Home
  By Author [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Title [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Language
all Classics books content using ISYS

Download this book: [ ASCII | HTML | PDF ]

Look for this book on Amazon


We have new books nearly every day.
If you would like a news letter once a week or once a month
fill out this form and we will give you a summary of the books for that week or month by email.

Title: De opheffing van de slavernij en de toekomst van Nederlandsch West-Indie
Author: Netscher, Adriaan David van der Gon
Language: Dutch
As this book started as an ASCII text book there are no pictures available.


*** Start of this LibraryBlog Digital Book "De opheffing van de slavernij en de toekomst van Nederlandsch West-Indie" ***


made available by the HathiTrust Digital Library & the


  +----------------------------------------------------------------+
  |                                                                |
  |                 OPMERKINGEN VAN DE BEWERKER:                   |
  |                                                                |
  | De tekst in dit bestand wordt weergegeven in de originele,     |
  | verouderde spelling. Er is geen poging gedaan de tekst te      |
  | moderniseren.                                                  |
  |                                                                |
  | Bladzijde-nummering is verwijderd. Afgebroken woorden aan het  |
  | einde van de regel zijn stilzwijgend hersteld. Voetnoten zijn  |
  | verplaatst naar het eind van de alinea met de verwijzing.      |
  |                                                                |
  | De in het origineel als cursieve tekst is weergegeven als      |
  | _cursief_. Uitgespatieerde tekst is weergegeven als            |
  | ~uitgespatieerd~; vette tekst als #vet#. Tekst in superscript  |
  | is als normale tekst weergegeven.                              |
  |                                                                |
  | Overduidelijke druk- en spelfouten in het origineel zijn       |
  | gecorrigeerd. Variaties in spelling (met/zonder accent,        |
  | met/zonder koppelteken, met/zonder spatie) zijn behouden.      |
  |                                                                |
  | Aan het eind van het boek volgt een overzicht van de           |
  | aangebrachte correcties.                                       |
  |                                                                |
  +----------------------------------------------------------------+



                                   DE
                       OPHEFFING VAN DE SLAVERNIJ
                                   EN
                DE TOEKOMST VAN NEDERLANDSCH WEST-INDIË.

                                  DOOR

                      A. D. VAN DER GON NETSCHER.


                             #OCTOBER 1862.#


                             'S GRAVENHAGE,
                        #GEBROEDERS BELINFANTE.#



                Snelpersdruk van GEBROEDERS BELINFANTE,
                            _'s Gravenhage_.



Eindelijk dan heeft het ontwaakte pligtgevoel gezegevierd en is, trots
alle bezwaren, de lang verwachte dag van vrijheid vastgesteld.

Den 8 Augustus jl. werden de in November 1861 door den Minister
LOUDON aangeboden en later door den Minister UHLENBECK overgenomen
Emancipatie-ontwerpen, na in de Tweede Kamer der Staten-Generaal
belangrijke wijzigingen te hebben ondergaan, door _'s Konings_
handteekening tot Wet verheven, en is in de _Staatsbladen_ no. 164 en
165 de voor onze nationale eer zoo welkome tijding bekend gemaakt: dat
den 1 Julij 1863 de slavernij in Nederlands West-Indische Koloniën
geheel zal ophouden te bestaan.

Ook had de afkondiging daarvan in die Koloniën al spoedig plaats, en
werd die, zoo als te verwachten was, met vreugdegejuich en zonder de
minste rustverstoring door de slavenbevolking vernomen.

Van harte juichen wij met die bevolking en met de duizende
menschenvrienden, die daartoe met woord of daad bijdroegen, niet
alleen omdat de slavernij in beginsel onregtvaardig en ten opzigte van
den slaaf, zelfs bij de beste wetsbepalingen, dikwijls zeer drukkend
en wreed is, maar ook omdat die op den duur den meester bederft, de
ontwikkeling der Kolonie belet en den Staat onteert, die het daaraan
onvermijdelijk verbonden dwangstelsel bescherming verleent.

Het is echter meermalen en te regt gezegd, de opheffing der slavernij is
eene even moeijelijke als gewigtige zaak, want met de afkondiging der
vrijverklaring is slechts het eerste woord gesproken en nog weinig tot
wezenlijk heil voor de vrijgemaakten gedaan, terwijl daarmede, vooral in
Suriname, de algemeene belangen in hooge mate op het spel gezet en die
van duizende kolonisten en andere belanghebbenden zeer benadeeld, ja
welligt tot onherstelbaar verval gebragt zijn.

Daarom dringt zich thans weder met klimmenden ernst de vraag op, wat zal
de toekomst van Nederlandsch West-Indië zijn, die geheel nieuwe, zóó
zorgwekkende toekomst der Koloniale Maatschappij en Nijverheid, waarvan
tot heden de slavenstand een zoo veel leven en welvaart gevend gedeelte
uitmaakte? Is er grond _in de, na zoo veel overweging en uitstel, nog
met overijling aangenomen wetsbepalingen_, om die met vertrouwen te
gemoet te gaan?

In het antwoord der Tweede Kamer _op de troonrede, den 23 September jl.
door den Koning uitgesproken_, wordt, § 5, de hoop te kennen gegeven:

"dat de afschaffing der slavernij zal medewerken tot opbeuring van
onze West-Indische Koloniën, uit den toestand van kwijning en verval,
waarin deze vruchtbare gewesten sinds lang verkeeren." En die geheel
ongemotiveerde en met de verklaringen en toelichtingen der Regering zoo
geheel strijdige hoop, "_lokte geen discussiën uit_!"—

Voorwaar, een sterk bewijs van onverschilligheid of van lijdelijk
berusten in eene door eigen toedoen vermeerderde duisternis en
onzekerheid van toekomst; "_wij hopen_," zoo luidt het, terwijl het had
_kunnen_ en _moeten_ zijn: "_wij hebben alle reden om te hopen, om te
verwachten_," want wij hebben de met zóó veel vertrouwen en overtuiging
door de Regering gevraagde middelen toegestaan.

Wat ons betreft, wij kunnen het niet ontveinzen, wij zijn in gemoede
overtuigd en bewust die overtuiging met alle deskundigen te deelen,
dat deze door de Tweede Kamer te kennen gegeven hoop niet door de
onderhavige Emancipatie-wetten gewaarborgd wordt, maar dat integendeel,
ook blijkens hetgeen door verschillende Ministers van Koloniën nu
en vroeger is aangetoond, althans voor hen die in de nijverheid en
welvaart van Suriname belang stellen, zeer moeijelijke en treurige
tijden te wachten zijn, terwijl tevens de noodzakelijkheid van
belangrijke jaarlijksche subsidiën bestendigd is.

In de Memorie van Beantwoording, door den tegenwoordigen Minister
van Koloniën, gegeven op de overwegingen en opmerkingen, welke in
de afdeelingen der Tweede Kamer omtrent de door hem overgenomen
_wets-ontwerpen_ gemaakt waren, leest men, pag. 1, zijne verklaring:

"dat hij de uitvoering daarvan met vertrouwen op zich neemt, _wanneer
de grondslagen waarop de geheele economie der wet rust, onaangeroerd
blijven, en niet worden onthouden of bekort de middelen, door welke te
zijner tijd de geregelde uitvoering van een zóó scherp ingrijpenden
maatregel alleen mogelijk zal zijn_."

Ook was bij verschillende gelegenheden door Regering en meerderheid
der wetgevende magt, de zoo aanhoudend betoogde noodzakelijkheid van
Staats-toezigt en Immigratie als gelijktijdige maatregelen met de
afschaffing der slavernij zoodanig openbaar erkend, dat de grondslagen
waarop de Regerings-voorstellen rustten, althans in naam en volgorde
onaangeroerd bleven, en (blijkens de in het _Journal des Débats_ en
andere nieuwsbladen voorkomende loftuitingen) is door de oppervlakkige
beoordeelaars het verschil niet ontwaard, dat er bestaat tusschen de
wèldoordachte, op kennis van zaken rustende wets-ontwerpen, en de thans
tot wet verheven, door de Tweede Kamer voorgeschreven vrijverklaring.

Zien wij dus wat daarvan is, vooreerst om, door het openbaar constateren
en herinneren van feiten, te doen uitkomen dat het verval eener schoone
Kolonie en de daaruit te verwachten noodzakelijkheid van eindelooze
subsidiën meer is toe te schrijven aan het verzuim van tijdige
maatregelen ter vervanging van den slavenarbeid, dan aan de opheffing
der slavernij, en, in de tweede plaats, ten einde _zoowel in 't algemeen
belang als in dat van 't zwaarbeproefde Suriname_, door eene duidelijke
bekendmaking der ramp die het in 't aannemen der amendementen getroffen
heeft, te beter te kunnen aanwijzen, wat nog met de ten dienste staande
middelen tot behoud en ontwikkeling kan gedaan worden.

De beschouwing der vier eerste artikelen van de wet, in tegenstelling
met die van het Regerings-voorstel, is daartoe bijna voldoende; want de
algemeene grondslagen, waarop die wet berusten moest, waren duidelijk en
op logische wijze geheel in de vier artikelen opgenomen en aangetoond,
terwijl de overige artikelen slechts strekken ter bepaling der middelen
van uitvoering.

Art. 1 wordt, zoo als oorspronkelijk in het door den Minister LOUDON
aangeboden wets-ontwerp was voorgesteld, aangenomen, en _daardoor_ is
_op den 1 Julij 1863_ de slavernij in de West-Indische Koloniën voor
goed opgeheven; maar reeds in

Art. 2, waarbij, "aan de eigenaren van slaven, ter zake van de opheffing
der slavernij, _vergoeding_ wordt toegekend" is het woord "vergoeding"
door _tegemoetkoming_ vervangen, daar men meende, in betere overeenkomst
met die uitdrukking, den Surinaamschen planter twee derden van de hem
in billijkheid toekomende en in het _algemeen belang_ voor immigratie
toegewezen ondersteuning, te kunnen onthouden en de zeer matig gestelde
vergoeding voor de slaven-eigenaren op St. Martin geheel willekeurig
van 150 tot 30 gulden per slaaf te kunnen verminderen; hoe echter die
_tegemoetkoming_ ook de eigenaren moet voldoen van de kinderen der
slavinnen, die _na_ de afkondiging der wet in de Koloniën, maar _vóór_
de opheffing der slavernij 1 Julij 1863, _dat is gedurende omtrent
tien maanden_, zullen geboren worden, zal den gelukkigen eigenaar, die
intusschen voor huisvesting en onderhoud van kraamvrouw en kind moet
zorgen, wel een even onverklaarbaar en onaangenaam raadsel blijven, als
de redenen der herleiding van ƒ150 vergoeding tot ƒ30 tegemoetkoming,
dit voor de begenadigden van St. Martin moeten wezen.

