Home
  By Author [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Title [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Language
all Classics books content using ISYS

Download this book: [ ASCII | HTML | PDF ]

Look for this book on Amazon


We have new books nearly every day.
If you would like a news letter once a week or once a month
fill out this form and we will give you a summary of the books for that week or month by email.

Title: Martelaren van Rusland
Author: Michelet, Jules, 1798-1874
Language: Dutch
As this book started as an ASCII text book there are no pictures available.


*** Start of this LibraryBlog Digital Book "Martelaren van Rusland" ***


                           Wereld Bibliotheek

                      Onder leiding van L. Simons

                         MARTELAREN VAN RUSLAND

                                  door

                             JULES MICHELET

                  vertaald en van korte aanteekeningen
                             voorzien door
                          S. J. Bouberg Wilson



                      Uitgegeven voor de Mij voor
                    Goede en Goedkoope Lectuur door
                        G. Schreuders Amsterdam



INLEIDEND WOORD.


Jules Michelet's "Les Martyrs de la Russie" is een halve eeuw oud. Het
verscheen in 1854, toen Russische toestanden de verontwaardiging van
geheel Europa gaande maakten.

Dat we het nu (en voor het eerst) in het Nederlandsch geven,
vindt ten deele zijn verklaring in het feit, dat het, hoewel
zoo oud, niets verouderd blijkt. Michelet, de groote liberale
Fransche geschiedschrijver van het midden der negentiende eeuw,
heeft in dit werkje den geest van het Russische volk, van overheid
en onderdrukten, met groote scherpte geschetst. Zijn boekje was een
revolutionnair pamflet, bestemd om de Russische officieren te winnen
voor de vrijheidszaak, en dat merken we ook aan de bloemrijkheid
en de rethorika van zijn stijl, aan het veelvuldige gebruik van de
"phrase". Voor ons, menschen van 1905, heeft het vooral bizondere
waarde, omdat het ons zoo volkomen doordringt van de voorgeschiedenis
der nu wordende revolutie. In dit pamflet van 50 jaar geleden worden
toch de onderdrukking in Rusland, het ruw geweld en de gemeenheid der
autocratie al als onhoudbaar voorgesteld. Sindsdien is de afschaffing
der lijfeigenschap gebeurd, doch de tyrannie is er weinig door
verzacht of verzwakt. En het onhoudbare heeft zich nog een halve
eeuw staande gehouden. Hoe dit kon, verklaart dit boekje eveneens:
door de lijdzaamheid van het Russische volk.

Nog een enkel woord over den Franschen schrijver zelf. Hij was geboren
in 1798 en stierf in 1874. In dien levenstijd heeft hij ontzaglijk
weten te werken. Als geschiedschrijver gaf hij voornamelijk: Beknopt
Overzicht der Nieuwe Geschiedenis (1827), Romeinsche Geschiedenis
(1839), Geschiedenis van Frankrijk (1833-1844 en 1855-1867: in
zeventien deelen), Geschiedenis der Revolutie (1847-1853: in zeven
deelen) en Geschiedenis van de XIXe eeuw (na zijn dood verschenen).

Zijn stijl, zijn levendige voorstelling hebben hem veel bewonderaars
verzekerd. Zijn kenschets en geschiedenis van Jeanne d'Arc, de Maagd
van Orleans, uit zijn "Geschiedenis van Frankrijk", is een fijngevoeld
begrijpen van een katholieke dweepster door een liberaal denker. Wij
stellen ons voor, fragmenten uit zijn werken in onze Bibliotheek
op te nemen, zooals ook enkele zijner natuur-beschrijvingen op het
lijstje staan, dat we van den heer Thijsse ontvingen.


                                            Redactie Wereld-Bibliotheek.



AAN DE RUSSISCHE OFFICIEREN.


Mijne Heeren,


Alweêr menschenlevens ten offer gevallen. Gisteren, 20 Juli, [2]
zijn te Warschau, tot ieders ontzetting, zonder reden of voorwendsel,
vier gevangenen onverwacht uit hun kerker te voorschijn gehaald, voor
uwe militaire rechtbanken gevoerd, veroordeeld en door stokslagen
doodgeranseld.

Geen enkel te voren gesmeed komplot verklaart deze wreede
strafoefening. Het waren gevangenen, die reeds lang, om staatkundige
reden opgesloten zaten. Hun bloedverwanten meenden, dat de komst van
den keizer, [3] de aanstaande viering van den vijf-en-twintigsten
jaardag zijner troonsbeklimming, hen genade zou doen krijgen.

Nu, begenadigd zijn ze!

Zijt gij het wel, mijne heeren, gij, vervuld van den geest van
Frankrijk, door dezen en zijn denkbeelden gevoed: gij, meer Franschen
dan Russen, die tot zulke barbaarsche, zulke vernederende straffen
bevel kunt geven?

Ons is de geweldige angst niet onbekend gebleven, die u terneder
drukt. Een ijzeren vuist dwingt u tot zulke afschuwelijke vonnissen,
en doet ze u onderteekenen. Meer dan één onder u zou zeker zijn degen
stuk breken, als hij daardoor slechts zijn leven op 't spel zette.

Wij kennen u, wij weten dat, als ge onttrokken zijt aan ieders blikken,
gij het waagt menschelijk te zijn. Ik zou kunnen zeggen wáár en in
welk opzicht; maar ik zal u niet verraden. Het is waarschijnlijk,
dat ge op den 20sten Juli het aantal slachtoffers, dat men u vroeg,
hebt beperkt. Van de vier-en-dertig, die ge moest oordeelen, zullen
dertig in 't leven blijven: zij gaan naar Siberië!

Welke misdaad hebben die Polen bedreven?

Dat zij juist zoo denken als gij.

Wie verafschuwt, vervloekt méér dan gij het barbaarsche bewind van de
bastaard-Duitschers, [4] die Rusland's ondergang bewerken? Wat zou
men bij de meesten uwer vinden, mijne heeren, wanneer uw hart werd
blootgelegd? Immers de revolutie, het geloof aan den 14den December,
het niet-uitteblusschen vuur van Pestel en Rylejew? [5] Droevig
noodlot, door heel Europa heen te moeten trekken, en de deelgenooten
uwer denkbeelden, de martelaren van uw overtuiging te bestrijden of
te veroordeelen--hen, wier dood gij benijdt!

Gij hebt de Hongaren bewonderd, wier opstand slechts door de Russische
tusschenkomst van 1849 gebroken werd. De straffen, die volgden, de
afgrijselijke beleedigingen, welke heldhaftige vrouwen hebben moeten
verduren, gij voelt ze na, evenals wij.

Gij hebt de helden van de Poolsche omwenteling bewonderd, die het
in 1837 waagden, door een daad van ongeloofelijke stoutmoedigheid,
hun Siberisch verbanningsoord te wapen te brengen: gij waart nog méér
lijk dan zij, den dag toen zij onder de stokslagen neêrvielen van uw
soldaten, zelven in tranen en vol wanhoop.

Uw hart moet als door een dolk doorboord zijn geworden, toen
Wisniowski, [6] in 1847, van de galg af, dit verheven woord
verkondigde: "Hebt elkander lief en vergeeft."

Diegenen onder u, die in 1831 dienden, zullen altijd voor oogen en in
't hart houden een droevig beeld, dat hun steeds zuchten en nachtwaken
zal kosten. Zij herinneren zich Kroonstad, het plechtig martelaarschap
van het Poolsche leger in die drukbezochte haven, ten aanzien
van de verontwaardigde zeelieden van de heele wereld. Verscheiden
honderdtallen van dapperen, krijgsgevangenen, en wel bij capitulatie,
weigerden hun vaderland af te zweren en Russen te worden. Geslagen,
genezen, opnieuw geslagen toen hun wonden zich sloten, volhardden
zij als onverwinlijken, totdat de karren hen wegvoerden, aan flarden
geranseld, vormelooze, afzichtelijke massa's vleesch, waaraan niets
meer den mensch deed herkennen.

Welke zijn uw ongeopenbaarde gevoelens bij dergelijke verschrikkelijke
beproevingen? Ze zijn voor ons geen geheim.

Het zij mij vergund een feit te noemen:

In een oorlog van jongen datum werd een uwer jeugdige officieren,
bij zijn komst in een stad van het overweldigd land, ingekwartierd
bij een dame uit de groote wereld, die, vol van wrok tegen de Russen
en Rusland, hem door haar bedienden liet ontvangen en weigerde hem te
zien. Niet dan met groote moeite slaagde hij erin tot haar door te
dringen en sprak hij aanvankelijk op hoogen toon. Zij, onwrikbaar,
heldhaftig, antwoordde zooals het Vaderland-zelf den vijand zou te
woord gestaan hebben... Het hart van den jongen man verdroeg dit niet,
en, van bewondering aangegrepen, zich aan haar voeten werpende,
zei hij onder tranen: "Mevrouw, wij zijn ongelukkiger dan u...;
van mijn geheele familie ben ik alléén over; ze zijn allen in Siberië."

Dus, gij treedt naar voren, zwijgend, bleek, den degen in de hand, om,
tegen uw overtuiging in, het vonnis uit te voeren, dat een vijandig
noodlot heeft geveld. Gij treedt naar voren, met gebogen hoofd,
zonder achter u noch vóór u uit te zien.

Achter u ligt Siberië, bevolkt door den Russischen adel,
en de Kaukasus, of de algemeene slachtplaats, waar men u laat
ombrengen. Niettemin gaat gij voorwaarts.--Achter u is de revolutie,
waarmeê ge sympathiseert, Frankrijk en de Fransche gedachte-wereld,
uw geheele zijn vertegenwoordigend. En niettemin gaat gij voorwaarts.

Hebt medelijden met u-zelf... Welk gevaar loopt gij ten slotte,
tenzij te sterven?

Maar sterft ge dan niet reeds? Is uw leven niet de dood?

Velen, in dezen droevigen toestand, trachten zich zelven te
bedriegen. Zij doen zich geweld aan om volijverig te zijn voor de
grootheid van Rusland.

Laat ons onderscheiden, mijne heeren. Dit woord heeft twee zeer
verschillende beteekenissen: het rijk en het volk. Welnu, het rijk
heeft geen stap gedaan--ik maak mij sterk het te bewijzen--die niet
tevens een schrede was naar de vernietiging van uw nationalen geest,
de uitwissching van het Slavisch karakter, dat u kenmerkt. De eenige
goede omschrijving van de schrikkelijke regeering, waaronder gij
gebukt gaat, is: de ondergang van Rusland.

Anderen, die zich zelven niet wat trachten wijs te maken, sluiten de
oogen, geven zich over aan het noodlot; zij zetten zich neêr, enkel
in twijfel gevangen; nemen plaats boven den afgrond: "Wie weet waar
de oorzaak schuilt?" zeggen zij. "Wij zijn verdorven, dat is zoo. Maar
het Westen is 't niet minder... Laat ons genieten, en dan sterven."

Ja, de Westersche wereld is verdorven, doch in de opperste lagen,
de eenige die ge kent, veel meer dan in de onderste. Frankrijk
bezit bovendien dit vóórdeel, dat het, meer of minder verdorven,
steeds in zich zelf het vermogen behoudt tot zedelijke vernieuwing
door de kracht der denkbeelden. Frankrijk leeft van den geest, en
het vindt daarin een onuitputtelijke opwekking, kracht tot ommekeer
en wedergeboorte. Zijn aanvallen van zwakte zijn niet gering. De
wereld roept dan uit: "Het is dood." Men riep 't bij Rosbach. [7]
En toch hernam het, juist door deze nederlaag en opgewekt door een
flauwen lichtstraal, zijn vorige kracht en gloed, bemoedigde hen,
die vreesden dat zijn levenszon uitgedoofd was, en, door zijn geest
een herschepping ondergaande, werd het 't licht der wereld.

Dit herscheppingsvermogen, het ligt in de gedachte die zich
telkens hernieuwt. Wat zou er van een volk worden, dat, na zijn
oorspronkelijkheid ingeboet te hebben, afgehouden werd van den omgang
met elk ander, aan zich zelf overgelaten, buiten het verkeer met
menschen gesloten, als men de vrije toestrooming van versche lucht
tegenhield?

Dit is het geval met het Russische volk.

Zijn leven lag in de gemeenschap, een kleine patriarchale maatschappij,
die den grond onder haar leden verdeelt en er hun de afwisselende
bebouwing van overlaat. Een machtige onderlinge band. Tegenwoordig
is de bewoner losgerukt van den bodem en van de gemeenschap. Vroeger
bezitter van dien grond; sedert, gedurende twee eeuwen, als lijfeigene
eraan vastgehecht, troostte hij zich met de voorstelling, dat het
juist andersom was.--Het is nu zoover gekomen, dat hij er niets meer
van is dan een verplaatsbaar aanhangsel, een stuk gereedschap, dat
men aan de mijnen, aan de fabrieken verkoopt.

Een aandoenlijke toestand, die tot tranen toe ontroert. Deze tot de
lijfeigenschap gedoemde bevolking had zich met het hart erop toegelegd
haar in overeenstemming te brengen met de natuurlijke menschelijke
gevoelens; de lijfeigene noemde zijn meester vader. Hij was het kind
van zijn heer, en de heer de zoon van den czaar. Heel deze wereld
had zich vereenzelvigd met het denkbeeld van vaderschap. Daarin zat
het geloof en het gansche hart van den Rus... En gij hebt dat hart
gebroken!

Den lijfeigene aan uw agenten overleverende, die hem tot wanhoop
brengen, hebt gij de keizerlijke politie tegen zijn oproerigheden
moeten te hulp roepen, haar verbreiding moeten aanvragen over het
geheele rijk, in ieder dorp den bleeken, kwaadwilligen man doen komen,
die den boer bedreigt en den meester verraadt. Vroeger ongetwijfeld
zeer afhankelijk in uw verhouding tot den czaar, hadt ge ten minste
dit geluk, dat de punten van aanraking zeldzaam waren; oppermachtig
thuis, van het oogenblik af dat de winter alle gemeenschapsmiddelen
verbrak, hield de dwangheerschappij voor u op. Acht maanden per jaar
waart gij koningen. Met den herfst sloot gij uw deur, en niemand
kwam u verontrusten. Tegenwoordig ontmoet ge op uw goederen overal
den onheilspellenden man, met het gluipend, ter-zij-uitziend oog,
door wien de czaar van Sint-Petersburg uit u aanziet.

Een mijner vrienden bevond zich eens in een Russisch paleis, in het
hart van 't rijk, ver van alle wegen verwijderd, en nam deel aan een
grooten maaltijd, welken de vrouw des huizes gaf aan den talrijken
adel uit de buurt. De eetzaal zag op een uitgestrekt park uit,
waarvan de voornaamste laan vlak naar het midden venster voerde
en de plaats, welke de dame aan tafel innam. Plotseling houdt
zij op te spreken, blijft roerloos zitten, de oogen naar buiten
gericht... daarop verbleekt zij; ziet als een doode, siddert... zij
klappertandt... Zij is op het punt in onmacht te vallen. Een
militair-uitziend persoon treedt de zaal binnen; het was de generaal
der keizerlijke gendarmerie, dien ze had zien aankomen. Ze dacht niet
anders of ze was verloren. Gelukkig stelt hij haar gerust. Een ongeval,
hem met zijn rijtuig overkomen, had hem opgehouden, en hij had daarom
een anderen weg ingeslagen, om haar een bezoek te brengen.

Zoo leeft gij nu. Gedwongen te kiezen tusschen twee verschrikkingen,
van onderen de muiters vreezende, van boven den verpletterenden
afgod, die iederen dag zwaarder drukt, zoekt gij uw toevlucht onder de
bescherming van den laatste. Gij vlucht, waarheen? Ongelukkigen! Naar
het bloedig altaar van Moloch. [8]

Wat déze verschrikkelijke god verslindt, zijn echter niet
alleen menschen; het is ook het talent, de innerlijke kracht, de
levensvatbaarheid van Rusland.

Van 1812 tot 1825 hebt gij een proef genomen op de nationale
veerkracht. Het zachtzinnige vaderschap van Alexander [9] werd de
vertrouwde van uwe menschlievendheid. De gebeurtenis van den 14en
December verschrikte, beklemde de harten, drong ze weêr terug naar
de eigenbaat.

De letterkundige werkzaamheid duurde nog voort, bij gebreke van die
van den staat; zelfs in dezen onschuldigen kring werd het Russische
zieleleven vervolgd, de poëzie gedood mèt de dichters... Lermontow
gedood. Gribojedew gedood. Puschkin gedood. En welk een tragische
dood! [10]

Kort na 1840 eindigt uw letterkunde. Diep stilzwijgen, gij laat u
niet meer hooren. Gelooft gij, dat men u kwijtschelding geeft? Neen,
een nieuw jachtveld voor vervolgingen wordt geopend, uitgestrekter,
verschrikkelijker. Het despotisme, tot dusver uitwendig, materiëel, wil
nu tot de zielen doordringen, en maakt zich ongerust over het geloof.

"Gij gehoorzaamt; goed. Als Polen en als Rusland zijt gij gebroken;
best... Toch ontbreekt er iets, zonder 'twelk de rest mij niets waard
is: gij moet mij erkennen als richtsnoer van uw denken, als beslisser
in uw geloofszaken; in mij moet gij vereeren de vereeniging der
twee machten, zonder welke niets bestaat. Als beide mij toebehooren,
ben ik een gehéél, ben ik God."

Zoo spreekt Nebukadnezar; [11] hij heeft het doen verkondigen door
een van zijn slaven (Januari 1850); hij heeft verklaard, dat Rome
uitgediend had, dat de Latijnsche kerk vereenigd moest worden met de
Grieksche, de eenig katholieke, d.i. de algemeene, en dat de Czaar
de Opperpriester van de geheele wereld was.

Grootvorst Michaël had het reeds gezegd, twintig jaar vroeger, bij
gelegenheid van een bezoek aan de Sint-Pieter te Rome, toen de paus
juist den kerkdienst waarnam: "Dit is alles wel mooi, wel verheven;
maar wat zal het schoon zijn als wij hier eens den dienst verrichten!"

De keizer heeft meer gedaan, dan een woord te spreken. Sedert
1833 heeft hij gehandeld als paus, door de wreede vervolging
der Uniaten (Grieken, vereenigd met Latijnen). Polen, staatkundig
reeds verpletterd, heeft ook nog de slachtoffers geleverd voor deze
verschrikkelijke godsdienstige strafoefening.

Wat wil de nieuwe God anders doen, dan Rusland mishandelen en de
aanhangers der tallooze secten, die er zich, totdusver onder de
bescherming der heeren, verborgen? Reeds deze ongelukkigen alleen
verschaffen, gemiddeld per jaar, vijfhonderd ballingen aan Siberië.

Zóó slaat deze macht met den dood, verbrijzelt, verslindt. Als
zij niets had om tusschen haar moordende kaken te nemen, zou zij
zich-zelve verscheuren.--Staatkundig leven? Verslonden. Letterkundig
leven? Verslonden. Nu heeft zij 't gemunt op het godsdienstig leven,
in Rusland en in Europa. Zij nadert, met open muil. Waarom is de
revolutie haar onuitstaanbaar? Het orgaan van den czaar heeft het
met buitengewone openhartigheid gezegd: omdat de Fransche revolutie
een godsdienst is.

Frankrijk en de revolutie zijn volstrekt niet ongerust en vreezen
niets.--Wie moet vreezen? Gij vooral, mijne heeren. Het werktuig,
waardoor deze macht de wereld aangrijpt, kiest zijn steunpunt op u,
het drukt u neêr en verplettert u. Het verricht niets naar buiten,
zonder het eerst naar binnen te hebben gedaan.

Het is niet maar een mensch, merk dit wel op, het is een werktuig. De
dood van een menschelijk wezen (ofschoon de kracht van zijn
persoonlijkheid de drukking vermeerdert), zijn dood, zeg ik, kan niet
volstaan om het zoo verbazend gespannen mechaniek te verminderen.

Wie kan het losser maken, meneeren? Gij, meer dan iemand anders. Zelfs
de czaar vermag niets zonder u.

Indien hij de machine door bovenmatige krachtsoefening, zoo natuurlijk
bij de oppermacht, met behulp van vreemdelingen, die den Russischen
aard niet kennen, haar hoogste spankracht heeft doen bereiken,--dan
hebt gij die er niet minder aan gegeven, door het lot van den
lijfeigene te verzwaren, door overal, om de oproerigen in toom te
houden, de tusschenkomst van de keizerlijke macht noodzakelijk
te maken. Gij hebt aan den troon van den czaar dit nieuwe,
verschrikkelijke overwicht geschonken, waaronder Rusland kraakt.

De stelling, die gij inneemt, is nog sterk; uw macht, ten goede
en ten kwade, ontzaglijk. Het volk, tusschen u en den czaar
geplaatst, zou aan u de voorkeur geven. Vrijgemaakt, is het aan
erger dienstbaarheid overgeleverd: die der omgekochte bureaucraten,
zonder hart of eergevoel. Wat het vraagt is, dat gij het, door u aan te
sluiten bij het echt-Russisch element, de gemeenschap, zoowel tegen de
regeering als tegen uw eigen zaakwaarnemers beschermt. De gemeenschap
zou, onder uw bescherming, zich oefenen in de vrijheid. Luistert
naar de mannen van den ouden stempel, en naar de ouden van dagen,
eerbiedigt zeden en gewoonten; legt uwen intendant het zwijgen op
tegenover den starost [12] en de plaatselijke patriarchen. Verwijdert
de zakenmenschen. Zorgt, dat de grondpachten matig, billijk worden;
dat de obrok (de vaste belasting), ongelukkigerwijs tegenwoordig in
Groot-Rusland minder verbreid, algemeen worde, de aan verandering
onderhevige heerendiensten vervange en uit vrijen wil worde toegestaan.

Wanneer de plaatselijke regeering aldus van haar banden wordt bevrijd,
zal het centraal bewind voor u een minder noodzakelijke beschermer
zijn. Het zal voelen, dat gij sterk zijt door de liefde der uwen,
en het zal u ontzien. Alles zal trapsgewijze milder worden, juist
zooals het in de natuur gaat.

Rusland heeft voor zijn grootheid niet noodig een tegennatuurlijke
wereld te blijven.

"Keert tot de natuur terug."

Als men haar eenmaal verlaat, maakt de eene gedrochtelijkheid iedere
andere, niet minder monsterachtig, noodzakelijk, onvermijdelijk.

Om maar één voorbeeld te geven, uw kankerende wond, Polen, vraagt
den Kaukasus ter zuivering. En de etterende plek, de Kaukasus, eischt
onophoudelijk het Russisch bloed, het Poolsch bloed.

"Keert tot de natuur terug."

Maakt de gestrengheid van uwe politie minder wreed, door haar overbodig
te doen zijn. Dat zal zij zijn, als de lijfeigene u zegent.

Viert de teugels aan de barbaarsche gestrengheid van uw militaire
inrichting. Het uitwendige heeft er toch het wezen van vernietigd. Zij
zou veel krijgshaftiger zijn, als zij niet vervallen was tot de
aanmatigende geweldenarij van de Duitsche krijgstucht.

Rusland is een veroverende staat en moet het zijn, volgens de
natuurwet. Zijn veroveringen liggen in het Zuiden.

Raadpleegt den eersten den besten Rus; er is er niet een, die zich om
het Westen bekommert. Zijn ras en zijn geest zijn van een Zuidelijke
natie, die zich ongelukkigerwijs naar het Noorden ziet verbannen.

Laat dit bibberende volk zich komen warmen in het Zuiden, afdalen
naar de vruchtbare steppen, die, eenmaal goed bebouwd, meer waard
zullen zijn dan Polen, en een Italië zullen worden. Rusland glooit
in werkelijkheid naar de Zwarte Zee af. De menschen gaan er van zelf
heen, evenals de rivieren er naartoe stroomen; en telkens als ze in
de nabijheid komen van dat paradijs, de Krim, meenen zij hun vaderland
terug te vinden.

Wanneer gij uw wettige en natuurlijke zending gaat vervullen, de
verovering van de woestenij in het Zuiden, zult gij zonder spijt een
ontaarden strijd beëindigen. Dan zult gij voldoening schenken aan uw
zuster, aan Polen; het helpen om zich los te maken van Duitschland, en
het eigenhandig herstellen. Het zal u verzoenen met God en met Europa,
en als een gezegende zult gij tot de broederschap der menschheid weêr
toegelaten worden.



II.


Een vrijdenker uit Friesland, een officier die den dienst der Russische
garde verlaten had en die een boeiend werk geschreven heeft over
de militaire dwingelandij, welke hij had aanschouwd en ondervonden,
de heer Harro Harring, [13] plaatste als motto boven zijn boek: Ausi
(ik heb het gewaagd), 1832.

Weinige jaren vroeger had een Duitscher, luitenant Mörtens, evenzeer
uit Russischen dienst getreden, schrijver van een klein boek over de
buitenlandsche aangelegenheden van Rusland, zich te Dresden metterwoon
gevestigd. Wie zou niet gedacht hebben, dat hij in deze stad, onder
't oog van Duitschland, zich in veiligheid bevond? Niettemin is hij,
zonder eenig spoor van zich na te laten, verdwenen, en niemand heeft
kunnen zeggen, wat er van hem geworden is (1829). Men gaf de schuld
aan het Russisch gouvernement, en dit is er niet boos om geworden:
het zoekt immers zijn voordeel in vreesaanjaging!

Toen men kennis kreeg van de Juli-revolutie, [14] bevonden zich twee
zeer bekende en zeer geachte Fransche ingenieurs, de heeren L... en
Cl... in een gezelschap te Moscou. De eerste hield zijn mond; de tweede
besprak en prees de omwenteling. Denzelfden avond gevangen genomen,
zou hij naar Siberië overgebracht zijn, als onze gezant niet in tijds
gewaarschuwd was en hem met aandrang had opgeëischt.

Geen enkel paspoort gaf den vreemdeling zekerheid. Kotzebue [15] was
in 't bezit van een Pruisischen pas, volkomen in orde, toen hij te
Petersburg werd opgelicht en in eens door, regelrecht naar Tobolsk
[16] werd gevoerd. Men had hem bang willen maken, en het vervolg
bewees, dat men daarin volkomen geslaagd was. Hij bekeerde zich zonder
voorbehoud, en werd oprechtelijk goed-Rus; zóó goed, dat de keizer,
verheugd over zijn ommekeer, hem tot directeur der schouwburgen
van de hoofdstad aanstelde. Men weet, dat hij, sedert dit tijdstip,
met zijn aan Rusland verkochte pen Duitschland verried en belasterde.

Onze vriend, de heer Pernet, directeur van de Revue indépendante, was
ook in 't bezit van een pas, toen hij verraderlijk werd in hechtenis
genomen. Men liet hem vrijelijk reizen tot Moscou. Daar, uit het
gezicht van Europa verwijderd en ver van het Fransch gezantschap,
nam men hem zonder voorwendsel gevangen. Geen enkele Rus, dien
hij kende, durft voor hem in de bres springen. Men werpt hem in
een onderaardsche kerkercel, op gelijke hoogte met den bodem der
omringende grachten, zoodat hij den ganschen dag, door zijn traliën
heen, het gezicht had op, en het ondragelijk gestommel hoorde van de
barbaarsche terechtstellingen, die er plaats vonden. Men bracht hem
daar onder de oogen lijfeigenen, welke de gedienstige keizerlijke
politie zich belast voor hun meesters af te rossen. De smartkreten,
de pijnlijke klachten, de stokslagen, die de beenderen doen kraken,
de woedende geluiden der bij hun dienst tierende beulen, dit alles
vormde voor hem een helsch schouwspel, dat hem 't harte brak, en op
verschrikkelijke wijze zijn oogen, zijn ooren en langzamerhand ook
zijn hersenen aandeed. Aan zijn tralievenster vastgeketend, zonder
er zich van te kunnen verwijderen, voelde hij zich reeds in twee
dagen als verstompt worden; zijn gedachten ontsnapten hem... Maar
erger werd het nog, toen men twee jonge meisjes van twintig jaar,
half naakt, voorbracht, welke haar meesteres, een furie, wreedaardig
liet geeselen! Het waren twee ongelukkige mode-naaistertjes, die,
niet wetende dat ze lijfeigenen waren, tijdens de afwezigheid harer
gebiedster haar geliefden bij zich ontvangen hadden. Zij liet ze door
karwatsen stuk rijten. Zij gilden om genade en krompen ineen... Op
het zien van die bloedende vrouwenlichamen met blootgelegde zenuwen,
dreigde onze landgenoot flauw te vallen. Men hield niet eerder op,
dan nadat een der jonge meisjes neêrgevallen was en op het punt van
sterven... Pernet bestierf het zelf.

Was dit alles een toeval? Men moet Rusland niet kennen om het te
gelooven. Men wilde den Franschman kapot maken, hem een sterken en
duurzamen indruk van schrik geven. De vreemdeling heeft inderdaad
aanleiding om na te denken, als hij ziet, dat de afstand tusschen den
vrije en den aanhoorige zóó gering is, dat de minste politiedienaar
den vrije kan arresteeren en doen afranselen. Deze naaistertjes
waren géén lijfeigenen; waarschijnlijk waren 't Fransche meisjes:
alle modistes zijn dat.

Twee Duitschers, uit Rusland vertrekkend en den voet op een
Engelsch schip zettend, vliegen elkander in de armen. "Goddank,
mijn vriend!"--roept de een uit--"eindelijk kunnen we dan weêr eens
vrij ademhalen!"

Ik weet niet of al degenen, die Rusland verlaten, zich aldus kunnen
gelukwenschen. Het meerendeel laat er een aanmerkelijk deel van
zich-zelven achter. Zij, die er eenigen tijd doorgebracht hebben,
spreken er nauwelijks over dan met groote voorzichtigheid, 't zij
omdat ze iets van de verschrikking overhouden, die hen nooit verlaat,
't zij omdat ze zich met dit vreemde land vereenzelvigd hebben, als
't ware gerussificeerd zijn. Zij ontkennen niet, wat er in Rusland
voor hatelijks of ontaards is; zij stemmen het toe, maar zonder het
te laken. Aldus is hun zedelijke zin, verzwakt en ontzenuwd, niet
meer dezelfde als bij andere menschen. Zij zijn ongeschikt geworden
om een flink en ernstig oordeel te vormen.

Rusland bezit, behalve zijn verschrikkelijkheden, bovendien een macht
die tot aanmerkelijke ontzenuwing leidt. Het voortdurende gebruik maken
van warme baden en van dampbaden, de nacht en dag verwarmde huizen,
de weekelijke zeden der Slavische landen, alles verslapt het zedelijk
gevoel. Het hart, aanvankelijk door de barbaarsche kanten der slavernij
gewond, heeft zich het zwijgen opgelegd; de zinnelijke kanten hebben
de overhand gekregen. Hij, die eerst in opstand kwam, verontschuldigt
weldra, en eindigt met alles heel zachtzinnig te vinden.

