Home
  By Author [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Title [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Language
all Classics books content using ISYS

Download this book: [ ASCII | HTML | PDF ]

Look for this book on Amazon


We have new books nearly every day.
If you would like a news letter once a week or once a month
fill out this form and we will give you a summary of the books for that week or month by email.

Title: Bij de Parsi's van Bombay en Gudsjerat - De Aarde en haar Volken, 1909-1910
Author: Menant, Delphine, 1850-
Language: Dutch
As this book started as an ASCII text book there are no pictures available.


*** Start of this LibraryBlog Digital Book "Bij de Parsi's van Bombay en Gudsjerat - De Aarde en haar Volken, 1909-1910" ***


Bij de Parsi's van Bombay en Gudsjerat.

Naar het Fransch van Mej. D. Menant.



I.

	Wat de Parsi's zijn.--Overzicht van den godsdienst van
	Zoroaster.--De sociale en politieke beteekenis der Parsi's in
	Indië.--Enkele karakteristieke en algemeene trekken van hun
	openbaar en particulier leven.--De Parsi's uit Bombay en hun
	occidentalisme.--Rijkdom en weldadigheid.--Hun bevoorrechte
	plaats.--Beschrijving van twee godsdienstige ceremoniën:
	de bekleeding met de heilige kenteekenen en het huwelijk.


In de maand October 1900 kwam ik te Bombay, om de studie voort te
zetten, die ik begonnen was over de godsdienstige en maatschappelijke
gebruiken der Parsi's. Dat werk zou mij noodzaken, mij in een bepaalde
streek op te houden, daar waar de Parsi's tegenwoordig wonen, dat
is dus in Bombay en Gudsjerat. Zoo was mij mijn weg van te voren
aangewezen.

De Parsi's zijn de afstammelingen van een klein troepje uitgewekenen
uit Perzië, die, vluchtend voor de mohammedaansche overheersching, in
de achtste eeuw een schuilplaats kwamen zoeken bij de gastvrije volken
van de kusten der Arabische Zee. Ze behielden de zuiverheid van hun
geloof en van hun ras, door alle verbintenissen met vreemdelingen
te vermijden en door met angstvallige zorg hun heilige boeken
te verbergen, waarin de voorschriften van hun godsdienst vervat
waren. Eerst in de achttiende eeuw gelukte het aan den Franschman
Anquetil Duperron, naar het geleerde Europa de kostbare boeken over te
brengen, en toen vernam men met een verbazing, waaraan eerbied niet
vreemd was, dat ze de grondstellingen zelve van Zoroaster inhielden,
van Zoroaster, den hervormer van het Mazdeïsme en den maker van de
Zend-Avesta, die de leer inhield.

Het meest kenmerkende en bekendste in het dogma is de plaatsing aan het
hoofd der wereld van twee grondbeginselen, het eene bewerker van het
goede en het andere bewerker van het kwade, Ormoezd en Ahriman. Maar
dat dualisme wordt slechts tot op zekere hoogte toegelaten, alleen
voor zoo ver het noodig is, om van God de verantwoordelijkheid voor
het kwade af te wenden; het is niet de grond van den godsdienst van
Zoroaster. De grond van dat geloof is het monotheïsme. Inderdaad
zijn Ormoezd en Ahriman beiden uit den Tijd voortgekomen, uit den
onbepaalden of oneindigen tijd. De Zend-Avesta spreekt zich niet
duidelijk uit over de natuur en de attributen van het grondbeginsel;
daardoor is het op verschillende manieren opgevat door de onderscheiden
secten van aanhangers van Zoroaster. De terughoudendheid van de
oorspronkelijke boeken te dezen opzichte machtigt ons te gelooven,
dat er hier sprake is van den Oneindige, die verheven boven ieder
onderscheiding van goed en kwaad is en wiens wezen zelf ons belet
het te omschrijven.

Bovendien is er geen de minste gelijkheid tusschen Ormoezd en
Ahriman. Als men enkele secten wil gelooven, zou Ahriman in het leven
zijn geroepen na Ormoezd, en bij gevolg zou hij niet eeuwig zijn. Hij
zou geboren zijn uit een twijfel, in Ormoezd gerezen over zijn eigen
macht, of wel hij zou de schepping der wereld hebben bijgewoond als
de schaduw, die het licht vergezelt; in één woord, hij is slechts
een negatie, een grens.

Inderdaad bezit Ormoezd alleen de attributen der godheid; hij
alleen wordt aangeroepen en aangebeden in den godsdienst van
Zoroaster. Ahriman daarentegen, de geest des kwaads, de koning der
duisternis, heeft slechts een begrensde en tijdelijke macht, waardoor
hij veel minder gelijkt op een der bewerkers van de schepping dan op
een gevallen engel, op een schepsel, dat tegen God is opgestaan en
dat bestemd is, zich weer met hem te verzoenen. Zijn macht is noch
eeuwig, noch absoluut, maar tijdelijk en betrekkelijk.

Zij komt alleen tusschenbeide in den tegenwoordigen staat der wereld,
om er de onvolmaaktheden van te verklaren en daar de goddelijke
verantwoordelijkheid van af te wenden. Eer dat deze wereld gevormd was,
bestond de macht van het booze nog niet, en als de wereld van thans
verdwenen zal zijn en plaats zal hebben gemaakt voor een betere, zal
ze niet meer bestaan, want het beginsel van het kwaad is verdwenen op
het oogenblik dat het ondergeschikt is geworden aan dat van het goede.

Naast de leer bevat de Zend Avesta practische voorschriften, waarvan
de voornaamste de volgende zijn. Geen kasten, maar klassen, want de
menschen stammen allen van eenzelfde paar af en zijn onderworpen
aan dezelfde wet. De vorm der regeering moet monarchistisch zijn;
maar de koning, beeld van Ormoezd op aarde, moet een volksman wezen,
om te kunnen trachten den arme te beschermen en te helpen. Blijkt
hij ontrouw aan zijn roeping, dan heeft de hoogepriester het recht,
hem vervallen te verklaren van zijn waardigheid.

In de samenstelling van het gezin is de polygamie veroordeeld. De
man is het hoofd, de onbeperkte koning van den huiselijken haard;
men is hem gehoorzaamheid schuldig als aan God; een man mag slechts
één vrouw trouwen.

Wat zedeleer betreft, kan het Parsisme worden beschouwd als de eerste
opeisching van de menschelijke vrijheid. Terwijl het pantheïsme van
Indië slechts naar het fatalisme voert, naar onverschilligheid en
zelfvernietiging, stelt de leer van Zoroaster ons het leven voor als
een onophoudelijken strijd, waarin de mensch, om zich te verdedigen
tegen een even listigen als boosaardigen vijand, verplicht is gebruik
te maken van al zijn krachten en vermogens.

Bij dit denkbeeld van een leven, dat strijd en beproeving is, voegt
zich noodzakelijk het geloof aan de onsterfelijkheid. De ziel wordt
bij het verlaten dezer wereld geoordeeld. Als het aantal goede werken
het wint van dat der booze handelingen, komt ze in de _behescht_
of de plaats der uitverkorenen; is het tegenovergestelde het geval,
dan daalt de ziel naar de demonen in de onderwereld.

Bij het dogma van de onsterfelijkheid der ziel voegt de Zend Avesta
dat van de opstanding der lichamen; maar die opstanding, die volgens
de wet van Zoroaster zich tot de geheele natuur moet uitstrekken,
heeft niet ten doel het lijden te vereeuwigen, maar integendeel er
een eind aan te maken, door met één slag zoowel het stoffelijk als
het geestelijk leed te doen  verdwijnen. De opgestane dooden zullen
verschijnen vóór de rechtbank van Ormoezd; de goeden zullen naar den
hemel gaan, de boozen naar de hel, en als ze drie dagen lang naar
lichaam en ziel hebben ondervonden, de eersten de vreugden van het
paradijs, de anderen alle kwellingen der hel, zullen ze weer gelijk
geworden zijn. Er zullen dan geen boozen meer zijn noch uitverkorenen;
de menschen zullen allen bekleed zijn met dezelfde onsterfelijke
lichamen, bevrijd van alle vernederende behoeften en voor altijd
verzekerd van het geluk der engelen. Ormoezd, die zijn werken heeft
beëindigd, zal rusten op zijn lauweren. Ahriman zal gebeden richten
tot den Eeuwige en hem offers brengen. Op de plaats van de hel zal
men een land van overvloed en welbehagen vinden.

Deze leer van hooge waarde, die aanleiding zou kunnen geven tot veel
vergelijkingen en tot het vinden van allerlei overeenkomsten, zou al
voldoende wezen, om diegenen, die haar uit Perzië hebben meegebracht,
interessant te maken. En ze hebben haar ondanks hun gering aantal in
Indië bewaard, door afstand en tijd heen. De Parsi's zijn belangwekkend
ook nog uit een ander oogpunt. Hun kleine minderheid speelt een
belangrijke rol in den menschelijken mierenhoop, waar ze hun plaats
hebben gekozen. Tegenover de millioenen Hindoes houden ze niet alleen
stand, maar er is welvaart onder hen, en er wordt naar hen geluisterd,
al zijn ze waarschijnlijk bestemd, om te worden verpletterd tusschen
de macht van het aantal en die der veroveraars.

In de twaalfhonderd jaren, dat ze onder de Hindoes hebben gewoond,
een der rassen, die het gretigst anderen in zich opnemen, zijn
ze zichzelven gebleven. Gedurende de drie laatste eeuwen heeft de
invloed der angelsaksische beschaving zich onder hen doen gelden,
zonder dat ze er zich mee assimileerden; ze bleven Parsi's. Indië is
door de groote volken der historie veroverd geworden van de Grieken tot
de Engelschen; andere onderwerpers van het schiereiland hebben bijna
de helft der aarde aan zich onderworpen; pest en hongersnood hebben
er de ontwikkeling tegengehouden. En toch gedurende al die eeuwen,
te midden van de vele wisselvalligheden van het oostersch leven, zijn
de afstammelingen der oude Perzen getrouw gebleven aan hun geloof;
ze hebben behouden en brengen geregeld aan hun nakomelingen over de
karakteristieke trekken van hun voorvaderen. Zij zouden een eenig
ras in de geschiedenis wezen, als de Joden er niet waren.

In physiek opzicht hebben ze de onderscheiden kenmerken bewaard,
eigen aan het ras der Iraniërs; zij zijn over het algemeen groot, goed
geproportionneerd en hun gelaatskleur is lichter dan die der Hindoes,
een opmerking, die alle reizigers maken. Hun haar is gitzwart, en
hun oogen zijn donkerbruin en zeer zacht van uitdrukking.

Uiterst beleefd in hun manieren, zijn ze gastvrij en goedhartig,
geven zich veel moeite en getroosten zich groote opofferingen voor
den vreemdeling, die hun is aanbevolen door een vriend.

Ze houden van lekker eten. Hun godsdienst verbiedt hun dat niet,
en er is in de gezinnen van werklieden een zekere welstand, dien men
niet aantreft bij de Hindoes en de geboren christenen.

Visschen, kippen, schapen- en geitenvleesch komen op hun spijslijst
voor. Evenals bij de meeste oostersche volken is rijst hun
hoofdvoedsel, dat ze op allerlei wijzen weten te bereiden.

Ze hebben een geestelijkheid, die gedurende langen tijd vrij
onontwikkeld was, maar er heeft zich een elite gevormd, die
betrekkingen onderhoudt met europeesche geleerden en met hen
samenwerkt. De gewone priesters vervullen den dienst en volbrengen de
godsdienstplechtigheden bij huwelijken en begrafenissen, onderhouden
het vuur op de altaren, branden wierook, zingen gezangen en zeggen
de gebeden. Ze leiden een eenvoudig en patriarchaal leven.

De Parsi's zijn zeer verdraagzaam en eerbiedig tegenover andere
geloofsrichtingen. Buiten hun eigen feesten vieren ze verscheidene
samen met de Hindoes. Te Bombay vasten ze bovendien, als de Engelschen
een feest hebben en sluiten hun winkels en inrichtingen des Zondags,
een dag, die ook voor hen rustdag is.

Als een afgescheiden gemeente hebben ze niet alleen hun eigen
godsdienst, maar ook een eigen zedewet. De regeering heeft dat
toegestaan en dat niet alleen; ze heeft ertoe meegewerkt, dat
de gemeenschap van dit volk rechtspersoonlijkheid kreeg en heeft
de in 1865 uitgevaardigde wetten op het huwelijk en de scheiding
geëerbiedigd.

Hun oude gebruiken in zake erfenissen en erfopvolging zijn op
hun verzoek ingeschreven als officiëele wettige instellingen. Ze
genieten volle en geheele godsdienstvrijheid, en de vrijzinnigheid
der Engelsch-Indische regeering waarborgt hun de vrije uitoefening
van hun eeredienst.

Al spoedig na hun komst op het schiereiland stelden ze ten genoege van
hun gastheeren hun taal ter zijde, die ze langzamerhand vergaten en
ze namen het Grudsjeratsch aan of de taal der Hindoes, te midden van
wie ze leefden. Dat is thans hun nationale taal. Ze leeren Engelsch
al op zeer jeugdigen leeftijd, maar spreken allen het Hindostansch,
en velen onder hen drukken zich vloeiend uit in het Perzisch, waardoor
ze in betrekking blijven met hun broeders in Perzië.

Hun woningen, die over het algemeen met smaak zijn gebouwd en die
goed geventileerd worden, zijn rationeel gebouwd. Hun villa's of
landhuizen behooren tot de mooiste van Bombay. De ontvangzalen zijn
weelderig gemeubeld en versierd met landschappen of historiestukken
bij wijze van fresco's. Een eigenaardigheid is, dat de Parsi's veel
licht om zich heen wenschen en een groot aantal lampen en kandelabres
gebruiken van allerlei vorm.

Ze hebben sinds enkele jaren hun manier van de maaltijden te gebruiken
geheel gewijzigd. Oudtijds hadden ze de gewoonte, om als de Hindoes
op den grond neer te hurken bij het eten. De gerechten werden door
elkaar voorgediend in denzelfden koperen schotel, wat nog gebeurt
bij de arme Parsi's. Wat de rijken betreft, ze hebben al lang hun
eetzalen op europeesche wijze ingericht. De tafel wordt geschikt op
engelsche manier, terwijl vroeger de aanzittenden in rijen zaten op
een ovaal doek, dat op den grond was gespreid en ieder at van een
banaanblad bij wijze van bord.

Het is belangwekkend eens na te gaan de verhouding van de geletterden
bij dit volk in vergelijking met de hoofdrassen in het Presidentschap
Bombay.

Naar de laatste volkstelling is de bevolking van het Presidentschap,
als men er alle inlandsche staten bij rekent, 25.435.000 zielen
sterk. Nu is onder de Hindoes de verhouding van hen, die lezen en
schrijven kunnen, 60 op de duizend; bij Mohammedanen is het 41; bij
de Jaïns 270 en bij de Brahmanen 320 op de duizend. De Parsi's echter
tellen daarbij 650 op de duizend. Uit het oogpunt van intelligentie,
beschaving, rijkdom, beleefdheid en liefdadigheid staan de Parsi's
aan de spits van alle volken van Oost-Indië.

Dat is nog niet alles. Er zijn misschien weinig groote steden, als
ze er zijn, waar de dood zoo groote verwoestingen heeft aangericht
als te Bombay. Ook daarbij blijkt de superioriteit der Parsi's wat
hygiëne en levensduur betreft; ze komen in dat opzicht dadelijk na
de Europeanen. Men moet daarbij echter in aanmerking nemen, dat deze
hun kinderen naar Europa zenden, en dat er dus zeer weinig te Bombay
zijn; vandaar dat het minimum sterfgevallen zeer verklaarbaar is. De
Parsi's daarentegen hebben talrijke gezinnen; en zoo kan men zeggen,
dat hun gemiddelde levensduur dien der Europeanen overtreft.

De uitgewekenen werden bij hun komst in Indië vriendelijk ontvangen
door den vorst die regeerde in de streek, welke geïdentifiëerd wordt
met de kleine moderne plaatsjes Umbargaom en Sanjan, gelegen op
een dertigtal mijlen afstands ten noorden van Bombay. Op voorwaarde
van enkele concessies in zake kleeding en de aanneming van eenige
gebruiken kregen ze de toestemming, zich in het land te vestigen en
er hun godsdienst uit te oefenen. Zoo leefden ze lange eeuwen onder
hun eigen wetten en bestuurd door hun hoofden, toen in de vijftiende
eeuw de Mohammedanen hen uit hun eerste verblijfplaatsen verdreven. Ze
schikten zich ten laatste onder hun nieuwe meesters en verschenen
zelfs met glans aan het hof der keizers van Delhi. Weldra namen ze een
hoogere vlucht bij de aanraking met de Europeanen, die in Indië handel
kwamen drijven. Van plattelandsbewoners werden ze nu stedelingen;
hoewel ze zich eerst bezighielden met weven, timmeren, meubelmaken,
scheepsbouw en dergelijke bedrijven, gevoelden ze zich tot den handel
aangetrokken en werden de beste makelaars voor de europeesche naties,
die hun kantoren te Surate hadden. Ze begonnen er met de reeks goede
diensten, die tot op onze dagen wordt voortgezet. De welvaart in de
door Parsi's bewoonde wijken verrast alle reizigers.

Reeds in de 18de eeuw begon hun handelsuitbreiding in China, Birma
enz., gevolgd door den uittocht der rijke Parsi's uit Surate en
voltooid door dien van de behoeftigen, die door de hongersnooden
van Grudsjerat verjaagd werden naar hun weelderige geloofsgenooten
in Bombay.

In de 19de eeuw had de Parsi in de zakenwereld een onbetwiste
waarde erlangd; hij nam een belangrijke plaats in in de transacties
tusschen de hoofdmarkten van het Oosten. Aan den anderen kant zag
hij er niet tegen op, zijn land te verlaten. Naast de scheppers van
de groote banken en naast de groote industriëelen was er een leger
van ondernemers en winkeliers, die in alle mogelijke landen kantoren
gingen vestigen; daartoe behoorden zij, die in 1850 tot op de rots
van Aden belandden. Dat waren de nederige pioniers van een kleine
kolonie, die ik in bloeienden toestand heb aangetroffen, toen ik er
een bezoek bracht.

De Parsi's hebben ondanks de verandering van meesters altijd op den
grond van Indië kunnen aarden. Hun aantal groeide snel, terwijl dat
van hun broeders, die in Perzië waren gebleven, herleid werd tot de
kleine minderheid van 9 tot 10 duizend zielen. Er zijn er nu 95000
in Indië, waarvan de groote meerderheid in het presidentschap Bombay,
zoozeer, dat alleen in deze stad 46000 Parsi's wonen.

In de indische maatschappij, waarvan ze deel uitmaken door dat lange
gemeenschappelijke leven, dat hun, naar het schijnt, recht geeft
op naturalisatie, nemen ze een benijde en eervolle plaats in. Ze
hebben zitting in den raad van den onderkoning en in dien van den
gouverneur; twee der hunnen, Dadabhai Naorozji en sir M'Bhownaggree,
hebben engelsche commissies vertegenwoordigd in de kamer van
volksvertegenwoordiging; hun rijke kooplieden hebben Bombay begiftigd
met zijn mooiste bouwwerken en met hospitalen en scholen, die ik met de
grootste belangstelling heb bezocht. Hun broeders in Perzië, ook wel
Guebren genoemd, hebben in hun mildheid gedeeld. Dank zij den invloed
der rijke Parsi's van Bombay met hulp van de engelsche regeering is
de onaangename belasting, het hoofdgeld, die de arme Guebren drukte,
verlaagd geworden en daarna in 1882 afgeschaft. Te Chaupati dient
een groot gebouw al lange jaren voor de Perzen, die geen werk hebben
en het daar kunnen vinden. Men vindt er inboorlingen uit de dorpen
in de omstreken van Yezd en Kirman, gekleed in hun eigen costuum,
en hun nationale gebruiken volgend.

Een aanzienlijk Parsi, Jamsjedhi Jijibhai, bekend om zijn
menschlievendheid en om het edele gebruik, dat hij maakte van zijn in
den handel verworven rijkdommen, werd in 1857 tot baronet verheven. Hij
was de eerste inboorling, wien zulk een eer te beurt viel, een eerlijke
belooning in den persoon van een enkele voor de lange reeks goede
diensten, door de Parsi's aan de engelsche regeering bewezen en aan
de zaak van den vooruitgang.

Ik bied hier mijn dank aan, aan zijn achterkleinzoon, den vierden
baronet, hoofd der gemeente, voor de hoffelijke ontvangst, die hij mij
heeft doen te beurt vallen, en voor de eer, die hij mij heeft bewezen,
door mij uit te noodigen, om met hem de prijsuitdeeling bij te wonen
in de door zijn voorvader gestichte scholen en in een seminarie, waar
aan jeugdige priesters theologie wordt onderwezen en het gebruik der
heilige taal.

Wij willen in Bombay onze studie van de Parsi's beginnen; daarna zullen
we buiten de stad bezoeken brengen aan een bevolking, die strenger
in het geloof is gebleven; te Nausari zullen wij kennis maken met de
klasse der priesters, die nog gegroepeerd en georganiseerd zijn naar
de oude voorschriften; eindelijk zullen we te Surate en te Broach de
herinneringen oproepen aan de dagen van den voorspoed der Parsi's
in de 17e en 18e eeuw, toen ze bij de aanraking met de agenten der
europeesche factorijen uit hun duisternis naar voren begonnen te
treden en hun entrée deden in de moderne wereld. Onderweg zullen we
een blik werpen op het millieu, waarin we hen ontmoeten.

"Bombay is een heele wereld op zichzelve," schreef J. Darmesteter. Zijn
geestdrift betrof niet enkel de weelde van de stad en haar aanzien
door talrijke en indrukwekkende bouwwerken; hij bedoelde met zijn
woorden ook, dat men er een zonderlinge mengeling vindt van alle
mogelijke rassen en volken. Men moet er een tijdlang wonen, om te
begrijpen, tot welke hoogte die "wereld" in haar verscheidenheid niet
te omschrijven is. Zonder te spreken van het kosmopolitisch element,
dat wil zeggen, van de Arabieren, Abessyniërs, Beloetsjen, die er
komen handel drijven, ontmoet men er een zeer interessante veelheid
van inlandsche typen, Banianen, Bathia's Muzelmannen, Bohora's en
Khodja's enz....Hier praten wij enkel over de Parsi's.

Ik vond in die gemeente zeer veel steun bij de vrienden van mijn
vader, de heeren B. Malabari, onzen gastheer, bij wien we hebben
gelogeerd gedurende een deel van ons verblijf in Indië, en J.J. Modi,
den geleerden secretaris van den raad van administratie der fondsen
van de vereeniging van notabele Parsi's. Ook kreeg ik hulp van de
geschiedschrijvers, de heeren Patel en Karaka, wier werk ik reeds
had gebruikt voor mijn eigen studie.

Te Bombay kan men den modernen Parsi op zijn voordeeligst te zien
krijgen, dat wil zeggen, reeds aangepast aan onze westersche gewoonten
of op het punt er zich bij aan te sluiten. Dien treft men overal
aan. Als hij hoofd van een zaak is geworden, gaat hij elken dag met een
weelderig rijtuig, gemend door een koetsier in wit costuum met roode
strepen, van zijn elegante villa in de omstreken, zijn bungalow, naar
het kantoor, waar hij zijn zaken afdoet. Is hij slechts een eenvoudig
bediende, dan woont hij in een bepaalde wijk der stad, van waar hij
's morgens en 's avonds naar zijn kantoor wandelt met den stap van
iemand, voor wien de tijd waarde heeft; is hij een gewoon winkelier,
dan biedt zijn winkel een tooneel van groote levendigheid, want hij
ontziet geen moeite. Zoowel boven als beneden op de maatschappelijke
ladder spreekt luide zijn behoefte aan zaken doen.

In den handel, de industrie, de vrije beroepen en in het onderwijs
neemt hij een zeer belangrijke plaats in. Hetzij buiten of in de stad,
men vindt Parsi's in alle soorten van handel, van den nederigsten tot
den hoogsten. De rijke eigenaars van de katoenspinnerijen van Bombay
zijn voor een groot deel Parsi's. In de oude stad der Portugeezen,
het Bombayfort, waar de huizen in kantoren veranderd zijn van de rez
de chaussée tot het dak, zijn de meeste employé's en veel patroons
Parsi's. Daartegenover in de nieuwe stad, waarboven de gothische
klokkentoren van de universiteit opsteekt, zijn de Parsi's talrijk
onder de studenten en de professoren. Advocaten, dokters zijn ze;
men ontmoet hen in de letterkundige en staatkundige vereenigingen
te Bombay, onder de verkozen leden van de gemeenteraden van het
Presidentschap, en eindelijk in de oppositie, terwijl enkelen in de
voorste gelederen staan van de "nationale beweging" in Indië, die
voor de inboorlingen het recht opeischt, om ook de hoogere ambten te
bekleeden met dezelfde titels en voorrechten als de Engelschen.

In de politiek, de intellectueele bedrijven en den handel winnen
de Parsi's het van de Hindoes, die zeker flink zijn en werkzaam en
ontwikkeld, maar die teruggehouden worden door de kaste-overleveringen,
welke hen verhinderen hun leven te doen samenstemmen met dat der
Europeanen. De Parsi's daarentegen willen niets liever dan westersche
gebruiken aannemen.

Sedert lang reeds kleeden ze zich in de hoogere klassen op zijn
Engelsch, terwijl ze ook in hun meubels en hun wijze van ontvangen
de engelsche mode volgen. Overal ziet men engelsche waren, engelsch
papier, engelsche stoffen. De jongelieden van goede familie doen al hun
best, om in engelsche kringen te worden opgenomen; ze gaan bijna allen
hun opvoeding in Engeland voltooien. De meesten hebben veel gereisd en
spreken verscheiden talen. Zeer weinigen gaan tot den protestantschen
godsdienst over. In de door Parsi's gehouden scholen, dringt de
westersche invloed overal door. Het Engelsch wordt tegelijkertijd
onderwezen met de landstaal, behalve op de allerelementairste scholen.

