Home
  By Author [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Title [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Language
all Classics books content using ISYS

Download this book: [ ASCII | HTML | PDF ]

Look for this book on Amazon


We have new books nearly every day.
If you would like a news letter once a week or once a month
fill out this form and we will give you a summary of the books for that week or month by email.

Title: Napoleon Geschetst - Tweede omgewerkte druk
Author: Chappuis, Herman Théodore, 1844-1906
Language: Dutch
As this book started as an ASCII text book there are no pictures available.


*** Start of this LibraryBlog Digital Book "Napoleon Geschetst - Tweede omgewerkte druk" ***


                                Napoleon

                             Geschetst door

                            H. TH. Chappuis,

                   Gepensionneerd luitenant-kolonel,
                   Ridder der Orde van de Eikenkroon,
                                  enz.

                        Tweede omgewerkte druk,

                                  Door

                            H. TH. Chappuis

                                   En

                            A. H. P. Blaauw,

      Leeraar in de geschiedenis aan de Cadettenschool te Alkmaar.


                         Met 32 groote platen.

                        Alkmaar--Gebr. Kluitman.

                                 1911.



           Gebr. Kluitman's Boek- en Kunstdrukkerij, Alkmaar.



VOORBERICHT

van den tweeden omgewerkten druk.


In de meening, dat niet alleen in Frankrijk, maar ook in ons land een
streven merkbaar was tot het verkrijgen van meerdere kennis van het
Napoleontische tijdperk, stelde de Luitenant-Kolonel H. Th. Chappuis
een schets van den "grooten Corsicaan" samen. Die verwachting werd
niet teleurgesteld, want spoedig bleek, dat na eenige jaren een tweede
druk zou noodig zijn. Reeds had de schrijver met de nieuwe bewerking
een begin gemaakt, toen hij te midden van dien arbeid overleed.

Het verzoek van de Uitgevers het werk voort te zetten, werd door mij
gaarne aanvaard, al ontveinsde ik mij de moeilijkheid niet een eenmaal
begonnen arbeid te voltooien. Van de opmerkingen bij den eersten druk
heb ik een dankbaar gebruik gemaakt.

Moge ook deze tweede druk, thans uitsluitend van groote platen naar de
meest bekende schilderijen voorzien, een even gunstig onthaal vinden
als de eerste uitgave.


Alkmaar, Februari 1911.      A. H. P. Blaauw.



EENIGE GERAADPLEEGDE BRONNEN.


M. Thiers. Histoire de la Révolution Française.

M. Thiers. Histoire du Consulat et de l'Empire.

York von Wartenburg. Napoleon als Feldherr.

Désiré Lacroix. Histoire de Napoléon.

De Bourrienne. Mémoires sur Napoléon I.

De Ségur. Napoléon et la Grande Armée en Russie.

Le général Gourgaud. Examen critique de l'ouvrage de Mr. de Ségur.
--Mémoires.

Le général de Marbot. Mémoires.

Le duc de Rovigo. Mémoires.

F. A. Mignet. Histoire de la Révolution Française.

A. Dayot. Napoléon raconté par l'image.

G. Bertin. La campagne de 1812, de 1813, de 1814.

Georges Barral. L'épopée de Waterloo.

W. A. E. Wüppermann. De vorming van het Nederl. Leger en de veldtocht
van 1815, enz.

Le Mémorial de Saint-Hélène.

Madame de Rémusat. Mémoires.

Constant. Mémoires.

Le baron Larrey. Madame Mère.

Mémoires du prince de Talleyrand.

Langfrey, P. Histoire de Napoléon I.

Le Maréchal Marmont. Mémoires.

Chaptal. Mes souvenirs sur Napoléon.

A. Vandal. Napoléon et Alexandre I.

E. Guillon. Nos écrivains militaires.

Napoléon.--Oeuvres.

Lord Rosebery. Napoleon. The last phase.

Jomini. Précis politique et militaire, etc.

Jomini. Traité des grandes opérations militaires, etc.

Le baron Fain. Manuscrit de 1812, etc.

Le prince de Metternich. Mémoires.

Le vicomte lord Wolseley. Le déclin et la chute de Napoléon.

Lavisse et Rambaud. Histoire Générale. Deel VIII, IX en X.

Jean Jaurès. Geschiedenis Fransche Revolutie.

A. Levy. Napoléon intime.

A. Levy. Napoléon et la paix.

Oscar Klein Hattingen. Napoleon der Erste. 2 d.

Frédéric Masson. Napoléon inconnu.

Frédéric Masson. Napoléon et sa famille, Deel I-IX.

Frédéric Masson. L'Impératrice Maria Louise 1809-1815.

Frédéric Masson. Napoléon et les femmes.

Frédéric Masson. Napoléon chez lui etc.

Frédéric Masson. Napoléon et son fils.

Frédéric Masson. Autour de Sainte-Hélène.

Frédéric Masson. Jadis.

Frédéric Masson. Jadis et Aujourd'hui.

Frédéric Masson. Le Sacre et le Couronnement de Napoléon.

Henry Houssaye. 1814.

Henry Houssaye. 1815. La première Restauration. Le retour de l'ile
d'Elbe. Les cents jours.

Henry Houssaye. 1815. Waterloo.

Henry Houssaye. 1815. La seconde Abdication. La Terreur blanche.

C. L. Schneider List. Herinneringen van den Luitenant-Generaal Frans
Carel List.

G. Clément. Campagne de 1813.

A. Grouard. La critique de la Campagne de 1815.

B. R. F. van Vlijmen. Vers la Bérésina.

Paul Gruyer. Napoléon Roi de l'ile d'Elbe.

J. Silvestre. De Waterloo à Sainte-Hélène.

Viscount Wolseley. The Decline and Fall of Napoleon.

Henri Welschinger. Le Pape et L'empereur 1804-1815.

Alex L. Kielland. Ringsum Napoleon. 2 d.

Armand Bourgeois. Le général Bonaparte et la Presse de son époque.

Paul Frémeaux. Les derniers jours de l'Empereur.



INHOUD.


    Hoofdstuk                                             Bladz.

    I.      Afkomst.--Geboorte.--Jeugd                        1
    II.     Een blik op de Fransche Omwenteling              18
    III.    Bij Toulon en te Parijs                          46
    IV.     13 Vendémiaire.--Joséphine                       55
    V.      De veldtocht in Italië.--1796                    62
    VI.     Bij Rivoli, op Mombello. De vrede                76
    VII.    Naar Egypte                                      92
    VIII.   Bonaparte wordt Eerste Consul                   110
    IX.     Vredesvoorstellen.--Marengo                     125
    X.      Vrede met Oostenrijk                            139
    XI.     Engeland en de vrede van Amiens                 152
    XII.    Consul voor het leven                           167
    XIII.   Oorlog met Engeland. Een nieuwe samenzwering    177
    XIV.    De Keizerskroon                                 191
    XV.     Oorlog in Duitschland                           204
    XVI.    Austerlitz.--Vrede van Presburg                 219
    XVII.   Jena.--Berlijn.--Eylau                          235
    XVIII.  Friedland.--Tilsit.--Fontainebleau              255
    XIX.    Het drama in Spanje                             267
    XX.     Naar Weenen.--Essling.--Wagram                  276
    XXI.    Echtscheiding.--Tweede huwelijk                 295
    XXII.   De Veldtocht tegen Rusland                      316
    XXIII.  Bij Borodino.--In Moskou                        332
    XXIV.   De Berezina                                     349
    XXV.    Lutzen.--Bautzen.--Leipzig                      360
    XXVI.   Parijs valt.--De Keizer abdiceert               379
    XXVII.  Op Elba.--In Frankrijk terug                    399
    XXVIII. Waterloo                                        412
    XXIX.   De Keizer verbannen                             429
    XXX.    St. Helena                                      438



VOLGORDE DER ILLUSTRATIËN.


     1.  Napoleon.
     2.  Bonaparte op de Militaire school te Brienne.
     3.  De eed in de Kaatsbaan. 20 Juni 1789.
     4.  Vertrek der Vrijwilligers. 1792.
     5.  Bonaparte voor Toulon.
     6.  Strijd om de brug bij Arcola. November 1796.
     7.  Slag bij Rivoli. Januari 1797.
     8.  De onderhandelingen over den vrede te Campo Formio. 1797.
     9.  Bonaparte in den Raad van Vijfhonderd. 1799.
    10.  Bonaparte als Consul.
    11.  Tocht over den St. Bernhard. Mei 1800.
    12.  Fontainebleau.
    13.  Malmaison.
    14.  Eerste uitreiking van het Legioen van Eer.
    15.  Napoleon I. Keizer der Franschen.
    16.  De avond vóór den slag van Austerlitz. 2 December 1805.
    17.  Jena.
    18.  Slag bij Eylau.
    19.  De avond van Friedland.
    20.  Louise van Pruisen brengt een bezoek aan Napoleon.
    21.  Een vroolijke episode uit den oorlog in Spanje.
    22.  De slag bij Wagram.
    23.  Napoleon en Maria Louise, te Compiègne. 1810.
    24.  Napoleon en de Paus.
    25.  Napoleon en zijn zoon.
    26.  Moskou. 1812.
    27.  De overtocht van de Berezina.
    28.  Napoleon te Fontainebleau. 31 Maart 1814.
    29.  Afscheid van de Garde vóór het vertrek naar Elba.
    30.  De prins van Oranje bij Waterloo gewond.
    31.  Napoleon op de Bellerophon.
    32.  Napoleon op St. Helena.



HOOFDSTUK I.

Afkomst.--Geboorte.--Jeugd.


In de Middellandsche Zee, door de straat van Bonifacio van Sardinië
gescheiden, bevindt zich een groot bergachtig eiland Corsica met
slechts enkele kleine kustplaatsen als Ajaccio en Bastia. Het was
bedekt met onafzienbare strooken bijna ondoordringbaar struikgewas,
maquis geheeten en bewoond door eene bevolking van Italiaansche en
Grieksche afkomst, die in hare zeden, gewoonten en begrippen nog heden
ten dage weinig verschilt van hetgeen ze eeuwen geleden reeds was,
waartoe de geïsoleerde ligging van het eiland in niet geringe mate
heeft meegewerkt.

Nog sterker dan op Sardinië is men daar van meening, dat de belangen
van de familie, van het geslacht, de clan, op maatschappelijk en
financieel gebied moeten gaan voor die van ieder ander en de tijd heeft
dat beginsel nog dieper doen wortel schieten. Daar heeft de vader nog
de beschikking over het leven van zijn zonen; het oppergezag berust nog
bij het hoofd van den stam, den vader, of na diens dood den oudsten
zoon; ieder lid van een familie is hoofdelijk verantwoordelijk voor
het welzijn en den voorspoed van al de anderen; elk begrip van recht,
van algemeen belang is nog ondergeschikt aan dat van de belangen van
den clan.

De volksklasse, grootendeels bestaande uit visschers en geitenhoeders,
sluit zich aan bij die familie, welke de rijkste is, den meesten
invloed bezit, of haar het beste beschermt en zij blijft deze ook
trouw, zoolang de eenmaal aangegane verbintenissen behoorlijk worden
nageleefd.

Kapitaal in klinkende munt wordt er weinig aangetroffen. Belasting,
pacht, landhuur, alles wordt in natura betaald en daarvoor dienen
de kastanjes van de bergen, de geiten uit de maquis, het vee uit
de gemeenschappelijke weide, benevens graan, olijfolie, wijn en
visch. Van geitenhaar wordt in de bergen laken geweven. Zijn er dus
levensbehoeften in overvloed, toch kent het volk geen weelde en gemak,
want daarvoor ontbreekt het noodige geld en wie dit wil verdienen,
moet het eiland verlaten en naar Italië of Frankrijk gaan.

In 1746 had Corsica zich vrij verklaard van de heerschappij der
Genueezen; een opstand was hiervan het gevolg geweest. In 1755 had
Pascal Paoli, een vrijheidlievend en schrander staatsman, zich aan
het hoofd van de beweging gesteld, daarin krachtig gesteund door de
aanzienlijke geslachten, waardoor de onafhankelijkheid van het eiland
tien jaar lang was gehandhaafd. Toen was in dezen toestand verandering
gekomen, daar Engeland Paoli zijn hulp had aangeboden, maar door het
aannemen van dezen steun ontstond onder Paoli's partij verdeeldheid,
daar velen de geheime bedoelingen van Engeland begrepen. Ook Frankrijks
minister de Choiseul doorzag die, en zond troepen naar het eiland,
zoogenaamd om de souvereiniteitsrechten van Genua te helpen handhaven,
maar inderdaad om een landing der Engelschen met kracht van wapenen
te beletten. Tevens deed Choiseul Genua ernstige bedreigingen hooren,
omdat deze republiek vele Jezuïeten, die uit Frankrijk waren verbannen,
op Corsica gastvrijheid had verleend. Zich niet krachtig genoeg
gevoelende om weerstand te bieden, opende Genua onderhandelingen en
stond in 1768 zijn rechten op Corsica aan Frankrijk af, behoudens de
vrijheid van latere terugname tegen vergoeding der gemaakte onkosten.

Door deze oplossing van het vraagstuk verrast, wendde Paoli zich thans
tegen den nieuwen vijand, doch leed in Mei 1769 bij Ponte Novo een
zoo geduchte nederlaag, dat hij met ruim driehonderd volgelingen,
die hem niet wilden verlaten, op een paar Engelsche schepen zijn
toevlucht zocht en zich naar Engeland liet overbrengen.

Tijdens zijn verzet tegen Genua was de in 1746 te Ajaccio geboren
advocaat Carlo Maria Buonaparte of Bonaparte een zijner getrouwste
aanhangers geweest. Uit Italië afkomstig en van adellijken bloede, was
hij reeds op achttienjarigen leeftijd gehuwd met de toen veertienjarige
Laetitia Ramolino, eveneens van adellijke afkomst, verwant aan het
grafelijke geslacht des Col' Alto's en reeds op dien jeugdigen leeftijd
een vermaarde schoonheid. Toen Paoli de wapenen begon te keeren
tegen Frankrijk, had Bonaparte aan dit verzet geen deel willen nemen;
hij had het eiland verlaten en was eerst naar Ajaccio teruggekeerd,
toen het Fransche gezag hier voor goed was gevestigd. (1769).

Evenals het meerendeel zijner bloedverwanten, zooals de Benielli's en
de Paravicini's, was Carlo niet met aardsche goederen gezegend, maar
hij was schrander, sluw en op 't kantje af van brutaal; hij had in één
woord zelfvertrouwen en durf. Zoodra Corsica Fransch was geworden,
had hij begrepen van hoeveel nut en voordeel zijn wetenschappelijke
ontwikkeling doch vooral zijn kennis van de Fransche taal hem kon
zijn, aangezien zoo goed als niemand op het eiland die taal machtig
was. Het nieuwe gouvernement zou hem dus noodig hebben.

Zoodra hij de kans schoon zag, was hij begonnen dit nieuwe arbeidsveld
te exploiteeren. Telkens kon men hem nu te Parijs vinden in het
voorvertrek van dezen of genen minister, beleefd en onderdanig, waar
dit pas gaf, doortastend en taai, zelfs brutaal, als 't noodig was,
maar altijd gewapend met een request en den strijd niet opgevende,
voordat hij de verlangde handteekening had verkregen.

Op die manier wist hij o. a. te bewerken, dat het gouvernement
hem concessie verleende voor den aanleg van moerbeziënperken en
kweekerijen, voor het droogleggen van de zouthoudende moerassen,
enz. Hij was hierdoor veel op reis, altijd vervuld met nieuwe plannen
tot vermeerdering van den invloed en den welvaart van zijn familie,
wier zaakwaarnemer en pleitbezorger hij was. Veel tijd om zich met
zijn gezin, dat steeds in sterkte toenam, te bemoeien, had hij niet,
maar het huishouden was bij Laetitia in goede handen. Toen hij in
1785 overleed waren er van de twaalf kinderen nog acht in leven.

Den 15en Augustus 1769 werd hem een zoon geboren, die den naam ontving
van Napoleon, terwijl een jaar te voren Jozef het levenslicht had
aanschouwd. Hoewel gezond, had Napoleon een delicaat gestel, niet te
verwonderen, als men weet, dat zijn moeder, tijdens haar zwangerschap,
door den opstand van Paoli hiertoe gedwongen, weken lang ver van
haar woning in de bergen had rondgezworven en dus menigen bangen,
slapeloozen nacht had doorgebracht.

De eerste paar jaren rustig en stil, werd de kleine wereldburger met
zijn groot hoofd weldra een ondeugend, lastig en opvliegend baasje,
koppig als een ezel en daarbij zoo vechtlustig, dat ieder het met hem
te kwaad kreeg en vooral Jozef het vaak bij hem moest ontgelden. Wel
wachtte hem dan thuis de roede, want Laetitia spaarde deze niet, doch
om een pak slag meer of minder bekreunde hij zich bitter weinig. Onder
de strafoefening gaf hij geen kik en na afloop liep hij weer weg alsof
er niets was gebeurd. Aan al die ondeugende streken paarde hij echter
een zekere ridderlijkheid, want eens werd hij gestraft met een pak
slaag en vier dagen huisarrest op water en brood, omdat hij druiven
zou gekaapt hebben, 't geen een vriendinnetje had gedaan, maar hij
verried haar niet en zijn onschuld bleek pas, toen dit meisje zich
zelf kwam aangeven.

Hoorde hij, zooals zijn moeder later heeft gezegd, tot "le plus diable"
van hare kinderen, over zijn lust tot leeren had men echter geen
reden tot klagen. Van "de nonnen" had hij een weinig lezen en tellen
geleerd en op zijn achtste jaar op een jezuïetenschool geplaatst,
maakte hij daar spoedig zulke vorderingen, dat zijn vader voor hem
in den tuin een hokje liet maken, waar hij rustig kon werken, zonder
dat hij door het spelen der kleintjes--Lucien was in 1775, Elisa
(Marianne) in 1777 geboren--werd gestoord.

Altijd vervuld met plannen voor de toekomst, handig gebruik makende
van een koninklijk besluit van 1770, waarbij alleen die Corsicanen in
den Franschen adelstand zouden worden opgenomen, wier adelbrieven van
twee eeuwen vroeger dagteekenden, steunende bovendien op zijne positie
als assessor, lid van den Raad der Twaalf Edelen en afgevaardigde
van den Corsicaanschen adel aan het hof van Versailles, wist Carlo
steeds meer gunsten te verwerven. Door zijn vriendschap met graaf
de Marbeuf, gouverneur van het eiland, werd hij o. a. geholpen aan
twee studiebeurzen, een voor Jozef en een voor Napoleon; voor rijks
rekening zouden ze in Frankrijk worden opgeleid, Jozef tot geestelijke
en Napoleon tot militair. De jongen was in de wolken van geluk;
zijn liefste wensch zou worden verwezenlijkt. Had hij reeds vroeger
elk stuk papier, elke plank en schutting volgeteekend met soldaten,
nu zou hij zelf soldaat worden, een heusche, een echte.

Op het einde van 1778 vertrok Carlo met zijn twee zoons naar Frankrijk
om te Autun, waar de Marbeufs broeder bisschop was, eerst wat beter
Fransch te leeren spreken, want ze kenden nog weinig meer dan gebroken
Italiaansch en Corsicaansch patois. Het verdriet voor de eerste maal
moeder te verlaten was niet erg groot, bovendien had Napoleon zijn
broer bij zich en nog wel Jozef, aan wien hij zich nauw verbonden
gevoelde. In April werden ze reeds gescheiden, en ging Napoleon naar de
Koninklijke Militaire School te Brienne, een instelling, waar strenge
tucht heerschte, de leiding van het onderwijs zoo goed als geheel in
handen was van een aantal, voor het meerendeel onbeschaafde, weinig
ontwikkelde geestelijken en waarop alleen kinderen van adellijke
afkomst werden toegelaten.

Jozef schreide bitter bij het afscheid van zijn broertje--och, de
dreumesen waren samen nauwelijks twintig jaar oud--doch de kleine
Napoleon vergoot geen traan; zijn gezichtje bleef strak en elke uiting
van droefheid onderdrukte hij. Toch was hij, de latere jaren hebben
dit bewezen, Jozef toen reeds meer genegen dan deze hem.

Te Brienne, waar hij ruim vijf jaar gebleven is, begon voor den
leergierigen jongen in den volsten zin des woords een nieuw leven. In
het begin werd hij gefolterd door heimwee naar zijn geboorteland,
waarover hij met niemand kon spreken, en hij voelde zich in een kring
van jongens, die hem allen vreemd en dus vijandig waren en wier taal
hij ternauwernood verstond, zeer eenzaam en ongelukkig. Hij bleef dan
ook het liefst alleen en kreeg daardoor den naam trotsch en eenzelvig
te zijn; alleen aan Bourrienne legde hij zijn hart wel eens open,
dezelfde dien hij als consul tot eerste secretaris heeft genomen en
dien hij pas heeft ontslagen, toen hij de onloochenbare bewijzen van
's mans brutale schraapzucht en oneerlijke practijken tegenover de
leveranciers voor het leger in handen had. [1]

Weldra bleek met welk een reusachtigen werklust, met welk een taaie
werkkracht die magere, kleine knaap met zijn grijze, zonderling
lichtende oogen, was bezield. Niet alle studievakken waren hem
intusschen even lief; geschiedenis, aardrijkskunde en wiskunde waren
zijn beste vakken en daarin maakte hij groote vorderingen, maar in
de talen bleef hij een kruk en zijn schrift was bijna onleesbaar.

In de verhouding tot zijn kameraden kwam langzamerhand ook eenige
verbetering; in den winter van 1783, terwijl de sneeuw zeer hoog lag,
werd hij door hen zelfs tot aanvoerder gekozen bij den aanval en de
verdediging van uit sneeuw gebouwde wallen en het is zijn eerste roem,
als bewoners uit Brienne naar zijn sneeuwvesting komen zien. Zijn
vrije uren bracht hij het liefst in de bibliotheek door, waar hij
zich in de studie van Plutarchus of in de lectuur van een wijsgeerig
of letterkundig werk verdiepte; vooral de daden van de Grieksche en
Romeinsche helden boeiden hem, ze prikkelden zijn eerzucht, terwijl
hij bovenal voor Leonidas en zijn volk groote bewondering had, zoodat
zijn kameraden hem de Spartaan noemden.

Door de geringe mate van ontwikkeling en kennis der leeraren en
door de slechte verdeeling der leerstof bleef zijn wetenschappelijke
opvoeding niettemin gebrekkig, die hij dan ook in zijn luitenantstijd
van meet af weer onder handen heeft moeten nemen, doch leesbaar
schrijven zonder taalfouten heeft hij zich nooit meer kunnen eigen
maken. Van het Duitsch verstond hij later slechts enkele woorden,
zelfs Italiaansch sprak hij gebrekkig en voor het Spaansch had hij
steeds een tolk noodig, terwijl hij de Grieksche en Latijnsche
klassieken alleen door eenige meestal slechte vertalingen heeft
leeren kennen. Lucien en Jozef, die een meer academische opleiding
hadden genoten, al legden ze nooit een examen af, taxeerden hem als
wetenschappelijk man dan ook volstrekt niet hoog. In hun oog was hij
en is hij gebleven een soldaat, die succes heeft gehad zonder meer.

Ongeletterd was hij dus, maar wat hij bezat van nature, wat geen
leeraar ter wereld bij machte was geweest hem aan te brengen en hetgeen
zijn neuswijze broers misten, was zijn stijl de imperatoria brevitas,
zooals Frédéric Masson dezen schrijftrant noemt; met zijn korte,
krachtige glasheldere volzinnen, die als met de etsnaald het beeld
teekenden, dat hij het leger wilde inscherpen. Dien stijl dankte hij
aan zijn genie en hierin heeft hij zelfs Caesar overtroffen.

Toen de Keralio, inspecteur-generaal van het militair onderwijs
in 1784 zag welke reusachtige vorderingen Napoleon vooral in het
laatste jaar had gemaakt, was hij hierover zoo bijzonder tevreden,
dat hij over het bezwaar van zijn te jeugdigen leeftijd heenstapte
en hem voordroeg voor de Militaire School te Parijs. "Die knaap van
vijftien jaar met zijn onderdanig karakter en zeer geregeld gedrag,
die zich door zijn kennis van de wiskunde zoo gunstig onderscheidde,
zou een uitmuntend zeeman worden," schreef hij in zijn rapport.

Zoodoende vertrok Napoleon in October 1784 met vier andere jongens
onder geleide van een pater naar Parijs. Van een plaatsing bij
de marine kwam evenwel niets; het toch reeds zeer beperkte aantal
plaatsen was reeds door eenige hoog-adellijke jongelui met protectie
ingenomen. Napoleon zou derhalve den cursus volgen voor de artillerie.

Korten tijd te voren had Jozef aan zijn vader te kennen gegeven liever
niet tot geestelijke, maar evenals zijn broer tot artillerieofficier te
worden opgeleid. Treffend is de brief, welke Napoleon naar aanleiding
daarvan aan zijn vader schreef. "Laat hij maar hier komen te Brienne
Pater; Patrault, dien u kent, heeft mij beloofd hem wiskunde te
leeren. Wat zal ik blij zijn, als ik hem in October hier zie. Dan
is dat ook weer een zorg minder voor u en Jozef zal wat in zijn
schik wezen."

Hoewel hij zijn moeder in al die jaren in 't geheel niet, zijn
vader slechts een paar maal had gezien en er wegens de zeer hooge
portkosten slechts weinig brieven werden gewisseld, was de knaap met
zijn gedachten dus nog steeds bij huis en bij de zorgen, waaronder
zijn ouders gebukt gingen, want zij waren arm en het gezin was in de
laatste jaren nog toegenomen; in 1778 werd Louis, in 1780 Pauline,
in 1782 Caroline en in 1784 Jérome geboren.

Zijn wensch betreffende Jozef zou evenwel niet worden vervuld; in
Februari 1785 stierf zijn vader, ver van huis, te Montpellier aan
maagkanker en Jozef, die toen alleen bij hem was, had beloofd naar
Ajaccio terug te keeren om daar zijn moeder tot steun te wezen. De
brieven door Napoleon in die kommervolle dagen aan zijn moeder gericht,
getuigen van zijn kinderlijke liefde en hartelijke belangstelling
in al wat er ginds geschiedde. Aan zijn oud-oom Lucien, aartsdiaken
van Ajaccio, schrijft hij o. a. "Het zal onnoodig zijn U te zeggen,
hoe ik getroffen ben geweest door het ongeluk, dat over ons is
gekomen. Wij hebben in hem een vader verloren en God weet welk een
vader hij in zijn medegevoel en gehechtheid voor ons was... Gods wil
is onveranderlijk en Hij alleen kan ons troosten..."

Intusschen werkte hij aan de Militaire School te Parijs even hard
als te Brienne. Uitgezonderd Bauer, zijn onderwijzer in 't Duitsch,
die hem een domoor vond, waren al zijn andere leeraren zeer over
hem tevreden. Vooral Laplace, de beroemde wiskunstenaar, was met
hem ingenomen; zijn leeraar in de fraaie letteren noemde hem "een
stuk graniet, in een vulkaan verhit," en de heer de l'Esquille, die
hem les gaf in de geschiedenis, schreef in zijn rapport over hem:
"Corsicaan van geboorte en karakter, zal hij het ver brengen, als de
omstandigheden hem gunstig zijn."

Den 10en October 1785, dus nauwelijks zestien jaar oud, werd
hij als de 42e op een ranglijst van 58 cadetten bevorderd tot
tweede-luitenant,--zijn brevet dagteekende echter van den 1en
September--ingedeeld bij het artillerie regiment la Fère en aangewezen
om garnizoen te houden te Valence, een stadje aan de Rhône in het
zuiden van Frankrijk. Binnen een jaar had hij met succes een examen
afgelegd, waarvoor een ander meestal drie- of viermaal zooveel tijd
noodig had.

Reeds aan de Militaire school had hij een bewijs geleverd van zijn
scherpen blik op militaire aangelegenheden. Deze school was een
koninklijke instelling, telde jongelieden van den hoogsten adel onder
haar leerlingen, waarvoor jaarlijks twee duizend francs kostgeld werd
betaald, zoodat er groote weelde heerschte. In een hervormingsontwerp,
dat hij aan den directeur, markies de Timbrune, ter beoordeeling gaf,
schreef hij o. a.: "Zou het niet beter zijn, als de cadetten zich
zelf leerden bedienen en munitiebrood tot ontbijt kregen? Zou het
geen aanbeveling verdienen, als zij hun kleeding en schoeisel zelf
leerden schoonmaken? De meesten zijn arm; de dienst wacht hen. Aan een
matigen leefregel onderworpen, zouden zij hierdoor krachtiger worden,
de weersveranderingen beter kunnen verdragen, de vermoeienissen van
den oorlog moedig doorstaan en aan hun soldaten eerbied en blinde
trouw inboezemen."

Zelf heer en meester geworden, deed hij deze beginselen terstond in
practijk brengen. Aan de school te St. Cyr bewoonden de aanstaande
officieren der infanterie b.v. gezamelijk één kamer en aten uit de
militaire keuken. De cadetten aan de cavalerieschool te St. Germain
poetsten zelf hun paard en leerden het zelf pakken, zadelen en
beslaan.--"Voordat men over soldaten bevel voert, moet men zelf eerst
soldaat worden, en al de technische onderdeelen van het vak nauwkeurig
kennen; dan wordt hierdoor het onschatbare voordeel verkregen, dat men
zijn ondergeschikten in al hun diensten nagaan en tot gehoorzaamheid
kan dwingen."

Op denzelfden grondslag van eenvoud en degelijkheid vestigde hij
later ook de meisjesscholen te St. Dénis, Ecouen en elders, bestemd
om dochters van leden van het Legioen van Eer, een orde in 1802
door hem ingesteld, een behoorlijke opvoeding te geven. Al de op die
scholen benoodigde kleedingstukken moesten door de leerlingen zelven
worden vervaardigd. Stemmig, geheel in den trant der geestelijke
zusterscholen, was het costuum. Van het bezoeken van schouwburgen
of andere publieke vermakelijkheden was geen sprake. Hij verlangde,
dat de meisjes "eerbare vrouwen en goede huishoudsters zouden worden."

Niet weinig trotsch op zijn luitenantsrang bij het wapen, spoedde hij
zich in zijn nieuwe uniform naar de familie Permon, die hij reeds
te Ajaccio had leeren kennen en die nu te Parijs woonde, maar de
ontvangst viel niet mee, want Cécile, de jongste dochter des huizes,
zei lachend, dat hij met zijn spillebeenen in die geweldig groote
modellaarzen wel wat geleek op de Gelaarsde Kat en Laure, de oudste,
die later met Junot huwde en door Napoleon tot hertogin van Abrantès
werd verheven, stemde met haar in. Toch werd hij niet boos, want
een dag of wat later zond hij haar als speelgoed een koets met een
gelaarsde kat er voor en het sprookje van Perroult ten geschenke.

Met zijn kameraad en vriend, den eveneens nieuw benoemden luitenant
des Mazis, kwam hij begin November 1785 te Valence, huurde bij juffrouw
Bou, een oude vrijster, in 't Café du Cercle naast de biljardzaal voor
acht francs per maand een kamer, zoo armoedig gemeubeld dat "zelfs een
blind paard er geen schade kon aanrichten" en hij begon hier het leven
van den onbemiddelden officier in een klein garnizoen. Door den abt de
Saint-Ruff, een kennis van de Marbeufs, werd hem echter den toegang
geopend tot de voornaamste salons en vooral mevrouw de Colombier was
zeer vriendelijk voor hem, terwijl, naar men zegt, Napoleon korten tijd
een oogje had op haar dochter Caroline. In weerwil van zijn armoede,
want van een tractement van ongeveer elfhonderd francs, vielen niet
veel kromme sprongen te maken, genoot hij in dien eersten tijd volop
van hetgeen zijn nieuwe positie hem aanbood. Hij at met zijn kameraden
aan één tafel, leerde dansen, ging veel uit, werd overal vriendelijk
ontvangen, was voorkomend en beleefd, babbelde mee over alles en nog
wat en liet een jaar later bij zijn vertrek met verlof naar Ajaccio
niets dan aangename herinneringen achter; alleen had men hem zeer
beschroomd en nu en dan zwaarmoedig gevonden.

Hoe goed hij zich later, toen hij tot grootheid en macht was gekomen,
de personen herinnerde, die zich tegenover hem welwillend hadden
betoond; hoe erkentelijk hij zelfs nog was voor ieder blijk van
genegenheid, hem in zijn jeugd geschonken, valt op te maken uit de
lange lijst van personen uit dien tijd, aan welke hij een stoffelijk,
tastbaar bewijs hiervan gaf. Noch zijn leermeesters uit Brienne,
noch die van de Militaire School te Parijs, heeft hij vergeten;
aan allen heeft hij een positie geschonken, die een aanmerkelijke
verbetering bracht in hun lot!

De weduwe van zijn weldoener de Marbeuf verleende hij een jaargeld van
15000 francs; haar zoon benoemde hij tot baron van het Keizerrijk en
kolonel van een regiment lichte cavalerie; Caroline de Colombier
schonk hij de functie van hofdame bij zijn moeder, den heer
Bressieux, met wien zij in 1792 huwde, die van administrateur bij het
boschwezen. Camilla Hari, zijn min, de vrouw van een Corsicaanschen
schipper, gaf hij rijke geschenken en deed haar tegenwoordig zijn bij
zijn kroning en zelfs op zijn sterfbed beval hij haar nog aan bij de
uitvoerders van zijn laatsten wil, opdat zij en haar kinderen toch
nimmer gebrek zouden lijden.



Aanvankelijk door ziekte verplicht tot tweemaal toe verlenging van
verlof aan te vragen, bleef hij van half September 1786 tot Juni
1788 op Corsica en keerde toen eerst naar zijn inmiddels naar Auxonne
verlegd regiment terug; alleen van October tot December 1787 was hij
tijdelijk naar Frankrijk opgeroepen met het oog op de vrees van oorlog
met Pruisen ten behoeve van Nederland.

Toen hij na een afwezigheid van zeven jaar in zijn ouderlijk huis
terugkeerde, had hij zich eensklaps omringd gezien door een troepje
broertjes en zusjes, die hij vroeger slechts kort of in 't geheel niet
had gekend. Alleen Marianne-Elisa was afwezig, door haar plaatsing
als leerlinge op de Koninklijke meisjesschool te St. Cyr; Lucien
was dertien, Louis tien, Pauline acht, Caroline zes en Jérome vier
jaar. Met dat clubje speelde en ravotte hij als een schooljongen,
die met vacantie is; vooral Paulette, zooals Pauline door hem altijd
genoemd werd, was zijn lieveling en deze kon met haar guitig, mooi
gezichtje, haar aangeboren bevalligheid en looze streken geen kwaad
bij hem doen.

Terwijl hij te Ajaccio dus eenige vergoeding vond voor de volslagen
vreugdelooze jaren zijner jeugd, met volle teugen kon genieten van het
zoolang ontbeerde familieleven, terwijl hij zelf weder half Corsicaan
werd, ontdekte hij tevens, dat kommer en zorg zijn moeder met den dag
meer terneer drukten en dat de armoede haar aangrijnsde. Met den dood
van zijn vader was de steun, die de familie zoo lang van de Fransche
gouverneurs en ambtenaren had genoten, langzamerhand verdwenen;
verleende voorrechten waren ingetrokken, contracten niet meer
nagekomen; bovendien zagen de oude, Paoli trouw gebleven aanhangers
in de Bonapartes en hun aanhang thans geen echte patriotten meer,
doch slechts francisés, zooals ze werden genoemd. Hulp was voor hen,
ook van die zijde dus niet te verwachten.

Na Carlo's dood had oom Lucien, de aartsdiaken, het beheer
der geldzaken op zich genomen, maar sinds eenige maanden leed
hij aan heftige jichtaanvallen, zoodat hij het bed niet meer kon
verlaten. Zuinig, bij het gierige af, toonde hij zijn belangstelling
in het lot zijner nicht thans nog alleen door het bijeenschrapen
en in zijn matras verstoppen van elken franc, dien hij kon machtig
worden. Wel zou Jozef de aangewezen persoon zijn geweest, om als
oudste zoon de leiding der zaken thans in handen te nemen, maar Jozef
studeerde te Pisa in de rechten en Napoleon bleef dus alleen over.

Met dezelfde ijver en toewijding, welke hij tot nu toe had aan den dag
gelegd bij al wat hij op zich nam, toog hij dus aan den arbeid, schreef
brieven en verzoekschriften, diende zijn moeder als secretaris en was
haar tolk bij al haar onderhandelingen met de Fransche regeering. In
het najaar van 1787 in Frankrijk tijdelijk terug, trok hij naar Parijs
om hier met dezelfde onverzettelijke driestheid en taaiheid, welke
zijn vader hadden gekenmerkt, voor haar te solliciteeren en toen in
Juni 1788 zijn verlof om was, verliet hij zijn moeder slechts noode
om zich te Auxonne weder aan zijn beroep te wijden. Van den jeugdigen,
overmoedigen luitenant, die de pretjes najoeg en op iedere danspartij
werd gezien, was intusschen weinig meer overgebleven. 't Geen hij
in zijn ouderlijk huis had gezien, vervulde hem met zorg; zooveel
schulden, zooveel mondjes te vullen, wat moest daarvan het einde
wezen! Reeds vroeg had hij den ernst van het leven leeren kennen;
thans had hij begrepen, dat hij, de oudste zoon bijna, de eenige, die
een bezoldigde betrekking bekleedde, al zijn krachten moest inspannen
om zijn moeder te steunen. Werken, studeeren, kennis verzamelen waren
hiertoe de middelen en wel wetende, dat aan zijn wetenschappelijke
opvoeding nog zoo goed als alles ontbrak, begon hij van meet af aan
te studeeren.

Eerst wilde hij zijn vak volkomen onder de knie hebben, want aan
de school te Parijs was hem hiervan weinig meer onderwezen dan
het infanteriereglement en de grondbeginselen van den dienst in
vestingen, zelfs het gebruik en de bediening van een kanon kende
hij niet eens. Met grooten ijver begon hij dus aan zijn verdere
ontwikkeling en uit dien tijd is de stapel geschriften afkomstig,
die hem toen reeds stempelden tot een man van studie en ernstig
nadenken. De 38 cahiers met aanteekeningen en opmerkingen van zijn
land, zijn geschiedenis van Corsica, zijn studiën over de Sorbonne,
over de bul Unigenitas, zijn Memorie over het opstellen van kanonnen
tot het verkrijgen van worpvuur, zijn kort begrip der geschiedenis van
Engeland, zijn uittreksels uit Herodotus, Buffon, Plato en anderen,
zijn aanteekeningen op Neckers economische en wetgevende theorieën en
over Rousseau's leerstellingen zijn bewijzen te over voor zijn leer-
en werklust. Geen meteoor, geen plotseling te voorschijn getreden
wondermensch is hij geweest, geen man, wien de mantel van het genie
was om de schouders geworpen zonder meer. Van 't geen hij later als
krijgs- en als staatsman, als administrateur en als bewindvoerder, in
één woord op elk gebied heeft gewrocht, heeft hij zelf in die eerste
jaren als officier den grondslag gelegd; zijn aangeboren schranderheid,
zijn genie hielpen hem verder.

Te Auxonne trok hij weldra de aandacht van generaal du Teil, directeur
der artillerieschool en hieraan had hij te danken, dat hij, hoewel
piepjong officier door dezen werd aangenomen als lid eener commissie
van proefneming, een onderscheiding, die hem zoo verheugde, dat hij
zijn oom Fesch, een halfbroeder van zijn moeder, hierover een brief
schreef (Augustus 1788), maar hetgeen de jaloezie zijner kapiteins
tegelijkertijd niet weinig opwekte.

Intusschen leefde hij zoo armoedig en voedde hij zich zoo slecht,
dat de regimentsdokter zich over hem ongerust begon te maken. Om zijn
moeder te doen gelooven, dat hij volmaakt gezond was, schreef hij
deze intusschen: "Werken en nogmaals werken is al wat ik hier tot
ontspanning kan doen. Slechts eenmaal in de acht dagen kleed ik mij
om uit te gaan. 't Is ongeloofelijk zoo weinig ik sinds mijn ziekte
slaap. Om tien uur naar kooi, ben ik om vier weder op. Eens per dag
eet ik, om drie uur. Hierbij bevind ik mij zeer wel."

Zijn gezondheidstoestand en zijn brandend verlangen naar huis deden hem
in 1789 opnieuw zes maanden verlof vragen; de slechte verbindingswegen,
de groote afstanden en de zeereis in aanmerking genomen, was een
zoo lang verlof in die dagen niets vreemds. In September te Ajaccio
gekomen, vond hij al zijn broertjes en zusjes, Elisa, die zich nog
te St. Cyr bevond, uitgezonderd, bijeen en de bevolking in gisting
door al hetgeen inmiddels te Parijs was gebeurd en door de gedachte,
dat een omwenteling, in naam der vrijheid ondernomen, ook haar van
de vreemde overheersching zou bevrijden.

Van jongsaf volbloed-republikein, door 't geen hij aan de School te
Parijs had verduurd nog in die begrippen versterkt, trouw aanhanger
der stellingen van Rousseau, wierp hij zich te Ajaccio terstond midden
in den strijd, sprak luid en levendig in de revolutionnaire clubs,
en wist te bewerken, dat er alom nationale gardes werden opgeroepen
en dat de witte cocarde werd vervangen door de driekleurige. Dit
succes eenmaal verkregen, miste hij echter het noodige kapitaal om
stemmen te werven en zijn invloed te bevestigen; de afgunst kwam in
't spel. Men werd bevreesd, dat hij en zijn bloedverwanten de families,
die op het kussen zaten, zouden verdringen. Zijn vroegere relaties met
de Marbeuf en zijn jarenlang verblijf in Frankrijk werden hem thans
tot een verwijt gemaakt; de Bonapartes heetten geen echte Corsicanen,
geen patriotten meer en van al de materieele voordeelen, welke de
nieuwe toestanden meebrachten, kwam het leeuwenaandeel aan de vrienden
van Paoli. Zoo kreeg Jozef slechts een ondergeschikt baantje van 900
francs bij het directoire van het district Ajaccio en werd oom Fesch
slechts groot-vicaris; Lucien en hij zelf kregen niets.

Toch gaf hij de hoop niet op zijn familie vooruit te helpen. Na een
ballingschap van twintig jaar teruggekeerd, was Paoli overal met
geestdrift ontvangen en letterlijk oppermachtig geworden. Napoleon
zond hem zijn te Valence geschreven "Geschiedenis van Corsica"
waarvan Mirabeau o. a. had gezegd, dat die kleine historie een genie
van den eersten rang scheen aan te kondigen en tevens zijn "Open brief
aan Matteo Buttafuoca" een gloeiend smaadschrift op dezen adellijken
landgenoot "die Paoli kort te voren in de Nationale Vergadering had
gebrandmerkt als een man, die aristocraat, democraat, noch royalist,
in staatszaken slecht was te vertrouwen en in alles arglistig te
werk ging."

Zijn verloftijd was inmiddels half October verstreken, doch hierom
bekreunde hij zich niet, want de aanbevelingsbrieven, welke hij
van het districtsbestuur van Ajaccio had weten te verkrijgen en
o. a. inhielden, dat hij tot tweemaal getracht had naar Frankrijk
terug te gaan, doch dat tegenwind dit telkens had belet, waren zoo
vleiend, dat zijn kolonel bij zijn terugkeer (Januari 1791) hiermede
volkomen tevreden was en hem aan den minister zelfs voordroeg voor
de uitbetaling van zijn traktement tot den dag van terugkomst.

In Auxonne was hij thans niet meer alleen, want Louis, toen even
dertien jaar, had hij meegebracht. "Dan had zijn moeder een zorg
minder," had hij gezegd en hij zou hem wiskunde en latijn leeren en
later ook een artillerieofficier van hem trachten te maken. [2]

Een hokje van een kamertje met een slecht bed zonder gordijnen, een
tafel, een koffer, een kast en twee stoelen vormden in de kazerne te
Auxonne het verblijf van den toekomstigen Keizer, daarnaast in een nog
schameler gemeubeld vertrekje sliep de latere koning van Holland. Zelf
kookte Napoleon zijn potje, droog brood was zijn ontbijt, maar hij
had geen centime schuld; zelf overhoorde hij Louis zijn vragen voor
de Heilige Communie; trouw vergezelde hij hem naar de mis. Overigens
vertoonde hij zich slechts zelden in het openbaar. Zijn dienst, Louis'
lessen en zijn eigen studiën namen te veel tijd in beslag om veel uit
te gaan, maar wanneer hij zich een enkele maal ten huize van kapitein
de Gassendi of van de familie Chabert vertoonde, kon hij zeker zijn
van een hartelijke ontvangst, waartoe zijn gedrag tegenover Louis
in niet geringe mate bijdroeg. Wie zijn brieven uit dien tijd over
zijn broertje leest wordt getroffen door hun liefderijken, bijna
vaderlijken toon; hij prijst hem over zijn ijver, zijn werklust, zijn
goede vormen in gezelschap, waarin hij zich zoo gemakkelijk beweegt,
hetgeen juist Napoleon zelf niet bezat, ja, hij voorspelt wonderen
van hem en schreef aan Jozef. "Hij zal de beste worden van ons vieren."

In diezelfde dagen stelde hij zijn Dialogue sur l'amour op schrift
met den voor een jong officier vrij zonderlingen uitval, dat de liefde
meer kwaad doet dan goed en schadelijk is voor de gemeenschap en het
persoonlijk belang der menschen; zelf zal hij daar later wel eens
anders over denken dan als luitenant van de artillerie.

Een kleine verbetering in zijn omstandigheden kwam door zijn benoeming
tot eerste-luitenant (Mei 1791); tevens werd hij naar Valence
teruggeplaatst. Hier betrok hij terstond zijn vroeger kwartier bij
juffrouw Bou weder; hij werd een ijverig bezoeker van de club der
vrienden van de Constitutie en zette zich aan de beantwoording eener
prijsvraag, uitgeschreven door de Academie te Lyon en tot onderwerp
hebbende: "Het bepalen der waarheden en gevoelens, den mensch in te
prenten, ter bevordering van zijn eigen geluk."

Zijn arbeid werd niet bekroond; een der beoordeelaars noemde dien een
in krasse bewoordingen uitgedrukt droombeeld; een ander vond het geheel
te slecht gesteld en geschreven, om de aandacht te verdienen. Toch
bevatte het geschrift een reeks oorspronkelijke denkbeelden en verheven
gevoelens, en teekende het den vurigen aanhanger der republikeinsche
beginselen.

Door bemiddeling van generaal du Teil, die zijn beschermer was
gebleven in weerwil van Napoleons sterk geavanceerde begrippen, kreeg
hij in October 1791 weder eenige maanden verlof. De verkiezingen
waren op handen en hij wilde zijn broeder Jozef met alle macht ter
zijde staan om een goed bezoldigde staatsbetrekking--het doelwit
van elken rechtgeaarden Corsicaan--te veroveren. Door den dood
van oom Lucien, 16 October, was het kleine kapitaal, dat de man
door jarenlange spaarzaamheid had bijeengeschraapt, aan de kinderen
gekomen; er was dus geld om stemmen te koopen en helpers te werven;
in de woning van moeder Laetitia stroomde de wijn, de gansche familie
der Bonapartes kwam in 't geweer en door een daad van geweld, die in
een goed geordenden staat als volkomen onwettig zou zijn beschouwd,
doch die op Corsica gold voor een wonder van handigheid en durf,
wist Bonaparte zich te doen verkiezen tot luitenant-kolonel van
een der nieuw opgerichte bataljons vrijwillige nationale garde, op
een tractement gelijkstaande aan dat van kapitein bij zijn wapen,
honderd twee en zestig francs in de maand.

Wat een overwinning op de tegenpartij, die Pozzo di Borgo gekozen
had willen zien, wat een blijdschap in de woning der weduwe! Dat
Bonaparte die betrekking aanvaardde, was geheel in overeenstemming
met den inhoud eener wet, waarbij de officieren van het staande leger
hiertoe werden gemachtigd.

Nu begon Paoli weder met de Bonapartes te rekenen. Wel had hij over
Napoleons open brief aan Matteo Buttofuoco zijn afkeuring te kennen
gegeven en hem bronnen geweigerd voor zijn geschiedenis van Corsica,
maar in dien toestand was verandering gekomen, want Paoli begreep voor
zijn plannen de Bonapartes noodig te hebben. Na jarenlang verblijf
in Engeland met zijn parlementaire staatsinrichting had Paoli een
afkeer gekregen van de in Frankrijk heerschende toestanden en, hoewel
hij zijn plannen nog verborgen hield, streefde hij naar Corsica's
onafhankelijkheid, hetgeen Napoleon reeds had begrepen.

Onder deze omstandigheden was het verklaarbaar, dat Napoleon niet
veel lust had naar zijn standplaats terug te keeren, toen zijn
verlof ten einde liep en onder voorwendsel van zijn benoeming tot
luitenant-kolonel, bleef hij te Ajaccio. Toch begreep Napoleon, die wel
wist, dat zijn onmiddellijke chef, zijn kolonel, hem volstrekt niet
genegen was, dat hij gevaarlijk spel speelde en daarom zond hij een
langen brief aan zijn vriend, den Commissaris van Oorlog te Valence en
zette hem den stand van zaken uiteen. "Heiliger en dierbaarder plichten
dan die van den dienst strekken tot mijn rechtvaardiging en maken,
dat ik geen zelfverwijt gevoel," schreef hij o. a. en later nog weder:
"Onder zulke bedenkelijke omstandigheden behoort een goed Corsicaan
zich op zijn eerepost, dus in zijn land te bevinden."

Men leefde onder abnormale omstandigheden. De regeering te Parijs zag
dat stoutmoedig optreden van den Corsicaanschen artillerieofficier,
die zijn opleiding geheel aan Frankrijk had te danken, Fransch sprak en
op zijn eiland voor haar dus van groot nut kon wezen, waarschijnlijk
niet ongaarne, doch zijn kolonel dacht er anders over en deed hem
schrappen van de lijst der actief dienende officieren; Napoleon had
zijn betrekking verloren.

Bovendien was in April te Ajaccio een oproer uitgebroken, waarbij
niet alleen bloed had gevloeid, doch waarbij Napoleon een zeer
vreemdsoortige rol had vervuld en dit verergerde zijn toestand nog;
hij werd daarom naar Parijs geroepen om zich te verantwoorden.

Inmiddels was hij tot kapitein benoemd en in dien rang bleef
hij gehandhaafd, terwijl het hem niet zooveel moeite kostte zijn
houding bij het oproer te rechtvaardigen; ook voor het eigendunkelijk
wegblijven van zijn regiment werd een oog dichtgeknepen. Al was hij in
zijn rang gehandhaafd toch gelukte het hem niet in de eerstvolgende
maanden een plaats bij de artillerie te herkrijgen en zien we hem
van Mei tot September 1792 doelloos en arm te Parijs. Wel woonde
hier de familie Permon nog; wel vond hij zijn vriend de Bourrienne,
die intusschen gehuwd was, terug, maar zijn trots en zijn neiging tot
alleen zijn, beletten hem veel gebruik te maken van de gastvrijheid,
welke beiden hem aanboden. Eenige malen ging hij Elisa bezoeken te
St. Cyr; voorts leefde hij veel op straat, vervuld met de vraag
wat hij, op Corsica teruggekeerd, doen zou, een aanhanger worden
van Paoli en dan met de Engelschen heulen, of Frankrijk getrouw
blijven. Dat ijdelheid, eerzucht en gouddorst bij de meeste menschen
ook te Parijs de drijfveeren hunner daden waren, was hem niet lang
verborgen gebleven; doch te Parijs was het strijdperk ruimer; de kans
van slagen dus grooter. Bovendien bezat Frankrijk een leger, hier zou
hij dus echte soldaten te commandeeren krijgen, terwijl op Corsica
hoogstens eenige vrijwilligers onder zijne bevelen zouden staan.

In de Juni- en Augustusdagen van 1792 woonde hij te Parijs tooneelen
bij, die hij nimmer zou vergeten en hem een grooten afschuw van de
anarchie deden krijgen; op de journée van den 20 Juni volgde hij de
menigte en verbaasde zich er over, dat men het volk de Tuilerieën
had laten binnengaan; hoe gaarne zou hij toen artillerie tot zijne
beschikking hebben gehad. Op gevaar af van zelf te worden gevangen
genomen sprong hij den 8en Augustus bij den heer Permon zelfs
ridderlijk in de bres, toen een troep kerels, onder leiding van een
lid van het comité der sectie, waarin de woning van dezen heer lag,
zonder lastgeving een huiszoeking wilden doen.

Hoe hij over den toestand dacht, toonde hij in een brief aan
Jozef. "Een ieder zoekt zijn voordeel; laaghartiger dan ooit wordt
er geïntrigeerd en lasteren is een der middelen om op het kussen te
komen. Die hier aan 't hoofd staan zijn povere kerels; wie dat gedoe
van nabij bekijkt, moet bekennen, dat de volkeren slechts half de
moeite waard zijn, om hun gunst te verwerven. De geschiedenis van
Ajaccio ken je; die van Parijs is precies dezelfde; alleen zijn de
menschen hier misschien nog kleinzieliger en boosaardiger en zijn ze
nog grootere bedillers en vitters dan daar.."

Voorts schreef hij aan Lucien, die ook in de politiek was getreden
en op zijn zeventiende jaar reeds in de volksvergadering te Ajaccio
stond te wauwelen en een proclamatie tot de Corsicanen had gericht,
"dat zijn stuk een prul was met woorden te veel en ideeën te weinig
en dat men met hoogdravenden bombast bij het volk niet moest aankomen."

Maar nadat hij den 10en Augustus heeft bijgewoond, die bergen lijken in
de straten, die stapels doode Zwitsers voor de Tuilerieën heeft gezien,
als trouwe soldaten gevallen bij de verdediging van het paleis van
hun Koning; nadat hij tot de ontdekking is gekomen hoe geweldig de
dierlijkste hartstochten bij het volk der hoofdstad zijn ontketend,
bevangt hem bange bezorgdheid voor het leven zijner familie, want
ook op Corsica is het oproer.

Een paar dagen later komt het decreet, dat de school te St Cyr
wordt gesloten, dat de leerlingen zijn ontslagen en onder het
genot van reiskosten--20 sou per uur--naar haar woonplaats kunnen
terugkeeren. Geen bruidschat dus van drieduizend francs, geen uitzet
heeft Elisa meer te wachten en zij is al vijftien jaar.

In de eerste dagen van September grijpen te Parijs moordtooneelen
plaats, die in afschuwelijkheid al het tot nu toe gebeurde overtreffen;
en nog altoos heeft Napoleon zijn aanstelling niet en laat het
departement van oorlog bedolven onder stapels gewichtiger werk, hem
wachten. Waar moet hij met het meisje heen! Bij zich houden kan hij
haar niet.

Eindelijk wordt het lang verwachte brevet hem uitgereikt; nu vraagt
hij verlof zijn zuster naar Ajaccio terug te geleiden. Dit wordt
hem toegestaan; ook ontvangt hij de machtiging het bevel over zijn
bataljon nationale vrijwilligers weder op zich te nemen.

't Werd een reis met hindernissen; van Lyon moest ze per schip, de
Rhône af, worden voortgezet. Te Marseille was geen scheepsgelegenheid
en wachten dus de boodschap; maar eindelijk (October) werd Ajaccio
toch bereikt, en voor de eerste maal in dertien jaar zag Laetitia al
haar kinderen bijeen. Wel heerschte er vreugde, doch de toekomst was
donker. Jozef was niet verkozen tot afgevaardigde naar Parijs. Liever
lui dan moe, prat op zijn rechten als hoofd der familie, aangenaam
geprikkeld als de broertjes hem "graaf" noemden, daarbij tamelijk
onwetend, was hij blijkbaar niet in den smaak der kiezers gevallen.

Wederom had Napoleon over Paoli's ontvangst niet te klagen, doch hij
zelf was koel en geretireerd; reeds had hij een keuze gedaan. In hem
zou de oude demagoog geen partijgenoot vinden. In dit besluit werd
hij nog versterkt na terugkomst van een expeditie naar het eiland
Sardinië, welks vorst, de Koning van Savoije, met de Fransche Republiek
in oorlog was (28 Februari 1793).

Overtuigender dan ooit was hem op dezen totaal mislukten tocht,
waarbij hij de artillerie gecommandeerd had, gebleken, dat Paoli
heulde met de Engelschen en verraad pleegde.

Toch had deze bijna ongelooflijke toestand, waaraan Frankrijk alleen
door het zenden eener troepenmacht een einde had kunnen maken, nog
lang kunnen voortduren, wanneer Lucien door een dollen zet de bom
niet had doen barsten.

Vol eigenwaan, oordeelende over menschen en zaken, alsof hij een
ervaren man was, het hoofd vol stopwoorden en holle phrasen, die hij
met veel aplomb debiteerde en die zijn onwetende omgeving en vooral
zijn vrouwelijke familieleden in hem een ster van de eerste grootte,
een genie, deden zien, had deze mislukte leerling van Brienne en van
het gymnasium te Aix op zijn vijftiende jaar de studie er aan gegeven,
omdat er voor hem geen beurs meer beschikbaar was.

Hij was toen thuisgekomen en begonnen met het volkladden van stapels
papier en de politiek was alles voor hem, waarin hij dan ook spoedig
een heel heer meende te wezen. Bij Paoli was het hem mislukt diens
secretaris te worden, maar omdat hij vloeiend Italiaansch en Fransch
sprak, goed zijn woordje kon doen en een gunstigen indruk maakte, was
hij door den Franschen gezant de Sémonville bij diens komst te Ajaccio
als tolk gekozen en met dezen was hij later naar Toulon gereisd.

Nauwelijks hier, was hij naar zijn politieke club geloopen en had
daar een krachtige speech afgestoken tegen Paoli, hem beticht
van landverraad en tevens een adres opgesteld aan de Nationale
Conventie. Deze ontving dat juist in de dagen, toen het verraad van
Dumouriez ook bekend werd. (April)

"Ik heb onze vijanden een beslissenden stoot toegebracht. Daarop hadt
jelui niet gerekend" schreef hij aan zijn broers. Maar op hetgeen
thans volgde had hij zeker niet gerekend.

Opgeroepen voor de rechtbank te verschijnen op last der Nationale
Conventie, wierp Paoli het masker af, beval de inhechtenisneming der
gansche familie Bonaparte en legde beslag op haar eigendommen. Terwijl
Lucien kalmpjes te Toulon zat, zag zijn moeder haar huis dus plunderen
en in vlammen opgaan, konden Jozef en Napoleon ternauwernood het
leven er afbrengen en achtten zich allen gelukkig, toen ze na dagen
lang omzwerven onder de hoede van eenige hun trouw gebleven herders
en bergbewoners aan boord konden komen van een Fransch schip, dat
voor de bezetting van Calvi te Toulon munitie zou gaan halen.

Geld, papieren, brieven, eigendomsbewijzen, alles was met één slag
verloren. Laetitia was straatarm geworden en 't was wel zeer hard
voor haar na vier en twintig jaar in vrede geleefd te hebben nu
alles verstrooid en verwoest te weten, maar als echte Corsicaansche
toonde ze haar rouw aan de buitenwereld niet, bleef kalm en bedaard
en schonk haar achttienjarigen zoon, die haar dit alles berokkend had,
volkomen vergiffenis.

Eerst te Toulon, later als het ook hier niet meer veilig is, in
een aangrenzend gehucht, zocht ze een onderdak en leefde in de
eerstvolgende drie maanden met haar kroost uitsluitend van rations
levensmiddelen, die haar als vluchtelinge door de Nationale Conventie
werden verstrekt en van hetgeen Napoleon, die terstond naar Nizza
was vertrokken, van zijn traktement als kapitein der artillerie kon
missen. Meer dan de helft stond de zoon haar af.

Napoleon was het meegeloopen, want door generaal du Teil, die te Nizza
commandeerde, was hij terstond belast geworden met de bewapening
der kustbatterijen aldaar, later met het transport van munitie
daarheen. Zijn achterstallig tractement, ongeveer drie duizend francs,
zou hem worden uitbetaald, terwijl hij door een vriend te Ajaccio
weder in het bezit kwam van eenig nog te vorderen geld en van een
deel van zijn goed.

Bij dit alles was hij een heftig republikein gebleven, hetgeen
o.a. bleek uit zijn Souper de Beaucaire, een later voor rijks rekening
in druk verschenen vlugschrift, waarin hij o.a. de onmacht van den
federalistischen opstand aantoont en de Marseillanen aanraadt weder
één te worden met de Conventie.

Ook Jozef had intusschen niet stilgezeten; terstond was hij naar
Parijs vertrokken en had hier van de Conventie gedaan gekregen, dat
een bedrag van 600.000 francs ter beschikking werd gesteld van de
uitgeweken Corsicaansche families. Door den afgevaardigde Saliceti,
uit Bastia afkomstig en een vriend van den huize, waarschijnlijk
hierin gesteund, had hij tevens kunnen zorgen, dat het aandeel der
Bonapartes hierin niet het kleinste was.



HOOFDSTUK II.

Een blik op de Fransche omwenteling.


Reeds een paar maal spraken we van opstanden te Parijs, waarbij
de Tuilerieën door het volk werden bestormd; mogelijk bewijzen wij
den lezers een dienst met in 't kort na te gaan, wat er in de jaren
1789-1795 in Frankrijk voorviel.

De oorzaken van de Fransche Omwenteling voeren ons terug naar den
tijd van Lodewijk XIV (1643-1715), onder wien Frankrijk tot een der
machtigste staten van Europa werd gemaakt. Getrouw aan zijn eenmaal
gesproken woorden "l'Etat, c'est moi" [3] regeerde hij volkomen
absoluut en had den adel, die in den Frondeoorlog reeds veel geleden
had, tot uitsluitend hofadel teruggebracht. Colbert zorgde voor
de uitbreiding van de handelsvloot, een krachtige oorlogsmarine en
het stichten van groote havens als Duinkerken, Brest, Toulon enz.;
Louvois, zijn minister van oorlog, wist het leger tot een groote
kracht te maken, waarmede ongeveer een kwart eeuw de strijd werd
aangebonden met de staten van Europa.

Wel waren uitbreiding van het land naar 't Noorden en Oosten, het
stichten van koloniën in de verschillende werelddeelen hiervan
o.a. het gevolg, maar die voordeelen werden gekocht voor groote
opofferingen, welke het land uitputten, terwijl de wreede vervolgingen
der protestanten Frankrijk nog beroofden van 400.000 harer beste
onderdanen, meenemende een schat op het gebied van kapitaal en
industrie, hetgeen aan Pruisen, Nederland en Engeland, waar de
emigranten zich vestigden, ten goede kwam. De zonnekoning deed Europa
verbaasd staan door zijn overwinningen in de oorlogen, door de luxe aan
zijn hof, door de prachtige werken, die in 't land werden aangelegd,
maar Frankrijk droeg er de lasten van en Lodewijk XV aanvaardde de
regeering met een schuld van bijna een milliard. En deze vorst?

Toen hij nog jong was, opende zijn gouverneur eens de vensters van
het paleis en zei, het kind op de menigte wijzende, die zich voor
het paleis had verzameld: "Al dat volk is voor U." Opgevoed in een
omgeving, waar men doordrongen was van het beginsel, eens door zijn
voorganger uitgesproken, kon men wèl hopen, niet veel verwachten.

De toestand werd er niet beter op; de financieele operaties van John
Law vernietigden het crediet van den staat en ruïneerden tal van
kleine renteniers; de zevenjarige oorlog kostte Frankrijk behalve
veel menschenlevens en geld, nog haar beste koloniën in Amerika en
Azië; de zedeloosheid van het hof werd het schandaal van dien tijd
en het volk, dat den vorst eens den naam van "Louis le Bien aimé"
had gegeven, werd met haat en afkeer vervuld van den koning, die niet
minder tiranniek als zijn voorganger regeerde.

Groot was de blijdschap, toen zijn dood in Frankrijk bekend werd en de
teugels van het bewind in handen kwamen van zijn kleinzoon Lodewijk XVI
(1774-1792), van wien men in het begin nog al goede verwachtingen had.

Zou hij veranderingen aanbrengen? Wat viel er niet te verbeteren! De
macht van den vorst was onbeperkt, uitvoerende en wetgevende macht
berustten bij den koning; het volk had geen invloed op de regeering,
kende evenmin staatkundige rechten; de rechterlijke macht was niet
onafhankelijk en meermalen werd in de rechtspraak door den vorst
ingegrepen, terwijl de beruchte "lettres de cachet" zonder eenigen
vorm van proces iemand in de gevangenis brachten; ze werden wel in
blanco verstrekt, zoodat men ze dan zelf kon invullen! De belastingen
waren drukkend, ongelijk verdeeld en werden geïnd door middel van een
pachtstelsel; soms moesten ze twee keer in een jaar worden opgebracht,
terwijl het grootste gedeelte van de opbrengst niet in de schatkist
vloeide, maar door hof en adel werd opgemaakt.

Het volk was verdeeld in standen met verschillende rechten en plichten;
allereerst kwamen adel en geestelijkheid, die, hoewel zij minstens twee
derden van het land bezaten, niet alleen geen belastingen opbrachten,
maar nog tal van privileges bezaten en tevens heerlijke rechtspraak
uitoefenden; zij waren eigenaars van de molens, de ovens en de
wijnpers; ze mochten tollen, marktrechten, belastingen in natura en
corveeën eischen. Kortom zij genoten wel al de voordeelen, maar het
dragen van de lasten der maatschappij kenden ze niet. Kenmerkten ze
zich door uiterlijke vormen en beschaving, ook door zedelijk bederf;
weelde, genotzucht en eerzucht waren hun hoofdeigenschappen en aan hun
roeping, voorgangers en leiders van het volk te zijn, voldeden ze niet
meer. Alleen de lage geestelijkheid maakte hierop een uitzondering,
maar deze was te arm en te weinig ontwikkeld om grooten invloed
uit te oefenen. Behalve deze bevoorrechten had men nog den 3en
stand, waartoe zoowel ambtenaren, groothandelaren en industrieelen,
als handwerkers, vrije boeren en loonarbeiders behoorden. Wel kon
men onder deze 25 millioen twee elementen onderscheiden, n.l. de
bourgeoisie en het lagere volk, maar zij waren bij het begin der
omwenteling onverdeeld, gingen samen strijden tegen de privileges
en misbruiken van hof, adel en geestelijkheid, bewust als zij zich
waren van hun gemeenschappelijken vijand.

De toestand onder het ancien régime was wel ellendig en werd vooral aan
het licht gebracht door den invloed van groote denkers en schrijvers
als Voltaire, Rousseau, Montesquieu en de Encyclopedisten Diderot
en d'Alembert, mannen, meest allen overleden, voordat de omwenteling
begon, maar die in hun geschriften de bestaande toestanden aanvielen
en middelen gaven ter verbetering.

Het was zoo waar, wat Lord Chesterfield reeds in 1754 zei:

"Kortom alle verschijnselen, die ik ooit in de geschiedenis als
voorboden van groote staatsveranderingen en omwentelingen aangetroffen
heb, worden thans in Frankrijk gevonden en nemen nog dagelijks toe."

Was Lodewijk XVI nu een verlichte, krachtige figuur geweest, die den
toestand juist inzag, zich wist te omringen door kundige, doortastende
raadslieden, die de nooden des volks begrepen, hierin verbetering
wilden brengen en hierbij door hem werden gerugsteund, dan was de
omwenteling waarschijnlijk niet door stroomen bloeds onteerd. Aan
deze voorwaarden voldeed de koning echter niet.

Goedhartig en zwak, wel vervuld met de gedachte aan zijn
verplichtingen, doch onbeduidend en wankelmoedig, zullen we hem nooit
flink zien doortasten, wanneer dit noodig is. Hij, die wel een steuntje
noodig had, werd ook niet door zijn omgeving geholpen. Zijn vrouw Marie
Antoinette, een dochter van Maria Theresia, als Oostenrijksche reeds
weinig bemind, was veel te onnadenkend en te hooghartig om hem in zijn
moeilijke taak bij te staan; zijn jongste broer de Graaf van Artois,
een levenslustig edelman, vormde steeds het hoofd der oppositie tegen
alle hervormingen en ook de Graaf van Provence, hoewel veel gematigder
van karakter, werkte den koninklijken broeder tegen.


                           Lodewijk XV 1715-1774.
                                     |
           +-------------------------+--------------------+
           |                         |                    |
Lodewijk XVI                Graaf van Provence      Graaf v. Artois
1774-1792 † 1793            Lodewijk XVIII          Karel X
geh. met Marie Antoinette.  1814-1824.              1824-1830
           |                                              |
   +-------+-----------+               +------------------+--+
   |                   |               |                     |
Lodewijk (XVII)  Maria Theresia   Hertog van         Hertog van Berry
† 1795.          † 1851           Angoulême † 1844.  vermoord 1820.
                 geh. met Hertog                             |
                 van Angoulême.                       Hendrik (V)
                                                     Hertog v. Bordeaux.
                                                     Graaf v. Chambord
                                                     † 1883.


Lodewijk XVI begon met de ministers van zijn voorganger te ontslaan,
benoemde wel tot controleur-generaal van de financiën Turgot, een
rechtschapen, eerlijk man, die zich reeds tevoren door zijn geschriften
had bekend gemaakt, doch droeg de leiding der buitenlandsche zaken
op aan Maurepas, "de Papegaai van het Regentschap," een volbloed
hoveling, uit welke benoeming al dadelijk de besluiteloosheid van
den koning bleek.

Een reeks van hervormingen volgde spoedig op elkaar, maar hoe kon
Turgot heerendiensten afschaffen, tolrechten opheffen enz., wanneer
niet de bevoorrechte standen inzagen, dat zij ten bate van het algemeen
van vele hunner privileges afstand moesten doen. Zij dachten er niet
over en ofschoon de koning eens had gezegd:

"Er zijn maar twee menschen, die het goed meenen met Frankrijk, dat
zijn Turgot en ik," kreeg deze in 1776 zijn ontslag en werd vervangen
door Necker, een bankier uit Genève. Deze had met dezelfde bezwaren
als zijn voorganger te kampen, maar het gelukte hem eenige millioenen
te leenen, die in den Noord-Amerikaanschen Vrijheidsoorlog verdwenen,
en toen hij in zijn Compte Rendu au Roi den slechten financieelen
toestand van Frankrijk openbaar maakte, was het met zijn rijk uit en
viel ook hij door het verzet der hoogere standen. Inmiddels duurde de
oorlog in Amerika voort en zagen vele Franschen als Lafayette e.a.,
hoe de nieuwe ideeën daar hun toepassing vonden bij de stichting van
de Republiek der Vereenigde Staten, doch Frankrijks regeering trok
er geen les uit.

Calonne, die Necker was opgevolgd, wist nog honderd millioen te leenen,
waarvan nauwelijks een vierde in de schatkist terecht kwam. "Wanneer
ik iedereen de hand zie ophouden om wat te krijgen, houd ik mijn hoed
bij," zei de Graaf van Provence; in zijn hoed kwamen vijf en twintig,
in dien van den Graaf van Artois zes en vijftig millioen!

Een vergadering der notabelen, in 't begin van 1787
bijeengeroepen om over den toestand te beraadslagen, bracht geen
verbetering. Samengesteld uit de bevoorrechte klassen, was zij
tot het brengen van offers aan de schatkist niet te vinden. Zelfs
vergrootte zij het gevaar, want door haar werd thans wereldkundig,
dat de staatsschuld meer dan anderhalf milliard bedroeg en dat er op
de begrooting een jaarlijksch tekort was van honderdveertig millioen.

Het eenige middel om Frankrijk voor een staatsbankroet te vrijwaren
scheen nu te zijn de bijeenroeping der Etats-Généraux, waarop
reeds meermalen was aangedrongen. De koning had den adel verzocht te
bezuinigen, de parlementen belastingen in te schrijven, de kapitalisten
leeningen te sluiten; ten slotte had hij zich tot de notabelen gewend,
om een deel der staatslasten te dragen; allen hadden geweigerd. Nu was
hij wel gedwongen zich tot geheel Frankrijk te richten en riep daarom
de Etats-Généraux tegen den 5en Mei te Versailles bijeen, terwijl de
koning na lang aarzelen, op voorstel van Necker, die inmiddels was
teruggeroepen, had bepaald, dat de derde stand evenveel leden zou
afvaardigen als de adel en de geestelijkheid te zamen.

Uit de vaststelling van dit aantal moest nu ook, wilde de verdubbeling
van den 3en stand eenige waarde hebben, de stemming per hoofd volgen,
maar deze quaestie was echter nog niet door Necker opgelost. Het
gevaarlijke van deze besluiteloosheid zag men pas later in.

Door deze regeling stond de omwenteling voor de deur.

De verkiezingen, waarop van regeeringswege geen invloed werd
uitgeoefend, hadden plaats ongeveer op de wijze, zooals dat in 1614
was geschied; directe keuze van adel en geestelijkheid, trapsgewijze
voor den 3en stand.

De afgevaardigden kregen lastbrieven, z.g. cahiers mee, waarin de
wenschen der kiezers waren uitgedrukt; in die van den 3en stand vroeg
men stemming per hoofd, waarborgen voor beter financieel beheer,
opheffing of verplichte afkoop der feodale rechten, gelijkheid op 't
gebied der belastingen, afschaffing van de pijnbank en de doodstraf;
in enkele van hun cahiers eischte men de erkenning, dat de 3e stand
het volk, de natie is, een idee uitgedrukt in de bekende brochure
van Siéyès. "Wat is de 3e stand? Niets. Wat moet hij zijn? Alles."

Opmerkelijk, alle cahiers erkenden, dat de koninklijke macht, erfelijk
in mannelijke lijn, moest worden behouden. De 3e stand was dus in
1789 volkomen royalistisch.

De cahiers van adel en geestelijkheid droegen sporen van verdeeldheid;
wel waren er, die ook belasting voor de hoogere standen inhielden,
maar stemming per stand, niet hoofdelijk stond op hun programma. De
groote dag brak aan. Een ontzettende menigte stroomde den 5en Mei naar
Versailles, om van het schouwspel getuige te zijn; alle tribunes in de
vergaderzaal waren stampvol. Daar traden ze binnen, de afgevaardigden,
samen bijna 1200 in getal. Reeds deed het verschil in costuum tusschen
de drie standen pijnlijk aan; de geestelijkheid in plechtgewaad,
de adel in 't zwart met goudlaken vest en mouwopslagen en witte
pluimen op den hoed; de derde stand eenvoudig in 't zwart zonder
eenig versiersel. De koning had dit bevolen. Gevolgd door het geheele
hof en bij zijn komst geestdriftig toegejuicht, opende de koning de
vergadering met eenige nietszeggende woorden, hield evenals Necker
een redevoering, waarin over groote hervormingen niet werd gesproken,
de stemming per stand of per hoofd wel werd aangeroerd, doch niet
opgelost; tegen "gevaarlijke nieuwigheden" moest worden gewaakt;
alleen bleek, dat de Etats-Généraux vooral waren opgeroepen om in
den bestaanden geldnood te voorzien.

Welk een teleurstelling! Waren ze daarvoor naar Versailles gekomen? Of
zou Mirabeau's woord: "Het tekort is de schat der natie" in vervulling
gaan en de geldnood benuttigd worden om een Constitutie te krijgen?

Reeds den volgenden morgen begon de strijd over het onderzoek der
geloofsbrieven. De derde stand verlangde, dat dit zou plaats hebben
in de volle vergadering, dus samen met adel en geestelijkheid. Deze,
in een afzonderlijk lokaal vergaderd, verzette zich hiertegen. Pogingen
om tot een vergelijk te komen mislukten; intusschen wachtte de derde
stand, op aanraden van Mirabeau, geduldig maar vastberaden en dicht
aaneengesloten op een beslissing.

Vastbesloten zich te verklaren tot een vergadering, die het geheele
volk vertegenwoordigde, bezwoer de derde stand in de ochtendzitting
van den 28en Mei de geestelijkheid, in naam van den God des vredes
en van het algemeen belang, mede te werken.

Het hof bevreesd geworden, dat de geestelijkheid aan dezen oproep zou
voldoen, deed weder onderhandelingen beginnen. Zoo verliepen eenige
weken. 't Werd 10 Juni.

Op dezen datum begon de lawine der omwenteling haar val.

Begrijpende, dat de tijd tot handelen was gekomen, nam de derde stand
toen van den abt Siéyès, een zijner vertegenwoordigers, een motie
aan, die aan de zaak een einde maakte. Adel en geestelijkheid werden
n.l. uitgenoodigd in de zittingzaal te verschijnen, om tegenwoordig
te zijn bij het onderzoek der geloofsbrieven, "welk onderzoek in elk
geval, mèt of zònder hun bijzijn, thans zou plaats hebben."

Dit stoute optreden werd den 17en Juni weder op voorstel van Siéyès,
door een krachtiger besluit gevolgd. De derde stand constitueerde zich
tot een Nationale Vergadering; geen statenvergadering was er meer,
voor het gansche volk trad hij op.

Weg waren de drie standen, verdwenen uit het staatsbestuur! Zoolang
het onderzoek der geloofsbrieven niet had plaats gehad in den door
hen verlangden vorm, erkende de derde stand de beide andere niet meer.

Het eerste besluit, dat de Vergadering nam, was een daad van
souvereiniteit, want ze stelde de ondeelbaarheid vast van het
wetgevende lichaam en maakte de twee bevoorrechte standen hiermede
van haar afhankelijk.

Hoe het hof voorloopig in bedwang moest worden gehouden, was nu
de vraag. De Vergadering verklaarde de uitgeschreven belastingen
daarom voor onwettig, maar--beval die te blijven innen, zoolang zij
zitting hield. Tevens garandeerde zij de nationale schuld en stelde
de kapitalisten daardoor gerust, eindelijk voorzag ze in den nood
der volksklasse door het benoemen van een comité voor levensbehoeften.

Nam de bevolking vol geestdrift kennis van dit bedachtzame, doch
krachtige optreden, het hof en de hoogere standen voelden zich voor
de keuze gesteld: onderwerpen of toevlucht nemen tot geweld en ze
raadden den koning tot dit laatste; wat dacht men nu wel, een koning
bij de gratie Gods de wet te kunnen stellen?

Na lang beraad besloot de vorst nogmaals een koninklijke zitting te
houden en vreezende, dat de meeste geestelijken, in den tijd, noodig
om de zalen in orde te brengen, gemeene zaak zouden maken met den
derden stand, liet de koning de vergaderzaal zoolang sluiten.

Den 20en Juni vond de derde stand de deuren gesloten, de gewapende
macht ervoor!

Niet hier, dan ergens anders, was terstond het wachtwoord. Met den
president Bailly voorop, toegejuicht door het volk, zelfs begeleid
door enkele soldaten, toog de derde stand reeds versterkt door tal
van geestelijken, naar een nabijgelegen kaatsbaan. Hier zwoeren alle
afgevaardigden, het hart vol van de heiligheid hunner zending, met
opgeheven hand, "niet uiteen te gaan, voordat ze aan Frankrijk een
Grondwet hadden geschonken."

Den volgenden morgen was ook de kaatsbaan gesloten; de prinsen
hadden die afgehuurd. Thans richtte de stoet zich naar de kerk van
St. Louis. Voor het hof was de bom verkeerd gesprongen.

Den 23en was 't weer koninklijke zitting. Troepen omringden de
vergaderzaal! De gepriviligeerde standen traden het eerst binnen,
daarna de derde stand, na een uur in den regen gestaan te hebben; de
tribunes waren onbezet, de toegang was verboden. De geestelijkheid
zat links, de adel rechts, de derde stand in het midden der zaal,
alles als op 5 Mei, maar toch welk een verschil! Thans was de derde
stand zich bewust van zijn roeping, de vertegenwoordiging te wezen
van geheel de natie. Met allen luister van het ancien régime komt
de koning de vergaderzaal binnen; een doodsche stilte ontvangt den
vorst. Op hoogen toon uit hij zijn ontevredenheid over de ontstane
breuk; verklaart alle op 17 Juni genomen besluiten nietig, gelast
standsgewijze te vergaderen, dreigt met ontbinding en in geval
van tegenstand, met ernstige maatregelen, beveelt ten slotte de
afgevaardigden uiteen te gaan.

De koning vertrekt met zijn gevolg; adel en geestelijkheid volgen
zijn voorbeeld; de derde stand blijft zwijgend, roerloos zitten.

De groot-ceremoniemeester de Brézé, bemerkende, dat niet door alle
leden aan den last van zijn vorst werd voldaan, kwam terug en zei aan
den president: "Mijnheer gij hebt het bevel van den koning gehoord?"

Toen stond Mirabeau, de afstammeling van een der oudste adellijke
geslachten van Frankrijk, maar een volbloed aanhanger der volkspartij,
op, en zei aan de Brézé, dat hij geen plaats in deze vergadering had,
noch recht van spreken en verder: "Ga aan uw meester zeggen, dat wij
hier zijn door den wil van de natie en dat wij alleen van hier gaan
door de kracht der bajonetten."

"Wij zijn heden, wat we gisteren waren, laten wij voortgaan met
beraadslagen," liet Siéyès hierop volgen.

Kalm en vastberaden toog men aan den arbeid; alle genomen
besluiten bleven gehandhaafd, terwijl op voorstel van Mirabeau de
onschendbaarheid van de leden der Vergadering werd afgekondigd.

En de koning? Toen de Brézé hem overbracht, wat Mirabeau had gezegd,
gaf hij ten antwoord: "Als ze niet willen heengaan, moeten ze er
maar blijven." Den 23en Juni 1789 ging het koninklijke gezag in
Frankrijk verloren.

Dit krasse verzet had de koning niet verwacht, hij gaf toe; Necker,
eerst ontslagen--aan de zitting had hij geen deel willen nemen--werd
nogmaals teruggeroepen en de bevoorrechte standen ontvingen het
verzoek, thans het verzet te staken en zich met den derden stand
te vereenigen.

Zoo had alles nog terecht kunnen komen. Met voorzichtigheid en
eerlijkheid had de goede verstandhouding tusschen de kroon en de
Vergadering hersteld kunnen worden, doch van den eersten schrik
bekomen, ried het hof den zwakken vorst thans met geweld te beproeven,
wat met een vertoon van gezag niet was gelukt.

Wederom gaf Lodewijk aan dezen slechten raad gehoor. Troepen werden
rondom Parijs samengetrokken. Al die vreemde regimenten, wier trouw
aan den koning spreekwoordelijk was geworden, begonnen in de hoofdstad
echter onrust en wantrouwen te wekken. De Vergadering gaf den koning
dus in eerbiedige, doch manmoedige taal in overweging, die troepen
naar hun garnizoenen te doen terugkeeren. Een weigering was hierop
het antwoord.

In den tuin van het Palais Royal, door den Hertog van Orleans voor
het publiek opengesteld, hoorde men reeds heftige redevoeringen en
waarschuwde Camille Desmoulins in opruiende taal het volk voor de
door het hof genomen maatregelen. Den 12en Juli verspreidde zich te
Parijs het gerucht, 't geen waarheid bleek te bevatten, dat Necker
nogmaals was ontslagen en in een nieuw ministerie o.a. was benoemd,
de bij het volk zoo beruchte Foulon.

Op een verzoek van het volk om brood, had hij eens geantwoord:
"Als ze honger hebben, moeten ze maar gras eten!"

Nu volgden daden van geweld te Parijs.

Daar eischte men reeds een burgerwacht en de kiezersvergadering, die
sinds eenigen tijd op het stadhuis zitting hield, bracht dit verzoek,
aan de Vergadering over, die toegaf.

Parijs wapende zich; de smeden werkten dag en nacht; het Huis der
Invaliden werd geplunderd en de geweren, daar gevonden, verdeeld;
de klokken van het stadhuis en van de kerken riepen de bevolking te
wapen. Standjes tusschen de gardes françaises en de vreemde troepen
hadden plaats.

In den morgen van den 14en Juli trokken gewapende benden uit de
voorstad St. Antoine onder den kreet "Naar de Bastille" in de
richting van de staatsgevangenis, die achter haar zware, sombere
muren in vroeger tijden zooveel ongerechtigheden had zien gebeuren,
waar zooveel onschuldigen door een "lettre de cachet" waren geherbergd
geweest en van waaruit de kanonnen op de stad gericht heetten.

Verzocht, de sterkte over te geven, weigerde de gouverneur De Launay
hieraan te voldoen. Toen werd storm geloopen, de bezetting voor een
deel over de kling gejaagd, De Launay onthoofd. Binnen enkele weken was
de Bastille met den grond gelijk gemaakt. Merkwaardige gebeurtenis! Het
materieele symbool van het ancien régime was gevallen, welk feit niet
naliet grooten indruk op de tijdgenooten te maken en daaraan vooral
dankt het zijn historische beteekenis.

Nog altijd is 14 Juli Frankrijks feestdag; dan wappert de in die dagen
ontstane tricolore, het rood en blauw, de kleuren van de stad Parijs
met het wit, die der Bourbons.

Van het gebeurde onderricht, ontstelde de koning geducht. Hij begaf
zich naar de zittingzaal der Vergadering, beloofde de troepen te doen
vertrekken, Necker terug te roepen en zelf van Versailles naar Parijs
te gaan om hier rust te brengen en de genegenheid der bevolking te
herwinnen. Den 17en Juli volvoerde hij dit plan. Voorafgegaan door een
honderdtal leden van de Vergadering, omgeven door gewapende nationale
gardes, de pas opgerichte burgerwacht, reed hij zonder escorte naar
het stadhuis. Al de gezichten stonden somber en strak.

Maar wat is het Parijsche volk? Hoe weinig is er vaak noodig, het van
stemming te doen veranderen! Toen het zag, dat hij de nieuwgekozen
cocarde uit de handen van den pas benoemden burgemeester Bailly
aannam en op den hoed zette; toen het zag, dat hij zonder garde
tot zijn bescherming, tusschen de menigte door, de trappen van het
stadhuis besteeg, barstte het uit in vreugdekreten en daverde het:
"Leve de koning!" weder als een zegekreet door de lucht. De verzoening
scheen volkomen.

Nadat hij de benoeming van Bailly tot burgemeester (maire) van Parijs
en van den generaal Lafayette, uit den Amerikaanschen vrijheidsoorlog
welbekend, tot commandant der nationale garde, goedgekeurd en op deze
keuze des volks zijn stempel gedrukt had, keerde hij naar Versailles
en zijn in doodelijke onrust verkeerende familie terug.

Het gebeurde te Parijs bleef niet zonder uitwerking op de overige
steden van Frankrijk. Overal werden bataljons nationale gardes
opgericht, gemeentebesturen, uit de kiezers-comité's gekozen,
ingesteld; op het platte land werd het een ware stormloop tegen de
kasteelen van den adel, die hier uitgeplunderd, elders in vlammen
opgingen, een uiting van den haat der boeren tegen de feodale rechten,
de drukkende corveeën enz. Behalve in de Vendée, waar het landvolk
zijn heeren getrouw bleef, was het een ware anarchie, waartegen,
dit zag de Vergadering wel in, krachtige maatregelen noodig waren.

Ten einde verbetering te brengen op het platte land werd in den
gedenkwaardigen nacht van 4 op 5 Augustus door alle voorrechten
van adel en geestelijkheid een streep gehaald. De burggraaf de
Noailles en de hertog d' Aiguillon gaven het voorbeeld en stelden
de afschaffing voor van alle heerendiensten en den afkoop van alle
feodale rechten. Anderen volgden; binnen enkele uren waren alle
misbruiken verdwenen. Geen tienden, geen pensioenen meer zonder geldige
aanspraken, geen handel in vette baantjes enz. Ook de provincies en
steden deden afstand van hun privileges en keuren. Het oude Frankrijk
werd gesloopt.

In weinige weken had de omwenteling een reusachtige schrede voorwaarts
gedaan. De 17e Juni had de drie standen zien verdwijnen; toen waren
de Etats Généraux overgegaan in een Nationale Vergadering; de 23e
Juni was de sterfdag geweest van den zedelijken invloed der kroon,
de 14e Juli die van haar stoffelijke macht. De eerste berustte thans
bij de Vergadering, de laatste bij het volk. De besluiten van den
4en op den 5en Augustus hadden de kroon gezet op het werk.

Dat deze en later gevolgde, in het staatkundige en administratieve
raderwerk van den staat zoo diep ingrijpende besluiten lang niet altijd
met groote meerderheid van stemmen werden aangenomen, behoeft echter
geen betoog. De meerderheid van den adel en de hooge geestelijkheid,
die bij den nieuwen gang van zaken slechts kon verliezen, die in den
waan verkeerde, dat weldra alles tot den vorigen toestand zou zijn
wedergekeerd, werkte tegen, wat zij kon, woonde de zittingen niet bij
of trachtte deze te storen. Men werkte juist hierdoor het hardste
mede tot den val van het koningschap en tot hun eigen ondergang,
want zij deden de verbittering der volksklasse tegen hen ten top
stijgen en gaven door hun wegblijven de republikeinsgezinden in de
vergadering de gelegenheid, besluiten te nemen, die vaak wijdere
strekking hadden dan de voorstemmers bedoelden.

Wat het hof betreft, de prinsen van Condé en Conti hadden het voorbeeld
van 's konings broer, den Graaf van Artois, reeds gevolgd en waren het
land uitgeweken; de koning vernam met onverholen spijt de besluiten
door de Vergadering genomen en aarzelde zijn goedkeuring te hechten aan
de Verklaring van rechten van den mensch en den burger, waarin naar
het voorbeeld van de Amerikanen, verschillende politieke denkbeelden
werden ontwikkeld, die de grondslag van de constitutie moesten vormen.

Het scheen wel, dat allerlei omstandigheden moesten samenwerken om
den stand van zaken nog hachelijker te maken; misgewas, hagelslag,
de slecht geregelde aanvoer van graan waren oorzaak, dat er onder de
lagere volksklasse te Parijs bittere nood ontstond, er werd honger
geleden. Tevens werd bekend, dat den 1en October in het kasteel te
Versailles door de officieren van de lijfwacht aan die van het nieuw
in garnizoen gekomen regiment Vlaanderen een luisterrijk feestmaal
was aangeboden. De koning en de koningin waren in de zaal verschenen
en met geestdrift ontvangen; bij die gelegenheid zou de driekleurige
cocarde afgerukt, vertrapt en door de witte, die der Bourbons vervangen
zijn. Geruchten hadden reeds de ronde gedaan, dat het hof voornemens
was den koning naar Metz te voeren en dat het nieuw gekomen regiment
alleen diende om, als de kans gunstig was, de Vergadering uiteen
te jagen.

Was den 4en October de gisting reeds sterk, den 5en nam ze nog in
hevigheid toe. De bakkers hadden geen brood meer; groote troepen
hongerige vrouwen stroomden naar het stadhuis om hierover bij den
gemeenteraad te klagen, doch hier geen uitkomst vindende, zette de
menigte zich onder leiding van Maillard, een der hoofdpersonen van
den 14en Juli, in beweging in de richting van Versailles. Steeds
geweldiger werd de volkshoop, die, van allerlei wapens voorzien, zich
op weg begaf naar de Vergadering en de verblijfplaats van den vorst;
zelfs kanonnen werden op karren meegesleept.

Te Versailles gekomen en, door een hoop vrouwen vergezeld, in de
Vergadering toegelaten, diende Maillard hier zijn beklag in over den
hongersnood in de hoofdstad. De koning ontving een deputatie uit de
vrouwen, die de belofte kreeg, dat in den nood zou worden voorzien. Op
aandrang van Mounier, president van de Vergadering, besloot de koning
na lang aarzelen de besluiten goed te keuren. Men hoopte hiermede
de gemoederen te bedaren. Doch tevergeefs. In den morgen van den 6en
October waren er schoten gewisseld en enkele gardes gedood, reeds had
men een aanval op het kasteel gedaan, waarbij zelfs de koningin een
oogenblik in levensgevaar verkeerde. De komst van Lafayette met de
Nationale Garde bracht uitkomst voor de koninklijke familie; de koning
en zijn door het volk zoo gehate gemalin moesten zich op het balkon
vertoonen en het slot van het drama was, dat aan den volkswil werd
voldaan en de koninklijke familie, begeleid door honderd afgevaardigden
zich op weg naar de hoofdstad begaf om daar, door Lafayette bewaakt
en beschermd, haar intrek in het paleis der Tuilerieën te nemen.

Men was komen vragen om brood en had ten slotte den koning (bakker)
meegenomen.

De Constituante, zooals de Vergadering in die dagen werd geheeten,
verlegde haar zetel nu ook derwaarts, en begon weldra haar zittingen
te houden in de Manége van het paleis, een groot houten gebouw,
dat voor een vergadering zoo goed als alle eigenschappen miste.

Had men tot nu toe in Versailles het politieke centrum der revolutie
gehad, terwijl zich te Parijs de hoofdhaard der omwenteling bevond,
thans was alles in de hoofdstad geconcentreerd, hetgeen van grooten
invloed is geweest op het verdere verloop der omwenteling.

De emigratie nam na den 6en October reusachtige verhoudingen aan;
duizenden edelen vluchtten naar Turijn, waar de graaf van Artois
zich ophield; een nog grooter getal verzamelde zich te Coblentz en
begon van hier uit het buitenland tegen Frankrijk op te zetten; ook
de hertog van Orleans, een neef des konings, die aan het hof niet
gezien was en zelfs verdacht werd met het volk te heulen, verliet,
door Lafayette overgehaald, het land.

Onafgebroken zette de Constituante inmiddels haar arbeid voort. Zoo
decreteerde zij o.a. gelijkheid voor de wet voor alle staatsburgers
zonder onderscheid van rang of stand en de verplichting van allen
tot het betalen van belasting; de verbeurdverklaring van al de
geestelijke goederen (zij kwamen ter beschikking van den staat), de
afschaffing van alle kloosters en geestelijke orden en de afschaffing
der parlementen. Dan werd voor alle Franschen eenzelfde rechtspleging
ingesteld, eindelijk het rijk gesplitst in 83 departementen, verdeeld
in districten en gemeenten.

Den 4en Februari 1790 verscheen de koning vrijwel onverwacht, doch
luide toegejuicht in de zittingzaal. Hij verklaarde de nieuwgetroffen
regeling met alle macht te steunen, zijn zoon nu reeds tijdig op den
nieuwen stand van zaken voor te bereiden en hem tevens te gewennen
zijn geluk in dat van zijn volk te zoeken.

Parijs juichte over die woorden en was dien avond geïllumineerd;
de goede verhouding tusschen vorst en volk scheen wederom hersteld.

De tijd leerde anders. Tusschen het hof en de geestelijkheid, die in
hun verzet volhardden en de koningin, die naar de vertoogen van den
rechtschapen Lafayette niet wilde luisteren, stond de koning. Deze
was veel te zwak om zijn gezond verstand, dat hem ried met den toch
niet te keeren stroom mede te gaan, te laten heerschen over zijn hart,
dat hem dreef naar de emigrés en over zijn geloof, dat hem voerde naar
de geestelijkheid. Juist de besluiten over de geestelijke goederen,
die aan den staat waren gekomen en waardoor een volkomen verandering
in de verhouding van staat en kerk ontstond, hadden den koning pijnlijk
getroffen. [4]

In Juni vaardigde de Constituante een decreet uit tot afschaffing
van alle adellijke titels, waardoor de woede van den adel ten top
steeg. Den 14en Juli, op den verjaardag dus van den val der Bastille,
was het Champ de Mars getuige van een indrukwekkende plechtigheid. Toen
legden de koning benevens de deputaties uit alle departementen, in
tegenwoordigheid van wel een half millioen juichende toeschouwers,
met wapperende banieren om een reusachtig altaar geschaard, na
een door Talleyrand, bisschop van Autun bediende mis, den eed op
de nieuwe grondwet af. Aan Maria Antoinette werd een geestdriftige
ovatie gebracht; ze hief den dauphin in de hoogte en riep: "Ook ik
en mijn zoon deelen in de gevoelens van de natie."

De verbroedering scheen dus algemeen; vreedzaam en rustig bewoog een
reusachtige volksmenigte zich op den avond van dit federatiefeest bij
't licht van een illuminatie in de Champs Elysées, maar die kalmte
en die rust waren slechts schijnbaar.

Den volgenden morgen begon de strijd opnieuw; terwijl er reeds uit
de Constituante een voorstel werd ingediend om ook de geestelijkheid
een afzonderlijken eed op de constitutie te doen afleggen, werden
tevens maatregelen genomen ter verbetering van het leger, de laatste
steunpilaar van het koninklijk gezag. Ook hierin, vooral bij de
infanterie heerschte sterke gisting. De officieren met hun chef,
generaal Bouillé aan de spits, waren koningsgezind en met reden,
want zij genoten al de gunstbewijzen; verdienste telde niet mee,
protectie deed alles; de minderen, in de hoop op meer soldij en
betere behandeling, hingen de volkspartij aan. Te Metz en daarna te
Nancy brak een oproer uit, dat door Bouillé slechts met moeite werd
onderdrukt. (31 Augustus.)

Necker zag, dat hij in den berooiden staat der schatkist geen
verbetering kon brengen; de roekelooze financieele politiek der
Constituante, die met de uitgifte van assignaten was voortgegaan, was
tegen zijn zin; hij nam dus ontslag. Het ministerie werd heengezonden,
omdat het 't vertrouwen van de Vergadering had verloren. Duportails,
de nieuwe minister van oorlog, ontnam Bouillé een groot deel van
zijn gezag.

Van vluchten naar het leger of naar het buitenland had de koning
tot nog toe niet willen hooren, al deed zijn omgeving hiertoe het
voorstel; terwijl hij dien zomer verblijf hield te St. Cloud, was
er wel gelegenheid, doch de vrees voor den burgeroorlog, als gevolg
hiervan, had hem weerhouden.

Thans ziende, dat de Constituante schier dagelijks machtiger werd
en vreezende, dat hem zelf weldra geen schaduw van gezag meer zou
overblijven, begon hij over zulk een vlucht te denken. Hij polste
dus Bouillé.

Intusschen werd in December een wet afgekondigd, waarbij alle
geestelijken verplicht werden een specialen eed op de grondwet af
te leggen. De paus, door Lodewijk XVI hiervan terstond onderricht,
stelde het geven van een antwoord, op de vraag of hij met deze regeling
genoegen nam, onder allerlei voorwendsels uit; om deze reden onthield
de koning zijn sanctie voorloopig aan de wet, doch ten laatste zwichtte
hij voor den op hem uitgeoefenden drang.

Groot waren de gevolgen van deze wet. Er ontstond een scheuring
onder de katholieke bevolking; de band tusschen Rome en de Fransche
geestelijkheid was verbroken, deze voortaan gesplitst in beëedigde en
onbeëedigde priesters, welke laatsten in niet geringe mate meewerkten
om de contra-revolutie in 't land aan te wakkeren.

Ook 's konings houding tegenover de revolutie was thans beslist
vijandig; van een eerlijk aanvaarden geen sprake meer. Wel ontving
het hof sinds eenige maanden raad van Mirabeau, maar, evenmin als
de vergadering dit deed, vertrouwde het hof den grooten staatsman,
die een der krachtigste medewerkers was geweest bij de omverwerping
van het ancien régime, maar die ook, doch 't hof zag dit niet in, aan
het koninklijk gezag zijn grootsten steun had verleend. Zijn ideaal
"de verzoening van het koninklijk gezag met de volkssouvereiniteit"
zag hij niet verwezenlijkt.

Den 2en April 1791 overleed de geniale man. Den dag na zijn dood
schreef Camille Desmoulins: "Met hoe groote ontroering heb ik naar
dien almachtigen kop staan kijken, dat prachtige magazijn van ideeën,
thans door den dood ontruimd." Deputaties uit alle oorden des lands
omstuwden de baar, gansch Frankrijk droeg rouw. Een zijner grootste
figuren was heengegaan. Zijn lijk werd naast dat van Descartes in de
tot een Pantheon herschapen kerk van Genoveva bijgezet. [5]

In den nacht van 20 op 21 Juni kwam het plan van den koning om te
vluchten tot uitvoering; generaal Bouillé zou hem behulpzaam zijn,
terwijl ook de keizer Leopold van Oostenrijk steun had toegezegd. In
alle stilte vertrok de koninklijke familie uit het paleis, in de
richting van Montmédy. Waarschijnlijk zou het zijn geslaagd, als niet
's konings eigen onvoorzichtigheid alles had bedorven. Telkens stak
hij het hoofd buiten het met zes paarden bespannen en dus toch reeds
zeer in het oog vallende rijtuig.

De gevolgen bleven niet uit. Te St. Menehould werd hij door den
zoon van den postmeester Drouet, een volbloed republikein, herkend
en te Varennes aangehouden. Als gevangene, onder bewaking van drie
commissarissen van de Constituante, begeleid door duizenden gewapende
burgers, werd hij naar Parijs teruggebracht, waar een dreigende
bevolking hem den 25en Juni ontving.

Eigenaardig, niet een kreet van verontwaardiging, doch van vrees uitte
men in Frankrijk, toen de vlucht bekend werd; men voelde zich verlaten,
zoodat de terugkeer met groote vreugde werd begroet, wel een bewijs
hoe royalistisch de Franschen nog waren. Was dit de stemming buiten
Parijs, ze was het niet van de hoofdstad. Daar veroorzaakte de vlucht
de eerste beweging ten gunste van de Republiek, waartoe de club der
Cordeliers het initiatief had genomen.

Vooral in deze dagen kwamen de clubs en politieke vereenigingen
meer op den voorgrond en deden hun invloed gelden. De invloedrijkste
was de Bretonsche Club, aanvankelijk te Versailles gevestigd, doch
in October 1789 verplaatst naar Parijs en herdoopt in "Genootschap
van de vrienden der constitutie;" ze hield haar zittingen in het
voormalige Jacobijnenklooster, waardoor de naam "Jacobijnen" ontstond,
die de aristocraten als spotnaam aan hare leden gaf. IJveraars voor de
constitutioneele monarchie, behoorden ze volstrekt niet in de eerste
jaren tot de uiterste linkerzijde; pas na den val van het koningschap
veranderde het karakter van de club en nam zij den naam aan van
"Genootschap der Jacobijnen, vrienden van de vrijheid en gelijkheid."

Veel democratischer was de Club der Cordeliers, geleid door mannen
als Marat, Danton en Camille Desmoulins; waren zij meer republikeinsch
gezind, hun invloed beperkte zich alleen tot Parijs.

Onmiddellijk na het bekend worden van de vlucht had de Constituante
den koning in de uitoefening van zijn macht geschorst en deze onder
haar toezicht aan de ministers opgedragen, dit bleef ook na terugkeer
gehandhaafd, zoodat feitelijk een voorloopige republiek was ingesteld
tot den 14en September, den dag waarop door den koning een eed op de
constitutie werd afgelegd.

De Club der Cordeliers trachtte afschaffing van het koningschap te
verkrijgen, hiermede in de hand gewerkt door enkele Jacobijnen, die
alleen Lodewijk XVI wilden doen vervallen verklaren van den troon. De
Nationale Vergadering wist met kracht deze plannen te verijdelen,
door het gepeupel op het Champ de Mars met behulp van de troepen
onder Lafayette uiteen te jagen.

Was deze poging om de republiek te vestigen mislukt, zij was oorzaak
tot scheuring van de Jacobijnenclub en de oprichting van de Club der
Feuillants onder leiding van Bailly en Lafayette.

De Constituante had haar reuzentaak voltooid. Ze werd ontbonden en
vervangen door een Wetgevende Vergadering, waarin op voorstel van
Robespierre geen leden van de Constituante mochten zitting hebben. Deze
wel onbaatzuchtige, doch onpractische bepaling was, jammer genoeg,
oorzaak, dat Frankrijks beste krachten op het gebied van wetgeving
en staatsbestuur ongebruikt bleven.

De koning en de koningin hadden zich moeten schikken in den toestand,
door de grondwet geschapen. Met den titel van Koning der Franschen,
het opperbevel over het leger, het recht van veto en een civiele
lijst van vijf en twintig millioen francs, liet de toekomst zich nog
zoo slecht niet aanzien.

De geestelijkheid was van haar reusachtige bezittingen beroofd,
de adel had opgehouden een afzonderlijke orde te wezen.



In het Wetgevende Lichaam hadden mannen van groote bekwaamheid als
Vergniaud, Guadet, Brissot en anderen zitting gekregen. Zij en hun
geestverwanten, eerst Brissotins genoemd, kregen na 1792 den naam
van Girondijnen, omdat de meesten uit het Zuiden afkomstig waren. In
de vergadering vormden zij aanvankelijk de meerderheid, sloten zich
eerst aan bij de Feuillants, voorstanders van de constitutie van 1791,
doch werden later meer democratisch gezind; ze wanhoopten aan het
voortbestaan van het koningschap; denkers, plannenmakers en redenaars
dachten zij zich een republiek met al haar deugden, met gestrenge
zeden en gelijke rechten voor allen; mannen van de daad waren ze niet.

Stuurden de Jacobijnen meer aan op de republiek en algemeen kiesrecht,
daarbij vooral steunende op de lagere volksklassen, de Girondijnen
wilden van dien steun niet weten; niet de hoofdstad, doch geheel
Frankrijk moest de revolutie besturen, meenden zij.

Reeds dadelijk deed de nieuwe vergadering van zich
spreken. Achtereenvolgens vaardigde zij een decreet uit tegen
de emigrés, die niet binnen zekeren tijd in het land zouden zijn
teruggekeerd en een tegen de priesters, die den van hen gevorderden
eed nog niet hadden afgelegd. [6] Dan eischte zij van het Duitsche
Rijk de ontwapening der aan de grenzen opeengehoopte emigrés,
bij wie een massa officieren zich inmiddels hadden aangesloten;
stelde 's konings broeder, den graaf van Provence, die tegelijk met
de koninklijke familie Parijs had verlaten en een menigte andere
edelen den 1en Januari 1792 in staat van beschuldiging, wegens
het eigendunkelijk nederleggen hunner functiën en verklaarde ten
slotte den 20en April den oorlog aan Oostenrijk, waar Keizer Leopold
overleden en door Frans II opgevolgd was. Lafayette, afgetreden als
commandant der Nationale Garde, was benoemd tot commandant van het
leger in 't centrum; de generaal Dumouriez "een talentvol officier,"
maar een intrigant tevens, werd met het opperbevel belast.

Thans beweerden de Girondijnen, die sterk tot den oorlog hadden
aangezet, zou de koning kleur moeten bekennen, het bewijs moeten
leveren, dat hij volkomen ter goeder trouw was, toen hij de
grondwet had bezworen. Ook zou hij zijn vrienden, de emigrés,
en zijn raadslieden, de geestelijken, thans openlijk afvallig
moeten worden. Wel had de koning zijn goedkeuring gehecht aan de
oorlogsverklaring, doch tegelijkertijd stond hij met de buitenlandsche
mogendheden in verbinding en leverde Marie Antoinette zelfs kort voor
de oorlogsverklaring het plan de campagne der Fransche generaals aan
de Oostenrijkers in handen! Zijn telkens gebleken onwil om de andere
decreten goed te keuren, had de verbittering tegen hem en zijn omgeving
bij het Parijsche volk niet weinig doen toenemen.

Alles scheen samen te moeten werken om deze ten top te voeren. Een
troepenmacht, de Oostenrijksche Nederlanden in 't laatst van April
binnengerukt, doch slecht geoefend en door gebrek aan bekwame
officieren slecht aangevoerd, werd bij Bergen aangegrepen door een
paniek, riep: Verraad! en sloeg op de vlucht; een andere afdeeling
onder generaal Dillon trof bij Lille hetzelfde lot. Dillon werd
zelfs door zijn eigen soldaten vermoord. Dat woord verraad vond
luiden weerklank te Parijs. Daar ontstond onder de volksklasse een
geprikkelde stemming, nog verhoogd door de verbittering over de
ellende en de opruiende taal van tal van volksleiders.

Een reeks nieuwe figuren was op den voorgrond getreden, afkomstig
uit de reeds genoemde clubs, zooals Marat, een voormalig arts,
gevaarlijk door den reusachtigen invloed, welke hij door zijn blad
l'Ami du peuple over het volk wist te verkrijgen; Danton vol wilde
hartstochten, met een herculische gestalte en een stem als een
bazuin, die, hoewel niet bloeddorstig van aard, in oogenblikken van
hartstochtelijke opgewondenheid niet bevreesd was uit te voeren,
hetgeen Marat in zijn moordzucht had bedacht.

De derde was Maximilaan Robespierre, een uit Arras afkomstig advocaat,
die in de Nationale Vergadering door de zwaarwichtigheid zijner
betoogen en zijn onbeholpen redenaarstrant zich nog al eens belachelijk
had gemaakt. Langzamerhand meer meester geworden over het woord en
den vorm, was hij met zijn schelle hooge stem begonnen op de tribune
bij de Jacobijnen leerstellingen te verkondigen, die, hoofdzakelijk
uit Rousseau geput, wel niet uitmuntten door oorspronkelijkheid, maar
door zijn meestal ongeletterde toehoorders gaarne werden gehoord. De
roep, die van hem uitging, dat hij, hoewel zeer arm, toch volstrekt
onomkoopbaar was en een hoogst zedelijk leven leidde, in die dagen
van partijstrijd reeds een aanbeveling bij de massa en de slimheid,
waarmede hij bij zijn betoogen in de club zijn eigen persoon steeds
aan het welzijn der natie wist te verbinden, hadden tengevolge, dat
zijn aanhang en invloed dagelijks aangroeiden. Camille Desmoulins
vond hem "een Aristides," Marat echter "een manneke," Condorcet "een
wezen zonder een enkele gedachte in 't brein, zonder eenig gevoel in
't hart." Napoleon heeft hem den zondebok der revolutie genoemd.

De demagogen, krachtig door het volk gesteund, kregen aanhoudend
meer invloed op de gemoederen. Het tijdperk, waarin de sansculottes
Frankrijk het ontzettende juk hunner tirannie zouden opleggen,
naderde snel.

Den 20en Juni begon het voorspel. Toen trok een bende van meer dan
acht duizend gewapende mannen en vrouwen onder leiding van Santerre,
een rijken bierbrouwer uit den faubourg St. Anthoine, eerst naar
de Wetgevende Vergadering en vervolgens naar de Tuilerieën, drong
daar tot de vertrekken des konings door, riep hem toe: "Bekrachtig
de besluiten," "Jaag de priesters weg," "Kies tusschen Coblentz
en Parijs," bespotte den vorst op allerlei wijze en was na eenige
uren pas tot heengaan te bewegen op dringend verzoek van Pétion,
den nieuw gekozen maire. Al dien tijd had de koning onmiskenbare
bewijzen gegeven van kalmte en zedelijken moed.

In de volgende dagen namen de oproerige bewegingen in de voorsteden,
waar voortdurend groot gebrek bleef heerschen, een aanhoudend
gevaarlijker karakter aan. Lafayette, verontwaardigd over de
gebeurtenissen van den 20en, rekenende op zijn groote populariteit
onder de bevolking en de nationale garde, kwam naar Parijs om in de
Wetgevende Vergadering tegen de grievende behandeling van den koning te
protesteeren, doch zonder succes. Ook het hof en in 't bijzonder Marie
Antoinette was van de door Lafayette aangeboden hulp niet gediend,
zoodat hij onverrichter zake naar het leger terugkeerde. Geruchten,
dat veertigduizend Pruisen en evenveel Oostenrijkers, onder het
opperbevel van den hertog van Brunswijk, de grenzen naderden, dat
de koningin met deze vijanden heulde en dat het hof in stilte de
maatregelen van de vergadering tot verdediging, tegenwerkte, deden de
ronde in de clubs. Het volk, dat de tribunes vulde, schreeuwde en wilde
maatregelen en toen het ministerie den 11en Juli een overzicht gaf van
Frankrijks hachelijke verhouding tegenover het buitenland, besloot de
president die mededeeling met een even plechtig, als indrukwekkend:
"Burgers, het vaderland is in gevaar!" Dienzelfden dag reeds deden
vijftien duizend vrijwilligers zich inschrijven als soldaat.

In die dagen ontstond de Marseillaise, het lied der revolutie, gedicht
en op muziek gezet door Rouget de l'Isle, een jong genieofficier,
vooral populair geworden door de 500 fédérés, die van Marseille naar
de hoofdstad trokken, het lied, dat later met de legers door Europa
zou gaan en dat thans nog het Fransche volkslied is.

Te midden van de groote geestdrift, die zich van allen had meester
gemaakt, werd het even hooghartige als laatdunkende manifest van den
hertog van Brunswijk in de hoofdstad bekend. Parijs werd daarin met
verwoesting bedreigd, wanneer de koninklijke familie nog eens zou
worden beleedigd; nationale gardes, met de wapens in de hand gevat,
zouden als "oproerlingen tegen hun koning" worden gestraft. 't Was
olie in het vuur! Den 3en Augustus eischten de sectiën, waarin de
hoofdstad was verdeeld, de vervallen verklaring des konings; in den
nacht van 9 op 10 Augustus installeerde zich op het stadhuis een
ultra-republikeinsche commune, alleen uit Jacobijnen samengesteld en
den 10en Augustus werden de Tuilerieën, die slechts enkele honderden
Zwitsers en nationale garden als verdedigers hadden, door het grauw
bestormd.

Bij de verdediging ontbrak alle leiding en eenheid, want Mandat,
de tijdelijke commandant der nationale garde, was reeds te voren
afgemaakt op de trappen van het raadhuis.

Beducht voor het leven van vrouw en kroost, zocht de koning, zonder
bevelen achter te laten, zijn toevlucht in de vergadering, vond achter
den president, in de benauwde loge van den verslaggever der Feuillants,
een plaatsje en zond van hier aan de Zwitsers bevel, het kasteel niet
te verdedigen. Deze order kwam te laat. Reeds was het bloedbad op de
pleinen, in den tuin en in de kamers begonnen. Bij honderden vielen de
brave Zwitsers op hun post. Bonaparte, die na den storm de Tuilerieën
bezocht, verklaarde later zelf, dat hij in niet een zijner veldslagen,
in zoo een kleine ruimte zooveel lijken had gezien als daar op het
voorplein bijeen lagen.

Onder den indruk van het gebeurde en onder drang der commune nam
de vergadering het besluit tot schorsing van het koningschap en
tot de bijeenroeping van een Nationale Conventie door algemeen
kiesrecht gekozen, terwijl een nieuw ministerie zou optreden, waarin
Danton minister van Justitie werd. Den 13en Augustus werd de geheele
koninklijke familie overgebracht naar het groote torengebouw van het
voormalige klooster le Temple en hier streng bewaakt. Alleen achter
sterke muren beweerde de steeds in macht en driestheid toenemende
commune, kon zij instaan voor de veiligheid der aan haar hoede
toevertrouwde personen.

Het drama van de koninklijke familie begon haar ontknooping te naderen;
geen Franschen verdedigden den 10en Augustus de woning meer, maar
Zwitsers en de trouw van deze dapperen is te Lüzern, naar een ontwerp
van Thorwaldsen, vereeuwigd door een in de rotsen uitgehouwen leeuw,
met een speer doorboord, rustende op een veld van leliën.

Te Parijs waren thans slechts twee officieele machthebbende
lichamen overgebleven, de Wetgevende vergadering en de Commune,
bij welke laatste Robespierre reeds eenigen tijd te voren benoemd
was tot openbaar aanklager. De eerste zorg van dezen raad met haar
ultra-revolutionnaire neigingen was, thans meester te worden over de
politie. Het Comité van Algemeene veiligheid werd daarvoor ingesteld en
te Parijs een Comité van toezicht opgericht, met Marat als voorzitter,
dat onmiddellijk aan het werk toog door de arrestatie van honderden
aristocraten, zoogenaamde "verdachten." De groote gemeenten volgden
dit voorbeeld.

Tevens werd door den drang der Jacobijnen een revolutionnaire rechtbank
opgericht. Van haar vonnissen was geen appèl.

Op voorstel van Danton begon einde Augustus de arrestatie van alle
slechte burgers, die zich sinds den 10en Augustus verscholen hielden.

Daar kwam den 2en September het bericht, dat Verdun was ingesloten;
Longwy "de ijzeren poort van Frankrijk" was reeds gevallen en mocht
dat met Verdun het geval worden, dan lag de weg naar Parijs voor den
vijand open.

Toen kwam de afschuwelijke raad van Marat, die voor geen wreedheid
terugdeinsde, dat het eenige middel om het vaderland te redden,
zou wezen, de ter doodbrenging van alle gevangenen!

Een der vreeselijkste tooneelen van de omwenteling speelde zich te
Parijs af. Van 2-6 September had in de gevangenissen de Abdy, la Force
enz. een ware slachting plaats onder "alle vijanden des vaderlands"
hoofdzakelijk edelen en geestelijken. Rede en menschelijkheid waren
verdwenen; het lijk van Prinses de Lamballe, een vriendin van Marie
Antoinette, werd geschonden en met haar hoofd op een piek liep men
voor de Temple op en neer!

De Vergadering was met ontzetting geslagen, maar deed niets om
aan het bloedbad een einde te maken; ook Danton was lijdelijk
toeschouwer. Alleen Roland, minister van binnenlandsche zaken,
had den moed alle autoriteiten verantwoordelijk te stellen voor
het gebeurde. Ten slotte beval de Vergadering een onderzoek naar
de raddraaiers, hetgeen tot niets leidde. Eenige enragés droegen de
schuld. Zij hadden gemeend "verraders" voor zich te hebben!

Deze bloedige Septemberdagen brachten de revolutie meer in discrediet,
dan men toen vermoedde.

Den 21en September verdween de Wetgevende Vergadering. Een Nationale
Conventie, reeds dadelijk 749 leden tellende, trad in haar plaats,
schafte den volgenden dag de koninklijke waardigheid af en verklaarde
bij monde van haar president Pétion, Frankrijk tot een Republiek.



Het succes van den hertog van Brunswijk in het noorden was niet van
langen duur. In Dumouriez, den voormaligen minister van oorlog,
die Lafayette had vervangen, vond hij een even talentvolle als
dappere tegenpartij, die hem, door het bezetten der passen van het
Argonnerwoud, den toegang afsloot tot het hart van het land. Den 20en
September bij Valmy, liet de dappere Kellerman aan den hertog zien,
met welk een heldenmoed en doodsverachting dat leger van schoen-
en kleermakersjongens, zooals de emigrés de soldaten der Republiek
met minachting betiteld hadden, onder een daverend: Allons enfants,
de la patrie met gevelde bajonet op zijn oude beproefde krijgers
instormden en ze terugsloegen.

"Van deze plaats en van dit uur dateert een nieuw tijdvak in de
wereldgeschiedenis," zei de bij het Pruisische leger aanwezige Goethe
op den avond van Valmy tot de aanwezigen bij het wachtvuur. Hij
begreep de beteekenis van dien dag; "het revolutionnaire Frankrijk
kon en wilde Europa weerstaan."

Gebrek, groote ontberingen, ziekte en slecht weer waren ten slotte
oorzaak, dat de hertog terugtrok.

Van deze omstandigheid trok Dumouriez partij. Flink versterkt in
aantal, maar slecht gevoed, geschoeid en gekleed, rukte zijn leger in
November d.a.v. de Zuidelijke Nederlanden binnen, behaalde niettemin
den 6en bij Jemappes een glansrijke overwinning en bezette het gansche
land tot aan de boorden van de Maas.



Had de Nationale Conventie met algemeene stemmen de Republiek
ingesteld, van eensgezindheid onder de leden was geen sprake. De
Jacobijnen, naar de hoogere banken, welke ze in de Vergadering
innamen, ook wel montagnards genoemd, sloten zich nauw aan bij de
revolutionnaire Commune; de Girondijnen duchtten dien grooten invloed,
wilden de leiding aan de hoofdstad ontnemen, vreesden voor het optreden
van een tiranniek triumfiraat Robespiere, Danton en Marat en werden
in hun strijd tegen de Jacobijnen gesteund door de middenpartij in
de vergadering, de "plaine" of "marais" genoemd.

Thans kwam de vraag, wat men met den koning doen zou, dezen strijd nog
geduchter maken. In December stelden Robespierre, Couthon en St. Just
dezen namens de Jacobijnen in staat van beschuldiging. Het vinden van
een ijzeren kistje in de Tuilerieën met brieven uit het buitenland,
die verrieden, dat de koning met Pruisen en de emigrés in 't geheim
betrekking had aangehouden--een feit, dat door hem onverstandig genoeg
werd ontkend--verergerde zijn toestand.

Met bijna algemeene stemmen werd hij den 15en Januari 1793 schuldig
verklaard aan samenzwering tegen de vrijheid en de veiligheid van
den Staat. Een poging der Girondijnen, het uit te spreken vonnis
aan het oordeel van het volk te onderwerpen, waarin zij een middel
zagen om den invloed van Parijs te fnuiken, mislukte. Wel stelden de
grijze Malesherbes en Desèze alles in het werk om hem te verdedigen,
wel trachtten Brissot en enkele Girondijnen uit vrees voor een
buitenlandschen oorlog het vonnis uit te stellen, doch het een noch
het ander had succes. Louis Capet, zooals hij thans naar een zijner
voorouders genoemd werd, onderging op den 21en Januari 1793 zijn
vonnis; hij werd geguillotineerd, hetgeen hij waardig en gelaten
onderging.

De laatste schakel met het ancien régime was verbroken!

De Jacobijnen hadden gezegevierd, de macht der Girondijnen volkomen te
breken, werd thans hun doelwit. Al de vorsten van Europa wierpen ze
den handschoen voor de voeten; zij zouden de vrijheid brengen aan de
gansche wereld. Alle dwingelanden wilden zij van den troon stooten;
vrijheid, gelijkheid en broederschap voor de tirannie van eeuwen in
de plaats doen treden.

Een macht van 300.000 werd onder de wapenen geroepen om de eer der
Republiek te handhaven zoowel in het buitenland, als in het binnenland;
in dit laatste met name in de Vendée en Bretagne was n.l. een opstand
onder de boeren uitgebroken, die weldra schrikwekkende afmetingen
aannam.

Bij het leger onder Dumouriez, die door de Jacobijnen niet ten
onrechte sterk verdacht werd van allesbehalve ultra-republikeinsche
beginselen, gingen de zaken inmiddels niet naar wensch. Een aanval op
de Vereenigde Nederlanden, in overleg met het ministerie van Oorlog
door Dumouriez beproefd, mislukte. De Oostenrijkers en de Pruisen
rukten België weder binnen en de slag bij Neerwinden (18 Maart 1793)
was voor de Republiek noodlottig.

Dumouriez, die in stilte het plan had gevormd den oudsten zoon van
Philippe Egalité, die als generaal onder hem diende, bij welslagen,
door zijn leger tot koning te doen uitroepen, dan naar Parijs te
rukken, en aan den druk der Jacobijnen met één slag een einde te
maken, wachtte het oogenblik niet af, waarop hij door de Conventie ter
verantwoording zou worden geroepen. Hij knoopte vredesonderhandelingen
aan met den Oostenrijkschen Kolonel Mack en toen hem bleek, dat zijn
soldaten de Republiek getrouw bleven, liep hij naar de Oostenrijkers
over. De laatste dertig jaren zijns levens heeft deze talentvolle,
maar steeds intrigeerende man in ballingschap doorgebracht, hij is
in Engeland overleden.

Het verraad van Dumouriez, de ongunstige toestand der legers en de
gevaren, waaraan het land was blootgesteld, drongen de Conventie
weldra tot een nieuwen maatregel. Den 6en April 1793 werd het Comité
de Salut Public ingesteld. Het zou bestaan uit twaalf leden, die in
't geheim moesten beraadslagen, ook zouden zij op de handelingen
van het uitvoerend bewind toezicht houden en achter de zaken
spoed zetten. Aanvankelijk gevormd door de neutrale leden van de
Conventie, geraakte het spoedig geheel in handen van de Bergpartij, met
Robespierre, St. Just, Couthon, Collot d' Herbois en Billaud-Varennes
als leiders. De werkzaamheden werden door verschillende onder-comité's
verdeeld, terwijl het zich in de provincie door afgevaardigden
deed vertegenwoordigen. Aan dit lichaam ondergeschikt, was het
Comité van Algemeene Veiligheid, eveneens van twaalf leden, belast
met het opsporen en arresteeren van allen, die verdacht werden van
contra-revolutionnaire neigingen, terwijl ten slotte de Revolutionnaire
Rechtbank, met den beruchten Foucquier Tinville als openbaar aanklager,
zich onledig hield met het vonnissen der gevangenen.

De Conventie met haar tal van kleurlooze leden werd in de handen van
het Comité de Salut Public een willoos werktuig. Door de afgevaardigden
van het Comité waren de legers aan dit laatste onderworpen; door de
wet der verdachten beschikte dit over de bijzondere personen; door
de genoemde rechtbank over het leven van allen. In de volksmassa,
die in de clubs beraadslaagde, vond het zijn steun.

Het antwoord van Europa op Frankrijks uitdaging had niet lang op zich
laten wachten. Over dien koningsmoord, "de verfoeilijkste daad, die
in de historie was opgeteekend," zooals Pitt in het parlement zei,
diep verontwaardigd, beducht voor de ver strekkende gevolgen, welke
de omwentelingen ook voor hun onderdanen kon brengen, bang voor hun
eigen troon, verklaarden tal van vorsten met Oostenrijk en Pruisen
aan de spits, den oorlog aan de Republiek.

Van deze coalitie was Engeland onder den alvermogenden minister Pitt
de ziel. Het had geweigerd de vervallenverklaring van den koning te
erkennen en zich hierom reeds den 1en Februari 1793 door de Conventie
den oorlog zien verklaren. Ditzelfde lot was ook aan de Republiek
der Vereenigde Nederlanden te beurt gevallen. Binnen zes maanden
had Pitt zeven verbonden gesloten en zes tractaten tot het verleenen
van geldelijken steun. Ook Spanje met zijn nieuwen minister Godoy,
bijgenaamd de Vredevorst, had zich op zijn raad, evenals het geheele
Duitsche Rijk bij de coalitie gevoegd.

Door het grauw gesteund, meester over den gemeenteraad, heerschten de
Jacobijnen met hun 800 clubs in de departementen, van nu af zoo goed
als onbeperkt. Wel werd Marat als president der club door de Conventie
voor de rechtbank gedaagd wegens opruiïng tegen de gematigden in dit
staatslichaam, maar hij werd vrijgesproken en in zegepraal rondgedragen
(24 April).

Van dit oogenblik trad het grauw zelf vermeteler op, overstroomde de
publieke tribune in de zittingzaal en sprak mede in het debat. Een
poging, door de Girondijnen beproefd om de daden van den gemeenteraad
door een commissie te doen nagaan, waardoor heel wat gruwelen aan
het licht zouden zijn gebracht, werd door het grauw verijdeld, de
commissie ontbonden.

De verbittering tegen de gematigden, thans beschuldigd van
het heulen met den vijand en de emigrés en van het aansporen
tot een contra-revolutie, werd door de Jacobijnen aanhoudend
meer opgezweept. Telkens deed de Commune zich in de Conventie
gelden. Henriot, de commandant der nationale garde, geheel op de
hand der Jacobijnen, deed ten slotte zelfs vuurmonden in batterij
komen voor de Tuilerieën om de zittingzaal in elkander te schieten,
als aan den wil des volks niet werd voldaan! Den 31en Mei viel de
partij der Girondijnen; hun aanvoerders werden gevangen genomen;
anderen namen de vlucht (2 Juni).

Van nu af had de Conventie haar vrijheid van beraadslagen totaal
verloren. Robespierre met zijn aanhang nam de teugels in handen. Het
schrikbewind begon!

Na den val der Girondijnen kwam het geheele zuiden met Lyon,
Marseille en Toulon aan de spits in verzet; zelfs vormden zich
hier gewapende benden om naar Parijs te marcheeren. Tegenover hen
stonden de aanhangers der Conventie. In het westen, aan de Loire,
in de Vendée en in Bretagne was de gansche bevolking als één man
tegenover de afgevaardigden uit de Conventie opgetreden. Hier stonden,
door de emigrés en Engelsch goud gesteund, Stofflet en Charette aan
het hoofd der royalisten tegenover de regeeringstroepen.

Ook bijzondere personen gaven bewijzen van hun afschuw over hetgeen
in Parijs gebeurde. Zoo toog Charlotte Corday, een vijf en twintig
jarig mooi meisje uit Caën, een volbloed aanhangster der omwenteling
op deugdzamen grondslag, naar de hoofdstad, zocht Marat op, die in
de departementen den meesten schrik had verspreid, en stootte hem
een mes door het hart, om, zooals zij voor de rechtbank verklaarde,
"haar land vrede te schenken." Onwrikbaar kalm hoorde zij haar
doodvonnis aan; even kalm betrad zij het schavot. (15 Juli). Half
Parijs volgde de begrafenis van Marats hart in den tuin van de club
der Cordeliers. Toen zijn inboedel werd ontzegeld, vond men slechts
een assignaat van vijf francs, zijn gansche bezitting.

De Conventie was dus van alle zijden door gevaren omringd; zoowel in
het binnen- als in het buitenland stond de vijand. Daarbij dreigde
hongersnood, door het blokkeeren van alle havens door Engeland.

Het Comité de Salut Public trok alle macht aan zich en heerschte
onbeperkt.

Door de levée en masse riep het Comité het gansche volk onder de
wapenen tegenover den buitenlandschen vijand; alle mannen tusschen
18 en 40 jaar werden opgeroepen en voor het einde van het jaar
beschikte men reeds over een leger van 650.000 man; Carnot, lid van
het Comité leidde de operaties. Het gebrek aan geoefendheid moest
vergoed worden door het aantal en de geestdrift der troepen, terwijl
steeds aanvallend moest worden opgetreden; een hevig kanonvuur en
dan onder het zingen van de Marseillaise, of het "Ça ira" er met
de bajonet op in. Commissarissen bij het leger zorgden voor strenge
tucht, zonden generaals, die nederlagen leden, op naar Parijs, waar
ze werden geguillotineerd (de Beauharnais en Custine o. a.) Er moest
overwonnen worden en er werd overwonnen, al was het ten koste van
vele slachtoffers.

Einde 1793 was Frankrijk bijna geheel van vijanden gezuiverd. Voor
een inval behoefde de Republiek niet meer te vreezen.

Tegenover den vijand in het binnenland trad de beruchte wet der
suspects met volle kracht in werking. De gevangenissen vulden
zich met leden uit de gegoede burgerij en den handelsstand; alle
vreemdelingen, alle aanhangers van een constitutioneel koningschap,
of van een gematigde republiek, werden--voorloopig heette het--in
hechtenis genomen.

Over het geheele land werden afgevaardigden van het Centrale Comité
verspreid met uitgebreide macht. Over de steden in opstand werd de
banvloek uitgesproken, te Lyon de bevolking door de afgevaardigden
Collot d'Herbois en Couthon voor een gedeelte over de kling gejaagd;
te Toulon gebeurde ongeveer hetzelfde onder Fréron en Barras, "den
roofvogel der revolutie;" in Nantes maakte zich Carrier berucht.

In Parijs stond op de Place de la Concorde de guillotine bijna niet
stil. Den 16en October viel het hoofd van Maria Antoinette, nadat haar
reeds geruimen tijd te voren haar kinderen waren ontnomen en na een
verhoor, dat in bijzonderheden afschuwwekkend is. Den 31en d. a. v. zag
men een en twintig der in Juni gevangen genomen Girondijnen, onder
het zingen der Marseillaise, het schavot beklimmen; den 6en December
deelde hetzelfde lot de hertog van Orleans, een beginselloos man,
veracht door de koningin, door den koning verdacht te streven naar
het oppergezag, door het volk niet vertrouwd, al had hij ook zijn
naam verwisseld voor dien van Philippe Egalité.

In de jaartelling en in den godsdienst werd nu ook een volslagen
omkeer gebracht.

De gregoriaansche tijdrekening werd door de republikeinsche vervangen;
deze dagteekende van het jaar I der vrijheid. Het jaar begon dus op
22 September 1792 toen het koningschap was gevallen; iedere maand
telde nu dertig dagen verdeeld in drie decades; den laatsten van
iedere decade was 't rustdag. De maanden werden genoemd naar het
jaargetijde, waarin zij vielen, zooals October nu Vendémiaire heette,
daarop volgde Brumaire, Frimaire enz. De vijf of zes overschietende
dagen, jours complémentaires genoemd, dienden voor feestelijkheden,
gewijd aan het genie, den arbeid, de schoone daden, de belooning,
de meening en de omwenteling.

Een nieuwe godsdienst, die der Rede, werd afgekondigd en de hoofdkerk
de Nôtre Dame, op voorstel van Chaumette, lid der Commune herdoopt
in een republikeinsch gebouw, den Tempel der Rede. Ook buiten Parijs
volgde men dit voorbeeld, werden kerken "onchristelijkt" en feesten
gegeven, waarbij jonge vrouwen als godinnen der rede fungeerden. Welk
een toestand!

Intusschen bleef de valbijl haar werk verrichten; den 11en November
viel het hoofd van den edelen Bailly; den 15en ontving de Conventie
van Fouché en Collot d'Herbois uit Lyon een brief, waarin zij pochten
op de door hen gehouden strafoefeningen en een uit Rouen, meldende,
dat de oud-minister Roland zelfmoord had gepleegd. Enkele dagen
tevoren was diens jonge vrouw te Parijs onthoofd, welk lot weldra
ook prinses Elisabeth, zuster des konings, onderging.

Al die onschuldig gevallen hoofden, die gruwelijke dwingelandij waren
ten slotte oorzaak, dat in den boezem der Conventie en zelfs onder
de leiders ontevredenheid ontstond. Had Robespierre zich al verzet
tegen de anarchistische neigingen van Hébert, die vooral in zijn blad
"Le Père Duchesne" door Camille Desmoulins "een der riolen van Parijs"
genoemd, hun uiting vonden, hij werd hierin gesteund door Danton en
Camille Desmoulins, die steeds op meer gematigdheid aandrongen en aan
het schrikbewind een einde wilden zien. Van dit laatste was Robespierre
volstrekt niet gediend en nadat eerst Hébert ten val was gebracht,
boetten weldra Danton en Camille Desmoulins onder de valbijl voor hun
"onzuivere beginselen als republikein en hun gematigdheid."

Thans stond Robespierre alleen, gesteund door zijn trawanten als
St. Just en Couthon. Doodsangst heerschte alom. Niemand zag uitkomst.

Toch was deze niet meer zoover af.

Robespierre had den eeredienst vervangen door dien van het Hoogste
Wezen; in Juni (20en Prairial) zou deze in geheel Frankrijk worden
ingewijd. Plechtige feesten moesten hiermede gepaard gaan en de
volksmenner had zich door de Conventie doen aanwijzen om daarbij als
hoogepriester op te treden. Op weg naar het feestterrein stapte de
dictator met een glans van trots en bevredigde ijdelheid op zijn
gezicht een pas of vijftien voor zijn medeleden uit. Dit wekte
reeds den toorn op. Het woord "Tiran!" moest hij hooren.--"Tiran,
er zijn nog Brutussen!" beet Bourdon hem toe. Hij zon op wraak.--Een
paar dagen later diende hij in de Conventie een wet in, waarbij de
Revolutionnaire Rechtbank het recht verkreeg alleen op overtuiging
van de schuld vonnis te vellen, terwijl tegenover samenzweerders de
wet geen verdedigers toeliet. Wel kwam men tegen deze schandelijke
wet in verzet, doch het baatte niet; ze werd aangenomen.

Foucquier Tinville greep deze nieuwe wet terstond aan als een middel
om in de propvolle gevangenissen ruimte te krijgen. Van verhoor was
bijna geen sprake; als het begon, stonden de schavotkarretjes buiten
reeds te wachten op hun vracht, la fournee.

"Hier heb je de winners in de loterij van Sinte
Guillotine!" schreeuwden de kleine nieuwsventers onder de vensters
der gevangenen. Het Avondblad noemden de bewaarders de lijst der
gevangenen, die den volgenden dag zouden worden voorgebracht.

Het aantal doodvonnissen nam op schrikbarende wijze toe, bedroeg
in twee maanden meer dan anders in een jaar. Veilig voelde zich
niemand meer.

Het voortbestaan van het schrikbewind werd door velen overbodig
geacht; niet alleen was er geen vijand meer op de grenzen, maar
Jourdan had bij Fleurus in de Zuidelijke Nederlanden overwonnen;
de opgestane steden waren ten onder gebracht, het vaderland dus niet
meer in gevaar. Waarvoor dan dat bloedige werk van de Revolutionnaire
Rechtbank?

De ellende duurde voort alleen ten genoegen van den machtigen dictator
en zijn aanhang; tot die overtuiging kwam men algemeen, toch duurde
het lang voor de moed er was hem aan te vallen en neer te werpen.

In het comité van algemeene veiligheid beraamde men het plan tot zijn
val; Billaud-Varennes en Collot d' Herbois, leden van het Comité
de Salut Public namen er aan deel. Den 7en Thermidor (25 Juli)
werd in de Nationale Conventie een lang rapport voorgelezen, waarin
men te velde trok tegen hen, die in weerwil van de overwinningen,
nieuwe plannen tot vervolging beraamden. Het was de eerste openlijke
pijl op Robespierre gericht. Deze verscheen den volgenden dag in
de Conventie, verdedigde de genomen maatregelen, beschuldigde zijn
tegenpartij, maar 't succes was niet groot. In zijn club, waar hij 's
avonds zijn redevoering herhaalde, werd hij enthousiast toegejuicht,
Billaud-Varennes en Collot d' Herbois werden echter uitgejouwd en
zelfs buiten de vergadering gezet.

Den 9en Thermidor was de beslissende dag. Als Robespierre de zaal
der Conventie binnentreedt en St.-Just het woord neemt om zijn
verdachtmakingen tegen zijn tegenpartij te beginnen, wordt hij dadelijk
in de rede gevallen. Billaud-Varennes neemt het woord, waarschuwt de
Conventie voor het dreigende gevaar, klaagt Robespierre aan, noemt
zijn medeplichtigen in de Commune en brandmerkt zijn gedrag en zijn
streven naar het oppergezag met bittere vlijmende taal.

Als hij zwijgt zijn alle oogen op Robespierre gericht. Deze vliegt
naar de tribune, maar een dreunend: "Weg met de tiran!" weerklinkt. Aan
het woord laat men hem niet komen. "Het bloed van Danton verstikt je"
bijt men hem toe. Met algemeene stemmen wordt tot gevangenneming van
hem, Couthon en St.-Just besloten. Onder gejuich voeren de gendarmes
hen weg.

Thans werpt de commune het masker af. De gevangenen worden bevrijd
en naar het stadhuis gevoerd, terwijl Henriot het grauw opruit en
zelfs kanonnen tegen de Tuilerieën in batterij doet komen, maar de
kanonniers weigeren vuur te geven.

De Conventie stelt Henriot, Robespierre en de commune buiten de wet,
benoemt Barras tot commandant der nationale garde ter verdediging
van het gouvernement. Het verzet is gebroken en den 10en Thermidor
worden Robespierre, Couthon, St.-Just en een twintigtal aanhangers
geguillotineerd, eenige dagen later door een zeventigtal leden der
commune en twaalf van de de Revolutionnaire Rechtbank gevolgd.

Frankrijk herademde, nu het zich bevrijd voelde van den man, die vriend
en vijand had opgeofferd om zich tot dictator te doen verheffen; men
verpersoonlijkte in hem al het buitensporige van het schrikbewind en
geloofde de Republiek gered, tot rust gebracht door zijn val.

Al was dit overdreven, toch kregen de gematigden onder de
Thermidoristen de leiding in handen. Zij beperkten de groote macht
van het Comité de Salut Public, schaften de beruchte wet van Juni
1794 omtrent het vonnissen af; de commune moest haar gezag aan de
conventie afstaan; de club der Jacobijnen met haar 800 afdeelingen
in de departementen werd gesloten.

Carrier, Fouquier Tinville lieten het leven onder de valbijl, anderen
werden naar Cayenne verbannen. Een laatste poging in Mei 1795 om
het door honger gekwelde gepeupel in oproer te brengen, werd met
kracht onderdrukt.

De voorstad Saint-Anthoine, de bakermat van zooveel ongerechtigheden,
werd toen tevens ontwapend.



Inmiddels hadden de legers der Republiek schitterende bewijzen gegeven
van hetgeen zij onder vaderlandsliefde verstonden. Slecht gekleed en
gevoed, vaak slecht bewapend, hadden ze in de Vendée onder Westerman en
Kléber den opstand in 't begin van 1794 zoo goed als geheel onderdrukt,
Pichegru had na Jourdans overwinning bij Fleurus de Engelschen naar
Holland gedreven en den 20en Januari zelfs Amsterdam bezet. Ook in 't
zuiden aan de Pyreneën en in Italië hadden die jonge, maar energieke
krijgers zich tegenover de Spanjaarden en Piëmonteezen ais helden
gedragen.

Met Pruisen en met Spanje werd eindelijk vrede gesloten (5 April
en 22 Juli 1795). Ten slotte schafte de Conventie de democratische
grondwet van 1793 af--tot uitvoering was zij nog niet gekomen--en
droeg het uitvoerend bewind op aan een Directoire van vijf leden,
de wetgevende macht aan twee raden, dien der Vijfhonderd, welke de
wetten zou voordragen en dien der Ouden, welke ze moest onderzoeken
en er over beslissen. Ter voorkoming van een royalistische meerderheid
had de Conventie bepaald, dat twee derden van haar leden in de nieuwe
vertegenwoordiging zou overgaan. De in groote getale teruggekeerde
royalisten zagen hierdoor hun macht gefnuikt en begonnen een opstand
in de straten van Parijs.

Het was op den voor Bonaparte zoo gedenkwaardigen 13en Vendémiaire.



HOOFDSTUK III.

Bij Toulon en te Parijs.


Door zijn onbesuisden streek te Toulon wel geducht gecompromitteerd,
doch niet ontmoedigd, richtte Lucien tal van adressen rechtstreeks
aan de Conventie en kreeg daardoor eindelijk een baantje van
twaalf honderd francs als magazijnbewaarder te Saint-Maximin; hij
begon hier de bevolking terstond recht te zetten en werd er door de
volksvergadering tot president van het revolutionnaire comité gekozen
in welke hoedanigheid hij een twintigtal eerwaardige burgers zonder
proces liet gevangen zetten. Ook nam hij den naam aan van Brutus en
herdoopte, door Barras hierin geholpen, Saint-Maximin in Marathon,
terwijl hij in Mei 1794 op al dit ultra-republikeinsche gedoe de
kroon zette door een huwelijk met Catharine Boyer, de zuster van den
herbergier, bij wien hij inwoonde, een meisje twee jaar ouder dan hij,
dat lezen kon noch schrijven, doch dat haar negentienjarigen man met
haar fluweelzachte zwarte oogen en haar ongemeen schrander kopje tot
aan haar dood heeft weten te boeien.

Niemand van de familie was bij het huwelijk van Brutus Bonaparte
tegenwoordig en vanaf dit oogenblik zien we Lucien meer op zich
zelf staan.

Louis had Paul en Virginie van Bernardin de Saint Pierre inmiddels
onder handen genomen en dezen beroemden natuurkundige daarop stoutweg
de vraag gesteld, wat er in dit boek waarheid, wat verdichtsel was. Wat
driestheid aangaat waren de broeders dus aan elkaar gewaagd.

Jozef liep het geluk mee. Aanvankelijk aangewezen om in het gevolg
van Saliceti mee te werken bij een krijgstocht tegen Corsica,
die van Toulon zou scheep gaan, doch door een opstand in deze stad
hierin verhinderd, was Jozef in de eerste dagen van September door de
representanten der Conventie dus door Saliceti benoemd tot commissaris
van Oorlog 1e klasse op een tractement van zesduizend francs benevens
rations, vrij logies en bureaukosten.

Toen Laetitia in September besloot met haar jongste kinderen voor
alle zekerheid in Marseille, dat in handen der republikeinen was, een
veiliger verblijf te zoeken, waren de toestanden voor haar dus reeds
aanmerkelijk verbeterd. Haar drie oudste zoons hadden een betrekking
en zij zelve werd door de Conventie van het noodige voorzien.

Opnieuw was het Saliceti, de landgenoot en vriend, die op het lot der
familie invloed uitoefende. Dommartin, de commandant der artillerie
van generaal Carteaux, die van Marseille oprukte tegen het sterke
Toulon was bij Ollioules gekwetst en Saliceti wees Napoleon aan als
zijn plaatsvervanger. Op Corsica had hij zijn talenten reeds leeren
kennen als inspecteur van de artillerie; het vlugschrift Le Souper de
Beaucaire had voldoende bewezen, dat Napoleon een republikein was in
merg en been en een ander knap artillerieofficier was niet dadelijk
bij de hand.

Den 12en September kwam Napoleon voor het door Engelschen, Spanjaarden,
Napolitanen en Piëmonteezen verdedigde Toulon. Hier viel nog zoo
goed als alles te doen. Terwijl de belegerden de batterijen, welke de
binnenreede moesten beschermen en het fort de l' Eguilette, gelegen op
een kaap aan den ingang dezer reede, zoo geducht hadden versterkt, dat
het geheel Klein-Gibraltar werd geheeten, had Carteaux, een onbekwaam
man, letterlijk nog geen schop in den grond laten steken. Toen de
representant Gasparin hem vroeg naar zijn aanvalsplan, antwoordde hij:
de artilleriecommandant schiet de stad drie dagen lang plat; dan kom
ik met drie colonnes en neem haar met storm. Dit plan was echter meer
grappig dan uitvoerbaar en gelukkig werd hij weldra vervangen door
Generaal Dugommier, die tot opperbevelhebber werd benoemd, terwijl
op verzoek van Bonaparte tevens een artilleriechef werd aangewezen
n.l. generaal du Teil, waardoor de zeer onwetende officieren van den
staf werden gedwongen hun aanmatigenden toon tegenover Napoleon wat
te temperen.

Toen du Teil kwam, was het voornaamste werk, dat der voorbereiding
reeds verricht en Bonaparte inmiddels op den 29en September voorloopig
tot Bataljonschef bij de Artillerie benoemd, in welken rang hij den
19en October werd bevestigd. Thans redelijk gesteund, toog hij met
verdubbelde kracht aan het werk; nu reeds bleek hoe het voeren van
het bevel hem letterlijk was aangeboren en hoe hij de kunst verstond
zijn minderen door woord en daad voor zich in te nemen. Hoewel hij
den afgevaardigde Gasparin steeds heeft voorgesteld als de man,
die hem zijn loopbaan als artillerist geopend en hem met zijn gezag
gesteund heeft, bewees hij toen reeds welk een volbloed soldaat er
in hem stak. Steeds in het vuur, slapende bij zijn kanonnen, bij elk
gevecht vooraan, paarde hij aan het gezag zijner meerdere kennis de
in den krijg alles overweldigende macht van het voorbeeld.

Als op zekeren dag in een onder heftig vuur liggende batterij een
artillerist naast zijn stuk wordt doodgeschoten, grijpt hij zelf den
aanzetter uit de hand van den doode en helpt den vuurmond bedienen,
tot hij wordt afgelost; als de Engelsche generaal O'Hara, gouverneur
van Toulon, een uitval beproeft is hij het, die onopgemerkt aan de
spits van een bataljon door de loopgraven nadert en die uitval zoo
krachtig helpt afweren. O'Hara zelf wordt letterlijk tusschen zijn
eigen soldaten gevangen genomen. Den naam van de Batterij der Mannen
zonder Vrees geeft hij aan een stelling, die onder zwaar vuur ligt en
haar verliezen dagelijks ziet stijgen, maar die nooit artilleristen
te kort komt, want daar willen al de artilleristen dienen, omdat hij
zelf het vuur leidt. Enkele paarden werden voor Toulon onder zijn
lijf doodgeschoten en voor de eerste maal werd hij gewond door een
bajonet van een Engelschman.

Hier had Napoleon de gelegenheid de kalmte en onverschrokkenheid van
Junot, toen sergeant bij een bataljon van de Côte d'Or op te merken
bij het springen van een granaat, waardoor het vel papier, dat Junot
voor zich had, met zand werd overdekt, maar hetgeen hem in het minst
niet deed opschrikken. Later werd Junot tot luitenant bevorderd en
nam Napoleon hem tot zijn adjudant.

Had Dugommier in zijn bulletin van den 1en December onder meer ook
Bonaparte genoemd, die hem vooral bij den uitval van O'Hara krachtig
had terzijde gestaan, meer lof oogstte hij in van den generaal du Teil,
zijn onmiddellijken chef; deze schreef aan den Minister van Oorlog:
"Ik kan geen woorden genoeg vinden om U de verdiensten van Bonaparte te
schetsen. Evenveel zakenkennis als schranderheid bezit hij, doch hij is
te vermetel. Ziedaar een flauw beeld van dezen zeldzamen officier. Aan
U, Minister, de taak hem te verbinden aan den dienst der Republiek."

Klein-Gibraltar eindelijk genomen en de verdere verdediging van Toulon
zoodoende onmogelijk geworden (18 December) stak de commandant der
Engelsche troepen de Fransche oorlogsvloot (ruim 50 vaartuigen)
en het arsenaal in brand, ging aan boord van zijn eigen schepen,
zeilde weg en liet de bevolking verder aan haar lot over. Toen
de stad was genomen, maakte de afgevaardigde Barras kort recht en
werden vele verdedigers dood geschoten; zoo wilde het de Conventie,
want alle verraders moesten worden uitgeroeid. Wel had de Republiek
een zware slag getroffen, daar bijna de geheele vloot in vlammen was
opgegaan, maar toch was de vreugde groot, want Toulon verlatende,
hadden de Engelschen hun steunpunt in het Zuiden des lands verloren.

Reeds door de vertegenwoordigers voorloopig tot generaal
brigadecommandant benoemd, zag Napoleon zich in de eerste dagen
van Januari 1794 door het Comité de Salut Public in zijn nieuwen
rang bevestigd en werd hij tevens belast met het bevel over de
artillerie bij het leger van Italië en met de bewapening van de
kust. Twaalf duizend francs tractement met vivres, vrij logies en
emolumenten was een schat van belang. Hij zelf dacht niet eens aan
dat geld, Laetitia zooveel te meer, doch ook zij bleef ondanks dezen
onverwachten voorspoed uiterst zuinig en spoelde b.v. zelve haar
waschgoed in de beek voor haar huis nabij Antibes, waarheen haar
zoon in 't voorjaar zijn hoofdkwartier verlegde en waar zij hem met
de kleintjes gevolgd was.

De zorg voor Louis had hij terstond weder op zich genomen, toen
de knaap uit angst voor 't geen hij te Lyon gezien had niet had
durven doorreizen naar Châlons-sur-Saône om hier de lessen aan
de artillerieschool te volgen; zelfs had hij hem benoemd tot zijn
adjudant en hem den luitenantsrang geschonken bij een afdeeling
vrijwillige artillerie, waarover hij had te bevelen.

In die dagen maakte hij ook nader kennis met de jongste Robespierre,
die met Ricord als vertegenwoordiger der Conventie bij het leger van
Italië was geplaatst, Napoleon voor Toulon reeds aan het werk had
gezien en thans een door Bonaparte uitgewerkt en door den krijgsraad
goedgekeurd veldtochtsplan tegen de Oostenrijkers deed uitvoeren. Het
succes was groot, maar Bonaparte zelf had er niet veel eer van; in
het rapport dienaangaande kwam zijn naam zelfs niet voor. Was hij op
Robespierre's voorstel ingegaan, dan had hij toen in de plaats van
Henriot het commando kunnen krijgen over de nationale garde te Parijs,
doch het vooruitzicht chef te worden over een bende halfgewapende,
slecht gedisciplineerde burgers, trok hem, den volbloed soldaat,
niet aan; hij bedankte dus voor de eer, bleef in het Zuiden en keerde
tegen den zomer naar Nizza terug.

Jozef had inmiddels weder een bewijs gegeven van zijn "handigheid
in zaken" en had te Marseille kennis gemaakt met de oudste dochter
van den in Januari 1794 overleden koopman Clary. Mooi was ze niet,
die Marie-Julie, jong evenmin, maar vroom en milddadig, in den
intiemen kring gevat, geestig en--zeer rijk, want 150.000 francs,
haar bruidschat, belegd in nationale goederen, was bij den lagen
koers der assignaten in die dagen een groot fortuin. Op haar beurt
zag de familie Clary een verbintenis met een heer van adellijke
afkomst, met goede manieren en een gunstig uiterlijk niet ongaarne;
bovendien was Jozefs broer een generaal, die bij de Conventie hoog
stond aangeschreven en dit was vooral in dien tijd een niet gering
te schatten voordeel, want vele rijke kooplieden in Marseille waren
reeds gevallen, de gevangenissen met "verdachten" overvol en nog
dagelijks hadden arrestaties plaats, terwijl de opgelegde boetes vaak
tienduizenden francs beliepen.

Moeder Laetitia en haar dochters waren met het nieuwe familielid,
dat zoo rijk was en zoo bescheiden zeer ingenomen en den 1en Augustus
1794 werd het huwelijk dus voltrokken en voelde Jozef zich nog meer
dan vroeger als oudste het hoofd der familie; wel gaven Louis en
Pauline altijd aan Napoleon de voorkeur, maar het was toch steeds
Jozef, die ten slotte besliste, terwijl Lucien en Marianne alleen
van hem raad aannamen.

Niet zoo geheel ten onrechte vond de familie Bonaparte de
generaalsbetrekking van Napoleon in die dagen nog al precair en al
stond hij thans in hoog aanzien, de eigenaardige toestand in Frankrijk
gaf niet zooveel waarborgen, dat men van zijn hooge functie steeds
zeker was.



Zonder dat hiervan in het zuiden toen nog iets bekend was, hadden te
Parijs inmiddels groote gebeurtenissen plaats gegrepen, die we vroeger
beschreven. Het Schrikbewind was den 9en Termidor gevallen, aan het
rijk van Robespierre was een einde gekomen. Nauwelijks was hiervan
de tijding doorgedrongen tot de representanten Albitte en Laporte,
die zoowel over het Alpenleger als over dat van Italië het toezicht
uitoefenden en Bonaparte toch reeds een kwaad hart toedroegen, of deze
werd beschuldigd van landverraad en op hun last gevangen genomen. Hij
had op intiemen voet verkeerd met de jonge Robespierre en Ricord;
door hen was hij belast geworden met een geheime zending naar Genua
en hier zou hem door den vijand een millioen francs zijn beloofd,
bij elkander genomen, misdaden genoeg om een generaal in die dagen
naar het schavot te helpen. Laetitia had gelijk gehad toen zij de
positie van Jozef met het fortuin zijner vrouw achter zich, heel wat
meer soliede noemde dan die van haar tweeden zoon, al had deze nog
zooveel roem en eer behaald. Nu was hij gekerkerd.

Het krachtige protest, waarmede Bonaparte tegen deze behandeling
opkwam, baatte hem niets. Hij had in zijn veldtochtsplannen met de
waardigheid der representanten niet de minste rekening gehouden;
hij had hun bevoegdheid tot oordeelen over militaire aangelegenheden
niet erkend, geen acht geslagen op hun persoonlijke belangen, bij
veel van die volstrekt niet onbaatzuchtige representanten een zaak
van groot gewicht en hij was dus in zekeren zin hun persoonlijke
vijand geworden. Toen een ernstig onderzoek zijner papieren tot niets
leidde en hij zich omtrent die bevolen reis naar Genua volkomen had
kunnen verantwoorden, waren de representanten wel verplicht den man
voorloopig weder los te laten, "dien zij na de terechtstelling van
den samenzweerder Robespierre als maatregel van algemeene veiligheid
hadden doen gevangen nemen, maar die, zijn locale en militaire kennis
in aanmerking genomen, voor de Republiek van nut kon wezen."

Na dit bijna veertiendaagsch verblijf in den kerker had Bonaparte
blijkbaar spoedig het vertrouwen herwonnen, want half September reeds
werd hij door Saliceti, die bij zijn gevangenneming een vreemde rol
had gespeeld, belast met de voorbereiding eener nieuwe expeditie naar
Corsica, dat nog altijd in Engelsche handen was. Van deze gelegenheid
maakte hij terstond gebruik om Jozef te belasten met de goed betaalde
functie van inspecteur over de hospitalen te Toulon.

De expeditie zelve mislukte echter geheel, want tegen de Engelsche
marine waren de onervaren Fransche zeeofficieren met hun dappere,
doch tuchtelooze schepelingen niet opgewassen. Half Maart 1795 kwam
het bevel de landingstroepen weder te ontschepen en Napoleon had
dus een half jaar tevergeefs rusteloos gearbeid. Na een kortstondig
verblijf te Marseille bij zijn moeder, vertrok hij naar Parijs. Door
een wijziging in de indeeling der legers, die o.a. aan twintig divisie-
en acht en vijftig brigade-generaals de nonactiviteit had gebracht,
was ook hij van zijn commando ontheven en "zijn verdienste en zijn
deugdelijke kennis in aanmerking genomen," als brigadegeneraal
ingedeeld bij het leger in de Vendée, een regeling, waartegen de
toen zes en twintig jarige opperofficier in redelijkheid niets kon
aanvoeren, want hij bleef als chef gehandhaafd en werd niet gesteld
onder de bevelen van een ander.

Veel haast om zijn bestemming te bereiken maakte hij intusschen
niet; hij nam Junot benevens den kapitein der artillerie Marmont als
adjudanten mede, bleef zelfs eenige dagen te Châtillon bij den vader
van Marmont logeeren, gaf Louis, dien hij weder tot zich had genomen,
tegelijkertijd nog dagelijks les in wiskunde met het plan hem op de
militaire school van Châlons te plaatsen, als hij geen brevet van
luitenant der artillerie voor hem machtig kon worden. Eindelijk te
Parijs gekomen, vond hij de toestanden hier geheel gewijzigd.

Enkele dagen te voren was een opstand uitgebroken in de hoofdstad
onder de uiterste Jacobijnen, de zittingzaal der Conventie was
men binnengestormd, bloed had gevloeid en een nieuwe periode van
ellende en doodsangst had gedreigd, maar ten slotte hadden de
gematigden en het goedgezinde deel der burgerij de zege behaald
en de rust was hersteld. Het gevolg hiervan was geweest, dat eene
heftige vervolging was begonnen tegen al wat met Robespierre en de
Jacobijnen in betrekking had gestaan; generaal Menou was benoemd tot
commandant der gewapende macht te Parijs, terwijl het beheer over de
legerzaken o.a. aan een oud-girondijn, den kapitein der artillerie
Aubry was opgedragen; bovendien waren de invloedrijke kennissen van
Bonaparte als Saliceti, Barras, Ricord en Fréron òf verbannen òf onder
toezicht gesteld. Weldra zou hij nogmaals ondervinden hoe gevaarlijk
zijn vroegere vertrouwelijkheid met de Jacobijnsche partijhoofden was
geweest; reeds enkele dagen later ontving hij bericht, dat hij bij het
leger in de Vendée was ingedeeld, niet als generaal der artillerie,
doch als commandant eener brigade infanterie.

Wat was dat! Hij de volbloed-artillerist, met zijn vooroordeel
tegen de officieren van andere wapens, geplaatst bij de infanterie,
gedegradeerd dus! Dit was te veel! Hij liep naar Aubry, vorderde zijn
vroeger commando terug, doch ontving een weigerend antwoord. "Hij
was nog veel te jong voor zulk een positie," zei Aubry, jaloersch op
het succes van zijn wapenbroeder. "Op het slagveld gaat die jeugd
snel voorbij en van het slagveld kom ik, gaf Bonaparte den ander,
die nog nooit kruitdamp had geroken, ten antwoord; zijn protest hielp
hem niet, het besluit bleef gehandhaafd. Om den schijn te redden zond
Bonaparte zijn paarden en bagage vooruit naar Nantes, maar meldde zich
tevens ziek en bleef te Parijs. Ziek was hij werkelijk in den zomer
van 1795, zielsziek, al was daarvan in zijn brieven aan Jozef "zijn
eenigen vriend," zooals hij hem toen steeds betitelde, niet zooveel te
bespeuren. Met een ouden, diep in de oogen gedrukten hoed op, gedoken
in de later zoo vermaard geworden grijze jas, met scheef geloopen
vuile laarzen aan, met bloote slecht verzorgde handen en het lange
haar in twee tressen oreilles de chien langs de ooren afhangende, een
echt beeld van armoede en verwaarloozing, sloop hij langs de straten.

Zijn moedeloosheid vooral betreffende zijn toekomst als officier
bleek duidelijk uit een brief aan Jozef, aan wien hij schreef: "Aan
het leven hecht ik zeer weinig; zonder bezorgdheid sla ik het gade;
ik verkeer voortdurend in den zielstoestand van den soldaat aan den
vooravond van een veldslag. Innig overtuigd, dat wanneer de dood om
ons heen waart om aan alles eensklaps een einde te maken, bekommerd
zijn een dwaasheid is, doet alles mij het noodlot trotseeren. Houdt
die toestand aan, dan zal het slot wezen, dat ik voor een naderend
rijtuig niet eens meer uit den weg ga."

Een enkele maal vertoonde hij zich bij de familie Permon en bij
zijn ouden schoolmakker de Bourrienne, maar in zijn droefgeestigen
toestand bracht zulk een bezoek geen verbetering. In die dagen rees
weder de gedachte bij hem op, om dienst te gaan nemen in Turkije bij
de artillerie van den Grooten Heer, die zijn leger wilde organiseeren
en om officieren had verzocht; dan zou hij niet bij de toen nog zoo
geminachte infanterie [7] behoeven te dienen, want hij zou er als
generaal van de artillerie heengaan en wilde Jozef tevens meenemen,
die, geschrapt van de lijst voor oorlogscommissaris, naar Marseille
en daarop met vrouw en schoonzuster naar Genua was gegaan.

Ook liep hij met huwelijksplannen rond; als hij eens in het huwelijk
trad met Désirée Clary, de schoonzuster van Jozef, "dien gelukkigen
schelm," zooals hij zijn broer had genoemd, toen hij van diens
verbintenis met Julie had vernomen.

Jozef en Julie hadden zulk een huwelijk niet ongaarne gezien, doch,
hoewel Désirée Napoleon wel genegen was, schreef zij hem naar zijn
zin te weinig en langzamerhand verflauwden zijn attenties voor haar.

Niettegenstaande deze voor Napoleon zoo treurigen toestand verloor hij
zijn familie niet uit het oog en bleef niet minder werkzaam voor hen,
wanneer dit noodig was. Lucien had niet alleen zijn baantje weder
verloren, maar was door zijn vijanden uit wraakzucht, voor 't geen
hij indertijd te Saint-Maximin had uitgericht, te Aix gevangen gezet
en liep als zooveel anderen, dus groot gevaar voor zijn leven.

Nauwelijks had Bonaparte hiervan bericht ontvangen, of hij rustte niet
voordat hij van het Comité van algemeene veiligheid een bevel tot zijn
invrijheidstelling had gekregen; hij zond hem zelfs geld, zocht een
baantje voor hem en liet hem ten slotte bij zich te Parijs komen. Ook
voor Jozef was hij werkzaam, en toen de kans op oorlogscommissaris was
verkeken, poogde Napoleon voor hem een consulaat te krijgen in een der
havens van Italië, maar broerlief was bijster kieskeurig. Van zulk een
post op Chio b. v. was hij niet gediend. Consul op een eiland! Wat was
dat nu voor hem, zoo'n knap, zoo'n groot man, die op Corsica reeds
zooveel hooge betrekkingen had bekleed. Iets beters moest Napoleon
voor hem, het hoofd van het geslacht, dus zien machtig te worden en
nogmaals toog Bonaparte aan den arbeid.

Voor Louis, zijn troetelkind had hij op de militaire school inmiddels
een plaats gekregen en met schier vaderlijken trots volgde hij
zijn vorderingen en geraakte over, "dien besten, braven, vlijtigen,
goedhartigen" jongen in zijn brieven niet uitgepraat.

Dan was Jérôme er nog. Die knaap was nu bijna elf jaar en had door den
loop der omstandigheden maar zeer weinig onderwijs genoten, doch hij
verlangde naar Parijs! Broer "Napolione" moest daar een kostschool
voor hem zoeken, maar voorloopig kon hiervan echter niets komen,
want de kostscholen waren gesloten. Aldus aanhoudend vervuld met
de zorg voor zijn familie, doolde de zwaarmoedige jonge man in die
zomerdagen door Parijs, tot Aubry half Augustus werd vervangen door
Doulcet de Pontécoulant.

