Home
  By Author [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Title [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Language
all Classics books content using ISYS

Download this book: [ ASCII | HTML | PDF ]

Look for this book on Amazon


We have new books nearly every day.
If you would like a news letter once a week or once a month
fill out this form and we will give you a summary of the books for that week or month by email.

Title: Brieven uit en over Amerika
Author: Jacobs, Aletta H. (Aletta Henriette), 1854-1929, Gerritsen, C. V. (Carel Victor), 1850-1905
Language: Dutch
As this book started as an ASCII text book there are no pictures available.


*** Start of this LibraryBlog Digital Book "Brieven uit en over Amerika" ***


                      Brieven uit en over Amerika

                                  Door

                            C. V. Gerritsen

                                   En

                         Dr. Aletta H. Jacobs.



                    F. van Rossen--1906--Amsterdam.



VOORWOORD.


De brieven door mijn echtgenoot, op onze reis door verschillende
Staten van Noord-Amerika in 1904 voor het Algemeen Handelsblad alhier
geschreven, hebben blijkbaar de belangstelling van velen gewekt, want
nog steeds ontvang ik van wijd en zijd aanvragen om inlichtingen. Het
is om die reden, dat ik tot de uitgave er van besloot; zij zijn dan
gemakkelijker te raadplegen voor hen, die naar Amerika willen gaan,
of die van Amerika en Amerikaansche toestanden wat wenschen te weten.

Ik kan evenwel niet nalaten bij deze uitgave te vermelden, hoezeer
de schrijver het betreurde, dat hij bij het schrijven gehouden was
te blijven binnen de afmetingen van een dagbladcorrespondentie, omdat
daardoor zooveel over sociale toestanden en sociale instellingen, over
de verhouding van werkgever tot werkvolk, over de arbeidersbeweging in
't algemeen, over het onderwijs, het bankwezen, over volksbibliotheken
enz. waarvan hij uitgebreide aanteekeningen had gemaakt, onvermeld
moest blijven. Hij had zich dan ook vast voorgenomen, na afloop der
verkiezingsdrukte, nog te schrijven over eenige van deze onderwerpen,
die hem in Amerika in een nieuw licht waren verschenen; maar ...... ook
dat werk moest, bij zooveel meer, ongedaan blijven.

Zooals trouwens steeds op ontspanningsreizen, wekte ook in Amerika,
de zedelijke en stoffelijke ontwikkeling van land en volk voornamelijk
zijne belangstelling. Hiervan zich goed op de hoogte te stellen en voor
zoover mogelijk de verkregen kennis dienstbaar te maken aan het belang
van eigen land en landgenooten, daarvoor was hem geen moeite te groot,
geen tijd te kostbaar. Van dien geest getuigen ook deze, zijne brieven.

Eenige, gedurende onze reis door mij geschreven artikelen, in andere
bladen verschenen, heb ik er bijgevoegd. Zij handelen grootendeels
over andere onderwerpen en kunnen als aanvulling dienen.


Amsterdam, December 1905.                              ALETTA H. JACOBS.



BRIEVEN UIT EN OVER AMERIKA.


I.


                                                           2 Sept. 1904.


De indrukken door mij verkregen van het leven en van het volk in
Amerika ga ik melden. Doch vooraf een korte inleiding.

Ik zou voor het eerst Amerika bezoeken; voor het eerst een zeereis van
eenige dagen maken. Geen wonder dus dat ik, wetende hoe vatbaar ik ben
voor zeeziekte, tegen die reis heb opgezien. Toch is gelukkig gebleken
dat deze vrees ongegrond was. De bouw en de inrichting der groote
booten op Amerika geven dezen een vastheid die de kans op zeeziekte
tot een minimum reduceert, zoodat dan ook bij een tamelijk sterke
bries en beweeglijke zee, op de "Potsdam" weinig of geen schatting
aan de visschen werd betaald.

Welk oneindig genot biedt dan zulk een zeereis! De pracht der zee
met haar onophoudelijke veranderingen van kleur en beweging en haar
frissche bries soms afgewisseld door bijna volkomen afwezigheid van
wind, behoudens het koeltje dat de 15 mijlen vaart, waarmede het schip
zich voortbewoog, veroorzaakte, deed werkelijk niet naar het einde
der reis verlangen. Integendeel. Naarmate de dagen heensnelden werd
het verlangen naar het einde der reis minder. En dit was niet mijn
persoonlijk gevoelen, maar dat van nagenoeg de meesten der eerste
klas-reizigers.

Wij waren op een mooi schip: de "Potsdam" van de Holland-Amerika lijn;
het personeel van den hoogste tot den laagste in rang, putte zich
uit in voorkomendheid en goede zorgen voor de passagiers. En kaptein
Stenger was een voorbeeld van opgewektheid en jovialiteit. De tafel was
uitmuntend; van den eersten tot den laatsten dag werden wij onthaald
op de smakelijkste spijzen en op de fijnste vruchten. De Hollandsche
zindelijkheid werd overal betracht. Voeg bij dit alles een prettig
gezelschap, dat de dagen deed heenvliegen, en men kan denken welke
indruk mij van deze eerste zeereis is bijgebleven.

Aan boord heerschte algemeen een aangename opgewekte geest. Het gros
der bijna 200 eerste klas passagiers bestond uit Amerikanen, overigens
Hollanders en enkele Duitschers en Franschen--geen Engelschen. Het
bleek mij uit de gesprekken met Amerikanen aan boord en later ook hier
in Amerika dat de Holland-Amerikalijn, en in 't bijzonder kapitein
Stenger, zich mogen verheugen in eene bijzondere populariteit
bij de Amerikanen. Het trof al bijzonder gelukkig dat wij onzen
voortreffelijken consul-generaal, den heer Planten, die reeds meer
dan 25 jaar op zoo uitnemende wijze de belangen onzer Nederlanders
te New-York voorstaat, tot onze mede-passagiers mochten rekenen. Met
groote voorkomendheid interesseerde hij zich voor het doel van ieders
reis naar de Nieuwe Wereld en van den ochtend tot den avond was hij
voor de Nederlanders de welwillende vraagbaak, onvermoeid in het
geven van nuttige wenken en inlichtingen.

Met den heer Grevers, van Amsterdam, die als
regeerings-vertegenwoordiger het congres van tandheelkundigen te
St. Louis ging bijwonen, en den heer Martens, van 's-Hage, gedelegeerd
lid der Regeeringscommissie voor de schoone kunst, die als lid der
jury naar St. Louis trok, vormde hij het trio officieele personen
dat naast den kapitein van het schip bij de maaltijden aan het hoofd
van de tafel was gezeten. Hetzelfde trio dat met den kapitein een
verrukkelijken feestavond organiseerde.

Het toeval wilde namelijk dat eenige Hollandsche en Amerikaansche
artisten zich bevonden onder de passagiers.

Op uitnoodiging van genoemd comité werden zij bereid bevonden, ten bate
van de Zuidhollandsche Maatschappij tot redding van schipbreukelingen,
hun talenten ten beste te geven. Verdienstelijk was o.a. een voordracht
van den bekenden Amerikaanschen komiek Edwards, maar het meeste
applaus, de grootste toejuiching viel Mevr. Coïni-Francisca ten deel,
onze bekende zangeres van de Nederlandsche Opera die, van Amerika
geboortig, naar haar vaderland terugkeert om daar als solo-zangeres
de lauweren en de dollars te oogsten, die haar zoo rechtmatig toekomen.

Te lang is mij de reis, die van Boulogne naar New-York 10 etmalen
duurde, niet gevallen, maar voor hen die, om welke reden ook, niet
gaarne zoo lang onderweg zijn, en dat zijn verreweg de meesten, duurt
zij te lang. Ik heb dat in de laatste dagen bij herhaling gehoord. Ik
heb Belgen, Zwitsers en Franschen gesproken, die mij verzekerden met
de Holland-Amerika-lijn niet te zijn overgekomen, omdat de booten er
te lang over doen.

De Amerikaansche bladen meldden de vorige week met veel ophef de
aankomst van de "Kaiser Wilhelm II" der Norddeutsche Lloyd na een
reis van Cherbourg naar New-York in 5 1/2 etmaal, dus bijna de helft
van den duur der "Potsdam"-reis.

Indien onze wakkere directie te Rotterdam, op den duur bij de
populariteit der lijn, ook het drukke passagiers-verkeer wil behouden,
zal zij m.i. op middelen bedacht moeten zijn om de "snelvaarders"
in den duur van de vaart zoo niet te overtroeven, dan toch minstens
nabij te komen.

En daarvoor biedt, als ik mij niet bedrieg, een nieuwe Amerikaansche
constructie der stoommachine de gelegenheid. Ik zal mij aan eene
beschrijving dezer nieuwe constructie, voor de aanwending van stoom en
electriciteit niet wagen, doch alleen vermelden tot welke conclusie
een vakblad na de bespreking der "Turbine" kwam. "De electrische
generatoren van zeer hooge spanning--zegt bedoeld blad--zijn zoo
omvangrijk geworden, dat zij de grens van mogelijke constructie en van
beschikbare ruimte nagenoeg bereikt hebben. En toch blijft de vraag
naar steeds krachtiger werktuigen aanhouden. Spoed en kracht gaan in
deze hand aan hand. De groote regeneratoren werden voortgedreven met
den spoed als de monstermachines ze konden drijven. Toen dit punt
bereikt was, was men met de geleidelijk zich ontwikkeld hebbende
turbine gereed. Met een turbine, die 750 wendingen maakt in de
minuut, is het mogelijk van een kleinen electrischen generator eene
hoeveelheid electrische energie te verkrijgen, als voorheen slechts
van een oneindig veel grootere machine kon verkregen worden."

Uit hetzelfde blad vernam ik dat hier "turbines" in werking zijn
van 6500 paardenkracht, maar voegt het er bij, dit is nog slechts
een begin.

Indien het nu waar is dat deze machines minder aan slijtage onderhevig
zijn, minder dan de helft van oppervlakte in een schip noodig hebben,
en minder aan brandstof kosten, voordeelen die wellicht alleen door de
ervaring zijn te constateeren, dan zullen toch zij die er het eerst
bij zijn om ze op hun schepen aan te brengen, hun concurrenten het
hoofd kunnen bieden en het passagiers-vervoer tot zich trekken.

De "Kaiser Wilhelm II", waarvan ik hierboven sprak, heeft machines
van 40.000 paardenkracht. De Cunard-line laat nu booten bouwen met
de nieuwe verticale turbines en zal dan met 60.000 paardenkracht
stoomen. Deze zullen de reis dan stellig in nog minder dan 5 1/2 dag
doen. En wat zeker het grootste voordeel van deze vinding kan genoemd
worden, is de afwezigheid van vibratie, waaraan de tegenwoordige
snelvaarders met de oude machineconstructie mank gaan.

Dit alles zal, daarvan ben ik overtuigd, het bestuur der
Holland-Amerika-lijn wel weten; maar het Nederlandsche publiek moet het
ook weten, opdat het kan nagaan of de reederijen, waarop het terecht
trots gaat, wel steeds de voortvarendheid aan den dag leggen, noodig
om aan de spits te blijven van het bedrijf dat zij uitoefenen. Indien
te eeniger tijd, om redenen buiten het bedrijf gelegen, deze echt
Nederlandsche onderneming zou moeten worden opgegeven, laat het dan
toch vooral niet zijn, omdat de aartsvaderlijke voorzichtigheid die
o zoo gaarne "de kat uit den boom" kijkt, ons achteraan deed komen
in den wereld-strijd voor de verkeerswegen op zee. Hier, waar wij de
eerste plaats behoorden in te nemen!



En nu de eerste indrukken bij mijn aankomst in New-York. Eerlijk
gezegd heeft deze wereldstad op mij niet dien overweldigenden indruk
gemaakt als ik er van verwachtte. Zeker, New-York met zijn 3 1/2
millioen inwoners is een ontzaglijk groote stad, waar men zich
van boven- en ondergrondsche treinen en electrische trammen heeft
te bedienen om zich naar verschillende deelen der stad te begeven,
maar dat indrukwekkende verkeer dat men op sommige punten in de City
van Londen heeft, ziet men hier niet. Daarbij komt natuurlijk, dat
mijne verwachting na het lezen van de opgesmukte verhalen over deze
wereldstad, wel wat hoog gespannen was.

Aan de sporadisch opdoemende hooge gebouwen van 20 tot 30 verdiepingen,
raakt het oog spoedig gewend. Na eenige dagen moet men er op gewezen
worden, of men gaat ze voorbij zonder ze op te merken. En toch, wat
huist er niet in zoo'n kollossus! Er zijn hotels met meer dan duizend
kamers en in sommige dier steenblokken van de benedenstad--de plaats
der business-menschen--worden vier honderd kantoren van verschillende
firma's ondergebracht.

Nu bestaat bij de beoefenaars van hetzelfde of van een aanverwant vak
de gewoonte om hun kantoor in elkanders buurt zoo mogelijk in hetzelfde
gebouw te huren met het gevolg dat een deel van het personenverkeer,
dat anders in de straat zou terecht komen, nu zich afspeelt binnen
de muren van het groote gebouw. Wanneer men in zoo'n gebouw gebruik
maakt van een der vele liften, dan bemerkt men al dadelijk uit het
groote aantal personen dat blootshoofds en in kantoor-jas op alle
verdiepingen in en uit de liften vliegt, van hoe groote beteekenis
het verkeer in het gebouw zelf is.

Dat die gebouwen hooger zijn dan zij van de straat gezien lijken,
bemerkte ik bij een bezoek op 'n kantoor op de 23e verdieping. Ik kwam
naar boven met een lift in 3 seconden. Toen, van uit het kantoor, zag
men over de huizen en kerktorens heen, over de reuzen-stad zoo ver
het oog reikte. Het is verboden zachte steenkolen te stoken, zoodat
men in de hoogere sferen, van den rook uit de duizenden schoorsteenen
die men onder zich ziet, geen last heeft. Ieder stookt hier anthraciet,
dat witte wollige wolkjes uit de schoorsteenen doet stijgen en waarvan
men mij verklaarde, volstrekt geen last te hebben.

Behalve van de "elevated" trams--een 10 meter hoog gebouwde electrische
tramlijn--wordt hier ook van de gewone electrische tram die door de
straten loopt, ontzaglijk veel gebruik gemaakt. Het ondergrondsche
systeem is hier ook toegepast. In sommige voorsteden van New-York
heeft men ook het Trolly-systeem in gebruik. Het tarief is uniform
5 cents met overstapjes op de zijlijnen (niet voor retour) en de
trams loopen zoo menigvuldig, dat niemand er tegen opziet even
te wachten als de eerstkomende wagen wat overvol is, hetgeen niet
zelden gebeurt. Bij een verkeer als dat te New-York, blijkt de meest
doeltreffende exploitatie wel te zijn, een spoedig op elkander doen
volgen der wagens. De menschen willen niet wachten, tenminste niet
lang, en het schijnt mij dat in die richting ook de exploitatie te
Amsterdam dient te geschieden. Wanneer dan nog een zoo eenvoudig
mogelijk tarief, dat weinig controle vereischt, kan worden ingevoerd,
dan zullen onze Amsterdammers, als kinderen van hun tijd, evengoed
in de trams gelokt worden als dit hier en elders geschiedt.

Wat de bestrating aangaat, die is al evenals bij ons hier en daar goed,
maar volstrekt niet boven bedenking. Niettegenstaande New-York over
ruime middelen kan beschikken is niettemin de bestrating op sommige
plaatsen in deplorabelen toestand. In enkele voorname straten zelfs
vindt men in 't asphaltplaveisel kuilen, zooals ik zeker weet, dat
er in de Amsterdamsche bestrating nergens te vinden zijn. En de keien
liggen op sommige pleinen in 't midden der stad minstens even hobbelig
als bij ons in de buitenwijken. Laat dit mijn collega's van den Raad
tot troost dienen, die nu met de behandeling der begrooting voor 1905
in de afdeelingen zich onledig houden en de periodiek terugkeerende
jeremiaden over de bestrating, ongetwijfeld niet achterwege zullen
laten.

Er is mij nog iets opgevallen in de straten, dat er namelijk des avonds
talrijke menschenmassa's voor sommige groote hotels staan, die mij
bleken gasten van het hotel te zijn. Zij weten met hun avonden geen
raad. Het is te vroeg om naar bed te gaan en zoo men niet naar een
theater of tingel-tangel gaat, biedt New-York geen andere gelegenheid
voor den vreemdeling om z'n avond door te brengen, als de vestibule
van het hotel, of, als het daar zooals thans te warm is, den trottoir
vóór het hotel.

Voor een groot hotel in Broadway, de voornaamste straat van New-York,
wat het verkeer aangaat, waar gewoonlijk handelsreizigers logeeren,
stond 's avonds een paar honderd of meer gasten op den trottoir. Men
heeft hier niet, zooals in Europa, cafés waar men den avond kan
doorbrengen onder het lezen van couranten of illustraties en het
gebruik van een glas bier. Een agent van politie, wien ik vroeg
waarom al die menschen daar stonden, en die het mij meedeelde, voegde
er bij dat hij soms tegen die heeren moest optreden, omdat zij het
geregeld verkeer op de straat belemmerden. Het deed mij denken aan
onze Kalverstraat bij den Dam op Maandag. Echter met dit verschil,
dat men hier niet de trottoirs misbruikt om kringetjes te spuwen met
aftreksel van tabak. Hier is in alle openbare plaatsen het spuwen
streng verboden. Op de stoombooten, in de treinen, in de trams,
in openbare gebouwen, overal wordt er aan herinnerd, dat het spuwen
op den vloer strafbaar gesteld is en streng vervolgd wordt. Ik heb
dan ook nog niet gezien dat men het deed en ben stellig overtuigd,
dat hier de wetgever door een strenge bepaling er niet weinig toe
bijgedragen heeft om de Amerikanen, de onhygiënische gewoonte van
spuwen, althans in New-York, af te leeren.

Wanneer zal men er bij ons toe komen het spuwen op den vloer
in theaters, trams, booten, scholen enz. te verbieden en bij
politieverordering strafbaar te stellen? Ligt het niet op den weg
onzer gezondheidsraden daartoe het initiatief te nemen?

Ik wil de lezers niet afschrikken van het volgen mijner artikelen,
en zal dus hier afbreken met de belofte dat ik zal trachten in een
volgend opstel het wat korter te maken.



II.


                                                                 6 Sept.


Van de Nederlandsche reederijen is het niet de Holland-Amerika-lijn
alleen, die door vreemden ondernemingsgeest, speciaal van Amerikanen,
tot groote waakzaamheid wordt aangezet. Andere reederijen, waarop wij
Nederlanders niet minder trotsch zijn dan op die van de eerstgenoemde
lijn, worden met zware concurrentie bedreigd. Ik bedoel die onzer
stoomvaart-lijnen op Ned.-Indië.

De "Northern Pacific Rail Road", een dier financieel zoo machtige
spoorwegmaatschappijen van Amerika, die bergen verzetten ter bereiking
van haar doel, heeft Seattle, de gunstig gelegen haven aan den Stillen
Oceaan, tot operatieplaats gekozen voor den aanvoer van goederen van
Japan. Een paar groote schepen van deze maatschappij zijn of komen
binnenkort in de vaart en zullen tot elken prijs de goederen over
die lijn vervoeren, ten einde daarmede weer het spoorwegverkeer op
de Northern Pacific te voeden. Wat zoo'n concurrentie zeggen wil,
weten wij maar al te goed. Desnoods vervoert men, om toch maar te
slagen, de goederen gratis en nog bovendien in Amerika tegen verlaagd
spoorwegtarief.

Welke weg zullen nu in de toekomst onze Nederl. Indische producten
nemen, voorzoover deze bestemd zijn of gekocht worden voor Amerika?

Ziedaar een zeer ernstige vraag, die onder de oogen moet worden
gezien, nu met de stoomvaartlijn van Java op Japan en van daar naar
Seattle, die producten wel eens heel wat goedkooper op hun plaats
van bestemming zouden kunnen worden gebracht, dan nu geschiedt
met de stoomvaartlijnen van Indië naar Europeesche havens en van
daar naar Amerika. En voor onze stad heeft deze quaestie nog meer
beteekenis, omdat het voornaamste stapelproduct haar wel eens kon
ontvallen. Indien toch te eeniger tijd de concurrentie in Amerika er
in slaagt, het vervoer der Indische producten over Japan en Seattle
te leiden, zal het niet lang duren of onze tabaksmarkt zal, evenals
weleer onze rietsuikermarkt, uit Amsterdam verdwijnen. De beteekenis
van dit vraagstuk voor ons land, werd door den wakkeren voorzitter
van de Nederlandsche Kamer van Koophandel hier te New-York, den heer
D. G. Boissevain, ingezien en maatregelen werden door hem genomen om
belanghebbenden bij den Nederlandschen handel in staat te stellen, uit
eigen waarneming den omvang van het dreigend gevaar te leeren kennen.

Hij trad in overleg met den voorzitter van de "Northern Pacific"
spoorwegmaatschappij en wist te bewerken, dat twee wagens (voor 60
personen) beschikbaar gesteld werden om belanghebbenden in Nederland
in staat te stellen, kosteloos--wat het vervoer betreft--de reis te
doen maken over haar lijn, dwars door Amerika naar den Stillen Oceaan
en terug. Door alle bladen in Nederland is dit enkele maanden geleden
bekend gemaakt, maar de deelneming van uit Nederland bleek zoo miniem,
dat van het royaal aanbod der maatschappij moest worden afgezien.

Ik betreur dit resultaat in hooge mate. Niet alleen om den ijverigen
voorzitter der Nederl. Kamer van Koophandel alhier, maar ook om onzen
handel in Nederland. Men behoeft hier slechts eenige dagen te hebben
rondgezien om te beseffen, met welke energie door het Amerikaansche
volk wordt gestreefd naar het commercieele en industrieele overwicht in
het wereldverkeer. Indien het jonger geslacht in Nederland niet goed
maakt wat zijn onmiddellijke voorgangers helaas verzuimden, dat het
namelijk de wereld ingaat om nieuwe wegen van het goederenverkeer te
leeren kennen en op te sporen, dan staat het te vreezen dat onze natie
eerder dan verwacht schijnt te worden, op dit gebied niet meer wordt
medegeteld. De Nederl. Kamer van Koophandel alhier, die blijkens haar
eerste jaarverslag, zoo gaarne wordt aangezocht om raad en bijstand
voor alles wat strekken kan tot grooter deelneming in Nederland aan
het goederenverkeer met en in Amerika, die Kamer geve men handen vol
werk en drale niet haar tusschenkomst in te roepen.

Is het echter wel goed gezien van onze Regeering, om het waken
over deze groote volksbelangen, die zoo voortdurende en zoo groote
persoonlijke toewijding eischen, over te laten aan personen, die
belangloos zich daarvoor beschikbaar stellen, maar van wie men dan ook
niet meer kan vergen, dan wat zij vrijwillig en naar eigen believen
wenschen te praesteeren? Het antwoord op die vraag kan m.i. niet
twijfelachtig zijn.

Voor ons land acht ik het onverantwoordelijk, dat men dit op een koopje
doet in de hoofdstad van Amerika, waar onze handel, onze nijverheid,
onze landbouw en onze scheepvaart zoo groote belangen heeft voor te
staan en te bevorderen. De verdienstelijke consul-generaal, waarvan
ik in mijn vorig schrijven gewaagde, vervult zijn betrekking reeds
jarenlang zonder daarvoor bezoldiging te ontvangen. De consul ontvangt
evenmin salaris. Voor een paar ambtenaren wordt een karig bureau-geld
vergoed. Is dat nu zooals het behoort, in onzen tijd van aanhoudenden
economischen strijd tusschen de volkeren en dan nog wel ter plaatse
van het brandpunt van dien strijd?

Het ligt immers voor de hand dat geen geld beter besteed wordt dan dat,
uitgegeven voor een staf goed-bezoldigde ambtenaren, op de hoogte van
hun taak en rusteloos werkzaam om onze handels-relatiën met Amerika
te bevorderen. Richtte men zóó ons consulaat alhier in, dan zou men
kunnen eischen, wat nu erkentelijk en met gratie door onze Regeering
wordt aanvaard. Wat echter aan onze fierheid noodzakelijkerwijze
afbreuk moet doen.

De wijze waarop in Amerika de handels- en nijverheidsbelangen
van overheidswege worden behandeld, moge onze regeering waarlijk
wel eens tot voorbeeld dienen. Zoo worden o.a. dagelijks door het
ministerie van Handel en Arbeid gedrukt en op ruime schaal verspreid,
de berichten die van de Consuls uit andere landen inkomen. Aan alle
clubs en vereenigingen en groote werkgevers, die er om vragen, worden
deze berichten gratis toegezonden, benevens aan de bladen die zich
willen verbinden, die berichten geheel of geëxcerpeerd over te nemen.

En men behoeft slechts een blik te werpen op die berichten,
om overtuigd te worden van het groote belang dat handels- en
nijverheidsondernemingen bij de spoedige kennisneming ervan hebben.

"Statistische gegevens omtrent het goederen-vervoer op Duitsche
spoorwegen"; "Aanbesteding van ijzeren bruggen in Mexico";
"Expositie van automobielen te Plymouth"; "Zijde-industrie in Japan";
"Productie van ijzer in Engeland"; "De oogst van citroenen op
Sicilië"; "Aanbesteding van stoomkranen te La Rochelle (Frankrijk)";
"Nieuwe wijze van staalfabrikatie in Australië"; "Bouw van een
melk-poeder-fabriek in Frankrijk"; "Buizen voor waterleiding gevraagd
te Victoria (Britsch Columbia)"; "De namaak van Amerikaansche schoenen
in Perzië"; "Meelfabrieken zullen worden opgericht in Abyssinië";
"Automobielen zullen voor de posterij in Denemarken worden
aangeschaft", enz. enz.

Men heeft hier niet maanden lang te wachten op de publicatie dezer
officieele berichten en de regeering onthoudt zich ook van een oordeel
over hetgeen dadelijk moet worden medegedeeld, en wat wel wachten
kan om te worden opgenomen in het jaarverslag. Alles wordt dadelijk
in de bekende officieele brochures van 1/2 à 1 vel druks weergegeven.



Tot de navolgenswaardige sociale maatregelen van Amerika behoort
ongetwijfeld het sluiten der kantoren en werkplaatsen des Zaterdags
om 12 uur.

De heilzame werking er van ziet men hier, wanneer men 's Zaterdags
in de groote menschenstroomen, zich laat meevoeren naar goedkoope
verblijfplaatsen aan 't water (de baai of de rivier), of naar parken
in de onmiddellijke nabijheid van de metropolis. Den werkman en den
beambte ziet men dan met het geheele gezin van dien vrijen middag
gebruik maken.

Zaterdag l.l. was ik er getuige van, hoe tienduizenden genoten van
den prachtigen uitgestrekten dierentuin, vlak bij de stad in een
heuvelachtige streek gelegen en voor ieder gratis toegankelijk. Het
verbod bij sommige dieren om ze te voeden enz., werd stipt
opgevolgd. In druk bezochte gebouwen, b.v. in dat der roofdieren en
der apen, was van gedrang geen sprake. Welwillend schoof de een voor
den ander wat opzij en als er geen plaats meer was, van waar wat te
zien viel, werd geduldig gewacht.

Het drukst was het voor de kooi van een Chimpansé en Orang Oetan,
die elkander daar reeds 3 jaren gezelschap houden en een opgewektheid
aan den dag legden, als ik nog nergens anders van die dieren heb
gezien. Zij speelden met elkaâr.... net als menschenkinderen!

In alle gebouwen weer het verbod om op den vloer te spuwen en op de
veelvuldige banken in het park het verbod om dit op de voetpaden--die
van asphalt zijn--te doen.

De prachtige groote dierentuin met park, behoort aan een door de stad
New-York gesubsidieerd wordend Zoölogisch Genootschap.

Ik moet hier weer afbreken, ofschoon ik nog zooveel dat mij hier
opviel, zou willen vermelden. De physionomie der bevolking, dat mengsel
van zoovele natiën en rassen. Het leelijker type der mannen dan van
de vrouwen. De dronkenschap. De nachtvlinders. De scherpe reuk der
paarden-excrementen in de geasphalteerde straten bij deze warmte. De
vele Hollandsche namen boven de winkels en op naam-platen der
kantoren. De zucht der Amerikanen om zich van Hollandschen oorsprong
te noemen. Het prachtige gebouw van "De Equitable" in Broadway met
z'n rijke versieringen en z'n eenige, voor een ieder toegankelijke,
bibliotheek. De overvolle trams en de galanterie der mannen, ook der
arbeiders, om zonder een woord te zeggen te gaan staan om plaats te
maken voor een dame. De dagbladen met hun sensatie-berichten. Al die
onderwerpen moet ik verder onaangeroerd laten, omdat anders de lezer
zijn geduld kon verliezen. En dat wil ik tot elken prijs trachten te
voorkomen, nu ik nog zooveel onder zijn aandacht wensch te brengen.



III.


                                                                14 Sept.


Even moet ik mijne artikelen, over Amerika en zijne bewoners,
onderbreken met mededeelingen betreffende de Interparlementaire
Conferentie, dezer dagen te St. Louis bij gelegenheid der
Wereldtentoonstelling gehouden.

Het schijnt mij niet overbodig in herinnering te brengen dat de
"Union Interparlementaire pour l'Arbitrage et la paix" zooals
de officieele titel luidt, eene internationale vereeniging is,
van groepen van leden en oud-leden van parlementen, die ieder in
eigen land zich geconstitueerd hebben, met het doel, te bevorderen
dat in de wetgeving, of in tractaten met andere naties, bepalingen
worden opgenomen, strekkende om alle geschillen aan de uitspraak van
scheidsrechters te onderwerpen.