Wat de vrouwen betreft, ze zijn de geschikte gezellinnen voor zulke
mannen. Ze hebben evenals hun echtgenooten den overgang meegemaakt
naar de beschaving van het Westen. Er zijn verscheiden dames onder de
Parsi's, die de lezingen en cursussen van de universiteit volgen. Ze
zijn mee de gasten der salons.

Ze zijn bijna de eenige vrouwen in Indië, die hun echtgenooten in het
publiek vergezellen. Ik laat den toerist haar smaak voor de fiets,
voor tennis en sport bewonderen, want daar hij zelden gelegenheid
heeft, haar huiselijke deugden te leeren kennen, omdat hij niet
in haar huizen wordt toegelaten, komt hij met die deugden van een
hoogere orde niet in aanraking. Als uitstekende huisvrouwen hebben
ze de practische deugden van haar grootmoeders niet verloren; maar
ze deelen eveneens onze moderne aspiraties. Wanneer ze een loopbaan
hebben gekozen, houdt niets er haar van terug; dat heb ik waargenomen
in de scholen, de hospitalen en de snijkamers. Ongelukkig doet de
overspanning hier ook haar noodlottig werk, en de jonge vrouwen zijn
minder sterk dan haar grootmoeders, door de reizigers zoo terecht
geprezen om haar schoonheid, de blankheid van haar gelaatskleur en
haar bijna mannelijke kracht.

De kleeding van de Parsi's uit Bombay is ontleend aan de Banyanen
van Surate; in de achttiende eeuw bestond ze uit een lang kleed,
op de heupen geplooid als een rok, en op het hoofd droeg men een
mousselinen tulband. In de twintigste dragen de Parsi's tehuis een buis
met witte mouwen, een pantalon en een mutsje van verschillend gekleurde
chineesche zijde. Als ze uit gaan, trekken ze een witte overjas aan
en zetten bovenop hun mutsje een soort van tulband in den vorm van
een bisschoppelijken mijter, pagri genoemd, meestal vervaardigd van
zwart wasdoek, en soms van bruine zijde. Het groot toilet bestaat uit
een lang kleed van wit mousselien, dat tot op de enkels afhangt en om
het middel door een breeden gordel wordt vastgehouden. Dat costuum
wordt gedragen bij trouwpartijen, begrafenissen en recepties bij
den gouverneur.

De vrouwen hebben eveneens haar kleeding ontleend aan die der indische
vrouwen uit Grudsjerat. Ze drapeerden zich vroeger in een langen lap
stof, meestal van zijde, van vijf meters lang; dien gebruiken ze nog,
maar in plaats van het korte hindoesche lijfje, zijn ze overgegaan
tot de aansluitende kleedingstukken van de europeesche vrouwen. Mag ik
ook nog herinneren aan den tijd, toen de Parsi-dames den gouden ring
met drie parelen droegen, die hing aan den neus? Als alle indische
dames overlaadden ze zich met een overvloed van juweelen. De ring is
afgeschaft; maar bij de groote fortuinen, door sommige geslachten van
Parsi's bijeengebracht, is de smaak voor juweelen en kostbaarheden zeer
levendig gebleven. Vroeger verborgen ze haar haren onder een doek,
die het hoofd nauw omsloot, volgens het godsdienstig voorschrift,
dat den aanhanger van de leer van Zoroaster verbiedt blootshoofds
te gaan. De meesten hebben echter den hoofddoek afgeschaft, die de
reizigers in het oog viel en aan de draagsters het voorkomen gaf der
vrome katholieke liefdezusters. De kleeding is trouwens tegenwoordig
in voortdurenden staat van verandering; in Europa dragen de parsische
dames graag europeesche kleeding en behouden die dan soms in Indië.

Ik heb gezegd, dat het maatschappelijk leven in de hoogere kringen
meer en meer op dat der Engelschen gaat gelijken, en als men wordt
uitgenoodigd op een five o'clock tea, zooals ik het genoegen had
te zijn bij den heer J. Tata bij voorbeeld, bevindt men zich in de
tegenwoordigheid van een uitgelezen gezelschap van geleerde mannen
en voorname dames, vaak gedoctoreerd of in het bezit van een graad
aan de universiteit; maar die nieuwigheid wordt niet door alle
Parsi's voldoende gewaardeerd. Er bestaat nog een talrijke klasse
van menschen, die orthodoxen worden genoemd en die uit beginsel zich
verzetten tegen de moderne nieuwigheden.

Om te geraken tot de tegenwoordige periode, heeft men een
overgangstoestand gehad met nog al strijd, want niet maar zoo op
eenmaal is de gelijke van de Banyanen uit Surate ertoe overgegaan,
onze gewoonten te volgen, bij het leger van den koning in hofcostuum
te verschijnen met een degen op zij, en niet plotseling is zijn
echtgenoote de klant geworden van Redfern of Paquin. De europeesche
reiziger ziet het resultaat, zonder te kunnen waardeeren hoeveel eraan
is voorafgegaan. Die periode van strijd begon tegen het midden van
de negentiende eeuw, toen de engelsche opvoeding veel aanhangers had
verworven in de gemeente, die al gauw zich in twee groepen splitste,
de eene de liberale, die neigde tot verandering, en de andere, die
getrouw bleef aan de oude gebruiken, door de voorvaderen gevolgd. De
beweging op het pad van den vooruitgang, die overal in Indië wordt
waargenomen, ging gauwer bij de Parsi's dan bij de Hindoes. Die
laatsten hebben er gewoonlijk niet veel ooren naar; al hebben reeds
velen van hen van de westersche gewoonten overgenomen wat hun van
nut kan zijn om uitstekende ambtenaren te worden, of geletterden en
geleerden, er zijn weinigen, die zoo volledig als de Parsi's onze
gebruiken aannemen en onze wijze van zien.

Een der invloedrijkste organen, die voor maatschappelijke
hervormingen pleitten bij de Parsi's, is de Rast Goftar geweest,
of de Waarheidsvriend, geleid door den betreurden Kabraji; vijftig
jaren lang is hij het hoofd van den vooruitgang geweest en heeft zijn
blad gemaakt tot een strijdperk voor alle groote vragen. Er werden
leerrijke discussies in gehouden. In de kolommen van het orgaan zag
men, met hoeveel tegenzin de Parsi's ertoe zijn overgegaan, met de
Europeanen te zamen, het middagmaal te gebruiken en messen en vorken
ter hand te nemen; hoe de vrouwen ertoe zijn gekomen, den hoofddoek
weg te laten, die haar haren bedekte, schoenen te dragen, parapluies
te bezigen enz. enz. Wat het aan de vrouwen gegeven onderwijs aangaat,
de tegenstand, dien men daarbij te overwinnen had, was aanvankelijk
even heftig, als thans de ingenomenheid groot is.

En verder, wat komt er voor den Parsi zijn kleeding op aan, zoolang
hij de voorschriften van zijn godsdienst opvolgt? Inderdaad stelt hij
in dien godsdienst zijn trots; die geeft den Parsi zijn beteekenis
en wekt sympathie voor het volk. De geschiedenis van een kleine
buitenlandsche gemeente, afgezonderd levende eeuwen lang te midden
der bevolking van Gudsjerat, zou maar matige belangstelling wekken,
als die kleine gemeente niet de houdster was van de heilige boeken van
een der machtigste volken uit de oude wereld, de Perzen, en als ze niet
vroom en trouw haar ouden eeredienst had bewaard en de voorschriften
van zedelijkheid en wijsbegeerte van Zoroaster, haar profeet en
leidsman. De plechtigheden in de kerk zijn schoon en eenvoudig; ze
hinderen op geen wijze de geesten, die het meest afkeerig zijn van
bijgeloovige gebruiken, evenmin als het ritueel, dat nog gelijk is aan
dat uit vervlogen eeuwen, waardoor het, ofschoon schijnbaar weinig
samengesteld, moeilijk te verklaren is voor wie het wil bestudeeren
of het verleden bij het tegenwoordige wil doen aansluiten.

Sommige ceremoniën, die vroeger plaats hadden enkel in de
tegenwoordigheid van leden der gemeenschap, worden nu in het openbaar
uitgevoerd, en de niet-aanhanger van Zoroaster's leer wordt er als
gast genoodigd. Die plechtigheden zijn de bekleeding met de kenteekenen
en het huwelijk.

De bekleeding met de gewijde kenteekenen, den gordel of kusti, en het
hemd of sudrah, die, om zoo te zeggen, de liverei van den aanhanger
van Zoroaster zijn, heeft in het algemeen plaats, als het kind, een
jongen of een meisje, zeven jaar en drie maanden oud is; ze kan worden
uitgesteld tot veertien jaar en drie maanden, maar nooit langer. Van
het oogenblik der bekleeding af wordt het kind lid van de gemeenschap
der Parsi's, een trouw aanhanger van den goeden godsdienst en een
leerling van den profeet. De eenvoudige en treffende plechtigheid,
wordt gevierd in de gezinnen. De candidaat wordt, nadat hij een
bad heeft genomen, gebracht in het vertrek, waar zich de priesters
en de bloedverwanten met de genoodigden bevinden. De dienstdoende
priester, omringd door zijn op een tapijt gehurkte leerlingen,
doet hem neerzitten op een laag stoeltje en bekleedt hem met het
gewijde hemd, terwijl hij zijn geloof in Zoroaster betuigt; daarna
doet hij den nieuweling opstaan en achter hem staande, slaat hij den
nieuweling den gewijden gordel om, dien de aanhanger van Zoroaster
nooit meer mag afleggen. De dienstdoende priester zegt dan een
gebed op ter eere van de waarheid, de eerlijkheid en de reinheid,
en brengt op het voorhoofd van het kind een weinig rood poeder aan;
eindelijk legt hij den nieuweling een krans om den hals en legt hem
coconoten in de hand en betel met nog eenige zilverstukken, die onder
de priesters zullen worden verdeeld.

De plechtigheid, die nauwelijks een uur duurt, heeft onder het diepste
zwijgen plaats en eindigt met een dankgebed en een zegening. De
bloedverwanten en genoodigden nemen vervolgens deel aan een feest,
en rijken en armen doen op zulk een dag groote uitgaven.

Het huwelijk wordt bij de Parsi's hoog in eer gehouden. Niemand heeft
het recht, zich eraan te onttrekken; hun heilige boeken spreken luide
de voorkeur uit voor een getrouwd man boven een ongehuwde, en de ouders
van een jong meisje begaan een groote zonde, als ze haar niet op een
passenden leeftijd uithuwelijken. Wat de keus der echtgenooten betreft,
die kan niet geschieden buiten de gemeenschap om, en oudtijds moest men
bij voorkeur een lid kiezen uit de leden van dezelfde familie, vooral
de germain-neven waren gezocht. Tegenwoordig treft men voorbeelden
aan van ongetrouwde heeren en van oude jongejuffrouwen en ook van
huwelijken met menschen, die geen aanhangers van het geloof van
Zoroaster zijn. Het is een feit, al is het niet naar den zin van de
orthodoxe partij. Na mijn vertrek heeft zich de vraag naar huwelijken
buiten de gemeenschap en het geloof reeds weer eenige malen voorgedaan.

Bij de Parsi's is het huwelijk niet als bij de Hindoes een
plechtigheid, waarvan de contracteerende partijen in de meeste gevallen
den ernst in het geheel niet inzien. De mode van vroege verlovingen
en huwelijken, waarbij zeer jonge kinderen werden verbonden, die
nauwelijks tot oordeelen in staat waren, heeft lang onder de Parsi's
heerschappij gevoerd; maar men is daarna een tegenovergestelden
weg ingeslagen, en het is mij voorgekomen, dat mannen en vrouwen
thans trouwen in ongeveer gelijke omstandigheden als in Europa. De
uitwendige praal is zuiver hindoesch gebleven, ofschoon de gebeden
uit hun eigen heilige geschriften worden genomen.

De plechtigheid begint op het oogenblik van zonsondergang. De
mannen nemen plaats op stoelen en banken, die gerangschikt staan
onder veranda's of in den tuin aan weerszijden van den openbaren
weg tegenover de woning van den bruidegom. Het inwendige van het
huis wordt voor de vrouwen afgezonderd. Alle genoodigden hebben hun
mooiste pakjes aangetrokken; de mannen de statige, lange, witte jas;
de vrouwen hun lichtste gewaden, zonder haar juweelen te vergeten. Kort
vóór het vertrek van den optocht, die zich naar de bruid begeeft,
komen, zoo wil het gebruik, de vriendinnen van de laatste aan den
bruidegom de geschenken aanbieden op een blad, dat de moeder van het
jonge meisje in haar rechterhand draagt. Is die plicht vervuld, dan
komt de afgevaardigde haastig terug, en nadat aan de gasten geurige
bouquetten zijn aangeboden en fleschjes rozewater en kleine driehoekige
pakjes, bestaande uit een betelblad en een noot, gewikkeld in een
stukje bladgoud, wordt de stoet gevormd en begeeft zich naar het
huis der verloofde met muziek, waarbij er soms twee orkesten zijn,
een nationaal en een europeesch, die tegelijk spelen. De bruidegom,
naast wien de dienstdoende priester, gaat voorop, gevolgd door de
ouders en de genoodigden, mannen en vrouwen.

Als de nacht is aangebroken, wordt de huwelijksplechtigheid voltrokken,
die gewoonlijk plaats heeft in een vertrek van de eerste verdieping. De
tegenover elkaar gezeten bruid en bruidegom zijn gescheiden door een
gordijn van dunne stof, waarvan de uiteinden samengeknoopt zijn met een
dubbelen knoop; daarna omsluiten de priesters onder het opzeggen van
gebeden het paar zevenmaal met een touwtje; bij den zevenden rondgang
wordt het touwtje zevenmaal toegeknoopt boven de gevouwen handen
der echtgenooten, evenals boven den dubbelen knoop der uiteinden van
het gordijn, dat hen omhult. Als dat gedaan is, wordt er op het vuur
wierook gebrand in een metalen vaas, en met een vlugge beweging laat
men het gordijn vallen. De jonggehuwden, aan wie rijstkorrels zijn
ter hand gesteld, haasten zich, die elkander toe te werpen onder
de toejuichingen der aanwezigen en gaan dan naast elkaar zitten,
terwijl de dienstdoende priester den Heer smeekt, hen te zegenen met
een groot aantal kinderen en hun een lang leven te gunnen, een teedere
liefde in het hart, een bestaan van minstens honderdvijftig jaren, enz.

Daarna wordt aan de echtgenooten hun toestemming gevraagd, en als
die is geschonken, zeggen de priesters weer andere gebeden op. Het
is afgeloopen, het huwelijk is gesloten en is onverbrekelijk; de
getuigen teekenen een stuk, dat in het register wordt geschreven door
een bijzonderen griffier.

De feestelijkheden worden door de mannen tot laat in den nacht
voortgezet; de vrouwen gaan vroeger naar huis. Er is bij de huwelijken
van de Parsi's altijd veel muziek en rumoer. Ik heb meer dan tien
huwelijken bijgewoond, zoowel in Bombay als in Gudsjerat, en ik
ben er altijd van teruggekeerd met voldoening, maar zeer vermoeid,
behalve een keer in een eenvoudig gezin in een kleine provinciestad,
waar alles ouderwetsch en bescheiden was ingericht, waar inlandsche
muziek speelde, en de maaltijd op banaanbladeren werd voorgediend. De
Parsi houdt van luidruchtige feesten, en de rijkste dames zien er geen
bezwaar in, te voet in den optocht mee te gaan, die zich naar het huis
der verloofde begeeft. Voor reizigers is het overigens gemakkelijk
die feesten bij te wonen, hetzij in particuliere woningen, hetzij in
de baghs of zalen voor dergelijke feestelijke bijeenkomsten.

Wij hebben zoo juist gezien, dat alle godsdienstige plechtigheden
van het huwelijk plaats hebben in het huis der bruid. Dat is, omdat
de tempel alleen wordt gebruikt voor den eeredienst en voor het
onderhouden van het vuur. De aanhangers van de leer van Zoroaster,
het is vaak gezegd, en men kan het niet genoeg herhalen, aanbidden
slechts een onzienlijken God van hooge moraliteit; maar het vuur
neemt bij den dienst in hun heiligdommen een eereplaats in, omdat
het is het zuiverste van de door de godheid geschapen elementen,
een soort goddelijke emanatie, en de vrome vereering, die eraan
wordt gewijd, heeft men gemakkelijk voor een soort van afgodendienst
kunnen aanzien. De tempel, waar het heilige vuur wordt bewaard, dat
symbool van het geloof van den Parsi, dat hun zoo lang ten onrechte
den naam van "vuuraanbidder" heeft bezorgd, is streng gesloten voor
de niet-geloovigen; de heiligste van die tempels heet Atash Bahrams;
er zijn er vier te Bombay. De andere plaatsen des gebeds bedragen in
geheel Indië een aantal van 150. Sommige hebben rijk versierde gevels;
oudtijds onderscheidden ze zich niet van de andere huizen.

Wat de begrafenisplechtigheden aangaat, ze hebben volkomen
hun ouderwetsch karakter behouden; ten allen tijde is een der
karakteristieke trekken van de kleine gemeenschap geweest de manier,
waarop ze met de lijken handelde en haar vreemde gewoonte, de dooden
over te laten aan de roofvogels op akelige stellages van steenen,
omringd door muren, zooals men vinden kan in al hun vestigingen. Te
Bombay verrijzen die sombere kerkhoven op den top van den mooien heuvel
Malabar Hill; dakhmans heeten ze met het oude woord, of Torens des
Zwijgens, als men de dichterlijke uitdrukking bezigt, die uitgevonden
is door mevrouw Postans, een reizigster uit het begin der negentiende
eeuw. "De Parsi's," zegt zij, "kunnen als aanbidders van de elementen
hun dooden noch begraven noch verbranden; ze brengen de lijken onder
weegeklaag en tranen naar de Torens van het Zwijgen, om daar de prooi
te worden van adelaar en gier". Het is inderdaad een voorschrift van de
Avesta, die wil, dat men de dooden op verheven plaatsen brengt, om ze
over te laten aan de verscheurende dieren van het geslacht der gieren.

Die torens ten getale van zeven zijn gebouwd te midden van prachtig
onderhouden tuinen en worden verborgen door boschjes van palmen. Van
een kleinen tempel dicht bij de ingangspoort van den grooten Toren
heeft men een prachtig gezicht op de stad en de reede, met de keten
van het gebergte der Ghats aan den horizon. Dat is voorzeker een
der mooiste panorama's ter wereld, en het doet iemand vergeten,
welk treurig werk niet ver van daar door roofvogels wordt verricht.



II.

	Bij Parsische boeren.--Patriarchaal leven te Umbargaon.--De
	aankomst der Parsi's in Indië in de achtste eeuw.--Landbouwers
	en kooplieden van spiritualiën.--Zelfde godsdienstige
	verplichtingen als de stedelingen.--Te Nargol.--Het moderne
	dorp Sanjan.--Uitstapje naar den tempel van Udvada.--Het
	heilige vuur en zijn dienst.


Den 18den December vertrokken wij van Bombay naar Gudsjerat, mijn
moeder en ik, om de herinneringen op te zoeken van de komst der
Parsi's in Indië. Gudsjerat bestaat uit vijf engelsche districten,
een zeker aantal inlandsche staten, waarvan de belangrijkste die is
van den Gikwar van Baroda, en het schiereiland Kathiawar. Wij waren
voornemens, een deel te exploreeren van het gebied, dat zich langs
de zee uitstrekt. Onze eerste etappe werd bepaald naar Umbargaon,
haven van het district Thana, vier mijlen ten westen van liet station
Vevji aan de lijn van Noord-Indië.

De plaats was gunstig gelegen om van daar uitstapjes te maken
en de parsische dorpen te bezoeken, waarvan enkele nog de eerste
vestigingen voorstellen van de perzische uitgewekenen. We hadden
aanbevelingsbrieven bij ons van den gouverneur van Bombay voor de
"Collectors", dat zijn de engelsch-indische ambtenaren aan het hoofd
van elk district, en van den heer Malabari voor de vrienden, die ons
zouden herbergen in de kleine plaatsen. We hadden zorg gedragen niet
te vergeten zijn boek: "Gudsjerat en de Gudsjeraten", de beste gids
om land en volk te leeren kennen. Wij vormden een vroolijk groepje
met de kinderen van onzen gastheer, die zich voorstelden een prettige
Kerstvacantie te genieten ver van het rumoer en de warmte der stad,
en als eenig personeel namen we hun mahrattischen bediende mee en
onzen knecht, een geboren christen uit Pondichéry, dien wij negen
maanden in onzen dienst hebben gehouden.

We namen een morgentrein; ons compartiment, dat voor de inlandsche
vrouwen was afgezonderd, was reeds ingenomen door parsische en
mohammedaansche vrouwen met haar kinderen en meiden, een gezelschap,
dat soms wat luidruchtig was, maar niet weinig interessant voor
vreemde dames, die het inlandsche leven wenschten te leeren kennen.

De spoorweg bedient de aardige stations van het eiland Salsette,
sierlijk in het groen gelegen, en komt dan op vasten grond te Bassein
Road, nadat hij een zee-arm over twee bruggen is overgestoken. Tot
onze groote verbazing haastten zich onze gezellinnen, toen we de
bruggen passeerden, naar de vensters, en trouw aan een plaatselijk
bijgeloof, wierpen ze coconoten in de golven, om een booze zeegodheid
te kalmeeren, die, schijnt het, dagelijks als schatting een zeker
aantal hoofden voor zich opeischt! Van de bruggen ziet men op de
grijze profielen van het portugeesche fort Bassein, dat zoo merkwaardig
blijft in zijn verlatenheid.

De reiziger vindt gemakkelijk in de herinneringen, opgeroepen door de
kerken met ingestorte daken en de kloosters, overgroeid door kokos-
en andere palmen, de reden voor den val van de heerschappij der
Portugeezen, de groote bouwers van kathedralen en forten, die naar
Indië gekomen om er specerijen te zoeken en er te koloniseeren, er
niet anders achterlieten dan ruïnen en een ras van kleurlingen. In
den omtrek zijn overal in het veld instortende forten verspreid en
onbewoonde kloosters en kasteelen. Weldra begint de streek der vlakten,
bedekt met rechtstammige palmen, waar palmwijn uit wordt getrokken,
en dan arecapalmen, welker kostbare noten tot balletjes gewreven
worden en door de inboorlingen, mannen en vrouwen, worden gekauwd
bij den maaltijd.

Aan het station van Vevji-Road, 28 mijlen van Bombay verwijderd,
wachtte ons een Parsi, onze vriend, inspecteur van de rebia, om
ons naar Umbargaon te geleiden met de rijtuigjes van het land, de
ossenkarretjes of ghada's, zware houten machines, beschut door een
linnen kap van rood of geel bedrukte stof, en voorzien van matrassen,
waar de reiziger op gaat liggen. De koetsier, die vooraan gezeten is
op een plankje, spoort zijn ossen, die zeboes zijn, aan. De dieren
zijn stevig ingespannen en bedekt met dekkleeden; ze worden met de
zweep gekitteld of krijgen een schop of worden wreed aan de staarten
getrokken.

Onze dieren draafden over een uitstekenden weg, die door de velden was
aangelegd, en het dorp Umbargaon daagt eindelijk op met boomgroepen en
troepjes boeren en kudden, opgehoopt bij huizen met rieten daken. Het
huis van den inspecteur, aan het marktplein gelegen, ziet naar de zee;
het was een mooie woning, van steen opgetrokken in twee verdiepingen,
met een ruim portaal. De eerste verdieping vertoonde ruime, luchtige
zalen, en een deel van het huis was bewoond door den heer des huizes,
terwijl een ander gedeelte door het personeel der administratie werd
ingenomen. In een bergplaats stonden de kisten, die het kasgeld in
metaal bevatten en de geweren, geladen en wel, om tegen de smokkelaars
te worden gebruikt. Onze jonge vrienden van de familie uit Malabar
zullen daar verblijven; wat ons betreft, wij zullen bezit gaan nemen
van de bungalow, die te onzer beschikking was gesteld.

Die bungalow is het huis, dat gereserveerd is voor den eersten
ambtenaar van het district, als hij zijn dienstreizen maakt;
te Umbargaon staat het huis op het marktplein bij de duinen
met een veranda er omheen en is verdeeld in twee vertrekken van
een gemiddelde hoogte van acht meter. De wanden zijn bleekgroen
geschilderd, de luiken, deuren en kozijnen zijn roodbruin van een
sombere tint, die de kleur van onze gerechtszalen zonderling nabij
komt. Daar installeert zich de collector, die er voor zorgt, bedden,
tapijten, een cantine, koffers enz. enz. zelf mee te nemen... Na
deze beschrijving behoeft men nooit meer te spreken van de weelde der
engelsch-indische ambtenaren! Ik wensch aan de welmeenende critici,
die vinden, dat ze het te goed hebben, de gelegenheid om hun leven
te deelen. Ons ameublement bestond uit onze beide bedden, eigenlijk
indische veldbedden, niet meer dan een kader van gevlochten riet op
vier pooten, twee leunstoelen en een groote tafel.

Bij onze aankomst was het zeer druk in de plaats; een deel van het
dorp maakte jacht op een buffel, die uit de kudde was ontvlucht en in
dolle vaart wolken stof opjoeg. Een eenvoudig ijzerdraad scheidde ons
van die rumoerige wereld, zonder voor ons een waarborg te wezen tegen
de bezoeken van honden en jakhalzen, noch tegen de familiariteiten van
de kraaien, die plaag van Indië. Vóór ons lag een lange rij palmen,
hier en daar afgebroken door groepen hutten; rechts lag de weg naar
Vevji; links het dorp en zijn put, de sociëteit der huisvrouwen en der
godsdienstige bedelaars; achter ons strekte zich het strand uit met de
golvende duinen. Hier zou een twaalftal dagen ons _home_ wezen en zoo
ver zou onze horizon zich uitstrekken. Toen het avond was geworden,
rolden wij, bij gebrek aan sloten, twee zware steenen tegen onze
deur, en onze bediende zou slapen onder de veranda met de soldaten,
die geacht worden ons te beschermen; maar onze beste bescherming was
per slot van rekening de eerbied, dien de collector inboezemt en de
vrees voor de geweren van onzen buurman.

