige
convent telt niet minder dan dertig kerken, rondom de hoofdkerk,
ook hier aan de Panagia gewijd, gegroept. Deze laatste heeft geen
zijschepen. Eene eigenaardigheid van deze kerken op den berg Athos,
is een groote half-ronde nis achter het koor, die tot sakristie
dient, en waar het gewijde vaatwerk wordt bewaard. De wanden der
kerk zijn tot halve-manshoogte met gekleurde tichelsteenen bekleed;
daar boven begint het schilderwerk. De fresko's van deze kerk zijn
in 1846 schoongemaakt en opgeschilderd geworden. Binnen in de kerk
heeft deze onhandige restauratie niet de volle schade aangericht:
de schilder heeft althans de omtrekken der oude beelden gespaard,
en alleen de kleuren bedorven; maar in het voorportaal heeft hij ten
volle aan de buitensporigste dwaasheden bot gevierd, zonder nogtans
ontrouw te worden aan de voorschriften van het handboek. Men ziet
hier eene gansche reeks van terechtstellingen, waarbij, met volkomen
minachting van alle regelen der perspectief, het bloed tot op den
achtergrond tegen de zonderlinge gebouwen spat. Deze onhandige knoeiers
ontzien zich niet, de schilderijen der oude meesters, onder het
voorwendsel van ze te restaureeren, volkomen te bederven. Maar toch,
deze schilderijen, hoe slecht ook uitgevoerd, maken desniettemin als
decoratie een zeergoed effect, en onderscheiden zich in dit opzicht
gunstig van de, uit het oogpunt der kunst, veel voortreffelijker
werken onzer meesters. Het begrip van decoratieve kunst--en dat
behoort muurschildering toch in de eerste plaats te wezen--schijnt
voor het tegenwoordige geslacht verloren gegaan. Wanneer ge een onzer
moderne kerken binnentreedt, met groote kosten, dikwijls door zeer
bekwame handen, op nieuw beschilderd, kunt ge niet nalaten, onaangenaam
getroffen te worden door het volkomen gebrek aan samenwerking tusschen
den architect, de schilders en de beeldhouwers. Ieder van hen heeft
op zich zelf gearbeid, zijne eigene opvatting en inspiratie gevolgd,
zonder zich om de anderen te bekommeren: en de samenvoeging binnen
een zelfde kader, van kunstwerken, ongetwijfeld met talent, maar toch
onder den invloed van geheel verschillende denkbeelden vervaardigd,
brengt een disharmonie voort, die afstoot en hindert. Dit was niet
alzoo in de oude gothische kathedralen der middeleeuwen, en dit is ook
niet alzoo hier op den berg Athos. Hier verdwijnt de persoonlijkheid
der kunstenaars; ieder begrijpt zijne eigenaardige taak, en tracht
niet daar buiten te gaan. Geen stoute verkortingen verbreken den
statigen eenvoud der architecturale lijnen; het goud dringt zich
niet aan u op; en het mozaïek smelt zijne sobere tinten samen met de
kleurschakeeringen van het marmer. Het geheel is harmonisch, omdat eene
zelfde gedachte al de deelen bezielt en aan ieder zijne eigenaardige
plaats en beteekenis aanwijst; en deze minder dan middelmatige fresko's
dragen er alzoo mede toe bij, om aan het geheele gebouw het passende
monumentale karakter te geven.

