Home
  By Author [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Title [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Language
all Classics books content using ISYS

Download this book: [ ASCII | HTML | PDF ]

Look for this book on Amazon


We have new books nearly every day.
If you would like a news letter once a week or once a month
fill out this form and we will give you a summary of the books for that week or month by email.

Title: Een Bezoek aan de Philippijnsche Eilanden
Author: Bowring, John
Language: Dutch
As this book started as an ASCII text book there are no pictures available.


*** Start of this LibraryBlog Digital Book "Een Bezoek aan de Philippijnsche Eilanden" ***


produced from scanned images of public domain material


                               EEN BEZOEK
                                  AAN
                      DE PHILIPPIJNSCHE EILANDEN,

                                  DOOR

                           SIR JOHN BOWRING,
    VOORMALIG GOUVERNEUR VAN HONGKONG, PLENIPOTENTIARIS IN CHINA VAN
               H. M. DE KONINGIN VAN ENGELAND, ENZ. ENZ.


                             'S GRAVENHAGE,
                          H. C. SUSAN, C. HZ.
                                 1861.



                               EEN BEZOEK
                                  AAN
                      DE PHILIPPIJNSCHE EILANDEN.


HOOFDSTUK I.

MANILLA EN OMSTREKEN.


Drie honderd veertig jaren geleden, stelde de Portugesche zeevaarder
Fernando de Magalhanes, meer algemeen bekend onder zijn' Spaanschen
naam Magellanes, aan Karel I voor eene ontdekkings-expeditie naar de
Oostersche zeeën te doen. De voorwaarden van de overeenkomst daartoe
werden te Zaragoza geteekend en in November 1520 voer Magalhanes
met eene vloot van 6 vaartuigen, waarvan het grootste 130 tonnenlast
inhield, en met een gezamenlijke equipage van 234 man door de straat,
die naar hem genoemd is; in het midden van Maart van het volgende jaar
ontdekte hij de Mariana-eilanden en weinige dagen later landde hij op
de oostkust van het eiland Mindanao aan, waar hij door de inlandsche
bevolking heusch werd ontvangen. Daarna bezocht hij het eiland Zebu,
waar het hem, ondanks een dreigenden tegenstand van meer dan 2000
gewapende lieden, gelukte de gunst van den koning met zijn hof te
winnen; de eerste werd niet alleen in de Katholieke godsdienst
gedoopt, maar erkende zelfs de souvereiniteit van de Spaansche
Kroon en deed de eeden van onderwerping en onderdanigheid. Toen
de koning in vijandelijkheden met zijne naburen werd gewikkeld,
nam Magalhanes deel aan den strijd en stierf den 26 April 1521
te Mactan, aan de gevolgen van de bekomene wonden. Dit ongeval
werd gevolgd door den moord van al de leiders der expeditie, die,
op een feestmaal bij hunnen nieuwen bondgenoot genoodigd, aldaar
verradelijk om het leven gebragt werden. Alleen Guillen de Porceleto
ontkwam van de 26 gasten, die het gezelschap uitmaakten. Voordat men
de Philippijnen had bereikt, waren reeds 3 schepen verloren gegaan;
één vaartuig keerde slechts naar Spanje terug; het was de Victoria,
het eerste dat ooit de reis rondom de wereld had gemaakt, en de
koning van Spanje schonk den kommandant Elcano, een Biscayer, een
wapenschild, dat een aardbol met de inscriptie «Primus circumdedit me»
droeg. Eene tweede expeditie, mede uit 6 vaartuigen en een' koopvaarder
bestaande, verliet Spanje in 1524. De geheele vloot kwam echter door
stormen en worstelingen met de Portugezen in de Molukkos ellendig om,
zoodat alleen het koopvaardijschip naar de Spaansche bezittingen in
Nieuw-Spanje terugkeerde.

Ongeveer 120 man der expeditie landden te Tidore aan, waar zij eene
sterkte bouwden en door eene derde vloot, die Hernan Cortes in 1528 had
uitgezonden, werden medegenomen ten einde de ontdekking te vervolgen,
waarvan Magalhanes het denkbeeld had opgevat. Deze derde poging
had even noodlottige gevolgen als de beide eerste. Deze expeditie
bestond thans uit 3 vaartuigen met 110 man en voerde een groot aantal
mondbehoeften benevens kostbare geschenken met zich. Men nam in naam
van den koning van Spanje bezit van de Marianas (Ladrone-eilanden),
bereikte Mindanao en andere zuidelijke eilanden, terwijl tot twee malen
toe eene poging schipbreuk leed om Nieuw-Spanje te bereiken. Eindelijk
werd de geheele manschap het slagtoffer van het klimaat en van de
vijandelijkheden met de Portugezen.

Het Spaansche hof besloot echter te volharden en de onderkoning van
Nieuw-Spanje (Mendoza) werd aangezocht eene vierde expeditie uit te
rusten, die intusschen de Moluksche eilanden zou voorbij trekken,
waar den Spanjaarden zoo vele noodlottige gebeurtenissen waren
overkomen. De vloot bestond nu uit 3 schepen en twee koopvaarders,
terwijl aan Villalobos het kommando werd opgedragen. Hij bereikte
den Archipel en noemde de eilanden de Philippijnsche, ter eere
van den Prins van Asturië, later Philips II. Tegenwinden (ondanks
de koninklijke bescherming) dreven hen naar de Molukkos, waar de
Portugezen hen slecht ontvingen en hen bevalen naar Spanje terug te
keeren. Villalobos stierf te Amboina, waar de beroemde zendeling,
St. Francisco Xavier, hem wachtte. Vele der Spanjaarden werden
overigens door den dood weggerukt en de weinige overgeblevenen met
Portugesche vaartuigen uit de Molukkos weggezonden.

Eene vijfde expeditie, op breeder schaal, werd door Philips II
uitgerust met het doel om de eilanden die zijnen naam droegen,
«te veroveren, in rust te brengen en te bevolken.» Deze expeditie
bestond uit 5 vaartuigen met 400 zeelieden en soldaten, en zeilde
in 1564 uit La Natividad (Mexico) uit onder bevel van Legaspi,
die met eene uitgebreide volmagt tot Gouverneur der Philippijnen
werd benoemd. Hij bereikte Tandaya in Februarij 1565 en trok naar
Cabalian, waar de erfgenaam van den inlandschen koning hem in zijne
plannen ondersteunde. Te Bojol verzekerde hij zich van de hulp en
het bondgenootschap der kleinere vorsten op het eiland en vestigde
zich daarna zelf op het eiland Zebu, dat gedurende eenigen tijd de
hoofdzetel van de Spaansche magt was [1].

Manilla werd in 1581 gesticht.

Ziekte en het despotisme der geneesheeren, die mij ordonneerden voor
eenigen tijd de zorgen van het koloniaal bestuur te laten varen en
eene zeereis van zes of zeven weken te ondernemen, noopten mij gebruik
te maken van de hoffelijkheid en goedheid van den opperbevelhebber
van het eskader, Sir Michael Seymour, en zijn vriendelijk aanbod aan
te nemen dat eene stoomboot mij zou brengen waarheen ik wilde. De
betrekkingen van China met den Oost-Spaanschen Archipel zijn niet van
belang ontbloot en zouden nog meer uitgebreid worden door de bepalingen
van het tractaat, door lord Elgin te Tientsin gesloten. Bovendien
had het langzaam vooruitgaande handels-liberalismus der Spanjaarden
nog drie havens voor den vreemden handel geopend, waarvan Manilla tot
nog toe het monopolie bezat. Ik besloot dus, nadat ik de hoofdstad zou
hebben aangedaan om mij te verschaffen hetgeen ik noodig had tot mijn
gemak op reis en waarmede ik niet twijfelde of de goedheid van mijn'
vriend Don Francisco Norzagaray, kapitein-generaal van de Philippijnen,
zou mij begunstigen, Zamboanga, Iloilo en Sual te bezoeken. Ik had
reeds menige beleefdheid van hem ondervonden in mijne betrekking tot
het gouvernement van Hongkong. Men zal zien dat mijne verwachtingen
van den gouverneur overtroffen werden, en daar de inlichtingen die
ik verkreeg, zeer gunstig waren, werd ik daardoor aangemoedigd de
mij gewordene bescheiden te verzamelen en die feiten te publiceren,
welke ik in den loop mijner nasporingen bijeenkreeg, gevoegd bij die
in druk verschenen stukken, welke tot mijne dienst stonden.

Sir Michael Seymour stelde Hr. Ms. vaartuig Magicienne ter mijner
beschikking. De keus was in allen deele voortreffelijk. Niet het
minste ontbrak dat tot mijn gemak diende; grootendeels ben ik dat aan
kapitein Vansittart verschuldigd, wiens beleefdheid en voorkomendheid
door al de overige officieren en manschappen werd nagevolgd. Den 29
November 1858 verlieten wij Hongkong. De Chinesche zeeën zijn welligt
de onstuimigste ter wereld en de reis naar Manilla is dikwijls zeer
onaangenaam. Dit ondervonden wij dan ook. De woeste baren, die over
den voorsteven rolden, schokten het vaartuig heftig en schade aan
meubelen, het breken van glas- en aardewerk, en vele persoonlijke
ongemakken waren zoovele variatiën, die wij op de reis ondervonden.

Op den vijfden dag kregen wij de vuurbaak aan den ingang van de
prachtige haven van Manilla in het gezigt en, na eenige weinige uren
stoomens, kwamen wij aan eene ankerplaats op ongeveer een mijl afstands
van de stad. Hier reeds kregen wij blijken van de hoffelijkheid, die
ons gedurende ons gansche verblijf in deze schoone streken gegeven
werden. De Magicienne werd door de verschillende autoriteiten bezocht
en schikkingen getroffen voor mijne landing en mijn verblijf in het
paleis van den Gouverneur-Generaal. Door de hoofdstad loopt eene rivier
(de Pasig), waarop wij roeiden, tot dat wij aan den linker oever eene
schoone reeks trappen bereikten nabij de fortificatiën en vlak bij de
zuil, die ter nagedachtenis van Magellanes, den ontdekker of althans
den stichter van de Spaansche magt in deze eilanden, was opgerigt. Deze
doorluchtige naam trok onze aandacht. Het gedenkteeken is deze groote
reputatie niet waardig. Het is eene eenigzins ruwe steenen zuil,
gekroond met een bronzen aardbol en in het midden versierd met gouden
dolphijnen en ankers met lauwerkransen ineengevlochten; het staat op
een marmeren pedestal, dat met den naam van den beroemden zeevaarder
prijkt, en is door een ijzeren hekwerk omgeven. Men had eerst het
voornemen dit monument op het eiland Zebu te plaatsen, doch na eene
correspondentie, die verscheidene jaren duurde, met het hof van Madrid,
werd de tegenwoordige standplaats bij koninklijk besluit in 1847
gekozen. Er bevond zich een schoone troep kavalerie en infanterie op
de plaats, terwijl een uitstekend muziekkorps het «God save the Queen»
speelde. Verscheidene rijtuigen met twee en vier paarden stonden gereed
om ons naar het Gouvernementspaleis te geleiden, waar ik op de meest
vriendschappelijke wijze door den kapitein-generaal en de dames van
zijne familie werd ontvangen. Een fraaije reeks appartementen was
voor mij in gereedheid gebragt, en bedienden werden onder de bevelen
van den major-domus ter onzer beschikking gesteld, terwijl een van
's Gouverneurs aides-de-camp voortdurend tot onze dienst stond.

Ofschoon de benaming van Manilla aan de hoofdstad der Philippijnsche
eilanden wordt gegeven, was die oorspronkelijk toch alleen van
toepassing op het fort en de bezetting, waarin de autoriteiten
gevestigd waren. Manilla ligt op de linker zijde van de rivier,
terwijl aan den regter kant het district Binondo door bijna al de
kooplieden wordt bewoond, die daar hunne zaken doen en hunne pakhuizen
opslaan. Het paleis beslaat eene zijde van de openbare plaza in de
forteres, de kathedraal eene andere van dezelfde localiteit, die op
de pleinen van London gelijkt, doch er boven uitsteekt doordien het
midden gedeelte met het schoone gewas der tropische landen prijkt,
waarvan de bladen eene groote verscheidenheid van kleur aanbieden,
van het helderste geel tot het donkerste groen, en waarvan de bloemen
om hunne pracht en schoonheid opmerkelijk zijn. Te midden van den
tuin staat een standbeeld van Karel IV.

De meest bevolkte en bloeijendste provincie der Philippijnen ontleent
haren naam aan de fortificatie van Manilla [2], terwijl de haven
van Manilla onder de meest bekende en drukst bezochte havens van de
oostelijke wereld wordt gerekend. De hoofdstad is beroemd om de pracht
van hare godsdienstige processiën; om hare uitmuntende sigaren die ten
oosten van de Kaap de Goede Hoop in het algemeen boven Havana-cigaren
verkozen worden; terwijl als de minst schoone karaktertrek van de
bevolking algemeen bekend is eene algemeene voorliefde voor spelen,
hetgeen onder de Indische rassen uit een hartstogt voor hanengevechten
blijkt, die eene productieve bron van inkomst voor den Staat geworden
zijn. Artisten verbeelden gewoonlijk een' Philippijnschen Indiaan met
een strijdhaan onder zijn' arm, waaraan hij evenzeer gehecht schijnt
als een Bedoeinsche Arabier aan zijn paard. Men zegt dat een Indiaan
meer dan eens zijne vrouw en kinderen ten prooi van de vlammen in
zijn brandend huis heeft gelaten, doch voor zijn geliefden gallo in
zulk een geval de grootste en meeste bezorgdheid koesterde.

Toen wij het anker bij de stad hadden uitgeworpen, zond kapitein Van
Sittart een zijner luitenants, vergezeld van mijn' particulieren
secretaris, naar het Britsche consulaat, ten einde van onze komst
kennis te geven en schikkingen te treffen om de communicatie van
het consulaat met de Magicienne gemakkelijk te maken. Zij konden het
consulaat niet gemakkelijk vinden, daar het geen vlaggestok, vlag,
of eenig ander teeken droeg. De consul was naar zijn ferme-modète
gegaan, waar hij den meesten tijd doorbrengt te midden van Indianen,
op eene bijna ontoegankelijke plaats, op eenigen afstand van Manilla
gelegen. De Vice-consul verklaarde dat het weder hem te warm was
om aan boord te komen, hoezeer wij gedurende een groot gedeelte van
den dag de bezoeken van de hooggeplaatste autoriteiten van Manilla
ontvingen. De consul schreef (ik ben verpligt hem regt te doen
wedervaren) dat het hem «geheel uit zijne gewoonte en gewone huishouden
zou brengen» zoo men van hem verwachtte dat hij «Zijne Excellente den
plenipotentiaris en Gouverneur van Hongkong» zou fêteren en met de
gewone formaliteiten ontvangen. Ik haastte mij den consul te verzekeren
dat mijne tegenwoordigheid hem geenerlei onkosten zou veroorzaken, doch
dat de afwezigheid van den eenigen vertegenwoordiger der consulaire
magt bij de aankomst van een van Hr. Ms. grootste oorlogschepen door
den kommandant van dat vaartuig niet onopgemerkt kon blijven.

Een tal van bezoekers vereerde ons bij onze aankomst; onder hen
bevonden zich de aartsbisschop en de voornaamste geestelijke
dignitarissen; deputatiën uit de civiele beambten, van de leger-
en zeemagt en de verschillende hoofden der departementen, die ons
tot een wederbezoek op hunne bureaux uitnoodigden; allen gaven door
hunne persoonlijke beleefdheid blijken van de bekende Castiliaansche
hoffelijkheid. Onder de officieren had zich het gerucht verspreid
dat ik een oude gediende was, die de veldtogten onder Wellington had
bijgewoond en tot de bevrijding van Spanje van het juk der Fransche
overheersching medegewerkt had. Ik verklaarde hun dat, hoezeer ik
getuige was geweest van vele gebeurtenissen van die tijden van onrust,
in dat romantische land, ik mij daarbij als een rustig toeschouwer en
niet als een handelend persoon had gedragen. De baai van Manilla, een
der schoonste in de wereld, en de Pasig-rivier die daarin uitstroomt,
waren ongetwijfeld goede aanbevelingen voor de positie, die men voor
de hoofdstad der Philippijnen had gekozen. Gedurende de vier maanden
Maart, April, Mei en Junij, zijn de hitte en stof inderdaad lastig en
de muskieten schrikkelijk vervelend. Na afloop van die maanden vallen
er hevige regens; het klimaat is echter over het algemeen goed en de
sterfte niet groot. De gemiddelde temperatuur gedurende het gansche
jaar is 81° 97 Fahrenheit.

Het quarantaine-station bevindt zich te Cavite, een betrekkelijk
belangrijke stad ten zuiden der haven. Men vindt er eene groote
fabriek van sigaren; de omringende provincie wordt naar haar
genoemd. Deze telt ongeveer 57000 inwoners, waaronder bijna 7000
mestizos (van gemengd ras). Door de nabuurschap met de hoofdstad,
is de hoeveelheid personen die belasting betalen naar evenredigheid
grooter dan in eenige andere provincie.

De stad, die door wallen is omgeven, bestaat uit 17 straten, die
breed en regthoekig zijn. Daar in dit gedeelte van de hoofdstad
weinig zaken gedaan worden, doordien de handel zich aan de andere
zijde van de rivier beweegt, vindt men weinig menschen op de straten
en is dit gedeelte over het algemeen stil en eentoonig, hetgeen een
opmerkelijk contrast vormt met de werkzaamheid en de digte bevolking
der handelswijken. De cathedraal, waarvan de bouw in 1654 is begonnen
en in 1672 voleind, is 240 voet lang en 60 breed. Zij boogt op hare
14 klokken, die zelden rust hebben, en op het beeldhouwwerk van de 52
banken, die voor de aristocratie bestemd zijn. Het aartsbisschoppelijk
paleis is tamelijk groot, doch scheen mij toe niet veel bouwkunstige
schoonheid te bezitten. De vertrekken in dit gebouw zijn eenvoudig
gemeubileerd, en ofschoon de aartsbisschop evenzeer als de gouverneur
het voorregt bezit eenigen staat te mogen voeren, merkte ik niet
dan bij gelegenheid van de godsdienstige plegtigheden, eenig
uiterlijk praalvertoon op. Hij ontving mij als een zeer beleefd,
deftig, oud heer. Zijne kleeding was zeer eenvoudig en ons gesprek
bepaalde zich tot het vragen van inlichtingen omtrent de geestelijke
administratie. Hij was een barrevoeter Augustijner monnik (Recoleto)
geweest en in 1846 tot de aartsbisschoppelijke waardigheid verheven.

Het paleis, waarin ik zoo goed gehuisvest werd, was gebouwd door een
rijken, doch ongelukkigen protégé van een der kapiteins-generaals;
in 1690 werd het door den Gouverneur Gongora verbouwd. Het neemt
eene belangrijke ruimte in en van de zuidwestelijke zijde heeft men
er een heerlijk gezigt over de baai en de in den omtrek liggende
heuvels. Men vindt er eene schoone audientiezaal, terwijl de
voornaamste bureaux van vele departementen van algemeen bestuur in
dit gebouw gevestigd zijn. De patio vormt een fraaije tuin, en is
met tropische planten beplant. Er zijn twee steenen hoofdtrappen,
waarvan de eene naar de particuliere vertrekken, de andere naar de
openbare bureaux leidt. Zooals al de huizen te Manilla, bestaan de
vensters van het gebouw uit gladde lijsten, waarin concha of schelpen
van half-doorschijnende oesters zijn geplaatst, die een onvoldoend
licht geven, doch voor de zonnestralen ondoordringbaar zijn. Ik
herinner mij niet eene enkele glazen ruit in de Philippijnen te hebben
gezien. Vele der vertrekken zijn breed en fraai gemeubileerd, doch
niet, zooals dit dikwijls in Engeland plaats heeft, met overtolligheden
vervuld. De Gouverneur was zoo goed iederen dag twee officieren van
de Magicienne bij het diner te noodigen, na afloop waarvan er eene
tertulia, of avondreceptie plaats had, waarop de notabiliteiten in
de hoofdstad mij menige gelegenheid aanboden mij met de aangename en
levendige gesprekken te onderhouden, waarin de Spaansche dames zoo zeer
uitmunten. Onder deze bezoekers bevonden zich eenige mestizen. Men
ziet er intusschen niets dan Parijzer modes; geene sporen van de
herinneringen mijner jeugd vond ik terug,--noch de velo, noch de
saya of de basquina, evenmin als de schildpadden kammen, hoog boven
de pekzwarte cabellera uitstekende; alleen de waaijer was, zooals hij
nog is, het wapen der vrouwelijke sekse. Na weinige gracieuse woorden,
vereenigden de meeste heeren zich aan de speeltafels.

De Calzada, een breede weg, een weinig ter zijde van de muren der
forteres, is voor Manilla wat Hydepark te Londen, de Champs-Elysées
te Parijs en de Meidan voor Calcutta zijn. Het is de verzamelplaats
van de aristocratie, en van 5 ure 's namiddags tot dat de avond
invalt, is zij bezaaid met rijtuigen, ruiters en wandelaars,
wier wederzijdsche groeten al hunne aandacht schijnen bezig te
houden; het afnemen der hoeden en het beantwoorden van groeten
en complimenten zijn dan ook inderdaad vervelend. Twee malen 's
weeks voert een muziekkorps stukken uit op eene verheven plaats
aan het einde van den patio. Spoedig na zonsondergang heeft er een
plotseling en algemeen gedrang plaats. Iedereen ontbloot het hoofd:
het is de tijd van de oracion, die door het luiden der kerkklokken
wordt aangekondigd: gedurende eenige oogenblikken heerscht alom
stilte, waarna de wandelingen worden hervat. Er ligt veel plegtigs
in dien plotselingen en algemeenen stilstand van alle beweging,
en het herinnerde mij aan het nederbuigen der Muselmannen als de
stem van den Muezzin zich voor het gebed doet hooren. Eene schoone
avondwandelplaats, op het plein van de fortificatiën, wordt alleen
des Zondags bezocht. Men heeft er een ruim uitzigt over de haven
en de rivier, en zij is des te aangenamer omdat men er van het stof
en de slijk der Calzada is verwijderd; de mode komt hiermede echter
niet overeen; wil men zich daarnaar schikken, dan moet de massa zich
verzamelen waar zij weet dat men elkander ontmoet. Op onze bezoeken
van de schoone rivieren, wegen en dorpen in de nabijheid van Manilla,
ontmoetten wij zelden een rijtuig of een reiziger, die zich in
deze schoonheden wilde verlustigen. En toch mogt men in eene zoo
prachtige haven als die van Manilla verwachten, dat daar ontelbare
sloepen, pleizierbooten, jachten en andere vaartuigen het genoegen
zouden verhoogen en tot de verscheidenheid in het leven medewerken,
doch niets van dat alles. Niemand schijnt zich met een enkel der
elementen te vermaken. Men kent evenmin hard zeilen op het water als
wedrennen op het land. Ik heb het leven in Manilla intusschen wel
eens onverdragelijk eentoonig hooren noemen, maar gedurende mijn kort
verblijf in die plaats scheen het mij zeer belangwekkend en levendig
toe; het kan zijn dat ik eenig voorregt genoot. De stad is misschien
niet levendig en de Spanjaard over het algemeen ernstig gestemd, maar
hij bezit een warm hart en is gastvrij; men moet hem niet op eenen
afstand bestuderen en niet te haastig veroordeelen. Hij is ongetwijfeld
kitteloorig en pundonoroso, doch bezit vele edele hoedanigheden. Hoe
beperkt de bevolking van Manilla binnen de fortificatiemuren ook is,
biedt het naburige landleven vele bekoorlijkheden aan. Voor mij hadden
de dorpen, het schoone tropische gewas, de oevers der rivieren en de
zoo schilderachtige en aangename stroomen meer aanlokkelijks, dan het
vrolijke van de algemeene parade. Iederen dag bood iets anders aan en
de meeste vlekken hebben hunne karakteristieke onderscheidingen. In
Malate vindt men een aantal bureaux en de vrouwen houden zich daar
bezig met het goud- en zilverdraad borduren van pantoffels. Santa Ana
is eene geliefkoosde Villagiatura voor de kooplieden en aristocratische
inwoners. Nabij Paco ligt het kerkhof, waar «de menigte woont»
en het stoffelijk overschot van menigeen begraven is, die zich
vroeger onderscheiden had. Guadalupe is beroemd om zijn wonderbeeld
en Paco om dat van den Verlosser. Het meer van Arroceros is (zooals
de naam aanwijst) eene der voornaamste verzamelplaatsen van booten
met rijst beladen; in de nabijheid daarvan bevinden zich groote
fabrieken van cigarettes. Sampaloc is het paradijs van wasschers en
waschvrouwen. La Ermita en andere dorpen zijn opmerkelijk om hunne
bordadoros, die de uitstekende pina-handdoeken leveren, waarvoor zulke
groote sommen worden betaald. Pasay is beroemd door den betelbouw,
die daar plaats heeft. Achter elk huis bevindt zich een tuin met
zijne bamboezen, plantanen en kokosnootboomen, en sommigen met eene
groote verscheidenheid van vruchten. De natuur heeft ze met heerlijke
bloemen versierd, die van de takken of heiningen afhangen of tegen
de eenvoudige woningen der Indianen opklimmen. In meer aanzienlijke
gebouwen houden meestal de mestizen of de gobernadorcillos verblijf,
die tot de verschillende pueblos behooren.

Philips III gaf de hoofdstad een wapen, schonk haar den titel van
«zeer edele stad Manilla» (La mui noble Ciudad) en aan den Ayuntamiento
(municipaliteit) de waardigheid van Excellentie.

Gedurende mijn verblijf te Manilla, liet de Gouverneur-Generaal mij
iederen namiddag ten 5 of 6 ure in mijne vertrekken verzoeken en
reden wij, begeleid van een escadron cavalerie, in eene koets met
vier paarden naar verschillende plaatsen in de nabuurschap; deze
togtjes duurden van een tot twee uren. Zelden gingen wij langs den
weg, dien wij reeds doorgetrokken waren en zoo bezochten wij niet
alleen bijna alle dorpen in de nabuurschap, maar trokken ook door
menige schoone landstreek, waar de aandacht voortdurend werd bezig
gehouden door sierlijke rietvelden, rijzige kokosnotenboomen, de
met lange bladen voorziene plantanen, het suikerriet, de papaya, de
groene rijstvelden, waarbij zich verscheidene personen bezig hielden
met visschen--en wie weet wat er, als de velden droog zijn, van de
visch wordt, die zich altijd weder vertoont als eene irrigatie heeft
plaats gehad?--en die schoone verscheidenheid en pracht van tropisch
gewas,--die rijke en heerlijke vruchten en bladen, wier beschouwing
het oog nooit verzadigt. Op zulke tooneelen zou zelfs een Claudius met
verrukking neêrzien en waarlijk de kunstenaar moet zeer hoog staan,
die zulk een coloriet behoorlijk kon vereeuwigen. En als dan de zon
ondergaat en de hemel kleurt op eene wijze, zooals men in gematigde
luchtstreken nooit aanschouwt, dan vertoont het luchtruim een grootsch,
schitterend en tevens ontzagwekkend schouwspel. In bijna ieder dorp
vindt men eenige woningen, die beter en grooter zijn dan de overige en
door de inlandsche autoriteiten of lieden van gemengd ras (meestal van
Chinesche afkomst) bewoond worden, die den Indiaan aan de Europesche
bevolking doet naderen. De eerste verdieping van een huis is meestal
hooger dan de grond; men komt er met een' ladder in. De zoldering, de
vloer en het voornaamste houtwerk bestaat uit bamboes; de muren en het
dak uit nipa-palm. Eenige matten, een tafel, een paar ruwe stoelen,
eenig potten- en aardewerk, schilderijen met heiligen als beelden,
eene lamp en eenige kleine gereedschappen, maken het huisraad uit en
terwijl de kinderen achter het huis of in den tuin spelen en de vrouw
voor de huishouding zorgt, ziet men den heer des huizes gewoonlijk
met zijn strijdhaan onder den arm, of over de dapperheid van den
gallo spreken, terwijl hij de gallinas wacht.

De meer aanzienlijke huizen in Manilla zijn gewoonlijk regthoekig
gebouwd; in het midden bevindt zich een hof, dat omringd is door
winkels, magazijnen, stallen en meer; de familie bewoont de eerste
verdieping. Aan de zijde van de straat bevindt zich een corridor,
waarop de verschillende vertrekken uitkomen, terwijl er overal
eene gallerij is, die het uitzigt in den patio (hof) geeft. In al
de kamers zijn schuine vensters, wier kleine ruitjes het daglicht
door half doorschijnende oesterschelpen laten doordringen; men heeft
ook jalousiën voor de ventilatie en de zonnestralen. De keuken is
gewoonlijk afgezonderd van de woning. Eene groote regenbak in den
patio bevat het water, dat in den regentijd van het dak komt, terwijl
de platte-forme van den regenbak meestal met bloeijende planten en
vruchten is bedekt. De eerste en eenige vloer rust op pilaren, terwijl
geene hooge huizen gebouwd worden uit vrees voor aardbevingen. Het
dak is gewoonlijk uit roode pannen zamengesteld.

De vertrekken, die voor het tropisch klimaat zijn ingerigt, zijn
ruim, terwijl er menige Europesche mode is ingevoerd: de muren zijn
met beschilderd papier bedekt, aan de zoldering hangen verscheidene
lampen; men vindt er Chinesche vuurschermen, porseleinen vazen met
natuurlijke of kunstmatige bloemen, spiegels, tafels, sofa's en
armstoelen, zooals men die in Europesche hoofdsteden ziet, doch de
groote kamers zijn niet met overtollige meubelen opgevuld. Vloerkleeden
zijn zeldzaam,--haarden nog zeldzamer.

Onder de Europeanen worden de gewoonten van het Europesche leven
door het klimaat eenigzins gewijzigd, maar het scheen mij toe dat
de Spanjaarden meerdere karaktertrekken van het oude Spanje bezaten,
dan men nu op het schiereiland zelf zou vinden. In mijne jeugd heb ik
meermalen voor zeker hooren verhalen dat Don Quixote of Gil Blas niet
alleen beelden van het verledene, maar ook getrouwe portretten van de
Spanjaarden waren, waaronder ik mij bevond. Spanje was toen zeker nog
niet geëuropeaniseerd; maar een tijdverloop van vijftig jaren, een
vijftigjarig toegenomen en toenemend verkeer met de overige landen
der wereld heeft de oude nationaliteit uitgewischt en in de plaats
daarvan zijn Europesche modes, gebruiken en denkbeelden gekomen
en onder de hooge en middenklassen van de Spaansche maatschappij
doorgedrongen, ja zelfs afgedaald en verspreid geworden onder de
lagere klasse der bevolking, wanneer men daarvan die uit de afgelegen
landdistricten uitzondert. Tegenwoordig kan men den aristocratischen
en hooggeboren Spanjaard niet meer van zijns gelijken in andere
landen onderscheiden. Bij de lagere klassen intusschen en de
geestelijkheid, is de indruk van het voorledene bijna geheel blijven
bestaan. Vreemdelingen van naburige natiën, vooral Engelschen en
Amerikanen hebben die gemakken en weelde ingevoerd, welke in zekere
mate door de voorname Spanjaarden van Manilla zijn overgenomen; en
de eerlijke, gastvrije en vrijzinnige aard, die men onder de groote
kooplieden van het Oosten vindt, hebben hun een naam gegeven onder
de Spaansche kolonisten en inlandsche landbouwers. Over het algemeen
zag ik veel wellevendheid heerschen; ik vond een vriendschappelijk
verkeer, waar ik dit zocht, terwijl de grenspalen tusschen rangen en
klassen hier minder afgebakend waren, dan in de meeste Oostersche
landen. Ik heb aan eene en dezelfde tafel een Spanjaard, een
mesties en een Indiaan, een priester, een burger en een soldaat
zien zitten. Ongetwijfeld vormt gelijkheid van godsdienst een band
tusschen allen, maar voor dengene die de vervreemding en onderlinge
afkeer van casten in verschillende deelen der Oostersche wereld
heeft nagegaan--casten, die groote maatschappelijke vloek--biedt het
gemengde en vrije verkeer van mannen met mannen in de Philippijnen
een contrast, dat wel der bewondering waard is. Mallat geeft op de
volgende wijze zijn enthousiasme te kennen over Manilla: «verrukkende
stad!»--roept hij uit--«in u vindt men goedheid, vriendschap, opregte,
edele gastvrijheid,--die deugd welke het huis van onzen buurman tot het
onze maakt,--in U verdwijnt het verschil tusschen rijkdom en rang. Bij
u is étiquette onbekend! O, Manilla! een hart dat warm klopt, kan
nooit Uwe inwoners vergeten; zij blijven eeuwig in herinnering van
degenen die kennis met hen hebben gemaakt!»

De Mas beschrijft op de volgende wijze de levenswijze in Manilla: «De
inwoners staan vroeg op en drinken dan chocolade en thee (cha); hun
ontbijt bestaat uit twee of drie geregten en een dessert. Dit gebruiken
zij ten 10 ure. Het diner duurt van 2 tot 3 ure. Van 5 tot 6 ure legt
men zich voor de siesta neder, waarna de paarden worden gezadeld en
een togtje van een uur naar den pasco gedaan. Vandaar teruggekeerd,
wordt thee met brood, beschuit en gebak gebruikt, soms te huis, soms
op visite bij een der buren. De avond wordt op verschillende wijzen
(meestal met kaartspel) doorgebragt en ten 11 ure begeeft men zich dan
ter ruste. Het bed bestaat uit een fraaije mat, met mosquito-gordijnen
rondom, een smal en een lang kussen, een abrazador (omarmer) genoemd,
waarop de armen of de beenen rusten. Dit bed is op Chinesche wijze en
gemakkelijk ingerigt. Men vindt er geene dekens op: de mannen slapen
in hunne kousen, hemden en losse broeken (pajamas); de vrouwen in
soortgelijke kleederen. Zij zeggen: «Men moet altijd gereed zijn op
straat te vlugten in geval van eene aardbeving.»» Ik heb dan ook een
geval hooren verhalen, waarin eene Europesche vrouw, plotseling tot
vlugten in den nacht genoodzaakt, niet weinig ontsteld was toen zij
zag dat zij zich nog moest kleeden vóór dat zij vlugten kon.

Vele van de vlekken, die de voorsteden van Manilla uitmaken, zijn digt
bevolkt. Wanneer men door Binondo trekt, komt men te Tondo,--een naam
die ook aan het district gegeven is; het telt 31,000 inwoners. In deze
vlekken vindt men Indische Gobernadorcillos. De beste huizen zijn van
Europesche bouworde en worden door Spanjaarden of mestizen bewoond;
zij vormen echter een gering aantal in vergelijking met de Indische
Cabánas. Tondo levert de grootste hoeveelheid melk, boter en kaas aan
de hoofdstad; men vindt er een weinig fabriek-nijverheid van zijden en
katoenen stoffen; de meeste vrouwen worden echter met het vervaardigen
van sigaren in de groote fabrieken van Binondo bezig gehouden. Santa
Cruz telt eene bevolking van ongeveer 11,000 inwoners, waarvan de
meeste kooplieden zijn, terwijl een groot aantal handwerkslieden
in dit dorp gevonden worden. In de nabijheid daarvan vindt men de
begraafplaats van de Chinezen of, zoo als de Spanjaarden dit noemen,
de Sangleyes infieles.

Santa Cruz is een geliefkoosde naam in de Philippijnen. Op het eiland
Luzon toch vindt men niet minder dan vier dorpen, die allen digt
bevolkt zijn en Santa Cruz genoemd worden, terwijl men behalve deze
nog verscheidene andere van dien naam in de Philippijnen heeft. Het
is tevens de naam van een der eilanden, van verscheidene heuvelen
en van verschillende andere plaatsen; de Spanjaarden hebben dien in
elke streek, waar zij hun verblijf vestigden, ingevoerd. Zij zijn
overigens zoozeer gehecht aan de namen, die men in hunnen kalender
vindt, dat op de Philippijnen niet minder dan 16 plaatsen zijn die
San Juan heeten en twaalf die San Joseph genoemd worden. Jezus, Santa
Maria, Santa Ana, Santa Caterina, Santa Barbara en de namen van vele
andere heiligen zijn voorts die van verschillende plaatsen en vervangen
dikwijls de oude Indische benamingen. Santa Ana is een lief dorpje,
dat ongeveer 5,500 zielen telt. Het is omgeven door bouwlanden, die
door vruchtbaarmakende stroomen geïrrigeerd, zeer productief zijn
en groote bekoorlijkheid aan het landschap geven door de palmen,
manga's, bamboezen, suikervelden en verschillende vrucht- en andere
boomen aan alle zijden. In dat district houdt men zich voornamelijk
met den landbouw bezig. Enkele Europesche huizen met schoone tuinen
vormen een fraai contrast met de hutten der Indianen. Het klimaat is
als zeer gezond bekend.

In de hoofdstad is groote navraag naar paarden. De invoer van
de grootere rassen uit Australië heeft geene gelukkige resultaten
opgeleverd. Die rassen waren minder voor het klimaat geschikt, dan de
hitjes die nu overal gebruikt worden. De inwoners geven nooit zuiver
water aan hunne paarden, maar vermengen dit altijd met miel (honig),
de suikerstof van den câna dulce, en men zeide mij dat geen paard
water drinkt, dat niet op die wijze is zoet gemaakt. Dit is natuurlijk
het gevolg van de «opvoeding». De waarde der paarden, vergeleken bij
die op de meer verwijderde eilanden, is in de hoofdstad het dubbele
of driedubbele. Uit niets kan men dan ook meer de nadeelen opmerken,
die eene onvoldoende communicatie opleveren, dan uit het buitengewone
verschil van prijzen van dezelfde artikelen in verschillende gedeelten
van den Archipel, zelfs op plaatsen, die een onderling handelsverkeer
hebben. Er hebben zich voorbeelden van hongersnood vertoond in
een district aan zee, terwijl op naburige eilanden overvloed van
voedsel was. Ongetwijfeld zijn de moussons een groot inconveniënt
voor een geregeld verkeer, daar men er door gewone vaartuigen niet
tegen bestand is; doch de stoom is ook hier het hulpmiddel geworden,
toen de handel nieuwe krachten en aanvoer eischte, en geene streken
trekken er meer voordeelen van, dan die in de tropische gewesten.

De betrekkingen en herinneringen mijner jeugd worden levendig opgewekt
door het gastvrije onthaal, dat ik bij mijnen uitmuntenden gastheer
vond en door de hoffelijkheid en welwillendheid van de dames uit het
gezin. Ongeveer vijftig jaren te voren had ik mij op het Spaansche
schiereiland bevonden,--in die tijden van lijden voor trouw en van
strijd voor vrijheid--en nu vond ik in Manilla menig veteraan van
dien tijd, wien de «Guerra de Independencia» het dierbaarste van alle
gebeurtenissen was; niet onaardig was de vergelijking van hetgeen wij
wederkeerig in ons geheugen bewaard hadden omtrent personen, plaatsen
en gebeurtenissen. Van diegenen, welke de belangwekkende tooneelen van
toenmaals hadden bijgewoond, was thans bijna geen enkele overgebleven,
en niemand misschien van hen, die toen de hoogste positiën bekleedden
en de belangrijkste rollen speelden, doch hunne namen dienden ons nog
tot leiddraad om hen met ons in verhevene gedachten en gevoelens te
vereenigen, en daar ik het voorregt had reeds in vroegere jaren met
Spanjaarden bekend te zijn geweest, herinnerde ik mij weder alles wat
ik vergeten had, en ik vond mij bijna even te huis als in vroegere
tijden, toen ik over de bergen van Biscaye trok, aan de oevers van
den Guadalquivir danste of de stoffige boekdeelen doorbladerde te
Alcalá de Henares [3].

Er had een dorpsfeest plaats te Sampaloc (de Indische benaming voor
tamarinden), tot de bijwoning waarvan wij uitgenoodigd werden. De
huizen waren schitterend verlicht en de straten prijkten met
eereboogen; overal klonk muziek, en vrolijkheid en genoegen heerschten
alom. Ten huize van de rijke mestizen of Indianen hadden verscheidene
bals plaats, waar wij ons bij de genoodigden voegden. De kamers
waren propvol met Indische jongens en meisjes. De Parijsche mode was
tot deze dorpen niet doorgedrongen; men zag er geene crinoline;--dit
liet men aan de hoofdstad over. Hunne inlandsche kleeding bood echter
groote verscheidenheid aan; daar had men de veelkleurige kleedjes van
inlandsch fabrikaat; de rijk geborduurde halsdoeken van pina; oorringen
en halskettingen en andere sieraden en bij dat alles eene levendigheid,
die sterk afstak bij de eigenaardige onverschilligheid van de Indische
rassen. De tafels waren overvuld met ververschingen, als koffij,
thee, wijn, vruchten, koek en gebak, terwijl er een genoegzame geest
van scherts en coquetterie heerschte, om een tooneel van hoogere
beschaving te vormen. Men bewees den Europeanen veel attentie en
hunne aanwezigheid werd als eene groote eer aangemerkt. Onze jeugdige
adelborsten waren het drukst en levendigst en wisten zich, zelfs zonder
de taal te kennen, bij de Zagalas aangenaam te maken. Sampaloc, dat
meestal door Indianen wordt bewoond, die het beroep van waschmannen
en -vrouwen uitoefenen, wordt ook wel de Pueblo de los Lavanderos
(het wasschersdorp) genoemd.--De feestelijkheden duurden tot in den
vroegen morgen voort.

In 1855 publiceerde de kapitein generaal Crespo eenige statistieke
opgaven, die veel licht verspreiden over den maatschappelijken toestand
van de Philippijnsche eilanden en zoovele belangrijke bouwstoffen voor
de vergelijking met de officiële data van andere landen opleveren, dat
ik hier eenige cijfers laat volgen, die de aandacht wel waardig zijn.