In den beginne werd jaarlijks door de "Union" vergaderd in een der
hoofdsteden van Europa; sedert 1900 evenwel, worden de vergaderingen
niet meer zoo dikwerf belegd. Er zijn nu 17 groepen aangesloten,
te zamen uitmakende over de 2000 leden. Deze behooren tot de meest
uiteenloopende politieke richtingen; van den behoudendsten centrumman
tot den vurigsten sociaal-democraat. In de laatste jaren hebben de
verschillende landen, waar de vergadering werd gehouden, gewedijverd
in het recipieeren der leden van de "Union" en hunne dames, met het
gevolg dat de belangstelling voor die vergaderingen steeds toenam. De
ontvangst te Budapest, daarna te Christiania, vervolgens te Weenen,
was in één woord schitterend.

En dit alles wordt nu nog overtroffen door Amerika, waarvan de
volksvertegenwoordiging eene uitnoodiging zond, onder bijvoeging,
dat de leden en hunne dames van 7 tot 24 September als gasten van
het Amerikaansche volk zouden worden beschouwd.

Ongeveer 250 personen hebben aan die uitnoodiging gehoor gegeven en
deze maken nu kennis met de wijze waarop Amerika's bevolking die taak
van gastvrouw vervult.

De conferentie was voor 12, 13 en 14 September te St. Louis
uitgeschreven, maar reeds den 6den Sept. trad de gastvrouw in functie
en van dien datum af putten een aantal personen en comités zich uit,
om den gasten het verblijf op Amerikaanschen bodem zoo aangenaam
mogelijk te maken. De leden en hunne dames waren nog te New-York,
toen zij op 6 September genoodigd werden voor een boot-tocht op de
Hudson-rivier. Door het departement van Marine was een tweetal groote
stoombooten beschikbaar gesteld, en het departement van Oorlog ontving
de leden op een lunch te West-Point op de terreinen der zoo prachtig
gelegen opleidingsschool voor officieren. Met een extra-trein keerde
het gezelschap 's avonds laat naar New-York terug. Den volgenden
ochtend, 9 uur, moesten allen gepakt en gezakt zich bevinden aan het
station van den Pennsylvania Spoorweg, want van dáár zou de reis naar
St. Louis aanvangen. Met twee extra treinen, elk samengesteld uit 10
Pullman Cars, werd de reis volbracht.

Na een paar uur sporens waren wij te Philadelphia. Het bestuur dier
gemeente onthaalde het gezelschap op een lunch, een rit door de stad
en haar prachtige omgeving, die ons op menig punt aan Zwitserland
herinnerde, en eindelijk op een diner in den tuin van een dier groote
clubs, waaraan elke stad in Amerika zoo rijk is.

Toen wij 's avonds in onzen trein terugkeerden, waren de zitplaatsen
in gemakkelijke bedden omgezet en sliepen wij spoedig in deze bijna
geruischloos rijdende en goed veerende wagons.

Toen wij ontwaakten waren we te Pittsburg en werden daar rondgeleid in
twee der groote fabrieken van Carnegie. Het was voor ons, leeken, zeer
interessant te zien hoe duizenden en nog eens duizenden daar werkten
om de ijzererts om te zetten in spoorwegstaven of in stalen platen
voor den scheepsbouw. Het is ongelooflijk zoo spoedig dat proces wordt
afgewikkeld. Terwijl wij daar stonden zagen wij de bakken met gloeiend,
vloeiend ijzer aanvoeren. Een op grooten afstand geplaatste arbeider
deed door de beweging van een kruk die bakken omvallen in groote
ronde reservoirs. Daarin werd de inhoud op nog hoogere temperatuur
gebracht en een mengsel bijgevoegd dat het geheel tot de qualiteit
van staal maakte, welke gewenscht werd. De gloeiend vloeiende inhoud
ging daarna weer in langwerpige bakken. In enkele minuten was zij
een stijf geworden wit-gloeiend langwerpig blok, anderhalven meter
hoog en een meter in omtrek. Dat gloeiende blok werd weer machinaal
onder werktuigen gebracht die het rekten tot het de dikte van een
spoorstaaf had gekregen. Het was dan ruim twee spoorstaven lang. Met
een scherpe machine werd in een oogwenk die staaf gesneden op de
lengte die spoorstaven moeten hebben en de beide op maat gebrachte
rails vielen kant en klaar naast het laatst gebruikte werktuig neer.

Opvallend was het hoe weinig werklieden bij dit geheele proces werkzaam
waren en hoe snel en nauwkeurig de werktuigen, die er bij gebruikt
werden, in beweging kwamen.

Men meene evenwel niet dat hier weinig personeel werkzaam was. In de 4
fabrieken van The Carnegie Steelworks Company te Pittsburg zijn 28,000
man werkzaam. Deze 4 fabrieken maken een deel uit van de groote trust,
bekend onder den naam van The United States Steel Corporation.

Ik had het voorrecht met een der hoofdbeambten van deze groote
onderneming in aanraking te komen en vernam daardoor het een en ander
van de verhouding tusschen werkgever en arbeider, dat mij van belang
toeschijnt hier even te vermelden. Over de verhouding van kapitaal en
arbeid in Amerika en over de arbeidersbeweging in het algemeen stel
ik mij voor nog mededeelingen te doen, zoodra ik nog enkele leiders
dier beweging zal hebben gesproken.

Bedoelde beambte deelde mij mede, wat trouwens in een der werken
van Carnegie is te vinden, dat deze als werkgever een organisatie
van den arbeid niet erkent en daarvan bij onderhandelingen over den
arbeidstoestand op zijn fabrieken niets wil weten.

Hij gaat uit van de leer, dat een werkgever al het mogelijke behoort
te doen om den toestand zijner werklieden te verbeteren, en dat hij
met andere werklieden of leiders van werklieden daarbij niets te maken
heeft. Willen de werklieden zijner fabrieken hun wensch tot verandering
van toestanden op het werk te kennen geven, dan kunnen zij uit hun
midden een comité benoemen, waarmede hij steeds bereid is in overleg
te treden. Hoe hij zijn taak als werkgever opvat, bleek mij uit de vele
instellingen, die hij ten behoeve van zijn personeel in het leven riep.

Behalve schaft- en badlokalen, recreatiegebouwen, waaronder een
uitgebreide bibliotheek, opleidingscholen e.d., is een fonds
geformeerd, waaruit in geval van ongeval, ziekte of ouderdom de
werklieden, zonder daartoe bij te dragen, een uitkeering ontvangen. Dit
niet bijdragen der werklieden heeft daarom beteekenis, omdat op de
fabrieken van Carnegie de hoogste loonen worden betaald. Bij ongeval
ontvangt de ongehuwde man 75 (Amerik.) cents per dag, de gehuwde $1.40,
zoolang de arts der fabriek hem niet voor werken geschikt houdt. Er
is een groot aantal artsen aan de fabrieken verbonden, daar de
werklieden vrije geneeskundige hulp erlangen. Bij overlijden ontvangt
de weduwe duizend dollar en honderd dollar voor ieder kind. In geval
van ziekte ontvangen zij eene uitkeering en in geval van ouderdom,
na langer dan 12 jaren in dienst der onderneming te zijn geweest,
ontvangt de man een pensioen gelijk aan 40% van het door hem genoten
loon. Behalve hetgeen de onderneming als zoodanig stort in het fonds,
draagt Carnegie daarin persoonlijk jaarlijks $ 200,000 bij en gaf
hij bij de oprichting er van een som van $ 4 millioen. Een en ander
stemt zeker tot groote ingenomenheid met hetgeen deze kolossus onder de
fabrikanten doet ten behoeve van hen, die medewerken tot instandhouding
en aangroeiïng van zijn onmetelijk fortuin. Maar laat het ons vooral
niet blind maken voor het onjuiste in zijn systeem van bescherming
zijner werklieden, hetwelk uitsluit dat zij als vrije individuen den
weg kunnen behandelen, dien zij in het belang van zichzelf en van hunne
medearbeiders noodig oordeelen ter bevordering van hunne belangen.

Niet te erkennen de vakvereenigingen en daarmede niet te willen
onderhandelen, moge voor het personeel van Carnegie niet erg zijn,
omdat dit op zoo royale wijze door hem wordt bedacht; voor anderen,
wier gevoelen jegens hun personeel niet van zoo groote sympathie
getuigt, kan dat zeer schadelijke gevolgen voor de werklieden
hebben. En daarvoor is dan Carnegie mede verantwoordelijk, want de
minder goedgezinden onder zijn mede-ondernemers zullen zich op zijn
stelsel beroepen, wanneer zij in geval van conflict met hun personeel,
met de vakvereeniging niet te doen willen hebben. Natuurlijk om de
niet uitgesproken overweging, dat zij hun werkvolk gemakkelijk onder
den duim kunnen houden, indien zij met de vakvereeniging geen rekening
behoeven te houden.

Maar daarover in volgende opstellen. Alleen wil ik hier nog vermelden
dat de skilled labor betaald wordt met van $ 3.50 per dag tot $ 10. En
dat de unskilled labor $ 1.60 per dag ontvangt. Daarvoor zijn alleen
een paar krachtige armen noodig en lust om 8 uren per etmaal te werken.

Mij werd nog verzekerd dat immigranten, kersvers uit Europa aangekomen
en die geen vak kennen, voor $ 1.60 in aanmerking komen en dat die
aan deze fabrieken altijd plaatsing kunnen vinden.

De skilled labor wordt hier veel door Duitschers, de unskilled door
Hongaren en Polen verricht.

Ik moet nu het doel onzer reis verder bespreken. Na een spoorwegrit
van nog eens 20 uren, waren wij in St. Louis. Dáár werd het geheele
gezelschap ingekwartierd in het groote "Southern Hotel". Het had
heel wat voeten in den aard eer ieder zijn kamer en zijn bagage had,
want de hotels hebben het nu natuurlijk heel druk en terwijl de
"Parliamentaries", zooals wij hier kortweg genoemd worden, geholpen
werden, stroomde het, aan de drie ingangen van dit ontzaglijk groot
hotel, maar altijd weer nieuwe gasten, die elders geen onderkomen
konden vinden.

In het feestgebouw van het tentoonstellingsterrein, werd de
interparlementaire unie geopend met een welkomstgroet van den
vertegenwoordiger van President Roosevelt. In hartelijke woorden,
geheel in overeenstemming met de royale ontvangst, gaf deze
vertegenwoordiger van het hoofd van den Staat uiting aan diens
gevoelens van sympathie voor het streven der "Interparliamentary
Union".

De eerste dag der zitting werd in beslag genomen door de rapporten
der verschillende groepen, over de vorderingen in elk land gemaakt
voor de vredes-idee. De bekende figuren: graaf Apponyi, Hon. Stanhope,
Prof. Hoffmann,  John Lund, La Fontaine, Emile Vandervelde ontbraken
niet op 't appèl.

In de mededeelingen, die gedrukt worden en zeer belangrijk zullen
blijken te zijn, met het oog op de vorderingen die de vredesidée
overal maakte, ontbrak natuurlijk niet de herinnering aan het groote
aandeel dat de Interparlementaire Unie heeft gehad in den stoot, die
de bijeenroeping der regeerings-gevolmachtigden te 's-Gravenhage in
1899 ten gevolge had.

Den volgenden dag werd de zitting gewijd aan een voorstel van het
Amerikaansche Parlementslid Burton, dat tot strekking had president
Roosevelt uit te noodigen, alle landen bijeen te roepen voor een tweede
vredes-conferentie, waar dan o.a. behandeld moet worden het recht der
staten, die zich bij voorbaat neutraal verklaren bij verwikkeling
tusschen andere staten; de beperking der legers; het sluiten van
tractaten met de clausule van arbitrage ingeval van geschil.

Dit vèr strekkend en gewichtig besluit werd met algemeene stemmen
genomen, na een talentvolle zakelijke toelichting van den voorsteller
en een met gloed uitgesproken ondersteuning van den groot-redenaar
Apponyi.

Dit besluit is inderdaad het glanspunt van de gehouden conferentie
te noemen en zoo het tot resultaat mocht hebben, dat binnen niet al
te langen tijd, een tweede Internationaal Vredes-congres der natiën
wordt gehouden, dan zal zeker ieder den dag loven, waarop de ijverige
talentvolle president dezer 12e conferentie Hon. Richard Barthold,
de parlementariërs te Weenen het vorig jaar uitnoodigde om dit jaar
naar St. Louis te komen.

Ons Nederlanders deed het goed dat èn bij de toelichting van dit
voorstel èn herhaaldelijk in de rapporten van den eersten dag der
conferentie, hulde gebracht werd aan het verdrag in Februari van dit
jaar tusschen Denemarken en Nederland gesloten.

Onze regeering en die van Denemarken moeten wij dankbaar zijn dat
zij door dit verdrag, dat als een voorbeeld anderen natiën werd
voorgehouden, de eer van hun landen in het buitenland zoo waardiglijk
hebben opgehouden.



Alle geschillen, die niet door de diplomatie kunnen worden bijgelegd,
zullen door het scheidsgerecht te 's Gravenhage moeten worden beslecht.

Het verdrag is voor onbepaalden tijd gesloten en duurt nog een jaar
voort na de opzegging er van door een der partijen.

Iedere Staat, die daartoe den wensch te kennen geeft, kan er zich
bij aansluiten.

Bij de warme hulde aan deze overeenkomst gebracht door Mr. H. Louis
Israëls in "l'Europeén" van 25 Juni 1904 sloten verschillende
buitenlandsche sprekers van naam zich aan.

De laatste dag was gewijd aan een voorstel van Zwitserland betreffende
meer actief optreden der Unie; voorts werd bepaald dat de volgende
conferentie te Brussel zal worden gehouden.

Na de gewone plichtplegingen sluiting van de conferentie.

Hedenavond gaat het gezelschap weer in de gereedstaande treinen,
voor een bezoek aan Kansas-City, vervolgens Denver, waar het door
den Staat Colorado zal worden ontvangen. Daarna uitstapjes naar de
Rockey Mountains en dan terug over Chicago, Niagara Falls, Buffalo
naar New-York.

Alvorens Amerika te verlaten wordt een bezoek gebracht aan Washington,
waar de President den leden der Unie eene audientie verleent.



IV.


                                                              Sept. 1904


De Interparlementaire Vredesconferentie is uiteengegaan met de beste
voornemens der leden om ieder in zijn kring te ijveren voor opheffing
van den oorlog, door invoering van arbitrage voor alle geschillen,
die zich tusschen de natiën zullen voordoen. Intusschen zal de
vredespalm opnieuw in dit land gezwaaid worden in de eerste week van
October. Dan zal namelijk te Boston de Internationale Vredesbond
zijn jaarlijksch congres houden. Reeds nu wordt dat congres in de
Amerikaansche couranten druk besproken. Daarbij ontbreekt het niet
aan aanhalingen uit Jean de Bloch's uitnemend werk: "De toekomst van
den oorlog in zijn technische, economische en politieke gevolgen". Het
werk is in vele talen verschenen, zoover ik mij herinneren kan, niet
in het Hollandsch. Dat is jammer, want het bevat beschouwingen die
ook voor ons land groote waarde hebben. Wanneer men b.v. leest dat
de oorlog niet alleen de meest onmenschelijke wijze is om geschillen
tusschen natiën tot een einde te brengen, maar ook de kostbaarste,
dan denken wij onwillekeurig aan onzen dertig-jarigen strijd met
Atjeh. Laat men de offers aan menschen en aan leed van nagelaten
familieleden buiten beschouwing, dan kan men toch zeker aannemen,
dat met het geld, voor dezen oorlog uitgegeven, heel wat meer te
bereiken was geweest langs vredelievenden weg, dan nu langs den weg
van dood en vernieling werd verkregen. De Bloch zegt, m.i. terecht,
dat heel wat minder oorlog zou worden gevoerd indien de natiën te
voren zich rekenschap gaven van de financieele gevolgen, die er aan
verbonden kunnen zijn. En ter illustratie noemt hij o.a. de kosten van
den burgeroorlog in Amerika (tot vrijmaking der slaven). Die hebben
5000 millioen dollar bedragen, terwijl alle slaven hadden kunnen
worden vrijgekocht voor 800 millioen dollar. In plaats van duizend
dollar per hoofd, heeft de vrijmaking door oorlog zes duizend dollar
per hoofd gekost. En zou Rusland den oorlog met Japan zijn begonnen,
indien het geweten had, welke kosten daaraan verbonden waren? Zou
Engeland zich niet eenige malen bedacht hebben met het uitlokken van
den oorlog in Zuid-Afrika, indien het geweten had welke ontzaglijke
sommen daarmede gemoeid zouden zijn? Maar genoeg. Het geweten der
natiën, dat in onzen tijd veel spoediger reageert op de geld-quaestie
dan op eenige andere quaestie, is wakker geschud en heel gemakkelijk
zal het den regeeringen niet vallen, het weder te doen indommelen.

Na volbrachten arbeid was de ontspanning, die voor de leden der
Interparlementaire Unie zou volgen, bijzonder welkom. Langs de
"Burlington"-lijn ging het gezelschap met dezelfde treinen als
die het brachten van St. Louis naar Kansas-City en van daar naar
Denver. Men kan zich bij ons te lande moeilijk eene voorstelling maken
van de lengte dezer spoorweglijn. De hoofdlijnen hebben namelijk een
lengte van ruim 14.000 kilometer en de bijlijnen van 4000 kilometer,
terwijl dagelijks daarop 950 treinen zich bewegen. Die lengte van
lijnen vertegenwoordigt een afstand van St. Louis over den Oceaan
naar Petersburg en terug.

Over de 40.000 personen zijn bij deze enkele spoorwegmaatschappij
werkzaam en 1300 locomotieven zijn in gebruik. Deze kolossale
ontwikkeling--40 jaar geleden was het nog maar een kleine lijn met 54
locomotieven--heeft het in de eerste plaats te danken aan de uitnemende
keuze die het deed, bij de uitbreiding van haar net. Want in Amerika
zijn het niet de keuter-boeren, die als pioniers der beschaving
optreden, maar de spoorwegmaatschappijen. Deze leggen haar lijn door
en naar gronden, waar nog niemand te voren een voet gezet heeft. Daarna
begint de reclame om nederzettingen te lokken. Gelukt dit en blijkt de
keuze der gronden een goede geweest te zijn, dan volgen spoedig andere
en grootere waagstukken van denzelfden aard. Zoo is het gegaan met de
"Burlington"-lijnen en met nagenoeg alle andere groote spoorweg-lijnen
in Amerika. De "Burlington" heeft bovendien het voordeel gehad van
eenige steden, aan haar lijn gelegen, tot groote ontwikkeling te zien
komen. Zoo o.a. St. Louis, waarvan in dezen tijd zooveel geschreven
is, in verband met de wereld-tentoonstelling. En zoo ook de stad,
waarheen het gezelschap zich het eerst begaf: Kansas-City, evenals
St.-Louis in den Staat Missouri gelegen. In 15 jaren is de bevolking
van Kansas-City verdubbeld; zij bedraagt nu 300.000. De stad is door de
groote slachterijen, die er in die jaren gekomen zijn, als slachtplaats
de tweede in rang van Amerika. Chicago staat nog altijd bovenaan.



De ingezetenen hadden door vrijwillige bijdragen het gemeentebestuur
in staat gesteld de vreemde gasten te ontvangen en dat geschiedde
op de onbekrompen wijze waarop die ontvangst overal elders plaats
had. O.a. werden wij op talrijke automobielen en four-in-hands door
en om de stad gereden en waren wij zoodoende in staat de groote
fabrieken en werkplaatsen, de mooie winkelstraten en de talrijke
villa's en het enorme verkeer in de straten in korten tijd waar te
nemen. De Staat Missouri, met ruim drie millioen inwoners, is in de
laatste jaren tot groote welvaart gekomen.

Vooral door zijn landbouw en veeteelt, maar het meest nog door zijn
toenemende industrie. Op 1 Januari van dit jaar waren ruim 250 millioen
dollar in industrieele ondernemingen belegd. Van dit alles heeft de
Burlington-spoorwegmaatschappij natuurlijk mede geprofiteerd en heeft
zij mede daaraan haar groote uitbreiding te danken.

Van Kansas-City ging het door den Staat Kansas naar Colorado's
hoofdstad: Denver.

Wij waren den Staat Missouri reeds uitgestoomd, toen wij bemerkten
nog altijd in Kansas-City te zijn.

De Missouri-rivier scheidt namelijk den Staat Missouri van den Staat
Kansas en nu heeft zich vlak tegenover Kansas-City van Missouri, aan
de overzijde der rivier, nog eens een Kansas-City ontwikkeld, in den
Staat Kansas gelegen. Deze helft is in handel en verkeer één met de
overzijde der rivier, maar heeft een ander administratief beheer en
staat onder een andere wetgeving.

Door den Staat Kansas, met z'n anderhalf millioen inwoners
en onafzienbare prairiën ging het naar het rijke en om zijn
heerlijk klimaat zoo gunstig bekende Colorado. Ongemerkt was de
overgang van den eenen Staat in den anderen. Want de uitgestrekte,
onontgonnen prairiën vindt men ook hier nog aan de oostelijke grens
van Colorado. Toch mochten wij hier reeds ontwaren hoe de natuur een
handje geholpen wordt ten einde deze gronden in vruchtbare weiden te
herscheppen. De Staat Colorado heeft namelijk sedert eenigen tijd
de irrigatie dier landen ter hand genomen en waar dit is geschied,
ziet men thans uitgebreide boerderijen met ontelbaar rundvee dat
daar in de nabijheid graast. Soms zagen wij in de verte de cow-boys
hollen op hun rappe paarden, om de horden koeien te verzamelen
en in een bepaalde richting te drijven. Na 24 uur sporens waren
wij in Colorado-Springs, van waar een uitstapje gemaakt werd naar
Cripple Creek, het centrum der mijnwerkers. Hier, ongeveer 3300 meter
boven de zee bevindt zich een stad van 17.000 inwoners, allen bij de
goud-delving betrokken. Dertien jaar geleden stonden er slechts enkele
onbeduidende boerderijen. Sedert men goud ontdekte in de bergen neemt
de bevolking met den dag toe. Nog geen dertig jaren is het geleden,
dat Colorado in de Staten van Noord-Amerika werd opgenomen en nu,
na de ontdekking der talrijke goud- en zilver-mijnen, der lood- en
koper-mijnen in de Rocky Mountains, die den Staat van het Noorden
naar het Zuiden doorsnijden, wordt het gerekend tot de rijkste der
Staten van de Unie. En geen wonder! Er wordt jaarlijks voor 30 millioen
dollar aan goud en 12 tot 15 millioen dollar aan zilver gedolven. Voeg
daarbij 8 millioen dollar aan lood en de waarde van vijf millioen
ton steenkolen en men kan zich voorstellen welk een welvaart deze,
aan de aarde onttrokken rijkdom, in dit land moet verspreiden. Daar
komt nog bij dat de valleien gebleken zijn uitnemend geschikt te
wezen voor ooftteelt, en deze op groote schaal met gunstigen uitslag
wordt beoefend. Thans wedijvert Colorado met alle andere Staten in
fijne vruchten en wordt er jaarlijks voor millioenen aan waarde naar
elders uitgevoerd.

Het behoeft nauwlijks gezegd dat de arbeidsloonen hier het hoogst
zijn van geheel Amerika. Loonen van 5 tot 10 dollar per dag voor
geoefende mijnwerkers, zijn niet zeldzaam. Het leven is hier echter ook
duur. Verbaasd staat men over de gemakkelijke wijze waarop werklieden
hier geld uitgeven. Na 4 of 5 dagen achtereen gewerkt te hebben
wordt voor de rest van de week een uitstapje per spoor met vrouw
en kinderen ondernomen. Men denke niet dat het daarbij dan zuinig
toegaat. Hier wordt inderdaad bewaarheid dat "gemakkelijk verdiend"
ook "gemakkelijk verteerd", met zich brengt.

Cripple Creek is heerlijk gelegen, maar de stad zelve draagt, met hare
primitief gebouwde houten woningen en onooglijke werkplaatsen rondom
tegen de bergen, het karakter van een opkomend mijnwerkersoord. In
de verte een prachtig gezicht op de reuzen der Rocky Mountains. De
Sierra Bianca o.a. is 14.500 voet hoog, slechts 1300 voet lager dan
de Mont Blanc.

Op de rondwandeling in Cripple Creek, werd ons eene brochure
uitgereikt, waarin, van een werkgeversstandpunt, de werkstaking van
het vorig jaar onder de mijnwerkers met de vele daaraan verbonden
gewelddadigheden, werd verklaard. Die werkstaking is geeindigd
met totale onderwerping der arbeiders en heeft dientengevolge
de arbeiders-beweging onder de mijnwerkers grootelijks achteruit
gezet. Hoe moeilijk het ook moge zijn voor een buiten-staander,
om, na uitvoerige voorlichting van beide zijden, een oordeel uit te
spreken, toch schijnt het mij toe vast te staan, dat de oorzaak van
de strike, die door de mijnwerkers werd aangevangen om de stakende
arbeiders van de smelterijen te steunen, aan bedenking onderhevig
is. Dit rechtvaardigt echter niet het met geweld optreden der overheid
om de werkgevers, die deze gelegenheid aangrepen om de labor-union
der mijnwerkers den kop in te drukken, te steunen. Mijnwerkers, die
weigerden op de aangeboden voorwaarden in dienst der werkgevers te
treden, werden gewoon-weg uit hun woning gehaald en per spoor over
de grens van Colorado gebracht in Kansas, vanwaar zij natuurlijk
dadelijk naar Colorado-Springs of Denver terug spoorden. In Cripple
Creek durfden zij echter niet terugkomen, omdat men dáár inmiddels
niet-aangesloten mijnwerkers had aangesteld en die zoodanig tegen
de aangeslotenen had opgezet, dat dezen hun leven niet zeker
waren geweest, indien zij waren teruggekeerd. Er zijn in die dagen
gruweldaden gepleegd, die de eene partij ten laste van de andere brengt
en waarvan het nu onmogelijk is na te sporen op wiens rekening zij
moeten gebracht worden. Maar één ding staat m.i. vast, dat namelijk
het hoofd van den Staat, de gouverneur, onbevoegd heeft ingegrepen,
door het geheele gebied der mijnwerkers tijdelijk onder militair
beheer te plaatsen en toen zonder vorm van proces de arbeiders,
die zich niet aan de voorwaarden der patroons wilden onderwerpen,
uit den Staat Colorado te laten verwijderen. In November a.s. treedt
deze "gouverneur" af en moet een nieuwe gekozen worden. De kans,
dat de tegenwoordige zal herkozen worden acht ik niet groot, na al
hetgeen ik daaromtrent in verkiezingsvergaderingen heb gehoord. Ook
de groote pers staat in deze aan de zijde der werklieden en doet mede
om zijn val voor te bereiden.

Er zijn uit dezen strijd wijze lessen te putten, ook voor het
vak-vereenigingsleven in ons land. Ik zal daarom in mijn volgend
schrijven nog even op het verloop der staking terugkomen.



V.


                                                              Oct. 1904.


In mijn vorig schrijven zeide ik nog even op het verloop der staking
onder de mijnwerkers in Colorado te zullen terugkomen. Te Cripple
Creek, het centrum der goud- en zilvermijnen in Colorado, werken
op het oogenblik ongeveer 30.000 mijnwerkers, waarvan geen enkele
meer lid is van de Labor-Union en waarvan ieder voorzien moet zijn
van een kaart, door den werkgever afgegeven, die zij steeds bij zich
moeten dragen en als bewijs moet dienen, dat zij door een der leden
van de werkgevers-vereeniging zijn aangesteld. Arbeiders zonder die
kaart worden op de werken niet toegelaten. Eenige honderden stakers
kregen na afloop der staking geen plaatsing, ook al verklaarden zij
hun lidmaatschap van de Labor-Union te hebben opgezegd, omdat hun
plaats reeds door anderen tijdens de staking was ingenomen.

Tot dit krasse optreden der werkgevers heeft in de eerste plaats
bijgedragen, hun bekrompen opvatting omtrent de Labor-Unions. Daartegen
bestaat onder de patroons in Amerika een ontzettende afkeer. Maar deze
afkeer werd hier nog versterkt door de m.i. groote fout die door de
leiders der staking werd gemaakt.

Die staking namelijk heeft 14 maanden geduurd en in dien tijd vond het
bestuur der Western Federation of miners het oogenblik geschikt om de
politiek in de vakvereeniging te brengen. Dit bestuur had de leiding
der staking. Bij de federatie zijn alle georganiseerde mijnwerkers
(behalve die in de kolenmijnen) der Westersche Staten aangesloten, van
welke politieke richting ook. Tijdens de staking nu, werd op voorstel
van het federatief bestuur door de gezamenlijke vertegenwoordigers
der aangesloten Labor-Unions bij meerderheid van stemmen besloten, het
sociaal-democratisch program voor de federatie te aanvaarden. Echter
begreep men, dat het niet aanging al de leden der Labor-Union tot
sociaal-democraten te maken en bepaalde men daarom, dat de federatie
als zoodanig het sociaal-democratische program aanvaardde en daarvoor
onder de leden propaganda zou maken, maar dat de leden individueel
vrij bleven om al of niet de beginselen dier partij te belijden. Op
die wijze hield men de federatie der vakvereenigingen intact en worden
de leden geleidelijk bij de soc.-dem. partij ingelijfd. In den Staat
Montana echter heeft dit besluit reeds tot een ernstig conflict
onder de georganiseerde arbeiders geleid. Van een voorstel tot het
bespreken van candidaten, wilde de meerderheid in de Labor-Unions
niets weten. Zij wenschte dat ieder vrij zou blijven in de politiek
en in den godsdienst, opdat allen zich zullen kunnen vereenigen in de
Labor-Unions, ter verbetering hunner economische positie. In andere
Staten gaat het min of meer op dezelfde wijze toe, maar niet altijd met
hetzelfde resultaat. In Utah bijv. gaven de georganiseerde arbeiders
blijken van groote onverschilligheid omtrent het al of niet stellen
van een candidaat en werd daar, evenals in sommige andere Staten van
het Westen, zonder veel debat de voorzitter der "Socialist Labor
Party", Eugene V. Debs, tot candidaat voor het presidentschap van
de Verenigde Staten van Amerika geproclameerd. Debs is een bekwaam
volksredenaar, die een vergadering weet mede te slepen en door scherpe
satyre voortdurende aandacht wekt. In een stampvolle vergadering hoorde
ik hem gisteravond twee uur achtereen "de kapitalisten" geeselen, wat
heel lang is voor een meeting in Amerika; en toen hij te kennen gaf te
zullen eindigen omdat het reeds 10 uur was, riep men van alle kanten:
"go on", "go on".

