Home
  By Author [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Title [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Language
all Classics books content using ISYS

Download this book: [ ASCII | HTML | PDF ]

Look for this book on Amazon


We have new books nearly every day.
If you would like a news letter once a week or once a month
fill out this form and we will give you a summary of the books for that week or month by email.

Title: Het eerste ontwerp voor de bedijking der Zuiderzee, 1848
Author: Kloppenburg, Jakob, Faddegon, Pieter
Language: Dutch
As this book started as an ASCII text book there are no pictures available.


*** Start of this LibraryBlog Digital Book "Het eerste ontwerp voor de bedijking der Zuiderzee, 1848" ***

This book is indexed by ISYS Web Indexing system to allow the reader find any word or number within the document.

BEDIJKING DER ZUIDERZEE, 1848***


  +----------------------------------------------------------------+
  |                                                                |
  |                 OPMERKINGEN VAN DE BEWERKER:                   |
  |                                                                |
  | De tekst in dit bestand wordt weergegeven in de originele,     |
  | verouderde spelling. Er is geen poging gedaan de tekst te      |
  | moderniseren.                                                  |
  |                                                                |
  | Bladzijde-nummering is verwijderd. Afgebroken woorden aan het  |
  | einde van de regel zijn stilzwijgend hersteld. Voetnoten zijn  |
  | verplaatst naar het eind van de alinea met de verwijzing.      |
  |                                                                |
  | De in het origineel als cursieve tekst is weergegeven als      |
  | _cursief_. Uitgespatieerde tekst is weergegeven als            |
  | ~uitgespatieerd~.                                              |
  |                                                                |
  | Overduidelijke druk- en spelfouten in het origineel zijn       |
  | gecorrigeerd. Variaties in spelling zijn behouden.             |
  |                                                                |
  | Aan het eind van het boek volgt een overzicht van de           |
  | aangebrachte correcties.                                       |
  |                                                                |
  +----------------------------------------------------------------+



                  HET EERSTE ONTWERP VOOR DE BEDIJKING

                             DER ZUIDERZEE

                                  1848

                                  DOOR

                   J. KLOPPENBURG EN P. FADDEGON Pz.


                         MET EEN INLEIDING VAN
                           W. H. KLOPPENBURG
                             CIV.-INGENIEUR


                              GEDRUKT BIJ
                     W. J. THIEME & CIE TE ZUTPHEN



Voorwoord.


Op het Ingenieurs-congres tijdens de internationale tentoonstelling
te Amsterdam in 1883 was aan den ingenieur J. W. Welcker, lid van het
Koninklijk Instituut van Ingenieurs, door den Raad van Bestuur de
eervolle taak opgedragen een overzicht te geven van de voornaamste
ontwerpen, welke achtereenvolgens voor de droogmaking van de Zuiderzee
zijn openbaar gemaakt. Inmiddels zijn wij de 20ste eeuw ingegaan. Als
uitnemend kenner van zijne landgenooten nopens de bedachtzaamheid
waarmee in Nederland dergelijke grootsche ontwerpen worden behandeld,
sprak hij de volgende merkwaardige woorden, die nu reeds bewaarheid
zijn: "Doch al zullen, indien ik mij niet bedrieg, slechts de jongsten
onzer, zooals wij hier vergaderd zijn, wellicht eenmaal op gevorderden
leeftijd den dag zien aanbreken, waarop met de droogmaking wordt
begonnen," enz.

Intusschen brengt ook die bedachtzaamheid zijne voordeelen mee.
Dertig jaar later, in 1913, weerklonken in 's lands vergaderzaal de
bemoedigende woorden van de troonrede, dat nu de tijd was aangebroken om
een daadwerkelijk begin te maken met de bedijking en de droogmaking der
Zuiderzee.

In hetzelfde jaar was ook een nieuw ministerie opgetreden, waarbij
aan het hoofd van het Departement van Waterstaat benoemd werd Dr.
C. Lely, c. i., die als adviseur van de Zuiderzee-vereeniging in 8
achtereenvolgende nota's het grootsche ontwerp op grondige wijze had
bestudeerd.

Een betere introductie van deze plannen bij den Waterstaat dan door
dezen minister kan men zich bezwaarlijk denken. Nu de koninklijke
boodschap het Nederlandsche volk heeft bereikt en wij het werk veilig
zien in handen waarin het behoort, de welgeprezen Hollandschen
Waterstaat, wachten wij met gepasten eerbied geleidelijke afwikkeling
der zaken af.

Denk echter niet, geachte lezer, dat het publiek zich onbetuigd heeft
gelaten zijne belangstelling te toonen bij het Zuiderzee-vraagstuk,
reeds lang voor 1913. Om dit te illustreeren, laten wij hier volgen, wat
in het Algemeen Handelsblad van 31 October 1885 staat te lezen:

"Het is opmerkelijk, hoe vaak de eerste gedachte tot een groot openbaar
werk door niet-ingenieurs wordt aangegeven en dan blijkt het soms later
dat het, door den niet met technische kennis gewapenden man aangeprezen
denkbeeld, veel practischer en voor de uitvoering veel beter geschikt
is, dan de door technici gewenschte wijze. Deze bewering klinkt vreemd
en toch ondervindt men in de dagelijks voorkomende gevallen er vaak de
waarheid van.--Een eigenaardig sprekend geval in deze is, dat van den
aanleg van het Noord-Hollandsche kanaal, dat door de ingenieurswereld is
doorgedreven, terwijl op de ontwerp-kaart van dat kanaal Koning Willem I
een potloodstreep trok, in de richting, waar men later ter vervanging
van het Noord-Hollandsch kanaal het kanaal door Holland op zijn Smalst
heeft moeten graven, terwijl Z. M. bij het plaatsen van die streep moet
gezegd hebben: "Ik meen dat het hier moet komen."

"Met de afsluiting en droogmaking der _geheele_ Zuiderzee verkeeren wij
thans eenigermate in hetzelfde geval. In ons eerste opstel vermeldden
wij, dat de ingenieur van den waterstaat Welcker in eene lezing te
Amsterdam dat werk voor eene onmogelijkheid heeft verklaard en dat
de ingenieurs Stieltjes en Caland er van hebben gezegd: dat het
denkbeeld geen 5 minuten ernstig onderzoek waard was. En thans ziet
men de heeren Buma en van Diggelen, beide mannen geheel buiten het vak
van den ingenieur, met den meesten ijver aan het werk, om het grootsche
denkbeeld nader te doen onderzoeken voor te bereiden en zoo mogelijk te
doen uitvoeren.

"Het eerste werkje, dat over de droogmaking der Zuiderzee in 1848 het
licht zag, was hoofdzakelijk van niet deskundigen, I. Kloppenburg en
P. Faddegon Pz. De eerste was een groot voorstander van droogmakerij en
heeft voornamelijk tot de droogmaking van het IJ, vele ijverige pogingen
in het werk gesteld, doch was in het geheel niet met technische kennis
toegerust. Faddegon evenwel stond niet geheel buiten het vak, hij is
bekend als de uitvinder van een nieuw wateropvoeringswerktuig, destijds
de Waterbraker genaamd; hij was een practisch waterbouwkundige, doch
niet de man met die technische wetenschappen toegerust, waardoor men een
zaak, als de droogmaking der Zuiderzee degelijk kan overzien. Maar het
is niet meer te loochenen, dat evengoed als Leeghwater het eerst schreef
over de droogmaking van de Haarlemmermeer, de heeren Kloppenburg en
Faddegon de voorloopers waren van het spoedig daarop in 1849 gevolgde,
meer doorwrochte werk van den ingenieur B. P. G. van Diggelen over de
droogmaking der geheele Zuiderzee en der Wadden. Van Diggelen evenwel
heeft het denkbeeld niet van Kloppenburg en Faddegon overgenomen, doch
was reeds druk aan het werk van zijn plan, toen het eerste werkje het
licht zag.

"In "de Gids" van 1849 zegt professor Vissering daarvan: "Terwijl
Kloppenburg en Faddegon hunnen arbeid lieten drukken, zond de heer van
Diggelen den zijnen ter perse."

"Doch het gebeurt meer, dat een zelfde gedachte op een zelfde oogenblik,
op verschillende plaatsen ontstaat.

"Bijzondere oorzaken zijn hiertoe soms de aanleiding. Wij hebben wel
eens gedacht, dat het uitgeven van een kaart daartoe aanleiding zou
hebben kunnen geven, want is onze zienswijze juist geweest, dan heeft
het telkens beschouwen van de kaart van den bodem der Zuiderzee, die
op het bureau van een destijds jong ingenieur den heer Van Diggelen
dagelijks onder de oogen kwam en die hij daar menig oogenblik met ernst
bestudeerde, de grondgedachte van Van Diggelens groot werk gelegd.

"Doch laten wij eerst de denkbeelden van de heeren Kloppenburg en
Faddegon in herinnering brengen, want al mag hun werk op verre na
niet op volledigheid bogen, zijn toch hunne denkbeelden zoo geheel
verwerpelijk niet. Het in 1848 door hen aangegeven plan bestaat uit
3 deelen:

"1º. de droogmaking van het Y en het graven van het kanaal door
Holland op zijn smalst, 2º. afsluiten van de Zuiderzee langs de lijn
Enkhuizen-Stavoren en het droogmaken van dat gedeelte en 3º. het
aanhechten van de eilanden langs onze kust, zoowel onderling, als
met den Helder en Emden en de droogmaking van dat noordelijk deel.

"Dit derde perceel beschrijven die heeren evenwel minder uitvoerig en
wel voornamelijk, zoo mij later wel eens ter oore is gekomen, omdat ze
het denkbeeld koesteren dat noordelijk deel liever door opslibbing dan
wel door droogmaking tot land te maken. Zij beoogden toch de beperking
van den invloed der Noordzee door de aanhechting der eilanden, welke
beperking zeker tot een der eerste werken zouden behooren. Daar het
derde perceel als allerlaatste deel der uitvoering door de aanslibbing
dan alreeds zulke groote en voordeelige verandering zoude hebben
ondergaan, poogden zij niet, dienaangaande eene nadere ontwikkeling
hunner denkbeelden op papier te brengen en bleef dus dit deel van
landaanwinning in hun plan meer in de lucht hangen.

"Het denkbeeld tot afleiding van den IJsel werd door die heeren minder
volledig behandeld en zoude zeker naar hun plan niet kunnen geschieden.

"Ze stelden voor een kanaal te graven door de hooge Veluwegronden van
Westervoort tot Nijkerk, ze wilden den tegenwoordigen IJsel kanaliseeren
en den kop van de IJselrivier met een overlaat of regelaar bij hooge
rivierstanden beperken.

"Het water werd in een ringvaart om de drooggemaakte Zuiderzee geleid,
die met sluizen zoude afgesloten zijn."

De schrijver volgens mededeeling van de Directie van het Algemeen
Handelsblad aan de huidige Redactie onbekend, eindigt in dit nummer zijn
opstel, waarvan wij slechts de eerste helft hebben overgenomen met den
volzin:

"Al het thans meegedeelde moge er toe leiden, dat zij het plan der H.H.
Kloppenburg en Faddegon nog eens overwegen, die het hunne zullen moeten
bijdragen tot het nemen van initiatief tot het opmaken der ontwerpen
voor de afsluiting en droogmaking der Zuiderzee."

       *       *       *       *       *

Ook op de vergadering, van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs op 16
Augustus 1883 is de eer van eerste ontwerpers te zijn, gegeven aan de
heeren Kloppenburg en Faddegon; er wordt echter dadelijk aan toegevoegd
dat hun werk in grondige bewerking niet de vergelijking kon doorstaan
met het hierboven vermelde één jaar later verschijnende plan van den
Ingenieur van 's Rijks Waterstaat B. P. G. van Diggelen.

Op bladzijde 146 van het boekje in 1848 verschenen, getiteld: De
indijking en droogmaking van de Zuiderzee en het Y, schrijven de heeren
Kloppenburg en Faddegon zelf er van:

"Vele geleerden zullen zich wellicht omtrent den inhoud bedrogen vinden,
dewijl ons geschrijf geen technisch betoog is, zooals men later wellicht
van een meer bekwame hand dan de onze zal kunnen verwachten doch dit
was ons doel niet. In zoodanige werken komen statistieke tabellen en
waterbouwkundige opgaven te pas, die zulk een werk zeer kostbaar en zeer
droog voor den lezer maken, waardoor de schrijver bij deskundigen veel
eer en roem verkrijgt, maar waarbij het algemeen minder belang heeft."

Deze verklaring door henzelve afgelegd, ontslaat mij van de moeite van
het leveren van nader commentaar op dit punt.

Hoe is het nu gesteld met de eer en roem die de deskundige collega
van den heer Welcker oogst in diens overzicht ten aanhoore van de
vergadering van het Instituut van Ingenieurs? Slaan wij weer de notulen
van de vergadering van 16 Augustus 1883 op. Nadat de heer Welcker het
ontwerp van Diggelen in korte trekken heeft geschetst zegt hij voorts:

"Dit is in hoofdzaak het ontwerp, dat voorzeker op den eersten aanblik
door zijne stoutheid verrast. Reeds in den weinig uitgewerkten toestand,
waarin het door den ontwerper is bekend gemaakt, lijdt het echter aan
kapitale gebreken, die het tot onuitvoerbaarheid veroordeelen."

Wat dunkt den lezer van zulk een kritiek? Met den eersten volzin stelt
hij zijn collega Van Diggelen met zijn doorwrocht voorstel op een
voetstuk, maar reeds heeft hij het zwaard gereed om hem te onthoofden.
Dat gelukt hem dan met den tweeden volzin als met één slag. Een
koppensneller kan er jaloersch op worden.

Maar dit is den heer Welcker niet voldoende en na de terechtstelling
gaat hij tot de sectie over en houdt als een professor een anatomische
les voor zijne toehoorders. Men leze verder en oordeele zelf:

"De aftapping van de bedijkte Zuiderzee door natuurlijke loozing tot
1,25 ÷ A.P. terwijl daarop het water van IJsel en Zwarte Water en tal
van andere riviertjes blijft afvloeien is een hersenschim; en toch
berust hierop de aanleg der stroombanen voor den IJsel en het behoud
van de tegenwoordige toestanden langs die rivier. Ook de aanleg dier
stroombanen is een denkbeeld dat voorwaar niet pleit voor Van Diggelens
rivierkundige kennis."

Zoo gaat de heer Welcker nog een veertigtal regels door, die ik den
lezer besparen zal, en geeft dan nog even de opinie van de bekende
ingenieurs Beijerinck en Stieltjes weer a. v.:

"Terecht gaven zoowel Beijerinck als Stieltjes in September 1865 aan
den Minister Rochussen terstond te kennen dat de afsluiting van den
IJsel het ontwerp Van Diggelen ten eenenmale onuitvoerbaar maakt, omdat
de droogmaking zou bezwaard worden met het water van ruim 8 millioen
hektaren. Dit zegt genoeg en het ontwerp is met betrekking tot de
uitvoering hiermee geoordeeld en veroordeeld. Geen deskundige heeft
het na den ontwerper zelven nog in beslissing genomen."

Ook deze verklaringen zouden mij van nader commentaar over de
beoordeeling van het plan Van Diggelen ontslaan, ware het niet dat
degeen die de critiek leverde op diens ontwerp, zelve in zijne
absoluutheid te ver ware gegaan.

Meegesleept door de felheid waarmee deze laatste zich opponeerde tegen
elk plan dat de bedijking beoogde met insluiting van den IJsel, dus
benoorden de afsluitlijn Kampen-Enkhuizen, schreef de heer Welcker na
nog even het plan Buma geducht onder handen genomen te hebben:

"Alzoo nimmer de IJsel binnen de droogmakerij, luidt de uitspraak van
elk deskundige", (pag. 13 der Notulen).

N.B. Reeds in 1879 was het denkbeeld van een IJselmeer geopperd met
een verbinding daarvan met eene doorgraving van Holland op zijn Smalst,
de open doorgraving volgens de ideeën van wijlen ingenieur Huet! En nu
de oplossing van het Noordzeekanaal reeds zijn beslag heeft gekregen
volgens de ideeën van het eerste gedeelte der plannen Kloppenburg en
Faddegon met sluizen aan de Noordzee, eene oostelijke afdamming van het
IJ is nog in het laatste ontwerp van Minister Lely de IJsel binnen de
droogmaking genomen en ziet men daardoor hoe Welcker den bal missloeg,
omdat hij niet voldoende op de hoogte was van hetgeen anderen voor dien
datum hadden gepubliceerd.

Hoe geheel anders is het onderzoek geleid onder leiding en door den
Ingenieur Lely!

In het plan Kloppenburg-Faddegon zou de IJsel gekanaliseerd worden en
de aanmonding aan den Rijn afgesloten met behoud van een schutsluis
en boven den dam een overlaat waardoor water afgetapt kan worden voor
een scheepvaart kanaal dwars door de Veluwe naar de ringvaart van de
Zuiderzee-Polder. Het meerdere water dat niet benoodigd was voor dit
kanaal en den gekanaliseerden IJsel moest langs Waal en Neder-Rijn
worden afgevoerd hetgeen dienstig zou zijn voor de diephouding dezer
Rijnarmen.

De verbinding van Rijn met Amsterdam is nu sedert lang door het
Amsterdam-Merwede kanaal bewerkstelligd, dus het kanaal door de Veluwe
is thans niet meer noodig voor eene verbinding van Amsterdam met den
Rijn. Echter is degelijk onderzocht door Lely of met voordeel het
IJselwater bij Hoogwaterstanden langs de andere Rijnarmen kon worden
afgevoerd. Het resultaat van dit onderzoek was, dat op de eindsom van
de bedijking en droogmaking van de Zuiderzee als het IJselwater bij
Hoogwaterafvoer niet in de droogmaking werd opgenomen 8 millioen gulden
kon worden bespaard en voor die 8 millioen is dit IJselwater niet langs
andere rivieren af te leiden.

Ook is door Lely overwogen in plaats van de loozing op de sluizen bij
Wieringen de open doorgraving van Holland op zijn smalst daarvoor te
bezigen. Het zou wel mogelijk zijn, doch de scheepvaart zou last hebben
van veranderlijke waterstanden en sterke stroomingen zoodat de lossing
bij Wieringen beter is geacht.

Hier alzoo geen holle phrasen doch ernstig onderzoek!

Wij zien hier het groote onderscheid en wijzen er met nadruk op. Terwijl
Welcker de idee het IJselwater naar elders af te voeren verwerpt en
het andere voorstel om het over een te behouden IJselmeer en een open
doorgraving van Holland op zijn smalst in de Noordzee te loozen negeert,
zijn beide middelen door Lely deugdelijk onderzocht.

In de buitengewone vergadering van het Koninklijk Instituut van
Ingenieurs d.d. 2 October 1883 zeide het lid Huët:

"Indien het hem vergund ware een paar bladzijden voor te lezen--wat hij
echter niet doen zal--hij daartoe kiezen zou bladzijde 8 en 9 van het
geschrift zoo even aan het Instituut aangeboden en door Kloppenburg en
Faddegon samengesteld. (door J. G. Jäger, oud-concessionaris van het
Noordzee-kanaal).

"Men zou in die bladzijden eene reeks van werken vermeld zien, die
sedert de uitgave van dit werkje allen uitgevoerd zijn en daarin het
bewijs kunnen vinden, dat deze schrijvers volstrekt niet ondoordacht
geschreven maar inderdaad ernstigen arbeid geleverd hebben.

"Wat meer is, men zal daarin ook vinden de ringvaart Muiden-Kampen die
later door Beyerinck is opgenomen in zijn ontwerp tot droogmaking, en
door Stieltjes in het gewijzigd ontwerp is behouden. Hoe kan men dan nog
beweren dat dit ontwerp zulk eene geringe waarde had?"

Zooals ik boven memoreerde, het idee het IJselwater bij hoogwaterafvoer
langs Waal en Lek af te voeren is nog niet zoo hersenschimmig, anders
zou Lely zijne becijfering van 8 millioen onkosten niet gemaakt hebben.

Om den lezer eenig denkbeeld te geven hoe groote ontwerpen zooals nu
door Lely worden aangeboden geleidelijk tot ontwikkeling komen en hoe
het idee IJselmeer in de wereld kwam laten wij nog een extract uit de
notulen van de buitengewone vergadering van het Koninklijk Instituut van
Ingenieurs van 2 October 1883 volgen. Het lid Huët zegt:

"Wil men den IJsel buitensluiten dan is de droogmaking uit den aard der
zaak beperkt tot 'n klein deel van de Zuiderzee; wil men een grooter
deel droog maken, dan is men verplicht den IJsel door sluizen afleiding
te geven of hem door leidijken te verlengen; de bezwaren tegen het
eerste zijn te wel bekend om die opnieuw aan te wijzen en het laatste is
evenmin goed uitvoerbaar. Schijnbaar is er dus geen middel om uit dit
dilemma te geraken en de heer Welcker heeft in zijn voordracht ook den
indruk gegeven, dat er verder over dit hoofdpunt niets te zeggen viel.

"Nu is echter in 1879 in het Instituut een ontwerp gegeven, waarbij de
moeilijkheden van de beide zooevengenoemde oplossingen vermeden worden;
en die oplossing zooals toen ook werd aangewezen, is het eerst gegeven
door den onbekenden schrijver van 'n brochure getiteld: "Wat nu?"

"Daarin werd voorgesteld de open doorgraving door spreker steeds
verdedigd, in verband te brengen met eene afsluiting der Zuiderzee
tusschen Enkhuizen en Stavoren. De IJsel loost dan in de afgesloten
kom en die kom loost door Holland op zijn Smalst in de Noordzee. Het
merkwaardige in deze oplossing, waarbij de uitloozing van den IJsel
ongestoord blijft, is--hoewel dit door den schrijver der brochure niet
op den voorgrond is gesteld--hierin gelegen, dat de Zuiderzee dan voor
deze rivier dezelfde rol gaat vervullen als bijvoorbeeld het meer van
Constanz voor den Rijn en het meer van Genève voor den Rhône. Zulk een
meer vormt in het lengteprofil der rivier een nagenoeg horizontaal
gedeelte, dat anders uit den aard der zaak in het lengteprofil eener
rivier nimmer kan voorkomen en neemt alzoo het bezwaar weg, dat bij een
verlenging van de rivier tusschen leidammen over grooter afstand zou
worden ontmoet."

Het IJselmeer door wijlen Professor Huet als een trouvaille beschreven
is inderdaad het middel geworden, waarbij het probleem van het
waterbezwaar van het stroomgebied van den IJsel tot de huidige oplossing
is gebracht.

De aanleiding, dat de heer Huet hier ter sprake is gebracht zijn de
waardeerende woorden gewijd aan het boek in 1848 door Kloppenburg en
Faddegon geschreven en tegen den prijs van f 1.50 bij den uitgever G. M.
P. Londonck te Amsterdam verkrijgbaar gesteld.

In verband met de huidige door Minister Lely aanhangig gemaakte
voorstellen heeft het geen nut den heer Huet verder in zijn betoog te
volgen. Er is na rijp beraad afgezien van een open doorgraving van
Holland op zijn Smalst.

Ook omtrent dit punt schreef de heer I. Kloppenburg het navolgende in
het Amsterdamsch Handelsblad.

"Ik eer elk streven en ieders gevoelen, het doel zijnde, om tot
het algemeen welzijn bij te dragen, al kan ik mij ook niet met de
voorgestelde richting vereenigen. Er is veel aanlokkelijks in de
voorstellen van den heer Huet; de theorie van een diepen breeden stroom
is goed, doch de practijk leert, dat rivieren die voordeelen voor de
scheepvaart niet opleveren als de kanalen; maar men dient zich bij het
voordragen dier theoriën toch ook aan de waarheid te houden en die niet
te verkrachten. Ik weet niet of de heer Huet het ergens heeft gezegd,
maar de heer R. G. B. de Vaijnes van Brakel laat den heer Huet, in zijne
brochure te Arnhem uitgegeven, eene rivier of open zeegat door Holland
op zijn Smalst maken, waar de eb en vloed regelmatig, zooals op andere
rivieren loopt; dit druischt tegen de waarheid in, zoo men onderstellen
mag, dat de waarnemingen juist zijn, welke gedaan zijn door en onder
toezicht van den hoofd-ingenieur van den Waterstaat in 1851 belast
geweest door de Stad Amsterdam om de mogelijkheid der doorgraving te
onderzoeken. Nu leest men in het desbetreffend verslag op pag. 7

"b. Dat het te Durgerdam ongeveer 2 uren vroeger hoog water is, dan te
Spaarndam.

"c. Dat het hoog water te Wijk aan Zee drie minuten vroeger invalt dan
te Spaarndam.

"Hieruit blijkt nu immers duidelijk, dat in de te scheppen rivier of
Noordzee voor Amsterdam, nimmer een regelmatige eb en vloed, zooals op
gewone rivieren plaats heeft, zal kunnen bestaan; dat de beide vloeden
op een of ander punt in dat open gat tegen elkaar zouden botsen, en ook
de ebben zouden scheiden zoodat ook nimmer een regelmatige stroom zou
kunnen ontstaan, waardoor verslibbing of verzanding in dat open gat werd
gekeerd.

"Het is wel geene zaak van overwegend belang, die waren er overigens
geene bezwaren tegen de Noordzee voor Amsterdam, daarom voldoenden
grond zou opleveren, om geheel van zoodanige onderneming af te zien,
maar zeker is het toch, dat de paalworm veel gevaarlijker voor de
waterkeeringswerken in het Y zou worden, dan hij thans is, daar de worm
beter in het zuivere, zoutere water van de Noordzee tiert, dan in het
slibberige, zoetere water van het Y."

Dit schreef hij in Juli 1862, dus tijdens dergelijke vragen ter
behandeling in het Koninklijk Instituut werden genomen. Behalve in
artikelen van het Amsterdamsch Handelsblad, zijn nog twee brochures van
den heer I. Kloppenburg gepubliceerd:

"Het kanaal van Amsterdam tot in de Noordzee met eene indijking van
het Y, beschouwd in het belang van de stad en het gewest, voor 40 cent
verkrijgbaar gesteld bij G. M. P. Londonck te Amsterdam in het jaar
1854."

Het standpunt, waarop zich de schrijver bij het publiceeren van dit
werkje gesteld heeft, blijkt uit de volgende zinsnede aan deze brochure
ontleend:

"Ik geloof te mogen zeggen, dat de enkel technische bedrevene, de
waterbouwkundige, de ingenieur, dient ingelicht te worden door dezulken,
welke met de behoefte van de scheepvaart, den handel, de industrie
en den landbouw beter bekend zijn; genen toch hebben hunnen tijd
moeten besteden aan de studie der hoogst belangrijke waterbouw en
waterbouw-werktuigkundige aangelegenheden, en zonder daarom hunne
talenten min te achten, mag men evenwel veronderstellen, dat zij met
andere, zooals met de hierboven vermelde vakken en wetenschappen, minder
bekend zullen zijn, wat dan ook niet meer als natuurlijk is."

In deze brochure wordt een nauwkeurige beschrijving gegeven van zijn
plan voor het Noordzeekanaal en om dit aan te toonen acht ik het noodig
enkele regels er van aan te halen:

"Wij stellen ons een kanaal voor met groote sluizen, zoo groot als de
kunst ze maar immer maken kan, behoudens de noodige veiligheid voor het
binnenland. Die sluizen aan zee, om de zee te weren, meenen wij, moesten
niet in de onmiddellijke nabijheid van het strand liggen, maar minstens
op een kwartier afstands daarvan, binnen in de duinen gelegen zijn. Wij
zeggen sluizen, zoo wijd en diep en lang, als de kunst ze, verbonden
aan veiligheid, kan daarstellen, want lengte, breedte en diepgang van
schepen, gelijk die thans in het buitenland gebouwd worden, zoude men
voor eenige jaren als fabelachtig beschouwd hebben; doch zij behooren
thans tot de werkelijkheid en zooveel doenlijk moet toegang, door de
sluizen, aan die groote schepen en stoomkasteelen verleend worden.
De afstand der sluizen van de zee achten wij raadzaam, tot meerdere
zekerheid voor die sluizen, bij een eventueel vijandelijken aanval,
gedeeltelijk tot het daarstellen van eene ruime buitenhaven, welke
alsdan het kanaal zal vormen, deels voor schepen, die niet voor de
sluizen blijven liggen, bij het doorschutten en het oponthoud daardoor
veroorzaakt, een gunstig hoog tij zouden kunnen missen. Wij stellen ons
voor om aan het begin van het kanaal, bij de stad geene sluis of sluizen
te leggen. Wij achten dit overbodig bij eene afdamming van het Y,
beoosten de stad, waarover wij straks zullen spreken" enz.

Over deze afdamming van het Y beoosten de stad is in die tijden een
hevige strijd gevoerd.

Nadat de schrijver nog een tiental bladzijden voortgaat met de
beschrijving van zijn plan begint hij de voordeelen er van op te sommen
en is dan eerst recht op dreef. Hij is de groote enthousiast voor de
verbetering van de haventoestanden van Amsterdam.

In 1862 schreef hij op ruim zeventig jarigen leeftijd nog een brochure
getiteld "Wordt Amsterdam alleen gebaat door de doorgraving van Holland
op zijn smalst?" Op het exemplaar dat voor mij ligt staat: uitgegeven
bij P. D. van Es 1862 te Amsterdam (Tweede druk). Dit geschrift vond
blijkbaar veel aftrek bij zijne stadgenooten.

De handel van Amsterdam had dringend behoefte aan hulp ten einde
voor nog meer verval behoed te worden. Het protectiestelsel tijdens
onze vereeniging met België had Amsterdam benadeeld en Hamburg als
concurrent doen bloeien. Rotterdam was in opkomst en dreigde de
hoofdstad van het Land de loef af te steken. Voor den aanleg van
spoorwegen werd door de vertegenwoordigers in de Staten-Generaal voor
de andere provinciën belangrijke sommen gevorderd, ja zelfs voor de
verbetering van het Noord-Hollandsch Kanaal naar den Helder waren mannen
van invloed in de weer, die een gunstige beschikking voor het kortere
Noordzee-kanaal tegenwerkten. Om aan de rivaliteit van Amsterdam en
Rotterdam tegemoet te komen was o.a. door de heeren C. Verloop & Zoon,
Architect-Ingenieurs, eene aanvrage om concessie ingediend voor een
zeekanaal uit de Noordzee tusschen Noordwijk en Zandvoort en vandaar met
twee kanalen naar Amsterdam en Rotterdam. In een ouden boekentrommel
vond ik niet minder dan 20 geschriften van allerlei personen betreffende
de verbinding van Amsterdam met de Noordzee alle gedateerd voor 1864,
het jaar waarin aan den heer J. G. Jäger concessie werd verleend voor
het Noordzeekanaal van Holland op zijn Smalst n.m. bij de wet van den
11den Juni 1864, Staatsblad No. 72.

Met den heer Jäger stond de heer Kloppenburg in goede relatie. Deze
laatste had de aandacht getrokken door een artikel in het Handels
en Effectenblad onder den titel van: "Hoe staan wij thans met de
doorgraving van Holland op zijn smalst? een vraag in Maart 1861." De
heer Kloppenburg werd uitgenoodigd bij den heer J. Heemskerk Az. te
komen waar hij nog de heeren van Heukelom en Cool ontmoette, alle
Raadsleden van Amsterdam. Ook met den toenmaligen vertegenwoordiger
van Deventer den heer Thorbecke had hij te voren een onderhoud die hem
aanraadde zich te wenden tot den generaal Delprat en hem aanmoedigde
zijn geschrift in druk te doen verschijnen. In bovenvermeld geschrift
een 24 bladzijden druks vullende was aangedrongen op den afsluitdam
beoosten het Y met een gekoppelde schutsluis en was er de aandacht op
gevestigd dat een kanaalplan in verband met eene betere taxatie der in
te dijken Ypolders de basis voor eene concessie-aanvrage zou worden met
eene rentegarantie door den Staat.

Dank zij den invloed van den heer Thorbecke in den Staten-Generaal werd
ten slotte aan den heer Jäger eene voorloopige concessie verleend.

De heer Jäger betuigde zijn erkentelijkheid voor de bemoeiïngen van den
heer Kloppenburg in deze door hem op den feestdag, toen heel Amsterdam
jubelde om de verleende concessie, een album in rood marokijn aan te
bieden waarop met gouden letters gedrukt stond:

"Het kanaal door Holland op zijn Smalst". Voorin prijkte eene keurige
fotografie van den heer I. Kloppenburg, waaronder met eigen hand van den
donateur stond geschreven:

Amsterdam 1848-1863. Souvenir van J. G. Jäger, daarachter het uitgegeven
plan van het Kanaal door Holland op zijn Smalst en de daarbij ontworpen
landaanwinning met de daarbij gevoegde Nederlandsche en Fransche
uitlegging. Ook ontving hij de toezegging van een meer honoraire dan
effectieve betrekking van adviseur bij de Kanaalwerken.

Deze bijzonderheden zijn ontleend aan een schrijven van den heer
I. Kloppenburg aan den heer I. Dirks, Directeur der Amsterdamsche
Kanaal Maatschappij, dd. 25 Maart 1865, waarin de schrijver zich met
waardeering uitliet over den heer J. G. Jäger, die inmiddels zijne
concessie had overgedragen aan de Amsterdamsche Kanaal Maatschappij. Bij
die overdracht werd tevens de verplichting overgenomen, om den heer I.
Kloppenburg een bedrag van vierduizend gulden uit te keeren voor zijne
adviezen voor het ontwerp, hetgeen ook na eenig geschrijf is uitbetaald.

De gezondheidstoestand van den toen vijf en zeventig jaar ouden
heer Kloppenburg sloot een daadwerkelijke verdere bemoeiïng met de
werkzaamheden van de uitvoering van het grootsche plan uit. Voor een
onpartijdig lezer blijkt uit de medegedeelde feiten dat voor die
tijden een bedrag van vier duizend gulden een stoffelijk bewijs van
erkentelijkheid is, dat niet onbelangrijk kan worden genoemd. In ieder
geval zal het voor den grooten enthousiast eene groote voldoening
zijn geweest het begin van de vurig gewenschte verbetering van de
Amsterdamsche haventoestanden nog te hebben mogen beleven.

Men vraagt zich wellicht af hoe een particulier al op gevorderden
leeftijd er toe kwam zich zoo geheel te wijden aan een dergelijken
levenstaak. Eene korte levensbeschrijving moge hier volgen:

Zijn vader Wilcke Kloppenburg, in 1751 te Colmar in Oldenburg geboren,
vestigde zich in 1781 als poorter te Amsterdam, waar hij huwde met
Anna Maria Lentz. In de familie Kloppenburg was het eerstgeboorterecht
van kracht, zoodat het groot-grondbezit in Oldenburg overging op zijn
broeder, wiens afstammelingen ook thans nog zich mogen verheugen in het
bezit van de gronden sinds eeuwen her het familie-goed vormende. Deze
landgoederen zijn daar te lande bekend onder den naam van "De Twaalf
Apostelen", groote boerderijen.

Bij een bezoek ter plaatse toonde men mij in een kerk een groot orgel,
waarop met gulden letters was vermeld dat dit kerkorgel een geschenk was
van Wilcke Kloppenburg. Ook een reusachtige grafzerk met gebeeldhouwd
familiewapen uit de 17de eeuw werd mij getoond. De familie Kloppenburg,
waarvan deze I. Kloppenburg afstamde, was dus van Duitschen oorsprong.
Men heeft in Oldenburg ook een kleine stad Kloppenburg en de familie is
sedert eeuwen her daar te lande bekend als zeer welgesteld.

Door zijn vader, die te Amsterdam Chef eener reederij was, werd I.
Kloppenburg in den handel opgeleid. Van zijn 14den tot zijn 20ste jaar
bracht hij door in Engeland en was later als cargadoor werkzaam te
Amsterdam, en reisde als super-carga eenige malen naar Amerika en terug,
woonde afwisselend ook te Leiden, te Rotterdam en vestigde zich als
zeepfabrikant te Amersfoort.

Daar kwam hij in aanraking met Faddegon, een werktuigkundige, met
wien hij te zamen in 1848 het eerste plan voor de drooglegging van de
Zuiderzee uitgaf. Als ramingssom wordt in dit werk genoemd ruim negentig
millioen gulden. Inderdaad vond ik ook eene gedetailleerde raming met
een eindsom van ruim 92 millioen gulden, betrekking hebbende op het
gedeelte van het werk zooals het op den omslag is geschetst, dus
niet inbegrepen is hierbij: het gedeelte benoorden den afsluitdijk
Enkhuizen-Stavoren. De raming en beperkte omschrijving hebben als
curiositeit eenige waarde en zijn als bijlagen achterin opgenomen.

De liefhebbers die zich gaarne in details verdiepen worden naar de
raming verwezen. Daarentegen kunnen zij die weinig lust gevoelen het
ouderwetsche boek te lezen, volstaan met het lezen van de beknopte
omschrijving als aanhangsel bijgevoegd.

In den tekst van het oude boek zijn geen wijzigingen gebracht wat
betreft de ouderwetsche spelling. Evenmin als een antiquaar een bronzen
vaatwerk zal oppoetsen heb ik gemeend aan den oorspronkelijken tekst
iets te moeten wijzigen of te schrappen.

Het geheel lijkt mij wel de moeite waard, om aan de vergetelheid
ontrukt te worden. Mocht ooit besloten worden een museum op te richten
betrekking hebbende op curiosa betreffende de Zuiderzee, dan moge dit
boekje daarin een bescheiden plaats innemen als souvenir aan den grooten
enthousiast.

Geboren te Amsterdam op 16 December 1790 overleed hij te Haarlem op 23
December 1868. Dank zij de zorgen van zijne zoons I. Kloppenburg en H.
C. Kloppenburg genoot hij nog een betrekkelijk gelukkigen ouden dag,
want door zijn verwanten werd hem vaak verweten dat hij zijne eigen
belangen heeft opgeofferd aan het algemeen welzijn, in 't bijzonder aan
zijn geboortestad Amsterdam.

  Apeldoorn, 31 Maart 1916.

                                              W. H. KLOPPENBURG, c. i.



                                   DE
                        INDIJKING EN DROOGMAKING
                                  VAN
                              DE ZUIDERZEE
                                   EN
                                HET IJ,

                              MET KANALEN
                     VAN AF DEN IJSSEL BIJ ARNHEM,
                  LANGS AMSTERDAM TOT IN DE NOORDZEE;

                       VOORGESTELD EN AANGEPREZEN
                 ALS EEN KRACHTIG MIDDEL TOT VERHEFFING
                                  VAN
                    HANDEL, SCHEEPVAART, EN LANDBOUW
                             IN NEDERLAND.


                           TE AMSTERDAM, BIJ
                           G. M. P. LONDONCK.

                                 1848.



VOORBERIGT.


_Nimmer is er grootscher ontwerp aan de Nederlandsche natie
voorgedragen, dan hetwelk wij haar thans ter overweging en ter
uitvoering aanbieden; maar ook nimmer was de tijd daarvoor zoo gunstig,
nimmer bestond daarvoor zulke dringende noodzakelijkheid, nimmer
gevoelde het algemeen zulk eene wezentlijke behoefte aan vruchtdragende
bedrijvigheid, dan juist nu. De nood, hoe hoog dikwerf hier te lande
ook in menigen oorlog geklommen, werd altoos nog door hoop op vrede
gelenigd en de vrede bragt dan ook uitkomst en redding aan; maar thans,
na jaren van vrede, verkeeren wij in eenen toestand, welke, hoe wij
het ook willen verbloemen, elken regtschapen Nederlander met levendige
bezorgdheid vervult. Wie staart niet weemoedig op vervlogene grootheid,
eer en aanzien bij onzen kwijnenden toestand en toenemend verval
van handel? Wie let niet op de vooruitgang en bedrijvigheid der ons
omringende volkeren, en betreurt niet den achteruitgang van ons in
vele opzigten stiefmoederlijk bedeeld Nederland, waar tot hiertoe een
heilloos stelsel van behoud, van het Hooge Bestuur af tot het nietigste
dorpsbestuur toe den scepter zwaaide; waar te ver gedreven zucht tot
behoud der voorvaderlijke instellingen (terwijl die voorvaderen evenwel
de bakens naar de getijden verzetten) allen voortuitgang weert, en
waardoor wij bij hoogere vlugt van vreemden nietiger, zwak en arm
worden. Zie, ten bewijze, op onze grootboeken van de nationale schuld,
op de begrootingen van uitgaven, waaraan geëvenredigde inkomsten
ontbreken, bij eene bevolking, die de lasten niet torschen kan, die
haar hoop bouwt op eene, geen onderstand behoevende, kolonie, maar
welke hare middelen tot zelfbehoud behoeft en hare beste sappen in een
twijfelachtig batig slot aan ons verliest. Zie op onze marine, te zwak
in evenredigheid van de behoefte. Zie op ons gebrek aan middelen om eene
strijdkracht te lande te onderhouden tot waarborg voor ons bestaan in
de rij der volken. Staar de steden aan, die jaarlijks in bevolking van
gegoeden afnemen, in bevolking van diegenen, die den middelstand en den
arbeider door hunnen handel en bedrijven voedden; onze steden, waar
weleer fabrijken bloeiden, die thans kwijnende, den werkman een loon
toedeelen, waardoor levens gerekt worden, maar 't welk dan ook een leven
is, waarbij de veerkracht verlamd, de geest verdoofd en alle edele
gevoelens verstikt worden, terwijl de schaars voorziene armenkassen als
het eigendom aller schamelen beschouwd wordt. Gave de Voorzienigheid,
dat het anders ware! Die wensch tot verbetering van onzen toestand kan,
onder Gods zegen, door ons vervulling erlangen, en de middelen daartoe
meenen wij in ons ontworpen plan aan te wijzen! Het is waar, niet allen
juichen toe, wat grootsch is, wat inspanning van krachten vereischt;
niet allen bezielt de zucht om 't geen veel omvattend is, te helpen
daarstellen. Men werpt nietige bezwaren op, die vertraging aanbrengen,
die de uitvoering belemmeren en dikwerf schipbreuk doen lijden. Men
vindt er, die juichen bij den ondergang van nieuwe ondernemingen,
welke bij welslagen meerdere vruchten zouden dragen dan het in stand
houden van inrigtingen, die op oude stellingen gegrond zijn, waarbij
de toepassing der nieuwere wetenschap ontbreekt. Wij zien er ook maar
al te veel, die, ofschoon niet tegenstrevende, moedeloos en werkeloos
blijven, en daardoor meerder nadeel berokkenen, dan zij zich voorstellen
te doen. Er zullen er zijn, die van projectenmakerij gewagen, doch
deze allen zullen de noodzakelijkheid der uitvoering onzer ontwerpen
niet ontzenuwen. Heeft een LEEGHWATER zijn geliefkoosd ontwerp, de
droogmaking van het Haarlemmer-meer zien bespotten, de naneef zet hem
thans de kroon op het hoofd!_

_In eenen tijd, dat de Koning en de Natie tot vooruitgang zijn gestemd;
in eenen tijd, waarin men op geheele opheffing van alle belemmeringen
van den handel, den grootsten steunpilaar van ons bestaan, aandringt,
en tot deszelfs algeheele vrijheid moet blijven aandringen; in eenen
tijd, waarin de verderfelijke handel in fondsen den val van duizenden
berokkende, van agiotage nog zedeloozer dan het lottospel; in eenen
tijd, waarin men doorziet, dat de meergegoeden de lasten moeten dragen,
en het volk moet ontlast worden,--in zulk eenen tijd kan ons ontwerp
althans niet ontijdig geacht worden. Wij dragen het daarom ook aan
den Koning en aan de Natie op, met het bewustzijn van liefde tot ons
vaderland, voor het voor alle volkeren steeds open gestaan hebbende
verblijf, hetwelk de zetel was van kunsten en wetenschappen, van handel
en nijverheid, waar vrijheid van geweten en godsdienst troonde, alle
zoo vele oorzaken om dit land tot een voorbeeld van anderen te doen
verstrekken, deszelfs luister te verhoogen en het tot eene zon ter
verlichting van de geheele wereld te doen zijn._

_De tijd, dien wij beleven, is vruchtdragende in ontwikkeling
van denkbeelden, die men weleer als gedrogten van een verhit brein
beschouwde. Europa verkeert in eenen staat van opgewondenheid en
overspanning, waarin de grootste kalmte van geest vereischt wordt. Goed
zal daaruit zekerlijk ontstaan; doch aan dien toestand is spanning
verbonden, die handel en vertier aan banden legt, wantrouwen doet
ontstaan en het verkeer belemmert, van daar ophooping van goederen,
bij steeds dalende waarde in alle landen, wegens gebrek aan geld en
werk voor de industrie, waartoe het onmisbaar is; het geld is uit den
omloop verdwenen, en het nadeel, daardoor aan handel en bedrijvigheid
toegebragt, is onberekenbaar, en werkt nadeelig op den finantiëelen
toestand van alle natiën terug, terwijl den volken de middelen benomen
worden, om 's lands kassen door verdiensten te stijven._

_Het geld is nog voorhanden, ook hier te lande; en is er vooruitzigt
op secure belegging, dan zal het ook wel uit zijne niet rentegevende
rustplaatsen te voorschijn komen. Er ontstond op het woord van
tijdelijken waarborg door Koning WILLEM I hier te lande eene
handelsmaatschappij, waaraan meer dan de gevraagde kapitalen aangeboden
werden, eene uit den aard der zaak kostbare maatschappij. Hoezeer
deze zich zekere voordeelen toebedeeld ziet, blijft zij echter een
ligchaam, welks fonds door onvoorziene evenementen aan wisselvallige
tijdsomstandigheden onderworpen is, waardoor de vermeende waarden,
waarop zij bouwde, waardeloos kunnen worden. Kwam nu zulk eene
onderneming door inschrijvingen tot stand, hoeveel te minder moet dan
de door ons voorgestelde, die aan het rijk als een afdoend redmiddel
in zijnen benarden toestand wordt aangeboden, wegens geldelijk bezwaar
onuitgevoerd blijven! Is het niet een ontwerp, dat bij een vrijgevig
handelsstelsel de stad Amsterdam, bij eene verbeterde ligging aan
de zee, tot een wereld-entrepôt zal verheffen; een ontwerp, waarbij
voor de uitvoerbaarheid geene natuurlijke hinderpalen in den weg
staan; een ontwerp, dat aan den middelstand en aan de arbeidende
klassen jaren, ja eeuwen achtereen voedsel zal geven; een ontwerp,
hetwelk den geldschieter in den drooggemaakten vruchtbaren grond een
waarborg met ruimen interest aanbiedt; een ontwerp, dat onder en bij
deszelfs voltooijing den toestand van het geheele rijk zal helpen
verbeteren?!--Voor het uitvoeren van zulk een ontwerp zijn alle tijden
geschikt, maar nu is de tijd gebiedend! Toonen wij der wereld, dat de
Hollander, eenen stuurman gelijk, in de stormen het hoofd moedig omhoog
heft, en door kloek beleid het ranke schip behouden binnen lootst._

_Onze beschouwing omtrent het ontwerp van de droogmaking der Zuiderzee
met de daaraan verbondene kanalisatiën is slechts kort, het onderwerp is
te veel omvattend, om in weinige bladen ontwikkeld te worden; vele
punten zijn min toegelicht, om het werkje niet te omslagtig en zoo veel
doenlijk voor het algemeen bevattelijk te maken. Wilde men naar eisch
over zulk een gewigtig onderwerp schrijven en alles behandelen, het
zoude een werk van verscheidene boekdeelen worden; tot de overweging
daarvan behoorde mede een geheel overzigt omtrent den toestand van het
Rijk, in betrekking tot deszelfs kusten en zeeweringen, over den loop
der rivieren alsmede de af- en uitwateringen van alle om de Zuiderzee en
het IJ gelegene landen en polders, terwijl men voor deze op verandering
van wetten van beheer aandringt, die voor het algemeen welzijn
bevorderlijk geacht worden._

_Mogt de aandacht der Regeering en van de Natie door onze beschouwing,
in deze bladen vervat, op het gewigtig onderwerp gevestigd worden, dan
werd onze wensch vervuld, en weldadig zouden de gevolgen daarvan op het
algemeen terugwerken._



INLEIDING.


