Home
  By Author [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Title [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Language
all Classics books content using ISYS

Download this book: [ ASCII | HTML | PDF ]

Look for this book on Amazon


We have new books nearly every day.
If you would like a news letter once a week or once a month
fill out this form and we will give you a summary of the books for that week or month by email.

Title: Castilië en Andalusië - De Aarde en haar Volken, 1909
Author: Dieulafoy, Jane, 1851-1916
Language: Dutch
As this book started as an ASCII text book there are no pictures available.


*** Start of this LibraryBlog Digital Book "Castilië en Andalusië - De Aarde en haar Volken, 1909" ***


CASTILIË EN ANDALUSIË.

Naar het Fransch van Mme Jane Dieulafoy.


"Ga reizen, en gij zult een vriend ontmoeten, die den vriend vervangt,
welken gij verliet," zegt een Oostersch spreekwoord. Zoo ging het ook
mij. Met open armen werd ik te Burgos ontvangen door vrienden, die mij
van harte welkom heetten in hun midden. De reis was niet lang geweest;
doch na Victoria zeer warm. Wij maakten dan ook geen gebruik van de
wachtende rijtuigen, doch begaven ons, in de avondkoelte, te voet langs
de met boomen beplante kade, die het riviertje de Arlanzon begrenst,
naar de bekoorlijke wandelplaats, Espolon genaamd, waar standbeelden
van beroemde Castilianen prijken tusschen het groen der olmen en de
kleurige bloemperken. Ook de bloem van Burgos' schoonen scheen hier
bijeen verzameld, om te bewonderen, en bewonderende blikken op te
vangen. Naast de meer aristocratische hoofddeksels der deftige dames,
modieuse hoeden, beladen met vrachten bloemen, vruchten, linten, kant
en veeren, maakte nog steeds de eenvoudige volksdracht, de mantilla,
een bekoorlijken indruk, zooals zij in sierlijke plooien afhing van
den coquet schuin gedragen grooten schildpadden kam, en met een roos
of anjelier boven het oor was opgestoken. Wij sloegen de lachende
en babbelende wandelaars eenigen tijd gade, en richtten toen onze
schreden naar de Arco de Santa Maria, een bekroonde poort, die het
midden houdt tusschen een zegeboog en een versterkte vesting. Ik
herinnerde mij van een vorig bezoek de beelden en reliefs, die den
voorgevel versieren. Zij zijn log en zwaar, en niet bijzonder fraai
uitgevoerd. Doch het geheimzinnige maanlicht, dat de gave bezit, al wat
het beschijnt, te verheerlijken, en te bekleeden met een tooverachtig,
etherisch waas, vervaagde ook hier alle storende bijkomstigheden,
en verleende het bouwwerk een te voren niet vermoede schoonheid. Tot
de warme kleur van den rossigen steen, waaraan zelfs het koele licht
der maan geen afbreuk deed, herinnerde aan die antieke tempels,
welker godenbeelden uit penthelisch marmer waren gehouwen. Een lange,
gewelfde doorgang, laag als de ingang tot een vesting, volgde op de
voorpoort. Het was er pikdonker. Ver weg, aan de overzijde van het
binnenplein, zag ik de torens der kathedraal zich afteekenen tegen
den sterrenhemel. Mijne vrienden waren aanstonds bereid, met mij het
kerkgebouw te betreden. De lust tot nachtelijke zwerftochten is den
Spanjaard aangeboren, evengoed als der Spaansche haar aanleg voor den
dans. En al zou hij zich ook verzetten tegen dien drang, de zomerhitte
zou hem dwingen, eraan te gehoorzamen; want wie de middagzon ontvliedt,
kan niet nalaten zich te verlustigen in het licht der sterren.

Wij traden dus binnen. Plotseling doortrilde de ruimte boven ons hoofd
een galmende, zware klank, die zijn oorsprong scheen te vinden in het
luchtige kantwerk, dat de torens der kathedraal versierde, en die in
langgerekte golven werd voortgedragen tot in de verste verte, alsof
een onzichtbare hand de snaren van een wonderbaar grootsch instrument
had in trilling gebracht. Het was het klokkenspel, dat het uur van
middernacht verkondigde. De maan, die steeds hooger aan den hemel klom,
deed de schaduwen meer en meer inkrimpen, en verlichtte het schip
der kerk, dat door zijn indrukwekkende afmetingen ons een denkbeeld
deed vormen van de geweldige hoogte der beide torens. Het voorplein,
en de tuin, die daaraan grensde, waren niet geheel ledig. Zwijgende
gedaanten, in hun wijde mantels gehuld, stonden hier en daar,
in mijmering verzonken. Slechts het roodgloeiende puntje van hun
cigarette verried, dat zij geen spookgestalten waren, opgeroepen door
den galm van het middernachtelijk klokgelui. "Ik rook, dus ben ik,"
konden zij zeggen. Toen deze bewonderaars der oude kathedraal, die haar
elken avond hun eerbiedige hulde brachten, vernamen, dat ook ik in die
bewondering deelde, dankten zij mij met een veelzeggenden blik, en een
van hen stelde mij voor, mij de stad Burgos te vertoonen, gezien uit de
hoogte, van het oude kasteel dat eertijds der stad tot sterkte diende,
en dat nu slechts een ruïne is, waar bedelaars een schuilplaats vinden.

Het was nacht; maar zoo licht, alsof het helder dag was. Boven ons
hoofd een heirleger van flonkerende sterren; beneden in de vlakte
onder de donkere populieren langs den oever van de Arlanzon, flikkerde,
als een felle zilveren streep, het blinkende watervlak van het kleine
riviertje. Van verre klonk het klagend geprevel der arme lieden,
die hier een nachtverblijf hadden gezocht, en door onze nadering
uit hun rust opgeschrikt, hun eentonige en treurige jammerklacht
aanhieven. In het maanlicht rezen de hooge torens der kathedraal op,
als fijn en luchtig kantwerk, of als die kunstig gedreven pronkstukken
van goudsmeedkunst, waar kostbare steenen zijn gevat in een omlijsting
van fijn geciseleerd zilver. De bekroning der ingangspoort was
zoo wonderlijk scherp verlicht, dat het van hier gezien, scheen,
als kon men de steenen, op dezen afstand, met de hand aanraken,
het slingerende lofwerk ontrollen, of een ruiker plukken van die in
strengen stijl gehouden bloemvormen.

Zóó, als in vogelvlucht, konden wij het plan van het bouwwerk duidelijk
overzien; de kapel van den Connétable, zich aansluitend bij de apsis,
de groote lijnen van het klooster en de aartsbisschoppelijke kapel,
en de verschillende zijbeuken met de monumentale poortingangen, die van
den Sarmental, van het voorplein, en van la Pellejeria. Daarna dwaalde
mijn blik nogmaals naar de kronkelingen van den Arlanzon, die als
't ware een levenden band vormden tusschen de Cartuja de Miraflores,
waarvan de tinnen zich verhieven boven een hoogen heuvelrand, en de
zware toren van de abdij de las Huelgas Reales, het beroemde klooster,
twee gedenkteekenen van castiliaansche godsvrucht, die reeds zoovele
eeuwen de stoffelijke overblijfselen hunner vroegere heerschers
getrouw hebben bewaard.

Beroepsgidsen zijn in den regel onaangenaam; want zij beletten u
door hun gepraat, zelf iets op te merken, en vertellen u niets
anders, dan wat zij reeds honderdmalen voor anderen hebben ten
beste gegeven. Mijne vrienden volgden gelukkig niet hun voorbeeld;
zij lieten mij aan mijn eigen gedachten over, en begrepen zeker
wel, dat op zulk een oogenblik hun woorden mijn geestdrift niet
zouden aanwakkeren, en veeleer aan mijn bewondering afbreuk konden
doen. Ik moest mij tot hen wenden, om nadere bijzonderheden, welke
ik uit hun mond gaarne wilde vernemen. Duidelijk, en in levendige
bewoordingen, schilderden zij mij verschillende tafereelen uit het
grijze verleden der oude stad. Zij verhaalden, hoe deze beroemde
burcht werd gebouwd door de christelijke koningen, in hun brandenden
ijver, om de Mooren te verdrijven en de rijken te heroveren, die
hun voorvaderen eertijds hadden bezeten. De burcht der Bloemen was
in die dagen haar naam. Rondom hare muren en in de vlakte, waarboven
zij trotsch haar tinnen verhief, werden heldendaden bedreven door de
dapperen, wier beeltenis is gebeiteld in den Arco de Santa Maria;
bovenal door den Cid Campeador, wiens roemrijke krijgsbedrijven,
bezongen door Guillen de Castro, nog thans de harten der nazaten
vol geestdrift doen kloppen. Te Burgos leefde de edele held; drie
rechtopstaande steenen, als iberische menhirs, welke zijn wapenschild
vertoonen, wijzen de plek aan, waar eens zijn woonplaats was. Door
haar klokgelui, door de schoonheid harer rijkversierde kerkgebouwen,
ja, door het ruischen van den wind in de twijgen, door den mond van
kinderen en grijsaards verheerlijkt de stad Burgos den Cid, en van San
Pedro de Cardenas klinkt een echo, die deze zangen beantwoordt. Want
in dat klooster bracht Chimène, vergezeld van een talrijke schare
geestelijken en edelvrouwen, het lijk van haren gemaal ten grave, na
den gedenkwaardigen dag, waarop de gestorven held, reeds koud en stijf,
in zijn wapenrusting, op zijn ros Babieça geplaatst, door zijn geduchte
verschijning alleen de vijanden van het geloof deed terugdeinzen. Van
al die mannelijke dapperheid en vrouwelijke toewijding is slechts
een handvol stof overgebleven; doch de stad, die getuige was van zoo
glorierijke daden, verkondigt nog hun roem. Nog meer verhaalden mij
mijn vrienden. Op den Cid volgden de Koningen, die den ouden burcht
beurtelings aanvielen of verdedigden. Isabella de Katholieke noemde
zich eerst in waarheid koningin, nadat zij de stad onderworpen en aan
de rebellen ontrukt had. Zij spraken van feesten en plechtigheden,
van vorstelijke huwelijken, hier met pracht en praal gesloten; doch
ook van verraad en moord. Hier werd de beroemde Alvaro de Luna, de
machtige gunsteling van koning Juan II, gegrepen, toen hij de groote
feestzaal betrad, waar hij als gast was genoodigd, en naar Valladolid
ontvoerd, om daar den dood te vinden. Hoevele kreten van vreugde,
van smart en razernij hebben niet weergalmd binnen deze muren; van
welke tragische tooneelen zijn zij niet getuige geweest, tot op den
dag, dat nieuwe oorlogswerktuigen de zware vestingmuren vernielden,
en slechts de herinnering bleef aan de glorie, die ze eertijds omgaf.

Burgos is een der steden van Spanje, die een eigen karakter hebben
behouden, en een zekere moreele onafhankelijkheid hebben bewaard. Zij
bezit een prachtige gothische kerk, en al kan zij niet wedijveren met
Toledo, zij heeft paleizen en particuliere woningen aan te wijzen,
die uitmunten door groote schoonheid, zooals het paleis Cordon, de Casa
Miranda, de Casa de los Cubos, en het paleis der markiezen de Argulo,
welke door het zuiver renaissance-karakter van hun bouwtrant gunstig
afsteken bij de al te nuchtere, of overladen paleizen van Saragossa
of Valencia.

Voorts kan de stad bogen op een zeer merkwaardig museum, waarin vooral
aandacht verdienen de grootsche graftombe van D. Juan de Padilla,
en een onvergelijkelijk schoone altaarbekleeding in émail limousin.

In de Cartuja de Miraflores en Las Huelgas rust de asch der
oude koningen, wier graven, ondanks oorlog en omwentelingen, voor
plundering zijn bewaard. In elk opzicht heeft de stad Burgos recht,
om trotsch te zijn. Niet slechts door haar vroomheid toch, of haar
schoone gedenkteekenen munt zij uit. Zij kan bogen op eigen kracht,
op de vruchtbaarheid harer omgeving, den roem harer helden, en den
onuitputtelijken strijdlust, die hen bezielde tot hun grootsche
daden. Burgos is Burgos, en haar naam zelf verkondt reeds haar roem.

Al wordt den stad met recht een verwijt gemaakt van haar hoogmoed,
het dient tot haar eer gezegd, dat zij de bakermat was van die
vrijzinnige denkbeelden, die Castilië's kracht uitmaakten, te midden
der naburige, steeds vijandig gezinde koninkrijken. Te Burgos treft
men de allereerste sporen aan van een constitutioneel bewind. Binnen
hare muren werden plannen beraamd tot gemeenschappelijke ondernemingen
op het gebied van handel en nijverheid, die zich aankantten tegen
het machtig feudaalstelsel, en blijk gaven van een krachtig optreden
tegenover vorstelijke willekeur.

Te Burgos werd het eerst het stemrecht in praktijk gebracht bij de
keuze der provinciale afgevaardigden. Uit den tijd van Ferdinand
IV dagteekent de beroemde Hermandad der raadsheeren van Castilië,
gekozen om de tyrannie der edelen te beteugelen en het misbruik der
koninklijke macht tegen te gaan. In de Cortes van 1311 wagen deze
magistraten het reeds, een nauwkeurige verantwoording te eischen van
des konings inkomen. Zelfs Karel V moest bukken voor den wil zijner
afgevaardigden uit Burgos. De raadsheer Juan Zumel, een lid der Cortes
van Valladolid, in 1518, verzette zich tegen de benoeming van twee
vlaamsche raadsleden, welke door den jongen vorst waren aangesteld,
met voorbijzien van de door hem gedane belofte, geen vreemdelingen
te zullen laten deel hebben in de regeering van zijn land. Hij wist
zijn medeleden te bewegen, den eed van gehoorzaamheid te weigeren,
indien de vorst niet wilde toegeven aan hun eisch, en toen Karel V
deze bedreiging in den wind sloeg, brak in Burgos een oproer uit,
waarbij de bevolking de woningen der vreemdelingen in brand stak, en
de steden Toledo, Segovia, Zamora, Alcala, Avila en Soria eveneens tot
verzet wist aan te sporen. Het was de beruchte opstand der communeros,
die Castilië stroomen bloeds kostte.

Burgos was de eerste stad geweest, die de gunst genoot, afgevaardigden
naar de Cortes te zenden, en zij behield zich dientengevolge steeds het
recht voor, een eerste stem uit te brengen, zoodat Koning Alfonso XI in
de Cortes van 1349 genoodzaakt was, te zeggen: "Laat Burgos het eerst
spreken; ik treed op voor Toledo." De vorst wist geen ander middel, om
de beide naijverige steden gelijkelijk recht te doen weervaren. Vier
eeuwen lang wist de stad Burgos dit voorrecht te behouden, door het,
zoo noodig, met hand en tand te verdedigen.