Men vergat vooral niet, ons twee afbeeldingen der Heilige-Maagd
te laten zien, die op den geheelen berg in bijzondere eere worden
gehouden. De eerste hangt hoog boven den hoofdingang, en is zeer
moeilijk zichtbaar vanwege het dichte traliewerk. Een oude kaloyer,
die in het portaal zat, verhaalde ons, met groote breedsprakigheid,
de geschiedenis van dit beeld. Die historie kwam in 't kort hierop
neer. Theophilus, de patriarch van Alexandrië, de vijand van den
heiligen Johannes Chrysostomus, had in zijn twist met den monnik
Isidorus, eenige kloosters doen verbranden, en de schilderijen die
zij bevatten verstrooid. Een dezer schilderijen werd in zee geworpen,
door de golven op wonderdadige wijze naar den oever bij Iveron gevoerd,
en door een kaloyer, Gabriël genaamd, uit het water getogen. Thans
prijkt het heilige beeld boven de poort des kloosters.--De andere
afbeelding is in eene kleine kerk, aan de heilige Apostelen gewijd,
geplaatst; het bijna zwart geworden paneel heeft, op de hoogte
van het gelaat, eene breede wond of scheur, waaruit bloeddruppelen
heeten te vloeien. Men verhaalt u, dat omstreeks het jaar 650, het
klooster door zeeroovers overvallen en ingenomen werd. Hun hoofdman,
een Ethiopiër van geboorte, drong tot in deze kapel door, en trof de
Heilige-Maagd met zijn mes in het gelaat: aanstonds vloeide het bloed
uit de gapende wonde. De rooverhoofdman, door dit wonder getroffen,
bekeerde zich; met al zijne makkers nam hij het monnikskleed aan,
en sleet zijn verder leven in het klooster.

In de grieksche kloosters wordt de gastvrijheid op den meest
onbekrompen voet uitgeoefend, en zonder aanzien des persoons: Joden
en Muzelmannen worden evengoed ontvangen als Christenen. Niemand
behoeft iets te betalen; maar de Grieken zijn handige diplomaten; en
zonder rechtstreeks iets te vragen, weten zij u toch aan het verstand
te brengen, dat men eene of andere bijzondere gave van u verwacht,
indien ge sommige kostbare voorwerpen begeert te zien.

De higoumenos verhaalde ons, dat onder de weinige vreemdelingen,
die hier vertoefd hebben, sommigen ziek zijn geworden, ondanks
het zeer gezonde klimaat. Ik wil het gaarne gelooven. Hij die
hier komt, zonder bepaalde beweegreden, zooals, bij voorbeeld,
belangstelling in de oude kunstgewrochten, moet al spoedig de prooi
worden van doodelijke verveling. Het voedsel der monniken is slecht,
de kamers in de buitengalerijen zijn over dag brandend heet, de
zindelijkheid laat zeerveel te wenschen over, en de bergpaden zijn
bijna ontoegankelijk. Behalve de gulle ontvangst en de niet zeer rijke
conversatie der monniken, blijft er geene andere afleiding over dan
de beschouwing der omringende natuur, die inderdaad prachtig is en
een onmetelijk panorama voor uwe blikken ontrolt. Ongelukkig brengt de
kloosterregel mede, dat de poorten met zonsondergang gesloten worden:
gij kunt dus des avonds den onmetelijken horizon alleen aanschouwen van
een balkon, dat als een zwaluwennest onder het dak hangt. Meermalen,
wanneer wij des nachts door het slaan op de simanders werden gewekt,
verlieten wij onze kamer, om de nog half dommelende monniken naar de
kerk te zien gaan. Het was een eigenaardig tooneel: die waggelende,
door den ouderdom gebogen gestalten, in lange mantels gehuld,
en flauwelijk verlicht door de flikkerende vlam der kleine lamp,
die ieder in de hand droeg, langzaam langs de galerijen gaande,
terwijl de echo der sombere gangen en ommuurde binnenhoven het dof en
aanhoudend geluid van de simanders herhaalde. Onwillekeurig herinnerde
dit tafreel aan de voorstelling van het Laatste Oordeel, zooals men
die in sommige oude almanakken vindt.

Op zekeren morgen gaven wij den wensch te kennen, het klooster
Stavronikitas (stanros, kruis, en nichî, overwinning) te bezoeken,
ongeveer een paar mijlen van Iveron verwijderd. De higoumenos bezorgde
ons eene boot met twee monniken, fiksche roeiers, die ons al spoedig
op eene bloemrijke, met rozen en myrthen begroeide plek aan wal
zetten. Vandaar begaven wij ons te voet naar het klooster, dat in
zijn uiterlijk voorkomen meer op eene vesting dan op een godshuis
gelijkt. Men had ons te Kariès met veel ophef van de schilderijen
van Stavronikitas gesproken; maar het oogenblik voor ons bezoek bleek
slecht gekozen te zijn: bijna al de kerken waren gesloten. Men was op
de binnenplaats bezig met herstellingen: zaag en hamer werden ijverig
gehanteerd; het regende stof en steengruis: wij hadden niet veel lust,
ons hier lang op te houden. Wij maakten dus haastig eenige schetsen
en keerden naar de boot terug. "Hebt gij het wonderdoende beeld
gezien?" vroeg ons Vader Pachomius, een onzer roeiers. Wij hadden
het niet gezien, en waren ook niet begeerig om voor dit doel terug
te keeren en den tocht op nieuw te maken.