Het werd halftwaalf toen de volksmassa na een daverend applaus
uiteenging. Onder "de kapitalisten" verstaat de spreker hier de
archi-millionairs, die bij name genoemd werden: Carnegie, Pierpont
Morgan, Hanna, Hill enz., "die van de rijkdommen, door de arbeiders
voortgebracht, weelderig leven, reisjes naar Europa maken, maar aan
de productie niet deelnemen". Zij werden de parasieten van den arbeid
genoemd en vergeleken bij ongedierte, dat op het menschelijk lichaam
zijn bestaan vindt. Zelf hadden zij de leiding van de groote trusts,
waaraan hun naam verbonden is, niet, want daarvoor namen zij arbeiders
met hersenen, die voor hen dachten. Bewijs: zij gingen soms maanden
van huis om te jagen of te zeilen, toen zij zoogenaamd aan het hoofd
hunner zaken stonden, en toch gingen de zaken gewoon hun gang. Niemand
in de fabrieken of werkplaatsen bemerkte dat zij zich op duizenden
mijlen afstand daarvan bevonden!

De beide groote politieke partijen: de republikeinen en de democraten,
konden alleen blijven bestaan door de arbeiders te bedriegen en
hen zoodoende tegen hun eigen belangen in te doen stemmen. Hierbij
werden Roosevelt en Parker geducht onderhanden genomen. Zij waren de
werktuigen in handen der kapitalisten, naar wier pijpen zij verplicht
waren te dansen.

De conclusie was, dat een "laborer", die zijn belang goed begrijpt,
moest stemmen voor den candidaat der Socialist Labor Party; want dat
alles wat daartegen werd aangevoerd kon beschouwd worden als laster,
waarvoor de kapitalisten hadden betaald.

In de vergadering werden biljetten verspreid met aanhalingen uit
lezingen van Debs, waarin o.a. phrases voorkomen als deze:

"Bij deze gelegenheid, kameraden, hebben wij als arbeiders gezamenlijk
op te trekken; wij zijn de volksklasse, die door de eeuwen heen
verdrukt, beroofd en vernederd zijn om de enkele reden, dat wij ons
niet bewust waren van onze overweldigende kracht, die ons in staat
stelt als eenig heerscher der wereld op te treden."

"Is het uwe ondervinding niet, arbeiders, dat, naarmate de
kapitalisten rijker worden, gij armer wordt? Dat naarmate de woningen
der kapitalisten grooter en weelderiger worden, de uwe steeds kleiner
en nederiger worden? Dat naarmate de kinderen van den kapitalist meer
genoegens smaken en meer opvoeding genieten, des te zwaarder het kruis
wordt voor uwe kinderen en dezen van de scholen verdrongen worden en
beroofd van de genoegens van den kinder-leeftijd?"

"De oorzaak van dat alles is geen andere dan dat tusschen de arbeidende
klasse en de kapitalistische klasse een ondempbare klove bestaat,
een klasse-strijd om het bestaan."

In dezen trant gaat het voort. Het gehoorde en het gelezene gaven mij
de overtuiging dat de socialistische arbeiderspartij in Amerika nog
verkeert in de "Sturm und Drangperiode", die de partij in Duitschland
en ten onzent achter den rug heeft. De banaliteiten over slavernij
van den arbeid, over het zich verkoopen aan de kapitalisten, over de
middelen van voortbrenging in handen van slechts een gering aantal
kapitalisten, tot zelfs over de ijzeren loonwet van Lassalle, dat
alles, waaraan een sociaal-democraat ten onzent tegenwoordig niet
meer denkt, wordt hier nog met graagte en met geweldig succes aan
den man gebracht.

Heel veel invloed oefent de Socialist Labor Party in Amerika bij de
verkiezingen nog niet. Haar kracht moet nu nog uitgaan hoofdzakelijk
van de Labor-Unions, met het gevolg dat deze in hun toch reeds
moeilijk bestaan worden bedreigd en hier op den duur de splitsing
niet kan uitblijven, die ook in ons land is gekomen toen de politiek
in de vakvereenigingen werd gebracht. In de oostelijke Staten van
Amerika hebben de sociaal-democraten nog geen vat gekregen op de
Labor-Unions. Hier in het westen, vooral onder de mijnwerkers, is
het anders.

Intusschen bestaat hier onder de belijders der sociaal-democratische
beginselen een verdeeldheid, die hen niet weinig verzwakt. Naast
de Socialist Labor Party, de talrijkste der drie groepen, heeft
Amerika een Social Democratic Party, die zich sporadisch in sommige
oostelijke Staten voordoet en geheel onafhankelijk van de eerste
haar kandidaten kiest, terwijl de beginselverklaring in hoofdzaak
niet verschilt. Beide partijen staan op het Marxistisch standpunt. De
eerste laat zich bij de bestrijding harer mededingster hoofdzakelijk
er op voorstaan dat zij een arbeiders-partij is, die door arbeiders
wordt bestuurd, geadministreerd, (financieel) in stand gehouden, en
die arbeiders als candidaten voor regeeringslichamen stelt. De andere
partij onthoudt zich van felle bestrijding en gaat haars weegs. De
derde fractie "the Socialist Trade and Labor Alliance" bestaat uit
afdeelingen, die buiten de Labor Unions om, zich gevormd hebben als
sociaal democratische vereenigingen en die zich bij de verkiezingen
aansluiten bij de Socialist Labor Party.

Deze derde fractie, die in de oostelijke Staten thuis behoort,
schijnt mij aangewezen om de beide andere in zich op te nemen en als
één groote partij in de toekomst tegenover de zoogenaamde burgerlijke
partijen in Amerika te zullen optreden.



In Colorado heeft het optreden van den gouverneur, tijdens de
werkstaking van verleden jaar, niet weinig ergernis gewekt onder
de arbeiders. Daarvan profiteeren nu natuurlijk de inmiddels in de
Labor-Unions opgetreden sociaal-democraten, doch het meest nog de
democratische partij, die thans de stemmen der arbeiders die niet
voor den sociaal-democratischen candidaat willen stemmen, voor haar
candidaat tracht te winnen.

De tegenwoordige gouverneur behoort tot de republikeinsche partij en
aangezien hier niet zooals bij ons het meerderheidsstelsel geldt,
doch als gekozen wordt beschouwd die de meeste stemmen op zich
vereenigt, bestaat er heel veel kans, dat ditmaal zooveel stemmen
aan den republikeinschen candidaat ontvallen, dat de democratische
candidaat het wint.

Nu zal dit niet erg zijn voor den Staat Colorado, waar als democratisch
candidaat een man van rijpe ervaring en ongerepte reputatie gesteld
is. Iemand die reeds twee maal te voren gouverneur van Colorado is
geweest. Maar wat wel erg is, dat is de kans dat zij, die ditmaal
voor een democratischen gouverneur gaan stemmen, nu ook hun stem op
den democratischen candidaat voor president der Vereenigde Staten
gaan uitbrengen. Want die verkiezingen hebben op denzelfden dag in
November plaats en allicht zullen eenige honderden worden medegesleept
om nu ook Parker boven Roosevelt te verkiezen.

Over deze beide candidaten in een volgend artikel.



VI.


                                                              Oct. 1904.


Te Denver nam ik afscheid van het Interparliamentary-gezelschap. Dit
ging niet verder westwaarts, terwijl mij de nieuwheid der westersche
samenleving aantrok. Deze in haar wording en in haar uiting naar buiten
waar te nemen, scheen mij een niet genoeg te waardeeren genot. Het
gezelschap ging, na één dag te Denver te hebben doorgebracht en dáár
door de bevolking op gulle wijze te zijn ontvangen, over Chicago naar
Washington, en van daar naar New-York terug.

Te Washington werd het door den President der Vereenigde Staten
ontvangen, en wat daar verder gebeurde, met betrekking tot
het arbitrage-vraagstuk, is natuurlijk de geheele wereld over per
telegraaf medegedeeld. Een paar uitstapjes per spoor werden den leden
der Interparlementaire Conferentie te Denver aangeboden. Het eene
ging naar een pas aangelegde spoor, die hoog over de Rocky Mountains
een directe verbinding brengt met de far west. De aanleg had veel
van de Gothard lijn tusschen Flüelen en Göschenen en werd als een
meesterstuk van ingenieurswerk geroemd. Aan dien tocht nam ook Bryan
deel, de candidaat der Democratische Partij voor het Presidentschap
der Vereenigde Staten in 1896 en 1900. In een korte, kernachtige
speech leerden wij de groote gaven van hem als redenaar kennen. Een
ander uitstapje ging naar de landbouw-school, op 2 uren sporen van
Denver gelegen.

Daar kregen wij een denkbeeld van de hoogte waarop de landbouw en de
vruchtenteelt in Colorado staan. De eerste behoeft voor Nederland
niet onder te doen en de laatste staat er oneindig veel hooger. De
keurigste vruchten worden daar op land, dat 15 jaar geleden nog braak
lag, geteeld en bij wagonvrachten naar de oostelijke Staten van Amerika
gezonden. De appels, die het langst goed blijven, worden naar Europa,
ook wel naar Nederland uitgevoerd. In de nabijheid waren eenige groote
beetwortel-suikerfabrieken. Op het verbouwen van beetwortels legt men
zich overal in de westersche Staten met energie toe. In Wyoming, in
Montana, in Utah, overal zag ik beetwortelvelden en de suikerfabrieken
in de onmiddellijke nabijheid daarvan.

Voor onze suikerfabrikanten wel een reden tot bezorgdheid. Al zal de
uitvoer van suiker uit Nederland niet dadelijk belangrijk afnemen, te
rekenen valt er mede, dat op den duur Amerika geen beetwortelsuiker
meer invoert. In 1902 fabriceerde het reeds 150.000 ton suiker van
bieten op eigen bodem verbouwd (10 jaren te voren was het slechts 5000
ton). De cijfers van 1903 vond ik in "The Statistician and Economist
1903/04" niet vermeld, maar zij zullen zeker belangrijk hooger zijn. In
verhouding tot de 2 millioen ton, die jaarlijks worden ingevoerd,
moge dit cijfer miniem schijnen, men bedenke wel dat bietenbouw,
op groote schaal, nog nieuw is in Amerika en dat zulk een bouw,
indien hij rendeert, in weinige jaren ontzaglijk toeneemt. De
bodem schijnt hier bijzonder geschikt voor de suikerbietenteelt,
en van regeeringswege worden tegenwoordig voor onafzienbare velden
irrigatiewerken aangelegd. Dat wil zeggen, dat honderdduizenden bunders
grond, die voorheen ongebruikt bleven liggen, omdat er wegens gebrek
aan water niets op verbouwd kon worden, thans onder cultuur komen en
in niet geringe mate de voortbrenging doen toenemen.

Den dag van vertrek werd eerst nog een automobiel-tocht door en om
de stad georganiseerd. De houders van automobielen waren opgeroepen;
ruim honderd gaven daaraan gehoor. Men kan zich de welvaart dezer
stad met 175.000 inwoners ongeveer voorstellen, wanneer men weet
dat daar over de 200 automobielen worden gehouden; meer dan één
op 1000 inwoners. Maar die welvaart bleek ook uit de talrijke vrij
groote villa's in de buitenwijken der stad. Er waren er onder die op
kasteelen geleken; er waren er ook van bescheiden omvang, maar allen
hadden slechts twee of drie verdiepingen en stonden geheel op zichzelf,
aan vier kanten door tuin of grasveld omgeven.

Ik bleef nog enkele dagen te Denver, vóór ik verder westwaarts trok en
genoot daar de heerlijke, opwekkende berglucht, waarvoor deze stad, op
1700 meter boven de zee gelegen, vermaard is. Van de 1500 fabrieken en
werkplaatsen, die Denver volgens statistische gegevens telt, bemerkt
men bij het ademen niets. De lucht is zuiver en droog als in het
hooggebergte van Zwitserland. De kostbare openbare gebouwen, waarvan
ik alleen wil noemen het Statehouse en de High-school, bewijzen dat
men ook aan de aesthetica wel offers wil brengen. Jammer dat men dit
in de westersche Staten niet doorvoert met de telephoonpalen. Deze
onooglijke masten heeft men, zooals ze uit het bosch kwamen, van de
schors ontdaan en toen met wat witte verf besmeerd. Zóó staan ze op
kleinen afstand in het midden der straten of op zij langs de breede
trottoirs; practisch misschien en voldoende aan hun bestemming,
maar hinderlijk leelijk tevens. Dat is zoo te Denver en is evenzoo
in andere westersche steden van Amerika.

Die steden zijn alle pas aan 't opkomen. Nog slechts weinige jaren
geleden waren zij niet meer dan nederzettingen. Zij hebben dit nu
vóór op de oude steden van Europa, dat zij geheel naar de eischen
der hygiëne konden worden aangelegd en dan ook alle flinke, breede
straten hebben van ten minste 30 meter; de straten in Salt Lake City
zijn zelfs 40 meter breed; met breede trottoirs, zoodat van den rijweg
door voetgangers nooit gebruik gemaakt wordt.

De high-school te Denver is, wat inrichting en leerplan betreft,
gelijk te stellen met onze gymnasia. Op onbekrompen wijze heeft de
stad voor dit onderwijs gezorgd. Het wordt, als alle onderwijs van
overheidswege, gratis gegeven. Hun, die de leermiddelen niet kunnen
betalen, worden ze gratis verstrekt. De school telt meer dan duizend
leerlingen; jongens en meisjes, ongeveer gelijk in aantal, en heeft
een uitgebreide bibliotheek. De directeur der school, die den titel
van professor voert, maakte mij opmerkzaam op een groot aantal etsen
en gravures naar schilderijen van bekende Hollandsche meesters, in
een der bijzalen van de bibliotheek, en verzekerde mij dat niets
de leerlingen meer aantrok dan de geschiedenis der Nederlandsche
kunst. Ik was er juist op 't oogenblik dat een half uur gepauseerd
werd voor den lunch. De leerlingen gingen dien op het groote grasveld,
dat aan 4 kanten de school omgeeft, gebruiken. Ieder had namelijk
een trommeltje, waarin zich de boterham en eenige vruchten bevonden,
mede naar de school genomen.

Opvallend was de groote orde, waarmede deze duizend levenslustige
jonge menschen, van tusschen 14 en 20 jaar, de school verlieten en na
een half uurtje weder binnenkwamen. Opvallend ook hoe alle meisjes
zich na den lunch bezig hielden aan ééne zijde van het grasveld en
alle jongens hetzelfde deden aan de andere zijde.

Eene proefneming op sociaal gebied wordt thans te Denver genomen, die
de belangstelling onzer vereeniging Pro Juventute overwaard is. Er
is namelijk in 1903 eene wet in werking getreden, waarbij kinderen
beneden 16 jaar, die een misdrijf of overtreding hebben gepleegd,
worden verwezen naar de "Juvenile Court". Daar kunnen ze worden
veroordeeld, tot opzending naar een verbeterhuis, óf ze ontvangen
een terechtwijzing van den rechter en worden verder onder toezicht
geplaatst van een door den Staat gesubsidieerde "Vereeniging tot
bevordering van het werk der Juvenile Court".

Sedert de wet in werking is, werd de opzending naar een
"detention-school", zooals het verbeterhuis genoemd wordt, heel zelden
noodig geoordeeld, terwijl het onder toezicht plaatsen als regel gold.

Judge Lindsay, van wien ik vele bijzonderheden vernam, is de vader van
deze wet. Hij werd na de invoering als eerste judge van de Juvenile
Court benoemd en was zeer enthousiast over de gunstige werking
ervan. De judge is een 40-jarig ongehuwd heer met ongekunstelde
levendige manieren, die al zijn tijd en al zijn energie wijdt aan de
verbetering van het opkomend geslacht. Terwijl ik bij hem zat, kwamen
achtereenvolgens drie jeugdige boefjes zich melden. Zij waren wegens
ernstige misdrijven--meestal stelen, brandstichten of mishandeling
van dieren--niet veroordeeld, maar moesten iedere week bij den judge
komen om te vertellen hoe het met hen ging. Door de hoofden der scholen
of door de leden der bovengenoemde vereeniging wordt hij natuurlijk
mede voortdurend op de hoogte gehouden. Alleraardigst was de joviale
manier van omgang tusschen den rechter en deze jongens. Open en rond
vertelden zij de onschuldige jongensstreken, die zij gedurende de
week hadden uitgevoerd en de rechter lachte hartelijk mede. Aan het
eind volgde een kleine vermaning om toch vooral op te passen, dat zij
niet in de oude fout zouden vervallen, wat zij met een "certainly not,
Judge" oprecht beloofden. De ouders dier kinderen worden natuurlijk
ook gewaarschuwd om toe te zien en dit is vooral daarom noodig,
omdat volgens diezelfde wet, de ouders ook gestraft kunnen worden
wegens verwaarloozing der opvoeding van de kinderen.

Het rooken en het drinken van alcohol door kinderen beneden 16 jaar,
is bij diezelfde wet verboden; en strafbaar kunnen worden gesteld bij
overtreding de ouders en de kinderen en degenen die tabak of drank
aan de kinderen verkoopen. Deze mogen ook niet in herbergen worden
toegelaten; degenen die hen daarheen medenemen of de houder die hen
daar toelaat, kunnen worden gestraft.

De Judge verzekerde mij de beste resultaten van deze bijzondere
wetgeving te hebben verkregen en dat verwondert mij niet bij zulk een
uitvoering. Waar vindt men echter de Lindsay's die zulk een regeling
in een levend beginsel van ons maatschappelijk samenzijn weten om
te zetten?

Onder zeer gunstige indrukken verliet ik de hoofdstad van Colorado. Ik
kan begrijpen dat de betrekkelijk vele Hollanders, die er wonen,
aan hun nieuw vaderland gehecht worden en het oude na eenigen tijd
vergeten. Tot de laatsten behoort echter niet het oud-raadslid
van Amsterdam, de heer M. P. Pels, die nu reeds 15 jaar te Denver
woont, maar nog in hart en nieren Nederlander en Amsterdammer is
gebleven. Met hartelijke vreugde is hij iederen Nederlander, die zich
tot hem begeeft, van dienst en met groote erkentelijkheid denk ik
terug aan de vele zorgen die hij had om mij het verblijf te Denver
zoo aangenaam mogelijk te maken.

Het doel van de verdere reis was Utah en zijn hoofdstad Salt Lake City:
het land der Mormonen! Welk Nederlander denkt hierbij niet onmiddellijk
aan de veelwijverij? De pers in Europa heeft zooveel jaren lang van
dit merkwaardig volk niets anders medegedeeld, dan overdreven en soms
onware voorstellingen omtrent het huwelijks-leven der Mormonen, dat
men langzamerhand is gaan gelooven, dat dit zoo ongeveer het eenige
was, dat van hen te zeggen viel. En dit is onjuist. Wie het voorrecht
had in Europa kennis te maken met bewoners van Utah die ons werelddeel
kwamen bezoeken, wist reeds dat de veelwijverij, als onderdeel van hun
kerkleer, feitelijk buiten werking was gesteld en geheel zal hebben
afgedaan, zoodra de generaties, waaronder die leer in practijk werd
gebracht, 1844-1891, zullen zijn uitgestorven. In 1882 werd een wet in
't leven geroepen, waarbij veelwijverij werd strafbaar gesteld. Heel
streng werd aan die wet de hand niet gehouden. De beweging, toen
op touw gezet voor een scherpe toepassing, had eene proclamatie ten
gevolge in 1891, die aan de instelling een einde maakte.

De Mormonen zelf namen in hun 13 artikelen des geloofs op de verklaring
(art 12) "Wij gelooven als onderdanen van Koningen, Presidenten,
Regeerders en Overheidspersonen de wet te moeten gehoorzamen, eeren
en steunen", en mijn vaste overtuiging is, dat zij zich daaraan
thans houden.

Wat evenwel nog steeds aanleiding geeft tot valsche geruchten in Europa
omtrent de samenleving der Mormonen, dit zijn de oude verhoudingen
die vóór de proclamatie van 1891 dateeren. Die verhoudingen konden
niet ongedaan worden gemaakt. De 65-jarige president der kerk,
Joseph F. Smith, vóór enkele jaren als getuige opgeroepen in een
onderzoek naar de al of niet toepassing der leer door een tot lid van
den Senaat gekozen Mormoon, verklaarde open en rond van zichzelf,
meerdere vrouwen te hebben, maar tot geen prijs tekort te willen
schieten in de verplichtingen, die hij bij de verschillende huwelijken
tegenover haar op zich had genomen.

En zoo zijn er meerderen in Utah. Maar zij sterven uit. De jongere
geslachten houden zich aan artikel 12 hunner geloofsbelijdenis en
voegen zich in dit opzicht geheel naar de eischen van het sociale
leven.

Er is echter juist dezer dagen een nieuwe beweging tegen de Mormonen
op touw gezet, voortkomende uit politieke kringen. Zij heeft zich
geuit in de oprichting in Utah eener nieuwe organisatie, zich noemende
"Amerikaansche Partij". Deze stelt zich ten doel: "scheiding van kerk
en staat." Toen ik pas van die leus hoorde, klonk zij mij vreemd in
de ooren, daar toch geen land ter wereld zich met zijn staatswezen
zoo onzijdig gehouden heeft tegenover een kerk, als Noord-Amerika.

Het bleek mij dan ook bij navraag, dat de bedoeling dezer leuze was,
geen candidaten voor regeerings-colleges of voor openbare ambten
te stellen of te steunen, die deel uitmaken van den clerus van een
kerkgenootschap. Die leuze hindert geen der andere kerkgenootschappen,
daar het zelden of nooit voorkomt, dat een priester voor een openbaar
ambt (gouverneur, rechter, burgemeester) of voor een wetgevend lichaam
gecandideerd wordt.

In de Mormonen-kerk bestaat echter eene organisatie, die duizenden,
dus ongeveer alle, bekwame en ijverige aanhangers der kerk, tot leden
van den clerus maakt. Deze priesters vervullen niet, zooals in andere
kerken, betaalde ambten. Allen hebben een maatschappelijken werkkring
en vervullen het priesterschap als eere-ambt, waarvoor geen bezoldiging
genoten wordt. De besten onder hen worden voor dat ambt gekozen.

Is het wonder, dat deze zelfde personen mede het eerst in aanmerking
komen, wanneer de Mormonen een keuze hebben te doen voor een
staatkundige betrekking? Het gevaar, dat de gekozene bij de vervulling
dier betrekking de belangen van zijn kerk niet uit het oog verliest,
is natuurlijk aanwezig. Evengoed als het gevaar bestaat, dat een
heftig bestrijder van het Mormonisme, indien hij tot een openbaar
ambt geroepen wordt, de belangen der Mormonen zal veronachtzamen.

Mij is echter bij onderzoek uit geen enkel feit gebleken, dat de
hoofdmannen der Mormonen, gedurende de halve eeuw dat zij in dezen
Staat geregeerd hebben, hun kerk op een of andere wijze ten koste van
het algemeen belang hebben bevoordeeld. Daarentegen wordt door vriend
en vijand erkend, dat zij dezen Staat tot grooten bloei hebben gebracht
en zijn bevolking tot een der welvarendste van geheel de wereld. Het is
inderdaad een lust te zien hoe hier, door ijver en vlijt, maar vooral
door taaie volharding een woestenij, grooter in omvang dan ons geheele
land, is herschapen in vruchtbare akkers, in weelderige boomgaarden,
in groene weiden. Overal heerscht welvaart. Armoede kent men in den
Staat Utah niet.

De meerderheid der bevolking bestaat nog altijd uit aanhangers der
Mormoonsche kerk. Maar de welvaart die er heerscht en de rijkdom
aan mineralen die nog in den grond verborgen ligt, heeft stroomen
van menschen uit andere Staten daarheen gelokt. Met het gevolg, dat
de verhouding tusschen Mormonen en niet-Mormonen spoedig ten gunste
der laatsten kan verkeeren. En dit vooruitzicht openbaart zich thans
reeds in een georganiseerd verzet tegen deze aanhangers der "kerk van
Jezus Christus der heiligen van de laatste dagen", zooals zij zich
noemen. Wanneer men de leiders der nieuwe politieke partij vraagt,
wat hen noopt om onder de leuze "scheiding van kerk en staat" tegen
de Mormonen te velde te trekken, dan krijgt men uit de onbestemde
antwoorden den indruk, dat het verzet veeleer voortkomt uit afkeer van
het streng dogmatisch geloof der Mormonen en hun zelfverheerlijking
als uitverkorenen Gods, dan uit eenig politiek beginsel. En dit is
ook natuurlijk, omdat de politieke partij-verdeeling bij de Mormonen
zich precies voordoet als bij het geheele Amerikaansche volk.

De partij der Democraten telt onder hen zeer vele aanhangers, al heeft,
naar mij verzekerd werd, de partij der Republikeinen er nog altijd
de overhand. Of nu een democratisch Mormoon zal gaan stemmen op een
democratisch candidaat, die niet tot zijn kerk behoort, liever dan
op den republikeinschen candidaat, die wel tot zijn kerk behoort,
wie zal dat zeggen?

Ik vroeg het sommigen op den man af, doch kreeg zulk een onbepaald
antwoord, dat ik voor mijzelf geen conclusie durf trekken.

Doch wat zij ook mogen doen, zij zullen voor ons Nederlanders altijd
blijven een sympathiek volk, omdat zij, trots alle vervolging, volhard
hebben in hun geloof en daardoor de kracht konden ontwikkelen om
honderdduizenden tot welvaart te brengen.

Mocht het hun lot zijn, de leiding over het land, dat zij voor hun
volk als de door God aangewezen woonplaats beschouwen, en dat zij
door wijs beleid tot zoo hooge ontwikkeling hebben gebracht, te zien
overgaan in handen van hun tegenstanders op kerkelijk gebied, dan is
het stellig te hopen dat deze in verdraagzaamheid voor de Mormonen
niet zullen onderdoen. Er bestaat waarschijnlijk geen sekte die deze
deugd in hooger mate eigen is dan de Mormonen. Bovendien bezitten zij
de maatschappelijke deugd van geen alcohol te gebruiken en niet te
rooken. Neemt men dat alles in aanmerking dan zal het voorzeker zeer
quaestieus zijn of de verandering van gouvernement wel verbetering
zal brengen.



VII.


                                                           October 1904.


Tegen dat dit schrijven gedrukt wordt, hebben de verkiezingen
plaats gehad voor president der Vereenigde Staten. Over deze groote
gebeurtenis, die thans alle Amerikanen, van het oosten tot het westen
en van het zuiden tot het noorden, bezig houdt, wil ik een enkel
woord zeggen. Misschien vind ik later wel eens aanleiding daarop
uitvoeriger terug te komen. Voorshands dus de verklaring dat de strijd
mij toeschijnt meer om personen dan om beginselen te worden gevoerd.

Het is toch merkwaardig hoe weinig verschil er tusschen de beide
groote politieke partijen: die der Democraten en die der Republikeinen
bestaat. Deze beide partijen zijn het namelijk, die elkander de
teugels van het bewind bestrijden. De Populisten, een partij, die
het oorspronkelijk (in 1892) voor agrarische belangen opnam en de
Monopolisten bestreed, predikte daarna het staatssocialisme. Zij
hebben naar het schijnt geen presentabelen candidaat voor president,
en laten dientengevolge weinig van zich hooren. Bij de vorige
verkiezingen, speciaal die van 1892 en van 1896, ontwikkelden
zij heel wat kracht. Ditmaal verspreidden zij zich over de drie
overige partijen. Want behalve de beide genoemde partijen, komt ook
de sociaal-democratische in 't vuur en deze werkt hier met den ijver
der jeugd, zoodat het aantal stemmen op haar candidaat uit te brengen
ongetwijfeld groot zal zijn. Evenwel gering, in verhouding tot het
aantal stemmen door de "bourgeois"-partijen uit te brengen.

Intusschen mag niet uit 't oog verloren worden, dat de omstandigheden
zeer ten gunste van de sociaal-democratische propaganda
medewerken. Eerstens de strikes in Colorado en in Chicago. Ik heb
over de eerste in een vorig artikel reeds gesproken. Er is daar door
de overheid zoo onhandig opgetreden, dat velen in dien Staat en in
naburige Staten bij de komende verkiezing zich zullen scharen bij
de zich noemende arbeiderspartij, om op die wijze aan hun ongenoegen
uiting te geven.

En een andere quaestie van groot belang, die de arbeidersbevolking,
vooral van de westersche Staten, bezighoudt, is die der Chineezen.

Het tractaat, tusschen China en de Vereenigde Staten gesloten,
waarbij de vestiging van Chineezen in die Staten wordt uitgesloten,
behalve als koopman, onderwijzer, leden der diplomatie, loopt dit
jaar ten einde. Dat tractaat is indertijd gesloten op aandrang van
het parlement, dat de Chineezen niet wilde toegelaten zien op grond
van de groote concurrentie, die zij den Amerikaanschen arbeiders in
eigen land aandeden. Zij leefden van heel weinig en werkten tegen lage
loonen. Die er waren, mochten blijven. Aan die uitsluiting is vrij
streng de hand gehouden. Een groot aantal dezer goedkoope arbeiders
kwam door sparen in beter doen en trok naar China terug of vestigde
zich hier als winkelier of handelaar. Met het gevolg dat het aanbod
verminderde en de loonen al heel spoedig stegen tot de hoogte der
loonen voor andere arbeiders.

Onderwijl zijn echter de landbouw en de vruchtenteelt in Californië,
waar de Chineezen hoofdzakelijk gevestigd waren, enorm toegenomen en
moet in den oogsttijd heel wat op het land blijven verrotten wegens
gebrek aan handen.

Tot dien arbeid behoort ook het schoonhouden der druivenvelden en
het plukken der druiven. Dat geschiedt in de maanden Augustus en
September, wanneer de zon op haar felst brandt. De Amerikaansche
arbeider is tegen dien afmattenden arbeid niet zoo goed bestand als
de Chinees en de Japanner.