Wij vermeenen echter dat het den verongelijkte en verarmde
Kolonisten niet ten kwade te duiden is, wanneer zij, bij de zoo
bitter te leur gestelde hoop op de billijkheid der Nederlandsche
Volksvertegenwoordiging, deze economie eene schandelijke oneerlijkheid
noemen.[1]

[1] Zie den brief, namens de eigenaren op St. Martin bij hun Adres
    aan de Eerste Kamer der Staten-Generaal overgelegd; daar wordt
    de uitlegging alsof hunne slaven, _regtens_ of _feitelijk, door
    verklaring, erkenning of toedoen der meesters zouden zijn vrij
    geworden_, eene opzettelijke miskenning der waarheid genoemd, "ten
    einde _eene schandelijk oneerlijke politiek_ te volgen" (_for the
    adoption of a shamefully dishonest policy_).

Art. 3. Volgens het Regerings-voorstel:

"De krachtens art. 1 vrijgemaakten, staan van 1 Julij 1863 onder een
bijzonder toezigt van den Staat _voor den tijd van tien jaren_."

Door de meerderheid in de Tweede Kamer is het woord "_hoogstens_" vóór
de woorden "_tien jaar_" geplaatst; daardoor echter wordt op eene in 't
oog vallende wijze de bedoeling van 't Staats-toezigt, zoo duidelijk en
volkomen in het wets-ontwerp ontwikkeld en aangewezen, geheel ontkend,
en om alles daaromtrent nog meer op losse schroeven te zetten en de
uitvoering van de wet zoo moeijelijk mogelijk te maken, heeft diezelfde
meerderheid het geheel nieuw artikel 20 ingeschoven, waarbij "_de
Gouverneur van Suriname wordt bevoegd verklaard, om de vrijgemaakten,
die zich door zedelijk gedrag en arbeidzaamheid gunstig onderscheiden,
van het Staats-toezigt te ontslaan_."

Ten blijke hoe zeer daardoor de derde grondslag der wet is ondermijnd
en verzwakt, en welke nadeelen daarvan, zoowel door den tegenwoordigen
Minister als door zijnen voorganger, zijn aangetoond, wijzen wij op de
Memorie van Toelichting, pag. 5, alwaar gezegd wordt:

"dat de Regering het behoud van dit toezigt bij de aangeboden
wets-voordragt, _vóór Suriname onmisbaar_ acht;" en op pag. 14:
"Het ontslag van het Staats-toezigt voor enkele is strijdig met de
oeconomie dezer wet.—Op den vollen duur van tien jaren berust het
contracten-stelsel, dat den band daarstelt om de vrijgemaakten aan het
werk te houden, en den grondslag uitmaakt der finantiële berekeningen,
tot dekking van een gedeelte der kosten van Immigratie; _daarop kunnen
geene uitzonderingen worden toegelaten zonder het verband der wet te
verzwakken_."

Maar ook in de Memorie van Beantwoording komt voor, pag. 4:

"dat het verleenen van de bevoegdheid, om eerder van het Staats-toezigt
te ontslaan, _de geheele oeconomie der wet zou verbreken_;

"dat het, vooreerst, toch eene voorwaarde van het voorgedragen stelsel
is, dat de landbouw in stand blijve en zoo mogelijk nog meer worde
ontwikkeld; dat, verleende men nu de verlangde vrijheid, het in het oog
valt hoe alleen de geschikte werklieden van de uitzonderings-bepalingen
het genot zouden hebben, en wel ten nadeele van den landbouw, terwijl
de plantage-eigenaren ten laatste niets meer zouden overhouden dan de
_non-valeurs_;

"dat, ten andere, eene onbillijkheid zou worden gepleegd jegens de
plantage-eigenaren, omdat zij ten opzigte hunner onderhavige bevolking,
bestaande uit bekwamen en onbekwamen, verpligtingen hebben te vervullen,
welke hun zijn opgelegd met het oog op de diensten die zij voornamelijk
van de werkbaren trekken;

"dat, in de derde plaats, de wensch om het familie-leven te bevorderen,
veelal illusoir zou worden gemaakt; want, naar het voorbeeld van zoo
vele anderen, zouden de geheel, men mag zeggen vervroegd vrijgemaakten,
zich zeer vermoedelijk aan eene losbandige levenswijze overgeven _en
zich onttrekken aan den invloed van Christendom en beschaving_."

Het is waar, in de zitting der Tweede Kamer van den 4den Julij,
verklaarde de Minister van Koloniën desniettemin, geen bezwaren te
hebben om het woord _hoogstens_ in het artikel op te nemen en, na in
de zitting van den 8sten Julij nog te hebben verdedigd het beginsel
dat het Staats-toezigt voor _allen_ even lang moet werken, gaf hij
in diezelfde zitting te kennen, dat hij geene overwegende bedenking
had tegen de opname in het ontwerp, van het door den heer VAN BOSSE
voorgestelde en na des Ministers verklaring aangenomen artikel 20.
Maar dit toegeven mag, gelooven wij, toegeschreven worden aan de
vrees des Ministers van door het vasthouden aan een punt, hetwelk,
_niettegenstaande_ alle voorafgegane toelichtingen, in _zijn_ oog
slechts van ondergeschikt belang scheen, _het geheele Staats-toezigt te
verliezen en mag dus aangemerkt worden als het gevolg van zedelijken
dwang_.

En wat zal nu het gevolg zijn van dit miskennen der ondervinding, en de
daarop gegronde zoo ernstige, zoo deugdzame betoogen en voorstellen der
Regering?

De Gouverneur van Suriname, door duizende aanvragen bestormd, zal,
wanneer hij slechts aan één enkele daarvan gehoor verleent, spoedig
genoodzaakt zijn het geheele Staats-toezigt op te geven; want toestaan
aan enkelen en weigeren aan anderen, op grond van minder geschiktheid
of goed gedrag, waar echter de getuigenissen van allerlei gehalte als
zoogenaamde bewijzen nimmer ontbreken zullen, zal ondoenlijk zijn,
of, wanneer met kracht daaraan gevolg gegeven wordt, onvermijdelijk
tot groote moeijelijkheden en botsingen leiden. Veronderstelt men
daarentegen het toestaan van alle de door getuigenissen van goed gedrag
gesteunde aanvragen, dan zal het natuurlijke en reeds door de Regering
aangewezen gevolg daarvan zijn, dat het Staats-toezigt alleen over
het armste, onzedelijkste en minst bruikbare gedeelte der bevolking
blijvende, de belanghebbende huurders weigeren zullen om enkel
de zoodanigen in dienst en op hunne plantages te houden, waardoor
het Staats-toezigt, in deszelfs _hoofdbedoeling_ mislukt, tot _een
verdubbelden en gedeeltelijk doelloozen last_ voor het bestuur zal
worden en steeds toenemende uitgaven voor den Staat zal veroorzaken.

Bij hen die deze verminking der Regerings-voorstellen doordreven zal het
dan heeten, dat het _Staats-toezigt in Suriname_ evenmin heeft kunnen
beantwoorden als het _apprenticeship_ dit in de Britsche Koloniën
gedaan heeft. Want zij die nooit begrepen noch wilden erkennen dat het
_apprenticeship_ en het door de Regering voorgestelde Staats-toezigt
twee zeer verschillende toestanden zijn[2], zij zullen waarschijnlijk
ook niet erkennen, dat _door, overeenkomstig de bedoeling der
voorstellers_, uitvoering te geven aan de zoo gevaarlijke en bezwarende
conditionele bevoegdheid, bij het Staats-toezigt den Gouverneur van
_Suriname_ opgedragen, de uitkomsten van dit Staats-toezigt onzekerder
dan ooit worden en hemelsbreed verschillen moeten van die, welke uit het
door de Regering voorgestelde te verwachten waren.

[2] De apprentice-Neger bleef _bij zijn ouden Meester_, tegen
    voeding, huisvesting en kleeding, den hem aangewezen, doch bij
    wet bepaalden arbeid, minstens vijf dagen in de week, _zonder
    loon verrigten_, behoudens dadelijken dwang en lijfstraffen voor
    onwil of verzuim, _ook door den Meester_, terwijl bij den onder
    Staats-toezigt geplaatste, de keus van Meester vrijstaat en
    niets wat naar lijfsdwang zweemt buiten den bevoegden regter kan
    geschieden, en op billijken grondslag loon naar arbeid verzekerd is.

Art. 4 volgens het Regerings-voorstel:

"De Regering regelt, leidt en ondersteunt immigratie van vrije arbeiders
gedurende tien jaren, te rekenen van den 1 Julij 1863."

Door de Tweede Kamer is hier echter een geheel ander beginsel aangenomen
en, op 't voorstel van den heer VAN BOSSE, is als volgt voorgeschreven:

Art. 4. "De vrije kolonisatie van _Suriname_ wordt van Staatswege
aangemoedigd.

"Voor den aanvoer van vrije arbeiders in _Suriname_ worden van
Staatswege premiën uitgeloofd, gedurende hoogstens vijf jaren na
afkondiging dezer wet.

"Het gezamenlijk bedrag der premiën kan de som van een millioen gulden
niet te boven gaan.

"De voorwaarden, welker vervulling noodig is om aanspraak op uitbetaling
dier premiën te verkrijgen, worden door Ons vastgesteld, en het
toezigt, op den aanvoer door de Regering te houden, wordt door Ons
geregeld."

In de Memorie van Toelichting komt onder anderen voor, pagina 6:

"Dat de noodzakelijkheid om in het gebrek aan werkende handen, door den
aanvoer van vreemde arbeiders te voorzien, voldoende bewezen is, door de
gevolgen welke de vrijverklaring der slaven in de meeste Fransche en
Engelsche Koloniën en in het bijzonder in het naburige _Britsche_ en
_Fransche Guiana_ heeft gehad, en door de maatregelen welke door de
Regeringen dier landen genomen zijn, om zelfs met groote geldelijke
offers den aanvoer van vreemde arbeiders te bevorderen; dat die
noodzakelijkheid niet is te betwisten en, hoe bezwarend deze aanvoer
van arbeiders ook wezen moge, _daardoor alleen_ eene betere toekomst
aan de Kolonie kan worden verzekerd; dat, met het oog op de door
den druk bekende, in _Britsch-Guiana_ opgedane ondervinding, welke
het _onvoldoende_ en _geheel verkeerde heeft aangetoond van alle
particuliere ondernemingen tot aanvoer van arbeiders, de Minister_ van
oordeel is, _dat de Immigratie in Suriname_, zelfs onder overigens
goede algemeene regeling, _niet met gegrond uitzigt op welslagen aan
particulieren kan worden overgelaten, maar dat de Regering de leiding
daarvan dient op zich te nemen_, enz.;

"dat de regeling en leiding der Immigratie door het Gouvernement,
waarborgen geven tegen speculatie-zucht, die bij de verhuring en
den overvoer van arbeiders veelal plaats vindt, wanneer deze aan
particuliere personen, voor eigen rekening handelende en derhalve
aan een veelal kortzigtig eigenbelang, worden overgelaten;

"dat daarenboven de Regering, door deze taak op zich te nemen, zal
voorkomen het drijven van vermomden slavenhandel, waartoe particuliere
ondernemingen, zoo als de ondervinding heeft geleerd, maar al te zeer
aanleiding geven, en waaruit groote verwikkelingen kunnen ontstaan,
terwijl hare bemoeijing een waarborg zal opleveren tegen misrekening en
teleurstelling bij de ondernemers en Immigranten, waardoor de Immigratie
geheel zou kunnen mislukken tot groot nadeel, _ja! welligt tot ondergang
der Kolonie_; dat de Minister zich overtuigd houdt van de mogelijkheid
om door eene doelmatige emancipatie-wet de schromelijke gevolgen te
vermijden, welke het verzuim van geschikte maatregelen in andere
Koloniën heeft te weeg gebragt; dat hij daarom niet terugdeinst voor
de te verwachten moeijelijkheden, maar de op hem rustende taak met
vertrouwen aanvaardt, _voor zoo ver namelijk de vier grondslagen,
waarop de geheele oeconomie der wet berust, onaangeroerd blijven_."