De houding en het gedrag der bewoners stemmen volkomen overeen met
dat sterke gevoel van eigenwaarde, dat als het ware de traditie der
stad geworden is. Wel is waar schaamt een echte hidalgo zich niet
over zijn armoede, maar toch zou men zich te Burgos eer aan deze,
dan aan gene zijde der Pyreneën wanen; zoo weinig wordt men hier
lastig gevallen door bedelaars, die met hun kwalen en gebreken te
koop loopen, of havelooze kinderen, die u achtervolgen. Overal, op
straten en pleinen, is alles druk en ijverig aan het werk. Ieder doet
zijn best, voor zich en de zijnen het dagelijksch brood te verdienen,
en zelfs kinderen maken op dien regel geen uitzondering. "Wat ga je
met dat geld doen?" vroeg ik aan een jongentje van acht of negen jaar,
van wien ik op zijn herhaald aandringen een pakje prentbriefkaarten
had gekocht, die ik met een zilverstukje betaalde. "Ik ga morgen de
rekening bij den bakker voldoen," zei hij heel ernstig. "Wij zijn met
ons vieren thuis, en ik moet voor ons allen den kost verdienen." Juist
op dat oogenblik werd mijn aandacht afgeleid door een zonderlingen
optocht. Een waardig grijsaard, wiens door de zon gebruind gelaat
omlijst was door zilverwitte lokken en een langen grijzen baard, kwam
langzaam nader, te midden van een troep kinderen, die zich zwijgend om
hem heen verdrongen. Hij droeg de monnikspij der orde van den Heiligen
Franciscus, met een koord om het middel gebonden, en een grooten,
vilten hoed, die aan de eene zijde met een schelp was opgenomen. In
de eene hand hield hij zijn pelgrimsstaf, in de andere een brandende
cigaret. Aan zijn zijde hing een rozenkrans, waartusschen de koperen
versiersels rinkelden bij elken stap, en zijn voeten gingen schuil
onder een dikke stoflaag. Die vreemde verschijning bleek een pelgrim,
juist uit Compostella teruggekeerd. Hij had de reis zeker wel op een
gemakkelijker manier kunnen afleggen; want hij werd gevolgd door een
netgekleeden en behoorlijk geschoeiden knecht, die aan een langen stok
zijn meester's povere bagage droeg, in een doek, waarvan de vier punten
waren saamgeknoopt. Mijn kleine prentbriefkaartenkoopman naderde den
pelgrim met diepen eerbied, greep het koord dat van zijn middel afhing
en kuste het vurig, waarop de grijsaard de hand vaderlijk op zijn
hoofd legde en den knaap zijn zegen scheen te schenken. Dat ernstige
kind, doordrongen van het besef zijner verantwoordelijkheid en oprecht
geloovig, scheen mij op dat oogenblik de verpersoonlijking der oude
hoofdstad van Castilië, het trotsche, onafhankelijke en godvruchtige
Burgos. In dit licht beschouwd is de overgang van dat aardige jongentje
tot de kathedraal niet zulk een grillige gedachtensprong als men
oppervlakkig zou kunnen beweren, want van denzelfden geest, die het
kind bezielde, getuigen de steenen van het verheven indrukwekkend
kerkgebouw, dat op elk uur voor de geloovigen openstaat. Men gaat
er binnen òf door den grooten hoofdingang, òf door het portaal van
Sarmental, waar een standbeeld van bisschop Maurice den binnentredende
schijnt te verwelkomen, met zijne uitdrukking van bovenaardsche
zachtheid. Dadelijk wordt ons oog getroffen door het prachtig snijwerk
van het triforium, en verlustigt zich in het zacht gekleurde licht,
dat binnenvalt door de beschilderde glazen van een roosvenster, het
eenige dat gespaard bleef bij het in de lucht springen van het slot
in 1813. Een reusachtige Sint Christophorus aan den linkerzijwand is
niet bijzonder merkwaardig; doch ter rechterzijde aanschouwen wij een
van de grootste sieraden, waarop de kathedraal zich kan beroemen,
de toegangsdeur tot de kloostergangen, waarop de wapens van den
bisschop Luis Osorio de Acuna zijn aangebracht, benevens het jaartal
1495. De twee deurhelften, in hun omlijsting van bevallig lofwerk,
zijn uit een harde, duurzame, fijne houtsoort vervaardigd; de prachtige
basreliefs in het midden stellen den intocht van Christus in Jeruzalem
voor, en zijn nederdaling in Abraham's schoot; in de boogafsluiting
ziet men den doop van Jezus en een symbolische voorstelling van de
komst van den Verlosser, terwijl twee heerlijke beelden, David en
Isaï, het kunstwerk volmaken. De buste van een monnik, het gelaat
half verscholen onder de kap, trekt onze aandacht door zijn streng
ascetische en toch zachte uitdrukking. Het is een naar het leven
geboetseerd portret van den Heiligen Franciscus van Assisi, die een
tijdlang te Burgos vertoefde. Deze prachtige ingangspoort verleent
toegang tot de kloostergalerijen, die boven elkander verrijzen,
de eerste en tweede onder den beganen grond, de laatste slechts een
paar treden lager dan de vloer van het kerkgebouw. Bij den ingang
staan de twee standbeelden van Koning Alfonsus en Koningin Beatrix,
op de plek, waar hun huwelijk werd ingezegend, en zich dus vroeger
het altaar bevond. Ter weerszijden van deze kloostergangen liggen de
grafsteenen, sommigen overoud, en gothische kapellen, door fraaie
smeedijzeren hekken afgesloten, en versierd met heerlijk, voor het
meerendeel beschilderd beeldhouwwerk. Als hier op feestdagen kostbare
tapijten zijn opgehangen, en bij het licht van tallooze kaarsen,
te midden van wolken wierook, een lange stoet priesters, zangers
en koorknapen het van edelgesteenten fonkelend kruis volgt op zijn
ommegang, waant men zich vier eeuwen terug, in de roemrijke dagen
der groote Isabella van Castilië.

Als wij de kerk weer zijn binnengetreden, zien wij boven de kruising
van den middenbeuk en het transept een koepel, in zuiver perzischen
stijl, die naar mijn smaak te overladen is, doch als een der beroemdste
van Spanje wordt beschouwd. Deze koepel is precies 50 M. en 4
mM. hoog. Die bijkomstige 4 mM. maakten het waarlijk onmogelijk,
aan de strenge nauwkeurigheid der opgave te twijfelen. Tusschen
de rij vensters, die den koepel verlichten en de galerij, die den
benedenrand omgeeft, zijn beelden van heiligen en profeten geplaatst,
benevens de prachtige wapenschilden van Karel V en de stad Burgos,
welke deze eereplaats bekleeden ter herinnering aan de opofferingen,
die de vorst en de stad zich getroostten, om dit gedeelte van het
gebouw weder te herstellen, toen het in 1539 door een aardbeving was
verwoest. Philips II moet zijne bewondering van dit kunstwerk hebben
geuit in de woorden: "De Crucero (koepel) van Burgos is geen werk
van menschen, doch van engelen."

Het ijzeren hek van het koor, waar bisschop Maurice ligt begraven
onder een tombe, waarop zijn beeltenis prijkt in geciseleerd en
geëmailleerd brons; de zilveren kandelabers van de Capilla Mayor,
het hoogaltaar, de medaillons, die de pijlers van den hoofdbeuk
versieren, de grootsche trap, die naar het Pellejeria-portaal voert,
het zijn allen meesterstukken van smeed-, ciseleer-, en beeldhouwkunst,
waarbij groote vormenrijkdom wordt beheerscht door den zuiversten
smaak. Zij toonen om strijd, hoe vurig het geloof moet zijn geweest,
dat de kunstenaars bezielde, welke zulke meesterstukken schiepen, en
die meerendeels het levenslicht aanschouwden in de stad, waaraan zij
die overtuigende bewijzen van hun groote gaven hebben geschonken. Doch
het grootste kleinood van de Kathedraal blijft toch de kapel van
den Connétable, die zich aansluit bij het middenschip. Zij werd in
1482 gebouwd door den Connétable van Castilië, Don Pedro Hernando
de Velasco, en zijn gemalin, Dona Mencia de Mendoza, dochter van
een beroemd veldheer en dichter, den Markies van Santilhano. Zoodra
men het hek ontwaart, dat deze kapel afsluit, gevoelt men, hoe de
pracht van het schouwspel, dat ons hier te wachten staat, alles zal
overtreffen, wat ons oog tot nu toe hield geboeid. Het is onmogelijk,
de schoonheid en vindingrijkheid der compositie, en de heerlijke
behandeling van het materiaal door photographische afbeeldingen weer
te geven, daar het hek zes meter hoog is, en men dus de camera op een
te verren afstand moet plaatsen; slechts zeer uitvoerige teekeningen
kunnen recht doen weervaren aan dit pronkstuk eener kunst, waarin de
Spanjaarden boven alle andere volken uitmuntten. Cristobal Audino,
een inwoner van Burgos was de man, wien dit grootsche werk werd
opgedragen, zijn naam is er in gegrift, met het jaartal 1523.

De kapel heeft een achthoekigen grondvorm en vertoont de kenmerken der
latere gothiek, waarin Spanje een veertigtal jaren bij Frankrijk ten
achter is gebleven. De geheele bouw, met het hooge puntbogengewelf, dat
als bekroning dient, herinnert aan een zwaren slottoren, rijk versierd
met beeldhouwwerk, inschriften, kostbare bas-reliefs, en die heerlijke
wapenschilden, welke de Spaansche kunstenaars zoo voortreffelijk wisten
te behandelen. Dat der Velasco's maakt een overweldigenden indruk,
en zou op zich zelf reeds voldoende zijn, om de kapel op te luisteren.

In dit heiligdom wordt een kostbare reliquie bewaard, door Paus Sixtus
VI aan Don Juan Velasco geschonken; een doorn uit de doornenkroon van
den Heiland, die in den achterwand van het altaar is aangebracht,
in een omlijsting; waarvan de rijkdom in overeenstemming is met de
waarde van het kleinood, dat zij omsluit. Het altaarstuk stelt Simeon
en Anna in den tempel voor, en het geheele altaar is een pronkstuk van
renaissance-stijl, dat de aandacht verdient van iederen kunstenaar,
die een volmaakt voorbeeld van polychrome versiering wenscht te
bestudeeren. Vóór het altaar rusten de stichters der kapel onder
een prachtige roodgranieten zerk, waarop in carrarisch marmer hun
beeltenissen zijn aangebracht, in liggende houding. Hij in volle
wapenrusting, de grafelijke kroon op het hoofd, en de voeten rustend
op een leeuwenpaar, zij een trotsche edelvrouw, met den sluier om
het hoofd gewonden, en een lievelingshond, slapend in de plooien
van haar kleed. Toen deze kapel gesticht werd, waren de katholieke
vorsten er nog niet in geslaagd, Granada te veroveren. Don Pedro
Hernandez de Velasco was in den strijd, welke aan die beslissende
zegepraal voorafging, een der trouwste helpers van den Koning geweest,
en had, toen hij ten strijde trok, vertrouwend op het verstand
en de voorzichtigheid van zijn echtgenoote, haar het beheer over
zijn uitgestrekte goederen opgedragen. Zij vergenoegde zich niet
ermede, zijn rijkdommen te doen vermeerderen; maar ging nog verder
in hare edelmoedige toewijding, door gedurende de afwezigheid van
haar gemaal de kapel der Reiniging te laten bouwen, het paleis van
het Koord, en een landhuis, de Casa de la Vega. Men zegt, dat Dona
Mencia haar man bij zijn terugkomst tegemoet ging, vergezeld van een
gevolg van edelvrouwen en dienaren, en hem knielende begroette met
de woorden: "Heer, wees welkom op uw grondgebied; gij zult er een
schoon lustverblijf vinden, om te rusten na de jacht; een paleis,
waarin gij uwe vorsten moogt ontvangen, en een kapel, waar gij zult
begraven worden, als God u roept." Don Pedro prees zijne vrouw om haar
doorzicht, en verheugde zich over hare trouw. De Casa de la Vega is
mij onbekend; maar ik heb ruimschoots, gelegenheid gehad, het paleis
van het Koord in oogenschouw te nemen. Dit fraaie gebouw, dat op het
Vrijheidsplein is gelegen, en thans voor militaire doeleinden wordt
gebruikt, is zoo genoemd naar het koord van den H. Franciscus, dat
als eigenaardig versieringsmotief de ingangsdeur omlijst, waarboven
de beide schilden der Mendoza's en der Velasco's de Figueroa zijn
aangebracht. In den voorgevel liet Dona Mencia de spreuk beitelen:
Un bel morir toda la vida honra. (Een schoone dood strekt een geheel
leven tot eer). Het gebouw zelf is van grijzen steen opgetrokken,
zwaar en somber, slechts twee verdiepingen hoog, en geflankeerd door
de eigenaardige vierkante torens, die karakteristieke kenmerken zijn
van de woningen der spaansche edellieden. Prachtige wapenschilden,
waarboven heraldische helmfiguren zijn aangebracht, sieren de
hoeken dezer torreons. Het schild der Velasco's wordt gedragen door
een leeuw; dat der Mendoza's door een griffioen. De muren, waarin
eertijds slechts enkele smalle vensteropeningen waren uitgespaard,
zijn in de vorige eeuw bedorven door leelijke moderne vensters,
met nog leelijker balkons. Gelukkig is het bovenste gedeelte van
het gebouw ongeschonden gebleven, en ons oog kan zich verlustigen
in de beschouwing der schoone bekronende balustrade, bloemvormen,
afgewisseld door St. Andreaskruizen, ter herinnering aan de verovering
van de vesting Baeza op de Mooren, door een Velasco, op den feestdag,
aan dien heilige gewijd. De bekroning der torens, op welker top zich
galerijen bevinden, wordt gevormd door een afwisselende rij heraldische
leeuwen en lanspunten; het werk van een arabisch bouwmeester, Mohamed
van Segovia. Wie het gebouw binnentreedt, doet wel, zich voor te
bereiden op teleurstelling, die het gezicht der leege patio's en
geplunderde zalen niet nalaten zal in hem te wekken. Het paleis was een
beter lot waardig. Van den beginne vertoefden binnen zijne muren de
vorstelijke gasten, die de familie der Velasco's met hunne bezoeken
vereerden. De Katholieke koningen ontvingen hier gezantschappen,
en vierden er feest ter gelegenheid der huwelijksvoltrekking
tusschen hun eenigen zoon, Don Juan, met Margaretha van Oostenrijk,
dochter van Keizer Maximiliaan. Hier bracht Christoffel Columbus,
teruggekeerd van zijn tweeden tocht, zijn koning hulde, zooals na
zijn eerste reis te Barcelona was geschied, en overschreed dezen
drempel onder de toejuichingen der menigte, omgeven door Indianen,
welke de kostbaarste geschenken uit den vreemde droegen, om onder de
hovelingen te worden uitgedeeld. Alleen het goud, dat hij medebracht,
was bestemd voor de Koningin, die beval, dat het gebruikt zou worden
voor de versiering van het altaar in de Cartuja de Miraflores.

