Home
  By Author [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Title [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Language
all Classics books content using ISYS

Download this book: [ ASCII | HTML | PDF ]

Look for this book on Amazon


We have new books nearly every day.
If you would like a news letter once a week or once a month
fill out this form and we will give you a summary of the books for that week or month by email.

Title: In het bergland van Tripolis - De Aarde en haar Volken, 1906
Author: Mathuisieulx, A. de, 1860-
Language: Dutch
As this book started as an ASCII text book there are no pictures available.


*** Start of this LibraryBlog Digital Book "In het bergland van Tripolis - De Aarde en haar Volken, 1906" ***


In het bergland van Tripolis.

Naar het Fransch van A. de Mathuisieulx.


Mijn eerste onderzoekingstocht in Tripolis in 1901 was maar zeer
onbeteekenend geweest door opgekomen politieke moeilijkheden. Gelukkig
heb ik daarna nog twee reizen kunnen doen, namelijk in 1903 en 1904,
waarbij ik een veel uitgestrekter gebied heb kunnen bezoeken en meer
op mijn gemak dit deel van Afrika heb bestudeerd, dat tot hiertoe
nog zoo weinig bekend is. De onderzoekingen, in het geheele vilayet
ingesteld, tot de streken, behoorend bij Fezzan, worden in dit
verhaal weergegeven.

Den 20sten Maart 1903 verliet mijn karavaan Tripolis bij het aanbreken
van den dag. Ik had buiten mijn eigen personeel den ouden Arabier
Hammer meegenomen, die mij reeds in 1901 had vergezeld, en dan den
jongen Maltezer Pepino.

Wij sloegen ons eerste kamp zes kilometer ten westen van Tripolis
op, te Gargaresj, opdat onze lieden veel tijd ervoor zouden hebben,
want ze waren nog nieuwelingen in het werk, dat natuurlijk in den
beginne met veel misgrepen en onhandigheden gepaard gaat. De tenten,
de keuken, alles was in orde, toen de leden van het Consulaat-Generaal
van Frankrijk ons in den namiddag een bezoek brachten voor een laatste
afscheid. Daar mijn landgenooten den wensch te kennen hadden gegeven,
hier te dineeren, zette de fezzansche kok hun een vrij bescheiden
maal voor, dat echter door hen op de vriendelijkste manier tot gul
en hartelijk onthaal werd gestempeld.

Toen de bedienden den volgenden morgen het kamp opbraken onder het
oppertoezicht van Pepino, bracht ik een bezoek aan de omstreken en
aan een dubbel graf van hooge antiquiteit, dat kort geleden gevonden
was in een onderaardsch vertrek. Dit monument, met fresco's versierd,
werd gebouwd door een weduwe, Arisuth genaamd, voor haar man Juratanus
en voor haar zelve. De namen van de bedoelde personen verraden reeds
hun afrikaansche afkomst, en wel een numidische voor den echtgenoot
en een semitische voor de vrouw. Zooals zoo dikwijls gebeurt bij
archaeologische ontdekkingen, hebben de opschriften van dit graf het
mogelijk gemaakt,  een belangwekkend punt uit de geschiedenis op te
helderen. De heer Clermont Ganneau heeft er het bewijs in gevonden van
de opneming der vrouwen in de heidensche secte van Mithra. Mevrouw
Arisuth bekleedde daarin een eereplaats en had recht tot deelneming
aan de godsdienstige feesten. Tot nu toe had men gemeend, dat alleen
mannen tot den dienst van Mithra werden toegelaten, dien machtigen
arischen godsdienst, welks wieg dezelfde is als die van het gansche
menschengeslacht, en die zich over de geheele wereld heeft verspreid
gedurende de oudheid, zelfs tot de verst verwijderde grenzen van
Perzië ter eene, en de Zuilen van Hercules ter andere zijde.

In de buurt van die graven gaat een romeinsche toren voort, met al
meer te vervallen. Het is waarschijnlijk, dat in de middeleeuwen de
Arabieren zich ervan bedienden voor de lijn van telegraafposten, die
ze langs de kusten der Middellandsche Zee hadden opgericht; bekend is,
dat een reeks van optische seintoestellen de afrikaansche kust volgde,
zoodat de berichten in een enkelen dag van Egypte naar Marokko konden
worden overgebracht.

Vóór we ons zuidwaarts wenden, om ons in het binnenland te wagen,
volgen wij eerst de kust tot Aboe Adjila, om daarbij de ruïnen van de
haven Sabathra te bezoeken, die we in 1901 maar even hadden gezien. Op
die plaats werd ik ontvangen door een arabischen kaïmakan, een hoog
personnage. Ahmed Bey behoort tot de oudste en rijkste familie uit
Tripolitanië; daaraan heeft hij het te danken, dat hij reeds op
zeer jeugdigen leeftijd een prachtige oase te besturen kreeg, waar
omheen de weelderigste havervelden lagen, die ik ergens in Afrika
heb gezien. Om mij het verblijf bij de ruïnen van Sabathra aangenamer
te maken, laat hij een arabisch kamp oprichten aan den oever en laat
er gerechten heen brengen, die een verrassend menu vormen in een zoo
van voedingsmiddelen misdeeld land.

De vrijheid van handelen en het schoone jaargetijde staan mij thans
toe, de overblijfselen van Sabathra te bestudeeren, voor zoo ver dat
mogelijk is in het turksche dorp, waar opgravingen strikt verboden
zijn. Die ruïnen op 80 KM. afstands van Tripolis zijn die van een der
drie handelsplaatsen, welke daar hebben gelegen. Evenals te Oea en
Leptis Magna waren ook hier de Phoeniciërs de stichters, die er een
karakteristieken naam aan hebben gegeven, want Sabathra beteekent
Korenmarkt. De Romeinen maakten er een gemeente van en verhieven
de plaats tot kolonie. De moeder van Titus en Justinianus, die er
beiden geboren werden, stelde bijzonder veel belang in de stad. De
plotselinge achteruitgang en de latere totale ondergang van de plaats
dateeren van de invallen der Arabieren.

Het zand bedekt bijna geheel de kostbare resten, en de zee ondermijnt
de mooie muren van de haven. Naarmate de wind een hoekje der duinen
opruimt en een standbeeld voor het licht brengt, of een zuil, of wel
een mozaïek, haasten de dweepzieke Arabieren zich, die relieken der
gehate Roemi's te vernielen. Gelukkig bewaart het zand trouw en goed
die historische rijkdommen, en er zal een heele schat van in te zamelen
wezen, als eenmaal verlof tot opgraven zal worden gegeven. De sporen
der wallen en andere duidelijke resten toonen inderdaad, dat daar een
groote en rijke stad moet hebben gelegen; de lengte was meer dan drie
kilometer langs de kust; er waren zeer veel paleizen en tempels, en het
theater kon tien duizend toeschouwers bevatten. Men kan nog de plaats
onderscheiden, gereserveerd voor de Garamantes-stammen uit Fezzan,
die er hun tenten kwamen opslaan ten tijde van de groote jaarmarkten.

Waaraan moet de keus voor de plek van deze zeehandelsstad worden
toegeschreven? Dit deel van de kust biedt toch in het minst geen
beschutting aan. Gebouwd aan een der einden van de bebouwde zone en
ver van de vermaarde zoutwerken van Zarzis, kon ze geen middelpunt
voor landbouw of industrie worden. De ligging van Sabathra laat zich,
naar mijne meening, alleen verklaren als directe uitvoerhaven van
Rhadames, het oude Cydamus, bij den doorgang van den breeden pas van
Djado, waar de karavanen door gingen, en waar ze nu nog passeeren,
om zoo de streek van Rhadames met de zee te verbinden.

Tusschen de kust en Djado heeft men over een breedte van 100 KM. de
groote vlakte, een uitgestrekt gebied van laag land, Djeffara genaamd,
den toegangsweg van de zee naar het hooge plateau in het binnenland. De
vlakte loopt onmerkbaar op naar den voet der hooge rotsen van den
Djebel of het bergland, waar ze door een reeks van onafgebroken
verhoogingen eindelijk 300 M. hoogte bereikt.

Gedurende de zes-en-vijftig uren rijdens door Djeffara moesten wij
steeds op onze hoede zijn, vooral des nachts, want arabische roovers
zwerven onophoudelijk door deze streek, op de zoek naar een karavaan
of een kamp, die niet voldoende beschermd zijn.

Het zand, dat afkomstig is van het verweerende gesteente, dekt de
meeste der kleine heuvels, welke zich op de vlakte verheffen; maar
tusschen die onbeteekenende hoogten vinden de Arabieren soms water
genoeg, om haver te planten, omdat een laag van blauwachtig leem het
regenwater vasthoudt.

Djeffara is in dit gebied veel minder dor dan in het Zuiden van
Tripolitanië. Dit jaar is de oogst bijzonder goed geweest. Wij
ontmoeten dan ook dikwijls inboorlingen, die hun voorraad in naburige
silo's bergen. Zoo worden hier als elders de onderaardsche bergplaatsen
genoemd, die in den vorm van een karaf worden gegraven met een
nauwen ingang van boven. Men daalt er in af met een touw van alfa
en de opening wordt gesloten met een grooten steen. De inrichting
laat zich misbruiken voor verschrikkelijke dingen. Zoo heeft in
het weidegebied van Montsor een Arabier onlangs zijn broer levend
begraven, omdat hij diens erfenis begeerde. Toen men het lijk vond,
bleek, hoe de ongelukkige tegen de verstikking geworsteld had.

De weg, dien men volgt in Djeffara, is aangewezen door de punten,
waar water te vinden is, en die op groote afstanden van elkander
liggen. De putten aanvankelijk in de buurt van de zee niet zeer diep,
nemen snel in diepte toe. In zeer harden grond gegraven, bevatten ze
een helder water, dat van uitstekende qualiteit is; maar het ontbreken
van een steenen rand om de putten en van toestellen, om het water
op te hijschen, gevoegd bij de zorgeloosheid van de Arabieren, doet
het zand van boven steeds in den put vallen en maakt het vocht vuil
en modderig. Om water te putten, maakt ieder voorbijganger een touw
los van zijn kameel en laat den zak van schapevel zakken, die het
voornaamste stuk huisraad is in een nomadische huishouding. Indien
de kampen niet te ver af zijn, nemen ze soms een koe mee, waaraan ze
het uiteinde van het touw vastmaken, en het dier hijscht den vollen
zak op, door zich van de opening te verwijderen.

