Home
  By Author [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Title [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Language
all Classics books content using ISYS

Download this book: [ ASCII | HTML | PDF ]

Look for this book on Amazon


We have new books nearly every day.
If you would like a news letter once a week or once a month
fill out this form and we will give you a summary of the books for that week or month by email.

Title: In Het Rijk van Vulcaan - de Uitbarsting van Krakatau en Hare Gevolgen
Author: Sandick, R. A. (Rudolf Adriaan) van, 1855-1933
Language: Dutch
As this book started as an ASCII text book there are no pictures available.


*** Start of this LibraryBlog Digital Book "In Het Rijk van Vulcaan - de Uitbarsting van Krakatau en Hare Gevolgen" ***


IN HET RIJK VAN VULCAAN.

DE UITBARSTING VAN KRAKATAU EN HARE GEVOLGEN,

DOOR

R.A. VAN SANDICK,

_Oud-Ingenieur van den Waterstaat in Nederlandsch Indië, Leeraar aan de
H.B.S. te Deventer._


ZUTPHEN, W.J. THIEME & Cie.



VOORREDE.


"_Nu nog een boek over Krakatau?_" hoor ik zeggen.--Ja lezer, ik waag
het, meer dan zeven jaren na de groote uitbarsting, met dit onderwerp
voor den dag te komen; een enkel woord van toelichting is daarom zeker
niet overbodig.

In 1884 en 1885 verscheen "Krakatau", door R.D.M. VERBEEK, uitgegeven op
last van Zijne Excellentie den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch
Indië. Dit werk is in vorm en inhoud een meesterstuk. De naam van
VERBEEK is hierdoor ten eeuwigen dage verbonden aan de meest grootsche
geologische gebeurtenis van onzen tijd. Zijn arbeid is klassiek. Uit
eene overstelpende hoeveelheid materiaal schiep hij één geheel; hij
heeft met "Krakatau" eene onvergankelijke eerezuil gesticht, niet alleen
voor zichzelf, maar ook voor het corps der Indische mijn-ingenieurs.

Onmogelijk is het na zijnen arbeid over Krakatau te schrijven, zonder
zijn werk als basis te nemen. "_En toch durft ge nog over Krakatau
schrijven_"! hoor ik mij toevoegen.

Als het werk van VERBEEK in ieders handen was, dan zou _dit_ boek geen
reden van bestaan hebben. Dit is echter niet het geval, daar het in de
eerste plaats een wetenschappelijk boek is, het _standaardwerk. Eene
voor allen bevattelijke behandeling van dit onderwerp ontbrak tot na toe
in onze taal._ Toch is juist _daar_ behoefte aan. Want toen CAMILLE
FLAMMARION in 1890 een werkje in het licht gaf, getiteld: "de l'Eruption
du Krakatoa et les tremblements de terre etc.," vond dit èn in ons land
èn in Indie zooveel lezers, dat hieruit duidelijk bleek, hoezeer eene
populaire behandeling van dit onderwerp gewenscht was.

De firma THIEME & Cie wendde zich tot den heer Dr. B.C. GOUDSMIT, den
man, die reeds zoovele werken van CAMILLE FLAMMARION op zulk een
uitstekende wijze in een Nederlandsen kleed heeft gestoken, met het
verzoek ook dit werkje te vertalen.

Hoewel het boekje van FLAMMARION is aangekondigd als een "Oeuvre
absolument inédit", is het in zijn geheel een afdruk van de artikelen
door den geleerden schrijver in 1884 en 1885 in zijn tijdschrift
"l'Astronomie populaire" geschreven.



Dat ik ooggetuige was van de groote uitbarsting in Augustus 1883, daarin
steekt op zich zelf al zeer weinig verdienstelijks. Mijne indrukken gaf
ik weer in eene particuliere correspondentie in de Nieuwe Rotterdamsche
Courant van 23 October 1883 onder den titel: "eene Zeebeving." Op
verzoek van CAMILLE FLAMMARION gaf ik eene beschrijving van de
uitbarsting in het: "Bulletin mensuel de la société FLAMMARION à
Argentan," Dec. 1883 en Juni 1884, waarvan het eerste gedeelte ook in
"la Nature" verscheen. De groote verdienste, die deze opstellen hadden,
was hunne actualiteit; zij waren nagenoeg de eerste opstellen, die in
Frankrijk over Krakatau werden gepubliceerd.

De artikelen van CAMILLE FLAMMARION in de "Astronomie populaire", die in
1890 in één bandje het licht zagen, bestaan hoofdzakelijk uit
aanhalingen uit deze opstellen.

Aan hare actualiteit is het dan ook toe te schrijven, dat mijne
beschrijving der uitbarsting in zoovele Fransche, Duitsche en Engelsche
tijdschriften werd overgenomen en ook in het Russisch is vertaald. Toen
ik haar samenstelde was het reuzenwerk van VERBEEK nog niet verricht.

Zij was geschreven onder den indruk van de vreeselijke uren op het schip
de "Gouverneur Generaal Loudon" doorgebracht tijdens de uitbarsting. Een
dergelijke indruk kan niet geheel zuiver zijn.

Ik zou echter niet gaarne het vaderschap op mij nemen van de vele
onjuistheden, die de heer FLAMMARION, destijds zeer geimpressionneerd
door "le cataclysme de Java", in de "Astronomie" heeft afgedrukt, en die
zeer getrouw in zijn werkje worden teruggevonden; vooral niet van het
kaartje van de "région du cataclysme", waarop tal van nieuwe eilanden
voorkomen, die alleen in het vruchtbare brein van den schrijver bestaan,
terwijl alleen de Java-kust schijnt te zijn overstroomd, doch de kust
van Sumatra geheel ongedeerd is gebleven. En dat terwijl VERBEEK'S
Krakatau ook in het Fransch is verschenen!

De heer Dr. GOUDSMIT maakte bezwaar om de vertaling van FLAMMARION's
Krakatau op zich te nemen. Op zijn advies wendde zich de Firma THIEME &
Cie tot mij. Ik was het volkomen eens met Dr. GOUDSMIT, dat er van eene
vertaling van het werkje van FLAMMARION in het vaderland van VERBEEK
moeilijk sprake kon zijn (vooral ook omdat FLAMMARION'S werkje volstrekt
niet oorspronkelijk is).



Ik heb nu op verzoek van genoemde uitgevers getracht een _populair_ boek
te schrijven over Krakatau.

Wie alleen de zuivere wetenschap bemint, vindt hier weinig van zijne
gading.



Het spreekt van zelf, dat ik menigmaal heb moeten putten bij VERBEEK.

De "Royal Society" te Londen benoemde in Januari 1884 eene
Krakatau-commissie, die eerst in 1888 rapport uitbracht. Dat werk
verscheen onder den titel: "the Eruption of Krakatoa and subsequent
phenomena." Over de uitbarsting zelve bevat het niet veel, wat niet
reeds bij VERBEEK wordt aangetroffen. Toch vormt het eene schoone
aanvulling van diens boek, omdat het zooveel later verschenen is en de
Engelsche commissie daardoor de beschikking had over feiten, die VERBEEK
niet bekend konden zijn. Ik heb hierbij vooral het oog op de optische
verschijnselen in den dampkring van 1883 tot 1886 waargenomen. Ook het
Rapport der "Royal Society" werd door mij geraadpleegd.



Mogen deze bladzijden er tevens toe bijdragen om in wijder kring
belangstelling te wekken voor het schoone Insulinde, waar, door de
uitbarsting van Krakatau, geleden is, zooals slechts zelden op aarde
geleden wordt.


R.A. VAN SANDICK.

DEVENTER, September 1890.



HOOFDSTUK I.

De wereld van Vulcaan.

     Het "heimweh" der Zwitsers naar hunne bergen.--Alpensport.--De
     Nederlanders zijn geen bergklimmers.--Tartarin.--Nederland als
     "plat land."--Indië, het land der derde dimensie.--Java's blauwe
     bergen vergeleken met de Alpen.--De wereld van Vulcaan.--De
     vulkaangordels op aarde.--Werkende en uitgedoofde
     vulkanen.--Uitbarsting van den berg Zoo in Japan.--"Plooien" en
     "verwerpingen." Het vulkanisme volgens de theorie van Kant-la
     Place.--De diepteschaal.--Waaruit bestaat het binnenste der
     aarde?--Vondst van Nordenskjöld te Oritok.--Diepste putboring der
     aarde te Schladebach.--Het boorgat van
     Sperenberg.--Temperatuurbepalingen bij den bouw van den St.
     Gothardtunnel.--De schil van de perzik.--Een origineel denkbeeld
     van Camille Flammarion.--De vulkanische haarden.--Wij zijn even ver
     als Empedokles.--De Neptunische en de Plutonische school.--De
     eeuwige cirkelgang van het water op aarde.--Een onderaardsche
     Rijn.--Prof. Mohr te Bonn, de laatste Neptunist.--Zal het water op
     aarde verdwijnen?--"Niets bestendig hier beneên."--Langzame
     beweging van de aardkorst.--De indruk van vulkanische
     verschijnselen--"Die Zeugung des Dampfes" van Kaulbach.--De rol van
     den waterdamp.--Kritische temperatuur.--Spanning van waterdamp in
     vulkanische haarden--Voorboden van de uitbarsting.--De uitbarsting
     zelve.--De hoogte der vulkanen.--Nog eens het water.--483
     aardschokken in Japan in 1887.--De onfeilbare(?) wetenschap en "des
     Pudels Kern."--De wereld van Vulcaan blijft een mysterie.


De tijd ligt ver achter ons, dat de Zwitsersche hulptroepen een
belangrijk contingent van de meeste Europeesche legers vormden. Die
Zwitsers waren goede soldaten, zij hadden weinig behoeften, waren trouw
en dapper en konden zich gewoonlijk zeer goed schikken in eene vreemde
omgeving.

Maar onder de Zwitsers, die in ons land waren, ontstond menigmaal eene
eigenaardige ziekte. Zij kregen dan een onoverwinnelijk, brandend
verlangen naar hun land. Men noemde dit "heimweh." De ongelukkige, die
daaraan leed, verviel in eene diepe, grenzenlooze neerslachtigheid. Hij
deserteerde of pleegde zelfmoord.

Men merkte dit verschijnsel op bij menschen, die volkomen overtuigd
waren, dat zij het hier veel beter hadden dan ooit te voren in
Zwitserland; die geen ouders of andere teedere betrekkingen in 't
vaderland hadden achtergelaten, die in hunne jeugd in de diepste armoede
hadden geleefd, en die in alle opzichten tevreden waren met hunnen
maatschappelijken toestand.

Het was in der daad niet het vaderland, dat zoo sterk magnetisch op hen
werkte, maar het waren de _Alpen_, de _Bergen hunner jeugd_, die zij
niet konden vergeten in Nederland.

De aantrekkingskracht, die van de Alpen uitgaat, is werkelijk groot. Is
er wel één tak van lichaamsoefening in onzen tijd, die zoozeer bloeit
als de Alpensport? Gewoonlijk wordt in ons land deze edele uitspanning
beschouwd als roekelooze waaghalzerij.

Wij Nederlanders reizen zeer veel. Maar het bergstijgen is onze zwakke
zijde. De talrijke landgenooten, die des zomers Holland ontvluchten,
vlijen zich voor het grootste gedeelte rustig neêr aan den voet der
bergmassa's, terwijl ze een medelijdenden glimlach over hebben voor de
talrijke Duitschers en Engelschen, die zoo "stom" zijn op die bergen te
klouteren. Voor hen zijn dan ook de tandradbanen eene nuttige en
gewaardeerde uitvinding en ge kunt des zomers te Arth geheele wagens vol
landgenooten met de tandradbaan den Rigi zien bestijgen, terwijl zij
zichzelf voor bijzonder practisch aanzien in vergelijking van de
bergklimmers, voor wier streven zij de meest onverholen minachting aan
den dag leggen. Verstaat men echter door sport alles wat aanleiding
geeft tot oefening van spieren en tot staling der zenuwen, dan behoort
zeker de _bergsport_ een hooge plaats in te nemen.

Carlyle zegt, dat men den mensch groot onrecht doet door te beweren, dat
hij door gemak en rust wordt aangetrokken. Moeite, zelfverloochening,
martelaarschap, dood,--ziedaar, zegt hij, het lokaas, dat het
menschenhart bekoort.

Wanneer men bekend is met de grenzenlooze onvoorzichtigheid,
roekeloosheid en waaghalzerij van vele reizigers, dan moet men zich
slechts verwonderen, dat het aantal slachtoffers der hooge bergen niet
grooter is. Leest de beklimming van den Jungfrau door Tartarin, den
echten opsnijder uit Tarascon in Daudet's onsterfelijk werk: "Tartarin
sur les Alpes." Daar hebt ge het type van den ophakkerigen grootspreker,
den bluffer, den "Bergfex", zooals de Tirolsche gidsen die soort van
touristen noemen. Maar daarmede is niet de bergsport veroordeeld. Het is
eene der meest volkomen uitspanningen, die er denkbaar zijn, en het is
voor onze eeuw een onvergankelijke eer deze soort van sport in het leven
geroepen te hebben.

Een Duitsch hoogleeraar gaf onlangs aan hen, die zich willen traineeren
voor bergklimmen, den raad om gedurende eenigen tijd elken dag minstens
een half uur achtereen te zwemmen, daar bij zwemmen en bergstijgen
dezelfde spieren in beweging komen. Voor ongeoefenden is bij het klimmen
het grootste bezwaar de versnelde ademhaling, die tot hevige
hartkloppingen aanleiding geeft. Uw tong kleeft aan het gehemelte, het
hart bonst; ge zijt al spoedig in een bad van zweet; de knieën knikken;
een gevoel van namelooze ellende overmeestert u en ge doet een duren eed
nooit meer op een berg te klouteren.

Maar ge moet nog naar beneden. Denk niet, bewoner der lage landen, dat u
dit gemakkelijker zal vallen dan het stijgen. Hebt ge ooit getwijfeld
aan de algemeene aantrekkingskracht, dan zult ge nu overtuigd worden.
Het is u alsof gij naar beneden getrokken wordt, onafgebroken en
onwederstaanbaar. De constante zwaartekracht, die op u werkt, tracht u
eene eenparig versnelde beweging mede te deelen, en ge wendt wanhopige
pogingen aan om eene eenparige beweging te onderhouden. Bij het
aanhoudend afdalen hebt ge, wel is waar, geen last van kortademigheid,
maar uw geheele lichaam siddert en trilt. De ongewone beweging, die ge
met dijen en knieën maakt, vermoeit u verbazend en geeft u een
onbeschrijflijk gevoel van wee. Ge gelooft, dat het dalen erger is dan
het klimmen. Eindelijk zijt ge beneden. Nieuwe misères breken aan. De
spieren uwer onderdanen zullen zich wreken over de ongewone beweging,
waartoe ze gedwongen waren. Dood moe naar bed gegaan, hebt ge geslapen
als een roos. Bij het opstaan zijt ge zoo stijf in knieën en dijen, dat
het u groote inspanning kost een stap verder te doen. Dit is een gevolg
van het afdalen en ge kunt van geluk spreken, als ge deze stijfheid, die
ge wellicht aan rhumatiek toeschrijft en die even pijnlijk is als deze,
in een week kwijt raakt.

Als ge het nu bovendien hebt getroffen, dat de lucht onder u beneveld
was, toen ge op den bergtop waart, zoodat ge absoluut niets gezien hebt
van het vergezicht, dat men u voorgespiegeld had, dan zult ge wel voor
goed genezen zijn van het bergklimmen. Toch behoeft uwe eerste
ondervinding u niet af te schrikken. De grootste fout is geweest: ge
hebt te veel hooi op de vork genomen. Als ge nooit een berg bestegen
hebt, leg het dan kalm aan. Wees nederig in uwe keuze. Bestijg eerst een
heuvel, daarna een bergje. In den tijd van acht dagen zijt ge zoo gewoon
aan het ongewone, dat ge gemakkelijk een paar duizend voet kunt klimmen.
En nu hangt het van uw gestel, maar vooral van uwe energie af, of ge het
in de volgende acht dagen bij voortgezette oefening zult brengen tot
zes-, tot acht duizend voet. Ja ge behoeft er niet aan te wanhopen om
het zelfs in dien tijd te brengen tot de werkelijk hooge bergen, de
eeuwige sneeuw, de gletscherwereld.

Wellicht kunt ge u dan het "heimweh" van den Zwitser verklaren, die in
Nederland ziek werd van verlangen naar zijne Alpen.



Met eenigen goeden wil toch kan men geheel Nederland beschouwen als een
horizontaal vlak, dat zich slechts in _twee_ afmetingen, _lengte_ en
_breedte_ uitstrekt. De horizon is onbeperkt, oneindig, slechts begrensd
door de kromming der aarde. Zijn er geen boomen, dan steken wij zelf
boven het geheele landschap uit. Bij de vaststelling van
hoogteverschillen rekenen wij met centimeters, boven of beneden ons
vergelijkingsvlak, het wereldberoemde Amsterdamsche peil (AP).

Er is voor ons geen reden om ons daarover te beklagen. Wij kunnen met
alle recht trotsch zijn op ons land, daar wij het zelf geschikt maakten
om er te wonen. Het is immers niet in overdrachtelijken zin, maar
letterlijk "ontwoekerd aan de zee." Maar de Zwitser, de bewoner der
bergstreken, kreeg "heimweh". Hij was geen _platlandbewoner_, maar een
kind der _derde dimensie_: de _hoogte_.

Verplaatst ge den Nederlander naar Indië, het bergland bij
uitnemendheid, dan komt omgekeerd de vroegere platlandbewoner onder den
overweldigenden indruk der derde dimensie, de hoogte, waarvan hij in
Holland slechts een flauw begrip had. De steile rotswanden, uit wier
spleten de wonderlijkst gevormde planten opschieten, de boomen die zich
verheffen hooger dan hij het ooit kon droomen, met de meest grillige
bladvormen, de peilloos diepe bergmeren met hunne donkerblauwe kleur, de
ongenaakbare ravijnen, de rivieren, die reusachtige rotsblokken
medesleurend, met donderend geweld hunne onstuimige, troebele wateren
over een ongelijk bed voortstuwen, de terrasvormige rijstvelden, de
donkergroene plekken der koffietuinen op de hellingen, en ten slotte de
bergen zelve, met hun machtig lichaam, bekroond door kraters, die den
mensch steeds een dreigend "gedenk te sterven" toeroepen--zie, dat alles
wijst u op een in Holland ongekende macht: de verticale richting. Hebt
ge in Holland de aarde als onwrikbaar beschouwd in de richting der derde
dimensie, aardbevingen en vulkanische opheffingen zijn daar om u aan te
toonen, dat hare onbewegelijkheid in verticalen zin slechts in Holland
gold. Verbijsterend is de indruk, dien de bergwereld op den
platland-bewoner maakt. Maar dat vreemde in die omgeving treft u later
niet meer. Het "heimweh" van den Zwitser blijft u vreemd. Als ge naar
Holland verlangt, dan is het niet naar het Hollandsche landschap....

Maar toch zal de natuur op u reageeren. Zij stemt tot melancholie. Geen
vogel stoort de goddelijke stilte van den tropischen nacht, maar, als de
zon onder is, stort een heirleger van bloeddorstige muskieten op u
neder, en een koor van krekels laat een schrillen, zeer hoogen toon
hooren; het eenige geluid in den stillen nacht. Geen lente, geen winter
breekt ooit de eentonigheid van een eeuwigen zomer, van eene eeuwige
warmte, van het eeuwige groen.

En wij komen, langzaam, onwillekeurig, doch zeker onder den invloed van
die natuur. Zij werkt verlammend op onze energie, maakt ons dof en
somber. Dan komen wij in die stemming, dat wij gevoelen, dat wij in
Indië veel missen. Wij haken naar Europa, naar het opgewekte
intellectueele leven onzer wereldsteden, naar goede muziek. Maar het is
niet het "heimweh" van den Zwitser.



Waaraan is het toe te schrijven, dat de indruk zoo machtig, zoo blijvend
is, dien Java's bergen op ons maken? Want zij zijn niet zoo bijzonder
hoog; de Mahameroe, de hoogste top van den reus onder Insulindes bergen,
den Smeroe, den alouden heiligen berg van Indra verheft zich slechts
3672 M. boven het peil der Javazee. En het eigenlijke hooggebergte,
zooals men in de Alpen zegt, begint eerst op die hoogte. De bergen van
tien duizend voet liggen in Europa juist op de sneeuwgrens. Daar boven
is in Europa die geheimzinnige arktische natuur, die aan natuurschoon
alles op aarde overtreft. En de stille woeste majesteit van de
gletscherwereld, de witte massa's der omringende bergreuzen, die
afsteken tegen de blauwe lucht, en daaronder ver weg, in vogelvlucht
gezien, de vlakte, als een gekleurd kleed--dat alles zocht ge op Java te
vergeefs. Want geen berg overschrijdt de sneeuwgrens; nooit heeft de
lucht de helderheid van een Zwitscherschen zonsopgang; er is altijd iets
wazigs in de atmosfeer; eene deining, aan de tropen eigen, bederft
meestal het vergezicht. Ondanks dat is de indruk forscher. Java's
bergtoppen staan op zich zelf. Eén berg beheerscht de geheele omgeving.
Zulk een indruk maakt nooit een keten. De Alpen zijn dood. Een
Alpenlandschap in het hooggebergte doet u denken aan eene bekende
illustratie in de "Wonderen des Hemels" van Flammarion, het laatste
menschenpaar door den vinger des doods aangeraakt, bedolven onder het
lijkkleed van het eeuwige ijs.

Maar van Java's bergen grijnst u de dood toe op meer welsprekende wijze,
het is niet de dood in de verre toekomst, als de ijsvorst zelfs de
tropen zal hebben veroverd, maar de dood, zooals hij komt op het
slagveld, plotseling, door het vuur van den vijand. Want Java is één
reusachtig artilleriepark.

Het zijn niet alleen bergen, die verheffingen van den bodem, die over
het geheele eiland verspreid zijn, maar het zijn tevens werkende
vulkanen. Vijftig vuurspuwende bergen verheffen hunne kruinen
hemelwaarts, ze zijn allen te kennen aan den eigenaardigen vorm, die den
vulkanen eigen is. Ge kunt nergens zijn op Java of ge wordt bestreken
door een dezer vuurmonden. Ge leeft hier in het gebied van Vulcaan.
Bedenkt men dat Java viermaal zoo groot is als Nederland, dan gevoelt
men eerst wat dat zeggen wil: Java heeft vijftig vulkanen, waarvan acht
en twintig werkende vulkanen zijn. Stel u toch eens voor dat Nederland
_zeven_ werkende vulkanen bezat!

De vulkanen zijn zeer ongelijk verdeeld op onze aarde. Zij zijn
opgesteld in rijen of gordels. De eerste groote vulkanische gordel
begint bij Kaap Hoorn, loopt langs de Westkust van Zuid-Amerika over
Middel-Amerika, en gaat in Noord-Amerika te niet. Hieraan sluit een
tweede rij aan, die in hoofdzaak den volgenden weg volgt: Alaska,
Aleutische eilanden, Kamschatka, Koerillen, Japan, Philippijnen,
Celebes, Kleine Soenda-eilanden, Java, Sumatra.

Tegenover die reusachtige vulkaanreeks zijn de Europeesche vulkanen
onbeteekenend. In het tertiaire tijdperk was de wereld van Vulcaan veel
uitgebreider. Want terwijl men b.v. in Italië nu drie werkende vulkanen,
den Vesuvius, den Etna en den Stromboli aantreft, vindt men in den
omtrek van Napels zeven en twintig uitgedoofde kraters. Zulke streken
hebben eene formatie als die der maanoppervlakte. Men vindt zulke
groepen van uitgedoofde vulkanen b.v. in Auvergne, aan den Rijn bij de
Laacher See en in den Eifel.

Vooral in streken waar veel vulkanen zijn is het moeilijk onderscheid te
maken tusschen werkende en uitgedoofde vulkanen. Men noemt den vulkaan
dan maar uitgedoofd, als hij, voor zoover bekend is, nimmer eene
uitbarsting heeft gehad. Maar er is geen waarborg, dat hij steeds
uitgedoofd zal blijven. En daarenboven ontstaan menigmaal in de
vulkanische streken vulkanen op plaatsen, waar men ze niet vermoed had.
Ontelbare malen is het geschied dat een berg, dien men voor volkomen
onschuldig aanzag, zich plotseling ontpopte als een werkende vulkaan.
Zoo begonnen o.a. in de buurt van de stad Foekoejoema in het district
Bigo, gelegen aan de Noordkust der Japansche binnenzee, den 16den
Januari 1890 onderaardsche rommelingen. Des avonds te 8 ure hoorde men
een vreeselijken slag. De top van den berg Zoo stortte plotseling in,
groote hoeveelheden zand en steenen werden uitgeworpen en vielen neder
over een omtrek van 10 kilometers. Voor zoover bekend, had de Zoo nimmer
van te voren getoond, dat hij een vulkaan was.

De vulkaanrijen op aarde komen overeen met groote plooien in de
aardlagen of met groote breukvlakten. Hier zijn de aardlagen ten
opzichte van elkaar verschoven. Men noemt deze verschuivingen in het
Duitsch "Verwerfungen," een woord dat ik bijna niet door "verwerpingen"
durf vertalen.

Die "plooien" en "verwerpingen" hangen zóó nauw samen met het vulkanisme
der aarde, dat wij er iets over moeten zeggen.

Volgens de theorie van Kant-la-Place zou de aarde eens een gasvormige
bol zijn geweest, die, langzaam afkoelende in de koude wereldruimte, in
die periode kwam, dat zij een vloeibare kogel was.

Zij gaat nu voort met warmte uit te stralen, en volgens de oudere
begrippen, wordt de buitenkant vast, terwijl het binnenste vloeibaar
blijft. Dit vaste gedeelte is de zoogenaamde lithosfeer der aarde,
waarvan slechts het buitenste gedeelte door ons gekend wordt. De
vulkanen zouden dan zijn, volgens eene zoo menigmaal reeds geciteerde
uitdrukking van Alexander von Humboldt, de veiligheidskleppen der aarde.
Het vulkanisme zou zijn: de reactie van het vloeibare gedeelte tegen de
aardkorst. En daar uit proeven blijkt, dat de warmte in de
aardoppervlakte zeer regelmatig toeneemt met 2-1/2° Celsius voor elke
100 M. diepte, zou men reeds op eene diepte van 50 kilometer het eeuwige
centraalvuur aantreffen; eene temperatuur van 1200° Celsius toch komt,
volgens deze gegevens, overeen met eene diepte van 50 kilometer. Deze
verklaring van het geheimzinnige vulkanisme der aarde is aanlokkelijk
door haar eenvoud. Eensklaps wordt ons alles duidelijk; wij hebben niets
meer te vragen. Maar de natuur is nu eenmaal niet eenvoudig. De
verschijnselen, die wij waarnemen zijn zoo gecompliceerd, dat de
eenvoudige theorieën, die met één woord geheele reeksen van feiten
verklaren, bijna nooit den toets der wetenschappelijke kritiek kunnen
weerstaan. En zoo is ook deze theorie over het vulkanisme bezweken. De
grootste bedenking, die tegen haar is ingebracht, is de betrekkelijk
groote stabiliteit van de aardkorst. Wanneer toch de geheele kern der
aarde vloeibaar was, dan zou die vloeibare massa, in volume zooveel
duizenden malen meer dan de zeeën, aan ebbe en vloed onderhevig zijn, en
de oppervlakte der aarde zou het tooneel zijn van vulkanische werkingen,
waarbij de aan menschen bekende, in het niet zouden verzinken. Trouwens
het is moeilijk aan te nemen, dat de geleidelijke afkoeling der
vloeibare aarde zoodanig is geschied, dat zij van buiten af naar binnen
toe vast is geworden. De warmte toch, die een vloeibaar lichaam afgeeft,
wordt aan dat lichaam niet ontnomen door geleiding en straling alléén,
maar hoofdzakelijk door strooming of circulatie. De vloeistofmassa, aan
de oppervlakte gelegen, wordt door afkoeling soortelijk zwaarder. Zij
zinkt derhalve in het vloeibare gedeelte. Het gevolg zou dus zijn niet
het vormen van een vaste schors en een vloeibare kern, maar het ontstaan
van een vaste kern, die, door den hoogen druk, een groot soortelijk
gewicht krijgt.

Eerst dan, als de massa taai vloeibaar wordt, zal de warmte niet door
strooming maar door geleiding worden voortgeplant. Dan eerst ontstaat,
om de taai vloeibare massa, een vast omhulsel. In dat stadium zou dan nu
onze aarde zijn. Voor deze hypothese pleit bovendien het groote
soortelijk gewicht der aarde, dat meer dan 5 bedraagt, terwijl de
gesteenten aan de oppervlakte gemiddeld een soortelijk gewicht van 2,5
bezitten. Ja er zijn zelfs geleerden, die beweren, dat die vaste kern
uit ijzer bestaat. Zij roepen daarbij de uranolithen of meteoren te
hulp, die geheimzinnige boden uit de kosmische wereld, ruïnes en stukken
van andere hemellichamen op onze aarde neergevallen. Men kent hiervan
twee soorten, de meteoorsteenen, die dan van de korst (lithosfeer) dezer
vernietigde hemellichamen afkomstig zouden zijn, en het meteoorijzer,
dat van de kern dier hemellichamen zou komen. Nieuw voedsel kreeg deze
theorie door eene vondst van Nordenskjöld, die op de Westkust van
Groenland bij Orifok o.a. een brok ijzer vond van 20,000 KG., van
dezelfde samenstelling als meteoorijzer. Wanneer soortgelijke stukken
geen uranolithen zijn, wat wegens de afmetingen niet waarschijnlijk is,
dan zouden ze met het vulkanische basalt, waarin ze liggen, uit de
diepte der aarde zijn opgewoeld. We zouden dan in dit brok een stuk
bezitten van de aardkern. Doch verlaten wij het gebied der
bespiegelingen. Bekennen wij liever onze verregaande onkunde omtrent
datgene, wat onder onze voeten is. De diepte toch van de aardkorst, ons
door boringen bekend, is te gering om daaruit besluiten te trekken over
hetgeen daar beneden ligt. Want de diepste put, dien wij hebben kunnen
graven, heeft eene diepte van 1748 meter. Deze boring geschiedde bij het
dorp Schladebach, oorspronkelijk met het doel om een onderzoek in te
stellen naar de aanwezigheid van steenkolen; de Pruisische regeering
gelastte echter de boring voort te zetten, ten einde temperatuuropgaven
te verkrijgen op eene diepte grooter dan ooit te voren. De boring werd
uitgevoerd onder leiding van den ingenieur Köbrich, hoofdinspecteur der
mijnen. Hij had gehoopt eene diepte van 2500 M. te verkrijgen. Maar toen
het gat 1748 meter diep was, braken de boorstangen en was hij tot zijn
leedwezen verplicht de boring te staken. Toch had Köbrich alle reden om
zich geluk te wenschen. Want hij had het diepste boorgat op aarde, dat
bij Lieth in Sleeswijk-Holstein, meer dan 400 M overtroffen. Om de 30
Meter werden temperatuuropmetingen gedaan. Gemiddeld was de
temperatuurtoename 1° Celsius op de 36,9 Meter.

De bekende waarnemingen in het boorgat van Sperenberg, dat langen tijd
voor het diepste boorgat der aarde gold, en dat 1272 M. diep is, gaven
eene temperatuurvermeerdering aan van 1° Celsius op de 32 Meter.

Onze kennis van de temperatuur der gesteenten onder de oppervlakte der
aarde is belangrijk vermeerderd door den bouw der Alpentunnels. Bij den
bouw van den St. Gothardtunnel heeft de Zwitsersche ingenieur Stapf eene
menigte onderzoekingen gedaan over de temperatuur der gesteenten. Maar
ook de St. Gothardtunnel-waarnemingen geven ons slechts uitsluitsel over
eene diepte van 1200 M. beneden den bodem. De toeneming van temperatuur
met de diepte is, tusschen de grenzen, waar al deze waarnemingen
verricht zijn, een feit, geen hypothese meer te noemen.

Is het echter niet verregaand oppervlakkig om uit de zoogenaamde
diepteschaal, die zonder twijfel geldig is voor kleine diepten, eenige
conclusie te willen trekken over de onbekende diepte? Wat beteekent de
diepte van den put te Schladebach, 1748 M. tegenover den straal der
aarde, die gemiddeld 6,370,045 M. bedraagt. Slechts het 1/3600 van den
afstand, die ons scheidt van het middelpunt der aarde, is ons bekend. De
aarde, waarop wij leven, is eene perzik, waarvan we alléén de schil
kennen. Maar ook dit beeld is niet sterk genoeg. Want er is geen vrucht,
die zulk eene dunne schil heeft, dat deze zoude kunnen vergeleken worden
met het gedeelte van de aardkorst, dat wij kennen. Het vleesch van de
perzik, het binnenste der aarde, zal ons wel altijd onbekend blijven.

De bekende geleerde Camille Flammarion heeft voor eenige jaren, onder
den indruk van de uitbarsting van Krakatau, een merkwaardigen voorslag
gedaan. Het eenige middel, zegt de geniale Franschman, om met zekerheid
de inwendige samenstelling der aarde te leeren kennen, zou zijn het
graven van een reusachtigen put ter diepte van eenige kilometers. Een
dergelijk werk zou de krachten der hedendaagsche nijverheid niet te
boven gaan. Die put zou voor de menschheid eene onuitputtelijke bron
zijn van warmte. Als de verschillende Staten van Europa zich met elkaar
verstonden om al de soldaten van Europa tot dit doel te gebruiken, dan
zouden zij eene overwinning behalen grooter dan alle mogelijke
menschenslachtingen van 't verleden, van 't heden en van de toekomst,
want zij zouden het mysterie ontdekken, dat onder onze voeten is. En
daar men, gedurende dien reuzenarbeid, de gewoonte zou hebben verloren
van te vechten, zou de menschheid er door vooruitgaan niet alleen op
wetenschappelijk maar ook op sociaal gebied.

Men zou allicht veronderstellen, dat dit stoute denkbeeld van Flammarion
niet ernstig gemeend kan zijn. Maar als wij zien, dat hij, zes jaren na
dit geschreven te hebben, in volkomen dezelfde bewoordingen, hetzelfde
plan nog eens oppert in een in 1890 verschenen werkje over de
uitbarsting van Krakatau, dan kan aan zijn ernst niet getwijfeld worden.
Wanneer wij echter moeten wachten tot de verwezenlijking van dit plan,
voor wij iets naders zullen te weten komen over den toestand van het
binnenste der aarde, dan zullen wij wel altijd in het onzekere blijven
verkeeren.

Maar wat wij zeker weten is, dat er vulkanen zijn, en dat zij gesmolten
stoffen uitbraken, die eene temperatuur hebben van 2000° Celsius.
Hieruit volgt dat er, op betrekkelijk geringe diepte onder de aardkorst,
ruimten zijn waar eene zoo hooge temperatuur heerscht, dat die
gesteenten gesmolten zijn. Vormen nu die ruimten een samenhangend geheel
of komen zij alleen voor dáár, waar de vulkanen zijn? Nemen wij de
theorie aan van de taaivloeibare tusschenlaag, die magma genoemd wordt,
dan kan men zich voorstellen, dat er uit dat magma op sommige plaatsen
als 't ware vloeibare meren van lava ontstaan, ruimten, die in 't
algemeen op zich zelf staan, doch die soms met elkaar verbonden zijn. De
geoloog noemt die ruimten _vulkanische haarden_. Gaat men nu na, dat de
vulkanische haarden van Sumatra, Straat Soenda, Java, kleine Soenda
eilanden, Molukken en Australië zonder twijfel met elkaar samenhangen,
dan zou men uit die groote uitgestrektheid, met den heer Verbeek, het
besluit kunnen trekken, dat er nog verbazend groote onderaardsche
ruimten met vloeibare stoffen gevuld zijn. De aanwezigheid der
vulkanen, op de breukvlakten van de lithosfeer, heeft in allen gevalle
niets vreemds.

De samentrekking of inkrimping van de korst, als gevolg van de
voortgezette afkoeling, verklaart het ontstaan der "plooien" en
"verwerpingen". Zoo ontstaan bergketens, en de vulkanische haarden maken
de bergen tot vulkanen. Zoo zijn wij dan na met tal van theoriën
gedweept te hebben, ten slotte weer genaderd tot de denkbeelden van den
ouden Helleenschen wijsgeer Empedokles. De bergen zijn volgens dezen
door het arbeidsvermogen van het centraalvuur ontstaan. Over 't algemeen
echter schreef de oudheid het ontstaan der gesteenten toe aan de
vervormende kracht van het water; het is Poseidon, de aardschudder, met
zijn machtigen drietand, die de aarde deed bezinken uit de zee. Zoo
leerden Thales en Plato; zij waren de woordvoerders der zoogenaamde
Neptunische school, die tot in onzen tijd aanhangers heeft gevonden.
Empedokles kan men beschouwen als den stichter der plutonische of
vulkanische school. Hier is het niet het Water maar het Vuur, dat de
gesteenten der aarde heeft gevormd.

Wij zagen reeds dat de theorie van Kant-la Place eigenlijk niets anders
is dan eene uitbreiding van de denkbeelden van Empedokles. De aardschors
zou uit de gloeiend vloeibare massa bezonken zijn. Maar nu krijgt ook
Neptunus zijn deel. Iedereen kent den eeuwigen cirkelgang, dien het
water doorloopt. Het water verdampt aan de oppervlakte, en uit de
planten stijgt het op; in de koude luchtlagen koelt het af, het
overschrijdt het maximum van spankracht en slaat neer als regen of
sneeuw. Die neerslag dringt in de aardkorst, hij vormt al het zoete
water op aarde. Dit zoete water komt slechts voor een klein gedeelte aan
de oppervlakte te voorschijn als bronnen, beken, rivieren en meren; het
grootste deel zakt, tot het op een min of meer ondoordringbare aardlaag
stuit. Zoo ontstaan onderaardsche kanalen en meren, op wier bestaan en
op wier machtigen invloed eerst in den laatsten tijd de aandacht is
gevestigd. Dit onderaardsche water voedt weer op zijne beurt de
rivieren, maar er is nog zeer weinig van bekend. Het vraagstuk van de
watervoorziening der steden heeft vooral de aandacht gevestigd op dit
zak- en grondwater. Het vormt onderaardsche rivieren, die zich soms
onder het bed van de rivier uitstrekken. Een enkel voorbeeld moge dit
duidelijk maken. Onze landgenoot, de civiel-ingenieur T.W. Smallenburg,
sloeg eene Norton-pijp midden in den Rijn bij Worms. Hij trof water aan
van geheel andere chemische samenstelling dan het Rijnwater. Dus vloeit
daar onder het rivierbed een onderaardsche Rijn!

Dat onderaardsche water lost steeds vaste stoffen op. Bestaat het
gesteente uit in water oplosbare bestanddeelen dan verdwijnt het geheel;
er ontstaan groote holten. Maar de andere gesteenten worden door het
water beroofd van de oplosbare bestanddeelen; zij verliezen hun
samenhang; de lagen schuiven gemakkelijk over elkaar; het evenwicht
wordt verbroken en eene instorting volgt; dit geschiedt òf langzamerhand
òf plotseling. In het laatste geval ontstaat er niet alleen eene
aardbeving, maar als de rollende aardmassa stuit tegen eene vaste
aardlaag, dan wordt haar arbeidsvermogen van beweging in warmte omgezet.
Deze warmte, verklaart de bekende chemicus prof. Mohr te Bonn, is de
uitsluitende oorzaak van het vulkanisme. Maar zijne beschouwing is niet
van eenzijdigheid vrij te pleiten. Hij is "de laatste der Neptunisten."

Ten slotte storten niet alleen de rivieren, maar ook die geheimzinnige
onderaardsche stroomen hunne wateren in de groote wereldzee. Daar
deponeeren de zoetwaterstroomen weder de vaste stoffen, waarmede zij
bezwangerd zijn. En ook in de zoetwaterstroomen zelve ontstaan
afzetsels. Deze zoetwater- en zeewater-bezinkingen vormen de jongste
aardlagen. Maar de kringloop is hiermede nog niet ten einde. Want de
rivieren en zeeën worden gedragen door de aardkorst zelve. En daar er nu
geen gesteenten zijn, die ondoordringbaar zijn voor water, daar alle
gesteenten hygroskopisch zijn, zoo doordringt het water de gesteenten,
waarop het rust, en vormt daar chemische verbindingen, waarbij het als
water verdwijnt.

Zal dus niet na eeuwen eenmaal al het water van de oppervlakte der aarde
verdwenen zijn? en is dat ook wellicht het troosteloos einde van al het
bloeiende leven op aarde? Of zal de afkoeling in de wereldruimte onze
aarde ten slotte met het eeuwige ijs overdekken, welks kille adem
hetzelfde bereikt?

Vragen zijn het, waarin we ons gaarne verdiepen, die onoplosbaar zijn en
die gelukkig betrekking hebben op eene toekomst zóó eindeloos ver weg,
dat we onze gedachten met moeite in die toekomst kunnen verplaatsen.



"Niets bestendigs hier beneên!" Als we op oudejaarsavond den dichter
Feith die woorden nazingen, dan hebben wij daarbij toch vooral te denken
aan eene klacht over het onbestendige, dat al het menschelijke
aankleeft. Maar we zijn zoo licht geneigd de natuur als onveranderlijk
te beschouwen. Schatten besteden wij om de oppervlakte der aarde zoo
nauwkeurig mogelijk te meten en in teekening te brengen. Onze kadastrale
kaarten en onze graadmetingen zijn schitterende zegepralen van het
vernuft van onzen tijd. Maar ook hier geldt het: "Niets bestendigs hier
beneên." Die kaarten zullen eenmaal slechts eene historische waarde
hebben. Langzamerhand maar zeker verandert de aardoppervlakte. Java
schuift naar het Noorden; de _Ratoe Loro Kidoel_, de godin der Indische
Zuid-zee, dringt steeds door spleten en rotsen, en beukt de steile
Zuidkust met onweerstaanbaar geweld, en terwijl zij dáár overwint,
storten de rivieren, opgezwollen door de banjir, Java's bergen uit in de
ondiepe Javazee.

En hoezeer is de toestand hier niet veranderd. Zijn niet Insulindes
eilanden de laatste overblijfselen, die nog boven de blauwe zee
uitsteken, van een uitgestrekt vast land, dat men Limuria genoemd heeft?
Of behoorden de Soenda-eilanden wellicht vroeger tot het vaste land van
Azië, waarvan zij, door de instorting van onderaardsche ruimten, thans
gescheiden zijn? Daalt niet de geheele keten van de Cordilleras de los
Andes? Stijgt de Westkust van Zweden niet langzamerhand uit de zee? Waar
lag Nederland voor duizenden jaren?

De oneindig kleine, onmerkbare opheffingen en dalingen van den aardbodem
hebben in der daad, doordat zij duizenden eeuwen lang in dezelfde
richting werken, meer invloed op de verdeeling van land en water dan de
hevige plotselinge natuurverschijnselen. Uit een aardkundig oogpunt zijn
dus die langzame veranderingen belangwekkender.--Het bedelven van
Herculanum en Pompeji, de aardbeving van Lissabon, de uitbarsting van
Krakatau, hoe bovenaardsch van afmetingen deze gebeurtenissen ons ook
mogen voorkomen, verzinken in het niet tegenover de macht van het
oneindig kleine, dat werkt gedurende een oneindigen tijd.

Maar voor den gewonen mensch met zenuwen en gemoed is de indruk van die
reusachtige tafereelen overweldigender dan iets anders.

En het vorschen naar de onmiddellijke oorzaken van die
evenwichtsverstoringen heeft ten allen tijde de gemoederen bezig
gehouden, vrij wat meer dan het philosopheeren over het ontstaan der
gesteenten en over het vulkanisme in 't algemeen.

Maar ook hier is het veld van gissingen naar alle zijden uitgestrekt. Ja
men kan het zich begrijpen hoe een conscientieus wijsgeer als
Empedokles, na eindeloos en vruchteloos zoeken naar eene juiste
verklaring van het ontstaan van aardbevingen en uitbarstingen, tot
wanhoop gedreven, in den geopenden krater van den Etna sprong. De
vulkaan slokte den wijsgeer op, doch spuwde zijne sandalen uit. Zijne
leerlingen vonden die, en wisten daardoor zijn treurig lot.



Er bestaat eene zeer naturalistische studie van den beroemden schilder
Kaulbach, die tot onderwerp heeft: "_die Zeugung des Dampfes_", het
verwekken van den stoom. Het vuur is een krachtige man, blakende van
hartstocht. Te vergeefs beproeft de schuchtere kuische maagd, het water,
zich los te rukken uit zijne omarming. Het is een tooneel van
verkrachting, het krijgsrecht van de Middeleeuwen aanschouwelijk
voorgesteld. En daar ontstaat de waterdamp, de machtige god,
alleenheerscher van onze eeuw.

Het is de _waterdamp_, die ontegenzeggelijk de groote beweegkracht is
der vulkanische uitbarstingen. Men meende, tot voor korten tijd, dat er
twee soorten van gasvormige lichamen zijn, gassen en dampen. De eersten
bestonden niet in vloeibaren toestand, de laatsten echter konden
gecondenseerd worden. Maar wij kunnen nu beweren: er zijn geene
permanente gassen meer! Zij allen, zuurstof, waterstof, stikstof, kunnen
als vloeistof bestaan. Maar omgekeerd is elke damp, boven eene bepaalde
temperatuur, een permanent gas. Men noemt die temperatuur de _kritische
temperatuur_ van het gas. En nu is de oorzaak, dat men zoo lang
vruchteloos getracht heeft de zoogenaamde permanente gassen in vloeistof
te veranderen, deze, dat de kritische temperatuur bij die gassen zóó
laag ligt, dat zij zeer moeilijk te verkrijgen is. En als men het gas
niet eerst eene lagere temperatuur geeft dan de kritische, dat baat het
niet of men het gas al samenperst. Eene oneindig groote drukking zou het
gas nog niet in een vloeistof veranderen.

Voor waterdamp ligt de kritische temperatuur, volgens eene beschouwing
van onzen beroemden landgenoot van der Waals, op 390° C. Boven die
temperatuur bestaat geen water meer, maar slechts waterdamp. De spanning
van dien waterdamp klimt zeer sterk met de temperatuur. Denkt men zich
nu de vulkanische haarden met hunne gesmolten gesteenten, die soms nog
eene temperatuur van 2000° C. hebben, als zij worden uitgeworpen, en let
men op het feit, dat de aarde overal doordringbaar is voor water, dat er
onderaardsche waterloopen zijn, en dat alle vulkanen dicht bij de zee
staan, dan zal men tot het besluit komen, dat het water toegang vinden
moet tot de vulkanische haarden. Het water kan bij die temperatuur niet
bestaan en verdampt onmiddellijk. Men vermoedt dus het bestaan van
reusachtige stoomketels in de holten van de aardkorst, ruimten gevuld
met stoom van eene spanning van honderden, ja duizenden atmosferen, die
communiceeren met de vulkanische haarden. Die stoom oefent een grooten
druk uit op de gesmolten lavamassa, een druk, groot genoeg om haar te
doen stijgen, om haar naar boven te persen. Evenals het kwik opstijgt in
de barometerbuis onder den invloed van den aarddruk, zoo is de
kraterpijp van een vulkaan één reusachtige manometer. Zij leert ons den
stoomdruk meten in den onderaardschen stoomketel. Men vergunne mij eene
dergelijke berekening.

De Etna b.v. is 3300 M. hoog. De kraterpijp is dus zeker minstens 4000
M. diep. Wanneer de lava kalm over den rand vloeit, dan is zij dus over
eene lengte van 4000 M. opgeperst. Lava is twee en een half maal
soortelijk zwaarder dan water, en zooals men weet zou eene barometerbuis
met water gevuld eene lengte hebben van 10,3 M. Uit deze gegevens kan
men dadelijk afleiden dat de drukhoogte van 4000 M. lava gelijk staat
met die van 10000 M. water, en daar elke 10,3 M. de druk van ééne
atmosfeer voorstelt, is de druk van den stoom in den vulkanischen haard
minstens 1000 atmosferen.

Maar als nu die stoomdruk plotseling vermeerdert, hetzij door het
instorten van holten, of door vermeerderden aanvoer van water, dan
stijgt die druk zeer belangrijk en dan is eene uitbarsting
waarschijnlijk. Dat de veranderingen in die stoomdrukking, zoowel als
het instorten van holle ruimten, ook de onmiddellijke oorzaak van
aardbevingen zijn kunnen, ligt voor de hand.

De lava vloeit dus meestal rustig over den rand van den vulkaankegel uit
de kraterpijp. Maar die lavastroomen krijgen een verbazend
arbeidsvermogen van beweging, als zij langs de helling van den steilen
vulkaankegel afstorten; zij vullen geheele dalen aan tot vlakten; zij
overdekken de velden, achterhalen de vluchtende menschen, en stollen
eindelijk langzaam in den omtrek van den vulkaan.