Ook Karel V heeft tweemaal binnen de muren van het paleis van het Koord
vertoefd. De eerste maal in 1527, vergezeld van keizerin Isabella,
in de dagen toen het geluk hem nog scheen toe te lachen; de tweede
maal in 1555, toen hij reeds afstand had gedaan van den troon,
en zich teleurgesteld en zwaarmoedig naar het klooster St. Just
begaf. Naast deze sombere herinnering spreekt de kroniek van een
liefelijke verschijning, die het paleis eenmaal verhelderde door haar
bekoorlijkheid. Het was een zekere Dona Juana, die door haar geboorte
behoorde tot het koninklijk huis van Aragon. Toen namelijk Ferdinand
de Katholieke nog een jongeling was, werd hij door zijn Vader naar
Aragon gezonden, om troepen te werven, tot demping van den opstand der
Cataloniërs. Op een stormachtigen avond vond hij een schuilplaats in
het huis eener weduwe, die een beeldschoone dochter had, welke in de
geschiedenis vermaard werd onder den naam van la Minyona de mitja mit,
(la mignonne de minuit) ter herinnering aan het uur, waarop zij,
als page verkleed, met haar vorstelijken minnaar het huis harer
moeder verliet. Uit deze vereeniging werd een dochtertje geboren,
waarvoor Ferdinand steeds groote genegenheid koesterde, en dat een
uitmuntende opvoeding genoot. Een geheele kring van dichters, geleerden
en wijsgeeren wist zij om zich te verzamelen, en aan haar droeg Don
Pedro Fernando de Villegas zijn Dante-vertaling op, die te Burgos
is gedrukt, in 1515. Zij bleef steeds de getrouwe vriendin van hare
ongelukkige halfzuster, de krankzinnige koningin Johanna, de moeder
van Karel V, en hare tegenwoordigheid was als een zonnestraal in het
schoone, maar sombere paleis van het Koord. Aan de drie gebroeders
Colonia, die uit Keulen geboortig waren, en voor de hertogin van
Velasco reeds de Kapel der Reiniging, de Casa de la Vega en het paleis
van het Koord hadden gebouwd, werd door Koningin Isabella de voltooiing
opgedragen van de Cartuja de Miraflores, die eenige mijlen van Burgos
was gelegen, en bestemd was, om als rustplaats te dienen van de asch
harer ouders, Koning Juan en Koningin Isabella, en van haar broeder
Alonso. Zij vervulde daardoor een lang gekoesterden wensch haars
vaders. Deze toch had in 1441 het paleis Miraflores geschonken aan
de Karthuizer Broederschap, op voorwaarde dat hij binnen de muren
van hun kerkgebouw zou worden begraven. Het klooster werd echter in
1442 door brand verwoest, en eerst in 1488 was de herbouw, die steeds
vertraagd was geworden, zoover gevorderd, dat de jonge koningin de
opdracht van haar vader kon vervullen en na de voltooiing van het
kerkgebouw de graftomben harer ouders kon doen oprichten. Ook het
altaar en de koorstoelen dateeren uit dat tijdperk. Na een prachtige
wandeling langs den oever van den Arlanzon, onder de schaduw van
boomen, die hier in het begin der vorige eeuw waren geplant, voerde
onze weg omhoog, met het uitzicht over een breede, vruchtbare vallei,
die zich aan onze linkerhand uitstrekte, terwijl rechts de steenachtige
bodem slechts eenig schraal struikgewas vertoonde.

In de verte zagen wij hooge muren, de omheining der tuinen en akkers,
die door de Karthuizer monniken werden bebouwd. Langzamerhand werd de
helling steiler, en weldra zagen wij tegen den blauwen hemel grijze
torens afsteken, die aan de muren van het paleis van het Koord
herinnerden, welke uit dezelfde steensoort zijn opgetrokken. Het
kostte ons geen geringe moeite, ons toegang tot het heiligdom te
verschaffen. Eerst scheen alles goed te gaan; wij ontdekten in een
blinden muur een deurtje, dat slechts met een klink gesloten was,
en toegang gaf tot een binnenpleintje, waar op een half verflenst
bloemperk een niet zeer fraai standbeeld prijkte van den Heiligen
Bruno. Verder konden wij niet; een ijzeren hek scheidde het plein in
twee helften, en achter dat hek was alles doodstil. Op ons herhaald
bellen, hoorden wij eindelijk heel in de verte deuren slaan, en
na veel gerammel en geknars van grendels verscheen achter het hek
de reuzengestalte van den portier, in de witte pij en den zwarten
mantels der Karthuizers. Na lang overleg bleek het, dat wij ons
bezoek aan de kerk juist zoo moesten zien in te richten, dat het geen
stoornis veroorzaakte in de geregelde godsdienstoefening, noch in de
godsdienstige overpeinzingen der broeders, terwijl het evenmin mocht
samenvallen met het etensuurtje van den gids, die ons geleiden zou.

Wij wachtten dus lang en geduldig op den drempel der gesloten deur, om
dat geduld dan ook ten slotte ruimschoots beloond te zien. Het hooge
schip der kerk maakt een majestueuzen indruk, en is veel lichter,
dan het inwendige van de meeste Spaansche kerkgebouwen. De grijze
steen der muren is helaas gewit; maar ons oog verlustigt zich weldra
in de schoonheid der heerlijke gothische koorstoelen, van donkerbruin
notenhout, zóó uiterst fijn bewerkt, dat geen brons of ander metaal
in zuiverheid van lijn met dit snijwerk zou kunnen wedijveren. De
preekstoel is een waar pronkjuweel. Men zou bijna bang zijn, dien
door een mensch te zien beklimmen, zoo licht en luchtig schijnt het
gestoelte van bouw, en toch wordt reeds vijf eeuwen lang van dezen
kansel gepredikt. Al dit wonderbare houtsnijwerk werd vervaardigd door
Martin Sanchez en hier geplaatst in 1489, sinds welk jaartal er niet
het geringste aan is beschadigd. Aan den voet van het altaar bevindt
zich de door leeuwen gedragen koninklijke graftombe, die den vorm
vertoont van een achtpuntige ster. Rondom het voetstuk, en onder
de bekronende lijst wemelt het van fraai geboetseerde beeldjes,
heiligen, apostelen en allegorische voorstellingen, terwijl een
geheele flora van marmer woekert in de nissen en tusschen de slanke
zuiltjes met hun verrukkelijke kapiteelen. Op het bovenvlak rusten de
twee liggende beelden, door een tusschenruimte gescheiden. De mantel
die des konings gestalte geheel omhult, is prachtig van teekening,
versierd met gekroonde medaillons, waarop in bas-relief de leeuwen
en kasteelen van het Koninklijk huis zijn aangebracht. De koningin,
wier gelaat een weinig terzijde gewend is, heeft een gebedenboek en
een rozenkrans in de hand. De hals is bloot, op het geborduurde hemd,
dat haar borst bedekt, rust een halsketen, en zij draagt kostbare
ringen aan de gehandschoende hand. De verbazende rijkdom der kleedij,
die met de grootste nauwkeurigheid, tot in de geringste détails
van borduursel en kleinoodiën, is weergegeven, maakt het schouwspel
curieus en belangwekkend, doch doet overigens afbreuk aan den ernst
en de waardigheid, welke het karakter moesten zijn van de graftombe
dezer groote vorsten.

Toen Napoleon de Cartuja bezocht, (men vertoonde nog voor eenige
jaren den boom, waaraan zijn paard werd vastgebonden) beval hij, na
het mausoleum te hebben bezichtigd, dat dit meesterstuk van spaansche
kunst naar Frankrijk zou worden overgebracht. Men wist echter uitstel
te verkrijgen, door bezwaren te opperen aangaande de moeilijkheid
van het vervoer, en gelukkig werd het gevaar door den verderen loop
der gebeurtenissen afgewend.

Aan de linkerzijde van het gebouw, onder een rijkversierden gothischen
boog, bevindt zich in een nis het beeld van Don Alonso, in biddende
houding, dat nog schooner is dan de beeltenis zijner ouders. Welk een
treurig lot trof dezen prins, die, als aanvoerder van de rebellen,
welke zich tegen zijn ouderen broeder Enrique IV hadden verzet,
te Avila tot Koning van Castilië werd uitgeroepen, en reeds op
zestienjarigen leeftijd bezweek, zonder dat de oorzaak van zijn dood
bekend was. Ook hier zijn alle bijzonderheden der kleeding uiterst
getrouw weergegeven. Het grafteeken herinnert in zijn groote lijnen aan
het monument van Juan de Padilla, in het museum van Burgos. Het altaar
zelf, dat het jaartal 1490 draagt, is prachtig van kleur en lijn, en
uitstekend bewaard. De twee groote meesters uit het laatst der 15de
eeuw, Diego de la Cruz en Gril de Syloe hebben het ontworpen. Het is
een grootsche conceptie, een groepeering van alle onderdeelen om een
kring van engelen, die het bloed van Christus opvangen. Ondanks zijn
hoogen ouderdom schijnt het ternauwernood door den tand des tijds
geschonden. Al was het niet gemakkelijk geweest, in de Cartuja door
te dringen, eenmaal onder de hoede van den jongen geleider, die mij
tot gids strekte, smaakte ik dan ook onvermengd genot. Nadat ik langen
tijd de graftomben, het altaar, en de koorstoelen had bewonderd, trad
ik nog eene afzonderlijke kapel binnen, waar voor het altaar een beeld
stond, dat een monnik voorstelde in een witte pij, in zielsverrukking
starend naar het kruis, dat hij in de opgeheven rechterhand houdt. Het
was het beeld van den heiligen Bruno door Pereira, een der schoonste
beschilderde beelden van geheel Spanje, door onzen grooten beeldhouwer
Falguière voor een meesterstuk verklaard. Terwijl ik nog in de
beschouwing van dit kunstwerk verzonken was, luidde een klok, die
blijkbaar den middagdienst aankondigde; want de jonge monnik sloot
de deuren der zijkapellen en verschikte iets op de tafel bij het
altaar. Ik nam dien stillen wenk ter harte en maakte aanstalten om te
vertrekken. Toen ik mijn gids in het Spaansch bedankte, zeide hij:
"Ik vraag u om verschooning; ik heb Frankrijk nog maar sedert kort
verlaten en ken het Castiliaansch nog niet." Ik gevoelde een opwelling
van medelijden en zeide: "Ik hoop dat gij ons geliefd vaderland nog
eens moogt weerzien." Hij boog, maar zijn gezicht stond droevig.

"In welke provincie hebt gij gewoond, eerwaarde vader?" vroeg ik. "In
Narbonne," antwoordde hij; "maar ik ben in Toulouse geboren." Bij
die laatste woorden glimlachte hij. Ik begreep het nu, wij waren
afkomstig uit dezelfde streek. Doch ik kon hem niets meer vragen. Hij
boog eerbiedig, en de zware deur viel achter mij toe. Ik had hier dus
een stadgenoot ontmoet, misschien wel iemand, wiens familie mij bekend
was. Wie weet of ik hem niet als klein kind reeds had gezien. Mijn
hart kromp ineen, toen ik mij voorstelde, hoe hij hier nu voor altoos
zou zijn opgesloten, en toch scheen hij niet ongelukkig. Gedurende
de twee uren, dat ik in de kerk vertoefde, was hij in gebed verzonken
geweest. Ik keerde weer terug tot het rumoer en de onrust der wereld,
terwijl een lichtstraal van boven zijn ziel verhelderde en hem de
aardsche ellende vergeten deed. Het is eigenaardig, om op te merken,
dat de nauwe betrekking tusschen Italië en Spanje, welke landen in
het laatst der 15de eeuw veelvuldig met elkander in aanraking kwamen,
slechts weinig invloed uitoefende op de spaansche bouwkunst, en dat
de beroemdste kunstenaars, wars van den vernieuwenden invloed der
renaissance, langen tijd nog de fransch-germaansche tradities getrouw
bleven, en den laat-gothischen bouwstijl in eere hielden, nadat deze
in Europa reeds voor andere vormen had plaats gemaakt. Slechts in hun
woonhuizen, scholen en hospitalen vertoonen zich sporen van andere
invloeden. In het laatst der 15de eeuw ontstonden, behalve de hier
reeds door ons genoemde bouwwerken, te Toledo San Juan de los Reyes,
te Segovia het klooster van Parral; bij Avila dat van St. Thomas;
verder de beurs te Valencia, en eindelijk, in Valladolid alleen, de
kerk en het klooster van St. Paul, gebouwd op kosten van kardinaal
Torquemada, en de scholen van St. Gregorius en Santa Cruz, al welke
gebouwen welsprekende getuigen zijn van de ongeëvenaarde schoonheid
der spaansche Gothiek.

Dat juist Valladolid (bijgenaamd l'emporio de las bellas artes) de
verzamelplaats van zoovele monumenten van uitnemende kunstwaarde werd,
behoeft ons niet te bevreemden. De stad was niet enkel de hoofdstad van
Castilië; onder het glorierijk bewind der katholieke koningen werd zij
de voornaamste stad van geheel Spanje. En toch, als men thans van uit
het dal van den Pisuergo de stad nadert, langs een modernen wandelweg,
met een fraai plantsoen, maakt zij op het eerste gezicht volstrekt niet
den indruk, een oude stad te zijn. De straten zijn goed onderhouden,
behoorlijk geplaveid en electrisch verlicht; slechts kooplieden, die
op straat hun watermeloenen hebben uitgestald en ze te koop bieden,
herinneren ons, dat wij hier in Spanje zijn. Eerst als men op het
plein van la Fuente Dorada is aangekomen, dat zich aansluit bij de
Ochavo, een onregelmatig kruispunt van wegen, waarop de Plateria-straat
uitkomt, voelt men, dat Valladolid een eerwaardige stad is, en naast
het al te blinkend marmer der bouwwerken van gisteren, ook den ruwen
steen van zijn antieke gedenkteekenen kan vertoonen.

Rondom het plein van la Fuente Dorada werpt een zware bogengalerij een
verkwikkende schaduw, en de winkels daaronder, die het plein van alle
zijden omringen, doen goede zaken. Onder de grijze oude bogen komen
zich des Zondags de boeren uit de omstreken verdringen; de meesten
gekleed in de eigenaardige oude volksdracht, de nauwsluitende broek,
die aan de knieën de witte of blauwe grofwollen kousen laat zien,
en het aardige korte wambuis. Vroeg in den morgen hebben zij hun
waren reeds verkocht, en doen nu inkoopen, eer ze weer naar hun
dorp terugkeeren.

Wanneer in de muren eener stad, als een spiegel, de tafereelen konden
weerkaatst worden, welke zich op die plek hebben afgespeeld, welk eene
reeks van schrijnende contrasten zouden deze vormen! Op datzelfde
Ochavo, waar de menigte zich thans zoo onschuldig vermaakte, stond
eertijds het schavot, waarop de Connétable Alvaro de Luna het leven
liet, de gevierde gunsteling van Koning Juan II, wiens lotgevallen
vier eeuwen na zijn dood nog bij het volk in levendige herinnering
zijn gebleven.

Het lot scheen hem een gelukkigen levensloop te hebben voorbeschikt,
en zijn geschiedenis is romantisch als een verdicht verhaal, tot
zijn tragisch einde haar plotseling afbreekt. Van zeer nederige
afkomst, misschien een bastaard van het geslacht de Luna, bezat de
Connétable toch blijkbaar juist die eigenschappen, welke een vorst
als Don Juan konden boeien. De gunsteling was begaafd, energiek,
bestand tegen vermoeienissen en gehard in den krijg; de heerscher lui,
lichtzinnig en genotzuchtig. Het sprak dus vanzelf, dat het de taak
van den hoveling werd, zijn meester al de lasten en verplichtingen,
aan het koningschap verbonden, te besparen, en ze op zijn eigen
schouders te nemen. Het aantal zijner benijders steeg echter met
zijn steeds toenemende macht; temeer daar hij, ofschoon jegens zijn
vrienden edelmoedig en mild, toch die macht misbruikte om zichzelf
ten koste van het algemeen belang te bevoordeelen. De oorzaak van
zijn val wordt gezocht in het feit, dat hij, toen Don Juan na den
dood zijner gemalin een tweede huwelijk wilde sluiten, in 's konings
naam, doch zonder dezen zelfs van te voren te waarschuwen, Isabella
van Portugal voor den vorst ten huwelijk vroeg, terwijl de koning
zelf voornemens was geweest om de hand te vragen van Radegonde van
Frankrijk. Hij kwam echter de belofte na, door zijn gunsteling gedaan;
doch waarschijnlijk tegen zijn zin. Onmiddellijk na zijn huwelijk toch
bleek het, dat de Koningin de verklaarde vijandin van den Connétable
was geworden en geen rust had, eer zij haar echtgenoot had onttrokken
aan een overheerschenden invloed, dien zij noodlottig achtte. Zij vond
steun bij de overige edelen, en wist het zoover te brengen, dat de
voormalige gunsteling des Konings van hoogverraad werd beschuldigd,
en met algemeene stemmen werd ter dood veroordeeld. Het vonnis werd
zoo snel mogelijk voltrokken, daar men anders vreesde dat de Koning,
bij zijn weifelachtig karakter, licht van voornemen veranderen kon. En
inderdaad, nauwelijks was het hoofd van den ongelukkigen man na de
terechtstelling op de punt van een lans op het schavot geplaatst,
of reeds kwam een bevel des Konings om het vonnis te herroepen.

