Home
  By Author [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Title [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Language
all Classics books content using ISYS

Download this book: [ ASCII | HTML | PDF ]

Look for this book on Amazon


We have new books nearly every day.
If you would like a news letter once a week or once a month
fill out this form and we will give you a summary of the books for that week or month by email.

Title: In Oostenrijk—Stiermarken - De Aarde en haar Volken, 1906
Author: Vielliard, Edme
Language: Dutch
As this book started as an ASCII text book there are no pictures available.


*** Start of this LibraryBlog Digital Book "In Oostenrijk—Stiermarken - De Aarde en haar Volken, 1906" ***


In Oostenrijk.--Stiermarken.

Naar het Fransch van Edme Vielliard.



I.

    De Neumarktpas.--De Minnesänger.--Het Murdal.--Gratz en zijn
    omstreken.--Geschiedenis van Stiermarken.--Stiermarken een
    Slavonisch land.--De stiermarkensche bergbewoner.


Waarde medereizigers. Wij zullen Stiermarken binnengaan langs den weg,
dien in 1797 het roemvol fransch leger volgde, nadat het lauweren
geoogst had in den schitterenden italiaanschen veldtocht. Nadat
Bonaparte zonder resultaat aan aartshertog Karel den "philosofischen"
brief had geschreven, waarin hij den vrede aanbood op grond van
zachtmoedige en menschlievende overwegingen, nam hij het besluit,
dieper het bergland der Alpen binnen te dringen en den marsch naar
Weenen voort te zetten met zijn klein, uit Italië meegebracht leger,
dat nauwelijks 40.000 man telde. De stoutmoedige onderneming werd,
zooals bekend is, met succes bekroond, en na de bezetting van
den Neumarktpas en het verwoede gevecht van Unzmarkt werden de
vredespreliminairen te Leoben geteekend.

Die Neumarktpas, een diepe insnijding in den hier slechts 890 meter
hoogen kam der Centraal-Alpen, die als een onderstreping zijn getrokken
ten zuiden van het langgerekte dal der Mur, is ten allen tijde een
der meest gezochte overgangen geweest, dien de veroveraars en ook de
kooplieden volgden. Langs die route zijn waarschijnlijk de Kimbren
in Italië binnengedrongen in het jaar 118 vóór onze jaartelling,
toen zij, als het ware, een voorspel leverden van de latere invallen
der barbaren, waardoor later een eind zou worden gemaakt aan de macht
van het romeinsche rijk.

Daarover liep de romeinsche weg van Aquilegia naar Ovilava, dat nu
Wels is, en in de Middeleeuwen, voordat de handel onder Karel den
Zesde den weg van Triëst en Gratz insloeg was het de drukst gevolgde
weg tusschen Weenen en Venetië. De aanleg van de nieuwe spoorweglijn
van Venetië naar Weenen over Pontebba heeft aan dezen overgang zijn
oude belangrijkheid teruggegeven.

Naar den kant van Karinthië werd de pas verdedigd door de vesting
Friesach, waar men nu nog op schilderachtige rotsen overblijfselen
van vroeger dreigende muren kan vinden. Meer vooraan in den naar
Stiermarken leidenden pas ligt het kasteel Dürrenstein, waarvan
niets dan een oude vierkante toren over is, reeds aan den overkant
der grens. Bosschen en weiden liggen op verschillende hoogten langs
den weg door de schilderachtige kloof en vormen er allerlei tinten van
groen, waar slechts enkele pannen daken andere kleuren tusschen leggen.

Hier worden wij door het lachende, groene Stiermarken ontvangen,
bekleed met het vriendelijk plantenkleed, en wij houden er onzen
intocht te midden van een uitgezocht frisch landschap. Het is een
veel aangenamer streek, dan men aan de karinthische zijde vindt. Zelfs
de burchten, die de wegen bewaken, zien er gemoedelijk uit en hebben
alle pretensie afgelegd.

Natuurlijk kon het niet missen, of zulk een liefelijke streek werd
gekozen als plaats van vestiging voor een van de vele kloosters, die de
Alpen als hebben gekolonizeerd, en inderdaad verrijst in een verborgen
dal in de omstreken het Sint Lambrechtsklooster, in 1103 gesticht
door hertog Hendrik van Karinthië, wiens land in de Middeleeuwen een
schitterend middelpunt van letterkunde en beschaving was. Achter het
spoorwegstation, dat uit de verte het klooster bedient, daalt de weg
in een diepe kloof, waardoor de lijn het dal der Mur bereikt. Dit dal
is het grootste der beide hoofdverkeersaderen van Boven Stiermarken;
de tweede, ermee evenwijdig, maar meer naar het Noorden gelegen,
is het dal der Enns.

Men kan er nog kennis maken met oude gewoonten, en een der origineelste
is de _Austragung der Freiung_, een feest, dat in October te
Nieder-Wölz gevierd wordt. Er wordt dan aan een met bloemen versierden
stok in een plechtige processie een arm rondgeleid, met een zwaard
in de hand, symbool van rechtszekerheid; vóór den stoet uit gaan de
muzikanten, voorafgegaan door een straatveger. Na verschillende halten,
waarbij er in winkels en hotels hartsterkingen worden gebruikt, wordt
de Freiung op de hoofdmarkt opgesteld, terwijl er de wacht bij wordt
gehouden, want indien het iemand gelukte, het symbool door geweld of
list te stelen, zouden de dorpsrechten alleen door dat feit aan de
overweldigers ten deel vallen.

De herinneringen aan de Middeleeuwen zijn in deze streken
overvloedig. Unzmarkt bezit de hoog gelegen ruïnen van den Frauenburg,
de oude woonplaats van den Minnesänger Ulrich von Lichtenstein. In
de Oostenrijksche Alpen hebben verscheiden dier ridderlijke dichters
geleefd of ze zijn er geboren, zooals met een der beroemdste het
geval was, namelijk met Walter von der Vogelweide, die niet enkel
de liefde heeft bezongen, maar zich ook heeft laten meesleepen door
de politieke hartstochten van zijn tijd; dan Oswald von Wolkenstein,
dien men den laatsten Minnesänger heeft genoemd, en nog anderen.

Hij, die in Frankrijk het meest bekend is geworden, Tannhäuser was,
naar men meent, geboortig uit het hooge dal der Mur. Wat Ulrich
von Lichtenstein aangaat, die omstreeks 1275 gestorven moet zijn,
het naar hem genoemde slot, welks ruïnen wij hier vóór ons hebben,
draagt terecht den naam van den Damesburcht. Hij was een vurig
vereerder van de schoone sekse. Op zijn portret, waar hij te paard
is voorgesteld, en dat in een oud handschrift is bewaard, staat op
zijn helm een vrouwenbuste met een pijl in de hand. Zijn werk, dat
in een gelikten stijl is vervat, is vooral bekend door "De dienst der
vrouwen" en het "Damesboek". Doch hij is tevens bekend geworden door
zijn stoutmoedig paardrijden en hij mengde zich in de politiek. Van
hoogverraad beschuldigd, werd hij lang gevangen gehouden door koning
Ottokar van Boheme, die op Stiermarken aanspraken meende te kunnen
doen gelden en ten slotte zijn wenschen met succes bekroond zag.

Leoben, de oude ijzerstad, waar de gesloten huizen van rijkdom
getuigen, en dat te midden van een bekoorlijk landschap ligt, roept
een minder ver verwijderd verleden in de herinnering terug. Daar
teekende in de Eggenwaldtuinen keizer Napoleon de vredespreliminaire
van Campo Formio. De voorbereidende besprekingen hadden plaats gehad
in het klooster van Göss, op een half uur afstands ten zuiden van
Leoben. Het was een klooster voor adellijke dames, gesticht in 1002;
de abdissen van het klooster zaten in den stiermarkschen landdag en
stemden mee van de bank der prelaten.

Het landschap, dat, het moet erkend, tot hier geen grootsch karakter
had bezeten, wordt indrukwekkend, als men nader bij Bruck komt. Bruck
aan de Mur heeft een krijgshaftig voorkomen met de rots, waarboven de
hier en daar doorschoten muren van de vesting Landskron uitsteken. Het
is de sleutel tot Midden-Stiermarken, en het fort werd op het eind
der dertiende eeuw met succes verdedigd tegen de Salzburgers en de
Beierschen, die door den oproerigen adel te hulp geroepen waren tegen
hertog Albert den Eerste. Ook was de plaats in de Middeleeuwen een
belangrijke handelsstad op den weg van Weenen naar Venetië, en de
bouwtrant van een der huizen, waaraan een venetiaansche loggia is
aangebracht, toont duidelijk den artistieken invloed van de stad
der lagunen.

Te Bruck overleed in 1424 hertog Ernst der Eiserne, de ijzeren hertog,
wiens tweede vrouw Cimburge, dochter van den vorst van Masovië (een
deel van het tegenwoordige Polen), niet minder van ijzer was dan haar
man. Zij kon een hoefijzer met haar blanke handen in tweeën breken,
en door een duw met haar schouder een zwaar beladen wagen in beweging
brengen. Zulk een sterke vrouw was waard, de stammoeder te worden van
den tak der Habsburgers, die opnieuw in de handen van haar kleinzoon
Maximiliaan de verspreide bezittingen van het geslacht vereenigde,
en tevens tot achterkleinzoon te hebben dien Filips den Schoone,
over wiens reusachtig rijk de zon nooit onderging.

Te Bruck wendt zich de Mur, die, van het Zuidwesten naar het
Noordoosten stroomend, een aan de Alpen evenwijdige richting volgde,
plotseling naar het Zuiden en gaat door een smalle kloof, aan
welker uiteinde zich opeens een wijde vlakte voordoet, de "baai" van
Gratz. Dat ruime landestuarium breidt aan den rand van het bergland
zijn bekoorlijk groen tapijt uit, waarop aardige, witte gebouwen
afwisseling brengen en de voorsteden van een stad van beteekenis
laten vermoeden.

