Home
  By Author [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Title [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Language
all Classics books content using ISYS

Download this book: [ ASCII | HTML | PDF ]

Look for this book on Amazon


We have new books nearly every day.
If you would like a news letter once a week or once a month
fill out this form and we will give you a summary of the books for that week or month by email.

Title: Het Geld van Robinson Crusoe - Populaire uiteenzetting omtrent den oorsprong en het gebruik - van geld als ruilmiddel
Author: Wells, David Ames, 1828-1898
Language: Dutch
As this book started as an ASCII text book there are no pictures available.


*** Start of this LibraryBlog Digital Book "Het Geld van Robinson Crusoe - Populaire uiteenzetting omtrent den oorsprong en het gebruik - van geld als ruilmiddel" ***


                                    Het Geld
                                      van
                                Robinson Crusoe

     Populaire uiteenzetting omtrent den oorsprong en het gebruik van geld
                                 als ruilmiddel


                                      door

                                 David A. Wells

                      Met een voorwoord ter inleiding van
                                Mr. G. Vissering
                      President van De Nederlandsche Bank

                    Uit het Amerikaansch vertaald door E. V.



                                  Tweede Druk



                    W. P. van Stockum & Zoon - 's-Gravenhage
                                      1919



VOORWOORD.


De Vereenigde Staten van Noord-Amerika waren door den oorlog tegen de
Zuidelijke Staten voor tal van moeilijkheden gekomen op finantieel en
monetair gebied; men denke slechts aan de overmatige uitgifte van de
befaamde "green-back's", muntbiljetten, welke door te groote uitgifte
ernstig in waarde waren gedaald tegenover het metalen geld; allerlei
verschijnselen van inflatie en van depreciatie van geld hadden zich
voorgedaan en brachten de gemoederen evenzeer in beweging, als thans
gedurende den grooten oorlog wederom het geval is geworden.

Niet alleen waren groote fouten begaan op finantieel en monetair
gebied, maar de maatregelen, welke van verschillende zijden als
geneesmiddelen voor de ondeugdelijke toestanden werden aangeprezen
waren meermalen nog veel afkeurenswaardiger.

Vele artikels werden gepubliceerd en redevoeringen gehouden, het geld-
en muntvraagstuk bleef echter voor de groote massa onbegrijpelijk,
ook al gevoelde zij dagelijks de nadeelen van een verkeerde regeling;
het groote publiek vond die verhandelingen onduidelijk, of vervelend,
en het gevolg was, dat wanbegrippen en dwaalleer op dit punt steeds
weder te voorschijn konden komen.

In die omstandigheden werd aan den Amerikaan David A. Wells, Special
commissioner of Revenue, gevraagd of hij kans zag om een verhandeling
te schrijven, waarin die belangrijke vraagstukken over geld- en
muntwezen op de meest eenvoudige wijze zouden uiteengezet worden,
en in een stijl dat het groote publiek lust zou gevoelen om aan die
abstracte en tot vervelens toe behandelde economische vraagstukken
nog eens de noodige aandacht te wijden.

De Heer Wells heeft zich op voortreffelijke wijze van die opdracht
gekweten. Hij heeft daartoe het meermalen gebruikte middel gekozen
van het construeeren van eene denkbeeldige gemeenschap, die van
de primitiefste perioden van eene samenleving zich ontwikkelde tot
een modernen staat; als onderwerp heeft hij gekozen het eiland van
Robinson Crusoe, hetwelk hij onder diens patriarchale leiding alle
phasen laat doorloopen van een oervolk tot een staat van onzen tijd;
en bepaaldelijk laat hij die denkbeeldige gemeenschap alle fouten
begaan, welke op munt-gebied in de geschiedenis zijn voorgekomen.

Met bewonderenswaardige duidelijkheid en meestal sprankelend van geest,
vertelt hij de wederwaardigheden van zijn volk van marionetten; en
zoo is hij in staat geweest om de ingewikkelde munt-problemen voor
een ieder duidelijk te maken.

Wij zagen in de geschiedenis der laatste vier jaren, sedert het
uitbreken van den wereldoorlog na Juli 1914, op hoogst merkwaardige
wijze weder tal van dezelfde geld- en munt-problemen opkomen:
overmatige uitgifte van circulatie-middelen, inflatie, stijgen van
goederenprijzen, depreciatie van geld, voorstellen om het goud af te
schaffen en om een idiëele waardemeter in te voeren enz.; het betoog
van den Heer Wells is daarom weder zoo frisch geworden, alsof het voor
onzen tijd was geschreven. Ook in onzen tijd hebben wij eene dergelijke
nuchtere voorlichting nog zeer van noode. Daarom heeft het boek van
den Heer Wells voor onzen tijd eene nieuwe bekoring gekregen. Zijne
uiteenzetting b.v. waarom goud zoo uitmuntende eigenschappen bezit,
om als ruilmiddel en als waardemeter te dienen, is zoo geestig en
zoo duidelijk, dat een ieder deze met genoegen moet lezen. In zijne
beschrijving van de gevolgen van den oorlog met de kannibalen treft men
telkens punten van overeenstemming met de oorlogstoestanden van onzen
tijd; de beteekenis van de staatsleeningen voor de oorlogvoering wordt
onder eene humoristische beschrijving toch zeer scherp geanalyseerd. En
alle dwaasheden of gemaakte fouten, welke hij in zijne geschiedenis
invlecht, zijn destijds òf werkelijk voorgekomen, òf werden althans
in vollen ernst bepleit door "deskundigen". Tal van noten verwijzen
naar deze inderdaad historische feiten.

De frischheid van dit boek nog voor onzen tijd, heeft aan de firma
W. P. van Stockum en Zoon, uitgevers te 's-Gravenhage, aanleiding
gegeven het te doen vertalen, teneinde het voor Nederlandsche lezers
opnieuw verkrijgbaar te stellen. De vertaling was niet gemakkelijk;
niet alleen tintelt het betoog van een aantal woordspelingen, welke
uit den aard der zaak moeilijk in een andere taal weer te geven
zijn, doch meermalen voert de schrijver zijne lezers opzettelijk in
een strik van verwarde zinnen, met het doel om duidelijk te doen
uitkomen, welk een wartaal in dergelijke redeneeringen meermalen
gebruikt wordt; zit de lezer goed in dit warnet vast, dan laat hij
door zijne volgende snaaksche zetten en conclusiën duidelijk den
onzin van het voorgaande betoog gevoelen. Het spreekt vanzelf, dat
dergelijke passages zeer moeilijk te vertalen zijn met behoud van de
oorspronkelijke frischheid; nu en dan moest de vertaling dan ook op
eenigszins vrije wijze geschieden. Om het werk van de vertaalster te
kunnen waardeeren, dient dit wel even opgemerkt te worden. Overigens
is het boek zelf in zeer lichten vlotten stijl, meestal zelfs in
spreektrant geschreven; bij de vertaling werd er naar gestreefd,
dit eigenaardige karakter niet te loor te doen gaan.

Ik geloof, dat de Heeren van Stockum & Zoon een goed werk doen
met hunne Nederlandsche uitgave van dit boek; het is in hooge
mate leerzaam, en de zeer vermakelijke vorm, waardoor de lezer
zich verkneukelen kan in eenige uren genoegelijke lectuur, zal
de grondwaarheden van de leer van het geld toegankelijk maken
voor menigeen, die geen geduld of lust zou hebben, om de meestal
zwaarwichtige betoogen op dit punt door te worstelen.

Moge dit boek dan zijn weg onder het Nederlandsch publiek vinden;
het kan, zich vermakende met de goede zetten, veel daaruit leeren.--


G. Vissering.


Amsterdam, 22 October 1918.



HOOFDSTUK I.

DE DRIE GROOTE ZAKKEN GELD.


Iedereen, die "Robinson Crusoe" gelezen heeft (en wie heeft dat niet
gedaan?) zal zich herinneren hoe hij, toen hij al een tijd lang op
zijn verlaten eiland vertoefd had, een van de kasten opende, die van
het schip naar hem waren toegedreven. In die kast vond hij spelden,
naalden en garen, een groote schaar, "tien of twaalf goede messen,"
een paar stukken goed, ongeveer anderhalf dozijn wit linnen zakdoeken,
waarover hij opmerkt: "zij waren uiterst verfrisschend om mijn gezicht
mee af te vegen op een warmen dag," en ten slotte, verborgen in de
lade van de kast, "drie groote zakken geld--goud zoowel als zilver."

Men zal zich verder herinneren hoe het vinden van al deze
voorwerpen--het geld uitgezonderd--Crusoe zeer gelukkig maakte,
omdat zij zijn voorraad nuttige dingen vermeerderden en zoodoende
zijn comfort en geluk vergrootten. Maar met het geld was het een
heel ander geval. Het had onder deze omstandigheden niet de minste
waarde voor hem; en de vondst der drie zakken gaf hem aanleiding tot
de volgende alleenspraak: "Ik glimlachte bij het gezicht van al dat
geld." "O rommel!" zeide ik hardop, "waarvoor dient ge nu? Gij zijt
mij zelfs het oprapen niet waard. Eén van die messen is evenveel waard
als deze geheele stapel. Neen, wat zeg ik, ik zou al dit geld gaarne
willen geven voor een gros tabakspijpen; voor een zakje wortel- en
knollenzaad, dat in Engeland zes stuivers kost; of voor een handvol
erwten en boonen en een flesch inkt."

Toen de schrijver, de Foe, deze episode aan de levensgeschiedenis
van zijn held toevoegde, zal het waarschijnlijk allerminst
in zijn bedoeling gelegen hebben om zijn lezers een les in de
staathuishoudkunde te geven. En toch zou het moeilijk zijn om een
tweede voorbeeld te vinden waaruit zoo glashelder de aard van het
begrip "rijkdom" blijkt, of dat een even zuivere basis verschaft voor
een nauwkeurig onderzoek naar den oorsprong en het doel van datgene,
wat we "geld" noemen. En bij een dergelijk onderzoek ligt de waarheid
van de volgende grondstellingen zoozeer voor de hand, dat het onnoodig
is om deze nader aan te toonen:

1e. De spelden, naalden en messen, de schaar en de stof waren van
zeer veel nut voor Robinson Crusoe, omdat zij tegemoet kwamen aan
een dringende behoefte van zijn kant, en omdat zij zijn comfort en
geluk belangrijk vermeerderden.

2e. Hoewel zeer nuttig, hadden deze voorwerpen toch geen ruilbare
waarde, omdat zij niet gekocht of verkocht, of wat op hetzelfde
neerkomt, niet met iemand tegen iets anders geruild konden worden.

3e. Zij hadden bovendien geen prijs, want zij bezaten geen koopkracht,
die in geld kon worden uitgedrukt.

4e. Het geld daarentegen, dat gewoonlijk beschouwd wordt als het
symbool en de samenvatting van alles wat rijkdom is, had onder deze
omstandigheden noch nut, noch waarde, noch prijs. Het kon niet gegeten
of gedronken of gedragen of als werktuig gebruikt of met iemand
voor iets anders geruild worden, en het verdiende dus ten volle de
benaming, die Crusoe het op een andere plaats geeft van "armzalig,
waardeloos prullegoed".

De slotsom is dus, dat de spelden, naalden en messen, de stof en de
schaar allen tezamen kapitaal vertegenwoordigden voor Robinson Crusoe,
omdat hij ieder van deze voorwerpen gebruiken kon om iets nieuws te
produceeren, dat nuttig of wenschelijk voor hem zelf was. Het geld
was géén kapitaal onder deze omstandigheden, daar het niet kon dienen
om iets anders mee te produceeren.

Wij gaan dus uit van een stand van zaken op het eiland, waarbij geld
klaarblijkelijk nut noch waarde heeft; laat ons nu vervolgens nagaan
door welke wijziging in de binnenlandsche toestanden het nut en waarde
zou verkrijgen, een handelsobject zou worden en tevens een standaard
voor het vaststellen van prijzen.



HOOFDSTUK II.

EEN NIEUWE MAATSCHAPPELIJKE ORDE VAN ZAKEN.


Het eerste menschelijke wezen, dat Robinson Crusoe gezelschap kwam
houden op zijn eiland, was Vrijdag en vervolgens Vrijdag's vader. Maar
zelfs deze vermeerdering van personen had nog geen behoefte aan
geld tengevolge, omdat deze drie menschen tesamen slechts één familie
vormden, waarvan de leden volkomen samenwerkten en alle nuttige dingen,
die zij in gemeenschap verkregen, onderling deelden, zonder ruilhandel
met elkander te drijven. Maar toen Will Atkins kwam met de Engelsche
zeelieden en, zooals wij mogen aannemen, het bevolkingscijfer van
het eiland aanmerkelijk en blijvend vermeerderde, werd een nieuwe
maatschappelijke orde van zaken onvermijdelijk. Onderscheid van
karakter en smaken en een natuurlijk verlangen naar persoonlijke
onafhankelijkheid maakten het weldra onmogelijk, dat allen tesamen
zouden leven en alles deelen als één groote familie. En weldra leerde
het eigenbelang hun ook, dat het voor de vermeerdering der productie
en de verbetering der qualiteit van alles wat de nieuwe gemeenschap
in haar geheel noodig had, wenschelijk was, indien niet iedereen
in al zijn eigen behoeften trachtte te voorzien en daarom nu eens
het werk van een timmerman of een bakker en dan weer dat van een
kleermaker, een metselaar enz. deed; maar dat het voor elkeen het
beste was om zich uitsluitend tot één vak te bepalen, zich daarin
te bekwamen en zichzelf de dingen, welke hij niet zelf vervaardigde
en die hij noodig mocht hebben, te verschaffen, door zijn eigen
producten of diensten te ruilen tegen de producten of diensten van
een ander. Zij begrepen instinctmatig, dat Robinson Crusoe, al was
hij oorspronkelijk een beschaafd mensch geweest, onvermijdelijk
een echte wilde zou zijn geworden, wanneer hij alleen was gebleven
op het eiland en wel uitsluitend daarom, omdat hij er alleen was
en geen ruilhandel kon drijven. Gedurende eenigen tijd hielden de
voorwerpen, die hij uit het wrak had kunnen redden, hem nog op een
zeker peil van beschaving, want alles wat het schip hem gebracht
had--de messen, bijlen, geweren, stof, enz.--was kapitaal of het
product van de vereenigde arbeidskrachten van andere menschen. Maar
als het schip hem niets had gebracht, dan had hij alles zelf moeten
maken: "zijn hoed, zijn kleeren, zijn voetbekleeding, zijn brood,
zijn vleesch door middel van zijn pijl en boog, zijn huis met behulp
van zijn bijl, zijn bijl met behulp van zijn hamer, zijn hamer.... ja,
hoe hij zijn hamer had moeten maken, mag de hemel weten"--en hij zou
een wilde geworden zijn, al zijn beschaving ten spijt; omdat het hem
met inspanning van al zijne krachten ternauwernood mogelijk zou zijn
geweest om zichzelf een schamel bestaan te verzekeren.

Eene systematische arbeidsverdeeling en een ruilhandel in producten
en diensten deden aldus voor het eerst hun intrede op het eiland en
vormden een onderdeel van een verbeterd productiesysteem en het middel
voor de bewoners om in hun levensonderhoud te voorzien. En hierbij
dient tevens opgemerkt te worden, dat daar artikelen en diensten nu
voor het eerst ruilbaar werden, dezen ook voor het eerst dat attribuut
verkregen, dat wij "waarde" noemen.



HOOFDSTUK III.

DE PERIODE VAN GOEDERENRUIL.


Alle ruilhandel moet evenwel in den aanvang direct van den eenen
persoon tot den anderen hebben plaats gevonden, of, zooals wij het
uitdrukken, in den vorm van goederenruil door gelijk oversteken;
door het geven van een zekere hoeveelheid van één soort artikelen
of diensten voor een overeenkomstige hoeveelheid van een ander
soort artikelen of diensten--koren voor stof, bont en huiden voor
messen of tabak, zóóveel werk om een huis te bouwen voor zóóveel
bekwaamheid om een cano te vervaardigen. Maar in deze geheele methode
van handeldrijven, die, hoewel de oudste, nog steeds in geruime mate
in zwang is zelfs onder de meest beschaafde naties, was geen plaats
voor het gebruik of de tusschenkomst van geld en bij gevolg bestond
er ook niet zooiets als een prijs, want prijs is, zooals we al eerder
hebben vastgesteld, de koopkracht van een artikel of dienst uitgedrukt
in geld.

Maar de menschen op het eiland van Robinson Crusoe ondervonden weldra,
dat er groote bezwaren verbonden waren aan de methode van handeldrijven
uitsluitend op den grondslag van directe goederenruil, bezwaren van
zulk een ernstigen aard, dat deze, wanneer zij niet werden weggenomen,
wel eens allen verderen vooruitgang in beschaving en maatschappelijke
ontwikkeling voor de toekomst onmogelijk zouden kunnen maken. De
ontdekking van dit feit vond ongeveer op de volgende wijze plaats:

Twist, die kleermaker was en een jas gemaakt had, ontdekte opeens dat
al zijn brood op was: en daar hij honger had, staakte hij zijn werk en
ging Needum, den bakker, opzoeken om een ruil aan te gaan. Het kostte
hem geen moeite om Needum te vinden, die juist bezig was zijn oven op
te stoken en die een grooten voorraad brood had om te verkoopen; maar
omdat de bakker in het bezit was van alle jassen, die hij noodig had,
weigerde hij om handel te drijven. Alleen deelde hij Twist welwillend
mede, dat, wanneer deze soms iemand ontmoeten mocht, die graan of meel
over had, hij (Needum) dien heel graag in ruil daarvoor voorzien zou
van al het brood, dat hij noodig had; maar daar de kleermaker geen
landbouwer en evenmin een molenaar was en daarom deze artikelen niet
bezat, begaf hij (Twist) zich op weg naar het andere uiteinde van het
eiland, waar een andere bakker woonde, om te zien hoe het met dezen
gesteld was op het punt van kleeren. Onderweg werd Twist ingehaald door
Pecks, den metselaar, die geen jas had en daar deze juist datzelfde
kleedingstuk noodig had, dat Twist gemaakt had, was hij opgehouden
met het bouwen van een steenen muur om den kleermaker te gaan zoeken,
aan wien hij nu het voorstel deed om een jas met hem te ruilen tegen
een nieuwen schoorsteen. Maar daar Twist al twee schoorsteenen op
zijn huis had en niets om te koken, en omdat hij dus geen behoefte
had aan een derden schoorsteen, had de metselaar al evenmin succes
met zijn poging om handel te drijven met den kleermaker, als de
kleermaker een oogenblik tevoren met den bakker had gehad. Tenslotte,
na heel wat moeite en heen en weer reizen, wat voor hem tevens een
groot verlies aan tijd en arbeid beteekende, vond Twist een bakker,
die brood wilde ruilen voor de jas en Pecks een kleermaker, die een
jas wilde geven voor een schoorsteen; en intusschen had Needum zijn
bakkerij gesloten om Diggs, den landbouwer, op te zoeken, die genegen
was om hem graan te verschaffen voor brood. Maar toen nu eindelijk al
die verschillende menschen bij elkander waren gekomen om onderling
hun producten en diensten te verhandelen, deed zich dadelijk een
nieuwe moeilijkheid voor en zulk een onoverkomelijke moeilijkheid,
dat ieder voor zich er ernstig over dacht of het niet beter was, dat
hij maar naar huis ging en probeerde om elk voorwerp voor zichzelf
te produceeren, inplaats van iets te verruilen. "Want hoe", zeiden
zij allen, "kunnen wij nu uitmaken, wat naar verhouding de onderlinge
waarde is van onze verschillende artikelen en diensten, die wij met
elkander willen ruilen?"

"Hoe kan ik weten," zeide Twist, "hoeveel brooden ik zou moeten
krijgen voor mijn jas?" "Of ik," zeide Pecks, "hoe kan ik uitmaken,
hoe hoog en breed de schoorsteen moet zijn, dien ik zal maken voor
mijn kleedingstuk?" En Diggs begon met Needum te twisten, omdat deze
laatste hem zijn geheele afbetaling in brood ineens wilde afdragen;
terwijl Diggs, wien het vooruitzicht om tot in lengte van dagen op
oudbakken en waarschijnlijk zelfs beschimmeld brood te moeten leven,
allerminst toelachte, zijn graan door den bakker betaald wilde hebben
tegen het tarief van één versch brood per dag. Wat de arme Twist
betreft, die was langzamerhand zoo gedwee geworden door den honger,
dat hij niet meer het hart had om zich te verzetten tegen het voorstel,
dat hij een karrevracht brood ineens zou krijgen in ruil voor zijn
jas, hoewel zijn huis zóó klein was, dat hij een gedeelte van zijn
"afbetaling" op zijn dak zou moeten opstapelen, waar het ongetwijfeld
door anderen dan door zijn eigen familieleden zou worden opgegeten.

Omstreeks denzelfden tijd had nog een ander veelbesproken incident
op het eiland plaats. Een man, die niets te verkoopen had dan
zijn werkkracht, had zich verhuurd om een schip te laden met
steenkool--waarvan een ader ontdekt was geworden; en na een geheelen
dag hard gewerkt te hebben, had hij als loon voor zijn diensten een
ton steenkool gekregen. Maar daar deze arbeider nu juist voedsel en
huisvesting noodig had en geen steenkool, (hoe nuttig dit laatste
artikel overigens ook mocht zijn), bleef hem niets anders over dan te
probeeren of hij zijn steenkool ook kon ruilen en dat wel zoo gauw
mogelijk om in zijn onmiddellijke levensbehoeften te voorzien. Hij
was te arm om een paard en kar te kunnen huren; daarom leende hij
een kruiwagen, dien hij met steenkool vulde en zoo trok hij er op
uit om menschen te zoeken, die voedsel en huisvesting te verkoopen
hadden. Maar al die menschen waren toevallig al ruimschoots voorzien
van steenkool; en den volgenden ochtend zag men den arbeider nog
maar steeds zijn uiterst nuttig handelsartikel onverruild door
de stad kruien, op het punt om in elkaar te zakken van honger en
uitputting. Een dergelijke ervaring deden ook enkele losse knechts
van een slager, een hoefsmid en een timmerman en den bediende van een
manufacturenzaak op, die respectievelijk voor hun dagwerk ontvingen
een schapenvel, een dozijn hoefijzers, een stuk dennenhout en twee
el rood flanel. Al deze menschen waren wegens lichamelijke uitputting
niet in staat om den volgenden dag hun werk te hervatten en zij zagen
allen ook heel goed in, dat zij er niet zoo heel veel beter aan toe
zouden zijn geweest, als ieder van hen alleen in vleesch, of alleen
in drank of in huisvesting uitbetaald was geworden, in plaats van in
steenkool, huiden, timmerhout, hoefijzers of stof.

De werklieden belegden derhalve een vergadering en namen dadelijk het
volgende besluit: "Dat, daar het systeem om een arbeider te betalen met
een hoeveelheid van het door hem geproduceerde artikel, evenveel tijd
en werk noodzakelijk maakte om zijn loon dienstig te maken aan zijn
behoeften als vereischt werd voor den arbeid zelven, waarmee hij het
voornoemde loon verdiende; het, bijgevolg, slechts rechtvaardig was,
indien de werkgevers hun arbeiders zouden veroorloven om de helft
van den geheelen werktijd, waarvoor zij betaald werden, te besteden
voor het omzetten van hun verdiensten in die artikelen, waarmee zij
in hun onmiddellijke behoeften konden voorzien." Maar de werkgevers
antwoordden hierop, dat een dergelijke overeenkomst niet alleen gelijk
zou staan met een verdubbeling der loonen in verhouding tot de directe
productie, maar dat bovendien de productie zelve daardoor tot op de
helft zou verminderen, hetgeen een algemeene schaarschte tengevolge
zou hebben, zoodat de verdere materieele ontwikkeling van het land
zeer belemmerd, zoo niet volkomen onmogelijk gemaakt zou worden.

Zoo kwam het, dat er een ernstig geschil rees tusschen de
vertegenwoordigers van den arbeid en de vertegenwoordigers van het
kapitaal, hetgeen, zooals altijd in een dergelijk geval, ontzachelijke
verliezen ten gevolge had, niet alleen voor allen, die direct bij de
zaak betrokken waren, maar voor de geheele gemeenschap.



HOOFDSTUK IV.

HOE ZIJ HET GELD UITVONDEN.


De menschen op het eiland--zoowel arbeiders als werkgevers--waren
het er evenwel volmaakt over eens, dat het leven te kort was om het
grootendeels te verspillen met het spelen van een spelletje "blindeman"
op grooten schaal,--want zoo kon men dat systeem van handeldrijven op
een basis van directen goederenruil gerust noemen [1], maar zij zagen
ook heel goed in, dat het spel net zoolang door zou gaan, totdat
er geen sprake meer zou zijn van eenigen materieelen vooruitgang,
indien er niet een nieuwe methode van handeldrijven werd uitgevonden
en ingevoerd. Daarom besloten Twist, Needum, Pecks, Diggs, Vrijdag,
Vrijdag's Vader, Will Atkins en alle andere menschen, als het ware
gedreven door hun instinct (en aangemoedigd door Robinson Crusoe),
maar zonder dat er een wettelijk voorschrift bij te pas kwam, met
algemeene stemmen om één bepaald artikel uit te kiezen, dat allen
zonder uitzondering zouden accepteeren in ruil voor elk product of
iederen dienst, die zij te koop aanboden; zoodat, wanneer iemand iets
te ruilen had, hij dit eerst kon ruilen voor dat bijzondere artikel,
wat het ook zijn mocht, en vervolgens door tusschenkomst daarvan op
ieder tijdstip en elke plaats, kon koopen wat hij verlangde. En van
het oogenblik af dat dit werd ingevoerd, deed de beschaving op het
eiland een heelen stap voorwaarts, en de eerste groote hinderpaal,
die ontstaan was door den goederenruilhandel van man tot man, was uit
den weg geruimd. De kleermaker liep niet langer gevaar om van honger om
te komen, de metselaar behoefde zich niet langer bezorgd te maken over
zijn kleeding en de werkman kreeg als loon voor zijn arbeid iets, dat
hem zonder moeite een aequivalent verschafte in voedsel, huisvesting
en andere dingen, die hij noodig mocht hebben; want iedereen gaf
gaarne zijn goederen of diensten voor dat bijzondere artikel, dat
de rol van betaalmiddel vervulde, omdat hij wist, dat ieder ander,
die iets ruilen wilde, bereid zou zijn om hetzelfde te doen.

En wat nog meer was: de keuze van een artikel, waaraan met algemeene
toestemming een universeele en naar verhouding onveranderlijke
koopkracht verleend werd, loste tevens de tweede moeilijkheid op,
omdat zij tegelijkertijd een waardemeter of standaard aan de hand deed
om de onderlinge waarde of koopkracht van ieder ander ruilbaar artikel
of dienst mee vast te stellen en wel op precies dezelfde wijze waarop
de lengte of het gewicht, van een voorwerp bepaald wordt, n.l. door het
te vergelijken met een ander voorwerp, dat door de gemeenschap eenparig
is aangenomen als een standaard van lengte of gewicht--zooals b.v. het
stuk hout, dat wij duimstok noemen of het stuk metaal, dat een pond
heet. "Mijn brooden zijn ieder tien stuks van het betaalmiddel waard,"
zei Needum, de bakker. "Mijn jas," antwoordde Twist, de kleermaker,
"is duizend stuks waard." Een eerlijke ruil tusschen den bakker en
den kleermaker zou dus zijn geweest: honderd brooden voor één jas.



De algemeene naam nu, die men geeft aan die artikelen of voorwerpen,
die de menschen van verschillende naties algemeen in ruil aannemen
als het æquivalent van alle andere artikelen of diensten en als den
maatstaf van waarden, is "geld".