Op die vlakten ziet men in het verblindende licht alles wit. De
overdaad en de scherpte der zonnestralen eten de kleuren op, en
het oog heeft moeite de bijzonderheden te onderscheiden. Het zand,
de wol van de kudden, de kleeding van de inboorlingen, alles wordt
op korten afstand reeds een verwarde massa. Alleen de kleine vlekjes
menschelijk aangezicht vormen bruine ovaaltjes, en het mooie licht,
dat overal elders zooveel vroolijkheid brengt, is hier de bron van
een onverbiddelijke melancholie.

Voordat wij den voet van het groote tripolitaansche bergland
hebben bereikt, passeeren we nog twee smalle zones, die ermee
evenwijdig loopen, eerst een lint van weiden, dan een tweede lint
van reuzenkeien. Het eerste is een gevolg van de wadi's der hooge
gronden, die daar alle doodloopen op een tiental kilometers afstands
van de Djebels, en den grond vruchtbaar maken; het tweede is het
bekken, waarin het bergpuin zich verzamelt. Die beide strooken, zoo
verschillend van aanzien, zetten zich onafgebroken voort van de grens
van Tunis tot Tarhoena over een lengte van meer dan 200 K.M.

De bestijging van de rots, ofschoon vergemakkelijkt door de bressen,
die vroegere waterstroomen erin hebben geslagen, vereischt drie of vier
uur arbeids, de reiziger kan zich op de klimpartij voorbereiden door
in de oase aan den voet uit te rusten. De palmentuinen van Sjeiksjoek
beneden Djado boden ons een rustgelegenheid, waaraan mijn lieden de
grootste behoefte hadden.

De bewoners van die tuinen vegeteeren in een armzalige armoede, en
de koorts woedt er met ongekende hevigheid door een naburige bron,
die in een moeras uitloopt.

De steensoort van Sjeiksjoek dient voor de vervaardiging van
molensteenen, die de bewoners van den stam der Sjograns te Tripolis
verkoopen, om in hun behoeften te kunnen voorzien. Dichtbij het
dorp kan men nog het graf vinden van Aboe Obeïda, een plaatselijke
beroemdheid, die over de heele streek gezag uitoefende en zich in
bloedige gevechten wikkelde met de Berbers van de hooge plateaux,
om de macht te behouden, hem door den imam geschonken.

Op den 28sten Maart bestegen wij te voet de wijde spleet bij Djado,
waardoor de rivier Djinaoen het bergland verlaat. De kameelen
en paarden volgden ons en klommen minder moeilijk dan wij door
dien doolhof van verbrokkelde rotsen, waar voetpaden op de schuine
hellingen boven onpeilbare afgronden smalle linten vormen. Zoo ging
het door palmboschjes, die hier en daar in de holten gegroeid waren
en soms boven het ledige schenen te hangen als kraaiennesten op den
nok van kathedralen.

Als men ze van dezen kant nadert, lijken de hooge gronden van Tripolis
op een echt bergland, en men kan best begrijpen, dat de inboorlingen
den naam van Djebel gegeven hebben aan deze noordgrens van het plateau,
vanaf de bergen van Tunis, waarmee zij samenhangt door Doeïrat, tot
aan Gariana toe. Maar in werkelijkheid is het niets anders dan een
eindeloos vlak terras, dat naar Djeffara steil afloopt met een muur
van 800 M. hoogte. De atmosferische invloeden hebben niet weinig
ingewerkt op deze grens en hebben er over een terrein van 10 tot
12 K.M. in de breedte diepe kloven in uitgehold vol bochten, hebben
alleenstaande toppen afgeslepen en, zware steenblokken ondergravend,
ze als gevaarlijke uitsteeksels boven afgronden opgehangen. Heeft
men eenmaal den schilderachtigen doolhof van dit verweerde gebergte
beklommen, dan ziet men voor zich tot in oneindige verte de vlakke
en eenvormige uitgestrektheden van Afrika's binnenland.

De wijdste spleten tusschen de rotsen dienen tot doorgangen tusschen de
lage landen en het plateau. Zooals te Gariana en te Kikla de wegen naar
Fezzan geopend worden, zoo opent de kloof van Djado, die wij zullen
passeeren de route naar de oasen van Rhat en Rhadames aan de kust.

De naam Djado is die van het dorp, waarboven de Turken hun fort
hebben gebouwd; de toppen van het dal dragen veel dorpen, tot het
administratieve district Fossato behoorend. Rondom die naar de vlakte
open baai vormen de plaatsen Moghat, Ojlin, Mesdoe, Endabas, Masgoera,
Oeïfat en Regreg volkrijke middelpunten,  omringd door olijfboomen.

In Tripolitanië hebben de invallen der Arabieren de Berbers
teruggedrongen in de Djebels, en die laatsten zijn daardoor bijna
uitsluitend bergbewoners geworden, zooals ook met hun broeders,
de Kabylen uit Algerië het geval is. Alleen zij, die zich hebben
verscholen in de oase van Rhadames en op het eiland Djerba maken daarop
een uitzondering. Die Berbers, even werkzaam als de Arabieren lui zijn,
houden zich met landbouw bezig. Bij hen is op de kleinste bebouwbare
plekjes, die beschermd worden door steunmuurtjes op de steile hellingen
der kloven, haver geplant; andere minder bewerkte gedeelten, waar
het verweerde bergland in de vlakte begint af te dalen, dragen mooie
aanplantingen van olijfboomen. Ik heb er besproeiingswerken gezien,
die voor onze europeesche ingenieurs onmogelijk zouden zijn. Ook
kan men zeggen, dat de bergen van Nefoesa het rijkste deel zijn van
het vilayet.

De geschiedenis van deze Berberstammen moet nog worden geschreven. De
arabische auteurs leveren ons geen gegevens voor de verschillende
perioden; de geschriften van de bergbewoners zelven, in het Arabisch
vervat, maar in Tamazirletters zooals die van de Toearegs, worden in
de moskeeën angstvallig bewaakt door de kadi's. Ik heb te vergeefs
beproefd, mij die kostbare boeken te verschaffen, door er sommen voor
aan te bieden, die in dit land een fortuin vertegenwoordigen. Geen
enkele inboorling was bereid, zulk een heiligschennis te plegen.

Het is zeker, dat men in de Berbers, die tegenwoordig  in Tripolis
wonen, geen rechtstreeksche afstammelingen kan zien van de volken, die
bij Herodotus en Strabo worden genoemd. Men vermoedt, dat een stam uit
Azië of Ethiopië zich vermengd heeft met de oorspronkelijke bewoners,
en dat zoo de stammen van Zoeara, Nefzaoea enz. zijn ontstaan.

Men ontmoet dikwijls onder die bergbewoners, die zeer donker zijn,
enkele blonde individuen met blauwe oogen, juist als in Algerië
en Marokko. De oorsprong van die talrijke afwijkingen blijft nog
onverklaard en de verschillende hypothesen, opgesteld om ze op
te helderen, spreken elkander tegen. Op grond van het bestaan der
monumenten van groote steenblokken of megalithen, die volkomen gelijk
zijn aan die van Europa, geven enkele geleerden ons als broeders
blonde bergbewoners uit Noord-Afrika; andere zoeken ze in Midden-Azië
of in Ethiopië. De theorie van de eenen steunt op het bestaan van die
typen in Egypte, die der anderen op de aanwezigheid van het blonde
ras in Algerië. De onwetendheid, waarin men verkeerde ten aanzien
van Tripolis, wees van beide zijden deze streek aan als grens der
verhuizingen van uit tegengestelde richtingen. De aanwezigheid van
individuen van het blonde type is geheel berbersch. Tripolitanië
zal de quaestie nog maar meer ingewikkeld maken, tot een of ander
archaeologisch document, dat onbetwistbaar is, haar kome oplossen.

Hoe het zij, bruin of blond, de Berbers van Tripolis vormen een zeer
apart ras, afgezonderd van de arabische wereld, die door hen veracht
wordt en waarvan ze zich altijd afgezonderd hebben gehouden in die
mate, dat ze nooit een huwelijk toelieten tusschen de vrouwen uit de
bergen en de afstammelingen der overweldigers. De Islam is er verspreid
geworden, maar de standvastigheid van het ras heeft een menigte oude
leerstellingen behouden, waardoor hun godsdienst veranderd is in een
bijzondere secte van den abhadietischen tak. Men vindt er christelijke
overleveringen in terug, vermengd met heidensch bijgeloof, zooals bij
de bewoners van het land Mzab in Algerië, waaraan zij nauw verwant
zijn. De lieden van Nefzaoea, Rhadames en Mzab gehoorzamen aan een
kerkelijk hoofd, die in Oman zijn zetel heeft.

De tripolitaansche Berber gevoelt zich krachtig en flink en is zeer
ingenomen met zijn betrekkelijke onafhankelijkheid, die hij in het
midden van de vorige eeuw dapper tegen de Turken heeft verdedigd,
zooals hij dat in de elfde tegen de Arabieren had gedaan. Ook
onderhoudt het turksche gouvernement te Djado alleen een garnizoen van
achthonderd man, wier citadel de heele streek beheerscht. De woeste
stammen mogen in het geheel geen vuurwapenen bezitten, en ze blijven
thans rustig in hun dorpen en komen 's avonds samen, om elkander
met verhalen over de heldendaden van de voorvaderen te vermaken. Die
bijeenkomsten, waar de roem van den vermaarden Roema het voorwerp is
van een waren eeredienst, eindigen meestal met vaderlandsche liederen,
vervat in de taal, die ook de Toearegs van de Sahara gebruiken.
De moderne beschaving heeft geen vat op deze menschen, die de hulp
van een geneesheer weigeren en liever sterven onder de handen van
onwetende toovenaars. Zij voeren de matigheid zoo ver, dat ze zich
van sigaretten en thee onthouden, omdat het gebruik van tabak en
thee zonde is in hun oogen. Toch is het bekend, hoe de menschen in
Afrika op het rooken gesteld zijn, en hoeveel ze van thee houden,
die overal voor koffie in de plaats komt.