Door het lid der Conventie Boissy d' Anglas op Bonaparte gewezen als
op "een generaal die van het leger van Italië kwam en blijkbaar met
kennis van zaken daarover sprak," verzocht Pontécoulant "dien jonkman
met zijn doodsbleek, vervallen gelaat, gebogen rug en ziekelijk
uiterlijk" bij hem te komen op het bureau van Oorlog en plaatste hem
bij de afdeeling, belast met het ontwerpen der veldtochtsplannen en
met het toezicht op de operaties te land en ter zee. Deze gelegenheid
om weder aan het werk te komen, greep Bonaparte gretig aan; in de
volgende weken ontwierp hij het plan van aanval op de Oostenrijkers,
dat hij weinige maanden later geroepen zou worden zelf uit te voeren
en waardoor zijn naam in een goudglans zou schitteren voor de oogen
van gansch Europa, tevens verzocht hij de Pontécoulant hem weder te
plaatsen in het actieve leger bij de artillerie.

De officieren aan de bureaux van oorlog, jaloersch op hun jongen
krijgsmakker, die het reeds zoover had gebracht, staken echter een
spaak in 't wiel. Letourneur, de Pontécoulants opvolger, te voren
chef van het personeel bij oorlog, 45 jaar oud en eerst kapitein,
was Bonaparte, die een domoor en betweter zoo vinnig en ongezouten op
zijn plaats kon zetten, volstrekt niet genegen en weigerde aan zijn
verzoek te voldoen. Daarop nam Bonaparte zijn ontslag van het bureau
en begon nogmaals werk te maken van een detacheering bij het leger
van den Sultan. Ook het Comité de Salut Public had daar wel ooren
naar; daarin zaten mannen, die zijn verdiensten erkenden o. a. Jean
Debry. "Eerst behoort het Comité dien opperofficier te beloonen voor
de door hem bewezen diensten en hem dus te bevorderen; dan kan er
later beslist worden als hij bij zijn verzoek mocht blijven," zei
hij o. a. bij de beraadslaging over dit punt. [8]

Gesteund door Barras en Fréron begonnen Bonaparte's kansen dus zeer
mooi te staan. Het geld voor de expeditie was reeds gevonden. Zelf
schreef hij aan Jozef "dat het besluit reeds zou zijn geteekend en
de datum van het vertrek vastgesteld als er te Parijs bij de partij
der reactie niet zooveel gisting heerschte." Binnen enkele dagen zou
echter alles wel zijn afgeloopen schreef hij verder. Dat die partij de
zege zou wegdragen duchtte hij niet. "De genius der vrijheid verlaat
haar verdedigers niet," schreef hij.

Onbezorgd begon hij de toekomst weder in te zien; zijn gansche
wijsbegeerte, waaruit het fatalisme blijkt, dat hij zich toen tot
levensleer en levensregel had gekozen was vervat in zijn: "In 't
verschiet zie ik alleen liefelijke beelden; zelfs al ware zulks het
geval niet, is het toch zaak te leven bij den dag. Een man van moed
rekent niet met de toekomst."

Tien dagen later, op 5 October 1795, 13 Vendémiaire zou in die
toekomst, in zijn gansche bestaan, zijn denken en zijn handelen een
volslagen omkeer worden gebracht.



HOOFDSTUK IV.

13 Vendémiaire. Joséphine.


Nadat de constitutie van het jaar III met een Directoire van vijf
leden als uitvoerende macht den 22en Augustus 1795 was aangenomen,
moesten de leden van het wetgevend lichaam worden gekozen. Reeds
vleiden zich de royalisten en de emigrés, die in de laatste maanden
bij duizenden in het land teruggekeerd of uit hun schuilhoeken te
voorschijn gekomen waren, dat zij bij die verkiezingen verreweg de
meerderheid zouden hebben, waardoor hun kansen bij een tegenomwenteling
dus aanmerkelijk moesten vermeerderen, toen een decreet der Conventie
besliste, dat de Raad van Vijfhonderd voor twee derden zou bestaan uit
haar vroegere leden. Waren dit dezelfde mannen, die den 10en Augustus
1792 tot den val van het koningschap hun steun hadden verleend en
later over Lodewijk XVI het doodvonnis hadden uitgesproken? Zeker het
waren deze volbloed republikeinen, maar tevens de mannen, die drie
jaar lang tegenover gansch Europa pal hadden gestaan en door bijna
ongeloofelijke bewijzen van volharding en energie Frankrijk van de
vreemde overheersching hadden gered.

De royalisten, de emigrés en de rijke burgerij te Parijs zagen in dit
decreet een terugkeer naar den tijd van la Terreur en de heerschappij
der guillotine. In de meeste verkiezingssectiën te Parijs werd het
dus verworpen, in de departementen echter met overgroote meerderheid
aangenomen. Niettemin besloten de royalisten, van ouds wetende,
dat hetgeen in de hoofdstad geschiedde, in de departementen meestal
navolging vond, een poging te doen om weder op het kussen te komen. Te
Parijs lag slechts een bezetting van enkele duizenden soldaten, zij
hadden de sectiën en wel 40.000 aanhangers achter zich; de kansen
stonden dus mooi. In de sectiën Lepelletier, Luxembourg, le Temple
enz., waar de rijken de meerderheid vormden, werd den 12en Vendémiaire
(4 October) openlijk verzet tegen de Conventie afgekondigd; wapens
werden rondgedeeld en onder de burgerij het gerucht verspreid, dat
de regeering terug wilde naar de dagen van het schrikbewind.

In dezen uitersten nood was voor de Conventie krachtig ingrijpen een
eerste vereischte; generaal Menou, commandant van de troepenmacht
in Parijs, die de opstand niet vermocht te dempen, ja het verzet der
royalisten door zijn slap optreden nog had versterkt, werd gevangen
genomen; Barras kwam in zijn plaats, maar als leider van soldaten
volkomen ongeschikt, nam hij o.a. op raad van Carnot, Bonaparte als
tweede bevelhebber. "De degen eenmaal getrokken, zou niet meer worden
opgestoken voor de orde was hersteld," had Napoleon aan Barras gezegd,
toen hij het commando aannam. En hij hield woord.

Toen in den laten namiddag van den 13en Vendémiaire de opstandelingen
van verschillende zijden oprukten, werden ze zoo krachtig door de
troepen van de Conventie ontvangen, dat het verzet werd gebroken; aan
het beleid van Bonaparte dankte de Conventie haar behoud, want hij,
niet Barras, was de ziel der verdediging geweest.

De Conventie toonde zich niet ondankbaar, tien dagen later benoemde
ze hem tot divisiegeneraal bij de artillerie, nog tien dagen later
tot opperbevelhebber van het leger in het binnenland. Barras was lid
geworden van het Directoire.

Uit was het ineens met de plannen om naar Turkije te gaan. In drie
weken tijd had Bonaparte een standpunt bereikt, zoo hoog, dat de
invloed der bureaux van Oorlog hem niet meer kon schaden; weder "kon
hij dienen en nuttig zijn." Een zee van werk wachtte hem, want alleen
de reorganisatie der nationale garde--honderd en vier bataljons--was
een reuzentaak; hier tegen zag hij niet op. De legermacht te Parijs
bracht hij samen in één kamp. De oud-militairen, die hem den 13en
Vendémiaire vrijwillig hun hulp hadden aangeboden vereenigde hij
tot een korps; voor het Directoire en de beide Raden schiep hij een
lijfwacht en bracht aldus binnen enkele maanden in en om de hoofdstad
een macht bijeen, groot genoeg om het gepeupel in bedwang te houden,
dat honger leed, de waarde van het papieren geld met den dag zag
verminderen en dus weinig aanmoediging noodig had om tot oproer over
te slaan. Die militaire macht diende tevens om de Jacobijnen ontzag in
te boezemen, die zich hadden vereenigd onder den naam van de Club van
't Panthéon en opnieuw den kop begonnen op te steken.

Ook op zijn moreele leven deed deze reusachtige omkeer in zijn lot
terstond zijn invloed gevoelen. Hij leefde letterlijk geheel op; het
armoedige vertrekje in een klein logement, dat hem zoolang tot woning
had gediend, verwisselde hij met een ruim hotel op den boulevard,
hij schafte zich paard en rijtuig aan, huurde een loge in de comedie
en liet zich een nieuwe uniform maken, stellig geen weelde, want
de tegenwoordige was tot op den draad versleten. Tevens begon hij
voor zijn moeder te zorgen, zond haar eenige duizenden baar geld en
assignaten en herhaalde die zendingen geregeld iedere maand. "Mama
is van alles overvloedig voorzien; ik heb haar zestig duizend francs
doen toekomen" kon hij in Januari 1796 aan Jozef melden. Ondanks al
zijn werk bleef hij ook voortdurend vervuld met het lot en de belangen
van zijn broers. Louis heeft hij terstond een luitenantsbrevet doen
geven en hem opgenomen in zijn staf. Lucien, die armoede geleden en
gevangen gezeten had, bezorgde hij een betrekking als Commissaris
van Oorlog bij het leger van het Noorden.

Veel eer legde hij hiermee echter niet in, want Lucien vond het
leven te Parijs, waar hij nu op kosten van broer Napoleon mocht
rondscharrelen, zoo heerlijk, dat hij eerst in Februari 1796 afreisde
naar Gorinchem. Reeds in die dagen bleek, dat de man voor geregelden,
gezetten arbeid alle lust en geschiktheid ontbrak; op de tribune
disputeeren met de Jacobijnen en royalisten ging hem beter af, maar
tucht en plichtsgevoel waren hem onbekend.

Eindelijk werd de toekomst van Jozef, zijn boezemvriend, den broeder
"wiens afwezigheid hij dagelijks sterker gevoelde" een voorwerp van
zijn zorg. Jozef verveelde zich te Genua en wilde consul worden; ook
wilde hij deelnemen aan de uitrusting van twee kaperschepen. "Kom
naar Parijs; hier staan tafel en bed, paard en rijtuig tot je
beschikking. Ik mis je bijzijn in zoo hoog mate" schreef Napoleon
hem. Ook Jérôme vergat hij niet, maar plaatste hem te Parijs voor
zijn rekening op een kostschool. Naar waarheid mocht hij dus aan Jozef
schrijven, dat hij niet meer kon doen, dan hij voor allen deed, want
na zijn naaste familie kwamen de neefjes en verdere bloedverwanten
als oom Fesch, Ramolino en anderen aan de beurt.

Of de op deze wijze door hem bevoordeelden hem erkentelijk waren? Wel
neen! Volgens de Corsicaansche begrippen deed hij hiermede slechts
zijn plicht tegenover den clan. Het geluk had hem gediend; nu had hij
ook te zorgen, dat zijn gansche geslacht hierin deelde. Of de leden
hiervan eenige geschiktheid bezaten voor de betrekkingen, waartoe ze
door dit begrip van nepotisme werden geroepen, werd niet gevraagd. Had
Bonaparte, keizer geworden, aan het verlangen van den clan en in de
eerste plaats van zijn moeder voldaan, dan had hij niet alleen Corsica
maar gansch Frankrijk aan zijn bloedverwanten ten prooi gegeven om het
naar hartelust te exploiteeren en voor eigen voordeel te gebruiken,
doch aan dezen drang heeft hij echter niet toegegeven; hij heeft
Frankrijk tegen dezen inval behoed en hierdoor alleen reeds den dank
der natie verdiend, maar de Corsicanen hebben hem deze tekortkoming
tegenover hen nooit vergeven.

Dit vooropgesteld, zal men zich eenig begrip kunnen vormen van de
toornige verbazing in den ganschen clan, toen de tijding kwam, dat
Napoleon den 9en Maart 1796, zonder eenig lid der familie hierin te
kennen, was gehuwd met een dame uit de Parijsche groote wereld, met
de weduwe van den in 1794 onthoofden burggraaf de Beauharnais, een
vrouw, die reeds twee groote kinderen had, die, al werd het tegendeel
beweerd, geen fortuin bezat en op wier zedelijk gedrag heel wat viel
af te dingen. Moeder Laetitia was verontwaardigd, dat haar toestemming
niet was gevraagd; de zusters werden terstond in hooge mate afgunstig
op een schoonzuster, die burggravin was, die heel andere manieren
had dan zij en die haar met haar mooie, rijke toiletten stellig zou
overschaduwen; en de broers, doch vooral Lucien, die haar te Parijs
een paar maal had gezien en haar een "oude vrouw" noemde, begonnen
terstond tegenover haar voet te geven aan een vijandige gezindheid,
welke haar oorsprong vond in minachting en jaloezie, die slechts
zelden uitkwam door een daad, doch die Joséphine niettemin bijna
tot aan haar dood heeft vervolgd. Door het huwelijk met hun broer,
had zij hen volgens Corsicaansche begrippen, in hun rechten op diens
fortuin te kort gedaan; dit kon haar niet worden vergeven.

Hoe Bonaparte tot zulk een vrijwel onberaden echtverbintenis was
gekomen?

Als zooveel andere mannen van zijn leeftijd had hij vroeger reeds
trouwplannen gekoesterd; we zagen, hoe hij Désirée Clary het hof had
gemaakt, maar tot een huwelijk was het niet gekomen. Zijn verblijf te
Parijs na Mei 1795 had in zijn denken en doen een geduchte verandering
gebracht. Een brief van 7 Juli van dat jaar aan Jozef, voor wien hij
geen geheimen had, getuigt van den diepen indruk door die oplevende,
genotzoekende groote stad teweeggebracht op hem, den grasgroenen
provinciaal, die tot nog toe meer bij een bivakvuur dan naast een
salonhaard gezeten had en armoedig en gestreng republikeinsch was
opgevoed.

"Weelde, genotzucht en kunst herleven verbazend snel," schreef
hij. "Een Louis d'or geldt hier 750 francs in papier. Gisteren werd
Phèdre opgevoerd ten bate eener voormalige actrice; driedubbele
prijzen werden gevraagd, toch was de zaal stampvol. Equipages,
mooie toiletten bij de vleet, alsof ze nooit waren weg geweest. Al
wat afleiding en genot kan verschaffen is hier bijeen. In de comedie,
op de wandelingen, in de bibliotheken, overal ziet men vrouwen. Dit is
de eenige plaats ter wereld, waar deze verdienen het roer in handen
te hebben. De mannen zijn dan ook op haar verzot, denken alleen aan
haar, leven alleen voor en door haar. Zes maanden hier en een vrouw
weet precies wat men haar verschuldigd, hoe groot haar macht is."

In September had hij de kleine, bescheiden Désirée nog niet vergeten
en verzocht hij Jozef zelfs, hem een beslissend antwoord te zenden op
zijn vraag of zij hem genegen was. Dit antwoord liet zich wachten. De
13en Vendémiaire bracht den halfvergeten veroveraar van Toulon met
één ruk op den voorgrond. Al de salons stonden eensklaps wagenwijd
voor hem open en bij de beeldschoone mevrouw Tallien, de zeer intieme
vriendin van Barras, maakte hij voor de eerste maal wat nader kennis
met Joséphine de Beauharnais. Tot nu toe had hij haar slechts uit de
verte gezien. Verblindend, overweldigend was de indruk, door haar,
de dame uit de groote wereld, op zijn hart en zijn zinnen gemaakt
en het duurde niet lang of hij verzocht haar een bezoek te mogen
brengen. De omvang zijner dagelijksche bezigheden schijnt hem echter
belet te hebben die bezoeken dikwijls te herhalen, want den 28en
October schreef zij hem:


    "Gij komt niet meer bij een vriendin, die u zeer genegen is;
    hebt gij haar vergeten? Dit is niet lief van u, want zij
    bemint u.--Kom morgen bij mij dejeuneeren; ik moet eens met
    u praten over uw belangen. Bonsoir mijn vriend. Ik omhels u.

    Weduwe Beauharnais."


Bonaparte kwam; weldra bestond tusschen beiden een intieme verhouding,
in die dagen volstrekt niets vreemds in die kringen. Joséphine had
toen reeds een veel bewogen leven achter zich. Geboren op Martinique,
creoolsche van afkomst, was mejuffrouw Tascher de la Pagerie op
zestienjarigen leeftijd gehuwd met de Beauharnais.

In 1779 had deze haar meegenomen naar Parijs, haar bedrogen en
verlaten, al bestond daarvoor geen enkele reden en zich eerst in
de dagen der revolutie met haar verzoend. Aan het hof was zij nooit
toegelaten. Een korte poos, toen de generaal voorzitter was van de
Constituante en daarna opperbevelhebber van het Rijnleger, was zij
te Parijs gelukkig geweest, had ze een salon gehad en gasten ontvangen.

Het schrikbewind had aan al dit fraais met één slag een einde gemaakt;
de Beauharnais was gevangen genomen en onthoofd; zij zelve in den
kerker geworpen. Hier had zij kennis gemaakt met Thérèse de Fontenay,
een dame, die den afgevaardigde Tallien in haar netten had gevangen,
die dezen gewetenloozen republikein haar hand had beloofd, als hij
haar de vrijheid wist terug te bezorgen. Zij had Joséphine's bevrijding
eveneens bewerkt.

Dus als door een wonder ontkomen aan den dood op het schavot, zoo
goed als geruïneerd, zonder vooruitzichten, was Joséphine met haar
twee kinderen, gesteund door enkele vriendinnen en door enkele heeren,
met wie zij in de gevangenis had kennis gemaakt, een leven begonnen,
dat haar goeden naam schade deed. Door geld te leenen en rechts en
links schulden te maken, vond zij de middelen om tijdelijk een eigen
staat te voeren, rijtuig te houden en in de rue Chantereine, aan
't einde der stad, een klein hotel te huren, dat weinig meer dan
een drietal bruikbare kamers en een stal bevatte. Met zijn sofa's
en in alle hoeken verspreide mahonie- en citroenhouten tafeltjes
met marmeren bladen en verguld koperen versiersels, maakte 't geheel
voor een leek toch eenige vertooning. Een paar groote glazen kasten
met verzilverd eetservies,--van echt zilver waren slechts een dozijn
lepels en vorken voorhanden--werkten hiertoe mede.

Ook in Joséphine's linnenkast heerschte geen weelde. Wel
zestien japonnen benevens eenige shawls, doch bijster weinig
ondergoed--b.v. slechts zes rokken--was er in te vinden. Aan het
uiterlijk was blijkbaar alles opgeofferd.

Van die vergulde armoede had Bonaparte, op dit gebied zelf volstrekt
niet verwend, bij zijn eerste bezoek echter niets bespeurd; hij had
slechts oogen gehad voor de dame, die hem ontving, die een stem had
als muziek, de mooiste kleine handjes en voetjes, welke hij nog ooit
had gezien en wier fluweelzachte oogen met lange, gebogen wimpers,
guitig uitdagend wipneusje en glimlachend lief mondje met een licht
gepoederde blonde pruik,--de mode dier dagen--een allervriendelijkst
geheel vormden.

Dat haar tanden toen reeds veel hadden geleden, dat poeder en
blanketsel reeds te hulp waren geroepen om de eerste sporen van
verval te verbergen, zag hij niet; dat Hortense, het veertienjarige
dochtertje, bij madame Campan op kostschool, haar "engelachtig
moedertje" de hoogst enkele maal, dat deze haar kwam bezoeken, om
die reden alleen onder de kin een zoentje mocht geven, wist hij niet;
hij zag slechts háár. Désirée Clary was vergeten; aan mevrouw Permon,
die weduwe geworden en daarop zonder succes door hem ten huwelijk
was gevraagd, dacht hij niet meer; dat Joséphine zes jaar ouder was
dan hij, wilde hij niet weten; dat Ségur, de Caulaincourt en andere
heeren van "het oude hof" bijzonder vertrouwelijk met haar omgingen,
doch zich nooit met hun vrouw bij haar vertoonden, zag hij niet en
evenmin deerde het den verliefden man, dat zij Tallien en Barras onder
haar allerintiemste kennissen telde. De liefde, die zoo dikwijls spot
met vormen en zedelijkheid, ja met alles, had zijn jong zuidelijk
bloed aan 't gisten gebracht. Van nu af zou ondanks alles, jaren lang
slechts één vrouw ter wereld voor hem bestaan, zijn Joséphine.

"Ze waren "doodelijk" van elkander," schreef een tijdgenoot,
die het weten kòn. Doch wist hij het wel?--Op Bonaparte was dat
"doodelijk" in den ruimsten zin des woords toepasselijk; alleen in
haar nabijheid voelde hij zich gelukkig. Bij haar was het effect,
door zijn onstuimigen blinden hartstocht op haar creoolsche
natuur aanvankelijk teweeggebracht, weldra sterk verminderd en
door verzadiging gevolgd. Toen hij haar in 't begin van 1796 ten
huwelijk vroeg, was zijn persoon haar zelfs tamelijk onverschillig
geworden. Toch nam zij zijn aanzoek aan, zoogenaamd omdat zij haar
kinderen, om wie zij zich echter nooit veel had bekreund, hierdoor een
tweeden vader schonk, maar feitelijk omdat haar geldmiddelen zoo goed
als uitgeput waren, haar jeugd haar verliet, de kans op beter dus zeer
gering voor haar werd en mevrouw Tallien en Barras haar verzekerden,
dat hij weldra in Italië opperbevelhebber zou worden en zij, mocht
hij komen te vallen, in elk geval pensioen kreeg, en eindelijk omdat
zij, evenals bijna al de vrouwen uit dien tijd, bijgeloovig was en
haar indertijd op Martinique door een oude negerin was voorspeld, dat
zij nog eenmaal een kroon dragen zou. Beviel het huwelijk haar niet,
dan was echtscheiding bovendien altijd een eenvoudig middel om een
band te verbreken, waaraan de geestelijke wijding toch ontbrak. Zij
nam dus zijn aanzoek aan. Den 8en Maart 1796 werd een contract
geteekend, waarbij o.a. alle gemeenschap van goederen tusschen
beiden was uitgesloten; Joséphine bleef voogdes over haar kinderen
en Bonaparte bracht, zooals de notaris Raguideau terecht opmerkte,
niets mede ten huwelijk dan "mantel en degen."

Met Barras, Tallien, Lemarrois, een adjudant van Bonaparte en Calmelet,
Joséphine's zaakwaarnemer als eenige getuigen, werd de echtverbintenis
den 9en zonder eenig uiterlijk vertoon gesloten. Twee dagen later
reeds was Bonaparte als opperbevelhebber op weg naar het leger van
Italië. Barras had goed gezien; het Directoire had den jeugdigen
generaal het veldtochtsplan ter uitvoering gegeven, dat deze het jaar
te voren bij het departement van Oorlog zelf had ontworpen en dat
Scherer als het werk van een gek had verklaard en als te dolzinnig
en te vermetel niet had aangedurfd. Joséphine bleef achter in het
hotel van de rue Chantereine, deed voorloopig geen afstand van haar
vroegeren naam en bleef dus "de weduwe Beauharnais" bracht ook in
haar levenswijze, haar pretjes en haar gewoonten geen verandering
en gunde zich vaak niet eens den tijd om de van liefde en hartstocht
gloeiende epistels te lezen, die haar man, al had hij 't nog zoo druk,
bijna dagelijks met iederen koerier toezond. Eén uit velen vinde hier
een plaats:


    "Als ik op 't punt sta mijn bestaan te verwenschen, breng
    ik de hand naar mijn hart; daar rust je portret. Ik bekijk
    het en de liefde is voor mij het volmaakte geluk; alles lacht
    mij toe behalve de tijd, dien ik doorbreng buiten het bijzijn
    van mijn hartsvriendin."


Met die beeltenis voor zich deed hij iederen avond zijn gebed; toen
het glas er van brak, was hij de wanhoop nabij.



HOOFDSTUK V.

De Veldtocht in Italië. 1796.


Niet zonder grond hadden de hem vijandig gezinde Parijsche blaadjes
bij zijn vertrek den draak gestoken met zijn nieuw commando, want het
leger van nog geen veertig duizend man, dat hij te Nizza gekomen,
met het front naar het Noorden tusschen de Var en de Apennijnen
vond staan, geleek meer op een bende in lompen gehulde uitgehongerde
landslieden met stukken boomschors tot schoeisel, dan op een geregelden
soldatentroep. De paarden waren tot geraamten afgevallen; soldij was
in maanden niet uitbetaald; vivres waren in even zooveel tijd niet
verstrekt. Van roof en plundering werd geleefd. Kort na zijn komst
schreef hij dus terecht aan het Directoire: "De soldaat zonder voedsel
komt tot uitbarstingen van woede, die iemand doen blozen mensch te
heeten. De inname van Ceva en Mondovi kan in de behoefte voorzien
en ik zal vreeswekkende voorbeelden stellen. Tot orde en krijgstucht
zal ik die struikroovers dwingen, of ik leg het bevel er over neder."

Een leger van vijftigduizend man had hij gevraagd; geen enkelen
soldaat had men hem toegezonden; zoo schraal was zijn krijgskas
voorzien, dat hij de generaals bij zijn komst ieder slechts tachtig
francs in goud kon ter hand stellen in mindering op hun achterstallig
tractement. Hij zelf door de grenadiers vóór zijn komst spottend
"Generaal Vendémiaire" genoemd, genoot niet het minste vertrouwen;
bijna niemand kende hem. Toch aarzelde hij geen seconde.

Nog geen uur was hij in zijn hoofdkwartier of hij had de
sterktestaten ter hand genomen, den kolonel Berthier, een werkkracht
bij uitnemendheid, tot zijn chef van den staf benoemd en zich op de
hoogte gesteld van den toestand.

Als divisie-generaals had hij Massena, een Italiaan, ongeletterd
maar schrander, vindingrijk in 't gevaar en ongelooflijk taai
en volhardend, den reusachtigen Augereau, een Parijzenaar uit de
voorsteden, vroeger onderofficier-schermmeester, dapper als staal en
zeer gezien bij den troep, voorts Laharpe, een Zwitser van den goeden
stempel en Serurier, een voormalig majoor van het koninklijke leger,
Steingel een Elzasser van geboorte en volgens Napoleon een uitmuntende
voorhoede-generaal. Het vertrouwen te winnen zijner onderbevelhebbers
en de liefde zijner krijgers was voor hem thans een eerste vereischte;
hij wist dat hem hiertoe slechts één middel ten dienste stond,
den vijand aan te grijpen en te verslaan. Terstond gaf hij hiertoe
bevelen. Te Albenga sprak hij de officieren toe, deed een beroep op
hun moed en plichtsgevoel en wees hun op het land aan de overzijde
van de Apennijnen, waar ze ruimschoots zouden beloond worden voor
hetgeen ze tot nu toe hadden ontbeerd.

Reeds kort na aankomst te Nizza had hij zijn soldaten gezegd; "Gij
hebt reeds genoeg ellende doorstaan; ik zal er een einde aan maken,"
en wijzende in de richting Piëmont, "daar zullen we brood, magazijnen,
kleederen, artillerie, paarden en geld voor belooning ontvangen. Weg
met alle hindernissen tusschen ons en den vijand; met de bajonet moet
ge hem altijd op 't lijf vallen."

Door deze kernachtige woorden won hij het vertrouwen zijner soldaten
en had hij bij hen het pleit reeds gewonnen. De uitbetaling van een
deel der achterstallige soldij deed de rest.

Reeds den 5en April stond hij bij Albenga, tachtig kilometer ten oosten
van Nizza; in dien zelfden tijd hadden de Sardiniërs, ongeveer vijf
en twintig duizend man sterk, onder Colli bij Ceva in 't gebergte,
een sterkte ingenomen op den rechter vleugel van Beaulieu. Deze was
met een circa tweemaal zoo sterke macht door Lombardije gemarcheerd
naar Genua om hier gemeenschap te zoeken met de Engelsche vloot en op
te treden tegen de Franschen aan de Var. Een deel zijner macht stond
bij Dego, ten noorden van de Alpen, zijn centrum onder d'Argenteau
hield bij Montenotte de hoogste toppen bezet; zijn linkervleugel,
evenals de andere afdeelingen front makende naar het westen, was
Genua gepasseerd en tusschen de bergen en de zee opgesteld. Viel
Bonaparte, die oprukte in de richting van deze stad, hem nu aan, dan
kon d'Argenteau, rekende hij, uit het gebergte komende, de Franschen
bij Savona in de linkerflank vallen en in zee werpen.

Den 11en April stiet Beaulieu inderdaad op Laharpe, die de Fransche
voorhoede commandeerde, en wierp hem terug, doch in den daarop
volgenden nacht gaf Bonaparte, door het onverzettelijk standhouden
van den kolonel Rampon bij Montenotte hierin ridderlijk gesteund,
uitvoering aan het plan, dat hij had ontworpen. Terwijl hij zijn
voorposten tegenover Beaulieu liet staan, zond hij de divisie Laharpe,
door Augereau als reserve gevolgd, naar Montenotte, Massena langs
een omweg door 't gebergte in d'Argenteau's rug, greep hem aan,
sloeg hem met zwaar verlies terug naar Dego, en bereikte het dal van
de Bormida nog denzelfden dag; hier stond hij nu midden tusschen de
bondgenooten in, links van hem de Sardiniërs, die de bergpassen van
Millesimo bezet hielden en Turijn dekten, rechts slechts enkele in
het gebergte verspreide, zwakke Oostenrijksche afdeelingen, en vóór
hem Dego. Zijn vermetel plan was met succes bekroond en het centrum
zijner tegenpartij doorgebroken.

De drie volgende dagen vochten Bonaparte's bandieten als helden. "De
zege of de dood!" hebben zij in hun vanen geschreven; den 15en April
volgt de beslissing. Half vernietigd vlucht het Oostenrijksche leger
naar Milaan; de Sardiniërs hebben de passen van Millesimo verloren en
gaan op Ceva en Mondovi terug. Italië staat voor Bonaparte open. Zijn
soldaten hebben het volste vertrouwen in hem gekregen; één blik uit
zijn adelaarsoog is voldoende om hem blindelings te doen gehoorzamen;
zijn generaals hebben hem leeren kennen, vol aandacht en bewondering
luisteren zij reeds naar zijn korte, zaakkundige bevelen.

Eén rustdag slechts, eerlijk verdiend, dan vangt de marsch aan naar
Ceva, de Sardiniërs achterna. Als de toppen van de Monte Zemoto
zijn bereikt kunnen de krijgers de heerlijke vlakten van Piëmont en
Lombardije aanschouwen; de Tanaro, de Stura en de Po, hun wateren
stuwende naar de Adriatische Zee, liggen aan hun voet; de met sneeuw
en ijs gepantserde Alpenreuzen vormen den achtergrond.

De grens van "Het beloofde land," zooals hun chef het had geheeten,
is bereikt!

"Hannibal trok vóór eeuwen de Alpen over; wij trekken er om heen,"
riep hij zelf bewogen uit. Acht dagen later is Cherasco bereikt. Victor
Amadeus, den koning van Sardinië, sloeg de schrik om 't hart; ondanks
de vertoogen van den Oostenrijkschen en den Britschen gezant sloot
hij den 28en April een wapenstilstand. Bonaparte kreeg hierdoor de
beschikking over de rijke magazijnen van Ceva, werd meester over de
wegen door Piëmont, zag den afstand tusschen Parijs en de oevers van
de Po aanmerkelijk verkort en kreeg de zekerheid, dat hij geen vijand
in zijn rug achterliet. Als een handig staatsman had hij hiertoe bij
den koning de kans laten doorschemeren op vergrooting van grondgebied
in Lombardije, zoodra Oostenrijk zou zijn bedwongen.

Reeds voelde hij zich zeer sterk. Aan het Directoire, dat een
wapenstilstand moest bekrachtigen, schreef hij: "In het stellen der
vredesvoorwaarden zijt gij geheel vrij; de voornaamste vestingen zijn
in mijn handen."

Ook aan Joséphine schreef hij weder. Junot, die een deel der veroverde
zegeteekenen naar Parijs brengen zou, had den brief bij zich. "Kom
spoedig. Talm je, dan vindt ge mij ziek. Al die vermoeienissen en je
afwezigheid zijn te veel op eens."--'t Was waar; de koorts verteerde
hem; een hardnekkige hoest kwelde hem dag en nacht.--"Maar je komt,
niet waar? Je zult hier bij mij wezen, in mijn armen, aan mijn
hart. Kom, o, kom!"

Maar Joséphine kwam niet. Zij vond het veel te prettig om aan den
arm van Junot gevierd te worden als de echtgenoote van den beroemden
burger-generaal en zoowel met dien knappen huzarenofficier als met den
kolonel Joachim Murat, die op last van Bonaparte eveneens tropeeën
was komen dragen naar het Directoire, te coquetteeren. Napoleons
hartstochtelijke brieven lieten haar koud; slechts nu en dan
beantwoordde zij die met een kattebelletje. Zelfs de beleefde vertoogen
van Jozef, door Bonaparte met vertrouwelijke dépêches uit Genua naar
Parijs gezonden, baatten niet; eerst wendde mevrouw ziekte voor,
daarna een begin van zwangerschap.

"Wat een grappige vent toch, die Bonaparte," mompelde zij bij
de ontvangst van zijn hierop gevolgd schrijven met liefdevolle
verontschuldigingen over zijn grenzenloos verlangen naar haar.

Inmiddels zette de generaal, in stilte zielsongelukkig zijn zegetocht
door Lombardije voort, trok bij Piacenza in plaats van bij Valence,
zooals de vijand verwacht had, de Po over, dwong den hertog van
Parma den 9en Mei tot een wapenstilstand en het betalen van een paar
millioen francs oorlogsschatting en greep Beaulieu, die naar de Adda
was geweken, den daarop volgenden dag bij Lodi aan. Hier bestormde
hij aan de spits zijner grenadiers de eenige hierover de Adda voerende
brug, verwierf zich door dit bijna ongeëvenaarde heldenfeit bij zijn
krijgers den eerenaam van le petit Caporal en trok vijf dagen later
door de juichende, opgewonden bevolking omgeven, het te zijner eere
versierde Milaan binnen. In zeventien dagen tijd had hij Lombardije
veroverd. Hij was letterlijk de afgod zijner soldaten geworden en
zelfs die enkele oudere generaals als Serurier en Kilmaine, die in
stilte tegen hem oppositie voerden, hadden eerbied gekregen voor
de overweldigende kracht der feiten, voor de macht van zijn wil. In
weerwil van dit succes had het weinig gescheeld, of het ministerie
van oorlog had door een onhandigen zet alles weer bedorven.

Den 14en Mei had Bonaparte te Lodi bericht ontvangen, dat, zoodra het
Alpenleger Italië was binnengerukt, hij het commando met Kellerman zou
moeten deelen. Deze zou dan ten noorden van de Po, hij zelf tegenover
Rome en Napels optreden.

"Dan leg ik het opperbevel neder," antwoordde hij terstond. "Ik heb
den veldtocht gevoerd zonder iemand raad te vragen. Had ik mij naar de
inzichten van een ander moeten voegen, dan was er niets van terecht
gekomen... Ieder heeft zijn eigen wijze van oorlog voeren. Generaal
Kellerman heeft meer ervaring dan ik, en zal het beter doen dan
ik. Samen brengen wij niets goeds voor den dag. Trouwens acht ik één
slechten generaal beter dan twee goede. Evenals regeeren is oorlog
voeren een quaestie van tact. In afwachting van nadere bevelen ruk
ik naar de Mincio."

Carnot liet zich dit gezegd zijn en trok de order in. Hierop had
Bonaparte inmiddels niet eens gewacht, want, zooals hij in zijn
proclamatie van den 20en aan de troepen had gezegd: "Veel was er wel
reeds gedaan doch nog lang niet genoeg. Van Lombardije mocht geen
Capua worden gemaakt. Geforceerde marschen moesten nog afgelegd,
nieuwe lauweren geplukt en Rome gestraft worden, omdat het Fransche
gezanten lafhartig had laten vermoorden."

De bevolking kon echter gerust zijn, had hij hierop doen volgen. Tegen
haar voerde de Republiek geen oorlog; integendeel. Maar het Romeinsche
volk, dat zooveel eeuwen lang in slavenketenen had gezucht, moest
wakker geschud.--Reeds den 19en waren de bevelen tot den afmarsch naar
de Mincio dus gegeven, achter welke rivier Beaulieu zijn macht tusschen
Peschiera en Mantua in verschillende detachementen had opgesteld. Eerst
werd nog te Milaan, daarna te Pavia een opstand onderdrukt, door het
landvolk onder leiding van eenige fanatieke geestelijken begonnen,--om
een voorbeeld te stellen gaf Bonaparte laatstgenoemde stad drie uur
lang ter plundering over aan zijn soldaten,--en den 30en Mei stonden
de twee partijen bij Borghetto weder tegenover elkander en hieuwen
de nieuwgevormde Fransche escadrons, door Murat zelf aangevoerd,
zoo krachtig in op de Oostenrijksche cavalerie, dat deze moest wijken.

Om de veiligheid van zijn eigen persoon had Bonaparte zich tot
heden weinig bekreund; dit veranderde echter, nu hij, bij het einde
van dit gevecht in een gehucht afgestegen, den vijand bijna in
handen was gevallen en zich alleen door een snelle vlucht had kunnen
redden. Onder toezicht van zijn vriend de Bessières, een even bedaard
als onverschrokken cavalerie-officier, werd een escadron Guides
gevormd, de kern van de later opgerichte Escadrons van Dienst. Van
dezen uitgelezen ruitertroep, dien Napoleon slechts zelden uit de
hand gaf, telde iedere man minstens tien jaar dienst.

Beaulieu's zwakke positie achter de Mincio bij Borghetto door
midden brekende, wendde Bonaparte zich daarop naar Peschiera, dat op
Venetiaansch grondgebied aan het Gardameer was gelegen, om hier met
Beaulieu's achterhoede op haar terugtocht naar Tyrol af te rekenen en
hem zelf het ontkomen in die richting te beletten. De grijze, reeds
ruim zeventigjarige generaal wachtte hem echter niet af, doch liet
bezetting achter in de sterke vesting Mantua, gelegen op een eiland
in de Mincio, en zocht door een nachtmarsch achter de Etsch een goed
heenkomen. Den 1en Juni kon Bonaparte dus uit zijn hoofdkwartier
Peschiera schrijven "dat de vijand geheel uit Boven-Italië was
verdreven, en dat zijn eigen voorposten stonden op de bergen van
Duitschland." Dank zij de marschvaardigheid zijner infanterie,
die enkele malen acht en veertig kilometers afstand achtereen had
afgelegd, had hij dit succes binnen acht dagen na zijn vertrek van
de Adda behaald.

Versterkt door detachementen van het leger der Alpen gaf hij zijn
macht thans een andere indeeling; Massena kreeg met 18000 man last de
noordelijke toegangen aan weerszijden van het Gardameer af te sluiten
met drie reserves, een in een kamp tusschen dit meer en de Etsch,
een bij Verona en een bij Peschiera. Dan konden de Oostenrijkers
gerust nogmaals komen opdagen. Serurier zou met 5000 man Mantua
insluiten; een korps van ruim het dubbele dezer sterkte, waaronder
de divisie Augereau behield Bonaparte zelf bij zich bij Roverbello,
terwijl circa 9000 man in Lombardije's vestingen garnizoen hielden,
o. a. te Milaan, welks citadel nog in 's vijands handen was.

Den 3en Juni had Massena Verona, dat aan Venetië behoorde, bezet
en had Bonaparte zijn hoofddoel, het bezetten van de Etschlinie
bereikt. Achter deze ondoorwaadbare rivier met haar veelal steile
oevers en met Verona en Legnano er voor, kon hij de loop der dingen
afwachten; hier was hij meester over Boven-Italië, kon over Venetië,
dat een zeer dubbelzinnige rol begon te spelen, een wakend oog houden
en nu ook het zielsverlangen van het Directoire bevredigen en Rome
dus een les geven, die het zou heugen.

De koning van Napels, ook het dreigende gevaar inziende, haastte
zich een wapenstilstand te sluiten, die Bonaparte zeer van pas kwam,
want het Oostenrijksche leger werd hierdoor terstond met bijna 3000
Napolitaansche ruiters verzwakt. De marsch van de divisie Augereau
naar de legatiën werd dus niet gestoord; den 19en Juni werd Bologna
bezet. Ferrara door den kardinaal-legaat verdedigd, werd door Bonaparte
zelf genomen, en reeds den 23en Juni was alle verzet gebroken, en
was paus Pius VI verheugd, dat hij een wapenstilstand mocht sluiten,
mits hij een gezant naar Parijs zond om te onderhandelen over een
definitieven vrede. De voorwaarden, hem gesteld, waren echter niet
malsch.--Hij zou nu ondervinden, dat men over de Fransche Republiek
niet straffeloos den banvloek uitsprak, den kruistocht tegen haar
predikte en haar gezanten binnen Rome's muren liet vermoorden. De
legatiën Bologna en Ferrara bleven in Fransche handen; Ancona kreeg
Fransch garnizoen; een en twintig millioen oorlogskosten moesten
betaald, eindelijk moest, evenals in Parma was geschied, een schat
van kunstwerken en kostbare schilderijen aan het museum van Parijs
worden afgestaan.

Weinig had het gescheeld of te Livorno, waar de Engelschen zoo goed
als heer en meester waren en van hier hun leger op Corsica voordurend
van alles voorzagen, waren een groot aantal rijk beladen Engelsche
koopvaarders bijna tegelijkertijd in Bonaparte's handen gevallen. Ook
hier legde hij garnizoen en zijn landgenoot Gentili, bijgestaan door
duizenden Corsicanen, verdreef in October d.a.v. al de roodrokken
van het eiland. Te Florence bij den groothertog van Toscane, die hem
verzocht zijn gast te wezen, ontving hij bericht, dat de citadel
van Milaan zich op 29 Juni had overgegeven. Het hier buitgemaakte
belegeringsgeschut kon hem nu tegenover Mantua goede diensten bewijzen.

Ondanks al zijn overwinningen, ondanks al de hulde hem gebracht,
was Bonaparte in die dagen als mensch diep ongelukkig. Hij miste
zijn vrouw. Wel had hij Jozef naar Parijs gezonden om haar afreis
naar Milaan te bespoedigen, maar Jozef had ook zijn eigen belangen en
die van Corsica in het oog te houden; voorts kende hij den toestand,
was Joséphine niet genegen en gevoelde weinig lust, ook al uit vrees
voor oneenigheid, als tusschenpersoon dienst te doen. De brieven
van zijn broer liet hij dus grootendeels onbeantwoord en vond het
raadzamer op Joséphine onderhands invloed te laten uitoefenen door
het Directoire. In de brieven aan leden van dit college had Bonaparte
kortaf te kennen gegeven, dat hij ziek was en dat, wanneer men hem
zijn vrouw niet zond, hij zijn ontslag nam en terugkeerde naar Parijs.

In gezelschap van Jozef, Junot, haar schoothondje, en zekeren luitenant
Charles, een zéér intiemen kennis van haar, begon Joséphine, tranen
met tuiten schreiende en zoo diep bedroefd, alsof zij van de wereld
moest scheiden, ten slotte de lange reis naar Milaan, waar het
prachtige hotel Serbelloni den 9en Juli zijn gastvrije deuren voor
haar opende. Haar man vond ze hier echter niet, hij was te Verona
druk bezig met het nemen van maatregelen tegenover een nieuw leger van
ongeveer 70.000 man, dat onder den ouden doch energieken en vermetelen
veldmaarschalk Würmser in Tyrol werd samengetrokken.

Tevergeefs smeekte hij haar te Verona bij hem te komen.--"Ik heb
je noodig; ik ben dood af en voel me ziek," schreef hij, doch zij
bleef waar zij was. Toen liet hij alles in den steek, rende naar
Milaan, bleef hier twee dagen met haar alleen, overstelpte haar met
liefkoozingen, had haar koelheid tegenover hem volslagen vergeten
en vertrok weder even snel als hij was gekomen.--Zwaar werk wachtte
hem. Mantua was nog niet genomen, een coup de main er tegen was
mislukt.--"Zulke ondernemingen hangen louter af van 't toeval, van
't blaffen van een hond, van 't snateren van een gans," schreef hij
den 12en Juli aan het Directoire.

Zes dagen later werden de loopgraven onder zijn persoonlijke leiding
geopend. Naar Verona teruggekeerd, hield hij Würmsers bewegingen
scherp in het oog. "Wee hem, die thans slecht rekent," had hij gezegd.

Den 29en begon Würmsers plan van aanval zich te teekenen. Terwijl de
generaal Quosdanovich naderde langs den westelijken oever van het
Gardameer en Brescia bezette, terwijl een detachement van slechts
5000 man ter misleiding van Bonaparte door het dal van de Brenta
zich naar het zuiden bewoog, greep Würmser Massena's voorhoede bij
la Corona omvattend aan en sloeg haar onder zware verliezen terug.

Bonaparte zag den toestand zeer donker in en was ongerust en
zenuwachtig; aan Augereau schreef hij, dat de gemeenschap met Milaan
en Verona nu was afgesneden en dat hij dus maatregelen moest nemen
voor den terugtocht; aan Serurier gaf hij order het beleg van Mantua
op te breken, de affuiten te verbranden, het buskruit in 't water
te werpen, alle staatseigendommen ijlings naar Milaan te zenden en
dan zijn rug te komen dekken; tevens deed hij, wat hij tot heden
nog nooit had gedaan, hij raadpleegde zijn onderbevelhebbers. Allen
stemden voorzichtigheidshalve voor den terugtocht; Augereau alleen
niet. "Hij had nog een troep puike grenadiers; zonder gevecht gingen
die niet aan den haal," zei de Parijzenaar, die alleen te rade ging
met zijn moed. Met die woorden was bij Bonaparte het oogenblik van
onzekerheid en aarzeling reeds weder voorbij. Augereau had gelijk,
hij zou niet teruggaan. In de eerste dagen van Augustus volgden nu een
reeks van bloedige gevechten bij Salo, Lonato enz. aan de zuidzijde
van het Gardameer. Würmser is intusschen Mantua gaan ontzetten, vindt
daar de sporen van Seruriers overhaasten aftocht, rukt daarna naar het
noorden om zijn bij Lonato geslagen divisiën te hulp te komen en grijpt
den 5en Augustus Bonaparte bij Castiglione aan. Nu doen Augereau's
grenadiers de woorden van hun chef eer aan en krijgt Würmser van
Augereau en Massena, die voor zijn front staan en van Serurier, die
hem in zijn rug aantast een zoo geduchte klap, dat hij ijlings naar
Tyrol aftrekt. Bonaparte kon zijn vroegere stellingen weder innemen.

Dit was het slot van den zoogenaamden vijfdaagschen veldtocht; dank
zij de taaiheid en het volhardingsvermogen van zijn infanterie en het
genie van zijn chef had het kleine Fransche leger gezegepraald over
een macht van bijna de dubbele sterkte. Terstond werd Mantua weder
ingesloten. Te Milaan en in de legatiën Bologna en Ferrara ging over
dit ongeloofelijke succes een juichtoon op.

Te Venetië, te Rome en te Napels, waar men intusschen den verrader
gespeeld en Oostenrijk gesteund had, zat men daarentegen in zak
en asch. Bonaparte was voor dit maal echter nog genadig en nam op
de verraders geen wraak. Ernstiger zaken dan deze vorderden zijn
aandacht. Zoodra de generaal Moreau in Duitschland den Donau zou hebben
overschreden, wilde hij Würmser achterna. Dat deze nog bijna 40 000
man had overgehouden, bevredigde hem niet; eerst wanneer hij voor
goed met hem had afgerekend, zou hij de handen vrij hebben tegenover
Venetië en Rome.

September was 't echter reeds geworden, voordat Moreau zijn
tegenpartij, aartshertog Karel, ver genoeg had teruggedrongen, den
Donau overgegaan en naar München op marsch was. Intusschen ontwierp
Bonaparte een nieuw veldtochtsplan, schonk zijn soldaten rust en
mocht zich eenige dagen verheugen in 't bijzijn van zijn vrouw.

Eindelijk, eindelijk was Joséphine gezwicht voor den hartstochtelijken
toon zijner brieven, waarin hij aandrong op haar komst in zijn
hoofdkwartier, en had zij het hotel Serbelloni, waar zij zich het
leven zeer aangenaam maakte, verlaten. Feitelijk verveelden haar de
forsche bewijzen van liefde, die hij haar telkens en telkens weder
schonk, de jonge luitenants te Milaan en vooral den reeds genoemden
adjudant Charles vond zij veel aardiger dan haar bleeken, broodmageren
door koortsen gekwelden echtvriend, die haar in zijn brieven vol
ijverzucht nu eens met monster, tiran en wreedaard betitelde en dan
weder op de knieën vergiffenis vroeg, omdat hij een paar voor haar
bestemde epistels had geopend. "Nimmer, nimmer zou dit weder gebeuren,"
beloofde hij.

Dat bezoek was echter een korte vreugde, want vooral de Oostenrijksche
cavalerie begon weder zeer roerig te worden; Bonaparte zond zijn
vrouw dus terug naar Milaan, een reis die onder deze omstandigheden
volstrekt niet van gevaar was ontbloot, terwijl de hierbij doorgestane
angst en ellende voor haar slechts ten deele werden vergoed, door den
schat van cadeaux in geld, cameeën, parelen en andere kostbaarheden,
haar op dezen tocht door generaals, de gemeentebesturen en--niet
te vergeten--de leveranciers van het leger geschonken. Volbloed
creoolsche, even bar verkwistend als onnadenkend, begreep zij niet,
dat zij door het aannemen van zulke rijke voorwerpen en van geld
vooral, den goeden naam van Bonaparte schade deed. Hebzuchtig was
zij volstrekt niet; het geld wierp zij weg met volle handen; door
al haar winkeliers, in de eerste plaats door de modewinkels, werd
zij schandelijk afgezet, ja, bestolen. Voortdurend zat zij diep in
schulden, en in de volgende jaren werd het niet beter, maar ze bezat
graag mooie dingen; wat men haar gaf nam zij dus aan, en toen Bonaparte
hierachter kwam en haar dwong eenige dier geschenken terug te geven,
zorgde zij wel, dat hij later nooit meer een stuk te zien kreeg of
het heette gekocht; en personen, die haar hierbij hielpen liegen,
telde zij in haar omgeving genoeg.

Terwijl zij dus terugkeerde naar het hotel Serbelloni en in
gezelschap van "dien aartsgrappigen clown," dien luitenant Charles,
de handige tusschenpersoon bij alle transacties met schuldeischers
en leveranciers, de verveling trachtte te verdrijven, was Bonaparte
Italiaansch Tyrol binnengedrongen om Würmser op te zoeken en te
vernietigen, doch had, rekening houdende met de mogelijkheid, dat
deze middelerwijl een poging zou doen om de Etsch van de oostzijde te
naderen en Mantua te ontzetten, Peschiera, Verona en Legnano bezet
gehouden. In de eerste dagen van September kwam het nu in de nauwe
bergpassen en op de kale rotsen van Roveredo tot een verwoed gevecht,
dat met den aftocht der zwaar gehavende Oostenrijkers eindigde.

Den 5en te Trente, de hoofdstad van Tyrol gekomen, vernam Bonaparte,
dat hij Würmser zelf niet tegenover zich had gehad, doch dat deze, meer
oostelijk uithalende, door het dal van de Brenta naar 't zuiden was
gemarcheerd, met de Etsch of Mantua tot doel. Feitelijk stond Bonaparte
nu in den rug zijner tegenpartij en op diens hoofdverbindingslijn
met Tyrol.

Würmser volgen, afsnijden en aangrijpen is terstond zijn plan! Den
8en haalt hij hem in bij Bassano en geeft hem een klap zoo geducht,
dat Würmser nog slechts zijn heil kan zoeken binnen dezelfde veste,
die hij zou gaan ontzetten. Hij mocht nog van geluk spreken, want
was de positie aan de Etsch bij Legnano en de brug aldaar door de
Franschen bezet gebleven, [9] dan was hij door Massena en Augereau
tegen deze rivier gedrongen en verplicht geweest in het open veld te
capituleeren. Wederom was het de bijna ongeloofelijke marschsnelheid
zijner infanterie geweest, die Bonaparte dit geweldige resultaat had
doen verwerven. In 1805 zeiden zijn soldaten, dat hij een nieuwe
manier van oorlogvoeren had uitgevonden, niet meer met de bajonet
doch met de beenen. Vooral op dit deel van den veldtocht in Italië
was dit geheel van toepassing.

Van zijn prachtige, talrijke cavalerie had Würmser bijna geen nut
gehad; thans kon hij de paarden er van doen slachten en inzouten om
zijn soldaten aan den kost te helpen.

Bonaparte keerde terug naar Milaan.--"Nooit nog hadden wij zulk
een aanhoudend en groot succes; Italië, Frioul en Tyrol zijn geheel
voor de Republiek gewonnen.--Binnen enkele dagen zien wij elkander
weder. Voor al mijn werk en al mijn zwoegen zal dit de liefelijkste
belooning zijn. Duizend vurige en dol verliefde zoentjes," [10]
had hij Joséphine te voren geschreven; doch zij antwoordde niet; in
zijn brief van den 17en met zijn teekenend: "Je bent even leelijk
als lichtzinnig; dat je je armen man, die je liefheeft, bedriegt,
is laag van je," verried duidelijk genoeg, dat hij aan haar trouw
begon te twijfelen. De maand November zou hem in dit opzicht nòg
smartelijker indrukken brengen.



Weder was het Directoire uitbundig in zijn lof. "Tegenover het
vaderland had het leger zich opnieuw verdienstelijk gemaakt!" schreef
het; maar lof is gemakkelijk geschonken, woorden zijn geen daden. Juist
deze eischte Bonaparte; hij had soldaten noodig, nogmaals soldaten;
sinds Maart had hij 10,000 man versterking gekregen, maar het vuur
des vijands en de moeraskoortsen in Lombardije's lage landen hadden er
ook duizenden weggerukt; de hospitalen lagen vol zieken; geen 30,000
man kon hij meer onder de wapenen brengen en zulks nog wel terwijl
er in Tyrol een nieuw onweder broeide. Pius VI, hierdoor stoutmoedig
geworden, was reeds begonnen geen schatting meer te betalen, Napels
stak weder het hoofd op en zelfs Genua deed van zich hooren. "Zoolang
uw generaal niet de spil is, waarom alles draait, marcheeren de zaken
hier slecht. Van eerzuchtige plannen kan men mij licht beschuldigen,
maar ik ben beu van al die eer. Ik ben ziek; nauwelijks kan ik mij
in den zadel houden; moed alleen bezit ik nog; voor den post, dien
ik bekleed, is dit niet genoeg. Reeds telt men het aantal hoofden
bij ons. Ons prestige verdwijnt. Soldaten eisch ik dus, of Italië is
verloren," schreef hij aan Carnot. Ook beklaagde hij zich, dat men
de onderhandelingen met Rome niet had opgedragen aan hem. Geen geld,
geen vrede, zou dan het parool zijn geweest. Thans kon hij opnieuw
beginnen. Ook met Napels, dat Rome steunde en met Genua moest worden
afgerekend. Had Frankrijk geen soldaten, dan moest met Sardinië een of-
en defensief verbond gesloten en hulp gevraagd worden van daar. Ontving
hij verlof Lombardije en Modena onafhankelijk te verklaren, dan had
hij terstond aanhangers genoeg en behoefde hij niet meer te zorgen
voor zijn rug.

Met deze wenken hield men te Parijs toch rekening. Hij kreeg de handen
vrij tegenover den paus, maar soldaten waren er nu eenmaal niet.

Toen de veldmaarschalk Alvinzi in de eerste dagen van November,
een zijner onderbevelhebbers oostelijk om het Gardameer zendende en
zelf langs de Piave marcheerende, als een onweerswolk uit Frioul en
Tyrol kwam opzetten, had Bonaparte dus slechts een geringe macht tot
zijn beschikking, voor een deel nog wel bestaande uit koortslijders,
die hoe krachteloos en anemisch ook, hun ontslag uit het hospitaal
hadden gevraagd, zoodra ze wisten, dat het er weder spannen zou.

Tot overmaat van ramp verlieten twee regimenten der divisie Vaubois,
die de passen naar Tyrol moesten bewaken, na een scherp gevecht hun
post, zoodat hij zich verplicht zag een voorbeeld te stellen. Het door
hem zelf geleide gevecht bij Caldiero (12 November) bleef onbeslist,
uit het oosten zag hij Alvinzi steeds meer op Verona aandringen. Zijn
toestand werd hachelijk.

Zelfs zijn krijgers begonnen dit in te zien. Zou Verona, zou de
positie aan de Etsch dus verlaten moeten worden? De bezetting
meende, dat dit het geval was, toen ze na een dag van volslagen
werkeloosheid in den laten avond van den 14en bevel ontving zich
marschvaardig te maken, terwijl slechts 3000 man onder Kilmaine
zouden achter blijven. Eerst gaat het aan op Verona zelf; hier
de brug over. Dus terug? Naar Bergamo, naar Milaan zelfs? Neen,
niet terug! Reeds heeft het genie van den veldheer een nieuw plan
ontworpen. Alvinzi slag leveren in de vlakte kan hij niet; hiervoor
is zijn leger te zwak, maar hem aangrijpen in zijn linkerflank langs
twee dijken, die geen frontuitbreiding gedoogen op een terrein dus,
waar alleen heldenmoed en doodsverachting de zege kunnen brengen,
ja, dat kan hij wèl. Stroomafwaarts marcheert hij dus naar Ronco,
passeert hier een in stilte geslagen pontonbrug en als de morgen van
den 15en November aanbreekt, staat hij in den driehoek tusschen de
Etsch en haar linkerzijriviertje de Alpon. Drie dijken voeren naar
het noordoosten, verder is alles moeras.

Eensklaps begrijpen de grenadiers hun chef; hier is nog kans op de
zege. Langs den linkerdijk begint Massena voort te rukken; waagt
Alvinzi het Verona nog dichter te naderen dan wordt hij door hem in
de flank gevallen. Den middelsten dijk volgt Augereau.

Maar bij Arcola moet hij de door Croaten bezette brug over de Alpon
passeeren; een Oostenrijksche divisie, die op weg is naar de Etsch en
de brug reeds achter den rug heeft, grijpt hij aan en drijft hij ten
deele in het moeras; maar aan een gelijktijdige vermeestering van den
overgang valt niet te denken; daarvoor is het vuur van den anderen
oever te hevig. De generaals Lannes en Verdier worden gekwetst. Met
een vaandel in de vuist rent Augereau zelf de brug op en plant het
dundoek in 't dek, maar ook deze heldendaad baat niet. In die hel
waagt zich niemand meer. Het gevecht bij de brug staat.

Uit de verte,--hij bevindt zich bij Ronco--ziet Bonaparte, dat zijn
plan zal mislukken; reeds begint Alvinzi, om niet te worden afgesneden,
in de richting van de Brenta terug te gaan. Zal hij hem tot staan
brengen, dan moet die brug genomen. Het lot van Italië staat op
't spel.

Hij galoppeert naar 't hoofd der stormcolonne, springt uit den zadel
en grijpt een vaandel--"Ben jelui nog de overwinnaars van Lodi? Volgt
je generaal!"--Dan rent hij naar de brug. Allen hem na. Lannes ontvangt
zijn derde wonde dien dag. Muiron, Bonaparte's adjudant, zijn chef met
zijn lichaam willende dekken, valt dood voor zijn voeten. Gansche rijen
grenadiers kleuren het brugdek met hun bloed. Bijna is de overzijde
bereikt, doch een nieuw salvo des vijands kraakt. De stormcolonne
wankelt en snelt terug.

Door zijn mannen medegesleurd, bereikt Bonaparte het uitgangspunt
weder; door een nastormende vijandelijke afdeeling wordt hij van den
dijk af, 't moeras ingedrongen, slechts met moeite gered en op een
paard gezet. Zoo bereikt hij Ronco weder.

Maar zijn voorbeeld heeft aanstekelijk gewerkt en drie dagen lang
wordt nu bij Arcola en op de aangrenzende terreinen van weerszijden met
voorbeeldelooze hardnekkigheid gestreden, tot Alvinzi's soldaten het
moede worden, den kamp opgeven en door een krijgslist van Bonaparte,
die zijn gardes onder luid trompetgeschal op hen afzendt, ten slotte
in verwarring op de vlucht slaan. Ook Alvinzi's toeleg om Mantua te
ontzetten is dus mislukt.

Toch gaf hij den moed niet op. Denzelfden dag (17 November) dat hij
de stelling bij Arcola had losgelaten, had zijn onderbevelhebber
Davidovich de Franschen onder Vaubois bij Rivoli teruggeworpen;
hierdoor aangemoedigd, besloot hij nogmaals op Verona los te gaan,
maar Davidovichs traagheid van beweging en onvoldoende krijgsmanskunst
verhinderden een goede samenwerking; een uitval, door Würmser uit
Mantua ondernomen, mislukte, en den 24en November besloot Alvinzi
voor goed tot den aftocht naar het oosten.

Terstond nam Bonaparte zijn vroegere stellingen weder in. Serurier
kwam weder voor Mantua; Rivoli, Verona, Legnano en Brescia kregen
weder Fransche bezetting. Er trad een rustpauze in. Het Directoire
bepaalde, dat de door Bonaparte en Augereau veroverde vaandels als
belooning aan hen ten geschenke zouden worden gegeven.



HOOFDSTUK VI.

Bij Rivoli, op Mombello. De Vrede.


"Ik hoop weldra in je armen te wezen. Ik heb je razend lief. Alles
gaat goed. Würmser is onder Mantua verslagen. Aan 't geluk van je
echtgenoot ontbreekt alleen Joséphine's liefde," had Bonaparte den
24en November uit Verona aan zijn vrouw geschreven. Drie dagen later te
Milaan gekomen vond hij het paleis... verlaten. Mevrouw was in stilte
even naar Genua overgewipt. Zijn brief aan haar van dienzelfden datum
verried zijn harteleed.


    "Als ik naar huis kom, ga jij heen; je Napoleon is je
    onverschillig geworden. Aan het gevaar gewoon, ken ik het
    middel tegen het verdriet en de rampen des levens. Mijn
    droefheid is nameloos groot. Tot den 29en blijf ik
    hier. Derangeer je niet; maak maar volop pret; je man is
    diep ongelukkig."


Van niet minder grievend zieleleed getuigde zijn volgend schrijven,
toen de koerier uit Genua taal noch teeken van haar medegebracht had.


    "Jou alleen beminnen, je gelukkig maken, alles laten wat je
    hinderen kan, is mijn lot, mijn levensdoel. Dat de natuur
    mij de middelen onthield om je te boeien, is mijn schuld;
    maar van Joséphine's zijde verdien ik toch eenige achting,
    eenige egards, want ik heb je lief als een dwaas. Zoodra
    vaststaat, dat zij mij niet meer beminnen kan, sluit ik mijn
    bitter leed op in mijzelf; dan zal ik mij tevreden stellen
    met haar nuttig te wezen."


Zijn geschrijf baatte niet. Mevrouw had het in die dagen veel te
druk met luitenant Charles, "die aardige jongen." De gansche armee
wist, dat zij met dien snuiter zeer was ingenomen en dat, in het
hotel Serbelloni dit kereltje als heer en meester optrad, zoodra
de ander dit had verlaten. Alleen Bonaparte wist dit niet. Eenmaal
hieromtrent ingelicht, zond hij dien "vrijer" weg uit het leger; hij
zou geknoeid hebben met leveranciers, heette het. Joséphine zorgde voor
zijn toekomst. Volkomen bewust van haar macht, kostte het haar bij
terugkeer te Milaan weinig moeite haar echtgenoot van haar onschuld
te overtuigen en de echtgenoot, voor wien gansch Italië in 't stof
lag, geloofde al wat zij hem op de mouw spelde, nam haar in zijn
grenzelooze liefde weder op in zijn hart en droeg zwijgend zijn leed.



Nog voordat hij door de gevechten bij Arcola een beslissing had
verkregen, was een zekere partij te Parijs er in geslaagd, hem bij
het Directoire verdacht te maken. Die jeugdige generaal had wel
groote overwinningen behaald, scheepsladingen vol kostbare zaken
naar de musea te Parijs gezonden, millioenen en nogmaals millioenen
francs in de schatkist gestort, zich in één woord zeer verdienstelijk
gemaakt tegenover het vaderland, maar welk doel beoogde hij hierbij
voor zich zelf? Was hij niet eerzuchtig, streefde hij niet naar
hooger? Was hij met zijn absoluut energiek karakter niet een gevaar
voor den staat?--Toen men hem een veldtochtsplan had voorgelegd,
dat niet door hem zelf was ontworpen, had hij zijn ontslag verzocht;
onder den naam van een wapenstilstand had hij aan regeerende vorsten
als oppermachtig gebieder de keus gelaten tusschen oorlog en vrede;
toen de onderhandelingen met den paus niet waren overgelaten aan hem,
had hij zich hierover gekrenkt getoond; zonder voorkennis of machtiging
van het Directoire had hij aan Moreau in Duitschland een millioen
francs gezonden, zoogenaamd, omdat die generaal hem de Oostenrijkers
in Tyrol dan zooveel te krachtiger van het lijf zou kunnen houden;
hij was om kort te gaan, een man gebleken, die liefst zelf deed, wat
hij meende zelf tot een goed einde te kunnen brengen. Was hij wel te
vertrouwen? Zou hij misschien hertog van Milaan willen worden? Dit
moest onderzocht. Generaal Clarke van het departement van oorlog
kreeg dus last om toegerust met een voorstel tot het sluiten van
een voor Oostenrijk zeer gunstigen wapenstilstand naar Weenen te
gaan, doch de reis te nemen over Italië, Bonaparte omtrent dit plan
te hooren en--op diens houding en gedragingen nauwkeurig acht te
geven en hierover te rapporteeren aan het Directoire. Toen Clarke
Bonaparte ontmoette, was het drama van Arcola reeds afgespeeld; van
een verdrag met Oostenrijk wilde de veldheer niets weten. Ook in het
geheime gedeelte zijner opdracht slaagde Clarke niet, want door 't
geen hij dagelijks zag en hoorde, was hij weldra zoo totaal ingepakt,
dat hij letterlijk een volbloed Bonapartist werd en het Directoire
over Bonaparte's optreden van hem niets dan lof te lezen kreeg.

Kenschetsend is Clarke's oordeel over hem: "Hier is niemand, die
in hem niet ziet een man van genie.--Groot is zijn macht over de
figuren, die het republikeinsche leger vormen.--Zijn blik is zeker;
zijn besluiten zet hij door met volle kracht. Zijn koelbloedigheid in
de heftigste gevechten is even opvallend als de buitengewone snelheid,
waarmede hij zijn plannen verandert, wanneer onvoorziene omstandigheden
dit gebieden."--Wel zag hij, dat Bonaparte zijn mannen weinig spaarde
en hard, ongeduldig, heerschzuchtig was; doch houding, blik en wijze
van spreken verrieden in hem tevens den man, tot bevelen geboren;
een ieder voelde dit; een ieder onderwierp zich. Zijn krijgsmakkers
uit die dagen roemden zijn luchtigen, levendigen toon, waar het geen
dienstzaken betrof, zijn scherts en zijn goedmoedigheid, in één woord
de eigenaardige toovermacht, welke van hem uitging.

Inmiddels was de winter ingetreden; wegen en bergpassen lagen diep
onder de sneeuw; voor een korte poos was aan de vijandelijkheden dus
een einde gekomen. Van dit tijdperk van verademing maakte Bonaparte
gebruik om een flinke opruiming te houden onder "de dieven," zooals
hij in 't algemeen het personeel betitelde, dat met de zorg voor het
onderhoud des legers was belast. Door zijn onverpoosde zorgen was dit
laatste thans goed gevoed, goed gekleed en gewapend. 't Was weer een
lust soldaat te zijn; zeiden de manschappen. De officieren deelden in
die tijdelijke weelde; enkelen begonnen reeds een spaarpot te maken;
maar tusschen die mannen van het zwaard, die den overvloed van het
heden meestal met hun bloed hadden betaald, bewogen zich tal van
niet-strijders, de administrateurs en leveranciers, door elkander
genomen, een zoodje schelmen, die zich verrijkten ten koste van
den troep, brutaal hun rijkdom toonden en met het gestolen goed de
gunsten kochten der Italiaansche actrices. Tegenover dat gespuis
trad hij zonder genade op. Zelf leefde hij dood eenvoudig in zijn
hoofdkwartier, dat Joséphine om den schijn te bewaren, weder tijdelijk
met hem was komen deelen. Als bij intuïtie wetende, dat hem weinig
tijd zou worden gelaten en dat Alvinzi weldra weder aanvallend zou
optreden, zorgde hij inmiddels dat de goede verstandhouding met
Sardinië en Parma niet werd verbroken; met Toskane sloot hij een
verdrag, waarbij hij tegen vergoeding van een paar millioen francs
het garnizoen uit Florence terugnam; hij legde troepen in Bergamo,
quasi om die stad met haar Venetiaansch garnizoen te beschermen tegen
een coup de main der Oostenrijkers en maakte toebereidselen om het
verlangen der republikeinen te bevredigen en den paus te tuchtigen
voor zijn trouweloosheid en zijn heulen met den vijand.

Reeds had hij hieraan een begin van uitvoering gegeven en bevond hij
zich hiertoe te Bologna, toen de tijding, dat Alvinzi zijn voorposten
allerwegen had aangegrepen (10 Januari 1797), hem spoorslags deed
terugkeeren naar Verona, waarom ook Joséphine weder naar Milaan
vertrok.

Voor den aanval met zijn leger van circa 45.000 man had Alvinzi een
nieuw plan bedacht. Terwijl de generaal Provera, Legnano en Verona van
uit het oosten door een afzonderlijk detachement aangreep, wilde hij
zelf met de rest (28.000 man), in zes colonnes verdeeld, de stelling
van Rivoli omvatten en het Fransche leger vernietigen. Het ontzet
van Mantua moest dan van zelf volgen.

De even schrandere als vastberaden generaal Joubert, die de stelling
van la Corona tot nog toe had bezet gehouden, doorzag dit plan, week
terug naar Rivoli en had reeds bevelen gegeven om voor den steeds
wassenden stroom van vijanden zelfs dit hechte punt te ontruimen (13
Januari), toen hij tegenbevel ontving. Door rapporten en verkenningen
was Napoleon tot de slotsom gekomen, dat zijn tegenpartij zoomin
bij Verona als bij Legnano de overmacht had. Toen hij in den nacht
van den 14en staande op 't plateau van Rivoli, den reusachtigen boog
van vijandelijke wachtvuren zag, die zijn eigen leger half omspande,
begreep hij, dat hier de hoofdaanval zou geschieden. Alvinzi wilde
hem blijkbaar omvatten.

Doch hij zou hem voor zijn; hij zou Alvinzi's centrum doorbreken en dan
afrekenen met de vleugels, die in het zware bergterrein te ver vaneen
waren om elkander te kunnen steunen. Voor zijn eigen flanken koesterde
hij geen vrees, want Massena was reeds naar Jouberts linkervleugel op
weg, Reij eveneens; al wat in de nevenstellingen gemist kon worden, was
reeds opgeroepen naar het rotsplateau, waar de beslissing zou vallen.

Nog is de dag niet aangebroken, als Joubert de voortroepen van het
Oostenrijksch centrum aangrijpt en terugwerpt; maar dan naderen de
diepe colonnes der hoofdmacht; van de terrasvormige hoogten komen
de Croaten in dichte drommen naar beneden; weldra wordt het gevecht
algemeen. Tegen het middaguur beginnen de kansen voor de Franschen
zelfs hachelijk te staan. Jouberts linkervleugel wordt dan een korte
poos bedreigd met omvatting, doch Massena's komst wendt dit gevaar af.

Op het kleine bergvlak, midden in het slaggewoel blijft Bonaparte
volkomen kalm; zelfs als een deel zijner strijders door angst voor een
omtrekking wordt aangegrepen, vertrekt geen spier op zijn doodsbleek,
mager gelaat. "Die daar," wijzende op de omtrekkende colonne,
"krijgen we straks," zegt hij. Dit woord vol fier zelfvertrouwen
bezielt allen weder met nieuwen moed; en als de spits van Alvinzi's
vijfde colonne, zijn reserve, het plateau begint te betreden, storten
Lasalle's cavalerie en Jouberts infanterie zich ais een lawine op dezen
nieuwen vijand, smakken hem terug, het steile, kronkelende bergpad
af, zoodat menschen, paarden en vuurmonden in den afgrond tuimelen,
en weldra verkondigt een daverend hoera, dat de zege is behaald.

Alvinzi's troepen gaan terug. Dan wordt ook met bovengenoemde
omtrekkende colonne afgerekend, en deze zoo goed als geheel gevangen
genomen. Hoewel de avond valt, wil Bonaparte de overwinning voltooien
en 's vijands reserve totaal vernietigen, als hij bericht krijgt, dat
Provera den 13en 's nachts de Etsch is gepasseerd en, door Augereau
en Lannes scherp nagezet, naar Mantua is gerukt om deze vesting te
ontzetten. Slaagt Provera hierin, komt Würmser met zijn leger dus
vrij, dan zijn de gevolgen hiervan niet te overzien, want Alvinzi
is wel geslagen, doch (zooals den volgenden dag reeds blijken zou)
niet geheel; dan kan de toestand voor het Fransche leger aan de Etsch
zeer bedenkelijk worden.

Bonaparte bedenkt zich niet lang. Joubert beveelt hij den bij Rivoli
geslagen vijand te vervolgen; dan gaat hij na een korte rust zelf met
de divisie Massena, waarbij zich te Villafranca Victor aansluit, op
weg naar Mantua, den braven Serurier te hulp; dan toonen Massena's
grenadiers nogmaals, wat zij door marcheeren verstaan. Den 13en
zijn zij bij Verona in het vuur geweest, den nacht daarop naar het
plateau van Rivoli gerukt, de kameraden te hulp; nu ijlen zij bijna
zes en dertig uur aan één stuk voort. Honger dorst, vermoeienis, alles
vergeten zij, één parool slechts kennen ze: Naar Mantua! want 't zal
spannen voor Italië's bolwerk. Acht maanden is de vesting ingesloten;
polenta en gezouten paardenvleesch vormen het dagelijksch menu der
bezetting en nu Würmser weet, dat Provera hem de hand komt reiken,
zal hij stellig het schier onmogelijke doen om vrij te komen.

Den 16en valt hij vol woede aan op Serurier, maar tornt op tegen diens
sterke positie bij La Favorite; niet beter gaat het met Provera. Door
Victors 57e halve brigade, sinds dien dag la Terrible genoemd, wordt
hij zoo geducht gehavend, dat hij 6000 gevangenen moet achterlaten; het
slot is, dat Würmser binnen de vesting wordt teruggedrongen. Hiermede
is het pleit beslist. Würmser begint te onderhandelen en Bonaparte, vol
eerbied voor zijn hoogen leeftijd [11] en zijn gehouden gedrag, schenkt
voorwaarden, zoo gunstig, als hij bijna niet had durven verwachten,
want hem wordt vrije aftocht verleend met zijn geheelen staf, twee
honderd ruiters, zes vuurmonden en vijfhonderd personen naar zijn
keuze. Door deze laatste bepaling kreeg Würmser de gelegenheid eenige
Fransche émigrés te redden, die binnen de stad een toevluchtsoord
hadden gezocht.

Nu Mantua gevallen was, kon men Italië als veroverd en dezen veldtocht
als geëindigd beschouwen. In den tijd van tien maanden had Bonaparte
met een leger, dat zelfs op zijn grootste sterkte nooit meer dan
ruim vijftig duizend man had geteld, twaalf veldslagen en meer dan
zestig gevechten geleverd en het hoofd geboden aan een macht, die
de zijne meer dan viermaal in aantal overtrof. Frankrijk kon trotsch
wezen op haar zonen, die de beginselen der vrijheid hadden gebracht
in een land, waar de adel en de priesters eeuwen achtereen onbeperkt
hadden geheerscht; het was thans meester van de Noordzee tot aan de
Alpen, van de Pyreneën tot aan den Rijn. Hoche en Moreau bewaakten
deze grensrivier, Bonaparte had Oostenrijk doen zwichten voor zijn
ongeëvenaard veldheersgenie; thans was de vrede in 't verschiet. Eerst
echter moest nog met den paus afgerekend worden. Gevolg gevende aan den
raad van eenige zijner kardinaals, had deze het tractaat van Frankrijk
geschonden, eerst in 't geheim, later openlijk de partij van Oostenrijk
gekozen, zijn troepen zelfs gesteld onder bevel van een Oostenrijksch
generaal en eindelijk, op de tijding, dat Bonaparte Rome naderde,
den godsdienstoorlog doen prediken onder het landvolk. Groot was het
gevaar, dat het Fransche leger door dezen laatsten maatregel dreigde,
snel en doortastend optreden het eenige middel er tegen.

Reeds den 4en Februari stonden èn Lannes èn Victor met hun grenadiers
aan de Senio tegenover een bende door priesters en monniken opgezweepte
boeren. Kardinaal Bucca commandeerde die zelf en deed de Franschen
weten, dat, als zij het waagden hen aan te vallen, hij op hen zou doen
schieten. Wat werd hij om die bedreiging hartelijk uitgelachen! In
die dagen maalden de soldaten der Republiek wat om den paus en de
priesters. In den nacht doorwaadde de voorhoede onder Lannes de Senio,
sneed den kardinaal zoodoende af van zijn terugtochtsweg naar Faenza,
sloeg het pauselijk legertje uiteen, schoot de poorten open van het
stadje en bestormde dit. Had Bonaparte niet vooraf iederen soldaat,
die het waagde te plunderen, met den kogel bedreigd, dan zou er van
het plaatsje en zijn fanatieke bevolking niet veel zijn overgebleven.

Nu deze laatste niet, zooals ze geducht had, over de kling gejaagd,
doch met verschooning behandeld werd, veranderde haar houding in een
ommezien en toen Bonaparte daarna aan een groot aantal krijgsgevangen
officieren de verzekering gaf, dat hij niet was gekomen om schade te
doen aan den katholieken godsdienst of om den Heiligen Stoel omver te
werpen, doch alleen om aan Italië de vrijheid te brengen en een einde
te maken aan de grove misbruiken der geestelijken, was hiervan het
gevolg, dat verscheidene steden de poorten vrijwillig voor hem openden,
dat Ancona, door Colli ontruimd en door Victor zonder slag of stoot
bezet werd, dat Nôtre Dame de Lorette reeds den 10en overging en dat
de hoogten van Tolentino in de onmiddellijke nabijheid van Rome, zes
dagen later waren bereikt. Die Franschen marcheeren niet, ze vliegen,
zeide een der romeinsche prelaten, vol angst voor 't geen er nu zou
volgen. Ernstig werd te Rome de vraag overwogen, of 't voor den paus
en het Heilige College geen zaak was ijlings te verhuizen naar Napels.

Tot dit uiterste liet Bonaparte het niet komen. Hoewel hij volkomen
het recht had over het aan hem gepleegde verraad geduchte wraak te
nemen, pleegde hij geen geweld. Het was hem voldoende, als de paus
afstand deed van zijn wereldlijk gezag. Bij het verdrag van Tolentino
werd dus beslist, dat Pius VI afzag van zijn rechten op Avignon en
le comtat Venaissin in Frankrijk en de legatiën Bologna, Ferrara
en de Romagna, terwijl hij Ancona met de citadel aan Frankrijk moest
overdragen. Voorts moesten alle staatsgevangenen in vrijheid gesteld en
dertig millioen francs betaald worden. Eindelijk vorderde Bonaparte,
dat hulp verleend werd aan de duizenden Fransche geestelijken, die
uit hun vaderland verbannen, aan diepe ellende ten prooi, in Italië
een toevluchtsoord gezocht en de meeste deuren voor zich gesloten
gevonden hadden.

Dat hij den paus zoo welwillend bejegende en dat zijn brieven aan
dezen getuigden van eerbied en hoogachting, werd door zijn generaals
en het gros zijner soldaten afgekeurd, doch hieraan stoorde hij zich
niet. Zijn geloofsbegrippen en zijn persoonlijk gevoelen waren met
de door hem gevolgde staatkunde in overeenstemming. De Republiek
mocht een godsdienst van het Hoogste Wezen ingesteld, de roomsche
geestelijken verbannen, de kerkelijke goederen verbeurd verklaard
hebben en hij zelf een kind dier omwenteling wezen, in zijn hart
was hij een geloovige zoon der kerk gebleven. Hiervoor stroomde te
veel Italiaansch bloed door zijn aderen; een godloochenaar is hij
nooit geweest. Dat: "N'est pas athée qui veut," in later jaren door
hem uitgesproken, is hiervoor het afdoende bewijs. De kuiperijen en
intriges der geestelijken waren hem echter een gruwel en het bezit
van stoffelijke goederen achtte hij voor den paus en zijn prelaten
bij hun geheel geestelijken arbeid volslagen overbodig.

In hooge mate politiek was zijn bezadigd optreden tegenover den
kerkvorst, want reeds pakte een nieuw onweder zich in het noorden
samen; nogmaals zou hij verplicht zijn tegenover Oostenrijk front te
maken en dan kon een fanatieke, door geweld, roof en moord tot het
uiterste gebrachte bevolking, die hij tijdelijk den rug moest toe
keeren, een gevaar worden, geduchter nog dan het eerstgenoemde.

Geen Würmser, geen Alvinzi zou ditmaal zijn tegenpartij zijn; een
prins van den bloede zelf, aartshertog Karel, een jong bezadigd
krijgsoverste, die tegenover Moreau aan den Rijn, zijn sporen had
verdiend.

Nog had deze zijn strijdkrachten op verre na niet bijeen, in de
bergpassen van Frioul en Tyrol stonden ze verspreid; nog miste
hij zes volslagen divisiën, die uit Duitschland zouden komen,
toen Bonaparte, versterkt door circa 25000 man van het Rijnleger
onder Bernadotte, in Maart zijn tweeden tocht begon naar de toppen
der Alpen, den vermetelsten waarvan de krijgsgeschiedenis tot heden
gewaagde. Eenmaal die onder sneeuw en ijs bedolven bergen door en de
rivier de Drave gepasseerd, zou hij zich bevinden in het dal van den
Donau en op Weenen kunnen aanrukken. Voor den afmarsch had hij pogingen
aangewend om met Venetië een bondgenootschap te sluiten, doch slechts
ontwijkende antwoorden ontvangen. Vastgeroest in eeuwenoude begrippen,
valsch en trouweloos als altijd, wars van al wat nieuw of Fransch was,
wachtte de republiek slechts op een nederlaag van Bonaparte om haar
slag te kunnen slaan. Dat de fortuin dezen generaal onveranderlijk
getrouw zou blijven, achtte ze niet denkbaar.

De feiten leerden haar anders. Den 12en Maart de Piave overgetrokken,
sloeg Bonaparte den aartshertog vier dagen later bij de Tagliamento,
vereenigde zich kort daarop met Joubert, bleef op alle punten in
't voordeel, bereikte den laatsten Maart Klagenfurt, stelde hier
den aartshertog voor, onderhandelingen te openen, ontving door
Engelschen invloed een onvoldoend antwoord, greep dus opnieuw aan en
bracht de tegenpartij in de vier volgende dagen in de bergpassen van
Neumarkt en Unzmarkt zulke zware verliezen toe, dat er te Weenen een
paniek ontstond en dat aartshertog Karel, die van den aanvang af tot
onderhandelen was bereid geweest, maar wiens handen door het kabinet
te Weenen waren gebonden, thans ijlings om vrede verzocht. Bernadotte
had Triëst en de rijke mijnen van Istrië inmiddels bezet.

Te Leoben werden onderhandelingen geopend, die den 18en April tot
een voorloopig verdrag leidden; doch Massena had met de voorhoede de
toppen van den Semmering in dien tusschentijd bereikt, hij stond nog
maar twee dagmarschen van Weenen verwijderd en kon de torens dezer
stad in de verte zien.

Ernstige overwegingen waren het, welke Bonaparte tot het doen van
voorstellen aan den aartshertog hadden geleid. In Italië, te Bergamo,
Brescia en Salo was oproer uitgebroken; Franschgezinde burgers waren
vermoord; Fransche soldaten waren er nog wel niet gevallen,--zij hadden
strenge bevelen zich niet met de door de geestelijken opgezweepte
bevolking te bemoeien,--doch de toestand was niettemin bedenkelijk. Dan
droeg Bonaparte kennis van de kuiperijen der koningsgezinden te
Parijs tegen het Directoire; eindelijk achtte hij de grens van
zijn strategisch kunnen mogelijk nu ook bereikt. Oostenrijk zou de
Zuidelijke Nederlanden afstaan in ruil voor Venetië, Illyrië en Istrië,
met uitzondering van de eilanden en zou dus meer ontvangen dan het ooit
had durven hopen. Had Bonaparte geweten, dat Hoche aan het hoofd van
het Sambre- en Maasleger in diezelfde dagen (half April) in Westfalen
in drie veldslagen en vijf gevechten o. a. bij Neuwied, de overwinning
behaald, en dat Desaix in 't Schwarzwald even groot succes verworven
had, dan had hij waarschijnlijk van onderhandelen even weinig willen
hooren als van de aanspraken, die de Oostenrijksche gezanten bij hem
in den aanvang gemaakt hadden op den voorrang bij de zittingen. "Ik
wil van voorrang niets weten," zeide hij. "Wil Oostenrijk de Fransche
Republiek niet erkennen, dan is mij dit om 't even. Die Republiek staat
in Europa als de zon boven den gezichtseinder. Wee de blinden, die haar
niet kunnen zien of van haar glans geen partij weten te trekken. Zie
ik,"--doelende op een stoel, die den zetel van den Duitschen keizer
moest voorstellen;--"zie ik ergens een stoel, die hooger staat dan
de andere, dan bekruipt mij terstond de lust daarop te gaan zitten."

Terwijl hij te Leoben nog onderhandelde, had men in Venetië het
gerucht verspreid, dat hij door aartshertog Karel was geslagen en met
zwaar verlies teruggeworpen. Dit was koren op den molen der monniken
en reactionnairen; fel tegen alle nieuwerwetsche begrippen gekant,
wisten deze het zoover te brengen, dat op den tweeden Paaschdag
(17 April) te Verona, een der brandpunten van het fanatisme, een
geweldig oproer uitbarstte, waarbij verscheidene ongewapende Fransche
soldaten op straat werden vermoord, (de Veroneesche Paschen.) Bijna
tegelijkertijd was een Fransche logger, die vluchtende voor een paar
Oostenrijksche oorlogschepen, de haven van Lido was binnen gezeild,
eerst door de landbatterijen beschoten en toen door een bende Slovenen
afgeloopen. Dat de Groote Raad van Venetië in dit alles de hand had
gehad, is niet bewezen, doch de feiten bleven dezelfde; op het platte
land in Bonaparte's rug had men mogelijk een Italiaansch Vendée willen
maken. De geestelijken dreven alles. De straf voor deze daden, welke
inderdaad Bonaparte met het oog op zijn plannen niet onwelkom waren,
liet zich niet lang wachten. Geen enkel voorstel tot een vergelijk
verkoos Bonaparte aan te hooren. "Al wilden jelui het strand met
goud bevloeren, neen, zeg ik. Zelfs de schatten van Peru wegen niet
op tegen het bloed van maar één mijner soldaten."

Den 26en Mei trok een Fransch leger, door de bevolking met geestdrift
begroet, Venetië binnen, bezette de forten en vaste punten en plantte
de Fransche driekleur op het plein van San Marco. Het aristocratisch
bestuur viel; het Gouden boek, inhoudende al de voorrechten van adel
en geestelijkheid werd verbrand; een democratisch bewind trad op. De
beroemde Leeuw van San-Marco, het zinnebeeld van Venetië's oppermacht,
werd overal omvergeworpen; de vloot, opnieuw uitgerust, stevende
naar Toulon. Vrijwel zonder bloed vergieten had deze omwenteling
plaats gegrepen; over het lot der Republiek was intusschen te Leoben
reeds beslist.

De Senaat van Genua, die een even verraderlijke rol had gespeeld als
Venetië, onderging hetzelfde lot; de Ligurische republiek werd hier
afgekondigd. Eindelijk had de reeks van overwinningen in Italië en
in Duitschland door Frankrijk bevochten tengevolge, dat Pitt beangst
werd en zelf aanbood onderhandelingen aan te knoopen; te Rijssel zou
worden beraadslaagd.



Terwijl Hoche, Moreau en Bonaparte de eer en de onafhankelijkheid der
Republiek glansrijk handhaafden tegenover het buitenland en gansch
Europa vervulden met eerbied en ontzag, vormde de toestand in het
binnenland hier tegenover een schril contrast. De landmandaten, die
het vorige jaar de assignaten hadden vervangen, waren even sterk als
deze, in waarde gedaald. Door de ambtenaren werd op de koersverschillen
schandelijk gespeculeerd, zelfs werd het gansche Directoire van zulke
praktijken beticht, hoewel alleen de steeds in overdaad levende Barras
zich hieraan schuldig maakte. Inwendig zwak, levende te midden eener
bevolking, die de herinnering aan de dagen van la Terreur in een
zee van vermaken en zingenot scheen te willen verdrinken, hiertoe
elk middel aangreep en liefst van niets anders wilde hooren dan van
pret, gevoelde het Directoire zijn zetel onder zich wankelen. Op het
platte land wemelde het van rooverbenden, in het zuiden moordden
de Compagnons de Jésus, in het westen de Voetschroeiers op een
afgrijselijke manier en het gouvernement was te zwak om dat gespuis
uit te roeien. Van dezen jammerlijken toestand, die bijna met anarchie
gelijk stond, hoopten de koningsgezinden te kunnen partij trekken en
het Directoire omver te werpen. In den Raad van Vijfhonderd won hun
partij voortdurend in kracht. Bij duizenden begonnen de émigrés en
de priesters terug te keeren en de eigenaars van nationale goederen
te verontrusten. Aaneengesloten tot één reusachtigen bond, de club
van Clichy, in 't geheim gesteund door Pichegru, die voor zijn hulp
vorstelijk zou worden beloond, stuurde die partij rechtstreeks aan op
een tegenomwenteling. De graaf van Provence, oudste broer van wijlen
Lodewijk XVI begon zelfs reeds van zich te doen hooren en achtte het
oogenblik niet meer veraf, waarop hij als Lodewijk XVIII [12] den
troon zijner vaderen zou bestijgen. Dit alles voorspelde weinig goeds
voor de toekomst; de vreedzame burgers zagen die donker genoeg in.



Na het sluiten van de vredespreliminairen te Leoben was Bonaparte
teruggekeerd naar Milaan, had het vorstelijk kasteel Mombello
tot verblijf gekozen en hier behalve Joséphine en oom Fesch,
Paulette aangetroffen. De zestienjarige ging nog gebukt onder een
liefdeshistorie door haar met den ruim veertigjarigen Fréron te
Marseille aangeknoopt, doch door broer Napolione afgebroken. Voor zijn
mooi guitig zusje, dat zoo prettig ondeugend zijn kon, had deze een
waardiger echtvriend op het oog dan dien leelijken ex-afgevaardigde
der Conventie te Marseille met zijn bloedig verleden. Paulette
schijnt zijn keuze ten slotte blijkbaar nog niet zoo slecht te hebben
gevonden, want reeds half Juni schonk zij hart en hand aan den vier en
twintigjarigen brigade-generaal Victor Leclerc, een even ridderlijk
als bekwaam officier, die haar reeds drie jaar in stilte beminde,
met haar broer bij Toulon had gediend en zijn snelle bevordering
uitsluitend aan zijn verdiensten dankte.

Dienzelfden dag (14 Juni) deed Bonaparte ook het kerkelijk huwelijk
inzegenen tusschen de twintigjarige Elisa en den kapitein Felix
Bacciochi, een Corsicaan van afkomst maar familie van Pozzi de
Borgo. Buiten zijn weten of goedvinden waren de jongelui reeds een
week of zes te voren te Marseille burgerlijk in den echt verbonden en
zoodra moeder Laetitia wist, dat haar zoon zich weder te Milaan bevond,
had zij zich met de kleintjes ook derwaarts begeven. Mama begreep wel,
dat Napoleon over dit vrijwel onberaden huwelijk van zijn oudste zuster
met haar zooveel ouderen oliedommen commensaal volstrekt niet gesticht
zou wezen, maar van hem moesten de bruidschat en een betere positie
voor Felix komen. "Om alle praatjes vóór te zijn" was zij dus op reis
gegaan over Genua, hier begroet door den adjudant Lavallette en den
1en Juni behouden te Milaan gearriveerd. Te Genua gistte het nog wel,
maar Lavallette had zij hoog en trots te verstaan gegeven "dat zij
niets had te duchten, want dat haar zoon, de generaal opperbevelhebber,
de notabelen der stad als gijzelaars had medegevoerd."

"Napolione," dus geplaatst voor een voldongen feit, had hierin berust
en Bacciochi, als majoor het bevel opgedragen over de citadel van
Ajaccio, bovendien was de bruidschat in overleg met Louis en Jozef
vastgesteld op 40.000 francs.

Jozef, in die dagen ook op Mombello en door het Directoire wegens
zijn groote bekwaamheden (?) benoemd tot gezant bij den Paus, zou
Caroline onder zijn hoede nemen en te Rome bij zich houden, terwijl
de andere familieleden in Juli naar Corsica terugkeerden.

Ook Louis, nog altijd Napoleons liefste broer, vertoefde een korte
poos in den familiekring; de levenslustige, onversaagde adjudant
van voorheen was echter verdwenen. In 't begin van het jaar ziek
geworden,--mogelijk had hij van zijn lichaam in elk opzicht te
veel gevorderd--werd hij spoedig een zwaarmoedig, alleen over zijn
ingebeelde of werkelijk bestaande kwalen mijmerende man, die weldra
zijn heil zou zoeken bij allerlei wonderdokters en kwakzalvers en
zich zelf en velen met hem tot een last worden.

Op Mombello met zijn prachtige tuinen en zijn heerlijk natuurschoon
had de clan, uitgezonderd Lucien, die zich als intendant nog te Bastia
bevond, wat nader kunnen kennis maken met Joséphine, die in stilte zoo
gehate, zoo verfoeide, zoo benijde schoondochter en schoonzuster, die
met onnavolgbare gratie en tact tegenover de generaals, diplomaten,
gezanten en vorstelijke personen de rol van gastvrouw vervulde en
hierdoor alleen reeds het hart van haar met werk overstelpten man
volkomen zou hebben teruggewonnen, als de zinsbekoring, welke zij
nog steeds op hem uitoefende, niet tevens had medegesproken. "Moeder
Laetitia" had haar ijskouden toon tegenover haar echter geen seconde
laten varen en was nog altoos vol minachting over de vrouw, wier echt
met haar zoon tot heden kinderloos bleef. Joséphine had zich gedragen,
alsof zij niet bemerkte, dat de clan haar op een afstand hield en
daarmee haar man genoegen gedaan.

Van haar eigen kinderen was alleen Eugène de adjudant tegenwoordig;
Hortense, die haar stiefvader volstrekt niet genegen was en hem zelfs
vreesde, was op kostschool bij madame Campan. Terwijl de Corsicanen
en hun aanhang om Napoleon heengonsden als wespen om een vat suiker
en vroegen, vleiden en kropen om een vetten brok, vroeg Joséphine
voor háár bloedverwanten niets; zij was gelukkig. Wel echter waren
haar de oogen opengegaan, bij het zien van den eerbied en het diepe
ontzag, waarmede tal van hooge personages haar man naderden, voor den
reusachtigen prijs door haar getrokken, toen zij dien doodsbleeken,
kleinen generaal, die niets mede bracht dan "mantel en degen"
tot haar echtgenoot nam. Zij kende hem nog niet; nimmer zelfs zou
zij hem leeren kennen; wat hij worden, hoever hij 't brengen zou in
de wereld, wist zij niet, maar dat hij bestemd was tot iets groots,
begreep zij uit al wat ze om zich heen zag gebeuren, uit dien stoet van
hooggeplaatste personen, die dagelijks zijn gunst kwamen vragen, dien
drom van generaals, die reeks van koeriers, renboden en adjudanten, die
bij dag en bij nacht aankwamen en met nieuwe bevelen weder vertrokken.

Niet zonder reden is Bonaparte's omgeving het hof van Mombello genoemd,
want daar werden in de zomerdagen van 1797 groote staatsbelangen
behandeld. Daar werd beslist over het lot van Sardinië, van Genua,
Venetië en Zwitserland, daar werd met Oostenrijk verder onderhandeld;
daar werd de grondslag gelegd voor een nieuwe republiek, die de
Cis-alpijnsche zou heeten en bestaan uit een samenvoeging van
Lombardije, Modena, een deel der Legatiën, Brescia en Mantua. Deze
nieuwe staat moest voorzien worden van een bestuur, een administratie,
een rechtspleging, een financie-wezen, kortom van tal van inrichtingen,
zonder welke een goed geordend beheer niet denkbaar is; en de bewijzen
van helder en scherp doorzicht, welke Bonaparte bij dit alles gaf,
deden zijn omgeving en de vreemde diplomaten verbazen. Bezwaren
kende hij niet; verouderde begrippen vonden bij hem geen genade;
alle tegenkanting bezweek voor de macht van zijn wil.

Wel werd zijn eigenmachtig optreden tegenover Venetië en Genua door de
club van Clichy gestreng afgekeurd en riep de royalist-afgevaardigde
Dumoland den 23en Juni in den Raad van Vijfhonderd, zonder dat hij
zijn naam ook maar een enkelen keer uitsprak, Bonaparte in scherpe
taal ter verantwoording over het gebeurde met Venetië en Genua, maar
schijnbaar nam de veldheer hiervan geen notitie. Door Lavallette,
dien hij naar Parijs had gezonden, werd hij op de hoogte gehouden van
't geen daar onder de royalisten broeide; door een gevangen genomen
agent van den prins van Condé werd hij ingelicht omtrent Pichegru's
verraad en het komplot, tegen het Directoire gesmeed. Overtuigd van den
republikeinschen geest, die, veel krachtiger dan bij Moreau's troepen
in Duitschland, heerschte onder het leger van Italië, instinctmatig
begrijpende, dat zijn eigen toekomst lag in het voortbestaan der
Republiek en dat hij na 13 Vendémiaire van het herstel van het
koningschap niets had te verwachten, volgde hij te Milaan den verderen
loop der gebeurtenissen, doch bracht het Directoire op de hoogte van
hetgeen hij omtrent het komplot te weten was gekomen.

Den 14en Juli daarop, den verjaardag van den val der Bastille,
deed hij een stouten zet; hij deelde zijn soldaten mede, wat er te
Parijs broeide, wekte hun haat tegen de royalisten en kuiperijen der
pamfletschrijvers en hun liefde voor de republikeinsche beginselen
op in een proclamatie, deed adressen van trouw aan de grondwet van
het jaar III door hen teekenen en zond Augereau hiermede naar het
Directoire.

Dewijl het leger aan de verkiezingen, die weder op handen waren,
geen deel nam, zaten de directeuren, die het onderling reeds lang
oneens waren en elkander, doch vooral den cynieken weerhaan Barras
volstrekt niet vertrouwden, met dien stapel adressen vrijwel verlegen;
doch tevens vonden zij hierin het bewijs, dat Bonaparte hen steunde
in de kracht om zoo noodig te handelen. Augereau, "dat prachtstuk
van een bandiet," zooals een hunner hem betitelde, werd benoemd tot
commandant van Parijs, troepen onder Hoche werden onder een valsch
voorgeven tot op twee dagmarschen van hier bijeengetrokken en den 18en
Fructidor (4 September) ging de meerderheid van het Directoire over
tot een staatsgreep. Verdacht van medeplichtigheid aan 't komplot
werden Carnot en Barthélemy verbannen. Pichegru, vijftig leden van
de beide lichamen en tal van journalisten en letterkundigen, die
met hun heftig geschrijf tot verzet hadden opgehitst, veroordeeld
tot deportatie naar Cayenne, twee en veertig dagbladen verboden
en de gehouden verkiezingen in 48 departementen ongeldig verklaard
en onder meer de aanvankelijk in onbruik geraakte gestrenge wetten
tegen den adel en de geestelijkheid weder in volle werking gebracht,
de nationale garde als onbetrouwbaar ontbonden, François en Merlin
gekozen als nieuwe leden van het Directoire. [13]

Bloed werd niet vergoten; het volk was de valbijl moede, maar de
"droge" guillotine, zooals Cayenne werd genoemd, verrichtte beulenwerk,
al vorderde de executie meer tijd. Van de bannelingen hebben slechts
enkelen zooals Pichegru Europa wedergezien.

Toen Augereau naar Parijs gezonden was, had Bonaparte weinig meer van
zich laten hooren; de eerlijke oprechte Lavalette had hem doen inzien,
dat hij zijn roem zou doen tanen, als hij maatregelen van geweld
steunde, die door de positie van het gouvernement niet gewettigd
werden, terwijl het bewijs ontbrak, dat de te verbannen partij een
terugkeer wenschte der Bourbons. Aan 't geen daar geschiedde, bleef
hij wel zijn volle aandacht schenken. Zijn vraag aan Milo de Melito
"of deze dacht, dat hij alleen ter wille van de grootheid van die
advocaten uit het Directoire, van een Carnot en een Barras, in Italië
zoo vaak had gezegevierd" was welsprekend genoeg. Inmiddels had hij den
paus onderhands zijn medewerking verzocht bij een poging tot verzoening
tusschen de geestelijkheid en het Fransche gouvernement. "Dit laatste
zou hierdoor versterkt, de meerderheid der natie tot het ware geloof
teruggevoerd worden," betoogde hij (Augustus.) Voorts had hij het
Directoire met nadruk gewezen op het vermolmde Turkije en op het
groote belang van het bezit van Corfu, Zante, Cerigo en Céphalonia
verbonden. "Ons die vier eilanden, dan kan Oostenrijk desverkiezende
Italië terug krijgen," schreef hij in diezelfde maand. "Daar eenmaal
goed gevestigd, schrijven wij den Grooten Heer zoo noodig de wet
voor en pakken over dat rijk heen Engeland aan. Binnenkort zullen
wij wel gevoelen, dat, willen we Engeland inderdaad vernietigen,
het bezit van Egypte hiertoe voor ons een eerste voorwaarde is."

Zoover reikten de gedachten van den zeven en twintigjarigen veldheer
toen dus reeds. Na Lodi had hij begrepen, dat hij geroepen was om in
Frankrijk, waar een hoop "wauwelaars" en middelmatigheden den boventoon
voerden, een groote rol te spelen; dat overleg, sluwheid en geduld
hiertoe factoren waren en gemoedsbezwaren moesten worden op zijde
gezet. Was Hoche, de hoop der republikeinen, de jeugdige generaal,
die de Vendée bedwongen, de Oostenrijkers bij herhaling geslagen,
een expeditie naar Ierland gecommandeerd had en na Moreau's ontslag
[14] met het commando over het vereenigde Maas- en Rijnleger was
belast geworden, niet half September, waarschijnlijk door vergif,
in zijn kamp te Wetzlar overleden, dan zou hij in dezen eerlijken,
oprechten lieveling der natie, stellig een geduchte tegenpartij
hebben getroffen. Thans vond hij in dien geheimzinnigen dood een
reden te meer tot achterdocht tegenover al wat royalist of Engelsch
heette. In de laatste dagen van Augustus had hij zijn hoofdkwartier
verplaatst naar Passeriano in Frioul om beter het oog te hebben
op de krijgstoerustingen, welke hij, ondanks den wapenstilstand,
deed voortzetten, want Oostenrijk, bekend met de plannen der
royalisten te Parijs, maakte met de vredesonderhandelingen bijna
geen voortgang. Zegevierde die partij, dan zouden zeker nòg gunstiger
voorwaarden te bedingen zijn geweest dan nu waren aangeboden.

In zijn eigen kring gaf hij onomwonden zijn afkeuring te kennen over
de daad van 18 Fructidor, alleen de nieuwbenoemde leden wenschte
hij geluk, dit lichaam zelf niet, wel schreef hij aan Talleyrand,
dat zoodra de door Engelsch goud gesteunde dagbladpers, die de natie
bedierf, tot zwijgen gebracht, het Wetgevende Lichaam gezuiverd
en de partij der Bourbons uit alle staatsbetrekkingen gezet was,
de Republiek kon vrede sluiten wanneer en zooals zij verkoos. Aan
het leger gaf hij de proclamatie van het Directoire te lezen (22
September) betoonde zich in zijn eigen dagorder en in een schrijven
aan Augereau, wiens bezadigd gedrag op 4 September hij goedkeurde,
weder een volbloed Jacobijn, deed flink uitkomen, dat zijn taal niet
in overeenstemming was met zijn gemoed en wekte door zijn geheele
houding de achterdocht en de ontevredenheid van het Directoire op.

Dit strafte hem met het terugroepen van Clarke, die met hart en
ziel aan hem was gehecht; zijn antwoord was een hernieuwd verzoek
om ontslag. "Het gouvernement was bar ondankbaar. Hij was ziek naar
lichaam en geest; had naar plicht en geweten voor het vaderland
gedaan wat hij kon. De rust was in het binnenland teruggekeerd,
hij kon thans best worden gemist." (25 September.)

't Was een meesterlijke zet; dat hij niet "gemist worden kon," wist
hij even goed als het Directoire zelf. Dit boog deemoedig het hoofd,
smeekte hem te blijven, zinspeelde op den achterdocht en de walging,
welke Hoche's plotselinge dood zeker bij hem had opgewekt, schonk hem
op al zijn verdere klachten voldoening maar--hoopte in stilte op een
voortzetting van den oorlog, want den man, die zijn wil zoo krachtig
wist door te zetten, zag het Directoire vooreerst liever niet naar
Parijs terugkeeren.

Bonaparte had zijn verdere gedragslijn reeds vastgesteld. Augereau,
die te Parijs was komen vertellen, dat al de overwinningen in Italië
hoofdzakelijk waren behaald door hèm, was benoemd tot commandant
van het Rijnleger en met dezen snoever verkoos hij zijn roem niet te
deelen; Bernadotte had hem geschreven, dat Parijs hunkerde naar vrede,
terwijl hem de portefeuille van Oorlog was beloofd en Bernadotte was
geen vriend van hem. Toen hij de bergen in Frioul den 13en October
met sneeuw zag overdekt, gaf hij zijn secretaris, de Bourrienne, dus
kortaf te kennen, dat hij de advocaten te Parijs liet praten en vrede
sloot. Venetië zou het gelag betalen, doch gaf zijn korpsen tevens het
bevel de hun reeds vroeger aangewezen punten in te nemen, alsof hij
voornemens was den oorlog met kracht voort te zetten. Von Cobentzl,
de Oostenrijksche diplomaat, aangewezen om met hem te onderhandelen,
een sluw heerschap, meende, dat dit alles slechts een schijnbeweging
was, bleef onverzettelijk Venetië eischen tot aan de Adda en maakte
hem hierdoor zoo toornig, dat hij een aan dezen toebehoorend stuk
porcelein greep en aan scherven wierp.--"Zoo zal ik binnen een maand
een monarchie hebben vernietigd! De oorlog wordt voortgezet," riep
hij en liep de deur uit om hiertoe bevelen te geven.

Toen kroop Cobentzl, die niets meer duchtte dan een nieuwen krijg,
in zijn schulp; den volgenden dag (17 October) werd te Campo Formio,
een dorpje tusschen de legers in, vrede gesloten--juist bijtijds,
want geen halven dag later kwam te Passeriano een koerier uit Parijs
met het uitdrukkelijk verbod de lijn van de Etsch aan Oostenrijk
af te staan. "Bonaparte zelf zou eerstdaags van de onderhandelingen
worden ontheven."

Waarschijnlijk had hij dezen zet verwacht en daarom zooveel spoed
gemaakt.

Het Directoire was verwoed, maar durfde aan het tractaat, dat
Berthier overbracht, zijn goedkeuring toch niet te onthouden, nu
de gansche natie juichte van blijdschap en Bonaparte's lof luide
verkondigde. Oostenrijk stond België af aan Frankrijk, Lombardije aan
de Cisalpijnsche Republiek en ontving Istrië, Dalmatië en Venetië met
al het grondgebied tot aan de Etsch. Corfu en de Ionische eilanden
bleven in Fransche handen. Bij geheim tractaat verbond de keizer zich
Frankrijks eisch te ondersteunen. Te Rastadt zou op een congres over
den vrede met Duitschland worden beraadslaagd.

Die afstand van Venetië aan Oostenrijk is Bonaparte vaak tot een bitter
verwijt gemaakt, en zijn behandeling van deze oude republiek is wel
met de Poolsche deelingen vergeleken. De belangen van Frankrijk echter
en van hem zelf wogen bij hem zwaarder dan die van een volk, "zoo
laf, en zoo bijgeloovig als de Italianen." "Slechts vijftienhonderd
van de straat opgeraapte schelmen, die plunderden en stalen, waar
zij konden, geen enkelen Italiaan, heb ik onder de wapenen kunnen
krijgen," schreef hij aan den minister van Buitenlandsche zaken,
Talleyrand. "Een oorlog met Engeland om aan deze natie de vrijheid te
brengen zou wèl zoo schoon en grootsch wezen, dan de voortzetting van
den krijg ter wille van een volk, dat niets voor de vrijheid gevoelt."



HOOFDSTUK VII.

Naar Egypte.


Tegenover Bonaparte's invloed had het Directoire het dus nogmaals
afgelegd; het schreef toen een brief vol lof en dank, betitelde hem met
"generaal-burger," onthief hem van zijn commando in Italië, benoemde
hem tot opperbevelhebber over een nieuw te vormen krijgsmacht, het
Leger tegen Engeland, verzocht hem met de afwikkeling zijner zaken in
Italië spoed te maken en zich daarna als gevolmachtigde der Republiek
te begeven naar het congres te Rastadt. Hier zouden de vredestractaten
dan tevens worden uitgewisseld.

De kunst van tusschen de regels door te lezen kende Bonaparte reeds
lang. Al die lof was bombast; het Directoire was bang voor hem
en voor zijn reusachtige populariteit, wilde hem liefst zoo lang
mogelijk van Parijs verwijderd houden en dacht mogelijk tevens, dat
op een congres, waar zoo groote en zoo veel belangen in behandeling
zouden komen, allicht iets kon voorvallen, waardoor zijn komst te
Parijs voorloopig totaal onmogelijk werd gemaakt. Hij antwoordde
dus, dat er aan de organisatie der Cisalpijnsche republiek en aan
het beheer van Italië en van het leger nog zooveel was te doen, dat
hij niet voor midden November naar Rastadt kon vertrekken, dat hij
den brigade-generaal Murat dus had vooruitgezonden en tegen het einde
dier maand zijn bestemming hoopte te hebben bereikt; dat de vijf door
Venetië afgestane schepen ook nog zeilklaar moesten worden gemaakt,
en dat hij een zijner ambtenaren naar Malta had gezonden om met het
oog op zijn verdere plannen hier poolshoogte te nemen.

In echte, nobele soldatentaal nam hij daarop afscheid van zijn helden,
noemde hen de steunpilaren van de vrijheid en van Frankrijks glorie
en vertrok 17 November naar Rastadt. Die reis geleek een zegetocht,
te Lausanne wachtte hem een deputatie uit het kanton Wallis, dat
slechts een aanleiding zocht om het juk van Berns tiranniek beheer
af te schudden en allerwege verrieden vlaggentooi, bloemen en luid
gejuich de sympathie, die de bevolking voor hem koesterde.

Slechts zes dagen bleef hij te Rastadt, schonk de heeren Treilhard en
Bonnier, zijn mede-afgevaardigden, die te midden van dien drom vreemde
diplomaten en kleine Duitsche vorsten tot nog toe een pover figuur
hadden gemaakt, terstond de plaats, welke hun als vertegenwoordigers
eener groote natie toekwam, weigerde den Zweedschen gezant von
Fersen te ontvangen, omdat deze voorheen tot de Bourbons in te nauwe
betrekking had gestaan, ruimde zonder veel omslag of gepraat [15]
alle bezwaren op, welke bij de regeling der overgave van Venetië en
van Maintz nog werden gemaakt en was den 7en December terug in zijn
klein hotel van de rue Chantereine, weldra door den gemeenteraad
herdoopt in rue de la Victoire.

Joséphine had hem niet vergezeld en dus niet gedeeld in de hem op
zijn doorreis in Frankrijk overal gebrachte hulde. Volgens haar
brieven verlangde zij wel hartelijk naar haar dochter en vond zij
het in Italië doodelijk vervelend. Toch kwam zij eerst in 't begin
van Januari 1798 thuis. Een uitstapje naar Rome had tijd gevorderd;
te Turijn had zij gedineerd bij den Franschen gezant en hier groote
bezorgdheid aan den dag gelegd voor een zware cassette vol cameeën,
medailles en andere kostbaarheden, daarna was zij met bar weer over
den Mont-Cenis naar Lyon gereisd en was hier met pracht en praal
ontvangen. Al dien tijd had haar man zich te Parijs niet meer in
't openbaar vertoond dan noodig was. Drie dagen na zijn terugkeer
was hij door het Directoire op het groote plein voor het Luxemburg in
tegenwoordigheid van tienduizenden juichende toeschouwers gehuldigd;
Talleyrand en Barras hadden de loftrompet over hem gestoken, zijn
eenvoud, bescheidenheid, groote burgerdeugden en lust voor de studie
als om strijd geprezen. Als een orkaan had de juichkreet "Leve de
Republiek! Leve Bonaparte" te Parijs weerklonken bij het zien van dien
doodeenvoudig gekleeden generaal met zijn bleekgeel zuidelijk gelaat
en zonderling lichtende oogen, van dien half beschroomden man met
zijn vreemd klinkenden naam, die plotseling van den achtergrond naar
voren getreden na een reeks van glansrijke overwinningen, thans den
vrede was komen brengen. Vrede na een jarenlangen bloedigen kamp op
leven en dood met het buitenland. Beter nog dan de stedeling begreep
de plattelandsbewoner, wat dat woord beteekende. Van dien dag af was
Bonaparte voor dezen geworden l'Homme, de incarnatie van rustige
kracht, die welvaart zou brengen en voorspoed, en het ongestoorde
bezit van het eenmaal rechtmatig verkregen eigendom; jarenlang is
hij dit gebleven.

Door Carnots verbanning was er in het Instituut een zetel
opengekomen. Deze werd hem thans aangeboden voor de afdeeling
werktuigkunde en erkentelijk door hem aanvaard. Vaak vertoonde
hij zich na dien in het daarbij behoorende costuum. Verder scheen
hij zich bij voorkeur aan alle openbaar huldebetoon te onttrekken;
slechts een enkele maal vertoonde hij zich in de comedie en dan nog
in een loge grillée, was gansche dagen thuis en lag dan met passer
en potlood in de hand uren achtereen gebogen over zijn reusachtige,
op den grond uitgespreide kaarten van Engeland en Egypte.

Na Joséphine's terugkomst, op een luisterrijke partij, door Talleyrand
ter harer eer gegeven, gaf hij de daar aanwezige gasten, eenige
honderden, weder gelegenheid hem wat meer van nabij te zien. "Mama,
't is een man!" riep een jonge dame, toen hij in burgerkleeding,
met Joséphine, in Grieksch gewaad en gekapt met cameeën, naast zich,
de zalen van het hotel Gallifet binnentrad. Hier ontmoette hij ook
voor het eerst mevrouw de Stael-Holstein, de echtgenoote van den
Zweedschen gezant, een dochter van Necker. Reeds herhaalde malen had
zij hem schriftelijk haar sympathie betoond en hem zelfs te verstaan
gegeven, dat een vrouw zoo talentvol als zij, beter naast hem had
gevoegd dan die weinig ontwikkelde creoolsche; thans liet zij zich door
Arnault aan hem voorstellen. Veel genoegen beleefde zij hiervan niet,
want Bonaparte had een afkeer van intrigeerende dames en bas-bleus,
was van meening, dat een echte vrouw thuis behoort en niet op de
publieke tribune en was hard en bits tegenover haar, beantwoordde
haar vraag "welke vrouw in zijn oogen de eerste was" met een koel:
"Zij die de meeste kinderen heeft gehad" en keerde haar den rug toe.

Dat was de eerste schermutseling geweest tusschen de rijkbegaafde
dame uit de groote wereld, die uit haar salon wel over Frankrijk had
willen heerschen en van de rol eener Madame de Maintenon wellicht
niet afkeerig zou zijn geweest, en een man uit het volk, die in de
politiek geen vrouwelijken invloed duldde, die dit beginsel heeft
volgehouden tot het einde toe en die later, toen hij haar intrigeeren
met de royalisten moede werd, haar onverbiddelijk uit Parijs verbande.

Evenals mevrouw de Rémusat, heeft deze dame, die zelve bals en partijen
gaf en haar man half armoede liet lijden, door haar geschrijf heel
wat toegebracht om Napoleon in een slecht daglicht te stellen [16]
en hem in de publieke opinie te schaden. Hoe hij over die "helleveeg"
dacht, blijkt o. a. duidelijk uit den brief van 1807 uit Osterode aan
Cambacérès.--"Die vrouw zet haar vak van intrigante voort en is ondanks
mijn bevelen Parijs weder genaderd. Dat is een ware pest. Spreek er
over met den minister van Politie, want ze zal nog maken, dat ik haar
door de gendarmerie laat oppakken."

Telkens vervolgde zij hem met haar brieven,--somtijds zelfs van zes
zijdjes,--hij vond die vol pretensies maar zinledig en hol en verkoos
haar niet te Parijs toe te laten, waar zij het centrum vormde van
allerlei intriges en waar de Conventie reeds last van haar had gehad.

Dat hij, te Parijs teruggekeerd, zoo stil en afgezonderd leefde,
slechts enkele generaals, als Kléber en Desaix en eenige geleerden,
letterkundigen, enz. als Legouvé, Monge, David, Mehul en Bernardin de
Saint-Pierre ontving en zich bij niet één politieke partij aansloot,
wekte niet minder verbazing dan dat hij zich uitsluitend met zijn vrouw
scheen te bemoeien; dit laatste werd in de kringen van het Directoire
zelfs bijna onbehoorlijk gevonden. "Zeer verliefd en zeer jaloersch"
heette hij al spoedig.

Joséphine vond deze stille afgezonderde levenswijze alles behalve
aangenaam, maar schikte zich in de omstandigheden, richtte zich met
al het uit Italië medegebrachte moois zeer kostbaar in, hield in
stilte de relatie aan met al de "schuine" vriendinnen en de vrienden
van voorheen, doch bracht ze zoo weinig mogelijk in aanraking met
haar man, want deze had de gewoonte die beursmannen, woekeraars,
legerleveranciers, gescheiden vrouwen en andere dames van verdachte
zeden aan te kijken op een wijze, die op een alleronpleizierigste
manier zijn grenzenlooze verachting voor hen verried. Zoo lang hij te
Parijs vertoefde, vertoonde dat volkje zich dus niet, doch nauwelijks
was hij voor een dag of wat op reis of de bende kwam weder opzetten.

Zelfs met Barras werden de banden van voorheen weder vaster gesnoerd
en zeker geeft een briefje uit die dagen aan Bottot, Barras secretaris
gericht, veel te denken. "Bonaparte is van nacht thuisgekomen. [17]
Betuig Barras derhalve mijn leedwezen, dat ik niet bij hem kan
dineeren. Verzoek hem mij niet te vergeten. Beter dan iemand anders
kent gij mijn positie. Adieu, oprechte vriendschap.


La Pagerie-Bonaparte."


Dan onderhandelde zij over den aankoop van een landgoed ter waarde
van drie- of viermaal honderd duizend francs, waar zij met equipage en
bedienden haar kennissen zou kunnen ontvangen, wel een aanwijzing, dat
Bonaparte al was hij niet rijk, uit Italië meer geld had medegebracht,
dan de drie honderd duizend francs, die hij later noemde op St. Helena,
want van zijn traktement van veertig duizend francs 's jaars als
legercommandant kon dit alles niet worden bekostigd.

Ook te Parijs, al leefde hij nog zoo afgezonderd, gunden de zaken hem
geen oogenblik rust. Telkens riep het Directoire zijn hulp in, vroeg
hem om raad of gaf hem opdrachten, o. a. toen in de laatste dagen
van December '97 te Rome voor de Fransche ambassade een opstootje
had plaats gegrepen, waarbij o. a. de generaal Duphot was gedood, en
waardoor Jozef zich genoopt had gezien zijn standplaats onmiddellijk
te verlaten en terug te keeren naar Parijs. In dit voorval waartoe
het in stilte misschien wel de hand had geleend,--het overlaadde
Jozef immers met tevredenheidsbetuigingen--zag het Directoire thans
een welkome aanleiding om zijn reeds lang beraamde plannen ten
opzichte van Rome ten uitvoer te leggen, te breken met den paus,
diens staten te bezetten en deze half Februari d. a. v. te verklaren
tot de Romeinsche republiek.

Deze nieuwe daad van geweld, keurde Bonaparte in stilte af. Door zijn
houding bij Tolentino, waar hij in strijd met de bevelen van het
Directoire, met den paus had vrede gesloten, door zijn eigenhandig
geschreven brieven aan dezen, door het kerkelijk huwelijk van Elisa
en Pauline en door het onderhouden van betrekkingen met verschillende
Italiaansche prelaten had hij meer dan voldoende bewezen, niet alleen
dat hij een aanhanger was der katholieke kerk, maar dat hij groote
waarde hechtte aan haar invloed en haar zedelijke kracht. Tevens
kende hij de Fransche natie reeds genoeg om te weten, dat hij, die
ook maar den schijn aannam van den Heiligen Stoel te beschermen,
daarbij terstond een aanhang moest vinden van millioenen katholieken,
die thans nog door een kleine partij, die der atheïsten en philosofen
werden onderdrukt.

Hoewel hij Berthier te Mantua dus bevelen zond om Rome te bezetten,
gelastte hij hem tevens "alle buitensporigheden te onderdrukken en
iederen Franschman of Italiaan, die onder het mom van vaderlandsliefde
tot oproer mocht willen aanzetten, zonder genade in de doos te
stoppen."

Had hij de handelingen van het Directoire tegenover den Paus afgekeurd,
ook tegen de hulp, door de Republiek aan de patriotten in Zwitserland
tegenover Bern verleend, was hij gekant, al werden de hiertoe noodige
bevelen door hemzelf aan generaal Brune gegeven. Dat het gouvernement
door al deze daden van geweld in de publieke opinie zijn eigen graf
dolf, begreep hij even goed als dat het zich zonder zijn hulp tegenover
het buitenland niet lang op zijn hoog standpunt zou kunnen handhaven,
maar dan moest die hulp zich tegenover de natie teekenen door daden,
die de verbeeldingskracht prikkelden, en die hem voortdurend op den
voorgrond deden blijven. "Blijf ik hier lang werkeloos dan ben ik weg;
als ik mij driemaal in de comedie heb vertoond, kijkt niemand meer
naar mij om," zeide hij zelf tegen zijn intieme kennissen.

Na die inspectiereis langs het Kanaal begon hij bij het gouvernement
derhalve krachtiger aan te dringen op een tocht naar het Oosten, naar
Egypte. Onuitvoerbaar was deze volstrekt niet, onder het koningschap
was het vraagstuk eener koloniseering van dat land bij herhaling ter
sprake gebracht; Leibnitz had die zelfs aan Lodewijk XIV aanbevolen en
een paar jaar te voren had de Fransche consul te Alexandrië hierover
nog een omvangrijke memorie ingediend. Goed geleid en met bezadigdheid
ondernomen, was de kans op welslagen vrij groot. Bonaparte bezat
al de gegevens over dit onderwerp maar koesterde in stilte veel
grootscher plannen. Egypte veroverd, de Turken uit Europa verdreven,
al de Grieken en de christenvolken in Klein-Azië in opstand gebracht,
wilde hij Engeland ten slotte aangrijpen in zijn hartader, de koloniën.

Geruimen tijd had het Directoire weinig ooren voor dit plan, dat
Frankrijk tijdelijk van een deel zijner beste strijdkrachten zou
berooven, terwijl de vrede in Europa nog veraf was, maar toen het
benoodigde kapitaal te Bern en te Rome in de schatkist was gevonden en
de geldelijke bezwaren dus waren opgeheven, aarzelde het gouvernement
niet langer doch teekende den 12en April 1798 een besluit, dat
strikt geheim bleef en een expeditie naar Egypte betrof. Bonaparte
werd daarbij zoo goed als geheel de vrije hand gelaten; hij mocht
zooveel troepen medevoeren als hij noodig achtte, over de te Genua,
Civita Vecchia en op Corfu garnizoen houdende divisiën beschikken,
Malta en Egypte bezetten, de landengte van Suez doen doorgraven en
de Engelschen verjagen uit al hun koloniën; het Directoire was in
stilte verheugd een man te zien heengaan, die door menigeen reeds
als de toekomstige heerscher over de Republiek werd aangewezen en die
door zijn reusachtige populariteit een dagelijks dreigend gevaar was
voor hun eigen bestaan.

Van de verleende vrijheid maakte Bonaparte ruimschoots gebruik. Een
reeks van geleerden, kunstenaars, letterkundigen en geneesheeren,
als Monge Berthollet, Larrey, Desgenettes zouden hem vergezellen. De
kundigste generaals als Desaix, Kléber, Davoust en Caffarelli voegde
hij zich toe, terwijl Junot, Lannes, Marmont, Berthier, Murat en andere
krijgsmakkers uit Italië, allen jonge, energieke, vermetele soldaten,
niet werden vergeten.

Te Toulon zou het leger worden samengetrokken. Om Engeland zand in
de oogen te strooien, werd alom het praatje verspreid, dat al die
krijgstoerustingen waren bestemd voor den linkervleugel van het leger
tegen Engeland. Dit was uitgerust in de Middellandsche Zee en zou
samenwerken met de troepenmacht, in de havens aan den Oceaan en in
't Kanaal bijeen te brengen.

Wederom ging Bonaparte ijverig aan den arbeid. Alles regelde hij zelf;
met ongelooflijke snelheid zorgde hij voor alle toebereidselen. Te
Toulon, Genua, Ajaccio en Civita-Vecchia zouden de troepen scheep
gaan. Hij vormde een keurkorps van vijf en twintig honderd ruiters
met zadel en tuig, maar onbereden.--"De paarden zouden de Arabieren
moeten leveren."--Ook nam hij een talrijke artillerie mede, doch in
't geheel slechts 300 paarden om ginds terstond enkele ruiters en
vuurmonden tot zijn beschikking te hebben. Caffarelli zou de genie
commandeeren. Berthier werd weder chef van den staf; en den 19en Mei
1798 ging het eskader van Toulon onder zeil.

Tegelijkertijd zou Talleyrand naar Constantinopel vertrekken om den
sultan van den tocht naar Egypte kennis te geven en te vernemen,
wat hij hiervan dacht.

Intusschen was de bestemming der vloot voor Europa nog een
raadsel. Waar togen al die generaals, al die geleerden, al
die soldaten toch heen? Naar de Zwarte Zee, om de Krim terug te
geven aan de Porte? Naar Indië om Tippoo-Sahib te steunen tegen de
Engelschen? Naar de landengte van Suez?--De snuggerste bollen vertelden
zelfs, dat alles slechts een krijgslist was. Die scheepsmacht zou
de straat van Gibraltar forceeren, het Engelsche eskader aanvallen,
dat Cadix reeds zoolang blokkeerde, de hier liggende Fransche schepen
zoodoende verlossen en met deze en de oceaan-eskaders, koers zetten
naar Engeland.

Te Londen heerschte groote ongerustheid. Een ieder dacht, dat een
landing het slot zou wezen. Op alle gebeurlijkheden voorbereid,
deed minister Pitt ijlings een nieuw eskader uitrusten, versterkte
dat vóór Cadix met tien groote schepen en zond Nelson met drie er
van af om de bewegingen der Fransche vloot te volgen.

Toen deze admiraal den 20en Juni voor Malta verscheen, kon hij echter
alleen te weten komen, dat dit verblijf der Maltezer ridders door den
grootmeester dezer orde reeds acht dagen te voren zonder slag of stoot
aan Bonaparte overgegeven en thans door Fransche troepen onder Vaubois
bezet was.--Heel wat oorlogsvaartuigen, 1200 vuurmonden, 40000 geweren,
eenige duizenden kilo's buskruit en drie millioen francs, de Schat van
den Heiligen Johannes, waren hierbij buitgemaakt! Honderden Turksche
en Arabische slaven waren van hun boeien bevrijd; de dienstbaarheid was
afgeschaft, gelijkheid voor allen afgekondigd, overal de Fransche vlag
geheschen. Daarop was de vloot gestevend naar Egypte en had Bonaparte,
Lid van het Instituut, opperbevelhebber van het Leger in het Oosten,
zooals hij zich nu betitelde, door een proclamatie, geheel berekend
om hun haat tegen Engeland bij zijn soldaten nog feller te maken,
dit geheim zelf geopenbaard.

"De mamelukken-beys, die in Egypte de baas waren en uitsluitend den
handel der Engelschen begunstigden, die de ongelukkige bewoners van
de Nijlstreek mishandelden en de Fransche kooplieden knevelden en
bestalen, moesten van den aardbodem verdelgd worden, de mahomedaansche
eeredienst en de ceremoniën, welke de Koran voorschreef, moesten
geëerbiedigd. Vrouwenschennis en plundering, onteerend voor een ieder,
die ze bedreef, zouden hun gerechte straf vinden; met deze volken,
die voor de soldaten vreemd waren, moest toegevend en welwillend
worden omgegaan."

Den 1en Juli met zonsopgang, dus na 41 dagen varen, kwam de vloot
voor Alexandrië.

Hoewel de woelige zee de ontscheping zeer belemmerde, en hierbij zelfs
manschappen verdronken, stond het grootste gedeelte van het leger, doch
zonder paarden of geschut, reeds den volgenden nacht om drie uur bij
helder maanlicht in drie colonnes op het strand geschaard. Om acht uur
vielen deze de stad van drie zijden tegelijk aan en maakten zich na een
kortstondig gevecht op de omwalling en in de straten er van meester.

Slechts enkele dagen bleef Bonaparte te Alexandrië. In dien tijd
vestigde hij er het gezag van Frankrijk, gaf aan zijn onderbevelhebbers
een dagorder met den uitdrukkelijken last personen en eigendommen te
ontzien en den mahomedaanschen godsdienst te eerbiedigen, regelde den
verderen opmarsch van het leger en verzocht admiraal Brueys voorloopig
ten anker te gaan op de reede van Aboukir.

In die dagen was Egypte zoo goed als geheel onderworpen aan de
tirannie van een reusachtige ruiterschaar, de mamelukken. Door
sultan Selim indertijd gevormd om zijn gezag in Egypte staande te
houden tegenover de pacha's, die zich van hem onafhankelijk mochten
willen maken, had die cavalerie met haar vier en twintig bey's
zich ten slotte van den sultan vrij verklaard. Ze was samengesteld
uit slaven, die in hun prille jeugd in Circassië waren aangekocht,
zich door schoonheid onderscheidden en die, onbekend met hun afkomst,
naar Egypte overgebracht, fier waren op den hoogen prijs, welke voor
hen was betaald. Uitsluitend geoefend in den wapenhandel, waren uit
die jongelingen de dapperste en behendigste paardenmannen gegroeid,
die men kon bedenken. Iedere bey bezat 600 van die knapen, die ieder
weder twee fellahs als bedienden hadden. Van deze bey's, die elkander
herhaaldelijk beoorloogden, was tijdens de landing Mourad-Bey, een
even vurig als dapper en onversaagd krijgsman, een der voornaamste.

Caïro, de Heilige Stad, was thans het groote doel der armee.

Dus op marsch door de woestijn! Reeds op den vierdaagschen tocht naar
El-Rahmanyeh, waar zij den Nijl eerst wederzagen, deden de ongelukkige
soldaten de bittere ondervinding op van wat het zeggen wil in een zware
uniform, onder een gloeienden Afrikaanschen hemel door mul woestijnzand
te marcheeren, zonder een enkele teug drinkwater, want het brakke vocht
uit de bronnen langs den weg mocht dezen naam niet dragen. Daarbij
waren zij voortdurend omstuwd door zwermen woestijnroovers, die elken
achterblijver zonder genade vermoordden en naakt uitschudden. Niet
te verwonderen was 't dus, dat de mannen, het water van den Nijl
eindelijk weder voor zich vindende, een jubelkreet deden hooren, en
dat zich honderden zonder onderscheid van rang met kleêren, wapens en
al in den stroom wierpen om zich eens naar hartelust te verfrisschen
en--te drinken.

Daar aan den Nijl maakten de mamelukken, die gillend en krijschend
in dichte zwermen kwamen opzetten, voor de eerste maal kennis met een
infanterie, die, in een carré geschaard, met ijzeren koelbloedigheid
eerst geweersalvo's afgaf en dan elken aanvaller, die te dichtbij
dorst komen, opving op de punt der bajonet.

Verwoed over deze nederlaag zijner onderbevelhebbers, besloot
Mourad-Bey "die ongeloovige honden" nu zelf aan te grijpen,--doch ook
hij kwam van een slechte reis thuis. Die infanterie was sterker dan
hij had gedacht.--"Die Fransche sultan is een toovenaar," zeide hij,
"die al zijn soldaten vasthoudt aan één dik, wit koord en ze door
een ruk hieraan, allen tegelijk heen en weer beweegt. Hij is de
"Vader van het Kruis."

Caïro lag inmiddels nog ver af. De soldaten begonnen te mopperen. Door
gebrek aan molens en ovens,--graan was er in overvloed,--kregen zij
geen enkelen dag brood; en linzen, duiven en nu en dan een watermeloen
waren wel smakelijk, doch voor een gezonde maag een te schrale kost. En
waar bleef Caïro nu, waarvan hun zooveel was verteld?--Wel zeker! 't
Bestond niet. Die geleerde lui, die de generaal bij zich had, hadden
dezen maar wat wijs gemaakt, en die generaal met zijn houten been
(Cafferelli) mocht niet meepraten; die stond nog altoos met zijn ééne
been in Frankrijk.

Eindelijk, den 21en Juli, ontwaarde de voorhoede links voor zich uit,
aan gene zijde van den Nijl de hooge minarets van de hoofdstad en
aan haar rechterhand de piramiden.

Die reusachtige gedenkteekenen ziende, hielden de mannen vol
nieuwsgierigheid en bewondering halt. Met een gelaat, dat gloeide van
geestdrift, reed Bonaparte in galop vóór langs hun front en strekte
den arm uit naar deze geweldige begraafplaatsen der oude Egyptische
koningen.--"Bedenkt, dat van den top dier piramiden veertig eeuwen
op u neêrzien!" riep hij.

Snel ging het daarop weder den vijand tegemoet; want ginds vooruit,
tusschen de piramiden en het dorp Embabeh aan den Nijl, wachtte
Mourad-Bey met tienduizend ruiters in de vlakte en met duizenden
gewapende fellahs in den dorpsrand. Vuurmonden zonder bespanning,
dekten de toegangen.

Bonaparte gaf bevel tot den aanval.

Iedere divisie,--hij had er vijf,--vormde één carré van zes gelederen
diepte, met de bagage en de generaals er binnen in, de grenadiers
in pelotonscolonne tegen een der flanken, om de aangevallen punten
te versterken; de vuurmonden op de hoeken. Van plaats veranderende
marcheerden de zijafdeelingen ervan uit de flank. Aangevallen, maakten
die levende bastions terstond naar vier zijden front. Moest een
positie worden aangegrepen, dan vormden de drie buitenste gelederen
in een oogwenk aanvalscolonnes, elke colonne op drie gelederen. De
rest, nog altoos in een carré geschaard, hield halt om die colonnes
weder op te nemen. Gestrenge bevelen werden gegeven om vooral niet
overijld te vuren, den vijand bedaard te laten naderen en hem het
salvo eerst toe te slingeren, als hij vlak bij was, voor zulke vurige,
strijdlustige soldaten als de Italiaansche cohorten een zware proef.

Na een verkenning met den veldkijker besloot Bonaparte, buiten het
bereik van het kanon van Embabeh te blijven, de mamelukken van dit
versterkte dorp af te dringen, ze in den Nijl te drijven en het dorp
eerst daarna aan te vallen.

Mourad-Bey had dit plan evenwel terstond doorzien. Met acht duizend
ruiters wierp hij zich met bijna ongeloofelijke onstuimigheid op de
voorste divisie, (Desaix) die, tusschen de palmboomen marcheerende,
haar formatie in carré nog niet had volbracht, maar den aanval toch
kalm afwachtte en eerst op 't laatste oogenblik vuur gaf.

Dus afgeslagen, joeg de ruiterdrom thans als een oceaan van steigerende
brieschende centauren om de zijden van 't carré; enkele mannen wierpen
zich zelfs als bezetenen op de bajonetten, rukten hun paarden om,
vielen er mede tusschen de gelederen, en vormden op die wijze een
bres, maar vonden dan de grenadiers, die hen afmaakten. Ook de divisie
Reynier, welke Desaix volgde, werd op deze wijze aangegrepen.

De heldenmoed en de doodsverachting der ruiters zwichtten intusschen
voor koelbloedigheid, die de soldaten met salvovuur en bajonet er
tegenover stelden.--In Embabeh ontstond een paniek. Een laatste
poging van Mourad-Bey om de colonnes, die op dit dorp aanrukten, te
omsingelen en te vernietigen, mislukte door de snelheid, waarmede
de infanterie wéér de carréformatie aannam; thans ontstond een
algemeene vlucht. Met het overschot zijner ruiters zocht de Bey een
goed heenkomen naar Opper-Egypte; honderden fellahs verdronken in den
Nijl bij hun pogingen om Caïro te bereiken. Embabeh werd stormenderhand
genomen. Een schat van goud en kostbaarheden viel den soldaten in
handen, want de mamelukken hadden de gewoonte al wat zij bezaten in
het gevecht mede te voeren.--Ten slotte verschafte een overvloed van
levensmiddelen van allerlei aard den krijgslieden gelegenheid zich
voor de doorgestane ontberingen eens terdege schadeloos te stellen.

Zoo eindigde de slag bij de Piramiden. Caïro met zijn driehonderd
duizend inwoners lag voor Bonaparte open.

Nauwelijks hier gezeteld begon deze ook weder de staatkundige
gedragslijn te volgen, welke hem te Alexandrië reeds zooveel succes had
bezorgd en waardoor de bevolking zich aan hem begon te hechten. Hij
bracht een bezoek aan de voornaamste sheiks, wist door zijn vleiende
taal bij hen de hoop op herstel van het gezag der Arabieren in de
plaats van dat des sultans te doen herleven, beloofde hun gebruiken
en hun godsdienst te eerbiedigen en slaagde er ten slotte in door
de sheiks der hoofdmoskee een verklaring te doen afgeven ten gunste
der Franschen.

Toen was het pleit gewonnen. Een divan of gemeenteraad, samengesteld
uit de voornaamste sheiks en ingezetenen, zou hem inlichten betreffende
al de onderdeelen van het bestuur. De kadi's zouden het recht blijven
bedeelen. Hij zelf nam van tijd tot tijd de oostersche kleederdracht
aan, woonde in de groote moskee zelfs enkele mahomedaansche
godsdienstfeesten vol eerbied bij, en deed hierdoor bij enkelen
de meening geboren worden, dat hij tot den Islam wilde overgaan,
een daad, die hem bij zijn overheerschend fatalistische denkbeelden
waarschijnlijk niet eens moeilijk zou zijn gevallen, als hij zijn
staatkunde hiermede had kunnen dienen.

Zijn soldaten vergat hij hierbij niet. Hij deed ovens voor hen bouwen,
gaf hun de voormalige woningen der mamelukken in gebruik en rustte
zijn cavaleristen uit met hun prachtige paarden.

Wel beval hij hun ten strengste eerbied aan voor de vrouwen, maar
overigens liet hij hen genieten van dit nieuwe, vreemdsoortige land
met zijn overvloed van voedsel en zijn gezond, zuiver klimaat. Ook aan
zijn geleerden dacht hij o. a. door de instelling van het zoo beroemd
geworden Egyptische Instituut. Dit kreeg onder meer de opdracht een
nauwkeurige beschrijving van het land samen te stellen en een kaart
te maken, die afdaalde tot in de kleinste bijzonderheden; voorts moest
het onderzoek doen naar de bouwvallen, om voor de geschiedenis nieuwe
gezichtspunten en gegevens bijeen te brengen.

Zelf gaf hij de vraagstukken op, welke het Instituut moest uitwerken,
zooals het bedenken der beste constructies voor water- en voor
windmolens, het zoeken naar middelen om het Nijlwater te zuiveren en
tot drinkwater geschikt te maken, het opsporen van terreinen, waar met
kans van slagen hop kon verbouwd worden, en dergelijke meer.--"Mocht de
fortuin ons ongunstig worden en ons dit heerlijke land weder ontnemen,
dan moeten de overwinningen, hier door de wetenschap te behalen,
ten minste van blijvenden aard wezen," was hierbij zijn grondgedachte.

Had de onderwerping van Beneden- en Midden-Egypte weinig moeite gekost,
ook die van Opper-Egypte werd na het hardnekkige gevecht bij Salheyeh,
waar Mourad-Bey nogmaals werd verslagen, een voldongen feit. Op het
kwetsbaarste punt, n.l. aan de zee, de operatiebasis, had de fortuin
de Fransche wapenen echter verlaten. Den 2en Augustus was de vloot,
die vóór Aboukir ten anker lag, door Nelson aangegrepen en zoo goed
als vernietigd. Admiraal Brueys was gedood; slechts een paar schepen
waren aan de algemeene vernietiging ontkomen en naar Malta gevlucht.

Met stoïcynsche bedaardheid ontving Bonaparte dit bericht. Geen spier
op zijn gelaat vertrok; strak en bleek bleef het als marmer.--"Welaan,
dan moeten wij hier ons einde afwachten of van hier terugkeeren,
zoo groot als de mannen der oudheid," zeide hij toen.--"Hierdoor
zullen wij verplicht zijn nog grooter daden te verrichten dan in ons
voornemen lag," schreef hij aan den edelen Kléber; deze gaf hem in
denzelfden geest antwoord.

De slag was zwaar, doch de moed van die twee groote mannen schraagde
het leger en herstelde zijn zedelijke kracht. Zonder hulp van de
zeezijde, zonder gemeenschap met Frankrijk, zou het van nu af alleen
op zich zelf moeten rekenen en--op zijn generaal.--Aanvulling had
het dringend noodig. Welnu, een buitengewoon besluit schonk de
mamelukken en de Arabieren het recht onder de Fransche vanen te
dienen. De ledige plaatsen werden dus weder bezet; de inboorlingen
begonnen zich te schikken naar hun Fransche krijgsmakkers. Zelf voegde
Bonaparte zich een escadron mamelukken toe als lijfwacht.--Ingedeeld
bij de later gevormde Escadrons van Dienst is dit korps hem tot
Waterloo trouw gebleven. Toen is het uiteengesprongen; de ruiters
zijn verstrooid. De weinigen, die het leven eraf hadden gebracht,
en trachtten over Marseille Egypte weder te bereiken, zijn onderweg
door de verwoede bevolking vermoord.

Thans toog Bonaparte aan den arbeid om, eenmaal tot blijven gedwongen,
aan de nieuw te stichten volkplanting kracht en leven te schenken. De
beginselen der vrijheid en der Europeesche rechtsbegrippen moesten
hiertoe aan de bevolking worden ingeprent; dus deed hij de zeer
onvoldoende verzekerde eigendommen der fellahs inschrijven als hun
persoonlijk bezit, vestigde te Caïro, te Alexandrië en te Damiëtte
een rechtbank van koophandel, moedigde den bouw aan van fabrieken,
molens en werkplaatsen en wees de gemeenteraden op de weldaden van
een goed, gestreng toezicht op de oorzaken van ongezonde toestanden.

Ook naar buiten was hij voortdurend werkzaam ter bevestiging van zijn
gezag. Zoo sloot hij een verbond met den bey van Tripoli, met den
cherif van Mekka, den pacha van Damascus en dien van Aleppo. Zelfs
belastte hij een paar gezanten met brieven voor Tippoo-Sahib,
den sultan van Mysore, om hem in zijn verzet tegen de Engelschen
te schragen.

Toch waren die buitengewone krachtsontwikkeling en die reusachtige
werkzaamheid niet bij machte in den loop der dingen verandering te
brengen. Wel had de zeeslag bij Aboukir den lichtglans niet kunnen
dooven, welke den tocht naar Egypte nog altijd omgaf, doch de hoop
der vijanden van Frankrijk was er door verlevendigd. Talleyrand was
niet naar Constantinopel gereisd, waarschijnlijk omdat er met het
sluiten van verdragen enz. te Parijs meer te verdienen viel dan met
onderhandelingen te Stamboul.

Engelands agenten hadden hier dus vrij spel bij den sultan en deze had
de mamelukken niet ongaarne zien verslaan doch wilde Egypte daarom
nog niet verliezen. De Fransche vloot vernietigd, dreigde er voor
hem van deze zijde geen gevaar meer; een tocht van Bonaparte naar de
Dardanellen was niet langer te duchten; het Engelsche goud met volle
handen uitgestrooid deed het overige. De sultan verklaarde Frankrijk,
zijn ouden bondgenoot, den oorlog.

Agenten van de Porte deden tevens allerwege in Egypte onder het volk
een geduchte gisting ontstaan. Den 21en September brak te Caïro een
oproer uit, dat aan 300 soldaten het leven kostte; en hoewel Bonaparte
voor dezen moord bloedig wraak nam, en vliegende colonnes het land
doorkruisten om elk begin van verzet te smoren, kon dit alles niet
beletten, dat de rust slechts in schijn werd hersteld. Tegelijkertijd
riep een firman des sultans alle geloovigen onder de wapenen. In
Syrië werden krijgstoerustingen gemaakt; een expeditie van uit
Turkije naar Egypte werd voorbereid; alles wees er in één woord op,
dat Bonaparte met zijn leger van nog geen dertig duizend man, aan
zijn lot overgelaten, zonder hulpbronnen, een zeer moeilijken tijd
te gemoet ging.



Ook als echtgenoot had hij een slag ontvangen, die voor een
zoo hartstochtelijk verliefd man als hij, niet zonder duldelooze
zielepijn kon worden gedragen. Reeds op zee waren de zinspelingen van
Jozef op het zedelijk gedrag van Joséphine in Italië hem weder voor
den geest gekomen; achterdocht had zich van hem meester gemaakt;
hij had navraag gedaan bij zijn vroegere intieme kameraden, die
onbescheiden waren geweest en vooral Junot had den laatsten twijfel
bij hem weggenomen. Joséphine had hem bedrogen. Toen hij haar huwde,
had hij naar haar verleden niet gevraagd; dit ging hem niet aan,
redeneerde hij, doch sinds zij door een eed aan hem was verbonden,
behoorde zij hem, hem alleen met lichaam en ziel. Nu zij aan dezen
eed ontrouw was geworden, wilde hij ook niet langer met haar verbonden
blijven; hij zou zich van haar laten scheiden.

In dezen zin schreef hij 25 Juli aan Jozef. "De laatste sluiers zijn
verscheurd; ik heb veel huiselijk leed. Binnen een paar maanden kan
ik te Parijs zijn. Bezorg mij daar in den omtrek of in Bourgondië een
buiten. Daarin denk ik mij op te sluiten. Ik heb behoefte aan alleen
zijn. De grootheid verveelt mij. Op mijn negen en twintigste jaar
ben ik hard op weg een egoïst te worden. Jij alleen blijft mij over;
verlies ik ook jou vriendschap, verraad jij me ook, dan word ik een
menschenhater," enz...

Wel heeft Jozef dit schrijven nooit ontvangen--de Engelschen
onderschepten het--doch het teekende genoegzaam zijn gemoedstoestand
in die dagen.

Later begon hij dit alles kalmer in te zien, vooral na de
kennismaking met de zeventienjarige mevrouw Fourès, echtgenoote
van een jong luitenant der jagers te paard, een voormalige modiste
uit Carcassone. Toen Napoleon haar man met brieven naar Frankrijk
gezonden had (December) was zij spoedig op zeer intiemen voet met
Bonaparte, die zich overal met haar te paard en in een open rijtuig
vertoonde. Was de dame, die zich van haar man had laten scheiden,
in dien tijd zwanger geworden, dan had Bonaparte Joséphine stellig
verstooten en haar gehuwd, want reeds in die jaren was zijn behoefte
aan een huisgezin met kinderen groot; ook in dit opzicht was hij een
echte zoon van Corsica.

Uiterst kritiek was Bonaparte's toestand dus in het begin van 1799,
doch van versagen was bij hem geen sprake. Voor een Turksche expeditie
naar Egypte was het jaargetijde te ongunstig; daar zou de vijand
dus zoo spoedig niet opdagen. Dan zou hij naar Syrië trekken, de
krijgsmacht aanvallen, welke zich daar vormde en den sultan toonen
over welke geduchte krachten hij nog beschikte.

Met 13000 man, in vier divisiën, aangevoerd door Kléber, Reynier,
Bon en Lannes, de cavalerie onder Murat, de guides onder Bessières,
begon hij den zwaren tocht door de woestijn, nam onderweg het fort El
Arych en de stad Gaza, sloeg het beleg voor Jaffa en hield hier den
7en Maart 1799 zijn intocht. Wel scheen het ongeluk hem ook hier te
vervolgen, want thans brak onder zijn soldaten de pest uit. De mannen
stierven als muizen. Dokter Larrey, de chef van den geneeskundigen
dienst, begon zich ongerust te maken, want heel wat lijders bezweken
binnen een etmaal, nadat de ziekte hen had aangetast. In het klooster
der paters van het Heilige Land alleen telde men er zeven honderd. De
soldaten sloeg de angst om 't hart.

Onverschrokken begaf Bonaparte zich midden tusschen de zieken, sprak
hun moed in, raakte verscheidene hunner aan ten bewijze, dat de ziekte
niet zoo besmettelijk was, als zij dachten, bleef ruim anderhalf
uur in een gebouw, waar de lijders lagen opeengepakt, en de lucht
dus was bedorven, en was toen eerst door de artsen te bewegen heen te
gaan.--"Het was mijn plicht. Ik ben opperbevelhebber," gaf hij, buiten
gekomen, koeltjes ten antwoord aan de officieren van zijn staf, die
hem van de begane onvoorzichtigheid een ernstig verwijt maakten. Ook
de doktoren moesten van deze heel wat hooren over hun zwakheid, dat
zij hem toegang hadden verleend.--"Net alsof het zoo gemakkelijk gaat
hem af te brengen van iets, dat hij zich heeft voorgenomen, of hem af
te schrikken door vrees voor gevaar," was het antwoord, dat zij gaven.

Vrees voor gevaar kende hij niet; die heeft hij ook nooit gekend. Juist
deze voor duizenden zoo onverklaarbare, geheimzinnige eigenschap,
maakte hem zoo sterk bij al wat hij deed. Verbleeken, sidderen zag men
hem nooit. Dat hij in zijn kabinet bij het plotseling vernemen van een
zware ramp een kruis sloeg, was uitsluitend een bewijs, dat hij die uit
zijn kinderjaren afkomstige gewoonte niet had afgeleerd. Dragomirof,
de beroemde Russische veldoverste, heeft Bonaparte zeer juist geschetst
als hij zegt, dat deze "niet alleen niet bang was voor zijn eigen
dierbare "knoken," doch zelfs geheel moest hebben vergeten, dat
de menschelijke natuur aan zulk een zwakheid kon mank gaan."--"Die
sterksprekende trek van het volkomen ten offer brengen van zijn eigen
ik," gaat Dragomirof voort, "geeft aan de ziel een scherpte van blik,
welke haar veroorlooft de uitvoering te wagen van zekere besluiten,
waarvan de gedachte alleen reeds voldoende is om de slaap van een
gewoon mensch totaal te verstoren, en die gelijkertijd op de massa
een onwederstaanbare tooverkracht uitoefent. Die karaktertrek, en
die alleen sleept de menigte mede achter elken geestdrijver aan;
want wil men de menigte ten verderve leiden, dan moet men vóór alles
zelf niet beducht zijn te gronde te gaan."

Die maakte tevens, dat zijn gemoed gestaald werd en dat hij bij
Arcola Louis van een uiterst gevaarlijke zending ongedeerd ziende
terugkeeren, hem alleen met een kort verheugd lachje en een "Ik dacht
dat je gevallen waart" verwelkomde. Toch had hij Louis bijna zoo lief
als een zoon.

Zulk een man, zegt Masson, heeft de hoogste sport beklommen voor een
mensch met intellect en gevoel bereikbaar en zoo iemand staat boven
de goden der verbeelding.

Begrijpende, dat een langer verblijf te Jaffa zijn mannen noodlottig
kon worden, en dat afleiding voor hen het beste geneesmiddel
was tegen ziek worden, voerde hij hen door de woestijn naar het
sterk bezette Acca of Saint-Jean-d'Acre en vernietigde binnen
acht dagen de legermacht, welke de sultan deze vesting te hulp had
gezonden. Haar nemen vermocht hij niet, want Sidney Smith, de opvolger
van Nelson in de Levant, had hem in volle zee van zijn schepen met
belegeringsartillerie beroofd; en met veldgeschut was tegen de zware
steenen wallen niets te beginnen.--"Die man heeft mij mijn fortuin doen
missen," heeft Bonaparte, op dezen admiraal doelende, gezegd. "Was
Saint-Jean-d'Acre gevallen, dan had ik Damascus en Aleppo genomen;
in een oogwenk had ik aan den Euphraat gestaan. De christenen van
Syrië van Armenië, de Drusen hadden zich bij mij aangesloten. Ik zou
Constantinopel veroverd, Indië vermeesterd hebben en nu keizer zijn
van geheel het Oosten."

Thans werd er van al die visioenen niet één verwezenlijkt. Na een beleg
van twee maanden, na een laatste vierdaagsch bombardement, tendeele
onderhouden met de volkogels, die Sidney Smith van uit zee naar de
Fransche liniën had geschoten en door de soldaten waren opgezocht,
hief Bonaparte het beleg op. Zieken, gewonden, alles moest terug naar
Jaffa; den 21en Mei was er geen enkele Fransche soldaat meer voor Acre
te vinden. Met 500 dooden, waaronder verscheiden officieren van naam,
den divisiegeneraal Bon en den generaal der genie Caffarelli, was dat
gedenkwaardige beleg betaald. Bonaparte zelf was licht gewond geworden;
een paard was onder hem doodgeschoten. Eens, in de loopgraven was hij
bijna in stukken gereten door een bom, die vlak naast hem sprong en
hem benevens twee soldaten met aarde overdekte.

Ook Jaffa werd verlaten. Al de zieken werden medegevoerd. Niet één
bleef in Syrië achter, al heeft de Engelsche kolonel Wilson later
beweerd, dat op Bonaparte's bevel bijna zeshonderd onvervoerbare
pestlijders met opium zouden zijn omgebracht. De brave Larrey en
Desgenettes, hoofden van den geneeskundigen dienst, wier zelfopoffering
nooit genoeg kan worden gewaardeerd, waren er nog al de mannen naar,
om, gesteld zelfs, dat het bevel hiertoe gegeven was, dit ten uitvoer
te brengen.--"Juist aan generaal Bonaparte hebben die slachtoffers
in hoofdzaak hun behoud te danken gehad," heeft de eerstgenoemde
in later jaren in zijn gedenkschriften geschreven.--Om de figuur
van Napoleon heeft het spook van den afschuwelijksten laster steeds
onverpoosd rondgewaard.

Groote vreugde heerschte er te Caïro, toen de Sultan Kebir den 14en
Juni na een marsch van twintig dagen door het gloeiende woestijnzand
hier wederkeerde. Zelfs de inlandsche bevolking scheen een wijle
haar houding van zwijgende deftigheid te hebben afgelegd, om hem
met juichkreten te ontvangen.--Alles scheen er op te wijzen, dat
thans een tijdperk van rust was ingetreden, want in Mei reeds was
het aan Desaix gelukt Opper-Egypte geheel te bezetten en Mourad-Bey
bij herhaling de nederlaag toe te brengen.

De rust zou niet volgen.

Den 15en Juli toch ontving Bonaparte de tijding, dat een groot
Turksch eskader met landingstroepen aan boord, drie dagen te voren
het anker had laten vallen op de reede van Aboukir en reeds bezig
was met ontschepen. De tijding kwam van generaal Marmont, die
te Alexandrië commandeerde; aan de juistheid er van viel niet te
twijfelen.--De Turksche macht telde ongeveer 18000 man infanterie,
ditmaal geen uitgehongerde fellahs maar dappere janitsaren, gewapend
met een geweer zonder bajonet, waaruit ze eerst een schot losten
om daarna met pistool en sabel op den vijand in te gaan. Engelsche
officieren voerden hen aan. Paarden hadden ze bijna niet, slechts
driehonderd. De rest zou Mourad-Bey leveren, als hij, met twee- of
drie duizend mamelukken uit Boven-Egypte langs den zoom der woestijn
trekkende zich te Aboukir met hen had vereenigd.

Nauwelijks waren Bonaparte deze bijzonderheden bekend en wist hij dat
de bezetting van Aboukir over de kling was gejaagd, terwijl Marmont
zich zonder slag te leveren in Alexandrië had opgesloten, of hij begon
met drie divisiën een geforceerden marsch naar de kust. Tevens gaf hij
Kléber en Reynier, die in de Nijl delta stonden, last om onverwijld
op Aboukir aan te rukken. Zelf stond hij binnen enkele dagen tusschen
deze plaats en Alexandrië, gaf Marmont een geduchte schrobbeering,
omdat hij de landing niet had belet, en greep den 25en Juli den vijand
aan. Deze had zich verschanst op het schiereiland, waarop Aboukir ligt.

't Was een heet gevecht, een van de merkwaardigste misschien, die er in
de krijgsgeschiedenis is opgeteekend, want het gansche Turksche leger,
aan drie zijden door de zee, aan de vierde door Bonaparte ingesloten,
werd volslagen vernietigd. Wat niet viel door zwaard of kogel, vond
den dood in de golven. Mustapha-pacha, de commandeerende generaal,
werd na een tweegevecht met Murat gewond en door dezen gevangen
genomen; en op den avond van dien dag dreven 12000 Turksche lijken
voor Aboukir in zee. De nederlaag van het vorige jaar was glansrijk
gewroken. Kléber, die te laat was gekomen om nog aan den strijd te
kunnen deelnemen, omarmde zijn genialen veldheer en zei: "Generaal,
groot zijt gij als de wereld!"

Een nieuwe aanval van Turksche zijde was nu vooreerst niet weder te
duchten. Het Fransche leger telde nog bijna 25000 man; zijn toestand
was bevredigend te noemen; in een jaar tijd had het in het veroverde
land groote dingen verricht. Met voldoening kon de opperbevelhebber
op zijn werk terugzien. Slechts één factor ontbrak hem. Sinds 25 Maart
1799, dus sinds het beleg van Saint-Jean-d'Acre, was hij verstoken van
elk bericht uit Frankrijk; Louis in 't laatste kwartaal van 1798 half
ziek naar Europa teruggegaan, was niet weder in Egypte verschenen;
geen enkelen brief had hij ontvangen, zelfs niet van zijn familie; de
Engelsche kruisers hadden alles aangehouden. Reeds maanden verkeerde
hij in onzekerheid, hetgeen er voorviel ginds.

Eindelijk vernam hij de waarheid door Sidney-Smith zelf. Deze had een
Franschen parlementair opgepikt, die met den Turkschen vlootvoogd quasi
zou onderhandelen, maar die feitelijk voor Bonaparte berichten moest
inwinnen omtrent den stand van zaken in Europa. Van dezen officier
vernomen hebbende, dat Bonaparte hier omtrent geheel onkundig was,
zond hij hem uit ijdelheid een pakje couranten, een relaas behelzende
van de rampen, die de Republiek den laatsten tijd hadden getroffen.

Met al dat nieuws bleef Bonaparte een ganschen nacht in zijn kamer
alleen. Hij las.--Oostenrijk had aan Frankrijk opnieuw den oorlog
verklaard. In Duitschland was Jourdan, in Italië Scherer geslagen; te
Rastadt waren de Fransche gevolmachtigden vermoord; alle partijen
hadden samengespannen tegen het Directoire; vier nieuwe leden,
Siéyès, Roger Ducos, Gohier en de generaal Moulins hadden hierin
zitting genomen; alleen Barras was gebleven; al de klassen der
dienstplichtigen waren opgeroepen; een gedwongen leening van 30
millioen was uitgeschreven; nieuwe troebelen tusschen de republikeinen
en de royalisten waren ontstaan.

Tengevolge van de geldafpersingen der Fransche generaals hadden
de Napolitanen naar de wapenen gegrepen; uit verscheidene steden,
zelfs uit Rome was de bezetting verdreven. Om kort te gaan, terwijl de
oorlog buiten de grenzen tot nog toe ongelukkig was gevoerd, heerschte
er in 't land zelf een jammerlijke verdeeldheid, die de Republiek
aan den rand van den afgrond kon voeren. Door de meerderheid der
rustige burgers werd reikhalzend uitgezien naar een man, die in dezen
Augiasstal den Herculesbezem zwaaien en aan Frankrijk zijn grootheid
teruggeven zou.

In dien éénen nacht kwam Bonaparte dit alles en veel meer nog te weten;
als altijd nam hij terstond een besluit. Het Directoire had hem bij
zijn vertrek de vrijheid gegeven terug te keeren, als hij dit noodig en
nuttig oordeelde. Latere bevelen had hij niet ontvangen. De tijd van
terugkeeren achtte hij gekomen; terugkeeren zou hij, al doorploegden
Engelsche kruisers de Middellandsche Zee in alle richtingen, al ging
dat plan dus met groote gevaren gepaard en al liet hij zoodoende een
leger in den steek, dat hem overal trouw was gevolgd en alleen door
zijn tegenwoordigheid, zijn voorbeeld nog de veerkracht behouden had,
noodig voor het verrichten van grootsche daden.

Van een militair standpunt is Bonaparte's heengaan niet goed te
praten, doch het belang van Frankrijk, dat ten ondergang dreigde,
heeft bij hem stellig zwaarder gewogen dan dat van een leger, dat
door het Directoire reeds ten doode was opgeschreven en voor welks
redding alleen Louis ridderlijk een lans had gebroken.

Met Berthier, Lannes, Duroc, Bessières, Eugène, Marmont, Monge, Denou
en anderen benevens 400 guides scheepte hij zich den 22en Augustus
op een afgelegen punt van de kust in op twee fregatten, kwam, na een
kort oponthoud door tegenwind in de haven van Ajaccio, den 9en October
onopgemerkt voor de Fransche kust, stapte te Fréjus aan wal, liet zich
persoonlijk niet ophouden door de quarantaine-maatregelen, hier genomen
wegens de pest in Egypte, doch reisde, overal doch te Lyon in de eerste
plaats met klokgelui en schier uitbundige geestdrift verwelkomd, in
eens door naar Parijs. Hier kwam hij geheel onverwacht aan in zijn
woning.--Twee uur later begaf hij zich naar de Tuilerieën.--"Leve
Bonaparte!" riep de wacht, die hem terstond herkende.

Den volgenden morgen gaf hij in de volle vergadering een kort overzicht
van zijn verrichtingen ginds. Hij had Kléber met het opperbevel belast
en was zelf teruggekeerd om de Republiek, die hij verloren achtte,
te hulp te komen. Te Parijs had hij vernomen, dat zijn wapenbroeders
deze intusschen reeds hadden gered, en dat o. a. Massena bij Zürich
roemrijk had gezegepraald op de Russen. Hierover was hij zeer verheugd.

Het Directoire was niet verheugd. Het had niet verwacht hem ooit
levend terug te zien. Reeds herhaalde malen was het gerucht van zijn
dood te Parijs verspreid; alleen het kort te voren van hem ontvangen
bulletin der overwinning bij Aboukir had bewezen, dat al die berichten
leugenachtig waren geweest.



HOOFDSTUK VIII.

Bonaparte wordt Eerste Consul.


Zijn oudste broeders en Joséphine hadden eveneens geruimen tijd in de
meening verkeerd, dat hij in Egypte zijn graf had gevonden. Jozef had
aansluiting gezocht bij Bernadotte en dezen zijn schoonzuster Désirée
ten huwelijk gegeven, mogelijk wel in de hoop, te eeniger tijd met
dezen tot minister benoemden generaal zijn slag te kunnen slaan en
het vermolmde gouvernement omver te werpen, want Bernadotte was bij
het leger zeer gezien en een intrigant van het eerste soort.

Na zijn verkiezing in den Raad van Vijfhonderd, al miste hij hiertoe
den wettelijk vastgestelden leeftijd, had Lucien zich op de tribune
geducht geweerd, was benoemd tot secretaris en had redevoeringen
gehouden, die herinnerden aan de schoonste dagen der Jacobijnsche
redenaars. Deze werden echter door hem bestreden, want hij was nu
reactionnair, had telkens herhaald, dat een ieder, die de veiligheid
der Volksvertegenwoordiging dorst aanranden buiten de wet moest
worden gesteld; Lucien was zoodoende voor de Jacobijnen in den Raad
van Vijfhonderd en daarbuiten als hun heftigste tegenstander een
nachtmerrie geworden.