Maar die stoom van hooge spanning kan ook eene werking uitoefenen
overeenkomende met de explosieverschijnselen ten gevolge van de
verbranding van kruit of dynamiet. Want ook hier is het de hooge
spanning der plotseling optredende gassen, die de rotsen doet splijten
of zulk eene groote beginsnelheid mededeelt aan het projectiel, dat uit
den vuurmond wordt geslingerd. Dan is de uitbarsting te vergelijken met
een bombardement. De stoom vindt zijn weg door de gesmolten stoffen
heen, voert deze gedeeltelijk mede en werpt ten slotte steenbrokken uit
de kraterpijp tot op eene hoogte van duizenden meters boven den bergtop.
Die steenbrokken zijn poreus, ten gevolge van den waterdamp, die er zich
doorheen geslagen heeft, het is de bekende puimsteen. En dan baant zich
de stoom zelf een weg uit de kraterpijp, hij voert in fijn verdeelden
toestand de stoffen mede, die hij tegenkwam; het is de rookzuil, welke
men boven de werkende vulkanen aantreft, die eene hoogte bereiken kan
van vele kilometers; en ten slotte dalen die vaste stoffen langzaam op
aarde neer als aschregen, en veroorzaken, al vallende, belangrijke
wijzigingen in de verlichting der aarde, door de brekingsverschijnselen,
die zij in het leven roepen als de stralen der zon door hen heengaan,
voor zij de aarde bereiken.

En de aarde siddert, als 't ware van angst voor al de krachten, welke in
haar schoot woelen. Dof gerommel, aardbevingen zijn dikwijls de eerste
waarschuwingen der vulkanen.

Het zijn de voorboden van de uitbarsting. De bronnen in de buurt
verdrogen. De kraterpijp, die als de vulkaan in rust is, door gestolde
lava is verstopt, opent zich en eene groote rookzuil stijgt uit den
bergtop naar boven. Die rookzuil weerkaatst de gloeiende lavamassa in
den krater, zoodat zij 's nachts als eene vuurkolom een schitterend
schouwspel oplevert. Zij bestaat uit zoogenaamde lapilli, vulkanische
bommen, steenbrokken en asch, die door den waterdamp medegesleurd zijn.
Onophoudelijk vallen die steenen weder in den krater terug, en worden er
weer opnieuw uitgeslingerd. En de asch verspreidt zich met den waterdamp
duizenden kilometers ver door den dampkring. Electrische ontladingen,
felle bliksemstralen, doorkruisen de lucht; zij ontstaan uit de
wrijvings-electriciteit, die geboren wordt door de wrijving van de
opstijgende massa's. De geheele vulkaan is eene reusachtige
electriseer-machine van Armstrong. En de waterdamp, soms als eene
machtige, helderwitte zuil afstekende tegen de lucht, verdichten in de
hoogere luchtlagen, zich vormt zware wolken met electriciteit
bezwangerd, die bij wijze van wolkbreuk naar beneden vallen.

Soms is echter het eerste bedrijf van de uitbarsting, het rustig
afvloeien der lavastroomen uit den krater. Dikwijls breken zij door
zijdelingsche openingen. Ook die lava bevat veel waterdamp, zoodat een
lavastroom, zooals de beroemde geoloog C. Vogt zegt, er in de verte
uitziet als een spoortrein, uit werklocomotieven saamgesteld, die over
de geheele lengte stoom uitstoot. Men verstaat door lava niet een
bepaald gesteente, maar in 't algemeen, alles wat in den gesmolten
toestand uit den vulkaan afstroomt. De afkoeling van de lava geschiedt
langzaam. De lavastroomen, die in 1858 uit den Vesuvius waren
afgevloeid, waren in 1864 nog zoo heet, dat er eieren in gekookt werden
door de touristen. Zijn zij bekoeld, dan vormen zij eigenaardige
gesteenten, die tot de trachyt- en basalt groep behooren.

Binnen in de vloeibare lavastroomen ontstaat dikwijls ontwikkeling van
stoom, als de buitenzijde reeds afgekoeld is. Hierdoor hebben er dan
kleine uitbarstingen plaats op den lavastroom, en er ontstaan
slakkenkegels van eenige meters hoogte.

Bij vele uitbarstingen hebben geene uitstroomingen van lava plaats.
Krakatau heeft b.v. in 1883 in 't geheel geen lavastroomen te voorschijn
gebracht.

De hoogte der vulkanen is zeer verschillend. In de Andes van
Zuid-Amerika zijn de vulkanen tegelijk de hoogste bergen. Zoo is de
Chimborazo 6300 M. en de Sahana zelfs 6800 M. hoog.

De bekende vulkaan Ararat verheft zich 5200 M., de Piek van Teneriffe
3600 M. en de Etna 3300 Meter. De Japansche vulkanen zijn daarentegen
laag. Sommigen verheffen zich slechts weinige honderden meters boven de
zee. Maar er zijn ook vele voorbeelden van onderzeesche uitbarstingen.
Dan vermengt zich het zeewater met de lava en de uitwerkselen zijn
vreeselijk. En nog veelvuldiger gebeurt het, dat tijdens de uitbarsting
ruimten instorten, die vroeger met lava gevuld waren, doch die nu
geledigd werden, doordat de lava uit den vulkaan wordt geperst. Dan
vindt menigmaal het zeewater zijn weg naar den vulkanischen haard, en
eene verbazende ontplofting is het gevolg, waarbij dan plotseling eenige
kubieke kilometers vaste stoffen in de lucht kunnen worden geschoten.

In sommige geologische werken leest men, dat het water onder dien druk
niet in damp kan veranderen, en dat het zich met de gesmolten massa in
de vulkanische haarden zou verbinden tot een ontplofbaar mengsel, het
zoogenaamde magma.

Men vindt dit o.a. nog in v. Hochstetter's, "Allgemeine Erdkunde",
uitgave 1881. Maar, volgens hetgeen wij gezegd hebben over de kritische
temperatuur van water, kan het water bij die hooge temperatuur niet
bestaan. Al het water, dat, hetzij door de capillaire werking der
gesteenten, hetzij door het instorten van waterkeerende zolderingen van
onderaardsche ruimten naar beneden valt, zal onmiddellijk verdampen. Wij
hebben geen denkbeeld van de spanning, welke die waterdamp zal aannemen,
maar, als men het arbeidsvermogen nagaat, dat bij eene uitbarsting wordt
verbruikt, dan bedraagt zij zeker duizenden atmosferen.

Niet zeldzaam zijn de aardschokken in vulkanische streken. In Japan
werden door den geleerde Dr. Wada te Tokio gedurende het jaar 1887 niet
minder dan 483 aardschokken opgeteekend, en als men de oppervlakten
optelt van de streken, waar gedurende dat jaar die aardschokken gevoeld
zijn, dan bedraagt de som vijfmaal den oppervlakte van het geheele
keizerrijk Japan. En wat het verlies aan menschenlevens en kapitaal
betreft, zoo kan zich wel is waar geene uitbarsting meten met de
ellende, teweeggebracht door den een of anderen modernen oorlog; maar
een getal van 60,000 personen aan dooden en vermisten, zooals bij de
aardbeving van Lissabon in 1775, of van 40,000, zooals bij de
uitbarsting van Krakatau, is toch vrij aanzienlijk. Want (en daarin
overtreffen deze natuurverschijnselen in hevigheid de bloedigste
veldslagen, ondanks de nieuwste uitvindingen op het gebied der
officieële vernielingskunst) de uitbarsting doet dit werk gewoonlijk in
den tijd van eenige minuten. Men heeft natuurlijk het grootste belang om
zulk een uitbarsting van te voren te kunnen vermoeden, maar tot nu toe
is men er nog niet in geslaagd de wetten van het vulkanisme te vinden.
Troosten wij ons hiermede, dat de metereologie, de leer van het weder,
zelfs nog in hare kindsheid is.

Maar de studie van het vulkanisme is zeker bijzonder geschikt om den
mensch tot nederigheid te stemmen. De bekende "_onfeilbare wetenschap_"
heeft op dit gebied nog niet veel resultaten verkregen. De eene theorie
doodt de andere en wordt op hare beurt vermoord door eene nieuwe.
Terwijl de mensch de aarde heeft gewogen en gemeten, zoodat haar
soortelijk gewicht en haar omvang aan elk schoolgaand kind geleerd
wordt, terwijl wij den afstand van de sterren in aardstralen uitdrukken,
en het oogenblik van periodieke verschijnselen tot op de grootste
nauwkeurigheid jaren van te voren berekenen, toch is onze kennis van de
aarde zelf beperkt tot de uiterste grens van de korst. Wij hebben niet
vermocht daarin dieper door te dringen dan tot op 1/3600 van den
aardstraal.

"Des Pudels Kern" is ons even onbekend als aan de oude volken.

De wereld van Vulcaan! Ja nog is ze ons een mysterie. Wat zouden we niet
geven als we konden weten, wat er in dien geheimzinnigen bol, die onze
woonplaats is, geschiedt! Want de oppervlakte van dien bol is ons geen
geheim meer. Het donkere werelddeel, de laatste witte plekken op de
wereldkaart, hebben weldra hunne geheimen verklapt. Slechts 1/16 van de
aardoppervlakte is nooit door een mensch betreden, en het grootste
gedeelte van deze onbekende streken ligt in de Poolstreken. De
diepzee-expedities geven ons uitsluitsel over het wondere leven van
planten en dieren op den zeebodem, over de machtige stroomingen, die den
wereldoceaan bewegen. De wetenschappelijke luchtvaart, in dienst der
metereologie, onthult ons de geheimen van den dampkring. De hoogste en
steilste bergtoppen, die in het laatst der vorige eeuw als onbeklimbaar
golden, zijn allen bestegen. Er zijn geen maagdelijke bergen meer.

Met het mikroskoop gewapend is het ons vergund een blik te slaan in de
wereld van het oneindig kleine. Wij bespieden de kiemen der ziekten, de
dragers der epidemiën.

Met behulp der verbeterde astronomische werktuigen mogen wij zelfs een
blik werpen op andere werelden. De uitgedoofde kraters op de maan zijn
door ons in kaart gebracht; de verdeeling van land en water op de
planeet Mars is ons volkomen bekend.

We zijn dus met reuzenschreden vooruitgegaan op menig gebied.

Maar het binnenste van de aarde blijft een gesloten boek.

De wereld van Vulcaan blijft een mysterie.



HOOFDSTUK II.

Op weg naar Indië.

     Busken Huet's indruk van den Vesuvius.--Napels.--Onze eerste
     kennismaking met de wereld van Vulcaan.--De toekomst van
     Pompeji.--De geschiedenis van den Vesuvius.--Op reis naar Indië in
     de baai van Napels.--Twee nieuwe leden der vulkanen-familie.--De
     Stromboli.--De Etna.--De laatste blik op Europa is eene
     onthulling.--De taal der vulkanen.--Straat Soenda vergeleken met
     Straat Messina.--Het eeuwige groen der eilanden van Straat
     Soenda.--Beschrijving van Straat Soenda--De ruggegraten van Java,
     Sumatra en Straat Soenda snijden elkaar bij Krakatau.--Ontdekkingen
     van Verbeek.--Krakatau zelfs bij naam onbekend aan velen.


In den tijd, dat de booten der Stoomvaart-Maatschappij Nederland Napels
aandeden, in plaats van Marseille of Genua, zooals zij tegenwoordig
doen, viel mij het voorrecht te beurt Italië te zien in omgekeerde
volgorde, als waarin Busken Huet het gezien had, toen hij zijn
onsterfelijk "van Napels naar Amsterdam" schreef. Indien het er om te
doen is om vulkanische indrukken te krijgen, dan is het zeker
eigenaardiger uit Europa naar Indië te gaan, dan omgekeerd. Want wel is
waar roemt Busken Huet de baai van Napels als het schoonste, dat de
aarde voortbracht. "Al was de aarde tien malen schooner, dan zij uit den
chaos is voortgekomen, het is niet mogelijk, dat ergens zee en lucht,
lijnen en kleuren, hoogten en diepten, zuiverder ineenvloeien." De
indruk, dien de Vesuvius op hem maakte, toen hij uit Indië terugkeerde,
is echter bedroevend. De eenige woorden, die hij aan hem wijdde, zijn
uitingen van volslagen minachting. "Ik spreek niet van den Vesuvius. De
Vesuvius op zich zelf is maar een vuurspuwende berg; familie van den
Salak en den Gedeh."

Welk een geheel anderen indruk zou hij niet hebben ontvangen als hij die
familie-gelijkenis eerst later had kunnen ontdekken. Want voor ons, uit
Holland komende, is het laatste plekje van Oud-Europa, waar wij staan
voor wij naar 't ons vreemde Azië vertrekken, tevens de eerste
kennismaking met de "vuurspuwende bergen." Daar zien wij voor het eerst
een lid van de familie der vulkanen, het eenige lid dier familie, dat op
het geheele vaste land van Europa te vinden is; de familie-gelijkenis
zal ons eerst in Indië treffen.



We zijn op de Chiaja te Napels. De zon is onder. Voor ons dansen de
lichten der schepen op en neer in de baai van Napels, en het massief van
den Vesuvius teekent zich als eene sombere, zwarte massa af in het
maanlicht. Ziet ge die vuurkolom boven den Vesuvius? Het is de
geheimzinnige bode van de Wereld van Vulcaan. En als wij morgen zijn
opgegaan naar Pompeji tusschen de vulkanische gesteenten, die de
Vesuvius heeft uitgebraakt, als wij zullen wandelen door de uitgegraven
straten van eene Romeinsche stad, getroffen in het volle leven harer
bedrijvigheid, bedolven onder de vulkanische uitwerpselen, die eene laag
vormden van meer dan 6 M. dikte, dan zien we onwillekeurig naar boven.
Vlak voor ons verheft zich rookend de vulkaankegel van den Vesuvius. Is
het ons niet alsof hij ons waarschuwt? Zal niet, als er millioenen
besteed zijn aan de uitgraving van Pompeji, en van Herculanum, waar de
laag lava 12-30 M. is, de Vesuvius in één ondeelbaar tijdstip dat werk
van honderden jaren te niet doen, en zal er weer eene grauwe aschlaag
zijn boven het belangwekkende huis van Diomedes buiten de poort van
Herculanum en den Venustempel op het Forum? Zal professor Palmieri, die
op den Vesuvius in zijn metereologisch observatorium den berg bespiedt,
en die belast is met het voorspellen der uitbarstingen, u kunnen zeggen
wat de Vesuvius in de toekomst doen zal?

Want de Vesuvius is een voorbeeld van grilligheid, waardig type van een
vulkaan. Sedert 2000 jaren hebben wij betrouwbare berichten van zijne
werkzaamheid. Hij had den naam van een uitgedoofden vulkaan, in de
grijze oudheid. Geheele legers kampeerden in den uitgedoofden krater.
Eensklaps toonde hij, in het jaar 79 voor Christus, hoe hij miskend werd
door die beschouwing. Toen overstelpte hij plotseling de drie steden
Stadia, Herculanum en Pompeji. Na dit schitterend wapenfeit vergenoegde
hij zich met kleinere uitbarstingen, die hij in de 14de eeuw zelfs
geheel staakte. Hij rustte nu drie eeuwen lang op zijne lauweren. In
1631 echter had eene uitbarsting plaats, die, wat hevigheid betreft,
weinig achterstond bij de klassieke begraving van Pompeji.

Sedert dien tijd verloopen er drie of vier jaar tusschen de
uitbarstingen.

Er zijn maar weinig vuurspuwende bergen waarvan men het vulkanisme zóó
lang heeft bestudeerd.

Wanneer wij op reis naar Indië de golf van Napels uitstoomen en de
terrassen van Napels achter ons liggen, dan rijst aan bakboord de
Vesuvius uit de Campanische vlakte omhoog. Zijne hellingen zijn begroeid
met wijnbergen, en wij denken onwillekeurig aan de "Lacrimae Christi",
die wij te Napels dronken. De laatste blik, dien wij kunnen slaan op het
werelddeel onzer jeugd, het Europa, dat wij verlaten, om eene onbekende
toekomst tegen te gaan, is gewichtig. Want niet alleen is het landschap,
dat langzamerhand onduidelijk wordt en verdwijnt, het schoonste wat wij
ooit zagen, maar het is te gelijk eene onthulling.

De laatste indruk van Europa is ons eene wijding voor hetgeen ons
wacht, het is ons eene inwijding in de wereld van Vulcaan.

Weldra hebben wij voor goed afscheid genomen van den Vesuvius en met hem
van het vasteland van Europa. Wij varen tusschen 't eiland Capri en Kaap
Campanella door en wij krijgen de Liparische eilanden in 't gezicht.

Hier wachten ons twee nieuwe leden van de vulkanen-familie. De Stromboli
verheft zich op een der Liparische eilanden en, aan den ingang van
straat Messina gekomen, wordt ons oog geboeid door den Etna op 't eiland
Sicilië.

Even oud als de eerste berichten van den Vesuvius zijn die van den
Stromboli en den Etna. Reeds voor 2000 jaren waren beiden werkende
vulkanen. Maar toch verschillen zij zeer in karakter. De Etna heeft
gewoonlijk eens in de tien of twaalf jaar eene kleine uitbarsting; de
Stromboli daarentegen stoot, sedert 2000 jaar, om het kwartier, slakken
en aschwolken uit. Zijne uitbarstingen volgen elkaar even regelmatig op,
als het ontsnappen van den afgewerkten stoom bij een locomotief. Men
heeft ze wel eens vergeleken bij den polsslag der dieren.

Maar wat is de Vesuvius en de Stromboli in vergelijking van den Smeroe
en den Merapi! Kenden wij maar de geschiedenis onzer Indische vulkanen
even goed als die van de Italiaansche vuurspuwende bergen, dan zouden we
wellicht op het vulkanisme der aarde een beter kijkje hebben. Zij staat
in onuitwischbaar schrift in steen uitgehouwen, over de geheele
oppervlakte van den berg, die immers is opgebouwd uit de materialen, die
hij zelf heeft uitgespogen. Maar de taal, die de bergen spreken, is ons
slecht bekend.

Wanneer onze afscheidsgroet aan Europa de golf van Napels en de straat
van Messina geldt, dan is het welkom, dat Indië ons biedt, die niet
onwaardig.

Want Straat Soenda is in schoonheid hunne evenknie. De zee is er niet
minder blauw en de lucht niet minder helder. Mogen al de mythische
zeetochten van Odysseus en Aeneas den klassiek gevormden mensch voor den
geest zweven, als hij door straat Messina stoomt, zij vinden een
waardigen tegenhanger in de ontdekkingsreizen onzer zeelieden in Indië,
gedurende de 16de en 17de eeuw. En als de Stromboli en de Etna ons de
zeeslagen herinneren van 1676, toen de Ruyter sneuvelde, dan doemen in
straat Soenda de schimmen voor ons op van onze "Jannen," in hunne
worstelingen tegen inlanders, Portugeezen en Engelschen.

Ja, er is voor ons Nederlanders geen plek ter wereld zoo klassiek als
Straat Soenda. De Nederlander, die voor 't eerst op weg is naar Indië,
heeft meer oog voor Straat Soenda, dan voor alles wat achter hem ligt.
Zij is het einde van zijne zeereis, de eerste blik op het nieuwe
vaderland, waar hem alles zoo vreemd zal zijn!

Uit een vulkanisch oogpunt is er wellicht op aarde geen plek, die
zoozeer de opmerkzaamheid verdient. Want niet alleen, dat de kusten van
Java en Sumatra, die door straat Soenda gescheiden zijn, als 't ware
opgepropt zijn met vulkanen, maar bovendien verheft zich op bijna elk
der talrijke eilandjes in straat Soenda een vuurspuwende berg.

Hetgeen ons echter op het eerste gezicht het meest treft is een
verbazende indruk van door niets te stuiten weelderige vruchtbaarheid.
De indruk is daarom zoo machtig, omdat wij kort te voren de troostelooze
dorre stranden der Roode zee voor oogen hadden.

Elk eilandje, de geheele kust, is ééne plek van groen, uit zee gezien
van gelijkmatig groen, zoo dicht schijnen ons de boomen bij elkaar.

Daarvóór zien wij hier en daar wel rijstvelden of dorpen met
klapperboomen; maar de hoofdindruk blijft de groene achtergrond, die
daarom zóo sterk domineert, omdat in straat Soenda de smalle alluviale
kust verdwijnt tegenover het gebergte, waarvan de zwaar begroeide
uitloopers, zoowel op den Sumatra- als op den Java-wal, tot dicht bij
zee doorloopen.

Straat Soenda heeft den vorm van een trechter. Als men van Europa komt
uit den Grooten Indischen Oceaan, dan heeft Straat Soenda eene breedte
van 112 kilometer tusschen Kaap Tandjong Rata of Vlakke Hoek, die de
Zuidelijkste punt van Sumatra vormt, en Java's Eerste punt.

Volgt men de kustlijn van Sumatra dan heeft men eerst het gezicht op de
kusten van de baai van Semangka, een woest, geaccidenteerd terrein, dat
het paradijs der apen schijnt te zijn. Op den achtergrond verheffen zich
de Dempo en de Semangka tot op 2000 M. boven de zee. Voor de
Semangkabaai ligt het eiland Laboean.

Op de Semangkabaai volgt een nieuwe diepe inham, de Lampongbaai. Haar
ingang is bedekt met eilanden, waarvan Lagoendie, Sebesie en Seboekoe de
voornaamste zijn. In het diepst van de Lampongbaai ligt de stad
Telok-Betong, de residentie van den resident der Lampongs.

Aan het einde van de Lampongbaai ligt Kaap Varkenshoek. Wij zijn hier
aan het nauwste gedeelte van den trechter, want straat Soenda is hier
slechts 25 kilometer breed. Hier buigt Sumatra zich naar het Noorden.

Keeren wij terug tot den ingang van Straat Soenda en begeven wij ons
naar Java. Daar loopt het gebergte tot dicht bij zee door. De uitloopers
heeten Java's Eerste, Tweede, Derde en Vierde punt.

Tusschen de Derde en Vierde punt van Java ligt Tjaringin en voorbij de
Vierde punt, Anjer.

Evenals de ruggegraat bij de gewervelde dieren, zoo loopt het gebergte
op Java, zoowel als op Sumatra, in hoofdzaak volgens de lengteas van het
eiland. Verbindt men bijvoorbeeld Atjeh-hoofd, eene der Noordelijkste
punten van Sumatra, met den berg Tangka of Kalanbajar, gelegen tusschen
de baaien Semangka en Lampong, dan heeft men de hoofdrichting van het
gebergte op Sumatra. Verlengt men deze lijn in straat Soenda, dan
bereikt men het eiland Krakatau.

Als men nu eene lijn trekt van Java's hoogsten top, den Smeroe, volgens
de lengteas van het eiland, dan liggen op deze bijna rechte lijn onder
anderen de Kawi, Keloet, Wilis, Lawoe, Merapi, Soembing, Slamat, Gedeh,
Poeloesari en Karang. De Karang kijkt uit op straat Soenda. Verlengt men
ook Java's ruggegraat in Straat Soenda, dan bereikt men eveneens het
eiland Krakatau.

Beschouwen wij nu nog eens de vulkanische eilanden in Straat Soenda, dan
kunnen wij hier eene lijn trekken van den berg Radja Bassa op Sumatra
bij Varkenshoek, naar den berg Pajong, bij Java's Eerste punt gelegen.

Deze lijn snijdt eerst de vulkanische eilandengroep Poeloe-Tiga, en
daarna het eiland Seboekoe, zij loopt vervolgens over den vulkaan van
Sebesie en snijdt dan het eiland Krakatau. Die lijn is de vulkanische
ruggegraat van Straat Soenda. Die ruggegraten van Java, Sumatra en
Straat Soenda vallen samen met reusachtige plooien, het zijnde
verwerpingsspleten der aardkorst, die wij in het eerste hoofdstuk
bespraken. Het eiland Krakatau is het punt, waar die drie spleten bij
elkaar komen; het is het punt waar de vulkanische haarden, die zich
onder Java, Sumatra en Straat Soenda uitstrekken elkaar ontmoeten. Men
kan ook de vulkanen van Java en Sumatra als één doorloopenden gordel
beschouwen, liggende op ééne lange verwerpings-spleet, ééne scheur in de
aardkorst. De vulkanen van Straat Soenda bevinden zich dan op ééne
dwarsspleet.

Ten Westen van deze Soenda-dwarsspleet vond men in zee diepten van 130
M. en ten Oosten van 104 M.

Het schijnt dus, dat het eene gedeelte ten opzichte van het andere
verschoven is, hetgeen juist het kenmerk is van eene scheur in de
aardkorst.

Men moet niet denken, dat eerst de uitbarsting van Krakatau deze
merkwaardige geologische bijzonderheden aan het licht heeft gebracht.

Dezelfde man, wiens naam later voor goed zou verbonden worden aan den
naam Krakatau, de mijn-ingenieur R.D.M Verbeek, heeft reeds in 1881 de
aandacht gevestigd op dezen eigenaardigen bouw van Straat Soenda, in
zijne "topographische en geologische beschrijving van Zuid-Sumatra."

Deze beschrijving komt voor in het "Jaarboek voor het Mijnwezen in
Nederlandsch Oost-Indië", eene uitgave, die in 't algemeen ons zulk een
hoog denkbeeld geeft van ons wetenschappelijk corps mijn-ingenieurs. In
1883 verscheen van de hand van Verbeek de "geologische en topographische
beschrijving van een gedeelte van Sumatra's Westkust." Dit werk draagt,
evenals het vorige, den stempel van wetenschappelijke degelijkheid. Het
verbreidde zijn naam tot ver over onze grenzen, en sedert dien tijd
bekleedt Verbeek eene eerste plaats onder de wetenschappelijke geologen
van onzen tijd.

De eilanden van Straat Soenda, die uit een geologisch oogpunt van belang
zijn, werden door Verbeek in 1877 en 1880 bezocht.

In 1880 bezocht hij ook Krakatau, "te voren een geologisch onbekend
terrein."

"Weinig had ik gedacht"--zegt hij in zijn "Krakatau"--"dat de punten
waar ik toen gesteenten sloeg, drie jaren later geheel verdwenen zouden
zijn."

Dit feit maakt de waarnemingen van Verbeek in Straat Soenda zoo
bijzonder belangrijk voor de wetenschap. Dank zij zijne tochten was
Straat Soenda niet meer een geologisch onbekend terrein toen de
uitbarsting van Krakatau plaats greep.

Maar wie denkt er aan geologie, als hij voor het eerst Straat Soenda
doorvaart! Nergens meer dan op dat heerlijk plekje treft ons de
juistheid van het beeld van Multatuli, toen hij Indië roemde als het
heerlijk Rijk van Insulinde, dat zich om den evenaar slingert als een
gordel van smaragden. Want zij schitteren als groene edelgesteenten, die
tallooze eilandjes van Straat Soenda. Vele zijn onbewoond door menschen.
Maar alle zijn bedekt met een weelderig plantenkleed; terwijl op menig
eilandje de blauwe vulkaantop boven het groen uitsteekt.

Vol hoop, vol illusiën ziet de jonge Nederlander die groene eilandjes
aan als de eerste openbaringen der tropen; en na een veeljarig verblijf
in Indië zijn de eilandjes van Straat Soenda de laatste indruk, dien
hij uit Indië medeneemt, als het hem vergund is naar patria te
vertrekken.

Wanneer ge dus niet behoort tot hen, die in Indië geboren zijn, of
zooals men te Batavia zegt, tot hen, die zonder schip in Indië zijn
gekomen, dan kent ge uw Straat Soenda. Maar evenmin als een
Amsterdammer, die zijn Kalverstraat kent, de namen van alle winkels zal
kunnen opnoemen, evenmin zult ge de namen van alle eilandjes in Straat
Soenda kennen. De meeste menschen zullen, als ze oprecht zijn, moeten
bekennen, dat zij nooit van een eiland Krakatau gehoord hadden, voordat
dit eiland in 1883 zulke duidelijke levensteekenen gaf.



HOOFDSTUK III.

Krakatau vóór de groote uitbarsting.

     De eilandengroep Krakatau was onbewoond en weinig bekend.--De Tocht
     van Verbeek in 1880.--Reisverhaal van Vogel in 1681.--De
     uitbarsting van 1680.--Onderzoek van Mr. N.P. van den Berg.--De
     rust gedurende twee eeuwen.--De bijzondere ligging van
     Krakatau.--De Soenda-dwarspleet.--De voorteekenen.--De aardbeving
     van 1 September 1880.--De Karbouw, die Java draagt.--De inlanders
     gedurende eene aardbeving.--Is de mensch de "heer der
     schepping?"--Het artillerie-salvo te Buitenzorg ter eere van de
     geboorte van H.K.H. Prinses Wilhelmina.--Schade door de aardbeving
     aangericht in Lebak.--De vuurtoren op Java's Eerste punt breekt
     door.--Geen verdere waarschuwingen.--De uitbarsting van 20 Mei
     1883.--De Kanonnade.--Het verhaal van Ds. Heims' wedervaren op de
     "Elisabeth".--De pic-nic met het S.S. "Gouverneur-Generaal Loudon"
     naar Krakatau.--De beklimming van den vulkaan Perboewatan op
     Krakatau.--Indruk van den mijn-ingenieur J.A.
     Schuurman.--Aardbeving langs Straat Soenda.--Krakatau de "great
     attraction" in Straat Soenda.--Kapitein Ferzenaar, de laatste
     mensch die het Noorden van Krakatau heeft betreden.


Hoewel sedert eeuwen honderden schepen jaarlijks door Straat Soenda
varen, waren de eilanden, die men de groep van Krakatau kan noemen,
weinig onderzocht. Deze eilandengroep bestond uit Krakatau,
Verlaten-eiland, Lang-eiland en het Poolsche Hoedje. Geen dezer eilanden
is ooit bewoond geweest. Van tijd tot tijd werden zij bezocht door
inlanders, die er boschproducten verzamelden en door visschers, die het
anker uitwierpen langs hunne kusten, ten einde daar den nacht door te
brengen.

De hydrographische opname van Straat Soenda geschiedde natuurlijk met
het oog op de scheepvaart; van het vaarwater benoorden en bezuiden de
Krakatau-groep bestaan dan ook zeer nauwkeurige opnemingen, maar van de
eilandengroep zelve geven ons noch Hollandsche, noch Engelsche
zeekaarten een nauwkeurig beeld.

Er bestonden namelijk slechts terreinschetsen van deze eilanden, die met
elkaar groote afwijkingen vertoonen.

Op het eiland Krakatau zelf waren drie bergen. De Zuidelijkste berg was
een steile vulkaan de Rakata geheeten, de middelste berg droeg den naam
van Danau, terwijl de Noordelijkste berg van Krakatau Perboewatan werd
genoemd.

Het eiland was moeilijk begaanbaar, door de verbrokkelde gesteenten en
het weelderige, tropische plantenkleed, dat het geheele eiland bedekte.

Dat wij iets weten van de gesteenten, waaruit Krakatau bestond, hebben
wij uitsluitend te danken aan Verbeek. "Van de gelegenheid, dat het
stoomschip Egeron in 1880 een tocht deed naar den Vlakken Hoek, in het
belang van den dienst der bebakening en kustverlichting, maakte
ik"--zegt Verbeek in zijn standaardwerk,--"gebruik om die plaats en den
fraaien toen juist opgerichten vuurtoren aldaar te bezoeken. Op de
terugreis naar Batavia was het mij vergund een kort bezoek te brengen
aan enkele eilanden van Straat Soenda."

Onder deze eilanden behoorde ook Krakatau; en hoewel het oponthoud op al
de 5 eilanden slechts eenige uren duurde, heeft dit bezoek van Verbeek
ons onschatbare gegevens verschaft over de vulkanische natuur van
Krakatau.

De berichten, die wij over Krakatau als vulkaan bezitten, klimmen
slechts twee eeuwen op. Op de Westkust van Sumatra werd in de 17de eeuw
door de Oost-Indische Compagnie in de afdeeling Painan de goud- en
zilvermijn Salida ontgonnen. Daar er in patria geen personen te vinden
waren, die met het ontginnen van mijnen vertrouwd waren, stelde men
herhaaldelijk Duitschers aan, die met den mijnbouw bekend waren. Een
hunner, Johann Wilhelm Vogel, publiceerde in 1690 eene reisbeschrijving
in het Duitsch, waarin wij het volgende aantreffen over zijne reis van
Salida naar Batavia:

"Den 26sten Januari 1681 gingen wij met een favorabelen Oostenwind
onder zeil en kwamen den 1sten Februari door Goddelijke hulp voor den
mond van Straat Soenda, waar ik met verwondering zag dat het eiland
Cracketow, dat zich op mijne heenreis naar Sumatra geheel groen en
lustig met boomen presenteerde, nu echter als geheel verbrand en woest
voor onze oogen lag en op vier plaatsen groote vuurbrokken uitwierp."

"En toen ik den scheepskapitein vroeg, op welken tijd genoemd eiland
gesprongen was, zoo berichtte hij mij dat dit in Mei 1680 geschied was.
Hij was toen juist van de reis van Bengalen gekomen, had grooten storm
uitgestaan en ongeveer 10 mijlen van dit eiland eene aardbeving in zee
bemerkt. Hierop was een ontzettend donderen en kraken gevolgd, en hij
had daaruit vermoed, dat er een eiland of anders een stuk land gebarsten
was. Kort daarop, toen hij dichter bii den mond van Straat Soenda was
gekomen, was hij gewaar geworden, dat genoemd eiland Cracketow gebarsten
was en dat zijn vermoeden hem niet bedrogen had. Want hij had met al het
scheepsvolk den sterken zwaveldamp zeer duidelijk geroken, en de steenen
van het gesprongen eiland, die in zee gedreven waren, welke zeer licht
waren en er als puimsteen uitzagen, werden door de matrozen met
wateremmers uit de zee geschept en als rariteit opgevischt. Hij toonde
mij zulk een stuk, grooter dan een vuist."

Dit reisverhaal is eigenlijk de eenige mededeeling, die boven twijfel
verheven is, over eene werking in de vulkanen van Krakatau.

In Mei 1680 heeft dus eene uitbarsting plaats gehad. Maar dat zij
weinig opvallend is geweest, blijkt daaruit, dat in "het Dagregister van
het kasteel Batavia", nergens eenig bericht over die uitbarsting te
vinden is, hoewel bij de aankomst van elk schip op de reede van Batavia
in dat dagregister al het merkwaardige werd opgeteekend, dat de kapitein
op reis ondervonden of vernomen had.

Met behulp van dit "Dagregister" kon de Heer Mr. N.P. van den Berg
echter controleeren of inderdaad het schip "Aerdenburgh", waarmede Vogel
in 1681 zijne reis deed van Salida naar Batavia, in 1680 uit Bengalen
komende te Batavia is aangekomen. Dit bleek werkelijk het geval te zijn,
zoodat de kapitein volkomen waarheid sprak, toen hij aan Vogel vertelde,
dat hij in Mei 1680 voorbij Krakatau gevaren was. Waarom zullen wij hem
nu ook niet gelooven, als hij vertelt, dat hij eene vulkanische
uitbarsting heeft bijgewoond?

Na 1680 heeft Krakatau zich 200 jaar rustig gehouden. Wij kunnen dit
gerust aannemen, daar Straat Soenda zulk een verbazend druk vaarwater
is, dat er sedert dien tijd bijna geen dag geweest is, dat er niet een
schip is voorbijgevaren. En daar bovendien het bericht der uitbarsting
van 1680 slechts op één reisverhaal steunde, behoorde langzamerhand
Krakatau in het oog der menschen tot de uitgedoofde vulkanen. Te midden
der vulkaanreuzen van Java en Sumatra, die nog zoo onvolledig bekend
zijn, schonk schier niemand eenige aandacht aan dat kleine, steile,
groene eilandje, met zijn slechts 832 M. hoogen vulkaankegel. Weinig
Europeanen drongen ooit door in de dichte bosschen, die, na de
uitbarsting van 1680, weldra het geheele eiland beschermden tegen een
onbescheiden bezoek. Een Engelschman, de Heer W.B. Pearson, thans te
Padang wonende, liet zich eens op Krakatau brengen om te jagen; de
gezagvoerders van de schepen der Kon. Ned. Marine of der Royal Navy, die
de zeekaarten vervaardigden van Straat Soenda, bezochten niet het
binnenland. Het eenige bewijs van eene vulkanische natuur is de warme
bron, die de Engelsche zeekaart op het eiland aangeeft.



Zoo speelde Krakatau op meesterlijke wijze gedurende twee eeuwen de
geveinsde rol van uitgebluschten vulkaan.

Duizenden en nog eens duizenden schepen verkenden hem. Honderdduizenden
Europeanen aanschouwden met verrukking, zonder eenige vrees, zijn
bedriegelijk groen plantenkleed, als zij Straat Soenda bevoeren, en geen
hunner werd door eene geheime stem gewaarschuwd voor de geweldige
krachten, die dáár geketend waren.

Een woord van bewondering kunnen wij niet nalaten te uiten voor het
genie van Verbeek, die, hoewel hij nooit kon vermoeden, dat dit verlaten
plekje zulk een rol zou spelen, toch reeds in 1881 wees op de bijzondere
ligging van Krakatau, op het punt waar de vulkaangordels van Java,
Sumatra en Straat Soenda elkaar ontmoeten.

"Wie weet of in overoude tijden de scheiding van Java en Sumatra, de
vorming van Straat Soenda, niet tot stand is gekomen ten gevolge van
vulkanische werking in dit brandpunt van het vulkanisme van Insulinde?"
Deze opmerking maakt de Engelsche geoloog Professor Judd eenige jaren na
de uitbarsting. Maar Verbeek wees reeds op de ligging van Krakatau,
terwijl alles nog rustig was, toen zeker weinig vermoedende welk eene
schitterende bewijsvoering het eiland zelf hem weldra zou verschaffen.



Het bestaan van eene scheur of spleet in de aardkorst in Straat Soenda
is, zooals ik zeide, opgemerkt door Verbeek in 1881. Op deze scheur--de
Soenda-dwarsspleet genoemd--liggen, behalve de vulkanen van Krakatau,
ook de Pajong-vulkaan bij Java's Eerste punt. Wat is er natuurlijker dan
dat de uitbarstingen van het vulkanisme der aarde bij voorkeur langs
zulk eene spleet plaats vinden! Wordt niet het water beschouwd als de
groote beweegkracht van deze verschijnselen en kan het water niet zeer
gemakkelijk langs zulk eene spleet toevloeien naar de onderaardsche
ruimten, waar wij gesmolten stoffen vinden van hooge temperatuur? Zal
het water zich daar niet in stoom veranderen en in eene afgesloten
ruimte opgesloten eene hooge spanning aannemen? Als men nu eens
veronderstelt, dat die stoom van hooge drukking gemeenschap heeft met de
kraterpijp van een vulkaan, die geheel met lava gevuld is, dan zal het
van de spanning van den stoom afhangen, of er eene uitbarsting plaats
heeft ja dan neen.

De vulkanen van de Soenda-spleet zijn twee eeuwen lang in rust geweest:
dit bewijst alleen, dat de gemeenschap van het water der zee met de
onderaardsche ruimten gedurende dien tijd moeilijk geweest is.

Van 1880 tot 1883 heeft men echter vele aardbevingen opgemerkt langs
onze spleet. Deze aardbevingen zijn waarschijnlijk veroorzaakt door
onderaardsche verplaatsingen of verschuivingen van grond, die de groote
uitbarsting van Krakatau hebben voorbereid, daar zij den toevoer van
water hebben vergemakkelijkt.

De hevigste dezer noodlottige voorteekenen was de aardbeving van 1
September 1880. Deze dag blijft in mijn geheugen opgeteekend, want het
was de eerste maal, dat ik getuige was van eene aardbeving. Nauwelijks
eenige maanden in Indië zijnde, was ik naar Lebak gezonden ten einde een
tracé te zoeken voor een rijweg, die de Zuidelijke gedeelten der
residentiën Batavia en Bantam zou moeten verbinden.

Het is bekend, dat volgens de Grieksche mythe de reus Atlas de aarde op
zijne schouders draagt.

De Soendaneezen in het binnenland van Bantam gelooven, dat het eiland
Java op dezelfde wijze wordt gedragen door een karbouw of buffel. Van
tijd tot tijd beweegt zich dat dier: vandaar de aardbevingen. Maar
wanneer de vermoeide buffel zijn last afwierp, zou het eiland Java in
de zee verdwijnen. Als er dus eene aardbeving gevoeld wordt, werpen de
inlanders zich neder en kussen den grond, terwijl zij uitroepen: "aja,
aja"; hetgeen zeggen wil: "wij zijn er ook nog." Zoodoende hopen zij,
dat de buffel, die een huisdier is, begrijpen zal, dat het zijn plicht
is nog den last van 't eiland Java te blijven torschen.



Er zijn in Indie weinig huizen van twee verdiepingen. Bijna allen zijn
gelijkvloersch. De assistent-residentswoning te Buitenzorg heeft echter
twee verdiepingen. De bureaux zijn op den "rez de chaussee" en de woning
zelve is "au premier". Het is duidelijk, dat een waarnemer, die boven in
den grooten mast van een vaartuig is geklommen, de slingeringen,
veroorzaakt door de golven, veel sterker zal gevoelen dan iemand, die op
het dek staat. Evenzoo is er een groot verschil tusschen de uitwerking
van eene aardbeving, of men haar waarneemt op de eerste verdieping dan
wel op den beganen grond.

Den 1sten September 1880 was ik op de eerste verdieping van de
assistent-residentswoning te Buitenzorg. Nooit zal ik het vreemde gevoel
vergeten, dat ik ondervond op het oogenblik toen ik voor het eerst van
mijn leven de muren van het vertrek verscheiden malen zag bewegen,
terwijl de voorwerpen op de meubels gelegd of tegen den wand opgehangen
ter aarde vielen en in wanorde door de kamer rolden.

Wat gevoelt de mensch zich dan klein en hoe zeer beseft hij, hoe onjuist
de titel is, dien hij heeft aangenomen van "heer der schepping." De
aardbeving had overigens voor Buitenzorg geen verdere gevolgen. Den
volgenden morgen vroeg vlogen allen met schrik uit bed, want plotseling
dreunde er een kanonschot. Allen meenden, dat het een onderaardsch
geluid was, zekere voorbode van nieuwe aardschokken. Daar dreunde weder
een schot--en nog een.--Ja het waren werkelijk kanonschoten, die elkaar
met gelijke tusschenpoozen opvolgden: zij verkondigden der bevolking de
per telegraaf ontvangen heugelijke tijding, dat er in patria een
oranjetelg geboren was.

Het was het gebruikelijke artillerie-salvo ter eere van de geboorte van
H.K.H. Prinses Wilhelmina der Nederlanden, die den 31sten Augustus 1880
te 's-Hage het levenslicht aanschouwd had.



De aardbeving van 1 September 1880 is in Bantam vrij wat sterker gevoeld
dan te Buitenzorg. Te Rangkas Betoeng de hoofdplaats van Lebak, scheurde
de controleurswoning, terwijl van het huis van den assistent-resident
een gedeelte van den gevel instortte. Op Java's Eerste punt echter brak
de steenen vuurtoren midden door; het bovenste gedeelte knapte af en
moest later worden afgebroken. Daar was de aardbeving het sterkst.

Men heeft, eerst na de uitbarsting van Krakatau, deze aardbeving leeren
beschouwen als een voorbode van vulkanische ontwikkeling. Want na den
1sten September 1880 werden er wel gedurende de volgende jaren
aardbevingen in Bantam gerapporteerd, doch ze waren van zeer geringe
sterkte, en niet buitengewoon veel in getal. Ja, in de eerste maanden
van 1883 heerschte er in geheel Indië veeleer betrekkelijk vulkanische
rust.

In de maand Mei 1883 lette niemand bijzonder op eenige lichte
aardbevingen die vooral in den omtrek van Straat Soenda, te Ketimbang op
Sumatra, en op Java te Anjer en op Java's Eerste punt werden
waargenomen.



Den 20sten Mei 1883, begon 's morgens te Batavia en te Buitenzorg een
kanongebulder. Ditmaal was er echter geen prinsesje geboren, zooals in
1880; de kanonschoten waren vergezeld van dreuningen en trillingen, die
soms een uur duurden. Die schoten werden steeds heviger en zij hielden
twee dagen en twee nachten aan.

Men verkeerde gedurende al dien tijd in de grootste onzekerheid,
waaraan die geluiden waren toe te schrijven. Het denkbeeld van eene
werkelijke kanonnade was natuurlijk al te ongerijmd, hoewel de geluiden
meer geleken op kanonschoten dan op iets anders. Maar er heerschte
"vrede op aarde" ten minste in den omtrek van Batavia.

Als men het oor op den grond legde, hoorde men gedurende de hevigste
schoten geen onderaardsch geruisch. De magnetische instrumenten op het
metereologisch instituut te Batavia vertoonden geene afwijkingen. Men
hoorde wel is waar de schoten in de richting van Straat Soenda, maar uit
Serang, Anjer en Merak, die dichter bij Straat Soenda liggen, seinde
men, dat er geenerlei geluid gehoord werd. Welke vulkaan was nu de
schuldige? De Bantamsche vulkanen bleken rustig te zijn. Uit Sumatra
werd getelegrapheerd, dat ook daar alle vulkanen in rust waren.

Weldra werden de hoorders der kanonschoten uit hunne onzekerheid verlost
door de rapporten der schepen, die door Straat Soenda waren gevaren.

De beste beschrijving van hetgeen er eigenlijk in die dagen gebeurd was
hebben wij te danken aan den scheepspredikant Heims, die aan boord was
van de Duitsche oorlogscorvet "Elisabeth," onder commando van den
kapitein ter zee Hollmann.

De "Elisabeth" had twee jaren doorgebracht in de Japansche en Chineesche
wateren en was op de terugreis naar Duitschland. Zij deed den 20sten
Mei 1883 de reede van Anjer aan, en zette onmiddellijk daarna hare reis
naar Europa voort door Straat Soenda.

Wij geven nu het woord aan Ds. Heims.



"Nadat wij van Anjer weggestoomd waren, ging alles aan boord op dezelfde
wijze als elken Zondag.

De bemanning was op het dek opgesteld en werd geïnspecteerd. Op het
achterdek stonden de officieren in Zondagstenue met sjerp, steek en
sabel. Plotseling bemerkte men onder de officieren en op de commandobrug
eene zekere opschudding. Kijkers en hoofden werden over de verschansing
gericht naar het land, dat men zooeven verlaten had, waar de kust van
Sumatra en Java voor het gezicht bijna ineensmolt met het kleine eiland
Krakatau. Juist dáár steeg eene glanzend witte rookzuil met groote
snelheid op, die in korten tijd, volgens meting, eene hoogte van elf
duizend meter bereikte, en die wit als sneeuw afstak tegen den blauwen,
helderen hemel. Die zuil zag er uit als eene gigantische witte
koraalmassa van wigvormige gedaante, of als eene reusachtige bloemkool,
behalve dat hier alles in beweging was. Uit de afzonderlijke, dicht op
elkaar gedrongen en over elkaar liggende ballen van stoom, kwamen
telkens nieuwe draaiende massa's aan de bovenkant en op zijde te
voorschijn, maar toch bleven de omtrekken van de zuil, die steeds
grooter werd, scherp begrensd. Vervolgens begon de top zich naar ons toe
te neigen en het scheen alsof de wind hem daar in de hoogte voortdreef;
maar toen werden er weer nieuwe wolken met onweerstaanbare kracht
vooruitgeschoven, die te vergelijken waren met de achtereenvolgende
rookzuilen uit den schoorsteen van eene bovenmenschelijk groote,
stilstaande locomotief.

Van lieverlede mengden zich donkere kleuren in de witte schittering van
den stoom. Van onderen stegen namelijk zwartachtige strepen naar boven,
vooral aan de eene zijde; aan de andere zijde echter vertoonde zich eene
roodachtige kleur.

Langzamerhand ontstond een breed, blauw-groen gordijn, evenals eene
machtige, donkere, waaiervormige onweerswolk, van boven breed en van
onderen smal, die alles overdekte.

Wij waren getuigen van eene geweldige vulkanische uitbarsting, die op
het eiland Krakatau plaats greep. Geluiden werden niet vernomen.

In alle geval konden wij tevreden zijn met de ons bewezen attentie en
met de grootschheid van het daar opgestelde afscheidssignaal. De
laatste blik op Azië was voldoende imposant.

De godsdienstoefening, die elken Zondagmorgen aan boord gehouden wordt,
duurde drie kwartier.

