Home
  By Author [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Title [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Language
all Classics books content using ISYS

Download this book: [ ASCII | HTML | PDF ]

Look for this book on Amazon


We have new books nearly every day.
If you would like a news letter once a week or once a month
fill out this form and we will give you a summary of the books for that week or month by email.

Title: In Portugal - De Aarde en haar Volken, 1908
Author: Fouchier, Louis de, Beauregard, Gérard de
Language: Dutch
As this book started as an ASCII text book there are no pictures available.


*** Start of this LibraryBlog Digital Book "In Portugal - De Aarde en haar Volken, 1908" ***


IN PORTUGAL.

Naar het Fransch van
Gérard de Beauregard en Louis de Fouchier.


O, wat zijn die vriendelijke, gastvrije, dienstvaardige Portugeezen
wel echt van ons latijnsche ras! De ethnologen, de archaelogen en de
physiologen, die met behulp van microscopen en hypothesen de menschen
hebben onderzocht, mogen ons al verzekeren, dat er in het bloed der
Lusitaniërs iberische bolletjes zweven en suevische, westgothische
en karthaagsche, moorsche en zelfs fransche, die wel klein zijn, maar
zeer levendig, het blijft niettemin duidelijk, dat het amalgama iets
latijnsch is geworden, zooals de amerikaansche wijnstok ten slotte
de Vougeot voortbrengt, als hij maar genoeg sappen van de hellingen
van den Cote d'Or heeft opgezogen.

Aan wien zal men doen gelooven, dat het oude Lusitanië met zijn
vruchtbaren grond, zijn donkerblauwen hemel, zijn stroomend water,
zijn rozen, zijn palmen, zijn oranjes en zijn onverstoorbaar goed
humeur niet een aartslatijnsch land is?

En bovendien, zonder al te lang stil te staan bij de deugden der
Portugeezen, zonder hen al te zeer te prijzen, wat op hetzelfde neer
zou komen, als het uitbazuinen van onzen eigen lof, herkennen wij
hen als volbloed Latijnen, juist door twee van hun ondeugden.

Vooreerst geven ze graag op zichzelf af net als wij, en bij hen,
even als bij ons, is in hetgeen ze beweren, veel overdrijving met
een ondergrond van waarheid. Vervolgens houden ze van staatsie,
woordenpraal en ostentatie, maar op een naïeve manier, goedaardig,
nooit met het doel, om den buurman onaangenaam te wezen of hem zijn
kleinheid te doen gevoelen. Zoo is daar ginds ieder illustrissime,
en dat gaat zoo ver, dat de officiëele gedrukte stukken, die bestemd
zijn, om met antwoorden aan allerlei vragers te worden gezonden,
deze uitdrukking als aanspraak dragen. Illustrissime wil niet zeggen
illustre, dat is beroemd of doorluchtig. Vasco de Gama is beroemd;
men noemt hem illustre, maar gij en ik, wij zijn illustrissime; men
moet het weten, om daaruit te besluiten, dat sommige superlatieven een
verkleinende beteekenis hebben. Excellentissime is ook druk in gebruik,
en men past het woord zonder iemand aanstoot te geven op den eersten
den besten schurk toe. Men heeft daaruit afgeleid, dat in Portugal
ieder van adel is en trotsch is op zijn hooge geboorte. Maar niets
is minder waar. De oude familiën zijn precies bekend, in spijt van
de veelheid der namen, waarover ze beschikken, en zij zijn volstrekt
niet bijzonder talrijk.

In waarheid is Portugal echter een heerlijk land, en hier doet zich
de gelegenheid voor, om opruiming te houden onder een hoop oude
geschiedenissen en sprookjes, die in oude tijden zijn rondgebazuind
door den een of anderen vroolijken prater, die graag voor gewichtig
door wilde gaan en pronken wou met wat hij op zijn reizen had gezien.

Als men geloof wilde slaan aan wat sommige fijngevoeligen vertellen,
wonen er in hoofdzaak in Portugal roovers en ongedierte. Wat de eersten
aangaat, die zijn, als ze bestaan, al zeer bescheiden, want wij hebben
de eenzaamste wegen bezocht en de meest afgelegen provincies, te voet,
per rijtuig, per fiets en per ezel, des morgens, overdag en des nachts,
bij maneschijn en zonder maan, zonder ooit wat anders te ontmoeten
dan vreedzame boeren, op hun ezeltjes gezeten, of karren, bespannen
met kleine, goedmoedige ossen, die eerder deden denken aan Berquin dan
aan de verschrikkingen van het Ambigu. Wat sterker is, de bedelaars,
die men er vindt als overal elders, oefenen hun bedrijf uit met een
matiging, waar het zoo lastige en opdringerige bedelvolk van Toledo,
Granada en Burgos en zooveel andere steden van het schiereiland een
voorbeeld aan kon nemen.

Wat het ongedierte betreft, wij hadden bij het overtrekken van de
grens een lichte huivering gevoeld, en vóór onzen geest waren beelden
verrezen van witte broeken, die zwart zagen van de luizen, van kamers,
bezet door de verschrikkelijkste garnizoenen. Dat kwam, doordat in
de stations, in de straten, en zelfs, o teedere oplettendheid, in de
hotelvestibules een welsprekend reclamebiljet te zien was, dat een
insectenpoeder aanprees, zoo onfeilbaar, dat de teekenaar een kerkhof
had voorgesteld, met verschillende grafsteenen, waaronder luizen en
vlooien en mijten sluimerden, en onder het prachtigst mausoleum de
groote dames der bende, leden van het wandgedierte.

De werkelijkheid geleek in niets op die schildering. Men moet afstand
doen van de vuile herbergen, de onsmakelijke vertrekken, de gangen,
waar men varkens en andere liefheden ontmoet, alles dingen, die bij
ons in Frankrijk nog voorspeld worden aan de waaghalzen, wier lust
uitgaat naar zulk een verre reis. Portugal is, zelfs in Algarvië en
Alemtejo, een volkomen zindelijk land. Natuurlijk denken wij hier
aan de hôtels en inrichtingen, waar men mag aannemen, dat de gewone
reiziger vertoeft. Laat men niet aankomen met de slechte luchtjes in
die of die straat, de vuilheid van dat of dat huis! Wie Parijs een
mooie wereldstad noemt, bedoelt ook niet, dat hij die meening heeft
opgedaan in een of ander achtersteegje, die er toch wel zijn. De aan
weelde gewende kan in Portugal overal een goed onderkomen vinden,
schoone lakens, voldoende maaltijden en een vriendelijke ontvangst,
wat niet weinig beteekent.

Het beste jaargetijde voor Portugal is de winter, die bijna altijd
windstil en helder is van October af. In April is er veel wind en
vaak regen, vooral in het Noorden van het land, terwijl Januari,
Februari en Maart prachtig zijn.

Om op de hôtels terug te komen, het moet erkend, dat zindelijkheid niet
altijd dezelfde beteekenis heeft als geriefelijk. Vooral aan de bedden
mankeerde uit het oogpunt van comfort veel. Ze waren ongeloofelijk
hard; een plank met een matras van niet meer dan drie vinger dik,
met stroo stijf gevuld, ziedaar het portugeesche bed. Daarbij waren
ze zeer kort, zoo kort, dat men, zonder een reus te zijn, er aan twee
einden buiten uit stak. Natuurlijk went men er wel aan, net als aan
alle dingen; maar het is niet alles een genoegen.

Zelfs te Lissabon blijven de bedden in hun aard volharden en behouden
hun onvermurwbaar karakter. Wij logeerden in een groot hôtel, prachtig
uitzicht, ruime kamers, lift, baden, electriciteit, gérant met een
kaal hoofd, prachtig uitgedoste chasseurs, enfin, alles uiterst
modern. Welnu, bij die inrichting bleven toch de bedden naar de
traditie, en als ze misschien veêren hadden, waren het erg stijve.

Wat toiletgeriefelijkheden aangaat, de sybariet van over de Pyreneeën
heeft nog wel wat te klagen; de waschkommen zijn groot en met bloemen
beschilderd; maar er zit een tuit aan voor het leêgen, waardoor ze
lastig zijn in het gebruik, terwijl de waterkan niet veel meer is
dan een kleine gieter, waar men altijd mee moet morsen. Ze hebben
overal hetzelfde model, zoodat men in het paleis van Villaviciosa
in de koninklijke vertrekken het gietertje, met kransen versierd,
en de kom met de tuit een eereplaats zag innemen. Nog eens, het is
alles uiterst zindelijk, en er is niet anders bij noodig, dan dat
men er even aan moet gewennen.

Een laatste bijzonderheid zal eenig denkbeeld kunnen geven van de
zorg voor netheid en reinheid, die in Portugal bestaat. Overal staan
er spuwbakken, dat wil zeggen op de gangen, vóór de deuren, in de
hoeken der kamers, ja, het ging zelfs zoo ver, dat er enkele waren
neergezet rondom de table d'hôte; wij hebben daardoor afschuwelijke
oogenblikken doorleefd in de eerste dagen, oogenblikken, om verwoede,
krachtige schoppen te geven aan die instrumenten, die achter onze
stoelen stonden.

Men kan ook in het kleinste stadje goed eten, en de ranzige olie is
ook een van die sprookjes, die een Marseillaan zelfs moest blozen,
te vertellen. Een vet gerecht, dat op alle tafels prijkt is versche
stokvisch, in dunne schijfjes gesneden en gebakken in uitstekende
olie. Bij ons is die visch wel bekend, maar men geeft er niet veel
om. Ze wordt op dezelfde wijze klaar gemaakt. In Portugal is ze het
nationale gerecht, bij elken maaltijd gebruikt, en dat als toespijs
geldt bij de welgestelden, maar bij de armen het hoofdgerecht
uitmaakt. Er worden verbazende hoeveelheden van verkocht tegen drie
of vier testons, dat is 75 centen of 1 gulden holl. voor een visch
van ongeveer zestig centimeter lengte.

Afgezien van deze eigenaardigheid is er aan de menu's niets
kenschetsends. Het vleesch is smakelijk en zacht, en de onvermijdelijke
grauwe erwten worden vooral gegeten in de aan Spanje grenzende streken.

Onnoodig te verzekeren, dat oranjeappelen, sinaasappelen en bananen
overheerlijk zijn. Daarentegen wordt er niet veel zorg aan groene
groente besteed. Jonge groente eet men haast niet; het is altijd rijst,
snijboonen, slaboonen, aardappelen, enkele saladesoorten, dat is alles.

In het kort, het gemiddelde hôtel moet er voldoende worden genoemd,
dank zij wat er in de laatste tien jaren is verbeterd. De verbeteringen
moeten nog worden voortgezet en ze zullen dat door het optreden van
de "Maatschappij ter propagandeering van Portugal", een soort van
syndicaat, te Lissabon in 1906 gesticht, en werkend in den geest van
onze flinke, ondernemende Touring-Club de France.

Wij van onzen kant moeten onzen hartelijken dank betuigen aan die
Maatschappij, een vereeniging, waarvan de leden ons op de meest
welwillende en doelmatigste wijze hebben geholpen en terechtgewezen,
de welwillendheid zelfs zoo ver drijvend, dat ze alle horizons,
waar ze ons op wezen, wel in een rooskleurig licht wilden stellen.

Overigens is deze Propagandavereeniging belangwekkend, omdat ze
duidelijk blijk geeft van den ernstigen wil, Portugal op te heffen
uit den dommel, waarin het ligt verzonken, de vreemdelingen naar het
land te lokken, een nieuw leven te beginnen en voor altijd op zij
te schuiven dien kwaden reuk van indolentie en traagheid, dien de
Arabieren aan hun lusitanische neven hebben nagelaten.

Zij genieten de voordeelen en het gemak van dat temperament. In
Portugal geen vreeselijke politieke woelingen, geen permanente
schavotten, geen bloedige reacties. Maar ze loopen er ook de gevaren
van. Ook bij hen is het gezag niet onaangevochten en dringende
hervormingen worden uitgesteld. De ijzeren wil van Hendrik, den
Zeevaarder, die de beroemde ontdekkingen voorbereidde en er het
bevel toe gaf; de stoutmoedigheid van een Pombal, die vooroordeelen
bestreed en de machtigsten durfde aanvallen, wijken meer en meer
terug en schijnen tot de tijden der legenden te behooren. Toch laten
die mannen zien, wat er te halen is uit den portugeeschen geest,
als men dien weet wakker te maken uit zijn dofheid; die geest heeft
eveneens getoond, waartoe hij in staat was, toen de onafhankelijkheid
zich bedreigd voelde. In de wereldgeschiedenis klinkt nog als ver
verwijderde donder het gerucht der groote heldendaden in de overzeesche
landen. Men moet ondanks alles aannemen, dat groote lotsveranderingen
voor Portugal volstrekt niet zijn uitgesloten en dat het land, dat nu
tot de klagers behoort, te eeniger tijd nog wel eens gelegenheid zal
vinden tot juichen over triomfen. Een Franschman, die dat van harte
wenscht, is in zijn rol van broeder, en een reiziger, die Portugal
heeft doorreisd, zal het hem met een gevoel van verplichting en
dankbaarheid helpen wenschen....

De Taag is vóór Lissabon een soort van groot, rustig meer, met kalme
wateren, overdekt met schepen en omgeven door niet hooge bergen,
waar kasteelen en dorpjes tegen aanleunen. Het is alles prettig, mooi
en vroolijk, maar van daar tot het optreden als schoonste onder de
landschappen van Europa is nog een groote afstand. Lissabon, gezien
van de Taag, is een vrij eentonige, witte strook, drie mijlen lang,
waar men tevergeefs zou zoeken naar het woud van koepels, klokketorens
en spitsen, die het klassieke schilderachtige vormen van een groote
stad, die als een amphitheater is aangelegd. Nauwelijks kan men
den koepel van Estrella onderscheiden en de campaniles, de spitse
klokketorens van Sint Vincent. Alles, wat vroeger zich wat te hoog
verhief, is weggemaaid door de verschrikkelijke aardbeving van 1755,
en Pombal, die uiterst practisch was, heeft alleen het noodzakelijke
weer laten opbouwen, zonder een blik op het azuur door fijne, holle
en dure steengevaarten heen noodig te oordeelen.

Men heeft de omgeving van Lissabon met de Golf van Napels
vergeleken. Ten onrechte, want het verschil is groot, en het zou kunnen
voorkomen, dat men zoekend naar gelijkenis, die niet bestond, of naar
schoonheden, die er behoorden te wezen, de wezenlijke verdienste van
een panorama over het hoofd zag, dat zijn eigen grootschheid heeft
en een eigen bekoring door de harmonieuse lijnen en den wijden horizon.

Inderdaad, de reede van Lissabon is een ruime haven, diep en wel
gesloten en toch met gemakkelijken toegang, een ideale haven,
waar het altijd druk is, die altijd door een menigte van schepen
wordt doorkliefd en waar alle vlaggen van de wereld worden gezien,
zelfs de portugeesche. Het lijkt wel een druk kruispunt in den
internationalen weg der zeeën, waar ook zij, die er niets te doen
hebben, komen uitrusten en zich voorzien van het noodige. Een blik
op de kaart toont de onvergelijkelijke ligging, en men behoeft geen
der zake kundige te wezen, om te beseffen, tot welke buitengewone
ontwikkeling zulk een ligging een plaats kan brengen.

Het zal het geheim der kapitalen en van het initiatief zijn, dat aan
te toonen; maar ongelukkig heeft Portugal die beide krachten al te
zeer aan anderen ontleend. Des te minder moet men schromen, het te
zeggen, dat het land dat thans helder inziet en dat het de eervolste
middelen aanwendt, om zich zelf te helpen; Portugal _fara da se_.

De kade langs de Taag verbreedt zich en wordt de Markt, de Praça do
Commercio, een groot vierkant, omgeven met bogen en symmetrische
gebouwen. Vroeger heette het plein Terreiro do Paço, omdat het
Koninklijk Paleis eraan stond vóór de aardbeving. Op den achtergrond
leidt een triomfboog van groote pracht naar de verdere stad; in
het midden staat het bronzen ruiterstandbeeld met veel versieringen
van Jozef I, met een medaillon van Pombal. Het is van een wat koele
grootschheid, wat officiëel; het doet denken aan de nieuwe stad, de
stad van den grooten minister; maar het verraadt ook een hoofdstad
en een stad, die leeft, en waar het onophoudelijk druk is. Bovendien
is enkel de aanblik wat officieel, want in het groote paviljoen links
van het beeld is het Ministerie van Oorlog; daarna volgen de gebouwen
van Openbare Werken, van Financiën, de Posterijen, de Douane, de Beurs
enz. In den echten zin des woords is dit plein het Gouvernementsplein.

Evenwijdig gespannen als de koorden van een lier, leiden van de
Markt vier straten met hooge huizen, rijke winkels en trottoirs
van een wit en zwart mozaïek, naar het plein Don Pedro IV, beter
bekend onder de naam van Rocio, dat het echte centrum van Lissabon
is. Daar wordt gebabbeld, geflaneerd, gerookt; daar herkent men
den echten Portugees. Tramways, fiacres, sjouwers, schoenpoetsers,
krantenverkoopers, allen stationeeren of rijden of loopen op den Rocio,
in de schaduw der boomen langs den rand, en van de hooge zuil, waar
koning Pedro op staat. Het is onze Boulevard, maar verwijd; het is de
Puerta del Sol van Madrid, maar vroolijker, het is, om het ineens te
zeggen, een heerlijk plekje, waar alles bijna is, dat men voor een
leven van vreugde in ledigheid noodig kan hebben.

Daarnaast op een kleiner plein, dat als een verkleinde Rocio is,
een dépendance ervan, verrijst de gevel van het Centrale Station,
een gevel, waarin alle stijlen zijn terug te vinden, de arabische, de
lusitaansche, en die van de moderne Renaissance, en die dus leelijk
is als alle namaak. Men heeft er verbeeldingskracht aan geofferd,
om mooie dingen na te doen, en men heeft per slot van rekening iets
gekregen, dat voor geen enkelen tijd zou passen. Voor een station heeft
het gebouw ten minste de verdienste, dat het in het midden der stad
ligt, wat wel van groot belang is, en dat er alle treinen aankomen
behalve die van Cascaes. Als wij in Parijs iets dergelijks wilden,
zouden we een spoorwegstation moeten maken van het Palais Royal. De
loketten voor plaatskaarten en bagage zijn beneden, en de lijnen
liggen hooger, een inconveniënt, dat bijna niet gevoeld wordt door
de liften, die zeer groot zijn. Nog valt op te merken, dat als men in
Lissabon met den trein aankomt, men weinig last heeft van chasseurs,
portiers, pakjesdragers, bedelaars en andere lastige personen, die
het reizen voor den toerist in Spanje zoo lastig maken. Dienstmannen,
anders niet, niet eens hôtelomnibussen, voertuigen, die men nergens
in Portugal vindt.

De sjouwerlui daarentegen zijn er talrijk en sterk; ze komen meestal
uit de spaansche provincie Galicië, want een Portugees zou er niet
licht toe overgaan, een pak of zak te dragen op den openbaren
weg en evenmin zich met een koffer te bezwaren. Dit onschuldige
vooroordeel wordt zelfs zoo ver gedreven, dat iemand die zich een
beetje respecteert, nooit iets anders behoort te dragen dan zijn
wandelstok of zijn parapluie, zoodat de Portugees daarin lijkt op
dien legendarischen franschen kapitein in ruste, die zijn decoratie
aflegde, als hij van de Bon Marché een paar handschoenen meebracht
in papier gewikkeld, om toch vooral het Legioen van eer geen schande
aan te doen. Onze gewoonte, om altijd ons photografietoestel en
onze doos met platen bij ons te houden, heeft ons stellig voor
weinig bijzonders doen aanzien, misschien voor afstammelingen van
Galiciërs. De Spanjaarden, en niet alleen de mannen, vervullen daarom
alle inspannende bedrijven, waar de portugeesche onverschilligheid
tegen opziet als tegen onaangename karweitjes.

Ook heeft men ons vaak in de tabakskantoren portugeesche sigaren zien
koopen voor 15 centimes of dertig reis, welke sigaren niet zwaar zijn,
gemakkelijk rooken en geen hoofdpijn geven. Nu zal een heer, of liever
een individu, die sigaren rookt zonder bandje, dus wat anders dan
zware havana's, daarmee afstand doen van zijn plaats in de wereld en
gerangschikt moeten worden onder het plebs. Men kan intusschen met die
strenge verplichting wel een beetje de hand lichten. Zoo verzamelen
bijvoorbeeld sommige rookers kostbare bandjes, en ik ben geneigd te
denken, dat veel van die, welke men van ons heeft gevraagd met den
vriendelijksten glimlach, ten behoeve van verzamelaars, die verweg
woonden, nog denzelfden avond de gewoonste _charuto's_ met purper en
goud gingen omslingeren.

De Portugeezen zijn zoo trotsch op hun Taag, dat, om hun werkelijk
genoegen te doen, men te Lissabon moet aankomen langs de rivier. Wij
deden dat, helaas, niet. Wij kwamen per spoor aan. Dus laat ons
eerst wat vertellen van den trein waaruit wij stapten. Die was
uitstekend. Bijna overal op de lange trajecten heeft men gangen langs
de wagens. De stiptheid van aankomst en vertrek is onverbeterlijk,
evenals de zindelijkheid van waggons en stations.

Wij hadden, ook op dit punt, ons een geheel verschillende voorstelling
gemaakt, want de menschen, die alles weten, hadden ons niet anders
doen verwachten dan vertragingen als uit een vaudeville, akelige
boemeltreinen en vettige spoorwegkussens. Zeker, de snelheid laat
te wenschen over; maar wat zou het geven, te haasten bij zoo groote
afstanden! Kan men niet even goed morgen aankomen? Er is immers
altijd nog tijd genoeg! En toch legt geen enkele lijn minder dan
dertig kilometer in het uur af. Er loopen niet zeer veel portugeesche
treinen, minstens twee in elke richting, één des nachts en één over
dag op de meeste lijnen; vijf tusschen Lissabon en Oporto, twaalf
naar Cintra, vijf-en-twintig naar Belem en Cascaes. Dat is niet veel,
vooral van die eerste, maar men kan er ten minste op rekenen, als men
een reisplan opmaakt, daar er nooit vertragingen zijn, uitstekende
aansluitingen daarbij en de beste regelingen. Wij waren deze hulde
verschuldigd aan de portugeesche spoorwegen, en het is niet meer dan
rechtvaardig, die eer ook uit te breiden tot de talrijke buffetten,
waar men zulke lekkere sinaasappelen eet en waar niets, werkelijk
niets, met de bekende oude olie wordt klaargemaakt.

Daar zijn we buiten het station; nog een paar schreden, en hier is
het hôtel.

Van dat oogenblik af begint een sprookje, ten gevolge van de
allervriendelijkste beleefdheid, waarmee ons de graaf d'Arnoso
tegemoet komt. Hij behoort tot de naaste omgeving van den koning. Van
zijnentwege wachtte ons in de vestibule een lakei in blauw met
zilver met een brief met het gouden zegel der Necessidades. Wij
werden opgeroepen voor den volgenden dag ten Paleize, waar Zijne
Majesteit ons om half twee zou ontvangen. Daar stiptheid bij deze
soort van samenkomsten een eerste vereischte is, waren wij precies
op het aangegeven uur op den koninklijken drempel.

Het kasteel der Necessidades, gebouwd door Jan V tegen 1750, vrij
ver buiten de stad, op een heuvel een eindje van de Taag verwijderd,
ligt op de plek van een oude kapel, gewijd aan een genadige Madonna,
waar het paleis naar genoemd is, Nossa Senhora das Necessidades,
Onze Lieve Vrouw der Rampen. De toegangen zijn niet ruim en groot
genoeg, zoodat men slechts met moeite het geheel kan overzien, dat
een onregelmatig karakter aanneemt door de verschillende niveau's en
de vele bijgebouwen. Het is niet het eigenlijke koninklijk paleis
van Lissabon, want dat ligt hooger en verder weg, op den zonnigen
Ajudaheuvel. Don Carlos, die reeds de Necessidades bewoonde toen hij
kroonprins was, terwijl zijn vader, Louis, te Ajuda resideerde, heeft
na den dood van wijlen den koning geen bezit willen nemen van het
groote paleis, en wel uit een gevoel van eerbied voor de gewoonten
van de koningin-moeder, Maria Pia van Savoye, die er dan ook nog
woont met den infant Alphonsus, hertog van Oporto, haar jongsten zoon.

Eerst gaat men onder een boog door, waar twee lanciers te paard
de wacht houden, en beklimt dan de groote trap, waar de tweede
op uitkomt. Twee hellebardiers in scharlaken uniform met veel
goudgalon houden zich op in de antichambre, van waar men de salons
betreedt. De versiering der zalen met voor het meerendeel portugeesche
schilderijen, oude meubelen en verbleekt verguldsel, is zeer sober en
vol harmonie. Door de vensters ziet men de witte gevels van de gebouwen
aan het binnenplein, waar de zon op schijnt en waar de schaduwen
van palmen over spelen. In de tweede zaal, de wachtzaal, vonden wij
te midden van een talrijk gezelschap graaf d'Arnoso, vriendelijk,
minzaam, als grand seigneur, met welwillenden glimlach en uitgestoken
hand. Een derde zaal, dan een vierde, nog grooter, nog statieuser,
behangen met tapijten, waarlangs armstoelen zijn geschikt met veel
gouden snijwerk; daar is de koning, staande, gekleed in blauwen dolman.

Carlos I van Braganza, koning van Portugal en Algarvië, is
vier-en-veertig jaar oud. Hij is beneden de gemiddelde grootte en
hij is minder corpulent dan men verwacht naar de weinig geflatteerde
portretten, vooral als men op het gelaat let, waarvan de proporties
sterk zijn overdreven. Hij is kalm van geest, maakt weinig gebaren,
en met zijn afgemeten stem spreekt hij het Fransch zonder eenig
vreemd accent.

De blik, die verrader, die alle zielen verklapt, verraadt hem niet
dadelijk. Terwijl hij spreekt, heft hij zijn oogen op en deze schijnen
een altijd vluchtenden droom te volgen in het vage, maar dan eensklaps
worden ze neergeslagen, dwalen af naar de zijde van den ondervrager, en
er springt een ondeugend vonkje over, met een glimlach, een vluchtige
aanval van scherts, die is als een revanche op den verplichten dwang,
dien een Koninklijke Majesteit zich moet opleggen.

Don Carlos wilde in deze eerste samenkomst wel zoo goed zijn,
met ons over onze reis te spreken en zijn indrukken met de onze te
vergelijken; maar in de gegeven omstandigheden was en bleef hij de
Koning. Daarentegen hebben wij drie dagen later den verzamelaar, die
er in den koning schuilt, ontmoet, en dat wel bij een gelegenheid,
die even onverwacht als aangenaam was.

De heer Albert Girard, de hoogstaande directeur der koninklijke
verzamelingen, had ons uitgenoodigd om in de galerijen van het kasteel
Necessidades de zonderlinge visschen te zien, die Zijne Majesteit had
verzameld in den loop zijner reizen met oceanographisch doel, en ook
de zeldzame boekwerken, die de vorst met voorliefde bijeenbrengt.

Ons bezoek was pas begonnen, als de koning zelf verscheen, met den
eenvoud van den heer des huizes, die wel zoo goed wil zijn, in persoon
de honneurs waar te nemen.

Het was interessant te zien, met hoe groote voorzichtigheid hij de
glazen aanvatte, waar de wonderlijkste zee wezens in zwommen, met
welk een trots van uitvinder hij zijn procédé, om in glycerine de
voorwerpen te bewaren, beschreef, waardoor in de teederste kleuren
der visschen door den tijd geen verandering werd gebracht. Daarna
kregen wij de origineele kaart te kijken, waarop New Foundland en
Labrador stonden, jaren vóór Columbus, de havenbeschrijvingen, die
Albuquerque en Vasco de Gama opstelden, dubbel van waarde, namelijk
als onwaardeerbare parelen voor een verzamelaar en omdat het sieraden
zijn voor de kroon van een koning van Portugal. Dan bladerden zijn
vingers liefdevol in een wapenboek, dat met de hand geschilderd was nu
vijf eeuwen geleden met een rijkdom van kleuren en versieringen zonder
weerga, en eindelijk was er een gebedenboek met heerlijke miniaturen,
waarvan hij vol eerbied het roodzijden omslag opendeed, erop blazend,
om de bladzijden vaneen te scheiden.

Bijna zou men den souverein vergeten, dank zij de gelijkheid, die de
gemeenschappelijke liefde voor mooie dingen schept. Toen zwierf zijn
blik niet in het vage, maar omvatte gretig al dat belangwekkende,
door de voorouders in den loop der eeuwen verzameld en bewaard, of
ontdekt door den vorstelijken collectionneur zelven. En het vonkje
van ondeugendheid kwam terug, toen hij ons in de studeerkamer een
aschbakje wees, dat een caricatuur van een grooten vogel voorstelde
en niet anders was dan een flinke kreefteschaar.

Hierna zou het overbodig wezen, nog te spreken van de hooge
ontwikkeling van den koning en de uitgebreidheid zijner kennis. Hij
heeft in persoon de rapporten over zijn reizen te boek gesteld en een
verhandeling over ornithologie geschreven, door de nationale drukkerij
te Lissabon uitgegeven, en beide zijn werken van beteekenis. Carlos
I gelijkt op onze Bourbons...

Aan het slot van onze eerste audiëntie leidde ons een kamerheer in de
tegenwoordigheid van Maria Amelia van Orleans-Bourbon, koningin van
Portugal, echtgenoote van koning Carlos. Daar waren wij zoo goed als
in Frankrijk, en toen Hare Majesteit ons een teeken gaf, om te gaan
zitten in het kleine met zijde behangen hoekje, dat in het groote
salon was uitgespaard, sloeg mij, dat moet ik bekennen, het hart
snel en luid, omdat het vaderland en de fransche vrouw hier waren
vertegenwoordigd door een zoo volkomen beminnelijke personificatie.

Dona Amelia, zooals ze daar zeggen, is zeer groot, maar zoo elegant
en goed gebouwd, dat ook degenen, die haar te groot vinden, moeten
erkennen, dat ze het van iedere mooie vrouw wint. Want zij is mooi in
den zin, die het meest omvat, dus die inhoudt een bekoorlijk gelaat,
bewegingen van een sierlijkheid, die nooit door iets leelijks wordt
gestoord, een verfijnde gevoeligheid voor de grenzen in de gestes
en de uitdrukking, en eindelijk ik weet niet welk bijzonder iets van
charme, dat men overal terstond herkent.

Dadelijk begon de koningin te praten, te lachen, te vragen,
belangstelling te toonen, en hier herkende men weer dien superlatief
van gallische beleefdheid, die aan de gasten weet te beduiden, dat ze
vrienden zijn, zonder het hun echter te zeggen, door hun woorden op te
vatten als gewenschte inlichtingen of als aangenaam en lang verwacht
nieuws. En het was een onvergetelijk oogenblik, deze vorstin met twee
vaderlanden te hooren spreken over haar bewonderd Frankrijk, en haar
Portugal te hooren roemen. In dezen preekte de koningin voor bekeerden;
als wij woorden van lof hebben gezegd over het eene en het andere
land, was dat onze oprechte meening, geen compliment. Wij genoten bij
dat bezoek meer dan ooit van onze parijsche qualiteit, die ons zulk
een welwillendheid mocht doen deelachtig worden, en ik tart ieder,
ons vleiers te noemen, als wij verklaren, dat het meest uitgezochte
half uur van onze geheele reis dat is geweest, dat wij doorbrachten
in de tegenwoordigheid van haar, die onze bewondering wekte door haar
driedubbel prestige van koningin, Française en mooie vrouw.

Dona Amelia geniet in haar rijk een groote populariteit, en de
politiek, die den koning veel bittere ervaringen bezorgt, heeft haar
tot nu toe gespaard. Als moeder, als echtgenoote is zij boven allen
lof verheven.

Er wordt vooral in handelskringen beweerd, dat het hof niet genoeg
feesten geeft; dat de intieme bijeenkomsten ten paleize en de
tuinpartijen niet zoo opwekkend werken op de handelszaken als de groote
bals, die nu bijna nooit meer gegeven worden dan alleen bij gelegenheid
van bezoeken, die vreemde vorsten aan Portugal brengen. Zonder twijfel
zou men elders klagen, dat het hof te representatief optrad, als het
anders was. Het is niet alleen bij La Fontaine, dat het moeilijk is
"de contenter tout le monde et son père", het allen naar den zin te
maken. Ook worden de weldadigheid en de vroomheid van de koningin
wel eens met andere namen genoemd, als de oppositie er een woord voor
moet vinden. Het is niet aan den doortrekkenden reiziger, partij te
kiezen, en het is trouwens bekend, dat er geen Pyreneeën noodig zijn,
om wat waarheid in het eene land is tot dwaling in het andere te maken,
of omgekeerd, indien de belangen ermee gemoeid zijn.

Bij het verlaten van de koninklijke vertrekken deed een gelukkig
toeval ons, in de wachtzaal vereenigd, de hofdames zien en diegenen,
die te Lissabon aangewezen zijn, om op de "jour" der koningin te
verschijnen. Er waren er drie-en-twintig van elken leeftijd en allerlei
voorkomen, maar meestal jonge, en verscheiden heel aardig. Ik zal
elders enkele vluchtige opmerkingen maken over de portugeesche dames,
want als men van de koningin komt, is het beter, geen vergelijkingen te
wagen, die noodzakelijk partijdig moeten zijn, dus onrechtvaardig....