Een schrijver, die twintig jaar in Rusland heeft vertoefd, beschrijft
de aandoening, welke zich van hem meester maakte, den eersten dag
waarop hij vrouwen hoorde slaan. Haar hart-brekende en -verscheurende
stemmen drongen tot zijn ooren door, tegelijk met allerlei kinderlijke
klachten van een smartelijke naïveteit, met alle vleiwoordjes,
waardoor het slachtoffer den beul tot zachtheid hoopt te stemmen. Het
meisje: "Genade! medelijden! niet vandaag! ik ben niet wel! spaar
me!"--De getrouwde vrouw: "Genade! ik ben zwanger!... Och, man, zacht
toch!... Je zult twee schepselen vermoorden!" In één woord, alles wat
pijn en vrees voor roerends weten te uiten.--Hij smolt in tranen. De
prinses, vrouw van den huize, die hem in dien staat verraste en die
dit niet kon begrijpen, zei tot hem: "Wat u zoo van streek brengt,
daar zijt ge zelf de oorzaak van. U hebt gezegd, dat u zooveel van
aardbeien hield; ik heb deze meisjes naar het bosch gestuurd, en ze
hebben haar plicht zoozeer vergeten, dat ze in het dorp zijn gaan
dansen." Het was dus uit goedheid, tengevolge van haar beleefdheid
voor den gast, dat zij haar tachtig bedienden liet geeselen.

De vrouwen zijn in Rusland veel talrijker dan de mannen; het leger
verslindt verschrikkelijk veel van de laatste. De vrouwen verrichten
weinig werk, zoo op 't veld als in huis. Een niets-doende, vernederende
dienstbaarheid is het lot van een oneindig aantal onder haar. Een
Russische dame zei mij eens: "Op een klein landgoed van honderd-vijftig
boeren, waar ik nooit kom, heb ik veertig kamervrouwen, die letterlijk
niets uitvoeren." Zij zijn zoo weinig in tel, dat de banken alleen
voorschot geven op mannelijke lijfeigenen; de vrouwelijke kan men op
den koop toe krijgen.

De vernederende plaats door de vrouwen ingenomen, die altijd ter
beschikking moeten zijn, is een der dingen, welke Rusland zeer laag
stellen. Het Russische familieleven is minder beveiligd dan dat van
den neger. Van den meester tot de eigenen is de kleur dezelfde, en de
vermengingen geschieden zonder dat een beschuldigende kleurschakeering
het ware vaderschap aan den dag brengt. Vandaar afschuwelijke
gevolgen, die veel minder in onze koloniën voorkomen. De meester
gebruikt broers als dienstbaren, misbruikt zijn zusters, dikwijls
zijn dochters. En wanneer wij zeggen de meester, moet men daaronder
minder den heer verstaan, dan den werkelijken meester, den intendant,
den onbeschaamden zaakwaarnemer, die, op een verafgelegen landgoed,
zonder toe- of opzicht, zonder eerbied voor den mensch, naar willekeur
de ongelukkige bevolking verkracht.

Wat men ook gelieft te beweren van de gevoelsverstomping der hoorigen,
zoo gelooven wij niettemin, dat deze onafgebroken ontwijding van de
familie een der martelingen is van het Russisch zieleleven. Geen
mensch is zoo ontaard, dat hij niet bitter moet lijden, als hij
er niet zeker van is, of de kinderen, die hij liefkoost, wel de
zijne zijn. Er is overigens geen volk, geen land, waar 't gevoel
voor 't vaderschap inniger is. Voor den aangedanen hoon buigen zij
het hoofd. Hoe zouden wij ons daarover kunnen verwonderen? Oproeren
blijven altijd plaatselijk, en geven daardoor nooit hoop op bevrijding;
men gaat ertoe over, met de zekerheid van onder stokslagen te zullen
bezwijken. De mensch wordt in Rusland als gevangene geboren, door de
natuur als zoodanig aangewezen, vóór hij het door zijn medemensch
gemaakt wordt. De dorpen, op grooten afstand van elkaar afgelegen,
hebben weinig onderling verkeer, gescheiden door bosschen en moerassen
en, gedurende den meesten tijd van het jaar, door ontoegankelijke
sneeuwmassa's. Dáár zijn zij geboren, dáár sterven zij, onder de
ijzeren hand van het noodlot. Maar niettemin hebben zij een hart,
en dit hart wordt zooveel te meer verteederd voor het eigen gezin,
waar al de rest zoo wreed is, niet alleen het gezag, maar ook de hemel.

Men siddert, als men bedenkt met welk een ruwe lichtvaardigheid
deze dierbare banden verbroken worden. Wat ons de natuur het meeste
geweld schijnt aan te doen, de ontvoering van kinderen, is in Rusland
aan de orde van den dag. Niemand verbaast er zich over. De keizer
geeft er het voorbeeld van. Hij heeft vervaarlijke rooverijen van
kinderen doen plegen en laat ze nog geschieden. Na de revolutie
waren het Poolsche kinderen, die opgelicht werden, onder voorgeven
van ze in het Grieksche geloof op te doen voeden. De moeders liepen
achter de rijtuigen aan en lieten zich onder de hoeven der paarden
verpletteren. Later, en nog tegenwoordig, laat hij de kinderen der
Joden op zesjarigen leeftijd oplichten, om ze, naar men zegt, voor
den soldatendienst voor te bereiden. De arme kleinen, meêdoogenloos
behandeld, die voor verzorgsters slechts Kozakken hebben, sterven
onderweg. Het doet er niet toe, de begeleiders brengen toch het
vereischte getal aan: de dooden worden aangevuld door de kinderen
der Russische boeren te stelen.

De heeren rooven de kinderen, niet alleen voor hun genoegen, maar soms
ook uit winstbejag. Laat ons hier alleen als voorbeeld noemen één,
die op zijn goederen jeugdige dansers liet opleiden, welke hij aan
de schouwburgen van Moscou leverde, en tegen hooge prijzen verkocht
aan andere heeren, die op hun kasteelen opera's geven.

Deze kinderen, op die wijze in een andere wereld verplaatst, ontvingen
een zorgvuldige opvoeding, beter dikwijls dan die van hun meesters;
maar toch zijn zij er het ongelukkigst van allen aan toe. Zij blijven
lijfeigenen; een redelooze nuk kan hen ieder oogenblik weer laten
vervallen tot de hardste vernedering van dienstbaarheid. Een jonge
lijfeigene, door zijn meester naar Italië gezonden en een uitstekend
violist geworden, had na zijn terugkeer zooveel te verduren, dat
hij, zijn kunst vervloekende, in wanhoop zich een vinger afsneed,
om ongeschikt te worden zijn instrument verder te bespelen. Een nòg
tragischer geval ontstond door de onmenschelijkheid van de bijzit van
den wreeden Araschejeff, den gunsteling van keizer Alexander. Deze
vrouw had tot gezelschapsdame opgeleid een voortreffelijk, bekoorlijk
jong meisje. In ik weet niet welken aanval van woede liet zij haar
eens grijpen en met de zweep kastijden. De zuster van het slachtoffer
(men houde vol, dat de lijfeigenen geen gevoel hebben!) doorstak de
groote dame. Alle bedienden werden op verschrikkelijke wijze gemarteld
en naar Siberië gezonden.

Slechts een klein aantal tragische gebeurtenissen wordt ruchtbaar
en wekt de aandacht. Het meerendeel wordt echter doodgezwegen. Wij
kennen maar enkele treurige feiten. Ons blijft verborgen wat het
gewichtigste, het leerrijkst zou zijn: de reeks van lijdensgevallen,
die de lijfeigene moet doormaken, het gehéél van een levensnoodlot.

Ik heb het zeldzame voorrecht gehad de volledige levensgeschiedenis
te leeren kennen van een zeer belangwekkende en zeer deugdzame
lijfeigene, die, wreedaardig aan haar familie ontrukt door de gril van
een aanzienlijke dame, maar sedert door haar aan eigen lot overgelaten,
te Parijs dienstbode is geworden bij achtenswaardige dames, die mij met
haar vriendschap vereeren. Dit reine, heilige meisje leest bijna nooit,
geloof ik; zoo niettemin het toeval wilde, dat deze regels haar onder
de oogen kwamen, houde ze mij ten goede, dat ik, mèt de onmenschelijke
wreedheid van haar land, het mysterie van haar zoo oneindig teêre
ziel ontsluier, welk, zonder gal en heugenis van het kwaad, nog zoo
zacht en vol eerbied gestemd is voor hen, die haar hebben doen lijden.



III.

GESCHIEDENIS VAN KATYA, EENE RUSSISCHE LIJFEIGENE.


Ik heb wel niet noodig te zeggen, dat ik, in deze op zichzelf zeer
eenvoudige geschiedenis, zorgvuldig alle opsmukking der verbeelding
vermeden heb. Er komt geen enkele omstandigheid in voor, die ik niet
door mij zèlf heb leeren kennen, of door zeer betrouwbare personen. Hun
namen reeds, die ik zal noemen, geven aan het publiek den zekersten
waarborg.

Iedereen heeft Katya, zonder haar te kennen, aanschouwd op de
schilderijen, waarvoor zij als model gediend heeft. Paulin Guérin heeft
haar mooie gezicht afgebeeld op verschillende historiestukken. De
verrukkelijke schilder van vrouwen-portretten, Belloc, heeft haar
als heilige Cecilia voor een geestelijke te Parijs op doek gebracht,
en haar zachten blik voortreffelijk weêrgegeven.

Haar vroeg-ontwikkelde schoonheid was de oorzaak van haar rampen. Zij
leefde bij haar familie, in 't hart van Rusland, ver achter Moscou. Het
was een gezin van lijfeigenen, maar in goeien-doen; haar grootvader,
die bizonder veel van haar hield, dreef handel in pelterijen. Het
kind, vier jaar oud, speelde aan de oevers van een meer, vlak bij
den straatweg, toen rijtuigen voorbijkwamen, de rijtuigen van een
dame uit de groote wereld, de vrouw van den gouverneur van ...,
die met haar kinderen en haar geheele personeel op reis was. Zij
merkte de aanvalligheid van Katya op, en daar haar eigen kinderen
zoowat van denzelfden leeftijd waren, kwam de begeerte bij haar op
hun het meisje als speelpop te geven. Zonder eenigen omslag, zonder
de familie te raadplegen, noch den meester, wien zij toebehoorde,
nam ze haar op, als een kat, die men op zijn weg vindt; zij droeg
haar in haar rijtuig en reed verder.

De ongeruste familie vernam ten slotte wat er gebeurd was. De dame
had halt gehouden in een naburige stad. De troostelooze grootvader
gaat erheen, biedt een losprijs aan; zijn geheele fortuin, als men
dit eischt, als men hem het kind maar teruggeeft. Hij werd op ruwe
wijs teruggestooten, misschien wel geslagen. De dame lachte hem in
zijn gezicht uit en nam haar prooi meê.

Men kent het lot der kinderen van minderen stand, welke met die
der grooten samen worden opgevoed. De laatste, bedorven en in hun
zelfzuchtige grillen aangemoedigd, maken van het levend speelgoed
arme zondebokken. Bijaldien de ouders, aan den anderen kant, eenig
voorbeeld moeten stellen, een strenge les geven, geschiedt dit liefst
op den rug van den kleinen vreemde. Men kent de geschiedenis van den
jongen prins, die een page tot speelmakker had gekregen; het was regel
dat, als de prins een fout beging, de page er zweepslagen voor opliep.

Naarmate Katya grooter werd, maakte haar meesteres van haar voor
eigen dienst gebruik, als kameniertje. Het scheen wel of haar lot
zich zou verbeteren. Het tegendeel was waar. De dames-eigenaressen
van slavinnen zijn zelve niets meer dan groote kinderen, even
nukkig als de kleine, maar heftiger en willekeuriger. Katya, al
aardig opgewassen, een mooi meisje van ongeveer tien jaar, begon
door de mannen opgemerkt te worden, die ongetwijfeld niet nalieten
der meesteres een complimentje over haar te maken. Deze ging toen hoe
langer zoo minder van haar houden. Ze liet geen gelegenheid ontsnappen
om haar hard te behandelen. Als ze bijvoorbeeld een beetje langzaam
was in het aandoen der laarsjes van mevrouw, schopte deze haar,
zoodat ze met het gezicht tegen den grond viel.

Zij sliep, als een hond, op een vloermat, aan de deur. Wee haar,
als men ze 's nachts hoorde snikken. Ofschoon zoo jong nog aan het
ouderlijk huis ontvoerd, had ze er niettemin een levendigen indruk
van bewaard; herinnerde ze zich haar dorp, de bosschen, het meer,
haar kameraadjes nog zeer goed; bracht ze zich den zonnigen tijd van
vriendelijke behandeling en vrij-zijn, de liefkoozingen van haar armen
grootvader, op wiens schoot zij zoo dikwijls in slaap was gevallen,
herhaaldelijk te binnen! Deze beelden zijn haar altijd bijgebleven, en
thans nog, na verloop van veertig jaren, even levendig bij haar. Hoe
ver-af dit verleden ook zij, het is haar steeds lief! Het is voor
haar de eenige werkelijkheid in dit leven geweest, en al het overige
slechts een benauwde droom.

Ze was nagenoeg twaalf jaar oud, toen haar meesteres een reis naar
Frankrijk maakte en haar meenam, in 1815. De dame, mèt haar man
meêgekomen, liet hem alleen, met het Russische leger, terugkeeren en
bleef zelve in ons land. Weêrhouden door de een of andere gril uit
passie of vroomheid voortgesproten, misschien onder den beheerschenden
invloed van een boetprediker (waarvoor zoo menige Russische dame
uit den tijd van keizer Alexander I zwichtte), zette zij zich in
't hoofd te Parijs te blijven, en wilde van Rusland niet meer hooren
spreken. Haar man, die er ten slotte genoeg van had haar tevergeefs
te schrijven, te verzoeken, te gelasten, eindigde met haar geen geld
meer te sturen, overtuigd haar door den honger tot terugkeer te zullen
dwingen. Maar zij hield vol, nam haar intrek in een klooster, waar
ze voor weinig geld terecht kon, en zond al haar bedienden weg. De
jonge Katya deelde in hun lot. Haar meesteres verjoeg haar even
onmeedoogend, als ze haar had geroofd. Zij stootte haar letterlijk
in haar verderf. Uit de omgeving van het Pantheon werd zij naar het
Marais gevoerd, rue du Chaume, [17] bij vallende duisternis, en daar
op de stoep van een huis achtergelaten.

Het was al donker, en het regende. Een voorbijgaande dame hoort
een kind weenen en treedt naderbij. Verwonderd, daar dit meisje te
vinden, zoo groot al, en mooi als een engel, spreekt ze haar toe,
maar krijgt slechts tranen tot antwoord. Het kind verstond geen twee
woorden Fransch. God had echter ontferming met haar gehad. De dame
was mevrouw Leroy, zuster van den schilder Belloc. In haar medelijden
neemt zij Katya meê met zich naar huis, tevens uit verontwaardiging
over de wreedheid, waarmeê men een ongelukkige van dien leeftijd,
door haar schoonheid natuurlijk nog meer gevaar loopende, in een
groote stad bloot kan stellen aan de kwade kansen van den nacht. Zij
houdt haar bij zich, geeft haar een opvoeding, leert haar onze taal
en behandelt haar met een zachtheid, zooals zij na haar ouderlijk
huis nooit meer ondervonden had.

Toen mevrouw Leroy later Parijs verliet, stelde zij haar in handen van
twee vriendinnen, die zij meer dan andere liefhad en hoogachtte. Waarom
zou ik ze niet noemen en hier niet een der aangenaamste herinneringen
levendig houden, welke ik aan deze beminnelijke vrouwen heb
bewaard? Het waren de energieke, verstandige mevrouw de Montgolfier,
toen een tachtigjarige, de vrouw van den uitvinder der luchtballons,
en haar waardige dochter, een groote schrijfster, die nooit iets
uitgaf om de aandacht op zich te vestigen en haar werken bijna nooit
met haar naam teekende. Men stelle zich voor, hoe goed deze laatste,
met haar warm en teeder hart, voor Katya was. Het jonge meisje moest
met groote behoedzaamheid verzorgd worden, had zèlve eerder behoefte
aan bediening. Ze was heel wat grooter geworden en zeer zwak. De minste
last, dien ze had te tillen, een trap, die ze op moest, bracht haar
buiten adem. Men vermoedde, dat ze een hartaandoening had.

In zulke goede handen gevallen, en als een kind, een kleinood dezer
dames behandeld, was het toch niet moeilijk op te merken, dat haar
familieherinneringen haar altijd vervolgden, dat niets haar die kon
ontnemen, dat ze met haar gedachten altijd in Rusland was, altijd aan
de oevers van het vaderlandsche meer, vanwaar men haar gewelddadig
had weggevoerd. In werkelijkheid had ze haar geboortegrond nauwelijks
verlaten. Haar geest had zich maar middelmatig verruimd (ofschoon
ze het Fransch met merkwaardige gemakkelijkheid kon spreken); haar
hart evenwel was, misschien te sterk zelfs, ontwikkeld, maar alleen
ten bate van de herinneringen aan haar kindsheid, die nooit bij haar
konden opkomen, zonder dat zij tot tranen geroerd werd.

Beide dames, de goedheid zelve, besloten, in overleg met de haar
bevriende mevrouw Belloc, alle mogelijke stappen te doen om haar
familie op te sporen. Zij werden hierin door het Russisch gezantschap
bereidvaardig gesteund, doch men kon niets uitvinden. De aanduidingen,
welke Katya kon geven, waren te vaag en verward.

Het was ongeveer 1823. Ik zag haar toen eens bij deze dames. Het was
de éénige maal, dat ik haar ontmoette. Ik herinner mij levendig den
indruk, dien zij teweegbracht op de vreemdelingen, die in het salon
waren, toen zij binnentrad. Eerst liet zich een algemeene uitroep van
bewondering hooren, weldra bedwongen, maar vervangen door een soort
van verteedering. Zij was vrij groot, zichtbaar zwak; in haar jonge,
sierlijk gevormde armen, ofschoon eenigszins mager voor een meisje
van twintig jaar, droeg ze, een weinig naar voren gebogen, een blad
met kopjes thee beladen. Zij scheen onder den lichten last gebukt te
gaan, zooals een populier doorbuigt voor het zachtste blazen zelfs
van den wind. Zij glimlachte over haar zwakte en wekte het denkbeeld,
dat zij er zich over verontschuldigde.

Men voelde de neiging bij zich opkomen er verschooning voor te
vragen, dat men zich door haar liet bedienen. Haar bevalligheid, haar
manier van spreken, haar schoonheid, merkwaardiger door de lijnen
dan door frischheid, wekte de gedachte aan een Russische prinses,
die zich verkleed had. Maar de reinheid van haar oogen, gepaard aan
den blik van goedheid en teederheid, gaf een gansch àndere bekoring
dan doorgaans uitgaat van aristocratische vrouwen.

Deze uitdrukking van goedheid, zachtheid, inschikkelijkheid, moedigde
de onbeschaamde vermetelheden maar al te zeer aan, en dit was voor 't
arme meisje een reden tot voortdurende verlegenheid. De lichtzinnige
jonge mannen, de zoogenaamde "geluksvogels", bedroefden met hun
onbescheiden achtervolgingen dit gebroken hart. Zij had een rein,
liefdevol gemoed (zonder er zich zelve van bewust te zijn); sexuëelen
hartstocht kende zij niet; in dit opzicht was ze koud als het ijs van
de poolstreken. Het leek wel of zij was blijven staan op den leeftijd,
toen men aanving haar een opvoeding te geven.

Zij hield er veel van zich af te zonderen. Uit eigen beweging,
zonder priesterlijken aandrang, ging zij dikwijls naar de kerk. Haar
mystieke aanleg zou zich zeker welig ontwikkeld hebben, als ze maar
wat beschaafder was geweest. Zeer waarschijnlijk om meer alléén
te kunnen zijn, zich vrij aan haar droomerijen en haar gebeden
te kunnen wijden, verliet zij haar dienst, huurde een kamertje en
werd naaister. Moeilijke broodwinning te Parijs, waarmeê de vrouwen
slechts weinig verdienen. Af en toe, wanneer ze geen werk had, trad
ze weêr in een of anderen dienst. Maar zoodra ze er toe in staat was,
keerde ze tot haar eenzaamheid terug, die haar, met het uitzicht op
de daken der Parijsche huizen, veroorloofde altijd te droomen van de
woeste streken van haar geboortegrond en van haar verloren familie.

Haar beschermsters, die haar nooit uit het oog lieten gaan, hebben haar
dikwijls aangeraden te trouwen. 't Ontbrak nooit aan pretendenten. Maar
steeds verwierp zij 't huwelijk, 't zij omdat ze, evenals alle
zwaartillende harten, vreesde daarin troost te zullen vinden, 't
zij omdat de fatsoenlijke, maar misschien eenigszins grofgenatuurde,
doch overigens goede mannen haar fijngevoeligheid afschrikten en weinig
beantwoordden aan haar vage poëtische neigingen. Terecht of misplaatst,
ze geeft altijd den indruk van een vrouw van beschaving, zelfs een dame
uit de groote wereld te zijn, vol waren adel en zachtzinnigheid. Niets
van trots, noch van onderdanigheid. Eén enkel iets herinnert aan haar
verleden, namelijk dat ze, wanneer zij haar weldoensters bezoekt,
van wie ze veel houdt, haar nederig de handen kust, op de wijs van
Oosterlingen.

De jaren doen het hunne. De mooie Katya moet nu zoowat zeven-en-veertig
jaar zijn. Laatstelijk heeft zij het gezelschap gezocht van een
achtenswaardige vrouw, die, op tachtigjarigen leeftijd, nog van haar
handenarbeid leeft. Deze, vrouw Paul genaamd, een arme werkster,
mismaakt en een dwerg, deelt haar woning met haar. Ik weet niet, hoe
zij 't aanleggen, maar bij al haar armoe, vinden zij nog gelegenheid
om haar misdeelde buren bij te staan.

Vóór eenigen tijd werd het hart van Katya op een merkwaardige proef
gesteld. Zij ontmoette op straat een bejaarde dame, die zij meende te
herkennen, maar die schamel gekleed was, met een versleten sjaal en
een ouden hoed. Zonderlinge ommekeer der dingen! het was haar vroegere
meesteres, nòg armer geworden dan zij zelve was. Katya gaat naar haar
toe, groet haar, kust haar de hand; de oude vrouw, zichtbaar ontsteld
en van streek gebracht, stamelt uit een overkropt gemoed eenige woorden
over het haar overkomen ongeluk en de ellende, waarin ze verkeert. "O,
mevrouw," roept Katya uit, zich tegenover haar uit de volheid van haar
goede hart weêr dienstbode voelend, "u blijft altijd mijn meesteres,
en wat ik bezit is het uwe." Dienzelfden dag verliet zij haar woning,
met al haar spaarpenningen bij zich, en stelde die in handen van de
oude dame, die niet anders kon dan stille tranen weenen.

De lezers zullen er zich misschien over verwonderen, dat wij, in
een werk van zoo kleinen omvang, waarin wij de lijdensgeschiedenis
van Rusland slechts verhalen om tot de martelaarsschappen te komen,
die er het gevolg van zijn, zoo lang hebben stilgestaan bij het leven
van dit meisje.

Wij antwoorden, dat de volledige kennis van één enkel lotsgeval ons
beter heeft ingewijd in de geschiedenis van het Russische zieleleven,
dan eenig verhaal, eenig boek, eenige mededeeling ooit zou hebben
bereikt.

Rusland is één lijden, dat blijkt maar al te duidelijk. Tot hoever
is de ziel van 't volk er door aangetast? Dat is de vraag. Die
ongelukkigen stellen tegenover de slagen, de beleedigingen, een
schijnbare ongevoeligheid. Men kent hun taal heel weinig. En,
kende men haar, in hun zoo gewettigd wantrouwen tegen de standen,
die hen overheerschen, zouden zij zich wel wachten hun hart bloot te
leggen. Hun bestaan is zóó onzeker, hun dierbaarste banden zijn zóó
weinig hecht, dat zij erg vreezen te zullen mishagen, en wie hen ook
bezoekt, treft hen altijd aan met een glimlach op de lippen. Zij zijn
er bang voor om ongelukkig te schijnen en vragen haast vergiffenis
voor 't kwaad, dat men hun aandoet. Hoe zal ik de ware beteekenis
weêrgeven, de heimelijke gedachtenkring van een wereld, die zich
niet uit? Ternauwernood zal ik er iets van kunnen voelen in de zoo
diep-treurige melodieën, die deze oogenschijnlijk vroolijke man
doet hooren, wanneer hij alléén is, als hij zijn grond bewerkt, of
's morgens zich ver in zijn uitgestrekte bosschen begeeft.

Katya was voor mij de openbaring van een gansche wereld. Haar alleen
maar te zien en van haar levensloop kennis te krijgen, verklaarde
mij tal van dingen, waarvan ik gelezen had zonder ze te begrijpen.

En haar eenmaal ontmoetende, en die keer was de eenige, vond ik niets
anders dan dit woord: Gebroken hart.

Dit is het juiste woord voor den zieletoestand van den Rus.

Wij generaliseeren hier niet lichtvaardelijk. Wij hebben de zaak tal
van malen bestudeerd.

Er is geen jaar voorbijgegaan, waarin wij er niet van nieuws af-aan
onze aandacht aan schonken. En sedert de meer dan vijf-en-twintig
jaren, gedurende welke deze oplossing nader door ons op de proef werd
gesteld, is zij ons nòg de eenig juiste gebleken.

Wij leerden toen Rusland kennen, den waren zedelijken grondslag,
waarop het volk staat, en daarmeê een dusdanige hartebreking, dat
niets er zich meê kan vergelijken.

Het Poolsche volksbewustzijn is ongelukkig--maar 't is niet gebroken;
integendeel, 't heeft nieuw leven ontvangen door het besef van zijn
martelaarschap.

De Oostersche dienstbaarheid geeft evenmin eenig denkbeeld van dit
gebroken-zijn. Niets is ongerijmder, dan, gelijk men gewoonlijk doet,
Rusland met de Oostersche wereld te vergelijken. De Aziatische rijken,
zelfs die het willekeurigst bestuurd worden, genieten veel meer van
de vrijheden, waarop de mensch van nature recht heeft.

Azië verkeert over 't algemeen in een toestand van ontspanning,
van onzekerheid, zelfs in wat het nog barbaarsch doet zijn; Rusland,
tot brekens toe gespannen, is met voorbedachten rade, op wreedaardige
wijs tot lijden afgericht.

Wat het voor gruwzaams heeft is dit, dat het eenige waaraan Rusland
hecht, de gedachte die alleen door zijn brein woelt, de uitsluitende
liefde welke het in zijn hart koestert,--dat dit alles vereenigd
schijnt om het telken ure ten val te brengen.

Een éénig verschijnsel, wij herhalen het, zonder 'twelk het Russisch
zieleleven leeg is, een met zegelen gesloten boek, tot welks inhoud
zelfs het scherpste oog niet kan doordringen.

Wat is dit? Is het de politieke idée: de Staat? Geenszins.

De Staat is niets voor den Rus; hij kent slechts zijn Gemeente, of,
zoo hij iets van een Staat vermoedt, dan lijkt het een dichterlijke
droom, die op verren afstand verplaatst.

De godsdienst is louter van uitwèndig belang voor hem; hij is vol
vromen eerbied voor het beeld van den een of anderen heilige, maar
deze zelf betéékent niets voor hem, hij mist het geloof. Niets is
onbegrijpelijker dan de verschillende uitleggingen, die hij aan het
Christendom geeft; hij miskent het in zijn gehéél.

Het eigendomsrecht, dat voor de Westerlingen zooveel waarde heeft
en hen zoo vervult, is niets in de schatting van den Rus. Maak
hem bezitter, en hij keert onmiddellijk tot zijn communistische
begrippen weêr.

Waarvoor de Rus alléén iets voelt, dat is voor zijn gezin; de rest
kan hem niet schelen.

Al dat overige, zelfs de gemeenschap, heeft voor hem slechts waarde,
voorzoover de hardvochtige politiek aan zijn oorspronkelijk bestaan,
als lid eener familie, iets heeft toegevoegd. Den meester en den
oppersten der meesters, hij kan hen zich niet anders voorstellen dan
van het familie-standpunt, deze benamingen door andere, zoo liefelijk
klinkende, weêrgevende van vadertje, grootvadertje, enz.

Het paradijs van den Rus is zijn goed gesloten en verwarmd huis,
waarin hij acht maanden lang, een grof kleedingstuk wevende en er zijn
behagen in vindend voor de behoeften van zijn gezin te verbouwen en te
timmeren, boven op zijn kolossalen oven leeft, terwijl de scherpe, van
Archangel overwaaiende Noordenwind, langs de kleine woning heenstrijkt,
zonder de minste opening te vinden tusschen de dicht aaneengeplante
boomen, met mos toegestopt en die het nestje zoo goed sluiten.

Het helle-bestaan voor den Rus is de gewelddadige verbreking van zijn
familiebanden. De "heer" kan door zijn machtwoord alles verstoren. Dit
is de oorzaak, dat de ongelukkige zoo voor hem kruipt. Tot zelfs de
ingewanden behooren aan den heer. Men neme hem zijn vrouw of zijn
dochter, hij kan er niets aan doen; men ontneme hem zijn jonge kind,
hij heeft het maar goed te vinden.

En eindelijk, als men hem zelf oplicht, hem op een noodlottigen morgen
vat, haar en baard afscheert, in boeien slaat en naar de mijnen voert,
of naar de fabrieken, of bij het leger inlijft, hij kan er wederom
niets tegen inbrengen. Zijn vrouw, hoe afschuwelijk zij 't ook vindt,
is verplicht met een ander man te bed te gaan. Immers, zij is niets
anders dan een stuk bezit; en dat mag niet ongebruikt blijven. Zij
moet, evenals de grond, ieder jaar voortbrengen, zooveel mogelijk
lijfeigenen telen, al wordt ze ook in wanhoop bevrucht.



IV.

DE MINOTAURUS. [18]

OVER HET LEGER ALS STRAFMIDDEL.


Eén feit is ten opzichte van het Russische leger welsprekender dan
alle woorden. Het is de schaarschte aan mannen in Rusland. De vrouwen
zijn er klaarblijkelijk veel talrijker, en, wat dit het duidelijkst
aantoont, zijn de ongelijke huwelijken, waartoe men ze verplicht:
men laat dikwijls een jongen van twaalf jaar trouwen met een vrouw
van vijf-en-twintig of dertig, liever dan haar weduwe te doen blijven.