De stad Manilla bevat 11 kerken, 3 kloosters en 363 particuliere
woningen; de overige huizen, ten getale van 88, bestaan uit publieke
gebouwen en inrigtingen, die tot verschillende doeleinden gebruikt
worden. Van de particuliere huizen worden 57 door de eigenaren
bewoond; 189 zijn aan particulieren en 117 aan corporatiën of openbare
inrigtingen verhuurd. De bevolking der stad bedroeg in 1855, 8,818
zielen te weten:


Europesche Spanjaarden    503 mann.     87     vrouw.  totaal      590
Inlandsche Spanjaarden    575 mann.    798     vrouw.  totaal    1,373
Indianen en Mestizen    3,830 mann.  2,493     vrouw.  totaal    6,323
Chinezen                  525 mann.      7 [4] vrouw.  totaal      532
                        -----        -----                       -----
Totaal                  5,433 mann.  3,385     vr.     te zamen  8,818


Geheel anders is de evenredigheid in een ander gedeelte van de
hoofdstad, het Binondo-district, aan gene zijde van de rivier. Daar
heeft men:


Europesche Spanjaarden    167 mann.       52     vrouw.  totaal       219
Inlandsche Spanjaarden    569 mann.      608     vrouw.  totaal     1,177
Vreemdelingen              85 mann.       11     vrouw.  totaal        96
Indianen en Mestizen   10,317 mann.   10,685     vrouw.  totaal    21,002
Chinezen                5,055 mann.        8 [5] vrouw.  totaal     5,063
                       ------         ------                       ------
Totaal                 16,193 mann.   11,364     vr.     te zamen  27,557


Van deze waren één man en twee vrouwen (Indianen) meer dan 100
jaren oud.

De geboorten en sterfgevallen te Manilla hebben in de volgende
evenredigheid plaats:


                        Spanjaarden.   Inlanders.   Totaal.
    Geboorten            4.38 pCt.      4.96 pCt.   4.83 pCt.
    Sterfgevallen        1.68 pCt.      2.72 pCt.   2.48 pCt.
                         ---------      ---------   ---------
    Meer geboorten dan
      sterfgevallen.     2.70 pCt.      2.24 pCt.   2.35 pCt.


In Binondo zijn de cijfers veel minder gunstig. Daar heeft men voor:


                      Geboorten       5.12 pCt.
                      Sterfgevallen   4.77 pCt.
                                      ---------
                                      0.35 pCt.


De statistici verklaren deze tegenstrijdigheden niet te begrijpen,
maar schrijven ze voor een gedeelte toe aan het stationnaire karakter
van de bevolking der stad en de groote beweging, die in den handel
te Binondo heerscht.

Binondo is het belangrijkste en rijkste vlek van de Philippijnen en de
eigenlijke handelstad. Twee derde gedeelten der huizen zijn van steen
gebouwd en met een dak van pannen, terwijl ongeveer een derde uit
Indische houten huizen bestaat, die met de nipa-palm zijn bedekt. In
de plaats heerscht eene groote bedrijvigheid en levendigheid. Onlangs
heeft men aanteekening gehouden van de rijtuigen, die de voornaamste
straten doortrekken. Over de Puente Grande (groote brug) gingen
dagelijks 1,256; over het grootste plein, Plaza de S. Gabriel, 979,
en door de hoofdstraat 915. Op de Calzada, de grootste wandelplaats van
de hoofdstad, trekken dagelijks 499 rijtuigen; deze vertegenwoordigen
de aristocratie van Manilla. Men vindt er acht bruggen en onlangs is
eene ophaalbrug door particulieren gebouwd, waar een bruggeld wordt
geheven van al de voorbijgangers.

In Binondo zijn eenige goede kaden aan den oever van de Pasig, en
men vindt er een aantal pakhuizen voor den vreemden handel. Vooral
de stapelplaats voor tabak is zeer uitgestrekt en de grootte van
het gebouw, waarin de inlandsche sigaren worden vervaardigd, kan men
berekenen, naar het feit dat 9,000 vrouwen daarin dagelijks arbeiden.

De Puente Grande (die Manilla aan Binondo verbindt) was oorspronkelijk
van hout gebouwd en rustte op steenen fundamenten met zeven bogen van
onderscheidene grootte en op verschillende afstanden. Twee der bogen
werden door de aardbeving van 1824 vernield en sedert is de brug
hersteld en verbeterd. Zij is 457 voet lang en 24 voet breed. Van
alle zijden heeft men een heerlijk gezigt op de werven, pakhuizen
en de bedrijvigheid der bevolking aan den regteroever der rivier, of
op de fortificatiën, de kerken, kloosters en openbare wandelplaatsen
aan de linkerzijde.

De bevolking van Manilla en hare voorsteden bedraagt ongeveer 150,000
zielen.

De tabaksfabrieken van Manilla, de merkwaardigste van de te bezigtigen
inrigtingen, zijn meermalen beschreven. Het gesnap en geraas der
duizende vrouwen, die door de voortdurend uitgeoefende magt van de
vrouwelijke opziensters niet konden beteugeld worden, zou hinderlijk
hebben kunnen zijn voor de bewerking van de tabaksbladen; zij maakten
de werkplaats maar levendig. Dit geraas vormt een vreemd contrast
met de diepe stilte, die in dergelijke vertrekken heerscht, waarin
de mannen arbeiden. De meeste der meisjes, wier aantal 8 tot 10,000
bedraagt, zijn ongehuwd en velen schenen naauwelijks 10 of 11 jaren
oud te zijn. Sommigen wonen in dorpen op aanmerkelijken afstand
van Manilla gelegen, en vormen bijna een processie als zij naar
haar werk gaan of huiswaarts keeren. Terwijl wij de verschillende
vertrekken doorgingen, gaf men ons proeven van de resultaten van
haren arbeid, en toen wij het etablissement verlieten, schonk men
ons schoone bloemruikers. Wij werden begeleid door de opzigters der
administratie, die ons met al de bijzonderheden bekend maakten met
de gewone Castiliaansche hoffelijkheid. Ik geloof niet dat van de
100 werklieden 1 Spaansch verstond.

De Pasig-rivier is het voornaamste kanaal, dat de communicatie met
het binnenland onderhoudt. Zij loopt tusschen de handelsdistricten en
de forteres van Manilla. Hare gemiddelde breedte bedraagt ongeveer
350 voet en zij is tot op 10 mijlen bevaarbaar, waar zij van 3
tot 25 voet diep is. Drie bruggen liggen er over, waaronder eene
ophaalbrug. De gemiddelde beweging van booten, schuiten en vlotten,
die dagelijks met eene lading onder de hoofdbrug varen, bedroeg 277,
waarop zich 487 mannen en 121 vrouwen bevonden (de passagiers niet
mede gerekend). Het gezamenlijk getal vaartuigen, in de Philippijnen
te huis behoorende, bedroeg in 1852 (het laatste jaar waarvan ik
de opgaven bezit) 4,053, vertegenwoordigende 81,752 ton en die door
30,485 zeelieden werden bevaren. Daarvan behooren 1,532 vaartuigen
van 74,148 ton en met 17,133 zeevaarders alleen tot de provincie
Manilla, hetgeen 3/8 der vaartuigen, 7/8 van de tonnemaat en 17/30
van de handelsscheepvaart vertegenwoordigt. De opbrengst van den
kusthandel in 1852 wordt op ongeveer 4 1/2 millioen dollars berekend,
waarvan de helft aan abacá (Manilla-hennep), suiker en rijst, die de
belangrijkste artikelen zijn. De provincie Albay, de meest zuidelijke
van Luzon, vertegenwoordigt de grootste geldswaarde, zijnde ongeveer
1/4 van de gezamenlijke. In de vijf jaren van 1850 tot 1854 wordt de
gemiddelde opbrengst van den kusthandel op 4,156,459 dollars geschat,
maar de opgaven zijn zeer onvoldoende en men heeft daarbij niet al de
provinciën medegerekend. De commissie voor statistiek beweert dat,
wanneer men al de in 1855 bekende documenten en feiten nagaat, men
de waarde van den kusthandel gerust op 7,200,459 dollars kan berekenen.

Op een' afstand van ongeveer drie mijlen van Binondo, aan den
regteroever van de Pasig, bevindt zich het buitenverblijf van den
kapitein-generaal, waar hij gewoon is eenige weken gedurende het
warmste jaargetijde door te brengen; men vindt er een lieve tuin;
een gemakkelijk ingerigt beweegbaar bad, dat in de rivier wordt
nedergelaten; eene verzameling vogels en eene kleine verzameling van
viervoetige dieren, waaronder ik met een chimpanzee kennis maakte,
die echter kort daarna aan de gevolgen van een longkwaal stierf.



HOOFDSTUK II.

BEZOEK AAN DE LAGUNA EN TAJABAS.


Nadat wij ons gereed hadden gemaakt voor een bezoek bij de Laguna en
omliggende bergen, welker prachtige ligging aan het eiland Luzon eene
wereldberoemde vermaardheid gegeven heeft, begaven wij ons op weg,
vergezeld door den alcalde-major de la Herran, kolonel Trasierra,
een adjudant van den gouverneur, die tot mijn bijzonderen gids en
bewaker benoemd was, mijn waarde vriend en getrouwe medgezel kapitein
Vansittart, en eenige andere heeren. De inwoners der Laguna worden door
de Indianen van Manilla Pagasilangan of Oosterlingen genoemd. Toen wij
de verschillende dorpen bereikten, kwamen de Principalia of inlandsche
gezagvoerders naar buiten, om ons te begroeten, en musicale troepen
vergezelden ons naar en van al de pueblos. Wij vonden de Indiaansche
dorpen versierd met gekleurde vlaggen en geborduurde doeken,
en geweerschoten kondigden onze komst aan. De wegen waren fraai
versierd met bamboes en bloemen, en alles riep ons een hartelijk,
hoewel eenvoudig, welkom toe. De dikke en rijkgeschakeerde bladeren
van den mangaboom, de kleine bamboes met hunne gevederde toppen in
de lucht, de nog hoogere kokosnootboom, de areca en de nipa-palmen,
de plataan-boomen, welker in elkander geslingerd groene bladeren
zulk een rijkdom aan een tropisch landschap geven, de broodvrucht,
de papaya en de sterk gekleurde wilde bloemen, die door elkander over
oevers en takken groeijen; de rivier, die nu en dan zigtbaar wordt,
met hare kano's en hutten, en Indianen, mannen, vrouwen en kinderen,
die den geheelen oever bevolken. Wij gingen over een uitmuntenden
weg van Santa Ana naar Taguig, waar een brug van bamboes in haast was
gelegd geworden, om ons den overtogt over den stroom gemakkelijk te
maken; het eerste rijtuig kwam goed over, met het tweede brak de brug,
en er werd eenigen tijd vereischt om het ongeval te herstellen en de
andere rijtuigen in staat te stellen om voort te komen. Taguig is een
fraai dorp, met warme baden en omstreeks 4,000 inwoners; men zegt,
dat de visch daar bijzonder goed is. Nabij hetzelve ligt Pateros,
welke naam ongetwijfeld ontstaat door de groote hoeveelheid kunstmatig
uitgebroeide eenden (patos), die daar opgekweekt en in ongeloofelijke
menigte op de oevers der rivier gevonden worden. Zij worden gevoed
door kleine schelvisschen, die in menigte in het naburige meer zijn,
en die in booten naar de paterias, op de oevers van de Pasig, gebragt
worden. Die eenden-fokkerij wordt door de Indianen Itig genoemd. Elk
pateria is van dat van den buurman gescheiden door een beschot van
bamboes op de rivier, en met zonsondergang zwemmen de eenden van het
water naar nabij gelegene gebouwen, waar zij hare eijeren gedurende
den nacht leggen, en keeren 's morgens met een groot gevolg naar
de rivier terug. Als de eijeren verzameld zijn, worden zij in
groote bewaarplaatsen gebragt, warme paddi schillen bevattende,
die altijd op denzelfden warmtegraad gehouden worden; het geheel
is met een kleed bedekt, en zij worden weggenomen door de eigenaars
zoodra ze uitgebroeid zijn. Wij zagen honderden jonge eenden loopen
in lage bamboe-manden, wachtende tot dat ze op de oevers der rivier
overgeplaatst zouden worden. De monnik te Pasig verliet zijn klooster
om ons te ontvangen. Het is een volkrijke stad, meer dan 22,000 zielen
bevattende. Er is een school voor Indische vrouwen. Het heeft steenen,
vierkanten hoeken; de steen is bewerkt voor het verbruik te Manilla,
maar zacht en broos. De omstreken zijn versierd door tuinen. Onze
gastheer, de monnik, had voor ons in het klooster een maaltijd
gereed gemaakt, die met groote netheid en ware gastvrijheid werd
toegediend. Toen wij nu de grenzen zijner alcadia bereikt hadden,
namen de magistraat en zijne medgezellen van ons afscheid, en betraden
wij een falua (felucca), voor ons door den intendant van Marine bezet
met een groot aantal roeijers; en voorzien van een karpet, kussens,
gordijnen en andere gemakken. Hierin vertrokken wij naar de laguna,
voorafgegaan door een troep muzikanten. De roeijers stonden overeind,
en bij iederen slag van de roeispaan vielen zij op hunne zetels terug;
zij gaven daardoor een groote vaart aan de boot; die oefening schijnt
zeer moeijelijk, toch deden zij hun werk met een zeer goed humeur,
en zelfs toen zij van den regen dropen, morden zij niet. In het meer
(Bay genaamd) is een eiland, tusschen hetwelk en het open land een
diep en gevaarlijk kanaal is, genaamd Quinabatasan, hetwelk wij
door moesten. De stroom vloeit met eene groote snelheid, en dikwijls
gaan er schepen in hun doortogt verloren. De oevers zijn bedekt met
schoone vruchtboomen, en de bergen steken aan alle kanten hunne
toppen omhoog. Onze bestemming was naar Santa Cruz, en lang vóór
onze aankomst was een loodsboot afgezonden, om onze komst aan te
kondigen. De zon was onder, maar wij bemerkten, dat bij onze komst de
straten verlicht waren, en hoorden de gewone Indiaansche muziek in
de verte. Toen wij de rivier bereikten, werden wij in een aangenaam
verlicht en versierd vlot gebragt, hetwelk ons aan land bragt--en
een gevolg van rijtuigen, in een van welke de Alcade zat, die zijn
cabacera of hoofdkwartier verlaten had om voor ons te zorgen, geleidde
de troep naar een fraai huis, een rijken Indiaan toebehoorende,
alwaar wij geheel gereed een zeer goed middag- of avondmaal vonden,
en al de notabelen van de plaats, den priester, als een onmisbaar
voorwerp onder hen, verzameld om de vreemdelingen te verwelkomen. Wij
gingen langs een schouwburg, die in der haast scheen opgebouwd te
zijn, en sierlijk opgetooid was, waarin, zooals men ons berigtte,
ter onzer eere en om ons genoegen te doen, een Indisch blijspel
in de Tagalesche taal zou worden opgevoerd. Ik was te onwel om te
luisteren, maar ik hoorde veel op het tooneel praten (dat natuurlijk
voor ons gezelschap onverstaanbaar was), vele zwaarden zich kruisen,
en zag vele gevechten voeren, geesten vrouwen najagen tot in bosschen,
en koningen en koninginnen in hunne netste pakjes uitgedoscht. De
schouwburg was voor de menigte op de straat open en duizenden kwamen de
voorstelling bijwonen uit belangstelling en nieuwsgierigheid. Men zeide
mij dat sommige acteurs uit Manilla waren gekomen. Onze gastheer was
buitengewoon voorkomend; zijne tafel was niet alleen met inlandsche,
maar ook met vele Europesche overtolligheden gevuld. Hij was als een
Indiaan gekleed en scheen met zijne garderobe te pronken. Hij bediende
ons zelf aan zijne eigene tafel, keerde en bewoog zich onophoudelijk
alsof hij waarlijk vereerd was om te kunnen bedienen. Zijn naam,
dien ik dankbaar herdenk, was Valentijn Valenzuela en zijn broeder
bekleedde de waardigheid van priester.

Santa Cruz telt eene bevolking van ongeveer 10,000 zielen. Men zegt
dat de meeste zijner inwoners vermogend zijn. De kerk is fraai en
de buitenwegen breed en in goeden staat. In de naburige bosschen
vindt men veel wild, doch er bestaat weinig lust voor de jagt. In
de omstreken groeit eene groote verscheidenheid van tropische
producten. De inlanders zamelen wilde honig op, terwijl katoenen en
abacá-stoffen voor huisselijk gebruik worden geweven. Het huis, waarin
men ons uitgenoodigd had, was fraai gemeubileerd, maar wij vonden er de
gewone sieraden van heiligen in beelden en vaatwerk voor wijwater. Des
avonds werden de Tagalesche meisjes uit de stad en omstreken op een bal
uitgenoodigd en de dag werd met de gewone vrolijkheid en levendigheid
besloten; de bolero en jota schenen daar de geliefkoosde vermaken te
zijn. Dans en muziek maken de genoegens der Indianen uit; de meeste
avonden, die wij in de Philippijnen doorbragten, waren dan ook aan die
vermakelijkheden gewijd. Den volgenden morgen bragten de rijtuigen van
den Alcalde, die door de kleine ponies van Luzon werden getrokken,
ons naar de casa real te Pagsanjan, den zetel van het Gouvernement,
of cabacera der provincie, waar wij hetzelfde goede onthaal als van
onzen geleider, vonden bij Senor Tafalla, den Alcalde. Pagsanjan telt
ongeveer 5,000 inwoners; deze plaats is minder bevolkt dan Binan
en andere vlekken in de provincie. Gastvrijheid was hier, even als
overal elders, aan de orde van den dag en zelfs van den nacht, en de
gulle ontvangst mogt hier te meer op prijs gesteld worden, omdat er
buiten de hoofdstad geene herbergen of pleisterplaatsen voor reizigers
waren. Hij die intusschen door de autoriteiten wordt aanbevolen en
door de monniken in bescherming genomen, zal nooit iets ontberen wat
tot zijn gemak kan bijdragen en veeleer over de overtollige bewijzen
van gulheid verbaasd staan, dan iets van het noodige missen. Ik werd
soms overstelpt wanneer de kelders van de kloosters zich ontsloten voor
wijnen, die daarin 20 à 25 jaren bewaard waren, en wanneer ik zeg dat
de overvloed van sigaren en chocolade zelfs den meest kritiserenden
der critici zou bevredigd hebben, laat ik slechts regt wedervaren
aan de giften en de gevers.

Wij deden een uitstapje naar het bevallige dorpje Lumbang. Natuurlijk
werd ons tot aan de oevers van de rivier, die de grenzen van het
vlek vormen, door de voornaamste autoriteiten uitgeleide gedaan. De
stroom was nog al hevig, doch eene bark wachtte ons en bragt ons naar
de voorzijde van het klooster aan de overzijde, waar de voornaamste
geestelijke, een monnik, ons naar de receptiezalen geleidde. Wij
wandelden door het vlek, dat door 5,000 Indianen wordt bewoond en
uit eene breede straat bestaat. Uit de vensters der huizen, waar
zich eene menigte nieuwsgierigen had verzameld, wapperde een aantal
gekleurde doeken en kleederen als vlaggen. Daarna keerden wij naar
den cabacera terug en overnachtten daar. In den vroegen morgen van
den volgenden dag trokken wij naar Pagsanjan.

Wij kwamen thans in de hoogere streken, wier bekoorlijke plantengroei
meer woest en bewonderenswaardig was. Intusschen werden de wegen hoe
langer hoe slechter, zoodat onze paarden met moeite de rijtuigen door
den dikken modder voorttrokken. Wij moesten menigmaal de hulp der
Indianen inroepen, om ons uit het wagenspoor te trekken, waartoe zij
steeds met de meeste bereidwilligheid gereed waren. Toen eindelijk de
rijweg geheel onberijdbaar werd, trokken wij door het bosch, waar de
Indianen met hunne lange messen, hunne getrouwe gezellen, die in den
weg staande struiken en takken afsneden en voor ons een begaanbaren weg
baanden. Na eenige dagreizen kwamen wij te Majayjay aan. Hier werden
wij door een aantal Indianen, met vlaggen en muziek, naar het klooster
geleid, van waar de goede Franciscaner monnik Maximo Rico kwam,
om ons te verwelkomen en ons langs den breeden trap naar de groote
bovenvertrekken te brengen. Dit vlek telt ongeveer 8,500 inwoners;
het klimaat is vochtig en de werking daarvan vertoont zich in het
heerlijke gewas rondom de plaats. De kerk en het klooster zijn verreweg
de merkwaardigste van de openbare gebouwen. Deze plaats is omringd door
bergachtige landschappen en de boomen uit de bosschen bieden schoone
en afwisselende tooneelen aan. Bladeren, bloemen en vruchten van de
heerlijkste vormen en kleuren,--het schoonste struikgewas en takken
van tropische boomen, zich op allerlei wijze dooreen kronkelend,
zijn de eigenschappen van deze streken. De inlandsche bevolking
maakte van de ruwe heuvelachtige streek gebruik om een langdurigen
tegenstand aan de Spanjaarden te bieden bij hunnen eersten inval,
en de verdedigingsmiddelen moeten zoo krachtig geweest zijn dat
bevel gegeven werd om de schatkist van Manilla naar die plaats over
te brengen bij de landing der Engelschen in 1762. Gelukkig--zeggen de
Spaansche geschiedschrijvers--werd dit bevel niet ten uitvoer gebragt,
daar de Engelschen hunne maatregelen hadden genomen tot vermeestering
van den buit en het bleek dat de plaats niet tegen hen bestand geweest
zou zijn.

Wij wilden nu de bergen bestijgen en moesten dus onze rijtuigen
verlaten. Men voorzag ons van palanquins, waarin wij ons in onze
geheele lengte konden uitstrekken en die door 8 man gedragen werden,
waarbij een gelijk aantal mannen tot aflossing gevoegd werden. De
Alcalde van de naburige provincie Tajabas was te Majayjay gekomen om
ons tot een bezoek in zijn district uit te noodigen, waar hij zeide dat
het volk reikhalzend naar onze komst uitzag en schikkingen voor onze
ontvangst gemaakt had, zoodat het niet weinig teleurgesteld zou zijn
wanneer wij Lucban niet bezochten. Wij konden zulk een vriendelijken
aandrang niet weêrstaan en legden ons thans in de palanquins, die voor
ons gereed stonden. Inderdaad wij werden goed beloond. De paden op de
bergen zijn in denzelfden toestand, waarin zij door den stroom gebragt
waren en bijna onbegaanbaar door de rots-massa's, die door het water
naar beneden geslingerd worden. Soms moesten wij op den ingeslagen
weg terugkeeren om een anderen te betreden, die nog veel slechter
was. Op sommige plaatsen was de modder zoo diep, dat onze dragers er
tot de knieën inzakten en niet dan met groote moeite en den bijstand
van hunne kameraden zich of ons uit zulk eene onaangename positie
konden redden. Doch geduld en vrolijkheid, aanmoediging, luid gelach
en eene algemeene en broederlijke medewerking kwamen alle hinderpalen
te boven. Rondom ons was alles stil en eenzaam; doch het gegons van de
bijen en het gesjilp der vogelen; diepe ravijnen onder ons, bedekt met
woudboomen, die nooit door den bijl van den houthakker zouden worden
neêrgeveld; hoogten boven ons, die nog moeijelijker te bebouwen en
met een heerlijken plantengroei versierd waren; beekjes en riviertjes
die daar zacht kabbelend in grootere stroomen vloeiden en van daar
langzaam hunnen weg naar den grooten oceaan baanden,--dat alles was
genoeg om onze aandacht te trekken en onze belangstelling gaande te
houden. Eindelijk bereikten wij eene vlakte op den kruin van een'
berg, waar twee fraai versierde draagstoelen, met een aantal dragers,
voor ons gereed stonden en wij verwelkomd werden door eene schaar
bevallige jonge vrouwen, op ponies gezeten, die zij met verwonderlijke
vlugheid bestuurden. Zij waren allerliefst gekleed. De Alcalde noemde
haar zijne Amazonas en eene lieve woordvoerster berigtte ons in zeer
zuiver Castiliaansch, dat zij hier waren gekomen om ons naar Lucban te
geleiden, dat eene mijl verder gelegen was. Dit was ons even welkom
als onverwacht. Ik zag de Tagalezen onverschillig op den achter- of
zijkant van hunne paarden gezeten. Het waren uitmuntende paardrijders,
die links en regts gallopeerden en sprongen en met hunne fraaije zweep
zwaaiden. Een muziekkorps geleidde ons, en de Indische huizen waar wij
langs gingen, droegen de gewone teekenen van welkomstgroeten. Zelfs de
wegen waren op meer dan gewone wijze versierd: eerebogen van versierde
bamboes aan beide zijden en geweerschoten kondigden onze komst aan. De
Amazonas droegen mutsen met linten en bloemen versierd; op de schouders
hadden allen doeken van geborduurd pina, terwijl gekleurde voorschoten
en rokken van inlandsch fabrikaat tot het schilderachtige uitzigt
bijdroegen. Zij gallopeerden den geheelen weg langs,--voor, achter
ons of, zoo de weg dit toeliet, aan onze zijde en schenen in alle
bewegingen geheel op haar gemak te zijn. Als naar gewoonte begaven
wij ons naar het klooster, waar wij den presiderenden monnik--een
man van de wereld--aantroffen, die voorkomend, onderhoudend, zelfs
geestig in zijne gesprekken was. Hij had vele toebereidselen voor
onze komst gemaakt. De voornaamste lieden werden tot het middagmaal
uitgenoodigd, waarbij menige geestigheid werd verkocht, en niet
het minst door den monnik. Toen men van het schoone geslacht sprak
(als de Indische meisjes daaronder gerangschikt kunnen worden) merkte
kapitein Vansittart op dat hij 30 ongehuwde officieren aan boord van
de Magicienne had.

«Ik doe iets--riep daarop de monnik--zend ze hier; ik zal ieder hunner
eene lieve vrouw geven.»

«Maar gij moet ze eerst bekeeren.»

«Ja, ja, daar zal ik voor zorgen.»

«En dan de trouwpenningen opsteken?»

«Natuurlijk, dat is 't voornaamste.»

Na het diner of souper, zooals men het noemde, werden de Amazonas, die
ons 's morgens vergezeld hadden, met nog eenige andere, binnengeleid;
de tafels werden weggenomen en toen ik mij naar mijne slaapkamer begaf,
was men nog druk bezig te dansen.

In de kamers van het klooster vond ik nieuwsbladen en boeken. De
monnik was weetgieriger dan de meeste van zijne orde en men kon met
hem een waarlijk onderhoudend en leerrijk gesprek voeren.

Wij keerden langs een anderen weg naar Majayjay terug, omdat wij een
heerlijken waterval wilden bezigtigen, waar men zegt dat de rivier tot
op 300 voet afdaalt. Wij kwamen op een rotsbrok zoo digt mogelijk bij
den waterval, die een vreesselijk geweld maakte, maar de stof en mist,
die weldra onze kleederen doorweekten, verduisterden het tooneel en
maakten het ons onmogelijk de diepte van den val na te gaan. Hij wordt
door eene karakteristieke schakering van bergen en bosschen omgeven,
die wij geen tijd hadden te onderzoeken en waarover de inlanders
ons slechts onvolledige mededeelingen konden doen. Zij wisten dat er
zich dassen, wilde beeren, buffels en andere wilde dieren in bevonden,
doch geen hunner was in die woeste streken doorgedrongen. Een reiziger
was eens over de rotsen van den voet tot aan den top van den waterval
geklommen.

Wij keerden naar Majayjay terug om door onze gastheeren in het klooster
met de gewone gastvrijheid te worden verwelkomd en ontvangen, en nadat
wij van onzen Alcalde afscheid hadden genomen, trokken wij naar Santa
Cruz, waar wij in onzen felucca langs de kust voeren en te Calamba,
een vlek van ongeveer 4,000 inwoners, aanlandden. Daar wachtten
ons rijtuigen om ons naar Binan te brengen, nadat wij korten tijd
te Santa Rosa zouden zijn gebleven, waar de Dominikaner monniken,
wie vele der uitgestrekte goederen in de nabuurschap behooren, ons
als gewoonlijk uitnoodigden hun klooster te bezoeken. Wij hielden ons
daar slechts korten tijd op. De wegen aan de oevers van de Laguna zijn
over het algemeen goed en wij bereikten Binan vóór zonsondergang;
in de eerste straat hadden de Indianen zich tot eene processie
gevormd, toen wij voorbij trokken. Men had verder vlaggen, takken
van bloemen dragende boomen en dergelijke uitgestoken. Eerst trokken
wij tusschen rijen jongelingen, daarna langs eene reeks meisjes en
eindelijk bereikten wij onder een' eereboog de schoone woning van
een' rijken mestizo, die met eene Spaansche orde was gedecoreerd,
waarmede zijn' vader reeds was begiftigd. Hij sprak Engelsch, daar
hij zijne opvoeding te Calcutta genoten had en zijn huis--dat zeer
groot was--leverde genoegzame bewijzen dat hij niet te vergeefs
de kunst van huisselijke beschaving had bestudeerd. De meubelen,
de bedden, de tafels, het keukengereedschap, alles toonde goeden
smaak aan, en de blijkbare opregtheid van de goede ontvangst bragt
niet weinig tot het aangename toe. Op het plein tegenover het huis
van Don José Alberto was eene talrijke menigte bijeengekomen. De
Indianen lieten ons hunne vechthanen bewonderen, doch wij waren niet
op de vertooning van hunne oorlogszuchtige deugden gesteld. Er werd
een aantal geweerschoten gelost, terwijl na het ondergaan der zon
vuurwerk werd ontstoken en een groote vuurballon, waarop de woorden:
«De bevolking van Binan aan hare doorluchtige bezoekers» opgelaten,
dien wij spoedig uit het gezigt verloren en die welligt onze komst
zal hebben aangekondigd aan de Magicienne in de Manilla-baai. Binan
is eene plaats van eenig gewigt. Vele rijke mestizos en Indianen
hebben er hunne woonplaats. De plaats zelve telt meer dan 10,000
inwoners. Uitgestrekte landgoederen, die daar gelegen zijn, behooren
aan de Dominikaner monniken; de voornaamste onder deze was degeen,
dien wij het laatst bezocht hadden. Even als overal kwamen ook hier
de voornaamste personen ons in ons hoofdverblijf hunne hulde brengen,
waarbij de gobernadorcillo, die gewoonlijk Spaansch spreekt, de tolk
van de overigen is. Inlichtingen omtrent de plaats, dankzegging voor
de ons bewezen eer, waren de hoofdonderwerpen van ons discours, maar
de inlanders waren altijd verheugd als de «vreemdelingen uit verre
plaatsen» belang schenen te stellen in hetgeen hen betreft. Nergens
zagen wij een spoor van armoede; nergens was ophooping, ruwheid
of verveling op te merken. De handelende personen en toeschouwers
schenen zich evenzeer te vermaken en onze tegenwoordigheid verschafte
die goede lieden slechts een feestdag te meer bij hunne geregelde
en bepaalde festiviteiten. Binan wordt door eene rivier doorsneden
en is ongeveer eene mijl van de Laguna verwijderd. De straten zijn
tamelijk breed en de buitenwegen uitmuntend. Bij de meeste huizen
vindt men tuinen, waarvan sommige zelfs zeer uitgestrekt zijn. Men
vindt er zeer verschillende soorten van vruchten. Rijst wordt er op
groote schaal verbouwd, daar de rivier en de daarin vloeijende beeken
genoegzame middelen tot irrigatie aanbieden. De landerijen worden
meestal door de Dominikanen verhuurd en de groote uitgestrektheid
van sommige eigendommen bevordert den landbouw. Vóórdat de landerijen
productief zijn, wordt eene geringe pachtsom genoten en, wanneer zij
eens winst opleveren, zijn de monniken nog zeer vrijgevige heeren,
die hunne huurders vele winsten doen genieten. Men zegt dat zij zich
met 1/10 van de geheele opbrengst tevreden stellen. Een huurder
wordt zelden de pacht ontnomen, wanneer hij zijne huurpenningen
geregeld betaalt. Vele landerijen zijn ook in bezit van associatiën
of maatschappijen, onder den naam van Casamahanes bekend.--Tusschen
Binan en Manilla wordt veel handel gedreven.

Hoogst voldaan over al hetgeen wij gezien hadden, scheepten wij ons
op nieuw in en trokken over de Laguna naar Pasig. Deze schoone rivier
afwaarts varende, bereikten wij Manilla 's namiddags.



HOOFDSTUK III.

GESCHIEDENIS.


Eenige weinige schetsen van de levensgeschiedenis van sommige
kapiteins-generaal van Manilla zullen voldoende zijn om het algemeene
karakter van het Gouvernement luister bij te zetten, dat, op eenige
merkwaardige uitzonderingen na, zacht en vaderlijk schijnt te zijn
geweest, terwijl de Indianen, wanneer zij niet strengelijk behandeld
worden, blijken zeer onderdanig, gehoorzaam en gewillig te zijn. De
onderwerping van de wilde stammen in het binnenland is niet zoo goed
geslaagd als men zich had voorgesteld, maar de land- en zeemagt, die
ter beschikking van den kapitein-generaal staan, waren altijd gering,
wanneer men de uitgebreidheid van zijn gezag daarbij in aanmerking
neemt. Inderdaad moest men dan ook van vele veroveringen afzien door
de ongelijkheid van krachten om die te maken. De geestelijke invloed,
onder de afgodische stammen gevestigd, is zeer zwak, wanneer hij
in aanraking komt met de gebruiken van het Mohammedanisme, zooals
op het eiland Mindanao, waar het fanatisme der Muselmannen bijna
even sterk is, als onder de katholieken zelven. Geschillen tusschen
kerk en Staat konden bezwaarlijk vermeden worden daar, waar beiden
naar eene overheerschende magt streefden; en die twisten hebben
menigmaal geleid tot het vergieten van bloed en de ontbinding van
het Gouvernement. Wederkeerige afgunst bestaat tegenwoordig nog en
daar de monniken in hetgeen de belangen van het volk raakt, somtijds
zich tegen de inzigten van de civiele magt verzetten, heeft deze zich
dikwijls te beklagen, dat zij door de plaatselijke geestelijkheid
wordt gedwarsboomd of in geringe mate ondersteund.

Terwijl ik kortelijk de namen van de kapiteins-generaal zal in
herinnering brengen, aan wie het bestuur over de Philippijnen was
opgedragen, zal ik tevens eenige weinige episoden aanhalen uit de
geschiedenis van het eiland, waardoor men zich een denkbeeld zal
kunnen maken van den aard van het bewind, en die den toestand van
het volk beter zullen doen begrijpen.

Miguel Lope de Legaspi, een Biscajer, die den titel van veroveraar
der Philippijnen droeg, was de eerste Gouverneur en werd in
1565 benoemd. In 1571 nam hij bezit van Manilla en stierf
het daarop volgende jaar, naar men zegt, door lusteloosheid en
teleurstelling. Tijdens het bestuur van zijnen opvolger, Guido de
Lavezares deden chinesche zeeroovers een' inval in de stad; hij
verjoeg hen en verkreeg daarvoor vele eerbewijzingen van zijnen
Souverein, Philips II. Francisco de Saude stichtte in Camarines de
stad Nueva Caceres, die hij naar zijne geboorteplaats noemde. Hij
was een zeer ijverzuchtig man, die een' Sultan van Borneo afzette en
een' anderen op den troon plaatste en van den Koning van Spanje niet
minder dan magtiging vroeg om China te veroveren. Hem werd echter
een weinig minder eerzucht en het behoud van den vrede met naburige
natiën aanbevolen. Rinquillo de Penarosa ontnam Cagajan aan een'
Japanschen zeeroover en stichtte Nieuw-Segovia en Arévalo in Panay;
zijn neef volgde hem op en stak, ter eere van zijne nagedachtenis,
de St. Augustijner kerk in brand. De vlam strekte zich tot de stad
uit, die grootendeels werd vernield. In 1589, tijdens de regering
van Santiago de Vera, werden de eenige twee schepen, die den handel
met Nieuw-Spanje onderhielden, door een orkaan in de haven van
Cavite vernield. De volgende Gouverneur, Gomes Perez Dasmarinas,
zond zendelingen naar Japan die later gedood werden. Hij stelde
zich aan het hoofd van eene expeditie naar Moluco, doch bij het
verlaten van de haven van Mariveles werd zijne galei van de overige
vaartuigen gescheiden; het chinesche scheepsvolk stond tegen hem op,
vermoordde hem en vlugtte in zijn vaartuig naar Cochin-China. Zijn
zoon Luis volgde hem als Gouverneur op. Een Franciscaner monnik, die
de ongelukkige expeditie van zijnen vader had vergezeld, zeide hem
dat hij zijne acte van aanstelling zou vinden in eene kist, waarmede
de Chinezen in de provincie Ilocos waren geland; inderdaad vond hij
dien en de titel van den zoon werd daardoor erkend. Francisco Tello
de Guzman, die in 1596 de regering aanvaardde, was even ongelukkig
in zijne pogingen tot onderwerping van de inlanders op Mindanao,
als een zijner kapiteins, die belast was met de verdrijving van de
Hollanders uit Mariveles.

In het jaar 1603 kwamen drie chinesche Mandarijnen te Manilla aan. Zij
zeiden dat een Chinees, dien zij als gevangene medebragten, den
Keizer had verzekerd, dat het eiland Cavite uit goud bestond; dat
hij met zijn leven voor de waarheid van dit gezegde had ingestaan,
en zij nu gekomen waren om zich hiervan te overtuigen. Nadat men hen
bij den Gouverneur had gebragt, verlieten zij spoedig Manilla om voor
zich zelve Cavite te gaan onderzoeken. Al ras verspreidde zich nu
het gerucht, dat er een inval op de Philippijnen door een Chineesch
leger van 100,000 man beraamd was, en een Chinees, Eng Kang genaamd,
dien men als een trouw vriend van de Europeanen beschouwde, werd
voor een gedeelte met de verdediging belast. Een aantal Japanezen,
erkende vijanden van de Chinezen, werd met het vertrouwen van
den Gouverneur vereerd; zij deelden aan de Chinezen mede, dat het
Gouvernement eene zamenspanning vermoedde. Inderdaad bestond er
een complot en men zeide dat de Chinezen een' opstand beraamden en
voornemens waren de Spanjaarden te vermoorden op den St. Francis
feestdag. Eene Philippijnsche vrouw, die met een' Chinees leefde,
gaf den stedehouder van Quiapo kennis van het plan, die daarop den
Gouverneur waarschuwde. Eene troep der zamenzweerders was op een
halve mijl afstands van Manilla verzameld, en Eng Kang werd nu met
eenige Spanjaarden afgezonden om de beweging te onderdrukken. De
poging mislukte, en later bleek dat Eng Kang een der hoofden van den
opstand was geweest. Des avonds vielen de Chinezen Quiapo en Tondo aan
en vermoordden daar vele inlanders. Zij werden door 130 Spanjaarden
te gemoet gegaan, waarvan de meesten om het leven werden gebragt. De
opstandelingen zonden hunne hoofden naar Parian, dat zij veroverden,
terwijl zij de stad Manilla uit Dilao belegerden. Het gevaar maakte
de inspanning der Spanjaarden nog grooter en de geestelijken namen
hierin een werkdadig deel. De Chinezen poogden de muren te beklimmen,
doch werden teruggedreven. De monniken verklaarden, dat St. Francis
in persoon was verschenen om hen aan te moedigen. De Chinezen
trokken toen terug, doch de Spanjaarden verlieten de hoofdstad,
verbrandden en vernielden Parian en vervolgden de vlugtende Chinezen
tot Cabujao. Intusschen rukten nieuwe versterkings-troepen aan en men
joeg de Chinezen tot de provincie Batangas na, waar zij op nieuw werden
aangevallen en verstrooid. Men zegt dat van de 24,000 opstandelingen
slechts 100 ontkwamen, die men naar de galeijen zond. Ongeveer 2,000
Chinezen, die zich niet met den opstand hadden ingelaten, werden op
vrije voeten gesteld. Eng Kang werd onthoofd en zijn hoofd in eene
ijzeren kooi ten toon gesteld. Eerst drie jaren na dezen opstand,
kreeg het hof van Madrid er kennis van.

Pedro de Acunha veroverde na de demping van dezen opstand, Ternate
en voerde den Koning weg, doch stierf plotseling in 1606, nadat hij
vier jaren geregeerd had. Cristobal Tellez vermeesterde, gedurende
den korten tijd zijner regering, eene nederzetting der Japanezen in
Dilao. Juan de Silva bragt in 1609 versterking van de Europesche
troepen met zich en maakte, in het zevende jaar zijner regering,
groote toebereidselen om de Hollanders aan te vallen, doch stierf na
eene korte ziekte. In 1618 kwam Alonzo Fajardo in de Philippijnen,
met conciliatoire bevelen voor de inlanders, bij wie hij zich populair
maakte. Hij strafte een' opstand in Buhol, zond eene missie naar
Japan, die echter niet slaagde, en doodde zijne vrouw in eene vlaag
van jalouzij. Hij had hare ontrouw vermoed en overviel haar eens 's
nachts in een huis, waar zij gewoonlijk rendez-vous aan haren minnaar
had gegeven, en in eene kleeding, die geen twijfel meer omtrent hare
schuld overliet. De Gouverneur liet een priester ontbieden, beval hem
haar de sacramenten toe te dienen, en bragt haar toen, niettegenstaande
de beden van den geestelijke, met zijn eigen dolk ter dood. Dit had
in 1622 plaats. Neerslagtigheid maakte zich van hem meester en hij
stierf in 1624. Twee Gouverneurs regeerden daarop ad interim. In
1626 kwam Nino de Tabera aan de regering. Hij bragt 600 man met zich
mede, verdreef de Hollanders en zond Olaso, een soldaat, die om zijne
heldendaden in Vlaanderen beroemd was, tegen de Jolo-Indianen, doch
Olaso leed eene volkomen nederlaag en keerde daarna naar Manilla terug.