Gratz is de voornaamste stad op de zuidhelling der Alpen in Oostenrijk;
ook is het de laatste uitlooper van het germaansche element in deze
streken. Naast deze plaats slaan al hoog de golven van de zee der
slavische stammen, die in Karinthië en Krain de meerderheid vormen en
die oudtijds zich verspreidden tot op den drempel van Toblach in het
Pusterthal, zooals uit de namen van allerlei plaatsen blijkt. Ten tijde
van de kolonizeering der Alpen door de Beierschen is het terugdringen
van die stammen begonnen en de slavische bevolking heeft eerst weer
stand gehouden even vóór Gratz, welke stad uit het Slavisch den naam
van haar vesting, Grad, heeft behouden. Toen de stad heroverd was, nam
ze den naam van Bairisch-Gratz aan in tegenstelling van Windisch-Gratz,
dat is Slavisch-Gratz, een stadje dicht bij de Drave.

De met bosschen bedekte heuvel bij die vesting, die als een eiland
uit de vlakte verrijst, en zich wel honderd meter boven de stad
verheft, is een sprekend uithangbord voor de stad. Hij zag er vrijwat
indrukwekkender uit, toen hij nog de torens en bastions droeg, waar
oude gravures de glorie van hebben bewaard en die door de Franschen
in 1809 zijn geslecht. De kanonnen, die in de open lucht dicht bij het
restaurant hun lange monden rekken, en die wij te zien krijgen, nadat
de kabelspoorweg ons boven heeft gebracht, hebben alleen vreedzame
bedoelingen, en de schitterende officier, die zijn paard mooie
kunstjes laat verrichten in de buurt, geeft slechts bevelen voor de
salvo's van den volgenden dag, den verjaardag van den keizer. Op den
feestavond vooraf zagen wij door het donkere dal een fakkeloptocht
langzaam retireeren, en terwijl de lichtende punten weken, klonk de
verzwakte nagalm der muziek tot ons op.

Toch heeft de Schlossberg nog wel iets karakteristieks, als men
er van het voornaamste plein naar opziet, en dat wel dank zij den
klokketoren met de reuzenwijzerplaat, het spitse dak met een houten
galerij eromheen en de overblijfselen van de bastions, waar nu
bloemperken zijn aangelegd. Op den top staat nog een ander monument,
dat aan de stelselmatige verwoesting is ontkomen, ook een toren
in renaissancestijl, door de inwoners teruggekocht na de algemeene
vernieling. De hellingen van den berg, die voorheen terugstootend
waren, zijn thans met groen bekleed door het initiatief van baron
Welden, en de idylle is nu heerscheres op het pantser van het
ontwapende monster.

Er zingen heele koloniën van vogels, naar het heet wel 26 soorten,
die door de goede zorgen van den Bund der Vogelfreunde getracteerd
worden op maaltijden van lekkere zaden, voorgediend in kleine houten
huisjes, een soort van open kooien, die hier en daar op palen zijn
neergezet. Dichterfiguren lachen u uit de boschjes tegen, een buste van
Schiller bijvoorbeeld, van Anastasius Grün of wel graaf Auersperg,
en Rosegger's heldin de Woudlelie leidt er onder het groen haar
lievelingshinde.

Een klein terras ten zuidoosten van den Schlossberg vertoont rondom een
onregelmatig pleintje drie der oudste gebouwen van Gratz, den Burcht,
den Dom en de oude Universiteit, gezag, godsdienst en wetenschap. Er
is niets overgebleven van de gebouwen die tot den vroegeren burcht
behoorden en dagteekenen uit het eind der elfde eeuw, toen de
markgraven van Traungau het slot bouwden. Zij waren de grondleggers
van de eerste eigenlijke stiermarksche dynastie. Dit gedeelte van het
romeinsche Noricum, dat na den val van het romeinsche rijk een tijd
lang een slavisch koninkrijk was, werd een mark of grensprovincie
van het rijk van Karel den Groote, toen deze de Avaren had onderworpen.

Karinthië, de mark der Karantanen, een slavischen stam, had ten doel,
Germanië te beschermen tegen invallen der Magyaren, die door keizer
Otto den Eerste afdoend teruggeslagen werden in den slag aan de Lech
in 955. Wat later verschenen de markgraven van Traungau, die aan het
land den naam van Stiermarken gaven, Steiermark, naar de stad Steir
of Steyer in Boven-Oostenrijk, waar zij de heeren van waren. Frederik
Barbarossa verhief Stiermarken tot den rang van hertogdom; maar toen
het huis Traungau uitgestorven was, werd Stiermarken bij Oostenrijk
ingelijfd als de Ostmark, later Oostenrijk onder de dynastie van
Babenberg, en zoo ontstond in de moedervloeistof der historie de
eerste kern van die kristallisatie, die de oostenrijksche monarchie
zou opleveren. Die kristallisatie zou nog heel wat troebelingen
moeten doormaken.

Het huis Babenberg stierf op zijn beurt uit, en toen volgde de tijd
van het groote interregnum. Hongaren en Bohemers betwistten elkander
Stiermarken. De koning van Boheme droeg de zege weg in den slag van
Kessenbrunn in 1260, en men zag er de banier van Stiermarken wapperen,
"groen als de kleur des velds, waar als levend een witte panther op
voortijlt". De heerschappij der Tsjechen breidde zich toen uit van
Boheme tot de Adriatische Zee.

Op dat oogenblik viel de beslissing, welke der drie rassen
in Midden-Europa het overheerschende zou zijn, het slavische,
het duitsche of het magyaarsche. Rudolf van Habsburg besliste de
quaestie ten voordeele van de Duitschers, toen hij koning Ottokar
in 1278 bij Bürrenkraut versloeg. De slavische macht stort ineen,
en de overwinnaar gaf Oostenrijk aan zijn zoon Albert, die hem
opvolgde. Zij waren daarna gedurende meer dan een eeuw van den
keizerstroon uitgesloten, maar hun afstammelingen herwonnen dien weer
in 1438, om er bijna niet weer van te worden verdreven. Gratz werd een
keizerlijke hoofdstad onder Frederik III (Frederik V van Stiermarken),
die in 1608 er geboren was; hij was de laatste keizer, die zich te
Rome liet kronen, de meester en beschermer van Aeneas Sylvius, die
Paus werd onder den naam van Pius II.

Het slot heeft uit dien ver verleden tijd niets anders overgehouden
dan een wenteltrap van 1500; van de restauratie, door Maximiliaan I
begonnen en eerst na zijn dood voltooid, in 1523, is niets over dan een
bronzen gedenkplaat. De afbraak in 1854 van een vleugel, aan Frederik
 III toegeschreven, die met instorting dreigde, heeft een monumentale
trap doen verdwijnen, in 1570 door een italiaanschen architect
gebouwd, zoodat het slot, waar nu kantoren van de administratie
zijn gevestigd, geen andere belangrijkheid aanbiedt, dan dat het de
herinneringen oproept, die wij juist hebben gememoreerd, en die wij
willen besluiten door de toevoeging, dat Stiermarken zijn autonome
regeering verloor onder Jozef den Tweede, die den hertogshoed naar
Weenen liet overbrengen. Die hoed was toen allang niet anders dan
een embleem, en de Staten waren het laatst in 1728 samengekomen.

De oude, in 1586 gestichte universiteit, die eertijds onder het
bestuur der Jezuïeten stond, is onlangs verlaten geworden, en men
heeft de inrichting naar moderner gebouwen overgebracht, die in een
andere wijk der stad opgericht waren.

Het uitwendige van den Dom, die onder Frederik den Derde gebouwd is,
heeft niets aantrekkelijks. Een oude frescoschildering, die veel
geleden heeft onder de ongunst van het weder en boven een der poorten
is aangebracht, verhoogt volstrekt niet het vroolijk aanzien van het
gebouw, want zij schildert de plagen, die in 1480 de stad teisterden,
zooals de pest, de turksche horden, de sprinkhanen en dergelijke. Het
inwendige van het gebouw, dat gewit is, en alleen wat afwisseling
vertoont doordat er om de pilaren een nabootsing van tapijten is
aangebracht, is streng gehouden, en alleen de gekruiste balken van
de zoldering geven een idee van sierlijkheid. Op dit eenvoudige
gothische bouwwerk heeft men aanhangsels in rococo-stijl geplakt,
en zoo zijn de preekstoel, de gangen en het altaar toonbeelden van
wansmaak geworden als voor een kermistheater.

De mooie ijzeren hekken van de kapellen zijn veel beter; dat ijzerwerk
is een succes van de echte stiermarksche kunst. Aan elken kant van
het koor, dat smaller is dan het schip der kerk, volgens een in die
streken veel gevolgde gewoonte, staan twee groote reliekenkasten van
Italiaansch maaksel, die allegorieën voorstellen uit de "Trionfi"
van Petrarca, van ivoor gemaakt op ebbenhouten grond. Behalve op
het groote altaar, dat beschilderd is door Ignatius Flurer, is
het inlandsche schilderwerk alleen door italiaansche kunstenaars
behoorlijk vertegenwoordigd. Zij werden op het eind der zestiende
eeuw in het land geroepen door aartshertog Karel den Tweede en later
door diens weduwe, om bij gebrek aan inlandsche kunstenaars de kerk te
versieren. Het waren Giulio Licinio, leerling en neef van Pordenone,
en Peter de Pomis, waarschijnlijk een leerling van Tintoretto.