Toen wij vrij waren, zijn we een tocht door Lissabon begonnen.

Al onthoudt men zich van de herhaling van het afgezaagde deuntje,
dat de Portugeezen voor altijd vroolijk verklaart, moet toch erkend
worden, dat de aanblik van de stad Lissabon vóór alles opgewekt,
licht en vriendelijk is. Er wordt niet gedraafd, er wordt gewandeld, en
zelfs diegenen, die naar hun zaken gaan, hebben niets van dat gejaagde,
dat men in andere landen ziet. De vervoermiddelen zijn in uitstekenden
staat; fiacres met twee blinkende paarden rijden u vlug overal heen,
en een verrassend uitgestrekt net van electrische trams gaan door de
groote lanen, de hoofdstraten en volgen elkaar binnen enkele minuten
langs de hellingen der steilste heuvels en tot in de straatjes der
oude stad, waar ze bijna de volle breedte van de straat innemen. De
wagens zijn groot, luchtig, veêren goed en hebben zitplaatsen van
gevlochten riet, die heel gemakkelijk zijn. Er wordt veel gebruik
van gemaakt, al kost ook de kleinste rit 7 1/2 cent Holl.

Als zoo de levenden het goed hebben, de dooden worden niet minder
goed behandeld door de weelde en de doelmatige inrichting van de
lijkwagens. Een deftige begrafenis is een schouwspel, dat de moeite
waard is. Voorop gaat een koets van monumentalen vorm, geheel verguld,
waar de priester in is gezeten, dan komt de lijkwagen in het zwart,
overwelfd door een koepel en voorzien van pluimen, bespannen met
vier paarden à la Daumont. Voor de lagere klassen wordt minder goud
gebruikt, tot men komt aan de laagste klasse, waarbij de priester en de
doodkist samen op een eenvoudigen wagen zijn geladen, door een enkel
paard getrokken, dat blijkbaar zeer te beklagen is. Voor kinderen
wordt dezelfde staat gebruikt, maar met scharlaken behangsel. Moet
een hoog personage begraven worden, dan zendt de koning een der
historische rijtuigen uit Belem, waar het lijk in wordt geplaatst.

De kerkhoven, nu wij toch eenmaal daarbij zijn aangeland, zien
er uit als de onze, met misschien nog meer beelden, die bijna
alle allegorisch zijn, zonder iets van het groteske realisme der
italiaansche doodenakkers. Het merkwaardigste is ook het kleinste,
namelijk het pantheon der koningen in een zaal van het klooster
Sint-Vincent. De doodkisten, die in zwart fluweel of zwart laken
zijn gehuld en met zilveren spijkers zijn beslagen, staan op lange
rijen, op planken met een koperen plaat erop, die den naam van den
overledene draagt. Kleine kistjes bevatten de kinderlijkjes. Alleen de
baar van Don Pedro, den laatsten keizer van Brazilië, die te Parijs is
overleden eenige jaren geleden, is gehuld in de groene braziliaansche
vlag. In het midden der zaal, onder een katafalk, beladen met verwelkte
kransen, rust Don Luiz, de vorige koning van Portugal, die wacht op een
plaatsing in de rijen op de planken, tot zijn zoon zijn plaats heeft
ingenomen. Zulk een schikking heeft door zijn grooten eenvoud iets
indrukwekkends, en al die kisten, die een vorstengeslacht bevatten,
maken veel dieper indruk dan het ijskoude marmer en de massa brons
in de kelders van het Escuriaal. Maar men moet wel protesteeren tegen
de dwaze tentoonstelling van koning Ferdinand, man van Dona Maria II
en grootvader van den tegenwoordigen koning. Het lijk, dat wonderlijk
goed bewaard is gebleven, ligt onder een spiegel, en men doet u op een
stellage klimmen, om beter te kunnen zien en het licht er goed op te
laten vallen, nog wel het licht van een lantaarn. Dat doet denken aan
de Capucijners van Palermo; het is stuitend en een koning onwaardig,
evenzeer als het in strijd is met den eerbied, dien men aan den dood
verplicht is en met de heiligheid van zulk een plaats.

De kerk van dit klooster is een der meest in het oog vallende van
Lissabon, dat er vele heeft, maar weinig mooie; de twee torens worden
al uit de verte gezien, daar ze zich op een der hoogste punten van
de stad verheffen.

Het is een der eigenaardigheden van Lissabon, dat de stad evenals Rome
zeven hooge punten heeft en op zeven heuvelen is gebouwd. Daardoor
zijn er ook veel lage gedeelten, veel steile hellingen en trappen,
zoodat men om de verschillen in hoogte kabelspoorwegen en zelfs
liften heeft moeten invoeren. Een van die ophijschers, naast den
Rocio, met zijn hoog ijzeren geraamte is overal zichtbaar, terwijl
andere, aangeduid door een opschrift op een deur, uitgaan van een
lagere straat, om op geheimzinnige manier door huizen heen naar een
hoogere straat op te stijgen. De Carmostraat en de Garrettstraat in
het midden der stad hebben een helling, waar onze Rue des Martyrs
nog een zwakke en gemakkelijke helling bij vertoont.

Met een zoo geaccidenteerd terrein verwacht men zonderlinge bochten
en straten; maar zoo erg is het niet, want behalve dat de nieuwe stad
gebouwd is naar een modern plan, heeft ook de oude stad, hernieuwd
na de aardbeving, niet die vuile hoeken en lompensteegjes, waar de
romantici van droomen. Het karakter van Lissabon ligt niet in den
ouderdom der stad, maar juist in de golvende terreinen, waarvan het
onverwachte een wanhoop is voor de pas aangekomenen, die zoo iets
niet verwachten.

Op enkele hoogten heeft men een onvergelijkelijk uitzicht, vooral
bij Notre Dame du Mont, van waar men de heele stad kan overzien en
de reede, wat niet weinig wil zeggen; of in den tuin van San Pedro
van Alcantara, boven het station, waar men in de open gedeelten
een wonderschoon uitzicht heeft. Buitendien zijn de parken een der
groote aantrekkelijkheden van Lissabon. De Botanische Tuin heeft iets
babylonisch, met zijn terrassen, waar de altijd bloeiende palmen en
oranjeboomen staan tusschen de onveranderlijk groene planten.

Wat monumenten van bouwkunst betreft, is Lissabon niet rijk. De
kathedraal is een brave, eerlijke kerk uit een dorp; Nossa Senhora da
Estrella van nog al fraaie proporties, heeft een sierlijken koepel,
maar het inwendige is ontsierd door allerlei prullen, en in de profane
gebouwen komt dezelfde armoede aan den dag, want het station, de
Polytechnische School, het Cortespaleis, het Stadhuis en het Museum,
zoo ze de aandacht trekken door hun afmetingen, houden die niet vast,
noch door hun pracht noch door hun originaliteit. Alleen de Nationale
Bibliotheek moet genoemd, waar de honderd duizenden boekdeelen,
waaronder veel oude en van groote waarde, op rijen staan in de cellen
en op de gangen van het oude klooster van den H. Franciscus. Ik heb
in vele ervan gebladerd, ook in de zeldzaamste, en de voorkomendheid
van den heer Moniz, die ze mij liet zien, maakte, dat bijna alle in
het Fransch waren geschreven; hij koos namelijk met oordeel van wat
er op de planken stond, terwijl wij daar wandelden door de kleine,
koele kamers en door de lange gangen, met het bonte schilderwerk op
de geglazuurde platen, de azulejo's.

Ter zake van deze wetenschappelijke richting moeten wij ook melding
maken van het Aardrijkskundig Genootschap, dat een zeer moderne
installatie heeft, en zijn ethnografische, koloniale en landbouwkundige
verzamelingen heeft ondergebracht in ruime, lichte zalen. Die werk-
en lees- en receptiezalen maken van het gebouw een inrichting, die
het land volkomen waardig is, want Portugal heeft voor de wetenschap
der aardrijkskunde het allermeest gedaan.

Een der belangwekkendste gebouwen van de stad is dat voor de
stierengevechten, de Praça dos Touros, met sierlijke bolvormige koepels
gekroond. Daar worden geen buiken opengereten; geen bebloede darmen
teekenen roode vlekken op het zand; maar men ziet er een ridder in het
costuum van Lodewijk XV 's tijd, gezeten op een prachtig andalusisch
paard, die met een bewonderenswaardige handigheid de speer doet
neerdalen. Hij ontwijkt den stier, wiens horens omwikkeld zijn,
komt nader, wijkt terug, doet sprongen en schittert in de zon met
galoppeerende bewegingen, die herinneren aan de stralende cavaliers
van Velasquez. Het is een aardig schouwspel, en na den afloop wordt
er gepraat en worden bezoeken afgelegd tusschen de verschillende loges.

Uit de Praça komend, rijden de deftige rijtuigen en file langs de
Avenida, een prachtige laan, met een monument voor de bevrijders,
die in 1640 de Spanjaarden buiten de deur zetten. Een uur lang wordt
de geheele lengte van de Avenida telkens weer afgereden door de beau
monde; de koningin voorop in het met vier paarden bespannen rijtuig,
voorafgegaan door pikeurs en gevolgd door een gelijksoortig rijtuig,
waarin de eeredame is gezeten, waarna de auto volgt van den infant
Don Alphonso. Deze plechtigheid is een der groote amusementen van
Lissabon.

Des avonds gaat men naar de opera, om muziek te hooren; naar den
schouwburg Dona Amelia, om tooneelwerken te zien opvoeren, waarbij
in beide gevallen rok en décolleté zijn voorgeschreven, of naar
het Gymnase, waar grappige dingetjes worden opgevoerd, het Colysée,
een reuzenzaal en music-hall, en het Casino de Paris, waar men op
lusitanische manier bijeen is. De toeschouwers schijnen zich best te
amuseeren, misschien wel omdat overal veel kinderen worden meegenomen,
vooral meisjes, die onverschrokken luisteren en den indruk maken van
de brutaalste grappen te begrijpen.

Eerst lang na middernacht gaat men slapen, na zich verkwikt te hebben
in de cafés op het Rocio en met rondwandelingetjes in de omstreken. Dan
zwijgt Lissabon en slaapt in; de Procrustus-bedden hebben hun prooi
weer omvat....



Laat ons nu tot ernstiger onderwerpen overgaan. Een beschrijving van
Portugal zou onvolledig wezen, als er alleen van het schilderachtige
sprake was; men zal ook wel eens iets willen hooren van de regeering,
de instellingen, de politieke en administratieve organisatie, de
hulpbronnen van het land en de toekomst, die Portugal het recht heeft
te verwachten.

Uit politiek oogpunt gezien, wordt Portugal bestuurd door een
vertegenwoordigende monarchie, die erfelijk is. Sedert 1640 behoort
de kroon aan het huis van Braganza, en de troonsbestijging van
deze dynastie is het begin geweest van de onafhankelijkheid en de
zelfregeering van het land, dat lange jaren onder het spaansche juk
gebogen had gegaan. Wij zouden de grenzen, die wij ons gesteld hebben
ver te buiten gaan, als wij, ook maar in het kort, den arbeid van het
huis Braganza wilden schetsen. Maar om ons tot de constitutioneele
vorsten te bepalen, willen wij Maria II noemen, de koningin, die goed
was voor de armen en kleinen, en flink in tijden van onlusten, die een
uitstekende moeder was; en dan haar beide zoons, de koningen Pedro V en
Louis I, van wie goedheid de eerste koninklijke deugd schijnt te zijn
geweest. Zij wonnen door hun sympathie met de behoeften van het volk
de harten, en bij de koningin vonden ze den grootsten steun bij het
liefdewerk. In vijftig jaren hebben drie groote volken koninginnen aan
Portugal geleverd, Duitschland de vorstin Stephanie van Hohenzollern,
echtgenoot van Pedro; Italië Maria van Savoye, vrouw van Louis;
en Frankrijk koningin Amelia van Orleans, door Carlos verheven tot
de bekoorlijke en edelmoedige souvereine van zijn volk. En de drie
koninginnen hebben elk op haar beurt de kluisters van het koningschap
afgeworpen, om zich met de zachtheid van het vrouwelijk hart alleen
te wijden aan de werken van liefdadigheid en de instellingen tot
heil van het volk. Die lofwaardige wedstrijd is te opmerkelijk,
om hem niet te vermelden.

Het hoofd van den staat is de koning. De grondwet van 29 April
1836, gewijzigd door de besluiten van 24 Juli 1852 en door een wet
van 3 April 1896, heeft vier machten ingesteld, de wetgevende, de
uitvoerende, de rechterlijke en, wat men noemt, de matigende macht.

De wetgevende macht wordt door de Cortes uitgeoefend, dat is dus door
de Kamer van afgevaardigden en de Eerste Kamer. Die laatste heeft
twee soorten van leden, zij, die rechtens lid zijn als de koning en
zijn broeders op den leeftijd van 25 jaar, de aartsbisschoppen en
bisschoppen, en de leden, voor hun leven door den koning benoemd
ten getale van 90 op zijn hoogst. Die leden moeten minstens
veertig jaar oud zijn en aan de eischen van verkiesbaarheid tot
volksvertegenwoordiger voldoen. Het pairschap, dat der leden van de
Eerste Kamer, is niet vereenigbaar met sommige ambten en wordt zonder
belooning waargenomen. De president en vice-president van de Eerste
Kamer worden door den koning benoemd.

De Kamer der Volksvertegenwoordigers bestaat uit 112 leden, die
rechtstreeks door de kiezers worden verkozen. Om verkiesbaar te zijn,
moet men Portugees wezen van oorsprong, en niet door naturalisatie,
21 jaar oud, gedomiciliëerd in Portugal, ten minste 500 reis aan
belasting betalen en kunnen lezen en schrijven. Er is geen belooning
aan dat mandaat van afgevaardigde verbonden en het is onvereenigbaar
met elke door de regeering betaalde betrekking.

De zittingen van de Cortes worden ieder jaar op den 2den Januari
geopend en duren gewoonlijk drie maanden. De beide Kamers hebben
gelijktijdig zitting. De Eerste Kamer heeft tot taak als hoog
gerechtshof te oordeelen in zake misdaden, begaan door de leden der
koninklijke familie, de ministers en de staatsraden, de pairs en
de afgevaardigden; buitendien moet zij bij den dood van den koning
en als er reden is om een regentschap in te stellen, de Wetgevende
Vergadering bijeenroepen.

Wat de Kamer van afgevaardigden betreft, zij heeft als in Frankrijk het
recht van initiatief bij financiëele aangelegenheden. De stemming over
het budget is inderdaad een der eerste rechten van de Cortes; maar in
het portugeesche Parlement neemt de politiek vaak het grootste deel van
den tijd in beslag; daaronder lijden de discussies en de stemmingen
over de begrooting, en het stelsel der voorloopige twaalfden, dat
bij ons in Frankrijk bloeit, is daar in volle zuidelijke kracht te
bewonderen. Als onze inlichtingen juist zijn, is er in de laatste
jaren geen regelmatige begrooting geweest, en tijdens ons verblijf
te Lissabon was men al aan het veertigste voorloopige twaalfde! Toch
zijn er verdedigers van het stelsel, en de minister van financiën
prees er onlangs de werking van als een hinderpaal voor den aanwas
van credieten en belastingen.

De koning moet de wetten bekrachtigen; hij kan ook de wetsontwerpen,
die hem worden voorgelegd, aannemen of verwerpen; hij moet binnen
dertig dagen zijn beslissing bekend maken. Hij is de man van de
matigende kracht, van het "pouvoir modérateur", dat uitgeoefend
wordt door de benoeming van de pairs, de buitengewone bijeenroeping
der Kamers, de verdaging en de ontbinding der Cortes, de benoeming
en terugroeping der ministers en het recht van gratie. De koning is
niet verantwoordelijk, en is onschendbaar.

De uitvoerende macht heeft tot hoofd den koning, die de Cortes
samenroept, de buitenlandsche politiek regelt, tractaten sluit
behoudens bekrachtiging door de Kamers, oorlog verklaart en vrede
sluit, alle hooge ambtenaren benoemt en magistraten, als ook de
bisschoppen, naturalisaties goedkeurt, en in één woord de opperste
leiding van de regeering in handen heeft.

Er zijn zeven ministers, die van Binnenlandsche Zaken, van Financiën,
Buitenlandsche Zaken, Oorlog, Marine en Koloniën, Justitie, Openbare
Werken, handel en industrie. De ministers behoeven niet noodzakelijk
uit het Parlement te worden gekozen; integendeel worden ze dikwijls
daarbuiten uit de hooge ambtenaren aangewezen. Een portugeesch
minister houdt zich niet in zijn waardigheid gedrapeerd; hij wordt
niet onttrokken aan de blikken door een aureool van een functie,
die trouwens vaak kortstondig is van duur. Men komt de ministers op
elk uur van den dag op straat tegen, op de pleinen en de wandelwegen,
ze zijn burgers als alle andere, praten en lachen en men kan hun de
hand drukken, zonder dat men vermoedt met een minister te doen te
hebben. De Raad van ministers heeft een president aan zijn hoofd,
die zonder portefeuille kan zijn en dan uitsluitend leiding geeft
aan de politiek van het kabinet.

De ministeries zijn alle te vinden rondom de praça do Commercio, het
grootste en mooiste plein der stad, van waar het oog in de verte de
Taag kan onderscheiden en verder de wijde haven tegen de groenende
vlakten van Estramadura en den Palmellaheuvel.

Wat de administratieve organisatie aangaat, en als men het koloniale
bezit ter zijde laat, is Portugal in 21 districten verdeeld, waarvan
17 vallen op het vasteland en vier op de Archipels der Azoren en
der Maderagroep, aangeduid met den naam "aangrenzende eilanden". De
districten worden weer verdeeld in concelho's, en de concelho's in
freguezia's of gemeenten. Aan het hoofd van het district staat de
civiele gouverneur, aan dat van den concelho een administrateur,
die beide door den koning worden benoemd. De gemeente wordt bestuurd
door een regidor, benoemd door den districtsgouverneur, en bijgestaan
door een raad, de junta de parochia, bestaande uit drie of vijf leden,
gekozen voor drie jaren en waarvan een geestelijke voorzitter is.

Wij hebben herhaaldelijk in den loop onzer reis gelegenheid gehad,
in aanraking te komen met die gemeenteraden. Zonder dat onze tocht
eenigszins een officiëel karakter had, waren onze bewegingen
door Portugal in de pers vermeld geworden met veel weelde van
bijzonderheden, en onze doorluchtige personen vonden telkens op hun
verplaatsingen hun komst voorafgegaan door artikelen, die de indrukken
van den vorigen dag resumeerden en die van den volgenden vermeldden,
altijd met de grootste welwillendheid. En zoo was het niet zeldzaam,
dat bij onze aankomst aan het eindpunt voor een dag, we daar op de
markt de notabelen van de plaats bijeen vonden, die met den pastoor
aan het hoofd gekomen waren om hun welkomstgroeten te brengen aan de
vreemdelingen. De pastoor, in civiel, onderscheidde zich door zijn
statigheid en welgedaanheid; hij trad op als de woordvoerder van
zijn gemeenteraad in uitstekend Portugeesch, waar wij op antwoordden
in niet minder uitstekend Fransch, dat we zeer getroffen waren; en
men begreep elkaar vrij goed, terwijl er handen werden gedrukt. Dat
sympathieke in de ontvangst had soms iets roerends, zooals bij dien
notabele van Monchique, die door ziekte verhinderd, aan zijn zoon
opdroeg, erop te letten, als wij passeerden, ten einde zijn geheele
huis te onzer beschikking te stellen; of die magistraat van Portimao,
die tot één uur in den nacht wachtte op het rijtuig, dat de twee
Franschen moest terugbrengen, omdat hij erop gesteld was, hun vóór
hun vertrek de groeten van zijn gemeenteleden over te brengen. Dat
gebeurde in Algarvië, de minst bekende streek van Portugal, maar
misschien wel de interessantste.

Omdat wij van den gemeenteraad hebben gesproken, moet ik enkele
woorden wijden aan de geestelijkheid in Portugal en haar hiërarchische
indeeling. Al is de uitoefening van den godsdienst vrij in Portugal,
de Roomsch-Katholieke is staatsgodsdienst, en de geestelijkheid van
die kerk oefent er grooten invloed uit, vooral op het platteland. Het
koninkrijk bevat drie aartsbisdommen, dat van Lissabon, dat van
Braga en dat van Evora. De aartsbisschop van Lissabon, die den
naam van patriarch draagt, heeft de waardigheid van kardinaal. Die
aartsbisdommen omvatten elf bisdommen en bijna vier duizend gemeenten.

Alleen de aartsbisschoppen en bisschoppen worden evenals de kanunniken
door den staat bezoldigd; de gemeentelijke geestelijkheid wordt
betaald uit de inkomsten der kerk, uit wat toevallig inkomt en uit
een bijzondere gemeentelijke belasting. De kerkelijke plechtigheden
worden met groote plechtigheid gevierd; de kosten worden gedragen
door broederschappen.

De ouderwetsche gebruiken bij doopplechtigheden, trouwpartijen
en begrafenissen hebben overal de neiging om te verdwijnen en in
overeenstemming te zijn met wat men elders ziet. Toch treft men nog wel
dikwijls bij doop en huwelijk in de provincie aan wat genoemd wordt de
"trincheria's", dat is dat een zijden lint van verschillende kleuren
aan elk eind gedragen door twee jonge meisjes, gespannen wordt vóór
de kerkdeur; om er voorbij te gaan, moet de stoet een muntstuk van
koper of zilver offeren. En de trincheria's komen dan telkens weer
voor tot aan het huis, waar het feest is voor doop of huwelijk. Om
de linten naar beneden te doen gaan, moeten er iederen keer gaven
worden geschonken aan de jonge meisjes.

Op sommige plaatsen in het land was nog lang in gebruik een soort
van nagemaakte roof van de bruid; elders werd de godsdienstige
plechtigheid gevolgd door enkele ritueele gebruiken, bijvoorbeeld door
het breken van een aarden kruik of het drinken van een teug wijn door
de verloofden uit denzelfden beker, die dan werd leeggeworpen. Die
oude gewoonten, vaak zoo schilderachtig, verdwijnen langzamerhand; maar
de dansen verdwijnen niet, die genieten bij bruiloften en doopfeesten
nog algemeene populariteit. Op dat punt zijn de gebruiken echter niet
overal gelijk; er zijn streken, waar de bruid met ieder der gasten
mag dansen, en andere, waar het haar alleen geoorloofd is met haar man
te dansen. Die dansen worden begeleid door volksliederen en romances,
gezongen bij de guitaar.

In de provincie Minho bestaat nog de gewoonte, de begrafenissen
te doen volgen door een doodenmaal, dat overvloedig is en waar
de geplengde wijn gedronken wordt onder snikken en zuchten. Ook is
het gebruikelijk, bij die gelegenheid aan het hoofd der familie een
kabeljauw aan te bieden, zoo gelegd op een met een servet bedekten
schotel, dat alleen de staart te zien komt. In de dorpen van Beira
wordt de overledene door al zijn buren en vrienden in den nacht met
licht gehuldigd; ieder brengt zijn kaars aan, steekt die aan en zet
ze langs den muur tegenover het lijk, om dan zijn plaats in te nemen
onder de wakers aan de baar.

Bij de zomerfeesten kan men de volksoverleveringen in hun
aantrekkelijksten vorm terugvinden. De feesten van de Heilige Maagd,
die in het geheele land hoog wordt vereerd, dan die van Sint Jan,
van den H. Petrus, den H. Antonius en de verschillende schutspatroons
der gemeenten zijn vol karakter en hebben veel schilderachtigs. Op de
avonden van Sint Jan en den H. Petrus worden altijd op de marktpleinen
der dorpen kleine vuurtjes gestookt van geurige planten, die geregeld
onderhouden worden. Jongens en meisjes dansen eromheen tot het
aanbreken van den dag, onder het zingen van klaagliederen, vol van
liefde en kinderlijk geloof. Die beide heiligen zijn namelijk voor
het portugeesche volk twee zeer goedige heiligen, die de minnenden
beschermen. De dauw, die in die nachten valt, heeft een weldadigen
invloed, en het water, dat men aan de fonteinen drinkt voordat de
zon op is gegaan, wordt beschouwd als een echte liefdedrank en als
een talisman voor het geluk!

De H. Antonius, de strenge heilige uit de Middeleeuwen, is buitendien
door het volksgeloof veranderd in een echten makelaar in huwelijken;
hij geniet hier als overal elders buitendien den roep van verloren
voorwerpen te kunnen doen terugvinden. Maar het portugeesche volk
houdt niet van omwegen; als het tot den heilige gerichte gebed
niet onmiddellijk verhoord wordt, neemt men tot krasse middelen zijn
toevlucht. Het beeld van den heilige wordt stevig aan een touw gebonden
en neergelaten in een put; het bad duurt tot de heilige genadig is,
en het verlangde wordt verkregen.

Bij alle volksfeesten behooren liederen, begeleid door guitaar,
viool of harmonium. Het muzikale karakter der liederen verandert met
de streek. In het Noorden is het rhythme levendig en vlug; in het
hart der bergen en in de vlakten van Alemtejo is het zwaarmoedig en
langzaam; in het gebied van Neder Beira heeft het een wiegende cadans
als de golven der zee. Het meest algemeen verspreide lied is de fado,
een droevige muziek, die ontroert, door accoorden van de guitaar
begeleid. Met de lang aangehouden en kwijnende tonen is de fado een
weerspiegeling van de portugeesche volksziel, waarop de arabische
invloed een indruk van sentimentaliteit heeft achtergelaten en een
levensopvatting, die iets fatalistisch heeft.

Terwijl wij al de voorafgaande bijzonderheden vernamen van een
vriendelijken geleider, liepen wij vlug door die eindelooze straat
van 24 Juli, die langs de Taag loopt van het Maritieme Arsenaal tot
Belem, en wij naderden het koninklijk Necessidades, het doel onzer
wandeling. Onderweg ontmoetten we veel regimenten, muziek voorop,
stevig doorstappend, jagers en voetvolk, het geweer op den schouder,
de witte draagband eronder, die ondanks hun krijgshaftige houding
hun een verwaarloosd uiterlijk geeft, dat eerst verrast. Het was
het uur van de aflossing der wachtposten, en wij volgden een der
regimenten tot het paleis, onder het geluid der fluiten en bronzen
trompetten. Vóór het paleis aangekomen, stond de wachtcompagnie stil
en schaarde zich op een rij, juist toen uit een dwarsstraat jagers te
paard en lanciers aankwamen. De muziek hief het koningslied aan, en de
plechtigheid der overneming had plaats. Wij zagen bij die gelegenheid,
uitgezonderd de artillerie, de bijna volledige verzameling van alle
typen der verschillende portugeesche wapens.

De haven van Lissabon, waarvan de ligging uit het oogpunt van
schilderachtigheid zoo opmerkelijk is, is de ruimste haven van
Europa. De reede, door de monding van de Taag gemaakt, levert veel
overeenkomst op met de fransche haven van Brest; Almada en Barreiro
doen denken aan Roscanvel en Lanvéoc, en de Barra Grande tusschen
Lissabon en Olivas herinnert aan de Goulet. Dat kanaal, dat meer
op een zeearm gelijkt dan op een rivier, biedt voor schepen van
allerlei diepgang een prachtigen toegangsweg tot de haven; de diepte
is veertig meter in het midden, en is nergens beneden de tien meter
bij den laagsten waterstand. Wat de baai van Lissabon aangaat, die
30 kilometer lang is en 12 kilometer breed, dat is zeker de wijdste
haven der wereld.

Als men bedenkt, dat Lissabon dat punt van Europa is, dat het dichtst
bij de westkust van Afrika is en bij het amerikaansche vasteland;
dat die haven is gelegen op den weg van Indië en China; dat de oude
natuurlijke schuilhaven sinds vele jaren plaats heeft gemaakt voor een
moderne haven, voorzien van de beste maritieme inrichtingen, muren
en kaden, die in elk seizoen en alle zeeën toegankelijk zijn voor
schepen van elke tonnen maat, en dat over een lengte van meer dan vier
kilometer; dat er dokken zijn, waarvan één 180 meter lang is en 25
meter breed, reparatie-inrichtingen, hydraulische kranen van 40 ton,
drijvend dok en voortreffelijke entrepôts, sporen, die alle kaden
verbinden met de lijnen van de Koninklijke Spoorwegmaatschappij,
kan men zich bijna niet verklaren, dat die buitengewoon gunstige
omstandigheden niet beter benut worden ten behoeve van den handel, en
dat Portugal den vreemdeling het meeste voordeel ervan overlaat. Het
moet zeer luid gezegd worden, de haven van Lissabon zou tot een
schitterende toekomst geroepen kunnen zijn. Laat ons hopen, dat het
staatsbestuur, dat voor de exploitatie nu het fransche huis Hersent
opvolgt, dat tot heden concessionaris was, met voorzichtigheid,
zuinigheid, orde en verstand van zaken de belangen der haven zal
behartigen, eigenschappen, zonder welke noodzakelijk elke industriëele
onderneming mislukken moet.

De aanwas der beweging in de haven van Lissabon is langzaam
maar geregeld geweest sedert twintig jaren. Zij vertegenwoordigt
jaarlijks 3 300 000 tonnen; ook het reizigersverkeer is steeds
toegenomen; het grootste contingent wordt geleverd door de lijnen op
Zuid-Amerika. Sinds de Zuid-express dagelijks rijdt tusschen Lissabon
en Parijs, blijkt het meer en meer, dat die lijn bepaald is aangewezen
voor het snelle vervoer.

In den zeehandel bekleeden wij, Franschen, ver van de eerste plaats, en
het doet weemoedig aan, om in een land, waar de fransche denkbeelden
altijd ingang vonden, waar onze invloed in allerlei dingen zich
openbaart, waar de sympathie ons nooit wordt onthouden, om daar op
te merken, hoe door gebrek aan initiatief, door een te dikwijls
ongerechtvaardigd wantrouwen en een sleur, waar de mededingende
volken van profiteeren, wij ons hebben laten voorbijstreven. Een
lid van het bestuur der haven van Lissabon deelde ons mee, wat
hoogst belangrijk was, vooral omdat een Franschman het ons zeide,
dat een van onze fransche groote stoombootmaatschappijen, wier
schepen geregeld de haven van Lissabon aandoen, stelselmatig en bij
verscheiden gelegenheden weigerde, coli's mee te nemen bestemd voor
havens, die zij bedient, onder voorwendsel dat zij geen tijd heeft
te verliezen voor zoo weinig vracht. De koopwaren, die haast hebben,
hoopen zich op de kaden op en nemen van dag tot dag toe tot op den
dag dat het een of ander engelsche schip of een duitsch, die beide
minder kieskeurig zijn, er hun voordeel mee doen.

Hierbij moet nog worden opgemerkt, dat er te Lissabon een Kamer
van Koophandel is, die voor onze reeders en kooplieden steeds de
uitvoerigste en nauwkeurigste inlichtingen beschikbaar heeft; maar wij
verzuimen, daar gebruik van te maken, terwijl anderen er voordeel van
weten te trekken en onze landgenooten dag aan dag klagen over dwalingen
en vergissingen, die den achteruitgang der fransche zaken bespoedigen.

Aan vischvangst wordt in Portugal veel gedaan. Volgens de laatste
statistieken houdt zij meer dan 40 000 visschers bezig, beschikt over
meer dan 6000 visschersschepen, en de opbrengst gaat de 20 millioen
te boven. De rivieren en de kusten zijn zeer vischrijk; sardines
worden langs de geheele kust gevangen, en de tonijn op de kust van
Algarvië. De bloei van de vischvangst gaat den koning zeer ter harte.

Overigens beteekent de nijverheid niet veel in Portugal;
de textielindustrie en de mijnbouw komen nog het eerst in
aanmerking. Linnenweverij en spinnerij houden veel vrouwen in Lissabon
bezig, evenals te Oporto, Coïmbra, Guimaraes, Santarem en Torres Novas;
de waarde van de gemaakte fabrieksgoederen overtreft jaarlijks de 15
millioen francs. Behalve voor weefsels is het vlas ook de grondstof
voor een nationale industrie, die terecht beroemd is, het kantwerken,
dat vooral wordt uitgeoefend in Vianna, Lagos, het schiereiland Peniche
en te Setuval. Al in hun prilste jeugd leeren de meisjes met de spoelen
omgaan, en in veel kantwerkscholen wordt de vaardigheid verhoogd.

Wat den mijnbouw aangaat, al heeft Portugal geen mijnen, die in rijkdom
van opbrengst kunnen wedijveren met de mijnen van Rio Tinto in Spanje,
toch zijn er mijnen van beteekenis. Koper vooral is er in overvloed in
de provincie Alemtejo, waar de Sint-Domingomijnen en die van Aljustrel
een goede opbrengst hebben. IJzer, tin, lood, antimonium worden op
vele plaatsen gevonden en de mijnen worden geëxploiteerd door meer
dan 350 concessionarissen.