Te Djado, zooals in bijna het geheele bergland, is het water
ondrinkbaar door de vele magnesia, die het bevat. De bewoners moeten
daarom naar de vlakte, om zich van het noodige te voorzien. De
turksche troepen, genesteld in hun kasr of vesting ter hoogte van
750 M., gebruiken een kudde kameelen voor het opvoeren van de gevulde
waterzakken, hetgeen een groote vermeerdering van kosten meebrengt.

Daar de belastingen overal in natura worden opgebracht,  zoowel in
mannen als in dieren en landbouwproducten, regelt de ottomaansche
regeering die naar een omslag, verschillend naar de opbrengst der
verschillende streken. Te Djado betalen een man en een kameel een
éénheid, dat wil zeggen, dezelfde belasting als twee koeien, of tien
schapen, of vijf-en-twintig geiten, of vijf-en-twintig olijfboomen,
of vijftig palmboomen, of tweehonderd vijgenboomen.

De moskeeën, die op enkele hoogten in het district Fossato staan,
zijn oudtijds het godsdienstig middelpunt geweest der Nefoesiërs. De
historische en philosofische wetenschap zijn er nog in eere, en de
Berbers beschouwen het gansche district als een heilige plaats. Maar
eenige van die moskeeën zijn tegenwoordig verlaten, en daar moeten,
naar booze tongen verhalen, zeer weinig stichtelijke dingen gebeuren.

Als men Naloet bereikt aan het westelijk uiteinde van het gebied
der Berbers, gaat men langs den voet der rotsen, en wij maken van de
gelegenheid gebruik, om den geologischen bouw van die mooie, loodrechte
wanden na te gaan. Op dezen weg passeeren we de tallooze stroompjes,
die voor de afwatering zorgen van de hoogte, maar nu droog zijn. Zij
graven ondiepe beddingen in Djeffara.

Bij de oase Djoch vond ik romeinsche ruïnen, te herkennen alleen aan
eenige brokken muur. Toch was dit een voorname plaats, Sabria genoemd,
naam die ook wel gegeven werd aan Sabratha aan de kust der zee. Die
naam, die ontwijfelbaar van vreemden oorsprong was, duidt dus een
in het binnenland liggend Sabratha aan, waarvan veel geleerden het
bestaan geloochend hebben, ondanks de beweringen van Ptolemaeus. De
grieksche aardrijkskundige was beter ingelicht dan wij, en als er een
marktplaats bestond voor de groote haven aan de Middellandsche Zee,
dan moest het hier wezen, bij een der hoofddepots, waar het plateau
op de vlakte uitkwam.

Iets verder doet zich de oase Tizi voor, waar een ondragelijke stank
viel waar te nemen. Toen we er aankwamen, vonden we er een troep
Arabieren, bezig met een bron bloot te leggen, door met hun handen
in den grond te graven.

Dit werk, waarmee ze al een maand aan den gang waren en dat op de
alleronhandigste manier werd gedaan, heeft water over den omtrek
verspreid; het gaat tot bederf over en vergiftigt de buurt. De grachten
om het kerhof liggen vol lijken, die men zich de moeite niet geeft
te begraven; en we zagen menig geraamte, waarvan het doodshemd tot
lompen is geworden.

De ingang van de kloven van Naloet is nog grootscher dan die van
Djado. Het dorp, dat de inboorlingen liever Daloet noemen, ligt op
750 M. hoogte op den top van een steile rots, die over afgronden van
tweehonderd meter heen hangt. Een der woningen is gebouwd tegen de
bijna loodrechte wanden van de rots, een ander ligt verspreid over
het begin van het plateau. De oorsprong van een rivier dient tot
hoofdstraat. Enkele van de andere straten zijn zoo nauw dat een man
er niet langs kan gaan, zonder zijn schouders te stooten. Het dorp
bestaat ten deele uit ondergrondsche woningen, want er zijn een massa
troglodyten in het bergland van Tripolis.

De Turken hebben een fort gebouwd op een helling van de kloof;
daartegenover staat tusschen de hutten een oude citadel, geheel in
de rots uitgehouwen, zonder een enkel laagje steenen. Daar borgen
de bewoners hun rijkdommen en daar vonden ze een schuilplaats in
tijden van gevaar. Tegenwoordig bergen ze er nog hun koopwaren
en hun voedingsmiddelen. Elke familie heeft haar eigen magazijnen
in de vesting; in de rotswanden zijn de bergplaatsen gehouwen. En
de driehonderd openingen, vrij regelmatig gerangschikt, geven aan
het geheel het aanzien van een columbarium of romeinsche grafkamer
met haar vele nissen voor de urnen met asch. Des morgens komen de
huisvrouwen er weghalen, wat ze noodig hebben voor het maal van den
dag; in den namiddag ziet men er de mannen hun handel drijven als op
een markt, waarna ze den sleutel aan den bewaker ter hand stellen,
die den naam van dellal draagt. Er is geen trap, om bij de bovenste
openingen te klimmen, en de eigenaars hijschen zich tot vijf of zes
meter in de hoogte, door zich aan de uitspringende gedeelten van de
rots vast te houden.

Naloet lijkt als alle dorpen van den Djebel in de verte op een hoop
puin, omdat de huizen er zijn aangelegd met de allergrootste minachting
voor de rechte lijn en het effen vlak. De muren van pleister en steenen
staan scheef en dragen een dak, dat een chaos is van balken van olijf-
en palmhout.

Wat mij het meest verbaasde, is dat er geen ongelukken aan de
kinderen overkomen in dit dorp boven afgronden, waar in de diepte
nooit een zonnestraal doordringt. Ik zag er een troep jong goedje
in lompen spelen aan den rand van gapende diepten, die iemand een
huivering aanjagen. Van daar overzag men een panorama, dat zich
tot dertig kilometer in het rond uitstrekte; aan den eenen kant de
verweerde bergmassa's, aan den anderen de effen oppervlakte van het
plateau. In een paar spleten waren palmboschjes gegroeid, waar beekjes
hun oorsprong namen.

De huwelijksplechtigheden hebben veel eigenaardigs in Naloet. Vier
geheele dagen lang blijven de genoodigden opgesloten en slijten den
tijd met het eten van hoopen meel, met olie aangemengd. Op den dag
der plechtigheid gaat de bruid eerst haar linnengoed wasschen in
het geleide van een escorte van jonge meisjes. Door de vriendinnen
wordt ze dan naar het huis harer ouders teruggebracht, en het echte
feest begint met het zingen van gehuurde koorzangers. Een kameel
met een palankijn van levendige kleuren voert daarna de bruid naar
haren echtgenoot tusschen ruiters, die zich aan de meest woeste
fantasia's overgeven. Alle aanwezigen blijven buiten de woning van
de jonggehuwden en wachten, tot de echtgenoot hun komt mededeelen,
dat de huwelijksvereeniging heeft plaats gehad. Op dat moment gaan van
alle kanten voetzoekers af, om in de naburige dalen te verkondigen,
dat er een huwelijk is voltrokken.

De ingewikkelde ceremoniën zijn daarmee niet afgeloopen, maar duren
nog wel een week, waarbij ook de nachten aan spel en braspartijen
zijn gewijd. Soms hebben gefingeerde schakingen plaats tusschen jonge
mannen en jonge meisjes, en grijsaards komen dan tusschenbeide, om
vrede te stichten tusschen de schuldigen en hun ouders. Dat zijn nog
eens bruiloften,  waar men zich vermaakt!

De kaïmakan van Naloet is een beminnelijke grijsaard, die aan een
heupziekte lijdt, gevolg van een ongeluk, dat hij een twintigtal
jaren geleden heeft gehad. Terwijl hij zich mengde in een bloedige
vechtpartij, om er een einde aan te maken, had hij een kogel
ontvangen, die nog niet is verwijderd. Voor mij was deze ambtenaar
vol oplettendheden; zelfs werd ik genoodigd op een revue over de
troepen van het garnizoen en genoot de eerbewijzen, die aan  generaals
toekomen, wat geen kleinigheid was voor een officier buiten dienst,
die het nooit tot de hoogere rangen heeft gebracht.

Ongelukkig kon ik niet de toestemming krijgen om tot Rhadames door
te reizen, waar wij nog slechts 250 K.M. van verwijderd zijn. De
gouverneur-generaal, bij wien ik nog een poging deed, om verlof
te krijgen, gaf een categorisch weigerend antwoord, het gevaar
voorwendende, dat een Europeaan in die groote targuïsche stad liep. Ik
moest mij tevreden stellen met kleine uitstapjes in die richting,
en daarna ging het naar Wazzen, het laatste bewoonde middelpunt op
de grens van Tunis.

Van Naloet keerden we op onze schreden terug, om geheel het bergland
van het Westen naar het Oosten door te trekken, maar dezen keer over
den kam van het plateau, hetgeen ons in staat stelt, alle berbersche
districten te bezoeken. De eerste dagreis brengt ons te Mahmoed,
een vesting, even hoog gelegen als de vorige. Het zigzagpad, dat
er heen leidt, is zoo steil, dat de kameelen kermen en ten slotte
uitgeput stilstaan. Wij moesten ze ontladen en de pakken één voor
één naar boven dragen. Ik moest mijn met spijkers beslagen schoenen
uittrekken, want de geringste glijpartij zou mij op een leelijken
val zijn te staan gekomen.