Japanners nu komen er niet genoeg om aan de groote navraag voor dien
arbeid te voldoen. Ook is er in Amerika gebrek aan dienstboden en
heeft de Chinees, veelal in groote gezinnen, de plaats ingenomen van de
keukenmeid. Voor een goede keukenmeid worden hier loonen gegeven van
honderd gulden per maand, zoodat ook daarvan bij het in dienst nemen
van een Chinees bespaard kan worden. En vele huismoeders beweren,
dat Chineezen handelbaarder zijn dan vrouwelijke dienstboden.

Men beweert nu hier, dat de gezant van China te Washington met gunstig
gevolg is werkzaam geweest, om bij vernieuwing van het tractaat,
gunstiger bepalingen te bedingen voor de vestiging van zijn gestaarte
landgenooten hier te lande. Maar daarvan lekt natuurlijk niets uit en
degenen bij de groote partijen, die het zouden kunnen weten, zwijgen
daarover in het openbaar. De tuinders en landbouwers, benevens de
huisvrouwen, dringen aan op grooter invoer van Chineezen.

De sociaal-democraten maken van het stilzwijgen der leiders van
de groote partijen over deze quaestie gebruik, om den maatregel
van grooter invoer te bestrijden en aan te toonen, dat daardoor
opnieuw de loonen zouden dalen. Deze beide omstandigheden zullen den
sociaal-democratischen candidaat, Eugene V. Debs, heel wat stemmen
bezorgen, die anders op den republikeinschen of democratischen
candidaat zouden zijn uitgebracht.

Bovendien wordt in al de plaatsen, waar in den laatsten tijd een
strike heeft plaats gehad, een handig gebruik gemaakt van het feit,
dat de werkgevers de vakvereenigingen trachten te dooden. Werklieden,
die gunstig gestemd zijn voor het vakvereenigings-leven, worden nu
opgeroepen om te stemmen voor den candidaat der arbeiders, die de
organisatie van den arbeid in vakvereenigingen wil bevorderen, en
dat is natuurlijk de sociaal-democratische candidaat! De argumenten
snijden wel niet altijd hout, maar zij maken indruk en winnen kiezers.

Omtrent de beide andere candidaten, verklaarden mij Amerikanen, op
wier oordeel ik in deze gerust durf afgaan, dat het voor den gang van
zaken in Amerika tamelijk onverschillig was wie gekozen zou worden,
want dat beiden, Roosevelt en Parker, bekwame en eerbiedwaardige
figuren waren. Verschil in practische politiek bestaat nagenoeg
niet. Wel wordt beweerd, dat R. de uitwassen der trusts tekeer zal
gaan, maar niemand die een oogenblik gelooft aan het welslagen dezer
goede bedoeling. Het gaat hiermede als met belastingen: particulieren
zijn altijd nog iets slimmer dan de fiscus. Voorts wordt R. voorgesteld
als een vriend der kleurlingen; evenwel de andere partij speculeert
te zeer op een deel der stemmen in de zuidelijke Staten, dan dat
zij daartegenover een beperking der rechten en vrijheden van de
negers zou willen prediken. En het "Imperialisme", waarvan R. zoo
verdacht wordt, is zoo onschuldig, dat het zelfs de vraag zou zijn
of Parker niet minstens hetzelfde gedaan zou hebben, indien hij voor
het Philippijnen-vraagstuk gesteld was geworden.

Het munt-vraagstuk is voorloopig ook van de baan. Amerika heeft
onder den vorigen president, Mc. Kinley, den enkelen gouden standaard
onvoorwaardelijk aanvaard. In 1896 en 1900 werd Bryan hoofdzakelijk
door de Westersche Staten van Noord-Amerika voor het presidentschap
als candidaat der democratische partij gesteld, omdat hij voorstander
was van de vrije aanmunting van zilver. Gelukkig voor Amerika werd
het voor de proefnemingen van dezen zilvercandidaat bewaard.

Was hij geslaagd en had hij zijne theorie omtrent de geld-circulatie in
practijk gebracht, het zou het Amerikaansche volk nog grooter schatten
hebben gekost, dan de zilver-wetten van Bland en van Sherman. De
ervaring, thans omtrent goud als ruilmiddel opgedaan, wijst dit uit.

Blijft dus voor de komende verkiezing over: de tarief-quaestie,
waarbij het niet gaat om het beginsel van vrijhandel of bescherming,
maar eenvoudig om wat meer of minder protectie.

De Amerikaansche nijverheid, met haar ontzaglijke productie, heeft
voor vele artikelen de grens der navraag in eigen land reeds bereikt of
overschreden. Met het gevolg, dat buitenlandsche markten moeten worden
gezocht en men, om te kunnen concurreeren, dit door de Amerikaansche
verbruikers wil laten betalen. De fabrikanten zeggen namelijk dat
zij op de buitenlandsche markten niet kunnen concurreeren, omdat de
loonen overal elders, in Duitschland b.v., lager zijn dan in Amerika.

Vermindert men nu de invoerrechten, dan moeten de loonen
noodzakelijkerwijze dalen. Want de winst op het binnenlandsch verbruik
gemaakt, moet voor een deel de productie-kosten goedmaken van de
goederen, die worden uitgevoerd.

De arbeiders worden daarom in hun eigen belang geraden voor R.,
die geen verlaging van tarief voorstaat, te stemmen. De democraten
daarentegen willen verlaging van het tarief om niet langer den
buitenlandschen verbruiker te bevoordeelen ten koste van den
inlandsche.

Hoe het nu in dien strijd verder toegaat, zal ik maar onvermeld
laten. Heel verkwikkelijk is die literatuur niet.

Het tijdschrift de Cosmopolitan van Augustus zegt in een
leading-artikel o.a.:

"In de laatste twintig jaren is de corruptie bij de stemmingen
toegenomen in zulk een mate dat het verontrustend is voor hen, die de
geschiedenis der republieken van Rome en Griekenland kennen. Iets
zal moeten worden gedaan om vele burgers te genezen van hun
onverschilligheid en van hun onwetendheid omtrent de macht van het
stembiljet." Dan wordt aanbevolen om in lezingen de aandacht hierop
te vestigen en op de scholen het opkomend geslacht de noodzakelijkheid
om gebruik te maken van het stembiljet, op 't hart te drukken.

Voorts om streng op te treden tegenover alle overtredingen bij de
stembus en die zwaar te straffen.

Zooals men ziet, zijn de Amerikanen zelf niet blind voor de misbruiken
bij de verkiezingen; voor ons buitenlanders zal het 't verstandigst
zijn ons aan de Amerikanen te spiegelen en er voor te waken dat op
eigen bodem hun uitwassen der democratie geen wortel schieten.

Ik heb nog iets mede te deelen over den 4en September, den dag waarop
het feest der arbeiders in Amerika wordt gevierd. Dat feest door mij in
New-York gade geslagen, heeft diepen indruk op mij gemaakt en gaf mij
aanleiding omtrent de arbeidersbeweging in Amerika wat meer te weten te
komen. "Labor day" wordt door de Amerikaansche arbeiders gevierd op den
eersten Maandag in September. Dan is alles gesloten, nog meer zelfs dan
op Zondag. Het is een algemeen erkende vacantie-dag. Alleen de treinen
en trams loopen en sommige cafés en restaurants zijn geopend, benevens
enkele plaatsen van amusement. De georganiseerde werkers houden dan
een demonstratie. En welk eene! Nimmer zag ik een optocht die zoo
indrukwekkend was. Over de 40,000 leden van labor-unions trokken met
hunne banieren en muziek-korpsen door de voornaamste straat--de 5th
Avenue. Regelmatig en ordelijk ging alles in zijn werk. En een lust
was het om sommigen van die kranige kerels te zien marcheeren met
een wandelstok, waarop een klein Amerikaansch vlaggetje gestoken,
in de hand.

De muziek was van vele korpsen voortreffelijk. Toen de labor-union der
stoomketel-makers en later die van de electrische monteurs voorbijtrok,
werden de jonge knappe werklui uit verschillende ramen met zakdoeken
toegewuifd. Het was trouwens eene bekoring voor 't oog, dat energiek
in den pas marcheeren van deze goed geschoolde werkers.

Bijna drie uren duurde het voorbijtrekken van den stoet en met
blindheid zou men geslagen moeten zijn om niet in te zien, dat eene
buitengewone kracht van zulk eene organisatie, mits goed geleid, ten
bate der arbeiders moet uitgaan. En de arbeidersbeweging in Amerika
wordt goed geleid. Aan het hoofd der groote groepen staan talentvolle
leiders, die zich van de groote verantwoordelijkheid hunner taak
volkomen bewust zijn. De politiek wordt in de vakvereenigingen als
contrabande beschouwd en de leiders onthouden zich stipt van eenige
politieke bemoeiing.

Dit is niet naar den zin der sociaal-democratische partij alhier,
maar aangezien deze ver in de minderheid is, zal het alleszins
juiste beginsel om de politiek buiten de vakvereenigingen te houden,
voorshands wel gehandhaafd blijven. Men heeft er trouwens hier de goede
gevolgen van leeren kennen. De labor-unions zijn hier niet gesplitst
in politieke of godsdienstige fracties, met ieder van welke rekening
moet worden gehouden, wanneer een conflict tusschen kapitaal en arbeid
uitbreekt. Hier trekken allen één lijn. Wel bestaan er in sommige
labor-unions vereenigingen van "Scandinaviërs", van "Polen" of van
"Duitschers", maar dit geschiedt alleen, omdat men elkander als oude
landgenooten en met het oog op de taal beter verstaat. Bij conflicten
houden zij zich aan de voorschriften van het federatief bestuur.

De groote labor-unions, met over de twee millioen leden, hebben van
af 1881 dat federatief bestuur.

Aan het hoofd daarvan staat sedert 1882 de sigarenmaker Samuel Gompers,
een scherpzinig en welsprekend volksman. De organisatie is onder zijn
leiding tot zeer grooten bloei gekomen en heeft thans den invloed der
"knights of labor" geheel overvleugeld. Te Washington in de nabijheid
der regeering-bureaux gevestigd, wordt tusschen beider administraties
voortdurend een druk verkeer onderhouden.

Het zou de moeite loonen eens na te gaan wat al in de 20 jaren dat
Gompers aan het hoofd der federatie staat, in het belang der arbeiders
is tot stand gekomen. Dat is niet gering. Verhooging van loon en
verkorting van arbeidsduur in bijna alle aangesloten vakken en,
wat meer zegt, eene aaneensluiting der werkgevers in hetzelfde vak,
die met de federatie der werkers onderhandelt over de belangen van
den arbeid en van de arbeiders.

Indien de sociaal-democraten niet, door de politiek te brengen
in de vakvereenigingen, een belangrijk deel der arbeiders van de
algemeene federatie hadden vervreemd, ware voor Amerika spoedig het
tijdstip aangebroken geweest, dat de georganiseerde werkgevers hadden
gestaan tegenover de georganiseerde arbeiders, en dat voortaan door
overeenkomst met minnelijke schikking of arbitrage de geschillen
tusschen de beide partijen zouden worden beslecht. De verdeeldheid
die thans onder de arbeiders heerscht, houdt nu dit tijdstip te hunnen
nadeele op verren afstand.



VIII.


                                                            9 Nov. 1904.


Men zal het mij zeker niet euvel duiden dat ik, onder den indruk der
groote politieke gebeurtenis voor Amerika, neen voor geheel de wereld,
mijn artikel aanvang met een woord over den uitslag der verkiezingen.

Terwijl ik schrijf is het natuurlijk ook reeds in Nederland bekend dat
Theodoor Roosevelt tot President gekozen is. Reeds meer dan een maand
vertoef ik in Californië welke Staat een bolwerk van de Republikeinsche
partij mag heeten. De strijd werd hier alleen gevoerd om Roosevelt
een zoo groot mogelijke meerderheid te bezorgen; van kans op winnen
voor een der andere partijen was geen sprake.

Zoodoende werd de uitslag voor een niet gering deel de thermometer,
waarop men de populariteit van den tegenwoordigen president zou
kunnen aflezen. En dat die populariteit werkelijk zoo groot is als
van hier uit bij herhaling in de Europeesche bladen wordt beweerd,
dat hebben de cijfers thans bewezen. Want niet alleen in Californië,
maar nog in 32 van de 44 andere Staten van Amerika werd Roosevelt
met buitengewoon groote meerderheid gekozen; grooter zelfs dan de
partijgenooten omtrent den vermoedelijken uitslag durfden voorspellen.

Nooit te voren is een president van Amerika met zoo groote meerderheid
gekozen.

Van de 14 millioen stemmen die uitgebracht zijn, heeft Roosevelt
een meerderheid van 1.950.000; dat is nog ruim een millioen stemmen
meer dan Mc. Kinley kreeg in 1900, toen hij voor een tweede tijdperk
van vier jaren gekozen werd; hij werd zooals men weet kort na die
verkiezing door een pistoolschot om 't leven gebracht.

Wat aan deze verkiezing vooral groote beteekenis geeft, dat is de
versterking der republikeinsche partij in het lager en hoogerhuis. De
meerderheid in de "House of Representatives" is tot 106 gestegen:
niet gering op een aantal van 390 leden terwijl de "Senate" op zijn
90 leden, (2 voor elken Staat), 55 republikeinen telt; een meerderheid
van 20.

Met zulk een meerderheid voor zichzelf en in de vertegenwoordigende
lichamen waarmede hij te regeeren heeft, kan thans een energiek
optreden tegen de uitwassen der Trusts verwacht worden.

De bescherming der kleurlingen tegen sociale achteruitzetting; de
ontwikkeling der Philippijnsche bevolking voor home-rule; handhaving
van het protectionistisch tarief en van den gouden standaard;
versterking van de vloot; bevordering der landbouw-belangen in
de verschillende Staten; vrijheid van den arbeider om al of niet
aangesloten bij een vakvereeniging, zijn arbeid te verrichten;
ziedaar de overige punten van het program van den President bij de
verkiezingen ter sprake gebracht.

Wat Roosevelt deze overweldigende meerderheid bezorgde, dat was minder
zijn politiek program dan wel zijn persoon. Het Amerikaansche volk is
overtuigd van zijn rechtschapenheid en eerlijkheid en gevoelt zich
veilig onder eene regeering met hem aan het hoofd. Daarbij komt,
dat overal in Amerika buitengewone welvaart heerscht en geen enkel
groot vraagstuk zich op den voorgrond dringt.

Van den tegen-candidaat weet men weinig meer dan dat hij een bekwaam
en eerlijk rechter is; of hij tevens een goed hoofd van den Staat
zou zijn kon men hopen, niet weten.

Alle deze redenen droegen er toe bij om met madame Angot te zeggen:

Il ne faut pas la peine, assurément, de changer de gouvernement.



CALIFORNIË.


Hierboven zeide ik, dat ik reeds langer dan een maand in Californië
vertoef, wat heel lang mag heeten wanneer men bedenkt hoe ontzaglijk
uitgebreid Amerika is en men 4 jaren zou noodig hebben om het te zien
als men in ieder der 45 Staten zich langer dan een maand ophield. Er
is echter een zeer overwegende reden voor dit langdurig oponthoud. Ten
eerste een persoonlijke, het klimaat. Zoo heerlijk droog is hier de
lucht en zoo zuiver, dat men niet besluiten kan weg te gaan, als het
niet hoog noodig moet.

Heeft men, van Oostelijk-Amerika komende, de lange, breede en zeer
hooge bergketen gepasseerd: Rocky Mountains en Sierra Nevada, dan
komt men eerst in een vallei en vervolgens heeft men nog een lagere
bergreeks, de zoogenaamde "Kust-reeks".

Die vallei, van 4 1/2 millioen Hectaren, wordt gevormd door de Sierra
Nevada en door de reeks kustbergen, die noordelijk en zuidelijk in
Californië elkander naderen en zich vereenigen.

Naarmate men de kust van den Stillen Oceaan nadert, wordt het klimaat
zachter en droger en over de geheele lengte van meer dan 1600 kilometer
der kust vindt men in groei zijnde badplaatsen, waarheen het geheele
jaar door, de oostelijke bewoners van Amerika zich begeven, wanneer kou
en regen of sneeuw het verblijf in eigen woonplaats ondragelijk maken.

De houten villa's worden overal vlak aan de zee gebouwd. Badkoetsen
ziet men nergens. Wie baden wil, gaat in badkostuum van z'n woning in
de zee. Een prachtig zand-strand over bijna de geheele lijn der kust
maakt, dat men dit veilig kan doen. De zee was gisteren 65 graden,
onder 60 graden kwam zij, naar mij verzekerd wordt, nooit.

Over de geheele vlakte aan de zee gelegen, van midden Californië
(San-Francisco) tot zuidelijk Californië (San Diégo) heeft men dit
heerlijk droge opwekkende klimaat; warmer naarmate men zuidelijker
komt. In zuidelijk Californië zóó warm, dat de thermometer op den
dag nimmer onder 65 graden komt. Thans wijst hij op 80.

Aan of dicht bij de kust vindt men in de mooiste omgevingen van
bergen, vruchtentuinen enz. prachtige wegen aangelegd, met groote
mooie palmboomen aan den kant; de wegen besproeid met petroleum
(ongezuiverde) tot wering van stof en op sommige plaatsen door de zon
zoo hard geblakerd dat zij asphalt-wegen gelijken. Voor fietsers een
waar genot. Op die mooiste punten verrijzen door directe of indirecte
medewerking van de groote Californische Spoorweg-maatschappij:
de Southern Pacific prachtige hotels, die in omvang en weelderige
inrichting voor de paleis-hotels der Société des Waggons Lits aan
de Riviera enz. niet onderdoen en ook niet wat de prijzen van logies
aangaat. Deze zijn vrijwel gelijk aan die van Europa en Afrika.

Op 200 kilometer van San Francisco, te Del Monte, vertoefde ik
in een dier groote hotels, en kostte het mij waarlijk moeite om
te vertrekken. Een ideaal-tuin van tropische planten, meer dan
vijftig hectaren groot, is om het hotel aangelegd, terwijl een
aangrenzend park tot aan den Stillen Oceaan reikt--een afstand van
meer dan 10 kilometer. Hier kent men geen winter- en zomerseizoen;
het geheele jaar door bevinden er zich gasten die met sport in de
open lucht zich versterken. Gaat men zuidelijker, dan treft men zulk
een model-inrichting te Riverside, een meer binnenwaarts gelegen
welvarend stadje, met uitgebreide velden sinaasappelen en citroenen.

Te midden van een prachtig landschap en van bergen, die gemakkelijk
te voet te bestijgen zijn en dan een schitterend panorama bieden,
geniet men hier van het zachte, zuidelijk klimaat, volgens velen het
heerlijkste klimaat van de geheele wereld. Men heeft hier zelden
regen; de landen moeten alle door irrigatie vruchtbaar gemaakt
worden. Nimmer daalt de thermometer er op 65 graden en nu reeds komt
men van het oosten van Amerika om hier voor den winter zijn tenten
op te slaan. En dat doet men dan gewoonlijk in het keurig ingerichte
"Glenwood"-hotel. Dit is geheel gebouwd in den mission-stijl, den stijl
waarin de kerken door de Spanjaarden werden gebouwd in Californië
in de 18e eeuw. En die stijl is ook gevolgd bij de inrichting en
meubileering, wat aan het geheel een zeer karakteristiek aanzien
geeft. Streng doorgevoerd met de groote eetzaal geeft deze ruimte,
met haar hoog in den muur aangebrachte lage ramen en haar zware,
in 't oog loopende vierkante balken een eigenaardig aanzien. Met de
meubileering in denzelfden stijl, die aan de oud-Duitsche meubelen
doet denken, doch zonder dat zware en drukkende, vormt het te zamen,
een kalm, rustig geheel. Er valt hier, voor den bouw en inrichting
van hotels, voor Europeesche architecten heel wat te leeren. Want
niet alleen in aanzien, doch ook in comfort, overtreft menig hotel
in Amerika en speciaal de "Glenwood" te Riverside, wat Europa op dit
gebied bezit. Ook de wijze waarop zoo'n hotel als dit beheerd wordt,
wijkt geheel af van de gebruikelijke in Amerika. Krijgt men elders
nooit den eigenaar te zien, hier, niettegenstaande hij een manager
heeft, bewegen hij en zijne vrouw zich dagelijks onder de gasten,
zich uitslovende om dezen het verblijf zoo aangenaam mogelijk te
maken. Het schijnt mij toe dat Californië met z'n heerlijk klimaat,
zijn prachtige natuur en zijn uitstekende niet te dure hotels, een
aangewezen verblijf biedt niet alleen voor de bewoners van oostelijk
Amerika, maar ook voor de Europeanen, die een zacht, gelijkmatig, warm,
droog klimaat behoeven en niet tegen de reis opzien. Voor Europeanen
uit Oost-Indië, China en Japan die hun weg nemen over San Francisco--en
dat zijn er tegenwoordig niet weinigen--zal Californië op den duur
worden wat nu Italië en de Riviera zijn voor hen, die de reis door
de Roode Zee maken, namelijk het dorado waar men als overgang naar de
koudere landen, eerst eenigen tijd zich ophoudt. Het land heeft alles
en meer nog, dan de zuidelijk Europeesche landen kunnen bieden. Het
heeft zelfs zijn Aix-les-Bains, maar zonder de drukkende hitte, die
dáár in den zomer kan heerschen en zonder de koude van den winter. Want
het geheele jaar door is te Paso Robles met z'n prachtige omgeving,
gelegenheid voor menschen die aan rheumatiek, huidziekten enz. lijden
om gebruik te maken van de bekende heete zwavel- en modderbaden. Een
geheel nieuwe inrichting voor massage en behandeling met electriciteit
was in aanbouw, toen ik er een bezoek bracht.

Al de persoonlijke overwegingen zouden mij zeker niet zoo lang
in Californië gehouden hebben, ware het niet dat er eene van
algemeenen aard bijkwam, die in deze den doorslag gaf. Op mijn
tocht namelijk door Californië legde ik de reis van Sacramento, de
hoofdstad van Californië, naar San Francisco af per stoomboot en wat
ik toen zag gebeuren op de oevers dier rivier, deed mij besluiten
tot een onderzoek, dat wegens de belangrijkheid der inlichtingen
die ik ontving, mij steeds meer in beslag nam. Men was daar aan
het maken van dijken. De kapitein der boot vertelde mij dat in het
voorjaar de lage dijkjes der Sacramento-rivier geen weerstand hebben
kunnen bieden aan den fellen stroom, die door de vele regens in het
bovenland ontstond, en dientengevolge al die laag gelegen landen waren
ondergeloopen. Groote schade werd door de eigenaars geleden. De oogst
was geheel of bijna geheel vernield. Men verhoogde nu de dijken met
uit de rivier gedregd zand, en wel zoodanig, dat overloopen van water
menschelijkerwijze gesproken, niet meer kan voorkomen.

Bij navraag bleek mij van hoe groot belang dit vraagstuk der
inpoldering is voor de verdere ontwikkeling van het land en welke
belangen van ons volk daarbij gemoeid kunnen zijn.

In een volgend artikel daarover nader.



IX.


                                                           13 Nov. 1904.


Californië is bij de groote massa in Europa alleen nog bekend als
land waar goud wordt gevonden; waar in de jaren 1848 tot 1880 ieder
heentrok die wilde "goudzoeken".

Er wordt ook nu nog altijd goud gevonden, maar de grond en daardoor de
mijnen zijn in handen gekomen van groote maatschappijen. Het vinden
van goud is nu niet meer een fortuintje voor den delver maar voor de
Maatschappij in wier dienst hij arbeidt. Vandaar dat de goudmijnen van
Californië haar aantrekkingskracht voor fortuin-zoekende Europeanen
sedert lang hebben verloren.

In dat mijnwerk vond de kleine bevolking van Californië langen tijd
bijna uitsluitend een middel van bestaan. Totdat in de zeventiger
jaren zich hier en daar immigranten vestigden, die zich toelegden op
vruchtenteelt, door het klimaat daartoe als aangewezen. De gebrekkige
middelen tot irrigatie van den bodem, maakten dat bedrijf in den
aanvang weinig loonend. Toen evenwel de wijze van irrigeeren verbeterd
en minder kostbaar werd, bleek spoedig de groote geschiktheid van
den bodem voor vruchtenteelt, sinaasappelen, citroenen, pruimen,
perziken, peren, appelen, walnoten enz. en worden thans, met
buitengewoon gunstigen uitslag, velden met vruchtboomen in midden-
en zuid-Californië aangelegd.

In sommige streken probeert men ook al de bloementeelt en reeds wordt
in den omtrek van Los Angeles op groote schaal een proef genomen
met het kweeken van rozenstammen, waarvoor de navraag bestaat in
Oostelijk Amerika, aan welke navraag thans hoofdzakelijk door Europa,
ook door de bloemenkweekers van Nederland, wordt voldaan. Naar mij
werd medegedeeld, zijn de kosten van kweeken der rozenstammen in
dit zonnig gedeelte van Californië zoo goedkoop, dat Europa een zeer
ernstige concurrent ook voor dit artikel krijgt, indien de proefneming,
op groote schaal begonnen, mocht slagen.

Hier in Zuid-Californië vindt men prachtige boomgaarden van
sinaasappelen, duizenden hectaren groot, waar nog slechts 3 jaren
geleden wildernis was en waarvan men reeds over 2 jaren een oogst
verwacht, die alle kosten van aanleg, irrigatie en vruchtbaarmaking
van den grond ruimschoots vergoedt. Die verwachting is gebaseerd op
de ervaring met aangrenzende velden opgedaan, waar boomen staan van
20 tot 30 jaar oud.

Een aardig voorbeeld van de wijze waarop een ieder in zuidelijk
Californië zijn voordeel weet te doen met de nieuwe industrie, levert
een paar onderwijzeressen te Riverside, waarover ik in mijn vorig
artikel schreef. Zij kochten een halve acre (nog geen kwart bunder)
grond en bouwden daarop voor hun beiden de woning. Het voor dien koop
en bouw benoodigde geld werd opgenomen. De grond, niet voor de woning
noodig, werd bebouwd met sinaasappelboomen, waarvan de opbrengst,
thans na 7 jaren, voldoende is geweest om het opgenomen geld af te
betalen, zoodat zij thans niet alleen vrij wonen, maar bovendien een
flinke jaarlijksche inkomst uit hun boomgaard genieten.

Engelschen hebben zich hier gevestigd en met Engelsch kapitaal zijn
tienduizenden hectaren woestenij in boomgaarden omgezet, tot niet
gering voordeel der ondernemers.

Maar tevens ten voordeele van allen, die bij deze industrie zijn
betrokken, want overal heerscht een welvaart, als waarvan wij in ons
land geen begrip hebben. Deze industrie roept nederzettingen in het
leven, die in de streek gevestigd blijven en daarom voor Californië een
zegen zijn. De vlottende bevolking, niet aan het land gehecht, ziet
men hier liever niet. Men bevordert daarentegen zooveel mogelijk de
vestiging van hen, die door land- of tuinbouw en vruchtenteelt uit te
oefenen een vaste, blijvende bevolking uitmaken. De behoefte aan zulk
eene bevolking wordt over geheel Californië sterk gevoeld, omdat men
meer en meer overtuigd wordt, dat groote schatten aan den vruchtbaren
grond, in verband met het warme klimaat, zijn te onttrekken, indien
daaraan slechts de zorgvuldige arbeid besteed wordt, die alleen een
geduldige land- en tuinbouwbevolking in zoo hooge mate bezit. Wanneer
men bedenkt dat Californië zoo groot is als Italië en ternauwernood
twee millioen inwoners telt, waarvan een groot deel zich bezig houdt
met mijnwerk of zich ophoudt in de groote steden--San Francisco met
de voorsteden telt alleen 700.000 inwoners--dan kan men zoo ongeveer
nagaan hoe weinig het landbouwbedrijf hier op dezen daarvoor zoo
geëigenden bodem tot zijn recht komt.

Wie hier met beleid en deskundig te werk gaat, 't zij met de
vruchtenteelt, 't zij met den landbouw of de veehouderij, kan verzekerd
zijn binnen weinige jaren een gezeten grondeigenaar te zijn. Hier wordt
arbeid, en vooral toewijdenden arbeid verlangd; wie dien geeft, is
zeker van een welvarend bestaan; heel wat welvarender en met heel wat
beter vooruitzichten dan voor dienzelfden arbeid in Nederland genoten
wordt. Hier koopt de landbouwarbeider of tuinder van zijn bespaarde
penningen weinige acres (1 acre is 0.4 Hectare) grond. Goed gelegen
vruchtbare grond kost van honderd tot vijfhonderd gulden per acre. Drie
vierden van den koopprijs behoeft hij eerst te betalen in 3 jaren,
jaarlijks een derde. Dat kan hij gewoonlijk doen van de opbrengst van
zijn land en is hij zoodoende na drie jaren eigenaar van zijn grond en
leeft er al die jaren heel wat beter van dan zijn collega in Nederland.

Hij, die met een klein kapitaaltje van 2500 à 5000 gulden en toegerust
met de algemeene kennis omtrent landbouw, veeteelt, vruchtenteelt of
boom- en bloemkweekerij zich hier komt vestigen, kan zeker zijn van
een welvarend bestaan. Natuurlijk dient de grond met beleid gekozen
en daaromtrent overleg gepleegd te worden met de besturen der Kamers
van Koophandel of andere vertrouwde lichamen of personen. De Kamers
van Koophandel worden nu in den laatsten tijd tot op de kleinste
plaatsen opgericht en verrichten met haar deskundige en betrouwbare
adviezen aan particulieren en corporatiën een zeer verdienstelijken
arbeid. Door coöperatie worden de noodige werktuigen, zaden enz. tot
kostenden prijs aangeschaft.