Tot op het laatste oogenblik nog verwachtte Alvaro genade, daar hij
aan de genegenheid, die de vorst voor hem koesterde, niet twijfelen
kon. Don Juan werd gekweld door hevig berouw, en volgde een jaar
later den vriend in het graf, dien hij zoo trouweloos had behandeld.

Het lijk van den Connétable, dat eerst op het kerkhof der ter dood
gebrachte misdadigers begraven was, rust thans in de Kathedraal
van Toledo, onder de gewelven der prachtige kapel, die Alvaro nog
in de dagen zijner macht had doen oprichten. Koningin Isabella was
grootmoedig genoeg, zijn dochter te vergunnen, het lijk haars vaders
daarheen te laten overbrengen.

Niet alleen het Ochavo-plein, waar het schavot stond, doch ook de Plaza
Mayor heeft tooneelen van verschrikking aanschouwd. Daar werd den 7den
October 1559 het eerste beruchte autodafé gehouden, dat eerst in de
maand Mei zou hebben plaats gehad, doch tot het najaar was uitgesteld
op bevel van Philips II, die zich destijds in de Nederlanden bevond,
en het schouwspel niet wilde missen. De bevolking stroomde toe,
als gold het een volksfeest. De Koning was vergezeld van zijn zoon,
zijn zuster, meerdere bisschoppen, de gezant van Frankrijk, en
vele hovelingen en edelvrouwen. De Koning zag zoo strak en somber,
dat volgens de uitdrukking van een geschiedschrijver uit die dagen,
"het scheen alsof zijn blik de zonnestralen deed verbleeken." Dertien
beschuldigden ondergingen den marteldood, doch een groot aantal
anderen redde hun leven, door zich op het laatste oogenblik te
bekeeren. "De Spanjaarden, die niet worden verbrand, zijn zóó gehecht
aan de Inquisitie, dat het jammer zou zijn, hen ervan te berooven,"
zegt Montaigne.

Thans ontmoeten elkaar op de Plaza Mayor vroolijke jongelieden,
die haar als pantoffelparade hebben uitverkoren; vooral wanneer
de militaire muziek er haar luchtige wijsjes speelt. Het is een
gelegenheid om elkaar te ontmoeten, zooals de Calle de la Sierpe
in Sevilla. Aan de linkerzijde van het plein verrijst een groot,
wit gebouw, waarvan de steigers nog niet zijn weggenomen. Het is
het nieuwe Ayuntamiento, waarop reeds de donker purperen vlag van
Castilië wappert.

Het is volstrekt niet vreemd, dat Valladolid het treurige voorrecht
genoot, getuige te zijn van dat eerste autodafé; want eerst in 1563,
nadat het Escuriaal voltooid was, bracht Philips II den zetel van
het bestuur over naar Madrid, en verliet de stad, waar hij geboren
was. Veel echter getuigt er nog van de belangrijke rol, die zij in
de geschiedenis van het koningschap vervulde.

Links van het klooster van St. Paulus, waarvan de hooge voorgevel, met
het fraaie beeldhouwwerk, dat echter veel door de vorst heeft geleden,
statig oprijst, verheft zich een paleis met zware muren, waarin een
zeer schoon en karaktervol hoekvenster de aandacht van den beschouwer
tot zich trekt. Hier aanschouwde de eenige wettige zoon van Karel V
het levenslicht. Het gebouw, dat van buiten ongeschonden is gebleven,
is van binnen geheel verbouwd en voor administratieve doeleinden
ingericht. Het klooster van St. Paulus, dat thans aan de buitenzijde
van de stad is gelegen, schijnt er vroeger het middenpunt van te hebben
uitgemaakt; want in een ander paleis, tegenover het klooster, werd Anna
van Oostenrijk geboren, die Koningin van Frankrijk, en de moeder van
Koning Lodewijk XIV werd. Ook werd hier een gezantschap gehuisvest
van den Shah van Perzië, toen deze vorst Philips II voorstelde,
een verbond tegen de Turken aan te gaan. De perzische boodschappers
geraakten zoozeer onder den indruk der verblindende pracht van den
Katholieken eeredienst, dat drie van hen hun geloof verzaakten, en
overgingen tot het Christendom. In dit paleis vertoefde ook Philips
IV, na zijn terugkeer van die reis naar Frankrijk, waarbij hij zijn
dochter Maria Theresia tot aan de grenzen had begeleid, waar haar
jeugdige koninklijke verloofde haar wachtte. Het schijnt, dat hij zich
hier moest herstellen van den schok, dien het weerzien van zijn zuster
Anna, die hij niet had ontmoet sedert haar huwelijk met Lodewijk XIII,
hem had veroorzaakt. Zij was namelijk zoo onvoorzichtig geweest, hem
te willen omhelzen, iets dat geheel in strijd was met de spaansche
étiquette, en hem met recht mocht doen vreezen voor de toekomst van
zijn geliefde dochter, die thans ook in die lichtzinnige omgeving
zou moeten verkeeren.

Doch andere herinneringen dan die aan vorstelijke grootheid en
luisterrijke feestelijkheden dringen zich thans weder aan ons op. In
een der straten, die naar het centrum van de stad voeren, staat nog het
huis, waar Christoffel Columbus den laatsten adem uitblies. Op zijn
verlangen werd hij begraven in het ordegewaad van den H. Franciscus,
en in zijn doodkist legde men, op zijn uitdrukkelijken wensch, de
ketenen, waarin hij, op bevel van Bobadilla, smadelijk was geklonken
geweest. Al zijn bitterheid over die onrechtvaardige veroordeeling
lag in dien laatsten eisch uitgedrukt. De katholieke vorsten hadden
echter met nadruk geprotesteerd tegen die barbaarsche behandeling
van hun gunsteling. "Wees verzekerd," schreven zij aan hun admiraal,
op 14 Maart 1502, "dat uwe gevangenschap ons zeer leed doet. Gij zult
dit duidelijk bemerken; want zoodra het bericht ervan tot ons kwam,
gaven wij bevel, haar te doen eindigen. Gij weet, hoe hoog gij bij
ons staat aangeschreven, en thans willen wij u goed behandelen en
nog meer eer bewijzen dan te voren."

Ondanks dit openlijk bewijs der vorstelijke gunst, bleef het noodlot
den admiraal vervolgen. Hij stierf in ongenade en in de treurigste
omstandigheden; en schonk zelfs niet zijn naam aan het werelddeel,
dat hij had ontdekt.

Nog een ander huis is in deze stad te vinden, waar in armoede
en ontbering een der grootste genieën van zijn tijd heeft
geleefd. Vroeger stond het buiten de stad; thans is het door
moderne huizen ingesloten. Het is het huis, door Cervantes bewoond,
in 1603. Een nauwe, steile trap voert naar twee kleine, lage kamers,
met zware zolderbalken. De eene, die zeer donker is, diende blijkbaar
als keuken, en als slaapplaats tevens, want in de andere kamer was geen
plaats genoeg voor het zeer talrijke gezin, waarvan de vrouwelijke
leden met borduren of verstelwerk den kost zochten te verdienen,
terwijl Cervantes voor eenige groote heeren hun boeken bijhield,
copiëerwerk verrichtte, en brieven schreef voor lieden, die deze kunst
niet verstonden. Des avonds echter, wanneer zijn dagtaak was geëindigd,
vergat hij zijn zorgen en ontberingen en schreef verder aan het werk,
dat hij reeds begonnen was in den tijd zijner gevangenschap. Onder
zulke omstandigheden ontstond Don Quixote, dat nog na driehonderd jaren
door de gansche beschaafde wereld om strijd wordt geroemd en genoten.

Spanje heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan een vijandige
bejegening van diegenen harer zonen, welke zij veeleer de hoogste
eer had mogen waardig keuren. Tevergeefs zocht ik hier naar den
kerker, waarin de beroemde mystieke dichter, tevens Professor aan
de Universiteit van Salamanca, Fray Luis de Léon, gedurende de vijf
jaren van zijn gevangenschap niet slechts een vertaling van het
boek Job en de Psalmen schreef, doch ook het schoone dichtwerk "de
volmaakte Echtgenoote," 't welk hij opdroeg aan zijn verwante, Dona
Valeria de Osorio, een boek vol wijze en beminnelijke raadgevingen,
die de hedendaagsche vrouwen nog steeds wel zouden doen, te behartigen.

Reeds lang heeft men in de oude hoofdstad van Castilië toegegeven
aan eene neiging, om het oude af te breken, en in de plaats daarvan
het nieuwe te doen verrijzen, dat niet altijd hetgeen voorafging,
in schoonheid overtreft. De gothische kathedraal is verdwenen, en
heeft plaats gemaakt voor een half grieksch, half romeinsch bouwwerk,
dat schijnt te willen wedijveren met de St. Pieterskerk te Rome. Het
is het werk van Herrera en herinnert aan de Kathedraal van Granada,
doch is nuchterder en killer dan deze. Dáár toch werd het kerkgebouw
onder het oppertoezicht der katholieke vorsten begonnen, en voltooid in
de dagen, toen gevoelens van rechtmatigen trots en vurige vroomheid
allen bezielden, die naar hun beste vermogen medewerkten, om het
geheel te volmaken door heerlijk beeldhouw- en schilderwerk. Te
Valladolid echter, waar reeds eeuwen het vuur der godsdienstige
geestdrift, door de godsdienstoorlogen gewekt, was uitgebluscht,
toen met den bouw dezer kerk werd begonnen, is het gebouw, ondanks
zijn grootschen opzet, kil en ledig gebleven. De geloovige inwoners
bezoeken dan ook bij voorkeur andere kerkgebouwen, welke meer werken
op hun fantasie, zooals dat van Santa Maria la Antigua, San Martin,
la Cruz, en Nuestra Senora de las Angustias, welke allen versierd zijn
met dat heerlijk schilder- en beeldhouwwerk, 't welk wij danken aan
den beitel en het penseel van Juan de Juni, Hernandez, Berruguete en
Cristobal de Velasquez, dien kring van beroemde kunstenaars uit het
Noorden, die der school van Sevilla den weg hebben gebaand.

De Virgen de los Cuchillos of de los Dolores is een der schoonste van
deze kunstwerken, en in een omgeving geplaatst, die haar tragische
grootheid te meer doet uitkomen. In een kapel, die bijna even groot
is als de kerk, waarvan zij deel uitmaakt, op een verhevenheid,
eenige meters boven den beganen grond, onder een marmeren en bronzen
troonhemel, die verlicht wordt door onder den koepel verborgen
electrische lampen, ligt de moeder der smarten neergezonken aan den
voet van het kruis. Met achterovergeworpen hoofd richt zij in wanhoop
de betraande oogen naar den hemel, terwijl zij de hand krampachtig op
haar hart drukt, als verscheurd door smart. Geen ivoor kon fraaier
en zorgvuldiger zijn bewerkt, noch beter eene beschildering hebben
verdragen, even warm en doorwerkt, als het koloriet der schoonste
schilderij. In tegenstelling met het gelaat en de handen, is de
kleeding niet zoo uitvoerig behandeld; het roodbruin en zwartblauw
van het gewaad is in groote en eenvoudige massa's gehouden, en enkel
door wat goud verlevendigd, dat men op eenigen afstand reeds niet
meer onderscheidt. Doch waarom zijn de geloovigen in hun ijver zoo
ver gegaan, in die hand, den beitel van een Michel Angelo waardig,
zeven blinkende zwaarden te plaatsen? Het heet, dat zij beter
de bedoeling van het kunstwerk doen begrijpen, en de beteekenis
er van verzinnelijken. Voor de groote menigte der geloovigen zou
de uitdrukking van het gelaat op zich zelf niet voldoende zijn;
een stoffelijk symbool was noodig om hen het martelend lijden
der heilige moeder Gods te doen nagevoelen; dus moeten zwaarden
haar hart doorboren. Men kan zich moeilijk iets afstootenders en
meer belachelijk realistisch voorstellen dan deze lompe verzameling
wapentuig, waaraan als waardig pendant een zilveren aureool, met zware,
wijd uitstaande stralen is toegevoegd. De Virgen de los Cuchillos
behoort aan een machtige broederschap. En al zou het zeer wel mogelijk
zijn, dat zich onder de leden daarvan lieden van smaak en ontwikkelden
kunstzin bevonden, geen van hen zou durven voorstellen, deze zwaarden
te verwijderen, die met groote, lompe spijkers in de plooien van het
kleed zijn geslagen. Zulk een daad zou als heiligschennis worden
beschouwd door een volk, waarvan de vroomheid, ofschoon in wezen
verflauwd, toch hardnekkig aan uiterlijke vormen gehecht blijft. Als
men echter in gedachten die storende bijkomstigheden verwijdert,
heeft de lijdende moedermaagd van Juan de Juni de macht, ons door de
uitdrukking alleen van haar door hopelooze smart verwrongen gelaat,
oprecht te ontroeren. Een ander schoon kunstwerk in dezelfde kapel is
een bas-relief, de Blijde Boodschap voorstellend, dat langen tijd aan
Pompeyo Leoni werd toegeschreven, doch het werk is van een kunstenaar
uit Valladolid, Christobal Velasquez.

De verschillende kerken betwisten elkaar hier bijna de eer, de
heerlijkste kunstwerken te bezitten. Velen beweren, dat de Maagd der
Smarten van Hernandez, die in de kerk van la Cruz wordt bewaard, die
van Juan de Juni nog in schoonheid overtreft. Misschien zou ook ik
deze meening zijn toegedaan, als ik het andere beeld had aanschouwd
in een passende omgeving; doch daar het uitkwam tegen een achtergrond
van spiegels met vergulde lijsten, en rondom de tragische hoofdfiguur
engeltjes zweefden, die als echte Cupido's beter bij een triomftocht
van Venus zouden hebben gepast, kreeg ik den indruk, alsof de maagd van
Hernandez hier een vreemde verschijning was, uit een naburig klooster
hierheen overgebracht, en meer uit eerbied, dan uit kunstzin voor dit
altaar geplaatst, waar zij niet behoorde. Toch is zij zeer schoon,
en jeugdiger opgevat, dan de maagd van Juan de Juni, wier trekken
door het lijden verouderd zijn.

Deze beide beelden nemen geregeld deel aan de pasos, of optochten, die
in de Paaschweek plechtig rondgaan, en in hooge mate de belangstelling
en geestdrift der menigte gaande maken. In de Kerk van la Cruz wordt
zulk een beeldengroep vertoond, die gereed is om aan den optocht
deel te nemen; het geheel rust op een voetstuk, dat door vier zware
wielen wordt voortbewogen. Als de poort der kapel wordt geopend, kan
het zonder bezwaar naar buiten worden gereden. De groep stelt voor de
afneming van Christus van het Kruis, met de weenende vrouwen aan den
voet. Elk détail is zoo realistisch mogelijk weergegeven, tot een nog
al leelijke ladder toe, en de geloovigen hebben niet kunnen nalaten,
hun goeden wil te toonen, door de heilige maagd een prachtigen kanten
zakdoek te vereeren, om haar tranen af te wisschen. Het lijkkleed,
waarin Christus zal worden gewikkeld, is van fijn, geborduurd linnen,
en de heilige vrouwen dragen keurig gesteven en gepijpte kanten kragen,
die de strijkster veel werk moeten hebben gekost. Toen ik den pastoor,
een zeer verstandig man, opmerkzaam maakte op de overbodigheid dezer
versiersels, zeide hij: "Die nauwe vereeniging van zulk een ideale
voorstelling met de dingen van het dagelijksch leven, doet het volk
beter de beteekenis van het voorgestelde begrijpen. Als men dit naliet,
zou de groote massa deze dingen minder goed verstaan; alleen de meer
ontwikkelden zouden onder den indruk geraken."