Den volgenden morgen schoof ik dadelijk na zonsopgang de steenen weg en
waagde mij op het plein; de lucht was zuiver en versterkend. Dit was
inderdaad een staaltje van het hooggeroemde klimaat van Gudsjerat,
dat zoo uitstekend moet wezen in het koude jaargetijde. De kudden
gingen naar het veld; de visschersbooten voeren uit naar de zee en
op de duinen zag men de vrouwen bezig, die de visch gingen drogen op
lange bamboestokken.

Na de chota haziri, dat is het eerste ontbijt, begon ik mijn
tournée. Iedere morgen zal ik voortaan wijden aan wandelingen
in de buurt, en de namiddag is bestemd voor rijden in den
ossenwagen. Umbargaon telt eenige honderden zielen; het is de
residentie van het personeel der administratie van een onderafdeeling
in het district; er is een douanekantoor, er zijn scholen, apotheken
enz.

Ik maakte gemakkelijk kennis met de notabelen; in de scholen ontvingen
de onderwijzers mij vriendelijk en vroegen me, de leerlingen te
ondervragen; deze zeiden ook voor mij passages op uit de werken
van hun godsdiensthervormers. Ik hoor nog in gedachten de zachte,
zoete melodie van de verzen van Toekaram, den maharattischen dichter,
die de menschen opwekt tot het gebed, als ze ten minste niet op de
dieren willen gelijken,--op de dieren, voegt hij er dringend bij als
herhaling, de dieren, die geen ziel hebben!

Ik kwam ook dikwijls aan huis bij aanzienlijke kooplieden, den
handelaar in opium, een Hindoe, wiens moeder, een waardige oude
vrouw, met wijsheid het bestuur op zich had genomen over een heel
troepje van dochters, schoondochters en bloedverwanten; dan bij de
ganchi's of oliehandelaren, dat Mohammedanen waren. Ik mocht graag
in de schemering den os den molen zien draaien, en de vrouwen, in
zijde gehuld, de zorg voor de huishouding zien op zich nemen, het
graan zien malen en de brooden van het land zien bereiden. Eveneens
bracht ik dikwijls eenigen tijd door bij den goudsmid, die mij vertelde
van de omstandigheden der plaatselijke industrie; hij legde juist de
laatste hand aan verrukkelijke sieraden in ouden stijl, neusringen,
armbanden, halskettingen, alles bestellingen voor een huwelijk.

Er woonde een gemengde bevolking; de Brahmanen hielden zich zorgvuldig
afgezonderd, en het inboorlingen-element, de Kaliparai of de zwarten,
was nog al sterk vertegenwoordigd. Die oorspronkelijke bewoners
zijn de beste landbouwarbeiders uit de streek; ze verhuren zich soms
bij een boer met hun geheele gezin, worden dan zeer goed behandeld,
arbeiden vlijtig en zijn gelukkig. Ze worden Hali's genoemd; maar
hun aantal is bezig, af te nemen. Die vrijwillige dienstneming is
iets bijzonders in het landelijke leven in deze streken van Gudsjerat.

Een doodsche stilte heerscht in de indische dorpen, behalve des morgens
op het oogenblik dat men naar de velden trekt en des avonds, als de
menschen en de beesten naar huis keeren; overdag wordt de stilte alleen
verbroken door de klaagliederen der treurende vrouwen, als er een
sterfgeval is. Hier als overal elders verbranden de Hindoes de lijken,
door ze op een brandstapel te leggen in het open veld. Te Umbargaon
was die brandstapel geplaatst aan het strand der zee, opdat de ebbe de
half verkoolde beenderen mee zou voeren naar de zee. Het is moeilijk
uit te drukken, hoe oneindig triest het was, die donkere flikkerende
vlammen te zien, die al spoedig werden gebluscht door de golven.

Aan het einde van het dorp wees een toren de plaats aan van een
portugeesch fort, dat den ingang tot de rivier verdedigde; op dat punt
zouden, als men de overlevering gelooft, die in een oud gedicht is
neergelegd, in de achtste eeuw eenige Perzen zijn geland, die gevlucht
waren voor het strenge bewind van de veroverende Mohammedanen. Ze
waren afkomstig uit de bergachtige districten van Khorassan; na een
verblijf van negentien jaren aan de kust van Kathiawar op de plek,
waar nu de stad Diu ligt, zetten ze koers naar Gudsjerat, waar ze
door den vorst, die daar toen regeerde, Jadi Rana, vriendelijk werden
ontvangen en tegen enkele concessies van hun zijde, wat de kleeding
en de gebruiken betreft, de vergunning kregen, zich in zijn gebied
te vestigen en vrijelijk hun eeredienst uit te oefenen.

Het eerste gebruik, dat ze van dat verlof maakten, was dat ze een
heiligdom oprichten, om het heilige vuur in te plaatsen, dat van dat
oogenblik af niet opgehouden heeft in Indië te branden.

Lange eeuwen gingen voorbij; de kolonisten kwamen tot welvaart en
stichtten in den omtrek nieuwe vestigingen, toen in het laatste van
de vijftiende eeuw de Mohammedanen verschenen, die zich van Gudsjerat
meester maakten. De Parsi's, eerst verontrust door die verandering
van heerschers, schikten er zich ten slotte in. In den loop der 17de
eeuw troffen europeesche reizigers hen aan de kust, waar ze leefden
van de opbrengst van tabak en palmwijn. Enkelen dreven ook handel en
hielden een bank; wij zouden die weldra weer zien te Surate, waar de
aanraking met Europeanen voor hen nieuwe wegen opende. In de 17de en
18de eeuw liepen de dorpen leeg door de vrees, die de strooptochten
der Mahratten inboezemden en door de hongersnooden, die Gudsjerat
teisterden De Parsi's waren trouwens altijd weinig talrijk.

Twee eigenaardigheden kenmerken nog steeds hun dorpen: de heiligdommen,
waar ze het heilige vuur onderhouden, en de torens, waar ze hun dooden
neerleggen. Vele daarvan echter storten in, daar ze niet meer worden
gebruikt en blijven in de velden staan als trieste overblijfselen
van oude vestigingen.

In de streek van Umbargaon zijn de Parsi's landbouwers en kooplieden
van sterken drank, want de bereiding van het extract uit den
palmwijn, de toddy, is een van de groote takken hunner industrie. Alle
soorten van palmen staan hun kostbaar sap zoo gemakkelijk af, dat de
regeering soms de boomen laat vellen, om het misbruik van sterken
drank bij de inboorlingen tegen te gaan. Maar hier zijn we omringd
door particuliere aanplantingen, en de aangeplante palmboom is een
milde bron van inkomsten.

Om de likeur te verkrijgen, moeten er insnijdingen in den boom
worden gemaakt, nu en dan op een aanzienlijke hoogte, en het is een
merkwaardig gezicht, den man te zien klimmen in den kalen stam en
hem te zien gebruik maken van zijn voeten, die door de oefening even
lenig en gehoorzaam zijn geworden als die van een aap. Dat vocht is,
als het pas is afgetapt, geheel onschadelijk en is wel het bier van
den arme genoemd; maar als het gegist heeft, krijgt het bedwelmende
eigenschappen. Men drinkt dien palmwijn, afgekoeld in kannen van
aardewerk, met bladeren omwonden. Ik moet zeggen, op gevaar af
te mishagen aan mijn parsische vrienden, dat ik niet veel van hun
palmwijn houd.

Naast de eenvoudige parsische dorpelingen staan een zeker aantal
rijke grondbezitters, zoo als de heer Ardeshir Deviarwalla, die
een mooi landgoed bezit, waaruit hij een inkomen trekt van 60 000
francs. Met hem hebben wij rijtoeren gemaakt in wagens, die door de
beste ossen uit het district werden getrokken. Hij bewoonde Deviar,
bij een aardig portugeesch dorp van dien naam, overschaduwd door
eeuwenoude manggaboomen en waar de straten door een heerlijk park
schenen aangelegd.

Hij leidde er een patriarchaal leven met zijn bedienden, wier hutten
rondom zijn huis stonden, een stevig steenen gebouw met uitzicht op
de zee. Om bij zijn landgoed Deviar te komen, sloegen we rechts van de
markt een wegje in, dat door cactusheggen was omzoomd; daarna begonnen
de bergen en dalen der duinen, die hier en daar waren gekroond met
aanplantingen van dennen. Dikwijls zakten onze raderen weg in diepe
modderkuilen; dan weer verpletterden ze jonge planten van palmen
of sleepten ons in de rotsachtige bedding van een beek, wat altijd
tot hevige schokken voor den reiziger aanleiding gaf. Er werd en
famille gegeten, en het was een liefelijk slot van den dag. Wat was
het prettig, de vroolijke tinten te zien van de toiletten der dames,
het rose en het groen, die weldra samensmolten in de schemering met
de kleuren der duinen. Den dag vóór Kerstmis was het, als ik mij
niet vergis, toen we na een goeden maaltijd, waaraan de vrouwen des
huizes deelnamen, besloten over een kleine baai een tochtje te maken
en langs het strand terug te keeren; maar de Indiërs komen altijd te
laat en eb en vloed wachten niet. De vloed verraste ons; de zee rees
en won zoozeer op ons, dat onze ossen van de voet raakten. De rij
wagens reed door een zilveren waterplas in de stralen van de volle
maan; wij wisten niet wat te doen. Onze kleine voerman zag eruit als
een doodsbang aapje, wat niet geruststellend was; maar onze dieren
redden ons uit de verlegenheid, door zich te wenden naar de eenige
doorwaadbare plaats, en eindelijk konden wij aan land gaan.

Het duurde niet lang, of ik maakte nog beter kennis met de Parsi's der
naburige dorpen. Het eerste wat mij trof, was, hoe weinig ze geleken
op hun geloofsgenooten uit Bombay; de bevolking in de buitendistricten
is sterker en gezonder, zonder twijfel door het voedsel en het leven
in de buitenlucht. Aan den anderen kant is er ontwijfelbaar ook meer
welvaart bij de Parsi's van het platteland dan bij de Hindoes. Zoo
komen bij voorbeeld op de tafels der nederigste Parsi's vleesch,
toddy en zelfs wijn voor, terwijl er onder de Hindoes velen zijn, die
slechts een enkelen maaltijd per dag gebruiken. De Parsi onderscheidt
zich ook van den Hindoe door de kleeding. In plaats van de dhoti,
een lap stof, die nauwelijks de beenen van den Hindoe bedekt, draagt
de Parsi een broek en trekt over zijn gewijd hemd nog een jas aan,
als hij naar het veld gaat. De vrouw, wier hoofd met een witten doek
bedekt is, draagt ook een pyjama of broek en legt zich niet den last
van den sluier op, wanneer ze aan haar bezigheden is. Op feestdagen
is de kleeding gelijk aan die der arbeidende klasse in Bombay.

Wat de feestelijke plechtigheden aangaat, de bekleeding met de
kenteekenen, huwelijken en begrafenissen, het ritueel is gelijk
aan dat te Bombay, maar met nog enkele gebruiken, die oudtijds in
de geheele gemeenschap werden gevolgd, doch die nu als verouderd
worden beschouwd. Bij verlovingen en huwelijken worden er bezoeken
en geschenken gewisseld. Wat het huwelijk betreft, moet nog melding
gemaakt van de manier, waarop dat wordt gevierd van een jongen man
met een weduwe. De jongeling wordt eerst uitgehuwelijkt aan een tak
van een boompje en daarna trouwt hij met de weduwe. Die gewoonte is
ontleend aan de Hindoes, die daardoor de schim van den eersten man
denken te bevredigen. Wat de begrafenissen aangaat, als de toren te
ver is verwijderd van de plaats van het sterfgeval, wordt het lijk in
een ossenkar erheen gebracht, en de kar daarna vernietigd en begraven
dichtbij den verbrandingstoren.

De godsdienstplichten van den Parsi van het platteland verschillen
niet van die van den stedeling. Elken morgen vraagt hij aan Ormoezd,
den geest van het goede, om de vernietiging van Ahriman, den geest
van het kwaad. Hij weet, dat Zoroaster zijn profeet is en dat de
eerbied, dien hij koestert voor het vuur, niet tot aanbidding reikt;
maar hij ontleent aan de Hindoes en aan de Mohammedanen enkele van
hun bijgeloovige gebruiken. Hij brengt even graag zijn offers van
geiten en gevogelte aan de hindoe-godheid van de kinderpokken, als hij
pelgrimstochten doet naar de heiligdommen van mohammedaansche heiligen.

De Parsi's wonen in deze streek in een twaalftal dorpen; sommige
tellen slechts weinig huizen, andere zijn van meer beteekenis. Het
grootste dorp is Nargol, aan den overkant van de rivier; om ons
erheen te begeven, moesten we het estuarium oversteken, waar de
stroom zoo snel is, dat er soms ongelukken plaats hebben, zooals nog
verleden jaar met een engelsch officier, wiens boot omsloeg. Wagens
wachtten ons op den anderen oever; op den top van een kleine hoogte
had men rechts het uitzicht over de vlakte met eenige bergen aan den
horizon en links op de zee, effen als een meer; vóór ons strekte zich,
zoo ver het oog reikte, de hoogvlakte uit. Nargol is gebouwd in een
bekoorlijke en boschrijke streek en heeft een mooien vijver. Wij werden
er ontvangen door een beminnelijken gastheer, die geen Engelsch sprak;
maar zijn zoon, die aan de universiteit te Bombay was geweest, diende
ons tot tolk. Zijn huis is van steen opgetrokken en bevat verscheiden
verdiepingen; de dames zagen er niet tegen op, voor de toebereidselen
van onzen maaltijd te zorgen; in een der vertrekken liet men mij
een koffer zien, waarin de horoscopen en andere familiepapieren
waren geborgen.

In een andere zaal werd ons een soort van altaar getoond van ouden
stijl, dat dienst moet doen bij de plechtigheid van den Moektad, aan
het eind van het persisch jaar, dat is in September ter nagedachtenis
van de voorouders. Volgens een passage uit de heilige boeken van
Zoroaster worden de zielen der gestorvenen geacht in dien tijd het
huis van hun nakomelingen te bezoeken tien dagen en tien nachten lang,
waarbij zij de woorden spreken: "Wie zal ons prijzen, wie zal ons een
offer brengen?" Die dagen gaan in gebed voorbij vóór het bedoelde
altaar, waarop koperen vaatwerk is geplaatst of zilveren vazen met
water en bloemen. Het vuur brandt in een urn, en de door den priester
gezegende gerechten worden aangeboden, om de schimmen te onderhouden
gedurende hun aardsche wandeling.

Nargol ziet er aardig uit en heeft een school, goede watervoorziening
enz.; de huizen hebben in het algemeen twee verdiepingen en zijn van
steen gebouwd, maar enkele hebben gewone muren van leem, versierd
met geometrische krijtteekeningen. De straten zijn goed onderhouden
en loopen tusschen heggen door, als in onze dorpen. De kleine tempel
van het vuur, gelegen achter in een tuintje, onderscheidde zich niet
van de andere huizen.

De priesters kwamen ons begroeten. Ze klaagden erover, dat sedert het
bezoek van Anquetil Duperron er geen enkel geleerde uit Europa bij hen
was geweest. Inderdaad was Anquetil Duperron, toen hij zich van Surate
naar het eiland Salsette begaf, om de grotten van Keneri te bezoeken,
ziek geworden en was genoodzaakt geweest, zich op te houden bij een
Parsi uit Nargol, die hem gastvrijheid had bewezen. Het gesprek zou
belangwekkend hebben kunnen zijn, als het gemompel van het volk er
niet tusschen door had geklonken; ik merkte, dat de aanwezigheid van
vrouwen, die geen geloofsgenooten waren, op de plaats des gebeds de
brave lieden stoorde en hinderde en ik wilde mij terugtrekken; maar de
priesters verhieven hun stemmen en verklaarden dat de ongeloovigen,
de vrouw en de dochter van een europeesch geleerde, die de wet van
hun profeet had bestudeerd, meer waardig waren tot de heiligdommen
te naderen dan enkele aanhangers van de leer, die hun godsdienst niet
in praktijk brachten en hun geestelijke overheden niet eerbiedigden.

Die woorden hadden ten gevolge, dat de menigte kalm werd, hoe dicht
en woelig ze ook was geweest; en naarmate wij ons geneigd toonden
weg te gaan, maakte de vijandigheid plaats voor welwillendheid, en
een grijsaard, een bijna honderdjarige, die vernam, dat mijn vader
de vriend was geweest van de priesters, ging op een hoogte staan,
waar zijn kinderen hem ondersteunden, en breidde zijn lange, magere
armen uit, om ons te zegenen.

Na het bezoek aan den kleinen tempel restte ons nog dat aan den
Toren van het Zwijgen, die tegelijk dient voor het naburige plaatsje
Saronda. Onze voerlieden dreven de beesten aan, want het werd reeds
laat, en wij hadden een geleide van de dorpelingen te midden van
aanplantingen van jonge palmen. Het was niettemin stil om ons heen; men
hoorde slechts het verwijderd ruischen der zee aan den voet der rotsen,
waar Nargol op ligt; kleine gouden wolkjes dreven in een zachtblauwe
lucht. Weldra verscheen de toren, massief en donker. De gewoonte wil,
dat men stilstaat bij de gebouwen, die voor de reiniging dienen;
maar de priester, die gewaarschuwd was, wachtte ons aan de deur van
een kapelletje, dat open was gebleven.

De drempel was met witte bloemen versierd, en om den boog hingen
geurige bloemslingers; in de diepte van het heiligdom schitterde de
vlam in een metalen vaas, een roerende aanblik, want die heilige vlam,
die in de tempels brandende werd gehouden, wekte vrome, troostrijke
gedachte.

... En nu staan we tegenover het lugubere gebouw, waar de Parsi's
het stoffelijk overblijfsel neerleggen van diegenen, die ze
hebben verloren. De sombere toren teekent zich plotseling af op de
roodgekleurde lucht in het Oosten, een tweede toren, met vervallen en
half ingestorte muren verdwijnt in den nevel. Het was reeds laat;
langzamerhand verschenen de sterren, en de nacht overviel ons,
toen we de rivier overstaken. In het dorp werden deuren gesloten;
geen levende ziel op straat; enkele buffels, die zich verlaat hadden,
kwamen traag terug van de velden, en de eenige geluiden, die men hoort,
zijn die van de tamtams uit de wijk der Brahmanen.

Op den avond vóór Kerstmis kwam de heer Malabari de belofte vervullen,
die hij mijn vader had gedaan, om ons te geleiden naar Sanjan, de
eerste vestiging der Parsi's op indischen grond, en naar het groote
naburige heiligdom van Udvada, het hoogst vereerde, en dat terecht,
voor de aanhangers van Zoroaster in Indië. Inderdaad brandt in dat
heiligdom tegenwoordig het vuur "Behram", dat is om zoo te zeggen het
officiëele vuur, omdat het in Gudsjerat reeds brandt sinds de achtste
eeuw onzer jaartelling en door de Parsi's werd ontstoken, nadat ze
uit hun land waren verjaagd door de mohammedaansche verovering. Het
is sedert dien tijd nooit uitgegaan; oorspronkelijk was het te Sanjan
geplaatst, maar later werd het, zooals we zullen zien, naar den tempel
van Udvada gebracht.

Het moderne dorp Sanjan, dat de oude stad van dien naam heeft
vervangen, ligt vijf mijlen ten noorden van Umbargaon; we gingen er
per boot heen. De wind was koel; er werd zeil opgezet, en onze kleine
booten, een heele vloot, want er zaten in ieder slechts drie personen
en de schipper, een tweetal bijna naakte inboorlingen, voeren snel
door de rivier.

De rivier van Sanjan of van Umbargaon, zooals men haar mag noemen,
wordt omzoomd door rieten boomgroepen, waar mooie zwanen uit te
voorschijn kwamen; in de verte zag men in den nevel bergen van
onbepaalden vorm. We bereikten nog al vlug de kleine aanlegplaats,
waar de schepen aanleggen die uit Umbargaon komen.

Ossenkarren wachtten ons, om ons te brengen naar de plek van het
oude Sanjan, waar men komt langs een schaduwrijken weg. Helaas,
van de oude stad, die vroeger zoo bevolkt en zoo beroemd was,
is niets meer overgebleven. Volgens oude schrijvers besloeg ze
verscheiden vierkante mijlen, en de overlevering weet nog de plaatsen
te noemen die voorsteden waren, Deviar onder andere. De stad werd
door de Mohammedanen ingenomen in de 15de eeuw en in de 16de door
de Portugeezen; in de 17de eeuw gaf Sir T. Herbert er den naam aan
van Saint John de Vacas. Thans is het een dorre vlakte, waar men
nog sporen vindt van fundamenten en enkele steenen; hier en daar
verschuilen zich dorpjes van inboorlingen onder groepen boomen.

Van het verblijf der Parsi's op die plek is er niet anders over dan
de veronderstelde plaats van een der negen Torens des Zwijgens, die
te Sanjan waren opgericht, een plek, aangewezen door een palmboom
en eenige andere boomen; de centrale put is volgestort. Zestig jaren
geleden bestonden de muren nog; sinds dien tijd heeft ieder jaar aan
de instorting meegewerkt, tot eindelijk de totale ondergang is gekomen.

Het aantal bezoekers is altijd gering. Anquetil Duperron ging niet
naar Sanjan; hij stelde zich tevreden met wat zijn gastheer uit Nargol
hem ervan vertelde, en hij teekende alleen op, dat er niet meer dan
enkele Parsi's in het moderne dorp wonen, daar de overigen naar Nargol
waren gegaan; later gevoelden de geleerden volstrekt niet den wensch,
dat uitstapje te maken.

Het was het werk van een vrouw, den sentimenteelen pelgrimstocht
te doen, en mijn voorbeeld werd nagevolgd, twee maanden later, door
professor Jackson, den schrijver van een geleerd werk over Zoroaster.

In den tijd der mohammedaansche verovering vluchtten de Parsi's,
na den Hindoevorst te hebben geholpen bij de verdediging van zijn
hoofdstad Sanjan, in de bergen van Bahroet en namen het heilige vuur
mee. De bedoelde bergen, gewoonlijk Sanjan Peak genoemd, konden wij in
de verte in den nevel onderscheiden. Men vertoont er u nog de grotten,
waar men gelooft, dat het heilige vuur twaalf jaren lang verborgen
bleef. Het is een tocht met veel bezwaren, waartoe ik den lezer niet
kan animeeren.

Wat het nieuwe dorp betreft, beschaduwd door manggaboomen en vijgen
en bananen, het is nog al uitgestrekt; de bevolking is bijna geheel
mohammedaansch. Niet ver verwijderd zijn de ruïnen van het oude
kasteel, waarvan de muren en zes bouwvallige torens nog in wezen
zijn; men vindt binnen de omheining ook nog terug de woningen van
de officieren en de troepen, de kapel Nossa Senhora da Porto, de
magazijnen, enz. Het was een portugeesch fort van hetzelfde type
als alle andere, die dienden, om de waterleidingen en de belangrijke
punten aan de kust te verdedigen.

Op den terugweg gingen we te voet langs den boschrijken weg, dien we
eerst hadden gevolgd, en bij een open plek hielden we stil vóór een
groote hut van riet, waar maharattsche boschwachters ons vriendelijk
thee presenteerden. Het inwendige van die hut met de afscheidingen in
kleiwerk, de heerlijke geur van gemaaid hooi en reukgras, dien men er
genoot, hebben bij mij de aangenaamste herinneringen achtergelaten. We
keerden allen per boot terug, nu met een roeiboot in verrukkelijk
zacht en helder weer.

Twee dagen later bestegen we alweer in de vroegte onze karretjes in
gezelschap van onzen gastheer en onze gastvrouw, die hun pelgrimage
gingen volbrengen naar den vereerden tempel van Udvada. Dien dag
maakte ik kennis met de beroemde palankijnen van ouderwetsch model
in den vorm van een scheepje, met een dakje erboven, dat met touwen
is vastgebonden, het vervoermiddel, waar de vrome aanhangsters van de
leer van Zoroaster, die in deze buurt een bezoek brengen, zooveel van
houden. Wij hadden haar aangetroffen aan het station van Udvada Road,
want onderweg hadden wij moeten afzien van het gebruik der karretjes,
daar we nooit op de plaats van bestemming zouden zijn aangekomen,
en we hadden den trein genomen aan een tusschenstation. De weg, die
van het station naar het dorp geleidt, is mooi en goed onderhouden;
ze is een geschenk van Bai Motlibai Wadie, een der eminentste vrouwen
uit de parsische gemeenschap; wij zullen haar weldra aan den lezer
voorstellen. Onze dragers zetten ons na een loop in dien gecadanceerden
draf, die mij zoo hinderlijk is om den last dien hij aan de menschen
oplegt, af tegenover het hotel, waar we den nacht zouden doorbrengen.

Het was een groot gebouw zonder eenigen stijl, opgericht op kosten van
een Parsi, die even edelmoedig als rijk was, den betreurden Sir Dinshaw
Petit. De voorgevel wordt verborgen door een groote veranda vóór de
hall. Verscheiden vertrekken rondom een binnenplein zijn bestemd voor
de reizigers, en een kamer links, voorzien van een dozijn bedden met
muskietennetten moet de dames herbergen. Daarnaast zijn er nog een
paar aparte bungalows; een daarvan was te onzer beschikking gesteld,
maar wij hadden ons niet willen scheiden van onze vrienden.

Terwijl de bedevaartgangers zich door gebeden en wasschingen
voorbereidden voor het binnengaan in het heiligdom, gingen wij een
bezoek brengen aan het dorp. De bevolking is er uitsluitend parsisch en
behoort tot de priesterklasse. De vrouwen weven de heilige gordels en
bakken de koeken, die gewijd zijn en bij den dienst worden gebruikt. De
wandeling door de stoffige straatjes was niet bijzonder aangenaam,
en ik verlangde in den tempel te komen, toen we bij een bocht van een
pleintje onze vrienden bespeurden, die behoorlijk voorbereid, zich
erheen begaven. Wij gingen een langeren weg, om hen niet te storen.