Indien de barokstijl zich ertoe heeft bepaald, op de strenge lijnen
van den gothischen dom wat versieringen aan te brengen, hij heeft
zich vrij kunnen laten gaan in het naburige monument, dat den naam
draagt van het Mausoleum. Dit is een werk van Peter de Pomis, dien
we als schilder hebben genoemd, maar die, zooals veel kunstenaars
uit dien tijd, ook bouwmeester was en zelfs militair ingenieur. Het
Mausoleum is een klein gebouw in den vorm van een latijnsch kruis,
met koperen koepels erop; de jonische gevel, die aardig versierd is,
vertoont goede proporties, maar die schuil gaan onder een verwarrende
menigte driehoekige en ronde frontons. Het inwendige, waar men fijn
stucwerk kan bewonderen, bevat in een onderaardsche kapel het graf
van keizer Ferdinand den Tweede van Stiermarken, den leerling van
de Jezuïeten van Ingolstadt, die in de geschiedenis van zijn land
bekend is, omdat hij er radikaal de hervorming uit heeft verdreven,
wat hem echter niet zeer moeilijk viel, daar de overtuiging van zijn
landgenooten niet bijzonder vast was.

Van het Franzensplein, door historische gebouwen omgeven, komt men
door hellende, kronkelende straten, waar nog eenige houten huizen
zijn te vinden van den stiermarkschen adel met in italiaanschen
stijl gebeeldhouwde portieken, op het hoofdplein, waar men den
karakteristieksten indruk van de stad krijgt door de vele oude huizen,
die beschilderd zijn of versierd met arabesken in gips. Daarop
ziet uit de hoogte de steile rots van den Schlossberg neer, waar
de lijnen van de nog gespaarde bastions verdwijnen onder het groen
bij den origineelen klokketoren, dien wij reeds als een kenmerkende
aanwijzing van Gratz hebben genoemd.

Midden op dit plein staat het monument voor aartshertog Johan, die in
1859 overleden is, den zoon van keizer Leopold den Tweede. Hij had
zich in het land gevestigd en riep er allerlei wetenschappelijke,
economische en weldadige instellingen in het leven. Daarbij was hij
een hartstochtelijk liefhebber van muziek en litteratuur, hield de
oude nationale gebruiken in eere en leeft in de herinnering van de
Stiermarkers voort als een nationale held, omgeven door een aureool,
die aan de legende schijnt ontleend.

In een der liederen heet het: "Zie daar staat hij op een steile rots
in stiermarksch costuum, daar staat aartshertog Johan nog altijd;
ze zeggen, dat hij gestorven is, o God; maar voor ons, Stiermarkers
leeft hij nog, zal hij altijd leven."

Hij staat hier op de markt een weinig pompeus, gedrapeerd in den
mantel met lange plooien, op het hooge voetstuk, omgeven door de
beelden die de vier rivieren voorstellen, de Mur, de Enns, de Save
en de Drave, van waar hij neerziet op de groote regenschermen der
kooplieden van fruit en groenten, met wie hij vroeger vertrouwelijk
een praatje hield. Hoeveel gemoedelijker is zijn houding als peinzend
Alpenjager op de schilderij van P. Krafft, die door Höffel's gravure
in het geheele land zoo verspreid is geworden.

Een groot modern raadhuis, vol regelmaat en ernst, in den stijl der
duitsche Renaissance sluit het plein af aan den hoek van de grootste,
drukste straat in Gratz, de Heerenstraat, waar de deftige paleizen in
den trant der voorname woningen aan den Ring te Weenen, meer en meer
de overhand krijgen. De Groote Kerk staat aan het einde der straat
met haar veel te drukke versieringen, die haar op een nogataart
doen gelijken, vooral door den klokketoren, maar tevens vindt men
in de Heerenstraat het interessantste huis van Gratz, het Landhaus,
het gebouw der provinciale regeering.

De eenvoudige, slechts in bescheiden mate versierde gevel doet denken
aan de strenge paleizen der Renaissance, met hun groote vakken,
door weinige gepaarde openingen afgebroken. Al het effect wordt
bereikt door de groote lijnen en door den indruk van kracht, dien de
gewilde bescheidenheid maakt. De achterzijde, die aan de Schmiedgasse
grenst, werd in 1531 voltooid en vertoont in de behandeling der
klassieke vormen sporen van duitsch werk; maar de hoofdgevel aan
de Herrengasse, in 1558 door Domenico de Lalio begonnen, toont
met de grootste duidelijkheid, dat de kunstenaar te Venetië heeft
gestudeerd. Het hoofdportaal, waarboven men een loggia ziet, gevormd
door de groepeering van tegenoverliggende vensters, door een klein
zuiltje gescheiden, is blijkbaar een herinnering aan het Canal Grande.

Vóór wij er binnentreden, zullen wij onze wapens in de vestiaire
moeten afgeven, zelfs ons broodmes, want een plakkaat van 1588
bedreigt diegenen met de doodstraf, die gewapend in het Landhaus
zullen binnengaan, en er rumoer of herrie maken. De binnenpleinen met
booggalerijen zijn zeer interessant, klassiek, maar ietwat theatraal
met hun dorische galerijen, rustend op pilaren met obelisken; dat alles
doet aan decoraties denken; de bouwmeester heeft stellig aan die op
linnen geschilderde werken gedacht, die de italiaansche kunstenaars
deden verrijzen op feesten ter eere van hun Maecenen.

In een hoek bespeuren wij echter iets meer origineels. Dat is de
overdekking van een put, een soort van bronzen zomerhuisje, als die
woorden, waarvan het eene aan lichtheid en het andere aan kracht doet
denken, te zamen genoemd mogen worden. Hier voorzeker gaan ze samen,
zoo gewillig heeft het brons zich geschikt naar alle luimen van den
kunstenaar, zoo fijn en teer zijn de verbingen en de spijltjes van
het opengewerkte koepeltje, waar de liefdegodjes op dolfijnen spelen
in de krullen van het lofwerk, zoo dun zijn de zuiltjes, door satyrs
gedragen, waarop éénarmige nimfjes balanceeren.

Dit merkwaardige stuk werd in 1590 uitgevoerd door de burgers van
Gratz, Thomas Auer en Max Wening, en doet de inlandsche kunst alle eer
aan. Terecht laat een geharnast ruiter de panthervlag van Stiermarken
boven zijn hoofd vrij uit waaien. Op den muur naast den put herinnert
een gedenkplaat eraan, dat de groote sterrenkundige Kepler te Gratz
verblijf hield van 1594 tot 1606. Hij was uit Tübingen erheen geroepen,
om wiskunde te onderwijzen, trouwde in het land, maar moest, daar
hij de leer der Hervormden was toegedaan en men dien godsdienst in
Stiermarken niet gunstig gezind was, het land verlaten, dat hem als
een nieuw vaderland lief was geworden.

Aan het Landhaus grenst een smal zeer typisch gebouw, het Arsenaal
of Tuighuis. Het is van 1642 tot 1644 gebouwd door Adam Wundegger en
heeft een belangwekkenden hoofdingang, geflankeerd door twee nissen,
waar de eenigszins gemaniëreerde beelden van Mars en Bellone staan in
decoratieve houdingen, die van den italiaanschen invloed getuigen. Wat
van het arsenaal in Gratz iets eenigs maakt in zijn soort is, dat het
geen museum is, geen kunstmatige opeenhooping van ongelijksoortige
voorwerpen, onttrokken aan hun natuurlijke omgeving, maar dat het
't wapenmagazijn der stad is, juist zooals het op het eind der
zestiende eeuw in gebruik was, toen de Staten er de noodige wapens
bijeenbrachten, die benoodigd waren voor het contingent, dat zij in
den strijd tegen de Turken hadden op te brengen. Er zijn daar meer
dan 28.000 voorname nommers, methodisch gerangschikt in lange zalen.

Hoewel het hoogst interessant is, zoo de merkwaardigheden op hun eigen
plaats te zien, toch moet men niet verzuimen, het museum een bezoek
te brengen, namelijk het Johanneum, zoo genoemd ter herinnering aan
aartshertog Johan, en gehuisvest in een elegant gebouw, dat in 1895
werd ingewijd. De belangrijkheid van dit museum is vooral gelegen
in zijn verzamelingen van cultuurhistorischen aard en in wat het aan
voortbrengselen van kunstnijverheid bezit.

Men vindt er kamers met prachtige lambrizeeringen, als in de eerezaal
van het kasteel Radmannsdorf in Weiz, van 1564; of bescheidenlijk
gestoffeerd, als dat boereninterieur, waarvan de groote kachel met
een bank eromheen het hoofdmeubel is en dat 's avonds alleen verlicht
wordt door een brandend stuk hout aan een ijzeren staaf gebonden;
of gemaniëreerd, als het rococosalon met japansch schilderwerk
op de paneelen. Verder zijn er reuzenkachels van porselein; fijne
clavecimbalen, die de voorloopers onzer piano's waren; allerlei ander
huisraad van onze vernuftige voorvaderen, zooals bij voorbeeld dat
braadspit, dat bewogen wordt door den rook uit den schoorsteen. En
dan historische merkwaardigheden, als de koets van keizer Frederik
den Derde, een lange karos met gotische bogen, gebeeldhouwd, verguld
en beschilderd; merkwaardige voorwerpen van goud en zilver, zooals
een vrouwehaarvlecht van zilver, afkomstig uit de veertiende eeuw,
die als zwaarwichtige herinnering door den weduwnaar om den hals
werd gedragen; de beker van den Landschadenbund, een meesterstuk
van augsburgsche goudsmeedkunst uit het einde der zestiende eeuw; de
zegelpers van de Landhausvergadering met den panther van Stiermarken
erop en versierd met geëmailleerde schilden en fijn filigraanwerk.