Nog meer kunstschatten zijn in de overige kerken der stad te vinden;
maar op de rijkste verzameling mag zich de school van Santa Cruz
beroemen, die als museum is ingericht voor de vele kunstwerken, die
uit naburige kloosters hier zijn aangebracht, vooral uit San Benito
el Real.

Zoo zien wij daar een prachtigen Christus in het graf van Juan
de Juni; de doop van Christus door Hernandez; de St. Sebastiaan
van Berruguete; een borstbeeld van de heilige Elizabeth, dat door
de forsche behandeling aan Michel Angelo herinnert; St. Theresa,
schrijvend wat de H. Geest haar voorzegt, een werk, dat, hoewel
eenigszins theatraal opgevat, van groote technische vaardigheid
getuigt, en voorts de prachtvolle kop van Paulus door Juan Alonso de
Villabrille, uit het jaar 1707. In plaats van zelf verder over deze
meesterstukken uit te weiden, verwijs ik liever den lezer naar het
werk van mijn echtgenoot over de beschilderde beelden van Spanje,
waarin hij ieder afzonderlijk uitvoerig heeft behandeld. Bij het
prachtige museum der school van Santa Cruz, behoort ook een kerkgebouw,
waar, behalve groote, historische doeken, die ten onrechte aan Rubens
worden toegeschreven, zich twee heerlijke bronzen beelden bevinden, die
den graaf en de gravin de Lerma voorstellen, en vervaardigd zijn door
Pompeijo Leoni. Zij zijn, hoewel misschien niet zoo grootsch ontworpen,
nog uitvoeriger behandeld, dan de groepen, die Karel V en Philips II
met hun verwanten voorstellen, in de kerk van het Escuriaal. Evenals
de koorstoelen, zijn zij afkomstig uit het klooster van San Benito,
waar zich het grafgewelf der grafelijke familie bevond. Het gewaad
van de gravin is zoo getrouw nagebootst en zóó minutieus behandeld,
dat men elken naad en zoom der verschillende kleedingstukken, elken
steek van het borduurwerk volgen kan. Toch schaadt deze uitvoerigheid
niet aan den indruk van het geheel en sluit volstrekt geen dorheid
van behandeling in.

Een fraaie trap leidt naar de bovenverdieping van het gebouw, waarvan
de zalen eveneens tot bewaarplaats dienen van allerlei kunstvoorwerpen;
't zij deze van groote waarde zijn of slechts als herinneringen door de
Spanjaarden in eere worden gehouden. Een bonte mengeling van tapijten,
inlegwerk in hout en ivoor, beeldjes van klei en beschilderd porselein,
naast bijv. een half vergaan ledikant van verguld hout, waarin Napoleon
eens heeft geslapen; en kunstig gesneden renaissance koorstoelen
naast de grafkransen van een onlangs overleden verdienstelijk burger
van Valladolid.

Geheel boven in het gebouw bevindt zich een gothische deur, even
merkwaardig door de rijke versiering, als omdat zij zoo volkomen
ongeschonden is bewaard gebleven.

De smalle deuropening geeft toegang tot een prachtige zaal, die als
bibliotheek is ingericht. Vijftienduizend boekdeelen staan hier langs
de wanden geschaard, grootendeels afkomstig uit naburige kloosters. In
die stapels manuscripten, in hun perkamenten omhulling, zal wel
veel merkwaardigs zijn te vinden. Vooreerst wordt dit heiligdom nog
voor de meeste reizigers gesloten gehouden; een wijze maatregel;
want dergelijke schatten mogen niet aan de onbescheiden blikken
van nieuwsgierige lieden worden blootgesteld. Een belangrijke
verzameling teekeningen staat echter ten dienste van kunstenaars,
die in dergelijke zaken belang stellen; o. a. een reeks afbeeldingen
van de kleederdracht der verschillende kloosterorden van de geheele
wereld. Onder de schilderijen van zeer verschillende waarde, die hier
in het museum worden tentoongesteld, is er een, die in 't bijzonder
de aandacht trekt, het portret van den stichter dezer school, den
beroemden kardinaal Mendoza, die de vriend, raadsman en getrouwe
dienaar was van Ferdinand en Isabella, en in zoo hooge mate hun gunst
genoot, dat zij er zelfs geen aanstoot aan namen, hem den bijnaam van
"den derden Koning" te hooren geven. Het is een echte spaansche kop,
met groote donkere oogen, volle lippen, die niets ascetisch hebben,
en de gladgeschoren wangen blauwachtig getint. De Mendoza was dapper in
den oorlog, en een wijs raadsman. Hij bezat de deugden en gebreken, die
behoorden bij zijn tijd. Zijn lichaamskracht, zijn strijdlust en zijn
losbandigheid waren even bekend als eenige jaren later de strengheid
van zeden en de ascetische leefwijze van Ximenes. De laatste liet
zijn harde houten legerstede plaatsen naast het sierlijke praalbed
in de met koninklijke pracht ingerichte vertrekken van zijn voorganger.

Wel moet Valladolid de geliefkoosde verblijfplaats van Koningin
Isabella zijn geweest, want bij elken stap dringen zich herinneringen
aan haar op. Al bleef zij het voorbeeld volgen harer vorstelijke
voorgangers, die gewend waren, nu eens in het Noorden, dan in het
Zuiden van hun rijk hun tenten op te slaan; al hield de kamp om
Granada haar langen tijd terug in Andalusië; al moest zij, schoon
met tegenzin, somtijds in Catalonië vertoeven, Valladolid, waar haar
huwelijk was voltrokken, dat haar had bijgestaan in den strijd om
haar gezag te bevestigen, Valladolid, dat omringd was door burchten
en sterke vestingen, zooals Medina del Campo, Rioseco en Simancas,
was haar een machtige en getrouwe steun; en binnen de muren dezer stad
wist zij, dat noch haar, noch het castiliaansche koningschap eenig
gevaar zou dreigen. Onder de naburige vestingen is het kasteel van
Simancas het best bewaard gebleven. Ondanks enkele veranderingen,
die het heeft ondergaan, maakt het nog een strengen en dreigenden
indruk, met zijn zwaren ringmuur van grijzen steen, zijn somberen
kerkertoren, en zijn kale, verlaten omgeving. Men zou geneigd zijn
het voor een gevangenis te houden, inplaats van wat het werkelijk is:
de bewaarplaats der archieven van het koninkrijk.

Pulgar, de kroniekschrijver, die het leven der katholieke vorsten
beschreef, deelt naar aanleiding van deze vesting, een voorval mede,
dat de kloekheid en geestkracht der koningin in het licht stelt,
zoowel als het ontzag, dat zij wist in te boezemen.

Toen Ferdinand zich eens in Aragon bevond, en Isabella alleen in
Valladolid was achtergebleven, ontstond een twist tusschen twee
hovelingen, den jongen Don Fabrique, zoon van graaf Amirante, een
oom des Konings, en Ramiro Nunez de Guzman, Heer van Torral. Daar
de koningin het gerucht van hun geschil was ter oore gekomen, en zij
vreesde dat deze oneenigheid noodlottige gevolgen na zich zou slepen,
beval zij haar majordomo, Garcilaso de la Vega, den jongen Ramiro in
zijn huis te doen bewaken, terwijl zij Don Fabrique liet bevelen,
zich als gevangene te beschouwen in het slot van zijn vader, en
dit niet zonder haar verlof te verlaten. Voorts gebood zij den twee
tegenstanders, erin te berusten, dat zij zelve den strijd tusschen
hen beslechten zou.

Daar hij de bedoelingen der koningin wel vermoedde, had Don Fabrique
reeds in 't geheim de stad verlaten, wijl hij voornemens was, zich
met eigen hand te wreken op zijn vijand. Toen de koningin dit vernam,
schonk zij Ramiro Nunez de Guzman zijn vrijheid, en verzekerde, dat
hem geen leed zou geschieden. Doch toen de jonge man, vertrouwend
op de belofte der vorstin, des anderen daags zich op de Plaza Mayor
vertoonde, werd hij door drie gemaskerde personen aangevallen en
zoo geslagen, dat hij bewusteloos bleef liggen. Op het hooren van
dit bericht was de koningin buiten zich zelve van toorn. Zij liet
haar paard zadelen en reed in storm en regen, zonder gevolg, naar het
kasteel Simancas, het eigendom van den vader van Don Fabrique. Toen de
poort haar geopend was, eischte zij op gebiedenden toon de uitlevering
van den schuldige, die haar bevelen niet was nagekomen. Toen Don
Amirante beweerde, niet te weten waar zijn zoon zich bevond, zeide
zij: "Daar gij weigert, mij te gehoorzamen, eisch ik, dat gij mij
deze vesting, zoowel als Rioseco, overgeeft. Gij zijt niet waardig,
hier het bevel te voeren."

Zonder tegenspraak liet de graaf zich zijn eigendom ontnemen; doch
Isabella's toorn was nog niet geweken. Zij liet het kasteel door haar
eigen manschappen bezetten, onder den kapitein Alonso de Fonseca,
en rustte niet, eer men het tot in zijn geheimste schuilhoeken had
doorzocht. Don Fabrique werd echter niet gevonden. Toen de koningin,
welvoldaan over de wijze waarop zij zich van twee sterke vestingen
had meester gemaakt, naar Valladolid was teruggekeerd, werd zij ziek
door de uitgestane vermoeienis, en antwoordde op de deelnemende vragen
naar haar gezondheid, dat zij nog steeds leed door de stokslagen, die
Don Ramiro hadden getroffen, ondanks de door haar beloofde bescherming.

Don Fabrique's vader niet alleen, doch zijn geheele familie moest
van nu af de ongenade der vorsten ondervinden, zoodat men eindelijk
in een familieraad besloot, den jongen man op genade en ongenade aan
de koningin over te leveren. Hoewel zijne verwanten nadruk legden
op het feit, dat hij nog geen twintig jaar was, en door zijn jeugd
nog niet genoegzaam was doordrongen van den eerbied en de volstrekte
gehoorzaamheid, die hij zijn souvereine vorstin was verschuldigd,
baatte dit alles niet, om den toorn der koningin te verzachten. Hoewel
hij smeekte, aan hare voeten schuld te mogen belijden, wilde zij hem
zelfs niet ontvangen, doch liet hem geboeid naar de Plaza Mayor voeren,
het tooneel van zijn misdrijf, en vervolgens gevangen zetten, in den
kerker van Arevalo. Mogelijk had hij nimmer zijn vrijheid herwonnen,
als hij niet op voorspraak zijner verwanten had verkregen, dat zijn
vonnis in levenslange verbanning werd veranderd.

Toen ik het kasteel verliet, waar ik met eigen oogen het handschrift
der groote vorstin had aanschouwd, hoorde ik in de verte muziek. Op
het naburige dorpsplein waren jonge meisjes aan het dansen, en een
blinde man begeleidde haar vroolijk gehuppel op zijn guitaar, terwijl
hij nu en dan zonderlinge klagende keelgeluiden uitstiet. De herfstwind
deed de gele, ritselende bladeren mededwarrelen in dien rondedans; en
toch was er in dat najaarslandschap niets treurigs; want de hemel, niet
langer zoo onverbiddelijk strak-blauw als in den zomertijd, welfde zich
over bosch en veld in harmonische tinten van zacht-grijs en teer rose,
waartusschen zich die wonderbare schakeeringen van groen vertoonden,
welke Velasquez met voorliefde te schilderen placht. De opwekkende,
frissche geur van wilde thijm en rozemarijn vervulde de lucht, de
gezichteinder ging schuil in een gulden waas, en boven ons hoofd
kleurden zich de avondwolken steeds vuriger rood, met een gloed als
van gesmolten metaal. Doch weldra verflauwde het fluweelig purper van
den avondhemel; de schemering viel, geheimzinnig en vervuld van vage,
verwijderde geruchten; vogels en insecten gingen ter rust en de bloemen
sloten haar kelken bij het naderen van den schoonen en kalmen nacht.

Terwijl ik mijn tocht door Castilië voortzette, waarbij zich overal
herinneringen opdrongen aan Spanje's groote koningin Isabella,
bezocht ik ook het kasteel van la Mota, niet ver van Medina del
Campo gelegen, eene vroeger zeer welvarende stad, waar de groote
jaarmarkten al de bewoners van het Noorden van Spanje tot zich
trokken, doch die bij den opstand der communeros verbrand, en thans
geheel van hare vroegere glorie beroofd is. Van het kasteel zijn
niet anders overgebleven dan de hooge torens van rooden steen en
de bouwvallen van een zwaren ringmuur. De velden in den omtrek zijn
onbebouwd en verlaten; de eenige levende wezens, die zich vertoonen,
zijn dichte zwermen kraaien, die rondom de torentinnen vliegen, en
de stilte verbreken met hun gekras. Die sombere omgeving is wel in
overeenstemming met den toestand daar binnen, waar alles in een staat
van treurig verval verkeert, en het slotplein ligt bedolven onder het
puin der neergestorte muren. Binnen die muren heeft de groote Isabella
den laatsten adem uitgeblazen; doch niemand wist mij te zeggen, in
welk vertrek zij gestorven was, en nergens zag ik eenig inschrift,
dat mij licht had kunnen geven.

Gedurende de laatste jaren harer regeering, de eerste dus der zestiende
eeuw, had Isabella de vruchten geplukt van haar onvermoeiden arbeid
en haar krachtig beheer.

De grenzen van het koninkrijk waren uitgebreid tot aan de overzijde
van den Oceaan; Sicilië, Napels, de Canarische eilanden behoorden aan
Spanje, en de naburige natiën waren of vriendschappelijk gezind,
of onderworpen. Vrede en voorspoed heerschten in het geheele
land. Ondanks zoo veel oorzaken tot vreugde en voldoening, ging
Isabella onder zwaar leed gebukt. De dood van haar Zoon Don Juan,
van de Infante Isabella, de erfgename van den castiliaanschen troon,
en haar zoontje Don Miguel; de geestestoestand van haar dochter,
prinses Juana, op wie thans de plicht zou rusten, een zoo uitgebreid
rijk te besturen, het waren even zoovele slagen van het lot, die
haar weerstandsvermogen op zware proef stelden, en eindelijk deden
bezwijken. Haar onderdanen moesten haar verliezen, terwijl zij met
het volste recht hadden mogen hopen, nog lang de zegeningen van
haar krachtvolle regeering te genieten. Neergebogen door de smart,
aan zwaarmoedigheid ten prooi, overleed zij in November van het jaar
1504, op drie en vijftigjarigen leeftijd.

Aan haar wijsheid en beleid had Spanje een welvaart te danken, die
zichtbaar verminderde na haar dood; daar haar opvolgers het door haar
gegeven voorbeeld niet navolgden, en het door haar begonnen werk niet
hebben voleindigd.