Alle belangrijkheid van Udvada en de levendigheid van het dagelijksch
bedrijf aldaar hangen samen met het heiligdom. Daar brandt, zooals
we hebben gezien, het vuur, dat werd ontstoken door de uit hun land
verdreven Parsi's, die te Sanjan een toevlucht zochten; dat verder
verborgen werd in de grotten van Bahroet op het oogenblik dat de stad
werd ingenomen, en dat daarna achtereenvolgens naar verschillende
plaatsen werd gebracht, tot het voor vast werd getransporteerd naar
Udvada in de 18de eeuw met de priesters uit het geslacht, dat met
het onderhoud werd belast.

De tempel trekt de aandacht door een gevel, versierd met elegante
zuilen, die eindigen in kapiteelen van ruggelings staande dragende
stieren. Trappen leiden naar een hall met mozaïekplaveisel; men
vindt rechts de zaal, bestemd voor de viering van de godsdienstige
plechtigheden, links die, waar de gebeden worden opgezegd. In de
diepte brandt in een kamer het vuur, dat voortdurend nacht en dag
met santalhout wordt gevoed en in een groote metalen vaas wordt
onderhouden. De kamer is omringd door koperen traliën; een deur geeft
toegang; alleen de priester, in staat van zuiverheid met een sluier
vóór het gelaat, heeft het recht er binnen te treden, om het vuur te
voeden en de gebeden van de liturgie te zingen.

Wat den leek aangaat, hij blijft op den drempel staan, zegt
de lofliederen op ter eere van het vuur en stelt vervolgens zijn
offerande en eenig santalhout aan den priester ter hand, die in
ruil hem een lepel asch aanbiedt uit de heilige vaas; hij neemt uit
den metalen lepel een klein weinig en wrijft er zich het voorhoofd,
de oogen en den palm der handen mee in, waarna hij zich terugtrekt.

Er zijn drie graden van tempels, naar de hoedanigheid van het vuur,
dat er wordt onderhouden. Het vuur is werkelijk geen gewoon vuur. Om
de zuiverheid te bereiken, die het waardig maakt de eerbewijzen te
ontvangen, moet het velerlei ceremoniën passeeren. Het vuur Behram
wordt van alle het hoogst vereerd. De heiliging daarvan vereischt
groote onkosten en een reeks van zuiveringen, die soms een vol jaar
duren. Het bestaat uit de vereeniging van de meest uiteenloopende
vuren, waaronder dat van den bliksem. Op het eind worden ze alle
bijeengevoegd en gesteld onder de hoede van de priesters. Het dooven
van het vuur Behram zou beschouwd worden als de grootste ramp, die de
Parsi's zou kunnen treffen. Vijfmaal per dag gaan de priesters het
voeden volgens een nauwkeurig vastgesteld ritueel met santalhout en
onder het zingen van kerkgezangen.

Groot of klein, de tempels zijn alle gebouwd naar ongeveer hetzelfde
plan, namelijk een rechthoek, tweemaal langer van het Westen naar het
Oosten dan breed van het Noorden naar het Zuiden. In het Westen is
er een ledige ruimte voor het binnenplein en de dependances, met een
put en een aanplanting van boomen, die de plantaardige benoodigdheden
leveren; in het midden de adaran of kamer voor het vuur, een overwelfd
vertrek, gesloten naar het Westen, breed geopend door een deur naar het
Oosten, en voorzien van een venster aan de noord- en de zuidzijde. Het
vuur brandt er in een vaas op een steenen voetstuk. De oosthoek van
de beide lange zijden wordt ingenomen door een rechthoekig vertrek
in tegenovergestelde richting, veel langer van het Noorden naar het
Zuiden dan het breed is van het Oosten naar het Westen en op zijn beurt
verdeeld in verschillende compartimenten, zoodat men er tegelijkertijd
verschillende diensten kan doen plaats hebben. Dit is de urvis-gah.

In het vertrek waar de godsdienstplechtigheden plaats hebben, brandt
ook een vuur in een op steenen voetstuk staande vaas; maar het
verschilt van dat uit het adaran, waarvan het maar een tijdelijke
vertegenwoordiger is. Dat vuur brandt niet voortdurend; het wordt
enkel ontstoken op het oogenblik dat de plechtigheid zal beginnen,
en men laat het uitgaan, als ze is afgeloopen.

Afscheidingen geven de plaats aan, waar ieder priester moet staan,
als hij den dienst waarneemt. Het heeft alles veel minder pracht en
uiterlijk vertoon dan in oude tijden. Het aantal dienstdoende priesters
is minder groot dan het vroeger was; twee zijn tegenwoordig voldoende,
de officiant en zijn helper.

Telkens als een priester het vuur nadert, trekt hij handschoenen aan
en dekt zich het gezicht met een kleinen sluier of padam, dat zijn
adem moet beletten, het heilig element te bezoedelen. In het algemeen
gesproken, voltrekt hij geen enkele godsdienstige ceremonie zonder
den sluier. Hij moet dien geregeld dragen, zelfs onder het eten;
maar dat gebruik is langzamerhand vergeten geworden.

De zorg, waarmee de aanhangers van Zoroaster's leer angstvallig
den ingang van hun tempels bewaken is te Udvada nog grooter dan
overal elders; met de grootste moeite kregen we het gedaan, dat de
priesters ons binnenlieten op het buitenplein; maar ze wilden ons wel
de gereedschappen van den eeredienst laten zien. Wij gingen daarna
een bezoek brengen aan den hoogepriester, een eerbiedwaardigen
grijsaard, die ons onder zijn veranda ontving, waar hij omringd
was door jeugdige priesterleerlingen. Hij was zeer trotsch op zijn
tempel en zegende de nagedachtenis van de edelmoedige schenkster,
die hem had doen bouwen. Het vuur Behram was niet altijd zoo goed
gehuisvest geweest! Toen Anquetil Duperron door Udvada was gereisd,
was het gebouw een gewoon huis, met een dubbel dak en een afdak erbij,
zich in niets onderscheidend van de andere woningen. Drie gebouwen
waren achtereenvolgens opgericht vóór het tegenwoordige, dat ze
te danken hebben aan de milddadigheid van Bai Motlibai Wadia. Die
vrouw behoorde tot een rijken tak van het geslacht Wadia, de groote
scheepsbouwers van Surate en Bombay. Haar voorvaderen waren bankiers
en kooplieden. Toen ze al zeer vroeg weduwe was geworden, wist ze
haar fortuin met zeldzaam overleg en helder inzicht te besturen, en
daar ze een vurig aanhangster was van de leer van Zoroaster, hield
ze zich met liefdadigheid en vrome werken bezig. De tempel van Udvada
was haar laatste liefdewerk en het verdienstelijkste in de oogen van
haar geloofsgenooten. Bij haar dood wilde men haar naam voegen bij
die van de beroemde dooden, die zich voor den dienst verdienstelijk
hadden gemaakt.

De dag verliep; de vrouwen kwamen als naar gewoonte des avonds aan
den put om water te scheppen. Wij kwamen thuis toen het nacht was,
en het was ijzig koud geworden. Reeds om vier uur, toen het pas dag
was geworden, moesten wij, nog rillend van kou, in onze palankijns
stappen, maar als vergoeding genoten we van het altijd wonderschoone
schouwspel der opgaande zon over het indische land, en op den middag
kwamen we in onze bungalow te Umbargaon. Ons eerstvolgend doel was
Nausari, het Rome van het Parsisme.



III.

	Aankomst te Nausari; onze intrek bij den heer J. N. Tata, in
	het park van Lunsikui.--Bezoek aan de stad. Enkele woorden over
	haar oorsprong en over de organisatie van haar geestelijken
	stand.--Wij wonen de processie van de navar bij, dat is,
	een der stadia van de inwijding tot priester.--Bezoek aan
	den Dastoer, den afstammeling van Meherji Rana.--Eenige
	inlichtingen over het weven van de kufti of heiligen
	gordel.--De torens van het Zwijgen te Nausari.--Plechtigheid
	van het Afergan en de groote reiniging van het Barashnum.


Men moet twee uren sporen, om van Vevji naar Nausari te komen, waar
we zooveel te zien hadden omdat we daar het best het godsdienstig
leven der Parsi's konden bestudeeren.

Zeer vermoeid van het rijden in de ossenkarren, in draagstoelen en
booten, hadden we prozaïsch den trein gekozen. In het begin gingen we
enkele stations voorbij, die we reeds gezien hadden op weg naar Udvada;
op het perron van den spoorweg der kleine portugeesche stad Daman
kregen we enkele groepen katholieke priesters in het oog, omringd door
hun geloovigen, kleurlingen van geringen stand en armoedig gekleed,
wier aanblik op ons trouwens denzelfden triesten indruk maakte als de
ruïnen van hun stad. Een kader van groen past beter bij gescheurde
muren en instortende klokketorens dan de teekenen van armoede en
verwaarloozing, die Daman te zien geeft.

Nadat we de Damagunga langs een mooie brug waren overgegaan, loopt het
tracé van den spoorweg, dat de beide helften van het kleine stukje
portugeesch grondgebied scheidt, langs de kust verder door dat deel
van het district Surata, dat uit duinen en zoutmoerassen bestaat;
de bebouwde vlakte begint eerst daarachter.

Tusschen de Damagunga en de Poerna, waaraan Nausari is gebouwd, storten
kleine waterloopen zich in zee en vormen evenveel estuaria, waarin
eb en vloed zich doen gevoelen, hetgeen het aan de schepen mogelijk
maakt, er zich als in veilige havens te verschuilen, geschikt voor
den uitvoer van de producten des lands. De spoorwegstations dienen
daardoor voor sommige belangrijke plaatsen, bij voorbeeld Bulsar,
een uitmuntende haven, waar we een Parsi-bevolking aantreffen van
een duizendtal zielen, bestaande uit handelaars in spiritualia,
winkeliers en landbouwers. Zoo is het ook te Billimora, waar ongeveer
700 Parsi's wonen. In laatstgenoemde stad drijven ze vooral handel
in een soort van bloemen, plaatselijk mowra genoemd, waaruit door
gisting een likeur wordt bereid.

Toen wij te Nausari aankwamen, was het station vol Parsi-priesters in
witte gewaden, die afscheid namen en elkaar de gebruikelijke kransen om
den hals hingen. Ik herken velen van onze vrienden uit Bombay, die zich
in de Kerstvacantie gingen ontspannen in de buurt van de oude stad,
waar hun godsdienstige overleveringen en hun familietradities bewaard
waren gebleven. Met een geleerden en beminnelijken priester stapten
wij in een shigram, een rijtuig, dat daardoor van onze ossenkarretjes
verschilde, dat men, hoewel beschut door een dak van zeildoek, niet op
kussens lag uitgestrekt, maar op banken was gezeten. Zoo kwamen wij
aan de deur van den heer J. N. Tata, onzen gastheer, in de wijk waar
de Parsi-bevolking woont. Het huis is in modernen stijl opgetrokken,
heeft één verdieping met een groote galerij beneden; het staat op
dezelfde plaats als de oude familiewoning met leemen muren en een
rustieke veranda, ondersteund door ruwe houten pilaren. In plaats van
ons in de stad te doen blijven, bracht men ons in een bijgebouw naast
dat, 't welk de heer Tata had laten bouwen in de boschrijke streek van
Lunsikui, bij de poort van Nausari. Het einde van den dag verliep in
het zoetste nietsdoen in de schaduw, die gevormd werd door kokospalmen,
manggaboomen, tamarinden, palmen en eenige buitenlandsche boomen,
die de kweekers trachten te acclimatizeeren.

Nausari heeft den naam van vruchtbaarheid, dien de reizigers eraan
hebben gegeven, wel verdiend, een vruchtbaarheid, die aan de stad den
bijnaam heeft bezorgd van den tuin van Gudsjerat. Volgens een gewoon
gezegde brengt een steen, dien men te Nausari plant, vruchten voort. De
grond levert in overvloed rijst, graansoorten, katoen, vlas en tabak;
een tijdlang leefden veel boeren alleen van de opbrengst van den
verkoop hunner mangga's, die mooie gouden vruchten! Anquetil spreekt
van boomgaarden vol boosaardige apen, die Nausari omringden; die
boomgaarden bestaan nog, maar de apen zijn handelbaarder geworden. Het
voor ons bestemde paviljoen was zeer aardig, met palmen op zij en een
laan van kokospalmen ervoor; rechts is er in het groen een eetzaal in
zoogenaamd perzischen stijl met een zoldering, gedragen door sierlijke
zuilen. Op mooie zomerdagen komt men er en familie samen, om toddy te
drinken en te babbelen; die toddy is een der groote aantrekkingspunten
van de plaats. De hier bereide likeur gaat voor de beste door en heeft
enkele geneeskrachtige eigenschappen. De smaak is lekker, en er volgt
op het te veelvuldig gebruik een vrij onschuldige dronkenschap. De
temperatuur was onder de boomen aangenaam koel; het jaargetijde in
aanmerking genomen, was dat niet verwonderlijk; maar het klimaat van
Nausari is gezond en versterkend, zelfs in de zomermaanden, omdat de
zeewind er de zonnehitte tempert op die breedte van 20 graden.

Den volgenden morgen kwamen vrienden ons reeds bij zonsopgang halen,
om de stad te bezoeken, een bescheiden hoofdplaats van een afdeeling
der staten, die onder den inlandschen vorst van Baroda staan; er
wonen bijna 22.000 inwoners, waaronder 4766 Parsi's. De straten zijn
smal en bochtig; de huizen van twee verdiepingen zijn bouwvallig;
de moskeeën en de Hindoetempels hebben geen stijl. Vroeger waren
er lakenfabrieken; er wonen nu nog wevers, die voor het meerendeel
Parsi's zijn. Onder de mongoolsche heerschappij werd er een beroemde
geparfumeerde olie bereid.

De gouverneur bewoont de gebouwen met blauw geverfde muren rondom het
paleis. Daar werd in 1874 het huwelijk gevierd van den Maharadja,
den regeerenden vorst van Baroda, en zijn concubine Laxshmibai,
die hij aan haar echtgenoot had ontstolen. Aan dat huwelijk ging
vooraf een zonderlinge plechtigheid, waarbij de Maharadja plechtig
een boompje trouwde, een katoenboompje, dat, geloof ik, dadelijk werd
gekapt. Daar de vorst tweemaal gehuwd was geweest zonder kinderen
te hebben, meende men, dat de vernietiging van den katoenboom, die
beschouwd werd als zijn derde vrouw, de kwade kansen zou doen keeren
en zijn nieuwe verbintenis met kinderen zou zegenen.

Mijn belangstelling bij dit bezoek richtte zich voornamelijk
op de Parsi's. Nausari is door de reizigers beschouwd als hun
voornaamste vestiging. Ze kwamen er reeds in de twaalfde eeuw,
zoo meldt een oud document, dat ons leert, hoe op dat tijdstip een
priester van Sanjan er werd uitgenoodigd, om de plechtigheden van
den eeredienst te leiden voor de aanhangers van Zoroaster, in de
plaats gevestigd. De overlevering wil, dat de Parsi's aan Nausari den
naam hebben gegeven. Daar zij namelijk het klimaat er even prettig
vonden als dat van een hunner perzische steden, noemden ze de plaats
Nausari of Nieuw Sari, ter herinnering aan het verre vaderland. Sari
in Mazenderan is werkelijk omringd door tuinen en bebouwde velden,
en in den omtrek groeien veel moerbeiboomen en veel katoenplanten. Te
Nausari is ook de omgeving zoo vriendelijk, men treft er dezelfde
vruchtbaarheid aan, maar kokos- en andere palmen komen in de plaats
van de perzische boomen.

Wij hebben te Bombay kennis gemaakt met de groote kooplieden en aan de
kust met de parsische dorpelingen; hier zijn we in de tegenwoordigheid
van den geestelijken stand, in het centrum van het traditioneele
godsdienstige leven van het Parsisme. Men moet zich herinneren, dat
de Parsi's in twee groepen verdeeld zijn, die der leeken en die der
priesters. Men wordt priester geboren, maar men kan het niet worden;
men kan intusschen wel ophouden het te zijn en in de groep der leeken
treden. De geestelijke klasse, die eerst weinig talrijk was, groeide
aan na de inneming van Sanjan met een groot aantal uitgewekenen, en
te Nausari begonnen de Parsi's in de 16de eeuw aan het licht te treden
uit de duisternis en onbekendheid, waarin ze te voren hadden verkeerd.

Op het oogenblik dat de Mohammedanen Grudsjerat veroverden, werd aan
de overleveringen niet meer de hand gehouden, en er zou vergetelheid
gevolgd zijn, als niet een leekenhoofd met name Sjanga Asa was
opgetreden, die op het eind der 15de en het begin der 16de eeuw de
godsdienstige gevoelens bij zijn geloofsgenooten wist te verlevendigen,
gordels en heilige hemden aan de behoeftigen uitdeelde, en weer
betrekkingen aanknoopte met de broeders in Perzië; ten slotte liet
hij het heilige vuur naar Nausari overbrengen, dat na de inneming van
Sanjan naar verschillende plaatsen was vervoerd. Op dat tijdstip was
Nausari een soort van leengoed der Parsi's; het hoofd had er een groot
grondgebied verworven, dat hij bestuurde in naam der mohammedaansche
regeering. Die functie werd erfelijk in zijn familie tot het eind
der 16de eeuw, het tijdstip, waarop ze overging in de handen van den
Dastoer Meherji Rana. We komen met hem bij den tweeden persoon uit
Nausari, die beroemd is geworden; zijn naam is zeer populair in de
gemeenschap, en de kinderen zingen nog den roem van hun priester,
die de groote eer genoot, den grooten Mongolenkeizer Akbar in de
geheimen van den godsdienst van Zoroaster in te wijden.

Thans is Nausari een kleine geestelijke republiek. Het geslacht
van Meherji Rana heeft de waardigheid van dastoer behouden, die
aan den voorvader op het eind der 16de eeuw was verleend door zijn
geloofsgenooten, en de vergadering der priesters en notabelen heeft
enkele van zijn betrekkingen en prerogatieven bewaard, als het
oppertoezicht over de geestelijken en het handhaven van de goede
zeden in de gemeenschap; maar de invloed van het geslacht neemt
af met dien van alle plaatselijke raden. De geestelijke klasse
vermindert; velen harer leden treden het burgerlijke leven binnen,
waar ze dikwijls een zeer goed figuur maken. De beroemde Dadahhai
Naorozji, die tweemaal tot president van het Nationale Congres werd
verkozen, is het beroemdste voorbeeld van een kind van Nausari,
dat den hoogsten trap heeft bereikt van de eerzucht van den Indiër,
die engelsch onderdaan is geworden, dat is: een afdeeling te mogen
vertegenwoordigen in de Volksvertegenwoordiging.

Als de Parsi in de geestelijke klasse blijft, is zijn toekomst niet
bijzonder schitterend, of hij moet behooren tot bepaalde families,
waar de tradities van studie zijn in eere gehouden en waarin de
hooge waardigheden duurzaam gehandhaafd blijven. Voor de minder
bevoorrechten is het bestaan nog al onzeker. De tijd is ver, waarin de
priesters van de Parsi's geheel en al leefden op kosten van de leeken
en waarin ze bij menigten, onverschillig of ze genoodigd waren of niet,
verschenen bij de plechtige feesten, die in de families werden gevierd,
waarbij ieder van hen ook nog een meer of minder groote gift in geld
eischte. De voorschriften hebben langzamerhand aan de priesters
verboden, zich bij hun geloofsgenooten te vertoonen, als ze niet
genoodigd waren. De leden der geestelijkheid hebben dus naar andere
werkzaamheden uitgezien, en velen van hen zijn thans genoodzaakt de
rol te vervullen van den kleinen ondernemer en boekdrukker te worden
of zelfs koopman in palmwijn.

Te Nausari heeft die groep van priesters haar dagen van strijd gekend;
laat ons er dadelijk bijvoegen, dat de theologie geen aanleiding heeft
gegeven tot den strijd. De twisten hadden enkel plaats naar aanleiding
van de verdeeling der baten, voortvloeiend uit het werk in de tempels,
en stelden tegenover elkander de beide corpsen van priesters, dat van
degenen, die zich het eerst te Nausari vestigden en dat van diegenen,
die uit Sanjan waren uitgeweken.

Het was een heftige en tegelijk bloedige strijd; in de 17de eeuw
vermoordden de priesters van Nausari zes leeken, die zich aan den
kant hadden geschaard van de priesters van Sanjan, en in de 18de,
toen er nieuwe troebelen waren uitgebroken, omdat de leeken de
Sanjana's gebruikten als familiegeestelijken, namen die laatsten
achtereenvolgens hun vuur naar verschillende plaatsen mee en brachten
het ten slotte naar Udvada, waar wij het hebben gezien.

De Parsi-geestelijkheid is er nooit op gesteld geweest, nieuwe dogma's
in de wereld te brengen; al zijn er te Nausari geoefende schrijvers
geweest, men treft er geen spoor van een school aan, zooals bij
de Brahmanen steeds het geval is. Wanneer de geestelijke klasse
onderricht verlangde, wendde ze zich tot de broeders in Perzië. De
inrichting der burgerlijke regeering was al niet beter geregeld; er
was wel een verdeeling in districten en sferen van invloed, maar de
hoofden hadden, voor zoo ver ze er waren, slechts weinig gezag over
hun ondergeschikten.

Het leven der priesters heeft altijd iets aparts gehad en hield hen
afgezonderd van de rest der gemeenschap. Naar den graad, dien ze
bekleedden in de hiërarchie, waren er, die niet mochten eten dan wat
klaargemaakt was door een vrouw uit de geestelijke klasse. Bovendien
was de ritueele reinheid iets zoo onmisbaars voor een priester en ze
werd zoo gemakkelijk verloren, bij voorbeeld reeds door een eenvoudige
reis, dat een geestelijke onophoudelijk, om haar terug te erlangen,
de reeks der lange en moeilijke zuiveringen weer moest doorloopen,
waardoor hij haar deelachtig was geworden. Een van die zuiveringen
duurt niet minder dan negen dagen, gedurende welken tijd de priester
zich in zijn huis moet opsluiten, zonder iemand te spreken. Van
daar die volkomen afzondering en de schrik voor eenige aanraking met
niet-geloofsgenooten, een schroom, waarvan de anderen niet altijd de
aanleiding hebben begrepen. De kleeding van den priester is volkomen
wit, alsook zijn tulband; hij draagt een vollen baard. De woning
is eenvoudig, en de kaalheid der vertrekken geeft er iets rustigs
ouderwetsch aan; er zijn slechts enkele voorwerpen, die aan het
Westen herinneren.

In het gedeelte van de stad, dat Motafalla heette, bracht ik mijn
belangrijkste bezoeken. Er wordt gezegd, dat deze wijk ongeveer
de plek is, waar de eerste parsische kolonisten zich vestigden. Op
het oogenblik van hun aankomst was er niet anders dan een dorp van
inboorlingen. De tegenwoordige indeelingen, aangeduid met de namen van
sommige geslachten, werden ingenomen door de Koli's en de Dubla's. De
straten bleven langen tijd steil en bergachtig, en rondom waren er in
het geaccidenteerde land geen wegen. In de 18de eeuw maakte Anquetil
Dupperron die opmerking, en de apen, die in de boomgaarden stoeiden,
kwamen soms kinderen weghalen uit de straten, terwijl vijftig of zestig
jaren geleden de tijgers nog Nausari bezochten. Men heeft zelfs den
naam bewaard van diegenen, die er jacht op maakten, en men spreekt
over hen met eerbied en dankbaarheid.

De tempels en de bibliotheken zijn vereenigd in Motafalla. De tempels
zijn geen meesterstukken van bouwkunst; de grootste klimt op tot de
18de eeuw en werd gebouwd door de geloovigen, om zich te troosten over
het verlies van het heilige vuur en de verplaatsing naar Udvada. De
jonge priesters worden gewijd in een kleineren, zeer ouden tempel. Een
andere wordt onderhouden door een afvallige secte. Wat de bibliotheken
aangaat, ze bevatten documenten van groote waarde voor de plaatselijke
geschiedenis; maar het zijn vooral de archieven, die hetzij in de
tempels, hetzij in sommige families van geestelijken worden bewaard,
die een werkelijke waarde hebben uit historisch en godsdienstig
oogpunt. Enkele documenten, die tot den dag van mijn komst angstvallig
waren onttrokken aan het oog van vreemdelingen, hebben eindelijk door
mijn smeekingen en mijn eerbiedige en belangelooze belangstelling het
licht gezien. Ik heb allen grond te hopen, dat mijn vriend, de heer
J.J. Modi de inderdaad zoo nuttige uitgave wel zal willen voortzetten.

De Parsi-bevolking verdient onze volle aandacht. Alle reizigers,
Mandalslo, la Boullaye le Gouz, Fryer, Stavarinus, hebben van het
perzische volk in Indië een zeer gunstige voorstelling gegeven. Ze
leggen in het algemeen sterk den nadruk op de blankheid der
gelaatskleur en op de zorg der Parsi's, om vooral hun vrouwen te
kiezen uit de vrouwen van hun volk.

In de geestelijke klasse, waar men trouwde en nog veelal trouwt in
dezelfde familie en waar men dus met voorliefde het oude gebruik volgt
van het huwelijk tusschen bloedverwanten, is het type zuiver en edel,
een zeer geprononceerd arisch type, ofschoon ietwat gewijzigd door
een langdurig verblijf in Indië. Het type is dikker geworden, als men
het vergelijkt met de figuren uit het Noorden met fijner besneden
gelaatstrekken. Toch herkent men wel duidelijk de trekken, die men
het recht heeft te verwachten van een afkomst, die oorspronkelijk
perzisch is. Wij hebben reeds gezegd, dat de plattelandbewoners
forscher zijn dan de stedelingen; te Nausari treft dat onderscheid
bijzonder sterk, vooral bij de vrouwen. Die zijn zeer vlijtig en
hebben in haar gebruiken en haar kleeding het ouderwetsche behouden,
dat men nergens zoo uitgesproken terugvindt. Er is te Nausari geen
sprake van onze westersche modes; de balladen of garba's, die men er
zingt, drijven den spot met de elegantjes uit Bombay. Die garba's zijn
een der eigenaardigheden van Gudsjerat. Bij de Hindoes vieren ze den
god Krishna en worden gezongen bij de feesten ter eere van dien god;
maar de Parsi's hebben ze aangenomen voor eigen gebruik, o. a. bij
huwelijken en andere plechtigheden. De balladen worden gereciteerd in
een nog al eentonig rhythme, waarbij men een rondgang doet om de een
of andere lichtbron; de maat wordt geslagen met handenklappen, en uren
lang kunnen vrouwen en jonge meisjes zoo al zingend zich bewegen. Dat
zijn eeuwen aaneen de onschuldige genoegens geweest van de voorouders
onzer Parsi's, die modern doen, geleerd zijn en van sport houden.