In 1630 had eene zonderlinge gebeurtenis plaats. Het heilige sacrament
werd uit eene glazen vaas uit de hoofdkerk gestolen. Een algemeene
vastendag (rogativa) werd bevolen; de aartsbisschop toog barrevoets,
met asch bedekt en een touw om den hals uit zijn paleis om te trachten
te ontdekken waar de vaas verborgen was. Toen echter al zijne pogingen
mislukten, waren de pijnigingen van den heiligen man zoo hevig en
zijne smart zoo ondragelijk, dat hij onder den ramp bezweek. Zijne
dood had een hevigen strijd ten gevolge tusschen de geestelijke en
burgerlijke beambten.

In 1635 kwam een aantal rijke, bekeerde Japanezen aan, die zich
aan de gruwelijke vervolgingen onttrokken, welke de Christenen in
Japan hadden te verduren, maar eene menigte Katholieke zendelingen
spoedden zich daarentegen naar dat land, ten einde de martelaarskroon
te verdienen. Een andere merkwaardige geestelijke twist greep in
dien tijd plaats. Een uit Europa aangekomen commissaris beval, dat
al de monniken die baarden droegen met zendingen naar China en Japan
zouden belast worden, terwijl de geschoren monniken op de Philippijnen
zouden blijven. De aartsbisschop verzette zich daartegen, omdat de
pauselijke bevelen geene regelen omtrent de baarden inhielden. Hevige
geschillen ontstonden ook door de uitoefening van het regt van
asijl voor misdadigers, die hetzij tegen de militaire of wel de
burgerlijke autoriteiten in verzet waren gekomen. De aartsbisschop
excommuniceerde--de kommandant der artillerie kwam in opstand. De
aartsbisschop legde hem straf op,--de apostolische vicaris bevestigde
het vonnis. De Audiencia vernietigde het, en nu werd de bisschop van
Camarines als scheidsregter opgeroepen; deze sprak hem vrij. Men
kwam in hooger beroep en eene der partijen werd beschuldigd den
Heiligen Vader te hebben gelasterd. De Jezuïten voegden zich bij de
tegenpartij van den aartsbisschop, die al de monniken bijeenriep;
deze legden de Jezuïten eene boete op van 4,000 dollars. De Gouverneur
verdedigde de Jezuïten en eischte de intrekking van het vonnis binnen
zes uren. Hiermede liep de twist niet ten einde, maar ten slotte
maakte men onderlinge schikkingen op voorwaarden, die de partijen
elkander stelden.

De rampen, die de opstand van Eng Kang te weeg bragt, belette de
Chinezen niet in de eilanden, en bijzonder in de provincie Laguna
door te dringen, waar een andere opstand, waaraan 30,000 Chinezen
moeten deel genomen hebben, in 1639 ontstond. Zij verdeelden zich
in guerillas, die het land verwoestten, doch werden in het volgende
jaar tot onderwerping gebragt; 7,000 hunner gaven zich vrijwillig
over. Spaansche geschiedschrijvers zeggen dat de haat, die de Indianen
de Chinezen toedroegen, hen uit hunne gewone bedaardheid deden ontwaken
en zij buitengewonen ijver en werkzaamheid aan den dag legden bij de
uitroeijing van de aanvallers.

In de twisten tusschen de inlanders en de Spanjaarden werden zelfs
de zendelingen niet altijd gespaard, terwijl de Spanjaarden dikwijls
verraden werden door die personen, waarin zij het meeste vertrouwen
stelden. De zware afpersingen en belastingen, die men die Indianen
onder Fajardo oplegde, leidde tot een opstand in Palopag, waarbij de
Jezuïtische geestelijke vermoord en het klooster en de kerk verwoest
werden. De beweging verspreidde zich over verscheidene eilanden en vele
gevangenen te Caraga werden vrij gelaten om een' Indiaan gevangen te
nemen, Dabao genaamd, die zóó goed zijne zending vervulde, dat toen de
Gouverneur bij de forteres kwam om de krijgsgevangenen op te eischen,
Dabao zich van Zijne Excellentie meester maakte en hem onthoofdde,
met behulp van de gevangenen een aantal Spanjaarden, die zich in de
nabijheid en waaronder zich priesters bevonden, vermoordde, zoodat
niet meer dan zes, en daaronder een Augustijner barrevoets gaande
monnik, ontkwamen en naar de hoofdstad vlugtten. Toen nu echter
versterking van troepen uit Manilla aanrukte, gaven de Indianen zich
over, onder belofte eener algemeene vergiffenis. «Deze belofte--zegt
de Spaansche geschiedschrijver--werd niet nagekomen; de leiders van
den opstand werden integendeel opgehangen en eene groote menigte
Indianen gevangen gezet.» De Gouverneur-Generaal echter «keurde de
verbreking van eene in naam des Konings gedane belofte niet goed»;
hij beval dat de Spaansche aanvoerders gestraft en de zich nog in de
gevangenis bevindende inlanders losgelaten zouden worden.

In 1645 hadden gedurende twee maanden vreeselijke aardbevingen
plaats. In Cagajan werd een berg het onderste boven gekeerd en eene
geheele stad aan zijnen voet bedolven. Waterstroomen en modderregens
overstroomden een aantal plaatsen. Alle openbare gebouwen in de
hoofdstad werden vernield, uitgezonderd het klooster en de kerk
der Augustijnen en die der Jezuïten. Zes honderd personen werden te
Manilla onder de ruïnen van hunne huizen bedolven en 3,000 menschen
moeten bij deze ramp het leven hebben verloren.

De Lara onderscheidde zich door zijne godsdienstige gevoelens. Bij
zijne komst in 1653 weigerde hij aan te landen, voordat de bisschop
hem voorafgegaan was en den grond heiligde, dien hij betrad. Hij
vierde een jubilé op gezag van den Paus, waarbij het land van «alle
misdaden, wanbedrijven en vloeken» werd gezuiverd, waardoor het sedert
zoovele jaren besmet was. De aartsbisschop, staande op een plat-forme
te Manilla, zegende de eilanden en hunne bewoners in tegenwoordigheid
van eene tallooze menigte. Verzoeningen, belijdenissen, vergiffenissen
volgden op deze «gewijde dagen»; doch de zegeningen schenen weinig
voordeel te hebben aangebragt, daar zij door aardbevingen, stormen,
oproer, ongestrafte zeerooverijen, kortom, om de woorden van een'
Spaansch schrijver te gebruiken, «door een webbe van ongelukken en
rampen» gevolgd werden. Men zond zendelingen uit om de Mohammedanen te
bekeeren, doch zij werden ter dood gebragt, terwijl menige bekeerling
verrader werd. Kung Sing, het hoofd van de zeerooversbende, die
Formosa veroverd en 1,000 jonken met 100,000 man onder zijne bevelen
had, had eene zending naar Manilla uitgevaardigd, waardoor hij de
onderwerping van de eilanden aan zijne magt liet vragen, of anders met
een onmiddellijken inval dreigde. Deze bedreiging bragt een algemeene
schrik te weeg; men beval al de Chinezen het land te verlaten, doch zij
verzetteden zich hiertegen en nu werden zij bijna allen vermoord. «Het
is verwonderlijk--zegt de Mas--dat na zulke herhaalde nederlagen een
enkel Chineesch schip nog op de Philippijnen heeft durven komen.» Zij
moesten die slagen op verschillende tijdperken van hunne landslieden
verdragen, ofschoon het zeker is dat zij dikwijls de donderbui op hunne
eigene hoofden hebben doen neêrkomen. De Lara, dien men van omkooping
had beschuldigd, werd met eene boete van 60,000 dollars gestraft;
hem werd vergiffenis geschonken en hij keerde naar Spanje terug,
waar hij geestelijke werd en te Malaga, zijne geboortestad, stierf.

De «godsdienstige» de Lara vond in zijnen opvolger een man van een
geheel ander karakter. Het was Salcedo, een Belg van geboorte, die
in 1663 werd benoemd. Hij twistte met de priesters, beboette den
aartsbisschop en veroordeelde hem tot ballingschap; liet hem staan
terwijl hij hem ten gehoore ontving, en beleedigde hem daarna, en bij
den dood van den aartsbisschop, die weinige maanden later plaats had,
werden er groote fiestas gegeven en daarbij de heilige dienst «de
Profundis» ter eere van den afgestorvene verboden als onvereenigbaar
met de burgerlijke festiviteiten. De inquisitie kwam later tusschen
beide, en hare agenten bijgestaan door eene oude vrouw, die de
sleutels bewaarde, drongen in het paleis waar zij den Gouverneur
slapende vonden, hem ketenden in boeijen en als gevangene naar het
Augustijner klooster bragten. Daarop scheepten zij hem in naar Mexico,
doch onderweg stierf hij. De koning van Spanje veroordeelde echter
deze handelingen; hij verklaarde de eigendommen van hen die daartoe
medegewerkt hadden, verbeurd en stelde de erfgenamen van Salcedo
weder in het bezit van al hetgeen hem ontnomen was.

Manuel de Leon verkreeg in 1669 eene groote reputatie onder de
geestelijken. Hij regeerde acht jaren en vermaakte zijne goederen aan
obras pias (liefdadige werken of instellingen). Zijn voorganger, Manuel
de la Pena Bonifaz (tijdelijk aangesteld), had geweigerd zijn gezag
over te geven. Hij werd nu als opstandeling beschouwd, zijne goederen
verbeurd verklaard en zijne inhechtenisneming bevolen, doch hij zocht
eene schuilplaats in het klooster der Recoletos, waar hij stierf. Er
ontstond een twist tusschen de adspiranten naar het tijdelijke bestuur;
de daartoe benoemde oefende zijn gezag slechts zes maanden uit. Hij
werd bij zijnen dood opgevolgd door zijnen mededinger, die in 1678 door
Juan de Vargas Hurtado werd vervangen. Omstreeks dezen tijd hadden er
groote geschillen plaats tusschen de geestelijkheid en de burgers. Er
werd eene excommunicatie tegen den Gouverneur uitgevaardigd; hem werd
bevolen iederen feestdag in de kathedraal en de kerken van Parcan en
Binondo barrevoets en met een touw om den hals te verschijnen. Hij
weigerde zich aan zulk eene onteering te onderwerpen en leidde nu
een eenzaam leven aan de oevers van rivieren, geheel van de wereld
afgetrokken, tot dat men hem vergunning gaf zich naar Nieuw-Spanje
te begeven; hij stierf echter van verdriet op de reis.

Men moet, wanneer men de gebeurtenissen op de Philippijnen nagaat,
in de gedachte houden dat de eenige geschiedschrijvers de monniken
zijn, en dat hunne goedkeuring of veroordeeling wel niet als een
onpartijdig en billijk oordeel kan aangemerkt worden. Hurtado wordt
door hen van vele despotische handelingen beschuldigd; zij zeggen dat
hij, ten einde zijne plannen te doen gelukken, de monniken met den
hongerdood dreigde en door wachten verhinderde dat men voedsel in de
kloosters bragt; dat hij zich in verkiezingen van geestelijken mengde
en de inhechtenisneming beval van Bonifaz, dien hij vervolgde en die
zijn onmiddellijke tijdelijke voorganger was geweest; deze vlugtte
naar een klooster der Recoletos (barrevoets gaande Augustijners)
en werd door hen beschermd. De Jezuïten ontkenden zijne aanspraak
op bescherming, doch gedurende de geschillen stierf Bonifaz en
thans openbaarde zich een ander voorbeeld van de haatdragendheid
van het odium theologicum en van de eenheid en harmonie waarop de
kerk van Rome somtijds boogt als gevolgen van hare onfeilbaarheid. De
aartsbisschop twistte in dien tijd met de burgerlijke regtbanken, tot
wie hij zijne mandamus rigtte, en wier vertoogen hij beantwoordde met
hen te herinneren dat alle wereldlijk gezag aan dat der geestelijken
onderworpen was. De aartsbisschop werd in arrest genomen en door de
Audiencia tot ballingschap veroordeeld. Hij werd gedwongen zich in
zijne ambtelijke kleederen naar het vaartuig te begeven, dat hem naar
Pangasinan voerde. De Dominikaners, tot wier orde de aartsbisschop
behoorde, slingerden daarop hunne excommunicatiën en censuur, terwijl
troepen naar het klooster werden gezonden om te beletten dat men de
klokken luidde, en door alarm te maken het volk zou verzamelen. De
provinciaal, die het meest aan dezen tegenstand had deelgenomen,
werd met andere monniken naar Spanje gebannen. Toen zij gereed
stonden te vertrekken, beval de deken de tegenwoordige soldaten de
voeten van den provinciaal te kussen en hem alle eer te bewijzen,
terwijl hij zijne zegeningen over de monniken uitsprak. Te midden
van deze verwarring kwam een nieuwe gouverneur (Curuzcalegui) in
1684 aan het bewind, die zich voor de geestelijkheid partij stelde,
ten gunste van den verbannen aartsbisschop oordeelde en diens regter
tot ballingschap veroordeelde. Een hunner vlugtte naar het Jezuïten
collegie, een heiligdom, doch werd door de troepen gevat. Dit maakte
in lang geen einde aan de twisten, waarvan het vervolg te ingewikkeld
en te min belangrijk is, om het hier verder na te gaan.

In 1687 zond de Koning van Spanje een commissaris om een onderzoek
in te stellen naar de onlusten, die op de Philippijnen heerschten. De
Paus had de partij opgenomen voor de meest hevigen der geestelijkheid
en Pardo (de aartsbisschop), die zich dus in zijne hartstogtelijkheid
aangemoedigd zag, verklaarde de kerken der Jezuïten ontwijd, waarin
de ligchamen der burgers waren begraven, die tegen de monniken
hadden geoordeeld. Hun stoffelijk overschot werd opgegraven, doch
de meeste regters, die de regten van den Staat tegen de geestelijke
invallen hadden verdedigd, waren gestorven vóórdat de commissaris
aankwam, en gelukkig voor de openbare orde, overleed de oproerige
prelaat zelf ook in 1689. Curuzcalegui stierf hetzelfde jaar. Na
eene korte tijdelijke tusschenregering (gedurende welke Valenzuela,
de Spaansche Minister, die door Karel II naar de Philippijnen was
gebannen, op zijne terugreis te Mexico door den trap van een paard
werd gedood) werd Fausto Cruzat y Gongora in 1690 met de waardigheid
van Gouverneur bekleed. Zijn bestuur is zeer merkwaardig door den
finantiëlen voorspoed. Het duurde elf jaren, want zijn opvolger,
Domingo de Zubalburo, ofschoon in 1694 benoemd, kwam eerst in 1701
aan. Hij verbeterde de haven, doch werd door den Koning van Spanje
ontslagen, omdat hij een Pauselijken legaat à latere had toegelaten
zonder hem zijne geloofsbrieven af te vragen. De Audiencia vorderde
ze van hem, waarop de legaat antwoordde dat hij verbaasd was dat zij
het wagen durfden zijn gezag in twijfel te trekken. Hij verschrikte
het volk door deze verklaring en ging voort een collegie te stichten
in den naam van St. Clement. De Koning was zóó verstoord, dat hij
bevel gaf om het gebouw te vernielen; voorts legde hij de Oidores
(regter) eene boete van 1,000 dollars op en ontzette den deken van zijn
ambt. Martin de Ursua y Arrimendi kwam in 1709 en stierf diep betreurd
in 1715; hij stuitte de toevloeijing van Chinezen en verzoende dus
volksvooroordeelen. De tijdelijk aangestelde Gouverneur, José Torralba,
werd beschuldigd van diefstal uit 's lands schatkist tot een bedrag
van 700,000 dollars. Een koninklijk bevel gelastte hem 40,000 dollars
terug te geven en te waarborgen; hieraan echter niet voldoende, werd
hij, in boeijen geklonken en gevangen gezet. Later werd bevel gegeven
hem naar Spanje te zenden, doch hij stemde er in toe 120,000 dollars te
betalen. Hij had de middelen niet en stierf als een bedelaar. Fernando
Bustillo (Bustamente) landde in 1717 aan. Hij besteedde groote
sommen aan nuttelooze gezantschappen en leefde op een grooten en
verspillenden voet. Hij stelde finantiële hervormingen in het werk en
liet een aantal personen, die geld aan den Staat verschuldigd waren,
gevangen nemen. Hij maakte zich ook van eenige der voornaamste inwoners
van de hoofdstad meester, dreigde de regters, die naar het klooster
vlugtten en daar bescherming zochten. Torralba kwam in gunst bij hem;
hij verloste hem uit de gevangenis en gebruikte hem om de magt van de
Audiencia te ondermijnen, door hem met zijn gezag te bekleeden. Hij
beval dat, op het lossen van een stuk geschut, al de Spanjaarden
zich naar het paleis zouden begeven; arresteerde den aartsbisschop,
het kapittel der hoofdkerk en verscheidene prelaten en geestelijken,
waarop een oproer ontstond; eene massa volks ijlde naar het paleis
en doodde den Gouverneur en zijn' zoon, die zijnen vader ter hulpe
gesneld was. Francisco de la Cuesta werd tot het bestuur geroepen. De
nagelaten kinderen van Bustillo werden naar Mexico gezonden, en de
Audiencia maakte een rapport van het gebeurde aan den Koning op,
die Toribio José Cosio y Campo benoemde en degenen liet straffen,
die den dood van den vorigen Gouverneur hadden veroorzaakt, doch
door den invloed van een' Franciskaner monnik bragt men Cosio er toe
herhaaldelijk uitstel te verleenen, zoodat niets gebeurde van hetgeen
bevolen was. In 1729 werd het bestuur overgedragen op Fernando Valdes
y Tamon, die de militaire inrigtingen hervormde en eene expeditie tot
verovering van het eiland Palaos zond; doch deze poging mislukte en in
1739 werd hij opgevolgd door een' Vlaminger, Gaspar de la Torre. Hij
behandelde den fiscaal Arrojo zóó gestreng dat hij daarvan stierf. Hij
werd gemelijk, neêrslagtig en in zich zelven gekeerd en stierf in
1745. De bisschop van Ilocos, vader Juan Arrechedera, volgde hem als
Gouverneur op en de Sultan van Jolo, die gedoopt wenschte te worden,
bragt hem een bezoek te Manilla. De aartsbisschop, wien de zaak werd
opgedragen, verklaarde dat de Sultan door de Dominikaner monniken
van Panogui in den schoot der kerk was opgenomen. De markies van
Obando kreeg in 1750 het bestuur in handen. De aartsbisschop, dien
hij deed vervangen, had van het Spaansche kabinet bevel ontvangen
de Chinezen van de eilanden te verdrijven; doch hetzij uit eerlijke
overtuiging dat de tenuitvoerlegging van dit bevel de belangen van de
Philippijnen zou schaden, waaromtrent hij zeer juist oordeelde--of
wel (zooals de inlanders willen) uit eene zekere genegenheid voor
de Chinezen, stelde hij, onder verschillende voorwendsels, de
openbaarmaking van het koninklijk bevel uit. Obando wikkelde zich
in twisten met de Muselmansche inwoners van Mindanao, waartegen hij
niet was opgewassen. Hij besloot den Sultan van Jolo te herstellen,
doch toen hij Zamboanga bereikte, beschuldigde hij den Sultan
van ontrouw (infidencia), zond hem naar Manilla en liet hem in
de gevangenis zetten. De Mohammedanen kwamen hiertegen op. Obando
verlangde het bevel tegen hen te voeren. De Audiencia maakte echter
bezwaar den persoon des Gouverneurs bloot te stellen. De expeditie
mislukte en de onlusten namen toe. Hij legde het bewind neder in
een slechten gezondheidstoestand en stierf op den terugweg naar zijn
vaderland. Pedro Manuel de Arandia kwam in 1754 aan het bestuur. Hij
bestreed de Mohammedanen (of Mooren, zooals de Spaansche schrijvers
ze gewoonlijk noemen) met eenig succes. Hij koesterde het voornemen
den Sultan van Jolo te herstellen, doch liet zich in twisten met
de geestelijkheid in en zijne handelingen vonden afkeuring bij het
Spaansche Hof. Zijne onpopulariteit wekte droefgeestigheid bij hem
op en ten gevolge daarvan stierf hij in 1759. Ofschoon hij zijne
goederen voor liefdadige doeleinden vermaakte, vermoedde men dat het
aanzienlijke bedrag van de waarde daarvan, 250,000 dollars, een gevolg
was van de oneerlijke administratie, door hem gevoerd. De bisschop
van Zebu, en daarna de aartsbisschop van Manilla, Manuel Rojo, voerden
tijdelijk het bewind na den dood van Arandia. Rojo gaf Manilla in 1762
aan de Britten over [6]. Hij werd gevangen genomen en stierf in 1764
in den kerker, naar men wil van verdriet en schaamte. Simon de Anda
Salazar, een der regters van de koninklijke Audiencia werd met het
bestuur belast tijdens de Engelschen de hoofdstad in bezit hadden,
en vestigde zijn gezag te Pampanga, waar hij zelf het bewind voerde
tot de komst van Francisco de la Torre, die voorloopig door de kroon
werd benoemd en door tusschenkomst van Anda, Manilla van de Britten
wederkreeg. José Raon kwam in 1766 aan het bestuur.

De Sultan van Jolo, die door de Engelschen op zijn troon hersteld was,
veroorzaakte veel schade op het eiland Mindanao aan Raon, die niet
in staat was zijne landslieden te beschermen. Er werd besloten tot de
verdrijving der Jezuïten en dit geheime plan kwam den Gouverneur ter
oore. Hij werd beschuldigd van ontijdige openbaarmaking, en verdacht
eene portefeuille met belangrijke documenten te hebben verborgen. Men
beval zijne gevangenzetting in zijn eigen huis, waar hij stierf.

Een der geschiedschrijvers van de monnikenorde geeft het volgende
verhaal van de wijze waarop de weêrspannige Indianen werden behandeld:
«Arza begaf zich met den invloedrijken bijstand van de Augustijner
monniken en van de (talrijke) getrouwen naar Vigan en herhaalde daar
wat hij te Cagallan had verrigt; hij had meer dan honderd personen
laten ophangen en daaronder Dona Gabriela, de vrouw van Silang, eene
mestiza, die malas manas (slechte streken) had en niet minder dapper
dan haar man, die notaris was,--benevens een groot aantal cabecillas
(oudsten van familiegroepen), die naar de bergen van Alva vlugtten;
wat het overige gepeupel van deze weêrspannige menigte betreft,
vergenoegde hij zich ieder hunner 200 geeselslagen te geven en hen
te pronk te stellen. Hij zond 3,000 Ilocos zegevierend en met een
rijken buit naar Pangasinan. Dit gebeurde in 1763 [7].»

Na de verovering van Manilla door de Britten, vermoedde men natuurlijk
dat zij de verschillende oproeren, die op deze gebeurtenis volgden,
aanmoedigden. Het onstuimige en despotische karakter van Anda, die
het bestuur over de eilanden aanvaardde, haalde hem vele vijanden op
den hals en hij schijnt al die oppositie tegen zijne willekeurige
handelingen als de bewijzen van verraderlijke verhoudingen
met de Engelschen te hebben beschouwd. Ongetwijfeld werd hunne
tegenwoordigheid met vreugde begroet, vooral door de Muselmansche
bevolking van de zuidelijke eilanden, die daarin eenige hoop zagen
van het Spaansche juk bevrijd te worden, doch zelfs de Philippijnsche
geschiedschrijvers doen de Britsche autoriteiten regt wedervaren en
merken op dat zij de zeerooverijen van hunne bondgenooten straften,
zonder aanzien des persoons. De Spanjaarden echter moedigden Tenteng,
een Mohammedaanschen dato (hoofdman), aan om de Britten aan te
vallen, wier bezetting in Balambangan door ziekte van 400 tot 75 man
infanterie en 28 man cavalerie was verminderd. Dit was echter--zegt
de Mas--«bloot in de verwachting van buit te verkrijgen.» Zij slopen
's nachts uit de wouden naar de Engelschen terwijl deze sliepen,
staken hunne huizen in den brand en vermoordden allen op zes na,
die met den Engelschen kommandant in eene boot ontkwamen. Daarop
heschen zij de witte vlag en spaarden het leven van geen' enkelen
Engelschman, die aan land gebleven was. De Mohammedanen maakten zich
van eene menigte wapenen en geld meester. De Sultan van Jolo en
de dato's, die de wraak van de Engelschen duchtten, ontkenden elk
aandeel in de zaak, doch toen Tenteng Jolo bereikte en zijne buit
aan de autoriteiten overleverde, «meenden zij dat er thans wapenen
en geld genoeg waren om èn Spanjaarden èn Engelschen af te weren»;
zij verklaarden Tenteng als een held, die wel gehandeld had met zijn
vaderland. Weinige maanden later verscheen een Britsch oorlogschip
en verkreeg zooveel schadeloosstelling als in dit geval mogelijk was.

Anda had zooveel roem verworven door zijnen weêrstand tegen de
Engelschen, dat zijn souverein hem tot belooning eene menigte
eereteekenen schonk en hem tot Raadsheer van Castilie benoemde. In
1770 keerde hij als Gouverneur naar Manilla terug. Hij liet zijnen
voorganger, verscheidene regters, den Gouvernements-secretaris, een'
kolonel en andere personen in hechtenis nemen. Sommigen zond hij
naar Spanje, terwijl hij anderen uit de hoofdstad verbande. Hij liet
zich met geestelijke geschillen in, had vele kwellingen te verduren
en begaf zich eindelijk naar de verblijfplaats van de Franciskaner
monniken, waar hij in 1776 stierf. De Mas zegt met opzigt tot dit
tijdperk: «Gedurende meer dan twee eeuwen hadden de Philippijnen
aan de Spaansche kroon zulk eene opeenstapeling van twisten,
moeijelijkheden en uitgaven veroorzaakt, dat de ministers meer en
meer er op aandrongen de kolonie op te geven, doch de katholieke
monarchen konden nooit medewerken tot het verlies van al de zielen,
die men in deze streken reeds gewonnen had en die men nog hoopte te
winnen.» Na eene korte tusschenregering van Pedro Sarrio, kwam José
Basco in 1778 tot het bestuur. Hij vestigde het tabaksmonopolie,
zond drie regters naar Europa en noodzaakte andere beambten de
hoofdstad te verlaten, doch na drie jaren den Gouverneurszetel te
hebben bezet, keerde hij naar Spanje terug, alwaar de Regering hem
een ander ambt opdroeg. Pedro Sarrio werd op nieuw tijdelijk met het
gezag belast. Felix Berenguer de Marquina kwam in 1788 aan en regeerde
zes jaren. Hij werd beschuldigd van omkooping, doch de koning sprak
hem vrij. Rafael Maria de Aguilar werd in 1793 benoemd.

In 1800 raadpleegde de Gouverneur-Generaal den assessor over de
handelwijze jegens de Muselmansche zeeroovers in acht te nemen, die
de haven van Manilla waren binnengekomen. Hij ontving het volgende
antwoord, dat niet van grootspraak is vrij te pleiten.

«Het wordt tijd dat al de wenschen des Konings worden vervuld en dat
deze eilanden ophouden leenpligtig te zijn aan een verachtelijken
mohammedaan. Laat hem de schrikbarende bezoekingen gevoelen van een
volk, wiens roem reeds zoo dikwijls is gesmaad en beleedigd, doch dat
zijn onregt heeft verborgen en verdragen om des te beter zijne wraak
ten uitvoer te willen brengen; zuiver de kroon van den smet waardoor
zij in deze haven en ten aanzien van zoo menige Europesche natie
door het lage gepeupel (canalla) is bevlekt. De herhaalde rampen der
Indianen schijnen de Spanjaarden ongevoelig te hebben gemaakt; doch is
er een man, getuige van de smart, den moord, den ondergang van zoovele
gezinnen, wiens ziel niet vervuld is met een' dorst naar wraakneming
op den vernieler, op den verwoester? Wanneer het onze vrouwen, zonen,
vaders of broeders waren geweest, met welken aandrang zouden wij de
autoriteiten niet uitgenoodigd hebben om de misdadigers te straffen
en onze vrijheid te herstellen? De regtvaardigheid, het medelijden,
de pligt van uw geweten, waarop dat van den Koning steunt, dat alles
roept om wraak. Ten eeuwigen dage zal degene herdacht worden, die
ons van het juk bevrijdt, dat ons sedert eeuwen knelt!»

In 1805 werd een tractaat gesloten tusschen het Gouvernement van
Manilla en den Sultan van Mindanao. De Minister van Staat van den
laatste was een Mexicaansche deserteur; de ambassadeur der Spanjaarden
een Mexicaansche veroordeelde. Men behandelde hem inderdaad gestreng,
want, nadat hij het tractaat had gemaakt, beval men hem den termijn
van zijne bannelingschap te vervullen.

In 1811 brak eene zamenzwering in Ilocos uit, waar een nieuwe god door
de Indianen werd geproclameerd onder den naam van Lungao. Ter zijner
eere werd eene hierarchie van priesters gesticht. De eerste pogingen
van deze waren om de afgodendienaars te Cagajan te bekeeren en hen
te nopen de partij tegen de Spanjaarden op te nemen. Vooral droegen
zij haat toe aan de Katholieke zendelingen, doch de berigten, die
deze geestelijken aan de autoriteiten gaven, stelden deze in staat
den opstand te fnuiken en de leiders te straffen.

In 1819 werd Manilla door de cholera bezocht. Hiervan was het gevolg
dat vreemdelingen en Chinezen werden vermoord; men beschuldigde
hen toch, en vooral de Engelschen, dat zij de bronnen vergiftigd
hadden. Diefstallen en andere buitensporigheden volgden op deze
misdaden. Te vergeefs trokken patrouilles door de straten. De roof en
moord werden gestaakt toen er geene slagtoffers meer te vinden waren,
doch de Spanjaarden en hunne eigendommen werden gespaard.

Onder het bestuur van Martinez, in 1823, had een nieuwe opstand
plaats, aan het hoofd waarvan Novales stond, een bewoner van Manilla,
in Spaansche dienst. Meer dan 800 soldaten namen aan de beweging
deel. Zij maakten zich meester van het paleis, vermoordden den
luitenant des Konings en zouden waarschijnlijk het Gouvernement hebben
overrompeld, zoo er eenige organisatie of eenheid onder de bende hadde
geheerscht. Maar eenige moedige mannen verzamelden tallooze personen
rondom zich, die getrouw aan den Koning en zijne partij waren. Soldaten
rukten aan; de aanvallers wankelden; het onstandvastige volk begon
de revolutionaire leiders te wantrouwen, zoodat Novales met een stuk
geschut en ongeveer 300 à 400 volgelingen werd achtergelaten. Men
overmeesterde hem; hij vlugtte, doch was genoodzaakt zich over te
geven. Onmiddellijk voor een' krijgsraad gebragt, verklaarde hij
geene medepligtigen te hebben, doch alleen de leider der troepen te
zijn geweest, waarop hij denzelfden dag met een zijner sergeanten
werd doodgeschoten. Hierna werd eene amnestie geproclameerd, nadat
20 onder-officieren waren geëxecuteerd.

Eene ernstige muiterij ontstond te Tajabas gedurende het korte bestuur
van Oraa (1841--43). De Spanjaarden zeggen dat dit het werk was
van een' Tegalees, Apolinano genaamd, leekbroeder van het klooster
van Lucban, die nog geene 20 jaren oud was en eene broederschap
(Cofradia) stichtte, die zich uitsluitend tot inlandsche Indianen
bepaalde. De zaak was niet bekend geworden, zoo de bijeenkomsten
van de Cofrades niet den argwaan had opgewekt. De aartsbisschop
ontbood den Gouverneur-Generaal om deze vergaderingen te beletten,
die op sommige plaatsen door de autoriteiten gewettigd waren. Er werd
bevel gegeven tot inhechtenisneming van Apolinano, waarop hij naar
de bergen vlugtte; 3,000 Indianen voegden zich daar bij hem, en nu
verspreidde zich te Manilla het gerucht dat hij te Igsavan het vaandel
van den opstand had geplant. De Alcalde-major, vergezeld door twee
Franciscaner monniken, eenige troepen en twee kleine stukken geschut,
rukten hierop naar de verraden opstandelingen. Deze schoten op de
Spanjaarden en doodden den Alcalde. Toen deze tijding in de hoofdstad
werd aangebragt, verzamelde zich eene krijgsmagt van 800 man. Men zegt
dat de door Apolinano bezette positiën ongenaakbaar waren, doch hij
had de aan de Indianen gedane beloften niet gehouden, dat er wonderen
ten hunnen voordeele zouden plaats grijpen. Slechts weinigen gingen de
Spanjaarden te gemoet en de meesten daarvan werden nog gedood, terwijl
de overigen de vlugt namen. Bijna zonder verlies van hunne zijde,
lieten de Spanjaarden meer dan 240 Indianen op het slagveld achter en
namen 200 gevangen. Apolinano, die eene rivier wilde overtrekken, werd
door twee zijner eigen lieden gegrepen, gebonden en aan de autoriteiten
overgeleverd. Men beschuldigde hem dat hij naar de waardigheid van
Koning over de Tegalezen haakte. Hij bezwoer echter dat het doel
zijner Cofradia zuiver godsdienstig was. Den 4den November 1841 werd
hij doodgeschoten. De Mas, die hem kende, zegt dat hij een bedaard,
eenvoudig jongman was, die niets van het heldhaftige van een held of
gelukzoeker had. Hij verrigtte huiselijke bezigheden in het klooster
van Lucban, en voor zoover bekend is, was de eenige grond waarop
zij verdacht werden, dat hij geene Spanjaarden of Mestizen in zijne
godsdienstige broederschap opnam, maar het is niet met grond aan te
nemen dat zoovele levens op een bloot vermoeden zouden zijn opgeofferd.

Tusschen 1806 en 1844 volgden niet minder dan 14 Gouverneurs
elkander op. Onder hen is opmerkenswaardig Narciso Claveria, die
van 1844-49 regeerde. Hij vermeerderde de Spaansche bezettingen bij
het eiland Balanguingui. Eene zijner verklaringen vond veel bijval;
hij zeide «Spanje te hebben verlaten, terwijl het door burgerkrijg
werd geteisterd, doch hier geen onderscheid te zullen maken tusschen
zijne landslieden op grond van verschil in politieke gevoelens en geen
anderen titel te zullen erkennen als dien van Español y Caballero
(Spanjaard en man van eer).» Sedert is Ramon Montero Gouverneur
ad interim geweest en wel in 1853, 1854 en 1856. De markies van
Novaliches kwam in 1854 aan het bestuur, doch regeerde slechts
ongeveer 8 maanden. Don Manuel Crespo kwam in November 1854 en de
tegenwoordige Gouverneur-Generaal, Don Fernando de Norzagaray, den
9den Maart 1857 aan.

Het is opmerkenswaardig, dat gedurende den tijd dat 78 Gouverneurs
aan het bestuur waren, slechts 22 aartsbisschoppen elkander hebben
afgewisseld, zoodat het gemiddelde tijdperk van het burgerlijk
bestuur vier jaren, dat van het geestelijke bewind elf en een half
jaar bedroeg.



HOOFDSTUK IV.

AARDRIJKSKUNDE, KLIMAAT, ENZ.


De algemeen aangenomen theorie omtrent de vorming van de Philippijnen
is, dat zij allen deel uitmaakten van een uitgestrekt primitief
vasteland, dat door eene omwenteling in de natuur werd doorgebroken, en
dat deze eilanden de verspreide stukken van dat vasteland zijn. Buzeta
onderstelt dat de overige eilanden van Luzon werden losgerukt. [8]

De Indianen hebben eene traditie, volgens welke de aarde op de
schouders zou zijn gedragen door een reus, die vermoeid geworden
door zijnen zwaren last, haar in den oceaan wierp, waardoor niets
boven water bleef dan de bergen, die tot eilanden werden tot heil
van het menschdom.

Ik stel mij niet voor eene uitgebreide geographische beschrijving van
de Philippijnsche eilanden te geven. Uit de twee lijvige deelen van
Buzeta leert men de kleinste bijzonderheden kennen, waardoor ik met de
verschillende localiteiten ben bekend geworden. De feiten, die ik in
den loop van mijne persoonlijke opmerkingen verzameld heb, betreffen
voornamelijk de eilanden Luzon, Panay en Mindanao. De meer algemeene
berigten zijn ontleend aan Spaansche autoriteiten op de plaats zelve
of heb ik gevonden in Spaansche boeken, door mij geraadpleegd. Ik
kan niet vermoeden dat men het tegenwoordige werk als compleet of
volledig zal beschouwen, doch het zal althans eenigzins de kennis
kunnen vermeerderen, die men reeds van deze streken heeft.

De uitgestrektheid van den Philippijnschen Archipel bedraagt ongeveer
300 mijlen van het noorden tot het zuiden en 180 van het oosten
tot het westen. Hij omvat een ontelbaar aantal eilanden, waarvan
de meeste groote eene Spaansche of mestizen bevolking hebben. Eene
reeks onregelmatige bergen loopt midden door allen. Die, welke
als de Caraballos in Luzon bekend zijn, worden door onafhankelijke
stammen van afgoden dienende Indianen bewoond en strekken zich tot
ongeveer 60 mijlen uit. Verscheidene groote rivieren ontspringen in de
Caraballos. Aan den kruin van den berg Cabunian, die zeer moeijelijk
te beklimmen is, bevindt zich een graf dat door de heidensche
Igorottes wordt vereerd. Op verscheidene eilanden vindt men groote
meeren, waarvan sommige gedurende den regenmousson zeer uitgestrekt
worden. Deze overstroomingen zijn natuurlijk voordeelig voor het gewas,
daar zij groote plekken land vruchtbaar maken. Mindanao, hetgeen «man
van het meer» beteekent, ontleent zijn' Indischen naam aan het tal
binnenwateren, even als de benaming la Laguna door de Spanjaarden
is aangenomen ter aanduiding van de provincie, die aan het meer
of de baai grenst. In het laatste district vindt men vele minerale
en warme bronnen, waaruit eene der gemeenten den naam van Los Banos
(de baden) heeft verkregen. Een dezer bronnen heeft op de plaats waar
zij ontspringt eene temperatuur van 67° Reaumur. Zij worden dikwijls
bezocht door de inwoners van Manilla. In de gemeente Mainit heeft
men ook warme bronnen.

Het klimaat van de Philippijnen onderscheidt zich weinig van dat van
de meeste andere tropische streken in het Oosten. Het wordt in een
Spaansch spreekwoord aldus beschreven:


                          Seis meses de polvo,
                          Seis meses de lodo,
                          Seis meses de todo,


dat is: «zes maanden stof, zes maanden modder, zes maanden van alles»,
ofschoon men mag aannemen dat het regensaizoen een half en het drooge
jaargetijde mede een half jaar duurt. Intusschen heeft men, zooals het
versje zegt, menige maand van onzekerheid, waarin de vocht het gewone
drooge saizoen vervangt en zoo omgekeerd. Van Junij tot November echter
is het land overstroomd, zijn de wegen grootendeels onbegaanbaar en
is het reizen in het binnenland moeijelijk en onaangenaam. Zelfs in de
maand December vonden wij in verschillende districten van Luzon, zooals
wij vroeger hebben medegedeeld, plaatsen, waarin men de rijtuigen moest
verlaten en de dragers van den palanquin tot hunne enkels in den modder
zakten, even als andere plaatsen waar wij ons genoodzaakt zagen een
nieuwen weg door de bosschen te banen. De hitte is te drukkend om op
het midden van den dag eenig vermoeijend werk te verrigten, zoodat de
siesta gewoonlijk van 1 tot 3 ure plaats heeft; vóór en na dien tijd
worden bezoeken afgelegd en zaken gedaan. De aangename avondtijd levert
intusschen gezellig verkeer op. De voornaamste lieden hebben hunne
tertulias, waarop gasten van 8 1/2 tot ongeveer 11 ure welkom zijn.

Het verschil in de warmte bedraagt zelden meer dan 10° Reaumur; het
maximum der hitte is 28° à 29°, het minimum 18° à 19°. Winterkleederen
zijn bijna nergens noodig.

Het verschil tusschen den kortsten en langsten dag is 1 uur 47 min. 12
sec. Den 20sten Junij gaat de zon te Manilla op ten 5 uur 33 min. 12
sec. en gaat ten 6 uur 26 min. 48 sec. onder; den 20 December gaat
zij ten 6 uur 26 min. 48 sec. op en ten 5 uur 33 min. 12 sec. onder.

De regen valt te Manilla minstens 84 duim en op zijn meest
114. Hagelbuijen zijn zeldzaam. Geen berg is hoog genoeg om een
«sneeuwkruin» te vertoonen; de hoogste, Banaho, verheft zich 6 à
7,000 voet boven de oppervlakte van de zee.

Even als alle andere tropische klimaten worden ook de Philippijnen
door de gewone rampen bezocht, die de woeste elementen aanbrengen
om die linie, welke de gordel der wereld wordt genoemd. Hevige
orkanen brengen vreesselijke verwoestingen aan; typhons bedekken
de kusten met wrakken; rivieroverstroomingen en buitengewone regens
vernielen de producten der aarde, terwijl langdurige droogten even
noodlottig zijn voor den landbouw en zoo vaak de hoop van zoovele
gezinnen teleurstellen. Aardbevingen doen het land schudden,
werpen de sterkste gebouwen omver en vernielen menschelijk werk;
vulcanische bergen overstroomen de aarde met hunne stroomen brandend
lava. Zwermen sprinkhanen verslinden dikwijls al wat groen is op den
grond en epidemische ziekten slepen zeer vele duizenden ten grave. Ook
de verwoestingen, die door brand veroorzaakt worden, zijn dikwijls
niet minder vreesselijk, omdat het grootste gedeelte der huizen van
ontvlambare stoffen zijn gebouwd. Wanneer zulk een ongeluk plaats
grijpt, verspreidt het zich dan ook met verwonderlijke snelheid en
daar hier geene genoegzame middelen van blussching zijn, wordt daarbij
meermalen eene geheele bevolking van huis en have beroofd.

Vooral gedurende de afwisseling der moussons zijn de stormen dikwijls
schrikbarend en gaan zij vergezeld van zeer hevige regens, bliksem
en donder. Wanneer dit 's nachts plaats heeft, wordt de duisternis
nog grooter. Menigeen verliest zijn leven door een bliksemstraal die
hem treft, en huizen worden dikwijls door de hevige stroomen weggerukt.