De hemel, bij den aanvang nog zoo helder, was reeds voor het grootste
gedeelte betrokken; in het Oosten zag het er donker uit. Des namiddags
kwam de gewenschte Zuid-Oost-Passaat zóó sterk opzetten, dat wij de hoop
koesterden spoedig het vuur der machine te kunnen uitblusschen en verder
te zeilen, maar meer en meer betrok de hemel, totdat hij geheel en al
bedekt was met eene gelijkmatig grauwe wolk. Over de natuur van deze
wolk zouden wij niet lang in de onzekerheid verkeeren. Met den wind
mede, te loever, kwam van uit zee een zeer fijne aschregen mede, die als
eene grauwe, geelachtige, fijn verdeelde massa overal indrong en zich
als een dun witachtig laagje over liet schip uitbreidde, en die in den
loop van den den avond, evenals rijp, het dek en het tuig bedekte.

Aan de overzijde was het donker geworden. De sluier die over den hemel
hing, was zoo dicht en gelijkmatig, dat de volle maan gedurende den
nacht alleen te herkennen was als een zwak verlicht plekje aan den
hemel.

Den volgenden morgen zag Zijner Majesteits Corvet er uit als eene
drijvende cementfabriek. Gedempt klonken de schreden van het scheepsvolk
in het weeke vulkaanstof, dat door de bemanning verzameld werd, om als
poetspoeder te dienen. Boven het schip welfde zich de hemel als een
groote klok van matglas of melkglas, terwijl de zon er uitzag als een
blauwe kogel. De hemel was hier en daar bedekt met stofwolken, die er
als sneeuwwolken uitzagen, terwijl er van tijd tot tijd een regen viel
van asch, die op het oog groote overeenkomst met sneeuw vertoonde."



De passagiers en de officieren der schepen, die in die dagen door Straat
Soenda voeren, waren zoozeer vervuld met het heerlijke schouwspel, dat
de vulkaanwolk van Krakatau hun verschaft had, dat geheel Batavia er
over in opschudding geraakte. Er werd toen een pic-nic georganiseerd
naar Krakatau. De Nederlandsch-Indische Stoomvaart-Maatschappij stelde
het stoomschip "Gouverneur-Generaal Loudon" ter beschikking; voor
slechts f 25 per persoon kon men den tocht meemaken. Niet minder dan 86
passagiers waren van de partij. De "Loudon" vertrok des avonds van
Batavia en kwam den volgenden morgen, den 27sten Mei, te Krakatau aan.
Men had een Zondag uitgekozen, opdat niemand door zijn dagelijksch werk
zou verhinderd zijn dit feestje mede te maken. Het meerendeel der
passagiers bracht een gezelligen dag op Krakatau door. 's Avonds keerde
men weer naar Batavia terug. Men ziet hieruit, dat men den vulkaan van
Krakatau niet zeer ernstig opnam. Men beschouwde hem als een geschikt
doelwit voor een buitenpartijtje. Zooals de Amsterdammers wel eens een
Zondag doorbrengen op het rustige eiland Marken, zoo bracht de
beau-monde van Batavia een bezoek aan een vulkaan, die in volle werking
was! Vele beschrijvingen van dit tochtje zijn gepubliceerd en er zijn
toen ook photographieën genomen van den vuurspuwenden berg. Het eiland
was voor het grootste gedeelte met puimsteen en asch bedekt en het was
volkomen ontwoud tengevolge van een wervelwind. Het bleek, dat alleen de
Noordelijkste laagste berg van Krakatau, de slechts 100 M. hooge
Perboewatan, werkte. Men had de vermetelheid dezen berg te beklimmen. Te
midden van kale, sombere aschheuvelen, gingen de Bataviasche gasten met
moeite voort, daar zij tot hunne enkels in de asch inzakten. Eindelijk
was de laatste heuvel beklommen en stonden zij op den steilen rand van
den kraterwand. De krater zelf vertoonde zich als eene komvormige
uitholling, die ongeveer 40 M. lager lag dan de rand. Uit ééne plaats
van die uitholling steeg de machtige rookkolom op, onder een
angstwekkend gebulder. Wij ontleenden deze bijzonderheden aan het
verslag van den mijn-ingenieur J.A. Schuurman, die deel uitmaakte van
het reisgezelschap. Nu wij ons de latere eruptie van Krakatau in de
herinnering terugroepen, kunnen wij niet anders dan huiveren, als wij
denken aan het ongelooflijke gevaar, waaraan de deelnemers aan de
pic-nic naar Krakatau hebben blootgestaan. Want de vulkanen van dit
eiland handelen altijd spontaan, zonder de minste waarschuwing. Een
enkel onbeteekenend eruptie-verschijnsel slechts ware noodig geweest om
het geheele gezelschap te vernietigen, zoodat er wellicht nooit een
spoor van terug was gevonden.

Maar nu alles goed afliep, keerden zij des Zondagsavonds weder naar
Batavia terug in eene stemming, die de Heer Schuurman aldus aangeeft:
"dankbaar voor het genoten schoons, hadden wij afscheid genomen van een
schouwspel, dat zeker op allen een diepen, op velen een onvergetelijken
indruk heeft gemaakt."

Die indruk zou zeker gemengd zijn geweest met ontzetting als zij hadden
kunnen weten, waartoe Krakatau in staat was. Juist gedurende den tijd,
dat de pic-nic naar Krakatau gehouden werd, bewoog zich de geheele bodem
der kustlanden van Straat Soenda. Aardbevingen toch werden
gerapporteerd, niet slechts te Telok Betong, en op den vuurtoren van den
Vlakken Hoek op Sumatra, maar ook te Tjeringin, te Pandeglang, en op den
vuurtoren van Java's Eerste punt. En terwijl dat gebeurde, waagde men
zich in letterlijken zin tusschen de kaken van het monster; men beklom
zelf den kraterrand!

Te Batavia teruggekomen ging een ieder weer aan zijn dagelijksch werk.
Niemand twijfelde er nu aan of de vulkaan van Krakatau was een
onschuldig vuurspuwend bergje, zeer geschikt om aan leeken eenig
denkbeeld te geven van een vulkaan. Wel is waar brachten de schepen
telkens berichten van kleine uitbarstingen, doch de knallen, waardoor ze
vergezeld werden, werden veel minder sterk dan vroeger. De aardbevingen
tijdens het bezoek der Bataviasche gasten op Krakatau, in Bantam en
Sumatra ondervonden, herhaalden zich in 't geheel niet; men vond het
een aangenaam denkbeeld, dat men nu aan iedereen, die er belang in
stelde, een werkenden vulkaan kon laten kijken zonder eenig gevaar, en
men vergeleek gaarne Krakatau met het vulkaan-eiland Stromboli, dat op
reis naar Indië onze aandacht trok, en dat, reeds 2000 jaren achtereen,
van die kleine, aardige uitbarstingen vertoont, tot groot genoegen van
ieder, die er voorbijvaart. Krakatau zou nu voortaan in Straat Soenda de
rol spelen van den Stromboli; het zou de "great attraction" zijn van
Straat Soenda. Niemand dacht aan gevaar van die zijde.

Intusschen had Krakatau niet stilgezeten. In de maand Juni begon
namelijk behalve de berg Perboewatan ook de berg Danau te werken. Den
11den Augustus 1883 werd Krakatau bezocht door den toenmaligen kapitein
van den Generalen Staf H.I.G. Ferzenaar, thans luitenant-kolonel. De
heer Ferzenaar stond aan het hoofd van de topografische
opnemingsbrigade, die destijds bezig was de residentie Bantam in kaart
te brengen. Hij bezocht Krakatau met het doel na te gaan, hoe dit eiland
zou kunnen worden opgemeten, maar kwam tot het besluit: "dat daarvan
vooreerst niets kon komen, omdat het meten aldaar nog aan te veel gevaar
is blootgesteld." Er was toen namelijk nog een derde krater bijgekomen,
zoodat er in 't geheel drie punten waren, die werkten. Maar er waren nog
bovendien vele plekken op het eiland, waaruit rook opsteeg. De
terreinschets, die de heer Ferzenaar toen vervaardigde is van groote
waarde; hij is de laatste mensch geweest die ooit dit gedeelte van het
eiland betreden zou; 15 dagen na zijn bezoek toch geschiedde de groote
uitbarsting; en op de plaatsen, waar Ferzenaar stond, bewegen zich nu de
golven der zee, die daar een diepte heeft van honderden meters.



HOOFDSTUK IV.

Aan boord van de "Gouverneur-Generaal Loudon", tijdens de groote
uitbarsting.

     Ambtenaren en particulieren.--"Overplaatsing" bij wijze van
     koudwaterstraal.--De passagiers op eene Indische boot.--Zr. Ms.
     troepen,--De bannelingen.--Vertrek van de "Loudon" 26 Aug.
     1883.--Bestemming van de "Loudon".--Aankomst te Anjer.--De koelies
     voor het eiland Bodjo bestemd.--Langs Krakatau.--De rookwolk.--Op
     de reede te Telok Betong.--De branding op de kust verhinderde de
     communicatie.--Vergaan der inlandsche prauwen gedurende den
     nacht.--27 Augustus te half zeven verdwijnt Telok Betong door de
     zeebeving.--Vergeefsche pogingen om uit de Lampongbaai te
     komen.---De
     duisternis.--Modderregen.--Puimsteenbombardement.--Vliegende
     orkaan.--Inslaan van den bliksem.--Vuurbollen.--St. Elms-vuur.--La
     illah la-il allah, Mohammed rasoel allah.--Hulde aan onzen
     gezagvoerder Lindeman.--Vergaat de wereld?

     Op de "Loudon" den 28sten Augustus.--Licht!--De puimsteenvelden
     bij Poeloe Tiga.--De weg versperd.--Dwars door het drijvende
     puimsteeneiland in Straat Lagoendie.--Gered.--Wat er op het
     zoutschip "Marie" gebeurde--De "Barouw"--Het lot van Telok
     Betong.--Puimsteenvelden gelijk ijsbergen.

     De gloeiende aschregen en het puimsteenbombardement van
     Katimbang.--De modderregen, eene verademing.--De redding van den
     controleur van Katimbang.--Het lot van Pajoeng
     Semangka.--Beneawang.--De vuurtoren aan de Blimbingbaai.--12500
     slachtoffers op  Sumatra.--


Er zijn onder de talrijke personen, die in Indië eene betrekking
bekleeden in dienst van het Nederlandsch-Indische Gouvernement, velen,
die met eene bijzondere soort van trots, vol genoegzaamheid, zoo gaarne
tegenover particulieren zeggen: "mijnheer ik ben ambtenaar." Ge hebt
inderdaad als ambtenaar veel voor. Zijt ge ziek, dan gaat ge op 's lands
kosten met verlof naar "boven", en als dat niet helpt voor twee of drie
jaren naar patria. Hebt ge het noodige aantal dienstjaren, dan wacht u
een kalme oude dag als gepensioneerd hoofdambtenaar in het Haagje, of,
als ge het al niet zoover gebracht hebt, dan kunt ge allicht te
Apeldoorn, Lochem of Doesburg van een klein pensioentje fatsoenlijk
leven. Daarbij hebt ge oneindig minder te doen dan een particulier; en
ge moet het al heel bont maken voor men u uit 's lands dienst ontslaat;
terwijl een employé op eene onderneming bij een klein verschil van
gevoelen met zijn chef zijn ontslag te gemoet kan zien. Daarbij kunt ge
u van tijd tot tijd het genoegen gunnen om in uwe gesprekken te laten
doorschemeren, dat alléén ambtenaren op Java thuis behooren, terwijl
immers in uw oog al die koffie- en tabaksboeren, die suikerfabrikanten
en kooplieden slechts geduld worden.....

Maar opdat ge niet al te overmoedig zoudt worden ten gevolge van uwe
schoone positie als ambtenaar overgiet het vaderlijke Nederlandsch
Indische Gouvernement u van tijd tot tijd met eene koudwaterstraal. Die
koudwaterstraal is steeds op u gericht en ge ontvangt haar als ge er het
minst om denkt. Zij draagt den naam van _overplaatsing_.

De overplaatsing is het geliefkoosde middel, dat wordt toegepast om
jonge ambtenaren te temmen, die wat onafhankelijk durven zijn in hunne
denkbeelden tegenover hunne chefs. Ge zijt met ontzaglijk veel moeite in
uwe omgeving thuis geraakt, ge hebt u op de volkstaal toegelegd; ge hebt
van lieverlede uwe bescheiden woning gezellig gemaakt door nette
meubelen te koopen. Ge verheugt u in het bezit van een goed rijpaard; ge
hebt eindelijk eens goede bedienden; ge zijt intiem geworden met goede
menschen.

Hecht u niet te veel aan dat alles. Plotseling komt er een dienstbrief
voor u uit Batavia. Ge zijt overgeplaatst naar Sumatra's Westkust met
last om per eerste scheepsgelegenheid uwe bestemming te volgen. Daar
stort het geheele kaartenhuis in elkaar! De controle-afdeeling, die u
zoo ter harte ging, als ambtenaar bij het binnenlandsch bestuur; de
sluis, die een deel van uw leven was geworden, en waarvan ge, als
ingenieur van den waterstaat, de fundeering juist gereed had: alles wat
u op de een of andere wijze dierbaar was geworden in het vreemde land,
blijft achter. Na eene haastige vendutie, die u nagenoeg ruïneert, hebt
ge spoedig de een of andere haven bereikt, die door de booten der
Nederlandsch-Indische Stoomvaart-Maatschappij wordt aangedaan, en weldra
zijt ge op eene stoomboot gezeten, die u naar Batavia voert, om daar zoo
spoedig mogelijk verder te worden geëxpedieerd.

Zijt ge eenigen tijd in Indië dan zult ge allicht een trouw lezer zijn
van de passagierslijsten der vertrekkende en aankomende booten, die ge
in elke courant aantreft. Met een zekere "Schadenfreude" ontwaart ge,
dat ge niet de eenige zijt in het leger der ambtelijke wereld, die van
tijd tot tijd in 's lands belang eene kolossale parabool beschrijft door
den slingerenden smaragdgordel, om plotseling in geheel vreemde
omgeving, in nieuwe toestanden en nieuwen werkkring verplaatst te zijn.

Maar wie van uwe bekenden ge ook in de passagierslijst zoekt, steeds
zult ge, nadat de trekvogels eerste klasse zijn opgenoemd, de volgende
formule aantreffen: _Verdere passagiers_: Zr. Ms. _troepen, bannelingen,
Arabieren, Chineezen en inlanders_. Zulk een boot biedt dan ook een
merkwaardig schouwspel aan. Op het voorschip krioelt een bont mengelmoes
van alle mogelijke menschenrassen door elkander. Onder Zijner Majesteits
troepen vooral zijn vertegenwoordigers van allerlei natiën. In de
Europeesche compagniën bestaat de meerderheid uit Nederlanders, maar er
zijn bovendien Duitschers, Franschen, Belgen en Italianen bij. Die
vreemdelingen zijn menigmaal oude soldaten, veteranen uit de oorlogen,
die de Europeesche mogendheden in onzen tijd gevoerd hebben, wier borst
versierd is met de herinneringsmedailles aan gemaakte veldtochten. Deze
draagt het ijzeren kruis, gene het teeken, dat hij onder de Fransche
vanen in Tonkin streed. Onder de niet-Europeesche militairen treffen wij
Amboineezen, Javanen, Madoereezen en Alfoeren aan, terwijl er wellicht
nog een enkele neger aanwezig is. Deze negers vormden vroeger de
Afrikaansche compagnieën; zij hadden den naam van goede soldaten te
zijn, hoewel zij woest en bloeddorstig waren. Zij zijn nog steeds een
voorwerp van schrik en bewondering bij de inlanders, die hen "orang
blanda hitam"--zwarte Hollanders noemen.

De meeste inlandsche militairen zijn gehuwd; de Europeesche soldaten
hebben meestal huishoudsters. Deze vrouwen vergezellen hunne mannen aan
boord.

De "bannelingen" zijn personen, die tot dwangarbeid in en buiten den
ketting veroordeeld zijn. In de wandeling heeten zij "kettingjongens",
en vooral in de buitenbezittingen bewijzen zij onbetaalbare diensten bij
militaire expeditiën en bij de uitvoering van openbare werken.

Het is niet vereerend voor Zr. Ms. troepen, dat zij zoo in eenen adem
genoemd worden met de "bannelingen". Sommige redactiën plaatsen ten
minste nog een komma-punt tusschen "troepen" en "bannelingen". Maar ook
aan boord worden zij helaas vrij wel over een kam geschoren wat betreft
hunne ligging enz.



Den 26sten Augustus 1883 vertrok de stoomer "Gouverneur-Generaal
Loudon", gezagvoerder Lindeman, des morgens van de reede van Batavia met
bestemming naar de havens van Sumatra: Telok Betong, Kroë, Benkoelen,
Padang en Atjeh.

Onder de passagiers waren alle categorieën vertegenwoordigd. Er waren
Europeesche en inlandsche militairen ter aanvulling der garnizoenen op
Sumatra's Westkust en Atjeh. De meerderheid echter vormden 300
bannelingen, die bestemd waren voor het dwangarbeiderkwartier te Padang.

Het weder was schoon, er was niet de minste wind, de zee was blauw, de
talrijke eilandjes in de Javazee staken vroolijk met hunne groene boomen
uit boven den nauwlijks gerimpelden waterspiegel.

Des namiddags te drie ure ankerde de "Loudon" op de reede van Anjer. De
witgepleisterde huizen van Anjer glinsterden in den zonneschijn vlak aan
zee; op den achtergrond het donker groene gebergte en daar voor de diep
blauwe zee. Helder stak de vuurtoren van Java's Vierde punt tegen de
lucht af. Vroolijk wapperde de Nederlandsche vlag op het erf van den
assistent-resident. De Chineesche en inlandsche kampongs zijn vlak aan
zee gelegen. Het Chineesche kamp heeft het eigenaardige karakter, dat
alle Chineesche nederzettingen, in welk werelddeel dan ook eigen is. De
inlandsche woningen zijn van hout of bamboe opgetrokken, de muren
bestaan uit gevlochten bamboematten, en in plaats van pannen bedekt men
ze met gedroogde planten, die eene lichte en ondoordringbare
dakbedekking vormen, welke "atap" genoemd wordt.

Onwillekeurig dwalen de gedachten terug naar de eerste aankomst uit
Europa in Indië. Anjer is dan de eerste plaats, die u van verre een
welkomstgroet brengt....

Hij, die aan boord van de "Loudon" op de reede van Anjer zou hebben
beweerd, dat de laatste dag van Anjer's bestaan reeds was aangebroken,
zou zeker als krankzinnig beschouwd zijn.

Te Anjer nemen wij een honderdtal Bantammers aan boord met eenige
vrouwen en kinderen. De mannen zijn aangeworven als koelies voor den
bouw van een vuurtoren op het eiland Bodjo.



Toen onze koelies aan boord waren, zette de "Loudon" koers, langs
Dwars-in-den-Weg en Varkenshoek, de Lampongbaai in naar Telok Betong.
Aan bakboord konden wij in de verte een blik werpen op het eiland
Krakatau, hetgeen reeds beroemd geworden was door zijne eerste
vulkanische uitbarsting in Mei.

Krakatau is een oude bekende van de "Loudon". Toen er na die eerste
uitbarsting een pleiziertochtje werd gemaakt, ten einde den vulkaan te
gaan bezien, bracht de "Loudon" de passagiers ad _f_ 25 naar het eiland.
De vulkaan op Krakatau schonk ons nu gratis eene voorstelling. Hoewel
wij ver van het eiland af waren, zagen wij eene zwarte, hooge rookkolom
boven het eiland uitsteken, die zich omhoog verbreedde tot eene wolk.
Ook viel er aanhoudend asch. Des avonds te 7 ure waren wij in de
Lampongbaai op de reede van Telok Betong, waar geankerd werd.



De nacht viel weldra in, en men kon daarom niet duidelijk onderscheiden
wat er gebeurde. De aschregen nam toe en de zee werd onstuimig. De
"Loudon" seinde naar den wal om eene sloep, ten einde de passagiers te
landen; maar er kwam geene sloep en evenmin verschenen er laadprauwen,
die anders onmiddellijk na de aankomst van eene stoomboot komen opdagen.
De "Loudon" streek zelf eene sloep om zich met den wal in verbinding te
stellen. Het was echter niet mogelijk om te landen, daar er hooge
branding op de kust stond, zoodat de sloep weder onverrichter zake terug
kwam. Het havenlicht op den lichtopstand aan het uiteinde van den
havendam bleef den geheelen nacht branden, doch er scheen wel iets
bijzonders te zijn, daar nu en dan alarmseinen werden vernomen van de op
de reede liggende prauwen; het was echter onmogelijk hun hulp te
verschaffen, daar het duister was en vooral wegens de zware zeeën.

Eindelijk ging de zon van den 27sten Augustus op, en begon de
duisternis te wijken. Toen het licht werd, zagen wij Telok Betong, de
hoofdstad der Lampongs, voor ons. Terwijl geheel Anjer vlak aan zee ligt
zijn te Telok Betong de benting met het militair kampement, de
residentswoning en de gevangenis verder van de kust op eene hoogte
gebouwd van 34 Meter hoogte. Maar het overige gedeelte van Telok Betong
ligt vlak aan zee, als 't ware op het strand. Men onderscheidde daar de
Europeesche huizen, waarvan sommige met pannen, andere met atap gedekt
zijn, en de inlandsche woningen, die op Sumatra in bouw geheel afwijken
van de Javaansche huizen, die men te Anjer ziet.

Telok Betong lag van boord af gezien, zeer schilderachtig tegen den
sterk begroeiden groenen achtergrond van het Lampongsche gebergte. Wij
hadden den vorigen avond behalve eenige prauwen, de
gouvernements-stoomer "Barouw" en een zeilschip de "Marie" op de reede
zien liggen. Deze schepen, met uitzondering van de "Marie", hadden
gedurende den nacht allen schipbreuk geleden en waren op het strand
geslagen. Hoe dikwijls ook de "Loudon" naar den wal seinde om een sloep,
er kwam geen antwoord en geen levende ziel was te zien op het strand.
Het licht op den havendam bleef ondertusschen steeds branden. Niemand
doofde het uit, hoewel de zon reeds boven de huizen was.

In plaats van asch regende het intusschen kleine stukjes puimsteen.

Te half zeven kwam er plotseling een reusachtige golf uit zee opzetten,
waar men letterlijk tegen aan zag en die zich met groote snelheid
bewoog. De "Loudon" stoomde op, zoodanig dat zij de golf langscheeps
kreeg. Eén oogenblik... en daar had de golf ons bereikt. Het schip
maakte eene ontzettende duikeling, doch de golf was voorbij, en de
"Loudon" gered. De golf bereikte nu Telok Betong en liep landwaarts in.
Achtereenvolgens kwamen er nog drie dergelijke kolossale golven. Door
niets gestuit verwoestte zij voor onze oogen geheel Telok Betong. Men
zag den lichtopstand omvallen, de huizen verdwijnen; en alles was voor
onze oogen zee geworden op de plaats waar nog eenige minuten geleden
Telok Betong aan het strand had gelegen.

Het zeilschip "Marie" wordt overdwars op het land geworpen. De stoomer
"Barouw" wordt opgenomen van het strand, en van af de "Loudon" zien wij,
dat zij blijft zitten, schijnbaar ter hoogte van de klapperboomen. De
inlandsche huizen, die op Sumatra gebouwd zijn op stijlen, die
gewoonlijk los op stukken natuurlijke steen rusten, zoodanig dat er
onder den vloer ongeveer een meter vrij is, zijn een gemakkelijke prooi
voor de golf, die hen opneemt en omwerpt. Maar de steenen gebouwen der
Hollanders ondergaan hetzelfde lot; afgescheurd van hunne fondamenten
verdwijnen zij in de zee.

Het indrukwekkende van dit schouwspel is moeilijk te beschrijven. Het
onverwachte van hetgeen men aanschouwt en de reusachtige afmetingen van
de verwoesting, die men voor zijne oogen ziet aanrichten, maakt, dat men
zich moeilijk rekenschap kan geven van hetgeen men aanschouwt. Men kan
het wellicht nog het best vergelijken met eene plotseling verandering
van decoratief, die in feëeraën geschiedt door den tooverstaf eener
fee--maar op een kolossale schaal en met het bewustzijn, dat het
werkelijkheid is, wat men ziet, dat er duizenden menschen zijn omgekomen
in een ondeelbaar oogenblik, dat er eene verwoesting zonder weerga is
aangericht--en dat de waarnemer zich in dreigend levensgevaar bevindt.
Als men al deze dingen samenvat, kan men wellicht den indruk wedergeven,
dien zulk een natuurtooneel maakt, maar men blijft nog beneden de
werkelijkheid.

Zoo had dan de "Loudon" eene vloedgolf doorstaan, die Telok Betong
verwoest had. Waren alle aanwezigen op de "Loudon" aan levensgevaar
blootgesteld geweest, zeker in de eerste plaats de passagiers, die voor
Telok Betong bestemd waren, doch die, doordat er geen verkeer met den
wal te verkrijgen was, niet geland waren. Gewoonlijk doet de zoogenaamde
"Westboot" van Batavia naar Atjeh, Anjer niet aan. Bij uitzondering was
de "Loudon" naar Anjer gestoomd, omdat aldaar de koelies aan boord
zouden komen, bestemd voor het eiland Bodjo. De "Loudon" was anders
eenige uren vroeger op de reede van Telok Betong aangekomen, er zou dan
zeker nog verkeer met den wal geweest zijn, de passagiers zouden geland
zijn en wat zou hun lot geworden zijn?

Daar het post- en telegraafkantoor te Telok Betong ook verdwenen was,
zou het wellicht lang duren, voordat men op Java tijding had van de
ramp, die Telok Betong getroffen had.

De gezagvoerder Lindeman besloot dus naar Anjer terug te varen, ten
einde aldaar te rapporteeren, daar hij een langer verblijf op de reede
bovendien gevaarlijk achtte. Wij gingen dus denzelfden weg terug, dien
wij gegaan waren in plaats van door te gaan in de richting van Kroë.

Iedereen aan boord van de "Loudon" was geheel onder den indruk van de
verwoesting van Telok Betong, die zoo plotseling geschied was. Zouden al
de inwoners verdronken zijn? Ziedaar eene vraag, waarop wij geen
antwoord konden geven.

Wij stoomden intusschen op. Dit gebeurde echter onder protest van een
der passagiers, een officier der infanterie, die aan boord was gekomen
met bestemming naar Telok Betong. Zijn marschorder toch luidde, dat hij
zich had te begeven naar Telok Betong en hij eischte van den
gezagvoerder, dat deze hem te Telok Betong aan wal zou zetten, al was
die plaats dan ook verwoest. De Heer Lindeman weigerde echter aan zijn
verlangen te voldoen.



Weldra hadden wij de reede van Telok Betong uit het oog verloren en wij
hoopten spoedig uit de Lampongbaai te zijn. Maar zoo gemakkelijk zouden
wij er niet afkomen. Te acht ure begon het daglicht te verminderen. Het
werd hoe langer hoe duisterder, zoodat reeds om 10 ure des morgens eene
Egyptische duisternis heerschte. Deze duisternis was volslagen. Meestal
toch, zelfs in een donkeren nacht, kan men nog eenige omtrekken b.v.
van witte voorwerpen onderscheiden. Doch hier heerschte eene volkomen
afwezigheid van licht. De zon klom hooger en hooger; om 12 uur stond zij
in het zenith, doch geene harer stralen bereikte ons. En dat die
duisternis zich uitbreidde over eene groote uitgestrektheid, blijkt
daaruit, dat, hoewel de zon boven onze hoofden stond, niet de minste
verlichting aan den hemel, niet het minste spoor van diffuus licht aan
de kim te zien was. Overal de dichte nachtelijke sluier! Overal een
hemel zonder sterren! En deze afschuwelijke nacht duurde achttien uren!



Het spreekt van zelf dat de "Loudon" gedurende dezen poolnacht in de
baai moest blijven "overwinteren." Wij ankerden dus reeds te 10 uur
nabij het kleine eiland Tegal. Het was toen reeds niet mogelijk verder
te gaan, niet alleen wegens de volslagen duisternis maar ook door den
steeds in kracht toenemenden asch- en puimsteenregen, ten gevolge
waarvan het scheeps-kompas allerlei afwijkingen vertoonde.



De volgende oogenblikken, lezer, overtreffen in ijselijkheid, alles wat
men zich denken kan. De taal heeft geene uitdrukkingen om naar behooren
weder te geven, wat wij hebben ondervonden.



De asch- en puimsteenregen werd vervangen door een dichten regen van
modder, die al spoedig het dek met eene compacte laag bedekte. Die
modder drong overal in en was vooral hinderlijk voor de bemanning, wier
oogen, ooren, neus, letterlijk verstopt werden met deze afschuwelijke,
kwalijk riekende zelfstandigheid.

Nu en dan viel er weer asch, dan weder was het of het schip
gebombardeerd werd met stukken puimsteen.

De ademhaling werd bemoeilijkt door de asch, modder- en puimsteendeelen,
het was alsof de dampkringslucht zelve eene wijziging had ondergaan.
Eene helsche lucht van zwavelzuur verspreidde zich. Sommigen gevoelden
suizingen in de ooren, anderen een gevoel van drukking op de borst en
slaperigheid. Het was alsof de lucht loodzwaar op ons drukte. Kortom, ik
geloof, dat als deze toestand langen tijd geduurd had, wij allen door
verstikking zouden zijn gestorven.

Doch dat alles was slechts het begin van onze ellende Vrij wat erger
verschrikkingen waren voor ons weggelegd!

Nadat de duisternis eenigen tijd geduurd had werd de zee onstuimig. De
wind stak hevig op en groeide aan tot een vliegenden orkaan. Reusachtige
golven, ware zeebevingen volgden elkaar met snelheid op. Die golven
openbaarden zich door hooge zeeën, die plotseling opkwamen. Eenige
daarvan kreeg de "Loudon" dwarsscheeps, zoodat zij werd opgenomen en
zoodanig op zij helde, dat het gevaar dreigde, dat zij zou kantelen. Het
schip maakte dan hevige slingeringen, zoodat alles door elkaar rolde en
men zich verbeeldde in de golf van Biscaije te zijn tijdens een storm.
Die hooge zeeën kwamen zeker overeen met de golven, die voor onze oogen
Telok Betong verwoest hadden, maar niemand zag ze aankomen of kon hunne
hoogte schatten, want de duisternis bleef steeds even dicht. Onze
wakkere gezagvoerder Lindeman verloor echter geen oogenblik zijne
tegenwoordigheid van geest. De reddingsbooten werden gereed gehouden om
ze te strijken als het schip zou kantelen.

Van tijd tot tijd maakten felle bliksemstralen voor een ondeelbaar
oogenblik een einde aan de duisternis. Die bliksemstralen troffen soms
den mast met een vreeselijk, demonisch geluid en vonden dan hun weg
langs den bliksemafleider. Op zulk een oogenblik was plotseling alles
helder verlicht, en men zag, dat alles, het tuig, het dek, de bemanning
aschgrauw van tint was geworden door den modderregen, zoodat men
onwillekeurig aan een spookschip dacht. De brandspuiten stonden gereed,
daar de gezagvoerder vreesde, dat het schip in brand zou vliegen door
den bliksem. Het is bepaald te verwonderen, dat dit niet gebeurd is,
evenals het mij nog verbaast, dat de "Loudon" dergelijke zeeën heeft
kunnen doorstaan. Steeds was er stoom op en stoomde zij langzaam achter
de beide ankers aan, daar Lindeman vreesde dat het schip driftig zou
worden.

Behalve bliksem en donder werden er nog andere electrische
verschijnselen opgemerkt. Vuurbollen werden gezien op het schip, die
zich met groote snelheid bewogen en in het water verdwenen. Op de
uitstekende punten van mast, stangen en ra's vertoonden zich
blauwachtige vlammetjes. De inlanders hebben het bijgeloof, dat dit St.
Elms-vuur de voorbode is van het vergaan van het schip. Vandaar dat, zoo
spoedig zich een vlammetje vertoonde, al was het ook hoog in het tuig,
de inlandsche matrozen in het want klouterden om het uit te dooven en
deze ongeluksbode te verdrijven. Hoewel de modderregen het touwwerk
glibberig had gemaakt, en ondanks het gevaar bij de ontzettende
slingeringen, die het schip maakte, vlogen zij naar boven en sloegen op
die vlammen, in hunne oogen ware fakkels van de hel. Maar tot hunne
wanhoop slaagden zij er niet in ze uit te dooven; en als zij dachten,
dat zij er hier een hadden uitgebluscht dan ontstonden er ginds weder
nieuwe; zij doofden niet uit, maar veranderden alleen van plaats.

O, ik verzeker u, lezer, de uren kan men nimmer vergeten, die men aldus
doorleeft.

Na elke golf heerschte er stilte en kalmte in de zee. Soms hield dan ook
de modderregen op, de "Loudon" was dan geheel in rust. Maar deze kalmte
was nog onrustbarender dan de orkaan. Men hoorde dan aanhoudend het
hulpgeschrei van de kettingjongens en koelies in het voorschip. Zij toch
waren zonder bedekking blootgesteld aan weer en wind. Kalm en gelaten,
met de berusting, die de Mohammedaansche godsdienst hun schonk, droegen
zij hun lot, en in de oogenblikken van verpoozing, die de golven en de
orkaan ons schonken, weerklonk machtig en breed uit hun aller mond over
de wateren van de Lampongbaai het vurige gebed tot den God van den
Islam, zonder wiens wil geen hunner eenig letsel zal bekomen. Met
kinderlijk vertrouwen zongen zij allen onophoudelijk in een bepaalden
ryhthmus: _La illah la-il allah, Mohammed rasoel allah_. Er is maar één
God en Mohammed is zijn profeet.



Ons schip bleef aanhoudend onder stoom; het was echter te vreezen, dat
de machine haar dienst zou weigeren, omdat de modder in alles doordrong.



Hulde aan den kok, die ondanks alle zeebevingen, er toch in geslaagd is
om eten te koken. Natuurlijk had alles de "couleur locale", dat wil
zeggen, dat de spijzen niet geheel vrij waren van asch, modder en
puimsteen; maar toch, er was iets te eten.

Maar het middagmaal is niet vroolijk, want de golven zijn nog niet
bedaard. Het schip slingert sterk, en men hoort steeds het eentonige
geluid van de modder en de puimsteen, die op het dek boven onze hoofden
neervalt.

Het was daarenboven alles behalve frisch in de kajuit, waar wij waren
opgesloten. Alle openingen waren zoogoed mogelijk toegestopt, ten einde
de modder zooveel mogelijk te weren. Sommige passagiers waren tengevolge
van de afgrijselijke bewegingen van de "Loudon" in hooge mate zeeziek.
Zij gevoelden zich tengevolge van dien zóó ellendig, dat er in hunne
gedachten geen plaats was voor het dreigende gevaar, waarin zij
verkeerden.



Niemand begreep goed, wat er eigenlijk gebeurde. Het vergaan van Telok
Betong voor onze oogen, de helsche duisternis op het midden van den
dag, de electrische verschijnselen, de zeebevingen, de modderregen, de
toestand van de atmosfeer; dit alles was te veel vreemds op eens om naar
eene verklaring te zoeken. Ik geloof niet, dat iemand vermoedde, dat
Krakatau, het doelwit der vroegere pic-nic van de "Loudon", de schuld
van alles was.

Onze dappere Lindeman week geen oogenblik van zijn post, evenmin als de
scheeps-officieren onder zijne bevelen. Hoewel zij bijna verblind en
verdoofd waren door de modder, bleven zij op het dek, en verschenen
alleen van tijd tot tijd in de kajuit om ons gerust te stellen en ons
mede te deelen, dat het gevaar geweken was. Maar nauwelijks hadden zij
uitgesproken of er gebeurde iets vreemds, dat hunne woorden logenstrafte
en dan stormden zij uit de kajuit naar hunnen post--in het gevaar.

Lindeman was een echte zeerot; hij had, zooals men het noemt, "heel wat
bijgewoond." Maar ook hij wist, evenmin als wij, welk natuurverschijnsel
er plaats greep.

"Ik dacht werkelijk, dat de wereld verging", zeide hij later, toen wij
nog eens de gebeurtenissen van die vreeselijke uren bespraken.



Zelden is de morgenstond met meer vreugde begroet, dan aan boord van de
"Loudon" op den 28sten Augustus. Des nachts te vier ure, toen wij volle
achttien uren in de duisternis hadden doorgebracht, wordt er aan de kim
eenig flauw licht waargenomen; een schijntje van de maan breekt door en
de lucht is minder drukkend. Er valt nog wel puimsteen en ook de
aschregen begint weder, maar het "Oog van den dag"--"Mati hari"--zooals
men in 't Maleisch zegt, hebben wij weder terug. Het wordt lichter en
lichter: er is dus kans om die ongelukkige baai te verlaten.

De Sumatra-wal is dichtbij. De kust ziet er hier allertreurigst uit:
alles is kaal; de boomen zijn door het gewicht van asch en modder
omgevallen of door de golven der zeebeving medegenomen. De zee is
overal bedekt met drijfhout en puimsteen. In de verte, in de richting
van Poeloe Tiga, is de ingang van de Lampongbaai geheel afgesloten door
groote opeenhoopingen van puimsteen, die eilanden vormen, welke boven de
zee als riffen of klippen uitsteken, en die eene aaneengesloten
verbinding schijnen te vormen tusschen Poeloe Tiga, Seboekoe en den
vasten wal. Deze eilanden van puimsteen drijven als ijsbergen, zij
vereenigen zich met elkaar en worden grooter, want de zeestroomingen
zijn nog steeds sterk en voeren steeds puimsteen aan. Maar ondanks die
drijvende puimsteenbergen moeten wij, het koste wat het wil, de
Lampongbaai uit.

Daar het vaarwater in Straat Lagoendie tusschen het eiland Lagoendie en
den Sumatrawal betrekkelijk open was, werd er koers gezet in die
richting.

Ongelukkig ontdekken wij dat de uitgang van die straat eveneens gesloten
is door een groot drijvend puimsteeneiland, dat ongeveer twee meter dik
is en den weg geheel verspert.

Maar de "Loudon" moest tot elken prijs uit de Lampongbaai en zij stoomde
dus dapper op het puimsteeneiland in. En het eiland opende zich en liet
de "Loudon" door, terwijl de puimsteen zich achter het schip weder
sloot--zoo voeren wij dwars door het eiland henen. Wel geraakte de
vangpijp van de machine verstopt, maar gelukkig waren wij reeds door het
eiland gevaren, in open zee en gered.



Wat ziet de "Loudon" er uit! Geen baggermolen kan zoo vuil en smerig
zijn. Alles zit vol vieze, stinkende modder. Alle losse voorwerpen op
het dek zijn verdwenen, de stijlen, die de zonnetenten dragen, zijn
midden doorgeknapt; de hut van den gezagvoerder is gevuld met modder.
Als de boot een jaar of tien geleden was gezonken en nu gelicht, zou zij
er wellicht niet zoo walgelijk hebben uitgezien. Het is een tafereel,
de pen van Zola waardig.

Behalve het scheepsvolk helpen ook de militairen, de Bantamsche koelies
en de dwangarbeiders om het dek te wasschen en de modder te verwijderen,
die letterlijk overal is ingedrongen. Het duurde echter een paar dagen
voor de "Loudon" er weer toonbaar uitzag.



Wij verlaten thans voor eenige oogenblikken de "Loudon" en keeren nog
eens terug naar de reede van Telok Betong. Behalve de "Loudon" bevonden
zich aldaar tijdens de verwoesting van deze stad nog twee schepen: het
zeilschip "Marie" en het stoomschip "Barouw". Deze schepen lagen dichter
bij Telok Betong dan de "Loudon." Zooals reeds vermeld is werden zij
beiden door de vloedgolf medegenomen, die voor onze oogen Telok Betong
had vernietigd en toen het water was afgetrokken, zagen wij de "Marie"
dwars op het strand liggen, terwijl de "Barouw" veel hooger op de kust
bleef vast zitten.



De lotgevallen van de "Marie" grenzen aan het wonderbaarlijke.

De "Marie" was een zeilvaartuig in dienst van de firma Landberg en Co.
te Batavia, de aannemers van het transport van gouvernements-zout van de
depôts naar de zoutverkooppakhuizen.

De kapitein was afwezig, zoodat de eerste stuurman, de heer K.P.
Stokhuijzen, als gezagvoerder fungeerde. Op den avond van den 26
Augustus, toen wij van de "Loudon" de "Marie" zagen liggen, had zij even
als wij voortdurend te kampen met zware zeëen. Vele prauwen sloegen van
hun anker en botsten tegen de "Marie" aan, of werden op den wal
verbrijzeld; op de "Marie" werden nog tien schipbreukelingen van
verongelukte prauwen opgevischt.

Toen de heer Stokhuijzen den volgenden morgen de hooge golf zag
aankomen, die Telok Betong zou vernietigen, liet hij alle luiken en
gaten dicht spijkeren. Hij was daar juist mede gereed toen de vloedgolf
de "Marie" bereikte. Toen werd de "Marie" op zijde op het strand
geworpen en toen de "Loudon" wegstoomde, zagen wij haar liggen.

Ik kan niet nalaten hier de eigen woorden van den heer Stokhuijzen aan
te halen, waarmede hij zoo eenvoudig en onopgesmukt het verder
wedervaren van de "Marie" verhaalt in een brief aan zijne betrekkingen.



"Het schip hield de zware zeeën goddank goed uit, maar het werd op het
strand geworpen, zoodat ik bij het afloopen van het water droogvoets om
het schip kon loopen. Terstond daarop belegde ik scheepsraad, waarin de
equipage verklaarde niet langer aan boord te willen blijven, omdat
wanneer wij nogmaals zulke zeeën kregen, het schip groot gevaar liep
geheel verbrijzeld of ten onderste boven geslagen te worden. Ik gaf hun
verlof het schip te verlaten, doch zelf besloot ik het mij toevertrouwde
schip niet te verlaten, en dus aan boord te blijven.

Daarop verliet de equipage het schip, maar een gedeelte bereikte slechts
den wal en de anderen kwamen met veel moeite weder aan boord terug,
zoodat ik weder 8 mannen en 3 vrouwen aan boord had.

Tegen 10 uren zag ik weder drie zware zeeën aankomen en dacht nu dat
mijn levensloop gesloten was, want het schip lag op het strand en
daarbij dwars, zoodat de aanrollende golven met volle kracht op het
schip konden neerkomen."



"Ik deed een kort gebed, herdacht u allen en wachtte gelaten af wat
komen zou.

Het schip werd als een bal opgenomen en plat op zijde geworpen. In deze
positie liepen de zeeën over de "Marie" heen.

Intusschen werd het duister. Eensklaps hoorden wij een knal, alsof een
buskruitmagazijn in de lucht vloog. De hemel stond als het ware in vuur
en er was een zwaveldamp, benauwend tot stikkens toe. Tegen 3 uur 's
namiddags kreeg ik nogmaals 3 zeeën over, en daarna niet meer. Het werd
geen dag meer. Waar ik was wist ik niet; ik dacht hoog en droog op het
strand te staan. Eindelijk kwam de lang gewenschte dag. Toen ik aan dek
kwam stond ik van ontzetting als verstomd. Van alle schepen op de reede
was alléén de "Marie" als door een wonder gered."



"Wij lagen weer in diep water. Ik houd het er voor, dat de laatste hooge
zee ons weer van strand heeft afgeslagen.

Wij hebben 4 personen, waaronder 2 vrouwen, verloren."



Zonder voorbeeld is inderdaad het lot van de "Marie"! Wel zeer terecht
mocht Stokhuijzen schrijven, dat de "Marie" als door een wonder gered
was. Dat de golf een schip uit zee opneemt, omwerpt en zóó hoog op het
strand zet, dat is op zich zelf al geen dagelijksch verschijnsel. Maar
dat eene nieuwe golf het schip weer opricht en, evenals of het van de
werf afloopt, behoorlijk in zee plaatst, grenst dit niet aan het
ongelooflijke?



Het tweede schip, dat wij hadden zien opnemen door de vloedgolf te Telok
Betong, was het stoomschip "Barouw". Toen wij wegstoomden zagen wij het
stoomschip hoog op de kust zitten. Later bleek de "Barouw" echter
spoorloos verdwenen te zijn.

Geruimen tijd na de ramp vond men de "Barouw" terug, op drie kwartier
afstand van de zee, op het droge, evenals de arke Noachs na den
zondvloed.

Wat was er intusschen geworden van de inwoners van Telok Betong?

Den 26sten Augustus des avonds, toen de "Loudon" verwacht werd,
begaven zich vele Europeanen op het havenhoofd, want er komt niet
dikwijls een stoomschip uit Batavia en men heeft niet veel afleiding te
Telok Betong. Toen verscheen de eerste vloedgolf; het havenhoofd
overstroomde, en de bezoekers redden met moeite hun leven. Den volgenden
morgen te half zeven kwamen de golven, die wij van de "Loudon" af zagen;
het lage gedeelte van Telok Betong werd vernietigd, maar alle Europeanen
waren gevlucht naar de woning van den resident en de benting, gelegen op
24 meter boven de zee. Te tien ure knalde eensklaps een slag, als van
een vuurmond, in de onmiddellijke nabijheid. De hemel is koperkleurig,
de zon is onzichtbaar, bliksemstralen doorklieven de lucht. Om half elf
is de duisternis volkomen. Modder en puimsteenregen doordringt alles,
het loeien van den wind overstemt alles, de orkaan is allerhevigst,
evenals bij ons op de "Loudon", die niet ver van hier hetzelfde lot
ondergaat.

Toen het licht werd, zagen de geredden eene kale vlakte, geen huis, geen
boom was gespaard. Lijken van menschen en dieren, stukgeslagen
vaartuigen, ontwortelde boomen en drijfhout, alles onder de modder
begraven, ziedaar wat van Telok Betong over was. Niemand had in de
duisternis het dreigende levensgevaar bespeurd, waarin allen verkeerd
hadden. Tijdens die duisternis toch was eene vloedgolf gekomen, die tot
op eene hoogte van 22 M. boven de zee was opgeloopen en die het water
tot de onmiddellijke nabijheid van hun toevluchtsoord had opgestuwd.

In het geheel vonden in de residentie Lampongsche districten 12500
menschen den dood ten gevolge van die vreeselijke golven.



Wel betaamt ons, passagiers van de "Loudon", een gevoel van dankbaarheid
tegenover kapitein Lindeman! Was hij niet onmiddellijk, na de vloedgolf
van half zeven 's morgens, weggestoomd, dan waren wij zeker met de
latere, zooveel machtiger vloedgolf op de kust van Telok Betong
geslagen.

En, wanneer hij niet den moed had gehad om dwars door het drijvende
puimsteeneiland van Straat Lagoendie te varen, dan waren wij niet meer
uit de Lampongbaai gekomen. Want ontzettende massa's puimsteen dreven
voortdurend de Lampongbaai binnen. Zij bedekten weldra, als ééne
compacte massa, de geheele watervlakte, en maanden lang was de
Lampongbaai geheel gesloten voor de scheepvaart. Evenals eene Noordsche
haven, die een gedeelte van het jaar door het ijs geblokkeerd is, was de
geheele baai totaal afgesloten door puimsteenvelden. En er verliepen
meer dan drie maanden na de verwoesting van Telok Betong voor er weer
een schip kon ankeren op de reede.

Want eerst in December 1883 raakte de puimsteen in beweging en dreef weg
uit de Lampongbaai. In dien tusschentijd was Telok Betong alleen over
land te bereiken van uit de Ratehbaai. Die geelachtige, grijze laag
puimsteen in de Lampongbaai verhief zich op sommige plaatsen meer dan 4
M. boven de zee. De heer Verbeek vergelijkt die drijvende massa's met
vuil ijs. Zij kunnen het gewicht van een mensch niet dragen en ze zijn
te dik, te veel door elkaar gewoeld, te goed aan elkaar verbonden door
modder, slik en asch, om een schip te laten passeeren.



Het ligt voor de hand, dat de ontzettende golven, die Telok Betong
wegvaagden, eene niet minder volledige verwoesting hebben aangericht
over het geheele Kustland van de Lampongbaai. Het gebergte is hier
overal vlak bij de kust, zoodat de strook, die schoongeveegd werd door
de wateren, niet breed is. Maar aan het strand lagen verschillende
welvarende, volkrijke kampongs, waarvan geen spoor meer over is
gebleven. Zoo verdwenen aan den voet van den berg Radja Bassa, de
plaatsen Kalianda en Katimbang reeds te gelijk met Telok Betong, den
morgen van den 27sten Augustus te half zeven. Maar toen ook daar de
duisternis inviel, begon er een echt bombardement; hevige schoten en
knallen vergezelden een hagelbui van puimsteenbrokken, grooter dan een
vuist. De controleur van Katimbang, de heer Beijerinck, was reeds den
vorigen avond met echtgenoot en kinderen gevlucht op de helling van den
berg Radja Bassa, naar eene kleine kampong, Oemboel Balak geheeten.