Na drie uren te hebben doorgebracht met het bekijken der stad
Nausari, konden we een plechtigheid bijwonen, die zeer eigenaardig
was, namelijk de processie van de navar, een der afdeelingen van de
inwijding tot priester, de eenige, waarbij een niet-geloofsgenoot
wordt toegelaten. Veertien dagen lang was de jongeling onderworpen
geworden aan een reeks reinigingen en was verplicht geweest, zich
teruggetrokken te houden in een bijgebouw van den tempel; in den
schoot van zijn familie teruggekeerd, was hij daarna nog vijf dagen
in nadenken en gebed verzonken gebleven, en op dien morgen zou hij
naar den tempel worden teruggeleid, om er de laatste ceremoniën te
verrichten. Wij begaven ons naar zijn woning; enkele genoodigden waren
volgens het gebruik, dat ook bij trouwpartijen en begrafenissen geldt,
reeds gezeten op de banken aan weerszijden van het marktplein; men
verzocht ons plaats te nemen op een rustbank onder de veranda van
een tegenoverliggend huis.

Een tapijt van witte stof was over de straat uitgespreid; langzamerhand
verschenen mannen en vrouwen, kinderen en priesters; de laatsten
gingen op oostersche wijze zitten op het tapijt, terwijl rijkelijk
bouquetten werden rondgedeeld en rozewater en kleine driehoekige
pakjes van een betelblad om te kauwen en een stukje noot, gewikkeld
in een stukje bladgoud. Het was zeer geanimeerd, maar alles stijf
en voorgeschreven. Geen enkel europeesch costuum kon ons den tijd te
binnen brengen, waarin wij leefden, en ons dus de illusie ontnemen;
we woonden inderdaad geen plechtigheid uit de 20ste eeuw bij, maar
eene, die juist zoo door alle vroegere eeuwen in de stille straten
van Nausarie was gevierd.

Eindelijk verscheen de hoogepriester Darabji Mahiarji, zeer
indrukwekkend in zijn wit gewaad, met doek, het teeken van zijn
waardigheid, over den schouder geworpen; de candidaat, ook in het
wit gekleed, trad naar buiten in gezelschap van zijn ouders, zijn
broeders en zusters, allen met op het voorhoofd het roode teeken, dat
aangeeft dat men deel neemt aan een kerkelijke ceremonie. Nieuwsgierige
gezichten verschenen aan de kleine vensters der naburige huizen;
de gekleurde sluiers der vrouwen staken mooi af tegen de witte
mousselinen gewaden der mannen. De processie werd gevormd op een wenk
van den hoogepriester; naast dezen ging de navar of nieuw aangenomene
voorop. Wij volgden, en de stoet ging door den doolhof van nauwe
straatjes, waar we geiten en schapen en guitige kinderen tegenkwamen.

We kwamen spoedig aan den tempel, waarvan de deur achter den navar
werd gesloten. Als hij er over vier dagen weer uit te voorschijn zal
komen, is hij gerechtigd de vormen van den eeredienst te vervullen,
en zijn naam zal worden ingeschreven onderaan de lijst, die sinds
eeuwen de namen geeft van de priesters van Nausari.

De menigte verspreidde zich in vrome aandacht, en in de nu verlaten
straten hoorden we in de verte nu en dan een bescheiden psalmgezang,
de onvergetelijke tonen van de liturgie der leer van Zoroaster;
het waren de gebeden, die in de gezinnen werden gezegd om treurige
herinneringsdagen te vieren. Nausari is bekend om den eerbied voor
de dooden, dien men er aan den dag legt en om de manier, waarop de
begrafenisplechtigheden er worden gehouden. Vandaar het spreekwoord:
"Te Bombay leven en te Nausari sterven!"

Eer we naar huis gingen, brachten we een bezoek aan onzen buurman,
den hoogepriester Darabji Mahiarji. Dat was toen een man van 45 jaar;
hij is verleden winter gestorven. Hij was wat dik, maar had een zeer
zuiver type. Hij ontving ons in een lage zaal van zijn antiek huis en
was omringd door zijn zoon, de bruid van zijn zoon en eenige jonge
priesters. Volgens de etiquette sloeg hij ons om den hals die mooie
bloemkransen, die zoo sterk geuren en waar dunne goud- en zilverdraden
uit afhangen, besproeide ons met rozewater uit een fijn fleschje in
oud-perzischen stijl.

Hij was de afstammeling van den dastoer Meherji Rana, wiens
nagedachtenis in het bijzonder wordt vereerd, omdat hij de eer
had het hoofd te zijn van de priesters, die indertijd keizer
Akbar inwijdden in de geheimen der leer van Zoroaster. Mijn groote
belangstelling had mij doen besluiten, mij met hem in betrekking te
stellen. Ofschoon de overlevering van de gesprekken, die de keizer
met den dastoer had gevoerd, levend was gebleven in de gemeenschap,
toch werd ze betwist door sommigen, die de aanwezigheid van Meherji
Rana bij het geleerde onderhoud, waarin Akbar tegelijk Brahmanen,
mohammedaansche geestelijken en christen-zendelingen liet spreken,
in twijfel trokken. De omstandigheden hebben het mij mogelijk gemaakt,
door mijn geleerden vriend, den heer J. J. Modi uit Bombay, tegelijk
te doen uitgeven de perzische firmans van de keizerlijke kanselarij,
die bewijzen, dat de giften in grond aan Meherji Rana en daarna
aan diens zoons, wel degelijk de belooning waren voor diensten,
den Dastoer toegekend door zijn collega's uit Nausari.

Aan den anderen kant heb ik bij mijn terugkomst in de aanteekeningen
van Anquetil gevonden, dat te Surate de eerste samenkomst plaats
had van den Keizer en den Dastoer, een overlevering, bevestigd
door onuitgegeven gedichten van den zoon van den laatste. De 31ste
December 1900 is dus voor mij een gedenkwaardige datum gebleven, want
ik vervulde een der wenschen van mijn vader, die door de aandachtige
bestudeering van eenige oostersche schrijvers de aanwijzing van een
historisch feit had voorgevoeld, dat ik op de plaats zelve volkomen
bevestigd vond.

Na het ontbijt liet mevrouw Tata het weefgetouw binnenbrengen, waarop
de heilige gordels of kusti's gemaakt werden, en jonge meisjes kwamen
ten onzen aanschouwe werken. Het weven van de kusti is het voornaamste
werk van de gezinnen der priesters, en bijna alle kusti's, die in de
gemeenschap worden verkocht, zijn te Nausari vervaardigd. Er wordt
de beste wol uit Kathiawar voor gebruikt, een witte, zijdeachtige
soort. De lengte van een kusti wisselt tusschen zes en twaalf voeten;
als er nog maar een enkele voet is te weven, neemt men het werk van
het weefgetouw en geeft het aan een priester, die na het uitspreken
van de woorden van den ritus de niet geweven draden uit het midden
wegknipt. Dan wordt de kusti met een groote naald weer op het getouw
gebracht; men breidt de niet geweven draden te zamen, en er worden
drie kleine eikeltjes aan iedere punt bevestigd. De koord wordt nog
gewasschen, opdat hij mooi wit worde.

Het overige van den dag werd besteed aan het bezoek der lagere scholen;
het onderwijs wordt trouw bevorderd in den staat Baroda, vooral bij
Parsi's, waar het aantal ontwikkelde vrouwen niet veel verschilt van
dat der mannen, iets eenigs in Indië. Wat de priesters aangaat, men
kan in de school, die de heer N. R. Tata heeft gesticht, de groote
vorderingen waarnemen, die er worden gemaakt sedert de europeesche
methoden het verouderde onderwijs hebben vervangen, dat daarin bestond,
eenige leerlingen te groepeeren rondom een ouden onderwijzer.

Dien avond gebruikten allen het middagmaal in de groote bungalow
van Lunsikui met de vrienden uit Bombay gekomen, en ik zal mij hier
de vrijheid veroorloven, den heer Jamshedji Tata voor te stellen,
onzen gastheer, een der merkwaardigste mannen van de gemeenschap der
Parsi's, wiens geheele leven gewijd was aan den arbeid en aan het in
werking brengen van de edelmoedigste ingevingen.

Nausari verheft er zich terecht op, het leven te hebben geschonken
aan den eersten Parsi, die baronet is geworden, den philanthroop
Jamshedji Jijibhai. De geestelijke klasse kan trotsch wezen op Dadabhai
Naorozji en Jamshedji Tata. De laatste is een zeer representatief man
geweest in den echten zin des woords. Hij behoorde tot de schitterende
generatie der Parsi's uit de tweede helft der 19de eeuw, die gebruik
had gemaakt van de engelsche scholen. Reeds zeer jong in zaken
gekomen, nam hij daarin spoedig een gewichtige positie in, vooral in
de katoenindustrie. Zijn activiteit, die zich in verschillende takken
van bedrijf openbaarde, liet hem voortdurend reizen ondernemen van
Azië naar Europa en Amerika, om zijn plannen goed te doen gelukken,
plannen, die altijd de belangen van Indië en de Indiërs dienden. In
Duitschland gebeurde het, dat dit heldere verstand, dit groote hart
ontijdig aan hun eind kwamen. Hem was ik de vriendelijke ontvangst
schuldig, die mij te Nausari te beurt viel, Nausari, dat zijn vaderstad
was, ik had bijna gezegd, zijn koninkrijk!

De morgen van den eersten Januari was zeer gevuld. Terwijl onze
gastheer en gastvrouw bezoeken ontvingen, gingen wij naar de Torens
van het Zwijgen, gelegen op korten afstand van de stad, te midden
van een aanplanting van acacia's. Ik heb al zoo dikwijls in den loop
van dit verhaal gesproken van de Torens des Zwijgens, die door ons op
onze verschillende uitstapjes waren bezocht, dat ik niet langer mag
wachten met eenige bijzonderheden mee te deelen omtrent de behandeling,
die de Parsi's hun dooden doen ondergaan.

Die behandeling, welke ons, laat ons het woord maar uitspreken,
weerzinwekkend lijkt, omdat ze de lijken overlevert aan roofvogels,
is gegrond op de leer van Zoroaster, die leert, "dat het zonde is,
een dood lichaam aan het water toe te vertrouwen, zonde, het aan den
grond over te geven, onherstelbare zonde, het over te leveren aan
het vuur." De Parsi's hechten eraan, vinden hun manier verkieslijk
boven de verbranding en houden vol, dat hun profeet Zoroaster een
uitstekend ambtenaar voor de volksgezondheid is geweest; ze houden
ook van den eenvoud hunner begrafenisplechtigheden, die gelijk zijn
voor den bezitter van millioenen en voor den behoeftige, namelijk
een ijzeren draagbaar en vier dragers, en ze roemen de vereeniging
van allen te zamen verbleken tot aan den dag der opstanding.

De oprichting van een Toren van het Zwijgen wordt beschouwd als een
daad van hooge vroomheid. Plechtige ceremoniën gaan samen met den bouw
en worden voltrokken op het oogenblik van het steken van de eerste
spade, als de fondamenten gereed zijn en op den dag der inwijding. Die
laatste plechtigheid duurt drie dagen en eindigt met het houden van
een dienst in tegenwoordigheid van de geheele gemeenschap. De naam
wordt vermeld van den weldoener op wiens kosten de Toren is gebouwd,
en men roept zegeningen over zijn hoofd in. Indien het gebeurde
ter herinnering aan een overleden bloedverwant, wordt ook dat erbij
uitgesproken.

De aanwezigen gaan den Toren binnen en werpen in den centralen put
goud- en zilvergeld, soms ook ringen en juweelen. Vóór de inwijding
mogen allen er binnentreden, christenen zoowel als leden van andere
secten. Dank zij dat gebruik, heb ik een nieuw gebouwden Toren kunnen
bezoeken op een eiland ter reede van Bombay en heb ik alle merkwaardige
bijzonderheden kunnen waarnemen, die men gewoonlijk niet anders te
zien krijgt dan in de modellen, welke de Parsi's hebben laten maken,
opdat de niet-geloofsgenooten zich rekenschap konden geven van de
wijze van bouwen.

De Parsi's hebben niets gespaard, opdat hun Torens gebouwd worden van
de beste, soliedste materialen; ze hebben gewild, dat die bouwwerken
eeuwen zouden duren, en dat de mogelijkheid werd uitgesloten, de aarde
te verontreinigen of levende wezens te besmetten. Ze zijn altijd
naar een gelijk plan ontworpen, maar verschillen in de afmetingen;
de grootste Toren van Bombay bijvoorbeeld heeft een middellijn van 30
meter en is 10 meter hoog; de ringmuur is gebouwd van harde steenen
met pleister bestreken. Een deur gaat open op een zekeren afstand van
den grond; daardoor worden de lijken binnengebracht na vele plechtige
handelingen door dragers van beroep, die, in het wit gekleed, en met
het heele lichaam bedekt, ook de handen, alleen het voorrecht hebben,
de dooden in de Torens neer te zetten.	Geen ander mag er binnentreden.

Binnenin is een rond platform, verdeeld in drie concentrische cirkels
en geheel geplaveid met groote steenen, waar de lijken op komen te
liggen. Daar er in elk der concentrische cirkels hetzelfde aantal
groote steenen zijn, verminderen die in afmeting, naarmate de kringen
kleiner worden meer naar het midden.

De buitenste cirkel, waar de grootste steenen, die ook wel bedden
of kesh worden genoemd, liggen, is bestemd voor lijken van mannen;
de tweede voor die der vrouwen en de derde voor die der kinderen. De
steenen worden van elkander gescheiden door randen van twee of drie
centimeters hoogte. Goten loopen erdoor aan de oppervlakte, om weg te
laten vloeien, wat uit de lijken komt en het te voeren naar een kuil,
een soort van put, geboord in het midden van den Toren, waarvan de
diepte zorgvuldig waterdicht is gemaakt.

Als het lijk volkomen van het vleesch is ontdaan door de gieren,
wat ongeveer een uur duurt, en als het geraamte gansch en al droog
is geworden door de brandende zon der tropen of ontbonden door hevige
regens, wordt het in dien put geworpen, waarin eveneens de kleederen,
die de doode bij de begrafenis droeg, verdwijnen.

Vier grachten gaan van de diepte van den put uit in vier verschillende
richtingen, bereiken den buitensten muur, passeeren dien en komen bij
vier zinkputten, in den grond uitgegraven op gelijke afstanden van
elkander. Bij de uitmonding van elk kanaal heeft men hoopen kool en
zandsteen neergelegd, om de organische vochten te zuiveren, eer ze in
den grond dringen, want volgens een der voorschriften van Zoroaster,
is het noodzakelijk, dat onze moeder de aarde niet verontreinigd
worde. De zinkputten hebben een doordringbaren bodem, met een dikke
laag zand bedekt.

Men schat te Bombay op ongeveer honderd het aantal gieren, die op
de hooge palmen in de buurt zetelen; ze wisselen elkaar geregeld af;
als een troep gedaan heeft, komt een andere. Bij de nadering van een
stoet laten ze zich zwaar neervallen, en bij hun werk behoeven ze geen
stoornis te vreezen; niemand komt nabij of tracht hen te hinderen. Men
zegt, en Parsi's hebben het waargenomen, dat ze de muren van den
Toren niet kunnen verlaten met het een of ander in hun klauwen; die
laatste zijn te zwak en te weinig ombuigbaar om een prooi te omvatten.

Het zijn enorme vogels. Hun kop is kaal evenals hun hals; hun bek
groot, sterk en omgebogen; de pooten zijn sterk en dik. Ze leven in
troepen, vliegen langzaam, zijn gulzig en voeden zich bij voorkeur
met lijken. Als men bedenkt, dat alle lijken der Parsi's, welke ook
de doodsoorzaak moge geweest zijn, pest, besmettelijke koortsen,
kinderpokken, cholera, zoo worden neergelegd in de Torens, moet men
zich erover verbazen, dat de dieren nooit, voor zoo ver men heeft
kunnen nagaan, een epidemische ziekte hebben verspreid.

Hoe groot ook de afstand moge zijn van het huis van den overledene,
of deze rijk zij of arm, van hoogen maatschappelijken rang of van
lagen, hij heeft altijd denzelfden lijkstoet. Zijn lijk wordt gevolgd
door een optocht van lieden in de rouw, bloedverwanten, vrienden
en betrekkingen van het sterke geslacht, gekleed in lange witte
kleederen. Ze loopen twee aan twee, elkander bij de hand vasthoudend
met een witten zakdoek, om de sympathie voor te stellen, die hen in
een zelfde verdriet heeft gedompeld.

Voor het overige wendt de Parsi zich wijselijk af van die materiëele
voorwerpen, om slechts het oog te vestigen op de verwachtingen van
het toekomstig leven. Hij is een bewonderenswaardig spiritualist en
gelooft vast aan een hiernamaals. Zijn philosofie leert hem, dat de
strijd, dien hij zijn leven lang tegen het kwaad heeft gestreden,
hem de eeuwige zaligheid zal verzekeren. De goede gedachten, de goede
woorden, de goede daden, die hij heeft gedacht, gezegd of gedaan,
zullen de maatstaf wezen, wanneer hij zal worden geoordeeld door den
hoogsten rechter.

Aan den anderen kant, al hecht hij aan die manier van begraven, die hem
door zijn heilige boeken wordt voorgeschreven, hij weet zich toch aan
de omstandigheden te onderwerpen, als hij in den vreemde of zelfs in
Indië onmogelijk kan gehoorzamen aan de voorschriften van godsdienst.

Vandaar het kerkhof voor de dooden van de leer van Zoroaster te
Sjanghaf in China, het kerkhof van Woking, dat van Londen en de andere
rustplaatsen, die wij tot in Kaschmir aantreffen. Een spreuk uit de
oude boeken troost den geloovige voor de verzuimen die hij begaat,
door te zeggen: "Volg de gebruiken; maar als ge dat niet kunt doen,
maak er u dan niet bezorgd over!"

Laat ons naar de Torens van Nausari terugkeeren, die zeer interessant
zijn, omdat een paar ervan zeer oud zijn en eigenaardigheden vertoonen,
die daarbij passen. Zoo hebben de oudste, die uit de 16de eeuw, geen
trappen. Men bereikte de deur langs een ladder of tijdelijke trap,
om ontheiliging te voorkomen.

Trouwens in Perzië hijscht men nog de lijken met touwen omhoog. Ook
heeft de opening van een der Torens, die niet meer gebruikt werd,
aangetoond, dat er geen afdeelingen waren en dat men de mannen aan
de eene en de vrouwen aan de andere zijde legde.

Nog woonde ik de plechtigheid van het Afergan bij, die in den
huiselijken kring kan geschieden en die soms dient ter herinnering
aan gestorvenen, soms voor het aanroepen van beschermgoden. Op een
tapijt op den grond worden bloemen en vruchten neergezet bij bekers
met water, wijn en melk. Twee priesters met gesluierd gelaat spreken
teksten uit, waarbij de woorden "rein denken, rein spreken, rein
handelen" worden vernomen.

Ook zag ik een priesterwijding of barashnum en de hond, die erbij
tegenwoordig was, wordt door den priester genoemd in zijn regel:
"De onzuiverheid is te niet gedaan; het lichaam is gereinigd, de ziel
gezuiverd, de hond is rein, de priester heilig!"

Zoo als ik het hier heb beschreven, verliep in groote lijnen mijn
kort verblijf te Nausari, geschetst naar de aanteekeningen van mijn
reisdagboek. Ik gevoel, dat ik nog geen flauw denkbeeld heb gegeven
van de plaats en de menschen, maar waar en echt blijft het woord van
J. Darmesteter over Nausari, als hij zegt, wat ik volkomen juist heb
bevonden: "Men krijgt daar een gevoel van leven en werkelijkheid,
als nooit door doode teksten kan  worden verkregen."



IV.

	Beschrijving van de stad Broach.--De heiligheid van de
	Nerbudda.--De kolonie van de Parsi's.--Aankomst te Baroda
	en hoe wij onzen intrek namen in den Kaniati Bagh.--Een
	paar woorden plaatselijke geschiedenis en een blik op de
	regeering van Zijne Hoogheid den Gikwar.--De vorderingen van
	het onderwijs in den staat Baroda.--Bezoek aan de paleizen
	en de schatkisten.


Nadat wij Nausari, het Rome van het Parsisme, hadden verlaten, leidde
onze weg ons naar Broach, waar we merkwaardige herinneringen zouden
vinden aan de Parsi's van vroeger; maar eer ik tot ons eigenlijk
onderwerp overga, moet er iets gezegd van die interessante haven.

Van Nausari moet men twee uur sporen, om naar Broach te komen. De
spoorweg verwijdert zich op dien weg van de kust en rijdt door de
bebouwde landstreek. Dezen keer gaan we Surate voorbij, waar we nog
zullen terug keeren, en Ankleswar, een belangrijk middelpunt voor den
handel, waar elkaar ontmoeten het hout, dat voor het bouwen en als
brandstof wordt gebruikt, was en honig, en ook de producten van de
jungle. De katoenindustrie heeft er een zeker aantal werkplaatsen,
die door een Parsi worden bestuurd. De plaats telt inderdaad een
groot aantal Parsi's onder haar bewoners; het is een hunner oudste
kolonies. Hun torens des Zwijgens geven er blijk van, en naar
authentieke documenten zou een afschrift van hun godsdienstige
geschriften er in de 13de eeuw gemaakt zijn.

Wij gingen over de brug over de Nerbudda, een merkwaardig kunstwerk,
dat men slechts met groote moeite heeft kunnen tot stand brengen, daar
de hevige stroomingen de pijlers wegsleurden, en aan het station van
Broach werden wij ontvangen door een notabelen Parsi, die ons naar
zijn landhuis meenam, toen nog onbewoond en gelegen in de voorstad
Vejalpoer buiten de stad. We gingen tegen het vallen van den avond door
de smalle en stijgende straten van Broach, waaraan huizen stonden van
armoedig voorkomen, de meeste met steenen muren en pannen daken, en
zoo kwamen we buiten aan een breeden, goed onderhouden en met boomen
beplanten weg. Dit was de wijk, waar vroeger de Europeanen woonden
van de factorijen; het moest de onze wezen... Helaas! het was gedaan
met de mooie wegen van Umbargaon en onze boomgaarden van Nausari!

Onze woning was een reuzengroote bungalow, een modern huis met veranda
en bijgebouwen, opgericht in het midden van een pas ontgonnen terrein,
waar ploegen inlandsche werklieden het ruwe werk verrichtten aan andere
nieuwe bungalows. Er heerschte overal in het rond grove verwaarloozing,
die het mij deed betreuren, dat ik er niet aan gedacht had, den
nacht in de stad door te brengen, al was het maar in de wachtkamer
van het station.

Niettemin ging de avond prettig voorbij met het maken van
plannetjes voor den volgenden dag en met belangwekkende gesprekken
over de katoenindustrie, waar Broach een der groote middelpunten
van is. Oudtijds beroemd om de bekwaamheid van zijn wevers, die
volgens het zeggen der reizigers de fraaiste weefsels ter wereld
fabriceerden, verdiende Broach later wel den naam van het indische
Manchester. De plaats heeft in dat opzicht tot in de voorgaande eeuw
een belangrijkheid gekregen, die ze nog niet geheel heeft verloren,
dank zij haar nog bestaande fabrieken.

Hoewel zeer vervallen, voornamelijk ten gevolge van den achteruitgang
harer industrie, die niet kan opwerken tegen de engelsche mededinging,
telt de plaats nog met de volkrijke voorsteden meer dan 30.000
inwoners, van wie 13.000 in de eigenlijke stad.

De katoen, die er wordt verbouwd en in de fabrieken bewerkt, de
katoen uit Gudsjerat, is niet zoo goed als die uit Centraal-Indië,
van de Berars o.a.; toch heeft ze haar waarde, en de cultuur is
vrij winstgevend.

Reeds sedert 1829 heeft de regeering een reeks proeven gedaan, die
bewezen hebben, dat het niet gemakkelijk is, de vreemde variëteiten
van katoen er te acclimatiseeren, en dat wel door de groote hitte en
het gebrek aan water, waaronder het land lijdt als de regentijd voorbij
is; wat de verbetering aangaat van de oude cultuurmethoden, het is wel
uitgemaakt, dat hoewel in enkele streken het amerikaansche stelsel van
cultuur betere resultaten heeft geleverd dan het inlandsche systeem, de
planters van Broach niets behoefden te leeren van de eerste kweekers.

De nacht, dien wij doorbrachten in het te onzer beschikking gestelde
huis, heeft geen prettige herinnering bij mij achter gelaten. De koude
had zich plotseling doen gevoelen; ik riep Frans, onzen bediende,
en wilde hem de opdracht geven, onze dekens te halen, die wij onder
de veranda hadden laten liggen. Geen antwoord. Ik liep naar de trap;
de tusschendeur was gegrendeld. In dien tijd gingen onze lampen uit,
en weldra bleef ons geen andere verlichting over dan de maneschijn,
getemperd door de blauwe ruiten der vensters. Wij wachtten den
dag af in begrijpelijke onrust. Zoodra het dag was, vond ik na een
hernieuwd onderzoek Frans met dichte vuisten slapende onder de trap,
en eindelijk tegen zes uur kwam onze gastheer ons verlossen. Op onze
angstige vragen antwoordde hij lachend, dat het land niet veilig was,
en dat hij het daarom voorzichtig had geoordeeld, eer hij met zijn
personeel naar de stad terug ging, ons stevig op te sluiten. Het
schijnt, dat er werkelijk veel boosdoeners rondzwerven en dat de
criminaliteit in het district groot is, zoodat, alles in aanmerking
genomen, de genomen voorzorg goed was.