Bagyo is de Indische benaming voor orkaan. Deze hevige uitbarstingen
worden gewoonlijk 's morgens aangekondigd door een dunnen
rookenden mist, die zich op de bergen vertoont; deze pakt zich
zamen, verduistert, vereenigt zich eindelijk in dikke wolken en
breekt, vóórdat de dag nog verloopen is, in al zijne hevigheid en
vernielingskracht uit, zoodat hij 1 1/2 à 2 uren blijft voortwoeden. De
heer de Gentil zegt dat in de heete luchtstreek de wolken, die de
meest vernielende orkanen te weeg brengen, zich niet hooger dan 400
ellen loodregt verheffen.

De grootste der vulkanen is de Mayon in Luzon. Hij heeft den vorm
van een suikerbrood en volkomen als een kegel. Zijn basis beslaat
verscheidene mijlen in de provinciën Albay en Camarines en hij is
een der meest uitstekende voorwerpen en landteekenen, die men uit
de zee kan zien. Er stijgt voortdurend rook uit op, die wel eens van
vlammen vergezeld gaat, terwijl het onderaardsche gerommel dikwijls
op een' afstand van verscheidene mijlen hoorbaar is. Het land in den
omtrek is met zand en steenen bedekt, die de krater op verschillende
tijden uitgebraakt heeft. De Alcalde heeft eene beschrijving gemaakt
van eene in 1767 plaats gehad hebbende uitbarsting, die tien dagen
duurde, gedurende welken tijd een rookzuil, wiens basis ongeveer
40 voet in middellijn was, opsteeg; eene lava rivier werd gedurende
twee maanden op eene breedte van 120 voet uitgestort. Groote schade
werd daarbij aan de naburige dorpen toegebragt. De lavastroom werd
omstreeks eene maand later door ontzaggelijke waterstortingen gevolgd,
die of de beddingen van de bestaande rivieren uitbreidden of nieuwe
kanalen vormden in hun stroomen naar de zee. De stad Malinao werd
geheel vernield, even als een derde gedeelte der stad Casana. Vele
andere dorpen werden insgelijks geteisterd; bosschen werden onder
het zand begraven, dat huizen en menschelijke wezens overstroomde. De
verwoestingen strekten zich over meer dan 6 mijlen uit.

Bij eene uitbarsting te Buhayan, op 60 mijlen afstand van Zamboanga,
op het eiland Mindanao, die in 1640 plaats greep, werden groote
steenmassa's op een' afstand van 2 mijlen geslingerd. De asch viel
in de Molukkos en op Borneo. Zamboanga lag in eene dikke duisternis
gehuld. Op de vaartuigen in zee werd het licht ontstoken, doch
ook dit licht werd door de zandwolken verduisterd. De berg, waarin
de uitbarsting ontstond, verdween en in zijne plaats werd een meer
gevormd, dat zich nog daar bevindt ter herinnering aan de schrikbarende
gebeurtenis. De wateren van het meer waren geruimen tijd wit van de
asch. Te Manilla had men het geraas van de uitbarsting gehoord.

Ongeveer 20 mijlen van Manilla is de provincie Batanga gelegen. In
eene der baaijen bevindt zich een eiland, dat de inlanders Binintiang
Malagui noemen en dat merkwaardig is door zijne schoonheid, zijne
verscheidenheid van gewas en het groote aantal dieren, dat men er
vindt. Het oostelijke gedeelte van het eiland vormt een berg, welks
uitgedoofde krater zigtbaar is in den vorm van een ontzaggelijk
grooten gespleten kegel. De kanten van den berg zijn door groote
kanalen vernield, waar langs de lavastroomen moeten hebben geloopen. De
zijden zijn bedekt met ijzer- en zwavelachtige deelen en puimsteen,
die het opstijgen moeijelijk maken. Aan de zuidzijde is hij echter
wel toegankelijk; langs dien kant bereikt men den mond van den
krater, wiens omvang meer dan drie mijlen bedraagt en wiens diepe
en woeste uithollingen verbazingwekkende bewijzen opleveren van de
beroeringen, die in vroegere dagen dit gedeelte der aarde moeten
hebben geschokt. Een Spaansch schrijver zegt dat het er uitzag «als
een vreesselijke vloek door Satan tegen de godheid uitgebraakt.» Men
vindt nog eenige teekenen van het verledene in den rook, die uit den
afgrond opstijgt, maar het karakteristieke van de plaats is vooral
het contrast tusschen de reusachtige brokstukken en ruïnen van de
natuur aan de eene zijde, en de buitengewone lieftalligheid en rijke
verscheidenheid op andere gedeelten van het landschap. Wanneer men
met koorden om het lijf gebonden in den krater afstijgt, bereikt men
op eene diepte van ongeveer 600 voet een groot vlak; hier vindt men
vier kleinere kraters; uit een daarvan stijgt voortdurend, en uit de
anderen van tijd tot tijd rook op; men kan er echter niet bijkomen
door de weekheid en de hitte van den grond. Ten oosten bevindt zich
een meer, waaruit een stroom rondom de kraters over zwavelbedden loopt,
die de kleur van smaragden aannemen. Vroeger was dit meer in kokenden
toestand; tegenwoordig is zijne temperatuur iets hooger dan de gewone;
zilver wordt in zijne nabijheid onmiddellijk zwart. Voortdurende
aardbevingen veranderen het uitzigt van den krater en zijne omstreken,
zoodat iedere nieuwe beschrijving van eene vroegere verschilt. De
Indianen hebben grootsche denkbeelden van den mineraal rijkdom, die de
berg in zijnen boezem verbergt; de zwavelmijnen werden weinige jaren
geleden met vrucht geëxploiteerd, toen een wel bekend natuurkundige
(Lopez, sedert overleden) het Spaansche Gouvernement groote sommen
aanbood voor het regt van monopolie, om de mijnen in het district
Taal te exploiteren.

Den 21sten September 1716 hoorde men een geraas als dat van het
vallen van zwaar geschut uit den Taal vulcaan en scheen de berg over
eene uitgestrektheid van drie mijlen naar Macolot in een' staat van
ontvlamming te verkeeren. Reusachtige stroomen kokend water en asch
werden uitgeworpen, de aarde werd aan alle kanten geschokt, de wateren
van het meer werden onstuimig en overstroomden den oever; dit duurde
drie dagen. Het water werd zwart en de zwavelachtige reuk verpestte het
geheele district. In 1754 had eene nog heviger uitbarsting gedurende
acht dagen plaats, waarmede vreesselijke ontploffingen, schokken,
duisternis en zulke dikke stof- en aschwolken gepaard gingen, dat
daarmede al de huizen te Manilla, op een' afstand van 20 mijlen,
overdekt werden. Groote steenmassa's, vuur en rook, spuwde de berg
uit. Het meer kookte al borrelend. Stroomen jodenlijm en zwavel liepen
over het district Bongbong. De krokodillen, haaijen, tonijnen en alle
groote visschen werden in de rivier gedood en dreven naar de oevers,
terwijl zij de lucht verpestten. Men zegt dat de onderaardsche en
atmospherische donders op een' afstand van 800 mijlen van den vulkaan
werden gehoord, en dat de wind de asch naar ongeloofelijke afstanden
voerde. Te Panay was het midden op den dag volslagen donker. Eene
menigte pueblos werden geheel vernield en daaronder Sala, Janavan,
Lipa en Taal: andere plaatsen van denzelfden naam zijn later op
grooteren afstand van den berg gesticht.

Lopez geeft eene beschrijving van zijn' togt naar den krater. Hij
hield gedurende acht dagen 100 man bezig tot vervaardiging van een
touwladder om af te dalen. Hij zegt dat de krater ovaal is en twee
mijlen in middellijn heeft; dat het meer in den krater door vlakken
en vasten grond is omringd, dat er zich een diepe bres in bevond,
die kortelings in vuur had gestaan: er was zwavel genoeg om een er
aantal schepen mee te laden. Hij zag een kubiek stuk porphier van 20
à 25 voet in het vierkant. De wand van den krater is aan alle zijden
loodregt; die aan de noordzijde is 1,200 voet hoog en de laagste ruim
900 voet. Hij meent dat de zuidzijden van porphier zijn. 's Nachts,
op de helft van den weg, zag hij «duizend millioenen» pitten, waarvan
het gaz onmiddellijk ontvlamde, wanneer het in aanraking kwam met den
atmospheer en hij hoorde vele kleine ontploffingen. De wateren van het
meer werden met zwavelzuur bezwangerd en 12 pond water leverde, wanneer
het gedistilleerd was, een' minerale oplossing van 21 pond gewigt op.

Men vindt vele merkwaardige spelonken op de Philippijnen. Ik
vertaal hier eene beschrijving van eene in de provincie Tondo. Twee
steenbergen zijn vereenigd en aan den rand vindt men den weg,
die naar een tak van de hoofdrivier leidt. Ter regterzijde is eene
spelonk, wier voorzijde naar het zuiden gekeerd is. Aan de opening
ziet men meestal kronkelgewas, doch in den vorm van een' boog, en
daar zij geheel van marmer is, levert dit, vooral bij zonneschijn,
een heerlijk uitzigt op. Men treedt binnen door een hoogen, gladden,
natuurlijken muur als de façade van eene kerk, waarover eene holte
kapelvormig ligt. Het pad binnen in is vlak, ongeveer 4 yards breed
en 6 hoog, doch op sommige plaatsen eenigzins lager. Het dak stelt
eene menigte bevallige figuren voor, die veel op afhangende ananassen
gelijken, welke door de voortdurende afdruiping van het water worden
gevormd. Sommigen zijn bijna 2 el lang en schijnen in regelmatige
groeven te zijn gehouwen; anderen zijn in den vorm van pyramiden,
wier grondslagen tegen het dak rusten. Bogen, waardoor men en van
boven en van beneden kan doorgaan, vindt men onder deze merkwaardige
werken. Niet ver van de deur is een door de natuur gevormde trap,
waarmede men in eene groote kamer komt; aan de regterhand vindt men
een anderen weg, die naar een tweede trap leidt, waar langs men naar
de hoofdcommunicatie gaat. Een zeer groot aantal vleêrmuizen hangen
met een' vleugel tegen de zoldering. Ofschoon sommige paden modderig
zijn, is de grond over het algemeen van steen, en geeft een hollen
klank van zich af alsof er gangen onder liepen. Wanneer men de spelonk
ruim 200 el ver is binnengedrongen, verneemt men een groot geraas, dat
eene heldere rivier veroorzaakt, aan wier zijde de spelonk voortloopt
onder een half cirkelvormig dak. In de groote spelonk zijn meerdere
kleine gewelven en uitstekende punten, die een grootsch aanzien en
een Gotischen vorm hebben. De stroom loopt van het noordwesten naar
het zuid-oosten.

De vreesselijke verwoestingen en veranderingen door aardbevingen te
weeg gebragt, zijn nergens opmerkelijker dan op de Philippijnen. Daar
hebben zij bergen omver geworpen, valleijen opgevuld, uitgestrekte
vlakten verwoest; zij hebben een' weg van de zee naar het binnenland
en van de meeren naar de zee gebaand. Er bestaan vele legenden van
deze omkeeringen op de aarde, doch de verhalen van de latere rampen
kunnen als waar aangemerkt worden. De aardbeving van 1796 vooral was
ijzingwekkend. In 1823 werden vele kerken te Manilla, benevens de
hoofdbrug, de barakken en een aantal particuliere huizen vernield,
terwijl eene bres van bijna 4 mijlen in de lengte werd geopend. Al
de inwoners vlugtten naar de velden en de zes in de haven liggende
vaartuigen werden stuk geslagen. Men heeft nooit eene juiste opgaaf
erlangd van het aantal slagtoffers. In 1828, tijdens eene andere
aardbeving, verkregen de lampen zulk een' schok, dat zij een boog van
4 1/2 voet beschreven; de groote hoeksteenen van de hoofdpoort der
stad werden uitgerukt en de klokken begonnen van zelve te luiden. Deze
aardbeving duurde 2 à 3 minuten en haalde de muren van verscheidene
kerken en andere gebouwen omver, doch ging zooals gewoonlijk van
onderaardsch gerommel vergezeld.

Er bestaat te weinig gelegenheid om wetenschappelijke opmerkingen te
doen omtrent aardbevingen, die de menschen verrassen en gewoonlijk
zooveel schrik verwekken, dat men daarvan geene juiste en authentieke
bijzonderheden kan mededeelen. Een heer, die te Manilla verschillende
tijdmeters had verzameld, ten einde de buiging der hoeken en den loop
der slingering na te gaan, beweert, dat bij de ligte aardbevingen
van 20 en 23 Junij 1857, waarbij de thermometer op 88° stond, de
rigting van den eersten schok van het N. N. O. naar het Z. Z. O. was,
de duur 14 sec. en de slingering van den tijdmeter 1 1/2 graad; dit
geschiedde ten 2 uur 0 m. 40 s. op den 20sten Junij. Bij den tweeden
schok was de rigting van het N. O. naar het Z. W.; de duur 26 sec;
de slingering van den tijdmeter 2°; de tijd 2 uur 47 m. (mede op
20 Junij). De derde schok was van het Z. W. naar het N. gerigt; hij
duurde 15 sec. en de grootste slingering bedroeg 6°, doch gedurende
eene minuut merkte men ligte bewegingen op en beliepen de slingeringen
van 2 tot 3/4°; hij viel voor ten 5 uur op den 23sten Junij.

De aardbevingen hebben groote veranderingen in de aardrijkskundige
ligging der Philippijnen gebragt. Bij die van 1627 verdween een der
hoogste bergen van Cagajan. In 1675 ontstond op het eiland Mindanao
een doortogt naar de zee en werd eene groote vlakte overstroomd. Ook
op Luzon hebben achtereenvolgende aardbevingen eene reeks van rampen
te weeg gebragt.

Landziekten zijn zeldzaam op de Philippijnen. Afgaande koortsen en
chronische roode loop behooren tot de gevaarlijkste ziekten. Tweemaal
heeft zich de cholera op de eilanden vertoond: in 1820 en in
1842. Elephantiasis, melaatschheid en het St. Anthony's vuur zijn
de plagen der Indianen, en de wildere stammen in het binnenland
lijden aan verschillende huidziekten. De berri-berrie is algemeen en
noodlottig. Venus-ziekten zijn algemeen verspreid, doch gemakkelijk
te genezen. Onder de Indianen worden gewassen tot geneesmiddelen
gebruikt. Chinesche kwakzalvers hebben veel invloed. In het uitroeijen
van sommige tropische ziekten, kan geen Europeaan met de inlanders
wedijveren. Zij genezen de schurft met groote behendigheid en moeten
ook geneesmiddelen hebben voor longziekten. Hunne pleisters hebben
voor uitwendige wonden eene goede uitwerking. Zij gebruiken nooit
lancet of bloedzuigers. Heelkunde is natuurlijk onbekend.

Over het algemeen waren op de Philippijnen eenige personen uit
Europa, die met goed gevolg de geneeskundige praktijk hebben
uitgeoefend. Vreemdelingen mogen er hun beroep uitoefenen, na vooraf
de magtiging van het Spaansche Gouvernement te hebben verkregen;
doch de inlanders wijken zelden van hunne eigene eenvoudige wijze
van behandeling van de algemeene ziekten op de eilanden af en in
die gedeelten waar geene of weinig Spaansche bevolking is, vindt men
niemand, wien een heelkundige operatie kan worden toevertrouwd. De
plantenwereld verschaft eene groote verscheidenheid van geneeskruiden,
die het instinct of de ondervinding van de Indianen hebben leeren
gebruiken en die waarschijnlijk over het geheel even doeltreffend zijn
als de meeste krachtige geneesmiddelen, die de Europesche wetenschap
aanwendt. Quinine, opium, kwik en arsenicum zijn de wondermiddelen op
het veld van Oostersche ziekten en het vroegtijdige en juiste gebruik
daarvan stuit den loop van de ziekte over het algemeen.

Ik trof op het eiland Panay den practiserenden docter Lefevre aan,
dien ik meer dan 20 jaren vroeger in Egypte had gekend en die een der
moedige mannen was, welke met kracht streden tegen de bijgeloovige
massa, die den besmettelijken aard van de Oostersche pest bespot en
wantrouwt aan de deugdelijkheid van de quarantaine-bepalingen, die zoo
geheel nutteloos, kostbaar en nadeelig zijn. Hij stelde mij eenige
opmerkingen ter hand, die hij in 1840 te Bombay had gepubliceerd,
waar vaartuigen aan een quarantaine-onderzoek onderworpen waren. Hij
verzekert dat de pest slechts op bijzondere jaargetijden, bij zekeren
bepaalden toestand der atmosfeer ontstaat en ook dan wanneer kwade
dampen door de ontbinding van bedorven voorwerpen verspreid worden;
dat landziekten onbekend zijn in die streken waar men geschikte
voorzorgmaatregelen neemt omtrent den gezondheidstoestand; dat strenge
koude of zware hitte den voortgang van de pest stuit; dat zij de
meeste verwoestingen aanrigt als dampen en dierlijke en plantaardige
zelfstandigheden het grootste gedeelte van de zuurstof absorbeert;
eindelijk dat de pest nergens ontstaat of zich verspreidt waar de lucht
zuiver is. Ik verheugde mij na zulk eene langdurige ondervinding de
zaak nog eens met hem te kunnen bespreken en ik zag met genoegen dat
hij meer en meer gesterkt was in zijne vroegere meening daaromtrent,
door langdurig verblijf in die streken, waar land- en epidemische
ziekten een besmettelijk karakter hebben, schoon zij niet van den aard
der Levansche pest zijn. Dr. Lefevre bevestigt dat de quarantaine nooit
in het minste het gevaar van de pest verminderd of hare verwoestingen
gestuit, maar veeleer de voortplanting daarvan heeft bevorderd. Hij
beklaagt de doofheid en ongeloofelijkheid van diegenen, welke «duizend
onbetwistbare feiten» niet kunnen overtuigen en besluit aldus: «Indien
ik niet met bijzondere zorg de pest had bestudeerd te midden van eene
epidemie, en zonder meer voorzorgen dan het gevaar vereischte,--indien
ik, ten gevolge van de verschrikkelijke bezoeking in Egypte van 1835,
niet zoo herhaaldelijk bij elk geval tegenwoordig ware geweest,--indien
ik eindelijk sedert dien tijd mij niet met warmte aan de voortdurende
studie van deze ziekte, aan de geschiedenis der plagen waarmede de
wereld reeds is geteisterd en aan het onderzoek van alle soorten
van tegenwerpingen had gewijd--zou ik mijne opinie niet zoo bepaald
vooropgesteld hebben,--eene meening aan welker gegrondheid ik geen
oogenblik twijfel.»

Men kan niets anders dan, ten opzigte van de geographische ligging
van deze eilanden, getroffen worden door de ontzagwekkende stilte en
de uitstekende schoonheid van hunne nog oorspronkelijke bosschen,
die zoo zelden nog doordrongen zijn en hunne kronkelwegen, die nog
geen menschelijke voet heeft betreden. Niets stoort daar de stilte
dan het gegons der insecten, het gezang der vogelen, het gehuil
der wilde dieren, het geruisch der bladeren, het vallen van oude
takken. Het is alsof het gewas zich ongestoord en zonder toezigt
weelderig voortplant. Slingerplanten klimmen van boom tot boom op;
schoone orchideën hangen van de stammen en takken. Men vraagt, waarom
is zooveel schoonheid, zooveel luister in het niet gelaten? Maar
is het inderdaad zoo? Voor den Schepper moet de beschouwing zijner
werken, zelfs waar zij voor het menschelijke oog onzigtbaar blijven,
aangenaam zijn en deze half verborgen, half ontwikkelde schatten
zijn slechts afgezonderde stapelplaatsen, die den mensch overgelaten
zijn te exploiteren; zij zullen de nieuwsgierigheid opwekken en de
nasporingen van latere eeuwen beloonen. De mensch zwerve waar ook,
hij exploitere zooveel hij wil; hij moge weetgierig en vindingrijk
zijn, overal vindt hij, alom zal er steeds boven en rondom hem een
oneindig en door tallooze geslachten heen onuitputtelijk veld tot
bearbeiding voor de toekomst zijn.



HOOFDSTUK V.

BESTUUR, ADMINISTRATIE, ENZ.


Aan het hoofd van het bestuur van den Philippijnschen Archipel staat
een kapitein- en Gouverneur-Generaal, die te Manilla, de hoofdstad
der eilanden resideert, en deze niet mag verlaten zonder toestemming
van den Souverein van Spanje. Naast het bestuur over Cuba, is 't het
belangrijkste en meest winstgevende ambt dat het kabinet van Madrid
kan wegschenken en was het helaas meestal eene der prooijen, die
betwist werd door de ongelukkige en door de voorheerschende, politieke
partij genomen werd. Het was dan ook eene treurige bezigheid voor
mij de collectie portretten na te gaan van al de geregeerd hebbende
Gouverneurs-Generaal en zoovele lijsten te zien die op toekomstige
aanvulling wachtten,--welke de muren versierden van de schoone
vertrekken die ik in het paleis bewoonde. Sedert 1835 hebben vijf
tijdelijke en elf definitieve benoemingen tot Gouverneur-Generaal
plaats gehad. Sommigen hunner bekleedden hunne magt slechts weinige
maanden, en werden ten gevolge van ministriële verandering te
Madrid, vervangen. Onder andere hooge ambten moet ik opmerken,
dat sedert 1830 slechts twee aartsbisschoppen geregeerd hebben,
terwijl men rekent dat de hoofden van de departementen tien jaren
in functie blijven. De schadelijke gevolgen, die zulk een onzekere
toestand in het hoogste bestuur op de algemeene belangen heeft, zijn
onberekenbaar. De herhaalde en plotselinge veranderingen en benoemingen
komen dan ook in geenen deele overeen met de begrippen van monarchaal
en erfelijk bestuur, maar veeleer met de republikeinsche instellingen
van de Westersche volkeren, en de langzame ontwikkeling der onmetelijke
hulpbronnen van deze schoone eilanden is dan ook voorzeker voornamelijk
toe te schrijven aan deze afwisselingen in het hoogste bestuur.

De titels van den Kapitein-Generaal beslaan een bladzijde en omvatten
de gewone werkzaamheden van het bestuur, met uitzondering van het
gezag over de vloot, dat aan den Spaanschen Minister van Marine is
opgedragen, en van eene eenigzins beperkte magt in geestelijke zaken,
hetgeen een uitvloeisel is van de uitsluitende vestiging van het
Roomsch-Katholieke geloof.

De Luitenant-Gouverneur, die de plaats van den Kapitein-Generaal bij
diens dood inneemt, wordt de Segundo Cabo of tweede opperhoofd genoemd.

De Philippijnsche eilanden zijn in provinciën verdeeld, die ieder
onder het toezigt van politiek-militaire gouverneurs, of alcaldes
mayores staan, meestal burgerlijke personen.

Wanneer het Gouvernement militair is, oefent een
adsistent-luitenant-gouverneur, die den graad van doctor in de regten
moet hebben verkregen, de eerste regtsmagt (de primera instancia) uit,
doch de alcaldes vereenigen dit gezag in hunne eigen personen. Beiden
beschikken in hunne provinciën over het militaire gezag en hebben het
toezigt over de inning der inkomsten, onder verantwoordelijkheid aan
den algemeenen administrateur der belastingen.

De provinciën zijn verdeeld in pueblos (steden of dorpen); aan
het hoofd van elk staat een inlandsche Indiaan of mesties, die
gobernadorcillo (verkleinwoord van Gouverneur) wordt genoemd. Hij
wordt in de uitoefening zijner functiën bijgestaan door inlandsche
luitenants en alguacils, wier aantal van de hoegrootheid der bevolking
afhangt. Dit ligchaam, dat, als het verzameld is, de principalia van
de pueblo wordt genoemd, beslecht alle kleine geschillen van politie
of burgerlijke kwestiën tusschen de inlanders waar het de regten van
personen en eigendommen geldt. In districten waar de Chinezen of hunne
afstammelingen in vrij grooten getale zich bevinden (waar zij onder den
naam van Sangleyes bekend zijn) staat men deze toe, onder bijzondere
magtiging van het Gouvernement principalia uit hun midden te kiezen,
die aan hun Indische regtspraak niet onderworpen zijn. Deze principalia
zijn waarlijk door 't volk gekozen overheidspersonen en zijn er vooral
belast met de geestelijkheid in alle zaken te assisteren die op de
openbare eeredienst en de geestelijke magt betrekking hebben. Zij
beslissen kwestiën, die tot twee taïls goud of 44 zilveren dollars
bedragen. Zij trachten licht te verspreiden over criminele zaken, wier
behandeling aan het provinciale opperhoofd zijn opgedragen; werken
mede tot inzameling van de koninklijke inkomsten, kondigen de bevelen
van het Gouvernement onder het volk af en mogen eene geringe doch
bepaalde belasting heffen ten einde hunne waardigheid op te houden.

Behalve deze, heeft men in iedere pueblo zekere beambten, die Cabezas
(hoofden) de Barangay worden genoemd. Een barangay is eene verzameling
van de hoofden van familiën of van personen die belasting betalen;
het aantal dezer lieden bedraagt gewoonlijk 40 à 50. Deze staan
onder speciaal toezigt van den cabeza, die in hun midden moet wonen
en onder borgtogt, de aan den Staat verschuldigde belastingen moet
innen. Hem is opgedragen geschillen te vereffenen en vrede en rust
te bewaren, de verschillende posten onder de leden van den barangay
te verdeelen en de belastingen op te zamelen om den gobernadorcillo
of diens plaatsvervanger te betalen. De cabeza's worden tevens als
de procuradores of regtsgeleerden van deze kleine gemeenten beschouwd.

Er bestaat bijna geen twijfel dat de benoeming in vroegere tijden
erfelijk was en er zijn zelfs nog plaatsen waar het erfregt wordt
gehandhaafd. Over het algemeen echter heeft eene verkiezing plaats,
en wanneer eene vacature ontstaat, stelt de gobernadorcillo met de
andere cabeza's een kandidaat aan de opperste magt voor; hetzelfde
geschiedt wanneer de vermeerderde bevolking de benoeming van een
nieuwen cabeza noodzakelijk maakt. De cabeza's, hunne vrouwen en
eerstgeborenen, die mede de belastingen moeten innen, zijn zelve van
de betaling daarvan vrij.

In sommige provinciën worden de cabeza's slechts voor drie jaren
gekozen, waarna zij deel uitmaken van de principalia en den titel van
Don erlangen. Ik herinner mij dat op eene plaats waar de principalia,
die hare hulde kwam aanbieden, uit meer dan 70 personen bestond. Het
Gouvernement klaagt over het toenemend aantal van die lieden, die van
het betalen van belasting verschoond zijn, en ik meen dat men thans
maatregelen beraamt om het privilegie eenigermate te beperken.

De verkiezing van den gobernadorcillo heeft jaarlijks op den 1sten
April plaats. Er heerscht dan meestal een buitengewone drukte,
daar men allerwege naar dit ambt haakt, dat wezenlijk gewigtig,
populair en invloedrijk is. Drie kandidaten worden gesteld, waarvan
een reeds de betrekking van gobernadorcillo moet bekleed hebben, en
aan het oordeel van het Gouvernement onderworpen op of vóór den 15 Mei,
terwijl de nieuw benoemde den 1sten Junij in functie treedt. Er heeft
intusschen wel eens eene verandering van den datum plaats, daar waar,
zooals in de tabaksdistricten, het tijdstip der verkiezing op dat
van den oogst valt.

Het hoofd der provincie leidt gewoonlijk de verkiezingen, en de
voornaamste geestelijke wordt hiertoe mede uitgenoodigd. Bij hunne
afwezigheid, kan een inlandsche Spanjaard door de opperste magt
daartoe aangewezen worden.

Voor iedere pueblo zijn 13 kiezers--de gobernadorcillo en 12
inwoners--waarvan de helft de laatstgenoemde betrekking moet hebben
bekleed en cabezas moeten geweest zijn, terwijl de andere helft in
de uitoefening dezer functiën is; zij moeten tevens erkende goede
middelen van bestaan hebben; bedienden worden uitgesloten en ook
diegenen welke tot criminele straffen zijn veroordeeld.

Voorts wordt vereischt dat de gobernadorcillo een inlandsche Indiaan
of mestizo is, een inwoner van de plaats waar hij fungeert en boven
de 25 jaren oud; dat hij de ondergeschikte posten van luitenant
of cabeza bekleed heeft; dat zijne boeken in orde zijn en hij
geen land in eigendom van de gemeente of geen monopolie (estanco)
van het Gouvernement heeft. Gelijke voorwaarden bestaan voor den
1sten luitenant en de voornaamste (inlandsche) magistraten, die
ter beslissing van kwestiën benoemd worden aangaande het zaaijen,
de politie en het vee. Deze magistraatspersonen moeten den rang van
gobernadorcillo bekleed hebben. Wat betreft de mindere regterlijke
ambtenaren en hunne assistenten, maakt de gobernadorcillo, voordat hij
zijne functiën nederlegt, eene lijst op die aan de autoriteit voor de
verkiezingen wordt voorgelegd; en na den pastoor (cura) en het commité
der verkiezingen gehoord te hebben, keurt de president de lijst goed
ter verzending naar het opperste gezag; vindt hij echter tweedragt
en verdeeldheid van meeningen onder de voor hem geplaatste partijen,
dan is hij zelf gemagtigd kandidaten voor te stellen.

Van al de handelingen wordt proces-verbaal opgemaakt, dat door den
president, den pastoor (als hij tegenwoordig is), de kiezers en den
notaris wordt geteekend en naar het opperbestuur wordt verzonden,
behalve in de aan de hoofdstad grenzende provinciën. De president
mag in het proces-verbaal ook doen opnemen zijne aanmerkingen en het
antwoord daarop. Bij een decreet van 1850 werd de algemeene invoering
van dit stelsel bevolen. Het schijnt mij wel toe de vermelding waard te
zijn en aan te toonen hoevele goede elementen van een wijs bestuur in
de populaire instellingen van de Philippijnsche eilanden gelegen zijn.

De Chinezen uit de hoofdstad mogen Christelijke bekeerden uit hun
midden, onder voorzitterschap van den alcalde-major van Manilla, kiezen
voor de ambten van gobernadorcillo, 1sten luitenant en voornaamsten
alguacil (baljuw). De ondergeschikte regterlijke ambtenaren worden
bilangos genoemd en door den gobernadorcillo bij diens benoeming
verkozen. Het innen van belastingen van de Chinezen is niet aan hunne
principalia overgelaten, maar geschiedt door den alcalde-major of
opperhoofd. Een ambtenaar is belast de Chinezen te classificeren en
de op te brengen belastingen te schatten naar het vermogen van den
belastingschuldige, die een zoogenaamd patente industrial heeft.

De gobernadorcillo's en regterlijke ambtenaren hebben zitting in
tegenwoordigheid van de provinciale hoofden, die de parochiale
geestelijkheid aanmanen hun met verschuldigde achting en eerbied
te behandelen.

Mallat, wiens geographische geschiedenis der Philippijnen in 1846
is gepubliceerd, merkt op, dat van alle door de Europeanen gestichte
koloniën, deze streken welligt het minst bekend en het meest waardig
zijn om bekend te worden. Het aantal eilanden waaruit de archipel
bestaat; hunne groote uitgestrektheid en grenzelooze verscheidenheid;
de vooruitgaande bevolking van velen; de aard van het klimaat; de
bewonderenswaardige vruchtbaarheid van den grond; de onuitputtelijke
rijkdom aan heuvelen, valleijen en vlakten--dat alles biedt de
beschaving en haar verzachtenden invloed overvloedige belooningen aan.

Maar wat betreft de «nijvere gewoonten» der inlanders,--daaromtrent
kan ik, evenmin als Mallat, hoop voeden. Het is juist het gebrek aan
deze «industriële gewoonten» onder 4 of 5 millioen inwoners, dat de
Philippijnen zoozeer ten achteren heeft gehouden.

Java onder het bestuur der Hollanders en Cuba onder de Spaansche
regering, bieden, zonder twijfel, veel gunstiger tooneelen aan dan de
Philippijnen; maar vele van de zwarigheden die de Kapitein-Generaal
van Manilla ondervindt, zoowel op godsdienstig terrein als op
maatschappelijk gebied, hinderen den Gouverneur-Generaal van Batavia
niet; het eiland Java, het meest productive van Neêrlandsch-Indië,
heeft met al die moeijelijkheden niet te kampen en men kan niet zeggen,
dat zelfs Sumatra en Borneo met het voordeeligste der Philippijnsche
eilanden gelijk gesteld kunnen worden.

Vele gebreken, die thans op den weg van verbetering zijn, moet men
toeschrijven aan den aard van de oorspronkelijke verovering en aan
het vroegere bestuur der Philippijnen. In Amerika en de West-Indiën
spreidden de militaire veroveraars al hunne magt ten toon, terwijl het
bezit en de plundering van nieuw grondgebied door het Spaansche hof
werd aangemoedigd en door den Spaanschen aanvaller werd begeerd. Geheel
anders echter was de staatkunde in de Philippijnen, waar slechts
een klein korps soldaten door ijverige zendelingen werd vergezeld,
wier doel het veeleer was de Indianen te bekeeren en tot Christenen te
maken, dan hen te plunderen en uit te roeijen. Deze monniken verkregen
langzamerhand een grooten invloed over de Indianen. De belangen van
den handel zijn steeds door de Hollandsche kolonisten in aanmerking
genomen en onder Britsche avonturiers is het handels-element steeds
naauw verbonden geweest met het verlangen naar grondgebied. Bij
de Spanjaarden daarentegen moet men erkennen dat het godsdienstige
doel--welke de waarde daarvan dan ook zij--nooit verlaten of vergeten
is. Geestelijk gezag en magt zijn in de Philippijnen doorweven met de
staatsmachine van het Gouvernement en ook in het dagelijksche leven
worden die ten toon gespreid.

Zulk een geestelijke werking heeft betrekkelijk weinig op de
Philippijnen uitgerigt. De ontwikkeling, die de innerlijke emancipatie
aan zoovele Protestantsche landen en hunne onderhoorigheden heeft
gegeven, is nog tot slechts weinige katholieke koloniën doorgedrongen;
doch die emancipatie is inderdaad dan ook niet over een te brengen
met de meer strenge begrippen en leerstellingen van Rome. Doch in
het geval van de gelukkigste poging tot kolonisatie door de Britten,
zijn de inlandsche stammen of geheel verdwenen of smelten weg,
terwijl de vermenging van Spaansch en vreemd bloed in de Spaansche
koloniën niet alleen de vermeerdering der inlandsche bevolking heeft
mogelijk gemaakt, maar zelfs niet in staat is geweest hun nationaal
karakter te veranderen of meer te doen dan dit gering te wijzigen. De
katholieken hebben zich ongetwijfeld daarop beroemd, dat Francis de
Xavier en zijne volgelingen meer voor de Roomsche kerk wonnen in het
Oosten dan Luther of Calvin daarvan ooit in het Westen hadden ontnomen;
doch de waarde der veroveringen, vergeleken bij die van de verliezen
en opofferingen, zou, wel beschouwd, de schaal meer ten gunste van
de Protestanten doen overhellen.

Ongetwijfeld geven de groote verwijdering der Philippijnen van
Europa en de moeijelijke en weinige communicatie aan de plaatselijke
autoriteiten eene grooter onafhankelijkheid in haar bestuur dan
dit haar anders vergund zou zijn; bij den dood van een Gouverneur
was algemeen de aartsbisschop zijn opvolger; zijne nabijheid bij het
Gouvernement en gedurig verkeer daarmede versterkten natuurlijk zijne
eigene magt en die van alle geestelijken, die hem ondergeschikt waren.

In de vroegere tijden der Europesche kolonisatie intusschen
deden de Portugezen, die wangunstig waren op alle Europesche
tusschenkomst buiten de hunne met natiën ten Oosten van de Kaap,
al het mogelijke, om te voorkomen dat eene andere vlag dan die van
Lusitanië in de Oostersche wateren zou worden gezien. Ten opzigte van
de zendelingszaken intusschen liepen hunne inzigten nog al ineen met
die van de Spaansche priesters, en hunne handelingen kwamen met die
der Spanjaarden overeen, vooral in zoo verre zij beide hunne rigting
kregen van den hoogepriester te Rome. Men moet echter niet vergeten
dat, welke vorderingen het Christendom reeds in de Philippijnen gemaakt
heeft, de vervolgingen, rampen, teleurstellingen en de dood van zoo
menigen Christen leeraar in Japan waarschijnlijk te wijten is aan den
kwalijk geleiden ijver van de Portugesche Evangeliepredikers in deze
nog afgelegener streken. Het is goed voor de belangen der waarheid
evenzeer als voor die van handel en beschaving, dat in de laatste
tijden een geest van meerdere gematigdheid en verdraagzaamheid met
den vooruitgang van den Europeschen invloed in het Oosten is gepaard
gegaan.

Het betrekkelijk kleine aantal Spaansche kolonisten in de Philippijnen
zou hen niet in staat stellen, zelfs wanneer dit in hun voornemen ware
gelegen, hetgeen niet zoo schijnt geweest te zijn, zich onnoodig
te mengen in de gebruiken der Indianen, of in hunne wijze van
administratie of bestuur, uitgezonderd in zooverre hunne bekeering
tot het Christendom de invoering van Christelijke grondregelen noodig
maakte, terwijl de monniken hunne werking gereedelijk bepaalden tot de
maatschappelijke gewoonten van het volk en hierin, even als zij tot nog
toe doen, vele der voorvaderlijke vormen van administratie en bestuur
eerbiedigden, die sedert onheugelijke tijden onder hen bestaan hadden.

Men heeft zich bespiegelingen voorgesteld--en Mallat wenscht zulk
eene gebeurtenis vurig--dat in den loop van tijden de Philippijnen de
dominerende politieke magt van de Oostersche wereld zouden worden en
aan hunnen overheerschenden invloed den Nederlandschen Archipel, de
Stille Zee, Australië en zelfs China en Japan zouden onderwerpen,--dat
Manilla zelfs bestemd zou zijn de grootste haven van de Oostersche
en Zuid-Oostersche wereld te worden. Mallat gaat zelfs verder;
hij zegt: «Manilla kan zelfs gemakkelijk het centrum van den in-
en uitvoer van den geheelen aardbol worden.» Het zal zich met eene
eenigzins minder schitterende toekomst moeten te vreden stellen. Zijne
handelsbetrekkingen mogen zich ver uitstrekken en de Spaansche
archipel kan in waarde toenemen en zijnen invloed versterken; doch in
de groote ontwikkeling van de handelsbetrekkingen in de Oostelijke
wereld zullen de Philippijnen zich met matige, ofschoon belangrijke
voordeelen moeten vergenoegen, zelfs onder de beste administratie en
de wijste staatkunde.

De tropische gewesten lokken geene duurzame kolonisten uit het
Westen. De vreemde koopman komt om zich eene wat hij noemt evenredige
fortuin te verschaffen en daarna weder te vertrekken; de hoogste
openbare ambtenaar is onder of boven, maar nooit van het volk. Alles
waarop gelet moet worden is het populaire element. Waaruit zijn de
millioenen zamengesteld en hoe kan men ze analyseren? Er is geene
reden te vermoeden dat zij naar politieke magt of souvereiniteit
zullen haken. Hunne voorouderlijke gewoonten zouden geene algemeene
organisatie toelaten. De verschillende stammen en geslachten zouden
nimmer in één nationaal ligchaam vereenigd kunnen worden of één
inlandsch hoofd erkennen. Alle orde en bestuur onder hen is locaal;
uitgezonderd onder en voor hunne meesters hebben de verschillende
eilanden geenerlei of weinig verkeer onderling. De Tagalees en de
Basajer stemmen niet met elkander overeen. Misnoegen zou wanorde
veroorzaken, die, zoo zij niet gecontroleerd werd, tot anarchie,
niet tot een behoorlijk bestuur zou leiden.

De Philippijnen zijn vrij van den vloek der slavernij. De tijd zal
het vraagstuk oplossen of de arbeid van den vrijen man op den duur
met dien van den slaaf kan vergeleken worden, vooral in de tropische
gewesten, allen echter, die «vooruitgang» in de wereld zien, wenschen
de afschaffing van de slavernij en meenen dat de beschaving en het
Christendom, de uitroeijing van dien gruwel eischen.

Hoe het zij, de Philippijnen hebben veel aan het moederland opgebragt,
en doen dit nog, vooral boven de bepaalde belasting, situado
genaamd. Spanje heeft in zijne groote verlegenheid meermalen de hulp
der Philippijnen ingeroepen en het is alleen aan het crediet van de
opvolgende Gouverneurs-Generaal te danken, dat, welke wanorde ook in de
finantiën van het moederland heerschte, zij die van de Philippijnsche
schatkist afhankelijk waren, weinig reden tot klagen hadden, en terwijl
het schiereiland in gevaarlijke botsingen gewikkeld was, voor zijne
onafhankelijkheid en zelfs voor het blijven bestaan van de natie werd
de algemeene rust van de koloniën voldoende gehandhaafd; de gewone
loop der zaken werd nu en dan wel verstoord, doch dan voor korten tijd.