Toen het bombardement met puimsteen geëindigd was, ontstond er een regen
van gloeiende asch, terwijl er een benauwde zwaveldamp was.

De rampzaligen werden levend geroosterd, zij werden overdekt met
brandwonden. De toestand was zoo afschuwelijk, dat zij den hemel dankten
toen de gloeiende aschregen vervangen werd door een stortregen van koude
modder. Die modder plakte vast op de open brandwonden en met dat
stinkende slijk koelden zij zich af. Onder de hevigste pijnen, niet in
staat hunne wonden te verbinden, omringd door tal van gevluchte, gewonde
inlanders, in de diepste duisternis gehuld, brachten zij een
ontzettenden dag door. De arme ouders moesten het beleven dat hun
jongste lieveling in hunne armen aan zijne brandwonden bezweek.

Eindelijk werd het licht, maar waar zouden zij heen? Buiten staat zich
te bewegen, een ondenkbaar lijden verdurende aan hunne brandwonden,
brachten zij vijf dagen en vijf nachten onder een afdakje door; toen
sloeg voor hen het uur der redding. De hopperbarge "Kedirie" kwam 1
Sept. 1883 op de reede van Kalianda. Aan wal gekomen vernam men, waar de
heer Beijerinck was; de arme lijders werden meer dood dan levend naar
land gedragen en naar Batavia gevoerd, alwaar zij door goede verpleging
en zorgvuldige medische behandeling allen genazen.



Het lot dat de Semangkabaai trof was even tragisch.

De Resident der Lampongs, de heer N. Altheer, die te Telok Betong woont,
was van plan om den 27sten Augustus in de Semangkabaai te komen, ten
einde den controleur van Pajoeng Semangka, den heer P.L.C. le Sueur te
bezoeken. De controleur was verwittigd van dit bezoek; toen hij dus den
26sten Augustus te half vijf des avonds een kanonschot hoorde, moest
hij gelooven dat de resident zijn bezoek een dag vervroegd had. Hij
begaf zich dus met alle hoofden van zijne afdeeling naar Beneawang, de
havenplaats van de Semangkabaai. Maar de resident kwam niet en men zag
ook het vaartuig niet, dat het kanonschot zou gelost hebben. Plotseling
overstroomt een gedeelte van het strand; des nachts ziet men een
roodachtig licht. Den volgenden morgen verzamelden zich te 6 ure de
controleur en de inlandsche hoofden op nieuw aan het strand ter eere van
den resident.

De zee was toen zóó laag, dat er klippen te zien waren, die nooit van te
voren waren waargenomen. Plotseling komt de zee opzetten. De controleur
en de inlandsche hoofden vluchten naar de woning van den controleur, die
op eene hoogte gelegen was.

Het water keert naar zee terug, maar het komt terug, hooger dan te
voren. Het huis wordt overstroomd, vernietigd en medegevoerd door de
naar zee teruggaande golf. De klerk van Zuijlen en al de inlandsche
hoofden verdwijnen. De controleur wordt eveneens medegesleept doch
blijft op het droge achter. Van de overige vluchtelingen wordt nimmer
meer iets vernomen.

Toen viel ook hier de duisternis in. Wederom wordt de controleur door
eene golf medegesleept; in doodsangst klemt hij zich aan een boomstam
vast; en ten tweeden male wordt hij gered. Na een wanhopigen tocht over
omgevallen boomen, door puimsteen en modder, mocht het den heer le Sueur
gelukken op het voorgebergte van den Keizerspiek eene veilige
schuilplaats te vinden.



Aan den ingang van Straat Soenda is in de residentie Benkoelen een
ijzeren vuurtoren gebouwd bij de dorpen Laboean-Blimbing en Blimbing
gelegen bij de Blimbingbaai. De golven van 26 Augustus en die van 27
Augustus te half zeven ure deden hier weinig schade. Maar de groote
golf, die in de duisternis kwam opzetten, verwoestte letterlijk alles,
behalve den toren zelf. De ijzeren en steenen gebouwen, die om den toren
stonden, werden alle totaal weggevaagd. De dorpen Blimbing
overstroomden, 34 menschen kwamen om; op grooten afstand van den toren
vond men nog lijken van menschen, stukken ijzer, ontwortelde boomen,
alles door en in elkander gewoeld.

De lichtopzichter, de heer T. Hamwijk, werd begraven onder de puinhoopen
van de keuken, die ingestort was. Hij werd zwaar gewond, doch wist zich
te bevrijden. Het personeel van den heer Hamwijk kwam grootendeels om.
De inlandsche mandoer met 10 dwangarbeiders verdwenen. De overigen
werden bijna allen zwaar gewond naar Batavia vervoerd.



Vele van de 12500 slachtoffers op Sumatra zijn naar zee gespoeld. Maar
duizenden lijken bleven op de kust liggen. De bevolking van dat gedeelte
van Sumatra is schaarsch en de middelen van gemeenschap zijn moeilijk.
Weken na de verwoesting van de kustlanden lagen die lijken onbegraven te
rotten op de kust, zij verspreidden eene afgrijselijke lucht en vulden
den dampkring met miasma's.

Niets vermag den verbijsterenden indruk weder te geven, dien die
kustlanden van Sumatra maakten, zooals ze aanschouwd werden van de
"Loudon" nog geen etmaal na de verwoesting. Op eene hoogte van 22 à 24 M
boven de zee zag men eene streep. Beneden die streep was alles kaal,
grijs of geel; eenige door elkander gegooide klapperboomen gaven hier en
daar de plek aan, waar gisteren nog een bloeiend dorp lag en waar nu
alleen eene kale plek te zien was of wel een onbeschrijflijke chaos van
boomen, steenen en planken.



HOOFDSTUK V.

Aan boord van de "Gouverneur-Generaal Loudon" na de uitbarsting.

     Bezoek aan Krakatau.--De vulkanische riffen tusschen Krakatau en
     Seboekoe gisteren geschapen.--Vulkanische werking
     aldaar--Moeilijkheid om zich te oriënteeren.--De opname der
     marineofficieren Steers en Calmeijer. De vulkanische werking op
     Steers- en Calmeijer-eiland, van de "Loudon" waargenomen, wordt
     door den heer Em. Metzger verklaard te zijn "eene notorische
     Unrichtigkeit"--Toch is het waar.--Instorting van Krakatau--De
     Krakatau-groep.--Langzaam verdwijnen van Steers- en
     Calmeijer-eiland.--De "Loudon" op de reede van het verdwenen
     Anjer.--

     De stomp van den vuurtoren op Java's Vierde punt.--De Anjersche
     koelies.--De resident Spaan op de plaats waar eens Anjer was.--Hij
     komt aan boord van de "Loudon."--

     Wat er te Anjer gebeurd is.--Het lot van Tjaringin.--De dood der
     afstammelingen van den regent van Lebak uit de "Max Havelaar."--Van
     Anjer naar 't oude Bantam met de "Loudon".--Bestaat
     Dwars-in-den-Weg uit 5 stukken?--Het Krakatau-album.--Het lot van
     Merak.--De ingenieur A.C. Nieuwenhuijs gered.--In de
     Bantambaai--Met de "Loudon" naar het Westen.--Aankomst te Kroë,
     Benkoelen en Padang.


Wij verlieten het stoomschip "Loudon" toen het den 28sten Aug. uit
Straat Lagoendie in het ruime sop was gekomen, en het gevaar geweken
was. De koers, dien de gezagvoerder verder nam, was door Straat Soenda,
beoosten en later bezuiden Krakatau, want hij wilde te Anjer de
verwoesting van Telok Betong rapporteeren. Toen wij dit eiland aan
bakboord hadden, bleek het duidelijk, dat er verband bestond tusschen de
verschijnselen, waarvan wij bijna het slachtoffer waren geworden, en den
vulkaan op Krakatau, dien men tot nu toe als een aardigheid beschouwde,
geschikt als doel voor een pic-nic.

Het eiland n.l. had zich zelf uitgespogen (men vergeve mij de onkiesche
uitdrukking, doch ik weet geen betere te vinden) en was grootendeels
verdwenen.

Het Noordelijke gedeelte, waar in Mei 1883 de berg Perboewatan werkte,
is geheel verdwenen, ook het middengedeelte van Krakatau, het
Danaugebergte, waar in Juni 1883 eene eruptie begonnen was, heeft
hetzelfde lot ondergaan. Maar ook het Zuidelijk gedeelte van Krakatau,
de 832 meter hooge berg Rakata, dien wij eergisteren zagen werken,
bestaat niet meer in zijn geheel. De grootste helft van den berg Rakata
is weggezonken. De berg is letterlijk vertikaal midden doorgespleten en
de overblijvende helft van den berg Rakata is alles wat er van het
eiland Krakatau over is; het overige is in zee veranderd en als 't ware
afgescheurd. Steil, vertikaal verheft zich die halve berg; in den
vertikalen wand zag men groote barsten en spleten, die met damp gevuld
waren. Van het verdwenen gedeelte steken alleen twee klippen als
signalen boven de zee uit.



In zee zelve tusschen Krakatau en Sebesie, waar eergisteren een
doortocht was voor vaartuigen, zagen wij duidelijk van de "Loudon" af
hooge groote klippen uitsteken, eilanden die gisteren eerst geschapen
zijn en die geen menschelijk oog nog ooit aanschouwd heeft.

Terwijl op Krakatau zelf alles in rust scheen, was hier op deze riffen
de vulkanische werking nog niet geheel opgehouden Op acht verschillende
plaatsen zag men kolommen van rook, die een zwart middelpunt hebben. Om
dit middenpunt vormt zich een witte rand, die grooter wordt, opstijgt
tot groote hoogte en verdwijnt, om weldra plaats te maken voor een
hernieuwd verschijnsel. Waren dit vulkanische uitbarstingen of hoozen?

Het was natuurlijk niet aan ons op de "Loudon" om die vragen te
beantwoorden.

Het was in de eerste dagen in Straat Soenda niet mogelijk zich
behoorlijk te oriënteeren ten gevolge van de puimsteenbergen, die het
eene schip hier, het andere ginds aantrof. Die drijvende puimsteenvelden
zagen er uit als klippen, riffen en eilanden, en de gezagvoerders
rapporteerden dus volkomen te goeder trouw wat zij hadden waargenomen,
als zij het ontstaan van tal van nieuwe eilanden vermeldden. Weldra
echter dreef die puimsteen weg.

Het Nederlandsch Indische gouvernement zond twee officieren der marine
om de veranderingen in Straat Soenda in kaart te brengen. Toen bleek
het, dat het vaarwater van Straat Soenda niet belangrijk veranderd was,
en dat nu de puimsteen zich meer verdeeld had, de nieuwe eilanden, die
men eerst had waargenomen, niet bestonden. Hierop is echter eene
uitzondering. Tusschen Krakatau en Sebesie, waar de "Loudon" vulkanische
riffen had meenen te zien, waren inderdaad twee eilanden ontstaan, die,
toen wij er langs voeren, slechts één dag oud waren, en die dus
feitelijk van de "Loudon" af ontdekt zijn. Aan die eilanden werd de naam
gegeven van Steers-eiland en van Calmeijer-eiland, naar de
zeeofficieren, die ze in kaart brachten.

Uit de opname van Straat Soenda kreeg de heer Verbeek den indruk, dat
deze eilanden niet uit zee zijn opgekomen door opheffing van den bodem,
maar dat zij niets anders waren dan de hoogste, boven zee uitstekende,
punten van eene opeenhooping van vulkanische uitwerpselen. Die opname
geschiedde op wetenschappelijke wijze, vele weken na de uitbarsting,
toen alles in rust verkeerde. De indruk, dien de pas geschapen eilanden
Steers en Calmeijer, van de "Loudon" gezien, maakten, toen zij kolommen
rook uitstootten, was eene geheel andere. Toen later de opname van
Verbeek bekend werd, beschuldigde de heer Emil Metzger in Petermann's
Mittheilungen mij van "notorische Unrichtigkeiten". Op mijn vraag,
waarin die tastbare onjuistheden bestonden, kreeg ik ten antwoord, dat
dit o.a. sloeg op de vulkanische werking, die ik beweerde te hebben
waargenomen op de vulkanische klippen tusschen Krakatau en Sebesie.

Toch moet ik nog eens herhalen, dat er van de "Loudon" af werkelijk op
acht plaatsen rookkolommen gezien zijn. Men behoeft daarom nog niet te
twijfelen aan de juistheid van Verbeek's bewering, dat alleen Krakatau
gewerkt heeft. Kan namelijk hetgeen wij zagen niet zijn geweest het
ontwijken van stoom uit de eruptie-producten waaruit Steers- en
Calmeijer eiland bestonden; een secondair eruptie-verschijnsel, zooals
dat op de lavastroomen zoo dikwijls plaats vindt?



Uit de opname van Straat Soenda bleek, dat de instorting van Krakatau
verbazende afmetingen had, zoodat zij alle vulkanische veranderingen,
die ooit in het historisch tijdperk hebben plaats gegrepen, overtreft.
Ter plaatse, waar vroeger Krakatau lag, peilde men toch 100 tot 300
meter. Ja, op sommige plaatsen kon met lijnen van 360 meter geen grond
gelood worden. Buiten het verdwenen gedeelte van Krakatau is de zeebodem
ook belangrijk verdiept. Ook daar vindt men meer dan honderd meter
diepte. Het verdwenen gedeelte van Krakatau heeft eene oppervlakte van
23 vierkante kilometer. Naar het Zuiden was Krakatau daarentegen
aangegroeid, daar er eene vlakte van ongeveer 5 vierkante kilometer uit
eruptie-producten was op gestapeld.



Van de Krakatau-groep was verder het Poolsche Hoedje geheel verdwenen.

Lang-eiland daarentegen was iets grooter geworden terwijl Verlaten
eiland, dat slechts 4 vierkante kilometer groot was, na de uitbarsting,
dank zij de massa's puimsteen, die er waren neergevallen, 12 vierkante
kilometer oppervlakte had gekregen. En op de plaats, waar na de
uitbarsting, Steers-eiland boven de zee uitstak, was van te voren eene
diepte van 36 meter.

Die eilanden Steers en Calmeijer bestonden uit zulke losse en lichte
materialen, dat de golven van Straat Soenda en de zeestroomingen er
telkens stukken van medenamen. Tijdens de opname van Verbeek in October
1885, dus twee maanden na de uitbarsting, bestond Calmeijer-eiland reeds
uit 8 stukken, terwijl Steers-eiland in 3 stukken gespleten was. Eene
hevige branding stond steeds tegen die in zee uitstekende punten. Thans
zijn de eilanden Steers en Calmeijer reeds sedert eenige jaren
verdwenen, alleen is er wellicht nog eene ondiepte overgebleven op de
plaats waar ze in 1883 geschapen zijn.



Nadat de "Loudon" Krakatau en de nieuw geschapen eilanden verlaten had,
zette zij koers naar Anjer. Wij naderen den Java-wal en wel de kust van
Bantam. De invloed van Krakatau heeft zich niet alleen tot Sumatra
uitgestrekt. Een vreeselijk schouwspel levert de kust van Bantam op. Van
Tjaringin tot het oude Bantam is alles eene woestijn gelijk.

Wij liggen weder op de reede van Anjer geankerd, nog geen twee etmalen
na ons vertrek op 26 Augustus. Maar er is geen Anjer meer--het is
weggevaagd van den aardbodem. Alleen een stomp, de voet van den
vroegeren vuurtoren op Java's Vierde punt, is overgebleven en is het
eenige grafmonument, dat de grauwe kleur afbreekt van het reusachtige
kerkhof, dat zich van het dek der "Loudon" aan onze blikken vertoont. De
vuurtoren zelf is verdwenen, maar het stuk van het fondament, dat zich
nog boven de vlakte verheft, bewijst de nabuurschap van de reede van
Anjer. Eergisteren zagen wij hier bloeiende kampongs, en eene
Europeesche vestiging. Nu aanschouwen wij eene effen grijze vlakte. De
rivier van Anjer is geheel met specie gevuld. Zelfs geen ruïne is
blijven staan, alles is met den grond gelijk gemaakt. Eene meer volkomen
verwoesting is niet denkbaar. Een paar bladerlooze boomstammen,
aschgrauw van kleur, steken boven de vlakte uit. De zee is overal met
drijfhout bedekt.

Het was voor de vele Anjereezen, die den 26sten Augustus aan boord
waren gekomen (koelies) ook een treffend schouwspel, toen zij, van af
het dek der "Loudon" zagen, dat hunne woonplaats vernietigd was.
Waarschijnlijk zijn hunne rijstvelden verwoest, hunne vrouwen en
kinderen omgekomen; want van al de kampongs langs het strand is niets
gered. Het phlegma den inlander eigen--zijne bijzondere "leukheid" zou
men kunnen zeggen--verloochende zich ook hier niet. Men zoude
veronderstellen, dat deze arme lieden zeer treurig gestemd moesten zijn,
en dat zij zich met alle geweld zouden willen ontschepen om de lijken
hunner vrouwen en kinderen te zoeken. Het tegendeel geschiedde echter;
zonder eenig zichtbaar blijk van medegevoel met hunne betrekkingen, met
hunne vrienden, die als slachtoffers van de overstrooming zijn gevallen,
toonden zij een volkomen gebrek aan gevoel en hart. Hunne uitingen
drukten meer blijdschap uit over het feit, dat zij zelf den dans
ontsprongen waren, dan medelijden met hunne achtergelaten en
vermoedelijk omgekomen verwanten. Laten wij echter niet te haastig zijn
in ons oordeel. Allicht dwalen wij Europeanen, als wij de gevoelens der
Javanen willen begrijpen, als wij hunne uitingen willen verklaren.
Wellicht was het bij hen weder die kalme berusting in Gods almachtigen
wil, die ons, tijdens het dreigende levensgevaar op de "Loudon", zoo met
verbazing maar toch ook met eerbied vervulde: "Anjer is verwoest; God
heeft het zoo gewild; _Allah hoe akbar_--God is groot."



Van het dek van de "Loudon" nam men waar, dat er zich eenige Europeanen
bewogen op de plaats, waar eens Anjer was. Kapitein Lindeman meende, dat
dit wellicht personen waren, die hulp noodig hadden. Hij ging zelf met
eene sloep aan den wal, en droeg het bevel over de "Loudon" tijdelijk op
aan den eersten officier, terwijl hij hem toevoegde: "Als er soms,
terwijl ik van boord ben, weer zeebevingen of vloedgolven komen
opzetten, stoom dan onmiddelijk van de reede van Anjer weg."

Aan wal gekomen ontmoette de gezagvoerder van de "Loudon" den resident
van Bantam, Spaan, die, vergezeld van den eerstaanwezend-ingenieur van
den waterstaat van der Ploeg en den controleur ten Cate met buitengewone
krachtsinspanning van zijne hoofdplaats Serang was gekomen ten einde
persoonlijk den toestand van de verwoeste streken op te nemen en
dadelijk hulp te kunnen bieden. Deze heeren kwamen aan boord en uit hun
mond vernamen wij nadere bijzonderheden over de ramp, die Bantam
getroffen heeft. De tijdingen, die wij van hen hoorden, zijn vreeselijk.
Duizenden en nog eens duizenden inlanders en ook tal van landgenooten
hebben den dood gevonden, en dit treft te meer als men velen van hen
gekend heeft.

Ongelukkig Bantam! Nauwelijks waart gij de ellende te boven gekomen,
waarin veepest, hongersnood en koortsepidemieën in 1880 en 1881 u
gedompeld hadden; thans is de geheele kuststreek van Straat Soenda
getroffen door eene ramp zonder weerga, zoo plotseling, dat niet voor
velen redding mogelijk is geweest.



Te Anjer hoorde men reeds den 26sten Augustus des middags te twee ure
de hevige knallen, die de uitbarstingen van Krakatau vergezelden, en men
nam abnormale ebbe en vloed waar in zee. Des avonds te zes ure werd deze
waterbeweging sterker; een 25 tal prauwen en een schoener, die op de
reede of in het havenkanaal liggen werden driftig en bewogen zich met
groote snelheid, dan in de eene richting dan in de andere. Men hoort
donder en ziet bliksemstralen; de telegraafdraad, die Anjer met Serang
verbindt, breekt doordat de schoener er mee in aanraking komt, om half
tien 's avonds houden de geluiden op en alleen valt er gedurende den
nacht een kleine aschregen.

Eenige bewoners begeven zich 's nachts te één ure nog eens naar het
strand en kijken naar het heen en weer gaan van het water en van de
schepen.

Geheel Anjer gaat vervolgens slapen. Men vergunne mij hier eene
opmerking. De lezer zal zich waarschijnlijk afvragen, hoe het mogelijk
is, dat de inwoners gerust kunnen gaan slapen, als er zich toch reeds
verschijnselen voordoen, die zoo buitengewoon zijn. Maar de bewoners van
Indië nemen zoo dikwijls aardbevingen en onderaardsche geluiden waar,
die in verband staan met de vulkanen, dat men zich in deze streken niet
zoo gemakkelijk beangst.

Des morgens op den 27sten Augustus te zes ure zijn de beambten van den
post- en telegraafdienst bezig met het herstellen van den
telegraafdraad. Sommige Europeanen zijn reeds opgestaan en wandelen in
nachtbroek of sarong en kabaai over hun erf of nemen een bad in de
"mandikamer", gelegen in de bijgebouwen. Anderen zijn nog te bed.

Te half zeven komt de vloed opzetten; men aanschouwt eene donkere
watermassa in volzee, deze watermassa beweegt zich voort naar de reede
met groot gedruisch. Zij schijnt eene groote snelheid te bezitten. Zij,
die haar gezien hebben, vluchten in aller ijl en eenige van hen zijn
gered. De meeste bewoners hebben de golf niet kunnen zien aankomen,
anderen hebben niet de noodigen tijd om te vluchten. Het water stijgt en
overstroomt de stad.



Plotseling trekt het water zich terug, en sleept mannen, vrouwen en
kinderen mede naar zee. Alles is weder opnieuw kalm en stil, men ziet
slechts overblijfselen van schepen, bruggen, huizen, takken en lijken.
Dit is slechts het voorspel. Een zware aschregen begint. De personen,
die gered zijn en waarvan sommige gewond zijn, scheppen weder adem. Van
geheel Anjer is slechts het fort, de gevangenis, de woning van den patih
en de "kawedanan" (huis van het districtshoofd) over.

De echtgenoote van den assistent-resident van Anjer was juist in de
badkamer met haar kindje, toen de golf haar bereikte, zij wordt door het
water uit de badkamer geworpen, zij ziet haar echtgenoot verdwijnen,
terwijl ze haar kind in de armen heeft.

Verscheidene malen wordt haar kind haar ontnomen door de golven, elke
keer doet zij bovenmenschelijke pogingen om het kind weer te grijpen.
Eindelijk verdwijnen de wateren, zij is gered, zij houdt haar kind nog
vast en vlucht..... maar haar kind sterft in hare armen, zij heeft
slechts een lijk gered en haar echtgenoot is voor altijd verdwenen.
Twintig minuten van Anjer werd een graf gedolven en daar werd het kindje
begraven.

Er was te Anjer een hotel, dat dichtbij de zee gelegen was. De opzichter
van den waterstaat H.J. van Rosmalen, en de havenmeester P.T.M. van
Leeuwen, die in dat hotel logeerden, zijn verdwenen met al de bewoners
van het hotel en het hotel zelf.

Alleen eene jonge dame, de dochter van de hotelhoudster Mevrouw Schuit,
heeft zich kunnen redden, nadat zij hare moeder had zien verdwijnen. Nu
treedt te 10 ure de duisternis in na een ontzettenden knal vergezeld
door den orkaan en den modderregen. De arme inwoners, die de ramp
overleefden en die alles verloren hebben, zijn in een vreeselijken
toestand. Zij trachten te vluchten. Maar niemand ziet den weg en men
loopt de kans van gedood te worden door de boomen, die aanhoudend
vallen, geknakt als ze zijn door het gewicht van de modder.

In die duisternis hoorde men plotseling een groot gekraak. Het was de
grootste van alle vloedgolven, die, door niemand aanschouwd, tot niet
minder dan 36 M. hoogte opliep, de overige gebouwen van Anjer medenam,
den vuurtoren afknapte en ten slotte stukken koraal, uit zee
medegevoerd, op het strand achterliet, waarvan er één een gewicht had
van minstens 400,000 kilogrammen.

De gevangenis is verdwenen met alle bewoners, gevangenen zoowel als
bewakers.

De schoone assistent-residentswoning, het postkantoor, het fort, de
scholen, de Chineesche kamp, de inlandsche kampongs, de huizen der
inlandsche hoofden--alles is weg. Een stinkend moeras is het eenige, wat
men ziet: zelfs de plaats, waar Anjer eens lag, is niet geheel terug te
vinden, want de teruggaande golf heeft een heel stuk uit de vlakte van
Anjer weggehapt. 14 Europeanen en 7600 inlanders zijn omgekomen.



Tusschen Anjer en Tjaringin lagen aan zee de dorpen Sirih, Pasaroeran,
Tadjoer, en Tjerita--zij bestaan niet meer. Te Tjaringin is de ramp op
dezelfde wijze geschied als te Anjer, zoodat het onnoodig is hierover
uit te wijden. De vlakte, waarin Tjaringin lag, was anderhalve kilometer
breed. Weinigen slechts ontkwamen aan den vloed. Geen enkel gebouw, geen
enkele boom is blijven staan; talrijke lijken zijn blijven liggen
tusschen overblijfselen van huizen en boomen. De wegen bestaan niet
meer. In het Europeesche gedeelte zijn alle huizen in zee gespoeld. In
de geheele afdeeling zijn 12000 slachtoffers. De assistent-resident Jhr.
J.A.O. van den Bosch, de controleur P. Schalk, en de 1e luitenant bij
de topographische opnemingsbrigade A.T. Dessauvagies zjn verdwenen.

De slachting te Tjaringin aangericht onder de inlandsche aristocratie,
doet ons denken aan een oud-testamentisch wraakgericht.

Den 26sten Augustus 1883 werd er in de kaboebaten (regentswoning) te
Tjaringin, ten huize van den regent van het wester-regentschap van
Bantam, raden toemenggoeng Djaja Kegara een schitterend familiefeest
gevierd. In het geheel waren er 55 familieleden van den regent
aanwezig. Behalve de eigen vrouwen en kinderen van Djaja Negara
herbergde de kaboepaten dien dag ook de kinderen van zijn overleden
broeder raden Soeleiman. De vader van den regent van Tjaringin en van
raden Soeleiman was de eens zoo machtige regent van Lebak raden adipati
Karta Nata Negara, de bekende hoofdpersoon uit den "Max Havelaar", die
de buffels stal van de ouders van Saidjah en Adinda. Zijne
afstammelingen vierden nu voor het laatst feest. De vloedgolf van
Krakatau nam de geheele regentswoning mede. Zij verdween en met haar de
geheele familie van Djaja Negara. Geen enkele der 55 aanwezige verwanten
ontkwam.

Zoo eindigde het geslacht van raden adipati Karta Nata Negara, den
gevreesden tiran van Rangkas-Betoeng. Want wel leven er nog twee zoons
van den Lebakschen regent: raden Idroes, die als ontslagen ambtenaar in
Lebak leeft en raden Moesa thans assistent-wedama van Tjoeroeqbarang in
't regentschap Pandeglang; maar zij munten uit door onbeduidendheid. Van
tijd tot tijd plaatst de regeering ze in ondergeschikte betrekkingen.
Gewoonlijk worden ze dan al spoedig aangeklaagd door de bevolking,
wegens knevelarij gestraft, en, als dat niet helpt, ontslagen.

De eenige zoon van den adipati, die het ver gebracht had in de wereld,
was de regent van Tjaringin. Op zijne zonen zou nog een deel overgaan
van den luister, die den ouden adipati van Lebak eens omstraalde.

Maar nu is het uit met het oude regentengeslacht van Lebak, volgens de
merkwaardige wet, die op Java heerscht, dat de adel van geboorte in rang
daalt naarmate de descendent verder afstaat van dengene, die zijn
geslacht verheven heeft boven zijne landgenooten. De kleinzoons van
regenten genieten slechts weinig eerbied meer van de zijde der
bevolking; de oude adel houdt alleen waarde, als de drager zelf er weder
in slaagt eenigen ambtstitel te bemachtigen. De afstamming van de
kruisridders alléén, waar onze Westersche oude geslachten zoo trotsch
op zijn, zou bij de Javanen geen reden tot zelfverheffing zijn.



De inlandsche hoofden der afdeeling Tjaringin deelden het lot van hun
regent, de patih werd teruggevonden zonder hoofd; de "wedana kota", dat
is het districtshoofd ter hoofdplaats, verdween met vrouw en kinderen.
De onder-collecteur, de ambtenaar, die de landrente int, vergrijsd in
den dienst van het Nederlandsch Indische gouvernement, was door geene
smeekingen te bewegen de geldkist te verlaten, die hij bijna een halve
eeuw beheerd had. Hij wachtte het gevaar af, gezeten op die geldkist en
vond daar den dood.



De tocht, dien de Bantamsche heeren uit Serang achter zich hadden, toen
zij te Anjer werden opgenomen in de sloep van kapitein Lindeman, was
niet gemakkelijk geweest; de postweg was op sommige plaatsen geheel
verdwenen, terwijl er hier en daar bepaald kluwens lagen van
dooreengewoelde fragmenten van boomen en huizen, waartusschen soms
lijken uitstaken. Gaarne nam dan ook de resident van Bantam, die naar
Serang terugwilde, het aanbod aan van kapitein Lindeman om hem in de
Bantambaai bij het oude Bantam aan wal te zetten.

Daardoor hadden wij de gelegenheid nog verdere gevolgen van de
uitbarsting te zien. De eilanden van Straat Soenda hebben in de
verwoesting gedeeld. Zij zijn kaal; alle plantengroei is verdwenen. Wij
verkennen het eiland Dwars-in-den-Weg. Volgens de berichten, die de
resident van Bantam medebracht, was dit eiland in 5 stukken gespleten.
Ook de passagiers van de "Loudon" zagen, zooals ik in Sept. 1883
schreef: "dat thans Dwars-in-den-Weg uit 5 stukken bestaat, tusschen
welke de wateren der zee rustig vloeien."

Toch was onze indruk onjuist, hoewel alle schepen, die in die dagen
door Straat Soenda voeren, hetzelfde opmerkten. Toen de heer Verbeek, 2
maanden na de eruptie, zijn tocht deed naar de kustlanden van Straat
Soenda, kon hij door de hevige branding wel is waar niet landen op
Dwars-in-den-Weg, maar hij slaagde er toch in dicht genoeg bij het
eiland te komen om vast te stellen, dat Dwars-in-den-Weg nog uit één
stuk bestaat. Beschouwt men de beide prachtig uitgevoerde gekleurde
teekeningen van het album in Verbeek's Krakatau, die een gezicht op
Dwars-in den-Weg voorstellen, dan krijgt men echter eveneens den indruk,
dat men verschillende stukken land, niet dien, dat men één eiland voor
zich heeft. De heer Verbeek merkt zelf hieromtrent op, dat de zee aan de
Zuidzijde van het eiland tot 35 M. hoogte is opgeloopen, dat de zee over
de lagere gedeelten van het eiland van Zuid naar Noord is gestroomd en
daarbij alle planten en boomen heeft medegesleept.

Hij voegt er het volgende bij:

"Daar de lage gedeelten, op eenigen afstand uit zee gezien, achter de
kruin duiken, ziet het eiland er dan uit, alsof het uit verschillende
stukken bestaat, waardoor het bericht verklaard wordt, dat
Dwars-in-den-Weg in 5 stukken gespleten zoude zijn. Komt men naderbij,
dan ziet men dat de hoogere gedeelten door de lagere nog steeds tot één
samenhangend eiland zijn verbonden."

Ik zou deze zaak hier niet releveeren, ware het niet om een persoonlijk
feit.

In October 1883 zond ik uit Padang een opstel over de uitbarsting van
Krakatau naar Frankrijk, hetgeen gepubliceerd werd onder den titel "Le
desastre de Krakatau", in het "Bulletin Mensuel de la Sociétè
Scientifique Flammarion" à Argentan, en in "la Nature." De heer Verbeek
zegt in zijne "aanteekeningen" (No. 140) over dit opstel: "Dit verslag
geeft een vrij goed overzicht van de eruptie, maar het bevat de oude
onjuistheden over het verdwijnen en ontstaan van eilanden, die de eerste
verwarde courantenberichten gaven."

Dat ik Dwars-in-den-Weg, in 5 stukken heb laten splijten is, dunkt mij,
zeer vergefelijk. Toen ik _dat_ schreef had de Heer Verbeek zijn tocht
nog niet gedaan en, als men ziet, dat, twee maanden na de eruptie, het
eiland er op zijne teekeningen nog uitziet, als of het verbrokkeld was,
dan zal men zich kunnen begrijpen hoe veel sterker _onze_ indruk van dit
feit was, op een tijdstip toen één etmaal geleden de wateren over de
lage gedeelten van Dwars-in-den-Weg heen gespoeld waren.

Gaarne wil ik echter bekennen, dat ik ten onrechte vermeld heb, dat het
eilandje Tempoza bij Merak verdwenen was. Door de vele drijvende
puimsteenvelden, de massa's drijfhout en de stukken, die van de kust
versch waren afgekapt, onder den vollen indruk zijnde van het gebeurde,
was het vrij wat moeilijker zich goed te oriënteeren in Straat Soenda op
de "Loudon", dan twee maanden daarna, toen de puimsteenvelden niet meer
den indruk maakten van eilanden, toen de kust er weer meer normaal
uitzag en toen eene expeditie, voorzien van alles wat zij noodig kon
hebben, op wetenschappelijke wijze onder de uitstekende leiding van
Verbeek werd uitgezonden.

Wat wij van de "Loudon" waarnamen, waren slechts losse indrukken; de
opname van Verbeek is een monument! Maar welke vreeselijke impressie van
verlatenheid en verwoesting ook de platen van zijn Krakatau-album maken,
toch gaven zij mij niet den aanblik van de kusten en eilanden terug,
zooals wij die zagen van af de "Loudon", toen de verwoesting vóór één
etmaal geschied was. Het landschap had toen iets bovenaardsch, iets
"niet van deze wereld." Want niet alleen, dat men langs elk eiland de
eigenaardige streep zag tusschen de 20 en 40 meter hoogte, die de grens
aangaf van de totale vernietiging door het water teweeggebracht. Maar
daarboven, hooger dan het hoogste gebergte, werd de achtergrond gevormd
door het gebied van den asch-, modder- en puimsteenregen, ook dáár was
toen geen spoor van plantengroei te zien; de boomen waren geknakt door
de modder en alles was aschgrauw van tint! Door de hevige regens, die
in de dagen na de uitbarsting plaats vonden, verdween asch en modder, en
de weelderige groeikracht der tropen deed weer menig groen knopje
uitspruiten op plekken, waar alles even doodsch en grijs was als langs
de onherbergzame stranden van de Roode Zee.

Zooals wij Straat Soenda zagen--daarvan kan zelfs het schoone album van
Verbeek's Krakatau geen denkbeeld geven.



Na Dwars-in-den-Weg aan bakboord voorbij gevaren te hebben, naderen wij
aan stuurboord het kleine eilandje Poeloe Merak. Op dat eilandje was een
dynamietmagazijn, ten behoeve van den dienst der Bataviasche havenwerken
te Tandjong Priok. Tegenover dat eilandje Merak ligt op den Java-wal
vlak aan zee, de kampong Merak. De trachietrotsen, die hier tot vlak bij
zee doorloopen, hebben het materiaal uitgemaakt voor de havendammen van
Tandjong Priok.

De steenbrokken werden uit het gebergte met dynamiet losgemaakt en door
zwevende kabels vervoerd. Langs den voet van het gebergte liep eene
spoorbaan. De steenbrokken werden daar in wagons geladen, die door een
locomotief op een steiger of aanlegplaats werden gebracht, vanwaar ze
door middel van stoomkranen konden geladen worden in hopperbarges.

Het huis, bewoond door den eerstaanwezend-ingenieur te Merak, A.C.
Nieuwenhuys, stond op een heuvel van 14 meter hoogte, vanwaar men een
prachtig gezicht had op het etablissement der havenwerken, op de kampong
en op de heerlijke Straat Soenda met hare eilandjes. De heer Nieuwenhuys
was den 25sten Augustus naar Batavia vertrokken ten einde zijn
echtgenoote op te zoeken, die aldaar vertoefde. Daardoor is dit gezin
gered. Want de wateren van Straat Soenda stegen te Merak tot 30 M. boven
het gewone peil der zee. Het geheele personeel, dat te Merak vertoefde,
kwam jammerlijk om. De chef-mijnwerker K.A. Naumann met echtgenoote, de
opzichter H.B. van Diest met echtgenoote, de opzichter J. Kaal, de
machinist S.C. van Essen met vrouw en 4 kinderen, de magazijnmeester
J.S. Townsend met kind, allen verdwenen. De inlandsche werklieden,
timmerlieden, machinisten, smeden, bankwerkers, stokers en koelies, te
zamen 169 in getal, benevens 14 mandoors (inlandsche koelie-opzichters),
de meesten met vrouwen en kinderen, werden zonder één spoor na te laten
medegesleurd door de golven.

Toen de heer Nieuwenhuys den 28sten Aug. te Merak kwam, was er niets
meer over, noch van zijn huis, noch van het etablissement, noch van de
kampongs.

Locomotieven waren als blik gedeukt, en spoorstaven als papier
samengevouwen.



Na een laatsten blik op Merak, varen wij Punt St. Nicolaas om en zetten
den resident Spaan in de Bantambaai aan land. De bestemming van de
"Loudon" is de Westkust van Sumatra. Wederom zet de gezagvoerder koers
naar het Westen. Ten derden male dus door Straat Soenda en langs
Krakatau--en wee ons, als er weder eene uitbarsting komt! Want driemaal
is scheepsrecht, wij zouer dan zeker niet levend zijn afgekomen.

Maar de wereld van Vulcaan is geheel in rust. Krakatau rust op zijne
lauweren. Het is wèl geweest.

_Pour la bonne bouche_ in den nacht van 28 tot 29 Augustus nog wat
aschregen--en wij zijn eindelijk in den Indischen Oceaan. De eerste
haven, die de "Loudon" aandoet is Kroë of "Krooi", zooals de Hollandsche
matrozen zeggen. Wij praaien daar de stoomboot van de Nederlandsch
Indische Stoomvaart-Mij. "Graaf van Bylandt", die van Padang komt met
het plan Straat Soenda in te gaan. Nadat kapitein Lindeman den
gezagvoerder het een en ander verteld heeft over de verwoesting van
Straat Soenda, vervolgt de "Bylandt" hare reis.

Te Kroë heeft men geen vloedgolven waargenomen. Maar daarentegen heeft
men in de richting van Krakatau van 26 Augustus 's middags te 3 ure
kanonschoten, luchttrillingen, schokken en donder gehoord tot 28 Aug.
toe.

Ook hier is de zon geheel verduisterd geweest; terwijl de thermometer
van den controleur Dr. D.W. Horst des middags daalde tot 73° Fahrenheit.
Ook is er veel asch gevallen. De kust ziet er uit als een Hollandsch
landschap, waar eenige sneeuw gevallen is. Maar het is ons eene
verademing weer aan zee dorpen te zien liggen, die niet verwoest zijn.

Den volgenden dag zijn wij te Benkoelen, alwaar wij vernemen, dat men
van de uitbarsting ongeveer evenveel gemerkt heeft als te Kroë.

Alleen heeft men te Benkoelen een bijzonder hoogen vloed opgemerkt, die
voorafgegaan werd door eene buitengewoon lage ebbe, die zoo gauw afliep,
dat visschen, schildpadden en zeekalven op het droge achterbleven. Hoe
verder Noordelijk, des te minder schade heeft het natuurverschijnsel
aangericht. Allen echter, die wij spraken, waren het er over eens, dat
gedurende minstens een etmaal telkens een geluid als van een kanonschot
was gehoord.

Zeer vreemd is het zeker, dat aan boord van de "Loudon" van dit geluid
niets gehoord is, terwijl zij toch tijdens de uitbarsting in het centrum
van werking was.

Den 30sten Augustus komt de "Loudon" op de reede van Padang. Wat
zijn wij allen dankbaar, dat wij er heelhuids zijn afgekomen!



HOOFDSTUK VI.

Het gebied der schoten en luchttrillingen van Krakatau.

     Wat men te Padang meende, toen de schoten gehoord werden.--In Atjeh
     gelooft men, dat er een gevecht plaats heeft.--Op de "Loudon" is
     geen geluid vernomen.--Uiterste punten van het gebied van het
     geluid der schoten.--Het geluid op Java.--De geluidscirkel.--Over
     1/14 der aard-oppervlakte is het geluid gehoord.--Veronderstelling
     dat Krakatau te 's Gravenhage lag.--Eerste berichten in Europa over
     de ramp.--Het gebeurde te Batavia, op Onrust, te Tandjong Priok.

     De onhoorbare geluiden tijdens de
     uitbarsting.--Oorsuizingen.--Benauwdheid, omvallen van
     voorwerpen.--De reuzentrilling van den 27sten Augustus te 10
     uur.--Zij doet eene reis om de aarde in 35 uur.--Tweede reis om de
     aarde.--Derde reis om de aarde.--De luchtgolven als snelboden der
     uitbarsting.


Er is nog nooit op aarde, zoo lang menschengeheugenis reikt, een geluid
voorgebracht, dat gelijktijdig is gehoord over zulk eene
uitgestrektheid, als de schoten van Krakatau.

Toen de "Loudon" te Padang aankwam, vernamen wij, dat over geheel
Sumatra van den 26sten Augustus tot den 27sten Augustus
kanonschoten gehoord waren, gepaard met luchttrillingen.

Zooals bekend is geeft Sumatra, op het gebied van Vulcaan, Java niet
veel toe; aardbevingen en geluiden zijn er geen zeldzaamheid. Maar de
kanonnade van 26 tot 27 Augustus was zoo buitengewoon hevig, dat men
zich toen toch ernstig ongerust maakte.

Natuurlijk schreef men overal op Sumatra die geluiden toe aan eene
vulkanische uitbarsting, hier van den Merapi, daar van den Dempo, ginds
van den Piek van Indrapoera.

Merkwaardig was de verzameling telegrammen, die, op het
gouvernementsbureau te Padang aanwezig, waren uitgewisseld met alle
mogelijke plaatsen van Sumatra. Hieruit bleek ten slotte duidelijk, dat
geen der Sumatraansche vulkanen de schuldige was. Maar meer wist men er
niet van, daar de onderzeesche telegraafkabel, die van Anjer naar Telok
Betong loopt, gebroken was en bovendien (hoewel men hiermede te Padang
niet bekend was) de beide telegraafkantoren, zoowel te Anjer als te
Telok Betong verdwenen waren. Eerst na de komst van de "Loudon"
verspreidde zich te Padang de tijding, dat Krakatau de oorzaak was van
die geluiden.

Men was daar niet in de verleiding gekomen, om aan een werkelijken
veldslag te gelooven. Dit was echter wel het geval in Atjeh. Te Atjeh
werden de geluiden onder anderen gehoord door de posten te Malaboeh, te
Anagaloeng en te Kleh Gambing in eigenlijk Atjeh, en te Edi op de
Oostkust.

De geluiden hadden zulk eene treffende overeenkomst met een
infanteriegevecht, vergezeld door artillerie, dat de kommandanten der
posten overtuigd waren, dat er eene nabijzijnde benting werd aangevallen
door de Atjehers met geweervuur en dat men zich verdedigde met
artillerie. Te Kotta Radja, de hoofdplaats van onze vestiging in Atjeh,
zond de militaire commandant ordonnansen uit om te onderzoeken welke
post aangevallen werd. Opmerkzaamheid verdient dat een paar
marineschepen ter reede van Oleh-leh, nabij Kota Radja, volgens een
telegram van den commandant der Marine in de Atjehsche wateren, geen
geluiden gehoord hebben evenmin als de schepen te Boeleleng (eiland
Bali).

Wij herinneren ons, dat op de "Loudon" evenmin eenig geluid is vernomen,
terwijl wij vlak bij den vulkaan lagen en om ons heen alles heeft
getrild van de kracht der schoten.

Te Timor en te Makassar meende men, dat er een zeegevecht werd geleverd
of wel dat er een schip in nood was, zoodat de aldaar gestationneerde
oorlogsschepen werden uitgezonden om te onderzoeken wat er gebeurde.

Op het eiland Ceylon meende men, dat er een of ander oorlogschip
schietoefening hield met zwaar geschut.

Dergelijke geluiden hoorde men op Nieuw Guinea, West- en Zuid Australië
en Birmah.

Op de Chagos-eilanden, te Diego Garcia gelegen op meer dan 30° afstand
van Krakatau en te Rodriguez, meer dan 40° Zuid-West van Krakatau, zijn
de geluiden zoo sterk gehoord, dat men ook daar aan noodseinen van
schepen dacht.



Laten wij nog eens een kijkje op Java nemen tijdens die benauwde dagen.
Het is begrijpelijk, dat men overal de schoten, die gehoord werden,
toeschreef aan vulkanen, die dicht bij waren. Zoo meende men in de
Preanger, dat de Gedeh werkte. In Tegal veronderstelde men eene
uitbarsting van den Tjermai; in de residentie Bagelen beschuldigde men
den Slamat en in Kedoe den Sendoro. In Solo en Semarang dacht men aan
den Merapi; in Soerabaja vreesde men, dat de Keloet zich gereed maakte
voor eene uitbarsting; in Kedirie zag men daarentegen dat de Keloet
rustig was en gaf men de schuld aan den Wilis. In Bezoeki eindelijk
schreef men het geluid toe aan den Lamongan of aan den Rawoen.

Dat de uitsluitende oorzaak van alles het onaanzienlijk, kleine
vulkaantje op Krakatau was, tot dit besluit is men eerst gekomen toen er
na die vreeselijke natuurverschijnselen dagen van rust en kalmte waren
aangebroken.



Als men van Krakatau uit als pool een cirkel trekt op de aarde van 32°
straal (3555 kilometers), dan heeft men de streek op aarde, waarbinnen
het geluid gehoord is. De middellijn van dien cirkel is dus 64° of een
zesde van den geheelen omtrek der aarde. En de oppervlakte van het deel
der aarde, waarbinnen het geluid gehoord is, is meer dan 1/14 van de
oppervlakte der aarde.

Ik vrees, dat al die cijfers en namen van eilanden den lezer zeer koud
zullen laten en hem toch geen goed denkbeeld zullen geven van de
afmetingen van den geluidscirkel. Laten wij daarom eens voor een
oogenblik de onwaarschijnlijke veronderstelling maken, niet dat den Haag
gebombardeerd wordt, maar omgekeerd dat er in 't vorstelijk 's
Gravenhage kanonnen werden afgeschoten van de zelfde kracht als de
vulkaan van Krakatau of met andere woorden: stel dat den Haag een
vuurspuwende berg was van het kaliber Krakatau. Dan zouden de schoten
gehoord zijn op Groenland, IJsland, Spitsbergen, Lapland, Finland, te
Petersburg, Odessa, Alexandrië, Jeruzalem; verder in geheel Afrika
benoorden den kreeftskeerkring. De uiterste Westelijke punten zouden dan
zijn de Kaap-Verdische eilanden en de Azoren. Laten wij ons beeld nog
eens uitwerken. Gelooft ge dat, als men te gelijk te Jeruzalem te
Petersburg en op Groenland een dergelijk geluid hoorde, er spoedig
iemand op het denkbeeld zou komen dat al die geluiden van één bron
afkomstig waren, ook al wist men toevallig, dat er in den Haag een
vuurspuwende berg was, die van tijd tot tijd uitbarstte?

Het was dus volstrekt geen bewijs van stompzinnigheid, dat men op
sommige plaatsen het een alleronzinnigst denkbeeld vond, dat een
vulkaan, die 600 uren gaans verwijderd was, de oorzaak dier schoten zijn
zou, terwijl er bovendien tal van vulkanen in de richting der schoten
lagen op veel korteren afstand.

De eerste berichten over de ramp, in Europa verspreid, vermeldden dan
ook merkwaardige bijzonderheden. Zoo kon men in het Fransche dagblad "le
Gaulois" van 5 Sept. 1883 lezen, dat een derde der 45 vulkanen van Java
tegelijk gewerkt hadden en dat er te Batavia 20000 Chineezen en 100
Europeanen waren omgekomen. Ik herinner mij ook, dat eene der groote
buitenlandsche illustraties in die dagen prentjes gaf van den
Boro-Boedoer-tempel in de residentie Kedoe, die, zooals zij meende, met
geheel Java vernietigd was geworden.

De uitsluitende oorzaak, de motor van al de ellende die in Indië geleden
is, was echter de vulkaan van Krakatau. Geen der vulkanen van Java heeft
zich er mee bemoeid. Zij waren wellicht van meening, dat Krakatau het
alleen wel af kon.