De artikelen, die door de menschen op verschillende tijden en plaatsen
zijn uitgekozen om dienst te doen als dat algemeene æquivalent, dien
middelaar of dat middel om de ruilhandel te vergemakkelijken, zijn zeer
verschillend geweest. Bij de Noord-Amerikaansche Indianen en de eerste
planters, die onder hen kwamen wonen, werden wampums (schelpgordels)
en beverhuiden gebruikt als geld; bij de inboorlingen van West-Afrika
bestaat het geld in kleine schelpen, "kauri's" genoemd; in Abessinië
is zout tegenwoordig het gewone geld; in Chineesch Tartarije pakjes
geperste thee, en nog niet lang geleden werden kleine plakjes zeep
als geld gebruikt op de Westkust van Mexico. Onder de herdersvolken
in de Oudheid werden koeien en schapen op zulk een grooten schaal als
geld gebruikt, dat het gewone Engelsche woord "pecuniary" afgeleid
is van het oude woord "pecus", dat "vee" beteekent. En terwijl we in
Homerus lezen, dat de prijs van de wapenrusting van Glaucus bestond
uit honderd stuks vee, weten we ook dat de Zoeloe's in Zuid-Afrika
tegenwoordig nog hun schulden met vee betalen en den omvang van hun
vermogen volgens denzelfden standaard berekenen.

Het geld bestond dus vóórdat er wetten waren, en het bestaat en wordt
heden ten dage gebruikt onder volkeren, die geen geschreven of erkend
wetboek bezitten.



Van veel belang voor een juist begrip van dit onderwerp is ook de
erkenning van een andere grondwaarheid, namelijk, dat er, zoover
men kan nagaan, nooit een volk is geweest, dat niet, toen het
voor het eerst begon met geld in te voeren, daarvoor dadelijk een
artikel nam met een natuurlijke koopkracht of waarde tengevolge van
enkele intrinsieke eigenschappen, die dat artikel begeerenswaardig
maakten. En het spreekt van zelf, dat dit zoo moest zijn. Want, waar
er geen wet bestond, die bepaalde, waaruit het geld moest bestaan
en die den handel regelde, zou men, door een artikel als geld aan
te nemen, waarvan de productie of de vermeerdering weinig of geen
moeite vereischt, alle luie, sluwe of gewetenlooze menschen in staat
stellen, om, zonder dat zij voor eenige straf of beperking behoefden
te vreezen, van de overige leden der gemeenschap producten te nemen,
zonder daarvoor iets gelijkwaardigs terug te geven. Bijvoorbeeld:
wanneer men aan gedroogde bladeren of stukjes papier een algemeene
koopkracht kon verleenen door er een of ander teeken op te stempelen of
te schrijven, dan zou het eerste practische gevolg van het gebruik van
zulk geld zijn, dat men de menschen in staat stelde om iets voor niets
te krijgen of dat men degenen, die niet wilden werken, veroorloofde
om allen, die wel werkten, te berooven. De bewoners van het eiland,
die onontwikkeld waren, begingen nooit een dergelijke dwaasheid; maar
toen zij zich gingen bezighouden met geschiedenisstudie, bemerkten
zij tot hun groote verwondering, dat de inwoners van andere landen
herhaaldelijk op zichzelf waardelooze dingen als geld hadden gebruikt;
en vele jaren later kwam er zelfs uit de Vereenigde Staten een man naar
het eiland gereisd, die een groot leeraar hoopte te worden, en deze
probeerde de bevolking te overtuigen, dat het een groote vergissing was
om als geld iets te gebruiken, dat eenige innerlijke waarde bezat als
handelsartikel [2]. De kinderen van de lagere school, die hij trachtte
te overreden, brachten hem al heel gauw in verlegenheid, door hem uit
hun geschiedenisboekjes voor te lezen, hoe alle volkeren, en vooral
de arme en eenvoudige lieden onder hen, die slecht waren ingelicht,
welke ooit geprobeerd hadden om hun ruilhandel te vergemakkelijken
door een artikel zonder intrinsieke waarde als geld te gebruiken, bij
al die gelegenheden zonder uitzondering steeds in die mate opgelicht
en bestolen waren geworden, dat zij vroeger of later altijd gedwongen
waren geweest om het gebruik van dat geld op te heffen, uitsluitend
als een maatregel van zelfbescherming, en om iets anders daarvoor
in de plaats te stellen, dat een algemeen erkende en naar verhouding
duurzame innerlijke waarde of koopkracht bezat als handelsartikel.

Hier volgen eenige van die verhalen, welke de kinderen in hun
geschiedenisboekjes vonden en hem voorlazen:

"In December 1861 bracht een arme soldatenweduwe twee honderd dollars
in specie op een spaarbank en daarna vertrok zij met haar vier kleine
kinderen naar Californië. In Juli 1863, toen het goud op 280% tegenover
papier stond, schreef zij om haar geld. In antwoord daarop kreeg zij
een chèque betaalbaar in goud voor 83% van haar geld, de opgeloopen
rente à 6% inbegrepen."--Henry Bronson, Nature and Office of Money.

"Het volk demoraliseerde (door het niet-inwisselbare continentale
papiergeld) op een wijze, dien men vóór dien tijd ongeloofelijk
zou hebben geacht. Alle banden van eergevoel, bloedverwantschap,
dankbaarheid, menschelijkheid en rechtvaardigheid werden
verbroken. Oude schulden werden afbetaald toen het papiergeld niet
meer waard was dan zeventig tegen één. Broeders bedrogen hun broeders,
kinderen hun ouders en ouders hun kinderen. Weduwen, weezen en anderen
kregen uitbetaling in gedeprecieerd papier voor geld, dat zij in
metalen munt hadden geleend."--Breck, Scetch of Continental Money.

"De assignaten daalden steeds meer, totdat zij volkomen waardeloos
waren, het geheele land meeslepende in armoede--eenige gelukkige
speculanten uitgezonderd--, en het einde was een staatsbankroet. In
dezen tijd, toen duizenden radelooze stakkerds, zelfs nog voor de
laatste instorting der assignaten, zelfmoord pleegden om aan den
hongerdood te ontkomen, was de oorlog een zegen; en Napoleon was het
werktuig, dat geheel Europa de gevolgen deed ondervinden van waardeloos
geld, hetzij direct of indirect, door zijn tot het uiterste gedreven
slachtoffers."--Notes on the French Assignats and their Influence.

"Hij moest vier honderd dollars betalen voor een hoed en evenveel
voor een paar schoenen. Hij wilde een goed paard hebben, maar men
vroeg hem daarvoor een prijs gelijk aan tien jaar salaris."

"Mijn verdiensten van zes maanden zijn ternauwernood toereikend
om de kosten te bestrijden van de meest onmisbare uitgaven van één
enkelen dag..."

"Voor een bed, avondeten en een grog voor mijzelf, mijn drie
metgezellen en hun bedienden, berekende men mij, toen ik den
volgenden dag zonder ontbijt vertrok, de som van acht honderd vijftig
dollars."--Life of General de Kalb.

"In totaal, van het begin tot het einde (1835-1841) beliep het
bedrag van muntpapier, wissels, chèques en obligatiën, uitgegeven
door de schatkist van de Republiek van Texas, en die voor een
groot deel als circulatiemiddel dienst deden, tot $ 13·318·145 of
tot een bedrag van meer dan 260 dollars per hoofd over de geheele
bevolking. Wanneer papier uitgiften, die als geld gebruikt worden,
een volk rijk hadden kunnen maken, dan had de bevolking van Texas de
rijkste van de wereld moeten zijn. In Januari 1839 waren de Texas
schatkist-biljetten niet meer waard dan 40 Amerik. centen op den
dollar, in de lente van 1839 waren zij 37 1/2 cents waard, in 1841
van 12 tot 15 cents, en in 1842 had men (in de karakteristieke taal
van dien tijd) "vijftien dollars noodig om drie glazen brandy met
water zonder suiker te koopen". Toen het eenmaal zoover was, bleef
er van haast geen enkel soort ruilmiddel nog een belangrijk bedrag
over in Texas, maar dat was geen groote ramp, omdat het volk maar
heel weinig meer bezat om te laten circuleeren." Het kwaad, dat dit
systeem deed, was onmetelijk en van dien aard, dat het Gouvernement
geen schadeloosstelling aan de slachtoffers had kunnen geven, ook al
was het daartoe geneigd geweest."--Gouge: Fiscal History of Texas.

Nogmaals: een der voornaamste redenen, waarom het geld werd uitgevonden
en in gebruik genomen, was, opdat het zou dienen als maatstaf of
standaard om de onderlinge waarde van andere dingen te schatten. Nu
kan men zich toch moeilijk voorstellen, dat iemand, die voor dit
doel geld zou willen gebruiken, daarvoor een artikel zou uitkiezen,
hetwelk op zichzelf geen waarde heeft, evenmin als hij voor een
maatstaf om lengte mee te meten, iets zou nemen, dat zelf geen
lengte heeft of voor een standaard om gewicht te meten, iets, dat
geen gewicht heeft. De bewoners van het eiland hadden daarom al heel
erg dom moeten zijn, als zij niet van begin af aan hadden ingezien,
dat iets alleen dan degelijk en goed geld kan zijn en blijven onder
alle omstandigheden, wanneer het werkelijk de volle waarde heeft,
die het op zijn buitenkant beweert te hebben.



HOOFDSTUK V.

HOE DE BEVOLKING VAN HET EILAND EN VAN ANDERE STREKEN WIJS WERD.


Hoewel men dus ieder handelsartikel, hetwelk een algemeen erkende
koopkracht of waarde heeft, als geld kan gebruiken, moeten de
eilandbewoners en alle andere menschen toch weldra bij ervaring geleerd
hebben, dat sommige artikelen veel beter geschikt zijn voor dit doel
dan anderen, of liever, dat het gebruik van sommige artikelen als geld,
hoezeer zij ook in andere opzichten aan dit doel mogen beantwoorden,
toch over het geheel zeer ernstige bezwaren met zich meebrengt. En
de bijzonderheden van deze ervaring bij de verschillende volkeren
vormen zeker wel een der meest belangwekkende hoofdstukken van de
wereldgeschiedenis. De ondervinding der eilandbewoners was ongeveer
als volgt:

Aanvankelijk spraken zij af om kauri's te gebruiken--een mooi
soort schelpen, die langs de kust gevonden werden en die alle
vrouwen wenschten te bezitten om ze als sieraad te gebruiken. Deze
schelpen waren echter vrij zeldzaam en inderdaad bleek het, dat
het haast evenveel tijd en arbeid kostte om een honderdtal van
die schelpen te vinden, als men noodig had om een schepel tarwe te
verbouwen. Bijgevolg werd tarwe doorgaans geruild voor kauri's tegen
het tarief van honderd kauri's voor een schepel, terwijl de landbouwer
met twee duizend kauri's gemakkelijk een ploeg kon koopen, daar deze
evenveel waard werd geacht als twintig schepels koren. Maar op een
goeden dag maakten een paar nietsdoeners, die veel op zee voeren,
een lange excursie en bezochten zij voor den eersten maal een ver
afgelegen eilandje aan den horizon. Toen zij daar landden, zagen
zij tot hun verbazing, dat de kauri's daar, in plaats van uiterst
schaarsch, in overvloed te vinden waren op de kust. Zij gaven elkander
een knipoog en zeiden niet veel, maar elk verzamelde zooveel kauri's
als hij dragen kon en toen zij naar het hoofdeiland terugkeerden,
hielden zij hun ontdekking diep geheim. Het eerstvolgende belangrijke
verschijnsel dat zich hierna onder het Robinson Crusoe-volk voordeed,
was een groote en onverwachte opleving van den geheelen handel. Het
geld begon overvloedig te worden. De omzet in zaken was nog nooit zoo
levendig geweest. Ieder voorwerp, dat te koop werd aangeboden vond
direct een kooper, en daar de vraag toenam, stegen de prijzen ook met
groote snelheid. Maar tevens merkte men op, dat er enkele personen
waren, die nooit geregeld werkten, maar die den geheelen ochtend
speculeerden en dobbelden en iederen middag aangename zeiltochtjes
maakten, en die toch meer geld schenen te hebben dan ieder ander;
waarvan zij als goede vaderlanders, die hun nationalen handel wilden
steunen, altijd gaarne bereid waren afstand te doen ten behoeve van
andere artikelen. Winkeliers, landbouwers en ambachtslieden, die ook
tot de ontdekking kwamen dat zij meer geld hadden dan gewoonlijk,
voelden zich eveneens gedrongen om het een en ander te koopen en
de prijzen gingen opnieuw naar boven, zoodat een schepel tarwe,
die vroeger misschien verkocht was voor honderd kauri's, nu grifweg
honderd vijftig en zelfs twee honderd opbracht. Maar aan den anderen
kant bemerkte de boer, dat hij, in plaats van zooals vroeger een
ploeg voor tweeduizend kauri's te kunnen koopen, nu het dubbele of
vierduizend kauri's moest betalen, of m.a.w., de kauri's hadden nu
zoowat de helft van de koopkracht, die zij vroeger bezaten.

Maar een tijdlang was iedereen in de wolken. Was het niet een feit,
dat de waarde van elks bezittingen in kauri-geld gemeten, zeer was
toegenomen--en wat was natuurlijker dan dat de sluwe avonturiers,
door wier toedoen deze gouden tijd was aangebroken, met eerbewijzen,
overladen werden en dat men hen uitnoodigde om te spreken voor
kauri-clubs in alle uithoeken van het eiland en dat er zelfs over
hen gesproken werd in verband met de hoogste ambten, die nog steeds
vervuld werden door Robinson Crusoe en zijn dienaar Vrijdag? Maar
de voortdurende stijging der prijzen--gemeten in kauri-geld--van
alle artikelen, of, wat hetzelfde is--de voortdurende vermindering
van koopkracht der kauri's, begon tenslotte de algemeene aandacht te
trekken en langzamerhand ook wantrouwen op te wekken, zoodat de prijs
van een schepel tarwe, die eerst honderd kauri's was geweest en daarna
tweehonderd, steeg tot drie-, vier- en zelf vijfhonderd kauri's. Een
ander merkwaardig verschijnsel, dat men opmerkte, was, dat naarmate
de prijzen stegen de vraag naar kauri-geld voor den handel ook in
dezelfde verhouding toenam, een vraag waaraan de avonturiers, die het
middel geweest waren om het eiland zijn vermeerderd volumen van geld te
verschaffen, niet verzuimden te voldoen door steeds nieuwe hoeveelheden
kauri's naar het eiland te brengen. Men merkte verder nog op, dat er
zich een opmerkelijke vermeerdering van maatschappelijke activiteit
voordeed, naarmate het wantrouwen toenam, want iedereen wilde zijn
kauri-geld inwisselen tegen iets anders. [3] Wie in de schuld stak,
haastte zich om zijn schulden af te betalen en iedereen was bereid
om kauri-geld te leenen voor het op touw zetten van allerlei nieuwe
ondernemingen. Zoo werd er b.v. een maatschappij opgericht met een
kapitaal van tien millioen kauri's om het wrak van het oude schip,
dat Robinson Crusoe naar het eiland had gebracht, te onderzoeken,
en, hoewel niemand precies wist, waar het wrak lag of wat er nog in
zou kunnen zijn, werd de onderneming aangeprezen als een prachtig
arbeidsveld. Een ander plan, waarvoor men een maatschappij met vijftig
millioen kauri's kapitaal had opgericht, was, om een net van kanalen
dwars door het eiland te graven, hoewel het geheele eiland niet meer
dan honderd mijlen breed was en aan alle kanten langs de kust een
volkomen veilige zeevaart bood.

Maar tenslotte kwam de aap uit de mouw. Andere menschen dan die
drie sluwe avonturiers ontdekten, waar al die kauri's vandaan
kwamen, en dezen haastten zich om ook een bezoek te brengen aan
het afgelegen eiland om zichzelf van geld te voorzien en het in
circulatie te brengen. Maar hoe meer geld er werd uitgegeven, hoe
meer er noodig was om te voldoen aan de behoeften van den handel;
totdat men eindelijk een vierpaards-karrevracht kauri's noodig had
om een schepel graan te koopen. Toen barstte de bom. De handel kwam
geheel tot stilstand. De man, dien Robinson Crusoe tot minister van
finantiën van het eiland benoemd had, meende het kwaad te kunnen
verhelpen door nog wat meer kauri's uit te geven [4] maar het baatte
niet meer. Enkele zeer wijze menschen waren er zeker van, dat alles
wel weer in orde zou komen, als de menschen alleen maar vertrouwen
wilden hebben; maar zoolang de menschen, die werkten en spaarden,
niet zeker wisten, wat zij voor de producten van hun arbeid zouden
krijgen--iets of niets--keerde het vertrouwen niet terug. Iedereen
voelde zich verarmd en opgelicht. Iedereen, die geld dacht te bezitten
in spaarbanken werd op een goeden dag wakker met het besef, dat zijn
geld niets anders was, dan een hoopje oude schelpen. Elk had zijn
zakken, zijn laden en zijn geldkisten gevuld met schelpen, die hij
ontvangen had in ruil voor artikelen, die hem veel kostbaren tijd en
arbeid hadden gekost. Maar strikt genomen werd toch niet iedereen
door de ramp zoo zwaar getroffen. Er waren eenige uitzonderingen,
en wel de slimme leegloopers, die het eerst de goedkoope voorraad
kauri's hadden gevonden en die, profiteerende van de onwetendheid
der gemeenschap, deze gevoegd hadden bij de bestaande circulatie om
als geld te dienen. Al deze menschen hadden hun voorzorgen genomen om
bezittingen van blijvende waarde--huizen, grondbezit, ploegen, graan
etc., in ruil te ontvangen voor kauri's en te behouden. Zij waren
dus feitelijk rijk geworden door de gemeenschap te bestelen [5]. De
gemeenschap evenwel was te beleefd om hen dieven te noemen en in de
gesprekken werd gewoonlijk op hen gezinspeeld als handige financiers en
als menschen, die vooraan stonden in hun tijd. Het laatste bedrijf van
dit merkwaardige drama op het eiland was, dat het eens zoo kostbare
geld zoozeer deprecieerde, dat het tenslotte alleen nog maar waarde
behield als grondstof om kalk van te maken. De menschen maakten er
derhalve kalk van door het te branden en om hun huizen tenminste van
buiten een vroolijk aanzien te geven, gebruikten zij die kalk om mee te
witten. Maar op één punt waren zij het allen eens, namelijk daarover,
dat het eerstvolgende artikel, dat zij zouden kiezen om als geld te
dienen, iets zou zijn met een blijvende, onveranderlijke waarde, die
niet afhankelijk was van toevallige omstandigheden of naar willekeur
beïnvloed kon worden door de kunstgrepen van menschen, die in hun
onderhoud wilden voorzien zonder er voor te werken.

Maar hoe merkwaardig deze ervaring van de eilandbewoners in verband met
het ontstaan en het gebruik van geld ook zijn moge, zij is allerminst
een uitzondering geweest, want de kronieken der geschiedenis toonen
aan, dat haast alle volkeren, die dit proces van beschaving hebben
doorgemaakt, een gelijksoortige ondervinding opdeden. Een bijzonder
treffend voorbeeld hiervan vindt men vermeld in de "Geschiedenis van
New York" door Diedrich Knickerbocker en in de geschreven kronieken
van de "New York Historical Society". Het was in de dagen van de
Hollandsche overheersching--in 1650--toen in Nieuw Amsterdam (later
New York) het gewone geld in omloop het z.g. Indiaansche geld of
"wampum" was, dat bestond uit "strengen van kralen bewerkt uit
oesterschelpen, kinkhorens en andere schelpdieren. Dezen hadden een
eenvoudig ruilmiddel gevormd onder de wilden, die ze bereidwillig van
de Hollanders aannamen in ruil voor bont." Willem Kieft was destijds
gouverneur, en daar hij den rijkdom van Nieuw Amsterdam wenschte
te vermeerderen en over het algeheel, zooals de geschiedschrijver
vertelt, een beetje naijverig was op Salomo (die goud en zilver even
overvloedig maakte als de steenen in de straten van Jerusalem) besloot
hij (de gouverneur) om aan zijn verlangen te voldoen en tegelijkertijd
te wedijveren met Salomo door dat gemakkelijk te produceeren geld
te maken tot de gangbare munt van zijn gewest. "Weliswaar had het
een intrinsieke waarde voor de Indianen, die het gebruikten om er
hun kleeren en hun moccasins mee te versieren; maar voor de eerzame
burgers had het niet meer innerlijke waarde dan stukjes been, vodden,
papier of ander waardeloos materiaal." Deze overweging legde echter
geen gewicht in de schaal bij Gouverneur Kieft. Hij begon met alle
dienaars van de Compagnie en alle schulden van het Gouvernement te
betalen in strengen wampum. Hij zond expedities uit om de kusten van
Long Island, dat het Ophir van dezen modernen Salomo was en waar de
schelpvisschen zeer overvloedig waren, af te zoeken. Die werden dan
in groote hoeveelheden naar Nieuw Amsterdam getransporteerd, verwerkt
tot Indiaansch geld en in de circulatie geworpen."

"En nu gingen de zaken een tijdlang als van een leien dakje. Het
geld werd even overvloedig als in onze dagen van papiergeld; en,
om een algemeene uitdrukking te bezigen: "de publieke welvaart nam
een wonderbaarlijke vlucht."

"Maar ongelukkig voor het welslagen van Kieft's plan, kwamen de
Yankees aan de Connecticut Rivier tot de ontdekking, dat zij met
weinig kosten en moeite zooveel wampum konden maken als zij wilden
uit oesterschelpen, en natuurlijk haastten zij zich om alle wampum
te leveren, die de handel in Nieuw Amsterdam noodig had; zij kochten
daarmee alles wat er te koop was en betaalden de brave Hollanders in
hun eigen prijs. Hierbij dient nog vermeld te worden, dat het geld van
Gouverneur Kieft ook volkomen het voornaamste kenmerk van elke goede
(!) geldsoort bezat, n.l. "ongeschiktheid voor uitvoer."

Toen derhalve de Hollanders tinnen pannen of houten kommen van Yankee
fabricaat wilden hebben, moesten zij daarvoor betalen in klinkende
guldens of een andere metalen munt, omdat wampum door de Yankees al
evenmin als ruilmiddel werd geaccepteerd als rotte eieren, ranzige
boter, bedorven vleesch, verrotte aardappelen of eenig ander Hollandsch
artikel, dat niet voor uitvoer geschikt was [6].

Het gevolg van dit alles was, dat de Hollanders en de Indianen
weldra alle wampum kregen en de Yankees alle beverhuiden,
Hollandsche haringen, Hollandsche kazen en al het zilver en goud
van het gewest. Toen werd, zooals te verwachten was, het vertrouwen
geschokt. Ook de handel kwam tot stilstand en, om de oude geschreven
kronieken aan te halen: "de Compagnie zag zich beroofd van haar
inkomsten en de kooplieden werden teleurgesteld in hun verwachting
om winst te maken, waarmee zij aan hun verplichtingen konden tegemoet
komen."

Men kan gerust de gevolgtrekking maken, dat de Hollanders na dien
tijd een artikel als geld gebruikten, dat minder onderhevig was aan
het gevaar van depreciatie, dan wampum.

De eerste kolonisten in Oost-Tennessee kwamen eveneens tot een
soortgelijke conclusie na een overeenkomstige ervaring: Raccoonhuiden
werden daar voor verschillende doeleinden gevraagd en waren bijgevolg
veel waard. Opossum-huiden daarentegen, werden weinig gevraagd en
hadden daarom weinig waarde. Maar enkelen onder de planters, die hun
verplichtingen willen afdoen zonder er een volkomen aequivalent voor
te willen geven, betaalden hun schulden in opossum-huiden, waaraan de
staart van een waschbeer bevestigd was. Maar toen die vervalschingen
eenmaal in de schatkist gekomen waren, konden zij niet meer uitgevoerd
worden om de schulden van den Staat mee te betalen en het gebruik
van Coon-huiden als ruilmiddel hield op.

Maar om weer naar het eiland terug te keeren; hoewel de eilandbewoners
den eersten keer al bijzonder ongelukkig waren geweest in hun
keuze van een artikel dat als geld kon gebruikt worden, bleef de
dringende behoefte aan zulk een artikel even groot als tevoren en
bijgevolg moest men een nieuwe keuze doen. Verschillende menschen
kwamen met verschillende voorstellen. Sommigen sloegen voor om
pisangs te gebruiken, omdat daarnaar voortdurend vraag was en deze,
wanneer zij goed en rijp waren, altijd ruilbaar waren voor een zeer
bestendige waarde, maar men begreep weldra, dat deze vruchten toch
volkomen ongeschikt waren om als ruilmiddel te dienen, zoodra het
bleek, dat de pisangs heel gauw bedierven na het oogenblik waarop
zij de grootste waarde hadden, zoodat daardoor iemand, die vandaag
overvloed van geld had, morgen wellicht niets meer bezat en dat wel
geheel buiten zijn schuld [7]. Tarwe, vee en gestempelde stukken
ijzer werden ook voorgesteld, maar al deze stoffen werden om de een
of andere bijzondere reden ongeschikt geacht. Zoo werd b.v. tegen
tarwe als bezwaar aangevoerd, dat hoewel er bijna altijd vraag
naar was en het de waarde van een zeer constante hoeveelheid werk
vertegenwoordigde, het te omvangrijk was om er mee rond te kunnen
loopen en dat het slechts zelden het eene jaar precies dezelfde
waarde had als het volgende; tegen vee, dat het onmogelijk was om
een os te verdeelen, door hem den eenen keer zijn staart en een
andermaal zijn ooren af te snijden, zonder daarbij tevens de waarde
van het dier als geheel te vernietigen; en dat, wanneer koeien in
het algemeen als wettig betaalmiddel voor schulden gebruikt werden,
het zeer waarschijnlijk was, dat de allerellendigste koe uitgekozen
zou worden uit den geldstal voor een dergelijk doel [8]; terwijl,
wanneer ijzer als geld werd aangenomen en tegen zijn meest gangbare
waarde in omloop werd gebracht, het wel eens zou kunnen voorkomen,
dat men een tonnemaat mee moest sleepen om een schuld van dertig dollar
te betalen. Een eigenaardig soort van kralen, gemaakt van blauw glas,
waren bij de vrouwen van het eiland als sieraad in gebruik gekomen en
daar zij veel gevraagd werden, klein van omvang en van zeer duurzaam
materiaal waren, werden zij als bijzonder geschikt beschouwd om als
geld te dienen. Zij werden dan ook daarvoor aangenomen en voldeden
een tijdlang zeer goed. Maar opeens verklaarden de vrouwen dat ze als
sieraad uit de mode waren, en doordat nu alle vraag naar en gebruik
van kralen plotseling ophield, zagen de kooplieden en anderen, die er
een grooten voorraad van hadden opgezameld, zich opeens weer voor het
feit gesteld, dat, wat zij voor geld hadden gehouden, geen koopkracht
meer bezat, en natuurlijk leden zij groote verliezen. Daarop spraken
de eilandbewoners af om niet langer blauwe glazen kralen als geld te
gebruiken. [9]

Hoe snel de bevolking van het eiland, door schade en schande wijs
geworden, een juist inzicht verkreeg in wat nu werkelijk goed geld
vormt, kan men afleiden uit het volgende voorval:

Een gedeelte van de eilandbewoners waren heidenen en om de kosten
en moeiten, om hen te beschaven en tot het christendom te bekeeren,
te dekken, was het de gewoonte van enkele brave menschen om van tijd
tot tijd te profiteeren van gelegenheden, waarbij zich veel volk
verzamelde, om bijdragen voor zulke doeleinden te innen. Nu bleek het
evenwel, dat sommige menschen, hetzij omdat zij niet wisten wat of
geld eigenlijk was, of omdat zij erg arm waren, de gewoonte hadden
om voorwerpen in den hoed te doen, die geen geld waren; en toen men
Robinson Crusoe, (die gewoonlijk zulke samenkomsten presideerde)
van deze handelwijze op de hoogte stelde, heeft hij, naar men zegt,
de euveldaders op de volgende indrukwekkende wijze terecht gewezen
en ingelicht:

"Voordat wij overgaan tot het innen van de gewone bijdragen voor de
heidenen," zeide hij, "wil ik de gemeente en in het bijzonder hen,
die op de galerij zitten, even opmerkzaam maken op het feit, dat de
gewoonte om in den hoed voorwerpen te leggen, die geen geld zijn, meer
in het bijzonder knoopen, blijk geeft van een graad van onwetendheid
omtrent het gebruik van geld, die ik niet mogelijk had geacht in
ons land na al onze verschillende ervaringen op dit gebied van den
laatsten tijd. Maar wanneer ten gevolge van onwetendheid of armoede,
iemand zich nog gedrongen mocht voelen, om voort te gaan met knoopen
bij te dragen in plaats van geld zou ik hem willen verzoeken om niet
de oogen er van af te breken; niet alleen omdat hij daardoor deze
voorwerpen als knoopen geheel onbruikbaar maakt, zonder ze geschikter
te maken om als geld te dienen, maar ook omdat hij er toch niet in
slagen zal, om de heidenen op deze wijze te bedriegen, daar dezen,
hoewel onbekend met het Evangelie, over het algemeen zeer goede
beoordeelaars van geldswaarde zijn."