Steeds partij kiezende tegen het Directoire, had hij onder die
bedrijven met Siéyès in stilte betrekkingen aangeknoopt om de grondwet
van het jaar III door een geheel nieuwe te vervangen. Jong, onervaren,
zoo goed als alle rechtskennis missende, maar grenzenloos brutaal
en vermetel, zich zelf een even groot genie op politiek terrein
achtende als zijn broer het was in krijgszaken, had hij zich, door de
omstandigheden gediend, in nog geen twee jaar een positie veroverd,
welke hem voeren kon naar het hoogste gezag.

Of er in de beide Raden dan geen mannen meer zetelden, die tegen hem
waren opgewassen? In wetenschap, kennis van zaken en ervaring zeker
nog wel, maar tijdens de omwenteling had Frankrijk zijn schranderste
redenaars, zijn knapste koppen zien vallen en de overgeblevenen,
door een langdurigen worstelstrijd afgemat, misten thans den lust en
de energie, veelal ook het talent, om in een helder, zakelijk betoog
het bewijs te leveren, dat Lucien een wauwelaar was, die heden afbrak,
wat hij gisteren verdedigde en die grondige zakenkennis miste.

Aan "Napolione" van wien in maanden geen tijding was ontvangen en
die feitelijk toch de grondlegger was geweest van hun tegenwoordig
fortuin, dacht Jozef evenmin als Lucien; beiden werkten uitsluitend
aan hun eigen toekomst; alleen Louis was met zijn geest daarginds en
eischte tevergeefs, dat Lucien in den Raad een voorstel zou doen om
de expeditie hulp te brengen.

Ook Joséphine, die aanvankelijk van plan was geweest haar echtgenoot
te volgen naar Caïro, scheen niet langer aan hem te denken; zij
was het leventje van voorheen met den zoo "aardigen" Charles en de
verdachte kennissen incluis, weder begonnen; alleen had ze Barras,
wiens invloed sterk begon te verminderen, losgelaten en steun gezocht
bij Gohier. Onder het schrikbewind was Gohier minister van Justitie
geweest, had later zijn zetel in het Directoire te danken gehad
aan de Jacobijnen, die hem afschilderden als een republikein van de
echte soort, vol burgerdeugden en gestrenge zedelijke beginselen. Met
haar zwagers had zij gebroken. Vooral met Jozef, die bij het vertrek
van haar man door dezen belast was met het beheer van zijn vermogen,
die haar zeer kort hield en van haar bij herhaling had moeten hooren,
dat hij mooi weer speelde met het geld van zijn broer, stond zij op
gespannen voet. Reeds dacht zij aan een scheiding om dan met Charles te
kunnen trouwen en was er sprake van een huwelijk tusschen haar dochter
en den zoon van Gohier, toen het bericht van Bonaparte's landing bij
Fréjus haar aan een diner bij Gohier trof als een bliksemstraal.

Een korte poos zat zij als verpletterd, toen was zij zich zelve
weder meester en begreep, dat alleen een vermetele zet haar kon
redden. Bonaparte kwam naar Parijs; ontmoette hij zijn familie voor
zij hem gesproken had, werd hij dus ingelicht omtrent haar leven
in de laatste anderhalf jaar, dan was zij reddeloos verloren, dan
wachtte haar een echtscheiding. Die familie moest zij dus vóór zijn.

"Vrees niet, dat Bonaparte met voor de vrijheid noodlottige bedoelingen
naar hier komt; maar wij moeten de handen ineenslaan om te beletten,
dat een troep ellendelingen zich van hem meester maakt," voegde zij
Gohier toe en Joséphine was geen uur later zonder kamenier, bagage
of geleide met postpaarden op weg naar Lyon, haar man tegemoet.

Maar van Fontainebleau voeren twee wegen naar het zuiden; zij sloeg
den verkeerden in, kwam eerst te Lyon tot deze ontdekking, keerde
spoorslags naar Parijs, doch vond in haar hotel de kamerdeur op
slot. De familie had den tijd gehad den jammerlijk door haar bedrogen
echtgenoot in te lichten omtrent haar gedrag.

De wanhoop nabij, gebogen onder een schuldenlast, die liep in de
millioenen en onder het bewustzijn, dat de ouderdom snel naderde
en dat armoede en gebrek haar wachtten, als hij haar verstiet,
viel zij voor die deur op de knieën en smeekte en bad onder tranen
om vergiffenis, doch de deur bleef dicht. Uren verliepen. Hortense
en Eugène kwamen haar helpen. Eindelijk, eindelijk werd een sleutel
omgedraaid in 't slot, de deur geopend. Met een gelaat, dat doodsbleek
en verwrongen nog getuigde van zijn zielestrijd, stond de echtgenoot
op den drempel en breidde de armen uit; de herinneringen aan 't
verleden, de tranen van Hortense en Joséphine, zijn liefde voor haar,
hadden gezegevierd. Hij had vergiffenis geschonken, niet ten deele
doch volkomen, onvoorwaardelijk; naar de medeplichtigen vroeg hij
niet. Als een voor altijd gesloten boek schoof hij 't gebeurde achter
zich; hij zelf, redeneerde hij, was de schuld van alles, want hij
had zijn vrouw slecht bewaakt. Voortaan zou hij beter oppassen. Toen
Lucien hem den volgenden morgen kwam opzoeken, werd hij ontvangen
in Joséphine's slaapkamer; Napoleon lag nog te bed. In de twee
volgende dagen betaalde hij al haar schulden, meer dan twee millioen,
waaronder 600.000 francs voor toiletartikelen en 225.000 francs voor de
buitenplaats Malmaison. De Parijsche groote wereld, die in de laatste
tien jaar van nog heel wat sterker stukken was getuige geweest, vond
deze verzoening volstrekt niet belachelijk, ze juichte die zelfs toe;
in haar oog werd Bonaparte opnieuw de goedhartige man, die hield van
huiselijk, gezellig leven, weinig of geen eerzucht kende en, terwijl
geheel Parijs van hem was vervuld, 's avonds met zijn vrouw zat te
triktakken, een spel waarin Joséphine uitmuntte.

En deze had een les ontvangen, die zij nimmer zou vergeten. Een
licht was haar opgegaan over het gewicht van haar positie naast een
echtgenoot, die terstond al haar schulden betaald, haar naast zich
een plaats gegeven had en wiens toekomst haar reusachtig toescheen,
al begreep zij nog volstrekt niet, waarheen die kon leiden. Slim
als een echte vrouw, koos zij een nieuwe gedragslijn, verzoende zich
voor het oog met haar zwagers, bleef op goeden voet met het echtpaar
Gohier en werd voor haar man die meegaande, zorgzame, lieftallige
gade, die steeds op een wenk van hem gereed stond om hem te dienen,
hem op te beuren, met hem op reis te gaan, desnoods in 't holst van
den nacht en hem in één woord te omringen met al die kleine attenties,
welke men een liefhebbende moeder kan zien schenken aan een nukkig,
bedorven kind. Met die onnavolgbare gratie, welke enkele vrouwen is
aangeboren en die meer boeit dan schoonheid, ontving zij in haar salon
zoowel de mannen der Conventie als Cambacérès, Réal en Monge als de
Ségur, de Caulaincourt en andere haar trouw gebleven vertegenwoordigers
van den ouden adel; zij bereidde aldus die fusie van standen voor,
welke Bonaparte op het oog had; vol tact nam zij bijna dagelijks de
honneurs waar van een tafel met meer dan twintig gasten en verving
haar man, als deze moede en nurksch, of met andere dingen vervuld,
geen lust had in praten, opstond van tafel en heenging. Nooit scheen
haar iets te veel; steeds vond Bonaparte haar in een frisch, smaakvol
toilet, met een vriendelijk lachje op de lippen, gereed voor al wat
hij in zijn nukkige, vaak driftige buien geliefde te bevelen.

Haar thans dertigjarigen man, die nooit anders dan op kamers in
een logement had gewoond en die als een volbloed Corsicaan een
huiselijken haard toch zulk een kostelijk bezit achtte, schonk zij
zoodoende een intérieur, waarin hij zich behaaglijk gevoelde, waarin
werd gedineerd als hij gereed was met zijn werk, al werd het ook tien
uur, waarin alles werd geschikt naar hem en waarin hij steeds een
vrouw vond met wie hij vertrouwelijk kon praten over de onderwerpen,
die zijn geest vervulden of over de verhoudingen en de toestanden in
een wereld, die hij, de man van bijna burgerlijke afkomst, nooit,
zij, in zijn oog zooveel hooger staande vrouw van adel, zooveel te
beter had gekend en in welker toon, gebruiken en levenswijze hij
steeds een opmerkelijke belangstelling verried.



Vollediger en beter nog dan uit de couranten van Sidney Smith kon
Bonaparte thans zelf te Parijs nagaan in welk een toestand Frankrijk
ondanks de overwinningen van Massena en Brune verkeerde. Wel had het
Directoire de Manége club doen sluiten en hadden de Jacobijnen, die
al zijn handelingen in heftige taal bestreden, hun verzamelplaats dus
verloren, wel had het Directoire Bernadotte vervangen als minister
van oorlog en was het dus tegen deze fractie even ruw opgetreden
als te voren tegenover de club van Clichy, maar den toestand had het
hiermee niet verbeterd. De anarchie was blijven bestaan. Van het oude
stelsel, het koningschap, had de natie haar bekomst; 1793 lag haar nog
zoo versch in 't geheugen, dat ze hierom alleen reeds de Jacobijnen
terugstiet, doch republikeinsch verlangde ze te blijven, terwille van
de vrijheid en de gelijkheid, welke daarmede samenhingen. Dat slappe,
vijfhoofdige gouvernement, dat Directoire heette, doch niet dirigeerde,
nooit eensgezind was en telkens door kleine veten verried, hoe bedroefd
weinig zijn leden als bestuursmannen hadden te beteekenen en hoe grof
eigenbelang ook bij hen vaak ging boven dat van het land, moest dus
verdwijnen. Geredeneerd was er veel te veel, gehandeld veel te weinig;
haar veroveringen op sociaal gebied wenschte de natie te behouden;
orde was hiertoe een eerste vereischte; de vrijheid mocht dan later
volgen, eerst moest er orde heerschen en de eenige die deze brengen
kon, was de man van Arcola, van Rivoli, de man die een tijdlang alleen
had gestaan tegenover half Europa, die plotseling uit Egypte was
teruggekeerd en op wien gansch Frankrijk thans de oogen gevestigd had.

Bonaparte wist, voelde dit. Hoewel hij dagelijks tal van personen
ontving, die hem hulde kwamen bewijzen, over verschillende
zaken zijn meening wilden weten of zijn hulp noodig hadden,
hoewel zelfs de minister van Oorlog hem kwam verzoeken om raad en
inlichtingen, bewaarde hij het zwijgen over zijn eigen zienswijze
en voornemens. Alleen luisterde hij scherp naar 't geen om hem heen
voorviel, vernam van Fouché, den minister van politie, wat Parijs zeide
en deed, doch begon met te bedanken voor een nieuw legercommando, dat
het Directoire hem terstond wilde opdragen.--"Hij was nauwelijks terug,
gevoelde zich ziek en wilde eerst uitrusten en op zijn verhaal komen."

Bij niet ééne partij sloot hij zich aan; dat de royalisten niet
op hem behoefden te rekenen, had hij hen op den 18en Fructidor
reeds getoond, de ultra's der voormalige Conventie werden door hem
geschuwd evenals de zoogenaamde pourris, een partij van wel bekwame
maar totaal in den grond verdorven mannen, zooals Barras, die alleen
op het kussen trachtten te komen om hun eerzucht en hun gouddorst te
bevredigen. Uit de keuze der mannen, die hij om inlichtingen vroeg,
als Cambacérès, Roederer, Réal en anderen, bleek echter weldra,
dat hij partij had gekozen voor de gematigden. Hij polste Gohier en
Moulins over zijn opname in het Directoire in de plaats van Siéyès,
die zich bij velen had verdacht gemaakt, steeds zwanger heette te gaan
van omwentelingsplannen en door hem kortaf werd genegeerd, doch vond
bij deze Directeurs geen gehoor. Volgens de grondwet van het jaar III
was hij te jong en in strijd met deze verkozen zij niet te handelen.

Deze poging om aan 't bewind te komen mislukte, en nu wendde hij zich
tot Barras. Aan dezen had hij groote verplichtingen, door hem was hij
reeds te Toulon onderscheiden, op 13 Vendémiaire was hij door hem te
paard geholpen en al had Barras kort te voren in een zitting van het
Directoire gezegd, dat "de kleine korporaal in Italië aardig zaakjes
had gemaakt," al was dit Bonaparte ter oore gekomen en de toch al niet
te beste verstandhouding hierdoor nog meer verkoeld, met Barras, die
nog altijd een zekere populariteit genoot en hoofd was van de politie
dacht Bonaparte, zou nog wel iets zijn te beginnen. Doch ook hier
slaagde hij niet. Barras onderhield reeds in 't geheim betrekkingen
met den pretendent, had van dezen prachtige aanbiedingen ontvangen en
stuurde Bonaparte met een kluitje in 't riet. "Ik ben oud en versleten;
u moet terug naar het leger, generaal Hédonville (een braaf en kundig
maar weinig bekend officier, zijn beschermeling) moet president worden
van de Republiek, anders gaat deze te gronde," beweerde hij.

Toen wendde Bonaparte zich naar Siéyès, zijn bête noire, zooals
Joséphine het uitdrukte en gaf hem kort en bondig te verstaan, dat hij
op hem kon rekenen. Reeds in de eerste dagen der omwenteling op den
voorgrond getreden, zelfs door Mirabeau gevleid, in het Directoire
gebracht, omdat hij als gezant te Berlijn tot de handhaving der
neutraliteit van dit kabinet tegenover de Republiek zeer veel zou
hebben toegebracht, gematigd republikein, door zijn kennis van menschen
en zaken een hoofdlengte uitstekend boven zijn mededirecteurs, was
hij nog altijd verstoord, omdat in de grondwet van het jaar III het
door hem zelf ontworpen schema van zulk een wet niet was opgenomen.

Niet alleen Roger Ducos maar de meerderheid in den Raad der Ouden,
ook veel leden van den Raad van Vijfhonderd, en verder al wat in
Frankrijk reikhalzend uitzag naar het herstel van orde en rust
telde hij onder zijn aanhang. Benjamin Constant, Talleyrand, die
voorzichtigheidshalve reeds zijn ontslag had genomen, zelfs Daunou,
de hoofdontwerper der grondwet, steunden hem. Ik heb noodig een man
van de daad, een man van het zwaard, dien ik leiden kan, had hij
reeds vroeger gezegd; hij had het oog laten vallen op den jeugdigen,
talentvollen generaal Joubert, doch deze was bij Novi gesneuveld. Toen
had hij Moreau trachten te winnen, maar was afgestuit op diens
aangeboren rechtschapenheid en--besluiteloosheid.

Thans zag hij Bonaparte tot hem komen. Te voren hadden Jozef en Cabanis
tot een onderhoud den weg gebaand en hoewel hij een voorgevoel had,
dat de ander zijn medewerking slechts kwam vragen voor een zekeren
tijd en hem dan zou loslaten, gaf hij toe. In den avond van 30 October
had het onderhoud plaats. Acht of tien dagen later, werd afgesproken,
zou de staatsgreep worden uitgevoerd.

In de nu volgende dagen scheen Bonaparte zeer beducht voor zijn leven
en scheen de vrees voor een einde, als Hoche had gevonden, hem te
kwellen. Vooral Barras, die, door Réal en Fouché gewaarschuwd voor
't geen er broeide, nog een poging tot samengaan had gedaan doch was
afgewezen, scheen door hem te worden verdacht. Op een banket, hem
den 6en November door de Raden aangeboden, gebruikte hij b. v. niets
dan een broodje en een halve flesch wijn, die hij door Duroc, zijn
adjudant, voor zich had laten halen en verliet daarop met Berthier
de feestzaal, om met Siéyès de laatste afspraak te maken. Het leger
te Parijs had hij geheel op zijn hand; de generaals eveneens; alleen
Jourdan en Augereau aarzelden nog. Bernadotte, de zwager van Jozef
was door Désirée, zijn vrouw, tevergeefs aangezocht om met Bonaparte
gemeene zaak te maken. Hij haatte Siéyès, was ten opzichte van
Bonaparte met hartstochtelijke afgunst vervuld, kon en wilde niet
gelooven dat het Directoire zich zonder slag of stoot zou overgeven,
meende in geval van weerstand van deze zijde, zelf een groote rol
te kunnen spelen en hield zich dus als sluwe Gascogner, die hij was,
buiten het spel, om zijn diensten al naar de zaken liepen, zoo duur
mogelijk te verkoopen.

Terwijl Berthier, Leclerc, Murat, Duroc, Lavalette, Marmont en Eugène,
ieder in zijn eigen kring en bij zijn eigen wapen druk in de weer
waren om steeds nog meer aanhangers te werven, had Lucien, sinds 22
October president van den Raad van Vijfhonderd op zich genomen deze
heeren tot medewerking over te halen, en was hierin zoo goed geslaagd,
dat de groote meerderheid zich vóór den staatsgreep had verklaard.

Den 18en Brumaire (9 November) decreteerde de Raad der Ouden, dat
de beide Raden naar St. Cloud zouden worden verplaatst, droeg de
uitvoering van dit besluit op aan Bonaparte, en handelde in strijd met
zijn bevoegdheid door hem tegelijkertijd het bevel te geven over al de
troepen en deed hem, omringd door een schitterenden staf van generaals
en hoofdofficieren, als zoodanig den eed afleggen. Tegelijkertijd
namen Siéyès en Roger hun ontslag als directeurs en werden hierin
op aandrang van Talleyrand door Barras gevolgd. Gohier en Moulins,
hiertoe ongenegen bevonden, werden bewaakt door Moreau, opgesloten
in hun vertrekken. Groote troepenmassa's rukten Parijs binnen. Tot
zoover ging alles goed; de eerste zet was zonder strijd gewonnen.

Aan het hoofd der garde van de beide Raden rukte Bonaparte den
volgenden morgen naar St. Cloud, trad hier den Raad der Ouden
binnen om van dezen een decreet te verkrijgen, tot wijziging in den
regeeringsvorm nu de meerderheid van het Directoire zijn ontslag had
ingediend, leverde een weinig samenhangend betoog, waarbij hij telkens
werd in de rede gevallen, maakte, niet gewoon te spreken in dergelijke
vergaderingen, hier een alles behalve schitterend figuur, bereikte dan
ook zijn doel niet en ging daarop vergezeld van een paar grenadiers,
die hij bij de deur achterliet naar de vergaderzaal der Vijfhonderd.

Hier had Lucien het laatste half uur tevergeefs alle krachten
ingespannen om de gemoederen bedaard te doen blijven. Er heerschte
gisting. Het niet op tijd gereed zijn der zittingzalen had ten gevolge
gehad, dat er twee uur lang tusschen de leden der beide Raden druk
was gepraat, dat achterdocht omtrent Bonaparte's plannen de gemoederen
had aangegrepen. Dat hij in een nieuw te vormen Directoire zou worden
opgenomen, achtten de meesten reeds meer dan voldoende, maar 't geen
den dag te voren was geschied en nu weder dat groote troepenvertoon,
scheen te wijzen op verdere plannen, mogelijk op een greep naar de
dictatuur, de onbeperkte heerschappij, en van deze wilden de meesten
niets weten.

Toen hij met zijn grenadiers aan den ingang verscheen, klonk
hem al dadelijk een verwoed: "Weg met den dictator! Weg met de
bajonetten!" tegen. Dreigend en tierend drong men op hem aan tot
zijn grenadiers hem ten slotte tusschen de menigte uit haalden en
naar buiten voerden. Een oogenblik trachtte Lucien het gedrag van
zijn broeder te rechtvaardigen, maar vond geen gehoor, want allen
brulden en gilden: "Buiten de wet! Stemmen, president! Buiten de wet
de generaal!"--Toen gaf hij generaal Frégeville een der invloedrijkste
leden en een bondgenoot tevens, een wenk, fluisterde hem iets in, zag
hem de zaal verlaten, en begaf zich naar de tribune, rukte zich toga
en sjerp van 't lijf en wierp ze naast zich neder.--"De vrijheid is van
hier verdwenen. Verstaanbaar maken kan ik mij niet meer. Als bewijs van
rouw legt de president de teekenen af der volksmagistratuur!" dreunde
het boven het rumoer uit van zijn lippen.

Langzaam daalde hij de trap af, ging, door zijn vrienden omringd,
naar de deur, ontwaarde het piket soldaten, dat Frégeville had
ontboden, sprong op een paard en deed den ban slaan.--"Soldaten,
de Raad van Vijfhonderd is ontbonden. Zijn president zegt u dit. Een
bende moordenaars heeft de zaal overrompeld en tegenover de meerderheid
geweld gepleegd. Jaagt die uiteen!

Overdreven, hartstochtelijk klonk die sommatie, maar dat gillende:
Buiten de wet! had Robespierre den kop gekost. Lucien had gevoeld,
dat het leven van zijn broeder en der Bonaparte's op het spel stond.

Een kort bevel van Bonaparte volgde; met Murat en Leclerc aan de spits
rukte een bataljon grenadiers naar de zaal der Oranjerie, een lange
roffel overstemde het gebrul der afgevaardigden. In een ommezien was
de zaal ontruimd.

Dienzelfden avond was de meerderheid der Vijfhonderd onder
voorzitterschap van Lucien hier weder bijeen, zij verklaarde dat
Bonaparte en zijn soldaten zich tegenover het vaderland verdienstelijk
hadden gemaakt, dat het Directoire had opgehouden te bestaan, en een en
zestig personen ophielden lid te wezen van de volksvertegenwoordiging,
schiep een voorloopige consulaire commissie, samengesteld uit Siéyès,
Roger-Ducos en Bonaparte, en droeg aan twee commissies ieder van
vijf en twintig leden op, de in de grondwet van het jaar III noodig
geworden veranderingen voor te bereiden.

De Raad der Ouden, die niet was ontbonden en bij den loop dien de
zaken hadden genomen, thans danig in de verlegenheid zat, had Luciens
verklaring van zijn gedrag nolens volens aangenomen, en keurde de
genomen besluiten goed. De nieuwe Consuls werden beëedigd, de noodige
tijdelijke commissies gekozen en de omwenteling van 18 Brumaire was een
voldongen feit. De rol door Bonaparte dezen dag gespeeld was vreemd,
een ander deed wat hij niet deed, niet kon en wist te doen; Lucien
redde ten slotte alles en toonde revolutionnair te zijn gebleven,
want toen hij den afgrond voor hem en de zijnen geopend zag, nam hij
zijn toevlucht tot geweld.

Parijs, neen gansch Frankrijk juichte. Uit was het met dat
"gouvernement van babbelaars en advocaten." De zorg voor de eer, de
grootheid, en de onschendbaarheid van het vaderland was toevertrouwd
aan den eenigen man, die getoond had, waartoe hij bij machte was;
slechts één naam, die van generaal Bonaparte had van nu af in Frankrijk
klank. Door hem zouden rust en orde terugkeeren. Dat hij een soldaat
was vol eerzucht, dat hij onverbiddelijke gehoorzaamheid zou eischen,
verminderde niets aan het bijna grenzenlooze vertrouwen in hem
gesteld. Tien jaar lang had het land gezucht onder de anarchie; op den
rand van den ondergang was het geweest, nog stond de buitenlandsche
vijand nabij de grenzen. Hij, Bonaparte, zou het terugvoeren naar
zijn oude plaats in de eerste rij der groote mogendheden.--

Over deze omwenteling liepen de meeningen tamelijk ver uiteen. Enkele
tegenstanders er van noemden ze een brutalen aanslag, die de Republiek
in haar vlucht naar de vrijheid vleugellam maakte; anderen achtten
ze een even stoute als noodzakelijke daad, die een einde maakte aan
onhoudbare toestanden. Wij zien er slechts een der phasen in, welke
Frankrijk moest doorloopen, voordat het in de juiste beteekenis van
het woord vrij worden kòn, d. w. z. voordat het tot het rechte begrip
was gekomen van 't geen een natie in de moderne samenleving aan zich
zelf en aan de haar gestelde wetten is verplicht. Juist die wetten
werden den 18en Brumaire door Bonaparte met voeten getreden. Dat
er aan deze veel haperde, staat vast; dat de bestaande toestanden
onhoudbaar waren geworden, eveneens; doch elke daad van geweld, tegen
den hoeksteen van een goed geordenden staat is afkeuringswaardig;
en ondanks al het goede, later door hem gewrocht, heeft Napoleon toen
aan het nageslacht een verderfelijk voorbeeld gegeven.

Veel is er echter ook tot zijn verontschuldiging te zeggen. In
naam der vrijheid had Frankrijk den strijd aangebonden tegen al
wat onderdrukking was of dwingelandij, dus tegen toestanden, die
in het overige Europa sinds eeuwen heerschten, die ten nauwste waren
verbonden met de souvereine rechten der vorsten en door deze dus met de
wapenen in de vuist tot het uiterste werden verdedigd. Een bestuur zoo
onverbiddelijk gestreng als het Comité de Salut Public, had het tegen
die vorsten en tegen de partijen in het binnenland een tijdlang kunnen
volhouden, een vijfhoofdig uitvoerend bewind, zoo onsamenhangend,
zoo slap en zoo onpractisch als het Directoire niet. In zulke bange
dagen, als Frankrijk toen doorleefde, was dit bestuur een onding. Het
móést vervangen door dat van één man, geen babbelaar of geleerde
met abstracte begrippen, in de studeercel prachtig, in de practijk
onbruikbaar, maar een man van de daad, toegerust met een ijzeren
wil, een stalen werkkracht en een scherpen blik, een soldaat kortom,
die aan grooten persoonlijken moed een organiseerend talent van den
eersten rang paarde en van dit alles reeds de bewijzen had geleverd.

Zulk een man wàs Bonaparte. Niet alleen hij, ook Frankrijk wist dit;
de volgende vijftien jaren, zou het zich gedwee en gehoorzaam buigen
onder den ijzeren man, die slechts één wil kende, den zijnen, die alle
gezag in zijn persoon samenbracht, die Frankrijk weder één wilde maken
met één bevolking, Franschen en die hiertoe zou vrede sluiten met den
paus, de verbannen geestelijken en de émigrés de vrijheid verleenen
terug te keeren, die aan den opstand in de Vendée een vreedzaam einde
zou maken en dien in Bretagne met de wapenen bedwingen.

L'Homme noemde hem de plattelandsbevolking, wier rechten op hun door
wettigen aankoop verkregen nationale goederen, hij handhaafde tot
het einde toe; l'Homme zal hij blijven door de eeuwen heen, voor
alle Franschen, wier blik niet door partijzucht of kleinzielige
nevengedachten is beneveld en die in hem ondanks al zijn gebreken
als mensch den genialen heerscher en wetgever willen erkennen. Veel
geschiedschrijvers rekenen zijn opperheerschappij begonnen van af
den dag zijner benoeming tot eersten Consul; bescheiden sluiten wij
ons bij hen aan.

De eerste maal, dat de Consuls vergaderden, moest een president worden
gekozen, doch Roger-Ducos voorkwam die keuze. Hij wees Bonaparte den
fauteuil aan. "Die komt van rechtswege toe aan u" zei hij, Siéyès
keek op zijn neus; hij had verwacht, dat hij dien zou bezetten,
dat de regeling der civiele zaken aan hem, die der militaire aan
den generaal zou worden overgelaten. Nog meer versteld stond hij,
toen die generaal bij de verdere bespreking bleek toegerust "met
een logica, even klemmend als scherp," en dat hij over allerlei
staatkundige vraagstukken, geldmiddelen en justitie, ja zelfs over
de rechtspraak een gevestigde overtuiging bezat, dat hij een even
vaardig administrateur als talentvol veldheer was.

Onder elkander hadden de voormalige directeurs een potje gemaakt
om hieruit een douceur te kunnen geven aan de leden, die, niet met
fortuin gezegend, hun post mochten neder leggen. Gevraagd wat er met
dat geld, eenige honderdduizenden francs, nu gedaan moest worden,
antwoordde Bonaparte: "Dat moeten de heeren weten. Heden draag ik van
het bestaan van dit fonds officieel nog geen kennis, morgen wel. Dan
gaat het in de schatkist."

Siéyès, in zijn ziel een duitendief, liet zich dit gezegd zijn en
hield ijlings met Ducos een verdeeling in verhouding van drie tot
één. Dien avond teruggekeerd in zijn salon te midden van een gezelschap
afgevaardigden en ministers kon hij den indruk door Bonaparte op
hem gemaakt, niet langer verbergen.--"Heeren, gij hebt een meester
gekregen. Bonaparte wil, kent en kan alles."

Vooral dit laatste was waar. Tot dit kunnen werd hij in staat gesteld
door het grenzenlooze vertrouwen, dat de natie hem schonk en waaraan
het uiting gaf door de schier onbeperkte macht, waarmede ze hem weldra
door de grondwet van het jaar VIII zou bekleeden.--Deze macht had
hij dringend noodig, wilde hij Frankrijk waarlijk opbeuren uit zijn
staat van diep verval, waarvan hieronder enkele staaltjes.

Den 19en Brumaire was er in de schatkist niet eens voldoende geld
aanwezig om een koerier te betalen (een paar duizend francs). Een
nauwkeurig bijgehouden sterktestaat van de legers bestond niet. Zóóveel
veranderingen kwamen er dagelijks voor, dat zoo 'n staat niet bij te
houden was, heette het. Soldijstaten waren er evenmin; de soldij werd
niet uitbetaald. Bij het leger van Italië hadden enkele korpsen in
tien maanden tijd geen sou gezien. Ook de staten van levensmiddelen
ontbraken. Gevoed werden de troepen niet; hoe ze aan den kost kwamen,
moesten ze maar zelf zien. Waar de soldaat nog wèl vivres ontving,
verdween vaak 40% van het verantwoorde bedrag in de zakken der
generaals en der korpsstaven. In de andere afdeelingen van bestuur
was de toestand niet beter. Gestolen en geroofd werd er overal. 't
Was schelm om schurk in alle rangen. In lompen gehuld, met stukken
boomschors vaak tot schoeisel liepen de soldaten te bedelen langs
de straat.



Hoewel het begrip, dat Bonaparte voor goed met de leiding der zaken
zou belast blijven, bij de natie reeds ontstond, was het toch de
bedoeling, dat de commissie van drie consuls slechts tijdelijk zou
werkzaam zijn, tot zij een grondwet had samengesteld. Siéyès heette
zulk een staatsstuk kant en klaar in portefeuille te hebben en hij had
Lucien er allerlei moois van verteld, doch bij slot van rekening bleek
nog geen regel er van op papier te staan. Ook was de samenstelling
veel te omslachtig; slechts gedeelten er van werden dus gebezigd; met
loven en bieden verliepen bijna zes weken en eerst den 15en December
was de nieuwe wet gereed, en werd negen dagen later in werking gesteld.

De mode van romeinsche namen en vormen was behouden gebleven; er werd
gesproken van consuls, senatoren, tribunen en prefecten. Drie consuls
zouden er wezen, gekozen voor tien jaar en terstond herkiesbaar, doch
alleen de eerste zou al het gezag in zich vereenigen, de beide anderen
slechts een raadgevende stem hebben; die consuls waren Bonaparte,
de rechtschapen, kundige minister van Justitie de Cambacérès en Lebrun.

Siéyès had voor een benoeming tot tweeden consul bedankt. Het luie,
zwaar bezoldigde baantje [18] van opperkeurvorst, uit zijn eigen
ontwerp van wet was hem ontgaan; Bonaparte had de pen er door gehaald;
nu stelde hij zich tevreden met een hoog jaargeld, het landgoed Crosne
en een zetel als senator, een aardige retraite voor dezen vadsigen,
doch diepzinnigen denker, die in de dagen van Brumaire nog wel had
leeren paardrijden, zeker om naast Bonaparte wat meer figuur te maken.

Was het uitvoerend bewind in de vroegere constituties ondergeschikt
geweest aan het wetgevende, in die van het jaar VIII, was het
omgekeerde bepaald. Een raad van State, verdeeld in vijf secties,
waarvan de leden door de consuls werden benoemd en ontslagen [19]
stelde de wetsontwerpen samen, een Tribunaat van 100 leden, de schim
van een volksvertegenwoordiging, beoordeelde ze; aan een Wetgevend
Lichaam van 300 leden was het recht gegeven ze daarna aan te nemen
of te verwerpen. Het gouvernement had de vrijheid op de bezwaren of
opmerkingen van het Tribunaat al dan niet acht te slaan. Kwam een
wetsontwerp na onderzoek der tribunen in het Wetgevend Lichaam, dan
werd het hier namens het gouvernement door drie staatsraden verdedigd
en kwamen evenveel redenaars uit het Tribunaat het ondersteunen
of bestrijden. Geen enkel lid van het Wetgevend Lichaam mocht zich
mengen in dit debat. Als één groote nationale jury bepaalde het zich
uitsluitend tot stemmen.

Een Senaat van 80 leden, voor hun leven door de Consuls te
benoemen, met recht een "College van behoud" genoemd, waakte over de
instandhouding der grondwet, oordeelde over alle daden, die met deze
in strijd waren, en koos uit de nationale lijsten de leden van het
Tribunaat en van het Wetgevend Lichaam.

Kiezers waren alle Franschen, die den leeftijd van een en twintig
jaar hadden bereikt en wier namen op de openbare registers stonden
ingeschreven. Oogenschijnlijk fraai, was er in het geheele samenstel
der volksvertegenwoordiging feitelijk weinig meer dan een schaduw
van vrijheid overgebleven; toch werd de nieuwe grondwet met ruim drie
millioen stemmen tegen 1567 aangenomen.

Reusachtig was de macht, door haar aan Bonaparte verleend. Hij
alleen benoemde de leden der algemeene administratie, de leden der
departementale en gemeenteraden, de staatsraden, de gezanten, de
rechters voor civiele en voor strafzaken, benevens de officieren van
land en zeemacht. Hij voerde het bewind over leger en vloot, teekende,
het Wetgevend Lichaam gehoord, de tractaten en de wetten. Letterlijk
deed hij dus alles alleen.

Trad hij af, dan was hij verplicht zitting te nemen in den Senaat. Voor
de twee andere consuls bestond deze verplichting niet. Zijn traktement
bedroeg 500.000, dat van de anderen 250.000 francs per jaar. Een som
van 100.000 francs werd besteed om de Tuilerieën, het hun aangewezen
verblijf, weder bewoonbaar te maken en te meubelen. Lebrun en
Cambacérès zochten echter ieder een woning in de nabijheid.--"Die
andere zou ginds toch weldra heer en meester zijn," dachten ze.

Toen Bonaparte met de Bourrienne voor het eerst na zijn verheffing
de ledige zalen van het paleis doorliep, zeide hij: "In de Tuilerieën
zijn we. Nu opgepast, dat we er blijven."

"Geen Jacobijnen, geen gematigden, geen royalisten, slechts Franschen
zullen er, hoop ik, van nu af zijn," waren na den staatsgreep zijn
woorden geweest en de allereerste daden van het voorloopig bewind
reeds hadden getuigd van dezen niet hoog genoeg te schatten geest
van verzoening. Nog voordat het jaar 1800 was aangebroken waren de
bannelingen van Fructidor zooals Carnot en Portalis, Barrère, Vadier
en tal van anderen teruggeroepen, was de wet op de gijzelaars, welke
de rampzalige bewoners der Vendée verantwoordelijk stelde voor hun
bloedverwanten, die de wapenen hadden opgevat, evenals de gedwongen
progressieve belasting en de requisities in natura, ingetrokken. Dan
had Bonaparte zelf de deuren der gevangenis ontsloten voor de honderden
geestelijken, die geweigerd hadden den eed af te leggen en voor de
duizenden particuliere personen, die zich wegens quasi politieke
redenen in hechtenis bevonden, de lijst der émigrés was gesloten, ook
de adel van voorheen kon voor openbare betrekkingen worden aangewezen,
maar hun vaste goederen, die staatseigendom waren geworden, bleven
in het bezit van de personen, die ze hadden gekocht.

In naam van de vrijheid van godsdienst waren de kerken heropend en was
last gegeven het lijk van paus Pius VI, sinds zes maanden te Valence,
hulde te bewijzen.

Reeds heel wat was hieraan vooraf gegaan. Terstond met ongeëvenaarde
werkkracht ingrijpende in al de takken van bestuur, deed hij het
vertrouwen binnen enkele dagen dermate wederkeeren, dat de 5% nationale
schuld, welke den 8en Brumaire nog 11 1/4 stond, den 30en reeds was
gestegen tot 22 en dat de Parijsche bankiers geen bezwaar maakten
het voorloopig bewind voor de eerste behoeften een som te leenen van
twaalf millioen. De oprichting van de Fransche Bank zou het crediet en
het vertrouwen weldra nog krachtiger komen steunen. Thans kon hij de
legers in hun ellende eenigermate hulp bieden. Aan oproerige bewegingen
in het zuiden maakte hij een einde. Het westen, waar de royalisten,
meenende, dat hij in stilte werkzaam was voor den pretendent, de vaan
van het oproer weder hadden ontplooid, bracht hij door krachtige
maatregelen tot rust. Een paar hoofden boden hun onderwerping aan
(17 Januari 1800), doch zonder genade trad hij op tegen graaf de
Frotté, die in Normandië nog altijd de vaan der Bourbons hoog hield
en getracht had hem in 't publiek belachelijk te maken en hem aan te
tasten in zijn eer; hij deed hem fusileeren. George Cadoudal week
uit naar Engeland.--Ook de rooverbenden op de groote wegen leerden
de zwaarte kennen van zijn vuist; ze werden letterlijk uitgeroeid
met wortel en tak.

Aangezien er tal van organieke wetten noodig waren om het werk der
constitutie te voleindigen, deed Bonaparte die aan het Tribunaat
en aan het Wetgevend Lichaam voorleggen. Een der belangrijkste was
die, waarbij in elk departement, dat geschoeid werd op de leest der
Republiek, onder den naam van prefect, een bestuurder aan het hoofd
kreeg, die zijn bevelen rechtstreeks ontving van den minister van
Binnenlandsche Zaken en twee raadslichamen naast zich kreeg. Op
dezelfde wijze had elk arrondissement een onderprefect, iedere
gemeente een maire; terwijl het uitvoerend gezag dus ook hier weder
berustte bij één persoon, werden de beraadslagingen gevoerd door meer
dan één. Dat al de draden van het bestuur samenkwamen in de hand
van den Eersten Consul en deze hierdoor dus een bijna dictatoriaal
gezag uitoefende, werd door de republikeinen van 1793 sterk afgekeurd
doch mocht na zooveel jaren van anarchie een noodzakelijkheid worden
genoemd. Toen het Tribunaat het hem later wat lastig begon te maken en
tegen enkele wetten ernstige bedenkingen aanvoerde, vaak met reden,
want de persoonlijke vrijheid leed onder deze regeling, zond hij
de heeren kortweg naar huis. "Van dit oogenblik af bestaat er geen
grondwet meer," zei hij tegen Chaptal, zijn toenmaligen minister van
Binnenlandsche Zaken.

Ieder arrondissement kreeg een rechtbank voor civiele zaken en
voor de financiën een afzonderlijken ontvanger. Zeven en twintig
rechtbanken voor zaken in appèl waren verdeeld over het geheele
gebied, terwijl ieder departement een crimineele rechtbank telde en een
ontvanger-generaal. Een hof van Cassatie zorgde voor de handhaving der
gelijkvormigheid in de rechtspraak. Dat deze regeling, ondanks al de
later gevolgde omwentelingen, met enkele wijzigingen tegenwoordig nog
bestaat, is o. i. wel het beste bewijs voor de bekwaamheid der mannen,
die ze samenstelden. Dat haar hoofdbeginselen veel oorspronkelijks
bevatten, zal niemand beweren, en kan ook niet gezegd worden van het
later gevolgde complex van wetten, meer algemeen bekend onder den
naam van Code Napoleon, maar de eer van ze te hebben samengebracht,
geordend en voor de nieuwe toestanden bruikbaar gemaakt, komt
onverdeeld toe aan Bonaparte en de schrandere, geleerde mannen,
die hij in zijn Raad van State had gekozen [20] en met wie hij als
Consul schier dagelijks uren achtereen werkte, wier meening hij vroeg,
met wie hij in discussie trad en die hij vaak deed verbaasd staan
door den genialen blik, dien hij, de ongeletterde soldaat, telkens
verried op een gebied, dat hem zoo goed als volkomen vreemd was en
waarop hij alle wetenschappelijke opleiding geheel miste.

Den 1en Januari 1800 zouden de Wetgevende Lichamen voor de eerste maal
zitting nemen, de Senaat in het Luxembourg, het Wetgevend lichaam in
het Palais Bourbon, het Tribunaat in het Palais Royal.

Een groot aantal hooge, goed bezoldigde betrekkingen, door de nieuwe
grondwet geschapen, had de Eerste Consul te vergeven en zoo ergelijk
en ontmoedigend waren het gebedel en het gevlei om voor een van
deze in aanmerking te worden gebracht, dat de "Moniteur," een van de
dertien groote dagbladen, die Bonaparte om hun inhoud en strekking
niet terstond had opgeheven en die weldra de officieele courant zou
worden (28 December) deze laagheden brandmerkte:

"Wat een menschen in de weer sinds de grondwet tal van rijk bezoldigde
betrekkingen schiep! Wat een troep weinig bekende gezichten, die
in allerijl naar voren dringen! Wat een reeks van lang vergeten
namen, die zich onder het stof der omwenteling opnieuw beginnen te
roeren. Wat een bende fiere republikeinen van het jaar VII, die zich
ook zoo klein maken om te kunnen doordringen tot den man, die de macht
in handen heeft.--Wat een bedelende Brutussen! Wat een armzalige
talentjes omhoog gestoken! Wat een bloedvlekken bemanteld. En dat
alles in een ommezien!--We hopen, dat de held der vrijheid, de man,
die zijn weg door de omwenteling tot heden slechts teekende door
weldaden, op al deze intriges zal nederblikken met de walging, welke
ze iederen verheven geest moeten inboezemen; dat hij niet dulden zal,
dat een reeks onbekende of geschandvlekte namen door den glans van
zijn glorie wordt bestraald."

Gelukkig voor Frankrijks grootheid was dit beeld niet toepasselijk op
allen. Heel wat mannen van rijke ervaring en groot talent als Volney,
Monge er Carnot wachtten waardig en kalm af, of het nieuwe gouvernement
op hen een beroep zou doen.



HOOFDSTUK IX.

Vredesvoorstellen, Marengo.


Terwijl deze groote veranderingen in Frankrijk plaats grepen en de
natie opleefde en herademde, in het bewustzijn, dat de orde, de rust,
de vrede mogelijk zelfs in 't verschiet lagen, bevonden zich bijna alle
leden van de familie Bonaparte te Parijs. Sinds 1793, het jaar waarin
ze berooid en doodarm Corsica waren ontvlucht en naar Toulon geweken,
was er in hun levensomstandigheden een groote verbetering ontstaan;
ze bezaten thans hotels te Parijs, kasteelen in de omstreken; Jozef
en Lucien stonden met het gouvernement op vertrouwelijken voet, gaven
diners aan ministers en letterkundigen, heetten beschermers der schoone
kunsten, deden aan belletrie en leidden een lui, lekker leventje.

De gedachte, dat zij dit alles enkel en alleen hadden te danken
aan den door hen vrijwel geminachten soldaat, hun broeder, kwam
niet bij hen op. Hun eigen verdienste, meenden zij, had hen zoo
ver vooruitgebracht. Elisa zat met haar oliedommen Bacciochi nog te
Ajaccio, Paulette was na haar huwelijk met Leclerc en de geboorte van
een zoon, een tijdlang op kostschool geweest (1798) bij mevrouw Campan,
want haar echtgenoot had ontdekt, dat zij niet eens lezen en schrijven
kende. Louis was in Juli 1799 escadronscommandant geworden; Caroline
genoot eveneens van de lessen van mevrouw Campan en moeder Laetitia,
nog altoos even zuinig en spaarzaam als voorheen, op het gierige af,
had haar koetjes reeds vrijwel op 't droog en logeerde in 't laatst
van 1799 bij Jozef, die het jaar te voren voor het bagatel van ruim
250.000 francs het uitgestrekte, prachtige landgoed Mortefontaine
tot zijn eigendom had weten te maken.

De rol, den 18en Brumaire door Jozef gespeeld, was natuurlijk zeer
onbeduidend geweest. Door den Senaat gekozen tot lid van het Wetgevend
Lichaam werd hij door Napoleon, die nog altijd een man van talent in
hem zag, in Maart 1800 met Roederer en Fleurieu aangewezen om met de
Vereenigde Staten van Noord-Amerika te onderhandelen over den vrede.

Lucien, die den staatsgreep door zijn koelbloedig, vermetel optreden
had doen slagen, hierbij de hoofdrol vervuld en een bijna verloren
zaak gered had, was door den Senaat gekozen in het Tribunaat maar op
dienzelfden datum (24 December) benoemd tot minister van Binnenlandsche
Zaken, wel een bewijs dat zijn broer hem ondanks zijn opposant karakter
hartelijk dankbaar was voor 't geen hij als president van den Raad van
Vijfhonderd voor hem had verricht, al vond broerlief, dat hem minstens
een plaats als consul toekwam. In 't begin van Januari ontving Louis
een brevet als brigadegeneraal. Geen jaar later werd Jérôme luitenant
ter zee. Dat Napoleon, bekleed met het hoogste gezag, toen reeds
maatregelen trof om aan het hoofd van de vier groote dienstvakken,
buitenlandsche zaken, binnenlandsche zaken, leger en vloot, een zijner
naaste bloedverwanten te stellen om onder zijn onmiddellijke leiding
en bevelen werkzaam te wezen, blijkt o.i. hieruit duidelijk.

Zijn zwagers deelden niet in die gunsten. Bacciochi bleef wat hij
was; zelfs Leclerc, die zijn zwager door zijn vele relaties in het
leger bij den staatsgreep onschatbare diensten had bewezen, werd als
divisiegeneraal ingedeeld bij het Rijnleger, waarschijnlijk om een
wakend oog te houden op Moreau, die tot belooning voor zijn houding
op 18 Brumaire eerlang met het commando over deze voortreffelijke
legermacht van circa 100.000 man zou worden belast en aan wien de
Eerste Consul gaarne de hand zijner zuster Caroline had geschonken.

Deze jonge dame met haar glinsterende oogen, prachtig teint,
buigzame gestalte en schitterende tanden had echter reeds zelve
een keuze gedaan. Terwijl zij met Hortense de Beauharnais nog bij
mevrouw Campan op kostschool was, had zij de op Mombello begonnen
kennismaking vernieuwd met den generaal Joachim Murat. Zoon van
een welgestelden herbergier uit de omstreken van Cahors, in 1767
geboren en aanvankelijk bestemd voor den geestelijken stand, had
deze knappe jonkman met zijn koolzwarte oogen en ijzeren gestel op
zijn twintigste jaar dienst genomen bij de jagers te paard, daarop
een zeer avontuurlijk en lang niet vlekkeloos leven geleid en zich
zelfs een korte poos Marat laten noemen (1793) om vooral een bovenste,
beste republikein te schijnen; tevens had hij met de gevangenis kennis
gemaakt. Weder op vrije voeten en tot ritmeester opgeklommen, had hij
in den nacht van 12 op 13 Vendémiaire Barras in 't bezit gesteld van
de noodige vuurmonden, ter verdediging der Tuilerieën en was in Mei
1796 bevorderd tot brigadegeneraal.

Bonaparte was hem niet genegen; hij vond hem een eigenwijze, koppige
ophakker, die vroeger met Barras op veel te intiemen voet had gestaan,
die tegenover zijn kameraden oneerlijk was en hen verried en die bij
een zending uit Italië naar Parijs, Joséphine erg het hof gemaakt en,
volgens zijn beweren succes had gehad. Tevergeefs had hij later in
Italië, daarop in Egypte bij Salahieh, eindelijk bij Aboukir getracht,
de gunst en het vertrouwen van Bonaparte te winnen. Deze erkende zijn
verdiensten als uitstekend cavalerie-generaal, maar die onopgehelderde
historie met Joséphine was de kwade factor gebleven. Eerst toen
deze zelve voor hem de hand vroeg van Caroline om zoodoende met één
slag aan alle verdere praatjes den kop in te drukken, liet Bonaparte
zich na eenige aarzeling bewegen, tot dit huwelijk zijn toestemming
te geven. Den 18en Januari 1800 werd het contract geteekend; den
1en April werd Murat, sinds Brumaire divisie-generaal, benoemd tot
luitenant van den opperbevelhebber van het Reserveleger en commandant
van deze macht. Joséphine was met dit nieuwe huwelijk oogenschijnlijk
zoo ingenomen, dat zij "haar lief broertje" Murat schriftelijk een
compliment maakte over zijn keuze van "een zoo uitermate aardig
vrouwtje, dat zich zoo uitstekend wist voor te doen."--

Slimme, sluwe Joséphine! Hoe juist en handig bestuurde zij haar
levensbootje bij den aanvang van de nieuwe eeuw. Haar invloed op
Bonaparte had zij voor een groot deel althans weten te herwinnen;
in den strijd tegen zijn familie had zij gezegevierd; door Caroline
en Murat had zij zelfs bondgenooten gekregen in 't vijandelijk
kamp en den toorn der familie Gohier, die zij den 18en Brumaire
leelijk had misleid, had zij reeds ten deele doen bedaren. Reeds
begon zij zelfs haar salons geleidelijk te zuiveren van eenige
verdachte en gecompromitteerde dames, die er te voren dagelijks
verschenen; den toegang tot den intiemen kring van Malmaison had
zij voor deze gesloten; voor de officieele partijen zond zij haar
geen invitatiekaarten meer, nadat Bonaparte eenmaal op een receptie
zijn afkeer van die "halfnaakte dames" luid en duidelijk had te
kennen gegeven. Met grooten tact hield zij zich bij alle officieele
plechtigheden op den achtergrond. Gezeten voor een raam of op een
balkon woonden zij en haar dochter die slechts bij uit de verte. Door
niets verried zij, dat zij invloed wenschte uit te oefenen op de
daden en de politiek van haar man; dien invloed zou deze trouwens
niet hebben geduld, dan zou de goede onderlinge verstandhouding met
één slag zijn verbroken. "Mij alleen het gezag" was zijn devies. Met
zichtbare voldoening liet hij haar echter begaan, toen zij, die eenmaal
op intiemen voet had verkeerd met Robespierre's zuster, die zich een
onvervalschte sans-culotte had genoemd, en onder de bloeddorstigste
leden der Conventie had verkeerd, niet alleen royalistische neigingen
begon te toonen, doch aan haar omgeving zelfs influisterde, dat de
herinnering aan den koning en zijn hof haar telkens deed ontroeren
en dat zij vurig hoopte, dat haar man de Bourbons weder op den troon
brengen zou.--Bonaparte zou dan minstens hertog en pair, en maarschalk
of connétable van Frankrijk worden met een hooge positie aan het hof
en zij hertogin en schatrijk. Dan kon er van een echtscheiding voor
haar nooit meer sprake zijn, meende zij.

Bonaparte liet haar voorloopig in den waan, dat hij de Bourbons nog wel
eens een kans zou geven. Zijn belang en zijn staatkunde brachten dit
mede; hij moest de onvervalschte royalisten in de Vendée en Bretagne
ontzien; hij wist, dat de émigrés, verarmd en vaak broodeloos, vol
heimwee uitzagen naar den dag, waarop Frankrijks grenzen voor hen
zouden worden opengesteld; thans trof hij in Joséphine een uitnemende
bemiddelaarster tusschen die edelen en de leden der Commissie voor de
Uitgewekenen; zij pleitte voor de eersten als een advocaat voor zijn
cliënt, zij schreef dagelijks smeekbrieven bij tientallen en gevoelde
zich overgelukkig als zij tot loon voor ai haar bemoeiingen eindelijk
weder een kattebelletje kon verzenden o.a. van den volgenden inhoud:
"Mevrouw Bonaparte heeft de eer de heeren Villeneuve met vele groeten
te doen weten, dat zij zijn geschrapt." [21]

Van heinde en ver, uit alle hoeken van Europa kwamen ze opdagen de
Matignons, de Clermont-Tonnerres, de Montmorencys. De hotels der leden
van het oude hof werden weder geopend; het quartier Saint-Germain
herleefde en Joséphine, de weldoenster, "die haar gunsten met zooveel
tact en gratie verleende," zag haar salons langzamerhand gevuld met de
dragers van namen, die Trianon voorheen niet zouden hebben ontsierd;
zij vond het een genot met haar dochter te verschijnen op tal van bals,
die in de kringen der royalisten werden gegeven.--'t Was het begin der
fusie, waarop Bonaparte aanstuurde en die weldra vruchten zou dragen.

Luciens houding en gedragingen als minister van Binnenlandsche zaken
maakten Joséphine's positie in die dagen nog krachtiger. Dat hij
ontevreden over den gang van zaken, waardoor niet hij zelf, doch
Napoleon op het kussen was gekomen, een samenzwering op touw zette
tegen zijn broeder, is niet bewezen; dat hij in 't begin van 1800
heulde met Bernadotte, diens vijand, echter wel; en Fouché's dreigend:
"Als ik vernam, dat de Minister van Binnenlandsche zaken samenzweerde,
liet ik hem in hechtenis nemen," uitgesproken in tegenwoordigheid
van Napoleon en Lucien (April 1800) geeft te denken. Ook Jozef, door
wiens invloed zijn zwager Bernadotte kort te voren tot staatsraad
was benoemd, onderhield relaties met zijn broeder vijandig gezinde
personen, als Benjamin Constant en mevrouw de Stael. Was dit kwade
trouw of onnoozelheid? Wie zal 't zeggen? Aanvankelijk deed hij het
voorkomen, alsof hij zich om een openbare betrekking weinig bekreunde
en liefst niet in intriges werd betrokken; hij sprak dus weinig,
schreef nog minder en scheen de bescheidenheid zelve. Al spoedig kwam
de aap uit de mouw. Hij verlangde van zijn broer, dat deze hem aanwees
tot zijn opvolger. De macht hiertoe bezat de Eerste Consul echter niet,
want deze was slechts voor tien jaar benoemd, doch herkiesbaar. In
een brief van 24 Mei begon Jozef dit verlangen reeds om te zetten
in een eisch. Zijn eer was er mede gemoeid, schreef hij. Geen andere
keuze mocht worden gedaan. Hoe kon het volgens Corsicaansche begrippen
anders? Hij was immers het hoofd van de clan!

Jozef bracht het vraagstuk der erfopvolging dus het eerst ter sprake,
deed door zijn vriend, den staatsraad Miot de Melito hieromtrent
eenige tribunen en senatoren polsen en was zoodoende oorzaak, dat
ook anderen zich hiermede begonnen bezig te houden. Door deze werd
nu ernstig overwogen, wat er gebeuren moest als Bonaparte, kort te
voren naar het leger vertrokken (Mei 1800), op het slagveld of door
de hand van een sluipmoordenaar viel; het slot was, dat door hen voor
zulk een geval niet Jozef doch de kort te voren uit de ballingschap
teruggekeerde Carnot in stilte werd aangewezen. Zoo hadden Fouché
en Talleyrand, overigens geslagen vijanden van elkander, in stilte
reeds uitgemaakt, dat Bonaparte gevallen, zij met den senator Clément
de Ris een driemanschap zouden vormen en de teugels van 't bewind in
handen nemen (Mei 1800).

Terwijl de Eerste Consul dus al dadelijk na den staatsgreep was omringd
door een netwerk van intriges, waaraan zelfs zijn broers niet vreemd
waren, was hij zelf letterlijk dag en nacht in de weer om Frankrijk
een soort van voorloopige organisatie te schenken, het binnenlandsch
bestuur een weinig te ordenen, het vertrouwen en de veiligheid bij
de natie te doen herleven en eenig geld in de schatkist te brengen.

Voorloopig waren de omstandigheden hem alles behalve gunstig, want
wilde hij bij de reusachtige taak, die hij zich zelf op de schouders
had gelegd, slagen en de pacificatie en organisatie van het binnenland
tot een goed einde brengen, dan was vrede met het buitenland hiertoe
de eerste voorwaarde. Reeds in de laatste dagen van December 1799,
had hij, brekende met de gebruiken der diplomaten, daarom eigenhandig
geschreven aan den koning van Engeland en aan den keizer van het
Duitsche Rijk met het dringende verzoek om aan den oorlog een einde
te maken; te voren reeds had hij zijn adjudant Duroc, een beschaafd,
innemend, schrander officier en een zijner tochtgenooten in Egypte,
afgevaardigd naar het hof van Berlijn om koning Frederik Wilhelm te
doen begrijpen, dat hij bij een mogelijken vrede als tusschenpersoon
zeer welkom zou wezen.

Duroc was zeer hoffelijk ontvangen; de koning een wankelmoedig, doch
vredelievend man, die zoo goed als geheel onder den invloed stond van
zijn jeugdige, bekoorlijke gemalin, was niet ongenegen bevonden de rol
van bemiddelaar te vervullen. Te Berlijn was dus oogenschijnlijk succes
verkregen. Bij het Engelsche en het Oostenrijksche kabinet was dit
niet het geval geweest. Dit laatste had Italië weder in zijn macht,
wenschte het te behouden en wilde dus geen vrede; Engeland verkoos
Malta en Egypte onder geen enkel beding aan Frankrijk te laten.

De nieuwe Incometax (een belasting op het inkomen) had de schatkist
gevuld met bijna vijfhonderd millioen gulden; de vloot verkeerde in
goeden staat. Van een vrede wilde de eerste minister William Pitt,
Frankrijks doodsvijand, dus niet alleen niets hooren, doch Engelsch
onbeschaamd was zelfs zijn antwoord op Bonaparte's voorstellen. "De
eenige wijziging in Frankrijk, welke Europa zou kunnen geruststellen,
was de terugroeping der Bourbons," schreef hij.

Opnieuw zou de oorlog dus ontbranden. Een nieuwe coalitie
ontstond. Door Pruisens invloed bleven Zweden en Denemarken
onzijdig. Rusland ging nog verder. Nadat Bonaparte hem negen
duizend krijgsgevangenen, voor rekening der Republiek geheel in
nieuwe uniformen gestoken, zonder losgeld had teruggezonden, riep
keizer Paul I zijn troepen terug uit Duitschland en werd een warm
vereerder van zijn voormaligen vijand. Toch was de macht der coalitie
nog ontzagwekkend.

Engeland, Oostenrijk, Beieren, de meeste Duitsche vorsten en Turkije
bleven over. Aan den Boven-Rijn, met den linkervleugel bij Schaffhausen
stonden onder van Kray 120.000 Oostenrijkers. Met 80.000 man was
de veldmaarschalk von Melas dwars door Boven-Italië en Piëmont op
weg naar de Var, Engeland blokkeerde Malta, trok op Minorca een
krijgsmacht samen om Toulon te hernemen, maakte de Middellandsche
Zee met zijn schepen onveilig en hield de golf van Genua bezet.

Tegenover Duitschland had Moreau in den Elzas en in Zwitserland
circa 120.000 man. In Italië stond de van zijn commando in
Zwitserland ontheven generaal Massena met 30.000 krijgers in de lijn
Genua--Savona--Col di Tenda, een slecht gevoede en gekleede troep,
het jammerlijke overschot van het eenmaal zoo trotsche leger van
Italië. De garnizoenstroepen in Toscane, de Romagna en elders niet
medegerekend, was dit alles wat Frankrijk in 't begin van 1800 in
eerste linie kon brengen. Wel stonden er in Holland, de Vendée en
de vestingen nog enkele afdeelingen doch alleen een geniaal man op
't gebied van organisatie en legerbeheer zou bij machte zijn uit die
ver uiteenliggende elementen een derde bruikbare krijgsmacht te vormen.

Die man was Bonaparte. Toornig over Engelands antwoord op zijn
vredesvoorstel, vol vertrouwen op zijn nieuwe staatshoofd, leverde
Frankrijk hem binnen enkele weken 100.000 jonge soldaten (conscrits)
40.000 paarden en een talrijke artillerie. Bij honderden keerden de
oudgedienden, officieren en manschappen, in de gelederen terug. Weldra
zou de Republiek ruim 200.000 goed geoefende krijgers aan haar
oostelijke grenzen bijeen hebben.

Reeds den 25en Januari had Berthier, de minister van Oorlog, bevel
ontvangen, in de lijn Lyon-Dijon-Châlons s. Marne in alle stilte
een derde, een reserve-leger van 60.000 man samen te brengen en het
te vereenigen met het leger van Moreau. Gedekt door den Rijn wilde
Bonaparte zijn krijgsmacht snel in den omtrek van Schaffhausen
bijeentrekken, de rivier hier onverhoeds overgaan, zoodoende
reeds dadelijk bij het openen van den veldtocht in von Kray's
rug en linkerflank verschijnen, dien generaal afsnijden van zijn
operatielijnen en depôts, hem tegen den Rijn dringen en vernietigen.

Om Europa zand in de oogen te strooien en het doel te verbergen
deed Bonaparte in 't begin van Maart officieel bevel geven tot de
samenstelling eener reserve-armee bij Dijon. Werkelijk togen eenige
oude officieren, veteranen en recruten derwaarts; ook begon men hier
oefeningen te houden, maar alles op zoo onbeduidende schaal en met zoo
weinig personeel, dat de Engelsche pers en haar caricatuurteekenaars,
die eens waren gaan kijken, zich over Boney (Bonaparte's scheldnaam)
en zijn reserve-armee begonnen vroolijk te maken. "Wou hij met
zoo'n zoodje trekbeenen en melkmuilen te velde gaan. 't Was te
belachelijk." Over de nieuwe Fransche macht maakte Europa zich weldra
dan ook volstrekt niet meer bezorgd.

Hiermede had Bonaparte zijn doel bereikt; de tegenpartij was
misleid. Intusschen togen uit alle garnizoenen van Frankrijk
onafgebroken groote en kleine afdeelingen oude beproefde soldaten
onopgemerkt met kleine dagmarschen steeds verder naar 't zuidoosten,
naar Zwitserland, want daar in de bergen, niet bij Dijon doch
bij Zürich zou zich de macht verzamelen, bestemd om von Melas te
verpletteren. Reeds den 18en Maart zette Bonaparte voor haar een
marschweg uit over den Splügen naar Bergamo dus naar Melas' rug, in
't begin van April gaf hij Massena den raad uitsluitend defensief
op te treden, tot de uit Zwitserland over den St. Gotthard of den
Simplon naderende armee in Italië was verschenen; dan moest hij zich
over Turijn met deze in verbinding stellen. Melas' offensief optreden
stuurde dit plan echter in de war; hij dreef Massena terug en in
weerwil van diens even talentvol als stoutmoedig gedrag was deze
half April verplicht zich in Genua op te sluiten. Von Melas begon
het beleg. Suchet, Massena's onderbevelhebber, was op Nizza en de
Var teruggeworpen.

Den 24en April wist Bonaparte van dezen toestand weinig meer dan "dat
het leger met de Oostenrijkers handgemeen was," zooals hij schreef
aan Carnot en "dat het reserveleger dus geen uur meer te verliezen
had, wilde het Massena hulp bieden." Berthier ontving dus bevel
zijn macht van Zürich te verplaatsen naar Genève en van hier over
den Simplon of over den grooten St. Bernard Italië binnen te vallen,
dan zou von Melas tegen hem moeten front maken. Zoolang Moreau von
Kray niet krachtig had aangegrepen en teruggeworpen, viel aan een
tocht over de Alpen echter niet te denken; hij ontving dus nogmaals
en nu uitdrukkelijk bevel op te rukken. "Door zijn aarzelen bracht
hij de veiligheid der Republiek in gevaar. Massena moest geholpen."

Moreau zag dit eveneens in. Ondanks zijn belangrijk tekort aan paarden
en materieel opende hij den 25en April den veldtocht, trok, zijn eigen
plan volgende, bij Straatsburg, Oud-Breisach en Bazel den Rijn over,
misleidde zoodoende von Kray omtrent zijn werkelijk aanvalspunt, deed
generaal Lecourbe, die met zijn macht reeds bij Schaffhausen stond,
hier nu eveneens de rivier passeeren, wierp hem op Stokach met zijn
rijke magazijnen, greep von Kray zelf aan bij Engen, dwong hem ten
slotte na een reeks van groote en kleine gevechten den 10en Mei tot
den aftocht naar Ulm, doch kon dit groote succes niet vervolgen,
omdat Bonaparte hem uitdrukkelijk bevolen had deze vesting niet te
passeeren. Een decreet der Consuls van 5 Mei, hem door Carnot zelf
gebracht, beval hem tevens nogmaals circa een vierde zijner sterkte af
te geven aan Bonaparte. Onder de bevelen van Moncey ging die afdeeling
over den St. Gotthard op weg naar Italië.



"Slaat duchtig los op den eersten den besten, die uit het gareel
springt," schreef Bonaparte, die begin Mei Parijs had verlaten,
drie dagen later uit Genève aan de consuls en verried door die
woorden alleen reeds hoe goed hij van den toestand te Parijs op de
hoogte was en hoe weinig betrouwbaar hij dien toen nog achtte. De
voorafgaande weken had hij aan de samenstelling en uitrusting van
het reserve-leger schier dag en nacht gewerkt. Thans vond hij de
toebereidselen tot den overtocht over de Alpen bijna voltooid;
een reusachtige voorraad levensmiddelen en krijgsbehoeften was
van uit Genève langs den marschweg bij Villeneuve, St. Moritz,
Martigny en St. Peter bijeengebracht; de artilleriemunitie zou door
muilezels worden vervoerd. De affuiten waren uit elkander genomen;
de vuurmonden geladen op sleden, die later in de passen op last van
Marmont, den commandant der artillerie, vervangen werden door in de
lengte doorgezaagde en uitgeholde boomstammen. Door generaal Marescot
was de bergweg verkend en eenigermate begaanbaar bevonden en in den
nacht van den 14en op den 15en Mei begon de tocht; de infanterie zwaar
bepakt met mond- en krijgsvoorraad, de cavalerie en de artillerie
met de paarden aan de hand, Lannes met de voorhoede aan de spits. Om
het gevaar van lawines onderweg te verminderen, werd hoofdzakelijk
's nachts gemarcheerd. Toen het klooster nabij den top van den pas
bereikt was, vonden de soldaten hier brood en wijn, door Bonaparte's
zorg daarheen gebracht en een ware lafenis na een marsch van ruim
acht uur bergopwaarts. In twee uur tijds werd daarna het dorp St. Remy
bereikt en de gebaande weg weder betreden.

In de vijf volgende dagen en nachten waren de bergpassen van den
St. Bernhard onafgebroken vol soldaten en materieel. Den 20en volgde
Bonaparte de beweging aan den staart der achterhoede. Tot zoolang
was hij te Martigny blijven toezien, dat geen stuk van 't materieel
werd achtergelaten. Van Suchet aan de Var had hij bericht, dat von
Melas zijn stellingen bij Nizza nog niet had ontruimd. In zes dagen
kon de maarschalk Ivrea, dat Lannes reeds naderde, onmogelijk hebben
bereikt. Gevaar voor een aanval van die zijde dreigde voorloopig dus
nog niet.--In een grijzen overjas gehuld, gezeten op een muildier
en alleen vergezeld door de Bourrienne en Duroc, begon hij den
overtocht. Aan het klooster hield hij even halt, schonk den prior een
vorstelijke gift voor zijn hulp, beloonde zijn gids Dorsaz, een jongen
man uit Wallis, die zijn muildier geleid en hem tegen een leelijken
val behoed had, eveneens zoo rijkelijk, dat de man voor zijn verder
leven was geborgen. Dienzelfden avond nog bereikte hij Etroubles,
daarna Aosta in het dal van dien naam en stond aan den zuidelijken
voet der Alpen. Ongevallen waren bijna niet voorgekomen; het was
mooi weder gebleven; geen enkele maal had een sneeuwval den marsch
der troepen bemoeilijkt. In vijf dagen tijds was de tocht volbracht.

"Een wonderdaad, grooter dan die van Hannibal," heeft Thiers deze
genoemd. Met dien lof stemmen wij niet geheel in. Geniaal was het plan,
dat den grondslag er van vormde, doch de te overwinnen materieele
bezwaren waren niet zóó groot, als men het heeft doen voorkomen. In
de Middeleeuwen en in de XVIe en XVIIe eeuw tijdens de oorlogen in
Italië zijn Fransche legermassa's de Alpen bij herhaling onder veel
ongunstiger omstandigheden overgetrokken. Iets nieuws was het dus
niet; ieder ander energiek generaal, die over voldoende middelen
beschikte, had hetzelfde kunnen doen. En nu de tocht van Hannibal,
den held van Carthago? Vijfhonderd uren gaans van zijn land, zonder
operatiebasis, zonder de minste kans op hulp, zonder veel meer dan
enkele vage gegevens omtrent den geografischen toestand van het
bergterrein, dwars door een woeste onbekende streek, ondernam hij
het vermetele waagstuk aan de spits eener cavalerie, die wel aan het
heete woestijnzand, niet aan de sneeuw in een hooggebergte gewoon
was, met een reeks olifanten, die met hun logge lichaam in de breedte
heel wat meer ruimte eischten dan een paard of een muilezel en langs
een pad, dat voet voor voet met de hand moest worden verbreed om het
te kunnen passeeren. Met dezen tocht kan die van Mei 1800 dus niet
worden vergeleken, doch al 't geen Bonaparte in die dagen verrichtte
moest tegenover de tijdgenooten ongemeen wonderbaarlijk heeten. De
tijden en de toestanden leidden er toe.

Om deze reden zeker achtte het Tribunaat het dus ook geen bezwaar,
dat Bonaparte zich aan het hoofd stelde van het reserveleger hoewel
de "grondbeginselen der Constitutie van het jaar VIII den Eersten
Consul niet veroorloofden het bevel hierover op zich te nemen." In
naam bleef Berthier commandant. Wanneer de Eerste Consul slechts als
overwinnaar en vredebode terugkeerde waren de tribunen tevreden.

Reeds te Martigny had hij bericht ontvangen, dat de voorhoede bij het
dorpje Bard was gestooten op een sterkte, die door de Oostenrijkers
was bezet, de hoofdstraat van genoemd dorpje met haar vuur in de
lengte bestreek en zich niet verkoos over te geven. Langs een smal
geitenpad waren de infanterie en de cavalerie der voorhoede om de
sterkte heen getrokken, maar de artillerie had niet kunnen volgen.

Te Etroubles gekomen, was Bonaparte wel zeer ontstemd, dat deze
hem aanvankelijk als zoo onbeduidend geschetste sterkte nog niet
was genomen, doch in zijn voornemens bracht die verhindering geen
verandering. Marmont deed de dorpstraat met mest bedekken, de raderen
der voertuigen en hun rammelende deelen met stroo omwinden en in
enkele nachten sleepten de soldaten zelve al de vuurmonden met
toebehooren zonder verliezen van beteekenis voorbij het kasteel,
terwijl de troepen het geitenpad volgden.

Den 24en nam Lannes Ivrea met storm. Zijn artillerie deed hierbij flink
haar plicht. Ook het kasteel van Bard viel weldra (1 Juni.) "Wie had
kunnen vermoeden, dat de Franschen den St. Bernhard met vuurmonden
passeeren en deze tegen een kasteel richten zouden, dat eigenlijk
alleen tegen geweervuur bestand was," schreven de Oostenrijkers.

Door het kabinet van Weenen en zijn eigen agenten en spionnen omtrent
dat schijnleger bij Dijon gerustgesteld, had Melas zijn troepen
nog altijd voor Genua, aan de Var in verschillende garnizoenen
verspreid staan met Turijn als centraalpunt. Dat Bonaparte de Alpen
was gepasseerd en snel op hem aanrukte, wilde hij in 't eerst niet
gelooven. Toen meende hij uit diens bewegingen te moeten afleiden,
dat hij naar Turijn wilde, generaal Turreau bij den Mont Cenis te
hulp. Eerst toen hij bericht ontving, dat Bonaparte hem had misleid
en den 2en Juni, onder luide geestdriftsbetuigingen der bevolking,
Milaan was binnengerukt, dat zijn eigen afdeelingen overal waren
teruggeslagen, dat Pavia met zijn schat van levensmiddelen, wapens
en pontonmaterieel den 3en door Lannes was bezet, begon hij het
gevaarvolle van zijn positie in te zien en besloot hij de linie van
de Adda los te laten, zijn troepen in allerijl bij Alessandria te
verzamelen en door de vlakte van Marengo en over Piacenza naar de
Mincio en Mantua af te marcheeren, voordat Bonaparte hem dit beletten
kon. Voor dit alles was tijd noodig; hoewel het uitgehongerde Genua
zich den 4en Juni aan hem had moeten overgeven na een verdediging,
die in de krijgsgeschiedenis altijd een schitterende bladzijde
zal blijven vullen; hoewel de insluitingsarmee onder generaal Ott
hierdoor terstond in beweging kon worden gezet, kwam deze toch reeds
te laat. Den 9en vond Ott bij Montebello den even onverschrokken als
talentvollen Lannes tegenover zich en ontving van hem een zoo geducht
pak, dat hij met verlies van bijna de helft zijner sterkte ijlings
op Alessandria moest teruggaan. Toen von Melas, na een stormachtige
zitting van den krijgsraad, in den vroegen morgen van den 14en Juni
zelf ten aanval oprukte, het riviertje de Bormida passeerde en
zich met volle kracht wierp op de divisiën van Victor en Lannes,
die zich met de cavalerie van Murat, front naar het westen, in de
uitgestrekte vlakte van Marengo hadden ontwikkeld, waren de wapenen
hem aanvankelijk gunstig; reeds meende hij zich van de overwinning
verzekerd, toen om vier uur in den namiddag de kans eensklaps keerde.

De generaal Desaix, enkele dagen te voren uit Egypte teruggekeerd, door
Bonaparte terstond met een divisie-commando belast, doch tengevolge
eener bijzondere opdracht in den voormiddag nog niet aanwezig, was
kort te voren, ver voor zijn troepen uit, op het slagveld gekomen. De
Franschen, overal teruggeworpen, waren in vollen aftocht; in de
verte vormde generaal von Zach, von Melas' chef van den staf, zijn
zegevierende krijgers reeds voor den afmarsch tot een dichte massa. De
ruim zeventigjarige opperbevelhebber was naar Alessandria teruggereden
om uit te rusten en aan de kabinetten van Europa bulletins te zenden
van zijn overwinning.

Op Bonaparte's vraag hoe Desaix den toestand beoordeelde, haalde deze
zijn horloge uit. "Deze slag is verloren, maar 't is eerst drie uur;
dus is er nog tijd genoeg om een tweeden te winnen."

Dit woord is Bonaparte als uit het hart gegrepen. Terstond geeft
hij bevelen. Adjudanten rennen over het slagveld. De teruggaande
afdeelingen staken haar beweging, beginnen weder front te maken, in
haar verband terug te komen en vormen weldra een dunne lijn tusschen
Castel-Ceriolo, den rechtervleugel en San Giuliano, het midden. Hier,
door een terreinplooi aan het oog onttrokken, ontwikkelt Desaix
intusschen zijn 6000 man, die reeds tien uur hebben gemarcheerd, tot
het gevecht; Kellermans cavaleristen komen schuin achter hen; twaalf
vuurmonden onder Marmont, al wat er aan artillerie is overgebleven,
rijden op vóór het front.

Bonaparte rijdt vlug door de gelederen en electriseert zijn soldaten
door zijn taal.--Als het hoofd van von Zachs breede, logge colonne
Desaix dicht genoeg is genaderd, dreunt en dondert het eensklaps uit
al die kanonnen tegelijk; een dichte hagelbui van schroot giert en
huilt over het veld en slaat in de dichte drommen.

Nog zijn de schrik en de verwarring, door dit zware onverwachte vuur
teweeggebracht, niet half geweken, als Desaix aan de spits van de 9e
halve-brigade verschijnt op den rug van de terreinplooi, die hem en
zijn mannen tot nu toe voor den vijand verborgen hield. Een salvo op
den kortsten afstand kraakt uit honderden geweren; dan gaat het er
op in met 't blanke staal in de vuist, en wat niet valt of vlucht
voor dezen aanval der "Incomparable," zooals de 9e van dien dag af
heeten zal, bezwijkt onder de geduchte sabelhouwen der dragonders
van Kellerman, die chargeeren als razenden. In een oogwenk zijn 2000
gevangenen gemaakt. Zelfs von Zach moet zijn degen overgeven.

Thans roffelen de trommen langs het Fransche front. Voorwaarts
gaat het, op die dichte massa's Oostenrijkers in, die, op elkander
gedrongen, door eigen dragonders half onder den voet gereden, het hoofd
verliezen en niet meer luisteren naar hun officieren. Kaim en Haddick
trachten nog, hen in Marengo te doen stand houden. Hun cavalerie
tracht te chargeeren, maar moet wijken voor de garde grenadiers te
paard onder Bessières en Eugène de Beauharnais. Bij de ruiterij van
Ott ontstaat een paniek.--"Naar de bruggen! Naar de bruggen!" gilt
alles. De storm naar deze zwakke overgangen begint. Infanteristen,
cavaleristen, artilleristen, één kluwen vlucht en stormt er heen,
de Franschen hen na, dronken van vreugde en geestdrift, de wapperende
vanen hoog in den wind!

Bij de bruggen neemt de verwarring schrikbarend toe. Velen trachten
de Bormida te doorwaden; vuurmonden geraken vast in het slijk van den
bodem. De paniek wordt algemeen. Menschen, paarden, kanonnen, bagage,
alles valt in handen der Franschen. Half wanhopig moet von Melas,
die naar het slagveld is teruggekeerd, dit tooneel aanschouwen.

Die dag kostte hem meer dan 10.000 man aan dooden, gekwetsten en
gevangenen. De staven zijner korpsen waren zwaar gehavend, een massa
officieren gevallen. Bij het appèl ontbraken ook bij het Fransche
leger ruim 4300 officieren en soldaten; ook hier waren de staven zeer
gedund. Het zwaarste verlies was echter de dood van Desaix; een der
eerste vijandelijke kogels had hem getroffen. Zijn adjudant Savary
had zijn lijk gevonden en het naar het hoofdkwartier overgebracht.

De Bourrienne kwam zijn chef gelukwenschen: "Wat een prachtige
dag!"--"Prachtig zou die geweest zijn, als ik Desaix hedenavond op
het slagveld had kunnen omhelzen," zeide Bonaparte.

Reeds den volgenden morgen kwam de prins van Lichtenstein
onderhandelen; weldra werden de voorwaarden eener conventie te
Alessandria geteekend.

Twee rivieren, de Chiesa en de Mincio, gaven hierbij de grenzen aan
voor een strook onzijdig terrein tusschen de legers. Genua, al de
sterkten in Piëmont, Lombardije en de Legatiën gingen in Fransche
handen over. Aan von Melas met zijn troepen werd vrije aftocht verleend
naar Mantua. Italië was heroverd.

Den 17en was Bonaparte, toegejuicht als een vorst, te Milaan terug. De
Cisalpijnsche republiek werd hersteld, de Ligurische gereorganiseerd
en weder onafhankelijk verklaard. Piëmont, waarvan de koning naar het
eiland Sardinië was geweken, ontving een voorloopig bewind. Generaal
Jourdan, de vurige republikein, werd als commissaris der Republiek
belast met de leiding der zaken en aan Massena, den heldenfiguur van
Genua, werd het oppercommando over het leger in Italië opgedragen.

Nog onder den indruk, dien Marengo's met bloed bedekte vlakte op hem
had gemaakt, vurig naar vrede verlangende en begrijpende, dat, al had
hij op zijn eerste schrijven niet rechtstreeks antwoord ontvangen, zijn
standpunt als overwinnaar hem thans nòg meer recht van spreken gaf,
had de Eerste Consul terstond opnieuw aan den keizer van Oostenrijk
geschreven:


    "Op het slagveld, te midden eener massa gekwetsten, omringd
    door duizenden lijken, smeek ik Uwe Majesteit gehoor te geven
    aan de stem der menschelijkheid en niet te dulden, dat twee
    dappere natiën elkander om hals brengen voor belangen, welke
    hun vreemd zijn. Omdat ik dichter bij het oorlogstooneel sta
    dan U, rust op mij de plicht bij Uwe Majesteit hierop aan
    te dringen. Uw hart kan niet zoo diep zijn getroffen als het
    mijne, enz."


't Was een lange brief; tegelijk met het verdrag van Alessandria
werd hij verzonden. Bij later nadenken gevoelde Bonaparte spijt,
dat hij zich daarin te veel mensch, te weinig staatsman getoond had.

Te Milaan sprak hij kardinaal Martiniana, een vriend van den nieuwen
paus Pius VII [22] en verklaarde hem, dat hij met den Heiligen Stoel
in vrede leven en dezen zelfs tegen zijn vijanden in bescherming
nemen wilde, als de kerkvorst zich voor redeneering vatbaar betoonde
en den tegenwoordigen toestand van Frankrijk en dien van de wereld
begreep. Den volgenden dag woonde hij een plechtig Te Deum bij in
Milaans oude hoofdkerk.--"Wat de godloochenaars te Parijs hiervan
zeggen, laat mij koud; ik ga die plechtigheid in volle staatsie
bijwonen," schreef hij aan zijn mede-consuls. Zijn officieren en
soldaten, volbloed republikeinen, die van geen kerk of geestelijkheid
meer wilden hooren, gaven hun ongenoegen over deze daad wel te kennen,
doch hieraan stoorde hij zich niet.

Te Milaan regelde hij ook het feest van den 14en Juli, den verjaardag
der omwenteling te Parijs.--"Geen naäpen van vroegere feesten wil ik,
ook geen wagenrennen. Deze waren op hun plaats bij de oude Grieken,
want zij streden op wagens; voor ons, Franschen, hebben ze geen
beteekenis; ook geen zegebogen verlang ik. Mijn zegeboog zie ik in
de tevreden gezichten van de bevolking," schreef hij.

In het laatst van Juni was hij onderweg naar Parijs en passeerde hij
den Mont Cenis met het voornemen op dezen bergweg, een der kortste
verbindingen tusschen de hoofdstad en Italië, een klooster te doen
bouwen in den trant van dat op den St. Bernhard. Dat hij reeds in die
dagen verteerd werd door dorst naar grootheid en roem, verried hij aan
zijn reisgenooten Duroc en Bessières. "Binnen twee jaar heb ik Caïro,
Milaan en Parijs veroverd. Kwam ik morgen te vallen, dan zou mijn naam
in een boek over de wereldgeschiedenis nog geen halve pagina vullen,"
zei hij onder anderen.

Juichte gansch Frankrijk over een zegepraal, die vrede kon brengen, te
Parijs bij Talleyrand en Fouché, bij Carnot en Lafayette, bij Lucien,
Jozef en Bernadotte, bij de mannen dus, die over de huid reeds aan
't onderhandelen waren geweest, voor dat de beer was geschoten, was de
vreugde matig. Reeds had het gerucht geloopen, dat Bonaparte den slag
en het leven verloren had en er was geïntrigeerd van belang. Bonaparte
wist dit echter. Door de tijdige komst van Desaix had de fortuin hem
bij Marengo zoo wonderbaarlijk gediend, dat het geloof aan een groote
rol op het wereldtooneel, die de Voorzienigheid voor hem had weggelegd,
had post gevat in zijn ziel, een ziel die door zijn afstamming en door
een langdurig verblijf in Egypte toch reeds eenigermate tot fatalisme
overhelde. Zijn uur kon dus nog niet zijn gekomen, dacht hij. Hij wilde
dus vergiffenis schenken en vergeten, alleen deed hij Carnot het loodje
leggen, ontnam hem de portefeuille van Oorlog en schonk ze aan Clarke.

Door krijgskundigen is hem verweten, dat hij bij den opmarsch tegen
von Melas' verbindingen met de Mincio zijn troepen te veel had
versnipperd, dat hij hierdoor bij Marengo verreweg in de minderheid
was en dat alleen de tijdige komst van Desaix hem ten slotte de zege
had doen behalen. Al is het waar, dat hij aan Desaix op dien dag de
overwinning heeft te danken, toch is het verwijt slechts ten deele
gegrond, want aangenomen zelfs, dat hij bij Marengo was verslagen, kon
de terugtocht over de Po bij Piacenza hem niet worden belet. Binnen
vier en twintig uur had hij daar een voldoende macht versche troepen
kunnen bijeenbrengen om von Melas met alle kans op succes opnieuw
aan te grijpen.

Hulde aan een infanterie, voor 't meerendeel conscrits, die door haar
taaiheid, haar marschvaardigheid en haar volkomen vertrouwen op haar
chef dezen in staat stelde, zijn op de kaart ontworpen plannen om
te zetten in energieke, snel uitgevoerde daden; alleen deze brengen
de beslissing.



HOOFDSTUK X.

Vrede met Oostenrijk.


In 't costuum van lid van het Instituut had hij Parijs verlaten, in
de uniform van opperbevelhebber keerde hij er terug (3 Juli) en sprak
deze verandering in zijn gewaad mogelijk nog niet duidelijk genoeg
voor den omkeer, die door Marengo in zijn geest was ontstaan, zijn
houding en zijn daden bewezen weldra, dat hij, door gansch Frankrijk
thans half vergood, zich van zijn macht was bewust geworden.

Uit was het op eens met de mogelijke plannen der Bourbons. Kort na
elkaar had hij van den pretendent twee brieven ontvangen, waarin
hem duidelijk was te verstaan gegeven, dat, wanneer hij dezen op den
troon van Frankrijk bracht, hij zelf maar moest aangeven, welke hooge
positie hij verlangde voor zich zelf en zijn vrienden.

Joséphine kende het bestaan dier brieven, trachtte hem te overtuigen,
dat het costuum van connétable hem veel beter zou kleeden dan de rok
van consul, doch klopte aan doovenmansdeur. "In 't buitenland acht
men mij dan lichtzinnig en inconsequent, dat men mij verdenkt van
geheime plannen ten voordeele van een Bourbon? Dat ik in de beloften en
verbintenissen niet het minste vertrouwen stel, weet men dus niet. Werd
die man baas, dan zou het stellig niet lang duren of ik werd behandeld
als een rebel," gaf hij haar zoo luide en zoo kortaf ten antwoord, dat
Europa het kon hooren. Tegen Bourrienne zei hij: "Jij kent dat volkje
niet. Gaf ik het den troon, dan zou het dien volgens hen niet aan mij,
doch aan Gods gratie hebben te danken. De émigrés zouden dadelijk
den baas spelen en al het nieuwe omver werpen. Wat zou er worden van
de belangen sinds 1789 geboren? Wat van de menschen, die nationale
goederen kochten, van de generaals, kortom van allen, die tijdens de
omwenteling hun leven en hun toekomst op 't spel hebben gezet?"

In 't begin van September schreef hij zijn antwoord:


    "Ik heb een brief ontvangen, mijnheer; ik zeg u dank
    voor uw beleefde woorden. Uw terugkeer in Frankrijk
    moogt u niet wenschen. Gij zoudt uw weg moeten nemen over
    vijfhonderd duizend lijken. Offer uw eigen belangen op aan
    de rust en het geluk van Frankrijk; de historie zal er u
    naar beoordeelen. Voor de rampen uwer familie ben ik niet
    ongevoelig; gaarne zal ik bijdragen tot de rust en den vrede
    van uw bestaan."


Met wien hij te doen had, hoeveel staat hij kon maken op de mooie
beloften van den pretendent, blijkt uit later gevonden brieven. Den
4en Juni 1800 verzocht de pretendent hem den troon zijner voorvaderen
terug, twee dagen later wenschte hij den struikroover George Cadoudal
per brief hartelijk geluk, "dat hij eindelijk aan de handen van den
tiran was ontsnapt." "Thans zijt ge vrij; ge zijt bij mijn broeder;
al mijn hoop herleeft. Een echt Franschman zooals gij behoef ik
niets meer te zeggen," volgde er aan 't slot en na den aanslag van
24 December 1800 betuigden de bedrijvers er van dienzelfden "braven"
Cadoudal schriftelijk hun leedwezen, dat Bonaparte was ontkomen.

"Met innig genoegen erkennen wij, dat het vaderland aan U zijn redding,
de Republiek aan U haar bevestiging heeft te danken en de natie een
welvaart, die gij in één dag tijd hebt doen volgen op tien jaar eener
meer dan stormachtige omwenteling," had de president van den Senaat
bij de eerste officieele begroeting tegen hem gezegd en de denkwijze
van zoo goed als geheel Frankrijk met deze woorden weergegeven. Vol
oprechte geestdrift waren al de groote staatslichamen, de burger-
en de militaire autoriteiten, de directeur der Fransche Bank en tal
van hooggeplaatste personen hem gaan begroeten.--

Hoe kon het anders? Enkele maanden pas voerde hij het bewind en
veiligheid, vertrouwen en rust waren getreden in de plaats van een
toestand van grenzenlooze verwarring, van angst en onzekerheid. Een
groote overwinning had Frankrijk weder gevoerd aan de spits der
volken. De vrede was in 't verschiet; de angst voor een Europeeschen
oorlog verdwenen. Allerwege zag men weder teekenen van welvaart. Dank
zij de instelling der Fransche Bank, waardoor vertrouwen en crediet
weder waren teruggekeerd, kregen de renteniers hun coupon weder
uitbetaald in klinkende munt. De publieke fondsen waren van 12 tot 40
gestegen en toonden neiging tot rijzen naar 50. Gansch Frankrijk was
bezig een gedaanteverwisseling ten goede te ondergaan, en dit alles
niet door een mirakel of een bovennatuurlijke kracht, welke volgens
de "kleine luyden" Bonaparte zou bezitten, maar alleen door een man,
toegerust met een groote mate van gezond verstand, gerugsteund door
een ijzeren wil en een stalen werkkracht, een man, die wist wat hij
wilde, die daarbij over alle détails heenzag als ver beneden hem,
en die alleen het einddoel scherp in het oog hield. Geen stap op 't
oorlogsveld, geen zet op 't wereldschaakbord deed hij in die jaren
zonder een voorafgaand nauwgezet wikken en wegen van 't geen hiervan
het gevolg kon zijn. Aan het toeval liet hij zoo weinig mogelijk
over. Eerst als 't vertrouwen op zijn geluk hem roekeloos deed worden,
en zijn dorst naar nòg meer roem hem verblindde, was het hiermede
gedaan. Die hoop naar vrede zou echter niet zoo spoedig worden
vervuld, want Marengo had wel een wapenstilstand, geen beslissing
gebracht. Rijkelijk door Engelsch goud gesteund onder voorwaarde,
dat het niet afzonderlijk zou vrede sluiten, schoof het kabinet van
Weenen de onderhandelingen op de lange baan, een tactiek die Bonaparte
met zijn voortvarenden geest en zijn afkeer voor al dat diplomatieke
getalm en gekonkel toornig maakte en verschillende kleine staten van
den Duitschen Bond, door Frans II aan hun lot overgelaten, tot een
afzonderlijk verdrag met Frankrijk bracht, voordat een congres,
dat te Lunéville zou bijeenkomen en waarheen ook Engeland een
vertegenwoordiger zou zenden, een beslissing had gebracht.

De herfst verliep, de winter trad in. Tot tweemaal toe was de
wapenstilstand verlengd; het congres te Lunéville vorderde niet,
en de kans op een spoedigen vrede scheen nog in de verre toekomst te
liggen. Het wachten moede, beval Bonaparte terstond na het einde van
den tweeden wapenstilstand weder aanvallend op te treden.

Den 25en November begon Moreau zijn operaties en leidde deze zoo
goed en gelukkig, dat hij in weerwil van zijn geringere getalsterkte
aartshertog Johan, die von Kray in het opperbevel had vervangen,
den 3en December in de met sneeuw bedekte passen en boschwegen van
Hohenlinden met zwaar verlies terugsloeg. Van deze overwinning ijlings
partij trekkende, bezette hij daarop Salzburg, dreef de Oostenrijkers
door een reeks van roemrijke gevechten terug tot achter de Traun,
maakte zich meester van Linz, stond hier slechts tien uur van Weenen
en was den 23en December voor het sluiten van een wapenstilstand
alleen te vinden onder het uitdrukkelijk beding, dat Oostenrijk zijn
belangen scheidde van die van Engeland.

Geducht in 't nauw gedreven, bewilligde keizer Frans hierin. 't Was
hoog tijd, want, terwijl Moreau de eer der Fransche wapenen zoo hoog
hield aan den Donau, was Augereau met een gallo-bataafsche divisie
in Bohemen niet minder gelukkig, toog Macdonald door Wallis en over
de gletschers en de passen van den Splügen naar de Mincio om daar de
hand te reiken aan Brune, die Massena in Italië was opgevolgd. Ook
hier aan de Etsch, de Brenta en de Piave leden de Oostenrijkers de
nederlaag; Macdonald naderde Trente; Murat was met een divisie op
marsch naar de Po; Brune rukte Treviso binnen.

Toen kwamen de Oostenrijksche gevolmachtigden ook hier
onderhandelen. De afstand van Mantua, Peschiera, Ferrara en Ancona
was de prijs van een wapenstilstand, die den 29en Januari 1801 te
Lunéville werd gesloten.

Alleen Napels stond thans nog vijandig tegenover Frankrijk; Murat
zou koningin Caroline echter weldra tot vrede dwingen.

In Duitschland en Italië verslagen, door zijn vroegere bondgenooten
losgelaten, want Rusland en de paus hadden openlijk voor Frankrijk
partij gekozen en Engeland was niet in staat hem te steunen, zag
Frans II in, dat een vrede alleen hem kon redden. Den 9en Februari
1801 werd deze te Lunéville geteekend, maar de voorwaarden waren
niet malsch. De basis er van vormde het tractaat van Campo Formio,
waarbij de linker Rijnoever aan Frankrijk was gekomen en Oostenrijk
zich de Etsch als grensrivier had zien aanwijzen. De keizer erkende
de Bataafsche, de Helvetische, de Ligurische en de Cisalpijnsche
republiek en keurde goed, dat deze laatste het gansche dal van de Po,
de Sesia en de Tenaro tot de Adriatische Zee zou omvatten; het aan
zijn stamhuis ontnomen Toscane, waar zijn broeder groothertog was,
werd onder den naam van koninkrijk Etrurië toegewezen aan den hertog
van Parma, schoonzoon van Karel IV van Spanje.

De Engelschen zagen de haven van Livorno, een hunner voornaamste
stapelplaatsen aan de Middellandsche Zee, voor zich gesloten; Otranto,
Tarente en Brindisi kregen Fransch garnizoen. Geheel Italië was
weder in Fransche handen; Spanje beloofde Portugal gewapenderhand
te dwingen, Engeland afvallig te worden. In vijftien maanden tijd
was het Frankrijk dus gelukt de tweede coalitie uiteen te breken en
aan Europa's vastland den vrede voor te schrijven. Bonaparte had een
bewonderaar gekregen in czaar Paul I, die wel half gek van trots,
doch tevens ingenomen was met den man, die aan de omwenteling een
einde gemaakt en den 18en Brumaire gebracht had, die hem de negen
duizend krijgsgevangen Russen had teruggezonden, hem het zwaard van
Lisle Adam, den grootmeester der Maltezer ridders had geschonken en hem
het reeds twee jaar door de Engelschen belegerde Malta wilde afstaan.

Jammer dat de in Italië nieuwgevormde staten de innerlijke kracht
misten, voor hun zelfstandig voortbestaan zoo gebiedend noodig; dat
Frankrijk ze voortdurend met geld en troepen moest ondersteunen en
dat de Eerste Consul, tuk op eigen grootheid en macht, niet verkoos
Italië die eenheid en kracht te schenken, die het zou gehad hebben,
wanneer het gansche land onder het huis van Savoye was gebracht.

Engeland alleen met William Pitt zijn oppermachtigen eersten minister
aan de spits, volhardde nog in zijn haat tegen de Republiek doch had
zijn bondgenooten verloren. Het einde van den strijd tegen de coalitie
had Bonaparte niet afgewacht om een aanvang te maken met de radicale
verbetering van Frankrijks inwendigen toestand. Op de gevolgen der
nieuwe regeling van de geldmiddelen wezen wij reeds. Thans kwamen
handel en industrie dus in de eerste plaats de gemeenschapsmiddelen,
de groote wegen, de kanalen en de bruggen aan de beurt. De laatste
tien jaren was hieraan zoo goed als niets gedaan. Het servituut van
kosteloozen arbeid aan de wegen was onder de Republiek afgeschaft,
geld tot onderhoud was bijna niet toegestaan; de gevolgen waren niet
uitgebleven. Goed begaanbare wegen bezat het land bijna niet meer;
die er nog waren, werden door de chouans in Bretagne, door talrijke
rooverbenden in 't zuiden en in de Vendée onveilig gemaakt.

Op de begrooting voor 1801 bracht de Eerste Consul dus terstond twaalf
millioen francs uitsluitend voor het herstel der hoofdwegen; die
naar de grenzen zooals naar Lille, Straatsburg, Marseille, Bordeaux
en Brest waren het eerst aan de beurt. De weg over den Simplon,
de korste verbinding met Italië, werd onder handen genomen en tot
een prachtigen weg gemaakt. Op den Mont Cenis kwam een klooster in
denzelfden geest als dat op den St. Bernhard. Dan werd het werk aan
het kanaal van Saint-Quentin, de verbinding tusschen de Somme en de
Oise, waaraan in langen tijd niets was gedaan, evenals aan dat van
de Ourcq met kracht hervat en Frankrijk dus door een waterweg met
België verbonden. Voorts ontving Chaptal last een ontwerp samen te
stellen tot hervorming van het openbare onderwijs met een grondslag
van zes duizend studiebeurzen tot vorming van onderwijzers en werd
bij decreet van 4 Maart 1801 de opening eener tentoonstelling van
voortbrengselen der nationale nijverheid bepaald.

Een niet minder gewichtige arbeid, het ontwerp van het Burgerlijk
Wetboek, samengesteld door een schaar rechtsgeleerden als Tronchet,
Portalis en anderen werd in diezelfde dagen getoetst aan het oordeel
der rechtbanken van appèl en van het hof van cassatie. Dat Bonaparte
zelf aan dit ontwerp heeft medegewerkt, dat hij de schrijver er van is,
zooals zijn vleiers vaak hebben beweerd, is onwaar; het geheel was een
resumé van het werk der Constituante en der Conventie, dat beoordeeld
en gewijzigd door Frankrijks schranderste juristen eerst daarna in den
Raad van State werd gebracht om hier den eindvorm te krijgen; wel komt
hem ten volle de eer toe, dat hij niet alleen dit wetboek, later naar
hem Code Napoleon genoemd, maar nog tal van andere hoofdwetten op het
gebied van koophandel, publiek recht enz. aan de natie geschonken en
hierdoor aan de sinds eeuwen heerschende wetteloosheid en willekeur
voor goed een einde gemaakt heeft.

Een niet minder groote weldaad bewees hij aan het land door de
afschaffing van de wet op de émigrés, dat jammerlijke product van
woede en vertwijfeling uit de donkerste dagen der omwenteling,
dat meer onschuldigen dan schuldigen had getroffen, de afwezigen
had gelijkgesteld met iemand, die de wapenen had opgevat tegen de
Conventie en door het Directoire gehandhaafd en vaak genoeg gebezigd
was tegen zijn persoonlijke vijanden. Van de later gevolgde amnestie
bleven alleen uitgesloten de personen, die tegen Frankrijk de wapenen
hadden gedragen, bij de uitgeweken prinsen een betrekking bekleed
of titels en graden van vreemde mogendheden aangenomen hadden zonder
machtiging van het gouvernement.

De tegenwoordige eigenaars van gronden, indertijd door den staat
als nationaal goed aan hen verkocht, werden tevens opnieuw in hun
bezit bevestigd; de kleine landbouwer, die voor zijn zuurverdiende
spaarpenningen voorheen een lapje grond had gekocht, behoefde dus
niet langer vrees te koesteren, dat dit hem bij de terugkomst zijner
vroegere meesters kon worden ontnomen. De gevolgen van dezen maatregel
voor Bonaparte zelf waren bijna onberekenbaar; niet de sympathie, de
liefde van één enkele partij, die van de gansche bevolking ten platten
lande veroverde hij hierdoor stormenderhand; voor al die eenvoudige
lieden, bij wie het bezit van hof en haard vaak gaat boven dat van
vrouw en kind was hij, de soldaat, eensklaps geworden de man uit het
volk, l'Homme, de strijder voor het recht, voor hun eigendom. Terecht
kon hij, die nooit tot eenige partij had behoord in die dagen zeggen,
dat zijn partij thans was de gansche natie. Nog krachtiger openbaarde
zich de sympathie, toen hij stappen deed om de geestelijken de vrije
uitoefening hunner kerkplichten terug te bezorgen en den eenvoudigen,
doch zeer menschkundigen abt Bernier, die reeds in de Vendée zooveel
had bijgedragen tot de demping van het oproer aldaar, opdroeg met
kardinaal Spina, den afgezant van den Heiligen Stoel te Parijs,
te beraadslagen over de middelen, die tot een verzoening met den
Paus konden leiden. Uitgaande van het beginsel, dat een ieder vrij
moest zijn om "zondag" te houden, wanneer hij dit verkoos, verbood
hij de plaatselijke autoriteiten hiertegen op te treden; alleen voor
rijksambtenaren bleef de bepaling, dat de decade de officieele rustdag
was voorloopig nog van kracht.

Bij de schending der koninklijke graven te Saint-Denis door het grauw,
was het stoffelijk overschot van Turenne teruggevonden en tijdelijk
overgebracht naar een vertrek in den Plantentuin. Thans deed Bonaparte
het met indrukwekkende plechtigheid bijzetten in de koepelkerk van het
hôtel der Invaliden; den dag daarop legde hij den eersten steen voor
een gedenkteeken, gewijd aan de nagedachtenis van zijn krijgsmakkers
Desaix en Kléber, beiden op één dag gevallen, de eerste bij Marengo,
de laatste in Egypte onder den dolk van een sluipmoordenaar. Reeds
vroeger had hij aan Washington, den bevrijder van Noord-Amerika,
openbare hulde doen brengen.

Hoewel Bonaparte's tegenstanders in dit alles slechts een middel zagen,
door hem tot eigen grootheid aangewend, oefenden deze plechtigheden
op de Parijsche bevolking in 't algemeen een weldadigen invloed
uit. Een bewijs uit vele. Den avond der Turenne-vereering werd er in de
schouwburg een gratis-voorstelling gegeven, waarbij hij tegenwoordig
was. De zaal was eivol, toch liep alles in de beste orde af; slechts
nu en dan werd de stilte door een daverend: "Leve de Republiek! Leve
generaal Bonaparte" verbroken.

Bijna onbegrijpelijk is 't, dat, terwijl hij dus alle middelen
aanwendde om Frankrijk de zoo lang en vurig verbeide rust, welvaart
en vrede terug te geven, terwijl hij niets onbeproefd liet om handel
en nijverheid, landbouw en veeteelt aan te moedigen, terwijl hij
kunsten en wetenschappen beschermde, tot verbetering van het onderwijs
ingrijpende maatregelen nam, aan het geloofsleven van negen tiende
der natie tegemoet kwam en eindelijk door een uitgebreide amnestie
voor misdrijven tegen den staat Frankrijk om zoo te zeggen aan de
uitgewekenen had teruggegeven, er toch telkens weder personen werden
gevonden, laaghartig genoeg om hem naar het leven te staan.

De samenzwering van Arena, Ceracchi en eenige andere republikeinsche
heethoofden in October 1800 kunnen wij stilzwijgend voorbijgaan;
ze kwam niet tot uitvoering; anders was het met die van 24 December
d. a. v.

In den schouwburg zou "die Schöpfung" van Haydn voor de eerste maal
met groot koor ten gehoore worden gebracht; hoewel hij door Fouché
was gewaarschuwd, dat er geruchten liepen van een nieuwen aanslag op
zijn leven, had Bonaparte zich door Hortense, die dweepte met muziek,
laten overhalen deze uitvoering bij te wonen.

Begeleid door zijn gewoon piket garde te paard reed hij met Bessières
en zijn adjudant van dienst, in één rijtuig dus, om acht uur naar
de opera, toen het rijtuig aan den ingang van de nauwe, bochtige
rue St. Nicaise een oud, met een hit bespannen karretje ontmoette,
dat den weg half versperde; een tevens uit de rue de Malte komende
fiacre zou dezen weldra geheel hebben verstopt. Een der grenadiers
te paard, die vijf en twintig pas vooruit was, zag dit, dreigde den
koetsier van de fiacre als hij niet in galop doorreed, gooide een man,
die voor den hit stond tegen den muur, gaf den hit zelf een klap, dat
hij op zijde sprong en maakte dus in een oogwenk ruim baan, zoodat
Bonaparte's koetsier, die de zweep over de paarden legde, in volle
vaart kon doorrijden. Deze snelheid redde Bonaparte het leven. Nog
geen twintig pas was het rijtuig in de rue de la Loi (thans rue
Richelieu), toen een ontzettende knal de lucht deed daveren. Een op
genoemd karretje geladen helsche machine was ontploft. Ruim honderd
dooden en gekwetsten lagen in de rue St. Nicaise onder het puin van
eenige ingestorte huizen begraven; Bonaparte en zijn escorte waren
ongedeerd gebleven. Ook de dames, die thuis door het zoeken naar een
sjaal eenige minuten opgehouden en met Rapp een anderen weg gevolgd
waren, hadden geen letsel bekomen.

"Die schelmen hebben mij in de lucht willen doen vliegen" zei Bonaparte
koeltjes, doch Joséphine, in de loge gekomen, was te diep ontroerd om
haar tranen te kunnen verbergen; ondanks het stormachtig huldebetoon,
dat op de bekendmaking van den aanslag volgde, was zij niet tot blijven
te bewegen. Bonaparte keerde met haar naar huis terug. Hier brak zijn
toorn los.--"Dit was niet het werk van de chouans, de priesters of
de émigrés! In dit schelmstuk hadden de Jacobijnen, de moordenaars
van 1792, de Septembriseurs de hand gehad. Die alleen waren tot zoo
iets in staat" bulderde hij.

Wel trachtte Fouché hem tot andere gedachten te brengen, doch hij kon
niet gelooven, dat de royalisten, dezelfde personen dus, die hij kort
te voren met gunsten overladen had, hem thans naar het leven hadden
gestaan; Fouché kon het bewijs niet leveren; dus--moesten de daders
worden gezocht bij de koningsmoorders, de Jacobijnen, die hij, Fouché,
beweerde Bonaparte, uit vroegere relatie had ontzien en gespaard.

Een gevolg van deze redeneering was, dat honderd en dertig personen,
die zich onder het schrikbewind door hun heftige taal en gedragingen
hadden doen kennen, zonder dat er van hun medeplichtigheid aan
den aanslag iets was gebleken, bijna zonder vorm van proces werden
verbannen, "als gevaarlijk voor de veiligheid van den staat," dat het
proces tegen Arena en Ceracchi c. s. krachtig werd doorgezet om voor de
vier hoofdschuldigen te eindigen met een doodvonnis (31 Januari 1801)
en dat Bonaparte zijn vertrouwen op Fouché begon te verminderen. Dat
de man talent bezat, vooral in politiezaken zijn weerga zocht, hem den
18en Brumaire en daarna tot demping van het oproer groote diensten had
bewezen, erkende hij, maar dat hij van den laatsten aanslag onkundig
was gebleven kon hij niet vergeten; hij dacht erover hem zijn ontslag
te geven; dat Joséphine en de Bourrienne partij voor hem trokken,
wekte zijn wrevel zelfs in zoo hooge mate op, dat hij in bijzijn van
de eerste op zekeren avond tegen Laplace en Girardin zei: "Een rijk
waar de vrouwen de staatszaken regelen is verloren. Frankrijk viel
door de koningin. Let op Spanje; ook daar regeert de koningin. Als
mijn vrouw iets mocht willen, zou dit voor mij voldoende zijn om
juist het tegenovergestelde te doen." Joséphine was dus gewaarschuwd.

Had Jozef zich in die dagen te Parijs bevonden, dan was Fouché
terstond gevallen, want niet alleen Jozef, doch Elisa, Lucien en de
gansche aanhang van die drie, met Roederer en Fontanes aan het hoofd,
waren zijn vijanden. Zoo fel waren die op hem gebeten, dat het brieven
en beschuldigingen regende en dat Roederer aan Joséphine zelfs dorst
toevoegen, dat zoolang zij haar minister van Politie behield, niemand
zijn leven meer zeker was en dat allen gevaar liepen binnen een paar
maanden te worden vermoord. Wel diende Joséphine, onvoorzichtig genoeg,
hem ter dege van repliek, doch het woord was gesproken. De oorzaak van
dien haat lag niet zoozeer in Fouché's verleden als in de houding na
Brumaire door hem aangenomen tegenover Lucien. Deze jonge minister,
die, wars van elken gezetten arbeid, de behandeling der zaken van zijn
ministerie zoo goed als geheel overliet aan zijn ondergeschikten en
belangrijke stukken vaak niet eens zelf onderteekende, maar evenals
Jozef steeds uit was op het verkrijgen van herediteitsrechten, was
na den dood zijner lieftallige gade (14 Mei 1800) in deze richting
nog verder gegaan; hij had zich, door zijn omgeving slecht geraden,
opgeworpen tot leider van de publieke opinie en was begonnen
rechtstreeks aan te sturen op een groote anti-revolutionnaire,
katholieke, monarchale reactie; in September had hij als lofredenaar
van Turenne zelfs de nadering van "een Grootsche Eeuw" aangekondigd
en besloten met de woorden, dat het republikeinsche Frankrijk zijn
grootsche bestemming eerlang vervuld zou zien.

Had hij het hierbij gelaten, dan was, zijn jeugdigen leeftijd in
aanmerking genomen, dit gebazel hem nog wel te vergeven geweest, doch
geen maand later had hij aan alle prefecten en verdere onderhoorige
ambtenaren onder persoonlijk couvert, een vlugschrift van zijn
hand doen toekomen, getiteld: Parallel tusschen Cesar, Cromwell en
Bonaparte. Het vraagstuk der herediteit had hij daarin sterker dan
ooit op den voorgrond gebracht, terwijl het slot een scherpe insinuatie
inhield aan het adres der Fransche legerbevelhebbers.

Met deze brochure had Fouché, als republikein o. a. een vijand van
alle herediteit bij den regeerder, als zijnde monarchaal, zich naar
Bonaparte begeven, hem gewezen op den slechten indruk, dien ze op het
publiek zou maken, zoo kort na den aanslag van Arena, welke toch al
voor een politieke manoeuvre van het gouvernement werd gehouden en hem
overtuigd, dat hij door een dergelijk geschrift wel verdacht gemaakt,
niet gediend kon worden.

Lucien, zich moetende verantwoorden, had het geducht aan den stok
gekregen met Fouché, hem overladen met verwijten over zijn vroeger
gedrag als lid der Conventie en daarop allerlei liefelijkheden moeten
slikken over eigen braspartijen met actrices, zijn knevelarijen en
zijn liederlijk gedrag.

Doodbedaard had Bonaparte de heeren die zaak laten uitvechten en
toen erkend, dat de brochure wel zijn eigen denkbeelden weergaf,
maar dat het slot ervan gekkenwerk was; toch zou hij zijn broeder ten
slotte nog hebben gehandhaafd, indien Moreau zich niet ernstig was
komen beklagen over de beleediging het leger door Lucien aangedaan
en wanneer niet reeds lang tal van feiten hadden bewezen, dat Lucien
zijn vriendjes den baas liet spelen op zijn ministerie om te stelen en
te rooven naar hartelust. Ook Joséphine had een handje helpen duwen;
doodsbenauwd voor dat herediteitsbeginsel, zoo zwanger van monarchale
ideeën, terwijl ondanks alle badkuren en kunstmiddelen van dokter
Corvisart van een zwangerschap voor haar geen sprake meer was en een
echtscheiding haar dus stond te wachten, had zij zich bij Bonaparte
op schoot gezet en had hem haar en wangen gestreeld. "Toe Bonaparte,
maak je niet tot koning; die gemeene Lucien drijft je er toe, doch
laat hem praten."

Na een zeer heftig en pijnlijk tooneel tusschen de twee broeders,
had Lucien daarop als minister zijn ontslag gekregen, was op een
kolossaal tractement, met de kans op een aantal millioenen in de
toekomst, benoemd tot gezant te Madrid. (7 November 1800.)

Fouché was Lucien dus vijandig. Het vraagstuk van een opvolger had
Bonaparte daarop zelf wat meer van nabij bezien. Dat hij het recht
moest hebben zijn opvolger te benoemen, stond dadelijk bij hem vast;
hij schoof Jozef als te achteloos en voor zaken ongeschikt op zijde,
Lucien den opposant en antimilitarist eveneens en vestigde de oogen
op Louis. "Deze bezat niet één der gebreken van zijn broers, doch
wel al hun goede hoedanigheden," meende hij. Die zou hem dus opvolgen.

Eerlijk, oprecht en vol plichtsgevoel was Louis zeker, maar
overigens had Bonaparte bezwaarlijk een slechter keuze kunnen doen,
want diezelfde steeds zwijgende, droefgeestige jonkman met zijn
onbeduidend gezicht, fletse oogen en sterke neiging tot afzondering,
was niet alleen ziek, maar verborg onder dit ziekelijke uiterlijk
een groote mate van jaloersche eigenliefde en een onstandvastigheid,
die hem ongeschikt maakten voor eenige regelmaat in zijn bestaan,
terwijl lichte aanvallen van vervolgingswaanzin hem nu en dan voerden
tot daden, die verrassend valsch en dubbelzinnig ook in de oogen van
anderen, door hem zelf in vollen ernst onberispelijk werden geacht.

Van dezen geestestoestand kende Bonaparte niets; meenende dat Louis'
melancholie en sentimenteele begrippen (een gevolg van zijn ziekte)
voortsproten uit invloeden van buiten, dat hij dus een tijdlang in een
andere omgeving verkeeren, reizen moest, in één woord "ontbolsterd"
worden; hij zond hem dus naar Duitschland.

Joséphine, die Louis evenmin begreep, wist nauwelijks wat haar man
voornemens was, of haar plan, dat Louis met haar dochter zou trouwen,
stond onherroepelijk bij haar vast. Dan kon er van echtscheiding geen
sprake meer zijn.

Hortense was ruim zestien en niet mooi maar zeer bevallig; zij danste
uitmuntend, teekende, zong, speelde piano en harp, deed aan belletrie
en was, zoolang ze niet ruw of norsch werd bejegend, zachtaardig en
meegaande; daarbij was zij nog altoos even doodelijk van haar moeder
van wie ze niet één harer gebreken zag. Om deze reden hield ze niet
van haar stiefvader. Iedereen zei, dat hij een groot veldheer was
en een even talentvol administrateur als geniaal bewindvoerder, dus
moest zij dit wel gelooven; misschien bewonderde zij hem hierin ook
wel, doch in den dagelijkschen omgang was hij vaak grof, somtijds
ongemanierd en altijd despotisch; hij bracht haar moeder aan 't
schreien, moest altijd op zijn wenken worden bediend en liet iemand
zelfs in zijn slaapkamer niet met rust; zoodoende gevoelde zij voor
hem niet de minste sympathie en was ze zelfs bang voor haar stiefvader.

Door haar huwelijk met hem had haar moeder in haar oog een mésalliance
begaan; voor haar, de dochter van een der aanzienlijkste edellieden
van Frankrijk, die het leven had gelaten voor zijn vorst, was slechts
een wettige regeering denkbaar, die der Bourbons; ook al door de bij
madame Campan ontvangen opvoeding gevoelde zij zich het beste thuis
in de salons van den ouden adel.

Een paar aanzoeken om haar hand had zij reeds afgewezen; een poging
van Duroc had evenmin succes gehad. Van 't geen Joséphine over haar
had besloten, vernam zij voorloopig niets.

Terwijl Bonaparte de eerste dagen van 1801 o. a. bezigde met
het zoeken naar een plaatsvervanger voor Fouché, Joséphine haar
plannen met Louis begon uit te werken, Elisa, Jozef en Lucien met
hun aanhang niets onbeproefd lieten om Fouché ten val te brengen,
was deze zelf onafgebroken bezig met het zoeken naar het bewijs,
dat niet de Jacobijnen, maar de royalisten den aanslag van de rue
St. Nicaise hadden gepleegd. Was eenmaal dit bewijs geleverd, dan
zou al het geïntrigeer van de familie en de royalisten in den Raad
van State tegen hem met één slag den nek zijn gebroken. Hij vond
het. Den laatsten Januari bracht hij het zelf naar Malmaison; niet
alleen Carbon en Saint-Rejan de hoofdschuldigen, had hij in handen,
zelfs den brief, waarin deze laatste aan Cadoudal zijn diep leedwezen
betuigde, dat de aanslag was mislukt.

Hij zegepraalde; zijn aanvallers zwegen. Door Bonaparte werd hij als
minister van Politie gehandhaafd. Wel ging hier en daar een stem op,
dat hij honderd dertig zijner makkers van voorheen, zonder verzet had
laten verbannen, doch de eigenaar van die stem vergat, dat Frankrijk
in die dagen nog een Augiasstal was, waarin een ferme zwaai met den
bezem geen weelde was. Juist dit zuiveringsproces heeft ten gevolge
gehad, dat Bonaparte zich twee jaar achtereen ongestoord heeft kunnen
wijden aan zijn taak, Frankrijk weder te maken tot een mogendheid van
den eersten rang. Een nieuwe stap in deze richting was het sluiten
eener overeenkomst met den paus tot herstel van de roomsch-katholieke
kerk in Frankrijk. Het overleg tusschen Bernier en kardinaal Spina
had vruchten gedragen. Na langdurig gehaspel was 's pausen raadsman,
de even sluwe als hebzuchtige, doch oogenschijnlijk zeer eenvoudige
kardinaal Consalvi naar Parijs gekomen om met Bonaparte persoonlijk
te onderhandelen en kreeg van dezen kort en bondig te verstaan, dat
hij slechts enkele dagen tijd had om tot een besluit te komen en dat,
deze periode verstreken, de betrekkingen met Rome onherroepelijk
zouden worden afgebroken.

Dit hielp. Den 15en Juli 1801 kwam het verdrag tot stand, dat onder den
naam van Concordaat de verhouding regelde tusschen Kerk en Staat. De
Republiek werd hierbij verdeeld in tien aartsbisdommen en vijftig
bisdommen; een bezoldiging van staatswege trad in de plaats van het
voormalige grondbezit der geestelijkheid. Het gouvernement oefende
toezicht uit over den eeredienst en benoemde de aartsbisschoppen en
bisschoppen; uitsluitend van den paus ontvingen die dan de wijding.

Een staatskerk werd de roomsch-katholieke niet; hiermede zou aan de
aanspraken der andere eerediensten zijn te kort gedaan; dit zou in
strijd geweest zijn met de republikeinsche beginselen van gelijke
rechten voor allen. Ook van een schifting tusschen beëedigde of
constitutioneele, niet beëedigde of aan Rome trouw gebleven en
gehuwde geestelijken had de Eerste Consul niet willen hooren,
hij had de vorming geëischt van een volslagen nieuwe geestelijke
instelling, die aan alle scheuring en verdeeldheid een einde maakte
en die de wijze en eerbiedwaardige priesters van alle partijen zonder
onderscheid samenbracht in één lichaam. Persoonlijk had hij zich met
zijn collega's bereid verklaard de mis bij te wonen; verder had hij
zich tot niets willen verbinden.

Voor den inwendigen toestand van het land was de vrede van Lunéville
een zegen geweest; een deel der troepen kon nu gebezigd worden tot
verdelging der talrijke rooverbenden, die bijna alle wegen onveilig
maakten en het vrije verkeer en hiermede den binnenlandschen handel
ernstig bedreigden; fondsen waren vrij gevallen, die thans in werken
des vredes o. a. voor het afdoende herstel der wegen--alleen in 1802
acht en twintig millioen francs--een bestemming vonden. Thans kon
ook gezorgd worden voor het blijvend voortbestaan van de prachtige
bosschen, die de laatste tien jaren verwaarloosd en slecht beheerd,
van de bijl der houtdieven alom de sporen droegen. Bij duizenden
keerden de ontslagen soldaten naar hun haardsteden terug; de landbouw
herleefde hierdoor geheel, vooral nu het wild, als herten en wilde
zwijnen grootendeels was uitgeroeid. In het zuiden begon het aantal
zijdeweverijen, tijdens de omwenteling tot twee duizend ingekrompen,
reeds te klimmen naar de zeven duizend. In één jaar steeg het cijfer
van invoer van 325 op 417 millioen francs. Ongekend, reusachtig was
het door den Eersten Consul thans reeds bereikte resultaat; toch
rustte hij niet. Wanneer rustte die man ooit! Frankrijk had zoo goed
als al zijn koloniën verloren; wilde het ook als koloniale mogendheid
zijn vroegere plaats hernemen, dan moest ook in die richting met alle
kracht gewerkt worden.

Reeds was de koning van Spanje bereid gevonden de provincie Louisiana,
eenmaal een Fransche kolonie, aan de golf van Mexico, aan de Republiek
af te staan; dan werden toebereidselen gemaakt om het zoo kostbare
eiland Sint Domingo terug te winnen, dat zich tijdens de Constituante
onder den neger generaal Toussaint-Louverture onafhankelijk verklaard
had; voorts stelde Bonaparte alles in het werk om het nu reeds zooveel
maanden lang aan zich zelf overgelaten leger in Egypte te hulp te
komen. In de haven van Brest werd hiertoe een eskader uitgerust;
in Italië een legerkorps van 17000 man bijeengebracht om te Otranto
scheep te gaan, maar terwijl de groote man op ieder ander gebied de
zege weg droeg, op dat zijner koloniale politiek zag hij de fortuin
voortdurend tegen zich gekeerd.

Verschillende factoren werkten hiertoe samen. In de eerste plaats
stond hij, de heerscher over millioenen menschen volslagen machteloos
tegenover de elementen, n.l. den wind en de zee; dan verkeerde zijn
marine nog in een tijdperk van wording, had hij zijn vlagofficieren,
eenmaal in volle zee, niet meer onder zijn rechtstreeksche bevelen
en waren verscheidene van die heeren, hoe dapper overigens ook, niet
berekend voor de taak, die hij hun opdroeg; eindelijk voerde Engeland
met zijn geweldige vloot bijna onbeperkt heerschappij op den oceaan.

In de nu volgende twintig jaren heeft dit eilandenrijk op Napoleons
leven, denken en handelen zulk een reusachtigen invloed uitgeoefend,
dat hierbij eenige oogenblikken langer dient te worden stilgestaan.



HOOFDSTUK XI.

Engeland en de vrede van Amiens.


Onder leiding van den alvermogenden Pitt, voerde dit land reeds
acht jaar lang oorlog tegen Frankrijk op een eigenaardige manier;
soldaten bezigde het hiertoe niet, alleen geld, krijgsvoorraad en
mooie beloften; het subsidieerde half Europa met Oostenrijk aan de
spits om de Republiek zoo mogelijk te verdelgen, haar in elk geval
te verlagen tot een mogendheid van den tweeden rang. Niet tegen de
Republiek alleen trad hij vijandig op, tegenover iedere mogendheid,
welke een handelsvloot en koloniën bezat. Den ganschen wereldhandel
tot zich te trekken was hierbij zijn doel. Het wilde beletten, dat
Spanje de opbrengst zijner kostbare mijnen in Mexico naar de Spaansche
havens vervoerde met eigen schepen, dat Frankrijk op dezelfde wijze
zijn koloniale waren als koffie en suiker ontving, dat Rusland, Zweden
en Denemarken den voorraad hout en ijzer, voor hun marine benoodigd,
zelf aanvoerden. Het wilde als in 1793, een jaar van misgewas, een
geheel land kunnen uithongeren en zonder rechtstreeksche blokkade
een rijk kunnen houden buiten de gemeenschap met de zee; het wilde
om kort te gaan, den handel van geheel Europa te gronde richten
ten bate van zijn eigen kooplieden. Om met Albert Sorel te spreken
"eischte het voor zijn eigen koloniën het monopolie, doch den vrijen
handel op die der andere rijken, trachtte hier den sluikhandel,
dien het op zijn eigen grondgebied met alle macht te keer ging,
door allerlei middelen te organiseeren, onderdrukte minachtend de
zwakkeren en voerde een heftigen strijd met de sterkeren."

"Het duldde niet, dat Frankrijk deelde in de heerschappij ter
zee, koloniën bezat en in den wereldhandel deelde, vandaar zijn
onverbiddelijk verzet tegen iedere combinatie, die Frankrijks
kustgebied vergrootte en het dus nieuwe wegen opende naar den oceaan;
het duldde dus ook de bezetting van Antwerpen door Frankrijk niet,
want het verlangde den transitohandel naar Duitschland voor zich
alleen. Reeds in 1777 had een agent uit Londen geschreven, dat de
Engelschen liever hun hemd van 't lijf zouden verkoopen, dan dat zij
de Franschen de baas lieten worden in de Nederlanden."

"Sinds 1714 had Engeland door koning George I in Europa zelf vasten
voet gekregen. George was keurvorst van Hannover; hoewel een zuiver
persoonlijk bezit, waarbij Engeland niet was betrokken, was dit
keurvorstendom toch een belemmering in de staatkunde geworden,
want ingeval van oorlog kon Frankrijk de hand er op leggen. Pruisen
bovendien haakte naar het bezit er van. Reeds in 1745 had de Fransche
minister d'Argenson aan Lodewijk XV geschreven, dat er alleen door
middel van Hannover iets van Engeland zou zijn te verkrijgen."

"Bij het begin der Fransche Omwenteling had Engeland de Nederlanden
beschermd en er invloed op uitgeoefend. Hun vloten waren elkanders
mededingers; in hun handelsbelangen gingen zij niet, tegenover
Europa wèl samen. Ook Holland verkoos niet, dat de Schelde een
Fransche of ook zelfs maar een voor de schepen van alle natiën vrije
rivier werd. Portugal was weinig meer dan een Spanje bedreigende
Engelsche kolonie in Europa. Italië telde slechts mede als een
zwakke broeder, wien men naar willekeur bepalingen op handelsgebied
kon voorschrijven. In de Middellandsche zee betwistte Engeland den
handel op de Levant aan Frankrijk; hier was zijn macht even groot als
die der Republiek en in de Oostzee trachtte het deze den handel op
Zweden en Denemarken te ontrukken. Met Rusland was zijn vriendschap
sinds den Noord-Amerikaanschen Vrijheidsoorlog zeer verkoeld; de Czaar
breidde zijn gebied uit aan de Zwarte Zee, begon Turkije te bedreigen
en zich een weg te banen naar de Middellandsche zee. Engeland begon
zijn invloed te doen gevoelen in Azië en hier koloniën te verwerven;
eerlang zou het dus daar optreden als Ruslands concurrent."

"Ieder verbond, dat de Engelschen sloten, had dus twee doeleinden:
hun eigen heerschappij ter zee uit te breiden, die van Frankrijk te
beperken, zoo te mogelijk vernietigen."

Zooals licht is te begrijpen, kwam de oorlogstoestand hun hierbij
uitnemend te stade. Dan onderzochten hun oorlogschepen elk vaartuig,
dat zij onder vreemde vlag ontmoetten en boorden het bij weigering in
den grond; dan werd het door alle onzijdige natiën gehuldigde beginsel,
dat behalve voor oorlogscontrabande de vlag de lading dekte, voor
hen een doode letter, dan heerschten zij bijna onbeperkt op den oceaan.

Reeds langen tijd had hun optreden bij de neutrale mogendheden
kwaad bloed gezet. Zelfs Noord-Amerika was verbolgen, want de
Engelschen ontzagen zich niet de bemanning van Amerikaansche schepen
krijgsgevangen te maken onder voorwendsel, dat zij Engelsch onderdaan
waren. In December 1800 was een Ligue der Onzijdigen, gevormd door
Rusland, Zweden, Denemarken en Pruisen, begonnen, zich tegen dergelijke
onbeschaamdheden te wapenen. De havens van de Zwarte, de Middellandsche
en de Oostzee waren dientengevolge reeds voor de Engelschen gesloten;
toen Napels eveneens met de Republiek had vrede gesloten (Maart 1801)
werden ze alleen nog toegelaten in die van het machtelooze Turkije
en van Portugal.

Handig had de Eerste Consul van deze stemming partij getrokken. Pruisen
had hij gevleid en halve beloften gedaan om aldus in dit rijk
een tegenwicht te krijgen tegenover het openlijk door Engeland
gesubsidieerde Oostenrijk. Door de belofte van diens schoonzoon,
den hertog van Parma, bij den vrede van Lunéville te verheffen tot
koning van Etrurië (Toscane) had hij Spanje's zwakken koning Karel IV
overgehaald Portugals koning, zijn zwager, desnoods door wapengeweld
te dwingen zijn havens eveneens voor de Engelschen te sluiten; door
een reeks van beleefdheden en geschenken had hij eindelijk den half
waanzinnigen Paul I van Rusland van een vijand der Republiek in een
bewonderaar van zijn eigen persoon als staatsman en veldheer weten
te veranderen en zelfs de eerste grondslagen weten te leggen tot een
Fransch-Russisch verbond.

Om dit doel te bereiken had Napoleon zelfs den brief van
Rostopchin, den Russischen minister van buitenlandsche zaken zeer
hoffelijk beantwoord en er in toegestemd, tot herstel der goede
verstandhouding, de integriteit van het grondgebied van Napels, Beieren
en Wurtemburg te waarborgen en den koning van Sardinië op den troon
te herstellen. Dat de brief meer op een ukase dan op een dankbetuiging
voor de teruggezonden krijgsgevangenen geleek, was hij met stilzwijgen
voorbijgegaan; Fouché had hij zelfs bevolen beslag te leggen op een
brochure van een Pool, getiteld: "Geen hechte duurzame vrede zonder
Polens herstel." Niets had hij onbeproefd gelaten om Engeland te
isoleeren.--"Eerst wanneer wij ook met Albion hebben afgerekend,
zal Frankrijk al de weldaden des vredes genieten," had hij gezegd
tegen een deputatie uit het Wetgevend Lichaam, die hem met den vrede
van Lunéville kwam gelukwenschen. "Maar het gouvernement daar is dol
geworden en weet niet meer wat heilig is. Al de mogendheden van het
vaste land gezamenlijk zullen het tot rede moeten brengen."

Dezen weg ging het reeds op; de Ligue der Onzijdigen en de geduchte
maritieme maatregelen door Napoleon zelf te Brest, te Rochefort, in
Spanje en in Holland genomen, schijnbaar Ierland, Indië en Brazilië
geldende, doch feitelijk alleen ten doel hebbende het leger in
Egypte te hulp te komen, deden in Engeland ernstige ongerustheid
ontstaan. Misgewas was daar in diezelfde dagen oorzaak van een
gruwelijken hongersnood; dan had Pitt in 't begin van Februari zijn
ontslag genomen, omdat de nu en dan half waanzinnige George III
halsstarrig had geweigerd aan diens grootsche plannen met Ierland
[23] mede te werken.

De bevolking in Engeland snakte dus naar vrede; ze leed honger, en
alleen een vrede kon tengevolge hebben, dat de schepen met graan uit
het buitenland de Engelsche havens weder inliepen. De oorlogspartij
in het parlement versaagde echter niet en nam den haar door het
Noorden toegeworpen handschoen zelfs blijmoedig op. Nelson voer
naar de Oostzee, liet zijn chef, den ouden admiraal Parker, die
"op de donkere nachten en de ijsvelden" daar volstrekt niet was
gesteld, praten, verscheen den 2en April met een eskader van twaalf
schepen voor Kopenhagen, vernielde de Deensche vloot, bevocht daar,
onder zware verliezen, in vier uur tijd een volkomen overwinning en
bewerkte een wapenstilstand van veertien weken.

Gaarne had hij zich daarna tegen de Russische vloot gekeerd, die in de
haven van Reval ingevroren had gelegen; doch hiervan kwam niets. In den
nacht van den 24en Maart was de dolleman Paul I door graaf Pahlen,
generaal Bennigsen en eenige anderen in zijn paleis vermoord,
volgens Talleyrand "de in Rusland meest gebruikelijke manier van
onttroonen." Zijn zoon Alexander was hem opgevolgd en had op aandrang
van den koopmansstand en van zijn omgeving en uit haat tegen Bonaparte
en de Fransche Republiek met Engeland onderhandelingen geopend, en toen
Duroc, met een vertrouwelijke zending naar St. Petersburg vertrokken,
hier aankwam, werd juist tusschen de beide rijken vrede gesloten.

Toen Talleyrand met het bericht van Pauls gewelddadigen dood op
Malmaison verscheen, werd Bonaparte woedend. "Den 3en Nivôse hebben
de Engelschen mij te Parijs gemist, maar te St. Petersburg thans
niet." riep hij; brutaalweg schreef hij daarop in den Moniteur:
"Paul is vermoord in den nacht van 24 Maart, het Engelsche eskader
is den 31en de Sont gepasseerd. De geschiedenis zal leeren welk
verband er tusschen deze twee gebeurtenissen bestaan kan." Kort te
voren had hij zijn gezant te St. Petersburg doen kennen, dat hij uit
vriendschap voor Rusland niet ongenegen was iets te doen voor den
koning van Sardinië, thans annexeerde hij Piëmont oogenblikkelijk,
doch antidateerde het hierop betrekking hebbende decreet met tien dagen
en gaf aan het nieuw verworven grondgebied, zoogenaamd voorloopig,
de administratie van een Fransch departement.

Met den dood van Paul I en het bombardement van Kopenhagen was de
Ligue der Onzijdigen zoo goed als uiteengevallen. Als een bewijs, dat
Engeland toenadering zocht, liet het al de in zijn haven opgesloten
neutrale schepen vrij. Aangezien de wensch naar vrede bij de bevolking
dagelijks sterker werd, waren er door het ministerie Addington zelfs
tegenover den heer Otto, Frankrijks zaakgelastigde te Londen, reeds
eenige voorbereidende stappen gedaan,--de overwinning bij Hohenlinden
en de vrede van Lunéville hadden hierbij zeker een rol gespeeld;--maar
van beide partijen waren de eischen nog te hoog; terwijl te Londen werd
gepraat over den vrede, werd de krijg dus onverpoosd voortgezet. Zoo
trok b.v. Leclerc in Mei met een leger van 30.000 man over Spaansch
grondgebied naar Portugal. Godoy, bijgenaamd de vredevorst, een
voormalig soldaat van de garde, thans de amant van Spanje's koningin
en Spanje's schier oppermachtig gebieder, zou zich met 40.000 man bij
hem aansluiten; plannen tot verdeeling van Portugal tusschen Frankrijk,
Spanje en Godoy waren reeds gemaakt, toen de koning van Portugal aan
al dit gekonkel en geknoei van Godoy een einde maakte en te Badajoz
vrede verzocht nog voordat Leclerc handelend had kunnen optreden.

Portugals havens werden voor de Engelschen gesloten; Frankrijk kreeg
vermeerdering van grondgebied in Guyana. Intusschen speelde Lucien,
de gezant te Madrid, bij dit alles de beste kaart. Het fortuin aan
geschenken, schilderijen en ruwe diamanten door hem verdiend, werd
geschat op meer dan dertig millioen francs. Veel degelijk werk leverde
hij wel niet, maar de positie van gezant en broeder van den Eersten
Consul was van een financieel standpunt bekeken in die dagen lang
niet te versmaden. Wel was hij een tijdlang quasi uit zijn humeur,
omdat zijn broeder te Parijs zoo weinig naar hem luisterde en het
verdrag van Badajoz niet verkoos te teekenen, wel dreigde hij zelfs
met ontslagname en onverwijld vertrek uit Madrid, als "zijn" tractaat
niet werd aangenomen, doch bij dreigen bleef het tot het November werd;
toen keerde hij naar Parijs terug. Hij verlangde naar rust. In Januari
had hij met Spanje een bondgenootschap gesloten tegenover Portugal,
in Februari een conventie betreffende den opmarsch der troepen,
bestemd om Engeland en zijn koloniën aan te vallen; in Maart had
hij het reeds vijf maanden te voren door Alquier afgewerkte tractaat
betreffende Parma, Toscane en Louisiana nogmaals geteekend; eindelijk
had hij in Juni "het in diplomatieken zin vorm noch stijl bezittende"
vredesverdrag vol "onbegrijpelijke artikelen" te Badajoz met Portugal
aangegaan, doch het eerst na een reeks van wijzigingen in 't laatst
van September door Napoleon bekrachtigd kunnen krijgen; 't was heel
wat! Dat hij na zulk een harden arbeid te Parijs het prachtige hôtel
de Brienne, eenmaal het eigendom der Marbeufs, de beschermers zijner
familie, uitkoos, het geheel liet restaureeren en hier zijn gemak nam,
was dus begrijpelijk! Dat hij op zijn nieuw buitengoed le Plessis,
groote wijzigingen liet aanbrengen eveneens. Hij had er nu immers
het geld voor!

Op le Plessis vond hij zijn zuster Elisa terug. Een maagkwaal, die
eenige jaren later evenals bij haar vader zou ontaarden in kanker, was
oorzaak, dat zij zeer stil moest leven. Fontanes, die wel wist wat hij
deed, hield haar "als vriend" trouw gezelschap, las en politiseerde
met haar, verwierf zich hiermede een aardig fortuin en hielp tevens
zijn vriendjes in den zadel.



Terwijl Lucien dus in Spanje zijn eigen beurs spekte, doch geen voet
verzette om het ongelukkige leger in Egypte van Cadix uit van krijgs-
en mondvoorraad te voorzien, was het brein van zijn broer met het lot
van dat leger bijna onafgebroken vervuld. De verovering van Egypte was
zijn werk. Het blijvend bezit van dit land vormde den grondslag van
zijn verdere plannen tegen Engeland in het Oosten; voor het sluiten
van den vrede was het vraagstuk, wie het zou bezitten, het grootste
struikelblok. Door een laatste geweldige krachtsinspanning wilde hij
Albion dus stellen voor een voldongen feit.

De omstandigheden waren hem echter niet gunstig. Reeds in Maart was
een Engelsch leger bij Aboukir geland; generaal Menou, na Klébers
dood opperbevelhebber geworden, doch voor zijn taak niet berekend
en door zijn onderbevelhebbers telkens bevit en tegengewerkt, had
verkeerde maatregelen genomen en was bij Heliopolis geslagen; in Mei
waren Rosette en Ramanieh verloren gegaan; ten slotte bleven alleen
Caïro en Alexandrië in Fransche handen. Toen de admiraal Ganteaume,
die reeds tweemaal een echec had geleden, bevel ontving in de haven
van Derne op de kust van Afrika een landingsleger aan wal te zetten
en terwijl de admiraals Bruyx, Dumanoir en Linois zich te Cadix
vereenigden en eveneens koers naar Egypte zouden zetten, was, rekening
houdende met de machtige Engelsche vloot in de Middellandsche Zee,
het resultaat van dit stoute ondernemen, reeds te voorzien.

Behalve bij Algesiras tegenover Cadix, waar Linois eenig succes
behaalde, was de fortuin de Fransche zeemacht ongunstig; Ganteaume kon
bij Derne slechts een paar honderd man aan wal zetten en moest toen
wijken voor een vijandelijk eskader. Ook deze expeditie mislukte dus.

Toen greep de Eerste Consul het oude plan van het Directoire om
Engeland met een groot landingsleger rechtstreeks aan te vallen,
weder op. Al de havenplaatsen langs het Kanaal werden met Boulogne als
middelpunt een tooneel van ongekende bedrijvigheid. Dag en nacht werd
gewerkt aan den bouw van honderden schepen, licht en toch voldoende
zeewaardig om met troepen en zwaar geschut aan boord het Kanaal te
kunnen oversteken. Van Duinkerken naar Brest werd de geheele kuststrook
één reusachtig legerkamp, waarin binnen enkele weken een krijgsmacht
van bijna 100.000 krijgers werd samengebracht, om hier ook in zeilen,
roeien en ander zeemanswerk te worden geoefend. Wel noemde Nelson
het gansche plan dollemanswerk, maar beproefde niettemin tot tweemaal
toe een landing om die oorlogsbodems te vernielen. Tot tweemaal toe
leed hij een echec en moest zich verder bepalen tot een onverpoosde
waarneming der Fransche kust.

De onrust, door al die dreigende krijgstoerustingen onder de bevolking
in Engeland verwekt, de bij deze aanhoudend sterker wordende drang naar
het einde van een oorlog, die nu reeds tien jaar duurde en Engeland
hoe langer hoe meer van het vasteland isoleerde, de begeerte naar
vrede, die in weerwil van zijn snoevend en hooghartig optreden in die
dagen toch werkelijk bij Bonaparte aanwezig was, gevoegd bij tal van
drijfveeren van moreelen aard bij beide partijen, waren ten slotte
oorzaak, dat er tusschen de twee kabinetten meer overeenstemming
ontstond en dat den 1en October 1801 tot groote vreugde van beide
natiën de vredespreliminairen te Londen werden geteekend.

Hoogst belangrijk waren de voorwaarden. Met uitzondering van Trinidad
en de voorheen Hollandsche bezittingen op Ceylon gaf Engeland
o. a. aan de Fransche Republiek en haar bondgenooten al de in den
loop des oorlogs veroverde koloniën terug. Egypte zou weder aan
Turkije, Malta aan de Maltezer Ridders komen. Portugals grondgebied
zou onschendbaar zijn, dat van Rome en Napels door de Franschen,
terwijl de eilanden en havens aan de Middellandsche en Adriatische
zee door de Engelschen ontruimd zouden worden.

Over de rechten der Onzijdigen, over Piëmont, Genua en Toscane alsmede
over de moeilijkheden op handelsgebied, vraagstukken, die eenmaal
onder handen genomen, ieder voor zich reeds tot een nieuwen oorlog
konden leiden, werd wijselijk niet gerept. Men wilde vrede.

Bonaparte had Frankrijk tegenover het buitenland dus gevoerd naar
een standpunt, tot heden ongekend. Reusachtig, overweldigend waren
zijn invloed en zijn macht geworden. België en Savoye hadden zich
bijna vrijwillig aan hem onderworpen; de Rijnprovinciën, te voren
reeds tamelijk los van Duitschland, hadden tegen hun inlijving
weinig bezwaar gemaakt; de Alpen en de Rijn vormden thans Frankrijks
natuurlijke grenzen.

Alleen in 't binnenland liet de toestand nog veel te wenschen over,
doch Bonaparte twijfelde niet of ook hier zou hij weldra zijn wat
hij van half Europa reeds was, de oppermachtige gebieder, die geen
ander gezag naast zich duldde. Hij sprak deze gedachte niet uit en
liet zelfs zijn naaste omgeving betreffende zijn bedoelingen in 't
onzekere, maar zijn tijdens de vredesonderhandelingen bij herhaling
gebezigde uitdrukking, als Engeland een nieuwe coalitie begon:
een tweede geschiedenis te zullen leveren van Rome's grootheid,
verried wat er in hem omging. Lafayette had hem doorzien. Toen hij
hem voor zijn bevrijding uit de gevangenis te Olmütz kwam bedanken,
had hij o. a. gezegd: "Uw gansche streven is alleen het fleschje met
heilige olie (de zalving) boven uw kruin te laten breken."



Men had mogen verwachten, dat Bonaparte na het reusachtige succes in
de twee laatste jaren verkregen, thans eenige rust nemen en van het
vredestijdperk gebruik maken zou om al de werken, die den welvaart
van het land moesten bevorderen doch nog in hun kindsheid waren,
gelegenheid te geven tot ontwikkeling te komen en dus de vruchten
van zijn werk te zien rijpen; van rust nemen was bij dien ijzeren
man geen sprake.

Reeds was zijn brein vervuld met nieuwe plannen. Holland, Zwitserland,
Genua en de Cisalpijnsche republiek hadden de beginselen der
omwenteling omhelsd en in de hoop op hun toekomstige vrijheid de
zwaarste lasten geduldig gedragen; bij den vrede van Lunéville was
hun onafhankelijkheid benevens de vrijheid om den regeeringsvorm
te kiezen, die hun de meest gewenschte scheen, door beide partijen
gewaarborgd, niettemin was hij reeds begonnen zijn invloed op die
keuze krachtig te doen gelden. Op Fransche leest moesten die weerlooze
staatjes worden geschoeid. Fransch moesten ze worden. Of Oostenrijk,
of Europa hiermede genoegen zou nemen, of hieruit niet een nieuwe
oorlog kon voortkomen, vroeg hij niet. De omwentelingsgezinde partij,
de partij der vrijheid werd in die staatjes onderdrukt, beweerde hij
niet geheel ten onrechte. Voor zijn persoonlijke inmenging vond hij
dit ruim voldoende.

Dan moest Frankrijk weder een koloniale mogendheid van den eersten
rang worden. Egypte was verloren gegaan. Sint Domingo zou dit verlies
goed maken. Sinds den vrede van Rijswijk (1697) een Fransche kolonie,
de parel der Antillen, had dit eiland met zijn achthonderd suiker-
en katoen-, drie duizend indigo- en koffieplantages tot in het begin
der omwenteling jaarlijks gemiddeld 280 millioen francs naar Frankrijk
doen stroomen. Aan een opstand onder de zwarten, die hoofdzakelijk
door wanbeheer en mishandeling was ontstaan en aan een massa blanken
het leven had gekost, had de neger Toussaint-Louverture een einde
gemaakt en als generaal de teugels van het bewind in handen genomen
en het eiland vrij verklaard onder protectoraat van Frankrijk. Thans
zou een expeditie onder Leclerc het eiland weder onder Fransch gezag
terugbrengen. Dat Joséphine en haar creoolsche vrienden, de planters,
die te Parijs hulp waren gaan vragen tegen de zwarten en steen en
been klaagden over het verlies hunner eigendommen, op dit besluit
invloed hadden uitgeoefend, is even aannemelijk als dat Bonaparte in
de herovering van het eiland een prachtige gelegenheid heeft gezien
om zijn zwager en zijn zuster Pauline een kolossaal fortuin en een
schitterende positie te bezorgen. Van de gunsten, waarmede de fortuin
voor de andere familieleden zoo kwistig was geweest, hadden die twee
tot nog toe zeer weinig genoten.

Met graagte aanvaardde Pauline het voorstel om haar man te
vergezellen. Ook bij het leger was met den vrede werkeloosheid in
het verschiet en daarom de zucht om aan de expeditie deel te nemen en
ginds fortuin te maken buitengewoon groot. Den 14en December stak de
admiraal Villaret met een landingsleger van ruim 20.000 man en tal van
particuliere belanghebbenden uit Brest in zee. Engeland opperde niet
alleen geen bezwaren van beteekenis, maar achtte dien tocht zelfs in
zijn eigen belang, omdat het daarin een krachtig middel zag tegen de
uitbreiding van de emancipatie der negers [24] in zijn eigen koloniën.

Voor het slagen dezer expeditie hadden de maritieme toebereidselen
echter te veel tijd gevorderd. Toussaint-Louverture was gewaarschuwd,
dus op zijn hoede en geen licht, zelfs zeer zwaar werk wachtte
Leclerc. Wel werden de zwarten op verschillende plaatsen verslagen en
werd de negergeneraal ten slotte verplicht den vrede te vragen en zich
naar Frankrijk te laten vervoeren, maar toch mislukte de tocht. De
gele koorts brak uit onder de troepen en raapte duizenden soldaten
weg en behalve Leclerc zelf ook bijna alle generaals. Opnieuw kwamen
de negers in opstand. Ten slotte keerde het overschot der expeditie,
3000 van de 34000 naar Frankrijk terug (Januari 1803). Met deze
Pauline en haar zoontje.

Het lange haar ten teeken van rouw kort afgesneden en tengevolge
van haar bevalling nog altoos lijdende aan een ziekte, welke in die
dagen ongeneeslijk werd geacht, die haar het gaan en reizen tot een
foltering maakte en haar weldra dwingen zou bijna altijd te liggen,
voerde de diepbedroefde, twee en twintigjarige weduwe het gebalsemde
lijk van haar echtgenoot mede naar Toulon om het op het landgoed
Montgobert te doen bijzetten. Op St. Domingo fortuin gemaakt, had
zij stellig niet. Zonder Napoleons jaarlijksche toelage van 60.000
francs zou zij door al 't geen er nu te betalen viel, moeite hebben
gehad rond te komen en al was zij zuinig op gierig af, rekenen had
zij nooit geleerd. Al haar illusiën van grootheid en rijkdom waren
in rook verdwenen.

Het echec in de Antillen geleden, mocht zwaar wezen, bijna zonk het
in 't niet naast het reusachtige succes, dat Bonaparte intusschen op
staatkundig gebied behaalde, niet met horten en stooten doch zeer
geleidelijk om Europa geen aanstoot te geven of bezorgd te maken,
voordat de vrede met Engeland definitief was geteekend. Aan de
Bataafsche republiek schonk hij een grondwet. In Zwitserland trad
hij op als bemiddelaar. In Januari 1802 werd hij door vierhonderd
en vijftig afgevaardigden der Cisalpijnsche republiek, die hiertoe
opzettelijk te Lyon waren bijeengekomen, plechtig uitgenoodigd
het presidentschap van deze te aanvaarden en haar te herdoopen in
de Italiaansche. De invloedrijke Italiaan Melzi verkoos hij tot
vice-president. Daar te Lyon, halverwege Parijs en Milaan hield hij
ook een revue over de uit Egypte teruggekeerde krijgers en werd met
geestdrift door hen begroet.

Daar hij aan Jozef, die de vredesonderhandelingen met Engeland
te Amiens zou leiden, uitdrukkelijk had doen te kennen geven, dat
daarbij zoo min over den koning van Sardinië als over den stadhouder
in Holland en de vier reeds genoemde republieken mocht worden gerept
en de stelselmatige uitsluiting dezer netelige punten bij Engeland
instemming had gevonden, was de lijst der geschilpunten aanmerkelijk
ingekrompen. Eindelijk den 25en Maart 1802 werd te Amiens de vrede
geteekend, die aan een oorlog van tien jaar een einde maakte en een
der gewichtigste gebeurtenissen is uit het begin der negentiende
eeuw. De preliminairen van Londen vormden den grondslag er van. Onder
de garantie van den czaar zou de Maltezer ridderschap op Malta hersteld
en de Engelsche bezetting teruggezonden worden. Ook uit Egypte zou
Engeland zijn troepen terugroepen.

Werd de vredebode in Frankrijk met gejuich begroet, in Engeland
voerde die de bevolking letterlijk tot een soort van razernij. Een
daverend Bonaparte for ever klonk in Londens straten uit boven de
nationale liederen. Peace with France prijkte met groote letters op
alle voertuigen en toen de kolonel Lauriston, adjudant van Bonaparte,
de tractaten kwam uitwisselen, spande het volk zijn paarden uit en
trok zijn galakoets zelf verder naar zijn hotel, want 't was vrede. Nu
werden de havens weder geopend, kon er graan worden aangevoerd. De
handel en het verkeer zouden herleven; de vrees voor hongersnood
was verdwenen. Duizenden Engelschen staken het Kanaal over om een
bezoek te brengen aan "dat land van barbaren en koningsmoordenaars"
doch in de eerste plaats om dien generaal, dien Bonaparte te zien,
dien ze ginds nog slechts kenden door spotprenten en schotschriften
en--door den geweldigen roep, die van hem uitging.

Niet om den hartstochtelijken wensch van de meerderheid der natie,
wel om hun eigen eerzucht en een kliek kooplui te bevredigen, die
uitsluitend hun handelsbelangen op 't oog hadden en voordeel trokken
uit den oorlogstoestand, zullen de britsche ministers dien vrede reeds
het volgende jaar verbreken, Frankrijk opnieuw den oorlog aandoen en
dezen niet eindigen, voordat Napoleon is verpletterd.

Ook de staatsman Fox, het beroemde hoofd der oppositie in het
Lagerhuis, de mededinger van Pitt, kwam naar Parijs om met Bonaparte
kennis te maken en bouwstoffen te verzamelen voor een werk over de
laatste twee Stuarts. Bonaparte schoof alle etiquette voor hem ter
zijde, ontving hem herhaalde malen als een vriend in zijn huiselijken
kring, gaf bevel al de staatsarchieven voor hem open te leggen en
deed hem, den bijna zestigjarigen staatsman, die nog zooveel edele
droombeelden koesterde, vaak versteld staan over de stoutheid zijner
plannen voor de toekomst, die hij zeer weinig bemantelde. Gansch
Parijs liet hij hem zien, ook een juist in die dagen weder geopende
tentoonstelling van nijverheid, de tweede na de omwenteling; vaak
gevoelde hij zich gestreeld door de onverholen teekenen van verbazing
door zijn gast gegeven, over zooveel vooruitgang in dat bedrijf.

De mannen scheidden in vriendschap als twee groote figuren, die
elkander hadden leeren hoogachten.

Waren de natiën dus verheugd over den vrede, Bonaparte zeker
niet minder. Met dagelijks klimmende onrust had hij den loop
der onderhandelingen gevolgd; bij herhaling had hij Jozef doen
weten, dat hij toe moest geven op alle ondergeschikte punten, die
vertraging konden doen ontstaan; aan de koeriers tusschen Parijs
en Amiens had hij zelfs premiën beloofd, als zij spoed maakten. Zoo
handelde geen man, die zooals vaak nog heden wordt beweerd den oorlog
zocht tot elken prijs. Neen, niet naar oorlog, naar vrede, naar een
langdurigen algemeenen vrede verlangde hij in die dagen; dat hij dit
doel niet heeft bereikt, dat de vredestoestand reeds in 1803 weder
werd verbroken, mag niet aan hem worden geweten, maar Engeland is,
herhalen wij, in hoofdzaak de schuld er van, zooals de door geheel
Europa overgenomen legende van Napoleons ziekelijke behoefte aan
oorlogsdaden met al haar afgrijselijke gevolgen haar ontstaan heeft
te danken gehad aan Talleyrand.

Jaren lang (tot ver in 1807) had deze man, die Napoleon in stilte
fel haatte, zoo goed als diens geheele staatkunde geleid, hem zelf,
zooals zijn brieven getuigen, voortdurend gewaarschuwd tegen de
zoogenaamde moordplannen der vorsten van Europa en der Pruisische
generaals en aan diezelfde vorsten na iedere nederlaag de voor hun
eigenliefde meest vernederende brieven geschreven.

Hoe had deze man--en zooveel anderen met hem--zich na dit alles in
1815 met opgeheven hoofd op 't congres van Weenen durven vertoonen,
indien hij zich hier niet had voorgedaan als de zwakke, weerlooze,
gebrekkige man, die gedwongen was geweest de bevelen op te volgen
van een bloeddorstig monster?

Doch hierover later. Dezen even talentvollen als sluwen en steeds
naar goud dorstenden staatsman zullen wij vaak genoeg aan 't werk zien.

Dat Bonaparte geleidelijk aanstuurde op het herstel van het éénhoofdige
gezag was in Frankrijk dus voor niemand een geheim meer en de natie
en bloc had geen bezwaar haar held, die haar orde, rust en vrede had
gebracht, hierin de vrije hand te geven. Wel echter de oppositie. Deze
werd hoofdzakelijk gevonden bij de groote staatslichamen bij het leger
en dan bij het Instituut met zijn plannenmakers en godloochenaars
uit de dagen van het Directoire, de zoogenaamde "denkende hoofden."

Reeds had het Tribunaat onder meer verworpen de zoo noodzakelijke wet
op de Openbare Schuld en de staatsdomeinen, op de speciale rechtbanken,
een uitvloeisel van den moordaanslag in de rue Saint Nicaise, zich in
schampere taal geuit en zich gestooten aan het woord "onderdaan,"
voorkomende in het tractaat met Rusland. Bonaparte was driftig
geworden, had de opposanten in den Raad van State uitgemaakt voor
"ongedierte," hieraan toegevoegd, dat hij zich niet als Lodewijk XVI
zou laten aanvallen, terwijl hij van zijn gemoedsstemming in officieuse
dagbladen liet blijken. Toen het Wetgevend Lichaam met zijn overgroote
meerderheid van wijsgeeren en oud-priesters denzelfden weg begon te
bewandelen als de Tribunen, toen ook de Senaat bij de stemming over
candidaten voor drie in dit college vrijgekomen zetels, duidelijk
blijk had gegeven van onwil en Bonaparte's candidaten, drie oude,
verdienstelijke generaals, waren gevallen, had hij den 2en Januari al
de reeds ter behandeling gereed liggende wetsontwerpen, die de natie
met zoo vurige belangstelling verbeidde, teruggenomen. Het tijdstip
was blijkbaar nog niet aangebroken, waarop deze belangrijke zaken met
de noodige kalmte en eensgezindheid konden worden behandeld. Hierdoor
had Napoleon het Tribunaat en het Wetgevend Lichaam tot volslagen
werkeloosheid gedoemd en de natie doen zien aan wie de schuld lag,
dat niet meer arbeid werd verricht.

Intusschen had hij langdurig beraadslaagd met Cambacérès, doch vooral
met Lucien, met wien hij zich had verzoend; daarna had hij den Senaat
gewezen op artikel 38 der grondwet, welke voor het loopende jaar
(X) de vervanging gebood van het eerste één vijfde der twee andere
staatslichamen, de verdere regeling overgelaten aan zijn ambtgenoot
en was naar Milaan vertrokken om zich hier te laten uitroepen tot
president der Italiaansche republiek.

Toen hij den laatsten Januari terugkwam, was over de hoofden
der oppositie in Tribunaat en Wetgevend Lichaam het vonnis reeds
geveld. Twintig leden van het eerste, zestig van het tweede waren
niet bij loting doch bij keuze zooals men het noemde "geëlimineerd,"
ze zouden worden vervangen door even zooveel anderen, die meer den
geest van het gouvernement waren toegedaan. Carnot en Lucien kregen
zoodoende in Maart een zetel in het Tribunaat; terstond wierp de
laatste zich weder op tot leidsman der openbare meening.

"Ik ben een soldaat, een zoon der revolutie en zal me niet als een
koning laten beleedigen" had de Eerste Consul reeds een tijdlang te
voren in den Raad van State gezegd, thans had hij de oppositie zijn
klauw laten voelen.

Waardiger, grooter zou hij zich getoond hebben, als hij die
minderheid die òf hem persoonlijk haatte òf hem alleen bestreed uit
zucht tot oppositie desnoods met een minachtend schouderophalen was
voorbijgegaan, maar hij was driftig en lichtgeraakt, duldde bijna geen
tegenspraak en had voor Frankrijks eer en grootheid alleen reeds meer
gedaan, dan al "die babbelaars en idéologen," zooals hij ze noemde,
te zamen. Eindelijk kende hij zijn tegenstanders in het Tribunaat
mogelijk te goed om niet te zien, dat, was zijn houding een lijdzame
en geduldige, deze hen stoutmoediger zou maken en dat ze voor hem
en de natie bepaald gevaarlijk konden worden als de meerderheid in
Senaat en Wetgevend Lichaam, wat niet volslagen onmogelijk was, met
hen één lijn begon te trekken en als ook een deel van het leger zich
in den strijd mengde.

Want ook hierbij en vooral onder de generaals, die met Moreau in
Duitschland hadden gediend, telde hij heel wat vijanden. Lannes en
Augereau waren reeds zoo brutaal geworden, dat de eerste van zijn
commando ontheven en als gezant naar Portugal gezonden was; Massena
was verwoed, dat hem het commando over het leger in Italië ontnomen
en aan Brune opgedragen was; over een huis had hij bovendien standjes
met Joséphine gehad. Gouvion St. Cyr en Macdonald waren wel beiden
niet in Parijs, doch staken hun vijandige gezindheid tegenover hem
niet onder stoelen of banken.

Moreau, een dapper soldaat, doch een karakterloos man, had zelfs reeds
openlijk tegen hem partij gekozen en werd in zijn haat gesterkt door
zijn vrouw, die jaloersch was op Joséphine en door zijn schoonmoeder,
mevrouw Hulot, evenals deze een creoolsche en reeds jaren met haar
op voet van oorlog.--Voor de oppositie was deze volbloed republikein,
die zoo belangeloos heette maar niettemin een rijk en prachtig hotel
te Parijs zijn eigendom noemde, de aangewezen man om Bonaparte op te
volgen, "als deze toevallig een ongeluk mocht overkomen."

Al die generaals misten echter een groot troepencommando; zij
waren dus niet zoo gevaarlijk als Bernadotte, die er wel een bezat,
namelijk dat van Rennes over de korpsen van 't Westen. Door Jozefs
invloed lid geworden van den Raad van State (1800) had hij toen reeds
sterk geïntrigeerd om òf in Italië òf in de Bataafsche republiek
òf te Parijs een groot commando machtig te worden. Daarop had hij
zich door zijn heftige taal tegen Leclerc, toen deze op marsch naar
Brest eenige uren te Rennes bij hem was, bij Bonaparte zoo verdacht
gemaakt, dat deze hem zijn commando ontnomen en naar Parijs geroepen
had. Weder in genade aangenomen, had hij (Januari 1802) bedankt voor
het kapitein-generaalschap over Guadeloupe en toen voor dat over
Louisana zooveel voorwaarden gesteld, dat Bonaparte hem had laten gaan
en generaal Victor hiervoor had aangewezen. Thans zat hij weder te
Rennes bij een grootendeels van het Rijnleger afkomstigen troep, die
in geen drie jaar soldij had gezien, waarbij telkens gevallen van grof
verzet plaats vonden en de desertie sterk toenam, bij een troep dus,
die weinig meer noodig had om, door mooie beloften en goud verlokt,
zoodra Bonaparte was gevallen, over te gaan tot een pronunciamento.

Prachtig voor het oog, was diens positie volstrekt niet.

Wie zal het bevreemden, dat hij zich wapende, zijn garde vergrootte en
toen hij den eersten Paaschdag ter eere der sluiting van het Concordaat
in de Nôtre Dame de hoogmis ging bijwonen, ook vier bataljons dier
garde met de bajonet op in de kerk deed opstellen. Had men hem het lot
van Romulus niet toegedacht? Bestond er geen komplot om hem onder de
mis te vermoorden?--Dat Bernadotte hiervan wist, staat vast. Jozef
ook? Zou zijn zwager hem niet hebben gewaarschuwd? In elk geval
bedankte de man, die bij de gesloten verdragen als onderhandelaar was
opgetreden, voor de eer, om in de kerk te gaan naast zijn broeder;
hij bleef liever bij zijn collega's van den Raad van State.

De vier bataljons garde in de kerk maakten effect. Er gebeurde niets.

Te Rennes gebeurde echter wèl iets. In afwachting van den loop der
zaken te Parijs, had generaal Simon, Bernadotte's chef van den
staf, in stilte twee oproerige proclamaties doen drukken en had
die per post verzonden (26 Mei). De politie kwam de samenzwering op
't spoor en Simon en eenige subalterne officieren werden opgepakt,
doch Bernadotte ontsprong den dans. Hij was even te voren met zijn
vrouw naar Plombières vertrokken en wist, zoo heette het, van den
prins geen kwaad. Maar Bonaparte wist wèl. "Praat me niet van dien
schoft, die had den kogel verdiend," zei hij tegen Rapp, toen deze
Bernadotte's naam noemde.

Toch deed hij hem niet vervolgen; de ander was immers een zwager van
Jozef en de echtgenoot van Désirée Clary, de eertijds door hem versmade
geliefde en Bonaparte was nu eenmaal Corsicaan met een aangeboren sterk
familiezwak en met een onfeilbaar geheugen voor personen, die door
hem vroeger te kort waren gedaan en onder deze bekleedde de kleine
Désirée volgens hem een eerste plaats. Schonk hij haar later (1808)
niet een van de drie kostbare pelzen, welke keizer Alexander hem te
Erfurt had aangeboden; regelde hij niet zelf al de bijzonderheden van
haar vertrek, toen haar man als kroonprins naar Zweden was geroepen?