Als ik mij te Segovia dikwijls heb laten verleiden tot uitingen van
wrevel en ongeduld, dan moet ik tot mijn verontschuldiging zeggen,
dat daartoe wel eenige reden bestond. Men zou daar werkelijk gaan
wenschen, stokdoof te zijn, of tot de zevenslapers te behooren,
als men reeds lang voor het aanbreken van den dag uit den diepsten
slaap wordt gewekt door het aanhoudend gelui van tallooze klokken,
begeleid door het geblaf van een menigte honden, die eveneens heftig
protesteeren tegen dat oorverdoovend gedruisch, dat zij echter helaas
nog vermeerderen door hun uitingen van tegenzin.

Eerst kondigt het klokje van het Carmelietenklooster met een fijn
stemmetje de vroegmis aan; een oogenblik later valt het groote
klokkenspel van Santa Maria in met een vroolijke aria, door San Miguel
met zwaren galm beantwoord, waarop de klokken van San Millan als
't ware goedkeurend en aanmoedigend beginnen mee te beieren. Als men
denkt, dat de ergste vlagen van den muzikalen orkaan zijn uitgewoed,
beginnen waarlijk de kleinere kerkjes hun beste beentje voor te
zetten; San Esteban, El Salvador, el Corpus, San Antonio en Real
bengelen om het hardst, tot alles overstemd wordt door het daverend
gedreun der klokken van de kathedraal, die de muren der naburige
huizen doen schudden, de ruiten doen rinkelen, en bijna gevaarlijk
zouden worden voor alle glas- en aardewerk, dat niet veilig geborgen
is. En nog geloof ik niet, dat ik de helft der kerken van Segovia
heb opgenoemd; de stad is er vol van; in elke straat is minstens
één kerk of klooster, en in de omgeving der stad is het precies
hetzelfde. Wanneer men zich er eenmaal in heeft geschikt, slechts
drie of vier uren te slapen, en de schade over dag in te halen, is
het wel uit te houden in Segovia. De stad maakt den indruk van een
uiterst effectvol geschilderde tooneeldecoratie. Op een krijtrots
gebouwd, die als de voorsteven van een vaartuig vooruitsteekt in
een zee van groen, omringd door breede wegen, die afdalen naar de
onstuimig stroomende Clamares en Eresma; gekroond door een kasteel,
aan welks voet zich de bogen verheffen van een prachtigen romeinschen
aqueduct, kan de oude castiliaansche stad, wat schilderachtigheid van
ligging betreft, wedijveren met het Alhambra van Granada; al bezitten
beiden schoonheden van zeer uiteenloopend karakter.

Omtrent den oorsprong der stad is weinig bekend. Hercules en
Pyrrhus, zoo verhalen de dichters, namen aan de stichting deel,
en tot dank daarvoor werd de grieksche vorst beloond met de hand
der schoone prinses Iberia, de oudste en geliefde dochter van den
koning van Castilië, die reeds de aanzoeken van andere minnaars,
zoowel uit Afrika als uit Schotland gekomen, had afgeslagen. Zeer
oude geschiedschrijvers spreken van een celtischen oorsprong; anderen
gelooven aan verwantschap met Egypte; doch het meest waarschijnlijk
is wel, dat de stad het toppunt van haar bloei onder de romeinsche
keizers heeft bereikt. Het volk echter, veel meer geneigd, aan legenden
geloof te slaan, dan aan geschiedkundige waarheid, houdt vast aan een
overlevering, volgens welke Satan, de vorst der Duisternis, in eigen
persoon, uit liefde voor een jonge schoone van Segovia, de geheele
romeinsche waterleiding in een nacht uit den grond deed verrijzen,
ten einde zijn beminde de moeite te besparen, elken dag af te dalen
naar de bron. Het eerwaardig bouwwerk, dat waarlijk geen diabolischen
oorsprong verraadt, heeft vele eeuwen achtereen het kasteel en de
stad van frisch water voorzien. Het zijn honderdzeventig bogen,
over een vallei, die achtentwintig meter diep is. Zij dragen de
sporen van herhaalde herstellingen, reeds in lang vervlogen tijden
geschied; zoo zijn bijv. zes en dertig der rondbogen door gothische
puntbogen vervangen, het werk van den architect Juan Escobeda. Vandaar
dan ook, dat Maarschalk Ney opmerkte, toen men hem de legende van
den duivel had verhaald: "Maar hier begint dan toch het werk van
menschenhanden," terwijl hij naar de gothische bogen wees. Thans
wordt het kasteel niet meer op deze wijze van water voorzien, doch
wel het lager gelegen gedeelte van de stad. Het Alcazar, dat hier
boven op de rots gebouwd is, was van den beginne een uiterst gewichtig
strategisch punt. Als men de fondamenten ziet, die hier en daar als
één schijnen met de rots waaruit zij verrijzen, begrijpt men, dat zij
naar alle waarschijnlijkheid uit nog veel vroeger tijd dateeren, dan de
romeinsche booggewelven. Langzaam werd de eene versterking na de andere
aan de vesting toegevoegd, die, op honderd mijlen afstand van Burgos
gelegen, in de dagen van Alfonsus VI als het ware de wachter was aan
de grenzen des rijks, en een veilig toevluchtsoord voor zijn vorsten.

In 1256 stortte een gedeelte van het kasteel in, en deze ramp
werd als de gerechte straf beschouwd, welke volgde op een al te
hoogmoedige uitspraak van Alfonsus X, door zijn tijdgenooten de
Wijze bijgenaamd. De vorst had zich namelijk eens in een gesprek met
verschillende geleerden en wijsgeeren laten ontvallen: "Als God mij
geraadpleegd had, toen hij de wereld schiep, zou Hij allicht eenige
vergissingen hebben vermeden."

Van scherts hadden de Castilianen geen begrip en zelfs eens vorsten
humor viel bij hen niet in goede aarde. Eenige dagen later kwam
een Franciskaner broeder Alfonsus zijn godsbelastering verwijten, en
eischte, dat hij daarvoor boete zou doen. Toen de koning dit weigerde,
brak een verschrikkelijk onweer los; de bliksem sloeg in het kasteel,
waarvan muren instortten, terwijl de vertrekken der koningin in
brand geraakten, en in de zaal, waar zich de vorst bevond, een
streep langs den wand zichtbaar werd, waar deze door het hemelvuur
was geschroeid. De kroniekschrijver voegt erbij, dat de koning,
hevig verschrikt, zijn schuld erkende, en deze openlijk beleed,
in tegenwoordigheid van Fray Antonio van Segovia.

Herhaaldelijk kwamen de Cortes samen binnen de muren dezer burcht,
waar de hoogste belangen van het rijk werden overwogen. In 1383 werd
hier besloten, de christelijke jaartelling aan te nemen. Zes jaar later
ontving de koning van Castilië er den armenischen vorst Leon, en kort
daarop stichtte hij hier ter plaatse de orde van den Heiligen Geest,
welker ordeteekenen bestonden uit een keten van zilveren stralen,
waaraan een duif hing van wit émail.

Juan II, de vader der groote Isabella, gevoelde groote voorliefde voor
dit verblijf, waar hij zijn jeugd had doorgebracht, onder voogdijschap
zijner moeder, Catharina van Lancaster. Onder de beroemde feesten,
die hier toen ter tijde werden gevierd, wordt een tournooi beschreven
van twintig castiliaansche edellieden met twintig duitsche ridders,
waarbij de eersten de voldoening smaakten, als overwinnaars uit den
strijd te voorschijn te treden. Aan de vreemde gasten werden door
den koning kostbare geschenken uitgedeeld; doch zij weigerden deze
en verzochten enkel om de gunst, de orde van Escama te ontvangen. De
koning liet toen voor ieder der deelnemers een prachtige zilveren keten
vervaardigen, en schonk de beide dappersten dit eereteeken in goud.

Segovia was de eerste stad, die Isabella van Castilië als koningin
begroette, toen na den onverwachten dood van haar broeder Enrique IV,
de jonge vorstin den troon moest betwisten aan haar zoogenaamde nicht,
la Bertraneja (dochter van Bertrand.)

Philips II bewoonde het Alcazar met zijn zusters Dona Maria en Dona
Juana, toen hij troonopvolger was, en ook Philips III vertoefde er
dikwijls; o. a. ten tijde der verschrikkelijke pest in het jaar 1600,
en later, toen hij de stad een bezoek bracht met zijn schoondochter,
Isabella van Bourbon. Bij die gelegenheid werd een beroemde historische
en geographische optocht gehouden, waarin niet alleen de verschillende
volken werden voorgesteld; doch ook de vier windstreken, de vier
elementen, de vier werelddeelen, de zeven planeten en de twaalf
sterrebeelden van den dierenriem.

Philips IV voerde hier als iets geheel nieuws de stierengevechten te
water in, waarbij in het riviertje de Eresma fraai gekleede edellieden
in lichte bootjes zich te water begaven, om de stieren te bestrijden,
die in de rivier werden geduwd, terwijl anderen, met lansen gewapend,
aan den oever stonden, om de dieren te beletten, hun vijanden te
ontsnappen. Het schouwspel vond grooten bijval en werd als een
aangename afwisseling beschouwd.

Toen Madrid eenmaal de hoofdstad van Spanje was geworden, en de
vorsten den zomer in het Escuriaal doorbrachten, begon de glorie van
Segovia te tanen, en het kasteel, dat eerst als staatsgevangenis had
gediend, werd later gebruikt als artillerie-kazerne. Zoo raakte het
langzamerhand in het vergeetboek, tot in 1862 de aandacht erop werd
gevestigd door een verschrikkelijken brand, waarbij de heerlijkste
kunstschatten, hier in den loop van vele eeuwen verzameld, een prooi
der vlammen werden. Al die kostbare manuscripten, kunstvoorwerpen,
beschilderde glazen, smeedwerk, wapens en tapijten, buitgemaakt
gedurende vele oorlogen, in Granada, Italië, Vlaanderen, Bourgondië
en Duitschland, gingen bij deze ramp verloren, evenals een geheele
reeks beschilderde beelden, waaronder vele gelijkende portretten,
die al de koningen van Castilië voorstelden, een onherstelbaar verlies.

Omstreeks twintig jaren geleden is men begonnen met den herbouw van
het kasteel, waarbij men de oude plannen volgde, al zijn thans in de
buitenmuren meerdere vensteropeningen aangebracht, zoodat de kadetten,
die er thans gehuisvest zijn, vrij kunnen genieten van het prachtig
uitzicht over het landschap aan den voet der rots.

Een verblijf van zes maanden in Segovia zou ternauwernood voldoende
zijn geweest, om ons in staat te stellen, een beschrijving te geven
van de vele adellijke paleizen, waarop de stad met recht trotsch
is. Hier ontdekt men een verrukkelijk binnenplein met zuiver moorsche
versiering; daar een monumentale trap met prachtig gesmede leuning,
overwelfd door een zoldering van kostbaar ingelegd hout; elders weer
heerlijke plafonds en wandbekleedingen, beschilderd met voorstellingen,
ten nauwste verbonden aan het verleden der stad. Een van deze paleizen
trekt in 't bijzonder de aandacht door zijn merkwaardigen voorgevel,
die op geheel oorspronkelijke wijze is versierd met lange rijen in
steen gehouwen spijkerknoppen. Het wordt de Casa de los Picos, of
het huis met de punten genoemd, en diende eertijds om de naburige
poort van St. Martin te verdedigen in oorlogstijd. In dit paleis
legden ook de vorsten, die de stad bezochten, den eed af, de fueros
of privilegiën van Segovia te zullen eerbiedigen. In de 16de eeuw
behoorde het aan den Castiliaanschen geschiedschrijver Don Pedro de
Ayala; thans is het het eigendom van den graaf van Santibanez.

Onder de woningen, waaraan historische herinneringen zijn verbonden,
is er een, tegenover het oude romaansche klooster St. Martin gelegen,
die nog beroemder is dan het huis met de punten, doch waarin zich menig
drama heeft afgespeeld. Het is een schilderachtig gebouw, met zijn
luchtige galerij, zijn wapenschild en zwaarbeslagen poortdeuren. Doch
als men het opschrift leest, dat eenige jaren geleden in den gevel
werd aangebracht, voelt men zich treurig gestemd. Hier toch woonde
de dappere communero Don Juan Bravo, die den 24sten April 1521 te
Villalar werd onthoofd; dezelfde, die het Alcazar had belegerd,
en daarbij was gevangen genomen. Niet zonder aandoening kan men den
bloedigen strijd herdenken, door zoovele dappere mannen gevoerd tegen
wat zij als een inbreuk op hun rechten beschouwden; het heftig verzet
der Spanjaarden tegen de onrechtvaardige bevoorrechting der Vlamingen,
dat door Karel V slechts in een bloedbad kon worden gesmoord.

De opstand der communeros wordt heden ten dage beschouwd als de uiting
van denzelfden geest van fiere onafhankelijkheid, die ook thans nog
het spaansche volk bezielt, en noopt, zijn rechten en vrijheid tot
het uiterste te verdedigen.

Terugkeerend van de Casa de los Picos, die aan het uiterste einde
der stad is gelegen, gaan wij tusschen het Ayuntamiento aan onze
rechterhand, en links de kathedraal, met het beroemde beeld Piedad,
door Juan de Juni, door de St. Andreaspoort, en bereiken weldra de
overzijde van den Clamares, waar wij een prachtig gezicht hebben
op de stad. Weldra ontdekken wij, tusschen het groen der bosschen,
die zich uitstrekken aan den voet van het Alcazar, het klooster
van Parral. Dit werd gebouwd in het midden der 15de eeuw, onder
de regeering van Enrique IV, en was door milde vorstelijke gaven
een der rijkste kloosters van Castilië geworden. Thans echter is
het van al zijn schatten beroofd; alles wat eenige kunstwaarde had,
is naar het museum te Madrid overgebracht, en niets is gebleven, dan
een schoon altaarstuk, en de prachtige graven der familie de Villena,
in het middenschip der kerk.

Het klooster zelf is slechts een bouwval; in de tuinen en op de
binnenpleinen woekert het onkruid, en in de vroegere kloosterzalen
versperren de ingestorte daken gedeeltelijk den weg.

Al bezit Spanje te veel bouwvallige kloosters, om ze allen weer
in hun vroegere glorie te herstellen, het klooster van Parral was
toch zeker een beter lot waardig geweest. Als in de zomervacantie
de kadetten het Alcazar ontvlieden, richt zich de aandacht der
inwoners van Segovia naar het koninklijk paleis La Granja, waar het
hof elk jaar eenigen tijd pleegt te vertoeven. Het is een bekoorlijk
lustverblijf. Philips V, nog onder den indruk van Versailles, liet
het hier oprichten, te midden van bosschen en liefelijke beekjes, op
de plek, waar Enrique IV reeds in 1450 een hermitage had gebouwd. Het
park heeft heerlijke vijvers en waterpartijen, en als de fonteinen
springen, die beeldengroepen vertoonen van de Gratiën, de Winden,
Amphitrite en Neptunus, komt de bevolking van Segovia en de naburige
dorpen feestvieren in het kleine plaatsje van 3000 inwoners, dat in
de buurt van het koninklijk lustverblijf is gelegen.

Vele adellijke families, die vreezen zouden, onbescheiden te zijn,
als zij zich te dicht in de buurt der koninklijke bezoekers gingen
vestigen, gedachtig aan den wijzen raad van Francisco de Rojas aan
alle hovelingen: "Het vuur, dat op een afstand verwarmt, brandt van
nabij," komen des zomers naar Segovia, waar zij gelegenheid vinden,
hunne Majesteiten althans van uit de verte, te huldigen.