In sommige plaatsen, o.a. te Riverside, worden de irrigatiewerken
coöperatief aangelegd en onderhouden. Te Santa Barbara was een groote
coöperatieve werkplaats van over de 100 deelnemers voor het drogen,
sorteeren en verpakken van eigen verbouwde walnoten. In dit deel van
Californië ziet men de walnoot-boomen bij duizenden, keurig onderhouden
en zonder een grasje of plantje tusschen de boomen. Elders vindt men
de coöperatieve zuivelfabrieken precies als in ons land werkende. De
coöperatie moge hier niet zoo algemeen worden toegepast als in
sommige landen van Europa, het beginsel wint hier veld en maakt in
het landbouw- en vruchtenteelt-bedrijf groote vorderingen.

Overal ontdekte ik de sporen van bekendheid met dezen gunstigen
toestand in de oude landen van Europa. Want Zweden, Denen, Russen,
Engelschen, Duitschers, Zwitsers, Italianen en natuurlijk ook
Amerikanen trof ik hier aan, die na weinige jaren volhardenden arbeid
thans zeer gezeten burgers van Californië zijn. Alleen Nederlanders
kwam ik op mijn tocht niet tegen. En toch moet onze land- en
tuinbouwschool in de laatste jaren een aantal deskundige jongelieden
hebben afgeleverd, dat aangewezen was de groote welvaart deelachtig
te worden, die in hun vak hier in zoo ruime mate door emigranten van
andere natiën wordt genoten.

Waar zitten toch die tientallen, honderden wellicht, die dat weinigje
ondernemingsgeest behoeven om met de te Wageningen opgedane kennis
hier in weinige jaren hun toekomst te verzekeren?

Toen ik van San Francisco door de Santa Clara Vallei reisde, meer dan
100 kilometer langs de boomgaarden met pruimen, abrikozen, perziken
en pereboomen met de daarvoor noodige drogerijen en pakkerijen,
hoorde ik gewagen van het Engelsch, Duitsch of Zweedsch kapitaal,
waarmede deze of gene plantage was aangelegd en dat daarvan nu groote
inkomsten genoot. Van een Nederlandsche kolonie of van Nederlandsch
kapitaal dat de rijke vruchten van deze opkomende industrie geniet,
hoorde ik nergens.

Nog liggen honderdduizenden hectaren braak; nog vindt de ondernemende
Hollander hier een ruim veld om door arbeid en vlijt (niet door geluk,
zooals weleer de goudzoekers van dit land) zich een ruim bestaan
te verzekeren. Zal hij zoo lang wachten, tot de room van de melk
is? Californië's bevolking is geheel onvoldoende om den rijken bodem
naar eisch te ontginnen. Het behoeft daarvoor deskundigen arbeid uit de
oude landen van Europa. Andere landen doen daarmede hun voordeel. Zal
Nederland achter blijven?



Zijn de vooruitzichten van hen die zich in Californië aan de
vruchtenteelt wijden, veelbelovend te noemen, niet minder is dat
het geval voor hen, die er het landbouwbedrijf en de zuivelbereiding
gaan beoefenen.

Gedurende de jaren dat de groote vallei van 4 1/2 millioen hectaren,
waarover ik in mijn vorig artikel schreef, spaarzaam bevolkt was,
werd de beschikbare vruchtbare grond in cultuur gebracht zonder
onderzoek naar andere gronden, die òf voor het vervoer der producten
niet gunstig gelegen waren òf onder water stonden. Er zijn in dat dal
o.a. twee groote rivieren: de Sacramento en de San Joaquin, die in
midden-Californië in velerlei vertakkingen tot elkander komen en een
uitgestrekt bezonken land vormen van ongeveer vierhonderd duizend
hectaren oppervlakte. Die grond, drooggemaakt en ingepolderd, is
gebleken uit zeer vruchtbaren veengrond te bestaan, geschikt voor
den graanbouw en de groenteteelt, en nog meer voor veeteelt en
zuivelbedrijf: melkerij.

De inpoldering geschiedt nagenoeg als bij ons te lande. Voor het
inlaten van water heeft men slechts hier en daar de sluizen open
te zetten, voor het uitpompen op den rivierboezem gebruikt men
verplaatsbare stoompompen. Het eerste is zelden noodig; het laatste
veelvuldig. Dijken van voldoende hoogte beschermen het land tegen
overstroomingen.

Toen men voor weinige jaren ontdekte welke groote vruchtbaarheid deze
drooggemaakte gronden bezitten, is men aan het droogleggen er van
gegaan en gaat men daarmede nog steeds voort. Bovendien versterkt
men nu ook de dijken hoogerop gelegen langs genoemde rivieren en
beveiligt daardoor het achtergelegen land tegen overstrooming. Tot de
energieksten onder hen, die hun land tegen water wisten te beschermen,
behoort ditmaal een Nederlander, de heer P. J. van Löben Sels,
ex-consul van Nederland te San Francisco. De Sacramento-rivier
afvarende, werd mij zijn land, "Vorden" genaamd, ruim 1600 hectaren
groot, gewezen. Het behoorde tot de weinige landen, die dit voorjaar
door den sterken vloed bergwater niet ondergeloopen waren. Toen
ik hem later sprak, vernam ik, dat hij voor eenige jaren geruimen
tijd in Nederland vertoefde om de wijze van inpolderen en bedijken
te bestudeeren en dat hij nu, door toepassing van hetgeen hij daar
leerde, voor groote schade is bewaard gebleven. Het bleek mij trouwens
uit een bezoek aan een der grootste inpolderingen die thans onder
handen genomen is, die van de "Middle River Company", in de buurt van
Stockton, dat ons land, vóór men aldaar tot de inpoldering overging,
werd bezocht door de directeuren, de heeren Phillips, waarvan de
oudste broer ter bestudeering van het stelsel bij ons toegepast, nog
niet van Nederland was teruggekeerd toen ik deze bezitting bezocht [1].

Hier worden ruim vijfduizend hectaren prachtige zwarte veengrond aan
het water onttrokken. Een groote uitgestrektheid was reeds bebouwd met
aardappelen, uien, boonen en asperges. Een fabriek voor het inmaken
van asperges in blikken was op het asperge-land in aanbouw.

Op een uur afstand per boot bezocht ik een ander droog gelegd
land; daarop was een groote melkerij van over de 200 koeien
gevestigd. Het meerendeel uitgelezen melkvee, kort geleden van
Nederland geïmporteerd. Aan het hoofd stond een Deen. Van hem
vernam ik bijzonderheden omtrent de prijzen die bedongen worden voor
zuivelproducten, waaruit ten duidelijkste bleek, hoe winstgevend het
bedrijf van veehouder en zuivelbereider hier moet zijn, waar men den
vruchtbaren grond, die geen bemesting behoeft, koopt voor zeshonderd
tot zestienhonderd gulden per hectare en waar men een klimaat
heeft dat zoo goed als geen risico oplevert voor het welslagen van
den oogst. Men krijgt hier van alfalfa-velden vier, soms vijf goede
oogsten per jaar. Toen ik mij vóór ongeveer een week te Fresno bevond,
was men dáár van hetzelfde land, voor de vijfde maal in dit jaar,
aan het oogsten van alfalfa.

Deze bouw schijnt inderdaad in het landbouw-bedrijf de grootste
voordeelen op te leveren. Fresno en omgeving behoort niet tot de
zooeven genoemde ingepolderde landen. Daar is gebrek aan water en
moeten dan ook de alfalfa-landen door irrigatie vruchtbaar gemaakt
worden, wat heel eenvoudig en goedkoop kan geschieden met water van
in de nabijheid gelegen bergen. Ik zag daar gronden te koop voor
f 250 de bunder, die bij deskundige bebouwing van vijf bunder met
alfalfa, in vier jaren niet alleen ruimschoots het onderhoud van een
gezin opbrengen, maar zooveel meer als noodig is om den koopprijs af
te betalen.

Hier wordt algemeen aangenomen, dat 5 hectaren noodig zijn om bij
zorgvuldige bebouwing--landbouw, melkerij of vruchtenteelt--een gezin
te onderhouden en in 4 à 5 jaren den koopprijs af te lossen. Bij
den aanvang moet 1/4 van den koopprijs dadelijk betaald worden. Bij
verbouwing van sinaasappelen wordt voor de afbetaling ongeveer op 7
jaren gerekend.

Het is opmerkelijk hoe weinig nog het Nederlandsche element ook in
het landbouwbedrijf en de veehouderij in midden-Californië wordt
waargenomen. Men vindt hier Zwitsersche, Duitsche, Deensche en
zelfs Russische kolonies, alle zeer welvarend, maar een Nederlandsche
kolonie, waarvoor deze bedrijven zoo bij uitstek geschikt mogen heeten,
vindt men hier nog niet. Wel Nederlandsch vee, maar emigranten van
andere natiën om de voordeelen te behalen die dat vee op Californischen
bodem afwerpt. En van Nederlandsch kapitaal om die inpolderingen en
droogmakingen tot stand te brengen, hoorde ik al evenmin.

De buitensporige voordeelen aan die droogmakingen verbonden genieten
Amerikanen en Engelschen, die hier met de ervaring in Nederland
omtrent inpolderingen opgedaan komen woekeren. En onze geldmannen,
die beter dan eenig ander in staat zijn om de voordeelen van dergelijke
ondernemingen te beoordeelen, houden zich van verre.

Niet lang geleden had ik gelegenheid eene conferentie bij te
wonen, waar een nieuw plan van inpoldering werd besproken
en toegelicht. Het betrof het Yolo-bassin, in de Delta der
Sacramento en San Joaquin-rivieren gelegen, een oppervlakte van
12000 hectaren. Daarvoor is ongeveer f 2 1/2 millioen noodig en
komt dit vruchtbaar land na droogmaking op even f 200 per bunder te
staan, terwijl de verkoopprijs reeds dadelijk op het dubbele werd
berekend. Hoewel de schattingen mij zeer vertrouwbaar voorkwamen,
zou ik daaraan toch geen al te groote waarde hebben gehecht, ware het
niet, dat de heer P. J. van Löben Sels, aan wiens oordeel in deze ik
groote waarde hecht, mij verzekerde dat de voorgespiegelde cijfers
voor deze onderneming eer te ongunstig dan te gunstig gesteld waren.

Met dit kijkje op de voordeelen die dergelijke ondernemingen hier
behalen, besluit ik dit opstel over Californië. Veel, tienmaal meer dan
ik hier opsomde, zou ik nog zeggen over dit rijke land der toekomst,
indien niet de ruimte van een dagblad mij grenzen stelde. Dit ééne
wil ik er nog aan toevoegen.

Indien een groep van 25 à 30 gezinnen van kleine landbouwers en
veehouders in ons land zich vereenigden om naar Californië te gaan
en een vertrouwd deskundig man daarheen zonden om geschikte gronden
te koopen en het noodige te regelen voor de vestiging aldaar, dan
zou door samenwerking op coöperatieven grondslag voor zulk een groep
landgenooten een welvaart ontstaan en genoten worden, als waarvan
zij te voren nooit gedroomd hebben.



X.


                                                            3 Dec. 1904.


Het viel niet gemakkelijk, het besluit voor den terugtocht. Het
heerlijk klimaat van Californië ging ik verlaten met de wetenschap,
dat naarmate ik meer naar het oostelijk deel van Amerika trok, het
klimaat steeds meer begon te gelijken op het onze: koud, mistig,
vochtig. Toch was er een lichtzijde aan dat terugtrekken verbonden;
het vooruitzicht namelijk dat over dien langen weg van bijna 6000
kilometer zooveel belangrijks was te zien. De reis ging o.a. door
Arizona, Nieuw Mexico en Indiana naar Chicago en van daar langs het
Erie-meer naar Buffalo, ter bewondering van the Falls der Niagara en
vervolgens langs de Hudson-rivier naar het groot-Mokum van Amerika:
New-York City.

De afstand van San Francisco naar Chicago, die in vier etmalen
kan worden afgelegd, indien men zich onderweg niet ophoudt,
bedraagt ruim vierduizend kilometer, geheel onder beheer van één
spoorweg-maatschappij. En dit maakt slechts de kleinste helft harer
lijnen uit. Zij exploiteert in het geheel bijna dertien duizend
kilometer spoorlijn.

Wat dit wil zeggen kan men zich eenigszins voorstellen wanneer men
weet dat de afstand van Amsterdam naar Rome nog geen 1700 kilometer
bedraagt. Ik zeg "eenigszins", omdat de exploitatie hier zich niet
bepaalt tot vervoer van reizigers en goederen, maar zich uitbreidt
tot het bouwen en exploiteeren van hotels en restaurants onmiddellijk
aan den spoorweg gelegen; tot het verstrekken van maaltijden op 't
spoor in de dining-cars; tot het leveren van paarden en rijtuigen
op eindpunten van de zijlijnen; tot den verkoop van voorwerpen
door Indianen vervaardigd, waarvoor in Arizona en Nieuw Mexico bij
verschillende stations groote winkels, ware musea, in smaakvollen stijl
zijn gebouwd. Zóó en op nog verschillende andere wijzen, bevorderen
de groote spoorweg-maatschappijen hier het verkeer op haar lijnen en
niemand is daarmede beter gediend dan "het publiek". Want de wijze,
waarop zij haar taak als restaurateur of hotelier opvatten, is boven
allen lof verheven. Uitnemende maaltijden, tegen niet hoogen prijs,
worden in de spoorweg-restaurants en de eet-wagons verstrekt. Alles
is er zóó zindelijk als de properste Hollandsche huisvrouw maar kan
begeeren. En datzelfde is het geval in de spoorweg-hotels.

Ik ontmoette hier bij herhaling reizigers, van Australië of van China
komende--ook een groot gezelschap dat van Nederland de reis over
New-York en Chicago naar San Francisco en van daar naar Singapore en
Batavia maakte--die evenals ik, ingenomen waren met de wijze, waarop
de spoorweg-maatschappijen alhier haar taak opvatten en uitvoeren.

Men kan zich moeilijk een begrip vormen van de uitgebreidheid der
administratie bij zulk een onderneming met een jaarlijksche ontvangst
van honderd zestig millioen gulden. Wat men van de Amerikanen ook
moge zeggen, zeker niet dat zij, voor welke andere natie ook onder
doen in organiseerend en administreerend talent. Neen, laten wij het
gerust bekennen, in dit opzicht overtreffen zij ons, Europeanen,
ver. Maar ik dwaalde af. Het was mijn voornemen om mede te deelen
wat de bewondering en belangstelling wekt op dezen tocht. De reis,
voor zoover zij door Californië gaat, kent men eenigszins uit de
vorige opstellen. Heeft men de grens in Arizona bereikt, dan wordt
alles dadelijk anders. De wegen zijn slechter onderhouden, de huizen
zijn van geringer afmeting en zijn verfloos, er is minder water en
meer stof. Ook de wetgeving is er nog ver ten achter.

De bevolking is er minder gecultiveerd. Ruwheid en dronkenschap komen
veelvuldig voor. Arizona is, wat oppervlakte betreft, ongeveer 10
maal grooter dan Nederland, doch heeft slechts eene bevolking van
nog geen 150.000, terwijl Nieuw Mexico, met eene oppervlakte elf
maal grooter, nog geen 200.000 inwoners telt. Hieronder is niet
begrepen een ambulante mijnersbevolking, die van den eenen Staat
trekt naar den anderen om te werken. Vele mijnen liggen soms geruimen
tijd stil, omdat er geen kapitaal voorhanden is tot voortzetting der
exploitatie, of omdat de prijzen der gedolven mineralen tijdelijk te
laag zijn of om eenige andere reden. Doch in al die gevallen staan
de werklieden op straat, gewoonlijk met een goed gevulde beurs,
want in of bij de mijnen kunnen ze niet veel verteren. Dan trekken
zij eerst naar het naastbij gelegen stadje aan de spoorlijn en hier
vinden zij gewoonlijk gelegenheid om hun verdiend loon geheel of
gedeeltelijk kwijt te raken. In den regel zijn die arbeiders jonge
ongehuwde mannen, die in de mijnen werken of in de uitgestrekte
bosschen boomen vellen. Komen zij in de kleine spoorwegplaatsen,
dan is hun eerste en eenige aanloop de saloon, dat is de kroeg,
waar den geheelen dag wordt in- en uitgeloopen en aan de toonbank,
staande, de noodige borrels worden verschalkt. Doch wat erger is:
waar den geheelen dag de gelegenheid wordt gegeven tot dobbelen. Met
roulet, de dobbelsteenen, de kaarten wordt openlijk gespeeld en bij
onderzoek bleek mij dat in Arizona en Nieuw Mexico het dobbelen niet
verboden is bij de wet, en voorloopig ook nog niet zal verboden worden.

Er worden namelijk hooge rechten betaald voor de vergunning om een
roulet of speeltafel te houden.

De gemeentebesturen vinden het gemakkelijker op die wijze de kas te
vullen dan door het heffen van een hoofdelijken omslag. Daar komt
nog bij dat uit hun bedrijf groote voordeelen worden behaald door de
"saloon"-houders en de houders der "gambling-tables"; personen die
bij de verkiezing van leden voor den gemeenteraad een beduidende
rol spelen en er wel voor waken, dat geen raadsleden gekozen worden,
die bezwaar hebben tegen dobbelspel.

Wat dit laatste in sommige plaatsen allerbedenkelijkst maakt is
een bepaling, dat het recht verdubbeld wordt, indien vrouwen in
de "saloons" worden toegelaten. Ik heb een paar van die plaatsen
bezocht. In hun werkpakje zaten dáár Amerikanen, Mexicanen, Indianen,
Chineezen hun zuur verdiend loon te verdobbelen. En precies als te
Monte Carlo zat men berekeningen te maken, van het nummer van het
draaibord waarop de prijs een volgenden keer "moest" vallen. Het ging
hier natuurlijk slechts om kleine sommen; zilverstukken van 10 en 25
cents waren de voornaamste inzet. Maar ik zag ook een jongen Amerikaan,
die drie maanden in de bosschen werkzaam was geweest aan den houthak
en honderdvijftig dollar had bespaard, dit sommetje in twee uren tijds
verliezen met inzetten van één tot vijf dollar. En welke tooneelen
men daaromheen ziet in de "saloons" waar het verhoogde recht betaald
werd om ook vrouwen te kunnen toelaten, kan men zich voorstellen,
wanneer men die combinatie elders, vooral in Fransche badplaatsen,
wel eens heeft waargenomen.

Ik kan van dit onderwerp niet afstappen zonder de hoop uit te spreken,
dat de centrale regeering van Amerika spoedig tusschenbeide kome, om
een einde te maken aan een toestand die dit groote land tot schande is.

Van de gelegenheid om een Amerikaanschen zaagmolen te zien maakte
ik hier gretig gebruik, omdat ik van de groote besparing van
arbeidskrachten, en het vlug omzetten van boomen in planken zooveel
had gehoord. En inderdaad, de Amerikanen verrichten wonderen met hun
machines. De zaagmolen was aan het spoor gelegen, en de boomstammen
werden uit het ver afgelegen bosch aan een berg-helling vervoerd per
water, d.w.z. over een afstand van vele kilometers was een houten bak
op stutten gemaakt, van ongeveer een meter breed en een halven meter
diep. Een bergstroom liet men op een hoog punt in dien bak loopen en
door het aangebrachte verval stroomde dat water vrij vlug omlaag. De
boomstammen werden daarin geworpen en bereikten het eindpunt met een
snelheid van 15 kilometer per uur. Op één plaats zag ik zoo'n toestel,
primitief in elkaar gezet, ter lengte van 105 kilometer--de afstand
van Amsterdam naar Arnhem--en aan het eind van den afgelegden weg
werd het water aangewend voor irrigatie van den grond.

Te Flagstaff, (Arizona) waar ik den zaagmolen bezichtigde, eindigde de
kunstmatige beek, zooals ik zoo'n bak zou willen noemen, op tamelijk
grooten afstand van de fabriek, omdat er geen verval van water meer
te krijgen was. De stammen, alle van dezelfde lengte--daarop worden
ze reeds gemaakt bij 't vellen--werden aan het eindpunt op platte
spoorwagens vervoerd naar de fabriek. En hier begon de bewerking. In
den zaagmolen waren niet meer dan 5 mannen werkzaam om de boomstammen,
die aan den eenen kant binnenkwamen, zoodanig te plaatsen dat zij
op bepaalde dikte gezaagd worden en daarna als planken, gesorteerd
naar breedte en lengte, op hun plaats aan den anderen kant den molen
verlieten. De rest deden de verschillende werktuigen. In den tijd
van 20 minuten zag ik 10 boomen van vier en een halven meter lang en
bijna één meter middellijn in planken omzetten, dat was gemiddeld
twee minuten voor iederen boom. Hoe die vijf mannen den drukken,
inspannenden arbeid van den ochtend tot den avond kunnen volhouden
is mij een raadsel. Er wordt namelijk in die fabriek 10 uren daags
gewerkt. Van 7-12 en van 1-6 en als het druk is nog van 7-9 1/2,
waarvoor dan 1/4 van het loon extra wordt betaald. Dus geen verhoogd
loon voor de over-uren. Van pensioen, ziekengeld of uitkeering bij
ongeval is geen sprake. Was er geen werk (tijdelijk in den winter) dan
volgde onmiddellijk ontslag. Deze toestand is geen uitzondering, maar
regel voor den arbeid in Westelijk-Amerika. Wat de loonen betreft,
die waren er vrij hoog. De meesterknecht genoot vijf dollar per
dag; de overigen de helft of iets daarboven, terwijl het leven in
die kleine stad niet duur kon genoemd worden. Bieden de bosschen in
Arizona een rijke bron van inkomsten, nog meer is dit het geval met
de mijnen. Onder deze munten uit de kopermijnen van Mr. W. A. Clark,
een van de Amerikaansche milliardairs. Mij werd verzekerd, dat hij
alleen uit de mijnen van Arizona een jaarlijksche winst maakte van
tien millioen dollar. En nu overtrof de productie zijner mijnen in
Montana nog die van Arizona. Van eene zijde die geen twijfel toelaat,
vernam ik dat in de gezamenlijke mijnen van dezen groot-industrieel,
ruim twee derde werd voortgebracht van al het koper, dat jaarlijks
in de wereld wordt geproduceerd. Ook hier, bij de mijnwerkers,
bestaat er tusschen werkgever en arbeider niet de minste band. De
eerste betaalt een vrij hoog loon en bemoeit zich voor 't overige
met zijn werklieden niet. Dat dezen aan de onderneming zich niet
gehecht gevoelen, spreekt van zelf. Verbetering in dezen toestand is
alleen te verwachten van een nauwe aaneensluiting der werklieden in
vakvereenigingen. Daarvan zijn velen onder hen reeds doordrongen, doch
de meerderheid begrijpt blijkbaar nog niet, dat verbetering van eigen
lot, alleen verkrijgbaar is door organisatie en coöperatie. Ik spreek
ter loops slechts over een derde bron van rijkdom in beide staten:
de vee-fokkerij. Niet op den voet zooals bij ons, maar uitsluitend
tot het fokken van jonge stieren, die enkele jaren de prairie worden
ingejaagd, dáár hun voedsel zoeken om dan bij honderdtallen naar de
slachtbank te worden gevoerd. Hier zijn vee-fokkers, die het aantal
hunner ronddwalende stieren bij benadering slechts kennen. Het
bedraagt soms duizenden. Zij worden voor het grazen binnen zekere
grenzen gehouden door de cow-boys, te paard gezeten jonge mannen,
die dagen achtereen in de prairie vertoeven om afgedwaalde stieren
weer op den rechten weg te brengen. In zijn kleurig buis en leeren
broekspijpen met franjes van boven tot onder, zijn zware sporen naar
Spaansch model, zijn grijze flambard en losjes geknoopte roode das,
ziet hij er schilderachtig uit, wanneer men hem uit den spoorwagen door
de prairie ziet rennen op ongebaande wegen, met een vaart bijna gelijk
aan die van den trein. Aan den knop van 't zadel hangt de lazzo en
ieder der beide achterzakken van zijn pantalon herbergt een revolver.

In het schieten met dit laatste wapen oefent hij zich gedurende den
tijd dat hij niet achter de stieren rent en de meesten brengen het
zoover, dat zij op 40 pas afstand een mikpunt van drie centimeter
middellijn nooit missen.

Ruw, kortaf en twistziek, ziedaar eenige minder aangename eigenschappen
van den cow-boy; daarentegen is hij ridderlijk tegenover vrouwen en
kent zijne goedhartigheid tegenover lijdenden geen grens. Daarover
zijn vele interessante verhalen in omloop. Zoolang de whiskey nog
in de kan is, valt er met den cow-boy te praten; is zij in den man
dan blijve men voorzichtigheidshalve op een afstand. In de genoemde
landen is het geen zeldzaamheid dat de revolver als argumenteerende
kracht wordt aangewend.

Laat het sociale leven in Arizona te wenschen over, niet aldus is het
gesteld met de natuur. Deze heeft hier wonderen verricht, zooals men ze
nergens in de wereld, en zóó dicht bij elkaar, te aanschouwen krijgt.

Men spoort van het station Williams in een paar uur naar de grand
canyon [2] of Arizona en honderd pas van het station staat men voor
een afgrond, die--behalve door zijn uitgebreidheid en diepte--een
wonder van kleurenpracht en grillige vormen te aanschouwen geeft; een
pracht die geen pen in staat is te beschrijven. In de diepte stroomt
de Colorado-rivier, doch men kan haar daarboven ternauwernood zien,
daar die diepte 1800 meter bedraagt. Eerst wanneer men afdaalt langs
een pad dat ruim 10 kilometer lang is--een weg die gewoonlijk op een
paard of muilezel wordt afgelegd--krijgt men menig denkbeeld van deze
meer dan 100 meter breede rivier en van de ontzaglijke rotsblokken die
de wanden van dezen afgrond vormen. De schitterende kleurenpracht,
telkens varieerende wanneer de zon haar licht op een ander deel der
uitstekende punten en gedrochtelijke vormen doet schijnen, doet het
oog in stille bewondering op dit ontzettend grootsche natuurtafereel
staren. Eindelijk na lang staren, zoekt het oog een grens, maar deze is
niet te vinden. Althans niet in de lengte. Deze scheur in de aarde is,
langs de rivier gemeten, driehonderdvijftig kilometer lang (meer dan
3 maal de afstand van Amsterdam naar Arnhem!) en twintig kilometer
breed (van Amsterdam tot Haarlem). Voor zoover mij bekend, bestaat
er geen ander natuurtafereel van dien aard: zóó groot en zóó schoon.

Een ander natuurwonder van Arizona, al wordt men er niet zoo door
getroffen als door den grand canyon, zijn de versteende bosschen. Op
geringen afstand van Holbrook vindt men boomen, een geheel bosch
vormende, uit vóórhistorischen tijd. Zij zijn òf verglaasd, òf
versteend, òf verkalkt en bieden nu, als de zon er op schijnt, een
heerlijk kleureffect. Zelfs zuivere kristallen zijn er bij. Er zijn er
ook onder die het prachtigste agaat leveren. De boomen zijn soms 70
meter lang en liggen half bedolven in het zand, half bloot. Sommige
boomen zijn geheel gaaf gebleven met alle takken eraan, gelijkende
op een boom van agaatsteen. Vóór eeuwen hebben wervelwinden, die
het zand opzweepten en in groote massa's verplaatsten, deze boomen,
naar men vermoedt, bloot gelegd. Doch de boomen zelven zijn dáár niet
gegroeid. In vóórhistorischen tijd moet de grond aldaar de bodem van
een zee geweest zijn en werden de boomen wellicht, ontelbare eeuwen
geleden, door een ontzettende natuurkracht ontworteld en naar de plaats
gespoeld, waar zij nu in zoo groot aantal gevonden worden. M.a.w.,
men weet er niets van hoe die boomen dáár zijn gekomen en op welke
wijze zij de versteende en verglaasde lichamen zijn geworden, die nu
met hun kleurenpracht ons oog bekooren.

Een ander wonder, op grooter afstand van de spoor doch door een
heerlijke natuur per rijtuig in één dag te bereiken is de natuurlijke
brug, waardoor de beide zijden van een bergkloof, 165 meter wijd
(zonder rustpunt) ruim 200 meter boven een vervaarlijken bergstroom,
verbonden worden.

Maar wat zeker voor velen het meest interessante van de reis is,
het zijn de cliff-dwellings, woningen van een menschenras dat sedert
lang van het aardrijk is verdwenen en van wier vroeger bestaan
slechts zeer zeldzaam de sporen worden gevonden. Er zijn namelijk
enkele skeletten opgedolven, waaruit blijkt dat het een klein soort
menschen moet geweest zijn. Wat evenwel zeer opmerkelijk is, dat is
dat hun wijze van behandeling der lijken geheel overeenkwam met die
der oude Egyptenaren. De gevonden skeletten waren geheel omwikkeld
door windselen van grof linnen.

De woningen dezer menschen zijn op sommige plaatsen in de rotsen
nog gaaf aanwezig. Ze zijn gebouwd in overhangende rotsspleten, een
paar honderd meter of meer boven den beganen weg, soms boven steile
afgronden. De bewoners hebben waarschijnlijk indertijd hun woning
van boven af bereikt maar moeten daarvoor een talent van klimmen en
klauteren bezeten hebben, zooals bij tegenwoordig levende menschen
niet wordt gevonden. En dáár, in de nabijheid dezer vóór-historische
woningen, vindt men nu nog oude stammen van Indianen wonen, heele
dorpen met eigen wetgeving en eigen bestuur, vast houdende aan
traditiën, door vele eeuwen heen tot hen gekomen.

Die stammen zijn aan het uitsterven, en zullen waarschijnlijk
over weinige eeuwen verdwenen zijn, evenals de cliff-bewoners van
weleer. Niet weken maar maanden zou men in dit merkwaardig deel van
Amerika willen vertoeven, om de wonderen der natuur gade te slaan en
in het verleden trachten door te dringen door bestudeering, van wat
daar nu nog gevonden wordt.

Hoe geheel anders wordt de omgeving als de trein ons brengt in Chicago,
met zijn twee millioen inwoners, saamgesteld uit de emigranten van
bijna alle natiën der wereld.