Op pag. 8 der Memorie van Beantwoording betoogt de Minister weder de
noodzakelijkheid:

"dat de Regering de regeling en leiding der Immigratie steeds in handen
houde," en volhardt hij bij het beginsel: "om het subsidie voor de
Immigratie als een gedeelte der vergoeding aan te merken, _wijl anders
het verband der wet verbroken wordt_."

Op pag 16 der Memorie van Beantwoording wordt andermaal gewezen op de
noodzakelijkheid:

"van Immigratiën, onder de leiding der Regering" en betoogd: "dat
de som van drie millioen (daartoe voorgesteld), met de voorgedragen
vergoeding _slechts een gedeeltelijk herstel is_ voor het verlies dat
den belanghebbenden door het vrijmaken hunner slaven wordt toegebragt,
terwijl zij bovendien strekt tot instandhouding eener schoone en
productive Kolonie, _die zonder dat_, voor Nederland zou verloren gaan."

In de zitting der Tweede Kamer van 3 Julij zegt de Minister van
Koloniën: "wanneer die leiding en rigting (der Immigratie), niet
van de Regering uitgaat, dan zal er ook een tijd komen, waarin geen
werkkrachten worden aangevoerd en men, _hoezeer te laat_, zal in zien,
dat eene _gaping_ is ontstaan, die nadeelig op de Kolonie terugwerkt en
die men te laat zal betreuren;

"dat alleen de bijzondere toestand waarin de Koloniën verkeeren,
aanleiding geeft tot, ja zelfs voorschrijft, het van Staatswege leiden
en bevorderen van den arbeid, omdat anders te vreezen is, dat die stil
zal staan _en daaruit de schromelijkste gevolgen zullen te wachten
zijn_.

"De Regering zou zich, werd de oeconomie der wet door amendementen
verbroken, bezwaard gevoelen deze wet tot stand te doen komen."

De Minister verdedigt verder het voorgestelde systeem van immigratie (in
de zitting van den 5 Julij), en geeft te kennen:

"dat het voorstel van den heer VAN BOSSE, om dat systeem te doen
vervallen en de immigratie door premiën ten bedrage van _hoogstens
slechts een millioen_ aan te moedigen, inbreuk maakt op het
_Regerings-beginsel_ en op de _oeconomie der wet_" en nogtans, _trok de
Minister de wet niet in_,—zelfs niet nadat het amendement ter geheele
wijziging van art. 4 en ter weglating van het daarop passende vijfde
hoofdstuk was aangenomen, _waardoor het Regerings-beginsel met de
geheele oeconomie der wet verbroken en omver geworpen zijn_.

Nu is het niet te ontkennen dat 's Ministers toegeven tot deze treurige
uitkomst veel bijdroeg, doch wanneer wij in aanmerking nemen hoe zijne
bij herhaling te kennen gegeven overtuiging door _zoo velen_ zonder
de minste bedenking, voor die van verscheiden leden der Tweede Kamer
werd ter zijde gesteld; hoe de _meerderheid der Tweede Kamer_ stemde
voor de verminking van wetsontwerpen, die, alhoewel na rijp overleg en
ter vervulling van door haar zelve erkende behoeften te zamengesteld,
ongelukkig onder eene afgetreden Regering werden aangeboden, dan doet
zich de vraag op, aan wie de schuld, op wie de verantwoordelijkheid? en
het antwoord daarop, hoe wij ons dit ook voorstellen, bevat helaas! zeer
weinig ter geruststelling in 't gevaar waaraan het lot van duizenden en
de welvaart of het verval van kostbare Koloniën, door zoo wisselvallige
invloeden en zoo weinig overwogen amendementen zijn blootgesteld.

Hier toch werd door een zeer onverwacht bij de opening van de
discussiën opgeworpen, amendement, zonder toelichting omtrent de
bedoeling van den voorsteller, zonder een enkel bewijs der mogelijkheid
van het daarbij voorgesteld middel van uitvoering, het zwakke oogenblik
der Regering waargenomen, om aan het Opperbestuur het zoo noodzakelijke,
zoo onontbeerlijke initiatief van maatregelen tot behoud eener schoone
Kolonie te ontnemen.

Immers de middelen ter dekking van immigratie-kosten, welke ten bedrage
van drie millioen aan subsidiën en omtrent twee en een half millioen uit
eene belasting op de huur-contracten waren aangewezen, werden met een
pennestreek tot één millioen aan subsidiën teruggebragt en daarmede de
hoop en waarschijnlijkheid op het behoud van de Surinaamsche
landbouw-industrie in gelijke verhouding verminderd.

Immigratie aan den ondernemingsgeest van bijzondere personen
overgelaten, en alleen gedurende de vijf eerste jaren na de opheffing
der slavernij door premiën aangemoedigd!—

Wat zal het gevolg zijn van het in de wet opnemen van deze tot verderf
leidende veronderstellingen omtrent hetgeen door bijzondere personen
_kan_ en _zal_ gedaan worden en van onredelijke beperking ten
opzigte van den tijd en de middelen welke noodig zijn ter uitvoering van
datgeen, wat hier, door _een goed en krachtig koloniaal bestuur, kan en
behoort gedaan te worden_?

Wij kunnen ter beantwoording daarop, slechts herhalen, wat reeds van
Regeringswege in de Memoriën van Toelichting en Beantwoording, met
andere woorden is gezegd.

Door het _initiatief_ en de _leiding_ der immigratie-zaken aan het
Opperbestuur der Koloniën te ontnemen, of wel door die, zonder de
dadelijke tusschenkomst van dat bestuur, aan de zwakke, onzekere en
meestal weinig menschlievende pogingen _van het eigenbelang_ over te
laten, wordt het _algemeen belang_, hetwelk in de wetsontwerpen zoo
duidelijk door de Regering was voorop gesteld, geheel miskend en uit het
oog verloren.

Het _algemeen belang_ toch, bestaat in dit geval (_ook met het oog op
de belangen der pas van slavernij ontslagenen_) in het behoud der groote
landbouw-industrie, zoo veel mogelijk door instandhouding der bestaande
plantages. De verpligting tot het sluiten van werk-overeenkomsten op de
onder Staats-toezigt geplaatsten was dus voorgesteld, zoowel om hen nog
voor een tiental jaren, _ook tot hun eigen welzijn, onder geregeld
toezigt, aan een billijk beloonden arbeid te houden_, als om, door
middel eener belasting, gedurende dien tijd _door den huurder op de
contracten te betalen_, den aanvoer van nieuwe werkkrachten en de
vermeerdering der bevolking te helpen bevorderen, door welken maatregel
alle belanghebbenden, zoo veel mogelijk in verhouding tot hunne behoefte
aan arbeid, tot het verkrijgen daarvan zouden bijgedragen hebben, _om
het even of ze inboorlingen_ of _immigranten mogten te werk stellen_.

In een woord, de Regerings-voorstellen bedoelden een _algemeenen
maatregel ten algemeenen nutte_, zoo als eene immigratie waaraan
alle planters zouden bijdragen en een ieder hunner, zonder vrees
voor misbruiken of teleurstellingen, in verhouding zijner behoefte
zou kunnen deelen, onbetwistbaar mag genoemd worden, terwijl eene
_aanmoediging door premiën bij den aanvoer, berustende op den
speculatiegeest_ van bijzondere personen, slechts een zeer eenzijdige
en gebrekkige maatregel is, _die, ten zij het toezigt daarop, door
krachtige leiding en ondersteuning der Regering werkdadig gemaakt worde,
tot groote misbruiken leiden en mislukken zal_, al bedroegen die premiën
ook vijfmaal de daarvoor bepaalde som en al waren die ook over een tijd
van twintig jaren beschikbaar gesteld, in plaats van de thans bepaalde
geringe som over vijf jaren,—_een tijdperk veel te kort_, om iets van
belang te doen tot aanvulling der werkkrachten die, niettegenstaande het
Staats-toezigt, al spoedig _na den 1 Julij 1863_ op de plantages zullen
te kort schieten.

Maar bovendien, op welken grond is de door niets gewaarborgde
veronderstelling door de meerderheid der Tweede Kamer aangenomen, dat
door het uitloven van premiën, de voor de Regering zoo zeer gevreesde
moeijelijkheden tot het verkrijgen van vrije arbeiders, voor bijzondere
personen _niet_ of _in mindere mate_ zullen bestaan en overwonnen
worden?

Dezelfde belemmeringen, welke de ijverige en krachtige pogingen van
_Fransche_ en _Engelsche plantage-eigenaren_, tot het aanvoeren
van arbeiders naar West-Indië voor eigen rekening onmogelijk maakten,
bestaan toch minstens in gelijke mate voor onze West-Indische
belanghebbenden en daarom wat is er anders te verwachten dan dat bij
de eerste pogingen dezerzijds blijken zal, dat de beste en voornaamste
bronnen voor den veld-arbeid in _Suriname_, namelijk de _Westkust van
Afrika_ en _Britsch-Indië_, zonder eene zeer werkzame tusschenkomst der
Regering geheel gesloten blijven, en dat in _China_, op _Madera_ en de
_Azores_, de bestaande verordeningen ook ten onzen opzigte gehandhaafd
worden, waarbij alleen onder dadelijk toezigt of door tusschenkomst van
een Consul of Gouvernements-Agent de aanhuring en afscheping der
inboorlingen wordt toegestaan.

Wel is 't ons bekend dat, naar aanleiding van het verlangen, nu onlangs
door de Regering der Noordelijke Amerikaansche Staten te kennen gegeven,
om zich zoo veel doenlijk op geschikte wijze van de zwarte en gekleurde
bevolking aldaar te ontdoen, bij velen de hoop ontstaan is, dat van
daar als van zelve een voldoende aanvoer van geschikte arbeiders naar
_Suriname_ zal plaats hebben, maar gesteld dat die lieden genegen zijn
om naar _Suriname_ te verhuizen, dan is het toch te voorzien, en om der
menschheid wille ook te hopen, dat zij alleen door de dadelijke hulp en
leiding en op door de wederzijdsche Regeringen goedgekeurde voorwaarden,
uitgevoerd zullen worden, indien het boven onze verwachting blijken
mogt, dat zij met voordeel _tot plantage-arbeid in Suriname_ te
gebruiken zijn en _dat zij daartoe vaste huur-contracten_ voor zeker
getal jaren sluiten willen, zoo als, ter vergoeding van transport- en
andere kosten, van alle immigranten moet gevorderd worden.