De zucht voor het wonderbare is overigens bij de Oosterlingen zeer
levendig; en de geestelijkheid der grieksche kerk exploiteert die
neiging wel wat veel. Den volgenden morgen konden wij te Iveron op
nieuw zien, hoe diep die zucht bij het volk is ingeworteld. Nabij
de poorten der kloosters staan eenige kleine kapellen, _kimisis_
genaamd, waarin de lijken der monniken worden bijgezet. Ik zat
met mijn vriend in een dier sedert lang verlaten grafkelders,
die geheel met doodsbeenderen was opgevuld. Wij hielden ons met
phrenologische studiën bezig, toen Janni, onze albaneesche kawas,
binnentrad.--"Dat is de schedel van een _vroukolakas_" (bezetene),
zeide hij, op het doodshoofd wijzende, dat ik in de hand had; "zie
maar de zwarte tanden".--"Dat bewijst alleen, dat hij slechte tanden
had," antwoordde mijn vriend.--"Hebt gij dan nooit een bezetene
gezien, effendi?"--"Neen."--"Ik wel. Te Kavela woonde een man,
Makalakis genaamd, die het booze oog had en zijn leven lang de andere
menschen allerlei kwaad had gedaan. Ging hij door het veld van zijn
buurman, dan verlepte de tabak, en de vrouwen, die hij aanzag, werden
onvruchtbaar. Op zekeren dag vond men hem dood bij den _tsarchi_. Hij
was zwart, zooals de menschen, die aan de pest gestorven zijn. "Dat is
een slecht teeken", zeide de pappas. Een jaar lang spookte de ziel van
Makalakis om de naburige huizen. Eindelijk ging men den pappas halen
en groef men het lijk op. Het lichaam was geheel zwart, maar overigens
ongeschonden, als ware hij den vorigen dag gestorven. "Wij zullen den
bisschop halen", sprak de pappas. De bisschop was een heilig man,
en toen hij bij het lijk kwam, begon het vleesch zich aanstonds te
ontbinden, maar de beenderen bleven zwart; en dat is niet natuurlijk,
effendi; en de schedel, dien gij daar in de hand hebt, is van een
bezetene."--Toen wij des avonds onze ontmoeting aan den logotheet
verhaalden, antwoordde hij droogjes: "Dat is waar."--Wij begrepen
dat het beter was, niet verder aan te dringen.



IV.


Den 2den Juni namen wij afscheid van den higoumenos, om ons naar
het klooster Philotheos te begeven. Wij moesten den weg derwaarts
op een muilezel afleggen, want een ander middel van vervoer wordt
door de monniken niet gebruikt. Zulk een rit op een zeer slecht
opgetuigden muilezel, met een uiterst primitief zadel, langs een
steil en ongemakkelijk bergpad, is verre van aangenaam. Telkens
stuitten wij op diepe kloven en ravijnen; dan bleven de ezels, ondanks
vermaningen en bedreigingen, stokstijf staan, tot eindelijk een der
monniken die ons geleidden, over de kloof heensprong, waarop de ezels
volgden. Dit een en ander hield ons zoolang op, dat ik reeds vreesde,
dat wij de ophaalbrug van het klooster opgetrokken zouden vinden,
en in het _xenodokion_ zouden moeten overnachten. Dit xenodokion is
een soort van loods, buiten het klooster, waar de reizigers, die na
het sluiten der poort aankomen, hun intrek kunnen nemen. Elken avond,
een half uur voor zonsondergang, komen de monniken bijeen om voor de
dwalende reizigers te bidden, terwijl de simanders van verre de echo's
der bergen doen weergalmen. Een kaloyer waakt den geheelen nacht in
het xenodokion, en voorziet menschen en beesten van levensmiddelen,
in afwachting dat de poort van het klooster geopend wordt.