Het gering aantal mannelijke wezens is niet de schuld van de natuur,
maar van de regeering; het is 't gevolg van de buitensporige
verkwisting van mannen ten bate van het leger. In Rusland bestaan
niet die menigte van uitputtende of den dood brengende ambachten,
die, zooals bij ons, zooveel werklui ten grave sleepen. De Russische
lijfeigene beult zich niet af; hij werkt op zijn gemak en langzaam,
nooit met dien verterenden koortsgloed van de mannen in de Westersche
wereld.

Wat voor een leger is het dan, dat, in vredestijd (de Kaukasus
telt niet meê) op zoo zichtbare wijs een bevolking van zestig
millioen zielen zoo kan dunnen! Tot welk een ongehoord cijfer men
dit leger ook wil opvoeren, men zou 't niet kunnen begrijpen, zonder
te weten op welk een onmenschelijke manier het wordt gerecruteerd,
gedrild en gevoed. Het moet van 't volk driemaal meer mannen nemen
dan het soldaten telt. Wat is het lot van de rest? Weinigen, zeer
weinigen keeren naar den huiselijken haard terug: niet één man op
de honderd; Paskjewitsch [19] zelf zegt het, ik heb zijn woord al
aangehaald. Nergens in Rusland ziet men verminkte oud-soldaten,
zooals in andere landen zoo veelvuldig aanwezig zijn. Alle genezen;
zij hebben tot arts den besten heelmeester: den Dood.

Als de hertog van Ragusa [20] in zijn boek, dat méér Russisch-gezind
is, dan de Russen-zelven, tot onzen schrik berekent, dat de Russische
soldaat den keizer twee of drie maal minder kost dan de onze, dan
ziet hij in zijn becijfering over 't hoofd, dat om één geoefenden
en geharden Russischen soldaat te verkrijgen, er vooraf twee of drie
moesten doodgaan.

Hij verzuimt, als iets van minder waarde en dat zonder twijfel zijn
aandacht niet verdient, rekening te houden met zulk een verschrikkelijk
misbruiken van menschenvleesch.

Het ongehoord sterftegehalte heeft voornamelijk drie oorzaken: 1o. is
de Rus physiek (door zijn ras, zijn levenswijs, zijn opvoeding)
de voor den militairen dienst minst geschikte man; 2o. vervult hij
zijn dienstplicht tegen zijn zin, sterft hij van hartzeer en heimwee;
kan hij zich nooit troosten over het verlaten van zijn geboortegrond
en zijn familie; en 3o. wordt hij nooit met die behoedzaamheid
behandeld, waardoor hij aan zijn lot went en het aanvaardt; hij
wordt onverhoeds verplaatst van de eene levenswijze naar een andere,
gansch tegenovergestelde.

Een opmerking is misschien de aandacht waard der physiologen,
namelijk dat dit ras, in vergelijking met de andere in Europa, weinig
gevormd schijnt, niet rijp in zijn ontwikkeling, nog kinderlijk
is. De gelaatstrekken zijn dikwijls innemend, maar de hoofden zwak,
de hersens onbevattelijk, het denken gaat niet diep. Men ontmoet in
grooten getale mooie grijsaards, met rozige wangen; witgebaarde mannen,
die nog jong lijken, en niet juist eerbiedwaardig zijn.

Bij de Russen doet, evenals bij kinderen, het minder georganiseerde,
slechts zwakjes gecentraliseerde leven, onophoudelijk wonderbaarlijke
levens ontstaan: ik bedoel insecten; zij worden namelijk door wormen
opgegeten.

Het schijnt dat zij koud bloed hebben, of dat zij water in hun bloed
hebben. Zij drinken ongestraft hoeveelheden brandewijn, waardoor
menschen van hartstochtelijker geaardheid, met voller, krachtiger
bloed, inwendig zouden verbranden.

Onze Westersche nationaliteiten, die zooveel hebben doorgemaakt,
bezitten een karakter van krachtige degelijkheid, aan Rusland
onbekend. De Rus is voor ons, wat voor den olm, den eeuwen-ouden eik
de slanke populier is, een hoog spoedig opschietend gewas, als 't
ware onvoorbereid door de natuur geschapen. Deze of gene Engelschman,
ros van haren en met vleesch gevoed, uit ouders gesproten, die ijzer
gebeukt hebben en die van smeden zijn opgeklommen tot mechanici, zoo'n
man alleen heeft pit in zich voor vijftig Russen. De sobere Fransche
boer, vol van kracht en gezond verstand, die zijn winter in de open
lucht doorbrengt, terwijl de Rus acht maanden lang bij zijn oven
zit uit te drogen, zou heel wat beter dan hij een legering onder den
blooten hemel van den Kaukasus verduren. Die boer is, in zeven jaar,
een even goed geoefend soldaat, als de Rus in twintig, en bovendien
heeft hij een kijk op de dingen, een levendige en krachtige manier
van opmerken en handelen, van een besluit te nemen, welke de Rus
nooit heeft. Deze, zelfs wanneer hij een flink soldaat is geworden,
doet zelden iets uit eigen beweging.

Ziet eens, op eenzelfden dag, naar twee dorpen, in Frankrijk
en in Rusland, den dag van het vertrek der rekruten. De Fransche
dienstplichtige hecht linten aan zijn hoed, en, ofschoon hij dikwijls
zou willen huilen omdat hij zijn familie verlaten moet, drinkt hij en
tracht vroolijk te zijn. De Rus werpt zich op den grond en trekt zijn
baard uit. Door zijn heer aangewezen, meestal voor straf, zou hij als
kolonist naar Siberië kunnen gezonden zijn; maar hij is er nog slechter
aan toe, hij wordt soldaat gemaakt. Een verschrikkelijk iets voor een
man, doorgaans gehuwd, vader van verscheiden kinderen, en al dertig
jaar en ouder. Want tot zijn veertigste jaar kan de boer ingelijfd
worden, en blijft hij in den treurigsten angst omtrent zijn lot.

De jaarlijksche lichting van soldaten door heel het rijk heeft volkomen
het karakter van een algemeene drijfjacht op arme wilde dieren, door
de honden naar één plaats gejaagd. Om den ketting, waaraan ze allen,
geschoren en kaal geknipt, bevestigd zijn, rent voortdurend de Kozak
heen en weêr, als een ware wachthond van deze rampzalige kudde. Hij,
de eenige in het rijk, wiens vrijheden eenigszins geëerbiedigd worden,
wordt soldaat geboren, en, verre van schatting te betalen, ontvàngt hij
geld van den keizer. Vleeschverbruiker, voortvarend en ruw, ziet hij
met medelijden neêr op die half-gevoede Russische boeren. Zijn klein,
leelijk, slechtgebouwd paard, maar vlug, onvermoeid, maakt een deel
uit van den ruiter. De Kozak, de voor alles bruikbare onderdaan, weet
wonderwel partij te trekken van het rijk. Visscher, jager, koopman,
handelaar in rariteiten en tolbeambte, bestrijdt hij de smokkelarij,
maar uit beroepsnijd en om zelf alléén te kunnen sluiken.

Wie kan het ontzettend getal stokslagen tellen, die noodig worden
geoordeeld om een goed Russisch soldaat te vormen? Wie wel eens in
het bad gezien hebben Russen van elken stand, maar vooral soldaten,
de oude grenadiers van de garde, stonden verbaasd over hun rug vol
naden, wreedaardig opgesmukt met litteekens.

Die dappere mannen, die slechts wònden hadden van voren, vertoonden van
achteren de afgrijselijke merken van de krijgstucht, en oude krijgers,
eerbiedwaardige mannen, werden, na aan honderd veldslagen te hebben
deelgenomen, om de geringste kleinigheid afgeranseld.

Neen, barbaren, dàt is geen militaire opleiding. De Russische
discipline, naar uw eigen officieren dikwijls verzekerd hebben, is een
afschuwelijk kazernemonnikwezen, een harde kloosterregel, waarbij de
kleinste fouten, die niet eens fouten zijn, zoo wreed worden gestraft,
dat men geen kastijding meer kon uitvinden voor de werkelijke fouten.

Het toppunt in dit opzicht, om het grillige en onmenschelijke ervan,
bereikte de czarewitz Constantijn. Om een handschoen, die niet
onberispelijk wit was, liet hij vijfhonderd stokslagen uitdeelen. De
door vrees bevangen soldaten, zuinigden ondershands uit, om zelf
handschoenen te koopen: die hun verstrekt werden, zouden hun, na
tweemaal gewasschen te zijn, een pak slaag bezorgd hebben. "Ik ben niet
gesteld op den oorlog," zei Constantijn, "hij bederft den soldaat en
maakt zijn uniform maar vuil." En toen iemand, om een officier bij hem
te ontschuldigen, zei: "'t is ten minste een man, die veel moed bezit,"
riep hij uit: "moed? Wat kan me dàt schelen? Ik hou niet van moed."

Hij onthulde met dit gezegde, in zijn naïeve brutaliteit, wat het
gezag werkelijk denkt. Het bekommert zich in geenen deele om moed of
energie. Heldhaftigheid, zelfs te zijnen voordeele, is verdacht. Men
bewijst een slechten dienst aan de autocratie door een held te
zijn. Wees een goed onderdaan, middelmatig en onderworpen, sta wat
achteraf en wacht op bevelen,--dan is 't in orde.

Als de regeering, die zoo hard is, naar verhouding ten minste
rechtvaardig en flink was, zou het kwaad heel wat minder erg zijn. Tot
nadeel van den soldaat echter is er in de administratie van 't leger
oneindig veel toevalligs, onregelmatigs, en heerscht het misbruik er;
het gouvernement wéét dit, maar doet er niets tegen. Hoe kan het gezag,
dat zoo sterk is, de oogen sluiten voor de monsterachtige winsten,
welke men behaalt op de levensmiddelen, ja zelfs op het leven der
menschen? Hoe heeft het de eenvoudige hervorming nog niet aangedurfd,
sinds lang reeds overal ingevoerd, van nl. de administratie af te
scheiden van het commando, door aan de kolonels de winstgevende
verdeeling der levensbehoeften te ontnemen?

Ziedaar dan de ongelukkige soldaat, geslagen, slecht gevoed,
slecht gekleed, gevoerd naar de toegangen tot de bergengten van den
Kaukasus. De gewoonten zijner jonge jaren, die hierin bestonden,
dat hij zich 's winters (en de winter is zoo lang in Rusland)
opsloot, zijn in wreede tegenstelling met de bivaks in het gebergte,
de voortdurende afwisselingen van warmte en kou, van brandende zon
en hagelstormen. Zijn huisvestingen, slecht ineengezet, bestáán
dikwijls niet eens; ze zijn aangegeven op de kaart, waarop de keizer
de krijgsverrichtingen volgt. Hij geeft bevel--'t is ongeveer vijf en
twintig jaar geleden--een fort te bouwen, geeft daar jaarlijks geld
voor en laat het werk met ijver doorzetten. Generaal Woronzoff, die
evenals de keizer dacht dat het fort bestond, zendt er een bataillon
heen; men zoekt er lang naar: nergens een fort te bekennen. Eindelijk
vindt men echter een bordje, waarop zijn toekomstige plaats stond
aangegeven. Het bataillon sliep in de sneeuw der bergen.

Ik zal geen kwaad van den Kaukasus zeggen, noch van zijn krijgshaftige
bewoners, die niet alleen de meerderen zijn van de Russen, maar
van alle volkeren der aarde. De Tscherkessen bijvoorbeeld hebben,
zooals men weet, aan Egypte de Mamelukken geleverd, die het een
tijd lang beheerschten, en hoofden gegeven aan menigen Oosterschen
staat. Bekijkt de vrij goede gravures maar eens, die overal voorhanden
zijn. Het zijn blijkbaar koningen. Door hun zuiver koninklijke wapenen,
hun klingen, die van geslacht op geslacht overerfden, hun geweren van
platina, die nooit hun schot missen, hun bewonderenswaardige paarden,
die, zonder teugel of stang, alleen gehoorzamen aan de stem van
hun meester,--zijn zij voor de Russen, wat de adelaar is voor het
schaap. Dikwijls verwaardigen zij zich niet hun vijand te dooden,
zij achterhalen hem, in galop, met hun ongeëvenaard ros.

Zelfs de Kozak, hoe goed krijgsman hij is, maar zoo zonderling
toegetakeld, en daarbij zaken doende, is een belachelijk wezen,
vergeleken bij deze koningen van 't gebergte.

Men moet zich niet verwonderen over het verdriet en den afkeer,
welken aan de Russische officieren een oorlog veroorzaakt, waarin ze
wel slaag krijgen, maar het niet teruggeven. Ze zijn er nauwelijks
minder erg aan toe dan hun ongelukkige soldaten. Van adel en rijk,
van kindsbeen af gewend aan genietingen, zijn zij al vroeg opgesloten
in een militaire school, waar ze niets leeren. Niets is treuriger,
akeliger dan in het dagboek van een officier te lezen, tot welk een
wanhopige leegte, een ondragelijk nietsdoen de leerlingen van de
cadettenschool te Warschau onder Constantijn (zijn de toestanden wel
veranderd?), veroordeeld waren. Geen onderwijs, geen boek, geen vermaak
was geoorloofd; alleen meisjes konden ze krijgen, zooveel ze wilden;
uitstekende manier van doen om de lichamen uit te mergelen, de zielen
te verlagen, goeie dienaars te maken en goeie onderdanen. Men vond
hen voorbeeldig; men wenschte zich zelf al geluk, dat ze zoo gedwee
waren geworden. Maar diezelfde jongelui, van wie men geloofde dat ze
gedemoraliseerd zouden zijn, marcheeren op een zekeren morgen, ten
getale van tweehonderd, met een ongelooflijke stoutmoedigheid, tegen
een Russisch leger op, dat meende in het bezit te zijn van Warschau,
brengen het volk te hoop en weten het hun zijde te doen kiezen.

Welke is de zedelijke toestand van den militair in Rusland? Welke
gedragslijn zal hij kiezen bij een groot conflict met Europa? [21] Men
kan dit in geenen deele voorzien; welke de gevoelens der officieren
of van de soldaten ook mogen zijn, zij dragen een juk van vrees,
dat moeilijk af te schudden is.

Dit ras is, onder alle van de geheele wereld, het gemakkelijkst door
vrees in bedwang te houden.

Verstaan wij elkaâr goed ten opzichte van deze uitdrukking, van het
verschijnsel, dat men vrees noemt. Er is geen sprake van bangheid,
ik beweer niet dat de Russen laf zijn. De vrees is een op zichzelf
staand verschijnsel van de verbeelding. Het is de toestand, waarin
iemand verkeert, die door een onweêrstaanbare macht meent beheerscht
te worden, zooals b.v. van een natuurkracht. Men kan zich moedig
gedragen tegenover de menschen, en het toch niet zijn, als men staat
tegenover geheimzinnige machten.

Welnu, voor den moedigsten Rus is het gezag als een onweêrstaanbaar,
natuurlijk noodlot. Zwak als enkeling, buigt hij zich onder de vage
voorstelling die hij heeft van het kolossale rijk; hij onderwerpt er
zich aan, hij voelt er den druk van bij de bevelen van zijn minste
overheid. En het is maar niet een uiterlijk gehoorzamen: hij paart
aan zijn fatalisme een godsdienstig gevoel, hij gehoorzaamt met
vrome onderwerping.

Een uitnemend beoordeelaar, die, koel, als buiten de zaak staande,
de dingen bekeken heeft, heeft deze opmerking gemaakt: de Rus en de
Franschman, gelijkelijk dapper in het gevaar, vertoonen dit verschil:
de Rus trekt zijn schako tot over de oogen en stormt erop los, zonder
te zien; de Franschman gaat voorwaarts en kijkt het gevaar aan.

De Russen plaatsen in de gelederen slechts oude soldaten. Men mag
aannemen, dat zij die blijven leven, die vergrijzen in een zoo harde
krijgstucht, mannen zijn van ongewoon weêrstandsvermogen, zéér flinke
soldaten. Men kan geen andere met hen vergelijken. Tegenover een
dusdanigen vijand moet ieder Europeesch leger zich altijd versterken
door nieuwe aanwervingen.

Is het Russische leger, dat vroeger dweepziek was, dit tegenwoordig
nog? O, neen. Is het dan ten minste geestdriftig? Waarvoor zou het
dit zijn? Dertig jaren lang onder de wapenen gehouden, ten aanschouwe
van heel Europa, afgemat, verkild door eeuwig paradespel, gelooft
het niet meer aan dien God van den oorlog, die altijd de wegen der
diplomatie heeft bewandeld.

Niets heeft dit leger méér ontzenuwd dan de buitensporige geest van
wantrouwen, welken een bezorgd toezicht er in heeft gebracht. Allen
bespieden alles, letten op alles. Iedere officier leeft gestadig in
de vrees door zijn buurman te worden verraden en voorkomt hem daarom
heel dikwijls. De soldaat merkt dezen treurigen moreelen toestand van
zijn chefs terdege op; hij behoudt den eerbied, niet de achting. De
innerlijke gehoorzaamheid is er door geschokt.

Niemand kent den Russischen soldaat goed. Met al zijn uiterlijk van een
automaat en dat gezicht van hout, heeft hij toch soms een zeer critisch
oordeel. Het komt uiterst zelden voor dat hij dit laat doorzien. Laat
ik een kostelijk staaltje van dit soort aanhalen. Hierbij is sprake
van het dweepzieke tijdperk der soldaten van Suwarow. [22] In het
verhaal, dat zeer natuurlijk schijnt en klaarblijkelijk getrouw en
waar is, merkt men hiervan niets, maar wel een lichte spotzucht,
een treffende neiging tot medelijden, de vage hoop van eindelijk
den dienst te zullen verlaten, en, wat den Rus altijd bijblijft,
de liefde voor zijn land en zijn familie.

Het was bij den dood van Catharina. [23] Ziehier het gesprek der
soldaten, dat Niemcewicz [24] in zijn gevangenis afluisterde:
"Eindelijk zullen we dan een czaar krijgen!" zei de een. Waarop de
ander antwoordde: "Dat is in lang niet gebeurd. Onze oude matuszka
(moedertje) heeft er haar plezier, geloof ik, wèl van genomen."--"Meer
dan welletjes," zei de eerste, "maar ieder zijn beurt. Ik hoop dat nù
onze arme gevangenen zullen vrijgelaten worden."--"Er zullen groote
veranderingen komen," zei een derde. "Men vertelt dat allen, die dertig
jaar dienst hebben naar huis kunnen gaan, als ze willen."--"God geve
't!" beaamden allen met een diepen zucht.



V.

SIBERIË.


Men heeft dikwijls gesproken van de martelaars van Siberië. Maar
waarom ze afzonderlijk te noemen? De scheidingslijn is geheel
denkbeeldig. Behalve een verscherping van kou, is Siberië overal in
Rusland, het begint bij den Weichsel.

Men spreekt van veroordeelden. Maar iedere Rus is een veroordeelde.

In een land waar de wet, die slechts een bespotting is, geen ernstig
oordeel kan vellen, zijn allen veroordeelden of is niemand het. Er
is geen onderscheid te maken tusschen lijden en kwelling.

De algemeene kwelling is niet het een of ander stoffelijk kwaad,
het is 't breken van het hart, het is de zedelijke angst van
een bij voorbaat gebroken ziel wegens de mogelijkheid van een
oneindigheid van rampen. In deze zoo hardvochtige wereld, waar alles
de onbewegelijke stijfheid schijnt te hebben van het ijs, is niets
vast; in werkelijkheid is alles vol van wisselvalligheid en twijfel.

Allen zijn veroordeelden, zeggen we. De lijfeigene is het niet zoozeer
door zijn dienstbaarheid en zijn ellende, als omdat hij niet zeker
is van zijn ellende-zelve. Morgen kan alles voor hem veranderen,
hij kan worden weggevoerd naar het leger of de fabrieken, zijn vrouw
aan een ander gegeven worden, zijn gezin verspreid worden.

De soldaat is een veroordeelde, niet alleen omdat hij den een of
anderen morgen, uit zijn huis opgelicht, overgeleverd wordt aan de
voortdurende afranseling, die men militairen dienst noemt, maar
ook omdat hij niet weet wanneer het uur van zijn bevrijding zal
slaan. Vroeger na dertig jaren, tegenwoordig na twintig: zoo luidt
de wet. Maar wat beteekent de wet in Rusland?

De officier is een veroordeelde. Tegen wil en dank volgt hij den
harden, eentonigen weg van een eeuwigheid van exercities, parades
en telkens weêrkeerende garnizoensveranderingen. Ongelukkige
oorlogsmonnik, terwijl zijn fortuin hem riep naar de genietingen
van de wereld! Maar, als hij niet in dienst treedt, wat zal er dan
gebeuren? Dan is zijn familie voortaan verdacht, kan zij geruïneerd,
van haar rang ontzet worden, en hij-zelf, hij is verloren.

Verloren? Wat beteekent dit woord? Gedood?

Maar klaarblijkelijk is het iets ergers dan gedood, omdat een
officier aan den oorlog deelneemt, zich laat dooden als 't moet;
anders, zegt hij, zou hij verloren zijn.

De lijfeigene, die voor het leger gevat wordt, zegt: "Ik ben
verloren!" Hij staat op de onderste trede van het ongeluk, en kan
niet lager dalen. De officier kan wel dieper zakken. Hij heeft nòg
iets te vreezen, en wat hij méér vreest dan den dood: Siberië.

Met den lijfeigene soldaat te doen worden, heeft men slechts zijn
lichaam genomen; over zijn hart bekommert men zich weinig. Maar
wat den officier aangaat, van hem wil men de ziel; de opgaaf, welke
het Russisch gouvernement zich stelt, is te weten te komen op welke
wijs zich meester te maken van de ziel van een mensch, die door een
ondragelijk leven onverschillig is geworden voor den dood.

Men heeft deze ziel vroegtijdig verstompt in scholen, waar niets
wézenlijks onderwezen wordt, een weinig, maar heel weinig van
practischen aard, en niets van moreel belang; in-dier-voege, dat de
wanhopigste verveling haar drijft tot ontzenuwende genietingen, welke
haar nog meer verstompen. Maar deze dubbele operatie is niet altijd
in staat een sterke ziel uit te blusschen. Wat zij menschelijks zou
kunnen overhouden, moet bedwongen, ten onder gebracht worden door
vrees van moreel gehalte. Welke? Die voor een onbekende straf.

De inquisitie der katholieke kerk beschikte, behalve over onderaardsche
kerkerholen en foltertuigen, om de stoffelijke kwellingen te voltooien,
nog over een moreele straf: de eeuwige hellepijnen, de oneindigheid
van haar duur. Rusland heeft evenzeer zijn hel, de oneindigheid van
ruimte, de verschrikking van de woestenij, van het ledig.

Een oneindigheid van afstand. Wie de reis te voet aflegt, beladen
met zware ketenen, vertrekt jong en komt oud aan. Een man van
vijf en twintig jaar, vol levenslust en levenskracht, is uit Polen
weggevoerd. Drie jaren later valt een schim uitgeput in Kamschatka
[25] neder.

Een oneindigheid van lijden is een gevolg van het klimaat. Een
onmeêdoogend klimaat; eenige graden méér beneden het vriespunt zijn
voldoende om den dood te veroorzaken.

Als de Rus, zelfs in zijn eigen woning, acht maanden opgesloten naast
zijn oven, in een gloeiend verhit vertrek, nauwelijks de woede van den
fellen Noordenwind weet te verschalken, hoe moet het dan niet zijn in
dit tweede Rusland, waar de kou brandwonden doet ontstaan, waar het
staal als glas afknapt, waar de honden, die de sleden voorttrekken,
zouden omkomen, als hun buik en pooten niet omwoeld waren met bont?

Daar aan te komen zonder hulpmiddelen, zonder beschutting, zou slechts
verlossing geven; men zou sterven. Men mag er echter niet spoedig
dood gaan. In een klein fort onder dak gebracht, te midden van een
bevroren woestenij, met een houweel zwoegende of tot kruiwagenstraf
veroordeeld, gevoed met zure melk en bedorven visch, twee, drie jaren
lang, soms langer, dan sterft gij wel onder zulke omstandigheden.

Maar voor hen, die niet zulk een afschuwelijk lot hoeven te ondergaan,
die nog een halve-vrijheid genieten, een leven, dat stoffelijk ten
minste bijna te dragen is, is de zedelijke uitwerking nauwelijks
minder verschrikkelijk. Al is Siberië voor hen geen oneindigheid van
lijden, zoo is het er toch een van vergetelheid, waar zij zich voelen
verdwijnen, afsterven voor de wereld der menschen, voor hun familie en
hun vrienden. Zijn naam verliezen, zich numero tien, numero twintig
hooren noemen, en, als het huwelijksleven voortgezet mag worden,
kinderen te verwekken zonder naam, een beklagenswaardig ras, dat zich
zal voortplanten in eeuwige ellende: barbaarsche uitbeelding van
de barbaarsche leerstelling van de zonden der vaderen! De verloren
mensch verliest zijn kinderen; verdoemd, verdoemt hij hen, en, door
een hardvochtig crescendo, komt het voor, dat de kinderen van een
tot twintig jaren arbeid in de mijnen veroordeeld man, mijnwerkers
zullen zijn veertig, vijftig jaar lang, tot aan hun dood toe, hun
kinderen nog na hen, en heel hun nakomelingschap.

Siberië sleept de ontaarding mede niet alleen van de menschen, maar
ook van de voorwerpen, die er heen worden gevoerd. Een klok werd er
naartoe gebracht, omdat ze alarm had geluid bij een oproer. Kanonnen
werden er naartoe gebracht, en ontvingen te Tobolsk knoetslagen. De
vernedering moet wel zeer ernstig zijn voor de mènschen, in een land
waar een pak slaag naar welgevallen wordt uitgedeeld.

Hadden de ballingen niets anders te vreezen dan den geheelen ommekeer
in hun levenswijs, den overgang van een slap, Aziatisch bestaan tot een
van zwoegende arbeiders, dan zou dit reeds voldoende zijn om Siberië
tot den afschrik der Russen te maken. Hun weekelijkheid verdraagt
ternauwernood het leven dat gezeten lieden in het Westen van Europa
leiden. Een Russische dame bekende mij eens niet hier te Parijs te
kunnen blijven; tallooze veraangenamingen, die haar eigen land aan
de hand deed, ontbraken haar; de bediening door onze dienstboden
leek haar te plomp, hun stemmen klonken te hard en te aanmatigend;
zij kon de natuurlijke verhoudingen niet verdragen, die in een wereld
van gelijkheid ontstaan. Zij had behoefte aan de vleierijen van haar
kameniers, haar voorkomendheden, aan de genegenheidsbewijzen van haar
voedster, aan een leven in sterk verwarmde vertrekken en badkamers,
de lauwe atmosfeer van het Russisch huis. Wat zou er van die arme
vrouw terecht zijn gekomen, indien ze, inplaats van den tocht naar
Parijs, welken zij zoo pijnlijk vond, dien naar Tobolsk had gemaakt?

Er bestaat een overlevering in Rusland, dat Catharina (of misschien
een der keizerinnen, die haar vooraf gingen), aan zekere groote
dames, om haar trots te breken, soms bevel zond zich zelven, in
haar paleis, door haar dienstboden te laten geeselen. Het hoofd der
geheime kanselarij zei dit bevel van hooger hand eerbiedig aan, maar
bleef getuige van de uitvoering. Als de patiënte de vernederende
behandeling had ondergaan, bracht zij haar toilet weêr in orde,
zich gelukkig rekenende er tot dien prijs van af te komen en aan de
verbanning naar Siberië te zijn ontsnapt.

Men oordeele eens inderdaad over al de afschuwelijkheid, die er voor
een arme, vreesachtige vrouw in gelegen is, uit haar paleis te worden
weggerukt, beroofd van al haar weelderige overdaad, van haar eeuwigen
zomer, en misschien nog wel des nachts in een met ijzer beslagen koets
te worden geduwd voor een tocht van vijftienhonderd mijlen!... Of
misschien gedwongen te worden, zij die nooit geloopen heeft,
die afgrijselijke reis te voet af te leggen, onder zweepslagen, al
bedelend, onder weg slechts aalmoezen ontvangend van de liefdadigheid
der lijfeigenen!...

Op welke manier zij dan ook trekken, het is in waarheid, voor een
vrouw, een verschrikkelijke straf alléén te moeten weggaan, met
achterlating van haar man, haar kinderen, alles wat zij liefhad,
alléén, in den nacht, in het ruwe Noorden en in den winter, met de
verschrikking van de onbekende toekomst. Van Europa over te gaan
naar Siberië, staat gelijk met in het ijdel niet te vervallen. Een
leegte van menschen, een leegte van gedachten. Een uitgestrekt
niets, zonder verleden, zonder tradities, zonder geloof (behalve
dat aan hekserij). Een leegte, zoo volkomen, zoo volslagen, dat
zelfs de godsdiensten, die er zijn binnengedrongen, het Tartaarsche
Mahomedanisme bijvoorbeeld, er hun leerstellingen, hun overleveringen,
hun waas van heiligheid verliezen, er verbleeken, weggewischt worden,
tot niets verdwijnen, evenals de onzichtbare zon van Siberië.

Weinigen bieden weerstand aan deze droef-stemmende macht der
ontkenning. Opgaande in dit uitgestrekte niets, vervormen zij zich
naar het beeld daarvan en worden ten slotte ook een niets.

In een reisverhaal, in 1850 te Wilna uitgekomen, met goedkeuring van
de Russische censuur, beschrijft een zekere juffrouw Eva Felinska den
betreurenswaardigen toestand, waarin zij te Tobolsk een Poolschen
kolonel aantrof. Betrokken in het verzet van 1825, was hij door
den senaat veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf, alleen voor
het achterhouden van onthullingen. De keizer schonk niet de minste
aandacht aan deze veroordeeling; hij deed hem naar het Noorden van
Siberië overbrengen, op drie-en-zeventig graden breedte, vanwaar men
hem, bij wijze van gratie, naar Tobolsk liet komen. Deze ongelukkige,
eens de mooiste man van het leger, was niet meer te herkennen. "Daar
hij zich niet meer staande kon houden, had hij in een armstoel plaats
genomen. Zijn haren, reeds vergrijsd en hoe ook gedund, waren met zorg
gekamd, vielen hem op de schouders en daalden tot zijn elbogen. Zijn
gelaat was heel bleek en gezwollen, zijn blik dof. De aandoening deed
zijn oogen en zijn lippen trillen. Men zag hem aan, dat hij wilde
spreken, maar het niet kon. Hij gaf ons met zijn hand een teeken
naderbij te komen, om ons te kunnen begroeten. Zijn geest genoot
toen een oogenblik van helderheid, doch de ontroering maakte het hem
moeilijk zijn tong te gebruiken, die half verlamd was. Wetende, dat
wij naar Berezow [26] gingen, waar hij had gewoond, bewoog hij ons
onzen intrek te nemen bij zijn gastvrouw. Het geheele onderhoud werd
van zijn kant met groote moeite gevoerd; we moesten veeleer raden,
wat hij wilde zeggen. Maar weldra bemerkten we, dat hij 't gebruik
zijner vermogens had uitgeput, want, terwijl hij in zijn verbeelding
ongetwijfeld vertoefd had aan de oevers van den Taag en van de Seine,
die hij zoo door en door kende, deelde hij ons meê, dat we te Berezow
meloenen zouden vinden, druiven en andere zuidvruchten. Wij maakten
toen een eind aan ons bezoek, met beklemd hart, terwijl hij ons nog met
een gebaar wilde doen blijven, en poogde te zeggen: Blijft nog wat!!!"