De natuur is, schoon langzaam en voor het menschelijk oog naauw
merkbaar, niettemin onafgebroken werkzaam om de gedaante der aarde te
veranderen, en met de afwisselende gedaante van den grond gaat ook die
van de zee gepaard. Bestaan er vermoedens, gegrond op de overleveringen,
omtrent een land, weleer in den Oceaan, bewesten de zuilen van Herkules,
de straat van Gibraltar, gelegen, meer gegrond zijn onze vermoedens
omtrent een land, dat zich in de Noordzee, in de nabijheid van onze
kusten bevonden heeft, of dat zelfs daaraan verbonden is geweest; een
land, welligt grooter in uitgestrektheid dan ons land thans is, hetwelk
later eene prooi der golven werd. Als de overblijfselen van dat gewest
kan men de nog bestaande, doch steeds afnemende, bank de Breeveertien
beschouwen, waarvan de vroeger zich verder in de zee uitgestrekt
hebbende Haaksen mede een overblijfsel zijn. Daar, waar nu het oog
slechts zee ontwaart, lagen nog voor eene eeuw, omstreeks Huisduinen
en Petten, veruitgestrekte gronden, waarvan in den zomer aanzienlijke
hoeveelheden hooi gehaald werden; en toont de oude vervallene Pettensche
Sluis niet aan, dat hare vroegere uitwatering verder, waar het thans
zee is, geloopen heeft? Moet het Huis te Britten niet door landerijen
omgeven zijn geweest? En wáár zijn die gronden gebleven? Zijn er niet
nog onder ons ouden van dagen, die zich een huis herinneren, dat op
dezelfde plaats gestaan heeft, waar voor omstreeks het vierde eener
eeuw de _Wassenaar_ bleef, welligt op dezelfde plaats, waarover
vroegere WASSENAARS hunnen scepter zwaaiden?

De gedaanteverwisselingen, verwoestingen van land en water, houden aan;
soms zijn die naauwelijks te bespeuren, soms verdwijnen uitgestrekte
landen in eens, zoo als onze latere schrijvers den ondergang van
verscheidene steden en dorpen in de Zuiderzee geboekt hebben, en
langzamerhand, door even dreigende en vernielende stroomen en golven,
onze steeds zwakker wordende bolwerken, de duinen, langs Noord- en
Zuid-Holland. Met geweld tracht zich de zee meester van ons grondgebied
te maken, zoo als kortelings bij Ter-heide bleek, waar de zee diep
landwaarts in drong, Delfsland en zelfs den Haag bedreigende.

De Zuiderzee was vroeger diep; de toegang tot de havens van onze aan
die zee gelegene steden, waaraan Neêrlands roem verbonden was, was
vrij. Thans zijn die havens verslibt en met de trapsgewijze verslibbing
verdween de scheepvaart--en met haar de welvaart. De verslibbing van de
Zuiderzee werd en wordt nog bewerkt door de Breeveertien. De millioenen
kubieke ellen water, welke tweemaal daags in en uit onze zeegaten
stroomen, vloeijen over de Breeveertien heen, schuren hare kleilaag
af, en verplaatsen die klei in ons midden, om ons de gelegenheid te
verschaffen, een nieuw gebied daar te stellen, welke de schoonste parel
aan Neêrlands kroon kan worden. De Hollander heeft zich vroeger tegen
de gangen der natuur verzet, en is de schepper van de Nederlanden. Hij
verbinde thans den Helder aan Texel en keere, door aandijking der
eilanden tot bij Emden, den stroom uit de Zuiderzee, en alsdan zal ook
de verwoesting aan de duinen en kusten ophouden, terwijl de stroom van
om de Oost, alsdan den weg naar de diepte en het kanaal zoeken en onze
hol rondende kusten verlaten zal, die niet meer af- maar zullen en
moeten toenemen.

Gelijk de Zuiderzee met hare onbruikbaar gewordene havens, zoo zuchten
ook de rivieren over het haar sinds eeuwen aangedaan geweld, waaromtrent
elk zich tot op dagen toe vermeet, haren loop te bemoeijelijken en te
bederven. Voor eene eeuw waarschuwde hiertegen een VAN VELZEN, toen een
profeet in de woestijn, zijn stem werd niet gehoord, en nog, ofschoon
de voorzeggingen bewaarheid zijn, veronachtzaamt men zijne stem. Het
eigenbelang van ééne stad (Kampen) doet den IJssel een groot gedeelte
van Gelderland en Overijssel overstroomen, en tapt het water van den
Rijn, zijnen natuurlijken loop, af. Langs zijn geheelen loop, tot aan
Rotterdam toe en verder, wordt die schadelijke bekribbing van boven
gevoeld en worden de beneden-rivieren bedorven. Het werpt eene smet op
Nederland, dat van zijne landgrenzen af tot in de zee met zoodanig groot
verval is begunstigd door matige rivieren, dat men die zoo wanstaltig
heeft gemaakt en ze dus schadelijk, tot ons verderf, laat bestaan.

Ons drukt de geesel van provincialismus, van Baronnismus, van dijk-
en polderbesturen, waarbij weleer elk voor zich zelven zorgde en
dit nog doet; waarbij alles de kenmerken draagt, dat het algemeen
belang verwaarloosd wordt, en de zorg voor eigene belangen alles doet
verachteren en bederven. Wat baten ons onze waterbouwkundigen, zoo hun
werkkring tot een enkel gewest beperkt wordt, en waar gemis aan een
doortastend algemeen Waterstaats-bestuur is, hetwelk het algemeen belang
moest overzien en behartigen? Er is meer dan behoefte aan een alles
omvattend Bestuur van Waterstaat, te zamengesteld uit onpartijdige
deskundige mannen, in staat om grootsche plannen te vormen en te
beoordeelen; maar ook hier verlamt alles bij den tijdvernielenden
administrativen gang van zaken, waarbij veel geschreven wordt, maar
niets wezentlijks tot stand komt.

Nederland, hetwelk zijn aanzijn aan zijne bewoners verschuldigd is; het
land, dat door vlijt, kunst en inspanning in wezen blijft; het land, dat
de beukende slagen van den Oceaan op eene wijd uitgestrekte lijn moet
verduren, dat dien vijand, die tallooze levens, die landen en millioenen
schats verslond, in zijn midden heeft, dat daarenboven magtige vloeden,
die verwoesting en verdelging met zich slepen, over zijn gebied ziet
heen stroomen, dat land is in staat, met inspanning van krachten,
dien vijand te verdrijven en zijn veroverd gebied te herwinnen, het
strijdperk te verkleinen, en honderd uren lange verdedigingswerken (de
dijken om de Zuiderzee) overbodig te maken, terwijl het zich van de
eilanden, als van sterkten, tot verwering kan bedienen.

Men zal de Zuiderzee, in eene welige landouw kunnen herscheppen, den
loop der rivieren verbeteren, de Hoofdstad weder tot zeehaven maken,
zeekanalen daarstellen, die aan verslibde havens, wier verkwijnende
steden, vermaard uit onzen heldhaftigen, het Spaansche juk afwerpenden
bevrijdingsoorlog, bekend staan, diepte en hernieuwd leven zullen geven,
en uitwateringen verzekeren, waardoor moerassen tot vruchtbare velden
gedijen kunnen.

Nederland, het land van den wereldhandel der vroegere eeuwen, dat zeeën
en volken beheerschte, is bij verzwakking zijner magt, de verslibbing
zijner havens, het verspoelen zijner gronden, het verlies van zoo vele
Koloniën, en bij de ontwikkeling van andere volken, het land niet meer,
wat het was, wat het zijn konde en moest; echter is het in staat, om,
door de hier voor te stellen middelen, deszelfs handel, scheepvaart en
landbouw te verheffen, en daaraan eenen langdurigen bloei te verzekeren.

Doordrongen van liefde tot ons Vaderland, vertrouwen wij, dat, met
den onwrikbaren wil, daarvoor te zijn, hetgeen men daarvoor zijn kan
en moet--bij de kennis der waterbouwkunde, dat edele vak, waarop wij
roem mogen dragen, een werk niet onuitgevoerd zal blijven, hetwelk
uitvoerbaar is. Daardoor zal voorspoed en heil voor ons land en volk
kunnen worden verworven. De geest des tijds en de behoeften werken
daartoe mede. Schatten, nu ongebruikt liggende, of aan vreemden ter leen
verstrekt, kunnen daartoe voordeelig en met zekerheid aangewend worden;
duizenden arbeidzame ingezetenen, nu vruchteloos werk zoekende, met
hunne oogen op vreemde gewesten gevestigd, zullen alsdan voor jaren
en eeuwen een onbezorgd bestaan kunnen vinden. Door onze, boven onze
voorzaten meerdere kunde en ondervinding, gepaard aan de stoomkracht
en verbeterde water-opvoerings-werktuigen, welke de zekerheid tot het
droogmaken en drooghouden verschaffen, is ons de magt gegeven, om
datgene daar te stellen, waartoe onze voorouders wel den wil, maar niet
de kunde en de middelen bezaten.--Bij gemis van welvaart en handel,
gelijk weleer, en bij de gedachte, wat er van onze zeevaart geworden is,
kwam ons de thans ellendige ligging van Amsterdam voor den geest. Wij
dachten aan een zeekanaal, langs Zandpoort door de duinen gegraven, tot
in de Noordzee, als uitwatering, zoo noodig voor de droogmaking van de
Zuiderzee en het Haarlemmer-meer, en daar verrees, als eene heldere zon,
een vernieuwde luister voor de stad Amsterdam en geheel het land! Wij
laten het Noord-Hollandsche kanaal, door welks gebruikmaking velerlei
tijd en kosten verspild worden, daar het voor de schepen een doortogt
van dagen en weken is, liggen, en scheppen den handelaar een kanaal,
waardoor zijn rijk beladen schip, zonder lastbreking, in weinige uren
tijds, uit de Noordzee voor Amsterdam ligt.

Wij zullen voor onze lezers zoo duidelijk mogelijk ons ontwerp
toelichten. Men zoude in eens wel de Zuiderzee, van af den Helder
over de eilanden heen, kunnen indijken, doch dan ware de droogmaking
en drooghouding ondoenlijk. Er liggen vele steden en havens aan de
Zuiderzee, wier regten ongekrenkt moeten blijven; er stroomen rivieren,
riviertjes en beken in dezelve; zoo vele, hoewel veelal verlamde,
sluizen en afwateringen bestaan er, die allen voorziening behoeven,
zoodat er, alvorens met indijken te beginnen, voor de afwatering en het
onderhoud der watergemeenschap moet gezorgd worden. De eerste behoefte
bestaat in de daarstelling van eene krachtig werkende afwatering, en
dus een groot, wijd en diep kanaal van bij Amsterdam, loopende door
de duinen tot in de Noordzee, welks opening in de zee van stevige
hoofden moet worden voorzien. Omstreeks Zandpoort hebbe men eenige
groote sluizen te leggen, om het water te kunnen laten oploopen, of
zulks te kunnen keeren; tevens eene reserve zijnde, om het indringen van
het zeewater bij hooge vloeden te beletten. Dit kanaal, hetwelk wij het
eerste perceel der indijking noemen, zal zeer kostbaar zijn; doch om de
kosten daarvan te bestrijden, verbinden wij aan dat kanaal de indijking
van het IJ, beginnende van het Westerdok op het tolhek aan den dijk
te leggen. In dit af te dammen IJ zullen omstreeks 8000 bunders best
kleiland besloten liggen, en van Zaandam af kon, in de rigting van
halfweg Haarlem, een voldoend kanaal tot in het groote kanaal gegraven
worden; vervolgens een tweede kanaal van af Nauerna, in de rigting
van Spaarndam. Zoo werd voor alle verder bestaande uitwateringen en
watergemeenschap mede zorg gedragen. Die IJpolder werd, dus doende,
in drie polders verdeeld; men bleef met het groote kanaal op eenigen
afstand van de sluizen te Halfweg en te Spaarndam, die onmiddellijk
in het groote zeekanaal konden spuijen, en langs de te leggen dijken
ontstonden jaagpaden en rijwegen. Dit werk voltooid zijnde, zoude er
een begin met de eigentlijke indijking van een gedeelte der Zuiderzee
kunnen worden gemaakt. De voorloopige werkzaamheden zouden bestaan,
in de ringvaarten voor de noodige afwateringen en ten dienste der
scheepvaart, opdat die ongestoord konde blijven; terwijl in het vervolg
de dijk in zee, tusschen Enkhuizen en Laaksum of het Klift, in de
nabijheid van Staveren, over de ondiepten zoude komen te leggen, moesten
er ringvaarten, van af den later in het IJ te leggen dijk, tusschen
het Dijkgraaf-huis van Diemen en Durgerdam, van weêrszijden om de zee
gegraven worden. Men zoude dan een begin maken met het graven van
een kanaal of vaart, van af dien dijk bij Diemen op Muiden aan; deze
vervolgende buiten om Naarden heen, op den mond van den Eem aan; van
daar op de Steenenkamer boven Nijkerk, langs Harderwijk en Elburg; van
daar langs de Ketel of monding van den IJssel, op Genemuiden, of de
daaromstreeks daargesteld wordende werken van het Zwolsche diep, voorbij
Vollenhove, Blokzijl en de Kuindert, de Lemmer bereikende, van waar,
tot bij Laaksum, deze vaart met eene schutsluis zoude eindigen. Aan
de andere zijde werd van af de Willemssluis, de vaart op Monnikendam
gevolgd, voorts op Hoorn een kanaal gegraven tot bij Enkhuizen, alwaar
mede eene sluis moest worden gelegd. De meerder bestaande havens en
uitwateringen werden van beide zijden in de ringvaarten opgenomen,
waarbij de reeds nu grootelijks werkelooze sluizen een behoorlijk
spuijingsvermogen verkregen.

Er bleef nog een groot bezwaar in de voltooijing van dit werk: het
IJsselwater, dat langs Kampen heen afstroomt. Men zou den IJssel, door
het droog te maken terrein, op Enkhuizen aan dienen te verlengen, dat
evenwel met groote kosten zoude gepaard gaan; doch daarmede waren de
waterophoopingen in Gelderland en Overijssel niet gekeerd, en die dienen
in het belang dezer gewesten te verdwijnen, en de werking onzer rivieren
dient verbeterd te worden. Door boven aan den IJssel eene krib te
leggen, heeft men den Rijn het noodige water ontnomen, en verkrijgt de
IJssel nu meer water, dan langs zijne natuurlijke bedding kan afloopen,
zoodat de uiterwaarden niet alleen, maar ook vele bouwlanden, onder
staan, en bij hoogen stand der boven-rivieren, langen tijd in het
voorjaar onder blijven staan, waardoor onberekenbare schade wordt
geleden. De IJssel is dikwijls reeds bij Kampen op gewoon peil gedaald,
wanneer bouw- en weilanden, hooger op, nog onder staan. Met den IJssel
te verlengen, ware de kwaal niet genezen; er dient dus naar een ander
middel omgezien te worden, en dit zoude, onzes erachtens, volledig
bereikt worden, door een kanaal te graven, van af omstreeks een half uur
beneden het veer van Westervoort, bij Velp de hoogten doorsnijdende, om
in de rigting van de Steenenkamer in de ringvaart te komen; men zoude in
den IJssel zelven welligt drie schutsluizen dienen te leggen, om water
op denzelven te houden. Aan de monding van het kanaal moest eene sluis
worden gelegd, benevens nog twee andere tusschen beiden. Op 50 ellen
afstands van het kanaal zouden dijken of kaden dienen te liggen, om
bij hoogen stand van het water, als uiterwaarden, tot waterberging te
dienen. Afgescheiden van de sluis, beneden het veer van Westervoort,
moest aan weêrszijden van de sluis een overlaat gelegd worden, om
bij hoogen waterstand als regelaar te dienen, waardoor de dikwerf
gevaarlijke toestand van het land werd voorkomen. Dit kanaal tevens
behoorlijk breed, zou zeer dienstig zijn voor den handel van Amsterdam
naar den Rijn, als leverende niet alleen een korter traject op, maar het
ware ook beter te bevaren, dan langs Utrecht, het kanaal en den Rijn op,
of langs Gorkum in de Waal, stroomopwaarts.

Wij onthouden ons van het verder ontwerp hier ter neder te stellen. De
indijking van het overige gedeelte der Zuiderzee, door middel van dijken
de eilanden aan elkander te vereenigen, is doenlijk, alsmede kanalen
daar door te graven, van Harlingen af, naar de gaten van het Vlie
en van Terschelling en van Groningen door de Lauwerzee op Ameland,
benevens de benoodigde ringvaarten om de wederzijdsche kusten. De kosten
zouden daarvan minder over elk bunder bedragen dan over de twee eerste
perceelen; doch middelerwijl de twee eerste vakken voltooid en geschikt
voor de cultuur gemaakt werden, is er tijd genoeg om de aandacht op het
overige te vestigen. Men had dan door het daarstellen van de eerste
werken, meerdere ondervinding verkregen, om met meer zekeren kans op
voordeel het verdere door onze nazaten te laten voleindigen. De
oppervlakte van het in te dijken gedeelte van de Zuiderzee, van bij
Enkhuizen tot bij Stavoren, is omstreeks 260,000 bunders; het overige
om de eilanden en de Groninger kust heen tot in den Dollard, 540,000
bunders.

Tusschen de twee dijken in het IJ, van bij het Westerdok naar het
Tolhek en van Diemen op Durgerdam, behield men eene waterkom van
omstreeks 1200 bunders oppervlakte, eene schoone ruimte voor eene
haven voor Amsterdam, ruim genoeg om de grootste vloot van oorlog- en
koopvaardijschepen te bevatten; er bestond een groot verval van het IJ
in de Noordzee, waardoor het spuijingsvermogen der sluizen van de stad,
hetwelk nu zoo onvolledig is, krachtig bevorderd zou worden; zoodat
de grachten met zoet Vechtwater zouden verfrischt worden en de stank,
die nu jaarlijks, door het stilstaand water, toeneemt, zoude geheel
verdwijnen.

Wij zijn geene geleerden, gewoon om hunne lettervruchten aan het publiek
mede te deelen, maar diep doordacht en veel besproken is ons ontwerp;
enthusiasten mogen wij in de zaak zijn, doch wij maken desniettemin van
ons oordeel een bedaard gebruik. Evenwel zijn wij minder geschikt, om
bij het levendig gevoel, over de wenschelijkheid en noodzakelijkheid,
der ten uitvoerlegging van ons plan, hetzelve in dien stijl en zoo
regelmatig voor te dragen, als wij het wel zouden wenschen,--dit gelieve
de lezer in het oog te houden; hier wordt handelen en daarstellen
bedoeld--terwijl wij den landgenoot zoeken te overtuigen, dat er groote
behoefte bestaat, om de zaak in hare uitvoerbaarheid, wenschelijkheid
en nuttige strekking te overwegen, en handen aan het werk te slaan, om
hetzelve te volbrengen; eene zaak, die elken Nederlander ter harte moet
gaan, en die zoo ontzaggelijk veel tot herleving en bevordering van den
bloei en welvaart van ons vaderland zal en moet medewerken.

Vestigen wij ons oog op de noodzakelijkheid der droogmaking van de
Zuiderzee, zoo mogen wij het ons niet ontveinzen, dat wij door den
Belgischen opstand en het verlies van zoovele provinciën, met hare
inwoners, op een lager standpunt in de rij der volken zijn gedaald, dat
wij door den afval van _België_, in aantal van bevolking en in onze
financiën grootelijks zijn benadeeld geworden, dat ons daardoor hooge
schuldenlasten zijn opgelegd, die, men moge zeggen, dat ze dragelijk
zijn in voorspoed, echter bij onzen kwijnenden toestand een drukkende
last zijn geworden.

De middelen aan te wijzen en tevens aan te grijpen, om die te kunnen
torschen en te boven komen, is de pligt zoowel van den onderdaan als
van de regering: de onderdaan, de middelen aanwijzende, maakt zich
verdienstelijk aan den staat; de regering ware te laken, zoo zij die
niet behartigde, omdat het initiatief niet door haar was genomen.
Noodzakelijk voor het welzijn van de geheele Natie is dus de aanwinst
eener provincie, welke ons door geene politiek kan worden betwist.

De noodzakelijkheid gebiedt de indijking van de Zuiderzee, om de steeds
toenemende verspoeling onzer gronden, die den toestand van het land
gedurig benarder maakt; wij blijven er zorgeloos op staren, zien het
steeds aangroeijende gevaar over het hoofd en denken slechts dààr aan
herstellen, waar zigtbare schade aangerigt of waar het herstellen
onvermijdelijk is; maar wij bezigen, helaas! geene middelen, om de
herhaalde, ons steeds verzwakkende, aanvallen geheel krachteloos te
maken.

Is eenmaal de in- en uitstrooming van het water onzer zeegaten geweerd,
zoo zal de stroom, die nu langs de eilanden en de kust loopt en dezelve
ondermijnt, ophouden, en daardoor de verdere afspoeling niet meer plaats
hebben. Niet alleen zullen de ontzaggelijke daarmede gepaard gaande
uitgaven worden bespaard, maar er zal ook nog aanwinst van grond aan de
nu steeds afnemende kust ontstaan.

Noodzakelijk wordt de indijking der Zuiderzee gevorderd om de jaarlijks
plaats hebbende dijkbreuken en de daardoor veroorzaakt wordende
inundatiën te keeren. De provinciën toch worden in hunne financiën te
onmagtig, de kosten van herstel alleen te dragen en de te korten in 's
lands kas jagen te veel schrik aan, om rijks-subsidiën te gedoogen,
terwijl men al tevreden moet schijnen, de dijken in dien toestand
te kunnen houden, waarin zij zijn, als de middelen ontbreken, om de
gewenschte versterkingen daaraan te bewerkstelligen.

Noodzakelijk wordt de indijking, om door een beter te verkrijgen afloop
van water, in en door de ringvaarten en kanalen, de plaats vindende
overstroomingen, zoo door winden, als door gebrek aan afloop van rivier-
en regenwater te keeren. Er kan aan geene verbetering van gronden door
bemesting en bebouwing worden gedacht, wanneer onvruchtbaar regenwater
maanden lang achtereen op de velden blijft staan, wanneer de stand der
zee te hoog is of het spuijingsvermogen aan de sluizen ontbreekt, om de
gewenschte afwatering te kunnen bewerkstelligen, al is het water ook
laag in de Noordzee. Voor millioenen nadeel is daardoor aan onzen grond
berokkend: gronden, die waarde bezaten, zijn tot moerassen geworden,
waar de opbrengst der landen de polderlasten niet meer kan goedmaken.
Het is waar, men gewent er zich aan, zulks met onverschilligheid aan te
zien, zonder de krachten in te spannen, dit te keeren en te verbeteren.
De regering, zoo als in vele andere zaken, kent de behoeften niet,
is niet op de hoogte en dikwijls niet bij magte om datgene daar te
stellen, wat wenschelijk en noodig is. Provinciale en plaatselijke
belangen, worden door tegen elkander schijnbaar indruischende belangen
gedwarsboomd en alles is en blijft in eenen verachterden en nog steeds
meer verslimmerenden toestand liggen.

Der Genie werd voor omstreeks drie jaren belast, om de linie van
defensie, van af de Grebbe tot bij Amersfoort, op te nemen; en die
verwaarloosd liggende verdedigingswerken (hoofdzakelijk tot inundatie)
te herstellen. Jammerlijk is het gesteld met de afwatering van de
Veluwe. Men verlangde tegelijk met de vernieuwing der defensie-kanalen,
een kanaal tot afwatering; plannen en bestekken werden gemaakt, de
plaatselijke besturen werden opgeroepen, er werd veel gesproken,--maar
niets besloten. Alles blijft dus in status quo, en de genie gaat
nu voort, alleen voor hare defensiewerken te zorgen, zonder dat er
iets hoegenaamd, voor het welzijn der provincie uit voortvloeit. In
Gelderland moet er aan gedacht worden, om voor die provincie alleen
eenige verbeteringen aan de afwateringen daar te stellen, alsof
Gelderland niet, even als Utrecht, een gedeelte van het geheel ware.

Door vermindering van welvaart in de Veluwe moeten zeer natuurlijk de
opbrengsten van alle rijkslasten aldaar verminderen; dit minder beloop
moet door alle anderen gezamentlijk vergoed worden, zoodat het Algemeen
belang heeft bij de welvaart van de Veluwe, en zoo is het er overal mede
gelegen.

Geen Overijssel moest in verschil zijn met Drenthe over kanalen, en de
vraag moest maar zijn of het Algemeen er voordeel van trekt?--de hooge
regering moest dit punt beslissen.

Hoevele nuttige ondernemingen blijven niet, door zoogenaamde
plaatselijke belangen, onuitgevoerd, daar geene der partijen toegeven
wil, en het aan een oppergezag ontbreekt, om, eenzijdige en kortzigtige
plaatselijke belangen ter zijde stellende, den knoop door te hakken?
Alles hier te lande verlamt daardoor. Vestigt men het oog op België,
hetwelk sedert deszelfs opstand dit stelsel heeft laten varen, welke
verbeteringen zijn daar niet in vergelijking met hier, sedert dien tijd
daargesteld? Geene tollen meer op algemeene rijkswegen, en een algemeen
spoorwegstelsel aangenomen, dat algemeen en niet eenzijdig werkt.

Te Amersfoort bestaat eene Arrondissements-regtbank, en het ontbreekt
in het Arrondissement aan wegen, om der regtbank te naderen. Een weg
van Wijk bij Duurstede naar Amersfoort wordt allerdringendst gevorderd;
de handel in vruchten uit de Betuwe naar Vriesland en Groningen
zoude daardoor zeer toenemen. De stad Amersfoort legde, ingevolge
mondelingsche overeenkomst, op eigene kosten een gedeelte van dien weg
tot aan Leusden aan, en bij de provinciale staten er op aandringende,
dat de weg zoude worden verlengd, vond men, dat niets daarvan in de
Protocollen was opgeteekend.

Sedert twee jaren zijn er door twee verschillende partijen aanvragen
gedaan, om eenen weg te maken van Woudenberg naar het station van den
Rijn-spoorweg te Maarsbergen, en van daar op Leersum; jaren bleef
dit punt onbeslist, ofschoon de stad Tiel met de omliggende Betuwe,
Amerongen, Woudenberg enz. als ook de Rijn-spoorweg er het grootste
belang bij hebben. Zoo is het doorgaans in het geheele Rijk gesteld.

Niet alleen dat eene betere afloop van water hoogst noodig is, er is ook
behoefte aan waterberging. Is de Zuiderzee hoog, dan is er ook geene
gelegenheid, de sluizen te openen en in dezelve het tot ons nadeel
verstrekkende water te lozen;--daaraan hebben Noord-Holland, Utrecht,
Gelderland, Overijssel, Drenthe, Vriesland en Groningen behoefte.

Onze ringvaarten kunnen tot waterberging dienen, en te gelijkertijd is
door de noordelijke en westelijke uitgangen, nu door den eenen, dan door
den anderen, gelegenheid tot afloop. Thans is er bij eenen noordelijken,
dus opstoppenden, wind geene gelegenheid water te lozen, dat alsdan
door het krachtig werkend zeekanaal van Amsterdam naar de Noordzee zal
kunnen geschieden, en van zegenrijken invloed op vele provinciën zijn.

Zoolang men in eenen toestand verkeert, die drukkend is, en waarvoor
geene uitkomst denkbaar schijnt, moet men in dien toestand blijven
verkeeren; wordt er echter een middel aangewezen, dien toestand te
verhelpen, zoo is het plichtmatig, dit middel aan te wenden. Als
redelijke wezens rust op ons die verpligting, en te regt zouden wij
worden beschuldigd, onze dierbaarste belangen te hebben verwaarloosd,
als wij de middelen, om onzen toestand te verbeteren, niet aanwendden.

Het grootste gedeelte van Noord-Holland, Amsterdam, Amstelland en een
gedeelte van Rijnland lijden in hooge mate door de aanslibbing van het
IJ; de sluizen worden daardoor werkeloos; de staat der landerijen is
verachterend; daar, waar welige weiden, vruchtbare moesgronden, (die
men bij vroegeren voorspoed van vele fabrijken, aan handel en zeevaart
verbonden, ontberen kon) zouden zijn, vindt men thans moerassen, die
steeds aangroeijen. Deze steeds verslimmerenden toestand schijnt te
verhelpen; doch door het voorgestelde kanaal, dat een verval van water
van een el zal geven in de Noordzee, zal het spuijingsvermogen kunnen
hersteld worden, en nu gebiedt de noodzakelijkheid, dit redmiddel niet
van de hand te wijzen. Al onze noordelijke provinciën hebben gebrek aan
waterlozing, de dijken vorderen voorziening, en--het middel tot herstel,
de indijking van de Zuiderzee, is daar, de pligt gebiedt dus dit werk te
ondernemen.

Denkt men er wel aan, welke noodlottige gevolgen eene inbreuk aan den
Westvrieschen-Dijk bij Hoorn voor twee jaren had kunnen hebben, indien
niet de Voorzienigheid er voor gewaakt had, dat het nog dag was, zoodat
men dus nog reddingsmiddelen kon bijbrengen? Welke jammeren waren er
ontstaan, hoevele menschenlevens er verloren, hoeveel vee en hooi
vernield, indien zulks in den nacht ware geschied, gelijk als in 1825!
Dit kan in het vervolg worden voorkomen, en de pligt gebiedt, daartoe
mede te werken.

De noodzakelijkheid gebiedt de droogmaking van de Zuiderzee; om
ontginningen van uitgestrekte heidegronden met goed gevolg te kunnen
ondernemen, is er behoefte aan mest, dat door eenen veestapel moet
verkregen worden; het vee moet hooi hebben en dat is er niet genoegzaam
voorhanden, maar zal in de drooggemaakte Zuiderzee kunnen gewonnen
worden--thans zijn er duizende nijvere bouwlieden, die vruchteloos
naar land ter bebouwing zoeken, het gevolg daarvan is, dat de pachten
derwijze hoog opgedreven worden, dat de huren niet kunnen worden
betaald, dat de boer verarmt, en de grondeigenaar ten slotte verliest;
daarenboven bestaat er eene overbevolking ten platte lande, waardoor de
concurrentie naar werk zoo groot wordt, en de arbeidsloonen dusdanig
verminderen, dat de arbeider met zijn gezin gebrek lijdt--tot voor 15
centen per dag werkt men in den winter. Die toestand zal verbeteren door
de voorgestelde droogmaking, en men mag dezelve dus niet onuitgevoerd
laten.

De middelstand kwijnt, en alles duidt stilstand aan, hetwelk
achteruitgang, en alzoo geene verbetering is. Dat de veeteelt hier te
lande een beter resultaat oplevert, is aan de mildere beginselen van
eenen PEEL te danken. Brengt zij echter aan de eene zijde voordeel aan,
aan de andere zijde lijdt de middelstand daardoor, en wel bijzonder die
in de steden. Door meerdere aanfokking van vee zullen de prijzen matiger
en het evenwigt hersteld worden, doch dit kan niet geschieden, tenzij de
droogmaking der Zuiderzee ons daarvoor den grond oplevere; ook daarom
bijzonder is er behoefte aan deze indijking.

De middelstand kwijnt, omdat er gebrek is aan vertier door handel en
onderling verkeer. Handelsvrijheid moet er zijn, daarop moet de Natie
bij de Staten-Generaal aandringen, en daartoe de besluitelooze regeering
aanzetten; doch welke voordeelen wij ons ook van vrijen handel mogen
voorstellen, men geloove nimmer aan die hooge verdiensten en schatten,
welke wij verkregen, tijdens andere natiën niet zoo waren ingelicht,
zoo als zij thans zijn. Evenwel zullen wij meer handel krijgen door een
vrijgeviger stelsel, maar nog meer door handel in eigen producten, welke
mede een vertier oplevert, waardoor elk ambachtsman, elk neringdoende
en elk koopman tot leven en bedrijvigheid zal geraken. De nijvere
ambachtsman, die nu vruchteloos werk zoekt, zal werk hebben; den
neringdoende en handelaar zal het niet aan vertier ontbreken. Het zijn
niet alleen de millioenen, welke aan dagloonen zullen worden uitgegeven,
die ons zullen verrijken, het zijn de millioenen, die voorts tot aanbouw
en kultuur zullen strekken; het zijn de millioenen, welke door de
producten van de gronden der ingedijkte Zuiderzee, zullen gewonnen
worden, en waardoor wederom vertier van millioenen zal ontstaan. Het
middel is daar, om stilstand en achteruitgang te weren. En uit dien
toestand, welke ons meer en meer verzwakt, kunnen wij geraken door de
droogmaking van de Zuiderzee. De middelen zijn voorhanden, en de
noodzakelijkheid gebiedt daarvan gebruik te maken.

De noodzakelijkheid gebiedt, dit werk niet te verzuimen. Ons
finantiewezen is in eenen onvoordeeligen toestand. Bloedige offers
kostte ons de leeningswet, en wat heeft zij ons gebaat? Uitstel van
executie, hoe men de belastingen ook productief wil maken! Er moeten
onderdanen zijn, die de lasten dragen en betalen kunnen. Evenwel,
ondanks de verhoogingen, worden de belastingen minder productief, ieder
bekrimpt, bezuinigt, het aantal gegoeden vermindert; de armen nemen
toe; de bronnen van welvaart nemen af, en de tekorten bedreigen ons op
nieuw;--er is herstel voor die kwaal, en wel door de droogmaking van de
Zuiderzee! De droogmaking van de Zuiderzee zal handenarbeid verschaffen;
dit is van grooten invloed op 's Rijks inkomsten; zij zal handel en
vertier doen herleven, daardoor bloeit de middelstand, de hartader
van den Staat, door dezen moet de schatkist gestijfd worden, om een
staatsbankroet te voorkomen. Het middel is daar;--de noodzakelijkheid
gebiedt ook dáárom de droogmaking van de Zuiderzee.

De armoede demoraliseert den arbeider en den middelstand. Gene treedt
schaamteloos voor het huwelijksaltaar. Vraagt men hem, welke middelen
van bestaan hij heeft voor vrouw en toekomstig kroost? Even schaamteloos
matigt hij zich het regt op de armenkas aan, gelijk zoo velen vóór hem
deden. Men mag thans niet meer onderzoeken, hoedanig de behoeftige tot
den staat van behoefte is vervallen; genoeg is het, dat er behoefte is,
en dat daarin moet voorzien worden.

De redelijk denkende en achtingswaardige middelklasse ziet zich
gedwongen, van den huwelijken staat, 's menschen hoogste geluk op
aarde, af te zien. Een gezin om zich heen te scharen, zonder genoegzame
middelen van bestaan, is afgrijselijk. Moedwillig wil hij zich zulk leed
niet berokkenen, hij blijft ongehuwd, en de gevolgen zijn zedeloosheid
en misdaad. Het kwaad bestaat, maar ook de middelen tot herstel zijn
voorhanden door de indijking en droogmaking van de Zuiderzee.

Er moet een krachtig werkend middel worden aangewend, om de
landverhuizing te keeren. Dit kan niet door dwangmiddelen en
belemmeringen geschieden, ook niet door overreding; want noch door
dwang, noch door overreding kan men den nijveren, naar bedrijvigheid om
zich heen zoekenden werkeloozen burger brood en bestaan verschaffen. Ons
beste bloed wordt ons afgetapt; wij bezitten geene koloniën, (en men
schijnt er ook niet naar uit te zien, dezelve te verkrijgen) werwaarts
de landverhuizer zijne schreden kan wenden, om door wederkeerige
belangen aan ons verbonden te blijven, en die ons voedsel zouden geven,
terwijl zij in grootheid zoude toenemen.

Engeland ziet met vreugde velen der zijnen naar andere gewesten
vertrekken, omdat het later daardoor in voorspoed, invloed en magt
aanwint, terwijl de banden blijven bestaan; maar wij mogen bij het
afscheid nemen van onze landgenooten wel tranen storten. Er moge nog
weemoedig aandenken achter blijven, doch materieel worden zij voor ons
belangeloos en vreemd. Zij worden onderdanen van eenen staat, uit welker
handelsverkeer met ons weinig voordeel voor ons voortspruiten kan.

De nijvere burger, hij zij boer of ambachtsman, die met zijn huisgezin
vertrekt, is een groot verlies voor ons. Door hem in de gelegenheid te
stellen, vrijelijk de godsdienst, naar zijne begrippen, uit te oefenen
en hem vooruitzigten op een onbezorgd bestaan te geven, zullen wij hem
hier houden; want uit weelde of losbandigheid vertrekt hij niet. Het
is de bezadigde Hollander, die wel rijpelijk overwogen heeft, alvorens
te besluiten, en zeker moeten er zwaarwigtige redenen bestaan, die
hem kunnen nopen, gedeeltelijk zijn vermogen op te offeren, om naar
een ander land te gaan, waar op nieuw in alles moet worden voorzien,
alvorens weder tot een bestaan te kunnen komen. Het middel, om deze
verhuizing te weren, geeft de droogmaking van de Zuiderzee aan de hand!
Volgaarne zal menigeen van het landverhuizen afzien, om den dierbaren
grond te verlaten, waarop, bij eene droogmaking, duizende huisgezinnen
kunnen leven en tieren!

Een land als Nederland, hetwelk een stip op de wereldkaart beslaat, dat
door magtige, volkrijke staten is omringd, die beurtelings, en ook
gezamentlijk beproefden, dat kleine land te overweldigen, en vaak
op het punt waren, had God het niet verhoed, hun oogmerk te bereiken,
waar nog daarenboven het naijverige oog op zijne zwak verdedigde
overzeesche bezittingen gevestigd is, om ook die, in spijt van gemaakte
overeenkomsten, gedeeltelijk in bezit te nemen,--zulk een land heeft
behoefte aan eene zware bevolking, welke goed toegerust, in staat is,
haar gebied te verdedigen, en van hare eigene bevolking kolonisten naar
hare bezittingen over te zenden, om daar door landzaten en niet door
vreemdelingen sterk te worden. Van daar, dat de landverhuizing harer
ingezetenen, een dubbel verlies voor haar is.

De behoefte aan land is groot; vele streken liggen nog onbebouwd, en
zijn der ontginning overwaardig; kapitalisten kunnen die ontginningen
met voordeelig gevolg ondernemen, omdat zij daardoor meerdere
interest, en op zekerder grondslag, dan op effecten, kunnen trekken;
doch dit kan de minder vermogende niet doen, die moet zich woning,
bouwgereedschappen en eene veestapel aanschaffen, welke laatste hem
daarenboven door gebrek aan genoegzaam hooi ondoenlijk wordt. Wij
hebben zelven groote behoefte aan hooi en evenwel haalt de vreemdeling
het ons van voor de oogen weg, tot prijzen, die de eigen bouwman
daarvoor kwalijk besteden kan. Uit verbeterde afwateringen zal spoedig
verbetering van land, geschikt voor den hooibouw, voortvloeijen en veel
grond in de Zuiderzee zal daartoe gereed liggen.

Gaat ons voorstel tot indijking van de Zuiderzee door, zoo zal het
vooruitzigt, om land te bekomen, menigeen, die nu weifelt, van de
verhuizing doen afzien; hier blijft hij onder eigene landgenooten,
zonder door vreemde taal, wetten en zeden belemmerd te worden, en hij
weet, hoe hier te handelen, hij zal zijn geheele leven niet in eene
woeste, onbebouwde streek behoeven te slijten, waar hij nog daarenboven
de ziekten, aan dat land eigen, veelal zonder geneeskundige hulp, moet
doorstaan, en wie waarborgt alsdan den vader, zoo onmisbaar voor zijn
huisgezin, het leven? Ook deze landverhuizing, zoo schadelijk voor het
land, toont ons de noodzakelijkheid aan, om de droogmaking van de
Zuiderzee niet onuitgevoerd te laten.

Het grootste gedeelte van onze huishoudelijke fabrijken kwijnt, en
daardoor is het dan ook, dat zoovele handwerkslieden ledig loopen,
zoodat, vóór dat de winter begint, reeds dikwerf duizenden buiten
bestaan zijn. Wie kan het leven en het vertier schetsen, die uit de
voorgestelde droogmaking van de Zuiderzee zullen voortspruiten, daar
steenbakkerijen, kalkovens, houtzaagmolens, smederijen, wagenmakers,
kleinschipperij, timmerlieden en metselaars in zoo vele behoeften te
voorzien zullen hebben. Den vlijtigen ambachtsman, die zoo gaarne wil
werkzaam zijn, en, nu geen werk vindende, zijn oog op vreemde gewesten
vestigt, hier te houden, is behoefte, en dit vordert de droogmaking van
de Zuiderzee!

Liggen nu de scheepstimmerwerven verlaten, omdat er geene schepen voor
de O. I. vaart in aanbouw zijn, verdwijnen onze scheepstimmerlieden,
staan lijnbanen, scheepssmederijen stil,--ook daar is leven te
verwachten, voor de alsdan herlevende binnen-scheepvaart,--dien
scheepstimmerman met alle andere, daarbij behoorende, ambachtslieden,
gebiedt ons de drang der noodzakelijkheid, hier te houden, en dààrvoor
zijn geene middelen te vinden, dan de indijking en droogmaking van de
Zuiderzee!