Philotheos werd in de tiende eeuw gesticht door drie kaloyers van
den Olympus: Arsenius, Dionysius en Philotheos. De superieur kon,
naar het mij voorkwam, niet veel jonger zijn dan honderd jaar. Hij had
een zeer werkzaam aandeel genomen aan den onafhankelijkheidsoorlog in
1821, en nog, wanneer hij daarvan sprak, tintelden zijne oude oogen
van jeugdig vuur. Hij was een dergenen--helaas! hun aantal was niet
zeer groot--die hunne stille cel op den berg hadden verlaten, en met
het kruis in de eene, het geweer in de andere hand, naar de vlakte
waren afgedaald. De weinige monniken, die aan den strijd deelnamen,
sloten zich aan bij de opgestane Grieken in Macedonië. Diamantis
kwam, aan het hoofd zijner Albaneezen, hun te hulp; hij nam eene
positie in op het schiereiland Pallene, tegenover den berg Athos,
en sloeg de Turken onder Youssouf-bey. Maar weldra kwamen zij
in grooten getale terug, aangevoerd door Aboudouloub, pâsja van
Salonika; en nu moesten de Grieken voor de overmacht wijken. De
schrik verspreidde zich op den heiligen berg. De monniken verlieten
Kariès, brachten hunne schatten in veiligheid aan boord van een
schip, en trokken zich terug in de sterke kloosters van Zographos
en Hiërophon. Aboudouloub, geen aanval op deze geduchte vestingen
durvende wagen, knoopte onderhandelingen met de monniken aan. Hij
bezwoer hun plechtiglijk, dat hunne eigendommen geëerbiedigd zouden
worden; maar het was volstrekt noodig, tijdelijk eene bezetting in
hunne kloosters te leggen. Die voorwaarden worden aangenomen: maar
zoodra de pâsja eenmaal den voet binnen het klooster had gezet, brak
hij natuurlijk zijn woord en begon de plundering. Gelukkig hadden de
monniken, wetende met wien zij te doen hadden, al hunne kostbaarheden,
hunne relikwieën, en een deel van hunne artillerie naar Laura laten
brengen, zoodat de admiraal Combaris, die voor Thasos kruiste, nog
tijd had, dit alles aan boord te nemen. Naar Egina overgebracht,
werden al deze voorwerpen later naar den Athos teruggevoerd.

Vroeger werden in het klooster Philotheos allerlei kunsten,
bedrijven en handwerken beoefend, zooals nog de vele werkplaatsen
bewijzen, rondom de katholikon, de hoofdkerk, gegroept. Dit was
trouwens in verreweg de meeste kloosters het geval. Tegenwoordig
beoefent men er nog alleen, behalve de architectuur, de schilder-
en graveerkunst, beiden op een zeer lagen trap gedaald, benevens
de kunst van houtsnijden. Deze laatste is tot een hoogen graad
van volkomenheid opgevoerd. De monniken weten, met verwonderlijke
bekwaamheid, allerlei kunstwerk van hout te vervaardigen; ik heb op
den berg Athos kruisen, triptyken, iconostasen (beschotten, die het
koor van het schip der kerk scheiden), koorstoelen, enz. gezien,
die inderdaad meesterstukken van geduld en rijke vindingskracht
waren. Maar het _diakonikon_ van Philotheos is ook nog rijk aan
meesterstukken van goudsmidswerk. Men toonde ons, onder anderen,
den met drijfwerk versierden band van een slavisch handschrift: zeker
een der uitnemendste kunstgewrochten van het klooster, dat gerust kon
wedijveren met andere, soortgelijke meesterstukken in de schatkamer
van Kariès, waar zoo menig kostbaar overblijfsel der oude kerkelijke
kunst wordt bewaard. Als eene proeve verwijzen wij naar het houten,
in goud gevatte kruis en naar het prachtig gebeeldhouwde koffertje,
waarvan de afbeeldingen hiernevens zijn gevoegd.

Na een kort bezoek aan het klooster Caracallos, aldus naar den stichter
genoemd, landden wij den 6en Juni in de haven van Laura, aan de
oostelijke punt van den berg, aan den voet van het klooster. Vroeger
was het klooster van Laura het eerste in aanzien, in omvang, in
bevolking, in rijkdom; tegenwoordig bekleedt het nog slechts den
derden rang onder de kloosters van den berg Athos. Stilte heerscht
in de lange portieken; de torens en bolwerken storten in puin: en om
de verlaten galerijen ziet men hier en daar het klimop zich ranken.