Men zou denken dat geene wettelijke regeling de magt van den
Onderkoning of Kapitein-Generaal bepaalt; maar telkens wanneer eene
belangrijke kwestie aanhangig is, moet men zich tot Madrid wenden;
dan ziet men dat de teugels van het bewind over dezen uitgestrekten
Archipel eigenlijk in handen zijn van het Spaansche Kabinet, dat niet
bij magte is groote misbruiken tegen te gaan of eenige belangrijke
hervorming in te voeren. De Gouverneur-Generaal moest eene meer
uitgestrekte magt hebben, natuurlijk altijd onder persoonlijke
verantwoordelijkheid voor de uitoefening daarvan. Daar hij,
zoo men een geschikt persoon kiest, in de plaatsen zelve meer zou
weten, dan de vreemdelingen daarbuiten, zou zijn bestuur ook om die
meerdere kennis vertrouwen verdienen. Te regt zegt een Castiliaansch
spreekwoord: «mas sabe el loco en su casa que el cuerdo en la agena»
(een gek weet meer van zijn eigen huis dan een wijze omtrent dat van
een ander). Hij moest eene ruime bezoldiging ontvangen, opdat ook
de oorzaken van verdenking uit den weg geruimd zouden worden. Hij
moest omgeven zijn door een raad, uit bekwame mannen bestaande. Zulk
een ligchaam moest natuurlijk vele zaken behandelen en tot eene
plaatselijke machine worden om bouwstoffen te verschaffen voor eene
verbeterde administratie als overzigten en statistieke opgaven van het
land en de bevolking, hetgeen tot eene meer doelmatige verdeeling van
provinciën, districten en pueblos zou leiden. Een eenvoudig wetboek
van burgerlijk en strafregt zou een groote zegen zijn en moest, in
zoover de belangen van het regt dit zouden vorderen, gegrondvest zijn
op de zeden en gewoonten van het volk, terwijl het een plaatselijk
administratief bestuur onder de inlanders zou moeten vestigen, altijd
in zooverre dit met het belang overeenkomstig was.

Niets zou heilzamer voor de belangen van Manilla zijn, dan een krachtig
comité voor publieke werken dat zich speciaal zou bezig houden om de
middelen van gemeenschap gemakkelijker te doen worden. De kosten en
moeijelijkheid van vervoer zijn de voornaamste beletselen voor de
ontwikkeling van 's lands hulpbronnen en de langzame voortgang van
de weinige werken, die nog ondernomen zijn, is ontmoedigend voor
degenen die hoop geven, en teleurstellend voor hen, die verwachten
er voordeel van te trekken. In vele provinciën zijn de bruggen
in ellendigen toestand en de wegen meestal onbegaanbaar. Zelfs op
het volkrijke eiland Panay vertraagt de zeer kostbare en vervelende
gemeenschap het vervoer van producten naar de hoofdstad en belemmert
natuurlijk de ontwikkeling van den handel. Er ontbreekt--hieraan
is niet te twijfelen--veel leidend talent en speciale kennis, die
de nieuwere wetenschap kan verschaffen. Daar de bouw van bruggen
meestal aan de ruwe handwerkers wordt overgelaten, die in dienst van
de Spaansche beambten zijn, of wel aan de leiding der monniken wier
algemeene grondstelling het stare super antiquas vias is, kan het
geene verwondering baren dat men zoovele voorbeelden ziet van ruwen,
onveiligen en onoogelijken bouw. Bovendien moet eene raming van de
kosten der voorgestelde plannen naar de hoofdstad worden gezonden en
dan is het naauwelijks anders te verwachten dan dat men ook hierbij,
even als bij alles, eene kortzigtige en zeer kostbare spaarzaamheid
zal ontmoeten. De uitgaven overtreffen daarbij bijna altijd de
gemaakte raming; het werk wordt dan gestaakt en soms geheel ter
zijde gelegd. Er zijn geene geldmiddelen en de staatkunde evenmin
als de vaderlandsliefde zullen die bezorgen. Zelfs wanneer hij sterk
geprikkeld wordt, gaat de Indiaan langzaam voort; bij hem bestaat
uit zich zelf geen ijver voor de bevordering van het algemeene
welzijn. Er bestaat geen drang van buiten om de autoriteiten tot
verbeteringen aan te sporen en daardoor is daarop weinig te hopen,
behalve van directe administrative werking.

Ik kan naauwelijks met stilzwijgen voorbijgaan aan het romantische werk
van de la Gironière [9], daar dit het onderwerp van veler gesprekken
op de Philippijnen was. De schrijver had daar 20 jaren gewoond, maar
volgens de ondervinding van hen, die er meer dan tweemaal twintig jaren
waren gevestigd, vond ik weinig bevestiging van de vreemde verhalen
die hij ons in zijn zonderling werk opdischt. Hij hield zijn verblijf
op een der Philippijnsche eilanden, tijdens ik die bezocht en ik meen
dat hij toen nog op het landgoed woonde dat hij vroeger--doch zooals
men mij zeide, thans niet meer--bezat [10]. Ik bezocht zijn «Paradijs»
niet, maar had een aangenaam gesprek met een Franschen heer, die
thans zijne betrekking vervult. Ik trof niets van de buitengewone
woestheid aan, waarmede de la Gironière zelf zegt omgeven te zijn,
en het antwoord op de vragen die ik aan de naburige autoriteiten deed
omtrent de juistheid zijner schilderingen van het Indiaansche karakter,
was meestal een schouder ophalen of een glimlach en eene verwijzing
naar mijne eigene ondervinding. Maar de heer de la Gironière heeft
welligt naar de eer gehaakt van een' Bernardin de St. Pierre of een
Defoe en gedacht dat een paar romaneske en tragische opluisteringen
de belangrijkheid van zijn persoonlijk drama zouden verhoogen. «De
geheele wereld is een schouwtooneel», en als een acteur op dat tooneel,
achtte de heer de la Gironière zich misschien geregtigd tot eenige
overdrijving in zijne beschrijving, vooral als op het door hem gekozen
«tooneel» de wonderen van zijnen arbeid konden voorgesteld worden.

Wat betreft de la Gironière's wonderbare ontmoetingen en ontkoming
van menschen en beesten; zijne tegenwoordigheid op feesten, waaronder
de lekkernijen menschelijke hersentjes waren, die de jonge meisjes in
het sap van suikerriet doopten, waarvan hij niet dronk, maar dat zijne
bedienden gebruikten: zijne ontdekkingen van handen van inlanders, die
tot voedsel waren toebereid; zijne mededeelingen dat de ruwe Indianen
uitgewerkte verhalen in de gevernisde taal van een fantastischen
roman doen; zijne uitgestrekte bezittingen; zijn ongeloofelijke
invloed op woeste bandieten en wreede wilden;--dat alles moet op
zijne waarde geschat worden. Ik beken in de la Gironière's werk met
eene verwondering twee «getuigschriften» te hebben gevonden van de
heeren Dumont d'Urville en Admiraal la Place, waarin zij, onder meer,
een verhaal geven van het broeijen van eijeren door bepaald daartoe
aangewezen mannen. Zij zagen, even als ieder ander, in de dorpen aan
de Pasig-rivier, verbazende hoeveelheden eenden en waren «verstomd»
wanneer zij bedachten hoe zulk eene menigte kon worden voortgebragt;
later vernamen zij echter dat dit wonderbare feit werd uitgevoerd door
«luije Tagalesche Indianen» die zich op de eijeren legden, welke in
asch geplaatst worden. De geduldige lieden eten, drinken, rooken en
kaauwen hun betel; terwijl zij zorgen de teedere schilletjes niet te
beschadigen, nemen zij voorzigtig de kiekentjes weg, wanneer zij uit
zijn. Nu moet men toch vragen wie voor het breken zorgt als de luije
Tagalezen slapen en, zoo onze waarde getuigen een oogenblik hadden
nagedacht, zouden zij het geweten hebben dat, zoo al de inwoners zich
nergens anders mede bezig hielden als met het eijeren broeijen, zij
naauwelijks voldoende zouden zijn het «verbazende» aantal kiekens
uit te broeijen, die zich aan de oevers van de Pasig bevinden. De
uitbroeijing wordt verkregen door de plaatsing van warme padieschillen
onder en boven de eijeren; dan worden zij in vormen gelegd en een
linnen doek over de schillen uitgespreid. Het komt er dan slechts
op aan de noodige temperatuur te behouden; één man is voldoende om
te zorgen voor een groot aantal vormen, waaruit hij de kiekentjes
haalt, als zij zijn uitgebroeid en die in groepjes naar den waterkant
brengt. De verschillende woningen zijn door bamboeschuttingen van
elkander gescheiden, maar er is bijna geen hut, die aan den waterkant
staat zonder hare patero (of broeijerij).



HOOFDSTUK VI.

BEVOLKING.


Onder de jongste geslachten vond eene wonderbare gewaarwording plaats
door de verkondiging van de groote Malthusiaansche ontdekking--de
ontegenzeggelijke, onbetwistbaar, onverbiddelijke waarheid--dat de
productive krachten van den grond steeds minder en minder beantwoorden
aan de consumptive eischen van het menschelijk geslacht; dat terwijl
de bevolking vermeerderde met den spoed van eene snelle meetkundige
reeks, de middelen tot het verkrijgen van voeding met de zwakheid
van eene langzame rekenkundige reeks ten achterbleven; dat de zetels
aan de tafel der natuur--hoe rijk en overvloedig die ook was--allen
vervuld waren en er geen plaats voor overtollige en ongenoodigde
gasten overbleef,--in één woord en om de gewone formule te gebruiken,
dat de bevolking meer en meer op middelen van bestaan aandrong en dat
de gevolgen moeten zijn vermeerderde behoeften, toenemende armoede en
eene reeks van rampen, eindeloos als de catalogus van de verschillende
vormen der menschelijke ellende.

Hoe dikwijls kwam mij, toen ik zoo de duizende eilanden van den
Philippijnschen Archipel doortrok, de schim van Malthus en de
hersenschimmen van zijne philosophie voor den geest. Hoe velen
zijn er onder deze tallooze, door de zee omgeven streken, waarop
nooit een Europeaan den voet gezet heeft; hoe weinigen, die geheel
geëxploiteerd zijn en hoeveel minder nog die door eenigen beschaafden
of vreemden stam bewoond werden! En toch zijn zij met zulk eenen
schoonen en natuurlijken wasdom boven bedekt en tellen zij tallooze
schatten aan mineralen rijkdom beneden; hunne productive krachten zijn
grenzeloos; men vindt er de verscheidenheid van klimaat, die bergen,
dalen en vlakten aanbieden: regens om te bevochtigen, de zon om te
rijpen, rivieren om te vervoeren, havens voor de scheepvaart. Zij
hebben alles aantrekkelijks om te wagen en zij kunnen de industrie
beloonen; een bevolking van slechts 5 of 6 millioen zielen, terwijl
tienmaal zooveel tot verzadigens toe konden gevoed worden en zij in
de behoeften van millioenen en millioenen meer konden voorzien door
den overvloed hunner middelen.

Tot welk een eng veld van beschouwing moet de geest zich hebben
bepaald, die verontrust werd door eene ontdekking, die op zich zelve
van zoo weinig belang is, wanneer me ze in de groote sfeer van 's
werelds aardrijkskunde brengt! Ofschoon het menschelijk geslacht
op eene snelle, bijna onmetelijke wijze is toegenomen, zal men
bevinden dat hongersnood, ziekten, oorlogen en dergelijke vreesselijke
bezoekingen, die bestemd waren om de balans in evenwigt te houden, om
de evenredigheid te herstellen tusschen de behoeften en de middelen
der menschen, veel vernielender in oude dan in latere tijden waren,
zoo men het kleine aantal toen bestaande wezens in aanmerking neemt.

Het edeler en hooger axioma is dat «vooruitgang» de wet de
Voorzienigheid is, die nooit dwaalt, terwijl het menschelijk geslacht
steeds meer en meer toeneemt, ten einde ruime middelen te verschaffen
voor aller onderhoud en geluk. Geen land, geen zee is uitgeput of op
den weg van uitputting. Over hoevele duizenden akkers grond, in koude,
gematigde of tropische luchtstreken, kan nog beschikt worden! Hoevele
duizenden meer liggen daar nog ter bebouwing! En terwijl in de digter
bevolkte gedeelten der wereld uitwegen noodig zijn voor hen, die ziek
door rust zijn en voor niets anders dan voor den arbeid geboren zijn,
hoevele versnelde middelen van vervoer bestaan er niet, waardoor
de reiziger minder verlegen is om eene geschikte plaats voor zijne
woning te vinden, dan wel om er een te kiezen onder de vele, die zich
voor hem opdoen! Zoo de arme Ier al in zulke massa's naar Amerika of
Australië vertrekt, gemakkelijker hebben het die massa's werklieden
in Europa die nog gedrongen worden door de concurrentie van naburen
gelukkiger dan zij zelve.

Het is te verwonderen dat de Spaansche koloniën geen grooter aantal
Spanjaarden tot zich getrokken hebben, maar de nationale geest van het
Iberische schiereiland is niet meer reizend of avontuurlijk. Spanje
zelfs is niet digt bevolkt en biedt groote hulpbronnen aan zijne
vergenoegde landlieden. «God--zeggen zij--heeft alles wat Hij had,
aan Spanje gegeven. Ons land is een Eden, waarom zouden wij het dus
verlaten?» En toch heeft Spanje, hoe langzaam, traag en zonder eenige
energie, tegenover werkzamer natiën, zijn aandeel in de trotsche
geschiedenis van menschelijken vooruitgang. De meer ondernemende
aanvallers van het bloed der Gothen of Anglo-Saxen hebben meermalen de
inlandsche rassen uit de afgelegene landen verjaagd, waarin zij zich
hadden gevestigd. De eene stroom van emigranten volgde de andere;
handel en landbouw hebben de navraag van de indringende bezoekers
uitgelokt en in hunne behoeften voorzien. Maar Spanje heeft nooit
genoeg opgeleverd om de oorspronkelijke stammen te verjagen. De
kolonisten uit dat land werden altijd vergezeld door een groot aantal
geestelijken, die geneigd waren om «den heiden» in de Christelijke
gemeente te brengen. Deze zendelingen hebben ongetwijfeld dikwijls
tusschen de hebzucht van den overwinnaar en de zwakheid van den
overwonnene gestaan. Zij hebben de Indische stammen behouden door deze
te beschermen, en men mag betwijfelen of het algemeene belang niet
gebaat werd door een invloed, wiens zegenrijke gevolgen kunnen blijven,
als het meest in het oog springende kwaad, aan zulk een invloed
gepaard, grootendeels verholpen of geheel uit den weg geruimd werd.

Mijne opmerkingen en beschouwingen leiden dan tot deze conclusie:
dat, welke exceptionele gevallen mogen bestaan, de springvloed van
vooruitgang steeds sterker opzwelt; dat de loop van het Goddelijke
bestuur daarin gelegen is, om van schijnbaar kwaad goeds en altijd
meer goeds en goeds tot in het oneindige te stichten; dat het
menschelijke geslacht, als één geheel, voortdurend in verbetering
toeneemt; dat ieder geslacht beter en wijzer is dan het voorafgaande;
dat de woeste en minder vooruitgaande stammen door diegenen, welke
eene hoogere geestbeschaving bezitten, zullen worden vervangen; dat
de half beschaafde slechts zal worden verduurzaamd door aanraking met
eene grootere beschaving, die hem in de menschheid zal verheffen. Een
middenras, zooals China in den vorm van millioenen emigranten oplevert,
bevordert wonderbaarlijk de beschaving. De vordering is overal in de
meer afgelegen Oostersche wereld zigtbaar. De mestizo-afstammelingen
van Chinesche vaders en Indiaansche moeders vormen ontegenzeggelijk
het meest belovende gedeelte van de Philippijnsche bevolking. In
Siam, Burmah, Cochin-China worden voordeelige bezigheden verrigt
door Chinesche kolonisten. In Nederlandsch Indië gaan zij zonder
uitzondering vooruit. Daarop en niet op de inlandsche volkeren
moeten Sumatra, Borneo en de overige eilanden het oog vestigen
om hunne hulpbronnen eenige belangrijke ontwikkeling te geven. In
onzen straits-Archipel hebben zij de Klingalezen in alle zegenrijke
werken van den landbouw vervangen, even als de laatste dit vroeger
met de minder industriële Maleijers hebben gedaan. De vooruitgang
van hoogere kennis en de onderdrukking van de mindere begaafdheden
kan men ook vinden in de uitroeijing van zoo menige ruwe taal en de
verspreiding van die, welke de beschaving in hare hoogere ontwikkeling
vertegenwoordigen. Men kan, naar mijne meening, gerust voorspellen
dat het niet zeer lang zal duren of het aantal talen dat op de aarde
wordt gesproken, zal tot een zeer gering getal zijn verminderd. In
den loop van eene eeuw gaat zoo menige plaatselijke tongval te niet
en wordt voor goed vervangen door een' van hoogeren rang en van meer
nut. Wanneer men in aanmerking neemt dat de geschreven taal van China
door een derde van het menschelijk geslacht wordt verstaan en dat
waarschijnlijk meer dan 1/10 gedeelte van het menschelijk geslacht
Engelsch kan spreken, en wanneer men er dan op let hoe de provinciale
dialecten van Frankrijk, Duitschland, Spanje en Italie meer en meer in
onbruik geraken, dan zal men goeden grond hebben te veronderstellen dat
vele van de bestaande werktuigen voor het spraakvermogen langzamerhand
zullen verdwijnen, dat het aantal doode talen vermeerderd en dat der
levende naar evenredigheid verminderd zal worden.

Ik weet niet uit welke bronnen Mallat in 1846 de bevolking der
Philippijnen op 7 millioen zielen schatte; eene vermeerdering, zeide
hij, van meer dan 50 pCt sedert 1816, in welken tijd hij beweert
dat de bevolking 4,600,000 zielen bedroeg. Hij zegt dat zij van 1774
tot het laatste tijdvak viervoudig toegenomen is. Deze ontzettende
vermeerdering in de latere tijden schrijft hij toe aan de invoering
van de koepokinenting en de algemeene rust van het land; maar de
juistheid der data mag wel betwijfeld worden.

Pater Juan Fernandez schat de Christelijke bevolking van de
Philippijnen, als volgt:


                                     pueblos      zielen.
       in het aartsbisdom Manilla        185     135,000
       in het bisdom Nieuw-Segovië       132     745,000
       in het bisdom Nieuw-Caceres       104     480,000
       in het bisdom Zebu                306   1,200,000
                                         ---   ---------
                             Totaal      727   2,560,000


De bevolking van de Philippijnen wordt over het algemeen op ongeveer
4 millioen geschat, doch daar de Indianen, die in het binnenland
van verscheidene eilanden,--vooral die welke in de onbebouwde woud-
en bergstreken verblijf houden--in geene officiele telling kunnen
worden begrepen, kan elke berekening slechts het juiste cijfer nabij
komen. De opgaven, door het Gouvernement aan de Guia de Foresteros
over het jaar 1858 gegeven, leveren de volgende resultaten op.

Deze geheele bevolking van de veertig provinciën bedroeg 4,290,371
zielen, waarvan 1,787,528 inlanders en 78,400 mestizen en Chinezen,
die schatting betaalden. Er waren in dat jaar 184,074 geboorten,
102,466 sterfgevallen; 40,093 huwelijken waren er voltrokken.


Verhouding van inlandsche tot gemengde rassen                96 pCt.
Verhouding van de inlanders (die belasting betalen)
tot de bevolking                                             29 pCt.
Verhouding van de gemengde rassen tot de bevolking         1.75 pCt.
Verhouding van geboorten tot de bevolking                  4.00 pCt.
Verhouding van sterfgevallen tot de bevolking              2.33 pCt.
Verhouding van van de huwelijken tot de bevolking          0.90 pCt.
Verhouding van van de geboorten tot de sterfgevallen  64 tot 36 pCt.
Verhouding van geboorten tot de huwelijken                 2.70 pCt.


Onvoldoende opgaven zijn gegeven van Corregidor en Pulo Caballo,
die 370 inwoners in het geheel tellen; van Benguet dat 6,803 zielen
telt, waarvan 4,639 heidenen en 15 Christelijke schatpligtigen zijn;
eindelijk van Cajan, waarvan de bevolking 17,035 zielen bedraagt en
10,861 schatpligtigen zijn.

Het aantal Europesche Spanjaarden, die op de Philippijnen gevestigd
zijn, bedraagt eene veel kleinere hoeveelheid dan dat van de gemengde
stammen. Er zijn 670 van het mannelijke en 119 van het vrouwelijke
geslacht in de hoofdstad (Manilla en Binondo). Onder deze bevinden
zich 114 monniken, die allen in Manilla wonen, 8 geestelijken,
46 kooplieden, 14 geneeskundigen, terwijl de overigen meerendeels
militaire of civiele beambten zijn. Maar op geen der eilanden bedraagt
de hoeveelheid Spanjaarden zooveel als in de hoofdstad. Waarschijnlijk
bedraagt het geheele aantal Europesche Spanjaarden op de eilanden
niet meer dan 2,000.

Op Binondo wonen 96 vreemdelingen, waarvan 85 mannen en 11 vrouwen
(geene op het eigenlijke Manilla). Daarvan zijn 50 kooplieden of
hunne bedienden. Men vindt 22 Britsche onderdanen, 15 Franschen, 15
Zuid-Amerikanen, 11 burgers uit de Vereenigde Staten, 9 Duitschers
en even zooveel Zwitsers.

Afgezonderd van Europesche Spanjaarden, zijn er vele familiën, die zich
hyos del pays (kinderen van het land) noemen; dit zijn afstammelingen
van Spaansche kolonisten, die de vermenging met inlandsch Indiaansch
bloed vermijden. Zij zijn er voor bekend, dat zij nog gevoeliger dan
zelfs de oude Castilianen zijn in zaken van etiquette en men vindt
onder hen velen, die eene Europesche opvoeding hebben genoten. Zij
solliciteren gewoonlijk naar openbare ambten, maar moeten minder
standvastig zijn en meer naar spel en genoegens haken, dan hunne
voorouders. Zij zijn echter gastvrij bij uitnemendheid. In het
openbaar kleeden zij zich op Europesche wijze, doch te huis dragen
zoowel mannen en vrouwen de meer losse en gemakkelijker Indische
kleeding. Van hunne zijde klagen zij, dat er scheidpalen tusschen
hen en hunne landslieden van het schiereiland zijn geplaatst; in één
woord, de castegeest oefent zijnen afscheidenden en vervreemdenden
invloed op de Philippijnen, even als overal elders uit.

De Mestizos, of gemengde rassen, vormen een groot en invloedrijk
gedeelte der Filipinos; slechts een klein aantal Europesche vrouwen
wonen op de eilanden en over het algemeen zijn zij de vrouwen van
de hooge Spaansche beambten of van hoofd-officieren bij de land- en
zeemagt, wier diensttijd veelal beperkt is. Ofschoon de dochters van
familiën van echt Spaansch bloed meestal in de kolonie huwen en zich
uitsluiten en afzonderen, is het toch zeldzaam dat men onder de hoogste
klassen niet een groot aantal mestizo-vrouwen vindt, kinderen van
Spaansche vaders en inlandsche moeders. De meerderheid der kooplieden
en grondeigenaars behoort tot deze klasse; zij bekleeden de meeste
ondergeschikte staatsambten. Men vindt eene menigte afstammelingen van
Chinezen uit inlandsche moeders, doch de vaderlijke type schijnt die
van de moeder zóózeer te verdringen, dat de kinderen van verscheidene
geslachten het sprekende kenmerk dragen dat de natuurlijke inboorling
onderscheidt, zelfs bij eene opvolgende reeks van Indische moeders. Ik
zal later gelegenheid hebben van een bezoek te spreken dat ik aan een
district (Molo, nabij Iloilo) bragt, waar in vroegere tijden eene
groote Chinesche kolonie was gevestigd, en van waar het Chinesche
ras sedert eeuwen was verdwenen, doch de Chinesche gelaatstrekken en
het karakter van dat volk hadden onmiskenbare sporen onder de geheele
bevolking achtergelaten. Ik vond nergens onder de inlanders een zoo
nijverig, volhardend, spaarzaam en over het algemeen zoo welvarend
volk. In elk huis bijna werd een handwerk uitgeoefend en de beste
pina-goederen worden op deze plaats geweven. Wij waren op een bal
genoodigd, dat door de voornaamste inlandsche vrouwen werd bijgewoond
en ik had de eer in een discurso gewikkeld te worden dat de gastvrouw
in uitmuntend Castiliaansch voerde. Men zeide mij dat de jonge vrouwen
hier om hare kuischheid geroemd werden en dat eene gevallene vrouw op
geene vergiffenis onder haar kon rekenen. Hare ouders hebben bezwaar
haar Spaansch te laten leeren, omdat zij meenen haar daardoor aan
verleiding bloot te stellen. De Mas zegt het volgende van de mestizos
van Chinesche en Mongoolsche afkomst:

«Zij worden Sangley genoemd, hetgeen Chinesche koopman of reiziger
beteekent. Zij bezitten dezelfde industriele en speculatiegeest
als hunne voorouders. De meesten onder hen hebben rijkdommen en
landerijen verworven en het grootste gedeelte van den kleinhandel is
in hunne handen. Zij maken de middenklassen der Filipinos uit. Hunne
voorspoed en betere opvoeding zijn de natuurlijke gevolgen daarvan,
en hun zedelijk en intellectueel karakter staan ver boven dat
der Indianen. Zij hebben eenige weelde in hunne kleeding, welke
fraaijer en netter dan die der Indianen is; sommige hunner vrouwen
kan men teregt schoon noemen. Intusschen hebben zij vele gewoonten
van de Indianen, die zij in godsdienstige gevoelens overtreffen,
omdat zij meer beschaafd zijn. Deze stam neemt in aantal en invloed
toe en vermeerdert zich, ten gevolge van de groote toevloeijing van
Chinezen, op hunne vestigingsplaatsen in grootere mate dan de Indische
bevolking.» [11]

Er valt niet aan te twijfelen, dat de grootere invloed van den aard
des vaders dan die van de moeder, het algemeene karakter der gemengde
Chinezen door vele geslachten heen heeft verbeterd. Zij zijn werkzamer
en ondernemender, voorzigtiger en volhardender, meer tot den handel
geneigd, dan de Indianen. Zij behouden allen het zwarte haar, hetgeen
den Chinees karakteriseert; het volk van het «middenrijk» geeft zich
toch zelf het liefst de benaming van «zwart-harig.» Zij onderscheiden
zich door den ovalen vorm der oogen, die een hoek boven den neus
vormen, de baardelooze kin, de lange en teedere vingers (volgens het
Chinesche gebruik laten zij den midden-nagel van de linkerhand lang
groeijen), hunne zucht tot kleederen en opschik. Zij oefenen grooten
invloed op de Indianen uit, die meenen dat zij de kunst bezitten
om geld te winnen. De kinderen van een Spaanschen mestizo bij eene
Chinesche mestizo worden Torna atras «teruggangers» genoemd; die van
een Chineschen mestizo en eene Indische vrouw worden als Chinezen
beschouwd en niet als van de Indische half-caste. De vermenging van
Chineesch bloed is bij alle bevolkingen van steden merkbaar. Het
aantal mestizen van Europesche afkomst is niet noemenswaard in
vergelijking met die van Chineschen oorsprong. Hunne huizen zijn
allen beter gemeubileerd dan die der inlanders. Velen hunner nemen
de Europesche kleederdragt aan, doch zelfs de inlandsche kleeding is
bij hen, die ze behouden van fijner kwaliteit, levendiger kleuren en
rijker versierd. Even als de inlanders dragen de vrouwen hare hemden
over de broeken; doch het hemd is van pina of sinamay en met knoopen
van kostbare steenen vastgemaakt, terwijl zelden een gouden ketting
gemist wordt, die om den hals hangt. De mannen dragen gewoonlijk
Europesche hoeden, schoenen en laarzen, en beide spreiden niet weinig
losheid en coquetterie ten toon.

De groote massa der inlandsche bevolking op de Philippijnsche
eilanden kan men in twee hoofdstammen verdeelen: de Tagalezen,
die het noordelijke en de Bisajers, die het zuidelijke gedeelte
bewonen. Van deze belijden allen, die in de steden en dorpen
wonen, de Christelijke godsdienst; en zij staan onder den invloed
van de geestelijkheid, die de godsdienstige aangelegenheden in de
verschillende provinciën beheert, welke voor het grootste gedeelte
tot de jurisdictie behooren van verschillende geestelijke orden en
broederschappen. Er zijn onder de Indianen eenige weinige personen,
die met de regten van priesterschap bekleed zijn, doch zij klimmen
over het algemeen tot geen hoogeren post op dan tot adsistenten der
monniken. Bij de groote plegtigheid, die ik ter gelegenheid van de
Purisima concepcion te Manilla bijwoonde, werd een Indiaan gekozen
tot het houden der predikatie; deze was, als naar gewoonte, vol van
lofzangen op de Heilige Maagd en bijna gelijk met den gewonen stijl van
de Spaansche predikatiën. Maar buiten de steden worden de kerkelijke
aangelegenheden verwaarloosd en in het binnenland en bergstreken der
eilanden belijdt de bevolking de Christelijke godsdienst niet meer;
de monniken betreuren den onwetenden en verlaten toestand, waarin
de lieden verkeeren, trachten hunne toenadering te verkrijgen en
de betaling te erlangen van de belasting waarvan zij, even als het
Gouvernement, hunne inkomsten trekken. Wanneer deze wordt betaald,
wanneer de dienst der kerk getrouw wordt opgevolgd, de biecht plaats
heeft en men medewerkt tot de godsdienstige processiën en feesten (die
de inlandsche feestdagen uitmaken), dan gaan de zaken wel tusschen
de geestelijkheid en het volk. Ik zag vele monniken die geliefd en
geëerd werden en die dit verdienden als bewaarders en herstellers van
den huisselijken vrede, die de kinderen in hunne studie aanmoedigden
en allerwege hunne pogingen aanwendden tot welzijn der gemeente. Maar
daar de geestelijken dikwijls uitgesloten zijn van het toezigt der
publieke opinie, hebben er dikwijls ergerlijke tooneelen plaats en
niet zonder reden.

Pater Zuniga beweert dat de Philippijnen oorspronkelijk door de
bewoners van Amerika werden gecoloniseerd, maar hij dwaalt geheel en al
in de bewijzen, die hij daarvoor in de analogie der talen zoekt. Het
aantal Maleische woorden in het Tageleesch en Bisaaisch is grooter,
dan die welke een Amerikaansch dialect hebben en hier meen ik ter
loops te kunnen aanmerken dat er geen onderwerp bestaat waarover
men zooveel ongerijmdheid heeft gedrukt, als over de afleiding en
verwantschap van talen, een onderwerp waarin een Spaansche autoriteit
zelden van veel invloed is. El Senor Erro bijv. geeft in zijn werk
over de ouderwetschheid van het Bascuensch, eene beschrijving en
teekening van eene groote waterkruik, die men in eene bron te Guipuscoa
had gevonden, waarop de woorden: «Gott erbarme dein armes Würmchen»
stonden. Dit zegt hij dat eene Biscaaische inscriptie is ter eere van
de priesteressen der zon gemaakt vóór de invoering van het Christendom,
en hij twijfelt niet of de vaas (een stuk ruw nieuwerwetsch Duitsch
vaatwerk) werd bij de heilige tempeldienst gebruikt.

De Mas onderstelt, dat de Indianen alphabetisch schrift gebruikten
vóór de komst der Spanjaarden; hij geeft vijf alphabetten die in
de verschillende provinciën werden gebruikt, doch veel op elkander
gelijken. Ik zelf kon geene oude schrifturen, geschreven overleveringen
of inscriptiën van vroegere tijden ontdekken, die met de Indische
geschiedenis in verband stonden. Er bestaat waarschijnlijkheid, dat
er eenig gezag bestond; dat er vrijen en slaven waren; dat het land
deels bebouwd en de zee bevaren werd door landbouwers en visschers,
hetgeen de erkenning van eenig regt van eigendom ten gevolge had; dat
er oorlogen gevoerd werden tusschen vijandelijke stammen, die hunne
leiders en wetten hadden. Uit de oude opgaven van de zendelingen leert
men de namen van sommige hoofden en den aard van het gezag kennen,
dat door het kleine aantal beheerschers over de onderworpen menigte
werd uitgeoefend. Zij zeggen dat men voor goud de emancipatie van een'
slaaf en zijne opname onder de Mahaldicas of gepriviligeerde klasse
kon verkrijgen. Krijgsgevangenen, schuldenaars en misdadigers werden
in boeijen gehouden. De dochter van een' Mahaldica kon, wanneer de
bruidegom niet in staat was de noodige geldsom te betalen, ten huwelijk
verkregen worden door dienstbaarheid aan haren vader gedurende een
zeker aantal jaren. Als de man van den eenen stam de vrouw van een
andere huwde, werden de kinderen gelijkelijk of zooveel mogelijk
onder de beide stammen verdeeld, waartoe de ouders behoorden. De
nalatenschap werd bij den dood van den vader onder de zonen verdeeld,
waarvan de oudste geene meerdere regten dan zijne jongere broeders had.

Plaatselijk bijgeloof heerschte omtrent rotsen, boomen en
rivieren. Zij baden aan de zon en de maan; een' blaauwen vogel dien
zij tigmamanoquin, een hert dat zij meylupa, «heer van den grond»
noemden en den krokodil, dien zij den titel van nono of «grootvader»
gaven. Men geloofde aan een' demon, Osuang genaamd, die de kinderen
kwellen, smart in den barensnood veroorzaken, van menschelijk vleesch
leven en zijne tegenwoordigheid aankondigen zou door den tictic,
een' vogel, die kwade voorspellingen deed. Naakte mannen zwaaiden met
zwaarden van het dak en andere gedeelten van de choza om den vijand
af te schrikken, of de zwangere vrouw werd uit de nabijheid van den
tictic verwijderd. De Manacolam was een monster in vlammen gehuld,
die alleen door het vuil van een' mensch konden worden gebluscht; het
dier zou daarop onmiddellijk sterven. De Silagan rukte den lever uit en
verscheurde dien, van in 't wit gekleede personen. De Magtatangal legde
zijn hoofd en ingewanden 's avonds op zekere geheime plaats, waar zij
's nachts het doen van kwaad beletteden; bij het aanbreken van den dag
werden zij weder weggenomen. Zoo vreemdsoortig en belagchelijk waren de
gevolgen van het bijgeloof. Er werden offers gebragt tot afbidding van
het bedreigde kwaad of ter eere van de bezoekers; die offers noemden
de priesteressen Catalona en deelden stukken van het geofferde dier
rond. Men had verscheidene waarzeggers en geestenbezweerders, die
verschillende functiën uitoefenden en waarvan een, de Manyisalat,
de liefde verwekte en de vertrouweling van jonge mannen en meisjes was.

Wanneer de Indiaan in een bosch kwam, bad hij de demons hem niet
te schaden. Het kraken van het hout, het gezigt van een' slang in
eene nieuw gebouwde hut werden als kwade voorteekenen beschouwd. In
de woning van een' visscher mogt men van geen bosch, in die van een
jager niet van de zee spreken. Eene zwangere vrouw mogt hare haren niet
snijden, opdat het kind niet met een kaalhoofd zou ter wereld komen.

De huwelijksgift voor de vrouw werd naar de omstandigheden der partijen
geregeld. De moeder had iets te vorderen, eveneens als de min van de
bruid. Alle kosten, die de vader voor zijne dochter had gehad, kon hij
van den bruidegom terugvorderen. Onder vermogende familiën bestond een
bepaalde prijs, volgens dien, welken de vader of grootvader voor hun
vrouwen hadden betaald. Als de ouders van de bruid niet meer leefden,
ontving zij zelve de bruidschat. Drie dagen vóór het huwelijk werd
het dak van de ouderlijke woning uitgebreid en een vertrek, palapala
genaamd, bijgevoegd voor de huwelijksplegtigheden; de gasten bragten
hunne geschenken aan de bruid, en welke waarde deze ook hadden,
men kon verwachten dat wanneer in de toekomst de betrekking tusschen
gastheer en gast gedeerd werd, een geschenk van niet minder waarde
zou worden gegeven. Tot de ceremoniën behoorde dat de jonggehuwden
van hetzelfde bord eten en uit denzelfden kop drinken zouden. Men
stelde wederkeerige «toasten» in en deed beloften van wederzijdsche
liefde, terwijl de catalona een zegenwensch uitsprak. Verschrikkelijke
tooneelen van dronkenschap en ongeregeldheden moeten de plegtigheden
op de volgende feesten gekenmerkt hebben, die drie dagen duurden. In de
noordelijke eilanden mogt men slechts ééne vrouw huwen, doch bijzitten
en slaven hebben; in het zuiden, waar ongetwijfeld het Islamismus
zijnen invloed deed gelden, mogt men verscheidene wettige vrouwen
bezitten; ook de besnijdenis had daar plaats.

Gehuurde treurenden en de leden van de familie verzamelden zich
om een lijk en zongen lofliederen tot verkondiging van de deugden
des overledenen. Het lijk werd gewasschen, geparfumeerd, gekleed en
soms gebalsemd. Arme lieden werden spoedig in den silong begraven,
waarover hunne hutten waren gebouwd. De lijken van vermogende
lieden werden gedurende eenige dagen boven aarde gehouden en in eene
sterke kist gelegd. Hunnen mond bedekte men met goudblad, terwijl
zij op eene plaats ter aarde besteld werden, die de overledene
zelf had gekozen. Zoo dit aan den oever van eene rivier was, dan
werd de scheepvaart daar langs gedurende eenigen tijd verboden,
opdat de overledene niet met de levenden in aanraking zou komen,
terwijl een wachter bij het graf stond, in de nabijheid waarvan de
kleederen, het gewone voedsel en de wapenen van den afgestorvene in
eene afzonderlijke doos waren gelegd, en als het eene vrouw was, haar
handwerk en werktuigen daarvoor. Waar een voornaam hoofd was begraven,
rigtte men een gebouw op, waarin twee geiten, twee dassen, twee varkens
en een geboeide slaaf van den overledene werden gevangen gehouden,
welke laatste zijn meester naar de andere wereld moest vergezellen en
een ellendigen hongerdood stierf. Men onderstelde dat de doode drie
dagen na de begrafenis zijne familie bezocht: men plaatste dan eene pot
met water aan de deur, opdat hij zich kon wasschen en zuiveren van het
vuil uit het graf; men liet den geheelen dag eene waskaars branden;
spreidde matten uit en bestrooide die met asch, opdat de doode geene
voetstappen zou achterlaten; op het gewone uur van den maaltijd opende
men eindelijk de deur en zette een heerlijk maal voor den verwachten
bezoeker gereed. Ongetwijfeld werd door de wachtenden daarvan even
als van andere kostbare offers ruim gebruik gemaakt. De Indianen uit
het Noorden dragen zwarte, die uit het Zuiden witte rouwkleederen.

In regtszaken werden de oudsten geraadpleegd, doch er bestond
geen wetboek, en de zendelingen beweren dat de scheidsregters in
twisten over het algemeen vrij goed voor hunne bemoeijingen betaald
werden. Eene moord, door een slaaf begaan, werd met den dood gestraft;
had een persoon van hoogen rang zulk een misdaad gepleegd, dan kwam
hij er met eene geldboete aan de beleedigde familie af. Had er een roof
plaats, dan moesten alle verdachte personen eenig gras nederleggen; dit
werd op een hoop gelegd, en zoo het gestolen voorwerp daaronder werd
gevonden, gaf men het aan den eigenaar terug, zonder dat men verder
onderzoek instelde naar den persoon, die den bundel had nedergelegd,
waarin het was verborgen. Gelukte deze proef niet, dan moesten al
de verdachten zich te water begeven, en in dat geval werd voor den
schuldige diegene gehouden, welke het eerst weder boven dreef, want
dan zeide men dat de last van zijne schuld hem niet langer den adem kon
doen inhouden. Men zegt dat velen verdronken zijn ten einde de schande
van het boven drijven te ontkomen. Somtijds liet men de beschuldigden
kaarsen van gelijke grootte in de handen nemen en dan werd diegene voor
den schuldige gehouden, wiens kaars het eerst was uitgegaan. Nog eene
andere methode bestond daarin, om de verdachten rondom eene kaars te
verzamelen; in dit geval leerde men den schuldige daaruit kennen dat
de vlam zich naar hem wendde. De straf voor echtbreuk werd afgekocht
door eene geldboete aan den beleedigden persoon.

Het middel van geldwisseling bestond uit goud dat men woog, maar eene
gestempelde munt bestond er niet. Het grootste gewigt werd een gael
genoemd; dit vertegenwoordigde 1 1/4 dollar in zilver en kwam bijna met
het Chinesche ons of taïl overeen; een gael bestond uit twee tinga,
een tinga uit twee sapaha [12]; een sapaha was in sangraga verdeeld;
dit laatste, een zeer kleine boon, was het kleinste gewigt. Men rekende
met steenhoopjes van verschillende grootte. De maten bestonden uit
den dipa (6 voet), den dancal (palm), den tumuro (span), den sangdamac
(breedte van de hand), den sangdati (breedte van den vinger). Op die
wijze droeg, even als onder vele ruwe natiën, ieder zijn maat bij zich.

De tijd werd naar de zon en de maan berekend, zoowel op de Philippijnen
als in China. In het Chineesch beteekenen dezelfde woorden dag en
zon, maan en maand, oogst een jaar. De morgen werd «haan-kraaijen»,
de avond «zonsondergang» genoemd.

Geen Indiaan ging een anderen voorbij zonder te groeten en met
de linkerknie te buigen. Wanneer iemand het huis van een hooger
geplaatsten binnentrad, knielde hij tot dat men hem beval op te
staan. Vrouwen droegen oorringen en soms ook mannen; de Hoofden
hadden gekleurde tulbanden, die rood waren wanneer zij één vijand,
gestreept als zij zeven of meer gedood hadden. Vrede werd gesloten
door bloed met wijn te vermengen en ieder dronk het bloed van een
ander. Dit was de plegtigste der eeden.

Kuischheid schijnt onbekend geweest te zijn, ofschoon de vrouw hare
gunsten niet verleende zonder betaling.

Menig Mohammedaansch bijgeloof en gebruik was tot in het binnenland
doorgedrongen en daaronder het gebruik van de besnijdenis.

Al de Indianen hebben een ronden donkeren vlak op de ruggegraat;
naarmate hun huid donkerder wordt, verdwijnt deze echter, zoodat hij
in den ouderdom naauwelijks merkbaar is.