HOOFDSTUK VI.

GOUD, EN HOE ZIJ DAT LEERDEN GEBRUIKEN.


Eindelijk werkten de tijd en de omstandigheden samen, om de
eilandbewoners tot een oplossing van hun moeilijkheden te brengen. Een
man, die op een goeden dag eens door een ravijn wandelde, raapte daar
een stuk schitterend metaal op. Hoewel het blijkbaar langen tijd in
het zand had gelegen, en daardoor voortdurend was blootgesteld aan
de atmospheer, terwijl het water het bespoelde en tegen de rotsen
schuurde, had het een opvallenden glans en kleur en hoemeer men het
opwreef, hoe mooier het werd. Dit kleine stukje metaal, dat later
"goud" werd genoemd, nam de man mee naar huis voor zijn vrouw, die er
zoo mee in haar schik was, dat zij het aan een ketting om haar hals
hing als sieraad. Natuurlijk wekte het mooie voorwerp den naijver
op van alle ander vrouwen tegelijk met den wensch om ook zooiets
te bezitten; verschillende menschen gingen zoeken in het ravijn en
meerdere korrels werden ontdekt. Bij een nauwkeurig onderzoek van het
nieuwe metaal bleek bovendien, dat het nog vele andere merkwaardige
eigenschappen bezat behalve glans. Men ontdekte, dat het gemakkelijk
gesmolten en gegoten kon worden, en dat het ook zonder hitte zeer goed
vervormd kon worden door persing en hamerslagen, en dat het, eenmaal
gegoten, vervormd of geperst, blijvend den vorm of indruk behield,
die men er aan had gegeven. Verder, dat men het tot de fijnste draden
kon uitspinnen en in de dunste plaatjes en blaadjes kon hameren,
en dat men het kon buigen en kneeden zooveel men wilde, zonder dat
het brak; dat het onmiddellijk van kleur veranderde, zoodra men het
maar even vermengde met een ander soort stof, zoodat de kleur een
haast onfeilbaar middel bleek te om zijn zuiverheid te toetsen [10];
dat vuur, water, lucht en bijna alle inwerkingen, die verderfelijk
zijn voor andere stoffen, er weinig of geen invloed op hadden, dat
een klein stuk, afgezien van omvang en gewicht, precies dezelfde
eigenschappen bezat als een groot stuk, en dat, wanneer men een groot
stuk verdeelde in een groot aantal kleinere, deze laatste op hun beurt
gemakkelijk en zonder dat er iets verloren ging, weer tot een geheel
vereenigd konden worden. Natuurlijk maakte de ontdekking van al deze
merkwaardige eigenschappen in één stof vereenigd het metaal zelf nog
eens zoo nuttig en waardevol in de oogen der eilandbewoners en hun
wensch om ervan te bezitten werd steeds grooter. In plaats van het in
ruwen staat te dragen als versiersel, werd het omgesmeed in ringen,
armbanden, kettingen, etc. Het bleek bijna onmisbaar te zijn voor een
groot aantal mechanische en chemische doeleinden, en tenslotte steeg
de algemeene bewondering voor het goud en het verlangen er naar tot
zulk een hoogte, dat het voor velen in waarheid bijna een voorwerp
van aanbidding werd.

Als iemand een heiden was, dan meende hij den God, dien hij aanbad,
niet beter te kunnen eeren dan door hem een beeld uit goud te
vervaardigen; als hij een Christen was, koos hij goud voor de
fabricatie van zijn symbolische vaten en ornamenten, omdat het van
alle stoffen de zuiverste, duurzaamste en kostbaarste was. Als een
regeering of een volk de daden van een nationalen held of staatsman
wilde herdenken, stempelde het hun beeltenissen op gouden medailles;
als er een gevleugeld woord verkondigd werd, dat als leefregel de
algemeene goedkeuring wegdroeg, werd het een "gouden spreuk" genoemd;
als een wet of voorschrift waardig geacht werd om door alle tijden
heen in de herinnering van een volk bewaard te blijven, werd het in
gouden letters vereeuwigd, terwijl voor redevoeringen, profetiën en
gedichten ditzelfde metaal een nooit uitgeputte bron vormde voor de
mooiste vergelijkingen en figuurlijke omschrijvingen. In het kort:
van het oogenblik af, dat het voor den eersten maal ontdekt werd,
is het goud in alle landen voor rijken en armen, voor nederigen
en machtigen, wilden en beschaafden, onwetenden en geleerden, van
alle stoffen bij uitstek die geweest, welke door de meeste menschen
het allermeest begeerd werd; degene, waarvoor zij, onder de meeste
omstandigheden, al hun overige stoffelijke bezittingen wilden geven;
en om het te verkrijgen, zijn zij zelfs bereid geweest om afstand
te doen van onstoffelijke dingen van grootere waarde,--eer, geloof,
zedelijkheid, gezondheid, ja, het leven zelf.

Toen het goud zoodoende het voorwerp van ieders begeerten werd op
het eiland en het ruilbaar werd voor ieder ander ding, verkreeg het
weldra van zelf een overal geldende koopkracht en werd het vanaf dat
oogenblik geld.

Deze koopkracht stond in het begin nog volstrekt niet vast en was ook
geenszins bestendig. Zoolang er slechts een kleine hoeveelheid goud
was, was zijn koopkracht groot, maar toen de hoeveelheid, die aan de
rotsen onttrokken of uit het zand gewasschen werd, aangroeide en den
dorst van het volk er naar meer en meer verzadigde verminderde zijn
koopkracht of waarde; en als de voorraad grooter was geweest en de
vraag beperkt was gebleven tot binnen de grenzen van het eiland, dan
zou zijn waarde op den duur ongetwijfeld niet grooter zijn geweest dan
die van koper of ijzer of zelfs niet eens zoo groot. Maar, merkwaardig
genoeg, bleef die groote toevloed niet aanhouden. De voorraad, die
men in het begin en zonder veel moeite had verkregen, bleek ontstaan
te zijn door een eeuwenlange verweering en bespoeling der rotsen;
en toen, zooals weldra gebeurde, de gemakkelijk bereikbare voorraden
aan de oppervlakte uitgeput raakten, werden de omstandigheden, die
den toevloed van het goud bepaalden, totaal anders. Er was evenwel
volstrekt geen gebrek aan goud. Inplaats van een zeer zeldzaam metaal,
bleek het zelfs zoo algemeen verspreid te zijn, dat de scheikundigen
en metallurgisten weldra sporen van goud ontdekten in welhaast ieder
uitgestrekt bed van klei en zand, dat zij onderzochten. [11] Maar aan
den anderen kant bewees de ervaring, dat het niet alleen heel wat
werk van de meest onaangename en uitputtende soort kostte, om een
eenigszins aanzienlijke hoeveelheid van dat metaal te verkrijgen,
maar eveneens een groot aantal andere artikelen. Met het gevolg
dat velen, die aanvankelijk hun verschillende bezigheden, zooals
kleeren maken, tarwe verbouwen, schepen bouwen, broodbakken en
steenen muren en schoorsteenen maken, hadden neergelegd om goud
te gaan delven, weldra tot de ontdekking kwamen, dat zij voor de
gemiddelde opbrengst van een dag gouddelven niet meer nuttige of
begeerenswaardige artikelen--voedsel, drank, kleeren, etc.--konden
krijgen, dan voor de opbrengsten van een gelijke hoeveelheid arbeid
besteed aan de meest gewone bezigheden; en de meesten gaven zelfs,
op grond van hun persoonlijke ervaringen, volmondig als hun oordeel
te kennen, dat men met ieder ander beroep beter en gemakkelijker zijn
brood verdienen kon dan met goud zoeken. [12]

Daarom verlieten de bekwaamste arbeiders na eenigen tijd de
goudvelden om terug te keeren naar hun vroegere bezigheden; en hun
voorbeeld werd door zoovelen der minder bekwame arbeiders gevolgd,
dat de velden weldra geheel verlaten zouden zijn, waren er niet
nog altijd menschen geweest, die aangemoedigd werden door de hoop,
dat de vondst van een grooten klomp hen opeens rijk zou maken,
zooals wel eens gebeurde. Zooals de zaken nu stonden nam de toevloed
van goud sterk af en daar de vraag er naar niet verminderde, ging
de koopkracht van den aanwezigen voorraad ten opzichte van andere
artikelen langzamerhand naar boven, totdat het bleek, dat de gemiddelde
opbrengst van een dag gouddelven grooter was dan die van evenveel werk
in andere bedrijven. Maar zoodra dit bekend werd ging er een nieuwe
toevloed van arbeidskracht terug naar de goudvelden, zoolang totdat
de opbrengsten van het goudgraverswerk en die van andere soorten
arbeid weer tegen elkander opwogen. En deze wisseling van beroepen,
waardoor de opbrengsten van verschillende soorten arbeid voortdurend
vereffend werd, duurde jaar in jaar uit voort, totdat tenslotte het
volk als 't ware instinctief besefte, dat een gegeven hoeveelheid
goud constanter een gegeven hoeveelheid of een zekeren graad of
soort van menschelijken arbeid of inspanning vertegenwoordigde dan
iedere andere stof. En tegelijkertijd, dat zij dit beseften, werd
het den eilandbewoners ook voor het eerst duidelijk, dat het goud nu,
behalve de algemeene ruilbaarheid of koopkracht, die het al eerder van
zelf had gekregen door de omstandigheid, dat iedereen het wenschte te
bezitten van het oogenblik af dat het voor het eerst ontdekt was, nog
twee andere eigenschappen veroverd had, die het meer dan iets anders
geschikt maakten om als geld te dienen, namelijk en ten 1e, dat het
een standaardmeter van waarde was geworden, waarmee men, evenals met
een duimstok, de betrekkelijke waarde van alle andere goederen kon
meten of schatten; en ten 2e, dat zijn waarde op zichzelf zóó constant
en van blijvenden innerlijken aard was, zelfs onder omstandigheden,
die de waarde van de meeste andere artikelen vernietigen zouden, dat
iemand, die goud bezat, onmogelijk een beteren waarborg kon krijgen
voor de blijvende waarde van zijn kapitaal tot in lengte van dagen,
dan door het in dienzelfden vorm in zijn bezit te behouden.

Er was wel geen deel der bevolking van het eiland, die deze laatste
eigenschap van het goud zoozeer als een zegen beschouwde, als de arme
oude mannen en vrouwen. In den regel verdienden deze oudjes niet veel
meer dan zij voor hun levensbehoeften van iederen dag noodig hadden
en natuurlijk waren zij altijd bang, dat het kleine beetje geld, dat
zij hadden overgelegd, in waarde achteruit zou gaan door het bewaren,
vóór het oogenblik waarop zij het bijzonder noodig mochten hebben
om den dokter en medicijnen te betalen of om hun een fatsoenlijke
begrafenis te bezorgen. Het kauri-geld, dat zij vroeger ten koste
van persoonlijke ontberingen en harden arbeid verzameld hadden, was
tenslotte door het te bewaren tot een hoopje waardelooze schelpen
geworden; het kralengeld was waardeloos geworden, toen het uit de
mode geraakte, het veegeld moest iederen dag gevoed worden om het voor
groote waardevermindering te behoeden, terwijl het iedere nacht gestald
moest worden om te verhinderen, dat het wegliep; het tarwegeld was
altijd onderhevig aan beschadiging door vocht of ongedierte, terwijl
twintig pond ruw ijzer een te zware vracht bleken te zijn voor hun oude
ledematen om naar een winkel te dragen, telkens wanneer zij een stuk
goed of een beetje tabak wilden koopen. Maar hier was eindelijk iets,
dat volkomen voldeed aan alle behoeften van hun toestand en waarvan
zij zeker konden zijn, dat zij er altijd gemiddeld dezelfde hoeveelheid
dingen van allerlei soort voor zouden kunnen krijgen, of zij het nu al
begroeven in de aarde, waar het altijd vochtig zou liggen, of dat zij
het in den schoorsteen stopten, waar het altijd verhit en berookt zou
worden; of zij aan den eenen kant van het eiland onder de Heidenen of
aan het andere einde onder de Christenen woonden, en dat, wanneer zij
het in betaling voor diensten en artikelen aanboden aan een dokter,
een advocaat, een koopman, een drogist, een begrafenis-ondernemer, een
metselaar of een kleermaker, aan een Yankee, een Ier, een Hollander,
een Turk of een Hindoe, aan den Gouverneur van Ohio of aan een senator
van Indiana, nooit zou één van deze menschen het noodzakelijk achten om
eerst in een boek te kijken, of een wet na te slaan, of in den Bijbel
te lezen of in de besluiten van het laatste Congres van Politieke
Conventie te gaan snuffelen om te weten te komen, hoeveel het waard
was en of het wel secuur was om het aan te nemen en te bewaren.

Er was een heel wijs man op het eiland, die zich verzette tegen
het gebruik van goud als geld, omdat hij bang was, dat de arme oude
vrouwtjes er hun afgedankte kousen mee vullen en het oppotten zouden,
om de zekerheid te hebben, dat zij altijd iets van onveranderlijke
waarde in hun bezit hadden [13]. Maar spoedig werd hem het zwijgen
opgelegd door iemand, die hem vroeg, waarom men die oude vrouwtjes
niet zou veroorlooven om zelven iets te bewaren, waarop zij altijd
konden rekenen in kwade tijden, wanneer zij dat nu eenmaal wenschten en
wanneer het bezit daarvan hun rustiger deed slapen? en welke reden hij
feitelijk had om er tegen te zijn dat die oude vrouwen goud oppotten,
wanneer het tenminste niet in zijn bedoeling lag om de arme menschen
te plagen en te benadeelen door hen te dwingen om hun zuur verdiende
spaarduitjes te bewaren in den vorm van artikelen, waarvan de waarde
niet zeker was en die misschien in het geheel geen waarde meer zouden
hebben, als de tijd kwam om den dokter of den begrafenis-ondernemer
te betalen?

Toen de menschen op het eiland voor het eerst begonnen het goud
als geld te gebruiken, liepen zij er soms mee rond in den vorm,
waarin het gevonden was: hetzij als stofgoud of schilfers, die zij
in pijpjes bewaarden, of als korrels in zakken; of zij smeedden het
om tot groote brokken en bonken [14]; en daar de koopkracht van het
goud altijd in overeenstemming was met zijn gewicht en zuiverheid,
droeg iedereen kleine weegschaaltjes en toetssteenen bij zich,
waarmee hij het goud keurde alvorens er een ruil mee aan te gaan
(dit is tegenwoordig nog de gewoonte in China). Maar aan deze methode
waren groote bezwaren verbonden en ofschoon de getuigenis van een
erkend eerlijk man, dat hij de waarde getoetst had van het goud,
dat hij als betaling aanbood, algemeen voor de daad werd aangenomen,
zoo moest men toch ook toegeven, dat het volstrekt geen grootere
onrechtmatigheid of onbeleefdheid was van de zijde van den kruidenier,
wanneer deze het geld van zijn klant woog en toetste, dan er stak
in de gewoonte van dien klant zelf om het zout en de suiker van den
kruidenier te keuren door het te proeven. Zooals te begrijpen is,
kostte het zoodoende heel wat tijd om den gewoonsten koop te sluiten,
en overal gaf dit aanleiding tot klachten en schreven de menschen er
brieven over naar de couranten. Kooplieden, die erg voorzichtig en
precies waren, gaven hun klanten daarmee ergernis, en kregen den naam
van zeer veeleischend en wantrouwend te zijn, terwijl kooplieden,
die maar weinig kapitaal hadden en die zaken tot zich wenschten te
trekken, adverteerden, dat het woord van hun klanten hun voldoenden
waarborg zou zijn om hun goud te accepteeren. Maar deze laatsten gingen
allen vroeger of later failliet, doordat zij onophoudelijk bedrogen
werden. Ten slotte kwam een reeks van gelukkige omstandigheden de
eilandbewoners in deze moeilijkheid te hulp.

Robinson Crusoe was eenige jaren tevoren op zeer hoogen leeftijd
gestorven; en ook Will Atkins en alle zeelieden, die met hem uit
andere landen naar het eiland waren gekomen, waren dood; zoodat er nu
geen menschen meer op het eiland waren, die ooit iets hadden gehoord
of gezien van gemunt geld. Maar op een goeden dag stootte een groep
werklieden, die bezig waren met het maken van wegen, op de oude grot,
waar Crusoe eerst gewoond had, toen hij aan de schipbreuk ontkomen
was, en in het stof onder den vloer ontdekten zij de drie groote
zakken geld, die Crusoe in de kast had gevonden en die hij in zijn
verachting begraven en totaal vergeten had. Iedereen zag dadelijk,
dat de metalen voorwerpen in die zakken van goud waren, en was even
bereidwillig om daarvoor andere artikelen te ruilen met de vinders,
als voor ander goud.

Maar waarom het in den vorm van platte ronde schijven moest zijn en
gestempeld met opschriften en afbeeldingen, dat was voor iedereen een
raadsel; en het Oudheidkundig en Philosophisch Genootschap riep een
bijzondere vergadering bijeen om dit onderwerp te bespreken. Sommigen,
die alleen één kant van de geldstukken bekeken, dachten, dat het
medailles waren, geslagen om een bijzonderen man te herdenken, of
ook een vrouw, wier naam vaak "Liberty" scheen te zijn. Anderen, die
alleen den anderen kant bestudeerden, meenden, dat zij zeker gemaakt
waren met de bedoeling om de groote tegenstelling tusschen een leeuw
en een eenhoorn aan te toonen of om het volk vertrouwd te maken met de
eigenaardigheden van den een of anderen onnatuurlijken vogel of een
ander dier, dat men, daar het niet geleek op eenig bestaand wezen of
voorwerp, hetzij in de hemelen of op aarde, of in de wateren onder de
aarde, misschien mocht aanbidden, zonder daarmee een zonde te begaan.

Ten slotte, nadat de platte schijven of munten eenigen tijd in omloop
waren geweest en de gemeenschap bemerkt had door herhaaldelijk toetsen
en wegen, dat iedere schijf een bepaald constant gewicht van goud
van gelijke zuiverheid vertegenwoordigde, kwam men plotseling op de
gedachte, dat de eenige bedoeling van die fantastische figuren en
inscripties op de schijven moest zijn, om officieel het feit van hun
eenheid van gewicht en waarde te betuigen, en toen verbaasden allen
zich er over, dat zij zoo dom hadden kunnen zijn om niet eerder op
dat idee te komen en het toe te passen, inplaats van iedereen zijn
goud te laten wegen, snijden en toetsen, iederen keer dat hij het
wilde afgeven of ontvangen om er een koop mee te sluiten. Men begon
daarom dadelijk met een openbaar instituut op te richten--later een
Munt genoemd--waarheen ieder, die het wenschte, zijn goud brengen
kon om het weer terug te krijgen nadat het gegoten was in passende
stukken van bepaald gewicht en fijnheid; terwijl de getuigenis, dat
het gewicht en de qualiteit van ieder stuk op die manier gekeurd was,
in geijkte kenteekenen op het metaal werd aangegeven. En op deze wijze
kwam "gemunt geld" voor het eerst in gebruik op het eiland. En nu
had ook het geld, dat Robinson Crusoe in de kast had gevonden en dat,
toen het voor den eersten maal in zijn bezit kwam, nut noch waarde had
en evenmin kon dienen als een standaard of waardemeter, langzamerhand
al deze verschillende attributen verkregen: nut, zoodra de grondstof,
waaruit het bestond, aan eenig menschelijk verlangen kon voldoen,
hetzij als sieraad of als een symbool van aanbidding of voor het een
of ander mechanisch of chemisch doel; waarde (uitsluitend een gevolg
van arbeid) toen het een voorwerp van of een equivalent in ruilhandel
werd of het vermogen verkreeg om er andere dingen mee te koopen;
een standaard of waardemeter, toen zijn koopkracht tengevolge van
verschillende omstandigheden zoo niet volkomen bestendig dan toch
tenminste over het algemeen bestendiger bleek te zijn dan die van
eenig ander artikel.

De herschepping van geld in munt was iets zuiver kunstmatigs en het
gevolg van een wet of een verordening, waarvan het eenige doel was
om het geld (dat tevoren al in omloop was) zoo geschikt mogelijk te
maken voor het gebruik. Maar, zooals reeds werd aangetoond, het geld
zelf kwam in eerste instantie in gebruik zonder wettelijke bepalingen
en ontstond als het ware van zelf door de werking der menschelijke
instincten; en toen men later aan het goud als geld-materiaal den
voorkeur gaf boven ieder ander artikel, deed men dit om soortgelijke
redenen, als waarom de menschen zijde, wol, vlas en katoen kiezen
als materiaal voor kleeding, en steen, baksteen en timmerhout als
materiaal voor huizen. Het was nu eenmaal van alle stoffen het meest
geschikt voor dit bijzondere doel.

De invoering en het gebruik van gemunt geld hadden dadelijk een
groote opleving in zaken tengevolge en deze nieuwe uitvinding
maakte de menschen rijker, omdat zij tijd en werk uitspaarde bij
het handeldrijven en iedereen vrijwaarde van de kosten en moeite,
die het koopen en het bij zich dragen van een weegschaal en ander
keuringsmateriaal veroorzaakten. De eenige menschen, die ontevreden
waren over deze nieuwe instelling, waren de weegschaal-fabrikanten,
wier bedrijf nu bijna stilstond, en zij richtten derhalve een
verzoekschrift aan de overheid, of deze hun belangen niet kon
beschermen door een wet uit te vaardigen, die alle menschen zou dwingen
om hun geldstukken te wegen op weegschalen alvorens ze in ruil te
geven, zooals zij vroeger met hun ongemunt goud deden. Maar aangezien
iedereen dadelijk inzag, dat zulk een wet gelijk zou staan met alle
handelaars te dwingen tot nutteloos werk, had het verzoekschrift
geen resultaat.

Voor het gemak bij het spreken en schrijven kreeg ieder goudstuk
of munt van bepaald gewicht en fijnheid, dat geregeld door de munt
werd uitgegeven, ook een eigen naam en werd op ieder een bepaald
devies gestempeld. Zoo werd bijvoorbeeld het kleinste geldstuk,
dat 25.8 grein standaardgoud bevatte en dat de beeltenis droeg van
Crusoe's ouden, trouwen dienaar, een "Vrijdag" genoemd; een stuk van
tienmaal het gewicht en de waarde van een Vrijdag met een afbeelding
van den stichter der gemeenschap op het eiland, heette een "Crusoe",
en een stuk, dat tweemaal zooveel woog als het laatste of twintig
maal zooveel als het eerste, met een groot portret er op, heette een
"Robinson Crusoe" of een "dubbele Crusoe". Eenigen tijd later, toen
het eiland over de geheele wereld algemeen bekend werd, bleek het,
dat deze munten in gewicht, fijnheid en waarde precies overeenkwamen
met die, welke ingesteld waren in dat vreemde land, dat "de Vereenigde
Staten" genoemd werd, en die daar bekend waren onder de namen van den
gouden dollar, den adelaar en den dubbelen adelaar, en nog wat later
nam men op het eiland het besluit, ten einde de beschaving te helpen
bevorderen en een grootere toenadering te bewerkstelligen tusschen de
verschillende volkeren, om alle eng-nationale gevoelens over boord te
werpen en de vreemde namen voor de inheemsche in de plaats te stellen.



HOOFDSTUK VII.

HOE DE BEWONERS VAN HET EILAND BESLOTEN OM EEN EERLIJK EN VRIJ VOLK
TE ZIJN.


Thans was het zaak om eens te gaan nadenken over de wetten, die het
handeldrijven en het gebruik van geld zouden moeten regelen. Er waren
enkele menschen, die wilden dat er wetten zouden worden uitgevaardigd,
waarbij iedereen gedwongen zou worden om alles wat hij bezat te
verkoopen, wanneer hem daarvoor een nominaal of werkelijk equivalent
werd aangeboden in datgene, wat de staat voor geld zou verklaren; en
zij wilden ook wettelijk vastgesteld hebben, dat iemand, die artikelen
of diensten van een ander had gekocht met de belofte daarvoor na
eenigen tijd te betalen, die schuld geheel mocht afbetalen met datgene
wat door den staat geld werd genoemd, onverschillig of terzelfdertijd,
de mannen, die de Munt onder hun beheer hadden, om de een of andere
reden de helft van het kostbare goud uit de munt genomen hadden en
daarvoor in de plaats betrekkelijk waardeloos lood hadden gedaan.

Maar ter eere der eilandbewoners dient gezegd, dat deze voorstellen
een weinig gunstig onthaal vonden. Zij zeiden: "wij willen een eerlijk
en ook een vrij volk zijn en daarom zal ieder, die iets wil koopen of
verkoopen, precies doen, waartoe hij zich verbonden heeft, tenzij hij
wegens onvoorziene of onvermijdelijke omstandigheden volkomen onmachtig
is om zijn overeenkomst of zijn contract na te komen. En zij zeiden
verder: "wanneer iemand artikelen of diensten ontvangt en belooft
hiervoor na vijf jaar of vijf minuten een afgesproken hoeveelheid goud,
tarwe, kabeljauw of koolen van een bepaalde qualiteit terug te geven,
dan zal het (en volkomen terecht) als oneerlijk worden beschouwd
om te probeeren deze verplichting af te doen door ruw ijzer aan te
bieden inplaats van goud, erwten of boonen inplaats van kabeljauw
of pompoenen inplaats van kooien; en iedere natie, die op de een of
andere wijze zulk een ontduiking van de letter of den geest van haar
verplichtingen bekrachtigt, kan er zich niet op beroemen een eerlijk,
christelijk volk te zijn; en een gemeenschap, die wetten uitvaardigt
en handhaaft, die iemand dwingen om, in ruil of betaling voor zijn
diensten of producten, iets te ontvangen, dat niet in zijn contract
genoemd stond en dat hij zonder dien dwang niet zou willen aannemen,
zulk een gemeenschap heeft geen recht om zichzelf een vrij volk te
noemen. Daarom besloten de bewoners van het eiland, dat zij de overheid
van hun land alleen de vrijheid van ingrijpen in den handel zouden
toestaan, buiten de volgende bepalingen om: dat het ruilmiddel en de
waardemeter, dien zij ingesteld en een Vrijdag of een dollar genoemd
hadden, altijd en onder alle omstandigheden 25,8 grein standaardgoud
moest bevatten; dat van dezen standaard nooit mocht worden afgeweken en
dat niemand tot het gebruik van dit betaalmiddel gedwongen zou worden;
maar, wanneer iemand beloofde te betalen of geld te geven, zonder
nader te omschrijven of dit geld zou zijn wampum-geld, kralengeld,
veegeld, goudgeld of een ander bijzonder soort van geld, dan zou
het officieele geld, door de overheid van het eiland uitgegeven, als
het bedoelde betaalmiddel beschouwd worden. Kortom, als verstandige
menschen maakten de eilandbewoners de gevolgtrekking, dat het, zoolang
zij in het algemeen gebruik een goed en betrouwbaar soort van geld
handhaafden, hetwelk op zijn oppervlakte de getuigenis (gemakkelijk te
ontcijferen en bij ieder bekend) droeg van zijn waarde of koopkracht,
vrijwel onnoodig was om de wetboeken vol te schrijven met bepalingen
over een wettig betaalmiddel. Zij zouden dat maar liever overlaten aan
andere en wijzere menschen, dan zijzelf, die geld wilden gebruiken,
dat alleen kon circuleeren, wanneer het de een of andere kunstmatige
kracht of werking achter zich had, die het deed rollen.