Maar de ware rijkdom van Portugal ligt in zijn landbouw. Herhaaldelijk
zal men in dit te vluchtige reisverhaal beschrijvingen ontmoeten, die
van den weligen plantengroei op portugeeschen bodem gewagen. Alleen
het gezicht van die verschillende landschappen onder hun uniform
en diadeem van groen kan een denkbeeld geven van de mildheid van
Portugals bodem. Van de oevers van de Minho tot die van de Guadiana
heeft men het gevoel, door een onafgebroken tuin te gaan of door
een uitgestrekt park. Alemtejo zelfs, hoe vlak en kaal het schijne,
vooral in vergelijking met de naburige streken, ziet er met zijn
groene weiden en onmetelijke korenvelden bloeiend uit.

Veel bosschen, waarin eiken overheerschen, maar allerlei boomsoorten
voorkomen, beslaan een oppervlakte van 1 200 000 hectaren. De
druif, gekweekt overal in het koninkrijk, bezorgt het land een
bloeienden uitvoerhandel. De oppervlakte aan wijnbergen is ongeveer
220 000 hectaren en de jaarlijksche opbrengst bij de zes millioen
hectoliter. De wijn heeft een aangenamen smaak; maar een wat te sterk
alcoholgehalte voor ons verwend gehemelte; ik herinner hier terloops
aan den portwijn, die wereldberoemd is.

In een zoo vruchtbaar land vindt men natuurlijk veel vee, daar het
overal voldoende voedsel kan krijgen, aan den landbouw onschatbare
diensten kan bewijzen, en het aangewezen middel van vervoer is in
streken, waar de rivieren niet goed bevaarbaar zijn en de spoorweg
nog slechts een klein terrein bestrijkt. Daar komen dan ook bijzonder
mooie exemplaren voor van paarden, ezels, muilezels en vooral van
runderen. Die laatste zijn er in groote verscheidenheid; ze munten
uit door de hoedanigheid van het vleesch, den melkrijkdom en de groote
kracht. Het Barrova-ras munt boven dat van alle andere streken uit door
den vorm van den kop en de buitengewone ontwikkeling der horens. Onder
de herinneringen aan de buurt van Oporto komt op den voorgrond die
aan deze beesten, met hun intelligente oogen en zachtgewilligen
aard, twee aan twee onder een juk gespannen en loopend met gekruiste
horens. Reuzenkudden van schapen en geiten brengen levendigheid in
de bergachtige streken; en in het land van Tras os Montes, Minho,
Beira speelt het varken de groote rol, die het bij ons in Bretagne
heeft. In het kort, volgens een nog pas verschenen statistiek bereikt
het aantal stuks vee ongeveer 6 400 000, zoo wat 70 per vierkanten
kilometer en 1262 per duizend inwoners.

Het zal dus geen verbazing wekken, dat de uitvoerhandel, die zoowat
200 francs per jaar bedraagt, vooral steunt op landbouwproducten;
alleen het vee is er voor bij de 20 millioen in betrokken en de wijnen
voor meer dan 60 millioen. Bij den buitenlandschen handel overtreft
niettemin de invoer den uitvoer; maar wij, Franschen, komen daarbij
eerst op de zesde plaats, ver achter Engeland en Duitschland.

Zoo is ongeveer de economische toestand van Portugal. Nu heeft het
land zware crisissen doorstaan, en zijn financiëele toestand heeft
dikwijls groote teleurstellingen verwekt; maar al kan het er dan geen
aanspraak op maken, om in de toekomst den rang te hernemen, dien het
innam in den roemvollen tijd, toen zijn vlag over alle zeeën wapperde,
toen zijn stoutmoedige zeevaarders voor hun vaderland een onmetelijk
koloniaal rijk hadden veroverd, het zou onrechtvaardig wezen, de
bronnen van rijkdom over het hoofd te zien, die Portugal een zeer
eervolle plaats kunnen verzekeren onder de volken van Europa.

Men zou zich intusschen kunnen afvragen, of er geen groote
bezuinigingen zouden zijn aan te brengen in het bestuur der publieke
zaak, of het aantal militaire betrekkingen niet ver de behoefte
te bovengaat, of er wel een boven alle kritiek verheven strenge
plichtsbetrachting bij alle ambtenaren heerscht; maar welk land kan
zich in al deze dingen vrij pleiten? Zou het land er niet bij winnen,
als er een vaster hand aan het bestuur was, als de koning in de
geregelder bijeengeroepen Cortes meer zijn invloed liet gelden? Zou
een zakenkabinet niet ver te verkiezen zijn boven een politieke
regeering in een land, waar de politiek zoo dikwijls rampen over het
land heeft gebracht? O, die eeuwige verdeeldheid, waar de besten in
ondergaan, terwijl het land er geen voordeel van heeft! Conservatieven,
regenerado's, progressisten, en dat terwijl er een republikeinsche
partij voor de deur loert, slechts wachtend op een gelegenheid, om
te profiteeren van de verdeeldheid der tegenstanders en het roer in
handen te nemen.

Wij wenschen van harte aan het sympathieke Portugal een wijze
regeering, die enkel het algemeen belang op het oog heeft en industrie,
handel, landbouw weet te doen vooruitgaan, die de latente rijkdommen
van het land weet te exploiteeren, die eindelijk met de Kamers
samenwerkt, om de orde in de financiën te herstellen en aldus voor
Portugal een weg tot voorspoed opent.

De groote hoofdsteden zijn lang niet alle even goed bedeeld, wat
haar omstreken betreft. Uit dit oogpunt bezien, bieden de beide
hoofdsteden van het Iberisch schiereiland wel een bij zonder scherpe
tegenstelling. Zoo kaal en doodsch en eentonig de omstreken van Madrid
zijn, zoo heerlijk veel schaduw, kleur en verscheidenheid bieden die
van Lissabon aan. Terwijl Madrid in een omtrek van tien mijlen buiten
het Pardo (en hoe dan nog) geen enkel mooi plekje voor uitstapjes heeft
aan te bieden, biedt Lissabon aan reizigers en toeristen in een kring
van veel geringer uitgestrektheid de lachende stranden van Estoril en
Cascaes, het wonderschoone landschap van Cintra, zonder nog te gewagen
van de wandelingen aan de Taag, met de mooie uitzichtspunten, van de
kust van Setuval en van de uitstapjes in de streek van Estramadura,
waar de schilderachtige kleederdrachten in het aardige landschap des
te beter uitkomen.

Op die verschillende wegen, waar wij de lezers denken te brengen,
zullen de koninklijke paleizen ons als bakens dienen. Al laat hun
bouwtrant soms wat te wenschen over, het moet erkend, dat de plaatsen
met smaak zijn gekozen en dat de natuur voor alle een onvergelijkelijk
kader oplevert. Er zijn er niet minder dan zes, in Lissabon en in de
onmiddellijke omgeving. Necessidades, Ajuda, Belem, Cascaes, Koninklijk
Paleis en Pena te Cintra, en nog moeten erbij gevoegd Queluz, Villa
Viciosa en Mafra, waarover wij te gelegener tijd iets zullen zeggen.

Voor de poorten van Lissabon, men mag wel zeggen in Lissabon, want
de grenzen der stad zijn moeilijk precies aan te geven, staat op een
hoogte boven Belem het kasteel Ajuda, de gewone residentie van de
koningin-moeder Maria Pia. Deze weelderige woning, met haar edelen
gevel, is nog niet voltooid. Het oorspronkelijke plan was te weidsch,
en de uitvoering zou zulke uitgaven hebben noodig gemaakt, dat na
de voltooiing van den zuidelijken vleugel en den oostelijken gevel
de koninklijke schatkist er genoeg van had. Een bevel van hoogerhand
moet den bouw plotseling hebben doen staken midden in het werk, want
de bogen aan de westzijde van het eereplein zijn blijven hangen in het
ledige en hun vreemde silhouetten geven aan het paleis een atmosfeer
van stilte en verlatenheid.

Het Ajudapaleis onderscheidt zich door de grootschheid en den
rijkdom van de zalen, waarvan de mooie parketvloeren van verschillend
gekleurd hout de sierlijkste arabesken vertoonen. De zalen beneden
zijn maar matig interessant, maar die van de eerste étage hebben iets
werkelijk koninklijks door hun omvang, de hoogte der plafonds en de
schoone harmonie der verhoudingen. Op de wachtzaal, de grootste van
alle, volgen de salons van Jan IV en Jan VI; de troonzaal, met de
drie koninklijke zetels onder een prachtigen fluweelen troonhemel,
neemt den zuidelijken hoek van het paleis in. Het gezicht, dat men er
heeft op Lissabon en de Taag is onbeschrijfelijk mooi. In een complex
van huizen en tuinen vertoont zich de stad op de zeven heuvelen; wij
zien hier neer op de onmetelijke haven met haar schepen van allerlei
soort en de drukte der kaden; heel aan den horizon wordt het wijde
estuarium van de Taag nauwer en verliest zich in de velden; van de
hoogten van Palmella daalt de blik naar Barreiro, half verborgen door
kaap Cacilhas en den heuvel Almada, volgt dan den tegenoverliggenden
oever van de rivier en dwaalt af naar de zee, terwijl aan onze voeten
de sierlijke toren van Belem zich in de golven van de Taag spiegelt,
en de bevallige koepel van het klooster van Jeronimus zich afteekent
tegen de lucht.

Door de eindelooze Ajudastraat dalen wij weer af naar Belem. Het
kasteel van Belem heeft iets bescheidens en de appartementen zijn
eenvoudig en deftig.

Ofschoon het nauwelijks de moeite van een bezoek loont, is alleen
de verzameling rijtuigen een lang bekijken waard. Er zijn twee
zalen voor bestemd; een, aan den zuidkant van het kasteel aan het
Ferdinandsplein, bevat de koetsen van de oude koningen; de andere
daarnaast de galarijtuigen van het hof. De negen in die laatste zaal,
voor het meerendeel van engelsch fabrikaat, zijn prachtige exemplaren
van de moderne carosserie; met de breede zittingen van rood damast en
de sobere, smaakvolle versieringen; maar de zaal van de oude koetsen
is een wonder; de 21 daar bijeengebrachte wagens vertegenwoordigen
een geheel, dat een volkomen eenige collectie vormt; de meeste der
rijtuigen dateeren uit de 18de eeuw.

Het oudste is dat van Filips II, koning van Spanje en Portugal,
dus uit het eind der 16de eeuw; de vorm is eenvoudig, en de lederen
banden, waarmee de groote koets van buiten bekleed is, zijn versierd
met een groot aantal spijkers van verschillende grootte, wat een
origineele decoratie oplevert. Men staat ook onwillekeurig stil vóór
den triomfwagen, die aan de spits reed bij de officiëele ontvangst van
den markies de Fontes, Don Rodrigo de Menezes, gezant in diplomatieken
dienst naar het hof van paus Clemens XI; de mooie allegorische groepen,
die er voorop en achterop staan, de rijke bekleeding, waar de wielen
zich onder verschuilen, vormen een tegenstelling met den eenvoud
van den bak; er waren twintig paarden noodig, om het enorme rijtuig
te trekken.

Uit denzelfden tijd stamt de koets van Jan V, een beeld van kostbare
sierlijkheid. Aangestoken door de dwaze weelde van het hof te
Versailles, putte deze vorst, wiens nagedachtenis slechts droevige
herinneringen wekt, het land uit door zijn verkwisting en de pracht
zijner feesten, waarin hij wedijverde met het hof van Lodewijk XIV. De
koets, die ons werd vertoond, is een product van dien geestestoestand
en ze heeft stellig nog al eenige diamanten uit de mijnen van
Brazilië gekost! De bronzen bekleeding, die overal is aangebracht,
is met kunstvaardige hand bewerkt; op het paneel van het portier stelt
een fijn schilderstukje, door twee bekoorlijke jonkvrouwen gedragen,
een schelp voor, waarin Neptunus reist, de koning der zee, terwijl de
godin Ceres hem de eerste vruchten van de aarde aanbiedt. De fransche
invloed laat zich terugvinden in het beloop der lijnen en tot in alle
bijzonderheden van het koninklijke rijtuig. Laat ons nog ten slotte,
want we moeten ons beperken, het rijtuig noemen van Jozef I uit de
tweede helft der 18de eeuw, dat niet minder luisterrijk versierd is;
de schilderij, die aan de achterzijde het bovenste paneel versiert,
stelt de worging voor van een leeuw door een onverschrokken man,
terwijl een groep mannen en vrouwen er naar kijken in een mooie
landelijke omgeving met donkere wolken aan den horizon. Is het een
allegorie, en is de held misschien Pombal? Maar dan hadden er drie
leeuwen moeten zijn, de Heilige Dienst, de Jezuïeten en de Adel! En
Lissabon na de vreeselijke aardbeving van 1755, die het leven kostte
aan 30 000 inwoners, was ook niet voor te stellen door een liefelijk
landschap!

Volgen wij nu het hof in de zomerresidenties van Cascaes en
Cintra. Zoodra de warmte het verblijf in Lissabon minder prettig
maakt, gaat de koninklijke familie naar Cintra, waar het Koninklijk
Paleis wordt betrokken door de koningin moeder, en het kasteel van
Pena door koning Carlos en koningin Amelia. De adel volgt hen in de
verplaatsing, en de families van den hoogen adel in Lissabon hebben
bijna alle hun villa te Cintra. Komt dan September in het land,
dan vertrekken ze allen naar Cascaes, naar Estoril, waarheen dan het
echte seizoen verplaatst is.

Cintra is een stadje van minder dan 4000 inwoners, gelegen op de
helling van een berg, die zich bijna loodrecht verheft in de vlakte
van Estramadura en waarvan de eenzame ligging den indruk van zijn
hoogte versterkt. Er is een weelderige plantengroei; Cintra verdwijnt
letterlijk onder het groen. De talrijke villa's, die de eerste
kringen van Lissabon herbergen tijdens het verblijf van den vorst,
voltooien met hun tuinen vol bloemen de schoonheid van het geheel. De
elegantie van de bewoners, de levendigheid en vroolijkheid der feesten,
de schoone omgeving maken van Cintra in de maand Juli het mooiste
plekje van Portugal, een paradijsje, welks roem geheel Europa door
klinkt. Daarbij geven de ligging op 28 kilometer afstands van Lissabon
en de gemakkelijke verbinding per spoor er altijd drukte en beweging.

Aan het station van Cintra bespieden tal van rijtuigen den onschuldigen
toerist; het lijkt, of men in Napels is, zoo grooten ijver leggen
de koetsiers aan den dag. Het eenvoudigste voor den reiziger zonder
pretensies, die zijn morgen wil besteden aan een bezoek aan het
Koninklijk Paleis en eerst in den namiddag naar Pena wil gaan, is,
de tram te nemen in het station zelf; dan bereikt men snel en op niet
dure manier het binnenplein van het paleis. Het is een mooie weg;
die bij den uitgang der stad een bocht maakt, zoodat men het gezicht
op Lissabon krijgt.

Het Paco Real is zeer oud, en de mengeling van moorschen en gothischen
stijl doet zien, dat het herhaaldelijk omgebouwd is. Al kan men den
juisten datum van den bouw niet vaststellen, men heeft onomstootbare
bewijzen, dat het huis van arabischen oorsprong is. De aard van het
metselwerk, de azulejo's, die het plaveisel van de kapel vormen met
hun mozaïek van zoo groote fijnheid, ook die, welke de kleine poort
omgeven, toonen die afkomst. De bestaande overlevering sluit er zich
buitendien bij aan, dat de Mooren een alcazar in Cintra hadden; de
gekanteelde muren van het Castello dos Mouros, met hun vijf torens
en hun kleine moskee, boden hun op den berg een schuilplaats aan in
tijden van oorlog; maar het is zeker, dat tijdens den vrede de hoofden
naar beneden kwamen, om in de vlakte een gemakkelijker verblijf op
te zoeken, en hun alcazar lag naar alle waarschijnlijkheid op de plek
van het tegenwoordige paleis.

Nadat de Mooren uit Cintra verdreven waren geworden in 1147, werden
de gebouwen, ter belooning, ten geschenke gegeven voor aan de kroon
bewezen diensten aan een zekeren Gualdin Paës, van wien ze overgingen
naar de Tempeliers; die ridders gaven in het begin der 14de eeuw het
paleis aan koningin Isabella, die het als huwelijksgift schonk aan
den koning. Sedert dien tijd woonden de vorsten uit de dynastieën
van Aviz en Braganza om beurten in het kasteel, ieder van hen er
wijzigingen of verfraaiingen aanbrengend.

Het kasteel heeft zijn bekendheid vooral te danken aan de gevangenschap
van koning Alphonsus VI. Wat een treurige geschiedenis, onder
zooveel andere droevige in het portugeesche vorstenhuis, die van den
ongelukkigen prins, die al op driejarigen leeftijd verlamd werd,
die zwak bleef en van beperkt verstand, maar die het vermogen
tot lijden niet had verloren en over zijn lijden spreken kon,
ongelukkige echtgenoot van de kleindochter van Hendrik IV, prinses
Marie, Francoise Isabella van Savoye, vervallen van het koningschap
bij besluit der Cortes; slachtoffer van zijn broeder, den infant
Dom Pedro, zes jaren gevangene in Cintra, waar hij in 1683 stierf,
na droevig zijn laatste dagen te hebben voortgesleept. In deze kamer
op de tweede verdieping van het kasteel, waar men u nog tegenwoordig
de steenen wijst van den vloer, uitgeslepen door de wandelingen van
den ongelukkige, bij de kapel, in welker muur een bres was gemaakt,
opdat de van zijn waardigheid vervallen koning de mis zou kunnen hooren
lezen, zonder door het volk te worden gezien, wat donkere dagen moet
Alphonsus VI er hebben doorgebracht! Hij stierf op 40-jarigen leeftijd,
bijgestaan door zijn biechtvader, tot wien hij zijn bede richtte:
"Kom, mijn Vader, gij ten minste zijt mijn vriend gebleven, geef mij
uw hand." In die eenvoudige woorden ligt alle bitterheid opgesloten
van dit terecht verbitterde hart.

Wij kunnen den lezer niet door alle zalen voeren van dit kasteel,
dat te belangwekkender is omdat het een der weinige oude monumenten
van Portugal is. De beschrijving is vaak gegeven, onlangs nog in
een werk, te Lissabon verschenen, van graaf Sabugosa. Het is een
zeer aantrekkelijk boek, versierd met heerlijke illustraties, met
potlood door den koning geteekend. Beroemde zalen zijn de Zwanezaal,
de Eksterzaal, de Arabische Zaal en die der Blazoenen, meest genoemd
naar de zolderingen met prachtig schilderwerk.

Na het Koninklijk Paleis te hebben bezocht, zal de toerist allicht een
beetje streng oordeelen over den bouwtrant van het kasteel Pena, maar
welk een verrukking bezorgen hem het uitzicht en de wandelingen! Men
kan het uitstapje gemakkelijk op een namiddag doen, en men treft
op de markt te Cintra goede rijtuigen, die men zeker liever zal
gebruiken dan een ezel. De weg stijgt snel tusschen villa's. Het
genoegen en de verbazing nemen gaandeweg toe. Hoe kan een berg of
liever een ophooging van rotsen zulk een prachtigen plantengroei
vertoonen! De rotsblokken verdwijnen letterlijk onder de varens,
hortensia's, camellia's, veldbloemen in duizend tinten, terwijl in
elke spleet van het gesteente de boomgroei begint met jonge olmen
en ceders, en dennen. Den berg kronend met een krans van kanteelen,
verheft de muur van het moorsche kasteel zich boven onze hoofden,
een beeld uit andere eeuwen. Bij het naderen krijgt men telkens een
ander kijkje op het slot Pena, terwijl de vlakte beneden al dieper
daalt, de horizon zich verwijdt en men door het gebladerte Cintra
ziet liggen met zijn witte huizen en de schoorsteenen van het paleis.

Na een uur stijgens, dat met den ruwen weg en de steile helling zwaar
werk voor de paarden moet zijn, hadden de twee sterke dieren ons
gebracht bij den ingang van het pad naar het kasteel der Mooren. Er
zijn nu niet anders van over dan met groen begroeide ruïnen van het
oude oorlogsfort; maar als bijna ongeschonden wordt u de primitieve
moskee getoond, sedert door de Christenen veranderd in een kerk,
die van San Pedro de Canafrem, en een waterleiding of eigenlijk
waterréservoir, dat al sinds eeuwen daar onder het donkere gewelf
slaapt, maar dat is ook de groote aantrekkelijkheid, die ligt in den
gekanteelden muur, loopend boven de vlakte en voorzien van torens,
die het geweld der tijden hebben getrotseerd. Trappen loopen rondom
den muur, noodzakelijk geworden door de oneffenheden van het terrein
en de wandelaars in staat stellend, de omgeving van verschillende
punten op te nemen. Over een groen heuvelland van allerlei tint ziet
men Pena nu zeer dichtbij liggen; Cintra ligt in een diepen afgrond;
het land ontrolt zich vrij naar Mafra, en de diepblauwe zee wijst
door een smal schuimrandje de plaats van de kust aan.

Van het slot der Mooren bereikt men in enkele minuten het hek van het
park van Pena. Er is een fijne smaak voor noodig geweest en tevens
groote bekendheid met de kunst om van een terrein partij te trekken,
om op zoo doelmatige manier de rotspartij te gebruiken. Het park
is bekoorlijk met zijn schaduwrijke lanen, zijn bloeiende heesters,
zijn kleurige bloembedden, zijn bronnen, die onder camellia's zich
verbergen, zijn rhododendrons en varens. Wat het kasteel betreft,
de bouwmeester heeft niet denzelfden goeden smaak aan den dag
gelegd, toen hij door allerlei stijlen door een te mengen en
ongelijksoortige bouwsels naast elkaar te zetten, het geheel deed
gelijken op een middeleeuwsch kasteel, in de 19de eeuw uit bordpapier
opgetrokken. Maar laat ons den indruk van dezen schoonen dag niet
bederven door over architectuur te gaan praten; laat ons erkennen,
dat de plaats goed gekozen is voor een koninklijke residentie. Het
grootsche van het panorama, dat de heele provincie Estramadura omvat,
wordt door niets overtroffen dan door het uitzicht van Foia op den
Monchique in Algarvië.

Wij hebben het genoegen gehad, om tijdens ons verblijf te Cintra in
alle bijzonderheden de villa, of laat ons liever zeggen, het paleis
te bezichtigen van den vicomte de Monserrate. Het park is hetgeen
eigenlijk alleen van de bezitting bekend is, en dat is al veel,
want men is er daar in geslaagd, een granietrots te veranderen in
een aardsch paradijsje, waar men vereenigd vindt in een groepeering
met de gelukkigste tegenstellingen planten van de geheele wereld en
uit alle vijf werelddeelen. De zeldzaamste boomvarens staan er naast
gewone treurwilgen, en op de bloemperken staan bloemen uit het Oosten
en het Westen. Op de groene velden prijken manden met fransche rozen
naast die met vreemde buitenlandsche wonderbloemen.

Het park wordt intusschen veel drukker bezocht dan het kasteel, want
de vergunning tot het zien van het laatste verkrijgt men niet zoo
gemakkelijk. Het is de nabootsing van een indisch paleis, maar een
bekoorlijke nabootsing. De vestibule in den vorm van een rotonde komt
uit op eene galerij, die door het geheele gebouw loopt; de 30 marmeren
zuilen steunen 15 bogen van fijn kantwerk met een groot bekken in
het midden en de vertrekken aan beide kanten. Kostbare meubelen,
zeldzame bibelots en kunstvolle beelden zijn er vele; de meeste
van die mooie dingen komen uit Indië. De overvloed en de rijkdom
van die zeldzaamheden weten precies de grens in het oog te houden,
die niet moest worden overschreden, of men zou aan een museum denken,
en de inrichting van een patriciërswoning zou op een tentoonstelling
gaan gelijken.

Als de eerste weken van September daar zijn en de temperatuur iets
minder warm is geworden, verlaat het hof Cintra voor het fort Cascaes,
en de villa's, die gesloten worden langs de heuvels, worden weer
geopend aan de zee.

Cascaes was dertig jaren geleden slechts een gehucht van visschers,
op zes mijlen afstands van Lissabon, aan het uiteinde van de groote
baai, waar de Taag in uitmondt. In 1879 dacht een man van smaak,
de heer Souza Roza, thans gezant van Portugal te Parijs, dat men wel
gebruik kon maken van de schoonheid van die plaats en te Cascaes een
uitspanningsoord kon inrichten, dat snel tot bloei zou komen door de
nabijheid van Lissabon. Er werd een club opgericht met een tennisveld,
want het tennis maakte in die dagen opgang in de lusitanische wereld;
weldra werden enkele veranderingen aangebracht in de oude citadel
der plaats, zoodat het hof de nieuwe badplaats kon komen inwijden;
er werden terreinen gekocht, villa's verrezen en de palmen stonden
in rijen tot aan het strand. Tegenwoordig zijn Cascaes en zijn buur
Mont Estoril modebadplaatsen geworden, waar de elegante menigte zich
verdringt en waar prachtige feesten worden gegeven.

Het is niet, dat de ligging van Cascaes zoo bijzonder mooi is; het
strand is er heel gewoon en de stad beteekent niet veel; maar van
het terras is het uitzicht aantrekkelijk op de zee en de kust bij
Lissabon. Diep, helder water bespoelt er de rotsen, en wat het klimaat
aangaat, het is verrukkelijk zacht, daar de temperatuur zelden onder
15 graden C. daalt en 30 nooit te boven gaat. Als het niet zoo ver was,
zou Cascaes uitstekend geschikt zijn voor internationaal winterstation,
daar geen enkele plaats zulke gunstige klimaatstoestanden heeft en de
zieken dikwijls veel lijden van de snelle wisselingen in temperatuur
in het Zuiden.

Een cornicheweg volgt de kust en voert op een rots, waar de plaats
ligt, die Bocca do Inferno heet. Het is een breede, diepe inzinking,
in den vorm van een put, dien de natuur heeft uitgeslepen in de
rots; de diepte van den kuil staat in verbinding met de zee door een
onderaardsche gang, en het schuim der golven bij vloed, de branding,
doet een sterke strooming ontstaan en vult onmiddellijk de diepte met
schuimend water. Vroeger kon men erin neerdalen met een trap, waarvan
de treden in de rots waren uitgehouwen, maar ten gevolge van tragische
voorvallen, veroorzaakt door het plotseling stijgen van het water is
de toegang verboden. De wandeling van de Bocca do Inferno vormt met
die van den Cintraweg de voornaamste aantrekkelijkheid van Cascaes.

Vóór Cascaes ligt nog een andere badplaats, die heerlijk mooi is;
wij hebben al van Mont Esteril gesproken. Die plaats bestaat uit drie
verschillende wijken, wier inwoners niet met elkaar in aanraking komen,
namelijk Sint Jan, bewoond door de burgerij; Sint Antonius, bezocht
door ambtenaren, en de Mont, waar vooral de aristocraten hun intrek
nemen. Die laatste wijk is vol van weelderige villa's, die wedijveren
in den glans en de pracht hunner tuinen; de palmen staan er weelderig,
en de bloemen, vooral de geraniums, zijn weergaloos. Estoril heeft zeer
goede hôtels, en in een daarvan is onlangs een bekoorlijk klein casino
ingericht, met schouwburgzaal, speelzaal en een terras met uitzicht
op de zee en de heuvels aan de kust. Toch zien de hôteliers met een
zekeren angst uit naar de resultaten van het volgend seizoen. Er is
namelijk een besluit uitgevaardigd, dat alle hazardspelen verbiedt op
zware straffen, en dus mag men, zonder juist voor het baccarat in de
bres te springen, erop wijzen, dat het een der sterkste grondslagen
voor het succes van zoo'n casino is. De deftige heeren en dames, die de
voorname badplaatsen bezoeken, willen spelen. Men hoopt nog een modus
vivendi te vinden, en dat een zachte uitlegging in de plaats kome van
het strenge verbod. Wat men ook probeere, het schijnt zeer moeilijk,
om, waar ook, onze moderne maatschappij te genezen van die kwaal,
die zij van vroegere eeuwen heeft overgenomen. Het volstrekte verbod
van spelen in plaatsen, bestemd voor openbaar vermaak, zal dat niet
de klanten doen verhuizen naar iets meer verborgen plaatsen, en zal
het kwaad er niet door verergerd worden?

.... Wij gaan Lissabon voor vier-en-twintig uur verlaten, want het is
volksfeest in Villafranca. Wij willen daarvan gebruik maken, om wat
volkstypen te gaan zien en nationale kleederdrachten, en we willen
den tocht voortzetten tot Santarem.

Villafranca, waarvan de naam al aanduidt, dat de plaats door
Franschen is gesticht, is een stadje van 4000 inwoners aan de Taag,
op 37 kilometer afstands van Lissabon. Men kan het per spoor bereiken,
maar het is aardiger, om, als men ertoe in de gelegenheid is, langs de
rivier te gaan; op bepaalde dagen bestaat er een dienst met een boot,
die afvaart van de Markt. De boot vaart de Taag op langs de kaden van
Lissabon; het gezicht op de stad en de voorsteden is interessant tot
Olivaes, waar de rivier een echte binnenzee wordt; men vaart tusschen
de vlakke eilanden Pavoa, Lombo en Alhandra door en dan wordt de
rivier weer smaller tot Villafranca. De ontscheping is schilderachtig,
als de boot met haar vele vlaggen stopt te midden van al de booten
van de kleine haven, die bekende visschersschuiten van de Taag,
waarvan de voorsteven sierlijk zich omhoog buigt. Een bonte wemelende
menigte beweegt zich langs de oevers, dorpelingen met roode of groene
mutsjes, trotsche boeren, campinho's, met schitterend witte kousen,
vrouwen met veelkleurige halsdoeken, de heele plaats is uitgelaten
vroolijk, en de straten zijn met bloemguirlandes versierd. Wij hebben
het schouwspel vóór ons, dat altijd zoo aantrekkelijk blijft voor
vreemden, van volksfeesten, waarin mannen en vrouwen zich op hun
mooist uitgedost vertoonen.

De mannen dragen vesten met glanzende metalen knoopen, een korte
broek en een rooden of blauwen wollen gordel; de vrouwen een kort
rood jakje met twee zilveren knoopen, een wit lijfje, een rok met
fluweelen linten, en enkele hebben een rijk geborduurden boezelaar van
heldere kleur en op de borst een hoop kostbaarheden, bij voorbeeld
groote harten, kettingen in drie rijen, kruisen, doekspelden, heele
juwelierswinkels. Onder de menigte gaan in elke richting vlugge,
kleine paardjes van fijne vormen, die straks in de stierengevechten
hun lenigheid zullen vertoonen.

Een uur sporens door de vlakte brengt ons naar Santarem. Die stad
ligt op een hoogte boven de rivier, en de rijweg beklimt den heuvel
met tallooze kronkelingen, waardoor men eenige mooie kijkjes op het
dal krijgt.

Santarem is een zeer oude stad, en de strategische ligging was
oorzaak, dat de plaats veel belegeringen heeft doorstaan en dat ze
hevige gevechten heeft moeten leveren tegen de Mooren, die haar nu
eens in bezit hadden en dan weer verloren. De stad is wel vervallen
van haar vroegere grootheid; de versterkingen zijn verdwenen, en het
is na een rustig, doodsch stedeke. Een paar kerken zijn het eenige
belangwekkende. Maar let eens op! Van welk hout zouden wel die
rijtuigen zijn gemaakt? De straten zijn zoo nauw, dat er eigenlijk
maar een enkel rijtuig door kan en dat men op onmogelijke manier moet
manoeuvreeren, om, als twee wagens in tegengestelde richting zich
bewegen, elkander voorbij te komen. Dan volgen herhaaldelijk botsingen,
waar echter de bak, noch de veêren van schijnen te lijden. De al
te sterke hellingen sleuren de paarden mee, en de glijpartij wordt
pas bij een bocht opgehouden door een bons tegen een muur, die,
als het riet, wel buigt, maar niet breekt, en de paarden komen eraf
met een stoot tegen hun neuzen. Zoo iets komt vaak voor, en de punt
van den disselboom is dan ook veelal dik omwonden, om de stooten
te breken. Die straten, die in Venetië schijnen thuis te behooren,
geven het stadje iets bijzonders, en Santarem is daarvoor wel een
bezoek waard, maar toch ook om de schoone panorama's, die men kan
genieten van het hoogste punt der stad of van de brug over de Taag.

Wie belang stelt in het visschersbedrijf, moet Setuval bezoeken. Die
groote handelstad met 20 000 inwoners ligt ten Zuiden van Lissabon
aan de baai van denzelfden naam. De stoomboot van het staats-zuidernet
brengt ons naar Barreiro, waar men aan het station wordt afgezet. Het
traject per spoor van Barreiro naar Setuval duurt vijftig minuten,
en de heele reis legt dus op iets meer dan een uur beslag.