Ook heeft de Minister van Koloniën het in eigenaardigen spreektrant
gezegd:—"_Wanneer de leiding en rigting der immigratie niet van de
Regering uitgaat, dan zal er een tijd komen, waarin geen_ werkkrachten
worden aangevoerd, en er zal een stilstand en gaping ontstaan die men te
laat zal betreuren.—"

Wanneer men nu overweegt, hoe de elders verkregen ondervinding heeft
bewezen, dat die _gaping_ al spoedig een groot gedeelte van productie en
welvaart zal doen verzinken; dat, bij een voortdurend "_laissez aller_"
der Regering, de eene plantage na de andere zal verlaten worden, tot dat
_die gaping een afgrond_, een niet te herstellen, wanhopige toestand van
armoede, verwildering en zedelijk verval zal geworden zijn; dat niet te
min de kosten van bestuur, bij dat algemeen verval, eerder toe- dan
afnemen zullen, en dat het daaruit volgend jaarlijks toenemend te kort,
door subsidiën uit de Staatskas, zal aangevuld moeten worden, dan
behoeft het geen verder betoog, _dat deze bezuinigings-maatregel_ der
Tweede Kamer, en dit toegeven der overige Regerings-magten, onder de
kostbaarste dwalingen behooren, welke tot heden op ons koloniaal gebied
plaats vonden.

       *       *       *       *       *

Tot slot dezer beschouwing van 't geen uit de amendementen op de
grondbeginselen der Regerings-voorstellen te verwachten is, moeten
wij nog eenige woorden zeggen over de wijziging van art. 33
_Regerings-voorstel_, als art. 27 in de wet opgenomen.

Die wijziging namelijk betreft de _al_ of _niet_ toepasselijkheid van
een jaarlijks door de Regering goed te keuren tarief van taak en loonen
op hen die onder Staats-toezigt zijn geplaatst.

In het Regerings-voorstel was bepaald:

Art. 33. "Met uitzondering van strafarbeid, wordt alle arbeid waarvan in
deze wet sprake is, tegen loon verrigt, dat, even als de arbeid zelf,
van Gouvernementswege bij tarief wordt geregeld."

Art. 27,—thans wet, bepaalt echter:

"Met uitzondering van strafarbeid, wordt alle arbeid op
Gouvernements-plantages of bij werken van algemeen nut, tegen loon
verrigt, dat, even als de arbeid zelf, van Gouvernementswege bij tarief
wordt geregeld.

"De bepalingen van dat tarief gelden ook voor plantage-arbeid ten
behoeve van bijzondere personen, in geval bij overeenkomst geene andere
bedingen zijn gemaakt."

Nu volgt hieruit, wat waarschijnlijk _door den voorsteller van het
amendement niet voorzien is_, namelijk dat, _bij de verpligting om
werk-overeenkomsten te sluiten_,—_die voor de onder Staats-toezigt
geplaatsten, in de wet, art. 24, behouden is_,—de toegestane vrijheid,
om zoo mogelijk met bijzondere personen overeenkomsten te bedingen
welke niet op het tarief berusten, veel onzekerheid en onrust zal doen
ontstaan, en dat uit de daaruit te verwachten eischen van onmogelijk te
betalen loonen, stilstand en ontevredenheid volgen zullen, die slechts
door onophoudelijke tusschenkomst van 't bestuur en soms niet zonder
dwang, te voorkomen of te onderdrukken zijn.

Bovendien in _Britsch-Guiana_ en elders heeft de ondervinding geleerd,
en 't ligt ook in den aard der zaken, dat de belanghebbende planters
en eigenaren zullen opzien tegen de zorgen en kosten, aan den aanvoer,
verzorging en acclimatisatie van vreemde arbeiders verbonden, en dat zij
dus _zoo lang_ en _zoo veel_ mogelijk door aanbod van loonen _hooger dan
bij tarief voor vreemde arbeiders bepaald, de werkbaren_ uit de vroegere
slavenbevolking, van hunne buren zullen lokken om die op hunne plantages
in dienst te stellen, waaruit, even als dit elders plaats vindt,
buitensporige opvoer van loonen en noodlottige teleurstellingen volgen
zullen, terwijl de krachtige en gelijkwerkende pogingen tot aanvoer en
bekostiging van nieuwe arbeiders, zoo als die in het Regerings-voorstel
tot behoud der Kolonie beoogd werd, daardoor vertraagd en verlamd
worden.

Het blijft dus, met het oog op de treurige gevolgen die uit dit alles te
voorzien zijn, voor den voorsteller der amendementen even als voor den
Minister van Koloniën, eene betreurenswaardige zaak, dat de Regering
niet van haar regt gebruik gemaakt heeft, om bij 't verdedigen der
wetsvoorstellen, _ook zonder dadelijke terugneming daarvan_, eenige
dagen tijd van beraad op de amendementen te nemen: zoodanig uitstel
toch, zou tot vragen en onderzoek geleid hebben van hetgeen de
voorsteller dier amendementen, _met zijn stelsel van premiën en het
eenvoudig toezigt der Regering op den aanvoer, zoowel als met zijn vrij
beding van loonen bij gedwongen overeenkomsten tot arbeid_, eigenlijk
bedoelt. Door verdere gedachtenwisseling en toelichting, zou de
onmogelijkheid van een gunstig resultaat, _op de strikte naleving dier
bepalingen gebleken zijn_ en waarschijnlijk zouden, door toevoeging van
eenige woorden, _de bij amendement voorgeschreven artikelen_ zoodanig
gewijzigd zijn, dat het Opperbestuur, _ook krachtens de letter van de
wet_, het noodige zou hebben kunnen doen om, bij de vervulling van een
duren pligt, een schoone parel aan 's Konings kroon te behouden.

Ongaarne en als tegen onzen wil voelden wij ons geroepen _op zoo
bepaalde wijze_ de amendementen af te keuren, waardoor de moeijelijke
overgangstoestand van slavernij tot vrijheid, zoo zeer verzwaard, en
de toekomst voor Suriname zoo zeer verduisterd zijn; daar wij het toch
niet betwijfelen dat die, _hoezeer ook onzes inziens met onbegrijpelijk
zelfvertrouwen_, niet te min met eerlijke bedoelingen en alleen met het
oog op 's lands finantiën zijn voorgesteld en volgehouden; en daar wij
gaarne gelooven dat 's Ministers wankelen en toegeven, hier gedeeltelijk
is toe te schrijven aan zijne vrees van door het terugnemen der wet en
het daaruit te verwachten nog langer uitstellen van de emancipatie,
eene groote verantwoordelijkheid op zich te laden, waarvoor hij (hoe
ongegrond ook de zienswijze moge wezen) schijnt teruggedeinsd te zijn.

       *       *       *       *       *

Echter, bij het algemeen stilzwijgen hieromtrent komt het spreken ons
pligtmatig, de publiciteit ons hoogst nuttig voor, en daarom, hoezeer
ook door de wetenschap van al het boven aangehaalde, _de hoop op eene
betere toekomst_, vooral met opzigt tot _Suriname_, eene bittere
scherts moge schijnen,—beschouwen wij, wat bij eene _verstandige
uitvoering_ en _inachtneming_, van de onvoldoende en belemmerende
wets-bepalingen, door verschillende middelen kan gedaan worden, om onze
schoone West-Indische Koloniën voor geheel verval en alzoo tevens den
Staat voor toenemende subsidiën te behoeden.

In de eerste plaats willen wij daartoe opsommen _wat onzes inziens_ door
het Opperbestuur in acht genomen en wat al dadelijk in 't werk gesteld
moet worden, om zoo veel doenlijk wanorde, stilstand en achteruitgang
te voorkomen; en, in de tweede plaats, willen wij in korte trekken
aantoonen wat soort of vorm van bestuur wij vermeenen voor onze
West-Indische Koloniën als de beste te mogen aanbevelen.

Zoo behoort dan, onder geen voorwendsel, de op hoogstens tien jaren
vastgestelde termijn van het Staats-toezigt, voor Suriname verkort te
worden; ieder jaar verkorting daarvan zal onberekenbare schade voor de
industrie en welvaart der Kolonie, en dus indirect voor de Nederlandsche
schatkist, zijn; evenmin behooren, om de redenen reeds gemeld, enkele
arbeiders vóór dien termijn daarvan te worden ontslagen. 't Zij nogmaals
bij wijze van waarschuwing herinnerd, "dat, ten zij met vaste hand het
tienjarig Staats-toezigt over alle de van slavernij ontslagenen zonder
onderscheid gehandhaafd wordt, er zeer spoedig na den 1 Julij 1863
groote ongeregeldheden en stilstand van veldarbeid volgen zullen."

Verder dient eene zeer ruime uitlegging te worden gegeven aan de
bedoeling der bij de wet bepaalde _uitloving van premiën en het toezigt
door de Regering op den aanvoer van immigranten te houden_, ten einde
de pogingen van bijzondere personen of genootschappen ten deze _op den
regten weg_ te leiden en krachtig te beschermen; ook behoort, door het
sluiten van traktaten of overeenkomsten en door 't aanstellen van
Gouvernements-Agenten, de aanwerving en verscheping van vrije arbeiders
uit China, Britsch-Indië, West-Afrika en Madera mogelijk gemaakt te
worden. 't Zij nogmaals herinnerd, dat zonder dat, alle pogingen tot
het aanhuren van plantage-arbeiders mislukken moeten, en tot groote
teleurstelling en verliezen zullen leiden.—

Wat de Noordelijke Staten der Unie betreft, hoezeer wij reeds als onze
meening te kennen gaven dat van daar geene geschikte plantage-arbeiders
voor _Suriname_ te bekomen zullen zijn, zoo betwijfelen wij daarom
de mogelijkheid niet, om aldaar eene _kolonisatie_ door vrije
zwarten en kleurlingen uit Noord-Amerika tot stand te brengen; het zal
echter blijken, dat ook daarbij het Opperbestuur op dadelijke wijze
tusschenbeiden zal moeten komen, zoowel ter verzekering van eene goede
keuze als ter wering van grove misbruiken, en dat het zich in dat geval
genoodzaakt zal zien, door aanwijzing van geschikte gronden en het nemen
van voldoende politie-maatregelen, de vaste en geregelde vestiging dier
lieden te verzekeren en mogelijk te maken.

Wat men eindelijk omtrent de moeijelijke quaestie der loonen dient in
acht te nemen?

Het komt ons voor dat aan het Koloniaal Bestuur hierin veel ruimte moet
gelaten worden, zoo als de daaromtrent in de wet opgenomen bepalingen
dit onzes inziens veroorloven en uit de noodzakelijkheid zal volgen.