De heuvels en bergen rondom Gratz, die het dal der Mur omsluiten,
vormen een aantrekkelijk kader voor de mooie stad. De Franschman,
altijd galant, heeft haar eens genoemd, la ville des Grâces a la
rivière de l'Amour. Rondom de vlakte van het Gratzer Feld, die in het
Noorden afgesloten wordt door de hooge Alpenketenen, licht een dichte
opeenhooping van heuvels en dalen, vol schilderachtige hoekjes tusschen
weiden en bosschen, die als een mantel de hellingen bedekken, bezaaid
met witte kerkjes, pelgrimsoorden, als Maria Trost en Maria Grün. Het
zijn ook alle geschikte plaatsen voor uitstapjes, een aantrekkelijkheid
dus voor de vele burgerlijke en militaire gepensionneerden van de
Oostenrijksch-Hongaarsche monarchie, die deze stad bewonen en haar
den schertsenden naam Pensionopolis hebben bezorgd.

Onder de vele kasteelen, die om Gratz verspreid zijn, is het
belangrijkste het slot Eggenberg, met de stad verbonden door een
prachtige kastanjelaan. Het is een zwaar bouwwerk uit de zeventiende
eeuw, met roode daken en een menigte vensters, juist zooveel, heet
het, als het jaar dagen heeft. De groene luiken dier vensters steken
scherp af tegen de gele pleisterkalk. De familie van Eggenberg, een
der oudste van Stiermarken, maar die thans is uitgestorven nadat
zij uit in den adelstand verheven kooplieden der vijftiende eeuw
was ontstaan, heeft aan Oostenrijk een heele reeks staatslieden en
veldheeren geleverd. De bekendste is Ruprecht von Eggenberg, die
in 1503 den bloedigen slag bij Sissek won op de Turken, toen dezen
viermaal talrijker waren dan hun tegenstanders, terwijl de veldheer
van Oostenrijk hen tot den laatsten man in de Kulpa dreef. Toen
de Franschen Gratz in 1809 belegerden, vestigde Macdonald zijn
hoofdkwartier op het slot Eggenberg.

Boven Gratz loopt de Mur nog eenigen tijd in Stiermarken door een
breed dal tusschen met wijnbergen begroeide heuvels. Dichtbij het
punt, waar zij Hongarije bereikt, verheft zich boven op een hooge,
steile bazaltrots het kasteel Riegersburg, een wonderlijk complex
van bastions, binnenpleinen en geheime poorten, alles bedoeld
als verdediging tegen Turken en Hongaren. Het gebouw kreeg zijn
uitgebreidheid pas in de zestiende eeuw tijdens het beheer van een
vrouw, die een merkwaardigen zin voor bouwen had.

Dat gedeelte van Stiermarken, dat ten zuiden van het Murdal is gelegen,
omvat hoeken van de dalen der Drave en der Save, welke laatste het
van Krain scheidt. Daar de groote inhammen van de hongaarsche vlakte
er diep in doordringen, is het, zoowel uit natuurkundig oogpunt als
wat de bevolking aangaat, zeer verschillend van Boven-Stiermarken,
waaraan het alleen door het toeval der staatkundige grensregelingen
is verbonden en dat duitsch, niet, zooals het Zuiden, slavonisch is.

Marburg, waar admiraal Tegetthof, de held van Lissa geboren werd,
is er feitelijk de voornaamste stad van; maar Cilli is het centrum
van de slavonische politieke verlangens. Die stad, waar, toen zij nog
Celeja heette, de proconsuls Pertinax, Septimius Severus, Valerianus
en Aurelianus resideerden, voor ze keizers werden, heeft nog andere
dan romeinsche herinneringen.

De macht der graven van Cilli groeide in de veertiende eeuw snel aan
en ging echter spoedig te niet in de vijftiende. Herman de Eerste
huwde de dochter van den koning van Bosnië; zijn neef Wilhelm trouwde
met de dochter van den koning van Polen, Casimir den Groote, en zijn
dochter besteeg den troon van Polen als echtgenoot van den eersten der
Jagellonen, Wladislaw. Diens zoon, Herman de Tweede, was de gunsteling
van den hongaarschen koning Sigismund, in 1410 tot koning gekozen, die
met zijn dochter Barbara trouwde en haar met voorrechten overlaadde.

Maar daarna neemt de geschiedenis een tragische wending. De oudste zoon
van Herman den Tweede, Frederik, doodde zijn vrouw, om een adellijke
jonkvrouw uit Kroatië, Veronica, te trouwen. Zijn vader liet hem in
de gevangenis werpen en was voornemens hem te onterven. Intusschen
stierf zijn tweede zoon door een val van zijn paard, en daar de
koning van Bosnië hem zijn kroon had nagelaten, moest hij zich met
zijn oudsten zoon verzoenen. Maar eerst wilde hij zich van Veronica
ontdoen. De jonge vrouw ontvluchtte en leidde in de bosschen een
zwervend leven. Men maakte zich van haar meester en trachtte haar
als toovenares veroordeeld te krijgen onder beschuldiging, dat
zij den graaf behekst had. Toen de rechters geen bewijzen tegen
haar in handen konden krijgen, liet graaf Herman haar in het bad
verdrinken. Nadat dit bezwaar uit den weg was geruimd, verzoende hij
zich met zijn zoon Frederik, die bij zijn dood door keizer Sigismund
tot den rang van rijksvorst werd verheven. De zoon van Frederik,
Ulrich de Tweede, die ertoe had bijgedragen, dat de jonge Ladislas
tot koning van Hongarije was verkozen, een zoon van keizer Albert den
Tweede, zette het kind geheel naar zijn hand en nam de eerste plaats
in het rijk in. Hij werd te Belgrado vermoord door een zoon van zijn
doodsvijand, Johan Hunyados. De heraut riep op zijn graf driemaal uit:
"Vandaag nog graaf van Cilli en voortaan nooit meer!" Hij brak het
schild met het wapen, en het huis Cilli had opgehouden te bestaan.

Laat ons op onze schreden terugkeeren en naar Boven-Stiermarken
gaan, waar we minder historische herinneringen zullen aantreffen,
maar een schilderachtiger natuur, ook grootscher landschappen, en
waar we ons in het echte hart van Stiermarken bevinden. Wij hebben
bij Bruck het dal verlaten, waarin tot nu toe de Mur vloeide, om
met de rivier ons te begeven naar de kloven, leidend naar Midden-
en Beneden-Stiermarken. Daarna komen wij in dat dal terug, als we de
oevers van de Mürz volgen, die er dan door stroomt.

Het landschap vervult nog niet de gedane beloften. Het dal is
breed, bebouwd, omgeven door middelmatig hooge bergen en wordt door
talrijke dalen, die een eentonige reeks beboschte driehoeken vormen
op de hellingen, doorsneden. Men krijgt nog geen vermoeden van de
schoonheden van het hooge bergland, want om die te vinden, moest men
de dalen aan den linkerkant hoogerop volgen.

De streek, waar wij nu zijn, is rijk aan legenden. Daar ligt op een
bergtop het pelgrimsoord Rehkogel, waar een herder in het bosch geiten
geknield vond liggen voor een beeld van de Moeder Gods. Te Krieglach
dreef er eens een kruikje met het portret van den H. Jacobus op het
meer, dat toen nog het dal vulde, en op de plek, waar het kruikje
aan land spoelde, werd een kapel gebouwd. In een naburigen berg
hoort men steeds een kindje schreien, dat door de moeder verlaten
werd. Deze had in een grot hoopen goud en kostbare steenen gevonden,
waardoor ze haar kind vergat en de plaats niet kon terugvinden, waar
ze het gelaten had. Ginds is een rots, genaamd de Teufelstein, basis
van een toren, dien de duivel eens wilde bouwen in den Kerstnacht en
die tot den hemel reiken zou, een onderneming, die jammerlijk mislukte.

Hier in de buurt zijn ook nog overblijfselen te vinden van
versterkingen tegen de Turken. De Fischbacher Alpen zijn inderdaad
de kam van het naar Hongarije afdalende bergland; de Raab en zijn
zijtakken dalen ervan af naar de vlakte. Men vond er vroeger een
reeks kasteelen en "tabors". Men noemde tabor een kring van huizen
rondom een kerk, en ingesloten door een muur met schietgaten en door
een gracht. De bevolking zocht daarbinnen een schuilplaats, als de
ottomaansche benden aanrukten.

In dit land van de Raab verrijst ook het oude klooster Vorau, gesticht
in 1163, waarop de aandacht der paleografen is gevestigd door de
vondst van de Keizerkroniek, een rijmkroniek uit de twaalfde eeuw,
en waar men nog veel andere documenten vindt, die van waarde zijn
voor de geschiedenis van het land.

Dichtbij Krieglach staat de Kluppeneggerhof, waar Rosegger in 1843
geboren werd, de nationale stiermarksche dichter en schrijver,
die met fijne opmerkingsgave den bergbewoner van zijn land heeft
geschilderd en daardoor gelegenheid heeft gevonden voor het teekenen
van zooveel aardige, typische tooneeltjes, vol karakteristieke trekjes,
nog interessanter gemaakt door het dialect, waardoor hij een der
origineelste schrijvers van Oostenrijk is geworden. Dat dialect is door
hem tot den rang van schrijftaal gerezen en er verschijnt daarin sedert
1876 ook een maandblad "Der Heimgarten", waarvan Rosegger redacteur is.

Stiermarken is door aartshertog Johan, die het land goed kende,
genoemd het land van hartelijkheid en gemoedelijkheid. Het is ook
een land van dans en vroolijkheid, waar de paren zwieren bij de
muziek van het "Hackbrett" een snaarinstrument, dat met twee hamers
bespeeld wordt, en de stiermarksche volksdans heeft ver de grenzen
van zijn vaderland overschreden en is in de internationale opera's te
huis. De dans voert den zang in zijn gevolg, en Rosegger heeft eens
aldus de prijzen uitgereikt aan de landen der Oostenrijksche Alpen:
Stiermarken gaat voorop met de dichtkunst, dan volgt Karinthië met
muziek en daarna Tirol met beeldende kunst. Het bergland trilt van de
liedjes van de Alm, die houthakker, jager en strooper zingen en die
tot tal van nabootsingen hebben aanleiding gegeven, zoodat Rosegger,
die het beroemdst is geworden, niet alleen staat.