Juist die bij hem zoo sterk sprekende karaktertrek, zijn vaak
onverklaarbare verblindheid en zwakheid voor zijn naaste familieleden,
zijn jarenlang onverzettelijk vasthouden aan het geloof, dat zijn
broeders even geniaal en even bekwaam, ja zelfs genialer en bekwamer
waren dan hij zelf, dat Lucien, doch vooral Jozef een superieur man
was en dat vooral die twee hem bij zijn grootsche plannen met al hun
krachten zouden terzijde staan, dat waar zij te kort schoten geen onwil
of kwade trouw doch alleen hun jeugd en hun onervarenheid hiervan de
schuld droegen, heeft hem geleid tot daden, waarvoor ieder ander in
zijn plaats zich zou hebben gewacht; eerst in 1810 had hij ingezien,
dat zijn stelsel van familieregeering verderfelijk was geweest.



In deze dagen was er nog in de familie Bonaparte een belangrijke
verandering voorgevallen, want het was Joséphine ten slotte gelukt,
het reeds vermelde huwelijk tot stand te brengen van Bonaparte's broer
Louis en haar dochter Hortense. Al is het onjuist, zooals Louis zelf
later heeft beweerd, dat hij tot deze verbintenis was gedwongen,
erg enthousiast waren de jongelui in het eerst volstrekt niet over
hun huwelijksplannen. Louis had er aanvankelijk wel geen ooren naar
gehad, met Hortense in het huwelijksbootje te stappen, maar na zijn
Duitsche reis had de melancolieke man, die met de personen van zijn
stand weinig omging en er alleen enkele obscure vrienden op na hield,
in het huwelijk toegestemd. Ook was zijn verhouding tot Hortense wel
wat veranderd, ja Masson zegt zelfs, dat Louis verliefd op haar was en
zich dan ook volstrekt niet stoorde aan het verzet, dat hij ondervond
van de zijde van Lucien en Jozef, die het huwelijk volstrekt niet goed
konden keuren. En Hortense? Zij had gedwee de zachte drang van haar
moeder, die zij vereerde, gevolgd en had ook haar toestemming gegeven,
al kan men niet zeggen, dat daardoor een van haar hartewenschen werd
vervuld. In de laatste maanden van 1801 was tot deze verbintenis
besloten en in het begin van Januari 1802 werd het huwelijk voltrokken
in tegenwoordigheid van tal van familieleden en van deze plechtigheid
maakten Murat en Caroline gebruik om ook hun huwelijk nog kerkelijk
te doen sluiten.

Een groote wensch van Joséphine was hiermede vervuld, want zij achtte
deze verbintenis voor haar eigen plaats in de familie van groot belang,
zoowel nu als later. En dan had ze hiermede nog wel Louis gewonnen;
iemand die een zoo groote plaats in Bonaparte's hart innam en die zelfs
in zijn gedachten in aanmerking kwam voor zijn opvolger. Joséphine had
de kerkelijke wijding van haar eigen huwelijk tegelijk met die van
Louis en Murat niet durven vragen, maar dit verdriet verduisterde
geenszins den triomf, welken ze had behaald. Later, hoopte zij,
zou ook dat nog wel gelukken en van de geestelijkheid verwachtte ze
daarbij steun. De tijd zou leeren, dat ze gelijk had.



HOOFDSTUK XII.

Consul voor het Leven.


Van de "zuivering" in het Tribunaat en in het Wetgevend Lichaam,
door allen een staatsgreep genoemd, welke die van den 18en Brumaire
in stoutheid overtrof, maakte Bonaparte terstond gebruik om eenige
reeds lang gereedliggende ontwerpen van wet, op welker aanneming
hij bijzonder was gesteld, in behandeling te doen nemen. 't Waren
die op het reeds zeven maanden te voren geteekende Concordaat, op de
amnestie der émigrés, op de reorganisatie van het openbaar onderwijs,
eindelijk op het vredestractaat van Amiens en op de instelling van
het Legioen van Eer.

Den 5en April werd de nieuwe zitting geopend; een regeling, door
Lucien voorgesteld, had het Tribunaat zoo goed als machteloos gemaakt;
het Wetgevend Lichaam was bevreesd geworden, en de vooral bij het
leger zeer onwelkome wet op het Concordaat, werd in twee dagen
afgehandeld. Die op de émigrés, welke laatsten al de goederen terug
ontvingen, die nog niet publiek verkocht en dus nog staatseigendommen
waren, werd bij senaatsbesluit aangenomen, maar de bosschen, waarover
Bonaparte de vrije beschikking aan zich behield, bleven uitgezonderd.

De wet op het onderwijs vond bestrijders genoeg. Roederer zeide
o. a. dat ze niet alleen een zedelijke doch ook een politieke strekking
had, dat men de ouders door de kinderen aan het gouvernement trachtte
te verbinden, dat er niets in bepaald was voor de meisjes en dat er
van zorg voor het allereerste onderwijs geheel niet werd gerept. "Voor
dit laatste was de moeder ruimschoots voldoende; daarmede had de
staat zich niet te bemoeien," beweerde echter Challan, een der
voorstanders van de wet. Eenige stemmen gingen zelfs op om 't volk
kosteloos lager onderwijs te geven, doch al deze voorstellen werden
ter zijde geschoven. Het onderwijs werd een voorwerp van staatszorg,
den reusachtigen invloed der geestelijkheid op de opleiding der jeugd
werd hiermede tegelijkertijd een stevige breidel aangelegd.

Als een bekroning op zijn wetgevenden arbeid deed de Eerste Consul
eindelijk in Mei zijn ontwerp van wet indienen tot instelling van een
Legioen van Eer. Tijdens de omwenteling was aan militairen, die zich
in den krijg hadden onderscheiden, van rijkswege een eeregeweer of
een eeresabel uitgereikt; de instelling van het Legioen van Eer had
een veel ruimere strekking; in de eerste plaats zou het voor het leger
bovengenoemde eereteekenen vervangen door een decoratie met het devies:
Honneur et Patrie; dan zou hierdoor een uit burgers en militairen
samengesteld lichaam ontstaan, dat den Eersten Consul tot hoofd had
en door een eed, een jaargeld en een reeks bijzondere verplichtingen
aan hem was verbonden, tenslotte zou hierdoor zooveel doenlijk die
hiërarchie van notabelen vervangen worden, welke haar ontstaan had
te danken aan de grondwet van het jaar VIII. "Die notabelen zou hij,
het hoofd van den staat, voortaan zelf wel aan de natie aanwijzen en
ze stempelen met zijn eigen zegel."

Feitelijk schiep Bonaparte hiermede een zuiver persoonlijken adelstand,
waarin men enkel en alleen kon worden opgenomen door verdiensten en
die ook slechts verleend werd aan landskinderen, want wie niet kon
bewijzen, dat hij in zijn woonplaats had gediend bij de nationale
garde, werd er niet in opgenomen, al had hij overigens nog zoo groote
verdienste. Niet de Eerste Consul benoemde, doch een Groote Raad
van zeven leden, bestaande uit de drie consuls en één afgevaardigde
uit ieder groot staatslichaam, terwijl het geheele Legioen zou tellen
vijftien cohorten, ieder van zeven groot-officieren, eenige commandeurs
en officieren en 350 ridders, te zamen zes duizend hoofden.

Wel weerde de oppositie, vooral de republikeinsche partij zich heftig
tegen een instelling, die naar de dagen der monarchie terugvoerde,
doch Bonaparte gaf niet toe. "Alles heeft men vernietigd, 't is zaak
weder op te bouwen," zei hij o. a.; de wet werd aangenomen en het
Legioen van Eer bestaat nog.

Vooral Lucien had als tribuun voor de wet in heftige, bevelende taal
tot zijn collega's gesproken. Van den Jacobijn van 1793 was niets
meer overgebleven. Van nu af was bij de republikeinen het verzet zoo
goed als gebroken; zelfs de wet op het beheer der koloniën, welke de
slavernij weder in 't leven riep, vond slechts weinig tegenstand.

Dat de omvangrijke arbeid, besteed aan de samenstelling van al
die nieuwe wetten, niet ten doel had Bonaparte als Eerste Consul
slechts een beperkt aantal bestuursjaren te schenken, maar veeleer
om zijn gezag ten slotte onbeperkt te maken, was voor niemand meer
een geheim. Een ieder sprak er over, alleen hij zelf zweeg. Dat een
Consulaat van tien jaar hem niet langer bevredigde hield hij zelfs
geheim voor zijn broeders. Onbevangen sprak hij met Cambacérès,
die in hooge mate zijn vertrouwen bezat en met Talleyrand en
Fouché, wier invloed hij zelf gestadig deed aangroeien over alle
publieke belangen; zijn eigen persoon bracht hij echter nooit in
't debat. Zooveel te meer spraken zijn broeders en hun aanhang, de
zoogenaamde monarchalen over en met hem. Vooral Lucien, nog steeds
vervuld met erfelijkheidsbedoelingen, drong krachtig bij hem aan om
de souvereine macht te grondvesten op de puinhoopen der Republiek en
met de hem eigen autoriteit verkondigde Talleyrand telkens weder, dat
er met Europa beter viel te onderhandelen uit naam eener monarchie,
dan uit naam eener republiek.

Doch Bonaparte zweeg. Toen Joséphine zich met de quaeste wilde bemoeien
en hem waarschuwde voor Lucien, die alleen zijn eigen belang op 't
oog had, niet was te vertrouwen en steeds klaagde, dat hij niets kon
worden, zoolang Napoleon slechts consul voor tien jaar was, snauwde
hij haar een bits: "Blijf jij bij je spinnewiel" toe. Wel verlangde
hij naar het oppergezag, doch voor een monarchie vond hij zoo kort na
de omwenteling den tijd nog niet gekomen; voor zich zelf iets vragen
wilde hij niet; wat hij wenschte moest hem worden aangeboden. Het
oogenblik, waarop dit zou geschieden, verbeidde hij te Malmaison.

Den 6en Mei gaf hij in dezen een wenk. Bij monde van Cambacérès deed
hij het Tribunaat weten, dat het vredestractaat met Engeland op het
bureau zou worden nedergelegd om tot wet te worden verheven en dat
het tijdstip gunstig was "om een wensch te uiten, die den Eersten
Consul aangenaam kon zijn." Terstond werd nu de Senaat uitgenoodigd
den Eersten Consul een schitterend bewijs te geven van de voldoening
der natie.

Hiermede in kennis gesteld, sprak hij zich nog niet uit over de wijze,
waarop dit kon geschieden; de man, die zijn meening anders altijd
in zoo heldere, duidelijke taal wist te kennen te geven, antwoordde
slechts met een paar ontwijkende woorden. "Anderen roem, dan dien,
dat hij de hem opgedragen taak ten einde gebracht had, verlangde
hij niet" en dergelijke. Hij speelde de Sfinx. Dit was gevaarlijk,
want Fouché had hem doorzien en Fouché, die bij Joséphine steeds
steun had gevonden, doch al zijn pogingen om bij den ouden adel en de
aristocratie eenigermate in de gratie te komen, enkele contant betaalde
edelen uitgezonderd, had zien mislukken, die de vijand was van Lucien
en Talleyrand, Bonaparte's stuwkrachten naar het Consulaat voor het
leven, besloot terstond een spaak in 't wiel te steken. Hij bewerkte
ijlings den Senaat, betoogde, dat Bonaparte zelf geen hooge wenschen
koesterde en wist zoodoende te bewerken, dat het senaatsbesluit van
den 8en Mei alleen sprak van een verlenging van tien jaar.

Dit vernemende, werd Bonaparte geweldig boos, beraadslaagde met zijn
broers en Cambacérès en deed den Senaat toen weten dat: "De natie
hem had bekleed met het oppergezag en hij zich van haar vertrouwen
niet zeker zou achten, als zij thans ook niet haar stempel drukte op
de acte, waarbij men hem dat gezag voor langer tijd wilde verleenen"
enz. De wenk was duidelijk genoeg en den 11en Mei bevatte de Moniteur
het Senaatsbesluit, dat de natie zou worden geraadpleegd over de vraag:
"Of Napoleon Bonaparte Consul zou worden voor het leven."

Van erfelijkheid of van het recht van aanwijzen eens opvolgers werd
niet gesproken. Denkende ook den Eersten Consul hiermede een dienst
te bewijzen, had Roederer een van Jozefs vrienden de woorden "en
of hij de bevoegdheid zal hebben zelf zijn opvolger aan te wijzen"
wel bij het oorspronkelijke ontwerp ingelascht, doch Bonaparte had ze
geschrapt. Geen Jozef, geen Lucien zou hem de baas zijn of dwang op
hem uitoefenen. Aan zijn hoofd behoefde Frankrijk geen babbelaar doch
een soldaat en soldaat waren die twee niet; nog in andere opzichten
schoten zij in zijn oog te kort; in geld en goed en vette baantjes
was hij bereid hun een vergoeding te geven, verder verkoos hij
niet te gaan. Bovendien had hij aan zijn intiemen reeds vaak genoeg
ruiterlijk te verstaan gegeven, dat hij nog jong was, nog niet het
minste plan had op te stappen en dat al die speculaties op zijn dood
hem hartelijk begonnen te vervelen. Jozef verried zijn teleurstelling
alleen aan zijn vertrouwelingen ; zijn broer, beweerde hij, was op
zijn gezag zoo ijverzuchtig, dat hij het met niemand wilde deelen;
dat zijn bestaan voor Frankrijk onmisbaar was, moest de natie diep
beseffen; daarom wilde hij geen opvolger zien benoemd.

Dat de aard der dingen, de omstandigheden waarin Bonaparte verkeerde,
de nieuwe wetten, welke in voorbereiding waren en die Jozef reeds
kende, de zijdelingsche invloed der émigrés en der geestelijkheid ten
slotte toch in de richting der erfelijkheid zouden wezen, was echter
nu reeds te voorzien.



Nog voordat de uitslag van de stemming bekend was, die op Frankrijks
lot van zoo onberekenbaren invloed zou worden, werd de instelling van
het Legioen van Eer tot wet verheven, werden Jozef en Lucien, de eerste
door den Raad van State, de tweede door het Tribunaat verkozen in den
Grooten Raad en de Constitutie van het jaar VIII naar den nieuw te
scheppen toestand omgewerkt en aangevuld. In den vorm van een organiek
Senaatsbesluit tot wet verheven, bestemd "de vrijheid en de gelijkheid
te beschutten tegen de grillen van het toeval en de onzekerheid van de
toekomst," was deze grondwet toch voor velen, in de eerste plaats voor
Joséphine een verrassing, zooals bleek, toen de Eerste Consul, die in
alle staatsstukken voortaan Napoleon Bonaparte zou worden geheeten,
den 2en Augustus met ruim drie en een half millioen stemmen tegen iets
meer dan negen duizend, waaronder die van Massena, tot Consul voor het
leven was uitgeroepen. Van de grondwet van het jaar VIII was weinig of
niets overgebleven. Het Tribunaat werd teruggebracht tot vijftig leden;
zelfs voor de behandeling der wet op de middelen behoefde het Wetgevend
Lichaam geen verplichte zittingen meer te houden en de Raad van State
zag zijn invloed op de staatszaken overgebracht naar een geheimen Raad,
waarvan de samenstelling telkens naar behoefte kon worden gewijzigd.

Alleen de Senaat had nòg meer macht gekregen dan hij reeds bezat,
o. a. het recht de grondwet aan te vullen en den tekst er van te
verklaren, de vonnissen der rechtbanken te vernietigen, het Tribunaat
en het Wetgevend Lichaam te ontbinden enz. Zijn voorzitters waren
de Consuls, die alle drie voor het leven werden benoemd. De Eerste
verkreeg bovendien het recht het ledental van den Senaat te brengen op
120 (dus 54 nieuwe leden te kiezen en de meerderheid naar willekeur te
verplaatsen.) Ongeacht hun leeftijd--dit sloeg op Jozef en Lucien,
die nog te jong waren--werden de leden van den Grooten Raad van
rechtswege senatoren. Gratie verleenen, beslissen over oorlog en
vrede zou voortaan eveneens tot Bonaparte's attributen behooren,
eindelijk zou hij zelf zijn opvolger reeds bij zijn leven of bij
testament kunnen aanwijzen.

Het recht, dat hij kort te voren had verworpen, had hij thans dus
toch aanvaard. Waarom? Natuurlijk dacht ieder, dat hij voor zijn
opvolger een zijner broeders op het oog had. Volstrekt niet; die twee
had hij met zijn sluw berekenend brein zelf senator gemaakt, hen dus
opgenomen in een groot lichaam, waarover hij zich meester achtte en
hen met al hun geheime plannen hierdoor tot machteloosheid gedoemd en
in zijn diepste diep waarschijnlijk toen reeds besloten, het kind dat
Hortense, sinds 3 Januari de vrouw van Louis, reeds enkele maanden
onder het hart droeg, mocht het een zoon wezen, tot zijn erfgenaam
te bestemmen. Tegenover een zoo jeugdig wezen was alle achterdocht
van zelf uitgesloten; op hem invloed uitoefenen kon het niet, hem
weerstand bieden evenmin en tegen deze keuze konden zijn broeders, die
zelf nog geen mannelijke nakomelingen bezaten, niet in opstand komen.

In Bonaparte's positie was dus opnieuw een groote wijziging gekomen,
het oppergezag in den ruimsten zin des woords bezat hij reeds; van het
republikeinsche beginsel was nog maar een schaduw overgebleven; nog
niet in naam, wel feitelijk was hij reeds alleenheerscher. De eenige,
die bij deze wijziging schade leed was Fouché. Bonaparte zag in hem
alleen nog den man, die in den Senaat tegen hem had geïntrigeerd en
hield geen rekening met de groote diensten, hem door Fouché den 18en
Brumaire en later bewezen. Hij ontnam hem dus de portefeuille van
Justitie, maar schonk hem tevens een zetel in den Senaat. Algemeen
liep het praatje, dat hij aldus handelende, was gezwicht voor den
invloed van Jozef en Lucien, met wie hij in de laatste weken (Augustus)
druk had beraadslaagd, dat hij het gouvernement tusschen hen beiden en
Talleyrand wilde verdeelen en Duroc in 't paleisbeheer vervangen zou
worden door Louis; in één woord dat hij zijn broeders baas laten wilde.

Van kommer en angst voor de toekomst wist Joséphine niet, waar zij
't zoeken zou, tot Bonaparte haar met een enkel woord geruststelde:
"Dien zotteklap kan ik niet smoren, maar ik ben niet gek genoeg
mij afhankelijk te maken van mijn vijanden. Over Lucien krijg ik
dagelijks klachten, onlangs nog weer uit Madrid," zei hij.--De
nieuwe functionarissen, allen vrienden van haar, als Regnier, die
als opperrechter de portefeuille van Justitie in naam overnam, doch
deze terstond toevertrouwde aan den staatsraad Real, ook een intimis;
Chaptal, die minister van Binnenlandsche Zaken bleef, en Fouvevoy,
die den ook tot senator benoemden intrigant Roederer verving als
directeur-generaal van het openbaar onderwijs, verrieden haar, dat
zij bij deze omwenteling veeleer gewonnen dan verloren had. Bovendien
bleek duidelijk, dat Bonaparte geen plan had het oppergezag met wien
ook te deelen, dat hij zich van zijn broers had bediend om zich zelf te
dekken en dat hij door Fouché te ontslaan zoowel hen als de monarchale
partij slechts in schijn een offer had gebracht, want de nieuwgekozenen
behoorden evenals Fouché tot de republikeinsche fractie; alleen waren
zij minder berucht, minder verdacht en heel wat eerlijker dan de man,
dien Bonaparte tijdelijk had op zijde geschoven om hem terug te roepen,
zoodra hij hem weder noodig had.

Bij de nieuwe grondwet was het tractement van den Eersten Consul voor
representatie- en reiskosten en voor het onderhoud van de Tuilerieën
en van het paleis te St. Cloud [25] vastgesteld op zes millioen
francs, doch door verschillende baten van allerlei aard was dit
cijfer in het jaar X reeds gestegen tot bijna dertien millioen; in
't jaar XI klom het tot zestien millioen; de kosten der huishouding
waren echter eveneens geweldig vermeerderd. Dat Bonaparte gehecht was
aan uiterlijke pracht en praal, had hij reeds bewezen, toen hij in
October 1801 den minister van Binnenlandsche Zaken de opdracht had
gegeven voor hem een kort zwaard te doen vervaardigen om te dragen
bij plechtige gelegenheden en dit wapen o. a. te doen versieren met
den Regent en andere kostbare diamanten uit de schatkist. Voltooid
vertegenwoordigde dit wapen alleen aan edelgesteenten een waarde van
veertien millioen francs.

Op Paaschdag 18 April bij gelegenheid van het herstel van den
eeredienst, was hij in een met acht paarden bespannen galarijtuig in
een rood fluweelen rok met gouden palmen, het hoofd gedekt door een
gepluimden hoed naar de Nôtre Dame gereden. De leden van den Raad
van State, de gezanten, de ministers en de twee andere consuls in
koetsen met vier en met zes paarden gingen voorop, omstuwd door een
drom van lakeien in kostbare livrei. Zestig kanonschoten hadden het
vertrek van dien meer dan vorstelijken stoet, te Parijs de eerste na de
omwenteling, aangekondigd; met zes door mamelukken aan de hand geleide
paarden voor zijn rijtuig uit, en de te Parijs bevelvoerende garde-
en divisiegeneraals hier om hem, was hij het Te Deum gaan hooren;
het publiek had dien praal en vooral dien drom van lakeien prachtig
gevonden.

Nog vóór zijn benoeming tot Consul voor het leven had ook zijn omgeving
een groote wijziging ondergaan. Had hij aanvankelijk slechts een
militair huis gehad, gevormd door zijn adjudanten en had een voormalig
minister de functie van kamerheer en ceremoniemeester vervuld, de
gezanten binnengeleid en meer van die diensten van ceremonieel bewezen,
zonder dat er op het punt van etiquette en vormen eenige regels waren
vastgesteld, zelfs zonder dat er voor den Eersten Consul een officieele
titulatuur bestond, dit alles veranderde thans geheel. Een civiel
huis met kamerheeren, paleisprefecten en dergelijk personeel trad in
functie; voor het costuum, het ceremonieel en de recepties kwam een
uitgebreid voorschrift; een gestrenge etiquette, die o.a. zelfs het
ten paleize gaan zitten en gedekt blijven verbood, werd ingesteld
en de garde uitgebreid. Dat men den monarchalen regeeringsvorm snel
tegemoet ging was voor niemand meer een geheim en wie dit nog mocht
hebben betwijfeld, zou wel tot andere gedachten zijn gekomen bij het
aanschouwen van den luister, waarmede de geboortedag van den Eersten
Consul den 15en Augustus in de geheele Republiek voor de eerste maal
werd gevierd.

Eenige dagen later aanvaardde Bonaparte het voorzitterschap van den
Senaat. Begeleid door de consulaire garde te paard, omstuwd door
een schitterenden staf, reed hij in een met acht paarden bespannen
galarijtuig, gevolgd door de andere consuls, de ministers en verdere
grootwaardigheidsbekleeders naar het paleis van het Luxemburg en zette
zich op een soort van troon. Hier nam hij de nieuwgekozen senatoren
Jozef en Lucien den eed af, deed zich de senaatsbesluiten voorleggen,
waarbij o. a. het ceremonieel voor de hoogste staatsdienaren, de
wijze van vernieuwing en ontbinding van het Wetgevend Lichaam en
het Tribunaat werden vastgesteld en het eiland Elba met Frankrijk
werd vereenigd en deed daarop door Talleyrand lezing geven van een
hoogst belangrijk rapport over de schikkingen, onder zijn leiding in
Duitschland in voorbereiding, om de vorsten langs den linker Rijnoever
uit de kerkelijke goederen schadeloos te stellen voor het door hen
bij de vredes van Campo Formio en Lunéville geleden verlies.

Een enkel woord moge dienen om den toestand duidelijk te maken.

Bij die verdragen was bepaald, dat Frankrijks oostelijke grens onder
anderen zou worden gevormd door den Rijn, van Bazel tot een punt
tusschen Emmerik en Nijmegen.

Zoodoende had Beieren het hertogdom Zwei-Brücken, Rijn-Beieren en
het hertogdom Gülick, zoo hadden Wurtemberg en Baden het prinsdom
Montbehard en andere domeinen moeten afstaan. De geestelijke
keurvorsten van Maintz, Trier en Keulen hadden zoo goed als niets
overgehouden. Ook Hessen, de bisschop van Luik en die van Bazel waren
aan den dijk gezet. Pruisen had het hertogdom Gelre, een deel van dat
van Kleef en het prinsdom Meurs moeten afgeven. In Italië hadden twee
aartshertogen uit het Oostenrijksche huis respectievelijk Toscane
en Modena verspeeld en in Holland was het huis van Oranje-Nassau,
de bondgenoot van Pruisen, eveneens uit een aantal persoonlijke
eigendommen ontzet.

Al deze vorsten nu, die van Nassau, van Toscane en Modena hieronder
begrepen, zouden uit de verbeurd verklaarde kerkelijke bezittingen
in Duitschland, gezamenlijk ongeveer één zesde van het geheele
grondgebied, worden schadeloos gesteld. Vrij van alle lasten, zooals
kosten van belasting heffen, van privileges en andere te betalen
toelagen en tractementen, bedroeg de opbrengst van die goederen te
zamen wel vijftig millioen gulden.

Te Parijs hoorde Bonaparte nu de verschillende partijen. Bij Engelands
onbetrouwbare politiek was het voorkomen eener nieuwe coalitie voor
hem van 't meeste belang en een hecht bondgenootschap op het vasteland
met Pruisen bijvoorbeeld, hiertoe van onberekenbaar nut, al mocht
deze staat hierom toch ook weder niet zoo machtig gemaakt worden,
dat hij Oostenrijk overheerschte, anders kon die op zijn beurt van
een nuttigen bondgenoot een gevaarlijke mogendheid worden.

In het door hem ontworpen plan zouden Oostenrijk, Pruisen en
Frankrijk drie groote staten vormen met ver van elkander verwijderde
grenzen. Midden tusschen deze drie gelegen, zou de Duitsche Bond,
tot één groot lichaam vereenigd, dan de even eervolle als belangrijke
rol vervullen van scheidsmuur en van stootkussen tevens.

Het slot der onderhandelingen, door dit van grondige zaakkennis
getuigende plan noodzakelijk geworden, was, dat met Pruisen en met
Beieren, na Oostenrijk Duitschlands hoofdstaten, een overeenkomst
werd getroffen, waarbij ook de belangen van het huis van Oranje-Nassau
niet waren vergeten.

Het hoofd van dit huis zou de republiek erkennen; Pruisen zou ditzelfde
doen ten opzichte van de Italiaansche republiek en het koninkrijk
Etrurië en onvoorwaardelijk goedkeuren, dat Piëmont met Frankrijk
werd vereenigd.

Wel kwam Oostenrijk een oogenblik tegen de uitvoering van het plan
in verzet, dreigde er weder een oorlog, en stonden de Beiersche
troepen bij 't bezetten der hun toegewezen landstreken, bij Passau
een korte poos tegenover de Oostenrijksche, maar de energieke
houding van Frankrijk, Pruisen en Beieren had tengevolge, dat
feitelijke vijandelijkheden uitbleven, en dat de vrede in Duitschland
niet werd verstoord. Den 25en Februari 1803 werd een beslissing
verkregen. Beurtelings Pruisens eerzucht en Ruslands trots als
middel bezigende om Oostenrijk te weerstaan, de macht van dezen staat
verkleinende, zonder hem tot wanhoop te drijven, had Bonaparte voor
Duitschlands welzijn en voor Europa's rust zijn wil in midden-Europa
doen zegevieren.



Laten wij thans in 't kort nagaan, wat sinds 18 Brumaire door Bonaparte
was verricht. Het Directoire eenmaal omver geworpen, had hij de
teugels van het bewind met forsche vuist aangegrepen, de door Siéyès
ontworpen grondwet ten deele gewijzigd, het staatsbeheer in allerijl
geordend, het staatscrediet opgebeurd, voor de geregelde heffing en
storting der belastingen maatregelen getroffen, de legers de eerste
hulp doen toekomen, de Vendée onverhoeds met troepen overstroomd en
den opstand hier ten deele bedwongen, uit diezelfde troepen daarna
in stilte een reserveleger bijeengebracht; dit, toen Europa nog
van geen vrede wilde hooren zelf over de Alpen naar Italië gevoerd,
Oostenrijk hier bij Marengo verslagen en het verbijsterde Europa een
wapenstilstand van een half jaar afgedwongen.

Deze tijdruimte had hij gebezigd om in de politiek van het vaste land
een volkomen omkeer te brengen; de Ligue der Onzijdigen in 't leven
te roepen, Pruisen tot vriend te krijgen, al de havens van Europa
van Texel tot Otrante voor Engeland te doen sluiten en reusachtige
toerustingen te maken tot hulp van Egypte. In 't binnenland had hij
tegelijkertijd het financiewezen en het staatscrediet hersteld, de
Fransche Bank in 't leven geroepen, de wegen vernieuwd, de rooverbenden
uitgeroeid, over de bergen prachtige verbindingen met Italië aangelegd,
allerwege aan kanalen en bruggen een ontstaan gegeven en de grondslagen
gelegd voor een nieuw stelsel van wetten. Dan had hij Oostenrijk,
dat nog altijd aarzelde met vrede sluiten, door Moreau's schitterende
overwinning bij Hohenlinden gedwongen de door hem gestelde voorwaarden
aan te nemen en het tractaat van Lunéville te onderteekenen. Eindelijk
hadden zijn onverzettelijke wilskracht en de geduchte slagen, door zijn
ijzeren vuist aan Engelands handel en industrie toegebracht, ook dit
rijk genoopt in zijn vijandige houding tijdelijk verandering te brengen
en had hij door het sluiten van den vrede van Amiens de kroon gezet
op zijn werk tegenover het buitenland. Een Concordaat, waardoor Rome
zich had verzoend met de Republiek, een amnestie voor de bannelingen,
een reeks heilzame staatswetten, een krachtig stelsel voor openbaar
onderwijs, een Legioen van Eer ter belooning van iederen Franschen
burger, die zich jegens den staat verdienstelijk had gemaakt, hadden
hem in drie jaar tijd in het hart der natie een plaats doen veroveren,
zoo hoog, zoo verheven als vóór hem zelfs een vorst nog nooit had
ingenomen. Voor Frankrijk was hij geworden l'Homme. Schooner eeretitel
kon hem niet worden gegeven. Dat anderen dan hij, vrienden van hem
als Tronchet en Cambacérès, zijn buitengewone werk- en wilskracht,
zijn ver strekkende fantasie en grootsche bedoelingen opmerkende,
beducht waren voor de toekomst; dat de eerste, hem vergelijkende met
Cesar, de vrees uitsprak, dat hij ook als die Romeinsche Imperator
eenmaal zou eindigen, deed niets af aan de glorie, welke zijn naam
thans omgaf. Dat hij van de Republiek weinig meer dan een naam
had overgelaten, zag ieder; dat hij Frankrijk de vrijheid niet had
gebracht, eveneens. Maar de Republiek had Frankrijk aan den rand van
den afgrond gevoerd, en de vrijheid waarvoor het tien jaar lang goed
en bloed had veil gehad, was een droombeeld gebleken. Waarom den man,
die rust, vrede en welvaart had doen wederkeeren, de oppermacht niet
geschonken, waarnaar hij de hand uitstrekte? Niemand had die nog ooit
zoo ten volle verdiend.

Zoo dacht de natie.



HOOFDSTUK XIII.

Oorlog met Engeland. Een nieuwe Samenzwering.


"Steeds heb ik, door alle met de waardigheid der Fransche natie
vereenigbare middelen, gestreefd naar vrede met Engeland," heeft
Napoleon op St. Helena gezegd. "Ik voedde haat noch naijver tegen
dat land. Wat raakte het mij of het toenam in rijkdom en voorspoed,
mits dit ook het geval was met Frankrijk. De heerschappij over den
oceaan betwistte ik het niet, alleen verlangde ik, dat het de vlag
van Frankrijk eerbiedigde op zee, zooals de keizer van Rusland en
die van Oostenrijk dit deden te land."

Maar Engeland verkoos Frankrijks vlag niet te eerbiedigen. Het
tegendeel was waar. Frankrijk moest, zoo beweerde o. a. lord Aukland,
vernederd, klein gemaakt, zijn politieke invloed vernietigd worden
om de Engelschen gelegenheid te geven hun zeemacht, hun handel en
hun industrie zonder concurrentie uit te breiden. Alleen onder deze
voorwaarde wilde Albion hooren van een wereldvrede.

Met al den hartstocht van zijn vurig temperament heeft Napoleon dit
stelsel bestreden. Een jarenlange oorlog is hiervan het gevolg geweest,
maar de verantwoordelijkheid voor dezen strijd draagt Engeland, want
dit heeft al de coalities tegen Frankrijk in 't leven geroepen en
ze met millioenen gesteund. Dat de vrede van Amiens zoo spoedig is
verbroken, is in hoofdzaak alleen te wijten aan Engeland en zelfs
een van Napoleons heftigste bestrijders [26] der laatste jaren,
heeft dit in zijn biografie van Napoleon I erkend. "De Engelschen,"
schreef hij, "hadden gehoopt van den vrede te kunnen profiteeren
om hun handel op te heffen uit zijn verval, doch zagen zich reeds
enkele maanden later in hun plannen bedrogen. Napoleon had niet alleen
niet bewilligd in een vernieuwing van het handelstractaat van 1786,
dat den invoer van Engelsche koopwaren in Frankrijk begunstigde ten
koste der Fransche nijverheid, maar zelfs een nieuwe overeenkomst
gevorderd, die de ontwikkeling van Frankrijks handel onbelemmerd
liet. De onderhandelingen werden slepende gehouden of leverden
niets op; intusschen vaardigde Napoleon een decreet uit, waarbij de
Engelsche koopwaren door hooge invoerrechten werden getroffen. Van
stonde aan eischten fabrikanten en kooplieden toen den oorlog; voor
hun belangen was deze nog minder nadeelig dan een vredestoestand,
die hen ruïneerde."

Engeland wilde Frankrijk verarmd, onderworpen, Napoleon wilde
het groot, machtig en geëerd zien. Van een botsing tusschen deze
twee beginselen was een oorlog op leven en dood het noodzakelijke
gevolg. Reeds in September 1802 achtte Bonaparte het raadzaam Pruisen,
waarmede hij den 5en dier maand een militaire conventie had gesloten,
te waarschuwen voor "de Engelsche kuiperijen." Redenen hiertoe waren
voor 't grijpen. De voornaamste bepalingen van het tractaat o. a.,
het binnen drie maanden ontruimd hebben van Malta en Egypte waren door
de Engelschen nòg niet nagekomen; de pretendent, de graaf van Artois,
de Condé's werden nog geregeld uit de Engelsche schatkist ondersteund,
droegen nog de vervallen Fransche decoraties en vertoonden zich
hiermede zelfs bij wapenschouwingen, genoten vorstelijke eerbewijzen
en spanden openlijk samen tegen de bij den vrede officieel erkende
Republiek. Dan stond George Cadoudal, Napoleons belager, te Londen
in hoog aanzien, leefde er op staatskosten als een grand seigneur;
eindelijk ging er geen dag voorbij, waarin de Engelsche pers en die der
émigrés geen variatie leverden op het grondthema, dat tirannenmoord
geen misdaad was en regende het pamfletten, waarin Bonaparte en zijn
familieleden op de gemeenste manier in woord en beeld werden gehoond
en belasterd.

Had Napoleon die aanvallen op zijn persoon met hooghartig zwijgen
beantwoord, dan zou hij hierdoor niet alleen Europa achting hebben
afgedwongen, maar zijn aanvallers tevens geen voldoening hebben
geschonken. Voor het volgen van zulk een gedragslijn was hij echter
veel te opvliegend en te lichtgeraakt. Dat in Engeland vrijheid van
drukpers bestond en zelfs de persoon des konings daar in schotschriften
vaak belachelijk werd gemaakt en over den hekel gehaald, telde hij
niet, maar greep zelf naar de pen, gaf in verschillende dagbladen
lucht aan zijn verbolgenheid, stelde het Engelsche gouvernement
verantwoordelijk voor 't geen tegen hem werd geschreven en vorderde
op hoogen toon een verbod, dat aan dien schimp een einde kwam.

Onder allerlei voorwendsels begon Engeland in November, dus in vollen
vrede, zich weder te wapenen. Dat Frankrijk Louisiana, waarop het
zelf was belust geweest, in ruil voor klinkende munt wilde afstaan
aan Noord-Amerika; dat het Piëmont in 1801 bij zijn grondgebied
had ingelijfd; dat de Eerste Consul in Zwitserland als bemiddelaar
was opgetreden; dat de kolonel Sebastiani, belast geweest met een
zending naar het Oosten, over den toestand van Egypte een omstandig
rapport had uitgebracht, dat echter volstrekt niet geheim gehouden
doch in extenso in den Moniteur opgenomen was, waren feiten, zoo
beweerde de minister Hawkesbury, die ieder op zich zelf wel geen
casus belli vormden, maar te zamen genomen blijk gaven van vijandige
bedoelingen bij Frankrijk. Het bezit van Malta was des Pudels Kern;
dat Engeland dit eiland onder geen beding meer wilde loslaten, nu
Napels en Tarente door de Fransche troepen waren ontruimd en het den
sleutel der Middellandsche Zee hiermede had in handen gekregen, zei
de minister niet, maar was voor niemand een geheim. Wel bleef geheim,
dat het Engelsche gouvernement om een schikking mogelijk te maken,
Bonaparte door bemiddeling van Jozef verschillende persoonlijke
voordeelen als zijn erkenning tot consulaire Majesteit met de
erfelijkheid van dezen titel in zijn familie, deed aanbieden, mits
hij niet langer aandrong op Malta's ontruiming.--

Wat kenden de Engelsche diplomaten nog weinig van dien eenvoudigen
soldaat, die op alle politiek gedraai antwoordde met heldere,
onverbiddelijke logica, die nooit doekjes wond om zijn voornemens,
hen met hun diplomatiek gebazel deed versteld staan en o. a. den gezant
Whitworth de uitdrukking ontlokte, "dat hij bij zijn onderhoud met hem
(1803) veeleer gedacht had een Franschen ritmeester tegenover zich te
hebben dan het hoofd van een der machtigste staten van Europa." Oorlog
met Engeland wilde hij bepaald niet. Toen de ontruiming van Malta nog
altoos niet volgde, verzocht hij de bijeenroeping van een Europeesch
congres om de uitvoering van het tractaat van Amiens te waarborgen,
noodigde keizer Alexander, in de quaestie van Malta scheidsrechter te
wezen, verpandde bij voorbaat zijn eerewoord, dat hij zich aan diens
beslissing zou onderwerpen, zelfs al zou Malta ten eeuwigen dage aan
Engeland toebehooren, maar dat zijn eer en plicht hem verboden het af
te staan uit vrije beweging en dwong door deze fiere en ridderlijke
taal den Russischen gezant Markoff eerbied af. [27]

Van een congres, zooals hij dit voorstelde, wilde Europa niets
weten; dan had het hierdoor niet alleen het door Frankrijk
gekozen gouvernement erkend en bevestigd, maar ook de verheffing
gesanctionneerd van dien soldaat van onbekende afkomst, die de roem
en de grootheid der schoonste dagen van Lodewijk XIV aan Frankrijks
horizon deed gloren. Dit wilde Europa juist niet. Frankrijk moest
liever klein en zwak dan groot en machtig gemaakt worden.

En keizer Alexander? Deze stond te zeer onder den invloed van
Engeland, waaraan hij waarschijnlijk in hoofdzaak zijn vroegtijdige
troonsbeklimming had te danken, om in dezen scheidsrechter te willen
wezen. Ook Pruisens houding was niet bijster vriendschappelijk.

"Mijn hof wil zeker van zijn oogenblikkelijk zoo gunstige positie
gebruik maken om Frankrijk zeer gevoelige slagen toe te brengen
zonder dat het zelf er iets van heeft te duchten," mocht Whitworth
wel schrijven aan zijn Russischen collega te Parijs en Bonaparte was
zoo overtuigd van zijn onmacht ter zee en wist daarbij zoo goed hoe de
zaken loopen zouden, dat hij den minister van financiën Marbois vroeg
"of de Fransche reeders niet te bewegen zouden zijn hun ladingen te
verzekeren bij Engelsche maatschappijen."

In Maart 1803 werd het duidelijker dan ooit, dat Engeland den oorlog
wilde. In dezelfde maand had Bonaparte op een receptie den Engelschen
gezant in heftige bewoordingen te verstaan gegeven, wat hij van
Engelands houding dacht.--"Gijlieden zijt tot den oorlog besloten;
gijlieden verlangt oorlog. Reeds vijftien jaar hebben wij dien gevoerd;
een tijdperk van nog vijftien wilt gij er aan toevoegen en gij dwingt
mij er toe!" had hij Lord Withworth letterlijk toegesnauwd, zoodat
al de aanwezigen over dien uitval versteld stonden. Geen twee maanden
later was het zwaard reeds weder uit de scheede gerukt. Engeland dacht
er niet aan Malta los te laten en voor Bonaparte was de Middellandsche
Zee dan gesloten; hij bleef dus bij zijn eisch volharden het tractaat
van Amiens na te komen en Malta te ontruimen. Ja, Engeland ging nog
verder en eischte zelfs Lampedouze tusschen Malta en Tunis gelegen,
hoewel dit in het tractaat van 1802 niet eens genoemd was. Deze
laatste eisch kon als een soort ultimatum worden opgevat en nog voor
het midden van Mei vertrok de Engelsche gezant.

Wederom oorlog dus en met den erfvijand! Weg waren de gedachten
aan welvaart en voorspoed, aan dagen van vrede. Al zijn droomen van
voorheen, de visioenen van grootheid, van een reusachtig rijk in het
Westen van Europa's vastland rezen weder bij Bonaparte op.--Engeland
moest overwonnen, vernederd, verlaagd en als het kon vernietigd worden,
dit werd van af dit oogenblik de hartstocht van zijn leven en in de
eerstvolgende twee jaren zien wij hem met al den ijver, met al het
vuur van vroeger bezig om van Den Helder tot Brest een transportvloot
en een leger bijeen te brengen, zoo geducht, zoo geweldig, dat geheel
Europa er van versteld stond en Albion de schrik om 't hart sloeg.

Nog voor de gezant het Fransche territoir had verlaten, waren de
vijandelijkheden van Engelsche zijde reeds begonnen met het in bezit
nemen van tal van handelsschepen. Bij een decreet van den 22en Mei,
den dag waarop Frankrijk haar oorlogsverklaring deed, werd bepaald,
dat al de Engelschen, die zich op Fransch grondgebied bevonden,
in hechtenis moesten worden genomen.

Bovendien kreeg Mortier last van uit Nijmegen met een leger naar
Hannover te gaan en dit keurvorstendom, dat aan den koning van Engeland
behoorde, binnen te rukken en te bezetten. De pas 35jarige generaal
kweet zich goed van zijn taak, want reeds negen dagen na ontvangst
van het bevel tot den inval, had het Hannovraansche leger van bijna
40 000 man zich overgegeven, een succes, dat Napoleons bewondering
opwekte. Tevens begon de generaal Saint-Cyr dwars door den Kerkelijken
Staat naar de haven van Otranto te marcheeren om deze te wapenen. Moest
Mortier zorgen het Pruisisch territoir ongeschonden te laten, Saint-Cyr
kreeg in opdracht de grootste gematigdheid tegenover de Italiaansche
bevolking aan den dag te leggen; bovendien moesten alle leveringen
contant worden betaald, terwijl alle oproerige bewegingen terstond
onderdrukt dienden te worden.

Vergezeld van Joséphine begon Bonaparte zelf in Juni een militaire en
politieke inspectiereis door het noorden der Republiek en België langs
Antwerpen en Vlissingen. Hier bezocht hij alle scheepstimmerwerven,
tuighuizen en magazijnen en vond te midden van alle feestelijkheden,
welke hem overal doch voornamelijk te Brussel wachtten en waarvan zijn
vrouw volop genoot, nog tijd om aanteekeningen te maken betreffende
't geen hij had gezien en verkeerd bevonden.

Ternauwernood te Parijs terug van dezen vermoeienden tocht door dat bij
uitstek roomsche land, waarheen hij uit staatkunde ook den stokouden,
pauselijken legaat Caprara had meegenomen, begon hij naar aanleiding
van die opmerkingen een reeks van bevelen te geven.--Hier had de
schatkist verzuimd, tijdig genoeg fondsen te zenden voor de aannemers;
daar had het departement van marine nagelaten de benoodigdheden voor
de vloot te bezorgen; verderop was de directie over de bosschen te
laat met den aankoop en de levering van hout; nog verder was 't de
artillerie geweest, die vergeten had vuurmonden of munitie af te
geven en zoo meer.

Voor dit alles zorgde hij thans zelf. Voor hem bestonden geen
bezwaren. Ten slotte begaf hij zich naar Boulogne, het middelpunt van
de beweging tegen Engeland, de plaats, waar de hoofdtoebereidselen
nu werden gemaakt om 120 000 soldaten, 15 000 paarden en circa
400 bespannen vuurmonden met hun voertuigen in te schepen en over
het Kanaal, dat daar ongeveer tien zeemijlen breed was, naar de
Engelsche kust te voeren. Het plan was, dat ook van Brest en van
Texel tegelijkertijd een groot eskader, elk met 15 000 man aan
boord, zou uitzeilen. De oorlogs- en de transportvloot, voor het
geheel benoodigd, zou ongeveer 2300 vaartuigen omvatten. Het was
inderdaad een reusachtige onderneming. Daar deze geweldige massa
schepen van allerlei soort en grootte niet in drie havens gebouwd en
bijeengebracht kon worden, werd in alle kustplaatsen van Bayonne tot
Texel met onverdroten ijver dag en nacht gearbeid.

Van dit reuzenwerk was Bonaparte de ziel. Omgeven door een staf van
ingenieurs en marineofficieren, de bekwaamsten van hun wapen, zag
hij persoonlijk alles. IJverig en trouw stonden de minister Decrès
en de admiraal Bruyes hem hierbij ter zijde.

Het is te begrijpen, dat het kabinet van St.-James ongerust werd,
toen ze die geweldige toebereidselen tot een verpletterenden aanval
op zijn grondgebied dagelijks zag toenemen. De oud-minister
Pitt nam weder zitting in het Lagerhuis; een reserveleger
werd bijeengebracht en een oproeping gedaan tot het vormen van
vrijwilligerskorpsen. Tegelijkertijd begon Albion Pitts tactiek
van vroeger weder te volgen door samenzweringen der émigrés opnieuw
te steunen. Te Londen werd alles voorbereid tot een aanslag; daar
vertoonde zich zelfs een Bourbon in een vergadering der chouans,
die gezworen hadden den Eersten Consul, hoe dan ook, uit den weg
te ruimen. Deze Bourbon, de Graaf van Artois, gaf dus openlijk zijn
instemming met het laaghartige plan en compromitteerde zich daardoor
voor zijn geheele leven.

Een hertog de Polignac, een markies de Rivière waren erbij
betrokken. George Cadoudal, de ons reeds bekende aanvoerder
der chouans, stond ditmaal aan het hoofd van de onderneming, die
niets minder beoogde dan Bonaparte op den weg tusschen Malmaison en
Parijs met honderd gewapenden aan te grijpen, zijn klein escorte van
gewoonlijk twaalf guides over de kling te jagen en hem zelf?--Och hem
zelf in het hierbij ontstane gevecht overhoop te steken. Dan was hij
immers niet gevallen door de handen van een troep moordenaars, maar in
een eerlijk gevecht! Dan kon het niet heeten dat de koningsgezinden
hun tegenstander door een moord uit den weg hadden geruimd, dan was
de eer tegenover Europa gered!

Ook generaal Pichegru, de dappere veroveraar van de Republiek der
Vereenigde Nederlanden, eenmaal Bonaparte's leermeester te Brienne,
later wegens verraad naar Cayenne verbannen, doch ontsnapt en nu te
Parijs verscholen, had zich laten vinden bij deze nieuwe poging om de
Bourbons weder op den troon te brengen. Zelfs Moreau, die zich op het
oorlogstooneel steeds dapper toonde, maar in het burgerlijke leven
zwakheid verried en zich geheel door zijn vrouw liet beheerschen,
was niet onkundig aan de kwade bedoelingen van Pichegru. Als altijd
jaloersch op Bonaparte zou Moreau niet ongenegen geweest zijn bij
den val van den Eersten Consul een staatkundige rol te spelen.

Het nieuwe complot omvatte dus personen van verschillende richting,
agenten van de Bourbons, voormalige aanvoerders der chouans,
ontevredenen als Moreau; maar de ziel, de kern er van vormden de
émigrés, de royalisten, dezelfde mannen dus die Bonaparte uit de
verdrukking geholpen en met behulp van den grooten ijver van Joséphine
uit de ballingschap teruggeroepen had. Niet alleen hadden zij de
hoedanigheid van Franschman en staatsburger teruggekregen maar zooveel
mogelijk waren hun, de tijdens de omwenteling verloren bezittingen,
teruggeschonken. Tot dank voor dit alles hadden ze in 1800 getracht hem
door middel van een vat buskruit in de lucht te laten vliegen; thans
wilden ze hem op den openbaren weg door een bende struikroovers--want
een andere benaming verdienen Cadoudal en zijn aanhangers toch zeker
niet--laten vermoorden. Dat zij zelven hierbij geen werkdadige rol
speelden, doet ter beoordeeling van hun moreele schuld weinig af,
want zij die de moordenaars van goud en wapens voorzien, achten we
even misdadig als den moordenaar zelf. Zij zijn bovendien nog lafaards.

Reeds maanden lang wist Bonaparte, dat er in de Vendée iets tegen
hem broeide; enkele chouans waren reeds in hechtenis genomen en zijn
voormalige adjudant Savary, kolonel der gendarmerie geworden, had daar
zelfs duidelijk de sporen ontdekt van een geheime beweging; ook had hij
eenige verspreide benden deserteurs en kwaadwilligen uiteengedreven,
die, zooals later bleek, handelden op aanstoken van Cadoudal. Voorzien
van een massa Engelsch goud, hield deze zich met eenige makkers sinds
maanden te Parijs verborgen en stond in rechtstreeksche gemeenschap
met Pichegru en Moreau.

Van het bestaan van een complot tegen Bonaparte's leven was echter
nog niets gebleken, toen achtereenvolgens door een samenloop van
omstandigheden, waarin Fouché en zijn agenten zeer waarschijnlijk een
rol hebben gespeeld, in 't begin van Februari 1804 eerst Picot, een
bediende van Cadoudal, en daarop Bouvet de Lozier, diens voornaamste
onderbevelhebber, te Parijs met de wapens in de hand en beiden met een
zeer aanzienlijk bedrag aan goud op zak werden gearresteerd. De eerste
bekende, dat hij zich reeds sinds Augustus met Cadoudal in de hoofdstad
bevond. Bouvet zweeg doch poogde zich in zijn cel op te hangen.

Nog juist bijtijds door den cipier gered, deed Bouvet den minister
Real daarop een omstandig verhaal van al 't geen hij wist, n.l.,
dat Pichegru zich te Parijs bevond en tegelijk met Cadoudal en diens
bende aan de klip van Biville bij Saint Leu in Bretagne was geland;
dat een prins van den bloede van het komplot wist en naar Frankrijk zou
komen, zoodra hier alles voor den aanslag was voorbereid; dat Pichegru,
Cadoudal en Moreau op de boulevard de la Madeleine een nachtelijke
bijeenkomst hadden gehad, en dat alleen Moreau's besluiteloosheid de
oorzaak was geweest, dat nog niet tot handelen was overgegaan.

Uit al de hierna volgende verhooren bleek hoe langer hoe duidelijker,
dat het geheele komplot uitsluitend door de koningsgezinden en de
émigrés in Engeland was op touw gezet, terwijl de groote hoeveelheden
Engelsch goud, in 't bezit der gearresteerden gevonden, genoegzaam
aanwezen welk een aandeel Engeland zelf er aan had. De émigrés waren
arm; zij hadden door de omwenteling alles verloren.

Was het te verwonderen, dat Bonaparte, die terwille van diezelfde
uitgewekenen zijn populariteit en, wat in die dagen van heel wat
meer beteekenis was, het vertrouwen van alle oprechte en eerlijke
aanhangers der omwenteling had op 't spel gezet, ziende, wie hier
achter de schermen zaten, woedend werd, zoo woedend zelfs, dat hij
dagen achtereen zijn plannen te Boulogne, Brest en Texel vergat?

Een voorbeeld zou gesteld worden en den Bourbons moest worden duidelijk
gemaakt, dat men niet ongestraft zich in verbinding stelde met lieden
als Cadoudal en anderen. Bovendien, die voortdurende onrust nagejaagd
te worden en elk oogenblik misschien door een sluipmoordenaar zijn
leven te verliezen, daaraan diende voor goed een einde te komen; in
drie jaar tijd waren er reeds zeven samenzweringen geweest. Uitgebreide
maatregelen werden genomen en Savary lag weken achtereen, met een
sterke brigade gendarmes op de loer bij de klip van Briville, nabij
Dieppe aan 't Kanaal, een bij de smokkelaars in die dagen welbekende
landingsplaats. Volgens getuigenis van Picot en van Bouvet de Lozier
was daar de plek, waar een der prinsen zou landen, zoodra te Parijs
alles voor den aanslag gereed was. Op diezelfde plaats waren maanden
te voren Pichegru en Cadoudal ook op Fransch grondgebied gekomen
en vandaar waren ze langs boschwegen en afgelegen paden naar Parijs
gegaan, waar zij zich hadden verscholen.--

Ofschoon uit de verhalen van eenige der gevangen genomen chouans
vernomen werd, dat Moreau aan de samenzwering niet wilde meedoen,
werd hij den 15en Februari toch gevangen genomen. Niet lang daarna
vielen ook Pichegru en tal van bij het komplot betrokken edelen en
chouans in handen der politie. Den 9en Maart werd ook Cadoudal na
een woedend verzet op straat gevangen genomen.--

Terwijl het proces tegen deze samenzweerders in vollen gang was en
men nog niet wist in hoever Fouché en zijn gewetenlooze agenten in
deze zaak een rol hadden gespeeld, werd Bonaparte, zoowel misleid
door verkeerde voorstellingen en door de inblazingen van zijn vleiers
en enkele verdorven of blindelings gehoorzamende personen uit zijn
omgeving, tot een daad gebracht, die ten eeuwige dage als een bloedvlek
op zijn naam zal blijven kleven.

Wij bedoelen de terechtstelling van den jeugdigen hertog van Enghien,
den kleinzoon van den prins van Condé.

In het Badensche plaatsje Ettenheim ten N. W. van Freiburg, niet ver
van de Fransche grenzen woonde deze Bourbon reeds sinds het voorjaar
van 1801. Had hij vroeger in de gelederen der émigrés als kolonel van
een Oostenrijksch regiment tegen Frankrijk gestreden, na den vrede
van Lunéville had hij zich in Ettenheim gevestigd uit genegenheid
voor de aldaar vertoevende prinses Charlotte de Rohan-Rochefort;
tevens om in het Zwarte Woud van de jacht te kunnen genieten. Nog
steeds stond hij met Engeland in betrekking en ontving zelfs van
dit land een maandelijksche toelage van 150 pond sterling. In zijn
omgeving bevonden zich o. a. de markies de Thumery en eenige andere
uitgewekenen van minder beteekenis.

In tegenwoordigheid van Talleyrand werd Napoleon door Fouché
ingelicht betreffende de aanwezigheid van dezen Bourbon zoo dicht
bij de Fransche grenzen.

Bonaparte liet daarop in stilte door een sluwen wachtmeester der
gendarmerie, die Enghien van vroeger kende, een onderzoek ter plaatse
instellen en daardoor kwam hij onder meer te weten, dat de hertog,
hoewel zijn vader hem tegen dergelijke onvoorzichtigheden van uit
Engeland ernstig gewaarschuwd had, zich wel eens te Straatsburg
vertoonde. Tevens werd meegedeeld, dat ook de generaal Dumouriez
(een naamsverandering met Thumery) zich vaak te Ettenheim bevond.

Dit rapport van den gendarme, waarin de naam van den gedeserteerden
generaal Dumouriez voorkwam naast dien van Enghien, bracht Bonaparte in
verband met de verklaring van Cadoudal voor den rechter, dat een prins
van den bloede, wiens naam nog niet zeker bekend was, met Cadoudal
te Parijs zou samenwerken tot het volvoeren van den aanslag.--

Hij verweet den minister Real, het nieuwe hoofd der politie op heftigen
toon zijn onbekendheid met het feit, dat een Bourbon zich zóó dicht
bij de grenzen ophield en belegde daarop terstond tegen den 10en
Maart een buitengewone vergadering, waarin de twee andere consuls,
de ministers en ook Fouché tegenwoordig waren.

De minister van Justitie deed verslag van 't geen het verhoor van
Cadoudal en diens medeplichtigen had aan 't licht gebracht. Talleyrand
volgde met een lang rapport over de vertakkingen van het komplot,
onder anderen in Baden en besloot met het voorstel den hertog van
Enghien op te lichten en aan de zaak een einde te maken.

Cambacérès was de eenige, die zich ernstig tegen dit plan verzette,
daar hij ook vreesde, dat deze schending van Badens grondgebied
op de kabinetten van Europa een ongunstigen indruk zou maken. Maar
Napoleon riep hem toe: "Denkt gij dan mijnheer, dat ik mij zal laten
vermoorden als een hond? Dat ik niet anderen de verschrikkingen zal
laten ondervinden, waarmee zij mij mijn leven willen omringen? Neen,
neen, ik zal een slag toebrengen, die hen allen zal doen sidderen."

Het voorstel van Talleyrand werd met algemeene stemmen, op die van
Cambacérès na, aangenomen.

Onmiddellijk werden maatregelen genomen; aan den Badenschen minister
werd door Talleyrand bericht gezonden van den voorgenomen aanslag en
uit het decreet van den keurvorst van Baden, waarbij aan alle émigrés
het verdere verblijf in de staten werd ontzegd, uitgevaardigd een
dag na de arrestatie van den hertog, blijkt voldoende, dat er bij den
keurvorst niet over werd gedacht te protesteeren wegens de schending
van grondgebied. Dat de keurvorst zijn waardigheid aan Napoleon dankte
en tevens dat zijn grondgebied onder de kanonnen van Straatsburg lag,
werkten zeker mede tot deze zachte stemming.

In den morgen van 15en Maart werd Enghien te Ettenheim door den majoor
der gendarmerie Charlot zonder verzet gevangen genomen. Zijn papieren
werden in beslag genomen en hij zelf onder bewaking van Charlot eerst
naar Straatsburg, vervolgens naar Verdun gevoerd.

De bevelen werden stipt uitgevoerd en het bevelschrift van Charlot
was even kort als duidelijk:


    "Op last van den Eersten Consul.           14 Maart 1804.


    "Begeef u terstond bij nacht naar Ettenheim, neem den hertog
    van Enghien gevangen en leg beslag op al zijn papieren. Met
    uw hoofd staat gij voor hem in.


    Moncey, generaal der gendarmerie."


Van Verdun bracht men hem naar Parijs en hier kwam het bevel, dat de
hertog naar Vincennes moest worden overgebracht, waar hij den 20en
Maart aankwam. Alles ging met de grootste geheimzinnigheid, want
aan niemand mocht iets omtrent den gevangene worden meegedeeld en in
Vincennes, waar men niets wist van zijn komst, moest in allerijl een
kamer voor hem in gereedheid worden gebracht. Het bevel tot opsluiting
was inmiddels verschenen.

Dienzelfden nacht nog, want alles moest, volgens Bonaparte's
last aan Savary, voor het aanbreken van den dag zijn afgeloopen,
kwam onder voorzitterschap van generaal Hulin op het kasteel een
krijgsraad bijeen. Murat, gouverneur van Parijs, had dezen krijgsraad
op de gebruikelijke wijze samengesteld; over den beklaagde moest
onverwijld een vonnis worden geveld naar aanleiding van de punten van
beschuldiging, welke in een bijgevoegd besluit van het gouvernement
waren vervat. Dit besluit luidde:


    "Vrijheid.--Gelijkheid.

    Parijs, 29 Ventôse, jaar XII der Één en ondeelbare Republiek.


    "Het gouvernement der Republiek besluit als volgt:

    "Artikel I.--De voormalige hertog van Enghien, verdacht van
    het dragen van de wapenen tegen de Republiek, van ook nu nog
    in Engelsche soldij te staan, van deel uit te maken van de
    komplotten, door deze mogendheid gesmeed tegen de binnen-
    en de buitenlandsche veiligheid der Republiek, zal worden
    gebracht voor een krijgsraad, samengesteld uit zeven leden,
    te benoemen door den generaal-gouverneur van Parijs en zitting
    nemende te Vincennes.

    "Artikel II.--De groot-rechter, de minister van oorlog en de
    generaal-gouverneur van Parijs zijn belast met de uitvoering
    van dit besluit.


    De Eerste Consul
    Bonaparte."


Voor dezen krijgsraad erkende Enghien ruiterlijk, dat hij de wapenen
tegen de Republiek had gedragen, het laatst als bevelhebber der
voorhoede van het leger van zijn grootvader Condé; ook deelde hij
mede maandelijks van Engeland geld te ontvangen, maar nooit had hij
in eenige betrekking gestaan tot Pichegru of Dumouriez en gaf zelfs
zijn afkeer te kennen van de verachtelijke middelen, waarvan de
eerste zich, naar hij gehoord had, wilde bedienen. Dat hij bereid
was wederom de wapens op te nemen ontkende hij niet, integendeel,
hij deelde zelfs mede, dat hij bij het uitbreken van den oorlog aan
Engeland had gevraagd dienst te mogen nemen in het Engelsche leger;
de Engelsche regeering had hem echter geantwoord hem daartoe niet de
gelegenheid te kunnen geven, maar dat hij aan den Rijn moest blijven,
waar hij een rol te vervullen zou hebben.

Ten slotte vroeg hij om een onderhoud met den Eersten Consul, "mijn
naam, mijn rang, mijn wijze van denken en het gruwelijke van mijn
toestand doen mij hopen, dat hij mijn verzoek niet zal afwijzen,"
voegde hij erbij.--

De nachtelijke beraadslaging had een paar uur geduurd en daarna
ging de krijgsraad tot beraadslaging over met het gevolg dat de
krijgsraad hem met algemeene stemmen schuldig verklaarde en hem
ter dood veroordeelde. De wetten op het dragen van wapenen tegen de
Republiek waren zeer streng en dat de jonge hertog er prijs op stelde
de eerste te zijn, die de degen zou trekken in den oorlog van Engeland
tegen Frankrijk, dit laatste had vooral op de leden van den krijgsraad,
allen oude soldaten, o. a. de kolonels van de Parijsche regimenten,
een zeer ongunstigen indruk gemaakt.

Onmiddellijk moesten de maatregelen worden genomen om het vonnis te
voltrekken, want de last was zeer duidelijk geweest, dat alles voor
het aanbreken van den dag moest zijn afgeloopen. Wel had Enghien
verzocht om een onderhoud met den Eersten Consul te hebben, doch de
krijgsraad had zich niet gerechtigd geacht eigenmachtig op te treden
en de executie van het vonnis uit te stellen.

Nog voor het daglicht aanbrak, was de laatste telg der Condé's in een
der grachten van het kasteel door Fransche soldaten gefusilleerd! Het
drama was afgespeeld en tegen zes uur had Savary van af de borstwering
van het slot zich overtuigd, dat aan het bevel van zijn meester
was voldaan.

Nog denzelfden morgen deed Savary rapport over hetgeen was voorgevallen
aan Bonaparte, die zich echter ontstemd toonde over de groote haast,
die gemaakt was en over de mislukking van de opdracht aan Real gegeven
om Enghien te hooren omtrent punten, die in verband stonden met het
proces tegen Cadoudal en Pichegru.

Met betraande oogen kwam Joséphine daarna zijn kabinet binnen.--"Och,
och, wat heb je gedaan! Wat heb je gedaan!"

"Die ongelukkige kerels hebben te veel haast gemaakt," gaf hij driftig
ten antwoord.--



Bij het bekend worden van het vonnis ging er in Europa een kreet van
verontwaardiging op.

De Chateaubriand, de schrijver van Atala en van Génie du Christianisme
was door Bonaparte benoemd tot gevolmachtigd minister in Wallis
(Zwitserland). Toen hij kennis kreeg van hetgeen er in Vincennes had
plaats gehad, vroeg hij zijn ontslag alsof hij hiermee zeggen wilde:
"Gij hebt een misdaad gepleegd. Een gouvernement, dat zich bevlekt
met het bloed van een Bourbon, verkies ik, oud-uitgewekene, niet
langer te dienen."

"In Frankrijk," zegt Talleyrand "verhief zich geen enkele stem tegen
deze daad van snood geweld. Dit is bedroevend doch waar; het kan alleen
worden verklaard door de angst van de natie voor het schokken van
een gouvernement, dat Frankrijk aan de anarchie had ontworsteld." De
moordaanslag in de Rue Nicaise was blijkbaar nog niet vergeten.

Aan de hoven was men bewogen met het lot van den jongen hertog
en vertoornd op Bonaparte, maar van een krachtig protest was geen
sprake. Zagen we dat Baden een decreet uitvaardigde, waarbij aan de
émigrés het verder verblijf in het land werd ontzegd, ook Beieren en
Hessen volgden dit voorbeeld. Was men in de omgeving van de Pruisische
koningin hevig verontwaardigd op de gewelddaad van den Eersten Consul,
de koning liet door zijn minister aan de Fransche regeering zeggen,
dat hij hoopte dat het Bonaparte zou gelukken de samenzweringen tegen
zijn persoon en het gouvernement voor goed te vernietigen!

Rusland, juist met Engeland in onderhandeling over een verdrag om
geldelijke steun, verzette zich meer officieel. Een uitnoodiging aan
Oostenrijk om zich bij het protest aan te sluiten werd beantwoord
met een veelbeteekenend: "Nous sommes à la bouche du canon," zoodat
Rusland alleen te Parijs om opheldering vroeg. Het kwam van een koude
kermis thuis, want Bonaparte gaf een vlijmend scherp antwoord terug,
daarbij doelende op den geheimzinnigen dood van Paul I. Terecht,
want Rusland, met zijn historie zoo vol van gewelddaden, had zeker
het minste recht een protest te doen hooren.

Aan Zweden verschafte de zaak een mooie gelegenheid om zijn haat
eens flink te luchten en sinds dien werd er altijd gesproken van
"Mijnheer Napoleon Bonaparte."

Meer dan een eeuw ligt er tusschen het heden en den dag waarop de
hertog van Enghien het leven liet. Veel van hetgeen toen nog in
het duister lag, is thans bekend. Intusschen hebben wij ook het
tweede keizerrijk leeren kennen met zijn heirleger van mouchards en
agents provocateurs, een bende uit de geheime middelen betaalde,
gewetenlooze ellendelingen, die menigmaal een onschuldig gezegde
tot een misdaad tegen den staat wisten op te blazen. Hoe dieper men
doordringt in de bijzonderheden dier laatste dagen van het Consulaat,
hoe meer zich de overtuiging vestigt, dat de agent provocateur en
de betaalde spion onder de opperste leiding van den gewetenloozen
oud-Jacobijn, den gehaten en gevreesden minister van politie Fouché,
ook in het drama van Cadoudal en in de verdachtmaking van Moreau en
den hertog van Enghien een rol hebben gespeeld. Niets ontzag Fouché
om zijn persoonlijk belang te bevorderen en bij Bonaparte in het
gevlei te komen om weder tot minister van politie te worden benoemd,
hetgeen hem inderdaad ook gelukt is.

En niet alleen Fouché, maar ook Talleyrand heeft in deze zaak een
belangrijke rol vervuld en meegewerkt tot de afwikkeling van het
drama. Hij heeft er zich zelfs op beroemd, Napoleon tot een krachtig
optreden te hebben aangespoord. Was deze dan misleid? Naar onze
meening, wat betreft Enghiens aandeel in het komplot, wel, wat zouden
anders zijne woorden: "Mijn God, wat hebben de ellendelingen mij laten
doen!" voor zin hebben, toen hij later vernam, dat de hertog in die
dagen nooit te Parijs was geweest en dat hij ook nooit met Dumouriez
in eenige relatie had gestaan.

Maar dit alles neemt niet weg, dat ook Bonaparte schuld treft, want
de schending van het neutrale grondgebied vindt geen verdediging met
een beroep op het meer voorkomen in de geschiedenis van dergelijke
gevallen. Deze schending was in hooge mate af te keuren.

Toch nam Bonaparte de verantwoordelijkheid ook van het vonnis geheel
op zich en dat standpunt heeft hij ook nog op St. Helena ingenomen,
want in zijn testament lezen wij: "Ik heb den hertog van Enghien doen
gevangen nemen en vonnissen, omdat dit voor de veiligheid, het belang
en de eer van het Fransche volk noodzakelijk was, nadat was gebleken,
dat de graaf van Artois zestig moordenaars op mij had afgezonden. In
een soortgelijk geval zou ik wederom zoo handelen."

Het echt Corsicaansche begrip van de vendetta kwam ook bij deze
terdoodbrenging terstond aan het licht, de Bourbons tegen de
Bonaparte's; het leven van Bonaparte was op het spel gezet, men schoot
op hem, welnu hij eveneens op hen. De samenzweringen moesten eindigen,
men hoort er de eerste jaren ook niet meer van; het voorbeeld had
geholpen; "het is misschien een misdaad," zegt Masson, "het is niet
een fout."

Al is het overtuigend gebleken, dat de hertog van Enghien, noch met
Dumouriez, noch met Pichegru in verbinding stond, al wist hij van
het komplot niets dan toen het iedereen bekend was, dit alles wist
Bonaparte niet, hij was door al wat hij had gehoord overtuigd, dat
Enghien wel degelijk daarbij was betrokken.

Dat Cadoudal en zijn chouans het op Napoleons leven hadden toegelegd
staat vast; dat Engeland dezen struikroover met goud steunde, valt
niet te loochenen en dat Drake, de Engelsche gezant aan het hof van
Beieren, een diplomaat van hoogen rang dus nog wel, eveneens tegen
Bonaparte samenspande is bewezen.

Persoonlijk heeft hij meegewerkt om dezen schavuit in een geborduurden
rok te ontmaskeren.

Vernemende, dat ook nog anderen den Eersten Consul naar het leven
stonden, had Drake o. a. durven zeggen, "dat het onverschillig was
door wien het beest werd neergeveld, als allen slechts terstond gereed
waren om aan de jacht deel te nemen."

Bemerkende, welken indruk de moord van Enghien alom in het buitenland
teweegbracht, zond Bonaparte aan al de hoven van Europa een afschrift
van de correspondentie, tusschen dezen Drake en diens agenten gevoerd,
om hierdoor het bewijs te leveren, welke ellendige rol Engeland
tegenover hem speelde.



HOOFDSTUK XIV.

De Keizerskroon.


Het is zeker, dat Bonaparte nooit zoo'n hoog standpunt heeft ingenomen
in de oogen van de natie dan na den vrede van Amiens. Zoowel de boer op
het land als de bezitter van goederen, zoowel de niet-beroepssoldaat
als de middenklasse in stad en provincie, ja allen, alleen enkele
onverzadelijken en ontevredenen uitgezonderd, wenschten den
vrede. Bonaparte had hem gebracht en hij verscheen daardoor in de
oogen van de natie als de overwinnaar en de vredestichter! Geschikter
oogenblik was er dus niet om zijn gezag voor goed te vestigen
en Bonaparte was er de man niet naar, dit juiste moment te laten
voorbijgaan. Het Consulaat voor het leven werd gevestigd en aan
de inrichting van het staatsbestuur, maar ook aan tal van andere
maatregelen, als de instelling van het Legioen van Eer en den
terugkeer van vele emigranten, was het duidelijk zichtbaar, dat dit
alles slechts een overgang was tot nog hoogere macht en titel. De
instelling van een hof werd aangekondigd en al wat er geschiedde,
duidde op de uitwerking van het monarchale idee.

Dat echter het aanbieden van de keizerlijke waardigheid aan den Eersten
Consul een uiting is geweest van de dankbaarheid van het Fransche
volk tegenover den man, die na den val van het Schrikbewind en het
Directoire welvaart, voorspoed en rust had gebracht, kan niet worden
gezegd. Alles werkte er toe mede en reeds maanden waren de gemoederen
in Frankrijk op een verandering van den staatsvorm voorbereid.

De ontdekking van de samenzwering van Cadoudal veroorzaakte een
bijzonder gunstige stemming van de natie ten opzichte van Bonaparte
en hiervan werd door hem gebruik gemaakt om thans de vervulling van
een zijner liefste wenschen te verkrijgen. Fouché, de man, dien hij
verachtte, doch dien hij noodig had, al wilde hij dit niet erkennen,
dreef hem uit eigenbelang letterlijk de trappen van den troon op, zijn
omgeving zag er een middel in tot vermeerdering van haar inkomsten
en aan de meeste familieleden was het niet onwelkom in de grootheid
en de eer van Bonaparte te deelen.

Het voorstel van het Tribunaat om hem als hoofd van de Republiek de
keizerskroon te schenken, deze erfelijk te verklaren en het goedkeurend
adres in denzelfden zin van het Wetgevend Lichaam, werden gevolgd
door de opdracht van den Senaat. (Mei 1804.)

Dat de natie, die eenige jaren te voren het hoofd van haar koning had
geëischt, thans eenstemmig dacht met den Senaat, bewees de uitslag van
het plebisciet van 1 December 1804. De vraag op Napoleons uitdrukkelijk
verlangen daarbij aan haar voorgelegd, was: "of ze de erfelijkheid der
keizerlijke waardigheid verlangde in de rechte, natuurlijke, wettige
en adoptieve lijn van Napoleon Bonaparte en van Louis Bonaparte,
zooals die was geregeld bij besluit van den Senaat van 29 Floréal
van het jaar XI."

Van de ruim drie en een half millioen thans uitgebrachte stemmen
waren er nog geen 2600 "tegen."

Nauwelijks had Napoleon zijn nieuwe waardigheid aanvaard (18 Mei)
of hij begon met zijn gewone voortvarendheid te werken aan de
inrichting van het bestuur en aan het vaststellen der met deze
verbonden waardigheden.

Het eerst dacht hij aan zijn vroegere ambtgenooten. Cambacérès werd
aartskanselier, Lebrun aartsthesaurier. Zijn broeder Jozef benoemde
hij tot groot-keurvorst, Louis tot connétable. Achttien zijner oude
krijgsmakkers, zooals Augereau, Lannes, Massena, Davoust, Murat,
Berthier, Bernadotte, Soult, Ney en Bessières werden maarschalk en
ontvingen voor 't meerendeel tevens den titel van prins, hertog of
graaf naar de plaatsen, waar zij hadden gezegevierd.

Tot groot-officieren der kroon werden voorts benoemd: tot
groot-aalmoezenier zijn oom, de kardinaal Fesch, tot opperkamerheer
Talleyrand, tot hofmaarschalk Duroc, tot opperjagermeester
Berthier, enz. De titels van Hoogheid, Excellentie, Majesteit en
Keizerlijke Hoogheid kwamen weder in gebruik. Het geheele arsenaal
van betrekkingen, vormen en ceremoniën van den vroegeren tijd werd
tegelijkertijd met den geborduurden rok, den staatsiedegen en den
gegalonneerden steek weder te voorschijn gehaald. Het is te begrijpen,
dat al die nieuwe baantjes tevens goed werden betaald, zelfs kreeg
Talleyrand later jaarlijks 495.000 francs, ja de dotaties gedurende
het keizerrijk gegeven aan chefs van korpsen en ministers overtroffen
voor enkelen zelfs het bedrag van 1.000.000 francs!

De eenige, die protest indiende tegen den nieuwen toestand, was de
broeder van den onthoofden koning, Lodewijk XVI, maar Napoleon nam
van dit protest geen notitie en duchtte het zoo weinig, dat hij het
in zijn geheel in den Moniteur liet opnemen.

Den 10en Juni 1804 wees het crimineele gerechtshof van de Seine vonnis
in de zaak van George Cadoudal. Het veroordeelde hem en negentien van
zijn medeplichtigen ter dood; de overigen tot gevangenisstraf, Moreau
tot twee jaar detentie. Pichegru had zijn vonnis niet afgewacht maar,
heette het, zelfmoord gepleegd en zich in het begin van April in zijn
cel opgehangen, hetgeen niet best te verklaren is, want het was hem
bekend, dat Bonaparte plannen met hem had in Guyana en hij kon dus
begrijpen, dat er voor hem geen doodvonnis was te wachten. Napoleon,
zooals hij van nu af aan zou heeten, begon zijn regeering als zoodanig
met een daad van grootmoedigheid en genade. Acht van de twintig ter
dood veroordeelden, waaronder Lozier, generaal Lajolais, de markies de
Rivière en Armand de Polignac kregen gratie. De hechtenis van Moreau
werd veranderd in verbanning naar Noord-Amerika. Zijn goederen werden
verbeurd verklaard.

Met elf man van zijn bende liet Cadoudal het leven op het schavot. Zijn
familie werd na den val van Napoleon door Lodewijk XVIII in den
adelstand verheven!!



Wel mag de laatste helft van het jaar 1804 een tijdperk heeten van
groote plechtigheden en schitterende feesten. Den 14en Juli, den
gedenkdag van Frankrijks vrijmaking, werd de instelling van het
Legioen van Eer in de kerk van het hotel der Invaliden plechtig
ingewijd. Vier dagen later vertrok de Keizer, vergezeld van een
reusachtigen stoet grootwaardigheidsbekleeders en groot-officieren
der kroon, waaronder Jozef en Louis, naar het kamp van Boulogne, om
de versierselen der Orde daar zelf aan het leger uit te reiken. Meer
dan een maand bleef hij aan den oever der zee, voortdurend te midden
van zijn soldaten, vervuld met trots over de snelheid, waarmede de
toebereidselen tot een overtocht naar Engeland vorderden, terwijl hij
door zijn tegenwoordigheid allen tot nog meer inspannning opwekte,
en niet schroomde zich als de geringste matroos bloot te stellen aan
al de gevaren, die de vaak woelige zee en de nabijheid der Engelsche
oorlogsschepen opleverden.

Eenmaal nam hij zelfs deel aan een aanval, door een flottille van
kanonneerbooten gewaagd op eenige vijandelijke fregatten, die de
Fransche kust te dicht waren genaderd en thans de ondervinding konden
opdoen, dat die kleine, vlugge schepen hun reusachtigen romp heel wat
schade konden toebrengen, doch zelf door hun laag boord zoo goed als
ongedeerd bleven.

Tevens werden toebereidselen gemaakt voor de plechtigheid der
ordeverleening zelve, die den 15en Augustus, den verjaardag des
Keizers, zou plaats grijpen.--Met den rug naar de zee, op een heuvel,
die het omliggende terrein geheel beheerschte, werd een ijzeren zetel
geplaatst, die afkomstig heette van koning Dagobert. Achter dezen
zetel verhief zich een reusachtige tropee van wapenen en op den vijand
veroverde vaandels. Een geweldige kroon van gouden lauwerbladeren,
waarboven paardenstaarten en veldteekens der mamelukken golfden,
bedekte het geheel. Op het schild en in een helm van Bayard en
Duguesclin, de helden uit Frankrijks roemrijk verleden, gedragen door
adjudanten-generaal, lagen de uit te reiken eereteekenen.

Voor dezen troon schaarden zich in een halven cirkel al de regimenten,
te zamen meer dan tachtigduizend man, die onder maarschalk Soult in
het kamp van Boulogne en in dat van Montreuil waren bijeengebracht;
de nieuwbenoemde ridders, in pelotons geformeerd, stonden het dichtste
bij den Keizer.

Om den indruk te verhoogen was als verzamelpunt gekozen de plek, waar
eeuwen te voren Cesars legioenen het strand zouden hebben bereikt,
en waar de bouwvallen van een toren, naar hem genoemd, nog zichtbaar
waren. Die omgeving, die praal, die pracht, dat grootsche militaire
vertoon werkten electriseerend op het licht ontvlambare gemoed
der soldaten. De verschijning eener vloot van zeven en veertig
oorlogsschepen, die, van Havre komende, bij hooge zee, onder het
dreunen van 't kanon naar de haven van Boulogne zeilde, werkte mede
om de plechtigheid nog aangrijpender te maken. Toen de Keizer, na het
afnemen van den eed aan de gedecoreerden, zich tot de troepen wendde
en met luide, boven alles uit klinkende stem vroeg: "En gij, soldaten,
zweert gij de eer van Frankrijks naam, uw vaderland, uw Keizer zelfs
met gevaar van uw leven te zullen verdedigen?" klonk uit tachtigduizend
kelen een allesoverweldigend: "Dit zweren wij!" boven het loeien van
de verbolgen zee uit, terstond gevolgd door een even indrukwekkend:
"Leve de Keizer!"

Dit oogenblik moet ook voor den imperator te midden van zijn
trouwe krijgers, waarvan velen reeds jaren onder hem dienden,
even onvergetelijk zijn geweest als voor allen, die er van getuige
waren. Zijn gelaat glansde van voldoening. Zijn oog straalde van trots.

Nog enkele dagen bleef hij in het kamp, inspecteerde de batterijen
langs de kust, opgeworpen om de transportvaartuigen te beveiligen
tegen een coup de main der vijandelijke vloot, bracht toen een bezoek
aan België en de nieuwe departementen langs den linker Rijnoever, vond
te Maintz de keizerin, die zich baadde in het genot van schitterende
feestelijkheden en openbare huldebetuigingen, bereidde hier de
vorming voor van een Duitschen Statenbond en de ontbinding van het
eeuwenoude Roomsche Keizerrijk en keerde in het midden van October
naar de hoofdstad terug.

Ondanks het vele werk, dat dit alles hem gaf, had hij toch nog tijd
gevonden aan Frankrijks wetenschappelijke instellingen te denken en
de organisatie van de Polytechnische school, die der school voor
burger-ingenieurs en die voor de Studie van het Recht ter hand te
nemen en te voltooien.

Nog wachtte den pas benoemden keizer een zeer belangrijke gebeurtenis
welke de bevestiging van het keizerrijk moest zijn: de kroning.

Ten einde het indrukwekkende van de plechtigheid te verhoogen en
wel wetende dat dergelijke ceremoniën de verbeelding van de natie
treffen, wilde Napoleon den paus doen tegenwoordig zijn bij die
groote gebeurtenis.

De correspondentie met den paus was begonnen door eene briefwisseling
van Joséphine met hem; de onderhandelingen, welke hierop volgden met
den Heiligen Stoel, werden gevoerd door den reeds genoemden kardinaal
Fesch. Deze "oom Fesch," evenals meer andere leden zijner naaste
familie, in het geheim geen groot vriend van zijn neef Bonaparte,
was een ijdel en bekrompen, maar stoutmoedig man. Hij had een
eigenaardig leven achter den rug. Tijdens de Republiek had hij den
priesterrok uitgetrokken en was zelfs onder la Terreur commissaris
van oorlog in Italië geworden. Zijn gedragingen in dien tijd deden
niet erg aan den oud-priester denken, want groote rijkdommen wist
hij zich toen te verwerven door aankoop van meesterstukken uit de
oude Italiaansche school, door de Fransche generaals uit de musea
gestolen en vaak voor een appel en een ei aan den sluwen Corsicaan,
die een goed kunstkenner was, overgedaan. Na den 18en van Brumaire
was hij, die door zijn afzondering en vrome houding vergiffenis van
zonden had verworven, weder geestelijke geworden en op voorspraak
van zijn neef door den paus tot kardinaal benoemd.--

Met zijn plaatsing in Rome, nog wel ter vervanging van den gematigden
en zeer voorzichtigen Cacault was de paus wel niet bijzonder ingenomen,
maar, hoewel op diplomatiek gebied een volslagen leek, kon Fesch in
handen van Napoleon een zeer bruikbaar werktuig worden voor de taak,
welke Napoleon in Rome voor hem bestemd had. De Chateaubriand, die
in alles ver boven hem stond, werd hem daar als secretaris toegevoegd.

Na de onderhandelingen had Napoleon in September van uit Keulen
schriftelijk den wensch te kennen gegeven van de overkomst. "Die daad
zou den zegen des Heeren, die in zijn raadsbesluiten over het lot
der volkeren en der huisgezinnen beschikt, op hem en op zijn volk
doen nederdalen."

Met eenige verbazing had men in Rome eerst dit verzoek ontvangen en
al was Pius VII een der eersten, die Napoleon met zijn keizerskroon
had gelukgewenscht, hij had er wel wat op tegen voor een dergelijk
menschelijk motief Rome zoo lang te verlaten. Ook bij het Heilige
College vond Napoleons uitnoodiging ernstige tegenkanting. Daar was
men de hoofdartikelen van het Concordaat en die inmenging van het
wereldlijk gezag in "zoogenaamd" geestelijke belangen nog volstrekt
niet vergeten en was de achterdocht tegen den nieuwen monarch zeer
levendig.

Zelfs de gezant Cacault, die zooals we zagen te Rome voor Fesch
had moeten plaats maken, schudde over al die grootsche plannen
het hoofd.--"Zie nu eens aan!" zei hij, "de Keizer acht zich zelf
een Karel de Groote. Een zoon van hem zou zoo'n figuur kunnen
worden, ja, doch hij zelf zal ten allen tijde een Pepijn de Korte
blijven. Met Albion zoo dicht bij de poorten van Parijs is geen Karel
de Groote denkbaar. Caprara (de kardinaal) heeft hem het hoofd op
hol gebracht. Wat hebben ze mij mijn generaal en mijn Eersten Consul
bedorven! Hij luistert niet meer naar mij. Hij heeft mij senator
gemaakt--mij dus met stomheid geslagen."

Toch zwichtte de paus ten slotte voor de bijna brutale betooggronden
van Fesch en voor de wel niet eerbiedige, doch tevens bevelende
brieven van den Keizer, die zich in een der laatste dezer o, zoo sluw
en voorzichtig gestelde epistels "zijn vrome zoon" had genoemd. Noch
de lange reis, noch het protest van Lodewijk XVIII of van de te Londen
aanwezige, uit Frankrijk gevluchte bisschoppen, weerhield den paus
om aan het verzoek te voldoen. Wat den paus er toe bewoog? Zeker
niet eigen belang maar alleen het belang van de kerk en de vrees,
bij weigering haar bloot te stellen aan onherstelbare slagen. Ook
de angst voor bezetting van Rome door Fransche troepen had hem zeker
tot toegeven genoopt. In een college van kardinalen werd onder zekere
voorwaarden bij groote meerderheid van stemmen het plan goedgekeurd,
maar we kunnen ons voorstellen, dat velen onbewimpeld hun afkeuring
er over te kennen gaven.

Vooral de vermaarde pamfletschrijver de Maistre viel 's pausen zwakheid
heftig aan en stelde deze nog beneden de misdaden van een Alexander
Borgia. Zelfs hoopte hij dat "die goedzak" het onderweg zou afleggen
en zijn "afschuwelijke geloofsverzaking" met den dood zou bekoopen.

Doch aan het besluit viel niets meer te veranderen. Alle bijkomende
bezwaren waren door Napoleon uit den weg geruimd.

De kosten van de reis zouden door Frankrijk worden gedragen; aan al
de eischen van etiquette, voor den Heiligen Stoel altijd een zaak van
het allerhoogste gewicht, zou worden voldaan. Ook was door Napoleon
uitdrukkelijk bedongen, dat de kroning door hem zelf verricht zou
worden.

Vol angst voor allerlei denkbeeldige gevaren, die hem in dat
"goddelooze" Frankrijk wachtten, maar tevens innig overtuigd, dat
hij dit offer moest brengen ter verhooging van de glorie der kerk,
aanvaardde Pius VII, vergezeld van een aantal kardinalen, in de eerste
dagen van November 1804 den langen tocht over de bergen. Een massa
paternosters voor de dames der hofhouding, een paar antieke vazen voor
Joséphine en voor Napoleon twee antieke cameeën, eenig van bewerking
en teekening, voorstellende Achilles en Scipio's zelfbeheersching,
bracht hij als geschenken mede. Was zijn angst op de reis over
Piacenza, Parma en Turijn reeds eenigermate begonnen te wijken bij
het zien van den eerbied, waarmede hij overal werd begroet, te Lyon
verdween die volkomen om plaats te maken voor een nameloos gevoel van
verrukking.--Zijn oude raadsman Caprara had dus de waarheid gesproken,
toen hij beweerde, dat deze reis de kerk tot heil strekken en hem
zelf overgroote voldoening schenken zou!--

Te Lyon was de gansche bevolking van Provence, van Dauphiné en
Bourgogne samengestroomd om hem, den kerkvorst te zien, te eeren en
geknield zijn zegen te ontvangen.

Was dàt nu het volk, dat steeds in opstand heette tegen God en zijn
gebod, dat tronen omvergeworpen en een vorigen paus gevangen gezet had!

Den 25en November had in het bosch van Fontainebleau de eerste
ontmoeting met Napoleon plaats en hier werd de paus door de keizerin
en de leden der keizerlijke familie enz. opgewacht. Drie dagen later
zegende de kerkvorst van het balkon der Tuilerieën in 't bijzijn
van Napoleon de buiten geknielde menigte. Welk een schouwspel in de
Tuilerieën, waar twaalf jaar geleden de meest gruwelijke tooneelen
hadden plaats gehad. Dat alles voor den paus was ingericht op de wijze
als in het Vaticaan, een attentie van Napoleon, trof den kerkvorst
bijzonder. Welk een ontvangst te Parijs! Het scheen half een droom voor
den vromen man, die zelfs te midden van de groote weelde, waarmede
Napoleon hem deed omringen, in levenswijze en voeding aan allen, die
hem zagen, tot voorbeeld had kunnen strekken. Een paar schoteltjes
met in olie toebereide groenten vormden o. a. zijn middagmaal.

Het is te begrijpen, dat de a. s. plechtigheid van de kroning
voor tal van familieleden, die daarbij zouden tegenwoordig zijn,
reeds weken lang een onderwerp van bespreking vormde en het vooral
een zeer gewichtige zaak was, welke rol ieder daarbij zou moeten
vervullen. Bij het verdeelen van die rollen tusschen de schoonbroeders
en de zusters was in de eerste plaats de vraag besproken, of Joséphine
ook zou worden gekroond. Napoleon had met zijn antwoord geaarzeld. De
hartstochtelijke drift harer schoonzusters vooral van Murats vrouw
Caroline, om bij de plechtigheid een hoofdrol te vervullen, had de
jaloezie van Joséphine in zoo hooge mate opgewekt, dat zij, zich
niet langer meester, op deze schoonzuster een toespeling maakte,
in haar wezen gelijkstaande met de afschuwelijke verdachtmakingen
waarvan niet de koningsgezinden alleen zich in dien tijd tegenover
Napoleon bezondigden, en die ook later door allerlei letterkundig
gespuis zijn gebezigd om den Keizer in de oogen der nakomelingschap
te verlagen tot een monster, voor wie zelfs de banden des bloeds niet
heilig waren. Lodewijk XVIII vond een beetje cronique-scandaleuse,
waarvan zijn gevallen vijand het onderwerp was, zelfs wàt aardig.

Verwoed was Napoleon opgestoven; zijn drift had over zijn liefde
gezegevierd; dreigend had hij haar het woord "echtscheiding"
toegeslingerd. Hortense en Eugène hadden ridderlijk de partij
hunner moeder gekozen, doch de Bonapartes hadden gejuicht over deze
nederlaag der gehate Creoolsche, "die haar man geen nakomelingen
schonk." Hierdoor was Napoleon tot bezinning gekomen; hij had de
kracht gemist de gezellin zijner jeugdige jaren en haar twee kinderen,
die hij zoo bijzonder genegen was, in ballingschap te zenden; een
omhelzing was gevolgd en daarbij de belofte, dat Joséphine tegelijk
met hem zou gekroond worden.

Schier kinderlijk blij was zij nu terstond voor haar toilet gaan
zorgen.



IJdel en wuft, spilziek en lichtzinnig, een echt kind der tropen, doch
medelijdend en zielsgoedhartig tevens, werd zij volkomen terecht door
de Parijzenaars "de goede keizerin" geheeten en door hen letterlijk op
de handen gedragen. Vaak bedrogen, vaak misleid, bleef ze niettemin in
haar goeddoen volharden. Zij kon geen tranen zien en vergoot er zelve
zooveel! Ook haar hebben de jaloezie en de haat aan al wat met het
huis Bonaparte verwant was, niet gespaard. Niet geheel ten onrechte
is haar verweten, dat zij als de weduwe de Beauharnais onvoorzichtig
is geweest en met den verwaanden cynieken Barras op al te intiemen
voet verkeerd heeft, niet ten onrechte ook, dat haar gedrag in de
eerste maanden van haar huwelijk tegenover Bonaparte verkeerd was. De
tijd echter, waarin die behaagzieke jonge vrouw, de vriendin van
mevrouw Tallien, later bijgenaamd Nôtre Dame de Thermidor, leefde,
was een tijd van algemeene verdorvenheid van zeden en zeker waar is
het, dat uit diezelfde vrouw door haar innige liefde voor Napoleon,
een levensgezellin is geboren even vlekkeloos van levenswandel als
eenmaal de vrouw van Cesar Augustus. Zelfs de boosaardige steken door
Barras in zijn gedenkschriften op haar gericht, zijn niet bij machte
geweest dit feit te ontzenuwen. Voor den Keizer is zij een brave,
trouwe echtgenoote geweest, die hem aanhing met hart en ziel, die
hem daarbij dermate vereerde, dat zij hem nooit anders dan met "U"
en "Sire" toesprak.

Dat zij later om staatkundige redenen is verstooten, zij, die zooveel
leed gelenigd, zooveel smart verzacht had, hebben velen Napoleon
nooit kunnen vergeven.

Men houde ons deze kleine uitweiding ten goede, zij was hier, dachten
wij, niet misplaatst.



Joséphine had dus gezegevierd, ze zou worden gekroond, maar voor dit
geschiedde, behaalde ze een tweede overwinning. We zagen vroeger, hoe
ze bij het huwelijk van Louis en Hortense het verzoek achterwege liet
om evenals Murat en Caroline de kerkelijke wijding van haar huwelijk
te ontvangen. Thans echter wist ze het zoover te brengen. Nog altijd
vreezende voor een scheiding, bang voor de intriges aan het hof en
die van Napoleons broers, ook om godsdienstige redenen, vroeg zij een
dag voor de kroning een audientie bij den paus. Dezen vertelde ze, dat
ze nooit voor een priester gehuwd was en de paus gaf haar daarop ten
antwoord, hetgeen zij wel had voorzien, dat hij dan noch den Keizer,
noch haar kon zalven overeenkomstig de wetten en hoewel vertoornd op
zijn vrouw, was Napoleon wel genoodzaakt toe te geven. Zoo werd het
huwelijk den 1en December in het diepste geheim en zonder getuigen
door "oom" Fesch nog kerkelijk gewijd. Joséphine zorgde er wel
voor van Fesch een certificaat te ontvangen en eenmaal kerkelijk
ingezegend, duchtte ze geen echtscheiding meer, want een kerkelijk
gesloten huwelijk kon immers niet meer worden ontbonden! We weten,
hoe de tijd haar anders leerde.--



2 December 1804 was de groote dag!

Onder klokkengelui stroomde het volk door de met vlaggen getooide
stad naar de plaats der plechtigheid, de Nôtre-Dame. Voorafgegaan
door den paus kwam Napoleon, gevolgd door de keizerin, de prinsen en
prinsessen de kerk binnen, daarop volgden de maarschalken, dragende
de kroon, de schepter, degen enz. Met plechtige toespraken werden de
verschillende initialen door den paus aan den Keizer overhandigd,
daarna zette hij zich zelf de kroon op het hoofd en ontving daarop
den pauselijken zegen.

Vervolgens nam Napoleon de kroon en plaatste deze op het hoofd van
Joséphine, die met tranen in de vriendelijke oogen voor het altaar
geknield lag; het was het meest aangrijpende oogenblik, alleen
verstoord door den perfiden glimlach van Talleyrand. Wat moet dit
moment voor haar wel geweest zijn, maar ook welk een gebeurtenis in
het leven van den Corsicaan, die zoo echt eenvoudig maar begrijpelijk
tijdens de ceremonie zijn broer Jozef aanstootende, zeide: "Jozef,
als vader ons nu eens zag."

De mooie rede van den kerkvorst, zijn waardige verschijning, verhoogde
nog de plechtigheid en toen Napoleon ten slotte den eed had afgelegd,
daverde een "Leve de Keizer" door de kathedraal.

De kroning maakte zoowel in als buiten Frankrijk grooten indruk en
in zoover had Napoleon dus volkomen zijn doel bereikt.

Pius VII vertrok niet direct na de kroning, maar bleef nog enkele
maanden in Frankrijks hoofdstad, het scheen den kerkvorst goed te
bevallen en ten onrechte heeft men wel beweerd, dat er niet de noodige
egards voor hem werden in acht genomen. Na in April van 't volgende
jaar nog het kind van Louis en Hortense te hebben gedoopt, vertrok hij
weder naar Rome, waar hij in Mei aankwam, zoo al niet verheugd over
den afloop der onderhandelingen met Napoleon dan toch uiterst voldaan
over de hartelijke ontvangst hem allerwege bereid en de groote piëteit,
die de Franschen voor hem als hoofd der kerk hadden aan den dag gelegd.

Het kind, dat de paus had gedoopt en welke plechtigheid met groot
ceremonieel was gevierd en waarvan aan alle hoven bericht was gezonden,
bracht, evenals het eerste kind, in het droevige huwelijksleven van
Hortense en Louis een lichtstraaltje; reeds van het begin af was de
verhouding slecht geweest. Louis, in den regel afwezig, had reeds
in de eerste dagen van hun huwelijk de weinige kieschheid gehad,
Hortense in te lichten over het vroegere leven van haar moeder en
men zal erkennen, dat deze volstrekt onnoodige mededeelingen niet
bevorderlijk waren voor een goede verhouding. Zijn hard en dikwijls
onbillijk optreden tegen Hortense hadden bovendien de uitwerking,
dat zij in stilte leed en in de afwezigheid van haar man, zonder
haar hart uit te storten, in de omgeving van Napoleon en Joséphine
eenige vergoeding trachtte te vinden, voor 't geen ze met Louis
samenwonende, volkomen miste. Wel scheen de komst van het eerste
kind eenige verandering ten goede te brengen, maar het was van korten
duur en de melancolieke man van vroeger, die het nergens kon vinden,
telkens voor ziekte naar het Zuiden moest en zich ook op politiek
gebied niet bewoog, zooals zijn broers, maakte het leven van Hortense
inderdaad ongelukkig. Wel nam hij ten slotte zijn betrekking van
divisiegeneraal en lid van den Staatsraad aan, maar noch het een,
noch het ander had zijn belangstelling.

Geheel anders Jozef! We weten, hoe deze altijd in oppositie was tegen
zijn jongeren broer; wat had het Napoleon een hoofdbreken gekost bij
de regeling van het erfrecht, Jozef te voldoen. Nauwelijks was het
hem bekend, dat Napoleon het kind van Louis als zijn opvolger wilde
aanwijzen of Jozef ging direct aan het werk om voor zijn rechten
op te komen en hierin vond hij zoowel bij Lucien als Louis steun,
zoodat deze zelfs door hem werd overgehaald de aanwijzing van zijn
kind als opvolger te weigeren. Napoleon was geëindigd met Jozef
naar Boulogne te zenden, waardoor hij niet in Parijs kon komen en
Napoleon de gelegenheid kreeg het erfrecht te regelen op de wijze,
zooals hij dat wilde, zonder dat Jozef hem hierin kon weerstreven en
tevens aanhangers kon winnen om zich tegen de plannen van zijn broer
te verzetten.

Ten slotte was Jozef gezwicht. 't Was dan ook al te verleidelijk;
de waardigheid van Prins met een tractement van één millioen, die van
Groot-Keurvorst met 333.333 francs en dan nog als woning een paleis,
wie zou er niet wat voor laten loopen, vooral als men dan nog binnen 6
weken twee gratificaties ontvangt uit de "grande-cassette" van 300 en
50.000 francs! 't Was de moeite waard, doch 't verzet van Jozef tegen
zijn broer eindigde er toch niet mee. Dat zat nu eenmaal in 't bloed.

Dat Jozef zoo intiem was met Bernadotte, die ook al door zijn
toedoen o.a. maarschalk was geworden, hinderde den Keizer geweldig;
dat hij zijn huis inrichtte op zoodanige wijze dat daaraan lieden
werden verbonden, die Napoleon niet gezind waren, eveneens en toen
Napoleon in October 1804 o.a. met Jozef overleg pleegde over de
regeling der kroning, kwam het tot een hevige uitbarsting tusschen de
broers. Napoleon wist wel waar hem de schoen wrong. Jaloezie tegenover
Eugenius de Beauharnais en Hortense speelde een hoofdrol en in het
bijzijn van anderen kwam het soms tot heftige scènes, waaruit Napoleons
groote genegenheid voor zijn stiefkinderen ten duidelijkste bleek. Ten
slotte stelde Napoleon zijn broer voor de keuze òf zich geheel uit het
publieke leven terug te trekken, òf te blijven voortgaan hem tegen
te werken, òf zich openlijk met hem te verbinden. Napoleon zegt hem
openhartig, dat hij het laatste hoopt, maar geeft hem ook duidelijk te
verstaan, dat hij het tweede niet zal dulden en dat hij hem dan ook
openlijk als vijand zal beschouwen. Jozef onderwerpt zich en kiest
het laatste; we zullen zien, dat het meer schijn dan werkelijkheid was.

Van de zijde van Jozef dus verzet, met Lucien was de band reeds geheel
verbroken! Zagen we vroeger hoe deze broer in Portugal goede zaken
had gemaakt en van het aldaar verkregen geld goede sier maakte in
Parijs en zich grandioos inrichtte, een tweede huwelijk van Lucien
met Madame Jouberthon was de oorzaak van de verwijdering tusschen
hem en Napoleon. Juist in den tijd, dat Napoleon het plan had hem
te doen huwen met een Spaansche Infante, weduwe van den vorst van
Etrurië, kwam Napoleon tot de ontdekking, dat hij in alle stilte
gehuwd was met Mme Jouberthon, een toch al niet te gunstig bekend
staande dame en dat niet alleen, maar zelfs was er voor de sluiting
van het huwelijk reeds een kind geboren. Het is te begrijpen, dat de
huwelijksvoorstellen van Napoleon bij Lucien weinig ingang vonden,
maar eveneens, dat zijn broer, alles van het tweede huwelijk hoorende,
in woede ontstak. Aanvankelijk van plan ernstige maatregelen te nemen,
begreep Napoleon, dat deze toch weinig zouden uitwerken en het wijzer
was niets meer te doen, daar noch hij, noch ook zijn moeder eenigen
invloed op Lucien zou hebben. Eenmaal voor dit fait-accompli geplaatst,
eischte hij echter, dat Luciens vrouw niet den naam van Bonaparte
zou dragen. De jongere broer dacht er niet over naar den anderen te
luisteren, eischte wel degelijk dien naam voor zijn vrouw op en dat
niet alleen, hij wilde ook voor haar een plaats in de familie.

Het slot was, dat Napoleon hem gaf te verstaan, dat dit zoo niet
kon gaan en Lucien zich had te onderwerpen. Deze wilde dit niet en
op het einde van December 1803 vertrok hij uit Parijs naar Italië,
zooals hij aan Jozef schreef "met haat in het hart." Wel kwam hij het
volgend jaar in Parijs terug, wel gaf hij te kennen geen afstand te
doen van zijn aanspraken wat het erfrecht betreft, wel deed Napoleon
een uiterste concessie door hem te beloven in het erfrecht ook hem
een plaats te geven, onder beding dat zijn kinderen uit het tweede
huwelijk voor altijd bleven uitgesloten, het baatte alles niets; Lucien
eischte opname in de familie en in het erfrecht, Napoleon weigerde
beslist. Met Lucien werd gebroken; deze vestigde zich te Rome en de
poging van mama om Lucien weder in Napoleons gunst te doen opnemen,
nog eenige weken voor de kroning aangewend, had geen resultaat.



Was Lucien dus niet bij de plechtigheid op 2 December tegenwoordig,
ook Napoleons jongste broer Jérome ontbrak. Met het oog op het
groote verschil in leeftijd, Napoleon was 15 jaar ouder, kunnen we
ons begrijpen, dat Napoleon de zorg voor zijn opvoeding geheel op
zich moest nemen en tijdens het Consulaat zien we Jérome dan ook in
de omgeving van Napoleon en Joséphine; deze vond hem blijkbaar een
aardigen jongen, maar verwende hem in den grond en Jérome maakte daar
flink gebruik van en leidde een gemakkelijk en lui leventje. Uitgaan
en pret maken waren zijn hoofdbezigheden, terwijl het koopen van een
reisnecessaire voor de som van 15000(!) francs wel voldoende bewees,
dat hem de waarde van het geld niet erg bekend was.

Reeds waren er klachten van de broers ingekomen bij Napoleon over
de verkeerde wijze, waarop hij door Joséphine werd opgevoed en zoo
werd besloten hem eene opleiding voor zeeofficier te geven. Hij werd
naar de vloot gezonden om onder leiding van den admiraal Gautheaume,
die zeer strenge instructies van Napoleon kreeg, aan orde en tucht
te gewennen. Misschien, dacht Napoleon, zou hij een groote rol
ter zee kunnen vervullen evenals zijn broers in het leger en in
de politiek! Aanvankelijk ging het goed en kon Gautheaume gunstige
rapporten over zijn discipel aan Napoleon zenden. Jérome viel het
niet moeilijk aan de nieuwe omgeving te wennen en voelde zich ook
ter zee geheel op zijn plaats. Dat hij de ernst van het leven nog
niet goed begreep, was met het oog op zijn jeugdigen leeftijd te
verklaren en dat hij na zijn aanstelling tot luitenant ter zee, in
Parijs teruggekeerd, deze bevordering duchtig vierde, eveneens. Toch
schijnt hij het wat al te bont te hebben gemaakt, want Napoleon zond
hem spoedig weer naar Nantes met bevel op een der schepen, de Epervier,
te embarkeeren. Wel duurde het nog eenigen tijd, voor hij aan den
last voldeed en zette hij in Nantes de festijnen van Parijs voort,
maar eindelijk zien we hem weer zee kiezen.

Zoo treffen we Jérome op zijn brik de Epervier in het begin van 1803
in de West-Indische wateren aan; zelfs werd hij bij ontstentenis van
zijn kapitein door den vlootvoogd tijdelijk met het commando over een
der schepen belast, voorwaar voor Jérome, die het schip meer als een
plezierjacht, dan als een oorlogsschip beschouwde en op zijn schip
nu en dan als huzarenkapitein gekleed ging, een te verantwoordelijke
betrekking. De gevolgen bleven dan ook niet uit. Niettegenstaande
de admiraal Villaret hem beval, ook met het oog op den uitgebroken
oorlog met Engeland, te vertrekken, haastte Jérome zich niet, bleef
lang op Martinique, zond ten slotte de Epervier naar Frankrijk terug,
maar ging zelf met enkele vrienden naar... de Vereenigde Staten van
Noord-Amerika, zoodat we hem in Juli van het jaar 1803 in Washington
aantreffen. Dit uitstapje kostte geld, maar Jérome wist raad. Hij
nam den vertegenwoordiger van Frankrijk aldaar, zekeren Pichon, in
den arm en deze moest hem geld geven, wat ook geschiedde. Zoo leefde
hij er te Washington en Baltimore lustig op los en dacht niet aan
vertrekken, ook niet toen een Fransch schip zich in de haven bevond
en de gelegenheid voor vertrek hem dus werd geboden.

In Baltimore had hij kennis gemaakt met de nog jeugdige en mooie Miss
Elisabeth Patterson. De jongen, hij was pas negentien jaar, was spoedig
doodelijk verliefd en wilde huwen met de schoone Amerikaansche. De
consul trachtte hem er van af te brengen en waarschuwde Jérome, dat
hij de toestemming van zijn moeder moest hebben en dat dit huwelijk
volgens de Fransche wetten ongeldig zou wezen, maar het gelukte noch
Pichon, noch anderen hem te bewegen van het huwelijk af te zien. En
Miss Patterson zelf? Geen raadgevingen baatten, ook haar tot andere
gedachten te brengen. "'t Was beter één uur de vrouw van Jérome
Bonaparte te zijn, dan van een ander gedurende het geheele leven,"
gaf ze als bescheid. Zoo werd de verbintenis gesloten en zorgde
vader Patterson wel, dat het huwelijkscontract de duidelijke bepaling
inhield, dat bij scheiding, hetzij door Jérome, hetzij veroorzaakt
door de verwanten, de dochter het recht had op het eigendom en het
volle genot van een derde der goederen van Jérome en tevens, dat bij
afwezigheid van Elisabeth dit aan de erfgenamen kwam!

Napoleon, dit alles vernemende, was ten hoogste ontstemd en wilde
natuurlijk het huwelijk niet erkennen. Ook eischte hij onmiddellijken
terugkeer naar Frankrijk, doch wel schrijft Jérome een zeer onderworpen
brief aan Talleyrand met belofte van terug te komen, maar in een brief
aan zijn moeder, waarin hij haar het huwelijk mededeelde, vermeldt hij
niets over den terugtocht, noch roert hij daarin het ernstige feit aan,
dat hij vrijwel desertie heeft gepleegd. Jérome neemt nu eenmaal alles
nog al licht op; hij blijft, viert feest, maakt pret en... schuld.

We kunnen dus niet zeggen, dat de verhouding tusschen Napoleon en
zijn broers tijdens de kroningsdagen zoo bijster goed was, aan de
eene zijde stil verzet met schijnbare onderwerping, aan den anderen
kant volkomen opstand en verwijdering.



Drie dagen later vierde Parijs wederom een luisterrijk feest, doch
thans een van zuiver militairen aard. Aan al de regimenten in de
hoofdstad in garnizoen en aan al de korpsen daar buiten, door den
kolonel en een keurbende zijner soldaten vertegenwoordigd, reikte
Napoleon de nieuwe adelaars uit, die kostbare veldteekens, zwaar van
zijde, borduursels en goud, de zinnebeelden van eer en trouw, welke
binnen weinige jaren zegevierend door Europa zouden gaan om ten slotte
in den reuzenslag van Waterloo weg te zinken in een zee van bloed.



HOOFDSTUK XV.

Oorlog in Duitschland.


Napoleons geduchte krijgstoerustingen aan 't Kanaal hadden de onrust
in Engeland sterk doen toenemen, doch Pitt was weder in het kabinet
getreden. De partij van den vrede had het onderspit gedolven.

Den 5en October had een Engelsch eskader weder het bewijs geleverd,
dat zeeroof nog altoos een zijner geliefkoosde middelen was tot
vermeerdering van zijn gezag op den oceaan. Vier Spaansche fregatten
met een lading van circa zeven millioen gulden aan boord waren
zonder oorlogsverklaring buit gemaakt en prijs verklaard, omdat
Spanje geweigerd had aan de Fransche schepen den toegang tot zijn
havens te verbieden. Uit niets was dus af te leiden, dat Engeland
naar vrede verlangde.

Voor de grondvesting zijner dynastie dezen vrede vóór alles wenschende,
deed Napoleon in de eerste dagen van Januari 1805 toch nog een
poging om tot dezen te geraken. Voor de tweede maal schreef hij een
brief aan Engelands koning en bezwoer hem hierin "zelf aan de wereld
vrede te schenken en deze zoete voldoening niet over te laten aan
een volgend geslacht." Bovendien wees Napoleon op het hooge punt van
welvaart en voorspoed, waarop Engeland stond; een oorlog was zonder
nut en "de wereld is toch groot genoeg, dat onze beide volken er
kunnen leven." Het antwoord was koel en ontwijkend. Verschillende
teekenen wezen zelfs er op, dat het Pitt was gelukt den Frankrijk
vijandigen geest op Europa's vastland weder tot oorlogswoede te
prikkelen. Inmiddels verliep de gunstige periode voor een landing;
alles werkte tegen en machteloos tegenover de elementen, die hij niet
voor zijn wil kon doen bukken, moest Napoleon toezien, dat het leger
aan 't Kanaal wederom een tijd tot werkeloosheid was gedoemd. Een
oogenblik rees in zijn machtig brein het plan op, een legermacht van
dertigduizend man om de Kaap de Goede Hoop heen naar Britsch-Indië
te voeren, met de Mahratten tot bondgenoot dit land te veroveren
en Albion op die wijze te treffen, doch de hierbij te overwinnen
bezwaren waren te groot. Ten slotte bedacht hij een middel, dat wel
uitvoerbaar was en waar hij terstond een begin mee deed maken.

Bij zijn plan voor een landing op de Engelsche kust hing alles af van
tweemaal vier en twintig uur goed weer en van de aanwezigheid eener
Fransche vloot in 't Kanaal, sterk genoeg om het daar onafgebroken
kruisende Engelsche eskader van vijftien schepen in toom te houden. Dus
ontving de admiraal de Villeneuve, opperbevelhebber over de circa
zestig Fransche en andere schepen, in de havens van Brest, van
Rochefort, van Le Ferrol en van Cadix verspreid, den last met die vloot
in zee te steken en den steven te wenden naar Martinique in West Indië.

Natuurlijk zouden de Engelsche eskaders in den Atlantischen Oceaan
hem dan derwaarts volgen.--Hun komst aldaar moest hij echter niet
afwachten doch, Martinique verlatende, naar Europa terugkeeren,
noordwaarts om Schotland heen naar het Nauw van Calais stevenen en het
Kanaal-eskader vernietigen. Dan kon de landing geschieden. Voordat de
Engelsche vloot, van Martinique terugkeerende, zijn spoor had gevonden,
zou het pleit zijn beslist.--

Aanvankelijk liep alles naar wensch. Alleen had Villeneuve slechts
ruim dertig schepen kunnen bijeen brengen; de Spaansche waren niet
gereed. Martinique werd bereikt, ook vroegtijdig genoeg weder verlaten,
maar nu richtte de admiraal den steven niet naar 't noorden, naar
Schotland, doch naar 't zuiden, naar Cadix, om hier de bij de uitreis
nog niet slagvaardige bodems af te halen. Een kort gevecht voor Ferrol
volgde. De vloot leed schade en nu bleef de admiraal te Cadix liggen
"timmeren," zoodat de vijand al den tijd had om eveneens naar Europa
terug te keeren. Toen kwam het slechte weder, dat uitzeilen belette
en ten slotte werd de vloot in de haven van Cadix geblokkeerd.

Voorloopig zag Napoleon van verdere landingsplannen af.



Opnieuw wijdde hij zijn aandacht aan de stoffelijke en zedelijke
belangen van zijn volk. Het Burgerlijk Wetboek kwam gereed,
terwijl ook voor het onderwijs maatregelen werden genomen om dit
te verbeteren. In zijn jeugd had hij de ondervinding opgedaan van
hoe luttele waarde het onderwijs van pastoors en geestelijken op de
scholen was; ook had hij de onverdraagzaamheid dier mannen tegenover
andersdenkenden leeren kennen. Hierin moest een radicale verandering
komen en de eerste schreden hiertoe had hij al gedaan. Het Concordaat
had de positie geregeld van de Fransche geestelijken tegenover den
staat; zij waren door het land bezoldigde, doch door den paus in hun
geestelijk ambt bevestigde dienaren geworden. Staatskerk was die van
Rome niet geworden. Aan Pius gaf hij onomwonden te kennen, dat hij
van de Roomsch-Katholieke kerk als staatskerk niet wilde weten; ieder
geestelijke zou bij schending van de wetten van den staat evenals ieder
Fransch burger aan de bestaande rechtbank worden overgegeven; bovendien
deelde hij den paus mede, dat er in de rijksscholen wel geestelijken
zouden worden toegelaten tot het geven van godsdienstonderricht,
maar dat alleen de staat op de scholen gezag moest uitoefenen,
terwijl het onderwijs alleen door mannen van het vak mocht gegeven
worden. Als een balsem op deze wond beloofde hij den kerkvorst op diens
vraag of hij niets zou terugkrijgen van 't geen hij in grondgebied,
o.a. de legatiën en inkomsten had verloren, dat hij in den materieelen
toestand van den Heiligen Stoel langzamerhand verbetering zou brengen;
ook wilde Napoleon zelfs terstond geldelijke steun verleenen, maar
hij gaf daarbij te kennen, dat hij geen verraad kon plegen tegenover
een staat, die hem gekozen had tot hoofd.

Dit laatste doelde op het nieuwe koninkrijk, dat uit de Italiaansche
republiek was voortgekomen en waarvan hem de kroon in het midden van
Maart 1805 was aangeboden. Napoleon had pogingen aangewend om deze
kroon aan Jozef te geven, dit zou dan een soort compensatie zijn
geweest voor zijn afstand van het erfrecht in Frankrijk, waarvan
Napoleon dan hoopte een bepaalde afstandsacte in handen te krijgen;
na eerst zoo goed als aangenomen te hebben, had Jozef ten slotte toch
bedankt tot groote ontstemming van zijn broeder, die daarna nog een
vergeefsche poging had aangewend om de Italiaansche kroon voor een
kind van Louis te bestemmen, terwijl het regentschap gedurende de
minderjarigheid aan Napoleons beslissing zou zijn gebleven.

Dat de geheele intrige van de aanbieding van dit koningschap over
Italië door Napoleon en Talleyrand was op touw gezet en uitgewerkt,
vordert zeker geen nader betoog. Europa had deze gedaantewisseling
van Noord-Italië verwacht; daar was men hem met plannen maken zelfs
reeds voor. Zoo heette het in die dagen reeds, dat hij aan Louis in
Holland, aan Jozef in Napels een kroon wilde geven, dat hij zijn oom
Fesch tot Paus zou verheffen en Zwitserland en Genua met Frankrijk
wilde vereenigen; Spanje heette al bestemd voor een derden broer. Zoo
werd de publieke opinie vaak reeds voor hem bewerkt, zonder dat hij
hiertoe aanleiding gaf.

Toen alle toebereidselen gemaakt waren en de ijzeren kroon der
Lombardische koningen uit de schatkamer van Monza te voorschijn was
gebracht, ging Napoleon, vergezeld van Joséphine en een groot deel
der hofhouding, den laatsten April op reis naar Italië en gaf ook nu
weder een bewijs van zijn belangstelling in al wat de bevolking zelve
of het algemeen belang ten goede kon komen. Zoo liet hij o.a. te
Lyon den last achter een bewaarplaats te bouwen voor niet verboden
handelsartikelen van vreemden oorsprong, een brug over de Saône te
hernieuwen, een graanhal te stichten benevens een teekenschool. Acht
dagen later hield hij zijn plechtigen intocht in Milaan.

"God geeft ze mij. Wee hem die ze aanraakt!" werd het devies der orde
van de IJzeren Kroon. 't Waren de woorden, door hem met luider stem
gesproken, terwijl hij zich in de hoofdkerk te Milaan de kroon der
Longobarden op de slapen drukte en zich tooide met den koninklijken
ring, den mantel en het zwaard. (26 Mei 1805.) Italië werd geschoeid
op de leest van het keizerrijk. Beslist was echter nog niet, wat met
Italië zou geschieden, wie n.l. Napoleon aldaar zou vervangen.

Terwijl hij zich te Milaan bevond werd er een geregelde correspondentie
met Pesaro gevoerd, waar Lucien vertoefde. Reeds vroeger had deze
broer een soort poging gewaagd met Napoleon op beteren voet te komen
en de gansche familie was in de weer om Lucien weder in genade te
doen aannemen, maar Napoleon bleef bij zijn vroegeren eisch, dat Mme
Jouberthon niet den naam van Bonaparte mocht dragen, terwijl Lucien
wel wilde beloven, dat zijn vrouw niet aan 't hof zou komen en het ook
goedkeurde, dat zij geen titel zou ontvangen, maar de twee dochters
uit het eerste huwelijk moesten deel uitmaken van de keizerlijke
familie. Hierover loopt in die dagen de briefwisseling van de broers,
welke echter het gewenschte resultaat niet heeft.

Vlijmend scherp is Napoleons antwoord aan de familieleden, waarin
hij in krasse bewoordingen Luciens gedrag afkeurt en hem verwijt
de eer van zijn naam en van zijn familie op te offeren aan een
"oneervolle" vrouw. Toch valt de beslissing over Italië nog niet. Nog
hoopt hij op onderwerping en dan, zoo had Napoleon beloofd, wachten
hem schitterende vooruitzichten. Lucien volhardt en den 7en Juni
valt de beslissing over Italië, waar Eugenius de Beauharnais tot
onderkoning wordt aangewezen. Ofschoon pas vier en twintig jaar oud,
in administratief werk niet thuis en van de politiek nog niet op de
hoogte, benoemt Napoleon zijn stiefzoon tot dit belangrijk ambt, maar
waar broers renonceeren blijft hem niet veel anders over en Eugenius,
die het volkomen vertrouwen van zijn stiefvader genoot en bekend
stond als een ridderlijk, trouw soldaat, een der nobelste figuren
uit die dagen van intrige en onbetrouwbaarheid, zou onder leiding van
Napoleon spoedig de bewijzen geven, dat de keuze van zijn stiefvader
niet zoo verkeerd was geweest.

De republiek Genua verzocht nog vóór Napoleons vertrek uit Milaan
bij het koninkrijk Italië te worden gevoegd.

De regeling der Italiaansche zaken had tusschen Napoleon en Jozef
een groote verkoeling doen ontstaan, terwijl de breuk met Lucien
nu volkomen was geworden. Tevergeefs had Jozef bij zijn plannen op
zijn zuster Caroline gerekend, deze had zich geheel van de broers
afgescheiden, daar er met hen niets was te verkrijgen en zij beter
alleen, gesteund door haar man, Murat, die als gouverneur van Parijs
in de nabijheid van Napoleon vertoefde, van de goede gelegenheid kon
gebruik maken om van broerlief een en ander gedaan te krijgen. Het
gevolg was dan ook, dat aan Murat steeds meer waardigheden werden
opgedragen en hij o. a. tot prins van het keizerrijk benoemd werd. Ook
Caroline ondervond in stoffelijke dingen de groote voordeelen met
Napoleon op goeden voet te wezen, zooals bleek uit de groote toelagen,
die haar en Murat ten deel vielen en het kostbare geschenk van bijna
een millioen francs na de geboorte van een kind aan Caroline bij haar
eersten kerkgang gegeven.

Had Elisa reeds vroeger Piombino, in Toskane, van Napoleon gekregen,
thans werd haar de kleine republiek Lucca als een prinsdom nog
toegewezen, terwijl haar gemaal Bacciochi den titel van prins van
Lucca en Piombino ontving. Dat Napoleon zijn zuster, die zich ook
aan de politiek begon te geven daardoor uit Parijs verwijderde was
zeker ook een hoofdmotief van deze benoeming. Elisa kon nu in haar
gebied met de 130.000 inwoners naar hartelust aan de politiek doen
en ze liet zich ook niet onbetuigd, terwijl ze wel zorgde, dat haar
onbeduidende man tevreden bleef met den titel te voeren, zonder ook
maar iets in het bestuur te zeggen te hebben.

Dat de verhouding van Napoleon weer hersteld was en aan Borghese het
Fransch burgerrecht was verleend, had Pauline in hoofdzaak te danken
aan haar moeder, die nooit ophield in de bres te springen voor die
kinderen, welke in ongenade waren gevallen of die naar haar meening
door Napoleon niet werden behandeld zooals dat behoorde.

In de eerste maanden na de kroning vinden we de moeder in Parijs,
eigenlijk in afwachting van hetgeen Napoleon aan haar zou geven,
want zij had noch een titel, noch een of andere bezitting ontvangen
en hierover had ze meermalen haar ongenoegen te kennen gegeven en oom
Fesch had er vroeger reeds met Napoleon over gecorrespondeerd. Niet
alleen kostte het dezen nog al hoofdbreken welken titel aan haar te
geven, maar het wekte Napoleons ontstemming ook op, dat zij voor Lucien
telkens opnieuw opkwam in plaats van er voor te zorgen, dat Lucien zich
onderwierp en het huwelijk verbrak. Ook tegenover Jérome moest zij voor
Napoleon partij kiezen. Aan haar wensch werd echter voldaan en behalve
den titel van Madame-Mère werd haar een groot jaargeld toegewezen,
terwijl ze een mooi kasteel aan de Seine ter bewoning ontving, en
haar zoon nog een aardige som voor de meubileering verstrekte. Toch
was het er verre van af dat mama zich bijzonder dankbaar toonde;
haar wenschen en begeeren reikten veel verder. Ze was te veel
Corsicaansche om niet te pogen, dat de Corsicanen in Frankrijk in
betrekkingen werden geplaatst, maar zooals we vroeger reeds zeiden,
Napoleon dacht er niet over Frankrijk aan de clan over te leveren;
zorgvuldig waakte hij ervoor dat de verspreiding der Corsicanen over
Frankrijk werd voorkomen en bij de inrichting van de hofhouding van
het huis zijner moeder werden wel tal van personen van het oude en
nieuwe regime daaraan verbonden, maar aan de enkele Corsicanen in
de omgeving van zijn moeder, werden zelfs geen officieele functies
gegeven. Het was, vond Napoleon, al mooi genoeg, dat hij zijn broers
en zusters zoo bedacht; nog verder te gaan, daar dacht hij niet over
en de tijd zou hem leeren, dat hij zelfs met dit te doen, al veel te
ver was gegaan en het woord van Stendhal: "Het was gelukkiger voor
Napoleon geweest geen familie te hebben gehad" waarheid zou bevatten.

Intusschen meende Oostenrijk, dat zich bij den vrede van Lunéville
zooveel van zijn invloed op het lot van Europa had zien ontnemen, in
Frankrijks krijgstoerustingen tegen Engeland een geschikte gelegenheid
te vinden om weder de tanden te laten zien.

Reeds in Januari was de verhouding tusschen Napoleon en Frans II een
korte poos zeer gespannen geweest. Nu de eerste voor het kroningsfeest
te Milaan Fransche afdeelingen hierheen had samengetrokken, achtte
de laatste dit een aanleiding om zijn leger in Carinthië en Venetië
op 40.000 man te brengen. In Juli d. a. v. sloot Frans met Alexander
van Rusland een bondgenootschap. Deze zou twee legers, samen 100.000
man, vormen; het eene zou den 20en October bij Braunau aan de Inn
staan het andere naar Bohemen marcheeren. Voorts zouden twee sterke
landingskorpsen worden gevormd, bestemd zoowel voor Napels als voor
Pommeren om hier samen te werken met de Zweden. Ook Engeland en
Rusland waren vroeger reeds tot een overeenkomst gekomen om Frankrijk
tot zijn oude grenzen terug te brengen. Napoleon was van dit alles
wel op de hoogte en schreef o.a. aan Cambacérès in Augustus, dat als
Oostenrijk met de ontwapening geen begin maakte Napoleon haar met
200.000 man een duchtig bezoek zou brengen, dat haar lang zou heugen;
door Talleyrands bemiddeling werden aan den Oostenrijkschen gezant
alle brieven ter inzage gegeven over de geheime bewapening en Napoleon
gaf duidelijk te verstaan alles terug te brengen tot op den voet van
drie maanden te voren, anders binnen een maand oorlog. "Indien uw
meester den oorlog wil, mij best, maar zeg hem dat hij Kerstmis niet
te Weenen zal vieren," zei Napoleon aan den Oostenrijkschen gezant.

Door Engelands millioenen gesteund, stonden in het najaar van 1805 met
uitzondering van Turkije weer dezelfde mogendheden tegenover Napoleon
als vroeger; hun doel was aan de steeds toenemende veroveringszucht
van den Franschen Keizer, getuige Italië en Genua, paal en perk
te stellen. Dit verbond, de 3e coalitie genoemd, was de kroon op
het werk van Engelands regeering, die niets onbeproefd had gelaten
de mogendheden voor het verbond te winnen. Alleen Pruisen, waar de
koning binnen twee dagen na mededeeling omtrent het instellen van het
keizerrijk reeds antwoord had gezonden aan zijn, "bon frère et ami"
bleef voorloopig nog onzijdig. Geheel alleen stond Frankrijk ditmaal
niet; in Beieren, Wurtemberg en Baden vond het steun.

Het plan van aartshertog Karel, den opperbevelhebber der Oostenrijkers,
was eenvoudig. Terwijl een leger van circa 60.000 man in naam onder
aartshertog Ferdinand, feitelijk onder den veldmaarschalk Mack, in
Duitschland de komst der Russen afwachtte, wilde hij met een macht van
de dubbele sterkte in Tyrol, doch hoofdzakelijk in Italië, aanvallend
te werk gaan en hier een beslissende overwinning trachten te behalen.

Napoleon bevond zich sedert den 3en Augustus weder in het kamp van
Boulogne, toen hij de tijding ontving, dat de Oostenrijkers, de Inn, de
grens van Beieren, den 16en waren overgetrokken. Een korte poos hoopte
hij nog, dat het eskader van Villeneuve het Kanaal zou binnenstevenen,
de Engelsche vloot vernietigen en hem zoodoende gelegenheid geven
zou zijn grootsche landingsplannen toch nog te verwezenlijken.--In
de voornemens der bondgenooten zou dit dan natuurlijk een geduchte
verandering hebben teweeg gebracht.--Eenmaal echter de zekerheid
verkregen hebbende, dat de Villeneuve niet naar 't noorden maar naar
Cadix was gezeild om te "repareeren," was zijn besluit genomen.

"Ik hef mijn kamp op, laat mijn veldbataljons door mijn derde bataljons
vervangen, houd aldus bij Boulogne nog een sterke macht over, sta den
23en September met 200.000 man in Duitschland, met 25000 in Napels,
marcheer naar Weenen en steek het zwaard niet op, voordat ik Napels en
Venetië in mijn macht en Beierens grondgebied zoodanig vergroot heb,
dat er van Oostenrijk niets meer is te vreezen," zeide hij.

Murat, Bertrand en Savary kregen in opdracht een verkenningsreis
te maken langs den Neckar en den linkeroever van den Donau, de
dwarswegen tusschen de rivieren onderling en den Rijn hieronder
begrepen. In enkele uren dicteerde Napoleon aan Daru het gansche
marschbevel van de geweldige macht, die onder den naam van het
"Groote Leger" nog verspreid stond langs de kust over een frontlijn
van tweehonderd uren gaans en welke den 23en September moest staan
in het vak Mannheim--Straatsburg.

De verschillende korpsen wel eens "de zeven stroomen" genoemd, onder
bekwame aanvoerders als Davoust, Soult, Lannes, Ney e. a. begaven zich
op marsch om het tot in onderdeelen vastgestelde plan van den Keizer
na te komen met als einddoel Weenen, waar men den Oostenrijkschen
keizer het beloofde bezoek zou brengen.

Zoolang Napoleon niet zelf het commando op zich had genomen zou Murat
hem vervangen.

Ten einde de aandacht van het buitenland uitsluitend op Boulogne
gevestigd te houden, bleef hij hier nog vertoeven en veranderde
oogenschijnlijk niets aan den toestand, doch verbood de dagbladen
langs den linker Rijnoever over de troepenbewegingen aldaar te spreken.

Het geheele leger met inbegrip van de hulpkorpsen der bondgenooten
(te zamen nog geen 30.000 man) telde ongeveer 219.000 krijgers. "Zeker
bestaat er in gansch Europa geen mooiere armee dan die, welke ik
thans bezit," zei Napoleon en hij had gelijk. Een keur van oudgediende
soldaten vormde de minderheid ervan; het meerendeel behoorde tot de
conscriptie van 1804. Anderhalf jaar lang waren die mannen dus reeds
onder de wapenen, uitstekend geoefend, goed georganiseerd en nog niet
door de ontberingen, de gevaren en de uitputtende diensten van den
oorlog verzwakt.

Jonge uitmuntende generaals voerden hen aan. Van de zeven
korpscommandanten waren alleen Augereau en Bernadotte de veertig
gepasseerd.

Drie er van, Lannes, Soult en Ney waren zoo oud als de Keizer
zelf. Davoust was nog één, Marmont zelfs nog vijf jaar jonger. Van
de divisiegeneraals had de helft den veertigjarigen leeftijd nog
niet bereikt. Al die mannen, in de volle kracht van het leven, zagen
een toekomst vol grootheid en roem tegemoet, waren vol energie en
krijgsvuur, kenden den oorlog en Napoleons wijze van aanvoering en
waren gewoon zijn bevelen onvoorwaardelijk te gehoorzamen.

Een enkel woord over het ontstaan dezer bevelen, ontleend aan Jomini,
den grooten strateeg, die langen tijd Ney's chef van den staf was,
vinde hier zijn plaats.--De eigenlijke chef van zijn generalen
staf was Napoleon zelf. Gebogen of liggende over een kaart, waarop
de standplaatsen zijner korpsen en de vermoedelijke stellingen der
tegenpartij door spelden met koppen van verschillende kleur,--rood en
zwart--waren aangegeven, gewapend met een passer, die steeds openstond
voor een afstand van zeven of acht uur gaans in rechte lijn, dus,
rekening houdende met de krommingen der wegen, voor een marschdag van
negen of tien uur, beoordeelde hij in een oogwenk het aantal dagen,
voor ieder korps vereischt om op een bepaald tijdstip een zeker
punt te bereiken. Terwijl hij spelden in die nieuwe punten stak en
de voor elke colonne gevorderde snelheid in verband bracht met het
hiervoor zoo mogelijk te stellen uur van afmarsch, dicteerde hij zijn
"aanwijzingen."

Een algemeen legerbevel vaardigde hij zelden uit, want het kon
den vijand in handen vallen.--Zijn onderbevelhebbers lichtte hij
betreffende zijn operatieplannen meestal niet in, uit vrees, dat
het geheim er van in het leger niet zou bewaard blijven.--"Den
vijand verrassen in ruimte en tijd" was zijn stelregel.--Iedere
korpscommandant kreeg dus meestal alleen kennis van 't geen hij
zelf in verband met den algemeenen toestand had te verrichten en van
't geen zijn nevenkorpsen zouden doen.

Ongeëvenaard zijn de kracht en de oorspronkelijkheid, door hem hierbij
in zijn woorden gelegd. Men voelt als 't ware de onmogelijkheid om aan
zulk een bevel niet te gehoorzamen.--"Niet naar bed, voordat u mij al
die détails hebt gemeld," schrijft hij aan Bernadotte.--"Ik wensch u
geluk met uw succes. Maar geen rust nemen nu; den vijand achterna met
het staal in de ribben en hem van al zijn verbindingen afgesneden,"
krijgt Murat van hem in last.--"Is de vijand niet te Memmingen,
dan als de bl... terug tot op onze hoogte," kan Soult in zijn order
lezen, daarna in een tweede: "Ik geef u in overweging uw adjudanten
en ordonnansen hun paarden desnoods te laten doodrijden. Verdeel ze
in relaisposten langs den weg naar Weissenhorn, maar bericht moet ik
zoo snel mogelijk van u krijgen."

De uitwerking van de bevelen, het regelen van de bijzonderheden en
de zorg, dat de orders aan de armee werden bekend gemaakt, dit alles
was het werk van den Chef van den Generalen Staf Berthier. Gedurende
tal van jaren heeft deze werkzame man onschatbare diensten in deze
functie aan Napoleon verleend, daarbij altijd zorgende nooit in
de plaats van zijn meester te treden, maar stipt zijn bevelen uit
te voeren. Niets was den Chef van den Generalen Staf ooit te veel,
geen werk was hem te zwaar en toen Napoleon eens tegen Daru zei, dat
hij een werkezel was, gaf deze ten antwoord, dat hij in negen dagen
en nachten niet had geslapen, maar dat Berthier hem ver overtrof,
want deze had in dertien dagen en nachten geen oog dicht gedaan.



Den 21en September vernam de Senaat door Talleyrand in tegenwoordigheid
des Keizers de grieven, welke deze tegen het Kabinet van Weenen
had. De Senaat beantwoordde deze mededeeling met het beschikbaar
stellen van 30.000 conscrits der lichting van 1806 en met een plan tot
reorganisatie der nationale garde. Zoolang het leger zich op vreemd
grondgebied bevond, zou deze zorgen voor de handhaving der orde en
voor de verdediging van de grenzen en de versterkte plaatsen.

Vergezeld van Joséphine, die hem tot Straatsburg uitgeleide zou doen,
vertrok Napoleon den volgenden dag naar den Rijn, terwijl Jozef, die
ook naar het leger moest vertrekken, ten slotte, geheel naar zijn zin
in Parijs bleef, om tijdens Napoleons afwezigheid in zijn plaats te
treden, meer echter in naam, dan in werkelijkheid.

In den loop van September had Mack de rivier de Iller en de positie
van Ulm verkend en besloten de komst der Russen niet af te wachten,
doch achter die rivier en bij Ulm een verdedigende stelling in te
nemen, terwijl hij zijn onderbevelhebbers order had gegeven in die
lijn bij hem aan te sluiten.

Deze order zou nimmer tot uitvoering komen. Den 5en October stond
zijn leger nog verspreid langs de Iller in Vorarlberg, in Tyrol en
bij het meer van Constanz. Van het plan zijner tegenpartij had hij
nog geen flauw begrip.

Uit het bevel tot samentrekken tusschen Mannheim en Straatsburg
viel reeds af te leiden, wat het plan des Keizers was. Terwijl zijn
cavalerie Mack in den waan bracht, dat hij, den Rijn gepasseerd, door
de passen van het Schwarzwald vooruitrukte, moest de hoofdmacht de
passen van dat zware bergterrein rechts laten liggen, in oostelijke
richting marcheeren en daar een rechtsche zwenking verrichten, front
naar den Boven-Donau. Bleef Mack dan achter de Iller staan, trok hij
niet terug naar Tyrol dan moest die hoofdmacht hem insluiten en tot
capitulatie dwingen.

"Wee den Oostenrijkers, als ze mij eenige dagmarschen op hen laten
winnen! Dan kom ik met mijn geheele leger tusschen de Lech en de Isar,"
zei de Keizer een der laatste dagen van September, toen zijn cavalerie
reeds lang op marsch was. En de volgens Napoleon, "zeer middelmatige"
Mack liet zijn tegenpartij, onbewust van het dreigende gevaar, dien
voorsprong krijgen; steeds nauwer werd de kring, waarin Ney, Lannes
en Soult hem sloten; den 15en October vermeesterde Ney de Michelberg
ten noorden van Ulm en vijf dagen later capituleerde Mack met het
overschot van zijn leger. Zoo had Napoleon in vijftien dagen met een
verlies van nog geen 2000 man een leger van bijna 100,000 strijders
uiteengeslagen of gevangen genomen.

Onmenschelijk zwaar was de taak van de infanterie geweest. Van den 8en
af had het onophoudelijk zoo geweldig geregend, dat de wegen grondeloos
waren geworden, de paarden stervende neervielen voor de voertuigen
en alleen maraude op groote schaal en een gestadige jacht op het in
die streken zeer talrijke wild de soldaten in 't leven deden blijven.

Napoleon had zich door dit hondenweer niet laten weerhouden en was
zelf overal in het dichtste gedrang geweest. Den 15en bij de brug van
Elchingen een zwaar gewonden artillerist ziende, die hem niettemin
nog salueerde, schonk hij hem zijn eigen kruis van het Legioen van
Eer. Een grenadier uit Egypte, die met doorschoten lichaam en naar
boven gewend gelaat in den slagregen lag en toch nog: En avant! riep,
dekte hij toe met zijn eigen overjas: "Breng mij die terug en het
kruis en pensioen zijn je deel," voegde hij er bij. Een kleine gewonde
tamboer, die half bewusteloos in een boerenwoning naast den brandenden
kachel lag en begon te mopperen, toen men hem wilde wegjagen, omdat
men daar voor den Keizer een onderkomen had gemaakt moest op zijn
last met rust worden gelaten. Dus sliepen Napoleon en een tamboer
bij één vuur, terwijl een drom van generaals over dien slaap waakten.

Zoo leefde de veldheer met zijn krijgers. Wie zou hem niet hebben
gevolgd, overal waar hij voorging?

Dat de Keizer voldaan was over dit begin van den veldtocht laat zich
begrijpen. Aan Joséphine schrijft hij den 19en: "Ik heb mijn doel
bereikt, ik heb het Oostenrijksche leger vernietigd eenvoudig door
marschen. Ik heb 60,000 gevangenen gemaakt, waaronder 30 generaals, 120
kanonnen genomen, terwijl 90 vaandels in onze handen zijn gevallen. Ik
ga mij nu op de Russen werpen, ze zijn verloren. Ik ben tevreden over
mijn leger..." Dat mocht hij zijn en wat zijn infanterie vermocht
zou weldra nog krachtiger blijken, want de veldtocht was niet ten
einde; deze begon nu eerst.--"De Russische armee, die door Engelsch
goud van de uiterste grenzen der wereld herwaarts is gevoerd, moet
hetzelfde lot ondergaan," had Napoleon in zijn proclamatie aan de
troepen gezegd. Een gedeelte van die armee onder Kutusof stond reeds
bij Braunau aan de Inn.

Terwijl Massena met zijn kleine macht in Italië den strijd aanbindt
met aartshertog Karel, dezen, nu Mack geslagen is, op zijn terugtocht
over de Etsch, de Brenta en de Tagliamento nazet en hem eindelijk bij
Castel Franco het zwaarste verlies toebrengt, terwijl Marmont eerlang
door het bezitten van Leoben het leger van den aartshertog belet iets
van belang tegen Napoleons rechterflank te ondernemen, breekt deze van
Ulm op. Van de Lech wordt een tijdelijke nieuwe operatiebasis gemaakt
en nu begint hij in een zoo breed mogelijk front,--om aan den kost te
komen, want magazijnen had hij niet--den zwaren tocht naar het Oosten,
dwars door Beieren en Oostenrijk heen, niet langs goede, harde wegen,
maar langs zandwegen, mul en slecht, of, zooals de rechtervleugel onder
Ney en Marmont langs bergpaden, steil en ongelijk. Het doel is Weenen.



Ging de veldtocht voor de Franschen zeer voorspoedig, ter zee was op
den dag na de capitulatie van Ulm een nederlaag geleden zóó groot,
dat daarmee voorloopig over de heerschappij ter zee ten voordeele van
de Engelschen was beslist. Den 21en October was het admiraal Nelson
gelukt de vereenigde Fransche en Spaansche vloot onder de Villeneuve
bij Kaap Trafalgar, niet ver van de haven van Cadix, een nederlaag toe
te brengen, zoo geducht, dat Frankrijk de gevolgen ervan in jaren niet
zou te boven komen. Een zware storm had het overschot der ontredderde
schepen ten slotte overvallen. De Villeneuve had zich moeten gevangen
geven. Alleen de wetenschap, dat Engelands grootste vlootvoogd te
midden van de zegepraal was gesneuveld, kon den Keizer eenigen troost
schenken. Aan zijn grootsche plannen tegen Engeland was nu met één
slag een einde gemaakt; zijn reusachtige toebereidselen te Boulogne
en langs de kust waren vergeefsch geweest.

Dat de Keizer ontstemd was over den geleden nederlaag laat zich
begrijpen, maar hij ging in zijn verbittering over dit verlies
veel te ver. Aan de couranten liet hij verbieden over Trafalgar te
schrijven. Niet aan het beleid van Nelson, aan den storm na den slag
was de ondergang van zooveel schepen te wijten, beweerde hij. Tegen
de scheepskapiteins, die het gevecht ontweken of door hun verkeerde
manoeuvres tot de ramp hadden bijgedragen, deed hij geen vervolging
instellen, maar ook weigerde hij halsstarrig eenige belooning toe
te kennen aan die honderden andere officieren en schepelingen, die
zich als helden hadden gedragen, die de eer der vlag hoog gehouden en
hun totaal ontredderde schepen ten slotte nog in een der Spaansche
havens gebracht hadden. Een pijnlijk contrast maakte hij zoodoende
met de manier, waarop de koning van Spanje aan zijn zeemacht niettemin
bewijzen van achting en erkentelijkheid schonk.



Den 13en November wordt Oostenrijks hoofdstad bereikt. Nergens heeft
Kutusofs achterhoede ernstigen wederstand geboden; zelfs Braunau met
zijn magazijnen vol buskruit en schietvoorraad is zonder slag of stoot
door hem ontruimd; alleen zijn de bruggen overal vernield. "De menschen
hier hebben geen aanvoerders meer. Een panische schrik heeft zich
van hen meester gemaakt," zei Napoleon terecht. De Russische generaal
was in vollen aftocht naar het noorden de Donaubrug bij Krems over,
naar Brünn en Olmütz, naar het tweede Russische leger in Moravië.

Den 1en November hadden Lannes en Soult de boorden van de Inn verlaten;
in dertien dagen had hun infanterie 32 Duitsche mijlen, in rechte
lijn gemeten, afgelegd en Davoust in zestien dagen, dwars door het
gebergte, 40 mijlen.

Slechts één verlies was onderweg geleden. Door een minder juist
inzicht in den toestand had Napoleon aan Mortier bevel gegeven van
af Passau den linker Donauoever te volgen. Den 11en door Kutusof bij
Dürrenstein aangegrepen, had dat korps, dat van den rechteroever niet
kon worden ondersteund, zwaar geleden; een der divisiën was zoo goed
als vernietigd.

Maar Weenen was bereikt!

Dit succes was Napoleon echter niet voldoende. Het Russische leger
moest worden verslagen!--Hiertoe moesten de bruggen ten oosten
van Weenen over den Donau, die door de Oostenrijkers bezet en wel
tot vernieling voorbereid doch niet vernield waren, in zijn bezit
komen. Aan Murat, die de voorhoede commandeerde, en aan Lannes had hij
hiertoe bevel gegeven. Een zooal niet bloedig, in elk geval langdurig
gevecht om 't bezit er van was dus te verwachten, toen een krijgslist
van deze maarschalken--een ongeoorloofde zet--hun dien overgang zonder
slag of stoot in handen speelde.

Een paar dagen te voren had keizer Frans, die het overschot van
zijn leger onder Kienmayer aan Kutusof had toegevoegd, een adjudant
naar Napoleon gezonden om te onderhandelen. Wel was er van deze
onderhandelingen niets gekomen, doch het praatje van een wapenstilstand
had bij beide partijen toch reeds de ronde gedaan.

Van dit losse gerucht maken Murat en Lannes thans gebruik.

Door slechts enkele Duitsch sprekende officieren vergezeld, hun
infanterie een weinig achter zich latende, wandelen zij de voorste
Donaubrug op. Wel vallen er enkele schoten, maar op hun roepen, dat
er wapenstilstand is, wordt dit vuur gestaakt. Bedaard blijven zij
voortgaan, praten met den sergeant, die tijdelijk aan 't begin van
de langste brug het bevel voert en niet durft handelen, bereiken de
overzijde, rukken een onderofficier, die de zaak toch niet vertrouwt
en de brug in brand wil steken, de lont uit de handen, gaan op een
der vuurmonden zitten, welke den overgang in de lengte bestrijken,
en maken ten slotte generaal Auersperg, die daar commandeert en in
allerijl is gewaarschuwd, zelfs wijs, dat de bruggen aan hen moeten
worden overgegeven.

Intusschen zijn Oudinots grenadiers vooruitgegaan; zij beginnen de
kanonnen in te sluiten; en als Auersperg ten slotte aan al die mooie
praatjes van Murat geloof slaat, zijn troepen verzamelt en afmarcheert,
is Napoleon meester van 't terrein.

Cassatie met eerloosverklaring, gevolgd door sleuren op een horde naar
't schavot om hier te worden onthoofd, was de straf die de krijgsraad
over Auersperg uitsprak. Keizer Frans veranderde ze in levenslange
gevangenisstraf.

Een paar dagen later liet Murat zich op zijn beurt door den sluwen
Kutusof verschalken. Deze zond n. l. prins Bagration als parlementair
naar Hollabrünn deed Murat hier de stellige verzekering geven, dat er
te Weenen tusschen de twee keizers een wapenstilstand was gesloten,
en deed hem voorstellen het zwaard voorloopig nu ook in de scheede
te steken.

Murat stemde toe en onder achterlating eener sterke achterhoede
tegenover Hollabrünn trok Kutusof, van 't terrein gebruik makende,
nu met zijn uitgeputte mannen zoover weg in de richting van Znaim,
dat van inhalen geen sprake meer was, en hij zich vereenigen kon met
het tweede Russische leger, dat hem was te gemoet getrokken en Olmütz
reeds naderde.

Toen Napoleon hoorde hoe leelijk zijn zwager zich had laten beetnemen,
werd hij boos.--"Hij doet mij de vruchten van den ganschen veldtocht
verliezen," zeide hij. Oogenblikkelijk moest Kutusof met alle kracht
worden nagezet.

Thans begon die bij Hollabrünn staan gebleven Russische achterhoede
echter een woord mede te spreken. Verwoed werd daar den ganschen
dag gevochten; in het geheele stadje bleef geen enkel huis overeind;
alles verbrandde, ook honderden zwaar gekwetsten, die dezen helschen
oven niet hadden kunnen ontvlieden.

Eenmaal Brünn met geforceerde marschen bereikt, altoos Kutusof
achterna, deed Napoleon zijn uitgeputte soldaten halt houden. Door die
onafgebroken zware marschen was het aantal achterblijvers en maraudeurs
bij de verschillende korpsen reusachtig toegenomen. Van het regiment
gardejagers te paard alleen mankeerden niet minder dan vierhonderd
ruiters, ruim een derde van de sterkte. Wel sloten die achterblijvers
zich in de eerstvolgende dagen grootendeels weder bij hun regimenten
aan, doch in de sterktestaten, welke Napoleon ontving, was het
cijfer "present onder de wapens" veel te hoog, dus onbetrouwbaar. De
regimentscommandanten wisten dit; alleen de omstandigheden, waarin zij
verkeerden, vergoelijkten dit misbruik eenigermate. Door de snelle
marschen zonder magazijnen of voertuigen kon lang niet altijd in
het onderhoud van man en paard worden voorzien; dan moest vaak ver
van den marschweg gefourageerd worden op een manier, die vrijwel met
stroopen gelijk stond. Oogluikend werd zelfs toegelaten, dat geheele
detachementen, in strijd met 's Keizers bevelen, in den omtrek gingen
maraudeeren.--De menschen en paarden moesten toch eten, werd gezegd;
maar de krijgstucht leed er onder.--Dit euvel heeft Napoleon nooit
kunnen meester worden. Zijn wijze van oorlogvoeren zonder magazijnen
of nasleep had les défauts de ses qualités.



HOOFDSTUK XVI.

Austerlitz. Vrede van Presburg.


Elf dagen verliepen, voordat de wapenen opnieuw beslisten, een
betrekkelijk lange tijd, welken Napoleon gebruikte om alle korpsen bij
zich aan te trekken, die niet ten zuiden van den Donau noodig waren
om aartshertog Karel in het oog te houden en voor de veiligheid der
verbinding met Weenen te zorgen.

Toen hij zijn hoofdkwartier te Brünn vestigde, stond zijn leger, front
naar het noordoosten, over een breedte van circa 50 Duitsche mijlen
verspreid. In vier dagen kon hij echter ongeveer 85.000 man bij Brünn
bijeenbrengen. Ongeveer dezelfde sterkte had het Oostenrijksch-Russisch
leger onder keizer Alexander bij Olmütz.

Den 28en zond hij Savary met een onbeduidend schrijven naar dezen om
te weten te komen, wat er ginds voorviel. Ditzelfde wilde de Russische
keizer op zijn beurt ook doen; terwijl Savary werd ontvangen in 't
midden van het leger, dus een indruk ontving van 't geheel en zien kon,
dat de opmarsch in de richting van Brünn was begonnen, ging Napoleon
den adjudant zijner tegenpartij tegemoet tot aan de uiterste lijn
der voorposten en trachtte hem zelfs een ongunstigen indruk te doen
krijgen van de tenue, de uitrusting en de houding zijner soldaten.

De bondgenooten rukten dus voorwaarts. Zij wilden blijkbaar aanvallen
op hèm en niet--wat in hun geval veel verstandiger zou zijn geweest--in
hun sterke stelling bij Olmütz afwachten, tot hij afkwam op hèn.

Onder die omstandigheden besloot Napoleon om niet een "gewonen"
veldslag te leveren maar een, die, bracht hij de overwinning, voor de
tegenpartij met vernietiging zou gelijk staan. De prachtige stelling,
die de hoogten van Pratzen ten westen van het dorp Austerlitz hem
aanboden, bezette hij dus niet, wel het meer westelijk en lager gelegen
terrein hiervan achter de Goldbach, een beek, die van het noorden naar
het zuiden tusschen tamelijk steile oevers doorloopt, in het meer
van Menitz valt en o.a. bij Sokolnitz en bij Telnitz nabij dit meer
verscheiden overgangen heeft. Het terrein was daar wel zeer moerassig,
het meer van Satschan, dicht bij dat van Menitz gelegen, vrij diep,
maar 't was winter; de laatste dagen had het hard gevroren, en het ijs
was sterk genoeg om menschen en paarden, zelfs voertuigen te dragen.

Napoleons rechtervleugel bij Telnitz en Sokolnitz nu vertoonde den
vijand slechts de divisie Legrand, maar kreeg het korps van Davoust,
opgesteld achter heuvels en houtgewas, op grooten afstand rechts
achter zich. Soult, Oudinot, Murat en de garde zouden 't centrum
recht tegenover de hoogten van Pratzen vormen. Suchet zou op den
linkervleugel komen en ten noorden van den straatweg Brünn--Olmütz
een hoogte bezetten, die de soldaten, denkende aan een dergelijke
positie, indertijd in Egypte door hen ingenomen, met den naam van
Santon betitelden. Hier was het steunpunt van den linkervleugel.

Had Napoleon bij den marsch naar Brünn front gemaakt naar het noorden,
thans was dit gericht naar het oosten. Zijn rechtervleugel had hij ver
achteruitgebracht en schijnbaar zwak bezet met slechts één divisie;
dit hadden de Russen kunnen waarnemen.

In den krijgsraad der verbondenen, waar eenige jonge, onervaren
generaals den boventoon voerden tegenover Kutusof en allerlei onzinnige
praatjes verkochten over het Fransche leger, zijn gebrek aan voedsel,
kleeding en discipline, was dagen tevoren besloten het hooge terrein
van Pratzen te bezetten, den Franschen rechtervleugel van daar uit met
overmacht aan te grijpen, en Napoleon aldus van Weenen af te snijden.

Slecht was dit plan in geenen deele, maar het moest worden uitgevoerd
en Napoleon, de tegenpartij, was geen gewoon veldheer.--Hij had
eveneens een plan, grootsch en vermetel als hij zelf, alleen door
hem uitvoerbaar. Het luidde: "Terwijl de Rus naar Telnitz marcheert
en mij daar tracht te omvatten biedt hij mij zijn rechterflank;
op dezen val ik."

Met onuitsprekelijke vreugde ziet hij dus, dat zijn tegenpartij in
den loop van den 1en December in bovenbedoelden zin zijn maatregelen
treft. Zóó innig overtuigd is hij nu reeds van het succes, dat hij
zijn soldaten de "manoeuvre" voor den volgenden dag vooraf mededeelt
en hen allen zoodoende bezielt met hetzelfde vertrouwen, dat hem
vervult. Den dag besteedt hij aan de zorg voor de te verwachten
gekwetsten. Ambulances, verbandmiddelen, alles ziet hij zelf na,
vult aan, verbetert nog wat te verbeteren is en toont ook nu weder
hoe hij als altijd met zijn troepen medeleeft.

't Wordt avond, een donkere, koude avond zonder maan of sneeuw.

Aan tafel in een kleine boerenwoning met Murat, Caulaincourt, Rapp,
Junot, de Ségur en nog eenige andere officieren, op houten banken
gezeten om zich heen, begon hij met Junot een gesprek over dramatische
poëzie en over Egypte; daarna sliep hij een paar uur en begaf zich door
een adjudant gewekt, in 't holst van den nacht op weg naar de hoogten
van Pratzen, omdat hij uit de richting van Telnitz heftig hoorde vuren.

Weinig had het gescheeld of hij was door een kozakkenpost, waarop
hij in 't donker stiet, gevangen genomen of gedood. IJlings langs
de wachtvuren terug loopende naar zijn eigen bivak, struikelde hij
over een boomwortel, waarop een grenadier een bos stroo greep, die
ineendraaide en er een fakkel van maakte om hem voor te lichten.

't Is 2 December, de verjaardag zijner kroning.

"Lang leve de Keizer!" roept eensklaps een stem, terstond door
tienduizenden kelen herhaald. De regimentsmuziek begint te
spelen. Duizenden fakkels van het ligstroo gemaakt, verlichten
plotseling den omtrek. De grenadiers zijner garde dringen om hun
afgod heen. "U zelf behoeft morgen niets te doen, Majesteit," roepen
zij hem toe. "De vaandels en de gevangenen zullen wij u wel hier
komen brengen."

Wat moeten de Russen, die juichtoonen hoorende, toen hebben gedacht?

Nog is het den volgenden morgen half duister; nog onttrekt een dichte
nevel de troepen in de laagte aan de Goldbach aan het oog, als Napoleon
reeds te paard zit op een heuvel achter 't midden der slaglinie,
Oudinots grenadiers vóór, de garde achter hem. De aanval op Telnitz
en Sokolnitz in den nacht begonnen, wordt doorgezet. Voortdurend
schuift Kutusof zijn macht verder naar links, naar de overgangen bij
de meren en ontbloot hij de hoogten van Pratzen van troepen. Alleen
de Russische afdeelingen van den rechtervleugel met haar talrijke
cavalerie blijven voorloopig nog bij den straatweg naar Brünn om,
eenmaal de overwinning op den linkervleugel behaald, daar eveneens in
't gevecht te treden, de Franschen bij en op den Santon te omvatten
en de zegepraal te voltooien.

Napoleon zag Kutusofs bewegingen. 't Was alles volkomen naar zijn zin;
de vijand wil de overgangen van Telnitz en Sokolnitz vermeesteren
en dan de Franschen overvleugelen, terwijl Napoleon juist zooals hij
wenscht dan de hoogten van Pratzen, het centrum van de gecombineerde
legers, wil nemen. "Zij loopen in de val!" roept hij van vreugde uit.

't Was half acht, in de dalen hangt nog een nevel.

"Hoeveel tijd heb je noodig om met je divisiën de hoogten van Pratzen
te bereiken?" vraagt hij aan Soult.

"Geen twintig minuten," antwoordt hij.

"Dan wachten we nog een kwartier."

Omstreeks acht uur hebben de Russen Telnitz en Sokolnitz
vermeesterd. De Franschen onder Legrand zijn teruggeworpen. Maar
thans nadert Davoust met zijn divisiën, deze hebben den vorigen dag
een geforceerden marsch van achttien uur afgelegd en tellen dus nog
veel achterblijvers, die echter langzamerhand aansluiten als zij
't kanon in de verte hooren dreunen.

Van de zijde der Russen dringen de afdeelingen voortdurend verder
de laagte in, naar de defilé's tusschen de meren en Telnitz. Om 9
uur staat hier het halve leger der bondgenooten in dichte drommen in
't gevecht, maar Davoust wijkt niet.

Om 8 uur is Soult den marsch naar de hoogten begonnen. Ook aan den
straatweg is beweging gekomen. Daar grijpt Lannes reeds aan. Als
een levende muur beweegt zich zijn macht: gedeploieerde bataljons
voorop, in de intervallen er achter gesloten massa's. Op het golvende
terrein ten zuiden er van stooten de ruiterdrommen van Murat op die
van Lichtenstein.--Thans breekt de zon door de wolken, de zon van
Austerlitz! Kutusof, bij zijn centrum gebleven, ziet het gevaar,
dat hem bedreigt, indien het Soult gelukt de hoogten van Pratzen te
nemen. Daar komen ze al met hun lichten, vluggen pas, de Fransche
tirailleurs!--IJlings werpt hij twee bataljons infanterie in Pratzen
zelf, maar reeds is het te laat. De bajonet drijft ze uiteen. Ook de
Russische garde, die in 't centrum bij Austerlitz in reserve stond
en nu oprukt, kan den onwederstaanbaren aanval der grenadiers niet
afweren. Tegen het middaguur is hier het lot der Russen beslist. Hun
centrum is doorgebroken; ook de afdeelingen onder Bagration en
Lichtenstein hebben het reeds afgelegd tegen Lannes en Murat; hier
vlucht reeds alles in wanorde naar het oosten. De beide keizers worden
medegesleurd. De troepen in de laagten bij Telnitz en Sokolnitz zien
zich afgesneden van hun terugtochtsweg, want op de hoogten van Pratzen
staat thans Napoleon en grijpt hen in den rug!

Om twee uur is de slag gevallen, ook in de lage terreinen, die door de
zonnestralen van een ijsvloer is veranderd in een dikke, taaie pap,
waarin man en paard blijven steken. Zich bijna omsingeld ziende,
trachten de Russen zich in massa te redden over de meren, over het
ijs. Dit kan dezen zwaren last niet torsen; het breekt. De volkogels
der Fransche garde vernielen het; geheele colonnes met paarden,
voertuigen en bagage zinken onder een hartverscheurend gegil in de
diepte weg. Slechts enkelen ontkomen.

Keizer Frans verzoekt een wapenstilstand, maar Napoleon wil er
niet van hooren.--Over twee dagen zal hij den vorst ontvangen aan
de voorposten; tot zoolang zal hij den vijand met het staal in de
ribben doen vervolgen. Niet hij heeft den oorlog gezocht; hij is er
toe gedwongen.--Aan Soult schrijft hij van het kasteel Austerlitz,
zijn hoofdkwartier: "Zooals de zaken thans staan, heb ik slechts
één algemeene order: Breng den vijand zooveel mogelijk nadeel toe
en trek partij van de zege."--Hij zelf wijdt het overige deel van
den dag aan de gewonden; hij zoekt ze op, spreekt ze toe, beurt ze
op en doet ze naar de ambulances vervoeren. Reeds dienzelfden nacht
zijn allen verbonden.

Inmiddels zocht de cavalerie de richting, waarin de hoofdmacht
der bondgenooten was teruggegaan en die door Murat met zijn gewone
onbesuisdheid aanvankelijk verkeerd--naar Olmütz was aangegeven. Ten
slotte bleek, dat men den weg naar Hongarije was ingeslagen.

Den 4en had bij de voorposten de ontmoeting plaats tusschen Napoleon
en Frans II.

"Ik hoop dat u dezen stap van mij om den vrede te bespoedigen zult op
prijs stellen," zei deze en vervolgde toen met een gedwongen lachje:
"U heeft toch, hoop ik, geen plan mij van mijn staten te berooven?"

Het onderhoud duurde een uur en werd staande gevoerd. Alleen de prins
van Lichtenstein was er bij tegenwoordig.

"Dus heb ik uw woord, dat u den oorlog niet opnieuw begint?" vroeg
Napoleon ten slotte. "Dit zweer ik en mijn woord zal ik houden."

Toen omarmden de monarchen elkaar en scheidden. Bij zijn staf
teruggekeerd zei Napoleon: "De vrede is gesloten. We zullen Parijs
weerzien." In een kernachtige proclamatie had hij zijn leger dank
gezegd voor 't geen het had gedaan: "Soldaten! ik ben tevreden over
U!" luidde de aanhef en aan het slot: "Mijn volk zal U met vreugde
terugzien en wanneer een van u zal zeggen: "Ik ben bij Austerlitz
geweest," zal hij direct ten antwoord krijgen: "Dat is een dappere
kerel.""

Met den slag bij Austerlitz kwam aan den veldtocht een einde. Een
wapenstilstand werd gesloten, waarbij Napoleons eerste voorwaarde
was, dat de Russen naar hun land zouden terugkeeren. Hieraan voldeed
Alexander terstond; voorloopig had hij genoeg van den oorlog. Binnen
weinige dagen volgde de vrede van Presburg. Het tractaat behelsde
o. a. dat Oostenrijk veertig millioen oorlogskosten zou betalen,
Venetië afstaan aan Italië, Tyrol aan Beieren en een groote strook
grondgebied aan Baden en Wurtemburg, voorts zou aan den voormaligen
keurvorst van dit laatste land en aan dien van Beieren de koningstitel
worden verleend. Baden werd een groothertogdom. Guastalla kwam
aan Pauline Borghèse; Kleef en Berg aan Murat; Berthier werd prins
van Neufchâtel. Van een poging om ten gunste van het trouwelooze
Napels iets van Napoleon gedaan te krijgen, hadden de Oostenrijksche
onderhandelaars moeten afzien. Over het lot van dit land had hij
reeds beslist.