Over 't algemeen moest men de spaansche steden liefst zien bij mooi
weer, blauwe lucht, en helderen zonneschijn. Doch Avila maakt hierop
een uitzondering; het stadje is te oud, zwaarmoedig en mystiek,
om in het volle zonlicht tot zijn recht te komen. Bij de zware
vestingmuren en dreigende wachttorens past beter het geheimzinnig
nachtelijk duister, en het licht der sterren. De geboorteplaats der
heilige Theresa moet niet voor het eerst in het nuchtere daglicht
worden aanschouwd.

Bij mijn aankomst scheen de volle maan, die nu en dan wegschuilde
achter een voorbijdrijvende wolk, zilveren schamplichten wierp op de
kanteelen der torens, en lichtopeningen teekende in de kijkgaten der
zware poortdeuren, die des nachts gesloten worden, als bij een vesting
in oorlogstijd. Het gelukte mij zonder veel bezwaar, den drempel
van een dier poorten te overschrijden; door het eenige deurtje,
dat opengelaten was, en waarachter geen gewapende krijgsbende op
den loer lag; doch slechts een moderne douanenbeambte op zijn post
zat. Vóór mij lag toen een warnet van nauwe, bochtige, wonderlijke
straatjes, als verzwolgen in de schaduw der muren van hooge kloosters
en paleizen. De geest der middeneeuwen zelfs schijnt hier te huizen, in
die vensterlooze woningen, met haar strenge torreons op de hoeken, haar
bogengalerijen, en gebeeldhouwde wapenschilden boven de majestueuse
ingangspoort. Kon ik niet elk oogenblik verwachten, de geesten van
Torquemada en zijn handlangers door die verlaten straten te zien
dwalen, vervolgd door de zielen der ongelukkige slachtoffers van hun
dweepzieken godsdiensthaat? Doch neen, ook zij rusten in vrede; als zij
zondigden, dan was het ter goeder trouw, in het geloof, den God, dien
zij vereerden, een welgevallig offer te brengen. Het eenige spooksel,
dat ik hier zag rondwaren, en met den mantel hoog over het gezicht
opgetrokken, gewapend met zijn lantaarn en piek, langs de muren zag
glijden, was een wezen van vleesch en bloed, de goedaardige sereno,
die waakt voor de veiligheid der bewoners, en met luider stem het
nachtelijk uur verkondigt, terwijl zijn eentonige zang, die als een
boetpsalm klinkt, overstemd wordt door het luid en aanhoudend gebengel
der klokken van het veertigtal kerken en kloosters, dat binnen de
muren van het kleine plaatsje is saamgedrongen. Veel beter dan in
Segovia was het hier dus in dit opzicht ook al niet. Toch is Avila
een zeer gezocht uitspanningsverblijf, niet alleen om de zuivere
en versterkende lucht, die men er inademt, maar ook, omdat het zoo
rustig gelegen is. Hier zoeken diegenen verpoozing, welke kalmte
en stilte verkiezen boven het luidruchtig gewoel der drukbezochte
badplaatsen. In den zomer is Avila een plaats van bijeenkomst voor
tal van vertegenwoordigers der hoogste spaansche aristocratie, die
hier hun buitenverblijven bezitten, en voor wie l'Escurial te druk
en te burgerlijk, St. Sebastiaan te kostbaar en verafgelegen is. Al
dat bezoek brengt natuurlijk druk verkeer van buitenaf mede. Zoodra
des morgens de poorten geopend zijn, komen de boeren uit de naburige
dorpen van alle kanten aanstroomen. Van Arevalo ter eener zijde,
van Cerebro aan den anderen kant, komen zij naar de stad getogen,
op hun muilezels of kleine paardjes, en brengen in groote manden
hun mooiste vruchten, versche eieren en melk, lammetjes en kalkoenen
voor de tafel der deftige gasten, die gesteld zijn op goede waar, en
deze hier tegen ongewoon lage prijzen kunnen bekomen. De mannelijke
dorpsbewoners dragen kleederen van grauwe of bruine wol, de vrouwen
zijn echter keurig uitgedost, om haar hoofd dragen zij bonte doekjes,
van een anderen tint dan de meekraproode of saffraangele rokken
van grove zware stof. Zij zijn forsch gebouwd en dikwijls schoon,
ofschoon haar trekken een ietwat mannelijk karakter hebben. Zoodra de
buitenlui zijn aangekomen, haasten zij zich om hun deel te ontvangen
van den watervoorraad, die de stad, wel wat zuinig, aan haar bewoners
gelieft te verstrekken, en daarna begeven zij zich naar de markt, waar
zij de tenten opslaan; die hun sierlijk uitgestalde waren voor de zon
zullen beschermen. Weldra verschijnen, met groote manden gewapend,
de aardige spaansche keukenprinsessen, keurig gekapt, in lichte
japonnetjes, zwierig en frisch, en het loven en bieden begint om de
versche bossen wortelen, meloenen, vette kippen, prachtige forellen,
en risten kolossale uien, genoeg om alle koks van Castilië, ja van
heel Spanje, nacht en dag te laten doorhuilen.

Iets later op den dag verschijnen de geestelijken der dorpen in
den omtrek, die na de mis hun ezeltje bestijgen en zich naar de
stad begeven, om tegen een geringe vergoeding in de verschillende
kerken te bidden voor de zielen der afgestorvenen, wier familieleden
hunne nagedachtenis op die wijze wenschen te eeren. De klokken zijn
intusschen alweer aan het luiden voor de talrijke godsdienstoefeningen,
die elken dag worden gehouden in de kathedraal, in de oude kerk van
San Vicente, met haar beroemd beeldhouwwerk uit de dertiende eeuw,
en in kloosters en kapellen zonder tal.

De morgens zijn hier niet vroolijk; het is waarlijk, of er een
verschrikkelijke ziekte in de stad heeft geheerscht, zooveel
lijkdiensten worden hier gevierd.

Gelukkig wordt de stemming, na het vervullen dier vrome plichten,
merkbaar opgewekter, en des middags worden, onder het drentelen
langs de galerijen van het marktplein lonkjes over waaiers geworpen,
en met glimlachjes beantwoord, ook al blijft de andere hand het
onafscheidelijk gebedenboek vasthouden, zonder hetwelk zich geen
fatsoenlijke dame in 't openbaar zal vertoonen.

Op den dag van mijn bezoek was er een feest in het klooster St. Thomas,
waar reeds meer dan vier eeuwen, onder de hoede der Dominikaner
broeders, de stoffelijke overblijfselen rusten van Don Juan,
den eenigen mannelijken erfgenaam der katholieke koningen. Welke
droeve herinneringen roept de gedachte aan dien jongen, begaafden
en vurig beminden vorstentelg op! Isabella, die al hare kinderen met
groote zorg opvoedde, had vóór alles getracht, haar zoon vroegtijdig
liefde voor kunst en wetenschappen in te boezemen en zijn karakter te
vormen. Zijn leermeester was Don Franco Diego de Deza, later bisschop
van Toledo. In de boeken der koningin, te Simancas bewaard, staan
nog de titels opgeteekend der latijnsche opstellen, door den prins
gemaakt, evenals zijn vorderingen in teekenen en muziek, en de namen
der personen, die zijn onmiddellijke omgeving uitmaakten. Dit waren
een vijftal volwassen edellieden, en vijf jonge knapen van zijn eigen
leeftijd, die dezelfde vakken moesten bestudeeren als hij.

Dit stelsel van opvoeding, door Isabella zelf uitgedacht, getuigt
van helder doorzicht; want het hield door de mededinging met zijn
kameraden den ijver van den prins gaande; terwijl de tegenwoordigheid
zijner oudere vrienden hem steeds gedachtig deed zijn aan zijn hooge
waardigheid, en de zware verantwoording, welke op hem rustte. De
koningin wenschte zoo vurig, in haar zoon die deugden aan te kweeken,
waarin velen van zijn voorvaderen waren te kort geschoten, dat zij
geen page liet kiezen onder zijn gevolg, zonder nauwkeurig onderzoek
te hebben gedaan naar zijn neigingen en karakter.

Toen Don Juan achttien jaar was, wilde Isabella hem reeds de zorgen
der werkelijke regeering doen leeren kennen; daar zij bij ondervinding
wist, hoe gevaarlijk het is, zonder overgang uit den zorgeloozen
staat der kindsheid geroepen te worden tot het bestuur van een machtig
rijk. Zij schonk hem dan ook toen reeds de voorrechten en den rang,
dien de prinsen van Asturië anders slechts op het tijdstip van hun
huwelijk ontvingen; en plaatste hem aan het hoofd van een raad,
samengesteld uit de wijste mannen van Castilië. Voor de eerste maal
nam hij deel aan de Cortes van Almanza, in 1496, toen hij achttien
jaren telde. Zoo begon het leven van den jongeling, die door zijn
natuurlijke gaven bestemd scheen, om een der grootste vorsten van zijn
tijd te worden. Don Juan was even geoefend in den strijd, bij de jacht
en alle lichaamsoefeningen, als gevorderd in de beoefening der schoone
letteren en der kunst. Zijn levensbeschrijver, Gonzale Fernandez de
Oviedo, vermeldt o. a., dat hij een vurig beminnaar was van zang en
muziek, een eigen orkest bezat, en zelf verschillende instrumenten
bespeelde. Elken morgen kwam zijn kapelmeester, vergezeld van eenige
knapen, die een bijzonder schoone stem bezaten, om zich met hem te
oefenen in den zang, en de prins, die een vrij goeden tenor had, vond
hierin steeds veel behagen. In zijn kamer bevonden zich, behalve een
orgel en een clavicordio, guitaren, violen en fluiten, en al deze
instrumenten bespeelde hij met veel vaardigheid. De jeugdige prins
trad in het huwelijk met de lieftallige Margaretha van Oostenrijk. Hun
echtvereeniging werd met groote praal gevierd, en het scheen thans,
alsof voor Ferdinand en Isabella, rustend op de behaalde lauweren,
en een blijde toekomst tegemoet ziende, een gezegende ouderdom zou
aanbreken. Doch thans eerst zou de grootste ramp huns levens hen
treffen. Zij bevonden zich te Valence d'Alcantara, op de grens van
Portugal, toen een bode uit Salamanca hun de verpletterende tijding
kwam brengen, dat Don Juan door heftige koortsen was aangetast,
midden in de feestelijkheden, ter eere van zijn aankomst in die
stad. Ferdinand begaf zich in allerijl naar het ziekbed van zijn zoon,
wiens toestand echter reeds hopeloos was verklaard. Don Juan was bij
zijn volle bewustzijn en wist, dat hij eene wereld ging verlaten, die,
zooals hij erkende, ook voor de grooten der aarde slechts vergankelijk
heil en veel teleurstelling beschoren had. Hij stierf met den moed
en de kalme gelatenheid van den waren Christen, welke hij gedurende
zijn ziekte nimmer had verloochend, op den 4den October 1497, nog
geen twintig jaren oud. Geheel Spanje was door zijn sterven in rouw
gedompeld; want de overledene vereenigde in zich de deugden zijner
ouders, zonder zijns vaders gebreken te bezitten. Met de grootste praal
werd zijn lijk van Salamanca overgebracht naar het klooster St. Thomas
te Avila. Het hof droeg den allerdiepsten rouw over hem; grof zaklinnen
verving thans de witte wollen rouwkleederen, die anders bij dergelijke
gelegenheden waren voorgeschreven. Veertig dagen bleven alle openbare
vermakelijkheden gesloten, en zwarte vlaggen wapperden van de poorten
van alle steden in het koninkrijk. Isabella bleef uiterlijk gelaten,
en droeg haar smart heldhaftig, en ook Ferdinand bleef meester van
zijn aandoeningen. Pedro Martyr schrijft van het vorstelijk echtpaar:
"Zij deden zich geweld aan, om hun leed voor elkander te verbergen;
doch wij gevoelden maar al te zeer, aan welke kwelling hun ziel ten
prooi was. Naast elkander gezeten, wisselden zij somtijds blikken,
die, ondanks hun pogingen tot zelfbedwang, uitdrukten, wat hun gemoed
vervulde. Zes jaren na dit smartelijk verlies, stierf ook Isabella,
wier krachtig gestel door veel grievend leed was ondermijnd.

De fraaie beeltenis van den prins, met zijn uitdrukking van verheven
kalmte, ligt uitgestrekt op een graftombe van prachtig carrarisch
marmer, ontworpen door den Florentijn Domenico Alessandro Francelli
en uitgevoerd te Genua door een beeldhouwer uit Barcelona, Bartolome
Ordonez. Het monument staat op het kruispunt van de middenbeuk met
het transept, terwijl het altaar, achter in het koor gelegen, dat
zich eenige meters boven den beganen grond verheft, als het ware een
achtergrond vormt voor het heerlijk praalgraf. Daar het koor niet veel
ruimte biedt en het aantal Dominikaner monnikken in deze provincie
zeer groot is, moeten velen van hen, bij godsdienstige plechtigheden,
waaraan allen verplicht zijn, deel te nemen, in het schip der kerk
nederknielen. Wanneer men de gelaatstrekken aanschouwt dier jeugdige
priesterknapen, in hun wit gewaad, bijna even schoon als het marmeren
beeld, dat zij omringen en bezield door godsdienstige geestdrift,
wanneer de wierook omhoogwolkt, en de vlam der vele kaarsen hun
biddend opgeheven gelaat verlicht, schijnt het, alsof een viertal
eeuwen ware uitgewischt, en men in waarheid den lijkdienst bijwoonde
van den erfgenaam der dubbele kroon van Castilië en Aragon.

Het is, alsof in deze streken van Spanje alles, natuur en kunst,
menschen en dingen tot ons spreken van het verleden, en van de
persoonlijkheden, die daarin zulk een gewichtige rol vervulden. Eene
figuur echter betwist in de harten van het volk den voorrang aan
de onvergetelijke koningin en hare naaste verwanten. Die eéne is la
Santa, de heilige, wier naam niet eens behoeft te worden uitgesproken,
daar geen andere haar nabijkomt in de oogen der inwoners van de stad,
waar zij het levenslicht aanschouwde. Zij is in waarheid de ziel van
het stadje. Geen blinde bedelaar, geen ongelukkige kreupele, (en die
zijn er in menigte te Avila,) die niet aan den vreemdeling een of ander
treffend verhaal weet te doen omtrent haar vroom en welbesteed leven.

Zoodra zich een reiziger op den drempel van een der hôtels vertoont,
komen zwermen kleine jongens, zoo brutaal als musschen, op hem
afstormen, trippelen als hongerige vogels om hem heen, en roepen
om strijd, terwijl zij met hun vuile, bruine handjes in de lucht
schermen: "Ik zal u den kortsten weg wijzen naar de Santa! Ik kan u
de kapel vertoonen! En ik de relieken! Ik weet de mooiste wonderen
te vertellen! Neen, ik, ik!" En met schitterende oogen beginnen zij
maar vast hun naïeve verhalen op te zeggen, om den vreemdeling te
boeien en te bewegen, hen te volgen naar de plaats, waar de geliefde
heilige rust.