Hierna liep een tijdlang alles wat tot den handel in betrekking
stond even goed van stapel op het eiland. Weliswaar waren er slechte
menschen, die artikelen en diensten op crediet verkregen, die zij niet
van plan waren ooit te betalen, zorgelooze en verkwistende menschen,
die meer kochten dan zij konden betalen, en dwaze en wat al te goed
vertrouwende menschen, die, nadat zij door arbeid en spaarzaamheid een
flinken voorraad artikelen bijeen gezameld hadden, deze ruilden voor
aandeelen in ondernemingen, die nooit rendeeren konden. En indien
iemand dan op een van deze wijzen de opbrengst van harden arbeid
verloor, dan was hij natuurlijk terneergeslagen; hij verloor het
vertrouwen in zijn medewerkers, en dacht dat de tijden en zaken er
wel op zouden verbeteren, wanneer hij alle beambten van zijn kantoor
op straat zette en door nieuwe liet vervangen. Maar niemand op het
eiland geloofde ook maar voor een oogenblik, dat er een anderen weg
bestond om het verloren geld op eerlijke wijze terug te krijgen, dan
om door ijver en spaarzaamheid een nieuwen voorraad nuttige artikelen
te verzamelen, waarvoor geld gekocht kon worden; en niemand, die ooit
iets te verkoopen had, dat andere leden der gemeenschap wenschten
te bezitten en die er een goed equivalent voor in de plaats konden
geven, was ooit verlegen om geld of om een afzetgebied, terwijl er
aan den anderen kant geen sprake van was, dat iemand, die niets te
verkoopen had, wat de gemeenschap wenschte of kon betalen, er ooit
in zou slagen om geld of een afzetgebied te verkrijgen.



HOOFDSTUK VIII.

HOE DE BEVOLKING VAN HET EILAND HET GEBRUIK VAN PAPIERGELD INVOERDE.


Naarmate de tijd verstreek, kwamen er langzamerhand veranderingen in
de methode van zaken doen op het eiland. In plaats van zooals eerst
een afgezonderd en onbekend volk te zijn, werd hun bestaan als een
georganiseerde, beschaafde staat meer en meer over de geheele wereld
bekend, en er ontstond een levendig internationaal handelsverkeer uit
de gewoonte om producten van het eiland te ruilen tegen producten van
andere landen. Aan iederen kant van het eiland was een voortreffelijke
haven, en natuurlijk hoopte de bevolking zich bij deze plaatsen opeen
en bouwde zij er twee zeer belangrijke steden. Het middengedeelte
van het eiland daarentegen werd ingenomen door hooge bergreeksen,
bedekt met dichte wouden, waarin de reizigers, die tusschen de
beide steden heen en weer reisden, dikwijls beroofd werden van al
het goud, dat zij bij zich droegen. Om dit gevaar te voorkomen en om
de noodzakelijkheid om goud bij zich te dragen te vermijden, stelden
de menschen, die aan verschillende uiteinden van het eiland woonden,
een systeem in om geschreven orders op elkander uit te geven voor
geld, dat ieder wederkeerig belofte uit te betalen aan den persoon,
wiens naam op de order of wissel geschreven was; en daarna sloten zij
niet zelden hun rekeningen af door de eene order of betaling tegen
een andere te verrekenen. Op deze wijze werd waarde of koopkracht over
groote afstanden overgebracht op een veel goedkoopere en gemakkelijkere
wijze dan door overbrenging van het goud zelf kon geschieden; en het
was tevens een veel veiliger methode, daar de dieven geen gebruik
konden maken van de wissels, ook al kregen zij die in handen. En zoo
gebeurde het, dat de menschen op het eiland kennis maakten met datgene,
wat later bekend werd onder den naam van "wisselbrieven" [15].

Deze kunstgreep, waardoor arbeid uitgespaard en gevaar vermeden werd,
bleek bovendien zooveel practisch nut te hebben, dat men weldra op de
gedachte kwam om het grondprincipe van den wisselbrief zoodanig uit te
breiden, dat het voor ieder in het algemeen overbodig zou zijn om goud
bij zich te dragen. Voor dit doel werd een openbaar kantoor gesticht,
waar de menschen hun goud in bewaring konden geven onder toezicht van
den Staat om voor het gestorte bedrag een kaartje of reçu te ontvangen,
dat op vertoon weer in metalen munt betaalbaar was, en deze kaartjes
werden, alleen doordat iedereen wist, dat zij naar believen in goud
konden worden omgezet en dat er geen kaartjes werden uitgegeven voor
meer goud dan er in werkelijkheid gedeponeerd was, weldra als evengoed
en solide beschouwd als het goud zelf, en bovendien waren zij veel
gemakkelijker in het gebruik. Zoo ontstond het papiergeld (Engelsch:
currency van het Latijnsche currere = loopen) op het eiland en kwam
het in gebruik als een plaatsvervanger van het geld [16]. De naam, die
men aan deze reçus aanvankelijk gaf, was eerst "bank-credietpapier"
en later "bank-biljetten", maar na een poosje kregen de menschen de
gewoonte om er over te spreken als van "papiergeld". Maar deze laatste
term was, zooals iedereen moest toegeven, alleen een spreekwijze en
eigenlijk een zeer slechte uitdrukking, want ieder verstandig mensch
zag dadelijk in, dat een belofte om een artikel af te leveren of een
erkenning van de ontvangst van, of een aanspraak op een voorwerp
onmogelijk dat artikel of voorwerp zelf kon zijn: evenmin als de
schaduw van een lichaam dat lichaam zelf is, of de afbeelding van
een paard een echt paard of de geur van een goed maal hetzelfde als
het werkelijke maal.

Niettemin; als een hulpmiddel om goederen, welke dienst deden als geld,
over te dragen en om het onvermijdelijke verlies en beschadiging
van die goederen door hanteering en transport te voorkomen, was
het papieren geld een belangrijke uitvinding en daar het bovendien
altijd vertegenwoordigd, of zooals wij het mogen uitdrukken, gedekt
werd door dat artikel, dat het minst van alle dingen in waarde op en
neer gaat, namelijk goud, beantwoordde het volkomen aan het doel van
geld, zonder het feitelijk te zijn. Daardoor leverde het tevens een
nieuw doorslaand bewijs van de superioriteit van het artikel goud
om te dienen als geld of als een voorwerp van waarde om in bewaring
te geven tegen ontvangst van een reçu of certificaat van deponeering,
dat als papieren ruilmiddel gebruikt kon worden; want indien men andere
waardevolle artikelen, zooals vee, koren, kleedingstof of kool, voor
hetzelfde doel had gekozen, dan zou de Bank verplicht zijn geweest om
groote stallen, schuren en pakhuizen te bouwen om haar voorraden te
bewaren, en al werden deze artikelen nog zoo goed bewaakt, hun waarde
of koopkracht zou toch na eenigen tijd snel zijn afgenomen tengevolge
van zeer natuurlijke en onvermijdelijke oorzaken. En bovendien: de
waarde van de meeste artikelen, ook al zijn ze in de beste conditie
is door zuiver plaatselijke oorzaken doorgaans zoo verschillend,
dat een reçu voor een en hetzelfde artikel uitgegeven door Banken
om als papiergeld te dienen onmogelijk dezelfde waarde zou kunnen
hebben in verschillende plaatsen: immers de waarde of koopkracht van
een ton steenkool of een vetten os is heel wat anders bij den ingang
van een kolenmijn of op een steppenboerderij dan tien, twintig of
honderd mijlen verder. Maar de waarde of koopkracht, die een zekere
hoeveelheid goud vertegenwoordigt, variëert al heel weinig tusschen
verschillende plaatsen, en deze waarde is en blijft over de geheele
wereld zonder twijfel zeer constant. [17]



HOOFDSTUK IX.

OORLOG MET DE KANNIBALEN EN DE GEVOLGEN DAARVAN.


Maar weldra vroegen ernstiger zaken dan het maken en het uitgeven
van geld de aandacht der eilandbewoners. Men zal zich herinneren
dat Vrijdag eertijds op het eiland gebracht was door de Kannibalen
met het doel om gekookt en opgegeten te worden en dat hij voor dit
lot behoed werd door de stoutmoedigheid van Robinson Crusoe, evenals
naderhand ook Vrijdag's vader en anderen van zijn landgenooten. Maar
al waren de Kannibalen destijds verslagen, daarom verloren zij toch
niet tegelijkertijd hun eetlust of de herinnering aan het heerlijke
maal, dat bij die gelegenheid hun neus was voorbij gegaan, en toen het
vleesch schaarsch werd in hun eigen land, bereidden zij een groote
invasie op het eiland voor met het doel om Vrijdag te vangen en te
koken, als hij er nog was, of, bij gebrek aan Vrijdag iedereen, dien
zij vangen konden. Daardoor zagen de eilandbewoners zich plotseling
temidden van een vreeselijken oorlog verplaatst en zij moest strijden
niet alleen voor hunne bezittingen, maar ook voor hun individueel
bestaan.

De regeering was doortastend en energiek, maar om den oorlog te
kunnen voeren moesten er heel wat artikelen verbruikt worden, en
daar er voor de regeering van het eiland--evenals voor alle andere
regeeringen--slechts twee wegen openstonden om artikelen te krijgen
of geld, waarmee die artikelen gekocht konden worden, namelijk:
door het sluiten van leeningen of het heffen van belastingen, werd
het geheele volk te hulp geroepen. Men vreesde evenwel dat het vuur
der vaderlandsliefde niet zoo helder zoude branden als wel wenschelijk
was, wanneer dit beroep op de algemeene hulpvaardigheid werd gedaan in
den vorm van belastingen; daarom werdt het raadzaam geacht om in het
begin maar niet te veel van belastingen te spreken en voornamelijk
zijn toevlucht te zoeken in leeningen, die na den oorlog zouden
worden terugbetaald.

Het volk van zijn kant, gaf met de grootste bereidwilligheid aan dezen
oproep gehoor. Sommigen leverden diensten als soldaten, werklieden en
uitvinders; andere droegen hout bij voor canoes, linnen voor tenten,
ijzer voor speerpunten en geweren, koren en meel, hooi, medicijnen
en geld--kortom allerlei soorten van nuttige dingen en allerlei
voortbrengselen van vroegeren arbeid en spaarzaamheid van den kant
der bijdragers. Daarvoor kregen deze bijdragers op hun beurt van
de Regeering een belofte op papier terug, dat de geleende goederen
(of hun waarde in geld) later terug betaald zouden worden. Men kon
deze beloften in twee soorten onderscheiden; in het eene geval was de
belofte nauwkeurig omschreven tot aan het tijdstip van haar vervulling,
en het bedrag of de waarde, die de belofte inhield, gaf rente. Deze
papieren werden obligatien genoemd. In het andere geval vermeldde de
belofte, hoewel overigens nauwkeurig omschreven, geen bepaald tijdstip,
waarop zij zou worden ingelost en haar bedrag of waarde bracht geen
rente op. Omdat deze laatsten op blauw papier geschreven waren,
werden zij in de wandeling "bluebacks" (blauwruggen) genoemd. Als
het volk een obligatie kreeg, borgen zij die zorgvuldig weg, terwille
van den interest die zich op deze schuldbewijzen zou ophoopen, maar
toen zij de bluebacks kregen, wisten zij eerst niet recht wat zij
daarmee beginnen moesten. In sommige opzichten waren deze papieren
geheel verschillend van alles, wat zij nog ooit gezien hadden, en
toch vertoonden zij weer een groote gelijkenis met de certificaten
van deposito van goud in de openbare bewaarplaats, die zij sinds
eenigen tijd gewoon waren om als papiergeld te gebruiken. En daar
het eene zoowel als het andere een belofte gaf van Regeeringswege
om geld te betalen, scheen er voor het publiek geen goede reden te
bestaan, waarom men beiden niet evengoed als een plaatsvervanger en
een equivalent van geld zou kunnen gebruiken.

Er was echter een groot en wezenlijk verschil, want ieder exemplaar
van hun vroeger papiergeld, bestaande uit een bewijs of certificaat
van een deposito van werkelijk geld, beteekende op zichzelf een
werkelijke vermeerdering van die stof, welke over de geheele wereld
gold als een equivalent voor ieder artikel, dat door arbeid kon worden
voortgebracht; terwijl daartegenover de nieuwe betalingsbeloften,
die de overheid uitgaf in ruil voor goederen, van het volk geleend,
de wezenlijke vernietiging vertegenwoordigden van haast ieder nuttig
en wenschelijk voorwerp, inplaats van een vermeerdering daarvan,
omdat al die geleende artikelen in den strijd tegen de kannibalen
opgebruikt werden. Het volk zag dit evenwel niet in; en omdat zij het
niet inzagen, gingen zij voort met betalingsbeloften, die verlies
en vernieling vertegenwoordigden, te accepteeren en te beschouwen
als gelijkstaande met geld en dus ook met rijkdom; en aangezien de
schepping en uitgifte van dit soort van geld toenam, naarmate de
vernietiging zich uitbreidde, kwamen zij tenslotte tot de conclusie,
dat, hoe meer en sneller zij vernielden, hoe rijker zij allen zouden
worden en dat zij, door een gelukkigen samenloop van omstandigheden
eindelijk dat groote probleem hadden opgelost, waarmee de wereld al
zoo lang verlegen was geweest, nl. "Hoe kan je je pannekoek opeten
en tegelijkertijd behouden?" En om nog nader toe te lichten, hoe
algemeen deze opvatting was doorgedrongen mag vermeld worden, dat
enkelen der meest populaire boeken, die omstreeks dezen tijd op het
eiland werden uitgegeven de volgende beteekenisvolle titels droegen:
"Staatsschuld een Nationale Zegen." "Betaal niet wat Gij Verschuldigd
zijt, een zekere Weg om Rijk te worden." "Trek aan uw schoenveters,
de beste manier om Vooruit te komen in de Wereld," enz.

Ongetwijfeld werd de bevolking van het eiland nog sterker
in haar waan gestijfd door de omstandigheid, dat deze nieuwe
Staats-betalingsbeloften, hoewel zij geen vermeerdering van bezit
beteekenden of een bepaald equivalent waren van eenig voorwerp in
het bijzonder, daarom toch niet tegelijkertijd onbruikbaar werden
als ruilmiddelen. Integendeel fungeerden zij even goed als het
oude papiergeld, als arbeid-uitsparende werktuigen in dien zin,
dat zij soortgelijk werk verrichten als een schip of een locomotief,
n.l. het opheffen van de nadeelen van hinderlijke afstanden tusschen
producent en consument. Maar doordat het nieuwe papiergeld werd een
vertegenwoordiger van een te betalen schuld inplaats van een middel
om een schuld te betalen, verloor het onmiddellijk de belangrijkste
eigenschap, die een goede geldsoort behoort te hebben, daar het
ophield een algemeen equivalent te zijn, of op zichzelf een voorwerp
van waarde in den handel; en daardoor werd het feitelijk onmachtig om
werkelijk de functie te vervullen van een standaard of maatstaf om de
onderlinge waarde van andere dingen te schatten; in dit opzicht was
het al even onbruikbaar als een schip zonder roer of een locomotief
zonder rails om op te rijden. Wie het roer van een schip wegneemt
of de rails opbreekt vóór een locomotief schaadt daarmee niet de
capaciteit van het eerste voertuig om geladen te worden of die van
het tweede om te trekken. Maar als men probeert om een schip, of een
locomotief onder zulke omstandigheden te gebruiken voor de doeleinden,
waarvoor zij gebouwd werden, nl. als vervoermiddelen om den handel
te bevorderen en te vergemakkelijken, dan zou dat zulk een onzekere
en gewaagde onderneming zijn, dat de bezitters der goederen, welke
verhandeld moeten worden, ongetwijfeld een grooten waarborg zouden
verlangen tegen de mogelijke gevaren waaraan hun goederen door de
onbruikbaarheid der vervoermiddelen zouden zijn blootgesteld. En
zoo was het ook gesteld met het blueback-papiergeld van het eiland,
hetwelk, doordat het geen contante waarde meer vertegenwoordigde of
op vertoon omgezet kon worden in een bepaalde hoeveelheid van een of
ander artikel, ook niet langer meer een vast equivalent van iets kon
zijn en een maatstaf om waarde te meten.

Wanneer er op zekeren dag bericht kwam, dat de Kannibalen verslagen
waren, dan kon men met een zeker aantal bluebacks een schepel tarwe
koopen. Maar wanneer er den volgenden dag bericht kwam, dat de troepen
der eilandbewoners teruggedreven waren, ondanks hun dapperheid en dat
het dus niet onmogelijk was, dat iedereen binnen afzienbaren tijd
gekookt en opgegeten zou worden, dan kon men voor hetzelfde getal
bluebacks slechts de helft der hoeveelheid tarwe krijgen. Bijgevolg
legde iedereen bij het verkoopen van goederen, die door verbruik
van tijd en arbeid verkregen waren, iets op de prijzen daarvan toe,
om zich te dekken tegen het op en neergaan van de koopkracht van het
papiergeld, dat hij ontving, of, m.a.w. om er zeker van te zijn, dat
de betaling, die hij ontving, althans voor eenigen tijd gelijkwaardig
zou blijven aan de artikelen, die hij verkocht. Maar daar niemand
voorspellen kon wat de Kannibalen van den eenen dag op den anderen
zouden doen en hoe het in verband daarmee met de koopkracht van het
papiergeld gesteld zou zijn, voelde iedereen bij het verkoopen van
een voorwerp, dat hij een extra risico liep behalve de risico's, die
bij iederen gewonen koop en verkoop voorkwamen. En daar er evenmin
betrouwbare gegevens te vinden waren om deze risico's te voorspellen
als er bestaan om den uitslag van een dobbelspel te voorspellen, sloeg
iedereen maar een slag naar het verzekeringsbedrag, dat er noodig zou
zijn, of, wat op hetzelfde neerkomt, ieder wedde op de koopkracht van
het papiergeld in toekomstige tijden. Iedere handelstransactie kreeg
op deze wijze het karakter van een dobbelspel en het meest werd door
dit alles de geheele arbeidersklasse op het eiland benadeeld; want
deze had nu eenmaal niets anders te verkoopen, dan haar werkkracht,
welke voor het oogenblik haar geheele waarde verliest, wanneer zij
niet dadelijk gekocht wordt, zoodra zij te koop wordt aangeboden,
en waarvan men den verkoopsprijs niet dan met moeite kan veranderen
wanneer die eenmaal is vastgesteld. En daar dit een zeer belangrijke
quaestie is in de finantieele geschiedenis van het eiland, is het
wenschelijk om dit even met eenige bijzonderheden van werkelijke
voorvallen toe te lichten.

De bevolking van het eiland kleedde zich grootendeels in stoffen,
die in andere landen gemaakt werden, en daar het papiergeld van het
eiland ongeschikt was voor uitvoer, werden die stoffen betaald door
uitvoer van goud of van andere artikelen, die in vreemde landen
zonder moeite voor goud geruild konden worden. De stoffen, die
zoodoende met goud gekocht waren, werden tot kleeren verwerkt door
de "confectie"-kleerenhandelaars in de steden en in dezen vorm voor
papiergeld verkocht aan kleinhandelaars op een crediet van drie tot
zes of negen maanden. Was het ruilmiddel in deze transactie betrokken
uitsluitend goud geweest of certificaten, die deposito's van goud
vertegenwoordigden, dan zou de prijs op crediet van de confectie
kleeding gelijk zijn geweest aan den prijs voor contante betaling
met een klein bedrag daarboven voor de rente van den tijd gedurende
welken het crediet zou loopen, en met het oog op mogelijk risico van
niet-betaling; en de verkooper zou er geen oogenblik over hebben
nagedacht of de muntsoort of plaatsvervanger van geld, waarin hij
betaald was, drie, zes of negen maanden later wel dezelfde koopkracht
of waarde zou hebben als op den dag, toen het koopcontract gesloten
werd. Hij mocht er aan getwijfeld hebben of zijn klant hem wel zou
betalen, maar hij zou nooit getwijfeld hebben aan de qualiteit van
datgene, wat hij als betaling moest ontvangen. Daar evenwel het
ruilmiddel in dat gedeelte van de transactie, dat afgewikkeld werd
nadat de stoffen tot kleeren waren verwerkt, noch goud was, noch iets
dat goud vertegenwoordigde en daarom, evenals een schip zonder roer,
of een locomotief zonder rails, ongetwijfeld onbetrouwbaar was als
ruilmiddel, wist de verkooper wel zeker, dat wat hij als betaling voor
zijn goederen zou ontvangen, drie, zes of negen maanden later niet
dezelfde waarde of koopkracht zou hebben als op den dag, toen het
contract gesloten werd. Het kon meer en het kon minder waard zijn,
maar nooit wedde de verkooper op de eerste mogelijkheid of nam hij
deze in aanmerking door iets van den prijs van zijn goederen voor
betaling na zekeren tijd af te trekken; want door een dergelijke
handelwijze zou hij zichzelf van te voren berooven van een mogelijk
voordeel in de toekomst. Maar voor alle zekerheid voelde hij zich
steeds genoodzaakt om te wedden op de tweede mogelijkheid en dan
die weddenschap te dekken door den prijs van ieder ding, dat hij
op crediet verkocht, te verhoogen. Als de koopkracht van het papier
geld door de critieke tijdsomstandigheden sterk flucteerde met korte
tusschenpoozen, dan wedde de verkooper op al zijn verkoopen op crediet
met het oog op de groote risico's, en hij wedde zoodoende iederen dag
tot verschillende prijzen zoodat hij soms tot 10, 15, 20 of zelfs 30%
ging boven den gewonen prijs, welke te samen de som van de kosten,
winst, interest en gewone risico's vertegenwoordigde, om de zekerheid
te hebben dat het betaalmiddel, hetwelk hij ervoor zou ontvangen,
voldoende koopkracht zou bezitten om er evenveel goud voor terug te
koopen als hij destijds voor het goed had moeten geven.

Wanneer daarentegen de waarde van het papiergeld in minder mate
en met grootere tusschenpoozen op en neer ging, dan nam ook
het verzekeringspercentage af, dat aan den verkoopsprijs werd
toegevoegd. Wanneer b.v. een kleerenkoopman goederen verkocht op
drie maanden crediet, voor papiergeld, waarvan de koopkracht zooveel
kleiner was dan die van goud dat er 115 in papier noodig was voor 100
in goud, dan voegde hij 5% bij zijn verkoopprijs of hij wedde, dat
de depreciatie van het papiergeld na die drie maanden uitgedrukt zou
kunnen worden als 120 voor goud, terwijl hij voor een crediet van meer
dan drie maanden veronderstelde dat de kans van depreciatie grooter zou
zijn en om dat risico te dekken, voegde hij een gemiddelde verhooging
van 10% bij zijn prijs. Als er nu aan het eind van het kwartaal 125 in
papiergeld noodig was om 100 in goud te koopen dan verloor de koopman
5% bij afbetaling. Maar als daarentegen de koopkracht van het papier
in tegenovergestelde richting ging en er na drie maanden slechts 110
in papiergeld noodig was om 100 in goud te koopen dan maakte hij een
extra winst van 10% boven zijn gewone en wettige winst, terwijl een
gelijken druk als een nadeel kwam op de schouders der afnemers, [18]

Daar de kooplieden handig waren, leden zij met hun wedden en verzekeren
maar zelden verlies en maakten er zoodanig voortdurend winst mee,
dat sommige kooplieden na eenigen tijd het verkrijgen van dit soort
winst als het voornaamste doel van alle handel gingen beschouwen;
terwijl anderen, met meer kalmte en onderscheidingsvermogen begiftigd,
tot de conclusie kwamen, dat de beste en gemakkelijkste manier om
rijk te worden was om direct te wedden op de wisselende hoeveelheid
papiergeld, die van den eenen dag op den anderen vereischt werd om
dezelfde hoeveelheid goud en andere waardevolle artikelen te koopen,
inplaats van te trachten dat indirect te doen door tusschenkomst van
magazijnen, voorraden van goederen, klerken, kantoorboeken, credieten,
enz. Deze laatsten gaven dus hun zaken er aan en gingen in de taal
van dien tijd "op straat handelen" [19] en voorzagen voortaan in hun
onderhoud door op crediet te verkoopen wat zij niet bezaten en op
crediet te koopen wat zij nooit verwachtten te ontvangen en door hun
winst of verlies te gissen naar gelang van het verschil in prijzen
veroorzaakt door het op en neergaan der waarde van het papiergeld
tusschen den dag van koop of van verkoop en den dag van ontvangst of
van aflevering, kortom, evenals met de tooverviool in het sprookje,
die zoodra men er op speelde, iedereen deed dansen, onverschillig of
het in doornstruiken of op het open veld was, zoo bracht het gebruik
van een papieren ruilmiddel, dat voortdurend in waarde op en neer ging,
omdat het geen constant equivalent was van eenig voorwerp, iedereen,
die maar eenigszins kon, aan het speculeeren; sommigen deden het
omdat zij er van hielden, en anderen omdat zij wel moesten, wilden
zij zich voor groote verliezen behoeden. De breede massa, die niet
gemakkelijk kon speculeeren trachtte zichzelve te beschermen door hooge
prijzen te vragen in ruil voor hun diensten of door minder te geven
naar verhouding van wat zij ontvingen [20], maar op den duur leerden
zij door bittere ervaringen, dat zij niet zoo goed af waren, als zij
wel meenden en dat, als het een gevolg van een al te overvloedig en
niet-voor-iets-equivalent papieren ruilmiddel was om de productie te
vermeerderen, een ander en belangrijker gevolg er van was, dat de
resultaten van de productie ongelijk verdeeld werden, wanneer men
bezittingen van hen, die weinig hadden, overdroeg op hen, die veel
bezaten en zoodoende de rijken rijker en de armen armer maakte.--



HOOFDSTUK X.

NA DEN OORLOG.


Eindelijk was de oorlog uit. De Kannibalen waren volkomen verslagen en
de eilandbewoners lagen geen nachten achtereen meer wakker door den
angst om geroosterd en opgegeten te worden. Een groote hoeveelheid
van vele nuttige dingen was natuurlijk vernietigd geworden en men
zou meenen, dat het bewustzijn daarvan maken zou, dat de bevolking
van het eiland zich verarmd voelde. Maar vreemd genoeg was dit niet
het geval. De belofte dat voor de vernielde artikelen vergoeding
zou betaald worden was vervuld geworden. Zij werden door vrijwel
iedereen als geld beschouwd; en van af het oogenblik dat zij geld
waren, dat wist iedereen, waren zij natuurlijk ook rijkdom, en wel
zulk een groote en overvloedige rijkdom, dat den menschen verder
niets anders te doen stond dan het uitdenken van plannen op welke
wijze zij al dien rijkdom zouden gebruiken.

Iedereen verzon derhalve plannen en in het bijzonder zij die geen
geld hadden, bedachten deze voor hen, die het wel hadden. Allerlei
plannen werden zoodoende ontworpen; het aanleggen van spoorwegen om
de menschen naar de tropen te brengen en naar alle andere plaatsen,
waar zij niet naar toe wenschten te gaan; het exploiteeren van
olie en petroleumbronnen aan de Bedrog- en de Kostverloren Rivier
en gepatenteerde uitvindingen om thee en koffie te vervangen, die
zeer werden aanbevolen als geldbelegging. John Law, Lemuel Gulliver,
Baron Münchhausen, Sir John Mandeville, Juan Ferdinand Mendez Pinto
en Sindbad de Zeevaarder kwamen allen naar de stad en in de couranten
werd vermeld dat zij in de voornaamste hotels in het vreemdelingen-boek
waren ingeschreven.