Voor de vierde maal had de koningin daar verraad gepleegd; voortdurend
had zij met den vijand geheuld; een Engelsch-Russisch leger was er
geland en volkomen welkom geheeten, ofschoon men zich bij verdrag
verbonden had neutraal te blijven en de havens voor Engeland te
sluiten. Het huis der Bourbons hield in Napels op te regeeren,
zoo luidde het decreet, reeds den dag na den vrede door Napoleon
geteekend. Was Jozef daartoe genegen, dan zou hij daar gaan regeeren
en einde Maart 1806 zien we Jozef Napels binnenrukken.

Terwijl Napoleon zich nog op Schönbrunn buiten Weenen bevond, het
prachtige kasteel, waar hij na Austerlitz zijn hoofdkwartier gevestigd
had en zijn leger zich in de omstreken verzamelde, kwam Napoleon ook
tot een verklaring met Pruisen.

Dat Frederik Willem III in den laatsten tijd een zeer dubbelzinnige
rol had gespeeld was hem niet onbekend; dat de koning en keizer
Alexander in tegenwoordigheid der koningin bij de graftombe van
Frederik den Groote een eed van trouw en vriendschap hadden gezworen,
evenmin; ook wist Napoleon wel, dat Pruisen zich in het geheim bij
de coalitie had aangesloten en het leger gemobiliseerd was, maar dat
het land een maand tijd had gevraagd om te beslissen of het aan den
oorlog zou deelnemen of niet. Vier dagen voor den slag bij Austerlitz
was de Pruisische minister graaf von Haugwitz in het hoofdkwartier
te Brünn aangekomen tot groote verbazing van Napoleon. Deze had hem
ijskoud ontvangen en hem niet onduidelijk te kennen gegeven, dat deze
aanbieding tot bemiddeling van de zijde van een land, dat nog wel een
tractaat had geteekend tot levering van 80.000 man, al zeer vreemd
was. Von Haugwitz vertrok naar Weenen, liep hier met het groote lint
van 't Legioen van Eer rond, totdat het oogenblik zou zijn gekomen
om het masker af te werpen.

Toen kwam 2 December, "de dag der drie keizers" maar die men,
zegt Levy, wel "de dag der vier souvereinen" kon noemen, want ook
Pruisen was door Austerlitz verslagen en Haugwitz, die Napoleon zijn
gelukwenschen kwam aanbieden, kreeg het bijtende antwoord: "Dat is een
compliment, waarvan de fortuin het adres heeft veranderd." Napoleon
wist nu van het gunstige oogenblik gebruik te maken en stelde von
Haugwitz eenvoudig de keuze: oorlog en dan terstond of--vrede en een
verbond met Frankrijk. In het laatste geval zou het keurvorstendom
Hannover aan Pruisen worden afgestaan in ruil voor het hertogdom Kleef.

Wel wist de gezant, dat Pruisen Hannover altijd had geweigerd tegen
een verbond met Frankrijk, maar hij had den tijd gehad Napoleon met
zijn leger aan het werk te zien, hij had kunnen opmerken hoe gedrukt
de stemming te Weenen was, zoodat het resultaat was, dat hij den vrede
verkoos boven den oorlog, een politiek, die hij zijn koning tot nog
toe telkens had aanbevolen; het gevaarlijke geschenk werd aanvaard
voorloopig en von Haugwitz keerde naar Berlijn terug, zijn vorst nog de
keus latende tusschen de bekrachtiging van het verdrag of den oorlog.

Steeds bedacht op middelen om zijn relatiën met de Duitsche hoven
een vasteren vorm te geven, had Napoleon tegelijk met den vrede de
toestemming verkregen tot een huwelijk tusschen zijn stiefzoon Eugène
en een dochter van den nieuwen koning van Beieren.

Reeds vóór Austerlitz had hij zijn verlangen naar deze echtvereeniging
te kennen gegeven; toen had men te München weinig ooren hier naar
gehad, ook omdat prinses Augusta reeds was verloofd met den zoon van
den keurvorst van Baden. Thans werden er geen bezwaren gemaakt en
kreeg Beauharnais een gemalin, die hij alleen kende van een portret
op een porseleinen theekopje! maar Napoleon wilde en dat was genoeg,
terwijl Augusta op de smeekbede van haar vader toestemming verleende
mits de vrede was gesloten en Eugène koning van Italië zou worden. Het
onderhoud van den Keizer met de aanstaande bruid had tot uitwerking,
dat Napoleon aan zijn stiefzoon kon melden, dat alles in orde was.

Den 14en Januari 1806 op zijn doorreis naar Parijs woonde de Keizer
de huwelijksplechtigheid te München bij en kon hij zich verheugen,
dat hij door dit huwelijk zich verbonden had met een der oudste
geslachten uit Europa. Deze verbintenis met de bevallige, schrandere
Augusta-Emilie is voor Eugène een geluk geweest; toen geheel Europa in
woede was ontstoken tegen al wat Bonaparte heette of met het geslacht
was verwant, heeft hij aan het hof van zijn schoonvader een ontvangst
gevonden, zijn edele hoedanigheden als mensch en echtgenoot waardig.

Den 26en Januari was Napoleon in Parijs terug. Drie dagen te voren
was zijn doodsvijand William Pitt, slechts zeven en veertig jaar oud,
op zijn landgoed bij Londen overleden. Een familiekwaal, verergerd
door de miskenning en de verguizing, in de laatste jaren zijns
levens van de zijde der Engelsche natie bij herhaling ondervonden,
had zijn gestel ondermijnd. Een tijdlang was hij, schoon niet in naam,
feitelijk koning van Engeland geweest. Fox, de leider der vredespartij
in Engeland, volgde hem op.

De hoofdstad huldigde haar Keizer ook nu weder op de glansrijkste
wijze. Het Groote Leger, dat met kleine dagmarschen naar het vaderland
op weg was en inmiddels leefde op kosten van de landstreken, die het
passeerde, een voor Frankrijk zeer goedkoope manier van voeden, stond
de veroverde vuurmonden af--eenige honderden--om daarvan op de place
Vendôme een zuil te doen verrijzen met in brons gegoten voorstellingen
uit de laatste oorlogen versierd en met het standbeeld van den Keizer
op den top.



Waren de gevolgen van den vrede van Presburg vooral voor Oostenrijk
van belang, Napoleon meende nu ook het oogenblik gekomen om zich
te omringen met een gordel van rijken met zijn naaste familieleden,
zijn broers op den troon en achter hen een heele reeks van prinsen,
hertogen, graven, allen voortgekomen uit zijn leger of uit de
diplomatie. Bovendien wilde de Keizer in de staatkundige verhoudingen
van het Duitsche Rijk groote verandering brengen en het groote aantal
kleine staten tot een geringer getal terug brengen. Zijn plannen gingen
ver, hij droomde van de vorming van één groot rijk in het Westen met
Frankrijk als middelpunt, een rijk waarover eens een Karel de Groote en
een Karel V hun schepter hadden gevoerd. Zoo ooit, dan deed zich thans
het geschikte oogenblik voor tot het vestigen van een dergelijk gebied,
maar de tijd zou leeren, dat ook dit groote plan zou mislukken en het
duidelijk zou blijken, dat de Galliër en de Germaan te veel in karakter
zouden verschillen om samen te gaan. Zeker, de omstandigheden waren den
man, die alles meende te kunnen, gunstig en dit blijkt reeds uit een
opsomming van de voornaamste gekroonde hoofden, zijn tijdgenooten,
wier tegenstand hij had te overwinnen. In Zweden was Gustaaf IV
Adolf reeds jarenlang door zinsverbijstering niet bij machte zelf
te regeeren; Christiaan VII van Denemarken was "zwak van geest"; de
koning van Pruisen Frederik Willem III besluiteloos en toegevend. In
Napels regeerde Ferdinand IV, die geheel onder de heerschappij van
zijn vrouw stond; zijn neef Karel IV van Spanje maakte het nog erger;
slaaf van de luimen zijner gemalin duldde hij zelfs Godoy, haar amant,
een voormalig soldaat van de garde, als eersten minister. Eindelijk
was Maria van Portugal niet toerekenbaar.

De eenige, die op al deze erfelijk of niet erfelijk belasten een
gunstige uitzondering maakte was de Duitsche keizer Frans II, maar de
laatste veldtocht had hem dermate verzwakt, dat verzet van zijn kant
voorloopig althans niet was te duchten. Bijna overal zag Napoleon
dus zwakheid, halfheid of volslagen onbekwaamheid bij de hoofden,
overal verdrukking, knevelarij en misbruik van gezag aan de zijde
der ambtenaren. Hier verkocht een Hessisch vorst zijn onderdanen voor
klinkende munt aan de Engelschen, daar ontzag zich een ander gekroond
hoofd niet de vette baantjes aan den meestbiedende te verpachten;
ginds in Pruisen speelden de ronselaar en de werfsergeant op de dorpen
de afschuwelijkste comedies en maakten honderden gezinnen ongelukkig.

Voor een man als Napoleon, zoo wars van al wat geleek op knevelarij,
dus een reusachtig arbeidsveld; wat had hij een afkeer van elke poging
om zich door ongeoorloofde middelen te verrijken; nog altijd was hij
bedacht op het welzijn van zijn onderdanen, nog werd hij niet geheel
beheerscht door dien machtigen drang, dien toomeloozen hartstocht
naar veroveringen, die ten slotte zijn ongeluk werd en die zijn naaste
omgeving, zijn trouwste aanhangers half wanhopig deed uitroepen, dat
hij niet alleen zich zelf maar ook hen en met hen geheel Frankrijk in
't verderf zou storten.

Toen hij aan eenige zijner oude krijgsmakkers den titel schonk van
prins of hertog was zijn doel hierbij niet alleen hen te beloonen voor
hun aandeel aan zijn verheffing, maar ook om hen de handen te doen
houden uit de zakken der overwonnenen. Van de gestrenge, eerlijke
gedragslijn van de eerste generaals der republiek als Pichegru,
Hoche, Dumouriez en anderen was bij hun opvolgers als o.a. Massena,
Augereau en Solignac, die in Italië overwinningen hadden behaald,
niets te bespeuren geweest. Die hadden hun hebzucht den vrijen
teugel gevierd en vaak "genomen," wat niet terstond goedschiks werd
"gegeven." Vooral in Venetië was gruwelijk door hen gestolen. Met
ongeloofelijke wakkerheid had Napoleon het geheim dier knevelarijen
nagegaan en ontdekt en te beginnen met den opperbevelhebber de
onverwijlde teruggave van al de geroofde millioenen geëischt.

Thans onder Eugène en Jozef, bevonden veel van die heeren zich daar
wederom bij het leger.

"Zegt hun, dat ik hun allen veel meer zal geven dan zij ooit
zouden kunnen nemen," schreef hij aan die beiden; "voegt er bij,
dat 't geen zij "nemen" hun tot schande, dat 't geen ik hun "geef"
hun tot eer strekt en de onsterfelijke getuigenis van hun roem zal
wezen. Steken zij zelven de handen uit, dan treft Frankrijk de vloek
der overwonnenen; geef ik hun rijkdommen en vermeerder ik die zelfs,
dan knevel ik niemand."

Geen titels alleen toch waren 't, die hij schonk; ook de daaraan
verbonden rijke inkomsten, niet echter het grondgebied. Zoo werd
Soult hertog van Dalmatië, Bessières van Istrië, Duroc van Frioul,
Victor van Belluno, Moncey van Colegniano, de Caulaincourt van
Vicensa, Savary van Rovigo, alle onderdeelen van het grondgebied van
Venetië. Het prachtige prinsdom Benevento, vroeger een deel van den
Kerkelijken Staat, kwam aan Talleyrand, die nog altoos gevoelig was,
omdat zijn heer hem geen plaats onder de grootwaardigheidsbekleeders
had gegeven. Eindelijk zag zich verheven tot prins van Ponte-Corvo
de generaal Bernadotte. Hoe was 't mogelijk! Bernadotte, die den
18en Brumaire geweigerd had zich aan zijn zijde te scharen, die als
opperbevelhebber van het leger in het Westen een complot tegen hem had
gesmeed en die letterlijk voortdurend zijn vijand was geweest. Maar
die man was de zwager van Jozef en gehuwd met dezelfde Désirée Clary,
naar wier hand Napoleon indertijd had gedongen, die kort daarna te
Parijs door hem was losgelaten, die hem bij zijn huwelijk met Joséphine
een brief had geschreven, waaruit haar blijvende genegenheid voor hem
duidelijk bleek. Désirée was voor hem een vrouw om nimmer te vergeten
en telkens werd zij door Napoleon met gunstbewijzen overladen.

Aan het hof kwam zij bijna nooit, want ze had een afschuw van
de Beauharnais, maar de Keizer schreef haar en zond haar allerlei
kostbare geschenken o.a. een van de drie kostbare pelzen, die keizer
Alexander hem na Erfurt ten geschenke gaf en toen zij kroonprinses van
Zweden werd regelde hij zelf in bijzonderheden haar voorstelling aan
't hof, schonk Bernadotte een millioen uit zijn eigen kas, kocht hem
zijn prinsdom af, terwijl Napoleon hem reeds vroeger een hotel ter
waarde van 400.000 francs had gegeven.

De middelen voor het doen van al deze schenkingen, die in de volgende
jaren ook aan de laagste rangen zijner legers werden verleend,
vond hij o.a. in Venetië uit de inkomsten van 30 millioen waarde
aan nationaal domein, in Parma en Piacensa eveneens, benevens 1.2
millioen francs rente van een inschrijving op 't grootboek van
Italië enz. gezamenlijk makende een bedrag van 34 millioen rente
van rijksdomeinen, 2.4 millioen rente van kapitalen en eindelijk de
opbrengst van de krijgskas, die na de eerste oorlogsschatting reeds
70 millioen francs groot was en voortdurend grooter werd.

De persoonlijke schatkist van den Keizer de z.g. groote cassette,
die op enkele tijdstippen meer dan 250 millioen, voor 't grootste
gedeelte in goud bevatte, vormde bovendien een kapitaal, door hem zelf
in den loop der jaren samengebracht, hoofdzakelijk door bezuinigingen
op zijn civiele lijst van 40 à 50 millioen francs. Reusachtig is het
cijfer der millioenen door hem in die jaren besteed aan werken van
openbaar nut. Hij vond dit uit de oorlogsbelastingen aan de veroverde
landen opgelegd. Nooit werd voor zijn oorlogen een leening door hem
uitgeschreven.

Bij dit alles was hij in zijn eigen huishouden een zuinig,
bijna krenterig huisvader, die zelf van alles boek hield, die geen
verkwisting kon dulden, die op zijn jaarlijksch budget zelf het postje
bracht van 1200 francs, zijn tractement als lid van 't Instituut.

Als in zooveel andere zaken was hij hierin volslagen een
burgerman. Verkwisting in welken vorm ook kon hij niet uitstaan; die
eigenschap was hem als 't ware ingeschapen evenals gevoelloosheid voor
alle uiterlijk vertoon. Evenals rangen en titels behoorde dit laatste
volgens hem bij het stelsel zooals Sire en Majesteit. Geen vorst
heeft de holheid en de leegte dezer vormen zoo diep gevoeld als hij
en dat nog wel, terwijl beroemde mannen als Monge, Chaptal, La Place,
Séguier om van tientallen anderen als Fontanes en aanzienlijke prelaten
niet eens te spreken, zijn lof op allerlei wijzen hebben bezongen.

"Ik ben geen operaheld. De toejuichingen der Parijzenaars heb ik
nooit gezocht," heeft hij (1814) gerust mogen schrijven. "Ik heb een
leven als een galeislaaf. Liever tien veldtochten dan mijn bestaan
in de laatste vier weken," kreeg de Caulaincourt tijdens zijn reis
door België en Holland in 1811 van hem te lezen. Als men hem in 1807
de teekening van de nieuwe munt voor Italië met het devies "Napoleon
bescherme Italië" laat zien, schrijft hij er zelf naast: "Dit devies
in plaats van het vroegere "God bescherme" is onbetamelijk."

"Keizer der Franschen" is mijn titel, geen bijvoeging van Augustus,
Germanicus of zelfs van Cesar verkies ik," geeft hij het Instituut
te verstaan, als de inschriften voor den triomfboog aan de orde zijn
(1809).

Doch genoeg om aan te toonen, dat, al tooide hij het "stelsel"
tegenover de wereld en het buitenland met luister en pracht, hij
ook in deze zaken een eenvoudig en burgerman bleef, die het liefste
was op Malmaison of later te Compiègne om daar vrij van alle banden
zichzelf te wezen en als een schooljongen met stuivertje verwisselen,
blindemannetje en dergelijke spelen pret te hebben als een groot kind.

Zijn intieme leven had ook volstrekt niets van dat eens
keizers. Etiquette, ho maar! Geen hoofsch leven met hovelingen,
kamerdienaars en statige deftigheid. Niets van dit alles. Tegen
zeven uur kwam Constant, zijn kamerdienaar, jaren achtereen als een
oppasser bij zijn luitenant op de slaapkamer, raapte kleeren bijeen,
die de Keizer zich den vorigen avond van 't lijf getrokken en links en
rechts van zich afgegooid had, hier zijn grootkruis, daar een schoen,
verder op een das of een zijden kous. Terwijl zijn heer dan een warm
bad nam, moest Constant hem de laatste nieuwtjes uit de stad vertellen,
waar hij zelf den vorigen dag had gegeten enz.

Kwam Corvisart, de eerste lijfarts dan binnen, dan kreeg deze vaak
een lachend: "Zoo aartskwakzalver, ben je daar? Heb je er vandaag al
veel doodgemaakt?"

Dan schoor de Keizer zich zelf, een bijzonderheid voor die dagen,
besprenkelde zich flink met eau de cologne, kleedde zich aan, nam
zijn snuifdoos, ging naar zijn kabinet, waar de secretarissen reeds
wachtten en zette zich aan den reusachtigen stapel werk, die hem
bijna dagelijks wachtte.

Zagen we zooeven, dat hij al zijn helpers en groote mannen bedacht
en ze door allerlei middelen aan zijn persoon trachtte te binden,
op de lange lijst van beloonden zoeken we tevergeefs den naam van de
Cambacérès. Zelf had de oud-consul voor elke onderscheiding van dien
aard bedankt.

Hij was aartskanselier, bleef in deze positie gehandhaafd en verlangde
niet meer. Bij het aanvaarden van de keizerskroon had Napoleon tegen
hem gezegd, dat hij nu nog meer dan ooit door intriges en valsche of
baatzuchtige raadgevers zou worden omgeven, dus had hij hem nog dichter
in zijn omgeving gebracht, dewijl hij, Cambacérès, het doorzicht en
de oprechtheid bezat om hem de waarheid te doen hooren en tevens zijn
volle vertrouwen genoot.

Aangenaam kon diens ambt echter niet worden genoemd; bij afwezigheid
des Keizers was hij de raads- en leidsman van Joséphine en tevens
degene, die de overige leden der keizerlijke familie dan "binnen de
perken der betamelijkheid" houden moest, een taak welke niet altijd
even gemakkelijk was te vervullen.

Bijna ongeloofelijk waren de eischen van Napoleons naaste
bloedverwanten, maar ook valt het moeilijk te begrijpen, dat de Keizer
hen telkens weer tevreden stelt en aan hun eischen tegemoet komt.

Jozef is naar Napels gezonden in Januari 1806 en voor het einde
van de volgende maand is hij te Rome en kan hij zijn broer melden,
dat zijn bevelen vervuld zijn en de Bourbons naar Sicilië de wijk
hebben genomen. In Napels wordt hij goed ontvangen, maar hij handelt
geheel in strijd met Napoleons inzichten, die niet kan dulden, dat
het leger op kosten van Frankrijk wordt gevoed, evenmin, dat Jozef
zich omringt door Napolitanen, uit hen een leger wil vormen en zich
door allerlei middelen van Frankrijk los wil maken en een eigen
dynastie wil vestigen. Toch geeft Napoleon toe en wordt aan Jozef
bij decreet van Maart het koninkrijk Napels door recht van verovering
gegeven. Wel wordt daarbij bepaald, dat deze kroon niet met die van
Frankrijk kan worden verbonden, maar Jozef doet geen afstand van het
recht van opvolging in Frankrijk, een voorwaarde, waarop vroeger de
Italiaansche zaak had schipbreuk geleden. Jozef treedt zeer vreemd
op in zijn nieuwe koninkrijk, neemt voor zijn leger Bourbonsche
officieren, neemt leegloopers in soldij en stelt de in 1799 gevangen
genomen bendehoofden in vrijheid. Hij is slechts met één gedachte
bezield n.l. dat het volk het een geluk zal vinden door hem te worden
bestuurd! Aan zijn broer zendt hij de meest overdreven berichten en
aan de waarschuwingen van den Keizer stoort hij zich volstrekt niet,
maar als in 't midden van 1806 de Engelschen in Calabrië landen en
een algemeene opstand ontstaat, ja dan ziet Jozef zijn fouten in
en.... broerlief moet helpen met een leger van 50.000 man en subsidie
van 3 millioen per maand.

Is Jozef veeleischend, zijn zuster Caroline houdt nooit op met
vragen, zelfs wanneer aan Murat in Maart 1806 de hertogdommen Kleef
en Berg worden gegeven met een zuiver inkomen van vier ton 's jaars
is Caroline nog niet tevreden. Had dan Eugène de Beauharnais niet het
onderkoningschap van Italië en deze was niet eens van de familie. Dat
Murat niet naar Napoleons wensch optreedt in de nieuwe hertogdommen,
dat hij Wezel niet van proviand en wapens voorziet, zooals de Keizer
hem beveelt, dat hij onhandig optreedt in een geschil met de Pruisen
over de bezetting van grondgebied, het hindert Murat niet en met
steun van Talleyrand zien we Murat straks bij de vorming van de
Rijnconfederatie zijn zin krijgen.

Niet alleen ontvangt hij den titel van Groot-Hertog, onmiddellijk
in rang volgende op den Groot-Hertog van Baden, maar uitbreiding van
grondgebied is ook zijn deel, terwijl nog tal van kleine voorrechten
en gunsten door Napoleon worden verleend. Maar trots dit alles geen
verbetering ook met Murat. Dezelfde quaestie over Wezel komt weer op
den voorgrond; eigenaardig treedt Murat ook nu op, heeft twist met
tal van hertogen, graven en prinsen, die niet aan zijn hof willen
komen. Zijn gedrag is allervreemdst en Napoleon slaakt in een brief
aan zijn broer Louis de verzuchting, dat Murat niets dan dwaasheden
doet. Napoleon laat hem maar begaan, want als cavalerieaanvoerder
heeft hij hem spoedig noodig.

Louis blijft trots alle rangen en titels ontevreden; hoeveel geld
Napoleon hem ook geeft er is niets met hem te beginnen. Dat vindt ook
Hortense, die veel in de Tuilerieën verschijnt, feestjes organiseert
en zich verder onledig houdt met teekenen, schilderen en muziek. De
kinderen blijven de eenige band tusschen de echtgenooten; verbetering
in hun verhouding blijkt niet mogelijk, het ligt in Louis' natuur;
hij is ziek, althans zoo gelooft hij nu eenmaal.

Nu kwam de quaestie van Holland op den voorgrond. De Bataafsche
republiek had van haar nadere kennismaking met de Fransche begrippen
niet veel genoegen beleefd. Frankrijk was een zeer dure vriendin
gebleken. Engeland had een geweldigen hap uit de koloniën gebeten;
de handel had geduchte schade geleden en tengevolge van dit alles
was het ijveren van de patriotten voor Frankrijk aanmerkelijk bekoeld.

Tevergeefs had graaf Schimmelpenninck, die het jaar te voren op
uitdrukkelijk verlangen van den Keizer als Raadpensionaris de teugels
van het bewind in handen had genomen, getracht, in den toestand
verbetering te brengen. Thans moest ook deze verdienstelijke man
heengaan; hij begon zwak van gezicht te worden, werd beweerd. Hoewel
admiraal Verhuell, die bij den Keizer zeer in de gratie stond, ter
elfder ure nog had beproefd, dezen tot andere gedachten te brengen,
had het niet mogen baten. Het pleit was toen reeds beslist. De
republiek werd een koninkrijk Holland en kreeg.... Louis Napoleon als
hoofd. Alsof de vernedering nog niet voldoende was, werd de natie
gedwongen den Keizer die benoeming van zijn broeder, als een hooge
gunst, door een commissie te Parijs te gaan vragen. Willem Six was
een der leden van genoemde commissie, zoodat spotters beweerden,
dat Willem VI er zelf om gevraagd had.

Was deze schande verdiend?--Stellig! Zoodra het volk ontrouw wordt aan
zijn traditiën, moedwillig de banden verscheurt, welke het eeuwenlang,
in voor- en tegenspoed innig hebben samengehouden met een vorstenhuis,
waaraan het eenmaal zijn opkomst, zijn grootheid, zijn macht had te
danken gehad, een vorstenhuis, dat nooit had geaarzeld het bloed van
zijn edelste telgen er voor ten offer te brengen; zoodra, om kort
te gaan, een volk ontrouw wordt aan de groote beginselen, die het
vroeger huldigde, en lamlendigheid, kleinzieligheid en eigenbelang
hiervoor in de plaats treden, geeft het zijn recht van bestaan als
zelfstandige natie prijs.

Louis had er niet veel zin in en wilde liever gebied in Italië, maar
hij begreep, dat hij zich niet kon verzetten; dat Hortense zich weinig
verheugde, haar omgeving te Parijs vaarwel te zeggen en alleen met
haar man naar Holland te vertrekken laat zich gemakkelijk begrijpen.

Met een geheele hofhouding waaronder zes doctoren en drie chirurgen
begeeft Louis zich naar het nieuwe koninkrijk en daar aangekomen doet
hij direct voorkomen of hij zijn kroon aan Holland heeft te danken en
door de Hollanders tot koning is gekozen. Hij is er juist 8 dagen of
hij meldt zijn broeder, dat hij voor zijn gezondheid naar Wiesbaden
vertrekt; of Pruisen zich tot den oorlog gereed maakt, Rusland troepen
verzamelt en de hoop op vrede met Engeland verdwijnt, wat maalt Louis
erom; hij voelt zich niet lekker en reist af. Ook deze broer zal niet
anders doen dan de oudste en Napoleon weerstreven, al zal Holland
niet in opstand komen zooals Napels doet en al zullen de Hollanders
van dezen weerstand tegen den Keizer tegelijk de voordeelen genieten.

Terwijl de Keizer zijn familieleden en getrouwen dus zoo goed
bedacht en aan Holland en Napels koningen schonk uit zijn eigen
geslacht, ging hij in Duitschland nog een stap verder. Hier bracht
hij het Rijnverbond tot stand en benoemde zichzelf tot beschermheer er
van. Dit verbond omvatte al het grondgebied tusschen de Sieg, de Lahn,
de Main, den Neckar, den Boven-Donau, de Isar en de Inn, dus Nassau,
Baden, Frankenland, Zwaben, en Boven-Paltz en Beieren. Elke vorst,
wiens naam niet in de acte van oprichting voorkwam, had opgehouden
regeerend vorst te wezen en werd zoogenaamd "gemediatiseerd."--Ook
de prinses van Thurn en Taxis, de zuster der koningin van Pruisen,
behoorde onder deze. Den 12en Juli werd het bestaan van dit verbond
plechtig afgekondigd.

Alleen de vorsten van Baden, Wurtemburg en Beieren waren bij de
samenstelling geraadpleegd. Het verbond was of- en defensief
met Frankrijk één, leverde bij een mogelijken oorlog 63.000
man hulptroepen, besliste over alle zaken op den Rijksdag, die te
Frankfort zou vergaderen, en verklaarde zich voor altoos gescheiden
van den Duitschen Bond.--Terstond gaf Napoleon hiervan kennis aan
den Rijksdag te Regensburg.

Keizer Frans II, die zag, dat het Duitsche keizerrijk hierdoor werd
uiteengescheurd, legde de kroon hiervan neder en deed zich voortaan
alleen Frans I van Oostenrijk noemen.

Door de stichting van dit Rijnverbond was Napoleons invloed natuurlijk
sterk toegenomen en door een eed van trouw, welke alle onderdanen
moesten afleggen, werd de afhankelijkheid van Frankrijks Keizer
bevestigd. Natuurlijk waren de bloedverwanten door hun keizerlijke
waardigheden ook aan hem verbonden, maar om ze allen goed onder zich te
houden, al zou dat blijken slechts schijn te zijn, waren zij verplicht
zich te onderwerpen aan het Bonapartistische familiestatuut.

Napoleon werd hierin als het hoofd van de familie aangewezen,
terwijl nauwkeurig was omschreven, wie tot het keizerlijk huis
behoorde. Ze mochten geen huwelijk zonder zijn toestemming sluiten,
terwijl de kinderen gedurende hun minderjarigheid, wat hun opvoeding
betreft, aan den Keizer werden toevertrouwd. Niemand mocht zonder zijn
toestemming buiten 't land of de residentie vertoeven, terwijl Napoleon
zelfs het recht had, hen hoogstens één jaar te verbannen en ze met
advies der familie zelfs twee jaar in een staatsgevangenis kon doen
opsluiten. Trots alle vroegere twisten meende de Keizer nog altijd,
dat geen politiek verbond hecht was, wanneer het niet gesteund werd
door het familieverbond.

Te midden van al den arbeid, dien zijn betrekkingen tot het buitenland
medebrachten, verloor Napoleon de belangen van het binnenland
niet uit het oog. In de kerk van St. Denis, tijdens de omwenteling
door het grauw geschonden, deed hij de graven herstellen en er vier
nieuwe grafkapellen bij bouwen, één bestemd voor de vorsten van zijn
eigen dynastie. Met den bouw van den triomfboog aan het einde der
Champs-Elysées deed hij een begin maken, het aantal openbare fonteinen,
die voortaan ook des nachts water zouden geven, aanzienlijk uitbreiden
en een nieuwe brug over de Seine bouwen. Het kanaal van de Rhône en
van de Schelde naar den Rijn kreeg een begin van uitvoering; de arbeid
aan dat van l'Ourcq, van St. Quentin en van Bourgogne werd voortgezet,
terwijl met den weg van Roanne naar Lyon en met dien langs la Corniche,
tusschen Nizza en Genua werd begonnen. Eindelijk kregen Antwerpens
tuighuizen een nieuwe uitbreiding en naderden de werkzaamheden aan
de wegen langs de boorden van den Rijn, over den Simplon en over den
Mont-Cenis hun voltooiing.

Onder leiding van de Cambacérès kwam een nieuw deel van het wetboek,
dat van de Burgerlijke Rechtspleging gereed. Aan den Raad van
State werd met het oog op den toenemenden administratieven arbeid
een langgewenschte uitbreiding gegeven en dus een kern van bekwame
administrateurs in 't leven geroepen. Een bijzondere rechtspraak
werd ingesteld voor de rijks-leveranciers en voor de aannemers van
openbare werken, doch de kroon op zijn werk zette de Keizer door de
stichting van de universiteit.

Reeds vroeger had hij 29 rijks middelbare scholen, lycea of gymnasia,
al naar men ze noemen wil, opgericht, waar de jongelieden van
rijkswege werden gevoed en gehuisvest en in de wiskunde en in de
letteren werden onderwezen. Dit aantal werd op honderd gebracht en
bij deze inrichtingen sloten 310 middelbare gemeente- en evenveel
dergelijke particuliere scholen aan.

Tegen dezen nieuwen vorm van onderwijs, voerde de geestelijkheid, aan
wie de leiding vrijwel uit handen werd genomen, heel wat oppositie. Zoo
beweerde zij, dat thans alleen onderwijs werd gegeven in wiskunde,
omdat men van de leerlingen uitsluitend soldaten wilde vormen,
dat de zeden op de nieuwe scholen werden bedorven, en de godsdienst
verwaarloosd.--Niets was minder waar en het meer ontwikkelde gedeelte
der natie, dat bij ondervinding wist wat povere onderwijzers de
paters in den regel waren, aanvaardde dit nieuwe geschenk van den
Keizer met groote dankbaarheid.

Doch waar nu de noodige leeraren te vinden, zonder dat men bij de
geestelijkheid ter markt behoefde te komen?--De Keizer begreep,
dat hij hiertoe voornamelijk moest zoeken in de breede schaar van
jongelieden zonder fortuin, die den mannelijken leeftijd intraden,
lust hadden in studie en, zonder zich te willen schikken naar de
gestrenge regelen eener kloosterorde, toch niet ongenegen waren in
ordelijke samenleving met anderen, onder een wet met vrijzinnige
bepalingen gezamenlijk tot onderwijzer te worden opgeleid.

In stilte deed de geestelijkheid alles om dit grootsche plan te
doen mislukken. Doch het vertrouwen, door de natie in hem gesteld,
sterkte den Keizer en ondanks dit verzet verwezenlijkte hij zijn plan
en schonk Frankrijk zijn Keizerlijke Universiteit, een instelling,
die als een glansrijke ster van de eerste grootte door alle tijden
heen zal stralen boven zijn naam als heerscher over een groot volk.



HOOFDSTUK XVII.

Jena. Berlijn. Eylau.


Zooals we vroeger zagen, zou Haugwitz, de Pruisische gezant aan zijn
koning de keuze laten tusschen de bekrachtiging van het met Napoleon
gesloten verdrag of oorlog, maar de gezant werd naar Parijs gezonden
om nogmaals de onderhandelingen met Napoleon te openen, ten einde
gunstiger bepalingen te bedingen. Dit gelukte en op het einde van
Februari 1806 werd een tractaat gesloten, waarbij werkelijk minder
drukkende voorwaarden werden gesteld, hoewel het hof te Berlijn, in
't bijzonder de omgeving van de koningin, het volstrekt niet met dezen
"bepleisterden vrede," zooals het tractaat door de diplomaten werd
genoemd, eens was.

Dat Napoleon milder was gestemd, vond vooral zijn oorzaak in de hoop,
die hij koesterde om een algemeenen vrede te verkrijgen, vooral na het
optreden van den nieuwen minister van Buitenlandsche Zaken in Engeland
n.l. Fox. Dat deze Napoleon had gewaarschuwd voor den aanslag van een
sluipmoordenaar, die zich bij den minister had vervoegd, maar door
hem direct was gevangen gezet, maakte natuurlijk op den Keizer een
bijzonder goeden indruk. De onderhandelingen waren door den Keizer
geopend en niets liet hij onbeproefd om tot den vrede te geraken,
al gaf Engeland te kennen, zonder Rusland niets te willen doen. "Ik
bied Engeland Hannover aan voor de eer van de kroon, Malta voor de
eer der marine en de Kaap de Goede Hoop voor de eer van den handel"
liet Napoleon zelfs door Talleyrand aan Engeland zeggen.

Met Rusland was de vrede reeds voorloopig gesloten; alleen de
handteekening van Alexander moest nog onder het verdrag worden
geplaatst. Alles scheen dus op vrede te wijzen en Napoleon had
reeds bevelen gegeven om het Groote Leger terug te voeren naar een
reusachtig kamp, dat bij Meudon in gereedheid werd gebracht, toen
in begin September de politieke horizon in Europa eensklaps weer
werd verduisterd.

Fox, reeds weken ziek, was door de geneesheeren opgegeven; de
oorlogspartij in Engeland, onderricht van Ruslands vredesplannen,
had dit rijk nadrukkelijk in herinnering gebracht, dat, indien
er sprake was van vrede met Frankrijk, deze volgens de bestaande
verdragen door de beide mogendheden tegelijk moest worden gesloten;
Engeland had bij de loopende onderhandelingen met Napoleon ditzelfde
beginsel vastgehouden en dit verlangde zij nu ook van zijn bondgenoot.

Het voorloopige tractaat met Rusland kwam dus ongeteekend
terug. Engeland begon de onderhandelingen op de lange baan te schuiven;
allerlei geruchten van groote krijgstoerustingen in Pruisen deden
tegelijkertijd de ronde; een bevel tot mobilisatie werd gegeven
en alles was reeds in volle werking om zich tot den oorlog voor
te bereiden. Toch reeds achterdochtig van aard, begon Napoleon aan
verraad te denken, gaf dus contra-order en liet zijn leger blijven,
waar het was.

Aan den Pruisischen gezant gaf hij op diens vragen onomwonden te
kennen, dat er van al de praatjes, die de dagbladen betreffende zijn
plannen uitstrooiden, slechts één waar was. Hannover had hij terwille
van den vrede inderdaad aan Engeland aangeboden met het plan Pruisen
voor dit verlies schadeloos te stellen. Ook was hij bereid zijn leger
over den Rijn te doen teruggaan, mits ook Pruisen zich ontwapende,
niet vroeger.

Pruisen dacht er niet over. Reeds ontstemd over de tot standbrenging
van het Rijnverbond, waarbij Napoleon nooit de meening van Pruisen had
gevraagd en over het mislukken van een Noord-Duitsch Verbond, waarvan
de Keizer niet veel meer wilde weten, nadat de Rijnconfederatie was
gevormd, wilde dit land nu eenmaal den oorlog. Schotschriften bij
duizenden werden verspreid, in de dagbladen in Pruisen werd de haat
tegen de Franschen aangewakkerd, in 't bijzonder door de artikelen
van von Gentz. Het was een ware oorlogskoorts, zelfs de kazernes
waren politieke clubs, waar de officieren zich met groote heftigheid
uitlieten over Napoleon, "die niet waardig was korporaal te wezen
in 't Pruisische leger!" Inmiddels was Fox den 13en September
overleden. "Was hij blijven leven, de vrede zou tot stand zijn
gekomen," zei Napoleon; thans waren alle kansen daarop verdwenen en
de oorlog was aanstaande. De verantwoordelijkheid van het uitbreken
van dezen oorlog droeg de keizer van Frankrijk niet; nog was hij
niet ontrouw aan hetgeen hij na den vrede van Presburg Europa had
toegeroepen: "De militaire glorie heb ik uitgeput." Europa kon nu
eenmaal Frankrijks grootheid en Napoleons invloed niet dulden en het
vasteland had den vrede leeren beschouwen als een tijdelijk bestand,
waarvan Albion den duur regelde. Thans was het Pruisen, dat den strijd
begon en welk land dan ook volgens de meeste historieschrijvers,
ook de Duitsche, de verantwoordelijkheid droeg.

Dagelijks trokken nieuwe regimenten onder het zingen van
vrijheidsliederen door Berlijn naar de grenzen. Enkele officieren van
de garde gingen in hun overmoed zoo ver, dat zij hun sabel scherpten op
de trappen van het gezantschapshotel. De koningin kon men telkens in
de uniform van haar lijfregiment te paard bij de troepen zien; prins
Ludwig zette openlijk tot den oorlog aan. Geheel Berlijn blaakte ten
slotte van krijgsvuur en vaderlandsliefde en eischte met het leger
samen met luider stem den oorlog.

Wel had de koning getracht den naderenden storm te bezweren en zijn
omgeving tot kalmte te stemmen, maar ten slotte was hij bezweken voor
den drang van alle zijden op hem uitgeoefend.

Den 18en September vertrokken de koning en de koningin uit Berlijn,
zooveel personen met zich meevoerende, dat een ooggetuige het "een
ware diplomatieke colonne noemde." Behalve de troepen waren ongeveer
2000 personen aan het hoofdkwartier verbonden; het was alsof men een
"galamanoeuvre" ging bijwonen. Overal werden feesten gegeven en men
brandde van verlangen de tegenpartij te vernietigen. Dat de koningin
met groot gevolg ook mee ging was natuurlijk tot schade voor de
bewegingen, maar het had niet geholpen, haar daarvan te weerhouden.

Weldra volgde Napoleon het voorbeeld van den koning van Pruisen en
vertrok, door Joséphine, Jérome en Talleyrand vergezeld, den 25en
September uit Parijs naar Maintz, waar hij van zijn vrouw afscheid
nam en naar het tooneel van den oorlog vertrok. Alleen de keizerlijke
prinsessen met de Cambacérès bleven achter, terwijl aan Junot het
bevel over de krijgsmacht in Parijs was opgedragen.



Jérome had toch eindelijk ingezien, dat er met Napoleon niet viel te
spelen en het noodzakelijk was, wilde hij niet geheel uit de gratie
komen, naar Frankrijk terug te gaan. Het was hem reeds ter oore
gekomen, dat hij van het erfrecht was uitgesloten en hierover had hij
zich bij Talleyrand beklaagd. Mocht hij nog zonder Miss Patterson in
Frankrijk terugkomen, had Napoleon laten weten, dan zou alles vergeven
en vergeten zijn. Jérome kwam bovendien in een moeilijke positie,
want in alle couranten was het publiek gemaakt, dat het huwelijk
niet werd erkend en waardeloos was. Door onverwachte overkomst
hoopte Jérome nog, dat Napoleon eenmaal voor 't feit geplaatst,
wel zijn goedkeuring zou verleenen, maar daar was geen sprake van,
want alle maatregelen waren genomen om te beletten, dat zijn vrouw
in Frankrijk kwam. Zoo zien we Jérome in Parijs terug, terwijl zijn
vrouw zich nabij Londen vestigt, waar zij Juli 1805 het leven schenkt
aan Jérome Napoleon Bonaparte. Terwijl de Keizer zijn broer weer
in genade aanneemt en hem royaal uit de "grande cassette" bedenkt,
gaat zijn vrouw naar Amerika terug, onder het genot van een jaargeld,
dat de Keizer haar schenkt en dat ook tot 1814 aan haar is uitbetaald.

Hopende, dat Jérome zijn Amerikaansche Miss maar spoedig zal vergeten,
zendt Napoleon zijn broer weder naar zee, met de bestemming in de
toekomst vloten te dirigeeren. Jérome is echter nog niet veel verbeterd
en hangt de groote heer uit, gebruik makende van zijn naam en van
de wetenschap, dat hij bij Napoleon goed staat aangeschreven. Eerst
belast met het afhalen van vrijgemaakte slaven uit Algiers, zien we
hem daarna ingedeeld bij een eskader onder bevel van den vice-admiraal
Willaumez, dat gedurende eenige maanden zee moet kiezen om den handel
van den vijand afbreuk te doen. Jérome heeft eerst niet veel zin en
leidt in Parijs en daarna te Brest een leventje van den vroolijken
Frans, totdat Napoleon hem eindelijk dreigt voor schulden te laten
gevangen zetten als zijn toelage niet toereikend is, waarop hij als
kapitein van een der schepen met het eskader zee kiest. (December
1805). Wel zijn de orders voor de behandeling van Jérome zeer streng,
maar Willaumez kan het ook niet best met hem vinden en ondervindt al
spoedig, dat Jérome toch niet naar hem luistert.

Reeds in Augustus keert Jérome naar Frankrijk terug en wordt
door Napoleon, die het al erg prachtig van hem vindt, dat hij
eenige schepen van een Engelsch convooi heeft genomen, uitstekend
ontvangen. Intusschen is Napoleon druk bezig geweest om zijn
huwelijk met Miss Patterson door den paus nietig te doen verklaren,
maar deze vindt tot groote ontstemming van den Keizer, geen termen
aan het verlangen van hem te voldoen. Toch moet het geschieden,
want een huwelijk met de dochter van den koning van Wurtemburg is in
voorbereiding en in afwachting van de nietigverklaring, hetgeen den
6en October 1806 door een doctor in het canonieke recht geschiedt,
vergezelt Jérome zijn broer naar Maintz en maakt hij een gedeelte
van den a. s. veldtocht mede als commandant van een der legerkorpsen.



Bewonderenswaardig zijn de maatregelen thans in enkele weken door
Napoleon getroffen, om zelfs voor een oorlog tegen een nieuwe coalitie
gereed te wezen.--De garde infanterie transporteert hij in zes dagen
van Parijs naar den Rijn op duizenden karretjes, die ieder tien man
kunnen vervoeren. Ieder man is voorzien van drie paar schoenen. De
meegevoerde bagage is gering. Twee voertuigen per bataljon, één per
escadron transporteeren brood, voldoende voor verscheidene dagen. De
voorraad wordt telkens aangevuld.--Overigens leven man en paard van
't geen het land oplevert, zoogenaamd "van den waard." Massa's graan,
bergen beschuit werden langs den Rijn bijeengebracht, naar Maintz
en van hier, de Main op, naar Würtzburg verscheept en in magazijnen
opgeslagen.

Aan Eugène schreef Napoleon uitvoerig wat hij had te doen, als
Oostenrijk hem mocht aanvallen. Louis moest tegenover een inval der
Engelschen bij Utrecht een leger van ± 20.000 man, Hollanders en
Franschen, bijeenbrengen, dan te Wezel een divisie van 10.000 man
bijeenbrengen en met deze en de Hollanders te zamen een aanval op
Westphalen voorwenden. Eindelijk zou Mortier bij Maintz met Louis bij
Wezel verbinding onderhouden en door zijn tegenwoordigheid aldaar de
vorsten van het Rijnverbond geruststellen.

Ook de verdediging der kust werd niet vergeten. Hiertoe dienden
o. a. Brune met 18000 man bij Boulogne en een afdeeling van circa
6000 nationale gardes bij St. Omer.

Ten slotte hield de Keizer nog de beschikking over bijna 200.000
soldaten, die uit de lijn Bamberg-Bayreuth door de passen van
het Thüringerwoud Saksen zouden binnenrukken.--De keurvorst,
een verstandig, eerlijk man, was door het hof van Berlijn vrijwel
gedwongen geworden voor Pruisen partij te kiezen.

Te Würtzburg hield Napoleon inspectie over zijn korpsen. Nog nooit
had hij tegenover de Pruisen in 't veld gestaan; hun leger had een
goeden naam, vooral de ruiterij moest uitstekend wezen, veel beter
dan de Fransche; de officieren heetten dapper en volkomen berekend
voor hun taak. Deze zwetsten er op los, dat het kraakte.--"Gevormd in
de school van den grooten Frits zouden zij aan die Fransche benden,
die tot nog toe alleen Oostenrijkers en Russen, dus ongeoefende,
laffe soldaten tegenover zich gevonden en daarom bij Ulm en Austerlitz
overwonnen hadden, nu eens laten kijken wat de Pruisen waren!"

Napoleon geloofde wel iets van al die geruchten, en niet wetende of
hij tegen Pruisen alleen of tegen dit land, vereenigd met Oostenrijk
en Rusland zou moeten strijden, maakte hij zijn macht dus zoo
sterk mogelijk en marcheerde in een driehoek met de top gericht op
den onzekeren vijand, Oostenrijk en met de basis naar den zekeren
tegenstander Pruisen. Op deze wijze kon hij in zeer korten tijd het
eene onderdeel steun laten verleenen aan het andere, al naarmate dit
noodig zou blijken.

Telkens als hij zijn eigen troepen zag, wekte hij ze met enkele
hartelijke woorden op om ook hen te wijzen op den gewichtigen strijd,
die aanstaande was.

"Ha, mijn oud 44e!" klonk het o.a. tegen dit brave regiment van
Augereau. "In jelui gelederen zie ik de meeste chevrons (voor
dienstjaren en veldtochten). Jelui drie bataljons tellen bij mij dan
ook voor zes."

"Dit zullen we u voor den vijand bewijzen!" was het antwoord. Tegen het
7e, bijna alle mannen uit Languedoc en de Pyreneën zei hij: "Dit zijn
nu de beste loopers van mijn armee; achterblijvers hebben ze nooit,
vooral niet als 't op den vijand in gaat. Maar grooter schreeuwers
en brutaler stroopers dan jelui ken ik óók niet!"--"Dat is waar! Dat
is waar!" riepen de soldaten in koor, want allen hadden een kip, een
gans of een eend op den ransel, gestroopt bij de boeren onderweg.--'t
Was een ernstig misbruik, doch magazijnen voerde de Keizer op zijn
snelle tochten niet mede, en de soldaat moest toch eten!

Die massa krijgers samen te trekken op één punt, den aanvoer van
levensmiddelen, fourage, paarden enz. te regelen vorderde veel
arbeid. Een blik op de machine, die dezen verrichtte, op Napoleons
generalen staf, mag hier dus een plaats vinden.

Duroc, de hofmaarschalk, was chef van het personeel van het
hoofdkwartier en vergezelde evenals de opperstalmeester de
Caulaincourt, die voorzien was van de kaarten van het terrein, den
Keizer overal. In het rijtuig van dezen kon men liggen. Berthier of
Murat zat meestal bij hem; naast het portier reed de Caulaincourt. In
lederen tasschen voerden twee garde-jagers te paard kaarten en
papieren mede. Een piket jagers vormde de bedekking; daarachter
kwamen de stalmeesters met de rijknechts en de bedienden. Voor zijn
persoonlijken dienst had de Keizer meestal 9 paarden bij zich. Maakte
hij een langen tocht in den zadel, dan stonden om de twee uur afstand
versche paarden gereed.

De eigenlijke generale staf stond onder Berthier. Deze had 13
adjudanten en voorts, onder drie afdeelingchefs met vijf adjuncten,
31 officieren van den staf en 30 ingenieurs-geographen. De chef der
artillerie, der genie en der intendance hadden eveneens een aantal
beambten tot hun dienst. Door zulk een talrijk personeel was Napoleon
bij machte officieren met bijzondere opdrachten te belasten en het
verband met de onderdeelen zijner armee geheel te verzekeren.

Eenmaal ter plaatse, waar nachtkwartier zou worden gehouden, was de
inrichting van het arbeidslokaal de eerste zorg. In 't midden kwam
een tafel met de beste terreinkaart, die er te krijgen was geweest,
georiënteerd, de stand der korpsen met de gekleurde spelden er op
aangegeven. In de hoeken kwamen de tafels voor de vier secretarissen,
de eigenlijke organen voor de bevelgeving. Uit 't geen de Keizer,
heen- en weergaande, hun zeer snel in de pen gaf, moest Berthier de
legerbevelen samenstellen.--Dan kwam het slaapvertrek aan de beurt;
de mameluk Rustan sliep hier altoos voor de deur; vervolgens de kamer
voor de officieren van dienst. De rest van het gevolg moest maar zien,
hoe het onder dak kwam. Alleen voor Berthier moest steeds in dezelfde
woning als de Keizer een slaapgelegenheid en een bureau gevonden
worden. Werd er gebivakkeerd, dan werden vijf tenten opgeslagen,
een werk- en een woontent voor den chef, één voor Berthier, twee voor
het gevolg.

Ging de Keizer in vredestijd zelden na elf uur ter ruste om tegen
zeven uur op te staan, te velde veranderde hij dezen regel. Na het
middagmaal, dat nooit langer duurde dan een kwartier, want hij at
weinig doch schielijk en was zeer matig, ging hij liggen, stond tegen
één uur op en begon dan zijn bevelen te geven. Op dit uur waren de
rapporten zijner generaals ingekomen; hij kon den toestand van het
geheel dus overzien; den volgenden morgen kwamen de nieuwe bevelen
dan meestal zoo tijdig bij de bivakkeerende troepen, dat deze terstond
in beweging konden worden gezet.

"Terwijl de vijand beraadslaagt, marcheert de Fransche armee,"
schreef de Keizer den 13en October, den dag, voordat bij Jena èn
bij Auerstadt tegelijk de voor Pruisen noodlottige beslissing zou
vallen. Te Erfurt, waar zich de koning bevond met zijn hof en zijn
leger, in totaal ongeveer even sterk als het Fransche onder bevel
van den hertog van Brunswijk, een ouden man, werd in de eerste dagen
van October weinig anders gedaan dan beraadslaagd. Zou men door de
passen van het Thüringerwoud oprukken tegen den vijand of een positie
innemen op den linkeroever van de Saale, tusschen Jena en het defilé
van Kösen bij Naumburg, om den vijand daar af te wachten, als hij over
Weimar naar Dresden mocht willen marcheeren? Of zou men,--en dit was
de vraag des konings, die het bloedvergieten tot het laatste oogenblik
wilde voorkomen;--of zou men Napoleon, die scheen te aarzelen en niet
aanviel, een voorstel doen om tot een overeenkomst te geraken?

De koningin en prins Ludwig, die met een ongeveer zelfstandig gebleven
afdeeling bij Saalfeld stond, pleitten met de geheele oorlogspartij,
veelal jonge edelen, voor den aanval; de wil des konings werd ten
slotte toch gevolgd. Den 4en October verneemt Napoleon, dat Pruisen
niet gesteund wordt en nu richt hij zijn legers alleen tegen Pruisen,
terwijl hij zijn hoofdkwartier naar Bamberg verlegt. Hier ontvangt
hij den 7en een nota, waarin hem als ultimatum verzocht wordt "tot
Duitschlands geruststelling met zijn armee terug te gaan tot achter
den Rijn en deze beweging den 8en te doen aanvangen."--De Keizer werd
boos.--"Prins, men daagt ons uit. We zullen zorgen bijtijds present
te zijn. Den 8en gaan we niet naar Frankrijk maar naar Saksen,"
zeide hij tegen Berthier.

Bevelen tot den opmarsch werden gegeven.

Nu het Pruisisch-Saksische leger zich in de lijn
Jena--Weimar--Erfurt--Gotha scheen te bevinden, front naar het
Thüringerwoud, besloot hij, met Murat en zijn escadrons aan de spits
der middelste colonne, tot een aanval in den rug en op de flanken der
tegenpartij.--"Daar lagen de aanvoerlijnen, dus de spieren des legers;
deze eenmaal doorgesneden, was dit leger verlamd."

Hij rukte met zijn hoofdmacht naar Gera, om den vijandelijken
linkervleugel heen. Wel stond bij Maagdenburg een Pruisisch
reserve-leger van 18000 man, doch hulp verleenen kon dit niet; daarvoor
stond het te ver af. Bleef het waar het stond, dan liep het gevaar
afzonderlijk te worden verslagen, wat den 17en October bij Halle dan
ook is geschied.

Tegenstand ontmoette men voorloopig bijna nergens. Den 9en viel
Hof met zijn groote magazijnen zonder slag of stoot in Fransche
handen. Den 10en stiet Lannes met de linkervleugelcolonne bij Saalfeld
op prins Ludwig en wierp hem uit zijn slecht gekozen stelling krachtig
terug. Voor een gewonen generaal aangezien en tevergeefs gesommeerd
zich over te geven, werd de prins, wien het aan persoonlijken moed
niet ontbrak, zelf hierbij doodgestoken.

Den 13en bereikte Lannes het kort te voren door de Pruisen verlaten
Jena, vernam hier, dat de linkeroever van de Saale en de smalle
bergpas naar Weimar sterk waren bezet en rapporteerde dit ijlings
aan Napoleon. Deze had reeds bevelen gegeven, dat zijn geheele macht
den 14en de Saale zou passeeren en aanrukken op Erfurt.--Davoust had
Naumburg bereikt.

"Eindelijk is de sluier weggescheurd. De vijand gaat terug op
Maagdenburg!" zeide de Keizer bij de ontvangst van Lannes' eerste,
zoo belangrijke rapport.--Naar alle richtingen jagen thans zijn
ordonnansofficieren,--"al rijden zij hun paarden dood," zegt hij;--met
het bevel onverwijld op te rukken naar Jena. Davoust en Bernadotte,
die reeds naar het noorden zijn doorgemarcheerd, ontvangen order,
als zij den 13en kanonvuur hooren, eveneens de Saale te overschrijden,
want Lannes meldt thans in een tweede rapport, dat hij ieder oogenblik
kan worden aangegrepen, en dat hij wel 50.000 man tegenover zich
heeft.--Dan galoppeert Napoleon zelf naar Jena.--De vijand heeft
het gewicht dezer plaats zeker ingezien, wil ze heroveren en hem
dienzelfden dag dus nog aanvallen, denkt hij.

Prins van Hohenlohe, die den Pruisischen linkervleugel aan de Saale
commandeert, heeft dit gewicht echter niet ingezien en is met zijn
armee, die de laatste dagen weinig te eten doch voor een vredesleger
veel te marcheeren heeft gehad, zelfs teruggegaan in de richting
van Weimar. Alleen detachementen voortroepen houden den westelijken
uitgang bezet van den langen, nauwen pas langs den voet van den steilen
Landgrafenberg, welke den eenigen toegang vormt van Jena naar Weimar.

Moet Lannes den volgenden morgen door deze engte aanvallen, dan zal
dit veel bloed vorderen. Maar het geluk dient den Keizer.--Verbitterd
dat Pruisen zijn vaderland in dezen oorlog heeft betrokken en dat Jena
dientengevolge half in brand staat, nadert hem een Saksisch priester;
die wil hem een pad wijzen, steil en zwaar doch beklimbaar en die
naar den top van den ontoegankelijk geheeten Landgrafenberg voert.

Terstond wordt verkend en om vier uur staan de Keizer, Lannes en de
priester op den top.

Een leger, wel 50.000 man, zooals Lannes heeft geschat, ligt,
slechts door een terreinplooi van hen gescheiden, in de vlakte
gebivakkeerd. De Keizer meent, dat dit de vijandelijke hoofdmacht is
en geeft bevelen. Terstond wordt het steile bergpad bij fakkellicht
onder zijn persoonlijk toezicht met bijl en houweel zoover verbreed
en verbeterd, dat zelfs de paarden en voertuigen er langs kunnen,
en lang vóór het aanbreken van den volgenden dag staan op een klein
plateau, dat afdaalt naar de vlakte, de korpsen van Lannes en Soult,
de infanterie der garde en de voorste divisie van Augereau, zoo
dicht opeen, dat de ransels elkander bijna raken, zoo beperkt is de
ruimte. De veldheer zelf bivakkeert midden in een carré zijner garde.

Nog heden wordt dit plateau Napoleonsberg genoemd. Een hoop rotsblokken
wijst de plaats aan, waar de Keizer sliep.

Nog lag een dichte nevel over alles, toen zijn leger zich begon
te ontwikkelen, om voor de eerstvolgende divisie ruimte te maken;
weldra brak de zon door en kon Hohenlohe zien, dat de Keizer, dien
hij alleen door den bergpas van 't Mühlthal had verwacht, met een
dichte zwerm tirailleurs voorop, een vechtwijze, bij de Pruisen toen
zoo goed als onbekend, snel op hem aanrukte.

Weldra was het gevecht algemeen. In weerwil van het voorbeeld hunner
officieren vocht de Pruisische infanterie slecht; de cavalerie maakte
het niet veel beter. Bij herhaling bracht een chargeerend regiment,
onder luid geschreeuw aangezet, het niet verder dan tot op vijftig pas
van de Fransche carré's. Dan hield het halt. Die Fransche infanterie,
onwrikbaar als een levende muur den storm afwachtend, oefende een
overweldigenden indruk op de ruiters; ze maakten "keert." Dit oogenblik
verbeidden de carré's--Aan! Vuur!--Het doodende salvo kraakte, een
hoonend gelach volgde en de escadrons spatten uiteen.

De Saksers maakten het heel wat beter; doch toen Ney naderde, toen
Murat met zijn cavalerie ten slotte eveneens in het gevecht trad, en
de reserves oprukten, was het pleit ook hier weldra beslist. Een wilde
aftocht naar Weimar begon. Wel trachtte de dappere generaal Ruchel met
zijn korps de krijgskans nog te keeren, maar een kogel velde hem neder.

Om vier was alles afgeloopen. In onbeschrijfelijke wanorde vloden
de Pruisen. Geheele batterijen gaven zich over. De weg naar Weimar,
het nieuwe Athene met zijn bevolking van geleerden en kunstenaars,
was bedekt met vluchtelingen van alle wapens; daar tusschen in
Murats kurassiers, met den zwaren pallas alles neerstekende wat hun
in den weg kwam.--Het leger van Hohenlohe was vernietigd. Honderden
officieren waren, strijdende als helden, aan het hoofd hunner mannen
gevallen.--Van het Fransche leger, op het gevechtsveld aanwezig,
had weinig meer dan de helft aan den strijd deelgenomen; de garde in
't geheel niet.

Te Jena ontving Napoleon de tijding van een tweede nog luisterrijker
overwinning, dienzelfden dag door Davoust bevochten.--Niet
de Pruisische hoofdmacht had hij verslagen, slechts een sterke
achterhoede, bij Jena achtergelaten om den aftocht te dekken van het
gros. Dit was den 13en van Weimar naar Freiburg op marsch getogen en
had dien avond pas Auerstadt bereikt.

Het défilé van Kösen in de rechterflank aan de Saale zou men den
volgenden dag wel nemen, dacht men; dit was door de Franschen slechts
zwak bezet.

Maar bij Naumburg stond Davoust; ook Bernadotte naderde hier eveneens
met zijn korps.--Wel ontving Davoust dienzelfden nacht nog een order
uit het bivak bij Jena om naar Apolda te rukken en, bevond Bernadotte
zich bij hem, met dezen gezamenlijk, maar aan deze order stoorde de
prins van Ponte-Corvo zich niet. Zijn order luidde: naar Naumburg,
en als een bekrompen soldaat, niet als een denkend maarschalk van
Frankrijk, ging hij derwaarts op weg en liet zijn krijgsmakker den
volgenden morgen alleen staan tegenover de overmacht.

In dichten nevel gehuld, begint Davoust den 14en om zes uur door het
defilé van Kösen naar Apolda te marcheeren, stuit bij Hassenhausen op
de cavalerie van Blücher, die ongeveer op hetzelfde uur is opgebroken
en nu ontspint zich daar een gevecht, zoo verwoed en zoo verliesrijk,
als nog bijna niet is voorgekomen. Ook hier leggen de logge Pruisische
liniën en diepe colonnes het af tegen de zooveel beweeglijker
Fransche infanterie, tegen de zwermen vlugge tirailleurs, welke deze
legerdrommen met hun vuur van alle zijden verliezen toebrengen. Zij
bieden zelf een zeer weinig kwetsbaar doel aan en terwijl zij overal
dekking vinden, verdedigen zij Hassenhausen urenlang als helden. Ook
hier rennen de Pruisische ruiters, al tellen ze duizenden, al voert
Blücher, een tweede Murat, ze zelf aan, zich te pletter tegen die
als uit graniet gehouwen carré's, die de charge bedaard en zwijgend
afwachten, hun doodende salvo's dan op den kortsten afstand afgeven,
zich zoodoende vaak door een dam van doode mannen en paarden omsluiten,
maar die niet zijn neer te sabelen, omdat ze niet uiteengaan, en die
eerst ineenzinken, als het kanon ze te pletter schiet.

In weerwil van Blüchers voorstel om met zijn gansche cavalerie nog
één beslissenden aanval te doen en de, door het ongelijke, urenlange
gevecht, zwaar geschokte tegenpartij, onder den voet te rijden,
geeft de koning, die zich met zijn hof in de nabijheid ophoudt,
bevel tot den aftocht naar Weimar, onbewust dat Murat op datzelfde
uur alles neersabelt wat de Pruisische uniform draagt en dus zelfs
de Hessen niet spaart, die toch strijden aan Frankrijks zijde, maar
in kleeding niet van de Pruisen verschillen.--

Als de overblijfselen der twee bij Jena en bij Auerstadt geslagen
legers op den weg naar Erfurt op elkander stuiten, ontaardt de
terugtocht in een teugelooze vlucht. Moed, gehoorzaamheid, discipline,
alles verdwijnt; het komt tot tooneelen, waarvan de later zoo beroemd
geworden Pruisische generaal von Gneisenau zeide: "Liever duizendmaal
sterven dan nog één zoo'n nacht doorleven."

De Pruisische generaals, kort te voren nog zoo prat op hun
eigen onoverwinnelijkheid schenen eensklaps alle vertrouwen, alle
weerstandsvermogen te hebben verloren. Binnen een maand tijd vielen al
de groote vestingen van Pruisen tot aan de Oder bijna zonder slag of
stoot in de handen der Franschen. Den 7en werd de vrije stad Lübeck,
waarheen Blücher geweken was, door Bernadotte met storm genomen en
geplunderd, den 8en gaf Maagdenburg zich over. 't Kwam in één woord
tot een reeks van die smadelijke capitulaties, welke den Keizer
terecht deden zeggen: "Belegeringsartillerie hebben wij niet noodig;
huzaren veroveren hier de vestingen."

Alle historieschrijvers zijn het erover eens, dat verraad,
lafhartigheid en gebrek aan plichtsgevoel de oorzaken waren van de
overgave van steden en legerkorpsen.

Tevergeefs vroeg de koning om vrede. Diep terneergeslagen zocht hij
met zijn half wanhopig geworden gemalin eindelijk een toevlucht binnen
de citadel van Graudentz aan de Weichsel.

Den 25en kwam Napoleon te Potsdam, bezocht het grafgewelf, waar in
een eenvoudigen, houten kist zonder eenig versiersel het stoffelijk
overschot van den Grooten Frederik rustte, en legde beslag op
den koppel met degen, door dien vorst in den Zevenjarigen Oorlog
gedragen, alsmede op het groote lint zijner decoraties, op de kist
aanwezig.--"Die voorwerpen geef ik aan 't Hôtel der Invaliden," zeide
hij. "Ik heb ze liever dan twintig millioen francs; en de oude soldaten
uit den oorlog in Hannover zullen met vromen eerbied de eereteekenen
aanvaarden, die toebehoord hebben aan een der eerste veldheeren,
van wie de geschiedenis de herinnering zal bewaren."

Door Davoust als voorhoedecommandant voorafgegaan, gevolgd door zijn
maarschalken in hun rijk met goud bestikten rok, hij zelf in de
eenvoudige uniform van kolonel der jagers te paard, trok hij twee
dagen later Berlijn binnen. De adel was gevlucht; maar het volk
stond van af de Charlottenburgerpoort tot aan het koninklijk paleis
in breede rijen, de vensters der huizen waren dicht bezet met dames
en heeren uit den rijken burgerstand, begeerig den man te zien, die
de vorsten van Europa deed sidderen op hun troon, en zijn soldaten,
zijn grenadiers der garde, de reusachtige kurassiers van Hautpoul
vooral, die, tot aan den gordel in 't staal, op hun forsche paarden
aan riddergestalten uit de oudheid deden denken.

Geen vleiend gejuich maar ook geen enkele kreet van haat ging
op uit dien menschendrom bij 't zien van al die vreemde soldaten
met hun gebronsde gezichten, en kloeken, fieren stap, de half aan
flarden geschoten vanen boven hen wapperende in den wind. Doch toen de
gevangenen voorbijtrokken, de adellijke garde des konings, enkele dagen
te voren nog zoo vol trots en overmoed, te paard de sabel zwaaiende
en zwetsende tegen de Franschen, thans met neergeslagen oogen,
te voet en ontwapend den overwinnaar volgende op zijn zegetocht,
schoten menigeen de tranen in de oogen. Hoe grenzenloos diep was 't
vaderland vernederd!--Doch één gebleven was de natie, één met zijn
vorst! Dit schonk nog hoop op een betere toekomst.

Napoleon was edelmoedig te Berlijn. Onverbiddelijk gestreng moest
Davoust optreden tegenover iederen aanslag op het eigendom der
burgerij. Weldra waren de winkels dus weder geopend en hernam alles
ongeveer zijn gewonen loop. Maar de adel moest boeten.--"Deze alleen
is de schuld van Duitschlands rampen, die heeft het gewaagd mij
uit te dagen tot den strijd en zal ik tuchtigen, tot hij zijn brood
moet bedelen in Engeland," zeide hij.--"U ziet nu eens wat de oorlog
beteekent, mevrouw," had de groot-hertogin van Saksen reeds te Weimar
van hem moeten hooren, toen zij, verdacht van aanzetten tot den krijg,
haar onderdanen in zijn genade aanbeval. Even ijskoud was zijn antwoord
geweest aan den gezant van den bij Auerstadt zwaargekwetsten hertog van
Brunswijk, die iets dergelijks kwam verzoeken.--"Zeg uw heer, dat ik
hem zal behandelen met al de onderscheiding, waarop hij als een terecht
beroemd doch door het ongeluk getroffen legerbevelhebber kan aanspraak
maken, maar in een Pruisisch generaal zie ik geen regeerend vorst."

Weldra ontbood hij Talleyrand bij zich; weder trad de staatsman voor
den veldheer in de plaats.--Terwijl een deel van het leger na een korte
rust opbrak maar Silezië, een ander naar Posen om front te maken tegen
Bennigsen, die met zijn Russen op Warschau aanrukte, vaardigde hij den
21en November te Berlijn een decreet uit tot blokkade van Engeland,
het zoogenaamde Continentale Stelsel. Alle briefwisseling, alle
gemeenschap, alle handel met dit rijk werd hierbij in zijn staten
verboden; iedere Engelschman, aangetroffen in een door Fransche
soldaten bezette streek, werd krijgsgevangen gemaakt, alle koloniale
waren van Engelschen oorsprong werden verbeurd verklaard.

Deze maatregel, die geheel Europa deed ontstellen en aan den handel
voor millioenen schade toebracht, was zijn antwoord op Albions
voortdurend streven om, al miste het hiertoe de noodige schepen,
de andere mogendheden den handel op Frankrijks havens en de vrije
vaart ter zee te beletten.--Op alle gebeurlijkheden voorbereid,
vroeg hij Oostenrijk, dat zich in Bohemen op verdachte wijze begon
te wapenen, tevens hiervan rekenschap, beduidde het, dat een strijd
tusschen hem en Rusland, Oostenrijks belangen niet kon schaden,
zette sultan Selim aan tot een oorlog met Rusland, schiep hierdoor
tevens een bedreiging voor Oostenrijks belangen in het Oosten, gaf
Eugène order het leger in Italië te mobiliseeren en riep een nieuwe
lichting,--die van 1807--onder de wapenen. 't Was een half jaar te
vroeg, doch "dan leerden de jongens al vast iets."--Daarop begon hij
Rusland onder handen te nemen.

Reeds was een groot deel zijner armee op weg naar de
Weichsel. Versterkingen aan troepen en reusachtige voorraden schoeisel,
kapotjassen en ondergoed volgden denzelfden weg.

Eindelijk vertrok hij zelf naar Posen, hier hoopte hij den Rus slag
te leveren.

Te Berlijn liet Napoleon een goeden indruk achter. De prins von
Hatzfeld, hoofd van 't civiele bestuur aldaar en door hem in zijn
functie gehandhaafd, had den eed van trouw aan hem verbroken, verraad
gepleegd en den prins van Hohenlohe per brief ingelicht omtrent de
opstelling der Franschen in den omtrek der stad.

Hij had dezen brief in handen gekregen en Berthier bevolen den
prins te laten arresteeren en te doen vonnissen, "als een les voor
andere adellijke burgemeesters," die zijn voorbeeld mochten willen
volgen. Voor Berthiers vergoelijkende woorden was hij volkomen doof
geworden.

Toen hadden Rapp, Caulaincourt en Savary een middel bedacht den
prins, met wiens vrouw zij medelijden hadden, te redden. Reeds was de
krijgsraad bijeengeroepen en wachtte die nog alleen op den bewusten
brief om te handelen, toen mevrouw Hatzfeld, onderricht van het gevaar,
dat haar man dreigde, door Duroc geleid, in de vestibule van het paleis
voor Napoleon verscheen, op een oogenblik, dat deze terugkeerde van
een rit om de stad. Verrast en thans gedwongen haar te ontvangen,
verleende hij haar gehoor in zijn kabinet.

Hier bezwoer de prinses hem, dat haar man onschuldig
was. Napoleon kreeg medelijden met haar en gaf haar den geduchten
brief.--"Onschuldig, mevrouw? Herkent u het schrift van uw man?" Toen
de arme alleen met tranen wist te antwoorden vervolgde hij: "Werp
dat stuk in 't vuur, dan heeft de krijgsraad geen bewijzen meer."

Berlijn had dit vernomen; het was den als zoo bloeddorstig en zoo
wreed geschetsten man erkentelijk.

Tegenover den keurvorst van Hessen-Kassel, dien vorstelijken, maar
verradelijken handelaar in soldaten, was hij niet zoo genadig geweest.

"Dit keurvorstendom heeft opgehouden te bestaan!" was al wat de
generaal Mortier bij 't binnenrukken van Kassel op zijn last aan
den prins had te verstaan mogen geven; Mortier had Kassel bezet
en het leger ontbonden. "Dit was een verrader minder in zijn rug"
zei Napoleon.



Thans zou het dus gaan tegen de Russen, een winterveldtocht weder.

De indruk, dien de soldaten van Pruisisch-Polen ontvingen, was alles
behalve gunstig. Ten oosten van de Oder vonden ze geen straatwegen
meer, voortdurend moest door los, mul zand gemarcheerd worden of,
als het weder omsloeg door taaien modder. Een groot deel van het
land lag braak; reusachtige wouden wisselden af met lage, moerassige
terreinen, waarin man en paard vaak reddeloos wegzonken. De weinige
bewoners, die zij er aantroffen, waren zoo in-morsig en in-smerig,
dat er bijna geen woorden voor waren te vinden. Midden November werd
het weer, aanvankelijk zeer mooi, plotseling afschuwelijk; het regende
of sneeuwde voortdurend. Bij enkele korpsen begonnen de levensmiddelen
schaars te worden. Van een slok wijn was reeds lang geen sprake meer;
het bier was ondrinkbaar; de kwartieren waren nauwelijks goed genoeg
voor een varken; daarbij werd er geen brood meer verstrekt, en het
drinkwater was half slijk. Toch verloren de soldaten hun opgewektheid,
hun humor nog niet.--"Wat blief? Noemen de Polen dit een vaderland? Je
moet maar durven!" zeiden ze lachend.

Na het gevecht bij Golymin (26 December) en bij Pultusk veranderde
de stemming echter. Geen scherts was het toen meer, als Napoleon
onder het voorbijrijden hoorde zeggen: "Dat 't in zijn bovenkamers
zeker niet pluis was, om hen zonder brood langs zulke wegen te
laten marcheeren."--Aardappelen en sneeuwwater waren reeds het
gewone voedsel; het gansche land was letterlijk één reusachtig,
ondoorwaadbaar moeras geworden. Wel werd er gevochten doch tot
een beslissing kwam het niet; de schier grondelooze wegen beletten
elke beweging. Tijdens het gevecht bij Golymin had Napoleon zelf
ondervonden wat "dat Poolsche slijk" beteekende; met zijn garde was
hij over een afstand van nog geen twee uur gaans in rechte lijn toen
een ganschen nacht onderweg geweest. De vuurmonden waren bijna niet
meer te bewegen; de troepen hadden bijna niet meer te eten; ook aan
schoeisel was groot gebrek en de mannen waren uitgeput van vermoeienis
en ellende.--Dit kon zoo niet langer. Van de poorten van Warschau tot
bij Dantzig, waar de oude, onversaagde veldmaarschalk von Kalkreuth
de vaan van zijn ongelukkigen koning nog altijd hoog hield, werden
dus kantonnementen betrokken. Napoleon keerde terug naar Warschau,
waar hij vroeger reeds een tijdlang zijn hoofdkwartier had gevestigd.

In zijn verwachtingen was hij teleurgesteld; hij had gemeend, dat zijn
komst in Polen de bevolking tot geestdrift opwekken en een reusachtigen
opstand tegen Pruisen en Rusland ten gevolge hebben zou. Zelfs had hij
den ouden patriot, Kosciusco schriftelijk verzocht zich aan het hoofd
der beweging te komen stellen; en nu was er van een opstand zelfs geen
sprake geweest! Alleen was een talrijke commissie uit den adel hem te
Posen komen smeeken hen te verlossen van het juk der Pruisen en het
land zijn onafhankelijkheid terug te geven, hierbij was het gebleven.

Met het voornemen den troon van Sobieski te herstellen en Polen zijn
plaats in de rij der staten van Europa terug te geven, had hij Berlijn
verlaten; doch in stilte had hij hieraan de voorwaarde verbonden,
dat de bevolking eerst zelve het gehate juk zou afschudden. Nu
hiervan niets was geschied, nu Kosciusco, die zijn wufte, ijdele en
onstandvastige landgenooten van ouds kende, niet aan zijn uitnoodiging
had voldaan, beloofde hij zelf ook niets, doch gaf alleen den wensch
te kennen, dat Polen weder uit zijn asch mocht verrijzen.--Voor die
terughoudendheid had hij gegronde reden. Hij diende rekening te houden
met Oostenrijk, dat bij de 3e verdeeling van Polen ook een fermen
brok had mede gekregen, en nu het hem in zijn plannen tegen Rusland
geen belemmeringen in den weg legde, mocht dit land niet opzettelijk
tot openlijke vijandschap worden geprikkeld.

Met zijn prachtige figuur en bonte uniform had Murat, de Franconi
der ruiterij, zooals hij wel eens genoemd werd, te Warschau grooten
indruk gemaakt. Zelfs was hij hier reeds genoemd als de aanstaande
koning van Polen. Wat zou Caroline dan hebben gejuicht, als dit
visioen was verwezenlijkt! Zoo ver kwam het dus nog niet. Toch had
Napoleon door zijn woorden alle hoop op een dergelijke oplossing
echter niet den bodem ingeslagen. Nu nog niet, dan later, werd
geredeneerd en in afwachting van dien gulden tijd stroomden nu reeds
dichte drommen jonge mannen naar Napoleon om bij hem dienst te nemen
tegen den vijand. Generaal Dombrowski, die reeds jaren lang onder
zijn vanen streed, vormde ze tot die prachtige onverschrokken Poolsche
ruiterregimenten, welke later in Spanje en in Rusland de belangrijkste
diensten bewezen hebben en die den Keizer tot zelfs na den slag bij
Leipzig getrouw zijn gebleven.

Nog in een anderen zin vond Napoleon zich teleurgesteld. Zijn
voorwaarden tot een wapenstilstand had de koning van Pruisen als
te bezwarend afgeslagen, dus moest ook in Silezië de strijd worden
voortgezet; eindelijk bleef Dantzig met zijn rijken voorraad wijn en
graan, evenals verscheidene andere steden langs de Oostzee, voorloopig
voor hem een niet bereikbare prooi.

Eenige vergoeding vond hij in het tractaat, dat hij den 11en December
sloot met den keurvorst van Saksen. Hij kreeg hierdoor een vijand
minder in den rug. Vrede, een koningskroon, een plaats onder de vorsten
van het Rijnverbond en een unie met Frankrijk, waren het loon voor
den keurvorst, die de huzaren van Murat reeds als overwinnaars in
zijn hoofdstad had gezien. Ook de hertog van Saksen-Weimar verzocht
thans vrede.

Napoleon deed de troepen de kantonnementen betrekken.



Opmerkelijk is 't dat, terwijl de Egyptenaren en de Italianen zooals
de opperofficieren veelal werden genoemd, die met hem aan de oorlogen
in het zuiden hadden deel genomen, en vele anderen ginds allen ziek
werden, hij zelf in die dagen (Januari 1807) een uitstekende gezondheid
genoot. Zijn ijzeren gestel werd in dezen zwaren veldtocht letterlijk
gestaald. Vaak genoeg legde hij te paard in de sneeuw op een dag
dertig uur afstand af. Moest Murat met zware koortsen te bed blijven,
werd Augereau door rheumatiek gekweld en was Lannes zelfs verplicht
tijdelijk het commando over zijn korps over te geven, Napoleon kon
Jozef schrijven, "dat zijn gezondheid nog nooit zoo goed was geweest,
dat hij zich krachtiger gevoelde dan ooit, voorts dat hij dikker was
geworden en ook galanter dan vroeger." Dat hij de liefde eener vrouw
slechts zelden had versmaad, was reeds bekend in Egypte, toen hij daar
het hof maakte aan de vrouw van den luitenant Fourès. "Wat wilt ge? Zij
was zeventien jaar, ik opperbevelhebber," zei hij later op St. Helena,
toen die minnarij ter sprake kwam. Thans te Warschau had hij door
Talleyrands bemiddeling kennis gemaakt met de Poolsche gravin Walewska.

Welken indruk de Poolsche blondine met haar blauwe oogen en
melancolieke trekken op den Keizer had gemaakt, blijkt wel uit zijn
verzoek aan haar, bij hem te komen. "U alleen heb ik gezien, U alleen
bewonderd, U alleen begeer ik" meldt hij o.a. Doen deze woorden ons
niet denken aan de brieven uit Italië aan Joséphine geschreven? De
rollen waren thans omgekeerd, nu is de jaloezie aan de zijde van haar,
die telkens aandringt om de goedkeuring voor haar reis naar Polen; ze
wil naar Napoleon gaan, bij hem zijn, ze vertrouwt de zaak niet goed;
de gedachten aan een mogelijke scheiding worden weer levendig. Maar
Napoleon vindt de afstanden zoo groot, het jaargetijde zoo slecht,
de wegen zoo onbegaanbaar en hij weet haar ten slotte te overreden
in Parijs te blijven!

Volgens vele schrijvers ondervond Napoleon van Mme Walewska die echte
gedeelde liefde, die werkelijke gehechtheid, die hij noch bij Joséphine
noch later bij Maria Louise heeft gevonden.

We vinden haar met Napoleon op het slot Finckenstein, altijd in
't wit, zwart of grijs gekleed. "Zoodra mijn land herboren is zal
ik immer rose dragen" geeft zij te kennen en hoewel die hartewensch
van haar en haar landgenooten niet wordt vervuld, blijft ze Napoleon
trouw; later gaat ze niet mee naar Parijs, al vinden we er haar in
't begin van 1808. Nooit zal ze den Keizer lastig vallen, ook niet als
haar later in 1810 een zoon wordt geboren, waarvan Napoleon de vader
is. Als allen den Keizer verlaten, op Elba, zullen we Mme Walewska
nogmaals ontmoeten.



Tijdens deze idylle met de mooie Polin te Warschau, vergat hij
zijn door slijk en sneeuw ingesloten armee echter niet, al liepen
er in Parijs allerlei geruchten over de ellende, welke de soldaten
leden. Vooral door het natte weer waren de eerste dagen voor allen
natuurlijk zeer taai geweest. Tegen flinke vorst zou het brandhout
uit de bosschen op de bivaks als een probaat middel hebben gediend;
maar koud was 't juist niet. 't Regende bijna alle dagen en juist die
nattigheid, die den bodem doorweekte, de wegen grondeloos maakte,
het transport belemmerde, in één woord op alles storend werkte,
was de oorzaak van ziekten, vooral van dysenterie. Tijdelijk gebrek
aan brood en het eten van te veel varkensvleesch werkten ook hiertoe
mede. Juist door de zorg voor zijn zieke soldaten heeft de Keizer in
dien langen winterveldtocht uitgemunt. Te Warschau, te Thorn en te
Posen alleen reeds deed hij zes duizend bedden in gereedheid brengen;
in de plaatsen tusschen de Weichsel en de Oder eveneens. Matrassen
leverde Berlijn uit wol van 't kroondomein en het door zijn broeder
Jérome bezette Silezië gaf ruimschoots linnen voor hemden. Daru werd
chef over de ziekenverpleging en werd hierin bijgestaan door een drom
van geneesheeren, ziekenvaders en speciaal voor dit doel bezoldigde
roomsche geestelijken. Te Warschau kwam een bakkerij voor 100.000
rations beschuit per dag, te Thorn en andere plaatsen eveneens;
en levend vee was er genoeg te vinden. Langs de Oder, de Warthe,
de Netze, ja, zelfs langs de Weichsel deed de Keizer wijn aanvoeren,
een artikel, zoo noodig om bij de mannen den geest er in te houden
en--de gezondheid. Dat de troepen langs de niet toegevroren rivieren
het beter hadden dan b.v. die van Davoust en Soult, die meer in 't
binnenland stonden, is te begrijpen; doch honger werd nergens geleden.

De troepen van den onvermoeiden Ney leefden zelfs in een soort van
overvloed. Vlak bij het rijke Duitsche land gekantonneerd, gingen die
op sleden "den boer op" tot Koningsbergen toe; 't was liefhebberij te
zien hoe goed een echte Duitsche pompernikkel (grof brood) van een
pond of wat met een gebraden ganzebout er bij aan zoo'n hongerige
Fransche maag bekwam.

Bij een dier tochten in de laatste dagen van Januari 1807 stiet
Ney op Bennigsen. Deze had beweerd bij Pultusk overwinnaar te zijn
gebleven en had in 't begin dezer maand het plan gevormd, met zijn
macht langs de Oostzeekust marcheerende, den linkervleugel van het
Fransche kantonnement, waar Bernadotte stond, aan te vallen, dien
vleugel op te rollen en het leger zoodoende van Thorn en van Posen
af te dringen.--'t Plan was werkelijk goed, maar 't moest worden
uitgevoerd, en--Bennigsen was nu eenmaal geen groot veldheer.

Door Ney uitvoerig ingelicht, heeft Napoleon het plan weldra
doorzien. Den 27en geeft hij Bernadotte dus last, "als hij 't niet
langer kan houden, terug te gaan op Thorn" en zich hieraan vast
te bijten. Aan Savary geeft hij het commando van Lannes, die nog
altoos ziek is. In de voeding voor enkele dagen wordt voorzien;
en den 1en Februari worden de kantonnementen overal verlaten. Bij
helder vriezend weder rukt Napoleon naar het noorden, in de richting
der Oostzee, "om 's vijands centrum te doorbreken en de afdeelingen,
die niet snel genoeg teruggaan, naar links en naar rechts uiteen te
slaan."--Bennigsen heeft het geluk een Franschen ordonnans-officier
met orders in handen te krijgen, ziet hierdoor het dreigende gevaar en
maakt rechtsomkeert. Napoleon zet hem na. Kleine achterhoedegevechten
zijn hiervan het gevolg, tot Bennigsen bij Eylau ingehaald en den
8en Februari gedwongen wordt front te maken.

Wel heeft Napoleon in den avond voor den slag nauwelijks 49.000 man
met 200 vuurmonden te stellen tegenover een groote overmacht, die over
500 kanonnen beschikt, doch in geoefendheid zijn de artilleristen
de tegenpartij verreweg de baas; alle kans bestaat tevens, dat Ney
en Davoust het slagveld vroegtijdig genoeg bereiken, om de kansen
minder ongelijk te maken.

Nauwelijks is de schemering voorbij, of reeds dreunt het kanon. Om
9 uur doet Bennigsen den Franschen rechtervleugel aangrijpen; deze
gaat langzaam terug op Eylau. Tegelijkertijd ongeveer begint Augereau
zijn beweging; maar de heftige sneeuwstorm, die zijn krijgers in
't gezicht slaat en hen bijna blind maakt, is oorzaak, dat hij uit
de juiste richting geraakt en niet op den linkervleugel maar op 't
centrum der Russen stoot. Half vernietigd door 't vuur, worden zijn
bataljons daarop door de Russische cavalerie vervolgd juist in de
richting van 's Keizers standplaats.

Hier begint onrust te heerschen. Berthier laat de paarden reeds
voorbrengen. Bessières, nog meer ontsteld, schreeuwt: "Redt den
Keizer!" en roept het escorte garde-jagers naar voren. Alleen Napoleon
zelf blijft bedaard. Wrevelig wenkt hij al die toebereidselen terug
en laat alleen een bataljon van zijn garde vooruitgaan.--"Wat een
moed! Wat een moed!" zegt hij met een blik op de naar zijn standplaats
stormende escadrons. Dat zij hem zullen bereiken, ducht hij niet;
zijn nooit falende blik heeft hem reeds gezegd, dat de paarden den
adem en de geslotenheid zullen missen, noodig om nog tegen den heuvel
op te rennen.

Door de langdurige vervolging vermoeid, houden de ruiters bij 't zien
van de infanterie der garde werkelijk hun dieren in en rijden terug.

Eerst de duisternis maakte aan de worsteling te midden van
sneeuw en ijs een einde. Bennigsen trok terug; zijn verliezen
waren ontzettend. Ook het Fransche leger had zwaar geleden en
was zoo uitgeput, dat Murat eerst den 10en tot de vervolging kon
overgaan. Het bivakkeerde, waar de duisternis het vond, op het
reusachtige lijkenveld, zonder voedsel, zonder dekking, met gesmolten
sneeuw tot drank. Toch waren de moed en de opgewektheid bij de mannen
nog niet verdwenen.

Ook Napoleon bleef op 't slagveld. Geheel zonder zorg was hij
niet.--"Gisteren is er bij Pruisisch Eylau zeer bloedig gevochten,"
schreef hij den volgenden dag aan Duroc. "Wij hebben het veld behouden;
aan beide zijden is het verlies aanzienlijk. De groote afstand, die
mij van Frankrijk scheidt, maakt dit voor ons toch gevoeliger.--Om
gedekt te zijn tegen de kozakken en de Russische lichte troepen en
om rustiger winterkwartieren te krijgen, is 't dus mogelijk, dat ik
overga naar den linkeroever van de Weichsel."

Van dit voornemen kwam hij terug. De armee betrok kantonnementen
achter de Passarge, een riviertje, dat uitloopt in 't Friesche Haff.

In een brief aan Jozef, gaf Napoleon den toestand op het einde van
Februari weder.

"Veertien dagen lang ben ik niet uit de laarzen geweest. Mijn
stafofficieren hebben in geen twee maanden van kleeren kunnen
verwisselen. Wij zitten midden in de sneeuw en het slijk, zonder wijn,
zonder brandewijn, zonder brood. Vleesch en aardappelen vormen ons
maal; dagelijks marcheeren wij; dagelijks zijn wij in 't vuur en
bezitten niets om ons te verkwikken. De gekwetsten moeten vijftig
uur ver in open sleden worden vervoerd (na Eylau). Klaag jij dus
maar niet, want dit komt niet te pas. In Italië heb je brood en wijn,
zelfs beddelakens. Wij voeren den oorlog met alle kracht doch ook met
al zijn verschrikkingen en vechten zelfs tegen kalmukken en kozakken,
gewapend met pijl en boog."

Vooral de officieren leden veel; zij hadden het slechter dan de
soldaten. Hun eenige troost was, dat het bij de tegenpartij nòg veel
ellendiger was gesteld, want voor de Russische soldaten zorgde niemand;
zij stierven letterlijk van honger. Menige rampzalige kozak kwam,
aan wanhoop ten prooi, bij de Fransche voorposten een stuk brood
bedelen. Welnu, aardappelen hadden de Fransche schildwachten genoeg;
vaak deelden zij hun portie met den vijand.

In die dagen nam het maraudeeren reusachtige afmetingen aan. Onder
voorgeven van ziekte verdwenen tijdelijk duizenden soldaten uit de
gelederen, staken de Weichsel over, leefden daar in de nabijheid der
groote wegen op kosten van "den boer" en keerden onder de wapenen
terug, als 't weder er op los zou gaan. Enkele van die benden
fricateurs hadden zich hier en daar in de dorpen zelfs verschanst
en waren de schrik van de bevolking. Met de gendarmerie zijner garde
zelfs kon Napoleon dien kanker in zijn leger niet de baas worden. De
groote afstanden, het klimaat, het jaargetijde, de vele gevechten,
kortom alles werkte mede om het kwaad te bevorderen.



HOOFDSTUK XVIII.

Friedland. Tilsit. Fontainebleau.


Had de Keizer voldaan aan den wensch van Berthier, dan had hij
de Weichsel tusschen zich en den vijand gebracht. Zijn positie
tegenover Europa had hem echter eerst Osterode, later (in Mei) het
houten kasteel Finckenstein tot hoofdkwartier doen kiezen. Hier dekte
hij tegelijkertijd het beleg van Dantzig, dat de maarschalk Lefebvre
sinds half Maart had ingesloten en zich eerst in het laatst van Mei
overgaf en Lefebvre den titel van hertog van Dantzig deed verwerven.

Het land was toen overal droog en begaanbaar geworden; reeds had
de Keizer besloten den 10en Juni opnieuw aanvallend op te treden,
toen Bennigsen hem hierin voorkwam. Den 5en Juni begon hij Ney, die
ver vooruitgeschoven bij Gutstadt een barakkenkamp had betrokken, te
overvleugelen en te dwingen op de bruggenhoofden der Passarge terug
te gaan. Tot de ontdekking komende, dat hij hier zoo goed als het
geheele Fransche leger tegenover zich had en dat hij dit lang niet in
getalsterkte nabijkwam, besloot hij in de richting van Wehlau aan de
Pregel te retireeren en hiertoe den loop van de Alle stroomafwaarts
te volgen. Terstond scherp nagezet, bereikte hij den 10en Juni een
bij Heilsberg aan de Alle in gereedheid gebrachte stelling, sloeg
Soult en Murat, die hem het dichtste op de hielen waren, met zwaar
verlies terug, doch begon in den nacht van den 12en den afmarsch
opnieuw, omdat zijn rechtervleugel daar omgetrokken en zijn positie
dus onhoudbaar werd.

In de meening, dat Bennigsen op weg was naar Koningsbergen, bezield
met het voornemen hem in een grooten slag te wikkelen, om aldus
aan dezen langdurigen veldtocht met één slag een einde te maken,
gaf de Keizer nieuwe bevelen, hoofdzakelijk ten doel hebbende zijn
hoofdmacht bij Pruisisch-Eylau bijeen te brengen. Tegelijkertijd begon
Murat den Pruisischen generaal Lestocq, die aanvankelijk op Bennigsens
rechtervleugel had gestaan en dezen ook reeds in Februari bij Eylau had
ondersteund, terug te dringen naar bovengenoemde stad en bleef Lannes
met zijn schier onvermoeide grenadiers, de divisie Oudinot voorop,
Bennigsen dicht op de hielen. Reeds den 13en 's avonds kon hij zijn
Keizer melden, dat de tegenpartij bij Friedland scheen stand te houden.

Omtrent diens bedoelingen verkeerde Napoleon echter nog in onzekerheid;
dat die met zijn hoofdmacht stond bij Friedland, geloofde hij
dus niet dadelijk; hij zond Lannes daarom aanvankelijk alleen de
cavalerie-divisie van Grouchy tot steun, en beval hem Friedland
te bezetten.

In den vroegen morgen van den 14en Juni verscheen de spits van Oudinots
grenadiers dus bij den Molenvliet, een beekje, dat ten westen van de
stad uitloopt in de Alle. Deze maakt op die plaats een scherpe bocht
naar het oosten, wendt zich dan weder naar het noorden en doet aldus
een driehoek ontstaan, met de stad ongeveer in den top. Op deze ruimte
werd Bennigsen thans zelf de oorzaak van zijn ongeluk.

Niet kunnende aannemen, dat de Fransche infanterie in slechts twaalf
uur tijd een afstand had afgelegd, die van zijn mannen een etmaal had
gevorderd; niet wetende, dat de Keizer met zijn hoofdmacht hem reeds
zóó dicht was genaderd, meende hij, dat het korps van Lannes alleen
stond. Greep hij dezen aan dan dacht hij, hier een klein succes te
kunnen behalen.

Hij begon zijn leger dus over de rivier en door Friedlands straten
heen naar de basis van den bovengenoemden driehoek te brengen. Reeds
dadelijk stieten zijn voortroepen echter op die van Lannes en op die
van Mortier, die intusschen eveneens was genaderd. Zij gingen dus
terug.--Uren liet hij onder een staand vuurgevecht nu voorbijgaan,
zonder iets van belang te ondernemen.

Tegen den middag bereikte de Keizer het slagveld; om drie uur
had hij zijn korpsen verzameld en gaf hij weder een gevechtsbevel
uit, duidelijk, zakelijk en als altoos kort, de uitvoering geheel
overlatende aan zijn korpscommandanten, in één woord een model van die
soort van bevelen.--Om vijf uur zou een salvo uit al zijn vuurmonden
het teeken geven voor den aanval.

Reeds heeft Bennigsen, die zijn gevaarlijken toestand inziet, bevel
gegeven tot den terugtocht over de Alle, en is met dezen een aanvang
gemaakt, als Ney, dicht langs den linkeroever van de Alle marcheerende,
op Friedland afkomt en hem dwingt weer front te maken. Wel brengt het
kanonvuur, van de overzijde van het water op Ney's troepen afgegeven,
deze in massa tot wijken, doch de artillerie van Victor dooft dit
vuur weldra. Diens voorste divisie (Dupont) breekt zich midden door
Ney's wijkende afdeeling baan en werpt de Russen door het brandende
Friedland terug op de bruggen. Deze geraken ten deele in brand.

Bij den rechtervleugel der Russen, die dit ontwaren, ontstaat een
paniek; en als 't dien avond half elf slaat, is Bennigsen, ziek naar
lichaam en ziel, met het overschot van zijn leger in vollen aftocht
naar den Niemen. Tachtig vuurmonden heeft hij verloren; meer dan
twintig duizend zijner soldaten zijn gekwetst, gesneuveld of in de
Alle verdronken.

Had de Keizer al zijn cavalerie bij de hand gehad, dan zou er van het
leger weinig zijn terecht gekomen; doch Murat stond bij Koningsbergen;
en van de escadrons, die aan den slag hadden deelgenomen, was dat zware
werk niet meer te eischen. Na een langen nachtmarsch om Friedland
te bereiken, waren ze circa zestien uur in gevecht geweest. Een
krachtige vervolging bleef dus achterwege. Bennigsen kreeg hierdoor
een voorsprong van ruim twaalf uur, die niet meer was in te halen.

De tijding der nederlaag bij Friedland was oorzaak, dat Koningsbergen
met zijn ontzaglijken voorraad graan en wijn, met 100.000 even te
voren uit Engeland ontvangen geweren en honderden zieken en gewonden,
afkomstig uit den slag bij Eylau, zich overgaf.

Het Pruisische hof was reeds vroeger naar Memel gevlucht. De koning
had zijn gemalin hier achtergelaten en was alleen doorgereisd naar
zijn bondgenoot, die, misleid door Bennigsens beloften, zijn leger
naar den Niemen was tegemoet gegaan, in de stellige verwachting het
als overwinnaar te begroeten. Thans kon Alexander het den 18en Juni
de grensrivier zien overschrijden, verslagen, ontmoedigd, luidkeels
om vrede roepende en vragende "waarom het moest vechten voor de
Engelschen, die altoos hulp beloofden maar deze niet zonden en die
alleen dachten aan 't inpalmen van koloniën."

Hij was diep terneergeslagen; en Frederik Wilhelm, die in stilte
op zijn hulp had gehoopt om te overwinnen en die daarom Napoleons
voorstellen had afgewezen, begreep thans, dat hij het gelag zou moeten
betalen. Beide vorsten zagen tevens in, dat breken met Engeland
en vrede sluiten met den Keizer voor hen een gebiedende eisch was
geworden. Van een en ander was het gevolg dat Napoleon, die Tilsit
aan den Niemen den 19en had bereikt, hier reeds zeer spoedig van
hen een voorstel ontving tot het sluiten van een wapenstilstand,
die weldra door een vrede zou worden gevolgd.

Met groote ingenomenheid, doch voor 't oog zeer koel, begroette
Napoleon dit voorstel. De afgezanten ontving hij zeer hoffelijk; vooral
veldmaarschalk von Kalkreuth viel een bijzondere onderscheiding ten
deel. Zooals de Keizer het uitdrukte, was hij de eenige vijandelijke
officier, die de Fransche gevangenen goed had bejegend. De voorwaarden
van de wapenstilstand werden geteekend.

Dit belette niet, dat Napoleon, immer waakzaam, zijn troepen aan den
Niemen samentrok, alsof hij den oorlog weldra zou moeten voortzetten;
dat hij de reeds naar de Weichsel op marsch zijnde reserve-afdeelingen
niet terugzond en aan al zijn korpsen ruimschoots levensmiddelen
en krijgsvoorraad deed uitdeelen. Alleen gaf hij order, dat de reeds
opgeroepen tweede helft der lichting van 1808 naar heur haardsteden kon
terugkeeren.--Dit bevel zou Frankrijk verheugen, meende hij. Eindelijk
verzocht hij Talleyrand te Tilsit bij hem te komen.

Deze diplomaat, die in Polen de slijkcampagne had medegemaakt, en
bij deze gelegenheid door het omslaan van zijn rijtuig, een boerenkar
zonder veeren, met dit slijk eenmaal zelfs in de nauwste aanraking was
geweest, en die als een echt edelman van den ouden stempel dergelijke
koopjes "ontzettend" vond, was te Dantzig tijdelijk meer veiligheid
en rust gaan zoeken.

Het verheugde Napoleon zeer, dat het einde van den veldtocht was
genaderd; hij verlangde terug naar Parijs; bijna een jaar was
hij nu afwezig. In al dien tijd was het Wetgevend Lichaam niet
bijeengekomen. Dagelijks gevoelde hij meer, dat hij te ver weg was
van 't centrum van zijn gezag. In Holland gingen de zaken volstrekt
niet naar wensch; Louis dacht meer aan de belangen van zijn eigen
land dan aan die van hem; ook over Jozef en den toestand in Napels
was hij maar half tevreden. Vol ongeduld verbeidde hij dus den dag,
waarop zijn eerste ontmoeting met Alexander zou plaats hebben. Hij
wilde een vorst leeren kennen, wiens geest, vormen en begaafdheden hij
herhaaldelijk had hooren prijzen en--door wiens hulp het hem misschien
doenlijk zou wezen de Engelschen te vernietigen. Bij het begin van
dezen veldtocht had hij zich tot taak gesteld hen te beoorlogen
op het vaste land. De helft dezer taak had hij thans volbracht,
want hij had het vaste land ontwapend en Rusland teruggedrongen tot
achter den Niemen. Wilde Alexander nu zijn bondgenoot worden, dan
zou hij de Engelschen verslaan door het vasteland, dat dan geheel
onder zijn banieren zou geschaard wezen. Eenmaal zoover had hij de
wereldheerschappij voor 't grijpen, dacht hij. Die eerste ontmoeting
met zijn jeugdigen tegenstander zou dus beslissend kunnen zijn.

Verlangde Napoleon dus naar de kennismaking, Alexander eveneens;
voor het militaire genie van zijn tegenpartij had hij een onbegrensde
hoogachting leeren krijgen.

Midden op de grensrivier, den Niemen, op een opzettelijk voor deze
gelegenheid vervaardigd en vorstelijk gedecoreerd vlot, in het bijzijn
van duizenden belangstellenden had de ontmoeting plaats; ze was van
weerszijden allerhartelijkst. Alexanders: "Ik haat de Engelschen
even innig als u zelf," had het ijs terstond gebroken. "Dan is de
vrede ook gesloten," was Napoleons antwoord op deze ruiterlijke
verklaring geweest.

In de volgende dagen waren de keizers urenlang samen alleen. Napoleon
was steeds gastheer; hij overstelpte Alexander letterlijk met
beleefdheden, hield hem geregeld bij zich aan tafel, maakte verre
tochten te paard met hem, was in één woord de voorkomendheid
en hoffelijkheid zelf. Bij die lange gesprekken onder vier oogen
opende hij den eerzuchtigen opvolger van Peter den Eersten vooral
ten opzichte van diens verhouding tot Turkije een verschiet, zoo
glansrijk, dat deze er schier van duizelde, en dat hij zich in zijn
sterk geprikkelde fantasie mogelijk nog meer illusies schiep, dan
Napoleon onder de gunstigste omstandigheden ooit plan heeft gehad te
verwezenlijken, aangenomen, dat hij hiertoe is bereid geweest. De
grootheid van anderen bevorderde hij immers dan alleen, als zijn
eigen bedoelingen hierdoor werden gebaat.

Niet licht zal men een grooter contrast tusschen twee alleenheerschers
vinden dan tusschen Alexander en Napoleon. De eerste, toen acht en
twintig jaar, lang en slank, was met zijn open vriendelijk gelaat en
uiterst beschaafde, hoffelijke vormen het type van den edelman uit het
einde der achttiende eeuw, een thans verdwenen menschensoort. Aan een
groote mate van natuurlijkheid paarde hij de achtelooze bevalligheid
en de schier vrouwelijke vormen van het slavische ras. De ander, tien
jaar ouder en zwaar gebouwd, bijna 1.7 M. lang, met een gelaat dat
telkens veranderde van uitdrukking, was het type van een weergaloos
soldaat-veldheer, bruusk en driftig en dit telkens door een woord
of gebaar verradende, een man, die nooit verborg welk een minachting
hij koesterde voor het menschdom in 't algemeen.

Lanfrey zegt o.i. volkomen terecht van hem: "Uit het tijdperk vol
verfijnd beschaafde vormen en verwarde wijsgeerige begrippen, dat hij
had doorgeworsteld, had hij de denkbeelden, de vormen en de taal met
verbazingwekkend gemak zich eigen gemaakt, maar de oorspronkelijke
mensch had bij hem weinig verandering ondergaan. Goedhartig kon hij
wezen, katachtig lief in zijn manieren zelfs, maar de onoverwinnelijke
achterdocht van den eilander, die tegenover zijn vijanden onafgebroken
op zijn hoede is, lag daarachter verscholen. Kenmerkend voor zijn
afkomst, was hij op enkele punten evenals zijn landgenooten nog
bijgeloovig; vaak kon zijn naaste omgeving hem bij 't vernemen van
een ernstige tijding of van een groote ramp werktuigelijk een kruis
zien slaan."

Bang was hij inmiddels voor niets en voor niemand; wat de wereld zou
denken van 't geen hij verrichtte, liet hem koud, alleen de militaire
of staatkundige eischen van het oogenblik gaven bij hem den doorslag.



Eerlijk en bescheiden doch in zichzelf gekeerd, linksch en vaak
onhandig, speelde Frederik Wilhelm, die den tweeden ontmoetingsdag
reeds door Alexander aan Napoleon voorgesteld en door dezen beleefd
doch koel ontvangen was, bij al die gelegenheden een vrijwel treurige
rol. Dit werd er niet beter op, toen Napoleon op zijn bewering, dat
hij zich te zijnen opzichte niets te verwijten had, hem antwoordde,
dat al het gebeurde zijn eigen schuld was, want dat hij hem vaak
genoeg vriendschappelijk voor Engelands kuiperijen had gewaarschuwd.

Bij de vredesonderhandelingen bleef de koning beweren, dat Napoleon
door het schenden van Anspachs grondgebied van dezen oorlog de
schuld droeg en hierdoor was de Keizer nog minder bereid aan zijn
wenschen, waarbij het bezit van Maagdenburg voorop stond, tegemoet te
komen. Op raad van zijn neef en bondgenoot besloot hij dus eindelijk
zijn gemalin te ontbieden, in de hoop, dat haar bevalligheid en haar
geest het succes zouden verkrijgen, dat hij met zijn stijfhoofdigheid
tevergeefs had gezocht.

Hartstochtelijk verlangend haar doel te bereiken, streefde de koningin
met haar krachtig karakter dit echter voorbij. Bij het eerste bezoek,
dat Napoleon na haar komst te Tilsit haar bracht, verried zij zich
zelve in haar lof over hem, en in haar betuigingen van leedwezen,
dat zij hem had miskend, was zij te overdreven, te gekunsteld, in
één woord te weinig vrouw om hem te treffen; haar woorden maakten
hem zelfs half verlegen met zijn figuur.

Dit deed hem nog meer op zijn hoede zijn dan gewoonlijk. In elk
opzicht beleefd en hoffelijk, zorgde hij dus zich geen woord te laten
ontvallen, dat hem later tegenover haar binden kon. Hij verzocht
haar bij zich aan tafel, ging haar bij haar komst tot aan de deur
zijner tijdelijke woning tegemoet, betoonde zich in elk opzicht een
hoffelijk gastheer maar ontweek ook aan tafel elk gesprek over de
voorwaarden des vredes. Zelfs toen zij, verbitterd over deze houding,
hem na een complimentje over een roos, die zij in de ceintuur droeg,
deze stoutweg aanbood in ruil voor Maagdenburg, prees hij wel de hand,
die hem de roos voorhield, doch liet het hierbij blijven.

Met betraande oogen keerde de vorstin terug naar haar tijdelijke
woning.

Den 7en Juli sloot Napoleon vrede met Rusland, den 9en met Pruisen. Dit
rijk zou, uit beleefdheid voor den keizer van Rusland, heette het,
Oud-Pruisen, Pommeren, Brandenburg en Opper- en Beneden-Silezië blijven
omvatten. Posen en Warschau, tot een groothertogdom vereenigd,
kwamen aan den koning van Saksen; al de Pruisische provinciën
ten westen van de Elbe werden met Hessen-Kassel herschapen in een
koninkrijk Westphalen, waarover Jérome zou regeeren. Jozef, Louis en
Jérome werden in hun vorstelijke waardigheid door Pruisen en Rusland
erkend. Mecklenburg en Oldenburg, aan hun vorsten teruggeschonken,
zouden Fransche bezetting houden tot uitvoering van het Continentale
Stelsel; eindelijk zou Rusland zijn invloed aanwenden om Frankrijk
met Engeland te verzoenen.

Een geheim verdrag behelsde voorts, dat Alexander en Napoleon met
elkaar in alles gemeene zaak maken en tegen Engeland de wapens opvatten
zouden, als het de bovenstaande voorwaarden niet aannam. Voorts zouden
beide monarchen Zweden, Denemarken, Portugal en Oostenrijk gezamenlijk
aanmanen om hun havens voor Engeland te sluiten en dit rijk den oorlog
te verklaren.--Alexander kreeg het uitzicht op het bezit van Finland,
dat aan het Frankrijk vijandige Zweden behoorde, en op een deel der
Donau-vorstendommen van Turkije. Frederik Wilhelm betaalde het gelag.

Alleen door zijn hartstocht had Napoleon zich laten leiden, toen hij
den Pruisischen staat in stukken scheurde en de helft er van schonk
aan zijn genotzuchtigen, zinnelijken broeder, die niet eens de taal
verstond van het land, dat hij ging regeeren. Geen staatsmanswijsheid,
alleen zijn onbuigzame, koppige wil had zijn hand bestuurd, toen hij
met één pennestreek een vorst met onvergankelijke tradities als hoofd
eener groote, gezaghebbende mogendheid, van zijn zetel wierp en hem
verlaagde tot een vorst van den tweeden rang.

De Pruisische natie had deze verdeeling van grondgebied, deze scheiding
van haar vorst niet verlangd. Niet zooals in Italië en in Holland
had zij gevraagd om bevrijding van een gehaat slavenjuk, al was de
toestand in Pruisen geenszins rooskleurig. Eén gebleven was ze met
haar vorst, één met haar schoone vorstin, die tevergeefs getracht
had den overwinnaar te vermurwen. Als staatsman beging Napoleon een
misslag, toen hij den eenigen vorst, dien hij in gansch Duitschland in
geographischen, staatkundigen en militairen zin tot zijn waarachtigen
bondgenoot had kunnen maken, vernederde en moreel mishandelde.

Bloedig heeft die misslag zich gewroken. Terstond is die haat der
bevolking tegen hem geboren, welke den hertog van Brunswijk Oels zijn
huzaren deed kleeden in 't zwart met den doodskop voor den kolbak,
die het aanzijn schonk aan het geduchte geheime genootschap van den
Tugendbund, die een krijgsman als Yorck in 1812 voerde tot verraad
en die na den veldtocht in Rusland de gansche natie als één man deed
opspringen, het geweer grijpen en tot binnen de muren van Parijs
vergelding en wraak zoeken voor den hoon, te Tilsit haar aangedaan.

Welk een grootschen, overweldigenden indruk had Napoleon op gansch
Europa moeten maken, als hij na Friedland niet Alexander alleen maar
ook Frederik Wilhelm grootmoedig de hand toegestoken, dezen niet van
de helft van zijn koninkrijk beroofd maar ook zijn vriendschap gezocht
had! Mogelijk zouden dan geen Regensburg, geen Aspern, geen Wagram
hun bloedige vore door de geschiedbladen dier dagen hebben getrokken.

Hij was reeds bevangen door dien onleschbaren dorst naar veroveringen,
naar nòg meer grootheid, nòg meer macht, die de Cambacérès
terstond bij hem opmerkte, toen hij den 27en Juli te St. Cloud was
teruggekeerd.--"De Keizer is zoo tevreden en gelukkig, dat hij wel
erg zal brommen," had Joséphine vóór zijn komst tegen haar omgeving
gezegd;--tot "brommen" op die omgeving had hij trouwens reeds vaak
genoeg reden gehad.--Doch de Cambacérès vond méér in hem; die vond
hem veranderd, minder openhartig, minder vertrouwelijk met hem dan
voorheen. 't Was alsof hij iets voor hem had te verbergen.

Nauwelijks te Parijs terug, wijdde hij zich weder met onvermoeiden
ijver aan het inwendige beheer van zijn rijk. Hij begon met de
afschaffing van het Tribunaat, vereenigde het met het Wetgevend
Lichaam en bracht hierdoor een ernstige wijziging in de consulaire
grondwet van het jaar VIII. Tevens betoonde hij zich hierdoor vrijwel
ondankbaar, want aan het Tribunaat toch had hij zijn benoeming tot
consul voor het leven te danken gehad. De republikeinen ontvingen de
kennisgeving er van volstrekt niet met ingenomenheid, vooral omdat de
definitieve instelling van een erfelijken adel slechts enkele dagen
aan deze wijziging was voorafgegaan, en zij met het Tribunaat het
gansche republikeinsche beginsel zagen wegvallen, om plaats te maken
voor het monarchale met al zijn dure en noodelooze eerebaantjes.

Hartelijke toejuiching bij de geheele natie vond daarentegen de
onbekrompen wijze, waarop hij de toekomst van zijn oude, trouwe
soldaten verzekerde. Millioenen en nog eens millioenen francs schonk
hij hun in jaarlijksche toelagen of in giften in eens. Hij bezigde
hiervoor een deel van den schat, dien hij uit de oorlogskosten en
verbeurdverklaringen van geestelijke en andere goederen in de doode
hand in den loop der jaren had samengebracht.

Het Wetboek van Koophandel en dat van de Crimineele Rechtspleging
werden afgekondigd, een Rekenkamer ingesteld, en zoowel in Frankrijk
zelf als in Italië, Napels, enz. een krachtigen stoot gegeven aan de
voortzetting van werken tot openbaar nut. Ook de inrichting van de
musea en van het Louvre werd met nieuwen ijver ter hand genomen. De
porceleinfabrieken van Sèvres, onder het Directoire haar ondergang
nabij, herleefden door zijn toedoen geheel. Den heer Oberkampf,
directeur der prachtige fabriek van gedrukt linnen te Jouy, ging hij
persoonlijk decoreeren met het ridderkruis van het Legioen van Eer. Het
paleis van Versailles werd gerestaureerd. Millioenen besteedde hij aan
de leniging van de ellende, door den oorlog in de Vendée ontstaan,
millioenen aan den bouw van weeshuizen en toevluchtsoorden voor
behoeftigen. Door krachtige, ingrijpende maatregelen trad hij op
tegen de bedelarij, in die dagen letterlijk een kanker in geheel
Frankrijk. Er was in één woord geen enkel onderdeel van bestuur te
noemen, waaraan hij niet in meerdere of mindere mate zijn aandacht
wijdde, en het beste bewijs hoezeer het vertrouwen van het publiek
in Juli 1807 was toegenomen, was de noteering van de Fransche rente
aan de beurs. Deze steeg tot 94%, een voorheen ongekende prijs.

In dat jaar van grootheid en voorspoed, eigenlijk het schoonste van
zijn geheele regeering als Keizer, bevond hij zich vaak op het kasteel
van Fontainebleau; ook hier deed hij al het vorstelijke bedrijf
van vroeger eeuwen met jachtpartijen in costuum, groote feesten
en statige recepties herleven. Des avonds kwamen de voornaamste
tooneelspelers van Parijs voorstellingen geven; dan waren Corneille,
Racine en Molière aan 't woord. Het laatste republikeinsche tintje
was uit zijn omgeving verdwenen.

In den aanvang klein, nam het getal oude, adellijke namen aan het hof
weldra sterk toe. Joséphine gevoelde zich gelukkig in dien kring van
menschen, die eenmaal de salons van Lodewijk XVI hadden gevuld en over
wier houding, gedragingen en manieren een waas van voornaamheid lag,
dat veel republikeinen zich trachtten eigen te maken, Napoleon zelf
heeft zich hieraan nooit bezondigd. Die bleef wat hij altoos geweest
was, vandaag ruw, grof, lomp tot beleedigens toe en niet vragende
wie hem hoorde bulderen, morgen zoo beschaafd, beleefd en hoffelijk,
dat een ieder hunkerde naar een vriendelijk woord van hem.

"Wat jammer, dat een zoo groot man een zoo slechte opvoeding
heeft gekregen," zei Talleyrand dan ook van hem; doch die had goed
praten! Waar had Napoleon, die het ouderlijk huis reeds op zijn negende
jaar had verlaten en daarna voor 't meerendeel slechts lompe, onwetende
geestelijken als leidslieden gekregen had, die fijnbeschaafde vormen
moeten leeren?

Reeds enkele weken na 't sluiten van den vrede had Talleyrand zijn
ontslag verzocht als minister van Buitenlandsche zaken. Hij hield
van zijn gemak; hij was niet zoo heel jong meer en liep mank; al
deze factoren, vereenigd met de souvenirs aan logeeren op stroo in
een boerenwoning, een slechte tafel en tochten door slijk en sneeuw
met de kozakken in de buurt, hadden hem tot dit besluit gebracht.

Aanvankelijk boos, had Napoleon, toen hij volhield, zijn verzoek
ingewilligd, hem tot belooning voor zijn diensten benoemd tot
vice-grootkeurvorst; tevens had hij den heer de Champigny met zijn
portefeuille belast.

Talleyrand stelde zijn ambtenaren aan dezen aldus voor: "U zult over
de heeren tevreden zijn. Zij zijn trouw, handig, attent, maar evenals
ik zelf niet bijzonder ijverig. Uitgezonderd een paar expéditeurs,
die de brieven wel eens wat te vlug sluiten, blijven ze altoos kalm
en haasten zich nooit. Zoodra u een tijdlang met den Keizer gewerkt
hebt, zal het u duidelijk zijn geworden, dat het vlug sluiten en
verzenden der brieven in verband met de groote belangen van Europa
niet gewenscht is."

Tegelijkertijd ontving Berthier zijn benoeming tot vice-connétable;
hij legde de portefeuille van Oorlog thans neder; Clarke nam ze over.

In 't laatst van Augustus eindelijk werd te Parijs het huwelijk
ingezegend tusschen Jérome en de dochter van den koning van Wurtemberg,
een even bevallig als schrander persoontje, dat aanvankelijk wel
eenigszins had opgezien tegen haar eerste reis naar een hof, "waar het
nogal ruw scheen toe te gaan" en werwaarts niet één van haar vrienden
of familieleden haar vergezelde, doch waar zij door Napoleon terstond
zoo allerhartelijkst was ontvangen, dat alle schroom weldra bij haar
verdween.--Jérome, die, zooals we zagen, in Napoleon van jongsaf altoos
veel meer een vader dan een broer had gezien, heeft reden gehad hem
voor die keuze erkentelijk te wezen. Catharine heeft hem later in zijn
ongeluk een schitterend bewijs van trouw en aanhankelijkheid gegeven.

De pogingen, door keizer Alexander in het werk gesteld om Engeland
met Frankrijk te verzoenen, bleken weldra volslagen nutteloos. Het
Continentale Stelsel had de Engelsche natie, die hierdoor groot
nadeel leed in haar handel, tot woede geprikkeld. Voor de volvoering
zijner krijgszuchtige plannen ontving het nieuwe ministerie Canning
dus groote credieten; de zeemacht werd versterkt om al de havens van
het vasteland te kunnen blokkeeren; en als eerste nieuwe daad van
openbare vijandschap stevende een eskader in 't begin van September
naar de Sont, bombardeerde Kopenhagen drie volle dagen lang en beging
hiermede een schanddaad, welke onder geen vorm was te verdedigen en
indruischte tegen het volkenrecht, want Denemarken, hoewel een trouw
bondgenoot van Frankrijk, was een neutrale mogendheid en had zich
tot dusverre buiten alle politieke verwikkelingen weten te houden.

Tegenover het parlement verantwoordde Canning zich met de verzekering,
dat er tusschen Denemarken en Frankrijk kort te voren een geheim
verdrag was gesloten waarbij de Deensche vloot tot Napoleons
beschikking werd gesteld. Uit de allerhoogste kringen te St. Petersburg
zou hiervan mededeeling zijn gedaan.

Denemarken, Pruisen en Rusland braken terstond alle betrekkingen met
Engeland af en sloten hun havens voor zijn schepen.



Thans was Portugal het eenige rijk, dat nog openlijk met Albion handel
dreef. Kon het anders? In den loop der jaren was het zoo goed als een
Engelsche kolonie geworden; het leefde schier alleen van 't geen van
die zijde werd ingevoerd. Koningin Marie was nog altoos krankzinnig, de
prins-regent, een man, die, laks en vadsig van aard, in zijn verhouding
tot Napoleon uit Londen werd geïnspireerd en die het gemakkelijk vond,
als men de staatszaken voor hem daar in 't geheim behandelde.

Door het krachtige optreden van het Noorden tegenover Londen
gerugsteund, besloot Napoleon Portugal de tanden te laten zien. Terwijl
hij Jozef het vasthouden en approviandeeren der Jonische eilanden,
hem bij geheim tractaat te Tilsit afgestaan, en het hernemen van
Reggio, waar de Engelschen nog altoos vasten voet hadden, in bijna
hartstochtelijke woorden aanbeval, terwijl hij dringende bevelen gaf
om in al de havenplaatsen van zijn gebied met kracht te doen doorwerken
aan 't uitrusten van schepen, stelde hij den prins-regent van Portugal
kortweg voor het ultimatum: Oorlog met hem of de toepassing van het
Continentale Stelsel op al zijn havens.

De prins-regent zocht uitvluchten, raadpleegde ter sluiks Londen weder,
beweerde, dat hij liefst zijn onzijdigheid wilde handhaven, en zocht
in één woord tijd te winnen.--Toen hij ten slotte weigerde aan het
gestelde ultimatum te voldoen ging den 17en October een leger van
ruim twintig duizend man, dat reeds weken te voren bij Bayonne onder
bevel van Junot was samengetrokken, op marsch naar Lissabon. Tusschen
Napoleon en Godoy, den Vredevorst, was het overschrijden van het
Spaansche grondgebied vooraf geregeld. In 't laatst van October sloten
ze zelfs een geheime overeenkomst, waarbij Portugal tusschen Spanje,
Frankrijk en Godoy zou worden verdeeld.

Dit tractaat met den in zijn vaderland zoo gehaten en verachten Godoy,
die vóór Jena eveneens tegen Napoleon had willen partij kiezen, is
voor dezen de bron geweest eener reeks van groote en kleine rampen,
die stellig tot zijn val hebben bijgedragen. Zijn keuze van Junot
tot opperbevelhebber was tevens ongelukkig. Hij was wel een dapper
soldaat maar bekrompen van geest; en dat Junot te Lissabon een tijdlang
gezant was geweest, is als een oorzaak te beschouwen van deze minder
gewenschte benoeming.

Junot voerde zijn bijna geheel uit jonge conscrits bestaande korpsen
onder gestadige verliezen tengevolge van gebrek, ziekte en vermoeienis
en van den dolk der Spanjaarden, wier eigendom zij roofden, naar
de grenzen van Portugal, kwam hier tot de ontdekking, dat Godoy,
die hulp aan troepen en levensmiddelen in overvloed beloofd had,
hem jammerlijk bedroog en den verrader speelde, bereikte met nog
geen vierde zijner macht niettemin Lissabon en nam deze stad in zijn
bezit. Even te voren was de prins-regent met zijn familie en zijn
schatten benevens duizenden rijke Portugeezen scheep gegaan naar
Brazilië. In November 1807 verklaarde Napoleon het huis van Braganza
kortaf vervallen van den troon en legde Portugal daarna een belasting
op van honderd millioen francs.

Altoos bezig, zich nooit meer rust gunnende dan hij strikt noodig
had, een voorwerp van de verbazing zijner omgeving, die hem aan
den arbeid zag, zich nooit verdiepende in détails, die door anderen
konden worden uitgewerkt, het hoofd vol duistere plannen, welke hij
nog aan niemand mededeelde, maar waarin Londen en de Spaansche troon
de hoofdrol speelden, begaf de Keizer zich half November weder op
reis. Thans waren Italië en de militaire werken bij Allessandria,
Mantua en Venetië het doel.

Bij deze gelegenheid nam hij Eugène met zekere plechtigheid aan tot
zijn zoon en opvolger in Italië, schonk hem den titel van prins van
Venetië en had te Mantua voor het eerst na jaren weder een ontmoeting
met Lucien. Gaarne had hij gezien, dat deze zich met hem verzoend had,
want hoewel Lucien zich te Rome onverzoenlijk had getoond, kon hij
dezen broeder, die hem feitelijk den 18en Brumaire door zijn manmoedig
optreden den weg naar het oppergezag had gebaand, niet vergeten.

Hij vorderde echter te veel. In ruil voor de kroon van Portugal zou
Lucien zijn tweede vrouw Alexandrina de Bleschamps, weduwe Jouberthon,
moeten verstooten en hij wilde zijn huiselijk geluk niet opofferen
aan het bezit eener kroon onder de heerschappij van zijn broer.

Met bitterheid in 't hart scheidden de twee broers.

Wel werden er daarna nog pogingen aangewend tot verzoening, wel zou
de breuk tusschen hen nog ernstiger worden, maar ze zouden elkaar
niet weerzien, voordat de oudste neergeveld door het noodlot bijna
door allen verlaten was en de ander hem zijn hulp kwam aanbieden.



HOOFDSTUK XIX.

Het drama in Spanje.


"Een opstand van monniken" heeft de Keizer in zijn verholen
gramschap het verzet op het Iberische schiereiland in den beginne
smalend genoemd; toch is deze uitdrukking onjuist. Aanvankelijk
was de geestelijkheid hem zelfs niet ongenegen, omdat ze in hem
een bestrijder meende te zien van den zoo gehaten Godoy. Eerst
later, toen zij zijn ware bedoelingen, de onderwerping van Spanje,
had leeren kennen is ze van houding veranderd en heeft ze door het
opzweepen van den geloofshaat der bevolking den strijd tegen de
Fransche overheersching ontzettende vormen doen aannemen.

Napoleon leefde nu eenmaal in de waan, dat het godsbestuur hem op
deze wereld een grootsche taak had te vervullen gegeven en reeds lang
liep hij met plannen rond ook Spanje in zijn systeem op te nemen;
dat hij een groote fout beging zich in de familieaangelegenheden
der Spaansche Bourbons te mengen is even waar als zijn met Tilsit
begane fout, Pruisen zoo diep te vernederen. Wel was het waar, dat
Napoleon reeds tijdens den veldtocht in Pruisen voldoende bewijzen
van verraad van zijn ouden bondgenoot had ontvangen; de nachtelijke
bijeenkomsten van Godoy met de Pruisische en Russische gezanten waren
den Keizer niet onbekend gebleven, maar dit verontschuldigt evenmin
zijn inmenging in de familiequaesties der Spaansche Bourbons als het
verzoek zoowel van Karel IV en diens zoon Ferdinand, den Prins van
Asturië, om zich met hun particuliere aangelegenheden te bemoeien en
hun scheidsrechter te zijn.

Ferdinand ging hierin zelfs nog verder; die riep zijn bescherming in
"tegen een bende doodvijanden" en verzocht zijn aangenomen zoon te
mogen worden door een huwelijk met een prinses uit zijn huis.--Deze
had dan een dochter van Lucien kunnen wezen.

Dat Talleyrand, wel niet meer in naam doch steeds nog in de daad
Napoleons rechterhand in diens aangelegenheden met het buitenland,
dezen uit aangeboren zucht tot intrige aanhoudend prikkelde om in
Spanje krachtig op te treden, mag hierbij evenmin worden vergeten.

Wetende dat Godoy in stilte tegen hem samenspande en Junots troepen
bij hun opmarsch in den steek had gelaten, voor hun verpleging en
voeding niet de minste zorg gedragen had, gaf Napoleon aan twee
korpsen bevel de Spaansche grenzen te overschrijden, het land ten
noorden van de Ebro te bezetten en in Barcelona, Sint-Sebastiaan
en Pampeluna garnizoen te leggen. Een derde korps dirigeerde hij
naar Cadix en eischte toen (Februari 1808) afstand van het bezette
grondgebied in ruil voor Portugal.--Karel IV durfde dezen eisch,
toch een aanslag op zijn gebied, niet met klem van de hand te wijzen.

Verontwaardigd over het ellendige bestuur van Godoy, gerugsteund door
de bevolking, beducht voor de gevolgen, als Spanje nog verder door
Fransche troepen werd bezet, wisten eenige aanzienlijken Ferdinand,
ook al een zwak en besluiteloos wezen, te bewegen bij zijn vader
aan te dringen op Godoy's ontslag. Karel weigerde aan dit verzoek
te voldoen. Toen een nieuw Fransch leger onder Murat de grenzen
overtrok en langzaam Madrid begon te naderen; toen het bericht kwam
dat de koning wilde vluchten naar Cadix en dus Aranjuez verlaten had,
geraakte de bevolking te Madrid in opstand. Het paleis van Godoy werd
bestormd. Terwijl diens rampzalige gemalin, een prinses van Bourbon nog
wel, door het grauw werd geëerbiedigd, werd hij zelf, nadat hij zes en
dertig uur onder eenige rollen stroomatten op een zolder verscholen had
gezeten doch door honger en dorst verplicht was geworden te voorschijn
te komen, gepakt en had hij aan een paar gardes te danken dat hij,
met wonden overdekt, eindelijk in een kazerne terecht kwam.

Om zijn "dierbaren vriend en gunsteling" het leven te redden, deed
Karel IV den 19en Maart afstand van den troon ten behoeve van zijn
zoon. Murat stond toen nog maar één dagmarsch van Madrid.

De tijding van dezen troonsafstand was hem maar half aangenaam,
want hij had zelf wel koning van Spanje willen worden. Hierover
dacht Napoleon echter niet en had reeds lang Louis, Jérome en
Jozef gepolst. Had de eerste met het oog op zijn gezondheid altijd
aangedrongen om in meer zuidelijke streken geplaatst te worden, nu
het er op aankwam bedankte hij voor de eer. Ook Jérome meende niet te
moeten aannemen, daar zijn huwelijk met Catherine van Wurtemburg,
een protestante, een beletsel zou zijn en hij haar niet wilde
opofferen. Dan Jozef! Deze was reeds vóór de andere broers gepolst,
maar had bedankt, want slechts een gedeelte van Spanje was aangeboden;
nu herhaalde de Keizer het verzoek doch Spanje in haar geheel en
Jozef aanvaardde thans de kroon, die eens een Karel V had bezeten!

Den 23en trok Murat de hoofdstad binnen en werd hier door Ferdinand,
dien hij niet als koning erkende en dien hij prins van Asturië bleef
noemen, zoowel als door de bevolking, die in de Franschen thans de
bevrijders zag van Godoy's tirannie, voorkomend ontvangen. Godoy,
die reeds met ketenen beladen per kar van Aranjuez op weg was naar
een gevangenis te Madrid, zond hij naar Bayonne.

Intusschen had Karel IV zijn daad herroepen en Napoleon verzocht
scheidsrechter tusschen hem en zijn zoon te zijn. Ferdinand verliet
Madrid, begaf zich naar Bayonne, waar Napoleon zich reeds bevond,
en vond hier zijn ouders, die hem reeds den 20en April hierheen
waren voorafgegaan, waar ze door Napoleon met vorstelijken praal
werden ontvangen.

Te Madrid waren de broeder van Karel IV, zijn dochter de ex-koningin
van Etrurië en zijn jongste zoon Francisco de Paolo, een kind van
dertien jaar, achtergebleven.--Misschien hadden de gebeurtenissen een
bevredigenden loop genomen, als Murat niet den last had ontvangen ook
deze leden der koninklijke familie naar Bayonne te doen geleiden en
als de kleine Francisco het paleis had willen verlaten. Den 9en Mei
brak er nogmaals een ontzettend oproer uit. Uit alle huizen vielen
schoten. Een dragonder van Murats garde, wiens paard door een kogel was
neergeveld, zou zelfs voor de oogen zijner kameraden zijn vermoord,
als deze niet met de blanke sabel op de menigte waren ingestormd en
hem hadden ontzet.

Murat deed geducht wraak nemen. Vooral het escadron Mamelukken der
garde hield met kromsabel en donderbus een gruwelijke opruiming.

Toen Karel IV van Napoleon vernam wat er in zijn hoofdstad was
geschied, werd hij woedend, ontzag zich niet in 't bijzijn van
Joséphine en de geheele keizerlijke hofhouding zijn zoon toe te roepen:
"Ellendeling, je kunt tevreden zijn. Jouw misdadig verzet tegen je
vader is oorzaak geweest, dat Madrid thans baadt in bloed. Dit bloed
kome over jou hoofd!"--De koningin hief zelfs de hand tegen haar zoon
op en overlaadde hem met scheldwoorden.

Denzelfden avond nog,--6 Mei--stond Ferdinand, die op dit alles
geen syllabe antwoord had gegeven, de kroon weder af aan zijn vader;
nog twee dagen later deed deze met al zijn mannelijke nakomelingen
ten gunste van Napoleon afstand van den troon, "om daarover in het
belang van Spanje naar goedvinden te beschikken," en begaf zich met
zijn vrouw, zijn dochter en den "vriend" naar Rome. Aan Ferdinand
en zijn broertjes werd het kasteel van Valencay, een bezitting van
Talleyrand, als verblijf aangewezen.

In 't midden van Mei riep Napoleon nu een Junta van 150 Spaansche
afgevaardigden bijeen om een nieuwe grondwet samen te stellen en den
9en Juli verliet Jozef Bayonne op weg naar Madrid. In 't begin ging
het goed, maar al spoedig hield het enthousiasme van de bevolking op,
ja werd hem zelfs de weg versperd door een leger van 40.000 man, meest
geregelde troepen, onder den generaal Guesta. Wel werden de troepen
teruggedreven en deed Jozef den 20en Juli zijn intocht in Madrid,
maar 't was er alles behalve veilig voor den nieuwen koning, die dan
ook elf dagen later voorzichtigheidshalve de stad weder verliet en
te Vittoria achter de Ebro een veiliger verblijf zocht.

Was Murat misschien wat teleurgesteld Spanje niet te krijgen,
Napoleon wilde toch zijn zwager beloonen voor de uitstekende diensten
op militair gebied aan hem verleend en daarom had de Keizer hem de
keuze gelaten tusschen Portugal en Napels; Murat koos het laatste en
in September zien wij hem zijn intrede in Napels doen, waar hij de
schatkist leeg vond en het leger vertrokken.

Jozef had er duchtig huis gehouden en deze, die altijd geld en
troepen noodig had in zijn eerste koninkrijk zou nu nog veel erger
dingen ondervinden.

Geheel Spanje was in vollen opstand. In de nog niet door de Fransche
troepen bezette provinciën als Asturië en Arragon, te Sevilla en
te Badajoz had de bevolking naar de wapenen gegrepen; overal hadden
zich junta's gevormd. De reden was, dat den 19en Juli generaal Dupont
verplicht geweest was bij Baylen in Andalusië tusschen de Sierra Morena
en de Guadalquivir te capituleeren. Al de Spaansche grandes hadden
Jozef daarop zelfs zonder afscheid verlaten; Mexico en het geheele
vasteland van Zuid-Amerika van Peru tot aan de monden van de Rio
de la Plata, de koloniën dus, waarop Napoleon zoo tuk was geweest,
hadden hun havens voor Engeland geopend en zich bij de partij van
het gevallen koningshuis aangesloten.

Hoe Jozef zelf over zijn toestand dacht, kan blijken uit een fragment
van zijn brief van 9 Augustus aan zijn broeder:


    "De gansche wereld zonder uitzondering heb ik hier tegen
    mij. Zelfs de hoogere standen zijn na eenige aarzeling de
    beweging der volksklasse gevolgd.--Als generaal zou mijn
    taak draaglijk, zelfs gemakkelijk zijn, want met een korps
    van uw oude soldaten zou ik de Spanjaarden overwinnen; als
    koning is mijn rol echter niet vol te houden. Om over mijn
    onderdanen de baas te worden, zou ik een deel er van moeten
    verdelgen. Ik verkies dus niet langer te heerschen over
    een natie, die niet van mij is gediend. Als overwonneling
    heengaan, wensch ik echter ook niet. Zend mij dus een van uw
    legers: aan de spits er van keer ik dan terug naar Madrid,
    en onderhandel hier met de bevolking.--Wenscht gij dit, dan
    schenk ik haar in uw naam Ferdinand VII als koning; maar ik
    zelf wensch terug naar Napels, naar een volk, dat door mijn
    zorgen gelukkig wil wezen. Ik ben uw broeder, uw eigen bloed;
    en Murat heeft van zijn nieuw rijk nog geen bezit genomen."


De nederlaag bij Baylen was niet de eenige slag, die de Fransche
wapenen in diezelfde dagen trof. Aan de Mondego was een Engelsch leger
van 16.000 man onder generaal Arthur Wellesley de Portugeezen te hulp
gekomen en door Junot tevergeefs aangevallen. In het daarop gevolgde
gevecht bij Vimeira waren de Engelschen overwinnaar gebleven. Van het
bij Baylen gebeurde onderricht, beducht voor zijn leger, dat op de
positie van Torres Vedras ten noorden van Lissabon was teruggegaan,
trof Junot den 30en Augustus bij Cintra met Wellesley een overeenkomst,
waarbij werd bepaald, dat zijn troepen met Engelsche schepen naar
een Fransche haven zouden worden overgebracht.

De tijding van Duponts nederlaag ontving de Keizer, die Bayonne had
verlaten, op den terugweg naar Parijs. Terstond begreep hij dat de
terugtocht van zijn macht tot achter de Ebro hiervan het gevolg zou
moeten wezen; dat het leger aan gene zijde van de Pyreneën thans te
zwak was geworden voor het beoogde doel, de vermeestering van het land,
en dat zijn tegenwoordigheid ginds op het gevechtsveld dringend werd
vereischt, want het zou gaan om de eer van het groote keizerrijk. Een
gedeelte van zijn troepen uit Duitschland zou hij naar Spanje moeten
verplaatsen en aan Ruslands wensch ten opzichte van Pruisen, n.l. om
de aan deze mogendheid opgelegde oorlogsschatting te verminderen en
een deel zijner in Duitschland staande regimenten terug te nemen,
leende hij dus thans een meer gewillig oor dan vroeger. Den 8en
October sloot hij met Frederik Wilhelm een tractaat o.a. behelzende,
dat deze de eerstvolgende tien jaar niet meer dan ruim veertigduizend
man onder de wapenen zou houden en geen onderhandelingen met Engeland
openen, voordat hij zelf met dit rijk had vrede gesloten. Door dit
tractaat kreeg hij (8 October) de vrije beschikking over ruim 150.000
geoefende soldaten, die dwars door Duitschland naar den Rijn zouden
terugkeeren. Alleen in Silezië zou hij drie vestingen bezet houden
tot de oorlogskosten geheel waren afbetaald.

Met dien dreigenden toestand in Spanje voor oogen trok hij naar Erfurt
om keizer Alexander op diens verzoek nogmaals te ontmoeten. De vorsten
van het Rijnverbond en een drom andere gekroonde hoofden, vooral uit
Duitschland, zouden hier tevens bijeenkomen.

Niet voor zijn genoegen ging de Keizer derwaarts, al omgaven luister
en pracht zijn komst, en al schonk het hem voldoening, toen hij, bij
een galavoorstelling in den schouwburg met zijn keizerlijken vriend
de hofloge binnentredende, al die groote en kleine potentaten van
hun zetels zag rijzen en staan blijven, tot hij was gezeten. Geen
feestelijkheden en vermaken, de groote politieke vraagstukken van
het oogenblik waren het, welke hem naar 't stille stadje hadden
geroepen. Met Alexander wilde hij nogmaals overleggen en--dezen tot
geduld aanmanen, nu de Donau-vorstendommen Wallachije en Moldavië hem
niet zoo gemakkelijk in den schoot waren gevallen, als zijn weelderige
fantasie hem dit te Tilsit had voorgetooverd, en nu ook de zaken in
Finland nog niet naar wensch vlotten.

Dagen achtereen beraadslaagden die twee onder vier oogen; het slot
er van was, dat, terwijl Alexander zijn vriend de vrije hand liet in
het westen van Europa hij zelf naar willekeur in Finland en op het
Scandinavische schiereiland zou kunnen handelen. Op het vasteland
zou geen mogendheid zonder hun beider toestemming zich mogen wapenen;
als bemiddelaars in alle zaken zouden zij zich gezamenlijk tegenover
Engeland voordoen, en in geval van oorlog elkander steunen. Den 12en
October werd een door beiden onderteekend schrijven gericht aan George
III om mede te werken tot herstel van de rust in Europa.

Binnen acht dagen kwam het antwoord. Engelands gedragslijn stond
onherroepelijk vast. In geen geval kon het de partij van den koning
van Napels, Ferdinand IV, die Sicilië nog altoos bezet hield, of die
van het huis van Braganza loslaten.--Deze verklaring maakte iederen
verderen stap tot verzoening overbodig.

Den 13en October nam Alexander afscheid van zijn bondgenoot en keerde
Napoleon terug naar Parijs.--Het Congres van Erfurt behoorde tot
het verledene. Niet alleen was er met Alexander over de politiek
gesproken, want in deze dagen leed Napoleon een groot échec met het
oog op zijn persoonlijke plannen omtrent een tweede huwelijk, waarop
we later terugkomen.

Te St. Cloud terug, ontving hij de bevestiging van het gerucht,
dat aartshertog Karel op uitgebreide schaal krijgstoerustingen deed
maken. Duizenden artillerie- en treinpaarden werden daar aangekocht,
groote militaire magazijnen aangelegd en groote troepenbewegingen
verricht.

Om dit alles bekreunde Napoleon zich voorloopig echter niet. Aan de
overzijde van den Rijn had Napoleon nog altijd een machtig leger
staan, dat telkens versterking ontving, op kosten van de bewoners
der bezette streken leefde, en snel was bijeen te trekken. Al zijn
aandacht was gevestigd op Spanje. Den 5en November reeds bevond hij
zich te Vittoria, nam hier het bevel op zich over een korps, dat
rechtstreeks naar Madrid zou marcheeren en den 6en November klonk
het Voorwaarts! voor de geheele armee, die, ingedeeld in acht groote
korpsen, de Ebro in waaiervorm begon te passeeren.

Enkele dagen later waren de onder Castanos en Palafox verzamelde
afdeelingen uiteengeslagen en verstrooid, en was de stad Burgos
genomen. Den 30en November werd de nauwe pas van de Somo Sierra
onder de oogen des Keizers bestormd en genomen. Den 3en December,
dus nog geen maand nadat hij Vittoria had verlaten, was het paleis van
Buen-Retiro te Madrid onder zware verliezen vermeesterd en de hoofdstad
weder in Fransche handen; Jozef werd in zijn waardigheid hersteld.

Plechtig deed deze zijn intocht in Madrid en hield daarbij in een der
kerken een rede waarin hij deed uitkomen, dat hij de kroon uit handen
van de Cortes te Bayonne had ontvangen. Nu zou alles wel goed gaan
als Napoleon hem nu maar de vrije hand liet, zoo dacht de nog altijd
eigenzinnige oudste, die zich nu eenmaal boven zijn keizerlijken
broeder stelde.

Een beslissing was nochtans nergens verkregen. Waar de troepen in
de provinciën binnentrokken, legde de bevolking het hoofd in den
schoot; daarbuiten was alles in vollen opstand. Deze was plaatselijk
geworden en ontaard in een partijgangers-, een guerillakrijg
met al zijn sombere, bloedige gevolgen. Koeriers, alleen reizende
militairen, achterblijvers, gekwetsten werden onderweg overvallen en
op afschuwelijke wijze afgemaakt; bronnen werden vergiftigd, in één
woord al de gruwelen gepleegd, waartoe fanatisme en priesterdwang een
domme, onbeschaafde doch hartstochtelijk aan zijn vorstenhuis en zijn
land gehechte natie kunnen opzweepen.

De cathechismus, welke aan iederen oprechten Spanjaard in die dagen
onderwezen werd, teekent den toestand.

"Wat zijt ge, mijn kind?--Spanjaard bij de genade Gods.--Wie
is de vijand van ons geluk?--De keizer der Franschen.--Hoeveel
naturen zijn er?--Twee; de menschelijke en de duivelsche.--Hoeveel
keizers der Franschen zijn er?--Één echte in drie gedaanten.--Hoe
heeten deze?--Napoleon, Murat en Godoy.--Wie is de slechtste?--Ze
zijn alle drie even slecht.--Van wie stamt Napoleon af?--Van de
zonde.--Murat?--Van Napoleon.--En Godoy?--Van beiden.--Wat is
het karakter van den eerste?--Hoogmoed en heerschzucht.--Van den
tweede?--Roofzucht en wreedheid.--En van den derde?--Hebzucht, verraad
en onwetendheid.--Wat zijn de Franschen?--Voormalige christenen,
ketters geworden.--Is het dooden van een Franschman zonde?--Neen,
padre; als men één dier honden doodt, verwerft men den hemel.--Welke
straf verdient een Spanjaard, die te kort schiet in zijn plicht?--Den
dood en de eerloosheid des verraders.--Wie zal ons bevrijden van onze
vijanden?--Ons onderling vertrouwen en de wapenen."

Terwijl zijn onderbevelhebbers streden op zijn flanken, en Saragossa
werd ingesloten, wendde Napoleon zich naar het westen, naar Valladolid
om het Engelsche leger, dat uit Portugal, onder generaal Moore
namelijk, naar Madrid op marsch was, aan te grijpen.

De Sierra de Guaderama moest hierbij gepasseerd; het vroor, dat het
kraakte; de wegen waren spiegelglad; vooral de cavalerie kon bijna niet
vooruitkomen. In 't gebergte werden de troepen bovendien overvallen
door een sneeuwstorm, die menschen en paarden half blind maakte. Maar
de Engelschen, bevreesd te worden afgesneden, waren thans in vollen
aftocht naar de haven van La Corunna; hen wilde Napoleon volstrekt
inhalen. Hoewel het reeds liep tegen Januari, de dagen kort, en de
wegen zeer slecht waren, maakten de soldaten dagelijks nog marschen
van tien uren en meer, waarbij de infanterie, want alle bruggen waren
door de Engelschen afgebroken, zich vaak vier of vijf keer per dag
naakt moest uitkleeden, om met de uniform en de wapens boven het
hoofd door het ijskoude water der gezwollen beken te waden.

Op die wijze werd op oudejaarsavond van het jaar 1808 Astorga, in Leon,
bereikt, maar in welk een toestand! Alleen de spits der regimenten en
een paar honderd ruiters hadden Napoleon tot zoover kunnen volgen. De
rest lag langs den weg, uitgeput, doodaf. Drie grenadiers der garde
hadden onderweg zelfmoord gepleegd, omdat zij niet verder kònden en
niet in 's vijands handen wilden vallen.

Te Astorga nam de Keizer eensklaps afscheid van zijn getrouwen;
onrustbarende berichten over Oostenrijks voortgezette wapening maakten
zijn tegenwoordigheid te Parijs noodig; doch eerst verrichtte hij
nog een daad van barmhartigheid tegenover ruim duizend Engelsche
vrouwen en kinderen, die generaal Moore bij zijn overhaasten aftocht
in een schuur buiten de stad met niets dan droge gerst tot voedsel,
had achtergelaten. Hij liet ze in de stad onder dak brengen en van
voedsel voorzien en deed Moore door een parlementair verwittigen, dat
deze huisgezinnen zijner soldaten hem, zoodra het weder dit toeliet,
zouden worden teruggegeven. Tevens gaf hij Soult last de vervolging
voort te zetten en keerde met zijn garde terug naar Valladolid.

In de bergen van Leon haalde Soult de Engelschen in, dwong hun
achterhoede tot wijken en bracht Moore, die door zwaar stormweder
belet werd zich in te schepen, bij La Corunna ten slotte een geduchte
nederlaag toe, waarbij deze generaal zelf het leven liet.

Terwijl de Engelschen aan de noordwestkust van het schiereiland dus een
les ontvingen, die hun lang zou heugen, voldeed Lannes aan den last,
hem te Astorga gegeven, om het bevel over de troepen vóór Saragossa
op zich te nemen.--Versterkt door het overschot der troepen van
Castanos, die bij Tudela de nederlaag hadden geleden, had de geheele
krijgszuchtige bevolking van Arragon, in 't geheel circa 80.000 man,
zich binnen de muren dezer goed versterkte stad opgesloten met het
vaste voornemen zich te verdedigen tot het uiterste.--Vooral de boeren
waren verwoed. Met hun vrouwen, hun kinderen en hun vee stadwaarts
getogen, hadden zij in een der stadswijken een huis of onderkomen
gekregen onder voorwaarde zich in geen geval over te geven. Hier leefde
dat volk in een poel van drek en vuil met het vee samen als beesten in
één hok. In deze wijken brak weldra een epidemie uit, waarbij de lijken
der gestorvenen onbegraven in de straten en stegen bleven liggen.

Een stad met een bevolking, die in haar fatalisme nog veel van de
Arabieren had overgehouden, was met storm niet te nemen. Zoodra de
buitenste versterkingen gevallen waren, moesten de huizen dus voet
voor voet door mijnen en buskruit worden opgeruimd. Toch verlieten
de bewoners ze niet. Terwijl de bijlslagen der sappeurs buiten
weergalmden, kon men hen binnen litaniën hooren zingen. Vloog ten
slotte een huis in de lucht, dan schaarden de niet gevallen bewoners
zich op de puinhoopen om die weder te verdedigen en uit hun met
allerlei ontuig geladen donderbussen op de aanvallers te vuren.

Middelerwijl gierden dagelijks honderden granaten over de hoofden
der verdedigers.

Vooral de kloosters met hun geweldig dikke muren leverden een ernstig
beletsel op; die waren niet te ondermijnen. Men paste dit middel dus
alleen toe op een deel van den buitenmuur en maakte hierin een bres;
dan moest een gereedstaande stormcolonne de rest doen.

Toch hield de bevolking vol. Geen honger, geen ziekte, geen ijzer of
vuur was bij machte die door de monniken met het kruisbeeld in de
vuist aangevuurde mannen en vrouwen te bewegen tot de overgave. De
edelmoedigheid van Lannes behaalde ten slotte de zege.--Den 20en Maart
werd een nonnenklooster genomen; in de kerk werden niet alleen de
"zusters" maar meer dan driehonderd vrouwen van allerlei rang en
stand gevonden. Half verhongerd, door uitputting den dood nabij,
reeds dagen lang van alle zijden ingesloten, hadden zij geen voedsel
kunnen machtig worden.

Voor Lannes geleid, zorgde deze terstond, dat de marketentsters
haar voor zijn rekening van al het noodige voorzagen; ten slotte
liet hij haar zelfs naar de stad terugbrengen. Van de daken, van de
torens had de bevolking dit alles met gloeiende blikken gevolgd. Allen
stormden thans de vrouwen tegemoet om te vernemen wat er met haar was
geschied; en deze--hadden slechts lof voor dien Franschen maarschalk
en zijn soldaten. Opgewondenheid en fanatisme verdwenen als met een
tooverslag. Dienzelfden avond nog capituleerde Saragossa.

Lannes vertrok toen naar Parijs, waar de Keizer hem had ontboden,
vond hem hier niet meer en reisde door naar Augsburg. Soult was
intusschen met zijn sterk gedund korps Portugal binnengerukt. Met
onverminderde heftigheid duurde de oorlog op het schiereiland voort.



HOOFDSTUK XX.

Naar Weenen.--Essling.--Wagram.


Gewichtige tijdingen waren 't geweest die den Keizer te Valladolid
hadden doen besluiten, alleen door een postillon vergezeld, spoorslags
naar Parijs terug te keeren en hier letterlijk als een bom uit de
lucht te komen vallen.--In de hoofdstad, in de hofkringen, zelfs onder
zijn voornaamste dienaren was een geest van onrust, van onzekerheid en
twijfel, bijna van onwil ontstaan. Te Valladolid was Napoleon dit te
weten gekomen; het had hem met wrevel en verbittering vervuld. Vooral
de heer de Fiévée, een van zijn geheime agenten, had hem in drieste
taal van den stand van zaken te Parijs een beeld gegeven, dat een
groot fond van waarheid bevatte.

Zijn herhaalde te vroegtijdige oproepingen van conscrits, zijn aanval
op de Spaansche Bourbons, dan de geweldige verplaatsingen van troepen
uit Duitschland, waar ze nog steeds noodig waren, naar een land
als Spanje, waar ze bij wat minder zucht naar veroveringen van zijn
zijde onnoodig zouden zijn geweest, in één woord al die maatregelen,
welke de kans op vrede steeds kleiner deden worden, hadden tijdens
zijn afwezigheid het onderwerp uitgemaakt van veler gesprekken. De
geestelijkheid, toch reeds ontevreden over de ruwe manier, waarop
hij met den paus had omgesprongen en over zijn maatregelen in zake
het onderwijs, was zelfs reeds verder gegaan en had hier en daar van
den kansel stellingen verkondigd, die deden denken aan de vroegere
dagen van felle geloofsverdrukking. De fondsen, de thermometer van
de openbare meening, waren teruggeloopen tot beneden 80.

Zelfs in het Wetgevend Lichaam was 't niet rustig; de Cambacérès had
het dus raadzaam geacht den Keizer voor te stellen de behandeling van
het Wetboek van Strafrecht te verschuiven tot een volgend jaar. Deze
had hiernaar geen ooren gehad; de toen gevolgde discussiën over het
ontwerp van wet hadden meer strijd gewekt dan ooit te voren. Eindelijk
hadden Fouché en Talleyrand, elkander na een vijandschap van tien jaar
tot verbazing van 't publiek openlijk de hand van verzoening gereikt en
samen nagegaan wat hun te doen stond, wat er van hen worden zou, als
de dolk van een Spanjaard of de kogel van een Oostenrijker eensklaps
den levensdraad doorsneed van den man, die geen nakomelingen had.--De
buitenwereld had dit onderhoud reeds uitgesponnen tot een volledigen
roman en zelfs reeds uitgemaakt, dat Murat dan den troon zou bestijgen.

Denkende Napoleon hiermede genoegen te doen, had Fouché zelfs de
onbeschaamdheid gehad Joséphine een echtscheiding aan te raden, nu
de kans op moeder worden voor haar was verdwenen. En Talleyrand was
begonnen alle deelgenootschap aan dien staatsgreep in Spanje van
zich af te schuiven en alle medewerking aan den dood van Enghien
te ontkennen.

Dit en waarschijnlijk nog veel meer, uit de brieven zijner geheime
agenten te Valladolid aan Napoleon bekend geworden, had dezen
geprikkeld tot woede. Bij de revue, die hij vóór zijn vertrek over
de garde hield, was het zelfs tot een uitbarsting gekomen.

Dat de garde mopperde, omdat hij ze niet terstond medenam naar
Frankrijk, had hij gehoord. Te voet een dier mopperaars passeerende,
die met gepresenteerd geweer voor hem in 't gelid stonden, rukte
hij den man het wapen uit de handen en trok hem zelf naar zich
toe.--"Ongelukkige, ik moest je laten doodschieten! Wat let me of 't
gebeurt nog!"--Toen stiet hij hem weder terug naar zijn plaats.--"En
jelui! Ik weet het wel. Jelui wilt terug naar Parijs, naar de pret
en de meiden! Maar past op, of ik houd je onder de wapens tot je
tachtigste jaar toe."--Van generaal Legendre, die de capitulatie van
Baylen mede had onderteekend, greep hij de hand vast: "Die hand,
generaal, die hand! Waarom is ze niet verdord, toen ze dat stuk
onderteekende!"

Vraagt dus niet hoe het donderde en weerlichtte bij zijn
terugkomst te St. Cloud! Tevergeefs trachtte Cambacérès hem tot
bedaren te brengen. Fouché ontving schriftelijk een gestrenge
berisping, en Talleyrand kreeg het volle gewicht van zijn toorn
op 't lijf in den ministerraad, in het bijzijn van verscheiden
grootwaardigheidsbekleeders, toen juist te Parijs aanwezig.--"En die
meneer Talleyrand durft beweren, dat hij vreemd is aan den dood van
Enghien!--En dat hij vreemd is aan den oorlog in Spanje!--Vreemd aan
den dood van Enghien? Ben je dan vergeten, man, dat je mij die zelf
schriftelijk hebt aangeraden? Vreemd aan dezen oorlog? Ben je dan
vergeten, dat je mij zelf schriftelijk in overweging hebt gegeven de
politiek weder te volgen van Lodewijk XIV?" Een regen van hatelijkheden
besloot deze begroeting.

Thuis gekomen, was Talleyrand, die onder dezen aanval roerloos tegen
een schoorsteenmantel was blijven leunen, zóó geducht ontdaan, dat
hij een flauwte kreeg. Dat hij in ongenade was gevallen, bleek hem
den volgenden dag nog duidelijker, toen Napoleon hem zijn sleutel
van opperkamerheer deed terugvragen en dezen schonk aan den heer
de Montesquiou. Toch begaf hij zich een paar dagen later in een
schitterend costuum naar een groot hoffeest op de Tuilerieën, maakte
voor zijn heer een zeer lange, diepe buiging en werd bijna weder in
genade aangenomen.

Zoo waren de fouten, door den Keizer zelf begaan, thans reeds oorzaak
van een begin van omkeer in de publieke opinie. Dit werkte nadeelig
naar buiten. De vreemdeling maakte hieruit de gevolgtrekking, dat
zijn gezag was verzwakt; dat de natie van zijn staatkunde afkeerig
was geworden, en dat voor Oostenrijk het oogenblik was aangebroken
om hem den oorlog te verklaren.--Engeland zorgde wel, dat deze indruk
vooral in Duitschland niet verdween.

Niet Oostenrijks krijgstoerustingen alleen waren dus de onmiddellijke
aanleiding geweest tot zijn plotseling vertrek naar de hoofdstad;
veel te goed wist hij, dat die nog lang niet voltooid konden wezen;
ook was het jaargetijde voor een oorlog nog veel te ongunstig. 't Zou,
rekende hij, wel April worden, voordat de vijandelijkheden begonnen.

Niet tegen den Oostenrijkschen gezant von Metternich,--dezen had
hij in Augustus reeds tevergeefs gewaarschuwd; hem behandelde hij
zeer beleefd doch koel;--maar tegen de overige diplomaten sprak hij
nu zijn meening over den toestand ruiterlijk uit.--"'t Schijnt, dat
men te Weenen de lessen der ervaring heeft vergeten," zeide hij onder
anderen. "Ik verlang geen oorlog; ik heb er geen belang bij; geheel
Europa kan zien, dat mijn geheele aandacht op Spanje is gevestigd, op
het nieuwe slagveld, dat Engeland thans heeft gekozen. Oostenrijk heeft
dit land gered, toen ik in 1805 het Kanaal wilde oversteken; thans
heeft het Moore gered, dien ik achtervolgde naar la Corunna. Hiervoor
zal het boeten. Het ontwapene zich oogenblikkelijk, of het gaat een
verdelgingsoorlog tegemoet."

Romanzoff, de Russische gezant, moest eveneens een opmerking
hooren.--"Had uw keizer mijn te Erfurt gegeven raad opgevolgd, dan was
het zoover niet gekomen. In plaats van vermaningen hadden wij ernstige
bedreigingen moeten doen hooren; dan zou Oostenrijk zich wel hebben
ontwapend; maar ginds is veel gepraat en weinig gedaan. Als uw keizer
nu een flink leger aan de Boven-Weichsel bijeentrekt om Oostenrijk te
doen zien, dat wij het ernstig meenen, komt alles terecht. En ik breng
aan den Donau en aan de Po 300.000 Franschen en 100.000 Duitschers
bijeen; dan zullen wij zien of die machtsontwikkeling voldoende is."

Dat zijn optreden in Spanje van dit alles de oorzaak was, vond
iedereen, maar ook dat Oostenrijk een groote onvoorzichtigheid beging.

Tot behoud van den vrede ging de Keizer nòg verder. Ook namens
Rusland deed hij Oostenrijk den waarborg geven, dat zijn tegenwoordig
grondgebied ongeschonden zou blijven. Na het voorgevallene te Bayonne
beweerde men daar voor het tegendeel beducht te zijn.

Doch in Oostenrijk, die gestreng katholieke staat, waren door
Napoleons optreden tegenover den paus, door het doen bezetten van
Rome, het voegen van de Romeinsche provinciën Ancona, Macerata en
Fermo bij het koninkrijk Italië en het in één woord ontnemen van
alle wereldlijk gezag aan den paus, de gemoederen reeds te zeer
tegen hem ingenomen. De vrees, dat weldra ook Oostenrijk aan zijn
veroveringszucht ten prooi zou vallen, had het geheele hof, zelfs
den anders zoo bezadigden aartshertog Karel aangegrepen. In Tyrol
heerschte reeds levendig verzet tegen de Beieren, de nieuwe heeren. De
afmarsch der Franschen uit Pruisen, een natuurlijk gevolg van het
tractaat van den 8en October 1808, werd te Weenen uitgelegd als een
gevolg van de "ontzettende" nederlagen, in Spanje geleden.--Op hun
doormarsch naar Maagdenburg waren die troepen zelfs hier en daar met
slijk gesmeten.--In geheel Duitschland, zelfs in de Bondsstaten, waar
de zoo gehate conscriptie was ingevoerd, was in één woord een geest
van onwil en wrevel tegenover Napoleon merkbaar. Al die factoren te
zamen, te Weenen door een reusachtig vergrootglas bekeken, hadden hier
de overtuiging doen ontstaan, dat het oogenblik der verlossing nabij
was; dat Napoleon in Duitschland geen leger meer had, groot genoeg om
weerstand te bieden; dat al zijn bondgenooten hem op 't eerste teeken
zouden verlaten en dat Pruisen, waarvan de koning, na 't verlies van de
helft zijner staten, te Koningsbergen troonde, als één man zou opstaan.

Daar werd dus de oorlog voorbereid.--Alleen aartshertog Karel bood
nog tegenstand. Hij zou het opperbevel voeren, en hij had Napoleon
op het slagveld leeren kennen. Zelf een veldheer, wiens persoonlijke
dapperheid boven alle verdenking was verheven, begreep hij, dat 't
lot van zijn vaderland op 't spel stond; over de smalende schreeuwers,
die thuis bleven, haalde hij dus minachtend de schouders op.

In de laatste dagen van Maart 1809 kwamen in Bohemen vijf, in
Boven-Oostenrijk en in Carinthië ieder twee legerkorpsen gereed;
in Galicië was een korps op marsch om prins Poniatowsky, die aan
't hoofd zijner Polen Napoleon had trouw gezworen, bij Warschau aan
te grijpen. Zelfs keizer Alexanders rondborstige verklaring aan den
Oostenrijkschen gezant prins von Schwartzenberg, dat zijn belangen
samengingen met die van Frankrijk, was niet meer bij machte den drang
naar oorlog te weerstaan.

Zooals dit bij den Oostenrijkschen generalen staf reeds meer was
vertoond, ontstond ook nu weder verschil over het veldtochtsplan, en
aartshertog Karel miste de energie om hierin te beslissen.--Eindelijk
werd het eerste plan n.l. om uit Bohemen over Bayreuth en Würtzburg
rechtstreeks naar Maintz te rukken, als te stout en te gevaarlijk
opgegeven. Zes korpsen zouden nu over de grensrivier de Inn, Beieren
binnen vallen. Geweldige troepenverplaatsingen werden door deze
wijziging noodzakelijk.

Den 10en April werd de Inn overschreden, zonder rechtstreeksche
oorlogsverklaring. Waar de Franschen stonden, wist men nog niet
precies; hun troepen waren gezien bij Ulm, bij Augsburg en vooral
bij Regensburg. Hier zou Davoust staan.--Die zwakke, zoo ver van
elkander verwijderde afdeelingen te verslaan en dan door Zwaben te
rukken naar Wurtemberg, dat zou de eerste zet wezen op het militaire
schaakbord.--Maar, al boden de Beieren aan de grenzen bijna geen
weerstand, toch ging het slechts langzaam voorwaarts. De wegen waren
slecht; de medegevoerde treinen reusachtig; en de Oostenrijksche
soldaten, toegerust met een goede maag, die graag was gevuld, waren
nu eenmaal geen soldaten van Napoleon, die, al waren ze jong, met
een marsch van twaalf uur door 't slijk en een maag, zoo hol als
een ledig vat, nog vochten als duivels een ganschen dag lang.--Zoo
snel als voor het doel noodig was geweest, werd de Isar dus niet
bereikt. Eerst den 16en kwam aartshertog Karel bij Landshut.--Nu
moest hij op den Donau aan, naar Regensburg, midden door een chaos
van bosschen, riviertjes, moerassen en heuvels. In twee hoofdgroepen
ging hij op weg. Van den vijand, vooral van diens linkervleugel, was
nog altoos weinig bekend. De aartshertog wist alleen, dat een groot
korps stond bij Augsburg en een ander bij Regensburg; doch waar de
hoofdmacht bleef en wat ze deed was een geheim.