Deze streek van Estrumadura is zeer vruchtbaar. De ommiddellijke
omgeving van Setuval wordt gevormd door een heel woud van oranjeboomen
en citroenen, vol welriekende bloemen en gouden of roode vruchten;
zooals men weet, is het een der eigenaardigheden van oranjeboomen
en hun familieleden, dat men aan denzelfden boom bloem en vrucht
tegelijkertijd vindt. Een heerlijke geur zweeft over de stad,
een voordeel, dat men niet heeft te Douarnenez in Bretagne, de
tweelingzuster van Setuval in zake de sardinevisscherij. De stad
wordt geheel door de vischindustrie in beslag genomen. Een groote,
schaduwrijke laan loopt langs het strand, maar is daarvan gescheiden
door een rij huizen en fabrieken. Setuval heeft inderdaad niet minder
dan 34 fabrieken voor het conserveeren van sardines, en het product,
dat er geleverd wordt, is uitstekend. Verscheiden huizen uit Nantes
hebben succursales in die haven, waar meer dan 2000 visschers zich
met de vangst der vischjes bezig houden. Hun methode verschilt van die
onzer Bretagners, die veel verder in zee gaan visschen en vaak hun aas
uitgooien, waar geen visch meer is te vangen. De visscher van Setuval
zoekt de sardinenschoolen, en als hij die heeft ontdekt, omgeeft
hij ze met reusachtige netten of cerco's en vernauwt langzamerhand
den cirkel; de zegen wordt opgehaald midden in zee en de visch is
gevangen. Anderen geven de voorkeur aan de armaco's, dat zijn vrij
ingewikkelde netten, waar de visch in een wijde ruimte binnenzwemt,
en er niet kan ontsnappen. Te Espinho, dichtbij Oporto, wordt ook aan
sardinenvisscherij gedaan met cerco's, maar de vischbanken zijn er zoo
dicht bij de kust, dat men na de schoolen visch te hebben ingesloten,
ze met ossen kan laten ophalen, waardoor de netten met hun inhoud
veilig aan den wal worden gebracht.

Een eind buiten Setuval, tegenover Coïmbra bij kaap Espichel,
in het diepe water, waar veel haaien zich ophouden, doet de
koning op zijn jacht _Amelia_ aan de vischvangst, een genoegen,
dat voor hem te grooter is, daar hij er wetenschappelijke studiën
mee vereenigt. Don Carlos heeft in de voorrede tot den Catalogus,
dien hij heeft uitgegeven, over de verschillende wijzen van visschen,
die hij toepast, geschreven, over harpoenen en netten van allerlei
vorm; maar daar hij vooral belang stelt in de diepzeefauna, heeft
hij daarvoor zijn eigen instrumenten. Die stellen hem in staat,
tot op diepten van 1700 meter te visschen en dan een enkelen keer
een der groote zeldzaamheden boven te brengen, die het Museum van
Necessidades opluisteren.

In den loop van vele methodisch ondernomen excursies met de beste
werktuigen en een uitgezocht personeel, zijn zoo onder koninklijke
leiding, en gedetermineerd en gerangschikt door een geleerden
natuurhistoricus, verzamelingen bijeengebracht, die wedijveren kunnen
met de collecties van den vorst van Monaco, in zake oceanographie de
mededinger van koning Carlos.

Van de verschillende provincies van Portugal is Algarvië de
kleinste, maar ook de origineelste. Gelegen in het uiterste Zuiden
van het land, wordt het grondgebied der provincie ingesloten door den
Serra de Monchique en den Serra de Malhao, welks golvingen bijna tot
Guadiana en tot de zee doorloopen. Algarvië heeft het aan die ligging
te danken, dat het beschut is tegen de koude noordenwinden en een
gelijkmatige, warme temperatuur geniet. Daarin schuilt het geheim
van den plantengroei, met de zee het schoonste sieraad der provincie.

Het is bijna ongeloofelijk, maar waar, dat wij in dezen tijd,
waarin het reizen zoo gemakkelijk is geworden en waarin zooveel
dwepers met de natuur haken naar tochten door minder bekende landen
en de banaliteit der modeplaatsen ontvluchten, dat wij in dezen
tijd hier geen enkelen toerist hebben ontmoet, al den tijd dat wij
er waren. Ook de Portugeezen zelf weten zoo goed als niets van deze
mooie provincie. Er zijn twee redenen voor die vereenzaming; de eene,
die wel eenig recht van bestaan heeft, ligt in de moeilijkheid om er
te komen; de andere, zeer ongegrond, berust op een onjuiste legende
van onzindelijkheid.

Het moet erkend, dat op den spoorweg, die Barreiro, het zuiderstation
van Lissabon aan de overzijde van de Taag, verbindt met Tunes, het
middelpunt van Algarvië, de treinen veel te langzaam rijden. Men heeft
bijna twaalf uren noodig met den dagtrein en tien met den nachttrein
voor een traject van 300 kilometers, wat buitensporig is, want de weg
is, met uitzondering van een paar punten, niet lastig, en het lange
oponthoud bij de stations brengt een verlies van tijd mee, dat niet
gerechtvaardigd wordt door drukke handels- of verkeersbeweging.

Wat de zindelijkheid aangaat, ofschoon we al gezegd hebben, wat
daarvan te denken was, willen wij op die beschuldiging terugkomen
en nog eens weer protesteeren tegen een slechten naam, die mogelijk
vroeger verdiend was, maar nu zeker beslist onjuist is. Men had
ons gewaarschuwd tegen de hotels van Portugal! De bedden zouden
schuilplaatsen van ongedierte zijn; de tafel eentonig door ongezond
zwart brood, en op den duur afschuwelijk; de Portugeezen geen
aantrekkelijke menschen! Alles laster of onwetendheid. Wij hebben in
de maand April 1907 nergens een enkel onzindelijk bed ontmoet of een
enkele kamer van twijfelachtige netheid van Faro af tot Portimao
toe, in Lagos zoo min als te Monchique; wij hebben geen enkelen
maaltijd gehad zonder versch wittebrood, zonder versche eieren,
zonder uitstekend vleesch, en al kwam kabeljauw misschien te vaak
voor op de menu's, die menu's waren rijk en afwisselend genoeg,
dat men die visch kon laten staan.

Wij bevelen zonder aarzeling een bezoek aan deze mooie streek aan,
en wenden ons daarbij tot die toeristen, die zoo geaard zijn,
dat ze zich naar de gewoonten van de bereisde landen schikken en
niet van dorpshoteliers de vervulling verlangen van al hun eigen
kleine comforts-eischen. Laten de anderen maar thuisblijven! Zij
zullen toch niet begrijpen, wat er schilderachtigs en vermakelijks
is in de aankomst in een bescheiden, maar zindelijke herberg, in den
geïmproviseerden maaltijd, de vertrouwelijkheid van den herbergier,
en hoe die duizend kleine incidenten van de reis tot de beste en
aangenaamste herinneringen eraan behooren.

Men kan Algarvië bereiken hetzij van het Noorden, komend uit Alemtejo,
hetzij van het Oosten uit Spanje. Die laatste weg werd door ons
gekozen. Van Sevilla is de zaak niet ingewikkeld. Men gaat naar
Huelva in drie uren sporens en van daar per rijtuig naar Aya Monte
in ongeveer zes uur over een goeden rijweg en heeft daarvoor de keus
uit verschillende voertuigen.

Gelegen op den linkeroever en dichtbij de monding van de Guadiana,
is het spaansche stadje Ayamonte vlak tegenover het eerste dorp in
Algarvië, Villa Real de Santo Antonio, aan den anderen oever. Van de
rivier gezien, met de witte, alle gelijke daken, die schitteren in
de zon, maakt Ayamonte volkomen den indruk van een afrikaansch dorp.

Vergezeld van den vertegenwoordiger der Propagandavereeniging,
den heer Mendoca e Costa, die zoo vriendelijk was geweest, ons te
Ayamonte op te wachten, nemen wij plaats in een van die schilderachtige
havenbootjes, in de arabische kleuren, wit en blauw, en de oostenwind,
die het driehoekige zeil doet zwellen, drijft ons snel naar het midden
van de Guadiana.

Te zien is er van allerlei op de breede rivier; wij komen veel
booten tegen, die ons met een vroolijken groet voorbijgaan; op
de beide tegenover elkaar gelegen steden ontsteken de schitterende
zonnestralen tal van vuurtjes, en in het Noorden verrijst de silhouet
van een oud kasteel der Tempeliers tegen een wazigen achtergrond van
bergen, terwijl aan den zeekant een groote stoomboot, met de duitsche
vlag in top, op den vloed wacht, om te vertrekken. Langs de Guadiana,
die over een groot deel van haar loop bevaarbaar is voor schepen met
veel tonneninhoud, worden de mineralen uit Alemtejo verscheept.

Villa Real is een stadje van 7000 inwoners, zonder veel karakter,
met rechte straten en met knappe huizen, meest van één verdieping. De
zorg, om een schoonen of liever zindelijken gevel te vertoonen, is
zoo groot, dat het minste vlekje dadelijk wordt verwijderd onder een
laagje witkalk, zoodat de heele stad er net en welvarend uit ziet. De
bevolking bestaat voor verreweg het grootste deel uit visschers
en handwerkslieden; van die laatste zijn er ongeveer twee duizend,
alle werkzaam in groote fabrieken, waar de sardines en ook wel andere
visschen geconserveerd worden en voor den handel geschikt gemaakt.

De eerste kennismaking met de bevolking van Portugal strekt geheel
tot haar voordeel; wij, vooral onze rijwielen, zijn wel het voorwerp
van nieuwsgierigheid, maar de belangstelling blijft bescheiden, en
wij worden niet lastig gevallen, als in Spanje, door een bende kleine
bedelaars, gonzende, nare vliegen, die met vasthoudendheid den toerist
vervolgen en hem zijn genoegen bederven. Het is waar, dat daarentegen,
tenminste Andaluzië, de bekoring had van de bloemen in de haren der
jonge meisjes. Die bevallige gewoonte, die van de stations, waar de
jeugd zich rendez-vous geeft op de uren van aankomst der treinen,
ware bloemperken maakt, en waardoor het traject van Grenada naar
Sevilla ondanks zijn lengte alleraantrekkelijkst is, die aardige
gewoonte bestaat in Portugal niet.

Maar toch, toen wij bij het verlaten van het station van Villa Real
buiten waren gekomen, kregen wij den indruk van een heerlijk park,
een grooten tuin. Rechts en links stonden tusschen het golvende graan
korenbloemen en papavers in haar heldere kleuren; de dichte boomen
gaven overal koelte en schaduw; niet enkel de olijfboomen met hun
flets groen, maar altijd groene eiken met blauwgroen gebladerte, dennen
met stijve naalden en een overvloed van boomen van allerlei breedten
in oneindige verscheidenheid. Naast den oranjeboom, den citroenboom,
den dadelpalm, den vijgeboom, den broodboom en eucalyptus en palmen,
alle schaduw gevend of hun bloemenpracht ten toon spreidend te midden
der velden en boomgaarden, omringd en ingesloten door hagen van aloës
en cactussen met donkerblauwe vijgen er aan, groeien weelderig alle
boomen uit ons land, eiken en kastanjes, olmen en platanen, kersen-,
amandel- en perzikboomen.

De trein glijdt voort te midden van al dat groen, en de kleine
huisjes van een vlekkeloos wit verhoogen de vroolijkheid van het
landschap. Als men, evenals wij, komt uit de kale vlakten en dorre
plateaux van Spanje, oefent de buitengewone plantenrijkdom van
Algarvië een onweerstaanbare aantrekkelijkheid uit en maakt, dat de
mooie provincie onmiddellijk den reiziger voor zich wint. De dorpen
volgen elkaar op, alle bediend door een goedig treintje met allures
van een voorsteedsche tram; aan de stations komen de dorpelingen met
hun vilten hoed met breeden rand op het hoofd of met de wollen muts
met omvallende punt, wat afleiding zoeken. Zonder dat ze flegmatisch
of stil zijn, heeft hun houding toch niet die zuidelijke uitbundigheid,
die men misschien zou verwachten. Maar de meeste van deze menschen zijn
ook visschers, en de visscher heeft overal een beschouwende natuur.

Na Villa Real verdient Tavira een bezoek om de schilderachtige
ligging. Gezien van den viaduct van den spoorweg, biedt dit stadje van
bijna twaalf duizend inwoners met de kerk van den H. Franciscus en
de kapel van het hospitaal, met de huizen, die van den heuvel dalen
naar de oevers van de rivier Seco en de haven, waar vele schepen
van visschers hun masten en ra's vertoonen, een tooneel vol leven en
kleur. Een Jardin public, letterlijk vol rozen en andere schitterende
bloemen, loopt langs de haven op den rechteroever der rivier; wij
bewonderen er palmen met reuzenstammen en prachtige veerbladeren en
gaan dan op onderzoek uit naar een avondeten.

Dat is geen heel gemakkelijk werk, ten eerste omdat in Tavira, als
in alle andere plaatsen van Algarvië, geen enkel uiterlijk teeken een
hotel aanwijst, en ten tweede omdat wij, die vanavond alleen zijn en
geen woord Portugeesch verstaan, bijna onoverkomelijke moeilijkheden
hebben te overwinnen, om ons te doen begrijpen. Het duurt wel bijna
een uur, waarin we heen en weer worden gezonden door allerlei straten,
voor we ons doel hebben bereikt, dat is voor we in een huis zijn
binnengelaten, waar we wel twintigmaal voorbij waren gegaan, zonder
te vermoeden, dat achter die vensters de tabel d'hôte gedekt stond,
waar wij zoo naar smachtten. Wij hebben ons dus vast voorgenomen,
aan aanstaande bezoekers van Portugal den raad te geven, toch vooral
een beetje Portugeesch te gaan leeren. Enkele woorden, waar het op aan
komt, zijn voldoende, enkele substantieven van dagelijksch gebruik,
dan kunnen gestes het overige wel doen; maar die paar woorden zijn
onontbeerlijk. Laten ze vooral niet rekenen op een zakwoordenboek,
of op geschreven schrift; in Algarvië is het onderwijs nog primitief
en diegenen, die kunnen lezen, zijn, geloof ik, uitzonderingen.

De trein rolt voort, nu door een door de maan beschenen landschap
en brengt ons naar Faro. O, die nachten in het Zuiden, als in de
zuivere en doorschijnende atmosfeer de maan met onvergelijkelijken
glans schittert, als de sterren bij myriaden fonkelen als zeer
zuivere diamanten; die nachten, als het zoo licht is, dat verwijderde
landschappen aan den horizon opduiken met volkomen helderheid, nachten,
omstraald van glans en poezië, welriekend door de geuren van oranjes en
eucalypten, nachten, die overal dezelfden zijn en overal zalig, in de
tuinen van Sorrento, de heiden van Corsica, de bosschen van Algarvië,
hoe zou men die ooit kunnen vergeten en hoe zou het mogelijk wezen,
de bekoring ervan onder woorden te brengen!

Door de open raampjes ademen wij de landelijke geuren in; we kijken
naar de witte huizen met de gesloten luiken en luisteren naar het
gesnerp van de krekels en de doffe stem van den oceaan met haar
eentonig en slaapwekkend rhythme. Er glijden groote wijngaarden
voorbij, die hun nieuwe ranken reeds vertoonen, dat is Fuzeta,
beroemd door het geheele land om de roode wijnen, die donker van
kleur en rijk aan alcohol zijn; de dorpen volgen elkaar snel op;
vijgen- en amandelboomen bedekken groote uitgestrektheden, terwijl
oude versterkte plaatsen uit den tijd der Mooren hun schaduw tot
onzen wagen doen reiken. Eindelijk houdt de trein stil onder een
gewelf van eucalyptusboomen. Dit is Faro.

We zijn in de hoofdstad van Algarvië, hoofdstad met het vreedzaam
aanzien van klein stadje, dat zeker aan haar haven het te danken heeft,
dat Silves er door onttroond is, de oude hoofdstad der provincie. De
geschiedenis van Faro is nog al belangwekkend, en het oude slot heeft
menig gevecht bijgewoond. Als het geheele land, behoorde Faro eerst
aan de Mooren, die het in de 13de eeuw moesten ontruimen, in den
tijd van de regeering van Alphonsus III, den populairen "koning der
armen". Op het eind der 16de eeuw, den ongelukstijd in de jaarboeken
van Portugal, toen Filips II van Spanje over het land regeerde,
ondervond de plaats den invloed van de onderdrukking. De beroemde
nederlaag van de onoverwinnelijke vloot, die de vernietiging der
zeemacht had na zich gesleept, gaf de stad onverdedigd over aan
de invallen der Engelschen, die er in 1596 groote verwoestingen
aanrichtten. Dat verleden is nu gelukkig niet meer dan een verre
herinnering, en de rustige hoofdstad wordt bewoond door een bevolking
van visschers en landbouwers.

Van het station bereikt men in enkele minuten een sierlijken en koelen
tuin. De dichtbijzijnde haven is nogal levendig, en de vischmarkt
geeft de gelegenheid, enkele typen van de kustbevolking beter te
leeren kennen.

Aan zee ligt eerst een lange strook moerassig en onbebouwd land. Het
is namelijk in het algemeen het geval, dat de weelderige en mooie
plantengroei plotseling op eenigen afstand van de kust ophoudt
en plaats maakt voor hard en kort moerasgras. De stad is in een
halven cirkel gebouwd rondom de markt; de straten zijn druk, maar de
bouwwerken van weinig beteekenis. Toch maakt de kathedraal uit den tijd
der Renaissance, gelegen bij het bisschoppelijk paleis op een plein,
waar men komt door een oud gewelf van het vroegere kasteel, een nogal
schilderachtigen indruk met haar massieven toren en de onvoltooide
campanila. Wat de Karmelieterkerk aangaat, aan de andere zij van de
stad, men zou het gebouw, als het niet de beide rococo-torens had,
door een balustrade verbonden, voor een of ander stijlloos ding kunnen
houden voor onbestemd gebruik.

Deze nacht in Portugal heeft bij ons de herinnering nagelaten aan
een hotel, dat op een haar geleek op de hotels op Corsica; slechts
enkele kamers, eenvoudig maar netjes gemeubeld, op de een of andere
verdieping van een huis; gewitte muren, witte, wat ruwe lakens,
een bescheiden, goedige waard. Maar wat waren die bedden hard! En
wat een stijfheid den volgenden morgen! Maar men gewent aan alles,
zelfs aan portugeesche bedden, en men troost zich met de gedachte,
dat ze bij warm weer inderdaad nog prettiger zijn dan de zachte,
veeren bedden in sommige hoeken van Frankrijk, waar men neerzinkt in
een bed van onaangename klamheid.

Het is warm in Faro en gelijkmatig, waarom de stad gekozen is als
herstellingsoord bij verschillende ziekten; maar wij herhalen,
deze geheele kust, die de uitgezochtste plaatsen zou aanbieden voor
winterstations, is in den vreemde totaal onbekend. Als we er hebben
bijgevoegd, dat Faro zetel is van een bisschop, en dat men er een
heerlijk gebak eet, een specialiteit van de stad, gemaakt van droge
vijgen met amandelen, geloof ik wel, dat er niets meer te zeggen valt
van Faro. Trouwens men moet hier niet komen zoeken naar monumenten
van bouwkunst of naar iets karakteristieks in zake de gebouwen. Al het
genoegen van de reis en de vreugde voor de oogen zijn gelegen in het
landschap; die kleine stadjes, zoo onbeteekenend, doen u behagelijk
aan door het kader, waarin ze liggen, de helderheid van den hemel,
de vroolijke en reeds warme Aprilzon en de pracht van het groen.

De spoorweg door Algarvië brengt u door een zijlijn, die bij Tunes
de hoofdlijn van Lissabon verlaat, naar Portimao en zal nog worden
voortgezet naar Lagos. Die beide steden verdienen een bezoek om haar
schilderachtige ligging en omdat beide de punten van uitgang zijn
voor uitstapjes naar Monchique (Portimao) en kaap Sint Vincent (Lagos).

Na eenig oponthoud te Silves, dat mooi is gelegen op een heuvel bij de
rivier, met de sierlijke kathedraal van de ruïne van de vestingwerken,
maar zeer vervallen van haar vroegere grootheid, bereikt men in minder
dan een half uur Portimao. Het station is op eenigen afstand van
de stad gelegen, op den linkeroever van de gelijknamige rivier. Den
toegang tot de stad geeft een houten brug van bijna tweehonderd meter
lengte, van waar men een prachtig panorama geniet. Rechts lachende
heuvelen, het bekoorlijke dal, waarin de rivier vloeit en aan den
horizon de lijn van den Serra de Monchique; links de witte stad, een
zeer drukke haven, waar talrijke visschersschepen voor anker liggen,
en de rivier, die als een breed estuarium den oceaan bereikt.

Evenals te Tavira en te Lagos ligt een tuin vol bloemen aan de
haven. In de schaduw van palmen zien wij naar den tegenoverliggenden
oever, waar het dorp Ferrugado in het zonlicht glanst, terwijl men
in het dichtbij zijn de hotel een smakelijk maal bereidt, waaraan wij
geneigd zijn, groote eer te bewijzen. Krachtige soep, versche baktong,
schapevleesch met rijst, malsche biefstuk, eieren in den dop, kaas
en verschillende vruchten, koffie zonder cichorei, dat lijkt al heel
weinig op het onsmakelijke eten, dat men ons had voorspeld! Tusschen
twee haakjes, waarom worden de eieren altijd gepresenteerd op het
laatst vóór het dessert, en waarom is een eierdopje een onbekend
iets? De Portugees breekt zijn ei in een glas, klopt het, mengt er
vaak suiker en melk doorheen en drinkt het mengsel; ik twijfel niet,
of het zal wel lekker zijn, maar de bereiding is niet uitlokkend. Wij
geven de voorkeur aan onze manier: een dik sneedje brood, waar het
kruim in het midden uit is weggesneden, houdt het ei in positie en
zoo krijgen we een geïmproviseerd eierdopje. Maar daar een ei alle
dagen op het menu voorkomt, daar men dus alle dagen hetzelfde werk
moet doen, om een primitieve bergplaats ervoor te maken, die het ei
in verticalen stand houdt, zullen wij de volgende maal, als we weer
in Portugal komen, eierdopjes meenemen.

Nog een opmerking, die niet onbelangrijk is. Er was ons verteld van
de keuken der Algarviërs, dat ze niet alleen niet aanlokkelijk was
om de schotels, die ze leverde, maar dat ze weerzinwekkend was om de
vele olie van twijfelachtige verschheid, die er systematisch werd
gebruikt. Hoe is het mogelijk, zoo van een land te lasteren! Niet
alleen waren alle spijzen met boter bereid, maar op tafel stond bij
elken maaltijd een schaaltje met versche boter, uitstekend van smaak.

Doch nu naar Portimao! Op twee kilometer van de stad, bereikt men langs
een cornicheweg, die de kronkelingen der rivier volgt, het strand
van den oceaan bij een plek, de Rocha genoemd, waar een zeebad is,
dat pas beginnend zich te ontwikkelen, een goede toekomst tegemoet
gaat. Een hotel met een klein casino en een zeker aantal villa's
liggen er op de rots. Als de verkeersmiddelen in beteren staat waren
tusschen Lissabon en Portimao, zou zeker deze plaats snel vooruitgaan,
want het is onmogelijk, een veiliger strand te vinden, met fijner zand,
een mooier zee en een schilderachtiger uitzicht op rotsen.

Van Portimao brengt ons een goede rijweg in drie uren naar Lagos door
een golvende landstreek, waar de plantengroei altijd prachtig is en de
dorpen altijd wit zijn. De Serra de Monchique beheerscht het landschap
voortdurend, terwijl het land geleidelijk afdaalt naar de zee.

Een koele wind tempert de hitte van de zon. Telkens komen wij op
ezels boeren tegen; hun bruine tint, hun groote oogen, hun scherp
geteekende trekken wij zen op de Mooren, van wie ze afstammen.

Evenals Portimao is Lagos gebouwd aan een rivier, waarvan de breede
golf aan den mond een goede haven vormt voor de visschersbooten. Net
als te Villa Real doet de geheele bevolking aan vischvangst, terwijl de
vangst door tal van fabrieken wordt bewerkt. Dit zeestadje was vroeger
van groot belang, zooals nog blijkt uit de vestingwerken, die nog goed
bewaard zijn gebleven en van waar men een ruim panorama overziet. Tot
de rotsen van de Rocha breidt de reede zich in onmetelijke wijdte uit,
die veilige reede, die de engelsche vloot zoo goed kent, omdat zij
er geregeld binnenloopt, hetgeen een bron van welvaart oplevert voor
alle bewoners.

De straten zijn ongewoon druk. Er is iets aardigs in die fontein
aan het eind van de Portastraat bij de vischmarkt, waar vrouwen en
kinderen met de kruik op de zijde rustend, om beurten water komen
halen, waar karren met in rijen geschaarde waterkruiken staan te
wachten, om uit de levende bron hun vloeibare lading in te nemen. Als
de avond is gevallen, maakt elke huisvrouw op den drempel van haar
huis op een draagbaar fornuis het maal voor het gezin klaar, want het
is altijd warm in Lagos en er is niet op schoorsteenen gerekend bij
den bouw der huizen; van huis tot huis wordt er gepraat en gelachen,
ook om de kuiten der toeristen, wier korte broek de aandacht trekt.

De koninklijke weg zet zich nog voort van Lagos tot Villo do Bispo over
een afstand van 28 kilometer ongeveer door de dorpen Espiche, Almadena,
Budens en Figueira. Ongemerkt is het landschap veranderd; men bemerkt,
dat men die uiterste punt van Europa nadert, die vaak door stormen
wordt geteisterd en waar de altijd woelige zee tegen de hooge rotsen
breekt. Tot Villo do Bispo houdt intusschen de plantengroei aan, en de
cultures volgen elkaar op. Daar eindigt plotseling de weg, en kleine
ezeltjes, met wonderlijk hooge zadels zijn de eenige vervoermiddelen.

Villo do Bispo ligt op de punt van een driehoek, omvattend het
Sagres-schiereiland en waarvan de basis gevormd wordt door een lijn,
die de punt van Sagres met kaap Sint Vincent verbindt. Welk een
landschap! Op eenigen afstand van het dorp wordt de plantengroei al
armoediger; geen boom, geen stuk bouwland, de zandige en rotsachtige
grond levert eerst nog distels op, waarvan de roode en witte bloemen
de vlakte bedekken, maar dan verdwijnt alle spoor van planten;
alleen enkele salieplanten en wilde immortellen en bramen leggen een
beetje kleur op den rosbruinen grond. Welk een triestheid! Wat een
verlatenheid! Welk een leegte! Aan den rechterkant verrijst kaap Sint
Vincent met haar hooge, donkere rotsen, waarvan het zwarte gesteente
altijd door nevelen is omgeven. Een machtige vuurtoren wijst aan
de talrijke schepen op zee deze kust aan, waar zooveel schipbreuken
hebben plaats gehad. Van het uiterste eind der kaap, die zich meer
dan honderd meter boven de schuimende zee bevindt, dwaalt het oog
over den onbegrensden oceaan; ons oud Europa eindigt daar in een
bepaald grootsch panorama. Men kan begrijpen dat de Ouden, toen
ze het beschouwden, er den naam van Promontorium sacrum aan gaven,
heilige plaats, voorgebergte, door godsdienstig ontzag gewijd aan
den god der zeeën.

Vlak naast den vuurtoren ziet men ruïnen, die moeten hebben behoord aan
een oud klooster, dat beroemd was en gewijd werd aan den H. Vincentius,
vandaar de naam van de kaap. De legende wil, dat het lijk van den
heilige, dat na zijn martelaarschap te Valencia in Spanje begraven
was, later, in den tijd der invallen door de Mooren in het Iberisch
schiereiland, door vrome handen was overgebracht naar de verre
schuilplaats van het heilige voorgebergte. Tien raven vergezelden
den stoet. Aan de kaap verlieten ze het lijk van den heilige niet,
en toen een kapel, die het bevatte, gebouwd was, vestigden de vogels
zich duurzaam op het dak. Dit is een zeer oude legende. Edrisi, een
arabisch aardrijkskundige uit de 12de eeuw zinspeelt erop in deze
woorden, die de kaap beschrijven, waaraan hij den naam geeft van
de Ravenkerk: "De kerk heeft geen veranderingen ondergaan vanaf den
tijd der eerste christenen... Zij is gebouwd op een kaap, die in zee
ver vooruitspringt; op den top van het gebouw ziet men tien raven;
niemand weet, waarom die er verblijf houden, en niemand heeft ze
ooit zien wegvliegen. De priesters, die met den dienst zijn belast,
zeggen, dat het wondervogels zijn".

Van kaap Sint Vincent naar Sagres vormt de kust diepe baaien, in welker
diepte de zee onophoudelijk tegen de rotsen klotst. Als het mogelijk
is, wordt het land nog troosteloozer. Sagres is nu niet anders dan
een armoedig dorpje, welks ruwe bevolking om het leven kampt met den
dorren grond en die, om haar dorst te lesschen, niets heeft dan het
hemelwater, dat opgevangen wordt in zoogenaamde marete's, réservoirs
in de open lucht, die zoo zijn ingericht, dat ze aan den voet der
hellingen al het vocht opvangen, vallend in deze kuststreken. Het is
een zwart, vuil water, maar de menschen stellen het op hoogen prijs.

Kaap Sagres is eerder een schiereiland dan een kaap. Dat schiereiland
wordt afgesloten door oude, lage, massieve vestingwerken, in welker
midden een poort door een bastion gekroond is. Het dorp is evenals
de kust vol van herinneringen aan den infant Hendrik, die de plaats
in 1419 zou hebben gesticht en er werven zou hebben aangelegd en
scholen, met het doel, de zeevaart te ontwikkelen en de groote
zeevaartkundige ontdekkingen. Men laat u zelfs in Sagres het huis
zien, waar hij zou hebben gewoond en waar hij ook gestorven zou zijn;
ook merkt men er een marmeren plaat op, die er in 1839 is geplaatst
boven de binnenpoort van de plaats op bevel van koningin Dona Maria II,
teneinde voor altijd de herinnering levendig te houden aan den grooten
Infant. Maar hier raken wij aan een probleem, dat de portugeesche
archaeologen lang heeft bezig gehouden en nog niet met rust laat,
namelijk waar precies de plek is van die "Villa do Infante".

Er zijn twee inrichtingen; de eene pleit energiek voor Sagres, en
de andere, steunend op de termen van een charter van Dom Hendrik,
gedateerd van 19 September 1450 en op verschillende andere bescheiden
en getuigenissen, bestrijdt die meening en plaatst de stad van
den Infant dichter bij kaap Sint Vincent, op de plek, die Beliche
genoemd wordt. Na onderzoek van de stukken zouden wij geneigd zijn
tot de laatste opvatting. Hoe het ook zij, het staat wel vast,
dat op deze kust en binnen een bekenden kring van ongeveer een mijl
de infant omstreeks 1460 een dorp heeft gesticht, waaraan hij zijn
naam verleende. Dat dorp had ten doel, zoo zegt het charter, hulp
en bijstand te verleenen aan de talrijke schepen, die door tegenwind
gedwongen waren in deze streken een schuilplaats te zoeken, en waarvan
de bemanningen dikwijls op deze kusten aan land werden geworpen. De
gedenkplaat van 1839 spreekt bovendien van een beroemde school van
cosmographie, van een sterrenkundig observatorium en van werven voor
den bouw van oorlogsschepen. Het lijkt dus wel zeker, al blijft nog
open de discussie over enkele vragen naar personen, tijden en plaatsen,
dat de omgeving van kaap Sint Vincent in vervlogen eeuwen het tooneel
is geweest van groote maritime werkzaamheid; dat energieke zeevaarders
en misschien groote vloten van daar zijn vertrokken, om verre landen
te ontdekken en onbekende streken te leeren kennen. Men gevoelt nog
duidelijker dan anders de ijdelheid van de aardsche dingen en de
onstandvastigheid van het werk der menschen, als men deze treurige
en verlaten streken doorreist, nu de stroom der jaren alles heeft
verplaatst en zooveel heeft vernield, na het eerst te hebben opgebouwd.

De ezeltjes hebben bij het verlaten van Sagres hun tragen gang hervat;
de doodsche streek ontvangt het laatste licht van den stervenden dag;
de nacht valt langzamerhand over de kust en geeft aan de hooge rotsen
schimachtige gedaanten, terwijl de maan over de rustig geworden zee
een reuzendraperie van zilver legt.

Van Algarvië hebben wij tot nu toe slechts de vlakten en het strand
gezien; wij moeten nog, voor we Alemtejo onder handen nemen,
doordringen in dien Serra de Monchique, dien men ons als schoon
heeft beschreven en waarvan de sierlijke vormen een wonderprachtig
belvedère schijnen, geplaatst door de natuur juist aan het begin van
ons oud Europa.

De rijweg, die naar de badplaats Monchique voert, gaat van Portimao uit
en loopt langs den stijgenden rechteroever der rivier. Het uitstapje,
met de onvermijdelijke bestijging van la Foia, het hoogste punt van
de bergketen, kan desnoods in een enkelen dag gebeuren; maar als men
het onvergelijkelijke schouwspel van den zonsondergang wil genieten,
is het te verkiezen, naar beneden te gaan, om te logeeren in het hotel
van de badplaats Monchique, van waar men gemakkelijk den volgenden
morgen in Portimao terug kan zijn op het uur van het ontbijt. Wij
kunnen dit uitstapje niet hartelijk genoeg aanbevelen; het is niet
ver en niet vermoeiend, noch kostbaar, ongeveer 2000 of 2500 reis,
dus zes of zeven gulden, voor een rijtuig met twee paarden. Maar
ook kan men den toerist niet ernstig genoeg waarschuwen voor een
vergissing, waarvan hij noodzakelijk het slachtoffer moet worden,
als hij zich toevertrouwt aan de aanwijzingen van den officieelen
gids der portugeesche spoorwegen.