Een groote en prijzenswaardige ijver werd ook betoond in het
vervangen van voorwerpen die door den oorlog vernield waren, zoodat
het maatschappelijke werk een tijdlang levendiger werd dan ooit;
terwijl enkelen, die tot op dit oogenblik een oorlog hadden beschouwd
als een ongeluk en een nationale ramp, voelden, dat zij zich vergist
hadden, en anderen die altijd wel geweten hadden, dat de oorlog een
zegen was, er ernstig over gingen denken om een nieuwen oorlog te
verklaren als een middel om de nationale welvaart te vermeerderen
[21]. De algemeene methode om de resultaten van arbeid en spaarzaamheid
te beleggen in ondernemingen die nooit met eenige mogelijkheid een
winstgevend resultaat konden opleveren, was, zooals iedereen begreep,
in de tweede plaats de beste vinding van den laatsten tijd, bijna even
goed als de oorlog en op raad van de Christelijke couranten haastten
vele vrome lieden zich om hun weinige spaarduitjes voor een dergelijk
doel te besteden; hoewel zij tevens als landbouwers zeer goed wisten
dat het planten van tarwe of koren in gronden waar dit niet opkwam,
of als het nog opkwam, geen vrucht droeg, altijd een heel leelijk
ding was en niet bepaald een aanmoediging voor den zaaier om daar
het volgende jaar opnieuw zijn zaad te strooien.

Een andere opvatting, die in dezen tijd een groot aantal aanhangers had
gevonden op het eiland, was, dat terwijl men nooit genoeg producten van
het eiland verkoopen kon aan andere naties, het niet wenschelijk was
om in ruil daarvoor iets van vreemdelingen te koopen, en dat het wijs
was om slecht-ingelichte menschen, die zulke koopen wilden sluiten,
alle mogelijke hindernissen in den weg te leggen. Maar daar niemand
lang kan voortgaan met koopen, tenzij hij naar dezelfde verhouding
verkoopt, of met verkoopen tenzij hij naar verhouding inkoopt, kwam
de buitenlandsche handel op het eiland weldra tot stilstand; een
gebeurtenis, die bovendien nog verhaast werd doordat de producten van
het eiland door de assuranties, die het handeldrijven met onbetrouwbaar
papiergeld vereischte, 5 à 10 of 15% meer kostten dan vroeger en dan de
vreemdelingen er voor betaalden, wanneer deze ze ergens anders kochten
[22]. Maar daar iedere werkzame gemeenschap (vooral wanneer zij de
hulp der natuurkrachten inroept door machinerieën) meer produceert
dan ze verbruikt en daar de eilandbewoners zoowel werkzaam waren als
vindingrijk, deed zich het merkwaardige verschijnsel voor, dat de
gemeenschap veel last kreeg van een opeenhooping van nuttige dingen,
die de fabrikanten niet wilden afgeven omdat zij niet met verlies
wilden verkoopen en die de vreemdelingen niet wilden koopen, omdat
zij dezelfde artikelen elders goedkooper konden krijgen en daar ook
met hun eigen producten konden betalen voor hetgeen zij kochten.

Toen hielden de fabrikanten op met produceeren en daarop konden ook
de arbeiders, door gebrek aan werk veel minder van den bestaanden
overvloed koopen, zoodat het er een tijdlang op geleek, alsof het
eiland in een zelfden toestand zou geraken als die ongelukkige menschen
die sterven aan vetzucht.

Op deze wijze werd het economisch leven steeds meer uit zijn voegen
gerukt. Langzamerhand kwamen de menschen op het eiland tot het inzicht,
dat veel wat zij voor rijkdom hadden aangezien, geen rijkdom was, en
dat vele invloeden, waaraan vroeger weinig aandacht was geschonken,
nu machtig samenwerkten om hen voorgoed te verarmen. Allen waren het
er over eens, dat het papiergeld, dat zij gebruikten, een hoofdoorzaak
van hun moeielijkheden was, maar in welk opzicht dat papiergeld precies
invloed uitoefende, daarover waren weinigen het eens. Allen deelden
de opvatting, dat er voortdurend en zooveel mogelijk over gesproken
moest worden en dat deden zij dan ook, maar wie het minste wist, had
het meeste te zeggen. Sommige meenden, dat de eerlijkste en daarom ook
de beste handelwijze voor de Regeering van het eiland zou zijn, dat zij
haar beloften om te betalen op vertoon zoo snel mogelijk moest nakomen,
en dat, waar zij een canoe van den eenen had geleend, kleedingstof
van een ander, speren van een derde en geld van een vierde, zij al
die zaken behoorde terug te geven en niet te blijven beloven zonder
iets te doen. Sommigen dachten dat het beste zou zijn om de canoes,
het ijzer, de stof en het geld achtereenvolgens terug te geven,
juist zooals het gouvernement ze gekregen had. Anderen meenden weer,
dat het beter was om alle verschillende voorwerpen in afzonderlijke
pakhuizen te bergen en dan, als de pakhuizen vol waren, de deuren te
openen en alles tegelijk terug te geven, wat er geleend was. Maar,
zooals reeds eerder is aangeduid, kon de Regeering alleen canoes,
kleedingstof, ijzer of geld hebben, wanneer zij die eerst van het
volk had gekregen en daarom was teruggave van de zijde der Regeering
feitelijk hetzelfde als betaling van de zijde van het volk. Maar het
betalen van schulden is iets waarvan vele menschen een natuurlijken
afkeer hebben, en zoodoende vond ook dit plan een groot aantal
tegenstanders, die algemeen van oordeel waren dat de uitvoering van
dit plan hen van hun geld zou berooven en dus ook van de middelen om
handel mee te drijven. Niemand begreep wat er eigenlijk aan haperde
bij de menschen. Nu zij namelijk geen nuttige artikelen (de producten
van hun eigen werkzaamheid) hadden om te verkoopen, zouden zij alleen
geld kunnen krijgen, wanneer zij ervoor gingen werken, tenzij, wat
zij nog liever wilden, zij kans zagen het eenvoudigweg aan een ander
te ontfutselen.

Behalve de reeds genoemde menschen, die óf openlijke tegenstanders
waren van een fiscale hervorming, òf wegens hun weifelende houding tot
dezen gerekend konden worden, waren er nog verschillende andere soorten
van opponenten. Daar was b.v. een groep menschen, altijd gekleed in
bruinlakensche jassen en met breedgerande hoeden op, die gedurende den
oorlog steeds vrienden van den vrede waren geweest en daarom altijd
wenschten, dat men met de Kannibalen tot een minnelijke schikking zou
komen, op voorwaarde dat de laatsten zich tevreden zouden stellen met
uitsluitend de ouden van dagen en de zuigelingen te roosteren en op
te eten en af en toe een enkele schoonmoeder. Daar het in de lijn lag
van hun vredespolitiek opponeerden al deze lieden van 't begin af aan
tegen de uitgifte en de circulatie van de bluebacks, als zijnde een
willekeurige, onwettige en onnoodige maatregel. Toen de Kannibalen
echter geheel verslagen waren, legden deze "vrienden van den vrede
in oorlogstijd" dadelijk hun kwakerkleed af, werden "vrienden van
den oorlog in vredestijd" en verklaarden zich in vollen ernst vóór
een grootere uitgifte en het voortgezet gebruik van de bluebacks,
en om een dergelijke daad te rechtvaardigen, waren zij bereid om een
nieuwen oorlog te beginnen of althans een jaarlijksche paniek te
verwekken. Gedurende den oorlog waren deze vrienden van den vrede
copperheads [23] genoemd en na den oorlog was hun copper-headisme,
hoewel vermomd, in den grond hetzelfde gebleven. Want het was
duidelijk, dat de oppositie tegen de uitgifte der bluebacks, door
de vredesvrienden aan den dag gelegd tijdens den oorlog, en de
oppositie tegen de uitbetaling en intrekking der bluebacks na den
oorlog, slechts verschillende uitingen waren van vijandigheid tegen
de Regeering en den oorlog zelf; immers, wanneer de Regeering te kort
schoot in het nakomen van haar beloften, die zij in tijden van den
hoogsten nood gegeven had, dan zou zulks haar goeden naam zeker veel
afbreuk doen en haar voorgoed verhinderen om in moeilijke tijden weer
tot dergelijke maatregelen haar toevlucht te nemen [24]. De waarlijk
intelligente en vaderlandslievende menschen op het eiland doorzagen
volkomen deze nieuwe politiek der voormalige vredesapostelen om juist
het tegenovergestelde van hun vroegere theorieën te verkondigen en
dat nog wel onder het voorwendsel van een bovenmatige bezorgdheid
voor de belangen van den handel. Zij dachten aan het oude versje:



"Toen de duivel ziek was, wilde de duivel een monnik wezen;
En de duivel was een monnik, toen de duivel weer was genezen." [25]


en hierna duidden zij de tegenstanders van het uitbetalen der bluebacks
aan als inflatie-copperheads, onder welken naam zij sindsdien steeds
in de geschiedenis bekend zijn gebleven.

Er waren ook welmeenende burgers, die oprecht wenschten, dat de ballon
van inflatie naar beneden mocht komen, maar die er zich hardnekkig
tegen verzetten, dat dit resultaat bereikt zou worden door het
gasvolume, dat zij bevatte, te verminderen. Alle volle neven van den
man, die gewoon was te wachten, totdat het snel stroomend water der
rivier voorbij zou zijn, alvorens deze over te steken, waren er zeker
van, dat de ballon wel neer zou komen als het volk maar geduld wilde
oefenen, goed op den uitkijk blijven en wachten wilde. Maar hiertegen
opperde men het bezwaar, dat, wanneer het volk verplicht was om een
groot gedeelte van zijn tijd te gebruiken om op den ballon te letten
ten einde te voorkomen dat hun hoofden zouden verbrijzeld worden,
wanneer deze na lang gedobber en op en neder gaan naar beneden zou
storten, een dergelijke tijdverspilling op den duur een schaarschte van
levensmiddelen zou veroorzaken; en dat zij, die er belang bij hadden,
tenslotte tot wanhoop gedreven door het onophoudelijk opletten en door
gebrek aan werk, voedsel en kleeding, er eindelijk op zouden aandringen
om de kleppen van den ballon te openen en het geheele volume gas
ineens te laten ontsnappen. Sommigen stelden voor om het voorbeeld van
"Peter den stijfhoofdige" te volgen, toen deze tegen de Yankees streed
en den ballon te doen dalen door een proclamatie, terwijl anderen
verklaarden dat zij veel vertrouwen hadden in een gemeenschappelijk
gebed. Eminente vaderlandslievende rechtskundigen hielden vol, dat daar
een oorlogsnoodzaak de eenige aanleiding was geweest van de wettiging
en van de uitgifte der bluebacks, deze geen recht van bestaan meer
hadden, zoodra die oorlogsnoodzaak was opgeheven; maar dat integendeel
het voortgaan met het uitgeven en gebruiken van deze biljetten na de
nederlaag der Kannibalen, niets anders beteekende dan een voortzetting
van den oorlog, niet tegen den vijand, maar tegen het eigen volk. De
geslepen inflatie-copperhead-rechtskundigen hielden daartegenover
stokstijf vol, dat een werktuig, eenmaal door oorlogsnoodzaak in het
leven geroepen, steeds van nut bleef en dat het gebruik daarvan ten
allen tijde moest worden voortgezet; zoodat een kogel of granaat,
ééns rechtmatig gebruikt om vernieling te bewerken in oorlogstijd,
met het volste recht opnieuw kon worden afgeschoten in vredestijd,
onverschillig wien zij mocht treffen of welke bezittingen zij mocht
vernietigen; en dat het volstrekt geen misdaad was om deze moorddadige
werktuigen telkens opnieuw te laden en af te vuren en daardoor dood
en verderf te verspreiden, maar integendéel een groote daad van
vaderlandsliefde. Deze theorie verschrikte evenwel enkele beschroomde
menschen, die zeiden, dat één granaat of kogel, op deze wijze opnieuw
gebruikt, wel eens alle eigendommen van het eiland kon vernietigen of
alle menschen dooden en in dat vooruitzicht konden zij niet nalaten
te betreuren, dat zij maar niet dadelijk bezweken waren voor de
Kannibalen, wier honger mettertijd misschien wel eens verzadigd
zou zijn geworden of die wellicht op den duur de voorkeur zouden
gegeven hebben aan een ander soort voedsel, zij het tengevolge van
een menschenvleesch-indigestie dan wel uit meer moreele overwegingen.

In de periode van algemeene verwarring en onzekerheid die nu op het
eiland aanbrak, begonnen eenige menschen, die er een voorliefde voor
hadden om parallelgevallen in de geschiedenis op te sporen, nauwkeurig
alle oude kronieken en geschiedrollen van andere naties door te
snuffelen, om daaraan hun licht op te steken; en onder verschillende
stukken die van belang voor hen waren, vonden zij in de kronieken
van dien geleerden Spaanschen geschiedkundige Fray Antonio Agapida
het verslag van wat de beproefde legeraanvoerder Don Inigo Lopez de
Mendoza, Graaf van Tendilla, deed, toen hij, tijdens een beleg van
de Mooren, in de stad Alhama ook ernstige finantieele moeilijkheden
te bestrijden had.

"Het gebeurde", zegt Agapida, "dat deze Katholieke ridder op een
oogenblik in het geheel geen goud of zilver meer bezat om de soldij
van zijn troepen te betalen. En de soldaten morden zeer, ziende dat
zij niet de middelen hadden om de meest noodzakelijke levensbehoeften
van de burgers te koopen. Wat doet nu de wijze opperbevelhebber in
dit dilemma? Daar neemt hij me een aantal kleine stukjes papier,
waarop hij verschillende sommen opteekent, groote en kleine, naar
gelang van den aard van het geval en onderteekent ze met zijn eigen
handteekening en naam. "Hoe", zult gij zeggen, "moeten soldaten
betaald worden met vodjes papier?" "Juist op deze wijze", antwoord
ik, "en goed betaald ook, zooals ik U aanstonds duidelijk zal maken,
want de goede graaf vaardigde een proclamatie uit, waarbij hij den
inwoners van Alhama beval om deze stukjes papier aan te nemen voor
het volle bedrag, dat er op vermeld stond, terwijl hij beloofde
ze in de toekomst in te lossen tegen zilver en goud en ieder, die
weigeren mocht ze aan te nemen, bedreigde met zware straffen. Het
volk, dat het volste vertrouwen had in zijn woord en er op rekende,
dat hij evenzeer bereid zou zijn om de eene belofte te vervullen, als
hij in staat was om de andere na te komen, nam deze stukjes papier
zonder aarzeling of protest aan. Zoo deed deze Katholieke ridder,
door een spitsvondige en meest wonderbaarlijke soort van alchimie,
waardeloos papier verkeeren in kostbaar goud en maakte hij dat zijn
eerlang verarmd garnizoen overvloed van geld bezat!"

"Het is niet meer dan billijk om hieraan toe te voegen", gaat de
geschiedschrijver voort, "dat de Graaf van Tendilla zijn beloften
nakwam als een getrouw ridder; en dit mirakel, zooals het scheen in
de oogen van Agapida, is het eerste voorbeeld, dat ons overgebleven
is, van papiergeld." (Irving: "De verovering van Granada.") Hierbij
mag ook vermeld worden, dat de oudheidkundigen van het eiland geen
enkele kroniek vonden van een anderen legeraanvoerder, die wel het
voorbeeld van den Graaf de Tendilla navolgde in het uitgeven van
kleine stukjes papier om als geld te dienen, maar niet in het stipt
nakomen van zijn belofte en wien het naderhand gemakkelijk viel om
opnieuw het vertrouwen te winnen van zijn soldaten òf van het volk,
wanneer hij wederom in dergelijke moeilijkheden geraakte [26].



HOOFDSTUK XI.

HET NIEUWE MILLENNIUM.


Tenslotte stond er een secte van wijsgeeren op (zichzelven noemend
de "Vrienden der Menschheid"), die overtuigd waren dat zij alle
moeilijkheden konden oplossen en deze streefden er naar om de regeering
van het eiland in handen te krijgen.

Hun leider stond bekend als een monster. Hij had gediend in den oorlog
tegen de Kannibalen, had een buitengewoon woest uiterlijk en daarom
hield men hem algemeen voor een dapper man; hij sprak luid en met
groote overtuiging, daarom hield men hem voor een wijs man; hij had
groote rijkdommen vergaard, zonder ooit iets nuttigs uit te voeren,
en daarom hield men hem voor een zeer bekwaam man in zaken.

Onder zijn aanhangers waren er twee, die als zijn bijzondere
medewerkers en raadgevers golden. De eerste was een groot redenaar,
die het grootste gedeelte van zijn leven gesleten had als zendeling
onder een onbeschaafd volk, dat nooit eenige bezittingen had gehad
en natuurlijk geen handel dreef, en in deze hoogst voortreffelijke
en practische leerschool voor economie had hij alle kennis opgedaan,
die men over dit ingewikkelde onderwerp verzamelen kon. De tweede was
een athleet, die vele jaren in het nationale circus was opgetreden
en die zich een groote vermaardheid had verworven door op beide
schouders zware gewichten te dragen, welke het opschrift droegen van:
"binnenlandsche nijverheid," maar die in werkelijkheid alleen maar
uit ruw ijzer bestonden. Om deze beiden "verzamelden zich allen, die
in zorgen zaten, allen, die schulden hadden, en allen, die ontevreden
waren," zoodat zij weldra een groot aantal discipelen hadden.

Het eerste, wat zij deden, was den armen ouden Robinson Crusoe
beschimpen, omdat deze tijdens zijn leven zijn volk had aangeraden
om hun geld van goud te maken (dat alleen door arbeid geproduceerd
kon worden, en niet door goochelkunstjes) en om hun papiergeld
te maken van iets, dat goud vertegenwoordigde, terwijl hij toch
had moeten weten dat goud "het werktuig en het overschot was van
verdwenen despotisme," [27] en zij hielden volstrekt geen rekening
met het feit, dat hij de vader van zijn land was en in een hol had
gewoond. Vervolgens verklaarden zij, dat alle opvattingen, die de
verdere menschheid tot nu toe had aangehangen, geheel verkeerd waren;
dat de natuur haar best had gedaan om het eiland tot een afgezonderde
gemeenschap te maken; dat de wetgeving afdoende had aangevuld, wat
de natuur in dit opzicht nog onvoltooid had gelaten en dat derhalve
de behoeften van het eiland met betrekking tot geld, papiergeld en
al die dingen zoo eigenaardig en geheel eenig in hun soort waren,
dat alle ervaring van de geheele verdere wereld te samen daarop niet
toepasselijk was en dus ook niet leerzaam kon zijn. Allen waren het
er over eens, dat de verderfelijke theorie, verkondigd door Robinson
Crusoe, Vrijdag en andere menschen van vroegere tijden en andere
landen--dat alleen een algemeen begeerenswaardig artikel goed geld kon
vormen en dat geld altijd moest zijn het equivalent van de goederen,
waarvoor het in ruil werd gegeven--de feitelijke bron was van alle
geldelijke verwarring; want, was het niet duidelijk, dat, wanneer
zulks het geval ware, alleen die menschen slechts in het bezit van geld
konden zijn, die als die protserige tarwe-verbouwers, varkenshouders,
huisjesmelkers of obligatie-houders, door arbeid vroeger in het bezit
van nuttige goederen waren gekomen, welke zij in ruil konden geven
als een equivalent voor geld?--terwijl het ware einddoel van alle
geldelijke hervormingen en de sleutel tot het vreeselijke probleem
der armoede toch klaarblijkelijk was om een soort van geld uit te
vinden en in omloop te brengen, dat zij, die geen tarwe, varkens,
vee, huizen, obligatien of andere artikelen bezaten, en die niet in
staat of geneigd waren om iets dergelijks te verkrijgen, door hun
diensten te verkoopen, zonder moeite en in overvloed konden krijgen.

"Wij willen derhalve", zeide de redenaar-philosoof, sprekende
uit naam van hemzelf en van zijn mede-"Vrienden der Menschheid",
"meer democratie en minder aristocratie hebben op de geldmarkt; meer
geld binnen ieders bereik en minder voor de enkele uitverkorenen"
[28]. Kortom, waar de patiënt al zeer ziek en verzwakt was door
het kleine (fiscale) dieët, waarop hij had moeten leven meenden de
medici nu, dat de beste wijze, om hem er boven op te helpen, was,
om hem een nog slapper drankje in te geven.

Allen waren het er voorts over eens, dat het woord "geld" een
slechte naam was en dat het publiek een veel helderder voorstelling
zou krijgen van de groote problemen, waar het om ging, als er meer
begrijpelijke en wetenschappelijke termen, die nauwkeurige definities
behelsden, gebruikt werden. Een der wijsgeeren stelde derhalve voor,
om, aangezien het hun doel was, dat het overal wortel zou schieten,
terug te gaan tot de Bijbelsche omschrijving en het den "wortel" te
noemen, tegelijkertijd opmerkende, dat "de Heer toonde, wat Hij van het
geld dacht, door het soort menschen, aan wien hij het gaf". Een ander
stelde voor het te noemen: "een middel tot onderlinge samenwerking"
(Carey). Een derde: "het teeken van overdracht, waarvan de grondstof
een binnenlandsch product moet zijn" (John Law, 1705); een vierde:
"een begrip van waarde in vergelijking met nuttige goederen" (British
Tracts on Money, 1795-1810); een vijfde: "een standaard, noch van
goud, noch van zilver, maar iets ontworpen in de verbeelding om door
de publieke opinie bepaald te worden" (idem).

Waaruit geld in dit hervormde systeem nu bestond of moest bestaan,
daarover waren alle geleerden het aanvankelijk nog niet volkomen
eens. Een denkbeeld, dat nogal veel instemming vond, was, dat geld
uitsluitend moest zijn een teeken, dat diensten vertegenwoordigde,
bewezen op een onbepaalden tijd of plaats, (mogelijk vergeten of
ontkend door den ontvanger) en "waarvoor de houder niet het equivalent
heeft ontvangen, waarop hij onder het systeem van arbeidsverdeeling
een vanzelfsprekend recht heeft." [29]

Het beste geld was dus volgens de wijsgeeren, die deze theorie
verkondigden, een duidelijk bewijs, dat iemand iets aan een ander
verschuldigd was; en bijgevolg zou er bij meer schulden, ook meer
geld, en bij meer geld, ook meer rijkdom zijn, tenzij men zou moeten
veronderstellen (wat niet redelijk is), dat dit soort van geld de
eerste eigenschap van alle andere geldsoorten miste, n.l. koopkracht.

Bovendien (hoewel de philosophen dat er niet precies bij vertelden) was
het tevens een logische conclusie, dat in een gemeenschap, die alleen
"teekenmunt" of "imaginair geld," gebruikte, de zekerste weg om rijk
te worden zijn zou om in groote schulden te geraken; en de beste wijze
om een verlicht systeem van handeldrijven door te voeren, zou zijn,
om artikelen, door tijd en arbeid verkregen, te ruilen voor rentelooze
schuldbewijzen. Het is onnoodig te zeggen, dat deze leerstellingen en
conclusies er zeer toe bijdroegen om de bevolking van het eiland te
versterken in de opvatting, die zij zich reeds vroeger hadden eigen
gemaakt, dat het papiergeld, dat zij reeds hadden--namelijk bewijzen
van vernietiging,--"het beste ruilmiddel van de wereld" was.

De drie leiders der philosophen waren er evenwel geen menschen naar,
om zich met halve maatregelen tevreden te stellen. Hadden zij hun
handen niet geslagen aan den ploeg der hervormingen? En moesten zij
nu na dit veelbelovende begin werkeloos toezien, dat de ploeg in de
vore bleef steken? Derhalve beriepen zij zich eerst op de mannen van
gezag en vervolgens op het ongeletterde verstand.

Hier volgen enkele uitspraken van autoriteiten waaraan zij groote
waarde hechtten:

"Handel en bevolking, die den rijkdom en de macht van den Staat
uitmaken, zijn afhankelijk van de hoeveelheid en van het beheer van
het geld", John Law, Memory to the Duke of Orleans, 1705.

"Wat is onze plicht tegenover onszelf en tegenover de geheele wereld:
zullen wij niet of wel een circulatiemiddel blijven handhaven,
dat ongeschikt is voor uitvoer? Dat is het vraagstuk, dat op het
oogenblik de natie in beroering brengt en dat binnen afzienbaren
tijd alle andere quaesties in zich zal absorbeeren. Het bevestigende
antwoord op deze vraag is ook in volmaakte overeenstemming met de
practijk en de ervaring der groote mogendheden, en eveneens met de
leerstellingen van een gezonde economische wetenschap". Brief van Henry
C. Carey aan den afgevaardigde van Detroit, Mozes W. Field, September
1875. Raadpleeg verder Gouverneur W. Kieft: "Over het gebruik van
Wampumgeld in Nieuw-Amsterdam," (folio-uitgave, zeer zeldzaam) 1659.

"Langdurige gemeenzaamheid met de practijk om een onderpand voor
leeningen te geven en om deze op een vastgestelden datum terug te
betalen, heeft ons verblind voor het nationale voordeel van leeningen
zonder onderpand en op een onbepaalden datum betaalbaar", Karl Marx,
Sécrétaire, Organisation de l'Internationale.

Maar het argument, waarmee de philosophen het meest hun theorieën
staafden tegenover het volk, was een juridische uitspraak, gedaan
in een naburig land door het hoogste rechtscollege, voor hetwelk
de vraag, waaruit geld moest bestaan, officieel ter beslissing
was gebracht. Deze uitspraak, uitgedrukt in de zeer eigenaardige
terminologie van het land, luidde als volgt: "Wat wij erkennen is,
dat de volksvertegenwoordiging de macht heeft om te proclameeren,
dat de gouvernementspromessen, belovende geld te betalen, voor
het oogenblik gelijk in waarde zullen zijn met het betaalmiddel,
dat omschreven is bij de muntwetten, of met de veelvouden van dit
betaalmiddel". Hetgeen allemaal, vertaald in de taal van het eiland,
beteekende dat de Regeering de macht heeft om een betalingsbelofte,
die dus in zichzelf inhoudt een erkenning dat de belofte niet betaald
is, te maken tot een volledige genoegdoening, dat de belofte betaald
is. Dat deze beslissing overigens volstrekt geen nieuwtje was op
rechtskundig gebied en dus ook niet door nieuwe wettelijke bepalingen
gedekt behoefde te worden, gaven de geleerde rechters indirect toe
door bij het geven van hun meeningen als vroegere parallelgevallen,
waardig om steeds herdacht te worden, de beslissingen aan te halen
van dien eminenten jurist van den ouden tijd Cade (Jack), die
verordonneerde, dat "zeven halve-stuiver-brooden voor een stuiver
verkocht moesten worden" en dat "de kuip met drie hoepels tien hoepels
moest hebben". Hetzelfde gerechtshof staafde eveneens zijn argumenten
door te zeggen: "het is nauwelijks juist om van een waarde-standaard
te spreken. De grondwet spreekt er niet van. "Waarde" is een ideëel
begrip. De muntwetten stellen de waarde-eenheid vast op een dollar,
maar het gouden of zilveren voorwerp, dat wij een dollar noemen,
is in geen enkel opzicht de standaard van een dollar. Het is een
plaatsvervanger ervan. Er had nooit een geldstuk behoeven te bestaan
met de benaming van een dollar." [30]

[Aanmerking: Deze laatste opmerking van het geleerde gerechtshof hield
een groote ontdekking in; want hoe kan er een plaatsvervanger bestaan,
zonder iets, waarvan hij de plaats moet innemen? In het geval van
Peter Schlemihl was er een man zonder schaduw, maar hier hebben we
een schaduw zonder een lichaam om die schaduw te werpen. Een gouden
dollar is geen bestaande en langs mechanischen weg gemaakte munt,
maar 25,8 grein standaardgoud is een dollar. Bedoelde het gerechtshof
soms, dat dit gewicht aan goud niet behoeft te hebben bestaan en toch
een plaatsvervanger heeft? (De schrijver.)]

Van het oogenblik af, dat deze uitspraak hun ter oore kwam, namen
alle philosophen hun woordenboeken ter hand en zochten de beteekenis
op van het woord "ideëel". Zooals te voorzien was, vonden zij dat het
beteekende: "denkbeeldig"; "alleen bestaande in de fantasie of in de
verbeelding" (Webster), en vanaf dat oogenblik was er geen sprankje
twijfel meer in de zielen der hervormers omtrent de onfeilbaarheid en
de onwrikbaarheid van hun stellingen. Want, om nog eens in uitvoeriger
verklaringen te treden, had het hoogste menschelijke tribunaal nu
niet twee uiterst netelige quaesties tegelijkertijd opgelost?