Hier vindt men, als in Londen, den grootsten rijkdom naast de
diepste armoede. Hier worden zaken gedaan, niet anders dan zaken. De
concurrentie heeft de grootst mogelijke inspanning gevorderd, zelfs
van de meest energieken onder deze business-men. Met 't gevolg dat
allen voortrennen in zenuwachtige haast, uit vrees van achterhaald
te worden door iemand, die nog vlugger, nog intenser weet zaken te
doen. Welke reusachtige ondernemingen aan dit inspannend werken het
aanzijn danken, kon ik ervaren bij een bezoek aan de slachtplaats
van Armour & Co., een naam over de geheele wereld bekend door de
"corned beef" en de "smoked tongue". Men kan zich moeilijk den omvang
dezer slachtersaffaire voorstellen. Er worden in den drukken tijd
dagelijks tienduizend varkens geslacht, vijf en twintig honderd
koeien en tienduizend schapen. De concurrentie gedoogt niet dat
een der onderdeelen, voor de uitoefening dezer zaak, door anderen
wordt uitgeoefend. De firma doet alles zelf. Voor het maken der
blikken, waarin het vleesch of het extract wordt verzonden, is een
groote fabriek opgericht, waar 200 man werkzaam is. Voor de boeken,
etiquetten, aanplakbiljetten en het overige benoodigde drukwerk is een
drukkerij met de nieuwste machines, waar 150 man werk vinden. Om ijs
te maken (voor de koelkamers), zijn machines aan 't werk, die 2000
ton ijs per dag afleveren. Voor opwekking van stroom zijn machines
van 4800 paardenkrachten aanwezig. Een groote fabriek is er voor het
maken van been-zwart. Een andere voor de bereiding van het haar der
varkens. Weer een andere voor het maken van lijm. Een zeepfabriek, een
knoopen- en kammenfabriek (van den horens en hoeven der koeien). Toen
ik ten slotte vroeg hoeveel menschen hier werkzaam waren, vernam ik dat
dit over de tienduizend bedroeg. Niet minder dan 83 telegrafisten zijn
in dienst der firma en doen niet anders dan telegrammen ontvangen en
verzenden voor dit huis. Een der chefs van de firma gaf mij als zijne
meening te kennen, dat de concurrentie, nog meer dan op dit oogenblik
het geval is, tot centralisatie in de bedrijven zal leiden en wel het
meest wegens de dringende behoefte aan afzet der producten buiten
Amerika. Door de beste (nieuwste) machines steeds aan te schaffen
en alle bij de onderneming betrokken bedrijven onder één beheer te
brengen, konden volgens hem de Amerikanen op den duur tegen Duitschland
en Engeland de concurrentie gemakkelijk volhouden. De belangrijke
besparing in productie-kosten zou hen daartoe in staat stellen. Op mijn
vraag, in welke verhouding hij zich voorstelde dat de werklieden zijner
fabrieken op den duur tot de firma als werkgeefster zouden komen,
was zijn antwoord erg onzeker. Hij was een voorstander van hooge
loonen voor geschoolden arbeid; van een aandeel in de voordeelen der
zaak wilde hij absoluut niets weten. Hij ontkende dat de werkman,
hoe goed ook zijn vak verstaande, iets hoegenaamd bijdroeg tot het
welslagen der onderneming. Alleen zij die leiding weten te geven,
niet degenen die leiding noodig hadden, kunnen aanspraak maken op
een aandeel in de behaalde voordeelen.

De skilled laborers ontvingen een loon van 4 tot 4 1/2 dollar per
dag. De unskilled $ 1.75.

Over de laatsten was hij slecht te spreken. Zij waren het die niet
wilden werken, tenzij de werkgever een arbeid-overeenkomst met
hen afsloot. De werkgevers echter wilden van onderhandelingen met
menschen, die geen enkel vak verstaan, niets weten. De geschoolde
arbeiders staakten alleen uit sympathie met de niet-geschoolden
en het gevolg is geweest dit voorjaar, een maanden-lange staking,
die ten slotte door de werklieden is verloren. Door die staking is
bij de patroons, zoowel als bij de werklieden heel wat kwaad bloed
gezet. Het is duidelijk dat er niet veel noodig is, om de vlam,
die thans nog verre van uitgedoofd is, opnieuw te doen uitslaan!

Een sterke uiting van zenuwachtige inspanning bij het zaken doen,
zag ik op de graan-beurs; zeker de grootste der wereld wat den omzet
aangaat.

In één jaar wordt te Chicago drie en een half millioen lasten tarwe
(meel in tarwe omgezet) aangevoerd. De elevators te Chicago kunnen een
half millioen lasten graan bergen. En welke reusachtige hoeveelheden
dagelijks worden omgezet op speculatie, valt natuurlijk niet te
schatten. De geheele wereld speculeert te Chicago. Onder oorverdoovend
geschreeuw en door het geven van teekenen met de hand en de vingers,
worden in één minuut soms duizenden lasten verhandeld. Hoe de drie
honderd makelaars in tarwe die hier de orders tot koop en verkoop
uitvoeren, wijs worden uit elkanders gegil en handgebaar, is voor een
buitenstander niet te begrijpen. En toch, zoo verzekerde mij een man
van 't vak, komen geschillen hoogst zelden voor.

Toen ik weinige dagen daarna langs den Hudson-rivier spoorde en bedacht
dat slechts 3 eeuwen geleden (1609) Hudson in dienst der Nederlandsche
Oost-Indische Compagnie die groote rivier met haar prachtige oevers
ontdekte, raakte ik onwillekeurig aan 't mijmeren over het verleden en
het heden van dit land en van het onze. Het kleine Nederland, destijds
het ondernemendste, het energiekste volk der aarde... en in Amerika,
althans in de noordelijke Staten, toen nog geen wit mensch te bekennen.

En nu, na 300 jaren?


                                                        C. V. GERRITSEN.



DE VROUWEN VAN AMERIKA [3].


Met het vermoeden in Amerika alles anders te zullen vinden dan in
Europa en er vooral een geheel ander, hooger ontwikkeld, meer begaafd,
minder bekrompen soort vrouwen te zullen aantreffen, zette ik mijn
voet op Amerikaanschen bodem. Thans na een 6 weken verblijf, waarin ik
de gelegenheid had met vrouwen uit alle kringen en uit verschillende
Staten in aanraking te komen, wil ik voor de lezers van het Maandblad
mijn indrukken wedergeven. Ik ben natuurlijk volstrekt niet overtuigd,
dat deze indrukken niet na een langer verblijf alhier gewijzigd zullen
worden, maar ik meen de leden van "Vrouwenkiesrecht" en de lezers
van het Maandblad geen ondienst te doen, mijn eerste indrukken vast
te boekstaven.

Laat mij dan beginnen met te constateeren, dat ik de eerste weken
in New-York en Boston in dit opzicht geheel teleurgesteld was. De
enkele pioniers in de vrouwenbeweging, die ik ontmoette, stonden
zoo hoog boven het gros der vrouwen, dat ik het gevoel kreeg,
in de eerste halve eeuw zal hier van overbrugging dier klove geen
sprake zijn. Verbeeldt U, lezers, dat ik den eersten Zondag in een
damesgezelschap in New-York was, waar men den naam van Susan Anthony
zelfs niet kende en waar Mrs. Carrie Chapman Catt als een "ridiculous
woman who speaks at public meetings" [4] bekend stond.

Dit waren de echte "Society women", vrouwen die in de groote wereld van
New-York den toon mede aangeven; die haar tijd besteden met zich eenige
keeren daags in andere toiletten te steken; nooit ongedecolleteerd
aan tafel verschijnen, zelfs al zijn zij zonder gasten; die de kerk
elken Zondag bezoeken, doch met geen ander oogmerk als dat waarmede
zij naar opera of ander publieke gelegenheid gaan, in hoofdzaak
om te zien en gezien te worden; die haar kinderen laten opvoeden
door dienstboden en ze niet meer dan een of twee keer daags zien;
in 't kort met een klasse van vrouwen, waarvan Amerika helaas een
al te groot aantal bezit, vrouwen wier ouders gemakkelijk en snel
rijk zijn geworden, van welken rijkdom de kinderen nu goeden sier
maken. Van ontwikkeling, ware beschaving, fijn gevoel is bij haar geen
sprake. Zij hebben veel gereisd en weten daardoor van het een en ander
mede te praten. Zij lezen een courant en zijn daardoor op de hoogte
van de sensationeele berichten, maar dieper gaat hun kennis niet,
meer belangstelling kan men bij hen niet wekken. Natuurlijk zijn deze
vrouwen tegen vrouwenkiesrecht, waarover zij evenwel nooit nagedacht
hebben, evenmin als over eenig ander ernstig onderwerp, en toen ik
haar naar de reden vroeg, was het antwoord, dat zij tevreden waren
met wat zij hadden. Van plichten tegenover de maatschappij, plichten
tegenover de vrouwen, die minder financieel bevoorrecht zijn dan zij,
hebben zij geen begrip.

Reeds spoedig kwam ik in aanraking met een geheel ander soort
vrouwen, vrouwen die men het best onder den naam "zwoegsters"
kan samenvatten. Het waren de vrouwen en meisjes die in winkels,
in kantoren, in telefoonbureaux, in ateliers enz. haar brood
verdienen. Hieronder hoopte ik de vrouwen te vinden, die het
leven ernstig opvatten, die een ideaal bezitten en daarnaar flink
en energiek streven. Ja, dezulken waren er onder; flinke moedige
strijdsters voor billijkheid en recht; vrouwen die na haar dagtaak
elk vrij oogenblik besteden om haar vakgenooten te organiseeren, haar
te ontwikkelen en haar levensstandaard te verhoogen. Maar die vrouwen
kon men er bijna uitpikken, want moe en overspannen zagen zij er uit
en van allen hoorde ik de verzuchting, dat het zoo'n hard werk was
de vrouwenvakgenooten tot organisatie te brengen. Het was net als bij
ons. De meeste meisjes werken tot zij een man vinden, en al werkende
zoeken zij ijverig. Alles wat haar met mannen in aanraking kan brengen
wekt haar belangstelling, daarbuiten zoo goed als niets. Toen ik vroeg,
hoe het dan komt, dat zooveel gehuwde vrouwen in alle werkinrichtingen
gevonden worden, kreeg ik tot antwoord, dat dit een natuurlijk gevolg
was van het werken vóór het huwelijk. Wanneer de vrouwen eenmaal
gewend zijn op eenigszins royale wijze, (de loonen zijn hier hoog)
in eigen onderhoud te voorzien, dan valt het deerlijk af, wanneer
zij na de wittebroodsweken ontwaren, dat manlief niet geneigd is,
ook dikwijls niet in staat is, op diezelfde royale wijze aan de
wenschen van vrouwlief te gemoet te komen. Het is dan dat zeer velen
naast haar huiselijke plichten haar beroepstaak weder opvatten, maar
door die dubbele taak zich te veel op de schouders laden, om ook nog
belangstelling te kunnen hebben voor het maatschappelijk leven. Worden
dezulken ook soms lid van de vakorganisatie, dan geschiedt dit met
geen ander oogmerk dan daardoor persoonlijk voordeel te behalen. Van
een hoogere levensopvatting meestal geen sprake.

Dezelfde indrukken kreeg ik van de fabriekarbeidsters. Wel bestaan er
voor al deze categoriën vrouwen vakvereenigingen, clubs en tehuizen,
maar de vrouwen, die aan het hoofd dier vereenigingen staan en waarvan
ik verscheiden sprak, verzekerden mij, dat zij allen financieel
gesteund worden en moeten worden door de, laat mij ze noemen
"bourgeoisvrouwen", wilden zij niet ten onder gaan.

Als oorzaak van deze lakschheid der "zwoegsters" gaven de leidsters mij
bijna allen op, dat men de vrouwen die weinige belangstelling in hare
organisaties niet al te euvel kan duiden, want de organisaties staan
te machteloos, zij kunnen den leden te weinig voordeel aanbieden. De
mannen met hun kiesrecht kunnen van de volksvertegenwoordigers alles
gedaan krijgen wat zij verlangen, zoodra hun organisatie maar krachtig
optreedt en scherp omlijnde eischen stelt. De weinige vrouwen die
georganiseerd zijn, zijn dan ook allen warme voorstandsters van
vrouwenkiesrecht en verwachten daarvan, mijns inziens terecht,
alles goeds.

En toch--Amerika biedt een groote verscheidenheid van vrouwen! Naast
die weerzinwekkende, nietsdoende, alleen-voor-pleizier-maken-levende
vrouwen uit de hooge kringen, vindt men er vrouwen van gering
tot aanzienlijk--zelfs uit de hoogste kringen--die haar geheele
leven wijden aan het maatschappelijk welzijn. In alle besturen van
vereenigingen, die zulke doeleinden nastreven, kan men zeker zijn
eenige vrouwennamen te vinden, die daarbij niet als uithangbord dienst
doen, zooals in vele besturen van vereenigingen bij ons te lande, maar
waarvan de draagsters een werkzaam aandeel nemen aan het te verrichten
werk en in zoo'n bestuur dikwijls een overwegenden invloed uitoefenen.

In alle mogelijke zaken, beroepen en bedrijven trof ik vrouwen,
die daarin soms de hoogste posities bekleeden; aan het hoofd van
een school voor jongens en meisjes van 16 tot 19 à 20 jaar stond een
vrouw, terwijl de leerkrachten uit mannen en vrouwen bestonden; vrouwen
overal aan den arbeid tusschen de mannen en soms als hun superieuren;
allen vrouwen, die op waardige en bekwame wijze haar taak vervullen.

Dieper ziende en verder reizende door Amerika kwam ik dan ook tot het
besef: Ja, de Amerikaansche vrouwen, als een geheel genomen, zijn ons
een geslacht, misschien wel eenige geslachten vooruit. Overal waar
wij ons nog een plaats moeten veroveren, hebben zij reeds vasten voet.

Hoe is dit te verklaren? vroeg ik een zeer begaafde, algemeen
ontwikkelde vrouw, die in het bestuur van een groote nationale
vereeniging, ten doel hebbende kapitaal en arbeid op voet van vrede
te houden, een post van vertrouwen inneemt. Hoe konden, bij zooveel
lakschheid onder vele vrouwen, de ernstige werksters zulke posities
veroveren; hoe hebben de vrouwen in Amerika het aangelegd, dat men
haar de hoogste posten toevertrouwt?

Het antwoord op deze vraag kwam hierop neder, dat men in Amerika
voor alle soort arbeid, voor alle ambten en betrekkingen nog steeds
menschen tekort komt; dat men neemt die men krijgen kan en dat de
meeste werkgevers reeds lang hebben ingezien, dat het voordeeliger
voor hen is een bekwame vrouw dan een onbekwame man aan te stellen,
of soms voor het werk in 't geheel geen man konden vinden en dan wel
genoodzaakt waren een vrouw te nemen. Op die wijze kwamen vele vrouwen
in het werk en kregen daardoor gelegenheid te toonen, dat zij tot dat
steeds veronderstelde mannenwerk volkomen in staat waren. De vrouwen in
Amerika hebben nu reeds gelegenheid gehad zoovele vooroordeelen tegen
maatschappelijk vrouwenwerk te overwinnen, dat zij niet behoeven te
vreezen, ook al wordt de bevolking van Amerika nog zoo groot, ooit
weder uit hunne positie verdrongen te zullen worden. Door den nood
werd men gedwongen vrouwen aan het werk te zetten, en nu hebben de
vrouwen gelegenheid gehad te toonen, waartoe zij in staat zijn.



VERBETERHUIZEN IN AMERIKA.

(REFORMATORIES.)


Schrijvende over Reformatories, dien ik, voor den oningewijden
lezer, eerst met een enkel woord uiteen te zetten, wat men hier
onder deze instellingen verstaat. In 't kort zou ik een Reformatory
aldus kunnen omschrijven: van een gevangenis een verbeterhuis maken,
waarin de veroordeelde, gedurende zijn verblijf, tot een beter mensch
hervormd wordt.

Sprekende over Reformatories in Amerika, moet men wel in het
oog houden, dat Amerika uit een groot aantal Staten bestaat,
die verschillende wetten en derhalve ook verschillende strafwetten
hebben en dat in vele Staten de gevangenissen op dit moment nog veel
te wenschen overlaten. De in ons land meest bekende Amerikaansche
Reformatory, is die in Elmira, waarvan Mr. Z. R. Brockway de stichter
en langen tijd de superintendent was. Elmira ligt in den Staat
New-York; het werk van Brockway was een zoodanig succes, dat de Staat
New-York besloot langzamerhand alle gevangenissen naar dit systeem te
hervormen. Deze hervorming kost evenwel tijd en geld, zoodat op dit
moment wel reeds eenige andere Reformatories op kleine schaal zijn
tot stand gebracht, maar Elmira nog steeds overbevolkt is en vele
veroordeelden in gewone gevangenissen moeten worden ondergebracht,
die in een Reformatory tehuis behooren. Elmira is een Reformatory
voor mannelijke veroordeelden.

De aan den Staat New-York grenzende Staat Massachusetts heeft de
lessen van Brockway, die hij herhaaldelijk in woord en schrift
uitte, zoozeer ter harte genomen, dat de regeering onmiddellijk is
begonnen de Reformatories aldaar in te voeren. Met zekere mate van
vrijheid werd het de superintendenten der gevangenissen toegestaan, die
verbeteringen in hunne instellingen in te voeren, die zij in het belang
der veroordeelden, en daarmede in het belang van Staat en Maatschappij,
noodig oordeelden. Deze hervormingen zijn in geen enkele gevangenis
alle opeens tot stand gebracht, maar door onophoudelijke voorlichting
van den een aan den ander, door telkens nieuwe methoden te probeeren
en de resultaten nauwkeurig gade te slaan, is langzamerhand in enkele
Reformatories een soort van volmaaktheid bereikt, waardoor de Staat
Massachusetts, zelfs in Amerika, het hoogste standpunt inneemt met
betrekking tot de behandeling van zijn veroordeelden. Massachusetts
heeft in de laatste jaren in dit opzicht zelfs den New-York-Staat
overtroffen.

De beste in Massachusetts bestaande Reformatory is die voor vrouwen
in Sherborn, die, hoewel geheel verschillende van Elmira, toch voor
deze in geen enkel opzicht onderdoet.

Het is van deze instelling, de Reformatory voor vrouwen in Sherborn,
dat ik het een en ander wil vertellen.

Voorzien van een introductie van Mr. Samuel Barrows, het hoofd der
afdeeling, belast met het toezicht op de gevangenissen, begaf ik mij
per electrische tram van Boston naar South Farmingham, ruim een uur
trammende door een mooie, welvarende streek, en kwam van daar, na
een wandeling van ongeveer 20 minuten, voor een aan den weg gelegen
mooi, groot gebouw, wat in niets op een gevangenis gelijkt, doch veel
meer door zijn vorm en grootheid, aan een uitgebreid ziekenhuis doet
denken. Men had mij dat gebouw als de Sherborn Reformatory aangewezen,
en daarom trad ik over de groote oprijlaan naar binnen. Rondom bloemen,
planten, schaduwrijke boomen. Vergiste ik mij niet, bevond ik mij
niet voor een private woning, waaraan een of andere werkinrichting
of kostschool verbonden was? Terwijl ik nog in twijfel stond of ik
wel verder zou gaan, kwam een jonge dame uit het huis naar mij toe
en vroeg mij naar mijn wenschen. Op haar bevestiging, dat ik mij
werkelijk bevond op de plaats die ik zocht, begeleidde zij mij naar
de superintendente (die ik in het vervolg gemakshalve directrice zal
noemen), aan wie ik mijn brief van introductie overhandigde. Het jonge
meisje was de klerk van de gevangenis, die, boven en behalve al het
administratieve werk, ook belast is met het toezicht houden op de in-
en uitgaande personen van het gebouw.

De directrice, mevr. Morton, die reeds 23 jaar aan deze instelling
verbonden is, ontving mij allervriendelijkst en hoewel het Zaterdag,
een zeer drukke dag was, stelde zij zich toch onmiddellijk beschikbaar
mij alles te laten zien en alle inlichtingen te verschaffen die
ik wenschte. Het was ongeveer elf uur en nadat zij mij eerst zoo
uitvoerig mogelijk met de wording van deze instelling op de hoogte
had gebracht, de sedert 1878 onder mevr. Atkinson begonnen en steeds
vermeerderde verbeteringen opgesomd, vele door mij opgeteekende vragen
had beantwoord, begaven wij ons naar de keuken, waar 10 à 12 vrouwen,
onder toezicht van een ongeveer 35-jarige dame, bezig waren het eten
voor dien middag te koken. Die dame was een matron (opzichteres zal
ik haar noemen), de eenige, die over deze vrouwen het toezicht hield
en onder wier leiding deze vrouwen gedurende de week keukendienst
hadden. In niets deden deze vrouwen aan gevangenen denken. Gekleed
in een blauw en wit geruite katoenen japon, met witte boezelaar,
het haar netjes gekapt, zonder muts of andere hoofdbedekking, zagen
zij er beter en netter gekleed uit, dan velen onzer dienstboden
of werkvrouwen. Op mijn opmerking, tot een dezer vrouwen gericht,
dat ik het in de keuken zoo warm vond, kreeg ik open, doch beleefd
tot antwoord, dat dit was omdat ik van buiten kwam; als men er den
geheelen morgen gewerkt had, merkte men het niet meer. Ook tot de
directrice werd door de veroordeelden open en rond het woord gevoerd;
geen onderdanige vriendelijkheid, geen kruipende beleefdheid; met
denzelfden toon van beleefdheid, waarin zij werden toegesproken werd
door haar geantwoord.

Van de keuken begaven wij ons naar de eetzalen, omdat het etensuur
weldra zou aanbreken. Onderwijl wij daarop wachten, zal ik even
vertellen dat de gevangenen in 3 klassen of groepen verdeeld zijn,
waarvan de 1e klasse de hoogste is, daarop volgt dan tweede en
derde klasse.

De in de derde klasse vertoevenden moeten het eten in haar kamertjes
afzonderlijk gebruiken, die in de tweede klasse, alsook die in de
eerste, eten met haar klassegenooten.

In de eetzaal van de tweede klasse stonden twee lange, helder geboende
tafels, aan beide zijden lange rijen stoelen. Op iedere plaats
stond een bord en er lagen een mes, vork en een plak wittebrood
naast. Tusschen elke twee zitplaatsen stond een zoutvaatje en een
peperbusje op tafel.

De heldere vloeren, de hagelwitte muren vol mooie humane spreuken,
de electrische lampen, gaven een vriendelijk aanzien. Door een paar
vrouwen, die helderwitte mouwen over de japonmouwen droegen, werd
het eten opgediend. Een in het wit gekleede opzichteres hield hier
toezicht. Naast elk bord werd een kom bruine boonensoep geplaatst,
en op elk bord werd een stuk gekookt ossevleesch, ter grootte van een
ons ongeveer, en daarbij eenige aardappelen, gelegd. Een glas water
voor elke aanzittende voltooide het menu.

In de eerste klasse hetzelfde eten, dezelfde helderheid, zindelijkheid,
orde, netheid. Hier waren echter de lange tafels met een lang wit
tafelkleed gedekt en prijkten eenige schilderijen aan de muren.

De gevangenen kwamen uit de verschillende werkzalen achter elkaar
binnenloopen, velen met een boek onder den arm. Ik dacht dat het een
bijbel was, doch de directrice deelde mij mede dat het leesboeken
waren, die de vrouwen uit de bibliotheek der gevangenis hadden. Zij
kregen een half uur om te eten, en nu gebruikten velen den tijd dien
zij over hadden om te lezen, hetgeen geoorloofd was.

Het eten begon met een gezamenlijk gebed, waarin de opzichteres
voorging.

Voor ik verder ga wil ik eerst wat meer van de klassificeering
mededeelen, omdat ik in het vervolg herhaaldelijk van klasse 1 of 2
zal moeten spreken.

In de Reformatory in Sherborn worden alleen geplaatst veroordeelden
tot een jaar of langer. Een heel enkelen keer komt er een vrouw, die
voor korter tijd veroordeeld is. Er was nu één, die tot 6 maanden
straf veroordeeld was. Ook de levenslang veroordeelden komen er in
den regel niet, doch ook daarvan was er nu één aanwezig.

De nieuwe wet op de gevangenissen in Massachusetts dateert van 1
Juli 1903 en het tegenwoordig gevolgde systeem in de Reformatory in
Sherborn is daarmede in overeenstemming gebracht.

Zoodra een vrouw in de gevangenis komt gaat zij naar een badkamer. Op
een groot uitgespreid laken wordt zij ontkleed en krijgt daarna een
lauwwarm bad. Haar kleederen worden in het laken geknoopt en in den
onmiddellijk daaraan grenzenden desinfectie-oven gedesinfecteerd,
daarna gereinigd, en als zij het bewaren waard zijn, netjes bewaard.

Uit het bad, waarin ook het haar goed gewasschen is, wordt zij in
een der observatiekamertjes gebracht en den volgenden morgen door
Dr. Frances Potter, de vrouwelijke arts der inrichting, geheel
onderzocht, gewogen en volgens het systeem Bertillon gemeten. Bij
eenigen twijfel aan de volmaakte lichamelijke of geestelijke gezondheid
houdt Dr. Potter haar zoolang in observatie tot zij zekerheid heeft.

Gedurende den observatietijd zijn de veroordeelden geheel geisoleerd
en worden alleen door de directrice, de dokter en een verpleegster
bezocht. Zij liggen in een ruim, luchtig en licht kamertje, op een
goed gematrast en met dekens voorzien bed. Zij krijgen dàt voedsel,
wat de dokter voorschrijft.

Zoodra de observatietijd is afgeloopen, die meestal niet langer dan
een of twee dagen duurt, wordt de veroordeelde door de directrice
naar een der werkkamers gezonden. De directrice houdt daarbij steeds
het belang van de veroordeelde in 't oog, door haar in te deelen bij
het werk, waarvoor zij de meeste geschiktheid bezit, of waarvan zij
in haar volgend leven het meest nut kan trekken.

Eigenlijk moet elke veroordeelde beginnen met in klasse III te worden
ingedeeld, om dan langzamerhand door goed gedrag naar klasse II en
daarna naar klasse I te verhuizen.

Uit een paedagogisch oogpunt begint mevr. Morton echter anders. Zij
spreekt de veroordeelde toe, brengt haar met de orde en regels van
het huis op de hoogte en vertelt haar, dat zij in klasse III, de
laagste klasse, moet beginnen, dat zij daar geheel geisoleerd is,
niet mag eten en werken met de anderen en niet naar de kerk of de
lezingen mag gaan. Dat de directrice evenwel gelooft en vertrouwt dat
zij daarvoor te goed is, dat zij haar daarom onmiddellijk in de tweede
klasse zal plaatsen en hoopt, dat zij het in haar gestelde vertrouwen
niet zal beschamen. Bij de minste overtreding van de orde of de regels
van het huis, bij gebrek aan vlijt in het verrichten van haar taak,
zal zij echter naar de derde klasse moeten verhuizen.

Op het oogenblik dat ik de inrichting bezocht was er van de 214
veroordeelden geen één in de derde klasse; alle kamertjes stonden er
open en leeg.

In de tweede klasse zijn de meeste vrouwen. Daar beginnen zij allen,
en sommigen komen er niet uit. Om tot de 1e klasse op te klimmen
moeten zij gedurende 6 maanden geen reden tot klagen geven en alle
punten voor goed gedrag en betoonde vlijt, tien elke week, behaald
hebben. Hebben zij aldus geen reden tot één klacht gegeven, dan gaan
zij naar de 1e, de hoogste klasse, over.

De kleeding in de tweede klasse verschilt voor een oppervlakkig
beschouwer niet van de eerste. Toch is er eenig verschil. De ruitjes
van de japon zijn bij de 2e klasse vrouwen dubbelgeblokt, bij die
van de 1e klasse 4 maal geblokt.

De kleur, blauw en wit, de vorm van kleed, de qualiteit van katoen
gelijk. Toch is het een heel feest als een vierblokjes-kleed wordt
aangetrokken, en met eenige trots loopen velen er de eerste dagen
mede rond.

Eenmaal in de 1e klasse aangeland, dan hebben zij door goed gedrag en
vlijt het aantal punten te behalen wat noodig is om uit de gevangenis
op parool ontslagen te worden. Dit hangt echter niet alleen van de
directrice af. De directrice kan alleen, na 8 maanden goed gedrag van
de veroordeelde, haar voordragen voor ontslag. Het hangt dan van den
aard van haar misdrijf af of zij ontslagen zal worden. Heeft zij een
misdaad bedreven, waarvoor zij tot meer dan 5 jaar veroordeeld is, dan
wordt zij niet ontslagen; in elk ander geval wordt zij op voordracht
van de directrice na 8 of 10 maanden ontslagen, doch blijft gedurende
haar verderen straftijd onder politie-toezicht.

Dit politie-toezicht over vrouwen wordt door vrouwen
uitgeoefend. Overtreedt zij nu gedurenden dien tijd opnieuw de wet,
dan ontvangt zij niet alleen een nieuwe veroordeeling, doch heeft
bovendien nog uit te zitten den tijd dien zij van haar vorige straf
nog te goed had. In de gevangenis teruggekeerd wordt zij dan in de
3e klasse geplaatst en blijft daar langen tijd.

De kamertjes van de 1e en 2e klasse zijn allen luchtige, vierkante
vertrekken, waarin door een groot openslaand venster lucht en zonlicht
ruimschoots kan binnenstralen. Alle kamers zien op bosch of tuin of
bouwland uit.

In elke kamer staat een net ijzeren ledikant met een goed bed,
witte wollen dekens, lakens en kussensloop hagelwit, en in de 1e
klasse een wit, in de 2e klasse een rood en wit gestreepte sprei
over het bed. Verder een stoel, een tafeltje met twee verdiepingen,
een ijzeren waschtafeltje, waarop een bak water, een geëmailleerde
waterbeker, een zeepbakje met zeep, een tandeborstel en daarnaast
een handdoekrekje met handdoek. Daarboven hangt een spiegeltje.

In alle kamers hangt een kalender met een vriendelijk schild en aardige
spreuken, meestal geschenken van vrouwen-vereenigingen. Deze kalenders
moeten door de veroordeelden bijgehouden worden. Verder ligt op elke
tafel een bijbel, benevens een boekje, de strafwetten en de regels
en de orde van de inrichting waarin zij zijn, bevattende.