Volgens eene overlevering straften de Indianen vroeger een onpopulair
persoon met eene geldboete, die zij cobacolo noemden en iedereen
oplegden, welke hun door valsche raadgevingen had misleid. De geheele
bevolking verzamelde zich dan bij het huis van den beleediger,
terwijl iedereen een knuppel droeg. Eenigen omringden het huis,
ten einde het ontkomen te beletten; anderen traden de woning binnen,
dreven het slagtoffer door slagen naar het balkon, waarvan hij werd
genoodzaakt af te springen; hierop verjaagde men hem uit de streek en
vernielde zijn huis met al wat het bevatte. De overlevering bestaat
in vele volksspreekwoorden en gezegden, waarin de cobacolo als eene
bedreiging tegen boosdoeners wordt gebruikt.

Onder de meest beroemde boeken op de Philippijnen behooren de «Cronicas
Franciscanas» door Fr. Gaspar de St. Augustin, een Augustijner monnik
van Madrid, die gedurende veertig jaren onder de Indianen woonde en
van wiens beschrijvingen ik eenige heb overgenomen. Zij zijn echter
veelal in strijd met de meening van verschillende schrijvers. Hun veld
van beschouwing is geheel anders en het natuurlijke karakter staat in
naauw verband met het gevelde oordeel. Dat van onzen monnik over de
inlanders is niet zeer gunstig. Volgens hem zijn zij over het algemeen
«onstandvastig, trouweloos, boosaardig, slaperig, lui, beschroomd en
groote liefhebbers van reizen over rivieren, beeken en zeeën.»

«Zij eten veel visch, die men in groote hoeveelheid vindt. Na regens
zijn de velden, moerassen en vijvers daarmede gevuld. Men haalt
dikwijls visschen ter lengte van 2 palm van uit padie-velden op. Als de
wateren opdroogen, gaat de visch in den eenen of anderen modderpoel,
waaruit de Indianen ze met de hand halen of een voor een dooden.» Ik
heb vele Indianen in de paddievelden zien visschen en wat er van den
visch wordt in tijden van droogte, wanneer er geene «modderpoelen»
worden gevonden, is moeijelijk te zeggen, maar zooveel is zeker dat
men daar, waar water is, ook gemakkelijk visch kan verkrijgen.

«Zij gebruiken drie maaltijden per dag, die hoofdzakelijk uit rijst,
zoete aardappelen en eene kleine hoeveelheid visch of vleesch bestaan;
de dagelijksche kosten van het geheel beloopen een reaal. Als
werklieden verdienen zij eene halve reaal, behalve den kost. Zij
leenen gaarne geld, dat zij nooit teruggeven en wanneer men geene
ondankbaarheid wil ondervinden, moet men hun geene dienst doen; ook
eene belofte houden zij nooit. Zij sluiten nooit de deur achter zich,
leggen niets op zijne plaats, verrigten nooit het werk, waarvoor men
hun vooruit heeft betaald en toch vragen zij altijd een voorschot;
de timmerman moet geld hebben om hout, de wasscher om zeep te koopen,
en zoo handelen zij zelfs met de geestelijken! Zij weten alles verkeerd
te doen; versnijden alle kleederen, zetten het voorste achter en het
achterste voor.» De pater is eenigzins streng; uit eigene ondervinding
weet ik dat de Indianen ten minste even vele zaken goed als slecht
verrigten. Alava zeide van de Indianen dat zij hunne hersenen in de
handen hebben.

Onze geestelijke vervolgt aldus:

«Zij zijn afgunstig, onbeschaafd en brutaal. Zij vragen zelfs een
geestelijke af, van waar hij komt en waarheen hij gaat. Leest men
een brief, dan zien zij over de schouders, ofschoon zij zelve niet
kunnen lezen, en wanneer een paar menschen heimelijk spreken, komen de
Indianen van nabij, ofschoon zij geen woord verstaan. Zij gaan huizen
en zelfs kloosters binnen zonder verlof en schijnen daar op eene wijze
zich eigen te gedragen die de verwondering en schrik tevens opwekt;
zelfs wanneer de geestelijke slaapt, maken zij een groot geraas door op
den vloer te trappen, ofschoon zij te huis als op eijeren loopen. In
hunne woning gebruiken zij geene stoelen, maar die in de kloosters
breken zij door om er op te gaan zitten en te leunen, vooral op de
balkons, wanneer daar gelegenheid is om eene schoone vrouw te zien.»

Deze uittreksels zijn even karakteristiek van den monnik als van den
Indiaan: «zij zorgen nooit voor honden, katten, paarden of koeijen,
de vechthaan is voor hen alles; dezen bezoeken zij reeds bij het
krieken van den dag, liefkozen hem voortdurend, beschouwen hem soms
een half uur achtereenvolgens en deze hartstogt neemt nooit af;
er zijn er die aan niets anders denken. Het Gouvernement beschermt
de hanengevechten. In het vorige jaar bragten zij 40,000 dollars op
(in 1859, 86,000 dollars). Welk eene treurige hulpbron voor zoo vele
tranen, misdaden en straffen! Hoeveel twisten, hoevele regtsgedingen
hebben daarvoor plaats! En zij brengen soms nachten met dit spel
door. Het hoofd van de Barangay verliest de inkomsten der belastingen,
die hij heeft geïnd; zijn lot wordt de gevangenis of hij moet naar de
bergen vlugten. Zij willen in geene huizen of kloosters wonen, waar zij
buiten bereik der vrouwen zijn. Zij zorgen voor hun eigen vaatwerk en
stellen in hunne woningen ten toon hetgeen zij reeds vóór de komst der
Spanjaarden bezaten; maar in kloosters en huizen breken zij genoeg om
hunne meesters te ruïneren. Dit is een gevolg van hunne domheid of komt
daaruit voort dat zij aan hunne geliefden denken of dat iets anders
hunne gedachten bezig houdt; en wanneer zij een geregt laten vallen,
wordt daarover door de Spanjaarden niets gezegd of komen zij er met
een paar scheldwoorden af. In hun eigen huis intusschen zouden zij
om een stuk aardewerk, dat gebroken is, een ferm pak rottingslagen
geven en dat doet meer af dan alle Philippica van Cicero (zoo staat
in het oorspronkelijke). Men kan hun geen zwaard, spiegel, geweer,
horologie of eenig teeder voorwerp toevertrouwen, daar zij het altijd
breken. Alleen een bamboes, een stok, een stuk hout, een palmtak en
sommigen eene ploegschaar, kan men hun in handen geven.

«Zij zijn stoutmoedig en onbeschaamd in het doen van onredelijke
aanvragen, zonder zich er om te bekommeren òf en wanneer hun verzoek
kan worden ingewilligd. Zij herinnerden mij in hunne verzoekschriften
aan hetgeen Sancho Panza op het eiland Barataria is gebeurd, toen dit
door den onbeschaamden en indringenden lompert Michael Turra werd
verontrust. Zij wenschen honderd dollars voor hun vier eijeren. Ik
heb nooit eene gift van een Indiaan ontvangen--natuurlijk iets van
onwaarde en voor hem van geen het minste nut--hetzij bloemen of
vruchten of ik riep hem de woorden van Laocoön aan de Trojanen toe:
«Timeo Danaos dona ferentes.» De bisschop van Troje, Don Francisco
Gines Barrientes, een zeer omzigtig prelaat, verhaalde mij dat een
Indiaan hem een doek vol Guava-vruchten bragt en hem ter leen vijftig
dollars vroeg. En toen de Markies de Villasierra, don Fernando de
Valenzuela, in het kasteel van Cavite van een Indiaan een haan ontving,
waarvoor de markies beval dat hem zesmaal de waarde zou worden betaald,
zeide de Indiaan dat hij op 80 manden rijst gerekend had, en dit was
nog wel in een tijd van schaarschheid, toen iedere mand 2 dollars
gold. Het komt er echter weinig bij hen op aan of zij slagen dan wel
of hun iets niet gelukt; zij zijn dan even tevreden, want zij hechten
geenerlei waarde aan de gift van een Spanjaard, zelfs niet van een'
priester. Bij den verkoop vragen zij dertig en nemen zes aan; zij
beproeven bedrog en daar zij bekend zijn met de groote goedheid (la
suma bondad) van het Spaansche karakter, vreezen zij geene uitdrukking
van toorn ten gevolge eener ongerijmde vordering.»

De monnik beschrijft volgenderwijs eene onderhandeling tusschen
een Indischen boer en een koopman: «De boer heeft twee of drie
honderd pond indigo te koop; hij komt niet alleen, maar met zijne
betrekkingen, vrienden en soms met de vrouwen, daar de indigo aan
verschillende personen behoort, die het gevolg van den verkooper
uitmaken. Ieder bod wordt aan de groep medegedeeld, die in een kring
rondom den handelaar is verzameld; nadat daarover is beraadslaagd,
bieden zij eene vermindering van een dollar in den prijs; de kooper
verlangt drie. Nadat deze zaak is geregeld, begint eene andere
discussie. Een gedeelte van de indigo is muf en vuil, zoodat eene
schikking moet worden gemaakt. Zoo duurt de onderhandeling kibbelend
voort en komt tot geen einde. Zeer weinige Spanjaarden verdragen die
onbeschaamdheid en lastigheid, zoodat de conferentie eindigt met de
eenvoudige vraag: «Wilt gij? ja, of neen?» zoo neen, dan verspreiden
de Indianen zich toornig door de straten, maar de geduldiger mestizen
en Chinezen noodigen hen bij zich, geven hun eten en huisvesting en
trekken daarvan op hunne eigene wijze, in Chineschen stijl, gebruik,
want de Indiaan is zeer dom in handelszaken.» Hier voert de vader
talrijke bewijzen van hunne eenvoudigheid aan. «Kortom--zegt hij--de
Indiaan ontvangt liever een reaal van een Chinees, dan een dollar
van een Spanjaard.» Wien kan dus de voorspoed van de Chinezen op
de Philippijnen verwondering baren? «De Indianen betoonen groote
onverschilligheid bij gevaar; zij gaan niet uit den weg voor een koppig
paard, of in eene kleine boot gezeten, voor eene grootere. Wanneer
zij in eene rivier krokodillen zien naderen, nemen zij daarvan geen
notitie of stellen geen voorzorgmaatregelen in het werk. De Koran
zegt dat ieders lot op zijn voorhoofd is geteekend; zoo denken de
Indianen, niet omdat zij den Koran hebben gelezen, maar door hunne
eigene dwaasheid, die hen dagelijks aan ongelukken blootstelt. Zij
zijn zeer bijgeloovig onder hen zelven, doch gelooven omtrent de
Spanjaarden niets dan wat nadeelig is. Blijkbaar is de werking van
het geloof bovennatuurlijk, daar waar zij de goddelijke geheimen
erkennen, die de Spanjaarden prediken. In andere opzigten gelooven
zij niets van hetgeen in strijd is met hun belang. Zij zien er geen
bezwaar in om Spanjaarden en zelfs om bedienaren der godsdienst te
bestelen. Hiervan bestaan de duidelijkste bewijzen, zoodat aan geen
twijfel te denken valt en men het alleen moet betreuren dat hiervoor
geen hulpmiddel te vinden is.»

De Augustijner provinciale monnik van Ilocos, zegt, waar hij van den
opstand van 1807 in deze provincie spreekt: «Hier, even als overal,
vindt men vele dieven en plunderaars; men brengt hen niet naar
Manilla, maar zij moeten op de plaats zelve gestraft worden. Men kan
hen echter evenmin uitroeijen als de ratten of muizen. Er bestaat dan
ook een Indisch spreekwoord: dieven en ratten zullen te gelijk worden
uitgeroeid.» Ik kan de algemeene veroordeeling van den geestelijke
niet overnemen, daar mij feiten van buitengewone braafheid zijn
ter oore gekomen. De Alcalde van Cagajan verhaalde mij o. a. dat,
ofschoon hij dikwijls eene zekere som aan dollars aan de Indianen
had toevertrouwd, hij nooit eenig bedrog had ontdekt.

Men zou veronderstellen dat de rijke en magtige monniken zeer wel
beschermd waren tegen de Indianen; maar een hunner (de abt Amodea)
schrijft: «De Indianen bedienen zich niet van lansen en pijlen
tegen ons ministerie, maar van papier, pennen, van schotschriften en
lasterlijke aantijgingen. Zij hebben zooveel politiek geleerd, dat
thans op alle plaatsen onbeduidende schrijvers, regtsverdraaijers
en twistzoekers zijn, die verstand genoeg bezitten om op gezegeld
papier eene memorie te stellen, die aan het hoogste geregt kan
worden in handen gegeven. Als de dorpspastoor hen om hunne slechte
en schandelijke leefwijze berispt of bestraft, dan vereenigen zij
zich, drinken wijn, vullen een vel folio met hunne kruisjes en ijlen
naar Manilla, waar zij zich tot het geregt wenden, bij hetwelk zij
meenen den grootsten invloed uit te oefenen en waardoor voor den
armen geestelijke veel verdriet ontstaat. Er behoort veel moed toe,
dit soort van martelaarschap te verdragen, dat op de Philippijnen
iets zeer gewoons is.»

Ik weet niet welke vervolgingen in den laatsten tijd zijn ingesteld
tegen waarzegsters, maar ik vind het verhaal van eene fiksche
vervolging en zware bestraffing, in het midden der vorige eeuw
tegen de waarzegsters van Pampanga ingesteld. De processen werden
gevoerd door een monnik Theodorus van de moeder Gods genaamd, die
een speciaal verslag deed aan de Mexicaansche inquisitie. Hij zegt:
«Er zijn waarzegsters in iedere plaats en in sommige maken zij zelfs
het derde deel der bevolking uit. Deze slaven van den duivel zijn in
verschillende klassen verdeeld; lamias die het bloed van jonge kinderen
opzuigen; striges, die op de oppervlakte der aarde zwerven; sagas,
die in woningen verkeeren en den duivel alle noodige inlichtingen
verschaffen; larvas, die vleeschelijke lusten bot vieren; temures,
die liefdesdranken gereed maken; doch allen zijn bestemd om het
menschdom kwaad te berokkenen.»

De ligtgeloovigheid der Indianen is voorbeeldeloos. In 1832, toen
de Santa Ana met 250 soldaten aankwam, verspreidde een gerucht zich
als loopend vuur dat de Koning van Spanje bevel had gegeven om al
de kinderen van de Indianen te verzamelen ten einde hun bloed in
de Spaansche mijnen te storten, waardoor deze productiver zouden
worden. De vrouwen ijlden naar hare woningen, en zochten met hare
kinderen eene schuilplaats in de huizen van de Spaansche vrouwen te
Manilla. De mannen wapenden zich met speren en vloden in opgewondenheid
door de straten. Niet zonder moeite werd de beweging gestuit. Hetgeen
iemand, die als wijze bekend staat, onder de Indianen als waarheid
verklaart, wordt onmiddellijk geloofd en kan door geen' invloed
van de priesters worden geloochend; de woorden «Vica ng maruning»,
d. i. «de wijze zegt het» is het antwoord aan allen, die het niet
gelooven. «God behoede ons» zegt de monnik, «voor Indische wijzen! De
Indianen toch zijn trotsch en willen geen priester, noch den monnik,
noch den aalmoezenier gelooven, wanneer de vrees hen daartoe niet
dwingt, en zij zijn niet altijd bevreesd, ofschoon zij overtuigd zijn
van de overmagt der Spanjaarden en tegen hun zin door hen geregeerd
worden. Zij volgen den Spanjaard na in al wat kwaad is,--in zijne
gehechtheid aan het spel en in al de kwade praktijken van de zaramullos
(saletjonkers of drukke menschen); maar Spaansche hoffelijkheid en
welgemanierdheid en goede opvoeding bestuderen zij nooit of zien
zij niet af, maar opschik en dronkenschap en losbandige huwelijks-
en begrafenispartijen, even als geweldadigheden van allerlei aard,
hebben zij van hunne voorouders geërfd en spreiden zij nog ten toon,
zoodat zij hunne ondeugden ook nog bij die der Spanjaarden voegen.»

Zij zijn onderdanig jegens iederen aristocraat onder hen. De
rokkendragende principalia worden met veel onderscheiding behandeld
en hunne rang zeer geëerbiedigd. Eerst heeft men den gobernadorcillo,
daarop volgen de ex-gobernadorcillo's, die naar ancienniteit als
kapiteins worden benoemd; dan de in functie zijnde luitenant, die het
hoofd van een barangay moet zijn; daarna de hoofden van barangay's
naar hunnen ouderdom, vervolgens de gewezen luitenants en zoo verder;
hun rang wordt door de naburige gemeenten erkend.

Baden is algemeen in gebruik; mannen en vrouwen doen dit op eene en
dezelfde plaats. De mannen dragen pantalons, de vrouwen dekken zich met
een kleed, dat zij afwerpen als zij in het water gaan. Er hebben geene
ergerlijke tooneelen plaats door deze gewoonte, en herhaalde pogingen
van de Spaansche autoriteiten om dit oude gebruik te veranderen,
hebben niets gebaat.

De Indianen omhelzen door de aanraking met den neus; meestal kussen zij
echter dan ook de lippen. Als het neusgat is zamengetrokken (zooals
bij het rieken) en de Indiaan ziet naar iemand op een afstand, dan
leidt dit tot eene digter omhelzing. Vreemdsoortige verhalen doet men
van het fijne reukorgaan der Indianen; men zegt dat zij daardoor de
kleeding van hunne meesters en meesteressen kunnen onderscheiden en dat
minnaars elkander's wederzijdsche gevoelens ontdekken. Onderkleederen
worden verwisseld, die ondersteld worden met de hartstogten der
eigenaars doortrokken te zijn. In weêrwil van den monnik, besnijden
de Indianen heimelijk hunne kinderen. De banaan-boom (Balete, Ficus
Indica) wordt als heilig beschouwd. Zij branden er wierook onder, dat
zij onder verschillende voorwendsels van de monniken verkrijgen. Hoe
vreemd zijn de gebruiken der afgodendienst met Christelijke geboden
vermengd! Dit is niet alleen het geval op de Philippijnen. Een
van Dr. Gutzlaff's erkende bekeerlingen te Hong-Kong was gewoon te
zeggen, dat om den zendeling genoegen te doen hij een anderen God--der
Christenen--bij dien gevoegd had, welken hij vroeger aanbad, en ik
ben bekend met heimelijke bezoeken in heidensche tempels die Chinezen,
welke Christenen waren, bragten wanneer zij op het punt stonden eene
belangrijke zaak te ondernemen. «Men kan het vervloekte geloof niet
van hen verwijderen--zegt de geestelijke--dat de geesten van hunne
voorouders in de bosschen en onder de wortels van bamboes leven en dat
deze goed of kwaad over hen kunnen verspreiden. Zij willen hun offers
brengen; en al onze boeken en predikatiën kunnen de indrukken niet
wegnemen, die een oud man bij hen achterlaat, welken zij «een wijze»
noemen.» «De geestelijken» zegt de Mas «gelooven dat dit bijgeloof
vermindert; ongetwijfeld verbergt de Indiaan het zooveel mogelijk voor
zijn' biechtvader, maar ik zelf heb mij meermalen overtuigd dat het
bestaat en dat het invloed uitoefent.» Wie, die eenigzins bekend is
met de ligtgeloovigheid van deze minder beschaafde klassen, en niet
deze alleen, maar ook onder ons zelven, kan zich dan ook verwonderen
over den «godsdienstigen geest» van den Philippijnschen Indiaan? En
zelfs de geestelijken zelve zijn met die zwakheid behebt, zoodat een
Philippijnsche geestelijke Mallares, niet minder dan 57 moorden in de
stad Magalan beging of veroorzaakte, in de overtuiging dat hij daardoor
zijne moeder tegen betoovering zou beschermen. Mallares werd in 1840
geëxecuteerd en in zijn rapport betuigt de fiscaal zijn afschuw van
de «ongeloofelijke en barbaarsche bloedverkwisting van dit monster.»

«De Indiaan kent geen middenweg» zegt onze geestelijke, «vraag naar
laauw water, dan brengt hij het kokend; zegt gij dat het te heet is,
dan krijgt gij het ijskoud. Hij leeft in een kring van uitersten. Hij
heeft behagen in uw ongeduld en wanneer gij u over hem ergert, dan
schatert hij uit dat hij zijn meester kwaad heeft gemaakt. Wanneer
men den Indiaan wil vertoornen, moet men geene notitie van zijne
streken nemen. De scherpzinnige man onder hen weet dat de Indiaan en
de rotting (voor zijne bestraffing) steeds zamen opgroeijen. Zij hebben
een ander spreekwoord: «De Spanjaard is een vuur en de Indiaan sneeuw;
de sneeuw bluscht het vuur uit.» Een der geestelijken verhaalt dat zijn
bediende tot hem zeide: «Gij zijt een nieuweling en duldt te veel,
als ik kwaad doe, moet gij mij straffen. Kent gij het spreekwoord
niet: «De Indiaan en de rotting groeijen zamen op?» Zij lasteren en
miskennen God als hunne gebeden niet verhoord worden en voeren eene
taal, die inderdaad afschuwelijk zou zijn, wanneer men niet weet
hoe onverstandig zij zijn en hoe onmogelijk het hun is zich naar den
Goddelijken wil te gedragen.»

Er bestaan eene menigte godsdienstige treurspelen, bijzonder een in
het Tagaleesch, dat het lijden en den dood van Christus voorstelt;
maar deze godsdienstige voorstellingen en vergaderingen geven
aanleiding tot ergerlijke tooneelen en misbruiken en doen menig
onwettig kind het levenslicht aanschouwen. De priesters hebben
meestal zulke voorstellingen in den nacht verboden en drijven soms
zulke vergaderingen, met de zweep in de hand, uit elkander; op andere
tijden worden de zangers betrapt en gestoord in hunne droevige klagten
of ...... in hunne genoegens.

Het is aardig de tegenstrijdige meeningen der monniken aangaande
hunne kudden te lezen. De een zegt: «Hunne biecht is valsch; zij
bekennen nooit iets anders dan drie zonden: 1o. dat zij niet getrouw
zijn ter kerk gegaan; 2o. dat zij vleesch eten gedurende de vasten
en 3o. dat zij een valschen eed hebben gedaan.» Een ander berigt:
«Geen Spanjaard kan vromer en godsdienstiger zijn dan de Indianen
van Manilla in hunne biecht. Zij gehoorzamen de onderrigtingen, die
men hun geeft, en ik heb dezelfde goede berigten van verscheidene
geestelijken onder vele Indianen in de provinciën.» Ongetwijfeld
zou de geestelijke statistiek curieus zijn, wanneer men die kon
verkrijgen. Van Lilio berigt de geestelijke dat van de 1,300 personen,
die belasting betalen, 600 in 1840 nooit gebiecht hebben en deze
plaats is niet een van de onverschilligste. Te Vigan gingen van
30,000 inwoners, niet meer dan 500 à 800 ter kerk (volgens de Mas),
behalve bij het jaarlijksche feest van de Maagd, patrones van de
plaats. Pater Augustijn geeft luide zijne verontwaardiging te kennen
omtrent de biecht: «De helsche Macchiavel Satan--zegt hij--heeft
hen iets geleerd, dat even goed voor hun ligchaam als slecht voor
hunne ziel is, namelijk om elkander wederkeerig hunne gebreken en
misdrijven te bekennen en die, al zijn zij van nog zoo ernstigen aard,
voor den geestelijken vader, voor den Spaanschen alcalde te verbergen,
niettegenstaande hunne persoonlijke twisten en, zooals zij ze noemen,
doodvijandschap; zoo dat zij geene grootere beleediging kennen dan
den pater of den alcalde te verhalen wat in de plaats gebeurt; dit,
zeggen zij, is mabibig, de afschuwelijkste zonde, inderdaad het eenige,
dat zij als zoodanig beschouwen.»

De monniken spreken over het algemeen gunstiger van de vrouwen, dan
van de mannen. Zij zijn vromer, onderdaniger, welwillender om naar hare
geestelijke vaders te luisteren. Een hunner zegt: «Wanneer het geheele
menschdom van eene enkele paauwenveêr zou afhangen, die een Indiaan
voor zijn' hoed noodig had, dan zou hij al de menschen opofferen. Zij
vreezen niet voor den dood, maar dat is eene groote weldaad van het
Goddelijke Wezen, dat weet hoe zwak zij zijn; zij spreken van den
dood, zelfs bij een' stervende, alsof het niets ware. Wanneer zij tot
schavotstraf veroordeeld zijn, betoonen zij dezelfde onverschilligheid
en rooken hunne cigaar met de gewone bedaardheid. Hun antwoord aan
den hen bedienenden priester is in den regel: «Ik weet dat ik ga
sterven. Ik kan het niet helpen. Ik ben slecht geweest, het was de
wil van God, die mij dit lot heeft beschoren.» Maar met den dood
voor oogen slapen en eten zij even gerust. «De boom moet zijn vrucht
dragen,» vervolgt onze geestelijke, «God heeft in zijne wijsheid
vele menschenstammen geschapen, even als Hij verscheidene soorten
van bloemen doet ontspruiten, en eindelijk getroostte ik mij met de
onverschilligheid der Indianen omtrent al hetgeen wij zouden doen;
met het oog daarop kon ik ze als was naar mijn goedvinden rigten.»

Over het algemeen heb ik onder deze Indiaansche stammen
niet een gevonden, die zich door intellectuele begaafdheden
onderscheidde. Eenige weinigen wisten iets van werktuigkunde; een paar
waren vrij goede beeldhouwers; ik ontwaarde overigens eene algemeene
liefde voor de muziek en zelfs eenige waardering van de verdiensten
van Europesche componisten, maar men moet er bijvoegen dat er ook
niets of weinig gedaan wordt voor de ontwikkeling van de begaafdheden,
die de Indiaan bezit; het veld van openbaar onderwijs is even beperkt
door godsdienstigen als officielen invloed, en de zamenleving onder de
meer vermogende klassen, waarnaar de Indiaan alleen kan opzien, staat
verre beneden die van het Spaansche schiereiland. De letterkunde wordt
weinig beoefend; de nieuwsbladen zijn meer met levensgeschiedenissen
van heiligen en verhalen of berigten van godsdienstige feesten
opgevuld, dan met de grootste gebeurtenissen in de politieke wereld. De
Spanjaarden zijn nooit beroemd geweest om hunne groote onderzoekingen
of activiteit, maar het is te hopen dat de manana, waarnaar alles
wordt verwezen, eindelijk een hoy dia zal worden.

Men zegt van den Indiaan dat hij meer vier- dan tweevoetig
is. Zijne handen zijn groot en de toonen aan zijne voeten gebogen,
daar hij geoefend is in het klimmen op boomen en andere dergelijke
bezigheden. Hij is als een amphibie en brengt den meesten tijd in het
water door. Hij is ongevoelig zoo wel voor de brandende zon als voor
den verkwikkenden regen. De indrukken, die hij ontvangt, zijn slechts
een overgang en hij herinnert zich flaauw voorbijgaande of plaats
gehad hebbende gebeurtenissen. Vraagt men hem naar zijnen ouderdom,
dan kan hij niet antwoorden. Wie waren zijne voorouders? Hij weet
het niet en bekommert er zich niet over. Hij ontvangt geene gunsten
en kan dus niet ondankbaar zijn; hij bezit weinig ambitie en kan dus
niet ongerust wezen; hij heeft weinig behoeften en is dan ook nooit
jaloersch of afgunstig; hij bemoeit zich niet met de zaken van zijn
buurman en let ook dikwijls op de zijne niet, zijne hoofdondeugd is
luiheid; dat is zijn geluk. Het werk dat hij moet verrigten, doet
hij met weêrzin. Hij is over het algemeen gezond, en is hij eens
ongesteld, dan geneest hij zich met kruiden, waarvan hij de stoppende
of laxerende eigenschappen ondervonden heeft. Hij gebruikt geen zeep om
zich te wasschen, noch mes om zich te scheren; de rivier is zijn bad,
en zijne haren kamt hij uit met eene schelp; hij behoeft geen klok om
den tijd te weten; tafel, stoelen, borden, messen ontbeert hij bij
zijn' maaltijd; een hacha of groot mes en een zak hangen gewoonlijk
om zijn lijf; hij kent geene andere muziek dan het kraaijen van zijn'
haan en acht een schoen even overtollig als een handschoen of een das.

Ik heb onder de Indianen niet dien voortdurenden afkeer van
vreemdelingen ondervonden, waarvan Mallat gewaagt, en die vooral tegen
Engelschen zou gerigt zijn. Integendeel zag ik dat vele Engelschen,
die op de Philippijnen gevestigd waren, veel vertrouwen en genegenheid
ondervonden en ik heb mestizen en Indianen hooren zeggen dat zij veel
meer vertrouwen in de handelseerlijkheid van Engelschen stellen,
dan in die van eenige andere natie. Ik ben getuige geweest van de
vriendschappelijkheid, waarmede het oude Spaansche spreekwoord «Paz
con Ynglaterra y con todo el mundo guerra» in groote vergaderingen
van de Filipinos is aangehaald. Er is dan ook geene natie, die
meer dan Engeland tot de welvaart van den Spaanschen Archipel heeft
bijgedragen. In den loop van dit ons verhaal zal men blijken genoeg
zien van de goedheid, die men aan Engelschen betoont.

De Spanjaarden--het is meermalen gezegd--hebben zeer bescheiden en
met goed geluk van het «divide et impera» onder de Indiaansche stammen
gebruik gemaakt als een middel om hun eigen gezag te bewaren. Het is
dan ook eene waarheid dat onder de meer verwijderde stammen weinig
sympathie bestaat; maar dat hunne scheiding en verwijdering door
de Spaansche staatkunde is bewerkt, wordt tegengesproken door het
feit dat in Binondo bijna 1/3 van de inwoners Indianen van verre
provinciën zijn.

Het aantal Spanjaarden is klein, dat van de gewapende inlanders groot,
wanneer er een opstand tegen het bestuur mogt ontstaan, maar ik geloof
dat daartoe geene de minste neiging bestaat. Laatstelijk werden de
Tagalesche soldaten naar een vreemd land (Cochin-China) in werkelijke
dienst opgeroepen en in een' strijd gewikkeld, waarin het Spaansche
belang niet zeer te onderscheiden is. Geene klagten werden omtrent hun
gedrag gehoord, ofschoon zij aan vele ontberingen blootgesteld waren.

Er bestaat eene aardige gewoonte onder de landlieden in het
binnenland. Kleine houten bakjes ziet men daar buiten staan of uit de
vensters van de choza hangen, waarin men onder plantaan-bladeren,
spijzen of vruchten vindt uit den tuin achter het huis. Iedere
reiziger, die voorbijgaat, voorziet zich daaruit van het noodige,
wanneer hij arm is, betaalt hij daarvoor niets; anders geeft hij
zulk eene vergoeding als hij noodig oordeelt. Geen zweem van verwijt
treft den persoon, die, zonder dat hij kan betalen, van de goedheid
gebruik maakt. Deze gastvrije ontvangst is het meest algemeen in de
minst bevolkte plaatsen en herinnerde mij aan het water en de lamp,
die ik in de graven van de heilige Muselmannen vond, welke op die
wijze zich van de menschlievende pligt kweten of hunne volgelingen
deden kwijten, om in de dorre woestijnen die aangename en treffende
welkomstgroeten te geven aan den dorstigen en vermoeiden reiziger.

De tact of kunst van navolging is sterk onder de Indianen
en vergemakkelijkte de pogingen der monniken, maar men vindt
zeer verschillende en uiteenloopende berigten omtrent hunne
bekwaamheden. Die van Pampanga, Cagajan, Pangasinan, Ilocos en Zebu
moeten dapper, edelmoedig, werkzaam zijn en somtijds veel kunstsmaak
ten toon spreiden. De liefde en uitoefening der muziek is algemeen en
ik zag eenige merkwaardige staaltjes van beeldhouwkunst, maar op de
schilderkunst werd mijne aandacht niet gevestigd, en de voorbeelden
van volhardende studie tot eenig vak waren zeer weinige. Als bedienden,
staan de Tagalezen in alle opzigten beneden de Chinezen; als soldaten
worden over het algemeen gunstige berigten omtrent hen gegeven. De
Indianen, te Manilla gevestigd, moeten de ergsten van hunne stammen
zijn. Het lijdt geen twijfel dat in de groote steden het meeste
graauw verblijf houdt, maar tegelijkertijd huisvesten daarin dan
ook de grootste verdiensten. De hoffelijkheden, die ons als hunne
gasten werden betoond, waren eindeloos; er was geene moeite te groot
om ons genoegen te doen. Veel kon wel is waar niet anders dan aan
de leiding van de priesters en de tegenwoordigheid der autoriteiten
worden toegeschreven, maar wij ontvingen toch duizende blijken van
ongedwongene goedheid, die door geen' invloed van buiten konden
zijn bewerkt.



HOOFDSTUK VII.

GEWOONTEN EN BIJGELOOF VAN HET VOLK.


Veel meer dan het geringe aandeel van huishoudelijke zorgen
rust op de Indiaansche vrouw, en zij heeft veel minder genoegens
dan haar toekomen. Barbaarsche handelingen zijn dikwijls aan de
barenssmarten verbonden. De Mabuling hilot, de goede vroedvrouw, wordt
geroepen. Duurt de verlossing lang, dan wordt de oorzaak daarvan
aan tooverheksen toegeschreven en dan verwijdert men die door de
ontploffing van kruid uit een bamboestok, vlak op het hoofd van de
lijderes. De jonggeborene wordt op een mat of kussen in de lucht
gelegd, ten einde daardoor den kwaden invloed uit het ligchaam te
verwijderen; daartoe plaatst men ook twee brandende waskaarsen op de
wangen en de kin van het wicht, dikwijls tot diens groot gevaar. Deze
handelingen worden dikwijls zooveel mogelijk door de priesters belet en
gecontroleerd, die, waar zij kunnen, voor den doop en de inschrijving
van het kind zorgen.

De aartsvaderlijke gewoonte om den vader ter wille van de dochter te
dienen, bestaat nog op de Philippijnen; evenzeer als de meer intime
gemeenschap van verpligte minnaars, die nog in de ruwere streken van
Wales moet in gebruik zijn, met dezelfde gevaarlijke gevolgen voor
de zwakke sekse. Het verblijf van den minnaar in het huis van zijn
aanstaanden schoonvader doet vele onwettige kinderen geboren worden,
geeft aanleiding tot de herhaalde verbreking van beloften en eeden,
tot huisselijke twisten en veel ellende. De invloed van de monniken
wordt meestal hierbij ingeroepen, wier pligt én belang daarmede
in strijd zijn, daar de huwelijksgiften de meest productive hunner
inkomsten zijn.

Ik heb een der priesters de volgende instructiën omtrent het
huwelijk aan de Indianen hooren geven. «Het is niet goed--zegt
hij--het huwelijk als een nietige zaak te beschouwen of de heilige
ceremonie te bespoedigen, ten einde die zoo snel mogelijk geëindigd
te hebben. Laten zij den geestelijken raadplegen, die hun zal zeggen
of zij werkelijk geschikt zijn te trouwen. Gij Indianen weet dat de
man natuurlijk de vrouw achtervolgt en hare toestemming verkrijgt (een
Indisch spreekwoord); maar dat is niet welvoegelijk. De geschikte wijze
om de hand te vragen is voor den priester, wanneer hij zegt: «Wilt gij
de echtgenoot zijn van een ...., naar de voorschriften onzer Heilige
Kerk?» Dit moet eerst aan de vrouw gevraagd worden, daarna moet men
zich met dezelfde vraag tot den man wenden en de oude en onzedelijke
gebruiken van vroegere tijden laten varen.» In denzelfden geest is
een algemeen gezegde van de Indianen: «Savangmatovir ang ihinahatol
nang manga padre» (de raadgevingen van den geestelijke zijn altijd
juist). Een ander gezegde is: «Er bestaat geen Christelijke weg buiten
dien der Roomsch-Katholieke Kerk.»

F. de los Santos zegt dat geen Tagalesche vrouw moeite doet om te
huwen, evenmin als een vader of eene moeder naar een' bruidegom voor
hunne dochter zoekt; dat het eene groote beleediging zou zijn, wanneer
een meisje de gunst zou trachten te verkrijgen van een persoon, dien
zij tot hare schoonmoeder verlangde ten einde den zoon te huwen. Men
heeft nooit eene vrouw hooren zeggen: «Manciganguin mo aco» (maak
mij tot uwe schoondochter).

Dezelfde monnik verzekert, dat de Indianen de beteekenis hebben
leeren kennen, die de Europeanen aan het woord «horens» geven, en
dat het gebruik van het Tagalesche woord sungayan (horenbeest) eene
groote beleediging is. Hij ergert zich zeer om den onzin (boberias
en disparates), dien hij zegt dat de inlanders hunne kinderen
toevoegen. Eene moeder noemt haar kind vader, moeder, tante, zelfs
koning en koningin, heer en dame, en overlaadt het met meer andere
overdreven en ongepaste uitdrukkingen van hare liefde, die hij allen
afkeurenswaardig en onverdragelijk noemt.

Ofschoon eenige verscheidenheid in de huizen der Indianen bestaat naar
mate van hunnen rijkdom, behouden die woningen toch allen hetzelfde
karakter en vindt men overal bamboe-vloeren, nipa zolderingen en
houten pilaren om die te ondersteunen. Nabij Manilla heeft men wel
eens eene speculatie gemaakt om de inlanders betere woningen te
verschaffen door daarin verbeteringen aan te brengen, maar de huizen
bleven onbewoond en de onderneming bleek mislukt te zijn. Ik heb wel
schoone lampen aan de zolderingen en schilderijen aan de wanden van
sommige Indiaansche woningen zien hangen, terwijl onder de mestizen
velen van voorwerpen van Spaansche weelde gebruik maken en daarin
met de rijkste Europesche kolonisten wedijveren. Maar godsdienstige
sieraden worden nooit vergeten, als beelden en schilderijen van de
H. Maagd en haar kind, vaatwerk voor wijwater en kruisbeelden.

De bedden van de Indianen bestaan eenvoudig uit matten, waarop de
geheele familie zonder onderscheid rust. Hierop rooken zij hunne
sigaren, kaauwen hun bétel en vallen in slaap. De huisselijke
gereedschappen bestaan volgens Buzeta uit «een vijzel om rijst
te stampen, bamboes voor alle doeleinden, kopjes en lepels van
kokosnoten-bast, potten en ketels, een mes dat goloc wordt genoemd,
een bank tegen de muur, een stoel, die voor tafel dient, een Chinesche
kom voor olie, eene kleijen lamp, eenige rieten pitten, een beeld van
de H. Maagd, een kruisbeeld, matten, eene kruik met betelbladeren,
eenige arecanoten en lijm die tot gebruik gereed is, soms ook uit
eene fluit of guitar.»

De Indianen hebben een zeer onbestemd denkbeeld van afstand. Zij
noemen de rustplaatsen tusschen twee verschillende oorden Tahanan en
Bitangan. In plaats van het Spaansche woord «mijl» zeggen zij «taval»
hetwelk een afstand aangeeft waarop eene gewone vracht zonder rusten
kan worden gedragen.

De veertigdaagsche arbeid, die de Indianen jaarlijks moeten verrigten,
wordt atag of bayani genoemd. Deze wordt gevoegd bij den tributo
van 1 1/3 dollars; door betaling van drie dollars is men van den atag
vrij. De belasting wordt buvis of bavis genoemd. «Buvis aco sa balangay
ni covan» (Ik ben aan dien of dezen balangay belastingschuldig).

Eene merkwaardige bijdrage tot den hartstogt voor het spel, die
zoo algemeen op de Filipinos is, wordt door de commissie voor de
statistiek, in haar rapport over Binondo gegeven. Onder de niet
verboden spelen behoort dat wat de inlanders Panguingui noemen. Men
speelt het met 5 pakken kaarten, terwijl vijf en zes personen
een partij uitmaken. Dit spel is het meest populaire onder alle
klassen. De autoriteiten verbieden het gedurende de uren van den
arbeid; maar van 12 tot 2 ure voormiddags en van zonsondergang tot
10 ure 's avonds wordt het toegelaten op gewone dagen, terwijl op
feestdagen geen bepaalde tijd is vastgesteld. De commissie besloot
al de verschillende tafels te bezoeken, waaraan gespeeld werd;
zij vond gemiddeld 200 tafels, die bezet waren en 39 die wel gereed
stonden, maar waarbij de plaatsen nog niet waren ingenomen. Aan de
200 tafels speelden 867 mannen en 313 vrouwen, terwijl 405 mannen en
353 vrouwen de toeschouwers uitmaakten. Hierbij zijn nog niet gerekend
de tafels in particuliere huizen, waartoe de commissie geen' toegang
had. Vermoedelijk hadden die bezoeken op het niet verboden uur plaats,
maar de commissie zegt daarvan niets.

Ofschoon hazardspelen onder de menigte verboden worden, heeft
het groote loterijspel maandelijks plaats ten voordeele van het
Gouvernement en tot verderf van het volk. Het bestaan daarvan en de
aansporing daartoe moedigen den hartstogt voor het spel aan, eene der
grootste plagen op de Philippijnen. De nieuwspapieren zijn voortdurend
met lange lijsten van personen opgevuld, die tot zware geldboeten en
gevangenisstraf zijn veroordeeld omdat zij aangemoedigd hebben wat
men kan noemen de bezetenheid der Indianen, waarvan intusschen ook
de mestizen, noch de Chinezen of Europeanen vrij zijn.

Maar de hartstogt voor het spel blijkt nog het hevigst en het meest
algemeen bij de hanengevechten, die zoo karakteristiek zijn, dat ik
niet kan nalaten daaromtrent in eenige bijzonderheden te treden.