Met uitsluiting van de tot strafarbeid veroordeelden, die zonder loon
werken, zullen, in de eerste plaats, de door het Koloniaal Bestuur voor
eigen behoefte aangehuurde arbeiders betaald worden volgens het voor
taak en loon bepaalde tarief, en, in de tweede plaats, zullen allen die
met bijzondere _personen_ geene bepaalde overeenkomsten tegen _hooger
loon_ hebben kunnen sluiten, gehouden zijn, zich met het bij dat tarief
bepaalde loon als minimum tevreden te stellen.

Maar nu is niet opzettelijk aangewezen of hetzelfde loon ook betaald
zal worden aan hen, die, na eenigen tijd in ledigheid te hebben
rondgezworven, overeenkomstig de wet bij werken van algemeen nut in
dienst worden gesteld. Het komt ons echter niet twijfelachtig voor, dat,
wanneer het bestuur zich ter handhaving van de wet en tot behoud van
rust en orde genoodzaakt mogt zien, meer arbeiders in dienst te nemen,
dan ten goede kunnen aangewend worden, de loonen daarbij te betalen, zoo
veel lager zullen gesteld moeten worden, als noodig is om de onwilligen
te nopen tot het sluiten van werk-overeenkomsten met bijzondere personen
tegen het bij tarief bepaalde loon.

Wat aangaat de dadelijke of zoo spoedig mogelijk te nemen maatregelen,
zij zijn hoofdzakelijk de volgende:

1º. Verdeeling der Kolonie in districten, indien dit terwijl wij
schrijven al niet reeds geschied is.

2º. Benoeming van ambtenaren over die districten onder den titel van
Landdrosten of Kanton-regters ter administratie van politie en justitie
in 't algemeen, en ter waarneming van de werkzaamheden en pligten, welke
ten opzigte der onder Staats-toezigt verkeerenden en Immigranten in de
hoofdtrekken door de emancipatie-wet zijn aangewezen.

3º. Opheffing van het heemraadschap, _als thans_ reeds overbodig en bij
het opheffen der slavernij _geheel_ onbruikbaar, daar, in den nieuwen
staat van zaken, volgens letter en bedoeling der wet, alleen bezoldigde
en niets met het bestuur of bezit van plantages te doen hebbende
ambtenaren, de tot heden aan het heemraadschap verbonden magt zullen
mogen uitoefenen.

4º. Het aankoopen of oprigten in de districten, van gebouwen voor
_politie-stations_, waarbij geschikte woningen voor Landdrost en
politie-beambten, arrest-kamers of tijdelijke gevangenissen, boothuizen
en booten, of wel stallingen met de noodige muildieren of paarden, al
naar de plaatselijke omstandigheden, het verkeer en transport te land of
te water verkieselijk maken, en zoo veel mogelijk centraal gelegen, ten
einde met de minste moeite over het geheele district of de bijeen
gevoegde districten, gemeenschap te kunnen houden.

5º. Het oprigten van district-scholen en hospitalen, indien niet door
het ondersteunen van bestaande of het daarstellen van meer geschikte
scholen en ziekenhuizen ten behoeve en op gezamenlijke kosten van twee
of meer plantages, op voldoende wijze in de algemeene behoeften van het
district kan worden voorzien.

6º. De krachtige ondersteuning der Moravische broeders ook door
bijdragen uit de koloniale kas, ter bevordering van het door hen
met even veel oordeel als liefde aangevangen godsdienstig en
schoolonderwijs, of, mogt dit voor de geheele bevolking niet voldoende
zijn, het aanstellen van bevoegde onderwijzers en leeraars door 't
Koloniaal bestuur.

7º. De belangrijke uitbreiding en verbetering der geregelde bezoldigde
politie.

8º. Het aanleggen van een penal-settlement of strafgevangenis in verband
met bouwland en boschgronden, ter voorziening zoo veel doenlijk in eigen
onderhoud, door het kappen van timmerhout, het maken van singels en het
aanplanten van grondprovisiën, zoo als dit in _Britsch-Guiana_ plaats
heeft.

9º. Het aanschaffen van eene weinig diepgaande _stoomboot_ met sterk
stoomvermogen, ten einde spoedig en ten allen tijde een vijftigtal
gewapende manschappen tot handhaving van 't gezag naar de meer afgelegen
punten der Kolonie, zelfs hoog op de rivieren te kunnen verplaatsen.

10º. Het compleet houden der militaire bezetting op ten minste acht
honderd man, gedurende de eerste jaren na de afschaffing der slavernij,
waarbij bovendien verondersteld wordt eene goed georganiseerde politie
van omtrent 200 man, over de Kolonie verspreid.

11º. Het organiseren der schutterij te _Paramaribo_, zoodat die, ter
bescherming van goed en leven aldaar, bij afwezigheid van het garnizoen,
te zamen gesteld zij uit burgers _die iets te verliezen hebben_. Immers
is, in geval van oproer of verzet onder de zwarte bevolking, in of nabij
de stad, eene kleine, doeltreffend gewapende en in het gebruik dier
wapenen wel geoefende magt, van bekende ingezetenen, niet alleen veel
minder omslagtig en kostbaar, maar ook _in eene Kolonie_ verre te
verkiezen boven den grooten hoop van onwilligen en onverschilligen
die niets te verliezen hebben, waaruit die thans voornamelijk is
te zamen gesteld, en, volgens de tegenwoordige bepalingen van
schutter-pligtigheid, na de opheffing der slavernij meer en meer
zou gaan bestaan.[3]

[3] De zeer practische maatregelen, daaromtrent sedert eenige jaren
    te Demerary in werking, verdienen onzes inziens de aandacht; de
    ingezetenen worden er zoo min mogelijk met gewone diensten van
    rust-bewaring of politie lastig gevallen, maar de gegoeden zijn als
    vrijwilligers bij een eigen gekleed en gewapend jagerbataillon, en
    de minder gegoeden bij een door de Kolonie gekleed en gewapend
    schutters-bataillon ingedeeld; beiden komen zelden anders dan ter
    oefening bijeen.

12º. Het organiseren van eene plattelands- en plantage-politie, uit de
meest geschikte hoofd- en ambachts-lieden onder de vrije kleurlingen en
zwarten en onder de pas van slavernij ontslagenen; ten welken einde die
lieden, door een nummer of ander teeken om den hals of arm onderscheiden
en van een staf of eenvoudig wapen voorzien, tot rust-bewaarders binnen
hunne respective districten kunnen worden aangesteld, onder eede van
getrouwe opvolging der bij een kort reglement daaromtrent voor te
schrijven bepalingen, en tegen betaling uit de Koloniale kas _alleen
dan_ wanneer zij, op bevel van den _Landdrost_, in dringende gevallen
tot extra diensten buiten de grenzen van het district mogten geroepen of
gezonden worden.

13º. Het aanwijzen _volgens daartoe door het Opperbestuur vast te
stellen regeling_, van geschikte gronden voor kolonisten, zoowel als
voor de van slavernij ontslagenen en immigranten, na _afloop van 't
Staats toezigt of de door hen aangegane overeenkomsten tot
plantage-arbeid_.

14º. Het regelen der armverzorging en het aandeel daarin door de
huurders der onder het Staats-toezigt geplaatsten te dragen, door het
verleenen van huisvesting of op andere wijze.

15º. Het maken van eene algemeene politie-verordening in verband met de
beloofde en thans aanhangige regeling op de regterlijke organisatie in
de Kolonie _Suriname_.

16º. Van eene verordening regelende den werkkring, de regten en
verpligtingen van de ambtenaren met de regterlijke administratie en
politie in de districten belast, in verband met bovengenoemde, spoedig
te verwachten organisatie.

17º. Van eene verordening, regelende de regten en verpligtingen tusschen
meester en arbeider of huurder en verhuurder en van den aard en duur der
geschreven en mondelinge overeenkomsten tot huisdiensten of
plantage-arbeid.

18º. Van eene Verordening ter regeling van de geneeskundige verzorging
der bevolking ten platten lande en in het bijzonder van de onder het
Staats-toezigt geplaatsten en Immigranten op de plantages.

19º. Van eene Verordening ter regeling van hetgeen op de plantages
behoort gedaan te worden ten opzigte van woningen, scholen en
hospitalen, zoowel als ten opzigte van reinheid en goede afwatering der
gronden rond de arbeiderswoningen, en op welke wijze zal voorzien worden
in de contrôle daarop.

20º. Van eene Verordening tegen landlooperij en verspreide onwettige
nederzettingen, waaronder ook het tijdelijke gebruik, ja zelfs de
overtredingen van behoorlijk afgebakend land of water, door daarop te
gaan jagen of visschen, met boete of gevangenis kan gestraft worden en
waartoe de thans bestaande verordeningen niet voldoende zijn.[4]

[4] Hierin zou de Trespass-act van _Britsch-Guiana_ ten leiddraad
    kunnen dienen.

21º. Ook zal eene regeling der belastingen, grootendeels op nieuwe
grondslagen rustende, noodzakelijk zijn, daar de tegenwoordige inkomsten
voor een aanzienlijk gedeelte verkregen worden uit bronnen die na den 1
Julij 1863 zullen ophouden te vloeijen; daaronder behooren in de eerste
plaats, wij behoeven het slechts te herinneren, de hoofdgelden tot
heden voor de slaven betaald, en omtrent een vierde van het totaal der
koloniale inkomsten uitmakende; wat dáárvoor, met de minste schade
voor de nijverheid en den minsten druk voor de bevolking in plaats te
stellen, kan zeker in de toekomst het best door de kolonisten zelve
aangewezen worden, _wanneer, krachtens het bij Koninklijke toezegging te
verwachten nieuwe Regerings-Reglement_, de finantiële aangelegenheden
der Kolonie door hunne medewerking en goedkeuring zal geregeld en
vastgesteld worden; intusschen zal het Opperbestuur daaromtrent de
voorloopige, zoo dringend noodige verordeningen dienen voor te schrijven
in overeenstemming met Gouverneur en Kolonialen Raad, en mogen wij in
het belang der zaak wijzen op hetgeen met uitnemend goed gevolg bij onze
buren in _Britsch-Guiana_ op dit stuk is en wordt gedaan.

Daar worden namelijk zoowel ter bevordering van orde en zedelijkheid
als ter belasting van een verbruik, dat meestal tot misbruik overslaat,
zeer hooge regten geheven op de binnen de Kolonie verkochte rum en op
de patenten, welke slechts aan een bepaald aantal drinkwinkels in ieder
district verleend worden; de ontvangsten daarvan bedragen één vijfde
der koloniale inkomsten en zouden in _Suriname_, in gelijke verhouding
geheven, het hoofdgeld voor een groot gedeelte vervangen kunnen.