Men vindt inderdaad in de genoemde gidsen ten zuiden van Beja, op
de lijn van Lissabon naar Villa Real de Santo Antonio, een station,
dat antwoordt op den naam Saboia Monchique en dat, naar de kaart te
oordeelen, vlak bij den Serra moet liggen. Dat is echter een grap en
niets anders, of ja, het is meer, en die aanwijzing, die door niets
gerechtvaardigd wordt, moest onmiddellijk verdwijnen, want zij stelt
er den reiziger aan bloot, om te goeder trouw een allervervelendste
vergissing te begaan. Het station Monchique ligt ongeveer vijf uren
van het dorp van dien naam, en het is zoo goed als onmogelijk er te
komen. Er is inderdaad geen weg, geen pad zelfs; noch paarden, noch
rijtuigen, noch ezels kunnen er u brengen door den doolhof van heuvels
en dalen. De rampzalige reiziger is genoodzaakt in dat verloren land
te wachten op den volgenden trein, dat wil zeggen philosofisch stil
te zitten van vijf uur 's morgens tot twee uur in den namiddag, of
van twee uur 's middags tot twee uur 's morgens. Hij zal dan leeren
begrijpen, dat de kortste weg tusschen twee punten niet altijd de
rechte lijn is, want om zijn doel op andere wijze te bereiken, zal
hij nog bijna vier uur moeten sporen en drie uur per rijtuig afleggen,
samen 90 kilometer.

En nu wij toch op dit onderwerp zijn gekomen, laat ons nu dan zeer luid
zeggen, dat die omweg onzin is. Monchique, een prachtig gelegen plaats,
een middelpunt, als aangewezen voor een lustverblijf, dat warme,
zeer geneeskrachtige bronnen heeft, moest daarheen de toegang niet op
alle mogelijke manieren gemakkelijk zijn gemaakt? Zooals de toestand
nu is, levert alleen Algarvië de bezoekers, zoodat feitelijk enkel
die provincie er van profiteert. Is het dan zoo moeilijk, een weg van
twintig kilometer aan te leggen, zelfs in een land met geaccidenteerd
terrein, en er een automobieldienst in te stellen, zooals reeds met
goed resultaat op veel plaatsen in Portugal werkt? Waarom neemt de
staat niet het initiatief tot die onderneming, en waarom is er, als
de staat zich onthoudt, niet een groep kapitalisten, die een zaak wil
exploiteeren, waardoor Monchique minder dan tien uren van Lissabon
zou zijn verwijderd, en die dus een schoone toekomst zou tegemoet gaan?

Nu dit gezegd is, keeren we tot ons onderwerp terug. Na de geheele
bovenstad te zijn doorgegaan, verlaat de weg Portimao en daalt in
het dal af. De boerenhoeven volgen elkaar op met hun wijngaarden en
vruchtboomen. De grondeigendom is zeer verbrokkeld in deze streek. De
boomgaarden hebben alle hun vruchtbaarheid te danken aan de noria's,
die er vlijtig werken aan de besproeiing. Zoo'n noria is een origineele
pomp, gevormd door een primitief rad, op welks schoepen potten of
kannen van aardewerk of tin zijn bevestigd of oude inmaakblikken
en melkkannen, die elk op hun beurt het water scheppen uit het
réservoir. Een ezel, die geresigneerd rond loopt in een cirkel,
brengt het toestel in beweging.

De weg loopt over de rivier en gaat dan met een flauwe helling in het
dal omhoog, dat nauwer wordt en in den Serra verdwijnt. De rivier, die
tot beek wordt, kabbelt onder eucalyptusboomen; de hellingen worden
steiler, de horizon wordt wijder en Caldas de Monchique verschijnt
in een wonderlijk dichte massa groen.

De bergketen van Monchique heeft twee alles beheerschende toppen,
den Foia van 903 meter en den Picota van 780 meter hoogte. Op de
zuidelijke helling van den Picota liggen de baden of caldas van
Monchique ter hoogte van 250 meter, en op zes kilometer afstands van
de stad van denzelfden naam. De badplaats ligt aan den ingang van
een ravijn, waar zes warme bronnen ontspringen; het badhuis bezit
alle moderne hydrotherapeutische inrichtingen; de talrijke badkamers
hebben ieder op de deur een aanwijzing in groote witte cijfers,
hoeveel het abonnement kost, een prijs, die niet voor alle gelijk
is. Van de bronnen is die van Sint Jan de voornaamste, waarvan de
opbrengst in 24 uur 280.000 liter bedraagt; het water werkt vooral
goed op aandoeningen van rheumatischen aard en huidziekten. Het aantal
baders wisselt af tusschen zes- en zevenhonderd.

Behalve dat er veel stukken en documenten bestaan, die vaststellen,
dat de warme baden van Monchique al sinds de eerste jaren van de
portugeesche monarchie werden gebruikt, hebben ook de opgravingen
uit den jongsten tijd een vrij groot aantal romeinsche munten aan het
licht gebracht, en ook arabische, waardoor blijkt, dat de exploitatie
al zeer oud moet zijn. Maar de wijze van exploitatie moet wel zeer
veranderd wezen sedert den tijd, toen koning Johan II in 1394 er
zijn waterzucht kwam genezen, en er is een groot verschil tusschen
het algemeene bassin, dat men nu nog kan zien, en de nette kamertjes
van 5000 reis. [1]

De ligging van de badplaats is verrukkelijk. Van het badhuis zelf
is het uitzicht beperkt; maar wanneer men slechts vijftig meter
is gestegen op de helling der bergen, door de lanen van een park
vol bloeiende mimosa's, kan men een heerlijk panorama genieten,
dat telkens wijder en schooner wordt bij elke bocht van den weg. Op
den voorgrond zware bosschen, waarin lichtgekleurde optrekjes zich
in het groen verbergen. Verder daarachter een ware zee van bergen,
die onmerkbaar dalen en waarin het spel van het licht zonderlinge
tegenstellingen vormt; dan de breede gordel van den kustzoom van
Algarvië, bestippeld met tal van dorpen, en eindelijk de zee, zich
aan den horizon aansluitend bij het blauw des hemels.

Van de badplaats bereikt men in een uur het stadje Monchique, in
de schaduw der kastanjes en acacia's. Op de zonnige hoogvlakte,
vruchtbaar gemaakt door vele bronnen, zijn overvloedige tuinen van
oranjeboomen, en de tuinbouw levert er in het algemeen prachtige
resultaten. Monchique voorziet Algarvië van de beste groenten, de
heerlijkste vruchten, en het tuinbouwbedrijf is een bron van rijkdom
voor het land. De waarde is meer dan vertienvoudigd in de laatste
jaren; terreinen, die vroeger verkocht werden voor eenige honderden
francs brengen nu 5000 francs en meer als koopsom op. De bevolking is
toegenomen in rechte reden met den rijkdom; ze heeft zich in dertig
jaren verdubbeld.

Het stadje is bekoorlijk met zijn Dos Chorocsplein, waar een
honderdjarige eik staat, zijn straten, die den heuvel beklimmen, het
kerkje met de eigenaardige, uit de hand bewerkte deur en de terrassen
bij de woningen vol oranjebloesem en andere bloemen. Wij hebben
reeds elders gesproken over de hartelijkheid van de ontvangst door
den gemeenteraad, de overal ons toegestoken handen, de aanbiedingen
van gastvrijheid, treffend van eenvoud en die openhartige blijdschap
van menschen, die gelukkig zijn met een bezoek en dat niet verbergen.

En nu op weg, vlug op weg, om vóór zonsondergang het hoogste punt
van den Serra te bereiken, den Foia. Een cavalcade van ezels is gauw
klaar met het onvermijdelijke geroep en gelach, de dwaze vertooningen
en nuttelooze aanmoedigingen. Arr burro!

Arr burro! Ondanks dien keelklank, die bedoelt, hen aan te zetten,
nemen de kalme beesten een kalmen gang aan met een hardnekkigheid,
een zacht verzet, dat misschien niet onpolitiek is. Van tijd tot
tijd wappert de staart en de ooren gaan overeind staan, en het dier
schijnt ons te willen zeggen: "Harder loopen? Dat zou ik u wel eens
willen zien doen!"

Inderdaad stijgt het pad verschrikkelijk en de ezels raken buiten
adem. Na anderhalf uur ongeveer van geradbraakt worden op een zadel
van een onmogelijke breedte, bereikten wij de obelisk op den top.
Welk een prachtig tooneel! Geheel Algarvië en Beneden Alemtejo liggen
aan onze voeten, als een aardrijkskundige reliefkaart; in het Zuiden
van kaap Sint Vincent tot kaap Sainte Marie; in het Noorden tot de
hoogten van Coïmbra en kaap Espichel breidt het land zich tot in
het oneindige uit over wel twintig districten. Maar het glanspunt
is de zee, waar de wijde ruimte vóór ons ligt. In het Westen gaat
de zon onder, de golven stralen in goud, purper en oranje, en de
gouden bol daalt langzaam in het water in een apotheose van stralen,
een uiteenspatting van vonken. Toen het donker was, daalden wij naar
beneden, naar Monchique, nu onder den indruk van het landschap bij
maneschijn.

Zoo is dat zoo goed als vergeten Algarvië. Het land is het waard,
dat men er veel dagen vertoeft, en wij betreuren het, dat ons de tijd
maar schraal is toegemeten, de tijd, die snel voorbij is, en dat wij
al van het mooie land afscheid moeten nemen.

Alemtejo is ook al belasterd, de provincie, die met Algarvië het Zuiden
vormt in Portugal, en dus de streek van achterlijkheid en primitieve
toestanden, naar men in het overige land denkt. Alemtejo beteekent
"over de Taag", met een ietsje van minachting. Men zou kunnen denken
aan een mooie dame, die met een minachtend lachje zou spreken over een
"zekere wereld", een van die plaatsen, waar men geen goed gezelschap
aantreft, en waarheen men zich slechts begeeft, om aalmoezen uit te
deelen of kiezers op te scharrelen.

Laat ons eerlijk zijn. Alemtejo is vlak, zeer vlak over twee derden
van zijn oppervlakte, met een vijfde geheel onbebouwd. Het is de
provincie van bouwland en van groote domeinen, landgoederen, waar
de portugeesche markiezen van Carabas niet in een enkelen dag hun
bezittingen kunnen rondrijden. De hertog van Palmella is bijvoorbeeld
een van die grondbezitters.

De indruk van eenzaamheid is des te sterker, daar de spoorweg zelden
dicht langs de steden en dorpen gaat. Sommige stations liggen op
twee of drie mijlen verwijderd van de plaatsen, waarbij ze behooren,
met wegen, die uit den tijd der Westgothen stammen, om ze ermee te
verbinden. Die uitgestrekte, dorre, schaduwlooze streken, zonder
water en ver van de zee, zijn de warmste van het land, maar men kan
er veel warmte verdragen, daar de lucht er niet vochtig is; 35 graden
Celsius verdraagt men met gemak, soms 40 graden, terwijl aan de kust
25 of 30 graden iemand al doodop maken.

Dit geldt natuurlijk voor den zomer, want in den winter daalt de
thermometer in den zonneschijn en bij de heldere lucht dikwijls
tot 7 of 8 graden. Dan bibberen de reizigers in de derde klasse,
die als in de open lucht reizen in wagens zonder glas in de vensters,
en ze droomen van het tropenland bij het wapperen der gordijntjes. De
nachten zijn trouwens nooit te warm, en de toeristen zullen goed doen,
er aan te denken, dat alleen in de koudste maanden een mantel noodig
is. In elk geval zijn de waggons eerste klasse even goed en even
dicht als bij ons, zonder nog te spreken van het rijtuig met zijgang,
dat tusschen Lissabon en Villa Real de Santo Antonio rijdt.

Dus in tegenstelling van Frankrijk is het Noorden van Portugal
verheven boven het Zuiden, dat, het is waar, er geen roem op draagt
het monopolie te hebben van de groote mannen, ministers, zangers,
schrijvers, generalen, noch zelfs dat van de vele wijnen.

Bij den eersten aanblik begrijpt men den trots van het Noorden, maar
als men beter toeziet, acht men dien toch oppervlakkig en ongegrond.

Vooreerst heeft de Portugees aan Alemtejo het witste brood te danken,
dat hij eet, en de paarden krijgen van daar hun haver. Niet veel
gouden appelen en weinig rozen, het is waar, maar graan en koren in
overvloed, die dan toch een kracht zijn in het leven. De boerenhoeven
zijn zoo groot en het bedrijf wordt zoo goed gedreven, dat men ze
nergens zoo vindt dan misschien in Engeland en Hongarije. Het zijn
groote ondernemingen, waar men een talrijk personeel onderhoudt,
in ruime gebouwen, in aantal genoeg om aan een gehucht te doen denken.

Men moet aan de stations of in de steden de boeren en de herders
zien, met hun zware gordels, hun breedgerande hoeden, hun korte,
gegalonneerde buizen en hun wijde broeken, om een denkbeeld te krijgen
van hun beteekenis en hun rijkdom. Daarbij zijn ze ook forsch en
gebruind, stevig van bouw; ze dragen het hoofd hoog; hun baard is
goed geschoren, hun kleeding onberispelijk, hun zindelijkheid tot bij
het kleingeestige af. Of de heeren van het Noorden het goed vinden of
niet, zulke boeren hebben al heel weinig van Zoeloes of Botokoeden,
en ze hebben dat nog minder, als men in de gelegenheid is, hun
welwillendheid en beleefdheid op de proef te stellen.

Alemtejo heeft nog meer in zijn grond, namelijk koper. Een rijke
ader loopt er in door, van de spaansche mijnen van Tharsis en Rio
Tinto. Santo Domingo en Aljustrel zijn de beide voornaamste mijnen
der provincie.

De eerste, dichtbij de grens van Spanje, wedijvert met haar machtige
buren en zendt haar product langs een eigen spoorweg naar Pomarao aan
de Guadiana, waar de groote stoombooten ze laden voor Engeland. De
exploitatie wordt aan de vrije lucht gedreven in een reusachtige
uitgraving onder leiding van een engelsche maatschappij. Aljustrel
behoort aan een belgische maatschappij en zendt haar koper vooral naar
Duitschland. Zooals men ziet heeft de Portugees in dezen geen geest
van initiatief getoond, hoewel hij anders niet zoo lui is, als de
legende wil, en wel degelijk werkt en bouwt en oogst, en daarbij geen
moeite spaart. Van die beide mijnen, waaruit men reeds voor honderden
millioenen, misschien voor milliarden heeft getrokken, behoort de eene
aan Engelschen, de andere aan Belgen, of met andere woorden, van die
fortuinen blijft er in het land, dat ze voortbrengt, niet anders dan
de loonen van de arbeiders en de uitgaven van het hoogere personeel. Al
het overige gaat het land uit en gaat den buurman verrijken, hetzij in
den vorm van dividenden, hetzij in dien van bestellingen van machines.

Het is zonderling op te merken, hoe alles, wat voordeel kan
opleveren, in handen is van vreemdelingen. De Portugees heeft geen
ondernemingsgeest, of als hij die wel heeft, kan hij geen geld krijgen
om hem te helpen. Er zijn weinig kapitalen, dat is zeker, maar het
is vooral, dat die, welke er zijn, het rechte vertrouwen missen,
en daardoor mislukt bijna elke nationale onderneming. Die soort van
apathie vol vrees verklaart ook de ongeschiktheid van den Portugees
voor bestuursfuncties. De wil, de vaste wil, die tot nauwlettende
studie voert, die tot een beslist oordeel en tot snel besluiten leidt,
ontbreekt bij den Portugees. En men moet vandaag leven, dat is waar,
maar wat morgen aangaat, dat kunnen we dan wel zien! De haven van
Lissabon, die door een fransche maatschappij aangelegd en geëxploiteerd
is, kwam den 7den Mei j.l., bij het afloopen der concessie, onder een
portugeesche directie. Niemand twijfelt er aan, of het loopt spaak,
en op een goeden dag zal men moeten terugkeeren tot den ouden staat
van zaken, zoo overtuigd is men, dat het nieuwe stelsel maar tijdelijk
zal wezen.

Tevergeefs beproeft de regeering daartegen te reageeren. Te Santarem
heeft zij een franschen practischen ingenieur laten komen voor de
rectificatie van den alcohol. Er is een fabriek gebouwd met moderne
machines voor meer dan 250 000 francs. Men wilde een nieuwe industrie
in het leven roepen en leerlingen vormen. Maar de practicus in
quaestie heeft noch een leerling, noch een klant gekregen, en hij is
moeten vertrekken, toen zijn engagement was afgeloopen, de machines
prachtig gepoetst achterlatend, die, als er weer eenige jaren zullen
zijn verloopen, een goede voorraad oud roest zullen zijn.

De Koninklijke Spoorwegmaatschappij wordt bestuurd door een fransch
ingenieur, aan wien ze haar ordelijken toestand en haar voorspoed
te danken heeft; de trams te Lissabon loopen met geld en ijzer uit
het buitenland: fransch is de groote brug van Santarem; belgisch de
brug van Dom Luiz te Oporto, een der glories van die stad; engelsch,
duitsch of fransch bijna alle scheepsgelegenheden... zoo is het met
alles... Maar wij waren aan de mijnen; keeren we daarheen terug.

Ze zijn onderworpen aan de regelen van de fransche wet van 1810, dus
wordt er onderscheid gemaakt tusschen den eigendom van de oppervlakte
en van den ondergrond. Maar als de eigenaar van den ondergrond een
put zou willen graven aan de oppervlakte, moet hij zich natuurlijk ook
het bezit daarvan verzekeren. De eigenaar van de laatste kan zich daar
niet tegen verweren, want er wordt spoedig tot onteigening overgegaan,
maar dan met de verzachtende omstandigheid, dat de bezitter van den
bovengrond het dubbele ontvangt van de geschatte waarde.

Men kan wel nagaan, dat de beide groote mijnen van Alemtejo een
groote waarde vertegenwoordigen, in dezen tijd, nu het koper zoowel
om de reëele waarde, als voor de speculatie zoozeer op prijs wordt
gesteld. Met koortsachtige belangstelling wordt dat metaal gezocht
en de opbrengsten zijn verbazend toegenomen.

De mijn van Aljustrel geeft aan 400 mijnwerkers arbeid, tegen een
dagloon van 3.50 francs in vijf putten, en aan 1400 andere arbeiders
tegen 2.50 francs per dag. Het syndicaat, zooals het bij ons te lande
werkt, is er nog onbekend. Er bestaat alleen een coöperatie, in April
1907 gesticht voor de verschaffing van levensmiddelen en een hulpkas,
die van Februari dagteekent. Daardoor heeft elke werkman tegen een
storting van twee francs per maand recht op geneeskundige hulp,
geneesmiddelen en verpleging in geval van ziekte.

Zoo de Aljustrelmijn interessant is uit het oogpunt van moderne
exploitatie in Portugal, ze is dat nog meer uit een ander oogpunt,
namelijk als vindplaats van zeer belangrijke overblijfselen van den
arbeid der Romeinen.

Vipasca, dat thans bekend is onder den arabischen naam van Aljustrel,
was een der belangrijkste kopermijnen en tevens waren er zilvermijnen
in den romeinschen keizertijd. In 1876 ontdekte men onder de slakken
en het puin van den mijnput van Algaras een bronzen plaat, O.78 meter
hoog, O.52 meter breed en O.08 tot O.13 meter dik, waar een latijnsch
opschrift op te lezen was.

Daar waren de oudheidkundigen klaar met hun lorgnetten.

Want inderdaad, hier was iets buitengewoons te lezen. Men kreeg
nu niet, zoo dacht men te hooren, de voor de eeuwen vastgelegde
edelmoedigheid van den een of anderen goedigen rijkaard, die een
groote som offerde, om in de tijden van Hadrianus de leegloopers
te vermaken, maar men zou het reglement van de mijn leeren kennen,
en dus inzicht krijgen in het openbare of particuliere leven van de
bevolking in den omtrek, die van de mijn leefde. Als er toen een Bond
van den Arbeid had bestaan, wat zou die daar een ervaringswijsheid
hebben kunnen opdoen! Welk een tribune voor zijn ontevredenheid! Wat
zou de sabotage daar hebben kunnen uitwerken. Om de waarheid te zeggen,
de vrijheid van handel en bedrijf zou gevaar hebben geloopen.

Maar het bleek, dat de tekst over eenvoudige dingen handelde. Na de
bepalingen omtrent den honderdsten penning, te betalen bij iederen
verkoop in het openbaar, en over het uitstel van drie dagen, waarna de
kooper dubbel zal moeten betalen, bepaalt het geschrift bij voorbeeld,
dat men zich alleen mag laten scheren en haarknippen door zijn slaaf,
als men een vrije is, of door zijn medeslaaf, als men zelf onvrij
is. Elke barbier, die van buiten komt tegen het bevel, moet boete
betalen, verliest zijn gereedschap en moet de Vicus Vispascensis
verlaten. De kleermakers, schoenmakers en dergelijke mogen slechts hun
bedrijf uitoefenen onder stipt vastgestelde voorwaarden. De bestuurder
der baden, die de zegeningen van een wekelijkschen rustdag niet mag
kennen, moet dagelijks, ook des Zondags zijn vuur, zijn water, zijn
stoom enz. gereed houden.

Er kwam nog een naspel bij deze vondst, toen in 1906 een nieuwe bronzen
plaat werd opgegraven, die werkelijk de regels der concessie en der
exploitatie van de mijn bevatte. Men leerde toen, dat de romeinsche
wetgeving in dergelijke zaken zeer veel van de onze verschilde. Er werd
toen een stuk grond gegeven aan diengene, die meende er metaal uit
te kunnen halen; er werd hem niets gevraagd, maar hij moest graven,
graven zonder uitstel het vastgestelde aantal putten, en deelen met
den fiscus in gelijke deelen wat zijn exploitatie hem opbracht.

Het belang van den een was dus ook het belang van den ander, en de
staat, die de beschikking had over onbeheerde gronden, had, hoe de
zaak ook afliep, geen risico, en de concessionaris behoefde niemand
uit zijn bezit te verwijderen. De beide platen bevinden zich op het
oogenblik in het Museum te Lissabon.

Aljustrel heeft met zijn naam ook een arabisch voorkomen aangenomen,
nog te herkennen in de lage huizen, wit en blauw geverfd, die langs de
wegen staan, op de manier van de dorpen in Alemtejo. Alleen verheffen
zich in den omtrek een paar heuvels, waarop met een zonderling geknars
die windmolens draaien, waar Portugal het monopolie van heeft, en
waarvan de wieken uitsluitend uit zeilen bestaan. Er is geen spoor
meer over van het oude kasteel, dat in de 13de eeuw zijn muren boven
Aljustrel verhief.

Alemtejo is een land vol geschiedenis. Wij hebben er zoo juist een
bladzij van gelezen, in brons gegrift. Een andere, roemrijker pagina
wordt daar dichtbij opgeroepen door den enkelen naam Ourique.

Ourique, een arm en onbeteekenend dorpje, verloren te midden der
vlakte, is tegelijk het graf van de moorsche dynastie en de wieg van
het koninkrijk.

Ten noorden van het dorp, op de plek tusschen Ourique en Castro Verde,
genaamd Campo d'Ourique, verpletterde Alphonsus Henriquez, afstammeling
van Hugo Capet, achterkleinzoon van den hertog van Bourgondië Robert,
en zoon van Hendrik van Bourgondië, die het "graafschap" Portugal had
ontvangen toen hij de dochter van den koning van Castilië trouwde,
verpletterde, herhaal ik, die Alphonsus Henriquez in 1139 het
muzelmansche leger, dat aangevoerd werd door vijf generaals en dat
al de strijdkrachten van het koninkrijk Algarvië in zich vereenigde.

Dat was de genadeslag, aan den Islam toegebracht aan dezen kant van
de Guadiana en die een eeuw later werd gevolgd door de overgave van
Silves, de hoofdstad, waardoor geheel het grondgebied van de moorsche
heerschappij werd bevrijd.

Men kan nagaan, dat zulk een heldendaad den weerklank van een
donderslag had en den roem van Alphonsus ten top deed stijgen. Deze,
die even handig als dapper was, liet, zegt men, te Lamego een
vergadering bijeenkomen van vertegenwoordigers van alle klassen
der bevolking. Hij zelf verscheen er met geen andere teekenen
zijner waardigheid dan den grooten degen, dien hij te Ourique had
gedragen. Hij werd levendig toegejuicht, waarna Lourenco Vigas,
de procureur der vergadering, voorstelde, hem den titel van koning
toe te kennen, wat vol geestdrift werd aangenomen. De aartsbisschop
van Braga zette hem, zoo wordt erbij verteld, de gouden kroon op het
hoofd, die door de westgothische koningen gegeven was aan de abdij
van Lorvao. Alphonsus begon toen zijn regeering, en de portugeesche
dynastie was gegrondvest.

Niets dan een bescheiden obelisk herinnert aan een gebeurtenis van zoo
groot gewicht voor de monarchie, voor het portugeesche volk en voor
de zegepraal van de arische beschaving. Maar het is een legende, en
de geschiedschrijver Herculano is daaromtrent zeer sceptisch gestemd.

Als men Ourique en Aljustrel voorbij is, volgt de vlakte, steeds
de vlakte, met velden waar het jonge koren golft tusschen grijze
steenachtige plekken. Nu en dan glijden ons eucalyptus-boomen voorbij
en teekenen hun ingescheurd gebladerte af op een lucht, die wel gemaakt
schijnt van rose en blauwe pasteltinten. Die boomen moeten gezondmakend
zijn, vijanden van miasmen; maar het zijn tevens sombere boomen,
vooral als ze alleen staan, verlaten in wijde ruimten, die ze vullen
met hun kruiderigen geur als van cypressen. Eindelijk vertoont zich
op een kleine hoogte, maar van waar men een wijden horizon overziet,
een stadje met een hoogen toren, dat is Beja.

Niets doet een fransch oog wonderlijker aan dan die eng begrensde
stadjes, waar geen enkel huis uit de rij naar voren springt, waar geen
boom wat leven brengt, zonder eenig détail dat het oog rust geeft van
de eentonigheid der huizengroep. Het leven schijnt er uitgestorven
en de vreugde eveneens. In Spanje zijn zulke dorpen regel, en men
gewent eraan, maar in Portugal is alleen Beja zoo triest, gevend den
indruk van eenzaamheid en geslotenheid. Ieder raadt het u dan ook
af, als ge zegt, naar Beja te willen gaan en er een poosje te willen
blijven. Inderdaad, als men er komt, is die lust u ook al vergaan;
is men er eenmaal vandaan, dan ademt men vrijer. En toch, ja toch,
als men die omgeving van onbegrensde ruimte maar tracht te vergeten,
heeft Beja nog wel zijn eigen aantrekkelijkheid. Men hervindt er
zijn keurig zindelijk Portugal, vol bloemen; het is als een openbare
tuin, netjes geharkt, met overvloed van rozen en welriekende geuren,
het is een acacialaan, waar de balsemroke der witte bloemen hangt,
het is een kerkje met een sierlijke poort, het zijn witte straatjes,
leeg en schoon, aan welker eind men altijd weer den toren van koning
Denys te zien krijgt.

Beja's reputatie staat en valt met dien vierkanten toren, die zeer
hoog is en nog voorzien van resten van kanteelen en van schietgaten,
en die van wit marmer is opgetrokken. Jammer genoeg, is hij leelijk
ingesloten tusschen middelmatige gebouwtjes, die het aanzien afbreuk
doen; maar als men op eenigen afstand van uit de vlakte ernaar ziet,
wordt de toren hooger, beheerscht den omtrek, rijst als het ware uit
zijn omhulling vrij omhoog. Hij waakt over Alemtejo. Als het helder
weer is, wat dikwijls het geval is, kan men hem tien mijlen ver zien;
men onderscheidt hem van af de hoogten van Monchique, op dertig mijlen
afstands in vogelvlucht.

Maar de aantrekkelijkheid van Beja is eigenlijk intellectueel en
moreel, in zoo ver men hier heeft het stadje met doodschheid en
stilte, maar ook met bewaard gebleven oude gebruiken; het stadje,
waar niemand komt, waar de vreemdeling niemand onrust of verderf
brengt, waar het leven van oudtijds zijn gang is gegaan met zijn
vormen en gewoontetjes, zonder dat er iemand om durft te glimlachen
of van ancien régime durft te praten, waar men gezichten achter de
gordijntjes vermoedt, die tersluiks eens naar buiten kijken.

In zoo'n plaatsje ziet men hier nog den heer des huizes, die vader en
echtgenoot, heer en pacha is gebleven, zijn maaltijden in eenzaamheid
gebruiken, terwijl het verdere gezin eerbiedig wacht, tot hij, door
heen te gaan, aan de anderen vergunt, om op hun beurt te eten. Stellig
doet zoo iets aan arabische gebruiken denken, net als andere dergelijke
gewoonten, die nog in het Zuiden van Portugal gangbaar zijn. Zoo is het
in huizen, waar de meester wel toestaat, dat de leden van het gezin met
hem het maal gebruiken, toch nog de gewoonte, dat men na den maaltijd
bij het opstaan de dame des huizes groet en kust, of althans haar de
hand geeft. Dat doet men zelfs in Lissabon, in de beste kringen.

Het duidelijkste merk teeken, dat de Arabieren hebben achtergelaten,
is echter de tegenwoordige plaats der vrouw in de samenleving. Het is
waar, ze is niet meer opgesloten, noch gesluierd, maar de traditie
leeft toch nog, despotisch en waakzaam, en men moet er rekening mee
houden, als men over de Portugeesche een oordeel wil uitspreken,
dat geen afkeuring is.

De vrouw neemt bijna geen deel aan het openbare leven, gaat zelden
uit in de wereld en komt zoo weinig mogelijk op straat. Vandaar die
soort van beschroomdheid, die gegeneerdheid, bijna zou men zeggen,
onhandigheid, gaucherie, die men aan haar bespeurt, zoodra ze uit haar
gewone doen is. Zij is, wat wij een huissloofje noemen inde volle
beteekenis van het woord, ze heeft een zekere onverschilligheid en
weinig gevoel voor sierlijkheid en verfijning. Een goed gekleede
vrouw in den zin, dien wij, Franschen, daaraan hechten, is in
Portugal een groote zeldzaamheid. Weelde doet daaraan niets af;
als een dame die ten toon wil spreiden, en zoo zijn er natuurlijk,
als ze wil worden opgemerkt, dan verschijnen dadelijk groote veeren,
ingewikkelde toiletten, buitensporige juweelen, dat alles tegelijk,
met pracht en staatsie, maar zonder oordeel en smaak. Nooit daarentegen
van die kleine aardige vondsten, die eenvoudige, maar bevallige bij
zonderheden aan het toilet, die overeenkomen met de gestalte en het
gelaat van de draagster en met het effect, dat ze wil bereiken.

Zijn er hier geen nieuwere costuumnaaisters, of bestaan er hier geen
dames, die deze te voorschijn roepen? Ik los de quaestie niet op. Een
feit is het, dat de Portugeesche, door zich over het algemeen slecht
te kleeden, zichzelve onrecht doet en, wat erger is, maakt, dat ook
anderen haar onrecht aandoen, want er zijn bekoorlijke vrouwen onder
de portugeesche, die in haar slecht zittende japonnen een beeldig
figuur verbergen.

Zij hebben niet iets zoo gracelijks, zulke vurige oogen met fluweelen
blik als haar buurvrouwen in Andaluzië, maar bij vele van haar zijn
de proportiën schoon en de vormen heerlijk; doch niets van dat alles
komt tot zijn recht, door die stelselmatige vlucht uit de wereld, die
wel haar fouten en valschheden heeft, maar die ten minste ons leert,
hoe men zich moet kleeden, loopen, gaan zitten, babbelen, de hand
geven en glimlachen. Men mag gerust zeggen, dat ook de portugeesche
vrouw allen geest van initiatief mist, onmisbaar om de zeer werkelijke
hoedanigheden die ze bezit, naar waarde te doen schatten.

Het zittende leven brengt nog dit bezwaar mee, dat het de vrouwen
spoedig dik maakt en haar, voordat de jaren het meebrengen, dat zware
geven en dat forsche middel, dat oud maakt, te meer daar ze niet zeer
groot zijn en forschheid niet best verdragen. Het gelaat wordt dan
ook gevulder en het fijne ovaal van vroeger is spoedig niet meer dan
een herinnering.

Het geestelijke leven staat met het physieke in verband. Met een groote
vriendelijkheid en voorkomendheid gelukt het toch der Portugeesche
niet, beminnelijk te zijn, misschien omdat ze niet ontwikkeld is,
zeker ook om de afwezigheid van die kunst van zich te kleeden en
daarbij den geest te verzorgen, zooals men dat het lichaam doet. Het
moet erkend, dat niet alle Parisiennes Aphrodites zijn en dat de
Madames de Sévigné niet zoo talrijk zijn, dat men ze alle dagen
ontmoet; maar de illusie van een goed toilet en een aardig praatje
is te Parijs er algemeen genoeg, om als regel te kunnen gelden. In
Portugal zijn dat uitzonderingen. Bovendien ziet men er de vrouw in
een toestand van ondergeschiktheid aan den man, die lastig veel aan
den Moor doet denken. Hoe voorkomend de heeren ook zijn, ze zijn
tegenover de dames ten hunnen huize nederbuigend en tevens uit de
hoogte, iet of wat beschermend als een sultan, die een privilege
heeft uitgegeven en wenscht, dat men dat niet vergeten zal.