VI.

SIBERIË.

DE STRAFFEN.


"Hier is de nacht somber als de winter. Hij is droefgeestig, maar
indrukwekkend. Wanneer hij verhelderd wordt door het noorderlicht,
vertoonen zich aan den donkerblauwen, bijna zwarten hemel duizenden
vallende sterren en schijnt hij in vlam te staan. Dit vuur verwarmt
niet, verlicht niet. Die sterren zijn zwaarmoedig; men zou ze houden
voor de oogen der geesten van veroordeelden, die voor immer dit
ongelukstafereel willen vastleggen...

"Kolommen vuurs, vreemdsoortige, verschrikkelijke, majestueuse
gedaanten stooten op alle punten van den hemel tegen elkander; men
zou zeggen gloeiende houtskolen, bijwijlen stroomen bloeds... Zou de
natuur, evenals de mensch, visioenen hebben? Deze Noordsche natuur,
misdeeld, ingeslapen, schijnt droomen van ballingen te droomen."

Dit is een der trekken van de groote schildering, welke de goede
generaal Kopec, metgezel van Kosciusko, [27] voor ons heeft ontworpen
van Oostelijk Siberië, bij de punt van Kamschatka, waarheen hij
was verbannen. Niets kan treffender zijn dan de mémoires van
dezen eenvoudigen man. Geen grooter verschil dan met die van zijn
voorganger in dezelfde streken, den Pool Beniowski. [28] Deze,
ontembaar, woelziek, vermetel speler en nog vermeteler soldaat,
eigent zich in één oogenblik de wildernis toe en wordt koning in
het oord van zijn ballingschap. Hij herwint zijn fortuin, vindt een
tweede vrouw, vervolgt zijn vervolgers, verslaat zijn bewakers, en in
plaats van gevangene te blijven in Kamschatka, voert hij haar meê,
scheept hij zich met haar in.--Kopec wendt zich tot God; hij voelt
zich in het hart getroffen, te zeer gewond om dergelijke avonturen te
wagen. Zonder studie of opleiding, alleen door zijn ongeluk gevormd,
legt hij in zijn onopgesmukt verhaal de teedere en vrome melancholie
van de ziel der Lithauers. Zijn boek geeft getuigenis van een zedelijke
omwenteling. Polen is in zijn wezen veranderd, het heeft de gaaf der
tranen ontvangen.

"Ik wandelde langs de kust der zee, en als het weêr stormachtig werd,
zag ik allerlei vreemdsoortige dieren, walvisschen, zeeleeuwen en
zeehonden. Soms werd ik door steenen getroffen; beren slingerden die
naar mij toe, om mij te wonden en vervolgens aan te vallen. Deze zee
heeft in den herfst veel deining; zij breekt met zooveel kracht, dat
Kamschatka er tot op zijn grondslagen van trilt. De dagen zijn grauw
en de nachten zwart. Als de storm in aantocht is en de Oceaan zijn
gerommel doet hooren, huilen de groote troepen honden, die leven van
visschen (er zijn er misschien wel twintig duizend) tegen den Oceaan,
en tallooze beren geven antwoord door onheilspellend gebrom. Gedurende
dien tijd rommelen de vulkanen en braken vlammen en asch. O, wat een
helsch schouwspel! en wat is een eerlijk man in een benarden toestand
te midden van den tweespalt der toornige elementen!"

Kopec beklaagt zich over de natuur, zelden over de menschen. Toch
was hij met groote barbaarschheid behandeld. Gekwetst, ziek, zonder
dat men op zijn wonden acht sloeg, die door de kou weêr opengingen,
was hij dag en nacht in een koets, van binnen dubbel met ijzer
beslagen, voortgesleurd. Geheel uitgeput, vroeg hij den officier,
die hem geleidde, eenige rust. "Ik heb order zonder oponthoud verder
te gaan, zei deze; ik zal in allen geval uw lijk meêvoeren. U heeft
vrijheid onderweg te sterven."

Wat ook nog erg treurig voor hem was, was dat hij onmetelijke
convooien ontmoette van arme Polen, die naar Siberië gevoerd werden,
kaal geschoren, met een brandmerk op 't voorhoofd en een afgehakten
neus. Verder voortgaande werd de weg niet anders aangewezen dan door
doodsbeenderen van beren, paarden of menschen, en enkele graven van
in de woestenij gestorven ballingen, welke afwachtten wie na hen
zouden komen.

Bij eene pleisterplaats zag hij een oogenschijnlijk voorname vrouw,
die dienstbode was. "Wie is u?" vroeg hij.--"Indertijd echtgenoote
van een kolonel, nu van een grofsmid." En zij verwijderde zich,
zonder te zeggen wie ze was.

Kopec scheen een verloren man, voor altijd Siberiër te worden, zonder
eenige gelukkige kans. Andere generaals, die men later zocht om ze
de vrijheid te hergeven, konden nergens gevonden worden.

"Eens op een dag keek ik, in droefgeestige gedachten, terwijl ik mij
op de overblijfselen van een verongelukt schip bevond, naar de zee,
die vol was van allerlei monsters. Plotseling ontdek ik een jongen,
knappen, statigen man, in een vreemde kleederdracht; de verschijning
greep me zeer aan. "Tot welke natie behoort u?" vroeg hij mij.--"Tot
het ongelukkig volk." "O, je bent dus een Pool!... Ik ben koopman... ik
ga naar Rusland terug... Schrijf een brief aan de uwen... Ik weet
wel wat voor gevaar ik loop... maar dat kan me niet schelen! gauw,
ga schrijven." Hij trotseerde het gevaar, belastte zich met den brief
en heeft hem eerlijk bezorgd."

Maanden en jaren verloopen. Eens op een dag komt de man, bij wien Kopec
inwoonde, bleek en ontdaan bij hem in de kamer: "Er is een schip in
zee gezien."--"Nu, des te beter!" gaf de Pool ten antwoord.--"Neen,
des te erger," zei de man. "De kommandant hier zal ons beschuldigen
een komplot te hebben gesmeed, zooals hij wel meer doet; hij zal ons
goed en leven nemen. Hij weet, dat het drie jaar duurt vóór een klacht
te bestemder plaatse komt."

Het schip bracht de gratie van Kopec, zijn bevrijding. Hij wilde
het eerst niet gelooven. Toen hij 't zelf gelezen had, viel
hij in zwijm. Om zich te herstellen, ging hij naar de zee. "Het
was stormachtig weêr; de monsters kwamen bij troepen naar de kust
toezwemmen. Ik verbeeldde mij menschen te zien, gezichten te herkennen,
ik zag tafereelen uit ons volksleven, processies, monniken die mij
het kruis tegemoet droegen. Ik wilde mij naar voren werpen... maar
werd tegen gehouden.

"Teruggekomen, had ik moeite om mijn kamer binnen te treden. Ieder
kwam mij gelukwenschen. De vrouwen brachten mij geschenken, goede
en zonderlinge: rum, suiker, waskaarsen (in het land van eindelooze
nachten, van alle dingen het meeste waard).

"De geestelijke, een gemoedelijke grijsaard van tachtig jaar, balling
als de overigen, kwam in zijn priestergewaad, met zijn koorzangers,
zes kinderen van de naburige eilanden, door hem gevormd, die heel goed
zongen, bepaald aandoenlijk. Ik stak al mijn kaarsen tegelijk aan. Hun
fijne stemmetjes drongen ons tot in het hart. Ik ben altijd spoedig
tot tranen geroerd geweest; maar ditmaal barstte ik in snikken uit,
of, om 't juister uit te drukken, in woeste kreten.

"Vervolgens gingen we rondom mijn steenen tafel zitten, en iedereen
bleef doorweenen. Ik maakte wat Poolsche punch klaar. Elks gedachten
waren bij het vaderland, dat niemand durfde hopen ooit te zullen
weêrzien."

"Gij zijt wel gelukkig," zeiden ze tot Kopec. "Ge vertrekt in drie
jaar." Het schip lichtte inderdaad eerst het anker na zoo lang in
deze kuststreken te hebben vertoefd.

Hoeveel treffende geschiedenissen zou de wildernis niet kunnen
vertellen, als ze spreken kon! Ze is echter even stom als somber. Deze
oceaan van bevroren vlakten is nog geslotener dan de Oceaan der wateren
over de schipbreuken, welke hij overdekt. Aan dit uitgestrekte graf
heeft Rusland, even onvermijdelijk als de dood, de zorg toevertrouwd
om den heldenaard te vernietigen der al te schitterende naties,
die het omringden. Door krijgsgevangenen niet terug te geven, maar
hen te laten verdwijnen, heeft het Zweden uitgeput. De metgezellen
van Karel XII, [29] gedwongen tot deerniswaardig metselaarswerk,
slapen aan den voet der bastions van Tobolsk, door hen-zelven met
inspanning van alle krachten gebouwd. Zweden is dáár leeggevloeid. En
Polen is er op komst. De droevige processie gaat maar steeds voort;
gansch een volk marcheert naar de woestijn, naar het graf.

Terwijl alzoo het onpersoonlijke, onverschillige groote slaafsche
Rusland zich vermenigvuldigt, vruchtbaar als het gras der steppen en
niet minder eentonig dan deze,--verdwijnt de krachtige persoonlijkheid
der heldenvolken, bij welke ieders hart warm klopte, wordt ze
uitgebluscht, begraven. Siberië bedekt, verbergt zijn schat onder
de aarde.

Treffende eigenaardigheid! Wat men niet heeft kunnen geheim houden,
wat aan het helderst daglicht gekomen is, dat is niet de weerstand
der dapperen, het zijn de bewijzen van toewijding als een natuurlijk
uitvloeisel van den band van 't familieleven. De helden zijn
heengegaan; maar de vader, de echtgenoot, de verloofde is gebleven,
en de natuur, de wonderen van het hart, de overwinningen van de liefde
op de menschelijke wreedheid duren voort.

Iedereen heeft bij Custine de aandoenlijke geschiedenis gelezen
van prinses Troubetskoi, [30] die alles verlaten heeft om haar
man te volgen, een rampspoedige maar toch weinig belangwekkende
persoonlijkheid, die het groote ongeluk gehad heeft zijn vrienden te
laten omkomen, zich te verontschuldigen en hen te overleven. Werd hij
bemind toen hij vorst was? Niets toont het aan. Maar als veroordeelde
won hij liefde. In Rusland hadden zij geen kinderen; in Siberië
krijgen zij er vijf. Deze bewonderenswaardige vrouw heeft door haar
onverwachte liefde den balling veel meer geschonken, dan de keizerlijke
wraak hem had ontnomen.

Laat mij hier een gebeurtenis boekstaven, nog verrukkelijker, maar
minder bekend, historisch vaststaande door het getuigenis van een
waarheidlievenden mond, die niet in staat was te liegen.--In 1825 werd
een jonge Rus (noemen we hem Iwan) naar Siberië gezonden. Hij had
lief en werd bemind. Een Fransch meisje, een jeugdige onderwijzeres
bij zijn familie, had trouwbelofte van hem. De familie, die dit
wist, maar op de verbintenis niet gesteld was, had het jonge meisje
verwijderd. Nauwelijks had zij vernomen, dat haar verloofde in 't
ongeluk was gestort en van allen verlaten, dat hij "aan den ketting
moest," of zij liet de haar gedane trouwbelofte gelden. Zij ging zonder
schroom naar Sint-Petersburg, regelrecht naar den keizer. Hij dacht
dat ze krankzinnig was, trachtte haar van haar voornemen af te brengen,
beduidde haar niet te volharden in haar wensch de vrouw te worden van
een tot dwangarbeid veroordeelde. Helaas! 't was zoo gemaklijk hem
zijn vrijheid te hergeven... De gunst, die men haar toestond bestond
alleen in 't verlof hem te volgen, met hem te lijden, te sterven. De
arme Française werd inderdaad het slachtoffer van haar toewijding;
haar zwakke borst kon het verschrikkelijke klimaat niet verdragen;
na verloop van een jaar stierf zij. Haar man overleefde haar niet;
't zij door ellende, 't zij door smart vergezelde hij haar in 't graf.

Zij lieten een kind na, een ongelukkige wees, bij zijn geboorte reeds
een verschoppeling en geruïneerd. De bezittingen van zijn vader moesten
overgaan in de handen van een natuurlijken zoon zijns grootvaders. Doch
deze (niets is eervoller voor het Russisch karakter) weigerde voordeel
te trekken uit de wreedheid der wet en liet den wees alles behouden.

Een gevaar, dat Siberië meêbrengt, en wel het grootste, is dat
men er sterft vóór zijn dood. De oneindige verscheidenheid der
lotsbeschikkingen, die men er aantreft, de absolute willekeur waaraan
allen daar onderworpen zijn, maakt het maar al te makkelijk zelfs
de sterkste zielen te beteugelen, te vernietigen. Rusland heeft niet
noodig, zooals Oostenrijk, met zorg ingerichte gevangenissen te bouwen,
waar de veroordeelde gedwongen wordt onwaardig werk te verrichten,
vrouwenarbeid te doen of met allerlei beuzelingen zich af te geven,
die den geest verstompen. Het verlaat zich op het voor den mensch al
te ruwe klimaat, dat hem breekt. Het verlaat zich op de beestachtigheid
van de militaire geweldenarij, welke iederen veroordeelde van karakter
als 't ware door een molensteen fijnmaalt. De hardvochtige soldaat,
die telkens vervangen wordt, maakt den veroordeelde weerloos door
die wrijving. Deze wordt hoe langer zoo kleiner gemaakt, verslapt,
en verliest ten slotte alle kracht tot verder verzet. Het verstand
komt hem te hulp en betoont zich vindingrijk, door hem zich zelf te
doen wijsmaken dat hij verkeerd zou handelen met langer tegen te
spartelen. Het laat hem zijn beulen rechtvaardigen, vernietigt in
hem het begrip van goed en kwaad, maakt hem volkomen onverschillig
voor alles, verderft zijn zinnen, doet hem gelooven dat het goed is.

Dit is het, wat de vrijheid altijd voor haar aanhangers gevreesd
heeft; niet den dood, een edelen en heiligen dood. Dit is het,
wat Europa vreesde, toen het wist dat de helden van November 1831,
[31] ter dood veroordeeld, begenadigd werden, om naar Siberië
te kunnen worden gezonden. Lazen wij niet aan het slot van ieder
geschiedverhaal in de mooie verzameling, getiteld Poolsche Zaken,
van 1830 (door Straszewicz): "Zij leven, ze zijn in Siberië, ziedaar
alles wat men weet; welke hun toestand is naar lichaam en hart,
dat blijft ongelukkigerwijs onbekend."

Maar, we zijn het, Goddank, te weten gekomen. We zijn
gerustgesteld,--hun ziel is niet dood. Ze hebben haar gaaf behouden,
en hun lichaam aan 't noodlot prijs gegeven.--Sommige dood, de andere
stervende: alle zijn ze onwrikbaar gebleven in hun geloof en hun hoop.

Een balling, uit Siberië weêrgekeerd (Piotrowski), heeft ons omtrent
hun martelaarschap ingelicht.

Peter Wysocki, de jonge held, die den slag van November [32] heeft
toegebracht door de militaire school tot medewerking te bewegen aan de
bevrijding van Warschau, is het eerste slachtoffer geweest. In 1833,
of daaromtrent, in Siberië aangekomen, waagde hij de onderneming
om gewapenderhand terug te keeren. Hij moest dus vernietigd worden:
hij kreeg vijftienhonderd stokslagen. Men kan er niet méér opleggen,
zonder den dood te veroorzaken. Uit verfijnde wreedheid wilde men,
dat hij in leven bleef, dat hij gespaard werd om de hardste straffen
der dwangarbeiders op hem toe te passen. Wat voor martelingen heeft
hij ondergaan! Maar een dergelijke ziel is sterk in vertrouwen op
't vaderland en God!

In 1837 is de beroemde dichter Sierocinski met drie van zijn
lotgenooten bezweken. In 1831 voor 't gerecht gebracht en
veroordeeld, had men hem, niettegenstaande zijn jeugd en zijn ambt
(hij was priester), soldaat gemaakt. Te paard gezet, met de lans
ter hand, leidde de ongelukkige het ruwe leven der Kozakken uit
de grensstreken, die in Siberië jacht maken op de Tartaren, de
smokkelaars. De autoriteiten in Siberië echter, verstandiger dan die
te Sint Petersburg, meenden dat men meer nut van hem kon trekken als
onderwijzer in een militaire school. Dáár beraamde deze zwakke en
tengere man, in wiens lichaam evenwel een veerkrachtige ziel huisde,
het vermetele plan, de stoutmoedigheid van Beniowski na te volgen en
te overtreffen, door in geheel Siberië te bewerken, wat hij alleen
voor Kamschatka deed, nl. de veroordeelden en de inwoners tot opstand
te brengen. Het land, dat naar gemeentelijke wetten geregeerd wordt,
zou ongetwijfeld voordeel hebben getrokken door zich af te zonderen
van het groote rijk, dat slechts het Zuidelijk gedeelte koloniseert
en het Noorden een wildernis laat. De oude stammen van het Noorden,
vroeger tevreden met hun zwervend herdersbestaan, leven, nu zij hun
rendierkudden niet meer kunnen weiden, alleen van de jacht, of liever
zij sterven uit en verdwijnen als de Roodhuiden van Amerika.

Er vormde zich een uitgebreide vereeniging. Het plan stond vast, om,
als men niet langer stand mocht kunnen houden, zich gewapenderhand
een doortocht te banen naar Bucharije, [33] misschien zelfs wel naar
Voor-Indië. Drie saamgezworenen werden verraders. Van 1834 tot 1837
werd de zaak te Sint-Petersburg gerechtelijk onderzocht; Sierocinski,
steeds onwrikbaar, behield al de kalmte van zijn ziel en maakte verzen
in zijn gevangenis.

Eindelijk kwam uit Sint-Petersburg het verschrikkelijk
vonnis. Verscheiden Polen en een Rus zouden zeven duizend stokslagen
krijgen! zonder dat hun er één geschonken mocht worden!--de overigen
drie duizend, wat trouwens genoeg is om er aan te bezwijken.--Generaal
Gatafiejew werd expresselijk overgezonden om een wakend oog op de
terechtstelling te houden. Zijn wreedheid maakte de verontwaardiging
zelfs van de Russen gaande.

Bij het aanbreken van den dag schaarden twee voltallige bataillons,
elk duizend man sterk, om de slagen te beter te kunnen tellen,
zich buiten de stad ieder in één linie. Gatafiejew plaatste zich in
het midden van de strafplaats. Voor spitsroeden gebruikte men dikke
stokken, en de soldaten werden dicht bij elkaar geposteerd, opdat de
slagen te harder konden aangebracht worden.

"Het was heel koud (Maart, in Siberië!) Men ontdeed Sierocinski
van zijn kleederen, en plaatste hem vóór den loop van een geweer,
met de bajonet tegen zijn borst gekeerd, wat gewoonte is bij zulke
straf oefeningen. Daarna werden twee soldaten aan weerskanten gesteld
van den veroordeelde, opdat zijn gang tusschen de rijen door noch zou
verflauwen, noch versnellen. Toen kwam de bataillonsdokter naderbij,
om den patiënt met versterkende droppels op te wekken, want zijn
zwak gestel was door drie jaren gevangenis uitgeput, en hij leek
meer een schim, dan een mensch; maar hij had zijn zielskracht en zijn
wilskracht behouden.

"Hij wendde het hoofd af, toen de dokter hem de droppels aanbood, en
antwoordde: "Drinkt ons bloed en het mijne, ik heb geen behoefte aan
uw droppels." Toen het teeken gegeven werd, begon hij met luider stem
den psalm Miserere [34] te zingen. Gatafiejew riep driemaal woedend
uit: "Harder slaan, harder, harder!" De slagen waren zoo krachtig,
dat, toen het slachtoffer, na de rijen één keer langs te zijn gegaan
en duizend stokslagen te hebben ontvangen, aan het andere eind van
't bataillon was gekomen, hij flauw viel en in zijn bloed badend op
de sneeuw nederzonk.

"Men wilde hem weêr overeind richten, maar hij kon niet meer op
zijn beenen blijven staan. Een stellage op een sleê was al in
gereedheid gebracht. Sierocinski werd er in knielende houding
opgeplaatst, zijn handen werden op zijn rug vastgebonden en hij
moest zich vooroverbuigen. In deze houding bevestigde men hem aan
het stellage, zóó dat hij zich onmogelijk kon bewegen. Op deze wijs
begon men hem door de rijen te slepen. Gatafiejew raasde aldoor:
"Harder! harder! harder!" Aanvankelijk kermde Sierocinski nog van pijn,
maar het werd hoe langer zoo flauwer en zwakker, om eindelijk geheel
op te houden.

"Hij ademde nog na vier-duizend slagen ontvangen te hebben; toen gaf
hij den geest. De drie-duizend, die overbleven werden aan zijn lijk
toegeteld, of liever aan zijn geraamte. Alle veroordeelden, hij vooral,
werden zoo met slagen overstelpt, dat, volgens de uitdrukking van
ooggetuigen, Polen zoowel als Russen, met wie ik erover gesproken heb,
het vleesch bij iederen slag stuksgewijze opzwol; men zag slechts
gebroken beenderen. Dit totdusver ongehoorde bloedbad wekte een
algemeene verontwaardiging op onder de Polen en zelfs onder de Russen.

"Een tweetal veroordeelden, die op de plaats dood waren gebleven, en
zij die nog adem haalden onder de wreedste folteringen, werden naar
het hospitaal overgebracht, en dadelijk daarop werden de Polen en een
Rus in éénzelfden kuil ter aarde besteld. De Polen kregen verlof een
kruis te planten op de laatste rustplaats dezer martelaars, en tot op
heden (1846) verheft zich dit gedenkteeken van zwart hout in de eenzame
steppen, zijn armen uitbreidende over het graf der slachtoffers, als om
ze te beschermen en de barmhartigheid van God over hen in te roepen."



VII.

VAN HET TOENEMEND SCHRIKBEWIND IN RUSLAND.

MARTELAARSCHAP VAN PESTEL EN RYLEJEW.


Het is juist honderd jaar geleden, dat Rusland de doodstraf heeft
afgeschaft. Onze wijsgeeren weenden toen tranen van vreugde. Zelfs
nu nog stelt een Russisch schrijver, Tolstoï, [35] er zijn roem
in. Gelukkig, menschlievend Rusland, dat alléén op aarde het levend
werk van God heeft weten te eerbiedigen, terwijl de Dood nog steeds
ten troon verheven is in de goddelooze wetgevingen van het barbaarsche
Westen!

Men brengt dus niet meer ter dood in Rusland,--men verbant er
alleen. Slechts kan het voorkomen, dat de fijn-bewerktuigde mensch,
te dicht in de nabijheid van de pool gezonden, er van kou en ellende
omkomt. Ja, wat is daartegen te doen?

Men brengt niet ter dood,--men verlaagt in rang en stand. Slechts kan
daarbij iets voorkomen, als onlangs met een zekeren Paulof gebeurde. De
beul, zijn degen boven zijn hoofd in tweeën brekende, deed dit,
bij ongeluk, met zooveel kracht, dat hij hem den schedel insloeg.

Men brengt niet ter dood,--men ranselt met roeden. De knoet is
afgeschaft. Spaar de roede niet aan uw zoon. Het kan echter soms
gebeuren, dat de roeden knuppels zijn.

Het vonnis der 7000 stokslagen, waarvan wij hierboven gesproken hebben,
bevatte deze bespotting, dat, als de patiënten het leven behielden,
zij in de mijnen moesten gaan werken tot aan het eind van hun leven. Nu
sterft men gewoonlijk bij 3 of 4000 slagen.

Deze afschuwelijke huichelarij, die men overal in Rusland voelt, is
niet de daad van den mensch alleen. Zij is voornamelijk het gevolg
van het onoplosbaar vraagstuk, dat aan de regeering is voorgelegd:
Door dezelfde wetten de meest barbaarsche en de beschaafdste naties
te besturen. Het rijk heeft hierdoor alleen een afschuwelijken Janus
[36] voor zich geschapen, die, als hij naar het Westen ziet, zich
zachtzinnig voordoet, terwijl hij naar het Oosten zijn waar gelaat
toont, dat van Mongoolsche wreedheid.

De woeste stammen van Siberië hebben misschien alleen de juiste
opvatting van het bewind, dat boven hen staat. Zij stellen zich den
czaar niet voor als een mensch, maar als een tweehoofdig monster,
den dubbelen griffioen, half arend, half tijger, dien zij op het
Russisch wapen zien.

Dáár moet werkelijk het geheim der Russische wreedheid gezocht
worden. In deze niet tot één te brengen tweeslachtigheid ligt Ruslands
onmacht. Het werpt er verwoede hinderpalen tegen op, om haar te
overwinnen, en alle hinderpalen behandelt het als oproer. Maar in dit
onrechtvaardig pogen is het Rusland-zelf, dat in opstand komt tegen
de natuur.

Als deze tweeslachtigheid een heftig en ernstig man op haar pad
ontmoet, als Peter III of Paul I, [37] dan verschijnt ze in haar ware
gedaante, als razernij, krankzinnigheid.

Krankzinnigheid, niet zoozeer van het individu als van den
toestand. Peter de Groote, wat voor een genie hij ook was, vertoont
zich niettemin in vele zijner daden als een gek. Rus en barbaar
van geboorte, is hij door zijn wil een Europeaan: dus een levende
tegenstrijdigheid.

Bij Catharina is het juist andersom, daar zij een Duitsche was,
die Russin is geworden. Van geestesgesteldheid was zij zeer droog,
zeer precies, zeer koud, maar in haar daden geeft ze niettemin
het bewijs van het sterkste tegendeel. Als philosofe verdedigt zij
in Polen de verdraagzaamheid, maar bewerkt zij tegen de Polen den
Bartholomeüsnacht van de Ukraine. [38] Zij laat de revolutionnairen te
Praga [39] vermoorden, maar haar kleinzoon [40] door een Zwitserschen
revolutionnair opvoeden.

Alexander, zóó opgevoed, door zijn moeder een Duitscher, zacht van
aard, is van alle keizers juist degeen, onder wien het Russische volk
het meest geleden heeft. In zijn dolzinnige onderneming der militaire
kolonies, geleid door zijn onmenschelijken gunsteling Araschieff,
tastte hij Rusland in het hart aan, in het gezin, in den huiselijken
haard.

Alzoo, welke de persoonlijke aard der czaren ook moge zijn, de
verschrikkelijke regeeringsvorm gaat steeds verder in zijn woeden,
ten minste het wordt verfijnder. Alexander, die niet de wreede
koelheid van Catharina bezat, heeft niettemin Rusland veel dieper
getroffen. Maar wat heeft dit alles te beteekenen in vergelijking
met den czaar die thans regeert? [41]

Niemand heeft den dood op zoo groote schaal toegepast, niet op enkele
personen, maar op geheele volksstammen. De officiëele cijfers,
welke de Russen zelf bekend maken, doen van verbazing de handen
ineenslaan. Ongehoorde menschenslachtingen, welke het zwaard niet
zou hebben kunnen bewerkstelligen, zijn met behulp van de natuur tot
stand gebracht, ik bedoel, door snelle overplantingen van geheele
bevolkingen naar moordende luchtstreken.

Afstootend en op-zich-zelf-staand schouwspel, zoo'n ver om zich
grijpende werkzaamheid van den dood! Behoort een gewelddadige dood dan
zoozeer tot de noodzakelijkheden van het leven? Het was nog maar kort
geleden, dat de groote uitroeiïng door de Napoleontische oorlogen
had opgehouden, toen deze moordende volksverhuizingen begonnen,
veel noodlottiger dan veldslagen, en die, in vollen vredestijd,
geheele geslachten hebben verdelgd.

De keizer gaf in zijn jeugd geen enkel bizonder kenteeken van een
woesten aard, geen enkel van barbaarsche afwijkingen, zooals wèl zijn
broer Constantijn. Zijn levensbeschrijver Schnitzler merkt alleen
op, dat hij een spotzieke neiging had en er behagen in schepte de
hovelingen na te bootsen. Hij ontving, onder toezicht van zijn moeder,
zijn opvoeding in 't bizonder van een oude hofdame, gravin Von Lieven,
die hem zeker niet op de betere kanten van de menschelijke natuur
moet hebben gewezen.

Er werd een zeer sterke invloed op de vorstinnen van de keizerlijke
familie geoefend door een eerbiedwaardig geleerde, Rus in merg en been,
rechtschapen en onbaatzuchtig, den geschiedschrijver Karamsin. Zij
hadden hem een woning gegeven in het park van Tsarsko-Selo. [42]
Deze verdienstelijke man, grootgebracht naar den geest der Oudheid,
die langen tijd geleefd had in vertrouwelijken omgang met de vroegere
czaars, hield van niets zoozeer, bewonderde niets zoozeer als het
Schrikbewind en Robespierre. Hij was in 1793 te Parijs geweest, en had
er een groote voldoening van meêgenomen. Toen hij van den 9en Thermidor
[43] vernam, smolt hij in tranen weg. Al zijn streven bij Alexander,
in overeenstemming met de vorstinnen, was hem af te houden van zijn
zwak voor 't liberalisme.

Bij dezen invloed voegde zich een andere, die sterk op de Russische
groote wereld inwerkte, die van de Maistre. Dank zij dezen uitnemenden
schrijver leerde Rusland, als uit den mond van Frankrijk, dat
het despotisme, waarover het zich ontschuldigde, juist het ideaal
was der menschelijke samenleving. Hoewel Alexander de Maistre voor
korten tijd verwijderd had, werd zijn invloed steeds grooter, en de
Soirées de Saint-Petersbourg (1822) voerden dien ten toppunt. Zijn
paradoxale stelling over den lof van den beul, van dit levend wonder,
totdusver te zeer miskend, maakte een diepen indruk. Nicolaas [44]
was 26 jaar. Dit boek moest het zaad, door Karamsin uitgestrooid,
welig bij hem doen ontkiemen.