Voorts worden dààr hooge _inkomende regten_ niet alleen op alle wijnen
en sterke dranken, maar ook op de meeste artikelen van _consumtie en
weelde_ geheven, en is het bedrag daarvan omtrent twee vijfden van het
totaal der inkomsten; ook wordt er een _matig regt_ bij den _uitvoer_
der stapelproducten geheven; dit is echter meer als eene vrijwillige
opbrengst van de planters te beschouwen, met het uitsluitend doel, om
daaruit de kosten van immigratie te helpen dekken; eene dergelijke
belasting wordt echter in Suriname reeds geheven, en de verhooging
daarvan is zeker niet aan te bevelen, ten zij de opbrengst ook daar
meer uitsluitend tot ondersteuning van een Immigratie-fonds kan worden
aangewend.

Ook zou eene gelijke en algemeene verdeeling van grondlasten en
belasting op gebouwde eigendommen naar de huurwaarde, tot eene
belangrijke en regtvaardige bron van inkomsten gemaakt kunnen worden,
die door de uitgifte van Gouvernements-gronden bij wijze van belooning
of aanmoediging voor de van het Staats-toezigt ontslagene Immigranten en
Kolonisten, steeds zou toenemen, terwijl die _nu_ in _Suriname_, even
als in _Britsch-Guiana, ongelijk drukkend en weinig beduidend is_; men
zal echter in den nog zoo weinig gevorderden staat van maatschappelijke
ontwikkeling en vestiging van de groote meerderheid der bevolking nog
lang op _indirecte belastingen_ moeten steunen en zeer te vreden mogen
zijn, wanneer na het ophouden der hoofdgelden één vijfde van het totaal
der behoeften door de directe belastingen gedekt wordt.

Wat nu _het bedrag_ en _de verhouding van de grondbelastingen_ onderling
zou moeten wezen, dit kan zeker het beste en op de meest onpartijdige
wijze door het Opperbestuur der Koloniën beslist worden; intusschen
gelooven wij te mogen herinneren, dat de _akkergelden_ of _belastingen
op den grond_, _voor de plantages_, _houtkapperijen_ en _bebouwde erven
of provisiegronden van minder dan één akker_, tot zeer verschillend
bedrag behooren aangeslagen te worden.

Behalve de meeste der reeds bestaande belastingen kunnen als bronnen der
inkomsten tot dekking van de meer uitsluitend voor Paramaribo en den
handel aldaar benoodigde uitgaven voor landingplaatsen, hospitalen enz.
in aanmerking komen: de verkoop van regenwater aan de schepen (alleen
het oprigten van groote ijzeren regenbakken bij de publieke gebouwen
is daartoe noodig); voorts het bouwen van eene behoorlijk overdekte
en afgesloten markt met goede stellingen, slagterij en ijshuis aan
de rivier; in Demerary worden groote voordelen uit eene dergelijke
inrigting getrokken door de bepaling, dat alle marktwaren die van buiten
worden aangevoerd, aldaar verkocht moeten worden.

Als het laatste, hoewel niet het minst belangrijke, herinneren wij aan
de groote, ja de dringende noodzakelijkheid van goede verordeningen
omtrent Immigratie en Kolonisatie, ter uitvoering en ter aanvulling zoo
veel mogelijk van 't geen daaromtrent in art. 4 der Emancipatie-wet is
vastgesteld.

Die verordening zal hoofdzakelijk het volgende moeten bevatten:

Aanwijzing (te gelijker tijd in het _Surinaamsche Gouvernementsblad_
afgekondigd) van de plaatsen waar de belanghebbenden, onder de
bescherming der Nederlandsche vlag en door tusschenkomst van een Consul
of Gouvernements-Agent, vrije arbeiders mogen aanhuren;

Bepaling van het bedrag der premiën, welke op den aanvoer van
Immigranten uit verschillende landen, worden uitgeloofd en van de
voorwaarden waarop die zullen worden uitbetaald.

Vaststelling der betaling van Gouvernements-Agenten en andere kosten
van het toezigt door de Regering, op den aanvoer van Immigranten, ter
plaatse van aanhuring zoowel als in de Kolonie, te houden.

Bepaling van den tijd of duur der huur-contracten, welke met
verschillende soort van Immigranten in den vreemde gesloten mogen worden
en van de verschillende voorregten, welke in de huur-contracten, boven
en behalve de als minimum bij Gouvernements-tarief vastgestelde loonen,
aan de Immigranten moeten verzekerd worden.

Van den tonnenlast of den inhoud der schepen, waarmede de Immigranten,
uit de landen beoosten de Kaap de Goede Hoop, en van die waarmede de
Immigranten uit landen bewesten die Kaap, mogen aangevoerd worden, en
van de ruimte per hoofd, de hoeveelheid drinkwater, de schafting, de
geneeskundige verzorging enz., die hun bij de verschillende overtogten
moeten verzekerd zijn.

Van hetgeen bij de aankomst van Immigranten van wege het Koloniaal
Bestuur, voornamelijk door den Agent-Generaal van Immigratie, zal gedaan
worden, ter verzekering dat de _dóór_ of _vóór_ hen bedongen voorwaarden
van aanhuring bij overtogt, landing en plaatsing, zijn en worden in
acht genomen; dat voorzien wordt in het lot van hen, die in een tot
arbeid ongeschikten staat aangebragt mogten worden; dat alleen voor de
werkbaren de premiën worden uitbetaald en dat behoorlijke registers van
alle de in de Kolonie gelande Immigranten en Kolonisten gehouden worden.

Van de op den huurder rustende verpligting om naauwkeurig rol of boek
te houden van de op zijne plantage aanwezige Immigranten, ter inzage
van den Landdrost of den met het Staats-toezigt en de Immigratiezaken
belasten ambtenaar, en dat door hem geregeld om de zes maanden verslag
moet ingediend worden van de aanwezigen, de weggeloopenen, de geboorten
en de sterfgevallen.

Van de boeten of andere straffen op het verbreken of niet naleven van
huur-contracten, zoo voor den huurder als den Immigrant.

Van de redenen waarom en de wijze waarop de huur-contracten als nietig
beschouwd of op gezag van het Koloniaal Bestuur verbroken kunnen worden.

Van de straffen waaraan de Immigranten zich door wegloopen, onwil tot
arbeid of ander wangedrag blootstellen.

Van het aantal dagen en het aantal uren iederen dag welke van de
Immigranten als een jaar arbeid onder werk-overeenkomst gevorderd mogen
worden.

Omtrent het inhouden van loonen, bij het niet verrigten van arbeid door
de Immigranten.

Omtrent de strafbaarheid van huurders die Immigranten in dienst nemen of
te werk stellen, zonder zich verzekerd te hebben of ze ook aan anderen
verbonden zijn; en van hunne verpligting om van het wegloopen hunner
Immigranten _terstond_ aan den met de Immigratiezaken belasten ambtenaar
berigt te doen.

Van het regt van den Immigrant om, na volbragten diensttijd, een
certificaat of bewijs daarvan te vragen en des noods door tusschenkomst
van den Landdrost uit handen van zijn meester te eischen.

Van het regt van den Immigrant, uit zoodanig certificaat voortvloeiende,
om een finaal ontslag of paspoort als zoodanig van 't Bestuur te
erlangen, waardoor hij vrij is de Kolonie te verlaten of er zich als
burger neder te zetten.

Omtrent de aanspraak op vrije terugreis naar het land van herkomst, en
op welke voorwaarden die aan zekere soort van Immigranten kan toegezegd
worden.

Omtrent het terugzenden van invalides en tot arbeid ongeschikten naar de
landen van waar zij kwamen, in geval zij tot last der Kolonie mogten
komen.

Omtrent de strafbaarheid van scheeps-gezagvoerders die Immigranten
zonder paspoort mogten uitvoeren, en van de Immigranten die van valsche
papieren gebruik mogten maken.

       *       *       *       *       *

Tot zoo verre de opsomming van 't geen wij in de eerste plaats als de
dringende pligten van 't Koloniaal Bestuur, ten opzigte van Suriname
beschouwen; nu volgt in de tweede plaats onze meening omtrent hetgeen
bij een nieuw Regerings-Reglement, als grondslag van een beter en meer
oeconomiesch beheer der koloniale belangen en geldmiddelen, in de
toekomst even noodzakelijk is, als de lang gewachte en veel besproken
Regterlijke Organisatie dit voor eene goede regtsbedeeling geoordeeld
wordt.

Het is waar, tot heden meende de Regering door de verzekering van eene
betere regtsbedeeling reeds veel, zoo niet alles te zullen winnen wat in
de bestaande omstandigheden mogelijk was; en zoo lang de slavernij niet
opgeheven was, zag men te regt tegen de groote bezwaren op, welke aan
het invoeren van een nieuwen en meer liberalen Regeringsvorm in eene
slavenkolonie verbonden zijn; die moeijelijke quaestie bleef dus nog
altoos, zoo niet geheel buiten behandeling, dan toch, even als de
Regterlijke Organisatie, _onafgedaan_.

Nu echter de opheffing der slavernij is vastgesteld, mag deze voor de
welvaart der West-Indische Koloniën zoo hoogst gewigtige zaak niet
langer uitgesteld blijven en zal volgens de Koninklijke toezegging,
daaromtrent in de jongste troonrede uitgesproken, den kolonisten
voorzeker eene ruimere gelegenheid aangewezen worden dan tot heden
bestond, om, al werkende en ijverende voor eigen voorspoed en fortuin,
ook in het bestuur hunner koloniale aangelegenheden te deelen en de
_meest praktische middelen en maatregelen_ tot behoud en ontwikkeling
van industrie aan de hand te doen.

Ten einde onze begrippen te verklaren omtrent den aard en de strekking
van de medewerking die wij aan de _West-Indische kolonisten in 't
algemeen_ en aan die van _Suriname in 't bijzonder_ ter bevordering
van een goed en zuinig beheer hunner publieke aangelegenheden wenschen
aangewezen te zien, willen wij hier met weinige woorden doen uitkomen
wat de ondervinding daaromtrent in de _Britsche West-Indische Koloniën
na de emancipatie_ heeft geleerd.

Wij kiezen daartoe natuurlijk die, welke door uitgestrektheid en
vruchtbaarheid van grond, zoowel als door den aard en de betrekkelijke
geringheid van bevolking, het best met Suriname te vergelijken zijn, en
noemen dus drie der voornaamste welke, _ieder onder een verschillenden
Regeringsvorm_, de zware beproeving eener onvoorbereide emancipatie met
zeer uiteenloopende resultaten hebben doorgestaan, namelijk _Jamaïca_,
_Trinidad_ en _Britsch-Guiana_.