St. Theresa werd te Avila geboren uit een adellijk geslacht van het
zuiverste bloed, "sangre limpia." De natuur schonk haar een lichaam,
haren geest waardig. Reeds vroeg gaf zij blijk van een wijsheid,
die anderen eerst door een lang leven vol ondervindingen moeten
verwerven. Op haar zevende jaar las zij ijverig met haar broertje
in haar gebedenboek, en besprak zeer ernstig de onderwerpen, die
daarin werden behandeld. De beide kinderen namen zich voor, evenals
de martelaren, hun leven op te offeren in den dienst van God, en
verlieten op een goeden dag het ouderlijk huis, om de heidenen te
gaan bekeeren. Ongelukkig kwamen zij op de brug over de Alaya hun oom
tegen, die verbaasd was hen zoo vroeg, met hun reisbundeltje onder
den arm, op weg te zien, en vroeg, waar zij heen wilden. Toen zij hem
de waarheid zeiden, nam de booze oom hen mee terug naar hun ouders,
die hen streng berispten. Doch toen zij bitter begonnen te schreien,
vergaf hun moeder hunne onvoorzichtigheid en daarop begonnen zij
huisjes van klei te bouwen, waarin zij als kluizenaars wilden leven.

Het klooster van de Incarnatie, waar Theresa de Cepeda y Ahmuda op
haar zestiende jaar den sluier aannam, in 1531, is niet ver gelegen
van een thans geheel vervallen gedeelte der stad, dat vroeger door
de Joden werd bewoond. Deze zijn echter door Filips III verdreven,
hetgeen de stad volstrekt niet ten goede kwam. De bevolking is sedert
dien tijd van twintigduizend inwoners gedaald tot elfduizend.

Van het klooster zijn thans slechts twee kapellen voor het publiek
toegankelijk, die overladen zijn met verguldsel en versieringen. In
de sacristie vertoont er een monnik met aandoenlijken eerbied eenige
reliquieën, en een kistje waarin een der vingers van de heilige
wordt bewaard.

In dit klooster onderging Theresa zware beproevingen; want hier werd
het haar voor het eerst openbaar, dat op haar de zware taak rustte,
vele ingeslopen  misbruiken te onderdrukken, en de geestelijke zusters
weder terug te brengen op den rechten weg, waarvan zij schromelijk
waren afgedwaald.

Het zag er met de Karmelieten-orde toen ter tijd treurig uit. In den
beginne waren slechts mannen tot deze orde toegelaten, doch in 1452
had paus Nicolaas V een bul uitgevaardigd, waardoor ook vrouwen tot
de Karmelieter orde konden toetreden. Dit verlof sleepte noodlottige
gevolgen mede. Want de Karmelieter nonnen wisten den overste der orde
te bewegen, bij den Paus aan te dringen op verzachting der strengste
levensregels; zooals het vasten van 14 September tot Paschen, het
strikte stilzwijgen, en de afzondering van de buitenwereld. Toen
Theresa dus haar gelofte aflegde, waren vrouwenkloosters geen
plaatsen van rust en stille beschouwing meer. De wereld, met al
haar verleidingen, was erin doorgedrongen. Hoe voorzichtig zich
de heilige Theresa ook in haar geschriften poogt uit te drukken,
zij geeft duidelijk te kennen, dat de vrijheid, welke men zich hier
veroorloofde, de grenzen van het betamelijke verre overschreed. Geen
vader kon thans over de eer zijner dochter waken, door haar toe te
vertrouwen aan de veilige hoede van het klooster, want "wat buiten
het klooster als zonde werd beschouwd," schrijft zij, "werd binnen
de muren met verschooning behandeld."

Teleurgesteld door de bezwaren, welke zij hier ontmoette, en die haar
beletten, een strengeren levensregel te volgen, verliet Theresa het
gesticht, en vormde, geholpen door eenige harer familieleden, de kleine
vereeniging der ongeschoeide Karmelieten, onder de bescherming van den
heiligen Jozef, met het voornemen, den vroegeren eenvoud der orde weder
te herstellen. Deze stap wekte heftige verontwaardiging bij de overige
Karmelieter zusters, die hierdoor op haar eigen gedrag een blaam
zagen geworpen, welke haar onverdiend scheen, daar het gebruik hare
overtredingen reeds in zekere mate had gewettigd. Nog veel heftiger
werd haar verzet, toen, na een bezoek van den voorganger der Orde
aan het klooster van St. Jozef, aan zuster Theresa werd verzocht, het
bestuur van die inrichting aan een der andere nonnen over te laten,
om zelf als priores aan het hoofd te staan van het klooster der
Incarnatie. Eenparig besloten de zusters de indringster niet binnen
hare muren te dulden, en zij gingen zelfs zoover, de verdediging
der kloosterpoort op te dragen aan eenige bevriende edellieden, die
er vrijelijk toegang hadden. Na lange overleggingen besloten deze
trouwe wachters, een weinig in het nauw gebracht door de priestelijke
bedreigingen, den overste der orde door een zijdeur binnen te laten, om
hem zoodoende gelegenheid te verschaffen, openlijk in de kapel de acte
te kunnen voorlezen, waarbij Theresa als abdis werd aangesteld. Doch
thans ontstond een geweldig rumoer, en terwijl twaalf van de zusters,
kruisen en banieren dragend, zich een weg zochten te banen naar het
koor, waar de nieuw benoemde abdis zou moeten plaats nemen, overstemde
het driftig geschreeuw van tweehonderd woedende vrouwen de woorden
van den overste, die te vergeefs stilte gebood. Theresa lag intusschen
biddend voor het altaar geknield. Haar kalm en waardig gedrag en haar
verzoenende houding verzachtten  de stemming van enkele der zusters,
die zich door haar zachten invloed gunstiger lieten stemmen.

De volgende dagen echter kenmerkten zich door een lijdelijk verzet,
een ijzige koelheid en stijfhoofdigheid van den kant der zusters,
waarop alle pogingen tot verzoening moesten afstuiten. Toen Theresa
voor het eerst den zetel der abdis in het koor zou innemen, plaatste
zij daarin een beeld van de heilige Maagd, met de sleutels van het
klooster in de hand, en zette zich neer aan de voeten der moeder
Gods. Door dit bewijs van nederigheid getroffen en ontwapend,
luisterden de nonnen thans met meer gewilligheid naar de aandoenlijke
en ernstige toespraak harer nieuwe superieure, die haar herinnerde aan
de jaren, waarin zij als een zuster onder haar had verkeerd, en gaarne
beloofde, niet streng te zullen optreden, en nooit te zullen vergeten,
dat zij hier aan het hoofd geplaatst was van een vereeniging, die
bijzondere voorrechten genoot. Werkelijk wist zij door toegevendheid
en geduld haar positie niet alleen te handhaven; doch gaandeweg vele
verbeteringen aan te brengen en misbruiken uit den weg te ruimen. Zoo
werden o. a. guitaar en clavecimbel verbannen; het dansen en komedie
spelen afgeschaft; en de al te behaagzieke kleederdracht, de sierlijke
kappen en kragen, verwisseld voor een eenvoudiger en stemmiger gewaad,
met welke verandering zij wijselijk bij de oudste en het minst aan
pronk gehechte zusters een aanvang maakte. De vriendschappelijk
gezinde edellieden waren met deze wijzigingen minder ingenomen;
doch tegen hen trad Theresa vrijwat strenger op. Zij dreigde zelfs,
den koning, ja, zoo noodig, den Paus te hulp te roepen, als zij zich
niet goedschiks wilden terugtrekken. Van toen af had het publiek in
het klooster der Incarnatie geen vrijen toegang meer.

Zoo had Theresa haar eerste groote moeilijkheid overwonnen. Maar door
hoeveel zwaren strijd zou deze niet worden gevolgd; hoeveel grooter
en gevaarlijker struikelblokken zouden, gedurende de dertig jaren van
haar apostelschap, Theresa den moeilijken langen weg niet versperren,
waarop zij thans de eerste schreden had gezet. Het was een bezwaarlijke
tocht, dien zij ondernam door de woeste bergstreken van Spanje,
afwisselend blootgesteld aan uitersten van koude en hitte, zonder
andere reisgezellen dan hoop, geloof en armoede, en met het eenig
doel, hervorming en verbetering te brengen in onwaardige toestanden,
ijdele vreugde te doen plaats maken voor gebed, zinledig gebabbel
voor plechtig stilzwijgen, en wereldsche vermaken voor stichtelijke
overpeinzing.

"Ons voertuig is ons kerk en klooster beide," zeide de H. Gregorius
tot zijn makkers, die psalmzingend met hem de arabische woestijn
doortrokken. Datzelfde had Theresa op haar omzwervingen tot haar
gezellinnen kunnen zeggen. Zij droeg wijwater mede, om den weg
te besprenkelen, een beeld van het Jezuskind, om den uittocht
naar Egypte in herinnering te brengen, een bel om te luiden voor
de godsdienstoefening, en een zandlooper, om nauwkeurig de uren
te bepalen, waarin strikt stilzwijgen was voorgeschreven. Welk
een bezielend voorbeeld gaf die kleine gemeente, die zonder geld,
zonder levensmiddelen, bijna zonder voldoende kleeding langs bergen
en door dalen haars weegs ging, vertrouwend op hulp van boven, en in
de vaste overtuiging, haar liefdewerk tot een goed eind te zullen
voeren. Moeilijkheden en bezwaren wakkerden steeds Theresa's ijver
aan, in plaats van dien te doen verflauwen. Van dezen eigenaardigen
karaktertrek getuigen voortdurend haar persoonlijke uitingen,
zooals die in haar brieven zijn bewaard gebleven, een letterkundige
nalatenschap van groote waarde, en de heerlijkste openbaring van
mystieke vroomheid. Haar geheele ziel ligt in die bladzijden voor
ons open.

Men heeft zich met recht verwonderd over het feit, dat Theresa,
die in geestvervoering, visioenen, gebed en prediking niet alleen,
maar ook onder arbeid van allerlei aard haar dagen en nachten placht
te slijten, terwijl zij door velerlei beslommeringen werd gekweld,
toch zulk een heldere, eenvoudige, treffende wijze van uitdrukking
voor haar gedachten wist te vinden, zoodat haar volmaakte stijl ons
thans nog met bewondering vervult. Haar vroegste opvoeding had haar
zeer zeker niet in staat kunnen stellen, haar gedachten in dien
onberispelijken vorm te kleeden. De ridderromans, die haar moeder
gaarne las, en de godsdienstige werken, die haar oom haar te leen gaf,
werkten misschien in haar jeugd op haar vurige verbeelding. Doch
als zij haar diepere gemoedsbewegingen wilde schilderen, behoefde
zij slechts in te keeren tot haar eigen hart, en daar ons rond te
leiden te midden der verborgen schatten van dat heiligdom, met een
oprechtheid, een overgave, een natuurlijke waardigheid, die als van
zelf alle onnatuur of overdrijving buitensloot.

Het proza harer brieven is doorzichtig helder, en weerspiegelt als
het ware alle wisselingen des hemels in zijn liefdevollen en verheven
drang naar het goddelijke.

Tevens verraadt zich overal de vrouw van edele afkomst en beschaafde
vormen, in haar natuurlijke terughouding, haar gelukkige woordenkeus en
gekuischtheid van uitdrukking, terwijl ondanks het waas van heiligheid,
dat haar omstraalt, haar simpel vrouw-zijn eene bekoring te meer
uitmaakt van haar innemende persoonlijkheid. Zelve geheel vrouw,
wenscht zij, dat haar geestelijke dochters sterker zullen zijn dan zij
zelve, daar zij zegt: "Gij moet u in acht nemen voor die liefkoozende
uitdrukkingen, die in de wereld zoo dikwijls worden gebezigd, als 'mijn
leven, mijn ziel, mijn hoogste goed,' want hoe zoudt gij dan God moeten
toespreken? Ik weet wel, dat vrouwen gewoon zijn, zoo te spreken; maar
ik kan niet wel verdragen, dat gij als vrouwen wordt beschouwd. Ik
wenschte u sterk te zien als mannen.... als sterke mannen...."

Misschien heeft geen der mystieke schrijvers zulk een belangrijk
werk nagelaten als de H. Theresa, of zich, als zij, mogen verheugen
in trouwe leerlingen en navolgers, die zich met de uitgaaf harer
gedenkschriften hebben belast.

Haar biechtvaders trachtten wel enkele gedeelten te wijzigen, die tot
misvatting aanleiding zouden kunnen geven, doch gelukkig werden hun
de geschriften ontnomen en toevertrouwd aan den geleerden Augustijner
monnik, Fra Luis de Leon. Zelf geleerde, dichter en bijbelverklaarder,
in zijn vertaling van het Hooglied; mysticus en wijsgeer, door zijn
werk "de namen van Christus"; fijn menschenkenner, getuige zijn
leerdicht "de volmaakte Echtgenoote," begreep de begaafde man, dat de
taal, waarin de H. Theresa zich uitdrukte, eer een hemelsche dan een
aardsche taal genoemd mocht worden, en dat in haar werk niets mocht
worden weggelaten, tenzij zij zelve dit had geschrapt.

"Op vele plaatsen," zegt hij, "komt het mij voor, dat zij het niet is,
die tot mij spreekt; maar de H. Geest, die zich door haar openbaart."

Nadat hij haar werken in het licht had gegeven, wilde Fra Luis,
bezield door zijn heerlijk onderwerp, het leven beschrijven der
heilige, die hij vereerde, en wier zieleleven hij had verstaan. Doch
de dood nam hem weg, eer hij die schoone taak had kunnen volvoeren.

Bij het verlaten van het klooster zagen wij nog in een gebouw, dat
buiten de eigenlijke kloostermuren lag, een beeld van de H. Theresa,
gehuld in een fluweelen, rijk met goud geborduurden mantel, en met
den doctorshoed boven op den conventioneelen sluier, die haar hoofd
bedekt. Het gelaat was hier vol, jeugdig en frisch, zeer verschillend
van het portret, dat in het Ayuntamiento-paleis wordt bewaard,
en dat in 1581 naar het leven werd geschilderd, toen Theresa reeds
zeventig jaar was, en ondermijnd werd door de kwaal, die haar een
jaar later ten grave sleepte. De oogen zijn vol uitdrukking; maar het
gelaat vertoont geen sprekende trekken, noch een krachtig karakter;
het doet eenigszins aan de oudere portretten van George Sand denken.

De heilige vrouw was niet zeer ingenomen met haar conterfeitsel, en
moet, toen het af was, tot den meer goedwilligen dan bekwamen schilder
hebben gezegd: "De Heer vergeve u, broeder Juan; want Hij alleen weet,
hoe gij mij met die zittingen hebt geplaagd, en ten slotte hebt gij
mij ook nog leelijk en met bolle oogen uitgeschilderd."

Haar beminnelijke oprechtheid vond eens uiting in de volgende
woorden: "Toen ik jong was, noemde men mij schoon, en ik geloofde dat
gaarne. Later zeide men mij, dat ik verstandig was, en dat geloofde
ik eveneens; doch de tijd kwam, dat ik berouw had over die ijdele
inbeeldingen. Nu verklaart men mij voor een heilige; maar thans
verbeeld ik mij niet meer, dat het waarheid is."

Gelukkig de geschiedschrijver en philosoof, die rustig zijn tenten zou
kunnen opslaan in de buurt van dat klooster en er in alle kalmte de
werken zou kunnen bestudeeren van de onvergelijkelijke voorgangster
der Karmelieten. Hij zou niet alleen baat vinden voor zijn ziel,
maar tevens, beter dan uit tal van kronieken, den geest leeren kennen,
die het zestiende-eeuwsche Spanje bezielde, en waarvan Theresa een der
nobelste draagsters is geweest. Zij was in waarheid de belichaming der
christelijke gedachte. Macaulay heeft gezegd, dat het protestantisme
sedert de zestiende eeuw geen duimbreed gronds had gewonnen. Als de
H. Ignatius de held der verdediging van het Katholicisme mag genoemd
worden, dan is de H. Theresa voorzeker er het hart van geweest.





*** End of this LibraryBlog Digital Book "Castilië en Andalusië - De Aarde en haar Volken, 1909" ***

Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.



Home