Wat nu echter het zoo even vermelde praatje betreft, dat er te Batavia
zooveel personen waren omgekomen, zoo kan dit wel een gevolg zijn van
zekere leemten in aardrijkskundige kennis, die men wel eens meer opmerkt
bij het geestigste volk van Europa.

In hetzelfde bericht van de "Gaulois", dat wij boven aanhaalden, wordt
immers ook gesproken van de stad Bantam en het eiland Serang. Aan het
woord "Batavia" verbond men dus wellicht (_pars pro toto_) het begrip
Java, Sumatra, of andere eilanden, in 't algemeen die verafgelegen
streken, die men zonder nadere aanduiding te Parijs zoo gaarne
"l'extrême orient"--het verre Oosten--noemt.

Frankrijk staat echter niet alleen. De redactie van de Engelsche "Daily
News" wilde aan hare lezers een uitvoerig verslag mededeelen,
uitvoeriger dan de magere Reuter-telegrammen; en bij gebrek aan eenigen
correspondent in Indië heeft men de onbeschaamdheid gehad om, zonder
iets van Indië noch van de uitbarsting af te weten, berichten te
phantaseeren. Zoo ontstond er een verhaal, dat nog ongelooflijker was
dan dat van de "Gaulois", en dat gretig werd overgenomen door andere
bladen, tuk op sensatie, terwijl het steeds grootere afmetingen aannam.
De vijf en veertig vulkanen van Java zouden te gelijk hebben gewerkt, en
vooral de Papandajan zou ontzettende verwoestingen aangericht hebben.
Plotseling begint ook, volgens die berichten, de vulkaan "Tankohabie",
(die niet bij naam op Java bekend is), vuur te spuwen. Het aantal
slachtoffers telt men bij "honderdduizenden", waarvan de meeste te
Batavia.



Om echter duidelijk te doen zien, dat er in onze hoofdstad niet zulk
eene slachting is aangericht, als de "Gaulois" en "Daily News" meenden,
zullen wij nog eens nagaan wat er te Batavia gebeurd is.

Toen te Batavia den 26sten Augustus des namiddags de knallen en het
gerommel begonnen van uit het Westen, en toen er des nachts in die
richting een dof-roode gloed was waar te nemen, stelde men zich algemeen
gerust met de gedachte, dat dit aan niets toe te schrijven was dan aan
eene hernieuwde werking van den vulkaan Krakatau; en daar de eerste
uitbarsting in Mei geen andere herinneringen had achtergelaten, dan de
aangename souvenirs van een heerlijken pic-nic, koesterde men in 't
geheel geen vrees.

Maar toen die schoten in hevigheid toenamen en er te half twee een slag
viel die gepaard ging met zulke luchttrillingen, dat de gaslantaarns en
de gaslampen plotseling uitgingen, terwijl deuren en vensters
klapperden, toen was men in 't geheel niet meer gerust. Velen hielden
het thuis niet meer uit, daar zij aardbevingen verwachtten, allen zagen
in groote spanning den morgen te gemoet.

"De morgenstond verscheen, maar in plaats van te lichten met dien
doorzichtigen glans, welke de morgenure in het Oosten kenmerkt, hield de
zon zich schuil en het geheele uitspansel was als in nevelen gehuld."

Zoo beschreef het "Bataviaasche Handelsblad" de morgenimpressies van 27
Augustus.

Schokken of aardbevingen werden niet gevoeld. Geen voorgevoel
waarschuwde de bewoners van de Noordkust van Bantam. Evenmin verwachtte
iemand te Batavia de dingen, die komen zouden. De menschelijke zintuigen
zijn toch zeer onvolkomen, als men ze vergelijkt met het scherpe
waarnemingsvermogen der dieren, die geheimzinnige gave, welke wij met
het niets beteekenend woord "instinct" aanduiden. Dit instinct der
dieren verloochende zich ook nu niet. _Groote zwermen zeevogels trokken
in den morgen van 27 Augustus van den zeekant over Batavia._ Zij waren
dus gewaarschuwd voor het dreigende gevaar. "Hoe is zoo iets mogelijk",
zal men vragen. "Is het wel waar?" Ja lezer, de zeevogels van Straat
Soenda waren knapper dan de veertig duizend ongelukkige menschen, die
door de ramp zijn omgebracht, en die door geen inwendige stem werden
vermaand het gevaarlijke zeestrand te ontvluchten.

Hoe echter die vogels er toe kwamen om tijdig Straat Soenda te
ontvluchten, op deze vraag moet ik het antwoord schuldig blijven. Men
verbaast zich soms over de "domheid" der Grieken en Romeinen, die uit de
vlucht der vogels de toekomst voorspelden. Wie weet of die volken,
scherpe opmerkers als zij waren, niet meermalen een dergelijk voorgevoel
bij vogels hadden waargenomen, dat hen waarschuwde voor gevaar. Is het
dan gewaagd te veronderstellen dat deze geheimzinnige gave der vogels,
die ons nu even onverklaarbaar is als hun, de eerste aanleiding is
geweest tot de vogelwichelarij, die zulk eene groote rol speelt in hunne
geschiedenis?



Keeren wij naar Batavia terug. De inwoners waren in den morgen van 27
Augustus weder tot kalmte gekomen.

Toen viel er te half negen zulk een zwaar schot, dat de huizen kraakten.
Het werd donker; door het uitblijven van het zonlicht daalde de
temperatuur verscheiden graden; men huiverde van koude; op het midden
van den dag waren alle lampen aangestoken. Eensklaps stonden alle zaken
stil; in de benedenstad, waar alle pakhuizen en kantoren zijn, moest men
in allerijl kaarsen opsteken, want de gasfabriek geeft over dag geen
drukking genoeg in de leidingen. De koelies, meestal Bantammers, liepen
weg, en de meeste Europeanen verlieten hunne bezigheden en ijlden naar
hun gezin in de bovenstad. In de Chineesche kamp ontstond een paniek.
Wie een prauw kon bemachtigen, bracht zijne vrouwen, kinderen,
kostbaarheden en leeftocht daarin, niet wetende, dat juist het water,
waaraan hij zich ging toevertrouwen, in die ure zijn grootste vijand
was.

Tegen den middag rees het water schrikbarend; het kwam uit zee langs de
geheele Noordkust van Java aanzetten, drong de rivieren in, en deed die
buiten de oevers treden, zoodat ook de benedenstad onder water gezet
werd. Prauwen, stoombooten, tambangans (roeibooten) worden driftig,
bonzen tegen elkaar, of komen tegen de brug aan op het Heemradenplein.
Het water bereikte eene hoogte van 1.40 M. boven het gewone vloedpeil.
Het water in de Kali Besar zwol meer dan een meter en de stroom van het
water was stroomopwaarts gericht. Het lagere gedeelte van Pintoe Ketjil
(de kleine Boom) en Pasar Ikan (de Vischmarkt) overstroomde. Nabij de
Stadsherberg zette het water kleine en groote prauwen en
rivierstoombootjes op den wal. Het water in de Kali Besar was modderig
en dik; het zag er zwart uit en verspreidde een onaangenamen geur.

Een gedeelte van de inlandsche bevolking van de benedenstad vluchtte.
Die hooge vloed werd gevolgd door eene lage ebbe, al het water liep weg,
het bed van de rivier tusschen het Waterkantoor en de Stadsherberg liep
geheel droog, zoodat de visschen achterbleven en de vaartuigen evenals
Scheveningsche pinken op het droge bleven liggen of wel tegen den
kaaimuur aanhingen door middel van hunne kabels.

Des namiddags vermindert de duisternis langzamerhand, maar er is zooveel
asch in de lucht, dat men niet duidelijk zien kan. Vele inlanders in de
benedenstad zitten neergehurkt voor hunne huizen en wachten kalm de
gebeurtenissen af, terwijl ze in vrede een sirih-pruimpje kauwen of een
stroosigaartje rooken en een pelitah (klein lampje) naast zich hebben.
Intusschen had de gasfabriek voor drukking gezorgd. Op Molenvliet waren
de talrijke warongs (stalletjes) allen verlicht. Te 2 ure kwam eene
nieuwe golf, doch niet zoo hoog als de vorige. Toch overstroomde weer de
Kleine Boom en Pasar Ikan. Honderden inlanders vermaken zich met de
visschen te vangen, die door de terugloopende wateren werden
achtergelaten.

In de rivieren loopt een modderachtige vloeistof met schuim bedekt,
waarin de visschen bedwelmd werden. Er zijn echter weinig ongelukken
gebeurd. Een paar oude vrouwen, die zaten te visschen bij den Vuurtoren,
zijn verdronken, eenige grazende geiten zijn verzwolgen door het water.
Ook zijn er eenige stukken kaaimuur verzakt langs het oude Havenkanaal.



Te Onrust, een eiland op de reede van Batavia, waar het
marine-etablissement is, ontstond ten gevolge van de vloedgolf een
groote schrik onder het werkvolk. Een gedeelte van het eiland liep
onder. Dank zij de kalmte der opzichthebbenden zijn er geen groote
ongelukken te betreuren, hoewel het groote dok, waarin een schip lag,
tegen een stoomboot aandreef. Het drijvend dok, dat zich bevond bij het
eiland Amsterdam nabij Onrust, is daarentegen den 27sten Augustus
losgeraakt en weggedreven.



De groote werken voor de haven van Batavia zijn gelegen te Tandjong
Priok, Oostelijk van de reede van Batavia. Aan den ingang van de haven
bevinden zich twee havendammen, waarvan het lichaam bestaat uit
trachietblokken, die uit de groeven van Merak afkomstig zijn. De haven
is verbonden met Batavia door een kanaal en een spoorweg. Die
havenwerken hadden 17 millioen gekost en waren in eigen beheer zonder
tusschenkomst van aannemers in vijf jaar voltooid onder de energieke
leiding van den hoofdingenieur van den waterstaat J. de Gelder.

Men had bij het ontwerpen en het uitvoeren dezer havenwerken als basis
genomen de bekende cijfers van den hoogst bekenden vloed, zijnde 1.20
meter boven Batavisch peil of boven nul, en van de laagste ebbe 0.20 M.
beneden nul. Maar die cijfers zijn niet gebaseerd op zeebevingen. Vooral
de buitengewone lage ebbe, die afliep tot 3.20 meter beneden Bataviaasch
peil en die onmiddellijk volgde op een vloed van 2.35 M + B.P. gaf in de
kanalen aanleiding tot hevige stroomen of wielingen gelijkende op echte
watervallen. Op het oogenblik dat het water op zijn laagst was, waren de
fundeeringen der kaaimuren en de landhoofden van de groote draaibrug in
den spoorweg van Batavia naar Tandjong Priok geheel ontbloot.

Zelden heeft een waterstaatswerk eene zoo degelijke "beproeving"
ondergaan. De gronddruk toch, waaraan de fundeeringen dier werken bloot
stond, overtrof met vijf en twintig procent den grootsten druk, waarop
in het project gerekend was.

Over het algemeen hebben die werken zich goed gehouden.

De Oostelijke havendam is echter bij het afloopen van de eerste golf
verzakt over eene lengte van 300 meter.

Die verzakking bedraagt als maximum 3 meter.

Maar noch bij de kaaimuren, noch bij de bruggen zijn scheuren of
verzakkingen op groote schaal waargenomen.

Een beter bewijs voor de soliditeit der uitvoering is zeker moeilijk te
leveren.

De zelfregistreerende peilschaal te Tandjong Priok heeft de geheele
waterbeweging van die woelige dagen getrouwelijk opgeteekend. Die
waarnemingen zijn daarom van zooveel belang, omdat zij natuurlijk
ontbreken in de kustplaatsen, die verwoest zijn. De invallende
duisternis zou daar trouwens toch alle waterstand-aflezingen verhinderd
hebben.



Wij zagen, dat de schoten van Krakatau over 1/14 van de oppervlakte der
aarde gehoord zijn.

Of wij een geluid hooren of niet hangt van de menschelijk zintuigen af.
Het is werkelijk geen paradox als men zegt, dat er geluiden zijn, die de
mensch niet kan hooren, zooals er ook lichtgevende stralen zijn, die men
niet kan zien!

De geluiden, die de mensch niet kan hooren, verschillen in soort niet
van de hoorbare geluiden.

Beide zijn luchttrillingen; er bestaat slechts een quantitatief, niet
een qualitatief verschil tusschen hen. Want wij hooren alleen de tonen,
die een bepaald aantal trillingen per seconde maken. Daarboven en
daarbeneden ligt eene onhoorbare tonenwereld, die even zoo goed bestaat
als de hoorbare "harmonie der sferen." Het zijn de onhoorbare
trillingen, die b.v. bij een kanonschot de glazen doen rinkelen of
breken. Maar ook, als het kanonschot niet gehoord wordt, kunnen die
stille geluiden de lucht beroeren. De beweging der lucht kan dan niet
met het oor waargenomen worden als toon, maar dikwijls speurt men haar
door suizingen in de ooren, door de beweging van voorwerpen. Ja, die
beweging kan zoo sterk worden, dat men zou zweren met eene aardbeving te
doen te hebben.

Niet het minst merkwaardige verschijnsel bij de uitbarsting zijn die
onhoorbare luchttrillingen geweest. Ze zijn opgeteekend over de
oppervlakte van onze geheele aarde door de zelfregistreerende barometers
van alle metereologische stations op aarde.

De storingen, die deze barometers vereeuwigd hebben, bestaan uit eene
plotselinge rijzing van den barometer, gevolgd door eene diepe daling of
depressie.

Hoe dichter bij Krakatau, des te sterker zijn die storingen. Zij waren
op de "Loudon" zoo sterk, dat zij hevige suizingen in de ooren
veroorzaakten en een onbeschrijfelijk gevoel van onwel zijn; men hoorde
dáár de luchtgolven niet met het zintuig van het geluid, maar men
gevoelde ze als eene benauwdheid, tot stikkens toe. Het waren dezelfde
trillingen, die te Batavia de vensterglazen deden springen, en die in de
residentie Pasoeroean op het land Alkmaar de muren der woningen deden
scheuren.

Ééne luchttrilling is er geweest, die als een reus uitsteekt boven de
andere. Zij geeft het slot aan van de eruptie, de indrukwekkende
apotheose van de uitbarsting, die den 27sten Augustus te 10 ure
plaats vond. Toen schoten met een vreeselijken knal eenige kubieke
kilometers vaste stoffen de lucht in. Toen geschiedde de ontzettende
instorting van het eiland, de indompeling in zee van eene massa, die de
zeebeving te voorschijn riep; toen ontstond de aschwolk, die den
stikdonkeren nacht veroorzaakte, welke zich over al de kusten van Straat
Soenda uitstrekte.

Toen ontstond eene luchttrilling, die machtiger was dan al deze
natuurverschijnselen te zamen. Zij werd niet waargenomen door de
onvolkomen menschelijke zintuigen, maar zij bracht het luchtvormig
omhulsel van onze geheele planeet in beroering.

Van Krakatau als uitgangspunt ging op dat oogenblik eene luchtgolf uit
in alle richtingen. Die luchtgolf ging langs een grooten cirkel om de
aarde heen tot de tegenvoeters van Krakatau en keerde weder tot haar
uitgangspunt terug. In ongeveer 35 uren werd die reis om de wereld
verricht. Toen die luchtgolf ten tweedenmale Krakatau beroerde was hare
kracht nog niet uitgeput.

Eene tweede reis om de wereld werd volbracht en na afloop van deze bezat
zij nog energie genoeg voor eene derde. Eerst op de vierde reis om de
aarde bezweek zij! De snelheid, waarmede die luchtgolf zich
voortplantte, was ongeveer dezelfde als die van het geluid. Die snelheid
werd wel is waar gewijzigd door de passaatwinden en luchtstroomingen en
door de draaiing der aarde, maar die invloeden waren niet bij machte het
verschijnsel belangrijk te wijzigen. De luchtgolf volbracht hare reizen
om de wereld ten spijt van winden en stroomingen. Haar verblijf werd
opgeteekend door den barometer in alle werelddeelen, in Europa: te
Petersburg, Krakau, Budapest, Weenen, München, Lissabon, Rome, Brussel,
Parijs, Greenwich, Utrecht; in Australië: te Melbourne en Sydney; in
Amerika: te New-York, Mexico en Havana en in Azië: te Calcutta en
Bombay. Kortom over de geheele aarde in alle metereologische
observatoria, waar zelfregistreerende barometers zijn.

Ten einde een goed denkbeeld te krijgen van de reis door die golf
afgelegd, zal ik een enkel feit aanstippen, ik ben daarbij verplicht een
paar cijfers te noemen.

Het eerste bezoek, dat die golfbeweging te Parijs bracht, geschiedde den
27sten Augustus te twee ure des middags. Zij was te 10 uur 's morgens
van Krakatau gegaan in oostelijke richting. Dit geeft een verschil van
vier uur. Telt men hierbij het verschil in tijd van Krakatau en Parijs,
dan heeft _de luchtgolf den afstand van Krakatau naar Parijs afgelegd in
tien uren_.

Maar hier had de golf den kortsten weg genomen van Krakatau naar Parijs.
Zij nam namelijk de reis over Hindostan, Arabië, Perzië en Turkije. De
golf, die van Krakatau uit juist in tegenovergestelde richting reisde,
kwam over de Groote Stille Zuidzee, Amerika en den Atlantischen Oceaan
eveneens te Parijs aan. Zij deed op hare reis de tegenvoeters van
Krakatau aan, en had dus den langsten weg gekozen. De eerste golf toch
had slechts 103 graden van den grooten cirkel af te leggen, die Krakatau
en Parijs op de aarde verbindt. De weg, dien de tweede golf nam, was
daarentegen 257 graden. Die tweede golf kwam te Parijs den 28sten
Augustus des morgens te vijf uur. Zij was toen vijf en twintig uren
onder weg geweest. Toen de eerste golf Parijs den 27sten Augustus
bezocht had en dáár den barometer twee millimeter had doen afwijken,
vervolgde zij te twee ure des namiddags haar weg. Te Krakatau
teruggekomen kon zij hare vaart niet matigen en reisde ten tweede male
om de wereld. Ditmaal zag zij Parijs bij nacht, want zij verscheen
aldaar tusschen den 28sten en 29sten Augustus des nachts te twee
ure, zes en dertig uren na hare eerste komst te Parijs, om 37 uur later
na nog eens eene reis om de wereld gemaakt te hebben, weer te Parijs
terug te zijn. Ook de golf, die den langsten weg gekozen had, reisde
van Parijs naar Krakatau terug. Ook zij zette hare reis voort; en den
29sten Augustus te 4 uur des namiddags ontmoeten wij haar al weer te
Parijs. In 35 uur had ook deze golfbeweging de wereldreis volbracht.



Voordat dus in Europa eenig betrouwbaar bericht was aangekomen over de
ramp van Krakatau, terwijl men in Indië zelf nog in 't onzekere
verkeerde wat er eigenlijk gebeurd was, had de vulkaan van Krakatau zelf
luchtgolven afgezonden als boden, die het einde der uitbarsting en het
begin van het vernielingswerk op de vleugelen der atmosfeer aan het
verst afgelegen plekje der aarde verkondigden.



HOOFDSTUK VII.

De waterbeweging.

     Verschillende indruk van luchttrillingen en watergolven.--De reus
     onder de golven ontstond 27 Augustus te 10 uur.--Hoe is zij
     ontstaan?--De kleinere golven.--Het "gebied des doods."--De hoogte
     van den buitengewonen vloed langs Straat Soenda.--De hoogste stand
     36 meter.--De buitengewone lage ebbe.--De beweging der zee is eene
     op- en neergaande.--Gevolgen van de overstrooming.--Het naar zee
     terugkeerende water.--De drijvende lijken.--Feestmaal der
     krokodillen, haaien en andere zeevisschen.--Vondst in de maag van
     een kakap.--Kluwens van boomstammen, lijken en huizen liggen in
     modderpoelen.--De plantengroei tegenover den modderregen.--Het
     begraven der lijken en het desinfecteeren.--Aantal verwoeste dorpen
     en slachtoffers der zeebeving.--In Indië is geen burgerlijke stand
     voor inlanders.--Waarom de schepen in straat Soenda niet vergaan
     zijn.--Golfbeweging in het algemeen is geen horizontale
     waterverplaatsing.--De golf te Tangerang en aan Java's Zuidkust.
     Het water liep van de Welkomstbaai naar de Indische zee.--Zondvloed
     op de eilanden Sebesie en Klein-Seboekoe.--Geen sterveling aldaar
     gered.

     De uiterste grenzen van de golfbeweging.--Storingen in Australië en
     het Engelsche kanaal via Kaap Hoorn.--De storingen te Colon etc.
     hebben eene andere oorzaak.--Het verband tusschen zeediepte en
     snelheid van voortplanting.--De storing te Moltkehafen in
     Zuid-Georgië.--Dieptebepaling van den Indischen Oceaan als gevolg
     van de uitbarsting van Krakatau.


Uit een zuiver wetenschappelijk oogpunt zijn de luchttrillingen, die
zich over de geheele aarde hebben uitgestrekt, zeker het meest
belangrijke verschijnsel van de geheele uitbarsting. Maar, daar geen
mensch ze kon hooren en daar ze geen vlieg kwaad hebben gedaan, zijn ze
onopgemerkt voorbij gegaan.

Hoe geheel anders is het met de bewegingen, die de vulkaan veroorzaakte
in de wateren van den Oceaan! In een vroeger hoofdstuk beschreef ik het
vergaan van Telok Betong zooals het van de "Loudon" werd aanschouwd.--De
golven, die wij toen zagen, en die Telok Betong en een groot deel van
Anjer op den morgen van den 27sten Augustus te half zeven verwoest
hebben, waren bij lange na niet de hoogste golven, die in die dagen door
straat Soenda rolden. De reus onder de golven toch ontstond eerst later,
toen de duisternis reeds was ingevallen. Niemand aanschouwde haar.
Niemand kan met zekerheid zeggen hoe zij ontstaan is. Want geen
sterveling heeft kunnen zien wat er op Krakatau gebeurde, den 27sten
Augustus te 10 uur, toen die groote golf ontstaan is.

Bij de hydrographische opname van Straat Soenda heeft men nergens eene
verontdieping van de zee waargenomen, behalve op de plaats, waar de
beide nieuwe eilanden Steers en Calmeijer ontstaan zijn. Volgens Verbeek
zijn die nieuwe eilanden geheel uit eruptie-materiaal opgebouwd. Ware
het mogelijk, dat alleen de bovenlaag van deze eilanden uit uitwerpselen
bestond, die rusten op een terrein, dat plotseling opgeheven is uit zee,
dan zou zulk eene plotselinge opheffing van den bodem de oorzaak kunnen
zijn van de groote golf, die het meeste kwaad gesticht heeft. Zulk eene
golf kan ook ontstaan door eene onderzeesche uitbarsting. Maar als men
let op de instorting van het grootste gedeelte van het eiland, die reeds
op den namiddag van 27 Augustus van af de "Loudon" is geconstateerd, en
die dus te gelijk met de uitbarsting of vlak daarna geschied moet zijn,
dan kan het ook zijn, dat aan het in zee ploffen van den berg Rakata de
grootste golf te wijten is.

De kleinere golven, bijv. die van half zeven 's morgens, die Telok
Betong verwoestte, kunnen dan ontstaan zijn door het in zee vallen van
groote hoeveelheden vaste stoffen, die de vulkaan uitbraakte en die
eene waterbeweging te voorschijn riepen, zooals ieder die op kleine
schaal zien kan, als hij een steen in het water werpt of als hij, zooals
men zegt, "kringetjes spuwt."

Men heeft die golf "vloedgolf" genoemd. Ik zou haar liever "zeebeving"
noemen. Trouwens de naam doet heel weinig ter zake.

Hoe dan die golf nu ook ontstaan is, zeker is het, dat het middelpunt
der golfbeweging, het uitgangspunt der zeebeving, samenvalt met het
middelpunt der vulkanische eruptie en dat de reusachtige golf, van
Krakatau uit, zich voortgeplant heeft door de zee en vervolgens in
intensiteit of in hoogte verminderd is, naarmate zij verder van Straat
Soenda af was. En daar zij zich voortplant met eene zekere snelheid, zal
het verschijnsel van den buitengewoon hoogen vloed en de lage ebbe van
27 Augustus hoe langer hoe later worden waargenomen naarmate men een
punt beschouwt, dat verder van het middelpunt ligt. De vorm van de kust
zal verder een belangrijken invloed hebben op de hoogte van dien vloed
en waar de golf geen weerstand vindt in den Oceaan zal zij zich vrij wat
sneller voortplanten dan in eene nauwe straat.

Het "gebied des doods", strekt zich in hoofdzaak uit tot de
alluviaalstreek der kusten van Sumatra en Java, die op Straat Soenda
uitzien. Die kustlanden zijn ten gevolge van die zeebeving, bezocht
geworden door een vloed, die langs den Sumatra-wal 22 tot 24 meter steeg
boven den gewonen zeestand. Langs het arme Bantam verhief zich de vloed
30 tot 36 meter.

Het water overstroomde de kust tot het stuitte tegen het gebergte. De
alluviaalstreek vóór het gebergte heeft eene breedte van een tot tien
kilometer. Dáár kunnen wij de ergste gevolgen van de uitbarsting
verwachten.

Beschouwt men eene golfbeweging als eene slingering van het water in een
vertikaal vlak, dan zal, als de _top_ van de vloedgolf 35 meter boven
den gewonen zeestand ligt, het _dal_ van de golf 35 meter lager liggen
dan die zeestand. Met andere woorden: op een vloed van 35 meter volgt
onmiddellijk een ebbestand der zee van 35 meter beneden het gewone
zeepeil.

De waarnemingen van den hoogsten vloed langs de kust waren gemakkelijk
genoeg, daar het water voldoende sporen van zijne afwezigheid heeft
achtergelaten. De laagste zeestand daarentegen kon natuurlijk in het
gebied des doods niet waargenomen worden, daar hij gevolgd is op den
zondvloed.

Op verschillende plaatsen echter heeft men bij de kleinere golven van 26
Augustus en bij de golf van 27 Augustus des morgens te half zeven,
werkelijk een zeer lagen zeestand waargenomen ook in Straat Soenda. Men
zag toen in zee klippen boven het water uitsteken, die nooit te voren
bloot geweest waren, die tot nog toe bij de laagste bekende ebbe altijd
blinde klippen bleven. Buiten Straat Soenda zijn die lage ebben nog
beter waargenomen.

Te Batavia kon men met de hand visschen vangen in de leeggeloopen
rivier, terwijl alle vaartuigen op het droge lagen, en te Benkoelen
werden schildpadden, visschen en twee zeekalven door de inlanders buit
gemaakt, toen die lage ebbe intrad.

Maar het zekerste bewijs voor mijne stelling: dat op den hoogen vloed
eene nagenoeg even lage ebbe is gevolgd, geeft ons de zelfregistreerende
peilschaal te Tandjong Priok, die de zeestanden gedurende die dagen
automatisch heeft opgeteekend.

Is dus de beweging der zee eene slingerende (oscilleerende) geweest, dan
volgde bijv. te Anjer op den ontzettenden vloed, die 35 meter hoog
opliep, onmiddellijk een zeestand, 35 meter lager dan gewoonlijk. Er was
dus op een zeker oogenblik een niveauverschil van bijna 70 meter
tusschen het water dat Anjer overstroomd had en de lage zee op de reede!
Gelijk een ontzettende waterval stroomde, of liever stortte dit water
onder de werking der zwaartekracht naar zee terug, met eene ongekende
snelheid, en bij gevolg met eene levende kracht, die zoo aanzienlijk
was, dat men geen spoor van fundeeringen van huizen meer aantreft, en
dat geheele stukken van de kust naar zee zijn medegesleept. Het spreekt
van zelf, dat een dergelijke waterstroom ook alle boomen en menschen
naar zee sleepte. De schepen, die in de volgende dagen door Straat
Soenda voeren, zagen tal van lijken op zee drijven. Zoo rapporteerde de
gezagvoerder van de mailboot "Batavia," dat hij den 3den September
voorbij Vlakke Hoek varende, op eenige uren van de kust, tal van
menschelijke lichamen zag drijven, die hij voor Chineezen aanzag, daar
ze kale hoofden en staarten hadden.

Gedurende de dagen volgende op de uitbarsting vierden de krokodillen of
"kaailui" zooals ze in Indië genoemd worden, die men in grooten getale
aan de monden der Bantamsche rivieren aantreft, feest. Zij gingen te
gast op de duizenden lijken, die de zee had medegesleept.

Niet alleen de haaien, maar ook de andere zeevisschen hadden gedurende
dien tijd een koningsmaaltijd.

Te Serang kocht eene huisvrouw een kakap, een der smakelijkste Indische
zeevisschen. Toen het dier geopend werd vond men in de maag twee
menschenvingers, die nog van nagels voorzien waren. De visch, die ter
markt kwam te Serang, was dan ook "moddervet" en werd gretig gekocht
door de Chineezen ten einde ze te drogen.



Op de plaatsen, waar het gebergte bijvoorbeeld meer dan twee uren gaans
van de kust verwijderd was, werd over die breedte alles overstroomd en
vernield. Maar het naar zee terugkeerende water had minder verhang en
dus minder snelheid. Het voerde dus niet alles mede, maar liet, behalve
kolossale koraalblokken, die uit zee medegebracht waren, bovendien,
evenals op een slagveld, de dooden liggen. Langs de Bantamsche kust
lagen aldus op vele plaatsen lijken van paarden, buffels, stijlen en
daken van huizen, door elkaar gewoeld tot onontwarbare kluwens met
honderden ontwortelde boomen en menschenlijken. Dit alles kleefde vast
in stinkende poelen, groote plassen, die de lage gedeelten van de
terreinen in moerassen veranderden, met vuil, stilstaand water, gevuld.
Maar het afschuwelijkste van alles was de vaalbruine, samenhangende
modder, die, uit den slijkregen afkomstig, alles bedekte, voor zoover
het ten minste niet onder eene vuilwitte aschlaag bedolven was,
gelijkende op de sneeuw, die in eene Hollandsche stad de straten bedekt,
als het eenigen tijd gedooid heeft.



Die asch en modder zijn natuurlijk niet alleen gevallen op het gebied,
dat door de zee is overstroomd. Ook het binnenland tot op de hoogste
bergen is met asch of modder bedekt. De vernietiging van den
plantengroei is echter niet in evenredigheid met de dikte van de
aschlaag. Waar slechts asch gevallen is, zijn de boomen niet allen
omgevallen, en de rijstplantjes leven soms nog onder de poreuze laag.
Maar waar de modder- of slijkregen, die zooveel zwaarder is, gewoed
heeft, zijn de boomen geknakt en omgevallen. Daar is de oogst verloren,
want de rijstplanten op de sawah's zijn dood en de koffieboomen op de
hellingen der bergen hebben bloemen, bladeren en vruchten verloren.

De overvloedige regen, die in de dagen viel volgende op de uitbarsting,
is gedrongen door de aschlaag, en al de planten, die niet verplet zijn
door het gewicht van de modder, herleven. Weldra herwon de groene kleur
de oude rechten, die zij in de tropen heeft.

In Bantam werden de lijken zooveel mogelijk begraven en men
desinfecteerde met karbolzuur de stinkende, rottende poelen, terwijl
overblijfselen van huizen en boomen met petroleum werden begoten en
daarna in brand gestoken. Dit alles was zeer urgent, want men kon zich
anders voorbereid houden op de eene of andere epidemie, ten gevolge van
de rotting van zooveel organische zelfstandigheden van menschen, dieren
en planten afkomstig. De energie, die in die dagen door de ambtenaren
van het binnenlandsch bestuur is ontwikkeld, verdient onze bewondering.

Het was vooral noodig, dat er snel gehandeld werd. De resident van
Bantam rapporteerde den 7den September, dus slechts 11 dagen na de
ramp, dat er in de afdeeling Tjaringin reeds 4500 lijken begraven waren,
en in de afdeeling Anjer 1517. Door deze getallen kan men zich een
denkbeeld maken van de alles behalve benijdenswaardige taak, die op de
ambtenaren van het binnenlandsch bestuur rustte. Zij hadden echter de
voldoening, dat er geen epidemie uitbrak, en dat er spoedig geen
onbegraven lijken werden gevonden op de Bantamsche kust.



Slechts weinig menschen sneuvelden ten gevolge van heete asch of werden
bedolven onder puimsteen. De zeebeving is de groote vernieler geweest.
Niet minder dan honderd vijf en zestig bloeiende dorpen of kampongs
werden geheel vernietigd, terwijl bovendien honderd twee en dertig
kampongs voor een deel verwoest werden. Zeven en dertig Europeanen
vonden den dood door de zeebeving, terwijl er volgens de opgaven der
hoofden niet minder dan 36380 inlanders, Chineezen en vreemde
Oosterlingen omkwamen.

Daar er noch op Java noch op Sumatra een burgerlijke stand bestaat voor
de laatste categorieën van personen, is op de absolute juistheid van dit
cijfer geen staat te maken. Het is zeker wel wat te laag. We zijn
wellicht niet ver van de waarheid, als wij het aantal der slachtoffers
door de ramp van Krakatau stellen op 40,000.



Er waren tijdens de uitbarsting, behalve de "Loudon", nog negen schepen
in Straat Soenda. Geen dezer schepen heeft eenige schade geleden door de
golven, die zooveel onheil aanrichtten op de kust. Dit wekt wellicht
bevreemding op. Maar het is zeer natuurlijk, als men er aan denkt, dat
bij elke golfbeweging in de volle zee de waterdeeltjes slechts vertikaal
heen en weer gaan, terwijl er geen beweging van water in horizontalen
zin plaats vindt. Die vertikale waterbeweging plant zich voort door de
geheele watermassa, evenals de loopende geluidsgolven zich door de lucht
voortplanten, zonder dat de lucht zelf zich verplaatst. De golven gaan
dus voort over het watervlak, maar het water blijft, waar het is. Een
schip, dat in zulk eene golfbeweging is, gaat alleen op en neer, zonder
daarom met groote vaart in horizontalen zin meegenomen te worden. Men
ziet evenzoo, op een heuvel staande, soms den wind spelen door een veld
korenaren. Duidelijk ziet men, dat er zich golven voortbewegen door het
korenveld, maar de korenaren zelf gaan niet van hunne plaats. Daarom
liepen de schepen in Straat Soenda weinig gevaar, al waren de golven ook
nog zoo hoog, als het water maar diep genoeg was. Zij rezen op den top
van de golven; de golven gingen door, maar lieten het schip achter, dat
weldra in het golfdal was. Als nu maar dat golfdal niet zoo diep was,
dat het schip stootte, dan was er alle kans, dat het de golven
doorstond.

De beweging wordt echter geheel anders, wanneer de golven op zeer ondiep
water of tegen de kust komen. Dan krijgen de waterdeeltjes eene
aanzienlijke snelheid ook in horizontalen zin, dan overstroomen door de
werking der zwaartekracht de lage stranden, dan gaat ook het vaartuig
met de golf mede, zooals te Telok Betong gebeurd is met de "Barouw", die
eenige kilometers van zee, binnen in het land is teruggevonden.



Ook buiten Straat Soenda heeft de golfbeweging, die van Krakatau
uitging, belangrijke schade aangericht. In het gedeelte van de Javazee,
dat aan Straat Soenda grenst, steeg de vloed 2 meter. Hier werd in
Bantam de haven Karang Antoe en vele strandkampongs in het district
Tanara overstroomd.

In de residentie Batavia werd de kust van Tangerang ongeveer 3 meter
onder water gezet. De kustzoom, die overstroomd werd, was wel is waar
smal, zij bedroeg slechts 1-1/2 kilometer; maar er verdronken toch nog
ongeveer 1800 inlanders en meer dan 500 Chineezen, terwijl het dorp
Kramat verwoest werd.--Wat er in de omstreken van Batavia gebeurde,
weten wij reeds.--De Duizend eilanden stonden twee meter onder water.
Aan de kust van Krawang werden een paar kampongs overstroomd; hier is
echter de grens van de verwoesting door de golven aangericht. Want in
het gedeelte der Javazee, dat Oostelijk ligt van den Hoek van Krawang,
zijn wel verheffingen en dalingen van den zeespiegel waargenomen, maar
deze waren te gering om schade aan te richten. Op de peilschalen te
Soerabaja en in de Straat van Madoera zijn de storingen nog duidelijk
afgelezen, maar zij zijn zeer gering.

Langs de Zuidkust van Java heeft de golf niet veel schade gedaan. Te
Tjilatjap steeg de vloed 2 meter. Zestien inlandsche vaartuigen werden
van hunne ankers geslagen. De Zuidkust van Java is over 't algemeen
steil, er is geen strand en het gebergte rijst er als 't ware uit zee
op. De golf kon hier dus weinig schade aanrichten.

Aan den ingang van Straat Soenda op Java's Eerste punt staat de
vuurtoren, die tengevolge der bekende aardbeving op 1 September 1880
middendoor knapte. Tijdens de uitbarsting zijn geene aardbevingen
waargenomen, en daar de vuurtoren op een hooge rots is gebouwd, is hij
niet door de wateren bereikt. De dorpen in den omtrek zijn wel is waar
verwoest, maar de bewoners waren grootendeels op de rots gevlucht, waar
de vuurtoren staat, zoodat er slechts een twaalftal omkwamen.

Tusschen Java's Tweede en Derde punt ligt de Welkomstbaai. Het water is
hier zóó hoog gestegen, dat het zijn weg genomen heeft dwars over de
kust naar den Indischen Oceaan. Gedurende dien tijd was dus Java's
Eerste punt met den berg Pajoeng een eiland.

Het Prinseneiland, dat aan den ingang van Straat Soenda ligt, werd voor
een gedeelte overstroomd. Het water steeg hier 15 meter en sleepte 56
personen in zee. De verwoesting, die hier plaats greep, is vrij wat
minder dan die op de eilanden dicht bij Krakatau gelegen. Zoo steeg de
zee 30 meter bij het eiland Sebesie, gelegen tusschen Krakatau en den
Sumatra wal.

Men zal nooit te weten komen wat het lot der inwoners van Sebesie
geweest is. Want van de drie duizend zielen, die de bevolking telde, is
geen mensch gered. Evenmin als van de honderd vijftig inwoners van het
eilandje Klein-Soeboekoe. Vermoedelijk heeft de vloed hen allen
weggespoeld.



Langs de Westkust van Sumatra heeft men de vloedgolven nog tot Ajer
Bangies waargenomen; zoo ook op het eiland Biliton.



Op de eilanden Ceylon en Mauritius zijn belangrijke storingen in den
zeestand waargenomen, die aan de golven van Krakatau worden
toegeschreven.



De uiterste grens van voortplanting der golven naar het Zuiden en Oosten
is de Westkust van Australië, maar naar het Westen overschreden zij Kaap
Hoorn. Kleine afwijkingen in ebbe en vloed, waargenomen in het Engelsche
Kanaal, zijn waarschijnlijk de laatste stuiptrekkingen van deze
Krakataugolven geweest.

De storingen, die in die dagen in de getijen zijn waargenomen op
verschillende andere plaatsen, te Colon, aan de landengte van Panama, te
San Francisco in Californië en op Nieuw Zeeland, werden door velen ook
aan de Krakataugolven toegeschreven. Een nauwkeurig onderzoek heeft
echter aangetoond, dat zij onmogelijk hiermede in verband kunnen staan.



De snelheid van voortplanting eener golfbeweging in zee is in hoofdzaak
afhankelijk van de diepte der zee. Hoe ondieper de zee, des te minder
snel is de voortplanting der golven. Er bestaat zulk een eenvoudig
verband tusschen zeediepte en snelheid der golfbeweging, dat men met
eenige benadering de eene uit de andere kan afleiden. Kent men de
achtereenvolgende tijdstippen, waarop de storing der getijen tengevolge
van de uitbarsting heeft plaats gehad en den afstand, waarop die
plaatsen van Krakatau verwijderd zijn, dan kan men daaruit de gemiddelde
diepte der zee berekenen. Op vele plaatsen was die zeediepte bekend en
men had dan een goed middel tot contrôle van de gebruikte formules. Maar
daar, waar de zeediepte niet bekend is, kon men met die formules de
zeediepte berekenen.

Toevallig was er juist op den dag der uitbarsting door eene Duitsche
Zuidpool-expeditie eene zelfregistreerende peilschaal opgesteld op het
eiland Zuid-Georgië te Moltkehafen. De storingen tengevolge van Krakatau
zijn hier met groote juistheid opgeteekend, terwijl de tijden ook
nauwkeurig zijn aangegeven. De heer Verbeek berekende uit deze
waarnemingen, dat de zee tusschen Krakatau en Zuid-Georgië gemiddeld
niet minder dan 6340 meter diep moet zijn. In verband met eenige weinige
dieptebepalingen in die streken, door de "Gazelle" in 1875 verricht,
trekt hij het besluit dat er ten Zuid-Zuid-Oosten van Java een lang
gestrekt diep bekken ligt tusschen Australië aan de eene zijde en de
eilanden Amsterdam, St. Paul en Kerguelen aan de andere.

Het is zeker niet het minst merkwaardige gevolg van de uitbarsting, dat
zij ons uitsluitsel heeft gegeven over de diepte van den Indischen
Oceaan!



HOOFDSTUK VIII.

Het gebied der uitgeworpen stoffen.

     Wat is erger: modder-, asch- of puimsteenregen?--Gloeiende
     aschregen te Katimbang.--Puimsteenbergen op Krakatau.--Hoe zijn
     Steers- en Calmeijer-eiland ontstaan?--Het vulkanische rif, dat
     rookwolken uitstootte, van de "Loudon" gezien.--De hoeveelheid der
     uitgeworpen stoffen.--Vergelijking met vroegere erupties.--Skaptar
     Jökull (1783) en Tambora (1815).--In welk opzicht Krakatau de
     meerdere is.--De doorgesneden piek Rakata.--De oppervlakte van den
     aschregen, vergeleken met Nederland etc.--Nog eens Krakatau te 's
     Gravenhage.--Een vloed van 34 M. + A.P. aan de Noordzee.--18
     kubieke kilometer stof over Zuid-Holland uitgestort.--Dezelfde
     hoeveelheid over Nederland uitgespreid.--Het verdwenen stuk van
     Krakatau vergeleken met den Haag en met de "Maliebaan."


Modder, asch en puimsteen,--ziedaar het driemanschap van vaste stoffen,
dat de vulkaan van Krakatau uitbraakte. Uit persoonlijke ondervinding
kan ik verklaren, dat een hagelbui van puimsteen of een hevige aschregen
betrekkelijk aangenaam is in vergelijking van het afgrijselijke van de
modderdouches, die de uitbarsting van Krakatau vergezelden. Dit is
echter alleen waar voor zoo ver de asch niet gloeiend is en de
puimsteenstukken niet grooter zijn dan eieren.

Wij zagen immers, dat de rampzalige bewoners van Katimbang de kille
modderregen eene verademing vonden, nadat zij gebombardeerd waren
geworden met puimsteenblokken zoo groot als een vuist, en nadat zij vol
brandwonden waren door de heete asch.

Wel mogen wij dankbaar zijn, dat aan de "Loudon" die bezoeking is
bespaard gebleven!

Het materiaal, dat de berg uitgeworpen heeft, ligt natuurlijk voor het
grootste gedeelte dicht bij den vulkaan. Zoo vond Verbeek op het
overgebleven stompje van Krakatau eruptie-producten, die hij "grof
puimsteenmateriaal" noemt. Dit materiaal was werkelijk zeer grof, want
de stukken bereikten eene grootte van een kubieke meter, en van de
hoeveelheid kan men zich een denkbeeld maken, als men weet, dat de dikte
der uitgeworpen stoffen op Krakatau zelf 30 tot 60 meter bedroeg.

In de nabijheid van Krakatau is de zee tusschen Krakatau en Sebesie, die
voor de uitbarsting 36 meter diep was, geheel opgevuld door eene groote
bank van zand, asch en puimsteenbrokken, waarvan Steers en
Calmeijer-eiland de boven zee uitstekende punten zijn.

Hoe die eilanden ontstaan zijn is niet met zekerheid te zeggen. Men zou
zich kunnen voorstellen, dat een gedeelte van den vulkaan in de lucht
geschoten is, en hier neergevallen. Professor Judd, de geoloog van de
Engelsche Krakatau-commissie, noemt dit zeer onwaarschijnlijk. Hij
gelooft, dat er zich in de Noordelijke flank van het eiland Krakatau
twee of meer zoogenaamde parasitische vulkaankegels gevormd hebben, en
dat die in afmetingen zijn toegenomen, tot zij boven de zee uitstaken.
Hij beroept zich daarbij op hetgeen wij van de "Loudon" gezien hebben,
toen wij na de uitbarsting langs Krakatau voeren. Wij meenden immers te
zien, dat zich tusschen Krakatau en Sebesie een rif gevormd had, en dat
verschillende kraters op dat rif kolommen van rook opwaarts zonden. Dit
was juist de plek, die men later Steers- en Calmeijer eiland noemde. De
vulkanische werking, die op de "Loudon" werd waargenomen op dien plek
buiten Krakatau gelegen, is sterk in twijfel getrokken; de heer Emile
Metzger te Stuttgart noemde de beschrijving, die ik van de vulkanische
werking gaf,[1] "uit den aard der zaak onjuist."

Neemt men de verklaring van Prof. Judd van het ontstaan der eilanden
aan, dan is er zeker niets vreemds in, dat op die plek rookkolommen
opstegen. Als men echter vasthoudt aan het denkbeeld, dat de beide
eilanden Steers-en Calmeijer door den vulkaan Rakata zelf zijn
uitgespuwd, dan is de door ons waargenomen vulkanische werking, na het
ontstaan van die eilanden, op eenvoudige wijze te verklaren. De vulkaan
heeft dan eenige kilometers vaste stof op dezelfde plaats in zeer korten
tijd uitgebraakt, binnen de groote stukken, die zij uitwierp, was zeker
stoom besloten. In elk geval kunnen zeer goed, nadat die eilanden in zee
gedeponeerd zijn geworden, uit die materialen zoogenaamde secundaire
eruptiekegels ontstaan zijn, die rookkolommen uitzonden, zooals men dat
zoo menigmaal op lavastroomen ziet.

Het zij mij vergund ten slotte op te merken, dat het niet aangaat onze
waarneming als onjuist te verwerpen, omdat zij niet strookt met "de
theorie." Ik ben gelukkig niet de eenige, die op de "Loudon"
rookkolommen heb zien opstijgen op Steers- en Calmeijer-eiland. Kapitein
Lindeman vermeldt hetzelfde feit in zijn rapport aan de
Stoomvaartmaatschappij.



In de veronderstelling, dat er nergens opheffingen van den zeebodem
ontstaan zijn, is de vermindering van diepte en het ontstaan der
eilanden Steers en Calmeijer alleen te wijten aan eruptie-producten.

Uit de hydrographische opname van Straat Soenda na de uitbarsting, uit
de opgemeten verspreiding der puimsteen en aschlagen op de eilanden, is
dan te berekenen hoeveel materiaal er uitgeworpen is in de onmiddellijke
nabijheid van den vulkaan, waar het grove puimsteenmateriaal
neergevallen is. Ongelukkig mist men eene juiste kennis van den vorm en
de plaats der eilanden vóór de uitbarsting en ook was de kennis der
diepte van Straat Soenda vóór de uitbarsting vrij onvolledig. Dit maakt,
dat de berekening der uitgeworpen stoffen slechts bij benadering juist
is.

Volgens de berekening van den heer Verbeek ligt eene hoeveelheid van 12
kubieke kilometer vaste stoffen binnen een cirkel, die met een straal
van 15 kilometer om Krakatau is getrokken. Daar buiten zou volgens
dezelfde berekening nog 8 kubieke kilometer liggen, zoodat de totale
hoeveelheid uitgeworpen stoffen 18 kubieke kilometer zou bedragen, dat
is _achttien duizend millioen kubieke meter_.

Het is mogelijk, dat de hoeveelheid uitgeworpen stoffen veel grooter is
dan deze berekening aangeeft. De bekende wetenschappelijke nauwgezetheid
van den heer Verbeek is ons daarentegen borg dat zij zeker niet kleiner
is. We hebben dus alle recht om te zeggen: de uitbarsting van Krakatau
heeft _minstens_ 18 kubieke kilometer vaste stof verplaatst, of wel een
gewicht van 36 billioen kilogrammen. Op het eerste oogenblik komt ons
die hoeveelheid zóó groot voor, dat wij zouden gelooven, dat ook met het
oog op de quantiteit, die uitgebraakt is, de uitbarsting van Krakatau,
haar gelijke niet heeft onder de bekende erupties.