1e. dat de plaatsvervanger van een voorwerp een equivalent kan zijn
(en als de overheid het zegt, zijn moet) voor het voorwerp zelf;
2e. dat waarde een ideëel begrip is, en daar alle ideëele begrippen
door de verbeelding geschapen worden, men dus ook waarde scheppen
kan uitsluitend met behulp der verbeelding.

Hieruit volgde natuurlijk, dat men, om te genieten van het bezit van
eenig ding, wat het ook zij, alleen een symbool of plaatsvervanger van
dat ding behoefde te scheppen, en wilde men voor een ontvangen waarde
betalen, dan behoefde men alleen maar een overeenkomstige waarde
te fantaseeren om deze in ruil te geven en daarmee de verrekening
te sluiten. Op deze beslissingen van rechtsgeleerdheid en gezond
verstand, zoo besloten de drie leiders der philosophen en hun
vrienden, die de regeering in hun macht hadden, zou het toekomstige
geld van den staat gebaseerd zijn. Het vroegere opschrift op het
papier in omloop: "belofte om te betalen", dat stond voor hen vast,
was volkomen overbodig, want waarom geld te beloven, als de binnen hun
bereik liggende geldvoorraad practisch onbeperkt gemaakt kon worden
of tenminste altijd voldoende voor de behoeften van iedereen, die
het wenschte te hebben, of hij handel dreef of niet? Er was ook een
groot geleerde op het eiland, die met wiskundige berekeningen bewees,
dat er zooveel arbeid zou worden uitgespaard (welke dus voor andere
doeleinden benut kon worden) door de methode om een artikel, dat weinig
of geen arbeid kostte voor zijn productie, als geld te gebruiken in
plaats van goud of goederen, die veel arbeid vertegenwoordigden,
dat het noodzakelijk zou zijn om oogenblikkelijk een wet uit te
vaardigen, waarbij aan iedereen verboden werd om langer dan zes uur
per dag te werken, teneinde de ramp van een al te grooten overvloed
te voorkomen. Dezelfde geleerde had zich kort te voren zoozeer laten
meesleepen door zijn eigen betoog over de doelmatigheid van een nieuwe
kachel, die de helft der brandstof van een gewone kachel uitspaarde,
dat hij in het vuur van zijn redeneering aanbevolen had om twee zulke
kachels te koopen teneinde alle brandstof uit te sparen.

Met weinige uitzonderingen was de geheele bevolking van het eiland
opgetogen van vreugde, en zoodra de omstandigheden het toelieten
begonnen zij al hun handelszaken volgens deze nieuwe basis te
regelen. Maar alle vreugde bij het vooruitzicht van het komende
nieuwe tijdperk doofde daarom nog niet de gevoelens van dankbaarheid
in de harten van het volk en zij besloten omvangrijke bewijzen van
hun erkentelijkheid te zenden naar alle buitenlanders, die hen met
hun wijze uitspraken op den goeden weg hadden geholpen. Aan elk der
rechtsgeleerden, die zoo vernuftig het begrip "waarde" omschreven
hadden, droegen zij een ideëel kasteel en landgoed op, waarvan het
bezit den eigenaar in den adelstand verhief met den titel van Baron
Idéalité, waarbij de ontvanger bovendien, bij speciale vergunning van
overheidswege, nog het recht verkreeg om (indien hij dat wenschte)
het praedicaat van "beduveld" te gebruiken. Aan den edelen voorstander
in vreemde landen van het denkbeeld van een geldsoort, die niet voor
uitvoer geschikt was, werd een gift van een millioen "middelen tot
onderlinge samenwerking", vertegenwoordigd door ideëel papiergeld,
toegewezen. Maar daar dit papiergeld zoowel volgens de wet als
uit den aard der zaak niet uit het eiland kon worden uitgevoerd,
was het onmogelijk om deze gift uit te betalen, en in plaats daarvan
schreef men een brief, waarin een verklaring der omstandigheden werd
gegeven en den ontvanger verzocht werd om het besluit tot betalen te
accepteeren als een "teeken van overdracht".

Aan den eminenten financier, die het geld had omschreven als een
"begrip van waarde in vergelijking met nuttige artikelen," werd een
pleister-afbeelding gezonden van het "Wat Is Het?", terwijl aan zijn
collega, die de meening had uitgesproken, dat "hoe minder kostbaar
de grondstof is, waarvan geld gemaakt wordt, des te beter voor de
gemeenschap, die het gebruikt," een groote doos werd gezonden, die
monsters bevatte van de meest waardelooze dingen die men maar kon
bedenken, met een beleefd briefje er bij, waarin aan den ontvanger
verzocht werd om een keus te doen uit de verzameling van datgene,
wat hem het beste geschikt leek om er een teekenmunt van te maken,
en om een gedetailleerd verslag te sturen van zijn bevindingen bij
de poging om het in omloop te brengen als een vertegenwoordiger van
onbetaalde diensten.

Terwijl de langzame voorbereidingen der Regeering van het eiland
om de noodige wetten voor de uitgifte en het gebruik van het nieuwe
geld te verschaffen, nog in vollen gang waren, trachtten verscheidene
vooruitstrevende individuen de officieele wettelijke handeling vóór
te zijn door op hun eigen houtje de grondbeginselen van het nieuwe
fiscaal systeem in praktijk te brengen. De eerste, die zoo handelde,
was een minister voor het binnenland van het eiland, wiens voornaamste
werk het was om de heidenen--voor wie, zooals men zich herinneren zal,
Robinson Crusoe bijdragen inzamelde,--van rundvleesch te voorzien. Er
hadden toen juist niet lang geleden eenige geruchten ten nadeele van
dezen ambtenaar de ronde gedaan, n.l. dat de heidenen niet al het
rundvleesch kregen waarop zij recht hadden; maar deze verdachtmaking
had waarschijnlijk geen anderen grond dan het onvermogen van de
heidenen om hun gevoel van voldaanheid in overeenstemming te brengen
met het bewijs van de overdracht van het vleesch. Om de heidenen
tevreden te stellen en tegelijkertijd zijn reputatie voorgoed van
elken blaam te zuiveren, haastte de bewuste ambtenaar zich om een
groot aantal afbeeldingen van mooi vet vee te laten maken, die hij
naar de Heidenen liet brengen door een Kwaker, terwijl hij hun tevens
schriftelijk verzocht om te slachten en op te eten en zich te goed te
doen, er aan toe voegend in een post-scriptum, dat het zeer nuttig
voor hen zou zijn om spaarzaamheid te leeren door de huiden op te
sparen. Daar de Kwaker nooit terugkwam, werd het tamelijk zeker geacht,
dat althans aan de eerste helft van het verzoek voldaan was.

Het bestuur van het Nationale Steuncomité nam eveneens het besluit om
het ideëele systeem zonder uitstel in hun werkkring te ontwikkelen
en toe te passen. Het voornaamste werk van dit oude en eerwaardige
genootschap was de uitdeeling van kleedingstukken aan behoeftigen, en
zooals altijd het geval is in zware tijden, dreigde het getal aanvragen
hun voorraad hulpmiddelen, bijgedragen door liefdadige burgers, te
overtreffen. De bestuursleden wisten echter zeer goed, dat het niet
aanging om de plaatselijke armlastigen met de heidenen over één kam te
scheren, en hun aanvragen om kleeding te beantwoorden door zorgvuldig
geteekende plaatjes uit mode journalen te knippen en onder hen uit te
deelen; want er was dit groote verschil, dat de behoeftigen bij hen
voor de deur stonden, terwijl de heidenen ver weg in het binnenland
waren. Maar zij kwamen op een anderen, zeer gelukkigen inval.

Zij namen een bekwaam schilder in hun dienst, dien zij voorzagen
van een goeden voorraad verf en kwasten, en als een armlastige
zich tot hen wendde om kleeren, lieten zij hem van top tot teen
beschilderen met alle kleeren, die hij wenschte, en naar de mooiste
en nieuwste patronen, vanaf kaplaarzen tot boorden toe en vanaf blauwe
getailleerde rokken tot geborduurde dassen met bijbehoorende juweelen
en fantasie-knoopen. Natuurlijk verwekte de eerste man, die in dat
costuum in het openbaar verscheen, heel wat opschudding. Maar het idee
was zoo nieuw en had klaarblijkelijk zooveel voordeelen boven de oude
methode van zich te kleeden, dat deze uitvinding opnieuw het overwicht
van het ideëele boven het reëele systeem in hooge mate versterkte. Zoo
was een der grootste verdiensten van deze nieuwe methode, dat zij
niet alleen de opvattingen van de meest vooruitstrevende finantieële
philosophen symboliseerde, maar ze ook wel degelijk in practische
toepassing bracht; en vooral bevorderde zij, volgens de wensch van
den redenaar-philosoof, "meer democratie en minder aristocratie op de
kleerenmarkt," daar zij de menschen er toe bracht om het minst kostbare
materiaal, waaruit men kleeren kon maken, te gebruiken; terwijl men
geschilderd katoen, wol, zijde en leer zoo zeer kon doen gelijken op
de werkelijke stoffen, dat alleen wanneer men trachtte de namaak te
ruilen voor de echte stof, het verschil duidelijk te onderscheiden
was. Bovendien had niemand ooit last dat de kleedingstukken, die
volgens het nieuwe systeem ontworpen waren, niet goed pasten!

Het was uit met de knoopenplaag en iedereen kon genoeg tijd uitsparen
met het aan- en uitkleeden om er rijk van te worden als hij die
uitgespaarde oogenblikken maar wist te benutten. Iedereen kon zonder
bezwaar in zijn kleeren gaan slapen en als hij zijn huisjasje drie
honderd vijf en zestig maal in het jaar wenschte te verwisselen voor
een overjas of een overjas voor een huisjasje, kon hij dat met de
grootste snelheid doen, zonder eenig ruw materiaal te verspillen,
behalve een beetje verf; en daarom kreeg het systeem na eenigen tijd
door een gelukkigen inval den naam van "drie honderd vijf en zestig
maal verwisselbaar". Natuurlijk voldeed het zeer goed, zoolang het
weer zacht en goed bleef, maar toen het jaargetijde veranderde en het
guur en koud begon te worden, bleek het weldra, dat er geen wezenlijk
onderscheid bestond tusschen de verwarmende eigenschappen van de
verschillende soorten verf; dat er iets meer noodig was dan vertrouwen
om de koude op een afstand te houden en dat het geen invloed had op
de lichaamstemperatuur en den bloedsomloop of men zich den eenen dag
hemelsblauw schilderde en den volgenden groen. [31]

Vervolgens waren er nog twee slimme kerels, Peter van Scrapehem en
Israel Double, die ieder een boerderij ter waarde van tienduizend
dollar bezaten. Peter verkocht zijn hoeve voor de volle waarde aan
Israel en nam er vervolgens een hypotheek op voor het geheele bedrag
van de koopsom; en Israel verkocht op zijn beurt de zijne aan Peter en
nam er eveneens een hypotheek op voor de volle waarde. Op deze wijze
hadden die twee knappe koppen oogenschijnlijk beiden hun bezittingen
verdubbeld; immers terwijl ieder aanvankelijk slechts tienduizend
dollars waarde aan onroerend goed had bezeten, hadden zij nu ieder
tienduizend aan onroerend goed en tienduizend aan persoonlijke
vordering, of tesamen de somma van veertig-duizend dollars, inplaats
van de oorspronkelijke twintig-duizend. Deze methode om bezittingen
te vermeerderen door vermeerdering van eigendomsbewijzen was zoo
gemakkelijk en oogenschijnlijk zoo onfeilbaar, dat het voorbeeld van
deze twee boeren zeer algemeen werd nagevolgd en toen eenige maanden
later de belasting moest worden opgemaakt over de eigendommen der
eilandbewoners, stond elkeen verstomd van verbazing over de enorme
toeneming van rijkdommen, welke uitsluitend het gevolg was van de
ontdekking der juiste opvatting omtrent den waren aard en de waarde
van eigendomsbewijzen.

Tot op dit tijdstip had de melkvoorziening van het eiland voornamelijk
onder het beheer gestaan van een enkele maatschappij, die onder den
naam van "Maatschappij voor Distributie van Lacteale Vloeistof", alle
koeien in haar bezit had en die, om de bediening van haar klanten
te vergemakkelijken, sedert langen tijd de gewoonte had om bons uit
te geven, ieder goed voor een pint of een maatje melk, terwijl ook
alleen houders van bonnetjes melk konden krijgen. Deze bons voldeden
uitstekend in het gebruik binnen den besloten kring van ruilhandel,
die er bestond tusschen de melkboeren en hun klanten, voorzagen in
alle behoeften en werden door ieder aangenomen als gelijkstaande met
melk, want hoe meer bons hoe meer melk, en zonder bons geen melk.

Gedurende den oorlog hadden de Kannibalen bij gebrek aan ander vleesch
een groot aantal der koeien, die aan de "Maatschappij voor Distributie
van Lacteale Vloeistof" behoorden, opgegeten. Talrijke koeien waren
ook gerequireerd door de regeering voor de soldaten, zoodat er na
den oorlog waarlijk niet meer koeien waren, dan het eiland volstrekt
noodig had. Plotseling brak er een epidemie van "mond- en klauwzeer"
uit op het eiland, tastte alle koeien van de Vereeniging aan en
maakte, dat zij geen melk meer konden geven. Toen verhief zich zulk
een hartroerende kreet uit ieder huisgezin, waar zuigelingen waren,
dat zelfs het meest verharde gemoed er door bewogen werd. Het was
niet eens noodig om een georganiseerde actie op touw te zetten,
want het volk verzamelde zich spontaan en eischte, dat er ingegrepen
zou worden. Een onmetelijke openbare volksvergadering was dadelijk
bijeen. Een zeer populair en humaan man en bijzonder kindervriend, in
de wandeling Oom Dick genoemd, werd als voorzitter uitgeroepen. Hij
werd ondersteund door een lange reeks van eerste staatsburgers, als
vice-presidenten en secretarissen, van wien echter niemand na zijn
kinderjaren nog eenige practische ondervinding gehad had van melk,
uitgezonderd misschien in den vorm van punch. De voorzitter hield
een gloeiende redevoering. Hij wist niet, zeide hij, of hij meer
bewogen was door medelijden of door verontwaardiging, medelijden met
de ongelukkige zuigelingen, wier lijden ondragelijk was geworden, of
verontwaardiging over de wreedheid der geprivilegeerde monopolisten,
die lichtvaardiglijk geweigerd hadden om meer bons uit te geven,
juist toen de behoefte aan melk het meest dringend was. De vergadering
deelde volkomen in de opvattingen van den voorzitter en besloot met
algemeene stemmen dat de "Maatschappij v. D. v. L. V." onmiddellijk
meer bons zou moeten uitgeven en bij gebreke daarvan zou haar octrooi
veranderd en aangevuld worden. Onmachtig om den algemeenen storm
van verontwaardiging te weerstaan, gaf de Maatschappij dadelijk
toe, en ieder vaderlandslievend burger keerde huiswaarts naar zijn
zwaarbeproefd gezin, met een overvloedige hoeveelheid melkbons in de
aangename overtuiging dat hij voor éénmaal althans van een buitengewone
gelegenheid had kunnen profiteeren.

Dienzelfden avond werden alle zuigelingen voorzien van melkbons
inplaats van melk. Melkbons warm, melkbons koud, melkbons met suiker,
gewone melkbons, melkbons met groen bedrukte achterzijde en in te
wisselen tegen melkbons voor den room, die van de andere melkkaarten
was afgeschept. Maar, vreemd genoeg, weigerden alle babies zonder
uitzondering om de melkbons in te nemen met diezelfde instinctmatige
verstoktheid, waarmede oudere kinderen weigeren om schijn voor wezen
te accepteeren en nog dankbaar te zijn op den koop toe. De verwarring
van de vorige nacht was niets, vergeleken bij de opschudding van
de volgende, en toen de zon weer opkwam bescheen zij een volk in de
diepste ellende.

Zoodra de noodzakelijke maatregelen getroffen konden worden kwam er
een nieuwe meeting bijeen. Maar ditmaal werd deze door de zuigelingen
zelf gehouden, gesteund door hun moeders en kindermeisjes. Zij waren
volstrekt niet theoretisch in hun opvattingen en ofschoon jong in
jaren, meenden zij allen, zonder uitzondering lang genoeg geleefd
te hebben om te weten wat hun vaders blijkbaar niet wisten, nl. het
verschil tusschen melk en papier. De besluiten, die genomen werden,
waren kort maar zakelijk en hielden het volgende in: 1e. dat de nood
der tijden meer melk vroeg en niet meer melkbons; 2e. dat de eenige weg
om aan meer melk te komen was om meer koeien aan te schaffen; 3e. dat
de eenige weg om meer koeien te krijgen was om ze aan te fokken, of
om iets even waardevols te produceeren, en vervolgens daarmee koeien
te koopen; 4e. dat er enkele eeuwige waarheden bestaan, en dat het
nutteloos is om die te loochenen, zoowel voor zuigelingen als voor
volwassen mannen. Er werd een comité benoemd, dat op zich nam om een
godsmolen te verschaffen om daarin iedereen fijn te malen, die niet
geloofde aan deze laatste bepaling. Daarop werd de meeting verdaagd.

Dit was het eerste teeken van een openbaar meeningsverschil met de
opvattingen van de Vrienden der Menschheid, maar dit teeken werd
weldra door andere gevolgd. Daar men waarde tot een ideëel begrip
verklaard had en ideëele waardemeters in de plaats gesteld waren van
de reëele en tastbare maten van vroeger, meende men ook ideëele maten
van lengte, gewicht en inhoud in de plaats te moeten stellen van de
duimstokken, pondgewichten en schepelmaten, die eertijds gebruikt
werden. Winkeliers, loodgieters, kolenhandelaars en alle anderen die
iets te verkoopen hadden, voorzagen zich daarom van stukjes papier,
waarop respectievelijk gedrukt was: "Dit is een voet", "dit is een
schepel", "dit is een pint", "dit is een pond", en opnieuw werd de
groote wiskunstenaar te hulp geroepen om te berekenen hoeveel meer
laken, bier, steenkool, gas en alle andere meetbare dingen aan de
gemeenschap zonder twijfel ten deel zou vallen tengevolge van de
uitsparing van arbeid en kapitaal, veroorzaakt, doordat de oude maten
nu niet meer gemaakt, verkocht en gebruikt behoefden te worden.

Maar het nieuwe systeem werkte niet best. Er was voortdurend
oneenigheid tusschen de koopers en de verkoopers, omdat de een
altijd een heel andere voorstelling had van wat hij verkoopen of
ontvangen moest dan de ander, en eer zij het recht beseften, waren de
eilandbewoners op weg om terug te keeren tot het primitieve systeem
van goederenruil, waarmede reeds de proef was genomen, doch dat als
ondoelmatig verworpen was in de eerste dagen van de geschiedenis
van het eiland. Inplaats van één prijs, stelde ieder, die artikelen
of diensten te verkoopen had, een reeks van minstens vier prijzen
vast: een "prijs voor werkelijke betaling", een "prijs voor geld",
een "prijs voor quasi-geld" en een "prijs op goed vertrouwen" en de
verkooper vroeg iederen klant die bij hem kwam, hoe deze wenschte
te betalen. [32] "Prijs voor werkelijke betaling" was goederenruil,
"prijs voor geld" was betaling in buitenlandsche munt; "prijs voor
quasi-geld" was het ideëele geld van het eiland en "prijs op goed
vertrouwen" was een opgedreven prijs in verband met den tijd van het
daaraan verbonden crediet. Dus, verondersteld dat een klant een mes
wilde koopen, dan zou de prijs daarvan "voor werkelijke betaling" zijn
een schepel koren, de "prijs voor geld" een gouden of zilveren munt ter
waarde van vijftig Amerikaansche centen, de "prijs voor quasi-geld"
soms zooveel als hij in een mand en een andermaal zooveel als hij
in een kruiwagen kon vervoeren; en vóórdat het ideëele geld voorgoed
werd afgeschaft was er een wagen noodig om het geld te brengen. Het
handeldrijven werd op deze wijze "hoogst ingewikkeld".

Omstreeks denzelfden tijd verspreidde zich plotseling het bericht
dat de heidenen, niet bij machte om hun magen te vullen met de
afbeeldingen van vet vee, die hun zoo ruimschoots waren toegezonden
en in de overtuiging, dat zij bij den neus genomen waren, aanstalten
maakten om den oorlog te verklaren.

Om tegemoet te komen aan de verhoogde staatskosten in verband met
dit dreigende gevaar, hief de Regeering nieuwe belastingen, en daar
de schatting van het vermogen op het eiland onder den invloed van
het nieuwe fiscaal systeem zulk een ontzaglijk veel grooter cijfer
had aangewezen dan vroeger, verwachtte men, dat een kleine aanslag
een groote som zou opbrengen. Maar zoodra Scrapehem, Double en hun
vrienden, die hun vermogen vergroot hadden door hun eigendomsbewijzen
te vermeerderen, bemerkten, dat de eigendomsbewijzen bij de belasting
als rijkdom werden beschouwd en als zoodanig belast werden op gelijken
voet met het vermogen, dat de eigendomsbewijzen vertegenwoordigden,
haastten zij zich om terug te krabbelen en hun hypotheken af te lossen,
en oogenblikkelijk werd de befaamde nominale rijkdom van het eiland
tot de helft teruggebracht.

Zooals men zich zal herinneren, waren er enkele personen, die niet
gedeeld hadden in den algemeenen jubel, waarmee de ontdekking en
instelling van het nieuwe muntsysteem begroet was. Dat waren de
gewetenlooze kapitalisten, waarmee de menschen bedoeld werden, die door
ijver en spaarzaamheid meer geproduceerd hadden, dan zij verbruikten
en die dit overschot hadden uitgeleend in den vorm van schepen,
huizen en wagens, kruiwagens, steenkool, ijzer enz., op voorwaarde,
dat de waarde van die verschillende artikelen, uitgedrukt in geld,
hun zou worden terugbetaald benevens een gedeelte van de winst,
die door den leener bij het gebruik gemaakt mocht zijn.

Nu was men algemeen van oordeel dat al deze verhuurders "opgeblazen"
waren, en die opgeblazenheid werd natuurlijk in verschillende graden
geconstateerd naarmate de patiënt een schip of een handkar bezat
en uitleende, of het equivalent van die voorwerpen in geld; en men
was het er ook algemeen over eens, dat het beste geneesmiddel voor
deze vreeselijke ziekte een aderlating was, en wel een aderlating
in dien vorm, dat men hen betaalde in het ideëele geld, dat nogal
heel wat in waarde verschilde van het geld, dat bedoeld was toen
de huurcontracten of leeningen gesloten werden. Inboorlingen van
heidensche landen, die nooit door het licht van het Evangelie waren
beschenen, noemden dit diefstal, maar vele inwoners van het eiland,
die hun leven lang Christenen geweest waren, hadden een heel anderen
kijk op de zaak en beschouwden deze uitsluitend als een hygienische
maatregel; en Christendominees die nooit tegen zulke practijken
preekten, maar wel altijd preekten tegen de zonden van dat oude volk,
de Joden, verwonderden zich over den lagen stand der moraliteit, die
een algemeen kenmerk der toenmalige maatschappij scheen te zijn. Daar
het evenwel uit de oude archieven van het eiland blijkt, dat er juist
in dienzelfden tijd zeer werd geijverd om bij de overheid en het volk
belangstelling op te wekken voor het vraagstuk of bijbellezing al
of niet gewenscht was op de openbare scholen, hetgeen de algemeene
aandacht waarschijnlijk wel wat afleidde van de overweging van
zulke onbelangrijke en ondergeschikte quaesties als de aard en de
verplichting van beloften, kan het zijn, dat het met dat lage peil
van moraliteit erger gesteld scheen, dan het in de werkelijkheid
het geval was, omdat immers het moeilijkste deel van de taak van
den geschiedschrijver daarin bestaat: het verband te vinden tusschen
gelijktijdige, maar schijnbaar volkomen tegenstrijdige gebeurtenissen.

Maar, hoe dit ook zij, allen, die waardevolle artikelen uitgeleend
hadden, wenschten die aderlating te voorkomen en haastten zich
bijgevolg om terugbetaling te eischen alvorens het ideëele geld op
grooten schaal uitgegeven en in circulatie gebracht kon zijn; en
toen zij eenmaal afbetaald waren, wachtten zij zich wel om hun geld
opnieuw uit te leenen. Dit alles droeg er toe bij om, zooals men het
toen uitdrukte, het geld erg "krap" te maken, maar deze uitdrukking
ging volstrekt niet heelemaal op. Het eenige geld, dat krap was,
was het goede geld en dat was reeds sedert zoo langen tijd verdwenen,
dat de jongere generatie van de bevolking niet eens wist, hoe het er
uitzag, terwijl er van het slechte geld een voortdurend aangroeiende
voorraad was.

Behalve het goede geld was ook al het werkelijke kapitaal
krap--timmerhout om schepen, fabrieken en huizen te bouwen, ijzer
voor de constructie van machines, stof voor kleeren, en graan voor
voedsel: niet omdat er eenig gebrek was aan al deze nuttige dingen,
maar omdat de bezitters allen bang waren geworden, dat zij er nooit
iets gelijkwaardige voor terug zouden krijgen, wanneer zij ze eenmaal
uitleenden of afgaven. Zoodoende werd het eiland inplaats van zich in
grooten voorspoed te verheugen, in de diepste ellende gedompeld. Er
was een algemeen gebrek aan vertrouwen. De werkkracht van het algemeen
was gefnuikt, de productie werd belemmerd, en wie hard wilde werken,
kon daartoe geen gelegenheid vinden.

Het goud was sinds lang uit de circulatie verdwenen. Hoewel het
in groote hoeveelheden op het eiland geproduceerd werd, bleef er
niets van in het land zelf, maar alles stroomde voortdurend naar het
buitenland. De eenige verklaring van dit verschijnsel was, dat goud
het goedkoopste product van het eiland was en daarom het eerste,
dat uitgevoerd werd. Maar onder alle menschen, die dat opmerkten,
begreep het meerendeel volstrekt niet, dat de oorzaak hiervan niet
was te zoeken in een achteruitgang van de waarde van het goud, want
de gemiddelde koopkracht van dit artikel was over de geheele wereld
volkomen gelijk gebleven; maar dat de prijs van haast alle andere
producten van het eiland zoozeer veranderd was en naar verhouding zóó
was gestegen door den binnenlandschen geldelijken toestand, dat het
voor een vreemdeling veel voordeeliger uitkwam om goud te ontvangen
voor alle artikelen, die hij aan het eiland verkocht en vervolgens
met dat goud in andere landen dezelfde dingen te koopen, die juist in
groote hoeveelheden op het eiland geproduceerd werden om verkocht te
worden. Zooals reeds eerder vermeld is, hadden de eilandbewoners veel
moeite om deze tactiek te begrijpen, maar de vreemdelingen begrepen
als het ware intuïtief het voordeel er van en verzuimden nooit om haar
toe te passen [33]. Dit alles droeg er nog meer toe bij om alle handel
en nijverheid van het eiland onderste boven of binnenste buiten te
keeren: en terwijl de Vrienden der Menschheid voort gingen met luide
te verkondigen, dat de uitgifte van meer geld alle moeilijkheden zou
oplossen, begon het ongelukkige, geplaagde volk, wien het weinig kon
schelen van welke zijde de verlichting van hun nooden mocht komen,
indien deze slechts kwam, inmiddels luide te morren tegen het, naar
hun meening, onnoodige uitstel der papier-uitgifte.

De reden van dat uitstel was, dat, hoewel in alle kringen van
het eiland een vrijwel volkomen eenstemmigheid heerschte over dit
onderwerp, de formeel vastgestelde datum voor de bijeenkomst der
Volksvertegenwoordiging om de betreffende wetten uit te vaardigen,
nog niet gekomen was.