Den 17en kwam Napoleon te Landshut, overzag den toestand, herstelde
een grove fout van Berthier, die tijdelijk het commando had gevoerd
en de legers niet samengetrokken had en werd toen van verdediger,
aanvaller. Hij sloeg aartshertog Ludwig, die den Oostenrijkschen
linkervleugel aanvoerde, drie dagen later bij Abensberg met zware
verliezen terug naar de Inn, ijlde daarop Davoust te hulp, die
het reeds even zooveel dagen bij Tengen zwaar had te verantwoorden
gehad. Den 22en viel hij aartshertog Karel bij Eckmühl op 't lijf,
drong hem bij Regensburg tegen den Donau aan en werd alleen door
uitputting zijner cavalerie belet zijn tegenpartij te vervolgen.

Toen Napoleon den 23en tot vervolging wilde overgaan vond hij
Regensburg bezet en kon Lannes na een langdurig en bloedig gevecht,
waarbij deze als een gewoon grenadier aan de bestorming deelnam,
zich pas van de stad en de brug meester maken.

Bij deze gelegenheid kreeg Napoleon zelf aan den rechterenkel
een schampschot.--"Ik heb 't beet," zeide hij doodbedaard, gunde
zich ternauwernood den tijd om zich te laten verbinden, maar
zat terstond weder te paard om zich aan zijn juichende troepen te
vertoonen. Dienzelfden avond trok hij het zwaar gehavende Regensburg
binnen.

Het eerste bedrijf van den veldtocht was afgespeeld. In vijf dagen
was het gros van het Oostenrijksche leger uit elkander geslagen,
en aartshertog Karel naar Bohemen teruggeworpen. Ook op aartshertog
Ludwig was de overwinning behaald; de weg naar Weenen stond open.

Reusachtig was de werkkracht van den Keizer geweest; zich nauwelijks
den tijd gunnende iets te eten of een paar uur te slapen op een stoel,
steeds tegenwoordig op de gewichtigste punten, geen oogenblik uit de
kleeren, had hij wederom het bewijs geleverd hoe een ijzeren wil de
stof kan beheerschen. "De arbeid is mijn element; voor den arbeid ben
ik geschapen," zeide hij van zich zelf. "De grenzen van mijn beenen
en van mijn oogen heb ik leeren kennen, die van mijn werkkracht
nooit."--"De Keizer is welvarend en verdraagt als naar gewoonte den
geestesarbeid en de lichamelijke vermoeienissen," schreef Berthier
aan Eugène.

"Had ik vervolgd, zooals de Pruisen mij dit deden na Waterloo, dan
zou de vijandelijke armee, tegen den Donau gedrongen, in de grootste
verlegenheid zijn geraakt," zei hij later.

Nu hij dit had nagelaten, zou hij aartshertog Karel weldra opnieuw
tegenover zich vinden.

Bij Regensburg regende het letterlijk belooningen aan hoog en aan
laag. Gewone grenadiers ontvingen het Legioen van Eer met een dotatie
van duizend francs en meer; de dappere Davoust, in 1807 reeds benoemd
tot hertog van Auerstadt, werd prins van Eckmühl.

Met de snelle, geen bezwaren kennende marschwijze der Fransche
infanterie uit die dagen, gaat Napoleon nu over Landshut rechtstreeks
op Weenen aan.

Den 13en Mei, juist een maand, nadat Napoleon den veldtocht heeft
geopend, capituleerde Weenen na een heftige beschieting van zes en
dertig uur. Pogingen om te onderhandelen waren mislukt.

Door den majoor Marbot, die het gewaagd had met een lichte sloep
bij nacht de breede, daar zeer gevaarlijke rivier over te steken
om gevangenen te maken, had de Keizer reeds in 't klooster van
Mölk bericht ontvangen, dat Hiller boven Weenen op den linkeroever
stond en dat aartshertog Karel uit Bohemen in opmarsch was. Hoe kon
hij dien linkeroever zoo spoedig doenlijk eveneens bereiken was nu
de vraag, want de tijd drong. Dagelijks ontving het Oostenrijksche
leger versterking van militie uit Bohemen en Hongarije. In Tyrol was
de bevolking, trouw aan het huis van Habsburg, in vollen opstand;
onder de aanvoering van den herbergier Andreas Hofer, een energieke
heldenfiguur, had ze het gehate Beieren den oorlog aangedaan. Te
Berlijn had de Pruisische majoor Schill aan het hoofd van al zijn
cavalerie op klaarlichten dag de gehoorzaamheid aan den koning opgezegd
en een partijgangerskorps gevormd. Om den dood zijns vaders en het
verlies van zijn land te wreken, was ook de hertog van Brunswijk-Oels
door een klein Oostenrijksch hulpkorps gesteund, in Saksen bezig
den opstand te prediken. Alleen de schrik, dien Napoleons naam nog
inboezemde, was oorzaak, dat de bevolking hem nog niet ondersteunde.

Dit alles teekende gevaar; en de weg van Parijs naar Weenen was
lang. Wel deed Napoleon bij Passau, bij Lintz en op de verdere voorname
overgangen over den Donau evenals langs de Enns, de Traun en de Inn,
dus overal in zijn rug en flanken kleine en groote versterkingswerken
aanleggen, hospitalen en depotplaatsen vestigen voor 't geval de
oorlogskans keerde, maar zijn toestand bleef ernstig.

Eén lichtpunt was er. De zegepraal bij Regensburg had in Italië, waar
Eugène commandeerde, een grooten ommekeer in den toestand daar ten
gevolge gehad. Aanvankelijk door aartshertog Johann teruggeslagen,
had de onderkoning de kans zien keeren, zoodra generaal Macdonald,
die door zijn vroegere verhouding tot Moreau een tijdlang was
achteruitgesteld, als onderbevelhebber naast hem was geplaatst,
en toen aartshertog Johann, door Napoleons oprukken naar Weenen,
gedwongen was zijn positie achter de Piave los te laten.

Macdonalds oorlogservaring en krijgsmansgeest hadden aan Eugène
het vertrouwen teruggegeven; bij diens ontmoedigde troepen was het
bewustzijn wedergekeerd, dat zij, mits goed geleid en aangevoerd,
nog altoos iedere legermacht in Europa konden weerstaan.

In een reeks van gevechten, waarvan dat op den 8en Mei aan de Piave
beslissend was, drongen Eugène en Macdonald steeds verder naar
Carinthië en Stiermarken. Het gevecht bij Raab in Hongarije, den
14en Juni, bekroonde dezen veldtocht. Eugène vereenigde zijn leger
met dat van zijn stiefvader.

In al die weken van spanning en gevaar had deze hem steeds vriendelijk
en bemoedigend als een vader raad gegeven en voorgelicht.--Die ijzeren
man met zijn hard, gestreng en strak gelaat, was innig aan hem gehecht;
al zijn daden en zijn brieven bewijzen dit. Als de troepen van Napoleon
en Eugène elkaar ontmoeten zegt de Keizer: "'t Is niet alleen Eugène's
moed, die hem hierheen voert, ook zijn hart."

Eugène had dus succes gehad, doch ginds voor Napoleon lag nog altijd
de Donau. Op den noordelijken oever verzamelden zich de Oostenrijkers
aan den Bisamberg, een uur boven Weenen; om hen te bereiken moesten
overgangen gemaakt, doch het benoodigde voor bruggenbouw als ankers,
kettingen en vaartuigen ontbrak. Toch moest de rivier gepasseerd
worden.

Gebruik makende van drie eilanden, die circa twee uur beneden de stad
den vloed in vieren splitsten en van welke Lobau het grootste was,
gelukte het eindelijk tegenover Ebersdorf drie pontonbruggen te doen
slaan; kisten met kogels en oude vuurmonden deden hierbij dienst als
ankers. In den nacht van den 20/21 Mei werd de overtocht begonnen, den
21en onverpoosd voortgezet, en het dorp Essling evenals Groot-Aspern
terstond versterkt.

Al dien tijd had de vijand zich rustig gehouden, en zich zelfs
niet vertoond. In den krijgsraad was namelijk besloten eerst een
deel van het Fransche leger ongehinderd op den linkeroever te laten
overgaan, de zwakke bruggen, die door den sterken stroom en het snel
wassende water toch reeds veel hadden te lijden, dan door drijvende
boomstammen en andere zware voorwerpen te vernielen en de aldus van
hun terugtochtsweg afgesneden korpsen ten slotte te vernietigen.

Den 21en komt aartshertog Karel tegen vier uur in den middag werkelijk
uit het noordwesten opdagen; maar slaagt er niet in Massena uit Aspern
of Lannes uit Essling te verdrijven. De nacht maakt een einde aan
den strijd. De troepen bivakkeeren in hun stellingen.--In den loop
van den nacht komen de oude garde en een divisie kurassiers de macht
van Massena versterken.

Nu keert Napoleon de rollen om en grijpt zelf aan. Reeds overschrijdt
Davoust de zuidelijke brug en heeft de Keizer bevel gegeven tot het
aangrijpen van 's vijands centrum, reeds wordt hieraan voldaan en doet
heftig artillerievuur dit centrum wijken als aan die zegepralende
beweging eensklaps een einde komt. Een groote drijvende molen is
door een troep jagers in brand gestoken en door den fellen stroom
medegesleurd met volle kracht tegen de hoofdbrug geslingerd en heeft
deze middendoor gebroken.

Uit is het in eens met den aanvoer van munitie en van reserves
van den rechteroever! Bij Essling wordt Napoleons toestand
allergevaarlijkst. De munitie raakt uitgeput. Terstond geeft hij
bevelen de vervolging te staken; het vuur verflauwt. Nu komen de
Oostenrijkers weer opzetten. Lannes wordt doodelijk gewond; de Keizer
zelf begeeft zich in 't heetste van het gevecht; zijn paard wordt
onder hem doodgeschoten. Doch Massena, die Aspern niet loslaat en alle
aanvallen hierop afslaat, redt de eer van den dag, want aan hem is
het te danken, dat de garde, de cavalerie en de overige troepen, door
de invallende duisternis beschermd, de brug weder kunnen passeeren,
die den linkeroever van den Donau met het eiland Lobau verbindt.

Dan gaat ook Massena terug en de brug wordt vernield, maar niet
voordat al de gekwetsten, de vuurmonden, in één woord elk bruikbaar
wapen van het slagveld is weggevoerd.

Doch de zege is verloren gegaan. De elementen hebben gezegevierd over
het beleid van den veldheer.

De eerste uren van den nacht is deze met een deel van zijn leger,
zonder vivres, bijna zonder geneeskundige hulp op het hier en daar
zeer lage moerassige Lobau opgesloten.

Maar dan is Davoust van den rechteroever ook reeds met hulp bij
de hand. Sloepen, schuiten, aken, alles heeft hij bijeengebracht
tot transport. Op Lobau blijft alleen Massena achter met zijn
korps van circa 30.000 man. De rest der armee komt weder op den
rechter-Donauoever.

Veel had Napoleon dien dag te danken gehad aan den buitengewonen
moed en het beleid van generaal Mouton. Hij benoemde hem tot graaf
van Lobau.

Bijna vijf en veertig dagen verloopen nu, voordat hij alle maatregelen
heeft getroffen, om aartshertog Karel den slag te kunnen toebrengen,
die Oostenrijk aan zijn genade zal overleveren.--Een zware, breede
paalbrug, bovenstrooms door een staketsel gedekt, wordt over den
hoofdarm der rivier geslagen; dwars door Lobau worden naar de
overgangen wegen aangelegd; in de verschillende zijkanalen wordt
een massa materieel bijeengebracht om binnen enkele uren zes, zeven
bruggen tegelijk te kunnen slaan over den nauwsten arm tusschen
het eiland en den linkeroever; alle troepen uit den omtrek ook die
van Eugène en van Marmont, die uit Dalmatië is gekomen, worden bij
Ebersdorf bijeengetrokken, terwijl langs den noordelijken rand van
Lobau batterijen worden opgeworpen, met zwaar geschut uit Weenens
goedgevulde arsenalen bewapend.--Zoo nadert de 4e Juli.

Na een schijnaanval ergens tusschen Aspern en Essling, ondernomen om
zeker te zijn, dat de tegenpartij zich niet naar Presburg verplaatst
doch zijn stellingen op het Marchfeld nog altoos bezet had, deed
Napoleon in den nacht van den 5en Juli onder een heftig kanonvuur
en onder een ontzettend onweder met regen en wind langs verscheiden
bruggen tegelijk, tegenover Mühlleiten den overtocht beginnen.

Al die weken had het Oostenrijksche leger, den linkeroever der rivier
met zijn voorposten in een grooten boog omspannende, in een huttenkamp
tusschen Wagram en Neusiedel, met de modderige Rüssbach voor zich,
hoofdzakelijk met exerceeren doorgebracht. Hoewel het in die streken
wemelde van paarden was de cavalerie niet aangevuld; bij de Rüssbach
waren geen veldwerken opgeworpen, zelfs voor de levensbehoeften der
troepen was onvoldoende gezorgd; drinkwater alsmede fourage voor
de paarden ontbraken meer dan eens. Geen enkel korps, dat steun had
kunnen verleenen, was uit Bohemen of van den Donauoever naar Wagram
in beweging gesteld; alleen ontving aartshertog Johann den 5en te
Presburg last den linkervleugel der stelling bij Wagram te komen
versterken.--Hij kwam echter te laat en bereikte den 6en het slagveld
eerst, toen hier alles reeds was afgeloopen. Een slecht gegeven order
was nòg slechter uitgevoerd.

Toen aartshertog Karel met den keizer naast zich Napoleon, die bij den
rivierovergang weinig tegenstand had ondervonden, in den morgen van
den 5en Juli bezig zag zijn macht tusschen Enzendorf en Glinzendorf
te ontwikkelen, kwam hij tot de ontdekking, dat hij door Napoleon
was misleid. Niet tusschen Aspern en Essling, waar hij hem verwacht
had, was Napoleon den Donau gepasseerd; het gevolg hiervan was dat de
aartshertog geen 200.000 doch slechts 150.000 man tot zijn beschikking
had; hij was dus ongeveer even sterk als zijn tegenpartij.

Zijn korpsen opgesteld in een haakvorm, met Wagram als centrum,
den linkervleugel bij Neusiedel, den rechter- zich in de vlakte
uitbreidende over Gerardsdorf naar Stamersdorf, met Aspern en Essling
zwak bezet, nam de aartshertog een zeer gunstige positie in, n.l. op
het hooge terrein en de heuvels. Van hier kon hij de ontwikkeling
van Napoleons leger in de vlakte op het met hoog, rijp graan bedekte
Marchfeld vrij goed overzien. Zijn beide vleugels had hij sterk,
zijn centrum zwak bezit, dit werd hoofdzakelijk gevormd door cavalerie.

Tegenover deze haakvormige frontlijn rukte de Fransche armee nu op,
de richting nemende naar Wagram, de rechtervleugel onder Davoust en
Oudinot op Neusiedel aan, de linker- onder Massena over Essling, Aspern
en Breitenlee met Süssenbrunn als eerste doel. Het centrum dat over
Raschdorf naar Aderklaa werd gedirigeerd, bestond uit de troepen van
Marmont, het leger van Italië onder Eugène, Bernadotte met de Saksers,
de Beieren, de garde en de zware cavalerie en was dus zéér sterk.

Door zijn stafofficieren onvoldoende ingelicht, op die reusachtige
vlakte niet in staat zulk een geweldige troepenmacht persoonlijk te
leiden, alleen wetende, dat van aartshertog Johann nog geen spoor was
te ontdekken, meende de Keizer het centrum der tegenpartij reeds dien
dag door een krachtigen aanval op Wagram te kunnen doorbreken, om de
beide vleugels daarna afzonderlijk te verslaan. Dan mocht Johann komen!

Om 7 uur in den avond waren hiertoe de bevelen gegeven, doch de aanval
van Bernadotte op Wagram was slap; een paar colonnes van Eugène kwamen
terecht in het Oostenrijksche huttenkamp op de hoogten van Baumersdorf
en kregen hier, door een vergissing, ontstaan door de overeenkomst in
uniform met die van den vijand, in 't schemerdonker vuur in den rug
van Macdonalds infanterie. Twee Saksische bataljons gaven zich over;
er ontstond een paniek; slechts met moeite gelukte het aan de lichte
cavalerie de vluchtende drommen tot staan te brengen.

Hoewel Davoust de Rüssbach reeds was gepasseerd en Neusiedel had
genomen, deed de Keizer het gevecht dus afbreken en het bivak
opslaan.--Een zeer koud bivak was 't zonder hout, met een stuk
beschuit en een slok brandewijn tot voeding. Zelfs voor Napoleon was
geen andere brandstof aanwezig dan eenige bossen stroo.

Nog in den nacht verzamelde hij zijn korpscommandanten. Aan Davoust
en aan Massena, die op Lobau een val had gedaan, niet te paard kon
zitten, en dus in een licht, open rijtuig zijn troepen commandeerde,
gaf hij last om meer aan te sluiten bij het centrum. Daarop sliep
hij een paar uur, en steeg toen weder in den zadel.

't Is vijf uur in den morgen van den 6en Juli. Reeds zijn de
Oostenrijksche vleugelkorpsen op marsch.--Bij Glinzendorf eerst wordt
Davoust teruggeworpen, doch weldra kan hij weder over de Rüssbach
vooruit en dringt hij zijn tegenpartij steeds verder naar Neusiedel
terug; terwijl op den rechtervleugel de cavalerie de stelling des
vijands reeds begint te omvatten, wordt Massena op zijn marsch naar het
centrum bij Aderklaa door drie korpsen tegelijk in front en linkerflank
aangegrepen. Om 10 uur is deze vleugel in weerwil van Bernadotte's
ondersteuning omvat, half vernietigd en in vollen aftocht. Over de
geheele linie, van Aspern tot Wagram zegevieren de Oostenrijkers.

Daar verschijnt Napoleon! Hij komt van Eugène; ook hem heeft hij
Wagram aangewezen als den sleutel der stelling. Hij ziet dat Bessières
met de garde-cavalerie en Nansouty tevergeefs trachten den aanval
der Oostenrijkers te stuiten, dat Massena terug moet naar Aspern en
de bruggen!

Maar dan dreunt de grond en davert de lucht opeens onder den galop-slag
van honderden paarden en het rollen van honderden voertuigen. 't
Is de gansche garde-artillerie, zestig vuurmonden sterk, door nog
veertig andere gevolgd. Vóór die linie uit galoppeert Drouot, de
commandant. Ginds blijft hij staan en wenkt met den degen. Daar is
de vuurlijn.--"In batterij!" schettert de trompet.--Keert! vliegen de
stukken. De artilleristen van 't paard. Even gericht.--Vuur!--Een hagel
van granaten en kartetsen slaat in de dichte drommen der aanvallers;
deze beginnen te wankelen. Nu infanterie vóór! Hier moet de bajonet
de beslissing geven.--Nog in zijn uniform van generaal der republiek,
zijn korps geschaard in linie, een sterke gesloten colonne op iederen
vleugel, de 24 escadrons van Nansouty op de achterflank van dit
reuzencarré, gaat Macdonald er op in.--Drommen kurassiers vallen
hem aan; geweervuur wijst ze af. Zoo gaat het in één adem door naar
Süssenbrunn. Garde-bataljons er achter tot steun.

Tegen zulk een geweldigen voor niets wijkenden aanval zijn de
Oostenrijkers niet bestand; ze deinzen af. Dan zingen de zware
batterijen van 't eiland Lobau eensklaps de baspartij bij het
daverend Vive l'Empereur! waarmede Macdonalds Italiaansche regimenten
stormloopen.

Vol belangstelling volgt Napoleon diens aanval met de oogen.

"Wat een dappere kerel!" hoort zijn omgeving hem zeggen. Opeens ziet
hij den rook der vuurmonden van Davoust nu ook opstijgen ten westen
van Neusiedels hoogen, plompen toren. Davoust, zijn trouwe Davoust,
heeft 't pleit dus ook daar beslist en gaat op Wagram af! Dan is de
slag gewonnen.

Naar alle richtingen rennen de adjudanten.--Voorwaarts! Er op in
met al wat nog adem en beenen heeft, is het parool over de gansche
slaglinie. Zelfs Massena's weder verzamelde bataljons dringen mede
naar voren. Om vier uur is het leger van den aartshertog geslagen
en in vollen aftocht naar Bohemen en Moravië, doch niet vernietigd,
niet geheel opgelost. Zelfs had het nog voldoenden samenhang om de
volgende dagen bij Hollabrunn en bij Znaim weerstand te bieden.

Hier kwam den 11en de prins van Lichtenstein Napoleon, namens keizer
Frans, niettemin een wapenstilstand verzoeken.

Napoleon nam dezen aan.--"Er is genoeg bloed vergoten. Wij sluiten
vrede," zeide hij en keerde terug naar Schönbrunn, vestigde hier met
de oude garde om zich heen weder zijn hoofdkwartier, tot de vrede
zou zijn gesloten, maar verzuimde intusschen niets om zijn positie
letterlijk onneembaar te maken, voor 't geval de oorlog toch mocht
worden voortgezet.

Weder vielen een reeks van belooningen zijn getrouwen
ten deel. Berthier werd prins van Wagram, Massena prins van
Essling. Oudinot, Marmont en Macdonald werden bevorderd tot maarschalk;
de laatste weldra bovendien tot hertog van Tarente. Spotters zeiden,
dat Napoleon "zijn goudstuk," den edelen Lannes, die aan zijn wonden
was overleden, had ingewisseld voor "klein geld." Zeker is 't, dat de
laatstbenoemden in kennis en talent bij dien schranderen, bekwamen
opperofficier ver achter stonden en hierdoor later niet weinig tot
's Keizers val hebben bijgedragen.

De dood van Lannes was een groote slag voor Napoleon, die op zeer
vriendschappelijken voet met hem omging. Als hij hoort, dat Lannes
gewond is, bezoekt hij met Berthier zijn maarschalk trots alle
bezigheden èn 's morgens èn 's avonds; zoodra hij zijn dood verneemt
vertoeft hij meer dan een uur bij het lijk van zijn krijgsmakker, zich
niet storende aan de ondragelijke lucht, die er heerscht. "Quelle perte
pour la France et pour moi," hoort men hem zeggen en van uit Ebersdorf
had hij den 31en Mei aan Joséphine geschreven: ... "La perte du duc
de Montebello qui est mort frappé ce matin, m' a fort affligé. Ainsi
tout finit!.... si tu peux contribuer à consoler la pauvre maréchale,
fais le."

Nog op 't slagveld had Napoleon aan Bernadotte het commando over de
Saksers ontnomen. Hij had diens houding bij Auerstadt, later ook bij
Eylau niet vergeten. In weerwil van zijn grooten persoonlijken moed,
had de maarschalk het wederom slecht gemaakt en zelfs 's Keizers
bevelen voor den rivierovergang openlijk durven laken; ook had hij
tot groote woede van den Keizer in een proclamatie de eer van Wagram
aan hem en zijn Saksers toegeschreven!

Behalve Lannes had Napoleon ook den onverschrokken cavalerie-generaal
Lasalle verloren. Een prachtstuk van een officier die evenals Junot,
Duroc en Rapp, een van de weinigen was, die Napoleon ongestraft iets
mochten zeggen. Een bewijs uit vele.--Hij zou gaan trouwen; de Keizer
schonk hem 200.000 francs en vroeg een week of wat later, wanneer er
bruiloft zou wezen. Bruiloft, Sire? Zoodra ik geld genoeg heb om een
uitzet en meubels te koopen.--En die 200.000 francs dan?--Met de eene
helft heb ik mijn schulden betaald; de andere heb ik verdobbeld.--De
Keizer begon te glimlachen, trok hem eens flink aan zijn lange knevels
en gaf Duroc last hem datzelfde bedrag nogmaals ter hand te stellen.

Ook na Wagram had hij den vijand niet terstond tot het uiterste doen
vervolgen om hem totaal te vernietigen.--Er was reden voor. Zijn
troepen waren na den tweedaagschen strijd doodaf; de verliezen waren
groot, de hitte ontzettend; aartshertog Johann kon ieder oogenblik
opdagen, en het leger van Wagram was niet meer dat van Jena.--De paniek
in den avond van den 5en en een tweede in den namiddag van den 6en,
toen de slag reeds was gewonnen, hadden dit bewezen. Toen was bij
Neusiedel alles eensklaps aan den haal gegaan op het losse gerucht,
dat aartshertog Johann uit het noorden naderde. Met zulke troepen,
bovendien van verschillenden landaard, voor 't meerendeel conscrits
en zeer jonge mannen, moest men voorzichtig zijn. De beestachtige
dronkemans tooneelen na 't gevecht in de veroverde dorpen, waar wijn
was in overvloed, zullen den veldheer, al zweeg hij, tevens wel tot
nadenken hebben gestemd.

Terwijl op Lobau alles nog voor den rivierovergang werd voorbereid,
had Napoleon den 1en Juni den paus volgens het decreet van 17 Mei
t. v. de rest van zijn wereldlijk gezag ontnomen. "Die comedie daar
moet nu maar uit zijn," had hij gezegd, en generaal Miollis, militair
gouverneur van Rome, had deze order stipt uitgevoerd.--Van den man
van het Concordaat was deze handelwijze bevreemdend; onverwacht kwam
ze echter niet. Voor een groot deel had Pius VII ze aan zichzelf te
wijten of, liever gezegd, aan de drieste kuiperijen van zijn omgeving,
met name van zijn secretaris, kardinaal Pacca.

Al jaren was de verhouding met den paus minder goed geweest; reeds
de weigering van den Heiligen Stoel om het huwelijk van Jérome
met Miss Patterson ongeldig te verklaren had de goede verhouding
tusschen paus en Keizer verstoord; erger werd het nog toen Napoleon
tijdens den oorlog in 1805 Ancona bezette onder voorwendsel van
voorzichtigheid, daar deze plaats in de nabijheid van Corfoe lag,
dat door de Engelschen bezet was. Vertoogen van de zijde van den
paus baatten niet veel en de gevoerde correspondentie tusschen hen
toonde duidelijk de bitterheid van Napoleon over het verzet van
den kerkvorst, die er niet over dacht, zooals Napoleon wenschte,
den Kerkelijken Staat te sluiten voor de vijanden van Frankrijk.

"Uw heiligheid is souverein van Rome, maar ik ben er Keizer van"
schrijft Napoleon aan den paus in 1806 en deze antwoordt in een zijner
brieven: "Gij zijt ontzaggelijk groot, maar gij zijt gekozen, gezalfd,
gekroond tot Keizer der Franschen en niet van Rome. Er bestaat geen
Keizer van Rome... Wel is er een Romeinsch Keizer, maar dit is een
titel alleen, door geheel Europa en door Uwe Majesteit zelf erkend
in den Keizer van Duitschland. Aan twee souvereinen kan deze titel
niet behooren en bovendien doet deze eeretitel in niets te kort aan
de werkelijke onafhankelijkheid van den Heiligen Stoel."

Men zal erkennen, dat dergelijke brieven niet geschikt waren om de
verhouding te verbeteren, integendeel de gedachten van Napoleon werden
er niet door veranderd, de weerstand van den paus werd niet minder.

Ook in de volgende jaren wordt de strijd steeds heftiger en het
resultaat daarvan is ten slotte, dat Napoleon tijdens den oorlog in
1809 bovengenoemd decreet uitgeeft.

Voor het beheer der goederen werd een raad benoemd; de inquisitie,
de kloosters en de geestelijke rechtspraak over burgerlijke zaken
werden afgeschaft; in één woord werd aan het geheele priesterlijke
gezag in publiek-rechterlijke aangelegenheden met één pennestreek
een einde gemaakt; al de grondbeginselen van 1789 werden op den
Kerkelijken Staat toegepast.

De paus behield zijn paleis te Rome, kreeg een civiele lijst van twee
millioen francs en bleef het geestelijke opperhoofd der roomsche
kerk. Voor deze geestelijke zending had hij geen wereldlijk gezag
noodig, beweerde Napoleon. Hij liet den kerkvorst als geestelijk hoofd
dus met zijn kerk, zijn vormen, dogma's enz. in zijn volle waarde,
maar als opvolger van Karel den Groote ontnam hij hem het wereldlijke
goed, dat deze indertijd aan den Heiligen Stoel had geschonken.

De paus dacht er niet over zich te onderwerpen aan deze regeling
en op de excommunicatie van den Keizer, aangeplakt op de muren van
Rome, werd geantwoord met het in bezit nemen van het Quirinaal en de
gevangenneming van den paus. Kolonel Radet was er mede belast en op
denzelfden dag, dat de Keizer te Wagram overwon, voerde Radet het
bevel uit en bracht den paus naar Florence. Elisa Borghèse in haar
rustig Toscane volstrekt niet gesteld op de aanwezigheid des pausen
aldaar, wist echter bij haar broer te bewerken, dat Savona voorloopig
als verblijf aan het kerkhoofd werd aangewezen.

De hardhandige manier, waarop door Napoleon met den ouden man werd
omgesprongen, werd niet door de geestelijkheid alleen, doch ook door
de roomsche bevolking van Frankrijk scherp afgekeurd. Zelfs ontstond
hierdoor tegen hem een geest van wrevel en zwijgenden haat, die koren
op den molen der geestelijkheid was en die door deze in stilte werd
aangemoedigd.

Op het kasteel van Schönbrunn, waar gravin Walewska hem was komen
opzoeken, bracht de Keizer intusschen niet veel zorgelooze dagen
door. Na den slag bij Essling, die in Duitschland algemeen als een
glansrijke overwinning was voorgesteld, was Andreas Hofer in Tyrol
krachtiger dan ooit opgetreden; eerst zijn gevangenneming en zijn
executie te Mantua (1810) zouden aan zijn verzet een einde maken.

Wat de Keizer van Spanje hoorde, was ook al niet erg naar zijn zin
en de berichten, die hij over de gevechten ontving, vertrouwde hij
niet bijzonder, want elke overwinning was nu eenmaal voor Jozef een
Austerlitz of een Marengo. Deze waande zich een eerste legeraanvoerder
en meende de operaties te kunnen leiden, maar zijn broer liet dat niet
aan hem over en belastte Jourdan met de leiding. Door het groot aantal
troepen, niet altijd van de beste soort, dat de Keizer verplicht was
tot steun van zijn broeder te zenden, kwam de handhaving van Jozef op
den troon in Madrid hem op groote offers te staan. Meer dan 300.000
man waren er voor noodig en nog had dit niet het gewenschte resultaat.

En toen Jourdan, die in ongenade bij den Keizer was gevallen,
door Soult werd vervangen ging het niet veel beter. Jozef wist wel
waaraan de schuld lag, aan den Keizer, die hem niet totaal de vrije
hand liet. Mocht hij maar eens alles alleen doen zonder bevelen van
den Keizer te ontvangen, dan zou het wel gaan, want Spanje had nog
nooit zoo'n uitstekend koning gehad en alle Spanjaarden zouden zich
om hem scharen, wanneer zijn broer hem de handen niet bond. Zoo dacht
Jozef! en hij ging zelfs zoover, Napoleon te dreigen naar Frankrijk
terug te keeren. Aan zijn vrouw, die liever in Frankrijk bleef,
schreef hij bittere brieven vol klachten over den toestand.

Het was in één woord een ware anarchie, terwijl het leger in desolaten
toestand verkeerde. Napoleon was van plan na terugkeer uit Oostenrijk
zelf het commando in Spanje op zich te nemen en Berthier werd belast
voorloopig alles in gereedheid te brengen.

En het rijk van den benjamin uit het geslacht Bonaparte?

Voor een uitstekende constitutie voor het nieuwe koninkrijk te
Westfalen heeft Napoleon gezorgd, alleen uitgezocht personeel zou
den nieuwen vorst omringen en de Keizer had de hoop gekoesterd, dat
daar in het midden van Duitschland een staat zou gesticht worden,
die door haar uitstekende inrichting een voorbeeld aan de volken zou
geven en waardoor de beginselen der revolutie zouden gepropagandeerd
worden. Welk een illusie! Jérome, door spotters wel "Koning pret"
genoemd, vormt een huis met zeer middelmatige personen, waarvan hem
later niet één trouw blijft en zijn hofhouding wordt zoo weelderig
ingericht, dat Napoleon hem al spoedig ernstig moet onderhouden over
de vele schulden, die gemaakt worden. Wel worden vorstelijke sommen
besteed om zijn vrienden te ondersteunen, wel wordt aan broeder
Lucien 200.000 francs en aan Miss Patterson een jaarlijksch inkomen
van dezelfde som aangeboden, maar schuld aan Napoleon en Frankrijk
afdoen, daar denkt hij niet over. Bij het uitbreken van den oorlog
met Oostenrijk heeft Napoleon hem belast met het commando over de
reserve, dat zal bestaan uit het Westfaalsche contingent troepen
uit Maagdenburg en de Hollanders, die zich in Hamburg bevinden, maar
niet alleen ontvangt de Keizer niet de minste steun van Jérome, maar
ook in en om Westfalen doen zich de gevolgen reeds gevoelen van het
slechte bestuur. Een plan van den Kolonel Dörnberg om in den nacht,
geholpen door de garde, het paleis binnen te dringen en Jérome op
te lichten, heeft wel geen gevolg, maar 't is teekenend voor den
toestand en Catharine vlucht voor alle veiligheid naar Frankfort. En
als de majoor Schill met zijn vrijkorps door Noord-Duitschland trekt en
zelfs het Westfaalsche koninkrijk betreedt, wordt er door Jérome niets
tegen hem ondernomen. Majoor Schill, die Stralsund bij verrassing had
genomen vindt daar later den dood onder de sabel van een Hollandschen
huzaar van koning Louis.

Toen de hertog van Brunswijk-Oels met zijn benden Westfalen binnen
trok, smeekte Jérome Napoleon om hulp, maar zelf deed hij niets.

Hoe begrijpelijk, dat de Keizer te Schönbrunn aan zijn broer het
actieve commando ontnam over de troepen, al laat hij voor den vorm
het bevel aan Jérome. En deze doet nog of hij er verdriet van heeft!

Alzoo raakt Napoleon vrijwel op voet van oorlog met Jérome, die door
zijn wijze van regeeren de schuld is, dat daar in Duitschland een
centrum van opstand tegen het keizerrijk wordt gevormd.

In Frankrijk zelf waren de gemoederen door de overdreven voorstellingen
eener verovering van Dresden en Bayreuth door Brunswijk-Oels, zoo
terneergeslagen, dat de Keizer het noodig vond zoowel Fouché als
Clarke, den minister van Oorlog, een "hartelijk" woordje te doen
toekomen. "Als een paar onbeduidende strooptochten de heeren nu reeds
zoo geducht van streek brengen, hoe zullen ze 't dan maken, als 't
werkelijk ernst wordt? Dat mannen in mijn dienst zoo weinig karakter
toonen en voor zoo belachelijke uitingen van vrees zelf het sein geven,
bevalt mij volstrekt niet. Alleen daar, waar ik handelend optreed,
kunnen ernstige gebeurtenissen plaats grijpen; en daar ben ik zelf
om alles te beheerschen."

Over de aangelegenheden te Rome schreef hij half Juli aan Fouché, dat
die gevangenneming van den paus een groote dwaasheid was geweest, maar
dat gedane zaken geen keer namen; dat er een oog moest worden gehouden
op de brieven van den ouden man, en dat kardinaal Pacca gevangen
gezet diende te worden met de kennisgeving, dat de eerste Franschman,
die door zijn opruiïngen vermoord werd, hem zelf den kop zou kosten.

Intusschen werkten de diplomaten, die de vredesvoorwaarden zouden
vaststellen, zoo langzaam voort en kibbelden zoo kinderachtig
met elkander over allerlei kleinigheden, dat de wapenstilstand,
die aanvankelijk slechts voor een maand was gesloten, moest worden
verlengd.--Een landing, op 29 Juli door de Engelschen met een sterk
leger tegen Walcheren ondernomen en hoofdzakelijk ten doel hebbende
de havenwerken van Vlissingen, die van Antwerpen zoomede de Fransche
vloot op de Schelde te vernielen, was hiervan bij de Oostenrijksche
heeren de geheime reden. Men kon nooit weten hoe een stuivertje rolde,
dachten zij zeker.

In het rijk van Louis dus een inval! Wel had deze bij den aanvang
van den oorlog met Oostenrijk er zijn broer met nadruk op gewezen,
dat Holland te veel van troepen ontbloot was, ook had hij te kennen
gegeven noch Den Helder, noch Vlissingen tegen een mogelijken aanslag
te kunnen bewaken, maar Napoleon geeft van deze landing alleen aan
Louis de schuld. De regeering van zijn broer heeft den Keizer al lang
geprikkeld en al spoedig na zijn troonsbestijging had de Keizer er
spijt van gehad, Holland aan Louis te hebben gegeven. Wat Louis ook
tot verdediging aanvoert, het helpt niets, hij blijft van alles de
schuld dragen en de Keizer hoopt, dat zijn broer maar spoedig afstand
van den troon zal doen. In afwachting daarvan, want hem afzetten
wil Napoleon niet, komen de Fransche troepen in ons land en worden
hier Fransche bevelhebbers aangewezen. Door de Engelsche expeditie
is zijn troon vernietigd, beweert Napoleon en deze gaat niet in op
het voorstel van zijn broer om afstand te doen ten behoeve van zijn
zoon. Holland dient ingelijfd te worden en de Keizer is misschien
wel blij geweest nu een gunstig oogenblik daarvoor te hebben.

Toen die landing half September echter totaal was mislukt, het
Engelsche leger door zware koortsen en door het bombardement
van Vlissingen ruim 10.000 man aan dooden en gekwetsten had
verloren, de expeditie ontmoedigd naar Engeland terugstevende,
en de onderhandelingen nu nog niet vorderden, begon hij er zich
persoonlijk mede te bemoeien. Zijn leger was weder op sterkte en de
macht, in Vlaanderen onder Bernadotte samengebracht, reeds zoo groot,
dat hij weder als oppermachtige kon spreken. De ambassadeurs von Bubna
en prins von Lichtenstein, die hij zeer beleefd ontving, kregen dus
kort en bondig te verstaan, dat hij vrede verlangde. Keizer Jozef
kon kiezen: Op redelijke voorwaarden aan de zaak een einde maken
of--opnieuw oorlog.--Toen was 't uit met talmen, en kwam er tusschen
Champigny en Bubna meer overeenstemming. Den 14en October teekende hij
het voorloopig verdrag. Kanonschoten verkondigden het heuglijke feit
aan de bevolking van Weenen; den volgenden dag reeds was hij op weg
naar Parijs. Zijn tegenstander had hij zoodoende voor een voldongen
feit gesteld; deze zou nu het tractaat wel ratificeeren.

Twee dagen voor zijn vertrek uit Schönbrunn, ter gelegenheid van een
schitterende wapenschouwing was Napoleon, juist toen hij uit het paleis
wilde komen, bijna het slachtoffer van sluipmoord geworden. Dicht
in zijn nabijheid drong zich een jongmensch naar voren, die hem een
smeekschrift wilde aanbieden. Hij zag er bleek en tenger uit en wekte
den argwaan op van Berthier, die hem liet gevangen nemen. Hij bleek
gewapend te zijn met een lang slagersmes, en heette Staps, de zoon
van een predikant uit een Thüringsch stadje. Napoleon deed hem voor
zich verschijnen.

"Wat wildet ge met dat mes?" vroeg Napoleon hem.

"U dooden," antwoordde Staps.

"Gij zijt een dwaas of een illuminaat!" sprak de Keizer.

"Neen ik ben geen dwaas en wat een illuminaat is, weet ik niet."

"Maar dan zijt gij ziek."

"Neen ik ben volkomen gezond."

"Waarom wilt gij mij dooden?"

"Omdat gij de vloek zijt van mijn vaderland."

"Gij zijt een fanaticus; ik wil u vergiffenis schenken en uw leven
sparen."

"Ik wensch geen vergiffenis te ontvangen."

"Zoudt gij mij dankbaar zijn, als ik u genade schonk?"

"Dan zou ik nogmaals trachten u te dooden."

Natuurlijk werd Staps toen weggeleid en deed Napoleon hem door een
krijgsraad terechtstellen; deze veroordeelde den geestdrijver, die
volmaakt gezond van hersenen was bevonden, tot den dood met den kogel.

Dat deze wonderlijke geschiedenis een ongemeenen indruk op Napoleon
maakte, vooral na de gebeurtenissen in Duitschland, welke we zooeven
meedeelden, laat zich licht begrijpen. Het werd hem duidelijk, dat hij
deze wonderlijke Duitschers wel overwinnen, niet overtuigen kon. Zeer
waarschijnlijk heeft het bewustzijn, dat het niet meer zoozeer de
Fransche omwenteling was, die het volk in Duitschland haatte, als wel
thans zijn eigen persoon, den Keizer op zijn terugreis vervuld. In elk
geval verbood hij van den aanslag van Staps in de Fransche couranten
melding te maken.



HOOFDSTUK XXI.

Echtscheiding. Tweede huwelijk. [28]


Alleen de Cambacérès wist van zijn komst, toen hij den 26en October
eensklaps te Fontainebleau verscheen. Met nadruk verlangde hij thans
van dezen te vernemen hoe de toestand in Frankrijk was.

Half aarzelend, want "de toon des Keizers was anders dan vóór zijn
vertrek, gestrenger en meer uit de hoogte," voldeed de ander aan dit
bevel. Ja, in de publieke opinie was wijziging ontstaan; voor den paus
werd gebeden; de geestelijkheid roerde zich druk; zijn daden werden
aan een lang niet welwillende critiek onderworpen. Een talrijke groep
ontevredenen was begonnen zich om Fouché, Bernadotte en Talleyrand
te scharen, en--hoewel men medelijden had met Joséphine, werd door
velen reeds openlijk den wensch uitgesproken, dat de Keizer een ander
huwelijk mocht sluiten, waardoor de kans ontstond op nakomelingschap.

Hier had Napoleon zijn raadsman juist, waar hij hem hebben wilde. Uit
Schönbrunn teruggekeerd, kon hij zeker voldaan zijn over den
gelukkigen afloop van dezen veldtocht, die aan Oostenrijk zulke diep
vernederende vredesbepalingen had opgelegd, toch was er bij al het
geluk, dat de roem kan geven een gedachte in Napoleons hart, die hem
met onvoldaanheid vervulde. Hij had geen kinderen, geen zoon, en hij
had het kwellende gevoel, dat men reden had zijn oppermacht voor iets
tijdelijks aan te zien, voor iets dat met zijn persoon was opgebloeid,
maar dan ook met hem weer vergaan zou. Het oogenblik kon onverwachts
komen, dat hij er niet meer wezen zou. Dwazen als die dweper te
Schönbrunn zouden kunnen slagen in hun opzet om hem te dooden en dan
zou hij geen wettigen erfgenaam nalaten voor den keizerstroon! Reeds
lang had hem deze gedachte vervuld; in den veldtocht van 1807, toen
hij bericht ontving van den dood van Napoleon Charles, door hem tot
opvolger bestemd, een sterfgeval dat hem zoo diep trof en toen hij
tevens de zekerheid had, dat het kinderloos blijven van zijn echt niet
aan hem kon geweten worden, had hij reeds beslist zich van Joséphine
te laten scheiden. Thans, meende hij, moest hij aan die plannen
uitvoering geven. Nog was het niet te laat. Den 15en Augustus was hij
40 jaar geworden en indien hem in een nieuw huwelijk een zoon werd
geschonken, kon deze naar menschelijke berekening nog meerderjarig
zijn vóór hij een oude man wezen zou. In korte woorden deelde de
Keizer aan de Cambacérès nu zijn plannen mede. Deze ontstelde, hij
hield zeer veel van Joséphine; reeds den overgang van het consulaat
naar het keizerschap had hij afgekeurd en nu deze stap, die Napoleon
nog verder van de republikeinsche beginselen zou wegvoeren! Bedeesd
waagde hij een opmerking, maar ze baatte niet. Het besluit was genomen.

Eerst dien middag verscheen Joséphine te Fontainebleau,
ontroerd, gegriefd, dat zij niet de eerste was geweest om hem te
verwelkomen. Napoleon was vriendelijk tegen haar, doch koel, zij
voelde wel, dat hij iets voor haar verborg en werd bedroefd. Tevergeefs
trachtte Hortense haar te troosten.

De groote moeilijkheid voor Napoleon was natuurlijk om een geschikte
gelegenheid te vinden, teneinde Joséphine deze voor haar zoo pijnlijke
beslissing mede te deelen. Reeds eenmaal na zijn terugkeer uit Egypte
had Napoleon het plan gehad zich van haar te laten scheiden, maar
zooals we zagen, was Joséphine, op voorspraak van haar kinderen, weder
in genade aangenomen. Joséphine's gedrag tegenover haar echtgenoot
was sedert dien tijd veel veranderd en verbeterd. Toch was het
altijd een groote droefheid voor haar geweest, dat ze Napoleon
geen kinderen schonk, iets wat haar gemaal "de ramp des levens"
noemde. Naarmate hij zich hooger verhief en ouder werd, liep zij
meer gevaar uitgeschakeld te worden. Was het niet in 1804 kort voor
de kroning, dat hij in zijn heftigheid haar het gevreesde woord
"scheiding" voor de voeten had geworpen? Toen had ze nog macht over
hem en de tranen, welke Napoleon bijna altijd vermurwden, hadden
toen ook het hunne gedaan. Zou het zoo blijven? Ze vreesde van niet,
en was bedacht op voorzorgsmaatregelen. We zagen hoe de slimme vrouw
den avond voor de kroning van den paus wist te verkrijgen, dat het
huwelijk nog kerkelijk werd gesloten vóór de kroning plaats had en
van deze plechtigheid wist ze een door den Keizer geteekende acte in
bezit te krijgen. Al deze voorzorgsmaatregelen hadden de geruchten
over scheiding echter niet doen verstommen en ook Fouché had in zijn
overdreven ijver mededeelingen van dien aard gedaan.

Wat bleef haar over, indien Napoleon het zou willen
doorzetten? Art. 277 van den Code civil verbood wel een scheiding,
wanneer de vrouw den leeftijd van 45 jaar reeds overschreden had,
maar dat zou haar niet helpen. Waarom was ze ook zoo dom geweest
op den trouwdag met Napoleon haar leeftijd vier jaar jonger op te
geven. De huwelijksacte van 1804, door Fesch geteekend, zou haar
eenige hulpmiddel zijn het te voorkomen, maar dat was thans al vijf
jaar geleden en in dien tijd was er al zooveel voorgevallen.

Napoleon zwijgt, hij heeft nog niet den moed het haar te zeggen; doch
't zijn moeilijke dagen voor beiden, want de verhouding is niet zooals
die vroeger was. Einde November valt het harde woord.

Napoleons galante houding tegenover een paar hofdames was ten slotte
oorzaak, dat Joséphine, die hem hierover in een vlaag van bittere
jaloezie verwijten deed, eensklaps hooren moest, wat zij reeds lang in
stilte gedacht had. Hij wilde scheiden! Zij werd door een zenuwtoeval
getroffen. Geholpen door den heer de Bausset, prefect van 't paleis,
droeg Napoleon haar zelf langs een achtertrap naar haar vertrekken
en ontbood Hortense om haar te troosten.

Eugène kwam in 't begin van December te Parijs op verzoek van
Napoleon. Van zijn zuster vernam hij wat was voorgevallen. Een
langdurig onderhoud had hij met zijn stiefvader en toen begaf hij
zich met dezen en Hortense naar zijn moeder.

"Mama moet van hier weg; wij beiden gaan mede; gezamenlijk zullen
wij in de eenzaamheid boete doen voor een snel voorbijgaand tijdperk
van grootheid, dat in ons bestaan meer stoornis dan vreugde heeft
gebracht," zei hij beslist doch vol weemoed. Hij was met zooveel
illusiën naar Parijs gekomen en nu op eens dit!

Een droevig tooneel volgde op die woorden, want de Keizer wilde noch
van Eugène noch van Hortense scheiden. Napoleon smeekt hen niet van
hem weg te gaan, maar met hem mee te werken om hun moeder te troosten
in het lot, dat haar opgelegd is. Hij blijft van haar houden en zal
haar grootste vriendin zijn; hoogere belangen eischen de scheiding,
en er zal voor hun moeder gezorgd worden, zoo goed als maar eenigszins
kan. Eindelijk kwam er wat meer kalmte in de gemoederen, maar welken
diepen indruk dit alles op den grooten man had gemaakt, konden zij
getuigen, die hem doodsbleek en diep ontroerd met de sporen van
tranen in de oogen het vertrek zagen verlaten, waar het kleine drama
was afgespeeld.

Nu het eenmaal beslist is, wil Napoleon de familie raadplegen; hij
beschouwt dit als een soort toewijding voor Joséphine en tevens om
Hortense en Eugène in de achting van de natie te doen stijgen en hun
rechten te bevestigen.

Terwijl de verschillende leden van de familie in Parijs komen, volgen
voor Joséphine zeer smartelijke dagen, want ter eere van eenige naar
Fontainebleau gekomen vorsten van het Rijnverbond hebben er tal van
prachtige feesten en jachtpartijen plaats en Joséphine is verplicht
daarbij, alsof er niets was voorgevallen, haar rol als gastvrouw
te vervullen.

Zoo verschenen einde November en begin December tal van familieleden
in Parijs, en den 15en December had de bekende familieraad plaats,
waar de scheiding officieel werd uitgesproken. Had indertijd Eugène
een fier woord gesproken, edelmoedig was zijn verstooten moeder in de
verklaring, die ze thans trachtte af te leggen, doch die de tranen haar
beletten te voleindigen: "Aan den toestand mijns harten verandert de
ontbinding van het huwelijk niets. De Keizer zal in mij steeds zijn
beste vriendin vinden." 't Was een flauwe afschaduwing slechts van
het ontzaggelijke offer, dat de vrouw aan Frankrijks grootheid en
daarmede aan die van haar echtgenoot bracht.

Reeds den volgenden dag verklaarde een Senaatsbesluit het huwelijk van
den Keizer en de Keizerin "met wederzijdsch goedvinden" voor ontbonden.

Joséphine behield den titel van Keizerin, ontving een jaarlijksch
inkomen van drie millioen francs, een schat van juweelen en
kostbaarheden en een kasteel in Navarre. Ook Malmaison, waar zij zich
vestigde, werd in vollen eigendom aan haar afgestaan.

Onmiddellijk begonnen de onderhandelingen voor een nieuwe keizerin,
voor een prinses, van wie een erfgenaam verwacht kon worden en die het
Napoleontische huis tot de gelijke zou maken der voorname Europeesche
vorstenfamiliën.

Het eerst richtte de Keizer zijn blikken naar Rusland, want reeds
te Erfurt hadden Napoleon en keizer Alexander over nog nadere dan
vriendschapsbanden gesproken, al hadden "de vrienden" zich in niets
gebonden. Maar nu was de Keizer van Frankrijk weer een vrij man en
kon het anders worden.

Reeds was de Fransche gezant Caulincourt te St. Petersburg aangekomen
teneinde den Tsaar om de hand zijner jongere zuster te vragen en te
verklaren, dat het verschil in godsdienst der bruid voor Napoleon geen
bezwaar opleverde. Wel was er haast bij de zaak. "Wij tellen hier
de minuten" heet het in de depêche en binnen twee dagen wenschte de
Keizer een antwoord. Maar Alexander was in verlegenheid door dien
spoed. Zijn moeder Maria Feodorowna, die den Franschen indringer
haatte, had dadelijk, toen ze van nieuwe huwelijksplannen hoorde,
haar oudste dochter Catharina aan den Hertog van Oldenburg verloofd en
wilde ook haar jongere dochter Anna aan geen Bonaparte afstaan. Daarom
stelde Alexander zijn antwoord aan Caulincourt telkens uit. Toen
het eindelijk den 4en Februari 1810 gegeven werd, luidde het, dat de
teere leeftijd van de prinses, een kind van nog maar vijftien jaar,
vooralsnog een onoverkomelijk bezwaar opleverde.

Het valt te betwijfelen of dit ontwijkende antwoord Napoleon zoo
bijzonder onwelkom was, want nog voor het hem bereikte, had hij
reeds door meer dan één tusschenpersoon voeling gezocht met het
Oostenrijksche hof om tot een huwelijk met de aartshertogin Maria
Louise te geraken.

Reeds in November 1809 is er groote toenadering merkbaar, als
de Fransche minister van Buitenlandsche Zaken belangstellend
naar Maria Louise's gezondheid laat vragen. En ter gelegenheid
der Nieuwjaarsplichtplegingen kwamen de Beauharnais, moeder
en dochter, bij gravin Metternich op bezoek en waren zeer gul
in haar mededeelingen. Hortense zei, dat haar broer Eugène zijn
stiefvader had aangeraden Maria Louise te huwen en Joséphine voegde
erbij, dat Napoleon nog geen keuze had gedaan maar zeker tot het
Oostenrijksche hof zou komen, indien hij mocht vertrouwen er welkom
te zijn. Gravin Metternich van haar zijde was even toeschietelijk als
haar bezoeksters. Zij zal wel geweten hebben, dat de nieuw aangekomen
gezant, prins Schwarzenburg, in opdracht had, een huwelijksaanvraag
van Napoleon, zoo die mocht gedaan worden, welwillend te ontvangen
en een huwelijk met Maria Louise in uitzicht te stellen. Het is
n.l. een feit, dat men in Oostenrijk de mogelijke echtverbintenis van
de prinses even gaarne zag als in Frankrijk. En wat Napoleon betreft,
die had de heele onderhandeling in Rusland in den laatsten tijd alleen
maar gebruikt om het Oostenrijksche Hof in spanning te houden. Wie
het eerste woord heeft gesproken valt niet met zekerheid te zeggen,
maar het stond spoedig vast, dat het huwelijk zou gesloten worden.

Nog diende vast te staan, dat Napoleons huwelijk met Joséphine geen
beletsel vormde om den tweeden echt te sluiten. Voor Oostenrijks keizer
was naar Roomsche opvatting de ontbinding van een wettig huwelijk
onmogelijk en het door den Senaat uitgesproken scheidingsbesluit
had voor den Oostenrijkschen keizer geen waarde. Het huwelijk
moest onwettig verklaard worden en Napoleons advocaat wist voor
de geestelijke diocesane rechtbank te Parijs aannemelijk te maken,
dat het huwelijk werkelijk onwettig was, want Napoleon had alleen
toegegeven aan den dwang van Joséphine om zijn echt kerkelijk te
wijden en 't was dus niet met zijn vrijen wil geschied. Bovendien
waren de getuigen afwezig geweest, waarvoor Napoleon, zooals we
zagen, zorgvuldig had gezorgd. De keizer van Oostenrijk was met de
uitspraak van de geestelijke rechtbank tevreden en in dat opzicht
waren de bezwaren dus overwonnen. Juist in deze dagen, 6 Febr. 1810
kwam ook Caulincourts antwoord uit Rusland in. "Uitstel is afstel,"
zei Napoleon toen "en bovendien wil ik in mijn paleis geen vreemden
priester tusschen mij en mijn vrouw hebben."

Dienovereenkomstig ging er een boodschap naar keizer Alexander en
alzoo was van een Russisch huwelijk geen sprake meer.

Twee dagen daarna ging Eugène de Beauharnais naar prins Schwarzenberg
met de opdracht van Napoleon om dezen het huwelijkscontract tusschen
den Keizer en aartshertogin Maria Louise ter dadelijke onderteekening
voor te leggen. En nu reisde Berthier als buitengewoon gezant van den
Keizer naar Weenen om in alle plechtigheid om de hand van aartshertogin
Maria Louise te verzoeken en het huwelijk te bespoedigen.

Hoe de aanstaande bruid over het huwelijk dacht laat zich het
best verklaren uit hetgeen zij den 23 Januari 1810 zelf uit Ofen
schreef: "Sedert de scheiding van Napoleon van zijn gemalin sla ik de
Frankfurter Zeitung altijd op in de gedachte den naam zijner nieuwe
echtgenoote te zullen vinden en ik erken, dat de vertraging der zaak
mij onrustig maakt."

"Ik stel mijn lot in handen der Voorzienigheid, want die alleen weet,
wat het beste voor ons is. Indien echter het ongeluk 't zoo zou willen
dan ben ik bereid mijn persoonlijk belang aan den Staat ten offer te
brengen, overtuigd, dat men 't ware geluk slechts in de vervulling
zijner plichten vindt" en voegt ze er aan toe: "Bid voor mij, dat
het niet gebeure."

Dat Maria Louise er zoo over dacht is begrijpelijk, wanneer we
bedenken, dat zij een kind was uit een Huis, dat in de laatste
jaren zoo door Napoleon was vernederd en verslagen, dat Napoleon een
Corsicaan, suspect van geboorte en onzeker van adel, toch eigenlijk de
vijand van Oostenrijk was. Metternich, die er het eerst met haar over
sprak, wees Maria Louise op het belang van een dergelijke verbintenis
voor het welzijn van het land van haar Vader en de groote liefde voor
dezen was voor de dochter voldoende om het offer te brengen. Hoewel
opgevoed in haat tegen Napoleon, dien men in den hofkring te Weenen
wel den "antichrist" schold, stemde ze toe in het huwelijk en het
beroep van keizer Frans op haar kinderlijke gehoorzaamheid was niet
vergeefsch. "Nos princesses sont peu habitueés à choisir leurs epoux
d'après les affections du coeur" zei Metternich, en dienovereenkomstig
ging het Maria Louise.

Reeds den 8en Maart had de plechtige ontvangst van Berthier ten
hove plaats en werd de dag met een schitterend bal gesloten.--"De
Aartshertogin," schreef graaf Laborde, Napoleons vertrouwde, "was dezen
avond bekoorlijk. Haar overvloedig mooi blond haar was omhoog gekapt en
liet haar hals en haar schouders onbedekt. Haar ongemeene frischheid,
haar lach, de uitdrukking van het gelaat, de bijzondere gratie en
bescheidenheid in haar optreden, dit alles doet ons vertrouwen, dat
ze een der bekoorlijkste dames in den hofkring zijn zal. Behalve,
dat ze schoon is, is ze de gezondheid zelve; en ik ben overtuigd,
dat haar kinderen het ook zullen zijn."

Drie dagen later, 11 Maart 1810, te half zes in den middag, geschiedde
de plechtige huwelijksvoltrekking in de Augustijner Kerk waarbij
niemand minder dan aartshertog Karel zijn geduchten tegenstander als
bruidegom vertegenwoordigde. De gansche stad was in feestvreugde;
heel Weenen illumineerde.

Nu naderde ook het afscheid voor Maria Louise. Was het voor haar
stiefmoeder een moeilijk uur, daar ze zielsveel van haar aangehuwde
dochter hield, ook haar vader toonde uit een brief van hem aan Napoleon
om dezen geluk te wenschen, zijn ingehouden droefheid.

Dadelijk als ze vertrokken is, reizen de keizer en de keizerin haar
na om haar nogmaals te omhelzen. Te St. Pölten heeft de ontmoeting
plaats en dan begeleidt keizer Frans haar nog tot Enns om daar voor
goed afscheid te nemen. Den 16en Maart is Maria Louise te Braunau. Hier
wordt ze met kanonschoten begroet en in het daarvoor bestemde paviljoen
heeft de plechtige ontvangst plaats van de jonge Keizerin door den
vertegenwoordiger van Frankrijk den Prins van Neuchatel, terwijl
Caroline, de vrouw van Murat, de hooge eer te beurt valt, waarvoor
ze bijzonder gevoelig is, om Maria Louise vandaar te vergezellen.

Nooit werd een koninklijke echtgenoote zoo met ongeduld verwacht als
Maria Louise door Napoleon; zijn verlangen naar de aankomst van haar
kon hij ternauwernood bedwingen. Hij had alles gedaan om een goeden
indruk op haar te maken; reeds Berthier had een schat van kostbaarheden
voor Maria Louise mee naar Weenen genomen; verder had Napoleon zich
laten onderrichten omtrent haar liefhebberijen en vernemende, dat ze
veel van mooie vogels en honden hield, droeg hij zorg, dat ze die
te Parijs zou vinden. Zelfs had hij zich de Weensche dansen laten
leeren en aan zijn uiterlijk groote zorg besteed om zijn Maria Louise
te behagen. En nu reisde de Keizer, door zwager Murat vergezeld,
naar Compiègne; de ontmoeting was tot in kleinigheden geregeld,
maar van al het ceremonieel kwam niets, want de ongeduldige man ging
onder stortbuien, alleen door Murat vergezeld, haar van Compiègne uit
naar Courcelles tegemoet; hier wachtte hij onder een poort de stoet
op en toen deze stilhield om van paarden te verwisselen, werd het
rijtuig van de keizerin geopend: "L' empereur" klonk het en Napoleon
wipte naar binnen, zeker tot niet geringe verbazing van zijn jonge
vrouw. Spotters hebben dit: "la surprise de Courcelles" genoemd.

In Compiègne werd kennis gemaakt met de familie; hier bleef hij
drie dagen, stuurde zoodoende een reeks van deftige ontvangsten en
begroetingen in de war en den 1en April werd het burgerlijk huwelijk
te St. Cloud gesloten; den volgenden dag had in de kapel van het
Louvre een kerkelijke plechtigheid plaats, waarbij het ceremonieel
volkomen hetzelfde was als dat ter bruiloft van Lodewijk XVI en
Marie Antoinette.

Van de twee en dertig gereed gezette zetels voor de kardinalen waren
er bij de kerkelijke plechtigheid slechts elf bezet; dit wekte in
hooge mate de ontstemming van den Keizer op en toen hij nu ook nog
vernam dat ze nog het praatje hadden rondgestrooid, dat zijn tweede
huwelijk voor de kerk ongeldig was en dat een kind uit dit huwelijk
een bastaard zou wezen, gaf de Keizer den minister van politie last de
kardinalen te arresteeren. Tevens werden ze van hun purperen opperkleed
beroofd en over de verschillende provinciën verspreid, terwijl op hun
inkomen als prelaat en op hun particulier inkomen beslag werd gelegd.



Oom Fesch wilde zich met de zaak bemoeien; hij begon den martelaar
te spelen en beweerde, dat hij zulk een tirannie niet zou dulden.

De pogingen tot verzoening met den paus waren mislukt. Pius wilde niet
naar Napoleon luisteren en bleef zich te Savona als een gevangene
beschouwen, hij was zelfs in zijn boosheid zoo ver gegaan, dat hij
geestelijken, zoogenaamd in buitengewone missie, door Frankrijk zond om
voor de geloovigen te prediken. Toen nu Napoleon die missies verbood,
had ook al Fesch tusschenbeiden willen komen, maar van den Keizer
moeten hooren, dat hij in de eerste plaats had te gehoorzamen.

Nu Fesch zich wederom wilde verzetten zou hem dit slecht bekomen.

Kort te voren was hij, hoewel reeds aartsbisschop van Lyon, door den
Keizer ook te Parijs met deze functie belast en had daardoor dubbel
tractement genoten, in weerwil zijner vroomheid ook voor hem een zaak
van niet geringe beteekenis. Hieraan kwam nu eensklaps een einde en
toen hij zijn theologische kennis tegenover zijn neef begon uit te
kramen, werd deze boos, vroeg of hij die geleerdheid had opgedaan,
"terwijl hij nog speculeerde in leveranties van brood voor het
leger" en liet hem tenslotte de keus tusschen Parijs en Lyon. Toen
"oom" aan Lyon de voorkeur gaf, omdat hij hier ook door den paus
was bevestigd, wees "neef" voor den zetel te Parijs den kundigen,
dapperen en eerlijken kardinaal Maury aan en deed "oom" zoodoende
koken van jaloezie.

De paus erkende Maury echter niet. Zoodoende werd de kloof tusschen
den kerkvorst en den imperator steeds grooter. Bij senaatsbesluit
voegde deze nu ook de provincie Rome bij zijn rijk en bepaalde,
dat deze stad voortaan de tweede van Frankrijk zou wezen; dat zijn
troonopvolger--want de illusie gold bij hem toen reeds voor het feit
zelf--den titel voeren zou van koning van Rome en ook in den St. Pieter
zou worden gezalfd. De paus moest beurtelings ginds verblijven en te
Parijs. In Parma, Piacensa en Toscane werden alle geestelijke orden
afgeschaft, alle kloosters op enkele na gesloten, en alle geestelijke
goederen,--te Rome alleen geschat op een waarde van tweehonderd vijftig
millioen;--vervallen verklaard aan den staat. Tevens werd aan generaal
Miollis een versterking van circa 10.000 man toegezonden voor 't geval
"de monniken de bevolking te veel mochten ophitsen."--"En dan gaat
u maar te werk als in Spanje," luidde 's Keizers bevel.

De aanstokers van het vuurtje, dat tusschen den Heiligen Stoel en
Fontainebleau zoo geducht begon te branden, met name de koningsgezinden
en de ontevredenen, juichten in stilte over de drift, die de Keizer
hierbij verried; en de lagere geestelijkheid bleef niet in gebreke
zijn aanzien in de publieke opinie te verzwakken.

Mogelijk zag de wereld nog niet in, dat al 't geen hij tegenover den
paus ondernam, alleen diende om zijn gezag als Keizer van het Westen te
grondvesten. De paus eenmaal te Parijs bij hem en onder zijn machtigen
invloed, de hooge geestelijkheid gevleid en begunstigd en dus op zijn
hand, kon het tijdstip der verwezenlijking van dit droombeeld zijns
levens, dacht hij, niet meer veraf wezen.



Reeds in de eerste weken van het huwelijk was het Maria Louise
duidelijk geworden, dat al de verhalen over "dien afschuwelijken Keizer
Napoleon" sterk overdreven waren geweest. Wat was dat een andere man,
dan zij zich had voorgesteld; ja het werd zelfs zoo, dat haar vrees
voor dien geweldigen "antichrist" in aanbidding verkeerde. Napoleon
was vol zorg en attenties voor zijn jonge vrouw en reeds einde Maart
kon Metternich schrijven: "De Keizer is onafgebroken met haar bezig
en doet alles om de keizerin plezier te doen" en Napoleon verheelde
ook voor niemand, dat hij gelukkig met haar was. Wel was de verhouding
van de familieleden van den Keizer niet zoo intiem met Maria Louise,
maar Napoleon begeerde dat zelf ook niet. Reeds Carolina had door haar
eigenaardig optreden geen prettigen indruk op de keizerin gemaakt
en toen de Keizer besloot met zijn vrouw een reis te maken door de
Noordelijke departementen werd ook niet deze zuster, maar Catharina,
de vrouw van Jérome aangewezen om Maria Louise te vergezellen. 't
Was een ware triomftocht en de keizerin voelde zich overal gelukkig,
zooals blijkt uit een brief aan haar vader:


    "Ik kan u niet genoeg herhalen, hoe gelukkig en tevreden ik
    ben en altijd zal wezen, als ik maar bij hem ben. Hij is zoo
    goed en beminnelijk in zijn familie en hij heeft zoo'n edel
    hart, dat gij hem ook beminnen zult."


Al kan men moeilijk uit deze brieven een juiste gevolgtrekking maken,
waar Maria Louise veel van den buitenkant zag, toch geeft de toon,
welke er in doorstraalt duidelijk te kennen, hoe uitstekend de
verhouding van keizer en keizerin was en met welk een zorg Napoleon
Maria Louise omringde.

Op die reis naar het Noorden, wel wat al te vermoeiend voor
Napoleons vrouw, werden achtereenvolgens Saint-Quentin, Kamerijk en
Antwerpen bezocht; hier woonde de Keizer het van stapel loopen van
een groot fregat bij en gaf hij bevelen voor den aanleg van nieuwe
versterkingswerken. Te Breda maakte hij den apostolischen vicaris en
de roomsche geestelijken, die, in tegenstelling met de protestantsche
predikanten, niet in plechtgewaad doch in gewoon costuum voor hem
waren verschenen, hierover in 't openbaar een geducht standje, en
bedreigde die heeren zelfs met verbanning, als zij in die houding
van verzet volhardden en zich niet onderwierpen aan de bepalingen
van het concordaat.--Zijn daarop gevolgd bezoek aan Zeeland, waar
hij Vlissingens vernielde werken ging zien, noopte hem, met het oog
op de heerschende koortsen, de militaire bezetting daar aanzienlijk
te verminderen en hiervoor alleen veteranen en koloniale troepen, als
zooveel ouder en dus minder vatbaar, te bestemmen. Brussel, Ostende,
het kamp van Boulogne en Rijssel zagen hem daarna. Den 1en Juni 1810
vond men hem weer te St. Cloud.

Den volgenden dag reeds hield hij ministerraad. 't Lichtte en
bliksemde er weder geducht, want onderweg had hij bij toeval ontdekt,
dat Fouché zich in den laatsten tijd door de tusschenkomst van den
bankier Ouvrard en van den heer Labouchère te Amsterdam achter zijn rug
had beziggehouden met onderhandelingen met Engeland, waaraan ook Louis
niet geheel vreemd was gebleven. Uit de papieren van dezen Ouvrard,
die door Savary, sinds korten tijd hertog van Rovigo, was gevangen
genomen, was de toeleg geheel gebleken.

Op staanden voet ontsloeg hij Fouché en benoemde Savary tot zijn
opvolger. Om de straf echter niet te zwaar te maken, bevorderde hij den
in ongenade gevallen hertog van Otranto,--want deze verheffing had de
oud-republikein zich indertijd toch laten welgevallen--tot gouverneur
der Romeinsche staten. Toen hem weldra bleek, dat Fouché nog meer op
zijn kerfstok had, ontnam hij hem echter ook deze betrekking.

Uit al deze kuiperijen was 't Napoleon opnieuw gebleken, dat Engeland
niet voor vredesvoorstellen was te vinden, zoolang Spanje niet door
hem was ontruimd. Aangezien hij hiertoe echter niet was te bewegen
en ook zijn plan om zelf naar Spanje te gaan had opgegeven, bleef
er voor hem slechts één middel over om Albion op den langen duur
tot toegeven te dwingen n. l. door het verscherpen der blokkade. Dat
Engeland hieronder reeds geduchte schade leed, stond vast. De waarde
van een pond sterling, anders 25 francs, was reeds gedaald tot 17.

Op zijn laatste reis had hij tevens waargenomen, dat de bepalingen
van het Continentale Stelsel op veel plaatsen zeer slapjes werden
gehandhaafd. De geheime en openbare depots van koloniale waren langs
de kust der Noordzee waren legio. De Amerikanen hadden zelfs een
tegenstelsel uitgevonden. Op hun schepen, onder hun vlag, kwamen
tegenwoordig voor millioenen guldens Engelsche koopmansgoederen de
havens van het vasteland ongemoeid binnen. Hier en daar lieten de
Fransche soldaten, met de bewaking dier havens belast, zich zelfs de
handen vullen om één oog dicht te knijpen.

Het toezicht op de geheele kust diende dus verscherpt. Rapp trok
als gouverneur naar Dantzig. De zeeplaatsen tusschen de Oder en de
Weichsel werden bewaakt door Davoust en zijn soldaten. Hamburg,
Bremen en Emden kregen Fransche bezetting en de geheele streek
van Brest tot Vlissingen zag weder tallooze Fransche uniformen; om
de kroon op het werk te zetten teekende Napoleon den 9en Juli een
besluit, waarbij Louis van den troon vervallen verklaard, Holland bij
Frankrijk ingelijfd, en de oud-consul Lebrun als luitenant-generaal
met het bestuur aldaar belast werd. Wel had de admiraal Verhuell,
gezant te Parijs, zijn best gedaan om dezen slag te voorkomen, doch
Napoleon was voor geen redeneeringen vatbaar geweest.

Deze vernedering had Louis grootendeels aan zich zelf te wijten. Hij
was een creatie van zijn broeder, aan wien hij letterlijk alles had te
danken. "Zorg, dat je een vloot en een goed gevulde schatkist krijgt;
houd de Engelsche kooplui uit je land en vergeet nooit, dat Frankrijk
gaat vóór alles," waren in korte woorden de voorwaarden geweest, waarop
Napoleon hem de regeering had doen aanvaarden. In weerwil van diens
herhaalde vertoogen had Louis te Texel echter geen vloot, was zijn
schatkist niet gevuld, doch gaf hij aan paleizen en dergelijk fraais
schatten uit. Dan voerden zijn onderdanen een brutalen sluikhandel met
de Engelschen, en hadden de kooplieden hun pakhuizen tot den nok toe
vol zitten met artikelen van Engelschen oorsprong. "La Hollande est
entièrement une colonie anglaise et plus ennemie de la France que l'
Angleterre elle même..." had de Keizer hem reeds bij zijn bezoek
te Parijs toegevoegd en daarop had hij toen reeds laten volgen:
"Je veux manger la Hollande." Louis stoorde zich echter niet aan den
Keizer, dacht niet over Napoleons aanbod vrijwillig te abdiceeren en
bij zijn terugkeer uit Parijs bleef hij trouw aan zijn devies: alles
voor Holland in plaats van alles voor Frankrijk, zooals Napoleon wilde.

Op zichzelf beschouwd, verdiende deze handelwijze van hem als vorst
tegenover zijn onderdanen allen lof; ook had hij zich hiermede onder
de kooplui heel wat vrienden gemaakt, maar deze wijze van regeeren
strookte nu eenmaal volstrekt niet met de bedoelingen van zijn broeder.

Deze had, rekening houdende met Louis' somberen, wantrouwenden aard,
waardoor hij het leven van Hortense tot een hel maakte, geruimen tijd
geduld met hem gehad en hem telkens weer zijn verkeerdheden onder de
oogen gebracht. Het had niet gebaat.

Bij de komst van generaal Molitor, die op de gestrenge toepassing van
het Continentale Stelsel in Holland met zijn soldaten moest toezien,
had Louis tegen de verschijning dier troepen op zijn grondgebied
openlijk verzet gepredikt en te Haarlem de poorten doen sluiten. Toen
nu de koning zelfs, geheel buiten weten van Napoleon, ten behoeve
van zijn zoon afstand had gedaan van den troon, had de Keizer kort
en bondig ook aan "die comedie" een einde gemaakt. Toch griefde het
Napoleon diep, dat zijn broer op deze wijze zijn koninkrijk verliet
en gedurende een veertien dagen den Keizer en zijn verwanten in
onrust liet, waarheen hij vertrokken was. Wat een indruk moest dit
op de mogendheden maken! In officieele stukken liet de Keizer dan
ook voorkomen alsof alles tengevolge van de ziekte van Louis was.

Nog verergerde deze den toestand, toen hij tegen zijn afzetting
protesteerde, zijn broer in heftige bewoordingen aanviel en zijn
protest aan den keizer van Rusland en dien van Oostenrijk wilde
zenden om als rechters uitspraak te doen en zijn broer daardoor dus
tot beschuldigde verlaagde.

Onder den naam van graaf van Saint-Leu vertrok hij naar Töplitz
in Bohemen. In 1814 heeft zijn handelwijze heel wat egoisten, die
Napoleon afvallig werden, tot dekmantel en verontschuldiging gediend.

De Keizer nam de zorg over Hortense en de kinderen ter hand, en
stond, wat hij bij 't bezoek van Louis te Parijs nog geweigerd had,
de scheiding tusschen hen beiden toe. Al was Hortense nooit lang bij
haar echtgenoot, ze had de laatste maanden in Holland nog ellendige
dagen met hem doorgebracht en voor haar zal de scheiding een ware
uitkomst zijn geweest.

Juist in de dagen, dat Louis den Keizer in onrust liet over de plaats
waar hij heen was gegaan, maakte ook een andere broer aanstalten om
te vertrekken. Het was Lucien. Men zou gedacht hebben, dat met het
onderhoud te Mantua alle betrekkingen tusschen Napoleon en dezen broer
voor goed waren afgebroken, maar de broers en zusters, gesteund door
hun moeder, hadden de onderhandelingen voortgezet in de hoop, dat
Lucien nog in het systeem zou worden opgenomen. De onderhandelingen
vorderden echter langzaam, want Napoleon week niet van zijn eenmaal
ingenomen standpunt, dat Lucien van zijn vrouw behoorde te scheiden en
de Keizer dan pas de kinderen zou erkennen. Tevergeefs liet Napoleon
door Campi, Luciens vertegenwoordiger, er zijn broer op wijzen, dat
hij zelf om de politiek een ander huwelijk had gesloten, tevergeefs
wees hij op Jérome, voor wiens eerste vrouw toch ook door Napoleon
was gezorgd. Dit baatte al evenmin als de pogingen van de moeder om
Lucien en vrouw te bewegen voor Napoleons wil te buigen. Maar erger
nog geschiedde.

Lucien met familie vertrok uit Italië en vestigde zich
in... Engeland. Een broer van den Franschen Keizer, die zijn toevlucht
zocht op het grondgebied van zijn grootsten tegenstander! De Engelsche
bladen waren natuurlijk vol over de wreedheden van Napoleon tegenover
zijn familie, in het bijzonder tegenover Lucien.

Het echec, dat Lucien zijn broer door deze vlucht bezorgde, was
terecht onherstelbaar, maar als Napoleon in zijn eerste opwelling
besluit bij decreet bekend te maken, dat Lucien geschrapt is van de
lijst van senatoren en hij, noch zijn familie ooit weer op Fransch
grondgebied mag verschijnen, dan komt de Keizer er al spoedig op terug,
dit zoo openlijk te doen. Luciens gedrag ergert hem in hooge mate,
maar evenmin kan hij vergeten, wat hij vroeger aan dezen broer te
danken heeft gehad!

Terwijl Louis in stilte verdwijnt en Lucien zelfs gastvrijheid in
Engeland komt vragen, is Napoleon ook over Murat in die dagen niet te
spreken, want het komt hem ter oore, dat hij er zich toe geleend heeft
om Lucien het vertrek naar Engeland gemakkelijk te maken. Ook Napels
wordt niet geregeerd, zooals Napoleon dat wenscht. Voor alles wil Murat
zorgen voor een flink leger om hem, indien het noodig mocht blijken,
te steunen. Dat strenge toezicht van den Keizer wil ook zijn zwager
niet en de maatregelen, die Napoleon neemt om Engelands handel nog
meer te treffen, onderwerpt Murat aan strenge critiek. In Europa werd
algemeen gedacht, dat de annexatie van Napels spoedig zou volgen en ook
Murat verkeerde in die meening. Toch is Napoleon niet van plan dit te
doen, want al kan hij Murat als bestuurder van Napels niet voldoende
vertrouwen, hij apprecieert hem te erg als cavalerie-aanvoerder en
heeft hem vooral na den dood van Lasalle te hard noodig voor zijn
oorlogen. De veldtocht naar Oostenrijk had het nog pas bewezen. Het
werd den Keizer maar al te duidelijk, welk een fout hij begaan had
toen hij zijn rijk omringd had met landen, waar hij zijn verwanten
op den troon had geplaatst, want ook Jérome kostte schatten gelds
aan het leger, dat hij noodig had, waardoor de schuld onrustbarend
toenam en met Jozef, zullen we zien, ging het in Spanje ook niet goed.

In plaats van steun, verzet; hier openlijk, daar meer in stilte,
maar overal een weerstreven van Napoleons plannen en bedoelingen. Het
bleek in 1810 reeds duidelijk, dat het familiesysteem had uitgediend;
toch zou het nog erger worden; verraad en kwade trouw, nu nog niet
zichtbaar bijna, zullen straks openlijk blijken.



Holland was dus ingelijfd en hierdoor zag Engeland nu nog alleen de
havens van Portugal voor zich open, want ook Zweden had zich reeds
eenige maanden te voren bij het Continentale Stelsel aangesloten en
tot belooning Pommeren ontvangen. Mecklenburg had zich reeds vroeger
naar 's Keizers wenschen gevoegd.



Van al de staatkundige moeilijkheden, welke het midden van 1810
voor Napoleon opleverde, bespeurde de jeugdige gemalin zoo goed als
niets. Het Hof had bij de komst van Maria Louise groote veranderingen
ondergaan. De meeste personen uit den tijd der revolutie waren
verwijderd en vervangen door vertegenwoordigers van oude adellijke
geslachten. Velen uit de vroegere omgeving van Joséphine, die zoo
meesterlijk de kunst had verstaan het oude en nieuwe te vereenigen,
zag men niet meer. Van eenige vertrouwelijkheid aan het Hof was geen
sprake, de strengste etiquette werd in acht genomen en de afstand
van de keizerin was grooter dan ooit te voren. Ook op haar reizen
had Maria Louise den indruk op de bevolking gemaakt, dat, mocht de
Keizer een goede ruil hebben gedaan, de natie erbij had verloren.

Het volk kende haar niet en zag alleen de Oostenrijksche in haar,
terwijl de door Napoleon zelf begeerde strengheid in haar omgeving
ook niet bevorderlijk was om de nieuwe keizerin populair te doen
worden. Ook was de keuze van de hertogin de Montebello, die als
dame d' honneur aan Maria Louise werd toegevoegd, niet bijzonder
gelukkig. Behalve dat deze het met niemand aan het Hof kon vinden werd
de keizerin op recepties en andere plechtige gelegenheden slecht door
haar gediend. Maria Louisa kende de menschen niet, vroeg verkeerd en
hoewel de hertogin de Montebello daarvan de schuld droeg, werd het
natuurlijk verweten aan de keizerin. Op het punt van weldadigheid
had Joséphine zich een eerenaam verworven; Maria Louise daarentegen
was volstrekt niet op de hoogte, miste er ook de noodige hulp voor
en het volk won ze daardoor volstrekt niet.

De eerste maanden kon Maria Louise genieten van de vele feesten, die
te harer eere werden gegeven, eerst door Parijs--een nachtfeest--daarna
door de Garde op het Champ de Mars en in de Militaire School.

De ontzettende ramp, van welke het hotel van den Oostenrijkschen
gezant, prins von Schwartzenberg, den 1en Juli het tooneel was,
kwam echter over haar stemming een donkere schaduw werpen. Bij het
nachtfeest, door dezen diplomaat eveneens ter eere van het keizerlijke
paar gegeven, geraakte een van de raamgordijnen der balzaal in
brand. Met schrikwekkende snelheid verbreidde zich het vuur. Onder
de honderden gasten ontstond een paniek. Napoleon redde zelf zijn
gemalin, droeg haar naar een rijtuig, bracht haar naar de Tuilerieën
en spoedde zich toen terug om bevelen te geven tot redding. Doch
reeds was het gansche hotel één vuurzee en telde men de gekwetsten bij
tientallen. De echtgenoote van den gezant, die in de meening verkeerde,
dat een harer dochters zich nog in gevaar bevond en daarom heldhaftig
weder naar binnen snelde, kwam hierbij zelf om het leven.

Velen vonden deze ramp een slecht voorteeken; ze dachten
aan een dergelijk ongeval, bij het huwelijk van Lodewijk XVI
voorgekomen. Vooral het volk, dat Joséphine, "de goede Keizerin,"
nog altoos niet kon vergeten en van den dwang, die de staatkunde
somtijds uitoefent, geen begrip had, zeide, dat ook deze Autrichienne
voor Frankrijk een ongeluk zou blijken te zijn.



Bijna onafgebroken zoekende naar een middel om Albion eindelijk toch
eens afdoende te treffen en het een doodelijke wonde toe te brengen,
vaardigde Napoleon in 't begin van Augustus een decreet uit, dat
tevens zijn schatkist vulde. In hoofdzaak behelsde het, dat van nu af
koloniale waren door niet-Engelsche schepen konden worden ingevoerd
tegen betaling van een recht van 50 %. Door deze maatregel bleven de
Engelsche kooplui op al deze artikelen hetzelfde bedrag verliezen,
als tot nog toe het geval was geweest, want die 50 % ongeveer hadden
ze geregeld moeten betalen aan de smokkelaars. Thans waren de gouden
dagen van hen uit, want door dien sluwen zet kwamen die bedragen nu
in de Fransche schatkist. Voorts zou een even hoog recht in natura,
in wissels of in geld geheven worden van alle reeds in entrepôt of
magazijn opgeslagen waren; de waren in natura, ter betaling afgestaan,
zouden daarna voor rijksrekening in 't openbaar worden verkocht. Alle
later gevonden en niet door een belasting-quitantie gedekte goederen
zouden tevens worden verbeurd verklaard.

Napoleon ging zelfs nog een stap verder; hij deed voor 't meerendeel
door militairen beslag leggen op al de koloniale waren, die gevonden
werden binnen vier dagreizen van de Fransche grenzen. "Die suiker
en die koffie, enz., waren," zeide hij, "daar toch bijeengebracht
om ze Frankrijk binnen te smokkelen en het land dus te benadeelen;
dit eischte straf."

Wat een verslagen gezichten onder de kooplui, die met de smokkelaars
al zoo aardig wisten samen te werken! Maar ook wat een haat en een
wraakzucht opgehoopt in de harten der zoo zwaar getroffenen!

Slechts één vorst teekende tegen dit decreet verzet aan, keizer
Alexander. "De toestanden in zijn rijk veroorloofden hem niet de
bepalingen er van na te leven," gaf hij koeltjes aan den Franschen
gezant te St. Petersburg te verstaan.

Na de samenkomst te Erfurt was de goede verstandhouding tusschen
de twee potentaten begonnen te verzwakken. Alexander had in de
Donau-vorstendommen weinig succes gehad. Finland, ja, was hem
toegevallen, maar voorloopig was dit alles. Nu kwam dit decreet.

Eindelijk vernam hij in 't laatst van Augustus, dat Karel XIII,
de oude koning van Zweden, Bernadotte tot zijn opvolger had bestemd
en dat Napoleon met deze keuze had genoegen genomen.--Door Frankrijk
gesteund zou Zweden nu wel een aanleiding weten te vinden om Finland
te heroveren, meende Alexander.

Natuurlijk zorgde Engeland, dat Alexander in onrust en onzekerheid
bleef verkeeren en in de plannen met Bernadotte de hand van Napoleon
zag.

Alexanders ontstemming steeg ten top, toen Napoleon, het hertogdom
Oldenburg, waar Alexanders zwager regeerde, evenals de tot nog toe
vrij gebleven Hanzesteden, zoogenaamd ter wille van het Continentale
Stelsel, met één pennestreek met Frankrijk vereenigde.

Doch ook Napoleon had een grief.

Tijdens den laatsten oorlog had het Russische leger in Polen als
bondgenoot weinig uitgevoerd en zelfs herhaaldelijk getoond liever
gemeene zaak te willen maken met de Oostenrijkers onder aartshertog
Ferdinand dan met de gehate Polen onder Poniatowski. Alexanders
weigering om aan het decreet van 5 Augustus uitvoering te geven,
diende niet om Napoleons stemming te verbeteren.

Aan Bernadotte's verkiezing tot kroonprins van Zweden was hij
geheel vreemd gebleven; alleen aan het toeval en aan zijn tact had
de maarschalk deze te danken gehad. Na den slag bij Friedland,
te Hamburg belast met het bevel over de troepen aldaar, had hij
een aantal gevangen Zweedsche officieren zeer hupsch en voorkomend
bejegend, hun geld en kleeding verschaft en ook aan eenige Zweedsche
kooplieden gewichtige diensten bewezen. Hierdoor was zijn naam
te Stockholm gunstig bekend geworden en in zijn verkiezing hadden
de Zweedsche generale staten dus nu een machtigen waarborg gezien
tegenover Ruslands plannen.

Bernadotte had den Keizer verlof gevraagd deze keuze te mogen aannemen,
en deze had dit verlof niet eens met blijdschap, veeleer met eenigen
spijt verleend, omdat hij het karakter van den ander kende en van
ouds wist, dat hij in stilte een vijand aan hem had.

Toch had hij hem, den echtgenoot van Désirée, een millioen francs als
reisgeld geschonken, doch hem tevens verzocht nooit te vergeten, dat
hij Franschman was en dat hij de kroon van Zweden had te danken aan
den roem der Fransche legerkorpsen, die hij had aangevoerd. Bernadotte
had dit beloofd.--"Niets zou hij vergeten. Steeds zou hij er trotsch
op wezen een zoon van Frankrijk te zijn."



Hoe langer hoe meer begon bij Napoleon in die dagen het denkbeeld
vasten vorm te krijgen, dat de Voorzienigheid hem met een bepaalde
roeping hier op aarde had doen verschijnen; dat niets hem meer
onmogelijk was en dat hij slechts zijn wil behoefde te kennen te
geven om dezen terstond uitgevoerd te zien. Van dien tijd af begon
deze gedachte hem in zoo hooge mate te vervullen, dat hij zich bij
het ontwerpen van zijn geweldige plannen nog meer dan ooit te voren
bepaalde tot het geven van algemeene bevelen, en dat hij de zorg voor
de uitvoering en voor de vaak groote kunde en schranderheid eischende
détails zoo goed als geheel overliet aan personen, die voor de hun
opgedragen taak vaak òf niet òf slechts ten deele geschikt waren. Het
gevolg hiervan was, dat het bij veel zaken van ingrijpenden aard thans
meermalen bij de uitvaardiging dier bevelen bleef, en er heel wat niet
werd uitgevoerd, dat toch uitdrukkelijk door hem was bevolen. Kwam
hij dan later tot de ontdekking, dat aan zijn last geen gevolg was
gegeven, dan lichtte het wel een korte poos in zijn donkere oogen,
en viel er ook wel eens een ernstige vermaning, doch gewoonlijk bleef
het tegenwoordig hierbij en liep het voor den schuldige vrij goed af.

Tegelijkertijd maakten enkele personen uit zijn naaste omgeving de
opmerking, dat hij nòg ongenaakbaarder, nòg stroever in zijn toon,
nòg geslotener in zijn woorden en uitlatingen werd, nòg minder vatbaar
voor goeden raad dan voorheen ooit het geval was geweest.

Het is zeker, dat zijn brein in de laatste maanden van 1810 vervuld was
van allerlei groote plannen, want sinds de zwangerschap zijner gemalin
opende zich voor den man een geheel nieuwe toekomst. Een eigen dynastie
stond op het punt van gesticht te worden. Reeds sedert zijn huwelijk
was er in de levenswijze van den Keizer groote verandering ontstaan.

Hij leeft geheel voor zijn Maria Louise, ontbijt lang met haar,
gaat met zijn vrouw wandelen, leert haar zelfs paardrijden, stoeit
en speelt met haar, alsof hij een schooljongen is. Niets is hem te
veel, maar sinds hem de heugelijke gebeurtenis bekend is geworden,
kan men hem zijn paleis haast niet meer uit krijgen. De havenwerken in
Cherbourg moesten ingewijd worden, Cherbourg zal wachten, de Keizerin
is zwanger; het is steeds hetzelfde parool. Hij wil niet weg en is
nu alleen vervuld van die eene gedachte, die hem meer nog dan vroeger
aan zijn echtgenoote bindt. De verhouding tusschen den Keizer en zijn
vrouw is zoo, dat Corvisart vond dat hij te veel op haar was gesteld!

Van dien tijd dagteekent ook de reorganisatie van de "Société
Maternel," welke vereeniging zich ten doel stelde steun bij
bevallingen te verleenen en zich met de zorg van de kinderen te
belasten. Voor de opvoeding van weezen van hen, die in dienst van
den staat zijn gestorven, wordt een regeling getroffen, een gesticht
voor de "Enfants-Trouvés" komt tot stand en begin November heeft
de plechtigheid plaats van de benoeming van een aantal kinderen door
Napoleon, waarbij elke moeder vereerd wordt met een medaillon, voorzien
van de portretten van Keizer en Keizerin. 't Zijn alle bewijzen voor
de gevoelens van Napoleon, toen hij zelf hoopte een kind te krijgen.

In Maart had de geboorte plaats. Maria Louise, over het geheel gezond
en wel, had een moeilijke ure. Napoleon bleef bij haar, zoolang hij
het zelf kon uithouden maar dezen keer werden de zenuwen hem de baas en
hij moest in een aangrenzend vertrek gaan. Dokter Dubois, de medicus,
kwam tot hem om te zeggen, dat er levensgevaar was voor moeder en kind.

"Wat zoudt gij doen, als gij in ons geval waart bij een vrouw uit de
burgerklasse?" vroeg Napoleon.

"Dan zou ik van mijne instrumenten gebruik maken," antwoordde dokter
Dubois.

"Welnu," hernam de Keizer, "handel alsof gij in 't huis geroepen
waart van een straatventer van Saint-Denis; draag zorg voor moeder
en kind en als gij ze niet beiden redden kunt behoud me dan de moeder."

Toen hield Napoleon nogmaals zijne Maria Louise bij de hand vast;
maar haar lijden werd hem te machtig; hij werd lijkbleek en moest
weer weggaan....

Den 20en Maart 1811 des morgens om tien uur telden de Parijzenaars de
kanonschoten, want den Keizer was een kind geboren. Twee en twintig
schoten, wèl geteld: het was een zoon... "de koning van Rome" was
geboren. Napoleon had geschreid van blijdschap; zijne dynastie zou
blijvend zijn en de wereld overheerschen.

Maria Louise herstelde spoedig en was wonder gelukkig met haar
kind. Napoleon Frans Jozef Karel werd hij gedoopt. "De geboorte
van mijn zoon," schreef ze, "vermeerdert zoo mogelijk nog de
gelukzaligheid, waarin ik mij sedert mijne vereeniging met den Keizer
verheug. Ik koester den wensch, dat hij eenmaal zijn vader mag gelijken
en als deze het geluk worden van allen, die hem omgeven!"

Napoleon ook vergoodde zijn zoon. Iederen ochtend na 't ontbijt moest
de gouvernante, mevrouw de Montesquiou, hem in de kamer des Keizers
brengen, en het was een genot hem met den kleine te zien stoeien.

"Ik ben overtuigd," schreef de keizerin aan haar vader, "dat gij u
er zeer in verheugen zult, ooggetuige van ons huiselijk geluk te zijn!"

Bij al de feesten ter eere van de geboorte gegeven, bij de
groote bevordering in 't Legioen van Eer ter gelegenheid van de
doopplechtigheid was echter merkbaar, dat er zich zooals Masson zegt,
een muur optrok tusschen Napoleon en het volk. Men hield rekening met
het hof, met de bourgeoisie in 't geheel niet en niemand, die niet tot
de officieele personen behoorde, was op de feesten vertegenwoordigd. De
emigrés vulden het hof en de Keizer was in den waan ze te vereenigen.

"Thans na den doop van het kind acht hij zijn fortuin voltooid. Het
is het oogenblik, waarop hij van de toekomst bezit neemt, waarop zijn
macht geen hindernis meer kent, waarop ontdaan van eens zoo nauwe
familiebanden, die hij op 't punt staat te breken, hij alleen op zich
zelf rekent en 't continent te klein voor zijn glorie vindt. En 't is
het oogenblik, waarop de ontzaglijke uitbreiding van het Keizerrijk
het onbestuurbaar maakt, waar de argwanende alleenheerschappij van
Napoleon het initiatief en de goede wil onderdrukt en overal de
passieve gehoorzaamheid de eerste en eenige deugd van zijn dienaren
veroorzaakt. De zoo uitgebreide krachten zullen zich breken en hem
overwinnen ten slotte. De verspreide familie kan geen steun meer
zijn. Gedurende tien jaar heeft Napoleon op dit systeem gesteund, een
systeem dat hij trots het gecoaliseerd Europa door zijn overwinningen
heeft georganiseerd, en waarop hij tot heden zijn vertrouwen heeft
gesteld. Op de eenige punten, waar hij het nog laat bestaan moet men
desasters verwachten."

Zoo is daarvan al direct Spanje een bewijs.

Vol fanatisme en bloeddorst duurde het verzet tegen zijn legerdrommen
daar nog onafgebroken voort. Reeds kort na zijn huwelijk was
de generaal Foy hem van het oorlogstooneel zeer onrustbarende
mededeelingen komen doen. Onder zijn generaals bestond niet de minste
overeenstemming. Ieder voerde in de hem aangewezen provincie den krijg
op eigen hand. Aan Jozefs bevelen werd niet gehoorzaamd; de troepen
leden gebrek; alles verried, dat ginds een krachtige leiding ontbrak.

Dat zijn plaats was dáár, niet op Saint-Cloud, had hij toen zeer
goed begrepen; maar, eerst kort te voren hertrouwd, wilde hij zijn
jonge vrouw, die zeer in zijn smaak viel, niet dadelijk weder alleen
laten. Ook oefende het weelderige paleisleven met al zijn kleine en
groote genietingen van allerlei aard mogelijk toen reeds meer invloed
op hem uit dan hij aan zich zelf wilde bekennen. Het een met het ander
was oorzaak, dat hij het commando in Spanje niet zelf ging nemen,
doch te Parijs bleef en orders begon te geven van uit zijn kabinet.

Men behoeft geen militair te wezen om te begrijpen, dat, waar de
lastgever circa 500 uur gaans van het terrein der behandeling is
verwijderd, terwijl de wegen in Spanje in die dagen zoo slecht en
gevaarlijk waren, als met mogelijkheid was te bedenken, zijn bevelen
vaak in 't geheel niet, in elk geval altoos te laat hun bestemming
bereikten om doel te treffen. Van de nederlagen daarginds heeft de
Keizer zelf grootendeels de schuld gedragen.

Een der gevaarlijkste factoren in Spanje was de wanverhouding
tusschen de generaals en de maarschalken onderling. Massena, in 1810
belast met het bevel over een sterk leger, dat in Portugal tegenover
generaal Wellesley, thans hertog van Wellington, en Beresford met de
Portugeezen zou optreden, had als voorwaarde gesteld, dat zijn maîtres
hem hierbij zou vergezellen.--Napoleon had dit toegestaan. Maar toen
de maarschalk, die op zijn ouden dag verstandiger had moeten zijn,
nu van Ney, Montbrun en anderen verlangde, dat zij die dame aan tafel
geleiden en haar honneurs bewijzen zouden, bedankten die voor dit
koopje, en ontstond ook hierdoor een breuk, die op den goeden gang van
zaken allerverderfelijkst werkte, en die eindelijk ten gevolge had,
dat Ney Massena formeel de gehoorzaamheid weigerde. Wel ontsloeg deze
hem uit zijn commando, maar Ney nam dit ontslag niet aan.

Napoleon maakte ten slotte aan deze ellendige verhouding een einde,
riep Massena terug en droeg het bevel over de troepen in Portugal op
aan den maarschalk Marmont.

Wat koning Jozef betreft, deze was veel te zachtaardig en veel te
weinig soldaat voor de functie van luitenant van Napoleon. De
maarschalken namen een loopje met hem en beschouwden zijn
tegenwoordigheid bij 't leger als een last.

In zijn optreden geleek hij op zijn broeder Louis. Tegen zijn
onderdanen vechten vond hij afschuwelijk. De krijgsgevangenen,
die hij maakte, zond hij niet, zooals Napoleon verlangd had, naar
Frankrijk op maar gaf hij gelegenheid over te gaan in zijn eigen
dienst. Dan stak hij ze van onder tot boven in een nieuwe uniform,
voedde ze goed en betaalde ze nog beter, tot de krijgskans keerde,
en dit leventje die zoogenaamde Josephinos begon te vervelen. Dan kon
men ze bij honderden tegelijk in hun nieuw pak zien drossen naar hun
vrienden in 't gebergte.

Was 't te verwonderen, dat Jozef door de vijandelijke aanvoerders,
zooals Mina, Marquesito en den beruchten Empecinado spottend werd
betiteld met den bijnaam van groot-kapitein van kleeding?

Stippen wij nu nog aan, dat Napoleon, die zijn leger van Fransche
soldaten in Duitschland niet wilde verzwakken, voortdurend meer
Italianen, Saksers, Hessen en Beieren als aanvullingstroepen naar
Spanje zond en het militaire gehalte van zijn macht aldaar door dezen
maatregel sterk deed dalen; dat de desertie er onrustbarend toenam,
eindelijk, dat Wellington onder zijn bevelen een infanterie had, die in
't schieten haar gelijke niet vond, dan achten wij den toestand ginds
hiermede voldoende geschetst. In Spanje bleef 't gevaar dreigend
en Suchets overwinningen waren te plaatselijk om groote gevolgen
te hebben.

Een tweede oorzaak van ergernis voor Napoleon was de hardnekkigheid,
waarmede de paus zich tegen zijn wenschen bleef verzetten. Zelfs de
pogingen van een viertal aartsbisschoppen, die hiervoor opzettelijk
een reis deden naar Savona, leden schipbreuk. Oom Fesch had zich aan
zijn zijde geschaard.

Om aan dezen toestand een einde te maken, riep Napoleon in den zomer
van 1811 te Parijs een Concilie bijeen, waarop ook een groot aantal
Italiaansche prelaten verscheen.

Hier werden velen niet ongenegen bevonden de belangen van de wereldsche
zaken der Kerk te scheiden van die der geestelijke, maar de paus,
al noemde hij zich te Savona een verlaten gevangene, had naar buiten
blijkbaar nog invloed genoeg om de weegschaal naar zijn kant te
doen overslaan. Ingrijpende besluiten werden dus niet genomen.--Toen
Napoleon ten overvloede te weten kwam, dat er door enkele leden van het
Concilie in 't geheim zelfs instructies werden gezonden naar buiten,
deed hij een viertal hunner te Vincennes gevangen zetten en sloot hij
de zitting nadat hij van iederen prelaat de schriftelijke verklaring
had geëischt, dat de voorstellen en wijzigingen, door het Concilie
vastgesteld, overeenkomstig de wetten der gallische kerk waren.

Een deputatie van prelaten bracht het eindbesluit van dit Concilie naar
Savona, om het Pius ter goedkeuring voor te leggen. Gevleid door dit
bewijs, dat hij in zijn waardigheid dus toch werd erkend, bekrachtigde
deze het met zijn handteekening. Binnen zes maanden zou hij de door
Napoleon benoemde 17 bisschoppen de canonieke wijding dus moeten
geven.--De quaestie van het bezit van Rome en van den toekomstigen
staat van het pausdom zou, verzekerde men hem, later worden geregeld.

Toen de tijding van deze overwinning Napoleon bereikte, bevond hij
zich in Holland. Hij kon tevreden zijn, doch de brève, die de paus
bij zijn goedkeuring had gevoegd, een stuk, waarin hij de redenen
dezer goedkeuring uiteenzette, beviel hem volstrekt niet. Van de
daarin vervatte ultramontaansche begrippen was hij in 't minst
niet gediend, als zijnde die strijdig met de leer van Bossuet. In
dat pauselijke voorbehoud zag hij, de roomsche curie kennende, een
gevaar. Voordat hij den veldtocht tegen Rusland begon, deed hij Pius
dus voor alle voorzichtigheid overbrengen naar Fontainebleau. Hier
beter dan te Savona kon Savary op zijn omgeving en zijn daden dan
het oog houden. Een coup de main der Engelschen op eerstgenoemde
stad of een opstand der Italianen rekende Napoleon volstrekt niet
tot de onmogelijkheden.



HOOFDSTUK XXII.

De veldtocht tegen Rusland.


Reeds maakten wij melding van een verkoeling, die de laatste jaren
tusschen Napoleon en Alexander van Rusland was ontstaan, en van
haar oorzaken, die dreigden tot een oorlog te leiden. Dat de eerste
het tooneel van de toekomstige worsteling toen reeds zorgvuldig
bestudeerde, had zijn brief van 4 Augustus 1810 aan den koning van
Saksen genoegzaam aangeduid. Den 10en December was zijn beruchte
boodschap aan den Senaat gevolgd, waarbij hij Frankrijks grenzen met
één pennestreek tot Lübeck had uitgezet. Een brief van 28 Februari
1811 aan keizer Alexander had bij dezen ten slotte allen twijfel
opgeheven betreffende de plannen, die men tegenover hem koesterde.

In verband met deze plannen en met de hem nooit verlatende gedachte
Engeland toch eenmaal den nekslag toe te brengen, begon hij in het
laatst van September, ondanks het ongunstige jaargetijde, een reis
langs de kust van de Noordzee. Hij bezocht Antwerpen en de werken langs
de Schelde aldaar, toog naar Vlissingen, nam hier maatregelen om de
uit verschillende natiën samengebrachte bemanning der oorlogschepen
in bedwang te houden, vaardigde orders uit om de werven over Hamburg
voortdurend van timmerhout te voorzien, sloot den uitvoer van
graan,--een doodsteek voor den handel doch een buitenkansje voor den
landbouw; de prijzen liepen op tot 35 gulden per hectoliter--deed op de
scheepstimmerwerven tot Texel toe den arbeid verdubbelen, verschafte
hierdoor aan duizenden menschen brood en begaf zich ten slotte met
"zijn vrouw," die de reis over Utrecht had gemaakt, naar Amsterdam.

Dat men in Holland weinig sympathie voor hem gevoelde, is te
begrijpen. Wel had hij Amsterdam verheven tot de derde hoofdstad
van Frankrijk, maar het leger en de garde waren bij zijn korpsen
ingelijfd. De heeren de Celles en de Stassart, zijn prefecten,
respectievelijk te Amsterdam en te 's Hage, hadden een harde hand;--de
andere prefectsplaatsen waren bezet door volbloed-Hollanders, die voor
deze hooge, goedbezoldigde betrekking zonder eenige moeite te vinden
waren geweest;--de jaarlijksche rentelast was gestegen van dertig tot
veertig millioen; de nationale schuld was om deze reden getiërceerd,
waardoor heel wat renteniertjes tot armoede vervallen en veel
liefdadige instellingen in haar inkomsten benadeeld waren. In 1808 en
1809, onder Louis, was het nog erger; op de schuldbrieven werd toen in
't geheel niets betaald. Thans zouden de schuldeischers van den Staat,
waarvan velen die effecten ver beneden pari hadden gekocht, in elk
geval eenige rente ontvangen. De Fransche taal moest op alle scholen
worden onderwezen; in October 1810 was de zoo gehate conscriptie
ingevoerd. De Code Napoleon moest worden gevolgd; de haringvisscherij
was met het oog op het smokkelen verboden. Java was verloren gegaan. Op
een begrooting van 155 millioen kwamen jaarlijks 45 millioen te kort;
eindelijk had Holland zijn zelfstandig bestaan verloren.

Reden tot juichen en feestvieren bestond er voor de menschen dus
niet. Toch werd er bij zijn komst te Utrecht en te Amsterdam gejuicht,
dat de vensterruiten er van schudden; toch werd daar feest gevierd,
toch verdrong de bevolking zich overal om hem te zien, te begroeten
en hem zelfs de hand te kussen. Amsterdam sloofde zich letterlijk uit
om hem hulde te betuigen en oogstte hierbij zelfs lang niet altoos
dank in, want van tijd tot tijd was hij tegenover "die goede, brave"
Hollanders, zooals hij ze noemde, ruw en grof genoeg.

Toch waren deze hoera's, deze spontane uitingen der volksmenigte,
te begrijpen, want die kleine, vrij zware man met zijn bleek en
strak gelaat in zijn eenvoudige uniform met dien nu eens gestrengen
dan weder zachten blik, was Napoleon, de imperator op het toppunt
van zijn macht, wiens rijk zich uitstrekte van de Elbe tot aan de
Pyreneën; en dergelijke grootsche figuren zullen door alle eeuwen
heen uitbarstingen van hulde en vereering op hun weg ontmoeten,
omdat de mensch nu eenmaal niet laten kàn zich diep te buigen voor
grootheid en faam.

Onmenschkundig, kleinzielig zou het dus wezen de bevolking in Holland
van die huldebetuigingen een verwijt te maken of onloochenbare feiten
te willen verbloemen, alsof ze een schande waren. Toch is dit ten
opzichte van Napoleons bezoek zelfs door schrijvers van naam in
Nederland vaak genoeg geschied.

Na Texel en de havenwerken aan den Helder te hebben bezocht, overal
bevelen gevende, alles zelf willende zien, door zijn juisten blik
en zijn afdoend ingrijpen, waar hij fouten ontdekte als altoos en
overal weder een raadsel voor allen, die hem vergezelden, ging hij
ook Zaandam en het huisje van Czaar Peter bezichtigen.

"Die man had wel wat beters kunnen doen dan hier zijn handen te komen
vuil maken met timmeren," vond hij. Zaandams zindelijk voorkomen
trok hem meer aan dan die bouwvallige keet.--Over Wezel, dat hij
tot een tweede Straatsburg wilde maken, en Keulen keerde hij naar
Frankrijk terug.

In de gewesten, waar Fransche troepen stonden, doch vooral langs
de oevers van de Oostzee tusschen Hamburg en de Weichsel, zoomede
te Dantzig, heerschte inmiddels reeds maanden lang een rustelooze
bedrijvigheid. Derwaarts togen te voet en per scheepsgelegenheid
duizenden jonge mannen van verschillende natiën, die vroeger
gedeserteerd of aan de conscriptie ontloopen waren, om onder Davousts
gestrenge vuist gekleed, gewapend en gedrild te worden. Derwaarts
werden honderdduizenden hectoliters graan, reusachtige voorraden
wijn, kleedingstukken, munitie en andere krijgsbehoeften gezonden,
voldoende om een macht van circa 500.000 krijgers voor geruimen tijd
van al het benoodigde te voorzien. Derwaarts togen langzamerhand
gansche korpsen, in onderafdeelingen gesplitst, uit Frankrijk,
uit Spanje, uit Italië en Duitschland, met kleine dagmarschen,
om eerst langs de Oder en later langs oevers van de Weichsel te
worden opgesteld. Duizenden paarden werden aangekocht, honderden
lichte voertuigen aangemaakt, pontontreinen samengesteld, in één
woord al de voorbereidingsmaatregelen getroffen om een leger, zoo
groot als zich nog nooit te voren op één oorlogsterrein had bewogen,
zonder te groote vermoeienis en zonder veel opzien te baren, over
een breed front, van Warschau tot Koningsbergen, geleidelijk naar
Ruslands grenzen te voeren.

Het plan om Rusland te beoorlogen stond reeds lang bij Napoleon
vast. In Augustus 1811, op zijn geboortedag, was dit uit een
gesprek met den Russischen gezant te Parijs voor een ieder, die hem
kende en die bij dat gesprek tegenwoordig was geweest, duidelijk
gebleken. Alleen was de tijd voor de uitvoering nog niet gekomen,
omdat het jaar 1811 misgewas had gebracht. Deze omstandigheid,
de voeding en verpleging van duizenden menschen en paarden op een
betrekkelijk kleine ruimte en de hiertoe vereischte maatregelen maakten
het dus een gebiedenden eisch, den veldtocht niet te openen vóór den
zomer van 1812, dus als het koren op het veld stond en de moerassige
terreinen, ten oosten van de Weichsel in Polen en Volhynië opgedroogd
en begaanbaar geworden waren. Tot zoolang moest de tegenpartij dus
misleid en aan de praat gehouden worden.

Aan ernstige pogingen om den Keizer op zijn voornemen te doen
terugkeeren ontbrak het in die dagen volstrekt niet. Zijn halsstarrig
vasthouden aan het idee, dat eenmaal Rusland gedwongen het continentaal
stelsel krachtig ten uitvoer te leggen, hij hiermede Engeland den
doodsteek zou hebben toegebracht en gepaard aan zijn hartstochtelijke
begeerte Alexander te doen bukken voor zijn wil was oorzaak, dat al
deze pogingen schipbreuk leden.

Doof bleef hij voor de vertoogen van de Cambacérès en voor die van
Talleyrand, al was deze geen minister meer, doof voor de woorden
van de Caulaincourt, dien hij reeds in Mei 1811 uit Petersburg
had teruggeroepen en vervangen door den eerlijken generaal
Lauriston. Tevergeefs schreef deze hem, dat keizer Alexander geen
oorlog wilde en zich alleen wapende, omdat zijn eigen geweldige
krijgstoerustingen in Polen en Pruisen hem hiertoe dwongen. Letterlijk
door een boozen geest gedreven, daarbij beheerscht door een soort van
grootheidswaanzin, bleef hij onverzettelijk. In 1805 en in 1807 had
hij Rusland geslagen doch niet onderworpen; thans zou hij het genade
doen vragen.

Van al de ellende en de tranen, die het jaar 1812 brengen zou,
droeg het verderfelijke, alle welvaart, allen voorspoed doodende
Continentale Stelsel dus ten slotte grootendeels de schuld. Napoleon
verkoos dit stelsel te doen zegevieren. Alexander verkoos niet voor
hem te bukken. Oorlog moest hiervan het gevolg zijn.

Napoleon had zijn militaire maatregelen voor den veldtocht genomen;
om zijn topografisch bureau de gegevens voor een goede kaart van
het oorlogsterrein te bezorgen, had hij zelfs de koperen platen
weten machtig te worden, waarop die voor de Russische staven waren
gegraveerd; wel een bewijs hoe in Rusland ook toen reeds letterlijk
alles voor geld te koop was.

Eindelijk had hij zich reeds in het begin van 1812 door een verbond
met Oostenrijk en met Pruisen zoo sterk mogelijk gemaakt. Bevreemding
mag het wekken, dat hij niet tegelijkertijd een of- en defensief
verbond sloot met Turkije. Reeds geruimen tijd was de Groote Heer met
Rusland in oorlog en eerst kort te voren had een wapenstilstand aan
het bloedvergieten tijdelijk een einde gemaakt; doch mogelijk achtte
hij zich reeds sterk genoeg. Een poging door hem nog in Mei gedaan
om met de Porte tot een verbond te geraken bleef zonder resultaat.

Voor de groote bezwaren, aan een veldtocht tegen Rusland verbonden,
was de Keizer inmiddels volstrekt niet blind; voortdurend trachtte
hij zijn kennis betreffende dit land, zijn ligging, hulpbronnen,
grondgesteldheid en bewoners te vermeerderen. Vooral hechtte hij groote
waarde aan de inlichtingen, hem verstrekt door den luitenant-kolonel
de Pouthon, een even bekwaam als bescheiden man, die na den vrede
van Tilsit op uitnoodiging van keizer Alexander zelf eenige jaren
bij het Russische leger had gediend.

Onomwonden wees deze hoofdofficier hem op de gevaren, welke een leger
ginds dreigden door de daar heerschende schaarste aan levensmiddelen
en fourage, de onafzienbare, zoo goed als onbewoonde landstreken,
die moesten gepasseerd, den staat van doffe onverschilligheid waarin
de bevolking van Litthauen onder het juk der Russen was verzonken,
het gloeiende fanatisme der Moskovieten zelven en op de volslagen
onmogelijkheid om zoodra de winter inviel, met een leger het veld
te houden. Zooveel ernstige moeilijkheden, zooveel te overwinnen
hinderpalen!--Verscheiden dagen lang bleef de Keizer in gepeins
verzonken. Enkelen uit zijn omgeving meenden reeds, dat de Caulincourt
het pleit had gewonnen; dat de veldtocht in elk geval zou worden
uitgesteld. IJdele hoop!

De vleitaal van mannen als Maret behaalde ten slotte de zege over de
stem van het gezonde verstand.

Den 9en Mei vertrok de Keizer met zijn gemalin en kwam den 17en te
Dresden. Hier had hij al de vorsten van het Rijnverbond en ook den
keizer van Oostenrijk, die zijn dochter sinds haar huwelijk niet
wedergezien had, tot een bijeenkomst samengeroepen. Zelfs Frederik
Wilhelm had voor deze uitnoodiging niet durven bedanken.

Napoleon had daar zijn Salon van Koningen, misschien wel met de geheime
gedachte, dat de berichten over zulk een reusachtig bondgenootschap
Alexander ten slotte tot nadenken en toegeven zouden stemmen.

Hiervan was echter geen sprake. Alexander was herhaaldelijk diep
gegriefd en--Rus van geboorte.

Wanneer wij hierbij voegen, dat de Russische adel toch reeds
in hooge mate ontstemd was door zijn vroegere vriendschappelijke
houding tegenover Napoleon en door zijn aanvankelijk medegaan met de
beginselen van het Continentale stelsel, waardoor hun de gelegenheid
werd afgesneden de producten hunner landgoederen af te zetten in den
vreemde; wanneer wij tevens in aanmerking nemen, dat hij hierdoor
kans liep te eeniger tijd het lot van zijn vader Paul I te deelen,
eindelijk, dat de invloed van Engeland zich te St. Petersburg weder
deed gelden, dan is zijn houding zeer goed begrijpelijk.

"Den oorlog wensch ik niet; word ik niettemin er toe gedwongen,
dan zal ik hem voeren tot het uiterste," had hij vroeger reeds
bij herhaling eerst aan de Caulaincourt, daarop aan Lauriston te
verstaan gegeven. Zijn ukase van 15 Januari 1811 betreffende den
invoer van Fransche en Duitsche goederen en de toelating van schepen
onder Amerikaansche vlag in zijn havens, had reeds bewezen, dat óók
hij een wil had.--Tegenover Frankrijks krijgstoerustingen had hij
evenmin stilgezeten.

Dat hij het van Napoleon winnen en den Niemen overtrekken zou,
voordat de eerste met zijn krijgstoerustingen gereed was, behoefde
echter niemand te vreezen. Hoewel enkele personen uit zijn omgeving
hem hiertoe trachtten te bewegen, bleef hij onverzettelijk bij zijn
eenmaal uitgesproken voornemen om zelf geen enkele vijandelijke daad
te plegen maar achter de grensrivier, den Niemen, te blijven en hier
af te wachten wat zijn tegenpartij zou doen.

Omtrent de voornemens van Napoleon maakte Alexander zich, reeds sinds
de maand Maart was ingetreden, weinig of geen illusies meer. Toen
had deze namelijk den kolonel van Czernicheff, een Russisch edelman,
die reeds herhaalde malen met kiesche zendingen tusschen Parijs en
St. Petersburg was belast geweest, bij zich zien verschijnen met een
brief van Napoleon zelf.

Dit schrijven was vredelievend genoeg gesteld, maar 't geen de kolonel
in Frankrijk zelf en op zijn reis door Duitschland met eigen oogen
had gezien, n.l. die reusachtige troepenverplaatsingen naar het
oosten, was met den inhoud van den brief in tegenspraak. Bovendien
had Czernicheff zich voor grof geld uit de Fransche bureaux van oorlog
de sterktestaten der reeds op marsch zijnde troepenafdeelingen weten
te verschaffen; deze hieven allen twijfel op.

Nu het niet langer een geheim voor hem was, wat er ten westen van den
Niemen broeide, had Alexander in 't begin van April onderhandelingen
met Engeland over een of- en defensief verbond geopend. Met Bernadotte
eveneens. Aan Turkije had hij voorstellen gedaan om vrede te sluiten,
en den 21en April was hij ten slotte naar zijn leger vertrokken,
dat onder Barclay de Tolly om en bij Wilna was samengetrokken,
alleen om den wensch van het volk te bevredigen en te voorkomen dat
zijn onderbevelhebbers overgingen tot daden, die het uitbreken der
vijandelijkheden terstond tengevolge zouden hebben gehad. Nog altoos
hoopte hij op een bevredigende oplossing.

Lauriston had hij naar Wilna niet medegenomen, doch hem te
St. Petersburg achtergelaten. Aan den heer de Narbonne, die in 1809
gouverneur was geweest van Raab, en die hem in de laatste dagen van
April door Napoleon was toegezonden om hem betreffende zijn plannen te
polsen, gaf hij in zijn hoofdkwartier te Wilna te verstaan, dat hij
vrede wilde, doch dat Napoleon Pruisen dan moest ontruimen en niet
langer aandringen op de gestrenge handhaving van het Continentale
Stelsel.--In elk geval zouden de vijandelijkheden niet door hem
worden begonnen.

Juist om deze laatste verzekering was het Napoleon voornamelijk
te doen geweest. Hij had tijd gewonnen, rustig kon hij nu met zijn
toebereidselen voortgaan en zijn macht langzaam verder naar den Niemen
vooruitschuiven, tot de 22e Juni was bereikt.

Den 29en Mei begaf hij zich eveneens naar zijn leger en nam zijn
reis daarbij over Mariënburg, Thorn en Dantzig, niet over Warschau,
zooals de Polen hadden gehoopt.

Maria Louise bleef haar vader, die met haar stiefmoeder naar de baden
te Töplitz zou gaan, nog eenige dagen gezelschap houden, schonk aan
beiden de overtuiging, dat zij zich in haar nieuwen toestand gelukkig
gevoelde, dat zij veel van haar man hield en dat deze zeer lief voor
haar was, en keerde over Praag terug naar Parijs.

Te Mariënburg vond Napoleon Davoust. Onderweg had hij kunnen zien
hoe geducht vooral de Wurtemburgers en de Pruisen in de door hen
gepasseerde landstreken hadden huis gehouden en geroofd.--Hij had
Davoust in de laatste twee jaar niet ontmoet en had tevreden kunnen
zijn over de wijze, waarop deze zijn reusachtige taak had volbracht. De
weinig spraakzame, doch eerlijke en zeer gestrenge maarschalk toch had
niet alleen zijn eigen legerkorps, het 1e uitmuntend uitgerust;--ieder
man droeg b.v. drie paar schoenen en levensmiddelen voor tien dagen
bij zich--maar ook de geweldige massa materieel bijeengebracht,
noodig voor een leger van 500.000 man, benevens 1800 vuurmonden met
hun geheele uitrusting voor twee veldtochten, zes veldbruggentreinen,
twee artilleriebelegeringsparken en een groot geniepark. Dan had
hij te Dantzig, te Elbing en te Braunsberg kolossale magazijnen doen
aanleggen en alle maatregelen getroffen om een deel van den benoodigden
voorraad, als meel en buskruit, per scheepsgelegenheid over de Pregel
en den Niemen naar Rusland te vervoeren.

Toch was Napoleon niet tevreden; hij was zelfs koel en
onvriendelijk. In de breede strook grondgebied van Hamburg tot aan de
Weichsel, waarover de maarschalk maanden lang het beheer had gevoerd,
had hij diens lof op verschillende plaatsen hooren verkondigen. Daarbij
liep het gerucht, dat de Polen bij een mogelijk herstel hunner
onafhankelijkheid aan hem hadden gedacht als aan hun aanstaanden
koning. Dit hinderde den Keizer en Berthier, jaloersch op de groote
krijgskundige bekwaamheden en het organiseerende talent van zijn
krijgsmakker, die niet vergeten was, wat er in 1809 bij Regensburg
tusschen hen was voorgevallen en welken flater hij toen zelf had
gemaakt, wees daarbij op de eigenmachtige manier, waarop Davoust
enkele wijzigingen had gebracht in bevelen, die niet strookten met
den toestand ter plaatse.

Napoleon was dus ontstemd.--Wat dachten die maarschalken dat ze
allemaal koning konden worden? In Portugal had de bevolking aan Soult
een kroon willen geven. In Zweden was Bernadotte reeds kroonprins. Deze
had het gewaagd hem zijn bemiddeling in de quaeste met Rusland aan
te bieden, en hem zelfs bij geheime nota aan Bassano voor te slaan
zijn bondgenoot te worden, als hij 20 millioen kronen en Noorwegen
kreeg. Noorwegen nog wel, dat toebehoorde aan Denemarken, Frankrijks
getrouwsten bondgenoot!

Een eerlijk verdiende tevredenheidsbetuiging ontving Davoust dus niet;
maar geen vleier of salonheld, daarbij Napoleons lichtgeraaktheid
van oudsher kennende, trok hij zich dit zeer weinig aan. Hij ging op
marsch naar Koningsbergen naar zijn korps, het sterkste en stellig
het best gedisciplineerde van de geheele armee, circa 73.000 man.

Te Dantzig vond Napoleon zijn zwager Murat, dien hij uit Napels had
ontboden om de cavalerie te commandeeren. Murat was boos, omdat hij
het lot van Jérome gedeeld en evenals deze bevel ontvangen had niet
te Dresden te verschijnen.

In gezelschap van de Caulaincourt, Berthier, Duroc en Rapp bleef de
Keizer eenige dagen te Dantzig. Hier moest hij van Rapp onbewimpeld
hooren, dat zeer velen den aanstaanden veldtocht in hooge mate
afkeurden; doch hij stoorde er zich niet aan en antwoordde, "dat de
heeren oud begonnen te worden en dat zij tegenwoordig te veel op hun
gemak waren gesteld." Een dag of wat later verklaarde hij Rusland onder
een gezocht voorwendsel van vormen en etiquette den oorlog en stond
den 23en Juni met 325.000 soldaten, in 10 korpsen verdeeld, in eerste
linie, en 200.000 op afstanden daarachter tusschen Tilsit en Warschau,
op den linkeroever van den Niemen. De macht onder zijn bevelen om en
bij Kowno bedroeg circa 200.000 man. Zelf verkende hij met generaal
Haxo de plaats, die deze laatste voor den bouw van drie bruggen het
geschiktste had geoordeeld en liet daarna met dezen arbeid aanvangen.

Dienzelfden avond nog bij heerlijk zomerweder begon o.a. bij Poniémon
de overtocht, het korps van Davoust aan het hoofd. Weerstand werd
nergens geboden; slechts enkele kozakken werden gezien. Drie dagen
vorderde deze rivierovergang. Toen stonden ruim 400.000 krijgers op
Russisch grondgebied.

Welke terreinen zouden deze nu hebben te doorschrijden?

De onafzienbare vlakten tusschen de Oost- en de Zwarte Zee worden ten
oosten van de Weichsel doorsneden door de Pregel, den Niemen en de Duna
of Dwina, die naar het westen, en door den Dniester en den Dnieper,
die naar het oosten stroomen. Hoe meer men de bronnen der eerstgenoemde
rivieren nadert, hoe schraler en zandiger de bodem wordt. De bewoners
zijn er dun gezaaid en arm, wonen in meestal ver uiteengelegen dorpen,
zijn ruw en onbeschaafd, en worden door de talrijke daar verblijf
houdende joden totaal uitgezogen. Moerassige terreinen en dichte,
zware bosschen wisselen elkander af. Men bevindt zich daar in 't
hartje van het oude Polen en van Litthauen. Lange reeksen breede zeer
primitieve bruggen voeren door de moerassen en over de rivieren. De
wegen zijn gemaakt van fascines en knuppelhout, ruw en ongelijk,
hier smal, daar breed, al naar gelang de bodem het toelaat, doch voor
groote troepenmassa's vooral bij slecht weder moeilijk begaanbaar.

Tusschen de bronnen van de Duna en die van den Dnieper, een afstand van
circa 20 uur gaans tusschen Witebsk en Smolensk dus, heeft de natuur
een toegang, een soort van reusachtig defilé gevormd, dat men de Poort
van het Oosten zou kunnen noemen. Daar ligt de grens tusschen Oud-Polen
en Rusland. Daar kan het water ook beter afvloeien dan in de meer
westelijk gelegen slechts hier en daar flauw glooiende terreinen. De
bosschen verdwijnen De reusachtige, droge vlakten van Oud-Rusland
met Moskou, de Heilige Stad er middenin, nemen hier een aanvang.

Dat hij tusschen de bronnen van de Duna en van den Dnieper door moest
had Napoleon terstond ingezien. Van de vier wegen naar het oosten
koos hij voor zijn hoofdmacht een der twee middelste n. l. die,
welke van Kowno over Wilna naar Witebsk en verder over Wiasma en
Borodino naar Moskou leidde. De andere middenweg, die over Grodno,
Minsk, Borissow en Smolensk, was veel korter doch liep voor een groot
deel vlak langs het reusachtige moeras van Pinsk. Daarbij voerde de
eerste recht op het Russische hoofdkwartier, op Wilna aan.

Hij had zijn doel bereikt; hij stond thans aan de westelijke grens
van een vlak laag land, dat weinig drinkbaar water bevatte en
slechts hier en daar, o.a. ten Westen van Wilna en ten oosten van
Smolensk aan de Wob, heuvelachtig was; en Alexander was hem niet
vóór geweest.--Behalve het leger, dat bij Kowno was overgegaan met
Eugène's macht bij Rastenburg hierachter, had hij Macdonald met zijn
Duitsche en Poolsche regimenten, benevens een Pruisisch hulpkorps
onder Yorck bij Tilsit verzameld, gereed om op Riga en Koerland los
te gaan. Bij Warschau had zijn broeder Jérome drie korpsen, onder
Poniatowski, Reynier, en van Damme, benevens een cavaleriekorps onder
zijn commando; nog verder zuidelijk en komende van Lemberg rukte het
Oostenrijksche hulpleger van Schwartzenberg, circa 33.000 man sterk,
op in de richting van Lublin.

Van de tegenpartij was bekend, dat deze een macht van circa 130.000
man onder Barclay de Tolly, met Wittgenstein als commandant van
den rechtervleugel, in een lange lijn in de omstreken van Wilna had
bijeengetrokken; dat generaal Bagration met circa 50.000 man zich ten
zuiden van Grodno, ongeveer bij Mir, bevond. Dat deze met Barclay's
linkervleugel reeds voeling had gekregen, wist Napoleon echter evenmin,
als dat een reserve-leger van 43.000 man onder Tormassof Bagration
daar in de laatste dagen had vervangen, en dat deze reeds naar het
noordoosten op marsch was om zich met Barclay te vereenigen.--Napoleon
zocht dezen nog tusschen Brzesc of Brest Litewsky (ten oosten van
Warschau) en Grodno en meende, dat hij naar Wilna wilde rukken om
hier bij de hoofdmacht aan te sluiten.

Deze dunne lange linie wilde hij in 't midden doorbreken. Met Davoust,
Oudinot, Ney en de garde, benevens twee cavaleriekorpsen onder Murat
als voorhoede, zou hij tegen Wilna oprukken. Eugène mocht met twee
korpsen en de cavalerie van Grouchy rechts achterwaarts van hem als
tweede linie volgen. Nog meer rechts achterwaarts zou Jérome van
Warschau uit op Grodno aanrukken. Zooals de Keizer het uitdrukte,
"maakte hij dus een beweging met den linkervleugel voor, terwijl hij
zijn rechter voortdurend terughield."

Rukte Bagration op tegen Warschau, dan moest Jérome daar en achter
de Narew blijven staan en de Russen bezighouden, tot Eugène deze in
de flank en hij zelf uit Wilna hen in den rug kon grijpen, om hen
totaal van den terugtochtsweg af te snijden.

Bagrations leger vernietigen was dus zijn eerste doel.

Een "prachtig plan" is het door deskundigen genoemd. De uitvoering
is echter zoo goed als achterwege gebleven. Barclay, veel te zwak om
aan die overmacht weerstand te bieden, liet Wilna los en ging zonder
vechten terug in de richting van de Duna en van een versterkt kamp
aan die rivier bij Drissa.--Bagration ontving order zich ongeveer in
diezelfde richting te bewegen.

Na een vierdaagschen marsch werd door de Franschen Wilna bereikt Wat
de tegenpartij uitvoerde was hun nog lang niet duidelijk geworden.

Terwijl Oudinot, die reeds van Kowno uit den weg naar het noordoosten,
naar Dunaburg was ingeslagen, nu onder kleine gevechten met
Wittgenstein verder naar de Duna trachtte door te dringen, ging
Davoust van Wilna op marsch in de richting van Smorgoni, en Murat
eveneens in de richting van Dunaburg en van Grubokoje om te verkennen.

Nu merkte Davoust, dat de troepen, die men aanvankelijk had aangezien
voor afdeelingen van Bagration, slechts linkervleugeltroepen waren
van den teruggaanden Barclay.--Stellig rekenende, dat Jérome, die
door Napoleon met geforceerde marschen naar Grodno was gezonden,
Bagration achterna, aan deze order had voldaan en de Russen dicht
op de hielen zat, hield Davoust den 3en Juli dus halt bij Ochmiana
ten westen van Smorgoni, om Bagration, als deze naderde, in de
linkerflank te vallen. Maar in weerwil van de booze brieven van
zijn keizerlijken broeder, had Jérome Bagration niet achterna gezet
en was te Grodno gebleven. De Hessen en de troepen van Westfalen,
niet gewoon in een schier tropische hitte langs zware, schaduwlooze
zandwegen bijna zonder drinken dagen achtereen snel te marcheeren,
konden voorloopig niet verder. Jérome's macht telde reeds eenige
duizenden achterblijvers; van de paarden lagen er honderden uitgeput,
van dorst gestorven langs den weg.

Wel rukte Davoust, versterkt door een divisie der garde, nu naar Minsk
in de hoop Bagration, die blijkbaar zuidwaarts uitweek, nog voor te
komen aan den Dnieper; wel ging Jérome na een paar dagen rust weder
op marsch, doch reeds was Bagration niet meer te vangen. Den 14en
Juli marcheerde deze naar Bobruisk aan de Berezina, in de hoop van
hier Smolensk te bereiken en de hoofdmacht aan de Dwina langs dezen
omweg te naderen.

Davoust doorzag dit plan geheel en trachtte het door een geforceerden
marsch naar Mohilew te doen mislukken. Werkelijk stiet Bagration
den 23en hier op hem, doch aangezien Davoust aanvankelijk slechts
één divisie ter plaatse had, kon hij den Rus niet beletten na een
kort doch scherp gevecht nogmaals uit te wijken naar het oosten,
zich aan een vervolging te onttrekken en ten slotte Smolensk toch te
bereiken. Jérome had van Napoleon terecht moeten hooren, dat hij door
zijn werkloos staan blijven te Grodno den vijand had gered, hij had
het legerbevel moeten overdragen aan Davoust, en was hierover zoo
ontstemd, dat hij ook zijn eigen commando neerlegde. Napoleon deed
hem het leger verlaten en naar Kassel terugkeeren.--Voor Jérome kwam
Junot als korpscommandant in de plaats, geen gelukkige ruil.--Aan
den ongunstigen loop, dien de zaken bij zijn rechtervleugel hadden
genomen, had de Keizer o. i. echter zelf de meeste schuld.--Hij had
zijn jongen onervaren broeder op het oorlogsveld doen gaan vóór een
beproefden generaal als Davoust, en een dergelijke onhandige zet
straft zich bijna altoos zelf. Terwijl hij de zaken bij Jérome zag
misloopen, was hij zelf te Wilna gebleven, had den eenen boozen brief
na den anderen geschreven, maar had bij Grodno niet zelf de opperste
leiding in handen genomen, terwijl zijn tegenwoordigheid in die dagen
te Wilna--hij bleef er tot den 16en--niet dringend noodig was.--Thans
was het eerste doel van den veldtocht volkomen gemist. Bagration kon
zijn troepen over den Dnieper brengen. Tegelijkertijd kwam een nieuw
gevaar opzetten n.l. Tormassof met zijn reserveleger. Uit het zuiden
rukte hij voorwaarts om den terugtochtsweg van het Fransche leger
te bedreigen, zoodat aan Reynier moest worden opgedragen, (11 Juli),
met Schwartzenberg tegen dezen nieuwen vijand front te maken.

Reeds in 1812 was Napoleon niet meer de broodmagere generaal Bonaparte
van 1796 of de Keizer van 1805, de man, die altoos overal zelf kwam,
waar het spande. Hij begon dik en pafferig te worden; daarbij kwamen
lichte blaasaandoeningen, die hem hinderden bij 't rijden; voorts
leed ook hij te Wilna geducht van de ontzettende hitte, die menschen
en paarden amechtig deed neervallen, en die evenals vroeger in Egypte
verscheiden soldaten tot zelfmoord bracht.

Ook was hij te Wilna niet gelukkig in de keuze der personen, die
hij hier met het beheer der zaken belast had. Maret, de hertog
van Bassano, tevens minister van Buitenlandsche Zaken, voor de
civiele zaken bestemd, was een vleier en een hoveling doch geen man
van groote bekwaamheid en werkkracht; generaal van Hogendorp, aan
wien de leiding der militaire aangelegenheden was opgedragen, miste
voldoende talen- en militaire kennis voor zijn zware taak, en--in de
hoofdplaats van Litthauen viel reusachtig veel te doen. Magazijnen
moesten aangelegd, broodbakkerijen en ovens gebouwd, logies voor de
doortrekkende aanvullingstroepen gezocht worden; daar moest in één
woord voorzien worden in tal van zaken, noodig voor de aanvulling
van het leger en zijn verplegingsmiddelen. Een man als Davoust zou
daar op zijn plaats zijn geweest. Een werkkring voor den Keizer,
die alleen hoofdzaken regelde, was daar niet.

Dan vond Napoleon weinig steun meer bij den Poolschen adel. Deze
had gewild, dat hij bij zijn komst gansch Polenland officieel vrij
verklaard en weder tot een koninkrijk verheven had; dan zouden al de
provinciën in opstand zijn gekomen, en zou een leger van 300.000 man
terstond tot zijn beschikking geweest zijn. Een oorlog met Pruisen en
met Oostenrijk, die deelen van Polen in bezit hadden, zou hiervan het
gevolg zijn geweest; hij had die driftige heeren dus een ontwijkend
antwoord gegeven.

Wel hadden eenige heethoofden nu weten te bewerken, dat er te Warschau
een zoogenaamde Nationale Rijksdag bijeenkwam, die het herstel der
onafhankelijkheid van het voormalige koninkrijk Polen afkondigde;
doch zelfs deze zeer ondoordachte handeling bracht in zijn inzichten
geen verandering.

Terstond daarop verminderde de geestdrift voor hem. Onder den adel
te Wilna waren nauwelijks twintig jongelieden te vinden om als
gardes d'honneur bij hem dienst te doen; aan de Fransche troepen op
hun doortocht werden nu vaak zelfs de eenvoudigste levensbehoeften
geweigerd.--Niema panie (er is niets) werd zelfs een stopwoord bij
de soldaten.

Reeds in de eerste dagen deed Napoleon de ervaring op van 't geen
zijn krijgers op dit oorlogstooneel te wachten stond. In het begin
van Juli kon Ney, naar de Duna op marsch, zijn artillerie niet
meer vooruitkrijgen; de paarden vielen dood voor de stukken. Men
begon ossen voor de caissons te spannen.--Vooral de cavalerie leed
ontzettend. Een paar dagen slecht weder, een paar bivaknachten op
den doorweekten bodem, gepaard aan slecht drinkwater, onvoldoend en
meestal groen voeder zonder haver, deed het verlies aan paarden weldra
stijgen tot duizenden stuks. Voegt daarbij, dat Murat zijn cavalerie
op onverantwoordelijke wijze misbruikte; dat gansche escadrons vaak een
vol etmaal opgezadeld en opgestangd bleven staan; dat de meeste dieren
jong waren en reeds geduchte marschen door half Europa achter den
rug hadden, dan zal het niemand verbazen, dat het verlies van paarden
weldra steeg tot een angstwekkende hoogte, vooral toen de wegen door
het gebruik weldra zoo slecht werden, dat zelfs lichte voertuigen met
fourage niet meer konden volgen. Bij de troepen onder Jérome, die bij
Grodno reeds dagelijks horden kozakken van Platof voor zich hadden
en overal afschuwelijke wegen vonden, slonken de bespanningen toen
reeds letterlijk zienderoogen weg. En de soldaten zelf?--Vooral bij de
Duitsche, de Hollandsche en de Italiaansche regimenten was het aantal
achterblijvers en maraudeurs weldra zeer groot. De verzengende hitte,
de overgroote vermoeienis, het onvoldoende voedsel en het ellendige
drinkwater waren de oorzaak. Alleen bij de Fransche regimenten zag
men minder achterblijvers; bij de garde aanvankelijk in 't geheel
niet; maar deze volgde de hoofdwegen; in haar onderhoud werd steeds
in de eerste plaats voorzien. Zoodoende hoorde Napoleon weinig of
geen klachten.

De omsingeling van Bagration mislukt, besloot hij Barclay, die den
11en Juli de Duna had bereikt, te lijf te gaan. Terwijl Oudinot en
Murat hem in front bezighielden, zou Eugène met zijn korpsen hem
uit de richting van Witebsk in de flank grijpen, naar 't noorden
dringen en den weg naar Moskou zoodoende vrijmaken.--Barclay wachtte
den stoot niet af. Hij wist, dat Bagration naar Smolensk rukte. In
denzelfden nacht, dat de Keizer bij Witebsk zich gereed maakte hem aan
te grijpen,--doch dit niet deed, omdat hij nog niet al zijn korpsen
bij zich had aangetrokken--verliet hij zijn stellingen en toog over
Poritsche naar Smolensk (27 Juli). Zelfs zijn spoor was niet weder
te vinden.--"De fortuin is een vrouw; mist ge heden een ontmoeting
met haar, morgen is zij verdwenen," had Napoleon vroeger vaak tegen
anderen gezegd. Deze waarheid scheen hij thans vergeten; bij Witebsk
had hij de zoo lang en zoo vurig gewenschte kans om eindelijk eens
een grooten, beslissenden slag te leveren laten voorbijgaan.--Alleen
aan de Duna werd nu gevochten.

Zoo werd Polotzk den 18en Augustus door generaal Saint-Cyr, die
Oudinot na zijn verwonding in 't commando was opgevolgd, glansrijk
genomen. De Keizer schonk dezen zeer kundigen doch zonderlingen en
onhandelbaren man, die overal een viool met zich medevoerde, hiervoor
den maarschalkstaf, doch grooten invloed op den loop van den veldtocht
had die overwinning niet.--Ook Wittgenstein trok ten slotte terug,
dieper Rusland in.

Te Witebsk gaf de Keizer zijn afgematte troepen een week rust. Reeds
was zijn macht in eerste linie geslonken tot 129.000 man, verspreid
over een lijn van 27 Duitsche mijlen, n.l. van Polotzk over Witebsk
naar Mohilew. Bij de Beieren onder Wrede, ingedeeld bij het korps van
Saint-Cyr, begon de geestkracht reeds te verdwijnen. Weldra zag men
velen, door heimwee aangegrepen, naar de hospitalen te Polotzk wankelen
om daar te vragen naar de sterfkamer. Hier strekten ze zich dan uit
op het stroo om niet meer op te staan. Op die wijze smolten gansche
bataljons weg, zoodat Wrede verplicht was de vaandels er van in zijn
bagagewagen te bergen. Saint-Cyr in kwartier in het Jezuïetenklooster
met een overdaad van wijn, bier, olie en meel in de kelders, speelde
intusschen viool, duldde geen enkelen gekwetsten of zieken soldaat
in het reusachtige gebouw,--hij wilde alleen zijn--deed niets om het
moreel zijner mannen op te heffen en was ternauwernood te bewegen een
paar flesschen wijn af te staan voor een gekwetsten hoofdofficier. Om
zijn soldaten bekreunde hij zich nooit.

In de laatste dagen van Juli stond de hoofdmacht in de lijn
Mohilew-Orscha-Witebsk-Polotzk.--Davoust was naar Orscha op marsch,
waar Junot reeds was. Tormassof in Volhynië, ten noordoosten van de
lijn Brest-Kobryn, werd nog door Schwartzenberg en Reynier in bedwang
gehouden; voorloopig kon hij met zijn door Napoleon veel te gering
geschatte macht niet noordwaarts dringen. Eenig succes van beteekenis
was nog nergens door de Franschen verkregen.

Dat de Keizer een korten tijd zwanger zou hebben gegaan van het plan
om in bovengenoemden lijn te blijven staan, hier de winterkwartieren
te betrekken en den veldtocht in het volgende jaar voort te zetten,
is door enkelen beweerd doch door niets bewezen; ook is het niet
aannemelijk, dat de gedachte aan zulk een maatregel, hem meer dan
enkele oogenblikken kan hebben beziggehouden. Door zulk een weifelend
optreden zou hij aan zijn prestige tegenover Europa een geduchten
knauw hebben gegeven.

Inmiddels werd door Schwartzenberg en Reynier in de omstreken
van Gorodetschna en Kobrin met Tormassofs troepen herhaaldelijk
geschermutseld, zonder dat ook hier een beslissing viel; Macdonald
toog naar Dunaburg, dat nu door de Russen werd verlaten, terwijl York
Riga berende.

Reeds had de Keizer alle toebereidselen doen maken om den 13en Augustus
den marsch naar Smolensk te hervatten--dat Bagration zich hier met
Barclay vereenigd had, was hem nu bekend--toen het rapport betreffende
een scherp gevecht bij Inkowo, in de omstreken van Poritschje, waarbij
Montbruns cavalerie was teruggeworpen, hem het bewijs kwam leveren,
dat de tegenpartij tot het offensief was overgegaan.

Wat was het geval?--In de meening, dat het hem weinig moeite kosten
zou de oogenschijnlijk dunne lijn van vijanden op een of ander punt
te doorbreken, dus een succes te behalen en hierdoor de bevrediging
te geven aan de oud-Russische partij, die hem, den buitenlander,
zijn aanhoudend retireeren verweet en zijn vervanging reeds luide
eischte, had Barclay de Tolly den 7en uit Smolensk een offensieve
beweging ingeleid in noordwestelijke richting.

Terstond besloot de Keizer weder tot een van die gedurfde strategische
zetten, welke wij bij Ulm, bij Jena, later nog bij Regensburg van
hem zagen. Davoust ontving bevel bij Rassasna vier bruggen over den
Dnieper te doen slaan; en terwijl Barclay letterlijk een luchtstoot
deed en zoo goed als geen vijand tegenover zich vond, trok de Keizer,
gedekt door het woud van Bieski met zijn gansche hoofdmacht over den
Dnieper, om Barclay's linkervleugel heen naar Smolensk en stond hier
een vol etmaal, voordat de Russische hoofdmacht deze door slechts
één divisie van Bagration verdedigde, half in puin liggende plaats,
had kunnen bereiken.

Den 17en wordt Smolensk, de Heilige Stad, met haar eeuwenoude, meters
dikke muren met alle kracht aangegrepen. Geweldig is de worsteling;
de Russen, verreweg de minderheid en eerst later door een deel van
Bagrations overige divisiën versterkt, vechten als leeuwen om het
behoud hunner stad.--Dat 's Keizers plan Barclay af te snijden van
zijn terugtochtsweg en hem naar het noorden terug te werpen niet is
gelukt; dat er om Smolensk bijna vier en twintig uur onafgebroken is
gekampt; dat Barclay ten slotte in den nacht ongedeerd in de richting
van Moskou is kunnen aftrekken, is alleen het gevolg geweest van de
weergalooze taaiheid, waarmede Bagrations soldaten, door rijkelijke
uitdeelingen van brandewijn nog meer aangevuurd, de verdediging hebben
gevoerd o.a. van een circa zes meter dikken baksteenen muur, met een
droge gracht en een bedekten weg er voor, die dwars door voorsteden
heen de oude stad omsloot.

Eerst in den nacht van den 18en Augustus verliet de Russische
achterhoede haar stellingen, nadat ze de voorsteden in brand
gestoken en de eenige brug over den Dnieper vernield had. Ney, die
onder gestadig vechten met de wijkende troepen vooruitdrong, vond
niets dan een gloeienden puinhoop, benevens zeven duizend licht-
en zwaargekwetsten, van welke laatsten honderden in die vuurzee den
dood vonden.

Het woedende achterhoedegevecht bij Valoutina, dat op den val van
Smolensk volgde en o. a. aan generaal Gudin het leven kostte, bewees
opnieuw de verbittering der Russen. Was dit gevecht merkwaardig
door de houding van Junot, die met zijn korps werkeloos bleef en,
hoewel door Ney gewaarschuwd, geen voet verzette om zijn ernstig
bedreigde wapenbroeders te ondersteunen, niet minder was dit door de
omstandigheid, dat de noodige verbandmiddelen ontbraken en dat stroo,
alsmede papier uit Smolensks archieven hiervoor moesten dienst doen.

Weder was het dus niet gekomen tot een slag, zoo beslissend als
b. v. die van Friedland; weder was de vijand teruggegaan, gehavend,
ja, doch niet overwonnen; weder had de fortuin zich van de Fransche
wapenen afgekeerd. De Keizer was thans letterlijk wel gedwongen
nog dieper het land binnen te dringen, naar Moskou, in de hoop hier
eindelijk een beslissing te doen vallen.

Zwaar was de weg daarheen, geweldig de hitte, zeer onvoldoende
de verpleging in die zoo goed als waterlooze, onafzienbare
vlakten. Ontzettend was de ellende, geleden door mensch en
dier. Soldaten zag men drinken uit het karspoor, waarin even
te voren een paard had "gestald." En dan de steden, die werden
gepasseerd! Dorogobusch, Wiasma, Ghiat, ze waren allen grootendeels
door de inwoners verlaten, half verbrand en in puinhoopen verkeerd.

Toch werd de marsch in breed front onafgebroken voortgezet, de
vuurmonden en voertuigen in verscheiden gelederen naast elkaar op den
breeden, met vier rijen boomen omzoomden weg; daarnaast in de vlakte
de infanterie in divisiecolonne, drie gelederen diep, de cavalerie
met escadrons in colonne op de vleugels er naast. Om den trein wat
minder reusachtig te maken, beval de Keizer alle particuliere rij-
en voertuigen te verbranden, maar dit bevel werd òf niet òf slecht
opgevolgd.--Onder zulke omstandigheden naderde de dagelijks zwakker
wordende hoofdmacht tegen den 5en September het dorp Borodino, aan
den grooten weg naar Moskou.

De voorhoede had hier reeds een rij vooruitgeschoven veldwerken in
de nabijheid van het dorp Schiwardino moeten nemen. Alles wees er op,
dat het eindelijk zou komen tot een grooten slag.

Ongeveer in de lijn dezer werken begon de Fransche hoofdmacht zich
in den morgen van den 7en in slagorde te scharen tegenover de dichte
drommen des vijands, die achter de Kologha, een zijriviertje van de
Moskowa, hadden stelling genomen, blijkbaar met het voornemen die
tot het uiterste te verdedigen. Het legercommando was overgegaan
in handen van den ouden, half-blinden maar nog altoos sluwen en
vaderlandslievenden volbloed Rus Kutusof, ons van Austerlitz reeds
bekend. Barclay de Tolly had moeten zwichten voor den drang der
natie, die hem zijn aanhoudend retireeren doch vooral zijn loslaten
van Smolensk, de Heilige Stad, niet kon vergeven en die hem bovendien
zijn afkomst,--hij was een Koerlander--tot een verwijt maakte, zoo
luidde het verhaal; en Kutusof had gezworen, dat Napoleon Moskou's
poorten alleen zou naderen over zijn lijk. Hiervoor was hij door
Alexander vorstelijk beloond.

Een reeks van open veldwerken, van welke die van Gorki met tal van
kanonnen bewapend de geweldigste was, bekroonde de rij heuvels,
waarop hij stelling had genomen. Weldra zou blijken, dat hij hier
zoo goed als alleen in front kon worden aangegrepen.



HOOFDSTUK XXIII.

Bij Borodino. In Moskou.


In weerwil van een zware verkoudheid, welke hem het spreken
bijna belette, zat Napoleon nog vóór half drie in den zadel om de
vijandelijke stelling te verkennen. Den vorigen dag had hij het
portret van zijn zoon ontvangen en dit, om ook zijn soldaten in de
vreugde over dit geschenk van zijn vrouw te doen deelen, tegen den
buitenwand zijner tent doen ophangen zoodat allen het konden komen
bezichtigen. De geestdrift zijner mannen was hierdoor sterk toegenomen,
het vooruitzicht eindelijk eens te kunnen afrekenen met dien gehaten,
naar wodka riekenden vijand, die ze nog nooit hadden kunnen vastkrijgen
en alleen door roof en brandstichting van zijn tegenwoordigheid had
doen blijken, deed het overige!

Een salvo uit wel honderd stukken geschut zou het sein wezen tot
den aanval. Tegelijkertijd zou Poniatowski tegen den linkervleugel
oprukken en een deel van het korps Davoust tegen het centrum.

't Is bijna zes uur. De dichte, natte nevel, die over het terrein
ligt, begint op te trekken. De zon breekt door. Zal 't die van
Austerlitz wezen?

Napoleon gaat zitten op het buitentalud van een der veroverde schansen,
eerst om drie uur in den namiddag zal hij die plaats verlaten.

Achter hem, gedekt door een veldwerk en een terreinplooi, staat
de garde, zooals altoos op dagen van gevecht, in groot tenue. Die
grognards, die reeds grijzende veteranen wachten uren lang, scherp
lettende op al 't geen op de heuvels vóór hen plaats grijpt. Wanneer
zal 't hun beurt worden? Daar dreunt het eerste salvo uit het kanon,
doch voor hen geldt dit sein van den aanval nog niet.--Op dezen
bloedigen dag zal de garde de beslissing niet brengen. Het commando
"Voorwaarts!" zal voor haar niet weerklinken om met een "Vive l'
Empereur" te worden beantwoord. Meer nog dan vroeger zal zij daar,
bij Borodino weder den naam verdienen van de "Onsterfelijke," door de
kameraden van de linieregimenten haar wel eens gekscherend gegeven,
omdat zij zelden meer in 't vuur werd gebracht, en de Keizer haar
alleen bezigde in uiterste gevallen.--Trillende van krijgsvuur,
het gelaat van enkelen door zenuwachtig ongeduld hoogrood gekleurd,
moeten die mannen werkeloos toezien, terwijl de divisiën van Davoust
en van Ney gindsche schansen vóór hen eerst nemen, dan door een
tegenstoot onder gruwelijke verliezen worden teruggeworpen; zij
moeten zien, dat ook de krijgers van Eugène tevergeefs stormloopen
op het reuzenbolwerk van Gorki, dat geduchte telkens in vuur gehulde
centrum des vijands. Een dreunend "Hoera!" ontsnapt aan hun stijf
opeengeperste lippen, als Montbruns ruiters eindelijk, in razenden
galop gansche afdeelingen infanterie onder den voet rijdende, het
ongehoord stoute stuk bedrijven, langs de keel die schans binnenjagen
en, eenmaal daar, onder een ontzettend handgemeen de artilleristen
op hun eigen stukken beginnen neer te houwen.

Wel sneuvelt hierbij Montbrun zelf; wel slaat een drom van Russische
escadrons zijn koene cavalerie onder zware verliezen de schans
weder uit, maar de soldaten van Eugène hebben van de hun geschonken
kans dapper partij getrokken en de groote schans omsingeld. Om drie
uur valt ze in hun handen. Een groot lijkenveld is ze; de dooden en
stervenden liggen hier en daar tot een halve manshoogte opgestapeld;
daartusschen gewonde paarden, in hun doodstrijd hun eigen meesters
de hersenen uit het hoofd slaande.

Op den linkervleugel blijft het pleit lang onbeslist. Toch treedt de
garde niet op.--"Waarmede zou ik moeten kampen, als ik morgen werd
aangevallen," moet Napoleon geantwoord hebben op een verzoek, om de
beslissing door de garde te doen geven. 't Is bijna niet te gelooven.

Om vier uur steeg de Keizer te paard, reed naar het terrein, waarop
Ney en Murat nog altoos streden, en keerde eerst tegen zeven uur
terug.--"Anders dan gewoonlijk, was zijn gelaat hoogrood gekleurd,
zijn haar in wanorde, hij zelf blijkbaar vermoeid," schreef de Bausset,
die het portret uit Parijs had overgebracht.

Na drieën waren beide partijen zoo uitgeput, dat het tot groote
aanvallen niet meer kwam; de slag verliep in een gruwelijke, doellooze
kanonnade, die wel gansche rijen krijgers, op een beperkte ruimte
opeengehoopt, met één schot neervelde, en een der oorzaken is geweest
van den ondergang der Fransche cavalerie op dien dag,--noodeloos bleef
ze, urenlang aan het vijandelijke vuur blootgesteld;--en die eerst
met het invallen van het duister een einde nam, doch geen beslissing
bracht. Meer dan 28.000 doode en gekwetste Franschen, meer dan 40.000
Russische gevallenen bedekten toen het slagveld.

Evenals bij Smolensk had de Keizer ook hier bijna alleen in front
aangevallen. Had hij ginds verzuimd een deel zijner macht den Dnieper
te doen doorwaden om Bagration af te snijden van Moskou, hier had hij
voor Poniatowski's omvattende beweging een te zwakke macht gebezigd;
een defensieve flank van enkele Russische regimenten had aan deze
beweging van den Poolschen prins weldra paal en perk gesteld.

De strijd bleef dus onbeslist. Kutusof bivakkeerde op het slagveld en
ging den volgenden morgen, gedekt door een sterke achterhoede, terug
op Moshaisk. Murat volgde hem met het overschot der cavalerie.--De
Keizer bleef dien dag nog bij Schiwardino.--"Hij scheen doodaf van
vermoeienis. Van tijd tot tijd klemde hij de handen krampachtig om de
knieën en hoorde ik hem steunend: "Moskou! Moskou!" zeggen, verhaalt
zijn kamerdienaar Constant.

Langzaam bleef Kutusof teruggaan, trok den 14en 's morgens door Moskou
en sloeg den weg in naar Kolomna. De hoofdstad zou niet verdedigd,
maar den vijand prijsgegeven worden!

Dit besluit had ten gevolge, dat duizenden inwoners haar in allerijl
verlieten. In de voorsteden begonnen reeds rookzuilen op te stijgen.

Langzaam volgde Napoleon zijn vijand, gaf Berthier bevel om al
de nog ver achterstaande infanterie en cavalerie naar Smolensk te
dirigeeren o. a. ook maarschalk Victor, die aanvankelijk te Berlijn
was achtergebleven, doch reeds den 4en September den Niemen eveneens
gepasseerd was. Te Smolensk zou hij de kern eener legerreserve vormen
en zoo naar Moskou rukken.

Inmiddels had Rusland reeds weken te voren met Turkije vrede gesloten;
de hierdoor vrij gekomen troepen onder den admiraal Tschitchagow waren
in de richting van Brest op marsch; den 20en September stonden hier
64.000 man. Voor het Fransche hoofdleger begon dus ernstig gevaar te
dreigen in zijn rug. Of Schwartzenburg en Reynier sterk genoeg zouden
zijn hieraan het hoofd te bieden?

In den avond van den 14en September verlieten de laatste Russische
afdeelingen Moskou. Om een doelloos gevecht te vermijden was haar
commandant met Sebastiani, die de Fransche voorhoede tijdelijk
aanvoerde, overeengekomen, dat de ontruiming ongestoord zou plaats
hebben en dat de Franschen eerst twee uur hierna van de stad bezit
zouden nemen.

Vreugde en zelfvoldoening stonden op Napoleons gelaat te lezen,
toen hij, staande op een heuveltop, de reuzenstad aan zijn voeten zag
liggen. Terwijl zijn korpscommandanten in de omstreken een kantonnement
of bivak betrokken, Poniatowski b.v. ten zuiden, Davoust en Ney
ten westen er van,--Junot was te Moshaisk achtergebleven--zocht de
garde haar weg naar het Kremlin, het eeuwenoude paleis der Czaren,
een vesting op zichzelve; de Keizer koos zijn nachtkwartier in een
der uiterste huizen van de voorstad Dorogomilow.

Op verschillende plaatsen in de stad brandde het toen reeds. Den
volgenden morgen vroeg reed de Keizer naar het Kremlin. Geen
plaatselijke autoriteiten heetten hem welkom of kwamen hem in
ootmoedige houding de sleutels der stad aanbieden. De stad scheen
uitgestorven; maar het aantal branden door bandieten en dergelijk
gespuis aangestoken, nam gestadig toe, en de meerendeels houten huizen
schonken het vuur rijkelijk voedsel. De in stilte op verschillende
punten, in magazijnen en winkels opgestapelde lichtbrandbare stoffen
en vaten met sterken drank deden het vuur weldra een ontzettenden
omvang krijgen, zelfs het Kremlin begon gevaar te loopen. Reeds den
16en lag negen tiende der stad in asch. Napoleon was verplicht zijn
verblijf te verlaten en buiten de stad op 't kasteel Petrowski een
nieuw onderkomen te zoeken.

Eerst den 18en, toen het vuur grootendeels door gebrek aan voedsel
was uitgedoofd, honderden kerels en ontvluchte gevangenen, verdacht
van brandstichting, waren opgeknoopt of doodgeschoten en hier en
daar vaak nog slechts één enkel gespaard gebleven huis de richting
aangaf, waarin eenmaal een lange straat had geloopen, keerde hij naar
't Kremlin terug.

Dat de brand opzettelijk was aangestoken, leed geen twijfel. Beter
dan Kutusof had graaf Rostopchin, Moskou's gouverneur, zijn eed
gehouden. Geen Moskou, een vlammenzee zouden de Franschen vinden, had
hij gezworen; zelf had hij een fakkel geworpen in het slaapvertrek
van 't paleis, dat hij met zijn huisgezin jaren lang had bewoond en
ontslagen gevangenen had hij tot zijn handlangers gemaakt. Zoover had
zijn haat tegen Frankrijk den oud-Russischen edelman vervoerd!--Voor
deze gewelddaad heeft de natie zich echter niet dankbaar betoond,
integendeel. Door den Keizer verbannen, door zijn landgenooten veracht
en verfoeid, is hij jaren later te Parijs in vergetelheid gestorven,
nadat hij zijn goed recht tot die daad tevergeefs had trachten te
bewijzen.

In en om Moskou begon de Fransche hoofdmacht, die na den slag bij
Borodino,--door Napoleon slag aan de Moskowa geheeten--tot 95.000
krijgers in 't gelid was weggesmolten, thans een weinig op haar
verhaal te komen. In bijna alle paleizen en groote huizen, die aan het
vuur weerstand hadden geboden, werden vaak zeer kunstig verborgen,
voorraden meel, wijn, en specerijen gevonden. Goed beheerd, waren
de levensmiddelen zeker meer dan voldoende geweest om zelfs een
leger zoo groot als het Fransche voor een half jaar en langer van
alles te voorzien;--zoo rekenden Daru, de kwartiermeester-generaal,
en Larrey, de chef van den geneeskundigen dienst ten minste. Doch
de roekeloosheid, waarmede met alles werd omgesprongen, was oorzaak,
dat er voor millioenen waarde verloren ging. Stelselmatig werden de
huizen uitgeplunderd; enkele soldaten maakten zelfs gemeene zaak met
het gespuis, dat den brand had helpen verspreiden. Gedost in prachtige
pelzen zelfs in damesmantels van dons en hermelijn kon men de mannen
de eerste dagen langs de straten zien dolen. Een wacht van grenadiers
der garde aan 't Kremlin vond men in 't bezit van een reusachtige
vaas met confituren en van een stapel flesschen wijn. De commandant,
een oude snorbaard, stond met een potlepel naast die vaas en noodigde
ieder, die zijn post passeerde, uit van zijn confituren te proeven
en een flesch te ledigen op het behaalde succes; zelfs officieren
werden door de opgewonden, door langdurige ellende half verstompte
mannen niet verschoond.

Hoe groot het bedrag is in die dagen aan goud, juweelen
en kostbaarheden te Moskou geroofd, is niet te bepalen, maar
reusachtig. Toch is geen duizendste deel ervan over de grenzen gekomen;
bijna alles is in Rusland gebleven, onder de sneeuw en het ijs der
wegen, verzwolgen door de diepe rivieren, die op den terugmarsch
moesten worden gepasseerd, geroofd door de kozakken, die op hun ruige
paardjes voortdurend als een vlucht hongerige gieren om de troepen
zwierven en meedoogenloos iederen soldaat afmaakten, die het waagde
zijn troep te verlaten of door uitputting neerviel.

Aan dien staat van bandeloosheid en tuchteloosheid te Moskou
werd echter weldra een einde gemaakt. Orde en discipline keerden
terug. Reusachtige voorraden wijn en levensmiddelen van allerlei
aard, meel en pekelvleesch werden door de zorg der administratie en
de korpscommandanten in 't Kremlin of in magazijnen bijeengebracht;
ook in het onderhoud der troepen werd ruimschoots voorzien. Om Europa
den indruk te geven, dat in Rusland alles naar wensch ging, schonk
Napoleon aan een te Moskou achtergebleven troep Fransche comedianten
zelfs verlof voorstellingen te geven. De troep maakte goede zaken;
de comedie werd door de soldaten druk bezocht.

De Keizer zelf kwam er geen enkele maal. In zijn hoofdkwartier, het
Kremlin opgesloten, was zijn geest vervuld met andere dingen dan met
gedachten aan vermaak of ontspanning. Zelfs bij Eylau en bij Essling
had zijn vertrouwen op zijn gelukster hem niet begeven. Thans begon
hij in te zien, dat deze veldtocht mogelijk zou eindigen in een ramp.

Reeds wist hij, dat hij de kracht van zijn strategisch kunnen had
uitgeput; dat hij evenals in 1797 in de Alpen bij Leoben tegenover
aartshertog Karel, en in 1805 vóór Austerlitz een grens had bereikt,
die niet kon worden overschreden zonder gevaar voor vernietiging;
dat hij niet bij machte was verder in Rusland door te dringen
of tegen St. Petersburg op te rukken, omdat zijn leger hiertoe
te veel had geleden. Toch ontwierp hij een plan in dien zin, want
hij was aanvankelijk nog te koppig om met zijn onderbevelhebbers te
beraadslagen, doch het werd door deze kort en bondig afgekeurd.--Vrede
sluiten, in elk geval teruggaan naar Smolensk, liefst naar Wilna
of Minsk, was in hun oog het eenige middel van behoud, want uit
St. Petersburg kwam taal nog teeken, dat wees op eenig streven naar
toenadering.