We gingen de stad bekijken; het was een koude morgen; de lucht was
somber grijs, en wij gevoelden maar al te goed het verschil tusschen
het lauwe klimaat van Nausari en dat van Broach. Deze stad beslaat
met de voorsteden een oppervlakte van bijna drie mijlen in de lengte
en driekwart mijl in de breedte; de aanblik van den zuidelijken oever
der Nerbudda is zeer schilderachtig. De gebouwen liggen op de hellingen
van een hoogen heuvel, waarop de ruïnen van de citadel zijn gelegen;
van de ten deele vernielde vesting werken is er alleen in goeden
staat overgebleven een muur langs de rivier. Reeds in de 16de eeuw
wekte de ligging de bewondering van de Portugeezen, die er een verre
herinnering aan Lissabon in terugvonden.

Als men thans van de hooge wallen een blik rondom zich slaat, mist het
panorama noch grootschheid, noch schoonheid. De blik omvat den loop
der Nerbudda, die al breeder wordt, tot zij zich in zee stort; in het
Westen geven boschjes een aanwijzing, waar de voorstad Vejalpoer is
gelegen; in het Noorden sluiten bergen den horizon af; in het Oosten
wijzen lange rijen tamarindeboomen de plaats aan van de tuinen van den
Nabab, tuinen, die eertijds beroemd waren om hun prachtige kiosken,
hun fonteinen en kanalen. Op den anderen oever verheft zich het
heiligdom van den wijze uit den Vedatijd, Bhragoe, die aan de stad den
naam van Bhragoepor heeft gegeven. Hij moet het geweest zijn, die de
Nerbudda in haar tegenwoordige bedding heeft geleid en die daardoor
de dankbaarheid van de volgende geslachten zou hebben verdiend.

Al in de eerste eeuw van onze jaartelling was die stad van den wijze
beroemd; in de derde werd ze de zetel van een rajpoetisch rijk en nog
later een belangrijke havenstad. Als de heele streek, kon ze echter
niet ontkomen aan de mohammedaansche overheersching, noch aan de
invallen der Portugeezen of aan de strooptochten der Mahratten. Na
een tijdelijke bezetting door de Engelschen en een wederverovering
door de Mahratten kwam ze in 1803 voor goed aan Engeland.

In de 17de en 18de eeuw bloeide de plaats; de reizigers roemen de
dichtheid der bevolking, de talrijke weefgetouwen en de beweging in de
haven; maar weldra kwam het verval. De handel van Broach verplaatste
zich naar Surate, daarna naar Bombay; de er gekweekte katoen werd door
die beide havens uitgevoerd naar China en Bengalen, en de spoorweg
benadeelde het vervoer langs den zeeweg.

Thans ziet de stad er doodsch uit buiten de plaatselijke levendigheid
in de industriëele werkplaatsen, en wat de andere gebouwen betreft,
als ik gezegd heb, dat men er een hospitaal, een apotheek, scholen
en een bibliotheek heeft, geloof ik, dat we het erbij kunnen laten
en ons bezighouden met de dingen van het verleden.

Er is als herinnering aan het Hindoetijdperk niet anders over dan de
tempel van Bhragoe en die, welke de plek aanwijst van de offerande der
tien paarden. Die offerande of _asva medha_ was een oude plechtigheid
uit den Vedatijd, de plechtigste der offeranden van dieren, en in
latere tijden werd de kracht ervan zoo overdreven, dat een offer
van honderd paarden, naar het schijnt, aan diengene, die het brengen
zou, de mogelijkheid zou hebben gegeven, het koninkrijk der hemelen
aan god Indra zelven te ontrukken. Maar als de bouwwerken uit dien
tijd schaarsch zijn, het godsdienstig gevoel van den Hindoe is niet
in vurigheid verminderd en uit zich in Broach in den treffendsten
natuurvorm, namelijk in de vereering die hij bewijst aan zijn
mooie rivier. Uit Midden-Indië gekomen, doorloopt de Nerbudda
1300 kilometers, eer ze aan haar monding in de Cambaye-golf komt,
waar ze 20 kilometer breed is. Of men haar beschouwt als een maagd,
door de zee begeerd, of als de echtgenoote van een zoon van Agni,
afstammeling van Brahma, of liever nog als de moeder van den kampioen
der goden in hun oorlog tegen de demonen, ze heeft ontegenzeggelijk
een heilig karakter en gaat in heiligheid alle andere rivieren te
boven. Haar getrouwen vereeren haar hoog en zeggen, dat als hun zonden
worden vergeven aan diegenen, die zich zevenmaal in de Jumna baden,
driemaal in de Sarasvati, eenmaal in de Ganges, dat dan de aanblik
der Nerbudda alleen voldoende is, om van alle kwaad te zuiveren;
bovendien zou de heiligheid van de Ganges in 1895 zijn afgeloopen,
welke datum ongemerkt is voorbijgegaan, terwijl die van de Nerbudda
het voordeel heeft van onbegrensd te zijn.

Bij een voortzetting van de vergelijking zullen we zien, dat de
deugden van de Ganges beperkt blijven tot den noordelijken oever en
dat die van de Nerbudda zich uitstrekken over de beide oevers en nog
verder tot meer dan 50 kilometer naar het Noorden en 20 kilometer
naar het Zuiden, zoodat een eenvoudige wassching in onverschillig
welken vijver binnen dien afstand gelegen, even verdienstelijk is
als een bad in de Nerbudda. De herinnering aan het offer van de tien
paarden verhoogt de heiligheid van de plaats en de grootste genade,
die een kluizenaar kan te beurt vallen, is te sterven aan de oevers
der rivier en zich daar tot asch te laten verbranden; men brengt er
zelfs de asch heen van vrienden, die verweg gestorven zijn.

De feesten ter eere der Nerbudda zijn talrijk en trekken een menigte
pelgrims; een heele voorstad is voor hen bestemd. De vrome geloovigen
geven, na zich gebaad te hebben en meer dan vijf-en-twintig heilige
plaatsen te hebben bezocht, groote giften aan de Brahmanen en
vertrekken met een schat van troostgronden. De Nerbudda bezit ook,
schijnt het, eigenschappen van zeer bijzonderen aard; weinig Hindoes
zouden durven vloeken, als ze hun geloofseed hebben afgelegd in de
nabijheid der rivier met een krans van roode bloemen om den hals en
met de rechterband vol heilig water.

Wat den mohammedaanschen tijd aangaat, de groote moskee in de vesting
is een prachtig voorbeeld van een muzelmanschen tempel, gebouwd
met de pilaren van een hindoesch heiligdom, hetzelfde kerkgebouw,
dat op die plek stond. Buiten de stad merkt men ook het graf op van
den heilige, die het land tot den Islam bekeerde, alsook veel andere
kleine bedehuizen.

Te Broach hebben de Hindoes en de Mohammedanen nog al vreedzaam naast
elkander gewoond. Een klasse van Mohammedanen is er zeer belangwekkend,
dat is die der Bohora's uit de dorpen, die intelligent en vlijtig
zijn. De andere elementen, Jaïna's en christenen, zijn te verwaarloozen
quantiteiten. De inlandsche stammen, Bhils en Talavia's, zijn
tuchteloos en gevaarlijk; vandaar de onveiligheid op het platteland.

Wij vinden hier in het district een sterk contingent Parsi's, die onze
aandacht ten volle verdienen. Broach is een hunner vestingen; ze waren
er al vóór de 13de eeuw, en ze hebben er altijd een afzonderlijk
district bewoond, het Parsivad. Zoolang Broach een belangrijke
handelshaven is geweest, waren zij reeders en makelaars. Zoodra de
nijverheid opkwam, werden ze industriëelen; enkelen waren uitstekende
wevers; maar ze hebben bijna allen de plaats verlaten. De dorpelingen
doen aan landbouw, en de handel in sterken drank is, om zoo te
zeggen, een monopolie geworden in hun handen. Ze gaan tot op het
grondgebied van den inboorlingenstaat Rajpipla en in de wouden der
Bhils de mowrahbloemen koopen, het manna uit de jungle. Sedert den
achteruitgang der stad zijn veel Parsi's verhuisd naar Bombay;
in het algemeen genieten diegenen, die gebleven zijn, welstand;
maar ze hebben den naam wantrouwig en zuinig te zijn.

De geestelijke klasse stamt af van een priester uit Nausari; ongelukkig
zijn de jaarboeken niet goed bewaard gebleven, en de waardigheid
van den dastoer, die vroeger erfelijk was in een familie, bekend om
haar geleerdheid en vroomheid, is niet opgevorderd door den laatsten
afstammeling, die er zich toe heeft bepaald, zijn stamboom in orde
te laten brengen.

De belangwekkendste herinneringen zijn aan Broach verbonden. Uit
deze haven vertrok de eerste afgezant naar Perzië in de 15de eeuw,
die gezonden was door het leekenhoofd van Nausari, om opnieuw de
betrekkingen aan te knoopen met de broeders in Iran; later was het
weer te Broach, dat zich de meest tragische tooneelen afspeelden van
den grooten strijd, die er uitbrak naar aanleiding van een eenvoudige
verandering in den kalender: de eenen hielden zich aan de manier van
tellen, die ze hadden gevolgd sinds hun komst in Indië, de anderen
wilden terugkeeren tot die, welke gevolgd was door hun geloofsgenooten,
die in Perzië waren gebleven. Niemand wilde toegeven; er kwam een
groote storing uit voort in de data waarop de godsdienstige feesten
werden gevierd, en zoo werd de gemeenschap in twee secten verdeeld.

Er werden toen moorden bedreven, en het liep af met het ophangen
van een Parsi, door de leden van zijn secte als een heilige
beschouwd. Eindelijk barstten in 1857 de beroemde opstanden uit. De
Mohammedanen vielen, nadat het gerucht was verspreid, dat een Parsi
hun moskee had ontwijd, de wijk aan, waar hij woonde, en een oude,
onschadelijke priester werd gedood op den drempel van de kamer van het
Vuur met den veronderstelden dader van de ontheiliging. De troepen
maakten een charge en de orde werd met moeite hersteld. In de 18de
eeuw had men reeds een droevig geval kunnen constateeren, een echt
martelaarschap van een aanhanger van de leer van Zoroaster. Een wever,
Kamaji geheeten, beschuldigd een Mohammedaan te hebben behandeld
als een kafir of ongeloovige, werd door den Nabab opgeroepen, om
den Islam te omhelzen, en op zijn weigering werd hij aan den degen
geregen. Zijn naam is opgenomen in de gebeden van den eeredienst.

De tempels liggen in de eigenlijke stad, wat de Torens des Zwijgens
betreft, de oude, van steenen opgetrokken, die nog van vóór het jaar
1300 dagteekent, waaruit men zoowat bij benadering kan vaststellen
wanneer de Parsi's zich te Broach hebben gevestigd, ligt in de
voorstad Vejalpoer, niet ver van onze bungalow. De muren vertoonen
groote spleten, en het inwendige is gevuld met den plantengroei,
die er in het wild is opgeschoten. De andere moderne Torens, die nog
in gebruik zijn, liggen verder, midden tusschen de katoenvelden. Die
velden zien er een weinig somber uit. Ofschoon de katoenstruik een mooi
boompje is met dicht gebladerte, levert een vlakte, met katoenboompjes
beplant, geen aangenamen aanblik op. De bloem, die zwavelgeel is
met donkerroode vlekken, heeft een vijfkleppige doosvrucht en scherp
getande kelkbladeren. Als de vrucht rijp is, springt ze open en laat
het zachte zaadpluis vrij, dat de zaden omgeeft en dat de zoo gezochte
katoen levert. Toen wij er vertoefden, ging men juist oogsten.

In Vejalpoer zochten wij ook op groote onbebouwde terreinen naar
overblijfselen der oude factorijen, die te Broach gevestigd waren. De
Hollanders hebben er voor hun agenten graven gesticht; maar die
kunnen de vergelijking niet doorstaan met de groote monumenten,
die wij weldra zullen ontmoeten op het europeesche kerkhof te Surate.

Na een dag, te Broach doorgebracht, zetten wij onze reis voort tot
Baroda, een van die steden, die aanleiding hebben gegeven tot den
roep van pracht en rijkdom en weelde, alleen door den naam van Indië
opgeroepen, en die dezen naam terecht droegen. Baroda is de hoofdstad
van de staten van een maharadja, dat is van een dier inlandsche
vorsten, die onder de suzereiniteit van Engeland regeeren over volken,
soms even talrijk als de bewoners van sommige europeesche landen.

Baroda wekte, zooals men zal begrijpen, in hooge mate mijn
nieuwsgierigheid, en ik verlangde, mij erheen te begeven. Ik bracht
er de herinneringen mee heen van het werk van Louis Rousselet "l'Inde
des Rajahs", en mij stond nog voor den geest, welke wonderen hij had
gezien te Baroda veertig jaar geleden, toen hij ontvangen was door
den Gikwar Khandi Rao.

Van Broach af is het land vruchtbaar en verdient evenals Nausari den
bijnaam van den "Tuin van Gudsjerat". Te Baroda zouden wij de gasten
zijn van den vorst, en dadelijk op den avond van onze aankomst werden
we geïnstalleerd in den Kamati Bagh, een mooi paviljoen, gelegen in
een heerlijk park buiten de stad. Niet ver van onze woning was het
Kamp, waar de engelsche regimenten zich ophielden en waar de engelsche
Resident woonde, de hooge ambtenaar, die bij den Maharadja de britsche
heerschappij en haar toezicht vertegenwoordigt.

De woning van den Resident is een groote, onder boomen verborgen
villa, door hagen omsloten en omringd door een gracht, terwijl het
huis bewaakt wordt door een detachement inlandsche soldaten. In
de buurt zijn andere villa's, die men haast niet kan vinden onder
den dichten plantengroei. Ons paviljoen daarentegen was omringd door
bloemperken en grasvelden. Het was een licht gebouwd, vroolijk huisje,
wit geverfd en weelderig gemeubeld, met mooie roode tapijten op de
trappen, zooals behoorde, want rood is de officiëele kleur. Bij onze
aankomst waren de vertrekken schitterend verlicht, en het geheel
was treffend en bekoorlijk in dat park, waar de donkere boomen zich
afteekenden tegen den met sterren bezaaiden hemel.

De staat Baroda is een van die, welke de Mahrattenhoofden, uit
Dekan gekomen, zich in de 18de eeuw afperkten vanaf de vlakten aan
de Ganges tot het uiterste Zuiden, geholpen door de anarchie, die in
het meer en meer achteruitgaande rijk der Groote Mogols heerschte. De
Mahratten vormden een federatie, door Engeland na vier groote oorlogen
tusschen 1780 en 1813 vernietigd. Velen der overwonnen vorsten werden
van hun bezittingen beroofd, die bij het Presidentschap Bombay werden
gevoegd. Anderen, als die van Baroda, van Indore en Gwalior, hebben
hun staten behouden, maar verminderd in grondgebied en van elkander
afgezonderd.

Het grondgebied van Baroda telt twee-en-een half millioen inwoners;
de geboren Mahratten vormen een kleine aaneengesloten groep rondom
den souverein; men kan ze herkennen aan hun driehoekigen tulband. De
vorst toont geen partijdigheid in de keuze van zijn ambtenaren, en
zoo treft men onder de diwans of ministers, die aan het hoofd der
zaken hebben gestaan, personen aan van zeer verschillend ras en zeer
uiteenloopende klassen. Op het oogenblik van ons bezoek werd de rang
van diwan bekleed door een Brahmaan uit Madras; verleden jaar was
het een Parsi.

Sedert den tijd, toen de heer Rousselet er reisde, is Baroda van
aanzien veranderd en heeft in sommige opzichten zijn locale kleur
verloren; maar de stad is er niet minder belangwekkend om, juist om
die transformatie, die men niet kan begrijpen, als men de geschiedenis
van het land niet kent. Na aan rajpoetische vorsten te hebben behoord,
kwam Baroda aan de Mohammedanen, daarna, als gezegd, aan de Mahratten,
de woeste bewoners van de bergen van Dekan. Als de meeste belangrijke
plaatsen in Gudsjerat om dezen tijd, was de stad omringd door velden,
waarin men verspreid putten, tempels en moskeeën aantrof. Wegen waren
er niet; gedurende acht maanden waren wat er voor doorging, niets
anders dan modderpoelen, of zandkuilen in den drogen tijd. Het hoofd
kende zich den naam van Gikwar toe, wat wil zeggen "veehoeder". De
Gikwars stammen inderdaad af van een geslacht van boeren, die na de
regeering van keizer Aurengzeb zich schaarden onder de banier van de
peichwahs, hun vorsten uit Poenah, en Pilaji Rao werd de grondvester
der dynastie. In 1817 kregen de Engelschen op handige manier vasten
voet in Baroda, stelden er een resident aan, die door een garnizoen
werd beschermd, en sedert dien tijd hebben ze er standgehouden. Toen
ik te Baroda was, was er in het Kamp een batterij artillerie, twee
compagnieën engelsche infanterie en een regiment indische troepen.

De langdurige regeering van Khandi Rao, die in 1870 eindigde, geeft
den bloeitijd van de Gikwar-periode aan en is voor de bevolking
een glorierijke herinnering gebleven. Men heeft nog niet de weelde
van zijn hof vergeten en zijn oostersche neigingen. Hij hield van
schouwspelen van allerlei aard en noodigde er zijn onderdanen bij. Er
werden worstelstrijden van athleten gehouden, die elkaar met stalen
klauwen verscheurden en aan zijn voeten den geest gaven, gevechten
van olifanten en rhinocerossen, vooraf dol gemaakt met bedwelmende
dranken. Van jacht was hij een groot liefhebber, vooral die met den
cheeta, een klein katachtig roofdier, dat gedresseerd was en zich op
antilopen en klein wild stortte.

Het is waar, dat hij nu en dan ook zachtzinniger vermaken najaagde,
maar die waren toch excentriek; zoo wordt verteld, dat hij met
buitengewonen luister het huwelijk liet vieren van twee zijner
uitverkoren duiven. De koninklijke schatkist wist wat al dergelijke
liefhebberijen een geld verslonden.

Uit physiek oogpunt was Khandi Rao een prachtmensch, krachtig gebouwd,
met regelmatige trekken; hij had een korten baard, geknipt op de wijze
der Mahratten. Als hij voor de oogen zijner onderdanen verscheen op
zijn kolossalen olifant, met den enormen diamant, die de "Ster van
het Zuiden" heette, op het voorhoofd, moest hij wel indruk maken op de
groote menigte; binnen zijn paleis droeg hij op gemakkelijke manier het
europeesch costuum, wanneer hij niet geheel op zijn Mahratsch gekleed,
ging met een eenvoudige draperie om de heupen en naakt bovenlijf.

Hij was aan de Engelschen trouw gebleven tijdens den opstand van 1857,
en men was hem daar ter hoogster plaatse dankbaar voor, waar men
zijn scherp verstand waardeerde en zijn wilskracht op prijs wist te
stellen. Een geestig schrijver heeft hem genoemd "even dapper als
Roestam, prachtlievend als Jamsbed, maar misschien niet zoo wijs
als Salomo!"

Laat ons niet trachten, in de moderne stad de kenmerkende trekken
terug te vinden van de hoofdstad van Khandi Rao; er worden geen
duivenbruiloften meer gevierd, en de arena's zijn ledig, maar men
ziet overal nieuwe gebouwen, scholen, musea en hospitalen. De veertig
jaren, die verloopen zijn, hebben die verandering aangebracht. Toen
Khandi Rao gestorven was, volgde hem bij ontstentenis van een
mannelijken erfgenaam zijn broeder Mulhar Rao op. Die vorst, die zwak
en losbandig was, werd betrokken in een complot tegen het leven van
den Resident, en, door zijn pairs geoordeeld, werd hij veroordeeld en
verbannen naar Madras, zoodat de troon weer ledig was. Toen stonden
de Engelschen aan de weduwe van Khandi Rao, Maharani Jumnabai, toe,
een twaalfjarigen knaap te adopteeren, Gopal Rao, den afstammeling van
een fatsoenlijken, maar verarmden tak van het geslacht der Gikwars,
die sedert lang op zijn bezittingen, in een dorp van het district
Khandesh, teruggetrokken woonde.

Het moet volgens ooggetuigen een allermerkwaardigst schouwspel zijn
geweest, toen eenige maanden na zijn troonsbestijging Gopal, Sayaji
Rao III geworden, als heerscher optrad bij de feesten, ter eere van
den prins van Wales gegeven. Men bewonderde algemeen de waardigheid en
de kalmte van het kind, dat zoo plotseling tot de hoogste waardigheid
was verheven. Terwijl een eminent minister, de Brahmaan Madhav Rao,
hem steunde bij het reorganiseeren van den staat, gaf een engelsch
leeraar den jeugdigen Gikwar een degelijk onderwijs en bereidde hem
voor op zijn rol van souverein. Men heeft verleden jaar het jubilé
gevierd van Sayaji Rao, en bij het overzien van zijn geheele loopbaan
heeft men den afgelegden weg kunnen beoordeelen en kunnen constateeren,
hoe groot de vooruitgang is in administratief en financieel opzicht.

De vorst is een ijverig hervormer gebleken; op het oogenblik van de
beroemde discussie, naar aanleiding van het gebruik der huwelijken van
kinderen en van de uitvaardiging door lord Lansdowne van de wet, die
op twaalf in plaats van op negen jaren den door de wet voor meisjes
gevorderden leeftijd vaststelde, schreef hij aan den heer Malabari,
die zich aan het hoofd van die beweging had gesteld, een brief, die
beroemd is geworden, waarin de vorst zijn volkomen instemming betuigde,
en in 1904 had hij den moed, die wet in werking te doen treden.

Hij gaf blijk van een helder inzicht in de opvoeding, en breidde
het onderwijs tot de lagere klassen uit, terwijl hij het in enkele
deelen van zijn rijk verplicht stelde. Zijn reizen naar den vreemde
hebben hem een zeldzame ruimte van blik geschonken. Hij sprak
het openlijk uit in de sociale conferentie van 1904, dat het voor
hem niet genoeg zou zijn, het kastenonderscheid te doen vervallen
als maatschappelijke instelling, maar dat ook de geest ervan uit
de harten moest verdwijnen. Hij werd trouwens bewonderenswaardig
gesteund door Maharani, de uitstekende vorstin, die hem op al zijn
reizen vergezelt. Hare hoogheid ontziet zich niet, het woord te nemen
in het publiek en haar zusters in Indië op te wekken, het land te
verheffen door den invloed der vrouw.

Op het oogenblik, dat ik te Baroda was, stond de heer J.A. Dalal, een
Parsi, aan het hoofd van den dienst van het openbaar onderwijs. Hij
diende mij als gids. Men wordt sterk getroffen door de sommen, die voor
de schoolgebouwen zijn uitgegeven. Zoo heeft het groote Gymnasium,
gebouwd aan den weg, die naar het station voert, bijna een millioen
gekost. Het is een mooi gebouw met koepels, dat zich verheft in het
midden van een wijde ruimte, waar zich de woningen der leerlingen,
een botanische tuin en een gymnastiekzaal bevinden. Wat het onderwijs
aangaat, dat er wordt gegeven, het brengt de studenten zoo ver,
dat ze zich kunnen aanmelden bij alle examens van de universiteit te
Bombay en dat ze veelal slagen. De middelbare school is in hetzelfde
gebouw ondergebracht. Ook voor de klasse der werklieden heeft de
vorst gezorgd, en hij heeft een vakschool gesticht om handswerklieden
te vormen. Er werden reisbeurzen ingesteld voor jonge lieden, die
in Europa en Amerika bepaalde onderwerpen willen gaan bestudeeren,
van rechtsgeleerdheid af tot horlogemaken toe, met daartusschen de
medicijnen, de scheikunde, de muziek en de hygiëne.

De normaalschool voor meisjes ligt aan de oevers van een vijver,
omringd door boomen, en verdient dat we er afzonderlijk van gewagen,
want het is een der belangwekkendste instellingen van den staat,
en ze is geroepen, de belangrijkste diensten te bewijzen. Wij hebben
gezegd, dat het onderwijs zich uitstrekt over alle klassen; het lager
onderwijs heeft behoefte aan onderwijzers, die gevormd zijn in een
zeer goede normaalschool en deze bestaat in de hoofdstad. Wat de
onderwijzeressen betreft, die volgen in dit mooie gebouw drie jaren
lang bepaalde cursussen. Er zijn reeds 97 scholen van lager onderwijs
voor meisjes, bezocht door meer dan tienduizend kinderen; dus is er
een kweekplaats noodig van vrouwen, die toewijding bezitten en genegen
zijn zich naar dorpen te laten verbannen en daar een bij uitstek nuttig
maar onbekend werk te verrichten. De cursussen worden gegeven in de
inlandsche taal; de meeste der kweekelingen hebben beurzen; naar de
laatste volkstelling, die plaats had toen ik te Baroda vertoefde,
leverde de school reeds 56 onderwijzeressen, die gediplomeerd waren
en een plaatsing vonden. Een groot aantal van haar waren hindoesche
weduwen; het onderwijs is inderdaad met de studie der medicijnen een
vak, dat haar een eervolle onafhankelijkheid kan bezorgen.

De recruteering geschiedt ook nog op andere manier; veel onderwijzers
zenden hun jonge vrouwen naar de normaalschool van Baroda, om haar te
doen benoemen in het dorp, waar ze zijn gevestigd, een uitstekende
wijze om de inkomsten van het gezin te vermeerderen en aan de
landelijke bevolking vertrouwen in te boezemen, wat wel noodig is,
want deze is meestal weinig geneigd, de dochters onderwijs te doen
ontvangen.