Maar zullen die originaliteit en die eenvoudige gevoelens lang bestand
zijn tegen de invasie van toeristen en Zondagsgasten?

Hoewel wij nog 130 kilometer van Weenen verwijderd zijn, begint de
groote stad toch al haar makers van uitstapjes hierheen te zenden,
en tal van treinen brengen massa's toeristen naar Mürzzuschlag. Des
winters is het een centrum voor de skisport, die er zachte, bijzonder
geschikte hellingen vindt, en jaarlijks hebben er wedstrijden plaats,
internationale zelfs, die een aantal mededingers lokken, tot zelfs
uit Noorwegen.

Te Mürzzuschlag verlaten wij de Mur, maar volgen toch nog steeds de
inzinking in het bergland, die we bij het begin der reis gekozen
hebben. Nu vloeit er de heldere beek, de Fröschnitz, door een
landschap, dat met weiden en bosschen een echt Alpenkarakter heeft. De
bedoelde kloof loopt stijgend voort tot aan den Semmering, waar het
bergland zich verbrokkelt in Beneden Oostenrijk, maar men kan haar
dan nog volgen door het dal der Leitha. De Alpen zijn er ten einde,
want zij zenden slechts een zeer onbeduidend takje als Wienerwald
tot aan de poorten der hoofdstad en de oevers der Donau.

De Semmering, die zooals wij zeiden tot het gebied van Weenen behoort,
is te cosmopolitisch geworden, dan dat wij er ons lang behoeven op
te houden, en als wij dan ook op onze schreden terugkeeren, vinden
we in het bovendal der Mürz een echt stiermarksche streek met het
dorp Neuberg, welks huizen gedrukt worden door de aanwezigheid van
een hooge kerk zonder toren, oprijzend uit een groep gebouwen van
kloosterachtig aanzien.

Dat is inderdaad een Cistercienser klooster, gesticht in 1327 door
Otto den Vroolijke, wiens naam een droevige tegenstelling vormt met
het treurig lot van zijn broeder Frederik den Schoone, hertog van
Stiermarken. Deze was eerst voor de keizerlijke waardigheid bestemd,
maar hij werd verslagen en gevangen genomen bij Mühldorf door zijn
mededinger Lodewijk van Beieren. Ten gevolge van dien tegenslag werden
zijn haren plotseling grijs, zegt de kroniek, en zijn vrouw werd
blind van het vele schreien. Het klooster werd in 1783 geseculariseerd
door Jozef den Tweeden, en de binnenpleinen, die openbare doorgangen
zijn geworden, zoowel als de groote gewitte gangen, waarop de deuren
uitkomen van woningen en kantoren, zien er verwaarloosd uit als dingen,
die niet meer voor hun ware bestemming worden gebruikt.

Die indruk van verwaarloozing blijft iemand ook bij onder de hooge
gewelven van de kerk, die tegen het einde van de vijftiende eeuw
voltooid werd onder keizer Frederik den Derde. Alles is er vervallen
en koud en vochtig. De proporties zijn mooi, en aan de onderdeelen
is indertijd veel zorg besteed. In stoffige hoeken ziet men resten
van oude pracht, bij voorbeeld een prachtig gothisch doopvont, een
merkwaardigen stoel met troonhemel, de portretten van de stichters
der kerk, maar alles dooreen en ongeordend in het ruime schip der
kerk zonder koor of zijbeuken.



II.

    Jacht in Stiermarken.--De bedevaart van Maria Zell.--De
	Hochschwab.--Metalen in Stiermarken.--IJzererts.--Het
	Gesäuse.--De Admont-abdij.


Wij zullen nu een der wegen volgen van de bedevaartgangers van Maria
Zell en in dat deel van Stiermarken, waar nog geen spoorwegen zijn,
een bezoek brengen aan het beroemde heiligdom. Wij willen intusschen
niet zoo trouw de pelgrims volgen, dat we te voet gaan, als die
lange slierten bergbewoners op bloote voeten, die, naar het heet,
soms als penitentie erwten of stukjes glas in de schoenen hebben
en een zwaren zak op den rug of op het hoofd, en die wij langs den
geheelen weg zullen zien, onder het zingen van liederen langzaam hun
doel naderend, zonder zich om het weder te bekommeren, terwijl ze aan
de twijfelzieke moderne wereld den roerenden en troostenden aanblik
van het geloof aanbieden.

Wij hebben meer haast dan die pelgrims, en het stortregent. Dus huren
we een stevige stiermarksche kales, en daar gaat het voort op den weg
naar Mürzsteg. Een gedenkplaat op de rots van den Calvariënberg roept
ons den populairen aartshertog Johan in de herinnering. De rook van
de hoogovens van Neuberg is niet te onderscheiden achter het gordijn
van regen, en wij rijden snel het Stiermarken der jagers binnen. Te
Mürzsteg ontmoet men een keizerlijk jachtslot met in den gevel
den verplichten hertekop. De herbergen, zelfs de meest bescheidene,
hebben dat teeken, en als men in de "mooie" kamer komt, vindt men die
onveranderlijk versierd met jachttrofeeën, welke gegroepeerd zijn
om het portret van aartshertog Johan. Te Krampen reden we over een
met moeite aangelegden weg, die naar een zeer hoog gelegen jachtslot
voerde te midden der ondoordringbare bosschen van Nassköhr. Herten,
gemzen, korhoenders hebben een veilige schuilplaats gevonden in die
van de wereld verafgelegen kloven, en het jachtgebied of Revier van
Mürzsteg is overrijk aan groot en klein wild.

Stiermarken is het echte land der groote jachtpartijen. De eigenaars
der terreinen zenden heinde en ver uitnoodigingen voor de gemzen-
en de hertenjacht. Zij vragen de ambtenaren, den predikant, den
schoolmeester en de welgestelde boeren. De overige bewoners der streek
doen als drijvers dienst, en zoo begrijpt men, dat de liefde voor
de jacht den Stiermarker in het bloed zit en dat de volksliederen
er vol zijn van den gemzenjager, die opklimt naar den Gemsberg. De
aanzienlijken geven het voorbeeld, en de keizer zelf verzuimt nooit
zijn jaarlijksch bezoek aan Stiermarken voor de jacht.

Het regent nog steeds, en de Hohe Veitsch verbergt zich in den nevel,
waardoor wij alleen het naastbijzijnde zien. Het Scheiterbodendal,
dat wij nu volgen, wordt smaller en smaller en is eindelijk niet meer
dan een kloof met prachtig begroeide rotsen. Midden op den weg komt
een breede waterstraal uit een spleet in den rotswand op ongeveer
vijftig meter boven het dal, en stort zich in de Mürz onder schuimend
uiteenspatten op de rotsen. Een houten trap met treden, die door het
slijk glibberig zijn geworden, voert een eindje in de geheimzinnige
duisternis van de spleet. Een grafkruis geeft iets lugubers aan deze
plek, waar het donderend geraas van den waterval nooit ophoudt. Enkele
passen verder had een ongeluk met haar paard bijna het leven gekost
aan keizerin Elisabeth in 1883. De edele vrouw bleef toen bewaard,
om later onder het mes van een moordenaar te vallen.

De donkere vallei, waar eens zeker een spoorweg door zal loopen,
om de scharen pelgrims naar Maria Zell te brengen, loopt uit in een
diepte, waar alles groen is en waar de kleine protestantsche gemeente
Frein aan den voet van den Hohen Proles en den Hohen Student is
gelegen. Bemodderde voetgangers, allen bedevaartgangers, de vrouwen
met hoog opgeschorte rokken, stappen over de vuile dorpsstraat. De
bosschen rooken, en de wolken hangen laag op de hellingen. Groen
Stiermarken wordt al groener en groener, ook door den regen, die zijn
deel heeft aan de frissche tinten.

Het dal, waardoor wij langzaam stijgen naar een pas, is geheel met
een groen tapijt bekleed. Geen veld, geen rots, geen stukje grond,
of het is een deel van de groote symphonie in groen. Alleen de hemel,
die met grijze wolken is bedekt, steekt af bij de algemeene hoofdkleur.

Nu hebben wij den weg bereikt, die van het station Kernhof, het dichtst
bij Maria Zell gelegen, naar de bedevaartplaats leidt. Het uithangbord
van een herberg leert ons, dat wij de grens van Beneden-Oostenrijk
naderen, en toen we stilhielden, kuste een oude bedelaar ons de
hand met zijn zwaren, natten knevel. Dit is hier het dal der Salza,
waardoor wij in enkele dagen dat der Enns zullen bereiken, de tweede
hoofdader van Stiermarken naast de Mur.

Nog één steile helling, waar telegraafpalen aantoonen dat we
beschaafder streken naderen, en we zijn boven Maria Zell, dat over
de berghelling verspreid ligt en een prachtig ruim uitzicht geniet
over wijde, groene golvingen. De kerk trekt dadelijk de aandacht,
ofschoon groote moderne hotels er rondom heen verrijzen, zoodat zij
niet meer als vroeger boven nederige hutten troont.

Die kerk, die zoo eerbiedwaardig is uit het oogpunt van het geloof,
is zeer leelijk uit aesthetisch oogpunt. Men is op het crimineele
denkbeeld gekomen, haar gothische spits te omlijsten met twee
vierkante torens met toscaansche pilaartjes en leelijke rococo-daken,
en daarachter verrijst een soort van duiventil in cilindervorm,
waaruit men ieder oogenblik de vluchten witte duiven denkt te zullen
zien uitvliegen.