In elke kamer hangt een aardig schilderij. Daar dit ook geschenken van
vereenigingen zijn, is er een groote verscheidenheid van en laat de
directrice daarom elke week de verschillende schilderijen omruilen,
zoodat de bewoners telkens een andere krijgen.

Ware het niet, dat het bij mijn bezoek overal openstaand venster, door
zware ijzeren stangen versperd en de deur, door een ijzeren grendel
van buiten afgesloten kan worden, dan zouden deze kamertjes het in
gezelligheid, ruimheid, netheid, van de kamers der verpleegsters in
vele onzer groote ziekenhuizen ruimschoots winnen.

Op de afdeeling 1e klasse is bovendien op het eind der gang, waarop
alle kamers uitkomen, een groote ovale recreatiekamer, waarin aan beide
zijden, drie groote vensters lucht en licht naar binnen werpen. Voor
de vensters stonden potten begonia's, een groote ficus, reseda, rozen
en andere kamerplanten. Vier of vijf vogelkooien met kanaries, een
sprekende papegaai, tal van mooie schilderijen, vele easy-chairs,
een tafel met plaatwerken, tijdschriften, novellen, damspel en
andere spelen gaven aan het geheel een karakter van huiselijkheid
en gezelligheid, waardoor men meer ging denken aan een prettige
conversatiekamer in een goed geleid en zindelijk onderhouden pension,
dan aan een vertrek in een gevangenis.

Des Zondagsmiddags en een paar avonden in de week mogen de bewoonsters
der 1e klasse dit vertrek bezoeken. Natuurlijk bevindt zich er dan
steeds een opzichteres, doch de vrouwen zijn geheel vrij in de wijze
waarop zij haar tijd aldaar willen besteden. Het gebruiken van ruwe
en onkiesche woorden of uitdrukkingen is hier, evenals in het geheele
gebouw, streng verboden. Den eersten keer wordt het ongeoorloofde
er van onder 't oog gebracht, de tweede overtreding wordt met een
slecht punt bestraft, doch herhaalde overtreding heeft één of meer
dagen afzondering en degradatie tengevolge.

Van ziekelijke sentimentaliteit is hier in geen enkele afdeeling,
in geen enkele lokaliteit, sprake; overal krijgt men den indruk dat
men in een groote werkinrichting is, waar de grootste mate van netheid
en ordelijkheid heerscht en elkeen opgeruimd haar taak vervult. Allen
(de zieken natuurlijk uitgezonderd) moeten in deze inrichting werken
en bij de keuze van werk wordt zooveel mogelijk in aanmerking genomen,
wat voor de betreffende vrouw de nuttigste arbeid is.

Alles wat voor een inrichting als deze noodig is, het zindelijk houden
van het gebouw, de wasch, het bereiden van het eten, het bakken van
het brood, het maken van boter en kaas, naaien van nieuwe onder-
en bovenkleederen, weven van witgoederen, het melken der koeien,
het verzorgen van de 85 koeien, 300 varkens en 1000 kippen, het
bebouwen van het land, onderhouden van den tuin en nog een menigte
andere zaken worden alle door de bewoonsters verricht. Daarbij zijn
de werkzaamheden zóó geregeld, dat zij die 's morgens zwaar werk
verricht hebben, bijv. wasschen, schrobben, landbouw- of tuinwerk,
des middags naar de naaikamer gaan.

In den regel begint de directrice de vrouwen elke week bij ander werk
in te deelen, opdat zij al het te verrichten werk, voor een groot
deel toch tot het huishoud-werk behoorende, goed en netjes leeren
uitvoeren. Zoodra zij evenwel ziet dat er in een of ander meisje of
vrouw een goede naaister, een goede kookster, een tuinierster of iets
anders steekt, dan wordt zoo iemand in hoofdzaak voor dat soort werk
aangewezen en het vak haar in alle finesses geleerd.

Doordat ook alle kleederen van de directrice, dokter, predikant,
apotheker, verpleegsters en alle opzichteressen, gezamenlijk 35 dames,
in de inrichting gemaakt mogen worden, kan een naaister het vak aldaar
geheel leeren. Dit kunnen ook de waschvrouwen en strijksters, want
daar in dit gebouw des winters, als er niet veel buitenshuis gewerkt
kan worden, ook de fijne wasch verricht wordt van de nabijgelegen
mannengevangenissen in Massachusetts, zoo leeren de vrouwen er ook
overhemden, boorden en manchetten der mannen strijken en in orde
houden.

Aan de inrichting is verder een kook- en huishoudschool verbonden, waar
12 meisjes tegelijk, door een van buiten komende leerares, 2 keer in de
week een uur les krijgen. Bij de keuze der leerlingen wordt natuurlijk
door de directrice met aanleg en geschiktheid rekening gehouden, ook
kiest zij daarvoor meestal de jongere personen. Van af den leeftijd van
16 jaar komen de veroordeelden reeds in deze inrichting. Door oudere
vrouwen zag ik er zittingen voor rieten stoelen maken, een vak wat hier
nog veel huisindustrie is; als deze vrouwen dit vak dus goed leeren,
kunnen zij gemakkelijk later hiermee den kost voor zich zelf verdienen.

Aan vijf weeftoestellen leeren of onderhouden de veroordeelde meisjes
uit weverijen haar vak, zoodat zij bij het verlaten van dit gebouw
een beter werkster zijn en dus meer kunnen verdienen dan toen zij er
in kwamen.

Van alles en nog wat wordt er gewerkt en geleerd, doch zou ik dit
alles opsommen dan kwam ik nooit aan het eind.

Om een indruk te krijgen van den geest, die in deze inrichting
heerscht, komt 't mij belangrijk voor thans te vertellen wat er gedaan
wordt voor de geestelijke ontwikkeling van de bewoonsters. Aan de
inrichting is een predikant verbonden, die ook in het gebouw woont
en die, evenals alle ambtenaren, een vrouw is. Zij heeft niet alleen
den kerkdienst te leiden, maar zij is tevens hoofd der school. Alle
analphabeten beneden de 45 jaar zijn verplicht elken namiddag, van 1
tot 3 uur, de school te bezoeken. Daar leeren zij lezen, schrijven,
rekenen. Bovendien is er drie keer in de week 's avonds van 6 1/2
tot 8 uur school voor de meer gevorderden. Daar mogen allen heen
gaan, doch niemand is verplicht er heen te gaan. De lessen schijnen
daar echter nog al aantrekkelijk gegeven te worden, want verreweg de
meesten laten zich als leerlingen voor de avondklasse inschrijven en
volgen die, zoolang zij in de inrichting moeten vertoeven.

Met den kerk- en schooldienst is evenwel de taak der predikante
nog niet afgeloopen. De bibliotheek van de inrichting, die 1350
boekdeelen bevat, staat ook onder haar leiding. Een mooie collectie
goede boeken, waaronder natuurlijk ook kleine, eenvoudige novellen,
doch ook de werken van Dickens, Walter Scott, en vele Amerikaansche
bekende auteurs, waren aanwezig. Op dezelfde wijze als in elke
publieke leesbibliotheek worden ook hier de boeken uitgegeven, aan
de 2e klasse vrouwen eenmaal 's weeks. Deze boeken mogen zij mede
naar haar kamer nemen en er elk vrij oogenblik in lezen. Ook is het
geoorloofd ze mede naar de naaikamer te nemen en er in te lezen als
zij op werk moeten wachten.

Zijn de veroordeelden steeds in kerk, in school, in werk- en
ontspanningkamer onder toezicht van een of meer opzichteressen,
anders is dit, wanneer zij twee keer in de week, des Woensdags- en
Zaterdagsmiddags van 3 tot 4 uur, bijeenkomen en de directrice dan
een toespraak tot hen houdt.

Des winters wordt daarvoor de vergaderzaal, des zomers bij goed weder
meestal een beschutte plek in den tuin genomen. Voor die gelegenheid
wasschen zij zich altijd eerst goed, kappen het haar netjes en
schikken de kleeren, zoodat zij er op 't voordeeligst uitzien. Zij
stappen dan allen vrij en frank uit hun kamers naar de plek, die als
verzamelplaats is aangenomen.

Mevr. Morton wist niet goed hoe zij mij zou definieeren wat zij
dan deed. "Ik houd geen lezing", zei ze, "o, hemel neen, noem het
ook geen toespraak, ik zou het liefst willen, dat gij begreep, dat
ik dan tot mijn kinderen van hart tot hart spreek, dat ik mij dan
gevoel als moeder van zooveel dochters, die ik heb op te voeden tot
goede vrouwen, goede moeders, deugdzame menschen".

Zij vertelt ze dan in den regel eerst de bijzonderheden die in de
wereld plaats grepen gedurende de laatste dagen: bijv. de verkiezing
van een nieuwen gouverneur voor een of ander Amerikaanschen Staat,
den dood of de kroning van een of ander staatshoofd in Europa of een
ander werelddeel, groote maatschappelijke ongelukken, bijvoorbeeld een
overstrooming, een grooten brand, den stand van den oorlog tusschen
Rusland en Japan, of iets, waarin "'t algemeen" belang stelt, opdat,
wanneer de vrouwen uit de gevangenis ontslagen worden, zij met de
groote wereldgebeurtenissen op de hoogte zijn.

Na dat praatje gaat zij over tot een of ander afgerond onderwerp. Dan
eens spreekt zij over de taak van moeders, of over maatschappelijke
plichten, dan weder vertelt zij wat uit dieren- of plantenwereld,
of iets uit de geschiedenis van Amerika. Steeds varieert zij
van onderwerp en laat soms door de vrouwen opgeven, waarover zij
praten zullen. Mevr. Morton wil, als zij bij of met de vrouwen is,
van geen opzichteressen weten, zij is dan alleen met die ruim 200
veroordeelden. "Als ik bij haar ben, zullen zij zich als vrije menschen
voelen, anders kan er geen ware vriendschap, geen openhartigheid
bestaan. Hoe kan ik eischen dat zij mij vertrouwen, als ik toon haar
niet te vertrouwen", zeide zij mij.

Op mijn vraag of dit vertrouwen nooit beschaamd werd, antwoordde zij:
"neen, zóó verdorven is niet één onder haar of zij voelen zich vereerd
door dit vertrouwen. Nooit nog heb ik op één dier middagbijeenkomsten
eenige moeite gehad".

Hoe wordt hier beschaamd het nog bij ons heerschende idee, dat vrouwen
ongeschikt zijn vrouwelijke veroordeelden te regeeren. Onder al die
dames-beambten in Sherborn was er geen enkele robuste vrouw, en de
directrice, 'n lieve, vriendelijke verschijning van 55 jaren ongeveer,
was eer tenger en lichamelijk zwak te noemen. Toen zij in haar wit
geborduurde japon voor mij uitliep, kon ik mij niet voorstellen, dat
zij het hoofd van een groote strafinrichting is. In de strijkkamer
was zij even bij een der strijksters blijven staan, en op haar japon
wijzende, zeide zij: "Suzan, wat hebt gij de vorige week mijn japon
mooi gestreken, dank u wel, hoor; ik zal er erg voorzichtig mede zijn".

Laat mij thans nog even van een deel der gevangenis spreken, dat mijn
bijzondere belangstelling trok. Het was dat deel der inrichting,
waarover Dr. Potter den scepter voert. Het hospitaal is, wat bouw
en inrichting betreft, niet op de hoogte van den tijd, vooral niet,
wanneer men in aanmerking neemt, dat de nieuwste hospitalen in Amerika
bijna allen een volmaaktheid bereikt hebben.

Als punt I op het lijstje der wenschen voor Sherborn staat dan ook
een nieuw hospitaal; een wensch, die hoogstwaarschijnlijk het volgende
jaar ingewilligd zal worden. Als evenwel het ziektecijfer zoo gering
is als bij mijn bezoek, hetgeen trouwens in overeenstemming was met de
ziektestaten der vorige jaren, dan kan de bouw van een nieuw hospitaal
wel als een weeldeuitgave beschouwd worden. Vier zieken lagen er in
het geheel, allen in een eigen kamer.

De kamers lieten voor een ziekenkamer, wat geriefelijkheid betreft,
te wenschen over, doch lucht en licht was er voldoende. Behalve de
zieken lag er nog een der veroordeelden, die dienzelfden morgen van een
gezonden jongen bevallen was, en die nu een vijfde kamer in beslag nam.

Bij de kraamvrouw deed een veroordeelde den bakerdienst, terwijl de
vier overige patiënten ook door een veroordeelde bediend werden. Boven
allen stond evenwel de opzichteres-verpleegster, die over allen en
alles het oog liet gaan.

Waarom ik evenwel met voorliefde van dit deel van het gebouw
gewaag? Annex aan het hospitaal en ook onder Dr. Potter's beheer is
een nursery, een kinderkamer, waar op het oogenblik van mijn bezoek
22 kindertjes verpleegd werden.

Al de kinderen, die in de inrichting geboren worden en de kleintjes,
beneden 2 jaar, van veroordeelde moeders, kunnen tot en met hun 2e jaar
aldaar blijven. Zoowel in het belang der zuigelingen, als in het belang
van vele der veroordeelde meisjes, heeft Dr. Potter van deze nursery
een soort van school gemaakt tot opleiding van kindermeisjes. Hier
wordt het a.s. kindermeisje geleerd een gezond kind gezond te houden
en een ziek kind te verplegen. Alleen daarvoor geschikte meisjes,
wier gedrag buitengewoon goed is en wier misdrijf van dien aard was,
dat er geen gevaar voor de kinderen kan zijn in geval van recidive,
worden daarvoor gekozen.

Ook in deze afdeeling stond een verpleegster van beroep, tevens
opzichteres, aan het hoofd.

Laat mij hier nog even bij vermelden, dat de moeders der kinderen twee
keer daags gelegenheid krijgen hare kinderen te zien, en zij die het
kind zelf kunnen voeden, gaan zoo vaak naar de kinderkamer als het
zoogen dit noodig maakt. Ook des Zondagsmiddags mogen de moeders bij
haar kind zijn of het mede naar eigen kamer nemen.

Ik zal uit vrees te lang te worden, niet meer uitweiden over het
zangkoor, de gymnastieklessen, over de zoogenaamde recreatie-avonden,
waarop verschillende dames-vereenigingen zorgen dat er muziek
gemaakt of voordrachten gehouden worden, over de bloemen die van de
verschillende buitens voor de gevangenen gezonden worden en die men er
op den grootsten prijs stelt; elke gevangene krijgt een klein vaasje
met eenige bloemen voor haar kamertje en het is een lust te zien met
hoeveel zorg zoo'n bloempje tot het eind verzorgd wordt.

Ik zal ook niet spreken van de vele vrouwen, die als ernstige
geheel-onthoudsters de gevangenis verlaten en nog vóór zij
de intrede in het openbare leven opnieuw beginnen, lid der
geheel-onthouders-vereeniging worden, en van zoovele andere goede en
nuttige zaken meer. De geheele inrichting beantwoordt, naar het mij
voorkomt, geheel aan het doel dat zij beoogt. Dat is: het verbeteren,
verheffen der menschen, die er in gebracht worden.

En de resultaten, zullen de lezers vragen? Als men zooveel kosten maakt
om overtreders der ingestelde wetten te verbeteren; het denkbeeld,
dat de maatschappij recht heeft wraak te nemen op hen, die zich
vergrijpen tegen haar voorschriften, opgeeft; zelfs de meening, dat
een strenge straf angstig maakt voor nieuwe overtreding, laat varen;
de wetsovertreders enkel voor een tijdlang van hunne vrijheid berooft,
doch hun tegelijkertijd een beter, mooier leven geeft dan waaraan
zij gewend zijn; dan wil men in de oude wereld, met zijn oude wetten
en instellingen, toch wel eerst vast overtuigd zijn dat de nieuwe
wereld goed doet en niet bedrogen uitkomt, alvorens men dat voorbeeld
durft volgen.

Men heeft hierin gelijk. Doch als men bedenkt dat de eerste indruk,
die elkeen krijgt wanneer hij zijn voet op Amerikaanschen bodem zet,
is, dat Amerika practisch is; dat die indruk later, bij elken stap
dien men verder doet, versterkt wordt; als men ziet en voelt dat er
in het openbare leven van sentimentaliteit geen sprake is, doch dat
elke openbare handeling getoetst wordt aan het nut, die zij voor het
algemeen afwerpt, dan moet men toch aannemen dat de resultaten gunstig
zijn, nu langzamerhand alle Staten van Amerika er toe overgaan van
hunne gevangenissen reformatories te maken en dat sommige Staten
zeer groote sommen besteden om het snelst en het best dat doel te
bereiken. Dit feit spreekt, mijns inziens, meer dan tal van cijfers,
die ik uit de verschillende rapporten zou kunnen aanhalen.

Ik hoop later, zoodra ik gelegenheid heb gehad, Elmira te bezoeken
en over deze gevangenis-reformatory voor mannen ga schrijven, nog
uitvoerig op dit punt terug te komen. Van dit opstel verwacht ik alleen
dit resultaat, dat men in ons land zal beginnen in te zien dat er nog
een andere methode bestaat om met wetsovertreders te handelen, dan
het geijkte systeem, van zooveel maanden of zooveel jaar opsluiting,
zonder meer.

Zijn dan de resultaten die wij van deze wijze van handelen krijgen
zóó gunstig, dat wij tegen een proef van het Amerikaansche systeem
moeten opzien?

Ik hoop ook nog iets anders met het schrijven van dit opstel te
bereiken. Dat men eindelijk bij ons zal gaan inzien, dat vrouwen,
die men van haar vrijheid berooft, onder vrouwen-toezicht gesteld
moeten worden.

De vrouwen-gevangenis te Sherborn staat in heel Amerika bekend als
een inrichting waar de beste discipline heerscht, en waar bovendien
de vriendschappelijke verhouding van de ambtenaren onderling en van
hen tot de gevangenen niets te wenschen overlaat.

De vrees, dat vrouwen ongeschikt zouden zijn tot opzichteressen
en directrices van gevangenissen wordt in Amerika overal
gelogenstraft. Alleen het feit, dat weerlooze vrouwen volkomen in de
macht van mannelijke beambten geplaatst zijn, moet op beide partijen
een verlagenden invloed uitoefenen, waarvan de gevolgen toch ook maar
al te dikwijls blijk geven.



ALGEMEENE INDRUKKEN.


                                                              Oct. 1904.


In een gemakkelijk voortrollenden wagon van de Southern Pacific
Spoorweglijn, die mij van Utah naar Californië voert, of om mij juister
uit te drukken, waarin ik van Ogden naar San Francisco en van daar
naar Los Angeles ga, wil ik eenige indrukken wedergeven, die ik in de
4 laatst door mij bezochte Staten van Amerika opdeed. Deze vier vlak
aan elkaar grenzende westersche Staten zijn Colorado, Wyoming, Idaho
en Utah. Hoezeer deze vier Staten ook van elkaar mogen verschillen in
geologische wording en maatschappelijke ontwikkeling, in één opzicht
worden zij in Amerika steeds in één adem genoemd. Het zijn n.l. de
vier Staten in Amerika die vrouwen en mannen gelijke politieke rechten
verleenen; waarin de vrouwen niet alleen het kiesrecht in zijn volle
uitgebreidheid uitoefenen, maar ook zelf verkiesbaar zijn en voor
alle ambten en betrekkingen in aanmerking kunnen komen.

Wie nu zou meenen dat vele hooge staatsbetrekkingen door vrouwen
vervuld worden, komt bedrogen uit. Niettegenstaande de vrouwen,
wanneer zij eensgezind optreden, over een meerderheid van stemmen
kunnen beschikken en elke staats- en gemeenteambtenaar door de
kiezers gekozen wordt, zijn toch de hooge verantwoordelijke posten
bijna overal door mannen bezet. Alleen in Colorado is de Minister
van Onderwijs een vrouw en evenzoo is aldaar de Staatssecretaris
bij het Departement van Land- en Tuinbouw een vrouw. Op mijn vraag
in verschillende Staten en aan vele vrouwen gedaan, waarom zij niet
trachten meer hooge posten door vrouwen bezet te krijgen, werd mij
steeds geantwoord, dat de vrouwen nooit stemmen voor een vrouw, indien
de man-candidaat meer rechten kan doen gelden, indien hij inderdaad
bekwamer en geschikter is voor een zeker ambt dan zij. Bovendien zijn
de vrouwen er overal bij de bestaande politieke partijen ingedeeld
en onderscheiden zich politiek evenals de mannen, in republikeinen,
democraten, populisten, sociaal-democraten en de onderafdeelingen
hiervan. Zij stemmen voor de candidaten van de politieke partij waartoe
zij behooren, en zorgen alleen dat de vrouwen niet voorbijgezien worden
bij het vervullen van betrekkingen als zij daarop aanspraak kunnen
maken. Alleen in enkele gevallen treden de vrouwen eensgezind op en
dan handelen de politieke partijen waarlijk politiek, als zij aan den
drang der vrouwen gehoor geven, omdat zij anders gevaar loopen vele
vrouwen-leden te verliezen. Dit geschiedt steeds waar het geldt een
candidaat te weren voor een staats- of gemeentebetrekking, op wiens
zedelijk gedrag gegronde aanmerking bestaat. Zoo hebben de vrouwen in
Colorado bij de verkiezingen, nu 2 jaar geleden, een candidaat geweerd,
die een rijke vrouw gehuwd had en met haar geld een vroegere maîtresse
onderhield. De vrouw had echtscheiding aangevraagd en verkregen, doch
boette daarbij een groot deel van haar vermogen in. Daarop hebben
de vrouwen aangedrongen en verkregen dat er een wet werd ingevoerd,
waarbij in geval van echtscheiding elke echtgenoot het door hem of
haar aangebrachte kapitaal terug ontvangt.

Ook steeds wanneer het geldt de behartiging van de belangen der
kinderen, kan men zeker zijn dat de vrouwen één lijn trekken. Openbare
kinderzorg is dan ook overal buitengewoon goed geregeld. Voor bepaalde
vrouwenrechten treden zij zelden krachtig op en dit wel vooral daarom,
omdat wat bijv. de democraten of populisten als een recht beschouwen,
door de republikeinen bijv. niet altijd als zoodanig beaamd wordt,
en ook omdat bij de verschillende partijen de vrouwenbelangen vrijwel
veilig zijn, wijl elke partij sterk rekening moet houden met zijn
vrouwenleden.

In Amerika zijn thans overal de groote verkiezingen in vollen gang
en ik had dus volop gelegenheid de vrouwen-kiezers gade te slaan in
politieke vergaderingen. Eerst waren het de vergaderingen waarin
de candidaten voor elken post gesteld werden en thans zijn het de
vergaderingen, waarin de verschillende candidaten voor de kiezers
optreden. Ik was tegenwoordig in de vergadering van de democratische
partij in Colorado, de zoogenaamde State-convention, waarin de
candidaten dier partij door afgevaardigden uit den geheelen Staat
openlijk gewikt en gewogen werden, en waarin ten slotte gestemd werd
wie hunner als officiëele candidaat op de lijst der democratische
partij geplaatst zou worden.

Mevr. Grenfell, de Minister van Onderwijs, die reeds 8 jaren
deze hooge positie had ingenomen, moest o.a. ook aftreden. Haar
candidatuur werd ingeleid en verdedigd door een onderwijzer, die dit
op zoo meesterlijke wijze deed, dat er door de voorstanders van de
candidatuur van mevrouw Grenfell niets aan toegevoegd behoefde te
worden. Hij zette uiteen wat zij voor het onderwijs in Colorado had
gedaan en welke groote verbeteringen zij in haar 8-jarig Ministerschap
had tot stand gebracht, terwijl zij tegelijkertijd daarvoor minder
geld besteed had uit de staatskas dan haar voorgangers. In elk opzicht
vorderde dus het algemeen belang, dat men deze vrouw opnieuw voor
dezen hoogen post benoemde.

Na deze met overtuiging uitgesproken rede volgde een warm applaus en
daarna een tijd van stilte, zoodat de voorzitter der vergadering reeds
vroeg, indien niemand meer het woord verlangt, of dan de candidatuur
van mevr. Grenfell met algemeene stemmen vastgesteld kon worden,
toen een man met een zeer gewichtigen trek op zijn onbeduidend gelaat
naar het podium schreed en het woord vroeg. Hij wilde niets op de
capaciteiten van mevr. Grenfell afdingen, niets inbrengen tegen
den lof haar toegezwaaid, maar toch had hij bedenking tegen haar
candidatuur in deze vergadering en wel omdat mevr. Grenfell zich
niet bij de democratische partij had aangesloten en men niet wist
tot welke politieke partij zij behoorde. Een zeer zwakke instemming
met deze woorden volgde en van enkele banken kwam de roep: "Laat
mevr. Grenfell hier komen en zich uitspreken tot welke partij zij
behoort." Een oorverdoovend rumoer volgde op dezen eisch, waarbij de
voor- en tegenstanders elkander trachten te overtuigen van het al of
niet behoorlijke er van, totdat mr. Adams, vroeger gouverneur van
Colorado en thans weder de met algemeene stemmen gekozen candidaat
der democraten, optrad en met feiten aantoonde, dat gedurende het
Ministerschap van mevr. Grenfell nooit een harer daden in strijd
was geweest met de politieke beginselen der democraten, dat zij het
onderwijs gediend had op een wijze, die door geen hunner verbeterd
kon worden, en dat hij op alle bedenkingen, door den vorigen spreker
tegen haar ingevoerd, slechts dit wilde antwoorden, dat mevr. Grenfell
was "the most womanly woman and at the same time as big as all you
men together".

Sedert ongeveer 14 dagen zijn nu overal in Amerika de candidaten der
verschillende partijen gesteld en treden dezen avond na avond voor de
kiezers op. In zulke vergaderingen in de Staten met vrouwenkiesrecht
vergeten de candidaten nimmer een deel van hun rede geheel te wijden
aan de belangen der vrouwen of aan de belangen, die de vrouwen-kiezers
in den regel voorstaan. Zoo hoorde ik hen steeds getuigen wanneer
een hunner het woord tot de vrouwen richtte, hoezeer dezen op zijn
steun konden rekenen bij voorstellen tot verhooging van den leeftijd
voor verbod tot kinderarbeid; bij voorstellen tot oprichting van
staatsinstellingen voor ouden van dagen; voor verbetering van het
lot der gevangenen; voor verbod van verkoop van sterken drank in
het klein. Opmerkelijk is dat in Utah vooral beloofd werd, hoe men
zou bevorderen alles wat kunstzin bij het volk kan wekken. Dit was
alweder omdat de vrouwen van Utah zich daarvoor in den laatsten tijd
bijzonder geïnteresseerd hebben.

Maar laat mij niet doorgaan over vrouwenkiesrecht en verkiezingen
te schrijven, nu ik met dezen van alle gemakken voorzienen trein
door een zoo merkwaardig deel van Amerika reis. Alleen wil ik het
hoofdbestuur der Liberale Unie in overweging geven één of meer zijner
leden naar de vier door mij genoemde Staten van Amerika te zenden om
den invloed te bestudeeren, dien vrouwenkiesrecht uitoefent op den
socialen toestand van een land in het algemeen en op de vrouwen in
het bijzonder, alvorens het opnieuw een rapport uitbrengt, waarin
het beweert dat men omtrent dien invloed nog in het onzekere verkeert.

Merkwaardig is de weg zeker, dien ik al schrijvende afleg. Door de
ruim een uur kortere lijn, die de Southern Pacific dezen zomer in
gebruik nam, hadden wij gedurende de eerste uren steeds een prachtig
uitzicht op het Salt Lake en gingen wij zelfs over een brug van bijna
25 K.M. lang, dwars door dit eigenaardig meer. Hoe sterk zouthoudend
dit meer is had ik reeds ondervonden in Salt Lake City, waar ik mij
om der curiositeitswille te water begaf. Van zwemmen is in dit meer
geen sprake, zelfs de meest geoefende zwemmer kan er geen slag slaan:
hij drijft op het water.

Reeds spoedig nadat Salt Lake achter den rug ligt, begint de weg
te stijgen en vertoonen zich de Indianen, die nog niet zoo heel
lang geleden de alleenheerschers in deze streken waren, aan elk
station. Door de goede zorgen van het Gouvernement zijn velen
hunner reeds voor een deel geciviliseerd, zou ik willen zeggen,
maar dit klinkt te sterk, vermenschelijkt is misschien beter van
toepassing. Velen spreken een paar woorden Engelsch en allen verstaan
de taal van klinkende munt. Eén man kon gebrekkig Engelsch spreken. Op
mijn vraag hoe oud hij was gaf hij ten antwoord: "Dat weet ik niet,
't mag zijn 40; 't mag zijn meer". Werken deed hij niet, de vrouwen
zochten het voedsel in de bosschen en bereidden het, maakten mandjes
en andere snuisterijen die zij aan de voorbijtrekkende reizigers
trachten te verkoopen, en daarvan kunnen zij aan al hun levensbehoeften
voldoen. Op sommige plaatsen zag ik de Indiaansche vrouwen, die door
haar bontgekleurde kleeding reeds op een afstand te herkennen zijn,
met zwaar beladen manden op den rug bergafwaarts komen, soms met een
zuigeling nog bovendien belast, terwijl de mannen, pijpjes rookend,
ledig daarnaast slenterden.

Gaat de vermenschelijking van deze natuurmenschen nog een graad
verder, dan beginnen de mannen te werken; in den regel worden zij
dan houthakkers; de vrouwen gaan dan luieren. In dit stadium van
menschwording heeft whiskey de grootste aantrekkingskracht. Wel is
waar bestaat er in heel Amerika een wet, waarbij het verboden is
sterken drank aan Indianen te verkoopen, maar ook in dit "land van
onbegrensde mogelijkheden", zooals het door Goldberger genoemd is,
schijnen de wetten er te zijn om ontdoken te worden. De Indianen weten
ten minste overal aan whiskey, wat zij black-water noemen, te komen en
maken er ruimschoots gebruik van. Ontmoet men een dronken Indiaan, dan
kan men zeker zijn 't hoogst geciviliceerde specimen vóór zich te zien.