Tegen deze vreemde leeringen van de absolute willekeur kwam
evenwel een geheiligde macht in verzet die nooit sterft: de Wet, de
Rechtvaardigheid. De wetgevende proefnemingen van Catharina werden door
Alexander weêr hervat. Hij zocht, bij de gevaren waarin hij verkeerde,
een versterking in de wetten. Speranski begon in 1808 het Russisch
recht te verzamelen. Maar jonge, energieke mannen bepaalden zich
niet tot bijeenbrengen: zij wilden dat dit recht iets levends werd,
dat het een ziel had. Voor een van hen doemde het denkbeeld op een
wèrkelijk Russisch wetboek saam te stellen, gegrondvest op de vrijheid.

Pestel, zoo heette hij, was een man van genie, practisch, heelemaal
geen utopist. Hij schiep zich geen hersenschimmig Rusland. Hij nam het
zooals het is, communistisch, en liet het zoo. Hij onderstelde, dat,
door de gemeente te versterken, te bevrijden en door haar heur beginsel
(de bodem het eigendom van den bebouwer) in toepassing te doen brengen,
men het allereerste bestanddeel, het oorspronkelijke molecuul van de
Republiek bezat; dat, opklimmende naar het arrondissement (de gemeente
vàn de gemeenten), naar de provincie, en eindelijk tot het centrum, men
van het Russisch element gemaklijker kon komen tot het republikeinsch
bestuur dan tot het Tartaarsche czarendom of het Duitsche keizerschap.

Deze jonge man, toen nog luitenant, doch die als kolonel stierf,
maakte den veldtocht in Frankrijk meê, [45] en gaf er het bewijs van
een hooggestemd gevoel voor menschelijkheid en recht. Te Bar-sur-Aube
[46] gekomen, zag hij hoe Beiersche soldaten de inwoners mishandelden,
en zonder te onderzoeken of deze Duitschers ook Russische bondgenooten
waren, stormde hij met zijn getrouwen op hen los.

Alexander had juist in dien tijd aan de wereld het zonderlinge
schouwspel geschonken van een vrijzinnigen czaar. De vrienden van
Pestel werden daardoor om den tuin geleid. Zij vertrouwden kort daarop
hun verbeteringsplannen juist aan Alexander. Zij kwamen er een weinig
laat meê; Alexander was onder de macht gekomen van de mystieke mevrouw
Krüdener; hij was geen keizer meer, maar een heilige geworden. Hij
had den ouden mensch afgeschud, en, tegelijk ermede, elke herinnering
aan gedane beloften en gewekte verwachtingen uit de dagen van zijn
gevaar. Hij hoorde hen welwillend aan, werd bewogen, weende, en zei
hun dat voor zulke schoone zaken de maatschappij nog niet rijp was.

Ziende dat hij alles uitstelde tot het hemelsch Jerusalem,
namen zij den schijn aan van hun vereeniging te ontbinden, maar
sloten zich heimelijk hechter aaneen. Negen jaar lang hebben ze
aan haar uitbreiding gewerkt. Zoozeer lag zij in den geest en de
noodzakelijkheid van den tijd, dat de deelhebbers tot de ontdekking
kwamen van drie soortgelijke vereenigingen, die van elkanders bestaan
niets afwisten. De eene (de Ridders, verhelpers van misstanden) was
Russisch. Een tweede (de Onafhankelijkheid) was Poolsch. Een derde
omvatte Rusland, Polen, àlle Slavische landen, en droeg den naam van
Vereenigde Slaven.

Alle drie traden zij in nadere betrekking tot elkander en kwamen ze
tot overeenstemming. Twee punten alleen brachten verdeeldheid in de
groote Russische maatschappij: de bevrijding van Polen en de vrijmaking
der lijfeigenen. Om der billijkheidswil moet gezegd worden, dat de
stichters der vereenigingen hieromtrent niet aarzelden. Zelve hadden
zij elke lichamelijke kastijding van hun lijfeigenen afgeschaft. Zij
wilden den boer vrijmaken en hem den grond, dien hij bebouwde, in
eigendom afstaan: d.w.z. dat zij hun leven in de waagschaal stelden
voor de zegepraal van een denkbeeld, dat, als het verwezenlijkt werd,
hun in de eerste plaats hun vermogen zou gekost hebben.

De stichters, onsterfelijker nagedachtenisse, waren, voor de Zuidelijke
vertakking der vereeniging, Pestel, inmiddels tot kolonel bevorderd,
en de Mouravieff's, ook officieren; voor het Noorden waren het Rylejew,
de Bestousheff's, prins Obolenski en sommige anderen.

Welke bron men ook raadpleegt, het staat vast door aller getuigenissen,
dat Rylejew een der verhevenste karakters is, welke de geschiedenis ons
te aanschouwen geeft. Militair, daarna beambte bij het Amerikaansch
Genootschap, dat te Sint-Petersburg gevestigd was, had hij het niet
beneden zijn waardigheid geacht den onbezoldigden post van secretaris
bij de lijfstraffelijke rechtbank te aanvaarden; een daad, zooals
alleen een uitstekend burger die kan verrichten, in een land van
louter omkoopbaren, waar het van belang was dat deze betrekking niet
in onwaardige handen viel. Rylejew was een dichter, men leest nog
altijd met tranen in de oogen zijn profetisch poëem, waarin hij zich
zelf onder den naam van Mazeppa verpersoonlijkt: het op een wild,
onstuimig ros vastgebonden slachtoffer, dat, naar de woeste steppen
meêgesleurd, er verlaten en eenzaam moest omkomen.

Het eerst van alle Russen schreef Rylejew in dit gedicht het woord,
nog zoo weinig begrijpelijk voor de àndere Russen van toen, maar
verheven, heilig voor de toekomst... "Vóór alles ben ik burger."

Hij was een zachtzinnig man, vol menschenliefde, en toch
heldhaftig. Welke moeite het gerechtelijk onderzoek zich ook gaf om
een ander licht op zijn karakter te doen schijnen, het blijft een
onomstootelijk feit, dat hij, ziende hoe een der saamgezworenen het
vaste plan had opgevat keizer Alexander te vermoorden, hem bad zijn
voornemen ten minste uit te stellen, het hem op zijn knieën bezwoer,
en, toen hij onwrikbaar bleek, hem toevoegde: "dan zal ik jou veeleer
dooden."

Met zulke waardige aanvoerders, was het ongeluk der saamgezworenen,
dat zij zich niet nauwer onder elkander aansloten, dat zij aan andere
invloeden gehoorzaamden, en hun vereeniging te vèr uitstrekten.

De hoofden van een ander eedgenootschap, die zij tot het hunne
hadden toegelaten: Michaël Orloff met enkele zijner medestanders,
verzochten en kregen ook gedaan, dat boven Rylejew, wiens werkkring
niet heel hoog aangeschreven stond, en boven Pestel, dien men voor
te geslepen en te eerzuchtig hield, een dictator benoemd werd. Men
koos een man van hoogen rang, uit een geslacht, dat indertijd den
troon aan de Romanow's betwist had. Het was een prins Troubetskoi,
[47] zachtzinnig, zwak, besluiteloos, juist de persoon die er voor
aangelegd scheen een dergelijke onderneming te doen mislukken. Zij, die
hem deden benoemen, wilden door de omwenteling alleen een oligarchie
van groote heeren vestigen, en vreesden bovenal een energiek leider.

Wij zullen nooit de verbazing van Europa in 1825 vergeten, toen men
in de couranten las, dat noch Constantijn, noch zijn broer, [48]
keizer wilden zijn. [49] Zij bleven de een voor den ander tegenover
deze bloedige kroon en dien troon van vuur staan, zonder er met
den vinger aan te durven ráken. In dit land van broedermoord scheen
elk van beide, daartoe door den ander aangezet, de uitnoodiging tot
opvolging te beschouwen als een oproep tot den dood. Hun houding was
werkelijk ernstig gemeend. Constantijn, koning van Polen, gehuwd met
een Poolsche, was sedert 1822 bezweken voor de tranen van zijn vrouw
en had reeds van tevoren van de opvolging afstand gedaan. Nicolaas,
wien dit niet onbekend kon zijn, laat niettemin zijn broer tot
keizer uitroepen en den eed van trouw aan hem afleggen. Daarop doet
Constantijn opnieuw afstand en volhardt hierbij; de senaat roept nu
Nicolaas uit. Dit geschiedt met gesloten deuren, om twee uur in den
nacht. Geen verklaring aan het volk, noch aan het leger. Men beschikt
over het laatste als over een kudde; het heeft den eed al eenmaal
gezworen, en men laat het daarop het tegendeel bezweren.

Men wordt door medelijden aangegrepen, als men de onzekerheid
ziet, den volslagen moreelen nacht, waarin de eerlijke ziel van
den Russischen soldaat door zijn chefs gelaten wordt. De eenen,
aanhangers van Nicolaas, waagden het niet hem in te lichten over den
veranderden toestand. De anderen, de saamgezworenen, geen kans ziende
hem de begrippen van vrijheid te doen vatten, deden hem gelooven dat
Constantijn, aan wien hij trouw gezworen had, de werkelijke czaar
was, en hen zou straffen, die naar Nicolaas overliepen. Vervuld
van schroom en vrees, bleven die beklagenswaardige lieden voor 't
meerendeel werkeloos, roerloos. Sommigen werden slechts meêgesleept
door den drang van hun goeie hart en van hun menschelijkheid, toen
zij van ontslaggevingen hoorden en men hun zei, dat hun kameraden
vermoord werden.

De keizer had het paleis en de citadel gevuld met troepen, die van
alle gemeenschap waren uitgesloten. Om zich des te beter te verzekeren
van die in het paleis waren, gaf hij zijn zoon, een mooi kind van
acht jaar, in hun macht. Ze ontvingen hem met tranen in de oogen,
en ofschoon zij behoorden tot de Finsche troepen, die in den opstand
waren betrokken, betoonden zij zich onwrikbaar in hun trouw.

De saamgezworenen brachten alleen aan hun zij het regiment van
Finland, dat als vréémd stond tegenover Rusland en het tegen wil
en dank dient; het regiment van Moscou; het corps garde-mariniers,
en de gardegrenadiers, deze laatste niet dan na groote moeite, na een
kortstondig maar hevig gevecht, waarin de Bestousheff's de officieren
van Nicolaas neêrsabelden en het vaandel veroverden.

Zij plantten het op het onmetelijk plein, zeggen we liever de vlakte
van Sint-Isaäc, en vatten post achter het standbeeld van Peter den
Grooten. Er waren een groot aantal niet-militaire saamgezworenen,
tot de tanden gewapend, nog meer nieuwsgierigen en heel veel volk,
maar die alle als verzonken in dit uittermate groote veld. Zij haalden
de beide kolonels, de militaire hoofden van den opstand, Troubetskoi
en Boulatoff. Maar noch de een, noch de ander verscheen. Boulatoff
bleef zelfs den geheelen dag bij het escorte van den keizer, in zijn
onmiddellijke omgeving, 't zij omdat hij nog niet besloten was, 't zij,
zooals hij later pochte, dat hij zich dáár bevond om hem te dooden,
zoodra hij zijn moed zou zien verflauwen. Wat Troubetskoi betreft,
die zijn hoofd verloren had, hij liet alles in den steek, zoowel de
aanvoering van den opstand, als de zorg voor zijn papieren, welke
zooveel mannen in het verderf zouden storten. Hij zocht zijn toevlucht
bij een vrouw, zijn schoonmoeder; daarop bij den Oostenrijkschen
ambassadeur; eindelijk bij den keizer zelven, te midden van diens
generalen staf, als een verdoolde haas, die een schuilplaats tracht
te vinden bij de honden, die hem najagen.

Het burgerhoofd van den opstand, Rylejew betoonde zich flinker dan
de beide militaire chefs. Hij verscheen op het plein, maar zocht hen
tevergeefs. Het geringe aantal der troepen in opstand gaf weinig
hoop. Sommigen gaven hem den raad een leger te scheppen, aan den
opstand toe te voegen een massa gering volk, dat daar aanwezig
was. Daarvoor zou het voldoende zijn, als hij hun de herbergen
liet plunderen. Dit zou echter nauwelijks gebeurd zijn, of het volk
zou tot een algemeene plundering overgaan, tot een moord op groote
schaal van de politie, aan welke het een doodelijken haat had. Deze
wanordelijkheden zouden een onverwachten tegenaanval ten gevolge
hebben, daar Nicolaas genoodzaakt zou zijn geworden de moordenaars
te doen vermoorden. Maar Rylejew weigerde van dit verschrikkelijk
middel gebruik te maken. Van dit oogenblik af aan was gemakkelijk te
voorzien, wat gebeuren zou. De opstandelingen, teruggedrongen tegen
het paleis van den Senaat, aan den uithoek van een ontzaglijk plein
gelegen, moesten onvermijdelijk worden weggevaagd door het geweervuur,
neêrgesabeld door de cavalerie. Rylejew verliet het plein; hij zocht
geen toevluchtsoord, hij ging naar zijn huis terug en wachtte er den
dood af.

De keizer, bleek en ontdaan, zooals een ooggetuige zegt, toonde
niettemin veel moed. Aan het hoofd van de garde-te-paard reed hij
voorwaarts en ontmoette detachementen, welke zich tot de opstandelingen
begaven. "Dag, mijn kinderen!" riep hij hun volgens keizerlijke
gewoonte toe. "Hoera voor Constantijn!" was hun eenig antwoord. Men
beweert eenstemmig, dat hij zich flink hield en van geen verwarring
blijk gaf. En wat zei hij hierop? Ja, dit weet men niet bepaald
zeker. Twee lezingen worden gegeven: de een door den heer Schnitzler,
die het geval bijwoonde, de ander door den heer de Custine, aan wien de
keizer zelf de zaak heeft verteld. Het waarschijnlijkst van beide is,
dat hij met luidklinkende stem zou gezegd hebben: "Rechts zwenken,
marsch!" De soldaten zouden automatisch gehoorzaamd hebben.

De korte Decemberdag ging op deze wijs voorbij, zonder dat de
opstandelingen hun beide kolonels zagen verschijnen. Hun aantal
verminderde. Het regiment van Moscou kwam tot andere gedachten en
liet zijn makkers in den steek. Zij, die stand hielden, betoonden zich
zeer flink. Zonder zich te verontrusten over de artillerie, welke men
den keizer tot versterking had gezonden en die hen zou neerschieten,
wezen zij elke poging tot verzoening van de hand, uitroepende: "Leve
Constantijn! leve de Constitutie!" Dit laatste woord, verre van de
hunnen aan te vuren, zooals men meende dat moest, wierp den soldaat
veeleer in de onzekerheid: "Wat beteekent dat Constitoutzia?" vroeg
hij. "Is dat de vrouw van den keizer?"

De gouverneur van Petersburg, de dappere Miloradovitsch, die eenige
opstandelingen met mooie woorden van hun vrienden had losgemaakt, om
ze daarna in de citadel op te sluiten, waagde het naderbij te komen,
rekenende op de oude aanhankelijkheid der soldaten. "Verrader," zeiden
de saamgezworenen, "je bent hier niet achter de coulissen van den
schouwburg. (Hij was een aanbidder van actrices en danseressen). Wat
heb-je met onze kameraden uitgehangen?" Obolenski stak met zijn
bajonet naar de borst van zijn paard, en Kakhofski velde het met een
pistoolschot. Deze laatste, die erg opgewonden was en die zich sterk
gemaakt had den keizer te dooden, dacht dat hij nog al vast in zijn
schoenen stond; maar toen hij nòg eens geschoten had en kolonel Sturler
gedood, kwam zijn hart boven. "Weêr een op mijn geweten!" riep hij uit,
en hij wierp zijn pistool verre van zich.

De indruk, dien de zeelui ontvingen, was dezelfde, toen een hunner
aanlegde op grootvorst Michaël. 't Zij uit eerbied, 't zij uit
goedhartigheid, zij sloegen zijn arm neêr en deden het schot missen.

Inmiddels naderden, met groote praal, het kruis ter hand, de
metropolitanen van Petersburg en Kiew, door den keizer gezonden. Toen
kon men gewaar worden hoe weinig de Rus, met al zijn uiterlijke
vroomheid, in groote omstandigheden, onder den invloed geraakt van
wat heilig is bij zijn eeredienst; hoe weinig achting hij heeft voor
zijn priesters, die--het moet erkend worden--ook weinig achtenswaard
zijn. Zij werden door de soldaten ontvangen met gejouw, en hun stem
werd gesmoord door tromgeroffel.

Dit had men verwacht. Na God aan zijn zij geplaatst te hebben,
liet de keizer, die zich in zijn paleis teruggetrokken had, het
gevecht beginnen. Zijn troepen waren van te voren natuurlijk
reeds overwinnaars. Zij hadden niets anders te doen, dan het
artillerievuur maar te laten spelen. Grootvorst Michaël, vreezende
dat zijn artilleristen er een gewetenszaak uit zouden maken op hun
arme landgenooten te vuren, gaf zelf het voorbeeld door het eerste
schot te lossen. Daar op korten afstand geschoten werd, richtten de
kogels een afschuwelijke slachting aan. Er werd ongeveer tien maal
een aanval gedaan, en wie toen nog overbleven, zochten hun heil in
de vlucht, achtervolgd door de cavalerie, waarvan een detachement
hen van achteren aanviel. Men weet niet hoevelen er omgekomen zijn;
de lijken werden onmiddellijk geworpen in openingen, die men in het
dikke ijs maakte, waarmeê de Newa bedekt was.

De saamgezworenen van het Zuiden hadden geen beter lot. Een der
Bestousheff's en de gebroeders Mouravieff, onverschrokken en vol
geestdrift, waren niet verwonderd over de lusteloosheid, waarvan de
meesten hunner medeverbondenen blijk gaven. Zij wendden zich daarom
tot de soldaten en lieten hun in een kerk, door een priester nog al,
een republikeinsche geloofsbelijdenis voorlezen, die Bestousheff
saamgesteld had uit allerlei bijbelteksten. Er werd in verteld,
dat alle menschen gelijk zijn en dat de slavernij een misdaad is
jegens God. Deze waarheden hadden weinig uitwerking op hen; men kon
hen alleen in beweging brengen door den naam van Constantijn. De
aanhangers van Nicolaas, die talrijker waren en bovendien beschikten
over de keizerlijke artillerie, versloegen hen; de dappere aanvoerders
doodden zich zelven of lieten zich dooden; Bestousheff en Mouravieff
werden, zwaar gewond, gevangen genomen.

Pestel, te Moscou gearresteerd, toonde niet de minste ontroering. Door
een vriend gewaarschuwd, had hij hem slechts één woord toegevoegd:
"Breng mijn Russisch wetboek in veiligheid." Dit werk, onder den grond
verborgen, werd opgegraven en aan de Commissie in handen geleverd,
welke het in haar onderzoek belachelijk trachtte te maken. Men
verzekert niettemin, dat de ontwerpers van het wetboek, 't welk
Nicolaas liet vervaardigen, verplicht zijn geweest, verschillende
inzichten van Pestel over te nemen. Wat in allen gevalle vaststaat,
is, dat zijn boek in het politieke gedeelte, verstandige en humane
denkbeelden bevatte. Zoo bijvoorbeeld een billijke ontspanning van de
knellende banden, die Rusland verstikken; een milden regeeringsvorm,
gelijkende op dien van de Vereenigde Staten; een herstelling van
het groote onrecht, dat zoo noodlottig is voor het Russische rijk:
de volkomen bevrijding van Polen; uitgebreide vrijheden aan de Joden
toe te staan, die, met ontlasting van dit land, de middelen zouden
ontvangen om in het Oosten een Staat te stichten.

Zoo zaten dus Pestel, Rylejew, de beminnelijke en dappere Alexander
Bestousheff, de onverschrokken Mouravieffs, m.a.w. het genie, de deugd,
de moed, het ware hart van Rusland, in de onderaardsche cellen van
Petersburg. Alleen Puschkin, de groote nationale dichter, ontbrak
eraan. Hij behoorde tot de saamgezworenen. Ver van de hoofdstad
wonende, wilde hij met hen komen medestrijden, sterven. Onderweg
loopt een haas over zijn pad: zijn koetsier houdt stil; zulk een
ontmoeting is voor iederen Rus een slecht voorteeken. Puschkin laat
hem doorrijden. Hij komt een oude vrouw tegen; nieuwe vertraging:
de koetsier wilde niet verder.

Als de koetsier eindelijk nog een priester ziet voorbijgaan (het
allerongunstigst voorteeken), verlaat hij zijn bok, werpt zich op
de knieën en deelt aan zijn meester zijn bijgeloovige vrees meê. De
dichter keerde terug, werd gered, maar bleef alleen behouden voor
grooter rampen, voor een tragischer levenseind.

Het dreigend en verschrikkelijk manifest, dat de czaar den volgenden
dag uitvaardigde, was opgesteld, zegt men, door het werktuig der
keizerin-weduwe, den levensbeschrijver der Iwan's, den vader van de
school van 't Schrikbewind, den ouden Karamsin.

Zijn leerling en de voortzetter van zijn werk was Bloudow, de
secretaris der Enquête-Commissie. Zij werd saamgesteld uit een aantal
mannen, wier voorzitter de keizer-zelf was in den persoon van zijn
alter ego, [50] zijn broer grootvorst Michaël. Deze, een hardvochtig
en ruw soldaat, doet zich door één enkelen trek kennen. Toen een der
saâmgezworenen zijn politiek geloof onverschrokken beleed, merkte
de grootvorst kalm op: "Men moest zijn mond door bajonetsteken tot
zwijgen brengen."

De uitkomsten door deze geheime rechtspleging, gedurende vijf maanden
van verhoor, verkregen, waarbij ongetwijfeld van alle middelen van
vreesaanjaging en omkooping gebruik werd gemaakt, zijn door het
gouvernement in druk verspreid, tot over geheel Europa.

Het spreekt van zelf, dat de eedgenooten worden voorgesteld, of zij
allen lafaards en botteriken waren. De openbare aanklager geeft hun
ieder oogenblik rijkelijk de beleedigenste benamingen. Zeker van
niet tot leugenaar te worden gemaakt, beschuldigt hij het meerendeel
van hen van hun bekentenissen telkens te hebben ingetrokken. O,
vele onder hen, vooral de saamgezworenen die soldaat waren, Russen
van den ouden stempel, van hun jeugd af-aan gewoon den keizer te
vergoden, zullen uit overtuiging tot hun vroegeren eeredienst zijn
teruggekeerd, en in de gebeurtenis van 14 December het oordeel Gods
hebben opgemerkt; maar heeft men voor het meerendeel der overigen
niet het recht te onderstellen, dat zulke partijdige beoordeelaars
het erop hadden aangelegd hen te brandmerken? Wat het ten minste doet
gelooven, is dat dit zoo ijverig doorwrochte onderzoek feiten bevat,
welke door alle partijen als onwaar zijn erkend, bij voorbeeld
valsche dagteekeningen. Het gaat o.a. uit van de onderstelling,
dat de saamgezworenen in 1817,--toen Alexander nog zóó bemind was,
dat zij hem hebben geraadpleegd en hun plan aan zijn goedkeuring
onderwierpen,--! het voornemen hadden den czaar en de keizerlijke
familie te dooden.

Als men nagaat dat, gedurende zooveel jaren, onder zooveel personen,
er niet één verrader was; wanneer men overweegt hoe onverschrokken
de aanvoerders waren en hoe hun dood van verheven eenvoud getuigde,
hoe kan men dan gelooven, dat zij er behagen in schiepen hun vrienden
te verraden, aan de wraak over te leveren?

De geschiedenis zal haar zwartste bladzijde openhouden om er de
namen der rechters op te schrijven, die, niet tevreden met deze
verheven zoenoffers ter slachtbank te voeren, getracht hebben hen in
een schotschrift, met den naam van gerechtelijk onderzoek versierd,
te onteeren en hun nagedachtenis te vermoorden! Wat zeg ik, hen aan
te tasten op een punt, dat dikwijls grootmoedigen méér treft dan de
eer-zelve; aan te tasten in wat het leven van het leven dier helden
en waarlijk goede menschen was, ik bedoel: in hun vriendschap!

Men leze de geestdriftige lofspraak, welke Rylejew, in zijn gedicht,
houdt op hem, dien hij aan zijn vaderland voorstelt als held, op zijn
jongen vriend Alexander Bestousheff,--en men zal de innige teederheid
beseffen die deze groote ziel kenmerkte.

Wat zou, in 's Hemels-naam, Rylejew erbij gewonnen hebben, als hij
zijn vrienden had overgeleverd, hij die, van den beginne af-aan,
den dood slechts voor zich-alleen eischte, verklarende, dat de 14de
December zìjn werk, en hìj er de schepper van was!?

Het krachtige en rustige bewustzijn, waarvan Rylejew bij zijn vonnis
blijk gaf, is reeds in zijn dichtwerk verkondigd. Door een soort
van vóórgevoel had de held zijn lot vermoed, en had hij vooràf
zijn doodszang gezongen. "Wat ons in onze droomen een besluit des
Hemels scheen te zijn, was nog niet besloten. Geduld! Dat de kolos
zijn eene fout nog op de andere stapele, dat hij te kort schiete
bij zijn wil de helft van 't heelal te versmoren! Dat hij zijn
gang ga, opgeblazen van trots, een praalvertooning te maken in de
stralen der zon... Geduld! De toorn des hemels zal hem niettemin
verpletteren... God is de vergelding-zelve! Hij staat niet toe,
dat de zonde, eenmaal gezaaid, haar oogst niet zou opleveren."

Inmiddels openbaarde het proces, vijf maanden lang voortgezet, aan de
verschrikte gemoederen het eindeloos aantal schuldigen. De keizer had
niet het minste besef gehad van het gevaar, dat hem bedreigde. Hij
dacht, op den 14 December, dat hij alleen te doen had met enkele
aanhangers van Constantijn, en daar onthulde men hem den omvang van
een vreeselijke samenzwering, die overal haar vertakkingen had. Geen
familie van eenige beteekenis, waarvan ten minste niet een der leden
aan het komplot had deelgenomen. Om de waarheid te zeggen: Rusland
zelf, althans het denkend Rusland, had het czarendom afgezworen en
wilde anders worden. Op welken grondslag verhief zich nu de troon, dien
Nicolaas bestegen had? Zweefde hij eigenlijk niet in de lucht? Alleen
maar steunende op den onvasten eerbied der lijfeigenen, op hun hoop
vroeg of laat bescherming te vinden bij dien onbekenden god, ver weg
zetelend en die nooit bescherming verleent!

Onder de regeering van Paul, die toch een levendig
rechtvaardigheidsgevoel bezat, waren de lijfeigenen, die zich bij hem
kwamen beklagen, er slecht aan toe; hij vond de zaak zóó gevaarlijk,
dat hij hun meesters liet waarschuwen en de ongelukkigen zelven aan
een tuchtiging overleverde. Gedurende de vijf maanden, welke het
gerechtelijk onderzoek duurde, zei men in heel Rusland, dat keizer
Nicolaas de bevrijding der lijfeigenen zou uitspreken. Zij geloofden
het zoo vast, dat zij hun pacht niet meer opbrachten. Zoodra zijn
troon bevestigd was, herstelde hij den vroegeren stand van zaken en
dwong hen met den sterken arm tot betalen.

Wat was er geworden van de regimenten, die deel genomen hadden aan
den opstand? Hun lot is een geheim gebleven. Het eene bataillon werd
naar den Kaukasus gezonden, een ander naar Siberië. Velen in Rusland
zijn er van overtuigd, dat het meerendeel der Finsche regimenten
bedolven is in de onderaardsche kerkers van Kroonstad, in vochtige
cellen zonder licht en beneden zeepeil. Wat zulke verblijfplaatsen
moeten zijn, bij het verschrikkelijk Russisch klimaat, kan men zich
voorstellen. Die ongelukkigen--als er ten minste nog van in leven
zijn gebleven--hooren al dertig jaar lang de Oostzee boven hun hoofden
bruisen, de in vrijheid aanrollende golven en zelfs de rondzwalkende
schipbreukelingen benijdend. Denkvermogen en smartgevoel moeten--laat
ons het hopen--onder zulke omstandigheden uitgedoofd worden.

Van de bekende families werden maar zeer weinig leden gestraft:
in 't geheel honderd twintig. Men wilde de wijde vertakking van
't kwaad verhelen.

Men beefde bij de gedachte, dat die tallooze benden van schuldigen
zouden weten, dat zij als zoodanig algemeen bekend waren, en dat zij
uit wanhoop zich bij de beweging hadden aangesloten. De keizer liet
een groot aantal van hen vóór zich komen, hoorde hen welwillend aan,
wilde hen voor onschuldig houden, en liet ze in die voorop gezette
meening gaan. IJdele pogingen, er was geen veiligheid of vertrouwen
meer! De vrees, eenmaal van den troon weggeslingerd, keerde tot den
troon weêr. En zij is er gebleven, en de keizer, van nature reeds
gestreng, is, uit wantrouwen, steeds hardvochtiger en onverzoenlijker
geworden. De onmogelijkheid zijn werkelijke vijanden te kennen
heeft zijn hart verbitterd, gewond, verwilderd. Daar Rusland zonder
ondergrond is, heeft het, zooveel het kon, de Russen moeten afbrengen
van hun strafmanie, welke hun tweede natuur is geworden. Alles is
schuldig: Polen, de Joden, de Katholieken, de Revolutie, Europa... Zoo
schrijdt van den 14den December tot aan ònze dagen, gestadig, steeds
heftiger, verschrikkelijker, het Russische 1793 [51] verder, dat nu
al dertig jaren lang voortduurt.

Wat op den keizer den diepsten indruk maakte, was zijn samenkomst
met Nicolaas Bestousheff. Wij halen dit onderhoud aan uit een
zeer Russisch-gezind boek, bizonder partijdig voor den czaar. Hij
werd getroffen door de onverschrokkenheid van dezen saâmgezworene,
zijn vrijmoedigheid, de juistheid waarmeê hij alle gebreken van het
keizerrijk aantoonde. Hij zag hem recht in de oogen, en zei:

"Als ik er zeker van was in u voortaan een trouw dienaar te
mogen aanschouwen, zou ik u vergiffenis kunnen schenken."--"Wel,
sire!" antwoordde Bestousheff, "dat is het juist waar wij ons over
beklagen, dat de keízer alles zou kunnen doen. Laat het gerecht zijn
loop volgen, en dat het lot uwer onderdanen voortaan alleen van de
wètten afhange."