Kwijnen alle fabrijken en trafijken, welke leven in den staat moesten
bewerken, zoo is er ook geen vertier in den klein-handel, en wie maar
eenigszins, met den handel bekend is, weet zeker den benarden toestand
van zoo vele winkeliers, hetzij in manufacturen, kruidenierswaren,
komenijen en allen, die door behoefte en kleine weelde van den
ambachtsman, bestaan--deze allen, die, hoe langer hoe meer door de
zucht tot landverhuizing worden aangestoken, en wel velen, uit de
gegronde oorzaak, dat zij hier geen bestaan meer kunnen vinden,
eischen voorziening in hun lot. De wet der noodzakelijkheid gebiedt de
droogmaking van de Zuiderzee, opdat uit bebouwing van- en aanbouw in de
Zuiderzee meerder vertier voortspruite.[1]

[1] Wenschelijk beschouwen ook wij, eene meerdere bevolking van de
    kolonie Suriname door landgenooten, doch eigene ondervinding, heeft
    ons ook geleerd, dat wel de man daar met genoegen leven zal, doch
    dat de physieke staat der vrouw daartegen pleit. Jonge mannen, met
    frissche kracht, en van onbedorven zeden kunnen het klimaat daar
    weêrstaan, en bij matigen veldarbeid gezond blijven; zij weten zich
    boven kleine ongewone ongemakken te verheffen; maar de vrouwen
    minder, en die gevoelen zich daardoor ongelukkig. Ook is er aldaar
    geen gebrek aan blanke vrouwen, zoo als in Oost-Indiën, zoodat de
    trouwlustige aldaar, ampele keuze vindt, en gelukkiger met eene
    aldaar geborene zijn zal, dan met eene gade, welke uit haren gewonen
    werkkring verplaatst wordt. Naar de Oost-Indiën is het vertrekken
    van huisgezinnen beter aan te bevelen, ook daar is het klimaat zoo
    verwoestende niet voor de gezondheid, en leveren de hooger liggende,
    goed te bebouwen velden, een aangenaam verblijf op. Mogt de
    landverhuizer ook inzien, hoewel hij minder geld voor den overtogt
    naar Amerika geeft, dan naar de Oost-Indiën, deze overtogt hem
    nagenoeg evenveel kosten zal, omdat hij nog honderde uren in het
    binnenland te reizen heeft, alvorens de plaats zijner bestemming
    naar de westelijke grenzen bereikt is.

Onze handel en scheepvaart vorderen de indijking van de Zuiderzee, omdat
daardoor veiliger, dieper en betere havens zullen ontstaan, waardoor
het vervoer over en door ons grondgebied, en langs onze waterwegen
verkieselijk boven dat onzer naburen wordt. Algemeen is het erkend, dat
wij door handel en scheepvaart onzen voorspoed moeten behouden; landbouw
en nijverheid plukken daarvan de vruchten. Die handel en scheepvaart
kunnen vermeerderd worden. Amsterdam zou te verkiezen zijn boven
Antwerpen, door deszelfs nadere ligging aan de Noordzee; maar het is
Amsterdam alléén niet, waarop wij ons oog gevestigd hebben. Zullen ook
niet Groningen, Harlingen, Zwol en Kampen juichen, schepen van meerderen
diepgang te kunnen hebben? Het is onverschillig, naar welke onzer steden
de toevoeren om de Oost, Noord en West komen, zoo dezelve ons niet
voorbij gaan en de vreemdeling maar meer voordeel tot inkoopen bij ons
vindt, dan elders.

Het is onze pligt te zorgen, dat de vreemde onze havens moet kiezen
uit eigenbelang. Van hier moeten de toevoeren uit zee gemakkelijker
naar boven te verzenden zijn, dan van elders. Wil men in het vervolg
verder zien, dat men dan ook kanalisere; men snijde van beneden
Nijmegen uit de Waal in de Maas omstreeks Grave, en gerust mogen wij
dan de concurrentie van België met ons aanzien. Wij zullen den zeer
belangrijken handel op de Oostzee, voor Amsterdam, Kampen, Zwol,
Vriesland en Groningen, voor ons behouden, behalve dat het meerdere
vertier van onze eigene produkten, veeteelt, hooigewassen, enz., de
vreemdelingen herwaarts lokken zal. Men zal dan niet hebben te klagen,
waarin en op hoedanige wijze men met voordeel zijn geld besteden kan.
Men ziet naar middelen om; wij wijzen die aan! en wie zal het niet
als een verzuim moeten beschouwen, dezelve ongebruikt te laten? Wij
beschouwen het voor drogredenen, te beweren: Amsterdam ligt nu aan de
zee; het is waar, ook Kampen, Zwol en Groningen liggen nu aan de zee,
maar allen liggen aan halve modderpoelen, waar ondiepe kanalen, welke
men steeds uitdiepen moet, den toegang tot de zee beletten.

De afstanden tot de zee zullen verminderen. Even als de groote schepen
uit de Noordzee door stoomslepers, in weinige uren, Amsterdam zullen
kunnen naderen, zullen ook de schepen uit de zee in de ringvaarten en
kanalen, Kampen, Zwol, Harlingen en Groningen kunnen bereiken. De van
5 tot 7 el diepe en van 30 tot 200 el breede kanalen en stroomen, zijn
wel geschikt voor stoomslepers, waardoor wij de concurrentie met de
spoorwegen zullen kunnen volhouden.

Hoe komen wij uit onzen schuldenlast, die steeds ondragelijker wordt?
Ook dáárvoor moet men middelen zoeken, die meer productief zijn. Wordt
dit woord nu in eenen ongelukkigen zin opgevat, en noemt men afpersen
productief maken.--O laat ons den Algoede loven, dat de opbrengsten door
voorspoed, productief zullen worden.

Engeland strekke tot voorbeeld, om te bewijzen, van welken invloed de
arbeid op de accijnsen is. Ook hier, waar millioenen door handen arbeid
zullen circuleren, zullen millioenen in 's Rijks schatkist vloeijen,
waarop men met meer zekerheid zal kunnen rekenen, dan op de batige
saldo's uit de Oost-Indiën, die eigenlijk tot verbetering aan onze O. I.
bezittingen moesten besteed worden. De drang der geldmiddelen, om aan
het moederland een hoog batig slot te kunnen uitkeeren, stelt onze
bezittingen in Oost-Indië in gevaar. Waren wij op Borneo behoorlijk
vertegenwoordigd geweest, (dat welligt, om kosten te besparen, verzuimd
wordt) dan hadden de Engelschen er zich niet, met schending van
tractaten, kunnen nestelen. Thans moeten wij, voor overmagt zwichtende,
het als een fait accompli aanzien, en er de wrange vruchten van
plukken.

Voor den burger, de vader van een groot huisgezin is de droogmaking van
de Zuiderzee eene noodzakelijkheid, om voor zijne kinderen middelen van
bestaan te vinden. Hij is geen bezitter van middelen, om zijne kinderen
op kostbare Rijksscholen onderwijs te doen genieten, en die Rijksscholen
toch leveren alleen het vooruitzigt op bevordering bij de regering.
Terwijl vroeger de held in de kazerne opgevoed, en op het slagveld
door ondervinding gevormd werd, leerde hij de behoefte van den soldaat
kennen; moed en beleid bezielden den eergierige, welke hem den weg
baanden, om zelfs tot den graad van Generaal te kunnen opklimmen;--thans
kunnen alléén de poorten van Breda, aanspraak op de epauletten geven.

Pruissen kleefde vroeger ook dit systema aan, slechts de Adel gaf
regt op de porte d'épée; men weet, wat daarvan de gevolgen waren.
In de bevrijdingsoorlog van 1813 en 1814 geboden eene duur gekochte
ondervinding en de drang der omstandigheden, van dit stelsel af te
zien, en de officier, uit burgerlijk bloed gesproten, met moed en
vaderlandsliefde bezield, trotseerde vuur en zwaard, en herwon de
vrijheid.

De Hollandsche jongen mag nu niet meer, in de hoop van bevordering, naar
de Hollandsche zeedienst omzien. Geen jongen uit de lijnbaan, die vuur
bezit, kan meer in de voetstappen van DE RUITER treden.

De Burgerweesjongen, die het praalgraf van VAN SPEYK aanschouwt;
zijne moedige zelfopoffering, om de schoone Hollandsche vlag ongeschonden
te bewaren, bewondert, kan niet meer in de gelegenheid komen, zijn
heldenmoedig voorbeeld te volgen. Nog heden telt de marine menig
verdienstelijk zee-officier onder haar korps, die in de kweekschool
voor de zeevaart te Amsterdam of aan boord is opgevoed, en Vorst en
Vaderland, door zeemanschap, kunde, moed en beleid, met eere dient. Het
is nu echter Medemblik alléén, dat onze marine tot steun en eer zal
verstrekken.

Geen burger, door aangeboren genie en studie zich tot ingenieur
bekwamende, en bereid den Staat, hetzij hier te lande of in deszelfs
koloniën, te dienen, kan nu meer hoop voeden op eene aanstelling. Door
middel van stelselmatige begrippen gevormd, en na eenigen tijd te Delft
doorgebragt te hebben, wordt de baan tot aanstelling geopend, die den
burger te kostbaar wordt gemaakt, om haar te kunnen betreden.[2]

[2] Men heeft te Delft eenen verkeerden weg ingeslagen; door slechts
    modellen te aanschouwen, wordt men geen kundig praktisch geoefend
    werktuigkundige, de theorie alléén is niet voldoende. Engeland heeft
    zijne grootste werktuigkundige ingenieurs te danken, aan dezulken,
    die in de groote werktuigenfabrijken, zoo van stoomwerktuigen als
    anderzins hebben geleerd en gewerkt. Dáár staat de toekomstige
    ingenieur, aan een aambeeld of draaibank te werken, en leert de
    metalen kennen; daar leert hij door ondervinding wat theorie is,
    geschikt om in praktijk gebragt te worden; terwijl het hem er ook
    niet aan wetenschappelijk onderwijs ontbreekt. Berlijn heeft ook
    zoodanige school, die reeds vele bekwame personen heeft opgeleverd.
    Even zoo moest ons Rijk eene eigene werktuigenfabrijk bezitten,
    waaruit meer nut zoude worden getrokken, dan van modellen te
    bestuderen. Wij zouden alsdan zoovele wangedrochten in onze publieke
    werken niet hebben, welke in de theorie hoog worden opgevijzeld,
    maar helaas! in de praktijk niet aan de verwachting beantwoorden.

Algemeene kennis weert achteruitgang; door vermeerdering der kennis
bevordert men vooruitgang. Wat wij, door in kunsten en wetenschappen,
in natuur-, schei- en werktuigkunde stationnair te blijven,
achteruitgingen, blijkt uit het prospectus der te Amsterdam opgerigte
industrieschool. Onze hoogescholen hebben wel natuurkundige kabinetten,
aan enkelen is scheikundig onderzoek verbonden, even als zoo vele
physica's bij de Maatschappij tot Nut van het Algemeen. De voorlezingen,
daar gehouden, missen algemeen hun doel, omdat die bij ons niet door de
geleerden in het daadwerkelijke leven worden toegepast, zoo als zulks in
Engeland en Frankrijk geschiedt, waar de gehoorzalen voor den fabrikant
en den gezel toegankelijk zijn. Wij klagen te regt daarover, dat wij met
andere volken niet kunnen concurreren, niet omdat het hier aan geld
ontbreekt, maar alleen door gemis aan activiteit en kunde. Het zijn ook
voornamelijk de rampzalige fondsen, welke dit eenerzijds bewijzen, en
anderzijds de werkloosheid, waarin wij verkeeren.

Het ontbreekt ons evenmin aan geestvermogens, als andere volken; zij
behoeven slechts ontwikkeld en dienstbaar gemaakt te worden tot de
bedrijven. Waarom zouden wij niet gelijken tred kunnen houden met andere
natiën, die ons, wel is waar, nu in vele zaken zijn vooruitgestreefd?
Zeker zijn daaraan veel standvastigheid, beradenheid, opofferingen,
moeiten en zorgen verbonden, om het verzuimde weder in te halen,--doch
het is doenlijk! En verheft zich Amsterdam uit die lethargie (hoogst
nadeelige onbedrijvigheid), elke stad in ons land heeft evenzeer in zich
genoegzaam de middelen, hoewel niet op zoo groote schaal, om de kennis
in de natuur-, schei-, wis- en werktuigkunde te vermeerderen. Vele
plaatsen hebben bij ons ook nog hunne eigenaardige bedrijven, die bij
hen te huis behooren, waar onderwijs in die vakken zeer bevorderlijk
zoude zijn, tot verbetering en bloei hunner fabrijken, wier fabrikaten
dikwijls geheel van scheikundigen aard zijn, zonder dat de eigenaren
dier fabrijken somwijlen weten, wat wel het woord scheikunde beteekent.
Men hecht zich aan het oude, en bevroedt eerst dan, dat er verbeteringen
mogelijk zijn, wanneer het verbeterde fabrikaat ons door vreemden te
koop wordt aangeboden tot prijzen, waarvoor de inheemsche fabrikant, uit
gebrek aan hedendaagsche kunde, niet kan werken. Zoodanig is veelal
onze toestand; de verkrijging van algemeene kennis, moest door de hooge
regeering, de gouverneurs en de stedelijke besturen worden aangewakkerd,
en het algemeen worden ingelicht, opdat er geene gepreviligeerde kasten
ontstaan, die over eene onwetende natie heerschen.[3]

[3] Te Amersfoort heeft men een Gymnasium met eenen rector, eenen
    conrector, benevens eenen lector in de wis- en natuurkunde, hetwelk
    bezocht wordt door de studenten van het seminarium van het college
    der R. C. Cleresie, alsmede door eenige weinigen, welke meesters in
    de beide regten willen worden, door enkele toekomstige godgeleerden,
    Med. Art. Obstr. doctoren en apothekers. In Frankrijk en in Amerika,
    begint men het voor tijdverkwisting te houden, Latijn en Grieksch te
    leeren, zoo dat men in de fransche en engelsche talen doceert. Men
    laat de studie der oude talen over aan hen, die wetenschappen der
    oudheid bestuderen, en verspreidt overal licht over natuur-, wis-,
    schei- en werktuigkunde; men is er trotsch op, dat daardoor, zooveel
    voorspoed in fabrijken en handel heerscht. Niet zoo is het te
    Amersfoort, daar mag men aan het Gymnasium, de lessen in de wis-
    en natuurkunde niet bijwonen (waarvan de fabrikant, de verwer, de
    bleeker enz. konden partij trekken) ten zij ook de latijnsche en
    grieksche talen geleerd worden. Te Amersfoort bestaat ook van wege
    de Maatschappij: tot Nut van het Algemeen eene industrie-school voor
    handwerkslieden; ook daar wordt volgens de statuten den toegang aan
    den fatsoenlijken burgerzoon geweigerd, omdat hij geen jongen is,
    die op een ambacht gaat. De stad, waar spinnerijen, weverijen,
    verwerijen en bleekerijen zonder welvaart bestaan, moet blijven
    kwijnen, niet uit gebrek aan fondsen, want het Gymnasium kost der
    burgerij duizende guldens jaarlijks, maar alleen om de ondoelmatige
    aanwending. Eene verstandige hervorming van het Gymnasium en van de
    statuten der industrie-school ware wenschelijk en nuttig.

Zoo menig ambt, emplooi en betrekking, vroeger met kunde en beleid door
den burger bediend, wordt nu den gepromoveerden meester toebedeeld,
zelfs de post van klerk ter Griffie, vroeger een bestaan voor een burger
jong mensch, wordt thans door een heer en meester bekleedt, ten einde
maar eenen voet in den stijgbeugel te hebben, om later hooger op te
klimmen.

Ontvangersposten op dorpen, worden door jonkheeren en baronnen
bediend, die in nabijgelegen steden meer aan huishuur verwonen, dan de
perceptie-loonen en het tractement bedragen; accumulatiën van posten en
exeptiën op wetten bij de vleet, zoo dat ook hier alle vooruitzigten
voor den burger verdwijnen. Het ware ook veel beter voor den burger, een
onafhankelijk lid in den staat te zijn, dan ambtenaar te worden, die,
door instructiën geboeid, eigen verstand, oordeel, en meêwarigheid geen
gehoor mag geven. Trouwens, hij, die weet, wat zoogenaamde administratie
is, dankt den hemel, dat hij op eene of andere wijze gelegenheid
gevonden heeft, er niet meer mede in aanraking te zijn.

Burgers! die den staat dient, door uwe nijverheid 's Rijks schatkist in
hare behoefte helpt voorzien, bejaagt geene ambten voor u en de uwen,
blijft onafhankelijk en streeft naar beter bestaan; de middelen liggen
voor u en uw kroost in de Zuiderzee. Hare omschepping in een bloeijend
gewest zal u die middelen verschaffen. Weldenkenden en barmhartigen,
die honderde en duizende guldens en somwijlen meer, elk naar zijn
vermogen, jaarlijks, niet alléén aan de armbezorgers van verschillende
kerkgenootschappen, maar ook aan individuën en genootschappen tot
leeniging van anders vlijtige, maar door gebrek aan werk behoeftige,
landgenooten besteedt; gij, die vruchteloos peinst en denkt op middelen,
hoe dien kanker uit onze maatschappij te verbannen, en uren en dagen
daaraan opoffert,--u zij eene taak van weldadigheid, die zegenrijke
gevolgen kan hebben, opgedragen; besteedt eenigen tijd tot onderzoek van
ons plan in zijne wenschelijkheid, noodzakelijkheid en uitvoerbaarheid;
wikt en weegt en, na bedaard onderzoek de zaak goed bevonden hebbende,
zet dan uwe schouders onder de zuilen van dit weldadig gebouw, stelt u
als mede-directeuren zonder postenbejag op den voorgrond, en uw naam zal
bij den laten naneef in gezegend en roemvol aandenken blijven.

Er zijn nog zeer vele zaken, die wij zouden kunnen bijbrengen, om de
noodzakelijkheid te betoogen, dat men ons ontwerp in overweging behoort
te nemen, en, na de beschouwing der voor- en nadeelen, bevindende, dat
de schaal, ten voordeele daarvan doorslaat, alsdan tot de uitvoering
met vereende krachten over te gaan; doch wij vreezen, den lezer
te doen uitroepen: Houdt men nog niet op, met het betoogen van de
noodzakelijkheid!--Wij willen later hier het een en ander aanstippen,
over de gewenschte gevolgen, welke uit de voltooijing van dit werk
zullen voortvloeijen; doch vooraf onze denkbeelden over deszelfs
uitvoerbaarheid ontwikkelen.

Men heeft thans veel het woord _reuzenwerk_ in den mond, en wij zouden
vreezen, dat, als men ook deze voorgestelde onderneming met dien naam
bestempelde, er al aanstonds eene soort van vreesachtigheid aangejaagd
zou worden, die ons zeer ongevallig zoude zijn; wij moeten geene
vreesachtigen hebben, wij wenschen vooringenomenen, die door overtuiging
tot medewerken gezind zijn.

Reuzenwerk!--daarin ligt de gedachte aan een werk, hetwelk door wezens
met sterker physiek gestel, doch met minder genie, dan dat, waarop
wij trotsch mogen zijn, ten uitvoer gebragt werd, en waarbij minder
het nuttige, dan wel het monsterachtige, het gedrogtelijk-groote
in aanmerking komt. De bouw der pyramiden, het opdelven van groote
rotsstukken, eertijds door de Germanen tot eene soort van offeraltaren
gebezigd, zijn naar ons begrip reuzenwerken.

De dijken door onze voorouders gelegd, zijn eerder monumenten,
ten bewijze strekkende, dat zij vastberaden, met taai geduld, de
verwoestingen der natuur zochten tegen te gaan, om met onbeperkte
vrijheid in een land, dat genoegzaam hunne eigene schepping was,
vreedzaam te leven.

Het stadhuis (nu Z. M. paleis) te Amsterdam, getuigt van eene edele
liefde voor grootheid en van smaak in kunsten en wetenschappen. Zulk
een gebouw zou door geene andere kunnen worden daargesteld, dan door
hen, bij wie de geestkracht tot werken ontwikkeld was, die door stoute
ondernemingsgeest waren bezield, bij wie evenveel eerzucht heerschte als
zucht, om zich door groote handelsoperatiën vele en groote rijkdommen te
verschaffen. Het getuigt van den milden geest des handelaars, die, in
grootsche ondernemingen geslaagd, altoos grootheid en welvaart om zich
heen verspreidt.

Wij beschouwen ons ontwerp uitvoerbaar, terwijl alle middelen daartoe
voorhanden zijn, zoo wij slechts volharden in den wil, hetzelve daar te
stellen; wij stellen een meer dan gewoon plan voor, hetwelk meer dan
gewone werkzaamheden in menigte in zich omvat, maar dat alles vroeger
meer stuksgewijze gedaan is.

Wij willen eene uitwatering in de Noordzee daargesteld hebben,--dit is
reeds met goed gevolg bij Katwijk geschiedt.

Wij willen verschillende groote, breede en diepe kanalen, genoegzaam
nieuwe rivieren daarstellen,--het Voornsche en het Noord-Hollandsche
kanaal zijn dáár, om de mogelijkheid te bewijzen.

Wij willen in zee aandijken,--dit hebben onze voorouders gedaan, en dit
doen wij nog dagelijks.

Er ligt in Noord-Holland alleen eene bedijking van honderd uren: de eene
houdt weinig duizend, de andere slechts eenige honderd bunders binnen
haren omtrek; door het geringe bundergetal, binnen die bedijkingen,
werden die dijken veelal te ligt aangelegd, omdat de geringe oppervlakte
de kosten der bedijking niet konde goed maken. Vaak braken die dijken
door, en men moest, om te behouden wat men had, op nieuw bedijken en
verzwaren, en--men legde er geld bij.

Wij willen ook indijken, doch wij hebben weinig bedijking voor te
stellen, en winnen binnen deze bedijking 600,000 bunders land aan; eene
aanzienlijke hoeveelheid gronds meer, dan ééne onzer provinciën aan
bebouwden grond bevat. Slechts door eene kleine vier uren van Enkhuizen
op Stavoren aan te dijken, wordt ons reeds ruim 260,000 bunders land
bezorgd. Wij zullen hoofden in de zee uit te brengen hebben; welnu, wie
twijfelt aan de mogelijkheid?--aan het Nieuwe Diep is een hoofd, dat in
de diepte in eenen zwaren stroom is gelegd.

Wij zullen vele sluizen te bouwen hebben--de in lateren tijd
gebouwde getuigen, dat wij daarvoor, wat sierlijkheid, soliditeit en
doeltreffendheid aangaat, bij de vreemden geene les behoeven te nemen.
Ten opzigte van kanalen,--wij hebben slechts in de diepte te graven, wij
behoeven geene waterleidingen, zoo als de oude Romeinen legden, en er
in lateren tijd nog in Schotland zijn gemaakt, waar de schepen onder de
bruggen van het kanaal doorzeilen, terwijl honderde voeten hooge bogen
den eenen berg aan den anderen verbinden, om het kanaal over denzelven
heen te leiden; alzoo levert ook de bouw onzer kanalen geene stof tot
bezwaar op. Er zal menig duin, in de rigting van Zandpoort naar zee,
moeten worden weggeruimd; dit doet aan den nijveren daglooner veel
verdienen, doch is geene omstandigheid, welke de onderneming bedreigt.
Er zal geene geringe hoeveelheid water moeten uitvloeijen en uitgemalen
worden; ook zal het geene geringe hoeveelheid zijn, dat door dit kanaal
langs Amsterdam zal wegloopen; dit stelt tegelijk de gelegenheid daar,
om dat vuile, stinkende en verpestende water uit de stadsgrachten
(stilstaande modderpoelen) te loozen, waardoor alsdan het zilverwerk
enz., in goed geslotene kabinetten, voor aanslag gevrijwaard zal
blijven.

Toen LEEGHWATER de droogmaking van de Beemster begon, had hij slechts
windmolens met gebrekkig werkende schepraderen; thans zijn er vele
verbeteringen aan de molens en in de water-opvoerings-werktuigen
daargesteld, zoodat het droogmaken en drooghouden van meren en plassen
thans met beter gevolg, dan vroeger, kan ondernomen worden. Daar, waar
spoedige droogmaking een vereischte is, en de oppervlakte van het droog
te maken terrein groot is, wendt men met vrucht de stoom aan, omdat men
met stoomwerktuigen aanhoudend doorwerken kan; zoo dat, wat men vroeger
voor onuitvoerbaar achtte, thans veilig kan worden ondernomen. Wij zijn
er dan ook voor, om stoomwerktuigen in dezen te bezigen, ten einde de
water-opvoerings-werktuigen voor de droogmaking gestadig aan den gang te
houden, hetgeen met den ongestadigen wind alleen niet plaats kan hebben.

Wij zullen eens op eenige daadzaken in onze geschiedenis vervat, moeten
terug komen, om de uitvoerbaarheid van onze voorgestelde werken meer dan
door enkele redeneringen te bewijzen; en zwarigheden, die geopperd
worden, door voorbeelden op te lossen.

Men betwijfele de uitvoerbaarheid niet, om rivieren en kanalen te
graven, en hoofden in de zee uit te brengen. Men noemde het vroeger ook
een onuitvoerbaar reuzenplan, het maken van eene uitwatering bij Katwijk
aan zee; het zoude meende men terstond weder verzanden; men betwistte
het groote spuijingsvermogen, men haalde den vijand in het land;--doch
tot nog toe, nu 40 jaren geleden, is de uitwatering niet verzand, de
duurzaamheid is bewezen, de snelheid van uitspuijing heeft boven alle
verwachting aan het doel beantwoord, en men betreurt thans, dezelve niet
op grootscher schaal te hebben ondernomen, dat door de vrees van velen,
wegens nutteloos geblekene behoedzaamheid, werd verhinderd, daar anders
de gevolgen voor Rijnland aanmerkelijk voordeeliger zouden geweest zijn,
en nu de te kleine aanleg vroeg of laat zal moeten verholpen worden.

Nu is er te Katwijk slechts tijdelijke uitstrooming van water; bij
hevigen storm of hoogen watervloed in de Noordzee zijn de sluizen
gesloten, en niettegenstaande alsdan de golven met ontzettende kracht op
het strand aanloopen, blijft de uitwatering bestand en verzandt niet.

Wij zullen eenen stroom graven, die aan de monding 350 ellen wijdte zal
hebben; die een eindwegs in de Noordzee zal worden gelegd, waar geene
banken, die verzanding zouden kunnen veroorzaken, weg te ruimen zijn,
en daarenboven zal er, twee maal in de 24 uren, eene aanmerkelijke
hoeveelheid water (12 millioen kubiek ellen) uit- en instroomen, dat in
de diepte afloopt, en dus schuring geeft, om de diepte hoe langer hoe
meer te bevorderen. Ook maar bij wijze van voorzorg, om de bevreesden
gerust te stellen, zullen wij sluizen binnen de duinen te Zandpoort
leggen; terwijl de dijken aan het kanaal boven de hoogst bekende vloeden
zullen gelegd worden, zoodat, al drong het water binnen, er geene
overstroomingen te duchten zouden zijn. Grootendeels leggen wij die
sluizen ook, om, bij lagen waterstand, in de rivieren het zoete water
op een voldoend peil of hoogte te houden, ook voor de scheepvaart.

Het graven van het Noord-Hollandsche kanaal beschouwde men als een
werk, dat in geen menschenleeftijd te voleindigen was; van alle
zijden verhief men daarentegen den jammerkreet, dat men daardoor
het gewone spuijingsvermogen zoude verliezen (daarvan strekken de
Ulpen nog ten bewijze), men beweerde dat geen veestapel gezond zoude
blijven, wanneer er brak water in Noord-Hollands boezem vloeide,--de
ondervinding heeft niettemin geleerd, dat het spuijingsvermogen,
met het uitwateringsvermogen, aan het Nieuwe Diep aanmerkelijk zijn
verbeterd, en dat men die verbetering tot Zaandam toe kan bespeuren.
Alzoo een afdoend bewijs, dat de werking veel grooter door het zeekanaal
te Zandpoort zoude zijn, waardoor al de nu werkelooze sluizen in het IJ
een nimmer gekend vermogen zullen verkrijgen.

De jaarlijksche verslagen geven er getuigenis van, dat, sedert het
Noord-Hollandsche kanaal in wezen is, de alom geheerscht hebbende
ziekten onder het vee zigtbaar hebben afgenomen. Men betwijfelde de
mogelijkheid, om sluizen te kunnen leggen, die aan de zee weêrstand
bieden, en evenwel beantwoorden die sluizen ten volle aan de
verwachting. Men achtte het onmogelijk, om door veen, moerassen en
zandgronden een kanaal te kunnen graven van 6 ellen diep, daar die grond
onmiddellijk, of in korten tijd weder zou toezakken, doch van dit alles
is niets gebleken; men bejammert slechts, niet meer diepgang te hebben,
en dat geene stoomslepers op het te enge kanaal kunnen varen, om de
schepen, met mindere kosten en tijdverlies, voor de stad te stoomen.

Men twijfele dan ook niet, of men ons voor te stellen plan zal kunnen
ten uitvoer brengen en rivieren zal kunnen graven.

De natuur vormt rivieren en zeegaten, de kunst vermag dit ook; die door
de natuur zijn daargesteld, mogen bevaarbaar zijn of niet, de kunst
vormt dezelve naar de behoefte.

Wij hebben in de duinen, bij het graven van een buitengewoon breed en
diep zeekanaal, geene moerassen, waarmede men bij het graven van het
Noord-Hollandsche kanaal te worstelen had; vermoedelijk zal men wel
vaste kleilagen vinden, welke klei zeer wel te stade zal komen bij de
bedijking, die buiten aan de zee moet plaats hebben; veel van het uit
te graven overtollige zand, is voor de te luwen aan de hoofden uiterst
dienstig, welke, met even flaauwe helling als het strand, het geweld der
golven zullen kunnen verduren.

Wij hebben misschien ten onregte een denkbeeld gevormd, dat de dijken
beter te leggen waren in stroomend water, dan op de thans gebruikelijke
wijze. Het is niet te ontkennen, dat men soms plempwerken beproeft,
die geheel mislukken; dat er bij het storten der specie vaak zeer
veel verspoelt, en daardoor de raming van de hoeveelheid te gebruiken
specie faalt; dat bij opkomenden storm en vloeden soms geheele vakken
aanzienlijk beschadigd worden, waarvan het herstel nog meer kosten
veroorzaakt, dan die van den eersten aanleg; doch meer gevaar van zulke
tegenspoeden bestaat er, wanneer de geldelijke staat den eersten aanleg
van zware dijken verhindert, hetwelk hier geenszins plaats hebben zal.
Doch om ons nu over die wijze van dijken leggen te verklaren, achten wij
overbodig; komt het tot de verwezentlijking van ons plan, zoo bestaat er
gelegenheid, bij het daarstellen van het eerste perceel, daarvan eene
behoorlijke proef te nemen, om, bij welslagen, er later partij van te
trekken.

Wij hebben in onze dagen meer kunde verkregen, gepaard met de
ondervinding van ingenieurs en aannemers, dan onze voorouders bezaten,
terwijl thans met behulp van de stroom en tijdelijk te leggen sporen, de
aanvoer van specie gemakkelijker is.

Thans zoude een aandijking van Wieringen niet zoo ondoenlijk geacht
worden, als vroeger, zoo als blijkt uit een advies, hetwelk destijds de
Staten van Holland aan die van Westvriesland uitbrachten. Men voerde
tot reden van afwijzend advies aan: wenschelijk, doch ondoenlijk; een
reuzenplan, door zijne grootheid onmogelijk; al hadde men er het geld
voor, waar vond men dan de handen, de specie en schepen om dezelve aan
te voeren? Het is te duchten, dat hetgeen men in den zomer daarstelt, in
het najaar, door eenen stormwind, of in den winter weder verdwijnt (men
zie hierover de Medemblikker kronijk)[4].

[4] Eertijds loofde men, met het bezit van den grond, twee tonnen
    gouds uit aan dengene, die het Koegras wilde indijken--dat werk is
    volbragt! LEEGHWATER wilde vóór twee eeuwen het Haarlemmer-meer
    droogmaken; men hield het voor eene hersenschim--nu dit meer zoo
    veel grooter en dieper geworden is, zal men het ondernemen!

Onnoemelijk zijn nu ook, of zullen de tegenwerpingen worden, die, hier
door onkunde, ginds door vooroordeel, daar door verouderde begrippen,
en wel voornamelijk door vuig eigenbelang, zullen worden opgeworpen,
waartegen men te kampen zal hebben, maar waar boven men zich zal moeten
weten te verheffen, wil men iets grootsch en van algemeen nut tot stand
brengen.

De diepten en stroomen zijn geene niet te boven te komen hinderpalen.
Op de Ligthelmstone, eene in de zware branding liggende rots, werd een
vuurtoren om de haven van Plymouth binnen te komen, gebouwd, waar een
zwaar stroomgetij uit eene holle zee op- en afvloeit. Er verliepen
dagen en jaren, alvorens de ingenieurs het behoorlijke cement voor de
metselwerken gevonden en op den toets gesteld hadden, en dat cement
wordt thans ook hier te lande gemaakt, en behoeft in deugdelijkheid niet
voor het vreemde te wijken, (men zie hierover de verhandeling van den
verdienstelijken heer ROSEN, Stads-Architect te Rotterdam). In Frankrijk
en Engeland heeft men aan vele havens op de kust hoofden in zee, die
nu door beton-werken, minder moeijelijk, en meer duurzaam zijn; en dat
wel op plaatsen, waar men vervaarlijke stroomen en bij ons onbekende
vloeden, somwijlen van 20 à 40 voet in een getij, heeft. Duchten wij
N. W. stormen, de zeetijdingen berigten ons, dat ook menig schip op
Albions kusten vergaat, waar de zee gramstorig hare offers eischt, en
waar nogtans de daargestelde werken tegen de zeeën bestand blijven. De
werkzaamheden, om dijken te leggen, het groote, hoewel korte, kanaal
tot in de Noordzee daar te stellen, die vele, een geheel uitmakende,
ringvaarten en de afwatering van den IJssel, door de hooge gronden van
Gelderland zijn menigvuldig, doch uitvoerbaar. Wij willen nu den lezer
onze zienswijze omtrent de droogmaking mededeelen: die wegens het IJ
komt naauwelijks in aanmerking bij hare ondiepte en in vergelijk bij
de uitgestrektheid van dat gedeelte der Zuiderzee, hetwelk ons eerste
doel is, tot eene bewoonbare provincie te maken; de droogmaking
van het IJ zal ons de gelegenheid verschaffen, om onze stoom- en
wateropvoerings-werktuigen op den toets te stellen, om tot meer bepaalde
resultaten ter droogmaking van den grooten plas te komen.

Oppervlakkig het oog vestigende op de Zuiderzee, zoude men het schier
ondoenlijk achten, zulk eene uitgestrektheid droog te maken, en
desniettemin gelooven wij, dat dit minder zwarigheid zal in hebben, dan
de droogmaking van het Haarlemmermeer, zoo als die nu ondernomen wordt.

De indijking en droogmaking van de geheele Zuiderzee zoude bij gedeelten
worden ondernomen; en wij houden het er voor, dat de droogmaking van
het eerste gedeelte, eene oppervlakte van 260,200 bunders, in omstreeks
denzelfden, zoo niet in minder, tijd dan het Haarlemmer-meer, dat maar
één twaalfde gedeelte van de oppervlakte der voorloopig in te dijken
Zuiderzee beslaat, zal uit te malen zijn.

De Zuiderzee levert minder bezwaren tegen het droogmaken, en de daaraan
verknochte werken op, dan het Haarlemmer-meer.

Het Haarlemmer-meer ligt doorgaans dieper dan de Zuiderzee, waar men
stellig het krachtig toevloeijende welwater zal hebben te overwinnen,
waarvoor de Zuiderzee door eene ondoordringbare laag klei wordt
beveiligd. Doorzijpeling van belendende meren en plassen, heeft men aan
de Zuiderzee niet te verwachten, vermits er in derzelver nabijheid geene
zijn; de daar te stellen ringvaarten, welke eene onbelemmerde afwatering
zullen hebben, zullen op meerdere diepte worden gegraven, dan de bodem
der zee is, en grootendeels komen die vaarten achter de oude zeedijken
te liggen, welke door jaren liggens beklonken zijn, waar mitsdien geene
doorzijpeling plaats kan hebben, en zulks te meer niet, dewijl die
vaarten niet onmiddelijk aan de dijken, maar op behoorlijken afstand
van dezelve worden gelegd. Deze dijken zijn bestand gebleven tegen hoog
oploopende vloeden die tot aan derzelver kruinen reikten, welke hoogte
het water in de ringvaarten nimmer zal bereiken.

Het Haarlemmer-meer daarentegen heeft dijken van derrie met plempwerken
doorweven, welke op derrie-gronden rusten. Deze van derrie gemaakte
dijken zullen aan meren en plassen tegenstand moeten bieden, terwijl nog
daarenboven de ringvaarten onmiddelijk aan die dijken verbonden zijn.
Tegen die dijken zal bij het uitmalen eene persing van water van 4 tot 5
ellen ontstaan, en die persing zal nog belangrijker worden, door de nog
dieper te graven slooten en weteringen, wanneer de drooggemaakte grond
geslecht en bekaveld is.

Wij beschouwen de persing van die hoeveelheid water, tegen dijken van
zulk allooi, als de behoorlijke droogmaking en drooghouding bedreigende,
en daarvan heeft men aan de Zuiderzee op geen punt hoegenaamd iets te
duchten; zullende men altoos op bijzondere punten buitengewone middelen
tot afwering en voorkoming kunnen bezigen, wanneer die zich mogten
voordoen.

Men zal met ons toestemmen, dat het bovenstaande, ten opzigte van de
zekerheid der droogmaking en drooghouding, alsmede van het beter bestand
zijn der dijken, voor de veiligheid der droog te maken Zuiderzee pleit.

De doorloopende diepte der Zuiderzee kan men op omstreeks 4 ellen
aannemen. Wij spreken van dat gedeelte, waarvan wij de indijking
beoogen, van af Enkhuizen en Stavoren en dan zal 4 ellen nog wel te veel
bevonden worden; iets meer of mindere diepte komt in geene aanmerking.
Wanneer eenmaal de dijk tusschen Enkhuizen en Stavoren gelegd, en dit
gedeelte van de zee afgesloten is, zal er door het Noordzee-kanaal,
voorbij Amsterdam, minstens eene el hoogte van het water der ingedijkte
Zee, vrijelijk afloopen of afgetapt kunnen worden, doordien de
waterstand in de Noordzee, bij Zandpoort, tegen dien van het IJ, veel
meer dan eene el lager is bij gewoon getijde; het gevolg daarvan is, dat
er geene 4 el, maar 3 el waterhoogte zal behoeven uitgemalen te worden.

Wij willen ons oordeel opschorten over de werktuigen, die tot de
droogmaking zullen moeten worden gebezigd. Gedurende den tijd, dat de
voorbereidende werken daargesteld worden, kunnen er behoorlijke proeven
genomen worden, om de keuze der beste werktuigen te bepalen--maar de
middelen zijn voorhanden, om spoedig droog te maken, en dit is een
hoofdvereischte; want even veel gewigt als wij aan eene spoedige
daarstelling der dijken hechten, omdat men alsdan van dezelve minder
gevaar te duchten heeft, door opkomende stormen en hooge vloeden groote
schade te lijden, wier herstel veelal met nog meerdere kosten gepaard
is, dan die der eerste daarstelling; even veel gewigt hechten wij er
aan, om, wanneer alles tot de droogmaking gereed is, de droogmaking met
spoed te voltooijen.

Bij eene spoedige droogmaking worden de wellen minder schadelijk; deze
hebben daardoor minder tijd tot toevloeijen; zij kunnen zich minder
ontwikkelen, en zullen daardoor in belangrijkheid afnemen.

Bij eene spoedige droogmaking heeft men minder regenwater uit te malen.

Bij eene spoedige droogmaking is men eerder in het genot van den grond;
daarom zouden wij ook nimmer buitengewoon zware werktuigen willen
hebben, omdat derzelver aanleg meerder tijd vordert, en men bij een
voorkomend defekt, waaraan men, ondanks alle mogelijke voorzorgen
van hechtheid en sterkte, blootstaat, te veel tijd verliest bij de
herstelling van zulk een groot werktuig. Men rekent, dat een kloeke
watermolen 20 paardenkrachten bezit, zoodat 25 molens gelijk staan aan
een stoomwerktuig van 500 paardenkrachten: bij het minste defekt nu aan
de machinerie van dit werktuig worden er zoo veel als 25 molens tot
werkeloosheid gebragt, en daardoor wordt het nadeel altoos betrekkelijk
nog grooter, dan het voordeel van eenige bezuinigingen, welke men bij
het daarstellen van een groot geheel meent te verkrijgen.

Tijd is geld!--dit is ook hier eene waarheid. Elk jaar toevens berooft
ons van groote voordeelen of inkomsten. De pacht van 260,000 bunders
land, tegen f 50 per bunder in het jaar, bedraagt f 13,000,000, dat
waarlijk eene aanwinst is, die ons moet aansporen, om alle krachten in
te spannen, en met spoed eene droogmaking te bewerkstelligen, die zulk
eene aanzienlijke som kan opleveren.

Het plan van droogmaking der Zuiderzee, verdeeld in drie perceelen,
houden wij verre weg de voorkeur te verdienen, boven dat, hetwelk het
algemeen Handelsblad, in een hoofdartikel, in het najaar van 1845
voorstond.

Het verklaarde zich voor eene droogmaking, die trapsgewijze,
stuksgewijze, van lieverlede moest plaats hebben, waarbij de omtrek van
de Zuiderzee al meer en meer verkleind werd.

Hier is eene coalitie bezig, om dit stukje te bedijken, ginds een
andere, om een ander stuk. Men zoekt de beste mootjes van den zalm voor
zich te behouden, en ten slotte wordt de algemeene toestand van geheel
ons land verslimmerd. Het is natuurlijk, dat elk ten dien opzigte maar
op eigenbelang en voordeel ziet.

Heeft eene vereeniging het oogmerk bereikt, van vijf duizend bunders
land te hebben ingedijkt, dan gaat er een galm op van de voordeelen voor
het algemeen, en juist het algemeen lijdt nadeel.

De achter een nieuw ingedijkte polder liggende polder wordt niet beter
gemaakt; het is waar, deszelfs sluizen zijn veelal nu reeds werkeloos,
doch die worden alsdan nog werkeloozer gemaakt, uit hoofde van den
verlengden afloop van het water door den nieuw ingedijkten grond.

Door dit partiëel indijken blijven de minst voordeel aanbiedende stukken
liggen, en het onvermijdelijk gevolg daarvan zoude zijn, dat er na
verloop van tijd een menigte van meren en meertjes in de Zuiderzee
overbleven, middelerwijl de westelijke kust van Noord-Holland
allengskens meer en meer verdween, zoo niet al vroeger de Noordzee
groote verwoestingen daaraan hadde toegebragt, zoo als te Petten en
te Ter Heyde voor Delfsland te duchten staat. De nazaat zoude, onze
geschiedenis lezende, dan kunnen zeggen: betreurenswaardig zijn de
schrikbarende verwoestingen, een smet kleeft op onze voorvaderen, welke
die verwoestingen zouden hebben kunnen voorkomen, door de Zuiderzee
geheel in te dijken.

Bij gedeeltelijke indijking denkt ieder aan zich zelven, maar dat
is niet het geval hier. De onderneming zal voor het individueel nut
van elke stad, elke haven en elke afwatering zorg dragen. Elk hunner
verkrijgt die verbetering voor zich kosteloos, zonder noodig te hebben
voor het onderhoud, dier kosteloos daargestelde verbeteringen, immer
eene bijdrage te doen.

De daar te stellen ringvaarten blijven ten laste van de onderneming; zoo
mede het onderhoud aan dezelve, en door deze ringvaarten wordt aan een
ieder eene onbelemmerde af-, in- en uitwatering bezorgd, behalve dat elk
plaatsje, hoe gering het ook zij, een verlevendigd vertier, door af- en
aanvoer naar en van den nieuwen grond, verkrijgen zal; daargelaten nog
de dadelijke voordeelen, welke voortspruiten uit de dagloonen, welke in
hunne nabijheid, door al het graven en bouwen in hun midden, in aller
handen moeten komen.

Men wendt tegen de uitvoerbaarheid aan, dat er gebrek aan geld is.

De geschiedenis geeft ons lessen, welke, vertrouwen wij, den lezer
zullen overtuigen, dat hij, door het helpen tot stand brengen dezer
onderneming, zich zelven zal bevoordeelen, en daar mede de algemeene
welvaart, zal helpen bevorderen.

De Spanjaarden waren voor de verovering van Amerika arbeidzaam en
bedrijvig, onder hen bloeiden kunsten en wetenschappen, en, daarmede
vereenigd, tallooze fabrijken, hetwelk alles bijdroeg, om de natie groot
en magtig te maken, zooals later de Nederlanden, en heden ten dage
Engeland, Frankrijk en vele streken van Duitschland.

Toen hun echter het goud uit Amerika toevloeide, hetwelk de natie
weelderig, trotsch en onbedrijvig maakte, en de anders dankbare grond
onder die heerlijke luchtstreek onbebouwd bleef liggen, verviel het
rijk, ondanks al het toegevloeide goud, tot armoede en het werd, tot
zelfs voor de eerste dagelijksche behoeften, cijnsbaar aan deszelfs
vijanden. De ondernemingsgeest sluimerde in; de dwingelandij, welke
onwetendheid en bijgeloof aankweekt, droeg er het hare niet weinig toe
bij, om de geestkracht te ontzenuwen, en het rijk van Spanje werd uit de
rij der groote mogendheden geschrapt.

Even als Spanje hebben ook andere magtige rijken een tijdperk, van
hetwelk hun val dagteekent.

Onze eigene geschiedenis teekent mede eene vlek aan, die wij niet
willen ophalen, doch van af den tijd dier toen gepleegde ongeregtigheid
dagteekent ook het tanen van onzen voorspoed en onzer magt, omdat
er sedert eene scheidsmuur tusschen de regeering en het volk is
opgetrokken, die tot ons verderf is blijven bestaan, en die, hopen wij,
nu voor altijd omvergeworpen zal zijn.