Het behoeft niet gezegd, dat dit stelsel van opvoeding niet passen zou
voor alle deelen van Indië, niet voor die bijvoorbeeld, waar de vrouwen
streng teruggetrokken leven. Maar daar de mohammedaansche vrouwen uit
Baroda toch veel van haar gewoonten hebben behouden, moest men om haar
te lokken, speciale klassen openen, die door dames werden geleid en
geopend waren op die uren van den dag, als de leerlingen, velen van
rijperen leeftijd, vrij zijn van de huiselijke zorgen en zich aan
de studie kunnen wijden. Nu we van de Parsi-dames hebben gesproken,
kunnen we haar Hindoezusters niet met stilzwijgen voorbijgaan, de
vrouwelijke onderdanen van Zijne Hoogheid den Gikwar. Ze zijn zeer
ernstig en ijverig, die jonge vrouwen, die sinds eeuwen aan tucht en
zwijgen gewend zijn. Allen wenschen te leeren; de school trekt haar
aan, en het indische spreekwoord, dat onvriendelijk genoeg is, om de
meisjes naar den haard te verwijzen, dat wil zeggen, naar de keuken,
zal weldra uitgediend hebben. Men moet nu echter niet gelooven, dat de
Hindoesche een opstandelinge is; in Indië gaat het initiatief tot de
vrouwelijke eischen altijd uit van het hoofd der familie, den vader
of den echtgenoot. Laat ons niet vergeten melding te maken van het
mooie hospitaal voor vrouwen, aan het hoofd waarvan een dame-dokter
staat, een Hindoesche; het aantal zieken vermeerdert ieder jaar,
en de medische hulp is goed georganiseerd.

Misschien heb ik mij hier te veel verdiept in deze bijzonderheden,
maar het was onmogelijk, over Baroda te spreken zonder ook te doen
kennen dengene, die de nieuwe geschiedenis van het land heeft gemaakt
en de resultaten, verkregen gedurende zijn dertigjarige regeering,
te vermelden.

Baroda is, als veel indische steden, verdeeld in twee verschillende
wijken; het kamp, dat, naar wij al hebben gezien, door de Engelschen
is bezet, en de eigenlijke stad. Die beide gedeelten zijn van elkander
gescheiden door de rivier Vishwamitri. Het park, waar wij logeerden,
is nog pas aangelegd en wordt prachtig onderhouden door europeesche
tuinlieden; men gebruikt er de gevangenen, die er met de ketenen aan
de beenen, harken, schoffelen, gieten en nog al ingenomen schijnen
met deze halve vrijheid. Naast den Kamati Bagh is er een menagerie
en een museum voor natuurlijke historie. Aan de rivier strekken zich
tuinen uit en paleizen, en bruggen verbinden de beide oevers.

De stad, die meer dan honderd duizend inwoners telt, is omringd door
een vijftien tot achttien voeten hoogen muur. Er zijn zeventien
wijken en twaalf voorsteden; het zag er alles wat oud en stoffig
uit, vooral door de tegenstelling met de nieuwe gebouwen, zooals de
gevangenissen, de scholen en de hospitalen. De Bhadar of citadel
uit den mohammedaanschen tijd, gelegen ten noorden van de stad,
steunt met twee harer zijden tegen den ringmuur, en in het Noorden
zijn in het oudste fort van Baroda of de Juni Kothi de diensten der
regeering onder gebracht. Daar het gebouw vroeger door de Gikwars werd
bewoond, ziet het uit op de arena's, die bij de wallen lagen. Een der
wijken trok mij bijna even sterk aan als de paleizen, namelijk die
der goudsmeden. De opeenhooping van straten, die deze wijk vormden,
is bij uitstek schilderachtig en bovendien hebben de goudsmeden een
gilde tot stand gebracht, dat de moeite der bestudeering loont.

Als men naar de voorstad Fatehpur gaat door de poort van Champanir,
vindt men een groep groote gebouwen; een daarvan is het paleis van
Khandi Rao met een doolhof van kamertjes, veel trappen, door valluiken
verborgen, en eenige terrassen boven elkander. Onmiddellijk erachter
verrijst het Nazarbagh, gebouwd door Mulhar Rao, een reuzengebouw
zonder stijl opgetrokken. Daar worden de juweelen en edelgesteenten
der kroon bewaard. De schatten vullen groote vertrekken met dikke
muren, gesloten door ijzeren deuren, door talrijke schildwachten
bewaakt. Deze verzameling is het mooiste, wat men zich in het genre
kan voorstellen; rivières van diamanten, diademen, halskettingen,
ringen, armbanden, parelen enz. enz... van ongehoorden rijkdom en
waarvan de waarde alleen bij millioenen zich laat schatten. De schat
is beroemd door geheel Indië, en er wordt beweerd, dat geen enkele
andere vorst zich hierin kan meten met den Gikwar van Baroda.

Op een naburig plein worden de gouden en zilveren kanonnen bewaard,
de trots van den staat Baroda. De zilveren kanonnen werden gegoten op
bevel van Khandi Rao; maar Mulhar Rao, die altijd ijverzuchtig was op
den roem van zijn broeder, liet nog twee van goud gieten. Die laatste
hebben zilveren affuiten, en de zilveren hebben gouden affuiten. Ze
worden getrokken door reuzenossen, onder prachtige dekkleeden van
damast, wier horens zijn gevat in scheeden van kostbaar metaal.

De beide door den Gikwar bewoonde paleizen liggen buiten de stad;
dat van Makarpura zeven kilometer ten zuiden, dient als landhuis. Het
was door Khandi Rao gebouwd, die door de nabijheid der bosschen
was verleid, met het oog op de jacht; later werd het verwaarloosd
door Mulhar Rao, die alles verfoeiend wat hem aan zijn voorganger
herinnerde, het massieve maar onsierlijke gebouw van Nazar Bagh had
laten oprichten. Makarpura is bewonderenswaardig gerestaureerd en ligt
in een omlijsting van groen midden in tuinen, die vervroolijkt worden
door fonteinen en beelden. Het verblijf moet er heerlijk wezen, zelfs
voor een vorst, die geen zin heeft voor sport. De gewone verblijfplaats
van den Gikwar is Laxmivilla voor de poort van Baroda. De eerste
steen ervan is gelegd in 1880 op het oogenblik van het huwelijk
van den vorst met prinses Tanjore, die al vroeg stierf. Het heeft
bijna zestig lakh roepijen gekost, dat is meer dan vier millioen
gulden. Uit architectonisch oogpunt is het een gelukkige vereeniging
van verschillende bouwstijlen; de gothische stijl gaat er met den
moorschen samen en met den Hindoestijl, en het geheel voldoet ten
volle. In het inwendige is er veel te zien; binnenpleinen, met palmen
beplant en met fonteinen versierd, kleine vertrekjes met afsluitingen
van opengewerkten steen, herinneringen aan het paleis van Grenada. De
zaal van den Durbar, dat is van de officiëele recepties, is zeer groot,
zeer hoog, en als ze gevuld is met de hoogwaardigheidsbekleders en
ambtenaren in costuum, moet de aanblik indrukwekkend zijn.

De marmeren trappen, de lange gangen en de salons waren ingenomen
door ploegen werklieden, die wreven en boenden en stoften met het oog
op de komst des meesters. Ons bezoek werd een oogenblik vervroolijkt
door den schrik van een troepje mohammedaansche prinsessen, die, als
wij, door de zalen wandelden en zonder sluiers verrast waren door de
werklieden! De ayahs of volgvrouwen stieten kreten uit als papegaaien
en beleedigden de arbeiders, die haar antwoordden met grapjes van
twijfelachtig allooi. Dat geloof ik ten minste, want zonder het
Mahrattisch te begrijpen, kon ik het wel raden uit de houding der
dames, die gevraagd hadden ons te mogen begroeten. Haar bekoorlijkheden
waren niet van dien aard, dat ze de bescherming van de muren van een
harem noodig hadden; noch de leeftijd, noch de schoonheid vereischten
de pardrah, het gordijn. Vandaar de opmerkingen der Mahratten, wier
vrouwen veel vrijheid genieten.

Het ameublement is opmerkelijk door den overvloed van europeesche
voorwerpen, vooral italiaansche, schilderijen, beelden enz. Ik zou
er de voorkeur aan hebben gegeven, daar voortbrengselen van indische
kunst te hebben gezien, en met een waar genoegen bemerkte ik in een der
zalen het mooie schilderwerk van den inlandschen schilder Ravi Varma,
onlangs overleden. Uit Travancore geboortig, dat gezegende hoekje, waar
zooveel kostbare herinneringen worden bewaard, en bloedverwant van de
regeerende familie, was hij beroemd geworden door de voorstelling van
tooneelen uit het oude leven van Indië. Een episode uit het beroemde
drama van Sakuntala trof mij bijzonder door de getrouwe weergave van
het vrouwelijke Hindoetype, waarvan men altijd geneigd schijnt de
trekken te veel europeesch te schilderen.

Wij keerden tegen zonsondergang naar de stad terug, maar eer we den
Kamati Bagh weer bereikten, drong ik erop aan, dat we een bezoek
zouden brengen aan de olifanten van den Gikwar. Hun stal, dicht bij
het kamp voor de manoeuvres gelegen, is een onmetelijk groot plein,
waaromheen overdekte hokken zijn aangebracht met betonzoldering, waar
het dier, bewaakt door zijn cornac, met den poot is geketend. Vroeger
waren er een honderdtal, een dure weelde, want het voedsel van een
enkelen olifant kost 2000 roepijen per jaar, dat is meer dan 1600
gulden. Tegenwoordig is hun aantal veel verminderd; er waren ongeveer
een dertigtal te zien. Het was het uur, waarop ze gewoon waren te
gaan drinken; de olifant van den Gikwar met de met goud versierde
snijtanden, een kolossus, waardig den draagstoel van den vorst te
torsen, was reeds weer in zijn hok gebracht; de anderen waren stevig
geketend, en terecht! Ze betreurden hun bosschen en haakten ernaar,
een wijfje te vinden, in welk geval men alles te vreezen heeft van het
dier, dat razend wordt door de gevangenschap. Als het zijn vrijheid
herkrijgt, sticht het onherstelbaar kwaad. Het vorig jaar had een der
dieren, toen het ontsnapt was, zestig personen gedood in de straten
van Baroda.

Rustig en vol majesteit gingen de olifanten ons voorbij en bewogen
hun slurf, terwijl ze tersluiks naar ons keken; jonge dieren plasten
in een vijver of dronken met lange teugen uit groote emmers. Dat was
niet geruststellend voor ons, want het gaat bij dat spel zeer onhandig
toe, en wij hadden licht plassen of spatten op ons kunnen krijgen,
die niet voor ons bestemd waren. Ik vroeg mijzelve af hoe het toch
mogelijk was, dat die zware dikhuiden, die ik daar bij het vallen van
den avond in die strenge omgeving hun lompe bewegingen zag maken, in
Indië hun naam hebben geschonken aan een uitdrukking van teederheid,
een liefdewoord, en hoe de vergelijking van de démarche van dat dier,
de minst elegante van de heele wereld, een vleierij is kunnen worden
voor een vrouw, die men bemint.



V.

	Vertrek naar Surate.--Een hindoesch hospitaal.--Beschrijving
	van Surate.--Een kijkje op de parsische gemeenschap in de
	18de eeuw.--Bezoek aan het geslacht van den dastoer Darab,
	den leermeester van Anquetil Duperron.--Ruïnen van de fransche
	factorij en hollandsche en engelsche graven.--Een paar woorden
	over Mohammedanen en Hindoes.--Toekomst van de gemeenschap
	der Parsi's.


Op Maandagmorgen in de vroegte liet ik mijn moeder in den Kamati Bagh
achter en vertrok, om een bezoek te brengen aan Baroda in gezelschap
van een jongen Parsipriester, dien men zoo beleefd was geweest, mij
als gids mee te geven. De Parsi-kolonie is niet uitgebreid te Baroda;
ze bestaat uit hoogstens 600 individuen; ook zijn er maar twee kleine
tempeltjes, eenvoudige bedehuizen, die in het minst niet gelijken op
de groote heiligdommen van Udvada en Nausari. Een ervan ligt in de
wijk Anandpura, en ik vond er een oud huishouden van de geestelijke
klasse, brave lieden, die niet rijk waren en zich verheugden over
mijn komst en, om mij hun dank te betuigen, mij bloemen aanboden en
gebeden beloofden.

Van daar gingen wij naar de Torens des Zwijgens. Toen we terugkeerden,
gebeurde er een ongeluk; het lichte rijtuigje, tonga geheeten,
bespannen met ossen, waarin ik met den jongen priester had plaats
genomen, kantelde en ik viel op mijn zijde met het gevolg, dat ik
ernstig gekwetst werd. Ik haastte mij dus, om na twee dagen van rust
naar Surate te komen, waar mij vrienden wachtten, die mij konden
ontvangen en mij de zorgen konden wijden, waaraan ik behoefte had.

Toen wij te Surate waren aangekomen, vertrouwde ik mijn moeder aan den
collector, den heer Weir toe, en aan zijn vrouw, en om mij te laten
verplegen wegens het rijtuigongeluk, dat te Baroda had plaats gehad,
bracht ik drie weken door in een hospitaal, dat de eigenaardigheid
had van te worden bestuurd door een Hindoe-dame, de vrouwelijke dokter
Rukhmabai, een der meest geziene persoonlijkheden in het moderne Indië.

Mevrouw Rukhmabai is een slachtoffer van die zonderlinge gewoonte,
waarover wij hierboven reeds spraken. Als kind reeds uitgehuwelijkt
aan een ander kind, dat nooit voor haar een echtgenoot werd, had ze
den moed haar verontwaardigd protest te doen hooren voor de engelsche
rechtbanken. Eindelijk bevrijd van dat huwelijk, ging ze in Engeland
in de medicijnen studeeren en keerde terug, om zich te wijden aan
de medische hulp voor haar geloofsgenooten. Ik stond al lang met
haar in betrekking; ik vermoedde toen niet, dat ik nog eenmaal haar
gastvrijheid en haar zorgen zou inroepen! Ze was toen pas 35 jaar,
en nadat ze de inlandsche en de engelsche pers een oogenblik had
beziggehouden, was ze uit eigen vrijen wil weer in het duister
teruggeweken, terwijl ze geheel opging in haar ambtelijke plichten.

Wat het hospitaal betreft, dat was onlangs gebouwd door een
mild en edelmoedig Hindoe ten gebruike voor indische vrouwen en
kinderen. Het is een groot steenen gebouw, met schuin dak, staande
midden in een omheinde ruimte. In den rechtervleugel voert een trap
naar de particuliere vertrekken van mevrouw Rukhmabai, waar ze zoo
vriendelijk was geweest, mij te installeeren; beneden is de apotheek,
het vertrek voor de consulten en een kleine kliniek. Daar maken de
vrouwelijke dokter en de pleegzuster, die gediplomeerd en aan het
hospitaal verbonden is, met helpsters en een intelligent personeel
de geneesmiddelen gereed, doen de operaties en leiden pleegzusters
op. Er liep langs het geheele gebouw een open veranda, die zich
herhaalde op de bovenverdieping langs onze vensters.

Eiken morgen brachten de gratisconsulten heel wat leven en
beweging. Het overige van den tijd werd de stilte niet verbroken dan
door de doordringende stem van onzen muezzin, een buurman, die de
geloovigen moest oproepen ten gebede. Er stond namelijk tegenover ons
een witte moskee, om welker minarets op enkele uren mooie vluchten
groene papegaaien rondvlogen.

Als herstellende nog mengde ik mij in het actieve leven te Surate.

Onze wijk Bagha Talad, bewoond door een bevolking van Hindoes en
Mohammedanen, grensde aan die van het slot, dat het eigenlijke
centrum van de stad is. Op de oevers van de Tapti gebouwd door de
mohammedaansche vorsten van Ahmedabad, doet de oila of het kasteel
zich voor als een onregelmatig vierkant, geflankeerd door dikke torens
van veertig voet hoog. Na de inneming van Surate plaatste keizer
Akbar er een gouverneur en gaf ook een aan de stad. Twee lijnen van
vestingwerken sluiten de eene de wijken der stad, en de andere de
voorsteden in. De binnenmuur is lang verdwenen; de buitenmuur is
op vele plaatsen nog in zeer goeden staat; hij dagteekent uit de
17de eeuw. Surate is trouwens geen oude stad, ofschoon ze reeds
genoemd wordt in legendarische tijden en voorkomt op de kaarten
van Ptolemaeus. Wij willen van de Hindoe-kunst er alleen noemen het
prachtige meer of groote waterbekken, aangelegd midden in de stad
door een rijken Brahmaan, Gopi geheeten. Het bekken wekte nog in de
17de eeuw de bewondering der reizigers; maar langzamerhand werd het
verwaarloosd; het raakte in verval en thans, nu het is volgespoeld,
heeft men er tuinen van gemaakt; op de vroegere oevers groeien
broodboomen en tamarinden, waaronder enkele mohammedaansche graven
liggen.

De bloei van Surate begint eerst met de Mogols, en de welvaart werd
buitengemeen groot onder Aurang Zeb, ondanks de strooptochten der
Mahratten. Het was een handelsbloei, want Surate is eigenlijk nooit
iets anders geweest dan een groot kantoor, beschermd door het kasteel,
een opeenhooping van slecht onderhouden straten en groote markten. Wat
de bevolking aangaat, het was een samenraapsel van lieden uit allerlei
streken; maar er was leven en beweging; de rivier was met schepen
bedekt en op de kaden woeien de vlaggen van vreemde naties.

Op het eind van de 18de eeuw leidden de verplaatsing van den
handel en de toenemende bloei van Bombay tot het verval van Surate;
van 800 000 verminderde het aantal inwoners tot 250 000 in 1815,
daarna tot 80 000 in 1847; thans telt de stad meer dan 100 000;
er is dus weer een begin van vooruitgang. Twee oorzaken hebben tot
den achteruitgang bijgedragen, namelijk de overstroomingen en de
branden van 1837; binnen den tijd van zes weken lieten die beide
rampen betreurenswaardige sporen achter. Er is niets somberders dan de
aanblik van die verlaten wijken, die slechts hoopen puin zijn; in de
nauwe stoffige straten bladderen de muren af, de huizen verliezen hun
versieringen van houtsnijwerk, dat, hetzij tusschen haakjes gezegd,
op niet onvoordeelige wijze aan den man wordt gebracht. De eigenaars
zijn te arm of te gierig om hun huizen te onderhouden, en de gemeente
bekommert er zich niet om! Hier en daar treft men intusschen toch
bewijzen van eenigen welstand, maar de indruk is triest, vooral op
de oevers van de Tapti, waar geen schepen zich meer vertoonen en
waarboven zich het slot verheft, thans in gebruik genomen voor de
kantoren van de administratie van het district. In den maneschijn
neemt dit landschap grootsche allures aan; ik kan aan droomers een
wandeling aanbevelen langs de kaden, vooral als toevallig op dien avond
de jakhalzen hun klagend gejank laten hooren in de bosschen van Bander.

Een brug, de Hope Bridge, verbindt de beide oevers dichtbij het slot;
ze heeft bijna 1 200 000 francs gekost en is een zeer mooi kunstwerk
geworden, waar de gemeenschap terecht trotsch op is. De Tapti is met
de Nerbudda de grootste rivier, die zich in de Cambaye-golf stort;
oudtijds lieten schepen van een grooten tonneninhoud het anker
vallen in de monding in de haven Swally; de andere gingen verder tot
Surate. Tegenwoordig is alle scheepvaart opgehouden, en de rivier
stroomt langzaam te midden der met dorpen bezaaide velden. Evenals
de Nerbudda heeft ze haar roep van heiligheid, een roep, die, naar
het mij scheen, zuiver plaatselijk is.

We spraken over huizen. Men vindt er in verschillende stijlen; die
uit de mohammedaansche periode, van 1600 tot 1759, zijn gebouwd om
een binnenplein, waarvan het midden door een fontein wordt ingenomen,
met de ontvangkamers of divan Khana beneden. Van 1759 af, toen de
Engelschen het bestuur met de Mohammedanen deelden, veroorloofde de
veiligheid de Hindoes meer in het openbaar te leven, en van dien tijd
dagteekenen de aardige huizen met fijn houtsnijwerk aan de gevels;
er is nu ongelukkig weinig van over sedert den brand van 1837.

Om enkele bijzonderheden te noemen, eerst de kelders, soms eenvoudige
verscholen bergplaatsen voor de schatten, vaak ook enorme onderaardsche
verblijven, waar men kon wonen in tijden van belegering; dan waren er
de waterleidingen binnenshuis, waar men nog het regenwater bewaart,
om het te drinken, als dat uit de Tapti ongezond wordt; daarna de
trappen, die opengewerkt waren en op echte ladders geleken, lastig om
te beklimmen ondanks het touw, dat erop berekend is u te helpen bij
het stijgen. Maar die ongemakkelijkheid had haar reden van bestaan;
in geval van een aanval trok men de ladder in en was veilig, en als
bewijs voor de onrust der voorbijgegane tijden kan dienen, dat men
iets dergelijks in heel Gudsjerat terug vindt. Sedert enkele jaren
zijn echter tal van huizen op engelsch-indische manier gebouwd.

Buiten het kasteel, dat een model is van mohammedaanschen stijl, heeft
Surate geen oude gebouwen. De moskeeën, de tempels, de hospitalen
en de rechtbanken zijn òf stijlloos òf modern. Het paleis van
den Nabab, gelegen in Asurbeg Sjaklo, bestaat niet meer. De echte
bezienswaardigheden van Surate zijn de ruïnen van de factorijen en
de europeesche graven. We zullen er later op terugkomen.

Hoewel de elementen van de bevolking minder verscheidenheid
vertoonen dan vroeger, is ze toch nog een mengeling van kasten en
nationaliteiten, waardoor de straten en markten een eigenaardig
aanzien hebben. De vrouw speelt hier een belangrijke rol; ze gaat
vrij haarsweegs, en de rijke Banyanen-vrouwen gaan uit met onbedekt
gelaat; alleen de Mohammedaanschen, behalve de arme, sluiten zich in
haar vertrekken op of verbergen zich onder een wijden mantel, boerqa
geheeten, en achter het traliewerk van haar palankijnen. De Hindoes
en Mohammedanen wisselen op straat af met de Parsi's, waarvan Surate
een groot contingent levert; hun verblijf aldaar is belangrijk in hun
geschiedenis. Ze vestigden er zich tegen de 15de eeuw, toen de stad
nog maar een gewoon dorp was, en verspreidden zich in de dorpjes uit
den omtrek.

De reizigers uit de 17de eeuw leeren ons, dat ze de beroepen van
wevers, timmerlieden en scheepsbouwers uitoefenden, en dat ze zelfs
bankiers waren. Ze stonden weldra in betrekking tot het hof van
Delhi en waren bij de Groot-Mogols in de gunst, maar hun verheffing
dateert vooral van de komst der Europeanen, toen Surate het groote
emporium was geworden van het Oosten. Ze vervingen langzamerhand de
Banyanen, die in de factorijen waren aangesteld, als makelaars en
werden de vertrouwensmannen der Engelschen, die ze in 1759 hielpen,
zich van het kasteel meester te maken en het bestuur uit te oefenen
samen met de Mogols. De vreemdelingen herkennen hen altijd aan hun
begrafenisplechtigheden en aan hun eeredienst van het vuur. Ze woonden
in afzonderlijke wijken, zooals Rustumpura, naar den naam Rustum, den
makelaar van de engelsche factorij. In het midden van de 18de eeuw
bezaten ze de mooiste huizen, de prachtigste tuinen en verscheiden
woningen in mohammedaanschen stijl geven blijk van den rijkdom en de
weelde van  de eigenaars.

De achteruitgang van Surate leidde tot hun uittocht naar Bombay; er
zijn nu nog maar 5754 Parsi's in de stad en 12516 in het district; er
zijn eenige notabelen, ambtenaren, handelaars, reizigers, meubelmakers
te Nanpura, en wevers in Rustumpura; maar de raad van notabelen vervult
er tegenwoordig de bescheiden rol van het uitdeelen van liefdegaven
en behoort onder Bombay. De misdaden en overtredingen worden voor
engelsche rechtbanken gebracht.

Langen tijd hadden de Parsi's geweigerd, hun twisten te brengen voor
de rechters van het land, waar ze zich hadden gevestigd; ze willen
er zich alleen mee wenden tot hun burgerlijke en godsdienstige
overheden. Vooral te Surate had degene, die het ambt van rechter
vervulde, geen denkbeeldige macht. Hij was voorzitter van den raad
der Ouden en der Notabelen en sprak recht over meer dan 20 000
gezinnen. Men stelde mij den afstammeling van dien rechter voor,
davar genoemd; de Engelschen hebben hem een eererang geschonken. De
uitoefening der rechtspraak werd meestal beperkt tot het inachtnemen
van de inwendige voorschriften der gemeenschap, en slechts zelden
strekte ze zich uit tot misdaden als overspel en losbandigheid,
die met den dood werden gestraft. Die straffen werden voltrokken
door den schuldige te verdrinken of door hem met stokslagen te
dooden, terwijl het soms geschiedde door hem vergif te geven. De
terechtstellingen mochten alleen plaats hebben met verlof der
mohammedaansche autoriteiten.

Het bezoek aan de parsische wijken gaf mij een inzicht in die summiere
rechtspleging, die met gesloten deuren door dweepzieke secteleden
werd uitgeoefend, opgesloten in hun wijken, waar geen vreemdeling
onder hen mocht wonen, en gebarricadeerd in straten, door poorten
afgesloten, zooals nog hier en daar over zijn. De ingang tot de
ruime kelders in enkele huizen bracht sombere gedachten over mij;
ik daalde erin af, en ik begreep dat het echte gevangenissen waren,
waar vonnissen gemakkelijk en zonder gerucht te maken, konden worden
voltrokken. Gebleven is de herinnering aan de afschuwelijke marteling
van een jong meisje, waarbij de moeder der schuldige tegenwoordig
was. De Parsi spotte inderdaad niet met de eer der vrouwen van zijn
volk; het gebeurde volgens veel reizigers zeer zelden, dat ze werden
verleid, zoozeer vreesden ze een wissen dood.