Wanneer nu bij gevolgtrekking tot een besluit kan gekomen worden,
omtrent hetgeen men als eene geschikte maat van _zelf-bestuur_ voor
_Suriname_ mag aannemen, dan zal er wel geen bezwaar bestaan, dit in een
ruimen zin ook op Curaçao en onderhoorig Gouvernement toepasselijk te
maken, daar het algemeen erkend is, dat de maatschappelijke toestand
zoowel als de individuële ontwikkeling van de bewoners _dier Eilanden_
op een beter geregeld en hooger standpunt staan dan dit met de bevolking
van _Suriname_ het geval is, en daar er bovendien door eene toenemende
en talrijke bevolking meer _aanbod dan vraag naar arbeid_ zijnde, geen
stilstand of achteruitgang van de bestaande industrie te wachten is,
zoodat tot welzijn dier Koloniën en in 't belang van 's lands schatkist
het eigen bestuur aldaar (_altoos onder toezigt der Hooge Regering_)
zoo veel mogelijk ruimte moet gelaten worden om, bij opheffing van
al wat den handel, 't vrije verkeer en de industrie aldaar nog mogt
belemmeren, voor de meeste dier eilanden eene betrekkelijke welvaart en
vooruitgang te verwachten.

_Jamaïca_, met eene bevolking van omtrent 360,000 zielen over 6000
vierk. Engelsche mijlen oppervlakte, verheft zich van ouds op het bezit
van eene vertegenwoordigende wetgevende eigen Regering, bestaande uit
een Gouverneur-Generaal en Raad van State[5], benoemd door de Kroon,
een wetgevenden Raad van 17 leden, waarin niet meer dan 5 loontrekkende
ambtenaren mogen zijn, mede benoemd door de Kroon, en eene talrijke
Volksvertegenwoordiging (_House of Assembly_).

[5] _Privy Council_ of geheime Raad.

Door deze zóó omslagtige en slecht werkende inrigting, hebben er echter
_de Regering, de grondbezitters en het meest beschaafde gedeelte der
bevolking_ een te geringen en onzekeren invloed op het bestuur en den
gang van zaken. Daar de qualificatie voor het stemregt laag gesteld is,
_zonder eenige andere qualificatie voor hen die verkiesbaar zijn_, dan
dat zij 10 Pd. St. aan directe belastingen betalen moeten, zoo heeft de
stem van 't volk (voor negen tienden negers of kleurlingen) dáár te zeer
de overhand en worden alle krachtige maatregelen tot ontwikkeling der
industrie, vooral wanneer er groote uitgaven en Gouvernements toezigt
aan verbonden zijn, _zoo als de immigratie, de openbare werken enz._,
door de meerderheid der wetgevende vergadering onmogelijk gemaakt, de
algemeene aan de plaatselijke of persoonlijke belangen opgeofferd en het
eiland, bij steeds achteruitgaande productie, meer en meer verarmd, zoo
als trouwens algemeen bekend is en uit de opgaven van uitvoer en het
onbetaald blijven van oude en nieuwe leeningen en schulden genoegzaam
blijkt.

_Trinidad_, met eene bevolking van omtrent 70,000 zielen over 2000
vierk. Eng. mijlen oppervlakte, wordt bestuurd door een Gouverneur en
een uitvoerenden Raad van drie leden, (de kommanderende officier, de
algemeene secretaris en de advocaat- of procureur-generaal); er is ook
een Wetgevend Ligchaam van 15 leden, negen waarvan ambtshalve en zes
waarvan buiten ambtsbetrekking, door de Kroon benoemd worden; hier is
echter geen vertegenwoordigende vergadering. Deze Regeringsvorm nog
gedeeltelijk uit vroegere jaren, _toen het Eiland Spaansch was_,
overgenomen, hoe beperkt en onvolkomen zij den bewoners van _Jamaïca_,
_Barbados_ en andere Britsch West-Indische Eilanden ook moge schijnen,
bij vergelijk hunner sedert eeuwen door Koninklijke charters of
vrijbrieven gevestigde constitutiën en privilegiën van eigen bestuur,
heeft echter, _het is thans algemeen erkend_, veel beter beantwoord en
tot welvaart geleid dan de vertegenwoordigende Regeringsvorm dit op
_Jamaïca_ doet, hoewel de omstandigheden waarin het Eiland _Trinidad_
na de emancipatie door gebrek aan arbeid enz. verkeerde, niet minder
moeijelijk waren dan die van Jamaïca.

Hier dient echter opgemerkt te worden dat die Koloniale Raad voor een
groot gedeelte uit de meest invloedhebbende en welgestelde kolonisten
wordt gekozen en dus een dadelijk belang in het behoud der koloniale
industrie heeft; dat hij _met open deuren beraadslaagt_ en dat de
begrooting en vaststelling van de ontvangsten en uitgaven onder de
_censuur_ van de vrije dagbladpers geschiedt, weshalve hij, hoezeer niet
door het volk gekozen, wel degelijk aan het publiek verantwoordelijk is
en steeds alles deed wat in zijne magt was om de hulp en medewerking
der Hooge Regering te verkrijgen tot het bevorderen van immigratie, uit
de koloniale middelen en door leeningen, welke onder waarborg van den
Staat op gunstige voorwaarden gedaan werden, waardoor dan ook duizende
immigranten van de _West-Indische Eilanden_, _Madera_ en _Britsch-Indië_
derwaarts gebragt werden en de bevolking, gedurende de 24 jaren na
emancipatie, van 42,000 tot omtrent 70,000 is toegenomen, terwijl de
uitvoer van 1842 tot 1862 meer dan verdubbelde.

Ook bewijzen de laatstbekend geworden parlementaire opgaven tot
1862, dat men er steeds, _met gegronde hoop op de toekomst, onder de
zorgvuldige leiding en door tusschenkomst van de Regering, voortgaat_
met immigranten in te voeren en in welvaart toe te nemen.

_Britsch-Guiana_ (vroeger de Hollandsche koloniën Essequebo, Demerary
en Berbice), met slechts omtrent 140,000 zielen op meer dan 70,000
vierk. Eng. mijlen uitgestrektheid, is, sedert het aldaar na de
emancipatie ondervonden verval van landbouw-industrie, door den
invoer _van omtrent honderd duizend Immigranten_, weder tot vroegere
productie en welvaart opgekomen; de daartoe vereischte, voor die
Kolonie zoo reusachtige inspanning en uitgaven konden natuurlijk niet
zonder een ijverig en onvermoeid zamenwerken van 't bestuur met de
belanghebbende planters verkregen en tot een goed einde aangewend
worden, en 't is daarom voor ons doel van belang om aan te wijzen,
_dat_ en _waardoor_ die heilzame zamenwerking grootendeels _in de
grondslagen_ van dat bestuur gelegen zijn; het is namelijk te zamen
gesteld uit een wetgevend ligchaam van tien leden, hetwelk nog de
oud-Hollandsche benaming draagt van "_Hof van Policy_" en door den
Gouverneur der Kolonie wordt gepresideerd; de leden van dit ligchaam
zitten voor de helft ambtshalve, zij zijn: _de Gouverneur_, _de
Opperregter of President van 't Geregtshof_; _de algemeene of koloniale
Secretaris_; _de Attorney-General of Procureur-Generaal_ en den
_Administrateur-Generaal_, terwijl de overige vijf leden door een
collegie van kiezers uit de ingezetenen, worden benoemd.

Dit hof van Policy nu wordt jaarlijks, gedurende eenige weken,
tot het vaststellen der koloniale begrooting bijgestaan door zes
afgevaardigden uit de verschillende districten; men noemt ze:
"_finantial representatives_" en zij worden, even als de leden van
het _kiezers-collegie_, door regtstreeksche stemming gekozen.

Hetgeen echter in deze constitutie bijzonder tot behoud der
Kolonie heeft bijgedragen, "gedurende" en "na" het moeijelijke
overgangs-tijdperk van slavernij tot vrijheid, is, dat de leden van
het hof van Policy (volgens de _oud-Hollandsche_ bepaling van 1774,
waaraan deze instelling haar ontstaan heeft te danken), moeten zijn
"_Colonieren_" eene benaming of qualificatie die men tot geluk der
Kolonie, onder de bekrachtiging van later door de Britsche Regering
uitgevaardigde besluiten, heeft aangenomen, en beschouwd als
gelijkstaande met planter of in de Kolonie wonenden plantage-eigenaar,
en waardoor het eigenbelang der voornaamste ingezetenen op krachtige
wijze, ter bevordering van de middelen tot instandhouding van de groote
landbouw-industrie, en dus van de algemeene belangen, is dienstig
geweest. De _finantiële vertegenwoordigers_ echter worden, even als de
_kiezers_, zonder bijzondere qualificatie van stand of eigendom gekozen,
de eerste voor den tijd van twee jaren, de laatste voor het leven of
gedurende den tijd van hun verblijf in de Kolonie.

Om eene stem bij de regtstreeksche verkiezingen te mogen uitbrengen
moet men belasting betalen over een inkomen van ten minste 139 ponden
sterling of directe belasting van 5 pond sterl. 's jaars. Vacatures in
het hof van Policy, door de tweejaarlijksche aftreding van het oudste
lid, door sterfte of op andere wijze ontstaande, worden aangevuld door
keuze, _uit eene dubbele benoeming_, welke door het _collegie van
kiezers_ aan het _hof van Policy_ wordt ingezonden; bij het staken
der stemmen heeft de _Gouverneur_ eene dubbele stem.

De discussiën bij de jaarlijksche te zamenkomst tot vaststelling der
begrooting, zoowel als die van het hof van Policy, geschieden met open
deuren en zijn natuurlijk aan de onbeperkte kritiek van het publiek
onderworpen.

Nu heeft de ondervinding bewezen, dat, terwijl in alle geldzaken, de
vijf koloniale leden van het hof van Policy, benevens de zes finantiële
vertegenwoordigers, een meer dan voldoende waarborg tegen overdrevene,
ondoelmatige of onnoodige uitgaven zijn, wanneer die door het uitvoerend
gezag soms werden voorgesteld, die invloed nimmer strekte om voorstellen
tot wezenlijke verbetering of ontwikkeling van den landbouw en de
nijverheid der Kolonie, hoe kostbaar en moeijelijk ook, te belemmeren,
ja dat zelfs veelal de voorstellen tot aanvoer van arbeiders, het
daarstellen en verbeteren van openbare werken, enz., van de koloniale
leden in het hof van Policy en van de finantiële vertegenwoordigers
zijn uitgegaan.

Het verdient hier dus overweging dat, terwijl de _ruime toepassing_
van den vertegenwoordigenden regeringsvorm thans als de voornaamste
oorzaak is aan te merken, dat er tot instandhouding van het schoone
en vruchtbare eiland _Jamaïca_ niets is gedaan kunnen worden, het
zeer eenvoudig te zamen gestelde, volgens vaste regelen door de Kroon
benoemde koloniaal bestuur op _Trinidad_ wonderen heeft verrigt, tot
herstel van 't geen ten gevolge der emancipatie in verval was geraakt,
en dat onder dit bestuur binnen een twintigtal jaren zoowel de bevolking
als de industriële welvaart schier zijn verdubbeld.