Te Mahmoed is een deel der bevolking arabisch. Het is een der weinige
plaatsen, waar de stroom der veroveraars uit de elfde eeuw er in
geslaagd is, een der inhammen binnen te dringen, die tot boven op het
plateau voeren. Ongeveer honderdvijftig huizen en enkele olijfboomen
staan om de vesting. Het zeer smalle deel heeft mooie aanplantingen
van olijven van, naar het mij voorkomt, nog jongen datum.

Onze weg liep nu verder in rechte lijn achter de laaglandzone en wij
naderden die alleen, om de berbersche districten te bezoeken. Het
volkomen verlaten plateau was met alfagras in dikke bundels begroeid,
waarbij niemand op het denkbeeld komt, ze te exploiteeren, omdat
men er te ver van de zee is verwijderd, waar schepen dit gras laden
voor de papierfabrieken in Europa. Mijn gids, een kloeke Berber
met koperkleurige huid, bukte zich herhaaldelijk, om iets van den
zandigen grond op te rapen. Op een goeden dag bracht hij mij een gevuld
zakje; het waren witte truffels, die hij onderweg had ingezameld. Dit
knolletje heeft volstrekt niet den geur van zijn broertje uit Périgord,
en het is, of men een raap proeft.

Mijn mooie gids, die op den naam van Ikissa antwoord geeft, heeft
geen flauw begrip van tijd, noch van ruimte, hetgeen trouwens een
gebrek is van veel nomaden. Als ik hem vraag, hoe lang het nog duurt,
voor we bij de aangewezen plek voor het kamp zijn, kan hij mij altijd
alleen deze aanwijzing geven: "We zijn er niet ver meer af, we zullen
er spoedig wezen," en dan hebben we vaak nog vier of vijf uur vóór ons.

Zoo kwamen we op een avond zeer laat te Kabao, waar volgens de
inlichtingen van Ikissa ik om drie uur in den namiddag had gehoopt
aan te komen. Onze lieden waren zoo vermoeid, dat ieder ging slapen
zonder avondeten. Maar wat was het een prachtig gezicht, toen de
aanbrekende dag ons de stad vertoonde, hangend, als het ware, boven
een diepen afgrond in een omlijsting, die het mooiste, wat de fantasie
van Gustave Doré geschapen heeft, overtrof!

Rabao heeft een in de rotsen uitgehouwen vesting, zooals Mahmoed en
Naloet, en die bestemd is voor hetzelfde doel. Het is de laatste,
die wij zullen aantreffen. De stam van dit district, Baraba genaamd,
is zeer geleerd en voorziet de geheele streek van priesters en
godsdienstleeraars. Ongeveer vierhonderd huizen omringen den kasr
en loopen door tot een moskee onder grond in een kloof, die op een
reuzenwagenspoor geleek tusschen twee steile wanden van wel honderd
meter hoogte, door nauwelijks twintig meter gescheiden.

De bebouwde centra zijn hier op ongeveer vijftig kilometer afstands
van elkander, zoodat elk een dagreis voor ons is. Onze voorraad
zou ons wel vergunnen, ons kamp op te slaan op het eenzame plateau,
maar het is beter, zuinig te zijn met onze middelen in een land, waar
men niet juist den duur van het verblijf kan bepalen. Overal waar we
stil hielden, werd een schaap geslacht, en er werden bergen rijst
aangevoerd of meel voor de karavaan, tegen prijzen, die in Europa
belachelijk zouden klinken, maar die daarom toch hoog zijn in Nefoesa.

Landbouw en schapenteelt, die met zorg worden beoefend in de dalen
tusschen de bergen en op enkele gedeelten van Djeffara of van het
plateau, zijn de middelen van bestaan voor de bergbewoners. Aan
havermeel, olie, vijgen en vleesch hebben ze zelden gebrek. In October
begint het oogsten der olijven. De vijgen worden in April geplukt. De
wijnbouw, die beoefend wordt op velden, waar de ploeg overgaat, houdt
meer in het bijzonder kleine joodsche koloniën bezig, die verlof hebben
er wijn te vervaardigen uit druiven, een wrang smakend wijntje. Het
vee vindt in het slechte jaargetijde een schuilplaats in grotten;
en als de eerste lauwe winden van de lente waaien, verspreidt het
zich over de weiden van het plateau.

Sommige Berbers gaan zaaien tot midden in Djeffara. Ze laten
hun vrouwen in de dorpen, om de woningen te bewaken en wollen
kleedingstoffen te maken. Na drie maanden van afwezigheid komen die
kolonisten dan terug.

Te Tramezin, als overal, waar geen bronnen zijn, hebben de inboorlingen
waterréservoirs aangelegd, die in den winter boordevol loopen.

Slamat heeft een arabische bevolking, net als Mahmoed, en mooie
vijgenboomen. Te Rhebat is de dichter Ismaïl geboren, die volgens
Sjemmaki nooit één leugentje in zijn verzen liet binnensluipen. Die
Ismaïl, die zijn gedichten zelfs in de gevangenis schreef, was
daarbij een profeet. Toen hij Tripolis verliet, waar de pacha hem
langen tijd in boeien had laten smachten, sprak hij over de stad
den volgenden vloek uit: "Dat Grod u een vijand zende, die noch Hem,
noch de zonde vreest!" En zeer kort daarna maakten de Christenen zich
van Tripolis meester.

Wij passeerden Djado, zonder er ons op te houden ondanks het
vriendelijk aandringen van den kaïmakan. De tijd drong, en wij konden
dien niet besteden in plaatsen, waar we reeds geweest waren.

Zentan, 20 K.M. ten oosten van Djado ligt nog hooger dan de andere
plaatsen aan het begin van het bergland. De Senoessi's hebben er een
klooster in Elgoeassen en hebben rijke kudden van vrouwelijke kameelen
voor de fokkerij. De meeste der woningen zijn onderaardsch. Ik
geloof, dat het aantal inwoners de duizend overtreft, van wie de
meeste landbouwers zijn. Er zijn veel oliepersen aan het werk,
door kameelen in beweging gebracht, die met verbonden oogen in de
molens rondloopen. De afval, tot koeken gemaakt, wordt bewaard en
als veevoeder gebruikt.

Yffren kende ik reeds, daar ik er in 1901 had vertoefd, maar ik moest
er nu stilhouden, om een bezoek te brengen aan den gouverneur-generaal
van de Djebels, die er resideert. Die hooge ambtenaar had recht
op mijn dankbaarheid, want aan zijn behulpzaamheid hadden wij de
ontvangst te danken, die onze expeditie overal te beurt viel op zijn
grondgebied. Daarbij had de beminnelijke monteçarref, zoo is zijn
turksche titel, mij geschreven, dat hij mij in persoon eenige dagen
wenschte te vergezellen op mijn verdere reis.

Wij kwamen juist te Yffren, toen een nieuw bataljon het oude kwam
aflossen, dat er sedert een jaar verblijf hield. Het stadje was
in groote drukte. De grootste en bontste levendigheid heerschte
rondom de vesting en in de café's van Tagrebost. De esplanade vóór
de kazerne weerklonk van het gehinnik der duizend kameelen, welke de
benoodigdheden voor het nieuwe garnizoen hadden meegebracht. En dat
alles gaf aan dit afgelegen hoekje in den verblindenden zonneschijn
een vroolijkheid, die men er zelden zal treffen.

De Turken hebben een modern fort gebouwd op de plaats van de oude
vesting, waar de Berber Roema in 1850 het turksche garnizoen opsloot
en zoo voor een korten tijd het geheele district aan de overweldigers
ontrukte. De herinnering aan den moedigen patriot is er dan ook nog
levendiger dan elders. Dagelijks hoort men de heldendaden roemen van
dien eersten schutter, die bij den krijg aan zijn omgeving den vijand
aanwees, dien hij raken wilde en als hij het geweer tegen zijn wang
had gelegd, nooit zijn schot miste. Zijn belangrijkste tactiek bestond
in een nadering gedurende den nacht tot aan den voet der vestingen met
al zijn aanhangers, die veel stroo droegen. Door middel van ladders en
lange stokken wierpen dan de belegeraars bossen brandend stroo over de
wallen en meestal stierven de garnizoenen den dood door verstikking,
vóór ze zich nog hadden kunnen overgeven.

Bij mijn nieuwen gastheer vond ik een uitstekende keuken, waar onze
vermoeide magen de grootste behoefte aan hadden. Aan tafel was een
jonge gazelle van de partij, die uiterst aanhalig was en die allerlei
lekkers kreeg. Maar liever dan iets anders had ze een snuifje tabak.

Toen we ons den 15den April weer op weg begaven, was onze karavaan
vrijwat aangegroeid door het gevolg van den monteçarref Yoessoef, die
vergezeld werd door zijn secretaris-generaal, zijn uitstekenden kok,
een menigte bedienden en politiebeambten en eindelijk door de jonge
negerin Zenep. Dit krachtige, mooie meisje van ongeveer twintig jaar
wist niets van haar eigen afkomst. Al in haar eerste jeugd was zij
door kooplieden van haar ouders weggevoerd en was naar Fezzan gebracht,
waar de turksche overheden haar in vrijheid hadden laten stellen.

Ons doel was nu het district Orfella, dat is het zuidoostelijk gedeelte
van het tripolitaansche plateau.

Geheel Tahar, zooals men het binnenland van het groote plateau wel
noemt, helt af naar het Zuiden. De helling begint al bij den noordrand,
zoodat de grond aan de Middellandsche Zee snel daalt, terwijl de kant
van de Sahara geleidelijk overgaat tot de hoogte van Rhadames en
Sokna. Een andere helling is aan den oostkant, maar die is nog van
minder beteekenis dan de eerste. De wadi's Soff ed Dinn en Zemzem,
de groote waterbergplaatsen van de streek, zouden dus zich naar het
Zuiden moeten richten; maar zij stuiten op reeksen kleine rotsen,
evenwijdig aan die van de Djebels, waarlangs ze genoodzaakt zijn een
abnormale richting in te slaan, die ze naar de golf der Groote Syrte
voert. Om van Yffren naar Orfella te gaan is de rechte weg, en de
eenige bruikbare vanwege het water, de bedding van een dezer wadi's,
de Soff ed Dinn. Wij betraden die bedding op eenige kilometers afstands
van Djendoeba, waar we ons ophielden, om interessante ruïnen te zien.