Een schrijver over de Philippijnen toont de oudheid van de
hanengevechten aan en schetst de geschiedenis daarvan onder de meest
beschaafde natiën van de wereld. Hij besluit zijn verhaal aldus:
«In Spanje bestaat eene opmerkelijke neiging voor hanengevechten
en met groote zorg worden de vogels tot den strijd toegerust. In
Amerika is dit genoegen een dominerende hartstogt en de Filipinos
staan hierin bij de Amerikanen niet ten achter. Wat meer is, hier is
deze hartstogt eene manie en geene wet kan beletten, die met den dood
van de strijdenden vergezeld gaat, hetgeen wel trouweloos mag genoemd
worden. In andere plaatsen scherpt men de sporen der hanen. Op de
Philippijnen zijn zij met scheermessen gewapend en beslist meer het
geluk dan de behendigheid den strijd. Iederen dag wordt een aantal
gedood, maar het ras vermindert niet. Er is naauwelijks eene plaats,
waar niet meer hanen dan menschen zijn. Op de Puente Grande van Manilla
hoort men tusschen 4 en 5 ure 's namiddags van alle zijden honderden
«schelle stemmen» van verre afstanden; eene reeks van teekenen gaat
van mond tot mond, van de haven van Bangui, in Noord-Ilocos, naar
Manog, het zuidelijkste punt van Albay. In ieder huis, aan elken hoek,
aan den voet van iederen boom, op de kaden en oevers, op elk schip,
overal vindt men hanen en alsof er nog niet genoeg in leven waren,
maakt men er nog in beeldhouwwerk, schildert men ze en teekent ze met
houtskool op iederen muur, om ze in het openbaar te doen bewonderen
en het publiek erkent de teekening, ofschoon er niet, even als bij
de oude schilders, onder staat: «Dit is een haan.»»

Wij laten hier de vertaling van eene advertentie volgen uit
een nieuwsblad van Manilla: «Groot hanengevecht van Tondo. De
ondergeteekende berigt het publiek dat op alle dagen der hanengevechten
deze door eene groote menigte van alle kanten, waarvan de helft uit
Chinezen bestaat, worden bijgewoond, zoodat op een enkelen dag er
90 à 100 gevechten zullen plaats hebben, en dit niet alleen om de
geschiktheid van de plaats, die uit pannen zamengesteld is, maar
omdat de pistolen (onzas) die circuleren klinkende zijn (son de
recibo). Dalmacio Oligario.»

Het wordt als eene onbeleefdheid beschouwd wanneer men een
Indiaanschen speelhaan aanraakt en men moet altijd verlof vragen
om een dier begunstigde vogels te beschouwen. Hij wordt voortdurend
geliefkoosd; hij eet, kraait en slaapt in de armen van zijn meester
en wordt er iets vergeten, de haan niet. Ik heb verzen gelezen waarin
hij in warme bewoordingen wordt gevierd. Een haan, die op den duur
overwinnaar is, staat aan het scherpste onderzoek bloot, ten einde
door uitwendige teekenen iets te ontdekken dat zijne verdiensten kan
karakteriseren. De schubben aan zijn pooten worden geteld, de vorm en
verdeeling daarvan, benevens de buiging der ringen van de sporen en
men gaat na of de beide sporen op elkander gelijken; men ziet naar
den vorm van de teenen en de nagels daarvan; naar het aantal en de
kleur van de vederen der vleugels (elf is de geliefkoosde hoeveelheid);
men houdt meer van witte dan van bruine oogen; een korte kam, die over
het oog en den bek valt, is eene aanbeveling. Hanen van verscheidene
kleuren hebben verschillende namen; de witte worden puti, de roode
pula genoemd; witte met zwarte vlekken, talisain; die met een rood
ligchaam en zwarte staart en vleugelen bulic of taguiguin; zwarte,
casilien of mactin; zwarte en witte, binabay; aschkleurige, abuen;
zwarte en witte met zwarte pooten, tagaguin genoemd, en zoo zijn er
nog vele meer. De wilde haan draagt den naam van labuijo.

Buzeta zegt het volgende omtrent de hanengevechten:

«De Indianen hebben een ingewortelden hartstogt voor het spel, dat
eene eerste plaats in de rij hunner genoegens inneemt. De haan is het
voornaamste voorwerp hunner zorgen, hun medgezel, die hen zelfs tot aan
de kerk vergezelt en buiten aan een' bamboe paal wordt vastgemaakt,
terwijl zij binnen gaan om hunne dienst te verrigten. Voor geen
geld staan zij een begunstigden vogel af. Sommigen bezitten meer
dan een half dozijn van deze onwaardeerbare schatten, waarvoor zij
hoofdzakelijk leven.

«Iedere plaats heeft hare gallera of amphitheater voor de
hanengevechten, waarvan het Gouvernement belangrijke inkomsten
trekt. De gallera's zijn groote gebouwen, uit palmboomstammen,
bamboe en nipabladeren zamengesteld en uit eene hal bestaande,
die door vensters in het dak wordt verlicht. In het midden daarvan
bevindt zich een tooneel, ter hoogte van ongeveer vijf voet, dat door
bamboe-galerijen is omringd, waarop de toeschouwers plaats nemen, die
naarmate van de zitplaatsen betalen. De gallera is over het algemeen
vol. De Indiaan komt op met zijn haan onder den arm; hij liefkoost
zijn gunsteling, zet hem op den grond, neemt hem dan op nieuw op,
streelt zijne vederen, spreekt hem aan, blaast zijne tabaksrook over
hem uit en drukt hem aan zijne borst, terwijl hij hem zegt dapper
te vechten. De haan kraait meestal van wantrouwen en trots. Zijn
tegenstander verschijnt; een gescherpt spoor of liever tweesnijdend
mes, of scheermes is aan het natuurlijk spoor van den vogel vastgemaakt
en nadat zij eenigen tijd aan elkander voorgesteld zijn, wordt het
teeken tot den strijd gegeven, die met buitengewone heftigheid wordt
gevoerd, tot dat een alguacil aankondigt dat de weddingschap gesloten
is. Hierop volgt eene diepe stilte. De eigenaars der hanen gaan op
een ander teeken achteruit en de strijdenden beschouwen elkander
met opgeheven en regt op staande vederen; zij buigen hunne nekken,
schudden den kop en springen op elkander toe; het gevecht wordt
nu voortgezet tot dat de een doodelijk gewond is en nedervalt. De
overwinnaar springt op hem toe en kraait tot teeken van victorie, doch
het gebeurt wel eens dat de gewonde haan zich weder oprigt en zich op
zijn' overwinnaar werpt. Als deze vlugt (hetgeen soms plaats heeft)
wordt hij tot een schandelijken dood veroordeeld; zijne vederen worden
geplukt en men hangt hem bijna gevild buiten de gallera. De wonden
van den levenden haan worden gebet door tabaksbladeren, die men in
kokosnotenwijn doopt. Hij wordt van dat oogenblik een gunsteling,
waarvoor nog eene weddingschap kan worden aangegaan en zoo hij niet
meer in staat is te vechten, wordt hij zorgvuldig door den meester
verpleegd. Er zijn hanen-geneesheeren en gasthuizen voor die dieren.

«In de nabijheid van de gallera vindt men stalletjes, waarop wijn,
zoetigheden, chocolade en andere ververschingen worden verkocht,
die door Indianen en Chinezen zijn toebereid. Een geheele dag wordt
aan den strijd gewijd en men vergeet daarbij zelfs de genoegens
van de siesta, terwijl de Indiaan dikwijls na zonsondergang als een
geruineerd man terugkeert.»

De Indianen noodigden ons soms uit de voorstelling bij te wonen en
bragten ons hunne geliefkoosde hanen ten einde die te laten bewonderen;
doch ik had weinig lust getuige te zijn van zulk een tooneel, waarvan
ik intusschen wel geloof dat het schilderachtig is, schilderachtiger
zelfs dan menschelijk.

Don Ildefonso de Aragon velt het volgende strenge oordeel over het
spel: «De Indianen zijn eeuwige luijaards; zij gaan van het eene
hanenstrijdperk naar het andere, naar die vergaderplaatsen van alle
ondeugden, tot wier voortdurende openstelling en toegankelijkheid de
eigenaars meenen geregtigd te zijn; daar leven zij in schelmerij,
kwakzalverij, bedrog en plegen alle gewelddadigheden zoowel in het
geheim als in het openbaar, in de stad en op het land.»

Vliegers oplaten is door de Chinezen ingevoerd, bij wie het een
amusement voor jong en oud is en die hunne vliegers bij dag met
muziek doen vergezeld gaan en 's nachts verlichten. Het is populair
op de Philippijnen, even als vuurballons en andere pyrotechnische
vertooningen.

Behalve bij bijzondere gelegenheden is de Indiaan zuinig en spaarzaam,
maar wanneer hij zijne gasten wil voldoen, maakt hij groote kosten. Bij
een of twee gelegenheden werden ons maaltijden voorgezet, die een
gastronoom niet zou hebben gewaagd te kritiseren; en die behoorlijk
met verscheidene wijnen werden bevochtigd. Deze feesten gingen gepaard
met «toasten» en redevoeringen, en werden door muziek en vuurwerk
opgevrolijkt. Het rooken ontbreekt nooit; men gebruikt cigaren van
verschillende grootten en papieren cigaretten. De St. Andriesdag,
waarop de bevrijding der Philippijnen van de Chinesche zeeroovers
wordt gevierd, is een groote feestdag.

De Indiaan neemt een werkzaam aandeel aan godsdienstige plegtigheden en
verleent daartoe al zijne medewerking. Wanneer die na zonsondergang
plaats hebben, komt men met fakkels bijeen. Vuurwerk, muziek en
illuminatie luisteren meestal de groote fiestas op. Ik heb reeds
meermalen aangemerkt dat de liefde voor de muziek algemeen is; men
brengt het daarin spoedig tot uitmuntend spel. Wij vernemen dat een
Indiaan niet tot het korps werd toegelaten, wanneer hij niet acht
achtereenvolgende uren kon spelen. De nationale muziek van Spanje
wordt over het algemeen bestudeerd, doch ter onzer eere leerde men op
sommige plaatsen het «God save the queen». De eerste pogingen daartoe
waren wel eenigzins te critiseren, maar zulke blijken van genegenheid
van een stam, die niets wilde dan onzen souverein, ons land en ons
zelf alle eer aandoen, konden wel niet anders dan ons welgevallig zijn.

Te Guimbal (Iloilo) bragt men ons aan eene tafel die geheel door
Indische meisjes was bezet, welke allerliefst gekleed waren; hare
heldere oogen drukten buitengewone nieuwsgierigheid en hun verlangen om
ieder onzer wenschen te begrijpen en te volvoeren was bekoorlijk. Zij
waren zeer blijde hare fraaije kleederen te kunnen toonen. Ik zag een
der meisjes naar den monnik gaan en hem in het oor fluisteren: «Waar
zijn de gouden kleederen van den Generaal?» Daarmede bedoelde zij
mij, doch de geestelijke moest de kinderen uitleggen dat de «gouden
kleederen» slechts bij buitengewone gelegenheden gedragen werden,
hetgeen haar niet scheen te bevallen, daar men zich van onze komst
in de plaats veel genoegen had beloofd. De kleinen omringden mij
intusschen allen, zagen mij in het gelaat en drukten hare bewondering
uit over mijn zacht haar. Hare denkbeelden om praalvertoon te maken,
herinnerden mij aan een bezoek dat mij eens door een jeugdigen
Abyssinischen prins werd gebragt, die men, door eene dwaling van
een der bedienden, langs een engen opgang naar mijne woning geleid
had. Zooals zijn tolk mij later verhaalde, zeide hij tot dezen: «Gij
zeidet mij dat ik een voornaam personaadje zou zien, maar vindt men
bij die lieden dan zulke enge trappen?» Bij gelegenheid van een tweede
bezoek bragt men hem door den hoofdingang langs de breede marmeren
trappen van het huis, dat ik bewoonde. Toen scheen hij zeer tevreden
en riep uit: «Ha! zoo behoort het te zijn!»

Weinige Indianen bekleeden eene of andere waardigheid onder het
priesterschap, maar hierin brengen zij het dan nog niet verder dan
tot assistenten van de monniken. Ik heb Indiaansche priesters even
zuiver Castiliaansch hooren spreken als men dit in Madrid doet.

«Ik heb opgemerkt--zegt pater Diaz--dat het woord van een Indiaan
eerder wordt geloofd, wanneer hij eene der gewone spreekwijzen
gebruikt, als «totoo nang totoo» (het is zoo waar als de waarheid
of het is waarlijk waar) dan wanneer men de geloofwaardigheid wil
betuigen door een plegtigen eed in naam van God of het kruis. Een
jongman tracht dan ook altijd de toestemming van zijne geliefde naar
het oude Tagalesche gebruik te verkrijgen, welke dan voor den besten
waarborg van de opregtheid daarvan in alle betrekkingen van het leven
wordt gehouden.

Vele geestelijken klagen, dat niettegenstaande het godsdienstige
onderwijs, er nog afgodendienst onder de bekeerde Indianen bestaat. Er
heerscht eene soort van vereering van voorouders, die in verschillende
vormen is op te merken. Zij hechten aan het woord nono (voorvader)
dezelfde geestelijke beteekenis als de Chinezen aan kwei geven. Deze
nono's worden dikwijls in het gebed aangeroepen om zegeningen te
verspreiden of rampen af te keeren. Wanneer een Indiaan eene bloem
of vrucht wil plukken, vraagt hij daartoe in stilte vooraf verlof
van den nono. Hij gaat nooit langs sommige plaatsen, bosschen of
rivieren, zonder deze afgestorvene geesten op te roepen. Zij vragen hun
vergiffenis voor misslagen of handelingen, die zij als twijfelachtig
beschouwen. Er bestaat eene ziekte, pamoao genaamd, die aan den invloed
der nono's wordt toegeschreven, en tot wie men dan gebeden of offers
rigt, om genezing te zenden. Deze afgoderij, zegt een der monniken,
is zoo diep ingeworteld en zoo ver verspreid dat men de grootste
waakzaamheid voor de uitroeijing daarvan behoort in acht te nemen.

Zoo hebben zij ook hunnen inlandschen duivel, in de gedaante van
een kleinen, zwarten ouden man, een wild paard of een monster. Tot
bescherming tegen dezen vijand wenden zij zich echter tot hunnen
rozenkrans, waaruit blijkt dat deze een orthodoxe demon is, waarover
de monniken niet kunnen klagen.

Waarzeggerij en waarzeggers worden ingeroepen om dieven te ontdekken
of betooverde personen te genezen; maar scapulieren en heiligen,
vooral St. Anthony van Padua zijn assistenten tot afwering van het
kwaad, waarmede men bedreigd wordt of dat plaats heeft gehad. Het
kooksel van de heksen in Macbeth zou eene tegenpartij onder het volk
op de Philippijnsche eilanden vinden, maar er moet eene vermenging
van Christelijke teksten en Catholiek bijgeloof zijn om de identiteit
te completeren. Een schrijver zegt dat deze tooverij wordt gebruikt
om rijkdommen, schoone vrouwen, geluk in den strijd, ontkoming aan
de geregtigheid en andere wenschen te verkrijgen. Pater Ortiz wil
dat de geheimen van dezen bovennatuurlijken invloed gevonden worden
in oude manuscripten «die verbrand behooren te worden.» De bewaring
en publicatie daarvan (zoo zij werkelijk bestaan) zou intusschen
dienstiger zijn, omdat het leerzamer voor de menschen kon wezen.

Men ziet zelden Indische vrouwen zonder eenige kerkelijke sieraden. Zij
dragen rozenkransen van koralen of paarlen, koperen of gouden
diamanten, waarop de beelden staan van onze vrouw van Mexico van
Guadalupe. De scapularie hangt gewoonlijk aan den rozenkrans. Vele
Indianen bevinden zich onder de Cofradias, wier verschillende emblema's
zij met grooten eerbied bewaren, als de St. Augustijner-koord, de
St. Franciscaner-band, de St. Thomas-gordel; maar zij hangen ook om
de halzen hunner kinderen krokodillentanden als een voorbehoedmiddel
tegen ziekte.

De oude Indiaansche benaming voor God was Bathala, dien zij als den
schepper der wereld beschouwen. Er bestaan nog overblijfsels van
de oude afgodendienst onder het volk, terwijl de namen van sommige
afgoden bewaard zijn. Ook sommige uitdrukkingen bestaan nog, vooral
in de meer afgelegene streken, bijv. «Magpabathala ca» (de wil van
Bathala geschiede) en de priesters hebben steeds dien naam willen
erkennen, daar hij wel door Dios kon worden vervangen. Het Tagalesche
woord voor afgodendienst is Pagaanito, maar de aanbidding van beelden
noemen zij Anito. Ik heb wel gelezen van een afgod Lacambui genaamd,
waarschijnlijk de god van de spijs, daar de Spanjaarden dien Abogado de
la Garganta (advokaat van de keel) noemen. De afgod Lacanpate was de
god van den oogst en tegelijkertijd mannelijk en vrouwelijk; een der
monniken noemt hem een «hermaphrodite duivel». Linga was de god, die
ziekten genas. Lachan bacor beschermde de te veld staande oogsten. Aman
Sinaya was de God der visschers, die hem aanriepen als de netten
werden uitgeworpen. Ama ni Caable was de beschermer der jagers. Een
kwade afgod, Tumano genaamd, zou 's nachts om menschelijke woningen
gedwaald hebben; de Indianen wierpen asch op hem en riepen «Iri, iri»;
hij vlugtte toen, want hij was een «bevreesde duivel». Mancucutor was
de patroon van eene bijzondere klasse van Indianen, maar de traditiën
hieromtrent zijn zeer duister.

Er bestaat een vogel, dien de inlanders Tagmamanoguin noemen en wanneer
deze vogel, als men naar een feest gaat, van regts naar links vliegt,
wordt dit als een goed voorteeken beschouwd; vliegt hij echter van
links naar regts, dan heeft hij eene kwade beteekenis. De vogel (ik
weet zijn eigenlijken naam niet) wordt nooit door de Indianen gedood;
wanneer men hem vangt, wordt hij weder vrijgelaten met de woorden:
«Kayona tigmamanoquin lunchan mo nang halinging» (ga, vogel! en zing
zoet voor mij!)

De Indianen meenen dat een schutsengel bij de geboorte van elk
Christen kind word geboren, aan wiens bijzondere zorg het kind
wordt toevertrouwd. In sommige plaatsen wordt deze engel Catotaba,
in andere Tagatanor genoemd. Maar de Tagalezen bezigen gewoonlijk de
Castiliaansche woorden angel en angeles in den Katholieken zin. Ik
herinner mij een bekwamen Hollander te hebben hooren zeggen dat Java
goed bestuurd werd door het goede gebruik van twee Arabische woorden:
Islam (geloof) waarin men zich nooit mengt, en kismet (noodlot)
onder den invloed waarvan de Muzelmannen zich gewillig aan hun lot
onderwerpen. De Santa Iglesia madre is het tooverwoord waarmede de
Philippijnen worden bestuurd.

De Indiaansche vrouwen zijn zeer zindelijk op haar ligchaam; zij
baden zich dikwijls en wasschen hun zwart en dik haar voortdurend,
dat zij parfumeren en in een knot achter op het hoofd binden, die
pusod genoemd, door een kleinen kam en vergulden naalden bij elkander
gehouden en met een schoonen bloem opgesierd wordt. Zij zijn trotsch
op hare kleine voetjes, die de Chinezen gouden lelie noemen en waaraan
zij een muiltje dragen, dat dikwijls met goud of zilver geborduurd is
en slechts tot aan de teenen reikt. Haar gang is gracieus en coquet;
zij rooken, eten bétel en nemen gaarne eene kwijnende, interessante
houding aan, waarvoor zij eene Indiaansche uitdrukking hebben «Mapungay
na mata.»

De kleeding der Filipinos is vrij eenvoudig. Zij bestaat uit een hemd,
dat over een broek wordt gedragen, maar het hemd is dikwijls van groote
waarde, van pina geweven, fraai geborduurd en verschillend, vooral rood
gekleurd. Een rijke Indiaan, wien ik vroeg om zijne garderobe eens te
zien, toonde mij 25 hemden, waarop hij trotsch scheen te zijn; er waren
er dan ook onder die elk eene waarde van honderd dollars bedroegen. Men
kan moeijelijk een prijs bepalen voor de waarde van andere soorten
van weefsels of borduursels. Een klein zakdoekje dat men aan de
koningin van Spanje zond, moet 500 dollars hebben gekost. Een of twee
pistolen (onzas) in goud worden voor de panuelos (doeken) gevraagd,
die gewoonlijk in de winkels der hoofdstad worden verkocht. De fijnste
kwaliteiten vervaardigt men in de nabijheid van Iloilo. Het werktuig
is van het ruwste en eenvoudigste maaksel; eene vrouw werpt het spoel,
eene andere ziet naar de draden. Men zendt de goederen naar Manilla om
ze daar te borduren. De vrouw draagt de kleederen uit de fabrieken van
het land, waarin sedert kort de zijden stoffen uit China en de wollen
van Lancashire zijn ingevoerd. De meer gegoede draagt een geborduurde
shawl of doek van pina. Dit is de vertegenwoordiger van vrouwelijke
ijdelheid of praalzucht. Als wij door de steden en dorpen in het
binnenland gingen, was een schoon geborduurde pina handdoek de vlag,
die ons meermalen uit de vensters der inlandsche hutten verwelkomde;
soms droegen de kinderen dien en zwaaiden daarmede voor ons uit als
een bewijs van vreugde over onze tegenwoordigheid.

De Indianen hebben op bijna al de eilanden dezelfde kleeding; de
broeken zijn van katoen of zijde, wit of gekleurd en met doek om het
lijf gebonden; de plooijen dienen tot zakken, terwijl een hemd over de
broeken hangt. Sinamay (eene inlandsche stof) of pina wordt algemeen
door den meer gegoede gebruikt. Het hoofd is door een strooijen
hoed bedekt of met een doek omgeven; het geliefkoosde hoofdbedeksel
is echter een groote ronde kap als een omgekeerde punsch-schaal,
die gewoonlijk uit bamboe, somtijds uit schildpad is vervaardigd
en aan den kruin waarvan zich een metalen pin of ander versiersel
bevindt. Het wordt door een inwendigen muts op het hoofd gezet en
met een lint onder de kin vastgemaakt. Deze salacot wordt door velen
als eene beschutting tegen zon en regen gedragen; zij scheen mij te
zwaar toe om convenient te zijn.

Onder de rijke Indiaansche vrouwen worden schoon geborduurde kleederen
van pina gedragen; vele harer bezitten ook kostbare juweelen en
zijn bij festiviteiten met oorringen, halskettingen en armbanden van
paarlen, diamanten en andere steenen van waarde versierd. Sommigen
spreken Spaansch en dienden de overigen tot tolken bij ons, daar de
Indiaansche vrouwen over het algemeen deelnamen aan de lieftallige
doch eenvoudige plegtigheden, die bij gelegenheid onzer aanwezigheid
plaats hadden; somtijds vormden zij eene reeks, door steden en dorpen
gaande en met veelkleurige vlaggen voor ons uitzwaaijende, alles door
de inlandsche muziekkorpsen vergezeld. Bij sommige familiën worden de
kleederen, die eene eeuw te voren gedragen zijn, altijd bewaard. Vele
kleine autoriteiten bezitten erfregtelijk den plaatselijken rang
en spreiden bij groote gelegenheden de gewoonten hunner voorvaderen
ten toon. In de wijze van het haar kappen bestaat eenig verschil. De
Tagalezen wasschen het met limoensap en gebruiken kokosnotenolie, die
door welriekende bloemen geparfumeerd wordt. Hunne handen reinigen
zij met puimsteen. Op vele plaatsen laten beide seksen den nagel
aan den duim van de regterhand lang groeijen, waardoor zij goed op
de guitar kunnen spelen en ook hunne huisselijke bezigheden met meer
gemak verrigten. De onderkleederen der vrouw zijn om het middenlijf
vastgemaakt; aan hare camisas bevinden zich lange en wijde mouwen,
die om de armen gekeerd worden en op meer of minder smaakvolle wijze
geborduurd zijn. Allen kaauwen de areca en als zij ouder worden,
maken zij hare wenkbraauwen zwart en dragen valsch haar, even als hare
adellijke meesteressen. Somtijds verwen zij hare nagels met vermiljoen
en zij rekenen het als een groot compliment, wanneer men haar Castila,
dat wil zeggen Europesche vrouw, noemt.

Rijst is het gewone voedsel der Indianen. Zij wordt een half uur lang
gekookt en heet dan canin. De capsicum of peper wordt tot toespijs
gebruikt. Zij eten drie malen per dag, behalve een' grooten maaltijd
en bedienen zich daarbij van hunne vingers, terwijl een plantaan-blad
dikwijls tot schotel dient. Zij gebruiken ook saus, waarin zij den
canin doopen. Zij leggen den duim eerst in den mond en gebruiken
dan behendig hunne vingers om het voedsel voort te dringen. De
weelde van den inlander bestaat bijna enkel uit den cigaar en den
betelnoot. Zelfs kan dit naauwelijks als weelde worden aangemerkt,
daar hij er meer behoefte aan heeft dan aan zijn voedsel, dat meestal
uit gekookte rijst bestaat, waarbij somtijds visch of groenten komen,
terwijl het suikerriet zijn dessert uitmaakt.

Daar hij zijne cigaretten in den estanco voor minder dan twee cuertos
het dozijn koopt en hij die kan maken of van een contrabandista koopen
voor nog niet de helft van dien prijs, terwijl voorts de kosten der
areca zeer gering zijn, kan hij op eene gemakkelijke en goedkoope
wijze aan zijne behoeften en zijne genoegens voldoen. Zijne kleederen
zijn weinig in getal en weinig kostbaar; op sommige gedeelten der
eilanden verschaft de ruwe huismachine hem die, maar de bron van
zijn' achteruitgang is in zijn' gallo en zijn' hartstogt voor het
spel gelegen, waaraan 9/10 van de ongelukken van den Indiaan zijn
toe te schrijven. Van zijne verlegenheid maakt de Chinees gebruik,
die den arbeid van den schuldenaar koopt en het maximum daarvan met
ruwe en soms zelfs wreede tyrannie afperst. De Chinezen zeggen bij
wijze van spreekwoord dat de Indiaan met rijst in de linkerhand van
zijn' meester en een bamboes in diens regterhand moet gevoerd worden.

Op sommige eilanden vindt men vele wilde dieren en zwijnen; men doodt
ze met pijlen van tweederlei soort; de eene, die met een punt van
wild palmhout is voorzien, schieten zij dadelijk; de andere, met een
ijzeren kop voorzien, schieten zij naar boven en valt regt op het dier
neer. De Indianen maken droog wildbraad (tapa genaamd) van de huid en
zenden dit naar de markt van Manilla. Men vindt vele wilde vogels in
de bosschen, vooral van de kippensoorten. De Biscasche hollen worden
door de zwaluwen bezocht, die de eetbare vogelnesten voortbrengen
welke door de inlanders voor den uitvoer naar China worden verzameld.

Eene menigte Indianen leeft van den vischvangst. De meest geliefkoosde
visch is de sabalo, die men alleen in het Taal-meer vindt, waarvan
het water versch is en in de zee stroomt. In het midden van het
meer bevindt zich een eiland, waarop een eeuwig brandende vulcaan
staat. In het jaargetijde waarin de sabalo uit het meer naar de zee
gaat, plaatst men een staketsel van bamboe dwars over de rivier,
dat niet tot aan de oppervlakte van het water reikt; drie of vier
yards verder een ander staketsel, dat vijf of zes voet boven het water
uitsteekt; beide worden door een plateforme van bamboe vereenigd. De
visch springt over de eerste barrière en valt op de plate-forme,
waar men ze vangt; sommige zijn zoo groot als een zalm. Het Baai-meer
is beroemd om de curbina, eene uitmuntende visch. Aan de oevers der
rivier ziet men zeer groote netten, die door eene bamboezen machinerie
worden nedergelaten en opgehaald en de kunstmiddelen om den visch te
vangen zijn verschillend en zonderling. In Bisaje maken de Indianen
takkebosschen, die zij aansteken en terwijl zij met eene speer in de
regterhand langs de oevers loopen, komt de visch bij het vuur en wordt
zij getroffen en aan den wal getrokken. Ik vernam dat de zeeslak, die
de Indianen balate noemen, op die wijze wordt gevangen. Het is eene
welbekende lekkernij onder de Chinezen. Schildpadden worden daardoor
gevangen, dat men hunne aankomst op eene verborgen plaats afwacht en
ze eenvoudig op den rug legt, als ze op zekeren afstand van het water
zijn. Inlandsche duikelaars brengen den paarlemoeroester aan, maar
de paarlvisscherij is niet zeer belangrijk. Deze inlanders ontdekken
ook de groote schaalvisch, die tot vergaderplaatsen van wijwater in
de kerken dient.



HOOFDSTUK VIII.

BEVOLKING.--STAMMEN.


Ofschoon verre het grootste gedeelte der heidensche Indianen, zooals
de Spanjaarden ze noemen, tot dezelfde stammen behooren als die de
steden bewonen, bestaan er toch vele uitzonderingen. Onafhankelijk en
afgescheiden van de heidenen, vindt men talrijke Mohammedanen, vooral
op het eiland Mindanao, waarvan slechts eene kleine plek langs de
kust door de Spanjaarden is onderworpen; deze, welke de Spanjaarden
als Moros aanduiden, een naam, waaraan traditionele en nationale
verbindtenissen grooten afkeer verbonden, zijn waarschijnlijk van
Maleische afkomst. Daar, even als in alle streken waar zendelingen het
gezag van den Koran hebben trachten te ondermijnen of in verachting
te brengen, is de poging geheel mislukt. Ik zag sommige dier lieden
te Zamboanga, die met de Arabische formules van het islamisme eigen
waren; vele van hunne namen, als Abdallah, Fatima en anderen, zijn
ook die van Muzelmannen. Men meent dat zij in vriendschap met de
Spanjaarden leven, die tractaten met den regerenden Sultan hebben,
maar ik vind geen blijk van de erkenning van het Spaansche gezag.

De vijandschap tusschen de Mohammedaansche stammen (Moros) en de
Spanjaarden kan als erfelijk beschouwd worden. Het antwoord dat Radjah
Soliman van Sondo aan Legaspi, den eersten Gouverneur der Philippijnen
gaf, toen deze zijne vriendschap verzocht, is karakteristiek. Vóórdat
de zon in tweeën gespleten is, vóórdat ik de haat in plaats van de
liefde van eene vrouw verlang,--vóór dien tijd wil ik de vriend niet
zijn van een Castiliaan (Spanjaard).

In de meest afgelegene bergstreken, die, naar ik geloof, nooit door
Europesche avonturiers zijn bezocht, leeft een stam op den laagsten
trap van de barbaarschheid, niet van beschaving, want daarvan vertoonen
zij geen spoor. Men zegt dat zij geene kleederen dragen, geene huizen
bouwen, geen voedsel zoeken. Zij zwerven in de bosschen, waarvan
zij bij dag de wilde vruchten opzamelen, terwijl zij 's nachts onder
de takken der boomen slapen. Zij hebben geen vorm van bestuur, geen
hoofd, geene godsdienstige instellingen of gebruiken. Ik zag iemand
uit dezen stam als een wild dier aan den Gouverneur van Zamboanga
te koop aanbieden. Hij weigerde den koop, doch hield den knaap, die
waarschijnlijk 8 of 9 jaren oud was, bij zich. Te Iloilo bediende hij,
met andere inlandsche knechten, aan tafel en hij scheen mij toen
de meest snuggere van allen te zijn; hij had een helderen blik en
wachtte vernuftig op elk teeken of bevel van zijn' meester. Hij was
zeer donker gekleurd, bijna zwart; zijn haar was eenigzins wollig; hij
had evenmin de hooge wangen als de dikke lippen van den Afrikaanschen
neger, doch geleek op vele soorten, die ik onder het Madagascarsche
volk heb ontmoet. Men berigtte mij dat de geheele stam--het woord is
niet juist, want zij vormen geen geheel--van kleinen ligchaamsbouw
is; dat zij elken gemeenschap met andere stammen vermijden; niets
inzamelen, niets ruilen en inderdaad niets behoeven. Ik was eens
in de gelegenheid in de gevangenis van Kandy (Ceylon) een van de
eigenlijke «wilde boschmannen» van dit eiland te beschouwen, die
van moord beschuldigd was; het zedelijk gevoel bij dien man was zoo
weinig opgewekt, dat er geen denkbeeld aan kwaad met de daad kon
verbonden zijn geweest en de regter beschouwde hem dan ook te regt
niet als een verantwoordelijk wezen, op wien hij de bepalingen der
wet kon toepassen. In uitwendige eigenaardigheden bestond er weinig
gelijkenis tusschen den Filipino en den Cingalees. De ethnologische
wetenschap zou eene groote schrede voorwaarts doen wanneer zij zich
tot de speciale bestudering van de barbaarsche oorspronkelijke stammen
rigtte, waarvan thans nog rassen bestaan, doch reeds zoovele zijn
verdwenen, die geen gemeenschap met elkander kunnen gehad hebben. Ik
geloof dat er meer verschillende rassen onder het menschelijke
geslacht bestaan, dan tot nog toe door de physiologen zijn erkend,
waaronder geene taalgemeenschap zal worden gevonden. De theoretische
stellingen omtrent de afleiding van de verschillende soorten onder
het menschelijke geslacht van eenige weinige oorspronkelijke typen,
zullen geene uitkomst opleveren. Beschaving en opvoeding zullen
ook hier hare uitwerking doen en het verschil tusschen de crania van
hetzelfde volk is te groot dan dat men eenigen regel van classificatie
kan aannemen. Hoe verder wij kunnen doordringen, des te grooter
zullen wij het verschil in typen en talen ontdekken en des te meer
zal men zien dat de tijd en de handel, kennis en kolonisatie menige
onafhankelijke landstreek hebben te niet gedaan, even als zij menigen
oorspronkelijken stam hebben vernietigd.

Niet zelden zijn door het Gouvernement expeditiën uitgezonden tegen
de wilden, die de bosschen en de bergen in het binnenland bewonen,
vooral wanneer aan de inlandsche Christen bevolking overlast was
aangedaan. Men legt hunne aanvoerders verschillende straffen op,
terwijl hunne dorpen en bentings in bezit worden genomen, maar deze
kan men niet altijd behouden, daar de krijgsmagt te onvoldoende is
om ze te bewaken. Maar het lijdt geen twijfel dat deze wilde stammen
door toenemende ontwikkeling en den drang der hoogere beschaving wel
zullen verdwijnen.

De Mas zet de stelling voorop dat de Igorottes van Luzon heidenen van
denzelfden stam als de bekeerde Indianen zijn, doch in een' staat van
woestheid verkeeren. De Aetas of Negritos maken een afzonderlijken
stam uit, zijn geene inlanders, maar de afstammelingen van indringers
en overwinnaars. Hij heeft menigmalen gelegenheid gehad met hen te
verkeeren en spreekt op eene gunstige wijze van hunne ontvangst. De
mannen hadden geene andere kleeding dan een gordel van vezelen
van boomschorsen, de vrouwen een soort van jakje van dezelfde
stof. Ongehuwde meisjes droegen een soort van ketting uit de bladeren
van een bergpalmboom vervaardigd en waarvan de einden tusschen hare
naakte borsten bij elkander kwamen. De vrouwen speelden op eene ruwe
guitar, waarvan de kast uit een soort bamboe bestond en wier snaren
uit den wortel van een boom waren vervaardigd. Aan dit instrument
ontlokten zij toonen door de snaren met de linkerhand los te maken
of aan te halen. Als het regende, bedekten zij zich met palmbladeren,
die zij tevens tot beschutting voor de zon gebruikten. De Mas zegt dat
zij alle pogingen tot verleiding weêrstonden. De bevolking leverde
was, honig en wild en kocht tabak en rijst in ruil. Geld verlangden
zij niet. De wijze van eerbetoon bestond in het aanbieden van water
aan een ouderen; geen zoon kan dit van zijn vader ontvangen, maar
moet het dezen overhandigen. Zij betoonen groote vrees voor de booze
geesten, die zich in de bosschen bevinden, maar spraken daarvan van
«hooren zeggen.» Zij zelve hadden de geesten niet gezien, maar anderen
hadden ze onder de oogen gehad, en dat was voldoende. De monniken
zeggen dat zij geen hoogen ouderdom bereiken; de oudsten moeten
niet meer dan 40 jaren leven. Pater Mozo zegt: «zij hebben hunne
plaatsen, waarin zij zich vereenigen en die zij ongaarne verlaten;
bepaalde verblijfoorden hebben zij niet; zij zwerven van het eene
punt naar het andere in een omtrek van 4 of 5 mijlen. Zij planten
vier stokken in den grond, omringen die met de buigzame takken van
den ylib, werpen daar eenige palmbladeren op en voegen er een stuk
hout bij, dat tot kussen dient, waarna hunne woning en slaapplaats
in orde is. Het wild dat de een doodt behoort aan allen--de kop en
nek wordt voor de honden bewaard. De gemeente bestaat gewoonlijk uit
20 of 25 personen, die den moedigsten onder hen tot hunnen aanvoerder
kiezen. Des zomers houden zij aan de oevers der rivieren verblijf; in
het regen en stormachtige jaargetijde daarentegen houden zij zich in
hunne ruwe hutten op. Als er een sterfgeval plaats heeft, begraven zij
het lijk, doch verwijderen zich dan van de plaats, uit vrees dat nog
meer mogten sterven. Wanneer zij wilde honig in de bosschen zoeken,
teekent hij, die een zwerm gevonden heeft, den boom aan, waarop zich
de bijen bevinden en dan is deze zijn eigendom tot dat hij gelegenheid
heeft daarvan bezit te nemen. Men ontsteekt een vuur aan den voet
van den boom, om door den rook de bijen te verjagen; daarop klimt de
Indiaan naar boven met een breed palmblad in den vorm van een pot
gevouwen, waarin hij de honigklomp doet, het blad daarna toebindt
en weder afstijgt. Al zijne behoeften zijn voldaan, wanneer hij bij
zijn zwam om vuur te maken, zijn boog en pijlen en zijn ruw mes, een
weinig tabak voor zijn genoegen heeft. Als er gebrek aan voedsel is,
drinkt hij heet water en bindt een stevig touw om zijn lijf; hij eet
ook van een wortel, sucbao genaamd, maar in het warme weder heeft men
nooit aan inlandsche vruchten behoefte.» Nadat hij eene vergelijking
heeft gemaakt tusschen de smarten, wederwaardigheden en hartstogten
aan het beschaafde leven verbonden en de eenvoudigheid, domheid en
tevredenheid van deze kinderen der natuur, zegt de pater: «Terwijl
ik ten slotte hunne levenswijze bewonder, geloof ik, dat wanneer
zij slechts eenigzins van ons heilig geloof doordrongen zouden zijn,
wanneer zij slechts leden voor God wat zij nu lijden, men hen met den
boetvaardigsten monnik van de Thebaide niet kon gelijkstellen. Zoo
waar als het is dat zij de zonde van echtscheiding begaan, even
waar is het dat men zelden van een val voor het huwelijk hoort;
maar zij zijn wreed, zij zijn moorddadig!» Dat is het oordeel der
geestelijkheid over die menschen.

Men maakt velerlei gissingen omtrent den oorsprong van de donkerder
of zwarte stammen, die nu de noordelijke en centrale minder bezochte
bergstreken bewonen en waarvan een der eilanden, Negros, zijn
naam ontleent. Zij houden voornamelijk verblijf in de meer woeste
gedeelten van de provinciën Zuid-Ilocos, Pangasinan, Cagajan en Nueva
Ecija. Zij hebben een kleinen ligchaamsbouw, eenigzins platte neuzen
en krullend haar; zij zijn vlug en dragen geene andere kleeding dan
een bast over hun schaamdeelen, zijn behendige jagers, hebben geene
vaste woonplaatsen, maar slapen daar, waar zij zich bevinden, als de
zon ondergaat. Al hunne goederen bestaan uit een boog, een bamboezen
pijlkoker en pijlen, een eind van de huid van het wilde zwijn en de
gordel, die de Spanjaarden de tapa rabo (staartdeksel) noemen. Men
beschouwt de Negritos als de oorspronkelijke bewoners der eilanden,
die door de tegenwoordige Indios werden aangevallen; deze hebben veel
gelijkenis met het Maleische ras, ofschoon zij van veel beter gehalte
zijn. De Negritos namen de wijk in de woester streken, naarmate de
Tagalezen naderden, maar er bestaat een ingekankerde haat tusschen
deze beide stammen. De Negritos zijn de wilden der Philippijnen
en in verscheidene stammen verdeeld; men zegt dat zij tusschen het
kannibalisme en de beschaving van den Indiaan verkeeren. Zij leven over
het algemeen van de wilde vruchten en gewassen, die weelderig groeijen,
ofschoon sommigen rijst bouwen en hunne velden irrigeren. Anderen
maken ijzeren wapens en de Itaneg behoeft, volgens de monniken,
slechts bekeerd te worden om in allen deele met de Indios gelijk te
staan. Dit ras is met Chineesch bloed vermengd en de Ifugaos met
dat der Japanezen. De meer ruwe wilden versieren hunne hutten met
de schedels hunner vijanden. De Apayos wonen in gemakkelijke huizen
en gebruiken geschaafde planken voor hunne vloeren, in plaats van de
gevlochten bamboes der Tagalezen. Zij drijven handel in was, cacao en
tabak en bedekken hunne woningen met Chineesch aardewerk. De Isinay
Negritos belijden de Christelijke godsdienst. Men schat het aantal
heidenen op het eiland Luzon op 200,000, terwijl men aanneemt dat
er op Mindanao 800,000 afgodendienaars en Muselmannen zijn. Het is
intusschen onmogelijk de gemengde rassen in al hunne vertakkingen
en bijzonderheden na te gaan. Onder de eigenaardigheden der wildere
stammen behoort de afscheiding van ieder der teenen, waardoor zij
zelfs kleine voorwerpen daarmede kunnen opnemen, zoodat, wanneer zij
iets laten vallen, zij met evenveel gemak de voeten als de handen
kunnen gebruiken; zij kunnen met het hoofd naar beneden, met hunne
voeten langs het want van een schip afdalen. Ook de groote teen is
veel verder van de andere gescheiden dan bij de blanke rassen. Zij
hebben een zeer fijnen reuk en kunnen zonder te spreken, iemands
gevoelens uit de ademhaling leeren kennen.