De abt RAYNAL betoogde, voor bijkans eene eeuw, dat de Hollanders
schatten inoogstten door hunne leeningen aan vreemde mogendheden. Hij
heeft echter de verderfelijke gevolgen daarvan voor ons land, ondanks
zijne schranderheid, niet voorzien. Deze leeningen mogten voordeelen
opleveren, zoolang de mogendheden ter goeder trouw bleven handelen, en
wij te vele kapitalen hadden, om die aan eigene industrie te besteden;
maar thans leiden die vreemde fondsen ons ten verderve.

Die schatten, welke naar buiten 's lands gegaan en verloren zijn, waren
voor den handel, voor de industrie, voor den landbouw, voor ontginningen
en indijkingen behouden gebleven, en het geld, al ware er somwijlen ook
eenige schade geleden, zoude in ons land van de eene bedrijvige hand in
de andere zijn overgaan. Handel, industrie, landbouw en alles zouden
eene hoogere vlugt hebben genomen, terwijl het daardoor ontstane vertier
brood aan velen verschaft zoude hebben, dat wederom welvaart aanbragt.

Hoevelen telt men niet in Amsterdam, alleen van achtenswaardige
huisgezinnen, tot eenen staat van behoefte en armoede vervallen, welke,
aan handel en bedrijvigheid vaarwel gezegd hebbende, ook maar bij matig
spel in de fondsen hun vermogen hebben verloren. Anderen dachten, bij
het genot van renten, stil te leven en vertrokken naar Gelderland,
bouwden, zonder kennis daarvan te bezitten, op een stukje gronds, met
goud betaald, en welke grond geene vruchten aflegt, huizen, waar het
landleven met stads weelde gepaard gaat,--de fondsen zijn verdwenen, de
huizen, met hypotheek bezwaard, verstrekken den bezitters tot last!

Het fondsenspel en de leeningen verlamden den lust tot werkzaamheid,
middelerwijl de vreemden zich met onze kapitalen verrijkten, ons de
schrale interessen somwijlen niet eens betaalden, en in bedrijvigheid
met onze kapitalen woekeren.

Welke schatten zijn er niet van ons naar Amerika gegaan, waar woest
liggende gronden, zoo als wij er bij duizende bundertallen in alle
Provinciën verwaarloosd hebben liggen, mede zijn ontgonnen,--en ten
slotte wenden de Staten bankbreuk voor, terwijl de ingezetenen aldaar
in voorspoed leven, en die zelfde Staten weigerachtig blijven, om hunne
onderdanen ook maar eene matige belasting op te leggen, om ons onze
gelden te rembourseren? Daarhenen vloeiden onze schatten, die ons nimmer
terug betaald zullen worden, om kanalen en middelen van vervoer daar te
stellen, terwijl wij zulke kanalen bleven ontberen.

Daarheen vloeit ons geld in bank-actiën, waarvan men de instelling hier
te lande afkeurt; en nog zijn wij door schade niet wijzer, terwijl
het ons aan geld blijft ontbreken, om, midden in ons rijk, kanalen te
graven, om indijkingen te bewerkstelligen, verveeningen te doen, polders
droog te maken, landerijen te verbeteren, veestapels aan te kweeken,
hooi en bemesting te verkrijgen en heidegronden te ontginnen, welke
evenveel waarde zouden hebben als de Amerikaansche, maar waarbij de
ingezetenen niet onder zoo vele en zoo zware lasten gebukt gaan.

Er is geen geld, zegt een prolongant, terwijl hij eenige honderde in
prolongatie genomen _Portugesche_ obligatiën natelt; waarborgen op de
goede trouw van het _Portugesche_ gouvernement, waarvan wij onlangs
nog een schoon blijk hebben gezien, door maar met eene pennestreek 20%
van de geconditioneerde rente af te houden. Zijn die _Portugezen_ een
betere waarborg, dan de uit de Zuiderzee te herrijzen grond, welke
aan dagloonen enz., door den eigen landgenoot, den broeder en vriend
verdiend, slechts f 300 tot f 350 per bunder zal kosten, en die f 1000
en welligt aanzienlijk meerdere waarde verkrijgen kan, terwijl de
interest door de verpachtingen gewaarborgd wordt en blijft?

Leveren de effecten van _Spanje_, sedert jaren renteloos, met
hunne, naar fijn berekende agiotage, nu eens brave Ministers op
het papier hebbende dan eens weder verontrustende tijdingen, om
op de ligtgeloovigheid en vreesachtigheid der Amsterdammers te
speculeren,--leveren die _Spaansche_, of welke andere effecten ook,
meerdere innerlijke waarde op, dan een ingedijkt bunder eigen land?
Wilde het Gouvernement ons maar bevrijden van lastige en kostbare
formaliteiten, zoo van registratie als hypotheken en die omtrent de
onteigening, daar door 's Rijks administratief tijdroovend onderzoek
en deszelfs bemoeijingen, dikwerf de beste plannen tot ontginningen
en indijkingen aan banden worden gelegd. Wij zwijgen nog van de
voorwaarden, om zich voor zee en water vooruit te laten betalen, wanneer
somwijlen de kansen op welslagen nog door onvoorziene evenementen van
storm en hooge vloeden twijfelachtig worden, de wezentlijke bedoelingen
der wet (van den zesden Junij 1840) tot aanmoediging door haar werkeloos
gemaakt wordt, en een Minister het zich bij de kamer en de natie, als
een verdienste aanrekent, den lande eenige duizende guldens bevoordeeld
te hebben. Bij deze wet wilde men het indijken aanmoedigen; er is in die
wet hoegenaamd geene sprake van, om aan het Rijk vooraf het uit te malen
water te betalen, dat haar jaarlijks schatten voor de beteugeling kost,
terwijl bovendien door den aanleg van nieuwe dijken, het in stand houden
der ouden, met de daaraan verbondene kosten, wordt overbodig gemaakt.

Z. M. Koning Willem I maakte eene wet, waarvan de bedoeling goed
was, doch de gevolgen allerschadelijkst waren. Z. M. wilde vreemde
geldleeningen weren, omdat hij inzag, dat het geld, in eigene
ondernemingen gestoken, meer voordeel moest opleveren. Doch hij heeft
door zijn bevelschrift het beleggen van gelden in vreemde fondsen niet
geweerd, hij heeft slechts de groote voordeelen op die leeningen aan
onze bankiers ontnomen, zoo als de provisiën op de negotiatiën en op
de jaarlijksche rentebetalingen en den lande het voordeel van een
matig zegelregt op elke obligatie,--dit alles ging door eene enkele
pennestreek verloren,--en evenwel blijft de beurs overstroomd van vreemd
papier.

Het bleek hieruit, dat de Regering, zoo als ook uit andere voorhanden
zijnde daden blijkt, de behoefte van land en handel niet kende.

In stede van die verbodswet (een dood paard aan eenen boom gebonden!),
had zij trapsgewijze, door meerdere handelsvrijheid, de ondernemingen
moeten aanwakkeren.

Zoo smeedde de Minister VAN TETS eene wet, die den standaard van onze
munt besnoeide; een fictieve bezuinigings-maatregel, waardoor de natie
jaarlijks millioenen derft.

De _Rus_ c. s. ontving van ons oude wigtige guldens voor zijne aangegane
leeningen; maar zendt ons nu, door die ministeriële maatregel, daarvoor
minder zilver, om guldens van mindere waarde te maken, om daarmede
kapitaal af te lossen en rente te betalen.

Handelt het Russische, Oostenrijksche of Napolitaansche gouvernement
loijaler, terwijl het de eene leening door de andere aflost, dan eigene
ingezetenen, die geld zoeken, om een ontwerp ten uitvoer te brengen, dat
algemeen nuttig en wenschelijk geacht wordt?

En thans, welke schromelijke gevolgen hebben wij niet te betreuren, die
uit nuttige hervormingen in de staatsbesturen ontstaan.--Elke Staat
is met grooter schuldenlast bezwaard, dan dat de ingezetenen er de
interessen van zouden kunnen opbrengen.--Allerwege zal men zich wapenen,
en allerwege ontbreekt het aan geld--geen wonder, dat de fondsen
eene geweldige daling ondergaan, en er jaren zullen verloopen eer de
geledene verliezen in de kapitalen, zich eeniger mate zullen kunnen
herstellen--inmiddels zijn er vele tot den bedelstaf gebragt--die
dobbelden om groote fortuinen; welke, waren zij aan nuttige
bedrijvigheid gewoon geweest, hun vermogen niet aan onvoorziene
evenementen prijs zouden gegeven hebben.

Met ons geld, dat door kansen op loterij-winsten tot rembours ons uit de
handen gespeeld wordt, legt men in vreemde landen spoorwegen aan. Bij
ons laat men voordeelige ondernemingen, zoo als gasverlichting enz. door
vreemde exploiteren en dan de actiën voor schralen interest beleenen.
Waarom heeft het wantrouwen in onze eigene ondernemingen de plaats
van het vertrouwen ingenomen? Waar is die ondernemingsgeest, waarvan
Amsterdam nog, in zijne paleizen, prachtige gebouwen en in zijne thans
ongebruikt staande pakhuizen, voorraadschuren enz., als zoo vele
Monumenten van deszelfs vroegere grootheid, de herinnering opwekt?

De geschiedenis heeft opgeteekend, dat CORNELIS HOUTMAN, Hollandsch
koopman, in Lissabon om schulden gegijzeld werd. Hij schreef toen naar
Amsterdam aan kooplieden: "Ik heb de sleutel naar de Oost-Indiën; zendt
geld, om mij huiswaarts te doen keeren." Heden ten dage zoude men op de
ontvangst van zoodanig schrijven zeggen: is de kerel gek? Geld zenden,
om hem uit het hok te halen, en nog als een plannenmaker daarenboven?
Zoo dacht men vroeger niet.--Zijn wensch werd vervuld, en korten tijd
daarna stevende HOUTMAN naar de Oost-Indiën, en baande den weg voor
stoute en voorspoedige ondernemingen, welke ons gedurende eenige eeuwen
verrijkten; er verliepen geene maanden, geene jaren, om te beraadslagen,
en de eene zwarigheid voor en de andere na te opperen, waardoor de
ontvlamde geest eindelijk wordt uitgedoofd;--goed ingezien en kort
beraad! was de tijdleus van die dagen. Wij willen het ons evenwel niet
ontveinzen; er bestaan hier en daar soms redenen voor wantrouwen en
omzigtigheid. Zoowel hier als elders, heeft men nuttige ondernemingen
voorgedragen, en het vertrouwen misbruikt, zich als directeuren en
commissarissen opgeworpen, den buit onderling deelende, voordat nog de
voordeelen aanwezig waren. Het nadeel, daardoor veroorzaakt, behalve het
steeds klimmende wantrouwen, is, dat nuttige en groote ondernemingen
onuitgevoerd blijven, en de oude ondernemingsgeest verflauwt en
ontaardt.

Stelt men iets goeds voor, het is aanleiding tot een gesprek op de
beurs, waar men toch maar uit gewoonte moet verschijnen; het is eene
schoone gelegenheid, om een' ander in het koffijhuis, door het vertellen
van het nieuws van den dag, eene partij domino te doen verliezen. Deze
haalt er de schouders voor op; gene lacht er een ander om uit. Men houdt
zich bij Russen!

Alles blijft bij het oude; doch de bewoner van een huis klage niet over
ongemak van het oude huis, zoo hij niet de noodige herstellingen wil
doen, om de oude gebreken op te ruimen.

Het blijft evenwel in alles niet bij het oude. In den tijd onzer
voorvaderen, toen onze bloei en welvaart aanwakkerden, waren onze
voorouders mannen, welke geringe bezwaren over het hoofd zagen, met moed
en inspanning van krachten te werk gingen, en datgene verwezentlijkten,
hetwelk wij nu nog bewonderen.

Wakkeren wij nu dien ingesluimerden geest weder op, dan zullen wij ook
zaken kunnen volbrengen, welke de vreemdeling zal bewonderen, en die hem
zullen beletten, met dien toon van minachting over ons te spreken, zoo
als hij zich heden ten dage veroorlooft.

Zoo als in het dagelijksche leven met den mensch, gaat het ook met eenen
Staat. Al ligt slaat een huisvader, die in verachterde omstandigheden
verkeert, tot mismoedigheid over; het is of de lust tot werken bij hem
verlamt. Dezelfde geest grijpt ook eenen achteruitgaanden en zinkenden
Staat aan, en zulks vooral, wanneer de regeering, bij dien stand van
zaken, de staatslasten niet alleen niet vermindert, maar vermeerdert en
van stationair spreekt, hetwelk achteruitgang is; ja, van welvaart rept,
wanneer de barometer (de accijnsen) steeds dalende blijft. Straalt er
eenige hoop op herstel door, wie ziet dan niet de activiteit van den
huisvader verdubbelen; ook zoo zal het met de gezamentlijke inwoners van
den Staat gaan, en eene regering, die de impulsie daartoe niet gegeven
heeft, volgt van zelven.

Menig jong mensch gaat van zijne renten leven, die op de school goed
geleerd heeft, en in het ouderlijke huis, waarin vroeger gewerkt werd,
maar thans de lessenaars verlaten staan, weelderig opgevoed is. Waaraan
zal hij zich toewijden, terwijl hij in die jaren, waarin men den handel,
even zoowel als een ambacht, leeren moet, niets daaraan gedaan heeft?
Wantrouwend gemaakt, onttrekt hij ook het geld aan den eerlijken en
ijverigen bediende, die ondervinding genoeg bezit, om door zijn beleid
geld met geld te verdienen. Doch neen: hij wil rentenieren; hij houdt
zijn kapitaal bijeen, maar blijft voortleven in dien rang en staat,
waarin hij opgevoed is; hij huwt, en krijgt een groot huisgezin met
kinderen. Doch nu veranderen de zaken! Hij wordt het ongeluk dier
kinderen, daar ook zij dezelfde zorgvuldige en weelderige opvoeding
ontvangen, dezelfde behoeften hebben leeren kennen, en nu zich niet
kunnen verminderen. Het ouderlijk vermogen wordt verdeeld, en het
ongeluk is daar! Zijn er dan familie-betrekkingen, zoo is er nog hoop op
eenen post; doch--reeds is het getal van postenbejagers legio!

Gene onttrekt zich, uit gebrek aan kennis van handel, van schei- en
werktuigkunde, aan het maatschappelijk leven, en koopt duur, zonder
vooruitzigt op winst bij den verkoop, grond en boerderij, waarop de
boer, zelf ploegende en zwoegende, zijn bestaan heeft, levende als
boer, met de kennis van eenen boer toegerust--en dáárop zal een heer,
met de mindere verdiensten van eenen boer, die zelf zonder huurlingen
werkt, als heer leven! Men studeert, men leert en bevlijtigt zich,
het voorbeeld van andere natiën te volgen, en men vindt een'
wederstrevenden landbouwer, die niets goedkeurt, hetwelk zijne
voorouders niet deden, en zoo komt men niet verder. Men beroept zich op
landhuishoudkundige boeken, maar het is theorie zonder praktijk; terwijl
de nuttige wenken, in die boeken vervat, door deskundigen moeten worden
toegepast en opgevolgd. Men kiest kiezelmerg, kalk en guano, waar
men den grond en de melleringen niet kent, en deze meststoffen, duur
aangekocht, blijven zonder uitwerking. Alvorens door ondervinding van
jaren ingelicht te zijn, heeft men reeds een afkeer van de zaken
gekregen, en aanmerkelijk ingeboerd en ingeteerd. (Ontginningen in het
groot aangelegd, keuren wij daarom evenwel niet af.)

Ziedaar nu den gang van zaken met onzen vroegeren Amsterdamschen
handelaar; terwijl, goed ingezien, voor hem alles moest medewerken,
om zich weder uit den verachterden stand van zaken op te heffen, daar
die anders in meer verval moeten geraken, zoo als de omstandigheden
reeds aanduiden. Want de stad Amsterdam ligt van de zee afgescheiden,
en het is genoegzaam alleen de Oost en eigene behoeften, die aan hare
bevolking, daardoor veel te groot, onderhoud verschaft. Laat Amsterdam
het beseffen, of eigen behoud haar niet dwingt, om het zeekanaal daar te
stellen, al lagen er in het IJ geene gronden, waardoor de kosten van dat
kanaal goedgemaakt zullen worden?

Rotterdam en Dordrecht bloeijen door transito, en uitvoer naar elders,
van inlandsche producten. Wat in de rigting van Amsterdam moest
vloeijen, vloeit daarheen, om hare gemakkelijke water-gemeenschap met
Engeland. Wat Noord-Holland naar Amsterdam voeren moest, gaat naar het
Nieuwe Diep. Wat Deventer, Kampen en Zwol haar anders uit Overijssel
en Gelderland toevoerden, wordt nu door eigene reederijen, wel nog
gebrekkig, maar steeds verbeterend, vervoerd. Niet dat wij der kleine
havens en steden den buitenlandschen handel willen onttrekken; maar
datgene wat, het kanaal daar zijnde, aan Amsterdam zoude toevloeijen,
wordt Amsterdam nu onttrokken.

Het zijn ook de belangrijke steden, dorpen en vlekken, die te Amsterdam
moeten markten; waar Amsterdam het vertier voor openen moet; welk
vertier ontstaan zal uit directe gemeenschap, door het kanaal, over zee
met andere volken.

Geld moet er gevonden worden!--en gelukkig voor de welvaart van de stad,
dat het gevonden kan worden, terwijl de bodem van het IJ den grond voor
de hypotheek aanbiedt. Men mag de stad vergelijken bij een huis; het
huis wordt door gebrek aan herstellingen al meer en meer onbewoonbaar;
de eigenaar, van deszelfs inkomen levende, moet, wil hij daarvoor
huurders vinden, laten repareren;--en wien is het nader, het geld te
schieten, dan hun, die er het meeste belang bij hebben?

Als men eens alles overziet, wat door die reparatie gewonnen kan
worden: het herstel van gemeenschap met de Noordzee, en dit nog
wel langs eenen verkorten en veiligen weg, zal men zich dan nog
verwonderen over de woorden, welke een onzer geachtste gezagvoerders
van eenen Oost-Indiënvaarder, in verrukking, bij het vernemen van dit
ontwerp, uitriep: "Ik wenschte, dat ik het reeds zag!" Door betere
gemeenschap met de zee, zou Amsterdam levendige stoomvaart, handel met
uitvoer-artikelen, in menigte verkrijgen; als haven eene voordeeligere
ligging, dan de andere, die haar in dit opzigt thans allen vooruit zijn:
men zoude bij het nu vrijgeviger handelsstelsel hare haven verkiezen
boven de Schelde met hare banken, boven Hamburg, wier gemeenschap met de
zee moeijelijker, gevaarlijker en langzamer is. Amsterdam verkreeg eene
breede, ruime en onaantastbare haven, waarin eene oorlogsvloot veilig
zou kunnen liggen, waarin voor aanbouw en herstel dier vloot de beste
gelegenheid zou gevonden worden, waar nu ongebruikte tuighuizen en
werven der marine weder ter dienste zouden zijn, en van waar, in tijd
van oorlog, langs ringvaarten, naar vijf verschillende havens, tegen
thans één, oorlogschepen en booten verzonden zouden kunnen worden.

Welke hoogere waarde verkregen hare huizen en pakhuizen niet? En
was eene belegging in actiën, op de droogmaking van de Zuiderzee,
alsdan niet voor elk, die iets te beleggen heeft, de voordeeligste
geldbelegging? Is het niet eene geoorloofde, eene winst aanbiedende
speculatie van een' eigenaar van een huis, om de waarde van zijn huis
te verhoogen, daarop hypotheek te nemen, en zoo, door de dus verkregene
gelden bij te dragen, om aandeelen in de droogmaking van de Zuiderzee te
nemen, er toe bij, tot meerdere waarde van zijn eigen goed?

Verschillende plannen zijn er gevormd, het eene min het andere meer
kostbaar en onuitvoerbaar, om de stad van versch drinkwater te voorzien,
welke plannen overbodig zouden worden, daar al de stads grachten alsdan
drinkbaar water zouden opleveren, dat thans met schuiten van de Vecht
moet aangebragt worden. De gelden, welke men ter verwezentlijking van
de plannen tot het aanleggen van waterleidingen wilde bezigen, waren
nuttiger aan de droogmaking der Zuiderzee besteed.

Beschouwen zoovele ingezetenen der stad het nuttig, om deze zaak tot
stand te brengen, en alzoo hunne belangen te bevorderen, en dragen
zij daartoe door ruime inschrijvingen bij,--zoude dan eene stedelijke
regeering werkeloos mogen blijven, of zoude zij niet, door het crediet,
hetwelk zij bezit, tot eene leening bij moeten dragen, om aandeelen te
nemen, tot herkrijging en bevordering van de grootheid en het aanzien,
dat der stad jaren lang ontbreekt, en dat, in dezen stand van zaken,
jaarlijks verminderen moet?

Het heeft der stad Amsterdam nimmer aan crediet ontbroken, en het zal
haar, om negotiatiën te doen, daaraan nooit ontbreken, zoo lang zij hare
verbindtenissen naleeft.

Het is ook niet Amsterdam alléén, dat zoo aanzienlijk zal bevoordeeld
worden. Vestigen wij ons oog, voor eene poos, op de omstreken der stad;
hoevele steden, vlekken en dorpen vinden wij daar niet, die allen in
even kwijnenden toestand zijn, zoo in handel als in akkerbouw; die allen
het grootste belang hebben bij het tot stand brengen onzer ontwerpen,
en waar (dank zij den hemel!), even als in Amsterdam, nog aanzienlijke
schatten zijn, welke met vrucht ter bevordering van eigene welvaart
kunnen worden aangewend; waar ook de vraag gedaan wordt: "hoe besteed ik
mijn geld het voordeeligste? en welke middelen zijn toch de beste, om
ook voor mijne kinderen een toekomstig bestaan te vinden?" Die middelen
liggen ook voor u in de droogmaking der Zuiderzee, en ook gij kunt de
uitvoerbaarheid mogelijk maken door uwe bijdragen.

Even zoo als Amsterdam, zullen ook alle zaanlandsche dorpen verkorte
gemeenschap met de zee verkrijgen, en ook van dáár zullen directe aan-
en afvoeren van en naar alle landen geschieden kunnen. Eveneens als
nu, van uit het Nieuwe Diep, van Rotterdam en van Harlingen, het vee,
de eigene producten, vervoerd worden, eveneens zal dit van uit de
zaanlandsche dorpen plaats hebben. De ligging der fabrijken werd
gunstiger, het vertier aan de molens, en van zoovele door den handel
bestaande bedrijven, werden daardoor verlevendigd, en op nieuw tot
bedrijvigheid gebragt. Dat men zich maar de moeite wille geven, dit
alles goed in te zien, en daarnaar te handelen. Thans moeten u,
Zaankanters! uwe groenten, uwe levensmiddelen van Broek op Langendijk,
van over Amsterdam aangevoerd worden, terwijl uw nu moerassige en
drabbige grond, door eene voldoende, zonder kosten te verkrijgen
afwatering, door uwe thans werkelooze sluizen, alsdan droog blijft
liggen, en in kostelijke warmoezeniers en tuingronden zal herschapen
worden, waarop zoovelen, die nu ledigloopen en uit de armenkassen,
onvoldoende, om de dringende behoefte te leenigen, trekken, werk zullen
vinden en alsdan zelfs zullen kunnen bijdragen, om die kassen te helpen
schragen, opdat zij tot hulp verstrekken voor diegenen, waarvoor dezelve
oorspronkelijk bestemd waren, voor de ouden van dagen, voor door
ziekelijkheid verachterden, en voor weduwen en wezen.

Het Departement der maatschappij: tot Nut van 't Algemeen aan de Zaan,
kan deszelfs prijsvraag, tot wering van de steeds toenemende armoede,
alsdan intrekken;--het tijdelijk plaats gehad hebbende gebrek, zal eene
gebeurtenis in de geschiedenis worden, welke opgehouden zal hebben te
bestaan!

Er zijn zekere ongeriefelijkheden, waarop men, van zijne jeugd af er aan
gewoon, naauwelijks meer let, of gevoelt, dat ze bestaan. Wie denkt er
aan de Zaan aan, dat het een ongerief is om, naauwelijks uit het huis
komende, gevaar te loopen van in het water te stappen? Verkrijgt men
eens eene verbeterde afwatering, zoodat de landerijen droog blijven,
waardoor men zonder klompen droogvoets kan loopen dan zal men erkennen,
van eenen grooten last ontslagen te zijn, dien men nu naauwelijks meer
opmerkt.

Doch niet alléén, dat het eigenaardig zoogenaamde Waterland een droog
land zal worden, maar daardoor zal het ook tot alle kultuur geschikt
worden, en alzoo zal de waarde der landerijen niet alleen verhoogen,
maar ook de bouw en verkoop der produkten zal toenemen, en daardoor meer
arbeid en welvaart geboren worden.

Hoe vele duizende bunders land, binnen den omtrek van Amsterdam en
Zaandam, nu drassig en moerassig liggende en kwalijk eenig gras
opleverende, zullen door de droogmaking dubbele waarde verkrijgen.
Draagt daarom ook, én voor uw zelfbehoud, én voor de vermeerdering uwer
middelen, én voor de toekomstige welvaart uwer kinderen van het uwe bij,
opdat de droogmaking der Zuiderzee ten uitvoer gelegd kunne worden.

En zijn zoovele West-Vriesche steden, wier kronijken van vroegere
welvaart melding maken, binnen wier muren de half gesloopte bouwvallen
van bestaan hebbende paleizen, pakhuizen, werven, enz., den
voorbijganger weemoedig daarop doen staren met oneindig meer
belangstelling dan de tegenwoordige inwoner van Rome de overblijfselen
der grootheid zijner voorzaten, wier bestaan hij naauwelijks kan
bevroeden. Neen, nog zijn die tijdperken zoo ver niet in het verledene,
nog leest men in de geschiedenis van ons vaderland met bewondering en
belangstelling het tijdperk der bevrijding van het Spaansche juk, en hoe
de Watergeuzen van uit hunne havens tot de bevrijding van hun vaderland
hielpen bijdragen; hoe de Nederlanders, de vrijheid bevochten zijnde,
meer vredelievende, doch niet minder gevaarlijke togten ondernamen, hoe
zij Nova Zembla naderden en de Oost-Indiën bezochten, hoe zij uit het
Noorden den walvisch, uit het Oosten de geurige specerijen mede
huiswaarts bragten!

Moge alsnu de vaart van uit die havens niet meer naar zoo ver gelegene
streken plaats hebben, de inwoners zullen evenwel gelegenheid vinden, om
schepen tot aan- en afvoer van velerlei behoeften voor zich zelven en
de bewoners van de drooggemaakte Zuiderzee, binnen hunne havens te zien
laden en lossen; terwijl zij thans de magt niet bezitten, om door de
slib, die hen omgeeft, hunne havens genaakbaar te maken.

Wij kunnen het geheele territoir niet bewandelen, dat den weldadigen
invloed van deze onderneming zal ondervinden. De bewoners van elke
plaats moeten daarover nadenken, de voordeelen opsommen, wikken, wegen
en beslissen, of niet de drang der noodzakelijkheid, hun allen gebiedt,
met den meesten spoed tot het ten uitvoer brengen der droogmaking van de
Zuiderzee mede te werken, opdat de voorgespiegelde welvaart geene ijdele
begoocheling blijve, maar zich met de daad verwezentlijke.

Eene waarheid is en blijft het, dat wij op de Voorzienigheid moeten
blijven vertrouwen; het is echter niet minder waarheid, dat wij verpligt
zijn, naar onze menschelijke inzigten de middelen, welke tot verbetering
van onzen toestand kunnen leiden, ter hand te nemen, om daarop naar
de bedoelingen van den Alwijze, zijnen zegen af te wachten. Wij mogen
beschouwen en bepeinzen, maar dat moet geene besluiteloosheid worden,
die de gelegenheid laat voorbijgaan, om tot de algemeene verbetering van
onzen toestand handen aan het werk te slaan. Dat toch niet op den duur
de schimp des vreemdelings bewaarheid worde: "De Hollander praat veel,
doch voert niets uit!"

Duldt niet, dat de droogmaking van de Zuiderzee uit gebrek aan geld,
onuitgevoerd blijve, zoodat ook de vreemdeling met zijn geld er toe
bijdragen moet, en het den schijn zoude hebben, alsof het u
onverschillig ware, hoe de droogmaking tot stand moge komen.

En wat is er dan wel noodig, om dat alles daar te stellen? zal men
welligt vragen.--Om de Zuiderzee van Enkhuizen af tot bij Stavoren
in te dijken en droog te maken, met de indijking van het IJ, het
daarmede verbondene kanaal tot in de Noordzee, de vaarten van Zaandam
en Nauerna, al de opgegevene ringvaarten om de Zuiderzee, benevens het
afwateringskanaal door de Geldersche Veluwe naar de Steenenkamer, voor
dit alles, benevens het sloten, slechten en kavelen van de geheele
oppervlakte der 270,000 bunders, worden ruim negentig millioenen guldens
vereischt. Maar die som ware er noodig, zoo men alles wilde daarstellen,
en staande de volvoering van het geheel, niets wilde verkoopen;--doch
het droog gemaakte en geheel voor de kultuur gereede IJ, heeft minstens
eene waarde van zestien millioenen guldens, welke te realiseren waren.
Het sloten, slechten, kavelen à f 84,-- over den 260,000 Bunders
berekend, beloopt wel twintig millioenen guldens. Het toebereiden van
het land kon trapsgewijze geschieden, naar gelang dat er verhuurd of
verkocht werd, in welk laatste geval het sloten, slechten en kavelen
aan den kooper konde overgelaten worden, zoodat met omstreeks 50 à 60
millioenen guldens een werk te voltooijen ware, dat jaarlijks millioenen
guldens kan opleveren.--Vier en vijftig millioenen guldens kostte de
enkele spoorweg van Londen naar Birmingham, en de inschrijving daarvoor
was binnen weinig tijds vol en welke waarborg biedt die weg den
geldschieter aan? Een vermoedelijk vertier van reizigers en het vervoer
van goederen, terwijl eene opkomende concurrentie, eene verbeterde
uitvinding van wegen te leggen, die een goedkooper vervoer oplevert,
gezwegen nog van het luchtreizen, dat, naar men zegt, door eenen
Hollander schijnt mogelijk gemaakt te zullen worden, de waarde der
actiën tot nul zal kunnen doen dalen--het land, hetwelk f 350,-- het
bunder, geheel ter bebouwing gereed, zal kunnen kosten, kan door geen
onvoorzien evenement verloren gaan. "Land is zekere bezitting," zegt het
spreekwoord.

De zaak zal, wat het geld betreft, wel uitvoerbaar worden, indien er
maar eene directie gekozen wordt, wier persoonlijk karakter en
moraliteit vertrouwen inboezemt.

Het is in Amsterdam niet alléén, het is overal in ons vaderland, dat er
zoovele inrigtingen, aan de weldadigheid gewijd, in stilte bestaan, waar
niet mede gepraald wordt, zooals in Engeland, door de woorden: "Gesticht
door vrijwillige bijdragen," in vergulde letters voor de gevels te
hechten; maar welke gestichten desniettemin door belanglooze waarneming
van het beheer voldoening geeft voor de eerlijkheid en goede trouw der
bestuurders.

Nog mag men in deze de Hollandsche trouw roemen, en het strekt ons
ten bewijze, dat het niet aan mannen zal ontbreken, welke er eene eer
in zullen stellen, dit ontwerp met belangloozen ijver te helpen tot
standbrengen. Mogen wij namen noemen, wij zeggen dan, kiest mede in
het bestuur den tegenwoordigen burgemeester van Amsterdam, den man,
die in de zitting der tweede kamer van de Staten Generaal blijken
gaf, de belangen van het rijk belangloos voor te staan, door van het
Honorarium af te zien; den man, die een der edelste voorstanders, van
de Kweekschool voor de Zeevaart is, waar hij even trouw den toestand van
de zieken onderzoekt, als in den vroegen morgen, in de open lucht, de
exercitiën der kweekelingen bijwoont; hij, die bewijzen gegeven heeft,
de stads belangen voor te staan, en met moed ontzag in te boezemen
tot waarneming der verpligtingen, die op de ambtenaren rusten, en die
welligt slechts door den gebrekkigen langzamen gang, dien de verouderde
vorm van regeren mede brengt, verhinderd wordt, om aan de stad meerdere
welvaart te verschaffen. Schouwt om u heen,--zoo vindt gij er nog velen
bij ons. Wij kennen er ook, die gaarne zouden willen medewerken, maar
die te naauwgezet zijn, en wien de vrees weêrhoudt, omdat hun goeden
naam anderen zou aansporen tot geldelijke bijdragen, en zij zich
daardoor bij eventueel nadeel, een onverdiend verwijt zouden op den hals
halen.

Heeft men op Engelsche wijze eene naamlijst van de notabelste
ingezetenen van Amsterdam, aan eene, zoo niet geheel, nogtans
meerendeels Engelsche onderneming, de Rijn-Spoorweg, weten te voegen,
die, zonder voordeel te trekken, zelfs nog met opofferingen de belangen
der onderneming voorstaan; waarom zoude het met deze onderneming dan
niet geschieden, waaraan de belangen, de voorspoed en welvaart van
allen in dit Rijk verbonden zijn? Zouden hier niet ook Graven, Baronnen
en Jonkheeren willen medewerken (niet blootelijk in schijn hun naam
presterende, zooals in Engeland), om eene zaak voor te staan, waarmede
ook hun belang verbonden is; grondeigenaren, wier eigendommen allen
verbeteren zullen, door de daar te stellen betere uit- en afwateringen?
Wij zouden verlangen, dat eene commissie zich, zonder dadelijke
geldelijke belooning, belastte met een onderzoek omtrent de
uitvoerbaarheid van ons ontwerp, en wat het technische betreft, deze
taak liet waarnemen door waterbouwkundigen, daarbij respectabele
aannemers voegende, welke door practische ondervinding geleid, eene,
hoewel steeds globale berekening van de kosten konden indienen, of de
door ons gemaakte ramingen, in overleg met ons, konden onderzoeken,
om daarin zoodanige wijzigingen te maken, als zij met hunne kunde en
ondervinding gelooven te moeten maken. Er waren zeker aanvankelijk
wel eenige kosten mede gemoeid, doch er heeft zoo menig voorloopig
onderzoek, op deze wijze, in minder belangrijke aangelegenheid plaats
gevonden, waarom zouden wij dan betwijfelen, dat men hier niet zoude
slagen?

Is dit voorloopig onderzoek gunstig, dan schare men uit alle
standen notabelen om zich heen, welke eene directie kiezen, die zich
constitueert, en de gevorderde maatregelen neemt, om eene maatschappij
te vormen, die het voorgestelde doel zal ten uitvoer brengen; die de
noodige onderhandelingen met de hooge regeering leidt, zoo mede met
alle hierin betrokkene partijen, en zich van een toereikend kapitaal
voorziet. Deze directie beschouwe, totdat er voordeelige resultaten
aanwezig zijn, hare taak als eenen eerepost; zij bedenke, hoeveel tijd,
kosten en moeite zoo vele commissiën thans vorderen, om de bestaande
armoede te lenigen, om gebrek voor te komen, om tijdelijk te voorzien,
waar de toekomst thans niet gunstiger is, terwijl daarentegen, door het
daarstellen dezer onderneming, de oorzaken van de armoede, en dit gebrek
in tijdelijke voorzieningen, zullen ophouden te bestaan.

Hier zal het bestuur der werkzaamheden van alle zijden medewerking
vinden, terwijl eens ieders voordeel daaraan verbonden is. Hoe spoediger
de dijken daargesteld, de omdijkingen gereed, en de droogmaking
der Zuiderzee voleindigd zal zijn, zooveel te spoediger zal ook de
zorgelijke gesteldheid, waarin een ieder, zoowel als de schatkist,
verkeert, ophouden te bestaan.

"Waarom dit ontwerp niet aan de regering ingediend, opdat het door haar
worde ten uitvoer gebragt?" heeft men ons gevraagd en zal men nog wel
vragen. Wij komen er onbewimpeld voor uit, dat wij daarin groote
zwarigheid vinden.

Engeland en Frankrijk strekken ons ten voorbeeld, dat zij het raadzaam
oordeelen, groote ondernemingen door particuliere associatiën te laten
ten uitvoer brengen, omdat deze, in hun eigen belang werkende, dezelve
zuiniger en met meerdere spoed daarstellen, het ook hier te lande plaats
vindt.

Bij eene regering moet naar administratieve instructiën gehandeld
worden; daar worden zekere plannen beraamd, die plannen worden door
haar alléén gevormd, overwogen en goedgekeurd, zonder daarover adviezen
van andere deskundigen in te winnen, waardoor zwarigheden opgelost, en
verkeerde berekeningen zouden kunnen worden opgehelderd. Alles wordt
op de bureaux in het geheim behandeld, en noch het publiek, noch
deskundigen, kunnen er over oordeelen, dan wanneer het te laat is;
eerst dan, wanneer men reeds een begin met de uitvoering gemaakt heeft,
en de feilen onherstelbaar zijn, worden er somwijlen, op goede gronden
rustende, verslagen medegedeeld in de dagbladen, de agenten van het
bestuur antwoorden niet, en wanneer zulks al eens geschiedt, dan nog
maar zeer onvolledig en oppervlakkig. De toegevoegde commissiën, waarvan
veelal de leden notabelen zijn, welke het somwijlen aan de noodige kunde
ontbreekt, om de dáár eenzijdig voorgelegde plannen en bestekken te
beoordeelen, roepen geenen raad van onzijdige deskundigen in, welke in
staat zouden zijn, hen voor te lichten omtrent de eenzijdig gestelde
ontwerpen, en aldus worden plannen van menschen, die natuurlijk met
hun eigen werk zijn ingenomen, zonder neutraal onderzoek, en zonder
eigene kunde der commissie goedgekeurd en aangenomen. Dit nu heeft bij
ondernemingen door particulieren geene plaats; daar heeft men natuurlijk
zijne eigene, daartoe gekozene, deskundigen; maar derzelver ontwerpen
worden niet administratief onderzocht. Dat agenda's schriftelijk om
rapporten en advies vragen, valt daar weg; het gekozene commité hoort,
ziet, oordeelt, en beslist spoedig en tijdig.

Bij de regeering heeft men superieuren en ondergeschikten, de generaal
en de korporaal, en blindelings moeten daar de orders gevolgd worden.
Is de superieur kundig, dan heeft hij somwijlen onverschillige en
trage ondergeschikten; deze doen zooveel en zoo weinig als hun wordt
voorgeschreven, en als zij verantwoorden kunnen. Zien zij fouten, zij
laten dezelve oogluikend voorbijgaan: het is zeker, dat zij hersteld
moeten worden,--doch ziedaar eene reden, waarom het werk langer
onderhanden blijft, en er alzoo meerder kans is, om langer geëmploijeerd
te blijven. Weet men iets beters, men zwijgt; en wel vooral, wanneer de
superieur een opgeblazen persoon is. De superieur moge geschikt zijn,
maar trage ondergeschikten hebben, hij vordert niet; zoo lang zij als
machines de hun opgelegde taak volbrengen, kunnen zij niet ontslagen
worden. Is de superieur verwaand, en zijn de ondergeschikten bekwaam,
zij moeten zwijgen; zij worden als wijsneuzen beschouwd, en hun wordt
aangemaand, niet te denken, maar te handelen, zooals hun voorgeschreven
is.

Voor velen onzer bekwame waterbouwkundigen is dikwijls de minder kundige
ondergeschikte een last, waarvan zij niet kunnen ontslagen worden, en
waardoor dan dikwerf niet zoo gehandeld wordt, als wel behoort, terwijl
hij zelf aan beperkte instructiën gebonden is, en zijne, na bevind
van zaken betere inzigten, moet laten rusten. Is hij daarentegen bij
eene particuliere onderneming, daar is elke voorgestelde verbetering
welkom, dewijl men, voor eigen belang werkende, niet van hoogere magt
afhankelijk is; men komt dan tot een dadelijk besluit. Bij zulke
ondernemingen worden de onderscheidene verdiensten ook beter beloond,
waardoor de ambitie geprikkeld wordt. Ook is er, bij aanbesteding der
werken door particulieren, meerder vooruitzigt, dat de voorgestelde
werken goedkooper aangenomen worden en beter ten uitvoer zullen gebragt
worden--zulks is door de ondervinding bevestigd. Dit wordt veroorzaakt,
door dien de aannemer vrijere magt heeft om te handelen. De letter van
het bestek op te volgen, is veelal schier ondoenlijk, en wordt evenwel
door 's Rijks Ingenieurs gevorderd; en dit volgen der letter van het
bestek heeft menig aannemer ten val gebragt, terwijl het Rijk er juist
niet beter bij gevaren is. Als men bij particuliere aanbestedingen
bespeurt, dat de aannemer zijnen pligt betracht, en de zaak (hoewel niet
letterlijk volgens het bestek) ten uitvoer brengt, dan is men tevreden.
Is er somwijlen verschil, men gaat vrijelijk naar de directie; maar
geen aannemer bij het Rijk, die zich over den bij het werk aangestelden
Ingenieur beklagen zal, want hij weet, voor ééns en voor altijd, dat het
nutteloos en ondoenlijk is.[5]

[5] Bij ons bestaat een zeer groot ongerief. Een burger, die zich
    over een ambtenaar te beklagen heeft, levert zijne klagten in bij
    den minister. Dit beklag wordt door Z.Ex. aan den betrokkenen
    ambtenaar toegezonden, ter fine van consideratie en advys, op
    deszelfs rapport, wordt door zijne Z.Ex. conclusie genomen, en
    hoe dit antwoord geweest is, krijgt de geriefde nimmer te weten.
    En hoe zou het mogelijk zijn, (wij willen niet zeggen, dat hij in
    het ongelijk wordt gesteld), dat het indienen van klagten hem iets
    zouden baten: de eene heeft zijne vrienden en betrekkingen bij het
    ministerie, en de andere kent de laarsjes en de trappen niet, om op
    te klimmen. Werd echter, zooals regt en billijk was, den klager het
    rapport van den aangeklaagden ambtenaar, ter wederlegging, tot
    repliek medegedeeld, en dan in handen gesteld van onzijdigen, dan
    ware het vrij wat beter voor ons volksgeluk.

Bij particuliere ondernemingen, weet de aannemer, is er voor de stipte
betaling gezorgd, en bij het Rijk?--hoe dikwijls zijn aannemers daar
niet te leur gesteld? In 1815 en 1816 ontvingen zij voor hunne f 100
in plaats van geld, syndicaat ter waarde van 80 à 85%, in 1830
schatkistbiljetten van 70 à 80%. Dit gebruik maken van zoodanige
hulpmiddelen, hetwelk menigen onschuldige in verlegenheid bragt, heeft
het Rijk veel meer gekost, dan het verschil tusschen den prijs van het
papier en kontant bedroeg. In Engeland betaalt men immer 's Rijks
werken met wissels op 3/m. op de bank, met inbegrip der 3/m. disconto.
Dan dient ook de meerdere spoed in aanmerking te komen, waardoor de
particuliere, uit den aard der zaak, aan de regeringswerken vooruit
zijn. Veel wordt bij particulieren mondeling behandeld, hetwelk bij de
regering schriftelijk moet geschieden. Deze schriftelijke voorstellen
hebben eenen geruimen tijd noodig, om in en uit de handen der maar op
zekere tijden bijeenkomende commissiën te komen; en dan moeten dezelve
nog door vele handen in de ministeriën circuleren, alvorens de minister
fiat teekent. Bij eene particuliere directie heeft ieder belang en winst
bij spoed; daarentegen bij rijks-commissiën wordt aan de leden geen
nadeel berokkend door vertraging; het honorarium gaat door.

De Ingenieur, die bij eene droogmaking zijne buitengewone toelage
geniet, zoo lang de droogmaking duurt, heeft er geen belang bij, dezelve
met spoed te volbrengen; want eigenbelang is en blijft immer eene sterke
drijfveer.

Zoo wil men, dat er eindelijk verstopt geraakte pompen in de dijken van
eenen drooggemaakten plas gevonden zijn, terwijl men vele gissingen
gemaakt heeft omtrent het gestadige toevloeijen van het water.
Intusschen heeft de droogmaking vele duizenden boven de vastgestelde
raming gekost. Even als de pompen bij toeval zijn verstopt geraakt, even
zoo zijn zij bij toeval ontdekt. Bij vele dingen ligt evenwel de blaam
niet op de hooge regering zelve, het is de administratie aan wier
werkzaamheden, zoo het schijnt, niet meer spoed kan bijgezet worden,
daar hare omslagtigheid allen spoed weert.

Wij hebben onbewimpeld onze gedachten gezegd; de toedragt der zaak,
naar ons inzien, bloot leggende, beschuldigen wij niemand. Wij hebben
meermalen de eer gehad, vele verdienstelijke ambtenaren, zoo in hooge
als mindere betrekkingen, te leeren kennen, wier kunde en beleid wij
alle achting toedragen. Hoe ook door dezen en genen onze wijze van
denken en spreken moge beschouwd worden, men zal moeten erkennen, dat
wij, zoo verre het in ons bereik mogelijk is, nut willen stichten.