Eindelijk was de langverwachte dag daar en de Volksvertegenwoordiging
kwam bijeen. Alle bijzondere vrienden van "Meer Geld", van "Ideëel
Geld" en van de "Menschheid" waren afgevaardigden en nauwelijks had de
voorzitter zijn zetel ingenomen of vijftig mannen sprongen op, ieder
met een wetsvoorstel betreffende een onmiddellijke hervorming van het
fiscale stelsel. Het eerste voorstel, dat aangenomen werd, was, dat de
Regeering dadelijk al het geld zou verschaffen, dat noodig was om in
de behoeften van alle menschen en van allen handel en nijverheid te
voorzien en dat het hiervoor uitgegeven geld wettig betaalmiddel zou
zijn voor alle schulden van heden, van het verleden of van de toekomst.

De volgende belangrijke quaestie, die aan de orde kwam was: Op welke
wijze zou de nieuwe en onbeperkte geldvoorraad verdeeld worden? Allen
begrepen onmiddellijk, dat men onmogelijk kon uitgaan van het systeem
van een onbegrensd iets te geven voor een onbegrensd niets; en toch,
wanneer dat niet gebeurde, hoe konden dan zij, die niets hadden en
natuurlijk om deze reden, de meest dringende behoefte hadden aan geld,
dit verkrijgen? Bovendien, om een onbeperkte hoeveelheid nieuw geld
te scheppen, zou men eenige honderdduizenden stukjes papier moeten
hebben met de woorden: "Dit is een dollar". "Dit is tien Dollar", of
"Dit is--(een ander bedrag), in duidelijke, artistieke letterteekens er
op gedrukt, en al die bedrukte papiertjes zouden noodzakelijkerwijze
niet alleen een groot verbruik van papier en inkt vereischen, maar
ook van tijd, terwijl het, vooral met het oog op den handel, van het
grootste belang was, dat er onverwijld zou worden ingegrepen. Daarom
besloot de Volksvertegenwoordiging om het moeilijke vraagstuk van
gelijke verdeeling onder de bevolking maar voorloopig te laten rusten
en allereerst een poging te doen om den handel te verlichten door
de hoeveelheid papiergeld in omloop te verdubbelen. Om dat doel te
bereiken, zonder de Regeering op kosten te jagen voor graveeren, druk,
papier en inkt, werd de bepaling uitgevaardigd, dat ieder, die in
het bezit was van "wettig betaalmiddel" papiergeld, deze biljetten
in twee gelijke helften mocht knippen en die beide stukken papier
zouden dan elk afzonderlijk weer een wettig betaalmiddel zijn voor
het volle bedrag, dat het heele biljet tevoren vertegenwoordigd had.

Op het eerste gezicht scheen dit voorstel, dat aan een ieder,
die geen geld had, belette te deelen in den nieuwen rijkdom, een
schreeuwende onrechtvaardigheid: maar een nadere beschouwing der
zaak bracht de menschen tot de tegenovergestelde conclusie; want
tenzij men voorstelde om het nieuwe geld maar heelemaal weg te geven,
konden toch alleen diegenen, die al geld bezaten, er van krijgen en
wat zij zouden krijgen moest ook in ieder geval naar verhouding zijn
van wat zij reeds bezaten. Daarom werd het wijs geacht, om maar van
te voren rekening te houden met een in alle gevallen onvermijdelijk
gevolg en het nieuwe papiergeld te verdeelen op de aangewezen wijze.



HOOFDSTUK XII.

DE ONTNUCHTERING.


Men verwachtte algemeen, dat de nieuwe en onmetelijke hoeveelheid
papiergeld, welke op de raderen van den handel werd uitgestort, deze
raderen onmiddellijk in beweging zou brengen. Maar die verwachting werd
wel zeer teleurgesteld. Niet alleen wilden de raderen nog volstrekt
niet gaan wentelen, maar de wrijving, die hen onbewegelijk deed
blijven, scheen hardnekkiger en onoverwinnelijker dan ooit te zijn
geworden. Inderdaad had de verdubbeling der hoeveelheid papiergeld,
inplaats van den handel te bevorderen, dezen in waarheid nog meer
bemoeilijkt, want alle kooplieden, die hun artikelen in ruil wilden
geven voor het nieuwe papiergeld, verdubbelden hun prijzen of gaven
slechts de helft der hoeveelheid voor wat zij als de helft van het
vroegere geld beschouwden, zoodat er tenslotte voor al deze menschen
geen grootere hoeveelheid ruilmiddelen bestond dan tevoren. Maar het
meerendeel der menschen, die iets te verkoopen hadden, wilden het
ideëele geld in het geheel niet aannemen als betaling. Zij maakten er
geen aanspraak op, zeiden zij, om financiers te zijn, of philosophen,
of zelfs maar bijzondere menschenvrienden; maar wel meenden zij niet
zulke groote gekken te zijn, dat men hun goedschiks kon wijsmaken,
dat de helft van een ding gelijk was aan het heele ding of dat een
schepel graan in twee schepels kon worden omgezet, door één schepel
in twee halve-schepel-maten te doen.

Het eenige waarlijk positieve effect van de kunstmatige verdubbeling
der hoeveelheid ruilmiddelen, was bijgevolg, dat alle schulden
gehalveerd werden, en op een wijze, die alle crediteuren volkomen
machteloos maakte, om zichzelven recht te verschaffen: want volgens
de wet was ieder oud biljet van één dollar, nu een wettig betaalmiddel
voor twee dollars geworden.

Op deze wijze leerde de bevolking van het eiland weldra een der
grondwaarheden van het geldwezen kennen, n.l. dat het eenige attribuut
van een wettig betaalmiddel, dat absoluut noodzakelijk en onmisbaar
is [34], bestaat in het innerlijk vermogen van dit betaalmiddel
om schulden af te doen of crediteuren tevreden te stellen--en dit
bovendien onafhankelijk van de vraag, of de wetgevende macht aan
het wettig betaalmiddel een werkelijke of representatieve waarde
gegeven heeft. Zoodat een zuivere omschrijving van de bewuste nieuwe
wet zou zijn geweest: "Een wet om de debiteuren van de helft van hun
verplichtingen te ontslaan en om de crediteuren op te lichten voor
een overeenkomstig percentage van hetgeen de debiteuren erkend hadden
aan hen verschuldigd te zijn."

Ter eere van de bevolking van het eiland dient gezegd, dat zij
doorgaans te eerlijk waren om partij te trekken van de nieuwe muntwet
om zooiets slechts en gemeens te doen, [35] maar de wetenschap dat
iedere schuldenaar het in zijn macht had om zoo te handelen en de
vrees dat sommige van hun onmiskenbare rechten gebruik zouden maken,
droegen er nog verder toe bij om alle zaken tot stilstand te brengen.

Verder deed zich nog een merkwaardig verschijnsel voor in verband
met den rentevoet, dat de gemoederen en tongen zeer in beweging
bracht. Iedereen nam als vanzelfsprekend aan, dat met een onbeperkten
geldvoorraad een lage rentevoet de overhand zou hebben: en wáarover
de financiers en philosophen het overigens ook oneens mochten zijn,
dit scheen als een paal boven water te staan. Een buitengewoon
knap en practisch lid van een der openbare debating-clubs van het
eiland dacht dat hij eens voor al de quaestie had opgelost door
op gezaghebbenden toon op te merken, dat "een ruime voorraad geld
de ondernemingslust bevordert en welvaart en vooruitgang tengevolge
heeft", en dat "wanneer er veel geld was, de rentevoet lager zou zijn",
evenals paarden en varkens goedkoop worden, wanneer er veel paarden
en varkens te krijgen zijn. Hij had eens voor al "die oude theorieën,
die banaliteiten van het geldwezen" overboord geworpen. Er was geen
levenskracht in deze stelregels. Hij gaf er de voorkeur aan "om zijn
aandacht te wijden aan den werkelijken toestand van het land en alle
theorieën konden voor zijn part naar de maan loopen." [36]

Er was zooveel oorspronkelijkheid en gezond verstand in deze
opmerkingen, zooveel verheven minachting voor alle leerstellingen
van duffe oude ervaring, dat de vrienden van den redenaar hem meer
dan ooit waardig achtten voor den zetel van het uitvoerend bewind,
vroeger bezet door den wijzen Robinson Crusoe. Maar ongelukkig voor
den redenaar was hij niet ver genoeg gevorderd te zijn "A.B.C. Boek
van het geldwezen", om het verschil te kennen tusschen kapitaal
en papiergeld en in den eenvoud zijns harten meende hij, dat het
allemaal om het even was of de menschen prentjes hadden van paarden,
varkens en geld of werkelijke paarden, varkens en geld, die arbeid
gekost hadden om ze te verkrijgen. Daarom wilden de grondprincipes,
die hij had opgesteld in tegenstelling met die van theorie en ervaring,
maar geen steek houden en de eilandbewoners kwamen na tijd en wijle tot
de ontdekking der volgende waarheden: dat, hoe meer niet-inwisselbaar
papier er in ontzaglijke hoeveelheden wordt uitgegeven, hoe meer dit
in waarde achteruitgaat; en hoe meer het deprecieert, hoe meer men er
van noodig heeft om een koop te sluiten: en ook dat, wanneer iemand
gedeprecieerd papier opneemt om er zaken mee te doen, hij daarvan een
grooter nominaal bedrag moet vragen, dan hij noodig zou hebben van
niet-gedeprecieerd geld; en dat de rentevoet altijd naar het aantal
nominale dollars berekend wordt en niet naar hun koopkracht. De
onvermijdelijke stijging van prijzen tengevolge van de depreciatie
van het geld (prijs is immers de koopkracht van een artikel of dienst
uitgedrukt in geld) spoort de menschen nog meer aan tot het leenen
van geld om er mee te speculeeren; en hoe meer geld-opnemers, hoe
meer wedijver: en hoe meer wedijver er is om een artikel of dienst
te krijgen, hoe hooger de prijs, die er voor gevraagd wordt.

Buitendien was de ruilwaarde van het papiergeld, door de kunstmatige
wijze waarop het overvloedig was gemaakt, zoo onzeker, dat de
kapitalisten (zooals altijd gebeurt in zulke tijden) hun beurzen
sloten, omdat zij liever geen risico's liepen; en als zij er
bij uitzondering in toestemden om iets uit te leenen, vroegen zij
extra betaling wegens het grootere risico of omdat er een algemeene
schaarschte van nuttige artikelen ontstaan was. [37]

Nadat zij een tijdlang al deze grondstellingen proefondervindelijk
getoetst hadden, kwamen de bewoners van het eiland tot het inzicht,
dat het bezit van geld veeleer het gevolg is van rijkdom dan de oorzaak
ervan, en dat, enkele bijzondere gevallen en condities uitgezonderd,
de rentevoet afhankelijk is van den overvloed of schaarschste van het
werkelijke kapitaal, dat een gemeenschap bezit, het kapitaal, dat niet
uit geld bestaat; en dat die rentevoet niet voortdurend lager wordt,
naarmate men de hoeveelheid geld in omloop vermeerdert. [38]

Zoo moesten de bewoners van het eiland een harde leerschool van
bittere ervaringen doorloopen alvorens zij leerden begrijpen, dat er
enkele economische waarheden bestaan, die men te accepteeren heeft
en waarnaar men dient te leven, wil men zoowel zijn individueele
als de nationale welvaart verzekeren. Zij begrepen eindelijk, dat
eigendom een stoffelijk bestaand iets is, de uitkomst van den een
of anderen vorm van arbeid; dat kapitaal, dàt gedeelte is van de
voortbrengselen der productie, hetwelk men bewaren kan om het te
bestemmen voor nieuwe en verdere productie; dat geld een middel is om
de verdeeling en het gebruik van kapitaal te vergemakkelijken zoowel
als den ruil van producten en diensten; dat met productie alleen
productie gekocht kan worden; dat wanneer iemand goederen koopt met
een papieren plaatsvervanger of symbool van geld, die goederen niet
betaald zijn, alvorens het symbool vervangen is door een waarde in
den vorm van arbeid of geld of een ander artikel; en, tenslotte,
dat een land en zijn inwoners eerder vooruitgaan door hun productie
te vergrooten, dan door op willekeurige wijze hun hulpmiddelen voor
het ruilen van producten te vermeerderen. Zij zagen ook in, dat de
betalingsbeloften, die zij als geld beschouwd en gebruikt hadden,
schulden waren, en dat schuldbrieven zoowel als andere soorten van
eigendomsbewijzen slechts een schijnbeeld zijn van den eigendom, dien
zij vertegenwoordigen; en dat zij, in hun pogingen om eerst allen rijk
te worden door schuldbrieven te creëeren, die schuldbrieven geld te
noemen, en dat geld wederom rijkdom, achtereenvolgens waren vervallen
van speculatie en verkwisting tot luiheid en verarming. En evenals de
hond in de fabel, die het stuk vleesch in de rivier liet vallen om
de schaduw te grijpen, hadden zij heel wat werkelijken rijkdom, uit
vroegeren arbeid verkregen, verloren laten gaan door dat schijnbeeld
van rijkdom voor de werkelijkheid te houden.

Nu gingen zij ook inzien, dat een der eerste vereischten voor
een uitbreiding van den handel was, dat er vertrouwen zou bestaan
tusschen kooper en verkooper, maar dat zulk een vertrouwen nooit
bestaan kon zoolang de plaatsvervanger van waarde of andere symbolische
ruilmiddelen, gebruikt om het sluiten van koopen te vergemakkelijken,
onderhevig waren aan waardevermindering; en tegelijkertijd kwamen
zij tot de conclusie dat het geen zuinigheid was om goedkoop geld te
gebruiken; of m. a. w. dat het verlies en de verspilling van tijd
en materiaal, die het onvermijdelijke gevolg moesten zijn van het
gebruik van gebrekkige gereedschappen (en geld is een gereedschap)
doorgaans grooter was dan het renteverlies, voortspruitende uit de
hoogere kosten van goede gereedschappen. En toen zij dat alles begrepen
hadden, kwam goud of onaanvechtbare beloften om in goud te betalen,
opnieuw als geld in gebruik op het eiland.

Nu vreesde men evenwel, dat de voorspelling bewaarheid zou worden,
dat het veel moeite kosten zou om weer voldoende goud te krijgen,
dat als geld zou dienen of als een basis voor papiergeld; vooral toen
men zich herinnerde, dat de gebeurtenissen van den laatsten tijd den
uitvoer zoozeer bevorderd hadden van al het goud, hetwelk het eiland
produceerde, of reeds bezat. Maar daar het den goudsmeden en juweliers
nooit de minste moeite had gekost om tijdens den oorlog met de
Kannibalen of daarna, al het goud, dat zij noodig hadden te verkrijgen,
onverschillig hoe schaarsch en waardevol het ook was in vergelijking
met het papiergeld, en daar zij zelfs nog wel honderdmaal zoo veel
hadden kunnen krijgen, als zij genoeg klanten hadden gehad, die het
wilden koopen; zoo kostte het ook den kooplieden, den winkeliers en
het geheele volk op het eiland geen moeite om goud in overvloed te
krijgen, zoodra zij overtuigd waren, dat het zuinig was om goudgeld te
gebruiken. Trouwens, nog voordat de ongegrondheid van hun vrees door
de uitkomst bewezen was, werden zij op dit punt al zeer gerustgesteld
door het bericht in verschillende buitenlandsche nieuwsbladen, dat het
in sommige betrekkelijk arme landen--zooals Oregon, Arizona, Nevada
en Washington Territory--de bevolking volstrekt niet meer moeite
kostte om al het goud te krijgen, dat zij voor geld wilde hebben,
dan om alle kruiwagens en stoommachines te krijgen, die zij wilde
gebruiken om handel te drijven en dat iedereen, die er van sprak om
hun het gebruik van het goudgeld te ontnemen, uitgelachen werd.

Toen zoodoende de eerste stap in de goede richting gedaan was, werd
een reeks van andere goede maatregelen op een even natuurlijke wijze
genomen en met even gunstige gevolgen als in het beroemde geval van
de oude vrouw en haar geitje, waarin, zooals men zich zal herinneren,
op hetzelfde oogenblik dat het water het vuur begon te blusschen,
het vuur den stok ging verbranden, de stok den hond ging slaan, de
hond het geitje beet en tengevolge van deze reeks gebeurtenissen de
oude vrouw veilig thuis kwam met haar geitje, hoewel veel later in
den avond, dan zij 't gewenscht had en onder gewone omstandigheden
had kunnen zijn. En zoo keerde de welvaart langzaam maar zeker weder
terug op het eiland.

Wat de Vrienden der Menschheid betreft, die zooveel verwarring in geld-
en handelszaken en zoovele nationale rampen op hun geweten hadden:
zij verloren weldra al hun invloed, werden vervolgens overladen met
spot en hoon, en tenslotte verdwenen zij geheel uit de herinnering
der eilandbewoners, die het nu allen veel te druk hadden met het
herstel van hun vermogen, om nog te blijven denken aan onaangename
ervaringen, die tot het verleden behoorden. Sommigen der philosophen
kwamen tot het inzicht van hun vergissingen en werden goede burgers,
maar bij de meerderheid werd het geloof, dat het geven van den naam van
geld aan dingen zonder intrinsieke waarde, alleen reeds het scheppen
van rijkdom tot gevolg had, een chronische kwaal, welke tenslotte
ontaardde in een onschadelijk soort van krankzinnigheid. Op mooie
dagen kon men hen vaak op de hoeken der straten zien bezig bladeren,
stokjes en strootjes te vergaâren en aan de kinderen, die zich om hen
heen verzamelden, te vertellen, dat er slechts één ding noodig was
om deze waardelooze voorwerpen in geld om te zetten en dat was niets
anders dan het geloof en het vaste vertrouwen dat die voorwerpen
werkelijk geld waren. Maar het was wel wat al te veel gevergd om
zelfs bij kinderen zooveel goedgeloovigheid te kunnen verwachten.

Het eenige wat nog te verhalen valt, is, dat er als aandenken aan deze
veelbewogen geschiedenis in een der openbare gebouwen op het eiland nog
een nauwkeurig nagemaakt model tentoongesteld is van het hol, waarin
de eerwaardige Robinson Crusoe woonde; en, wat nog interessanter is,
de origineele kast, die hij van het schip meebracht, en waarin hij
de spelden, naalden en messen, de schaar en het stuk goed vond. Maar
vooral de drie groote zakken met goudstukken, die toen nutteloos waren,
maar thans goed en werkelijk geld zijn. Tallooze monsters van het
"ideëele geld" kan men ook in dezelfde kamer zien tezamen met een
portret van den barbier, die er zijn winkel mee had behangen, en van
den hond, dien de menschen geheel beplakten met pek en papiergeld en
aldus door de straten joegen [39].



INHOUD


                        Voorwoord ter inleiding, van Mr. G. Vissering
Hoofdstuk I             De drie groote zakken geld
Hoofdstuk II            Een nieuwe maatschappelijke orde van zaken
Hoofdstuk III           De periode van goederenruil
Hoofdstuk IV            Hoe zij geld uitvonden
Hoofdstuk V             Hoe de bevolking van het eiland en van andere
                        streken wijs werd
Hoofdstuk VI            Goud, en hoe zij dat leerden gebruiken
Hoofdstuk VII           Hoe de eilandbewoners besloten een eerlijk
                        en vrij volk te zijn
Hoofdstuk VIII          Hoe de bevolking van het eiland het gebruik van
                        papiergeld invoerde
Hoofdstuk IX            Oorlog met de Kannibalen en de gevolgen daarvan
Hoofdstuk X             Na den oorlog
Hoofdstuk XI            Het nieuwe Millennium
Hoofdstuk XII           De ontnuchtering



AANTEEKENINGEN


[1] Dat de hier geschilderde onaangename gevolgen van het systeem
van den ruilhandel van man tot man, volstrekt geen zuivere verzinsels
zijn, maar dat dergelijke gebeurtenissen tegenwoordig nog dagelijks
voorkomen in landen van groote geographische uitgestrektheid, bewijzen
de getuigenissen van Barth, Burton en anderen, die in den laatsten
tijd Oostelijk Afrika bezocht hebben. Zoo vertelt Barth bijv. (zie
"Travels" dl. I p. 568 en dl. III p. 203) dat hij herhaalde malen
niet had kunnen koopen, wat hij volstrekt noodig had--koren, rijst,
enz.--omdat hij niet bezat en niet kon krijgen, wat de bevolking
in ruil daarvoor verlangde; en op een andere plaats (dl. II p. 51),
verklaart hij, dat het hem in sommige Afrikaansche steden, die hij
bezocht had, zooveel moeite had gekost om inkoopen te doen, doordat
de bevolking geen direct ruilmiddel had, dat zijn bedienden dikwijls
in een toestand van de grootste uitputting van hun koop-expedities
waren teruggekeerd.

[2] "De edele metalen hebben vele eigenschappen, die hen geschikt maken
om voor geldstukken gebruikt te worden. Hun gebreken in dit opzicht
zijn hun gewicht en hun intrinsieke waarde als handelsartikel." "Social
Science and National Economy", by R. E. Thompson, Philadelphia
1875. "Van het oogenblik af dat men begrepen heeft, dat geld niets
anders is dan een willekeurig voorwerp, waaraan men een bepaalde
waarde heeft toegekend, zal het iedereen duidelijk zijn, dat ieder
dergelijk voorwerp, dat algemeen geaccepteerd wordt in ruil voor
nuttige diensten en producten, alle bijzondere functies van het geld
zal vervullen, onverschillig van welk materiaal het vervaardigd is;
en dat, hoe minder kostbaar het materiaal is, waarvan het geld gemaakt
wordt, hoe beter het is voor de gemeenschap, die het gebruikt". "Money,
Currency and Banking" by Charles Moran. New-York 1875, p. 42.

[3] Naar mijn oordeel is de groote en onmiddellijke behoefte van
den tijd de uitgifte van meer biljetten, die als wettig betaalmiddel
kunnen dienen, omdat het vertrouwen daarin zoodanig zal afnemen, dat
de houders ze zullen wenschen om te zetten in ander soort bezittingen,
of nuttige zaken--niet alleen om ze uit te leenen op kort loopende of
lang loopende wissels, die zoo zeker zijn als een steen vuurvast is,
tegen hooge of lage interest, zooals men het nu kan doen zooveel men
wenscht--maar om er volkomen afstand van te doen terwille van ander
soort bezittingen.--"Views of Enoch Ensley, of Memphis, Tennessee,
on the National Finances.--Memphis September 1875.

[4] Noot v. d. vert.: Een dergelijk voorstel is inderdaad gedaan in
de Nederlandsche Oost-Indische koloniën in 1843 door de regeering;
de overmatige uitgifte van koperen duiten had alle goede geld uit
Indië verdreven; de verwarring in geld en kapitaal werd tot wanhopige
hoogte opgedreven; toen ging het gouvernement over tot uitgifte van
nog eens drie millioen gulden van het z.g. koperpapier om den handel
tegemoet te komen! (Zie verslag Javaansche Bank 1844).

[5] "Te midden der algemeene ellende was er één stand, wien het
zeer voor den wind ging--die der bankiers; en onder de bankiers
kan er geen wat betreft bekwaamheid en geluk, vergeleken worden
met Charles Duncombe. Deze was, niet veel jaren geleden, een vrij
onbemiddeld goudsmid geweest. Hij had waarschijnlijk vol ijver zijn
klanten bediend onder de arcaden van de Koninklijke Beurs, zooals
dat in zijn vak het gebruik was, had kooplieden met diepe buigingen
begroet en verzocht om de eer van hun kas te mogen houden. Maar
zoo handig benutte hij nu de gelegenheden om winst te maken, die
de algemeene prijsverwarring aan den geldwisselaar bood, dat hij,
op hetzelfde oogenblik, toen de handel van het koninkrijk het meest
was teruggegaan, bijna 90.000 pond neerlegde voor het landgoed van
Helmsley in het Noordelijk District van Yorkshire."

Macauley, History of England--State of the Currency in 1694-'95.

[6] "Aan de overzijde der zee, in vreemde landen is het (de greenback,
Amerikaansch muntpapier) gelukkig geen geld, maar, mijnheer, wanneer
hebben wij zulk een langen en ononderbroken wedren in voorspoedigheid
in zaken gekend als sinds wij dit, voor uitvoer ongeschikte,
ruilmiddel aannamen?" Rede van Hon. William D. Kelley, House of
Representatives, 1870. "Ik wensch dat de dollar gemaakt zal worden van
zulke grondstoffen, om te maken dat hij nooit zal worden uitgevoerd
of in het buitenland gevraagd zal worden. Daar het een Amerikaansch
finantieel systeem is, dat ik ontwerp, stel ik mij niet voor om het
geschikt te maken voor de behoefte van eenige andere natie."--Rede van
Generaal B. F. Butler voor de New York Board of Trade, 14 Oct. 1875.

[7] "Eenige jaren geleden maakten Mlle Zélie, een zangeres van het
Théâtre Lyrique te Parijs, een tournée rondom de wereld en gaf zij
o.a een concert op de Gezelschapseilanden. Voor een aria uit "Norma"
en eenige andere liederen, zou zij een derde deel van de inkomsten
ontvangen. Toen deze geteld werden, bleek haar aandeel te bestaan uit
drie biggen, drie en twintig kalkoenen, vier en veertig kuikens, vijf
duizend cacaonoten, benevens een aanzienlijke hoeveelheid bananen,
citroenen en sinaasappelen. Op de Halle (markt) te Parijs, merkt de
prima-donna op, in haar levendigen brief, die uitgegeven werd door
M. Walowski, zou deze hoeveelheid levensmiddelen en vruchten misschien
vier duizend francs hebben opgebracht, wat een ruime vergoeding zou
zijn geweest voor vijf liederen. Op de Gezelschapseilanden evenwel
waren geldstukken zeer schaarsch en daar het Mademoiselle zelf
onmogelijk was om een groot deel van haar honorarium te consumeeren,
moesten de varkens en het gevogelte intusschen gevoed worden met de
vruchten."--Jevons, "Money and Mechanism in Exchange".

[8] In 1658 werd door den Hoogen Raad van Massachusetts de bepaling
uitgevaardigd, dat niemand belasting mocht betalen in "mager
vee". Felt, Massachuset's Currency.

[9] Burton beschrijft in zijn "Exploration of the Lake Regions of
Central Afrika" (1858-'59) dit incident als iets, dat, bij zijn weten,
werkelijk gebeurd is.

[10] In een der muntgebouwen is als curiositeit een kastje
tentoongesteld, waarin dit feit op de meest treffende wijze
gedemonstreerd is. Het bevat vijftig of meer zeer dunne linten
of reepen van goud, ieder 1/2 duim breed tegen drie duim lengte,
evenwijdig aan elkaar op een rij geplaatst, maar door kleine
tusschenruimten van elkaar gescheiden. De eerste reep is gemaakt van
goud van het zuiverste gehalte, de tweede verschilt van de eerste tot
ongeveer 1% mengsel met een mindere soort metaal, terwijl de derde 2%
van dat andere metaal bevat, de vierde 3%, enz.; totdat in den laatsten
reep de hoeveelheden goud en bijmengsel tegen elkaar opwegen. De kleur
van den eersten reep is, in den hoogsten zin van het woord, goudkleurig
of typisch; de kleur van den tweeden verschilt een zweem van die van
den eerste, een verschil dat in iederen volgenden reep duidelijker
uitkomt naarmate de verhouding van het bijmengsel, dat in zijn
samenstelling optreedt, grooter wordt, en deze kleurverschillen zijn
zoo eigenaardig, dat het mogelijk is voor een leek in de metallurgie
om betrekkelijk nauwkeurig een gouden voorwerp te toetsen, wanneer hij
maar in de gelegenheid is om dit met het zuiverste goud te vergelijken,
eenvoudig weg door een vergelijking der kleuren.