We hielden er een triomfantelijken intocht, in staatsie begeleid door
de notabelen van de plaats, die toegesneld waren voor de begroeting
van hun grooten turkschen heer. Een talrijk escadron omringde ons
met hulde, en de levendige, kleine paardjes van de inlanders gingen
ten slotte allen aan het galoppeeren. Toen we het punt bereikten,
dat voor het kamp bestemd was, konden velen hun paarden niet inhouden
en reden een heel eind door.

De ruïnen van Djendoeba komen plaatselijk overeen met het Vinaza van
de bekende route van Antoninus. De inboorlingen noemen de plaats
tegenwoordig Ibaria of Jeriben. Ik heb daar veel overblijfselen
gevonden van een dorp op een reeks van heuvels. Goed bewaard waren
die van een christelijke basiliek, waar men de byzantijnsche kruisen
nog op vele plaatsen kan herkennen.

Er bestaan in Tripolis verscheiden sporen van het Christendom,
dateerend uit den tijd toen de keizers in Konstantinopel regeerden,
of liever te Byzantium. Het zijn geen kluizen voor eenzamen zooals in
Boven-Egypte, maar kloosters en kerken, zooals Pacho in zoo grooten
getale heeft gezien op het cyreneïsche plateau. Zulke koloniën van
geloovigen en getrouwen vindt men tot aan de uiterste grenzen van
het vilayet en ze bewijzen, dat in den aanvang hunner heerschappij
de overheerschers, die het mohammedaansche geloof aanhingen, de
christelijke ongeloovigen met rust lieten. Maar dezen, die te kampen
hadden tegen aanvallen van de zuidelijker wonende volken, versterkten
hun woningen en verscholen zich erin bij het minste gevaar. Daarom
treft men, als men verder naar het binnenland komt, een grooter zorg
voor de weerbaarheid in die christelijke streken; van Misda af worden
het echte vestingen, liggend op alleenstaande hoogten.

Gedurende drie marschdagen, drie lange en moeilijke dagen, ontdekten
wij geen enkel nomadenkamp. De onvruchtbaarheid van den grond is
zoodanig, dat men veronderstellen moet dat in de oudheid de streek
tusschen Yffren en Misda al niet meer bevolkt was; maar er waren
stellig enkele stations van een weg, die erdoor liep, want daarvan
zijn sporen te vinden te Elmdina en Skiffa.

Elmdina, op 20 K.M. afstands ten zuiden van Djendoeba, is een
eindelooze, zandige vlakte, in welker midden zich de muren van
een groot vierkant verheffen. De schoonheid en de afmetingen van de
behouwen steenen leggen getuigenis af van veel en zorgzamen arbeid. De
plaats moet wel belangrijk geweest zijn, dat de Romeinen er gewerkt
hebben met van verre aangebrachte materialen. De groote buitenmuur,
waarvan elke zijde 40 M. lang is, diende zonder twijfel tot verblijf
voor de karavanen, die op reis waren. Men kan er nog in het midden
overblijfselen van de vesting vinden met den zeer versterkten
ingang. De antieke documenten leeren ons niets omtrent Elmdina, dat
van de Arabieren den bijnaam van Ragda heeft gekregen. Die benaming
beteekent "Slapende Stad" en is waarschijnlijk afkomstig van een
mohammedaansche legende, volgens welke het in de ruïnen spoken zou,
zoodat er elken nacht schimmen zwierven, die dan op de muren zouden
slapen.

Wij bereiken de bedding van de Soff ed Dinn bij de samenkomst met
de wadi Lilla. Samenvloeiing zou men zeggen, als het rivieren waren,
maar hier vloeit niets; het zijn niet anders dan kloven, waarin geen
enkel adertje water te zien is.

Voortgekomen uit de golvende vlakten ten zuiden van Djado, wordt de
Soff ed Dinn al gauw een kloof met loodrechte wanden. Te Misda is ze
reeds een kilometer breed en verder strekken zich soms tien of twaalf
kilometer uit tusschen den eenen en den anderen oever van de bedding.

Ik denk, dat de naam van Soff ed Dinn, die Dal der duivels beteekent,
aan de wadi gegeven is om de massa slangen, die er in het zand
leven. Die groote pythons maken slachtoffers onder de kudden vanaf de
velden van Toeboel tot de zee toe. Mijn mannen lieten mij vlokken wol
zien, die aan de struiken hingen. Dat waren volgens hen de bewijzen
van verwoede gevechten tusschen de boa's en hun prooi. Ik heb in een
doear den vader van een herder gekend, die gedood werd door een slang;
dat was het vorige jaar gebeurd, en toen de kameraden van den jongen
man op zijn kreten naderbij waren gekomen, hadden ze geen hulp meer
kunnen bieden, want hij was al dood zonder een enkele wond. De slang
werd doodgeslagen,  maar men had nog alle moeite gehad, om het lijk
los te maken, zoo vast had het gezeten tusschen de spiralen van het
monsterachtige beest.

De reeks van ruïnen zet zich onafgebroken voort op de beide oevers der
wadi. Tininaye bezit een mooien tempel met fraai behouwen steenen, waar
de nomaden van heden de totems van hun stam op de wanden teekenen. De
muren zijn er vol van.

Ronde torens vindt men vooral daar, waar de Soff ed Dinn zich tot
een vlakte verbreedt. De kasr Argoes schijnt de hoofdvesting te zijn
geweest voor het geheele vlakke land, want de hooggelegen ruïnen zijn
ontegenzeggelijk die van een versterkt kasteel, waar desnoods alle
bewoners der streek een toevlucht konden vinden.

Er bestaat een steeds weer voorkomend samentreffen van de romeinsche
ruïnen en de tegenwoordige kampen van de nomaden. Wij konden dat
vaststellen,  niet alleen voor de bedding der Soff ed Dinn, maar ook
voor alle andere wadi's uit de buurt. Dus zijn de bebouwbare gedeelten
van het land dezelfde nu en vroeger.

Men treft geen enkel spoor der Romeinen buiten de laagten; een bewijs,
dat de Romeinen zich, evenals de nomaden van thans, tot de beddingen
der wadi's bepaalden. De voet der oude monumenten, gelegen aan de
rand der steenachtige vlakten, toont buitendien, dat de grond zich
op zijn niveau heeft gehandhaafd, en dat tusschen de rivierdalen de
cultuur oudtijds even onmogelijk was als nu. Maar de sporen, die we
ontdekken in de diepten der kloven, duiden op een veel belangrijker
exploitatie van den grond dan tegenwoordig.

In een land, waar de oudheid haar rijke landouwen had, leidt de
inboorling in onze dagen een kommervol bestaan. En toch zijn de
klimaatstoestanden niet veranderd, zooals blijkt uit de teksten en de
monumenten. Dat is een gevolg van het feit, dat de Romeinen werkers
waren, terwijl de Arabieren in smadelijke luiheid verkwijnen. Men moet
in Tahar zich de grootste inspanning getroosten, wil men op eenig
resultaat hopen, omdat het water, dat aan de oppervlakte ontbreekt,
overal onder den grond te vinden is. Zoodra men het maar boven brengt,
om het leemhoudend zand te besproeien, groeit de haver, dat het een
lust is. Maar de vochthoudende lagen liggen op groote diepte. De
weinige putten, die ik heb ontdekt, hadden een diepte van 60 of
80 meter. Ten tijde der Romeinen had men door talrijke boringen
en vernuftige stuwwerken, die eeuwen lang in goeden staat werden
gehouden, schitterende resultaten bereikt. De Arabier wil liever in den
zonneschijn liggen slapen en een ellendig leven leiden, en sinds hij
zich in het land heeft neergezet, heerscht er de verlatenheid. Buiten
enkele oasen aan de zee en de dalen, waar in het bergland Berbers
wonen, wandelt de reiziger in Tripolitanië door maanlandschappen;
als niet de intensiteit van licht en de hevige winden het anders
leerden, zou men zich kunnen wanen op de koude schors van onzen
nachtelijken wachter.

Wij verlieten de Soff ed Dinn te Argoes, om de steenachtige plateaux
over te steken, die de wadi van Orfella scheiden. Dat oversteken van
vlakten vol enorme steenen is des te vervelender, daar wij het moesten
doen in donker, nevelachtig weer. Geen grassprietje, geen enkele
bodemverheffing verbrak de doodsche eentonigheid. Wij moesten vaak
afdalen in diepe wadi's, die plotseling voor ons lagen met zoo diepe,
steile wanden, dat wij van hun bestaan nog geen vermoeden hadden op een
afstand van 200 M. Zoo eentonig zijn die vlakten, dat de inboorlingen
er den weg niet zouden kunnen vinden zonder de hoopen steenen, die
ze op bepaalde afstanden hebben bijeengebracht om de richting aan te
geven. De resten van zwart vulkanisch gesteente geven een verhoogde
somberheid aan het landschap. Men denkt aan een aardbeving, die alles
heeft opgebroken en de brokken heeft rondgestrooid.