Het spreekt vanzelf, dat deze indrukken vooral zijn verkregen aangaande
de Portugeesche van de gewone kringen, en dat de meeste van de vrouwen
uit de groote wereld en het hof die in zoo sterke mate niet maken. Die
hebben de ervaring van de aristocratische en wereldsche kringen, welke
op alle breedten al zoowat eenzelfden geest verwekken en gelijkheid
van manieren; boven een zeker niveau heeft men ook hier Parijs met
zijn gebabbel en zijn vermaken. Wat het toilet betreft, men moet,
om volkomen eerlijk te blijven, met zijn geweten te rade gaan, of
bovengenoemd voorbehoud wel mag worden gemaakt. De galanterie moet
scheidsrechter wezen en zij maakt uit, dat er in het koninkrijk
mogelijk een honderdtal vrouwen zijn, die niet alleen mooi zijn,
dat zijn er duizenden, maar van verfijnde élégance en smaak, waardoor
ze zich uitstekend kleeden. De verhoudingen zijn nu wel zoo gegeven,
dat de portugeesche dames zich nu allen zullen herkennen....

Mooi en aardig waren de weinige gezichten, die ik achter de vensters
van de verlaten straten in Beja zag, met de donkere oogen, die den
exotischen vreemdeling nakeken. De rust van dit stadje, waar geen vrouw
op straat zich vertoonde, was noodig, om iemand het hoofd zoekend te
doen rondspeuren om te zien, waar ze gebleven waren die dingen, die
van de pool tot den aequator aantrekkelijker zijn dan de schoonste
monumenten, de aangezichten van vrouwen, de belangstellende blikken
en de bevallig gebogen halzen. In de haast om weg te komen, ben ik,
dunkt mij, een beetje litterair geworden; en die witte marmeren toren
heeft mij alleen geboeid, omdat ik aan andere dingen dacht.

Nu is ze er weer, de eentonige vlakte; langzamerhand verdwijnt de
hoogte van Beja; de toren van koning Denys is nog op een afstand
zichtbaar tegen een rosen achtergrond; dan wordt hij op zijn beurt
klein en smal, verwasemt en verdwijnt.

Te Casa Branca verandert men van trein in een station met een lichte
overkapping, waar papieren fladderen en de geuren van eucalyptus
hangen. In de verte teekenen zich heuvels af tegen de lucht; er is
daar een berg van 430 meters; het vlakke Alemtejo is gedaan, de dalen
beginnen, nog eerst met een zekeren schroom. Nog een klein uur, en
men heeft de hoofdstad bereikt, Evora, een oude en merkwaardige stad,
die het geheele geheim van haar lange geschiedenis geeft in een reeks
van bouwwerken van beteekenis.

Terstond bij aankomst verraden de resten der muren het verleden; men
vindt er romeinsche, westgothische en moorsche motieven in een wijden
kring bijeen, waar de muren nu eens geheel zijn verdwenen, dan half
ingestort zijn, maar het meest nog overeind staan in allerlei vormen,
als vierkante torens, opeengestapelde platte steenen, kanteelen,
poorten met ijzer beslagen, waaraan men de verschillende stijlen
herkent, die elkaar zijn opgevolgd in het oude Ebora. De stad heeft de
legioenen van Sertorius gezien, die er zijn hoofdkwartier had; toen
ze een romeinsche kolonie was, heette ze Liberalitas Julia. Daarna
was ze in het bezit der Mooren, tot de Ridders der Avizorde haar
veroverden. Het hof van Portugal heeft er geresideerd, en van dat alles
is nog een aartsbisdom overgebleven, dat het derde is van het rijk,
na Braga en Lissabon, terwijl er buitendien nog leeft de herinnering
aan een niet geheel vervallen grootheid.

Men bespeurt dat de vlakte teneinde is aan de oploopende straten,
die golvende lijnen beschrijven als in de hoofdstad van het land,
maar toch is de vlakte nog niet ver verwijderd, want Evora ligt aan
den rand, als een vooruitgeschoven post van de terrassen, en uit de
vensters der hoog gelegen stad ziet men over een onmetelijke vlakte
tot in de grijze verte.

De praça do Giraldo is het midden der stad, met arcaden, waaronder de
banken en de voornaamste winkels. Op het gladde plaveisel van mozaïek,
met zwarte en witte strepen naar portugeeschen trant, wandelen de
groepen, rookend en pratend, maar niets dan mannen, de vrouwen stellen
zich tevreden met het leven van uit haar vensters gade te slaan.

Van het plein gaan een menigte nauwe straatjes uit, smal en bochtig,
dooreengeward en op- en neergaand, afgewisseld door kleine pleintjes,
en fonteinen, waaromheen kruiken en watervaten wachten om te worden
gevuld. Er is in die fonteinen en in diegenen, die er komen, iets
bijbelsch, dat aan het schiereiland eigen is. Aan de altijd vriendelijk
stroomende kraantjes komen vooral vrouwen uit het volk, het is haar
forum en tevens haar praatsalon, waar nog drukker gebabbeld wordt dan
op de Giraldo. Leunend op den rand van het bekken, waarin het frissche
water neervalt, met een hand op de heup, de japon hoog opgenomen,
houden ze haar steenen kruik vast, die al lang overloopt, eer ze aan
het eind van het praatje weg gaan en de kruik opnemen. Dan neemt een
andere de plaats in en in het oneindige zoo door, tot de kruiken,
die in nette rijen op de straat staan aan eiken kant van de bron,
alle gevuld zijn en meegenomen op evenveel hoofden als er vrouwen
waren. De rijken en de waterkooplieden komen met ezeltjes, beladen met
vier groote kruiken, twee aan elken kant van het zadel. Op bepaalde
oogenblikken van den morgen en den avond ziet men bij de toegangen
tot de fonteinen veertig of vijftig vrouwen, twintig ezels en legers
van kleine kinderen, die er dooreenwoelen, zonder ooit de orde te
verstoren in de aarden of metalen vaten, in een rij geschaard tot
het eind van het pleintje.

Op het hoogste punt van Evora zijn de beide groote beschavingen
vertegenwoordigd door twee gebouwen, den tempel van Diana en de
kathedraal.

Hier zij opgemerkt, dat een tempel, waar men niets van weet, bijna
altijd een tempel van Diana wordt. Maar te Evora is de vorm toch nog
te onderscheiden en uit de rangschikking der zuilen en de inrichting
der fondamenten kan men afleiden, dat het een gebouw moet geweest
zijn uit de eerste eeuw na Christus. Tot in den laatsten tijd waren
de ruimten tusschen de nog staande zuilen aangevuld door muren, en
men had den tempel overdekt met een soort van toren, waar binnen een
museum was ingericht. Een man van smaak is op het goede denkbeeld
gekomen, aan de ruïne haar eigen uiterlijk weer te geven; het dak,
de muren en het museum zijn verdwenen, en nu kan men de harmonie der
veertien zuilen waardeeren met hun kapiteelen, die nog wel iets te
veel zijn gerestaureerd.

Iets lager staat de kathedraal, een stuitende vermenging vertoonend
van verschillende stijlen en plannen. De hoofddeelen zijn gothisch,
met smalle vensters, dikke muren en kanteelen; er verheft zich in het
midden een achthoekige toren met op de acht hoeken acht klokketorens,
die, maar in het eenvoudige, doen denken aan den toren van Burgos, met
dan nog een massieven steenen kegel er op, die te laag en te dik is.

De gevel mist alle symmetrie, met al die vensters, die op goed
geluk schijnen aangebracht, en volkomen onmethodisch. Alleen het
versieringswerk aan het portaal is mooi, maar in het inwendige is
de kerk overladen, tegen onze verwachting, die aan de soberheid der
primitieve gothische kunst gewend is.

Er was ons gezegd, en zeker terecht, dat acht dagen nauwelijks
genoeg zouden zijn voor Evora, maar wij hebben niet zooveel tijd
en moesten al spoedig naar Villaviçosa vertrekken. Daar komt men
in een land van de Schoone Slaapster in het Bosch, in een stadje
nog witter, kleiner en stiller dan Beja. Om de waarheid te zeggen,
ontwaakt de schoone prinses er niet letterlijk naar het verhaal,
maar zij komt er elk jaar eenige weken doorbrengen in het kasteel,
waar zij het liefst vertoeft, het oude slot van Braganza. Als zij er
is aangekomen, ziet men de koninklijke karossen af en aan rijden,
het stadje ontwaakt ten leven, de straten worden druk, het gras op
het marktplein verdwijnt en het kasteel wordt verlicht.

De koning en de koningin komen te Villaviçosa jagen en paardrijden;
het kasteel is voor hen een echt familieverblijf, en het groote
bosch, door muren ingesloten met vijvers en koepels, levert voor
zulke vermaken een uitstekend terrein.

Het kasteel is intusschen vervallen van zijn oude pracht, sedert de
bezitter, Johan, de achtste hertog van Braganza, het verliet, om als
koning zijn intocht in Lissabon te houden onder den naam van Johan IV
en in 1640 aldus de nog regeerende dynastie te grondvesten. Het was
een groot oogenblik voor den vorst, die nog eens weer de Spanjaarden
had verjaagd; maar het arme kasteel heeft er zijn kostbaarheden bij
verloren, die bepaald koninklijk waren en eenigen tijd van te voren
door den kardinaal Valentinus, pauselijk legaat, waren in oogenschouw
genomen. Bijna alles werd naar Lissabon gebracht en verdween in de
aardbeving van 1755.

Toch ziet het kasteel er nu nog indrukwekkend uit met den grooten
gevel, en de vertrekken hebben bij den grooteren eenvoud gewonnen
aan intiemer karakter, dat de koningin aantrekt, wier smaak fransch
is. De zoldering van de hertogszaal is verdeeld in een aantal vakken,
waar de reeks van alle Braganza's tot op den tegenwoordigen hertog
geschilderd zijn; de jonge prins is er als baby afgebeeld, maar daar er
geen plaats meer was aan de zoldering, hangt zijn portret aan den wand.

Te Villaviçosa begint het eigenlijke bergachtige Alemtejo. De
bergen zijn niet hoog, 512 meter te Estremoz, de naburige stad,
waar alle alcaraza's of koelkruiken worden vervaardigd voor het
schiereiland. Maar de kusten zijn diep ingesneden en de dalen diep
en begroeid, zonder dat veel wegen er den weg in wijzen. Wij reisden
verder naar Elvas aan den rand van een andere vlakte, het spaansche
Estramadura, en hadden er een uitzicht tot Badajoz. Daar in de buurt
troffen we, evenals bij Evora, een romeinschen aqueduct, bestaande
uit vele bogen, die wankel genoeg leken, om zeer oud te zijn; maar
de waterleiding bij Evora uit den romeinschen tijd vertoonde bogen,
die uit de zestiende eeuw dagteekenden.

Onder de interessantste uitstapjes, die men van Lissabon uit kan
maken, komen die voor naar Coïmbra en Bussaco. Die tocht, dien men
gemakkelijk in twee dagen doet, is dubbel aantrekkelijk, want hij
vergunt den toerist, een der schilderachtigste en oudste steden
van Portugal te bezoeken, en een der mooiste landschappen van het
schiereiland te bewonderen, beroemd om de pracht van het panorama en
den rijkdom van den plantengroei.

De express van Oporto, die uit Lissabon vertrekt om half zes 's avonds,
is uitstekend geschikt voor dit reisje. Men komt om negen uur te
Coïmbra aan, en den volgenden dag kan men dan rustig de stad bezoeken.

Behalve de bekoorlijke ligging heeft de stad Coïmbra, gebouwd tegen de
helling van een hoogte langs de rivier de Mondego, haar hooge gebouwen
der Universiteit, waarvan de toren blinkt tegen het blauw van den
hemel. De geheele omgeving biedt een toerist allerlei zeer levendige
herinneringen aan de geschiedenis van Portugal. Daar resideerden
bijna alle koningen van de Alphonsische dynastie; daar was eertijds
het ware middelpunt van het leven van het land; daar werden de eerste
gevechten geleverd tegen de Mooren; daar werden de groote heldendaden
verricht en daden van vaderlandslievende opoffering; daar speelden
zich de episoden af, zoo romanesk en zoo tragisch, van de liefde
van Dom Pedro en Ines de Castro; daar worden vromelijk aangebeden de
overblijfselen van de echtgenoote van Dom Denys, Isabella de Heilige;
en eindelijk was het deze stad, die de wieg werd van een zevental
beroemde mannen, beroemd in de wetenschap, de letteren, de kunsten,
en waar de eerste dichters van het land hun inspiratie kwamen zoeken,
door den geest van Camoëns erheen gevoerd.

Maar de voornaamste glorie van Coïmbra, de schoonste parel aan de
kroon der stad, is haar oude universiteit. Coïmbra is in hoofdzaak
stad van wetenschap en studie, die beide begunstigd worden door het
overheerlijk zachte klimaat, de poëzie van het landschap en de kalmte
van het leven in de stad, en voordat wij den lezer er doen binnengaan,
willen we hem iets vertellen van de geschiedenis dezer academie,
waar men de heele geschiedenis van het land in kan terug vinden.

Den 12den November 1288 richtten de abt van Alcobaça, de
priors van Sainte Croix en Sint Vincent en andere geestelijken,
te Monto-Mor-o-Novo bijeengekomen, een verzoekschrift tot den paus,
waarin ze mededeelden, dat de koning Dom Denys tot de stichting
had besloten van een algemeen college te Lissabon, tot onderhoud
waarvan hij bestemd had de opbrengst van twee zijner kloosters en
kerken; ze vroegen den paus, een zoo vroom en prijselijk werk wel te
willen steunen en zegenen. Het antwoord liet zich bijna twee jaren
wachten. Eerst den 9den Augustus 1290 zond paus Nicolaas IV van
Orvieto de bul: De statu regni Portugaliae, waarin hij uitdrukkelijk
het bestaan erkende van het Algemeen College van Lissabon en er
verschillende voorrechten aan schonk.

Het College omvatte toen zes leerstoelen, het kanonnieke recht,
civiel recht, geneeskunde, dialectiek, taalkunde en muziek. De
theologie was buitengesloten van het leerplan, en dat zal niemand
verwonderen, als men zich herinnert, dat de godsdienstige orden,
vooral die der Dominicanen en Franciscanen, toen het privilege van
het onderwijs in theologie hadden, en dat de Universiteit van Parijs,
de alma mater studiorum, het monopolie had van de uitgifte der graden
voor godgeleerde studiën.

De koning, Dom Denys, liet in Lissabon, in de wijk Alfama een gebouw
oprichten, waarin het College werd geïnstalleerd en dat later de Beurs
werd. Maar de inrichting te Lissabon had slechts een kortstondig
bestaan. De voorrechten, aan de studenten toegestaan, leidden tot
oneenigheden tusschen de geestelijke en wereldlijke autoriteiten, en
aan den anderen kant werkten de schilderachtige omgeving van Coïmbra,
de ligging in het midden des lands, de voordeelen, die het eenvoudige
leven daar bood, ertoe mee, die stad te doen kiezen als zetel voor
de academie. In het kort, reeds in 1308 was de overplaatsing van
het College een feit geworden en ze werd geautoriseerd door twee
pauselijke bullen van Clemens V, gedateerd van Poitiers en gericht,
de eene aan den aartsbisschop van Braga en den bisschop van Coïmbra,
en de andere aan den koning.

De eerste statuten van de universiteit zijn van dezen tijd afkomstig;
zij werden goedgekeurd door koning Dom Denys, den 15den Februari
1309. Er worden een paar merkwaardige bepalingen in gemaakt. De
tractementen van de professoren bijvoorbeeld waren als volgt geregeld:
21 600 reis per jaar voor den professor in wetgeleerdheid, 18 000 reis
voor den rechtsgeleerden professor, 7200 voor den geneeskundigen en
dien voor taalkunde, 3600 voor den professor in logica en 2700 voor
dien in muziek, wat tegen den tegenwoordigen koers zoowat uitkomt
op 14 francs. Twee aanzienlijke burgers der stad, die den titel van
conservatoren ontvingen en een jaarlijksch inkomen van 1440 reis,
moesten waken voor de handhaving der privileges van de universiteit en
den koning raadgeven bij elken aanslag, die erop zou worden beproefd.

De koning Dom Denys stierf den 13den Januari 1325. Zijn opvolger,
Alphonsus IV, bracht den zetel der universiteit naar Lissabon over in
1338, maar in 1354 werd hij weer naar Coïmbra overgebracht. Dom Johan
I, grootmeester van de Avizorde, door de staten tot koning gekozen, die
zijn gunst aan de instelling wilde betoonen, deed de universiteit weer
naar Lissabon terugkeeren en bevestigde haar in al haar privileges,
terwijl hij haar voor vast in zijn hoofdstad vestigde, waar ze bleef
gedurende een tijdsverloop van 160 jaren, namelijk tot 1537. Onder zijn
regeering werden de godgeleerde en wiskundige studievakken ingevoerd
aan de universiteit, aan welker hoofd werd geplaatst een directeur
van de studie, door den koning benoemd.

De latere statuten van de universiteit zijn gedagteekend van den
16den Juli 1431; ze bevatten een menigte belangwekkende bepalingen
over de organisatie der studievakken en het verleenen der graden,
bijzonderheden, waarin wij hier niet kunnen treden. Laat ons
echter toch deze bijzonderheid doen uitkomen, dat het bestuur der
universiteit een volkomen autonomie bezat; het inwendig bestuur, de
administratieve organisatie, de financiëele leiding, de verkiezing
der rectoren en andere ambtenaren was alleen afhankelijk van het corps
der leerlingen. In dien tijd werd opgericht een college voor de arme
studenten, om hun op die wijze het studeeren gemakkelijker te maken;
dat was de oorsprong van de colleges van dien aard, later te Coïmbra
met hetzelfde doel gesticht.

Sinds den dood van den infant Dom Henrique in 1460, die de groote
beschermer der universiteit was, tot de troonsbestijging van Dom
Manuel, was er een openlijke strijd met de kroon, die geleidelijk aan
de studenten hun voorrechten ontnam en voor hen in de plaats wilde
treden in het bestuur der universiteit. Maar Dom Henrique keerde tot
de oude gebruiken terug. De studenten verkozen hem uit dankbaarheid
tot beschermheer der universiteit, en van dien tijd af bleef dat
protectoraat als een apanage van de kroon bestaan.

Nog later werden voor de derde maal statuten opgemaakt in het begin der
16de eeuw. Ze regelden tot in de kleinste bijzonderheden de studiën en
de uitreiking der graden, bepaalden het ceremonieel bij de stellingen
of besluiten, die in de kathedraal werden verdedigd, een ceremonieel,
dat de eeuwen bij na onveranderd heeft getrotseerd; ze noemden de
onderscheidingskleuren voor iedere faculteit, wit voor de theologie,
groen voor het kanonnieke recht, rood voor het burgerlijke recht,
geel voor de medicijnen, blauw voor de kunsten. Wat de professoren
aangaat, zij werden na een examen of concours, dat twintig dagen
duurde, en waarin allerlei bewijzen van bekwaamheid moesten worden
gegeven en steekspelen met woorden werden gevoerd, gekozen niet alleen
door de rectoren en de in functie zijnde professoren, maar ook door
de candidaten en studenten van de faculteit, die twee jaar studie
achter den rug hadden.

In 1537 werd de universiteit weer naar Coïmbra overgebracht en verliet
Lissabon, om er niet terug te keeren. Daar de instelling zich zeer had
ontwikkeld, was het moeilijk een huis te vinden, om alle studievakken
in onder te brengen. Dus werden voorloopig de faculteiten gescheiden,
de faculteiten van het recht, van wiskunde, rhetorica en muziek werden
geïnstalleerd in de koninklijke paleizen; de Colleges van Sainte-Croix
namen de theologische faculteit op en de lessen in Latijn en Grieksch,
geneeskunde en kunst. Maar die indeeling was niet van langen duur,
omdat ze nadeel deed aan de goede administratie en de tucht, en vanaf
1544 werden alle faculteiten vereenigd in de koninklijke paleizen. Tot
dankbaarheid voor zijn gastvrijheid ontving de prior van Sainte-Croix
het voorrecht, de graden van doctor te mogen uitreiken, een privilege,
dat eertijds aan den bisschop toekwam. De priors van Sainte-Croix
hebben dit prerogatief behouden, evenals den titel van kanselier,
tot in 1834.

Ter herinnering aan het verblijf te Sainte-Croix van de theologische
faculteit, hield lang een gewoonte stand, die in Coïmbra allerlei
schilderachtige vertooningen meebracht. De uitreiking der
doctorsgraden in de theologie bleef plaats hebben in de kerk van
het Heilige Kruis; voor de andere faculteiten werd de plechtigheid
gehouden in de koninklijke paleizen. Maar in beide gevallen was het
de prior-kanselier, die de graden schonk in tegenwoordigheid van
den rector, de professoren e. a. en dus was er altijd een stoet,
die zich naar het eene of het andere punt moest begeven. In het
eerste geval ging de stoet van den rector van de paleizen naar de
kerk; in het tweede begaf zich de optocht van den prior-kanselier
naar de hoogten van de stad, waar de koninklijke paleizen waren. In
beide gevallen woonde de oude stad een eigenaardigen optocht te paard
bij, vol karakter en schilderachtigheid en ook wel met begeleiding
van komische effecten. De doctoren en kanunniken, de dienstdoende
geestelijken, kerkeknechten, koorknapen, edelen en anderen, gezeten
op fraai opgetuigde muilezels of op paradepaarden, vergezeld door
schildknapen en voorafgegaan door trompetters en bekkenslagers,
wandelden zoo naar de plechtigheid der viering van een volkomen
vreedzame gebeurtenis met een ridderlijke omslachtigheid, die alleen
door de traditioneele wijze van ontstaan geheiligd werd.

In dien tijd, ongeveer 1548, werd het College voor de Kunst gesticht,
dat zoo beroemd zou worden en eenige jaren later onder de leiding zou
komen van de paters Jezuïeten. Dat College, dat in de eerste maanden
dichtbij het Heilige Kruis lag, werd eenige jaren later overgebracht
naar een lokaal, gelegen op de plek, waar thans het hospitaal der
universiteit is.

De universiteit bereikte toen het toppunt van haar glorie, en de
geleerden en professoren, die er werden gevormd, waren zoo talrijk,
dat ze overal naar andere universiteiten werden beroepen, om er
het licht hunner wetenschap te laten schijnen. Zoo straalde in de
zestiende eeuw de roem van Coïmbra in Parijs, in Leuven, in Rome,
in Pisa, in Bologne, in Montpellier en in Salamanca. Maar kort daarna
begon de achteruitgang met de vestiging in Portugal van het Hof van
Inquisitie, bij pauselijke bul van Paulus III van 23 Mei 1536, en den
toenemenden invloed van het Genootschap van Jezus. Pas in Portugal
gevestigd, begonnen de Jezuïeten dadelijk zich meester te maken van
alle onderwijsinrichtingen in het land. Het College van de Kunst was
het eerste, dat in hun handen kwam in 1555; ze kregen terzelfdertijd
gedaan, dat het onderhoud van dat College werd opgedragen aan de
universiteit, waar men op deze wijze een zware zorg aan opdroeg. En
toen riepen zij ook nog door de stichting van de universiteit van
Evora een lastige concurrentie in het leven. Maar laten wij niet
te lang stilstaan bij die periode, die meer dan 200 jaren duurde,
toen het College van de Kunsten als een strijdmiddel was tegen de
oude universiteit. Om op rechtvaardige wijze lof en blaam te verdeden
in dien kamp, waaraan de herinnering nu nog het bloed doet koken van
de oude kampioenen voor Coïmbra, zou men een grondige kennis moeten
hebben van de feiten, die wij niet bezitten. En zoo komen we eindelijk
bij de hervorming van markies Pombal.

Door een besluit van 23 December 1770 was er in het leven geroepen
een vereeniging, genoemd de "Junta da Providencia litteraria" met het
doel, een rapport op te maken over den toestand der Universiteit. Haar
streven moest verder zijn de oorzaken op te sporen van het verval der
instelling en middelen aan te geven voor de opheffing en den bloei van
het oude instituut. Die commissie, onder het bestuur van kardinaal
da Cunha en markies Pombal als raadgevers van den koning Jozef I,
zette zich aan het werk en zes maanden later gaf ze een Verkorte
Geschiedenis uit, waarin ze haar meening gaf. Die uitgaaf werd gevolgd
door talrijke vergaderingen, waarin de verschillende artikelen werden
besproken van een plan tot reorganisatie. Dat ontwerp werd door het
koninklijk charter van 28 Augustus 1772 goedgekeurd en het is bekend
als de "Statuten van Pombal."

Volgens dat document wordt de universiteit verdeeld in drieën,
namelijk de faculteit der geneeskunde, die der rechtsgeleerdheid
met twee onderdeden, en die van wiskunde en wijsbegeerte. Zonder de
vorige bepalingen en wetten totaal op zijde te zetten, stellen deze
statuten uitvoerige regels vast voor het onderwijs, het professoraat,
de graden en de uitreiking van de diploma's. Het voorlezen dezer
statuten was een schitterende plechtigheid, waarbij markies Pombal
op het eind van September het voorzitterschap bekleedde.

Sedert de hervorming van Pombal tot die van 24 December 1901, die
de laatste groep wettelijke bepalingen gaf, hebben de verschillende
faculteiten eenige wijzigingen ondergaan, waaronder de belangrijkste
zijn die van 1836 en 1844, die tot resultaat hebben gehad, de
faculteiten van het kanonnieke en het burgerlijke recht te doen
samensmelten, het stelsel der cursussen te veranderen, het aantal
leerstoelen te vermeerderen, de inwendige politie, de promoties der
studenten en de examens te regelen.

Het decreet van 24 December 1901 over de hervormingen in de
studie der universiteit van Coïmbra, verdeelt het onderwijs in vijf
faculteiten, de theologie, die 21 leerstoelen omvat en twee annexen,
waarin algemeene cursussen worden gegeven en speciale cursussen
voor opleiding tot den geestelijken stand; het recht, met 54
leerstoelen met algemeene cursussen en speciale ter voorbereiding
voor de administratieve, diplomatieke en koloniale loopbaan; de
geneeskunde, met 15 leerstoelen; de wiskunde met 11 en 3 annexen;
en eindelijk de wijsbegeerte. Die laatste faculteit omvat, buiten een
algemeenen cursus, verdeeld in de twee secties der physisch-chemische
wetenschappen, een der natuur-historische, een voorbereidenden cursus
voor genie en artillerie, een voor zeeofficieren en twee voorbereidende
cursussen voor geneeskunde en pharmacie.

Op den tijd, toen wij Coïmbra bezochten, bestond het personeel
der universiteit uit een onderwijzende groep van 76 personen en het
universitaire personeel van 151 personen; er waren 1050 studenten. Maar
de gebouwen en pleinen waren bijna geheel verlaten, want men was
in een periode van crisis, die toen juist ten einde liep en die
verscheiden weken de universiteit in spanning had gehouden. Een
rechtsgeleerde had bij zijn promotie, toen hij de stellingen moest
verdedigen, die hem het doctoraat zouden verschaffen, zich den toegang
geweigerd gezien. Daar de stellingen een sterk socialistisch tintje
hadden, werd door een aantal studenten heftig geprotesteerd en ze
beweerden, dat de beslissing, hoewel met algemeene stemmen genomen,
door politieken hartstocht was ingegeven. De candidaat was kundig,
de stellingen waren Schitterend, de verdediging onberispelijk en
dus de weigering ongerechtvaardigd. Er schijnt in den grond wel een
politieke quaestie aan ten grondslag te hebben gelegen, maar als onze
inlichtingen juist zijn, was de universitaire beslissing zeker aan
den kant van het recht, en de studenten zouden voor hun verzet een
verkeerd voorwendsel hebben uitgekozen.

De beweging nam weldra toe in omvang. Van de groep der ontevredenen
ging ze over naar de rechtsgeleerde faculteit, van die naar andere
faculteiten; van de universiteit bereikte ze andere steden en ging van
het hooger onderwijs tot het middelbaar over, en daarna zelfs naar het
lager onderwijs. De werkstaking werd algemeen, de studie werd stilgezet
in het geheele land, en Portugal zag met schrik dat schouwspel van
solidariteit, dat al heel ongewoon was, wanneer men jongens van acht
jaar hoorde weigeren naar school te gaan uit overtuiging en esprit de
corps en om de eischen der ouderen ingewilligd te krijgen. Ik denk,
dat die lieve kleinen er niet rouwig om waren, eenige vacantiedagen
te veroveren door het avontuur; enkele strenge kastijdingen, door
vaderlijke handen toegebracht, zullen wel spoedig den weerstand hebben
gebroken, want de werkstaking der kleinen duurde maar kort. Maar
met het hooger onderwijs was het anders; bij ons vertrek duurde de
werkstaking nog voort, ofschoon ze op haar eind liep, en de resultaten
van het academisch jaar waren voor goed bedorven.

Men zou echter ongelijk hebben, als men om deze kleine revolutie,
die aan enkele redenen tot ontevredenheid een einde heeft gemaakt,
zich ging voorstellen, dat de studenten van Coïmbra frondeurs en
opstandelingen zijn. De geest, die onder de leerlingen heerscht,
is integendeel uitstekend, de jongelingschap is vlijtig en heeft de
bewustheid, dat in Portugal, nog meer dan elders, het goed onderwezen
zijn een verzekerde toekomst waarborgt. En als ze daarenboven jong
en wat onstuimig is, als ze er van houdt, zich te ontspannen van de
ernstige studie door luidruchtige feesten, waar de vroolijkheid harer
twintig jaren uitraast, des te beter.

Het schijnt ook niet, dat de jaren, gesleten in de
schilderachtige oude stad, bij de ouderen nare herinneringen
hebben achtergelaten. Staatslieden op gewichtige posten, ernstige
magistraten, officieren, ingenieurs, advocaten, allen, die wij hebben
ontmoet, vatten hun herinneringen samen in het uitdrukkingsvolle woord
"saudade", dat wil zeggen "heerlijk", met den melancholieken bij smaak
van schoone dingen, die voorbij zijn. Een van hen heeft eenige jaren
geleden de ervaringen van zijn jaren aan de academie geboekt in een
werkje, waarin het academische leven aan de universiteit van Coïmbra
de onderwerpen levert voor bekoorlijke schetsjes, verteld met veel
humor en geest.

Hoe vluchtig ook de behandeling is van de geschiedenis, de
organisatie, de zeden en gewoonten van de universiteit van Coïmbra,
zooals wij die in het voorgaande gaven, onze lezers kunnen er toch
een juister denkbeeld door krijgen van de stad, en zij zullen met
meer belangstelling de verschillende gebouwen bezichtigen, waardoor
ze worden rondgeleid, zoo ooit een gunstige wind hun verzeild doet
raken in die bekoorlijke stad.

Als men het station van Coïmbra verlaat of de hotels, die er
onmiddellijk bij zijn gelegen, is het eerste, dat de aandacht trekt,
de Mondego, die geheel portugeesche rivier, portugeesch van haar
bronnen tot haren mond, een onstuimig stroompje in den winter, een
kabbelend water in de warme zomerdagen, onder wilgen door stroomend
tusschen weelderig begroeide heuvels.

Rechts laat het groote klooster van Santa Clara de eindelooze
rijen van zijn vensters zien tegen den achtergrond van den
Monte da Esperanza. Daar rust in een zilveren reliquieënkast de
Heilige Koningin, een voorwerp van openbare vereering. De stad ligt
amphitheatersgewijs aan de linkerhand in een schilderachtige warreling
van klimmende straatjes, beheerscht door den toren der universiteit,
die meer dan vierhonderd jaar oud is. In de morgenuren is het in
de steile straten zeer druk; men ziet oude wagens en karren met
zware, knarsende wielen, langzaam door aangespannen ossen getrokken,
melkvrouwen, die op het hoofd de metalen waterkannen dragen, boeren
met zwarte mutsen, op kleine rosse ezeltjes gezeten, en nu en dan
een student, gewikkeld in zijn langen mantel van donkere kleur.

Men stijgt en stijgt maar steeds en gaat voorbij huizen, die
eens paleizen waren, tot men komt op het plaveisel vóór een zeer
schoon gebouw, de oude kathedraal Se Velha. De gekanteelde muren, de
contreforten, de romaansche toren geven er een indrukwekkend en streng
voorkomen aan; maar het inwendige is zoo vaak onder handen genomen en
hersteld en weer hersteld, dat er van de primitieve constructie van de
12de eeuw niets dan iets zeer ongelijksoortigs is overgebleven. Men
doet tegenwoordig pogingen, de bedroevende veranderingen, die er in
het gebouw zijn aangebracht, te niet te doen door een restauratie,
die met zorg wordt geleid en uitgaat van het verstandige initiatief van
den bisschop van Coïmbra. Maar hoe dan ook, de oude kathedraal is nog
het indrukwekkendst type van romaansche bouwkunst, dat Portugal bezit.