Toch zijn er in de laatste honderd jaren minstens twee uitbarstingen
geweest, waarbij die hoeveelheid ver is overtroffen. De uitbarsting van
Skaptar Jökull op IJsland in 1713, verplaatste eene hoeveelheid van niet
minder dan 600 kubieke kilometer vaste stoffen, dat wil zeggen eene
massa even groot als zesmaal de Mont-Blanc. In de 19de eeuw kunnen
wij wijzen op de groote uitbarsting van den Tambora op het eiland
Soembawa in 1815. Volgens eene berekening van Junghuhn werd toen 300
kubieke kilometer uitgeworpen; dit is wel is waar slechts de helft van
de geschatte hoeveelheid, die de IJslandsche vulkaan uitbraakte, maar
het is toch nog de inhoud van drie bergreuzen van het kaliber van den
Mont-Blanc. De heer Verbeek, die de berekening nog eens verrichtte, vond
echter 150 kubieke kilometer. Dit kan zeker nog wel te hoog zijn, maar
er blijkt toch uit, dat ook bij die uitbarsting de hoeveelheid
uitgeworpen stof veel grooter was dan bij Krakatau. In onze koloniën is
de uitbarsting van den Tambora zeker de meest grootsche die wij kennen.
De duisternis duurde toen op Madoera, 510 kilometer van den vulkaan, nog
drie volle dagen; zij strekte zich uit tot Solo en Djokja. Een regen van
gloeiende steenen doodde de bewoners van Soembawa, 12000 in getal; op
het eiland Lombok, dat anderhalve graad of 160 kilometer van den Tambora
ligt, kwamen 44000 menschen om. De geheele Indische Archipel schudde op
zijne grondvesten; Borneo, Celebes, de Molukken, Sumatra tot Benkoelen
toe, Java, de kleine Soenda-eilanden tot Nieuw Guinea toe, trilden door
aardbevingen. Te Amboina scheurde de aarde vaneen. Een wervelwind hief
boomen, huizen, menschen en vee op, en deed ze als stroohalmen in den
dampkring ronddraaien. Na vier jaren was de geheele streek nog een
tooneel van woeste eenzaamheid, en men zag toen nog op het eiland Bima
wrakken van schepen zitten, die er door een vloed, die 4 meter boven den
hoogsten zeestand gerezen was, waren neergezet.



Bij de uitbarsting van Krakatau ontstond ook eene dichte aschwolk, die
de zon verduisterde. De duisternis duurde echter, zooals wij zagen,
minder dan één etmaal, terwijl het gebied van de duisternis zich in
hoofdzaak bepaalde tot de kusten van Straat Soenda. Daarbuiten strekte
zij zich niet ver uit en duurde slechts een paar uur.

In één opzicht slechts heeft de uitbarsting van Krakatau haar gelijke
niet: nimmer was de menschheid getuige van explosies zoo hevig, als die
van 27 Augustus te 10 uur. De oorzaak van het geweldige karakter, dat
de uitbarsting toen aannam, ligt in de ligging van den vulkaan op een
klein eiland, en de gemakkelijkheid, waarmede groote hoeveelheden
zeewater hun weg vonden naar den vulkanischen haard.

Staan wij nog een oogenblik stil bij de instorting van het eiland. De
schoonste plaat in Verbeek's Krakatau-album is ongetwijfeld het aanzicht
van de vertikaal doormidden gesneden piek Rakata. Is het niet voor een
geoloog om te watertanden, als de natuur plotseling eene ideale,
vertikale doorsnede van een vulkaan te aanschouwen geeft? De bouw van
den vulkaan blijkt uit die doorsnede even duidelijk, als de constructie
van een bouwwerk uit de doorsneden, die bij geene bouwkundige teekening
ontbreken. En als men denkt, dat waar nu de blauwe zee meer dan 300 M.
diep is, eens de andere helft van den berg en het overige Krakatau was,
zoodat op de plaats waar nu de schepen varen, eene verdieping van 1100
meter is ontstaan, dan wordt men overweldigd door een gevoel van innigen
eerbied en bewondering voor zulke natuurverschijnselen als de
uitbarsting van Krakatau!

Wegens de onvoldoende verlichting mislukte de voorgenomen photographie
van den steilen wand van piek Rakata, tijdens de opname van de verwoeste
streken in October 1883. Later echter, in 1886, slaagde de heer Verbeek
er in eene uitstekend geslaagde photographische opname van de piek te
verkrijgen. Op deze photographie is ook de krater duidelijk te zien.
Terwijl in 1883 de wand eene hoogte had van 832 meter, was ten gevolge
van het afstorten van los materiaal de hoogte in 1886 zestien meter
verminderd.



De oppervlakte van het gebied van den aschregen wordt door den heer
Verbeek geschat op 827.000 vierkante kilometer, dat is 23 maal de
oppervlakte van Nederland, of de uitgestrektheid van Nederland, België,
Duitschland en Denemarken te zamen. Bij het bespreken van de
schemeringsverschijnselen in hoofdstuk X zullen wij zien, dat het
gebied, waar asch gevallen is, waarschijnlijk nog veel grooter is.



Wanneer men verneemt, dat de berg 18 K.M3. uitgeworpen heeft, dat de
zee 34 meter rees, en dat van Krakatau 23 K.M2. weggezonken is, dan
vrees ik, dat die getallen als zoodanig, droog en dor als ze zijn, niet
veel indruk zullen maken.

Evenals wij gedaan hebben met het gebied van het geluid en dat van den
aschregen, kunnen wij echter ook deze cijfers overbrengen op meer bekend
terrein.



Wij verplaatsen dus weder in onze gedachten Krakatau naar 's Gravenhage,
en wij begeven ons naar het strand der Noordzee. Plotseling rijst de
vloed zes en dertig meter boven Amsterdamsch peil, tengevolge van de
uitbarsting, die in den Haag plaats vindt.

Door niets gestuit verzwelgen de wateren het grootste gedeelte van
Nederland, Noord- en Zuid-Holland, Utrecht, Groningen, Friesland en
Zeeland worden geheel overstroomd; op de meeste plaatsen is de zee
tientallen van meters diep, zoodat er van de inwoners dier provinciën
waarschijnlijk geen mensch meer in leven is.

Een enkel hoog duin langs het Noordzeestrand verheft nog zijn kruin
boven de golven, als het ten minste niet weggeslagen is door de
vloedgolf, wat in de hoogste mate waarschijnlijk is. In de overige
provinciën van Nederland is de schade alles behalve gering. Het vier
vijfde gedeelte van Noord-Brabant is ondergedompeld, tegelijk met de
helft van Overijsel en een groot gedeelte van Gelderland. Het is zeker
korter om te zeggen dat geheel Nederland overstroomd is, behalve
drievierde van Drente, half Overijsel, een vijfde van Noord-Brabant, de
Veluwe, het deel van Gelderland oostwaarts van Nijmegen, en geheel
Limburg.



Na den vloed in Straat Soenda liep het water onmiddellijk weder naar zee
terug. In Nederland is de ramp van meer ingrijpenden aard. De zeestand
daalt zeer snel. De bovenlaag van het water stort zich met eene snelheid
van eenige tientallen meters in de seconde, als een waterval bruisend,
naar zee en voert alles mede, wat hoog uitstak boven het landschap. Maar
Nederland blijft diep ondergedompeld onder de baren. Het water verlaat
het polderland niet meer, het bedekt onze vruchtbare provinciën voor
goed. De zeedijken, duinen en bandijken langs de rivieren, dienen nu als
waterkeering in tegengestelden zin als vroeger; zij verhinderen het
water naar zee te stroomen. Maar daar vergeet ik, dat het naar zee
terugkeerende water geheel Nederland kaal geschoren heeft, zooals de
kusten van Straat Soenda. Er zijn dus geen dijken of duinen meer, en het
water kan wel degelijk dalen tot op het niveau der zee. Het polderland
blijft echter toch onder water. Nederland is weer zee geworden en het is
niet waarschijnlijk, dat de Limburgers en Drentenaars, die met de helft
der Overijselaars en Gelderschen de overgebleven bevolking in Nederland
uitmaken, kapitaal en moed genoeg hebben om het ooit weer uit het water
op te pikken. Men herinnere zich slechts, dat eene soortgelijke
onderneming op veel kleiner schaal, de droogmaking der Zuiderzee, de
hartewensch van alle ingenieurs, niet tot stand kon komen, toen
Nederland nog in zijn geheel bestond. Toen gold het slechts de
drooglegging van ééne kleine provincie, terwijl na de uitbarsting van
den Haag-Krakatau bijna geheel Nederland in hetzelfde geval verkeert, en
er niet veel Nederlanders over zijn.

Gelukkig behoeft eene eruptie niet altijd gepaard te gaan met een vloed
van 34 meter. Het is dus mogelijk, dat Nederland voor overstrooming is
bewaard gebleven. De vulkaan in den Haag heeft echter evenals Krakatau,
18 kubieke kilometer vaste stof uitgeworpen. Wanneer die hoeveelheid
alleen gevallen is in de provincie Zuid-Holland, die eene oppervlakte
bezit van 3000 vierkante kilometer, dan is geheel Zuid-Holland bedolven
onder eene laag, die 6 meter dik is, dat is juist de dikte van de laag
uitwerpselen, die Pompeji in '79 voor Christus bedolven heeft. Is echter
die hoeveelheid over geheel Nederland verspreid, dat 32,600 vierkante
kilometer groot is, dan is ons geheele vaderland bedekt met eene
vulkanische laag van O,55 meter.



Van het eiland Krakatau verdween eene oppervlakte van 23 vierkante
kilometer in de golven van Straat Soenda. De oppervlakte van den Haag is
460 hectare; dus is 23 vierkante kilometer eene oppervlakte van ongeveer
vijfmaal de oppervlakte der stad.

De ingenieur van den waterstaat H.G. Beijerman, aan wien ik deze cijfers
verschuldigd ben, gaf mij nog een punt van vergelijking aan de hand, dat
ik niet kan nalaten mede te deelen. Het Haagsche Malieveld--zoo populair
in Nederland door het lied "we zijn gegaan" enz.--is lang 550 meter en
breed 200 meter, dat is 9 hectare oppervlakte. Het in zee weggezonken
stuk land, 23 vierkante kilometer oppervlakte, heeft dus eene
uitgestrektheid van niet minder dan 255 maal de oppervlakte van de
"Maliebaan".



De rampen, die de uitbarsting van Krakatau in werkelijkheid heeft
aangericht, zijn veel minder erg dan men uit deze vergelijking met
Nederland zou afleiden. Dit ligt aan verschillende toevallige
omstandigheden. Vooreerst is het grootste gedeelte van de uitgeworpen
stoffen neergevallen in zee, waar zij oneindig minder schade hebben
aangericht dan het geval zou geweest zijn, als zij geheel en al op het
land waren uitgestort.

Vervolgens zagen wij, dat de hooge vloed nagenoeg geheel Nederland zou
te gronde gericht hebben. Ware Sumatra of Java in Straat Soenda een vlak
land geweest, dan zou de ramp groote overeenkomst hebben gehad met onze
gefingeerde overstrooming in Nederland. De afmetingen van de
overstrooming in Straat Soenda zijn gelukkig veel geringer, omdat het
gebergte tot dicht bij zee doorloopt. Ware dit niet het geval, dan zou
men de slachtoffers bij honderdduizenden geteld hebben, zooals nu bij
tienduizenden.



HOOFDSTUK IX.

Gelijktijdige vulkanische gebeurtenissen op aarde.

     De Merapi op Sumatra en de Merapi op Java.--Goenoeng Api op
     Sangi.--Zeebeving in de Molukken.--Aardschuiving op
     Klein-Banda.--Aardbeving in Australië.--Het vulkanisme in
     Alaska.--Ontstaan van twee nieuwe eilanden.--Uitbarstingen op
     Bogosloff en Augustin.--Aardbevingen in Azië en
     Afrika.--Vulkanische werking bij Krakatau's tegenvoeters.--De
     Kaaimaneilanden.--St. Domingo.--De golfbeweging te Colon.--De
     groote aardbeving op het eiland Ischia, 28 Juli 1883.--Andere
     aardbevingen in Europa.


Toen de wereld zich eenmaal overtuigd had, dat de uitbarsting van
Krakatau de meest hevige was, die ooit geweest is, was het verleidelijk
om alle vulkanische gebeurtenissen, die in het jaar 1883 op de aarde
plaats grepen, aan ééne oorzaak toe te schrijven.

Wij zullen eerst nagaan, aan de hand van den heer Verbeek, welke
vulkanische verschijnselen er in Indië tijdens die veel bewogen dagen
van 1883 zijn opgemerkt.

Den 13den April 1883 begon de Lamongan op Java asch uit te werpen.

Den 20sten Mei begon de eerste uitbarsting van Krakatau.

Den 5den Juni begon de Merapi op Sumatra asch uit te werpen.

Den 25sten Juli ontstond in den ouden krater van den Merapi op Java
een vulkanische kegel, die, in den loop van 1883, tot 132 meter hoogte
aangroeide.

In den nacht van 25 op 26 Augustus had eene belangrijke uitbarsting
plaats van den Goenoeng Api of Vuurberg op het eiland Sangi in de
residentie Menado gelegen, gepaard met doffe rommelingen.

Mag ik even in herinnering brengen, dat de groote uitbarsting op
Krakatau den 26sten Augustus een aanvang nam?

Tegelijkertijd met Krakatau begon de Merapi op Sumatra den 27sten
Augustus asch uit te werpen.

In den geheelen Molukschen archipel werden den 26sten en 27sten
Augustus zeebevingen waargenomen; het gebied van deze zeebeving strekte
zich uit van den Talaut-archipel als het Noordelijkste punt tot Timor,
als het Zuidelijkste, en in de richting West-Oost van Saleyer tot Banda
en Ceram; de heer Verbeek vermoedt, dat hier eene onderzeesche eruptie
in de Bandazee heeft plaats gegrepen.

Te Amboina en op Ceram gevoelde men den 27sten Augustus eene
aardbeving.

Op het eiland Klein-Banda verdween denzelfden dag een stuk grond, dat
meer dan een bouw of 7100 M2. groot was en eenige meters boven zee
uitstak, gelegen aan den voet van den berg Goenoeng Api, een naamgenoot
van den berg op het eiland Sangi.

Verlaten wij nu Nederlandsch Indië, dan is het opvallend, dat in het
Oosten van Australië dadelijk na de uitbarsting van Krakatau op tal van
plaatsen aardbevingen zijn waargenomen.

De aardbevingen begonnen den 28sten Augustus op Tasmania (van
Diemensland) en den 29sten Augustus te Brisbane, Rockhampton en
Gladstone in Queensland, te Kiana in Nieuw-Zuid-Wales en te Patea op
Nieuw-Zeeland. Op al deze plaatsen werden tevens zeebevingen of
abnormale vloedgolven waargenomen, die onmogelijk aan de Krakataugolven
zijn toe te schrijven.

De heer Verbeek trekt uit deze aardbevingen het besluit, dat de
vulkanische haard beneden Krakatau op de eene of andere wijze
samenhangt met het onderaardsche Australië. De vermindering in spanning
in den eersten na de ontzettende eruptie zou dan aanleiding gegeven
hebben tot de Australische aardbevingen.

Nog zijn wij niet ten einde, als wij de vulkanische gebeurtenissen op
onze aarde willen opnoemen. Zeer merkwaardig is hetgeen er gebeurde in
Alaska, nabij de Beringstraat gelegen.

Daar was in 1795 het eiland Bogosloff uit zee verrezen, tusschen de
Aleutische eilanden. Dit eiland begon in Juli 1883 te werken; in
September ontdekte men op eens, dat er nabij dit honderdjarige eiland
een nieuw eiland was ontstaan, dat zich in den vorm van een kegel
ongeveer 200 meter hoog verhief.

Maar nog andere wonderen gebeurden in dat afgelegen hoekje der aarde.

De berg Augustin of Chernaboura begon in Augustus te werken. Den 6den
October trof dien berg hetzelfde lot als de piek Rakata. Hij spleet in
tweeën van top tot basis, en de eene helft verdween tot op het niveau
der zee. Golven 10 meter hoog kwamen weldra te Port-Graham aanzetten.
Ook ontdekte men ten Noordwesten van den berg Augustin een nieuw eiland,
dat 20 M. hoog was.



Op het vasteland van Azië werden in 1883 eenige aardbevingen
waargenomen. Aan het meer Baikal in Siberië werden in September en
October 9 aardbevingen opgeteekend; in October werden in Klein-Azië
hevige aardschokken gevoeld, waardoor veel huizen instortten en 1200
personen omkwamen.

In Afrika hadden in Augustus op de geheele Goudkust aardbevingen plaats.

Men is er niet in geslaagd om deze vulkanische gebeurtenissen en
aardbevingen ook maar in de verste verte in verband te brengen met
Krakatau.

Wat moet men er echter van denken, als men verneemt, dat tegelijkertijd
met de uitbarsting van Krakatau aan de overzijde der aarde, in de buurt
van de tegenvoeters van Krakatau, belangrijke vulkanische storingen
plaats grepen? Die tegenvoeters van Krakatau bevinden zich in
Middel-Amerika en wel in Columbia.

Middel-Amerika is zeer vulkanisch en uitbarstingen zijn daar zeer
gewoon. Het is dus, volgens mijne meening, meer dan waarschijnlijk, dat
er niets geen verband bestaat tusschen beide gebeurtenissen, hoewel ik
moet toegeven, dat het samentreffen van twee analoge gebeurtenissen op
aarde, op punten die elkaars antipoden zijn, tot nadenken stemt!

De vulkanische berichten over Krakatau's tegenvoeters zijn eenigszins
verward. Zeker is het, dat de vulkaan Ometepec, gelegen op een eilandje
in het meer van Nicaragua, den 19den Juni is begonnen te werken; er
ontstond een nieuwe krater, en er vloeide lava uit, die in Augustus nog
warm was.

Verder heeft de Cotopaxi, een vulkaan in Ecuador, in het laatst van
Augustus eene korte doch hevige uitbarsting gehad, vergezeld door eene
aardbeving.

In Columbia, de eigenlijke tegenvoeter van Krakatau, zijn den 27sten
Augustus onderaardsche geluiden waargenomen als zware geweerschoten.

Hevige aardbevingen en geluiden werden bijna onafgebroken gehoord te
Bolivar, Antioguia, Cauca en Panama, van 27 Augustus tot 1 September.

Langs de geheele kust van Venezuela, Columbia, Panama en Costa-Rica
werden aardbevingen gevoeld.

In Noord-Columbia zouden zich zelfs verscheidene kleine vulkaantjes
hebben gevormd, die asch, slik en gas uitwierpen.

Zooals men ziet, is de lijst der vulkanische gebeurtenissen in Amerika
vrij lang.

Maar zij is nog niet compleet.

Den 9den Maart 1885 werd in de "Académie des Sciences" te Parijs door
den heer Torel eene mededeeling gedaan afkomstig van den heer Edmond
Roulet uit Honduras.

Deze mededeeling was van den volgenden inhoud:

Ten Zuiden van Cuba op 80° W.L. van Greenwich en 20° N.B., zijn drie
kleine eilanden, die den naam dragen van de Kaaimaneilanden (Groot- en
Klein Kaaiman en Kaaiman-Brac) en die bewoond worden door
schildpadvisschers. Volgens kapitein Robert Woodville, werden de
bewoners van het eilandje Kaaiman-Brac den 26sten Augustus verrast
door geluiden evenals het rollen van den donder; de hemel was echter
helder en hun eerste denkbeeld was, dat een Spaansche kruiser een
zeegevecht leverde tegen een Cubaanschen flibustier. Toen zij niets
zagen in het Zuiden, spoedden zij zich naar het Noorden van het eiland,
maar, waar zij ook den horizon ondervraagden, nergens zagen zij rook of
een schip.

De kanonnade ging echter voort en zoo werden zij overtuigd, dat het
onderaardsche geluiden waren. Zij verwachtten niets anders dan dat het
eiland zou wegzinken, of in een vulkaan veranderen, langzamerhand echter
hielden de schoten op, en daardoor bedaarde hun schrik. Dit buitengewone
natuurverschijnsel was natuurlijk het onderwerp van menig gesprek; men
was noch het feit noch den datum vergeten, toen de dagbladen de eerste
tijdingen brachten over de ramp van Krakatau. Toen men nu bovendien tot
de overtuiging kwam, dat de Kaaimaneilanden en Java nagenoeg
tegenvoeters zijn, was er geen einde aan het opstellen van hypothesen.

In Frankrijk werd door sommigen onmiddellijk aangenomen, dat wij hier te
doen hebben met het geluid van de uitbarsting van Krakatau. Zoo vermeldt
Camille Flammarion de geluiden op de Kaaimaneilanden onder het
opschrift: "de ramp (cataclysme--zegt C.F.) van Krakatau vernomen door
de tegenvoeters."

De Engelsche Krakatau-commissie daarentegen vindt het bericht zoo
onbepaald, dat zij het geheel buiten beschouwing laat.

Volgens mijn oordeel ligt het voor de hand om, in plaats van Krakatau,
eene dichtbij zijnde oorzaak van de geluiden aan te nemen. Men heeft die
oorzaken maar voor het kiezen, als men ziet hoe verbazend veel
vulkanische verschijnselen in die dagen in Amerika plaats grepen!

Intusschen mag ik hier niet verzwijgen, dat volgens eene mededeeling in
de Parijsche Academie van Wetenschappen van 18 Mei 1885, door den heer
A. Licuas, den 28sten Augustus 1883, op het eiland St. Domingo,
gedurende een uur lang, schoten zijn gehoord, vermengd met geknetter,
zeer veel gelijkende op het geluid van een verwijderden veldslag.

Deze geluiden zijn gehoord langs de kust over eene lengte van 200 mijlen
en hebben de bevolking van het eiland in opschudding gebracht.

Wanneer men werkelijk aanneemt, dat er verband is tusschen de
uitbarstingen bij de tegenvoeters en Krakatau, en bovendien gelooft, dat
de geluiden te St. Domingo en de Kaaimaneilanden niets anders zijn
geweest dan de schoten van Krakatau, op de een of andere geheimzinnige
wijze overgebracht--dan heeft men een vruchtbaar veld van bespiegeling!

Welke theorie zal trachten dergelijke raadselen te verklaren?



Toen in hoofdstuk VII de golfbeweging ter sprake kwam, is medegedeeld,
dat de storingen te Colon niet op rekening kunnen gesteld worden van de
Krakatau-golf. Door den heer F. de Lesseps, den directeur van de
"Compagnie du canal interocéanique", de thans helaas bezweken
maatschappij voor het Panama-kanaal, werd in de Fransche Academie van
Wetenschappen eene uitvoerige mededeeling gedaan, naar aanleiding van de
storingen opgeteekend door de zelfregistreerende peilschaal te Colon,
die hij toeschreef aan de Krakatau-golf.

Bij zijne studie van de golfbeweging kwam de heer Verbeek tot het
besluit, dat wij hier niet te doen hebben met de Krakatau-golf.

Kapitein Wharton, de rapporteur over de golfbeweging der Engelsche
commissie, werkt deze quaestie nader uit. De Krakatau-golf gebruikte 131/2
uur om zich voort te planten van Krakatau tot de Tafelbaai (de Kaap de
Goede Hoop). Ware de storing te Colon van Krakatau afkomstig, dan is zij
in 18 uur van Krakatau naar Colon gereisd. Hieruit volgt dan, dat zij
den afstand van Tafelbaai tot Colon in 41/2 uur zou hebben afgelegd. Dit
is echter stellig onmogelijk, daar de snelheid van voortplanting nergens
de helft van deze waarde bedraagt. Ook de storing te Colon moet dus
toegeschreven worden aan eene oorzaak in Amerika zelf gelegen.



Tot nu toe beschouwden wij het vulkanisme der aarde in 1883 in alle
werelddeelen, behalve in Europa. Ook in Europa was de aardkorst
bijzonder woelig. Er zijn geen vulkanische uitbarstingen geweest, maar
weinig jaren telden zóóvele en zóó sterke aardbevingen.

Een maand toch vóór de uitbarsting van Krakatau, den 28sten Juli
1883, werd het schoone eiland Ischia, in de baai van Napels verwoest
door eene aardbeving, die 2443 menschen doodde.

In Indië bracht, zooals gewoonlijk, de telegraaf de tijding van deze
ramp zonder bijzonderheden over.

Nauwelijks hadden de mailberichten der Europeesche couranten ons eenige
weken later de treffende tijdingen uit Ischia overgebracht, toen de
Krakatau-uitbarsting plaats greep.

Merkwaardig is het, dat onze gedachten nu weer van Straat Soenda naar de
baai van Napels terugdwalen, waar wij, uit Holland naar Indië gaande,
bij het aanschouwen van den Vesuvius onze eerste vulkanische indrukken
opdeden!

De stad Casamicciola op de Noordkust van Ischia is geheel en al
verwoest. Kerken, badinrichtingen, schouwburg, hotels, huizen, alles is
ingestort en de ongelukkigen, die zich in die gebouwen bevonden, zijn
onder de puinhoopen begraven.

Het plaatsje Forio is evenzoo ingestort, de steden Ischia en Porto
d'Ischia hebben veel geleden. Lacco Ameno is geheel verwoest. Ook het
eiland Procida doorstond eene aardbeving. Ik hoop niet, dat de lezer
geheel verstompt is door al die afgrijslijkheden van de uitbarsting van
Krakatau: ik voor mij heb niet zonder aandoening de beschrijving kunnen
lezen, die Camille Flammarion van de ramp van Ischia gaf. Een zijner
correspondenten schreef hem het volgende:

"Ik heb gevechten bijgewoond, ik heb slagvelden bezocht, ik heb de
kreten van stervenden en gewonden gehoord, ik heb den brand van Parijs
gezien gedurende de Commune. Ik geloofde de afschuwelijkste tooneelen te
hebben bijgewoond, die de menschheid kon aanbieden.

Ik had mij bedrogen, dat alles was niets in vergelijking met het
schouwspel, dat wij voor oogen hadden.

Rechts van ons, onder vijgenboomen, liggen twee ouden van dagen, man en
vrouw, te sterven, omringd door hunne kinderen en kleinkinderen.

Midden op de straat aanschouw ik een tooneel, dat ik nooit zal vergeten.
Hier ligt een grijsaard, geleund tegen een stuk muur, met verbrijzelden
schedel, met korsten bloed bedekt, waarop zich zwermen van vliegen
neergezet hebben.

Rechts liggen drie stervenden in het stof; hunne oogen, reeds bijna door
den dood verduisterd, zijn gewend naar het midden van de straat, waar
een priester staat, een oud man, die blootshoofds de gebeden der
stervenden opzegt, en de laatste absolutie geeft.

"_Padre mio_", zeide met zwakke stem de grijsaard met den gebroken
schedel, "_Vi confesso tutti i miei peccati_" (ik biecht al mijne
zonden).

"_Ga in vrede, mijn vriend, dat God u vergeve._"

En hij legt hem de beide handen op het hoofd.

Wij hooren achter ons lachen: twee vrouwen zijn krankzinnig geworden van
schrik.

Onder een hoop steenen bespeurt men een haarvlecht en men meent een
zucht te hooren. Onmiddelijk begint men de steenen weg te ruimen en
langzamerhand ontbloot men eene arme vrouw, geheel en al begraven onder
de puinhoopen, maar die nog ademhaalde na zeventien uren. Men legt haar
op eene tafel. Zij opent de oogen, die met bloed beloopen zijn; de
oogleden zijn paarsch, armen en voeten zijn verpletterd."



Straat Soenda en de baai van Napels wedijveren met elkaar in schoonheid.
Ook in verschrikkingen streven zij elkaar naar de kroon. Is niet eene
aardbeving nog vreeselijker dan eene vulkanische uitbarsting?



De aardbeving van Ischia is wèl de ergste schok geweest, in Europa
gevoeld, echter was zij niet de eenige. In October van 1883 zijn
aardbevingen waargenomen in Moravië, Stiermarken en Croatië, en op het
eiland Chios; eenige dagen later in Andalusië. In December werden
achtereenvolgens aardschokken waargenomen in Italië, Zwitserland,
Portugal, Krain en Frankrijk.



Hiermede eindigen wij het overzicht van de vulkanische gebeurtenissen,
tijdgenooten van de uitbarsting van Krakatau. Zelden is er een jaar
geweest, dat de aardkorst zóó onrustig was. Niemand kan ook maar eene
gissing wagen over het verhoogde vulkanisme der aarde, dat wij in 1883
beleefden. Zulke dingen liggen over de grenzen van ons weten.



HOOFDSTUK X.

De optische verschijnselen in den dampkring van 1883-1886.

     I. De verspreiding van de blauwe zon en der gekleurde
     lichtschijnsels in de schemering over de oppervlakte der aarde in
     1883.--Reizen van de blauwe zon over de wereld.--Tot het einde van
     1883 worden die verschijnselen over de geheele aarde
     waargenomen.--Zij worden aan de "rookwolk van Krakatau"
     toegeschreven.--"Qui nous délivrera de Krakatau?"--Het rapport der
     Royal Society.--De rapporteurs.--Het is onbewezen dat de fijne
     stofjes in de atmosfeer uit Krakatau afkomstig zijn.--Beschrijving
     der schemeringen.--De corona of ring om zon en maan.

     II. _Kan de uitbarsting van Krakatau de oorzaak zijn der abnormale
     optische verschijnselen van 1883 tot 1886?_--Hoeveel stof heeft
     Krakatau uitgeworpen?--De droge mist in 1783.--Eene
     berekening.--Denkbeelden van E. Douglas Archibald.--Speelt de
     waterdamp een rol bij de schemeringsverschijnselen?--Is de
     electriciteit in het spel?--Redeneering van W.
     Crookes.--Theoretische beschouwingen.--De proeven van Prof.
     Kiessling.--Het gebied van den aschregen volgens de Royal Society
     en volgens Verbeek.--Afmetingen van de stofwolk van Krakatau.--Hare
     hoogte.--Eene onjuistheid in het rapport der R.S.--De methode der
     antecedenten, toegepast op vulkanische uitbarstingen en optische
     verschijnselen.--De uitbarstingen van 1783 in Japan en op
     IJsland.--Nog eens de droge mist van 1783.--Beschrijving van Prof.
     Brugmans te Franeker.--De eruptie van den Tambora op Soembawa in
     1815.--Roode schijnsels in Engeland (1815).--Eruptie van den Etna
     in 1886.--Optische verschijnselen in den dampkring van Italië in
     1886.--Waarschijnlijkheid, dat Krakatau de oorzaak is van de
     optische verschijnselen van 1883 tot 1886.


I.

Roode en gele wolken, zooals niemand ze ooit gezien had, een
koperkleurig of bloedrood uitspansel, eene groene of blauwe
zon--ziedaar de vreemde verschijnselen in den dampkring, die de
uitbarsting van Krakatau vergezelden, vóór de diepe duisternis van 27
Augustus 1883 inviel, en, nadat zij was opgeklaard, in de kustlanden van
Straat Soenda. Te Telok Betong bijvoorbeeld werd op dien
onheilspellenden dag, des morgens te 10 ure, een hevige slag gehoord,
als van een kanonschot. De zon was onzichtbaar, de hemel koperkleurig.
Plotseling scheen de hemel in vlam te staan, raketten doorkliefden de
lucht. Toen viel de duisternis in, die zich uitstrekte over het Zuiden
van Sumatra en het Westen van Java.

Te Palembang hoorde men telkens knallen als kanonschoten. Kopjes,
glazen, lampen, alles was in beweging, en men gevoelde tusschenbeiden
een schok evenals ingeslagen bliksem. Plotseling zag men in het Z.O. aan
den hemel "een waaier of pauwestaart, van zilverwitte kleur, tegen een
loodgrauwe lucht." Dit verschijnsel duurde een kwartier; toen het
verdween, begon de zware aschregen, die de lucht verduisterde.

Te Serang werden "flikkerende lichtkogels" gezien "in vorm en lichtglans
onderscheiden van bliksemstralen".

Te Tjandjoer spreekt men van een "zwaren mist of dikken nevel;" te
Tangerang neemt men waar "dat de lucht benauwd en met zwaveldampen
vervuld is;" op Java's Eerste punt worden roode en gele wolken bij
zonsopgang waargenomen. Te Batavia komt de zon groen uit de duisternis
te voorschijn.

Door geheel Indië zag de hemel er den 26sten en 27sten Augustus
vreemd uit. Wel is waar was het gebied der duisternis niet zóó
uitgestrekt, maar de vreemde kleurschifting in den dampkring werd overal
waargenomen. Ook op het eiland Ceylon werd een droge mist en een groene
zon waargenomen.

Daarbij bleef het niet.

Reeds den 27sten Augustus verspreidde zich die geheimzinnige
lichtverschijnselen, want op de Seychellen-eilanden, te Diego Garcia en
te Rodriguez, bleef het uitspansel na zonsondergang nog ruim een uur in
een rooden glans gehuld. Den 28sten Augustus werd, behalve op
genoemde plaatsen, ook te Mauritius eene abnormale kleuring na
zonsondergang ontdekt, terwijl de zon bloedrood was opgegaan. Te Natal
werd den 28sten Augustus een schitterende zonsondergang waargenomen.

Den 29sten Augustus werd de zon in den Indischen Oceaan nagenoeg
verduisterd door een gele mist.

Den 30sten Augustus heeft het verschijnsel reeds de Westkust van
Afrika bereikt.

Op het eiland St. Helena worden de inwoners verschrikt door een rood
licht in het Zuid-Oosten, en in het Zuid-Westen evenals een vuur.

Den 1sten September wordt eene blauwe zon waargenomen over den
Atlantischen Oceaan, tusschen de keerkringen. Bijzonder schoone
zonsondergangen worden waargenomen te Guayaquil en Santiago (Chili).

Op 2 September is er eene blauwe zon in dat gedeelte van Zuid-Amerika,
dat zich uitstrekt van Panama tot Paramaribo, en van Peru naar de
Antillen. In den Indischen Oceaan tot 36° Z.B. wordt prachtige roode
kleuring waargenomen en in den Atlantischen Oceaan is eene blauwe zon en
een grauw uitspansel, en twee dagen later eene witte zon en een
uitspansel, dat in vuur scheen te staan.

Den 4den September verschijnen de roode zonsondergangen Zuidelijker:
zij bereiken de Kaap en verspreiden zich in de Stille Zuidzee.

Den 7den September verschijnt de roode zonsondergang te New-York,
Virginia en op verschillende andere plaatsen der Vereenigde Staten.

De blauwe zon echter zet hare reis voort naar het Westen van den
Atlantischen Oceaan en vervolgens naar de Groote Stille Zuidzee. Zij
heeft den 9den September de reis om de wereld volbracht, van Oost
naar West, zich tegelijkertijd Noordelijk en Zuidelijk uitbreidende.

Van den 9den tot den 12den September werd de blauwe zon wederom
te Ceylon en een groot deel van Engelsch Indië waargenomen.--De reis om
de aarde was afgelegd in 13 dagen. De blauwe zon had zich echter alleen
vertoond tusschen de keerkringen. Daarbuiten, op hoogere breedte, waren
hier en daar op sommige dagen schoone zonsop- en ondergangen
waargenomen.

Tusschen den 9den en den 22sten September werd een tweede omgang
van de aarde gehouden. Maar ditmaal wordt de blauwe zon in het Zuidelijk
halfrond ook buiten den keerkring waargenomen. De roode schemering
breidt zich intusschen eveneens zóó sterk naar het Zuiden uit, dat
_nagenoeg het geheele vasteland der aarde, dat Zuidelijker ligt dan de
keerkring in het Noordelijk halfrond_, door die bijzondere optische
verschijnselen wordt bezocht.

Wederom had de reis om de aarde 13 dagen geduurd.

Tot nu toe hadden zich die dampkringsverschijnselen slechts sporadisch
vertoond in het Noordelijk halfrond buiten den Keerkring. Zij breidden
zich nu langzamerheid uit over het Noordelijk gedeelte der Stille
Zuidzee. Den 10den October zijn de schoone zonsondergangen reeds
waargenomen te Shanghai op 31° N.B. in de Chineesche Zee, de Canarische
eilanden en Florida. In het Zuiden schitteren zij o.a. in de Transvaal,
Nieuw Zeeland, Australië en Zuid-Amerika.

Den 14den October zijn zij nog Noordelijker gekomen. Men bewondert ze
reeds in Californië, de Vereenigde Staten, te Lissabon en te Nice.

Zij naderen nu Midden- en Noord-Europa. Eerst werden zij er slechts
sporadisch waargenomen. Steeds menigvuldiger worden de berichten van
schoone zonsondergangen.

In de laatste dagen van November 1883 schitteren zij in ongekende pracht
aan den hemel. Zij worden waargenomen over geheel Nederland, Engeland,
Frankrijk, Duitschland, Denemarken en Italië. Zij gaan steeds
Noordelijker en bereiken op denzelfden dag Christiania en Upsala, Athene
en Malta.

Intusschen spoedde het jaar 1883 ten einde.

Het had veel leed gebracht op aarde, maar dat leed was geleden en
vergeten. De kustlanden van Straat Soenda waren weder bewoond zooals
vroeger. De tropische natuur met hare oneindige vruchtbaarheid had de
zege behaald over de alles verwoestende vulkanische krachten. Weer dekte
een groen tapijt de hellingen der bergen; de laatste sporen van asch en
modder waren verdwenen; de uitbarsting van Krakatau begon in het
vergeetboek te geraken....

Intusschen hadden de schoone roode zonsondergangen zich vertoond _over
de geheele oppervlakte der aarde_. Toen het jaar 1883 ten einde was, kon
men niet meer spreken van eene beweging van het verschijnsel: het was
overal.

Onder alle hemelstreken, in alle klimaten werd het aanschouwd. "Wat zou
wel de oorzaak zijn van die merkwaardige optische verschijnselen?",
vroeg men zich af over de geheele aarde.

En het antwoord op die vraag werd eerst schoorvoetend gegeven op
twijfelende wijze. Maar toen natuurkundigen van zoovele verschillende
natiën, die allen het verschijnsel bewonderd hadden, tot hetzelfde
besluit kwamen, werd het luide uitgesproken over de geheele aarde: "_de
oorzaak van alles is de rookwolk van Krakatau!_"

De fijne stofdeeltjes, door de uitbarsting van 26 en 27 Augustus uit den
vulkaan in de lucht geschoten, zouden zich met eene groote snelheid naar
het Westen hebben voortbewogen rondom de wereld. Zij zouden
oorspronkelijk in het gebied der tropen vertoefd hebben; langzamerhand
echter zouden zij zich Noord- en Zuidwaarts uitgebreid hebben, zoodat
zij op 't laatst van 1883 verdeeld waren over de atmosfeer der geheele
aarde. Die stofdeeltjes, de "rook-stroom" of "stof-stroom" van Krakatau,
zouden voldoende zijn om alle bijzondere optische verschijnselen op
aarde te verklaren!



In 1884 en 1885 verminderden de optische verschijnselen langzamerhand in
glans en hevigheid, maar het duurde tot 1886 voor zij geheel verdwenen
waren.

Toch waren velen overtuigd, dat er nog steeds Krakatau-stof in de
atmosfeer was.

Als bewijs hiervan moge het volgende dienen.

In het weerbericht van het Metereologisch Instituut te Utrecht over
Januari 1889 lezen wij de verzuchting: "Qui nous délivrera de Krakatau?"
Bij geringe windsterkte en groote betrekkelijke vochtigheid kwam er
namelijk nog al eens mist voor gedurende Januari 1889. In Engeland
meenden sommigen, dat de mist nog aan overgebleven stof van Krakatau was
toe te schrijven, en als antwoord daarop is de verzuchting van het
Metereologisch Instituut zeer begrijpelijk. Men zou toch op goede
gronden hebben kunnen verwachten, dat na het standaardwerk van den
mijn-ingenieur Verbeek, hetgeen in 1885 in het Nederlandsch en in 1886
in het Fransch geheel verschenen was, de uitbarsting van Krakatau zou
hebben opgehouden een actueel onderwerp te zijn. Dat werk toch was zoo
boven lof verheven en was schijnbaar zoo volledig, dat het kon beschouwd
worden als het laatste woord van de wetenschap omtrent eene gebeurtenis,
die wel zeer merkwaardig was, doch waarvan men toch langzamerhand genoeg
krijgt. De Engelsche "Royal Society" had in 1884 eene Krakatau-commissie
benoemd. Haar rapport verscheen eerst in 1888. Zij was dus in de
gelegenheid het werk van Verbeek te raadplegen. Wat het geologisch
gedeelte betreft is de arbeid der Royal Society niet meer dan een
uitgebreid referaat van diens werk. De beschrijving der uitbarsting en
hare oorzaken neemt echter in dit rapport slechts het kleinste gedeelte
in. Het tweede gedeelte, meer dan 300 bladzijden in kwarto, wordt
ingenomen door eene beschouwing over de ongewone optische verschijnselen
in den dampkring, waargenomen van 1883-1886. De commissie uit de Royal
Society heeft zich voor de samenstelling van dit hoofdstuk de
medewerking verzekerd van de leden der Royal Metereological Society:
Hon. F.A. Rollo en E. Douglas Archibald.

Dit onderwerp neemt uit den aard der zaak bij den heer Verbeek een
bescheiden plaats in. Toen zijn werk werd samengesteld, had men nog geen
overzicht van deze optische verschijnselen, daar zij eerst in het jaar
1886 geheel verdwenen, terwijl hun eerste optreden dateert van de
uitbarsting van Krakatau. De Engelsche commissie komt bovendien tot een
geheel ander resultaat dan de heer Verbeek. Voor haar zijn alle optische
verschijnselen, die de bewoners der aarde van 1883-1886 hebben verbaasd,
directe gevolgen van de uitbarsting. Het is de fijne stof of asch, die
door den vulkaan in 1883 is uitgeworpen, die nog tot in het jaar 1886
belangrijke optische verschijnselen in den dampkring te voorschijn
roept. Schemering-verschijnselen, kring om zon en maan, zware droge
mist, gekleurde zon en maan, zij hebben voor de commissie der Royal
Society slechts ééne oorzaak: het Krakatau-stof. Voor den heer Verbeek
is het toch onmogelijk, dat het Krakatau-stof alleen de oorzaak zou zijn
van alle lichtverschijnselen. Volgens zijne berekening is er bij de
uitbarsting minder dan één kubieke kilometer fijne asch uitgeworpen.
Deze hoeveelheid, over de geheele aarde uitgespreid, geeft een laagje
van 0,002 m.M. dikte, hetgeen zoo uiterst weinig is, dat de heer Verbeek
niet kan aannemen, dat de asch nog zulk een belangrijke rol in de
atmosfeer zou kunnen spelen. Wel zou er verband zijn tusschen het eerste
optreden dezer verschijnselen en de uitbarsting. Maar het zou niet de
asch zijn, maar wel de uitgestooten waterdamp, die de hoofdrol hierbij
speelde. Die waterdamp zou in de hooge luchtlagen kunnen condenseeren en
bevriezen; de ijskristallen zouden de oorzaak der fraaie zonsondergangen
zijn geweest. De in de lucht zwevende aschdeeltjes zouden alleen dit
verschijnsel versterken, en zij zouden centra van verdichting voor de
waterdamp zijn. Avondrood en roode schijnsels zouden dus dezelfde
oorzaak hebben; de intensiteit van de schijnsels zou alleen het gevolg
geweest zijn van de groote hoeveelheid waterdamp, tijdens de uitbarsting
uitgestooten. Deze hoeveelheid ontsnapt aan alle berekening of
schatting. Wat verder de gekleurde zon en maan betreft, zoo werden ze
bij hun eerste optreden ook door Verbeek aan de aschwolk of stofwolk van
Krakatau toegeschreven.



Het is een feit, dat de atmosfeer gedurende den tijd, dat de abnormale
verschijnselen in den dampkring zijn waargenomen, was bezwangerd met
fijne vaste deeltjes. Maar daarmede is nog niet bewezen, dat deze
deeltjes uit Krakatau hunnen oorsprong hebben. Het scheikundig en
microscopisch onderzoek van sedimenten in sneeuw en regen heeft in dat
opzicht, volgens den heer Verbeek, geen positief resultaat opgeleverd.

Het is belangrijk om op te merken, dat Professor Judd in het hoofdstuk
van het rapport over de vulkanische verschijnselen tot hetzelfde besluit
komt. De aanwezigheid van Krakatau-stof in de atmosfeer is dus nimmer
bewezen. Maar dit was te verwachten. Het meest karakteristieke van de
Krakatau-asch, de rhombische pyroxeen, die bovendien een bestanddeel is
van vele lavasoorten, heeft een groot soortelijk gewicht, en is weinig
bros. Zij kan dus niet zeer fijn verdeeld zijn geweest en is spoedig
gevallen.

Men moet zich voorstellen, dat de dampkringsverschijnselen zijn
veroorzaakt door eene laag microscopisch fijn verdeelde stof, want
alleen eene laag van zeer kleine stofdeeltjes zou in staat zijn om op
het witte licht eene zoo veelzijdige werking uit te oefenen; bovendien
kunnen alleen verbazend kleine deeltjes lang in de atmosfeer
gesuspendeerd blijven. In gewone omstandigheden zweven in de atmosfeer
eene groote hoeveelheid minerale deeltjes. Komen er nu kleine deeltjes
van verre, dan zijn deze altijd in de minderheid tegenover de deeltjes
van localen oorsprong, die eene verpletterende meerderheid blijven
uitmaken. De deeltjes, die van verre komen, omringd als ze zijn door de
locale deeltjes, zijn moeilijk van hen te onderkennen. Het is een
hopeloos werk te trachten de herkomst van zulke microscopisch kleine
gasten vast te stellen. De Krakatau-stof, die licht genoeg was om lang
in de atmosfeer gedragen te worden, bestond uit veldspaath, die licht en
splijtbaar is, en uit glas van eene buitengewoon lichte en broze
hoedanigheid. Deze deeltjes namen op hunne luchtvaart de locale
deeltjes, die altijd in de lucht zweven, mede, terwijl zij voor een deel
zelf reeds ontleed waren bij het uittreden uit den krater door de zuren,
die met den waterdamp gemengd waren.

Het is dus geen wonder, dat die deeltjes zich aan alle nasporing hebben
onttrokken.

Kan men dus al niet op grond van microscopisch en chemisch onderzoek
besluiten tot het verband van de optische verschijnselen en de
Krakatau-stof, zoo is het toch zeer waarschijnlijk, dat dit verband
bestaat.

Beschouwen wij eerst de schemeringsverschijnselen. Het eerste optreden
der merkwaardige schemeringen geschiedt plotseling in den Indischen
Oceaan nabij Krakatau, de tijd valt samen met de uitbarsting op 26 en 27
Augustus 1883. Het materiaal, dat deze lichteffecten veroorzaakte,
bereikte toen eene maximum hoogte. Wij volgen de gekleurde schemeringen
in hunne snelle vaart om de aarde langs een gordel, die zich, evenwijdig
met den equator, eenige graden Noordelijk en Zuidelijk van Krakatau
uitstrekt, terwijl ze zich langzamerhand naar Noord en Zuid ver buiten
de tropen uitbreiden.

Het rapport der Royal Society geeft hier een uitgebreide verzameling van
feiten; niet minder dan 800 data over het eerste optreden der optische
verschijnselen worden medegedeeld.

Het is moeilijk zonder afbeelding eene beschrijving te geven van deze
schemeringen. Ik verwijs daarom belangstellenden naar het rapport der
Royal Society. Als titelplaat vindt men daar eene uitstekend geslaagde
chromolithographische reproductie van zes crayonschetsen, genomen na
zonsondergang aan den oever der Theems te Chelsea, den 23 November 1883.
Beter dan de meest gedetailleerde beschrijving, geeft eene beschouwing
van die schetsen ons een duidelijk beeld van de
schemeringsverschijnselen. De schemering duurde die dagen veel langer
dan anders. Nadat namelijk de gewone schemering was afgeloopen, werd het
nog niet donker. Er ontstond dan als het ware eene tweede schemering. In
deze onderscheidde men eene primaire kleuring, ontstaande door de
directe breking der zonnestralen, die door de eene of andere laag
heengingen, en eene secundaire kleuring, die de eerste opvolgde. Deze
laatste wordt toegeschreven aan de terugkaatsing van het primaire licht
door dezelfde laag!

Deze primaire en secundaire verlichting komt ook voor bij de gewone
schemering. Maar daarbij is de secundaire schemering wit, en zij wordt
slechts onder bijzonder gunstige omstandigheden waargenomen, of wel als
de waarnemer zich op groote hoogte bevindt.

Bij de schitterende schijnsels, die, in 1883 en de volgende jaren, na de
gewone schemering bij zonsondergang werden waargenomen, was de
secundaire schemering gekleurd en overal zichtbaar. Men berekende de
hoogte van de laag, die deze optische verschijnselen teweegbracht, uit
den duur en de afmetingen der schijnsels.

De heer E. Douglas Archibald komt tot het resultaat, dat de bovenzijde
der reflecteerende luchtlaag zich in Augustus 1883 niet minder dan 36
K.M. boven de aarde bevond, terwijl de onderkant nog 31 K.M. hoog was.
Men herhaalde deze berekeningen over de volgende maanden. De
reflecteerende luchtlaag daalde langzamerhand. In Januari 1884 strekte
zij zich uit van 19 tot 17 K.M. boven de aarde.