Wij gelooven dan ook dat het tegenwoordige koloniale _Bestuur van
Suriname_ door eenige belangrijke wijzigingen in deszelfs grondslagen
en attributen, _met even gunstigen uitslag_ werkzaam zou kunnen
zijn als dat van _Trinidad_. Dewijl echter de meer uitsluitend bij
_Suriname_ te vergelijken oud-Hollandsche Koloniën _Demerary, Essequebo
en Berbice_, onder hunne op _Engelsche leest verruimde_ instellingen
van eigen-bestuur, ontegenzeggelijk de grootste bezwaren zijn te
boven gekomen, welke bij een uitgestrekt, zeer heet en vruchtbaar
keerkrings-gewest, bij enorme aan den grond verbonden kapitalen,
door gebrek aan tot geregelden veldarbeid genegen handen, kunnen
ontstaan, en er ook met het oog op de verschillende zich meer en meer
teekenende plaatselijke Koloniale belangen, goede redenen zijn om den
vertegenwoordigenden Regerings-vorm, zoo veel dit in de bestaande
omstandigheden _raadzaam_ is, tot grondslag _voor het Bestuur_ van
_Suriname aan te nemen_, daar bovendien _van een wel ingerigt, onder
toezigt der Hooge Regering werkend, eigen bestuur_, die inspanning
en opofferingen te wachten zijn waardoor, met Gods zegen, de Kolonie
van geheel verval te redden en eene betere toekomst te verwachten is,
zoo hopen en vertrouwen wij dat bij de samenstelling _van het nieuwe
Regerings-Reglement_, dit beginsel zal voor op staan en dat, bij
vermijding van het omslagtige, veel zal overgenomen worden van 't
geen bij onze buren door eene ondervinding van omtrent 25 jaren na
emancipatie, goed bleek te zijn.

Zoo doende zal het koloniaal bestuur, wel verre van door de
vertegenwoordigers der goede ingezetenen _in den Kolonialen Raad_
belemmerd of tegengewerkt te worden, onder de leiding en voorzitting van
bekwame en menschkundige Gouverneurs, het _Opperbestuur in Nederland_
ontlasten van de meeste _dier zaken en bemoeijingen_, welke, beter en
met minder kosten voor de schatkist, in de Kolonie kunnen overwogen,
beschikt en afgedaan worden.

En hiermede sluiten wij de opmerkingen en aanbevelingen, welke uit
sympathie met de West-Indische Koloniën en ten nutte van den Staat door
ons gemaakt en gegeven werden, vertrouwende dat bij de belanghebbenden,
zoowel in _Nederland_ als in de Kolonie _Suriname, uit tegenspoed en
nood_, de eendragt, het zelfvertrouwen en de voortvarendheid zullen
geboren worden, welke onmisbaar zijn om de vele moeijelijkheden te boven
te komen, die hen bij hunne pogingen tot instandhouding van de groote
landbouw-industrie wachten en die—_wij hopen het nog altoos_—bij
ernstig tijdig aanzoek hunnerzijds, door _de leiding_ en _dadelijke hulp
der Regering_, geheel overwonnen zullen worden.

Hoogst aangenaam zou het ons zijn, wanneer, dank de vereenigde pogingen
van Opperbestuur en belanghebbenden, na eenige jaren blijken mogt dat
wij de toekomst van _Suriname_ in 1862 _te duister_ hebben ingezien.



_Bij _GEBROEDERS BELINFANTE_ zien het licht,_

van denzelfden Schrijver:

BIJDRAGE, ter aanwijzing van de _grondslagen_, waarop de
_~Afschaffing der slavernij in Suriname~_ dient gevestigd te
worden                                                           ƒ 0.50.

BESCHOUWING van het op 25 October 1858 voorgesteld ontwerp
van wet tot _~Afschaffing der slavernij in Suriname~_,
voornamelijk tot de aanwijzing van de noodzakelijkheid eener
_gelijktijdige en voldoende Immigratie_                          ƒ 0.50.

DE QUAESTIE _van ~Vrijen Arbeid~ en ~Immigratie~ in de
West-Indiën_, toegelicht                                         ƒ 1.25.

Voorts:

Mr. S. C. COHEN, _het Regt van het eiland St. Martin_            ƒ 0.25.

MANIERE VAN PROCEDEEREN voor den edelen Achtbaren _Hove
van Civile Justitie der Colonie Suriname_ en onderhoorige
districten, waarachter gevoegd is het Extract derzelve
Maniere van procedeeren, omme bijzonderlijk te dienen voor
het edele collegie van kleine vaccerende over groote zaken
enz.                                                             ƒ 0.50.

OPMERKING omtrent den _Afrikaanschen Slavenhandel in de
Britsche Koloniën_                                               ƒ 1.00.

Mr. S. KEIJSER, _Handboek voor het Mahomedaansche Regt_          ƒ 5.60.

Mr. H. D. LEVYSSOHN NORMAN, _Geschiedenis der Britsche
Heerschappij op Java en Onderhoorigheden_                        ƒ 3.30.

OVER HET BEHEER ONZER KOLONIËN, door Jhr. J. P. CORNETS
DE GROOT VAN KRAAIJENBURG. Dit werk behelst o. a. een
met deels nog _onuitgegeven stukken en vele statistieke
bijzonderheden_ toegelicht geschiedkundig onderzoek van de
verschillende stelsels van beheer van Ned. Indië (in 't
bijzonder betrekkelijk de _cultures op Java_)                    ƒ 3.75.

SCHRIJVEN AAN DEN HOOGLEERAAR O. VAN REES, naar aanleiding
van zijn opstel over de _Suiker-Wetgeving_, door WIJTHOFF EN
ZOON, suikerraffinadeurs te Amsterdam                            ƒ 0.60.

DENKBEELDEN EN BESCHOUWINGEN OVER DE MARINE, door een
Zee-Officier                                                     ƒ 0.30.

ECHO UIT DEN LONGROOM, of _Weêrgalm der Gesprekken aan
Boord_, door VERAX                                               ƒ 0.80.

EENIGE OPMERKINGEN aangaande verschillende _Plannen tot
daarstelling eener Zeehaven aan de NOORDZEEKUST_, in verband
met eenen _korteren toegang uit zee naar_ AMSTERDAM, door
ΡΕΟΣ                                                             ƒ 0.40.

HANDLEIDING TOT DE KENNIS VAN HET ADMINISTRATIEF REGT IN
NEDERLAND, door Jhr. Mr. J. J. DE LA BASSECOUR CAAN.

  EERSTE DEEL, Staatsregt                                        ƒ 5.60.

  TWEEDE en DERDE DEEL, de Provinciale en Plaatselijke
  Besturen                                                       ƒ 4.30.

_Handleiding tot de wet betrekkelijk het Lager Onderwijs_,
door DENZELFDEN.                                                 ƒ 1.20.

(Ter perse van denzelfden schrijver): SCHETS VAN DEN
REGERINGSVORM DER NEDERLANDSCHE REPUBLIEK, van 1515-1795.

_Recueil des Traités et Conventions conclus par le Royaume
des Pays-Bas avec les Puissances étrangères_, depuis 1813
jusqu'à nos jours, par E. G. LAGEMANS, docteur en droit,
référendaire attaché au ministère de l'intérieur. Complet
en _Quatre Volumes_, gr. in 8o                                  ƒ 20.00.

Suite de cet ouvrage, comprenant les Traités et Conventions
jusqu'à l'époque la plus récente                                 ƒ 2.25.

_De Nieuwe Regterlijke Inrigting_                                ƒ 0.15.

_Wet op de Nationale Militie_                                    ƒ 0.25.

J. VAN DEN HONERT THZN., _Het Tarief voor het Honorarium der
Notarissen_, vastgesteld bij de Wet van 31 Maart 1847            ƒ 1.20.

NAAMLIJST der ~Notarissen~ en ~Candidaat-Notarissen~, met
de ~Volledige Lijst der Bevolking van het Koningrijk~,
gemeentes-wijze                                                  ƒ 0.75.

J. E. ERDMAN, ~Alphabetische Naamlijst van al de Gemeenten~
in het ~Koningrijk~ der Nederlanden, met aanwijzing der
~Arrondissementen en Kantons~, waartoe ieder derzelve
behoort                                                          ƒ 1.50.



  +-------------------------------------------------------------+
  |                                                             |
  |                                                             |
  |                OPMERKINGEN VAN DE BEWERKER:                 |
  |                                                             |
  |  De volgende correcties zijn in de tekst aangebracht:       |
  |                                                             |
  |  Bron (B:) -- Correctie (C:)                                |
  |                                                             |
  |  B: TOEKOMST VAN NEDERLANDSCH WEST-INDIE.                   |
  |  C: TOEKOMST VAN NEDERLANDSCH WEST-INDIË.                   |
  |  B: de Regering ge raagde middelen                          |
  |  C: de Regering gevraagde middelen                          |
  |  B: daaruit te verwachte noodzakelijkheid                   |
  |  C: daaruit te verwachten noodzakelijkheid                  |
  |  B: Beantwoording komt voor pag. 4:                         |
  |  C: Beantwoording komt voor, pag. 4:                        |
  |  B: dezoodanigen in dienst en op                            |
  |  C: de zoodanigen in dienst en op                           |
  |  B: der Memorie van Bantwoording wordt andermaal            |
  |  C: der Memorie van Beantwoording wordt andermaal           |
  |  B: etalen loonen, stilstand en                             |
  |  C: betalen loonen, stilstand en                            |
  |  B: zijn stelsel van premi n en het                         |
  |  C: zijn stelsel van premiën en het                         |
  |  B: tegen hetbij tarief bepaalde loon.                      |
  |  C: tegen het bij tarief bepaalde loon.                     |
  |  B: zoowel ter bevordening van orde en zedelijkheid         |
  |  C: zoowel ter bevordering van orde en zedelijkheid         |
  |  B: regtvaardige bron van nkomsten gemaakt kunnen           |
  |  C: regtvaardige bron van inkomsten gemaakt kunnen          |
  |  B: Jamaïca met eene bevolking van omtrent                  |
  |  C: _Jamaïca_, met eene bevolking van omtrent               |
  |  B:  _Madera_ en _Britsch-Indie_                            |
  |  C:  _Madera_ en _Britsch-Indië_                            |
  |  B: helft ambtshalve zij zijn: _de Gouverneur_,             |
  |  C: helft ambtshalve, zij zijn: _de Gouverneur_,            |
  |  B: _de Attorney-General_ of _Procureur-Generaal_           |
  |  C: _de Attorney-General of Procureur-Generaal_             |
  |  B: De _finantiele vertegenwoordigers_ echter               |
  |  C: De _finantiële vertegenwoordigers_ echter               |
  |  B: bestuur, wel verre van door, de                         |
  |  C: bestuur, wel verre van door de                          |
  |  B: Britsche Kolonien_                                      |
  |  C: Britsche Koloniën_                                      |
  |  B: ƒ 5.60                                                  |
  |  C: ƒ 5.60.                                                 |
  |  B: BEHEER ONZER KOLONIEN, door                             |
  |  C: BEHEER ONZER KOLONIËN, door                             |
  |                                                             |
  +-------------------------------------------------------------+





*** End of this LibraryBlog Digital Book "De opheffing van de slavernij en de toekomst van Nederlandsch West-Indie" ***

Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.



Home