Wie den grooten meester der byzantijnsche schilderschool, Manuel
Panselinos, in zijne werken wil bestudeeren, vindt daartoe te Laura de
uitnemendste gelegenheid. Men kan hier zelfs de vroegere ontwikkeling
der byzantijnsche kunst nagaan, door de vergelijking van de fresko's
van Panselinos met die in de trapeza, welke uit een vroeger tijdperk
afkomstig zijn. Nevens de grootsch gedachte en met vaste hand
uitgevoerde scheppingen des meesters, maken deze magere figuren,
met haar nauwsluitende draperiën en haar stijf afgemeten houdingen,
een zonderlingen indruk. Dit schijnt navolging van het antieke, en is
inderdaad niets anders dan koude manier en akademiestijl.--Ik merkte
reeds op, dat de Byzantijnen getoond hebben, volkomen de eischen der
decoratieve kunst te verstaan, ook al laat de techniek bij hen veel
te wenschen over. De compositiën van Panselinos kenmerken zich vooral
door dien zuiveren smaak, de vrucht van de studie der antieken; en
moeilijk kan men zich iets eenvoudigers en rustigers denken dan de
decoratie van de katholikon van Laura. De kalme gemakkelijkheid der
conceptie en de ernstige rust der lijnen doen voor ons, aan gansch
andere vormen en al de kunstgrepen en toovermiddelen der moderne
kunst gewend, het geheel bijkans koud en levenloos schijnen, maar
weldra gewent men zich aan deze soberheid van kleuren, en dan blijkt
ook hier de harmonie van het geheel zoo volkomen begrepen, dat men
geneigd zou zijn, Panselinos niet alleen voor den schilder, maar ook
voor de architect van het gebouw te houden. Te Laura heeft Panselinos
hetzelfde stelsel van decoratie toegepast als te Kariès: maar de
regen heeft maar weinig overgelaten van het werk van den meester in de
hoofdkerk van Kariès, die zeventig jaren lang ongedekt bleef. Groote
beelden, ten halven lijve geschilderd, nemen het onderste gedeelte
van den muur in, en worden van de figuren aan het gewelf gescheiden
door eene reeks compositiën van minder groote afmetingen. Ziehier de
volgorde: achter in den grooten koepel, den Heiland; daaronder de
engelen, de aartsengelen en de cherubynen, links, als men met het
gelaat naar het koor staat:--Jezus voor Pilatus, het Lijden (eene
bewonderenswaardige compositie in drie afdeelingen) en de Opstanding;
boven en beneden de strook van emailwerk, die boven de koorstoelen
loopt, de heilige strijders en martelaars, Sint-George, Sint-Demetrius,
Sint-Procopius, Sint-Theodorus en Sint-Mercurius. Rechts, Jezus
voor de schriftgeleerden, de Kindermoord, de Intocht in Jeruzalem,
en de Verkondiging van den engel. Boven de poort van den narthex
(het voorportaal), de Dood der Heilige-Maagd.

Voor de bronzen deuren van dit voorportaal, een geschenk van Nicephorus
Phokas, rust op slanke zuiltjes de doopkapel, of, zooals de Grieken
haar noemen, de _phiale_. Langs den rand van het marmeren doopvont zijn
vogels gebeeldhouwd, die uit den gewijden beker drinken: een symbool
der communie; twee middelmatig uitgevoerde leeuwen moeten de kaarsen
dragen. Aan het gewelf is de Madonna afgebeeld, met dit monogram:
î Zôodochos Pîgî de levengevende fontein; en in een der boogvakken,
Sint-Athanasius, op eene rots slaande; waaruit water vloeit. De
legende verhaalt namelijk, dat toen Sint-Athanasius het klooster
van Laura bouwde, de handlangers van den Booze de beken en bronnen
deden opdrogen; de heilige man wendde zich toen tot de Panagia, zijne
patronesse, die hem een ijzeren roede ter hand stelde, en gelastte
daarmede op de rots te slaan, waaruit dadelijk water vloeide. In het
_diakonikon_ kunt ge nog de roede zien, en de bron zelf op weinige
schreden afstands van het klooster.