Vijf der schuldig-bevondenen van den 14den December werden veroordeeld
om te worden geradbraakt: Pestel, Rylejew, Mouravieff-Apostol,
Michaël Bestousheff en Kakhofski.

De keizer schonk hun genade, maar droeg er toch zorg voor dat de
mindere straf, in de plaats van de radbraking, onteerender zou
zijn. Zij moesten gehàngen worden, een ongehoorde straf in Rusland.

Alle vijf hielden zich flink.

Hun meerendeel verlangde geen priester, zich zelven voldoende
gereinigd achtende door het martelaarschap, dat zij voor hun vaderland
ondergingen.

Pestel verklaarde, dat hij meer dan ooit vast stond in het geloof,
neêrgelegd in zijn Russisch Recht.

Den 25sten Juli 1826, des nachts te twee uren, werd op den muur
der vesting het strafwerktuig, een hooge groote galg, opgericht,
waaraan vijf lichamen zouden kunnen bengelen. Zooals bekend is,
heerscht er in het Russisch klimaat in Juli geen eigenlijke nacht:
de avondschemering gaat ongemerkt in den dageraad over. Men kon alles
gewaar worden. De soldaten naderden; er waren weinig toeschouwers;
het uur van de terechtstelling was niet bekend gemaakt. Heel Rusland
sliep, toen enkelen hun leven voor 't vaderland opofferden.

Om drie uur werden de veroordeelden voorgebracht, aan wie men het
leven geschonken had: zij werden gedegradeerd, voor hun oogen werd
hun uniform verbrand. In het pak der dwangarbeiders werden zij naar
Siberië gezonden.

Eindelijk verschenen de vijf ter dood veroordeelden, met groote kappen
op, waardoor hun geheele gelaat bedekt werd.

Toen zij de treden van het schavot beklommen hadden en zij het koord
om hun hals hadden gekregen, zonk de vloer, waarop zij stonden,
onder hun voeten weg. Twee werden in hun val gedood. Wat de drie
anderen betreft, deze ongelukkigen vielen, terwijl de strop over
hun kappen gleed, mèt het valluik en den ladder, in het gapend gat
onder de galg. De gehangene, die aan zijn noodlot ontsnapt, moet
kwijtschelding verkrijgen, volgens tal van wetten, die al uit de
Middeleeuwen dateeren. Maar wie zou de voltrekking van het vonnis
hebben durven opschorten? De keizer was niet te Sint-Petersburg,
maar in zijn paleis van Tsarko-Selo. Vol kneuzingen, werden zij weêr
op de been gebracht. Rylejew, met vasten tred het schavot opnieuw
bestijgende, richtte op zachten toon een verwijt tot het noodlot:
"Er was bepaald, dat niets mij zou gelukken, zelfs niet de dood." Een
oogenblik later had hij opgehouden te bestaan.

Deze groote man had, zegt men, zelf gewenscht te sterven, daar
hij voelde dat over zijn edele daad een floers was gespreid. Hij
verklaarde dit met zijn eigen woorden: "Ik heb zonder goedkeuring
van het Russische volk gehandeld."

Dat sproot voort uit den tijd, was geen fout van den man. Dit volk,
in volle duisternis van barbaarschheid, nog minderjarig, een onnoozel
kind, was zich zijn eigen instinct niet helder bewust, en kon aan
wat het voelde of dacht geen woorden geven. Een middel om het te
raadplegen wàs er niet.

Wil dit zeggen, dat deze nacht eeuwig moest duren? dat men dit
onvermogen, door het te eerbiedigen, voor altijd moest bestendigen? dat
men, een volk hebbende, 'twelk zich niet kon uiten, niets moest
doen om zijn tong los te maken, het eindelijk zijn eerste woord te
doen spreken?

Het gewetensbezwaar van Rylejew is begrijpelijk, men voelt het
meê. Staande voor het feit, dat hij alleen de intelligentie, de
gedachte, het brein vertegenwoordigde van die enorme massa van vijftig
millioen menschen, die nog niet konden denken, was hij zelf getroffen
door zijn verantwoordelijkheid, en vroeg hij een oogenblik aan God of
werkelijk hij, eenvoudig man als hij was en op zich zelf staand wezen,
uitverkoren zou zijn het denkbeeld van zijn volk te verwezenlijken.

Altijd opmerkelijk gewetensbezwaar, dat de makers van omwentelingen
zelden zal belasten en dat ons de oprechtheid van ziel van 't Russische
volk moet doen eeren. Maar, voor de praktijk gaat het te ver.

Neen, krachtige geest, twijfel er niet aan: gij zijt op dien dag het
geweten van Rusland geweest, zijn profetisch geweten. Wat het eenmaal
zal denken, naar mate het zich tot denken zal zetten, openbaarde zich
reeds in den geest van Pestel en in het hart van Rylejew. De ziel
van Rusland, niet zooals zij zich in haar diepe vernedering te allen
tijde heeft doen kennen, maar gelijk zij zich eenmaal zal openbaren,
hebt gij verkondigd; gij hadt het rècht te handelen en te spreken in
háár naam! Waarom? Omdat gij-zelf Rusland's ziel waart.

En wat heeft uw dood haar niet een dienst bewezen!

Totdusver dobberde zij in heel een volk en vermocht zij niets uit
te richten. Maar vastgelegd, tot één gebracht in u, hebt gij haar
machtig gemaakt en haar kracht gegeven, onder den eenigen vorm,
welken heur kindsheid haar toelaat te begrijpen,--in de gedaante van
mànnen en martelaren,--vleeschgeworden in uw leven, verheerlijkt
in uw dood. Zoodat zij, in plaats van de twijfelachtige schimmen,
welke zij had in de heiligen van het verleden, in u de heiligen der
heiligen bezit. Zij had uw toespraken niet begrepen, maar zij begrijpt
wat van u overblijft des te beter. Gij hebt haar iets gegeven, dat
zij voor altijd op het altaar kan plaatsen.



VIII.

OVER DE VERNIETIGING VAN POLEN.


Op hetzelfde oogenblik, waarop de keizer, bekomen van de indrukken
van den 14den December, de lijfeigenen weêr vasthechtte aan den grond
en hun verwachtingen den bodem insloeg, gaven zij hem een bewijs van
hun moedige toewijding, daarmeê bevestigend wat de saâmgezworenen hem
hadden meêgedeeld van de bestaande misbruiken, en ze tevens met groot
gevaar voor zich zelven ontdekkend. Bij een wapenschouwing, welke
de keizer hield, treden vier boeren naar voren en verzoeken hem te
spreken. Men stoot hen terug; men beduidt hun, dat zij kunnen te kennen
geven wat zij aan den czaar te zeggen hebben; zij willen tot niemand
anders dan tot hem spreken. Toen zij toegelaten waren, wierpen zij zich
op de knieën, en zei een van hen: "Vadertje, gij wordt bestolen... Ga
maar naar Kroonstad, en ge zult zien, dat op de markt, openlijk, in de
winkels de tuigage van uw schepen, al wat tot uw marine behoort wordt
verkocht." De keizer zendt er driehonderd man heen; de bazaar (markt)
wordt omsingeld, het gestolene wordt gevonden. Een streng onderzoek
wordt ingesteld. Kort daarop gaat de scheepstimmerwerf, de bazaar,
alles in vlammen op, en het onderzoek verdwijnt tegelijk met den rook.

De keizer kon de beteekenis der mannen van den 14den December
schatten, toen die ongekunstelde stemmen uit het volk op deze
wijs hun onthullingen ondersteunden. Zij hadden hem in hun laatste
onderhoud een wezenlijken dienst bewezen, door hem Rusland in zijn
ware gestalte te toonen, als één groote bloedende wond. Zij hadden
dezen jongen krijgsman, van aard hard en spotziek, geleerd eerbied te
hebben voor het Russische volk, een volk, waaronder mannen voorkwamen,
zoo ijverend voor wet en gerechtigheid, dat zij, zelfs in het aanzien
van den dood, van willekeurige genade niets weten wilden, en uitriepen:
"Laat de wetten haar gang gaan!"

Pestel had een dictator gewild, om de administratie te hervormen, te
zuiveren. En de wensch van het Russische volk was daar niet ver van
af. Het verlangde een rechtvaardigen rechter, onverbiddelijk tegenover
de misdadigers. En zulk een rechter had zich te vermenigvuldigen
over 't geheele rijk. Rusland had niet alleen behoefte aan wetten,
maar aan mànnen. Er moesten, tusschen den vader en zijn kinderen,
eerlijke rechters gekozen worden, die behoorlijk bezoldigd werden,
opdat zij zich niet hoefden te laten omkoopen; er moesten strenge
voorbeelden gesteld worden bij de eerste ambtsovertredingen, en zelden,
maar met kracht, daartegen opgetreden worden; de eerlijkheid moest bij
de rechtbanken en de administratie hersteld, het zedelijk peil der
natie verhoogd worden, men moest haar helpen zich te bevrijden van
een ingekankerd bederf, haar trapsgewijze waardig maken het beheer
over zich zelve te voeren. Het eerste noodige hierbij was, dat er
aan de spits, niet een man van genie, stond, maar een met grooten
moed bezield, en groot van hart, die, juist door zijn voorbeeld, het
Russisch karakter ophief, krachtig maakte, inwijdde in het goede,--in
één woord, een heldhaftig opvoeder van het nationale geweten.

De keizer was dit geenszins. Omgeven door menschen tegen wie hij
een gewettigd wantrouwen koesterde, trachtte hij aanvankelijk alles
zelf te doen, maar hij kon de bezwaren niet overwinnen. Hij had niet
zoozeer daden te verrichten als wel mannen te scheppen, uitvoerders
van zijn wil te kiezen en te maken.

Evenals de meeste menschen van dit tijdvak, en verscheiden
saâmgezworenen zelfs, geloofde hij vast aan de levende kracht van
wetten. Een van hen, Tourgenieff, schijnt in zijn lofwaardig boek
de meening te zijn toegedaan, dat Rusland gered zou worden als
het deze of gene Engelsche of Fransche wet aannam. De keizer was er
eveneens van overtuigd, dat orde in het rijk zou heerschen, als men de
groote massa der Russische wetten maar ordende en bijeenbracht. Hij
vertrouwde dit reuzenwerk toe aan den wetskenner Speranski. Hierdoor
heeft hij grooter dienst bewezen aan de rechtsgeleerdheid dan aan de
wetgeving. In den oneindigen chaos van elkaar tegensprekende ukazen,
kiest de rechter welke hij wil, en de willekeur is dezelfde.

Een strenge regeling van de rechterlijke macht diende vóór alles te
gaan. Wat het volk overal vroeg, was een rechtvaardig rechter. Het
had behoefte aan een ernstige opvoeding tot gerechtigheid.

Helaas! het noodlot, de hartstocht hebben dit volk op den
tegengestelden weg gevoerd: een opvoeding tot ònrechtvaardigheid,--door
het tegenover een broedervolk het verderfelijkst bedrijf te doen
uitoefenen, dat van den beul.

De keizer zòcht den juisten weg, maar hij had in zich een heimelijke
drang tot afwijking ervan. Hij hield van rechtvaardigheid, maar met
een wreed hart; hij hield ervan uit persoonlijken hoogmoed, als van
iets dat hèm toebehoorde, hij beschouwde ze als gerechtigheid van
den czaar, niet als gerechtigheid van God.

Een steen bevond zich op zijn weg,--en hij is voor altijd uit het
spoor geraakt.--Waar gaat hij heen? Niemand weet het.

Die steen was Polen.

Een noodlottige steen, niet te verbrijzelen, dien men tevergééfs
zoekt fijn te stooten. Hij blijft altijd onwrikbaar.

Het onderzoek van den 14den December had één ding ontsluierd, dat den
keizer moest verwonderen, treffen, zijn hart voor goed ontwapenen,
namelijk de zielegrootheid, welke de Polen ten toon spreidden in
hun heimelijke betrekkingen tot de Russische saamgezworenen.--Deze
laatsten openbaarden zich als Romeinen, en de Polen als ridders. Pestel
geloofde, evenals Brutus, [52] dat men den tyran moet dooden om de
tyrannie te dooden. De Polen kwamen daartegen op. Zij betoonden zich
barmhartiger voor hun vijand, dan de Russen voor hun meester. Dezen
onrechtvaardigen overweldiger, dezen meineedigen souverein, die den
draak stak met de grondwet, welke hij zelf verleend had: de Polen
drongen erop aan hem te sparen. De goede, grootmoedige kolonel
Krzyzanowski, een man met een eerlijk, menschelijk en teeder hart,
zei tot den Russischen republikein, dat hij niet had hooren zeggen,
dat de Polen ooit hun koningen hadden gedood.

Dienzelfden kolonel heeft mevrouw Felinska later in Siberië zien
sterven. [53]

Om den zieleadel der Polen naar waarde te schatten, moet men weten
dat niet alleen hun wetten waren verkracht, hun vergaderingen een
schijnvertooning; dat men hun de openbaarheid der beraadslagingen had
ontnomen, enz. enz.; maar dat de keizer hen persoonlijk overleverde
aan de luimen, aan de wreedheid van Constantijn. [54] Men moet weten
dat deze boosaardige woestaard, deze tijger-aap, er zijn behagen in
stelde de uitgezochtste kwellingen en straffen uit te denken. Het is
ontzettend om neêr te schrijven, maar hij had, in de onderaardsche
kerkerholen van een karmelieterklooster, tot speelbal een gevangene,
den ongelukkigen Lukasinski, tegen wien hij zich uitputte in het
verzinnen van al wat het menschelijk vernuft aan zijn slachtoffer
kan doen lijden: honger, ketenen, pijnigingen, dorst gedurende weken
achtereen (geen water, en zoute haringen als uitsluitend voedsel),
en geeselingen, telkens opnieuw toegediend, zoodra hij weêr van zijn
wonden genezen was... En dit alles met duivelsch overleg. Constantijn
was vóór alles bevreesd, dat hij hem door den dood zou ontsnappen.

De man van ijzer en staal, die zooveel martelingen te boven kwam, was
een dapper officier van het oude leger. Hij had de laatste woorden,
den laatsten adem van Dombrowski opgevangen. Deze aanvoerder en
formeerder der beroemd geworden Poolsche legioenen, beklaagde zich
erover, toen hij in 1818 stierf, dat zijn heldhaftige kameraden
zooveel bloed vergoten hadden voor vreemde belangen, zoo weinig
ten bate van Polen-zelf. Sedert dit ernstig woord gesproken werd,
groeide een nieuw geslacht op, een nieuwe wereld van helden, van
onverschrokken samenzweerders. De eerste was Lukasinski.

De tyran voelde bij instinct, dat deze man voor hem een schrikbeeld
was, dat in hem de ziel van Polen huisde; in hem zocht hij deze groote,
onzichtbare ziel der natie te treffen. Daar hij zijn stilzwijgen
niet kon overwinnen, wilde hij hem althans onteeren; men gaf voor
dat hij zijn medeplichtigen had verraden. Als dit waar geweest was,
zou zijn cipier in zijn woede geen toenemende barbaarschheden tegen
hem uitgedacht hebben.

Toen in 1830 de Polen de krankzinnige grootmoedigheid aan den dag
legden Constantijn te laten ontvluchten, voerde hij geen andere
schatten meê, dan alleen dezen gevangene; goud en zilver golden
niet zooveel voor zijn onmenschelijkheid als zijn levend speelgoed;
bij zijn overijlden aftocht werd hij gevolgd door de schim van een
man, aan het affuit van een kanon meêdoogenloos vastgebonden: den
rampzaligen Lukasinski...

Maar keeren wij terug tot de gebeurtenissen van December 1825. De
Poolsche aangeklaagden, de goede kolonel en de anderen, zouden in
hun vaderland door het opperste gerechtshof, den senaat, gevonnist
worden. Dit lichaam, waarin bijna alleen toegewijde aanhangers van
Rusland zitting hadden, scheen blindelings te moeten veroordeelen. De
keizer twijfelde er geen oogenblik aan. Maar de macht der openbare
meening was toen zoo krachtig, dat zij den senaat op haar kant
kreeg. Hij verklaarde de aangeklaagde schuldig, omdat zij het Russisch
complot niet hadden ontdekt, doch onschuldig voorzoover Polen betrof;
hij veroordeelde hen slechts tot lichte straffen. De voorzitter had den
moed aan den czaar te berichten: "Zij hebben zich slechts verbonden
voor de handhaving van hun volksbestaan; zij stelden zich op het
standpunt van het traktaat van Weenen, [55] dat dit erkend heeft. Het
opperste gerechtshof heeft hierin niets misdadigs noch strafwaardigs
kunnen zien." Welk een overmoedige daad! Men houde hierbij wel in het
oog, dat zij niet uitging van het aloude Polen met twintig millioen
zielen; maar van het nietige Polen, dat door Alexander om zoo te
zeggen, was ingekrompen tot Warschau en zijn stadsgebied.

De ijsbeer knerste op de tanden.--En als ik spreek van den beer,
bedoel ik Rusland. De vrijspreking verontwaardigde het meerendeel
der Russen, bracht hen tot verzet. Zij vonden Polen ondankbaar;
moest het, beter behandeld dan Rusland, daar het, althans in schijn,
een grondwet had, zich niet gelukkig rekenen? Zij verweten het zijn
materiëelen voorspoed, een natuurlijke vrucht van den vrede, maar
dien zij voor het werk van den czaar hielden; ook de verfraaiïngen
van Warschau (door Poolsch geld tot stand gebracht) en vooral de
instelling der territoriale banken, welke aan de Polen een zoo
aangename gemakkelijkheid verschaffen om zich te ruïneeren.

Toen nu de keizer de opwinding in Rusland aanzag, en dat hij zijn
volk aan zijn zijde had, kon hij zijn woede niet langer in bedwang
houden. Hij dacht niet meer aan de wetten, noch aan zijn rol van
wetgever, van Russischen Justinianus. [56] Hij gedroeg zich openlijk,
volgens zijn natuur, als een Tartaar. Hij wilde zelfs geen verlof
geven het vonnis openbaar te maken. Constantijn verlangde niets minder
dan een militaire commissie om de veroordeelden dood te schieten. Zij
werden naar Siberië gebracht. De Poolsche rechtbank en geheel Polen
werden beleedigd en met minachting behandeld.

Intusschen begon men den keizer aan 't verstand te brengen, dat
dit kleine land op niets méér recht had dan elke andere Russische
provincie. Het bevond zich in een uitzonderingstoestand, die moest
opgeheven worden; het diende te worden gebracht onder het algemeene
centrale gezag van het rijk. De souvereinen, bewonderaars van Napoleon
(vooral van zijn fouten), achten niets hooger in hem dan zijn streven
naar centralisatie, welke hem naar dezelfde wetten volken liet besturen
met tien verschillende talen en uiteenloopende zeden: de prefectuur
van Hamburg en die van Rome. De wetgeleerde en bureaucratische geest,
die te Petersburg heerschte, dreef den keizer in beide richtingen, die
van onrechtmatige centralisatie en van plompe wetboekvervaardiging. Hij
ondernam een onzinnig, een onbegonnen werk, al zou 't hem ook het leven
kosten: de volkomen gelijkmaking van Polen met Rusland, de opslorping,
de vernietiging van het Poolsche volksbestaan.

De verkeerde wegen, die hierbij konden worden ingeslagen, waren reeds
gebaand. Catharina, een godloochenaarster, had tot uitgangspunt
tegen Polen het godsdienstig vraagstuk gekozen. Dit is het beste
aanvalsmiddel, het krachtigste houvast. Ten eerste steunt men daarbij
op de bekrompen vroomheid en dweperij der Russen; vervolgens treft
men er Polen door op een punt, waar het de sympathieën van Europa
niet bezit. Europa is er spoedig bij, in dit geval, te gelooven,
dat het een zaak van priesters geldt, en het hult zich in een mantel
van rustige onverschilligheid.

Wat Polen het meest geschaad heeft, zijn zijn ultra-roomsche
verdedigers, die aantoonden dat het juist gebonden was aan wat afsterft
en moet òndergaan. Italië zal overwinnen en leven, omdat het den
priester eraan gegeven heeft en met Europa meê vooruitgaat. Ierland
zinkt hoe langer zoo dieper weg, omdat het zich aan den priester blijft
vastklampen, d.w.z. zich buiten Europa plaatst: het heeft zijn leven
gezet op wat dood is. Polen is niet dood; het ligt slechts levend in
zijn graf, en zal er niet uit opstijgen zoolang het zijn innerlijke
tegenspraak niet zal begrijpen, die zijn kracht verlamt en het van de
levende wereld vervreemdt. Volk van heldhaftigen en vrijen geest, meent
het katholiek te zijn; het is 't, ja; maar niet van nature, alleen
omdat het 't wil, als verweermiddel tegen Rusland. Het katholicisme
is juist de ontkenning van de heldhaftige persoonlijkheid, welke de
karaktertrek van de Polen uitmaakt.

De paus en de Quotidienne [57] hebben 't hun meer dan tienmaal en met
reden gezegd: "Als gij katholieken zijt, gehoorzaamt dan, onderwerpt u,
draagt het juk van Rusland."

De Montalembert heeft in zijn warmgeschreven verdediging van Polen,
uit zijn jeugd dagteekenend (1833), een onberaden woord gebruikt, dat
keizer Nicolaas met goud zou betaald hebben. Hij vergelijkt den roem
der Polen met dien der Vendéeërs. Het was een even onnauwkeurige als
onvoorzichtige gelijkstelling. De Vendée, dat is de burgeroorlog. De
Vendée is de Franschman Frankrijk in den rug aanvallend, terwijl
heel Europa het vanvoren aantast. [58] Geen overeenkomst alzoo met de
wettige, eerlijke, heldhaftige worsteling van het ongelukkige Polen
tegen den vreemdeling, met Rusland.

Dit rijk had, onder het bestuur van Alexander, den vader van het
Heilig Verbond, [59] die zelf aan den invloed gehoorzaamde van mevrouw
Krüdener en van de Maistre, in de hooge Poolsche geestelijkheid een der
beste werktuigen van den dompersgeest gezien. De bisdommen werden in
aantal vermeerderd, ver boven de behoeften der dungezaaide bevolking,
en buitensporig bezoldigd. Iedere bisschop kreeg een jaarwedde van
zestigduizend Poolsche guldens, één honderdachtduizend, en de primaat
hondertwintig-duizend. Wat de lagere geestelijkheid betreft, deze
werd ontzien, terwijl men de oogen sloot voor haar eisch de gewone
rechtbanken niet te hoeven erkennen.

Hoe meer de geest van staatkundige vrijheid en het nationaliteitsgevoel
hardvochtig werden onderdrukt, zooveel te meer ontzag men den
onafhankelijksheidszin der geestelijkheid. Aan haar werd toegestaan
zelve haar eigen zaken, in overeenstemming met Rome, te regelen. Ja,
wat meer is, men had haar het ministerie der eerediensten en van
het openbaar onderwijs overgelaten, waarin de aartsbisschop-primaat
met twee bisschoppen zitting had. Het paleis van Constantijn was het
middelpunt der bijgeloovige vroomheid. Zijn gemalin was de steunpilaar
van het geestelijk genootschap Het Lam Gods. De zedelijke verstomping
van Polen scheen het gemeenschappelijk doel, waarnaar militaire
dwingelandij en godsdienstige domperij in roerende overeenstemming
streefden.

In de groote zaak van het vonnis van het hooggerechtshof rekende
Rusland op den steun der acht bisschoppen, die er zitting in
hadden. Zij hadden zich kunnen beroepen op hun waardigheid om zich
van een oordeel te onthouden. Zij gaven niettemin hun oordeel en
verklaarden, den stortvloed der openbare meening volgend, evenals de
andere rechters, dat de aangeklaagden niet schuldig waren voorzoover
Polen betrof.

De keizer vatte deze vrijspraak als een persoonlijke beleediging
op. Hij begon den oorlog tegen de kerk in Polen.

De eerste daad, overigens een zeer verstandige, was een algemeene
regeling van het geheele openbaar onderwijs, om aan de katholieke
geestelijkheid allen invloed op de opvoeding te ontnemen. De tweede
daad, weer van dadelijk-aanvallend karakter, bestond hierin, dat een
geestelijk genootschap of gerechtshof werd opgericht, om de belangen
der Vereenigde Grieken (d.w.z. verbonden aan Rome) te regelen:
een genootschap overeenkomstig met dat, 'twelk, onder den keizer,
de Grieksche kerk in Rusland beheert. Het was een volk van drie
millioen zielen, totdusver aan 't gezag van den paus onderworpen,
dat de czaar zoodoende onder 't Moscovitisch kerkgezag bracht.

Hij wilde nog verder gaan, de Poolsche geestelijkheid beletten in
briefwisseling te blijven met den paus, anders dan door bemiddeling
van de regeering. Dit werd de oorzaak, dat de geestelijkheid zich
aansloot bij de omwenteling van 1830.

Zonderlinge samenloop van omstandigheden! Onze Juli-revolutie, [60]
in de eerste plaats begonnen tegen de priesters en de femelarij
van den koning, vond op haar weg, als nabootster, België en Polen:
priesterrevoluties!

Wat meer dan iets anders ertoe bijgedragen heeft om den opstand der
Polen een verloren zaak te doen zijn, was vooral dat een belachelijk
generaal [61] aan 't hoofd werd geplaatst, een man van het Heilig
Hart of het Lam Gods, verdacht, onbekwaam of verraderlijk, die slechts
Rusland ontzag en alleen den Poolschen patriotten den oorlog aandeed.

De Poolsche omwenteling, onder zulk een treurige leiding,
verontschuldigde zich als een revolutie, werd een kruistocht, en keerde
zich natuurlijk naar den kant van Rome. Zij verwachtte van den paus
zedelijken steun; zij onderstelde dat een bul het volk zou wapenen,
de landelijke bevolking in massa zou meêsleuren, den bodem zelf tot
opstand brengen. Men moet het erbarmelijk antwoord van Rome lezen,
en hoe het zich schandelijk verschuilt achter de mogendheden van
den eersten rang, die het lot van Polen zullen bepalen tot algemeene
genoegdoening van partijen!

Genoegdoening! Er is nooit een meer wreedaardig-spottend woord
gesproken!... Het was het oogenblik waarop de keizer, ziende dat Rome
en Frankrijk Polen aan zijn lot overlieten, het besluit nam--het
te onderdrukken? neen,--het te vernietigen, te doen verdwijnen van
den aardbodem.

Dit is de grootste misdaad, die ooit begaan is. Men wachte zich wel
naar eenigen grond voor vergelijking te zoeken.

Men heeft het ondernomen niet alleen Polen te vermoorden,
zijn wetten, zijn godsdienst, zijn taal, zijn letterkunde,
zijn volksbeschaving,--maar ook de Polen te dooden, hen als ras
te vernietigen, de kracht der bevolking te breken, zoodat, wanneer
zij als kudde van menschelijke wezens nog bestaat, zij als Poolsche
bevolking, met levensvatbaarheid en zedelijk vermogen, verdwenen is.

Totdusver had ik 't zelf niet willen gelooven. Ik had mij
altijd hardnekkig voorgenomen de uitdrukking: Polen te dooden,
voor niets anders dan louter grootspraak te houden, rhetorische
overdrijving. Evenwel, ik moet mij voor overwonnen verklaren. Ik heb
onder de oogen de (alsnog onvolledige) reeks van keizerlijke ukazen,
die van jaar tot jaar, op onverstoorbare wijze, het voornemen eener
stelselmatige vernietiging ten uitvoer willen brengen.

Wat is toch de reden, dat de Polen het eenvoudig werk niet hebben
ondernomen den veelbeteekenenden tekst dier afschuwelijke wetten bijeen
te brengen en te doen drukken, om daardoor voor hun vijand het groote
grafmonument op te richten, dat hem beter zou hebben gekarakteriseerd
dan iedere schimprede?

Een Tartaarsch veroveraar heeft er eens behagen in gevonden voor
zijn roem in de vlakte van Bagdad een pyramide op te richten van
honderdduizend doodshoofden. Hoeveel grootscher zou het gedenkteeken
zijn, dat wij voorstellen, saamgesteld uit duizenden moordende
wetten! Welk een heerlijke Doodstropee!

Niets kan hiermeê in vergelijking komen.

Het oude Rome meende den Joodschen naam te hebben uitgeroeid. En het
deed niets anders dan hem over de gansche aarde te verbreiden. De
verdrijving der Joden uit Spanje heeft hun vernietiging toch niet
ten gevolge gehad.

De Conventie heeft, in een oogenblik van gevaar en woede, door heel
Europa in 't nauw gebracht, in den rug door den opstand van de Vendée
aangevallen, den eed gezworen de Vendée te zullen verdelgen. Maar
de Vendée is blijven bestaan, en is een der dichtstbevolkte streken
van Frankrijk.

De onderneming van Lodewijk XIV om de protestanten te bekeeren of uit
te roeien biedt meer overeenkomst met de Poolsche vernietiging. Wij
vinden, als in Rusland, een reusachtig wetboek, saamgesteld uit
wetten ter verbanning en vogelvrijverklaring. Toch is het onderscheid
groot. Bij de protestanten-vervolgingen komen geen Tartaarsche razzia's
voor, als in Polen zijn gehouden, geen moordende overplaatsingen
van rassen en geslachten. Ook hebben de uitgeweken protestanten niet
alleen hun bestaan in Europa gered, maar zij hebben stand gehouden in
Frankrijk en zijn er tot voorspoed geraakt, door den geldhandel vooral:
zij leenen tegenwoordig geld aan de nakomelingen hunner vervolgers.

Neen, niets is te vergelijken met wat in Polen geschied is, niets. Noch
wetten, noch het zwaard zouden de bovenmenschelijke verrichting eener
zoo verschrikkelijke verwoesting hebben kunnen volvoeren. Slechts
twee voorbeelden konden op den weg helpen van krachtdadiger middelen
om het doel te bereiken.

In Ierland heeft men een volk gezien, dat door overmaat van ellende,
zonder mèrkbaar in getalsterkte te verminderen, ontaardde, wegsmolt,
geheel verdween. Er bleven nog wel menschen over, maar het ras bestond
niet meer.

In Frankrijk, heeft men tijdens de laatste jaren van Napoleon, toen de
heele mannelijke bevolking regelmatig door den oorlog was weggevoerd,
de lichaamslengte zien inkrimpen. Nog eenige jaren zulk een systeem
volgehouden, en het ras zou verànderd zijn. Een natie die slechts
vernieuwd wordt door zwakken, zieken, verkromden, moet ten slotte
ondergaan. In getalsterkte kan zij dezelfde blijven; als macht van
eenige beteekenis zal zij weldra verdwijnen.