Ook waren ze nooit alleen, gingen altijd onder geleide naar de bron
en mochten er niet heengaan na zonsondergang; bovendien was het haar
verboden, als het laat was, in de straten zich op te houden zonder
een bediende met fakkels. Als een der ambtenaren van de Torens des
Zwijgens of een Parsi van aanzien haar alleen ontmoette, hadden ze het
recht, ze op te sluiten in de doodenhuisjes. Die voorzorgen waren,
als gezegd moet worden, noodzakelijk in mohammedaansche landen,
waar de zeden vaak zoo ruw zijn.

Hier wil ik in herinnering brengen, dat onze landgenoot Anquetil
Duperron te Surate drie jaren doorbracht, van 1758 tot 1761, om
de boeken van Zoroaster te krijgen en de heilige taal der Perzen
te leeren van zijn meester, den dastoer Darab. Een van mijn eerste
bezoeken was aan de afstammelingen van dezen. Het hoofd der familie,
de dastoer Borabji D. Coomana, bewoont de plaats, waar het huis
van zijn voorvader stond in Kampith, een verlaten wijk, waar veel
onbebouwde terreinen liggen, die nog de sporen aantoonen van den brand
van 1837. De vernieling van veel belangrijke papieren en kostbare
manuscripten dateert van dien tijd. Daarnaast zijn de ruïnen van
den kleinen tempel, waarin Anquetil Duperron, vergezeld door zijn
meester, gebracht moet zijn in de tegenwoordigheid van het heilige
vuur. De familie loochent dat bezoek, dat een soort van profanatie zou
wezen, waaraan hun vereerde voorvader zou hebben deelgenomen, maar de
overleveringen en enkele met juistheid vastgestelde feiten schijnen
het beweren te bevestigen van een reiziger, wiens waarheidsliefde
door niemand in twijfel wordt getrokken.

Door de aanbevelingsbrieven, die ik bezat, ontving de parsische
geestelijkheid mij met welwillendheid; en het is aan hun
vriendelijkheid te danken, dat ik veel verklaringen heb te hooren
gekregen over de liturgie en onvergetelijke herinneringen heb
gewonnen. Er zijn te Surate twee groote tempels, en een massa kleine
heiligdommen; enkele daarvan zijn zeer oud, maar ze onderscheiden zich
overigens niet van de andere huizen. Ik moet intusschen met nadruk
zeggen, om niemand onaangenaamheden te bezorgen, dat ik nergens ben
binnen getreden; ik werd ontvangen onder de veranda, en als ik een
plechtigen dienst bijwoonde, was dat alleen om mij voor te lichten. Nu
dit gezegd is, kan ik eerst melding maken van de plechtigheid van
het onderhoud van het heilige vuur; het had plaats in een bijgebouw
van den grooten tempel van de secte, die het ritueel van Iran had
aangenomen, een bijgebouw, dat was ingericht op de ontvangst van het
vuur, in geval een overstrooming van de Tapti plaats mocht hebben.

Laat mij eraan herinneren, dat het vertrek van het vuur altijd
in den vorm van een koepel moet zijn gebouwd; het vuur brandt in
het midden in een metalen vaas, geplaatst op een steenen voetstuk;
vijfmaal per dag treedt een priester, met het benedengedeelte van
het gelaat door een sluier bedekt, om te beletten, dat zijn adem
de vlam zou verontreinigen, en met handschoenen aan, het heiligdom
binnen. Hij begint met het wasschen van de steenen van het voetstuk,
en legt dan op het vuur stukken santalhout onder het opzeggen van
gezangen ter eere van Adar, het vuur, zoon van Ormoezd.

De kleine zaal onder den grond had een gewelf. Toen ik er binnentrad,
wierp de vlam op de kleederen der priesters en de met kalk gewitte
muren een roodachtig schijnsel. De dienstdoende priester, jong, vol
geestdrift, had een sympathiek orgaan, en de golvingen van zijn stem
bij de gebeden wisselden af met de half verstikte geluiden, die baj
worden genoemd en die door de liturgie worden vereischt. Het geheel
maakte grooten indruk.

In den tempel van de secte, die is voortgegaan met het volgen van de
gebruiken, door de uitgewekenen aangenomen op het tijdstip van hun
komst in Indië, de rasmis, liet de dastoer Rastamji op een kleine
binnenplaats den Yasnadienst uitvoeren. Die dienst bestaat uit het
opzeggen van sommige gezangen onder begeleiding van bijzondere vormen
door twee priesters, den leider van den dienst en een helper.

Het eigenaardigste oogenblik, dat ik heb bijgewoond, is de bereiding
van het sap van de plant, die haoma wordt genoemd, een soort van
mimosa, begiftigd met mystieke eigenschappen en bij de opstanding de
onsterfelijkheid waarborgend. Men krijgt, als men de plant met een
takje van den granaatboom schilt, water en melk, en het doel van den
dienst is de wijding van het vocht of parahom, dat in zich de deugden
vereenigt van water en planten en dierlijk leven en dat dus groote
waarde heeft.

Het was spoedig avond; ik werd zoo bezig gehouden door de belangrijkeid
van dit tooneel, dat ik niet bespeurde, hoe langzamerhand fakkels waren
opgestoken en dat de lustres aan de veranda lichten droegen. Toen
ik de trappen van den geheel verlichten tempel afdaalde, wachtte
een menigte menschen den eerwaardigen dastoer, vergezeld als hij was
door den afstammeling der hoofden van de gemeenschap van Surate, om
te zien hoe hij die beleefdheidsdaad verrichtte, die zoo dikwijls in
Indië wordt herhaald, het hangen van een krans van geurige bloemen
om den hals van den bezoeker.

In den tijd, toen Anquetil Duperron erin slaagde, naar Europa het
kostbare handschrift mee te brengen van de Zend Avesta, dat hij
te Surate was gaan halen, bezat die stad een belangrijke factorij,
waar de broeder van Anquetil, de heer de Briancourt, het hoofd van was.

De plaats kan nog worden aangewezen in de wijk Mylla Sjaklo, waar
toen de kantoren der vreemdelingen te vinden waren. Zij lag achter
de oude factorij van de Portugeezen, die nu vernield is, niet ver van
het fransche Capucijnerklooster, dat ook verdwenen is, en in de buurt
van de armenische kerk, die altijd in goeden staat is; op den oever
der rivier stond de engelsche factorij, thans particuliere woning,
en in het midden der stad hadden de Hollanders een prachtig gebouw,
waarvan nu enkel maar een fontein over is. Hoe zal ik den staat van
verwaarloozing beschrijven van Saudagarvar, anders gezegd de straat
der kooplieden? Het kost moeite, die droevige wijk leven in te blazen,
er den stoet van de presidenten der Compagnieën te laten passeeren,
waarvan de luister bestemd was de verbeelding der Oosterlingen in
gloed te zetten; die woningen en winkels te bevolken met een wereld
van ambtenaren, tolken en koopers, en zoo dit leven van rijkdom en
weelde te doen herleven, dat altijd zich voordeed, waar Europeanen
door Aziaten zijn omringd en willen wedijveren met mohammedaansche
potentaten. De hoofden der factorijen hadden, evenals de laatsten,
tuinen met paviljoens, fonteinen en volières. De tuin der Franschen
behoort ons nog toe, een onbebouwde lap gronds, begroeid met acacia's,
begrensd door de Tapti, het manoeuvreveld en den grooten weg. Een
vervallen bungalow staat in een hoek.

Als wij nog eens weer opnieuw, voor het geval we haar mochten hebben
vergeten, de groote les willen leeren van de onbestendigheid van
de glorie dezer wereld, behoeven we haar maar te overdenken bij de
graven van die machtige factorijhoofden. Ze liggen bij de poort van
Katergaun in de voorstad Gastipura, vroeger vol tuinen, nu herschapen
in scheepstimmerwerven en velden, waar men te vergeefs naar straten
zou zoeken. De woningen, eenvoudige hutten, soms tot gehuchtjes
vereenigd, zijn grillig verspreid te midden van dadelboschjes,
manggaboomen en tamarinden.

Zoodra men het hollandsche kerkhof betreedt, wordt men getroffen
door de rijke pracht. De reizigers hebben er altijd op gewezen, als
op iets eenigs in zijn soort. De eeuwen zijn voorbijgegaan en in hun
loop hebben ze geen verandering kunnen brengen aan den stempel, dien
de Hollanders hebben gezet op al hun werk, de behoefte, die ze hadden,
om voor de oogen van andere volken hun koloniale macht en hun rijkdom
te doen schitteren.

De stijl is een nog al onhandige nabootsing van de moorsche bouwwijze;
maar het gebrek aan smaak wordt vergoed door den grootschen aanblik
van het geheel. Zoo bij voorbeeld het grafmonument van baron Van
Rede, een zware vereeniging van koepels en galerijen, alles door
zuilen gedragen. Het inwendige was vroeger versierd met fresco's,
wapenschilden en aanhalingen uit de Heilige Schrift, en de vensters
werden gesloten met paneelen, die het fijnste houtsnijwerk vertoonden.

Buiten de muren vinden we het engelsche kerkhof; het belangrijkste
monument is dat van Sir Greorge Oxenden, gouverneur van Bombay, en
dat van zijn broeder Christopher. De totale hoogte is veertig voet;
de middellijn vijf-en-twintig voet; massieve pilaren dragen twee boven
elkaar geplaatste koepels, en binnen loopen in het rond galerijen,
waartoe trappen toegang geven.

Het is, zooals men ziet, dezelfde stijl als die van de hollandsche
graven. Daarnaast is een prachtig graf gewijd aan den gouverneur van
Bombay, onzen landgenoot Gerald Aungier. Op andere graven weer vindt
men een groote weelde van wapenschilden en blazoenen. Maar hoezeer
schijnt iedere beschrijving dor en onvolledig, als men dit kerkhof
heeft bezocht! Mij zal altijd in de herinnering blijven het beeld
van dat hoekje gronds. Reeds op zichzelf zoo melancholiek, werd
het nog droeviger stemmend door de vallende schemering en door de
aanwezigheid van een bruiloftsstoet van arme lieden, die het naburig
dorp weer bereikte onder de tonen van een ellendige inlandsche muziek,
en door lugubere toebereidselen voor een begrafenis van pestlijders!

De pest, helaas, en de hongersnood richtten in Indië in de jaren
1900 en 1901 groote verwoestingen aan en hebben over mijn reis
een onbeschrijfelijk waas van droefheid gelegd. Daar wij geen
doeltreffende hulp aan de uitgehongerden konden brengen, heb ik, zal
ik het wagen het te zeggen, zooveel mogelijk de smartelijke bezoeken
aan de relief-camps, de ondersteuningskampen, vermeden en ook het
reizen door te zwaar getroffen streken. Wat de pest aangaat, ik heb
te midden harer slachtoffers geleefd, heb de hospitalen bezocht,
de lijken naar de plaatsen der verbranding zien brengen en naar de
kerkhoven; ik heb de begrafenisplechtigheden bijgewoond...wat zal ik
ervan zeggen? mijn persoonlijke indrukken, de dikwijls zeer pijnlijke
ontroering, gewekt door een directe aanraking, hebben niets te maken
met dit eenvoudig verhaal, en mijn opmerkingen verschillen niet van
die, weergegeven door bevoegder pennen...Keeren wij naar Surate terug.

Minder imposant, maar ook belangwekkend zijn de portugeesche en
armenische graven in de buurt van Saudagarvar. Wat het fransche kerkhof
aangaat, want wij hebben ook een veld voor onze dooden ingericht,
dat is een stuk grond tusschen moestuinen, dat door een Mohammedaan
in bezit schijnt te zijn genomen.

De Torens van het Zwijgen zijn elf in getal, waarvan een groep van
vijf in een reusachtige omheinde ruimte, waar evenals te Nausari de
doornachtige acacia groeit. Het terrein is uitstekend onderhouden,
en de vreemdeling heeft niets te vreezen, noch de lastige wolken van
raven en kraaien, noch de doodelijke uitwasemingen van die plaatsen,
die terecht vergeleken zijn bij de boorden van de Acheron. Hij heeft
niets te vreezen, ook niet van de parsische bevolking, die vroeger
zoo dweepziek was, dat Anquetil Duperron bijna vermoord was, toen
hij van de Torens van het Zwijgen terugkwam te Surate.

Om weer tot de volken van Gudsjerat terug te keeren, hebben we dan na
de Parsi's de Mohammedanen. De oude beheerschers van het land zijn in
het algemeen verarmd en lui geworden. Het openbare leven bestaat voor
hen niet meer; toch hadden wij het geluk, een der feesten te kunnen
bijwonen, die nog met staatsie worden gevierd, de processie van de Id
Bakri, ter herinnering van den bok, die in de plaats van Isaäc werd
geofferd. Dat was vroeger een dag, die door het kanon van het fort
werd begroet en geëerd werd door een uitgang van den Nabab. De meest op
den voorgrond tredende personen van de mohammedaansche wereld bepalen
zich er nu toe, den kazi of het godsdienstig hoofd der orthodoxe
Mohammedanen af te halen, om hem naar de Id-gah te geleiden of de
plaats der gebeden, een groot platform buiten de muren van Surate. De
staatsie is veel verminderd; toch is er geen Mohammedaan zoo arm,
dat hij niet zich het verleden zou willen herinneren in feestelijke
stemming, door zijn mooiste kleederen aan te trekken en zich te
onthalen op schapevleesch en sev of vermecelli. In de aristocratie,
die het verleden hoog houdt, maken de jongelui soms misbruik van de
geboden genoegens, die hen ten verderve voeren; ze bewaren altijd
een opmerkelijke waardigheid en deftigheid. Wij werden ontvangen bij
den afstammeling van den Nabab in de vrouwelijke lijn, die een groot
paleis bewoont in de voorstad Begaumpura, zoo genoemd naar den tuin,
die daar ontworpen is door de zuster van keizer Aureng Zeb. Zijn vrouw,
een beminnelijke en weldadige persoonlijkheid, voedde een troepje
weezen op, die ze als echte Mohammedaansche als haar eigen kinderen
behandelde. Zij droeg met waardigheid de kleeding harer voorouders,
een merkwaardig verouderde dracht, bestaande uit een broek, zijden
buis en witten sluier met gouden rand.

Ik heb te Surate gelegenheid gehad, dikwijls mohammedaansche vrouwen
te ontmoeten. De vrouwen uit het volk zijn vlijtig en eerlijk; in
de hoogere klassen, zijn ze, ondanks de geheimzinnigheid van haar
zoo angstvallig gesloten vertrekken, goed onderwezen, natuurlijk van
oostersch standpunt gezien, en bezitten allerlei soorten van talenten,
die door haar echtgenooten zeer op prijs worden gesteld. Een enkele had
gedeeltelijk de purdah, het gordijn afgeschaft, en ging gewoon met ons
uit rijden; ze was de echtgenoote van een ambtenaar der regeering,
nicht van een hoofdrechter in de rechtbank te Bombay. Ze was in
Engeland geweest en was aan de koningin voorgesteld; daarna was ze
na een verblijf te Konstantinopel en in Egypte naar haar vaderland
teruggekeerd. Haar conversatie was even aangenaam als leerzaam. Ze
behoorde tot een gemeenschap, die een grooten bloei heeft gekend
en een hoogen rang in Surate bekleedt, die der Bohora's. Vroeger
veelal handelaars, leveren ze tegenwoordig eminente mannen voor
de liberale beroepen. Ze zijn verdeeld in Sjiïeten en Sunnieten;
hun godsdienstig hoofd, de Mohlahji, bewoont de voorstad Navapura,
midden in de bohora'sche wijk, die Jhampa wordt genoemd.

Hun moskee, verwoest bij den brand van 1837, is vervangen door een
gebouw van hout, waarvoor op een vierhoekig plein, versierd door een
fontein, de praalgraven liggen van de hoofden van den godsdienst,
omringd door onderscheiden andere graven. Die gebouwen, voorzien van
vergulde koepels, zijn meer dan dertig voet hoog. De wit marmeren
sarcophagen worden bedekt door rijke kleeden van verbleekte zijde
en verschuilen zich onder lichte mousselinen sluiers. Midden in het
gewelf hangt een lichtkroon, die op feestdagen wordt ontstoken. Ik
hield veel van dit kleine kerkhof, dat zoo bescheiden was en zoo
goed werd onderhouden en ik ging er dikwijls heen. Op een Vrijdag
verraste ik er vrouwen, die bloemen op de graven kwamen leggen en
die onder een wijden mantel van de kleur van doode bladeren waren
verborgen. Ze schenen niet gehinderd door mijn tegenwoordigheid;
geen van haar scheen aanmerking daarop te willen maken, en de bewaker
groette mij met een vertrouwd gebaar.

De Hindoes zijn, zooals wij zeiden, talrijker in de stad dan de
Mohammedanen. Men treft onder hen denzelfden smaak voor plezier en
lekker eten als onder de laatsten. Rijk of arm, ieder Hindoe laat dat
merken bij gelegenheid van de kastenmaaltijden, de kermissen en de
trouwpartijen. Niets kan de pracht evenaren, die ten toon gespreid
wordt in den beroemden optocht, waarin de bruidegom getooid is met
een tiara en een gewaad, dat stijf staat van het goud, maar dat soms
gehuurd is voor de gelegenheid. Wij kwamen juist in het seizoen,
dat voor het sluiten der huwelijken het meest geschikt schijnt, en de
straten der stad waren als met een tooverslag vol mandavs, dat zijn
paviljoenen, die opgeslagen worden vóór het huis van een bruid. Na
zonsondergang hoorde men overal tamtams; men kwam telkens processies
van bruiloften tegen. De gebruiken bij huwelijken verschillen naar
de secten. Wij zullen hier slechts over een enkele secte spreken,
een merkwaardige, waaraan de oorsprong opklimt tot de 16de eeuw,
toen een zekere hervormer, Vallabha genoemd, de bevrijding der ziel
preekte, niet door onthouding, maar door het genot van de goederen
des levens. De eigenaardigheid van deze secte is de vergoddelijking
van de hoofden, die ten getale van dertig tot veertig in Gudsjerat
verspreid zijn. Die hoofden, losbandige priesters, Maharajahs genoemd
of groote koningen, heerschen over de Banians en de Bhattia's met
ijzeren hand. Ze geven zich uit voor de vleeschwording van den god
Vishnoe, Krishna, aan wien ieder vroom Vishnoeïst, man of vrouw,
verplicht is, zijn lichaam, zijn geest en zijn goed te offeren. In
het begin moest dit voorschrift beteekenen het volledig opgaan van
den leerling in zijn meester; maar de Maharajahs, het naar de letter
uitleggend, hebben geëischt en eischen nog het bezit van ieder
jonggetrouwde vrouw, het beruchte jus primae noctis. Bovendien is
de vergoddelijking van iederen Maharajah tot het uiterste gedreven;
zoo worden de betelbladeren en de stukjes noot, die hij gekauwd en
uit zijn mond verwijderd heeft, verzameld; de eer, om dicht bij hem
te zitten of hem te zien, wordt met goud betaald.

De aanbidsters van den Maharajah noemen hem het beeld der liefde. Die
onzedelijke misbruiken, door een moedigen Bhattia aan de kaak gesteld,
werden door de engelsche rechtbanken veroordeeld. Een rechter zei,
dat hij de Maharajahs liefst niet met een tang wou aanraken! Ze
hebben te Surate verscheiden tempels. Ik wil gelooven, dat hun
zeden zich hebben gebeterd; maar toch wordt er nu en dan gesproken
van schandelijke tooneelen, die voorvallen in de kleine plaatsen,
als de Maharajahs op hun tournees zijn. De menigte is dan soms zoo
talrijk in de tempels of mandirs, dat er menschen onder den voet
raken en doodgedrukt worden. De politie kan er niets tegen doen! Als
men nauwer toeziet, staat men tegenover een zielkundig raadsel. Er is
geen jaloerscher echtgenoot denkbaar dan de Hindoe, geen trotscher en
ingetogener vrouw dan de Hindoesche. Hoe dan te verklaren die vreemde
afdwaling, waarvan wij hier de gevolgen niet behoeven te bespreken?

In ieder geval was het voor mij een voorrecht, een huwelijk bij te
wonen, dat door een der Maharajahs werd geleid. Mijn moeder had dat
schouwspel reeds bijgewoond en was er zeer door getroffen. Daar de
waardigheid erfelijk is, was de bedoelde Maharajah in dien tijd een
kind van drie of vier jaar.

Ofschoon de ouders van het meisje rijke goudsmeden waren, die een
prachtige bungalow bewoonden aan de oevers der Tapti, waren ze erop
gesteld geweest, de bruiloft te vieren in een der donkerste wijken der
stad, waar het oude familiehuis stond. Het was ongeveer negen uur in
den avond; de plechtigheid werd gevierd in het paviljoen, dat in de
straat vol genoodigden was opgericht, onder wie veel Banianenmeisjes,
glimlachend en met diamanten getooid. De eindelooze vormen werden
bij toortslicht vervuld. Weldra verscheen in galop het rijtuig van
den Maharajah, met vier paarden bespannen, voorafgegaan door een
inlandsch orkest en omstuwd door fakkeldragers. Hoe zal ik beschrijven
de devotie en de extase van de vrouwen bij het zien van het kleine en
zwakke kind in groen satijn, half ingeslapen op een kussen, gedragen
door een bediende? Het gedrang was onbeschrijfelijk; de roepijen
vielen in de zakken der priesters, die de geloovigen lieten naderen,
om den zoom te kussen van het kleed van het arme kind. Men haastte
zich, de echtgenooten te zegenen, door het kussen op hun hoofden
te zetten; daarna ging de stoet verder, zooals hij gekomen was,
in een aureool van licht en toegejuicht door een geschreeuw van
onwelluidenden klank. De ontvangst moest goed zijn geweest, want
dit was het derde huwelijk, waarheen de Maharajah werd gebracht,
en de avond was nog niet afgeloopen...

Twintig Jainatempels wijzen op de beteekenis van de secte, die met
het Boeddhisme wedijvert. Ze zijn niet in stijl gebouwd, en de drie
koepels van den tempel van Swami Narayen, den tegenstander van de
Maharajahs, beheerschen de stad. Boven van de terrassen heb ik mij
de beste voorstelling kunnen maken van de uitgestrektheid der twee
deelen van Surate en den rustigen loop kunnen volgen van de Tapti
door weiden naar de zee.

Wat is naast de groote uitingen van den nationalen eeredienst zulk
een nederig heiligdom roerend, waar het volk Ambamata aanbidt, de
oude godin van het moederschap, de Cybele van het Hindoeïsme, en
Hanoeman of den godaap, die de tuinen beschermt. Ook zijn treffend
de tempeltjes, waar geofferd wordt aan Sitla Mata, de godin der
kinderpokken, der kuikens en der geiten! Hoe bekoorlijk zijn niet
de plaatselijke bijgeloovigheden, zooals de bezoeken van den geest
van den heiligen Vijgeboom, die in den nacht, in het wit gekleed en
geschoeid met sandalen, zijn geloovigen vertroost. Zijn zending heeft
ten doel, goed te doen, en men verkrijgt zijn gunst door eenvoudige
offeranden van melk en bloemen neer te leggen aan den voet van den
boom, waar hij zich heet terug te trekken overdag.

Wij verlieten Surate, om een kort uitstapje te maken naar Kathiawar;
maar we kwamen er nog dikwijls terug, en we hebben er altijd iets
bekoorlijks gevonden, dat zeker te danken was aan mijn studiën,
maar denkelijk ook aan onze herinneringen, die ons terugvoerden naar
den tijd, toen leden van onze familie de factorijen bewoonden van
Saudagarvar. Dikwijls heeft het ons geschenen, dat de lucht, die we
inademden, te Surate lichter was dan elders in Indië, en wij hebben
er soms een visioen gehad als van dingen die we reeds hadden gezien,
en een gevoel van iets, dat we reeds hadden beleefd.

Thans is onze reis afgeloopen, en ons program is uitgevoerd. Wij
hebben de Parsi's bezocht in de middelpunten, waar ze het talrijkst
zijn en het meest welvaart genieten, en in hun oude residenties;
ze wonen niet allen in het beperkte gebied van Gudsjerat.

Daarin verschillen ze veel van de Hindoes, dat ze van verre landen
hielden en van avontuurlijke tochten; zoo werden reeds in de 18de
eeuw vestingen van Parsi's aangetroffen op de kust van Koromandel, in
Birma en in China. In onze dagen vindt men ze op bijna alle plaatsen
van Indië, in Dekan zoowel als op de afghaansche grens en in Kashmir;
men kan hen ook ontmoeten in het Uiterste Oosten en op de kust van
Afrika, te Zanzibar bij voorbeeld. Wij hebben Aden reeds genoemd,
en inderdaad zijn de handelshuizen van die engelsche kolonie bijna
uitsluitend in handen van Parsi's.

Wat het Westen aangaat, ze worden ertoe aangetrokken ten eerste
terwille van hun zaken en dan door de examens, die ze verplicht zijn
in Engeland te komen afleggen, als ze in den dienst der regeering
willen treden. Voor het overige haken ze, afgezien van die practische
overwegingen, in het algemeen naar onze beschaving en naar onze wijze
van werken. Het resultaat van deze strooming is een sterke trek naar
het individualisme, wat zou kunnen doen vreezen, dat de gemeenschap,
zoo langen tijd één en ongedeeld, den samenhang gaat verliezen,
waarin voor vele eeuwen haar kracht heeft gelegen.

Die nieuwe behoeften hebben zich reeds vele jaren laten gevoelen onder
de Parsi's, vooral door hun aanraking met Europeanen en Amerikanen;
maar hun betrekkingen met de Japanners, die van den laatsten tijd
dagteekenen, hebben nog wijder horizons voor hen geopend. Het succes
van die laatsten heeft ons het ontwaken doen bijwonen van de slapende
kracht der aziatische volken, en sommige Parsi's met een helderen
geest achten het tegenwoordig mogelijk, dat ze zich bij die nieuwe
beweging kunnen aansluiten en toch oosterlingen blijven.





*** End of this LibraryBlog Digital Book "Bij de Parsi's van Bombay en Gudsjerat - De Aarde en haar Volken, 1909-1910" ***

Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.



Home