Wij willen ook eene nationale eerezuil oprigten: wij willen 's Rijks
schatkist door 's Lands welvaart gestijfd hebben; wij willen eenen
magtigen steun geven aan handel, aan scheepvaart, aan landbouw, en aan
alle bij ons te huis behoorende fabrijken en trafijken. De gedrukte
middelstand zal nieuw leven erlangen, en voor jaren zal de armoede
geweerd zijn; er zal meer nationale rijkdom ontstaan, doordien wij eene
grootere hoeveelheid goeden bebouwbaren (slib)grond zullen aanwinnen,
dan wij thans bezitten. De noodzakelijkheid en de uitvoerbaarheid
betoogd hebbende, willen wij de onderneming eerst eens uit staatkundig
oogpunt beschouwen.

Wij prijzen dezelve aan, als eene schadevergoeding voor het door den
Belgischen opstand geleden verlies van grondgebied.

Zij zal den Staat tot voordeel zijn, door den aanwas der bevolking te
bevorderen, daar op den aan de zee ontwoekerden grond, meestal, zoo niet
geheel, van den vruchtbaarsten aard, steden en dorpen zullen herrijzen,
waarin duizende huisgezinnen in welvaart en voorspoed zullen kunnen
leven.

Door de gelegenheid daar te stellen, om de overvloedige gelden,
nu ongebruikt of aan vreemden ter leen verstrekt, voordeelig ter
bevordering van eigen welvaart te besteden.

Door de nijpende armoede te beteugelen, daar er omstreeks tachtig
millioenen guldens, alléén of meerendeels, aan graaf- en dijkwerken,
met inbegrip van sloten, slechten en bekavelen, zal moeten worden
besteed, behalve hetgeen aan bouwmaterialen, fabrijk- en
stoom-werktuigen zal moeten worden ten koste gelegd.

De nijverheid, gepaard met aanzienlijke vorderingen in wis-, natuur-,
schei- en werktuigkunde, heeft onder alle volken verbazende voortgangen
gemaakt, en allerwege heerscht eene overproductie. Door den ontzettenden
aangroei der bevolking, vooral in de fabrijkdistrikten en steden, is er
een overvloed van menschen, welke, bij de vereenvoudiging der werktuigen
in de fabrijken, waardoor minder handen benoodigd worden, onmogelijk
werk en brood kunnen vinden. Voor die overbevolking hier te lande, in
groote mate door verminderden handel en daardoor ontstaan gebrek aan
vertier veroorzaakt, moet naar middelen van bestaan en werk omgezien
worden. Voor den landbouw is de handwerker zoo niet in eens bekwaam; er
moeten dus openbare werken ondernomen worden, waardoor èn landbouw èn
vertier bij de ambachten en bedrijven ontstaat; en daartoe strekt ons
ontwerp.

De nationale rijkdom zal aanzienlijk vermeerderen: men schatte de
600,000 bunders eventueel in te dijken grond gemiddeld maar op f 500
per bunder, hetwelk eene vermeerdering geeft van f 300,000,000 aan
eigendom; dan zal men het niet voor overdrijving houden, dat de in de
zee aanwezige slibgronden, die de beste in ons rijk zullen evenaren,
na verloop van tijd eene waarde van meer dan f 1000 per bunder zullen
verkrijgen, daargelaten nog, dat de gering te heffen polderlasten,
en het niet wisselvallige van het drooghouden, eene betrekkelijk
meerdere waarde aan dezen grond zullen verzekeren, en éénmaal die
600,000 bunders, bebouwd wordende, op eene ruwe gemiddelde huurwaarde
aangeslagen van f 60 à f 70 per bunder, zal dit jaarlijks eene
circulatie van plus minus veertig millioenen guldens te weeg brengen,
behalve hetgeen de gebruiker voor zich en de arbeiders verdient.

De aanslag voor de belastingen zoude verminderd kunnen worden, door
vermeerdering van belastbare personen en voorwerpen. Dus invloedrijke
vermeerdering van inkomsten van 's Rijks directe en indirecte
belastingen en accijnsen. De ondervinding leert het, en de statistieke
opgaven van Engeland leveren er de bewijzen van, hoe voordeelig
handenarbeid op 's Rijks inkomsten terugwerkt.

Eene hoogst belangrijke besparing zoude plaats hebben aan omstreeks
honderd uren lange zeeweringen, dijk-, paal- en sluiswerken, waarmede de
Zuiderzee, om verdere inbraak en verwoesting van gronden te beletten,
moet beteugeld worden, en welke schier allen zullen vervallen, alsmede
het onderhoud aan al de in en om de Zuiderzee liggende eilanden.

De physieke toestand van het Rijk zoude verbeteren, en door verbeterde
afwateringen aanzienlijk bevoordeeld worden, waardoor het Rijk en
verscheidene provinciën van geldelijke en andere moeijelijkheden zouden
worden ontheven.

In de behoefte aan goed bouw-, hooi- en weiland werd voorzien; bij
gebrek aan land, naar evenredigheid van pachters, wordt thans de
huurwaarde onmatig opgedreven, waardoor de ondergang van de pachters
wordt berokkend, en waardoor de eigendommen later in waarde moeten
dalen. Door het daar te stellen lagere peil of meerdere verval in de
Noordzee, verkrijgt een groot gedeelte van Rijnland, geheel Amstelland,
het Noorder kwartier van Holland en de Vecht en Eemlanden eene betere
waterloozing dan immer; de verveeningen zullen daardoor gemakkelijker
worden gemaakt, de waarde der landerijen, welke nu bij het kadaster
als moerassig en drassig op de laagste tauxatie staan, zal aanzienlijk
vermeerderen, doordien het land droog worden zal en blijven, en tot
kultuur geschikt worden; zoo zullen vele duizende bunders verachterd, en
steeds verslimmerend land, in waarde aanzienlijk moeten rijzen, gezwegen
nog van de meerdere welvaart, die de landman zal verkrijgen, hetwelk
wederom van grooten invloed op het vertier in de steden moet zijn.

Het is niet alleen in de hiervoren genoemde districten, maar over alle
gewesten, zoowel noordelijk als oostelijk, waar verbeterde afwatering,
zoo reikhalzend wordt verlangd hetwelk maar al te duidelijk uit de
provinciale verslagen blijkt, zoodat verbeterde afloop des waters
bijdragen zal, tot vermeerdering van 's Rijks welvaart en inkomsten.

Het is ook een gewigtige omstandigheid, dat de Rijks maritieme werf te
Amsterdam weder als vroeger zal kunnen worden gebruikt;--dat van dáár
volledig uitgeruste schepen van het zwaarste kaliber, binnen weinige
uren in de Noordzee zullen kunnen komen; maar dat ook de maritieme haven
van Amsterdam vatbaar voor een groote vloot wordt, welke veilig voor
elken vijandelijken aanval zal zijn, en behalve dit, daar wij thans maar
eene betrekkelijk gebrekkige haven, die aan het Nieuwe Diep, bezitten,
dat wij er alsdan 5 nieuwe bij zullen bekomen, welke allen van uit het
hart van het Rijk, van alles zullen kunnen worden voorzien. Niet alleen
zal dan het binnenloopen der schepen in tijden van oorlog gemakkelijk
worden gemaakt, maar ook door middel der ringvaarten zullen met den
meesten spoed van Amsterdam en elders, stoombooten naar alle zeehavens
kunnen worden afgezonden, om den vijand, die alsdan zes in stede van één
punt zoude te observeren hebben, te bestoken.

Uit een handels-politiek oogpunt beschouwd, is het voor de stad
Amsterdam van het grootste gewicht, dat dezelve door het zeekanaal, dan
eene zeehaven geworden, voordeeliger ligging verkrijgt dan de steden
Antwerpen, Hamburg en Bremen, en dat ook de andere, thans slechts
door schepen van minder diepen gang te naderen, handelsteden, zooals
Groningen, Harlingen, Zwol en Kampen, in betere gemeenschap zullen
geraken met Groot-Brittanje en de Oostzee; langs de kanalen van daar de
Duitsche grenzen bereikende, zullen de aan- en afvoeren door die steden
van en naar het noordelijke Duitschland, even goed als den Rijn op- en
afwaarts, spoediger, veiliger en minder kostbaar worden, dan thans over
Hamburg en Bremen.

Bij matiger regten, en bij een vrij granenstelsel, zal men Amsterdam
ook boven Hamburg en Bremen de voorkeur geven, daar de togt naar en
van Amsterdam, door het zeekanaal, korter, veiliger en minder kostbaar
wordt, dan in en uit de Noordzee, uit en in de Elbe en Wezer.

De groote hinderpaal voor Amsterdam, dat een groot schip in het Nieuwe
Diep moet lossen, om door het Noord-Hollandsche Kanaal te kunnen komen,
met welken doortogt gemiddeld 14 dagen zijn gemoeid, ware alsdan uit den
weg geruimd.

Vestigen wij het oog op den handel zelven, de heilrijke gevolgen
daarvoor, welke uit dit ontwerp zullen ontstaan, zijn niet te berekenen.

Mogt ook al vroeger menigeen het nut van een kanaal, door de duinen heen
tot in de Noordzee, ingezien hebben, niet slechts voor den handel, maar
ook voor de droogmaking van het Haarlemmer Meer,--men werd afgeschrikt,
niet om het onmogelijke der uitvoering, maar om de kosten. Van dit
bezwaar wordt men echter, door de winst aanbrengende indijking en
droogmaking van het IJ, ontheven, waartoe slechts een voorschot noodig
is, dat genoegzaam gerestitueerd zal worden.

Amsterdam zal Rotterdam zijnen stroom niet meer te benijden hebben,
daar het alsdan beter in gemeenschap met de zee zal komen. Het is geen
trek van wangunst, die ons deze zaak te berde doet brengen, het is
slechts om aan te toonen, hoe men dit bezwaar, hetwelk Amsterdam immer
heeft gevoeld, zou kunnen opheffen, dat wij zulks hier aanstippen.

Het is voor beide steden van het grootste belang, dat de handel
van beide worde uitgebreid; en wordt de handel op de eene plaats
verlevendigd, zoo blijft dit niet zonder invloed op de andere, terwijl
het verkeer tusschen beide zoo gemakkelijk is. Boeit men slechts den
handel niet, dan zal de drukte en bedrijvigheid grooter worden dan
immer. Door PEELS stelsel, door den toenemenden handel en de behoefte in
de Rijn-provinciën, de uitbreiding daarvan in Zwitserland en in het
oostelijk gedeelte van Frankrijk, zal men bij ons thans reeds meer
vrijgevig handelsstelsel, en daardoor van alles meer voorziene havens,
de voorkeur geven boven de Belgische, waar men, gedwongen, slechts eenen
vrijen vervoerweg geeft, en baatzuchtig en kortziende, alle vreemde
fabrikaten in eigen gebruik van de hand wijst.

Alle andere moeijelijkheden daarlatende, die den doortogt door het
Noord-Hollandsche kanaal belemmeren, blijft de ongeschiktheid van
hetzelve voor stoomboot- en stoomsleepdienst het groote bezwaar. Alle
voorgestelde kanalen en ringvaarten, zullen daarvoor geschikt zijn. Welk
vertier door de verkorte gemeenschap van de zee, met al de havens aan de
Zuiderzee geboren zal worden, is moeijelijk te berekenen en te
beschrijven.

Er zullen van Amsterdam directe stoombootdiensten kunnen geopend worden,
op vele der Engelsche havens en op die van Frankrijk, en zij zullen
kunnen worden uitgebreid op de West-Indiën en op Amerika. Is de handel
van vee, groenten en vruchten van Rotterdam, Harlingen en het Nieuwe
Diep zoo belangrijk geworden, hoeveel belangrijker zal dit niet kunnen
worden, door de aanwinst van zooveel meer grond, als nu in het IJ en
in de Zuiderzee ligt, en door de verbetering der nu door gebrek aan
afwatering gedurig achteruitgaande landerijen, waar onder er, zoo als
om de Zaan heen, zijn, die voor warmoezierderij van de edelste soort
geschikt zijn, die van het Westland evenarende; dan liggen er ook nog de
deels uitgeveende, deels niet uitgeveende Loosdrechten, Breukelerveen
enz., waar, als het water slechts uitgemalen is, beste gronden gereed
zullen zijn.

Door de vermeerdering van weilanden, van vee, hooi, boter en kaas,
allerhande vruchten, zullen wij, wanneer onze akkerbouw, welke, zoo als
PEEL zelfs omtrent Engeland zegt, nu nog in hare kindschheid is,
meerdere ontwikkeling verkrijgt, in uitvoer van levensmiddelen, zoo naar
Engeland als naar Oost- en West-Indië, met Noord-Amerika kunnen
concurreren.

Zijn de kanalen in Over-IJssel en Drenthe gereed, zoo vinden wij
eene spoedige en goedkoope gemeenschap met Hannover en Westphalen,
en dan zijn de afstanden, uit onze eigene provinciën, door de beter
daargestelde gemeenschappen verkort, zoodat dan ook alle andere mindere
voortbrengselen van den lande meerdere waarde verkrijgen, zooals zulks
om Nijmegen, overal langs de Maas, de Waal en de Rijn door de snellere
gemeenschap met stoombooten plaats vindt.

Verwerpen wij eene betere gemeenschap, met de hoofdstad van ons rijk
niet, vooral wanneer zich daarmede buitenlandsche handel paart.
Rotterdam, door hare betere gemeenschap langs de rivieren met het
buitenland, dankt daaraan gedeeltelijk haar bestaan.

Provinciën en steden, die nader bij Amsterdam liggen en Amsterdam
zouden kiezen, zijn door hare gebrekkige ligging aan de zee, buiten
aanraking met haar.

Het grootste gedeelte van Gelderland, tot aan de Pruisische grenzen,
vervoert deszelfs produkten naar Rotterdam, omdat het vervoer bij eenen
veiligen watertogt langs de rivieren daarheen gemakkelijk is, en vandaar
een gereede aftrek op Engeland enz. bestaat, al hetwelk thans te
Amsterdam niet het geval is.

De concurrentie dwingt tot bezuiniging van kosten en daarom zal het voor
Noord-Holland van belang worden, zijne eigene voortbrengselen, ook langs
eigene kanalen, over zee te zenden, en geene omwegen, over het Nieuwe
Diep of Rotterdam te moeten kiezen.

Alle bestaande stoomboot-diensten, zooals op Zaandam, Harlingen, Zwol
en Kampen, zullen langs de ringvaarten behouden blijven, derzelver
ondernemers, zullen het zich niet voor schade aanrekenen, dat zij hunne
kostbare zeebooten voor binnen- of rivierbooten kunnen verruilen. Deze
en alle andere overzeesche schippers, zoo vaak door laag en door hoog
water, door storm en tegenwinden, door gevaarlijke togten op zee tegen
gehouden, zullen gaarne, gaande weg, hunne thans in aanbouw zijnde en
door onderhoud kostbaarder zeeschepen voor trekbooten ruilen, waaraan
het wisselvallige der zeetogten niet is verbonden.

Wordt de moeijelijkheid voor de vaart, met onze aan de Zuiderzee
gelegene steden en havens uit den weg geruimd, van niet minder gewigt
zal het verkorte traject, van uit de Noordzee langs Zandpoort naar
Amsterdam zijn, tegen dat van naar het Nieuwe Diep, en van daar door
het Noord-Hollandsche kanaal naar Amsterdam, voor onze handelaren en
reederijen en voor vreemden, welke vermeenen, dat een schip te Antwerpen
gelost en geladen, en weder zee gekozen heeft, alvorens een ander van
het Nieuwe Diep voor Amsterdam kan komen.

Bovendien, welk nadeel ons een vroeg invallende, lang aanhoudende winter
berokkent, dat heeft ons die van 1844 en 45 bewezen. Wij zouden, bij
het voorgestelde zeekanaal, geene vier maanden van alle gemeenschap met
andere landen en werelddeelen verstoken zijn; onze producten zouden
hunne waarde niet verliezen, door maanden lang gebrek aan gelegenheid,
om die te kunnen verzenden naar alle plaatsen en landen, welke gewoon
zijn, onze toevoeren te ontvangen. Op die plaatsen, en in die gewesten
ontstond alsdan wel gebrek aan onze voortbrengselen, doch daarin
werd voorzien door anderen, en wij misten de gelegenheid, onze
voortbrengselen te verkoopen, en alzoo kwam het nadeel op ons neder.
Ware er de behoefte niet, om in den winter eene geschikte zeehaven te
hebben, men zoude geene plannen gevormd hebben, om zoodanige haven bij
Scheveningen aan te leggen.

In vier maanden geene toevoer van provisiën uit Nederland naar deszelfs
eigene koloniën; ook daarin moest door andere natiën worden voorzien, en
daarenboven trokken deze de voor ons bestemde retouren en waarden, en
wij zelven hadden geen debouché. Vier maanden lang moesten de reederijen
(zoo al niet de schepen, omdat zij het Nieuwe Diep niet binnen konden
komen, in Engelands havens bleven liggen!) het equipagie-loon en de
levensmiddelen geven, waardoor dikwijls eene, anders winstgevende,
vracht verlies berokkende; vier maanden lang bleef een assuradeur risico
loopen, waarvan hij in weinige uren bevrijd konde zijn; vier maanden
lang derfde de handelaar zijne goederen, en moest zich schadelijke, zijn
crediet niet verheffende, maatregelen getroosten,--dit alles zoude
vervallen.

De eb en vloed, bij het grooter verval en de diepte van het zeekanaal,
zouden den nieuwen stroom van af de sluizen tot in de zee openhouden,
de uitijzing, wanneer gevorderd, zoude geene weeken lange vruchtelooze
onderhandelingen behoeven, de vaart tusschen Amsterdam tot Zandpoort
ware open te houden door af- en toevarende stoomslepers.

En legt de doorvoer-handel niet alle voordeelen van eigen
commissie-handel af; het is dan toch voordeeliger, door het binnen komen
en uitgaan der schepen, door hun lossen en laden enz., terwijl al die
schepen zekere behoeften hebben, waarin moet worden voorzien, iets te
verdienen, dan ook dit aan anderen over te laten.[6]

[6] Het gouvernement stelde in 1815 en 1816 een transitoregt van
    3%, met 13 opcenten, op katoenen garens. Een huis te Amsterdam
    had met een huis te Londen eene overeenkomst getroffen. Het
    londensche huis had zijne agenten te Liverpool en Manchester, en
    stond in relatiën met alle katoenspinners, en wilde 100,000 pond st.
    bezigen, om de geschikste sorteringen, twisten of gesponnene garens,
    voor de duitsche en zwitsersche markten te koopen, en te zorgen, dat
    daarvan ten allen tijde ruimen voorraad te Amsterdam zoude zijn.
    Duitschland en Zwitserland hadden slechts de nommers op te geven,
    en er kon te Amsterdam terstond in hunne behoeften worden voorzien;
    er circuleerden reeds eenige tonnen gouds. De concept-wet bij de
    Staten-Generaal ingediend zijnde, vond zich het amsterdamsche huis
    verpligt, het londensche daarvan te verwittigen. Een bekende uit
    Hamburg was te Londen bij de ontvangst van dezen brief tegenwoordig.
    Men sprak er over: de Hamburger beweerde, "de doorvoerregten in
    Holland waren te hoog. Wat te Amsterdam niet meer kon plaats hebben,
    kon nu even geschikt te Hamburg geschieden." Den Hamburger werd
    de zaak toevertrouwd, en de zich deswege geëtabliseerd hebbende
    Duitscher reed, binnen weinige jaren, in eene elegante calèche met
    vier paarden.

    De Amsterdammer bezocht weinig tijds daarna eenen vriend in den
    Haag, eerste commies bij het Ministerie van Financiën. Men dutste
    zich, zooals de Duitscher zegt, en het volgende gesprek viel voor:

    De AMSTERDAMMER. Zoo, JAAP! hoe heb je het?

    De HAGENAAR. Wél, KO! Maar hoe zie jij er zoo bedrukt uit?

    De A. Dat is jou schuld, JAAP!

    De H. Mijn schuld--dat begrijp ik niet.

    De A. Gij hebt 3½% transito regt op de twisten gelegd, en die
    gaan nu over Hamburg voor ½%; dit maakt mij in Amsterdam eene
    misrekening van f 235,000, waarvan mij jaarlijks ruim f 100,000
    zouden zijn toegekomen.

    De H. Maak mij die rekening eens, KO!

    De A. Hoor! 100,000 pond st. is f 1,200,000, gemiddeld die som,
    drie maal in een jaar omgezet, maakt eene som van f 3,600,000.

      daarop het land ½%                          f  18,000
      provisie en delcrediere 3%                  " 108,000
      courtage 1%                                 "  36,000
      duitsche commissionair 1½%                  "  54,000
      registratie voor remises en traites 2 o/oo  "   7,200
      wissel-courtage 1 o/oo                      "   3,600
      onkosten                                    "   9,000
                                                  ---------
      dit zijn                                    f 235,800

    door een enkel huis in één jaar.

    De H. Ik heb niet geweten, dat daar zulke sommen mede gemoeid zijn.

    De A. Dan hadt gij eerst de zaken moeten onderzoeken, alvorens zulke
    ruïneuze wetten te maken.

En is die weinige doorvoerhandel, dien wij thans nog maar bezitten,
niet voor een groot gedeelte het gevolg van gebrek aan ondernemingen
van onze zijde, welke eensdeels werden gestaakt door hooge in- en
doorvoerregten, anderdeels door gebrek aan eigene medewerking? Vroeger
wist de duitsche fabrikant geen ander debouché, dan door verkoop aan
ons; wij kochten hem zijne artikelen af, en verscheepten die, voor
eigene rekening naar elders, en bragten van elders de retouren mede.

Door ons prohibitief stelsel werden vele, zoo niet alle, fabrikanten
genoodzaakt, andere middelen te beproeven, om hunne goederen te
verkoopen; de goederen werden nu naar Hamburg verzonden; men ontving
eenige voorschotten, en verscheepte de goederen, voor duitsche rekening,
naar andere werelddeelen; Hamburg ontving en verkocht de daarvoor
teruggezondene producten en genoot daarvan de winsten.

Door dit alles werd de Duitscher ingelicht, en van dáár dat die thans
betere handelsbetrekkingen heeft dan wij, omdat de eigen broeder,
zoon of landgenoot, in Noord-Amerika, Brazilië enz. gevestigd, hem van
daar met den stand van zaken bekend maakt, tot zelfs uit onze eigene
koloniën, daar Duitsche natuurkundigen volledige berigten over Java naar
hun land zenden, die wij verminkt na jaar en dag in de mengelwerken
onzer tijdschriften en dagbladen terug vinden. Wij staan den vrijen
handel voor: met een zeer matig gelijk werkend tarief, zou de Staat, wat
zij aan de eene zijde aan revenuën op in- en doorvoerregten derfde;
anderzijds door meerdere welvaart der ingezetenen terug bekomen.

Door welvaart van den handel vermeerderen 's Rijks magt, aanzien
en middelen, dit leert ons onze eigene geschiedenis. Het waren de
Handeldrijvende provinciën Holland en Zeeland, die vroeger het land
en tijden van gevaar, met volk, met schepen en geld te gemoet snelden.

Hoe vleide men zich in 1814 en 1815 met herstel van vroegeren
handel, en reeds begon dezelve te ontluiken, toen een rampzalig
fabrijk-protectiestelsel ons de blijde toekomst vernielde, de
ondernemingsgeest uitdoofde, vooruitgang en wetenschappen in en de
toepassing daarvan op de fabrijken, en de kennis van handeldrijvende
volken belette, voor immer den handel in duitsche linnens, en zoovele
niet op onzen grond te huis behoorende fabrijkaten uit het land
verbande, waardoor de retouren uit dien handel met Noord-Amerika,
Brazilië en West-Indië gekeerd, en daarmede den uitvoerhandel van
onze eigene voortbrengselen, van den eigen grond, boter, kaas enz.
stremmende, de ondernemingen op den Stillen Oceaan en de Zuidzee
stuitte, waarheen Bremen ons met vloten beschaamt, de aan scheepvaart
eigene verbonden fabrijken werkeloos maakte, zoodat de werven hier
gesloopt, maar in Hamburg en Bremen aangebouwd werden.

De graanhandel werd verdreven, en daardoor het middel van de hand
gewezen, om onze eigene granen (mindere soort, met betere vermengd)
af te zetten. De pakhuizen voor linnens en koornschuren, die Europa
voorzagen, waardeloos gemaakt, duizenden, die door inspanning van geest-
en ligchaamskrachten den middelstand deden bloeijen, werkeloos, en tot
den bedelstaf gebragt[7].

[7] Men berekent het op f 100 per last graan, ons uit den vreemde
    toegevoerd, dat er aan vracht, assurantie, lossen, opdragen,
    verschieten, meetloon, afdragen, pakhuishuur, courtage en
    provisieloonen is in handen gekomen, behalve de winst en vracht
    bij den weder-uitvoer.

    In 1817 werden er alleen 80,000 last tarwe aangevoerd, daaraan
    waren dus f 8,000,000 verdiend; rogge werd in gelijke verhouding
    aangebragt. Laten nu de voorstanders der graanwetten ons de
    verdiensten van den landbouw, tegen die schade opwegende, aanwijzen.

    Een koopman betaalt milde loonen; een koorndrager kan van f 1,50 tot
    f 2 daags verdienen, en in den winter wordt door den landbouwers in
    de Betuwe 15 cents daags betaald.

Dit alles danken wij der protectie, aan den landbouw en de fabrijken
verleend; halve maatregelen, hoog opgevoerde schaalregten en
transito-regten, die den doorvoer verboden, waardoor millioenen, die
door onze handen hadden moeten gaan, met de verdiensten daarop uit het
land zijn geweerd, en aan anderen werden prijs gegeven.

Men beschuldige ons niet, dat wij den landbouw willen verwaarloosd zien;
deze kan zich zelven helpen; zulks heeft, voor weinige jaren, nog een
Zeeuw, een groot landhuishoudkundige beweerd. De landbouw heeft zich
immer zelf geholpen, en wij hebben kostelijke weiden voor de veeteelt,
zoo wij slechts ons beestenras verbeteren, en zorgen dat de boter en
kaas niet, na ouden slendriaan, half bedorven worden vervoerd, terwijl
de onkundige waant, dat geen ander product het zijne kan evenaren, en de
gegoede Engelschman ze niet op zijne tafel zien wil, daar zij bij hem
slechts kost voor de minderen, en tot voorziening van armengestichten
en werkhuizen is.

De grondeigenaar betaalt den grond buiten verhouding hoog, waardoor hij
zich zelven benadeelt. Door het meer dan benoodigde getal boeren, die
naar eene hofstede dingen, worden de huurprijzen zoo hoog opgedreven,
dat de huurder, bij den minsten tegenspoed, dezelve niet kan opbrengen;
en dit wil men nu door graan-protectie-wetten verhelpen, waardoor de
Staat al meer en meer wordt te gronde gerigt!

Dat de landbouw uit de geschiedenis de bewijzen bijbrenge, dat hij
gelijke diensten als de handel aan den Staat bewees; welke door zijn
gezag, door zijnen invloed en magt, en door zijne ruime offers aan het
land voorkwam, dat het niet reeds voor langen tijd geheel of ten deele
een wingewest van eenen anderen Staat geworden is.

De handel kwijnt ook wel door deze of gene gebeurtenis, maar schreeuwt
dan niet om bijstand ten koste van allen. Wordt het algemeen door rijke
oogsten gezegend, zoo kunnen geene protectie-wetten de graanprijzen doen
stijgen, en elke gulden protectieregt is eene belasting op het algemeen,
ten gunste van eenige weinigen, terwijl de landbouw bij schaarste door
hooge prijzen wordt schadeloos gesteld.

Eenerzijds juicht men Albions vrijgevig stelsel toe en men is verblijd,
daardoor zijne haver tot voordeelige prijzen te kunnen verkoopen,
en anderzijds zal men ons beletten gelijke voordeelen, door even
vrijen invoer te genieten. Men verlieze nimmer uit het oog, dat wij
graanhandelaren behoeven, die gegoed en ondernemend moeten zijn, die bij
dreigend gebrek kapitalen moeten bezitten en den moed hebben, die te
wagen, om door ruime aanvoeren het gebrek te voorkomen, men beseffe dat
het de graanhandel is, die in tijden van overvloed hare schuren opent,
en speculerende, den landbouwer zijnen overtolligen voorraad afkoopt,
welke anders alle waarde zoude verliezen.

Men heeft groote ontginningen, waarvan sommige met gebrek aan kunde
en doorzigt ondernomen, die zelf bij vrijdom van grond-lasten geene
rekening geven; wel spreken de afgevaardigden uit de provinciën
waar die ontginningen werden ondernomen, luide voor schaalregten om
hunne speculatiën te schragen, terwijl den vrijen graanhandel en den
handelaren, door hen overstemd, geene vergoeding wordt gegeven voor het
groote nadeel, dat hun, met die duizenden, die door den graanhandel
leven, berokkend wordt. Daarbij begint het gezond verstand overal de
bovenhand te verkrijgen, dat, ofschoon belasting op het gemaal moge
geheven worden, het algemeen niet meer cijnsbaar mag worden gemaakt, aan
een reeds te lang bevoorregte klasse. Zochten grondbezitters rondom het
Haarlemmer-meer, de droogmaking daarvan te keeren, uit vrees dat hunne
eigendommen daardoor in waarde zoude verminderen, wij vreezen dan ook,
dat dezen door hunnen baatzucht, ten koste van de welvaart der geheele
natie, wel weder de grootste tegenstanders van ons ontwerp zullen zijn.

Wij staan den vrijen handel voor, omdat wij meenen, dat juist de
fabrijken, welke hoog beschermende regten genieten, daardoor wel
oogenschijnlijk bevoordeeld, echter wezentlijk benadeeld worden. Vóór
het verbod van uitvoer van lompen, en vóór dat er hooge regten op het
papier werden gelegd, bloeiden onze papier-fabrijken, en overal wilde
men hollandsch papier. De fabrikant, steeds begeerig, verlangde verbod
van uitvoer van lompen, en geen invoer van papier; maar welk gevolg
heeft dit gehad? Hij gaf zich geene moeite meer, sluimerde in, tot dat
hij zijn debiet geheel verloren had, en nu blijkt het, bij onderzoek,
dat hem andere natiën op het gebied van schei- en werktuigkunde verre
zijn vooruitgestreefd. Ware de concurrentie blijven bestaan, dan zou
de vrees voor eigen behoud hem op de hoogte gehouden hebben dier
wetenschappen, welke onafscheidbaar aan zijne fabrijk verbonden zijn.
Nu derven onze papier-fabrijken hun debiet, en wij worden overstroomd
met vreemd fabrikaat; eene reeks van jaren heeft men hier eenen
hoogst aanzienlijken handel in lompen geweerd, terwijl niet meer
werd ingevoerd, dan voor eigen behoefte benoodigd was.

In Engeland is, sedert den vrijen invoer van wol, de schapenteelt
niet achteruit gegaan; sedert het opheffen van het verbod van uitvoer
der wol, zijn ook dáár de laken-fabrijken niet verachterd en door
den vrijen aanvoer van wol uit alle landen, is de fabrikant niet
meer zoo beperkt, in de keuze van zijne grondstoffen. En wat is er
van onze laken-fabrijken geworden? COCQUERIL DE OUDE, boodt zijne
nieuwe wijze van fabriceren te Leiden aan; die stad was beroemd om
hare laken-fabrijken, en waande zich dus verheven boven de anderen;
COCQUERIL dáár afgewezen, wendde zijne schreden naar Verviers, waar men,
schranderder dan te Leiden, den inventeur van iets nieuws met open armen
ontving. Verviers voorziet thans alle werelddeelen van laken, en Leiden
bezit geene fabrijk meer.

De handel biedt aan de wetenschappen de hand, en van daar voorspoed;
terwijl kleingeestige begrippen verdwijnen, en de ondernemingsgeest
aangewakkerd wordt.

Gouda klaagt over verval harer pijpen-fabrijken; maar geen inboorling
van Gouda, die weet, dat er in Amerika en in Engeland vele pijpen van
slechter allooi en fatsoen gebruikt worden, zal er heen gaan, om zelf
onderzoek te doen, en een beter fabrikaat aan te bieden;--dit ligt niet
in zijnen aard. De Commissiën op de pijpen moeten hem, als weleer, op
geregelde tijden geworden;--dit nu niet geschiedende, wordt er over
verval geklaagd; op wie rust de blaam?

Vele rekwesten van wolkammers zijn er ingediend, om beschermende regten
op de garens. Zij hebben het verbeterde engelsche fabrikaat voor oogen,
en evenwel blijft men kammen zoo als voor eeuwen. Menig bemiddelde onder
hen, die kinderen heeft, is te beangst, om hen uit het vaderlijke oog te
laten gaan, of het komt in zijne gedachte niet op, hen naar Engeland te
zenden, om onderzoek te doen naar de wijze, waarop de Engelschen werken,
en betere artikelen kunnen leveren. Wij zouden nog eene reeks van
voorbeelden van gelijken aard kunnen bijbrengen, om te bewijzen, dat het
niet raadzaam is, om door verhoogde regten fabrijken te bevoorregten;
maar wel dat de wetenschappen aangekweekt en onder het volk verspreid
moeten worden, waardoor wij zullen worden in staat gesteld, om met
andere natiën te kunnen concurreren.

Men wordt hier met den vinger nagewezen, als men iets, zoogenaamd
nieuws, onderneemt, dat veelal jaren achtereen in andere landen bij
ondervinding is gebleken goed te zijn.

Waarom lijden sommige dier ondernemingen bij ons schipbreuk? Deels door
de traagheid der natie, welke eene afkeer schijnt te hebben van al wat
nieuw is; deels door eigenbelang; deels door gebrek aan behoorlijk
onderzoek en aan de noodige kunde van den ondernemer, om zelf te
oordeelen, zelf een wakend oog te houden op de werkzaamheden: deels
door te goed vertrouwen op de vreemden, waarvan sommige wel de noodige
bekwaamheden bezitten, doch ook vaak met ondeugden behebt zijn, om
welke zij hun eigen land, met betere inkomsten, hebben moeten verlaten;
deels, omdat bij ons werkvolk de ondersteuning, de bekwaamheid en de
lust ontbreekt, om de behulpzame hand te bieden.

Nog zeer kort geleden hoorden wij eenen thans overleden, met
ondernemingsgeest bezielden baron, die groote bekwaamheden had, laken,
om de (zoogenaamde zotte) nieuwigheden, die hij bij zijnen landbouw
had willen invoeren, zoo als verbeterde wijze van ploegen, zaaijen,
enz. De verdienstelijke overledene had zich vele verbeterde werktuigen
aangeschaft; maar alles bleef meest ongebruikt, omdat zijn volk dezelve
deels met vooroordeel, deels met tegenzin hanteerde.

Een onzer huishoudkundigen bezocht onlangs Engeland, en doorreisde
vooral zulke streken, waar de grond met de zijne niet verschilde. Hij
moest erkennen, dat men er ons verre vooruit was; maar had geene der
dáár met voordeel gebruikt wordende werktuigen mede gebragt, omdat zijn
volk er niet mede wist om te gaan, en hij, zoo doende, vergeefsche
kosten zoude hebben gemaakt.

Wilde men met voordeel op engelsche wijze, en met engelsche werktuigen
werken, dan zoude men eerst eenige jongelieden uit den boerenstand, daar
henen moeten zenden, om, onder eene verstandige leiding, in het werken,
en door te werken, onderrigt te genieten, waarvan dan hier voordeel
zoude kunnen worden getrokken. Dit zoude meer afdoen, dan het beschouwen
van de werktuigen, welke in onze landhuishoudkundige kabinetten voor
staatsie staan, en alle jaren eens voor de tentoonstelling worden
opgepoetst. Het naar Engeland zenden van jonge lieden, uit den
boerenstand, zoude thans aan niet veel zwarigheid onderhevig zijn,
sedert de engelsche nieuwsbladen ons berigten, dat, ten gevolge van
het aanleggen van zoovele spoorwegen, daar gebrek aan handen voor den
landbouw ontstaat. Het ware dus maar hoofdzakelijk de reiskosten; het
engelsch spreken leert men spoedig genoeg, voor zooverre het noodig is.

Bleef de natie in alles zich, als in hare zucht voor het oude, gelijk,
wij zouden dan vrij wat minder schatting aan de parijsche industrie
betalen, en de kosten der huishoudelijke ameubelementen en kleeding
zouden vrij wat geringer zijn; doch hierin is de zucht voor het oude
geenszins blijkbaar. Het zal eenmaal zoo ver komen, dat er geene
nationale kleederdragten in onze beschaafde wereld zullen bestaan; zoo
als men zich te Parijs kleedt, zal men zich op elk dorp ook moeten
kleeden. Wij zien het bewijs daarvan in de parijsche modeplaatjes, die
tot op de geringste dorpen toe voor de glazen prijken, waar maar een
kleêrmaker of artiste voor de dames woont. Dat men nu een winkelier,
madame, _tel et telle_ eert en acht, welke die modeartikelen, in groote
magazijnen, uit den vreemde ten toon spreiden, laten wij daar, maar dat
men den Hollander veracht, die door eigen vlijt onderneemt, om ook iets
nieuws daar te stellen, waardoor in die behoefte kan worden voorzien,
dit is onvergeeflijk.

Waren onze voorouders ook zoo aan het oude gehecht? Schuwden ook zij
de nationale uitvindingen, zoodat een uitvinder zich kwalijk, om
niet (impertinent) lastig te zijn, bij een groot heer durft te laten
aandienen? Haalde men bij hen ook voor een groot genie de schouders
op, die het een of ander durfde ondernemen? Van wáár dan die vele
ontdekkingen op het gebied van kunsten en wetenschappen, zoodat
zij de beste papierfabrikanten waren, de beste uurwerken en klokken
vervaardigden; hunne lakens boven andere de voorkeur hadden; niets hunne
bleeken evenaarde; dat zij de houtzaagmolens uitvonden, olieslagerijen,
lijnbanen, in de toenmalige hoogste volmaaktheid, bezaten, en het aan
ontdekkings-ondernemingen naar het Noorden en Zuiden niet ontbrak?

Van wáár, dat de trotsche, zich onoverwinnelijk wanende Spanjaard, als
hij den Hollander op zee ontmoette met de lont in de hand, liever in de
lucht willende springen, dan zich aan hem overgeven, om genade riep, en
zich, ofschoon eene groote overmagt hebbende, aan denzelven overgaf? Van
wáár, dat een CZAAR PETER DE GROOTE, naar ons land reisde, en er zijn
verblijf hield, om de scheepsbouwkunde te leeren?

Is het de regering, die de volksgeest niet weet te verheffen? of is het,
omdat het volk hoe langer hoe onverschilliger wordt, en denkt: het is
toch alles maar te vergeefs? Aan beide is het te wijten. De regering
acht zich veelal boven de voorstellen van den onderdaan verheven, en
de onderdanen handelen niet gemeenschappelijk, om hetgeen, wat nuttig
is en noodzakelijk wordt, voor te dragen en klem aan hare vertoogen te
geven, en die met vastberadenheid door te zetten. De regering stelt de
populariteit niet genoeg op prijs, verliest dezelve uit het oog, het
volk zwijgt, hetwelk verkeerdelijk als een blijk van goedkeuring wordt
voorgedragen; wat wonder, dat dus alles verachtert en het algemeen er
door lijdt?

Wordt er een of ander voorwerp of uitvinding aan het bestuur, tot
onderzoek, voorgedragen, en bereikt de daarbij belanghebbende zijn doel,
dat het door den Minister wordt aangenomen, zoo waant hij zich gered.
Hij dwaalt! De ambtenaar, aan wien nu de taak van het onderzoek wordt
opgedragen, is of traag, of bevreesd, dat hij, door het uitbrengen
van een op waarheid gegrond rapport, zich op de eene of andere wijze
compromiteeren zal, en stelt het in dier voege, dat er geen eigentlijk
besluit op genomen kan worden,--en de belanghebbenden ziet zijne poging
verijdeld! Vaak ook druischt eene uitvinding tegen wezentlijke of
vermeende belangen, van bij het bestuur aangestelden of magten in den
Staat en commissiën, aan; en dan, tenzij de uitvinder een man van gewigt
is, leiden de beste pogingen schipbreuk. Dat heeft men hier niet alleen
bij ondervinding, het schijnt overal het geval te zijn; vandaar dan ook,
dat vele uitvinders de vruchten van hun genie niet plukken.

Vervolgen wij nu den loop onzer gedachten, hoe de handel, door de
instandbrenging van ons plan, gediend zal zijn.

Men vergunne ons, den lezer nog eens nader toe te lichten, welk nut uit
de indijking van een gedeelte van het IJ getrokken zal worden.

Het voordeel, door de indijking van 8000 bunders beste kleigrond in het
IJ te verkrijgen, in stede van een, kosten zonder voordeel aanbrengend,
water te behouden, valt van zelf in het oog.

Amsterdam wilde vroeger nimmer gedoogen, dat de Slaperdijk verhoogd
werd. Het regt van zelfbehoud waande, dat, wanneer de Slaperdijk
overliep, de stad alsdan gered ware, even alsof bij eenen, door de
Voorzienigheid gelukkig altoos afgewenden, aanhoudenden storm en hoogen
vloed, er niet meer water uit de Noordzee in de Zuiderzee had kunnen
dringen, dan Rijn- en Delfsland kunnen verzwelgen, en dat dan Amsterdam,
bij de indringing van dat water, ook niet zou hebben kunnen of moeten
onderloopen. Er zijn nu nog menschen in leven, die zich het overloopen
van den nu verhoogden Slaperdijk herinneren, en die de schrik en ellende
kunnen beschrijven, door dit overloopen veroorzaakt. Het is ook nog in
veler geheugen, welke schade en ongelukken, door den hoogen vloed van
1825 in Noord-Holland en alom in ons Rijk veroorzaakt zijn; alsmede in
welken angst men later nog te Spaarndam en te Amsterdam heeft verkeerd.
Er kunnen weder stormen en hooge vloeden komen, en is dan ons plan
voltooid, dan kunnen wij die zonder bezorgdheid te gemoet zien, daar,
bij den overvloed van specie uit de diep te graven kanalen, breedere
en hoogere dijken, dan nu bestaan, zullen kunnen gelegd worden.

Men verbeelde zich eens, het IJ ingedijkt, zoo als wij zulks
voorstellen.

Er zouden alsdan drie wegen van gemeenschap met Noord-Holland komen,
waar er nu geen enkele is: men kwam van het Wester-dok naar het Tolhek,
van Zaandam op Halfweg, en van Nauerna op Spaarndam, zoodat men bij
ijsgang geene overtogten, van 4 uren van de Nieuwe Stads-herberg naar
het Tolhek, te vreezen had. Behalve langs de geregelde vaarten van
uit de Zaan, zouden 's winters langs die wegen de toevoeren van de
Zaanlandsche fabrijken, van vee uit Noord-Holland, en van de behoeften
naar de Zaan en Noord-Holland, met geringe kosten kunnen geschieden,
hetwelk nu dikwerf voor weken en maanden niet geschieden kan; en
wanneer het al plaats kan hebben, dan nog slechts met groote bezwaren,
vele kosten en oponthoud. Gelijk deze gemeenschap met Amsterdam
zoude verbeteren, vond zulks ook met Haarlem plaats; en is eenmaal
de droogmaking van het Haarlemmer-meer voltooid, dan worden daardoor
wederkeerige behoeften geboren, welke den weg en de vaart, van de Zaan
op Halfweg, van het grootste gewigt zoude doen worden, en Halfweg tot
eene plaats van levendig vertier maken, iets, dat voorheen niemand in de
gedachten kwam.

Ook het oponthoud, hetwelk onze binnenlandsche handel en scheepvaart
zoo vaak ondervinden, dat men, om oosten-wind en gebrek aan water, niet
van Spaarndam, noch van de Zaan weg kan komen, of dat men dikwijls dagen
achtereen moet blijven liggen, wanneer door hoogen waterstand niet
geschut kan worden, zou niet meer plaats hebben. Door al zulke nu zoo
veelvuldig in het najaar en in den winter plaats hebbende stoornissen
in de vaart, wordt zeer veel verlies geleden, dat, alhoewel niet
algemeen bekend, door de belanghebbenden, die het ondervinden, maar al
te goed kan beoordeeld worden, zoodat men met vreugde middelen zal zien
aanwenden, om zulk ongerief, waaraan groote verliezen verbonden zijn,
uit den weg te ruimen.