Ziedaar voorbeelden, ziedaar lessen. Door deze middelen tot een
te brengen, kunnen wij iets uitrichten in de groote kunst van
den dood. Laat ons bij elkander voegen de ellende van Ierland, de
lichtingen van Napoleon, de beruchte verordeningen op de verdachten,
gevangen genomen volgens de wetten van het Schrikbewind of die van
Lodewijk XIV; vermeerderen we al deze westersche middelen met het
groote oostersche: de gewelddadige overplantingen van menschen naar
hun vijandige klimaten, en het moest wel ongelukkig treffen als het
Polonisme aan al deze vereenigde pogingen weêrstand zou bieden.

Het Polonisme, een nieuw woord, dat niet zoozeer een ras als een
geestesrichting aanduidt. Polen is niet meer een volk in de gedachte
der verdelgers, het is een denkbeeld, het is een leelijke ziel,
het is een verbastering van het ware begrip, iets als een ketterij.

Dit kenmerkt den strijd en voorspelt het resultaat ervan. Ja, Polen
is iets geestelijks, en het heeft niets dan een lichaam tegen zich
over. De barbaarsche, wreede kracht die het met zijn grijparmen
vasthoudt, vermag alles, behalve om een geest te worden. Zij blijft
ruwheid, stof, en wordt het hoe langer zoo meer. Om een ziel in zich te
kunnen opnemen, moest zij zelve een ziel zijn, en die is haar ontzegd.

Maar nu moet alle dichterlijkheid aan een kant gezet worden, dient de
platte werkelijkheid, als zóódanig, dus ook platweg, gezegd te worden,
het lage met lage woorden genoemd.

Welke macht is het, die in werkelijkheid de uitroeiïng van Polen zich
ten doel gesteld heeft? De keizer alleen? De hemel gave 't! Een ènkel
mensch put zich uit. Rusland? In geenen deele; tegenwoordig boezemt
het ternauwernood nog medelijden in.

Neen, deze doodbrengende macht is noch een mensch, noch een heel volk;
het is de geörganiseerde verachtelijkheid, welke men bureaucratie
noemt; het is het samenstel van intriganten, vreemde parvenu's,
moeras-insekten van het Noorden, die rondom den keizer krielen
en zwermen.

Polen is een ding, een zaak. Daarin ligt het geheim.

Duizenden menschen, bureaucraten, politiemannen en allerlei ambtenaren,
militairen, halve-militairen (zooals er zooveel in Rusland zijn),
die allen zijn in de zaak betrokken, door winstgevende betrekkingen òf
door verbeurdverklaringen. De keizer is goed, en hij weet zijn dienaren
te beloonen. Een van hen, Adam van Wurtemberg, heeft zich door zijn
meester het huis zijner nog levende moeder doen schenken. Hij heeft
die moeder aan de deur gezet. Hij heeft het huis van zijn grootmoeder,
een ziekelijke tachtigjarige, die niet meer vervoerd kon worden,
door kogels doen doorboren.

De prooi vermeerdert den honger, de eters vermenigvuldigen zich als
de lokspijs overvloedig is. De dood en de vernietiging, die krachten
welke men negatief waande, zijn van scheppend vermogen bevonden; zij
hebben bewezen een afgrijselijke vruchtbaarheid te bezitten, zij hebben
een geslacht gekweekt van kruipend gedierte en knagende wormen. En
Rusland wordt tegenwoordig opgegeten door dit gespuis. Onophoudelijk
krijgt het stukken van Polen te verslinden.

Werpt u dus, wormen, hongerigen, intriganten van alle soort, werpt u
op den begeerlijken buit! De zoon van den pope, [62] die kan lezen,
schrijven en proces-verbaal opmaken, krijgt een plaats bij de
politie. De jonge man van kleinen adel, die sedert zijn schooltijd
verdorven is, hebzuchtig geworden en eergierig, tot alles bereid, zal
wel een kamertje weten te vinden in de monstergebouwen der centrale
administraties te Sint-Petersburg. Als hij laaghartig is, zal hij wel
spoedig bevorderd worden. De promotie gaat zeer snel. Verscheiden
hooge ambtenaren van het keizerrijk zijn niet ouder dan dertig
jaar. Als zij kans zien in de omgeving van den meester te komen,
als zij gelegenheid vinden de eenige zijde te vleien, waar hij vat op
zich geeft, zijn woede, dan is hun fortuin gemaakt. Aan hen de zorg
om, ter eere van zijn naam, onophoudelijk deze woede op te wekken,
bij een op zulk een noodlottige hoogte geplaatst man de duizeling te
onderhouden, het valsch poëtisch gevoel te voeden, dat gelegen is in
de inbeelding, dat men een volk heeft kunnen vernietigen.

Zulke lieden zullen er nooit om verlegen zijn nieuwe ukazen voor te
stellen. De heftigheid van den keizer is voor hen een uitnemende bodem
ter ontginning; dag en nacht bewerken zij dien. Zij vinden er fortuin,
eereambten, hooge posten en plotselinge, onverwachte bevordering,
waardoor zij vele rangen overspringen.

Verplaatsen wij ons naar het oogenblik van de eerste woede-uiting van
den keizer, toen hij het overwonnen Polen in zijn macht had. Een Polen,
dat ingekrompen was tot drie millioen menschen, had het gewaagd het
zwaard op te heffen tegen een Rusland van vijftig. Die onbeschaamde
Polen, een Dembinski bijvoorbeeld, hadden zoo weinig eerbied voor de
keizerlijke macht, dat zij met eenige hoopjes mannen de Russische
legers van achter en van terzij bestookten, zonder dat men ze kon
vatten.

Maar nu hàd hij 't dan in zijn macht, dat Polen; hij bezag 't met het
oog, waarmeê de beer kijkt, die honigvreter uit de bosschen van het
Noorden, wanneer hij een bij in de holte van zijn fluweelen poot te
pakken heeft. Zal hij haar dezen of den anderen vleugel, of een van
haar pooten uittrekken? Hij wil haar niet versmoren, maar langzaam
doen omkomen.

De eerste daad was, de gevangenen die geen Russen wilden worden,
te doen afranselen. Wij hebben al gesproken van de slachting van
Kroonstad: aan ieder man acht-duizend stokslagen! Daar men dood
gaat bij hoogstens vier-duizend, was men zoo welwillend de patiënten
te laten genezen, om de volledige strafoefening mogelijk te maken:
deze werd dus bij gedeelten toegepast.

Zij die zich wel tot Russen lieten omdoopen, werden naar den Kaukasus
gevoerd en daar bij de voorposten geplaatst. De Tscherkessen,
voortreffelijke schutters, hadden weldra gerechtigheid aan hen
geoefend.

De keizer werd in deze genietingen een weinig gestoord door de
zwakke, koude en laffe vertoogen van de regeeringen van Engeland en
Frankrijk. Maar hij was er volkomen van overtuigd dat het eerste rijk,
den kogel zijner nijverheid achter zich aansleepende (een gouden
kogel, maar niettemin een zwaren), niets wilde en niets zou doen;
en Louis-Philippe nog minder, die tegenover Nicolaas de nederige
houding aannam van een koning op zijn knieën. Aan beide zijden
schijnvertooningen. En een schijnvertooning was het antwoord. Hij zou
aan de overwonnelingen een nieuwe grondwet geven. Deze daad beteekende
niets anders dan de vernietiging van Polen. Zij, die haar verlangden,
hielden zich voor voldaan.

Door de verordening van Februari 1832 werd Polen eenvoudig een
onderdeel van het Russische rijk. De Poolsche kroon kon voortaan
alleen te Moscou verkregen worden. Geen persoonlijke vrijheid meer
noch vrijheid van drukpers. Ook geen landdag meer. Rechters, die naar
willekeur konden worden afgezet. Alle posten toegankelijk voor de
Russen. Geen ministeriëele verantwoordelijkheid meer. Geen speciaal
Poolsch leger meer. De verbeurdverklaring wederom ingesteld. Verbanning
buiten Polen, d.w.z. naar Siberië, enz., enz.

Maar welke bepalingen dit vreemde staatsstuk dan ook bevatte, het
schijnt dat de keizer verontwaardigd was een schaduw van grondwet
te moeten behouden. De provinciale staten, die hij in de plaats
stelde van den landdag, hield hij voor een buitensporige, onduldbare
toegefelijkheid. Door ze toe te staan aan Europa, wilde hij Europa
tevens trotseeren. En een maand later, in Maart, liet hij een
aanvang maken met de uitvoering van twee afschuwelijke maatregelen,
de wegvoering van geheele familiën en de oplichtingen van kinderen.

In een enkel gouvernement, dat van Podolië, bevel tot verplaatsing
van vijf-duizend familiën (vijf-en-twintig- tot dertig-duizend
menschen) van opstandelingen, aan wie hun straf was kwijtgescholden,
of van verdachte personen; bevel ze naar de onveilige streken van
den Kaukasus te brengen, op onbebouwden grond, in een atmosfeer van
koorts, op twee pas afstands van den vijand.

Het antwoord van den gouverneur van Podolië is merkwaardig.--Er zijn,
zegt hij, drie klassen van adelijken: de adelijke grondbezitters,--de
adelijke bedienden, landbouwers en werklui,--èn de adelijken uit
de steden, burgers, advokaten, enz. Het is noodzakelijk zich niet te
bepalen tot de eerste klasse, maar vooral uit de beide andere te nemen,
"het land van déze lieden te ontvolken."

Dit beroep van verfoeilijke vleierij op de keizerlijke wreedaardigheid
werd volkomen begrepen. In zijn brief van 6 (18) April 1832
antwoordt de minister van binnenlandsche zaken, dat Zijne Majesteit
de voorschriften heeft bekrachtigd, er eigenhandig aan toevoegende:
"Ze moeten niet alleen dienen voor Podolië, maar voor alle westelijke
gouvernementen. Alleen menschen, die in staat zijn te werken, mogen
gezonden worden; hun gezinnen kunnen later volgen."

Alzoo moeten zij alleen weggaan, van de hunnen gescheiden; de vrouw
en de kinderen blijven achter om van honger in Polen te sterven,
de man vertrekt om in den Kaukasus den dood te vinden.

Ten slotte voegt de keizer erbij, dat de adelijken van de tweede
klasse, de niet-grondbezitters, afzonderlijk zullen gehouden worden,
ingedeeld bij de Kozakken, zonder aanraking met de koloniën van hun
landgenooten.

Dit verschrikkelijk reglement is niet een overgangsmaatregel geweest;
het diende en dient nog tot grondslag voor besluiten en daden, die
de menschheid doen sidderen.

Voor de Fransche conscriptie, die de mannen naar het lot wegnam,
heeft men de verschrikking van de Russische lichtingen in de plaats
gesteld, waar de mannen gekozen, aangewezen worden naar de luimen
des meesters en van publieke agenten. Men oordeele of mannen,
verdacht om hun energie, van Polonisme dus, bij deze doorzichtige,
partijdige handelwijze zullen gespaard worden. Zij verdwijnen alzoo
naar den Kaukasus, en, volgens de verzekering van Paskjewitsch,
[63] keeren zij er nooit van terug. Rusland heeft dáár als 't ware
een afzichtelijke fistel gevonden, door welke het 't beste bloed van
Polen, zijn manlijkheid en zijn kracht, doet wegvloeien. Het houdt
't land zwak, altijd ziek, als na een aderlating.

Al de strengheid van dit stelsel is neêrgekomen op de tweede klasse,
die der adelijke boeren, een in zijn wezen militairen stand, en die
meer dan de burgers der steden, den waren derden stand van Polen
uitmaakte. Men begon met hen te verlagen tot den rang der zoogenaamd
vrije boeren van Rusland (odnod-wortzi); vervolgens vond men een middel
uit om hen viermaal voor één de bloedschatting te doen betalen. Al de
andere onderdanen van het rijk ondergaan de lichting slechts om de twee
jaren, zij echter ieder jaar. De anderen geven vijf man op de duizend,
zij tien. Zoodat de lasten, die op hen rusten vierdubbel zijn. Deze
ongelukkige klasse, uit ongeveer een millioen zielen bestaande,
zal op den duur geen weerstand kunnen bieden aan zulk een herhaalde
ontzettende aderlating. Niettemin verzekert men mij, dat dit jaar
(1851) de keizer vindt, dat de zaken te langzaam vorderen, en dat men
zint op middelen hen in massa naar de woestenijen van Zuid-Rusland
over te brengen.

Wat aan Polen overbleef, de wet van 1832, is door den keizer-zelf
vernietigd. Hij heeft in de volgende jaren, een geheele
gedaanteverandering van het land ondernomen. Voor de verdeeling
van Polen in woiwodschappen heeft hij de Russische indeeling in
gouvernementen in de plaats gesteld, de Russische munt ingevoerd
ter vervanging van de Poolsche, het Russisch stelsel van maten en
gewichten in zwang gebracht voor het decimale en metrische systeem,
dat de Polen bezaten, den ouden Juliaanschen kalender hersteld,
met afschaffing van den wetenschappelijken Gregoriaanschen, dien
alle moderne naties volgen. Hij heeft, om de deur dicht te doen,
getracht de Poolsche taal te doen verdwijnen, door haar gebruik op te
heffen bij de administratiën; de ambtenaren, die het Russisch niet
verstonden, af te zetten, de Russische taal in de Poolsche scholen
verplichtend te stellen, aan de jeugd te verbieden haar eigen taal te
spreken!--Eenige studenten te Wilna vereenigden zich in 't geheim om
onder elkander Poolsch te spreken; betrapt, opgelicht, aan den staart
van Kozakken-paarden gebonden, werden zij voor hun leven soldaat!

Dit is, dunkt mij, het gedrochtelijkst, het monsterachtigst-barbaarsch
en het tegennatuurlijkst ondernemen, dat zich bedenken laat. De taal,
onze dierbare moedertaal, ons allen even lief, waarvan elk woord,
elke klank ons aan het vaderland doet denken, herinnert ons alle
aandoeningen van het leven, onze wieg, al wat wij liefhadden! Haar
uit ons hart te rukken, is ons van ons-zelven los te scheuren. Het
wil mij voorkomen dat, ten opzichte van de personen die ons dierbaar
waren en die wij moesten verliezen, de klank der dagelijksche woorden
niet het minste is, wat ons in de herinnering is gegrift, ja, méér
is dan de trekken van het gelaat, meer dan hun gebaar en hun houding
en gang. Wat mij het sterkst is bijgebleven van mijn vader, met wien
ik acht-en-veertig jaren van mijn leven heb samengeleefd, is zijn
stem... Een trilling vaart door mij heen, als ik me verbeeld, dat
hij in mijn nabijheid is, mij toespreekt en tot me zegt: "Mijn zoon!"

Zeker, heel het hart ligt in de taal: gezin, liefde, het
vaderland. Iedere krachtige natie heeft het beste van zich zelve
in haar spraak gelegd. De heldhaftige Poolsche taal, trillend van
forsche klanken, doet zelfs hem, die de beteekenis der woorden niet
kent, de majesteit van den ouden Vrijstaat voeden, en toovert voor
het ontvankelijk hart heel de glorie van zijn geschiedenis opnieuw
te voorschijn. Men hoort er de kloeke stem der helden in weêrklinken.

Het Russisch heeft een aangenamen klank, het is een zoete, het
gehoor streelende taal; het heeft iets van de zangerige talen van
het Zuiden. Het op te dringen aan Polen, is het nationaal karakter
in een gewichtig punt veranderen, is het verzwakken en ontzenuwen.

Ik ben overigens geneigd te gelooven, dat, wat men door dit barbaarsch
verbod vooral wilde bewerken, was Polen te beleedigen, zijn ziel
doodelijk te bedroeven, zijn hart te doorboren, waar het 't zekerst
te verwonden was en het 't meest door zou lijden.

Het geschiedde in dien tijd dat de keizer Europa deed dreunen door de
beleedigende, verwoede rede, welke hij de overheden van Warschau in het
gelaat slingerde. Hij liet niets achterwege om den naam zich waard te
maken van een meedoogenloos man te zijn. Toen prinses Sanguszko tot hem
kwam om genade te smeeken voor haar jongen man, die naar Siberië moest,
liet de keizer zich het vonnis geven, en voegde er eigenhandig aan toe:
"te voet."

Zulk een theatraal schrikbestuur is een echt Russisch middel. Men
heeft er zich van overtuigd door de wandaad van Kroonstad, ten
aanschouwe van heel Europa op een der drukst bezochte plaatsen
openlijk bedreven. Men heeft het ook maar al te zeer kunnen zien
dit jaar, den 20sten Juli 1851, toen het gerucht zich verbreid had,
dat enkele gevangenen zouden begenadigd worden en het viertal, ten
antwoord hierop, onmiddellijk werd ter-dood-gebracht.

Soms heeft de Russische regeering den schijn aangenomen alsof ze er
genoegen in vond voor deze of gene harer daden zich, met bedekten spot,
te verdedigen. Bij voorbeeld, in 1842, toen ze te Rome en misschien
ook aan andere hoven liet weten, dat, zoo ze zich de bezittingen der
Poolsche kerk had toegeëigend, ze dit gedaan had om ze in het belang
dier kerk-zelve beter te beheeren; en dat, wat betreft den kinderroof,
waarvan zooveel schande werd gesproken, deze alleen uit barmhartigheid
gepleegd was.

Uitsluitend om barmhartigheid te oefenen worden nog altijd de kinderen
der Joden gestolen. Behalve de razzia's op groote schaal, welke de
Staat houdt, rooven de Kozakken ze onophoudelijk, drijven er handel
in en verkoopen ze tegen vastgestelden prijs.

De keizerlijke barmhartigheid houdt de Poolsche moeders steeds in
vreezen en beven. Altijd zijn zij beangst voor nieuwe slagen.

Het was in de maand Maart van 1832, toen de keizer juist in de
hevigste bui van woede verkeerde, toen hij 't bevel gaf tot wegvoering
van zooveel gezinnen, dat hij de kinderen van mannelijk geslacht,
zwervers, weezen, èn arm, van zeven tot zestien jaar, liet vangen (dit
is het woord, waarvan zich de raad van administratie bedient). Het
bevelschrift kwam onmiddellijk van den generaal-adjudant Tolstoï.

Paskjewitsch drukt zich in zijn reglement anders uit; met twee
letters verandert hij alles, een verandering, die hij wel niet zonder
machtiging des keizers zal aangebracht hebben: hij zegt OF en niet
en; hij zegt weezen OF arm; een wreedaardig verschil: immers sedert
was het geoorloofd kinderen, die geen weezen waren te rooven, alleen
maar als ze arme ouders hadden.

Het gouvernement van Warschau voegde, toen het dit onmenschelijk
bevelschrift liet aanplakken, om de gisting onder het publiek te
verminderen en te verzachten, er deze, aan den tekst onbekende,
woorden aan toe: de kinderen, die geen toevluchtsoord hadden.

In werkelijkheid stal men, over 't algemeen, niettemin de kinderen
van arme ouders, en niettegenstaande de heftige en verschrikkelijke
tegenspartelingen van die ouders.

Het was een weerzinwekkend tafereel. Na menigen stoet van des nachts
opgelichte kinderen, liet men den 17den Mei 1832 er een over dag
vertrekken. De moeders liepen achter de karren en reten zich de
borsten stuk; verscheidene wierpen zich onder de wielen; ze werden
door stokslagen weggejaagd. Den 18den werden wederom een menigte jonge
kinderen opgelicht, die werk verrichtten of in de straten ventten. Den
19den werden parochie-scholen leeggehaald. De arme kleinen, op deze
wijs heengevoerd, stierven den heelen weg over als vliegen. Als ze
te zwak waren om den tocht voort te zetten, liet men ze aan hun lot
over. De menschen, die in de streek woonden, vonden de lijken dier
jonge slachtoffers met hun stukje brood naast zich: ze hadden niet
meer de kracht gehad het op te eten.



IX.

OVER DEN CZAAR ALS PAUS EN ALS GOD.

KERKELIJKE VERVOLGINGEN.


Een zeker personnage van het antieke tooneel roept in de eerste
verwarring van zijn liefdesgeluk uit: "Ik ben God geworden!"

De dood is als de liefde: hij windt op. De woeste vreugde, veroorzaakt
door verdelgingen op groote schaal, doet de ziel duizelen. Wie meent
een wereld te vernietigen geeft niets toe aan den Schepper. Hij zegt:
"Ik ben God geworden!"

Meer dan God.--God schept langzaam, in de oneindige goedheid van het
goddelijk moederschap, met de omzichtigheid der natuur.--De vernieler
daarentegen is er trotsch op dat hij onverhoeds vernietigt. Wat hem
bij den dood aangenaam stemt, is de plotselinge verandering. Het zou
zijn hoogste vreugde zijn met één woord te verdelgen wat jaren van
worden gekost heeft; van een menschelijke wereld te kunnen zeggen:
"Ik ben er langs gegaan, ze bestaat niet meer."

Te midden van de groote vernietiging van Polen heeft het hoofd van
Rusland voor het eerst zijn titels van Plaatsvervanger van God en
Emanatie (uitvloeisel) van God, welke in zijn geloofsbelijdenis staan,
in ernst opgevat. Opperhoofd en rechter van zijn priesters (naar de
bewoordingen van hun eed), is hij bij de vervolging der Katholieken en
de uitroeiïng der Joden te werk gegaan als een Russische paus. Zijn
portretten in Byzantijnschen stijl, met kwistige hand uitgedeeld,
hebben hem, met den stralenkrans van den heiligen Nicolaas om 't
hoofd, ter aanbidding voorgesteld aan de volkeren van den Donau en
van de Grieksche stammen, in het Turksche rijk wonende.

Maar wat zou die nieuwe God verrichten?

Hij wist het zelf niet.

Terwijl hij in Polen den adel vogelvrij verklaarde, trad hij in Rusland
voor korten tijd als revolutionnair op, door de edelen op te roepen
tot vrijmaking der lijfeigenen, waaraan zij echter geen gevolg konden
geven zonder de afkondiging van een agrarische wet. Als hij op deze
helling was voortgegaan, zou hij een soort van Messias der lijfeigenen
geworden zijn, een barbaarsche Messias, gevaarlijk voor Europa.

Hij heeft het niet gedurfd. En, zich plotseling naar den anderen
kant wendende, trad hij als paus en veldheer van de tegen-revolutie
op en liet hij, na het beleg van Rome (October 1849), verklaren dat
de Latijnsche kerk, vervallen en dood, niet anders doen kon dan zich
met de algemeene, de katholieke kerk van Moscou te vereenigen.

Deze zonderlinge geestelijke vader, die bekeert door het zwaard, die
zegent met den knoet, heeft, tusschen twee stelregelen geslingerd en
daardoor des te heftiger in zijne uitingen, in het korte tijdsbestek
van twintig jaren, verbazingwekkende, ongehoorde teekenen gegeven
van zijn aanmatiging God te zijn. Noch de keizers-opperpriesters van
het oude Rome, als zij altaren voor zich zelven oprichtten, noch de
opperpriesters-koningen van het nieuwe Rome, wanneer zij den aardbol
verdeelden of aan de aarde verboden te draaien, hebben hun hoogmoed
trotscher ten toon gespreid.

Hij heeft aan den tijd verboden de tijd te zijn, de mathematische
en astronomische wetenschappen verloochend, den ouden kalender
opgedrongen, die door de heele overige wereld was afgeschaft. Hij
heeft aan de munt verboden de waarde te hebben, die ze bezit, door te
bevelen dat drie roebels voortaan voor vijf zouden gelden. Hij heeft
aan de rede verboden de rede te zijn, en als er een wijze in Rusland
werd aangetroffen, werd hij bij de gekken opgesloten.

Wat hem bij zulke ongeloofelijke buitensporigheden heeft aangemoedigd,
was--het mag niet verzwegen worden--dat hij alléén stond op de wereld,
daar iedere zedelijke kracht in dien tijd verslapt of buiten werking
gesteld was.

Het pontificaat van het verleden, Rome, had afstand gedaan van zijn
gezag, sedert de paus niet anders meer durfde optreden dan als een
machteloos Italiaansch vorst.

Het pontificaat van den tegenwoordigen tijd, Frankrijk, had zich zelf
vergeten onder zijn burgerlijk koningschap en bij zijn verafgoding
van de nijverheid, op zijn Engelsch.

Rome is in allen geval--het moet erkend worden--niet uitsluitend ten
onder gegaan door de persoonlijke zwakheid der pausen, maar meer nog
door het logisch uitvloeisel der Katholieke leeringen. Deze hebben
geen ander doel dan gehoorzaamheid te kweeken. Rome heeft haar gestadig
onderwezen. Niet alleen heeft het in 1831, toen het zieltogende Polen
het de hand reikte, de stervende naar den czaar terug-verwezen, maar
het heeft in 1832 de Poolsche omwenteling onteerd, door aan de Polen
te gelasten hun beul te gehoorzamen.

Rome hoopte, in ruil voor zijn lastbrief, van den czaar te verkrijgen,
dat hij een pauselijk gezant te Sint-Petersburg zou ontvangen. Maar hij
dacht er niet aan en begon onverhoeds den oorlog met den paus (1833),
door te bevelen dat de Unie-Grieken, geloovigen van de Latijnsche kerk,
zich onmiddellijk hadden te bekeeren. De wijze waarop men hierbij te
werk ging was eenvoudig. Men omsingelde een dorp, de priester werd met
den knoet behandeld en daarna weggevoerd. De pope hield de zweep in
de hand en bedreigde, sloeg zijn sidderende kudde, terwijl hij haar
onderzoekend langs ging. De weêrspannigen werden opgesloten in vol
rook staande badstoven. De genade had daar dadelijke uitwerking door
middel van bedwelming. Als dan allen het eens waren geworden, werden
ze in de kerk bijeengebracht en duwde men hun het heilig avondmaal
met geweld in den mond,--onder voortdurende bedreiging met den knoet.

De ergste dezer dwang-bekeeringen geschiedden buiten Polen, in de
militaire koloniën, in de woestenijen van Rusland gevestigd. Daarheen
werden de weêrspannigen gebracht en er lam geslagen onder het
voorwendsel van de krijgstucht te handhaven, zonder den troost te
hebben van een godsdienstig martelaarschap, en gedood, niet als
katholieken, maar als oproerige soldaten.

Niettemin werd de bekeering als een groote overwinning overal
rondgebazuind. Zichtbaar wonder. De kettersche geestelijkheid
vraagt, onder het storten van vreugdetranen, om hereeniging met de
kerk van Moscou. De keizer verwaardigt zich die toe te staan. Zijn
officiëel dagblad zingt in een zalvend artikel een vroom loflied:
"Gelukkige hereeniging!" roept het uit, "die zonder tranen is tot
stand gekomen! Alleen overreding, zachtheid is gebruikt!"

Wat antwoordde de paus op dezen leugen? Hij, die zich in de
Keulsche aangelegenheid [64] zoo fier tegenover Pruisen gedroeg,
bleef in ootmoed en vreeze ten overstaan van Rusland. Binnenskamers,
in een geheime vergadering met de kardinalen, deed hij niets dan
zuchten slaken. Maar in 't openbaar ontving hij den jeugdigen zoon
des keizers. Ternauwernood dat hij 't in 1842, toen de czaar de
kerken en de geestelijke goederen zich toeëigende, waagde, altijd in
heimelijke bijeenkomst, een eerbiedige klacht te uiten, maar in die
klacht bezoedelde hij de Poolsche omwenteling opnieuw door haar een
oproer te noemen.

Op de vreesachtige woorden van den paus, die de ronde deden in Europa,
in 't bizonder door de half-officiëele dagbladen van de Fransche
regeering, had de keizer van tevoren geantwoord door daden, die,
naar barbaren-aard, even wreed als handig waren. Om zijn christelijke
gezindheid te bewijzen, te toonen dat hij een onwankelbaar, en tevens
streng Christen was, vaardigde hij zijn ukaze uit ter uitroeiïng van
de Joden.

"Hoe kan men nu nog twijfelen, dat de keizer een geloovig en vroom
Christen is, als men hem ziet kruisigen die den Christus gekruisigd
hebben?"

Op deze wijze vestigde hij den roep zijner vroomheid al heel goedkoop:
in anima vili, [65] in de personen van hen, die door niemand verdedigd
werden en door niemand beklaagd. De Duitschers, die in verscheiden
steden de Joden met steenworpen vervolgden, vatten van dit tijdstip
af-aan veel achting op voor den keizer van Rusland.

Op een goeien morgen werd de ukaze uitgevaardigd. De keizer is tot de
ontdekking gekomen (wat men te allen tijde al wist) dat de Poolsche
Joden, van elke nijverheidsonderneming buitengesloten, leven van den
handel in rariteiten en van smokkelen. Bevel ze onmiddellijk over
te plaatsen naar het hart van Rusland. Sedert den val van Jerusalem
is niemand ooit zoo wanhopig geweest. Geen uitstel. De Kozakken
komen. Daar liggen hun eigendommen op straat... "Allo, vooruit! pakt
je uit de voeten... jullie moet weg, zoo is 't bevel... Geen dag, geen
uur uitstel..." Grijsaards, vrouwen, jonge kinderen vertrekken, slepen
zich voort. De soldaat dringt van achteren aan en maakt, zoo noodig,
van zijn wapens gebruik om tot voortgang te prikkelen. Uitgeput,
verhongerd vallen de slachtoffers neêr. Zonder hulp laat men hen daar,
als honden, omkomen. De vrouw valt in zwijm en sterft; haar man moet
den weg voortzetten.

Is dit nu genoeg? O, neen. De overlevenden bemerken alras, dat voor
hen, in hun nieuwe woonplaatsen, een verschrikkelijke vervolging
begint: de lichting der kinderen! Ze worden, op zesjarigen leeftijd,
weggevoerd, zwak en teeder als ze nog zijn, om ingelijfd te worden bij
het leger of de marine. Maar het joodsche ras is van oudsher volkomen
ongeschikt voor den militairen dienst. Al die kinderen sterven. De
Jood kan als soldaat niet leven.

De keizer heeft goed gerekend. Deze wreede strafoefening is zeer
populair geweest. De Russische en Poolsche boeren verafschuwen de
Joden. Zij bedenken niet, dat wanneer dit ongelukkig ras gehate
ambachten en bedrijven uitoefent, geen andere aan hen worden
overgelaten. Den gelukkigen aanleg, dien in den laatsten tijd zooveel
Joden uit verschillende landen hebben bewezen, de Oostersche schoonheid
van hun ras, hun vrouwen, de mooiste van de heele wereld, àlles moet
de barbaarsche middelen ter uitroeiïng doen betreuren, welke men in
Rusland tegen hen in toepassing brengt.