Orfella, waar we den 22_sten_ April aankwamen, bestaat uit een
tiental dorpen op een rij langs de beide oevers van een diepe kloof,
de Ceni Cellid. Boe Abbas, Guaïda, Sikha, Dahaka, Hosna, Turba, Kir
Anala, Trara liggen, boven de breede, vlakke rivierbedding, op hun
hoogten van ongeveer honderd meter. Vlakte, rand en dal, alles is
vleeschkleurig. De steenen, waarvan de huizen zijn gebouwd, hebben
dezelfde nuance, en men zou de dorpen niet kunnen onderscheiden, als
niet de deuren of poorten er zwarte rechthoeken in aanbrachten. Boe
Abbas geeft eenige afwisseling met zijn bazaltlagen, want de turksche
vesting is geheel en al van zwarte steenen opgetrokken. De lava schijnt
er zich over het kalkgesteente hebben uitgespreid als een half gestolde
massa. Op de bewonderenswaardige doorsneden, die de wanden der kloven
te zien geven, kan de geoloog in diepere lagen het kalktufgesteente
herkennen, gevormd uit oever- en mosselschelpen. Boven dat tufgesteente
konden wij een laag van zeer mooi marmer onderscheiden. De bedding
van de wadi Orfella is door de inboorlingen herschapen in een goed
onderhouden olijvenaanplanting en in havervelden. Te Tripolis roemt
men de vruchtbaarheid van dit hoekje der woestijn; maar wat beteekent
dat eigenlijk? Nauwelijks de uitgestrektheid van een fonteinbekken
op het Concordeplein! Dit hoekje is daarenboven een geliefd oord
voor schorpioenen. Men kan gerust zeggen, dat ze zich onder elken
steen ophouden. Er werden drie gevonden in mijn mantel, toen die
een oogenblik op den grond had gelegen. Ik weigerde de aangeboden
gastvrijheid in de woningen, omdat de schorpioenen er in de daken
huizen en zich 's nachts op de slapenden laten vallen. Beter is het,
de tenten in de open lucht op te slaan en den vloer van het kamp goed
aan te vegen.

In Orfella is het afschuwelijke insect grooter dan dat in Europa,
maar groenachtig van kleur. De inboorlingen zijn bang voor zijn
steek, maar zeggen, dat die niet doodelijk is. Als men de wond
inwrijft met zekere kruiden, is men binnen vier-en-twintig uren weer
beter. Misschien zijn ze op den duur ongevoelig geworden voor het
gif van geslacht op geslacht. Maar zeker is het, dat een vreemdeling
het grootste gevaar loopt, getuige een arabisch bakker uit Tripolis,
die eenige minuten nadat hij gestoken was, aan de wond overleed.

Elken avond vulde zich mijn tent met verschillende bezoekers. Er
werd mij veel verteld van zekere ruïnen te Ghirza in het bekken van
Zemzem, en ze werden mij beschreven op een manier, dat men wel lust
moest krijgen, ze te gaan zien. Ik vatte dus het besluit, ons zoo
ver naar het Zuiden te begeven.

Na drie dagen kwam ik tot de overtuiging, dat ik daarvoor noch gidsen,
noch escorte zou hebben. Het zij zoo! Dan er maar alleen op uit! Zoo
verliet ik Orfella, om naar het Zuiden te trekken zonder een andere
aanwijzing dan een vage omtrent de richting. Daar er doears in Zemzem
moesten wezen, had ik slechts voor drie dagen proviand en voedsel
voor de beesten meegenomen, wat ook al juist zooveel was, als onze
kameelen konden dragen. Ik trok voorop, zonder mijn zakkompas een
oogenblik van onder mijn oogen te verwijderen--dat arme kompas, dat
ons eenig houvast was in een afgrond van eenzaamheid,  waar de aan
vaste woonplaatsen reeds gewende Arabier geen voet zal zetten.

Het verschrikkelijk steenachtige plateau, dat zich tusschen de
evenwijdig loopende wadi's, de Beni-Cellid en de wadi Zemzem uitstrekt,
maakt deel uit van de oostelijke uitloopers der hooge tripolitaansche
gronden, die in lage rotsen eindigen aan de lagune van Taorgha, die
nu verzand is. De paarden en kameelen struikelden onophoudelijk over
de enorme steenen, vielen soms en bezeerden zich. Men zou hun spoor
kunnen volgen, door de bloeddruppels, die ze laten vallen te midden van
al dit puin, dat wel wat lijkt op de ruïnen van een reuzenstad. Wij
moesten wel besluiten te voet te gaan in een hitte, die iemand een
zonnesteek dreigt te bezorgen. Nachtigal klaagde over een dagreis,
waarbij hij acht uren had moeten loopen; wij legden er 12 af en een
enkele maal 15. De reusachtige, maar smalle kloven van de wadi's
Akrima, Ageroe, Sjdaff, Tala noodzaakten ons tot moeilijke afdalingen
en daar op volgende klimpartijen om weer op het plateau te komen,
waarbij telkens de kameelen moesten ontladen en weer belast worden,
zooals al eenmaal te Mahmoed het geval was geweest. Een zandstorm
bij Tala hield ons gedurende tien uren op onze plaats en had den
verstikkingsdood van een der paarden ten gevolge.

Tot overmaat van ramp raakten de levensmiddelen op. Ik kon er niet
aan denken, op onze schreden terug te keeren in den staat, waarin
zich onze menschen en dieren bevonden na twee dagen zonder water en
in een toestand van algeheele uitputting. We zouden allen dood zijn,
vóór we de helft van den terugweg hadden afgelegd. De ellende scheen
ten top gestegen, en alleen een wonder scheen ons te kunnen redden....

Het wonder deed zich voor. Op denzelfden avond van den storm bij Tala,
op het oogenblik, toen het kamp juist gereed was in een zijdal van
de Zemzem, deed een alarmsein mijn heele personeel opschrikken. Er
verschenen gewapende mannen, in de schemering naderend.... Ik greep
naar de wapens en trad naar voren. Die schrikwekkende figuren waren
slechts vreedzame leden van een karavaan, die zout tusschen Siout
en Nefoesa moesten vervoeren. Wij gaven elkander inlichtingen en
verbroederden ons. Voor eenige geldstukken werd mijn voorraad aangevuld
voor twee dagen, en de karavaanleiders brachten ons op den rechten weg.

In deze buurt is de Zemzem niet anders dan een breed lint van gras
zonder rotsen. Het gele zand van de bedding is wel geschikt voor
den verbouw van graangewassen, en de arme nomaden gaan zaaien, waar
ze oude leidingen aantreffen, die nog in staat zijn het regenwater
vast te houden. Zoo is Sadé bewoond door een honderdtal menschen,
terwijl men ver in het rond geen levende ziel vindt.

De beroemde ruïnen van Ghirza liggen tien kilometer ten westen van
Sadé bij de monding van een kleine wadi op den zuidelijken oever van
de Zemzem.

Er was mij niets te veel verteld van die ruïnen; de monumenten
overtroffen nog ver mijn verwachtingen;  ze zijn de mooiste van
geheel Tripolitanië.

Toen we er aankwamen, werd ons oog het eerst door de muren van een
echte stad getroffen. De 8 tot 10 meter hooge gebouwen hebben muren
van kleine, vierkante steenen, zorgvuldig ineengevoegd, Een twintigtal
van die reusachtige woningen bekronen nog den linkeroever van de
wadi Charza, 300 M. van de uitmonding in de Zemzem. De huizen hadden
minstens twee verdiepingen en waren door omheiningen ingesloten; eenige
vertoonden zware, ronde torens. De stad gelijkt in niets op Sabratha,
Oca en Leptis, waar alle gebouwen van gehouwen steen zijn, waar de
tempels, de paleizen, de openbare bouwwerken druk versierd zijn.

Te Ghirza heeft de zeer soliede aangelegde stad in het geheel geen
versieringen; alles is er ingericht alleen met het oog op stevigheid
en gemak. De afmetingen en het aantal der huizen doen denken aan
die regelmatig aangelegde plaatsen in Amerika, de nieuwe steden,
plotseling verrezen te midden van pas geëxploiteerde terreinen.

De welvaart is hier zeker vroeger groot geweest en heeft blijkbaar
lang stand gehouden, want twee even groote plaatsen liggen naast
Ghirza, één op denzelfden oever en de andere op de tegenoverliggende
zijde. Nergens in Afrika vindt men graven, met deze te vergelijken,
wat de proporties en den rijkdom van het beeldhouwwerk betreft.

De ondergrondsche doodenstad bestaat nog uit zeven mausoleums, boven
elkander op de helling van de kloof. Het eerste, het dichtst bij de
stad, heeft vorm en grootte van een echten tempel. De forsche, min of
meer gedrongen bouw doet denken aan egyptische bouwwerken. Hier is het
graf van een vrouw, Mnimir genoemd, wier gedenkteeken is opgericht
door haar zoons, Nasif en Nathsjisj. Dat zijn blijkbaar inlandsche
namen, ofschoon het opschrift en de aanleg van het monument romeinsch
zijn. De andere mausolea, die nog hooger, maar smaller zijn, doen niet
voor het eerste onder; de zuilen en de reliëfs zijn zelfs nog rijker.

De necropool, die aan de andere zijde van de kloof ligt, gelijkt
veel op de eerste; maar zij bezit een graf, dat eenig is in zijn
soort. Het is een obelisk van wel 15 M. hoogte op een voetstuk, welks
zijden niet meer dan 1.50 M. breed zijn. Twee lijsten verdeelen het
in drie verdiepingen, waarvan de hoogste in een kapiteel uitloopt. In
de verte denkt men aan een naald. Alle opschriften leeren ons, dat
de daar begraven personen Numidiërs waren.

Uit die doodensteden kan men nog meer leeren, en wel feiten, die
we niet zouden hebben verwacht. Ze staan duidelijk te lezen op
de middenlijsten en de basreliëfs, waar de bijzonderheden van het
huiselijk leven uit dien tijd, dat is uit de vierde of vijfde eeuw,
zijn voorgesteld. Ik heb er afdrukken gemaakt  van tooneelen, die
even merkwaardig als amusant waren. Men ziet er o.a. vrouwen, die haar
kinderen zoogen of voor den haard de spijzen bereiden; krijgslieden,
die met zonderlinge wapens strijd voeren; jagers, die leeuwen vervolgen
en gazellen en giraffen. Al die personages zijn gekleed in costumes,
waarvan zelfs de herinnering is verloren gegaan.