Men veronderstelle eens, alles bestond reeds, gelijk wij het hier
voorgesteld hebben. Nu kwam men op het denkbeeld, om, voor Amsterdam
eene waterberging behoevende (even als Rijnland het jaren lang heeft
doen voorkomen, daartoe het Haarlemmer-meer te behoeven, 1/3 van
Rijnlands geheele oppervlakte), die 8000 bunders schoone, vruchtbare
velden in water te veranderen, en dat men om dien boezem dijken moest
aanleggen met kostbare sluizen;--zoude men dan niet eene algemeene kreet
hooren opgaan? 8000 bunders best land aan de zee ter prooi te geven!
Dijken te moeten bekostigen, in aanleg en onderhoud bezwarende! De zoo
noodige land- en veilige watergemeenschap op te breken! De geregelde
drooghouding der landerijen binnen die dijken te beletten. Daardoor
duizende bunders land in moerassen te veranderen, dat toch het gevolg
moet worden, aangezien de boezem, na verloop van tijd, onvermijdelijk
zou moeten verslibben! Amstelland ook van geregelde spuijing te
berooven, en de stads-grachten, steeds van versch en goed drinkwater
voorzien, in zoo vele stinkpoelen te veranderen, waardoor men schuiten
water van elders zou moeten laten komen, en er sprake zou moeten zijn,
om kostbare waterleidingen te maken, die toch op de gewone wijze, met
veel overleggingen en veel praten, niet tot stand zouden komen!

Verbeeld u al deze niet overdrevene nadeelen,--welke te verhelpen zijn,
als men slechts wil,--die thans bestaan en van jaar tot jaar toenemen.

In het tot dus verre afgehandelde is er van zelf reeds veel sprake
geweest van de verbeteringen voor den landbouw, welke uit de exploitatie
van ons ontwerp zullen ontstaan; doch die landbouw is te gewigtig, en te
velen hebben er belang bij, om niet nog eenige bijzonderheden daarover
op te teekenen, waarbij de verbeterde waterloozing, door hare
wenschelijke gevolgen, den eersten rang bekleedt.

Wat men nimmer bevroedde, en waarvan men alzoo nimmer de gewenschte
gevolgen berekend heeft, is, dat door den krachtigen stroom, met grooten
diepgang en waterboezem voor de stad Amsterdam, geheel Noord-Holland
en Amstelland op Rijnlands-peil zullen worden gebragt. Wat weldaad
zulks voor Noord-Holland zoude zijn, zullen, onder meer anderen, de
Heer-hugowaard, de Schagerwaard en het district van Ierswoerde weten
te waarderen, welke alle afgesloten liggen van het Noord-Hollandsche
Amstel-peil, waardoor de Heer-hugowaard en de Schermer zooveel boezems
en strijkgemaal behoeven, die dikwerf niets baten.

Er moeten duizendtallen bunders op boezems uitmalen, welke ½ el lager
liggen dan het Noord-Hollandsche Kanaal. De nadeelen, welke daaruit
ontstaan, zijn niet te berekenen.

Hoe schrikkelijk werd men in de Heer-hugowaard, in het natte jaar
1841, geteisterd door gebrek aan uitwatering. Eens moest men tien
achtereenvolgende dagen den stevigen wind door de hekken laten waaijen,
daar de boezem boven peil stond, en men dus door de lagere ligging
niets kon ontlasten. De ellende in die polder steeg ten top; het water
stond er op eene el hoogte, zoodat die waard naar eene zee geleek.
Soortgelijke rampen waren voor immer geweerd en voorgekomen. De
noodzakelijkheid, om het Noord-Hollandsche Kanaal altijd op deszelfs
tegenwoordig peil te houden, verviel, daaraan was geene behoefte meer,
dewijl de groote en diepgaande schepen het Kanaal niet meer zouden
passeren, enkele gevallen uitgezonderd. Door het ontstane lagere peil
werd eene geheele streek van Noord-Holland, van Zandpoort af tot aan het
Buitenveld toe, van bemaling ontslagen.

Het is bekend, dat de sluizen van het Noord-Hollandsche Kanaal, aan het
Nieuwe Diep, vermogender zijn, dan al de andere sluizen in Noord-Holland
te zamen genomen. Hieruit nu mag men afleiden, dat de uitwatering door
het Zeekanaal in de Noordzee, die 14 à 15 uren nader aan den hoek van
Holland ligt, veel krachtiger zal worden, dan die aan het Nieuwe Diep,
terwijl ook nog dit nieuwe kanaal breeder en dieper wordt, en zich in
een magtiger buitenverhang verliest.

Bij den bloei van den groothandel, van de zeevaart en van de tallooze
fabrijken van vroegere dagen, lette men niet op den rijkdom van grond
aan de Zaan, even min als in vele andere provinciën van ons Rijk. Thans,
daar vele bronnen van welvaart aldaar verdwenen zijn, en daardoor de
armoede schrikwekkend toeneemt, zal men, bij eene verbeterde afwatering,
veel van die armoede kunnen keeren, en den last en druk daarvan kunnen
lenigen.

Genoegzaam kosteloos en onopgemerkt, zullen de nu moerassige landen
alsdan daar droog blijven. Die gronden zijn bij uitstek geschikt voor de
teelt van groenten en vruchten. Het is eene uitgestrektheid van duizende
bunders, en die uitgestrektheid wordt van zelf grooter, doordien men het
groote aantal van slooten en slootjes zal kunnen ontberen, hetwelk men
daar thans heeft.

Bij de daar te stellen scheepsgelegenheden naar buiten'slands, kan
men op eenen geregelden aftrek van allerlei vruchten, groenten,
gevogelte, eijeren, enz. rekenen. Met weinig moeite en kosten ware
alsdan veel te verbeteren. De polders van den Oost- en West-zaner-ban
zouden gevoegelijk, door de stoombemaling van den nieuw te scheppen
Midden-IJ-polder, kunnen worden geholpen, wanneer er soms nog behoefte
aan bemaling mogt bestaan, na alvorens alle fabrijken aan de overzijde
van den Zaanstroom, alsmede die van Westzanen, behoorlijk met kaden
buiten gedijkt te hebben, en wel zoodanig, dat de hoofd- en dwarsvaarten
tot gemeenschap in wezen bleven; van de elf binnensluizen, zouden er ook
verscheidene kunnen vervallen; thans kan de Westzaner-sluis alleen bij
een dood getij spuijen, en zij zal, met een veel grooter verhang, op
de binnenvaarten van den nieuw te scheppen IJpolder kunnen werken. Het
is onnoodig, de alsdan aldaar te verkrijgen voordeelen verder toe te
lichten.

Het uitgestrekte gebied der Ilpen is, bij den aanleg van het
Noord-Hollandsche Kanaal, door onkunde en vooringenomenheid van deszelfs
toenmalige bestuurders, tegen betere inzigten van den Waterstaat,
in slechter toestand geraakt, dan immer te voren. Door aanhoudenden
toevoer van honderde kubieke ellen ziltig water, bij elke schutting van
de sluizen, op zijne reeds drassige landen, verviel zijn toestand van
erger tot erger. Uithoofde der tegenkanting van dit bestuur, moest er te
Purmerend eene kostbare sluis gelegd worden, met dat ongelukkig gevolg,
dat de Willemssluis niet in het IJ kan spuijen, en al haar water nu over
hooger liggende gronden, zoo als die van het Zand of Koegras, naar het
Nieuwe Diep moet geloosd worden.

Het ware voor Noord-Holland voordeeliger geweest, wanneer het geheele
kanaal op Amstel-peil ware gelegd. Nu die Ilpen door dure ondervinding
van het bederf hunner landerijen ingelicht zijn, mogen zij aanzoek
doen bij het Hooge Bestuur, om hunnen misslag hersteld te krijgen, en
de vroegere plannen van den Waterstaat in wezen te roepen, maar zeer
waarschijnlijk lijdt hun wensch schipbreuk om de daarmede gepaard gaande
groote kosten. Met ons plan zouden de Ilpen ook gered zijn.

Door de steeds aangroeijende verslibbing van het IJ, wordt de
uitwatering van Amstelland meer en meer belemmerd, zoodat Amsterdam er
ook den last van ondervindt; door het Noordzee-Kanaal zal de uitwatering
hersteld en een voldoend spuijingsvermogen verkregen worden.

Het is bekend, dat Rijnland een groot half el meer verval door de
Katwijkersluizen in de Noordzee heeft, dan door hare sluizen in het IJ,
en die sluizen van het Haarlemmer-meer aan Halfweg en Spaarndam liggen
reeds 3 palmen lager, dan die van Amstelland, zoo dat Amstelland
vermoedelijk een el meer verval zal krijgen, dan het nu bezit.

Het is ligt na te gaan, welk voordeel dit meerdere verval van water
der stad Amsterdam zal aanbrengen, daar de stads-grachten en hare
singels schoon gehouden en van versch en drinkbaar Vechtwater zullen
voorzien worden, alsmede de Overtoom, de Weteringen en de buiten- en
binnen-Amstel. Bijzonder zal zulks voor de gezondheid der ingezetenen
zeer bevorderlijk zijn. De verlegenheid, waarin men zich dikwerf
bevindt, om drinkbaar water te krijgen; het genoegelijker verblijf voor
ingezetenen en vreemdelingen, welke zich niet aan de onaangename lucht
aldaar gewennen kunnen; de voorziening van vele fabrijken, welke met
bezwaarde kosten schuiten voor water moeten aanhouden,--dit alles zijn
voordeelen, die buiten het handelsbelang wel in aanmerking dienen te
komen, en waarbij nog bovendien de in Amstelland gelegene gronden
aanmerkelijk zullen verbeteren.

Het polderwater, hetwelk nu eene wezentlijke last is voor de stad, zal
haar alsdan tot eenen zegen verstrekken; want hoe sterker, de aandrang
daarvan naar de stad zal zijn, hoe zuiverder de grachten zullen kunnen
worden gehouden. Wij gelooven, dat het spuijingsvermogen zoo aanzienlijk
zal worden, dat men het wenschelijk zal oordeelen, dat de Vecht en
Rijnland met het waterschap van Woerden zich van de stad zullen willen
bedienen, voor welke laatste het eene groote weldaad zal zijn.

Heeft men het geopperd ontwerp nog niet geheel ter zijde gesteld,
om water uit het IJ in de grachten te laten loopen, en hetzelve
daarvan door water-opvoerings-werktuigen, door stoom bewogen, weder te
ontlasten, om zoodoende de grachten eenigermate te zuiveren,--bij ons
plan zoude dit ontwerp vervallen.

Onopgemerkt zal het voor de onkundigen gebleven zijn, dat de sluizen der
stad aan het IJ, en die van Rijnland aan Halfweg en te Spaarndam, maar
ten halve werken, daar de laag slib, die voor de sluizen ligt, hooger
is dan de drempel dier sluizen, waardoor de afloop van water belemmerd
en vertraagd wordt. Door het daarstellen der twee zoogenaamde dokken
heeft men wel eene aanzienlijke schuring in den stroom verkregen, zoodat
daardoor voor de stad eene meer dan benoodigde diepte is ontstaan;
maar ook door het laten bestaan van die ruimte, tusschen de dijken der
twee dokken, waardoor eene inham is gevormd, heeft het door den stroom
opgestuwd wordende troebele water tijd om te bezakken. De ondiepte neemt
aldaar dus bestendig toe, en de moddermolens, moeten gestadig werkzaam
blijven, zonder dat dit een gewenscht gevolg oplevert. Hadde men in
eene bedijking, van het eene dok naar het andere gelegd, en dan de
uitwatering der sluizen, tot aan den stroom, die met eb en vloed, uit en
in het IJ vloeit, gelegd, dan ware er beter spuijings-vermogen aan de
sluizen gebragt.

Voor Amsterdam is dezelfde fout begaan, als voor het Nieuwe Diep, alwaar
men de groote sluis voor de marine, binnen in den bogt heeft gelegd,
die, ondanks al het baggeren, onbruikbaar blijft.

Door den voor de stad te vormen boezem of de haven, of dit gedeelte van
het IJ, hetwelk daartoe bestemd blijft, en dat omstreeks 1200 bunders of
12,000,000 kwadraat ellen zal beslaan, zal er met het meerdere verhang
tot in de Noordzee, en wel van bijna 2 el bij hoog tij, tweemaal 's
daags een aan- en afvoer van 24,000,000 kubiek ellen water ontstaan; de
werking, die daardoor op de sluizen voor de stad zal worden verwekt,
die alsdan op halve diepte van het kanaal zullen liggen, zal daaraan
geëvenredigd groot zijn, en nimmer zal er zulk een groot vermogen
bestaan hebben.

De vraag zal dan niet meer behoeven geopperd te worden, daar die van
zelve opgelost zal zijn: of het IJ, in zijn geheel voor waterberging,
tot na geëindigde droogmaking van het Haarlemmer-meer, in wezen zal
moeten blijven?

Het Zeekanaal, de boezem voor de stad Amsterdam, de ringvaarten tot
Enkhuizen, en die langs Muiden tot Stavoren, allen begrepen in de
indijking van Enkhuizen op Stavoren aan, leveren eene oppervlakte van
omstreeks 30,000,000 [white square] el voor waterberging op.

Bij het tijdig afsluiten van de sluizen te Zandpoort en te Enkhuizen en
Stavoren, zal men in een regenachtig seizoen, bij eenen opstoppenden
wind, een dubbel getal, en dus 60,000,000 kub. el water in dat kanaal,
dien boezem en die ringvaarten kunnen bergen, zoodat deze gezamentlijk
een zeer aanzienlijke boezem uitmaken. Dusdanige gelegenheid van
buiten-waterberging bestaat er thans niet; want bij eenen opstoppenden
wind belet de hooge waterstand in de Zuiderzee, den afloop van het
water uit onze sluizen en afwateringen; hij doet nog meer: het water
der Zuiderzee dringt door de rivieren, door opene, niet bedijkte, en
niet afgeslotene afwateringen, tot ver het land in, en zoolang het
binnengestuwde water niet weder afgeloopen is, kan het overtollige
polder- en binnenwater ook niet ontlast worden. Dit schadelijke
binnendringen van zeewater wordt vooreerst belet, en daarenboven is er
dan nog gelegenheid gemaakt, dat het overtollige binnenwater ook tijdig
weg kan.

Dat dit van het grootste belang voor vijf provinciën is, welke allen
behoefte aan deze verbetering hebben, is klaarblijkelijk, en zal door
den landman naar waarde geschat worden. De gelegenheid, dit water te
kunnen bergen, wanneer het gevorderd wordt, is ook van gewigt, tijdens
het droogmaken van de Zuiderzee en van het Haarlemmer-meer, omdat men
daardoor in staat gesteld is, onafgebroken te kunnen blijven doorwerken.

Het hier ter nedergestelde is een afdoend bewijs, dat het daarstellen
van het kanaal zeer bevordelijk zal zijn aan de droogmaking van het
Haarlemmer-meer, en van het wenschelijke, dat het zeekanaal bestond,
alvorens men met de uitmaling van het Haarlemmer-meer eenen aanvang
maakte.

Men weet, hoe gering het aantal sluisgangen te Halfweg en te Spaarndam
in vergelijking met de sluisgangen te Katwijk is; ware het kanaal
gereed, dan zouden die sluizen niet zoo werkeloos zijn, en alsdan door
hun aantal, en door de meerdere diepte van het kanaal, meer effect doen,
dan de Katwijker sluizen; het kostbare strijkgemaal te Spaarndam werd
overbodig, dat buitendien niet werken kan, wanneer het boezemwater in
het IJ hoog is.

Men heeft veelvuldige meren en plassen, welke aan het Haarlemmer-meer
belenden, van welke men sommige van het Meer zelf afgedamd heeft, die
men ook al, om aan de bestaande vooroordeelen van waterberging te gemoet
te komen, in wezen heeft gelaten; maar welke dreigen, na verloop van
jaren, wederom eene oppervlakte zoo als thans het Meer heeft, te zullen
beslaan, met hunne kosten ter beteugeling, voor verwoestingen enz.
Het zoude wel de moeite beloonen, om te onderzoeken, in hoeverre het
doenlijk en raadzaam ware, deze meren en plassen in eens met het
Haarlemmer-meer droog te maken; terwijl het spuijingsvermogen door sterk
werkenden afloop door middel van het kanaal, zoo veel aanzienlijker
werd. Leveren nu het spuijingsvermogen en de water-opvoeringswerktuigen
betere resultaten dan vroeger op, zoo moeten natuurlijk de kosten tot
bestrijding van het droogmaken aanmerkelijk minder worden, waardoor voor
onuitvoerbaar gehoudene, maar gewenschte, plannen verwezenlijkt kunnen
worden, dat zeer veel tot de materiële welvaart van ons land zouden
bijdragen.

Wij achten die meren en plassen, met het kostbare onderhoud, daaraan
verbonden, onnoodig voor waterberging. LEEGHWATER hield in de Beemster
geene bunders land voor boezems achter; wij zullen die evenmin, in het
droog te maken IJ en in de Zuiderzee behoeven,--de Noordzee is er voor.

Men ziet toch nu wel in, dat, wanneer er behoorlijk voor de afwateringen
van stroomen en rivieren gezorgd wordt, en de afwateringen voor polders
enz. onafgebroken in werking zijn, er geene duizenden bunders voor
waterberging, en waarvoor de zee dienstbaar is, noodig zijn. Mogt
Rijnland voor dezen zoo angstig gestreden hebben voor het behoud van
zijnen, steeds aangegroeid zijnde, boezem, die het een derde gedeelte
van zijne oppervlakte ontnam, millioenen guldens, aan onderhoud kostte,
duizende ingelanden ongelukkig maakte, die dorpen met inwoners, have en
vee verslond, het zoude door twee gestadig werkende uitwateringen in de
Noordzee een der meest begunstigde polders in ons Rijk kunnen worden[8].

[Footnote 8: Hoe kleingeestig Rijnlands collegie nog over de
waterberging denkt, leert ons het volgende: Men heeft aanvraag gedaan,
om een klein meertje van 300 bunders, van het Haarlemmer-meer te mogen
afdammen en droog maken; de Ministers stemden toe, maar Rijnland niet,
om behoefte aan waterberging. Het ziet er waarlijk erg bij ons uit,
wanneer aan zulke collegie's de magt en het regt toegekend wordt, om
nuttige ondernemingen op fautive gronden te keeren.]

Voor de aan en om de Vecht gelegene landen, voor de provinciën
Overijssel en Drenthe, zal de eerst te ondernemene indijking van
een gedeelte der Zuiderzee niet minder voordeelig zijn, dan voor
Noord-Holland. Voor immer ware men daar mede gewaarborgd voor die
schadelijke inundatiën, door het in de Zuiderzee zoo vaak opgestuwd
wordende water veroorzaakt, waarvan de nadeelige gevolgen onberekenbaar
zijn.

Door eenen gewaarborgden geregelden afloop van het IJsselwater zullen de
wateropstoppingen in het hart der provincie Overijssel en Gelderland
gekeerd kunnen worden, en zal men in de provinciën zelve alsdan met
vrucht veel tot verbetering kunnen bijdragen.

Er ligt daar veel grond, welke, bij tijdigen afloop van het water, in
het vroege voorjaar, veel in vruchtbaarheid zal winnen, en waardoor dan
de waarde der landerijen met de meerdere welvaart der bevolking zal
toenemen. Genoegzaam dezelfde voordeelen, zullen de provinciën Vriesland
en Groningen verkrijgen, wanneer de indijking van de geheele Zuiderzee
wordt ten uitvoer gebragt, en men ook om de kust van Groningen een
bolwerk zal gelegd hebben, waardoor de nu nog bestaande bezorgdheid
voor hare veiligheid zal verdwijnen. Ook ware het doenlijk, wanneer er
fonds genoeg ingeschreven werd, de omdijking van de Groninger-kust, te
gelijk met die van het eerste gedeelte te beginnen, terwijl daardoor de
instandhouding der gemeenschap niet belemmerd wordt, en de werkzaamheden
aan de beide vakken ver genoeg van elkander zijn afgelegen, om geene
stoornis in dezelve, van de eene door de andere, te duchten te hebben.

Komt men tot eene opsomming van al de te verkrijgen voordeelen, welke
deze onderneming, tot stand komende, zal kunnen opleveren, zoo zullen
die wel opwegen tegen eene ingebeelde vermindering van landswaarde, door
de aanwinst van 600,000 bunders land, waarop een daaraan behoefte
hebbende boerenstand wacht.

Bovendien zoude het wel begrepen belang niet mede brengen, dat de
onderneming hare bezittingen spoedig ging verkoopen, daar de verpachting
eene voordeelige geldbelegging aanbiedt, en bij den overvloed van geld,
dat men gaarne in vaste goederen wil beleggen, het evenwigt zich zeer
spoedig herstellen zou. Den angstigen moge vrees aangejaagd worden, die
hen tot den verkoop van land beweegt, spoedig zullen zij echter inzien,
dat hunne renten blijven bestaan en de grond niet verzinkt, maar in
waarde toeneemt.

Voor de landbouw en de ontginning van heidegronden, zoude de onderneming
zeer heilzame gevolgen hebben. De vruchtbaarheid van het grootste
gedeelte der gronden in de Zuiderzee is boven allen twijfel verheven:
hier vaste blaauwe klei, daar slib met een zeer fijn zand vermengd, en
alzoo gronden, welke voor de meest winstgevende kultuur vatbaar zijn.
Tarwe, koolzaad en vlas zullen daar even goed kunnen worden geteeld,
als in de vruchtbaarste streken van Zeeland, daarvoor waarborgen ons
het ingedijkte Eijerland, het Koegras, de Wieringerwaard. Wordt de
landbouw in den polder zelven, door zijne vruchtbaarheid bevorderd en
begunstigd, dan zal het niet minder voordeelen voor Noord-Holland en
al de andere provinciën opleveren. De veestapel zal aanzienlijk kunnen
worden vermeerderd, doordien men overvloed van hooi zal kunnen winnen,
terwijl men nu in Noord-Holland, in het najaar, gedwongen is, het vee
bij duizenden tot geringen prijs, uit gebrek aan voeder, te verkoopen,
en er bij late voorjaren, als het hooi op en er nog geen gras op de
velden is, nog grooter schade aangerigt wordt, waardoor niet alleen de
boer verliest, maar ook de handel in boter en kaas veel lijdt.

Is de meerdere productie van hooi wenschelijk voor Noord-Holland enz.,
het is mede eene dringende behoefte voor ontginningen van heidegronden,
waar men zich niet bepaalt bij het aanplanten van hout. Waar men de
gronden wil bebouwen, moet men mest aanwenden, en daartoe is vee
benoodigd; voor vee moet men voeder hebben, welk voeder de zandgronden
niet in genoegzame hoeveelheid opleveren. Dikwerf is er reeds gebrek aan
hooi, of stijgt de prijs daarvan door buitenlandsche vraag zoo hoog, dat
de boer dien hoogen prijs niet kan besteden. Men zal met kunstmesten,
met guano, enz. veel kunnen verhelpen; desniettemin houden wij het er
voor, dat een veestapel den landbouwer bij den graanbouw voordeel zal
aanbrengen. Zij, die varkens goed willen mesten, moeten melk hebben en
om melk te verkrijgen is vee onontbeerlijk, en daarvoor is hooi eene
eerste behoefte; alles hangt dus als een schakel aan elkander.

Wordt de Zuiderzee bebouwd, dan verrijzen daar steden en dorpen; daar
moet turf gebruikt worden, alzoo ook voordeel voor de veenen; er moet
brandhout zijn, dus weder voordeel voor degenen, die akkermaals-hout
aanplanten.

Door eenen vergrooten veestapel zal de uitvoer van vee naar Engeland
aanmerkelijk kunnen worden uitgebreid. Dit rijk, dat ons zooveel door
haren handelsnaijver heeft benadeeld, en par force majeure, nog in
Oost-Indië ons weinigje, in vergelijk van hare bijna onmetelijke
bezittingen in Azië, ontneemt, wordt dan op eene andere wijze aan ons
cijnsbaar. Door die aanwinst van grond in de Zuiderzee, zal ons land het
Rijk worden, waarop de ons omringende Natiën het oog moeten gevestigd
houden, om door ons, op de voordeeligste wijze, van eene der voornaamste
levensbehoeften, het vleesch, te worden voorzien.

Ons land, zoo bijzonder voor de veeteelt geschikt, mag maar niet langer
onverschillig omtrent de verbetering der landerijen, door verbeterde
afwateringen, blijven. Mogen de polder-reglementen herzien, de
voorstellen tot verbetering niet door karigheid en baatzucht jaren lang
in overweging worden gehouden, dan zullen er duizende bunders land tot
kultuur, vetweiderij en hooiland ontstaan, welke nu grootendeels geen,
of maar weinig en slecht hooi opleveren.

Ons land is een waterrijk land, en onze grondbezitters en bouwlieden
moesten allen met de water-bouwkunde min of meer bekend zijn, en
middelen aangrijpen om hunne gronden te verbeteren; doch duizende hunner
hebben er nog geene inzigten van en zijn traag, om geld tot verbetering
van den grond uit te geven. Onkunde, vadzigheid, werkeloosheid,
moedeloosheid, wangunst, zucht om zwarigheden te opperen,--het eene
paart zich aan het andere om werkeloos te blijven en alles te laten
verachteren, waar veel te verbeteren is. Daar ligt voor ons het
Bunschoterveld, omstreeks 4000 bunders groot. Elk stemt toe, bij
behoorlijk drooghouden, werd elke bunder honderde guldens meer waard.
Wij willen slechts f 100 per bunder schatten, zoodat het geheele veld
binnen kort f 400,000 meerder waarde zoude bezitten, behalve de
jaarlijksche meerdere inkomsten, daar de pacht meer dan verdubbelen
zoude. Met hoogstens tien molens, gezamentlijk f 60,000 kostende, ware
men gered.--Elk wenscht het, maar daar blijft het bij.--In Mastenbroek
is men reeds jaren achtereen aan het plannen maken, het eene voorstel
volgt het andere op, en--het blijft, zooals het was. In de omstreken van
Breukelen zijn landerijen, nu ter waarde van hoogstens f 300, die f 800
hebben gegolden. Toen waren het winstgevende vetweiderijen, doch door
zorgeloosheid en verkeerde bezuiniging van de polderbesturen, is het
daar zoo verre gekomen.--Wij zouden een boekdeel van soortgelijke
gevallen kunnen vol schrijven.

Is het niet bedroevend, dat er in ons klein landje met deszelfs
overbevolking gronden zijn, die aan het rijk vervallen, omdat zij de
polder- en grond-lasten niet kunnen goed maken; en, domein geworden,
het rijk met administratie kosten bezwaren, grooter dan de inkomsten
der geadministreerde gronden? waar, somwijlen door achteloosheid in
het bestuur, het land en daarmede de ingeland verarmt, terwijl dijk- en
heemraden en de polder-besturen hooge salarissen blijven genieten, en de
fabrijk de lasten zonder afdoende verbeteringen in wezen laat? waar de
renten perpetueel worden, op ter leen verstrekte kapitalen, die bij een
behoorlijk beheer konden worden afgelost?

Bij een bestuur, waarin de meeste leden stadbewoners waren, regters
enz., die nimmer in den polder kwamen, onkundig van de molens, werd een
ingeland ingekozen, die verklaarde, dat alles schandelijk verachterd
was, en die geen zitting wilde nemen, ten zij er aanzienlijke sommen
tot herstel besteed werden,--men zocht de eene bezuiniging bij zijne
begrooting voor en de andere na op. "Valt er dan niets meer te
bezuinigen?" vroeg een hunner.--"Ja, heeren," antwoordde de nieuw
ingekozene, "mij dunkt, wij konden onze traktementen wel eens een paar
jaren missen!"--Elk zweeg, er werd van geen bezuinigen meer gerept (de
salarissen, waar voor niets gedaan werd, bedroegen omstreeks f 600 's
jaars).

Dat de landbouw de hem ter dienste staande hulpmiddelen met onwrikbaren
wil te baat neme en behartige, om uit eenen kwijnenden toestand te
geraken, in stede van protectie te willen hebben, die hem niet baten
kan, en tot algemeenen ondergang leidt. Ook de landbouw heeft meer
wetenschappelijk onderrigt en kennis noodig. Het is laaghartig te
zeggen: de boer moet niet wijzer zijn, dan hij is. Wij zijn van oordeel:
hoe beschaafder de boer is, hoe beter onderrigt hij zal genoten hebben,
zoo veel meer zal hij tot de materiële welvaart des lands bijdragen. Hij
moet ook kennis genoeg hebben, om zelf, met gezond verstand, over den
aanleg van dijken, kaden en water-afleidingen en molens te oordeelen.
Wij zouden verscheidene voorbeelden kunnen aantoonen, waar zoowel
particulieren als polder-besturen, door gebrek aan oordeel en kunde
omtrent de water-opvoerings-werktuigen en de toepassing van de
stoomkracht daarop, door de doelloos gemaakte kosten, groote verliezen
hebben ondergaan. Hoe beter de landman in zijn vak onderrigt is, hoe
meer voordeel hij ook van zijn beroep zal trekken.

Sedert ons hooi ook reeds buiten 's lands begeerd wordt, zoodat er vele
verzendingen, tot zelfs naar Algiers toe, plaats hebben, heeft men niet
te vreezen, dat wij daar te veel van kunnen aanwinnen. Het is in 't
geheel een verblijdend en bemoedigend vooruitzigt voor den landbouw en
voor de teelt van alle boom- en tuinvruchten, dat de vraag daarnaar voor
het buitenland zoo toeneemt. De teelt van boom- en tuinvruchten zal aan
menigen nijveren huisvader met zijn gezin, die geene middelen bezit, om
pachter van eene groote boerenhofstede te worden, en te veel kunde, om
slechts boerenknecht te blijven, een in zijnen kring redelijk bestaan
kunnen verschaffen. Dat er dan ook maar voor goede watergemeenschap
gezorgd worde, opdat hij zijne vruchten spoedig aan eene markt kunne
brengen, vanwaar dezelve naar buiten worden verzonden.

Door de ruime waterberging, waarvan voortdurend, en niet slechts
tijdelijk, gebruik zal kunnen gemaakt worden, moeten de uit- en
afwateringen van zelve verbeteren. Het gevolg daarvan zal zijn, dat de
lasten, die op eenen polder drukken, door de verbeteringen minder zwaar
zullen vallen, ja zelfs ook verminderd zullen kunnen worden. Het zijn de
grondlasten niet alleen, het zijn de polderlasten, met dijk-, kaai- en
molengelden, die het meeste drukken.

Zijn eenmaal vele der thans bestaande dijken overbodig geworden,--als de
afwateringen op eenen verbeterden voet zullen gebragt, en in het gebrek
van hooi voorzien zal zijn, dan zullen, naar ons inzien, nog minder
redenen bestaan, voor graan-protectie-wetten.

Naar onze wijze van zien, is het verkeerd gehandeld van grondeigenaren
en landbouwers, den invoer van vreemd graan te beletten; daardoor wordt
de uitvoer van vele onzer eigene voortbrengselen belemmerd; te meer,
daar er verschillende soorten van graan zijn, welke ongeschikt zijn, om
zonder vermenging met andere gebruikt te worden.

Vroeger voerde men Oost-Zeesche tarwe met Groninger koffen aan; het
Groninger product vond mede zijnen aftrek te Amsterdam; daar verstond
men de kunst, om geschikte meleringen voor de verschillende markten
te maken, en door dezelfde Koffen welke het vreemde graan aangevoerd
hadden, werd dit, met het inlandsche vermengd, weder uitgevoerd en de
schepen vonden retourladingen met wijn, olie, enz. Toen ten tijd bragt
de tarwe prijzen op, waarover de landbouwer zich niet beklaagde en niet
beweerde, dat hij ondersteuning behoefde.

Daarbij leert de ondervinding, dat de slechts producerende en niet
handeldrijvende landen in geenen deele bevoordeeld zijn. Zij staan
doorgaans te veel bloot aan den wisselvalligen aftrek hunner produkten,
en moeten dezelve somwijlen jaren achtereen op elkander gestapeld houden
liggen, wanneer de oogsten overal overvloedig zijn, en dan heerscht in
die slechts producerende landen armoede en nood. Polen en Oost-Pruissen
leveren geenszins de bewijzen op van grootere welvaart, ofschoon zij de
voorraadschuren van Europa waren.

Daarenboven mag men de geheele bevolking van een land, ter gunste van
weinigen niet dwingen, om een onsmakelijk voedsel te gebruiken, dat
de bestanddeelen van goed voedzaam brood (de eerste levensbehoefte)
mist, door dwang duur betaald moet worden, en waarop bovendien zware,
zoo Rijks- als stedelijke-accijnsen drukken, zoodat de reeds karige
genietingen van een groot gezin al meer en meer moeten verminderen.

De scheepsbouw en scheepvaart geven brood in het Groningerland aan eene
aanzienlijke menigte ambachtslieden en varensgezellen, en deze hebben
ook regten, die geëerbiedigd moeten worden, zoowel als de graanhandel,
waarmede het bestaan van duizenden gemoeid is. Handel en scheepvaart
moeten vooral in ons beperkt land, dat met zulken enorm grooten
schuldenlast bezwaard is, den landbouw schragen, terwijl door dezen
den aftrek der produkten bevorderd moet worden, en de stadbewoner, die
het grootste gedeelte der opbrengsten betaalt, heeft van regtswege
aanspraak, dat men hem dus ook de middelen niet ontneme, waardoor hij
de lasten kan betalen.

Treurig genoeg ziet men bij onze verminderde scheepvaart een
verschijnsel, dat het ontegensprekelijk bewijs is, hoe alles ten onzen
nadeele omgekeerd is. Bij de aanzienlijke hoeveelheden spek, die ons
Groningen, Overijssel, Drenthe en Gelderland leverden, hadden wij nog
behoefte aan toevoer uit Westphalen en Pruissen, doch thans leveren
ons die gewesten dit niet meer. Bij den meer levendigen handel van
Hamburg en Bremen, en de aldaar steeds toenemende scheepvaart, gaan de
verzendingen van spek enz. daar heen. Rijn-Pruissen, dat ons vroeger
gaarne voor zag, trekt nu, bij meerdere welvaart aldaar, het spek uit
onze provinciën, hetwelk wij vroeger voor onze eigene scheepvaart niet
konden ontberen. Het moge den landbouwer onverschillig zijn, waar zijne
producten blijven, wanneer hij maar gelegenheid heeft, dezelve te kunnen
verkoopen; doch zoodanige verschijnselen, welke ten duidelijkste eene
geheele ommekeer van zaken doen blijken, behoort de hooge regering met
geen onverschillig oog te blijven aanzien. Het levert de onbetwistbare
bewijzen op, hoe ten onzen nadeele de zaken veranderd zijn, en welke
treurige gevolgen dit moet hebben; zoodat alle middelen dienen te worden
aangewend, om het kwaad zooveel mogelijk te keeren.

Een punt, dat betrekking heeft op al de bij de uitwateringen te
Zandpoort belang hebbende districten, is, dat de sluizen aldaar niet
alleen zouden gelegd worden, om het buitenwater bij hoogen vloed te
keeren, maar te gelijker tijd, om ook het rivierwater op te kunnen
houden, opdat er niet te veel van afloope. Zoo kan het ook dienstig
zijn, in drooge zomers, wanneer er gebrek aan water in Noord-Holland is,
om het van boven afloopende zoete water, in de sluizen te leiden, alwaar
men anders wel genoodzaakt is, zich met zout water te behelpen, dat
allernadeeligst is voor de kaasmakerij.

De ringvaarten zullen van onberekenbare dienst worden, voor onze kleine
steden met hare onbruikbaar gewordene havens; het zijn niet alleen de
West-Vriesche steden, die door het verslibben harer havens haren handel
en hare welvaart zagen verdwijnen, maar ook de ingang van de Eem zal
verbeterd worden, als ook de havens van Harderwijk, Elburg, Vollenhoven,
en eenige meer, waar lokale omstandigheden en gebrek aan middelen
beletselen zijn.

Zeer dikwijls liggen zoovele landen om den Eem, op het Kamper eiland, om
de geheele kust en binnen de provincie Overijssel, bij hooge vloeden,
tot laat in het voorjaar onder water; dan dringt de zee langs den
kronkelenden IJssel en het Zwolsche Diep, tot ver landwaarts in,
benadeelt den hooibouw, en rigt wijd en zijd ontzettende verwoestingen
aan, hetwelk door onze voorgestelde bedijkingen voor immer gekeerd
wordt. Die vloeden, door opstoppende winden veroorzaakt, zullen geene
schade meer kunnen toebrengen en de verwachtingen van den landman op
eenen goeden oogst niet meer bedreigen.

Door de ringvaarten, die voorbij Amsterdam op het Zeekanaal uitloopen,
zal de IJssel zelf, tot bij Kampen, een beter verhang tot in de Noordzee
verkrijgen en wel van vijf duim op elk uur gaans, welk verhang gelijk
is aan dat bij de brug voor Kampen; en bovendien zullen de sluizen in
de ringvaart, bij Stavoren en Enkhuizen van groot nut zijn, voor den
IJssel. Het Zwolsche-Diep en het waterrijk Drenthe, tot aan de Vriesche
kust toe, zoo ver de eerste indijking zoude strekken, wordt ook daardoor
voor overstrooming beveiligd.

Eene ramp, zoo als men die in het jaar 1825 beleefd heeft, toen het
water omtrent 2 ellen hoog binnen de stad Meppel, en in hare omstreken
stond en deze alsmede genoegzaam geheel Overijssel eene verwoesting
ondergingen, waarvoor jaren benoodigd waren, om de geledene schade te
kunnen herstellen, had men niet meer te duchten.

Ware eenmaal de indijking van Enkhuizen op Stavoren volbragt (het
daarbij te laten berusten, ware maar half werk), dan konde men aan
de niet minder gewigtige indijking van het overige gedeelte van de
Zuiderzee en de Wadden beginnen, dat met minder kostbaren aanleg even
goede uitkomsten zouden opleveren, Vriesland werd daardoor tot op
eenen aanmerkelijken afstand van de Zee verwijderd, en hare op vele
plaatsen thans zorgwekkende dijken, werden dan geheel overbodig. Het
onderhoud daarvan verviel, hare beemden voor veeteelt, koolzaad en vlas
werden aanzienlijk uitgestrekt, en zij genoot, even als alle andere
districten, al de weldaden, welke door verbeterde afwateringen en
watergemeenschappen te verkrijgen zijn. Vele harer uitgestrekte veenen,
waren met beter gevolg dan nu te bewerken, en vele van derzelve meren,
en plassen, zouden alsdan met voordeel droog gemaakt kunnen worden,
waardoor hare toenemende bevolking mede gelegenheid vond, om een ruim
bestaan te verwerven.

Wij zouden vreezen, door eene herhaalde opsomming van aldaar te
verkrijgen voordeelen, den geachten lezer te vermoeijen; maar wij
moeten er thans op wijzen en dringen er op aan, dat men de zaak ook in
Vriesland en op de Eilanden in rijpe overweging neme. Wij twijfelen
geenszins, van ook daar vele warme voorstanders te zullen vinden, welke
het niet bij overlegging zullen laten, maar mede helpen bijdragen tot
derzelver verwezentlijking.

Ook de daar te graven ringvaarten en kanalen zullen volledige
waterberging geven, die 13,000,000 kwadraat-ellen beloopen; wij kregen
alsdan daarvoor een geheel van 3600 bunders oppervlakte, dat den meest
bezorgden daarover reden tot tevredenheid kan geven, ofschoon wij
gelooven, dat, na volbragte droogmaking, de ringvaarten en kanalen,
als eigentlijke boezems overbodig zullen zijn; terwijl de verhangen,
naar gelang der winden, zoo krachtdadig om het noorden, het westen en
zuidwesten zullen kunnen werken, dat er altijd van de eene of andere
zijde, zoo niet overal te gelijker tijd, genoegzame afloop van water
zal plaats hebben, waarvan al de belendende provinciën partij zullen
trekken.

De IJssel was altoos, en blijft bij gewonen waterstand op de rivieren de
Waal en Rijn, de oorzaak van groot verlies van water op dezelve.

Alle waterbouwkundigen begeerden veel water op den Rijn en op de Waal,
om daardoor meerdere schuring en mindere aanslibbing te bekomen.
Overijssel verlangde zulks mede voor den IJssel en heeft dat dan ook ten
koste der hoofdrivieren verkregen of genomen, en wel door middel van
eenen scheppenden arm of kribwerk boven aan den monding van den IJssel
te leggen. Door die bekribbing echter werd de laatste doodsteek aan Rijn
en Waal gegeven, en Gelderland en Overijssel veel schade, door te veel
toevoer van water, toegebragt.

Er zullen weinige jaren meer verloopen, of Rotterdam en Dordrecht zullen
bij gewonen waterstand, in den zomer en in het najaar, geene beladene
schepen meer stroomopwaarts kunnen zenden. Door de steeds toenemende
aanslibbing van Waal en Rijn ondervinden de stoombootdiensten reeds
meerder oponthoud dan vroeger. Men begint dan nu ook in te zien en te
erkennen, dat de te weeg gebragte waterafleiding langs den IJssel een
verlies van water aan de beide hoofdrivieren ten gevolge heeft; dat zij
onbruikbaar zullen worden, en om zulks eenigermate te verhelpen, wil
men hebben, dat de Kille bij Werkendam zal gedigt worden, iets, waarvan
voor eene eeuwe C. VAN VELZEN de noodzakelijkheid reeds heeft betoogd.
Dan dat digten van de Kille bij Werkendam zal Rijn en boven-Waal niets
baten, zoo lang als den IJssel wordt toegestaan, deze rivieren dood te
tappen, zoo als nu plaats heeft. Men moet echter de hulp, die de IJssel
verleenen kan, om, wanneer er te veel water van boven komt, om door Waal
en Rijn te kunnen afloopen, niet uit het oog verliezen; daarom ware het
eene behoefte den IJssel van drie sluizen, op afstanden van elkander
gelegd, te voorzien, die het water tot op een bepaald peil zouden kunnen
keeren, en dat hoog genoeg ware, om de rivier bevaarbaar te houden en de
IJssel, bij hoogen boven-waterstand, zijne uiterwaarde bleef inunderen.

Het voorgestelde kanaal van af beneden Westervoort, door de hooge
gronden en de Veluwe heen, tot naar de Steenen-kamer te graven, om den
IJssel te vervangen, zoude in eene regte lijn afloopen; het moest van
drie sluizen worden voorzien, om in gewonen tijd een verval van acht
ellen te keeren, van den IJssel af tot aan de Zuiderzee, aan weêrszij de
der sluizen en het kanaal eenen breeden overlaat makende, om, in tijden
van nood, bij ijsopstoppingen en hoogen waterstand tot ontlasting
van het water te dienen, en daardoor de verwoesting, uit doorbraken
ontstaande, en de vernieling van menschenlevens en vee te voorkomen. Dit
kanaal zou een afdoend redmiddel voor al de om Rijn en Waal gelegene
waarden en landen worden en langs dien regtlijnigen stroom zoude, met
een verval van 1 el op een uur, of 5 strepen op eene el lengte, eene
verbazende hoeveelheid water afstroomen waar anders een regtlijnige
stroom voor eene rivier, in gewonen tijd, nadeel aan dezelve, door te
veel spoed, toebrengt, zou het in dit geval een vereischte worden. Men
heeft niet te vreezen, dat bij eenen regtlijnigen stroom van 300 ellen
breedte, met het verhang van eene el op een uur, geene genoegzame
hoeveelheid water zou kunnen afloopen; men moet de regelen der snelheid
niet naar de snelheid van eenen overlaat berekenen, waar het water uit
rust in beweging moet komen, en bijgevolg tijdverlies plaats heeft; men
zoude zich alsdan vergissen kunnen, even als zulks bij het leggen van de
afwateringssluis te Katwijk plaats had. Na genomene waarnemingen omtrent
overlaten, hebben de ontwerpers op veel minder snellen afloop van water
door de sluizen gerekend, dan daadwerkelijk, na de opening derzelve,
heeft plaats gevonden, en gelukkig, dat de misrekening voordeelig
uitviel.

Wij mogen niet nalaten, hierbij nog eens vlugtig het oog op de helling
van ons land te slaan.

Nagenoeg van de Noordzee bij den Dollart af tot aan Emmerik toe, is
ons land, als een kustland, door hoogere landen omgeven, dat door
persing, geëvenredigd aan die hoogere ligging, eenen aandrang van water
op ons lager liggend grondgebied doet ontstaan. Door den aandrang van
het hooger afkomende water wordt de last, welken wij van het water op
ons grondgebied hebben, natuurlijk grooter; terwijl het water door de
verslibbing der Zuiderzee en van de mondingen der rivieren, alsmede door
de verhooging van derzelver beddingen, althans omlaag, in zijnen vrijen
afloop verhinderd wordt. Hiertoe dragen de steeds verhoogd wordende
dijken (welk verhoogen toch eenmaal een einde zal moeten hebben) mede
niet weinig bij. Door al deze oorzaken nemen de ophoopingen van water
binnen in ons Land toe, en daardoor de overstroomingen; waarbij nog
de door noordweste stormen veroorzaakte vloeden komen, zoodat de
vruchtbaarste streken in ons Rijk hoe langer hoe meer, en het meest
geteisterd worden.

Overijssel en Drenthe zijn thans in strijd, wegens het brengen
van kanalen tot op de grenzen (het ware veel verstandiger, om
gemeenschappelijk te werk te gaan), welke kanalen, zonder iemand te
schaden, tot aan de grenzen konden gebragt worden, om daardoor van die
zijde onzen handel met Hannover te verlevendigen.