De president van de raad der Epitropen, Vader Melchizedek, toonde ons
met blijkbaren zelfvoldoening, de relikwieën en de kostbaarheden van
het klooster; want Laura is nog altijd het rijkste klooster van den
berg Athos. Ik kan niet al de kruisen, relikwieën, wierookvaten en
andere gewijde zaken opnoemen, die wij te zien kregen. Bovenal trof
mij een gouden tabernakel met prachtig email en drijfwerk, in den
vorm eener basiliek. Deze tabernakel wordt alleen op hooge feestdagen
buiten de kerk gebracht: het was dus wel eene groote gunst, dat men
ons toestond, van dit meesterstuk eene photographische afbeelding te
vervaardigen. Eene kleine, medicinale kuur had echter aller hart voor
ons gewonnen. De monniken weten niets van geneeskunst, en bemoeien zich
niet met geneesheeren; ondanks dat, of misschien juist daarom, worden
zij dikwijls over de honderd jaar oud. Bij onze komst in het klooster
was juist de lange vasten, waarin men niets dan olijven en kaviaar
gebruikt, voorbij: de monniken zagen er zeer slecht uit en waren ook
niet zeer pleizierig gestemd. Wij dienden allen eene dozis calomel toe,
hetgeen de meest gewenschte uitwerking had. Uit dankbaarheid zouden
zij ons wel het geheele klooster ten geschenke hebben willen geven,
te meer daar het verblijf in het groote, sombere gebouw hun maar half
scheen te bevallen. In den omtrek van het klooster hebben zij overal
cellen en kluizen opgericht, waar zij gewoonlijk verblijven. Rondom
die kluizen zijn kleine tuinen aangelegd, die aan het geheel een zeer
bevallig voorkomen geven.

Ik meen reeds gezegd te hebben dat de berg Athos 2066 meters
hoog is. Aan de grens der eeuwige sneeuwvelden staat de kapel
van Sinte-Anna, waar de monniken jaarlijks, in de maand Augustus,
heentrekken, om gebeden tot de Heilige-Maagd op te zenden. De Athos
heeft dit met vele andere bergen gemeen, dat hij zeer moeilijk te
beklimmen is, en dat men, boven gekomen, bijna niets ziet--dan de
beelden in de kapel van Sinte-Anna: eene groote merkwaardigheid
trouwens in eene grieksche kerk, waar dergelijke zaken streng
verboden zijn. Zooals men weet, duldt de grieksche kerk in hare
heiligdommen alleen schilderijen en mozaïeken, maar noch standbeelden
noch reliëfs. Volgens de monniken moest men in de kapel van Sinte-Anna
van dezen regel afwijken, omdat het op die hooge bergspits onmogelijk
was, andere dan bronzen beelden te hebben.

Het klooster Vatopedi, dat wij vervolgens bezochten, ligt aan den
oever der zee, in eene vallei, die door hooge wouden tegen de heete
zuidenwinden gedekt is; de lucht is er des avonds vrij koel. Dit
klooster is het meest bevolkte van alle op den berg; nergens zijn
de omstreken dan ook zoogoed bebouwd. Toch is het er verre af, dat
de monniken van dezen zoo vruchtbaren grond al het voordeel zouden
trekken, dat daarvan te trekken is. Wanneer de hellingen niet al te
steil zijn, bezaaien zij de velden; elders laten zij de boomen naar
willekeur opschieten, plukken de vruchten, die aan de lage takken
hangen, en wachten tot de anderen van zelf afvallen.