De kameel, voor den ploeg gespannen, komt zeer dikwijls terug. Bekend
is het, dat de archaeologie zich nog niet had uitgesproken over den
tijd, waarop de kameel in Afrika werd ingevoerd. Men nam algemeen
aan, dat het dier uit Arabië afkomstig was. De onlangs plaats gehad
hebbende opgravingen in Tunis hebben bewezen, dat het schip der
woestijn reeds zijn diensten bewees in den romeinschen tijd aan den
oever der Middellandsche Zee. Maar men had nog geen zekerheid over
zijn voorkomen in het binnenland; daar had men de aanwezigheid nog
niet vastgesteld. Ghirza zegt, dat het nuttige beest er zes eeuwen
vóór de komst der Mohammedanen al bestond en dat het niet alleen,
als tegenwoordig, voor het bereizen van de woestijn werd gebruikt,
maar ook bij den landbouw zijn werk verrichtte.

Het fokken van een sierlijk paardenras hield eveneens de bewoners
van Ghirza bezig, die aan wedrennen deden, niet met het leelijke,
lompe berbersche paard, maar met een slank en lenig dier, dat aan
de mooiste syrische paarden herinnert. Waarschijnlijk had men den
struisvogel nog niet getemd, zooals tegenwoordig in Soedan en aan de
Kaap; maar men hield zich bezig met de jacht op den struis, stellig
reeds om van de veêren gebruik te maken. Ik vermoed zelfs, dat de
stierengevechten niet onbekend waren, want op de kroonlijsten staan
mannen afgebeeld,  die met stieren worstelen.

Enkele medaillons stellen personen voor, behangen met edelgesteenten
en sieraden, waardoor men aan groote plechtigheden of feesten wordt
herinnerd.

Men staat versteld over het onderscheid tusschen het verleden dezer
stad en den tegenwoordigen uitgestorven toestand rondom die ruïnen. De
tooneelen uit bakkerijen, wijngaarden, oogstfeesten, die op de steenen
zijn gebeeldhouwd, zeggen met groote duidelijkheid, dat korenvelden,
wijngaarden en vruchtenboomen den nu dorren en kalen bodem vroeger
hebben bedekt. Buiten enkele Johannesbroodboomen in de wadi Ghirza,
ziet men nu geen sprietje boven den zandigen, steenachtigen grond
uitkomen. Dus nog eens, wat kan die geheimzinnige stad geweest zijn?

Ik had daar op die plek een paar zware oogenblikken in mijn
leven.... Toen we ons gereed maakten, de eerste photografieën te
maken, weigerden de drie toestellen, die te veel geschud hadden op
de ruggen der kameelen, den dienst. Zoo zouden wij dan beroofd worden
van de kostbaarste documenten der geheele reis! Bij geluk kon Pepino,
de vernuftige Pepino, de instrumenten herstellen en avond op avond
ontwikkelden wij met levendige voldoening de uitstekendste cliché's.

Ik was eerst voornemens, langs de kust naar Tripolis terug te keeren
en wel achter de oude lagune van Taorgha, maar de bewoners van Sadé,
die den weg kennen, hebben er nooit iets bijzonders van de dingen,
die ons interesseeren, gezien, terwijl we, als we over Misrata gaan
door Nefed en Merdoem,  nog meer "zeer groote en zeer schoone" graven
zullen ontmoeten.

Onder het geleide van den kaïd rijden we dus naar de wadi Nefed,
die we bereiken bij de monding van haar zijtak, de wadi Ahmed. De
Nefed heeft zich in deze buurt een zeer diepe bedding uitgeschuurd
in het plateau. De oevers zijn zoo steil en zoo volkomen evenwijdig
aan elkander, dat ze doen denken aan de gevels van een reuzenstraat.

Al de oude plaatsen, waarvan wij de overblijfselen hebben gezien,
lagen op de hoogte een eind van den den rand der kloven, om geen last
te hebben van den plotselingen was van het water. De stad van de Ahmed
lag op vijf of zes meter van den rand slechts. Ik kon mij die anomalie,
ik zou zelfs zeggen die zorgeloosheid, niet verklaren, want dit was
niet een dorpje, 't welk maar voorloopig werd gebouwd, maar een voor
vast bestaand middelpunt, dat nu door zijn ligging aan plotselinge
overstroomingen blootstond. Een graf in den vorm van een obelisk,
minder hoog en minder weelderig dan dat van Ghirza, stond boven
op een rots. Aan den anderen oever van de Nefed zag men dergelijke
sporen der romeinsche beschaving in overvloed. Zij kwamen voor langs
de geheele wadi tot aan de zee. De mooiste zijn die van Lakadië.

Onze kaïd verliet ons te Merdoem. Wij werden toen meteen den
ouden Hammer kwijt, dien ik zijn congé gaf. Dat lastige personage
had mij bij verschillende gelegenheden doen twijfelen aan zijn
eerlijkheid en betrouwbaarheid. Te Orfella had hij ... verloren,
dat wil zeggen, gestolen mijn degenstok dien ik nuttig oordeelde
in een land, waar het goed is, altijd gewapend te wezen, zonder dat
het steeds noodig is, dat ieder dat ziet. Te Tala had hij er schuld
aan gehad, dat we verdwaalden, door vol te houden wat hij bleek
niet te weten. Dienzelfden avond eindelijk had hij de nachtwake op
zich genomen, die nooit verzuimd mag worden om de vele gevaarlijke
zwervers. Toen ik wakker werd, vond ik hem niet in het kamp, en
niemand stond in zijn plaats op schildwacht. Ik liet dadelijk allen
opstaan. Hammer kwam bij het krieken van den dag terug, en nooit ben
ik gewaar geworden, waar hij vandaan kwam. Ik betaalde hem zijn loon
en met zijn zoon er bij verdween hij.

Hieruit blijkt nog eens voor de zooveelste maal, dat men nooit
vertrouwen moet stellen in een Arabier, zelfs niet in den besten. Dit
was er nu een die gedurende twintig jaren bediende geweest was van
den engelschen consul en meeging op diens jachtpartijen; die mij op
de geheele reis van 1901 had vergezeld;  dien ik altijd als vriend
had behandeld, en wien ik alles gaf waar hij om vroeg. Zonder eenige
reden, misschien maar zoo door een herleving van den haat tegen de
Christenen, verbittert hij willekeurig ons leven. Ik kan niet laten,
de schouders op te halen, als ik fantazeerende critici hoor zeggen:
"Wij weten niet om te gaan met de Arabieren". Men kan de Arabieren
niet winnen; ze verachten ons, omdat wij Roemi's zijn. Behandel ze
streng, ze zullen gehoorzamen,  maar om later wraak te nemen. Behandel
ze met zachtheid en ze zullen gelooven, dat ge bang voor hen zijt,
en ge zult niets er bij winnen, noch iets van hen gedaan krijgen. Met
strengheid komt men nog het verst.

Tusschen Merdoem en Misrata is de weg zeer goed; men passeert vlakten,
waarin de Mimoevan Misrata, de Sassoe en haar zijtak, de Aoegeran
mooie, groene linten trekken en waar veel kampen en groote kudden zijn.

De bevolking is er bij uitzondering zachtzinnig en gastvrij. Elken
avond bracht ze mijn lieden een grooten schotel bazine in een zeer
gekruide saus, die voor een europeesch verhemelte niet te verdragen is.

De notabelen hurkten neer bij den ingang van mijn tent en zaten er
uren lang. Daar ieder Roemi in de oogen van de Afrikanen een dokter
is, brachten ze hun zieken naar mij toe, en mijn apotheekje werd onder
hun handen ledig. Een van hen dreef de naïveteit zoo ver, dat hij mij
naar het geheim vroeg, om mannelijke kinderen te krijgen, de eenige
die meetellen in de mohammedaansche wereld. Een ander vertrouwde mij
een middel toe, om oogenblikkelijk de hevigste kiespijn te genezen,
door namelijk op de pijnlijke plek een weinig water te brengen,
dat lauw was gemaakt door een gloeienden vuursteen.

Enkele van die notabelen bezaten Le-Grasgeweren. Die hadden ze gekocht
van smokkelaars, wier voorraad afkomstig was uit Griekenland, waarheen
ons ministerie van oorlog zijn oude geweren kwijt wordt. Maar die
geweren dienen niet anders dan voor de pronk, omdat ieder patroon
ongeveer drie francs kost, een enorme som voor dat land.

Onze laatste dagreis, om te Misrata te komen, had zeventien uren
geduurd. Het was middernacht, toen we eindelijk de stad binnenreden
bij maneschijn, na twee uur een kronkelenden weg onder palmen te
hebben gevolgd. Daar ze van onze komst verwittigd waren, wachtten
ons de turksche ambtenaren met een flink maal. Een glas frisch water
en een sigaret, waarvan we lang gespeend waren geworden, doen mij
een genoegen, als niets anders mij had kunnen verschaffen. En welk
een vreugd, een bed met witte lakens te vinden! Mijn kamer was het
zonderlingste museum, dat men bedenken kan. De Arabier, wien zij
toebehoort, heeft er alle europeesche voorwerpen bijeengebracht,
die hij te Tripolis had kunnen vinden, muziekdoozen, lampen,
phonografen, stereoscopen lagen op de meubels met braadpannen,
komforen, en laarzen. De dientafeltjes en kastjes waren overdekt met
gekleurde prenten, ontleend aan het Petit Journal en modeplaten. Aan
de wanden hingen decoraties tegenover risten schoenen. Het was een
allercurieuste kamer en ze werd dan ook bewaard voor vreemdelingen
van beteekenis. De eigenaar zelf houdt er nooit verblijf.

Ik gebruikte er mijn maaltijden met den kaïmakan, een jongen turkschen
ambtenaar, die goed Fransch sprak. Wij dronken abominabele champagne,
die in Duitschland gemaakt was en naar Afrika was geëxpediëerd met
de beste fransche namen.

De hoofdplaats Misrata ligt ongelukkig niet aan zee, dus geniet zij
niet of weinig van de booten der italiaansche maatschappij, welke
de naburige havens aandoen. De oase, waar de plaats het middelpunt
van is, heeft een lengte en breedte van ongeveer tien K.M. en wordt
bewoond door zoowat 30.000 inwoners, die voorraden haver in silo's
opstapelt en zich verder bezighoudt met het vervaardigen van zeer
gewaardeerde wollen tapijten. Volgens Barth zou de stad het oude
Thebunte zijn van de reis van Antoninus.