Er blijft ons slechts één troost, namelijk een prachtig paneel in
het hoofdportaal, het eenige voorbeeld van naïeve kunst, dat ontsnapt
is aan de beeldstormers van de Renaissance. Het stelt voor den slag
aan de Maritza, waarin koning Lodewijk van Hongarije de Turken,
of liever de Hongaren, hun bondgenooten, versloeg. Het onderwerp is
met een merkwaardige levendigheid behandeld, en boven een verwoed
gevecht waait de standaard met het kruis van Hongarije. Naast dit
tooneel van strijd troont de Heilige Maagd rustig in den hemel,
terwijl de koning in geknielde houding haar het beeld overreikt, dat
zijn wensch symboliseert. En daar er iets fantastisch moet wezen bij
een voorstelling uit de Middeleeuwen, iets, dat aan magie herinnert,
wordt een hoek van het paneel ingenomen door een onbegrijpelijke
nabootsing van den duivel.

Al zijn er buiten aan de kerk nog sporen overgebleven van de gothische
kerk uit het eind der veertiende eeuw, toen de zegevierende koning
van Hongarije haar liet bouwen, wiens standbeeld vóór den ingang
tegenover dat van markgraaf Hendrik van Moravië staat, van binnen is
al het oude geheel verdwenen, zoo zelfs, dat men meende, dat alleen
de middentoren van den gevel van het oude gebouw was overgebleven,
totdat een kundig archaeoloog, professor Petschnigg, bewees, dat de
oude kerk opgenomen was in de kerk van de zeventiende eeuw.

De slanke gothische pijlers zijn in de zware moderne pilaren
opgenomen en het oude schip is verbreed en langer gemaakt. Wel heeft
het inwendige van de kerk, waarvan de Italiaan Sciassia in 1644 de
herstelling begon, iets grootsch en indrukwekkends door de wijde
ruimten, de breede lijnen en de goede proporties; maar men moet
zich wel met smart te binnen brengen, dat de arme, oude gothische
kerk, die al het verledene heeft bijgewoond en die zoo luid tot onze
verbeelding zou hebben gesproken, ingemetseld is als de personnages
uit sommige legenden in de pilaren van deze pompeuse kerk, die wit en
crême is als een salon, en vol geschilderde medaillons als aan den
wand hangende schilderijen. Zoo wij er al geen pleizier aan hebben,
deze weelde van slecht allooi boeit de goede bergbewoners, wier onder
tucht staande groepen, blootsvoets en met hun bagage op den rug in
alle richtingen door het kerkgebouw schrijden, terwijl de beelden
van de Moeder Gods voor de processie uit gedragen worden.

Het middelpunt van de processies en de gebeden is de Gnadenkapelle,
een gothisch gebouwtje, waarvan de kolommen zonder twijfel vroeger,
behalve aan den voorgevel, door wanden van echt marmer verbonden
waren. Over den voorgevel loopt een traliewerk van zilver, een
gift van keizer Frans den Eerste van Lotharingen en zijn vrouw
Maria Theresia. Daarboven ziet men een versiering van schelpwerk,
waar borstbeelden tegen uitkomen, die men houdt voor die van koning
Lodewijk van Hongarije en zijn vrouw. Achter in dit heiligdom van
een barbaarsche pracht staat op een zilveren altaar, in een met
goudborduursel en zilveren pailletten getooid kleed, de wonderdoende
Maagd, die door de kracht van het geloof, dat bergen verzet, maar hier
bergen doet overschrijden, de vrome menigten aantrekt uit alle vier
hoeken van de Oostenrijksche monarchie. En in onze gedachten zien we
hen allen door regen en sneeuw, over de moeilijkste bergpaden naar
dit lichtend punt, deze ster der wijzen samenkomen. Het middelpunt
dier machtige aantrekking is een beeld, uit lindenhout gesneden,
slechts 47 centimeter hoog, op gouden grond geverfd in bonte
kleuren. Volgens de legende is het beeld afkomstig uit de cel (Zelle)
van een kluizenaar-priester, die met nog vier anderen omstreeks 1147
door de abdij van Sint Lambrecht was uitgezonden, om aan de herders
van deze bergen het Evangelie te verkondigen.

De kerk zelve heeft niets bijzonders dan enkele mooi bewerkte ijzeren
hekken en het groote altaar, waarboven men een wereldbol ziet van
zilver, waaromheen zich de symbolische slang slingert. Ook is er
een hoog ebbenhouten kruis met de zilveren beelden, in natuurlijke
grootte, van den Vader en den Zoon, geschonken door keizer Karel
den Zesde. Voor het altaar staat een zuil met het beeld der Maagd,
waar de bedevaartgangers op de knieën omheen moeten gaan. Op de
bovengalerijen zijn de muren behangen met ex-voto's en schilderwerk,
dat de wonderen voorstelt.

In de schatkamer zijn, als in een soort van museum, allerlei
interessante zaken bijeen gebracht, bijvoorbeeld een schilderij van
Maria, gegeven door koning Lodewijk van Hongarije, dat, naar men
meent, op zijn huisaltaar stond. Het schilderwerk van dit beeld doet
denken aan de school van Giotto; de achtergrond is van blauw émail,
met gouden leliën bezaaid, en de zilveren lijst is een mooi stuk
zilversmidswerk. Er zijn ook kerkelijke gewaden, waarvan enkele aan
Matthias Corvinus worden toegeschreven, dan een ivoren diptiek uit
de veertiende eeuw, ook van dien vorst ontvangen.

Geheel Maria Zell is maar een aanhangsel van de kerk; de hotels en
herbergen zijn er slechts om de pelgrims te logeeren, en in de winkels
spelen vrome prenten en beelden de hoofdrol. Lange rijen winkeltjes,
waarvan de nieuwste van ijzer, vormen een echte markt van kerkelijke
voorwerpen. De oude houten winkeltjes waren in 1827 de aanleiding
tot een brand, die bijna het geheele dorp verwoestte.

Het is een curieus gezicht, de boerinnen met haar wijde rokken en
bonte doekjes, vol eerbied met gevouwen handen en wijd geopende oogen,
kijkend naar al die vrome pracht van goedkoop klatergoud, en ze dan
even daarna waar te nemen, al dingend om de prijzen wat lager te
krijgen, terwijl men in de verte de liederen der processie hoort,
die onophoudelijk met wapperende banieren door het dorp trekt.

Wij zullen, om weer in de buurt van den spoorweg te komen, nog lange
einden te voet en per rijtuig moeten afleggen, maar het gaat door een
streek, welker schoonheid ons de lengte van den weg zal doen vergeten.

We gaan langs den voet van den Hochschwab, een interessant
kalkgebergte, waar men een modelhoeve kan zien, die daar aan den
oostelijken voet werd opgericht door aartshertog Johan, om in
deze achterlijke streek de menschen op de hoogte te brengen van de
verbeteringen in den landbouw.

Ook is dit de klassieke streek van de gemzenjacht. Het is een
moeilijk bedrijf; dat blijkt al uit de uitrusting van hen, die wij
ontmoeten. Zooals zij daar gaan met den Alpenstok in de eene hand,
het geweer in de andere, om de schouders een lap vilt met een gat
erin voor het hoofd, de kuiten in kousen van grove wol en schoenen
met enorme spijkers, lijken ze meer op roovers dan op ordentelijke
jagers. Ze vertellen ons niettemin zeer vriendelijk, dat er morgen
een groote jacht zal zijn, en dat als wij op die en die plaats gaan
staan, wij de gemzen zullen kunnen zien voorbijkomen.

De gems is hier geen legendarisch dier zooals in Zwitserland;
integendeel, men ontmoet er soms troepen van 50 tot 100 stuks, en als
ze niet gejaagd worden, kan men ze wel eens tot op vijftig pas naderen.

De jachtverblijven van den hertog van Parma, van prins Hohenlohe en
anderen volgen elkander op in het dal der Salza, en hertengeweien
zijn het sieraad van elke herberg.

Uit het dal der Salza gaan we over den pas van de Eisenerzer Höhe te
voet naar Eisenerz. De aankomst te Eisenerz, dat zeer hoog boven het
dal is gelegen, is treffend. Een nieuw Stiermarken doet zich daar
aan ons voor, het metaalhoudende Stiermarken. Beneden in het dal
verrijzen de hooge schoorsteenen van de fabrieken en de kolossale
forten, waarop de hoogovens gelijken, terwijl de met erts beladen
treinen onophoudelijk langs de hellingen rijden. Maar boven die
drukte in de diepte liggen de groene weiden, en weer hooger de zone
van dichte wouden, terwijl op dat alles neerzien de hooge, edele
bergreuzen, de Kaiserschild, de Wildfold, die een bekroning zijn,
waarvan de majesteit al het rumoerige en vuile werk der menschen doet
vergeten. Men komt hier tot het besluit, dat de industrie alleen de
middelmatige landschappen kan bederven, maar dat zij niet vermag,
de grootsche aspecten der natuur te ontsieren.

Een hooge, roodgekleurde berg met afgeronde vormen en gestreept als
door treden, die donkerder schijnen in het licht der ondergaande zon,
steekt af bij al het groen van het landschap, het is de Erzberg,
symbool van den metaalrijkdom van het land. Die waardevolle
berg bestaat geheel uit mineralen, en reeds sinds eeuwen zijn de
menschelijke mieren op zijn flanken aan het graven en wroeten, knagen
den berg methodisch af, en zoo de menschheid, zooals waarschijnlijk is,
voortgaat ijzer noodig te hebben, zal de berg ten slotte geheel zijn
opgebruikt. Aan den voet liggen, dicht opeengehoopt, de oude huizen
van het ouderwetsche stadje Eisenerz onder bescherming van de kerk,
die op een fort gelijkt.