Omtrent de stichting van het klooster verhaalt men u eene anecdote,
die hoogstwaarschijnlijk slechts eene fabel is. De zonen van
Theodosius, Arcadius en Honorius, gingen met hunne moeder van Napels
naar Konstantinopel, toen zij, op de hoogte van Imbros, door een
geweldigen storm werden overvallen. Arcadius viel in zee, en werd
door de kluizenaars van den berg Athos gevonden, liggende op een
frambozestruik. De kluizenaars, die aan de schoonheid van het kind
zijne vorstelijke afkomst herkenden, brachten hem naar Konstantinopel;
en toen Arcadius later den troon beklom, stichtte hij op dezelfde plek,
waar de golven hem aan land hadden gezet, een klooster, waaraan hij
den naam gaf van Vatopedi (van bátos, frambozestruik, en paidìou,
kind). In de vorige eeuw verwierf het klooster een grooten roem
door de theologische school, die Eugenius Boulgaris en Nicephorus
Theodoxis binnen zijne muren stichtten. Men vindt hier vele kerken;
de hoofdkerk bezit fresko's van Panselinos, die ongelukkig sterk zijn
geretoucheerd; ook ziet men er fraaie mozaïeken, onder anderen een
zeer goed _tetramorphe_. De tetramorphe is de vereeniging, in een
beeld, van de vier symbolen der evangelisten: de engel van Mattheus,
de arend van Johannes, de leeuw van Marcus, de os van Lukas.

De Grieken, die ter bedevaart naar den Heiligen-berg gaan (iedere
orthodoxe Griek behoort eenmaal in zijn leven dien pelgrimstocht te
ondernemen), landen te Vatopedi, dat door zijn houthandel, meer dan de
andere kloosters, met de steden langs de kust van Azië in betrekking
staat. Een pappas van Smyrna, die naar Kariès was geweest om zijne
papieren te laten viseeren, verzocht met ons mede te mogen gaan om
de andere kloosters te bezoeken. Hij had zijne twee zonen bij zich;
de jongste vertoonde op zijn schoon gelaat die eigenaardige mengeling
van fieren adel en zachten weemoed, die de bewoners van het oude
Ionië beter hebben bewaard dan de Grieken van Attika.

Na een verblijf van eenige dagen te Vatopedi, vertrokken wij, in
gezelschap van den pappas en zijne twee zonen en van den higoumenos
van Esphigmenou, die naar zijn klooster terugkeerde. Dit klooster
is, voor eenige jaren, bijkans geheel vernieuwd; het dankt zijn naam
aan zijne ligging in eene zeer nauwe vallei. Het werd, naar men wil,
door Theodosius den Jonge en zijne zuster Pulcheria aan den heiligen
Simeon gewijd.

In het klooster Esphigmenou leefde destijds de patriarch Anthymos,
die reeds tweemalen den troon van Konstantinopel had bekleed. Het is
wellicht niet onbelangrijk, met een enkel woord de eigenaardige positie
te omschrijven, waarin de patriarch van Konstantinopel, sedert 1453,
is geplaatst. Toen Mahomed II aanstalten maakte om Konstantinopel te
belegeren, zond de keizer Constantijn naar Rome, om nog eenmaal de
hulp der westersche Christenheid in te roepen. Een deel van de hooge
grieksche geestelijkheid, vreezende dat zijn invloed zou afnemen,
indien de door Rome gewenschte vereeniging met de katholieke Kerk
tot stand kwam, schaarde zich aan de zijde van den monnik Genadius,
en werkte de pogingen des keizers tegen. Stond Genadius, zooals
sommigen verzekeren, in geheime verstandhouding met den sultan? Dit
kan niet stellig worden bewezen; wij willen daarom liever aannemen
dat de monnik, na den val der stad, alleen in het belang zijner
overwonnen geloofsgenooten, van den overwinnaar den hoogen rang van
patriarch vroeg en verkreeg. Wat hiervan zij: Mahomed II bekleedde
Genadius niet alleen met de volle geestelijke macht over zijne
geloofsgenooten, maar ook nog met het burgerlijke en rechterlijke
gezag, en benoemde hem tot hoofd der grieksche natie. Sedert dien tijd
is de oecumenische patriarch van Konstantinopel de opperste rechter
in alle burgerlijke en crimineele zaken; hij doet uitspraak in alle
rechtsgedingen, sluit de huwelijken, heft de belastingen, verkoopt de
aflaten en oefent nog verschillende andere functiën uit. Het is waar
dat eene zware verantwoordelijkheid tegenover de Porte op hem rust,
en dat zijn verkiezing hem veel geld kost; maar zoo het pallium aan
den meestbiedende verkocht wordt, zijn het toch altijd de raïas,
die de kosten betalen. Men kan zich voorstellen hoe veelvuldig de
verkiezingen zijn, wanneer men bedenkt dat eene eenvoudige aanvrage van
de synode der metropolitanen, die allen op de patriarchale waardigheid
vlammen, voldoende is om den patriarch te doen afzetten. Er leven
op dit oogenblik niet minder dan zes afgezette patriarchen in de
verschillende grieksche kloosters. Het hoofd der grieksche kerk, hoe
ook schijnbaar met groote macht bekleed, is in waarheid een slaaf en
machteloos werktuig in de handen der turksche regeering: geen wonder
dat geen enkel dezer patriarchen iets gedaan heeft om het grieksche
volk uit zijne vernedering en zijn verval op te heffen. Zelf slaven van
een despoot, zijn zij op hunne beurt despoten, die alle verkeerdheden
en misbruiken, waarop hunne macht steunt, met hand en tand vasthouden.