Naar het zeggen van den arabischen schrijver Marmol dreef men er in
de Middeleeuwen een levendigen handel met christelijke zeevaarders,
voor wie de bewoners de tusschenpersonen waren met de negers uit
den Soedan. De Venetianen kwamen er een kostbare soort wol halen
en men sprak van de Misrataolie zooals nu van Genuaolie. Venetië
verkreeg ook haar muskus, ivoor, struisvogelveêren van de karavanen en
verkocht er glaswaren. Te Misrata voorzagen zich de marokkaansche en
algerijnsche pelgrims naar Mekka van paarden, die ook naar Alexandrië
werden uitgevoerd. Tegenwoordig bepaalt zich de markt bijna alleen
tot de dingen van plaatselijk gebruik en tot wat de karavanen noodig
hebben tusschen Tripolis en Benghazi. Een dezer karavanen komt elken
Vrijdag en neemt stoffen van gestreepte wol mee, die Margoem heeten
en in het vilayet worden gebruikt.

De meeste kooplieden zijn joden; enkelen zijn Franschen, omdat ze
uit Algerië of Tunis afkomstig zijn. De arabische reiziger Hasjaïsji
beweert, dat er geen veiligheid van personen en goederen is, maar
wij hebben ons hier over niets te beklagen gehad. Zlitten, vijftig
K.M. verder westelijk, ligt in een groote oase; de bevolking is er
zeer vechtlustig en vlug met het mes, wat de joden dikwijls tot hun
nadeel ondervinden.

Van Zlitten bracht een marsch van drie dagreizen ons te Tripolis
terug. Het was hoog tijd, want mijn personeel en de dieren konden niet
meer, en de duur van de reis was langer geworden dan ik had verwacht.

In April 1904 begaf ik mij met een nieuwe karavaan weer op weg. Moeni,
een Israëliet, ging met ons mee; hij was photograaf van professie. De
moesjir van Kasr Karaboeli gaf mij vijf ruiters tot geleide, onder
bevel van den turkschen luitenant Mehemet Ali.

Mijn reisplan, dat opgemaakt was met den wensch voor oogen, zooveel
mogelijk datgene te zien, dat ons in 1901 en 1903 was ontgaan, bracht
ons eerst naar de wadi Lebda, de droge bedding, die van den Tarhoena
komt en oudtijds de binnenhaven van Leptis Magna voedde. Wij volgden
de kloof, en we vonden telkens sporen van verdwenen welvaart.

Te Hamoet was onze eerste halt op een eenzamen heuvel met een zeer
vervallen kasteel erop. De zorgeloosheid der Arabieren op het punt
der hygiëne bleek er door den afschuwelijken stank, dien het lijk van
een hond verspreidde, zonder dat de Arabieren het uit de nabijheid
van hun kamp verwijderden.

Msellata, waar we nog denzelfden avond aankwamen,  is het voornaamste
middelpunt in die buurt en onderscheidt zich door zijn vruchtbaarheid
en door de steenen huizen.

Gedurende ons trekken door de heuvels van Msellata ontmoetten
we telkens kudden schapen en geiten. Het was een mooi ras, en deze
schapen voorzien dan ook ten deele in de behoeften van de slagerijen
van Malta, Soessa en Sfax. Ze worden gemiddeld voor 12 francs verkocht
op de markten van Tripolis, van waar ze tot zelfs naar Engeland
worden verzonden.

Ten zuidwesten van Msellata verdwijnen de boomen geheel, we ontmoeten
nog slechts hier en daar een nomadenkamp, in de zandvlakte verloren
of te midden van een alfagraswoestijn. Het alfa is hier zeer algemeen.

Te Kasr Tarhoena hervond ik den uitstekenden Ahmed Bey, die mij
het vorige jaar in Aboe Adjelat had ontvangen. Hij was nu kaïmakan
van dit plateau en hield verblijf in een der primitieve fondoeks. De
kaïmakan had juist een nieuwe vrouw aan zijn harem toegevoegd; ze was
den vorigen dag aangekomen op een kameel in een prachtigen palankijn,
waarvan de gordijnen zorgvuldig gesloten waren. Wij konden het schoone
getimmerte met de weelderige behangsels en het fraaie schilderwerk
bewonderen, want de kameel wandelde op de esplanade rond met het
geheele toestel op den rug.

Er werd gefluisterd, dat de jonge vrouw zeer schoon was. De eerste
echtgenoote moet veel tranen hebben vergoten, toen zij hoorde van de
andere. Maar zij zal zich nog wel eens aan iets dergelijks stooten,
want de man is nog zeer jong, en de Arabieren vullen hun gezinnen meer
dan eens op deze wijze aan. Wie door den heer niet weggestuurd wordt,
mag zich al gelukkig rekenen.

Het diepe dal van de Rhane scheidt Tarhoena van Cariana. Langs steile
kloven gingen wij erheen en troffen daar de eerste troglodytenwoningen.

De bevolking van Gariana is arabisch en bestaat uit vier stammen; allen
hebben woningen onder den grond. Het land is er vruchtbaar en brengt
veel koren voort; enkele dalen zijn bedekt met prachtige olijven, zoo
forsch, dat hun takken elkaâr raken en over heele afstanden schaduw
geven. Er bestaat in geheel Tripolitanië geen zoo frisch en groen land.

Ten zuiden van Gariana ontmoette ik veel karavaanleiders,  die na
drie jaren van afwezigheid uit Soedan terugkeerden. Zij waren vol
lof voor de Franschen en schenen de beste herinneringen te hebben
behouden aan de fransche troepen, die de karavanen tusschen Zinder
en Aïr begeleiden.

Van Gariana sloegen we de richting naar Misda in Tahar in, dat midden
in de Soff ed Dinn is gelegen. Te Koeleba, waar wij juist onze tenten
zouden opslaan, kwam een man op ons toeloopen, een arabisch koopman
uit Tripolis, die een groot vriend van onzen officier was. Hij was
rijk en was erop gesteld, om ons ten zijnent te ontvangen. Hij drong
zoo aan, dat wij er wel in moesten toestemmen ondanks onzen afkeer
van de woningen der inboorlingen, waar de rust altijd door legers
van ongedierte wordt verstoord. Een grot, die veel te klein was voor
ons allen, kon ons voor den nacht worden aangeboden en wij waren blij
toen de morgen aanbrak.

Op den weg naar Misda deed ik een uitstapje met Mehemet Ali in
oostelijke richting, om de ruïnen van El Edjab te zien, die wij
zonder moeite vonden. Er was nog een reusachtig mausoleum te midden
van veel puinhoopen; maar we konden geen enkel fragment vinden van
de standbeelden, die in de nissen moesten hebben gestaan en ook
geen enkele aanwijzing in een opschrift. Te Tesjé voegden wij ons
weer bij de anderen en spraken daar met het hoofd Salem el Soehlé,
die zich erover beklaagde, dat de handel zich zoo langzaam herstelde
van den slag, hem door Rabah toegebracht door de verwoestingen, die
hij aanrichtte in den Soedan, en die den doorvoerhandel hebben geknakt.

Van de drie uitvoerartikelen zijn twee hem geheel ontgaan, namelijk de
struisvogelveêren en het ivoor. Hij voert nu nog gelooide huiden uit,
waarvan er vele naar de Vereenigde Staten gaan. De veêren worden haast
niet meer verhandeld op de markt te Parijs, omdat men de voorkeur
geeft aan die van de Kaap boven die uit Tripolis, en het ivoor,
dat veelal uit Wadaï werd aangevoerd, gaat, sedert de spoorweg naar
Khartoem klaar is, den Nijl af naar Alexandrië in plaats van met
karavanen naar Tripolis en Bengazi.

Misda, waar we tegen den avond aankwamen, is arabisch en ligt in de
Soff ed Dinn. Ook die plaats heeft in den laatsten tijd geleden door de
verplaatsing van den handelsweg. Het ligt, waar de wegen naar Fezzan en
Rhadames samenkomen; maar tegenwoordig gaan de karavanen van Tripolis
naar Fezzan over Orfella en die van Tripolis naar Rhadames over
Djado. Zoo is Misda een verlaten plaats geworden en de menschen leden
er blijkbaar gebrek. Wij hielpen hen nog aan eenige voedingsmiddelen,
want het jaar was zeer droog geweest en de ellende was groot.

De secte der Senoessi's heeft veel invloed in het gebied om Misda, en
al gehoorzaamt men er voor het uitwendige aan de turksche ambtenaren,
in hun hart is de gehoorzaamheid aan de "broeders".

Een dag nadat we Misda achter ons hadden gelaten,  kwam een bode uit
die plaats ons waarschuwen, dat de weg niet veilig was, want dat er
Toearegs op roof uit waren. Het zijn lastige roovers, die het vooral
op fransche karavanen voorzien hebben, sinds velen der hunnen uit
de fransche Sahara verwijderd zijn. Mehemet Ali dacht er over, om
te keeren, maar ik besloot goed wacht te laten houden en het ergste
af te wachten. De Toearegs vertoonden zich niet, en wij zetten over
Kedoea onzen tocht naar Tripolis voort.

Daar aangekomen, konden wij met voldoening op de reis terugzien,
die ons veel merkwaardigs had geleerd en ons had doen zien, dat de
landbouwkolonies der Romeinen op juist dezelfde plekken waren aangelegd
als waar nu nog bouwland is. Waterleidingen, stuwdammen, putten,
steden, dorpen en versterkte vestingen toonen aan, hoe belangrijk
de romeinsche kolonie er was, en hoe de latere bezetting door de
Arabieren aan een periode van bloei een eind heeft gemaakt. Indien
ooit de vervallen plaatsen weer tot bloei zullen komen, moet het zijn
zonder de luie en onverschillige Arabieren, maar met andere kolonisten,
hetzij met blanken of met negers.





*** End of this LibraryBlog Digital Book "In het bergland van Tripolis - De Aarde en haar Volken, 1906" ***

Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.



Home