Dat antieke stadje is herhaaldelijk door plagen geteisterd,
door branden, pest, godsdienstoorlogen; maar het stond altijd in
groote gunst bij de vorsten, die de economische beteekenis ervan
begrepen. Maximiliaan de Eerste gaf het plaatsje zijn privileges,
die verbrand waren bij den grooten brand van 1492; Jozef de Tweede
kwam zelf in een der mijnen de mijnboor hanteeren. Toen de Franschen
er viermaal doorgetrokken waren tusschen 1800 en 1809, en er aan de
bevolking zware belastingen hadden opgelegd, waarvan de onaangename
herinnering nog bewaard gebleven is in den naam van een berg, die
Franzosenbüchel heet, ging Frans de Eerste zijn volk troosten bij die
nieuwe beproeving. De overlevering van die vorstelijke bezoeken leeft
nog in onze dagen, en de oude residentie van de graven van Eisenerz,
de Kammerhof, is in een keizerlijk jachtslot veranderd.

De oude gemeentekerk van Sint-Oswald heeft al die gebeurtenissen
overleefd, die zij van hoog standpunt heeft zien gebeuren; zij staat op
een vooruitspringend gedeelte van den Erzberg boven de oude boomen van
het door haar behoede stadje. Er hiermee wordt niet alleen bedoeld de
moreele bescherming, waarvan Luther zingt in zijn Eine feste Burg ist
unser Gott; maar feitelijk is de kerk omgeven door een muur met groote,
ronde torens, zoodat het een echt fort is, waar alle bewoners geborgen
konden worden bij de eerste verschijning der turksche horden. Het
oude heiligdom, reeds in 1190 vermeld, herbouwd onder Rudolf van
Habsburg, vergroot onder Frederik den Derde, en versterkt in 1482,
is nog eens gerestaureerd onder Maximiliaan den Eerste, zoodat het
een zeer geavanceerd gothisch karakter heeft. De orgeltribune en de
gewelven waarop zij rust, herinneren zelfs aan de Renaissance.

Een andere toren, op vierkanten voet en met een puntig dak, beheerscht
het dorp aan den anderen kant van het dal. Dat is de Schichtthurm,
welks klok vroeger de uren van de Schicht sloeg, dus de tijd van
het neerdalen in de mijn. Van daar heeft men een goeden kijk op de
eigenaardige ligging van Eisenerz, en men staat er vlak tegenover den
berg, die in trappen is uitgehouwen en met welks vernieling steeds
legioenen van arbeiders bezig zijn.

Boven op den berg staat een kolossaal kruis, aan welks voet een groot
medaillonportret is te zien van ... ik behoef het wel nauwelijks te
zeggen ... aartshertog Johan. Het is een eigenaardige tocht van daar
naar beneden naar Eisenerz langs de reuzentrap van de mijnwerken, te
midden van het rollen der treinen met erts, die in alle richtingen den
berg doorkruisen, het klinken der signalen, het geluid der houweelen
en hamers, het gedonder der ontploffingen, dat door de echo's wordt
herhaald, en het gegons van den menschelijken bijenkorf, met de
vernieling van den ijzerberg bezig.

Nu en dan brengt een bosch, een weide of een dichterlijk kapelletje
wat afwisseling. Zoo is er de kapel van Sint Barbara, waar men u de
Wonderstufe laat zien, een stuk mineraal, waarin bereidwillige oogen
een beeld van de H. Maagd aanschouwen in een stralenkrans.

Op een uur afstands van die drukte van de industrie kan men, ook
wel per spoor, het meer Leopoldstein bereiken, een juweeltje, dat
omsloten wordt door het Münichdal, rechts van het dal der Erzbach,
waarvan het gescheiden is door een lagen heuvel, die het middeleeuwsch
kasteel draagt van hertog Arnoud van Beieren. De oevers van het meer
zijn een heerlijk rustoord in een prachtige omlijsting. Het water is
in den zonneschijn blauw als dat van de Middellandsche Zee, en het
weerkaatst een zwaren muur van rotsen, de Seemauer, en den trotschen
top van den Pfaffenstein. Men kan een aangename wandeling doen, als men
den oever van het meer ziet glanzen onder het zachte zuchten van den
wind. Laat echter de wind eens tot storm opsteken, en zwarte wolken
hangen boven het diepe meer, dan verdwijnt alle vroolijkheid uit het
landschap en als sinistere reuzen staan de rotsmuren in het rond; het
geheel krijgt een tragisch aanzien, en de schipper, die met zijn boot
door den storm wordt overvallen, is ver van veilig op dit watervlak
van vijftig hectaren, waar de stormen vreeselijk kunnen woeden,
maar dat in een volgend oogenblik weer lacht in den zonneschijn.

Als wij de Erzbach stroomaf volgen, komen we in het dal der Enns,
waar nog indrukwekkender natuurtooneelen ons wachten. Over een
lengte van vier mijlen wringt zich die stroom door een diepe kloof
in het kalkgebergte; al springend doet hij hoog het schuim opspatten
en laat een klagenden toon hooren, als het snelstroomende water zich
voortspoedt tusschen de van de rotswanden neergestorte blokken. Vandaar
de naam Gesäuse.

De gewone weg en de spoorweg hebben toch kans gezien, binnen te dringen
in de diepe, smalle kloof, al moeten zij telkens van de eene naar de
andere zijde overspringen. Na elke tunnel krijgt men een nieuw en
altijd imposant landschap te zien, en het zou heiligschennis zijn,
zich tevreden te stellen met wat men ervan uit de raampjes van
den spoorwagen kan bespeuren. Ieder, die de mooie natuur weet te
waardeeren, is verplicht, bij het station Gstatterboden, dat halfweg
de mooie route is gelegen, den trein te verlaten.

Daar verheft zich in zijn onmiddellijke nabijheid een steile berg,
zooals hij er nooit een op het perron van een spoorweg zoo dichtbij
zal hebben aanschouwd. De gezichtslijn vormt, als men naar den top
kijkt, een hoek van 35 graden, 50 minuten, wat op een respectabele
steilte wijst.

Die top, de Planspitze, die in het kalkgebergte is uitgespaard, rijst
wit omhoog uit een dicht groen plantenkleed en beheerscht de rivier,
waarboven hij zich 1500 meter verheft. Hij schijnt onbestijgbaar en
het heeft dan ook lang geduurd, eer men hem had vermeesterd. Wanneer
men echter zeer nauwkeurig let op een richel, die aan den linkerkant
van den reus er langs loopt, en waar zich langs den trotschen muur
een waterval naar beneden stort, zal men met goede oogen een heel
smal paadje ontdekken, dat den formidabelen top beklimt, en welke
verschrikkelijke steilte den eenvoudigen toeschouwer beneden in het
dal al duizelig maakt. Hier herkent men het stoutmoedige werk van
de Alpinisten. En inderdaad is dat pad in het leven geroepen door
de Alpenvereeniging "Ennsthaler", en het voert na een klimpartij
langs touwen, ijzeren koorden en in de rots geslagen haken naar de
schuilhut, genaamd de Hesshütte, naam van den beroemden Alpinist
H. Hess, die met Purtschellen geschreven heeft het boekje, "De
Hochtourist", handboek der bergbestijgers en een lijst bevattend
van die toppen in de Oost-Alpen, die bijna ontoegankelijk zijn,
met nauwkeurige aanwijzingen hoe ze te overweldigen zijn, terwijl de
gemakkelijk toegankelijke toppen in het geheel niet genoemd worden.

Van de Hesshütte kan men dan de Planspitze bereiken en met nog meer
inspanning den Hochtor, den vorst der Alpen van het Ennsdal, hoog 2372
Meter. Als men op het station Gstatterboden den blik naar het Westen
wendt, kan men daar een tooneel aanschouwen, minder afschrikwekkend,
maar dat het oog weldadig aandoet. De Enns, die wat rustiger is
geworden, kronkelt zich met de sierlijkste slingeringen door het
boschrijke dal over een bedding van witte steenen. Overal op de hoogten
staan de prachtige wouden, iets dunner wordend hooger op de bergen,
en samen een heerlijke omlijsting vormend voor den Reichenstein,
dien men niet moet verwarren met den berg van dien naam bij Eisenerz.

De gemakkelijke weg door het dal is zeer gezocht bij de wandelaars;
men ontmoet er jonge meisjes, die Alpenbloemen plukken, jongelui, die
hun rijwiel in zijn gang vertragen, om het spel van licht en schaduw te
volgen, dat zich voltrekt op het groene watervlak van den bergstroom,
en Alpinisten met den langen bergstok, die moeilijke steilten gaan
vermeesteren. Er ontbreken nog maar de heeren automobilisten aan
met hun apocalyptische voertuigen, die even gauw verdwijnen als ze
zijn verschenen, maar welker nagelaten geur een alleronaangenaamste
herinnering achter zich werpt; ze zouden hier geen wolken stof kunnen
opjagen, waarin ze zich zoo gaarne als de goden hullen, om zich aan
het oog der gewone stervelingen te onttrekken.

Een weg, die op den grooten weg uitkomt, wenkt ons met een door
groen omslingerde poort, waarboven het woord "Willkommen" prijkt. Zoo
stappen wij het Johnsbachdal binnen en verdiepen ons al meer en meer
in de bergen, waar telkens de heerlijkste kijkjes ons worden gegund in
smalle kloven, terwijl we plotseling worden verplaatst uit de schaduw
der bosschen op groote vlakten, die met witte steenen zijn bezaaid. De
zon zendt steil haar stralen op ons neer, en wij begroeten daarom met
genoegen de groene oase van Johnsbach, waar het dal van aard en van
richting verandert. De dorre kloof wordt een breed dal, de rotsmuren
maken plaats voor groene, golvende terreinen, en uit het kalkgebergte
komen we in de streken van de afgeronde, ijzerhoudende bergen.