Wij meenen behoorlijk en duidelijk genoeg betoogd te hebben, dat
wij voornamelijk de ringvaarten willen daargesteld hebben, om de
watergemeenschap, zoo doelmatig als doenlijk, in te rigten, ten einde
daardoor in het onderling verkeer van handel en scheepvaart te voorzien,
terwijl zij te gelijker tijd voor de af- en uitwateringen worden
dienstbaar gemaakt. Als waterberging vermeenen wij dezelve te kunnen
ontberen. In de drooggemaakte Zuiderzee zullen verscheidene vaarten
gegraven worden, welke dien grond, tot aller gemak, in verschillende
rigtingen zullen doorkruisen, en langs welke breede rijwegen kunnen
aangelegd worden, met boomen en plantsoen bezet, zoodat de drooggemaakte
Zuiderzee een niet minder aangenaam oord zal worden dan de Beemster,
doch desniettemin vrij wat uitgestrekter, waarin, na verloop van tijd,
menige stad en menig dorp zal kunnen gesticht worden. De straks genoemde
vaarten, welke bevaarbaar zullen worden voor ruime, welingerigte
trekschuiten en barges, met paviljoen, achter- en voorkajuit, naarmate
van den stand der reizigers, zullen overvloed van waterberging
opleveren.

Heeft men vroeger al verschillende indijkingen in de Zuiderzee
ondernomen, en is men nu nog daarmede bezig, de weinig voldoende
uitkomsten van velen derzelven zijn niet zeer geschikt, om den lust tot
soortgelijke ondernemingen aan te wakkeren.

Van zeer verschillenden aard evenwel zijn de redenen, waardoor verlies
in stede van winst geleden wordt. Vele dier indijkingen en droogmakingen
werden op te kleine schaal ondernomen, zoodat het getal ingedijkte
bunders de kosten van een soliede bedijking niet konden goedmaken;
vooral, wanneer daarbij tegenspoeden kwamen, welke men niet verwachtte,
die echter uit den aard der zaak te duchten waren, omdat men, om kosten
te sparen, de grondslagen der dijken te ligt maakte; aan die kwalijk
voltooide, versch gelegde dijken werd, bij hooge vloeden en stroom door
den afslag veel schade aangebragt, en, om dien weder te herstellen,
moest op nieuw geld worden genegociëerd, waardoor de eerste ondernemer
aan den tweeden geldschieter zijn regt op den gewonnen grond voorloopig
moest afstaan. Het is echter de bedijking niet alleen, maar het
zijn ook de uitwateringen, molenvlieten, molens en sluizen, die in
verhouding tot weinige honderde bunders de kosten zwaarder doen wegen,
dan in verhouding tot zooveel maal duizenden; en wanneer alles zonder
tegenspoed afloopt, dan heeft de geldschieter bij eene kleine indijking
nog maar eenen karigen interest. De voorwaarden, welke dikwerf den
nieuwen ondernemer voorgeschreven worden door de achter de nieuwe
bedijking liggenden en bevoordeeld wordenden polder, berokkenen ook
nadeelen.

Zoo is het geschied, dat het bestuur van eenen achter eene voorgenomene
indijking liggenden polder, tot bewilliging der nieuwe indijking, de
voorwaarde stelde, dat langs de uitgestrektheid van den ouden dijk,
welke door de nieuwe indijking genoegzaam geheel overbodig werd, tot
onderhoud van dien dijk eene strook gronds van den nieuwen polder,
langs den ouden dijk, tot zoogenaamd onderhoud daarvan, daaraan moest
afgestaan worden,--gronden, die nog eerst moeten aangewonnen worden!
Het bestuur van de nieuwe onderneming, dat eerder eenige toelage of
uitkeering van den ouden polder had kunnen vragen, daar het onderhoud
aan den ouden dijk genoegzaam overbodig werd, willigde welligt uit de
niet ongegronde vrees voor langrekkende tegenwerkingen, den meer dan
onbillijken eisch in. De geheele aanwinst van grond bedroeg geene 1500
bunders, daar moest een zeedijk van bijna 7000 ellen om heen gelegd
worden, en daarenboven moest men zich aan zulke schadelijke en
onbillijke conditiën onderwerpen.

Er komen bovendien nog andere nieuwe bezwaren bij: het gouvernement
loofde premiën uit aan hen, die indijken wilden. Bij de wet of het
besluit van den 6 Junij 1840 werd men daartoe aangemoedigd; doch thans
worden harde bepalingen opgelegd, wanneer men concessiën tot indijkingen
wil verkrijgen, door vooraf den grond met goud te moeten koopen. Waren
onze regering en hare agenten niet boven allen twijfel van venaliteit
verheven, voorwaar! er ware geene geschiktere gelegenheid voor uit te
denken.

Deze schatting te moeten betalen, houden wij voor onbillijk, en voor
geene regtvaardiging vatbaar. Heeft het rijk daarop wettige aanspraak?
Is de zee haar domein? Op welk archief beroept men zich, om dit te
bewijzen? Dan moest deze bezitting, even als alle domeinen, publiek ten
verkoop aangeboden worden of zijn.

Van eene andere zijde beschouwd, is het voordeelen trekken op eene
onbehoorlijke wijze. Het rijk wordt van de zorg en kosten tot onderhoud
der zeedijken ontheven, voor directe en indirecte schaden, door het
opgeruimde water, beveiligd en komt bovendien in het genot van inkomsten
van allerlei aard, door den, tot kultuur geschikt geworden, nieuw
aangewonnen grond, en nu wil men daarenboven nog, niet bij de wet
geregelde, onderhandsche schattingen heffen. Behalve de zwarigheden,
door ons opgeteekend, bij bedijkingen van kleinen omvang, komen nog
de kosten van een bestuur, dat met de molen- en andere polder-lasten,
een voortdurend drukkend bezwaar blijft, hetwelk naar gelang der
hoegrootheid van derzelver bedrag, de waarde van eenen, anders
vruchtbaren grond, niet onaanzienlijk vermindert.

Bij de door ons voorgestelde ondernemingen lossen zich alle gemaakte
bedenkingen van zelve op. Er is eene aanzienlijke hoeveelheid ingedijkte
grond tegenover weinige dijken. In alles omstreeks 4 uren gaans
bedijking, tegenover een getal van 260,000 bunders vruchtbaar land.

De te leggen dijken worden door de ruime middelen, door voorraad van
specie, voor péremptoire schade beveiligd, en hebben weinig onderhoud,
als ze eens goed gelegd zijn. Er is slechts een gering getal sluizen,
uitwateringen, beslag van molens, in verhouding tot het groote geheel,
noodig, en daarenboven zal het bedrag der te betalen polderlasten gering
zijn.

Deze beschouwingen zijn niet geschikt, om hier de door ons gemaakte
berekening van kosten na te gaan, het zijn slechts voorloopige
beramingen, welke door eene speciaal daartoe te benoemen commissie,
in overleg met ons, kunnen worden beoordeeld, om tot grondslag dier
eventueele kostenberekening te dienen.

In onze berekeningen zijn de kosten voor sluiswerken, bruggen enz.
opgenomen, tot prijzen, waarvoor de reeds bestaande sluizen enz. zijn
gelegd, zoodat daarin geen groot verschil zal zijn. Men zoude het
somwijlen noodzakelijk kunnen achten, meerdere sluizen aan te leggen,
doch dit zal de verwezentlijking van het werk niet kunnen verhinderen.

De kosten aan de duizenden ellen lange ringvaarten, die in de
millioenen loopen, te besteden, zullen zeer zeker beneden de raming
blijven. Al de millioenen kubiek ellen graafwerk zijn tot 30 Ct. per
kub. el berekend, waarop de ramingen bij het rijk of eigentlijk bij het
Haarlemmer-meer ook gemaakt zijn; intusschen zijn dezelve 50 pCt. daar
beneden gebleven. De dijk tusschen Enkhuizen en Stavoren is op f 1,50
per kub. el berekend, gelijk ook het uitgraven der specie in het
Zeekanaal, dat meer dan gewone diepte heeft, ook hooger aangeslagen
werd.

Het bedrag der kosten voor steenkolen voor de stoom-water-werktuigen is
stellig te hoog aangenomen; de consumptie van brandstoffen van het eene
werktuig verschilt aanzienlijk met die van het andere. Er zijn in de
laatste tijden groote verbeteringen in het vuren aangebragt, en daardoor
blijft het cijfer zeer moeijelijk te bepalen. Wij hebben daarom liever
eene ruimere berekening tot grondslag genomen, dewijl eene voordeelige
uitkomst altijd aangenamer is dan te korten.

Het spreekt van zelf, dat wij nog geene lokale opmetingen, peilingen
en boringen hebben gedaan, de juiste lengten hebben om die redenen nog
niet kunnen worden bepaald; doch valt ons aangenomen getal op den eenen
afstand tegen, het kan op eenen anderen medevallen.

De diepten der zee zijn niet gepeild; doch eigene waarnemingen, de
rapporten van loodsen, schippers en visschers kunnen tot, althans
vermoedelijk, zekere gidsen verstrekken.

De kosten van bekavelen, slechten en slooten hebben wij op omstreeks
f 84 per bunder aangeslagen; dit zal almede bevonden worden te veel te
zijn, en dit verschil maakt over de aanzienlijke oppervlakte eene groote
som uit.

Bij den grooten omvang van de in te dijken zee en het geringe aantal
dijken, dat gelegd zal moeten worden; bij de omstandigheid, dat er
bij het droogmaken voor het drooghouden meer dan voldoend beslag van
waterwerktuigen is voorgesteld, zullen de te heffen polderlasten al zeer
gering zijn.

Wordt er een goed polder-reglement gemaakt, en daaraan de hand gehouden,
zoodat de slooten en weteringen behoorlijk worden schoon gehouden,
waardoor de toeschieting tot de waterwerken niet belemmerd wordt, dan
zal de drooghouding, bij de diep te graven slooten, even als in de
Beemster, niets te wenschen overlaten.

Is deze onderneming niet de meest kolossale, die ooit in ons Rijk is
ondernomen of voorgesteld geworden? Is zij dus niet eenig in hare soort,
zij is ook eenig door de voordeelen, die zij aanbiedt.

In eenen onlangs ingedijkten polder, die met hooge lasten bezwaard is,
werd de bunder beste kleigrond tegen f 70 verpacht; men veronderstelle
zich de 260,000 bunders ook droog, en die allen tegen slechts f 40
verhuurd, dan zoude dit f 10,400,000 aan jaarlijksche inkomsten
opbrengen.

Men moge aannemen, dat er ook zandbanken in de Zuiderzee zullen liggen.
Wij voor ons gelooven, dat de meeste daarvan met slib zullen doormengd
zijn, die eeuwen lang vruchtbaar kunnen blijven. Mogen er dan ook
streken zijn van een' onvruchtbaarder aard, daarentegen zullen er ook
vele zijn, welke, vooral in de nabijheid van volkrijke plaatsen, twee-
en driemaal meer zullen opbrengen dan gewone gronden.

De administratie-kosten zullen wel kunnen bestreden worden, uit de
opbrengsten der hooiverpachtingen op de uitgestrekte dijken der
ringvaarten en buitenwaarden, terwijl er matige sluis- en kanaalgelden
zullen kunnen berekend worden; doch daarenboven zal het zand uit de
duingronden eene aanzienlijke som opbrengen als ballast voor de schepen.

Wij willen geene hooge waarde der gronden tot berekening voor de
winsten der onderneming stellen, maar kunnen toch de daadzaak aanvoeren,
dat vele gronden, tot vlas, koolzaad, mostaard- en tarwebouw geschikt,
eene viervoudige en meerdere waarde dan f 40 per bunder in huur zullen
hebben. In de Wieringerwaard geldt een bunder lands, dat voor de
vlasteelt bereid is, f 200 in huur.

De IJpolder zoude al zeer spoedig gereed zijn, en bij het wezentlijk
gebrek aan goed land, in het midden eener groote bevolking, zal de
grond daarin zeer zeker hooge prijzen opbrengen; indien de onderneming
het al niet doelmatig mogt achten, om in de eerste jaren den grond voor
eigen rekening te bebouwen, en de oogst te velde te verkoopen, even zoo
als men in de Beemster deed, welke in 10 jaren, niettegenstaande de
tegenspoeden en grootere kosten, geheel vrij is geworden. De regering
laat ook in verschillende droog gemaakte plassen de gronden voor hare
rekening bebouwen, en de te veld staande gewassen verkoopen.

De geheele in te dijken oppervlakte zal ook niet in eens voor bebouwing
gereed zijn; echter om de kusten heen zal er al spoedig grond droog
liggen, waarmede gaande weg aan de eerste behoefte aan land kan worden
voldaan. Wij herhalen het, wij willen ter aanmoediging, om deelnemers te
vinden, geene berekening van hooge pachten maken, desniettemin is de
concurrentie om land te krijgen zoo groot, dat het voor korten tijd in
de Betuwe gebeurd is, dat de verhuurder verklaarde, geene verhooging op
den inzet te willen nemen, welligt uit overtuiging, dat de inzet zoo
hoog was, dat hij vreesde, dat de huurder bezwaarlijk de pacht zoude
kunnen opbrengen. Het land, in kleine perceelen verhuurd, brengt daar,
voor den aardappelenbouw gebezigd, van 25 tot 40 cts. de kleine roede
op. Niet slechts, zooals men zoude kunnen beweren, in de onmiddellijke
nabijheid der steden, maar ook overal zal de grond in de zee eene
aanzienlijke waarde verkrijgen, daar de onderneming zoo geheel in den
geest valt van de wet (of het besluit) van den 6en Junij 1840, vooral
met betrekking tot Art. 16, waarbij de uitgestrekste vrijstellingen van
grondlasten en registratie-kosten, van de regten op den overgang der
daar te stellen gebouwen, voor meer dan eene halve eeuw gewaarborgd
worden; en er zijn in die wet termen, welke aanleiding geven om
genoegzaam een gelijk aantal jaren, dezelfde voorregten te blijven
genieten. Daarbij komt nog, dat men veel van de, tijd verspillende,
regtsgedingen zal kunnen vermijden, die bij de onteigening zoo vele
bezwaren opleveren, terwijl de wetten bij dijk-collegiën en
polder-besturen den afstand van grond, daar waar het tot verbetering van
den polder noodzakelijk geacht wordt, naar eene vast gestelde waarde
gebieden.

Het lijdt geene tegenspraak, dat hier, even zoo wel als bij andere
ondernemingen, zekere belangen zullen gekwetst worden. Hoe vele honderde
huisgezinnen lijden niet in hun bestaan door de spoorwegen, waartegen
weder anderen bevoordeeld zijn, en die spoorwegen zijn toch voor het
algemeen van overwegend belang. Even als bij de spoorweg-maatschappijen,
zoude men het zich hier ook tot eenen pligt kunnen maken, om de
benadeelden, die werkzaam willen zijn, aan een bestaan te helpen.

De visscherij op de Zuiderzee moge benadeeld worden; doch gaat men
de jaarlijksche verslagen na, dan is de toestand derzelve niet
benijdenswaardig. Hoe dikwijls werd niet de liefdadigheid voor de
bewoners van Schokland en Urk ingeroepen.

Het grootste gedeelte dier eilanders zal zich, door ondervinding
geleerd, gelukkig achten, het vischtuig met de spade te kunnen
verwisselen, waarmede de visscher voor zijn huisgezin, onder minder
afwisseling van voor- en tegenspoed, een aanzienlijker stuk brood zal
kunnen verdienen. Vele dier visschers, die hoofdzakelijk maar jagers
zijn, welke naar de zeegaten zeilen, om aldaar den visch te koopen,
zullen langs de ringvaarten hun bedrijf kunnen blijven doorzetten, en
geregelder de vangst kunnen aanvoeren, waarin zij nu dikwerf door storm
of door stilte belet worden.

De groot-visscherij zal daarentegen ruimschoots bevoordeeld worden.
De visschers zullen in een paar uren uit de Noordzee te Amsterdam
kunnen zijn, van waar, langs de ringvaarten en spoorwegen, hunne
vangst onverwijld naar het binnenland kan worden vervoerd. Eenmaal het
Zeekanaal gereed zijnde, zullen zij zich van beter zee bouwende, en
sneller zeilende, schepen voor de vischvangst kunnen voorzien, dan de
bommen zijn, welke voor het naderen van een vlak strand, en het daarop
vast zitten, zoo moesten gebouwd worden.

Wij zijn geenszins bevreesd voor gebrek aan handen ten behoeve der vele
daar te stellen werken. Er openen zich vooruitzigten voor den poldergast
of arbeider, om eene woning en een stuk gronds daarbij ter bebouwing te
kunnen krijgen.

Men zou eene voorwaarde kunnen maken, waarbij bepaald werd, dat 1/10
gedeelte der dagloonen ingehouden zoude worden. Dit moest dienen, om
den arbeider eene woning en een stuk gronds te bezorgen, welk een en
ander hij in huur had, of na verloop van tijd tot zijn eigendom zal
kunnen verkrijgen, het zij dat de arbeider in het reserve fonds eene
toereikende som overgespaard hebbe, of dat hij uit andere, hem ter
beschikking staande, middelen, zich woning en grond, voor eene, matig te
schatten, som aanschaffe.

Op perceelen, te ver van steden of dorpen verwijderd, waren, voor
tijdelijke huisvesting der arbeiders, loodsen op te slaan, waar zij
eene gezonde drooge ligging hadden, met eene zieken-zaal, waartoe
wekelijks eene geringe bijdrage konde afgezonderd worden.

Victualie-winkels konden onder toezigt eener commissie worden geopend,
waar de arbeider tegen matig gestelde prijzen, goede waren, en al het
benoodigde voor zijn onderhoud moest kunnen vinden, opdat hij niet,
zoo als maar te dikwerf het geval is, zooveel voor ligging en voedsel
behoeve te betalen, dat hem te weinig overblijft om zijn afwezig
huisgezin te kunnen onderhouden, hetwelk menigen arbeidzamen huisvader
noodzaakt, van zoodanig werk af te zien. Een bezwaar, na voltooijing
der werken den poldergast in den omtrek zwervende te vinden, dat tot
onrust aanleiding geeft, kon worden opgeheven, door namelijk bij elke 50
bunders land eene plek voor woning en tuin af te zonderen, waardoor er
gelegenheid zoude gegeven worden tot vast verblijf, met het vooruitzigt,
om bij den grooten bouwman of grondbezitters later voortdurend van werk
verzekerd te zijn, en het gaf den landbouwer, die anders om arbeiders
verlegen kon zijn, gelegenheid dezelve om zich heen te vinden.

De onderneming, die dusdanige voordeelen aan den landbouwer en den
daglooner verzekerde, zoude geene uitschotten voor den aanbouw van
woningen te doen hebben; terwijl dezelve uit de ingehouden 1/10 der
loonen werden bestreden; voorts verkocht of verhuurde zij aldus eenige
duizende bunders land, waarop eene nijvere bevolking zoude aangroeijen,
die door haren aanwas tot verhooging der waarde van den grond veel zoude
bijdragen. Door de daar nut stichtende arbeiders-gezinnen, werden elders
armenkassen verligt.

Wij geloven, dat het tot de spoedige kolonisatie des polders zoude
bevorderlijk zijn, wanneer men percelen van 25 bunders of daaromtrent,
voor den tijd van 25 á 30 jaren in pacht gave met eene kleine erfpacht,
om woningen daarop te bouwen; den pachter het regt gevende, om de in
pacht genomen grond, gedurende of na de voleindiging van de pachtjaren,
voor eene vastgestelde som te kunnen overnemen.

Aan de mondingen der kanalen, en vooral aan die te Zandpoort, zouden al
spoedig dorpen, door visschers en loodsen bewoond, ontstaan, welke de nu
woest liggende duingronden zouden bebouwen, en aan dezelve vele waarde
verschaffen, dewijl die grond goed voor bebouwing geschikt is.

Er zouden welligt bij of aan de mondingen der zeegaten van rijkswege
vuurtorens en defensie-werken moeten aangelegd worden, een punt, dat
wij geheel aan de zorg van de regeering kunnen overlaten. De aanleg
van beiden zouden kosten veroorzaken, doch die kosten, even als de
verminderde inkomsten van het Noord-Hollandsche kanaal, werden rijkelijk
vergoed, door de meerdere opbrengsten, welke uit deze onderneming zullen
voortvloeien, en uit de besparing van zoo vele kosten, aan dijk- en
andere waterwerken, welke nu jaarlijks moeten worden gemaakt, en die een
drukkende en blijvende last voor de staat zijn, maar alsdan zoude
vervallen.

Wij mogen nog een gewigtig punt hier niet met stilzwijgen voorbij gaan,
namelijk de gezondheid. De baron VAN LIJNDEN VAN HEMMEN, heeft daaraan
een geheel hoofdstuk gewijd in zijn werk over de droogmaking van het
Haarlemmer-meer, toegelicht met certificaten en de gevoelens van H.H.
Professoren en Doctoren, welke allen zeer gunstig luiden.

Wij meenen tot geruststelling den lezer daarheen te kunnen verwijzen,
en mogen, gelooven wij, veilig daarbij voegen, dat door verbeterde
afwateringen, vele moerassen zullen opgeruimd worden, wier opruiming
veel tot de gezondheid zal bijdragen, waardoor van zelve de opstijging
van vele schadelijke dampen zal ophouden, welke tot koortsen en andere
gevaarlijke ziekten aanleiding geven. De Zuiderzee is grootendeels klei,
aangegroeide slib en zand, en alzoo geen moeras; van opdroogende klei
en zand heeft men geene nadeelige gevolgen te vreezen; maar daarenboven
houden wij het er voor, dat uit de opruiming van de groote waterplas in
de Zuiderzee niet dan voordeel voor de gezondheid zal ontstaan.

Wij achten, op weinige bladzijden na, onze denkbeelden, omtrent de
droogmaking van de Zuiderzee zooveel noodig ontwikkeld te hebben. Vele
geleerden zullen zich welligt omtrent den inhoud bedrogen vinden, dewijl
ons geschrijf geenszins een technisch betoog is, zooals men later
welligt van eene meer bekwame hand dan de onze zal kunnen verwachten,
doch dit was ons doel niet. In zoodanige werken, komen statistieke
tabellen en waterbouwkundige opgaven te pas, die zulk een werk zeer
kostbaar en zeer droog voor den lezer maken, waardoor de schrijver bij
deskundigen veel eer en roem verkrijgt; maar waarbij het algemeen minder
belang heeft. Er is ook veel tijd toe noodig, benevens de toegang tot
bureaux en archieven, al hetwelk ons ontbroken heeft; en toch hopen wij
meer nut te stichten, dan anderen, met beter verstand en meerder moeite.

Wij hebben de voordeelen, welke uit de droogmaking van de Zuiderzee en
het IJ en de daar te stellen kanalisatiën zullen ontstaan, zoo kort
doenlijk voorgesteld. Alle provinciën, steden en dorpen, welke met de
voorgestelde onderneming in aanraking komen, zullen de meest gewenschte
verbeteringen en voordeelen kosteloos verkrijgen, waaraan wederom andere
voordeelen verbonden zijn. Tot de noodzakelijkheid der droogmaking toe,
en het te keer gaan van verdere verwoestingen en schaden, hebben wij
bewezen.

Wij hebben nu nog te betoogen, dat aan de voltooijing van een zoo
nuttig en wenschelijk werk geene moeijelijkheden in den weg gelegd,
noch dat hetzelve door nuttelooze vertragingen moet opgehouden worden.
Buitengewone omstandigheden vorderen buitengewone maatregelen, en waar
zulk een voorstel als dit te berde komt, zal men op middelen bedacht
moeten zijn, om buiten den gewonen vorm van den tragen gang der
administratiën in het behandelen van zaken, den spoed en de medewerking
van alle zijden in te roepen, om alle hulp aan de des benoemde
commissie van onderzoek te verleenen; waartoe mondeling, in stede van
schriftelijke antwoorden, meer bevorderlijk zullen kunnen zijn. Kleine
gekwetste belangen zullen zich om billijke vergoeding mogen aanmelden,
die hun ook zullen geworden; zij mogen staande het onderzoek echter
geene beletselen zijn.

Voor het algemeen belang gelooven wij te mogen beweren, dat er geene
nuttelooze bemoeijelijkingen in den weg gelegd zullen worden, noch dat
men vertragende belemmeringen in de werkzaamheden zal ondervinden.

Het is de onmiskenbare bedoeling van de hooge regering, dat
particulieren, zich tot uitgestrekte ondernemingen ten algemeenen nutte
vereenigen, en van daar de wet (het besluit) van den 6 Junij 1840, welke
aanmoedigen zoude, alles, wat wij voorstellen te ondernemen. Zij wilde
uitgestrekte woeste gronden ontgonnen hebben, zij wilde zeeën ingedijkt
en drooggemaakt zien, zij wilde dat stroomen verbeterd en verlegd en
nieuwe daargesteld werden,--nu komt een voorstel, dat dit alles omvat,
en waarvan de uitvoerbaarheid mogelijk is.

De departementen van financiën, oorlog, marine en binnenlandsche zaken;
provinciale, plaatselijke en polderbesturen; water- en heemraadschappen,
en kamers van koophandel zullen geene bezwaren kunnen opwerpen, die
niet kunnen opgelost worden.

Al deze ministeriëele departementen, hooge collegiën en achtbare
besturen, zullen een votum van goedkeuring kunnen uitbrengen, en de
hooge regering in staat stellen, hare bekrachtiging te verleenen,
aan een ontwerp, hetwelk zulk een alles omvattend, zulk een afdoend
redmiddel is, hetwelk strekken zal tot de physieke verbetering van ons
vaderland, en waardoor de welvaart der ingezetenen zoo krachtig zal
bevorderd worden.

Naar alle, om dit werk gelegene, markten zullen (hetzij dat de
uitgestrektheid in te dijken grond al of niet eene op zich zelve staande
en beheerde provincie zal worden) en van die gronden voortkomende
producten, welke millioenen guldens zullen bedragen, toevloeijen,
van die markten uit zal ook in de groote en vele behoeften, der nieuwe
provincie moeten worden voorzien. De omzettingen van zoovele millioenen,
zullen op al die markten, bloei en welvaart achterlaten. Bij den
daardoor ontstanen handel voegen zich voor de belendende provinciën en
steden de voor hun kosteloos daar te stellen verbeterde gemeenschap en
afwateringen, met nimmer gekende en hoogst verbeterde waterberging bij
hooge vloeden; herstel van havens met gewenschte diepgaande kanalen
tot in de Noordzee, behalve een aantal nieuwe veilige land- en
binnenwaterwegen, welke een onderling verkeer zullen openen, die het
vertier zullen vergemakkelijken, en waardoor alle provinciën, tot
elkander in ligging zullen verbeteren.

Geen stad, dorp of vlek, in de nabijheid van dit groote werk gelegen,
die niet hun wel begrepen belang er in zoude erkennen, en alzoo niet
mede zoude werken, om alles te bevorderen, wat tot de spoedige
daarstelling van de geheele onderneming kan strekken.

Geen polderbestuur, water- of heemraadschap, dat in zijne regten
bemoeijelijkt zal worden. Hunne thans vermenigvuldigende zorgen tot
bestrijding van steeds stijgende kosten zullen verminderen. Hunne
waterloozingen zullen door krachtig werkende sluizen spuijen. Door de
gedurig in de ringvaarten afloopende boezems zal geen molen meer tot
stilstand worden gedwongen, wanneer er aan malen behoefte is, terwijl
thans de wind vaak nutteloos door de hekken speelt.

Men zal geen overloop of doorbraak van dijken meer te vreezen hebben,
noch bezorgd behoeven te zijn voor verslibbing van de sluizen, van
havens en uitwateringen door de krachtig werkende verhangen in de
Noordzee, langs nieuwe en verlengde stroomen. De instandhouding der
veiligheid van alle werken aan dijken, havens en sluizen zal gewaarborgd
zijn. Al de thans kostbare en moeijelijk in goeden staat te houden
zeeweringen, worden in beschermingswerken voor den droog te houden grond
in de Zuiderzee veranderd. Grooter bewijs voor de alsdan te verkrijgen
veiligheid is wel niet te bedenken. De oude zeedijken, monumenten van
voorouderlijke vlijt en inspanning, zullen dan eene tegenovergestelde
dienst verrigten: zij zullen weelderige beemden beschermen, waar eens
menig rijmelaar kwinkeleren zal!

De kamers van koophandel zullen met levendige vreugde een ontwerp
omhelzen, dat door Nederlanders is ontworpen, en overwaardig, om ook
door Nederlanders te worden ten uitvoer gebragt; een ontwerp, hetwelk
eene levensvraag voor de financiën, den handel en de scheepvaart,
fabrijken en landbouw is. Wij laten gaarne aan betere beoordeelaars, dan
wij zijn, de taak over, al de voordeelen te berekenen en aan te wijzen,
welke de verwezentlijking van dit belangrijk ontwerp zal ten gevolge
hebben.

De waterstaat zal hare zorgen verligt vinden, omtrent zoo vele
belemmerde afwateringen, in de bestrijding van kosten tot jaarlijks
onderhoud aan slechts ten halve werkende middelen van zeeweringen, ter
voorkoming van afspoelingen en verplaatsingen van land, welke thans
zoo vele bekommeringen opleveren, en die alsdan van zelf ophouden te
bestaan. Ook die waterstaat zal gaarne een plan bevorderen, waar de
waterbouwkunde tot volksgeluk zal bijdragen. In den roem, dit werk te
hebben helpen voltooijen, zal dit ligchaam deelen, terwijl het door ons
altijd voor wenschelijk wordt gehouden, dat uit haar midden ons een
commissaris worde toegevoegd, die, door zijne kunde en zijn beleid veel
zal bijdragen tot bevordering van het doel, en tevens alle bestaande
regten en belangen zal kunnen voorstaan, waar het zaak is, het goede met
het nuttige te verbinden. Het is niet te betwijfelen, of dit ligchaam
zal volijverig willen medewerken, om deszelfs alouden roem in de geheele
wereld te blijven handhaven.

Het ministerie van binnenlandsche zaken zal zich verheugen, dat het
overal de thans bestaande zorgen ziet wijken, die door de steeds
toenemende armoede worden verwekt. De aan hetzelve gerigte rapporten
van provinciale staten, zullen dan van alle kanten te gewagen hebben
van bedrijvigheid en neringen, van trafijken en fabrijken.

Het ministerie van oorlog zal zijnen werkkring doelmatig uitgebreid
zien, door den aanleg van verdedigingswerken aan nieuwe havens, die tot
roem van de landmagt zullen kunnen verstrekken, waar de kunde onzer
Genie, zonder belemmeringen, zal kunnen uitmunten in hare keuze van
terrein voor vestingwerken op te werpen, waar zij blijken kan geven,
eenen COEHOORN te overtreffen.

De marine zal in het bezit worden gesteld van meerdere en diepere
havens, met eene onaantastbare zeehaven voor de stad Amsterdam, waar
daarenboven de groote werf, thans genoegzaam slechts tuighuis en door
verslibbing ontoegankelijk, weder in hare behoeften, als vroeger, zal
kunnen voorzien.

Van voor de stad Amsterdam zal het grootste linieschip, onbekommerd
omtrent diepgang, toegerust, gewapend en bemand, zee kunnen kiezen.

De marine zal ook hare medewerking niet ontzeggen; bij toenemende
scheepvaart wakkert ook de marine aan, daar, in tijden van gevaar,
de eerste de steun voor de laatste wordt, om haar wederkeerig te
beschermen.

Door voorspoed en vermeerderden handel vermenigvuldigt de koopvaardij en
groeit de marine aan. Hare thans karige budgetten zullen onbekrompen
kunnen worden. Door meerdere koopvaardij- en meerdere oorlogschepen zal
de schoone hollandsche vlag zich alom in verwijderde zeeën en havens
ontrollen en golven.

De tijden kunnen komen, dat wij weder mannen als DE RUITER en TROMP
noodig hebben tot verdediging van onzen handel en van onze koloniën,
en dan zijn zoo veel onaantastbare havens een eerste vereischte; dit
bewijzen ons de schatten, welke door onze naburen met verkwistende
handen daaraan besteed worden, en die, door verwezentlijking van ons
plan, voor onze marine kosteloos zullen worden verkregen.

De inkomsten van het departement van financiën zullen door spoedig
vermeerderende opbrengsten, door den meerderen omloop van geld, door
handenarbeid verkregen, en door de gevolgen der indijking worden
vermenigvuldigd.

Het crediet van den Staat vindt eene grootere waarborg in de
vermeerdering van het nationaal vermogen, in de meerdere welvaart en
weelde, die de onafscheidbare trawanten van bedrijvigheid zijn.

Het departement van financiën kan eene bron in de zee, welke zoo mild
voor hetzelve zal vloeijen, niet willen verstoppen.

Al deze staatsmagten, elk hunner afzonderlijk voor hare belangen naar
één doel strevende, vormen een geheel, hetwelk de Hooge Regering
gunstig zal doen stemmen voor een ontwerp, hetwelk onafzienbaar, zoo in
dadelijke voordeelen als in de gevolgen, voor haar is. Voorzeker eene
bemoediging in den druk van dure tijden, tijden van werkeloosheid en
verslagenheid voor velen, eene reden van verstomming voor hen, die de
krachten van het volk anders zouden willen aanwenden, dan tot werkdadige
verbeteringen,--verbeteringen, te groot en te veel, daadwerkelijk en in
de gevolgen, om door den grootsten staatsman in eens te kunnen omvat en
omschreven worden, die in eene betere toekomst voor onze natie liggen
verborgen.

De gunstige gevolgen nagaande, welke wij met zekerheid door het indijken
en droogmaken van de Zuiderzee in derzelver geheelen omvang, door het
daarstellen van zoo veel kanalen, door den aanbouw der gronden in die
zee zullen verkrijgen, hebben ons den tegenwoordigen toestand van ons
Land meer leeren kennen en doen overwegen.

Nederland is dat niet meer, wat het vroeger was, wat het nog zijn
kon en zijn moest. Dat, wat de wangunst van vreemden beoogde, wat de
mededinging van andere volken zocht te bewerken, is schier bereikt. Onze
ontzaginboezemende magt is verdwenen; onze grootheid en invloed naar
buiten zijn te niet; vele onzer koloniën zijn ons ontnomen; weg zijn
onze wereldhandels-vloten, met oorlogsmagt bemand; weg is die stoute
ondernemingsgeest van vroeger, die in 1814 nog eens weder herleefde; weg
is onze voordeelige ligging aan de zee, waarin weleer zich rivieren
loosden, welke men thans ontberen wil, en vroeger niet ontberen kon,
dewijl zij door verslibbing harer beddingen en mondingen onbruikbaar
worden, en door tijd en kosten verslindende kanalen zijn vervangen. Wij
staan ten achteren met onze wegen van vertier--en te laat vatten wij den
stoom aan, die wegen baant, zonder afstanden te kennen.

Wat moet er van Nederland worden, bij de mededinging, en bij die betere
wegen van vervoer onzer naburen?

Nederland, overvleugeld door magt, bedreigd door zeeën en rivieren,
doorweven van kostbare waterkeeringswerken, zoo naar binnen als naar
buiten bezaaid met sluizen en wateropvoerings-werktuigen, welke in
ligging, aanleg en onderhoud te kostbaar, en in uitwerking te kort
schietend bevonden worden, waardoor zij hun doel misten; de gronden
verachteren, en de landbouw, met de lasten daarvan bezwaard, tegen meer
bevoordeelden magteloos zich zoekt te verheffen; waar ontoereikende
middelen ter verbetering der hydrauliek aangewend, waar kosten tot
herstel ontzien worden, en de physieke toestand niet verbetert.

Het komt ons thans meer dan immer te pas, het goed bevonden voorbeeld
onzer voorouders na te volgen, en den grond aan de Zuiderzee te
ontwoekeren, dien deze ons ontnam,--ja zelfs meer dan zij ons ontnam, en
den herwonnen, ons ontroofd geweest zijnde grond, tot een schoone parel
aan onze kroon te maken, kostelijker dan die, welke haar thans omringen.

Op dien grond, zoo vruchtbaar, zoo edel, zal onze overbevolking gedijen,
die nu een last, maar dan eenen zegen wordt. Onze kinderen zullen het
vaderland niet verlaten, om te vergeten, dat zij Nederlanders waren.
Door aanwinst van land zullen wij onzen landbouw verbeteren, of door
afwatering verrijken. De landbouw zal alsdan de middelen verschaffen,
waardoor de fabrijken op vertier naar buiten kunnen werken, en met
vreemden zullen kunnen concurreren, zoo doende zullen landbouw en
fabrijken, geschraagd door handel en scheepvaart, wederkeerig handel en
scheepvaart schragen.

Door onze verbeterde gemeenschap met de zee- en handelskanalen, door
verbeterden landbouw, door bloei van op onzen grond te huis behoorende
fabrijken, die geene behoeftige bevolking aankweeken, en door
bloeijenden handel, zullen wij ons voor andere volken onmisbaar maken,
en door het belang dat zij bij ons hebben, hen tot onze vrienden maken,
en tot hunnen spijt blijven bestaan, die den ons zoo dierbaren grond
gaarne zagen verslinden, om van Keulen af den Oceaan te kunnen bevaren.

Wij herhalen het, Nederland kan door inspanning van krachten, een
gelukkig land worden. Het is voor hetzelve eene levensvraag, behalve
de aanwinst van eene rijke provincie, verkorte gemeenschap met de zee
daar te stellen, welke door mindere kosten, af- en aanvoer aanwakkeren
zullen. Het is eene levensvraag om aan den gezonken handel, scheepvaart
en landbouw, nieuwe bronnen van welvaart te verschaffen, daarbij den
bloei van fabrijken verzekerende.

De aanwinst eener schoone en kostelijke provincie ligt in ons bereik,
over welker in bezitneming, wij met geene vreemde mogendheden zullen
hebben te onderhandelen; waartoe slechts de wil noodig is, om ze de onze
te maken.

Deze schoone taak op ons nemende, dat grootsche werk voltooijende,
daarvoor worden de inspanning van krachten en de gemaakte kosten
rijkelijk vergoed, het late nageslacht zal er ons voor zegenen.

Het zal aan onze verguisde natie achting en ontzag hergeven.

De invloed zal moreel en physiek zijn: moreel omdat onze werkzame geest
stof tot werk zal vinden; physiek daar onze gesteldheid alom zal
verbeteren.

Wij dragen met vertrouwen op de uitvoerbaarheid een ontwerp voor, dat
reeds vroeger had moeten verwezentlijkt zijn, dat door zijne gevolgen
reeds nu zijnen zegen over ons land had moeten verspreiden.

Waande eens NAPOLEON den Helder tot eene oorlogs- en zeehandelshaven te
kunnen verheffen, hij zag de reeds lang gebouwde wereldstad over het
hoofd, waaraan alleen het Zeekanaal ontbrak, om hare veilige en
onaantastbare haven te naderen, van waar zegen en voorspoed alom
verspreid werd, en wederom zal kunnen verspreid worden.

Eenmaal zal alsdan door de stad, welke thans ontvloden wordt, wegens
gebrek aan versche lucht, aan water en aan vertier, de Rijn kunnen
stroomen, en zal hare sluimerende grootheid weder ontwaken.

Wien het geluk van Nederland ter harte gaat, en gelooft meerder voor
hetzelve te kunnen verrigten, wijze iets beters aan, dan de droogmaking
der van ouds genoemde Goudzee met zeehavens en kanalen, zoo onmisbaar
voor landbouw, fabrijken, handel en scheepvaart, een spoorslag en
ontwikkeling gevende, waardoor Neerlands crediet, roem en eer
gewaarborgd worden en LEEGHWATERS spreekwoord bewaarheid:

    _Als het water is aan kant,
    Is de vijand uit ons land._



BIJLAGE I.


                                ONTWERP
                                  VAN
                        INDIJKING EN DROOGMAKING
                            VAN EEN GEDEELTE
                                  DER
                               ZUIDERZEE
                      VANAF ENKHUIZEN TOT STAVOREN

                                   EN
                        INDIJKING EN DROOGMAKING
                                  VAN
                                 HET IJ
                                   EN
              ZEEKANAAL VAN AMSTERDAM TOT IN DE NOORDZEE.



Korte omschrijving.

De bedoeling is voorhands een gedeelte van de Zuiderzee in te dijken
en daaraan is vooral in het belang van de Stad Amsterdam van daar een
kanaal, langs Zandpoort tot in de Noordzee lopende, verbonden, waardoor
schepen van grooten diepgang, met ongebroken last binnen weinige uren de
Stad zullen kunnen naderen.

Men zoude beginnen met het Zeekanaal dat eenen aanvang nam bij het
Westerdok, in eene regte lijn binnen- en buitendijks op Halfweg
aanlopende, en van daar langs Spaarndam op Zandpoort, op 500 ellen
afstand van het kasteel van Bredenrode; hier werden schutsluizen gelegd,
met nog overlaten ter weerzijde, van valraketten voorzien, om bij magtig
opperwater eenen geregelden afloop daarvan te verzekeren, voorts worde
van af die sluis in eene regte lijn door de duinen heen doorgegraven tot
in zee, in de richting van mijlpaal No. 57.

Men stelt voor aan het geheele kanaal eene diepte van zeven ellen
beneden Amstelpeil te geven, wordende hetzelve buiten bij de sluizen
beginnende 300 ellen wijd en in de in zee te leggen hoofden 350
ellen, waarbij 100 ellen voor overlaat, 50 ellen aan weerszijde.
Het binnenkanaal worde boven 300 ellen wijd, latende daarvan aan
weerszijden 50 ellen breedte, als uiterwaarden, dienende om bij hoogen
binnenwaterstand als waterberging en meerdere ruimte tot afloop van
water te verstrekken, blijvende het eigentlijke kanaal alzoo 200 ellen
wijd.

Wanneer dit werk voltooid is, wordt er een afdammingsdijk gelegd in
het IJ, van af het Westerdok in rigting op de Willemssluis van het
Noordhollandsche kanaal. De geheele uitgestrektheid van het IJ, aldus
ingesloten, stelt men voor droogtemaken, en daarin twee kanalen te
graven, waarvan er een bestemd is voor de vaart van af Nauerna op
Spaarndam 15 ellen wijd en een van Zaandam op Halfweg aan, wijd 50
ellen, terwijl er tevens eene ringvaart gemaakt wordt van af te
Beverwijk op Spaarndam aan, daar en voorts overal om het IJ alle
bestaande regten en uitwateringen opnemende.

Men blijve met het kanaal op eenen afstand van 500 ellen van de sluizen
van Rijnland te Halfweg en Spaarndam, die als dan zoo werkeloos als
thans niet zouden blijven, daar men het verhang bij gewoon getijde van
Amsterdam tot in de Noordzee bij Mijlpaal No. 57 op minstens eene el
berekenen kan en dat van het grootste gewigt voor Amstelland, de stad,
Noordholland en de droog te maken Haarlemmermeer en Rijnland is.

Na de daarstelling van bovengenoemde werken, welke eene oppervlakte
na de droogmaking van ruim 8000 bunders zoude beslaan, allen van de
vruchtbaarste slibgronden, als mede, hier niet onder begrepen, eene
strook der allodiale gronden in de duinen, langs het kanaal op ½ uur
breedte ter wederzijde ter bebouwing aangekocht hebbende, worde er
met de voorbereidende maatregelen voor de indijking der Zuiderzee
begonnen. Deze bestaan in het daarstellen van ringvaarten om de geheele
uitgestrektheid der kust, zoo Westvriesche tot Enkhuizen, als om de
andere zijde, langs alle de aan zee gelegene steden, tot aan Laaksum,
een gehugt in de nabijheid van Stavoren.

Deze ringvaarten die meerendeels binnen de bestaande dijken aangelegd
zouden worden, om buitendijks voor de havens uit te komen, dienden
om de gemeenschap met die havens van uit de Zuiderzee open te
houden, voorziende die ringvaarten bij Enkhuizen en bij Stavoren
van schutsluizen. Behalve het onderhouden der watergemeenschappen
werden de ringvaarten ook dienstig om alle de uitwateringen der
stroomen, rivieren, beeken enz. op te nemen, wier afloop verzekerd
wordt door die ringvaarten op het zeekanaal en ook naar gelang der
winden, door de sluizen, die bij Enkhuizen en Stavoren zullen worden
gelegd. Daar er door het Noordhollandsche kanaal en verder door tot
Edam eene voldoende vaart bestaat, zoo is er geene behoefte daar eene
ringvaart te graven. Er worde dan eerst eene vaart gemaakt ter wijdte
van 30 ellen en 5 ellen diep, buitendijks van af Edam langs Oosthuizen
tot aan het Galgenwater bij Hoorn, van daar binnendijks tot voor Hoorn
buitendijks, met een basin of kom voor de scheepvaart voor die stad,
om te Enkhuizen te eindigen. De ringvaart die om de oost van de Zee
gelegd worde, kreeg tot aan de Steenenkamer boven Nijkerk, eene breedte
van 200 ellen, met inbegrip van 100 ellen overlaat of uiterwaarden met
5 ellen diepte en zoude van bij het polderhuis van Diemen beginnen, om
binnendijks doorgegraven, buitendijks voor Muiden uittekomen, van daar
worde voor Naarden heen op de Eem, voorbij Spakenburg en Nijkerk tot op
de hoogte van de Steenenkamer de rigting van het kanaal of ringvaart
gevolgd.