Langzamerhand zullen intusschen de grootere en zwaardere deeltjes, door
de werking der zwaartekracht, naar beneden vallen. Het terugkaatsend
vermogen, dat vooral door de grootere deeltjes wordt uitgeoefend, zal
dus allengs afnemen. Vandaar, dat de duur en de helderheid van het
secundaire lichtschijnsel langzamerhand vermindert. In April 1884
bereikte het secundaire licht een minimum. De zwaardere deeltjes waren
toen reeds op aarde gevallen. Te gelijk werd een maximum waargenomen van
een ander optisch verschijnsel: de gekleurde ring of corona om zon en
maan. Men zou dit kunnen verklaren door aan te nemen, dat het grootste
gedeelte van de fijnste stof, op ongeveer dezelfde hoogte als vroeger,
nog in de atmosfeer aanwezig was; daar zij meer homogeen zou zijn
geworden dan vroeger door het uitvallen der zwaardere deeltjes, zou zij
nu eene maximum-diffractie kunnen uitoefenen.

In April 1884 bereikten de schemeringsschijnsels een minimum. In de
laatste maanden van 1884 en 1885 ontwikkelden zij weder een deel van
hunnen vroegeren luister, hoewel er toch eene blijvende daling in tijd
en intensiteit is waar te nemen. Deze kleine opflikkering zou toe te
schrijven zijn aan dezelfde metereologische invloeden, die maken, dat
ook de gewone schemering in de laatste maanden des jaars die in alle
andere maanden overtreft.

In 1886 wordt de schemering weder geheel normaal. De stof, die in vorige
jaren in de atmosfeer aanwezig was, is geheel verdwenen.

De andere optische verschijnselen: de bloedroode, blauwe, groene en
loodkleurige zon en maan, en de droge mist, kwamen het sterkst in 1883
tijdens de uitbarsting voor, terwijl zij langzamerhand verminderden.
Deze verschijnselen moeten in alle geval worden toegeschreven aan vaste
deeltjes in de atmosfeer, en ook de heer Verbeek schreef ze bij hun
eerste optreden toe aan stof, afkomstig van de uitbarsting. Ik wil
echter hier de aandacht hoofdzakelijk vestigen op de
schemeringsverschijnselen. Voor wij partij kiezen voor de slotsom der
commissie tegen den heer Verbeek, voor wij al de optische verschijnselen
gedurende twee en een half jaar mogen toeschrijven aan Krakatau-stof,
dient onder anderen eerst te worden aangetoond:

1° dat de hoeveelheid en de hoogte van de uitgeworpen stof voldoende
was, en dat die stof 2 à 3 jaar noodig heeft gehad om op de aarde te
vallen.

2°. dat geene andere veronderstelling omtrent den oorsprong der
verschijnselen waarschijnlijk is.

Daar nu de argumenten der Royal Society, ter verdediging van deze
stellingen geopperd, geheel afwijken van de beschouwingen van den heer
Verbeek, zal eene nadere toelichting zeker van belang zijn. Ik waag het
hieraan het tweede gedeelte van dit hoofdstuk te wijden, al vrees ik dan
ook dat sommige lezers zullen instemmen met de klacht, welke op
bladzijde 143 uitgesproken is, en dat zij, met het Metereologisch
Instituut, zullen uitroepen: Verlos ons van Krakatau!



HOOFDSTUK X.

IIde gedeelte.

Kan de uitbarsting van Krakatau de oorzaak zijn der abnormale optische
verschijnselen van 1883 tot 1886?


Hoeveel fijne stof heeft de vulkaan van Krakatau in de atmosfeer
gebracht? Zooals wij zagen, wordt die hoeveelheid door den heer Verbeek
geschat op een kubieken kilometer, hetgeen, over de geheele aarde
verdeeld een laagje zou vormen van 0,002 m.M., over een halfrond
verdeeld van 0,004 m.M. dikte, over de gematigde en heete luchtstreek
van 0,006 m.M. en alleen over de gematigde luchtstreek van 0,01 m.M.
Oppervlakkig beschouwd is deze hoeveelheid zeer weinig. Maar stelt men
zich voor, dat dit laagje microscopisch fijn verdeeld is, dan kan het
toch inderdaad belangrijke optische verschijnselen te weeg brengen.
Tyndall en Herschel berekenen bijvoorbeeld de stof, die de staart van
een komeet bevat, die 60 millioen kilometer lang is en 30 duizend
kilometer middellijn heeft. Wanneer men die stof verzamelde, zou zij
nauwelijks eene wagenlading uitmaken. De stof, die de blauwe kleur van
de onbewolkte lucht veroorzaakt, zou wellicht nog minder volume beslaan.
De heer Rollo Russell zegt, dat eene doorloopende laag van vaste
deeltjes, die eene dikte heeft van slechts 0,000125 m.M., reeds
voldoende zou zijn om belangrijke reflexie-verschijnselen te weeg te
brengen. De kleine vaste deeltjes, verlicht tegen een donkeren
achtergrond en waargenomen door niet verlichte luchtlagen, kunnen dan
zeer goed eene zichtbare roode kleuring geven aan het uitspansel, als de
zon reeds verscheidene graden beneden den horizon is. De verlenging van
de schemering gedurende 1883 en volgende jaren kan dus verklaard worden
uit de uitgeworpen stoffen. Het is zelfs onwaarschijnlijk, zegt Russell,
dat de waterdamp hierbij eenigen rol gespeeld heeft. Wel blijkt uit de
proeven van Aitkin[2] dat in de lucht alle stofdeeltjes centra van
condensatie voor waterdamp zijn. Maar de spectraal-analyse heeft ons
gedurende de waargenomen schemeringsverschijnselen over het algemeen met
den spectroscoop geene vermeerdering in sterkte aangetoond van de
lijnen, die aan waterdamp worden toegeschreven. Honderd jaar vroeger, in
1783, was geheel Europa bedekt met een drogen mist, gedurende de
zomermaanden, met doorgaand droog weder. De mist strekte zich uit van
zee tot eene hoogte, hooger dan de Alpen. Ook deze mist ontstond uit
deeltjes, die aan het microscopisch onderzoek ontsnapten. Hij volgde op
eene groote vulkanische eruptie op IJsland. De deeltjes zijn toen niet
hoog genoeg geweest om schemeringsverschijnselen te voorschijn te
roepen. De droge mist van 1783 heeft anders groote overeenkomst met dien
van 1883.

De mist van 1883 echter, die de optische verschijnselen te weeg heeft
gebracht, was zóó hoog boven de aarde, dat dáár weinig waterdamp kan
geweest zijn. Op die hoogte kunnen nimmer wolken worden gevormd.
Derhalve komt Russell tot het besluit, dat het droge stof is geweest,
die de optische werking heeft uitgeoefend. Die stof was op eene groote
hoogte. Zij reflecteerde het licht van de opgaande en ondergaande zon.
Dit geschiedde echter eerst Mr. Douglas Archibald komt nog eens terug
op den invloed van kleine stofdeeltjes op het licht. Hij wijst op de
onderzoekingen van Faraday, die betrekking hebben op de kleur van goud
en andere metalen. Bladgoud kan verkregen worden tot eene dikte van
minder dan een honderdduizendste van een millimeter. Het reflecteert dan
toch nog gele stralen en laat groene stralen door. Zoo kan men in
oplossingen gouden deeltjes van ultra-microscopische fijnheid verdunnen
met eene hoeveelheid water, gelijk aan 750.000 maal hun volume, zonder
dat zij hunne kleuring verliezen, zonder dat de oplossing de eigenschap
verliest blauwe en roode stralen door te laten.

Nu hadden, wel is waar, de deeltjes van Krakatau, niet in zoo sterke
mate als goud, optische eigenschappen, maar, wanneer men met groote
waarschijnlijkheid kan aannemen, dat zij bestonden uit dunne plaatjes
vulkanisch glas, dan mag men wel veronderstellen, dat zij, mits fijn
verdeeld zijnde, eene belangrijke optische werking kunnen vertoonen, al
zijn ze ook verdeeld en verspreid over eene verticale laag van
belangrijke hoogte.

De schrijver ligt dit verder toe door eens te veronderstellen, dat wij
eene cirrus-wolk in de tropen beschouwen, die 4500 meter boven ons is en
6 meter dikte heeft. Volgens Professor S.A. Hill is de jaarlijksche
gemiddelde spanning van waterdamp op die hoogte op de hellingen van den
Himalaya gelijk aan 4.5 m.M.; de jaarlijksche gemiddelde temperatuur is
op diezelfde hoogte 0° Celsius. Veronderstel, dat de waterdamp in de
cirrus-wolk eene spanning heeft van 7.5 m.M. (hetgeen meer is dan het
gemiddelde--4.5 m.M.) De dikte van de waterlaag, die met de wolk
overeenkomt, zou dan zijn 0.045 m.M. Professer Stokes heeft uit eene
waarneming van een gewonen kring (corona) om de maan, den diameter van
de waterdampdeeltjes, die haar veroorzaken, geschat op 0.0125 m.M., in
de veronderstelling, dat zij eene bolvormige gedaante hebben. In dat
geval zou dus in elke vertikale doorsnede van onze cirrus-wolk gemiddeld
31/2 dezer deeltjes voorkomen.

Neemt men nu de middellijn van de vaste deeltjes, die de "rookwolk van
Krakatau" vormen, aan als te zijn 0,0015, (hetgeen is afgeleid uit de
middellijn der corona, door eene berekening in het rapport voorkomende);
vergelijkt men hiermede de dikte van het laagje stof, zooals dit in den
aanvang van dit hoofdstuk uit Verbeek's schatting, dat de totale
hoeveelheid stof 1 K.M3. bedraagt, is afgeleid, dan zou, in de
veronderstelling, dat de stof gelijkmatig verdeeld was over de gematigde
en heete luchtstreek, het laagje stof nog 0.006 m.M. dik zijn. Er zouden
dus in elke verticale doorsnede nog 0.006/0.0015 = 4 deeltjes aanwezig
zijn. Maar bij het aannemen van 0,0015 als middellijn voor één deeltje
zijn ze als bolvormig beschouwd. En, als nu de stofdeeltjes hebben
bestaan uit verbazend dunne puimsteenachtige plaatjes van glas, die in
het algemeen op hun platten kant horizontaal in de lucht zweefden, dan
kunnen er in ééne vertikale lijn vrij wat meer dan vier geweest zijn, en
het optische effect kan belangrijk sterk geweest zijn.

Als men het niet in twijfel trekt, dat eene cirrus-wolk van de
beschouwde afmetingen belangrijke terugkaatsende en absorbeerende
eigenschappen zal vertoonen, dan is het ook niet onmogelijk dat de
stoflaag alleen, zoo lang zij geen groote verticale afmetingen had, de
schemeringsverschijnselen heeft veroorzaakt, al was ze dan ook overdag
nagenoeg onzichtbaar. Hierbij dient te worden opgemerkt, dat de
belangrijkste optische verschijnselen tot het einde van Sept. 1883
voorkwamen in eene smalle strook, die zich van Krakatau 15° N. en Z.
uitstrekte. De dichtheid van de stof was toen dáár zeker veel meer, dan
wij aangenomen hebben.

Dat het _niet_ de waterdamp _kan_ zijn, die hierbij een groote rol
speelt, wordt door Mr. Douglas Archibald nog op de volgende wijze
aangetoond.

Waterdamp of stoom was zeker de groote motor, die de uitgeworpen stoffen
uit den krater heeft geschoten. Maar die stoom bereikte plotseling eene
hoogte van gemiddeld 20 K.M.; de barometerstand is daar minder dan 0.8
m.M., hij ontspande zich dus tot 34000 maal het volume van het water,
waaruit hij bestond, en veroorzaakte daardoor de microscopische
verdeeling van de lava. Doch door de lagere temperatuur, die op die
hoogte heerscht, zal die fijn verdeelde stoom onmiddellijk bevriezen tot
ijskristallen, die weer hetzelfde volume aannemen als het water, waaruit
de stoom ontstond. Als men nu aanneemt, dat de medegevoerde
puimsteendeeltjes zich hebben verspreid over dezelfde uitgebreidheid als
de ontspannen stoom, dan zal elk stofdeeltje niet veel grooter worden
door die kleine hoeveelheid ijs, die er omheen zal vriezen. Zelfs als
wij de veronderstelling maken, dat de wolk, die boven een vulkaan hangt,
bestaat voor 999/1000 uit stoom en voor 1/1000 uit vaste stof, dan zou
men nog tot de slotsom komen, dat als wij die wolk blootstellen aan eene
temperatuur beneden het vriespunt, het ijs afkomstig van den
gecondenseerden stoom het volume van de vaste stof nauwelijks zou
verdubbelen.

Als dus de vaste stof alléén niet voldoende is om de optische
verschijnselen te verklaren, dan zal de condensatie van den toetredenden
stoom ons niet kunnen helpen, om eene betere verklaring te geven.

Wat nu de mogelijkheid betreft, dat de stofdeeltjes, die in de hoogte
werden geworpen, zouden opgetreden zijn als centra van verdichting van
_waterdamp, die op die hoogte reeds aanwezig was_, zoo is er op eene
hoogte van 20 tot 30 KM. bijna geen waterdamp, en er kan ook bijna geen
waterdamp bestaan. Waar de barometerstand op die hoogte minder dan 0.8
millimeter is, vindt men uit eene formule van Dr. J. Hann, dat de
spankracht van waterdamp 0,0034 millimeter bedraagt. En, dat men
werkelijk minstens eene hoogte van 20, 30, in den beginne zelfs van 50
kilometer voor de hoogte van de "rookwolk van Krakatau" moet aannemen,
daarover is iedereen het eens.

Dat het hoofdzakelijk de gasvormige producten van de uitbarsting waren,
die de optische verschijnselen te weeg brachten, vooral met betrekking
tot diffractie, is eene meening uitgesproken door Professor Kiessling te
Hamburg[3]. Hij grondt zijn oordeel daarop, dat alleen gassen homogene
wolken kunnen vormen; terwijl homogeniteit eene voorwaarde is voor
behoorlijke diffractie.

Ook deze opinie vindt geen genade in de oogen van Douglas Archibald,
daar op de hoogte van 30 K.M. (of zelfs minder) eene zoo lage
temperatuur heerscht, dat die gassen (zwavelig zuur of zoutzuur)
verdicht zullen worden, en als ze verdicht zijn kan men er dezelfde
redeneering op toepassen als voor de ijskristallen is gedaan.

Wat verder het denkbeeld aangaat, dat de stof uit meteoorstof van
kosmischen oorsprong bestond--het samenvallen van de optische
verschijnselen met Krakatau en de verspreiding er van over de aarde
maakt deze verklaring zeer onwaarschijnlijk.

Wij stellen ons nu nog de vraag: of de kleine stofdeeltjes in de zeer
ijle lucht op 30 K.M. of meer hoogte boven de aarde zullen kunnen
blijven zweven, terwijl ze zóó langzaam vallen, dat ze een paar jaar
noodig hebben om de aarde te bereiken.

Hierbij leggen sommigen grooten nadruk op de electrische werking.
Evenals bij de electriseer-machine van Armstrong kan de uitgeschoten
stof van Krakatau zijn geëlectriseerd. Veronderstel eens, dat die
stofdeeltjes negatief electrisch werden, evenals de aarde, dan zou, als
de kracht van opwaartsche projectie uit den vulkaan was uitgeput, de
stofwolk onderworpen zijn aan 3 krachten: 1º de zwaartekracht, 2º de
afstootende kracht van de negatief geëlectriseerde aarde, 3º de
onderlinge afstooting van de electrische stofdeeltjes.[4] Vandaar de
ijlheid van de stofwolk en hare laterale verspreiding. De bekende
geleerde W. Crookes wijst op het feit, dat in ijle lucht, verdund tot op
een millioenste atmosfeer, twee geëlectriseerde stukjes goudblad elkaar
na 13 maanden bleven afstooten zonder verlies van hunne lading. Lucht
is, bij die verdunning van een millioenste atmosfeer, een volmaakte
niet-geleider van electriciteit. Neemt men nu in aanmerking, dat goud
zóóveel soortelijk zwaarder is dan de Krakatau-gesteenten en dat de
afmetingen der stofdeeltjes vele duizende malen kleiner zijn dan die
door Crookes bij de bedoelde proef gebruikte goudblaadjes, dan kan men
aannemen, dat stof, die tot 100 K.M. hoogte is gestegen, (eene hoogte,
waar waarschijnlijk een luchtdruk van een millioenste atmosfeer
heerscht) daar jaren lang zal blijven.

Wij kunnen echter ook, zonder de electriciteit te hulp te roepen en
zonder de hoogte van de stofwolk op 85 K.M. te schatten boven de aarde,
de kleine stofdeeltjes beschouwen onder de werking der zwaartekracht in
de middenstof, waarin ze zich bevinden. De snelheid, waarmede de
deeltjes vallen, is eene functie van hunne afmetingen, van hun
soortelijk gewicht en van de dichtheid der middenstof. Maar, als de
deeltjes klein zijn, komt hierbij nog eene andere grootheid n.l. eene
"wrijvingsindex", die van het hoogste gewicht is, als de vallende
voorwerpen klein zijn.

Eene interessante wiskundige beschouwing[5] leert ons, dat de snelheid
van de vallende deeltjes nagenoeg dezelfde is op groote hoogte en nabij
de aarde. Berekent men met behulp eener formule, door Prof. Stokes
afgeleid, de snelheid der deeltjes, dan vindt men het volgende
resultaat.

Als de deeltjes bolvormig waren en een diameter hadden van 0,0015 m.M.
(zie pag. 153) dan zouden zij over eene hoogte van 15 K.M. vallen in
twee jaren of, volgens eene berekening, waarbij eenigszins meer
nauwkeurige coëfficiënten zijn aangenomen, in bijna 3 jaren.

Als dus de oorspronkelijke hoogte van de stofwolk slechts 30 K.M.
bedroeg dan zouden de kleine deeltjes twee jaar noodig hebben om van 30
K.M. tot 15 K.M. te vallen.

En als de deeltjes niet bolvormig waren, maar platte glasplaatjes, dan
zal men _a fortiori_ kunnen aannemen, dat zij minstens 2 jaar noodig
hebben om de hooge luchtlagen te verlaten.



Behalve deze theoretische berekeningen, die wellicht met eenig
wantrouwen worden ontvangen, hebben wij omtrent deze quaestie nog de
proeven te vermelden van Prof. Kiessling. Deze geleerde nam n.l. proeven
met rook van ultra-microscopische deeltjes. In gewone atmosferische
omstandigheden daalden deze deeltjes onder de werking der zwaartekracht
3 m.M. per minuut. Nu berekent hij, dat op eene hoogte van 20 K.M. deze
snelheid grooter zou zijn en zou kunnen bedragen 10 m.M. per minuut
overeenkomende met ongeveer 5 kilometer per jaar. De rook zou dan 3 jaar
noodig kunnen hebben om in die hooge luchtlagen 15 kilometer te dalen.



Tot nu toe schatten wij de hoeveelheid uitgeworpen fijne stof met
Verbeek op 1 kubieken kilometer, zijnde 1/18 van de geheele hoeveelheid
uitgeworpen stoffen, en wij hebben aan de hand van het Engelsche rapport
de mogelijkheid bepleit, dat de optische verschijnselen alléén aan die
stof konden worden toegeschreven.

Deze hoeveelheid is echter, volgens de Royal Society, veel te laag
getaxeerd.

Dat het Engelsch rapport noodzakelijk tot dit besluit gekomen is, komt
ons zeer duidelijk voor, als wij het kaartje in Verbeek's werk,
aangevende het terrein waar asch gevallen is, vergelijken met de zooveel
grootere uitgestrektheid, die volgens het rapport met stof is bedekt
geworden. Het is zeer wel mogelijk, dat in dit opzicht de Engelsche
commissie over meer volledige opgaven heeft beschikt. Het terrein toch,
dat in hoofdzaak het verschil vormt, is de Indische Oceaan W. en Z.-O.
van Krakatau. Men moet hier afgaan op berichten van schepen, en de heer
Verbeek was veel te consciëntieus, om een aschkleurtje aan te brengen op
zijne kaart, als hij geene degelijke opgaven had. Verbeek teekende dus
een terrein van 827.000 K.M2. De commissie der R.S. bewijst, dat dit
ten minste 2.848.000 K.M2. moet zijn, in aanmerking nemende de
schepen in den Indischen Oceaan waarop, in die dagen, nog asch gevallen
is.

Nu berekent Verbeek de hoeveelheid groote stukken puimsteen, die in de
onmiddellijke nabijheid van den vulkaan (binnen een cirkel met 15 K.M.
straal) zijn gevallen, op 12 K.M3. Men zou dus de hoeveelheid stof,
die in de eerste week na de uitbarsting is gevallen, hierbij moeten
optellen. Nemen wij het cijfer van 2.848.000 K.M2. aan voor de
uitgestrektheid, waar stof gevallen is en de dikte op slechts 5 m.M.,
dan geeft ons dit alleen reeds eene hoeveelheid van 14,4 K.M3. stof.

Nu heeft men nog geen gegevens over de hoeveelheid, die
ultra-microscopisch verdeeld in de lucht geblazen is. Waarom zou die
hoeveelheid nu slechts 1 K.M3. bedragen? Het is logischer om aan te
nemen, dat deze hoeveelheid 14 K.M3, is geweest dan 1 K.M3., want
de uitbarsting was plotseling zóó hevig, de stoffen zijn zóó hoog
opgevoerd, het geluid is zóó ver gehoord, dat er in dat opzicht geen
tweede voorbeeld in de vulkanische geschiedenis bekend is.

De stofwolk heeft toch tijdens de uitbarsting eene lengte gehad van 1600
K.M.[6] Men kan dus met meer recht vermoeden, dat de hoeveelheid fijne
stof, die de optische verschijnselen heeft te weeg gebracht, gelijk is
geweest aan 14 K.M3. dan dat zij 1 K.M3. heeft bedragen. Maar in
dat geval zijn de optische verschijnselen natuurlijk nog veel
gemakkelijker te verklaren.

Wat nu de hoogte der stofwolk betreft, in onze berekening namen wij aan
dat zij 30 K.M. heeft bedragen. Als wij rekenen, dat op het stoomschip
de "Medea" de wolk boven Krakatau op den 26sten Augustus is gemeten,
en dat hare hoogte toen reeds 27 K.M. bedroeg, hoe hoog zal dan de
stofwolk wel geweest zijn toen den 27sten Augustus te 10 ure het groote
schot werd afgevuurd! Dit geschiedde toch met zulk een ontzettende
kracht, dat stukken puimsteen tot vuistgrootte toe op een afstand van
40-80 kilometer nedervielen. De hoogte van 50 K.M. door Verbeek
aangenomen is dus niet ongerijmd. Mr. Archibald volgt ook nog een
anderen weg om die hoogte te bepalen. Hij gelooft, dat de geluidssterkte
van het schot evenredig is met de eruptieve kracht. De geluidssterkte is
evenredig aan het quadraat van den afstand, waarop het geluid gehoord
werd; de eruptieve kracht is evenredig aan het quadraat der worphoogte.

Bij de kleine uitbarsting in Mei 1883 werd het geluid gehoord te
Singapore op 835 K.M. afstand, en de hoogte van de zichtbare rookkolom
was volgens meting van den kapitein ter zee Hollmann, commandant van de
Duitsche oorlogscorvet "Elisabeth" 11 K.M. De grootste afstand, waarop
het schot van 27 Aug is gehoord, was de afstand tusschen Rodriguez en
Krakatau, zijnde 4827 kilometer. Deze afstand is zesmaal grooter dan bij
de uitbarsting in Mei. De hoogte der eruptie wordt nu ook aangenomen op
zesmaal de hoogte (11 K.M.) van de Mei-uitbarsting en zij is dan 6 × 11
= 66 K.M.

Ik stel in deze methode hoegenaamd geen vertrouwen; zij komt mij voor
hoogst onwetenschappelijk te zijn. Maar in alle geval is toch
aangetoond, dat eene hoogte van 30 tot 50 K.M. niet onmogelijk is, en
dat is voldoende om alle optische verschijnselen uit Krakatau-stof te
verklaren.

Ten slotte zij het mij vergund te wijzen op eene onjuistheid in het
rapport der R.S., die wel voor de zaak van weinig belang is, doch die
mij persoonlijk betreft. In het hoofdstuk, "over individueele opinies
betreffende de optische verschijnselen", vind ik tot mijne groote
verbazing een vrij lang citaat[7], waaruit blijkt, dat ik (volgens
"l'Année scientifique" van 1885 en 1886) zou hebben betoogd, dat de
optische verschijnselen niet waren toe te schrijven aan eene vulkanische
oorzaak, doch wel aan ijskristallen, terwijl de waterdamp in de lucht
zou zijn gekomen ten gevolge van de zachte temperatuur in den winter
1883/1884. Er volgt dan eene berekening, waaruit zou blijken, dat eene
hoeveelheid van slechts 3 K.M.3, niet de oorzaak zijn kan der
optische verschijnselen, terwijl later de hoogte van de reflecteerende
luchtlaag op 40 tot 50 K.M. wordt geschat. Hoewel het nu zeker zeer
vereerend voor mij is, dat de bewerker van dit gedeelte van het rapport
tot op zekere hoogte met deze laatste hypothese kan medegaan[8], moet ik
opmerken, dat ik nimmer een woord over deze quaestie heb geschreven, en
dat de objectiën en hypothesen in dit citaat gedaan, geheel voor
rekening komen van den heer Louis Figuier, zooals trouwens duidelijk
blijkt, als men zijn "Année scientifique" opslaat.[9] Ik heb er nimmer
aan getwijfeld, of de optische verschijnselen in verband stonden met
Krakatau; als bewijs daarvan citeer ik, hetgeen ik schreef in het
"Bulletin mensuel de la Soc. Flammarion Juin 1884": "Les phénomènes
crépusculaires. De lezer zal begrijpen, dat ik niet in hetzelfde opstel
kon hebben beweerd, dat het vulkanisme der aarde geen deel heeft gehad
aan de optische verschijnselen.



Er bestaat in Nederlandsch Indië een machtig Regeeringslichaam, dat het
Kabinet is van den Gouverneur-Generaal. Het is de Algemeene Secretarie,
de vraagbaak en de voorlichter van het bestuur. Wanneer er bij die
Secretarie eene netelige kwestie in behandeling is, en de kundigste
ambtenaren aarzelen in welken zin eene beslissing moet genomen worden,
dan vraagt men zich gewoonlijk af: "is er ook een antecedent?" Het
gebeurt niet dikwijls, dat het archief op deze vraag geen antwoord
geeft. En als men zoo gelukkig is een antecedent te ontdekken, als men
weet in welken zin vroeger een soortgelijk vraagpunt beslist is, dan
wordt het vraagstuk, dat zooveel hoofdbrekens kostte, gewoonlijk
gemakkelijk opgelost. Het antecedent wijst den zekeren weg aan.

Passen wij die beproefde methode der Algemeene Secretarie toe op het
vraagstuk van de blauwe zon en van de roode schijnsels in de schemering,
vóór wij het Krakatau-stof schuldig verklaren aan die
dampkringsverschijnselen. Zoover menschengeheugenis reikt, is de wereld
geteisterd door vulkanische uitbarstingen: in dat opzicht beschikken wij
dus over eene reusachtige hoeveelheid antecedenten. Wij stellen ons dus
de vraag: Zijn na vroegere erupties op aarde eveneens abnormale optische
verschijnselen in den dampkring waargenomen?

Ten einde deze vraag te beantwoorden verzamelde de heer Rollo Russel de
berichten over blauwe zon, rooden mist en roode schemeringen, van 1500
tot 1886 waargenomen en vergeleek hen met de uitbarstingen, die
opgeteekend zijn gedurende dat tijdperk.

Het is onmogelijk hier dat belangwekkende onderzoek weer te geven, want
het behelst de geheele vulkanische geschiedenis der aarde gedurende een
tijdvak van 300 jaren. Ik zal slechts eenige bijzonder treffende
gebeurtenissen aanstippen. Juist honderd jaar vóór de uitbarsting van
Krakatau, in 1783, hadden er op aarde uitbarstingen plaats, die waardig
zijn vergeleken te worden met die van 1883.

De Arama in Japan slingerde rotsblokken van 12 tot ?? meter hoogte in de
lucht. Steden en dorpen werden begraven. Men verhaalt, dat er één steen
door den krater werd uitgeworpen, die 34 meter breed en 80 meter lang
was; die steen viel in eene rivier, en zag er uit als een eiland. De
sporen van deze uitbarsting zijn na meer dan honderd jaren nog te zien
in den vorm van reusachtige steenblokken, die verspreid zijn over de
vlakte van Oiwake, en van een lavastroom, die eene lengte heeft van
twaalf uur gaans.

De uitbarsting van Skaptar Jökull op IJsland, eveneens in 1783, was eene
der geweldigste, waarvan de geschiedenis gewaagt. De hoeveelheid
uitgeworpen stoffen schijnt veel grooter geweest te zijn dan bij de
uitbarsting van Krakatau. De eruptie begon in Mei. Haar maximum bereikte
ze in Juni. In Juni 1783 begon zich een droge mist te verspreiden van af
het Noorden van Europa; hier en daar werd een blauwe, witte of
bloedroode zon, of gekleurde kring om zon en maan aanschouwd. Onze
landgenoot, Prof. Brugmans te Franeker, gaf over dit verschijnsel eenige
belangrijke beschouwingen in het licht onder den titel: "Verhandeling
over een Zwavelachtigen Nevel." Volgens Brugmans was de nevel gekenmerkt
door een zwavelachtigen reuk. De zon kon in Nederland ongestraft met het
bloote oog bekeken worden.

Deze mist strekte zich zeer ver uit. Niet alleen in Europa, maar ook in
Azië, Afrika en Noord-Amerika werd hij waargenomen.

In 1815 gebeurde de eruptie van den Tambora op Soembawa van 7 tot 12
April. De hoeveelheid uitgeworpen stoffen schijnt Krakatau belangrijk te
hebben overtroffen. Zooals wij gezien hebben was de zon 3 dagen lang
verduisterd op 't eiland Madoera. De heer Verbeek zocht te vergeefs naar
berichten uit Indië over roode schijnsels na deze eruptie. Merkwaardig
is het echter, dat gedurende 1815 van af den 15den Mei de ons bekende
roode schemeringsverschijnselen op buitengewoon sterke wijze zijn
waargenomen in Engeland. Gegevens uit andere landen ontbreken echter
geheel.

Beschouwen wij eindelijk eene kleinere eruptie b.v. die van den Etna op
den 21sten Mei 1886. De hoogte van de rookkolom boven den krater werd
dien dag gemeten. Zij bedroeg 8 kilometer en den 24sten Mei 14
kilometer. Van af 22 Mei verspreidden zich dampen Oostwaarts en bedekten
den geheelen horizon van Palermo. Den 3den Juni hing er een mist over
Sicilië, die de zon onzichtbaar maakte; deze mist bedekte van 29 Mei tot
3 Juni geheel Italië. De daarop volgende dagen was de zon, bij hare
opkomst, purperkleurig en roodachtig geel, en, als zij hooger stond, had
zij eene grijze kleur, evenals "neutraal-tint." Na zonsondergang werden
de bekende roode schijnsels waargenomen.

De hier gekozen voorbeelden mogen volstaan. Het is dus een feit, dat op
vulkanische uitbarstingen menigmaal optische verschijnselen volgen, die
in alles overeenkomen met die, welke na de uitbarsting van Krakatau zijn
waargenomen.

Het wiskundige bewijs, dat er tusschen beide zaken een verband bestaat,
als van gevolg en oorzaak, is intusschen nooit te geven. Hebben wij dus
ook al geene zekerheid, toch is er groote waarschijnlijkheid dat de stof
van Krakatau de oorzaak is geweest van de vreemdsoortige verlichting van
onze planeet van 1883 tot 1886.



HOOFDSTUK XI.

Na de groote uitbarsting.

     Hoe het er op Krakatau uitzag na de uitbarsting.--Verbeek ontdekt
     eene nieuwe uitbarsting op 10 Oct. 1883.--Waarom niemand die
     bespeurd heeft.--Indruk van de ramp in Indië.--Schrik voor
     aardbevingen.--Aardbeving te Padang 21 Sept. 1883.--Tweede
     aardbeving met gerommel 18 Oct. 1883.--Het gerommel niet op zee
     gehoord.--De schoten van Krakatau zijn op sommige plaatsen ook niet
     op zee vernomen.--Beschouwingen over de ramp door de inlanders. God
     wil het zoo.--De "Compagnie" heeft de schuld.--Het is een straf
     Gods.--Verhoogde godsdienstzin na de uitbarsting. De zendbrief van
     den "Opperpriester van Mekka."--Geprikkelde gemoedsstemming zich
     uitende in moordaanslagen.--De Toean-toean te Kroë en de
     Mahdi.--Wasiat- of Zendbrieven.--De zendbrief na de uitbarsting van
     den Tambora (1815) volgens Junghuhn.--Energiek optreden van het
     Gouvernement na de ramp.--Het
     Centraal-Comité.--Krakatau-litteratuur.--De te lenigen nood in
     Bantam.--61/2 millioen schade.--Bestuursmaatregelen.--Nieuw-Anjer en
     Menes.--Schade in Tangerang 31/2 ton gouds.--De Lampongs zijn
     moeilijk te bereiken.--Schade in de afdeeling Kroë.--Expeditie van
     Lt. Koster en Dr. Vorderman naar de Lampongs.--Schade in de
     Lampongs.--De pepercultuur.--Opbouw van Telok Betong.--Reis van den
     Gouverneur-Generaal met Zr. Ms. ramtorenschip "Prins Hendrik der
     Nederlanden".--Verbeek's Krakatau.--Reden van dankbaarheid aan de
     Indische regeering.--Verbeek's werk beoordeeld door de "Royal
     Society" en in "Petermann's Mittheilungen."--Hollandsche en
     Duitsche Universiteiten--Een welverdiende Nederlandsche Leeuw.--De
     uitbarsting van Krakatau is zonder invloed geweest op het
     vulkanisme van Indië.--Java's Eerste punt.--Werking van den Merapi
     op Sumatra in December 1883.--De angst voor het vulkanisme.--De
     tijd stompt de indrukken af.--Men kan in Indië de vulkanen niet
     ontloopen.


Na de groote uitbarsting is Krakatau niet geheel en al in rust gebleven.
Bij de opname, door den heer Verbeek in October op het eiland verricht,
vond hij het overblijvende gedeelte van Krakatau bedekt met
puimsteenblokken, waarvan de grootste een kubieken meter inhoud hadden;
hier tusschen lagen kleine stukjes puimsteen, zand en asch. Dit
materiaal was opgestapeld tot werkelijke bergen. De regen had hierin
diepe kloven uitgespoeld, die dikwijls loodrechte kanten hadden, zoodat
de bestijging van den berg zeer moeilijk was. Dit materiaal is bij de
groote uitbarsting uitgeworpen. Dadelijk daarna is eene onderzeesche
moddereruptie gevolgd, die gedurende de duisternis op 27 Augustus
aanving en gedurende een etmaal heeft aangehouden. Deze modder bedekte
onder anderen de eruptie-producten op de eilanden Steers en Calmeijer.

De heer Verbeek ontdekte echter, dat er eene latere uitbarsting op
Krakatau had plaats gehad, daar hij op de Zuidzijde van het eiland twee
slijkstroomen aantrof ter dikte van 0.2 tot 0.3 meter, en ter breedte
van 1 tot 5 meter. Zij bestaan uit zeer fijne donkere asch, beginnen 200
meter beneden den top, dus 600 meter boven den zeespiegel en zijn over
eene lengte van 1300 meter tot 40 meter boven zee te vervolgen. Die
slijkstroomen liggen op de ruggen, die tusschen de uitgespoelde kloven
zijn overgebleven, maar zij zijn voor een groot gedeelte te zien in de
reeds uitgespoelde kloven: hieruit volgt dat zij eerst na het vormen
dier kloven ontstaan zijn. Daarenboven was het slijk bij het bezoek van
den heer Verbeek nog nat: de slijkuitbarsting was dus niet lang geleden
geschied.

Deze ontdekking van den heer Verbeek is van het hoogste belang. Want
niemand ter wereld heeft iets van die uitbarsting bespeurd. Dit is geen
wonder, want alle woningen op de kusten van Straat Soenda waren door de
vloedgolven weggespoeld, zoodat de kust feitelijk gedurende eenige
maanden geheel onbewoond was. Toch is des avonds te 10 ure op den
10den October aan de Wijnkoopsbaai een bijzonder hooge, plotseling
opkomende vloed waargenomen, terwijl er een rommelend geluid werd
gehoord in de richting van Krakatau.

Waarschijnlijk hebben deze waterbeweging en die geluiden de uitbarsting
van slijk vergezeld, waarvan de bewijzen op Krakatau door den heer
Verbeek zijn aangetroffen. Wij kunnen dus vaststellen, dat er den
10den October eene slijkuitbarsting geweest is.

Op verschillende tijdstippen werden te Batavia en te Tandjong Priok in
September knallen gehoord. Natuurlijk schreef men ze onmiddellijk aan
Krakatau toe.

Op Java's Eerste punt werden den 18den en 19den September
aardbevingen gevoeld.

Voor het overige werden volgens gewoonte een behoorlijk getal
aardbevingen uit den geheelen Indischen Archipel gerapporteerd, zonder
dat men zeggen kan, dat deze met Krakatau in eenig verband staan. De
heer Verbeek wijst er zeer terecht op, dat het bijzonder groot aantal
aardbevingen, dat na de ramp van Krakakau in de volgende maanden en ook
in 1884 is opgeteekend, niet eens bewijst, dat er meer aardschokken
geweest zijn dan in vroegere jaren. Nooit is er in Indië eene
uitbarsting geweest, die overal zulk een diepen indruk heeft gemaakt als
die van Krakatau. Het minste geluid of de kleinste aardschok trok in den
eersten tijd aller aandacht, en werd onmiddellijk gerapporteerd, terwijl
men vóór de uitbarsting die verschijnsels nauwelijks opmerkte.

Men herinnert zich zeker nog wel het afloopen van Tjilegon, en den moord
der Europeanen aldaar door een saamgezworen bende inlanders. Na deze
gebeurtenis ontstond er bij sommige Europeanen op Java eene
schrikachtigheid, die aan het ongelooflijke grensde; zij zagen in elken
inlander eenen moordenaar. Zoo was het ook in Indië na de ramp van
Krakatau, vooral bij hen, die de uitbarsting hadden bijgewoond.

Ik bevond mij in de maanden volgende op de uitbarsting op Sumatra's
Westkust. Dat is een buitengewoon vulkanisch terrein. De aardkorst is
daar alles behalve rustig. Aardbevingen en onderaardsche geluiden zijn
er geene zeldzaamheid. Nog geen maand was er verloopen sedert de
uitbarsting van Krakatau, toen ik te Padang den 21sten September eene
aardbeving bijwoonde. Men beschouwt in Indië eene aardbeving gewoonlijk
als eene vrij onschuldige zaak. Maar hem, die nog geen maand geleden
eene ondervinding heeft opgedaan zooals de passagiers van de "Loudon",
overkomt bij eene eenvoudige aardbeving of onderaardsch gerommel eene
gewaarwording van nameloos wee, een onbeschrijflijk gevoel van
hulpeloosheid; een ongemotiveerde angst maakt zich van hem meester; hij
verwacht niet anders dan dat de golven van den Indischen Oceaan geheel
Padang zullen overstroomen, zooals de wateren van Straat Soenda Telok
Betong deden verdwijnen.--Trouwens de geschiedenis leert, dat eene
dergelijke ramp ook te Padang geene onmogelijkheid is. Het Padang der
18de eeuw toch is juist op die wijze te niet gegaan. Den 10den
Februari 1797, toen Padang in Engelsche handen was, onderging het eene
hevige aard- en zeebeving. De golven liepen meerdere tientallen van
meters op tegen den Apenberg. De geheele nederzetting overstroomde en
werd een puinhoop.

Eene aardbeving gepaard met een onderaardsch geluid, gelukkig echter
door geene zeebeving vergezeld, had te Padang plaats den 18den
October 1883. Men vergunne mij over deze aardbeving iets mede te deelen.

Ik was naar gewoonte op het bureau van den waterstaat, dat aan de
Padangrivier gelegen is. Plotseling hoor ik een onderaardsch gerommel en
gevoel een schok, die vrij hevig is; ik loop onmiddellijk het gebouw
uit, en ontmoet buiten den 1sten luitenant der artillerie Temminck,
die adjudant is op het bureau van den kommandant der artillerie, wiens
bureau grenst aan het onze. Ook hij is door de aardbeving en het geluid
uit zijn bureau verjaagd, ik ben dus de eenige niet, die het gerommel
vernomen heeft. Een oogenblik daarna komt de eerstaanwezend ingenieur,
de heer van Geuns, terug van een bezoek, gebracht aan een stoomschip op
de reede van Padang. Daar op zee, vlak bij de kust, heeft men niet
alleen van de aardbeving niets gemerkt, zooals van zelf spreekt, maar
men heeft niet het minste geluid waargenomen.

Toch is het nog vreemder, dat op de "Loudon" tijdens de uitbarsting niet
één schot gehoord is, terwijl ze overal anders met zulk eene hevigheid
hebben weerklonken. Men heeft dit verschijnsel toegeschreven aan de
dichte aschwolk, waarin wij gehuld waren, die het geluid zou hebben
gedempt. Dit verklaart echter naar mijne meening het voorgevallene niet
volledig; die dichte aschwolk heeft ons in diepe duisternis gehuld, maar
dit geschiedde eerst den 27sten Augustus ten 10 ure. Toen weerklonken
over geheel Indië de hevige kanonschoten van Krakatau reeds bijna een
etmaal lang. Hoe is het mogelijk, dat geen daarvan onze ooren bereikte?

Ik vermeldde reeds, dat op schepen op de reede te Atjeh en te Boeleleng
(Bali) geene geluiden zijn geconstateerd. Ik kan hier nog bijvoegen, dat
de inlandsche lichtopziener op Poeloe Pandang nabij Padang evenzeer
beweert niets gehoord te hebben, hoewel de geluiden der uitbarsting te
Padang zoo sterk waren.

Het is mij niet gelukt eene verklaring van die eigenaardige
voortplanting van het geluid op te sporen. Toch is het natuurlijk, dat
men daarnaar zoekt. Dit zou zeker niet in den geest zijn van de
inlanders van Bantam, die na de verwoesting der kustplaatsen zich het
hoofd niet braken met het uitvorschen der oorzaken. "God heeft het zoo
gewild, en Hij kan doen wat Hij wil! het past ons menschen niet naar de
redenen te vorschen."--Ziedaar de gedachtengang van den vromen
Mohammedaan, na de uitbarsting van Krakatau. Er waren echter ook
inlanders, die de "Compagnie", dat is het Nederlandsch Indische
gouvernement, beschuldigden de ramp met opzet in het leven geroepen te
hebben, om de inwoners te gronde te richten. Blijkt hieruit in de eerste
plaats welk een hoog denkbeeld zij hadden van de macht van het
Nederlandsch gezag, men kan er bovendien uit zien, welke groote mate van
liefde voor den Javaan zij ons toedichten!

Een derde categorie van personen in Bantam en in de Lampongs beschouwde
de geheele ramp als een straf Gods, die hen als onderdanen van de
"Compagnie" trof. De Hollanders zijn "Kafirs" of ongeloovigen, zij
gelooven niet in den profeet Mohammed. En toch durven zij het wagen
oorlog te voeren met de goedgeloovige Atjehers! Voor die euveldaad
bereikt Gods wraak de Hollanders en de inlanders, die hunne onderdanen
zijn.



Het is zoo natuurlijk, dat de mensch een natuurramp van den omvang als
de zondvloed, die de steden en dorpen aan Straat Soenda gelegen
wegvaagde, beschouwt als een wraakgericht Gods. Het eerste gevolg is dan
dat de mensch tot zich zelf inkeert, en zeer ontvankelijk is voor
godsdienstige begrippen. Na de ramp van Krakatau keerde zich de
bevolking van Bantam en de Lampongs tot Toean Allah, en verootmoedigde
zich voor den Almachtige. Priesters en Hadjies maanden de bevolking aan
tot getrouwe opvolging van den Koran. Vooral in Bantam, waar het
godsdienstig leven toch altijd opgewekter is dan elders op Java,
bespeurden de bestuursambtenaren--niet zonder zorg--eene religieuse
opgewondenheid, die zich soms uitte door onverdraagzaamheid tegen de
Europeanen, die honden van ongeloovigen. Op de pasar (markt) te Serang
werd den 2den November 1883 een Europeesch soldaat, zonder eenige
aanleiding, aangevallen en gewond door een inlander met een klewang
gewapend, in een vlaag van godsdienstige dweeperij.

Op een anderen dag drong een Bantammer "in overprikkelde
gemoedsstemming,"--zooals het Koloniaal Verslag het uitdrukt--met een
geopend knipmes, gehuld in het bekende witte opperkleed, in het blokhuis
te Serang, en wondde den schildwacht.

Die gevallen stonden op zich zelf en beteekenden schijnbaar niet veel.
Maar zij bewezen toch, dat het in de harten der schijnbaar zoo
berustende Bantammers smeulde, en toen veel later te Tjilegon al de
Europeanen op de meest beestachtige en wreedaardige wijze werden
vermoord, zonder dat de aanleiding ooit duidelijk geworden is, toen
herinnerde men zich huiverend die op zich zelf staande uitingen van
fanatisme na de ramp van Krakatau! De politie had toen bij voorbeeld de
hand gelegd op een zendbrief, die, zooals het opschrift luidde, was
geschreven door "den opperpriester uit Mekka." Die zendbrief was in de
landstaal geschreven en spoorde den inlanders aan tot meerderen
geloofsijver. De "opperpriester uit Mekka" wees op de gevolgen van
Krakatau, en noemde ze de voorboden van het vergaan der wereld.

In de geheele Mohammedaansche wereld trouwens was het in het laatst van
1883 en 1884 onrustig. In de afdeeling Kroë, die het Zuidelijke gedeelte
der residentie Benkoelen uitmaakt, volgden de zoogenaamde Toean-toean,
met spanning de berichten, die tot hen kwamen over den opvolger van
Mohammed, den Mahdi, die in Egypte de scharen van den Khedive vernietigd
had. Men noemt daar "Toean-toean" het gegoede gedeelte der bevolking,
dat uit geestelijken, hadjies en handelaren bestaat. In het binnenland
is de bevolking er nog heidensch. Maar de bekeeringen tot den Islam
namen na de ramp van Krakatau sterk toe, en er was geen doessoen (dorp),
waar niet een soeran (bedehuis) verrees. Talrijk waren de wasiat-of
zendbrieven, die, uit Arabië afkomstig, verspreid werden over Kroë en de
Lampongs. Vele werden door de politie in beslag genomen, maar hoevele
ontsnapten aan alle nasporingen, en verspreidden het gif der
onverdraagzaamheid in de gemoederen?



Is het niet merkwaardig, dat na de groote uitbarsting van den Tambora in
1815 ook dergelijke zendbrieven onder de bevolking van Oost-Java en de
Oostelijk van Java gelegen landen verspreid werden? Ongetwijfeld heeft
die uitbarsting destijds ook een diepen indruk gemaakt op de
overblijvenden. Deze, minder gelukkig dan hunne broeders in 1883 op Java
en Sumatra, waren na de ramp aan zooveel gebrek ten prooi, dat zelfs de
dochter van den koning van Sangar van honger stierf. Het lot, dat den
koning van Tambora trof, is, zooals Junghuhn het beschrijft, een stof,
waardig een Oud-testamentisch profeet te bezielen. Evenals, volgens het
bijbelverhaal, de bewoners van het dal der Jordaan eenmaal wegvloden
voor den vurigen regen, vluchtte de koning van Tambora gevolgd door
zijne vrouwen en kinderen, en omstuwd door zijne Rijksgrooten, die zijne
schatten droegen. Een regen van gloeiende steenen daalde uit den hemel,
en doodde den koning en al zijne onderdanen op één na.

De zendbrief, die in 1815 onder de inlanders even gretige lezers vond,
als de brief uit Mekka in 1883 na de ramp van Krakatau, behelst, over
deze episode de volgende treffende beschrijving.

"Een reizend koopman, een godvreezend Arabier, verdreef een hond, een
onrein dier, uit de moskee te Tambora; de hond behoorde aan den koning.
Deze liet den koopman in plaats van geiten-, hondenvleesch eten, en toen
hij hoorde, dat de Arabier smadelijk van hem had gesproken, liet hij hem
op den berg Tambora onder zware mishandelingen van het leven berooven.
Maar daar ving de berg aan vlammen uit te braken; deze vervolgden de
dienaren des Vorsten tot in de stad en Tambora met zijn koning werd door
de aarde verzwolgen. Waar vroeger de stad der goddeloozen stond ankeren
thans schepen op drie vademen diepte."