Dat de Keizer dus met beide handen een gelegenheid aangreep, om
met den Czaar, al was 't maar zijdelings, in betrekking te komen is
verklaarbaar. Generaal Toutelmine, een eerwaardig grijsaard, gouverneur
van het onder bescherming der keizerin staande vondelingshuis bood zich
hiertoe aan. Verontwaardigd over Rostopchins schanddaad, erkentelijk
voor de wijze, waarop men hem en zijn pleegkinderen had bejegend,
verzocht hij den Keizer aan zijn beschermvrouw kennis te mogen geven
van den toestand, waarin het gesticht verkeerde, en in zijn schrijven
te mogen mededeelen hoe innig ook Napoleon die daad verfoeide en hoe
gaarne hij een oplossing wenschte voor den tegenwoordigen toestand. Een
zekere von Jakowleff, een volbloed-Rus, die den brand van Moskou had
bijgewoond en van de ellende, door zijn landgenooten daar geleden,
was getuige geweest, belastte zich met een eigenhandig schrijven van
Napoleon aan Alexander. Hoffelijk doch hooghartig gesteld, was dit
echter weinig geschikt om den diep gekrenkten Czaar, die weder geheel
onder den invloed der oud-Russische partij was geraakt, welwillend
te stemmen.

Inmiddels verdubbelde Napoleon de zorg voor zijn troepen, en deed
ze, zooveel doenlijk in Moskou zelf onder dak brengen. Zelfs over
de duizenden rampzaligen, Russen en vreemdelingen, die tijdens den
brand in de stad waren gebleven en letterlijk aan alles gebrek leden,
ontfermde hij zich en verschafte hun levensmiddelen en een verblijf,
tot door Rusland in hun onderhoud zou worden voorzien. Voorts deed hij
uit de omstreken tegen contante betaling, zooveel mogelijk slachtvee
aanvoeren, en fourage voor de paarden, een hoofdvoorwaarde voor de
instandhouding der artillerie en haar bespanningen; nog bezat hij
600 vuurmonden.

Sluw als altoos, wist Kutusof den commandant der voorhoede inmiddels
te misleiden, want hij boog af met zijn macht naar 't zuiden in
de richting van Kaluga en het rijke achterland aldaar, had den 18en
September Podolsk bereikt; door vrijwilligers en recruten vermeerderde
zijn macht dagelijks. (In 't begin van October had hij weder ruim
110.000 man onder zijn bevelen.)

Lang bleef dit voor Napoleon niet verborgen. Reeds den 26en September
stonden Murat en Bessières, bij wie Poniatowski zich had aangesloten,
weder tegenover den vijand, om diens bewegingen waar te nemen en den
weg van Podolsk naar Moskou te dekken.

Dat een langer verblijf te Moskou onverbiddelijk moest leiden naar
den ondergang werd met den dag duidelijker.

Was de daar opgestapelde voorraad verbruikt, dan kon ze niet
worden vernieuwd. Over het leger legde zich een sluier van zorg
en vrees voor de toekomst. Alexander liet niets van zich hooren;
Caulaincourt had kortaf bedankt voor de eer hem persoonlijk te gaan
opzoeken. Sinds Tilsit waren de toestanden te veel veranderd; het
stond te bezien of de Czaar hem nu nog zoo voorkomend zou ontvangen
als voorheen. Ten einde raad en hiermede een geducht offer brengende
aan zijn eigenliefde, besloot Napoleon den 4en October Lauriston
naar Kutusofs hoofdkwartier te zenden en langs dezen weg toenadering
te zoeken, doch Kutusof bevreesd om evenals Barclay de Tolly van
verraad te worden beschuldigd,--reeds gingen er stemmen tegen hem op,
omdat hij niet aanviel--wilde hem aanvankelijk niet zelf ontvangen
doch zond hem zijn adjudant. Hierover gebelgd, keerde Lauriston naar
Murats hoofdkwartier terug.

Deze handelwijze van Kutusof deed bij een deel van zijn omgeving
echter de vrees ontstaan, dat de kans op vrede hierdoor voor goed was
weggenomen. Een ander deel, de oorlogspartij, begreep, dat het in haar
belang was de Franschen aan de praat te houden, omdat de toestand van
hen hierdoor met elken dag nog ongunstiger werd. Tusschen generaal
Bennigsen, een even sluwen als vermetelen Rus en Murat, kwam het nu
tot een onderhoud. IJdel en onvoorzichtig als altijd, praatte Murat
hierbij zijn neus voorbij en schonk den ander een veel dieperen blik
op den feitelijken toestand der Fransche armee dan voor deze gewenscht
was. Dit gaf Kutusof aanleiding Lauriston ten slotte toch te ontvangen
en te hooren wat hij te zeggen had.

Veel baatte dit niet. Kutusof gaf onomwonden te kennen, dat hij den
brand van Moskou uitsluitend toeschreef aan de vaderlandsliefde der
Moskovieten, die hun stad liever in vlammen zagen opgaan, dan dat
zij ze overgaven aan den vijand. Of er kans op vrede bestond kon
hij niet zeggen. Zelfs voor het sluiten van een wapenstilstand miste
hij de macht; alleen de Keizer had hierover te beslissen. Hij bood
Lauriston dus aan, prins Wolkonski met de voorstellen van Napoleon
naar St. Petersburg te zenden en het schermutselen tusschen de
voorposten te doen staken, tot er antwoord was gevolgd. Binnen een
dag of tien, twaalf kon dit worden te gemoet gezien.--De kozakken
zouden in hun bewegingen inmiddels vrij blijven; bij de Franschen
konden de fourageeringen worden voortgezet.

Hoewel Napoleon reeds wist, dat de pogingen tot tusschenkomst van
generaal Toutelmine en van den heer von Jakowleff zonder resultaat
waren gebleven; hoewel hij wist met welk een gillenden wraakkreet het
zien van den brand van Moskou door Kutusofs soldaten was beantwoord;
hoewel hij zich ook van den stap van Wolkonski bij Alexander weinig
succes voorstelde, meende hij dit voorstel niet van de hand te
mogen wijzen. Over tien dagen was het eerst half October; volgens de
verzekering van verscheiden volkomen betrouwbare personen begon het
nooit vóór half of voor einde November te vriezen. Reeds lang vóór
dien tijd kon hij dus op Smolensk zijn teruggegaan.

Na lang beraad had hij afgezien van een plan om, vereenigd met Victor,
die Smolensk had bereikt, en met Saint-Cyr, die nog bij Polotzk aan
de Duna stond, over Bjeloi en Welish naar St. Petersburg te rukken
en Alexander hier den vrede voor te schrijven. Zelf had hij gevoeld,
dat deze vermetele zet niet meer uitvoerbaar was. Zijn leger had te
veel geleden.

De macht, waarover hij in 't begin van October nog kon beschikken,
was in hoofdzaak opgesteld in een driehoek met Moskou, Riga en
Brest Litewsky als hoekpunten. Van Moskou naar den Niemen bedroeg de
afstand 115 mijlen [29]. In deze ruimte stonden: bij Moskou 95.000,
bij Moshaisk 5000, bij Smolensk 37.000, op den linkervleugel in de
lijn Dunaburg-Riga 25.000, bij Polotzk 17.000, op den rechtervleugel
bij Brest 34.000, te zamen dus 213.000 man.

Met een leger, dat de helft van zijn sterkte en een groot deel van zijn
gevechtswaarde had verloren;--Borodino had meer dan vijftig opper-
en hoofdofficieren gekost--met een leger, waarin reeds ontmoediging,
droefgeestigheid en angst voor de toekomst heerschten, dat bijna
geen gelegenheid had gehad door voedsel en rust weder eenigermate op
krachten te komen; en, dat om en bij Moskou nog maar vier duizend
ruiters in 't gelid telde, zou, werd er geen vrede gesloten, de
terugtocht dus aanvaard moeten worden. Het zou moeten marcheeren
langs grootendeels vernielde wegen door een landstreek, die reeds was
kaal gegeten, door totaal verwoeste dorpen en met een vijand naast en
voor en achter zich, die over een massa lichte cavalerie beschikte,
dorstte naar wraak en in het klimaat weldra een bondgenoot zou krijgen,
even mededoogenloos als geducht.

Wederom dringt de Keizer ons ontzag af, want ondanks het folterende
bewustzijn, dat hij alleen, tegen den raad van alle weldenkenden in,
zijn krijgers in dezen toestand heeft gebracht, dat hij alleen van
al 't gebeurde en van al 't geen er nog volgen kon de oorzaak is,
verraadt zijn wasbleek gelaat geen spoor van de aandoeningen, die
zijn ziel bestormen. Aan niemand vraagt hij raad; aan niet een zijner
getrouwen gunt hij een blik in zijn binnenste; tegenover niet één
hunner stort hij zijn gemoed uit of geeft hij lucht aan zijn trotsch
hart. Ook thans weder blijft hij in dit opzicht zich zelf.

Maar ook versaagt hij geen seconde. Alsof zijn hoofd en zijn lichaam
geen vermoeienis kennen, zet hij zich weder aan den arbeid om alles
te regelen en voor te bereiden voor den afmarsch en om den vijand
tegelijkertijd te misleiden omtrent zijn voornemens. Den 9en October
deelt hij den hertog van Bassano te Wilna de mogelijkheid mede, "dat
hij tegen November winterkwartieren betrekt tusschen den Dnieper en
de Duna, om zoodoende dichter bij zijn reserves te zijn, het leger
rust te gunnen en zich gemakkelijker met andere aangelegenheden te
kunnen bezig houden."--De zaken des rijks handelt hij nog geregeld
af. De koeriersdienst tusschen Moskou en Parijs stelt nog dagelijks
honderden personen en paarden in 't werk.

Murat ontving nu order Kutusofs kamp bij Tarutino nauwlettend te
bewaken, zijn troepen rust te gunnen en ze zoo goed mogelijk te
voeden. Uit de kelders van Moskou werden hiertoe levensmiddelen en
wijn afgezonden. De vorming van een korps van 15.000 man te Smolensk
werd bevolen hem in zuid-oostelijke richting te gemoet te gaan, als
hij den weg naar Kaluga, naar de welvarende, rijke provinciën van
't zuiden mocht inslaan, en dit zou dus voor zijn rechtervleugel
waken. Victor moest zich gereed houden tot uitrukken. Naar Moskou
moesten voorts al de van hun korps afgedwaalde soldaten worden
opgezonden, die zich te Wilna, Minsk, Witebsk of Smolensk hadden
aangemeld. Uit den wapenvoorraad van het Kremlin zouden die dan van
geweren worden voorzien en onder beveiliging van detachementen van
minstens 1500 goedgewapende infanteristen worden overgebracht. Des
nachts moest altoos in een carré worden gebivakkeerd, want Platofs
kozakken stroopten reeds tot onder de muren van Smolensk.

Dan bestemde hij Junot om voor het vervoer der gekwetsten te zorgen;
van den trein werden een paar honderd wagens en voertuigen,--te Moskou
waren er nog circa 1200--hiertoe tot diens beschikking gesteld. Voor
't geval hij besluiten mocht hier te overwinteren, want zelfs hierover
dacht hij, deed hij ten slotte het Kremlin in staat van verdediging
brengen, de wallen met vuurmonden bewapenen, patronen en kardoezen
aanmaken, aan ieder korps voor zes maanden vivres in de gedaante van
meel, brood, zout en pekelvleesch uitreiken en op uitgebreide schaal
tot op grooten afstand van de stad fourageeringen verrichten.--Toch
gebeurde het nog vaak genoeg, dat een paard dagen achtereen weinig meer
tusschen de kiezen kreeg dan het stroo van het dak eener boerenwoning.

Nog verder ging hij, want, om de boeren met hun groenten en hun vee
naar de stad te lokken, trachtte hij de geestelijkheid op zijn hand
te krijgen; hij noodigde deze uit de te Moskou gespaard gebleven
kerkgebouwen weder in gebruik te nemen en hier zelfs voor keizer
Alexander gebeden ten hemel te zenden.

Terwijl hij overdag dus alles deed om voor zijn leger een minder
ongunstigen toestand te scheppen en de achtergebleven inwoners der stad
te helpen, bezigde hij een deel van den nacht voor de administratieve
zaken, doch werd hierbij meermalen gestoord door een fellen lichtgloed
en door zware rookwolken, die telkens nog uit de smeulende puinhoopen
opstegen en opnieuw schrik en ontsteltenis onder de bevolking teweeg
brachten.

In dienzelfden tijd ongeveer wierp hij ook eenige denkbeelden op
't papier betreffende 't geen zou moeten geschieden, wanneer er uit
St. Petersburg geen voldoend antwoord kwam. Een tocht naar 't zuiden,
in de richting van Kaluga en Tula, dus naar een nog niet door den
oorlog geteisterd gewest, lachte hem het meeste toe. De zorg voor
levensmiddelen en fourage zou hierdoor heel wat verminderen. Later
kon de weg naar Smolensk dan niettemin ingeslagen en de tegenpartij
misleid worden.

Nog voordat hij het omtrent dit punt met zich zelf eens was geworden,
dwong Kutusof hem reeds tot handelen. Den 18en greep deze Murats
linkervleugel onverhoeds met overmacht aan en wierp hem met zwaar
verlies in noordelijke richting. Juist was Napoleon bezig inspectie te
houden over het korps van Ney, dat hij eveneens naar de stad had doen
komen, toen die mare hem bereikte. Terstond nam hij een besluit. Het
gansche leger ontving bevel zich den volgenden morgen buiten Moskou
aan den weg naar Kaluga te verzamelen.

In den vroegen morgen van den 19en stonden Eugène, Ney, de garde en
Davoust tot den afmarsch gereed. Napoleon verliet Moskou; met een
divisie der jonge garde bleef Mortier in het Kremlin.

Een allerzonderlingste karavaan van duizenden militaire voertuigen,
karretjes, droschkis, kalessen en andere middelen van transport,
volgepakt met gestolen of buitgemaakt goed, voor het meerendeel
bespannen met kleine Russische paardjes, volgde het leger. Nog
grilliger en bonter was de schaar van duizenden menschen, mannen,
vrouwen en kinderen, van allerlei landaard en herkomst, die
werktuigelijk hadden gehoorzaamd aan den dwang der noodzakelijkheid
en eveneens besloten hadden Moskou te verlaten. Duizenden Franschen,
ja, zelfs de Duitschers, die zich vóór de komst der troepen daar
bevonden, hadden uit vrees voor erger nog, als de Russen terugkeerden,
hun boeltje gepakt en togen nu mede met vrouw en kind.

Den 23en bereikte Napoleon het geheel verlaten stadje Borowsk. Vijf
en dertig dagen had hij te Moskou doorgebracht. Den 24en geraakte
Eugène bij Malo-Jaroslawetz slaags met een deel van Kutusofs armee en
behaalde op zijn halfverraste tegenpartij een bloedige overwinning,
die Kutusof deed besluiten in de richting van Kaluga te retireeren.

Met welk een vijand hij van nu af rekening zou moeten houden,
bleek Napoleon, toen hij, met Caulaincourt, Rapp en Berthier het
slagveld wilde gaan bezoeken, en zich eensklaps omsingeld zag door
een horde kozakken, die hij in de verte aanvankelijk voor Fransche
cavalerie had gehouden; zijn escadron van dienst werd uiteengeslagen
en een artilleriepark tijdelijk genomen. Eerst aan Bessières met de
garde-grenadiers te paard gelukte het dien onverhoedschen aanval,
die den Keizer de vrijheid, ja, zelfs het leven had kunnen kosten,
het droombeeld van Platof, af te slaan.--Tegelijkertijd had hij het
gevaar kunnen zien van een langen marsch met een leger, dat door zulk
een reusachtigen sleep voertuigen en ongewapende vluchtelingen werd
gevolgd. Het vraagstuk: Waarheen? Wat nu? kwam weder op het tapijt.

Ditmaal hoorde hij zijn omgeving en enkele korpscommandanten. Na een
ganschen dag beraad--den 25en--werd besloten alle verdere plannen
tot vervolging des vijands naar het zuiden op te geven. De hoofdmacht
zou over Moshaisk en Wiasma naar Smolensk marcheeren.

Heeft het eenparige advies van zijn staf Napoleon tot dit besluit
gebracht? Stond dit reeds in beginsel bij hem vast? Wie zal 't
zeggen?--Mogelijk heeft dat advies hem slechts in zijn besluit
gesterkt.

In den nacht van 22 en 23 September had ook Mortier het Kremlin
verlaten. Zijn pogingen om dit in de lucht te doen vliegen, waren
mislukt. Zelfs de grootste vereerders van den Keizer zullen deze op
zijn last verrichte daad van geweld nimmer kunnen goedpraten.

Terug! Terug naar Smolensk! was van nu af het wachtwoord.--Het weder
werkte aanvankelijk mede; nog was het overdag meestal zonnig en
zacht; alleen 's nachts was het merkbaar, dat het koude jaargetijde
naderde. Al 't geen er over het vroegtijdig invallen van den winter
in dat rampjaar als oorzaak van den ondergang van het Groote Leger is
geschreven, behoort dan ook thuis op 't gebied der fantasie. Terwijl
het te Moskou vaak reeds sneeuwde tegen het einde van October, bleef
het weder nu helder en mooi, en vroor het eerst den 27en October. Den
1en November daalde de thermometer echter tot 3° onder het vriespunt;
den 4en viel de eerste sneeuw. Tot dezen datum bleef het weder ook
meestal helder en was het niet bijzonder koud.--"Tot den 6en November
is het weder uitmuntend geweest," heeft Napoleon zelf gezegd in zijn
beruchte 29e bulletin.

Ook Kutusof was weder op marsch gegaan, doch niet naar Kaluga.

In den loop van den 27en vernam Napoleon van een gevangen genomen
Russisch officier, dat zijn tegenstander Smolensk tot doel had;
hij besloot dus met de garde spoed te maken en Kutusof ginds vóór te
zijn. De gekwetsten uit den slag bij Borodino, die in het uitgestrekte
klooster van Kolozkoje onder dak gebracht waren, moesten op voertuigen
geladen en medegenomen worden; hij zelf kwam dien avond nog te
Gshask. Per rijtuig of te voet maakte hij nu verder den terugtocht
mede. Gewapend met een stok, gehuld in een pels, met een bonten
muts op het hoofd, stapte hij, zonder een enkele maal om te zien,
dagelijks uren lang voort aan het hoofd zijner garde. Te paard kwam
hij niet meer. Langs het slagveld van Borodino voerde zijn weg. Een
huivering ging allen door de leden.

Te Wiasma (1 November) ontving Napoleon berichten over den
stand van zaken op de vleugels zijner armee. Gunstig waren die
niet.--Saint-Cyr had Polotzk moeten verlaten, omdat Wittgenstein
hem had aangegrepen. Uit Smolensk was Victor hem te hulp
gesneld. Schwartzenberg had moeten wijken voor het opdringen van
Tschitchagow; deze had Brest thans bezet.

Dewijl Napoleon vond, dat Davoust, die de achterhoede aanvoerde,
niet snel genoeg vooruitkwam, te veel schermutselde met de kozakken
en hierdoor ook de andere korpsen ophield, werd Ney met dat commando
belast; hij zou te Wiasma blijven, tot al de andere korpsen hem waren
voorbijgemarcheerd. Met het oog op de herhaalde aanvallen van de
kozakkenhorden, die nacht en dag om de troepen zwierven en van elke
gelegenheid gebruik maakten om hun slag te slaan, beval Napoleon,
dat in gesloten carré's zou worden gemarcheerd met de bagage in het
midden, de troep op zooveel gelederen, als de breedte van den weg
toeliet. Een half bataljon vormde de achterflank; gansche bataljons
in gesloten gelederen vormden flanken, zoodat er bij 't halthouden
terstond naar alle zijden vuur kon worden gegeven,--want o! die
kozakken met hun schor hoera, waren zulke geduchte vijanden, niet
tegenover een gesloten troep, voor deze weken ze spoedig genoeg uit,
maar voor de alleen of in groepen gaande mannen. Tegenover die bezigden
zij de lans; de lijken werden daarna geplunderd.

Met de garde en het korps van Junot, spoedde Napoleon zich op 2 en
3 November voort in de richting van Smolensk en kreeg zoodoende op
Kutusof een zoo grooten voorsprong, dat van afgesneden worden van
die stad, zelfs geen sprake meer kon wezen. Over de korpsen van
Eugène, Ney en Davoust maakte hij zich niet bezorgd; "als die maar
doormarcheerden, niet telkens met kozakken vochten, en zoodoende het
mooie weder lieten voorbijgaan zou alles wel goed gaan," zeide hij.

Hoe verkeerd hij den toestand had ingezien en welk een misslag hij
had begaan met zijn leger in tweeën te scheiden, bleek weldra bij
Wiasma. Terwijl een zwerm kozakken de andere korpsen onverpoosd kwelde
en afmatte, viel Kutusofs voorhoede Ney in den namiddag van den 3en
hier met zijn cavalerie onverhoeds op 't lijf, zoodat Eugène en Davoust
front moesten maken om hun krijgsmakker te ondersteunen. Generaal
Miroladovitch, die Kutusofs voorhoede aanvoerde en uit het zuiden,
uit de richting van Jucknow kwam opdagen, deed de lucht daarbij weldra
trillen onder het donderen van ruim honderd vuurmonden.

Tot laat in den avond duurde dit hardnekkige gevecht, dat op het
verlies van bijna 2000 oude, brave soldaten te staan kwam.--Door het
juiste schot der Fransche artillerie waren de verliezen der Russen veel
aanzienlijker, maar hun gekwetsten hadden kans op hulp, de Franschen
moesten volslagen onverzorgd worden achtergelaten. De ellende begon.

Te Wiasma werd gebivakkeerd, doch te eten was er niets. De uit Moskou
medegevoerde voorraad was verteerd; de levensmiddelen, in de stad
aanwezig geweest, waren door de garde verslonden. Zelfs vond men
geen onderdak, want bij den afmarsch had de garde, niet denkende
aan de duizenden achter hen volgende kameraden, de huizen in brand
gestoken. In een nabijgelegen bosch sloegen Eugène en Davoust het bivak
dus op, deden groote vuren aanleggen en paardenvleesch uitreiken. Hier
konden de brave, ijzeren mannen van Davoust voor het eerst in drie
etmalen met de voeten naar de verkwikkende warmte van het wachtvuur
gekeerd, eenige uren slapen. Vijftien dagen achtereen hadden zij de
achterhoede uitgemaakt.

Niet voor den volgenden dag ontving Napoleon de eerste berichten
over dit gevecht bij Wiasma. Toen hij kort daarna Davoust
ontmoette, viel hij heftig tegen dezen uit. Zijn korps zou,
heette het, in een bandeloozen troep zijn ontaard en zich hebben
misdragen.--Hooghartig bitter beantwoordde de prins van Eckmühl die
onverdiende beschuldiging. Waar een drietal divisiegeneraals als
Gérard, Morand en Compans, hoewel gewond, nog altoos te paard aan de
spits hunner bataljons waren te vinden, kòn van bandeloosheid geen
sprake zijn, zeide hij. Zich zelf verdedigde hij niet; hiertoe was
hij te trotsch.--Uit wrevel en inwendige woede vervreemdde de Keizer
hier een zijner beste, kundigste onderbevelhebbers van zich. Aan het
laakbare van zijn eigen gedrag als opperbevelhebber scheen hij niet te
denken. Met den half versuften Murat en den half verbijsterden Berthier
naast zich schreed hij voort. Vaak sprak hij uren achtereen geen woord.

En thans naderde de winter snel! Het begon te sneeuwen; de wegen
werden spiegelglad; bij tientallen vielen de paarden der bespanningen,
die niet van winterbeslag waren voorzien, bij de minste stijging in
den weg. Alleen de garde telde nog eenige escadrons; van de andere
cavalerieregimenten gingen de mannen reeds bijna allen te voet. De
warmste kleedingstukken waren bij de opening van den veldtocht te
Dantzig achtergelaten;--wie had in die snikheete Junidagen aan een
winterveldtocht gedacht?--Slechts enkelen hadden uit Moskou een pels
of een bonte jas medegenomen. Het voedsel bestond reeds uit weinig
meer dan uit een soort van dunne meelpap zonder zout doch met een paar
patronen zilt gemaakt, en een lap paardenvleesch, bij het bivakvuur
geroosterd. Op den blooten grond zonder tent of afdak werd de nacht
meestal doorgebracht.

Was het te verwonderen, dat zich reeds den 5en November bedenkelijke
teekenen van ontbinding en oplossing begonnen te vertoonen?--"Alleen
de Koninklijke Italiaansche garde," schrijft de Fézensac in zijn
Souvenirs militaires, "marcheerde nog in goede orde; de rest scheen
ontmoedigd, door uitputting overmand. Een ontzettende massa van hun
korps afgedwaalde, ongewapende menschen, meer dan vier duizend man
van alle wapens, bedekten de wegen en waren niet te overreden bijeen
te blijven."

Bij Dorogobusch, drie dagmarschen van Smolensk, was die massa met
inbegrip der vluchtelingen en der voerlieden reeds tot bijna 50.000
geklommen. Tien duizend soldaten lagen dood op en naast de wegen. Geen
vijftigduizend man waren nog onder de wapenen.

Maar ginds vooruit, in de verte lag Smolensk! Daar
waren levensmiddelen, kleederen en woningen! Daar wachtten
versterkingen! Daar zouden die vervloekte kozakken de vervolging
wel staken!

Nog voordat hij deze stad bereikte, ontving de Keizer onrustbarende
berichten uit Parijs en van Victor.

Te Parijs had de voormalige generaal Malet, een vurig republikein en
heftig tegenstander van Napoleon, een man, die wegens geesteszwakte
reeds jarenlang verblijf hield in een gesticht, een poging gewaagd
om de republiek te herstellen. Geholpen door een priester, even
fanatiek als hij, was hij op den inval gekomen valsche bescheiden en
bevelen samen te stellen en in de stad het bericht te verspreiden,
dat Napoleon dood was en dat de Senaat tot het herstel der republiek
was besloten. Met die valsche stukken was hij naar een der kazernes
gegaan, had met eenige soldaten verschillende zich in hechtenis
bevindende officieren, als de generaal Lahorie en den generaal
Guidal in vrijheid gesteld en zich uitgevende voor generaal Lamotte,
den hertog van Rovigo zelfs doen gevangen nemen. Weldra herkend en
ontmaskerd, had hij hier het einde van zijn komplot gezien. Hij zelf en
de voornaamste schuldigen waren doodgeschoten; hiermede was een einde
gemaakt aan een aanslag op de dynastie, die zoo weinig uitwerking naar
buiten had gehad, dat alles reeds was afgeloopen en de dooden reeds
waren begraven, toen Parijs meer in bijzonderheden kennis er van kreeg.

"Heeft dan niemand gedacht aan mijn zoon, aan Napoleon II?" riep de
Keizer onder het lezen van dit bericht bij herhaling uit.--Neen,
niemand! Mogelijk hadden velen te Parijs zelfs dat "Oef!" van
verluchting geslaakt, waarmede de tijding van zijn dood volgens zijn
eigen zeggen te eeniger tijd zou worden begroet. Met hem stond en
viel het gansche Napoleontische wereldrijk; dit was een kolossus met
leemen voeten; het miste den hechten grondslag eener oude dynastie. Het
vermetele komplot van een half krankzinnigen man was voldoende geweest
het te doen wankelen.

Wie weet of de gedachte, dat zijn tegenwoordigheid te Parijs thans
noodiger was dan ooit, niet van dezen dag af in zijn brein heeft post
gevat? Aan de redding van zijn leger viel niet meer te denken; het was
ten doode opgeschreven, zelfs al verliet hij het geen seconde. Dit
wist hij. Zijn ganschen toestand wel beschouwd, moest zijn verlaten
van dit leger hem voortdurend meer gerechtvaardigd voorkomen.

Ook de tijdingen van Victor waren angstwekkend. Het korps van Saint-Cyr
(6e) en dat van Oudinot (2e), beide geen 1800 man meer sterk, waren
voor den krachtigen drang van Wittgenstein gezwicht. Dus had Victor,
die ze uit Smolensk zou te hulp komen, halt gehouden achter een
riviertje, bij Ssjenno, geen zes Duitsche mijlen van 's Keizers
terugtochtsweg, ten zuidwesten van Witebsk. Hier kon hij zich ten
minste verdedigen, schreef hij.

Den 7en antwoordde Napoleon:

"Z. M. beveelt u den vijand met uw zes vereenigde divisiën onverwijld
aan te grijpen, hem over de Duna terug te werpen en Polotzk te
heroveren. Deze beweging is van het hoogste belang. Binnen enkele
dagen kunnen uw verbindingswegen naar achter door de kozakken worden
overstroomd. De Keizer en de armee komen morgen te Smolensk; door een
onafgebroken marsch van 120 uur gaans is alles zwaar vermoeid. Treedt
weder aanvallend op. Het heil der armee hangt hiervan af; iedere dag
vertraging is een ramp. De cavalerie is geheel gedemonteerd; de koude
heeft al de paarden gedood. Voorwaarts dus!--Dit beveelt de Keizer;
dit beveelt de noodzakelijkheid."

Dezen noodkreet buiten rekening gelaten, verried Napoleon door geen
enkel woord wat in zijn ziel omging. Tegen niemand uit zijn omgeving
sprak hij uit wat hij voelde. In tijden van voorspoed een prater van
belang, tot onvoorzichtig wordens toe, dan aan zijn fantasie den vrijen
teugel vierende, sloot hij zich thans geheel op in zich zelf.--"Hij
was bleek, doch zijn gelaat was kalm," schrijft Constant. "Door niets
in zijn wezen verried hij hoe zwaar hij inwendig leed."

Thans beging hij een grooten militairen misslag. Hij maakte
Schwartzenberg en den flinken Macdonald, terwijl het hiertoe nog
tijd was, niet bekend met den ernst van zijn toestand. Tot een meer
geconcentreerd samenwerken met hem kwamen zij dus niet.

De verdere terugtocht naar Smolensk onder de dagelijks sterker
wordende winterkoude en het toenemende gebrek aan voedsel, gepaard
aan de onafgebroken vervolging der Russen, leidde weldra tot een nòg
grooter oplossing. De wegen waren overdekt met soldaten, die hun wapens
hadden weggeworpen en alleen of in kleine troepen voortsloften. Elk
bivak vorderde een aantal menschen, die door koude en gebrek waren
bezweken. Zwijgend togen de anderen die plaatsen voorbij. Ieder paard
dat viel, werd terstond aan stukken gesneden. Veel soldaten begonnen
teekenen te geven van zinneloosheid.

Te Smolensk reeds was het leger zijn volslagen ondergang nabij. Evenals
zijn staf te voet, trok de Keizer den 9en die stad binnen. Eugène,
die met zijn korps den grooten weg had verlaten, kwam dienzelfden
dag voor de halfbevroren Wop, een rechterzijrivier van den Dnieper,
doch slaagde er niet in over dat water een brug te slaan, die bestand
was tegen de ijsschotsen; en de kozakken drongen op!--Met het water
tot aan de schouders trachtten velen naar de overzijde te waden,
doch honderden kwamen hierbij om tusschen het ijs. De vuurmonden
en bagagewagens moesten achtergelaten worden, evenals die der
marketentsters, die op deze plek al hun zuur verdiende bezittingen
in den steek moesten laten en den hemel mochten danken, dat zij ten
minste hun kinderen behouden aan de overzijde konden brengen.

De overtocht over de Wop kostte zes duizend man benevens zestig
vuurmonden.

Door de zorg van den hertog van Bassano was te Smolensk, te
Minsk, te Borrissow aan de Beresina en te Orscha, kortom in
de hoofddepotplaatsen des legers, wel een aanzienlijke voorraad
levensmiddelen bijeengebracht, doch niet voor langer dan tien dagen
en ook niet voor al de duizenden, die het leger van uit Moskou waren
gevolgd. Voorts deden de talrijke troepen tot alle wapens behoorende,
doch van hun korps afgedwaalde soldaten en de maraudeurs, op de
magazijnen die alleen voor de geregelde troepen werden geopend,
een aanval, welke niet terstond met kracht werd afgewezen.

Vonden de garde en het korps van Junot dus nog levensmiddelen en
kleeding, voor de hen volgende afdeelingen, die de stad tusschen 9 en
15 November naderden, was letterlijk niets meer over, zelfs geen dak,
want op last van hooger hand waren de nog staan gebleven huizen in
brand gestoken.

Ook de militaire toestand werd voortdurend gevaarlijker, want Kutusof
had zijn voorhoede doen afbuigen van den grooten weg en dezen nog
alleen doen volgen door ongeregelde cavalerie. Hij zelf marcheerde
reeds dagen lang op de linkerflank van Napoleon, circa vier Duitsche
mijlen van hem verwijderd, met zijn voorhoede in de tusschenruimte
en telkens aangrijpende, wanneer de gelegenheid hiertoe gunstig
was. Groot gevaar bestond er dus, dat hij vastberaden optredende,
Krasnoi, Orscha of eenig ander gewichtig punt van den terugtochtsweg
bereikte vóór de Fransche armee en dat Kutusof deze dan in flank en
rug greep.

In weerwil van de vertoogen zijner omgeving en vooral van de aan zijn
staf toegevoegde Engelsche attaché's, ging Kutusof tot zulk een stap
echter niet over. Nog altoos was de garde een geduchte, goed gewapende
troep, met Napoleon aan haar spits; tot welke vermetele zetten deze in
staat was, had hij indertijd bij Austerlitz ondervonden. Hij vreesde
den gewonden leeuw nog altijd en achtte het dus raadzamer niet meer
menschenlevens op te offeren dan noodig was, en geen grooten slag
te wagen, maar het moreel van zijn tegenpartij door onafgebroken
alarmeeren te schokken en uit te putten. De sneeuw, de vorst en de
honger zouden dan wel het overige doen. Alle teekenen van ontbinding
waren reeds aanwezig. Zijn eigen soldaten hadden bovendien reeds veel
geleden. Bij hem ook vielen er eveneens duizenden, niet zoozeer van
de kozakkenhorden als wel van de geregelde troepen. De zorg van hun
onderhoud liet ook vaak alles te wenschen over; en de gevolgen van dat
aanhoudend bivakkeeren in de open lucht te midden van sneeuw en ijs
waren ook duidelijk zichtbaar. Waarom zou hij dus door een tegenover
Napoleon altijd gewaagden zet voor één gewelddaad aan alles een einde
trachten te maken?



HOOFDSTUK XXIV.

De Berezina.


Nadat de Keizer Victor nogmaals dringend had bevolen Wittgenstein
aan te grijpen, zonder den ernst van den toestand ook voor dezen
maarschalk bloot te leggen, verliet hij den 14en Smolensk weder. Van
Schwartzenberg had hij ongunstige tijding ontvangen. Tschitchagow
had een deel zijner macht onder Sacken tegenover dezen laten staan
en was zelf in stilte afgemarcheerd naar Minsk. Het gevaar nam dus
ook toe van deze zijde.

Vóór zijn vertrek,--Junot was den 12en reeds weder op marsch
gegaan--had de Keizer bevolen, dat Eugène, Davoust en Ney, die de
achterhoede zou blijven uitmaken, voortaan niet langer vereenigd doch
met één dagmarsch onderlinge tusschenruimte zouden teruggaan en dat Ney
de muren van Smolensk bij den afmarsch in de lucht moest laten vliegen.

Steeds dichter begon Kutusofs voorhoede, die haar vuurmonden
grootendeels op sleden had geplaatst, den terugtochtsweg te
bedreigen. Bij Krasnoi overschreed zij dezen zelfs reeds. Nog
gevaarlijker dan bij Wiasma werd de toestand voor de Franschen, die
geen cavalerie meer bezaten om op grooten afstand te verkennen, te
fourageeren en het stoutmoedig opdringen der Russen te breidelen. Viel
Kutusof met zijn overmacht thans aan, dan zou het pleit spoedig
zijn beslist.

Doch Kutusof viel niet aan. Toen besloot de Keizer, die zijn
krijgsmakkers over de ruimte tusschen Smolensk en Krasnoi verdeeld
wist en hen niet aan de vernietiging wilde ten prooi geven, die
Kutusofs aarzeling begreep en fier was op het ontzag, dat zijn naam
als veldheer nog inboezemde, tot een van die vermetele zetten, welke
zijn wijze van krijgsvoeren steeds hebben onderscheiden. Hij houdt
bij Krasnoi halt, doet de Russische voorhoede bij nacht door een
divisie zijner garde terugwerpen, maakt dan rechtsomkeert en begint
naar Smolensk terug te marcheeren, zijn makkers te hulp. De veldheer
in zijn groenfluweelen pels met gouden snoeren, de Poolsche muts van
marterbont op den machtigen schedel, een berkenhouten stok in de hand
voor zijn dapperen uit, alleen gedekt door de macht van zijn naam en
van zijn roem, met 15.000 man, waarbij Davoust zich weldra met 10.000
krijgers aansluit, front makende, ja, ontzag inboezemende aan 80.000
vijanden. Wat een schouwspel!

Kutusof wordt bang, hij trekt de voorhoede bij zijn hoofdmacht aan en
geeft bevel Napoleon den aftocht ongehinderd te laten voortzetten en
alleen Davoust aan te grijpen. Zoodoende bereikt de Keizer Orscha;
Davoust slaat zich door den vijand heen; Eugène, de Polen en Junot
weten eveneens te ontkomen.--Maar thans ziet Ney, die Smolensk
eerst in den morgen van den 17en heeft kunnen verlaten, zich van
alle zijden besprongen. Voortdurend vechtende, gaat hij van de eene
stelling naar de andere terug tot bij Krasnoi. Hier heeft de vijand de
heuvels bezet. De verliezen bij het nog geen 6000 gewapenden tellende
korps van le plus brave des braves, zooals Napoleon hem zelf heeft
betiteld, nemen schrikbarend toe. Een poging door kolonel Bouvier met
een handvol sappeurs en een paar honderd vastberaden soldaten gewaagd
om zich door te slaan, mislukt. Bouvier sneuvelt.--Vastberaden als
altoos, een voorbeeld voor allen, die hem zien, besluit Ney thans
het gevecht voort te zetten tot het duister is gevallen en dan, dwars
door het terrein een weg zoekende naar den half toegevroren Dnieper,
die hier en daar een waadbare plaats heeft, deze te passeeren en
langs den rechteroever zich een weg naar Orscha te banen.

De rivier wordt bereikt, maar de vijand nadert en het voornemen om voor
dien zoo gevaarvollen overtocht den dag af te wachten, moet worden
opgegeven. Het waagstuk moet dus beproefd worden in 't donker. Al
de vuurmonden en de voertuigen worden achtergelaten. Dan begint de
levensgevaarlijke tocht in één lange, dunne lijn over het broze ijs,
dat bij iederen voetstap kraakt.

Wat lager af waadt de cavalerie, een paar escadrons Polen, tusschen
de schotsen door, de ruiters tot over het middel, zelfs tot aan den
hals in 't water. Maar al te vaak verscheurt een ijzingwekkende gil de
stilte. Weder is dan een man met zijn paard in de diepte weggezonken
om nooit weder boven te komen.--De tegenover liggende oever is steil
en glibberig. Zelf steekt Ney aan een paar officieren de reddende
hand toe om hun het beklimmen er van mogelijk te maken.

Zoodra de orde eenigermate is hersteld, wordt onder gestadig vechten
met een vijand, die het spoor van den troep heeft teruggevonden,
de aftocht dwars door moerassig terrein of zwaar bosch drie dagen
achtereen voortgezet. De patronenvoorraad geraakt uitgeput, voedsel
is er niet meer; hoogstens vijftienhonderd man zijn nog in staat het
geweer te dragen. Herhaalde malen wordt Ney gesommeerd zich over
te geven. Een salvo is dan zijn antwoord. Weldra zelfs houdt hij
de vijandelijke parlementairs gevangen, "dan kunnen zij met eigen
oogen zien hoe een maarschalk van Frankrijk zich overgeeft." Ten
slotte waagt hij het in een duisteren nacht, de troep zoo dicht
mogelijk opgesloten, in alle stilte dwars door het Russische bivak
te marcheeren. Zoo bereikt hij Orscha.

Hier stond de Keizer nog. Hij omhelsde zijn heldhaftigen
onderbevelhebber, en was hartelijk verheugd hem levend en gezond
weder te zien.--"Ik had reeds niet meer op je gerekend."

Een handvol meel en een mondvol schnaps was al het voedsel, dat
aan Ney's doodelijk vermoeide mannen kon worden verstrekt. Niet één
Fransche soldaat koesterde nog de hoop zijn vaderland terug te zien.

Zoo hevig was thans de koude, dat het vel van de vingers, bij de
aanraking van de geweerloop hier aan bleef hangen. Bij honderden
stierven de menschen; elk bivak, dat verlaten werd, geleek op een
slagveld. De weg door de diepe sneeuw was alleen nog kenbaar door de
lijken van menschen en dieren, die er op lagen. Van tijd tot tijd
kraakte het onheilspellend en angstwekkend onder de raderen van
de voertuigen, als zij over een plek reden, waar de weg een kleine
verhevenheid verried onder de sneeuw. De wagenvoerders hoorden dit
gekraak niet eens meer; het gebeente, dat daar door hen tot gruis werd
gereden, behoorde immers toch niet meer aan een levende! En zelfs al
ware dit wèl het geval geweest, wat maakte het uit? Den Niemen zag
toch niet één hunner terug. Een dag of wat vroeger of een dag of wat
later, vallen moest men toch. De zweep dus over de afgebeulde, tot
schimmen uitgeteerde paarden en vooruit! Een kans op redding bleef
er altijd nog.

Geen pen zal ooit bij machte zijn zelfs maar een ruwe schets te geven
van de ontzettende ellende, op dien terugtocht geleden. Slechts bij
hooge uitzondering werd niet onder den blooten hemel gebivakkeerd. Van
Borowsk tot Smolensk stond zoo goed als geen enkel huis meer overeind;
een dorp passeerende, trok men vaak voort tusschen twee muren van
vuur en vlammen. Niets werd gespaard. Vriend en vijand wedijverden
met elkander in dit werk der vernieling.

Iedere nacht maakte nieuwe slachtoffers. Wie, opstaande van het
bivakvuur, hiertoe de kracht en energie nog in zich voelde, begon
weder voort te sloffen, vaak barrevoets, want geen schoen was bestand
tegen de eischen, die er aan werden gesteld. Wie het ongeluk had uit
te glijden en te vallen was een verloren man. Als hyena's stortten
zijn lotgenooten zich op hem, scheurden hem de kleederen van 't
lijf, doorzochten zijn zakken naar voedsel en lieten hem, vaak nog
levend, moedernaakt liggen. De snerpende koude,--somtijds teekende
de thermometer van dokter Larrey zelfs 20° vorst--deed dan het overige.

Eigenaardige verschijnselen kon men bij oogenschijnlijk nog gezonde
menschen de voorboden heeten van den dood. Hier trad er een zijn
makkers met stralende blikken en een verheugd gelaat te gemoet,
drukte hen met warmte de hand en was toch een verloren man. Daar
keek een ander zijn omgeving met sombere blikken aan, stotterde
woorden vol verontwaardiging en wanhoop en leefde eveneens geen uur
meer. Het gelukkigste nog was hij, die geraakte in een toestand van
doffe onverschilligheid en die alleen nog dacht aan de manier, waarop
hij aan voedsel zou komen. Een generaal, van wiens commando geen man
meer was overgebleven, sleepte zich, gewapend met een kookketel, voort
van 't eene bivak naar het andere en was hier altoos welkom, omdat
kookgereedschap meestal ontbrak, en hij in deze leemte voorzag. Wie
geen leeftocht meer bezat en zich niet door houthakken, water dragen,
vuur aanleggen of een dergelijke bezigheid wist nuttig te maken, omdat
zijn handen waren bevroren, werd meestal onverbiddelijk van het vuur
weggedrongen. Dan was zijn laatste uur geslagen; hij viel op de knieën
achter zijn makkers, zakte ineen en was weldra een lijk. De sterksten
en schrandersten vereenigden zich tot groepjes van vijf of zes man,
laadden hun wapens en mondvoorraad op een paard, zochten in elkander
steun en trachtten op die wijze den Niemen te naderen. Een al te
koude nacht was echter vaak genoeg oorzaak, dat van zulk een clubje,
officieren en soldaten, niet één den volgenden dag zag aanbreken.

Met subalterne officieren als manschappen, generaals als
pelotons-commandanten had zich aanvankelijk een zoogenaamd "heilig
escadron" gevormd, speciaal ter bescherming des Keizers, weldra
echter beval Napoleon, dat vooral de generaals en kolonels, wier
troepen waren weggesmolten, zich naar het hoofd der armee begaven en
daar blijven zouden. Het verlies aan opper- en hoofdofficieren nam
schrikwekkend toe; wie zou de in Frankrijk nieuw te vormen regimenten
moeten aanvoeren, als het leven dier mannen niet zooveel mogelijk
werd gespaard?

De zucht naar zelfbehoud scheen weldra allen te overmeesteren
en verscheurde vaak banden van bloedverwantschap en jarenlange
vriendschap. Toch zijn ook talrijke voorbeelden te noemen, b.v. van de
onwrikbare verknochtheid van oppassers aan hun heeren, van soldaten aan
hun chefs. Een kapitein met een schot door het been werd b.v. bijna
vijftig uur ver door enkele soldaten zijner compagnie gedragen,
tot een generaal zich over hem ontfermde en hem opnam in zijn rijtuig.

Op den 4en November, ruim een maand dus na het verlaten van Moskou,
tusschen Orscha en Borissow aan de Berezina, bij Tolotschin, telde
het korps van Junot nog slechts 200 man; Poniatowski had er nog
500. De garde was tot 4800 weggesmolten. Van de 40.000 ruiters,
die den Niemen waren gepasseerd, waren nog maar even 1600 gewapenden
over.--Dombrowski, de Pool, van het 5e korps, had Borissow met 4000
man bezet en zich hier met het garnizoen van Minsk vereenigd. Weldra
moest hij echter met groot verlies van hier wijken in de richting van
Bobr, teruggeworpen door Tschitchagow, die tot Minsk was doorgedrongen
en Napoleon thans van uit het zuidwesten begon te bedreigen. Wel
had deze Victor, die nog altoos tegenover Wittgenstein stond, tot
zijn beschikking, en bevond Oudinot zich nog met 8000 man bij Bobr,
maar wat beteekende die zwakke, half verhongerde schaar tegenover de
legers van Kutusof, van Wittgenstein en van Tschitchagow, die thans
Borissow had bezet?

Dat deze stad en hiermede de eenige brug over de Berezina was verloren
gegaan, was een geduchte slag, want het weder was in de laatste dagen
omgeslagen; het vroor niet meer; den 19en had het zelfs gedooid. De
wegen waren dus grondeloos geworden, de rivieren niet meer over het ijs
te passeeren. Ook de kans om Minsk te bereiken was hiermede verdwenen.

De toestand werd steeds hachelijker. Een besluit moest genomen.

Den 22en November ontving Oudinot dus last Borissow en de brug aldaar
te hernemen en, mocht deze laatste zijn vernield, dan hoogerop of
lager de rivier af een punt, b.v. het stadje Berezino ten zuiden van
Borissow te bezetten en hier over te gaan.

Krachtig aangegrepen, beducht, dat hij Napoleon zelf tegenover
zich heeft, en wetende, dat Kutusof nog veel te ver af is om hem
te ondersteunen,--bij Kopijss passeerde diens voorhoede dien dag
den Dnieper--wijkt Tschitchagow in wanorde terug, ontruimt Borissow,
vernielt de brug en laat zich door Oudinots bewegingen in de richting
van Berezino ten slotte verleiden diens bewegingen met zijn hoofdmacht
te volgen.

Tevens valt op het in duisternis gehulde pad der armee eensklaps een
lichtstraal! Door de cavaleriebrigade Corbineau, die de hoofdmacht
willende opzoeken, zich bij Glubokoje, aan den weg van Wilna naar
Witebsk, had afgescheiden van het korps van Wrede en die hiertoe den
rechteroever der Berezina was gevolgd, is bij Studianka een waadbare
plaats ontdekt! In allerijl begint Oudinot hier een brug te slaan.

De rivier zal worden gepasseerd bij Studianka, gelastte de Keizer
terstond na ontvangst dezer tijding.--Onder bevel van den generaal
der genie Eblé, bijgestaan door den chef van zijn staf, den kolonel
Chapelle, en den kolonel der artillerie Chapuis, op den voet gevolgd
door den edelen generaal Chasseloup [30] rukt het overschot der
pontonniers, circa vierhonderd man, benevens enkele sappeurs naar
de aangewezen plaats om het werk van Oudinot te voltooien. Van
het pontonmaterieel, dat de Keizer bij Orscha had doen vernielen,
had Eblé zes voorraadwagens met gereedschap, spijkers, klampen,
kortom het noodige voor den bouw van twee schraagbruggen, benevens
twee veldsmidsen, alle voertuigen goed bespannen, en twee karren
met steenkolen weten te redden. De huizen van Studianka zouden het
noodige hout leveren.

In den namiddag van den 25en kwam dit detachement ter plaatse aan. Een
compagnie was bij Borissow achtergelaten om den vijand te misleiden.

Wel had Napoleon in zijn ongeduld verlangd, dat de bruggen reeds den
25en zouden gereed zijn, doch hieraan kon niet worden voldaan. Zelfs om
in den avond van den 26en klaar te wezen, zouden de mannen van Eblé,
die reeds twee dagen en twee nachten bijna onafgebroken op marsch
waren geweest, midden tusschen de ijsschotsen tot aan de borst in 't
water staande, zonder ander voedsel dan een stuk gekookt vleesch, den
ganschen nacht en den volgenden dag moeten doorwerken. Zij wisten dit,
die eenvoudige, in de massa verloren helden, wier namen de geschiedenis
eveneens, ten minste voor een deel, heeft bewaard. Eblé had het hun
gezegd. Van hun volharding, van hun zelfopoffering hing het lot des
legers af.--Opgeofferd hebben zij zich! Eblé is te Koningsbergen van
uitputting gestorven. Van zijn dapperen hebben er geen twaalf hun
vaderland wedergezien.

Twee bruggen zouden worden geslagen, circa tweehonderd meter van
elkander, de rechter voor de ruiters en de voetgangers, de andere
voor de voertuigen.--Honderd pontonniers gingen tegelijk te water om
de schragen in den slijkerigen bodem vast te zetten. Hoewel het weer
sterk begon te vriezen, het water zich op hun armen, beenen en borst
als ijskorsten vastzette en hun hevige pijn veroorzaakte, bleven zij
onverdroten aan het werk. De rivier was op dat punt circa 100 meter
breed; met drie en twintig schragen per brug,--voor meer ontbraken
de hulpmiddelen--meende men deze voldoende stevigheid te kunnen geven.

Napoleon was zelf bij het werk tegenwoordig.--"'t Duurt lang, heel
lang!" moest Eblé een paar maal van hem hooren. Met een zwijgend
gebaar wees deze dan naar zijn mannen, die, tot aan de borst in
't water werkten als paarden, zonder dat er ook zelfs maar een slok
brandewijn aanwezig was om hen te verkwikken.--Dan volgde er een zacht:
"Sire, u ziet, dat wij doen wat wij kunnen."--"'t Is wel! Dank u."--De
Keizer keerde terug naar den stapel planken, waarop hij een tijd lang
had gezeten.--Om één uur was de brug voor de voetgangers eindelijk
voltooid; de overtocht kon beginnen. De kurassiers van Doumerc
openden den trein, dan kwamen drie Zwitsersche regimenten. De enkele
kozakken-posten, die zij aantroffen, werden over de kling gejaagd
of verstrooid, op ernstigen tegenstand werd aanvankelijk nergens
gestooten. Blijkbaar was Tschitchagow bedrogen geworden door al die
schijnbewegingen in de richting van Berezino (zuid).

Onafgebroken werd de overtocht voortgezet. Wel kwam Oudinot in gevecht
met een divisie, welke op haar schreden was teruggekeerd, doch deze
werd teruggedreven. Zembin en de lange bruggen door het moeras aldaar
werden daarna bezet. De terugtocht was hiermede voorloopig verzekerd,
zoodra een batterij van veertig vuurmonden bij Studianka de positie
nog kwam versterken.

Om vier uur was ook de andere brug gereed. De zwakke constructie,
het gebrekkige materieel, de slappe bodem en de geweldige vrachten,
die ze te torsen kreeg, waren echter oorzaak, dat ze in de volgende
dagen bij herhaling onbruikbaar werd; dat stukken er van met schragen,
voertuigen en al door het water werden verzwolgen, en dat Eblé's
pontonniers telkens uit hun welverdienden slaap opgewekt moesten
worden, om weder in het ijskoude water af te dalen en de schade
te herstellen.

Weerzinwekkend zijn de tooneelen, bij Studianka aan de oevers van
die op de meeste plaatsen nog geen vier of vijf voet diepe rivier
afgespeeld. Duizenden menschen, mannen, vrouwen en kinderen, zijn
daar gevallen onder de kogels der Russen, jammerlijk omgekomen
tusschen de ijsschotsen of door het water medegesleurd. Toch had
een groot deel dier ongelukkigen gered kunnen worden, wanneer de
generale staf beter zijn plicht had begrepen en de circa 40.000
achterblijvers en maraudeurs met geweld gedwongen had de bruggen over
te gaan en--wanneer die schepsels hiertoe zelven hadden medegewerkt;
want de rechterbrug is in den nacht van den 27en op den 28en November
en ook gedurende een deel van den vorigen nacht uren lang ongebruikt
gebleven, terwijl geen honderd pas van daar bij helderen maneschijn
duizenden weerlooze, ongewapende menschen, door de schuren en het stroo
van Studianka aangelokt, aan het bivakvuur hun lapje paardenbiefstuk
zaten te braden, alsof er van de aanwezigheid van een Wittgenstein,
een Platof en een Kutusof tot op uren in 't ronde geen sprake zelfs
was. Hardnekkig weigerden ze op te staan en het vuur te verlaten.

Den 26en en den 27en, zelfs nog in den vroegen ochtend van den 28en
kon de overtocht ongestoord plaats hebben. Geen vijand vertoonde
zich. Oudinot had den rechteroever tot ter hoogte van Borissow
bezet.--Met de divisie Partouneaux in deze stad zelve, de rest
van zijn korps, nog circa 10.000 man sterk, bij Studianka met den
linkervleugel geleund aan een dicht bosch en met een terrein voor
zich, dat zich uitstekend leende voor de tirailleurtaktiek zijner
infanterie, stond Victor nog op den linkeroever. Eugène, Junot en de
Polen waren met het rampzalige overschot hunner korpsen reeds op weg
naar Zembin. Napoleon zelf was eerst den 27en met de garde de rivier
gepasseerd. In Studianka had hij nachtkwartier gehouden.

Bij zijn aanval op Oudinot had Tschitchagow zijn bagagetrein terstond
laten volgen, doch had die in den steek moeten laten. Meer dan
duizend bespannen wagens met levensmiddelen en uitrustingstukken
van allerlei aard waren zoodoende in handen van Oudinots cavalerie
gevallen. Reusachtig was de hoeveelheid ham, worst, gerookt vleesch,
scheepsbeschuit, die werd gevonden. En dan die duizenden paren
schoenen!

Verscheiden soldaten hebben zich toen voor vijf en twintig dagen van
voedsel voorzien. Dit laatste en het nieuwe schoeisel hebben menigen
krijgsman, die nog slechts een paar lappen linnen tot voetbedekking
had, het leven gered. De Fransche armee zal dien admiraal bovendien
ten eeuwigen dage erkentelijk moeten blijven, want hij is de man
geweest, die haar den uitweg naar Zembin openliet, toen hij bij den
afmarsch naar het zuiden verzuimde de bruggen door het moeras aldaar
te vernielen.

Dit verzuim heeft hij zeker willen herstellen toen hij, door zijn
spionnen verwittigd, dat de Fransche armee, in tweeën gescheiden door
de Berezina, een stelling bij dit plaatsje had ingenomen, den 28en
ten aanval oprukte. Door de Russische opperbevelhebbers was namelijk
besloten, dat zij die armee gezamenlijk zouden aangrijpen en in de
Berezina werpen.

Terwijl Wittgenstein, uit het noordoosten komende, de divisie
Partouneaux dus aanvalt en grootendeels gevangen maakt,--slechts één
bataljon ontkwam--terwijl Kutusof Victor in front en flank aanvalt
maar geen succes kan behalen, omdat dit Fransche korps nog weinig heeft
geleden en het terrein zijn tactiek begunstigt, stort Tschitchagow zich
op Oudinot en Ney, die op den rechteroever staan.--Succes behaalt hij
echter niet. Hoewel de patronenvoorraad gering is, en de bajonet dus
herhaalde malen dienst moet doen; hoewel het meerendeel den vorigen
dag niet heeft te eten gehad, vechten de Fransche en Zwitsersche
regimenten als duivels en behouden overal hun stellingen, terwijl de
kurassiers van Doumerc, telkens wanneer zij de kans hiertoe schoon
zien, de Russische carré's uiteenslaan en onder den voet rijden en
dan den geduchten pallas een doodend woord doen meespreken.

Den ganschen dag te paard, nu eens op den linker-, dan weder op den
rechteroever, is de Keizer overal de leven en bezieling schenkende
kracht.

Over de bruggen stroomde intusschen onafgebroken een dichte drom
weerlooze menschen. Van den hoofdweg afgebogen en twee zijwegen
volgende, hadden zij reeds vroeger instinctmatig een soort van
marschcolonne gevormd, die niemand dorst verlaten. Thans bij de
bruggen, hopende, dat aan hun ellende een einde zou komen, verlieten
velen deze colonne, liepen zijwaarts af naar de rivier, denkende hun
lotgenooten vóór te zijn, kwamen zoodoende plotseling voor het kruiende
water, zagen hier den dood voor oogen en trachtten hun vroegere plaats
te herkrijgen. Wee dan de zwakkeren!

Eerst laat in den avond kwam een einde aan het woedende gevecht,
dat herhaalde malen in een gruwelijk handgemeen was ontaard. Op alle
punten geslagen, ja, half vernietigd gingen de Russen terug. Om negen
uur begon Victor den afmarsch over de bruggen, nadat zijn soldaten
zich met geweld een baan hadden moeten breken door de gillende,
jammerende menschenmassa, die zich, met voertuigen en losse paarden
bont dooreen aan de toegangen verdrong en die den kostbaren tijd den
vorigen dag had laten verloren gaan.

Om één uur in den nacht had de laatste afdeeling van Victor de
overzijde bereikt. Slechts eenige duizenden achterblijvers bevonden
zich toen nog op den linkeroever; den volgenden morgen om half negen
deed Eblé, die uit medelijden met al die rampzaligen met de uitvoering
van 's Keizers bevel zoolang doenlijk had gewacht, de bruggen in
brand steken. Een uur later bestonden ze niet meer.--Toen kwamen de
kozakken met hun ijzingwekkend hoera.

Op dezelfde wijze deed de Keizer handelen met de bruggen bij Zembin;
doch de vorst viel weder in en maakte al zijn pogingen om zich de
kozakken hierdoor van het lijf te houden doelloos. Zij naderden thans
over het ijs.

De Berezina over, kwam het Fransche leger zoo goed als volslagen tot
oplossing. Binnen drie dagen slonk zijn effectief aan strijdbare mannen
weg tot beneden de negen duizend. Ney voerde weder de achterhoede aan.

Duidelijk zag Napoleon den toestand in.--"Het leger is talrijk maar
ontzettend uit zijn verband," schreef hij den 29en aan den hertog
van Bassano te Wilna. "Veertien dagen zijn er noodig om het weder
onder de vanen te verzamelen. De koude en de ontberingen zijn van
dit alles de oorzaak. Wij komen naar Wilna. Zullen wij ons daar
kunnen staande houden? Levensmiddelen en nogmaals levensmiddelen
zijn vóór alles noodig; zonder deze zijn er geen gruweldaden, tot
welke deze bandelooze massa zich tegenover de stad niet zal laten
vervoeren. Misschien zal het leger zich eerst achter den Niemen
kunnen verzamelen. Onder deze omstandigheden is het mogelijk, dat
ik mijn tegenwoordigheid te Parijs voor Frankrijk, voor het rijk,
zelfs voor het leger noodzakelijk begin te achten."

Den 5en December handelde hij in dezen zin. Eigenhandig schreef hij te
Smorgoni het bulletin, waarin hij van het leger afscheid nam en het
commando opdroeg aan Murat; toen riep hij zijn maarschalken samen,
toonde zich schijnbaar kalm, deed Eugène het bulletin voorlezen,
besteeg met de Caulaincourt, Duroc, Lefebvre-Desnouettes en graaf
Lobau een rijtuig, deed Rustan plaats nemen op den bok, reed den weg
op naar Wilna, passeerde onder den naam van de Caulaincourt geheel
Duitschland en kwam in den laten avond van den 18en December aan de
Tuilerieën in zulk een armoedige equipage, dat de schildwacht, die
hem in zijn bonten jas niet dadelijk herkende, aanvankelijk bezwaar
maakte hem te laten doorrijden.

Een reusachtig, hartverscheurend drama vormde de terugtocht van het
Groote Leger over Wilna naar den Niemen. Aan honderden, die door 's
Keizers tegenwoordigheid tot nog toe zedelijk waren geschraagd, ontzonk
thans eensklaps de moed. Velen vervloekten hem. Anderen keurden zijn
handelwijze volkomen goed. Het leger redden stond niet meer in zijn
macht, het was gedoemd onder te gaan, en bij een veldheer en een vorst
behoorde het belang van den staat te gaan boven het sentiment. Wat zou
er van Frankrijk zijn geworden, als hij, bij zijn troepen blijvende,
viel onder den lanssteek van een kozak of bezweek onder de koude?

Want fel koud was het opnieuw geworden, zoo fel, dat de adem als
een kolom stoom mond en neusgaten verliet en terstond in ijskorrels
overging, die als fijne hagel neervielen. De paarden moesten bij
herhaling stilhouden, om ze te bevrijden van de zware ijskorst, die
teugels en neusgaten telkens opnieuw overdekten. Te Wilna teekende
de thermometer van dokter Larrey 28° vorst.

Van de meeste geweerdragenden bevroren de uiterste ledematen. Over
allen lag zulk een sluier van neerslachtigheid en verdooving, dat
velen elkander zelfs niet meer herkenden.

Onverklaarbaar is het dus, dat o. a. de gansche divisie Loison,
circa 10.000 man jonge soldaten, aan de warme kazerne gewoon, uit
Wilna niettemin op marsch was gezonden in de richting van Smorgoni,
het Groote Leger te hulp. Wat een doorzicht en een gezond verstand bij
hem, die het bevel hiertoe gaf!--Binnen enkele dagen hadden de bivaks
in de open lucht en de groote ontberingen die gansche divisie benevens
de aan haar toegevoegde Napolitaansche cavalerie doen wegsmelten als
sneeuw voor de zon. Hiermede verdween de laatste kern van bruikbare
soldaten uit Wilna.

Laten we een dichten sluier werpen over de gruweltooneelen, hier
voorgevallen, toen die uitgehongerde, van ellende en gebrek half
waanzinnig geworden menschen voedsel verlangden, dat daar volop in
de magazijnen aanwezig was. Zij werden afgewezen, omdat zij niet
meer tot een korps behoorden en dus niet van gewaarmerkte bons waren
voorzien. Maret en van Hogendorp hadden de stad verlaten; bevelen
waren niet gegeven, op de administratieve bureaux hebben alleen de
voorschriften kracht van wet, is het sentiment zelfs in uiterste
gevallen daar slechts een holle klank.

Zoodoende zijn te Wilna duizenden gewonden en zieken,--en ziek waren
bijna allen--omgekomen van gebrek naast magazijnen vol levensmiddelen
en kleedingstukken. Eenige dagen later zouden deze een welkome buit
worden voor de eveneens half verhongerde kozakken van Platof, die
vóór Tschitchagows geregelde troepen uit, reeds den 10en December
als een zwerm gieren om de stad begonnen te zwerven.

Wilna geplunderd, werd de tocht naar den Niemen door al wat nog
kracht en energie bezat voortgezet. Zoo bereikte Murat den 11en 's
nachts Kowno. Ney volgde met 1500 man. Van hier schreef Berthier aan
den Keizer:

"Ik moet Uwe Majesteit mededeelen, dat de gansche armee totaal is
opgelost. Zelfs uw garde telt geen 500 man meer. De generaals, de
officieren hebben alles verloren wat zij bezaten; van bijna allen zijn
lichaamsdeelen bevroren. De straten zijn met lijken bedekt; de huizen
liggen vol. De armee vormt nog slechts één colonne van verscheiden
uren lengte, die 's morgens opbreekt en 's avonds ordeloos neervalt."

Den 19en December bereikte Murat Koningsbergen met nog geen 400 man
der oude garde en geen 600 ruiters gevolgd door eenige duizenden
achterblijvers.--Aan den Niemen, aan de grenzen van Pruisen had
Tschitchagow de vervolging tijdelijk gestaakt; ook zijn leger was
zoo goed als vernietigd. Wittgenstein rukte Macdonald achterna in de
richting van Koningsbergen.

Hier ontving Murat den 1en Januari 1813 de tijding, dat de Pruisische
generaal Yorck, onderbevelhebber van Macdonald, verraad had gepleegd,
zich zoogenaamd door de Russen had laten omsingelen en toen met hen
bij Tauroggen een verdrag gesloten had. Van zijn standpunt als Pruis,
die, met haat tegen Napoleon vervuld, dezen slechts met weerzin had
gediend, was deze daad verklaarbaar. Zijn koning, zeer verlegen met de
zaak en bevreesd voor de gevolgen, ontnam hem tijdelijk zijn commando
en stelde hem in staat van beschuldiging, maar Pruisen juichte luid.

In diezelfde dagen trof Schwartzenberg met Sacken ook een overeenkomst
en keerde met zijn korps naar Oostenrijk terug. Een en ander
was oorzaak, dat Murat, voor zijn eigen kroon bezorgd geworden,
onbekwaam voor de hem opgedragen, inderdaad zeer moeilijke taak,
retireerde naar Posen, het commando den 16en overdroeg aan Eugène,
afreisde naar Italië en... met Oostenrijk onderhandelingen aanknoopte.



Bij al de ellende, welke de veldtocht van Rusland had gebracht,
kwam voor den Keizer nog het verdriet, dat zijn familieleden hem
hadden bezorgd. In 't begin zagen we, had hij Jérome naar Westfalen
moeten terugzenden, uit louter onbekwaamheid en thans ging zijn
zwager Murat naar Napels terug; duidelijk was het nu, dat hij den
weg van 't verraad opging. Alleen Eugène had wederom zijn plicht
gedaan en later over 1812 sprekende kon Napoleon terecht verklaren:
"Wij hebben allen fouten begaan, alleen Eugène niet."



HOOFDSTUK XXV.

Lutzen, Bautzen, Leipzig.


Ternauwernood terug in zijn paleis, waar zijn vrouw hem wel met
eenige verwondering doch tevens met groote hartelijkheid had welkom
geheeten, riep de Keizer zijn ministers en grootwaardigheidsbekleeders
bijeen. In zijn onderhoud met hen liep hij tamelijk vluchtig heen
over den laatsten veldtocht. Volgens hem was deze alleen door den
invloed der elementen mislukt, want overwonnen hadden de Russen hem
geen enkele maal,--wat volkomen waar was. Terstond daarop begon
hij nadrukkelijk verklaring te vragen van hun gedrag tijdens den
aanslag van Malet. Savary werd door hem zelfs geducht onder handen
genomen.--Terwijl de andere heeren door hun houding alleen reeds
schuld bekenden, gaf Savary zijn heer kort en bondig te verstaan, dat
hij niet aansprakelijk kon of wilde gesteld worden voor een aanslag,
gepleegd door een halven gek, die niemand vooraf in zijn vertrouwen
had genomen, en betreffende wiens plannen de politie volslagen onkundig
was gebleven.

Weinig moeite kostte het den schranderen en onvervaarden minister van
politie, dien de publieke opinie reeds als slachtoffer had aangewezen,
den Keizer van de juistheid van zijn pleidooi te overtuigen. Te
lichter viel hem dit dewijl het Napoleon niet zoozeer was te doen
om dezen aanslag voor te stellen als een feit van groot gewicht,
als wel om de gedachten af te leiden van Rusland en het noodlottige
einde der Groote Armee.

Daarop ontving hij den Senaat en den Raad van State in plechtige
zitting, viel hierbij geheel zonder reden heftig uit tegen de
idéologen en hun begrippen, volgens hem de oorzaak van al 't geen
was gebeurd, en ontsloeg daarna den prefect van de Seine Frochot,
zoogenaamd omdat deze den dag der samenzwering bewijzen had gegeven
van weinig tegenwoordigheid van geest.

Tegenover zijn ouden raadsman en vriend de Cambacérès speelde hij
echter geen comedie. Hem droeg hij op een senaatsbesluit voor te
bereiden waarbij met afwijking van den gebruikelijken vorm, niet
een van zijn broeders, doch de Keizerin zelve reeds dadelijk met het
regentschap werd bekleed. Vastbesloten den oorlog tegen Rusland zoo
spoedig mogelijk voort te zetten, doch door Malets aanslag overtuigd
geworden van het gevaar, dat zijn dynastie liep, wanneer hij mocht
komen te vallen, wilde hij vóór alles van deze zorg voor de toekomst
zijn ontheven.

In de eerste Januaridagen van 1813 begon hij een beter begrip te
krijgen van den jammerlijken toestand, waarin de overblijfselen van
het Groote Leger zich bevonden. Tot nu toe had hij zich hieromtrent
nog illusies gemaakt.

Over het gedrag van Murat was hij een korte poos zoo gebelgd, dat hij
zelfs er over dacht hem te doen gevangen nemen. Dat Eugène dezen had
vervangen, droeg zijn goedkeuring weg.

"Die was meer bekend met het voeren van een omvangrijk beheer en genoot
zijn volle vertrouwen," deed hij in den Moniteur schrijven. Tevens
verhief hij Ney tot prins van Moskowa.

Toen Eugène door de steeds verder voortrukkende Russen gedwongen werd
eerst de Weichsellinie op te geven en zelfs tot achter de Oder terug
te gaan, meende hij hem niettemin in gespierde taal aan 't verstand
te moeten brengen, "dat dit niet de manier was om den vijand ontzag
in te boezemen en voorzichtig te doen wezen." Wanhopig werd hij bijna,
toen hij vernam, dat Eugène, in 't begin van Maart over Berlijn, zelfs
naar Wittenberg, dus tot achter de Elbelinie, was geretireerd.--"Onze
militaire operatiën zijn een voorwerp van spot voor onze bondgenooten
te Weenen en voor onze vijanden te Londen en te St. Petersburg,"
schreef hij. "Had voorwaarts van Berlijn stelling genomen en hier het
gerucht doen verspreiden, dat ge veel sterker waart dan uw effectief
bedraagt; dan had de Rus zich wel tweemaal bedacht, voordat hij de
Oder overschreed met nog geen 60.000 man."

Vervolgens wees hij met nadruk op de waarde der stelling aan de
Beneden-Elbe, al moest zelfs Dresden hiertoe worden opgegeven,
"want door die stelling werd Holland, het schier onneembare Holland,
gedekt; dit was van het hoogste belang."

Ten slotte beval hij hem voorwaarts van Maagdenburg positie te
nemen. Ook Lauriston, die Eugène met vier divisiën nieuwe troepen was
te hulp gezonden, ontving in dezen zin bevelen; hij moest allerwege
het gerucht verspreiden, dat het Elbe-leger weldra tot den aanval zou
overgaan.--"De moreele indruk doet vaak meer dan een groot leger,"
schreef hij.

Inmiddels was hij zelf weder even rusteloos en onvermoeid als ooit
te voren bezig Frankrijks strijdmacht te herstellen. In de eerste
plaats dienden hem hiertoe de ruim 140.000 conscrits van 1813, die,
vroeger dan gewoonlijk opgeroepen, reeds drie maanden oefening achter
den rug hadden; dan de zoogenaamde cohorten, een soort van stedelijke
schutterij, samengesteld uit jonge mannen boven de twee en twintig
jaar, reeds ten vorige jare opgericht en circa 100 bataljons vormende,
goed gedrild en goed gewapend; voorts conscrits der lichtingen 1809,
'10, '11 en '12, die nog niet hadden gediend; dan enkele uit Spanje
terug ontboden regimenten, de soldaten en de kaders, die uit Rusland
waren teruggekeerd, en thans in de depotplaatsen in Duitschland en
Frankrijk werden gebezigd om het jonge personeel te onderwijzen en
de kern te vormen voor nieuwe afdeelingen; eindelijk--de lichting
van 1814, dus nog niet veel meer dan knapen.

Wel waren in den vorigen veldtocht alle vuurmonden en voertuigen
verloren gegaan, doch in de arsenalen was voorraad genoeg aanwezig
om binnen korten tijd zeshonderd, en een paar maanden later zelfs
reeds duizend geheel uitgeruste kanonnen te kunnen uitbrengen. Ook
trekpaarden waren er voldoende te krijgen, al was het oosten van
Duitschland reeds door de Russen gesloten.--Het grootste bezwaar
leverde de vorming op eener nieuwe cavalerie. Hiervoor waren geen
rijpaarden genoeg. Zelfs voor baar geld en later door requisitie
gelukte het generaal Bourcier, die speciaal met den aankoop er van
was belast, niet eens, een voldoend getal bruikbare dieren bijeen
te brengen.

Toen bedacht de Keizer, maar al te goed wetende van hoeveel
waarde een talrijke ruiterij thans voor hem was, een middel om ten
minste ten deele in deze ernstige leemte te voorzien; hij begon
Frankrijks ijdelheid te prikkelen. Door de verschillende groote en
kleine steden des rijks liet hij zich geheel uitgeruste cavaleristen
aanbieden. Parijs gaf het voorbeeld met 500 man; dan kwam Lyon met 120;
Rome leverde er 240, Amsterdam 100, Rotterdam 50 en zoo vervolgens. De
prefecten oefenden hierbij wel eenigen drang uit maar het grootste
deel der bevolking in Frankrijk zelf, al gaf ze Napoleon de schuld
van al de rampen der laatste tijden, begreep dat ook alleen hij door
krachtige weermiddelen in staat zou wezen om na een kortstondigen
veldtocht te geraken tot een eervollen vrede.

In diezelfde dagen verscheen een besluit, waarbij vier regimenten
zoogenaamde gardes d'honneur werden opgericht, alleen samengesteld
uit jonge lieden der aanzienlijkste families, die te paard dienst
deden en zelven in hun uitrusting en hun onderhoud voorzagen.

Op deze wijze, rekende de Keizer, zou hij binnen enkele maanden
300.000 krijgers aan den Rijn en de Elbe, 250.000 man in Spanje en
50.000 man in Italië kunnen bijeenbrengen. Wel zouden dit in hoofdzaak
jonge troepen zijn, maar de kaders waren grootendeels oud. Rekening
houdende met den strijdlustigen aard der natie, zou het geheel dus
zeer goed bruikbaar wezen. Ney zelf was weldra vol bewondering voor
die halve kinderen, zooals hij ze noemde, die, voor de eerste maal in
't vuur, doch door hun officieren voorgegaan, bij Weissenfels b.v.,
de charge der Russische escadrons rustig en gesloten afwachtten tot
het commando: Aan! en Vuur! weerklonk, dan met hun lood in een oogwenk
een dam van lijken van ruiters en paarden om zich heen opwierpen,
daarna ijlings tot de aanvalsformatie overgingen en het behaalde
succes onder een schallend: Vive l' Empereur! vervolgden.

Ook de financiën, de groote zenuw van den oorlog, vergat Napoleon
niet; hij stelde niet alleen een groot deel zijner in de kelders
der Tuilerieën geborgen krijgskas ter beschikking van den minister
van financiën, doch zelfs uit zijn particuliere middelen, louter de
vrucht zijner spaarzaamheid, deed hij een fermen greep. De verkoop
van een deel der eigendommen van de gemeenten, voor welk verlies hij
deze schadeloos stelde, vulde het nog ontbrekende aan.

In weerwil van die reusachtige krijgstoerustingen, welke aan de
Fransche nijverheid opnieuw de gelegenheid schonken te bewijzen tot
welk een krachtsinspanning ze in staat was, ontbrak het niet aan
stemmen, die pleitten voor een eervollen vrede zonder dat er meer
bloed werd vergoten. Reeds had keizer Frans zijn bemiddeling hiertoe
zijdelings aangeboden.

De Caulaincourt, die het Russische hof door en door kende, hierin door
de Cambacérès, de Champigny, en Talleyrand gesteund, ried Napoleon
ernstig aan niemands tusschenkomst aan te nemen of te vragen, doch
zich tot keizer Alexander zelf te wenden. Hier tegenover raadde
de hertog van Bassano, hooghartig en verwaand als altoos, hem, van
Oostenrijks bemiddeling wel degelijk gebruik te maken; en Napoleon,
die zeide eveneens den vrede te willen, maar die dezen feitelijk
niet wilde,--moest hij geen wraak nemen voor Moskou en het in Rusland
geleden échec?--sloeg den raad der ouderen in den wind en volgde dien
van zijn vleier.

Zelf schreef hij dus aan zijn schoonvader; maar dit schrijven was
weder even hooghartig als altijd en de voorwaarden, welke hij stelde,
waren volslagen onaannemelijk. In een brief aan Metternich had Maret
met zijn belachelijk chauvinisme de stekeligste uitdrukkingen zijns
meesters ten overvloede nog eens aangedikt.

Het resultaat van dezen stap was dan ook nul. Onder geen vorm wilde
keizer Frans Pruisen zoo goed als uit de rij der staten van den
Duitschen Bond zien verdwijnen, want van dit plan ging Napoleon
zwanger. Ook wenschte hij het koninkrijk Polen niet hersteld te zien.

Schier ondoenlijk is 't zich een juiste voorstelling te maken van den
geweldigen omkeer in de ziens- en denkwijze des volks, die inmiddels
in Duitschland doch voornamelijk in Pruisen betreffende Napoleon was
ontstaan. In den volsten zin des woords had het verraad van Yorck
hier het sein gegeven tot een beweging tegen hem, zoo reusachtig,
dat den koning, die tijdelijk te Breslau verblijf hield, de angst om
het hart sloeg bij de gedachte aan de wraak van Napoleon.

De leden van den Tugendbund met von Stein en zooveel anderen aan
het hoofd bekommerden zich hierom echter niet; die bond trad op met
volle kracht; hoe meer de Russen naderden, hoe meer Eugène met zijn
handjevol troepen achteruit gedrongen werd, hoe hartstochtelijker de
volksgeest ontwaakte.

Toen Berlijn door de Franschen moest worden losgelaten; toen
Dantzig en andere groote vestingen in Pruisen met Fransch garnizoen,
als Stettin, Glogau, Maagdenburg, door de Russen werden bedreigd
en ingesloten; toen keizer Alexander ten slotte Breslau naderde,
was koning Frederik Wilhelm niet langer bij machte den wil van zijn
volk te weerstreven. Den 1en Maart 1813 sloot hij met Alexander een
verbond; en deze, door zijn aanvankelijk succes en zijn weelderige
fantasie meegesleept, meenende, dat hij de door een hoogere macht
aangewezen persoon was om gansch Duitschland te bevrijden, zwoer,
dat hij de wapenen niet zou laten rusten, voordat hij deze taak had
volbracht.--Engeland zou voor geld zorgen.

In een ommezien had gansch Pruisen zich nu aangegord tot den
strijd, en was er een Landwehr, een soort van nationale militie,
georganiseerd. Zoo geducht werd de drang dezer gewapende massa, dat
geheel Pruisen en Saksen door de Franschen moesten worden ontruimd. Tot
achter de Saale ging Eugène terug.

Te midden van die zoo snel op elkander volgende gebeurtenissen voelde
keizer Frans zijn positie voortdurend moeilijker worden. Hij hield
veel van zijn dochter; hij was zijn schoonzoon niet ongenegen; gaarne
zou hij als bemiddelaar zijn opgetreden. In dezen zin liet Metternich
zich ook uit tegenover Maria Louise, toen hij bij Napoleon geen gehoor
vond; maar de halsstarrige weigering van dezen om op zijn voorwaarden
iets te laten vallen, was oorzaak, dat alle kans op vrede verdween.

Tegelijkertijd werd door Pruisen en Rusland geen middel ongebruikt
gelaten om ook Oostenrijk in hun coalitie te betrekken. Door den ouden
adel, fel gebeten op Napoleon, den man der revolutie en der moderne
begrippen, waren in 't geheim zelfs reeds relaties aangeknoopt met
de andere hoven.

Maar nòg bleef keizer Frans doof voor de aanmaningen van die zijde
en voor den drang van zijn volk. Door bedrieglijke beloften werd de
Fransche gezant te Weenen zelfs misleid. Toch was reeds uit allerlei
gegevens af te leiden, dat ook hier weldra een omkeer zou volgen.

Alleen de oude koning van Saksen was niet te bewegen zijn woord te
breken. Hij bleef Napoleon trouw, herinnerde zijn leger aan zijn eed,
gaf, toen hij bij de nadering der Russen Dresden verlaten moest,
de forten bij Wittenberg en bij Torgau aan de Franschen in handen en
vertrok naar Praag.

Den 25en Maart vaardigde Kutusof een manifest uit, waarbij het
Rijnverbond vervallen werd verklaard, en waarbij alle Duitsche vorsten
met verlies hunner kroon bedreigd werden, als zij niet onverwijld
medewerkten tot de bevrijding van hun vaderland.

Reeds in de eerste dagen van Februari had de graaf van Lille (later
Lodewijk XVIII) uit Engeland een manifest gericht tot de Fransche
natie om zich te werpen in de armen van haar wettigen vorst, "nu de
goddelijke Voorzienigheid gereed scheen het werktuig van zijn toorn,
den overweldiger van den troon van St. Louis, den verwoester van
Europa, te verbrijzelen."

Den 30en Maart trad ook Bernadotte tot de coalitie toe. Engeland
schonk hem hiervoor vijf en twintig millioen francs; ook werd het aan
Denemarken toebehoorende Noorwegen hem toegewezen benevens Guadeloupe,
een bezitting van Frankrijk.

Reeds in Augustus van het vorige jaar had hij te Abo met Alexander
van Rusland onderhandelingen aangeknoopt over een inbezitname van
den Franschen troon, als Napoleon in dien veldtocht mocht komen te
vallen. Toen hadden die niet tot een besluit geleid. Thans kwam deze
oud-maarschalk van Frankrijk, die alles aan Napoleon te danken had,
zich scharen aan de zijde van diens vijanden, "omdat het belang van
zijn nieuw vaderland dit noodzakelijk maakte."

En zooals we zagen stond ook Murat reeds op het hellende vlak, dat
leiden moest naar verraad. Beducht voor het verlies van zijn kroon,
had hij te Weenen in stilte reeds vrienden gezocht om hem in geval
van nood te beschermen, toen Napoleon hem het commando over zijn
cavalerie opdroeg.

Den 27en Maart werd Pruisens oorlogsverklaring te Parijs ontvangen. In
de eerstvolgende weken zou het zwaard dus weder beslissen
tusschen Frankrijk en Pruisen, Rusland en Zweden met een weifelend
Oostenrijk op den achtergrond en met een bevolking in Duitschland,
die onverzoenlijken haat had gezworen aan al wat Napoleon heette of
met hem samenging.

Ten gevolge van de doorgestane vermoeienissen was Kutusof gestorven en
in het commando opgevolgd door Wittgenstein, wiens chef van den staf
Diebitsch de leiding in handen had. Blücher zou het Pruisische leger
aanvoeren. Beider macht te zamen beliep ongeveer 250,000 krijgers,
waaronder een zeer talrijke cavalerie, een wapen, waarvan het Fransche
leger voorloopig slechts spaarzaam was voorzien, en met een artillerie,
die het van de Fransche eveneens in sterkte won, maar niet in gehalte.

Tegenover deze macht, welke Hamburg, Dresden en Leipzig in haar bezit
had, kon de Keizer voorloopig niet meer stellen dan circa 80.000
man, verdeeld in de garde en vier korpsen. Voor 't grootste gedeelte
waren deze afdeelingen nog op marsch.--Ten zuiden van Maagdenburg,
met den linkervleugel geleund aan de Saale, stond voorts Eugène met
bijna 40.000 man.

Voordat Napoleon Parijs verliet om zich naar zijn leger te begeven
(15 April) was de gezamenlijke sterkte hiervan geklommen tot circa
200.000 man, voor de helft Franschen; de krijgsmacht der bondgenooten
nam eveneens doch in veel sterker mate toe, terwijl zich in de staten
van het Rijnverbond en te Hamburg reeds duidelijk sporen van verzet
vertoonden.

Nogmaals een voorwerp van bewondering en ontzag voor zijn gansche
omgeving, letterlijk jong geworden opnieuw, ondanks al 't geen
aan de overzijde van den Rijn voorviel, geen seconde versagende,
de toekomst oogenschijnlijk zelfs met vertrouwen te gemoet ziende,
was de Keizer rusteloos bezig zich op den nieuwen veldtocht voor te
bereiden. Wanneer alles reeds sliep, waakte hij nog. In zijn brein,
weder even helder en scherpzinnig als in zijn beste dagen, had hij
zijn plan reeds vastgesteld.--Gedekt door de drie korpsen, welke Eugène
voor Maagdenburg had staan en achter deze om, wilde hij bij Havelberg
ten zuiden van Wittenberg onverhoeds de Elbe passeeren, zijn geheele
macht naar Stettin voeren, op deze wijze vóór zijn tegenpartij de
Oder bereiken en dan met geforceerde marschen oprukken tot ontzet
van Dantzig, waar Rapp door de Russen nog altoos was ingesloten.

Vermetel was dit, want, terwijl hij zijn linkervleugel deed leunen
aan de zee, stelde hij zijn rechter bloot aan een flankaanval; maar
wat een succes in de oogen van Europa, als hij zoodoende meester werd
van de bruggen over de Beneden-Weichsel!

Het bezetten van Hamburg was hierbij van overwegend belang, want
de Beneden-Elbe werd geheel door deze stad beheerscht. Daarom had
Davoust, die tot half Maart te Dresden had gestaan, deze stad na
het doen springen van een paar steenen pijlers van de brug over de
Elbe ontruimd en was toen met zijn korps (30.000 man) over Lüneburg
derwaarts op marsch gegaan.

Nog een hoofdzaak vervulde 's Keizers brein, namelijk de quaestie
van het regentschap tijdens zijn afwezigheid. Een besluit van den
Senaat riep Maria Louise dus tot het regentschap. Wel moest een raad
haar terzijde staan, doch uit alles bleek, dat deze zeer weinig zou
hebben in te brengen, en dat de Cambacérès, de voorzitter, de spil
zou wezen waaromheen alles draaide.--De Prins, die op zijn ouden dag
vroom begon te worden, zag wel met ontzetting op tegen die nieuwe
zware taak, maar gehoorzaamde.

Dan waren 's Keizers oogen telkens gericht op de bewapening zijner
cavalerie. Deze moest worden voorzien van een vuurwapen. 't Was al
te erg, dat de kurassiers b.v. in een kantonnement altijd infanterie
noodig hadden tot hun bescherming. Niet alleen de kurassiers, zelfs een
deel der lanciers wilde hij dus van een flink vuurwapen voorzien. In
dezen zin gaf hij bevelen.

Thans eerst gevoelde hij welke geduchte verliezen de tocht naar Rusland
aan zijn korps hoofd- en subalterne officieren had toegebracht.--"Van
een leger vormen de officieren en de onderofficieren de kern," zeide
hij, en menigmaal schold hij tegenwoordig op "die onbruikbare heeren,
die de spot waren van de soldaten," en op "de jongelui, die pas
't gymnasium hadden verlaten en van den dienst niets wisten." Dat
hij zelf van dit verval de schuld was, en dat zijn nooit eindigende
oorlogen zijn beste dienaren achtereenvolgens hadden weggeraapt,
scheen hij vergeten.

Ook over zijn tegenwoordige generaals was hij slecht te spreken. Wel
ontbrak het hun niet aan krijgservaring en militaire kennis, maar
de jaren, de weelderige levenswijze en bovenal de druk van zijn
ijzeren vuist bij het minste teeken van eigen initiatief of van
zelfstandigheid, hadden werktuigen van hen gemaakt. Die onder zijn
persoonlijke leiding nog flink bruikbare tactici maakten, als zij
aan zich zelf overgelaten waren en op eigen wieken moesten drijven,
vaak een treurig figuur. Ook was het vertrouwen der soldaten op hun
aanvoerders en het zoo hoogst noodige elkaar verstaan en begrijpen
in de korpsen onrustbarend verminderd.

Te midden van den chaos van zaken, die zijn brein vervulde, vond hij
toch nog tijd te denken aan zijn vrouw en een bewijs te geven van zijn
kieschheid tegenover haar. Savary ontving schriftelijk bevel niet alle
politierapporten aan haar als regentes voor te leggen, doch deze eerst
aan de Cambacérès ter inzage te geven.--"De Keizerin is nog te jong;
haar gemoed mag niet door de lezing van zulke bijzonderheden worden
bedorven of verontrust."

Nòg een quaestie van groot gewicht had hij voor zijn vertrek naar
het leger gaarne opgelost willen zien, n. l. die met den paus. Hierin
slaagde hij echter niet. In het begin van 1813, had hij, tot groote
verbazing van velen maar tot niet minder groote voldoening van
tal van anderen, Pius te Fontainebleau opgezocht en was bijzonder
hartelijk ontvangen. De paus had hem "zijn beminde zoon" genoemd,
in één woord meer dan voldoende bewijzen gegeven, dat hij zelf zijn
grooten tegenstander geen kwaad hart toedroeg.

Met een paar woorden was toen alle misverstand opgehelderd. Het vroeger
voorgevallene scheen vergeten; weldra had het gesprek geloopen over de
rampen en nooden der Italiaansche kerk en over de middelen om daaraan
een einde te maken. Den volgenden dag had Pius dit bezoek met groote
statie beantwoord, was toen ook naar de vertrekken der keizerin geleid,
had in haar een zachtaardige, goedhartige en met haar hooge positie
zeer ingenomen jonge vrouw gevonden en tevens den indruk ontvangen,
dat hij op St. Cloud zeer welkom was.

In de nu volgende dagen waren beide groote mannen tot overeenstemming
gekomen. Pius had zich verbonden de vroeger gesloten verdragen
en vooral de besluiten van het Parijsche Concilie betreffende de
canonieke bevestiging der bisschoppen letterlijk na te leven. Hier
tegenover had Napoleon beloofd de propaganda en de penitencerie
(pauselijke vierschaar voor boetezaken) weder toe te laten en
de verbannen geestelijken terug te roepen. Den 25en Januari was
het door zooveel duizenden gewenschte nieuwe Concordaat met groote
plechtigheid te Fontainebleau, in tegenwoordigheid van de keizerin
en van een schitterenden hofstoet, door beide vorsten onderteekend.

Doch wat had men toen gezien? Nog geen maand later hadden de kardinalen
Pius weten te bewegen, aan dit stuk een cedule (aanhangsel) toe te
voegen, waarin hij de geheele overeenkomst van Fontainebleau terugnam
en de kerk weder in den ouden toestand van verwarring dompelde.

Over deze trouwbreuk vertoornd, zich nu ontslagen achtende van al
zijn verplichtingen tegenover den Heiligen Stoel, had Napoleon nog
denzelfden dag een decreet uitgevaardigd, waarbij het pauselijke gezag
in gansch Frankrijk en Italië opgeheven, de metropolitaan te Parijs
(aartsbisschop) hiermede bekleed en aan alle Franschen gehoorzaamheid
aan het Concordaat van Fontainebleau bevolen werd.

Den 15en April verliet hij St. Cloud en bevond zich reeds tien dagen
later te Erfurt bij zijn garde. Eugène stond nog met drie korpsen aan
de Beneden-Saale; Ney, voorwaarts van Weimar, had den pas bij Kösen
tevens bezet, Marmont stond bij Gotha, de generaal Bertrand met zijn
korps bij Saalfeld, Oudinot bij Coburg.

Hiertegenover vond men Wittgenstein met 22.000 man tusschen de Saale
en de Beneden-Mulde, Blücher met 21.000 strijders bij Altenburg, de
voorhoede der Russische hoofdarmee bij Chemnitz, Tormassof bij Dresden,
voorts Wintzigerode met 10.000 man bij Lützen, dus vrij ver uiteen.

Reeds heeft de voorgenomen vereeniging tusschen Eugène's korpsen en
het hoofdleger plaats gegrepen, en hebben de jonge Fransche conscrits
o.a. bij Weissenfels een bewijs gegeven, dat men op hen kan rekenen;
reeds is de Saale hier en bij Merseburg overschreden en is de oude
garde Lützen genaderd op haar weg naar Leipzig, als bij Wittgenstein,
die het opperbevel voert, het plan tot rijpheid komt, Napoleons
rechtervleugel aan te grijpen. Een divisie van 5000 man zal in breed
front, bij Lindenau ten westen van Leipzig, het andere gedeelte van
diens leger inmiddels bezighouden.

Door zijn gebrek aan cavalerie wist Napoleon van de opstelling en
de marschrichting des vijands nog zoo goed als niets. Alleen was hem
bekend, dat Wittgenstein zijn macht bij Zwenkau bijeentrok.

Als Lauriston den 2en Mei bij Lindenau stoot op de Russen, denkt
de Keizer dus aanvankelijk hun geheele leger tegenover zich te
hebben. Weldra verraadt kanongebulder uit het zuidoosten hem echter,
dat hij zich heeft vergist. Enkele minuten blijft hij staan luisteren
en kijkt hij naar den in de verte optrekkenden kruitdamp; dan begrijpt
hij den toestand. Ney, die Groot- en Klein-Görschen benevens het
dorpje Kaja heeft bezet, wordt blijkbaar aangevallen.

Terwijl hij Lauriston tegenover Lindenau laat staan, doet hij door een
manoeuvre, even geniaal als bezwaarlijk en alleen voor hem uitvoerbaar,
de rest van zijn leger achter dezen langs een frontverandering
verrichten naar het zuidoosten.--Is deze gelukkig volbracht, dan gaat
het er op in, Ney te hulp; hij zelf voorop, voor zijn jonge soldaten
uit om ze aan te vuren.--"Waarschijnlijk heeft hij in zijn gansche
leven nooit zooveel gevaar geloopen als dien dag," schreef Marmont,
die bevel had ontvangen rechts naast Ney in 't gevecht te treden.

Tot vijf uur blijft dit onbeslist; dan begint er bij de tegenpartij
afmatting te ontstaan. De Keizer voelt, dat het kritieke oogenblik
is gekomen. Drouot, de welbekende commandant der garde-artillerie,
ontvangt bevel op den rechtervleugel der slaglinie zijn gansche
macht, 60 stukken, te doen oprijden om baan te breken. Dan formeert
zich de garde tot den aanval. Het dorp Kaja, het centrum der
stelling, wordt door haar genomen; over de gansche linie vluchten de
Pruisen. Tevergeefs spannen de Russische reserves alle krachten in
om het verloren terrein te herwinnen; om zeven uur is de slag bij
Lützen geslagen.--"'t Is een onverwachte overwinning geweest, die
in den stand der zaken een geheele ommekeer heeft teweeggebracht,"
mocht de Keizer gerust zeggen. Zijn jonge soldaten hadden gezegevierd;
de vijand was in vollen aftocht naar Dresden en de Elbe. Te voren
reeds had Lauriston Lindenau en Leipzig genomen.

Deze glansrijke zege had de gedachte aan den veldtocht naar Rusland
bij vriend en vijand eensklaps naar den achtergrond gedrongen. De
gelukszon bestraalde dus 's Keizers vanen opnieuw!

Nu rukt hij in één adem door naar Dresden en staat den 8en Mei voor
de Elbe. Met zijn artillerie brengt Drouot een hier staande batterij
van 40 stukken tot zwijgen. De Russen en Pruisen ontruimen in allerijl
de stad. Den 11en zijn de steenen brugbogen, die Davoust heeft doen
springen, door houten jukken vervangen, en trekt het Fransche leger
de rivier over, den vijand achterna, die naar Bautzen aan de Spree,
naar het oosten is geweken.

Verscheiden kleine gevechten bewijzen hoe dicht de partijen elkander
reeds zijn genaderd. Bij Würschen wordt Alexander, die, verstoord
op Wittgenstein, het commando zelf heeft genomen, geducht gehavend;
den 20en tegen het middaguur worden de verbondenen bij Bautzen door
Macdonald en Oudinot opnieuw zoo geducht onder handen genomen, dat
een generale aftocht naar Breslau in Silezië het gevolg hiervan is.

De eindbeslissing was echter nog nergens gevallen. Gebrek aan cavalerie
was bij Napoleon hiervan de reden. Deze leemte in de samenstelling
zijner armee was oorzaak, dat hij betreffende 's vijands bewegingen
zelden vroegtijdig inlichtingen ontving, dat er na een gelukkig
gevecht bij de vervolging geen gevangenen werden gemaakt en dat de
aftrekkende tegenpartij niet uit haar verband gerukt kon worden.

Den 1en Juni bezette hij Breslau. Tot nu toe had hij overal de
zege behaald. Jammer, dat hij ze zoo duur had moeten koopen! Den
1en Mei was Bessières, sinds 1796 overal zijn trouwe krijgsmakker,
bij Poserna door een kanonskogel gedood; den 22en bij Reichenbach had
ditzelfde lot den hofmaarschalk Duroc, den braven generaal Bruyères
en den generaal der genie Kirgener getroffen.

De brief, dien hij aan mevrouw Bessières, hertogin van Istrië en later
aan mevrouw Duroc op het gevechtsveld schreef; de vorstelijke wijze
waarop hij daarna in de toekomst van deze dames voorzag, gaven wel
te kennen hoe bitter hij onder het verlies van die trouwe vrienden
leed. Schreiende als een kind had hij aan den arm van de Caulaincourt
het sterfbed van Duroc verlaten.

"De dood begint dicht om ons heen te waren," mocht hij wel zeggen.

Door de laatste nederlagen zeer in 't nauw gebracht, zoo goed
als afgesneden van Berlijn, tot in Opper-Silezië teruggeworpen,
gevoelden Alexander en Frederik Wilhelm, dat het voor hen hoog
tijd werd onderhandelingen aan te knoopen en tot ergernis van het
meerendeel zijner generaals liet Napoleon zich vinden voor het sluiten
van een wapenstilstand. Den 4en Juni ingaande, zou deze duren tot 20
Juli. Breslau werd neutraal verklaard, de strook grond aangewezen,
de onvruchtbaarste van gansch Silezië, waarop het Fransche leger
zou verblijven.

In de hoop gedurende dit tijdsverloop tusschen zijn vijanden
verdeeldheid te zaaien en hun coalitie te doen uiteenvallen,
had Napoleon in deze ongunstige voorwaarde berust. Ook dacht hij
de talrijke versterkingen, vooral aan cavalerie, die reeds naar
hem op marsch waren, inmiddels bij zich aan te trekken. Voor het
meerendeel waren het conscrits, later Marie Louises genaamd, omdat
deze de besluiten teekende en wegens den vorm van hun hoofddeksel,
een kwartiermuts, die op een vrouwenmuts geleek,--schako's waren er
toen niet in voorraad--doch Napoleon had de waarde dier slechts half
volwassen jonge mannen reeds op prijs leeren stellen.

Een overeenkomst, den 30en Juni te Dresden gesloten, waarbij het aanbod
van Oostenrijk om als bemiddelaar op te treden door beide partijen
werd aangenomen, was het slot van eenige voorloopige besprekingen. Den
5en Juli zou te Praag een congres bijeenkomen om over den vrede te
beraadslagen. Hiermede in verband werd de duur van den wapenstilstand
verlengd tot den 10en Augustus.

Het congres leverde echter geen resultaat op. De eischen der
bondgenooten, n.l. dat Frankrijks grenzen voortaan zouden worden
aangegeven door den Rijn, de Alpen en de Maas, achtte Napoleon na zijn
overwinningen bij Lützen en Bautzen volslagen onaannemelijk. De oorlog
zou dus opnieuw ontbranden, feller nog dan te voren, want keizer
Frans verklaarde thans aan den drang van zijn volk, (doch vooral
van zijn omgeving) niet langer weerstand te kunnen bieden en sloot
zich aan bij de coalitie. Vóór Waterloo zou dit "Heilige Verbond,"
niet worden opgelost.

"Wat zal ik ze afrossen!" moet Napoleon te Dresden hebben gezegd, toen
hij de vreemde diplomaten, waaronder Metternich, dien hij grof bejegend
had, zijn paleis zag verlaten. Hij scheen totaal te hebben vergeten,
dat hij in Duitschland een leger van hoogstens 300.000 man had, slechts
voor de helft bestaande uit Franschen; dat de herinnering aan de ramp
in Rusland bij deze nog niet was uitgewischt, en dat laksheid, onwil en
neiging tot verraad bij de bondstroepen zich reeds duidelijk begonnen
te teekenen.--Was de Saksische generaal von Thielmann na een mislukte
poging om de forteres van Torgou den Pruisen in handen te spelen,
niet reeds met zijn brigade naar deze overgeloopen? Had von Langenau
niet ongeveer hetzelfde gedaan?--Toch bleef hij oogenschijnlijk vol
vertrouwen en twijfelde niet aan zijn succes,--als hij slechts wat
meer cavalerie tot zijn beschikking had gehad.

Een blik op den stand der partijen kan hier niet schaden.

Reeds bij 't begin van den veldtocht, die, onwaardig genoeg, door de
bondgenooten werd geopend (14 Augustus), voordat de wapenstilstand was
geëindigd, omspanden hun legerdrommen Napoleons troepen in één wijden
boog. In Mecklenburg stonden 40.000 Russen. Met ruim honderdduizend
Zweden, Russen en Pruisen hield Bernadotte Berlijn bezet. In Silezië,
tusschen Schweidnitz en de Oder bevond zich de hoofdmacht, ruim 200.000
krijgers onder Wittgenstein; bij Lintz hadden 40.000 Oostenrijkers
post gevat. Hun hoofdkorps 140.000 man werd onder Schwartzenberg bij
Praag samengetrokken.

Stonden in eerste linie dus 560.000 man, dicht achter deze volgden
geduchte reserves, die de geheele macht opvoerden tot een totaal van
meer dan een millioen hoofden. Bij zulk een sterkte kwamen verliezen
van 20.000 of 30.000 soldaten bijna niet in aanmerking.

Van Napoleons armee stonden circa 70.000 man bij Dahmen in Pruisen
tegenover Bernadotte; met 100.000 man bewaakte Ney een deel van
Silezië. In de omstreken van Zittau aan de Neisse, ten zuiden
van Görlitz, bevond zich een korps van eveneens 70.000 man. De
maarschalk Saint-Cyr dekte met 16.000 man Dresden en had bij 't kamp
van Pirna zijn stelling. Eindelijk lag de garde, 20.000 man sterk,
te Dresden. Hier commandeerde Napoleon zelf.

Davoust, Saint-Cyr, Augereau, Reynier en andere opperofficieren met
erkende krijgskundige bekwaamheden voerden nog steeds een legerkorps
aan, de troepen vertrouwden op hen; doch naast hen waren anderen
gekomen, op wier militaire talenten als troepenaanvoerders heel wat
viel af te dingen. Oudinot had in Rusland grove misslagen begaan;
Marmont had het kort te voren in Spanje afgelegd, terwijl Lauriston en
Bertrand, de eerste een goed artillerist, de andere een uitstekend
genist, te velde nog nooit met een troepencommando waren belast
geweest en dus voor een bevel over een korps ongeschikt mochten heeten.

Alleen aan 's Keizers persoonlijke vriendschap hadden de twee laatsten
hun tegenwoordig commando te danken gehad; zij dienden letterlijk op
proef en dit in een tijd, waarin Frankrijks lot op het spel stond!

Om hem te beletten verandering te brengen in zijn veldtochtsplan, dat
hun door het ellendige verraad van generaal Jomini, jarenlang Ney's
chef van den staf, ten deele was bekend geworden, waren de bondgenooten
de vijandelijkheden reeds den 14en Augustus begonnen. Tegenover een
veldheer als Napoleon baatte hun deze schending van den wapenstilstand
niet veel. Toen hij ontdekte, dat men tegen zijn opmarsch naar Bohemen
op zijn hoede was wendde hij zich tegen Silezië, tegen Blücher.

Verscheiden kleine en groote gevechten (21-23 Augustus) waren hiervan
het gevolg. Blücher was tenslotte verplicht achter de Katzbach,
tusschen Liegnitz en Goldberg ten noordwesten van Breslau, een goed
heenkomen te zoeken.

Reeds waren bevelen voor een krachtige vervolging gegeven, toen de
Keizer bericht ontving, dat Schwartzenberg met ruim 200.000 man uit de
passen van Bohemen gedeboucheerd en Saksen binnengerukt was, blijkbaar
op Dresden aan. Macdonald met circa 70.000 man tegenover Blücher
latende staan, rukte hij nu met geforceerde marschen eveneens naar
Dresden, dat intusschen door Saint-Cyr, uit Pirna voor de overmacht
teruggegaan, was bezet. De vluchtige versterkingswerken, hier reeds
vroeger opgeworpen, waren nog niet eens voltooid.

Onbekend met de omstandigheid, dat de Keizer aan het hoofd zijner
garde met de cavalerie van Latour-Maubourg en verscheiden divisiën
infanterie Dresden was binnengetrokken; meenende op Saint-Cyr met
zijn 17000 man een gemakkelijke overwinning te behalen, vielen de
bondgenooten die veldwerken den 26en zoo onstuimig aan, dat ze in
een ommezien waren genomen. Ook de voorstad Pirna was weldra in hun
handen. De Freyburgerpoort werd reeds door hen bestormd.

Plotseling echter werd deze geopend. Met generaal Cambronne aan de
spits stortte zich een dichte colonne garde-infanterie met geveld
geweer op de aanvallers en sloeg ze uiteen. Ditzelfde gebeurde bij de
andere poorten. De Pruisen vluchtten, verlieten de reeds veroverde
schansen, liepen het vrije veld in en werden hier door de escadrons
van Latour onder den voet gereden. Die dag kostte den bondgenooten
bijna 9000 man, maar--Napoleon had vijf generaals verloren.

In weerwil van den geweldigen regen, die van het terrein een modderpoel
maakt, waarin de vuurmonden blijven steken, gaan de Franschen den
volgenden morgen tot den aanval over. Wel tellen ze ruim 80.000 man
minder in 't gelid dan de vijand, maar onversaagd gaat het er op
in. Reeds brengt de jonge garde 's vijands linkervleugel tot wijken,
als Napoleon in deze een gaping ontdekt. In een oogwenk zitten Murats
kurassiers en karabiniers in die open ruimte, breken zich met geweld
baan door een hollen weg, storten zich op de daarachter staande
Oostenrijksche bataljons van Klenau, houwen en steken alles neer wat
voor hun voeten komt en behalen een schitterende overwinning, zonder
dat zij zelf groote verliezen lijden, want de regen heeft het gebruik
van het toen nog gebezigde steenslotgeweer als vuurwapen volslagen
onmogelijk gemaakt; de infanterie heeft dus om zich te verdedigen
slechts de bajonet.

Men zag Fransche escadrons de Oostenrijksche carré's zoo dicht naderen,
dat de ruiters met de sabel tegen de bajonetten der tegenpartij
tikten. Maar wee deze, als een regiment lansiers of een batterij
met dubbele bespanning in de nabijheid kwam. Dan was 't kortaf:
"De wapens neer!" of 't ging er op met lans en schroot; dan was zoo'n
carré verloren.

Dien avond was het leger der bondgenooten in vollen aftocht naar
Bohemen; het miste 18 vaandels, 26 vuurmonden en 20.000 man.

Ook generaal Moreau was gesneuveld. Sinds eenigen tijd bevond hij zich
bij keizer Alexander in 't Russische hoofdkwartier. Door schitterende
aanbiedingen verlokt, was hij uit Amerika overgekomen om hem met raad
en daad voor te lichten. Een kanonskogel van een der gardebatterijen
had hem beide beenen boven de knie verbrijzeld. Een jammerlijk uiteinde
voor een eenmaal zoo schitterende heldenfiguur! Door zijn hond, die
van hem weggeloopen en door een paar Fransche soldaten opgevangen was,
en die een halsband droeg met het opschrift: "Ik ben het eigendom
van generaal Moreau," vernam Napoleon, wie bij Dresden tegen hem over
had gestaan.

Door een plotselinge ongesteldheid overvallen,--men mompelde zelfs
van een mislukte poging tot vergiftiging--zette Napoleon de vervolging
in de richting van Bohemen niet zelf voort, doch keerde naar Dresden
terug. Door Marmont en Saint-Cyr gesteund, zou Vandamme, die op het
slagveld bijna altoos Pech hebbende, doch zeer dappere Vandamme, die
taak op zich nemen. Van Peterswalde in 't Ertsgebergte, waar hij het
bergvlak van Kulm en de stad Töplitz beheerschte, zou hij naar deze
laatste plaats rukken en ze bezetten, om den vijand den aftocht te
beletten. Overtuigd, dat Saint-Cyr en Marmont hem zouden ondersteunen,
rukte hij met zijn 20.000 man naar Töplitz, vond hier den 30en den
Russischen generaal Ostermann, viel dezen onversaagd aan, doch dolf
het onderspit en werd gevangen genomen. Hij was van alle hulp verstoken
gebleven.--Saint-Cyr en Marmont hadden hun order te laat ontvangen.

Van nu af begon voor de Fransche adelaars de krijgskans te
keeren. Reeds vroeger had Oudinot bij een poging om zich meester
te maken van Berlijn, dat Bernadotte met overmacht bezet hield, bij
Gross-Beeren een geduchte nederlaag geleden en was naar Wittenberg
teruggeworpen (23 Augustus). Terwijl Napoleon den 26en Augustus bij
Dresden glansrijk overwon, werd Macdonald aan de Katzbach door zijn
eigen onvoorzichtigheid,--hij verliet een uitmuntende stelling aan
dit riviertje--door Blücher verslagen. Dit was een ramp, die Napoleon
kwam te staan op een verlies van vijftig vuurmonden en 33.000 man,
waaronder 20.000 gevangenen. Nòg zwaarder was de slag, die hem trof,
toen Ney, die Oudinot in het commando was opgevolgd, bij Jüterbock
(Dennewitz) door Bernadotte zoo krachtig werd teruggeworpen, dat hij
den rechteroever van de Elbe moest loslaten (5 September).

Nooit sterker dan in die laatste Augustusdagen van 1813
wreekte zich 's Keizers manier van opleiden zijner hoogste
onderbevelhebbers. Blindelings gehoorzamen aan zijn bevelen was
vijftien jaar lang hun taak geweest; onder zijn persoonlijk commando
vaak prachtige werktuigen, was hun strategisch denken zoodoende niet
genoeg tot ontwikkeling gekomen. Door den drang der omstandigheden
eensklaps geroepen zelfstandig op te treden, schoten zij thans in
doorzicht en besluitvaardigheid te kort, namen verkeerde maatregelen
en brachten het leger ten val.

Toch verloor de Keizer den moed niet. Alleen zijn besluiteloosheid
omtrent ondergeschikte punten, b.v. het kiezen van een nachtkwartier,
had kunnen doen vermoeden, dat het in zijn binnenste anders was
gesteld dan zijn uiterlijk verried.--Van de tegenpartij was hem
voorloopig alleen bekend, dat zij met haar hoofdmacht de passen van
het Ertsgebergte bezet hield en front maakte naar Saksen. Verscheiden
niet tot een beslissing voerende demonstraties verrieden, dat Dresden
nog altoos haar doel was.

Zoo goed als de geheele maand September verliep zonder dat er veel
belangrijks voorviel. De Keizer vormde allerlei plannen voor de
toekomst; reeds dacht hij er over, achter de Elbe winterkwartieren te
betrekken met Dresden en met Hamburg, waar Davoust met ijzeren vuist
commandeerde, tot steunpunten, toen een onverhoedsche beweging der
bondgenooten hem tot handelen dwong.

Op voorstel van Blücher was het leger uit Bohemen, door Bennigsen
versterkt, rechtstreeks naar Leipzig op marsch gegaan. Blücher
zelf rukte naar Wittenberg. Hier wilde hij de Elbe passeeren, met
Bernadotte vereenigd, eveneens naar Leipzig marcheeren en het Fransche
leger op deze wijze totaal afsnijden van den Rijn. 't Was een plan,
Napoleon waardig.

Nauwelijks had deze dit doorzien, of zijn besluit, ook nu weder
even vermetel als geniaal, stond reeds vast. Hij zou teruggaan op
Wittenberg, daar Blücher en Bernadotte tijdens hun opmarsch in de
flank vallen en hun legers vernietigen, daarna rechtsomkeert makende,
op het leger van Bohemen losgaan.

De snelheid, waarmede ook Blücher zijn beweging had ingezet, belette
hem dit.

Wilde hij zijn terugtochtsweg naar den Rijn vrijhouden, dan Leipzig
met zijn tal van kleine bruggen en overgangen over de riviertjes
den Elster, de Pleisse en de Partha terstond bezetten, dan moest hij
Blücher bij Leipzig vóór zijn. Terug naar hier! werd het parool voor
zijn armee.

Saint-Cyr met ruim 25.000 man te Dresden achterlatende,--een
even noodeloos als gevaarlijk verlies aan strijdkrachten, want,
behaalde hij bij Leipzig de zege, dan viel die stad toch weder in
zijn handen--bereikte de Keizer den 15en October de plaats, waar
weldra over zijn lot en dat van Europa zou worden beslist. Dat
deze beslissing eerst zou vallen na een worsteling, zooals er tot
in 1905 [31] in de krijgsgeschiedenis geen tweede bekend was, kon
reeds worden afgeleid uit het verwoede gevecht, den dag te voren
bij Wachau voornamelijk tusschen de cavalerie der Fransche en der
Russisch-Pruisische voorhoede geleverd.

Nog was de ijzeren ring, waarmede de bondgenooten hem wilden
omsluiten, aan de westzijde open; nog stond het hem vrij achter de
Saale teruggaande, de bergachtige streken van Thüringen en Hessen op te
zoeken en in dit doorsneden, moeilijke terrein een stelling te kiezen,
die in elk geval voor de overtalrijke cavalerie zijner tegenpartij
een schier onoverkomelijke hindernis zou wezen, toen de ridderlijke
koning van Wurtemburg hem verwittigde, dat niet alleen het Rijnverbond
doch gansch Duitschland, op aanstoken van Engeland, op 't punt stond
hem afvallig te worden, terwijl hij zelf niet langer bij machte was
tegen den steeds wassenden vloed der publieke opinie in te gaan.

Deze welwillende waarschuwing sloeg Napoleon in den wind. Zelfs toen
zijn voormalige bondgenoot hem deed weten, dat de koning van Beieren
hem reeds verlaten, met de bondgenooten gemeene zaak gemaakt en zijn
leger aan de Inn met het Oostenrijksche vereenigd had, en dat deze
krijgsmacht, onder Wrede op marsch was naar den Rijn, liet hij zich
niet afbrengen van zijn voornemen in de vlakte van Leipzig slag te
leveren. Dat zijn macht slechts 150.000 krijgers telde; dat er van
deze bovendien duizenden slechts wachtten op een enkel sein om hem te
verlaten; dat de tegenpartij bijna driemaal zoo sterk was als hij,
legde bij hem blijkbaar geen gewicht in de schaal. Teruggaan naar
Thüringen en Hessen stond gelijk met zich overwonnen verklaren. En
dit?--Nooit!

Toen hij den terugtocht naar de Saale te elfder uur toch nog weder
onder de oogen zag en dien uitvoeren wilde, was het te laat! Toen
moest hij slag leveren.

Leipzig ligt midden in een groote vlakte, die zich van de Elbe
uitstrekt tot aan den Hartz. Het riviertje de Elster, gewoonlijk
weinig meer dan een beek, toen gezwollen en niet doorwaadbaar, loopt
door lage, natte weiden van het zuiden naar het noorden naar de stad
en vereenigt zich hier met de even onaanzienlijke uit het zuidoosten
komende Pleisse. Ten noorden van Leipzig ruischt in een nauw dal met
steile wanden de Partha met tal van bruggetjes en waadbare plaatsen.

De toen nog onaanzienlijke stad was omgeven door een ouden ringmuur
met zeven poorten. Alleen door die van Lindenau, had het Fransche
leger nog ongestoord gemeenschap naar achter. Slechts één brug lag
hier over den Elster.

Van 16 tot en met 18 October is hoofdzakelijk gevochten in de terreinen
tusschen de Pleisse en de Partha. Daar vindt men ook den Kelmberg,
een alleenliggenden heuvel, waarop zich de zoogenaamde Zweedsche
redoute bevindt, tijdens den dertigjarigen oorlog door Gustaaf Adolf
opgeworpen.

Op den rechtervleugel commandeerde Murat. Daar stonden ook Poniatowski,
Victor (bij Wachau) en Augereau. De cavalerie-divisiën van Kellerman
en Michaud dienden deze infanterie tot steun. Lauriston en Macdonald
benevens de cavalerie van Latour-Maubourg onder de rechtstreeksche
bevelen des Keizers vormden het centrum. Hierachter, bij Probstheyda
onder Oudinot, had de garde en cavalerie van Nansouty als algemeene
reserve plaats genomen.

Ney voerde op de linkervleugel aan de Partha het bevel; hij had
Marmont, Reynier en Souham benevens de cavalerie van den hertog
van Padua onder zich. Generaal Bertrand had met 15.000 man in
last Lindenau, de brug over den Elster en den weg naar Lützen
te bewaken. De eerwaardige koning van Saksen, die zijn vriend en
bondgenoot niet had willen verlaten en dit bewijs van trouw later
boette met gevangenzetting en het verlies van de helft van zijn
grondgebied, bevond zich met zijn garde en met enkele Fransche
regimenten te Leipzig zelf.

Om acht uur in den morgen gaven de bondgenooten door hun batterijen het
sein tot den aanval; hun gansche linie kwam in beweging. Wachau werd
zesmaal genomen en hernomen; de Kelmberg, aanvankelijk door Napoleon
losgelaten, als te ver naar voren liggende, en toen door den vijand
bezet, werd door het 22e regiment met de bajonet hernomen. Terstond
daarna trok de Keizer al zijn krachten bijeen om het centrum der
tegenpartij te doorbreken. Vooral de Russen onder den prins van
Wurtemberg leden hierbij zware verliezen en moesten zelfs een deel
hunner artillerie prijs geven. Eerst de nacht maakte hier aan 't
gevecht, dat onbeslist bleef, een einde. Voor zijn houding bij de
verdediging van Dölitz schonk de Keizer Poniatowsky dienzelfden avond
nog den maarschalkstaf.

Een poging van den Oostenrijkschen generaal Giulay om zich meester te
maken van Lindenau, dus van den terugtochtsweg, was na een gevecht van
zeven uur met succes bekroond, doch door een krachtigen bajonetaanval
van Bertrand ten slotte weder te niet gedaan.

Een onvoorzichtigheid van Ney, die, zelf niet terstond een vijand
vóór zich vindende, een van zijn korpsen op eigen gezag naar Wachau
had gezonden en daarop door Blücher met overmacht werd aangegrepen,
was op den linkervleugel bijna de oorzaak geweest van een ramp. Ney
was tot onder de muren der stad teruggedrongen en had zich toen moeten
bepalen tot de verdediging der voorstad Halle.

De 17e ging bijna zonder strijd voorbij. De bondgenooten wachtten
de komst der Russen uit Polen benevens Bernadotte met zijn
Zweden. Napoleon trachtte dien dag door den Oostenrijkschen generaal
Merfeld tot een wapenstilstand te geraken, doch ontving niet eens
antwoord. Bij de bondgenooten stond het voornemen reeds vast niet
tot onderhandelen over te gaan, voordat het Fransche leger tot achter
den Rijn was teruggeslagen.

Bij het krieken van den dag werd den 18en de strijd voortgezet. Vooral
om en bij het dorp Probstheyda in 't centrum woedde die het hevigst. Op
den linkervleugel was Bernadotte overgegaan tot den aanval. Met een
sterke afdeeling kozakken voorop, was die beweging door het passeeren
van de Partha boven de stad ingeleid.

Hier stond een brigade Saksische huzaren en lansiers. Eensklaps reed
deze op de kozakken toe, alsof zij ze wilde chargeeren, maakte toen
rechtsomkeert en verbroederde zich met hem. Weldra volgde een gansche
brigade infanterie onder Russel dit voorbeeld. Ook de Wurtembergsche
cavalerie pleegde verraad. Een groote gaping ontstond hierdoor in de
slaglinie van Ney; slechts met inspanning van alle krachten gelukte het
dezen zich te handhaven in en bij Schönfeld tegen de dichte scharen
ongeregelde Russische ruiterij, Baskirs, die, alleen gewapend met
pijl en boog, vooral veel paarden verwondden.

Ook nu weder maakte de nacht een einde aan de worsteling. Aan
beide zijden waren de verliezen zwaar. Hoewel zij op de vleugels
waren teruggedrongen, hadden de Franschen hun hoofdstellingen
behouden. De overwinning echter was niet behaald; daarbij was de
munitie grootendeels verbruikt. Geen langdurig nieuw gevecht kon den
volgenden morgen worden begonnen.

Voor Napoleon stond dus geen andere weg meer open dan de aftocht.

Reeds in den nacht van den 18en op den 19en begonnen de Franschen uit
hun stellingen ten oosten van de stad terug te gaan, de Elsterbrug
over in de richting van het nog bezette Lindenau, over één brug, want
de generale staf had verzuimd de noodige overgangen naar achteren te
doen maken. Verstopping in de nauwe, bochtige straten, verwarring en
vertraging in den afmarsch waren hiervan het gevolg.--Van Napoleons
heengaan zelf--hij had den nacht in een logement op de Paardenmarkt
doorgebracht--schrijft generaal Chateau: "In de nabijheid van de
Elsterbrug ontmoette ik een man in een allerwonderlijkste tenue,
die zoo goed als alleen voortreed en, een luchtig wijsje fluitende,
toch blijkbaar in diep gepeins was verzonken. Ik zag hem aan voor een
burger en wilde naar hem toe gaan om hem een paar vragen te doen,
toen ik in hem den Keizer herkende, die met zijn gewoon flegma aan
den hem omgevenden chaos van verwarring vreemd scheen te blijven."

Onder het nu volgende onstuimige opdringen der bondgenooten tegen de
voorsteden en de omwalling der stad ging het tactische verband bij
de Franschen ten deele verloren. Evenals bij de Berezina werd het
ook hier een algemeen: Sauve qui peut!

Woedend werd niettemin nog hier en daar, o.a. bij de poorten en in de
huizen gevochten. Een algemeene stormaanval op de stad verhoogde de
ontzettende verwarring en het gruwelijke handgemeen in de straten, dat
zijn toppunt bereikte, toen de sappeurs, die de Elsterbrug moesten
bewaken, deze om twee uur, naar 't schijnt, door een verkeerd
begrepen order, in de lucht deden vliegen en aan het overschot
der korpsen van Lauriston, Reynier en Poniatowski, zoodoende den
terugweg afsneden. Lauriston zelf werd gevangen genomen; de dappere
Poniatowski, reeds tweemaal gewond, verdronk bij een poging om den
Elster over te zwemmen. Macdonald redde zich evenals vele soldaten,
die zwemmen konden, moedernaakt door de weilanden. Die dag kostte
Napoleon wederom tientallen zijner beste generaals en hoofdofficieren.

Maar nog telde zijn leger circa 80 à 90.000 man. Door den vervolgenden
Yorck,--Schwartzenberg en Blücher kwamen hiertoe ten deele te
laat--slechts in geringe mate lastig gevallen, ging het bij Naumburg
over de Saale en bij Freiburg over de Unstrut in goede orde terug.

Blücher had ondersteld, dat de Keizer bij Erfurt weder front zou maken,
en was dus na zijn vereeniging met Yorck over Langensalza naar Eisenach
gemarcheerd om hem dan in flank en rug te grijpen.

Tot een krachtdaad als standhouden bij Erfurt was de Fransche armee
echter niet meer bij machte. Bij Eisenach het Thüringerwoud langs de
zuidzijde omtrekkende, wendde Napoleon zich naar Fulda om aldus Maintz
te bereiken, greep de Beieren en Wurtembergers, circa 40.000 man, die
hem onder Wrede bij Hanau in den weg dorsten treden, vastberaden aan,
rekende hier met zijn voormalige bondgenooten op bloedige wijze af
(30 October), kwam den 2en November te Maintz en was den 9en terug
bij vrouw en kind op St. Cloud. In 45 uren had hij de reis gemaakt
van den Rijn naar Parijs.

Te Erfurt had Murat hem verlaten en was naar Italië teruggekeerd,
het hoofd vol plannen voor de toekomst.



HOOFDSTUK XXVI.

Parijs valt. De keizer abdiceert.


Reeds te Maintz had de Keizer maatregelen getroffen voor de
bezetting van den linker Rijnoever; hij had deze rivier hiertoe in
drie vakken verdeeld en o.a. het commando over het noordelijke, van
Holland tot Coblentz, opgedragen aan Macdonald. Marmont zou het vak
Coblentz-Bingen, Victor het vak Bingen-Basel voor zijn rekening nemen.

Opmerkelijk is 't, dat de Keizer het hoofddoel, de verdediging van
zijn hoofdstad, dus achterstelde bij het slechts schijnbare voordeel
van het bezetten eener linie, die een massa troepen eischte en dat
hem in lijnrechte tegenspraak bracht met zijn vroeger steeds gehuldige
theorie, dat, als er gevochten moet worden, men steeds een overmacht
van troepen op één punt moet samentrekken. Ook liet hij al de groote
vestingen in het noordoosten van Duitschland als Glogau, Dantzig,
Maagdenburg, enz, haar bezettingen behouden en beroofde zich dus van
een troepenmassa, die hem in Frankrijk zelf uitstekend zou zijn te pas
gekomen, enkel en alleen omdat hij, evenals bij Dresden, de gedachte
niet kon verdragen een punt los te laten, dat hij eenmaal tot zijn
grondgebied gerekend had.--Al die bezettingen, al die oude regimenten,
te zamen wel 150.000 soldaten, hebben zich achtereenvolgens moeten
overgeven en zijn in krijgsgevangenschap gegaan. Alleen aan Davoust
is het gelukt zich te Hamburg te handhaven tot na 's Keizers val. Het
garnizoen van Dresden onder den even kundigen als koppigen St. Cyr en
dat van Dantzig onder Rapp werd in strijd met de gesloten verdragen
onder allerlei onwaardige voorwendsels ontwapend en gevangen gemaakt.

Nauwelijks te St. Cloud terug, was Napoleon geheel vervuld met de
vraag hoe het hem mogelijk zou wezen Frankrijk een nieuw leger te
schenken. Het gehalte der uit Duitschland terugkeerende troepen was
onrustbarend gedaald, de desertie schrikwekkend toegenomen. Allerlei
slechte gewoonten hadden de soldaten zich eigen gemaakt; roof en
plundering waren aan de orde van den dag. Daarbij kwam thans de
hospitaalkoorts, een afschuwelijke, besmettelijke ziekte, door
slecht weder, onvoldoend voedsel, ellendige bivaks en schandelijke
uitspattingen ontstaan. Of het mogelijk zou wezen uit zulke verdorven
elementen binnen korten tijd nog weder bruikbare soldaten te maken
viel niet te zeggen. Ook de bevolking in de Rijnlanden was door de
typhus gedecimeerd.

Alleen de kaders, onderofficieren en subalterne officieren, waren
uitstekend gebleven. Met deze bestond er dus meer kans een nieuw
leger te vormen van jonge lotelingen, zoo van moeders pappot, dan
van het treurige overschot der regimenten, die thans uit Duitschland
terugkeerden.--Wederom toog de Keizer nu in deze richting aan den
arbeid.

Van de lichting 1813 kon hij beschikken over nog 150.000 man;
bijna evenveel hoofden waren bijeen te brengen uit die van 1804 tot
1807. Het leger in Italië, kon dan met 40.000 man worden versterkt;
een kleiner getal kon aan het leger in de Pyreneën worden toegewezen,
en de rest zou dan komen aan de korpsen langs den Rijn. Van de lichting
1815 zouden dan reeds 200.000 hoofden worden aangewezen om bij Turijn,
bij Bordeaux, bij Metz en bij Antwerpen daaruit reservelegers samen
te stellen.

Bij die grootsche toebereidselen hing echter zoo goed als alles
af van de plannen der bondgenooten.--Wat wilden ze?--Bertrand,
commandant der achterhoede, had tot bij Frankfort blootgestaan aan
een scherpe vervolging; doch ongehinderd had hij den Rijn kunnen
oversteken. Deze rivier hadden de bondgenooten, die eveneens zware
verliezen hadden geleden en zich moesten reorganiseeren, nog nergens
overschreden. Alleen was uit verschillende aanwijzingen af te leiden,
dat Blücher, 's Keizers waardigste tegenstander, voornemens was langs
den kortsten weg, dus over Antwerpen en Brussel Frankrijk binnen te
rukken. 's Keizers aandacht was dus hoofdzakelijk op den Beneden-Rijn
gevestigd.

Liet men hem nu een maand of vier tijd, tot April b.v. dan zou
hij zijn in den volsten zin des woords "jeugdig" leger ingedeeld,
gekleed, geoefend, en--wat de hoofdzaak was--gewapend hebben. Op dat
oogenblik,--November 1813--bezat hij niet eens 300.000 geweren. Ook
aan paardentuigen zadels en dergelijke zaken bestond groot gebrek;
de arsenalen waren volkomen ledig.

Alles scheen er op te wijzen, dat de Rijn voorloopig niet zou
worden overschreden. De winter naderde snel; in de thans door de
bondgenooten bezette streken verminderde de toch reeds schrale
voorraad levensmiddelen zienderoog, eindelijk stelde men zich de
vraag, wat er moest gebeuren, als de Rijn overschreden, Frankrijk
bezet, Parijs gevallen was?--Wat niemand in Duitschland had
durven hopen, was geschied; van de Oder tot achter den Rijn was de
overweldiger, de gevreesde Fransche kolossus teruggedrongen. Was dit
niet voldoende? Moest hij nu tot slot zelfs van een troon gestooten
worden, dien hij zelf had gegrondvest; moest zijn dynastie vervallen;
moest aan Frankrijk een nieuwe regeeringsvorm, mogelijk zelfs wel
weder een Bourbon tot koning gegeven worden?

De Pruisen, door de leiders van den Tugendbund tot woede opgezweept,
wilden wel zoo; Frankrijks grenzen behoorden volgens hen teruggebracht
tot die van vóór 1790. Keizer Alexander in zijn jeugdigen overmoed vond
de gedachte, zijn voormaligen overwinnaar te Parijs te vernederen,
mogelijk ook niet onaardig; en zijn tegenwoordige lijftrawant, de
Corsicaan graaf Pozzo di Borgo, Napoleons doodvijand, spoorde hem
hiertoe telkens aan, ook al liep men gevaar voor een tweede levée
en masse zooals in 1792 en tevens voor een worsteling, die al het
gebeurde in schrikwekkendheid zou overtreffen.

In de omgeving van keizer Frans van Oostenrijk heerschte deze
ultra-krijgszuchtige stemming niet. Wat meer zegt, zelfs in Engeland,
waar de even nobele als schrandere en bekwame lord Aberdeen hoofd
van het kabinet was geworden, scheen alles meer te wijzen op een
streven naar vrede dan op een begeerte naar voortzetten van den
oorlog.--Het Continentale Stelsel, zooals het in den laatsten tijd was
toegepast, had hier dieper wonden geslagen dan aan de buitenwereld
was bekend.--Zelfs achtte Prins Metternich het oogenblik gekomen om
Napoleon te polsen omtrent een thans te sluiten vrede.

De heer de St. Aignan, voorheen Fransch gezant aan het hof van Weimar
en zwager van de Caulaincourt, een even bezadigd als vaderlandslievend
man, nam deze zware taak op zich; toegerust met een nota, die aan
kortheid en helderheid niets te wenschen overliet, vertrok hij naar
St. Cloud.--Voordat er vrede was, zou Europa vast aaneengesloten
blijven. Die vrede zou algemeen wezen en ook gelden voor de zee;
zijn grondslag zou zijn het beginsel van onafhankelijkheid voor al de
natiën binnen haar natuurlijke of historische grenzen. Frankrijk zou
de Alpen en den Rijn behouden, meer niet. Holland zou evenals Italië
zijn onafhankelijkheid herkrijgen. Vóór alles echter zou de dynastie
der Bourbons in Spanje worden hersteld.--Dit waren de hoofdpunten
van de nota. Aan de oprechtheid der bedoelingen, van de bondgenooten
twijfelde de gezant geen seconde.

Napoleon wèl.--Den oorlog verlangde hij niet meer. De middelen om dien
nog langer te voeren zou hij trouwens weldra hebben gemist. Binnen een
paar jaar had hij bijna anderhalf millioen soldaten verbruikt; hier
en daar in Frankrijk zag men behalve soldaten nog slechts gebrekkigen,
grijsaards en kinderen;--vrede wenschte hij zelf ook, "maar," zeide hij
tegen zijn omgeving "als wij thans naar deze voorwaarden luisteren, zal
Europa steeds meer eischen en naarmate het meer met onzen inwendigen
toestand bekend wordt, als vredesvoorwaarden de grenzen van vóór 1790
gaan stellen. En deze kan ik niet aanvaarden. Van de Republiek ontving
ik haar natuurlijke grenzen. Mogelijk hadden wij ons voorheen wat
gematigder kunnen betoonen. Happen we thans te snel toe dan verraadt
dit onze zwakheid en verwijderen wij ons nog verder van den vrede. Dus
moet er nog eenmaal worden gestreden, gestreden als wanhopigen. Blijven
wij daarbij overwinnaar, dan dienen wij ijlings vrede te sluiten,
en dan, dàn zal ik tot dezen volijverig mijn medewerking verleenen."

Velen, die zich om Frankrijks "natuurlijke" grenzen bitter weinig
bekommerden en wie het ook onverschillig was of de vredesvoorwaarden
aannemelijk waren al dan niet, als Napoleon maar Keizer bleef en
zij hun baantje behielden, verklaarden nu, dat die man, l'Homme,
zooals zij hem thans betitelden, stapelgek was, dat hij zich zelf in
't verderf stortte en hen er bij.

In weerwil van de vertoogen zijner omgeving, die allen het woord
"vrede" op de lippen hadden; in weerwil van den raad van Macdonald,
van Marmont, van Ney en anderen; in weerwil van de Caulaincourts
ernstige, fier eerbiedige opmerkingen, en Talleyrands ironische
woorden was het antwoord op de bovengenoemde nota dus ontwijkend. Wel
was hij te vinden, schreef de Keizer, voor een congres, dat dan te
Mannheim zou kunnen bijeenkomen; van de nota zelve roerde hij niet
één der hoofdpunten aan.--Aan de publieke opinie te Parijs bracht
hij echter een offer. Hij gaf den hertog van Bassano, die, in den
laatsten tijd wat wijzer geworden, veel van zijn hooghartigheid
had verloren, zijn ontslag en belastte de Caulaincourt weder met de
portefeuille van Buitenlandsche Zaken, toen Talleyrand zich om een
beuzeling niet hiervoor had laten vinden. Niet geheel ten onrechte
gaf Parijs den hertog de schuld, dat er te Praag geen vrede was
gesloten; en Talleyrand met zijn sarcasme had het zijne gedaan om
deze beschuldiging te versterken.

Niet alleen de zorg voor de samenstelling van een nieuw leger en
voor de hiertoe noodige geldmiddelen, nog andere zaken van belang
vorderden 's Keizers volle aandacht. In de eerste plaats de toestand
in Spanje.--De slag bij Vittoria (21 Juni) had over het lot van het
Fransche leger vrijwel beslist. Behalve 6000 dooden en gekwetsten
had Jozef een groot deel zijner artillerie en bijna al zijn bagage
in de handen van Wellington moeten laten. Steunende op de vesting
Pampeluna en de Pyreneën had hij zich nog wel kunnen staande houden,
doch hij had de voorkeur gegeven aan den terugtocht, was de Bidassoa,
de grensrivier, overgetrokken en had generaal Foy, commandant der
achterhoede, last gegeven de brug aldaar te vernielen.--Napoleon
had hem daarop verbannen naar Mortefontaine met verbod te Parijs
te verschijnen.

Daarna was maarschalk Suchet gedwongen geworden Valencia op te geven
en eveneens terug te gaan.

Terwijl de Keizer dus zelf overwinnaar was in Duitschland, waren
zijn onderbevelhebbers teruggedrongen uit Spanje. Zelfs de benoeming
van Soult tot luitenant-generaal over al de legers aldaar had geen
verbetering in den toestand kunnen brengen. Ook Sint-Sebastiaan
was door de Engelschen en Portugeezen ten slotte met storm genomen,
uitgeplunderd en uitgemoord. Hoewel Soult Wellington aan den voet der
Pyreneën bij herhaling nadeel had toegebracht, had hij toch niet kunnen
beletten, dat deze door zijn grootere sterkte telkens meer voorwaarts
drong en eindelijk zelfs Saint Jean de Luz op Fransch grondgebied
bezette. Den 9en December was een scherp gevecht bij Saint-Pierre
de Rube onbeslist gebleven, en Soult had zijn stellingen bij Bayonne
weder ingenomen.

Ook Suchet, van 's Keizers nederlagen in October onderricht, had het
raadzaam geacht zijn verbindingslijn met Frankrijk te verkorten en
het zuiden van Spanje te verlaten. Hij was teruggegaan op Tarragona,
had hier de vestingwerken doen springen en was onder gestadig vechten
de Pyreneën genaderd.

Ook in Italië stonden de zaken slecht. Een Engelsche krijgsmacht was
geland in Toscane; en hoewel Eugène, door Napoleon uit Duitschland
teruggezonden om zijn leger aldaar te reorganiseeren, eenige
uitmuntende divisiegeneraals onder zijn bevelen had, kon hij zich
tegen de overmacht der Oostenrijkers niet staande houden; hij was
gedwongen geworden terug te gaan tot achter de Etsch.

Tegelijkertijd had Murat, aangegrepen door een dwazen zucht naar
zelfstandigheid, Napoleon verzocht Italië tusschen Eugène en hem te
verdeelen, had niet geluisterd naar Fouché, die Murat ijlings was
toegezonden om hem tot rede te brengen, en zich ten slotte, toen
Napoleon hem op zijn dwaze voorstellen niet eens antwoordde, in de
armen geworpen van Oostenrijk. Hij pleegde dus verraad tegenover den
man, aan wien hij alles had te danken, en werd hierin nog wel door
zijn vrouw ondersteund!

Eindelijk had Holland aan de beweging in Duitschland een krachtigen
stoot gegeven, toen het zich bij de nadering van Bernadotte's troepen
stoutweg onafhankelijk verklaarde. Molitors soldaten waren daar het
land uitgejaagd (15 November).

Ernstige verwikkelingen waren het dus, waarmede Frankrijk in het laatst
van 1813 werd bedreigd. De oproeping der nieuwe lichting, de nieuwe
belasting, die zou worden ingevoerd om de oorlogskosten te dekken,
de verwoestingen, door de typhus aangericht, hadden ten overvloede in
't land zelf bij velen een schier vijandigen geest tegen den Keizer
doen ontstaan. Was hij niet de schuld van alles?--Op verschillende
plaatsen werd zijn naam vooral door de vrouwen en de moeders gevloekt
en hij zelf met den Antichrist vergeleken. Een poging om tenminste met
Spanje tot een vergelijk te komen was mislukt, want het regentschap te
Madrid had geweigerd een tractaat te onderteekenen, den 11en December
tusschen Napoleon en Ferdinand gesloten, waarbij deze laatste werd
erkend als koning van Spanje en van de Indiën, terwijl Napoleon zich
verbond zijn troepen uit Spanje terug te nemen.--Voorloopig bleef
Ferdinand dus te Valencay.--De bondgenooten achtten dezen stap, die
enkele maanden te voren als een maatregel van schrandere staatkunde
zou zijn aangemerkt, thans een bewijs van zwakheid.

Toen de Keizer den 19en December de zitting van het Wetgevend Lichaam
opende in tegenwoordigheid zijner familie, van de rijksgrooten en van
een deputatie van den Senaat, deed hij in zijn rede niet onduidelijk
uitkomen in welke benarde omstandigheden Frankrijk zich bevond.

De Senaat begreep, dat de Keizer alleen door een uitgebreid stelsel
van verdediging bij machte zou zijn den steeds wassenden vloed van
vijanden van Frankrijks grondgebied te keeren en willigde dus in wat
hij voorstelde. Het Wetgevend Lichaam niet.--Veertien jaar lang had het
zwijgend en onderdanig gebogen voor zijn wil; nu er gevaar dreigde,
vond het slechts woorden van afkeuring en blaam en stelde eischen,
waaraan in die dagen stellig niet kon worden voldaan. Den vijand
schonk het door deze houding een kijkje achter de schermen. Grooter
gebrek aan doorzicht en vaderlandsliefde kon het bijna niet toonen.

Was het te verwonderen, dat de Keizer dit staatslichaam, dat zijn
plicht onder deze omstandigheden zoo slecht begreep, vóór zijn vertrek
naar het leger naar huis zond?

Het kwaad was hiermee echter niet meer goed te maken. Voor allen,
die met den vijand heulden, met name de koningsgezinden, was de hem
thans geboden weerstand, een steun te meer in hun strijd tegen zijn
dynastie. Engeland en Pozzo di Borgo zorgden tevens, dat het te Parijs
voorgevallene voor de legers der bondgenooten geen geheim bleef, en
dat de schroom om den Franschen reus op zijn eigen grondgebied te gaan
bestoken, een schroom, die aanvankelijk niet te miskennen geweest en
door Engeland krachtig bestreden was, gaandeweg verdween om plaats te
maken voor de onbedwingbare begeerte eerst te Parijs vrede te sluiten
en Frankrijk terug te dringen tot binnen zijn grenzen van vóór 1790.

Terwijl Napoleon dus nog in den waan verkeerde, dat men hem wel vier
maanden tijd zou laten om zich voor de verdediging gereed te maken;
terwijl hij aan Metternich op diens aandringen deed weten, dat hij
niet ongenegen was in te gaan op de voorstellen, hem circa een maand
te voren van uit Frankfort gedaan; dat hij de onderhandelingen dus
wilde openen op den grondslag van Frankrijks natuurlijke grenzen,
stond het plan tot overschrijden van den Rijn bij de bondgenooten
reeds vast. Alleen de vraag waar en hoe dit zou geschieden stond nog
open. In weerwil van den tegenstand van keizer Alexander, die zich
reeds met Bernadotte had verstaan en de oogen dus meer op het noorden
had gevestigd, werd het door Engeland krachtig ondersteunde voorstel
van Schwartzenberg, den opperbevelhebber, ten slotte aangenomen. Niet
op de dubbele rij vestingen, welke van Straatsburg tot Coblentz en
van Metz tot Mézières Frankrijks oostelijke grenzen beschermden,
zou worden aangerukt; zoodoende zou men, zooals Schwartzenburg
het uitdrukte, den stier bij de horens vatten, want aan die zijde
vormden tal van rivieren en versterkte plaatsen een geduchte lijn van
verdediging. Neen, langs de Jura moest worden gemarcheerd! Daar waren
geen vestingen. Daar lag alleen het voorheen onzijdige Zwitserland,
dat thans luide riep om verlossing van zijn beschermheer en dat dus
geen bezwaar zou maken, als bij Bazel, waar de Rijn nooit dichtvroor,
de grens en tevens zijn grondgebied gepasseerd werd.

Volgde men dezen weg, dan zou Italië tegelijkertijd van Frankrijk
gescheiden worden, terwijl Eugène verhinderd werd Napoleon te hulp
te komen, als deze hem riep, of omgekeerd. Tegelijkertijd zou dan
een leger onder Blücher Frankrijk van uit het oosten bedreigen,
een derde macht, die van Bernadotte, door België voortrukkende,
het land van uit het Noorden aangrijpen.

Den 21en December 1813 werd de brug bij Bazel dus overschreden; in
Zwitserland brak een opstand uit tegen Frankrijk; voordat Napoleon
van zijn verbazing over dezen onverhoedschen inval was bekomen,
stond het hoofdleger der bondgenooten bij Langres in de Côte d'Or en
was Blücher voor Nancy. Bijna een millioen strijders, waarvan circa
400.000 in eerste linie, met een talrijke cavalerie wel 60.000 ruiters,
hadden Frankrijk besprongen.

Weinig meer dan het overschot der uit Duitschland teruggekeerde
troepen en een aantal jonge conscrits, dus circa 70.000 man, waaronder
12.000 ruiters, kon de Keizer hier tegenover stellen, een macht waarop
desertie en typhus bovendien haar sporen hadden achtergelaten. Evenals
Macdonald in de Ardennen, spanden Victor en Marmont, door Ney en
Mortier ondersteund, in de Vogezen en aan de Saar al hun krachten in
om aan den geweldigen stroom van vijanden weerstand te bieden. Als
brave soldaten verdedigden zij den vaderlandschen bodem.

De overmacht was echter te groot. Mortier werd teruggeworpen
naar de Aube en de Seine, terwijl Marmont, Ney en Victor zich bij
Vitry-le-François vereenigden, en Macdonald op Châlons-sur-Marne
terugging. Een divisie van Marmont hield de passen door het
Argonnerwoud voorloopig nog bezet.

Den 23en Januari, den dag vóór zijn vertrek naar het leger, verzamelde
de Keizer de officieren van de nationale garde in de Tuilerieën en
verscheen toen met de keizerin en zijn zoontje in hun midden; hij sprak
van de gevaren, die het land bedreigden, en vervolgde toen met een
stem, die van aandoening trilde: "Ik laat de keizerin en den koning
van Rome, mijn vrouw en mijn zoon, in uw midden achter. Wetende, dat
zij onder uw hoede veilig zijn, vertrek ik met een gerust hart. In uw
handen stel ik het dierbaarste, dat ik na Frankrijk ter wereld bezit."

Een daverend Vive l'Empereur! Vive le roi de Rome! dat op het plein
voor het paleis onder de menigte weerklank vond, was het antwoord
op deze toespraak.--Enkele weken later zou de toen gezworen eed door
al de aanwezigen volkomen zijn vergeten; dan zou Talleyrand, dien de
Keizer voor zijn vertrek weder eens onder spot en schimp had bedolven,
hen de Bourbons hebben tegemoet gevoerd.

Dienzelfden nacht nam de Keizer afscheid van zijn in tranen
badende vrouw en van zijn klein, blond zoontje, dat hij zoo innig
liefhad. Nimmer zou hij die beiden hier op aarde wederzien.--Den 25en
bevond hij zich in het hoofdkwartier Châlons-sur-Marne.

Vóór zijn vertrek had hij nòg een stap gedaan, die getuigde van den
ernst der tijden en van zijn streven om zoo weinig mogelijk vijanden
achter te laten. Half Januari had hij den bisschop van Piacenza naar
den paus gezonden met een ontwerp-tractaat, waarbij dezen al zijn
staten onvoorwaardelijk werden teruggegeven. De koppige oude man was
echter niet tot eenige toenadering te bewegen geweest. Hij verlangde
terug naar Rome.--Dat Napoleon hem zijn wereldlijk bezit terugschonk,
was niets meer dan een daad van rechtvaardigheid, dit kon niet het
onderwerp zijn van een tractaat, had hij den gezant kortaf te verstaan
gegeven. Toen had de Keizer bevolen hem terug te voeren naar zijn
vroeger verblijf, naar Savona.--De omstandigheden waren oorzaak,
dat Pius weldra ook Rome zou wederzien.

Zoo hadden de geweldige gebeurtenissen in Duitschland in elk
opzicht een omkeer in 's Keizers toestand gebracht. Holland was
verloren gegaan en teruggegeven aan het huis van Oranje. Westfalen
had Jérome weggejaagd. Uit Spanje waren Jozef en de Fransche legers
verdreven. In Italië stond Murat op het punt verraad te plegen en met
zijn Napolitanen gemeene zaak te maken met Oostenrijk. Eugène voerde
krijg tegen zijn eigen schoonvader, den koning van Beieren. Gansch
Duitschland stond onder de wapenen. Van Frankrijks veroveringen was
niet alleen niets overgebleven, de vijand had zelfs zijn landpalen
overschreden en rukte uit het zuiden, oosten en noorden op naar
Parijs. Thans gold het de verdediging van het eigen grondgebied. Aan
de noodige middelen hiertoe was in de dagen van voorspoed door niemand
gedacht; zelfs de geweren ontbraken om de nieuw opgekomen recruten te
wapenen. Wat van dit alles het einde zou wezen, was reeds te voorzien.

Thans begint de ongelijke strijd tusschen den geniaalsten veldheer,
dien de wereld ooit heeft gekend, aan de spits van een jong, maar
trouw en dapper leger en de geweldige krijgerscharen, die Oostenrijk,
Duitschland, Rusland en Zweden, gansch Europa dus bijna, als een
zondvloed over Frankrijk uitstorten. In niet één zijner vroegere
veldtochten heeft Napoleons ongeëvenaard talent als krijgsoverste
zoo glansrijk uitgeblonken als in dien korten winterveldtocht van
het jaar 1814. Klein is zijn macht. Nauwelijks volwassen, baardelooze
knapen, te zwak en te tenger om de vermoeienissen van een oorlog te
torsen; knapen, wier knieën knikken onder 't gewicht van patroontasch
en ransel, vormen het hoofddeel er van; maar in hun doodsbleeke,
uitgehongerde gezichten staan een paar oogen, die beginnen te fonkelen
en te gloeien, als de tamboer den stormmarsch slaat. Ziet ze staan,
rustig in 't gelid als oud gedienden, wanneer de charge op hen afkomt
en hen dreigt te verzwelgen. Eerst op den kortsten afstand geven ze
vuur en dan snel als het licht in stormcolonne en onder een schallend,
boven alles uitklinkend: Vive l'Empereur! voltooien ze met de bajonet,
wat het lood heeft begonnen.

Niet verdedigen wil de Keizer zich, aanvallen zal hij, al staat hij
tegenover een drie-, vierdubbele overmacht. Den 23en Januari heeft
hij dit aan Berthier geschreven; en al verschijnt hij zonder een
enkelen soldaat als reserve achter zich te Vitry in den kring zijner
maarschalken; al staren deze, nu ze hem alléén zien, hem verbaasd en
ontsteld aan, zoo vast rekent hij op zijn genie als veldheer en op
de misslagen zijner tegenpartij, dat hij dit plan ook geen seconde
loslaat. Stelling nemende bij Vitry in den top van een driehoek,
waarvan de Seine en de Marne de opstaande zijden vormen, langs welke
Schwartzenberg en Blücher afzonderlijk naar Parijs voortrukken,
begint hij dit plan terstond te verwezenlijken.

Eerst slaat hij Blücher terug bij St. Dizier (27 Januari); twee dagen
later grijpt hij hem aan bij Brienne, neemt den veldmaarschalk zelf
bijna gevangen en slaat dienzelfden avond nog zijn bivak op in 't
zelfde kasteel, waar hij als kind zoo vaak heeft vertoefd. Dat Blücher
en Schwartzenberg zich vereenigen, zal hij beletten, zoolang hij kan.

Hij kan dit echter niet. Te Bar sur Aube reiken die twee elkander
de hand en rukken dan gezamenlijk op tegen de stelling, die hij bij
La Rothière en nog een paar dorpjes ten zuiden van Brienne heeft
ingenomen.

Die geweldige strijdmassa, aan infanterie alleen meer dan 80.000
man, op zich ziende afkomen, staat hij een oogenblik in beraad of
hij den ongelijken strijd wel zal aannemen; doch weldra is die
aarzeling verdwenen, en vechten zijn soldaten als helden tot in
den nacht. Dan moet op Troyes worden teruggegaan. Vier en vijftig
vuurmonden zijn verloren; het moreel der troepen heeft veel geleden;
dat der bondgenooten is gestegen. Ook op Frankrijks grondgebied zelf
is de Keizer dus niet onoverwinnelijk gebleken.

Op andere punten was de fortuin zijn adelaars eveneens
ongenegen. Soult had de Pyreneën moeten loslaten; Wellington was het
land binnengedrongen. De grenzen van België waren door Bernadotte
overschreden; Eugène hield zich slechts met moeite staande aan de
Etsch en Murat had de partij der bondgenooten gekozen.

Een voorstel, door de Caulaincourts bemiddeling eenige dagen te
voren gedaan om te Châtillon sur Seine te onderhandelen over den
vrede, leidde door Napoleons eigen schuld tot niets. De bondgenooten
verlangden Frankrijk te zien teruggebracht tot binnen de grenzen van
vóór de Omwenteling; en hij wilde hiervan niet hooren. De geduchte
slagen, die hij de Russen en Pruisen op 10, 11, 12 en 13 Februari
achtereenvolgens toebracht bij Champaubert, Montmirail, Château-Thierry
en Vauchamps, hoe schitterend ook, konden den algemeenen toestand
niet veranderen. Ook het gevecht bij Montereau, waar hij zelf het
vuur zijner artillerie leidde, was hiertoe niet bij machte. Een door
hem gevraagde wapenstilstand werd geweigerd. Een poging om ten minste
Oostenrijk voor zich te winnen was reeds vroeger mislukt; en den 1en
Maart sloten de bondgenooten te Chaumont een overeenkomst, behelzende,
dat Rusland, Oostenrijk en Pruisen ieder een leger van 150.000 man op
de been zouden houden, tot Frankrijk binnen zijn vroegere landpalen
was teruggebracht. Van deze overeenkomst was Engeland weder de ziel.

Niet zonder reden waarschuwde de Caulaincourt zijn heer, dat deze
door langer talmen met het nemen van een besluit zijn eigen positie
en die zijner dynastie in gevaar bracht, daar de vijand blijkbaar
slechts een voorwendsel zocht om nog verder te gaan en zich thans
tegen hem zelf te keeren.

Den 5en Maart hoort Napoleon van de nieuwe coalitie, die voor
zijn dynastie het doodvonnis kan wezen; hij beantwoordt het met
een decreet, dat alle Franschen te wapen roept en hun beveelt de
stormklok te luiden, zoodra zij het kanon in hun nabijheid hooren,
de bruggen af te breken en den vijand in rug en flanken aan te vallen.

Twee dagen later slaat hij Wintzigerode bij Craonne terug; maar in de
vermeestering van Laon, de wapenplaats der verbondenen, slaagt hij
niet. Tegelijkertijd laat Marmont zich slaan met een verlies van 40
stukken en al zijn bagage. Wel wreekt de Keizer, die op Soissons is
teruggegaan, zich hierover door de totale vernietiging der troepenmacht
van den generaal St. Priest, die lang in Luxemburg heeft gestaan en
daarna Rheims heeft genomen, maar de gevolgen van Marmonts nederlaag
zijn te geweldig.

Te Châtillon waren de onderhandelingen intusschen heropend. Van
alle zijden genoopt eindelijk een beslissend antwoord te geven, had
de Caulaincourt een tegenvoorstel ingediend. Hierin nam de Keizer
genoegen met een beperking van zijn gebied tot het vroegere Frankrijk
met inbegrip van Savoye, Nizza en het eiland Elba. Eugène zou Italië
behouden tot aan de Etsch, terwijl de prinsdommen Lucca en Neuchatel
benevens het groothertogdom Berg zouden worden teruggegeven aan hun
vroegere vorsten.

Naar dit tegenvoorstel hadden de bondgenooten in 't geheel geen
ooren. Het staatkundige evenwicht in Europa duldde niet, dat Frankrijk
zulk een uitgestrekt gebied behield; de ondervinding had hun geleerd,
dat de tusschenstaten, waar een lid der familie Bonaparte het bewind
voerde, slechts in naam onafhankelijk waren. In het tegenvoorstel
zagen zij slechts een middel om de onderhandelingen noodeloos te
rekken; zij zouden niet rusten, voordat Frankrijk binnen zijn oude
grenzen was teruggebracht, hun voorstellen door de Fransche regeering
waren aangenomen.

Thans (17 Maart) rijpte in het brein des Keizers een vermetel plan,
dat tegenover een minder talrijken vijand stellig kans van slagen had
gehad. Van Rheims naar Arcis sur Aube was dertien uur gaans. Als hij
terstond opbrak kon hij den volgenden dag daar zijn en dan, in den
nacht van den 19en en den 20en naar Troyes marcheerende, komen te
staan in den rug van Schwartzenberg.--"Van deze beweging verwacht ik
een enorm succes, want, bevindt zich het vijandelijke hoofdkwartier
nog te Troyes, dan zal hierbij groote verwarring ontstaan," schreef
hij aan den minister van Oorlog Clarke, en aan Jozef.

Terwijl Mortier met 10.000 man bij Rheims en Soissons, Marmont met
7000 man bij Berry au Bac staan bleven met den last Parijs te dekken
tegen Blücher, ging hij dus zelf, door troepen uit Parijs versterkt,
met circa 22.000 man op marsch, ontmoette bij Arcis slechts weinig
wederstand, geraakte hierdoor en door onjuiste rapporten in de meening,
dat Schwartzenberg met zijn geheele macht voor hem terugweek naar 't
zuidoosten, en besloot nu snel naar de vestingen van Lotharingen te
marcheeren, de bezettingen van deze bij zijn macht aan te trekken en,
aldus krachtig geworden, weder aanvallend te werk te gaan.

Schwartzenberg liet hem hiertoe echter den tijd niet; toen hij uit
Arcis wilde afmarcheeren, greep die hem met overmacht aan (21 Maart),
bracht hem zware verliezen toe en dwong hem uit te wijken.

Toch gaf de Keizer zijn voornemen om op Metz of Verdun aan te rukken,
en dus in 's vijands rug te opereeren, niet op. Hij beval Mortier en
Marmont zich over Châlons-sur-Marne bij hem aan te sluiten en toog
op weg.

Schwartzenberg liet hem begaan, deed hem slechts volgen door een
sterke afdeeling cavalerie, vereenigde zich den 23en bij Châlons
met Blücher en toog op marsch naar Parijs. Tegelijkertijd bereikte
Napoleon St. Dizier.

Twee dagen later was over het lot van Frankrijk beslist. In de
stellige verwachting, dat de Keizer, uitwijkende voor Schwartzenberg,
zou teruggaan in de richting van Parijs, dus in die van hun stelling,
waren Mortier en Marmont hem naar La Fère Champenoise tegemoet gerukt,
hier door een overstelpende massa cavalerie aangegrepen en onder
zulke zware verliezen terug geslagen, dat er van hun beide korpsen
niet veel meer dan een handvol krijgers ± 12.000 man, overbleven. Door
een echt noodweer overvallen, hadden deze niet eens van hun vuurwapen
gebruik kunnen maken en waren langs omwegen nu in allerijl naar Parijs
op marsch.

De weg hierheen stond thans voor de bondgenooten wijd open; de
laatste hinderpalen waren gevallen. Napoleon was te ver weg, om hen
te kunnen schaden.--In drie colonnes over Meaux en Lagny werd de
opmarsch begonnen. Enkele dagen later (29 Maart) vestigden de keizer
van Rusland en de koning van Pruisen hun hoofdkwartier te Bondy,
bijna onder de muren van de hoofdstad.

Nog versaagde Napoleon niet. Vóór de bondgenooten moest hij Parijs
hebben bereikt! Van Troyes naar ginds was vijftig uur gaans. Alle
maatregelen trof hij om zijn leger den 2en April daar te hebben
verzameld. De infanterie zou als van ouds op karretjes, de artillerie
met postpaarden vervoerd worden; in den avond van den 30en Maart
bevond hij zelf zonder de garde zich reeds bij Fromenteau, geen vijf
uur gaans meer van de hoofdstad. Daar trad de Generaal Belliard op hem
toe met de tijding, dat de stad dienzelfden middag had gecapituleerd!

Tot juist begrip van den toestand is het noodig thans een stap terug
te doen.



Evenals vóór den veldtocht naar Rusland was Maria Louise
bij het vertrek van haar gemaal als regentes te Parijs
achtergebleven. Cambacérès zou haar ter zijde staan, eveneens Jozef,
die, uit zijn ballingschap op Mortefontaine ontslagen, evenals
Jérome verlof had ontvangen zich te Parijs te vestigen met den titel
van "koning." Toen nu den 23en de tijding werd ontvangen, dat de
bondgenooten Meaux hadden bezet, had Jozef den Raad van Regentschap
op de Tuilerieën ontboden, om te overleggen of de keizerin en haar
zoon wel langer te Parijs zouden blijven. Heengaan stond gelijk met
aanleiding geven tot een omwenteling, waartoe alle elementen reeds
ruimschoots aanwezig waren. Blijven stelde de keizerin bloot aan 't
gevaar te worden gevangen genomen en in handen van de bondgenooten
een kostbare gijzelaar te worden.

Nog waren de meeningen verdeeld, toen Jozef den knoop doorhakte
door het voorlezen van een brief van den Keizer uit Rheims van den
16en Maart:


    "Broeder, overeenkomstig mijn mondelinge bevelen aan u
    en in den geest van al mijn orders, moogt ge in geen geval
    toelaten, dat de Keizerin en de Koning van Rome in 's vijands
    handen vallen.--Nadert de vijand Parijs met groote overmacht,
    doe de Regentes, mijn zoon, de grootwaardigheidsbekleeders,
    de ministers, de hoofden van den Senaat, de voorzitters van
    den Raad van State en de grootofficieren van de kroon dan
    vertrekken in de richting van de Loire. Verlaat mijn zoon
    niet en vergeet niet, dat ik hem liever in de Seine zie dan
    in de handen van Frankrijks vijanden."


Dus werd tot vertrek besloten. Den 29en Maart kwamen de reiswagens
voor, en ging de regentes, die de laatste dagen heel wat tranen
vergoten en zich als een willoos wezen gedragen had, ondanks het
schreien van haar zoontje, dat de Tuilerieën volstrekt niet wilde
verlaten, met een verlucht hart op weg naar Blois. De meeste leden van
den Raad van Regentschap vergezelden haar.--Alleen Talleyrand niet;
deze had zich aan de barrière laten terugwijzen, quasi omdat hij geen
paspoort bezat. Hij had zijn plannen voor de toekomst reeds gemaakt;
voor deze was zijn tegenwoordigheid te Parijs noodzakelijk. De
bondgenooten stonden immers voor de poort! De Bourbons en hun
aanhang wachtten!--Het oogenblik, waarop hij kon wraaknemen voor al
de verdiende en onverdiende beleedigingen, hem jaren achtereen door
Napoleon naar het hoofd geslingerd, naderde snel.

Wel trachtte Jozef de Parijsche burgerij nu door een proclamatie
op te wekken "tot een kortstondigen maar heftigen weerstand, tot
de Keizer zou zijn teruggekeerd," doch waarmede moest die weerstand
geboden? Vierhonderd zware vuurmonden lagen wel met hun munitie in
de arsenalen; eenige duizenden geweren waren er ook nog; zelfs eenige
duizenden soldaten zouden wel bijeen te brengen zijn geweest;--1200 man
van de garde dienden de keizerin tot geleide--doch de tijd ontbrak;
niets was er voorbereid en--bij de autoriteiten ontbrak tevens de
lust tot feitelijk verzet binnen de muren der stad.

Om de toegangen tot Parijs te verdedigen waren dus alleen beschikbaar
de zeer gedunde korpsen van Mortier en Marmont, eenige detachementen
cavalerie, een bataljon sappeurs en 3 à 4000 soldaten, herstellende
zieken en gekwetsten, benevens eenige honderden nationale gardes
en de leerlingen der polytechnische school. Toch is er met deze
geringe, bijeengeraapte macht in den morgen van den 30en Maart
van de voorstad La Villette tot Charenton, onder Marmonts bevelen
met wanhopige hardnekkigheid tegen Schwartzenberg gestreden.--Toen
ontvingen Marmont en Mortier van Jozef, die met Jérome op hetzelfde
uur de stad den rug toekeerde en naar Blois vertrok, een briefje,
waarin hun verlof werd gegeven met den prins van Schwartzenberg en met
den keizer van Rusland in onderhandeling te treden, als de overmacht
hun te groot mocht worden. [32]

Als ridderlijke, trouwe soldaten weigerden de maarschalken echter nu
reeds van die machtiging gebruik te maken. Tot in den namiddag zetten
zij het ongelijke gevecht hardnekkig voort. Ten slotte waren al de
hoogten aan de oost- en de noordoostzijde van de stad met vuurmonden
bekroond, was de brug bij Charenton in handen der Russen, en stond
Blücher op de hellingen van den Montmartre. Toen besloot Marmont van
zijn machtiging gebruik te maken en om verder noodeloos bloedvergieten
te voorkomen een wapenstilstand te verzoeken.--Deze werd toegestaan,
doch slechts voor vier uur.