Nu echter moet men eene voldoende afwatering aan den Gelderschen
IJssel verschaffen, die bij gewoonen waterstand langs Kampen door
de ringvaart zoude kunnen loozen, doch bij hoogen waterstand in den
winter en voorjaarstijden ware dit ongenoegzaam en er dienen andere
voorzorgsmaatregelen genomen te worden. Het heeft zijne groote bezwaren
om den IJssel na de droogmaking der Zuiderzee daardoor te leiden,
daardoor werd ook niet in de thans bestaande behoefte voorzien. Men
heeft zich voorgesteld door meerderen afloop van water langs den IJssel,
meerdere schuuring aan de Ketel bij Kampen te bezorgen, dit is ook door
de bekribbing aan de monding boven, ontstaan, maar met welke noodlottige
gevolgen? dat men aan de Waal en aan den Rijn het voor hun zoo nodige
water tot instandhouding dier rivieren onttrekt en er te veel water op
den IJssel komt, zoo dat de uiterwaarden en de bouwlanden in Gelderland
en in Overijssel dikwerf laat in het voorjaar nog onderstaan, wanneer de
rivier bij Kampen reeds op eenen lagen stand gekomen is en de afloop
niet spoedig genoeg geschieden kan, om de schadelijke gevolgen der
overstrooming te voorkomen.

Men stelt voor om op nader aan te wijzen punten drie keersluizen in dien
IJssel te leggen met valraketten voorzien, om het nodige water voor de
scheepvaart op de rivier te behouden en winterdag de uiterwaarden met
slibwater te kunnen inunderen; de IJssel behield zoodoende zijne nodige
toevoeren van water en men gaf aan den Rijn en Waal hunne gekrenkte
regten terug; doch om de geheele Betuwe en de waarden benedenwaarts te
sekureren bij eventueele ijsverstopping bij hooge voorjaarsvloeden,
wordt er een regtlijnig kanaal vereischt, om als regelaar te dienen,
dit kanaal met zijne overlaten 200 ellen wijd van drie sluizen met
raketten voorzien, zoude beginnen op omstreeks een half uur beneden
Westervoort, door de bergen van Gelderland en de Veluwe in de rigting
van de Steenenkamer, om aldaar in de tweede ringvaart uit te wateren.
Het kanaal werd voor den Amsterdamschen Rijnvaarthandel zeer dienstig,
de Veluwe werd meer bebouwd en de gesteldheid onzer hoofdrivieren, die
zoo dringend voorziening behoeven werd verbeterd.

Na dit kanaal daargesteld te hebben of ook tijdens dien, worde de
ringvaart van 30 ellen breedte langs Harderwijk, Elburg, de Ketel,
Genemuiden op de Lemmer aan tot bij Laaksum in de nabijheid van Stavoren
vervolgd, voor alle de steden vrij verkeer en onbelemmerde afwatering
latende. Dit alles voltooid zijnde, worde de afdammingsdijk tusschen
Enkhuizen en Laaksum, over de ondiepten heen, die daar in de zee
menigvuldig zijn, gelegd en deze tot stand gebragt, worde de Zee
afgesloten door den dijk tusschen Durgerdam en het polderhuis van
Diemen, latende aldus in het IJ eene kom van omstreeks 1200 Bunders,
gelegen voor Amsterdam, die als maritime en koopvaardij haven eene der
veiligste, schoonste en ruimste in het Heelal werd.

Onmiddellijk zoude na voltooide afdamming tusschen Enkhuizen tot in
de nabijheid van Stavoren de Zuiderzee eene el en meer water van hare
oppervlakte verliezen, waardoor veel grond al dadelijk gereed ter
bebouwing werd, alvorens men tot de droogmaking over ging, daar alsdan
de werkzaamheden daarvan eenen aanvang moesten nemen, die gene bezwaren
opleveren. Na de voltooide droogmaking stelt men het graven van een
breed kanaal door de drooggemaakte gronden voor in de rigting van de
Lemmer op Naarden aan, om voorts ook binnenvaarten, weteringen,
togtsloten enz. daarin te maken.

Het zoude aan eene tot dit werk gevormde Commissie of direktie
overgelaten worden om zelve de aanzienlijke laatste werkzaamheden zelve
uittevoeren of zulks aan eventueele pachters overtelaten om de landen
door kavelen, sloten, slechten en grebben tot bebouwing gereed te maken,
waartoe eene aanzienlijke som vereischt werd, aangezien er omstreeks
260000 Bunders aanwezig zijn, daar men die bereiding op f 84.-- p.
Bunder begroot.

De raming van het geheel beloopt 92 millioen guldens. Het is er echter
verre af, dat deze som benodigd ware. Het drooggemaakte IJ bezat eene
waarde van 16 millioen guldens, die te realiseeren waren.--Door de
genoemde afloop van water kwamen er ook dadelijk na de afdamming
duizende Bunders disponibel, die in de nabijheid der kusten spoediger
aftrek zouden vinden en het kavelen enz. aan de bebouwers overlatende,
werd welligt het geheel voor 30 à 35 millioenen daargesteld, en met alle
de voordeelen die aan deze onderneming verbonden zijn, kwam de Bunder
land geheel toebereid op tusschen f 325 à f 350 te kosten, eene som die
zeer gering is, aangezien de meeste in dit gedeelte der zee aanwezige
grond klei is van eene zeer vruchtbaren aard.



RAMING DER KOSTEN
van de Indijking en Droogmaking der Zuiderzee en het IJ, alsmede voor de
daarstelling van een Kanaal vanaf Amsterdam tot in de Noordzee.


 No. 1. MONDING VAN HET KANAAL IN DE NOORDZEE, zijnde Twee Hoofden welke
 zich ter lengte van 840 Ellen in de Zee uitstrekken zullen, om den
 afloop van het Water van het kanaal van Amsterdam en hooger afkomende
 te ontvangen. Hetzelve zal beginnen op 500 Ellen afstands benoorden
 Mijlpaal No. 57 aan het strand.

 Rijswerk voor een Hoofd:

 20 Kubiek El per Strekkende El à f 80 per Str. El over
     840 Ellen lengte                                        f    67,200
 Aardwerk voor den Dijk, welke 4 El boven gewoon tij gelegd
     wordt, geeft 150 Kub. El per Str. El. Over 840 Ellen
     zijn 126,000 Ellen à 40 ct. per Kub. El                 "    50,400

 Steenbeglooijing binnen en buiten, 20 Kwadr. El. per Str.
     El met inbegrip van Puinbestorting, over 840 Ellen
     lengte per Str. El à f 320                              "   268,800

 Hoofden van Paalwerk

  120 Eiken  Palen van 14 El à f 50     f 6,000
  150 Greenen  "    "  10  " à " 30     " 4,500
  180   "      "    "   7  " à " 20     " 3,600
                                        ---------
                                                             "    14,100

 Puinbestorting

 tusschen de 3 reijen palen geschat op 32 Kub. El per Str.
     El, over 40 Ellen lengte 1280 El à f 16 per Kub. El     "    20,480

 Inheijen en bevestigen

 voor 450 Palen à f 10 per Paal                              "     4,500
                                                             -----------
                                                             f   425,480
                                                             ===========
 Deze Som dubbeld voor Twee Hoofden                          f   850,960

 Uitdiepen

 Waterspiegel  wijd 250 Ellen
              onder 100   "
                   ----
 gemiddeld          175   "

 gemiddelde diepte van uit het strand 4 El.

 zijn 700 El per Str. El, over 840 Ell. is 588,000 Ell.
     à f 1.50 per El                                         "   882,000

 Dukdalven

 6 stuks à f 1500                                            "     9,000
                                                             -----------
                                                             " 1,741,960
                                                             ===========


 No. 2. HET KANAAL VAN DE NOORDZEE, op 500 Ellen benoorden den Mijlpaal
 No. 57 tot op 500 Ell. benoorden het Kasteel van Brederode bij
 Zandpoort.

 De afstand van de Zee tot aan Brederode, wordt geschat te zijn 1 Uur of
 5000 Ellen, dit Kanaal zal landwaarts in beginnen met eene breedte van
 200 Ellen, en allengs in wijdte toenemen tot 250 Ellen waar de Hoofden
 beginnen, dit Kanaal wordt op 7 Ell. diepte beneden A. P. gegraven, met
 1 El boven A. P. en voorts komen daarbij nog 50 Ellen breedte aan
 weerszijde dus 100 Ellen voor den overlaat.

 Wij berekenen dus 350 El breedte voor het Kanaal en
     overlaat met eenen gemiddelden bovensteek van 7 Ellen
     en verkrijgen dus 2450 Kub. Ell. weg te ruimen specie
     per strekkende El van den bovensteek, dit over 5000
     Ellen lengte maakt een geheel van 12,250,000 Kub. El.
     per El à 30 ct.                                         f 3,675,000

 de Breedte op de Waterspiegel zal zijn
     binnen 200 El   buiten 250 El
     onder  100 "      "    100 "
            ---             ---
 gemiddeld  150 "      "    175 "

 totaal gemiddeld 162½ El.

 ter diepte van A. P. 7 El.
 en daarboven         1 "
                     --
 te zamen             8 El, hetwelk per Str. El geeft
     1300 Kub. Ell., deze over 5000 Ell. lengte is
     6,500,000 Ell. per Kub. El à 40 ct.                     " 2,600,000

 Aan weerszijden van het Kanaal ontstaat bij het wegruimen
     der specie een weg welker beschulping wij aanslaan op   "    25,000

 Wij wilden aan weerszijden van het Kanaal een strook
     van 2500 ellen (½ Uur) der allodiale gronden aankoopen,
     om die later ten voordeele der onderneming als Ballast
     te kunnen gebruiken, dierwijze de grond ontginnen en
     Perceelsgewijze voor aanbouw te verkoopen, dit zoude
     2862 Bunders zijn, per Bunder à f 25                    "    71,550
                                                            ------------
                                                             f 6,371,550
                                                             ===========


 No. 3. HET KANAAL VANAF HET KASTEEL BREDERODE, achter Zandpoort, lopende
 om den Noorder buitenhoek van Spaarndam in regte lijn op 500 Ellen
 afstand voor en bij Halfweg Haarlem tot opneming van de Uitwateringen
 van Rijnland en latende eene kom voor
        bovenwijdte (waterspiegel) 200 El
        onder  "                   100 "
                                   ---
        gemiddeld                  150 "
        diepte                       8 " zijn 1200 Kub. El
      per Str. El, is over 8750 Ellen lengte 10,500,000
      Ellen, per Kub. El à 30 ct.                            f 3,150,000

 de bovensteek op de Berm wijd 300 El, diep 1 El over 8750
      El zijn, 2,615,000 à 30 ct.                            "   787,500

 Plempwerk over 2000 Ell. à f 48                             "    96,000

 N.B. de hier uitgegraven wordende specie wordt voor de
 Dijken gebruikt en is meer dan voldoende om zwaardere
 Dijken te leggen, dan immer te voren hebben bestaan.

 Het beschulpen van de Zuidelijke Kanaaldijk schatten wij
     op                                                      "    22,000

 De aanbouw van ~twee~ Water-Molens, voor twee
     gedeelten Grond, welke van de gemeenschap met Rijnland
     worden afgesneden, zijnde een strook grond belendende
     den Slaperdijk, binnen en buiten, en een strook grond
     tusschen Halfweg en Spaarndam, belendende mede de
     Polders, binnen- en buitendijks, elke Molen berekend
     op f 12000                                              "    24,000

 Opruiming en toeschieting voor de Molens                    "    15,000

 Onteigening.

 wij berekenen voor het Kanaal en de Dijken 400 Ellen
     breedte, is voor 8750 Ellen lengte 3,500,000 Ellen of
     350 Bunders à f 1000                                    "   350,000
                                                             -----------
                                                             f 4,444,500
                                                             ===========


 No. 4. HET KANAAL VANAF BIJ HALFWEG HAARLEM, in regte lijn voorbij
 Sloterdijk, op de hoek van de Lijnbaan de Zeevaart aan, en de
 Afdammingsdijk van daar op het Tolhek bij de monding van het
 Noord-Hollandsch Kanaal, dit Kanaal is lang 7500 Ellen.
       Bovenwijdte (Waterspiegel) 200 El
       Onder  "                   100 "
                                  ---
       Gemiddeld                  150 "
       diep                         8 " is 1200 Ellen per
     Strekkende El, is over 7500 Ellen lengte 9,000,000
     Ellen à 30 ct.                                          f 2,700,000

 de bovensteek op de Berm 300 Ellen, diep 1 El, over 7500
      Ellen lengte is 2,250,000 Ellen à 30 ct.               "   675,000

 Beschulping                                                 "    20,000

 De Aanbouw van eenen Water-Molen, voor dat gedeelte grond,
     hetwelk tusschen Sloterdijk en Halfweg zal worden
     afgesneden                                              "    12,000

 Opruiming en toeschieting voor den Molen                    "    10,000

 Onteigening van 300 Bunders à f 1000                        "   300,000

 De Afdammingsdijk rekenen wij 2500 Ellen
   Plempwerk à f 48                                          "   120,000
   Specie 150 Kub. El, per Strekkende El, zijn 375,000
       Ellen à 30 ct.                                        "   112,500
                                                             -----------
                                                             f 3,949,500
                                                             ===========


 No. 5. EEN RINGVAART OM HET IJ, vanaf de Beverwijk op Spaarndam,
 benevens een vaart van Nauerna op Spaarndam
           "    "    "  Zaandam  " Halfweg.

 De Ringvaart, die in de Nauerna uitloopt berekend op 6000
     Ellen lengte,
       boven wijdte 15 El
       onder   "     9 "
                    --
       gemiddeld    12 " , diepte 3 Ellen, zijn 36 Kub.
     Ellen per Strekkende El, is over 6000 Ell. lengte
     216,000 Kub. Ellen à 30 ct.                             f    64,800

 De Vaart van Nauerna 7000 Ell. lengte, op de zelfde wijdte
     en diepte                                               "    75,600

 Een Schutsluis, om in het Groote Kanaal te spuijen          "    25,000

 De Vaart van Zaandam, 5000 Ell. lengte.
       boven wijdte 50 El
       onder   "    30 "
                    --
       gemiddeld    40 " , diepte 5 Ellen, zijn 200 Kub.
     Ell. per Str. El, over 5000 El, zijn 1,000,000 Kub.
     Ellen à 30 ct.                                          "   300,000
                                                             -----------
                                                             f   465,400
                                                             ===========


 No. 6. UITWATERINGEN EN BESTAANDE REGTEN.

 Deze Uitwateringen zullen loopen langs de nu bestaande Noord-Westelijke
 IJ dijken. Eene Uitwatering van de Water-Molen staande beoosten te
 Beverwijk, en te Leyden in de Wijkervaart, ter lengte van 2000 Ellen
       boven    wijdte 5  El
       onder      "    2  "
                       --
       gemiddelde "    3½ " diep 2 El zijn 7 Kub. El per
     Str. El, over 2000 Ellen lengte geeft 14000 Kubieke
     El à 30 ct.                                            f     4,200

 Eene Uitwatering van de West-Zaansche-Sluis, in de
     Zaandammer-Vaart lang p.m. 2000 El
       boven    Wijdte 8 Ellen
       onder      "    4   "
                      ---
       gemiddelde "    6   " diepte 3 El zijnde 18 K. El
     per strekkende El, zijnde over de 2000 El lengte
     36000 Kub. El à 30 ct.                                  "    10,800

 N.B. deze Sluis zal bij het Meerdere verhang door de
 Nauerna Vaart op het Zee-Kanaal geheel kunnen vervallen
 daar de West-Zaander ban overvloed van Sluizen bezit, om
 zoo als op de Zaan en Nauerna Vaart te kunnen spuijen,
 hetgeen thans niet doenlijk, maar alsdan mogelijk wordt.

 Welligt ware het even goed eenen Molen te plaatsen dan de
 afwatering te behouden, terwijl het getal Molens thans te
 gering is.

 Eene Uitwatering van Landsmeer in de Zaandammer Vaart,
     lengte, wijdte en diepte als de voorgaande              "    10,800

 N.B. deze Uitwatering zoude bij de te ontstane verbeterde
 afwatering van Oost-Zanen en de Ulpen, wel overbodig
 kunnen zijn, bij eene Landweg-gemeenschap op Sloterdijk.
                                                             -----------
                                                             f    25,800
                                                             ===========


 No. 7. DROOGMAKING VAN DE DRIE IJ POLDERS, alsmede het schieten van
 Sloten, slechten, grebben en kavelen.

 De drie te verkrijgen Polders, worden geschat, te zullen bevatten 8000
 Bunders gezamentlijk, ofschoon wij geloven, dat bij juiste opmeting, de
 inhoud grooter zal zijn.
   De Wijker    = of Sophia     Polder 3000 Bunders
   de Zaan      =  " Marianna     "    3000    "
   de Amsterdam =  " Wilhelmina   "    2000    "

 In elke Polder van 3000 Bunders zoude een Stoom-Werktuig
     van 40 P.kracht, tot Droogmaking worden geplaatst, in
     die van 2000 Bunders een van 30 P.Kr. en schatten elk
     Stoom-Water-Werktuig, met de Gebouwen enz. op f 1000
     per Paardenkracht en mitsdien voor 110 Paardenkracht
     à f 1000                                                f   110,000

 Loon voor één  Opziener Machinist 1 Jaar à f 1000
           drie Machinisten te zamen        " 2180
           zes  Stokers      "   "          " 2800
                                            ------
                                                             "     5,980

 Steenkolen.

 2 Werktuigen zullen 145 dagen moeten malen en
     rekenen wij f 1,-- per Paarden Kracht per
     Dag, is voor 80 Paarden Kracht                f 11,600
 1 Werktuig 129/d. à 30 P.Kr. à f 1                "  3,870
                                                   --------
                                                             "    15,470

 Kavelen, Slechten, Grebben en Sloten, aan Blokken van 500
 Ellen lang en 200 Ellen breed, zoo dat elke Kavel bij
 doorsnede van Sloten 10 Bunders groot wordt.

 Op elk Blok graven en Slechten, is voor de
       langsloot  500 Ellen
       dwars "    200  "
                  ---
                  700  "
     boven Wijdte 3 El onder 1 El, diep 2 Ellen geeft 4
     Kub. El, per strekkende El, is over de 700 Ell. à
     30 ct. p. El f 840 of f 84 p. Bunder en zulks over
     8000 Bunders                                            "   672,000

 Wetering Sloten.

 Voor toeschieting tot de Water-Werktuigen worden 18000
 Ellen lengte voor de 3 Polders gerekend,
       boven    wijdte 5  El
       onder      "    2  "
                      ---
       gemiddelde " 3½ " diepte 2 El dus 7 El per Str. El,
     zijn over 18000 El 126000 El à 30 ct.                   "    37,800
                                                             -----------
                                                             f   841,250
                                                             ===========


 No. 8. SLUIS- EN BRUGWERKEN.

 De Sluis, die aan Zandpoort, aan de Straatweg zal moeten worden
 gelegd, moet de nodige ruimte hebben, om aan het Water, dat dit breede
 kanaal zal kunnen afstroomen, niet te veel tegenstand te bieden, en
 dus genoegzame spuijing te verzekeren, het zal dus nodig zijn behalve
 de 4 Schutsluizen van verschillende breedte, ook nog Brugwerk met
 Valraketten op den overlaat te brengen, die na behoefte gesloten en
 geopend zullen worden. Bij Storm en hooge Vloeden, uit de Noord-Zee
 zullen dezelve gesloten worden, alsmede bij lage Waterstand op de
 Rivieren, om voldoende Water op de Kanalen en Ringvaarten te houden.

 De Sluis met Brugwerk en Raketten worden door ons geschat
     op                                                      f   500,000

 met twee dubbelde IJzeren Draai-Bruggen                     "   180,000

 een Gemeenschaps-Brug voor de Zaandammer Vaart              "    80,000

 een dito voor de Nauerna                                    "    50,000

 Negen kleinere Bruggen, met zes Bruggemans-Woningen,
     terwijl er bij de Bruggen bij de Stoom-Water-Werktuigen
     geene Woningen benodigd zijn                            "    48,000

 Deze Bruggen zullen gelegd worden aan de Beverwijk, Velsen,
 Zandpoort, Slaperdijk, drie aan de Stoom-Water-Werktuigen,
 en twee aan de Uitwateringen van Westzaan en Landsmeer.

 Drie Pont-Veeren te Spaarndam, Halfweg en Sloterdijk         "    10,500
                                                              -----------
                                                              f   868,500
                                                              ===========


 RECAPITULATIE.

   No. 1    f  1,741,960
    "  2    "  6,371,500
    "  3    "  4,444,510
    "  4    "  3,949,500
    "  5    "    464,500
    "  6    "     25,800
    "  7    "    841,250
    "  8    "    868,500
            ------------
            f 18,707,510
            ============



 No. 9.

 Indijking van de Zuiderzee van bij Enkhuizen tot bij Stavoren.


 Aanvang der Ringvaarten, om de West-Vriesche Kust, tot bij Enkhuizen.

 Er bestaat eene behoorlijke Vaart, vanuit het Noord-Hollandsche Kanaal
 tot Edam, zoo dat aldaar bij het begin der Ringvaart, eene Sluis zal
 moeten worden gelegd op A. P. waar de Ringvaart van de Beemster in zal
 kunnen werken.

 Ringvaart van voor Edam, buitendijks langs Oosthuizen, tot aan het
 Galgenveld bij Hoorn, binnendijks lengte 2½ Uur of 12,500 Ellen.
       boven    Wijdte 30 Ell.
       onder      "    20  "
                       --
       gemiddelde "    25  "  diep met 1 El bovensteek
     6 El, is 150 Kub. El per Str. El, zijn 1,875,000 El
     à 30 ct.                                                f   562,500

 Onteigening van 66 Bunders à f 1500                         "    99,000

 Bruggen en Sluizen.

 1 Sluis aan de Vaart op Monnikendam                         "    25,000

 1 Brug voor Edam                                            "    25,000

 1  "    "   Oosthuizen                                      "    20,000
                                                             -----------
                                                             f   731,500
                                                             ===========


 No. 10. RINGVAART VAN AF HET GALGENVELD BIJ HOORN, binnendijks tot voor
 Hoorn, buitendijks met een Basin of Peul voor Hoorn, en van daar tot
 Enkhuizen.

 De Dijk voor Hoorn, lang 2000 Ellen.
   Plempwerk per El à f 40                          f 80,000
   Specie 150 Kub. El per Str. El is 300,000 Kub.
       El, per El à 30 ct.                          " 90,000
                                                    --------
                                                             f   170,000

 Uitdiepen van de Vaart voor Hoorn 150,000 Kub. El à 20 ct.  "    30,000

 Een Brug voor Hoorn                                         "    25,000

 Een Kanaal tot Enkhuizen, ter lengte van 3½ Uur, of
     17500 Ellen, wijdte en diepte als voren, uitmakende
     2,625,000 Kub. El à 30 ct.                              "   787,500

 Onteigening van 93 Bunders à f 2000                         "   186,000

 Een dubbelde Sluis met Brug                                 "   180,000
                                                             -----------
                                                             f 1,378,500


 No. 11. RINGVAART VAN AF HET POLDER-HUIS BIJ DIEMEN, op Muiden
 binnendijks, om voor Muiden buitendijks op de verdere Ringvaart voor
 bij Naarden te komen.

 De lengte is 1½ Uur of 7500 Ellen.
       boven    wijdte 200 El
       onder      "     80 "
                      ----
       gemiddelde "    140 " diep met een El bovensteek
     5 El, zijn 700 El per Strekkende El, is over 7500 El
     lengten 5,250,000 Kub. El à 30 ct.                      f 1,575,000

 de bovensteek op de Berm

 Onteigening van 225 Bunders à f 1000                        "   225,000

 Een dubbelde Sluis met overlaat en raketten, te leggen bij
     de Afdamming van het IJ                                 "   120,000
                                                             -----------
                                                             f 1,920,000
                                                             ===========


 No. 12. RINGVAART VAN MUIDEN OP DE STEENENKAMER, deze Vaart begint uit
 de voorgaande en wordt geschat op 6 Uren lengte of 30,000 Ellen.

   Plempwerk 1000 El à f 48 per Str. El             f 48,000
   Specie 120 Kub. El per Str. El 120,000 El à
       60 ct.                                       " 72,000
                                                    --------
                                                             f   120,000

 Kanaal met Berm of overlaat, wijdte en diepte als voren,
     30,000 El à 700 Kub. El per Str. El zijn 21,000,000
     Ell. à 30 ct.                                           " 6,300,000

 Onteigening van 900 Bunders à f 600                         "   540,000

 Bruggen

 tot gemeenschap bij Nijkerk en Spakenburg                   "    25,000

 over de Ringvaart tot de Nieuwe Polders bij Muiden,
     Naarden, Huizen, de Eem, Spakenburg en Nijkerk          "   150,000
                                                             -----------
                                                             f 7,135,000
                                                             ===========


 No. 13. HET KANAAL UIT DEN IJSSEL, beneden Westervoort tot in de
 Ringvaart aan de Steenenkamer, dit Kanaal wordt in drie Vakken verdeeld,
 komende er een Keer-Sluis met Overlaat en raketten, aan de Monding bij
 Westervoort te leggen, de ~Tweede~ omstreeks Kamperberg en de ~Derde~
 bij Essen.

 Het Kanaal van den Steenenkamer tot bij Essen ter lengte van 3 Uren of
 15000 Ellen.
       boven    wijdte 200 El
       onder      "     50 "
                       ---
       gemiddelde "    125 " diepte 3 El met 1 El
     bovensteek zijn 4 El, dus 500 Kub. El per Str. El, is
     over 15,000 El 7,500,000 Kub. El à 20 ct.               f 1,500,000

 N.B. De Dijken worden op 50 Ellen afstand van het Kanaal gelegd,
 komende de Specie daarvoor uit het Kanaal.

 Keersluis met Raketten, met 3 El waterkeering               "   120,000

 Onteigening van 3 Uren of 400 Bunders à f 600               "   240,000

 Het Kanaal van Essen tot Kamperberg, lang 2 Uur of 10,000 Ellen.

 bovenwijdte met Overlaat 300 Ellen, te ontbloten van 4 El
     bovensteek, worden 1200 Kub. El per Str. El, is over
     10000 El 12,000,000 El à 20 ct.                         " 2,400,000

 het ondergedeelte van het Kanaal

       boven    wijdte 200 Ellen
       onder      "     50 "
                       ---
       gemiddelde "    125 " diepte 4 El, waaronder 1 El
     bovensteek, zijn 500 El per Str. El, maakt 5,000,000
     Kub. El à 20 ct.                                        " 1,000,000

 Keersluis met Raketten                                      "   120,000

 Onteigening van 267 Bunders à f 300                         "    80,000

 Een Brug                                                    "    25,000

 Het Kanaal van Kamperberg tot Velp, lang 2¾ Uur of 13750 Ellen.

 boven wijdte met overlaat 300 El, te ontbloten van 8 El
     bovensteek, zijn 2400 Kub. El per Str. El, dus
     33,000,000 Ellen à 20 ct.                               " 6,600,000

 Hetzelfde Perceel benedensteek, wijdte met overlaat als
     voren over de lengte van 13,750 El is 6,875,000 Ellen
     à 20 ct.                                                " 1,375,000

 Keersluis met Raketten                                      "   120,000

 Onteigening van 400 Bunders à f 100                         "    40,000

 Een Brug                                                    "    25,000

 Het Kanaal van Velp tot Westervoort ½ Uur of 2500 El,
     boven wijdte met overlaat 300 El, te ontbloten van
     een El, bovensteek zijn 750,000 Ellen à 20 ct.          "   150,000

 het Kanaal Wijd en Diep als voren 1,250,000 Ellen à 20 ct.  "   250,000

 Een keersluis met Raketten                                  "   120,000

 Onteigening van 67 Bunders à f 1000                         "    67,000

 Een Brug                                                    "    25,000

 Bruggen bij Nijkerk, Horst, Voorthuizen, Putten en Essen,
     zijn 5 Bruggen à f 25,000                               "   125,000
                                                             -----------
                                                             f14,382,000
                                                             ===========


 No. 14. SLUIS-WERKEN IN DEN GELDERSCHEN IJSEL.

 Er zullen als in het Westervoorder Kanaal op den Steenenkamer aan
 Drie Keersluizen met overlaten in den IJsel, dienen te worden gelegd,
 op nader aan te wijzen plaatsen om eenerzijds het Water te keeren en
 anderzijdsch hetzelve gelijk met de overlaten in tijd van nood te
 laten werken, zoodat de Uiterwaarden het voordeel blijven behouden om
 bij hooge Winter- en Voorjaars-Vloeden, overstroomd te kunnen worden
 en na gelang daarmede bezet te houden. De kosten dezer Sluizen met
 hunne Bruggen en overlaten, berekend als die, op het Kanaal te leggen,
     elk ad f 120,000                                        f   360,000
                                                             ===========


 No. 15. RINGVAART VAN AF DE STEENENKAMER, voorbij Harderwijk, Elburg,
 Kampen, enz. naar de Lemmer en van daar tot Laaksum in de nabijheid van
 Stavoren.

 Deze Ringvaart begroot op 23 Uren lengte of 115000 Ellen.
       boven    Wijdte 30 Ellen.
       onder      "    20  "
                      ---
       gemiddelde "    25  " diep met 1 El bovenstreek
     5 Ellen, is 125 Ellen per Strekkende El zijnde
     14,375,000 Ellen à 30 ct.                               f 4,312,500

 Zes Basins of Kommen, als voor Harderwijk, Elburg,
     Genemuiden, Blokzijl, de Kuindert en de Lemmer,
     te zamen                                                "    30,000

 Onteigening van 695 Bunders à f 800                         "   556,000

 Een Sluis bij Laaksum                                       "   120,000

 Bruggen over de Ringvaart, 10 à f 20,000                    "   200,000
                                                             -----------
                                                             f 5,218,500
                                                             ===========


 No. 16. DE DIJK TUSSCHEN ENKHUIZEN EN LAAKSUM.

 Deszelfs Lengte wordt geschat op 16000 Ellen, zullende de Dijk zooveel
 doenlijk, over de ondiepten worden gelegd, en is de Specie daartoe
 genoegzaam in de omstreken van Laaksum voorhanden.

 De Dijk zal 4 Ellen boven hoog-Zee worden gelegd, 6 Ellen breed op de
 kruin, met buiten doceering van 3 op 1, berekenende 180 Kub. El per
 Strekkende El, hetgeen geeft 2,880,000 Kub. El à f 1,50     f 4,320,000

 Rijswerk per Strekkende El à f 48,--                         "   768,000

 Steenbeglooijing en Puin p. Str. El à f 200,--               " 3,200,000
                                                             -----------
                                                             f 8,288,000
                                                             ===========


 No. 17. DE AFDAMMINGS-DIJK VAN BIJ DURGERDAM, tot aan den Dijk, van den
 Diemermeer bij het Tolhuis.

 De afstand wordt geschat op 1800 Ellen, men berekent voor
     den Dijk 150 Ell. Kub. Specie per Str. El is 270,000
     Kub. Ellen à 80 ct.                                     f   216,000

 Steenglooijing en bepuinen aan eene Zijde

   1800 Ellen, per Strekkende El à f 100                     "   180,000
   Rijswerk     "      "       " à "  48                     "    86,400
                                                             -----------
                                                             f   482,400
                                                             ===========


 No. 18. DROOGMAKING, DOOR STOOM-WATEROPVOERINGSWERKTUIGEN.

       14 Bovenmaalders à 200 Paarden Kracht 2800 P. K.
       28 Ondermaalders à 100    "      "    2800 "  "
     zijn 5600 Paardenkracht met de daartoe vereischte
     gebouwen enz., berekend p. P. K. à f 1000               f 5,600,000

       Een Ingenieur  }               f   6000
       42 Machinisten } voor 2 jaren  "  84000
       84 Stookers    }               "  68288
                                      --------
                                                             "   158,288

 Werktuig Fabriek

 voor eventuele herstellingen van defecten aan de Werktuigen "    10,000

 Een Werktuig en Gereedschappen daarin                       "    25,000

 Personeel voor 2 jaren                                      "    24,000

 Steenkolen.

   Wij berekenen 2800 P. K. werken 250 Dagen.
                 2800 "  "    "    250 Dagen.
                 2800 "  "    "    250 Dagen.
   Zijnde 8400 P. K. 250 Dagen, elke P. K. Per Dag à f 1,--   " 2,100,000
                                                             -----------
                                                             f 7,917,288
                                                             ===========


 No. 19. BINNENVAART, WETERING, BOEZEM EN RINGSLOTEN.

 Een Binnenvaart van de Lemmer op Naarden, de Lengte berekend op 12¾ Uur
 of 73740 Ellen.

       boven    Wijdte 30 Ellen.
       onder      "    20  "
                       --
       gemiddelde "    25  " diep 3 El, is 75 Kub. Ellen
     p. Str. El zijn 4,781,250 Ellen à 30 ct.                f 1,434,375

 Weteringen 77 Uren of 385,000 Ellen lang

       boven    wijdte 5  Ellen
       onder      "    2   "
                       --
       gemiddelde "    3½ El, diepte 2 Ellen, is 7 El p.
     Str. El is 2,695,000 Ellen à 20 ct.                     "   539,000

 Boezem Sloten 108½ Uur of 542,500 Ellen

       boven    Wijdte 3 Ellen
       onder      "    1  "
                      --
       gemiddelde "    2  " diepte 2 Ellen is 4 Ellen per
     Str. El is 2,170,000 Ellen à 20 ct.                     "   434,000

 Ringsloten 61 Uren of 305,000 Ellen

 wijdte en diepte als voren, dus 4 Ellen, over 305,000
     Ellen is 1,220,000 Ellen à 20 ct.                       "   244,000
                                                             -----------
                                                             f 2,651,375
                                                             ===========


 No. 20. SLUIS- EN BRUG WERKEN.

 Een Sluis bij Laaksum, tot afsluiting van de Ringvaart      f    80,000

 2 Sluizen tot afsluiting van de Vaart van de Lemmer op
     Naarden                                                 "   160,000

 Acht Bruggen over de Ringvaart, als te Laaksum, de Lemmer,
     de Kuindert, Blokzijl, Vollenhoven, Genemuiden en
     Kampen à f 15,000                                       "   120,000

 Tien Dubbelde Bruggen, over de Boezem's Vaarten, als voren
      à f 15,000                                             "   150,000

 Veertig Dubbelde Bruggen, over de Weteringen, à f 10,000    "   400,000

 Twee en Vijftig Bruggen over de Sloten, à f 3,000           "   156,000
                                                             -----------
                                                             f 1,066,000
                                                             ===========


 No. 21. KAVELEN, SLOTEN, GREBBEN EN SLECHTEN,

 wordt berekend als bij No. 7 van de IJ Polders ad f 84 per
     Bunder, en alzoo over een getal van 260,000 Bunders     f21,840,000


 RECAPITULATIE.

   No.  1 à 8     f 18,707,510
    "     9       "    731,500
    "    10       "  1,378,500
    "    11       "  1,920,000
    "    12       "  7,135,000
    "    13       " 14,382,000
    "    14       "    360,000
    "    15       "  5,218,500
    "    16       "  8,288,000
    "    17       "    482,400
    "    18       "  7,917,288
    "    19       "  2,651,375
    "    20       "  1,066,000
    "    21       " 21,840,000
                 -------------
  TOTAAL BEDRAG   f 92,078,073
                  ============



  +--------------------------------------------------------+
  |                                                        |
  |              OPMERKINGEN VAN DE BEWERKER:              |
  |                                                        |
  |  De volgende correcties zijn in de tekst aangebracht:  |
  |                                                        |
  |  Bron (B:) - Correctie (C:)                            |
  |                                                        |
  |  B: den waterstaat welcker in eene lezing              |
  |  C: den waterstaat Welcker in eene lezing              |
  |  B: verschillende plaatsen ontstaat."                  |
  |  C: verschillende plaatsen ontstaat.                   |
  |  B: Van Diggelens groot werk gelegd."                  |
  |  C: Van Diggelens groot werk gelegd.                   |
  |  B: wij eerst de de denkbeelden van de                 |
  |  C: wij eerst de denkbeelden van de                    |
  |  B: Kloppenburg en Faddagon; er wordt echter           |
  |  C: Kloppenburg en Faddegon; er wordt echter           |
  |  B: Kloppenburg en Faddagon zelf er van:               |
  |  C: Kloppenburg en Faddegon zelf er van:               |
  |  B: Faddagon met sluizen aan de Noordzee,              |
  |  C: Faddegon met sluizen aan de Noordzee,              |
  |  B: ernstigen arbeid geleverd hebben."                 |
  |  C: ernstigen arbeid geleverd hebben.                  |
  |  B: zulk eene geringe waarde had?                      |
  |  C: zulk eene geringe waarde had?"                     |
  |  B: hoofdpunt niets te zeggen viel."                   |
  |  C: hoofdpunt niets te zeggen viel.                    |
  |  B: worden ontmoet.                                    |
  |  C: worden ontmoet."                                   |
  |  B: toestand, welke, hoe wy                            |
  |  C: toestand, welke, hoe wij                           |
  |  B: handelstelsel de stad Amsterdam,                   |
  |  C: handelsstelsel de stad Amsterdam,                  |
  |  B: slaan; een ontwerp, dat aan den                    |
  |  C: staan; een ontwerp, dat aan den                    |
  |  B: eene eeuw, omsteeks Huisduinen                     |
  |  C: eene eeuw, omstreeks Huisduinen                    |
  |  B: toont de oude vervallene pettensche                |
  |  C: toont de oude vervallene Pettensche                |
  |  B: niets wenzentlijks tot stand                       |
  |  C: niets wezentlijks tot stand                        |
  |  B: spuijingsvermogen der sluizeu van de               |
  |  C: spuijingsvermogen der sluizen van de               |
  |  B: de graehten met zoet Vechtwater zouden             |
  |  C: de grachten met zoet Vechtwater zouden             |
  |  B: water onzer zeegalen geweerd                       |
  |  C: water onzer zeegaten geweerd                       |
  |  B: Rijn-spoorweg te Maasbergen, en van                |
  |  C: Rijn-spoorweg te Maarsbergen, en van               |
  |  B: scharen, zonder gezoegzame                         |
  |  C: scharen, zonder genoegzame                         |
  |  B: de minder vermogenden niet doen, die               |
  |  C: de minder vermogende niet doen, die                |
  |  B: bezittingen in Oost-Indie in gevaar.               |
  |  C: bezittingen in Oost-Indië in gevaar.               |
  |  B: voeden op eene aanstelling, Door                   |
  |  C: voeden op eene aanstelling. Door                   |
  |  B: in de Fransche en engelsche talen                  |
  |  C: in de fransche en engelsche talen                  |
  |  B: altijd onvergeworpen zal zijn.                     |
  |  C: altijd omvergeworpen zal zijn.                     |
  |  B: indijkingen te bewerkstellingen, verveeningen      |
  |  C: indijkingen te bewerkstelligen, verveeningen       |
  |  B: vinden en en alsdan zelfs zullen                   |
  |  C: vinden en alsdan zelfs zullen                      |
  |  B: enkele spoorweg yan Londen naar                    |
  |  C: enkele spoorweg van Londen naar                    |
  |  B: zullen ophouden te bestaan,                        |
  |  C: zullen ophouden te bestaan.                        |
  |  B: worden-zulks is door de ondervinding               |
  |  C: worden--zulks is door de ondervinding              |
  |  B: nutteloos en ondoenlijk is,[5]                     |
  |  C: nutteloos en ondoenlijk is.[5]                     |
  |  B: ontvingen zij voor hunne f 100                     |
  |  C: ontvingen zij voor hunne f 100                     |
  |  B: zeebooten voor binnen of rivierbooten kunnen       |
  |  C: zeebooten voor binnen- of rivierbooten kunnen      |
  |  B: geene weeken lange lange vruchtelooze              |
  |  C: geene weeken lange vruchtelooze                    |
  |  B: stand van zaken bekend bekend maakt, tot           |
  |  C: stand van zaken bekend maakt, tot                  |
  |  B: aan revenuën op in- en doorvoorregten derfde;      |
  |  C: aan revenuën op in- en doorvoerregten derfde;      |
  |  B: Handeldrijvende provinciên Holland en Zeeland,     |
  |  C: Handeldrijvende provinciën Holland en Zeeland,     |
  |  B: Braziliê en West-Indië gekeerd, en                 |
  |  C: Brazilië en West-Indië gekeerd, en                 |
  |  B: Haarlemmer meer, de droogmaking daarvan            |
  |  C: Haarlemmer-meer, de droogmaking daarvan            |
  |  B: dat dus alles verachterd en het                    |
  |  C: dat dus alles verachtert en het                    |
  |  B: stinkpoelen te veranderen. waardoor men            |
  |  C: stinkpoelen te veranderen, waardoor men            |
  |  B: dat de Willemsluis niet in het IJ                  |
  |  C: dat de Willemssluis niet in het IJ                 |
  |  B: versch en drinkbaar vechtwater zullen              |
  |  C: versch en drinkbaar Vechtwater zullen              |
  |  B: schadelijke inundatien, door het in                |
  |  C: schadelijke inundatiën, door het in                |
  |  B: door verbeterde afwateringen en en                 |
  |  C: door verbeterde afwateringen en                    |
  |  B: genegociëerd, waardoor de de eerste                |
  |  C: genegociëerd, waardoor de eerste                   |
  |  B: dan heeft de de geldschieter bij                   |
  |  C: dan heeft de geldschieter bij                      |
  |  B: aangenomen; de comsumtie van brandstoffen          |
  |  C: aangenomen; de consumptie van brandstoffen         |
  |  B: laatste lijden groote verbeteringen                |
  |  C: laatste tijden groote verbeteringen                |
  |  B: of door stilte belet worden,                       |
  |  C: of door stilte belet worden.                       |
  |  B: handel en van onze koloniên,                       |
  |  C: handel en van onze koloniën,                       |
  |  B: die de onafscheid bare trawanten van               |
  |  C: die de onafscheidbare trawanten van                |
  |  B: EN INDIJKING EN DROOGMAKING                        |
  |  C: INDIJKING EN DROOGMAKING                           |
  |  B: regte lijn binnen en buitendijks op                |
  |  C: regte lijn binnen- en buitendijks op               |
  |  B: stroomenrivieren, beeken enz.                      |
  |  C: stroomen, rivieren, beeken enz.                    |
  |  B: buiten, 20 Kwadr. El. per Str,                     |
  |  C: buiten, 20 Kwadr. El. per Str.                     |
  |  C: onder                      100 "                   |
  |  C: onder  "                   100 "                   |
  |  B: "    10.000                                        |
  |  C: "    10,000                                        |
  |  B: ct.                             "    64,800        |
  |  C: ct.                             f    64,800        |
  |  B: Beverwijk, en te leyden in de Wijkervaart,         |
  |  C: Beverwijk, en te Leyden in de Wijkervaart,         |
  |  B: Str. El,, over 2000 Ellen lengte                   |
  |  C: Str. El, over 2000 Ellen lengte                    |
  |  B: of f 84 p, Bunder en zulks over                    |
  |  C: of f 84 p. Bunder en zulks over                    |
  |  B: aldaar bij het het begin der Ringvaart,            |
  |  C: aldaar bij het begin der Ringvaart,                |
  |  B: worden gelegd op A P waar de Ringvaart             |
  |  C: worden gelegd op A. P. waar de Ringvaart           |
  |  B: 2.625.000 Kub. El à 30 ct.                         |
  |  C: 2,625,000 Kub. El à 30 ct.                         |
  |  B: lengten 5.250,000 Kub. El à 30 ct.                 |
  |  C: lengten 5,250,000 Kub. El à 30 ct.                 |
  |  B: ct.                      f 1,575.000               |
  |  C: ct.                      f 1,575,000               |
  |  B: f 1,920.000                                        |
  |  C: f 1,920,000                                        |
  |  B: Ell. á 30 ct.                                      |
  |  C: Ell. à 30 ct.                                      |
  |  B: ~Tweede~ omstreeks Kampenberg en de ~Derde~        |
  |  C: ~Tweede~ omstreeks Kamperberg en de ~Derde~        |
  |  B: f 1.500,000                                        |
  |  C: f 1,500,000                                        |
  |  B: "   120.000                                        |
  |  C: "   120,000                                        |
  |  B: 1200 Kub. El per Str. El. is over                  |
  |  C: 1200 Kub. El per Str. El, is over                  |
  |  B: 500 El per Str. El. maakt 5,000,000                |
  |  C: 500 El per Str. El, maakt 5,000,000                |
  |  B: "    80.000                                        |
  |  C: "    80,000                                        |
  |  B: IN DEN GELDERSCHEN IJSEl.                          |
  |  C: IN DEN GELDERSCHEN IJSEL.                          |
  |  B: de Ringvaart, 10. à f 20,000                       |
  |  C: de Ringvaart, 10 à f 20,000                        |
  |  B: 2,880,000 Kub. El á f 1,50                         |
  |  C: 2,880,000 Kub. El à f 1,50                         |
  |  B: per Strekkende El á f 48,--                        |
  |  C: per Strekkende El à f 48,--                        |
  |                                                        |
  +--------------------------------------------------------+





*** End of this LibraryBlog Digital Book "Het eerste ontwerp voor de bedijking der Zuiderzee, 1848" ***

Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.



Home