Gezeten in de schaduw bij de herberg Donnerwirth, bewonderen wij
de andere zijde van de Alpen van het Ennsdal en de onmiddellijker
omgeving, die een bekoorlijk hoekje is met een klein wit kerkje,
dat al van 1310 dagteekent en in een nestje van groen is gelegen
onder rotsen, gelijk aan ruïnen van oude kasteelen. De wolken, die
voor de zon langs trekken, wijzigen ieder oogenblik het landschap en
geven er een soort van leven aan; wij worden er door geboeid, zooals
men aan het strand nooit moe wordt op het spel der golfjes te letten.

Wij vreesden dat onze dichterlijke stemming verstoord zou worden
door een gezelschap, dat er zeer epicuristisch uitzag, iets als de
Cent-Kilos met korte broeken en bloote knieën boven grove wollen
kousen en bock na bock verorberend. Maar daar staat een van hen op,
en ondanks het aanplakbiljet, waarop verzocht wordt alle rumoer te
vermijden, om het wild niet te verschrikken, begint hij met zuivere
stem geen bacchantenliedje of een mopje uit een café-concert aan te
heffen, zooals men verwacht zou hebben, afgaande op zijn uiterlijk en
manieren, maar een ernstig lied, waarin van de bergen en het vaderland
en van Duitschland sprake is. De moeilijk verteerbare grappen hebben
opgehouden, de luisteraars hebben allen ernstige gezichten en luisteren
naar den zanger met een soort van vromen eerbied. Die wonderlijke
mengeling van lyrische sentimentaliteit en zeer prozaïsche neigingen
geeft wel een goed denkbeeld van de tegenstellingen, waarop men altijd
stuit bij de germaansche rassen.

Een klimpartij tusschen dennen door brengt ons naar de Treffner Alm,
van waar wij ons gemakkelijker kunnen oriënteeren in den doolhof
van de Alpen van het Ennsdal. Die hooge weide ligt op een pas, die
over den Reichenstein leidt en den Sparafeld en het mogelijk maakt,
om uit het Johnsbachdal te komen bij de Kaiserau, de herberg van de
Admont-abdij, waar een klein kasteeltje het zomerverblijf is der abten.

Van de Treffner Alm overziet men het Johnsbachdal, dat overal groen
is, waar men geen enkel roodgekleurd spleetje van den bodem te zien
krijgt, en waar boerenhoeven zich uitstrekken tot aan den Neuburger
Alp. Maar wat het meest hier de aandacht trekt, is de zuidkant van
de kalkbergen en vooral op het eerste plan de scherpe pyramide van
Idstein, welks kale top door de natuur als palet wordt gebruikt,
om er steeds weer nieuwe verven op te strijken. Wij keken lang naar
de afwisselende verlichting, die ook de vormen schijnt te veranderen,
tot in fellen gloed de zon onderging en den piek verguldde, hem eerst
grooter makend tegen den zwarten achtergrond der kloof, en hem ten
laatste uitdoovend in de opstijgende geuren uit het dal, waar het
versch gemaaide gras het grootste deel aan heeft.

Aan den uitgang van het Gesäuse, waar wij den spoorweg weer vinden,
wijken de bergen ver van het dal terug, en zoo doet zich het
vriendelijke Admontbekken voor. Hier is alles anders, een kleine
vlakte, bedekt met bebouwde velden, afgewisseld door boschjes en
weiden en nette huizen, die van welvaart getuigen. Maar daarom is het
nog geen prozaïsch landschap, want een kring van hooge bergen geeft
er stijl aan.

Het Benedictijnerklooster van Admont is gesticht door den aartsbisschop
Gebhard van Salzburg in 1074, dus later dan het klooster van Göss, dat
het oudste uit de streek is, maar vroeger dan die van Sint Lambrecht,
Rein en Verau. De stichtingsdata van die groote kloosters, die zooveel
hebben gedaan voor de beschaving in de Oost-Alpen, liggen meestal
tusschen het begin der elfde eeuw en de tweede helft der dertiende.

Admont was van het begin af een centrum van intellectueele
ontwikkeling. De latijnsche geschriften van de eerste en geleerdste
abten, Gottfried, Irembert en Isenrik hebben groote dichterlijke
bekoorlijkheid. Men deed in het klooster ook aan muziek, en abt
Engelbert heeft in de dertiende eeuw een geschrift gemaakt, waarin hij
samenvat wat er in zijn tijd aan muzikale kennis in de wereld bestond,
een werk van groote waarde voor onze geschiedschrijvers der muziek.

Doch kunst en wetenschap waren niet altijd voldoende voor de abten
van Admont. Abt Hendrik de Tweede, die keizer Rudolf van Habsburg in
het klooster geherbergd had, werd in 1286 benoemd tot Landeshauptmann
van Stiermarken, een waardigheid, die den woeligen adel van het land
tegen hem in het harnas joeg. Hij had een tragisch einde, want een van
zijn bloedverwanten vermoordde hem in de buurt van het klooster. Na
dien onrustigen tijd wijdde men zich weer aan de studie; er werden
scholen opgericht en zelfs een gymnasium en een hoogeschool behoorden
bij het Admontklooster.

Van de in 1074 gestichte kerk is niets meer over; zij is in 1152
een prooi der vlammen geworden. De nieuwe kerk, die terstond weer
werd gebouwd, is alleen terug te vinden in een portaal en in een
gebeeldhouwden leeuw. Admont is dikwijls door de plaag van brand
geteisterd, het laatst in 1865. De vlammen in het dorp door een
misdadige hand ontstoken, bereikten ook de abdij en richtten er enorme
schade aan. De brand duurde vier volle dagen, en een maand later brak
het vuur nog weer uit de puinhoopen, toen ze opgeruimd werden. De kerk
stortte in, de klokken stortten neer als een gesmolten massa, en alleen
eenige gewijde voorwerpen ontsnapten aan de algemeene vernieling op een
werkelijk wonderdadige wijze. De tegenwoordige kerk, de Blasienmünster,
dadelijk opgebouwd na de ramp, zal dus weinig belang inboezemen aan
hen, die graag luisteren naar wat oude dingen te vertellen hebben. Haar
twee scherpe spitsen maken een goed effect in het landschap.

De gebouwen, die bij het klooster hebben behoord, besloegen een groote
ruimte; er wordt gesproken van zes binnenpleinen en 1180 vensters. Na
den brand van 1865, waar de bibliotheek gelukkig aan ontkomen is,
heeft men alleen drie vleugels weer opgebouwd om een plein. Zij maken
nog een treffenden indruk en geven een denkbeeld van wat het oude
klooster moet zijn geweest

De door den brand vernielde gedeelten waren in 1734 gebouwd en moesten
volgens de eerste plannen de afmetingen van het Vaticaan hebben,
dus van het grootste paleis ter wereld, maar die plannen zijn nooit
tot uitvoering gekomen in hun geheel.

Bij een bezoek aan het klooster verzuimt men gewoonlijk niet
het Kellerstübel, een klein gewelfd zaaltje met betimmering van
dennenhout, waar men tusschen de worst en de kaas den Lüttenberger
kan proeven, die in de wijngaarden van de abdij is gegroeid. Het is
een eigenaardige omgeving in dat lage zaaltje met de geschilderde
zoldering, waarop de wapens van het klooster prijken, een crucifix
tusschen twee hertehoorns naast een aan den muur hangende guitaar,
terwijl men door een oud renaissancepoortje het uitzicht op een park
met allerlei klassieke versierselen heeft.

Dat was ons afscheid van Stiermarken, van dat schoone land, waarop
de Dachstein neerziet, die hooge berg, dien Stiermarken, Salzburg en
Boven-Oostenrijk met elkander deelen.

Hij staat, als 't ware aan Stiermarkens begin en in het bekende
gedicht van J. Dirnböck, dat door L.C. Seydler op muziek is gezet,
zingt de Stiermarker:


    Hoch vom Dachstein an, wo der Aar noch haust,
    Bis zum Wendenland am Bett der Sav',
    Und vom Alpthal an, das die Mürz durchbraust,
    Bis ins Rebenland im Thal der Drav':
    Dieses schöne land ist der Steirer Land
    Ist mein liebes, theures Heimathland.


En daarna vervolgt hij, zijn land met vaderlandslievenden trots
omschrijvend en telkens met de beide laatste bovenstaande regels
besluitend:


    Wo die Gemse keck von der Felswand springt,
    Und der Jäger kühn sein Leben wagt;
    Wo die Sennerin frohe Jodler singt
    Am Gebirg, das hoch in Wolken ragt:

    Wo durch Kohlengluth und des Hammers Kraft,
    Starker Hände Fleiss das Eisen zeugt;
    Wo noch Eichen stehn, voll und grün von Saft
    Die kein Sturmwind je noch hat gebeugt:

    Wo der Mais und Haid'n herbstlich duftend blüh'n
    Und des Obstes Füll' so lachend keimt;
    Wo im Unterland süsse Trauben glüh'n,
    Deren edles Blut wie Perlen schaumt:

    Wo am Kirchweihfest noch nach alter Weis'
    Sanfter Zither Ton und Hackbrett klingt.
    Und der wack're Bursch rasch und flink im Kreis'
    Holde Dirnen froh im Tanze schwingt:

    Wo noch deutsches Wort und ein Handschlag gilt,
    Frommer Sinn noch herrscht und Tugend währt,
    Wo auf Mädchenwang' noch das Schaamroth spielt
    Und die Hausfrau klug den Segen mehrt:

    Wo's im schlichten Rock wie im Fürstgewand
    Edle Männer giebt voll weisem Rath;
    Die ein Schutz und Schirm für das treue Land
    Rüstig vorwärts geh'n in reger That:

    Wo in jedem Arm die geerbte Kraft
    Habsburgs Enkeln blüht voll alter Treu,
    Für den Kaiser gern Jeder auf sich rafft
    Und dann eisern steht in Schlachtenreih:





*** End of this LibraryBlog Digital Book "In Oostenrijk—Stiermarken - De Aarde en haar Volken, 1906" ***

Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.



Home