De nieuwe kathedraal, waar een smalle en donkere straat heen leidt,
overwelfd door een boog uit het bisschoppelijk paleis, is vooral
belangwekkend door de schoone verzameling gewijde voorwerpen, die
haar schatkameren vult. Het gebouw, dat gebouwd werd op het eind der
16de eeuw, om te dienen tot kapel voor het Jezuïetencollege, is tot
kathedraal geworden in 1772. De gevel is niet onschoon; wat de altaren
betreft, die van goud schitteren, ze zijn interessant, omdat men er de
architectuur uit den tijd der Renaissance uit kan leeren kennen, vanaf
het zuivere en rustige begin, tot de buitensporigheden van versiering,
die van slechten smaak getuigen en de periode van verval getuigen,
waarvan ook de voorste kapellen der kerk blijk geven.

De schatkamer is een zaal, waarvan men ons met zware en vele sleutels
de deur opent, die met ijzer is beslagen en door drie sloten wordt
afgesloten; er is daar een bewonderenswaardige collectie van vazen
en gewijde voorwerpen uit de 12de eeuw en ook uit volgende eeuwen,
alsook een reeks kazuifels, welker met goud omboorde zijden stoffen
aan het oog de harmonische tinten vertoonen van hun onvergelijkelijke
borduurwerken. Deze verzameling, bestaande uit voorwerpen, die aan
het kapittel hebben behoord, aan het bisdom en aan een groot aantal
kloosters, is in het bezit van enkele kostbaarheden, die in de eerste
musea der wereld zouden worden beschouwd als dingen van de hoogste
waarde om hun zeldzaamheid of om de fijnheid der bewerking. Men kan
er de zoo goed als volledige geschiedenis nagaan van de portugeesche
zilverkunst vanaf de 12de eeuw.

Van de Sé Nova komt men op het Pombalplein, waarvan het noordelijke
eind uitloopt op een terras, dat op het landschap een mooi uitzicht
biedt; hier zijn we op universitair terrein. Het gebouw, dat men aan
zijn linkerhand heeft, en waarvan de voorgevel, de dorische vestibule,
de breede, vorstelijke trap inderdaad iets grootsch zijn, is opgericht
door markies Pombal op de plaats van het Jezuïetencollege of dat der
Elf duizend Maagden; het herbergt de faculteit der geneeskunde en
die der philosophie. Het Museum voor natuurlijke historie bezit een
volledige verzameling van de fauna van Portugal, mooi tentoongesteld,
en ook van de koloniën; alles wordt geprepareerd in de aangrenzende
zalen. Na een blik op het laboratorium voor scheikunde en het hospitaal
der universiteit, dat sinds 1754 gevestigd is in de gebouwen van het
College der Kunsten en van den H. Jeronimus, na een bezoek aan het
bisschoppelijk paleis, een der zeldzame typen van een vorstelijke
woning uit de 16de eeuw, die Portugal bezit, wenden we ons naar de
universiteit. Haar gebouwen beslaan den geheelen top van den heuvel,
en zijn gebouwd rondom een aardige begroeide binnenplaats.

Daar is de ijzeren deur, die zooveel malen door de studenten is
gepasseerd, de prachtige bibliotheek met de luisterrijk versierde
zalen, waar meer dan 150 000 boekdeelen zijn bijeengebracht; daar
heeft men de zalen voor de verschillende cursussen van de faculteiten,
de zaal der plechtige samenkomsten, de kapel, waar de professoren den
eed afleggen en hun belijdenis doen van het katholieke geloof, naar de
formule, voorgeschreven door paus Pius IV in 1564, de karakteristieke
toren, die de stad beheerscht, en die onder zijn klokken ook de
beroemde klok heeft, die de Cabra of Geit wordt genoemd; daar is
eindelijk het observatorium voor sterrenkunde met de mysterieuse
instrumenten, die zoo ingewikkeld en samengesteld zijn. Daar moet
men komen, om zich van de ligging van Coïmbra rekenschap te geven,
daar moet men zijn oogen te gast laten gaan aan het droomschoone
tooneel. Rechts stijgen de kronkelende straten der stad tegen den
heuvel op; weelderige tuinen loopen naar beneden naar de Mondego
met haar heerlijke oevers, aan den horizon bieden de hoogten van den
Serra de Lavrao, wiens sierlijke golvingen in de verte verdwijnen,
aan het verrukte oog hun met lenteweelde bedekte hellingen aan.

Als men naar beneden afdaalt, heeft de Botanische Tuin in de schaduw
van zijn planten een uurtje van aangename ontspanning te bieden. Men
kan dan, de stad rondgaand door de nieuwe wijken, zich naar de
kerk van het Heilige Kruis begeven; de merkwaardige preekstoel, de
monumentale graven, de sacristie en het dichterlijke klooster van het
Zwijgen zijn belangwekkende specimina van den gothischen stijl en van
dien der Renaissance. Deze kerk behoorde bij het oude klooster van het
Sainte-Croix, waarvan de priors, zooals we reeds zeiden, gedurende drie
eeuwen kanseliers der universiteit waren. De gebouwen van het klooster
worden niet meer gebruikt en zijn ten deele in beslag genomen door
het Raadhuis; een bezoek eraan geeft niet veel belangrijks te zien.

Wat de Liefdebron aangaat, die bekleed werd door de verbeelding en door
de volkspoëzie met de droefgeestige herinnering aan Ines de Castro,
dat is een bekoorlijk doel voor een wandeling. Men gaat de Mondego
over langs een brug, van waar het gezicht op Coïmbra prachtig is,
dan voorbij de ruïnen van het oude klooster van Santa Clara, waarboven
gedurende drie eeuwen de herinnering zweefde aan Elisabeth de heilige,
en vervolgens bereikt men langs een schaduwrijken weg de Quinta das
Lagrimas, een tuin, waar de geurige oranjeboomen, met gouden appelen
beladen, bloeien en waar de beroemde fontein springt met het lustig
klaterende en heldere water. Op een gedenksteen gegrift, vertellen de
verzen van Camoëns de tragische gebeurtenis van de liefde der schoone
Ines en den trouwen Dom Pedro.

Zoo is die stad Coïmbra nog altijd het middelpunt voor letteren,
wetenschap en kunst voor geheel Portugal; de intellectueele beschaving
wordt er gekoesterd met jaloersche zorg door een keurbende van
professoren, die het onderwijs als een heilige zaak beschouwen;
de artistieke cultuur bloeit er, dank zij een school, waar al
sinds veertig jaren het onderwijs gratis wordt gegeven door den
beroemden professor Gonsalver, wiens leerlingen merkwaardig werk
voortbrengen. Terwijl de trein ons door een lachende landstreek naar
den voet der hoogte van Bussaco voert, groeten wij Coïmbra, dat een
aangename herinnering bij ons zal laten; en nu de afstand toeneemt,
voelen wij, hoeveel sympathie en belangstelling deze curieuse oude
stad bij ons heeft gewekt.

Bussaco heeft de bekoring van de schaduwrijke dreven, de groote
bosschen, de rijke verscheidenheid van tinten, de eenzame bosschages,
alles, wat tot de poëzie van een woudrijke streek behoort. Van Coïmbra
bereikt men de plaats over Pampilhosa en Luso, als men per spoor gaat,
maar het is verkieselijk, er in een rijtuig zich heen te begeven,
want het ritje is heerlijk. Van het station naar het dorp Luso,
dat in de buurt ligt, stijgt de schaduwrijke weg, die de viaduct
van den spoorweg links laat liggen, in het dal omhoog, en op dezen
schoonen dag is de koelte van het gebladerte des te begeerlijker,
omdat de zon met kracht en felheid brandt. Het dennenbosch, dat men
niet verlaat vanaf Pampilhosa heeft nu plaats gemaakt voor platanen,
en te midden van rhododendrons en rozen komt te Luso het rijtuig
aan. Sierlijke villa's liggen aan den weg, met mooie bloemperken
ervoor, en dan splitst zich de weg in tweeën.

De linksche, de kortste, gaat naar Bussaco door dicht bosch. Het
is een laan als in een park, uitstekend onderhouden, ook al omdat
de automobiel van de koninklijke familie er dagelijks of althans
dikwijls langs gaat. De weg kronkelt zich tegen den berg op onder
reusachtige ceders; men is erop aangewezen, als men per rijtuig het
hotel wil bereiken. Maar de voetganger doet beter rechts in te slaan,
waar de weg het bosch op zij laat liggen en als corniche omhoog gaat
langs en boven het dal op aanzienlijke hoogte, met bij elke bocht
de schitterendste uitzichten. Men komt weldra bij een kleine vlakte,
waar de muur uitkomt, die het "heilige woud" insluit. Onder dien naam
is inderdaad het bosch bekend, dat toebehoorde aan het oude klooster
der Carmelieters van Bussaco, zonder twijfel om de zeer strenge
bepalingen, die het moesten beschermen tegen beschadiging; een bul van
paus Urbanus VIII zou zelfs den ban hebben opgelegd aan ieder, die er
iets zou hebben vernield. Misschien was dat al te streng, maar als de
maatregel tot resultaat heeft gehad, dezen prachtigen plantengroei te
redden en voor ons intact te bewaren, moet men er niet rouwig om wezen.

Een deur, die altijd openstaat, geeft toegang tot het omheinde, en het
voetpad, dat we inslaan, stijgt onder heerlijk loover. We komen in een
echt maagdelijk woud; de eiken, de platanen, vooral de prachtige ceders
strengelen hun takken dooreen, de palmen groeien overal mild en de
boomvarens houden de stralen van de zon tegen door het fijne kantwerk
van hun bladeren, terwijl aanhoudend vogelengekweel en luid kabbelende
beekjes de bekoring van het landschap verhoogen. Het loopje heeft
ons te kort geschenen, als het pad uitkomt bij een helderen vijver,
waar een bron in uitmondt, een fonte fria, en waar in watervallen
zich een beek in neerstort, komend van de hoogten. Een dubbele trap
met groen uitgeslagen treden leidt aan elken kant der beek naar het
hotel Bussaco.

Dat hotel, dat zich er, en terecht, op verheft een zeer schoon
monument te zijn van de moderne architectuur en dat gebouwd is in den
weelderigen stijl van Dom Manuel, ligt op een terras, dat opstijgt
uit de golven van het woud. Door zijn onvergelijkelijke ligging
te midden van dien oceaan van groen, door zijn tuinen vol bloemen,
door de weelde van zijn inrichting, en, wat volstrekt niet schaadt,
door de bescheidenheid van zijn prijzen zou het hotel van Bussaco,
dat bij ieder in Portugal bekend is, verdienen ook buiten de grenzen
van dat land de aandacht te trekken. Als men bedenkt, dat Bussaco
ligt aan de directe spoorlijn van Parijs naar Lissabon, dat men er
zich dus van Frankrijk uit heen kon begeven zonder anderen last dan
het noodzakelijke overstappen in Irun op de grens, en dat na in het
geheel dertig uren sporens, die snel omvliegen, als de trein goed is,
men er reeds is aangekomen, dan betreurt men het, dat dit mooie plekje
niet door de Franschen zeer druk bezocht wordt en dat wij het in ons
land zelfs niet kennen. Men gaat het dan als een werkelijken plicht
beschouwen, de pracht ervan uit te bazuinen en het bezoek ernstig aan
te bevelen. Jonge paartjes op de huwelijksreis vinden daar juist iets,
dat voor hen geschikt is, want Bussaco is bij uitstek een plaats, om
met zijn tweeën te wandelen in de bosschen door de kronkelende paden,
onder het groen in die zoo poëtische natuur.

Van het oude klooster, dat in de 13de eeuw door de Carmelieter monniken
is gesticht, is nog slechts een kerkje over en eenige cellen, die
zijn opgenomen in de inrichting van het hotel. De gebouwen namelijk,
die het hôtel vormen, zijn zeer talrijk en omvatten dépendances, die
meer ruimte schijnen te hebben, dan voorloopig noodig is. De zaak laat
zich verklaren, doordat in het oorspronkelijk plan voor het gebouw aan
een koninklijk paleis was gedacht; door verschillende omstandigheden
kwam er niets van die onderneming, en de terreinen, die aan den staat
behooren, zijn daarna voor een hotel geëxploiteerd. De koning en de
koningin hebben altijd veel van de plek gehouden; zij kwamen er vaak
per automobiel, en daar 250 kilometer Bussaco van Lissabon scheiden,
mag men daaruit wel besluiten, dat de streek prachtig moet zijn.

Het hotel ligt niet op den top van den berg. Om dien top te bereiken,
die de Punta de Bussaco wordt genoemd, moet men gedurende bijna
een half uur een lommerrijken weg volgen; het is een gemakkelijke
wandeling; men heeft er telkens mooie uitzichten over het bosch, en
op den top ligt het schoonste panorama voor den reiziger. Van Luso in
het Noorden, dat in het groen genesteld is in een stil hoekje van het
bergland, breidt het uitzicht zich uit over den kam van het golvend
bergland van den Serra de Caramullo tot aan de zee, waar 50 kilometer
ons van scheiden; verder kan men de lijnen van het strand volgen en met
het oog in de bosschen doordringen, die overal den grond bedekken. Ook
is Pampilhosa te zien en het groene dal der Mondego, dan Coïmbra,
en voorbij Coïmbra tot verre horizons ligt daar de wijde ruimte in
de heldere lucht tot de woeste bergen van den Serra de Estrella.

De hoogten van Bussaco vormen een der eerste deelen van de bergachtige
streek van Beira. Zonder zoo belangwekkend te zijn als die van Doura,
verdient de spoorlijn van Pampilhosa naar Villar Formoso, die geheel
Beira doorsnijdt, dat men haar volgt tenminste tot Guarda. Nadat
men over de viaduct van Luso is gereden, loopt de trein over een
Cornicheweg door een bergstreek van Serra's, die deels kaal zijn,
deels met dennen begroeid. Ter halver hoogte liggen dorpjes boven
afgronden, dorpjes met donkere huizen, die sprekend aan de woningen in
sommige landschappen van Corsica doen denken. Daarna wordt de horizon
wijder en de spoorweg gaat over een vruchtbare vlakte, waar bosschen
zijn. Gedurende bijna twee uren volgen de dennebosschen elkaar op,
met ter afwisseling bebouwde gronden, en boven de groene naalden
verrijst rechts de nog besneeuwde kruin van het Estrellagebergte.

Tusschen Mangualde en Guarda is het land zeer schilderachtig, en
de weg, die langzaam is gestegen, biedt zeer schoone uitzichten
aan en mooie panorama's, vooral op het dal der Mondego en de
andere dwarsdalen. Te Gouvea is een verrukkelijk panorama te
genieten. Eindelijk ziet men Guarda verschijnen, trotsch op een hoogte
gelegen, den mantel der oude vesting werken, waar de kathedraal boven
uitsteekt, als een vooruitgeschoven schildwacht, wat het vroeger was,
op het eind der twaalfde eeuw, in den tijd, toen koning Sanchol oorlog
voerde tegen de Mooren en zijn koninkrijk versterkte en afrondde.

Als men verder dan Coïmbra en Bussaco naar het Noorden doordringt,
wordt het aanzien van het land niet veranderd, wat den algemeenen
indruk betreft; altijd dezelfde golvingen van het terrein, begroeid
met dennen, dezelfde rijke en vruchtbare dalen, dezelfde lachende
landschappen, dezelfde blauwe horizons.

Slechts nu en dan eenige variatie. De lijn van Oporto komt tot dicht
aan zee, maar bereikt toch de kust niet. Bij zeldzame oogenblikken
bespeurt men de wijde lagune, die wel wat aan de golf van Arcachon
doet denken. Ilhavo, Aveiro en Ovar, drie kleine visschershavens liggen
er aan, en daar wordt in massa de onvermijdelijke stokvisch gevangen,
waar het schiereiland veel voordeel van trekt.

Aan dezen kant is het land vlak, hier en daar ziet men duinen, en men
moet zich naar rechts keeren, om op een verren afstand de zaagtanden
te herkennen van den Serra do Caramullo of van Gralheira. Die worden al
hooger dan 1000 meter, zonder daarom de hoogste van Portugal te zijn.

De Serra de Estrella wordt tot meer dan 1400 meter hoog, en het is
niet zeldzaam of vreemd, in de lente op den weg van Pampilhosa naar
Spanje bij de toppen aardige, kleine, met sneeuw gevulde kommen te
zien, die u van verre tegenschitteren.

Men is dan in de provincie Beira, bestaande uit groote dalen en
zacht golvende ketenen, die de matelooze vlakten van Alemtejo gauw
doen vergeten. Toch behoeft het Noorden zich niet te verheffen;
de beschaving is dezelfde in Beira als in de omstreken van Beja,
en de steden zijn er niet vroolijker, noch somberder. Guarda bij
voorbeeld, dat voor hoofdstad doorgaat, is een rustig, middelmatig
stadje, op de manier van Rodez of Lons le Saulnier.

Na Guarda wordt het land weer vlak tot Villar Formosa, de laatste
portugeesche plaats, van waar men in Spanje komt, om het treurige
stadje te bereiken, Fuente San Esteban, te midden van een vlakte, die
volkomen effen is en die door haar spaanschen trots wel noodzakelijk
even verlaten als kaal moet wezen.

Bij Fuente San Esteban gaat de spoorlijn af naar Oporto en Salamanca,
waardoor men in Portugal terugkomt, door eenige minuten langs de
kust te rijden, halverwege de woeste kloof van de Agueda. Dan ziet
men slechts grijze rotsen, die opeengestapeld zijn tot een groote,
monsterachtige goot, in welker diepte de Agueda kookt. Er komen al
meer tunnels, viaducten, insnijdingen en bochten; de trein draait en
keert tusschen den wirwar, die alleen verlevendigd wordt door enkele
plekken groen, die, men begrijpt niet hoe, op de rotsen groeien.

Barca d'Alva! Men is in Portugal terug. Hier, brave reizigers, hebt
gij een goede dosis geduld noodig en bovendien een dito voorraad
levensmiddelen. Het geduld moet u helpen, om de anderhalf uur oponthoud
door te komen, die gij er moet doorstaan, en de eetwaren zullen u
doen vergeten, dat er geen buffet is op de geheele lijn, en zullen u
ook ontheffen van een verschrikkelijke verplichting. Onderweg zagen
wij namelijk een heer, medereiziger van een fatsoenlijk voorkomen
en uitstekend gekleed, een paar moten schelvisch uit zijn zak halen,
die hij in een doek had gewikkeld! Te gaan eten en de helft van zijn
maal aan te bieden aan een ander, is één voor een portugeeschen
cabalheiro; de aanbieding werd gedaan met den beminnelijksten
glimlach. Weigeren zou een beleediging zijn; aannemen was meer dan
penibel... Wat te doen? U zult zelf een besluit moeten nemen, als ge
er zult zijn.... maar neem in ieder geval zelf eetwaren mee.

Te Barca d'Alva begint weer de bekoring van Portugal. Over een lengte
van 150 kilometer volgt de weg de bochten van de Douro; nu eens ver
boven de rivier zich verheffend, dan weer geheel beneden rijdend,
raakt de trein de oevers. Het bergland, dat hier en daar steil is,
maakt het dal zoo eng, dat de wijngaarden boven elkaar op terrassen
zijn aangelegd, door muurtjes gesteund, en dat de witte dorpen aan
de hellingen schijnen geplakt.

Van Foz-Tua gaat een zijlijn naar Mirandella langs allerlei
kronkelpaden, die aan zwitsersche landschappen doen denken, door
het dal der Tua, en bereikt dan in een geheelen dag de oude stad
Braganza. Daar is men ver van alles en allen verwijderd; men is
er vergeten, verloren, dood. Te Braganza waait en sneeuwt het;
alles geeft er den indruk, dat men in een land op andere breedte is
beland, hoewel het hooge plateau den Serra da Nogueira laag doet
schijnen, ofschoon de berg 1318 meter hoog is. De stad is op een
heuvel gebouwd, die er geheel door bedekt wordt als door een muts,
waarboven de oude toren opsteekt van het fort met de door den tijd
verweerde muren. Overigens geen enkel belangrijk monument; niets,
dat de voorbijreizenden terughoudt, zoo niet het spoorwegboekje dat
doet, dat veel te weinig treinen opgeeft.

Als men Foz-Tua voorbij is, wordt het landschap meer open, levendiger
ook en bloemrijker, vooral van Regoa af. Dan ziet men niet anders
dan oranjebomen, druiven, citroen- en amandelboomen in massa over
de hoogten verspreid, als tapijten over de minder steile hellingen
van de Douro-oevers. De weg kronkelt steeds langs de rivier, die
glinstert in het licht, terwijl er langzaam de booten over glijden,
beladen met vaten. Want wij zijn het Paiz do Vinho, het land van den
wijn van het rijke Kanaän, waar men den beroemden portwijn oogst.

Tezelfdertijd dat de wijn een bron van rijkdom is, is hij ook een der
uitgezochtste van alle portugeesche wijnen, die portwijn, die alle
wijnen der wereld overtreft. In werkelijkheid is het ook maar gelukkig,
dat hij zoo lekker is, want Portugal, dat zooveel wijn voortbrengt,
is in zake verscheidenheid van wijnen wel zeer ver verwijderd van
den rijkdom van Frankrijk. De wijn van Algarvië, die van Collares bij
Cintra, die aan onzen Bordeaux doet denken, de "vinho verde" of groene
wijn van het Noorden, de portwijn, die alle verschillen in sterkte
en kunnen daardoor onderscheiden worden, maar de smaak en geur zijn
zoo wat gelijk; het bouquet van den een vindt men in den ander terug.

Bovendien is alleen de portwijn uitstekend, en de Portugeezen zijn
de eersten, om dat toe te geven, want van de Minho tot de Guadiana
blijft de flesch portwijn een tractatie overdag en bij avond, zonder
eenige mededinging te behoeven te vreezen. De echte portwijn is mooi
goudgeel, naar het bruine trekkend. Er wordt geen rooden portwijn
gemaakt, nog minder die soort, die zwart is als een drankje, en die
onder dien naam verkocht wordt aan gentlemen en cockneys in Londen.

Iedereen kent den smaak van port wijn, die veel heeft van dien
van madera. Maar men is in het buitenland nooit zeker, dat men den
echten drinkt, of men moet hem laten komen door bemiddeling van een
dier groote maatschappijen, die te Oporto zoo goed als een monopolie
hebben. De prijzen verschillen naar den leeftijd; men kan hebben van
jongen datum, die vierhonderd of vijfhonderd reis de flesch kost,
dus een gulden of een en een kwart gulden. De wijn van 1815 gaat voor
ouden portwijn door, die het edelst is en het fijnst van smaak en
hij is dientengevolge het duurst. Er is echte en valsche 1815-port,
ongelijk van prijs, als men de prijslijst op de wijnkaart van het
Grand Hotel de Porto mag gelooven. De beminnelijke oprechtheid van
de mededeeling zal den zwartgalligste ontwapenen, want er staat,
dat de Porto secco van 1815 vijf francs kost en de Porto legitimo
van 1815 vijftig francs. Er is dus geen bedrog in het spel.

Men presenteert u in Portugal portwijn als bij ons bier, limonade
of thee, bij iedereen, naar aanleiding van de meest verschillende
omstandigheden, meestal met kleine gebakjes, die bros en lekker zijn,
wat samen een allersmakelijkst proefje is. Maar wee hem, wien het is
beschoren, veel gasten te zien en veel menschen te ontmoeten; de glazen
port volgen de glazen port op, met ter afwisseling nog de portwijn
bij de maaltijden, zoodat op enkele avonden in het te zware hoofd
nachtmerries verschijnen, die een dans van glazen port brengen, zoodra
het dag is weer gevolgd door nieuwe glazen port uit de werkelijkheid.

Maar in ieder geval moet ik erkennen dat hij uitgezocht is, en dat
op een afstand gezien, als eenmaal de digestie is afgeloopen en het
brein weer opgefrischt is, de herinnering er aan een heerlijke blijft,
als aan een geurig misbruik, waaraan men ten slotte het grootste en
natuurlijkste genoegen heeft gehad.

Te Oporto beproeft men champagne te bereiden, of ten minste de
portwijnen te versnijden tot iets als champagne. De uitkomst is tot
hier toe niet zeer schitterend, omdat de verkregen wijnen niet licht
genoeg zijn, en een zware en sterke champagne is onzin.

Nadat men het Paiz do Vinho door is, verlaat de spoorlijn de Douro en
bereikt Oporto langs Renafiel, door een golvend landschap, dat goed
bebouwd is, maar er eentonig uitziet na het lange en bekoorlijke dal.

Porto of Oporto (o Porto, de haven) is met zijn bijna 200.000
inwoners de tweede stad van Portugal en de naijverige mededingster
van Lissabon. Daarvoor zijn redenen en voorwendselen genoeg te
vinden. Vooreerst is Oporto een stad, die werkt en voortbrengt, dat
is niet te ontkennen, en nu zegt men er, dat te Lissabon het geld
verkwist wordt, gewonnen in Oporto. Oporto is uit ieder oogpunt een
belangrijk middelpunt en het beklaagt zich, dat het niet een daaraan
evenredige plaats in de regeering des lands bekleedt. Lissabon
bezit een uitmuntende haven, terwijl Oporto er over ontevreden is,
dat het niet anders heeft dan zijn Douro, verbazend schilderachtig,
maar bochtig, ondiep en moeilijk toegankelijk. In het kort kan men
zeggen, dat terecht of ten onrechte Oporto de houding aanneemt van een
jongeren broeder, die zijn ouderen broer critiseert en maar kwalijk
zijn wensch kan verbergen, om des ouderen plaats in te nemen.

Ofschoon in het Noorden van Portugal gelegen, is Oporto als ons Zuiden,
warm van temperament en meer revolutionnair, en als ooit het oproer
uitbreekt, zal men eens kunnen zien, waartoe een noordelijk Zuiden in
staat is. In dien tusschentijd vreest Oporto het oproer niet, en de
republiek wordt er zoowat alle tien jaren uitgeroepen. Als de poging is
spaak geloopen, heeft men ten minste de gelegenheid behouden, om weer
opnieuw te beginnen. Als men denkt, dat het ooit gelukken zal, moeten
alle ministers, alle prefecten, alle gouverneurs uit Oporto zijn,
of Oporto zal weer tot opstanden besluiten ten gunste van de monarchie.

Met een enkel woord noemt men dat de oppositie voeren; welnu Porto
is in de oppositie. Tot hoever die oppositie gerechtvaardigd is,
daarover kan een vreemdeling moeilijk oordeelen. Het schijnt wel,
dat Oporto een weinig te ver is gegaan in de laatste manifestatie
tegen den President van den Raad, den heer Franco.

Ja, het parlementarisme werkt niet goed in Portugal; de dictatuur is
inderdaad de tegenwoordige regeeringsvorm; men kan daarover spreken
en betoogen en zich beklagen, maar de Portugeezen moesten op prijs
stellen, dat er een energiek man aan het hoofd der zaken staat,
die vast is van wil en wiens werk, evenals zijn minachting voor den
tegenstand, dien hij uitlokt, hun een opstand kan besparen. Eén goed
chirurg doet beter zijn werk dan driehonderd dokters, als hij met
vaste hand optreedt en eerlijk is. Het besluit omtrent de ophooping
van inkomens door onvervulde betrekkingen, is een eerste goede pil
voor de kwalen van den staat.

Maar wij moeten afwachten; aan de vruchten zal men den boom
herkennen. [2] En de vreemdeling, die een slecht rechter is, heeft
zich te bepalen tot toekijken en aanzien. Voor ons is het beter,
ons tot het landschap te beperken, dat rondom Oporto prachtig is.

Er is misschien nergens in Europa een schooner panorama dan van de
brug van Dom Luiz op den waterval van huizen en paleizen, die van den
top der bergen naar de Douro rolt. De bochten der rivier, die om de
vooruitspringende deelen der stad zich heen buigen en een natuurlijke
haven voor de stad vormen, bieden de grootste verscheidenheid aan;
ieder oogenblik heeft men weer een ander gezicht.

De uitzichttorens zijn overvloedig, om van al de schoone gezichten
op Oporto te genieten; vooreerst de brug, van waar men stroomop
en stroomaf ver kan zien en waar men zestig meter onder zich de
zeilschepen en de wijnbooten kan zien voorbijvaren; dan het Kristallen
Paleis, een soort van tentoonstellingsgebouw, waarbij een park met
beroemde uitzichten; de toren des Clerigos eindelijk, een slanke,
stoute klokketoren, waarvan men op het terras over alles heen kan
kijken en een feeëriek schouwspel heeft, waarbij ook de oceaan zijn
rol in het panorama op zich heeft genomen.

Natuurlijk is Oporto, dat op verscheiden heuvels is gebouwd, in het
bezit van juist zulke klimmende en dalende straten als Lissabon;
maar de oude wijken, die hier nooit door een aardbeving zijn
verwoest, hebben iets meer karakteristieks. Men heeft er smalle,
bochtige, hellende en donkere straatjes; winkels, zoo zwart, dat ze
op rooversholen lijken; antidiluviaansche plaveisels, geheimzinnige
doorgangen, lompen, die buiten hangen, en in het kort al, wat er bij
een volkrijke buurt in een oude, groote stad behoort.

De betere wijken, zooals het Dom Pedroplein, middelpunt voor het
verkeer, de San Antoniostraat, de Dos Clerigosstraat of de straat
Santa Catharina zijn even druk als te Lissabon, met een meer
eigen, plaatselijk karakter. De huizen, die bijna alle balkons en
erkers hebben, zijn van uiteenloopende typen en vertoonen niet dat
rechtlijnige in de plaatsing, dat de nieuwe wijken van de hoofdstad
iets eentonigs geeft. Ook de menigte menschen op straat is er
origineeler. Zoo loopen er alle vrouwen, en niet enkel de arme,
blootsvoets; enkele dragen kleine houten muiltjes, waar de voet even
uit te voorschijn komt en die aardig op het plaveisel klapperen. Op
de groote feestdagen, als de klokken luiden, worden de mooie spullen
omgehangen en den volke vertoond, en dan dragen de vrouwen op de borst,
die in zijde is gestoken, enorme harten en kruisen van filigraangoud,
waar de vrouwen van Minho en Douro dolveel van houden en die ze soms
in heele kluwens aan hebben. Er zijn er, die ter waarde van 200 000
reis, dat is voor vijfhonderd hollandsche guldens aan zich dragen.

Alle vervoer te Oporto heeft plaats met karren met houten
raderen, getrokken door ossen met reusachtige horens. Zulke
verdedigingswerktuigen steken sterk af bij de tengere gestalte en
de zachte oogen van de dieren die twee aan twee zijn verbonden door
een juk, dat soms fraai gebeeldhouwd is. Met uitzondering van enkele
fiacres en de trams ziet men in de straten van Oporto niet anders dan
zulke karren met bijna geheel dichte raderen, die den Bijbelschen
tijd of den tijd der Merovingers waard zouden zijn. Kolen, wijn,
groenten, bagage, alles wordt vervoerd met de ossenkar, en het is
alleraardigst, in de buurt der haven te gaan kijken naar de reeksen
van karren, die in lange rijen staan te wachten achter een verwarde
haag van reuzenhoorns, waarvan een enkele voldoende zou wezen, om
vier menschen aan te spietsen.

Evenals in vele oude en niet ruim gebouwde steden, zijn er weinig
groote tuinen in Oporto. Het Campo dos martyres da Patria en de
Quinta das virtudes zijn met het square Dom Henriquez de meest
geliefde wandelplaatsen.

Maar daarentegen biedt de stad een paar belangwekkende gebouwen. Dat,
hetwelk het meest in het oog valt, is het bisschoppelijk paleis,
dat aan de Douro staat en waarvan de groote trap monumentaal genoeg
is om de aandacht te trekken. De aangrenzende kathedraal is eerst
in romaanschen stijl opgetrokken, daarna is ze gothisch geworden,
dan rococo, en dan van de eene restauratie in de andere vallend,
is het de goedige, groote kerk geworden, met twee ver uiteenstaande
torens, die men thans vóór zich ziet. Gelukkig is er nog het klooster
met zijn bogen, die met kleurige azulejo's zijn bezet.

Het is een echt portugeesche uitvinding, die bekleeding met vierkantjes
van geëmailleerde steen (aan hollandsche tegels gelijk), waarbij
voor de kleuren alleen wit en blauw worden gebruikt. Zonder twijfel
hebben de Arabieren die soort van aardewerkfabricage ingevoerd, en de
Spanjaarden brengen die nog in praktijk; maar de vondst was, dat er
alleen van die twee meest frissche en nog wel hemelsche kleuren van het
palet werd geprofiteerd, in plaats van alle tinten van den regenboog
te gebruiken. En men moet aan de Portugeezen die eer toekennen. Zij
hebben er buitendien in uitgemunt door de oneindige verscheidenheid
der teekeningen, door de fraaie omlijsting en de edele compositie,
zoodat sommige serieën van azulejo's de belangwekkendheid en de
schoonheid hebben van tapisseriewerk, dat tegelijk onverslijtbaar en
onverkleurbaar is.