[11] In 1862 gaf Mr. Eckfelt, destijds eerste essayeur aan de Munt
van Philadelphia aan de American Philosophical Society een verslag
van de uitkomsten van enkele uiterst merkwaardige onderzoekingen,
die de zeer groote verspreidheid van het goud bewezen hadden. De stad
Philadelphia, verklaarde hij, is gebouwd op een bed van klei, dat een
oppervlakte heeft van pl.m. tien vierkante mijlen, terwijl de diepte
ten naastenbij geschat wordt op om en bij vijftien voet. Monsters
van deze klei--uit de natuur genomen op verschillende localiteiten,
die naar alle waarschijnlijkheid een goeden maatstaf van het geheel
opleverden, zooals de kelder van de markthal in Marketstreet, en een
steenbakkerij in een der voorsteden--gaven allen, bij zorgvuldige
ontleding, kleine bedragen goud af; het gemiddelde bedrag werd
aangegeven als 7/10 van een grein--of ongeveer de waarde van 3
Amerikaansche centen-- goud van iederen kubieken voet klei. Aan de
hand van deze gegevens nam Mr. Eckfelt aan, dat er een waarde van $
 128.000.000 onder de straten en huizen van Philadelphia begraven moet
liggen, of wanneer wij alle klei, die zich in andere gemeenten bevindt,
meerekenen, dan moet de hoeveelheid goud hierin aanwezig gelijk zijn
aan alles wat tot nu toe verkregen is uit Californië en Australië.

"Hieruit volgt ook," zegt Mr. Eckfelt, "dat er iederen keer, als er
een karrevracht klei uit een kelder van Philadelphia gehaald wordt,
genoeg goud mee wordt opgegraven om voor het vervoer te betalen; en
als de baksteenen, die de voorgevels vormen van onze huizen, al het
goud, dat zij bevatten, in den vorm van bladgoud aan hun oppervlakte
konden brengen, dan zou men twee vierkante duimen van het oppervlak
van iederen baksteen zien schitteren van goud."

[12] Aan den Rijn, nabij Straatsburg, kan een goed werkman gemiddeld
1 fr. 75 per dag verdienen door goud te wasschen uit het zand van
de rivier, maar daar hij onder gewone omstandigheden tien sous meer
kan verdienen door op de akkers langs de rivier te werken en daarbij
minder gevaar loopt om rheumathiek te krijgen, wordt het goudwasschen
aan den Rijn niet vaak als een geregeld beroep uitgeoefend.

[13] "En als die vervanging heeft plaats gehad (van een zilveren voor
een papieren pasmunt), wat zal dan het gevolg zijn? Het metalen geld
in omloop zal aanmerkelijk verminderd moeten worden, of iedere oude
vrouw in het land zal er haar kousen mee vullen en het begraven. Het
zal opgepot worden, mijnheer, opgepot op een manier, die millioenen
aan de circulatie van het land zal onttrekken." De generaal hield op,
staarde naar een naburig dorp, dat in een gordijn van regen gehuld was,
kauwde heftig op zijn sigaar en verviel tot stilzwijgen.--Interview
van een dagbladreporter met Generaal Butler, September 1875.

[14] Ongemunt goud en in ruwen staat was tot kort geleden als geld in
gebruik in sommige deelen van Californië, Mexico en aan de Westkust
van Afrika.

[15] Historisch zijn de wisselbrieven waarschijnlijk ontstaan onder
de Middeleeuwsche Joden, die altijd aan vervolgingen blootgesteld,
een systeem van wissels of geschreven orders op elkander instelden,
welke ieder beloofde te honoreeren en te betalen aan den persoon,
die in den wissel genoemd werd.

[16] Het was op deze wijze dat de eerste Bank, waarvan iets bekend is,
ontstond in 1171, n.l. de Bank van de Republiek van Venetië. Venetië
was dat jaar in oorlog en had geld noodig. De Raad van Tien of de
overheid deed een beroep op de kooplieden om hun goud of munten in
de openbare schatkist te storten en opende een credietrekening in de
boeken van den Staat voor de bedragen, die op deze wijze gedeponeerd
werden, welk tegoed in de boeken interest opbracht (altijd stipt
betaald) op den voet van 4% 's jaars. Kort na de oprichting van
deze Bank stierf een der storters, en daar men zijne nalatenschap
onder zijn vijf kinderen moest verdeelen, werd zijn tegoed in
de Bank in vijf porties verdeeld en op de vijf nieuwe eigenaars
overgeschreven. Daardoor was een systeem van overschrijving van een
tegoed in boekhouding ingevoerd, en dit bleek zooveel practisch nut
te hebben, dat de kooplieden het weldra zeer algemeen aannamen als
een middel om de nog niet vereffende saldi te betalen in alle groote
zaken-transacties. De Banken van Amsterdam en Hamburg werden naderhand
ook op feitelijk dezelfde basis gesticht en deden met veel succes
zaken. De Bank van Venetië deed vijf honderd jaar zaken en gedurende
dat tijdperk bloeide de Staat en kwamen er weinig faillissementen
voor onder de koopmansklassen.

[17] Wie het kinderachtig of onnoodig mocht achten om in zulke
uitvoerige verklaringen te treden, moge herinnerd worden aan een
plan voor een nieuw papieren ruilmiddel, dat kort geleden enkele
ernstige voorvechters heeft gevonden in de Ver. Staten, nl. dat van
Josiah Warren uit Ohio, die voorstelde om "het recht van uitgifte
van papiergeld uitsluitend te verleenen aan die mannen, vrouwen en
kinderen, die nuttige diensten verrichten",--bijvoorbeeld koren
verbouwen, steenkool delven, kabeljauw vangen, kastanjes zoeken,
enz.--"maar aan niemand anders", terwijl die resultaten van arbeid in
veilige bewaarplaatsen gedeponeerd zouden worden "tegen ontvangst van
gelijke waarde" zouden dienen. Een andere grondstelling van Mr. Warren
was, dat "het onaangenaamste werk" (niet het nuttigste) "recht heeft
op de hoogste schadeloosstelling" en dat daarop bijgevolg ook het
meeste geld uitgegeven moet worden. Een specimen van deze geldsoort
zou er dus ongeveer zoo uitzien:


        Het onaangenaamste werk heeft recht op de hoogste vergoeding.

        $ 1.00                                          Tijd is geld!
        Cincinnati.                                             Ohio.
                            Verschuldigd aan toonder
                                 Acht uur werk
                in het maken van schoenen of honderd pond koren.

        William Morton.                             No.--, F--straat.


Natuurlijk moet er, opdat dit geld werkelijk gelijkwaardig zal zijn
aan wat er mee betaald is en opdat de uitgifte er van werkelijk
die "afdoende oplossing is van het groote probleem van arbeid en
kapitaal", waarvoor het gehouden wordt, een vooropgestelde verhouding
bestaan tusschen de waarde van acht uur schoenmakerswerk en 100 pond
koren. Maar honderd pond koren in Illinois zijn het resultaat van niet
meer dan een vierde deel van het werk dat dezelfde hoeveelheid koren
in Nieuw-Engeland vereischt en hoe kan men nu in het resultaat van
acht uur werk in het maken van schoenen van een bekwaam handswerkman
op één lijn stellen met dat van een eenvoudigen schoenlapper? of,
hoe kan men den arbeid van een man, die een onaangenaam slaafsch werk
verricht, vergelijken met dien van het genie, dat een machine uitvindt,
welke dat onaangename werk overbodig maakt?

E. D. Linton uit Boston, een van Warren's beste leerlingen verbetert
Warren's ideeën en stelt voor dat de Vereenigde Staten een papieren
ruilmiddel zouden uitgeven, dat het volgende zou behelzen:


        De Ver. Staten betalen aan toonder Eén Dollar in
        ............................ bossen van Illinois Fall tarwe,
        bij pakhuis no. 1, U. S. A., no. 12, River Street, Chicago,
        III.

        Dit biljet is geldig voor alle betalingen verschuldigd aan
        de Vereenigde Staten.


En hetzelfde natuurlijk met betrekking tot varkens, steenkool,
schoenen en diensten van medische doctoren, advocaten en koks. Dus
hieruit volgt, wil het biljet geen leugen op zijn voorzijde dragen
en zal de belofte werkelijk vervuld kunnen worden op vertoon er van,
dat de Ver. Staten onvermijdelijk genoodzaakt zullen zijn om pakhuizen
voor tarwe te hebben te Chicago, varkensstallen te Peoria, kolenmijnen
of depôts te Pottsville, en bekwame vaklieden, die klaar staan om
op den minsten wenk een zaak te verdedigen, een preek te houden,
een verkoudheid te genezen of een maal te koken; en al deze laatsten
mogen er niets op tegen hebben om in varkens betaald te worden. Maar
daar een varken in Peoria een geheel andere waarde heeft dan in haast
alle andere plaatsen, zou de dollar ter waarde van een varken, dien
de Ver. Staten betalen zou, hier een heel varken zijn, elders een
half en misschien alleen de snoet van het varken in een derde plaats.

[18] Hoewel het voor ieder, die dit onderwerp bestudeerd heeft,
duidelijk is, dat niet-inwisselbaar, fluctueerend papiergeld ten slotte
altijd een extra belasting vormt, welke het zwaarste die klasse van
afnemers zal drukken, die op een vast inkomen, salaris of loon leven,
is het niettemin steeds vrij moeilijk geweest om voorbeelden hiervan te
vinden, die dit feit zoo duidelijk en eenvoudig toelichten, dat zij op
zich zelf overtuigend genoeg zijn om indruk te maken op die menschen,
welke het meeste belang bij de zaak hebben. Met de bedoeling om zulk
een concreet voorbeeld te vinden, wendde iemand zich tot een der
eerste Amerikaansche kooplieden, wiens groote en algemeene ervaring
hem ruimschoots gelegenheid gaf om over dit onderwerp te spreken en
dit onderhoud verliep ongeveer als volgt:

Vraag: "Wanneer u voor goud inkoopt en voor papiergeld verkoopt,
hoeveel voegt u dan bij uw verkoopprijs bij wijze van verzekering om
een voldoende waarde als betaling--plus winst, interest, etc.--terug
te krijgen, dat u daarmee het goud, vertegenwoordigd door den inkoop,
kunt vervangen of terugkoopen?"

Antwoord: "Wij doen dat maar heel weinig tegenwoordig, nauwelijks de
moeite waard om van te spreken."

V.: "Maar toch verzekert u zich wel eenigermate tegen het fluctueeren
van het papiergeld of houdt er in uw zaken tenminste iets of wat
rekening mee?"

A.: "O ja, natuurlijk, wij kunnen dat niet geheel over het hoofd zien."

V.: "Welnu dan, als u er niets op tegen heeft, zoudt u mij dan
misschien willen vertellen hoever u daarin gaat onder de bestaande
omstandigheden?"

A.; "Natuurlijk heb ik er niets op tegen. Wij koopen voornamelijk à
contant en verkoopen op groote schaal à contant of op een zeer kort
crediet; en daar de papierwaarde de laatste twee of drie jaar weinig
op en neer gaat, voegen wij slechts kleine bedragen als verzekering
bij onze verkoopsprijzen--laat ons zeggen 1 of 2% voor contante
betaling of op een crediet van drie maanden en voor langer crediet,
als wij dat geven, iets meer. Gedurende den oorlog of direct daarna,
toen het papier sterker en sneller op en neerging en de koersen veel
willekeuriger waren, was het een heel ander geval. Toen moest er zeer
zorgvuldig gelet worden op de verkoopsprijzen en deze veranderden
zeer vaak, soms dagelijks. Daarom is mijn persoonlijke ervaring van
tegenwoordig een uitzonderingsgeval en om de inlichtingen te krijgen,
die u wenscht, moet u verder zien. Ik geloof wel, dat ik u daarbij
kan helpen. Wij koopen geregeld groote hoeveelheden van buitenlandsche
producten, laten wij nu maar eens als voorbeeld nemen stoffen voor de
manufacturiers en groothandelaars in confectie-kleeding. Wij koopen
voor goud en verkoopen voor goud en zorgen dat het papiergeld met
zijn fluctuaties buiten onze transacties blijft. Maar hoe gaat het met
mijn klanten? Ik sta hun eenig crediet toe en daar het bedrag, dat er
bij betrokken is, soms zeer groot is, moet ik natuurlijk iets weten
van de manier waarop zij hun zaken beheeren. Zij verwerken het goed,
met goud gekocht, tot kleeren en verkoopen vervolgens die kleeren op
hun beurt aan hun klanten--tusschenhandelaars en kleinhandelaars--over
het geheele land voor papiergeld op een gemiddeld veel langer crediet
dan zij van mij krijgen voor het ruwe materiaal. Die groothandelaars
en manufacturiers nu zijn veiligheidshalve wel gedwongen om bij hun
verkoopsprijzen een voldoend percentage te voegen, als noodig is
om er zeker van te zijn, dat zij voor het papiergeld, hetwelk zij
na drie, zes of negen maanden krijgen, evenveel goud kunnen koopen
als zij mij hebben betaald of een even groote hoeveelheid goede stof
om tegemoet te komen aan de verdere behoeften van hun zaken en van
hun klanten. Hoeveel zij er zoodoende op leggen, kan ik niet met
zekerheid zeggen. Daarvoor bestaat geen vaste regel. Iedereen voegt
er zonder twijfel zooveel bij als de concurrentie toestaat; en elke
omstandigheid, die wellicht den toekomstigen prijs van het goud zal
beïnvloeden wordt zorgvuldig van te voren overwogen. 5% op een crediet
van drie maanden zal m.i. het doorsnee-minimum zijn; en voor langeren
tijd een grooter percentage. Als de concurrentie niet veroorlooft om
er eenig verzekeringspercentage op te leggen, bestaat er gevaar voor
verlies aan kapitaal, dat op den duur zeer noodlottig kan zijn--menige
firma is daardoor wel failliet gegaan, die in andere tijden, wanneer
haar leiders op de ouderwetsche basis zaken hadden kunnen doen, goed
zou zijn gegaan. De tusschenhandelaars en kleinhandelaars, aan wie de
groothandelaars en manufacturiers verkoopen, zullen waarschijnlijk
minder rekening houden met een verzekering tegen papiergeld bij
het vaststellen van hun verkoopsprijzen; maar tot welk bedrag ook de
inkoopsprijzen van hun goederen opgevoerd zijn door de noodzakelijkheid
van een verzekering tegen de fluctuaties van het papiergeld, naar dat
zelfde bedrag berekenen zij hun interest en winst en voegen die er bij,
zoodat de geheele prijsverhooging tenslotte op den consument neerkomt,
die natuurlijk maar zelden op de hoogte kan zijn van de bestanddeelen
of de kosten van het artikel dat hij koopt."

V.: "Dus dan moet Mr. Webster met zijn opmerking, die haast een
spreekwoord is geworden, dat "van alle manieren om de arbeidersklasse
te bedriegen, er geen doelmatiger is geweest dan die welke hem met
het papiergeld om den tuin leidt", geheel op de hoogte zijn geweest
van het verloop van zulke transacties?"

A.: "Ongetwijfeld, want zulke transacties zijn het onvermijdelijke
gevolg van het gebruik van een veranderlijk en niet inwisselbaar
papiergeld."

De beschrijving hierboven gegeven is dus geen zuivere phantasie, maar
gebaseerd op den werkelijken stand van zaken in den tegenwoordigen
tijd.--Januari 1876.

[19] "Handelen op het Vijgendammetje", zou een oud-Amsterdammer
gezegd hebben, of zooals heden ten dage de z.g. Karpathen, d.z. de
Poolsche Joodsche kooplieden, dagelijks in Amsterdam, den Haag en
Scheveningen doen.
                                                      Noot v. d. Vert.

[20] In 1864 werd in New-York een schip gebouwd juist in den tijd,
toen arbeid en materiaal, gerekend in papiergeld, de hoogste prijzen
hadden bereikt. In 1870 werd op dezelfde werf een ander schip gebouwd,
in alle onderdeelen gelijk aan het eerste. Men verwachtte nu, daar
de loonen en de kosten van het materiaal lager waren dan in 1864,
dat de kosten van het tweede schip veel minder zouden bedragen dan
die van het eerste, maar in die verwachting werd men door de uitkomst
teleurgesteld.

[21] Toen het Japansche Gezantschap in 1872 de Vereenigde Staten
bezocht, werd hun in vollen ernst aangeraden om op de een of andere
wijze een staatsschuld te fabriceeren, zoodra zij thuis gekomen waren
en deze te gebruiken als een basis om nieuw papiergeld te scheppen
en uit te geven.

[22] Macchiavelli vertelt in zijn "Gesprekken over de eerste
tien boeken van Livius", boek II, hoofdst. III, als hij het
groote onderscheid verklaart tusschen den groei en uitbreiding
van de Romeinsche Republiek en die van Sparta, dat Lycurgus, de
grondlegger van de Republiek van Sparta, in de overtuiging, dat niets
zoo verderfelijk zou zijn voor het voortbestaan van zijn wetten als
een vermenging van zijn volk met nieuwe inwoners, alles deed wat in
zijn macht lag om vreemdelingen te verhinderen naar de Republiek
te stroomen. Behalve dat hij hun niet toestond om onder elkaar te
trouwen en hun burgerrecht en alle andere middelen tot gezellig
verkeer (conversationi) ontzegde, beval hij, dat in zijn republiek
alleen (voor uitvoer ongeschikt) lederen geld gebruikt mocht worden,
teneinde alle vreemdelingen te verhinderen om koopwaar in Sparta te
brengen of om eenig soort van handwerk of bedrijf uit te oefenen,
zoodat de stad nooit in bevolking kon toenemen.

[23] Een scheldnaam voor de vredespartij in den Amerikaanschen
burgeroorlog, bepaaldelijk voor de Noordelijken die zich ten gunste
der Zuidelijken uitspraken.

[24] Een onderzoek zal doen blijken, dat de Ver. Staten gedurende
het zesde deel van den tijd van hun bestaan als een Statenbond in een
oorlogstoestand hebben verkeerd en wat de toekomst betreft, bestaat er
geen goede reden om te veronderstellen dat het land in eenig opzicht
meer gevrijwaard zal worden van dergelijke onaangename ondervindingen,
waaraan iedere natie is blootgesteld, als het in het verleden is
geweest. En hoe kan een volk zich handhaven in een groote nationale
worsteling met niet-inwisselbaar papier, met schending van het eens
gegeven woord en terwijl al het goud versmolten en uitgevoerd is?

[25] In een zaak, die vaak over het hoofd is gezien (Bank
vs. Supervisors, J. Wallace) heeft het Hooggerechtshof der Ver. Staten
uitgemaakt, dat de U. S. biljetten verbintenissen zijn om dollars
te betalen en de bedoelde dollars zijn gemunte dollars van de
Ver. Staten. Een weigering om zulke biljetten in munt uit te betalen
is derhalve een wanpraestatie of contractbreuk.

[26] In ieder kabinet van zeldzame munten in Europa zal men exemplaren
vinden van de zoogenaamde "belegeringsmunten", munten geslagen
in belegerde steden om de plaats van gemunt geld te vervullen. Deze
munten schijnen steeds als in hun soort onschendbare beloften gegolden
te hebben en een weigering om ze aan te nemen was een zwaar vergrijp
tegen de zedelijkheid en het nationaal gevoel.

[27] Rede van Generaal B. F. Butler in de volksvertegenwoordiging
der Ver. Staten.

[28] Brief van Wendell Philips aan de New-York Legal-tender Club, 1875.

[29] Charles Moran, New-York Commercial Bulletin, 5 October 1875.

[30] Meening van de U. S. Supreme Court, uitgesproken door den
Raadsheer Strong, 12, p. 553.

[31] Toen de Indianen aan de Atrato Rivier (Midden-Amerika)
voor de eerste maal bezocht werden door een wetenschappelijke
ontdekkings-expeditie, bleek het bij hen gebruik te zijn om weinig of
geen kleeren te dragen, maar nadat zij een tijd lang met beschaafde
menschen hadden verkeerd, kwamen enkelen der meest intelligente
inboorlingen op een goeden dag van top tot teen met imitatie-kleeren
beschilderd te voorschijn, en volgens hun oordeel was deze geschilderde
kleeding in alle opzichten te verkiezen boven de werkelijke stoffen,
die hun bezoekers droegen.

[32] Dit is werkelijk gebeurd in Connecticut omstreeks 1784. Zie
"Madame Knight's Journal", aangehaald in Felt en Bronson: "Histories
of New England Currencies".

[33] Welke onmiddellijke gevolgen de ontdekking der goudmijnen in
Californië en Australië ook gehad moge hebben, geen enkel economist
van naam is tegenwoordig van oordeel, dat de gemiddelde koopkracht
van het goud over de geheele wereld nu minder is dan zij in 1849-'50
was, of m.a.w. dat eenige quantitatieve vermeerdering van goud sinds
1849-'50 een depreciatie in onzen tijd tengevolge heeft gehad. (Het
is de vraag of de schrijver hier niet iets te ver gaat. Vert.)

[34] Dit is de Amerikaansche vertolking. De Engelsche vertolking
van het begrip "wettig betaalmiddel", werd vastgesteld in een debat
in het Hoogerhuis in Juni 1811, en bleek toen in zijn toepassing op
Groot-Brittannië niet meer te beteekenen dan het volgende: Dat wanneer
er in een proces tusschen een crediteur en debiteur een vonnis ten
nadeele van den debiteur geveld werd, het dezen laatste veroorloofd
was om een aanbod van betaling te doen in bankbiljetten, teneinde
de executie op te schorten; maar hij had geen recht om te eischen
dat de biljetten aan den schuldeischer zouden worden opgedrongen als
betaling der schuld.

Gedurende den langen tijd, dat de Banken in Groot-Brittannië hun
betalingen in specie staakten, werden de bankbiljetten nooit in den
Amerikaanschen zin van het woord tot wettig betaalmiddel verheven.--

[35] Na den oorlog tusschen de Noordelijke en Zuidelijke Staten werd
het als een schandelijke daad beschouwd om partij te trekken van het
wettig betaalmiddel-karakter van het gedeprecieerde papiergeld door er
schulden mee af te betalen; de Society of Cincinnati zette o.a. een
lid uit om die reden. En de Staat van Rhode-Island, die langer dan
een der andere Staten trachtte het wettig betaalmiddel-karakter en
het gebruik van zulk geld bij de wet te handhaven, werd daarom vaak
"Rogue's Island" inplaats van "Rhode-Island" genoemd.

[36] Ieder die mocht willen weten, in hoever de schrijver
in het bovenstaande zijn verbeelding den vrijen teugel heeft
gelaten, zij verwezen naar de Rede van den Hon. O. P. Morton
U. S. Senate. "Congressional Record" d. II dl. I, 43ste Congres eerste
zitting, p. 669.

[37] Er zijn heel wat vermakelijke voorbeelden te vinden van de
hardnekkigheid, waarmee vele menschen, eenmaal beneveld op het punt
van geld en papiergeld, vasthouden aan het waandenkbeeld. dat het
maken en uitgeven van betalingsbeloften en vervolgens deze dingen geld
te noemen, gelijk staat met het scheppen van rijkdom; en omgekeerd
dat het inlossen van zulke beloften door ze te betalen, hetzelfde
is als vernietiging van rijkdom en er ook toe bijdraagt om het geld
(in den zin van kapitaal) schaarsch te maken en de interest hoog;
en zulke verhalen maken gewoonlijk meer indruk dan de sterkste
argumenten. Daar heeft men bijvoorbeeld in de eerste plaats die
uitspraak van een invloedrijk Senator van de Ver. Staten (waarop
trouwens reeds gewezen werd en die ongeloofelijk zou schijnen, als het
niet zwart op wit stond), dat, daar de prijs van paarden en varkens op
de markt steeds daalt wanneer er meer van deze dieren te koop worden
aangeboden, daarom ook een vermeerderde hoeveelheid bewijzen, dat
kapitaal geleend, gebruikt, en nooit terugbetaald was, het kapitaal,
waarvan uitgeleend kan worden, vergrooten en den rentevoet er van
volgens hem verlagen moet.

Een soortgelijk voorbeeld is ook aangehaald van een lid van het
Continental Congress, medegedeeld door Pelatiah Webster, dat, toen het
voorstel van een verhoogde belasting om de oorlogskosten te dekken, ter
sprake kwam, verontwaardigd vroeg: "of men soms van hem verwachtte, dat
hij het volk zou helpen belasten, wanneer zij slechts naar de drukkerij
behoefden te gaan om geld bij karrevrachten tegelijk te krijgen?"

Hier is het ook de plaats om te herinneren aan het geval in Ierland,
toen het gepeupel een vreugdevuurtje stookte van een menigte biljetten,
uitgegeven door een minderwaardigen bankier; weinig vermoedend,
toen zij rondom het vuur dansten en schreeuwden van puur genot, dat
zij feitelijk bezig waren hun vijand te verrijken, inplaats van hem
te verarmen.

De volgende geschiedenis, die eveneens dezelfde algemeene vergissing
illustreert, is algemeen bekend in een der steden van Oostelijk
Connecticut: tijdens de ernstige finantiëele paniek van 1875, richtte
een boer daar in de buurt het verzoek aan een van zijn vrienden, een
eerzamen landbouwer en diaken, die een plaats van schijndirecteur
gekregen had aan een plaatselijke Bank, omdat hij er een der
voornaamste aandeelhouders van was, om hem te helpen een kleine leening
met die Bank te sluiten. De diaken, wel wetend, dat het een critieke
tijd was, verbond zich niet dadelijk om den wensch van zijn vriend te
vervullen, maar beloofde dezen, dat hij naar de Bank zou gaan en zou
zien wat hij doen kon, in verband met den toestand, dien hij daar zou
vinden. Zoo trokken dus de twee vrienden den volgenden dag naar de stad
(toevallig juist op den datum, toen de crisis haar hoogtepunt bereikte
en in den algemeenen staat van wantrouwen alle biljetten, onverschillig
door welke Bank ze waren uitgegeven, aangeboden werden ter inlossing);
en terwijl degene, die de leening wilde sluiten, buiten bleef wachten,
ging de directeur de Bank binnen om het terrein te verkennen. Hij
ging naar de directeurskamer en vervolgens achter het loket, zeide
niet veel, maar zette zijn oogen goed open en bemerkte zoodoende
de buitengewoon groote paketten bankbiljetten in de brandkasten en
laden, die in den laatsten tijd aangeboden waren om uitbetaald te
worden. Verdere bewijzen van de finantieele sterkte van zijn Bank
achtte hij overbodig, en hij liep dus weer naar buiten om zijn vriend
mee te deelen dat alles in orde was. Daarop ging deze naar binnen,
en vroeg, vol vertrouwen op een gunstig antwoord, of men hem geld
wilde verschaffen. Tot zijn groote verbazing ontving hij evenwel het
gebruikelijke beleefde antwoord, "dat zij hem gaarne terwille zouden
zijn, maar dat zij waarlijk geen geld hadden."

"Geen geld!" zeide de diaken, toen hij den uitslag van de aanvrage te
hooren kreeg. "Geen geld! Hoe kunnen zij zoo liegen, terwijl ik zooeven
gezien heb dat de brandkasten en alle laden vol met geld zijn? Als een
Christenmensch en lid van het kerkbestuur kan ik het niet met mijn
geweten overeenbrengen om nog langer directeur en aandeelhouder te
te blijven van zulk een immoreel kantoor." En toch, wanneer de brave
diaken in zijn latafel thuis een aantal schuldbewijzen van hemzelf
gevonden had, onderteekend en klaarliggend om uitgegeven te worden,
maar nog niet uitgegeven, dan zou hij zichzelf niet veel rijker geacht
hebben door het feit van hun bestaan, maar integendeel zou het een
groote rust voor hem geweest zijn om die papieren veilig achter
slot en grendel te weten, of nog beter ze voor zijn oogen te zien
verbranden tot een hoopje asch. En toch kon hij maar niet begrijpen,
waarom de bankbiljetten geen geld waren, dat ten allen tijde en onder
alle omstandigheden gebruikt kon worden.

[38] Tusschen de jaren 1860 en 1870 verdubbelden de Ver. Staten de
hoeveelheid papiergeld bestemd voor het gebruik der burgers, maar
toch was de rentevoet in het laatste jaar even hoog als in het eerste.

[39] Zoo werd het Continentale papiergeld tenslotte werkelijk
gebruikt. Zie Summer: "History of American Currency" blz. 46.





*** End of this LibraryBlog Digital Book "Het Geld van Robinson Crusoe - Populaire uiteenzetting omtrent den oorsprong en het gebruik - van geld als ruilmiddel" ***

Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.



Home