Men heeft in Indië wel eens de gewoonte het "Gouvernement" van alles de
schuld te geven, wat er gebeurt. Maar ook de meest zwartgallige zal
moeten toegeven, dat het Nederlandsch-Indische bestuur aan de ramp van
Krakatau geen schuld had, en na de uitbarsting op waardige wijze de eer
van Nederland heeft opgehouden.

Aan de ambtenaren, die het hunne hadden verloren, werd eene gratificatie
van 6 maanden tractement uitgekeerd. Met beleid en energie werd in de
geteisterde streken opgetreden, om de bevolking gerust te stellen, te
helpen en de stoffelijke schade te vergoeden. Het beroep op de
particuliere weldadigheid in Indië en Europa was trouwens niet te
vergeefsch. Van alle zijden, in Indië en in Nederland, vloeiden
bijdragen toe aan het "Centraal Comité!"

De vrijmetselaarsloge "de Ster in het Oosten" te Batavia nam het
initiatief tot het scheppen van een fonds, om zoodoende op blijvende
wijze de betrekkingen der omgekomen Europeanen te helpen.

In Nederland werden bovendien, bij wijze van watersnoodpoëzie,
verschillende kunstbladen uitgegeven.

"Holland-Krakatau" verscheen met medewerking van tal van letterkundigen
en teekenaars; ter gelegenheid van een fancy-fair te Amsterdam zag een
polyglottisch courantje aan Krakatau gewijd het licht, waarin hartelijk
gemeende woorden aan de ramp werden gewijd in allerlei talen, tot zelfs
in het Hongaarsch, Spaansch en Russisch toe.

Ook de "spes patriae" wilde niet achter blijven.

Een "Gymnasiasten-Krakatau" getuigde van den goeden wil van het jonge
Nederland.

Er was echter veel ellende te lenigen. De 21500 Bantammers, die
verdronken waren, behoefden geen hulp meer, niet altijd echter waren
geheele gezinnen uitgeroeid en de overblijvenden bezaten letterlijk
niets meer. Bantam is eene der armste residenties van Java. Hongersnood,
koortsepidemie, veepest en, erger dan die trits, de maatregelen tegen de
veepest door een doctrinair Bestuur genomen, toen in 1880 en 1881
nagenoeg de geheele veestapel van Bantam was afgemaakt--ziedaar de
wonden, waaraan Bantam bijna doodgebloed was, toen het op nieuw
geteisterd werd. De dorpen zien er in Bantam over 't algemeen armoedig
uit. Eene uitzondering maakten hierop de vriendelijke kampongs langs
Straat Soenda. Maar de rijke, welvarende plaatsen, Anjer en Tjaringin,
de bloeiende Chineesche kamp van Laboean, de volkrijke dorpen Tjerita,
Tjiloerah, Pasaroenan, Sirih, Tjikining en Bodjong waren allen
verdwenen. Men schatte de schade der bevolking op niet minder dan zes en
een half millioen gulden. De vluchtelingen uit de verwoeste plaatsen
werden gehuisvest van bestuurswege, en door particulier initiatief werd
gedaan wat gedaan kon worden, om in den eersten nood leniging aan te
brengen. Aan hen, die konden en wilden werken, werd betaalde arbeid
verschaft. Zij werden aan het werk gezet om de overblijfselen der
verwoesting op te ruimen, de lijken te begraven, de andere organische
rottende zelfstandigheden te desinfecteeren of, met petroleum begoten,
te verbranden. Men beoogde hiermede vooral het voorkomen van verpestende
uitwasemingen.

Levensmiddelen en kleeren werden uitgedeeld. Met moeite was de bevolking
langzamerhand te bewegen nieuwe dorpen te stichten op het verraderlijke
strand van Straat Soenda.--Tjaringin was één poel van vuilheid, de
hoofdzetel van het Bestuur werd dus naar Menes verlegd. Tegenover Poeloe
Merak besloot men eene nieuwe stad te bouwen, die Nieuw-Anjer zou
heeten. Het oude Anjer lag echter vrij wat geschikter voor de schepen,
die van ouder tot ouder die reede aandeden, om water in te nemen. De
plaats, die voor Nieuw-Anjer was uitgezocht, bleek daarentegen niet te
voldoen aan den eersten eisch, dien men moet stellen aan een
aanlegplaats. "Er is geen water te Nieuw-Anjer!" zoo luidde het oordeel
van de scheepsgezagvoerders. En zij keerden terug naar hunne eerste
liefde. Weer ankeren nu de koopvaardijschepen, die uit Nederland komen,
op de reede van het verdwenen Anjer, waar zij goeden ankergrond en diep
water aantreffen, zooals zij eeuwen lang deden, en in plaats van het
oude Anjer, verrijst daar het dorp Bodjong.

De schoone dagen van het Anjer van voorheen keeren echter nimmer terug,
want de zeilschepen uit Europa zijn verdreven door den grooten
alleenheerscher, den stoom. De mailbooten echter vertoeven niet in
Straat Soenda; zij gaan de reede van Anjer met minachting voorbij, en
stoomen met onverminderde vaart naar de Javazee.



Intusschen werd Tjilegon tot hoofdplaats der afdeeling Anjer verheven.
Hierop rustte echter naar het schijnt ook geen zegen. In Juli 1888 werd
de Europeesche bevolking van Tjilegon vermoord door eene bende
samenzweerders. De dood, in de golven van Straat Soenda tijdens de
uitbarsting van Krakatau, was minder verschrikkelijk, dan de met
Oostersche verfijnde wreedheid uitgevonden folteringen, die de
besturende ambtenaar van de afdeeling Anjer te Tjilegon onderging, vóór
hij den geest gaf onder de moordende handen der oproerlingen van
Tjilegon en nadat hij het had moeten aanzien, dat zijne vrouw op de
meest laaghartige wijze mishandeld, en daarna met zijne kinderen werd
geslacht! In vergelijking van de wreede, lafhartige moordenaars van
Tjilegon, is de vloedgolf van Krakatau, die plotseling doodde,
zachtmoedig geweest.



Ook buiten Bantam had de zeebeving op Java belangrijke schade
aangericht.

In de afdeeling Tangerang der residentie Batavia waren de strandkampongs
tusschen de moeara's[10] Mauk en Angke weggeslagen; in de residentie
Krawang waren de dorpen Pakis en Sadari, op het Noorderstrand gelegen,
vernietigd. 2500 menschen waren gestorven, en er was voor 350000 gulden
schade aangericht. Die plaatsen waren van uit Batavia het gemakkelijkst
te bereiken en er kon dus spoedig hulp gebracht worden. Bezwaarlijker
was dit echter in de Residentie der Lampongsche districten. Daar waren
90 dorpen verdwenen en 12500 menschen gedood. Maar het duurde niet
minder dan tien dagen, alvorens men te Batavia eenig bericht had,
behalve de door de "Loudon" medegebrachte tijding van Telok Betong's
verdwijnen. Want de telegraafkabel tusschen Java en Sumatra was
vernietigd, en de Semangkabaai en de Lampongbaai waren onbevaarbaar,
daar ze opgepropt waren met drijvende puimsteenbergen, die daar
vastzaten, en maanden lang elke communicatie te water verhinderden. Het
was dus niet gemakkelijk dáár hulp te brengen, want er moest eerst eene
landingsplaats gezocht worden, vrij van puimsteen, en dan was bij gebrek
aan wegen het transport over land in de Lampongs vol bezwaren. Toch had
Sumatra minstens evenveel behoefte aan hulp als Java.

In het Zuiden der afdeeling Kroë in de residentie Benkoelen waren
slechts eenige tientallen van menschen verdronken. De vloedgolf had hier
echter eene groote slachting aangericht onder de kippen, die, zooals men
weet, in grooten getale door de inlanders worden aangefokt.

De bevolking bestaat hier uit visschers; een ander deel echter verzamelt
boschproducten, die worden uitgevoerd. Eene hoeveelheid boschproducten,
die ter verzending gereed was, ter waarde van f. 10,000, werd naar zee
gesleept door de golven, terwijl er tevens voor f. 15,000 schade werd
aangericht aan woningen, vischtuig en sawahs.

De residentie der Lampongsche districten was echter veel zwaarder
getroffen en, zooals ik reeds zeide, zij was moeilijk te bereiken wegens
de puimsteen blokkade der baaien van Zuid-Sumatra.



Verschillende expedities vertrokken uit Batavia om berichten in te
winnen over het lot der Lampongs: men was immers in de eerste dagen na
de uitbarsting te Batavia zonder eenige tijding van Sumatra.

Zoo vertrok den 3den September 1883 eene expeditie per hopperbarge
"Kedirie." Het personeel bestond uit den chef, den luitenant ter zee
Koster, adjudant van Z. Exc. den Gouverneur-Generaal, den
stads-geneesheer Dr. Vorderman, den schout van Hagen met 10
politieoppasses en 20 dwangarbeiders. Het kommando over de "Kedirie"
werd gevoerd door den gezagvoerder 't Hoen.

Het gezelschap werd spoedig vermeerderd. Eene boot met Lampongsche
handelaren was de "Kedirie" tegengekomen, en de opvarenden verzochten
gratis medegenomen te worden, hetgeen hun werd toegestaan op voorwaarde,
dit zij bij het landen als gidsen hulp zouden bewijzen. Dit hebben zij
ook trouw gedaan, en wel is het de vermelding waard, dat de leden der
expeditie op hun zoo moeilijken tocht, de meeste hulp en bijstand
genoten hebben juist van de hadjies, die onder de opgenomen Lampongsche
handelaren waren. Men stoomde van Tandjong-Priok, de haven van Batavia,
naar de Lampongbaai, en trachtte te landen, waar eens Kalianda lag. Met
de stoomfluit werden herhaalde signalen gegeven om de aandacht te
vestigen op de aanwezigheid van een stoomschip. Weldra snelden uit het
gebergte eenige gevluchte inlanders naar het strand, die de leden der
expeditie behulpzaam waren bij het aan land komen.

De hopperbarge "Kedirie" was eenige dagen geleden, den 1sten
September, ook reeds te Kalianda geweest, en zij had toen de familie
Beijerinck gered, wier treurig wedervaren in hoofdstuk V beschreven is.

De bevolking van Kalianda was voor 3/4 gedeelte verbrand door de
gloeiende asch, verpletterd door de puimsteen of verzwolgen door de
vloedgolf. De overblijvenden werden van rijst en zout voorzien, die de
"Kedirie" medegebracht had, terwijl Dr. Vorderman aan de gewonden
geneeskundige hulp verleende.

Het hoofddoel van de reis was echter Telok Betong.

Men scheepte zich dus weder in op de "Kedirie", en stoomde in de
richting van Telok Betong. Weldra was de injectiespuit van de machine
verstopt en bovendien raakte het schip vast in de puimsteenbergen, die
eene laag vormden, dieper dan de diepgang van de "Kedirie". Na eene
wanhopige worsteling tusschen de stoomkracht van de "Kedirie" en de
puimsteenbergen, slaagde zij er in, door telkens op te stoomen zich
eene geul te graven in het puimsteen, op dezelfde wijze als in
Noordelijke streken in het ijs vastgevroren schepen zich uit het ijs
bevrijden. Van doordringen was geen sprake! Telok Betong was over zee
niet te bereiken. De "Kedirie" stoomde toen Zuidwaarts en ankerde dicht
bij het dorp Gebang; aldaar werd de geheele expeditie ontscheept. Men
besteedde drie volle uren om van de landingsplaats tot Gebang te komen,
een afstand van slechts anderhalve kilometer. Hier werd men door het
hoofd en de bevolking gastvrij ontvangen. Na den nacht te Gebang te
hebben doorgebracht, ging men den volgenden morgen te voet in de
richting van Telok Betong. Aldaar was de "Kedirie" ook opgemerkt, en de
resident had den controleur J.G.W. Lux last gegeven het gezelschap
tegemoet te gaan. Weldra ontmoette men den heer Lux, en toen ging het
verder over omgeworpen boomstammen, tot het dorp Kedjadjian. Daar bleef
de schout van Haagen met de meeste kettinggangers achter. De meesten van
deze lieden waren door vermoeienis uitgeput, en niet in staat om verder
te gaan. De heeren Koster en Vorderman zetten echter met 6
kettinggangers en 2 politieoppassers hun tocht voort naar Telok Betong.
Intusschen was de avond reeds gevallen. Gelukkig ontmoetten zij aan de
rivier van Telok Betong twee mannen met obors (fakkels), welke de
resident had afgezonden. Ik zal niet in herhaling treden over hetgeen er
te Telok Betong gebeurd was. Alleen wil ik nog mededeelen, dat de
Europeesche ingezetenen nog steeds gehuisvest waren bij den resident,
wiens woning, op een heuvel gelegen, een der weinige huizen was, die nog
bestonden. Den volgenden dag bezocht de heer Koster de "Barouw", het
stoomschip, dat drie kwartier gaans van de zee op het droge lag, in het
dal der Koeripan-rivier.

Den 9den September werd de terugreis aanvaard. Aan allen, die mede
wilden gaan naar Batavia, werd daartoe de gelegenheid verschaft. In het
geheel gingen 10 personen mede. De meesten waren vrouwen en kinderen. De
tocht geschiedde van Telok Betong te voet, alleen eenige zeer kleine
kinderen werden gedragen. Het was eene moeilijke reis. Bruggen waren
nergens te zien; men ging door de trouwens ondiepe, kleine kali's
(rivieren) heen; nu eens langs het strand, dan weder hooger op. Overal
waar de vloedgolf den weg bereikt had, was het een rizophorenwoud,
omgewoelde aarde met zware boomstammen, struikgewas en steenen tot één
chaos opgestapeld. De grond was modderachtig en op tallooze plekken
kreeg men den stank van herten- of wilde zwijnen-krengen in den neus.
Iedereen was diep onder den indruk van de afschuwelijke gebeurtenissen.
De kinderen echter, niet in staat om de vreeselijke beteekenis van de
verwoesting te begrijpen, waren verreweg de opgeweksten van het geheele
gezelschap; zij lachten en zongen, en beschouwden de zaak
klaarblijkelijk als een nieuw en zeer bijzonder pretje.

Bij al deze rampen was er echter ééne lichtzijde. Alle muskieten zijn
verdelgd! In de Lampongs, ten minste in het gedeelte door de expeditie
bezocht, is er geen enkele meer te bespeuren. Zijn zij door de asch
gedood of door de modder? Of zijn ook zij, evenals de zeevogels van
Straat Soenda door een voorgevoel gewaarschuwd, vóór de uitbarsting
gevlucht?

Na een marsch van 13 paal (20 kilometer) bereikte men het dorp
Kedjadjian, waar de inwoners de vluchtelingen in hunne hutten opnamen.

De heer Koster ging nu vooruit, en de expeditie, die zich natuurlijk
slechts langzaam bewoog, zette zich eveneens in beweging. Toen men kwam
op de plaats waar men aan land gekomen was, was de "Kedirie" verdwenen.
Men vond hier gelukkig een brief van den heer Koster, die meldde, dat
het aan boord gaan op die plaats eene onmogelijkheid was geworden ten
gevolge van eene beweging in de puimsteenbergen, zoodat de "Kedirie"
gedwongen was geworden te wijken in Zuidelijke richting. Toen werd de
expeditie weer marschvaardig gemaakt. En weer ging men voorwaarts met
opgezwollen en gekneusde voeten, door dalen en poelen, door rivieren en
moerassen, langs het strand of over steile heuvels.

Gelukkig ontmoette men den heer Koster, die de marcheerenden te gemoet
was gekomen, en door hem geleid bereikte men eindelijk de Rateh-baai,
die 5 paal (8 kilometer) zuidelijker ligt dan de vorige landingsplaats.
Daar lag de "Kedirie" omringd door puimsteen, die van alle kanten in de
Lampongbaai dreef. Daarmede was de expeditie ten einde, en men keerde
naar Batavia terug.

Ik heb deze expeditie uitvoerig beschreven, om te laten zien hoe
moeilijk het was hulp te brengen op Sumatra! Te zelfder tijd werden de
Lampongs bezocht door eene tweede expeditie, onder bevel der heeren
Deijkerhoff en Willemsteijn met het Stoomschip "Ophir."



Maar het wordt tijd dat wij den toestand van de Lampongs eens ter sprake
brengen.



De bevolking van Kalianda en Katimbang, die niet gedood was door den
vloed, was deels bezweken aan de brandwonden, door de gloeiende asch
veroorzaakt, en van de overblijvenden waren velen gewond door
puimsteen-projectielen of half verbrand door die heete asch.

De pepercultuur, waarop zich in de Lampongs de bevolking met zooveel
ijver toelegt, had een zwaren slag gekregen. Honderdduizenden jonge
peperranken stierven door modder en asch. De geheele koffiecultuur ging
te niet. Eene ongelooflijke hoeveelheid rijst (padi) ging op de velden
verloren; handel en vischvangst stonden stil, daar de zee verstopt was
door puimsteen. Geen wonder, dat de bevolking moedeloos was, en dat de
controleurs alle moeite hadden om hen te bewegen nieuwe kampongs te
stichten aan het strand, daar, waar zij het gunstigst zouden liggen voor
handel en landbouw. Na eenige maanden konden de controleurs met trots
rapporteeren, dat er in de Ommelanden van Telok Betong 19, in Semangka
20 en in Katimbang 20 nieuwe dorpen gesticht waren. Telok Betong werd
opgebouwd. Katimbang en Beneawang waren echter in een moeras herschapen,
zoodat de zetel van het Bestuur werd verplaatst naar Kalianda en
Kotta-Agoeng. Er werd later door het Bestuur op groote schaal zaai-padi
(rijst) uitgedeeld. Gelukkig spoelden hevige regenbuien langzamerhand de
sporen van asch en modder van de velden. Overvloedige oogsten, zooals
men in jaren niet gekend had, beloonden de inlanders voor hunnen vlijt
en de Lampongs hadden zich weldra weer geheel opgericht.

De Gouverneur-Generaal, de heer F. 's Jacob, bezocht met Zs. Ms.
Ramtorenschip "Prins Hendrik der Nederlanden" de geteisterde streken
twee maanden na de uitbarsting, ten einde zich persoonlijk op de hoogte
te stellen van den toestand en te overleggen met de residenten, wat er
nog gedaan kon worden voor de bevolking. Ieder deed wat hij kon, en men
kan het Bestuur den lof niet onthouden van veel energie ten toon
gespreid te hebben.

Toen ik echter zeide, dat de Nederlandsch-Indische regeering op waardige
wijze de eer van Nederland heeft opgehouden, had ik daarbij minder het
oog op hare flinke wijze van optreden in Bantam en de Lampongs, hoe
lofwaardig dit ook zij.



Hetgeen ik bedoelde, is vervat in de voorrede van Verbeek's Krakatau.

"Grooten dank"--zegt daarin de schrijver--"ben ik verschuldigd aan de
Indische Regeering voor de liberale wijze, waarop zij, geheel
doordrongen van de belangrijkheid dezer gebeurtenis, mij in staat stelde
het onderzoek der Krakatau-eruptie op de meest volledige wijze te
verrichten, en de breede schaal, waarop zij de resultaten van dat
onderzoek in twee talen openbaar maakte."



De dankbaarheid van den heer Verbeek tegenover de Indische regeering is
volkomen gemotiveerd; het Nederlandsche volk echter is vooral dankbaar
voor de keuze van de Indische regeering. De wijze, waarop de heer
Verbeek zich van zijn opdracht heeft gekweten, is boven lof verheven.
Hoe men in het buitenland over het werk van dezen Nederlandschen
geleerde denkt, moge uit een paar citaten blijken.

Het Rapport der "Royal Society" zegt bij monde van Prof. Judd het
volgende: "het Nederlandsch Indische Gouvernement was zoo gelukkig tot
zijne beschikking te hebben de diensten van den uitstekenden geoloog
R.D.M. Verbeek, wiens opnemingen van Java, Sumatra en van het tooneel
der uitbarsting zoo algemeen bekend zijn in de wetenschappelijke wereld.
Zijn werk is een "very valuable permanent record of the event."

In "Petermann's Mittheilungen" noemt de heer Emil Metzger Verbeek's werk
"een sieraad voor Indië en een gedenkteeken van den arbeid van Indische
ambtenaren."

Vreemd is het zeker, dat geene der Nederlandsche universiteiten het
noodig vond de verdiensten van Verbeek te erkennen, terwijl eene
Duitsche universiteit--die van Breslau--hem den doctorstitel, honoris
causa, verleende.



Z.M. de Koning benoemde in 1886 Verbeek tot Ridder in de Orde van den
Nederlandschen Leeuw. Met innige vreugde werd die tijding in Indië
vernomen en geheel Buitenzorg spoedde zich naar Verbeek's woning. Zelden
viel iemand eene zoo welgemeende ovatie ten deel, als toen aan Verbeek
te beurt viel van de zijde zijner medeburgers.



Mocht men zich vleien met de hoop, dat de uitbarsting van Krakatau het
laatste woord was van de Indische vulkanen? of dat er ten minste eene
periode van vulkanische kalmte zou volgen op de rampen van 1883?

Er was niet de minste reden om deze vragen toestemmend te beantwoorden.
Want de uitbarsting van Krakatau, hoe vreeselijk hare gevolgen ook
waren, is slechts een locaal vulkanisch verschijnsel. Al was dus ook de
vulkanische werking van Krakatau voor goed uitgeput, hetgeen nog niet
eens heel waarschijnlijk is, dan was er nog slechts één vulkaan te niet
gegaan van de vele tientallen van vuurspuwende bergen, die alom in den
Indischen Archipel verrijzen. Wij zagen trouwens reeds, dat de
ongelukkige veelgeschokte Eerste punt van Java, die met haren vuurtoren
op de Soendadwarsspleet staat, en reeds het mikpunt is geweest van
zoovele aardbevingen, ook na de uitbarsting geen rust genoot. De
aardschuivingen langs die spleet gaan dus nog altijd door, en de
uitbarsting heeft hierin geene verandering gebracht. Voor de kalmte en
rust van de aardkorst langs straat Soenda heeft dus de uitbarsting niet
gearbeid.

Op Sumatra gingen de aardbevingen hun gang, alsof er geen Krakatau
bestond. De Merapi, die tegelijk met Krakatau eene ascheruptie had
vertoond, begon in December 1883 weer te werken.

Aan den voet van den Merapi ligt het plaatsje Padang-Pandjang. Toevallig
bracht ik één nacht aldaar door, komende van Fort de Kock. Het was van
den 28sten op den 29sten December. Terwijl alles in het vrij
primitieve logement in diepe rust was, hoorde men plotseling een knal;
hierop volgden eenige aardbevingen, die alles behalve geruststellend
waren.

"Blijf toch gerust t'huis," zeide de lakonische logementhouder tot zijne
logé's, "dit beteekend niets, het is slechts een prop, die uit den
Merapi vliegt."

De man had gelijk, het _was_ niets. Maar wie kon zeggen of eene knal en
aardbeving vlak bij den werkenden Merapi niet het begin was van eene
ramp zonder weerga!

Waarom ik deze onbeteekenende feiten mededeel vraagt gij wellicht?



De ongeoefende soldaat heeft angst voor het vijandelijk vuur. Heeft hij
echter den vuurdoop doorstaan, dan gaat hij met opgeheven hoofd in het
gevecht, het gevoel van angst bestaat niet meer voor hem.



Het omgekeerde heeft plaats bij den mensch tegenover het vulkanisme der
aarde.

De ongelukkige, die den vuurdoop van eene vulkanische uitbarsting heeft
ondergaan, kent daarna eerst den waren angst voor bewegingen der
aardkorst en onderaardsche rommelingen. In elk abnormaal geluid, in elke
aardschudding ziet hij den voorbode van eene hevige vulkanische
gebeurtenis, terwijl de nieuweling zich alleen daarover verbaast, dat
eene aardbeving hem zoo kalm laat. De eer van ooggetuige te zijn geweest
van de uitbarsting van Krakatau was gekocht ten koste van de
gemoedsrust! Want erger nog dan het gevoel van levensgevaar tijdens de
uitbarsting, is de vrees voor onbekende, dreigende gebeurtenissen, die
elke aardschudding onwederstaanbaar opwekt. Zoo zal de nacht te
Padang-Pandjang doorgebracht, toen ik elk oogenblik de uitbarsting van
den Merapi verwachtte, mij niet licht uit de herinnering gaan....

Elke indruk, zelfs de hevigste, stompt af met den tijd. Weldra komt ook
de verloren gemoedsrust weder terug tegenover de wereld van Vulcaan. Ten
slotte eindigt men, waar men begonnen is: de lichte manifestatiën van
het vulkanisme, die ge zoo menigmaal ondervindt, laten u even koud, als
toen ge nooit eene uitbarsting hadt bijgewoond.

Ge denkt er zelden aan, dat er op Java vijftig vulkanen zijn en dat
Sumatra door zeventig vuurspuwende bergen onveilig wordt gemaakt,
terwijl bovendien elk vulkanisch eilandje in den Archipel eene herhaling
van het treurspel van Krakatau zou kunnen opvoeren.

Trouwens waarheen zoudt ge kunnen vluchten? Als ge den eenen vulkaan
ontvlucht, nadert ge den anderen. Want op Java en Sumatra liggen zij nog
geen vier uren gaans van elkaar.

Tenzij gij Nederlandsch Indië verlaat, blijft ge overal in de macht van
Vulcaan.

Wellicht is de terugkeer naar Nederland nog voor u weggelegd. De vlakke
alluviaalstreken van het vaderland zijn zeker wel het rustigste plekje
van den geheelen aardbol. Ge mist Insulinde's blauwe bergen, maar ge
kunt u troosten met de gedachte, dat ge hier nimmer geplaagd zult worden
door aardbevingen of uitbarstingen.



HOOFDSTUK XII.

Het nieuwe plantenkleed van Krakatau.

     De plantengroei van Krakatau was door de uitbarsting totaal
     vernietigd.--Bezoek van Dr. M. Treub in 1886.--De nieuwe flora
     stamt niet af van de vroegere.--Het eiland bedekt met varens.--De
     bodem van Krakatau is totaal ongeschikt voor planten.--Het
     microscopisch onderzoek van den bodem brengt aan het licht, dat de
     grond bedekt is met eene laag wieren (algen).

     De "Strijd om het bestaan."--Algen, varens en
     phanerogamen.--Vergelijking tusschen het ontstaan der flora op
     Krakatau met de geologische tijdperken der aarde.--Beschouwingen
     van Dr. Treub gepubliceerd in de "Annales du Jardin botanique de
     Buitenzorg."--Wat er zou gebeurd zijn, als Krakatau ver van de
     plantenwereld had gelegen.--Het eiland Juan Fernandez.--Het eiland
     Ascension.--Aanstaande overwinning der zichtbaar bloeiende planten
     op Krakatau.--De toekomst van Krakatau.


De gevolgen van de hevigste vulkanische uitbarsting zijn gelukkig niet
eeuwig. Wij zagen reeds, dat de kustlanden van Straat Soenda weldra weer
bewoond werden; ook de plantenwereld herstelde zich daar in korten tijd.
De verwoesting door de golven der zee aangericht op de kusten van Java
en Sumatra was echter op verre na niet zoo volledig geweest als die,
welke op het eiland Krakatau zelf aangericht was. Slechts een klein deel
van het vroegere eiland verheft zich nog boven de golven, als een berg,
die in zee uitsteekt. Aan de eene zijde is het begrensd door den
loodrechten wand van de doorgesneden piek Rakata, aan de andere zijde
heeft het een glooiend beloop.

Zooals alle eilanden in Straat Soenda, was vóór 1883 Krakatau met een
zwaar plantenkleed bedekt. Ten gevolge van de uitbarsting was het eiland
van de zee af tot den top van de piek bedekt met eene laag asch en
puimsteen ter dikte van één tot zestig meter. Het spreekt van zelf, dat
de plantengroei totaal vernietigd was. Er is zelfs geen twijfel aan of
ten gevolge van de groote hitte, die gedurende de uitbarsting is
ontwikkeld, verloren de taaiste zaadjes en de best beschermde
wortelstokken hunne levensvatbaarheid, zoodat er niet ééne plantenkiem
op het eiland in leven bleef.



De directeur van den Botanischen tuin te Buitenzorg, Dr. M. Treub,
bezocht in 1886, drie jaren na de uitbarsting, de Krakatau-groep.
Lang-eiland en Verlaten-eiland, de naburen van Krakatau, zagen er toen
nog geheel woest uit en ontbloot van planten. Maar op het eiland
Krakatau zelf voerde Flora weder den schepter. De jongste plantenwereld
van Krakatau stamt niet af van de vroegere. De hand des menschen is
buiten spel gebleven, want het eiland is onbewoonbaar en moeilijk te
bereiken. De nieuwe flora is dus ontstaan op eene andere wijze: de
plantenkiemen kunnen er gebracht zijn door de golven, door den wind of
door vogels.

De afstand, dien deze plantenkiemen hebben af te leggen om het eiland te
bereiken, is niet zoo bijzonder groot. Want Krakatau ligt 41 kilometer
of acht uur gaans van de kust van Java, terwijl Sumatra slechts 37
kilometer of zeven uur gaans verwijderd is. Van de kleinere eilandjes in
Straat Soenda liggen Lang-eiland en Verlaten-eiland in de onmiddellijke
nabijheid van Krakatau. Maar hier was de plantengroei eveneens totaal
vernietigd. Het eiland Sebesie wordt aangetroffen op een afstand van 18
kilometer of drie en een half uur gaans.



Uit het onderzoek van Dr. Treub blijkt, dat in Juni 1886 de groote
meerderheid der jeugdige planten op Krakatau uit varens bestond. Hij
verzamelde hiervan elf soorten. Sommige van deze groeiden reeds in
grooten getale, zoowel op den berg als aan het strand. Dezelfde soorten
van varens komen voor in een uitgestrekt gebied om Krakatau gelegen, en
er is dus niets vreemds in, dat de sporen van die varens aldaar zijn
gekomen. Het kwam den heer Treub echter bijna onbegrijpelijk voor, dat
die varens konden groeien onder zulke buitengewoon ongunstige
omstandigheden. Eene dikke laag puimsteen en asch is toch zeker wel een
zeer ongeschikte bodem tot het ontkiemen van planten. Hij mist alle
mogelijke voedende bestanddeelen, die de planten noodig hebben voor
hunne ontwikkeling. Want uit een scheikundig oogpunt beschouwd, gelijkt
de asch en de puimsteen, die den bodem van Krakatau uitmaken, meer op
fijngestampt glas, dan op teelaarde. Eene kale rots uit zulke
bestanddeelen opgebouwd, gelegen in de brandende tropische zon, zonder
de minste schaduw, ziedaar het terrein, dat de heer Treub geheel bedekt
vond met varens.



--Hoe zijn die varens daar gekomen?

Ten einde het gewicht van die vraag te begrijpen is het noodig de wijze
van voortplanting der varens nader te beschouwen.

Als men een blad van een varen omkeert, dan ziet men, dat de onderzijde
bruingekleurde verhevenheden vertoont. Elk van die bruine plekjes
bestaat uit eene verzameling sporenhuisjes, die elk verscheiden sporen
bevatten.

Die sporen zijn min of meer te vergelijken met de zaden der zichtbaar
bloeiende planten, met dit groote onderscheid, dat zij eenvoudige
cellen zijn en niet zooals zaden eene kiem bevatten. Zij zijn door de
bladeren voortgebracht, zonder samenwerking van tweeërlei deelen, m.a.w.
zonder eenige bevruchting. Als nu echter de sporen uitgezaaid worden,
dan ontstaan door vermenigvuldiging der cel zoogenaamde "voorkiemen" of
"prothallia". Men kan deze beschouwen als de eerste generatie der
varens. Aan die voorkiemen groeien zoowel mannelijke geslachtsorganen
(antheridiën) als vrouwelijke (archegoniën). De antheridiën brengen
trillende lichaampjes voort, die met eene eigenaardige cel van een
archegonium zich vereenigende, deze tot een bebladerd plantje, de jonge
varen, doet uitgroeien, welke dus de tweede generatie is.

Er moet dus, zooals men ziet, heel wat gebeuren voordat een varen als
plantje ontstaan is, terwijl voor de ontwikkeling van dit plantje
bovendien de brandende zon en de glasachtige bodem van Krakatau volkomen
ongeschikt zijn.



De mogelijkheid bestond echter, dat òf de voorkiemen (prothallia) der
varens òf de jonge gebladerde varenplantjes eene wijziging hadden
ondergaan, en ten gevolge daarvan geschikt geworden waren om zich onder
zulke buitengewoon ongunstige omstandigheden te ontwikkelen.

Zulk eene wijziging der plant-organismen toch komt meermalen voor; de
plant schikt zich dan naar de veranderde levensomstandigheden, hetgeen
men uitdrukt door het Latijnsche woord "adaptatio", of zooals men in 't
Duitsch zegt "anpassung".

Ten einde hieromtrent zekerheid te verkrijgen, verzamelde de heer Treub
sporen van de varens van Krakatau. Deze sporen werden nu vervolgens in
het laboratorium van den Botanischen tuin te Buitenzorg door den heer
Treub in vereeniging met Dr. W. Burck uitgezaaid op allerlei soorten van
stoffen, ten einde te onderzoeken of de prothallia of de jonge
bladplantjes eenige wijziging zouden ondergaan. Er werd echter geenerlei
"adaptatio" waargenomen.

Hoe konden dus die varens op Krakatau leven, en zich in die mate
ontwikkelen, dat zij drie jaren na de uitbarsting reeds het geheele
eiland bedekten?



De heer Treub, die zich deze vraag stelde, slaagde er in het antwoord te
vinden, vóór hij nog Krakatau verlaten had. Met het bloote oog was op
sommige plaatsen te zien, dat zoowel asch als puimsteen bedekt was met
een groenachtig laagje wier. En, toen de bodem met een loupe bekeken
werd, bleek het, dat een dergelijk laagje nagenoeg het geheele eiland
bedekte.

Verschillende monsters van dit laagje werden verzameld, en te Buitenzorg
onderzocht. Zij bestonden uit _algen_ of _wieren_, behoorende tot de
Cyanophyceën, waarvan zes soorten werden gedetermineerd. De meest
voorkomende van deze was eene wiersoort, die tot de draadwieren behoort,
en wel tot het geslacht Lyngbya. Zij ontving van den heer Treub ter eere
van Verbeek den naam van "Lyngbya Verbeekiana."

Die algen waren de voorgangsters der varens. Zij waren de eerste
bewoners van Krakratau na de uitbarsting. Deze lage plantenorganismen
hadden den grond geschikt gemaakt voor de varens, daar zij de
onvruchtbare asch en puimsteen met een geleiachtig, hygroscopisch laagje
bedekten.



De Wieren of Algen zijn zeer eenvoudige planten, al vertoonen
verscheidene soorten een vrij samengestelden vorm. Er zijn er, die uit
slechts ééne enkele cel bestaan, wier celwand een inhoud omsluit, waarin
de oorspronkelijke gelei of het protoplasma, het bladgroen of chlorophyl
en het celsap slechts onvolkomen gescheiden zijn. Bij de soorten, die
men Cyanophyceën noemt, is het chlorophyl met eene blauwe vloeistof
gemengd en zijn draadvormige cellenrijen door een min of meer
geleiachtig slijm omgeven en vaak vereenigd. Tot deze behooren de
Oscillatoriën, stijve, eenigszins gewonden draden, die eigenaardige
draaiende bewegingen uitvoeren; de dwarse afscheidingen der cellen zijn
vaak zeer onduidelijk. Bij sommigen zijn de draden met eene zeer dunne
slijmscheede omgeven, bij anderen met ééne of meer stevige, vliezige
scheeden omsloten. Dit laatste is het geval bij de soorten van het
geslacht Lyngbya, die met eenvoudige, onvertakte, onderling vrije draden
aan de rotsen van Krakatau eene blauw-groene overdekkende laag en
daarmede de mogelijkheid om andere planten te herbergen, verleenen.



"Het is voor mij buiten twijfel"--zegt de heer Treub--"dat slechts door
de aanwezigheid van deze laag de sporen der varens en mossen in staat
waren te ontkiemen. Bij een der monsters van den bodem van Krakatau vond
ik een spoor van "Pteris longifolia" (eene varensoort), die een kiem van
drie cellen ontwikkeld had en gevangen was in een net van scheeden van
"Lyngbya Verbeekiana", (de alge, naar Verbeek genoemd).

Toen de algen eenigen tijd op Krakatau gegroeid hadden, was de bodem
geschikt geworden voor de varens, en weldra was het geheele eiland met
varens bedekt, terwijl er ook twee mossoorten groeiden, die echter
slechts hier en daar sporadisch voorkwamen.



De varens zouden echter niet lang de alleenheerschappij hebben op
Krakatau.

Want zij maakten op hare beurt den bodem geschikt om zichtbaar bloeiende
planten (phanerogamen) te doen ontkiemen. Op het oogenblik, dat de heer
Treub het eiland betrad, was dat tijdstip reeds aangebroken. De "Strijd
om het bestaan" was reeds uitgebroken tusschen de oudere bewoners, de
varens, en de nieuwere, de zichtbaar bloeiende planten. In dien strijd
waren voor het oogenblik nog de varens de meerderen. Slechts hier en
daar stak een jong zichtbaar bloeiend plantje het hoofd op. Op het
strand vond de heer Treub acht plantensoorten, allen zeer jonge
exemplaren. Geheel dezelfde soorten treft men aan op koraaleilanden, die
nog slechts een kort bestaan achter zich hebben.

Bovendien groeide er eene grassoort de "Gymnothrix elegans," die veel
voorkomt op Java.

Verder werden aan het strand nog eenige vruchten of zaden verzameld van
boomsoorten, welke algemeen voorkomen aan de stranden en op de
koraaleilanden van Insulinde en Polynesië.

In het binnenland van Krakatau, op den berg Rakata, werden zes geheel
andere soorten van phanerogamen gevonden, die in het geheel niet aan het
strand groeiden.



Nimmer te voren is er gelegenheid geweest om het ontstaan van de flora
na te gaan op een vulkanisch eiland, dat plotseling uit de zee op was
gekomen. De uitbarsting van Krakatau is in dit opzicht eenig. Want voor
den plantkundige is de bodem van Krakatau te vergelijken met een
dergelijk terrein. Hier was een vulkanisch eiland, dat plotseling
beroofd is van zijn plantenkleed door eene uitbarsting. Dank zij Dr.
Treub, weten wij nu hoe zulk eene kale rots een groen eilandje wordt! Na
de algen komen de varens, die op hunne beurt worden verdreven door de
bloeiende planten! Het eiland Krakatau heeft aldus in drie jaren
doorleefd, wat onze aarde heeft ondervonden in duizenden eeuwen. Evenals
op Krakatau tijdens de uitbarsting de hevige warmte alle organisch leven
heeft gedood, zoo was er ook op aarde in het oudste geologische tijdperk
geen spoor van organisch leven, daar de aarde nog zóó warm was, dat
plant noch dier kon bestaan. Waren op Krakatau algen de eerste bewoners,
ook op aarde zijn zij de eerste organische wezens, die de geoloog in de
oudste versteeningen aantreft. Weldra verschijnen op Krakatau de varens.
Ook onze aarde heeft de tijd gekend, toen de algen opgevolgd waren door
de varens. In het steenkolen tijdperk bereikten deze eene ontwikkeling,
waarvan wij ons nu geen denkbeeld kunnen maken. Men kent uit de
versteeningen in Europa alleen 300 soorten van varens in dat tijdperk,
terwijl men thans slechts het vijfde deel er van aantreft. Daarna
verschenen op aarde de zichtbaar bloeiende planten en in de jongere
tijdperken der aardkorst ging de macht der varens en andere cryptogamen
ten onder. En zóó zal het ook op Krakatau gaan! Weldra zullen ook daar
phanerogamen de meerderheid uitmaken, en de varens zullen worden
verdrongen.



Eenige belangrijke beschouwingen van Dr. Treub, gepubliceerd in de
"Annales du Jardin botanique de Buitenzorg," v. VII, mogen hier niet
achterwege blijven.

"Wanneer Krakatau gelegen ware in het midden van den Oceaan, op zeer
grooten afstand van met phanerogamen begroeide eilanden, dan zouden de
varens niet zoo spoedig verdwijnen. Evenals dit geschiedt op de
koraaleilanden van jongere vorming, zal het strand bedekt worden met
waterplanten. Langzamerhand zullen hier, uit zaadjes, die door water,
wind of vogels worden aangevoerd, ook phanerogamen ontkiemen; stelt men
zich nu voor dat het eiland intusschen met varens bedekt is, dan zal de
strandflora zich langzamerhand verspreiden van het strand af naar het
binnenland. Dit is niet onmogelijk, omdat de meeste planten, die op het
strand groeien, wel is waar het zeestrand verkiezen, maar toch nog
groeien kunnen op eene vrij groote hoogte en op eenigen afstand van het
strand. Maar hoe verder de strandflora zich van zee verwijdert, des te
minder levensvatbaarheid heeft zij. Dicht bij het strand zal zij dus
spoedig de overwinning behalen op de varens, maar het binnenste van het
eiland, vooral als het een berg is, zal aan de varens blijven behooren.
Want de strandflora kan daar niet bestaan en, als het eiland zeer
geisoleerd ligt, zullen er weinig kiemen worden aangevoerd van
phanerogamen, die geschikt zijn op groote hoogte en ver van het strand
te leven.

In een dergelijk geval verkeeren de eilanden Juan Fernandez en
Ascension.

Juan Fernandez is een klein vulkanisch eilandje, gelegen op een afstand
van 400 mijlen van de Westkust van Amerika op de hoogte van Chili. Men
vindt hier 24 soorten van varens, en zij vormen het hoofdbestanddeel van
de flora op dit eiland.

Ascension is een vulkanisch eiland, dat nagenoeg even hoog is als
Krakatau. De bodem van dit eiland geeft dien van Krakatau niet veel toe,
zooals blijkt uit de volgende beschrijving. "Men heeft St. Helena eene
naakte rots genoemd, maar het is een paradijs vergeleken met Ascension,
dat bestaat uit eene verschroeide massa van vulkanischen oorsprong, die
voor een gedeelte gelijkt op flesschen-glas en voor een ander gedeelte
op cokes en asch.

Wat de flora van Ascension betreft, zoo groeien er alleen planten op
eene kleine, groengekleurde bergpiek, die zich tot eene hoogte van 2800
voet boven de zee verheft. Op het lage gedeelte van het eiland komt
alleen één grassoort voor, maar de piek is bedekt met een kleed van
varens, waaruit hier en daar een heester te voorschijn komt."



Juan Fernandez en Ascension liggen ver van de overige plantenwereld; de
kiemen der phanerogamen moeten langen tijd in zee blijven drijven,
zonder hunne kiemkracht te verliezen. En dit gebeurt niet gemakkelijk.

Was Krakatau in eene dergelijke conditie, dan zou de flora, zooals Dr.
Treub haar in 1886 aantrof, een blijvend karakter hebben. Maar zooals
dit eilandje ligt, te midden van de vruchtbare dicht begroeide eilanden
van Insulinde, kunnen de kiemen der zichtbaar bloeiende planten, die op
groote hoogte, verre van het strand, kunnen groeien, er even gemakkelijk
komen door den wind, als door de zee en door de vogels, zonder hunne
kiemkracht te hebben verloren. En, hoewel bij het bezoek van Dr. Treub
het binnenste van het eiland nog maar enkele jonge phanerogamen droeg,
zoo was dit toch reeds het begin van eene nieuwe periode.

De overeenkomst tusschen het kale eiland Ascension en de schaduwlooze
puimsteenbergen van Krakatau is slechts van tijdelijken aard. Want reeds
ontspruiten er de zichtbaar bloeiende planten, die een geheel ander
karakter zullen geven aan het eiland. Die phanerogamen planten zich
voort en vermenigvuldigen zich; de wind brengt nieuwe soorten over. De
vogels vinden dan op het eiland schaduw en rusten er gaarne uit. Hunne
stofwisseling brengt niet alleen meststoffen aan, maar in hunne
excrementen vindt men bovendien zaadjes, afkomstig van vruchten. Ten
slotte wordt de bodem bedekt met organische bestanddeelen, afkomstig van
de plantenwereld; er heeft zich eene echte humuslaag gevormd.



Zoo verliest Krakatau den eigenaardigen stempel, dien de uitbarsting er
op drukte. En als eenmaal de boomen volwassen zullen zijn, die er thans
welig opschieten, dan zal Krakatau hetzelfde onschuldig, vriendelijk
uiterlijk hebben als de tallooze andere eilandjes in den Indischen
Archipel. Weer zullen dichte bosschen het eiland bedekken, zooals ze dat
deden vóór 1883, en men zal moeite hebben om te gelooven, dat het eiland
voor weinige jaren eene grijze rots was.



Maar al onderscheidt zich dan ook in de toekomst waarschijnlijk Krakatau
in niets van zijne ontelbare buren, de groene eilanden van den Archipel,
de herinnering aan de uitbarsting van 1883 zal nooit uitgewischt worden.
Evenals Herostratus te Ephese er voor meer dan 2000 jaren in geslaagd
is om zijn naam aan de vergetelheid te ontrukken door het plegen van
eene groote misdaad: het in brand steken van den tempel van Diana, zoo
heeft Krakatau aan de menschheid in 1883 zooveel leed berokkend, dat het
genoeg gedaan heeft om nooit vergeten te worden.

Maar dit leed treedt geheel op den achtergrond, als het wordt vergeleken
met de verplichtingen, die elk veld van natuurstudie aan de uitbarsting
heeft. Zij verschafte ons op reusachtige schaal tal van feiten, die een
nieuw licht werpen op menig gebied der natuurwetenschappen. In dat
opzicht is zeker de uitbarsting van Krakatau eenig in de geschiedenis
der aarde.



En wie weet, welke verrassingen dit geheimzinnige plekje ons nog bieden
zal?



INHOUD.

HOOFDSTUK I.

De wereld van Vulcaan      7

HOOFDSTUK II.

Op weg naar Indië      31

HOOFDSTUK III.

Krakatau vóór de groote uitbarsting      40

HOOFDSTUK IV.

Aan boord van de "Gouverneur-Generaal Loudon", tijdens de
uitbarsting      54

HOOFDSTUK V.

Aan boord van de "Gouverneur-Generaal Loudon", na de uitbarsting      77

HOOFDSTUK VI.

Het gebied der schoten en luchttrillingen van Krakatau      94

HOOFDSTUK VII.

De waterbeweging      108

HOOFDSTUK VIII.

Het gebied der uitgeworpen stoffen      119

HOOFDSTUK IX.

Gelijktijdige vulkanische gebeurtenissen op aarde      129

HOOFDSTUK X.

I. De optische verschijnselen in den dampkring van 1883-1886      138

II. Kan de uitbarsting van Krakatau de oorzaak zijn der abnormale
optische verschijnselen van 1883-1886?      150

HOOFDSTUK XI.

Na de groote uitbarsting      164

HOOFDSTUK XII.

Het nieuwe plantenkleed van Krakatau      185



Voetnoten:

[1] Zie pag 80.

[2] Zie over de onderzoekingen van Aitkin, de Engelsche "Nature" of de
"Revue scientifique": "les poussières de l'air" (13 Oct. 1888). na
diffractie en absorptie door de lagere luchtlagen, terwijl de stoflaag
in de tweede plaats het gereflecteerde licht terugkaatste. En dit
verschijnsel is mogelijk, als de stofdeeltjes zeer fijn verdeeld in de
atmosfeer voorkomen.

[3] "Die Bewegung des Krakatau Rauches in September 1883" von Prof. J.
Kiessling.

[4] Denkbeeld van Mr. W.H. Preece uitgedrukt in de "Times" 12 Dec. 1883
(Rapport R.S. pag. 416).

[5] Zie pag. 451 Rapp. R.S.

[6] Rapp. R.S. pag. 448.

[7] Rapp. R.S. pag. 413, 414 en 449.

[8] Rapp. R.S. pag. 449.

[9] Wij vinden daar 1885, pag. 50: "Un témoin oculaire de l'éruption de
Krakatoa M. van Sandick a résumé ses impressions, en même temps que les
résultats de l'enquête faite par M. Verbeek. _Ces résultats nous
suggèrent quelques réflexions_, que nous soumettons au lecteur." etc.
observés en Asie, en Afrique, en Amérique et en Europe et qu'en France
M. Camille Flammarion a été le premier à attribuer à la catastrophe de
26 et 27 Aout ont eu certainement pour cause principale les particules
de cendre, se maintenant durant de longs mois dans les régions
supérieures de l'atmosphère terrestre."

[10] Riviermonden.





*** End of this LibraryBlog Digital Book "In Het Rijk van Vulcaan - de Uitbarsting van Krakatau en Hare Gevolgen" ***

Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.



Home