Van de moorsche bloemversiering en de arabeske is men tot geheele
schilderijen overgegaan. Tooneelen uit bekende verhalen, met personen
ter halve natuurlijke grootte, zijn erop te zien, tusschen smaakvolle
guirlanden, die tot omlijsting dienen. Zoo voeren in het klooster
van den H. Vincentius en in dat van Sé de Porto azuren ruiters in
lapislandschappen hun toeren te paard uit, en brengen in de atmosfeer
der witte gewelven iets zachts en liefkoozends, dat de dorre leegheid
vult, zonder aan de verhoudingen te schaden.

De volmaaktste azulejo's dateeren uit de 17e en 18e eeuw. Er worden
tegenwoordig nog gemaakt, maar zoowel de samenstelling als de te
donkere tinten van het blauw en de rechtlijnigheid der omtrekken
doen die nieuwere tegels ver afstaan van de fantazie en den smaak
der oude. Die van het hotel van Bussaco, die te nieuw zijn, wekken
eerder de herinnering aan een badkamer, omdat ze niet ver genoeg
zijn voortgezet en teveel het moderne realisme huldigen. Te Evora
is er een kerk, die tot aan het gewelf met azulejo's is versierd,
waarvan wij reeds de bekoorlijkheid en de groote decoratieve waarde
hebben geprezen.

In de straten zijn sommige gevels geheel bekleed met kleurig aardewerk,
maar dat zijn dan geen azulejo's; eerder een spiegelende versiering,
die zeer zindelijk is en gemakkelijk rein te houden, maar zonder
schoonheidspretentie.

Van de Sé-kathedraal gaan donkere straatjes, kronkelend als holle
wegen, maar zonder geuren van buitenlucht, naar de Douro, of wel naar
de haven. Men ziet dan van beneden de Dom Luizbrug en haar reuzenboog
verloren in een netwerk van ijzer, zoo licht en los als kantwerk,
waarop nog geborduurd moet worden.

Aan de overzijde van het water ligt de voorstad villa Nova de Gaia,
vroeger de Portus Calle, de peetmoeder van Oporto eerst en van
het koninkrijk later. Te Villa Nova dezelfde terrassen, dezelfde
niveauverschillen als aan dezen kant. Er is van die oneffenheden van
den grond gebruik gemaakt, om er de reuzenkelders in te maken, waar
de portwijn van eiken leeftijd, ieder merk en elke hoedanigheid, in de
duurzame gelijkmatige koelte der dikke gewelven wacht op het oogenblik,
waarop hij zal worden ingescheept naar alle landen der wereld.

Er worden intusschen nog veel andere dingen ingescheept; vooreerst
landbouwproducten uit den omtrek en dan veel leder, zijde en alles
wat het nijvere Oporto voortbrengt, zonder nog te gewagen van de
handschoenen en de juweelen.

De kaden der stad worden omzoomd door kleine winkeltjes,
waar in een primitieve uitstalling tomaten schitteren of gouden
oranjeappelen. Niets levendiger en vroolijker en kleurrijker dan deze
oevers, waarboven zich de huizenzee verheft en die bespoeld worden door
de Douro met haar zandig water, dat soms woelig en onstuimig wordt
of met groot geweld de sneeuw afvoert, die het oude Castilië haar
van de bergen toevoert of den overvloed der wateren van Tras os montes.

Vlak bij het water, waaraan hij zijn glorie te danken heeft,
is geboren koning Hendrik, Dom Henrique, de groote infant, zoon
van Johan I van Aviz, dien wij Hendrik den Zeevaarder noemen. Hij
heeft nooit zelf gevaren of ten minste zeer weinig, maar hij heeft
uitgerust en voorbereid en bevolen die groote ontdekkingsreizen, die
de menschen geleid hebben naar de Kaap, naar Indië en naar Brazilië,
waar de portugeesche vlag fier uitwoei. Een indrukwekkend monument
is voor hem opgericht in den kleinen tuin, waar de Beurs te vinden is.

De Portuenses zijn zoo trotsch op hun Beurs, dat het jammer zou wezen,
er niet over te spreken. Het is een modern gebouw, massief en zwaar,
in dien "bankiersstijl" opgetrokken, waar onze tijd zijn eer in
stelt. De trappen zijn vorstelijk en van prachtig soliede gesteente;
het middenplein is ruim en licht; er zijn comfortabele kantoren,
goed geparketteerde zalen voor vergaderingen, die zware houten
lambrizeeringen hebben en stralen van electrisch licht; koningen en
koninginnen, belasterd door leelijke portretten, hangen er aan de
wanden in opzichtige lijsten. Maar het voornaamste, het heiligdom,
de mihrab van dezen tempel voor den handel, is de moorsche zaal. Zij
wordt u het laatst vertoond, als een apotheose, en er loopen koorden
een eind van de wanden, die den profanen bezoeker beletten, het
prachtig ingelegde midden van den vloer te ontheiligen. Helaas! De
schreeuwende kleuren, het al te duidelijk zichtbare pleister, de
gewone vensterglazen, de ongelijksoortige weelde der détails gelijken
in het geheel niet op het Alhambra, dat men de pretensie heeft gehad,
te willen navolgen. Het geheel zou beter passen bij een Casino van
een drukke badplaats, dan voor een paleis, dat menschen van smaak
moet bevredigen. Maar mogelijk was dat ook slechts de bedoeling,
en als men er het symbool in heeft te zien van de millioenen, die
Oporto aan een dergelijk paleis kan besteden, zal men moeten erkennen,
dat inderdaad die zaal schatten gelds heeft moeten kosten.

Andere weelde! De kerk van den H. Franciscus, die dicht in de buurt is,
met haar vieil or, haar prachtig uitgesneden altaarbladen en allerlei
andere antiquiteiten, is op andere manier indrukwekkend. Zij is een
wondermooi symbool van de ornamentale weelde, die de Portugeezen van
ouds in hun kerken wisten ten toon te spreiden, zonder dat de goede
smaak er door werd beleedigd, zonder tot de uitersten van kleur te
vervallen, die in onze dagen zoo dikwijls de harmonie verstoren.

In de Das Floresstraat, de straat der juweliers, die de groote gouden
harten verkoopen en de zware filigraankruisen, is de kerk Nossa
Senhora da Misericordia, waar de sacristie een schilderij bevat,
de Levensbron, dat zonder bewijs wordt toegeschreven aan Grao Vasco,
den beroemdsten der oude portugeesche schilders.

Men heeft dezen kunstenaar op één lijn willen stellen met de gebroeders
Van Eyck en Van der Weide. De authentieke schilderijen van zijn hand
kunnen daarop het beste antwoord geven. Oudtijds, even goed als heden,
hebben de portugeesche schilders de teekening te zeer verwaarloosd,
dan dat zij op gelijken voet kunnen worden behandeld met de groote
meesters, vooral met die uit de hollandsche school. Er is altijd bij
hen iets onvoltooids, iets verwaarloosds, dat hun kracht van vinding
benadeelt. Het lissabonsche museum geeft, wat de ouden betreft, en
de versiering der Armeria voor die van heden, op dit punt bewijzen
genoeg aan de hand. De officiëele portretten zijn van een flauwe en
karakterlooze teekening, tenminste als men enkele weinige uitzondert,
bijvoorbeeld dat van Dom Carlos van Souza Pinto, dat in het raadhuis
te Oporto hangt.

De beeldhouwkunst komt wat beter voor den dag; maar het onderwerp zou
ons te ver voeren. Laat ons alleen zeggen, dat de Portugees uitmunt
in caricaturen, waarbij hij veel geest toont met een volmaaktheid
van teekening, dat men er zich over verbaast die alleen in dat genre
te vinden.

Langs de zee, tot op twee of drie mijlen van Oporto, vindt men een
alleraardigst stadsgedeelte. Men kan er het schouwspel van de wijde
zee genieten, die in schuim uiteenspat tegen de klippen. Van San Joao
de Foz, aan de monding der Douro, tot Matosinhos is de weg, waar een
tram langs rijdt, bezet met prachtige villa's, waar badgasten wonen,
zoodra maar de zomer in het land komt. Een bosch, dat zich er achter
uitstrekt, geeft gelegenheid voor mooie wandelingen.

Aan het eind van die badplaats heeft men de haven van Leixoes
aangelegd, een groot, kunstmatig bekken, ingesloten door twee pieren,
waar de groote stoombooten aanleggen, die te veel diepgang hebben,
om de rivier te kunnen invaren. De inrichting van die nieuwe haven
wordt van dag tot dag verbeterd; er is bijvoorbeeld een inrichting
tot ontsmetting ten gebruike van de passagiers, die uit warme landen
komen, alles in de uiterste perfectie.

Niet heel ver van daar heeft het toeval ons tegenwoordig doen zijn
bij het feest van Nossa Senhora da Hora, Onze Lieve Vrouwe van het
uur. Dat uur is de verlossing voor jonge moeders. Die komen er vóór en
na dien tijd bidden en danken. Het is er altijd vol van vrouwelijke
pelgrims. De kleine kerk in het open veld schittert van het licht
der kaarsen, door de vrouwen geofferd, door haar, die nog moeder
moeten worden en door de slanke schoonen, die het uur reeds hebben
doorgemaakt. Buiten zijn tenten van zeildoek, waar gedronken kan worden
en waar kleine voorwerpjes van aardewerk worden verkocht, en eetwaren,
vooral moten visch, die uit het heete vet worden gehaald. Zoowel
geloovigen als ongeloovigen eten daar met den grootsten smaak hun
visch, en als dan het uur heeft geslagen, namelijk het uur van vertrek,
stort men zich op de trams, die midden door de feestdrukte rijden met
een haast, waar onze metro eenig denkbeeld van geeft, als het kermis
is te Neuilly.

Laat ons Oporto vaarwel zeggen met de mededeeling, dat de hotels
er uitmuntend zijn, met uitzondering natuurlijk weer van de bedden,
die door niets verzacht worden.

Als men den tocht naar het Noorden voortzet, door de provincie Minho,
is men wel echt in den tuin van Portugal, buiten aanmerking gelaten,
dat eigenlijk geheel Portugal een tuin is. Denk u het rijkste en
groenste deel van Normandië, de fluweeligste weiden, de liefelijkste
dalen, de weelderigste landbouwgewassen, de helderste stroomende
wateren, en ge hebt een voorstelling van dit verrukkelijke land.

Zelfs de wijnstok, die elders een eentonig gezicht oplevert, is hier
een element van eenvoudige versiering in virgiliaanschen trant. Boomen
van allerlei soort staan langs de wegen, overschaduwen de melkerijen
en wekken de verbazing over hun overvloedig gebladerte. Als men
dan nader treedt, ziet men, dat de stam dubbel is, en dat een dikke
wijnstok opklimt tegen den boom tot in de hoogste takken en er zich
vasthecht. De bladeren mengelen zich in die mate door een, dat men
niet kan zeggen, of een olm of een plataan misschien druiventrossen
voortbrengt, dan of mogelijk de wijnstok zich tooit met olmen-
of plataanbladeren.

Om het genot der reis nog te verhoogen, zijn de spoorwegwaggons in het
Noorden gemakkelijk tot verfijning toe; de stations liggen in boschjes
en zijn uiterst zindelijk naar portugeeschen trant. De kleur zelfs,
waarnaar onze oogen van Latijnen zoo graag zoeken, is niet afwezig;
daar zorgen de boeren voor. Allen hebben in de hand een soort van
zak, die naar de behoefte meer of minder groot is, maar die altijd
vervaardigd wordt van een kleurige stof, zoodat de menigten op de
stationsperrons er niet zoo donker uitzien, zoo vuil en zoo weinig
aantrekkelijk als op de meeste andere plaatsen. De een heeft een
rooden zak, de ander een heldergelen, of een met oranje strepen
of purperen lijnen, of wel met ruiten van een verblindend groen,
waardoor een amusante bontheid ontstaat.

Als men eenmaal Santo Tirzo voorbij is, beroemd om zijn mooie vrouwen
en zijn sieradiën, verandert het landschap. Er gaapt een kloof,
waar een bergstroom in gromt; de zeer steile hellingen bestaan uit
rotsblokken van graniet, waar dennen tusschen groeien; daarna wordt
de kloof weer een ruim dal; de weg slingert zich door bosch, en men
houdt stil bij Guimaraes.

Dat is een heel oude stad, waarboven de ruïnen oprijzen van het
kasteel, waar Alphonsus, de eerste koning van Portugal werd geboren,
de half fransche vorst, zoon van Hendrik van Bourgondië. Maar even
goed als een stad uit de geschiedenis is het ook een stad, waar de
legende zich mee heeft bemoeid. Was het niet hier, op dezelfde plek,
waar de kerk van Nossa Senhora da Oliveira staat, dat de Westgoth
Wamba er slechts in wilde toestemmen, de kroon aan te nemen, die
hem werd aangeboden, als zijn wandelstok wortel zou schieten en
zich met bladeren zou tooien? De ouden hebben dien nog gezien, den
eerwaardigen ouden stok van olijvenhout binnen zijn rasterwerkje. Door
onze twijfelzucht afgemaakt, is de wonderstok al lang verdwenen.

Te Guimaraes geeft alles den indruk van exotisme en oudheid. De
vensters der huizen, die breed zijn en kunnen opschuiven, schijnen
uit een hollandsche of engelsche stad afkomstig, terwijl het klooster
van Santo Domingo een menigte oude beeldhouwwerken bevat, niet enkel
romeinsche maar iberische, dus zoo oud, dat men er geen datum aan
durft geven, en afkomstig uit Citania, waarvan de overblijfselen nog
te vinden zijn op enkele mijlen afstands van Guimaraes. Men moet flink
klimmen om er te komen, over geitenpaden, maar men wordt rijkelijk
beloond voor zijn moeite. Vooreerst vindt men er niemand, want de
Cook's toeristen hebben een supreme minachting voor zulke afgelegen
plaatsen; verder ziet men de heele provincie vóór zich liggen, in
tien opeenvolgende plannen van bergen en dalen, waar al het blauw,
waarover de schepping beschikt, in zijn verschillende tinten is
vertegenwoordigd, vermengd met het teederste groen, dat men zich maar
denken kan. De verspreide dorpen zijn niet te tellen in de dalen,
die tot Penafiel op elkaar volgen, welke plaats men op twaalf mijlen
afstands in een gaping ziet liggen.

Wat de ruïnen betreft, die zijn merkwaardig, maar niet uitgestrekt;
het zijn muren in een vierkant of in een kring, nauwelijks boven
den grond uitkomend en dan op de punt van de landtong de aanwijzing
van kleine huizen en straten, nog herkenbaar aan het plaveisel. Geen
enkel spoor van paleizen of belangrijke gebouwen; het weinige, dat aan
kunst deed denken en dat men heeft kunnen vinden, is naar Guimaraes
gebracht. Zeker waren de Iberiërs, die dit dorp hebben aangelegd,
nog halve wilden, om er niet meer van te zeggen. Maar ze wisten in
ieder geval wel een mooi plekje te kiezen.

Bij het naar beneden gaan hoorde ik een vreemd geluid, en ik
bespeurde, dat het uit een kerkje kwam aan den voet van Citania. Het
was Hemelsvaartsdag; het dorp was naar de mis, en ik trad binnen. Van
mijn leven zal ik dat orkest niet vergeten, dat bestond uit een viool,
een trombone en een clarinet. Het maakte een geweld van belang en was
verschrikkelijk valsch, en het was bepaald een wonder, hoe zoo weinig
instrumenten zoo oorverdoovend konden werken, dat de geloovigen,
die uit volle borst zongen, er niet boven uit konden schreeuwen. Het
was tegelijk helsch en naïef en belachelijk; maar de overtuiging en
de ijver van die brave menschen maakten alles goed.

De mannen zaten vooraan bij het koor, en de vrouwen in een
samengedrongen massa vulden de overige gedeelten van de kerk en lieten
op den rug gezien haar hoofden bewonderen, gehuld in een eenvoudigen
doek, in tweeën gevouwen en onder de kin vastgebonden. Nu waren die
hoofddoeken ook een orkest, maar van warme en afwisselende tinten,
waardoor men de cacophonie van het andere vergat. Voor het overige
gaven alle aanwezigen de blijken van het vroomst geloof en ze bleven
knielen op de steenen gedurende de geheele mis.

Bij de deur van de kerk stapte ik weer in het rijtuig en in een uur was
ik te Braga, na gereden te hebben door het bescheiden zwavelbadplaatsje
Caldas de Taïpas.

Braga is alweer een oude en eerbiedwaardige stad, de deken der
steden van het koninkrijk in godsdienstige, politieke en sociale
beteekenis. In de donkere kathedraal rust onze Hendrik van Bourgondië,
waardoor tusschen de Portugeezen en ons nog een soort van neefschap
bestaat. De aartsbisschop van Braga is primaat van Portugal en beweert
het te zijn van het geheele iberische schiereiland, in spijt van
Toledo, dat aan Braga het eigendomsrecht op den H. Johannes betwist,
die de stichter moet geweest zijn van de beide bisdommen. De
Spanjaarden hebben aan Braga het primaat-generaal toegekend,
toen zij over Portugal heerschten, maar, eenmaal uit het land
verdreven, kwamen ze op dat besluit terug en brachten op Toledo het
primaat-generaal over, dat maar tijdelijk aan Braga heette geschonken
te zijn. Tegenwoordig zijn er twee primaten, en niemand is jaloersch.

Braga was herhaaldelijk de hoofdstad; eerst in den nacht der
tijden, daarna aan het begin der monarchie. Het is thans een
welvarend, levendig stadje, waar men veel doet aan het bewerken van
edelgesteenten, en waar de bevolking bijzonder vlijtig en vriendelijk
is. De straten en de huizen hebben er hetzelfde noordelijke voorkomen
als te Guimaraes, hetgeen verklaard wordt door de drukke aanraking
met Holland in het verleden, in den tijd der reizen en der groote
krachtsuitoefening van de vloot.

In Portugal is het in het Noorden en in het Zuiden al even heerlijk
in de openbare tuinen; men ziet slechts bloemen en frisch groen, met
die aardige manier, om overal klimplanten tegen de boomen te laten
opklimmen, vooral veel rozen. Er zijn rozenpriëelen, randen van rozen
en tot lanen van rozen, want de palmboomen worden overal omstrengeld
tot in de hooge kronen door de edelste der bloemenkoninginnen.

Aan den Jardin Public van Braga komen de vensters uit van het
voornaamste hôtel der stad. Er zouden openbare bals in de vertrekken
kunnen worden gegeven, zoo ruim zijn ze. De behandeling is er
uitstekend; er wordt lekker gegeten; maar aan deze kleine reclame
moet een waarschuwing worden toegevoegd, namelijk aan de lusitanische
hôteliers, dat ze zich eraan moeten gewennen de tarieven van de
koetsiers, die in de buurt de bezoekers rondrijden, te kennen
en eenvoudig op te geven; laat men ze desnoods in de vestibule
ophangen. Op die manier zullen ze niet den schijn op zich laden, van
door lange samensprekingen, als ze eenvoudig hebben te antwoorden,
den prijs te laten afhangen van het voorkomen der gasten, hetgeen
altijd een onpleizierigen indruk maakt. De maatregel zou buitendien
heel natuurlijk wezen, daar de prijzen over het algemeen in Braga
niet te hoog zijn.

Zou er ook niet iets op gevonden kunnen worden, dat men aan tafel
een servet kreeg, die wat grooter was, en vorken en lepels, die
ook wat minder microscopisch waren en dan ook nog suiker anders dan
in poedervorm? Men krijgt geen stukje suiker te zien in Portugal,
en lieve hemel, er zijn soms verbazende hoeveelheden suiker noodig,
om een kop koffie zoet te maken.

De klassieke wandeling van Braga is de Bom Jezus, een soort van
pelgrimstocht naar een kerk op een hoogte, een kleine mijl van de stad
verwijderd. De weg erheen is als een pad uit een sprookje, een reeks
van steenen treden, die twintigmaal in het rond loopen tusschen veel
hekken en leuningen en balustrades en zuilen en die een wonderlijk
boeiend effect bereiken.

Het koele water ruischt aan alle kanten tot rondom de zuilen, in
welker binnenste het is opgevangen, om weer naar buiten te komen
door gootjes. Bij elke schutting is er een koepeltje, waarin men
met levensgroote beelden een tooneel uit het lijden van Jezus heeft
voorgesteld. De muren van de gebouwtjes zijn beschilderd; echte
planten groeien hier en daar, en zelfs heeft men in sommige van die
nagemaakte landschappen bronnen aangebracht, die echt vloeien. Enkele
der beelden hebben een merkwaardige uitdrukking; maar de meeste zijn
van een gekunsteldheid, die ruw aandoet, zonder nog te spreken van
de nieuwe kleuren, die het effect bederven.

Een andere mooie, maar zeer lange wandeling, die men van Braga uit
kan doen, is die naar Caldas de Gerez, een badplaats op tien mijlen
afstands in het gebergte, op de spaansche grens. Men gaat er heen
ondanks de verre reis, want behalve de geneeskracht van het water heeft
de plaats het voordeel, dat het dal diep en schoon is, te vergelijken
met wat het allerbest is in onze Vogezen en onzen Jura. En daarginds
klaagt men niet over de lengte van den weg, die een element is van
oefening en vroolijkheid. Zoo komen in Juli de boeren uit Spanje naar
Gerez en leggen de 22 kilometer al dansend af. Zooals zich laat denken,
is het geen water, dat ze bij aankomst drinken.

Daarna keeren wij naar Braga terug, om Vianna de Castello te bereiken,
een klein bekoorlijk havenstadje, beheerscht door een groenen berg,
waar de Portugeezen, waardige zonen der Iberiërs, een hôtel hebben
neergezet te midden der bosschen en met uitzicht op den Oceaan.

In het oude Lusitanië bestaat er naast het heldendicht van Camoëns
een ander episch groot gedicht, dat de geschiedenis van het land in
steen heeft geschreven, dat is de historie van Portugals kloosters,
Alcobaça, Batalha, Thomar en Belem. Over het klooster van Batalha
heeft de vicomte Jean de Condeixa een studie nagelaten, die ons de
gelegenheid geeft aan zijn hand iets van dat klooster te vertellen.

Een andere Portugees, de heer Vieira Guimaraes, heeft een geschiedenis
geboekt van de orde der Jezuïeten, tevens een lofspraak voor
het klooster van Thomar. Sommige monumenten hebben de eer gehad,
aanleiding te zijn geweest tot monographieën, die dikwijls te kort en
te vluchtig zijn; van andere zijn slechts enkele steenen overgebleven,
zooals die van Cellas, die nu in het museum te Coïmbra worden bewaard.

Het is te hopen, dat het volk en de regeering met groote zorg ervoor
waken, dat die oude dingen bewaard blijven. Cellas is gesloopt; anderen
kunnen verdwijnen, en het moet gezegd, tegelijk met de geschiedenis
verdwijnt er in zoo'n geval ook rijkdom. Als ooit het land mocht beven
onder politieke woelingen, die elders zooveel wonden hebben geslagen,
zouden er redders moeten opstaan, die in stand hielden wat behouden
bleef en het wilden redden zoo niet van den hamer des sloopers,
dan toch voor vergetelheid en onverschilligheid, die even erg zijn.

Bij zulk een onderwerp als de kloosters van Portugal moet men wel
geschiedenis geven, en om te beginnen gaan wij naar Alcobaça, waar
we ons haast onder landgenooten voelen.

De stichting dier abdij is zoo goed als het begin van Portugal.

In de elfde eeuw was de graaf van Portus Calle of Oporto afhankelijk
van het koninkrijk Castilië. De strijd tegen de Mooren woedde toen
hevig, en werd gevoerd als een soort van kruistocht, waaraan men van
overal kwam deelnemen. Toen kwam tegen het eind dier eeuw een fransch
vorst, Hendrik, vierde zoon van den hertog Robert van Bourgondië,
kleinzoon van den franschen koning en achterkleinzoon van Hugo Capet,
zijn diensten aanbieden tegen de ongeloovigen. Hij werd goed ontvangen
en het aanbod werd aangenomen, en hij was zoo dapper en zoo gelukkig
in dien strijd, dat Alphonsus VI van Castilië hem uit dankbaarheid
de hand schonk van zijn dochter Theresa en het graafschap Porto-Calle.

Hendrik van Bourgondië nam onmiddellijk bezit van zijn domein en
vestigde zich op het kasteel van Guimaraes, waar een zoon werd geboren
in 1110. Deze, Alphonsus, was de held van Ourique en de eerate koning
van Portugal.

Wij hebben elders gesproken over de zegepraal en over den overwinnaar,
die gekozen werd of zichzelven liet uitroepen tot koning van de nieuwe
verovering. Het ging echter niet gemakkelijk. Vooreerst is de beroemde
bijeenkomst te Lamego, waar hij tot koning zou zijn uitgeroepen,
onder sterke verdenking van een legende te wezen, waaruit volgt,
dat de kroning door den aartsbisschop van Braga met de kroon der
Westgothen op zijn minst problematiek wordt.

In elk geval moet men bedenken, dat de koning van Castilië, welke
verplichting hij ook moge gehad hebben tegenover den vader van
Alphonsus, de verheffing van zijn vazal met leede oogen aanzag. Er
rezen moeilijkheden, protesten, bedreigingen. Toen herinnerde
Alphonsus, die uit kinderlijken eerbied den bijnaam van Henriquez had
aangenomen, zich, dat hij aan de Bourgondiërs verwant was. Hij liet
den grooten abt Bernard van Clairvaux zelven voor zich optreden, en
deze wist van den paus gedaan te krijgen, dat het nieuwe koninkrijk
erkend werd, en van toen af protesteerde niemand meer.

Daaruit volgde, dat Alphonsus I Henriquez, koning van Portugal,
slechts wisselde van suzerein, maar zijn nieuwe heer was gemakkelijker
te dienen dan den eerste. Inderdaad moest hij enkel jaarlijks een
schatting van vijftig goudstukken storten aan de abdij van Clairvaux.

Het bleef daar niet bij; na de inneming van Santarem, veroverd op de
Mooren, welke plaats had op 15 Maart 1475, besloot hij een abdij van
de orde te stichten, waar Bourgondië hem de eerste geestelijken voor
zou leveren.

Dat was Alcobaça.

De ligging is prachtig bij de samenkomst van twee dalen, dat van
de Alcoa en dat van de Baca, waar de naam van is afgeleid. Van het
station van Vallado komt men er, door de heldere Alcoa te volgen
langs een kronkelenden weg van een kleine twee mijlen, die langzaam
stijgt tusschen boschjes en groen en aan de dalen van Normandië doet
denken. Men kan er ook heengaan langs den weg, die van Leiria over
Batalha gaat over een met dennen beplant plateau.

Zoodra men is aangekomen op de markt van de kleine nette stad,
ziet men eerst vóór zich de eindelooze gevels van het klooster,
waar alle stijlen van de voorbijgegane eeuwen in schijnen te zijn
vertegenwoordigd.

De muren, die hun rijen vensters vertoonen over een lengte van meer
dan tweehonderd meter aan elke zijde van het vierkant, hebben niets
karakteristieks. Er is iets onvoltooids in, dat niet aangenaam aandoet.

De kant, waar de kerk is gebouwd, is in beteren staat. Men heeft daar
een trap van zestien treden, breed en massaal, leidend naar een ruim
bordes. Het zou indrukwekkend kunnen zijn, als de kerk niet alles
verdrukte onder haar onrustig rococo uiterlijk, met de opeenhooping
van arabesken en luidruchtige versieringen. Een overladen voorgevel
ontneemt aan de kerk alle harmonie. Meer dan elders is hier weer het
rococo een der verschijningsvormen van het vandalisme, als een ziekte,
die de lijnen wegdoezelt en de vormen doet verdwijnen.

Het inwendige van Alcobaça is niet beter. Er is schoon en oud gothisch
werk, maar alles gaat schuil onder ongemotiveerde versieringen.

En nadat men heeft gedwaald door de vijftig duizend vierkante meters
van de oppervlakte van het klooster, door de twee kilometer van
de gangen, onder overweldigend groote schoorsteenen en eindelooze
gewelven, keert men toch tot de kerk terug. Daar kan men een andere
bladzijde geschiedenis lezen, vermengd met legende en liefde en
gruweldaden.

Op de twee sarcophagen van wit marmer, die tegenover elkander zijn
neergezet, en bijna gelijk zijn, rusten, de een op dreigende leeuwen,
de ander op wonderlijke sfinxen gebeiteld, aan den eenen kant koning
Peter en aan de andere zijde zijn vrouw, Ines de Castro.

En die beide namen roepen een gruwelijk drama voor den geest. Tegen
het midden van de 14de eeuw huwde de infant Dom Pedro, zoon van
koning Alphonsus IV, Constantia Manuel, dochter van den hertog van
Penafiel. De jonge vrouw had met zich meegenomen haar nicht, Ines
de Castro, die zoo schoon en trotsch was, dat men haar den bijnaam
gaf van Collo de garza, dat is reigersnek. Dom Pedro werd verliefd
op haar en huwde haar eenige maanden na den dood van zijn vrouw. De
gebeurtenis had plaats te Braganza, vóór den bisschop van Guarda,
maar als bijzonderheid werd later opgemerkt, dat toen men er de
zekerheid van moest hebben, geen enkele getuige meer te vinden was,
terwijl de vorst zelf zich niet meer den juisten datum herinnerde.

In het kort, het hof, dat den invloed van de schoone Ines moe was,
wist koning Alphonsus IV te overtuigen, dat zij ter dood moest worden
gebracht. Edellieden van goeden wille boden zich aan, om de vertraging
en het schandaal van een geregelde procedure te ontgaan.

De koning begaf zich, toen dom Pedro op reis was naar Coïmbra, waar de
prinses woonde met haar kinderen in het klooster Santa Clara. Hij begon
met haar te overreden van haar gemaal afstand te doen, van den in de
toekomst haar wachtenden troon, kortom van alles, er bij voegend dat,
als zij niet toestemde, haar leven gevaar liep. Of zij zich trachtte
te verdedigen, kan men zich voorstellen. Als men Camoëns mag gelooven,
gelukte het haar na een lang en pijnlijk gesprek den koninklijken
wil te doen buigen. Alphonsus IV, die genoeg van den tegenstand had,
keerde terug, toen de hovelingen, wien deze ontknooping niet naar
den zin was, tot daden overgingen en de ongelukkige vrouw met hun
degens doorstaken. Men kan nog aan de Liefdebron, bij Coïmbra, de
roode steenen zien, die, naar de legende wil, gekleurd zijn door het
bloed van het slachtoffer.

De infant was woedend over den moord, maar wist zijn woede eerst te
verbergen, tot hij, koning geworden, op ondubbelzinnige wijze zijn
wrok koelde.

Voorzichtiglijk waren de moordenaars ten getale van drie, naar
Castilië gevlucht. Koning Pedro liet er zich twee van uitleveren,
de derde Pacheco had zich aan alle vervolging weten te onttrekken. De
beide moordenaars werden naar Santarem gevoerd, dat toen residentie
was. Er werd een schavot opgericht, en de moordenaars stierven er
onder vreeselijke martelingen.

Het klooster Batalha dateert van 1385. De gekozen plaats valt niet te
prijzen. Het hoekje in een dal schijnt eerder uitgezocht, omdat het
gemakkelijk toegankelijk was en omdat men er veel water had, wat een
gemak opleverde voor de monniken, dan om de gebouwen schoon te doen
uitkomen. Toch is het een prachtig bouwwerk met smaakvolle versiering
van beeldhouwwerk, als de fijnste kant. Het is een meesterwerk,
dat aan de kerken van Milaan en Sevilla herinnert.

Wie Portugal bezoekt verzuimt evenmin een bezoek te brengen aan Thomar,
weer een bedrijf uit de historie, ook die van de kunst. De toeristen
gaan zelden naar Thomar, hoewel het maar enkele kilometers verwijderd
is van Payalvo aan den spoorweg naar Oporto. Het was een oude vesting
van de Tempelridders, die er een kapel hadden gebouwd naar het model
van de moskee van Omar.

Dan wint Belem het in aantal bezoekers, het klooster dicht bij
Lissabon, dat ter herinnering is opgericht aan de ontdekking van Indië
en de reis van Vasco de Gama. Het is het beroemdste der portugeesche
kloosters. De gevel kan ingedeeld worden in vijf deelen, alle van
rijke gothische kunst. Rijkdom van sieraden is het hoofdkenmerk van
het klooster te Belem; het lijkt meer op een overdadig weelderig
paleis dan op een ernstig gebouw, maar prachtig blijft het.

Ook om de kloosters zou men meer naar Portugal moeten gaan. Het blijft
onbegrijpelijk, dat het land niet veel drukker wordt bezocht. Goede
verkeersmiddelen, de uitstekendste hôtels, schoone monumenten, een
heerlijk klimaat, afwisselende landschappen, zon, bloemen en goede
wijn, wat wil men meer!



AANTEEKENINGEN


[1] Van die reis krijgt men, zooals de lezers van de reisbeschrijving
van den heer Craandijk in onze nommers van 1 en 8 Februari nog hebben
kunnen lezen, ongeveer 1000 voor een rijksdaalder, want een real is
ongeveer een kwartcent; dus is een jaarabonnement voor een badkamertje
in Monchique f 12.50 van ons hollandsch geld.

[2] Hoe tragisch klinkt dat na het gebeurde van 1 Februari. Vert.





*** End of this LibraryBlog Digital Book "In Portugal - De Aarde en haar Volken, 1908" ***

Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.



Home