Het speet mij dat het langzamerhand avond geworden was en ik mij te
bed moest begeven. Hoe vreemd het voor ons, Europeanen, ook is om in
een compartiment, waarin voor minstens 24 medereizigers, mannen zoowel
als vrouwen, de bedden gespreid worden, zich ter ruste te begeven,
men gewent daaraan spoedig en het duurt niet lang of men slaapt er
en droomt er even kalm als in een bed in moeder's woning. Een groote
gerustheid is het dat alles er door en door zindelijk is; het bed wordt
elken avond van helder, schoon linnen voorzien en de bediende van zoo'n
wagon ziet er altijd even zindelijk uit. In de toiletkamers,--een voor
mannen en een voor vrouwen--heerscht inderdaad groote luxe. De koud-
en warmwatertoevoer, de vernikkelde waschbassins, toiletspiegels ten
voeten uit, een paar dozijn handdoeken, maken 't mogelijk, dat men
zich 's ochtends even frisch kan wasschen en even goed kan kleeden
als in het beste hôtel.

Den geheelen nacht was de trein nog gestegen, het verwonderde mij
dus niet bij het ontwaken in een hooge bergstreek te zijn, waar de
temperatuur eenige tientallen graden lager was dan waarbij ik mij den
vorigen avond ter ruste had begeven. Spoedig was ik gekleed en na
het ontbijt, in de uitstekende dining-cars, bevonden wij ons bijna
plotseling rondom in de eeuwige sneeuwbergen. Gedurende ruim twee
uren gaat de tocht door de Sierra Nevada. Alles lag onder de versch
gevallen sneeuw. Het groen der boomen was nog even door de sneeuw
zichtbaar. Hield de trein een oogenblik stil, dan vlogen spoedig
eenige jongelui den wagon uit om elkaar een paar sneeuwballen om
de ooren te gooien. Een aardige kleine deern van 12 à 14 jaar was
daarbij steeds de eerste.

Al te spoedig gingen de uren voorbij in deze schilderachtige
omgeving. Was de stijging tot op een hoogte van bijna 8000 voet
langzaam en geleidelijk gegaan, de daling ging verrassend snel. Nog
geen uur geleden verlustigde ik mij in een heerlijk wintergezicht en
reeds begonnen bosch en tuinen er uit te zien als waren wij in het
midden van den zomer. Groen en bloemen overal. Eerst hier en daar
een enkele oranjeboom vol vruchten, weldra geheele oranjerieën en
wijngaarden en overvloed van allerlei tropische planten. Jongens
en meisjes met mandjes vol prachtig fruit verdringen zich bij elk
station om deze den reizigers voor tien (Amerikaansche) centen aan te
bieden. Als men het niet reeds wist, dan zou men het hierdoor weten,
dat wij ons binnen de grenzen van het heerlijke Californië bevinden.

Het begon reeds te schemeren toen ik in Sacramento, de hoofdstad van
Californië, aankwam en liever wilde ik daar een nacht overblijven
dan het verdere van de reis tot San Francisco in duisternis door te
reizen. Dat nachtje overblijven is tot een paar dagen aangegroeid,
want het bleek mij al spoedig, dat Sacramento een langer verblijf
overwaard was. Het is niet alleen het klimaat, dat Californië van de
andere Staten van Amerika onderscheidt; het is of de altijd schijnende
zon niet enkel de plantenwereld bezielt tot een opgewekt leven, maar
ook dat de menschen dien invloed ondervinden. In Sacramento, het stadje
van ongeveer 30.000 inwoners, heerschen eene drukte en levendigheid
als in een wereldstad. 's Avonds drie of meer theatervoorstellingen,
alle met volle zalen, het Leger des Heils met trom en gezang in de
straten, hier en daar bijbellezingen en kerkgezang met open deuren,
groote winkels en magazijnen, zoo groot bijna als 't "Louvre" in
Parijs, en daarbij onophoudelijk voorbijrollende electrische trams,
doen vergeten, dat men zich in zoo'n klein stadje bevindt.

Verder reizende in Californië, bemerkte ik het trouwens overal, de
bewoners van El Dorado State zijn inderdaad levendiger, goedhartiger,
vroolijker menschen dan de andere Amerikanen. Zij schijnen maar één
zorg te kennen, en die is om meer menschen te laten profiteeren van
hun heerlijk klimaat, hun vruchtbaren bodem, hun alles opleverende
bergen en bosschen en hun, onder een tropische zon, verkwikking
brengenden Stillen Oceaan.



CALIFORNIË.


                                                              Oct. 1904.


Californië, het land van reuzenboomen en oerwouden, het land van groen
en bloemen en zonneschijn, dit land is waard dat men er meer notitie
van neemt en het grondig leert kennen. Dit land kennen, wil inderdaad
zeggen het beminnen, want wie hier reist langs de oevers van de Stille
Zuidzee met haar rozensteden, palmboomen, wijngaarden, vruchtentuinen;
of door de valleien met haar vruchtbare akkers en kalme rivieren; of
over de bergen tot den top begroeid met dichte bosschen van pijnboomen,
ceders, immer groenen eik, kastanjes en roodstammige manzanita's,
die neemt de overtuiging mede huiswaarts, dat er inderdaad een Eden op
aarde bestaat, een Eden waaraan hij steeds met heimwee zal terugdenken.

Wat het leven in Californië zoo begeerlijk maakt dat is wel in de
eerste plaats het heerlijke klimaat, waarin de zomers niet te heet
en de winters niet te koud zijn; waarin men, door de droogte van de
lucht, bij een temperatuur die ons in Amsterdam doet snakken naar
lucht, zich hier vrij en frisch en opgewekt gevoelt. Hier is het bijna
overal zonneschijn, elken dag en den geheelen dag, in sommige maanden
door korte regenbuien afgewisseld. Het water, dat de grond behoeft
om zijn weelderige planten- en vruchtengroei mogelijk te maken, moet
dan ook bijna overal kunstmatig, door irrigatie, worden aangebracht;
op bidstonden voor regen laten de boeren het hier niet aankomen.

In den regel hooren wij in ons land van Californië slechts door
dezen of genen emigrant, die zich op het een of ander plekje van dit
wonderland heeft nedergezet om er schatten te vergaren en dan hangt
het geheel van het welslagen van zijn pogingen af, in welken geest
zijn beschrijving uitvalt.

Californië is inderdaad een wonderland. Niet alleen bezit het zooveel
natuurschoon, dat het met de mooiste landen van Europa kan wedijveren
en heeft het daarbij een klimaat dat aangenamer is dan ergens in
Europa, doch tevens levert de grond, ik zou haast zeggen alles op,
wat denkbaar is.

In de bergen wordt goud, zilver, koper, marmer en alles gevonden wat
bergen van dien aard maar kunnen opleveren. In sommige streken komt
zooveel gas uit den grond, dat men er alles verlicht en verhit met
kosteloos gas. Petroleumbronnen zijn er zooveel, dat het bijna is,
alsof heel zuidelijk Californië op een petroleumbron rust. Men
vindt er zulke bronnen onder de zee, op de toppen der bergen,
tegen de berghellingen, in de valleien, in de tuinen van villa's
en op meer mogelijke en onmogelijke plekjes grond, en ofschoon de
hooge stellingen, noodig om de olie uit den grond op te diepen, zeer
onoogelijk zijn en menig schoon uitzicht bederven, toch zal elk land
dit gaarne offeren voor de rijkdommen die er door verkregen worden.

Minerale wateren, heete zwavelbronnen enz. komen er in verschillende
plaatsen en in alle verscheidenheid voor.

Verder groeit er zoowat alles wat groeibaar is. Naast alle soort
vruchten, die in landen met een koud klimaat groeien, vindt men
er tevens de vruchten van het zuiden van Europa en daarnaast vele
tropische vruchten en planten. De aardbei bijv., die hier in grootte,
kleur, geur en smaak de onze dikwijls ver overtreft, eet men hier
bijna het geheele jaar, doch tegelijkertijd verschijnen hier op tafel
vijgen, dadels, kokosnooten, granaatappelen en allerlei meer. Bijna
geen vrucht is denkbaar die hier niet groeit. En evenzoo staat het
met landbouwproducten. Alles groeit en bloeit hier welig het geheele
jaar door, er is geen maand dat de vegetatie stil staat. De eeuwige
zonneschijn en de rijke bodem schijnt hier het plantenleven nooit
te doen inslapen. In dezen tijd zijn de oranjeappelen, mandarijnen,
citroenen en alles wat tot deze groep behoort aan het rijp worden
en mijlenver kan men thans langs boomgaarden rijden, waarin boomen
met duizenden en duizenden goudgele vruchten tusschen de glimmend
donkergroene bladeren en waarnaast aan de jonge takken reeds weder de
bloesems zitten voor den volgenden oogst. In vele streken hier zijn
de oranjeboomen zoo groot als de grootste en hoogste appelboomen bij
ons, daarbij zoo dicht bebladerd en zoo rijk bevrucht van den grond
tot den top, dat zoo'n boom meer kan opleveren dan eenige boomen van
dien omvang bij ons.

Het zijn echter niet alleen de boomen die in den waren zin des woords
vruchten afwerpen, die hier met voorliefde gekweekt worden. Zoodra een
stadje eenigen omvang bereikt heeft, en men noemt hier een plaatsje
met 20 à 25 woningen reeds een stad, dan is het eerste wat de bewoners
doen, een allee aanleggen, hetzij van waaiervormige palmen, of van
de elegant gebladerde peperboomen, of van de hier steeds van bloemen
of knoppen voorziene magnolia's, of van oleanders of een ander soort
sierboom en met trots leidt men dan elken vreemdeling het eerst door
die, dikwijls uren en uren lange schaduwrijke alleën.

Hoe hoog en groot boomen en bosschen kunnen groeien, daarvan zag ik op
mijn tocht naar en door de Yosemite vallei voorbeelden. Deze vallei is
trouwens een van de vele wonderen in dit wonderland. Het is een zeer
nauwe vallei, aan alle kanten door hooge bergen ingesloten, welks
toppen alleen door dichte bosschen met vele kronkelwegen bereikbaar
zijn en waarvan een paar zulke wegen aan de andere zijde van den berg
op dezelfde moeilijke wijze toegang verschaffen tot de vallei. Niemand,
die in deze vallei aangeland is, verwonderd zich dat de Indianen daar
jarenlang verscholen hebben kunnen leven, alvorens zij door de blanken
ontdekt werden. Op den weg naar deze vallei zag ik boomen van 80 tot
100 meter hoog en van 30 tot 40 meter omvang. Van een van die hooge
en dikke boomen heeft men den stam van onder zoo ver uitgezaagd, dat
men er met een hooge en breede omnibus met vier paarden bespannen kan
doorrijden. Het vorig jaar, bij het bezoek van president Roosevelt
aan de Yosemite vallei, heeft men vele photographieën genomen en
verspreid van het moment, dat zijn rijtuig door dien dikken boom ging.

Ofschoon Californië nog betrekkelijk een zeer jonge Staat is en wat
het aantal inwoners betreft nog geheel in het stadium van wording
verkeert, staat het in menig opzicht reeds op het tegenwoordig
hoogste punt van sociale en wetenschappelijke ontwikkeling. Bezoekt
men er bijv. de hospitalen, dan staat men eenvoudig verbaasd hoe in
alle nieuwere inrichtingen van dien aard alles tot in de kleinste
bijzonderheden up to date is ingericht. Geen kosten zijn gespaard om
aan alle hygiënische voorwaarden te voldoen en alle nieuwe methoden van
onderzoek en behandeling van patiënten zijn er aanwezig. In het kleine,
sierlijk gebouwde hospitaal van de Southern Pacific Railroad Company in
San Francisco, een hospitaal, dat vijf jaar geleden gebouwd werd ten
behoeve van de ambtenaren en beambten van deze Spoorwegmaatschappij,
ontbreekt een volledige inrichting voor het onderzoek met X-stralen
evenmin als een zoodanige voor Finsen's lichtbehandeling. In het
geheele gebouw gaat zoldering en vloer boogvormig in de zijmuren
over, zoodat nergens naden of hoeken zijn, waar stofnesten gevormd
kunnen worden.

Elke ziekenkamer bevat slechts 1, 2 of 3 bedden en waar 3 bedden staan,
kunnen deze, op verzoek van den patiënt of als de dokter het noodig
oordeelt, van de andere bedden gescheiden worden.

Een groote centrale keuken voorziet in de materiëele behoeften van
al het personeel en de patiënten, die gewoon diëet volgen, terwijl op
elke verdieping een kleine, nette volledige keuken is ten behoeve der
verpleegsters om er de ziekenkostjes te bereiden voor de patiënten,
wien een bijzonder diëet is voorgeschreven. In heel Amerika doorloopt
de verpleegster een kookschool, waar zij tevens de spijzen voor zieken
leert bereiden, alvorens zij zich voor goed getrainde verpleegster
kan uitgeven. De ventileering van het geheele gebouw en van ieder
vertrek afzonderlijk geschiedt door een centraal apparaat, waardoor
in een minimum van tijd een geheele afdeeling van frissche warme of
frissche koude lucht, al naar verkiezing, kan voorzien worden. Waar
vindt men in ons land een hospitaal, dat ook maar in de verste verte
zulk een particulier hospitaal evenaart, een uit vele, die ik in
Californië aantrof?

Liefdadigheidsinstellingen vindt men er evenzoo in alle vormen en voor
alle voorkomende gevallen, terwijl allen meer een opvoedend karakter
vertoonen dan zuiver weldoende inrichtingen zijn. Uit alles spreekt
een geest van vooruitstrevendheid.

Ook de inrichtingen van onderwijs nemen hier een hoog standpunt
in. Alle onderwijs is kosteloos en op alle staats- en gemeentescholen
in Californië bestaat coëducatie. Hier worden de meisjes niet, evenals
bij ons, geduld op de scholen, maar zij komen er met hetzelfde recht
en onder dezelfde voorwaarden als de jongens. De staats-universiteit
in Berkeley, aan de overzijde van San Francisco, bevat ruim 4000
studenten, waarvan ruim 1500 meisjes. Ik woonde de openingszitting
van dit jaar bij en hoorde de openingsrede van den voorzitter, die den
leerlingen 't welkom toeriep en uiteenzette, dat Californië evenzeer
behoefte heeft aan ontwikkelde vrouwen als aan goed onderwezen mannen,
en dat daarom de vrouwelijke studenten met evenveel vreugde begroet
worden als de mannelijke. Tot mijn groote verwondering eindigde deze
welsprekende man zijn rede met een pleidooi voor vrouwenkiesrecht,
zóó krachtig en zóó kernachtig, als ik het zelden vernam. Na zijn rede
hielden een club studenten van beiderlei sekse een soort optocht,
daarop neerkomende, dat zij in Grieksche kleedij, de verschillende
producten van het land aanschouwelijk voorstelden. Eén van de groep
declameerde daarbij een toepasselijk gedicht.

Dit alles vond plaats in het 't vorig jaar gebouwde openlucht-theater,
geheel volgens de Grieksche theaters gebouwd en waarin voor 12.000
personen plaats is. Verwonderlijk is hoe men daar op elke zitplaats
den spreker duidelijk verstaat en men overal even goed de plaats van
actie ziet.

Bij al zulke inrichtingen van onderwijs vindt men hier steeds groote
uitgestrektheden grond, die voor de verschillende spelen in de open
lucht bestemd zijn. Aan de lichamelijke ontwikkeling van de jeugd
wordt hier overal dezelfde zorg besteed als aan de geestelijke. Van
een alzijdig ontwikkeld opkomend geslacht verwacht Californië terecht
zijn toekomst, en het tracht op allerlei wijze die ontwikkeling onder
ieders bereik te brengen.

Een prachtige zonsondergang, dien men hier nagenoeg elken avond
genieten kan, doch die hedenavond onbeschrijfelijk schoon is, doet mij
besluiten dit schrijven thans te eindigen. Alleen wil ik nog even dezen
totaalindruk dien ik van Californië kreeg hieraan toevoegen,--als ik
moest besluiten hier te leven, zou ik inderdaad niet weten wáár mij
te vestigen; elke plaats biedt zooveel aantrekkelijks in den vorm
van natuurschoon aan, dat de keuze hoogst moeilijk is. De zeekust,
de valleien en de bergstreken, alle hebben hun eigenaardige charme!



ROODHUIDEN.


Wie meent, dat de oorspronkelijke bewoners van Amerika nog slechts
voortleven in de boeken van Gustave Aimard, Helen Jackson en anderen,
moet, van Californië naar Chicago reizende of omgekeerd, zijn route
nemen door Arizona en Nieuw-Mexico, om van zijn dwaling te genezen. In
beide laatstgenoemde territories en in Zuid-Californië vindt men
nog zoovele Indianenstammen, die hun oude gewoonten, ceremoniën,
taal, kleeding enz. voor een groot deel onveranderd behouden hebben,
dat zij niet alleen voor den student in ethnologie, maar tevens voor
elkeen, die belang stelt in de ontwikkeling der menschheid, een breed
studieveld opleveren.

De Indianen moeten wel een verbazend conservatief volkje zijn, denkt
men onwillekeurig als men met hen in aanraking komt. Niettegenstaande
toch dat zij reeds eenige eeuwen lang met de Amerika bevolkende
Europeanen verkeeren en het Amerikaansche gouvernement geen poging
onbeproefd laat om hen, wat men noemt, te beschaven,--o.a. door
het stichten van scholen op zoodanige plaatsen, dat zij voor alle
Indianen toegankelijk zijn en waar de kinderen niet alleen kosteloos
onderricht, maar tevens kostelooze kleeding, voeding en huisvesting
ontvangen,--zijn zij toch in algemeene ontwikkeling slechts weinig
vooruitgegaan. Nog ziet men de gezichten van mannen en vrouwen van de
Mohave- en Apachestammen verschrikkelijk getatoeëerd en geverfd. Ik
zag ze, die het voorhoofd tot aan de wenkbrauwen en in het midden
tot over den neus met fijne gele strepen geverfd hadden, die op elke
wang een plak roode verf vertoonden en wier kin van af de mondhoeken
met donkerblauwe strepen getatoeëerd was. Daarbij bezitten bijna alle
Indianen een ongekend weelderigen haartooi, dik, grof, gitzwart haar,
dat bij bovengenoemde stammen meestal ongekamd, tot op hun heupen
hangt of met een gekleurde wollen of katoenen band omstrengeld,
van achter tot een knot bijeengehouden is.

Bij sommige stammen, o.a. de Hopi, dragen de meisjes het haar met veel
vet glanzend gemaakt, netjes aan weerskanten boven de ooren tot een
paar groote rollen opgerold tot zij gaan huwen en zoodra zij gehuwd
zijn, laten zij het haar, van vóór tot achter in tweeën gescheiden,
aan weerszijden los hangen.

Hoewel de roomsch-katholieke geestelijkheid reeds meer dan drie
eeuwen zich alle moeite getroost om deze natuurmenschen in den schoot
harer kerk op te nemen, hebben toch bijna alle stammen nog hun eigen
godsdienstige ceremoniën. Zij aanbidden de zon die alles doet groeien,
maar daarnaast--heel natuurlijk in een land waar water zoo zeldzaam is
en regen als een zegen beschouwd mag worden--aanbidden zij den god van
den regen. Voor dezen vooral richten zij jaarlijks groote feesten aan,
telkens door honderden en honderden toeristen bijgewoond. De meeste
stammen vieren die feesten in Augustus, September of October, feesten
die negen dagen duren, maar waarvan de laatste dag het eigenlijke
publieke vertoon oplevert en waaraan alle Indianen in zoo'n dorp,
mannen, vrouwen en kinderen, deelnemen. De acht eerste dagen zijn meer
de dagen van voorbereiding voor de priesters, waarvan de vreemdelingen
weinig merken. Maar de 9e dag, dan danst en zingt--eigenlijk is het
neuriën met nu en dan een uitval van een schreeuw--de heele bevolking
van den vroegen morgen tot den laten avond, ja, soms tot een stuk in
den nacht, en dan zijn zij getooid met al het moois dat zij bezitten
en dan komen de veeren ook weder voor den dag. Arendsveeren zijn de
meest gezochte, doch velen moeten het met gewone haneveeren doen.

Voorzoover de Indiaan in eigen kring blijft verkeeren, gebruikt hij
geen alcoholische dranken en hoewel dus dronkenschap op zoo'n feest
nooit voorkomt, schijnen toch de ceremoniën een zóó prikkelenden
invloed op velen hunner uit te oefenen, dat zij aan het eind van
den dag in een geestelijke opwinding verkeeren, die op dronkenschap
gelijkt.

Er bestaat in Amerika een wettelijk verbod, waarbij de verkoop van
sterken drank aan een Indiaan strafbaar is gesteld, maar deze wet
wordt door de drankverkoopers zoo brutaal overtreden, dat zij zonder
resultaat is. Maar de opperhoofden der verschillende stammen en hun
eigen priesters hebben het drinken van black water, zooals zij het
noemen, verboden en houden aan dit verbod streng de hand. Voorzoover
de Indianen in hunne dorpen--pueblo genaamd--wonen, drinken zij dan
ook niet; maar de Nomaden onder hen, zij, die het dorpsleven vaarwel
gezegd hebben en overal rondzwerven, zijn de slachtoffers van dit
brouwsel der verlichte en beschaafde menschheid.

Voor den wetenschappelijken onderzoeker is het natuurlijk noodig, dat
hij in de verschillende pueblo's eenige weken of maanden doorbrengt,
en zich eenigszins met de taal der verschillende stammen op de hoogte
stelt. Dit is niet zoo gemakkelijk, want onder hen zijn minstens
nog vier verschillende talen in gebruik, die zooveel van elkaar
verschillen, dat Indianen van verschillende taal sprekende stammen,
elkander niet verstaan. Ik zag zoo'n paar met geluiden en gebaren
zich onderling verstaanbaar maken.

De belangstellende toerist heeft evenwel niet zooveel moeilijkheden
te overwinnen om een algemeenen indruk te krijgen van het leven en
werken van deze menschen. Hij doet het best de reis in een gewonen
personentrein te maken, die in vele dier dorpen stil houdt en hier en
daar uit te stappen om een dag in zulk een pueblo door te brengen of
een bezoek af te leggen in andere verder van het spoor gelegene. In
de meeste dier dorpen woont wel de een of andere white man, die als
gids en tolk wil dienen.

Schilderachtig zien zulke dorpen er soms uit, wanneer hunne witte,
kalkmurige huizen op een kleine verhevenheid gebouwd, vroolijk door
de zon beschenen worden en de bontgekleede bevolking zich bedrijvig
daartusschen beweegt. Maar geriefelijk en gemakkelijk zijn die huizen
niet gebouwd. Zij dienden vroeger niet alleen voor woonplaats, maar
ook voor schuilplaats in de oorlogen tegen andere stammen en tegen de
white men. Vandaar dat de woningen bestaan uit vier meestal scheef
opgetrokken muren, zonder deur of vensters. Op het dak of meer nog
in een der muren boven bij het dak bevindt zich een langwerpig gat
van een halve manslengte ongeveer; dat is de opening waardoor men
de woning betreedt. Met een ladder,--en welk een ladder!!--klimt men
naar boven. In tijd van gevaar wordt deze ladder eenvoudig naar binnen
gehaald en dan kan geen sterveling de woning binnenkomen. Zulke huizen
bestaan soms uit twee en drie verdiepingen. Wil men nu naar een van
de bovenste étages, dan moet men eerst weder met behulp van de ladder
tot aan den top van die étage klimmen om door het gat naar binnen te
kunnen gaan.

Ik zal mij niet wagen aan een beschrijving van het interieur van
een Indianenwoning, want dat varieert zeer. Bij sommigen zag het er
inderdaad zindelijk uit.

Hun wintervoorraad maïs, eikels, aardappelen enz. lag netjes in
een hoek van het 2 à 3 meter hooge vertrek; de rustbanken, die voor
bedden dienen, stonden langs den muur op een rij, en bij sommigen
waren deze zelfs van een kussen met wit kussensloop voorzien. Maar bij
anderen geleek zoo'n vertrek meer op een verblijfplaats voor dieren
dan op een woning voor menschen. Een hoop dierenhuiden op den grond
diende als bed, stukken bloedig vleesch hingen aan de lage zoldering
en overal lag een hoop rommel, waarvoor geen naam te vinden is.

Terwijl ik moeite had zoo'n steile ladder, met zijn ver van elkaar
verwijderde sporten, te bestijgen om in een woning te komen en mijn
beide handen daarbij noodig had om mij vast te houden, zag ik de
vrouwen en meisjes van het dorp met een kruik water op het hoofd
en dikwijls een andere in de hand, waarmede zij van de bron terug
kwamen, vlug en ongehinderd naar boven klauteren en in de nauwe
opening verdwijnen. Die vrouwen en meisjes dragen nog bijna allen de
bonte kleeding van vroeger eeuwen, alhoewel hier en daar schoenen en
kousen de plaats van sandalen hebben ingenomen.

De arbeidsverdeeling tusschen de mannen en vrouwen is lang niet
dezelfde bij de verschillende stammen. Over het algemeen kan
men zeggen, dat de vrouwen het leeuwendeel van het werk doen, in
sommige dorpen zelfs al het werk. Voor den Europeesch beschaafden
mensch lijkt het vreemd, vrouwen te zien huizen bouwen en den zwaren
kleibak en groote steenen aan en afdragen, terwijl de mannen lui een
pijpje liggen te rooken; of een oude vrouw aan den zwaren weefstoel,
bezig een bonte deken te weven en den man met een breikous in de hand
naast haar. Maar er waren ook stammen, waarvan de mannen bedrijvig
op het land werkten, of waar de man de wever is en waar de vrouwen
't lichter werk verrichten. Doch bij welken stam men ook komt, overal
zal men de vrouwen het ijverigst aan den arbeid vinden. Pottenbakken
en beschilderen, mandenmaken, broodbakken, zelfs het bouwen der
woningen is overal het werk der vrouwen; met de kinderen om zich heen
en soms een kleintje op den rug, ziet men ze overal opgeruimd aan
het werk. Een moedertje droeg op den rug haar 5 dagen oud kindje,
waarvan zij het geheele gezichtje steenrood geverfd had, alsof het
niet genoeg was, dat het schaapje de rood-koperkleur van zijne ouders
vertoonde. Gelukkig voor de Indianenmoeders bestaan er onder hen nog
geen verbodsbepalingen die het gezonde werken aan vrouwen verbieden
en kunnen zij nog ongehinderd hare krachten ontwikkelen.

Over het algemeen genomen zijn de Indianen--ik heb hierbij alleen het
oog op de in pueblo's wonende--een goedhartig, vredelievend volk,
dat niets liever wenscht dan door het Amerikaansch gouvernement en
door de verschillende kooplieden en de geestelijkheid van diverse
kerkgenootschappen in vrede gelaten te worden. Door die drie invloeden
moeten zij verchristelijkt en beschaafd worden, maar dat kost hun
de rust en have en goed. Aan alle kanten worden zij geplukt en in
hunne bewegingen gekortwiekt. Dat er nu en dan een stam in opstand
komt en den boven hen gestelden Amerikaanschen agent vermoordt of
tracht te vermoorden, is niet te verwonderen, maar dit kost den armen
drommels dan meestal het leven of 't geheele dorp wordt verwoest
en de bevolking naar een verder afgelegen en nog onvruchtbaarder
stuk grond verdreven. Door al deze en nog vele andere invloeden van
buiten, gaat de Indiaansche bevolking in Amerika met rassche schreden
in aantal achteruit en het zal niet lang meer duren of zij zullen
geheel uitgestorven zijn.

Het deed mij goed toen ik bij mijn bezoek aan een Indianenschool
in Zuid-Californië met lof over de verhouding van de eerste
Hollandsche kolonisten en de Indianen hoorde gewagen. Het was aan het
Sherman-Instituut in Riverside, waar ik met een der onderwijzeressen,
zelve tot de Indianen behoorende, na afloop der les een zeer
interessant onderhoud had. Zij behoorde tot de Iroquois-Indianen,
den stam, die oorspronkelijk het oostelijk deel van Amerika bevolkte
en waarmede de eerste Nederlanders die in Amerika kwamen om er
handel te drijven of om er zich neder te zetten, in aanraking
kwamen. Het was in hun overlevering bekend, zoo vertelde zij mij,
dat de Hollanders hen altijd humaan behandeld hadden en eerlijken
handel met hen dreven. Sommige Hollanders huwden zelfs Indianenmeisjes
en behandelden haar op voet van gelijkheid. Zij deelde mij mede, dat
zij een boek geschreven had, 't geen dezen winter gepubliceerd wordt,
waarin zij de geschiedenis van haar stam beschrijft, voorzoover haar
die uit familiestukken en uit overlevering bekend is en waarin ook
de ontmoeting met de eerste Hollanders en de onderlinge verhouding
beschreven wordt. Zij is de dochter van het opperhoofd van haar stam
en van vader en moeder's kant beide, hebben hare voorouders steeds
tot de Indianenvorsten behoord. Zij en hare beide broeders waren in
New-York school gegaan en alle drie bekleeden zij een goede positie
in Gouvernementsdienst. Velen der Iroquois-Indianen hebben zich,
volgens haar, in de gewone Amerikaansche bevolking opgelost, doordat
zij er geen bezwaar in zagen met iemand buiten hun stam te huwen.


                                                   DR. ALETTA H. JACOBS.



AANTEEKENINGEN


[1] Tot de bekendheid met en de waardeering van onze wijze van
inpolderen heeft in Amerika niet weinig bijgedragen een artikel
van de New-Yorksche "Review of Reviews" van Augustus l.l., door den
ijverigen consul der Vereenigde Staten te Amsterdam: mr. Frank D. Hill:
"How the Dutch have taken Holland".

[2] Van het Spaansche woord cañon = bergkloof.

[3] Dit artikel verscheen in het Maandblad voor Vrouwenkiesrecht van
15 Nov. 1904.

[4] Een dwaze vrouw, die op openbare vergaderingen spreekt.





*** End of this LibraryBlog Digital Book "Brieven uit en over Amerika" ***

Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.



Home