In zijn hôtel teruggekeerd, vond de maarschalk daar een groot
aantal bankiers, notabelen en grondbezitters, die verlangden naar
een capitulatie; zij hadden genoeg van den strijd en waren beducht
voor hun eigendommen.

Werd de stad met storm genomen, dan waren de ellende en de rampspoed
niet meer te overzien.

Een korte poos aarzelde Marmont, vooral toen generaal Dejean binnentrad
met de mededeeling, dat Napoleons leger in aantocht was, een zeer
optimistische, onware voorstelling van den toestand. Dat leger was
nog zeer ver weg.--Ten slotte gaf hij toe, er werd tot een verdrag
besloten (30 Maart).

"Goed nieuws, lieve vriendin! Maarschalk Marmont heeft daareven met
zijn korps gecapituleerd. Dit is het gevolg van onze proclamaties
en brieven. Hij wil niet langer vóór Bonaparte tegen het vaderland
dienen," schreef Talleyrand dienzelfde avond nog aan zijn nicht de
hertogin van Koerland. Hoe prins von Metternich dacht over dezen
sluwen staatsman en voormaligen bisschop van Autun, zijn vriend
en medeplichtige, vinden wij in zijn Gedenkschriften: "Hij was een
buitengewoon schrander man. Van zoo nabij heb ik hem gekend, dat ik
hem grondig heb kunnen bestudeeren. Vernietigen meer nog dan behouden
lag in zijn karakter. Als priester werd hij door zijn temperament
medegesleurd op anti-godsdienstige wegen. Zelf van adellijke geboorte,
pleitte hij niettemin voor de vervallenverklaring van den adelstand;
onder het republikeinsche stelsel spande hij samen tegen de Republiek;
onder het Keizerrijk conspireerde hij tegen den Keizer; eindelijk onder
de Bourbons arbeidde hij aan de omverwerping van de wettige dynastie."

Bijna zoolang keizer Alexander te Parijs is gebleven, was Talleyrand
zijn gastheer. Schier onbegrijpelijk is 't, dat Napoleon dezen
man, dien hij toch zoo door en door kende, zooveel jaren in zijn
naaste omgeving heeft geduld. Van af den vrede van Tilsit had hij
voortdurend tegen hem samengespannen. Toen Champigny bij den vrede
van Weenen (1809) van Oostenrijk vijf en tachtig millioen francs
schadevergoeding van Oostenrijk had weten te verkrijgen, terwijl er
door Napoleon slechts op vijf en zeventig was gerekend, vond deze
dit een prachtig resultaat. "Was Talleyrand in uw plaats geweest,
dan had hij mij die 75 millioen gegeven en de rest in zijn zak
gestoken," zei hij. Bij verschillende gelegenheden had hij Talleyrand
uit zijn schulden geholpen, maar hem ook grenzenloos beleedigd;
toch bedroog en verried hij Napoleon en toch bleef de Keizer hem
handhaven. Dergelijke raadselachtige staaltjes van zwakheid om geen
scherper woord te bezigen, zijn in het leven van dezen overigens zoo
wilskrachtigen man geen zeldzaamheid. Stellig zijn ze in elk geval
een bewijs, dat hij voor zijn dienaren niet zulk een gevoelloozen,
harteloozen meester was als men vaak heeft beweerd.

Terwijl Marmont dus capituleerde, waren graaf Dalberg, de senator
Jaucourt en de drie geestelijken de Pradt, Louis en de Montesquiou bij
Talleyrand om te overleggen over den vorm van een nieuw bewind. Volgens
deze in Frankrijk welbekende staatslieden was Napoleon een verloren
man; zij besloten de Bourbons terug te roepen.

Voorafgegaan door een twintigtal ruiters, die met witte zakdoeken
wuifden, een witte cocarde droegen en luidkeels: "Leve de
Bourbons!" riepen, een kreet, die aanvankelijk slechts verbazing
wekte,--de Bourbons waren reeds zooveel jaren geleden verdwenen--en die
in de voorsteden met een daverend Vive l' Empereur! werd beantwoord,
trokken de bondgenooten met keizer Alexander aan de spits Parijs
binnen.--Zeker uit kieschheid tegenover zijn dochter was keizer Frans
nog te Dijon gebleven.--Terwijl nu op aandrang van enkele heethoofden
het standbeeld van Napoleon op de place Vendôme door den vervaardiger,
den heer Launay, van zijn voetstuk werd genomen, kwamen in 't hôtel
van Talleyrand eenige voorname Fransche en buitenlandsche personen,
waaronder de koning van Pruisen en Schwartzenberg bijeen, om onder
de leiding van keizer Alexander te beraadslagen.

Vrede sluiten met Napoleon en een regentschap instellen over diens zoon
waren twee punten, die Talleyrand terstond wist op zijde te schuiven,
"als zijnde in strijd met de duidelijk uitgesproken wenschen der
natie." Voor het herstel der Bourbons (de restauratie) ijverde hij
sterk. Wanneer een beroep op den Senaat (zijn willoos werktuig) werd
gedaan, zou de omwenteling, die voor de deur stond, al den schijn
hebben van wettigheid, betoogde hij.--Dat de Bourbons niet op den
ouden voet weder met het gezag bekleed zouden worden, dat zij zijn
voorwaarden zouden moeten aannemen, stond bij hem reeds vast.

Eenmaal tot de restauratie besloten, vaardigde keizer Alexander
een proclamatie uit, waarin hij verklaarde, "dat de bondgenooten
niet meer met Napoleon Bonaparte of met een van diens familieleden
wilden onderhandelen, dat zij den oorspronkelijken vorm van Frankrijk
eerbiedigden, en den Senaat uitnoodigen zouden een voorloopig bewind
samen te stellen. Dit zou dan in de behoeften van het beheer voorzien
en een grondwet voorbereiden naar keuze der natie. Deze zouden zij
dan waarborgen."

Den 1en April benoemde de Senaat, door Talleyrand in zijn hoedanigheid
van vice-grootkeurvorst bijeengeroepen, dus een voorloopig bewind
van vijf leden: Talleyrand, graaf de Jaucourt, den staatsraad
hertog van Dalberg, den abbé de Montesquiou en den generaal de
Beurnonville. De Parijsche gemeenteraad teekende een verklaring
ten gunste der onvoorwaardelijke terugroeping van de Bourbons. Het
Wetgevend Lichaam, uit zijn asch verrezen, nam het voorstel van den
Senaat zonder discussie aan.

De keizer van Rusland en de koning van Pruisen ontvingen van een en
ander kennis, en den 3en April nam het Voorloopige Bewind het besluit
over van den Senaat, waarbij Napoleon werd vervallen verklaard van
den troon, het recht van erfelijkheid in zijn familie afgeschaft, de
Fransche natie en het leger ontslagen werden van den eed van trouw,
aan hem gezworen. Den volgenden dag ontsloeg een nieuw besluit al de
nog niet onder de wapenen geroepen of niet ingedeelde conscrits en
de bataljons der nieuwe levée en masse.

Wat een vreugde heerschte er in 't kamp der koningsgezinden! Hadden zij
hun zin gekregen, dan waren de Bourbons nu terstond teruggeroepen. De
heer de Vitrolles, een volbloed royalist, was zelfs reeds op weg naar
den graaf van Artois, die zich wijselijk te Nancy nog had schuil
gehouden, met verzoek als 's konings plaatsvervanger terstond naar
Parijs te komen. Talleyrand, als altijd kalm en ironisch, en graaf
Dalberg, een volbloed liberaal, gaven den ijver dier heeren echter
een koud bad door de verklaring, dat alvorens er van een herstel der
Bourbons sprake kon zijn eerst een grondwet moest worden samengesteld.

Thans keeren wij naar den Keizer terug.



Laat in den avond van den 30en Maart heeft hij bij Fromenteau generaal
Belliard dus ontmoet met de tijding, dat Parijs zich heeft overgegeven,
en dat Marmont en Mortier reeds naar Fontainebleau op weg zijn om hier
te worden onder dak gebracht. Hij overstelpt hem met een stortvloed
van snel op elkander volgende vragen naar zijn vrouw, zijn zoon,
zijn broer Jozef, naar Clarke en de troepen en begint dan snel voort
te stappen. Hij wil volstrekt naar Parijs.

Nadat de Caulaincourt, Berthier en Belliard hem van dit voornemen
hebben teruggebracht, gaat hij met het hoofd in de handen op een
mijlpaal naast den weg zitten. Hij is doodaf. Het laatste etmaal is
hij bijna niet uit den zadel geweest. Als hij opstaat, is zijn gelaat
bleek doch kalm. Onwrikbare wilskracht gloeit in zijn oog. Hij geeft
de Caulaincourt order naar Parijs te gaan, keizer Alexander op te
zoeken en paal en perk te stellen aan de intriges, welke daar tegen
hem worden gesmeed. Berthier moet de armee en de afdeelingen van
Marmont en Mortier opstellen aan het riviertje de Essonne; dan rijdt
hij met Berthier door naar Fontainebleau.

Voornemens al het mogelijke te doen om tot vrede te komen, vertrok de
Caulaincourt naar Parijs en werd door keizer Alexander ontvangen met
een veelzeggend: "'t Is wel erg laat." Ook sprak hij met Schwartzenberg
en enkele Fransche diplomaten en ontving ten slotte den raad Napoleon
te bewegen tot abdiceeren. "Dan kon er later een besluit genomen
worden betreffende een regentschap."

Vol walging van al de aanzienlijke personages die, voor een deel door
den Keizer tot grootheid en aanzien gekomen, thans niet eens hun stem
verhieven om voor hem te pleiten, keerde hij in den nacht van den
2en April naar Fontainebleau terug, deed verslag van zijn zending,
doch kon Napoleon geen beslissend antwoord ontlokken. Deze had reeds
in stilte het geduchte plan gevormd, zoodra hij zijn beschikbare
troepen bijeen had, naar Parijs te rukken en daar de wapenen te doen
beslissen. Den 4en konden Macdonald, Oudinot en Gerard met hun korpsen
hem hebben gevonden; dan zou zijn leger circa 70.000 man sterk zijn;
na één dag rust kon hij op marsch gaan.

Den 4en hield hij een revue over de garde, die in haar geheel stelling
had genomen achter de troepen aan de Essonne, en sprak de officieren
en onderofficieren daarna toe: "Soldaten, de vijand is ons drie
marschdagen vóór geweest, hij is meester van Parijs. Daar moet hij
vandaan gejaagd. Onwaardige Franschen, émigrés, die wij voorheen de
zwakheid hebben gehad genade te schenken, hebben met hem gemeene zaak
gemaakt en de witte cocarde op den hoed gestoken. Die lafaards zal
het loon voor dezen nieuwen aanslag niet ontgaan. Laten wij zweren
te overwinnen of te sterven en den hoon te wreken, het vaderland en
onze wapenen aangedaan."

"Dit zweren wij!" was het antwoord, vol geestdrift en hartstocht
gegeven. Toen werd voor hem gedefileerd.

Nauwelijks was hij de trap van 't paleis weder op of de maarschalken
staken de hoofden bij elkander. Wat hij voornemens was te doen was
gekkenwerk! Het moest hem worden belet.--De maarschalken werden door
hun generaals en hoofdofficieren letterlijk voortgedrongen naar de
deur van zijn kabinet, om hem de gehoorzaamheid op te zeggen. Zoover
was het verzet zelfs reeds gevorderd, dat hier en daar een dreigend
woord viel aan zijn adres, indien hij wagen dorst de maarschalken te
doen arresteeren.

In 't bijzijn o.a. van Berthier, Maret en de Caulaincourt stapte
Napoleon driftig en luid sprekende, in zijn kabinet op en neer,
toen Lefebvre, Oudinot en Ney zwijgend binnentraden. Op hun gelaat
stond te lezen wat er in hun gemoed omging. Wederom ontvouwde hij hun
zijn plannen; hij sprak van één laatste krachtsinspanning, die hun
dan rust zou schenken na vijf en twintig jaar arbeid. Zijn woorden
troffen echter geen doel.

"Wilt ge dan dienen onder de Bourbons?" Een levendig protest was het
antwoord. "Gaarne onder den Koning van Rome," riep Ney. Juist betoogde
Napoleon, dat de keizerin zich als regentes geen uur zou kunnen staande
houden, en dat de Bourbons dan binnen veertien dagen de baas zouden
zijn, toen Macdonald, even te voren aangekomen, met een open brief in
de hand binnentrad. In dien brief bezwoer de Beurnonville zijn ouden
vriend in naam hunner vriendschap en van zijn huisgezin zich los te
rukken van een tiran, die thans nog slechts een rebel was, en zich
te geven aan de Bourbons, die met den vrede in de eene, de vrijheid
in de andere hand, op het punt stonden in Frankrijk terug te keeren.

Op de vraag van wien die brief was, en op Macdonalds antwoord, dat hij
geen geheimen voor zijn Keizer had, moest Maret het schrijven hardop
voorlezen. Onder een minachtend zwijgen luisterde Napoleon.--"De
Beurnonville en zijn gelijken zijn niets dan intriganten, die met de
bondgenooten onder één deken liggen en een tegenomwenteling op het
oog hebben," zeide hij ten slotte en begon weder over den tocht naar
Parijs te spreken.

"Maar als de soldaten dan weigeren te volgen," waagde Macdonald
te zeggen.

"Dit zou dan de schuld zijn van de heeren hier. Mij zouden ze wèl
volgen."

Daarop zond hij de maarschalken weg. Hij wilde nadenken.

Veel tijd nam hij hiervoor niet. Na een kortstondig gesprek met Maret
en de Caulaincourt, waarbij hij o. a. zijn gevoeligheid toonde over
dien brief, greep hij een pen:


    "Dewijl de verbonden mogendheden hebben verkondigd, dat Keizer
    Napoleon de eenige hinderpaal is voor het herstel van den vrede
    in Europa, verklaart Keizer Napoleon, getrouw aan zijn eed,
    dat hij bereid is afstand te doen van den troon van Frankrijk
    en desnoods zelfs het leven te laten voor het heil des lands,
    onafscheidelijk als dit is verbonden met de rechten van zijn
    zoon, niet die van het regentschap der Keizerin en met de
    handhaving der wetten van het Keizerrijk. Gedaan, in ons
    paleis van Fontainebleau, den 4en April 1814.

    Napoleon."


Met de opdracht aan Marmont te vragen of hij hen naar Parijs wilde
vergezellen, begaven de Caulaincourt, Macdonald en Ney, die dit
staatsstuk naar keizer Alexander brengen en de rechten van het
regentschap bepleiten zouden, zich naar Essonnes. Hier vernamen zij
van Marmont, dat hij met Schwartzenberg onderhandeld en zich verbonden
had, het leger des Keizers te verlaten. Zij verbaasden zich, Marmonts
eigenliefde kennende, niet al te zeer over deze daad, togen met hem
naar Parijs, en gaven Talleyrand kort en bondig te kennen, dat zij
maling hadden aan zijn nieuwbakken Voorloopig Bewind. Hierna spraken
zij met Alexander, die in zijn gemoed met den terugkeer der Bourbons in
geenen deele was ingenomen en wel iets gevoelde voor een regentschap,
maar tenslotte moesten zij toch onverrichter zake vertrekken.

De daad van Marmont was bekend geworden. Het leger was vleugellam
geslagen; de vrees voor een aanval van Napoleon op Parijs verdween;
en toen zijn gevolmachtigden, nog ziedende van verontwaardiging over
't geen zij ginds gehoord en gezien hadden, bij hem terugkeerden,
konden zij hem alleen mededeelen, dat zijn voorwaardelijke abdicatie
niet was aangenomen en dat een onvoorwaardelijke werd geëischt.

Diep getroffen, omdat hij behandeld werd als een vogelvrij-verklaarde,
met wien men niet verkoos te onderhandelen, weigerde hij aanvankelijk
volstandig hiertoe over te gaan en somde al de korpsen op, die uit
Italië en uit Spanje onder Grenier, Soult en Suchet naar hem op marsch
waren. Zelfs stelde hij zijn generaals voor met zijn geheele macht
terug te gaan tot achter de Loire.

Hun uitroep vol ontsteltenis: "Of hij Frankrijk in tweeën splitsen en
een burgeroorlog beginnen wilde!" belette hem echter voort te gaan. De
woedende strijd in zijn binnenste was op zijn gelaat zichtbaar.

Als hij ook zijn voorstel om hem te volgen naar de Alpen, naar Italië,
met een dof gemor of een somber zwijgen beantwoord zag, gaf hij den
strijd op.

"De heeren verlangen naar rust. Welaan, deze zij hun geschonken! Welke
smarten hen op hun donzen bed wachten, weten zij nog niet. Hebt
maar een jaar of wat geduld, dan raapt de dood u nog sneller weg
dan in een veldtocht," zeide hij en trad naar een tafeltje, schreef
een verklaring, dat hij voor zich en zijn nakomelingen afstand deed
van den troon van Frankrijk en van Italië en zond dezelfde deputatie
daarmede naar Parijs terug.

Met uitbundige vreugde werd dit stuk door Talleyrand en zijn clique
ontvangen. Alle vrees voor den Corsicaanschen Menscheneter, zooals
men Napoleon in die dagen heeft betiteld, was nu geweken. Geen Nero,
geen Robespierre werd nu zoo vervloekt als hij; al het goede was
op eens vergeten. Alleen de gloeiende haat was aan 't woord. De
Chateaubriand goot nog olie in dezen laaien gloed met een pamflet,
waarin hij hem van de laagste ondeugden en misdaden betichtte.

De Keizer was inmiddels te groot om zich niet boven zulke onwaardige
taal verheven te gevoelen; ook kende hij zich zelf te goed om niet
te weten, dat die haat van een natie, welke hem zooveel jaren schier
aangebeden had, niet geheel onverdiend was.

Den 6en April kon men in het Bulletin des Lois kennis nemen
van de nieuwe grondwet. "Uit vrije beweging" [33] riep deze
Louis-Stanislas-Xavier van Frankrijk en na hem de leden van zijn
geslacht naar den troon.


Den 11en werd beslist over het lot van Napoleon zelf. Hij moest
afstand doen van de souvereiniteit over Frankrijk en Italië. Het
eiland Elba werd hem levenslang afgestaan; jaarlijks zouden hem twee
millioen francs, waarvan de helft naar verkiezing af te dragen aan
de keizerin, worden uitgekeerd. De hertogdommen Parma, Piacensa en
Guastalla kwamen aan deze en haar zoon. Het jaargeld van Joséphine werd
met de helft verminderd. Eindelijk werd hem toegestaan vierhonderd
man van zijn garde mede te nemen.--Aan geld en geldswaarde bezat
hij op dat oogenblik nog geen drie millioen francs; hiervan zou hij
ginds zijn soldaten moeten onderhouden en in den dienst van zijn
huishouden voorzien!



HOOFDSTUK XXVII.

Op Elba. In Frankrijk terug.


Aanvankelijk weigerde hij deze voorwaarden te onderteekenen. "Waartoe
diende zulk een tractaat, als men niet verkoos de belangen van
Frankrijk met hem te regelen?"

In den nacht van 12 April deed hij een poging tot zelfmoord met een
dosis opium, welke hij na den terugtocht uit Moskou steeds bij zich
droeg. Gelukkig, dat de Caulaincourt, dien hij bij zich had ontboden
om afscheid van hem te nemen, spoedig zag wat er aan de hand was
en ijlings dokter Iwan liet roepen. Zoodoende was hij den volgenden
morgen weder zoo goed als hersteld.

In de nu volgende dagen, want eerst den 19en kwam het tractaat
geteekend uit Londen terug, werd het voortdurend stiller in 't
paleis. Onder allerlei voorwendsels begonnen zijn vroegere getrouwen
hem te verlaten. Ney verdween, zelfs Berthier. Constant en zijn
mameluk Rustan volgden. Alleen Maret en de Caulaincourt, Macdonald,
Mortier, benevens Moncey, die de barrière van Clichy bij Parijs zoo
roemrijk had verdedigd, kwamen hem opzoeken. Den meesten tijd sleet
hij in den nabijgelegen tuin, in zijn bibliotheek of in de galerij,
waar zijn officieren zich bevonden. Zoo kalm en waardig was zijn
houding, zoo welwillend en vriendelijk zijn toon van spreken tegen de
weinigen, die hem nog omgaven, alsof hij al 't voorgevallene reeds
scheen vergeten. Vertrouwelijk of ernstig evenals voorheen bij de
recepties op de Tuilerieën, steeds zich zelf meester, onderhield hij
zich met hen over allerlei onderwerpen.

Toen hij den 20en afscheid zou nemen van zijn oude, getrouwe garde,
van de mannen, die hem door half Europa waren gevolgd en thans voor
het laatst op het plein voor het kasteel voor hem in slagorde stonden
geschaard, was hij zijn ontroering toch niet meester. Groote tranen
schoten in zijn oogen, toen hij met een kort, kernachtig woord allen
vaarwel zeide, hun aanbeval Frankrijk getrouw te blijven dienen en
ten slotte een innigen kus drukte op het vaandel, dat generaal Petit
hem bood. Alleen het snikken van zijn oude grognards, die hun afgod,
hun petit caporal, gingen verliezen, verbrak de stilte, welke op dit
voor alle aanwezigen onvergetelijke oogenblik op het plein heerschte.

Nog eenmaal, voor 't laatst klonk zijn: "Vaarwel, nogmaals vaarwel,
mijn oude krijgsmakkers!" Toen scheurde hij zich los uit de omarming
zijner generaals, wierp zich in zijn rijtuig en reed weg.

Een daverend: Vive l'Empereur! klonk hem achterna.

Tot aan de grenzen van Provence zou hij dien kreet ook van de
plattelandsbevolking nog telkens hooren.--Daar echter veranderde
de stemming. Voor een geleide van kozakken en Oostenrijkers had hij
bedankt; hier had hij dit toch wel kunnen gebruiken, want te Avignon
en te Orgon werd hij met beleedigingen en bedreigingen overstelpt. Te
Saint-Cannat werd hij door de bevolking in een herberg zelfs letterlijk
belegerd, en gelukte het hem eerst, vermomd in de uniform van den
Oostenrijkschen generaal Köhler, in 't donker te ontsnappen. Zijn
geheele houding bij deze gelegenheid verried, dat deze uitbarsting
der volkswoede hem, den man, die vroeger nooit vrees had gekend,
geducht aangreep. Hij weende.

Op het kasteel Bouilledou bij Fréjus, vond hij zijn zuster Pauline. Hem
in Oostenrijksche uniform ziende, had zij hem eerst geen zoen willen
geven; toen zij de reden dezer vermomming vernam, veranderde haar
houding geheel; terstond verklaarde zij zich bereid hem naar Elba
te volgen. Derwaarts begaf zich weldra ook Madame Mère; aanvankelijk
had deze Maria Louise vergezeld naar Blois en was van hier met haar
broeder, den kardinaal naar Rome vertrokken.

Te Fréjus waar hij veertien jaar te voren bij zijn terugkomst
uit Egypte aan land was gestapt, nam Napoleon afscheid van de
commissarissen der groote mogendheden, die hem tot zoover hadden
vergezeld en die tusschen Lyon en Valence getuige waren geweest van de
beleedigende manier, waarop de daar bevelvoerende maarschalk Augereau
hem bij hun ontmoeting had bejegend, en die hem feitelijk had moeten
beschermen tegen de woede en den moordlust zijner eigen landgenooten.

Het door hem zelf uitgekozen Engelsche fregat the Undaunted zou hem
overbrengen naar Elba.--"De Engelschen zijn een vrij volk; zij hebben
eerbied voor zich zelf," had hij reeds vroeger eens gezegd.

Men schreef 30 April 1814.

Pauline uitgezonderd, had de Keizer van niet één zijner bloedverwanten
afscheid kunnen nemen. Zijn vrouw was den 29en Maart schreiende uit
Parijs vertrokken op weg naar Blois, had onderweg vernomen wat er
te Parijs en Fontainebleau was geschied en, door Jozef en Jérome met
liefdesverklaringen lastig gevallen, was ze zeer verheugd geweest toen
een paar militaire commissarissen der bondgenooten haar onder hun hoede
hadden genomen. Een gemachtigde van het Voorloopig Bewind had haar te
Orleans beroofd van haar tafelzilver, van een deel harer juweelen en
van ruim tien millioen francs in goud, een deel van 't geen Napoleon
door spaarzaamheid in zijn huishouden had overgespaard. Dit alles
heette aan de schatkist ontstolen en Talleyrand, die geld noodig had,
gaf kortaf bevel tot dien roof, terwijl haar beschermers het niet
konden verhinderen.

Te Rambouillet had zij den 16en April haar vader weergezien. Keizer
Alexander en de koning van Pruisen waren haar daar komen
begroeten. Onder de hoede der Russische bajonetten had zij zich
met haar kind veilig gevoeld voor verdere beleedigingen en weinig
bezwaar had zij gemaakt zich naar Aix les Bains te begeven tot Europa
een weinig tot rust zou zijn gekomen. Het vooruitzicht hertogin van
het mooie Parma te worden, de kans om ook eenmaal over Toscane den
schepter te voeren en de belofte haars vaders, dat het haar zou vrij
staan te Parma of Elba haar verblijf te vestigen, hadden hierbij niet
weinig gewicht in de schaal gelegd.

Maar vragen wij ons af, waarom ging Maria Louise niet naar
Fontainebleau, toch zeker was daar de plaats voor de echtgenoote
van den man, die thans in diepe ellende zat. Was haar liefde voor
den Keizer verzwakt? Men zou het niet zeggen, als we denken aan den
brief door haar nog den 12en April aan hem geschreven, waarin ze tal
van bijzonderheden vermeldt over hun kind. Neen, ze had haar gemaal,
den eersten man dien ze had leeren kennen, nog hartelijk lief, en het
plan had ook bij haar bestaan hem te Fontainebleau op te zoeken, zooals
o. a. blijkt uit den brief van den 8en April aan haar vader. Toch
vertrok ze daar niet heen. De angst, dat ze misschien zou opgelicht
worden, de pressie op haar uitgeoefend van de zijde van Schouvalov,
een der afgevaardigden, deed de jonge en toch al weinig flinke vrouw
besluiten, haar vader te gehoorzamen en zich met haar kind aan zijn
zorg toe te vertrouwen.

De brief van den 12en April, ontvangen na zijn poging tot zelfmoord,
had den Keizer veel goed gedaan. Aan de Caulaincourt had hij opgedragen
haar op te zoeken en haar te vragen of zij zich over Orleans bij hem
wilde voegen. Later was hij hierop teruggekomen en had hij verzocht
geen drang op haar uit te oefenen.--"Het door haar te nemen besluit
moet voortkomen uit haar eigen hart; ik ken de vrouwen en vooral
mijn eigen vrouw tegoed. Een gevangenis in plaats van het Fransche
hof, zooals ik dit gemaakt heb, zou een zware beproeving voor haar
zijn. Toonde zij mij een treurig gezicht of verried zij verveling,
dan zou mij dit bitter leed doen. Liever blijf ik dan alleen. Komt zij
uit eigen beweging tot mij, dan zal ik haar met open armen ontvangen;
anders is het beter, dat zij blijft, waar zij is. Ik zal haar alleen
vragen om 't bijzijn van mijn zoontje."

Zoo sprak de Keizer; zoo dacht hij over de vrouw, die hij zelf den
titel van Regentes van het Keizerrijk had geschonken, een bewijs
van liefde en vertrouwen, zooals Joséphine zelfs nooit van hem had
ontvangen.

Twee brieven, in die dagen aan haar, aan "zijn goede Louise," aan
"zijn goede Louise-Marie" gericht, zijn openbaar gemaakt. Van zijn
eigen rampen spreekt hij daarin niet; hij verneemt, dat zij te Aix
de baden moet gaan gebruiken en alleen de zorg voor haar gezondheid
vervult hem. Kan zij niet terstond naar Elba komen, dan moet zij
stellig zoo spoedig doenlijk naar Parma reizen. Een detachement zijner
Poolsche chevau-légers en honderd koetspaarden zendt hij derwaarts
reeds vooruit.

Dat die baden te Aix slechts een voorwendsel zijn om tijd te winnen,
weet hij niet; dat de diplomatie reeds over zijn vrouw heeft beschikt,
is voor hem een geheim; dat Talleyrand op zijn werk der wrake de kroon
wil zetten en hem ook voor altijd scheiden zal van vrouw en kind, kan
hij, de man van lagere afkomst, in de kunstgrepen der hoogadellijke
diplomaten niet zoo doorkneed als "die weerzinwekkende horlevoet,"
niet bevroeden. Hoe wil hij weten dat mevrouw de Brignole, hofdame van
zijn vrouw en een creatuur van Talleyrand, Maria Louise, die eerlijke
raadslieden mist, trapsgewijze brengen zal tot de overtuiging, dat
hij haar nooit heeft liefgehad, haar steeds bedrogen heeft. Hoe wil
hij vermoeden dat zelfs twee kamerdienaars, die te Fontainebleau
zijn weggeloopen, door den prins van Benevento zijn omgekocht om de
verklaringen van die intrigante te steunen?

Ook vermoedt hij niet, dat diezelfde jonge vrouw, die van haar
prille jeugd af niets anders heeft geleerd dan lijdzaam te zijn en te
gehoorzamen nog bijna een jaar lang worstelen zal tegen den op haar
uitgeoefenden dwang om eerst te bezwijken als een nieuwe figuur, die
van den eenoogigen generaal Neipperg ten tooneele verschijnt en haar,
de dochter van den kuischen keizer van Oostenrijk, verlaagt tot zijn
maitres. Hij denkt nog altijd goed. over haar als over ... de moeder
van zijn zoon.



Van zijn gansche familie heeft alleen Murat, door Oostenrijk
geschraagd, nog zijn kroon behouden. Eugène heeft bij zijn schoonvader
een toevluchtsoord gevonden en den titel ontvangen van hertog van
Leuchtenberg. Elisa is naar Bologna vertrokken. Louis en Lucien
bevinden zich te Rome bij hun moeder.

In diezelfde Meidagen stierf Joséphine. De geweldige slagen, den
nog altoos door haar beminden man toegebracht, zijn diepe val, de
schandelijke laster, waarmede hij werd overstelpt, hadden haar diep
gewond. Geen bezoek van keizer Alexander, geen verzekering van diens
grooten eerbied voor haar, geen hulde, door hem aan haar karakter
gebracht, was bij machte herstel te brengen. Een lichte keelaandoening,
die weldra ontaardde in een heftige bronchitis, sloopte binnen weinige
dagen haar krachten geheel. In de armen harer kinderen, doch het brein
tot zelfs in haar laatste oogenblikken met Napoleons beeld vervuld,
blies zij den 29en Mei den laatsten adem uit.

Terwijl het tractaat van Fontainebleau (11 April) de gansche
keizerlijke familie dus getroffen had met verbanning, had het
de grenzen van Frankrijk wijd opengezet voor de Bourbons en hun
aanhang. Verwelkomd door al de Napoleon afvallig geworden maarschalken,
met Berthier en Ney aan 't hoofd, had de graaf van Artois reeds den dag
daarna zijn intocht gehouden binnen Parijs en was bekleed met den titel
van luitenant-generaal van het koninkrijk, tot zijn dikke, podagreuse
doch geleerde oudste broeder, de graaf van Lille, als Lodewijk XVIII
den eed op de nieuwe grondwet, het Groot-Charter, had afgelegd.

Den 3en Mei hield de nieuwe koning, omstuwd door een drom van
maarschalken zijn intocht binnen Parijs. De koningsgezinden juichten;
een massa dames uit de hoogste standen pronkten met witte zakdoeken in
de hand voor de ramen, waar de stoet passeerde. De handwerksstand en
het mindere volk betoonden niet veel geestdrift voor die langvergeten
figuren der voorgaande eeuw; die dachten aan Napoleon; die juichten
eerst, toen de oude garde, de grognards met hun sombere, neerslachtige
gezichten, naderden.--"Leve de oude garde!" klonk het toen als een lang
ingehouden schreeuw van sympathie en hartelijk welkom van de lippen
derzelfde mannen, die even te voren Berthier een hoonend, verwijtend:
"Naar Elba!" hadden toegesnauwd.

De royalisten hadden hun zin. De Keizer was gevallen, een Bourbon
weder koning; vraagt niet tot welken prijs! Den 23en April had de
graaf van Artois met de bondgenooten een overeenkomst aangegaan,
waarbij de vijandelijkheden werden gestaakt, ja, en de vreemde legers
Frankrijks grondgebied zouden ontruimen, doch waarbij Frankrijk werd
teruggebracht tot zijn grenzen van vóór 1 Januari 1792 en waarbij,
onverminderd de later vast te stellen vredesvoorwaarden, 53 vestingen,
ruim 12.000 vuurmonden, 31 oorlogsschepen, 12 fregatten, een massa
kleine oorlogsvaartuigen benevens de inhoud van alle arsenalen,
de geschutgieterijen, de magazijnen van kleeding met hun kostbaren
inhoud, om kort te gaan al het oorlogstuig, dat het land bezat, een
waarde van duizenden millioenen vertegenwoordigende, onvoorwaardelijk
aan den vijand werden afgestaan.

Met één pennestreek van het Voorloopige Bewind was het land weerloos
gemaakt!

Omtrent de rijken buiten Frankrijk kunnen wij kort zijn. Door de
Oostenrijkers en Murat werd de paus weder naar Rome gevoerd. De
koning van Sardinië en Ferdinand van Spanje keerden in hun staten
terug. Milaan kwam in opstand tegen zijn Senaat, een instelling
van Napoleon. Lombardije en Venetië, die vrij hadden willen zijn,
werden weder door Oostenrijk in bezit genomen. Genua had gecapituleerd
tegenover de Engelsche vloot. Binnen een paar maanden was er van het
reusachtige bondgenootschap, door den Keizer gegrondvest, niets meer
over. Alles was teruggekeerd tot de toestanden van voorheen. Doch
neen! In het hart van de natiën van Europa had Napoleons bestuur
denkbeelden, begrippen, gedachten doen ontstaan of herleven, die niet
meer waren te verstikken, die nauw samenhingen met hun bestaan als
mensch en die ondanks alle traditiën, alle dogma's, alle wanbegrippen
zich zouden baan breken, al zouden er jaren en nogmaals jaren moeten
verloopen, voordat de stelselmatige onderdrukking des geestes voor
vrijheid van gedachten en vrijheid van onderzoek het veld had geruimd
en groote maatschappelijke misstanden waren weggenomen.

Op denzelfden dag (3 Mei), dat Lodewijk XVIII te St. Denis de sleutels
der hoofdstad in ontvangst nam en na wijding in de Notre-Dame in de
Tuilerieën terugkeerde, stapte Napoleon te Porto-Ferrajo aan land, de
hoofdplaats van zijn nieuwe koninkrijk. "Dit zal het Eiland der Ruste
wezen," had Napoleon gezegd, alsof er voor zijn altijd werkzamen geest
ooit van rusten sprake kon zijn. Reeds in de eerste dagen bleek, dat
de nieuwe souverein van Elba daar niet was gekomen om niets te doen;
zijn werkzaamheden in dezen tijd waren enorm, alles werd onderzocht
en bekeken op het eiland en toen de eerste officieele kennismaking
had plaats gehad en er op den 16en Mei een feest was gegeven op
het stadhuis, ter eere van zijn komst, volgde de organisatie van
zijn bestuur.

Het kleine domein kreeg een staatkundige indeeling met ministers
en een rechtbank, met een inspecteur over de bruggen en wegen, een
directeur der domeinen enz. Leger en vloot werden niet vergeten. Het
eerste bestond uit ongeveer 1600 man waaronder een afdeeling van
zijn oude garde onder Cambronne, die kort na zijn aankomst op Elba
was geland. De generaal Cambronne, die op verzoek belast was geweest
met het overbrengen van die oude veteranen, op welker komst Napoleon
zoo bijzonder gesteld was geweest, werd tot Militair Gouverneur van
Porto Ferrajo benoemd. Voor de opleiding van officieren werd gezorgd
door in navolging van de School te Parijs een Cadettenschool op te
richten, waar ongeveer tien leerlingen waren ingeschreven.

De vloot bestond uit 5 schepen, waarvan de brik "Inconstant" met 16
kanonnen bewapend tot admiraalschip werd aangewezen.

De Keizer hield voorloopig verblijf op een heuvel bij Porte Ferrajo,
waar enkele huisjes en molens werden weggenomen en van de aldaar
gevestigde paviljoens door de artillerie en genie een centraal
paviljoen werd gemaakt, dat hem als woning zou dienen en dat men wel
met den weidschen naam palazza bestempelde, maar dat een kruidenier,
die uit de zaken was gegaan te armoedig zou hebben gevonden.

Bertrand werd er als Groot Maarschalk aan verbonden en mocht bovendien
de Burgerlijke Zaken van het eiland besturen, terwijl Drouot als
militair gouverneur van het eiland zou optreden,

Behalve een hofaalmoezenier, vele secretarissen, paleisprefecten en
ordonnansofficieren kwam het noodige dienst- en keukenpersoneel het
hof van den souverein van het "kleine nest," zooals Napoleon Elba
noemde, volmaken.

Ook een wijngaard deed hij aanleggen. Zijn soldaten zouden wel zorgen,
dat de druiven niet te rijp werden, merkte hij lachend op. Eindelijk
kocht hij het in een koel dal gelegen buitentje San-Martino om er de
heete zomerdagen door te brengen.

"Ik wil hier voortaan leven als een vrederechter. De Keizer is dood;
ik ben niets meer," kon men hem herhaaldelijk hooren zeggen. "Ik
denk aan niets meer dan aan mijn eilandje. Voor de wereld besta ik
niet meer. Alleen in mijn familie, mijn huisje, mijn koeien en mijn
muilezels stel ik nog belang."

Van zijn familieleden had aanvankelijk alleen zijn zuster Pauline hem
sedert eind Mei gezelschap gehouden, maar ze was verplicht wegens
gezondheidsredenen tijdelijk naar Napels te gaan. Ook Lætitia kon
het in Rome niet uithouden en trots haar hoogen leeftijd kwam ze haar
zoon, die nu zoo in de ellende zat, troosten. Echt moederlijk voelde
zij zich altijd het meest aangetrokken tot het kind, dat het meest
haar steun noodig had. Hoe dikwijls was ze bij haar zoon, toen hij
nog Keizer was, komen vragen om hulp voor de andere kinderen; zelden
was het geheel zonder succes geweest, thans diende hij op zijn beurt
te worden geholpen. De ontmoeting was bijzonder hartelijk geweest en
trots de Elbanen, die er bij tegenwoordig waren kon hij zijn gevoel
niet meester blijven en huilde toen hij haar zag. Ze was in vele
opzichten een groote troost voor hem en samen zaten ze dikwijls op den
top van den berg Giove. Daar kon men ze zien zitten, beiden mijmerende
over vervlogen tijden, denkende aan hun geboortegrond Corsica, dat
zóó dicht in hun nabijheid was, dat men er volgens Napoleon de geur
van het maquis kon ruiken.

In Augustus zocht hij onder het zware geboomte van een hermitage in de
bergen een toevluchtsoord tegen de groote hitte en dan 's middags ging
hij geregeld bij zijn moeder eten. Daar ontving hij ook in 't diepst
geheim een kortstondig bezoek van Maria Walewska met haar zoontje, die
in gezelschap van haar zuster freule Laezinska op weg was naar Napels.

Met een wijsgeerige kalmte, die aller verbazing opwekte, scheen
Napoleon zich in zijn lot te schikken. Op een der schoorsteenzuilen
in een kamer van San-Martino lazen de bezoekers: "Ubicunque Felix
Napoleon." (Napoleon is overal gelukkig.)

Of dit volkomen de stemming van den gewezen Keizer weergaf? We
betwijfelen het.

Naarmate hij langer op Elba vertoefde werd hij meer gekweld door
de afwezigheid van vrouw en kind. Napoleon had het goed gevonden,
dat zij te Aix de baden ging gebruiken voor haar gezondheid; wat
hoorde hij echter op toen hij bericht ontving, dat ze eerst naar
Weenen vertrok met haar kind, maar de ontsteltenis werd nog grooter
toen Maria Louise, bij haar vertrek uit Weenen naar Aix, het kind in
Weenen achterliet. Wat hij zoo vurig gehoopt had dat niet zou gebeuren
was dus thans geschied; zijn zoon in Weenen! Had hij hem vroeger niet
liever in de Seine gewenscht dan in handen van zijn vijand? En Maria
Louise alleen naar de badplaats; ook voor haar vond hij dat wereldje in
Aix alles behalve goed; hij zag, zei men, op een afstand... Neipperg.

Langzamerhand werd hem nu bekend wat de bondgenooten over het lot van
zijn zoon hadden beslist, en dat de diplomatie bezig was zijn vrouw
te voeren in de armen van dien Oostenrijkschen generaal. Uit brieven
van zijn voormaligen secretaris de Meneval, die haar was gevolgd en
door de rapporten van den kapitein Hurault, wien hij last had gegeven
zijn vrouw naar Elba te begeleiden, werd hem dit alles thans duidelijk.

Bij den Engelschen kolonel der marine Campbell, die met zijn bewaking
belast was, beklaagde hij zich herhaaldelijk vol bitterheid over het
onmenschelijke gedrag van zijn schoonvader.

"Mijn vrouw schrijft mij niet meer. Mijn zoon is mij afgenomen,
evenals men voorheen de kinderen der overwonnenen wegnam, om ze de
zegekar des overwinnaars te doen voorafgaan," zei hij met een stem,
die trilde van ontroering en die den kolonel diep trof.

Een brief in October gericht aan den groothertog van Toscane, een oom
van zijn vrouw, op wiens vriendschap hij nog altijd meende te kunnen
rekenen, een droevig schrijven, waarin hij kennis gaf, dat hij sinds
10 Augustus niets meer van Maria Louise en in maanden niets meer
van zijn zoon had vernomen, bleef onbeantwoord. Maar er was meer dat
hem hinderde.

Hardnekkig bleef Talleyrand weigeren hem het bij verdrag vastgestelde
jaargeld uit te betalen en noch door den Czaar, noch door lord
Castlereagh was hij hiertoe te bewegen. "Dat was personen, die neiging
hadden tot intrigeeren, zelf de wapens in de handen geven," zei hij.

Het Congres van Weenen was bijeengekomen en reeds spoedig drongen
geruchten tot Napoleon door, dat daar plannen gesmeed werden om hem
te verplaatsen en verder van Frankrijk te verwijderen, naar de Azoren,
de Botany-Bay in Australië of St. Helena.

Talleyrand, die in dien geest voorstellen had gedaan, scheen het eens
te zijn met dien anderen bewerker van Napoleons val n. l. Fouché,
die Elba voor Frankrijk hetzelfde vond wat de Vesuvius voor Napels was.

Ook hoorde Napoleon van een volstrekt niet uit de lucht gegrepen
plan om hem voor goed uit den weg te ruimen. Cambronne nam strenge
maatregelen voor de veiligheid, zond vele verdachten weg en zorgde
ervoor, dat zijn meester nooit zonder geleide uitging.

Toch maakte dit alles diepen indruk op Napoleon; bovendien had hij
ook te kampen met het op sterkte houden van zijn legertje; het niets
doen was voor de oude grognards, die Elba "het vossenhol" noemden,
verschrikkelijk; roof en plundering waren een welkome afleiding in
hun eenzaam bestaan, terwijl vooral in 't Corsicaansche bataljon
desertie op groote schaal de gelederen dunde. Wat er aan te doen? De
recruteering uit Italië en Corsica werd door het ter dood brengen
der werfofficieren verhinderd, terwijl geldgebrek ook al niet
bevorderlijk was om soldaten in dienst te nemen. Iedereen op Elba
begon te begrijpen, dat het zoo niet langer kon en er verandering
moest komen. Het gebrek aan geld, de organisatie van het leger, de
voortdurende berichten over oplichting en aanslagen, gevoegd bij de
gruwelijke verveling en de nooit bij hem uitgedoofde onverzadelijke
begeerte naar macht deden Napoleon ten slotte besluiten naar Frankrijk
terug te keeren en zijn leven toe te vertrouwen aan het Fransche volk.

Het duurde lang voor hij zijn geheim mededeelde; zelfs zijn moeder
kwam het eerst te weten, toen hij op het punt stond scheep te gaan. Ze
weerhield hem niet, begreep misschien, dat dit toch niet zou gebaat
hebben, maar, zei ze veelbeteekenend: "Indien ge moet sterven mijn
zoon, de hemel, die niet heeft gewild, dat dit zou zijn in een voor
u onwaardige rust, zal ook hoop ik verhoeden, dat dit door vergif
zal zijn, maar met den degen in de hand." Tot dit besluit om naar
Frankrijk terug te keeren, was hij vooral ook gekomen na het hooren
van den heer Fleury de Chaboulon, voormalig auditeur bij den Raad
van State, een even stoutmoedig als vurig aanhanger zijner dynastie,
hem door de Bassano in 't geheim toegezonden om hem in te lichten
betreffende den toestand in Frankrijk.

Hier wees alles erop, dat zelfs, al greep Napoleon niet zelf in,
de nieuwe toestand zich niet bestendigen kon. Dagelijks leverden de
Bourbons en hun aanhang de bewijzen, dat zij in al die jaren niets
hadden geleerd, niets hadden vergeten, en dat zij alle verhoudingen
terug wilden brengen tot die van vóór 1792. De eigenaars van
nationale goederen zagen hun bezit bedreigd door de kuiperijen der
voormalige émigrés, het Groot Charter bevredigde in de eerste plaats de
republikeinen niet, maar ook de royalisten waren er niet mee tevreden;
het Maison du Roi, een zeer kostbare militaire instelling, vroeger
ontstaan om hovelingen en adellijke jongelui een goed bezoldigd lui
baantje te bezorgen, werd weder opgericht.

De schatkist was leeg en het aantal ontevredenen, vooral te Parijs,
was enorm gestegen door de afdanking van wel 200.000 man en het op
non-activiteit stellen van ongeveer 20.000 officieren; de nommers der
regimenten, waaronder de soldaten, zich eer en roem hadden verworven,
waren gewijzigd.

Het kader, uitsluitend uit jonge adellijke officieren gevormd, boezemde
het leger geen vertrouwen in; voor de schako prijkte de witte cocarde,
maar diep in den ransel werd de tricolore als een reliquie bewaard. Op
de chambrées hoorde men het refrein "Il reviendra" en Lodewijk XVIII
was de risée der soldaten. Een gedecoreerd soldaat met 28 dienstjaren
nam ontslag want "onze vader is niet meer in 't leger."

De vernietigende voorwaarden, waaronder vrede was gesloten, hadden bij
alle niet-royalisten wrevel doen ontstaan en vooral het oude leger,
de troepen, die uit Duitschland en van de grenzen terugkeerden waren
hierover verwoed. Bij een door den graaf van Artois gehouden revue
kreeg hij uit den mond van een ouden wachtmeester, wien hij verzocht
Vive le Roi! te roepen, zelfs te hooren, dat hij dit niet verkoos te
doen en dat hij liever riep: "Vive l'Empereur."

Op een der ramen van de Tuilerieën schreef men met een diamant:
"Vive l'Empereur" en later vond men er onder geschreven "goedgekeurd."

Den Keizer was men niet vergeten; in café's dronk men zijn gezondheid;
op pijp, glas en bierpul vond men zijn beeltenis. Het leger verwenschte
de Bourbons en hun aanhang; in het noorden staken verscheiden jonge
generaals de hoofden bijeen; de republikeinen zagen in, dat zij een
zeer slechten ruil hadden gedaan, toen zij een genialen, krachtigen
man met een ijzeren vuist vervangen hadden door een impotenten vorst,
die als koning bij de genade Gods gaarne in alles den baas wilde
spelen, die dom vroom als zijn omgeving, bij den paus reeds aandrong
op afschaffing van het Concordaat, die met zijn hofstoet te zeer
doortrokken was van den ouden zuurdeezem der traditie om in deze wereld
van de nieuwe begrippen een plaats te vinden. Daar kwam nog bij, dat
hij zoo naïef was geweest zich te laten ontvallen, dat hij "naast God
aan de Engelschen (dus aan den doodvijand) zijn kroon had te danken."

Grillige ironie van het toeval! Davoust, de dappere doch door het
hof miskende verdediger van Hamburg, door zijn gestrengheid voorheen
bij het leger gevreesd, niet bemind, werd thans ongezocht binnen
weinige maanden het middelpunt van een kring van oude, verdienstelijke
officieren, die reikhalzend uitzagen naar een omwenteling, doch die
werden in toom gehouden door zijn afkeer van elken aanslag, welke
niet deugdelijk was voorbereid.

Ontevredenheid dus overal. Is het wonder, dat Napoleon door Fleury
de Chaboulon, door Hortense te Parijs en tal van agenten op de hoogte
gebracht, tot het besluit kwam terug te keeren?

Zoo terecht heeft hij zelf gezegd: "De Bourbons hadden mijn gedrag in
hun handen; indien ze begrepen, dat zij een nieuwe dynastie moesten
beginnen en niet een oude voortzetten, ik had niets meer te doen,
mijn politieke zending was geëindigd, ik zou op Elba gebleven zijn. Zij
zijn het, die mijn populariteit hebben hersteld en mijn vertrek hebben
bepaald. Dat het congres van Weenen mij van mijn eiland zou oplichten,
deze omstandigheid heeft mijn terugkeer verhaast. Was Frankrijk goed
geregeerd, mijn invloed was geëindigd en men had er niet over behoeven
te denken mij te verplaatsen."

Dat vooral ook de gedachte aan een mogelijke deportatie, waartoe het
Weener Congres, in de herfst van 1814 bijeengekomen, wilde besluiten,
hem ontzettend hinderde, bleek ook uit hetgeen hij reeds vroeger
aan kolonel Campbell had gezegd: "Willen ze mij van kant maken, dan
is mij dit wel; maar deporteeren laat ik mij niet en oplichten ook
niet. Dan zullen ze eerst bres moeten schieten in mijn forten."



Gebruik makende van een korte afwezigheid van Campbell scheepte hij
zich den 26en Februari tegen den avond in op de Inconstant, na op
dien dag de mededeeling te hebben gedaan aan de bewoners van het
eiland en in zijn paleis nog receptie te hebben gehouden.

Nauwelijks was het kleine eskader uit Porte Ferrajo weggezeild of er
kwamen schepen in 't gezicht, zoodat men den Keizer den raad gaf terug
te keeren, maar daar dacht hij niet over, doch gaf orders zich zoo
noodig gereed te houden voor een gevecht. Dat de Keizer eenige benauwde
oogenblikken beleefde kan men begrijpen, te meer daar aan bakboord
een oorlogsschip recht op de Inconstant afkwam. De schepen kwamen
dicht bij elkaar en brutaalweg werd van de Inconstant gevraagd: "Waar
gaat ge heen?" "Naar Livorno" gaf de kruiser, niet vermoedende welke
kostbare vracht daar werd weggevoerd, ten antwoord. "En gij?" "Naar
Genua." Hebt ge zaken? "Neen." "En hoe gaat het met den grooten
man?" "Uitstekend" luidde het antwoord. De schepen passeerden elkaar!

"'t Is een Austerlitzdag" mocht Napoleon wel zeggen, toen hij als
door een wonder aan de vijandelijke kruisers was ontsnapt.

Den 1en Maart 1815 geschiedde de landing in de golf Juan in de
nabijheid van Cannes, waar hij uitstekend werd ontvangen.

In kernachtige proclamaties, deed hij een beroep op volk en leger om
zich weder onder hem te scharen.

"Franschen," zei hij daarin o.a. tot het volk, "ik heb in mijn
ballingschap uw klachten en uw wenschen gehoord, gij eischt de
regeering van uw keuze, die de eenig wettige is, terug. Ik ben de
zee overgestoken. Ik kom mijn rechten, die de uwe zijn, hernemen."

"Soldaten" heet het o. a. tot het leger, "schaart u onder de vaandels
van uw Chef... de zege zal met den stormpas worden behaald. De adelaar
met de nationale kleuren zal van toren tot toren vliegen tot aan de
spitsen van de Notre-Dame." Aanvankelijk ging alles voorspoedig en te
Grasse, Digne en Gap werd hij door de bevolking vol geestdrift begroet
maar in de buurt van Grenoble kwam een critiek moment. Van uit deze
plaats waren troepen gezonden om "Napoleon en zijn roovers" tegemoet
te gaan. Het was een bataljon infanterie van het 5e regiment, onder de
bevelen van den kapitein Randon, dat in last kreeg op hem te schieten.

Daar komt hij aan; met doodsbleeke gezichten zagen de ongelukkige
soldaten, dat de Keizer zijn escorte van gardejagers het geweer
"verdekt" deed nemen en alleen naderde.

"Daar is hij. Vuur!" brulde Randon, maar aan het bevel werd niet
voldaan. Steeds dichterbij kwam de Keizer. "Soldaten van het 5e,"
zei hij op krachtige en kalme wijze, "ik ben uw Keizer; herken
mij." Vervolgens kwam hij nog een paar passen naar voren, knoopte
zijn overjas los en riep: "Indien er onder u een soldaat is, die zijn
Keizer wil dooden, hier staat hij!"

Dit was voor de arme kerels te veel. Een lange, gillende schreeuw:
"Vive l' Empereur!" weerklonk en de witte cocardes lagen in een
ommezien vertrapt op den grond.

Dit was echter slechts het voorspel geweest. Napoleon werd zichtbaar
ongerust.--Wat zou het garnizoen van Grenoble doen?

't Was zesduizend man sterk; generaal Marchand een vurig aanhanger
der Bourbons, voerde daar het bevel. Graaf Charles de Labédoyère
commandant van het 7e regiment infanterie, een korps, waarop Marchand
stellig meende te kunnen rekenen, gaf het antwoord op die vraag.

Na afloop van een diner bij den generaal liet hij zijn regiment
aantreden en den in een kist verborgen adelaar en de driekleurige
cocarde te voorschijn halen. Daarna rukte hij onder een luid: "Wie mij
lief heeft volge mij!" zijn voormaligen veldheer tegemoet.--Met een:
"U plaatst mij weder op den troon kolonel!" ontving deze hem.

Den volgenden morgen kwam Napoleon te Grenoble. Met twee duizend boeren
voorop met hooivorken en flambouwen kwam hij voor de stad, die in staat
van verdediging was gebracht. De commandant wil tegenstand bieden,
maar reeds het "Vive l'Empereur" dat van de wallen weerklinkt, is het
antwoord zijner soldaten. De troepen weigeren en van alle bastions
klinkt het bekende kazernelied:


    Nous allons voir le grand Napoléon,
    Le vainqueur de toutes les nations.


De poorten worden geopend en met gejuich wordt de Keizer ingehaald.

Wel mocht Napoleon later op St. Helena zeggen: "Tot Grenoble was ik
een avonturier, in Grenoble werd ik Prins."

Toen de Keizer te Lyon verscheen, vernam hij den opmarsch van Ney, den
eenige, voor wien hij inderdaad eenige vrees koesterde. Verschillende
gezanten waren naar den prins van Moskwa gezonden om hem te vragen
zich bij Napoleon aan te sluiten, ook ontving hij van den Keizer zelf
een verzoek om zich bij hem te voegen. Ney twijfelt, maar ook hij kan
de verzoeking niet weerstaan naar zijn ouden chef te gaan en in een
proclamatie belooft hij zijn troep te leiden naar de onsterfelijke
schare, die Napoleon naar Parijs brengt. Met zijn 6000 man komt hij
zich bij de 14000 voegen, die Napoleon reeds bij zich heeft. "Ik kon
toch het water van de zee niet met mijn handen tegenhouden" zei Ney
later ter verdediging. [34]

Al wat gedaan werd tegen Napoleon bleef vruchteloos, de uitgezonden
troepen liepen over en in Parijs vond men aangeplakt: Napoleon aan
Lodewijk XVIII: "Broeder het is nutteloos mij nog meer troepen te
zenden, ik heb er genoeg."

In den avond van den 20en Maart keerde de Keizer, gedragen op de
schouders van honderden zijner voormalige officieren, onder een
overweldigend huldebetoon in de Tuilerieën terug.

De tocht van de Golf van Juan tot Parijs, wel "de meest wonderlijke,
die de geschiedenis en de mythologie kent" was volbracht.

Men zegt wel eens, dat één schot Napoleons marsch gestaakt zou hebben,
maar zegt Houssaye, 't is juist dat eene schot, geen soldaat wilde
het afgeven, geen officier durfde het te commandeeren en had een
officier het gedaan, hij zou door zijn soldaten zijn verscheurd.

Lodewijk XVIII had hem niet afgewacht doch was door Talleyrand
vergezeld, ijlings naar de Belgische grenzen en vandaar naar Gent
gevlucht. Ook de Graaf van Artois had uit Lyon, waar hij zich bevond,
een goed heenkomen gezocht.



HOOFDSTUK XXVIII.

Waterloo.


"De Honderd Dagen" wordt het nu volgende tijdperk genoemd, dat wij
thans zijn genaderd. Den 8en Juli 1815 was Lodewijk XVIII terug in
zijn paleis en Napoleon op weg naar St. Helena.

Zijn voorspelling, dat hij zonder een schot te lossen in Parijs zou
komen was bewaarheid. Dadelijk na zijn terugkomst stelde de Keizer
een ministerie samen, waarin o.a. Cambacérès met de portefeuille van
Justitie, Carnot met die van Binnenlandsche Zaken, Davoust met die van
Oorlog werd belast, allen dus mannen met goed klinkende namen. Alleen
die van Fouché, die weder aan het hoofd trad van de Politie, maakte
hierop een uitzondering doch de Keizer had hem mogelijk liever naast
dan tegenover zich. Tal van generaals en maarschalken, hieronder tot
veler verbazing in de eerste plaats de heethoofdige Ney, kwamen hun
diensten weder aanbieden, alsof er niets was gebeurd. Hij heette ze
allen welkom; hun zwakheid en hun verraad had hij hun vergeven.

Vóór alles diende thans een nieuwe grondslag van bestuur voor Frankrijk
gemaakt en Napoleons houding tegenover het buitenland vastgesteld
te worden.

Reeds den 25en Maart had de Raad van State in zijn eerste zitting
een programma aangeboden, waarin o.a. te lezen stond dat de Keizer,
die niet had geabdiceerd door den wil der natie, de natie bij zijn
terugkeer ook weder bevestigde in haar heiligste rechten; dat hij
dus dure verplichtingen op zich had genomen en elke gedachte aan een
tijdelijk dictatorschap, zooals hij eerst had voorgesteld, moest
loslaten. Onder zijn toezicht werd nu een soort van overeenkomst
tusschen hem en de natie, de zoogenaamde Acte additionnel, een
toevoegsel aan de keizerlijke grondwet opgesteld en aan de bevolking
voorgelegd om haar stem erover uit te brengen. Hoewel die acte niemand
bevredigde werd ze aangenomen en dit resultaat den 1en Juni op het
Champ de Mars met groote plechtigheid bekend gemaakt. De Keizer zwoer
toen, dat hij den inhoud dezer acte stipt zou naleven.

Tegelijkertijd ontving de armee haar adelaars terug, zwoer
opnieuw trouw aan het Keizerrijk en defileerde ten slotte onder de
geestdriftige toejuichingen der honderdduizenden toeschouwers voor
den man, die haar vijftien jaar lang was voorgegaan op de baan van
roem, eer en glorie en die haar thans nogmaals, doch nu voor den
laatsten keer, zou brengen tegenover denzelfden vijand, die het jaar
te voren den vaderlandschen bodem had overstroomd en thans opnieuw
te wapen snelde.

Want denzelfden dag, dat de Raad van State haar programma van actie
had ingediend, hadden Engeland, Pruisen, Oostenrijk en Rusland zich
bij militair verdrag, de Heilige Alliantie, inniger dan ooit te voren
tegen Frankrijk samen verbonden. Iedere mogendheid zou 150.000 man
onder de wapenen brengen, Engeland bovendien zorgen voor de noodige
geldmiddelen. Gansch Duitschland, Nederland, Portugal en Spanje sloten
zich hierbij aan. Zweden alleen niet.

Tegelijkertijd werd voorgesteld in 't zuiden van Frankrijk, waar
de bevolking steeds koningsgezind was gebleven, en de hertog van
Angoulême reeds tegenover het keizerlijke leger in 't veld stond,
alsmede in de Vendée, waar het verzet ook reeds hevig was, den
burgeroorlog te doen ontbranden.

Napoleon verontrustte zich over dezen burgeroorlog niet, zeker als hij
was van de overwinning, die ook spoedig door generaal Grouchy behaald
werd, maar over den oorlog met het buitenland was hij minder gerust.

Den 4en April gaf Napoleon in waardige taal aan de vreemde hoven per
nota kennis van 't geen er te Parijs was gebeurd, betoogende dat hij
in 't belang van Frankrijk niet anders had kunnen handelen en sprak
daarbij den wensch uit om voortaan in vrede te leven.

Tevoren had hij zich reeds persoonlijk tot den keizer van Oostenrijk
gewend, waarbij hij zijn plannen meedeelde om zijn zoon in de toekomst
een rijk na te laten, dat op hechten grondslag zou staan en tevens
deed hij op zijn schoonvader een beroep, teneinde de vereeniging van
hem met zijn vrouw, van vader en kind mogelijk te maken.

IJdele pogingen! De mogendheden dachten er niet over hem te erkennen,
ze bleven bij hun vroeger besluit, kort na de landing van den Keizer
genomen, waarbij hij, de Corsicaansche avonturier, als verstoorder
van de rust in Europa in de ban werd gedaan.

Had Napoleon zich van dezen stap niet veel voorgesteld, geheel doelloos
werd die, omdat Murat, die door Pauline steeds met hem in relatie was
gebleven en die den uitdrukkelijken wil ontvangen had zich rustig te
houden tot hij door het Fransche leger ondersteund werd, eerst onder
een gezocht voorwendsel Rome bezette en den 31en Maart het masker had
afgeworpen en met 50.000 man naar het noorden, naar de Po was gerukt.

Toen het congres te Weenen, toch reeds in hooge mate achterdochtig,
hiervan kennis kreeg, werd het nog versterkt in de meening, dat
Napoleon was teruggekeerd om Europa opnieuw in vuur en vlam te
zetten. Aan de krijgstoerustingen werd dus met verdubbelden ijver
voortgewerkt.

Terecht kon Napoleon later zeggen, dat Murats onberaden stap een wapen
te meer tegen hem was geweest. Maar de Keizer droeg zelf voor een groot
deel de schuld. Waartoe moest hij dezen doldriftigen soldaat aan 't
slot van zijn brief uit Prangins van 16 Maart--toen hij zelf dus nog
niet eens in Parijs was gekomen--schrijven: "Spreek en handel zooals
uw hart u ingeeft. Marcheer naar de Alpen doch overschrijd ze niet."

De wapens zouden dus weer moeten beslissen. De bondgenooten
hadden reeds plannen ontworpen om met drie colonnes op Parijs
aan te rukken en den Keizer wederom op eigen grondgebied slag
te leveren. Hun strijdkrachten waren over België, Duitschland en
Italië verdeeld. Terwijl Wellington en Blücher met een Nederlandsche
strijdmacht van ruim 25.000 man onder de bevelen van den Prins van
Oranje stellingen begonnen in te nemen in België, was een Russisch
leger op marsch naar den Midden-Rijn, terwijl een Oostenrijksch
leger zich tusschen den Boven-Rijn en de Donau bevond. Bovendien
trokken troepen van Oostenrijk en Sardinië door Lombardije naar
de Alpen en ontscheepte Engeland op de kust van Bretagne soldaten,
wapenen en munitie om den opstand in de Vendée te steunen, terwijl een
Engelsch eskader in de Middellandsche Zee nog tot hulp kon wezen van
de troepen, die uit Italië, Frankrijk zouden binnenrukken. Buiten de
reserves hadden de bondgenooten ongeveer 650.000 man ter beschikking,
doch de legers waren te verspreid en voor Juli konden de Russische
en Oostenrijksche legers aan den Rijn niet gereed zijn.

Wat kon Napoleon hier tegenover stellen? Bij zijn terugkeer in Parijs
had hij niet meer dan 200.000 man onder de wapens. De cavalerie
had gebrek aan paarden, bij de artillerie had men nog een groote
hoeveelheid vuurmonden, doch munitie ontbrak bijna geheel, evenals
kleeding en geweren. Daarbij waren verscheiden versterkte plaatsen van
hun verdedigingsmiddelen beroofd; de bemanning der vloot was naar huis
gezonden, de kust onbeschermd. Linietroepen bewaakten de havenplaatsen.

Reeds in de eerste dagen van April was de Keizer begonnen om in dezen
toestand verbetering te brengen. Wel had de eerste oproeping niet dat
succes, zooals hij had gewenscht, maar er verschenen toch 75.000 man;
ook werden in April en Mei nationale garden onder de wapens geroepen en
in deze maand deed hij het verzoek aan alle gepensionneerden tijdelijk
weder in dienst te komen. De inlijving van de lichting van 1815 ging
best; in enkele departementen zelfs beter dan tijdens de revolutie. De
cavalerie werd van paarden voorzien, geweren werden gemaakt, alleen
Parijs telde o. a. zes geweerwinkels met 2000 werklieden. Ook voor
de munitie droeg hij zorg, en dagelijks leverde Parijs 1250 stuks
kleeding.

De werkzaamheid van den Keizer was enorm en het succes daaraan
geëvenredigd, want in Juni telde de cavalerie 40.000 paarden en wist
Napoleon zijn leger te brengen op 284.000 man met een hulpleger van
222.000 man, ongerekend de ingelijfden van 1815, de gemobiliseerden
tijdens den opmarsch in de concentratiekampen enz. Zijn voorspelling,
dat er in October 800.000 man zouden zijn, zou worden bewaarheid.

Teneinde voor een inval gereed te zijn waren tal van plaatsen als
Toul, Duinkerken, Grenoble enz. in staat van verdediging gebracht,
terwijl door hem in het bijzonder zorg was besteed aan de versterking
van Parijs en Lyon.

Bekend met de plannen van den vijand, was zijn eerste voornemen de
bondgenooten af te wachten en zich te verdedigen met genoemde plaatsen
als steunpunten. Hoewel met het oog op de uitstekende verdediging
dit plan volgens Napoleon zeker succes zou hebben, moest de Keizer
ook met de publieke opinie te rade gaan en deze was er tegen. Daarom
werd besloten hiervan af te zien en niet verdedigend maar aanvallend
te werk te gaan en voor de vereeniging der bondgenooten had plaats
gehad, zich op Wellington en Blücher te werpen en ze afzonderlijk te
verslaan. Mocht dit mislukken dan kon de Keizer altijd op het eerste
plan terugkomen.

Zijn tegenpartij meesterlijk misleidende en zijn bewegingen verbergende
achter een scherm van nationale gardes wist de Keizer den 14en Juni
een legermacht van 125.000 man en 370 vuurmonden tegenover Charleroi
tusschen Maubeuge en Philippeville bijeen te brengen.

Vóór zijn vertrek uit Parijs (12 Juni) had hij de zorg voor den gang
van zaken opgedragen aan een specialen Raad van veertien mannen,
waarin o. a. zijn broers Jozef en Lucien, Cambacérès, Davoust,
Fouché en de Caulaincourt zitting hadden genomen. Betreffende
's vijands indeeling en opstelling door spionnen vrij nauwkeurig
ingelicht, wist hij, dat de legers van Wellington en Blücher,
totaal 210.000 man sterk met 500 vuurmonden waren gescheiden;
de eerste een zeer bekwaam doch voorzichtig man, stond in den
vierhoek Brussel-Nivelles-Doornik-Oudenaarden, terwijl de tweede,
een oude maar doortastende en stoutmoedige generaal, in het vak
Charleroi-Dinant-Luik-Namen stond.

De verbindingsweg van de beide legers was die van Charleroi naar
Brussel en het doel van den Keizer was nu op dien weg te komen,
de legers van elkaar af te dringen en afzonderlijk te verslaan,
een strategische doorbreking dus, zooals die hem reeds zoo vaak
was gelukt. Hierbij hield de Keizer rekening met het karakter
zijner tegenstanders; hij wilde zich het eerst op Blücher werpen,
begrijpende dat deze den slag zou aanvaarden en Wellington hem niet
zoo spoedig te hulp zou kunnen komen ; wierp hij zich echter op den
voorzichtigen Wellington dan zou deze misschien den slag ontwijken en
spoedig hulp ontvangen van den voortvarenden "Maarschalk Voorwaarts,"
zooals Blücher werd genoemd.

In verband met dit alles gaf hij voor den 15en Juni een marschbevel
uit, dat ook nu nog als een meesterstuk op dit gebied wordt geroemd. In
drie colonnes zou langs drie wegen op de Sambre aangerukt, deze
gepasseerd, Charleroi genomen moeten worden. Eenmaal hier meester had
de Keizer den straatweg naar Brussel, Wellingtons operatielijn en dien
naar Luik, waarop Blücher ageeren moest, voor zich. De straatweg van
Namen naar Nivelles vormde den verbindingsweg en sneed den eersten bij
Quatre-Bras, den tweeden bij Sombreffe. Van hoeveel gewicht het voor
hem was, deze viersprongen beide tegelijk in den kortstmogelijken
tijd te hebben bezet, kan o. i. dus zelfs een leek begrijpen. Had
hij die in zijn bezit, dan stond hij tusschen Wellington en Blücher in.

In den middag van den 15en wordt de Sambre bereikt, Charleroi bezet, en
worden de daar staande Pruisische voorposten teruggedrongen. Terwijl
Ney, die Napoleon bij zich heeft ontboden, last ontvangt om met
de linkercolonne in de richting van Quatre-Bras voort te dringen
en den vijand daar terug te werpen, krijgt Grouchy de opdracht
den rechtervleugel te dirigeeren in de richting van Sombreffe, de
vijandelijke afdeelingen tot hier te vervolgen en bij deze plaats
stelling te nemen.

Door de al te groote voorzichtigheid van Ney en zijn weinige
beslistheid bleef hij in den avond van den 15en in de omstreken van
Frasne en werd Quatre-Bras op dien dag niet bezet. Ook Sombreffe werd
niet bereikt, daar Grouchy, na den vijand teruggedrongen te hebben,
van de verdere vervolging moest afzien.

Niettegenstaande deze beide belangrijke punten dus op den 15en niet
in handen van de Franschen kwamen, waren de troepen van Napoleon
geconcentreerd, terwijl dit bij de tegenpartij niet het geval was.



De kans op 't geen thans door het overschrijden van de Sambre was
geschied, was door Blücher en Wellington voorzien. Voor dit geval was
besloten, dat de eerste zijn leger dan bij Sombreffe, de laatste het
zijne bij Quatre-Bras samentrekken zou.

Terwijl Blücher zich nu aan deze afspraak hield en Napoleon dus
een doel bood, handelde Wellington, zeker uit vrees voor zijn eigen
terugtochtsweg naar de zee, aanvankelijk juist omgekeerd. Niet naar
Quatre-Bras, doch naar Nivelles, dus zooveel verder naar 't westen
en meer van Blücher verwijderd, verlegde hij het verzamelpunt van
zijn krijgsmacht. [35]

Met zijn leger ingedeeld in twee vleugels, de linker onder Ney, de
rechter onder Grouchy, en een reserve onder zijn eigen bevelen, begon
Napoleon den 16en den opmarsch, vond bij Ligny een Pruisisch korps,
aanvankelijk zonder te weten, dat hij Blücher zelf met bijna zijn
gansche macht hier tegenover zich had, greep het in 't namiddaguur,
dus veel te laat, aan en wierp het na een hardnekkig gevecht, waarbij
Blücher zelf bijna sneuvelde, overhoop, zoodat het naar het noordoosten
begon terug te gaan.

Overeenkomstig de ontvangen bevelen was Ney tegelijkertijd op
marsch gegaan naar Quatre-Bras en hier gestooten op een kleine macht
Hollanders en Nassauers, nog geen achtduizend man, door den prins van
Oranje, die daar het bevel voerde, in allerijl samengebracht, opgesteld
en geleid, op zoo meesterlijke wijze, dat Ney een overmacht meende
voor zich te hebben en dus niet krachtig dorst aanvallen.--Hiervan zag
hij tenslotte zelfs geheel af, toen hij ontwaardde, dat die macht in
aantal aanhoudend ontzagwekkender werd, en toen het korps van d'Erlon
door een onjuist overgebracht bevel aan zijn commando onttrokken en
naar Ligny (Saint Amand) gedirigeerd werd om, heette het, Napoleon
bij Fleurus te steunen, en de daar staande Pruisen te omvatten.

Een samenloop van toevallige omstandigheden was dus oorzaak dat
Quatre-Bras in handen bleef van den prins van Oranje; dat Wellington,
al had hij in strijd met zijn mondelinge belofte aan Blücher dezen bij
Ligny in den steek gelaten, niet totaal van dezen werd afgesneden;
dat het plan des Keizers niet geheel slaagde.--Het verdere verloop
van den veldtocht hing thans geheel af van de vraag of deze, na
de Pruisen te Fleurus geslagen te hebben, die verder zoo krachtig
en zoo onafgebroken zou doen vervolgen, dat er van een vereeniging
tusschen hen en Wellington zelfs veel verder noordwaarts geen sprake
meer kon wezen.

Juist van een vervolging, zooals hij die in 1796 tegenover Beaulieu en
Colli had ingesteld, was ditmaal echter zelfs geen sprake. Den 17en
's morgens bleef hij te Fleurus, beval een revue over de troepen,
zond slechts een cavaleriedivisie den straatweg op naar Luik, waarheen
de Pruisen afgetrokken heetten, reed daarop naar 't slagveld, sprak
met de gekwetsten, bleef geruimen tijd met Grouchy, dien hij kort te
voren tot maarschalk had verheven en met generaal Gerard praten over
Parijs en de toestanden aldaar, gaf eerst in den namiddag aan dezen
maarschalk last met een deel van zijn macht de vervolging te beginnen
en de zegepraal te voltooien; daarna reed hij per rijtuig naar Ney,
die tegen zijn verwachting bij Quatre-Bras nog altijd vijandelijke
afdeelingen voor zich had.

Aan Grouchy gaf hij thans kennis van zijn voornemen de rest van zijn
leger met dat van Ney te vereenigen en de Engelschen aan te grijpen,
wanneer deze aan de zuidzijde van het Soniënbosch mochten stand
houden. Langs den straatweg naar Quatre-Bras moest de maarschalk met
hem in verbinding blijven, naar het noordoosten naar Gembloux rukken
en nauwkeurig aangeven, waarheen de Pruisen waren teruggetrokken.

Door deze late en niet krachtige vervolging na den slag bij Ligny
gingen alle voordeelen van de overwinning op de Pruisen verloren;
Napoleon had hier zelf veel schuld aan en het is haast onbegrijpelijk
dat de Keizer zulk een langen tijd liet verloren gaan.

Napoleon was niet meer dezelfde man van 1796. De vroeger reeds genoemde
lichaamsgebreken bestonden niet alleen nog, doch aambeien en nog
een andere ziekte, die hem bij 't rijden veel pijn veroorzaakten,
waren hierbij gekomen. Toen Grouchy om nadere bevelen kwam vond hij
den Keizer slapende en moest wachten. Zijn geest was nog de oude,
zijn lichaam had hiermede geen gelijken tred gehouden; hij was ziek
en zijn energie was niet zoo sterk meer als voorheen.

Door het niet uitzenden van verkenningsdetachementen, ook in andere
richtingen dan naar Luik alleen, was de voeling met Blücher verloren
gegaan.

Hoewel door een val met zijn schimmel overal gekneusd en gewond en
alleen als door een wonder aan den dood ontkomen, was de grijze twee
en zeventigjarige Blücher, zich niet krachtig achtervolgd ziende,
inmiddels niet werkeloos gebleven. Zijn soldaten hadden hem niet zien
vallen. Von Gneisenau, zijn geniale chef van den staf, had tijdelijk
het commando op zich genomen en bevolen niet naar Namen, dus naar 't
zuidoosten, terug te gaan doch naar Wavre, naar het noorden. Alleen in
deze richting was voor hem nog kans zich met Wellington te vereenigen.

In diepe duisternis, onder een zwaren slagregen, langs ellendige,
hier en daar schier onbegaanbare wegen begon de nachtmarsch van
het 1e en 2e legerkorps. Het 3e zou de achterhoede uitmaken.--In
den avond van den 17en Juni stond Blücher zoodoende met het geheele
Pruisische leger, wel onvoldoende gevoed doch weder vrij goed van
munitie voorzien, behoorlijk in zijn verband en met strijdlust bezield
bij Wavre, gereed om aan Wellingtons schriftelijk verzoek te voldoen
en dezen twee korpsen ter ondersteuning te zenden naar de stelling
bij Waterloo, die de Engelsche veldheer reeds vroeger had verkend en
die hij thans ging innemen.--Een uitgestrekte verhooging in 't door
hem bezette terrein bij Quatre-Bras en het bosch van Bossu hadden
het Wellington mogelijk gemaakt, door Ney onopgemerkt, zijn positie
aldaar geleidelijk en in goede orde te verlaten.

Bij Quatre-Bras komende, (17 Juni 2 uur n.m.) vond Napoleon daar
dus nog alleen enkele kleine voorposten-afdeelingen tegenover zich,
die eveneens langzaam teruggingen. Zijn plan van den veldtocht,
de strategische doorbreking, was, al wist hij dit zelf nog niet,
mislukt. Voorts was Grouchy veel te zwak en veel te laat afgemarcheerd
om Blücher nu nog te beletten, zich met Wellington te vereenigen.--Ook
dit was voor Napoleon nog een geheim.

Ter hoogte van het dorpje Plancenoit maakte hij halt en koos
als hoofdkwartier de pachthoeve Le Caillou. Voor een aanval
op de Engelschen dienzelfden dag nog was het reeds te laat
geworden.--Wellington had zijn kwartier genomen te Waterloo; de prins
van Oranje in een kleine boerenwoning, in een kamer, die hij deelde
met vijf officieren van zijn staf.

Geen enkele maal te voren heeft Napoleon met zulk een groote
troepenmacht,--circa 80.000 man--gestreden op een ruimte, betrekkelijk
zoo beperkt als die bij Waterloo. Het geheele slagveld is nog geen
twee kilometer breed en slechts drie kilometer diep. Zijn leger werd in
slagorde geschaard op de noordelijke hellingen van een lagen heuvelrug,
die, van Braine l' Alleud langzaam klimmende, doorliep naar Maison
du Roi en van Wellingtons positie was gescheiden door een veelal
met hoog koren begroeid, tamelijk breed dal, dat met zijn kleibodem
tengevolge van den zwaren regen van den vorigen avond en den nacht
zeer drassig was geworden. [36]

Met den rug naar het vrij goed doorgaanbare Soniënbosch had Wellington
stelling genomen op een uitgestrekt plateau, dat zich van Braine
l'Alleud over Mont Saint Jean uitstrekte in de richting van Ohain
en Wavre.

Vlak voor zijn front langs, in de laagte, liep de over een groote
uitgestrektheid diep ingezonken, holle weg van Ohain, de randen bezet
met zware heggen en knotwilgen, voor cavalerie een zoo goed als
onmogelijk te passeeren hindernis.--Dat deze weg in dien toestand
verkeerde, was aan Napoleon niet bekend; hij is het graf geworden
van een deel van Milhauds kurassiers bij hun charge op de Engelsche
carré's.

Vóór de stelling, die voor de uitwerking van artillerie zeer gunstig
was gelegen en ook bij een terugtocht voldoende voordeelen aanbood,
lagen onder het werkzame artillerievuur: vóór den rechtervleugel het
hechte kasteel van Hougomont, door bosch en zware heggen omgeven en
in den nacht van den 18en in geduchten staat van tegenweer gebracht;
voor het midden de soliede pachthoeve La Haye Sainte aan den straatweg
naar Charleroi, eveneens door dichte heggen en aan de wegzijde
door een hoogen muur afgesloten; voor den uitersten linkervleugel,
het zwakste punt, het kasteel Frichermont, het gehucht Smohain en de
boerenwoningen la Haye en Papelotte. Ook hier maakten diep ingesneden
holle wegen het naderen zelfs voor infanterie bezwaarlijk. Door gebrek
aan pioniermateriaal waren alleen bij la Haye Sainte en langs den
zuidrand van het Soniënbosch uitgestrekte versperringen aangebracht.

Nog altoos beducht voor zijn achterwaartsche verbindingen en voor een
omtrekking langs zijn rechtervleugel, had Wellington prins Frederik
der Nederlanden, toen achttien jaar oud, met 15000 man gedetacheerd
naar Hal, met den uitdrukkelijken last zich daar staande te houden
en Brussel te dekken. Die macht is daar, onverklaarbaar genoeg,
den ganschen dag van den 18en werkeloos blijven staan.

Den nacht van den 17en op den 18en Juni was het hondenweer. Het
regende, dat het goot. Niettemin toog Napoleon, alleen door Bertrand
vergezeld, om één uur te voet den donkeren weg op, om te weten te
komen of Wellington in zijn stellingen was gebleven. Het zien van
een reusachtig aantal wachtvuren bij Mont Saint Jean stelde hem
gerust. Even daarna ontving hij van Grouchy rapport, dat deze nog
niet nauwkeurig wist of Blücher naar Wavre dan wel naar Namen was
afgetrokken. Toen hij den 18en 's morgens het stellige bericht ontving,
dat een sterke afdeeling Pruisen dien morgen naar eerstgenoemd stadje
was gemarcheerd, zond hij Grouchy bevel eveneens derwaarts te gaan. De
gedachte, dat Blücher hem met zijn gansche macht op 't lijf zou vallen,
zooals deze aan Wellington beloofd had, kwam zelfs niet bij hem op. Al
zijn aandacht was gevestigd op de Engelschen.

Om acht uur steeg hij te paard, overtuigde zich nogmaals met zichtbaar
welgevallen, dat de vijand nog aanwezig was, en gaf zijn gevechtsbevel
uit. Om elf uur zouden de troepen hun stellingen innemen, niet
vroeger, want volgens Drouots verzekering zou het door den gevallen
regen onmogelijk wezen met artillerie of cavalerie in die terreinen
te ageeren, vóórdat de zon den zwaren kleigrond een weinig had doen
opdrogen. Het dal, dat de legers scheidde, geleek hier en daar op
een moeras.

Omstreeks één uur, als de Keizer Ney hiertoe het bevel gaf, zou
de strijd beginnen met de vermeestering van het dorp Mont Saint
Jean. Om dit hoofddoel te maskeeren zou tegelijkertijd door de
divisiën van Reille en Jérome een krachtige aanval worden gedaan
op Hougomont. Tevens moest de hoeve la Hay Sainte genomen en ook
opgetreden worden tegenover Frichermont.

Een batterij van 64 stukken zou op den rechtervleugel d'Erlon en Ney
bij hun aanval op la Haye Sainte ondersteunen.

Met de garde achter zich nam hij omstreeks twaalf uur, toen het eerste
schot viel, plaats op de hoogte van Rossomme. Reeds een paar uur te
voren had hij Grouchy van zijn voornemen om Wellington aan te grijpen
per brief kennis gegeven en hem bevolen over Wavre dichter bij hem
aan te sluiten en vaak bericht te zenden.

Toen hij omstreeks één uur bij Chapelle Saint Lambert, in de
richting van Wavre dus, door den kijker troepenbewegingen meende
te ontwaren en door een gevangen genomen Pruisischen huzaar vernam,
dat ginds het korps van Bülow marcheerde, dat niet aan het gevecht
bij Ligny had deelgenomen, zond hij Grouchy wederom hiervan kennis
met den uitdrukkelijken last elke vijandelijke afdeeling, welke zijn
rechtervleugel mocht bedreigen, aan te vallen en te vernietigen.--Niet
één dier bevelen bereikte Grouchy, omdat Soult, de chef van den staf,
verzuimd had dezelfde order door twee of drie ordonnansen tegelijk
te doen overbrengen.

Later nog (half drie) ontving graaf Lobau bevel met zijn korps, 10.000
man, rechts naast hem tegenover dezen nieuwen vijand een flankstelling
in te nemen. Ten zuidwesten van Frichermont ter hoogte van Plancenoit
bezette Lobau dus het terrein en zond cavalerie in den oostelijken
rand van het bosch van Frichermont.

Inmiddels was Hougomont, zonder voldoende inleiding met geschutvuur
door Reille aangegrepen, en was in het zeer boschrijke, geaccidenteerde
terrein, zonder dat het tot een beslissing kwam, een hardnekkig gevecht
ontstaan met de Nassauers, Brunswijkers en Engelsche gardes aldaar.

Middelerwijl was Ney overgegaan tot een aanval op Mont Saint Jean,
niet in de gewone formatie: één bataljon gedeployeerd om te vuren en
op elken vleugel een gesloten bataljon om de cavalerie af te weren,
doch in een nieuwe. De acht bataljons van iedere divisie waren nu
gedeployeerd en met vijf pas onderlinge tusschenruimte achter elkander
geschaard; zij vormden zoodoende een dichte drom, die niet eens de
carréformatie kon aannemen. Vier van die dichte, diepe colonnes, met
Ney te paard voorop, vier andere met d'Erlon aan de spits begonnen
door het zware terrein het met artillerie bekroonde plateau van Mont
Saint Jean thans te naderen.

Om la Haye Sainte, zijn heggen en een nabijgelegen zandgroeve
ontspint zich dan een woedend gevecht. De hoeve wordt ten deele
vermeesterd; reeds beginnen de voorste Fransche afdeelingen het
plateau te bestijgen, en schijnt de zege haar deel te zullen worden,
als de cavalerie van Ponsonby, 1400 Grijze Schotten, aldus genoemd
naar de kleur hunner paarden, op de diepe, logge colonnes instormen,
ze terugslaan in het moerassige, lage dal, twee vaandels en twee
batterijen veroveren, maar dan door de kurassiers van Milhaud, die
Napoleon heeft afgezonden, zoo geducht worden afgeklopt, dat Ponsonby
zelf sneuvelt en de Schotten met verlies van twee derden hunner sterkte
achter de infanterie van Kempt een goed heenkomen moeten zoeken.

Wel was een deel van la Haye Sainte thans in handen der Franschen
gekomen, maar de aanval, waarvan Napoleon, die zelf naar de pachthoeve
was gereden, zich zooveel had voorgesteld, was mislukt. De majoor
Baring en zijn Nassauers hadden hun stellingen behouden.--De aanval
moest dus later herhaald worden.

Ook het zwaarste werk, de verovering van het plateau zelf, moest nog
geschieden; en op den rand hiervan stond nog de Engelsche artillerie,
zestig vuurmonden, dicht achter haar de Engelsche infanterie op
twee en drie liniën in carré geschaard, daarachter de cavalerie,
het geheel onder den Prins van Oranje, die het centrum commandeerde.

Die schijnbaar onverdedigde vuurmonden trokken Ney aan als de magneet
het ijzer. Waren die genomen, dan was de zege behaald, redeneerde hij
in zijn drift. Bij herhaling deed hij dus een verzoek om infanterie;
doch Napoleon, die zijn plaats bij Rossomme had verlaten om zich
naar het terrein te begeven, waarop de aanval van de Pruisen onder
Bülow zich aanhoudend krachtiger begon te teekenen, wilde eerst met
deze hebben afgerekend, voordat hij tot den slotaanval op Wellington
overging. Acht bataljons der Jonge Garde hadden reeds last ontvangen
rechts naast Lobau positie te nemen, vier en twintig vuurmonden om
de aanrukkende Pruisen met schroot te overstelpen.

Ney kreeg dus geen infanterie doch alleen de kurassiers van Milhaud
tot zijn beschikking. Zij namen, acht regimenten sterk, stelling in
de ruimte tusschen Hougomont en la Haye Sainte; achter hen de lichte
cavalerie van de garde onder Lefebvre-Desnouettes. Uit Milhauds:
"Ik ga attaqueeren. Ondersteun mij!" hem onder 't voorbijrijden
toegevoegd, had deze begrepen, dat Ney handelde op 's Keizers last.

Reeds was het vier uur geworden. Op niet één punt van het slagveld
was door de Franschen nog eenig groot, blijvend succes behaald.

De ontwikkeling van bovengenoemde ruitermassa ziende, had Wellington
terstond tegenmaatregelen genomen. De divisie van den Hollandschen
generaal Chassé, die aanvankelijk bij Braine l'Alleud in reserve had
gestaan, had last ontvangen zijn rechtervleugel te komen versterken;
de Brunswijkers alsmede de brigades Mitchell en Lambert waren naar 't
centrum gedirigeerd; ook een deel der bij la Haye en Papelotte staande
troepen, waar het gevecht niet zoo scherp werd gevoerd, waren dichter
hierbij aangetrokken. Reeds waren de verliezen in zijn voorste linie
groot. Vooral de brigade van Bylandt, die, onoordeelkundig genoeg,
op den linkervleugel aanvankelijk ten zuiden van den hollen weg van
Ohain had gestaan, dus met deze hindernis in den rug, had veel geleden.

't Liep naar vijf uur.

Nog altoos was Hougomont in 't bezit der Engelschen; alleen la Haye
Sainte was eindelijk door de Fransche brigade Quiot genomen. Met 42 van
de 400 Nassauers, die de hoeve hadden verdedigd, was de heldhaftige
majoor Baring, toen al de munitie was verschoten, gedwongen geworden
zijn stelling te verlaten. Een tegenaanval, door den prins van Oranje
bevolen, was door de kurassiers van Milhaud afgeslagen.

Staande op het plateau voelde Wellington, dat het kritieke moment
naderde. Ginds voor hem in de laagte tusschen la Haye Sainte en
Hougomont had Ney zijn cavalerie, bijna 5000 ruiters, kurassiers en
lanciers verzameld. Schier oogverblindend weerkaatste de zon haar
stralen op al die helmen, kurassen en lanspunten. Nog enkele minuten,
en als een orkaan zou die ruitermassa zich storten op zijn carré's,
die, als de ruiten op een schaakbord, in twee liniën op vier gelederen
geschaard en ieder ongeveer twee bataljons sterk, achter een lange
lijn van vuurmonden den aanval wachtten. De prins van Oranje, de ziel
der verdediging van het centrum, een voorbeeld van kalmte en moed,
een waardige zoon van zijn dappere voorzaten, reed rustig tusschen
de carré's rond en wekte met een enkel vriendelijk soldatenwoord zijn
krijgers op tot onbezweken volharden.

Daar klinken in de verte cavaleriesignalen! De escadrons komen in
beweging. Niet langs den straatweg van Charleroi,--deze is door de
lijken van mannen en paarden versperd en onbruikbaar geworden--niet
rechts daarvan, want daar ligt de diepe, holle weg van Ohain eveneens
reeds vol doode paarden en kurassiers, die bij een vorige charge
hals over kop in de diepte zijn gestort--ten westen er van zal worden
gechargeerd op de Engelsche artillerie, die onafgebroken vuurt. Daar
is de helling van het plateau ook minder steil.

De taaie klei maakt snelle gangen echter onmogelijk. Op de helling
glijden heel wat paarden terug, maar tenslotte is de vlakte
toch bereikt. Vier regimenten kurassiers formeeren de eerste
linie.--Galop! schalt de trompet. Chargeert! en nu gaat het los
op de Engelsche kanonnen, waarvan de artilleristen zich ijlings
bergen binnen de carré's; dan op de divisie Alten, die reeds zooveel
heeft geleden en nu bijna totaal onder den voet wordt gereden of
neergestoken. De garde te paard van Sommerset, de brave Hollandsche
karabiniers van Trip doen wel een tegenaanval, maar nu werpt Ney, als
altoos een oorlogsgod gelijk, met verscheurde, bebloede uniform doch
zelf ongedeerd Lefebvre-Desnouettes met zijn lansiers en jagers op hem.

Op de hoogvlakte ontstaat een ontzettend handgemeen. Pallas en
lans, bajonet en sabel brengen wonden en dood. Nog gruwelijker,
nog meedoogenloozer wordt de worsteling, als ook de zware cavalerie
der garde met haar vijfduizend paarden aanrijdt en zich in den chaos
stort.--Napoleon heeft den aanval van Ney uit de verte gezien. Hoewel
deze veel te vroeg is ondernomen, wel een uur te vroeg, heeft hij
begrepen, dat, nu de zaken eenmaal zulk een richting hebben genomen,
Ney niet in den steek kan worden gelaten. Hij heeft Kellerman dus
last gegeven dezen te ondersteunen.

Ruim een uur lang duurt de worsteling op het plateau; verscheiden
carré's zijn dan uiteengeslagen; andere staan nog als muren. Tot de
achterste linie der Engelschen dringen de Fransche ruiters ten slotte
door. Bij den trein ontstaat een paniek. In wilde vaart slaat daar
alles op de vlucht, den weg op naar Brussel. Reeds voelt Wellington
dat de slag zal zijn verloren.

Maar nu zijn de krachten van man en paard ook bij de Franschen
uitgeput. Infanterie is er niet om het behaalde succes der ruiterij
te voltooien. Zijn laatste reserve, de oude garde, 5000 man, wil
Napoleon niet uit de hand geven, want reeds is de jonge garde in
scherp gevecht gewikkeld met Blücher, die de Lasne-beek ongehinderd
heeft kunnen overschrijden, die, bij Bülow gekomen, dezen bevolen
heeft krachtig aan te grijpen met zijn gansche macht, en die nu als
een onweerswolk uit het oosten komt opzetten, terwijl van Grouchy,
die Blücher toch vervolgen en met zijn Keizer steeds voeling houden
zou, geen spoor is te ontdekken.

De cavalerie, niet meer gevechtsvaardig, totaal uitgeput, moet dus
terug. Ney's onbesuisde, onverantwoordelijke daad heeft geen blijvend
succes gehad. Thans rennen de Engelsche artilleristen uit de carré's
van hun zoo dapper staan gebleven zusterwapen terug naar hun stukken,
laden ijlings met kartetsen en jagen de langzaam wijkende escadrons
het moordende lood in den rug.

't Is zeven uur.--Bij Smohain, Frichermont en Plancenoit wordt
woedend gevochten. Eerst wanneer hier een deel der oude garde te
hulp is geschoten, blijft het laatste dorp in handen der Franschen;
doch reeds overstroomen massa's Pruisische tirailleurs het terrein;
reeds komt de reserve-cavalerie van het 1e Pruisische korps den
linkervleugel der Engelschen bij Smohain de hand reiken. Pruisische
granaten vallen in massa op Plancenoit.

Thans besluit de Keizer zijn laatste tien bataljons oude garde op de
zwaar vermoeide, sterk gedunde gelederen van Wellington te werpen
en dus de beslissing te brengen. Vier bataljons zullen tusschen la
Belle Alliance en la Haye Sainte als reserve blijven staan; met de
zes andere zal Ney, wien op dezen Zondag reeds vier paarden onder
het lijf zijn doodgeschoten, ten aanval gaan.

Daar komen ze, de ijzeren mannen, de berenmuts op 't hoofd, 't geweer
in den arm, gesloten en gericht als op het exercitieveld, in zes
afzonderlijke aanvalscolonnes, de hoogte op. De vanen wapperen in
den avondwind; de tamboers slaan. De aanval geldt de zeer gedunde
Brunswijksche en Nassausche bataljons der voorste linie.--"Velt
't geweer!"--Vive l' Empereur! schalt het nog eenmaal dreunend en
dreigend als een laatste vaarwel uit drie duizend kelen boven het
slaggewoel uit.

De prins van Oranje heeft het dreigende gevaar gezien; hij rent
geheel alleen naar de voorste linie der Nassauers. Daar wordt zijn
paard doodelijk gewond, hij zelf door een kogel in den linkerschouder
getroffen. Reeds staat hij op 't punt door een troepje kurassiers
te worden gevangen genomen, als eenige Hollandsche karabiniers hem
gewaar worden, de kurassiers verjagen, hem op 't paard helpen van de
Constant Rebecque, een zijner ijlings toegeschoten stafofficieren,
en hem achteruit brengen. Eerst in een paardendeken, later op een
matras, die gelegd is op een uitgehaakte huisdeur, wordt hij naar
Waterloo vervoerd.

Krachtig aangegrepen door de garde-brigade Maitland, die achter
het hooge koren heeft verscholen gelegen doch nu eensklaps oprijst
en ze met doodende salvo's begroet, dan door de jonge Hollandsche
soldaten van Chassé, bijgenaamd Generaal-bajonet, eindelijk door
de artillerie heftig onder vuur genomen, hun verliezen voortdurend
ziende vermeerderen, deployeeren de gardebataljons. Zij willen dit
vuur beantwoorden doch berooven zich hierdoor van den steun van de
twee gardebatterijen, die hen zijn gevolgd. Wel langzaam en in carré
geformeerd, maar toch zonder genade moeten zij ten slotte terug voor
den thans over de gansche Engelsche slaglinie met al wat nog adem
heeft ondernomen tegenaanval.

Tot achter la Belle Alliance worden de bataljons teruggedrongen. Hier
slaagt Ney er in ze in twee carré's te formeeren. Hulp kan hem niet
meer worden verleend, want Napoleon heeft ook zijn vier laatste
bataljons doen front maken tegen de steeds onstuimiger wordende
aanvallen der Pruisen.--Nu gaat ook La Haye Sainte, het met zooveel
bloed gekochte bosch van Hougomont, eindelijk zelfs Plancenoit
verloren; en als het aanvankelijk bleeke, later zeer heldere maanlicht
zijn stralen over het slagveld begint te werpen, is het Fransche
leger in vollen aftocht langs den straatweg naar Charleroi, heeft de
zwaargewonde generaal Cambronne binnen een der ineenzinkende laatste
carré's der garde den vijand zijn brutaal Merde! toegesnauwd, en
heeft generaal Michel den vijand, die hem aanmaant zich over te geven,
zijn fier: "De garde geeft zich niet over; ze sterft," doen hooren.

Tevergeefs heeft de Keizer met Jérome, die gekwetst is, en enkele
opperofficieren in een carré den dood gezocht; eindelijk is hij
gezwicht voor hun smeekgebeden en is ook hij, door den stroom van
vluchtelingen medegesleurd, den aftocht begonnen. Om half een in den
nacht doodmoe te Genappes gekomen en hier in zijn reiskoets willende
plaats nemen, wordt hem dit door de vervolgende Pruisische huzaren
belet. Al zijn papieren en kostbaarheden in den steek latende, een
tijdlang zelfs blootshoofds en ongewapend, moet hij weder ijlings te
paard stijgen en dwars door het land heen verder vluchten.

Scherp nagezet door de huzaren, die met hun dreigend: Kaput
Fransosen! den schrik en de ontsteltenis nog verhoogen en menigen
soldaat en officier tot zelfmoord brengen, stormen de Franschen,
waarvan velen het geweer hebben weggeworpen, als weerlooze, in 't
nauw gedreven dieren onafgebroken voort naar Charleroi. Tevergeefs
pogen graaf Lobau en de generaals van de garde Petit en Pelet hen
tegen tien uur bij Quatre-Bras tot staan te brengen. Slechts enkele
artilleristen gehoorzamen; zij jagen een hagelbui van kartetskogels in
de voorste escadrons des vijands, doch zetten den aftocht dan weder
voort en geven de naar wraak dorstende Pruisen opnieuw gelegenheid
op de weerloozen in te houwen. Eerst laat in den nacht wordt de
vervolging gestaakt. Dan kunnen de paarden niet meer.

Tusschen le Caillou en la Belle Alliance hadden Blücher en Wellington
elkander bij toeval ontmoet en elkander met de behaalde overwinning
gelukgewenscht.



De meeste schrijvers over Waterloo geven vooral Grouchy de schuld van
de nederlaag. Was hij tijdig naar zijn Keizer op marsch gegaan, dan zou
volgens enkelen alles gered zijn geworden, al beweert daartegenover
o. a. Charras, dat het aan den afloop niets zou veranderd hebben en
misschien was ook dit korps in de vlucht meegenomen, terwijl het nu
in goede orde kon terugtrekken.

Juist in den laatsten tijd is het oordeel over dezen Franschen
bevelhebber niet meer zoo hard als vroeger en al erkent men, dat hij
te laat op marsch is gegaan, de richting waarin hij aanvankelijk ging
was verkeerd, maar juist dit kan men Grouchy niet verwijten.

Toen hij den 18en bij Wavre kwam, vond hij daar de achterhoede van
het Pruisische leger onder von Thieleman, door den slimmen Blücher
juist achtergelaten om hem bezig te houden. Niettegenstaande zijn
generaals hem verzochten in de richting van Waterloo te gaan, van
waar men duidelijk kanonvuur vernam, meende Grouchy zijn plicht
te doen door in Wavre te blijven en hierdoor kreeg Blücher de
gelegenheid over Rixensart ongehinderd weg te trekken, Wellington te
hulp. Daardoor onthield hij den Keizer een steun van 30.000 soldaten,
die de weegschaal naar de Fransche zijde hadden kunnen doen overslaan,
want alleen door het tijdig ingrijpen van Blücher kon Wellington
de zege behalen. Diens troepen hadden te veel geleden; ze waren
te uitgeput om nog slagvaardig te heeten of ernstigen weerstand te
bieden. Zelfs aan de vervolging konden zij later slechts een korte
poos deelnemen.--In zijn rapport aan den regent van Engeland heeft
Wellington dit trouwens ruiterlijk erkend.



In 't holst van den nacht bereikte de Keizer Charleroi en was den 21en
Juni uitgeput en ziek naar lichaam en geest op het Elysée terug. Hier
kon de Caulaincourt van hem hooren hoe Ney zich als een krankzinnige
gedragen en de gansche cavalerie opgeofferd had. Daarna liet hij zich
vallen op een canapé, was terstond in slaap, werd een uur later wakker,
nam een lauw bad en ontving, nog hierin gezeten, Davoust. De ministers
waren bij elkander gekomen en wachtten hem vol angst en kommer,
kwam deze zeggen. "Wat een ramp, maarschalk!" riep Napoleon uit.

"Met de noodige wilskracht komen wij dit alles te boven!" antwoordde
Davoust, terwijl hij bedaard de waterdroppels afdroogde, waarmede
zijn heer hem onwillekeurig had bespat.



HOOFDSTUK XXIX.

De keizer verbannen.


"Met de noodige wilskracht komen wij dit alles te boven," had Davoust
gezegd, doch aan Napoleon werd hiertoe den tijd niet gelaten. Reeds
was de mare van zijn nederlaag als een loopend vuurtje verspreid,
den 19en had hij zelf aan Jozef er van kennis gegeven. De ministers
waren diep terneergeslagen en vreesden het ergste.--Alleen Fouché,
die reeds vóór Napoleons vertrek naar het leger door den Keizer van
heulen met Metternich was overtuigd en toch zijn plaats niet had
verloren, vreesde niets.

Dat het met den Keizer ditmaal voor goed was gedaan, had die verrader
direct begrepen. In de eerstvolgende weken zou Wellington de groote
man wezen. Aan dezen schreef hij dus; tegelijkertijd riep hij tal
van aanhangers der oude constitutie bijeen op een avondvergadering.

Zij verschenen en Fouché schetste hun den toestand. Door eigenliefde,
haat of andere redenen verblind, liet de gedachte, dat het
vaderland door de troepen der geallieerden eerstdaags opnieuw zou
worden overstroomd--Blücher en Wellington naderden snel--deze mannen
tamelijk koud. Zij hadden genoeg van Napoleon en waren het eens met
Talleyrand: "Alles beter dan de Keizer zelfs de Bourbons." Dezelfde
hartstochten, welke den 30en Maart 1814 tijdens den slag voor Parijs
Lafayette hadden geleid tot een poging om de nationale garde in
opstand te brengen, beheerschten de gemoederen opnieuw. De Keizer
moest vallen! betoogde Fouché. Hij had genoeg op zijn kerfstok om
beducht te wezen voor zijn hoofd, als Napoleon met hem begon af te
rekenen. [37] In den bovenbedoelden ministerraad gaf de Keizer een
beeld van den toestand en vroeg de meening der aanwezigen. Carnot
vorderde de dictatuur voor hem. Dat geen zwakheid of vleierij dezen
patriot bij dit voorstel leidde, was door zijn bekende eerlijkheid
en zijn moedige houding onder het keizerrijk voldoende bewezen.--Het
vaderland was in gevaar, zeide hij; al de nationale gardes, al de
aanhangers van het keizerschap moesten onder de wapenen geroepen,
Parijs in staat van verdediging gebracht en tot het uiterste verdedigd
worden. In het eerste geval kon men tot achter de Loire teruggaan,
om daar den vijand weerstand te bieden tot het leger uit de Vendée
benevens de observatiekorpsen uit het oosten en uit het zuiden des
lands daar eveneens waren bijeengetrokken.

Fouché bestreed dit plan; zonder de medewerking der kamers kon de
Keizer niets beginnen, beweerde hij. De meerderheid verklaarde zich
echter voor Carnots voorstel.

Reeds waren de eerste stappen in die richting gedaan, toen de
tijding kwam dat de kamer van volksvertegenwoording, eveneens die
der Pairs volgens de acte additionnel ingesteld, zich op voorstel
van Lafayette permanent hadden verklaard, terwijl elke daad tegen
dit besluit zou beschouwd worden als hoogverraad. Tevens werden
de ministers uitgenoodigd voor de Kamer te verschijnen tot het
geven van inlichtingen en het ontvangen van bevelen. Deze daad,
een rechtstreeksche aanval op 't gezag der kroon, een onmiskenbare
schending der kort te voren bezworen grondwet, een uitdaging tot
den burgeroorlog, een spelen in de kaart van den vijand, bracht in
Napoleons plannen een volslagen omkeer.

Had hij, gebruik makende van de opgewondenheid der Parijsche bevolking,
die luide riep om wapens, die zich bij al de toegangen naar de Champs
Elysées letterlijk verdrong om hem te zien, die zijn verschijning
telkens met een daverend Vive l'Empereur! begroette, die in hem nog
altijd den drager van Frankrijks glorie zag, tot een forsche daad
willen overgaan, dan zou het hem toen weinig moeite hebben gekost
om, evenals in 1799, door een staatsgreep aan de zaak een einde
te maken en de Kamer naar huis te jagen; maar van een burgeroorlog
gruwde hij. Na eenige uren van besluiteloosheid legde hij zich bij de
beslissing der Kamer neder. Hij voelde dat hij het spel had verloren;
als een stoïcijn berustte hij in zijn lot.

Eenmaal zoover gekomen ging de Kamer nog een stap verder. Wel ontving
ze Lucien, die namens den Keizer naar haar zitting was gegaan, vrij
goed, doch Lacoste's; "Slechts één man staat er tusschen ons en den
vrede; gaat hij heen, dan is deze verzekerd," teekende genoegzaam den
geest, die velen bezielde. De Keizer moest heengaan!--"Als hij niet
zelf abdiceert, zetten wij hem af!" klonk er zelfs van verschillende
kanten.

Den 22en Juni, dus twee dagen na zijn terugkeer op het Elysée, werd in
de Kamer een hartstochtelijk ondersteunde en met juichkreten begroette
motie voorgesteld om hem tot de abdicatie te dwingen.--"Als hij niet
binnen een uur heeft afstand gedaan, stel ik voor hem vervallen te
verklaren," voegde Lafayette er zelfs bij.

Dit onbeschaamde ultimatum wekte 's Keizers verontwaardiging. Was
het zoover gekomen! Hij sloeg een blik om zich heen, zijn ministers
zwegen. Alleen Regnault verhief zijn stem om hem te bezweren toe
te geven.

Een uur later was de president van de Kamer in 't bezit van de
verklaring, dat hij afstand deed van den troon ten behoeve van zijn
zoon, dien hij tevens als Napoleon II uitriep tot Keizer der Franschen.

Nauwelijks was dit nieuws te Parijs bekend, of het volk liep
te hoop. Vooral in de voorstad Saint-Honoré was het gedrang
ontzettend. Geruchten, dat de Kamers den Keizer aan den vijand
wilden uitleveren, deden de ronde. Men wilde weten of dit waar was;
men wilde hem zien. Ten slotte werd het misbaar zoo geweldig, dat
hij zich verplicht achtte te voorschijn te komen.

Onbeschrijflijk was de uitbarsting van geestdrift, waarmede hij werd
ontvangen. De lucht daverde van het gejuich. Aangrijpend, ontzagwekkend
was die spontane betuiging van sympathie en genegenheid.

Fouché werd bang, dat Napoleon, ontwarende hoe innig de Parijsche
bevolking nog aan hem was gehecht, zich eensklaps aan haar hoofd zou
stellen, de dictatuur grijpen, de Kamers uiteenjagen en hem, de ziel
van dit kabaal, opknoopen zou. Hij deed hem dus verzoeken Parijs te
verlaten. Zijn tegenwoordigheid daar veroorzaakte een voortdurende
gisting in de gemoederen en ontstemde de Kamers, beweerde hij.

Napoleon deed, wat hem werd verzocht. Het volk wilde hem echter
niet laten vertrekken. In een rijtuig van generaal Bertrand, verdween
Napoleon onopgemerkt door de poort der Champs-Elysées, terwijl meer dan
tienduizend menschen in de faubourg St. Honoré stonden te wachten en
te kijken naar de galakoets met zes paarden bespannen, die op Napoleon
scheen te wachten, maar waarin Gourgaud, tot groote teleurstelling
van de bevolking, alleen vertrok. De Keizer ging naar Malmaison,
waar hij vol liefde en deelneming door Hortense werd ontvangen en
waar ook zijn oude moeder hem spoedig kwam troosten. Veel illusies
maakte de Keizer zich weldra niet meer, zelfs geloofde hij niet aan
de mogelijkheid dat zijn zoon ooit Keizer van Frankrijk zou worden.

Alle hoop op beter tijden was echter nog niet bij hem verdwenen. Wie
zal zeggen, wat er in zijn brein omging, als hij, voor zijn gansche
omgeving een raadsel van kalmte en lijdzaamheid, rustig in een hoek van
een kanapé een luchtig romannetje zat te lezen? Met den vurigen wensch
van Fouché en zijn clique om hem zoo spoedig mogelijk uit Frankrijk
te zien verdwijnen scheen hij onbekend.--Dat diezelfde Fouché echter
nooit den moed zou hebben hem met geweld hiertoe te dwingen, wist hij;
met de toebereidselen tot zijn vertrek maakte hij dus geen haast;
generaal Becker, lid der Kamer was hem als Commissaris toegevoegd om
toezicht op hem te houden.

Verbeidde de Keizer onder dit talmen het oogenblik, waarop in de
gemoederen een omkeer, bij de partijen in de Kamer zelve een strooming
te zijnen gunste komen zou?--'t Is niet onmogelijk. Vast staat, dat
hij, de nadering der Pruisen vernemende, door generaal Becker aan het
voorloopige bewind deed verzoeken hem als generaal zonder meer aan het
hoofd der troepen te stellen. Dan zou hij den vijand te gemoet gaan,
hem verslaan, Parijs bevrijden en, eenmaal zoover, in het ambtelooze
leven terugkeeren.--Carnot was met dit voorstel wel ingenomen. Denkt
Napoleon, dat wij zoo dom zullen zijn er op in te gaan? vroeg Fouché.

Door toedoen van dezen werd nu een besluit genomen om den Keizer zoo
spoedig mogelijk van Malmaison te doen vertrekken naar Rochefort. Hier
lagen reeds twee oorlogsschepen zeilklaar om hem over te voeren
naar Amerika.--Dan was men hem kwijt, en kon hij geen spaak meer
in 't wiel steken, dacht Fouché. Dat het in zijn bedoeling heeft
gelegen Napoleon op reis op de een of andere manier uit den weg te
doen ruimen, is nooit gebleken. Voldoende was 't hem, als de ander
het grondgebied van Frankrijk verliet. De vroegere koningsmoorder
had zich voorgenomen bij deze nieuwe omwenteling een eerste rol
te spelen en Lodewijk XVIII te dwingen zich van zijn hulp en zijn
tusschenkomst te bedienen. Hij had Talleyrand in 1814 tot model
gekozen. Zijn toeleg is vrijwel gelukt. Zijn brief aan Wellington
had vruchten gedragen. Deze had aanvankelijk niet kunnen gelooven,
dat Napoleon afstand had gedaan van den troon. Die daad ging boven
zijn begrip. Eenmaal hiervan zeker, aarzelde hij echter niet langer
doch rukte, reeds door Blücher voorafgegaan, zonder de komst af te
wachten van de Russen en Oostenrijkers, die nog bij Laon stonden,
naar Parijs. Dat Frankrijk na 's Keizers abdicatie niet meer in staat
was zich te verdedigen, meende hij stellig te weten. Dat er niet zou
worden gevochten, wist hij door Fouché.

Den 1en Juli stonden de bondgenooten onder de muren van de
hoofdstad. Hoewel Davoust er in geslaagd was een leger van 80.000
oude soldaten,--o. a. de 30.000 man van Grouchy--bij Parijs te
verzamelen, hoewel Blücher en Wellington samen slechts 120.000 man hier
tegenover konden stellen, de gedachte aan ernstigen weerstand door het
voorloopige bewind dus volstrekt niet behoefde te worden losgelaten,
ontving de hertog van Auerstadt last een capitulatie te sluiten.--Den
3en Juli kwam deze tot stand. Het leger zou teruggaan tot achter de
Loire.--Den 8en Juli d. a. v. hield Lodewijk XVIII, vergezeld van
Talleyrand en gesteund door de bajonetten der bondgenooten, zijn
tweeden intocht binnen Parijs.

Fouché zegevierde. Hij was aan Lodewijk XVIII voorgesteld en bleef
een korte poos de groote man.--Door hem belast met de portefeuille
van politie, in die troebele dagen de gewichtigste, heeft hij van
zijn listigen zet, die met verraad gelijk stond en zelfs door zijn
aanhang aldus werd bestempeld, toch niet lang genoegen gehad. Enkele
maanden later werd hij gedwongen zijn ontslag te nemen en vrijwillig
in ballingschap te gaan. Tegelijkertijd werd ook Talleyrand, met een
hooge waardigheid aan het hof bekleed, uit zijn staatsambt ontslagen
en verplicht in het ambtelooze leven terug te treden.--Dit was de
dank der royalisten voor 't geen die twee cynieke figuren voor hen
hadden gedaan.

De ironie van het toeval had dus gewild, dat de niet koningsgezinden
en de met een herstel der Bourbons in 't minst niet ingenomen
republikeinen en imperialisten den eenigen man terugwezen, die, zelf
een kind der omwenteling, bij machte zou zijn geweest Frankrijks
eer hoog te houden en den vijand te weerstaan. Thans moesten zij
dulden, dat de vreemdeling zich mengde in het inwendige bestuur van
hun land. Dit alles geschiedde nog wel na een jarenlange periode
van grootheid en roem, zooals Frankrijk die nooit had gekend, een
periode, waarin het aan half Europa de wet voorschreef! Welk een les
voor iedere natie, die haar zelfstandigheid wenscht te behouden!

Niet lang zou het duren of ook van al het goede door Napoleon tot
stand gebracht, zou weinig meer dan de code zijn overgebleven.

Toen Napoleon den 29en Juni vernam, dat de Pruisische cavalerie
de omstreken van Malmaison begon onveilig te maken en dat hij
blootstond aan een overrompeling, gaf hij eindelijk gevolg aan de
vertoogen zijner omgeving en vertrok naar Rochefort. Was hij in
Blüchers handen gevallen, dan zou het niet onmogelijk zijn geweest,
dat deze de wereld voor goed van hem had bevrijd. Deze bloeddorstige
gezindheid van den ouden veldheer was zelfs oorzaak, dat Wellington
hem schreef: "De persoon van Napoleon behoort zoomin aan u als aan
mij; die behoort aan onze souvereinen. In naam van Europa zullen die
over hem beschikken. Mochten zij een beul noodig hebben, dan zal ik
hun verzoeken hiervoor een ander te kiezen dan mij. Met het oog op
uw grooten naam raad ik u mijn voorbeeld hierin te volgen."

Na een reis van vijf dagen, door een landstreek, welker bewoners
hem herhaaldelijk de levendigste bewijzen van genegenheid en van
verslagenheid over zijn heengaan hadden gegeven, den 3en Juli te
Rochefort gekomen, vond de Keizer hier de Saale en de Medusa zeilklaar
liggen. Terstond had hij aan boord kunnen gaan en in zee steken;
geen enkel Britsch oorlogsvaartuig was nog te zien; ongehinderd had
hij den oceaan kunnen bereiken. Toch vertrok hij niet.--Den volgenden
morgen was het te laat; toen vertoonde zich de Engelsche kruiser de
"Bellerophon" voor de haven, en was de toegang tot de zee gesloten.

Allerlei voorstellen om onopgemerkt langs dezen bodem heen te komen
werden hem nu gedaan. Kapitein Ponet van de Medusa stelde zelfs voor
dezen reus met zijn vier en zeventig stukken bij nacht met zijn veel
kleiner schip aan te grijpen, om den Keizer dan aan boord van de
Saale te doen ontkomen. Jozef, die veel op zijn broeder geleek, wilde
zich in zijn plaats laten gevangen nemen; een voor hen te Bordeaux
gereed liggend vaartuig zou hem dan naar Amerika overvoeren.--Voor
deze zelfopofferende voorstellen evenals voor verschillende andere
bedankte de Keizer.

Een kostbare tijd ging op deze wijze verloren. Een vraag, aan den
kapitein ter zee Maitland van de Bellerophon gedaan, of hij geen last
had hem ongehinderd te laten vertrekken, werd ontkennend beantwoord
met de opmerking er bij, dat, indien de Keizer naar Engeland mocht
willen oversteken, hij, Maitland, machtiging had zijn bodem hiervoor
beschikbaar te stellen. De ontvangst ginds zou dan zeker wezen
overeenkomstig zijn rang en stand.

Nog steeds bleef de Keizer, die zich inmiddels aan boord van
de Saale had begeven en den 12en op het eiland Aix aan wal was
gestapt, besluiteloos. Eindelijk, den 14en Juli, schreef hij aan den
prins-regent van Engeland:


    "Koninklijke Hoogheid, het doelwit van de partijen, die mijn
    land verdeelen, en van de vijandschap der grootste machten
    van Europa, ik heb mijn staatkundige loopbaan gesloten; als
    Themistocles kom ik nederzitten aan den haard der Britsche
    natie. Ik stel mij onder de bescherming van haar wetten. Ik
    roep die in van uw Koninklijke Hoogheid, als de machtigste,
    de standvastigste en de edelmoedigste mijner vijanden."


Met dit schrijven moest generaal Gourgaud zich naar Londen naar
den Regent begeven. Graaf de las Cases zou kapitein Maitland tevens
meedeelen, dat de Keizer plan had den volgenden morgen bij dezen aan
boord te komen.

De generaal vertrok met het Engelsche korvet de Slaney. De Keizer ging
den 15en aan boord van de Bellerophon. Generaal Becker was vooraf
weggezonden. "Men moest niet kunnen meenen, dat een Franschman hem
aan zijn vijanden was komen overleveren," zei Napoleon.

"Ik kom mij stellen onder de bescherming der wetten van Engeland,"
zeide hij, toen hij den voet zette op het dek van den kruiser en door
Maitland eerbiedig werd welkom geheeten.

Door tegenwind opgehouden, ankerde men eerst den 24en op de reede
van Torbay. Half Engeland liep uit om hem te zien. Hij glimlachte
bij 't aanschouwen van dit huldebetoon, hem door duizenden in roei-
en zeilbooten gebracht,--bij de woelige zee een gevaarlijk werk,
dat zelfs menschenlevens kostte--maar weldra verdween die glimlach,
want Gourgaud kwam onverrichterzake uit Londen terug. De Regent had
hem niet willen ontvangen.

Den 30en Juli volgde een ministerieele nota, behelzende, dat het
eiland St. Helena in den Zuid-Atlantischen Oceaan den Keizer als
generaal Bonaparte tot toekomstig verblijf was aangewezen.

Zelfs in de keuze der personen, die hem derwaarts zouden vergezellen,
werd hij niet geheel vrijgelaten. Hoewel velen, waaronder Savary
en graaf Lobau, zich aanboden om de ballingschap met hem te deelen,
ontvingen alleen de generaals Bertrand en Gourgaud, die reeds jaren
lang tot zijn omgeving behoorden, voorts graaf de Montholon en graaf
de Las Cases benevens eenige bedienden hiertoe verlof. Oostenrijk,
Rusland en Frankrijk zouden ieder een commissaris aanwijzen om te
zorgen, dat hij niet ontvluchtte. [38] Eindelijk zouden de Keizer en
zijn gevolg worden ontwapend, hun koffers en verder eigendom doorzocht
en alle voorwerpen van waarde, die bij een ontvluchting konden dienst
doen, hem afgenomen worden. [39] De Northumberland zou hem naar zijn
bestemming brengen.

In waardige taal protesteerde Napoleon tegen deze bejegening. Gevangen
genomen had men hem niet. Uit eigen beweging had hij zich aan boord
van een Engelsch oorlogsschip begeven en Engelands gastvrijheid
ingeroepen; dus had men het recht niet hem te behandelen als een
gevangene. "Men veinst de vriendschapshand toe te steken en wanneer
die in goed vertrouwen wordt aanvaard door den vijand, offert men
hem op," alzoo de Keizer in een zijner protesten.

Dat zijn protesten hem niets zouden baten, was te voorzien. Van een
natie, wier minister-president, lord Liverpool, aan den secretaris
van Buitenlandsche zaken, lord Castlereagh, had geschreven, dat de
beste oplossing van den toestand zou wezen, indien de koning van
Frankrijk hem als een oproermaker deed doodschieten, was geen genade
te wachten. Alleen de krachtige oppositie van den Hertog van Sussex
behoedde Engeland voor de schanddaad hem aan Lodewijk XVIII uit te
leveren, maar het besluit om hem als gevangene naar St. Helena te
brengen kon niet worden voorkomen. Engeland was bereid de bewaking
van den gevallen vijand op zich te nemen.

Een groot deel der Engelsche natie was het eens met de Engelsche
regeering. Twintig jaar lang had zij tegen den Keizer gestreden en was
zij zoo goed als al dien tijd van de gemeenschap met het vasteland
afgesneden gebleven. Het jongere geslacht zag in hem volstrekt geen
grootsche figuur, slechts een vijand van het menschdom.

Albion heeft Napoleon niet aan Frankrijk uitgeleverd om met hem
kort recht te maken evenals later met Ney en de Labédoyère; maar
wraak genomen heeft het wel, wraak op een wijze, die zelfs thans nog
een ieder weldenkend en niet door blinden haat vervoerd mensch, met
afkeer en walging vervult, die door alle eeuwen heen een schandvlek
zal blijven op Albions historiebladen.

Hoe is Napoleons houding tegenover deze bejegening geweest? Waardig en
fier tot het einde toe, zooals dit van een gevallen monarch als hij
kon worden verwacht. Toen Hudson Lowe, zijn cipier, hem op zekeren
dag dreigde met inhouding zijner levensbehoeften, wees hij naar het
Engelsche legerkamp in de nabijheid. "Ziet u dat kamp? Daar liggen
soldaten. Ik zal ze gaan opzoeken. "De oudste soldaat van Europa komt
u verzoeken om een plaatsje aan uw tafel" zal ik zeggen. Dan ga ik
eten bij hen. Met beschaamde kaken droop de ander af.

Niet alleen 's Keizers aanhangers koesteren eerbied voor de wijze
waarop hij zich tegenover zijn cipiers gedroeg. Bij het overlijden
van prins Bismarck schreef de Times, het groote Engelsche dagblad,
dat zeker niet van Napoleontische neigingen zal worden verdacht in
haar nommer van 31 Augustus 1898 o.a. "In meer dan één opzicht geleek
Bismarck op Napoleon, maar diens zielegrootheid, welke de rampen des
levens met waardigheid doet dragen, bezat hij niet."

In den namiddag van den 7en Augustus ging Napoleon met hen, die zijn
gevangenschap zouden deelen op de Northumberland, in allerijl voor
haar nieuwe bestemming in gereedheid gebracht, over. De overigen,
die naar Malta gevoerd zouden worden, bleven op de Bellerophon. Het
afscheid was hartroerend. Mannen, die in honderd veldslagen de kogels
om de ooren hadden hooren fluiten, snikten als kinderen. "Au revoir,
Sire, au revoir!" fluisterden zij met een door tranen verstikte
stem. Napoleon, die zijn zelfbeheersching volkomen behield, antwoordde
slechts met een weemoedigen glimlach.

Den 9en Augustus werd het anker gelicht en ging men onder zeil. "Daags
na het vertrek kreeg men, bij het optrekken van den mist, eensklaps
de kust van Bretagne in 't zicht. "Frankrijk! Frankrijk!" klonk het
uit honderden monden. De Keizer wandelde op dat oogenblik op het
dek. De armen over de borst gekruist, staarde hij met strakken blik
op de schoone kust. Een doodelijke bleekheid overtoog zijn gelaat
en zijn oogen vulden zich met tranen. "Adieu, terre des braves je
te salue! Adieu, France, adieu!" fluisterde hij. De ontroering der
Franschen deelde zich zelfs aan de Engelschen mede.

Allen ontblootten het hoofd.

Den 16en October, dus na een reis van negen en zestig dagen wierp
de Northumberland het anker uit op de reede van Jamestown en den
volgenden dag, 't was de verjaardag van den slag bij Leipzig, betrad
Napoleon den bodem van St. Helena.



HOOFDSTUK XXX.

St. Helena.


        ........................................
        Des rochers nus, des bois affreux, l'ennui, l'espace
        Des voiles s'enfuyant comme l'espoir qui passe,
        Toujours le bruit des flots, toujours le bruit des vents!
        Adieu tente de pourpre aux panaches mouvants!
        Plus de tambours battant aux champs, plus de couronne,
        Plus de rois prosternés dans l'ombre avec terreur,
        Plus de manteau trainant sureux, plus d'empereur!...
        Sur les escarpements, roulant en noirs décombres,
        Il marchait seul, rêveur, captif des vaques sombres,
        Les aigles, qui passaient, ne le connaissaient pas.

                                                    Victor Hugo.


Een afgelegener, ongenaakbaarder, armer, ongezelliger en duurder
oord bestaat er op den ganschen aardbol niet. Schrikwekkend is zijn
uiterlijk. Toen ik het in den morgen van den 17en October voor de
eerste maal voor mij zag, kromp mijn hart ineen. St. Helena ligt
2000 mijlen van Europa, 1200 van de Kaap de Goede Hoop, is van
vulkanischen oorsprong, heeft een laag afgekoelde lava tot bodem en
wordt in verschillende richtingen door diepe kloven doorsneden. Alleen
daar, waar de hand van den mensch tuinaarde heeft aangebracht, zijn
sporen van plantengroei. Allerwege dalen lavamuren van het bovenste
bergvlak, waarop Longwood ligt, loodrecht af naar de zee. Overal
grijnzen kanonnen uit de zwarte rotsmassa u tegen. Een muur en een
poortgewelf sluiten de stad Jamestown af van de zee. In 1815 telde
het eiland slechts 500 blanken, verder eenige honderden Chineezen en
Lascaren. Het garnizoen bestond uit twee regimenten infanterie, een
escadron dragonders, een compagnie artillerie en eenige genisten. De
vloot telde elf goed bemande schepen.--'t Was er ongezond. Geen
inboorling bereikte er ooit den leeftijd van zestig jaar. Dysenterie
en leveraandoeningen heerschten er zes maanden van 't jaar nog heviger
dan in Indië."--Zoo oordeelde de Montholon; Montchenu, de Fransche
regeeringscommissaris, eveneens.

Geen tien maanden na zijn komst begon Napoleon, wiens gezondheid toch
reeds veel had geleden, de gevolgen van een verblijf in dit moordende
klimaat met zijn beurtelings verzengende hitte en scherpe winden reeds
te gevoelen. Zware hoofdpijnen, ontsteking van het tandvleesch en een
bijna onafgebroken gewaarwording van matheid en algemeene verzwakking
openbaarden zich.

Nauwelijks had de Northumberland op de reede van Jamestown het anker
laten vallen, of de commandant van dezen bodem, admiraal Cockburn,
die met bewaking zou belast blijven, tot een militaire gouverneur
op het eiland was aangewezen, begon naar een gepast verblijf voor
zijn gevangene te zoeken. Wel wat ruw, kortaf en prikkelbaar, een
Engelschman van top tot teen, doch overigens goedhartig van aard,
had hij dezen het langdurige verblijf aan boord zoo draaglijk mogelijk
trachten te maken. Zelfs had hij den Keizer, die op hooger last door
de equipage niet anders dan met "Generaal" mocht worden aangesproken en
die ook als een generaal op non-activiteit moest worden behandeld, deze
grief bespaard, hem steeds Excellentie genoemd en hem de eereplaats
aan tafel afgestaan.

Nog dienzelfden dag verliet de Keizer het fregat en betrok met zijn
gevolg voorloopig appartementen bij zekeren Portens, een logementhouder
te Jamestown. Had hij Maitland en admiraal Keith door zijn optreden
in een oogwenk ingepakt, niet minder had hij de equipage van de
Northumberland voor zich weten te winnen. De matrozen zagen hem met
leedwezen vertrekken. "Dat hij een kranige kerel was, die zijn hard
lot niet verdiende," was aller meening.

Welk een steeds dreigend gevaar zou de aanwezigheid in Engeland van
een man, die zulk een machtige bekoring van zich wist te doen uitgaan,
voor dit land zelf en voor Frankrijk zijn geweest! Lord Keith had
na de kennismaking immers gezegd, dat "als die verd..... vent een
onderhoud met den prins-regent had kunnen krijgen, die twee binnen
een half uur de beste maatjes van de wereld zouden geweest zijn!"

Voor een zoo gevaarlijk persoon was natuurlijk alleen St. Helena een
geschikt verblijf! De vraag bleef alleen maar, hoe hem onder dak te
brengen. Aan een woning te Jamestown zelf kon niet worden gedacht;
daar buiten was zeer weinig keuze. In een koele, schaduwrijke vallei
stond wel een aardig kasteel, Plantation House, dat als verblijf voor
Napoleon uitnemend geschikt zou zijn geweest, maar dit was bestemd
voor den nieuwen gouverneur. Het huisje door den admiraal uitgekozen,
was echter zóó klein, en lag zóó geheel bloot voor de oogen van het
publiek, dat Napoleon om een ander verblijf verzocht. Op een der
zuidelijke bergvlakten, dat van Longwood, stond een pachthoeve van de
Engelsch-Oost-Indische compagnie, verwaarloosd, vervallen slechts ten
deele bewoonbaar en tijdelijk aan een officier van het Engelsche leger
in gebruik gegeven. De admiraal bracht hem er heen en vroeg hem, wat
hij dacht van deze woning. De Keizer nam er genoegen mee. Zoolang de
noodige verbeteringen niet waren aangebracht, zou hij verblijf houden
in een klein paviljoen, the Briars, het eigendom van een handelsagent,
den heer Balcombe, die zijn huis had in de nabijheid.

Wel was de Keizer nu verplicht een tijdlang in één en hetzelfde vertrek
te werken, te eten en te slapen; wel moesten zijn bedienden logeeren
in een tent, "maar hij had het recht niet bezwaren in te brengen,"
zei hij. "Zijn waardigheid gebood hem te zwijgen."

Zijn omgeving zweeg echter niet; die klaagde luide en won hiermede,
dat het verblijf te Jamestown haar wat aangenamer werd gemaakt.

Wat Napoleon terstond geducht hinderde was het zien van de reeks
schildwachten om the Briars, die letten op al zijn bewegingen, en des
nachts in een engen kring om zijn verblijf stonden.--Men scheen in
Engeland wel zeer bang voor hem, dat men zulk een scherpe bewaking
op dat toch reeds schier ongenaakbare eiland noodig vond!

Gedwongen bezigheid te zoeken, zette hij den arbeid voort aan zijn
Gedenkschriften door las Cases onder zijn dictée reeds aan boord
begonnen. Ook vond hij eenige afleiding in het bijzijn der twee
dochtertjes van zijn gastheer, die hem vaak kwamen bezoeken, doch
door zijn omgeving nog al "onhebbelijk" werden gevonden.

In November ontving hij de eerste couranten. Op welk een meedoogenlooze
wijze de royalisten tegen zijn voormalige officieren en ambtenaren met
gevangenis, deportatie en dood optraden, kon hij reeds lezen. Van zijn
vrouw ontving hij taal noch teeken. Zijn bloedverwanten, verbannen,
gevlucht, verplicht zich te verbergen, hadden nog geen gelegenheid
gehad hem iets van zich te doen hooren.

Eindelijk was Longwood gereed! Den 10en December kon hij het
betrekken. "Zijn haai," zooals hij Cockburn wel eens noemde, had
gedaan, wat hij kon en met hout, geteerde zeilen en materiaal van
allerlei aard een tamelijk bewoonbaar verblijf van één verdieping
gelijkvloers doen samenstellen, waarin tevens voldoende ruimte was voor
het gevolg. Zoo vonden de familie de Montholon, generaal Gourgaud,
dokter O' Meara en de bedienden daar een verblijf, maar de gansche
woning was vochtig, alles beschimmelde binnen een paar dagen en het
krioelde er van ratten. Bertrand en zijn vrouw hadden op hun verzoek
een woning gekregen aan den rand van het plateau; zij werden dus
's Keizers buren.

Zelfs op Longwood was de ruimte, waarover deze voor zich alleen
beschikken kon, nog zeer beperkt. Ze bestond n.l. uit twee kamers
van veertien bij twaalf voet en van elf voet hoogte, beide verlicht
door twee vensters met uitzicht op het Engelsche kamp. In een hoek
stond het kleine veldbed met groen zijden gordijnen, dat hij reeds bij
Marengo gebruikte. De achterdeur werd verborgen door een vuurscherm;
tusschen dit en den haard stond een oude sofa, waarop hij niettemin
een groot deel van den dag doorbracht. Bruin doek bedekte de wanden,
een half versleten karpet den vloer. Met dit armoedig meubilair vormde
een prachtig waschstel met zilveren kan en kom een zonderling contrast.

Een portret van Maria Louise, twee van zijn zoon en een borstbeeld van
dezen, een miniatuurportret van Joséphine, het horloge, dat hij als
Eerste Consul in Italië op zak had gehad, aan een ketting van haar
zijner tweede vrouw, benevens de wekker van Frederik den Grooten,
dien hij uit Potsdam had medegenomen, dienden tot versiering. In
het andere vertrek vond men een schrijftafel, een paar boekenplanken
en een tweede bed; dit gebruikte hij overdag en ook wel 's nachts,
wanneer hij, wat vaak voorkwam, rusteloos en ongedurig was. Zat hij
niet in een witte morgenjas en witte pantalon met open hemdkraag en
een bontgeruiten doek om het hoofd in zijn slaapkamer op de sofa met
een vracht boeken om zich heen, dan vertoonde hij zich meestal in
een groenen jachtrok, dien hij liet keeren, toen het stuk oud begon
te worden, want Engelsche stof verkoos hij niet te dragen.

Om elf uur ontbeet hij; tegen twee begon hij zich te kleeden; om
zeven dineerde hij dan alleen of met het geheele gevolg. Later werd
het diner gesteld op twee uur en werd er om tien uur gesoupeerd,
een en ander ter wille van mevrouw Montholon of om de doodelijke
verveling te verdrijven, die weldra als een worm aan 't zieleleven
van allen begon te knagen.

De las Cases en de Montholon hebben in hun gedenkschriften op deze
vreeselijke kwelling gedoeld, doch niemand uit 's Keizers omgeving
heeft die zoo zwaar gevoeld als Gourgaud. De drie andere heeren waren
gehuwd of hadden een lid van hun familie bij zich maar hij was alleen,
moederziel alleen evenals zijn Keizer, den man, dien hij bijna aanbad
en op wiens genegenheid hij zoo jaloersch was als een minnaar op die
van zijn meisje.

Geen vriendelijk beeld geeft deze, toen twee en dertigjarige
opperofficier in zijn eerst in 1898 openbaar gemaakte gedenkschriften
van zich zelf te aanschouwen. Vaak is hij ruw en bruusk op brutaal
worden af. "Snuf!" zegt hij zelfs bij zekere gelegenheid als las Cases
bezig is den Keizer te vleien. Dat een der andere heeren, Bertrand
niet meegerekend, bij Napoleon op hem den voorrang zal hebben duldt hij
niet. Vandaar telkens standjes met de Montholon en met de las Cases.

"Wat ben je eigenlijk voor een heerschap? Voordat je hem je diensten
kwaamt aanbieden, kende de Keizer je ternauwernood," duwt hij dezen in
een nijdige bui toe, als hij ziet dat de ander, een voormalige refugé,
veel meer in Napoleons intimiteit wordt toegelaten dan hij. "Ik ben
zijn eerste adjudant, ik heb hem bij Brienne het leven gered. Wat heb
jij voor hem gedaan? Op geen enkel slagveld heb ik je ooit gezien. Ik
laat me door niemand passeeren."

Ennui! Tristesse! Bijna op elke bladzijde van zijn dagboek, dat loopt
tot den 14en Maart 1818, komen deze uitdrukkingen voor.

Zijn stuursheid, zijn wrevelig humeur en zijn jaloezie op de anderen
begonnen Napoleon, die van hem hield en hem vaak zijn Gorko, "zijn
zoon" noemde, nu en dan geducht te vervelen. Dan kreeg Gourgaud een
vermaning om met de anderen in vrede en vriendschap te leven en niet
jaloersch te zijn op de las Cases, die toch zooveel ouder was dan hij
en ook moest hij wel begrijpen, dat allen daar waren voor hem en voor
hem alleen en dat hij liefst vroolijke, opgeruimde gezichten zag.

In 't laatst van 1816 volgde er zelfs een uitbarsting. "Met je komst
hier, dacht je in mij een kameraad te vinden; van niemand ben ik dit,"
duwde Napoleon hem toe. "Op mij krijgt niemand invloed. Jij zoudt
hier het middelpunt willen wezen, waaromheen alles zich beweegt. Dit
middelpunt ben ik. Sinds wij hier zijn ben jij de oorzaak van al mijn
verdriet. Vindt je 't hier zoo ellendig ga dan heen, maar zoek geen
standjes met Montholon."

Geducht in zijn wiek geschoten zocht Gourgaud troost bij de familie
Bertrand, maar deze troost was bitter schraal.

"De Keizer is nu eenmaal zoo; zijn karakter veranderen kunnen wij
niet. Je plicht doen en je verder aan niets storen, is nog het beste,"
zei de hofmaarschalk. "Juist dat karakter van hem is oorzaak, dat hij
geen vrienden telt, dat hij zich zooveel vijanden heeft gemaakt, kortom
dat wij ons op St. Helena bevinden. Dat is ook de reden waarom zoo min
Drouot als de anderen, die op Elba bij hem waren, wij uitgezonderd,
hem hierheen hebben willen volgen."

Niemand moet zich voorstellen, dat er tusschen de overige leden van
's Keizers omgeving een aangename vertrouwelijkheid bestond. Mevrouw
Bertrand, een creoolsche met een Engelschen vader, maakte van
haar echtgenoot een slaaf en was even veeleischend en grillig als
bevallig. Telkens waren er tusschen haar en mevrouw de Montholon
kleine oneenigheden. Zoo was 't ook met de heeren. Intrige, naijver en
afgunst speelden zelfs aan dat kleine hof een rol en Napoleon met zijn
egoisme scheen dat wedijveren om een gunstbewijs van hem veeleer aan te
moedigen dan te bestrijden. Hij zelf kon hierbij slechts winnen, meende
hij. De verzekering, dat alleen de personen van zijn omgeving zijn
erfgenamen zouden zijn heeft tot dezen naijver stellig bijgedragen.

Voor de buitenwereld bleef dit alles intusschen zorgvuldig
verborgen. Voor deze was Longwood een hermetisch gesloten kasteel,
waar geen vreemd oog kon rondzien, tenzij de Keizer hiertoe verlof gaf;
dan was de hofmaarschalk de tusschenpersoon.

Evenals op St. Cloud werd de etiquette daar onverbiddelijk streng
gehandhaafd. Voordat de Keizer hiertoe het teeken gaf, waagde het
niemand in zijn bijzijn te gaan zitten, al duurde zulk een sessie een
paar uur. Ook als balling wilde hij nog Keizer wezen; een armzalige
eisch voor zulk een man; maar toch een die door zijn gevolg tot zijn
dood is geëerbiedigd. Een jager in het voorvertrek zorgde, dat nooit
iemand ongevraagd bij hem binnentrad. Reed hij uit, dan zag men zes
paarden voor zijn rijtuig met een stalmeester in volle uniform naast
elk portier.

Hoogstens een half uur duurde het diner. Zilveren servies, zijn
eigendom, prijkte in overvloed op tafel. De lakeien waren gedost in
een rijke livrei van groen met goud. Steeds bleef voor de keizerin
naast hem een stoel open. Slechts bij hooge uitzondering, b.v. toen
lady Holland met haar man bij hem kwam dineeren, werd die aan een
gast afgestaan.

Meestal at hij smakelijk doch snel van de verschillende gerechten. In
den beginne las hij na het dessert vaak een stuk voor uit een Fransch
treurspel; later ging hij meestal reeds vroeg naar zijn kamer om daar
te lezen of te dicteeren, vaak tot diep in den nacht.

Aan veel lichaamsbeweging gewend, en hetgeen hij in het belang van
zijn gezondheid wilde onderhouden, reed hij in den beginne bijna
dagelijks te paard; Admiraal Cockburn had opzettelijk voor dit doel
drie rijpaarden van de Kaap laten komen. Zoodra hij echter bespeurde,
dat, wanneer hij een zekeren kring verliet, een Engelsch officier
hem te paard begon te volgen, een maatregel door lord Bathurst
voorgeschreven, zag hij van die voor hem zoo noodige beweging af,
sloot zich geheel op en kwam bijna niet meer buiten.

Halve dagen bracht hij nu door op zijn canapé, gansche uren in een lauw
bad. Dit scheen hem verlichting te schenken voor een in 't bijzonder
in de laatste jaren zijns levens voortdurend heftiger wordende pijn in
de maagstreek.--"O, mijn maag! 't Is alsof ik daar met een mes wordt
gestoken," zeide hij meermalen.--Van geneeskundige hulp wilde hij
echter niet weten. "Een dokter wist niets van zijn gestel." zeide hij.

Het opgewektst, het gelukkigst gevoelde hij zich, als hij boeken
ontving uit Europa; dan sloot hij zich met deze op, dagen, weken lang,
en rustte niet voordat hij ze alle doorgelezen en aanteekeningen er
uit gemaakt had.

Zoo slopen de dagen, de maanden voor den balling en zijn zwaarmoedig
gestemde omgeving langzaam voorbij, bijna zonder eenige afwisseling,
terwijl een sluier van doodelijke verveling allen langzamerhand begon
te omhullen.

Tot nog toe was aller leven nog dragelijk geweest. Verschillende
bepalingen, hem ten opzichte van den Keizer en diens gevolg
voorgeschreven, had Cockburn op eigen gezag buiten werking gesteld
of was ze niet nagekomen. Doch thans (April 1816) verscheen generaal
Sir Hudson Lowe als gouverneur op St. Helena, en met hem tegelijk
kwam er een geduchte verandering.

Van stonden aan trad een kleingeestig, kwellend en vóór alles totaal
overbodig stelsel van bewaken en spionneeren in werking. Door een
cynischen Engelschen minister uitgedacht, kreeg dit stelsel tot
overmaat van ramp als uitvoerder den laaghartigsten ellendeling, die
ooit een generaalsuniform heeft gedragen, een man, die aan volslagen
tactloosheid een angst voor het ontsnappen van zijn gevangene paarde,
welke vaak aan waanzin grensde, en die de laatste levensjaren van
den grooten balling,--al geven wij toe, dat deze een zeer lastig en
opvliegend man was--heeft gemaakt tot een hel op aarde. Zijn eigen
landgenooten hebben Hudson Lowe verfoeid; zijn vroegere beschermers
hebben hem losgelaten, en op den huidigen dag nog zelfs wordt zijn
naam door de beschaafde wereld verafschuwd. Toen hij dien man als
cipier zond naar St. Helena, wist lord Bathurst wel wat hij deed,
om den gevallen vijand zijn fellen haat te doen gevoelen. Dat hij de
eer van zijn land hierdoor bevlekte, werd door hem vergeten.

"Wat een boeventronie, maar zijn inborst kan meevallen!" had Napoleon
na de eerste kennismaking niet zonder reden gezegd.

Werd de bewaking dus terstond verscherpt, voor Lowe was de Keizer
bovendien slechts de generaal Napoleon Bonaparte zonder meer. Alle
brieven, gericht "aan den Keizer," brak hij open. Op een boek over
de Honderd Dagen met het opschrift: "Imperatori Napoleoni," door
Hobhouse, den auteur, Napoleon ten geschenke gezonden, legde hij
beslag, omdat het kwam van een Engelschman. Zoo ging het ook met een
doos Chineesche schaakstukken, waarop een gekroonde N. prijkte. Bij
's Keizers dood duldde de man zelfs niet, dat op de kist alleen de
naam Napoleon werd geplaatst; dus bleef die kist naamloos.

In al die jaren heeft de Keizer Lowe vijfmaal ontmoet en hem dan
telkens, in woede ontstoken, overladen met grofheden, waarop de ander
zoo wijs was niet te antwoorden.

Ook achtte Lowe het jaargeld, Napoleon aanvankelijk toegelegd,
te hoog; hoewel hij zelf 12000 £ 's jaars trok, vond hij 8000 £
voor hem en zijn gevolg voldoende. Toen deed de Keizer een deel
van zijn overcompleet tafelzilver stuk stampen en te Jamestown in
't openbaar verkoopen, om, al was deze gewelddaad volslagen onnoodig,
[40] aan Europa konde te doen van de wijze, waarop hij door Engeland
werd behandeld. Nu werd Lowe bang voor de publieke opinie en roerde het
onderwerp der jaarlijksche toelage dus niet meer aan. Zelfs begon hij
plannen te maken om van hout, dat hiertoe uit Europa werd aangevoerd,
Napoleon een betere woning te doen bouwen.

Kort na een onderhoud, waarbij Napoleon hem wederom grof bejegend,
hem voor een Siciliaanschen sbir uitgemaakt en hem ten slotte verboden
had ooit weer voor hem te verschijnen, behalve wanneer hij kwam met
het bevel tot zijn terechtstelling, "als wanneer hij alle deuren wijd
voor zich geopend zou vinden," beproefde Lowe nog eenmaal ongeroepen
tot zijn gevangene door te dringen.--Hij verkoos dezen dagelijks zelf
te zien.--"Ga terug, meneer! Ga terug!" riep de Keizer hem reeds uit
de verte toe, greep tevens een geweer, dat aan Bertrand toebehoorde,
en dreigde hem dood te schieten, als hij het waagde nog een pas
dichterbij te komen.--Verstomd van verbazing en schrik begon Lowe
toen langzaam den aftocht.

Een en ander had ten gevolge, dat de Keizer zich ten slotte in 't
geheel niet meer buitenshuis vertoonde, en dat zijn gezondheid sterk
achteruit begon te gaan. Dokter O' Meara, hem aanvankelijk toegevoegd,
werd hem door Lowe weder ontnomen, zoogenaamd omdat hij heulde met zijn
patiënt (Juli 1818). De rapporten van dezen dokter omtrent de slechte
gezondheid werden geloochend; er was niets bijzonders of ongewoons
bij Napoleon te constateeren, zoo heette het, en toen de Keizer in
begin van 1819 door een lichte beroerte werd getroffen en Bertrand
de medische hulp van Dr. Stokoë, dokter van het admiraalschip de
"Conqueror" vroeg en deze ook het ernstige van Napoleons toestand
constateerde, onderging deze hetzelfde lot van O' Meara. Ook Stokoë
werd naar Engeland teruggezonden, ja zelfs voor het uitbrengen van
leugenachtige berichten door de admiraliteit van de rol geschrapt.

Men geloofde de slechte gezondheidstoestand in Europa niet en Gourgaud,
die in 1818 van St. Helena was vertrokken, had hieraan veel schuld,
want door zijn verhalen aan Engelsche ministers, dat er geen sprake
was van ziekte en dat Napoleon comedie speelde, wekte hij den indruk,
dat Hudson Lowe gelijk had, dat de Keizer niets mankeerde. Terecht
zegt ook Walter Scott, dat Gourgaud door zijn verhalen veel verkeerds
voor Napoleon heeft uitgewerkt.

Behalve Gourgaud was reeds vroeger Las Cases van het eiland
verwijderd. Wel hoopte deze als beschermer van den Keizer in Europa
te kunnen optreden maar door invloed van Hudson Lowe, werd Las Cases
met zijn zoon gedurende acht maanden verplicht aan de Kaap te blijven
en eenmaal in Europa teruggekeerd, werd er streng toezicht op hem
gehouden en beschouwde men hem wegens zijn trouw aan Napoleon als
verdacht. Zijn moeite om de mogendheden te bewegen in het lot van
zijn Keizer verandering te brengen had geen resultaat.

Een jaar bleef de Keizer zonder geneesheer; pas in 1819 was op
herhaalden aandrang zoowel van oom Fesch als van zijn moeder, dokter
Antomarchi gezonden en twee jonge geestelijken, alle drie Corsicanen,
maar de Keizer vond niet veel steun en hulp bij hen.

Bij al deze kleine en groote kwellingen bleef hij tegenover zijn
naaste omgeving zachtmoedig en welwillend. Waren de zenuwgestellen
geprikkeld, de gemoederen ontstemd, dan was hij nog steeds de man,
die met onuitputtelijk geduld en toegevendheid de partijen weder tot
elkander trachtte te brengen. Hij wist dat eenzaamheid en verveling
de hoofdoorzaken waren van die prikkelbaarheid en zwartgalligheid.

Opmerkelijk mag het heeten dat vooral in de laatste jaren zijns
levens de bijbel zijn lievelingslectuur werd en dat hij juist over dit
boek met zijn omgeving het liefste sprak. Ook de werken van Homerus,
Virgilius en Euripides vonden in hem een getrouw lezer. Om de verveling
te verdrijven, wijdde hij zich zelfs een korte poos aan de studie van
het Engelsch; toen hem reeds spoedig bleek, dat hij voor talenstudie
uiterst weinig aanleg bezat, gaf hij dit op.

Met zijn gevolg wijdde hij zich zelfs eenige weken aan den
akkerbouw. Dan kon men hem met zijn officieren en bedienden, die dit
maar een zeer matig genot vonden, reeds bij het krieken van den dag
met de spade in de hand aan den arbeid zien.

Dit werken in de open lucht deed zijn gestel blijkbaar goed; zijn
zwaarlijvigheid nam een weinig af. Doch ook van deze afleiding had
hij weldra genoeg. Het oude leven binnenshuis begon opnieuw. Zijn
gezondheid ging hierbij voortdurend meer achteruit zonder dat men
de kwaal wist, waaraan hij leed. Algemeen schreef zijn omgeving die
inzinking van krachten toe aan Longwoods klimaat. Dat zijn maag vaak
voedsel begon te weigeren en dat hij nu en dan een zwartachtige
stof begon te braken, zou hiervan eveneens wel het gevolg wezen,
dacht men. Hij zelf alleen wist beter; onbevangen sprak hij met zijn
omgeving over zijn naderenden dood.

Dat hij dezen niet alleen niet vreesde, maar dat hij zelfs naar dezen
verlangde, was reeds gebleken, toen hij de tijding ontving van Murats
tragisch einde.--"De Calabriërs zijn menschelijker geweest, dan zij,
die mij herwaarts zonden," riep hij uit.

Ook voor hem zou de tijd spoedig komen. Dezelfde kwaal (maagkanker),
die zijn vader en kort te voren zijn zuster Elisa ten grave gesleept
had, was reeds te ver gevorderd en nam ten slotte ook hem weg, voor
zijn omgeving nog zeer onverwacht.

Hoe weinig geloofde men op St. Helena aan zijn heengaan; nog op den
2en Mei schreef een der regeeringscommissarissen aan prins Metternich
over de voorgewende ziekten van den Keizer, waaraan ze al vijf jaar
gewoon waren, en, voegt hij er aan toe, 't kan ons alleen zeggen:
"Laten we op onze hoede zijn." Nog vrees voor ontvluchting van den
reeds stervenden Keizer! De doodstrijd was reeds begonnen. Zijn
laatste dagen had hij besteed voor het testament, waarin hij zijn
trouwe dienaren en soldaten bedacht en dat hij in die laatste uren
veel met zijn zoontje bezig was blijkt wel hieruit, dat hij den 2en
Mei in een delirium van koorts aan zijn kamerdienaar Marchand nog een
toevoegsel van het gereedliggend testament dicteerde, waarin hij aan
zijn tienjarigen zoon allerlei vermaakt, zelfs huizen en landgoederen,
die niet eens bestonden!

Voorzien van de genademiddelen der Roomsche Kerk blies hij den 5en Mei
1821 in de armen van de Montholon en Bertrand den laatsten adem uit.

Op zijn verzoek werd zijn graf gedolven in de Geraniumvallei onder
twee treurwilgen wier wortels werden besproeid door een koel beekje,
waar hij vaak zijn dorst had gelescht.

Naar Frankrijk mocht zijn asch niet worden overgebracht. De Heilige
Alliantie had op 't Congres van Aken beslist, dat zijn gevangenis ook
zijn laatste rustplaats zou wezen. Op de smeekbede van Madame Mère
om over het stoffelijk overschot van haar kind te mogen beschikken
werd niet eens geantwoord. Zelfs voor het lijk van den grooten doode
scheen men in Europa nog vrees te koesteren.



"Ik wensch, dat mijn asch zal rusten aan den oever van de Seine,
te midden van het Fransche volk, dat ik zoo innig heb lief gehad."

Zoo stond er in zijn testament, een stuk waarin letterlijk allen waren
bedacht, die hem in zijn leven eenigen dienst hadden bewezen. Toch
zouden twintig jaar verloopen, voordat deze wensch werd vervuld.--De
Juli-revolutie van het jaar 1830 had het geslacht der Bourbons opnieuw
van den troon geworpen. Louis Philippe, een Orleans, een zoon van den
tijdens de Omwenteling onthoofden Philippe Egalité, hield dezen bezet,
en het jaar 1840 was reeds begonnen, toen Thiers, de eerste minister,
een man, die door zijn geschriften en zijn vroeger leven ver stond
verheven boven de vooroordeelen en den geheimen haat der partijen van
voorheen, besloot een stap te doen, waarop de Fransche natie reeds
tien jaar lang steeds luider en krachtiger aandrong.--Aan Engeland
wilde hij 's Keizers stoffelijk overschot terugvragen, om het op
Frankrijks bodem een rustplaats te schenken.

De vraag werd gedaan, Albion niet onwillig bevonden, en in het begin
van Juli 1840 aanvaardden het fregat la Belle Poule en de korvet la
Favorite met 's konings zoon, den prins van Joinville, en tal van
Napoleons voormalige lotgenooten, waaronder Bertrand, Gourgaud en
den jongen de Las Cases aan boord, de reis naar St. Helena.

Hier werd het lijk, dat eerst in een blikken kist met een looden
er omheen gesloten en zoodoende geheel van lucht afgesloten was
geweest en dus zoo goed als ongeschonden was gebleven, eerbiedig aan
zijn tegenwoordige rustplaats ontnomen en met militaire eerbewijzen
overgebracht aan boord van het fregat. Na een kortstondig bezoek aan
Longwood, dat, verwaarloosd en vervallen, thans als koestal dienst
deed, keerden ook Gourgaud, Bertrand en velen, die daar voorheen in
ballingschap hadden geleefd, terug.

Daarop werd de reis naar Frankrijk aanvaard. Den laatsten November
d.a.v. liet het fregat het anker vallen in de haven van Cherbourg. Van
hier zou een flottille het lijk langs de Seine overbrengen naar
Parijs. Den 1en December werd Courbevoie bereikt en een stoet
gevormd, waarin aan tal van oudgedienden en officieren een plaats was
gegeven. Te midden eener tallooze zwijgende en diep ontroerde menigte,
toog deze door den triomfboog en de Champs Elysées naar den dom van
't hotel der Invaliden, een prachtstuk uit de XVIIe eeuw. Onder
het machtige koepelgewelf door het gansche hof omgeven wachtte de
koning in plechtgewaad. In de verte klonk het luiden der klokken,
het dreunen van het kanon.

Daar worden de zware deuren van den dom wijd opengeworpen. De
opperceremoniemeester treedt over den drempel. Luide klinkt zijn:
L' Empereur!--Als één man reizen al de hovelingen, dragers van de
edelste namen van Frankrijk op. De koning gaat den stoet tot aan
den uitgang tegemoet. "Sire, ik breng u het lijk van Napoleon,
dat door mij op uw last naar Frankrijk werd teruggevoerd," zegt
de prins van Joinville.--"In naam van Frankrijk wordt het door mij
aanvaard," luidt het antwoord. Aan den trouwen, edelen Bertrand valt
de welverdiende onderscheiding ten deel den degen des Keizers op de
kist te mogen leggen.

Aanvankelijk in een zijkapel naast het altaar bijgezet, werd het lijk
in Mei 1861 overgebracht naar zijn tegenwoordige plaats. Uit een met
pilasters gedekt, witmarmeren kuipgewelf, omsloten door een krans van
tropeeën, samengesteld uit veroverde vaandels en standaarden, rijst
zwaar en forsch en indrukwekkend, zonder eenige uitwendige versiering
een sarcophaag op van rood Finsch graniet, een geschenk van keizer
Nikolaas van Rusland. Omgeven door de praalgraven van Vauban, Turenne,
Jérome, Bertrand en Duroc rust daarin het stoffelijke overschot van
hem, die, Franschman van geboorte doch Corsicaan van bloed, vijftien
jaar lang bijna onbeperkt over Frankrijk den schepter voerde, van
hem, die dit land eenmaal deed baden in een zonneglans van glorie
en grootheid, van wien ten platten lande zelfs nu nog steeds vol
eerbied en ontzag wordt gesproken als van l' Homme, van den man,
die als veldheer en als bewindvoerder nog nooit zijns gelijke vond,
wiens nagedachtenis in Frankrijk ten eeuwigen dage zal voortleven,
van de reuzenfiguur


                           Napoleon.



AANTEEKENINGEN


[1] Keizer geworden heeft hij de handen toch niet geheel van hem
afgetrokken; hij gaf hem te Hamburg een goed bezoldigde betrekking. In
zijn gedenkschriften heeft Bourrienne zijn vriend en weldoener echter
niet gespaard.

[2] Wij gelooven niet, dat er in deze dagen veel luitenants van
een-en-twintig jaar bereid zouden zijn bij een inkomen van drie francs
en vijf centimes per dag nog een broertje voor hun rekening te nemen.

[3] Het wordt wel ontkend, dat Lodewijk dit zou gezegd hebben, maar
de woorden teekenen zuiver het standpunt, dat de koning toen innam.

[4] Op deze goederen werden assignaten afgegeven, welke als
betaalmiddel dienst deden.

[5] Later werd hij er op last der Nationale Conventie uit verwijderd
en door ... Marat vervangen.

[6] Woelingen in de Vendée en in Bretagne waren hiervan het eerste
gevolg.

[7] Later zou hij tot andere gedachten komen. Slechts één opperofficier
der artillerie is door hem tot maarschalk benoemd (Marmont) en dit
geschiedde dan nog alleen uit oude relatie.

[8] Hoewel Bonaparte's positie bij het leger den 13en Fructidor
volkomen in den vorm was geregeld, nam het Comité zestien dagen later,
op dienzelfden datum dus, dat zijn verzoek om detacheering daar in
behandeling kwam, een besluit, waarbij hij van de lijst der actief
dienende generaals werd geschrapt. Wat een janboel dus!

[9] Door een misslag was die stelling te vroeg losgelaten.

[10] Brief van 10 September 1796.

[11] Bonaparte zond den betrekkelijk ouden generaal Serurier om
de capitulatie in ontvangst te nemen, teneinde de oude Würmser te
besparen, zijn degen aan den 27-jarigen Bonaparte over te geven.

[12] Lodewijk XVII is de zoon van Louis Capet. Sommigen beweren,
dat hij uit de gevangenis le Temple ontvlucht en naar Duitschland
geweken is en later onder den naam van Naundorff te Delft overleed.

[13] Een misrekening voor den schreeuwer Augereau, die op een zetel
had gehoopt.

[14] Hij wist van Pichegru's verraad en had dit voor het Directoire
verborgen gehouden tot na 4 September.

[15] Te Passeriano en te Udine had hij ruimschoots van al het geleuter
en de spitsvondige breedsprakigheid der Oostenrijksche diplomaten
volop zijn bekomst gekregen. Hij hield van "afdoen."

[16] Dix années d'exil.

[17] Van een inspectiereis langs de kust aan 't Kanaal van Duinkerken
tot Hâvre.

[18] Zes millioen francs.

[19] Men had ze wel ministerieele bureaux kunnen noemen.

[20] Chaptal, Brune, Roederer, Boulay, Réal en anderen.

[21] Van de lijst der bannelingen.

[22] Pius VI was kort te voren te Valence gestorven.

[23] Hij wilde het Iersche parlement vereenigen met dat van
Engeland en Schotland, ook de katholieke Ieren toelaten tot de hooge
staatsbetrekkingen en het ongelukkige eiland dus opheffen uit zijn
staat van halve slavernij.

[24] In de Fransche koloniën in West-Indië werd de slavernij, tijdens
de omwenteling afgeschaft, weldra door Bonaparte hersteld.

[25] Uitsluitend de restauratie en meubileering van dit vorstelijk
verblijf had zes millioen gekost.

[26] Dr. A. Fournier, professor aan de universiteit te Praag.

[27] Russische staatsarchieven.

[28] Enkele gedeelten zijn genomen met toestemming van den schrijver,
den Heer A. W. Stellwagen, uit de Historische Feuilletons in de
N. Rott. Cour.

[29] Een Duitsche mijl heeft een lengte van bijna 7407.5 meter of
bijna 7.5 kilometer, dus circa 863 kilometer.

[30] Evenals de naam van dokter Larrey zullen ook de namen van deze
mannen ten eeuwigen dage in de gedenkboeken van het Fransche leger met
gulden letters prijken; aan hen alleen toch is het te danken geweest,
dat niet de gansche Grande Armée aan de Berezina is vernietigd.

[31] Wij denken hierbij aan de reuzenslagen aan de Jaloe, bij Liao
Jang en Moekden tusschen Rusland en Japan.

[32] Deze machtiging berustte op een vroegere, door Napoleon zelf aan
Jozef gezonden last, met de bedoeling daarvan alleen in den uitersten
nood gebruik te maken.

[33] Dus niet onder den druk der bondgenooten.--Deze hadden zich
vrijwel neutraal gehouden.

[34] Ney en de Labédoyère hebben hun trouw aan Napoleon na zijn val
met hun leven betaald. Door een krijgsraad gevonnisd zijn beiden wegens
landverraad doodgeschoten. Welk een lot voor den Hertog van Elchingen,
den Prins van Moskwa, die 't Fransche leger in Rusland redde!

[35] Dat Quatre-Bras toch door Ney bezet gevonden en voor Wellington
behouden gebleven is, is alleen te danken geweest aan den generaal de
Perponcher, die bij afwezigheid van den Prins van Oranje,--deze bevond
zich bij Wellington te Brussel op een bal--den zedelijken moed bezat
het bevel niet op te volgen doch bij Quatre-Bras met zijn divisie te
blijven staan (16 Juni, half twee 's nachts).

[36] De schetskaart is vervaardigd op de schaal 1 : 40.000. De nummers
stemmen overeen met de op een afzonderlijke bladzijde geplaatste
namen der troepenkorpsen en hun chefs.

[37] Een oogenblik is deze werkelijk van plan geweest hem te laten
doodschieten. De krijgsraad, die hem zou vonnissen, was reeds
aangewezen. Op St. Helena heeft de Keizer bij herhaling zijn spijt
te kennen gegeven, dat hij tot dien stap niet was overgegaan.--"Dan
was er in elk geval een schelm minder geweest," zei hij.

[38] Veel moeite hebben die heeren zich hiertoe niet gegeven. Den
meesten tijd bleven zij rustig te Jamestown en lieten de Engelschen
waken. Niet één hunner heeft den Keizer ooit levend gezien. Voor een
uitnoodiging om als particulieren bij hem te komen dineeren hadden
zij bedankt.

[39] Deze bepaling is niet gestreng nagekomen. Napoleon nam circa
400.000 frs. mede.

[40] Alleen bij den bankier Laffitte te Parijs had hij vier millioen
francs liggen doch hij vreesde, dat, als dit bekend werd, de royalisten
daarop beslag zouden leggen.





*** End of this LibraryBlog Digital Book "Napoleon Geschetst - Tweede omgewerkte druk" ***

Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.



Home