Doch de keizer is in dit opzicht zijn volk in 't gevlei gekomen. En
hij heeft opnieuw hun hart gestolen, toen hij den geheelen adel van
't koninkrijk Polen van vijftig-duizend familiën, met één pennestreek,
terugbracht tot vijfduizend. Kort daarop slingerde hij zijn vermaard
geworden ukaze van 2 April 1842, ter vrijmaking van de Russische
lijfeigenen, de wereld in.

De vrijmaking in naam en de voorgewende onafhankelijkheid der
lijfeigenen van de kroon had niets bizonder aanlokkelijks voor de
lijfeigenen, die den adel toebehoorden. De eersten, het is zoo,
kunnen elk bedrijf uitoefenen, waar zij behagen in scheppen; maar de
keizerlijke zaakwaarnemer zwaait een roede over hen, die veel harder
is dan van eenig ander meester. De omkoopbaarheid van dezen persoon,
dien zij onophoudelijk moeten tevreden stellen, doet hen de slavernij
betreuren.

Wat beoogde inderdaad de keizer, toen hij door de ukaze van 1842
de heeren aandreef om met hun boeren een overeenkomst aan te gaan,
waardoor ze zoogenaamd vrij zouden worden, d.w.z. onderworpen raken
aan de heerschappij van den keizerlijken knoet?

Hij wilde den adel vrees aanjagen.

De werkelijke vrijmaking kan door dezen niet geschieden, tenzij aan
de boeren, mèt de vrijheid, een groot stuk grond wordt gegeven. Wordt
dit goed bebouwd, dan zou 't hun gemaklijk zooveel opbrengen, dat
hun verlies gedekt werd. Velen denken en zeggen het, maar durven
toch niets doen. Zij beweren de eigenlijke meening van den keizer op
dit stuk te kennen. Zij verzekeren, dat hij in toorn zou ontsteken,
wanneer hij hierin gehoorzaamd werd, dat hij hen, die zijn officiëele
uitspraak als gemeend zouden opvatten, en beginnen zouden haar ten
uitvoer te brengen zeer verdacht zou vinden. Een ernstig schrijver,
Tolstoï, [66] zegt dat de boeren in sommige gewesten onderstelden
dat de vorsten en de adel in den hemel andere beschermers hadden dan
zij, een afzonderlijk God, een God van rijkdom, die hun met kwistige
hand hun bezittingen schonk. Tijdens den hongersnood in den winter
van 1845-'46 gingen de boeren van Esthland, Lijfland en Koerland in
grooten getale tot den staatsgodsdienst over, om eenige ondersteuning
te verkrijgen. Alleen verkeerden zij hierbij in de meening, dat zij,
door het geloof van den keizer te omhelzen, dus over te gaan tot den
god van den rijkdom, den eigendom zouden verkrijgen van den grond,
die door hen bebouwd werd. De keizer was wel verplicht deze al te
voorbarige bekeeringen tegen te gaan. Wij vernamen deze bizonderheden
van personen, die ze ter plaatse zelf hebben verzameld, te Riga en
te Dorpat.

De keizer sidderde, toen hij begreep dat hij aan 't hoofd stond van
een uitgebreiden communistischen en godsdienstigen boerenopstand.

Hij deinsde terug voor de noodzakelijke gevolgen, die zijn geestelijke
aanspraken en zijn beroep op vrijmaking schenen te hebben. Eén stap
verder, en hij zou misschien de Messias der lijfeigenen geworden
zijn. Men weet door de tallooze voorbeelden der geschiedenis van
het Oosten, hoe spoedig de vonk van dweepzucht bij de blinde massa
oplaait. Zij zou, wie haar, zelfs door moord, tegelijkertijd het
bezit van den grond en de vrijheid schonk, hebben aangebeden en door
dik en dun gevolgd zijn.

Dus, de keizer deinsde terug. Hij wendde zich naar den adel, dien
hij totnogtoe had bedreigd.

En sedert staan beide partijen, czaar en adel, van aangezicht tot
aangezicht tegenover elkaar, niets doende, niets durvende ondernemen,
elkaâr schrik aanjagende, als twee spinnen, die elkander beloeren
omdat ze niet weten of zij bevriend of vijandig zijn, en of bij de
bespieding de een er niet op zint de ander te verslinden.



X.

OVER DEN CZAAR ALS PAUS EN ALS GOD.

MEN DOET HET VOORSTEL HEM TOT UNIVERSEEL PAUS TE BENOEMEN.


De Russische boer, die in zijn catechismus den naam van den keizer
met groote letters ziet gedrukt, evenals dien van God, terwijl die
van Jezus maar klein gedrukt is, vormt zich natuurlijk een zeer hoog
denkbeeld van de keizerlijke macht. Hij leest erin dat de keizer een
emanatie (uitvloeisel) van God is. Maar wat is een emanatie? Als hij
bij zijn priester daarnaar vraagt, of bij den keizerlijken beambte
(gewoonlijk een priesterszoon), zegt men hem dat Gods geest inderdaad
in den keizer moet zijn gevaren, omdat de geestelijke rechtbank, die
de plaats bekleedt van den patriarch, hem als hoofd en rechter van
de Kerk erkent, en omdat hij de bisschoppen kiest. Rechtstreeks aan
hem leggen de burgerlijke en militaire ambtenaren van het rijk ieder
jaar door getuigschriften de verklaring af, dat zij hun godsdienstige
plichten nauwgezet hebben vervuld.

Groot is dan ook de verwondering van zoo'n boer, wanneer hij, naar
Sint-Petersburg of Moscou gegaan, er den keizer ziet. Wat! is dat een
emanatie? Wat! die hoogste vertegenwoordiger van den godsdienst, van
wien de bisschoppen afhankelijk zijn, is een officier in nauwsluitende
uniform en met de stramme houding, die alle andere Russische militairen
ook hebben?

Volgens een overlevering, misschien wel weinig betrouwbaar, maar
die toch verdient dat er aandacht aan geschonken wordt, als aan elke
volksoverlevering, zou eens een soldaat, die den keizer voor de eerste
maal zag en hem den eed van trouw moest afleggen, geweigerd hebben dit
te doen, zeggende niet te kunnen gelooven, dat die militair werkelijk
de keizer was.

De Rus heeft van nature een verheven, vriendelijken en heiligen dunk
van de macht van zijn souverein. Hij onderstelt, dat degeen die hier
op aarde de plaatsvervanger is van den Vader der wereld zelf ook een
vader is (batouska). En die vadernaam, dien hij den keizer geeft,
omvat voor hem het begrip van priester en rechter.

Het moderne czaarschap, door Peter den Grooten en zijn opvolgers
gemodelleerd naar het Pruisische despotisme, met zijn ganschen
nasleep van soldaten en bureaucraten, beantwoordt in geenen deele
aan de aartsvaderlijke voorstelling, welke de Rus zich in zijn hart
gevormd heeft.

Gelooft de keizer-zelf er aan te beantwoorden? Heeft hij de zekerheid,
welke deze overtuiging hem zou geven? Ik betwijfel het. Naar welk
tijdperk ik opklim tot aan Peter den Grooten toe, zijn alle reizigers
eenstemmig in de voorstelling van den czaar, wèlken zij ook bedoelen,
als van een minder majestueus vorst, dan men van zulk een machthebber
zou verwachten: een gejaagd en vreesachtig man. Deze karaktertrek
vindt men ook bij den tegenwoordigen keizer, [67] wiens hooge en
trotsche gestalte hem van zèlf majestueus zou doen zijn. Hij geeft
er zich te veel moeite voor. Zelfs in de kerk, bij een plechtige
gelegenheid: het huwelijk van zijn zoon, heeft de heer de Custine
deze gejaagdheid opgemerkt.

Als hij voèlde op zijn wettigen grondslag, de Russische opvatting, vàst
gezeteld te zijn; als hij van zich getuigen kon, dat hij beantwoordde
aan de voorstelling van een volk uit zoo veel millioenen menschen
bestaande, dan zou hij zeker niet zoo gejaagd zijn. Wanneer de ziel
van een volk ook in het lichaam huist van één man, vindt hij daarin
een houvast en een hechtheid, die hem een rustig evenwicht schenken.

Het gezag is vredelievend, wanneer het voelt in gemeenschap te staan
met de menschen, te worstelen in de groote samen-leving van het volk
met zijn God. Hier echter is het in beroering, omdat het alleen staat,
volslagen alleen, omdat het, bij de diepe stilzwijgendheid van het
rijk, slechts zijn eigen stem hoort, zonder te worden gewaarschuwd,
gerust gesteld door de stem van het algemeen gezond verstand. Het weet,
dat het een kracht is; maar is het wel zeker ook een recht te zijn?

Er is geen recht in Rusland. De wet is er een onmogelijkheid. De
zestig wetsdeelen, die de keizer heeft laten bijeenbrengen, vormen
één groote bespotting.

Alle recht berust er op dezen grondslag, die het belet een recht te
zijn: Het goede is wat overeenstemt met den wil van den meester. Het
kwaad is wat zich verzet tegen dienzelfden wil.

Het gebouw is gevestigd op het ledig. Daar de moraal niet in de
fundamenten is gelegd, verheft de wetgeving zich, zonder steun,
als 't ware in de lucht. Van onwaarde in de basis, is zij van geen
beteekenis tot aan den top. Welke is de drager van dat onmogelijk
wetboek? De willekeur. En deze alleen wordt, in den naam van de wet,
ten uitvoer gelegd.

Doch het is niet alleen de willekeur van den meester, welke een spel
speelt met de wetten, het is ook de willekeur van alle meesters van
minderen rang (de uitvoerders der bevelen van den souverein), ontrouwe
tusschenpersonen, die tot eigen voordeel de opperste dwingelandij
bedriegen, exploiteeren en deze trotsche macht tot een afhankelijke
maken. Zij bedreigt, zij beveelt, en zonder het te weten of 't wèl
wetend, gehoorzaamt zij meestal aan haar dienaars, menschen van het
laagst allooi. Zoodat wij, het zonderling gebouw van rechtsverkrachting
en list, dat versierd is met den naam van wetten wel beschouwende,
op de spits zelfs van deze pyramide van slavernij, een slaaf ontdekken.

Slaaf van zijn agenten, van zijn ministers, van zijn rechters, slaaf
van hun trouweloosheid en haar ieder oogenblik voelende.

Hierin ligt het martelaarschap van den keizer.

Men moet er zich niet over verwonderen, wanneer hij in zijn wantrouwen
en zijn onrust telkenmale de orde, die hij gesticht heeft, zelf
verstoort, door b.v. zaken aan haar natuurlijke rechters te onttrekken,
en ze dadelijk voor de hoogere rechtbanken te doen brengen. Maar de zoo
hóóggeplaatste rechters zijn niet betrouwbaarder dan de anderen. De
keizer voelt onder zijn voeten de aarde beven van kuiperijen. Hij
is verontwaardigd. Hij roept de zaak voor zich als rechter. Hij zal
alléén oordeel vellen. Maar heeft hij den tijd, de kennis, de noodige
studie? Hij moet toch een beslissing nemen, gelooven aan zijn eigen
wijsheid, of liever aan zijn instinct, aan ingeving van den hemel,
hij moet in zich den Heiligen Geest voelen.

Alzoo blijft deze uitgebreide komedie van wetten en rechtbanken, al die
moeite om een wereld van gerechtigheid in te richten, ijdel doen. Alles
is uitgegaan van de willekeur des keizers, alles keert terug tot de
ingeving van den keizer. Of hij wil of niet, hij moet wel paus zijn.

Vreeselijke straf voor een zoo groote aanmatiging. Terwijl in een
wereld, waar alles natuurlijk en rechtvaardig toegaat, alles hellend
naar beneden gaat, en het recht, afwaarts stremmende als een rivier,
aan de maatschappij leven en kracht inblaast,--gaat hier alles naar
boven, komt alles op onnatuurlijke wijze aan de spits aankloppen,
aan een zwak menschelijk hoofd, waarin, naar men beweert, de wijsheid
en de geest Gods zetelen.

De dienaren van de hoofdmacht gevoelen zich al te wel op hun
monsterachtige plaats, om niet voortdurend te wenschen, dat de keizer
alles tot zich laat opklimmen, dat hij de rechtspraak opschort en in
alles stoutweg zelf uitspraak doet uit kracht van zijn pauselijk gezag.

Het streven van zulk een staat is klaarblijkelijk hoe langer zoo minder
een staat te worden, meer en meer een godsdienst. Alles is godsdienstig
in Rusland. Niets is wettelijk, niets is rechtvaardig. Alles is of
tracht heilig te zijn.

Het binnenlandsch bestuur is heilig. De priesters zijn ambtenaren,
godsdienstige koningen. De kommiezen zelven zijn zonen van priesters.

De actie naar buiten is heilig; zij bestaat voornamelijk in de
kerkelijke propaganda, welke Rusland naar alle onbeschaafde volkeren
heendrijft. Het is een soort van godsdienstige overheersching.

Dit alles geschiedt haast zonder medeweten van Europa. Men spreekt er
bitter weinig over. Rusland heeft niet graag, dat men over hem spreekt,
zelfs niet ten goede. Zijn agenten bewerken de voornaamste organen
van de Europeesche pers en weten haar stilzwijgendheid te verkrijgen.

Laat het heilige Rusland maar onder den grond voortkruipen. God
zal het met zijn licht wel eenmaal beschijnen, tot stichting van de
gansche wereld.

Wat voor de vrome zielen reeds een heele troost is, is dat tegenwoordig
alle rechtschapen menschen, van Moscou tot Rome, Jezuïeten en Kozakken,
in nadere aanraking met elkaâr zijn gekomen.

De slecht ingelichte katholieken, die, in weêrwil van den paus,
Polen zoo lang hebben verdedigd en Rusland aangeblaft, zijn tot beter
inzicht gekomen en houden hun mond.

Toch is er één oogenblik geweest, waarop dit stomme Rusland, dat
zooveel van zwijgen houdt, zelf de stilte heeft verbroken. Zijn hart
bevrijdde zich; een overwinningskreet--weldra gesmoord--is door zijn
mond geüit.

Het was na de Hongaarsche geschiedenis, na het beleg van Rome, toen
de Omwenteling [68] door eigen hand ten doode gewond scheen, dat de
keizer een manifest de wereld inzond, als riep hij ter kruisvaart op:
"Rusland zal zijn heilige roeping vervullen..."

Welke roeping? Dat was nog niet duidelijk uiteengezet. Die om den paus
te doen zegevieren? Tijdens het beleg van Rome [69] bevond zich onder
de priesters-afgevaardigden, aan het hoofd van het corps diplomatique,
inderdaad de afgezant van Rusland.

Maar de vreugde zat te diep, de hartstocht was te hevig, om zich aan
duistere woorden te houden. De keizer heeft zijn minachting voor Rome
laten uitbazuinen; later, verdronk de stad in bloed. Hij heeft, niet
zonder reden, gedacht, dat het zich na zulk een zegepraal niet weêr
zou opheffen. Op 't zelfde tijdstip, waarop hij met zooveel macht
het herstel van het wereldlijk gezag in de hand werkte, heeft hij
den geestelijken ondergang doen verkondigen.

De wijze waarop dit geschiedde was vreemd, niet op den man af, maar
zeer duidelijk en zeer authentiek. In dit land wordt, over zulke
ernstige onderwerpen, geen woord gesproken, dat niet geoorloofd is. En
in deze zaak is het woord overgebracht door een lid van de Russische
diplomatie-zelve, een werktuig van den keizer.

Er zijn altijd in zijn omgeving jonge mannen, vol ambitie,
voortgesproten uit de opbruischende school van de Maistre, die,
in weêrwil van de oude diplomaten, branden van verlangen om hun
stem te doen hooren en opzien te baren. Zij hebben blijkbaar hun
voordeel gedaan met een aanval van hoogmoed van hun meester om zich
een volmacht te doen geven tot een ongehoorden stap, indruischend
tegen de lijn van omzichtigheid, doodzwijgen en list, welke altijd
door Rusland gevolgd wordt.

Een brief van den 13den October 1849, gedateerd van Sint-Petersburg,
en geteekend: Een Russisch diplomaat, verschijnt in een Revue. De
schrijver is de gezant van den keizer in Beieren. De titel: Het pausdom
en de Romeinsche kwestie, bezien van het standpunt van Sint-Petersburg.

De mystieke en godvruchtige toon herinnert niettemin herhaaldelijk,
door hooghartige, half-ironische trekken, den meester, wiens ruwe
wenken de schrijver heeft gevolgd. Zonder het te willen, zonder er
zich misschien van bewust te zijn, slaat hij tusschenbeide een harden,
bitteren en hoogen toon aan, zooals die zou zijn van den machtigen
heer, wiens geheimschrijver hij is.

Het artikel is vol minachting voor Frankrijk en het Westen, en vol
medelijden met Rome, maar een minachtend medelijden. "Rome, dat
de oorsprong was van het Westen, was nog zijn laatste kracht. Het
bezwijkt. Het is bewezen dat de Romeinsche kwestie onoplosbaar is, daar
Rome niet te verzoenen is met Rome en de paus en de Romeinsche staat
elkander niet meer kunnen erkennen. De paus is door God gestraft, omdat
hij is afgeweken van de Katholieke eenheid, omdat hij den christelijken
hoofdzetel heeft doen ondergaan in pauselijke en romeinsche eigenbaat."

Maar zoo dáár dan een eind is, hier is een begin. We zouden ongelijk
hebben bang te zijn. De wereld sterft nog niet. Zij bestaat,
die katholieke eenheid, die de redding moet aanbrengen; zij is in
de Grieksche Kerk. Deze wacht tot de bewaarster der christelijke
lotgevallen in het Westen, het zieke en oud-geworden Rome, haar het
toevertrouwde heilig pand teruggeeft.

Het is niet moeilijk de conclusie te trekken. Rome, om zijn baatzucht
veroordeeld, moet het Latijnsche pausdom met dat van den paus te Moscou
vereenigen, die klaarblijkelijk minder egoïstisch is. En, daar deze
militaire paus de beide zwaarden in zijn hand voert, het wereldlijk en
het geestelijk; daar hij, als apostelen, achtmaal honderdduizend Russen
en Kozakken te zijner beschikking heeft, zal de orde weldra hersteld
zijn zoowel in de maatschappelijke wereld, als in die van het geweten.

Achtmaal-honderdduizend! Dat is zeker veel. Maar, afgezien van
overdrijving, ontslaat dit toch niet van gehoorzaamheid aan de logica.

Tegen wie is die kruistocht gericht? Tegen het democratisch
individualisme, wordt beweerd. Maar wat is de czaar-zelf, en het
Russisch gouvernement? Immers het individualisme.

En er is dit onderscheid, dat, zoo het republikeinsche ik een onrustig,
bewegelijk ik is, vol van gejaagdheid, deze onrust vruchtbaar is,
deze gejaagdheid voortbrengende kracht heeft. Zij wekt zonder ophouden
de levensvonken op. De democratie van Athene, de volksregeering van
Florence, [70] zijn de roem van de menschheid geweest.

Het czarendom is ook een individuëel ik; maar wat voor vrucht
draagt het? Wie ziet niet in, dat Rusland daardoor uitgebluscht is,
onvruchtbaar geworden, als 't ware gestorven? Zijn rust is geen rust:
het is de droom van een levend begraven mensch. O, om alleen maar
van het geluk te spreken, zonder van den roem te gewagen, wat zou
't meer baat hebben bij al de woelingen, welke de vrijheid meêbrengt!

Ongeloofelijk ondernemen! Gij kunt niet eens bij u zelven den toestand
van maatschappelijke orde scheppen, die toch van ondergeschikten
aard is! En gij maakt aanspraak op de hoogere sferen van den
godsdienst! Vijanden der Wet, wilt gij hooger stijgen dan de Wet,
gij vergrijpt u aan de wereld der Genade!... Onmachtig de werken van
den mensch tot stand te brengen, noemt gij u daarom God!

Gij stelt u in de plaats van de Kerk! Maar gij wéét niet eens wat
een Kerk is.

O, een Kerk van de Godheid, wie geeft mij er zoo een te aanschouwen? De
Middeleeuwen hebben er een onjuist beeld van gegeven, en de Nieuwe
tijd gaat er langzaam heen. In allen gevalle zal de groote toekomstige
omwenteling, die in aantocht is, ons zeker vergunnen er den eersten
steen van te leggen, d.i. dien van Gerechtigheid.

Een Kerk, dat wil zeggen een geest,--een geest van broederliefde.

Een Kerk, dat wil zeggen een gemeenschap in dien geest--een wezenlijke,
diepgaande gemeenschap, in volkomen overeenstemming.

Een Kerk, dat wil zeggen een beschaving, die deze overeenstemming en
deze liefde uitstraalt.

Geen enkele dezer drie kenmerken van een ware Kerk kan
bij u gevonden worden. Waar is de geest? Hol en ijdel. En
de geestesovereenstemming? Valsch; gij verbiedt het volk te
onderrichten. En de beschaving?...... Men vindt op den ganschen
aardbodem geen dorheid, die te vergelijken is met die van de Grieksche
Kerk, gedurende haar bestaan van duizend jaren.

Maar wat u een strenger verbod moet zijn den naam van Kerk te voeren,
dat is uw bloedvergieten, de schrikbarende, krankzinnige verkwisting
van menschenlevens, waaraan gij u schuldig maakt. Het zwaard, het vuur,
de knoet waren daartoe niet voldoende; gij hebt ook gebruik gemaakt
van de moordende natuurkrachten van het klimaat en van de elementen.

Hoe kunt gij het altaar beroeren met door bloed bezoedelde handen!

De keizer is in 't jaar 1846 te Rome geweest; hij is door den paus
goed ontvangen; hij heeft de Sint-Pieter bezocht; hij heeft gebeden
op het graf der heiligen.

Wat zou de heilige Ambrosius [71] gedaan hebben? Zou hij niet voor de
deur gestaan hebben, om den keizer den toegang te beletten? Zou hij
niet gezegd hebben: "Vóór dezen tempel binnen te gaan, verwaardige
Uwe Majesteit zich ons zijn handen te toonen."

"Men herinnert zich", zegt de Russische schrijver, dien ik
vroeger aanhaalde, "men herinnert zich de ontroering, welke in de
Sint-Pieter de verschijning verwekte van den orthodoxen keizer, die na
verscheiden eeuwen van afwezigheid te Rome wederkeerde. Begrijpelijke
ontroering! De neêrgeknielde keizer was niet alleen." Enz.

Neen, zeker, hij was niet alleen. Om hem bevond zich een groot
gezelschap. Rechts de martelaren van Rusland, die van Polen ter
linkerzijde. De zielen van eenige honderd-duizenden menschen vulden
op dien dag de Kerk; zooveel duizenden, die van ellende in Siberië
omkwamen, zooveel duizenden, die doodgeranseld waren, een bevolking
van rampzalige schimmen, vooral van kinderen, Poolsche en Joodsche,
op zoo hardvochtige wijze aan hun moeders ontrukt, die den Dood
tot voedster hadden en wier jonge beenderen men langs alle wegen
aantrof...... Ja, deze alle waren dien dag ook in Sint-Pieter, en
hun stemmen stegen op tot God!

De paus heeft deze zielen gezien noch gehoord. Van dat oogenblik
af-aan was hij geoordeeld.

Hij heeft gezwegen. Maar Frankrijk zal niet zwijgen. Het zal in zijn
plaats spreken. Bewaakster van de Nieuwe Kerk, zal het bij den ingang
dien helschen Messias tegenhouden, die komt in den naam van God.

Moordenaar van Gods werk, van zijn levende schepselen, wat zoekt
gij hier?

Een nieuwe wereld is opgestaan, een van menschelijkheid en
rechtvaardigheid. Frankrijk behoedt den drempel, en gij zult
niet verder gaan. Het spreekt zijn priesterwoord: "Gij zult niet
binnentreden!"



INHOUD.


                                                              Bladz.

          Inleidend woord van de Redactie                         5
    I.    Aan de Russische Officieren                             7
    II.                                                          18
    III.  Geschiedenis van Katya, eene Russische Lijfeigene      26
    IV.   De Minotaurus.--Over het Leger als Strafmiddel         37
    V.    Siberië                                                47
    VI.   Siberië.--De Straffen                                  54
    VII.  Van het toenemend Schrikbewind in Rusland.
          --Martelaarschap van Pestel en Rylejew                 65
    VIII. Over de vernietiging van Polen                         87
    IX.   Over den Czaar als Paus en als God.--Kerkelijke
          vervolgingen                                          110
    X.    Over den Czaar als Paus en als God.--Men doet het
          voorstel hem tot universeel Paus te benoemen          118



AANTEEKENINGEN


[1] Een beschrijving van de schrijnende toestanden in Rusland in de
eerste helft van de negentiende eeuw. Vertaling van Les Martyrs de
la Russie uit 1854.

[2] 1851.

[3] Nicolaas I, 1825 (Dec.)-1855, gekroond 22 Aug. 1826.

[4] Het Keizerlijk huis der Romanows, dat zich steeds met Duitsche
hoven vermaagschapte.

[5] In hoofdstuk VII worden deze beide en de opstand van 14 (26)
Dec. 1825 nader besproken.

[6] Hij was natuurlijk een Poolsch veroordeelde, maar wat hij misdreven
(?) heeft, kon de vertaler niet uitvinden.

[Dit was Teofil Wisniowski, prominent lid van de Poolse Democratische
Vereniging (Towarzystwo Demokratyczne Polskie), die na de opstand van
Kraków ter dood veroordeeld werd, en op 31 juli 1847 opgehangen.--J.H.]

[7] Hier werden in 1757 de Franschen door de Pruisen, onder Frederik
den Grooten, gevoelig geslagen.

[8] Een afgod der oude Semietische volken, aan wien menschenoffers
werden gebracht.

[9] Van 1801-1825 was Alexander I keizer der Russen.

[10] Lermontow en Puschkin kwamen 1841 en 1837 in een duel
om. Gribojedew werd 1829 in Perzië door een woedende volksmenigte
vermoord.

[11] Naam van een Oostersch despoot uit de oudheid, koning van
Babylonië, regeerde 604-561 v. Chr.

[12] Beteekent zooveel als »oudste«; het is ook de naam voor
dorpsburgemeester.

[13] Hij was een Oostfries uit Sleeswijk, geb. 1798, gest. 1870.

[14] 1830, in Parijs.

[15] Een vroeger zeer beroemd Duitsch schrijver, vooral als dramatisch
auteur in geheel Europa gevierd. Geb. 1761, gest. 1819.

[16] Stad in Siberië.

[17] In Parijs.

[18] Het alverslindend monster.

[19] Een Russisch generaal, bekend uit de dagen van den Poolschen
opstand van 1830-'31.

[20] Fransch generaal, die onder Napoleon I gediend heeft.

[21] Dit werkje is geschreven vóór de uitbarsting van den Krimoorlog.

[22] Overwon de Polen (1795) en streed tegen Napoleon.

[23] Catharina II regeerde over Rusland van 1762-1796. Zij was een
flinke, maar onzedelijke vrouw.

[24] Poolsch schrijver en patriot (geb. 1757, gest. 1841), die tegen
de Russen streed en krijgsgevangen werd gemaakt.

[25] Het verstverwijderde gedeelte van Siberië.

[26] Stadje in het Noordwesten van Siberië.

[27] Een der grootste Poolsche helden uit den laatsten oorlog tegen
Rusland, welke met den val van het land eindigde (1794).

[28] Deze was in 1767 door de Russen gevangen genomen.

[29] Koning van Zweden, 1697-1718, voerde een aanvankelijk gelukkigen
oorlog tegen Rusland, onder Peter den Grooten, maar leed later een
gevoelige nederlaag.

[30] Prins Troubetskoi nam deel aan de samenzwering van 1825 (zie
hoofdstuk VII). Hij werd later begenadigd.

[31] De overwonnen Poolsche opstandelingen.

[32] 1830.

[33] De streken omvattend tusschen de Kaspische Zee en Tibet.

[34] [God,] wees mij genadig.

[35] Niet de in onze dagen zoo beroemde Leo T., maar Alexei,
gest. 1875.

[36] Een afgodsbeeld met twee aangezichten.

[37] Peter III was keizer in 1762, Paul van 1796-1801. Beiden werden
vermoord.

[38] De Bartholomeüsnacht was een te Parijs in 1572 onder de
Protestanten aangericht bloedbad. De Ukraine was vroeger een deel
van het Poolsche rijk.

[39] Voorstad van Warschau.

[40] Den lateren keizer Alexander I.

[41] Nicolaas I (1825-1855).

[42] Keizerlijk paleis buiten Petersburg.

[43] 27 Juli 1794: deze dag maakte een einde aan het Schrikbewind.

[44] De opvolger van keizer Alexander.

[45] Tegen Napoleon, 1814.

[46] De schrijver vergist zich: niet Bar-sur-Aube, maar Arcis-sur-Aube
was de plaats: Maart 1814.

[47] Dezelfde die in hoofdstuk VI is genoemd.

[48] Grootvorst Nicolaas.

[49] Het was bij den dood van keizer Alexander.

[50] Ander ik.

[51] Het Fransche schrikbewindsjaar.

[52] Een der samenzweerders tegen Julius Caesar, die dezen in 44
v. Chr. vermoordden.

[53] Zie slot van hoofdstuk V.

[54] Den reeds meermalen genoemden onderkoning van Polen, 1816-1830,
broer van de keizers Alexander I en Nicolaas I.

[55] Na den val van Napoleon door de mogendheden gesloten, 1815,
om orde te brengen in den ontredderden toestand van Europa.

[56] Keizer van het Oost-Romeinsche rijk (527-565), vooral beroemd
door zijn samenstelling van de Romeinsche wetten: corpus juris civilis.

[57] Is, of was, zeker een kerkelijk blad of zoo iets. De vertaler
is er niet achter kunnen komen.

[Een Frans monarchistisch tijdschrijft, dat verscheen tussen 1790-1792,
en opnieuw tussen 1817-1847.--J.H.]

[58] 1792-'93.

[59] Na den slag van Waterloo aangegaan.

[60] Van 1830.

[61] Chlapicki.

[62] Priester.

[63] Nam in 1831 Warschau in en brak daarna den Poolschen opstand.

[64] Een strijd over gemengde huwelijken.

[65] Op levende wezens zonder waarde.

[66] Zie de aanteekening bij den aanvang van hoofdstuk VII.

[67] Nicolaas I, 1825-1855.

[68] Van 1848.

[69] Door de Franschen, 1849.

[70] De eerste, onder leiding van Pericles, in de 5e eeuw vóór
Christus; de andere, onder die van het geslacht der Medici's, in de
15e eeuw.

[71] Deze weigerde aan den Romeinschen keizer Theodosius eens den
toegang tot de kerk, wegens een te Thessalonica aangericht bloedbad.





*** End of this LibraryBlog Digital Book "Martelaren van Rusland" ***

Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.



Home