Den 28sten Juni vertrokken wij, met den pappas en zijne beide zonen,
naar het klooster Kiliandari, bijna aan het uiteinde van den berg,
waar hij in de kleine vlakte uitloopt, die hem met het schiereiland
verbindt, gelegen. De hoofdingang is somber; maar de ruime binnenplaats
met hare dubbele rij bogen boven elkander, ziet er netjes en vroolijk
uit. De met gekleurde steenen ingelegde gevel van de hoofdkerk maakt
ook een prettigen indruk. Boven de muren verheffen zich de met statig
bosch begroeide berghellingen. Het landschap is ontegenzeggelijk
schoon: maar op den duur worden deze bergen, die u aan alle kanten
omringen, wel wat vermoeiend en neerdrukkend, en bijwijle verlangde
ik naar een vrij uitzicht, naar een dier wijde horizonten onzer
vlakke velden, waar men aan den verren gezichteinder, boven den zoom
van groen, den spitsen kerktoren ziet oprijzen, die het verscholen
dorpje verraadt.

De kloosters Kiliandari en Zographos worden door servische en
bulgaarsche monniken bewoond, die zich door de donkerder kleur van
hun gewaad van de grieksche kaloyers onderscheiden. De Bulgaren en
Serviërs behooren beiden tot den grooten slavonischen stam; langen
tijd bezaten zij ook eene eigene Slavonische liturgie; maar in 1737
wist de patriarch van Konstantinopel te bewerken, dat in de servische
en bulgaarsche kerken de grieksche liturgie, en daarmede de grieksche
taal, werd ingevoerd.

De afstand tusschen Kiliandari en Zographos bedraagt hoogstens vier
mijlen, maar het pad, dat, immer stijgende, door prachtige pijnbosschen
loopt, maakt zoovele krommingen, dat men wel het dubbele van den
afstand aflegt, eer men te Zographos komt, dat boven op eene bergspits,
op eene duizelingwekkende hoogte, allerschilderachtigst is gelegen. Wij
bleven hier twee dagen: niet zoozeer om de aan manuscripten rijke
bibliotheek en de overvloedig met schilderijen versierde kerken, maar
vooral om van de zeldzame schoonheid van het landschap te genieten.

De kloosters van Castamoniti, Dokiarios en Sint Xenophon, die wij
vervolgens bezochten, onderscheiden zich door niets merkwaardigs. Bij
ons vertrek van het laatste klooster, namen wij afscheid van onzen
pappas, die zijn tocht naar het russische klooster vervolgde,
terwijl wij naar Kariès terugkeerden. Daar voltooiden wij onze
verzameling van kopieën naar gravuren en schilderijen, en kochten
verschillende voorwerpen, die door de monniken en kluizenaars van den
berg vervaardigd worden, en in de kloosters en winkels van Kariès te
koop worden aangeboden.

Eindelijk, na nog een kort bezoek aan het naburige klooster
Xiropotamos, aan de kleine haven van Daphne, scheepten wij ons in aan
boord van eene tartane, die het anker in het aardige haventje uitwierp,
en ons naar Salonika terugvoerde.



AANTEEKENING


[1] Styliten: kluizenaars, die zich op den top eener zuil hadden
teruggetrokken, dien zij nooit verlieten. De beroemdste onder hen is
Sint-Simeon Stylites.





*** End of this LibraryBlog Digital Book "Bezoek aan den berg Athos - De Aarde en haar Volken, 1873" ***

Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.



Home