Ofschoon zij eene verzameling van goden en godinnen bezitten (want de
meeste hunner afgoden hebben vrouwen), vindt men bij hen geene tempels
evenmin als instellingen van openbare eeredienst. Zij raadplegen
waarzegsters (gewoonlijk oude vrouwen) bij ziekten of in moeijelijke
zaken; brengen offers door het uitstorten en vermenging van bloed,
drankoffers van gegiste dranken, maken hevige gebaren en roepen
Cambunian (God), de maan en de sterren aan, terwijl de ceremoniën
met overmatig eten en drinken eindigen. Zij offeren een varken om
de Godheid te bevredigen als het dondert en aanbidden den regenboog
na een storm. Vóórdat zij op reis gaan, ontsteken zij een vuur en
als de rook niet in de rigting gaat welke zij willen nemen, stellen
zij hunnen togt uit. De vlugt van vogelen wordt als een belangrijk
voorteeken beschouwd en de verschijning van een slang als dat van
een op handen zijnde ongeluk.

De bergstammen zijn aan geen' aanvoerder onderworpen, maar zij hebben
hunne bijzondere hoofden, barnaas genaamd, aan wie een zeker aantal
personen wordt toegewezen. Bij den dood van een barnaas worden de
darmen uitgehaald, nagezien en verbrand, ten einde door de kunst van
waarzeggen het toekomstige lot van den stam te voorspellen. Het lijk
wordt op een' stoel geplaatst, betrekkingen en vrienden uitgenoodigd
en een groot feestmaal bereid van de kudden en de rijstvelden des
overledenen, waarbij de deugden van den afgestorven barnaas door
vreugdekreten en gezanten worden verkondigd. Het banket eindigt met
verschillende buitensporigheden en zoowel mannen als vrouwen vallen
dronken of van vermoeidheid in slaap op den grond bij het lijk. Men
zegt dat het vleesch van den overledene onder de gasten wordt verdeeld,
en Buzeta verhaalt dat dit voor eenigen tijd te Tagudin (Zuid-Ilocos)
plaats heeft; maar daar hij dit aan de armoede van den overledene
toeschreef, die niets had nagelaten om voor het feestmaal te zorgen,
kon in dit geval de verdeeling van het vleesch bijna als eene eer
worden aangemerkt. De verhalen van het kannibalisme der inlanders zijn
niet te vertrouwen, daar men hen als ruwer wilden voorstelt dan zij
wezenlijk zijn. De wapenen van een krijgsman worden na zijnen dood
verzameld en zijne familie wil ze niet missen. Een stuk vaatwerk,
waarin wijn is gestort, wordt aan het einde van de lijkstatie
geplaatst, opdat het de deugd en de dapperheid van den overledene
moge inzuigen en zijne bescherming erlangen.

Wanneer er een moord plaats heeft, vereenigt de geheele stam zich om
den vermoorde te wreken. Krijgsgevangenen worden tot slaven gemaakt
en voor 10 tot 25 dollars elk verkocht. Oude mannen koopt men om op
hen de vergiftigde hoedanigheden of de scherpte van hunne wapenen
te beproeven. Overspel en een diefstal, ten derden male gepleegd,
worden met den dood gestraft. Veelwijverij is niet geoorloofd, maar
men ziet geen zwarigheid in echtscheiding.

Men vindt eene groote verscheidenheid van talen onder de wilde volken
in het binnenland; niet alleen zijn dialecten van de verschillende
stammen voor elkander onverstaanbaar, maar zelfs bepaalt zich soms
eene taal tot eene enkele familiegroep. Waar geen verkeer heeft plaats
gehad, vindt men ook geene overeenstemming. De menschen moeten zich
onderhouden en uit de noodzakelijkheid daarvan ontstaan talen. Hoe
verder men daardoor bij de studie der tongvallen in de oudheid
teruggaat, des te grooter zal men het aantal bevinden. De beschaving
heeft honderde misschien duizende tongvallen vernietigd en vermindert
nog altijd het aantal talen dat op de aarde gesproken wordt. Het
is dan ook geene ongegronde voorspelling, wanneer men beweert dat
in den loop der eeuwen het aantal talen zich tot eenige weinige zal
reduceren. De Fransche taal in Frankrijk; de Toscaansche in Italie;
de Castiliaansche in Spanje, de Saxische in Duitschland en de Engelsche
in Groot-Brittannië, zijn de hoofdtalen van het volk geworden en hebben
langzamerhand de menigte tongvallen vervangen, die een paar geslachten
te voren in gebruik waren. Adelung verzamelde de namen van bijna
4,000 gesproken en bestaande talen, maar eene lijst van die, welke
door den tijd zijn vernietigd, zou eene nog veel grooter reeks beslaan.

Dat zulke groote gedeelten der eilanden door onafhankelijke stammen,
hetzij heidenen of Mohammedanen, moeten bewoond worden, is niet te
verwonderen, wanneer men het geographische karakter van het land
beschouwt. Vele plaatsen zijn ontoegankelijk voor lastdieren; de
valleijen onverdragelijk heet, de bergen open en koud. Er bestaat
ook groote onwetendheid omtrent de plaatselijke gesteldheid en
de Spanjaarden worden soms verrast door onbekende hinderlagen in
bergpassen en ravijnen. De bosschen, waardoor de inlanders als
konijnen gaan, zijn dikwijls ondoordringbaar voor Europeanen. Geene
enkele poging is gelukt om de «afgodendienaars» uit deze bosschen
en bergen naar de vlakten te drijven en ze daar te onderwerpen, te
belasten en te kwellen. Toch klaagt men dat deze barbaren zich in
het koninklijke monopolie van tabak mengen, dien zij in de provinciën
trachten te smokkelen. «Commiezen en troepen--zegt de Mas--zijn belast
die misbruiken te voorkomen, maar deze beschermers plegen zoovele
knevelarijen op de Indianen en veroorzaken zooveel ontevredenheid,
dat een onderzoek noodig wordt en de moeijelijkheden nog altijd
blijven bestaan.» Op sommige plaatsen verderven de afgodendienaars
«de rustige Christen bevolking» en maken de wegen onveilig voor
reizigers. De Mas heeft uit verschillende bronnen berigten geput,
waaraan ik eenige bijzonderheden ontleen, maar het schijnt mij toe
dat men te veel algemeene toepassing maakt op de niet-onderworpen
stammen, die op verschillende trappen van beschaving en barbaarschheid
staan. De Tinguianes van Ilocos bebouwen uitgestrekte rijstvelden,
hebben groote kudden vee en paarden en drijven een belangrijken handel
met de naburige Christen bevolking. Men zegt dat de Chinesche type in
dezen stam opmerkelijk is. De vrouwen dragen een aantal braceletten,
die den arm van de pols tot aan den elleboog bedekken. De grootste
Tinguiaansche vloek is: «Moge gij slapende sterven,» dat wil zooveel
zeggen als: «Moge uw sterfbed niet bezongen worden.» Het is eene
beleediging wanneer de eene Indiaan tot den anderen zegt: «Malubha
ang Caitiman mo», (groot is uwe zwartheid [negregura]. De Indianen
noemen de Afrikanen Pogot.

Men vindt vele Albinos op de Philippijnen. De inlanders noemen hen
zonen van de zon; sommigen zijn blank, andere gekleurd en nog andere
hebben strepen op de huid. Over het algemeen bezitten zij weinige
intellectuele bekwaamheden.

Buzeta geeft de volgende ethnologische tabel, waaruit men de
ligchamelijke eigenaardigheden kan leeren kennen van de verschillende
stammen in de Philippijnen:


                 ZUIVERE INDIANEN.  MESTIZEN.           NEGERS.

Ligchaamsbouw,   Schoon, middelm.   Hetzelfde.          Schoon en
                 klein.                                 teeder.
Huid.            Koperkleur,        Ligte, eenigzins    Donker
                 fijn.              geel.               koperkleur.
Ligchaam.        Slank,             Zwaar.              Slank en vlug.
                 welgevormd,
                 sterk.
Haar.            Zwart, dik en      Minder zwaar.       Zwart en
                 ruw.                                   krullend, doch
                                                        minder dan de
                                                        Afrikan.
Hoofd.           Middelmatig of     Over het algemeen   Klein en rond.
                 klein, rond en     groot.
                 van achteren
                 plat.
Voorhoofd.       Open, soms smal.   Open.               Smal.
Oogen.           Zwarte,            Minder              Groote,
                 schitterende.      gelijkvormig.       doordringende,
                                                        schitterende.
Wenkbrauwen.     Dik en gewelfd.    Minder bogtig.
Oogleden.        Lang.              . . . . . . . . .   Zeer lang.
Neus.            Middelm.,          Dikker.             Middelmatig,
                 meestal plat.                          eenigzins plat.
Mond.            Groot, soms        Grooter.            Middelmatig.
                 middelmatig.
Lippen.          Middelmatig.       Dikker.             Middelmatig,
                                                        ronder.
Tanden.          Blank,             Sterk en groot.     Lang en zeer
                 regelmatig,                            sterk.
                 sterk.
Boven kakebeen.  Gewone grootte.    Hoog,               Gewoon.
                                    vooruitspringend.
Onder kakebeen.  Gewoon en sterk.   Sterk, open.        Welgevormd.
Borst.           Breed, bij de      Sterk doch kort.    Hetzelfde.
                 vrouw hard en
                 sterk.
Gang.            Sierlijk,          Sierlijk.           Vlug en los.
                 elegant.
Voeten.          Klein.             Klein.              Klein en
                                                        welgevormd.
Vleesch.         Hard.              Hard.               Hard.
Dijen.           Klein.             Klein.              Klein.
Ligchaamshaar.   Weinig.            Geen.               Weinig.
Baard.           Geen.              Klein.              Klein.
Schaamdeelen.    Klein.             Klein.              Klein.


De Indianen van Altaban hebben een' afgod, dien zij Cubiga noemen en
wiens vrouw Bujas heet. De Gaddans geven de benaming van Amanolay,
(schepper van den mensch) aan het voorwerp hunner vereering, wiens
godin Dalingay is. Er bestaan geene tempels, evenmin als eene openbare
eeredienst, maar in tijden van nood worden de hoogere geesten meestal
aangeroepen door de priesteres of toovenares, die het afgod besprengt
met het bloed van een buffel, vogel of varken en plengoffers brengt,
terwijl de Indianen hunne handen opheffen onder den uitroep: «Siggam
Cabunian! Siggam Bulamaiag! Siggam aggen!» (O God! O schoone maan! O
ster!) Daarop doopt men een borstel in palmwijn en besprengt de
omstanders daarmede. (Dit laatste is waarschijnlijk eene navolging
van de besprenking met wijwater bij de Roomsch-Katholieken). De
plegtigheid eindigt met een algemeen gezang.

De Priesters geven vele voorbeelden van hetgeen zij de onwetendheid
en domheid der Indianen noemen, maar deze bepalen zich meestal tot de
miskenning van de geheimen der schepping, de wording en de toekomst van
den mensch, de godsdienstige verpligtingen en de leerstellingen van het
Katholieke geloof. Het is te betwijfelen of de bloote herhaling door
gewoonte van sommige formulieren meerdere blijken van Christelijken
vooruitgang zou opleveren dan de openlijk erkende onwetendheid van
deze heidensche stammen.

Als een Indiaan door iemand uit een naburigen stam wordt vermoord en
de beleediging niet door eene som gelds wordt afgekocht, is men van
de zijde van den beleedigde verpligt wraak te nemen door een uit den
stam, waaronder de misdaad is gepleegd, te dooden.

Het volksvermaak is de dans; daarbij vormt men een kring, strekt de
handen uit en gebruikt de voeten beurtelings terwijl men op den eenen
loopt en den anderen achterhoudt; zoo draaijen zij rond onder luid
geschreeuw, gevoegd bij het geroffel van ronde trommels, waarop met
beide handen wordt geslagen.

De schedels van dieren worden dikwijls gebruikt om de huizen der
Indianen op te sieren. Galvey zegt dat hij in ééne woning, te Capangar,
niet minder dan 405 koppen van buffels en ossen en meer dan duizend
varkens heeft gezien, die een onverdragelijken stank verspreidden.

De bast van den Uplay wordt gebruikt bij tusschenpoozende koortsen
en men is zeer goed met de geneeskundige eigenschappen van sommige
kruiden bekend. Heet ijzer wordt gebruikt om sommige ligchaamspijnen
te verdrijven, zoodat het vleesch dan wordt ingebrand; maar in de
meeste gevallen neemt men zijne toevlugt tot bijgeloof en toovenarij en
offert vogels en dieren, die onder de ziekenoppassers worden verdeeld.

Pater Mozo zegt van de Italons (Luzon) gezien te hebben dat zij, na
een vijand te hebben vermoord, zijn bloed dronken en zijne longen,
het achterhoofd, de ingewanden en andere gedeelten van het ligchaam
uitsneden en raauw opaten, waarbij zij zeiden dat het hun moed en
kracht in den oorlog gaf. De schedels worden in de huizen bewaard
om bij plegtige gelegenheden te worden ten toon gesteld. Deze
gewoonte is zeker van Borneoschen oorsprong, want pater Quarteron,
de apostolische vicaris van dit eiland, verhaalde mij, dat hij eens
een groot aantal wilden had overvallen die de menschelijke schedels,
waarmede hunne huizen gewoonlijk zijn versierd, ronddroegen en dit
deden «om hunne vijanden een luchtje te doen scheppen.» Nadat hij nog
vele der barbaarsche gewoonten van de eilanden heeft opgenoemd, roept
de goede monnik Mozo uit: «Verbeeld u nu eens hoeveel moeite en zorg
het kost om zulke barbaren uit de magt van den duivel te krijgen!»
Zij brengen even vele offers als zij vingers geopend vinden aan de
hand van een doode. Is die gesloten, dan wordt er niets geofferd. Zij
lijden veel aan huidziekten. De Busaos beschilderen hunne wapens met
bloemen en om sieraden te dragen, doorboren zij hunne ooren, die zij
somtijds tot hunne schouders uitrekken. De Ifugaos dragen aan een
halsketting stukken riet die het aantal door hen gedoode vijanden
aanwijzen. Galvey zegt er 23 te hebben geteld die een man droeg,
welke in eene schermutseling met Spaansche troepen sneuvelde. Deze
stam valt dikwijls reizigers in de bergen aan, met het doel om hunne
schedels te verkrijgen. De zendelingen stellen hen als de hevigste
vijanden der Christenen voor. Sommige monniken spreken van vreeselijke
bekentenissen die vrouwen der Igorottos na hunne bekeering tot het
Christendom moeten gedaan hebben, omtrent hare gemeenschap met apen
in de bosschen, en pater Lorenzo weidt in breede trekken over dit
onderwerp uit; hij verklaart dat een schepsel eens bij hem ter doop
werd gebragt dat «hem met afgrijzen vervulde.» De Mas verhaalt dat een
kind met lange armen en zacht haar, dat veel op een aap geleek, door
zijne moeder te Vijan werd ten toon gesteld en aalmoezen leerde vragen.

De Mas beveelt het Spaansche Gouvernement aan het koopbare gedeelte van
de Mohammedaansche en heidensche stammen te koopen, hen te bekeeren en
tot den landbouw te gebruiken. Hij geeft statistieke opgaven om aan
te toonen dat er eene opeenstapeling van 120 pCt. zou plaats hebben,
terwijl hunne verwijdering de Indianen zoude ophitsen, die elkander
zouden dooden en zoo de eilanden van hunne tegenwoordigheid verlossen.

Dit zou eene nieuwe bladzijde in de geschiedenis van den slavenhandel
zijn. Hij berekent dat er zich meer dan een millioen heidenen en
Mohammedanen op de eilanden bevinden. Galvey's «Dagboek van eene
expeditie naar Benguet, in Januarij 1829» en van eene andere naar
Bacun in December 1831, zijn verhalen van ondervonden avonturen,
waarvan vele van gevaarlijken aard waren en waarbij velen hun leven
verloren en een tal woningen vernield werden. Zij zijn belangwekkend
in zooverre dat zij doen zien hoe moeijelijk het is deze bergrassen
tot onderwerping te brengen. Galvey stond aan het hoofd van nog
verscheidene andere expeditiën en stierf in 1839.

Er zijn weinig feiten van meer belang, in verband met de veranderingen
die in de Oostersche wereld plaats vinden, dan de Chinesche
overbevolking in bijna iedere streek ten oosten van Bengalen; en in
Calcutta zelf bevindt zich een aanzienlijk aantal Chinezen, meestal
schoenmakers, waarvan vele groote rijkdommen hebben verworven; zij
zijn te zamen in den sterken nationalen band aan elkander verbonden,
die hun overal vergezelt en die niet verbroken, zelfs naauwelijks
geïnfluenceerd wordt door de hun omgevende omstandigheden. Op
de Philippijnsche eilanden hebben zij bijna een monopolie in den
kleinhandel verkregen en de vadsige gewoonten der inlanders kunnen
bij lange niet concurreren met deze nijvere, matige en volhardende
indringers. Zij worden door de inlanders zeer gehaat, doch daar
hun over het algemeen vreedzaam gedrag en gehoorzaamheid aan de
wetten hunne vijanden geen voet geven, nemen zij jaarlijks in aantal,
rijkdom en belangrijkheid toe. Intusschen zijn zij slechts trekvogels,
die weder huiswaarts keeren om door andere van hunnen stam te worden
vervangen. Zij brengen nooit hunne vrouwen mede, maar nemen zelve
vrouwen of huishoudsters onder de inlanders. Een wettig huwelijk
vereischt echter de belijdenis der Christelijke godsdienst en velen
hunner bekommeren er zich dan ook weinig over om tot de kerk van
Rome over te gaan. Zij mogen geene tempels oprigten om Buddhistische
leerstellingen te verkondigen, maar hebben afzonderlijke kerkhoven. Zij
betalen eene bepaalde belasting, die berekend wordt naar den staat,
dien zij voeren, als kooplieden, handelaars , winkeliers, handwerkers,
bedienden enz. Geheele straten in Manilla worden door hen bewoond en
overal waar wij hen aantroffen, vonden wij in hen de meest werkzame
en voorspoedigste onder de arbeidende klassen. Duizenden en duizenden
Chinezen komen op de eilanden aan en verspreiden zich daar, zonder
dat eene enkele Chinesche vrouw hen uit hun vaderland vergezelt.

In het jaar 1857 landden alleen in de haven van Manilla 4,232 Chinezen
aan, terwijl 2,592 die verlieten om naar China terug te keeren.

Geen beter bewijs van den buitengewonen onwil der Chinesche vrouwen
om te emigreren, kan men vinden dan in de statistiek van de hoofdstad
der Philippijnen. In 1855 bevonden zich in de vesting Manilla 525
Chinesche mannen, doch slechts 2 vrouwen en 5 kinderen. In Binondo
waren 5,055 Chinesche mannen en slechts 8 meisjes. Wanneer men nu in
aanmerking neemt dat men, bij een gunstigen mousson, niet meer dan
drie of vier dagen behoeft om van China naar de Philippijnen te komen,
dat er een aantal rijke Chinezen op het eiland gevestigd zijn en dat
de begeerte naar kinderen en om hun stam voort te planten onder het
Chinesche volk algemeen is, kan men ligt begrijpen welk een weêrzin
er bij de vrouwen tegen de emigratie bestaat.

Dit is dan ook eene ontegenzeggelijke waarheid en het feit blijkt een
groote hinderpaal te zijn tegen de gunstige emigratie van koelies. Men
heeft geene vrouw noch voor de Britsche, noch voor de Spaansche
koloniën kunnen verkrijgen, ofschoon de uitvoer van koelies meer
dan 60,000 had bedragen, en uitgezonderd door kinderroof en directen
afkoop van koppelaarsters of bordeelhoudsters, kan men er geene vrouw
toe krijgen om te emigreren. Deze zekerheid moet wel in aanmerking
genomen worden door de voorstanders van de kolonisatie met Chinesche
landbouwers in de Britsche koloniën. In den loop van tijd zal Hong-kong
welligt eenige vrijwillige vrouwelijke emigranten opleveren en de
jongste uitgevaardigde emigratiewet door de autoriteiten van Canton
zal daartoe veel bijdragen.

Gedurende vijf jaren (van 1850-55) werden slechts 14 Chinezen
in al de provinciën wegens ernstige misdaden veroordeeld, dat is
gemiddeld nog geen drie per jaar; gevallen van moord, diefstal met
geweld of aanvallen op de eerbaarheid kwamen niet voor. Er hadden
negen gevallen plaats van eenvoudige diefstal, twee van diefstal
van vee, een van vervalsching, een van namaak van muntspeciën en
een van brandstichting. Deze feiten geven een goed denkbeeld van
de zedelijkheid der Chinesche kolonisten. Misdrijven van geringen
aard worden, even als bij de Chinezen, door hunne eigen plaatselijke
principalia gestraft.

Het meerendeel der schoenmakers op de Philippijnen zijn Chinezen. Van
784 in de hoofdstad zijn 633 Chinezen en 151 inlanders. Vele zijn
ook timmerlieden, grofsmeden, waterdragers, koks en daglooners,
maar een kleine winkelhandel is het geliefkoosde bedrijf. Onder de
laatste echter behooren vele welgegoede handelaars en kooplieden,
die voor hunne rekening een grooten in- en uitvoerhandel drijven en
op al de eilanden bijna hunne agenten hebben. Waar zal de Chinees
niet doordringen; aan hoevele gevaren zal hij zich niet blootstellen;
hoeveel lijden zal hij niet ondergaan; welke ondernemingen zal hij
niet doen; hoeveel volharding zal hij niet ten toon spreiden--als hij
slechts geld kan verdienen? En inderdaad, dit is zijne verdienste als
kolonist, hij is spaarzaam, geduldig, volhardend, geslepen; onderworpen
aan de wetten, eerbiedig voor de autoriteiten, terwijl hij zich slechts
van verdriet onthoudt en dollar op dollar stapelt; is de hoop groot
genoeg om aan zijne behoefte of zijn streven te voldoen, dan keert hij
terug om door anderen opgevolgd te worden, die dezelfde eigenschappen
bezitten en bij hunnen terugkeer met hetzelfde succes beloond worden.

De eerste aanmoediging die den Chinezen werd gegeven om zich op de
Philippijnen te vestigen, was als landbouwers; een ander bedrijf
mogten zij niet uitoefenen. Ook de Japanezen werden uitgenoodigd,
doch men vindt van deze naauwelijks nog eenige op de eilanden. De naam
der Chinezen als landbouwers heeft waarschijnlijk de aandacht der
autoriteiten van Manilla op hen gevestigd, maar geen enkele Chinees
blijft een beroep uitoefenen, wanneer hij een ander voordeeliger kan
vinden. Bovendien waren zij onder de landelijke bevolking niet gezien
en bij hun spaarzaam karakter meer geneigd zich tot groepen en hwey
(gezelschappen) te verbinden, dan zich onder de herders- en landelijke
stammen te verspreiden, die hen als mededingers benijdden en als
heidenen haatten. Zij hebben zich eene positie in de steden gemaakt
en zijn nu te groot in getal en te vermogend om miskend of werkelijk
verdrukt te worden. De meesten zijn uit de provincie Fokien en schepen
zich te Amoy in. Ik vond geen enkelen onder hen die de eigenlijke
Chinesche taal sprak, ofschoon velen Chineesch schrift lezen.

Wanneer een Chinees de eed wordt afgenomen, snijdt de getuige den
kop af van een witten haan en zegt men hem, dat zoo hij de waarheid
niet zegt, het bloed van zijne familie even als dat van den haan zal
worden vergoten en hem een ongeluk zal overkomen. Mijne langdurige
ondervinding van de Chinezen noopt mij te zeggen dat geen eed--behalve
bij vrees voor straf--eenige de minste zekerheid tegen de verbreking
daarvan aanbiedt. In onze hoven in China werden verscheidene vormen
op verschillende tijden aangenomen, als het onthoofden van een haan;
het breken van een stuk vaatwerk; het doen van vervloekingen door den
getuige op zich zelven en de wensch dat al zijn geluk mogt verdwijnen
als hij loog; het verbranden van een stuk papier, waarop een soort
van eed stond geschreven en de verbindtenis om in de hel even als
dit papier op de aarde verbrand te worden als hij de waarheid niet
zeide;--deze en andere ceremoniën hebben niets gebaat om de zekerheid
te erlangen voor de waarheid. Terwijl ik Gouverneur van Hong-kong was,
werd een besluit uitgevaardigd, waarbij het afnemen van den eed aan
Chinezen werd afgeschaft en hun eene zware straf als meineedigen werd
opgelegd, als zij eene valsche getuigenis gaven. Deze maatregel heeft
het bekennen der waarheid veel versterkt en aangemoedigd en bedrog of
logen belet. Ik vroeg eens een invloedrijk persoon in Canton welke
ceremoniën zij onder hen zelven gebruikten als zij zekerheid voor
eene waarachtige getuigenis wilden hebben. Hij zeide mij dat er een
tempel was waarin een afgelegde eed veel meer verbindend was, dan
op eene andere plaats, maar hij erkende dat hunne geregtshoven geene
zekerheid voor waarheid hadden. Er bestaat een chineesch spreekwoord:
«Puh tah, pu chaou», dat wil zeggen: «zonder slagen, geen waarheid»,
en getuigen in geregtelijke zaken worden dan ook dikwijls gekastijd. De
Chinezen eerbiedigen heilig hunne geschreven en over het algemeen
hunne ceremoniële verbindtenissen. Zij zijn door alles heen, als
zij die onteeren. Maar logen wordt niet veracht, vooral wanneer die
verholen en ongestraft blijft en het Gouvernement verstaat het best
de kunst om te liegen. In sommige hunner boeken wordt zelfs logen om
barbaren te bedriegen, aangemoedigd en aanbevolen.



HOOFDSTUK IX.

REGTERLIJKE INRIGTING.


Het hoogste geregtshof in de Philippijnen is de Audiencia te Manilla
gevestigd, die het hof van appel is voor de ondergeschikte regtspraak
en de Raad van den Gouverneur-Generaal in gewigtige zaken.

Het Hof bestaat uit zeven oidores of regters. De President draagt
den titel van Regent. Er zijn twee lands-advokaten, een voor straf,
de ander voor burgerlijke zaken benevens vele en verschillende
ambtenaren. Men heeft niet minder dan 80 advokaten, die voor
regtspraktijk bij de audiencia zijn ingeschreven.

Een Tribunal de Comercio, dat door een regter gepresideerd wordt die
de autoriteiten benoemen en waarin heeren zitting hebben, die den
titel van Consules dragen en uit de voornaamste handelshuizen in de
hoofdstad gekozen worden. Bij de audiencia bestaat het regt van appel,
maar daarvan wordt naauwelijks gebruik gemaakt.

Er bestaat eene censuur, de Comercia permanente de censura. Zij bestaat
uit vier geestelijken en vier ambtenaren, wordt gepresideerd door den
burgerlijken fiscaal en hare magt strekt zich over alle werken uit,
die in de eilanden worden ingevoerd of gedrukt.

Er bestaat eene magt van advokaten (abogados) in Manilla. Voor zoover
mijne ondervinding reikt, zijn regtsgeleerden de plaag van koloniën. Ik
herinner mij dat een der meest intelligente chinesche kooplieden, die
zich te Singapore had gevestigd, na vroeger langen tijd in Hong-kong te
hebben verblijf gehouden, mij zeide dat al de nadeelen die Singapore
opleverde door het gemis van «de praktijk» werden vergoed, en dat
al de voordeelen van Hong-kong meer dan overwogen werden door de
tegenwoordigheid van die heeren, welke zich bezig hielden om processen
en twisten aan te stoken, en daarvoor betaald werden. Velen hunner
maken fortuin en vaak ten koste van eene degelijke regtspleging. Een
schrander opmerker zegt, dat in de Philippijnen de waarheid wordt
verdreven door het tal documenten. De deuren, die tot bescherming
der onschuld worden opengesteld, herschept men in middelen tot
regtsverdraaijing en de debatten worden gevoerd zonder op het decorum
te letten, waardoor deze bij de Europesche geregtshoven beheerscht
worden. Scherpe uitdrukkingen, beschuldigingen, personaliteiten en
lasterlijke aantijgingen worden geduld en staan onder bescherming van
het privilegie der praktijk. Wanneer ik de strikte, spoedige en min
kostbare regtspraak bij de consulaire hoven in China vergelijk met
de resultaten van de kostbare, langdurige, onvoldoende kunsttermen,
van die in vele koloniën, dan zou ik als een algemeen voorschrift
verlangen dat men geene civiele zaken voor eene regtbank mogt brengen,
dan na onderzoek daarvan door een vredegeregt. De uitpersingen
waaraan de Chinezen in Hong-kong bijv.--en hier spreek ik uit eigen
ondervinding--blootgesteld zijn, doen niemand blozen over «den druk»
waaraan de omkooping van hunne eigene mandarijnen hen maar al te zeer
gewend heeft. In de Philippijnen bestaat eene massa ongeschreven, of
althans ongedrukte wetten, uit verschillende bronnen zamengeflansd,
dikwijls in tegenspraak met elkander, bij traditie ingevoerd en
verkeerd uitgelegd; een mengelmoes, waarin de «Leyes de Indias»,
de «Siete partidas», de «Novisima recompilacion», de Romeinsche
wetgeving, de oude en de koninklijke fueros--om nog niet te spreken
van proclamatiën, decreten, notificatiën, orders enz.--al de «last en
zorgen» van het heksenbrouwsel opleveren, dat door de booze geesten
van tweedragt en twist wordt opgekookt.

Hazardspelen (Juegos de azar) zijn streng verboden in de Philippijnen,
maar dit verbod doet niet veel af, en gelijk ik reeds vroeger heb
aangemerkt, zijn de dagbladen van Manilla opgevuld met lijsten van
personen, die beboet of gearresteerd worden wegens overtreding der
wet; somtijds komen er 40 à 50 in een enkel nummer voor. Meer dan
een kapitein-generaal berigtte mij dat de strengheid van de straf
niet belet heeft de algemeenheid van het misdrijf, dat toegelaten en
gepleegd wordt door geestelijken en ambtenaren.

De boeten bestaan in 50 dollars voor de eerste, 100 dollars voor
de tweede overtreding, terwijl voor de derde maal de straf op de
landlooperij, gevangenis en kettinggang, wordt toegepast.

Billard-tafels betalen eene belasting van 6 dollars per maand. Er
bestaat eene geringere houten tafel, waarvan slechts de helft dier
som geheven wordt.

De geregterlijke statistiek over 5 jaren--van 1851 tot 1855--geeft
het volgende aantal zaken van meer ernstigen aard. Zij bevatten de
opgaven van al de provinciën. Van al de misdadigers, was meer dan de
helft 20 tot 29 jaar, een derde 30 tot 39, een negende 40 tot 49, een
twintigste 15 tot 19 en een vijf-en-veertigste boven de 50 jaren oud.

Zij bestonden uit 467 gehuwden, 81 weduwenaars en 690 ongehuwden.

Gedurende het genoemde tijdvak hebben 236 hun straftijd uitgediend, 217
stierven, terwijl 785 bij het maken der opgaven nog gevangen bleven.


         Echtbreuk                                          1.
         Echtbreuk met manslag                              1.
         Het dragen van verboden wapenen                    7.
         Verlaten van posten                                6.
         Dubbel huwelijk                                    1.
         Dronkenschap                                       2.
         Paarden- en veediefstal                           21.
         Zamenzwering                                      17.
         Smokkelarij                                        1.
         Desertie                                         126.
         Verkrachting                                      14.
         Verkrachting met bloedschande                      4.
         Verkrachting met diefstal                          6.
         Vergiftiging                                       2.
         Vervalsching van paspoorten                       13.
         Frauduleuse distillatie                            1.
         Landlooperij                                      35.
         Valsche munt.                                      1.
         Moord, met verwonding en diefstal                314.
         Diefstal                                         390.
         Diefstal met geweld                              120.
         Diefstal van tabak                                 6.
         Roof door meer dan één persoon (Dacoits)          36.
         Verwonding in twisten                             44.
         Verwonding (die den dood veroorzaakte)             7.
         Brandstichting                                     4.
         Brandstichting met diefstal                       16.
         Bloedschande                                       6.
         Muiterij                                           7.
         In gebreke blijven van het voldoen van boeten      3.
         Valsche naam                                       1.
         Vader- of moedermoord                              2.
         Weêrstand tegen de militaire magt                 18.
         Ontvlugting uit de gevangenis                      5.
                                                        -----
         Totaal                                         1,238.


In de stad Manilla had slechts één geval van moord plaats in vijf
jaren. De evenredigheid van de zware misdrijven in de verschillende
provinciën is ongeveer dezelfde, behalve op het eiland Negros, waar
van 44 misdadigers 28 van moord waren beschuldigd.



HOOFDSTUK X.

LEGER- EN ZEEMAGT.


Het leger op de Philippijnen bestaat, met uitzondering van twee
brigades artillerie en een korps ingenieurs, die door Spanje geleverd
worden, geheel uit Indianen en bevindt zich in goeden toestand. De
officieren zijn allen Europeanen.

Er zijn 7 regementen inlandsche infanterie en 1 regement cavalerie,
de Luzon lansiers genaamd, terwijl er een reserve-corps van officieren
bestaat dat men Cuadro de Remplazos noemt en waar uit personen worden
gekozen om vacante plaatsen aan te vullen.

Een klein korps Alabarderos de servicio bevindt zich op het paleis
en in de speciale dienst van den kapitein-generaal. Zij bestaan
reeds sedert 1590 en hunne hellebaarden en kleeding verhoogen het
schilderachtige karakter van het paleis en van de receptiën die daar
plaats hebben.

Men heeft ook vier kompagniën, die de stedelijke militie van Manilla
genoemd worden, uit Spanjaarden bestaan en voor speciale diensten of
in geval van onvoorziene omstandigheden door den Gouverneur kunnen
worden opgeroepen.

Een raad van geneeskundigen houdt eene algemeene inspectie over de
troepen. De voornaamste betrekkingen worden daarbij door Europesche
Spanjaarden bekleed. De hospitalen, waarin de militaire invaliden
worden opgenomen, staan onder toezigt van den geneeskundigen raad,
zoover de behandeling dier invaliden betreft. De raad benoemt een
officier voor elk der regementen, die een Ayudante wordt genoemd.

Eenigen tijd geleden werd een aanzienlijk aantal inlandsche troepen uit
Manilla naar Cochin-China gezonden, ten einde de Fransche militaire en
zee-magt in dat land te ondersteunen. Men zegt dat zij zich zeer goed
gedragen hebben in eene dienst, die niet veel aantrekkelijks had en
waarbij zij aan vele wederwaardigheden waren blootgesteld ten gevolge
van het klimaat en de vijandelijke houding der inlanders. Welk doel
de Spanjaarden hadden om een zoo werkdadig aandeel te nemen in deze
expeditie naar Touron, is tot nog toe onverklaarbaar. Zij bezitten toch
rijk en overvloedig land en havens in Oostersche streken; Cochin-China
biedt bovendien niet veel aanlokkelijks aan om daarvoor zoo te ijveren,
terwijl de Philippijnen zelve in zulk een toestand niet verkeeren dat
men de bevolking op verre, onveilige, gevaarlijke en kostbare avonturen
moet uitzenden. De nationale trots kan toch niet gestreeld worden
door de verovering in Annam en de moord op een spaanschen bisschop
moge als geboet beschouwd worden door de vernieling der forten en de
verspreiding van het volk; zij wordt verkregen ten koste van het leven
van honderde Christenen en aanzienlijke schatten. Frankrijk stelt
zich het doel voor--dat het openhartig genoeg heeft blootgelegd--om
eene haven, eene bezitting in eigendom te verkrijgen in of bij de
Chinesche zeeën. Ik geloof niet dat zulk een streven wantrouwen of
jalouzy van onze zijde behoeft op te wekken. Het is hier de vraag of de
zaak de kosten waardig is? Waarschijnlijk niet, want Frankrijk heeft
bijna geen handelsbelang in China of de naburige landen. Ook kan zijn
koloniaal systeem, dat door bescherming en prohibitie steeds in wezen
werd gehouden, zulke betrekkingen niet erlangen. In het verre Oosten
kan dit land niet met succes concurreren tegen Groot-Brittannië, de
Vereenigde Staten, Nederland of Spanje, welke alle betere geographische
punten en een invloed hebben, die voor Frankrijk niet genaakbaar
is. In onze dagen van handels-concurrentie bestaat er slechts eene
voorwaarde, en dat is eene conditio sine qua non: lage prijs en een
goedkoop vervoer. Frankrijk biedt den vreemden consument geen van
beide aan in alle groote artikelen: het wil hooge prijzen hebben voor
zijne producenten.

De marine staat onder bevel van den kommandant van het eskader. Zij
bestaat uit vier stoomschepen en een oorlogsbrik, zes kanonneerbooten
en een groot aantal faluas (feluccas), die voor de kustdienst en tot
afwering der zeeroof gebruikt worden.



HOOFDSTUK XI.

OPENBAAR ONDERWIJS.


Het openbaar onderwijs verkeert op de Philippijnen in een onvoldoenden
toestand. De instellingen zijn in dit opzigt weinig verschillend van
die der middeneeuwen.

Op de hoogeschool van St. Thomas bevinden zich omstreeks duizend
studenten. Men heeft er faculteiten van theologie, het kanoniek
en burgerlijk regt, metaphysica en taalkunde; de natuurkundige
wetenschappen en de nieuwere talen worden er echter veronachtzaamd
en geene der verbeteringen in het onderwijs, die op de meeste
instituten van Europa en Amerika zijn ingevoerd, hebben tot nog toe
in de Philippijnen een weg gevonden. Op de colegios en scholen maken
de voornaamste takken van onderwijs uit hetgeen men philosophie,
welsprekendheid en Latijn noemt. De drukst bezochte instellingen,
die men hier vindt, zijn twee of drie eeuwen geleden gesticht en nog
wordt er dezelfde wijze van onderrigt gevolgd, die bij de oprigting
was ingevoerd. Men vindt overigens verscheidene collegiën en kloosters
voor vrouwen. Dat van Santa Potenciana werd krachtens een koninklijk
decreet, dd. 1589 gesticht, waarbij bepaald was dat daarop meisjes
(doncellas) zouden worden opgenomen en er in het «zedige leven»
(honestamente) en in de heilige leerstellingen zouden worden opgevoed,
om tot «een huwelijk te geraken en het menschelijk geslacht voort te
planten» (hagan propagacion). Men heeft voorts eene school voor de
zeevaart, waarvan mij veel goeds berigt werd en eene schilderschool,
die echter tot nog toe geen Murillo of Velasquez heeft gevormd. De
beste inlandsche kunstwerken, die ik er zag, waren twee hoofden van
de Heilige Maagd en van St. Francisco, die door een Indiaan in ivoor
zijn gesneden en het klooster van Lucban, in de provincie Tajabas,
versieren. De goede monniken zien in die schilderstukken veel
wonderbaarlijks en verzekerden mij, dat, ofschoon hevige regens de
processiën waarin deze beelden gedragen werden, waren voorafgegaan
en gevolgd, een heldere en schoone zonneschijn hen op hunnen weg
had vergezeld.

Onder de eigenaardigheden, die Manilla oplevert, vooral op de morgens
van godsdienstige fiestas, behooren groepen gesluijerde vrouwen,
die eene donkere geheimzinnige kleeding dragen en de verschillende
kerken bezoeken. Zij dragen een zwart wollen of zijden jakje, waarover
eene groote glanzende mantille of sluijer van eene donker paarsche
kleur; anderen dragen den ouden Andalusischen zwarten mantel. Er
zijn zustergenootschappen, die de Colegialas de los Beaterios
genoemd worden; dit zijn godsdienstige instellingen, waar jonge
vrouwen hare opvoeding genieten; sommigen bestaan door «heilige
stichtingen»; anderen door vrijwillige bijdragen. De regels in deze
kloosters verschillen; sommige nonnen verlaten toch nooit de gebouwen,
terwijl andere de kerken onder geleide van eene «moeder» bezoeken; in
enkele is het aan de colegiale vergund hare familie op zekere tijden
bij zich te ontvangen en aan de wereldsche genoegens deel te nemen,
hetzij te huis of buiten de stad. Zij betalen voor hare opvoeding eene
som, die van twee tot acht dollars per maand verschilt naar gelang
van de regelen der verschillende beaterios, wier kleeding ook in
sommige opzigten verscheiden is, zooals bijv. de kleur van de voering
der kleederen. Men zegt dat er bijna geene respectabele familie in
Manilla is, waarvan zich niet ten minste eene dochter op een beaterio
bevindt. In die van Santa Rosa betaalt ieder vijf dollars per maand. De
meisjes staan daar 's morgens ten 5 ure op, om de trisagio (heilig,
heilig, heilig!) te zingen, de mis te hooren en zich voor het eerste
gedeelte van den rozenkrans tot 6 ure voor te bereiden; daarop wasschen
en kleeden zij zich. Ten half zeven ure ontbijt men, van zeven tot
tien ure wordt er gestudeerd. Ten half twaalf ure gebruikt men het
middagmaal in de eetzaal, daarna rust men en heeft de siesta plaats
tot half drie ure. Vervolgens bereidt men zich in de kapel voor het
tweede gedeelte van den rozenkrans voor. Van half vier tot half zes
ure wordt er weder onderwijs gegeven; bij de «oratie» keert men in
de kapel terug, draagt het derde gedeelte van den rozenkrans voor en
leest of overdenkt dan een half uur. Ten acht ure wordt het avondmaal
aangerigt; tot 9 ure vermaakt men zich verder in het klooster of
in den tuin, daarop wordt er nogmaals gebeden en ieder begeeft zich
naar hare cel terug. In de beaterio van St. Sebastiaan van Calumpang
staan de kloosterlingen ten vier ure op; er worden vijf dollars per
maand betaald, doch overigens wordt ook daar den door ons beschreven
leefregel gevolgd. In de beaterio van Santa Catalina de Sena mag men
het klooster niet verlaten. Men betaalt daar acht dollars en deze
instelling is als de beste bekend, waar ook het meeste voedsel wordt
gegeven. De beaterio van de Jezuïten telt omstreeks 900 kloosterlingen,
maar in de vasten wordt dit getal nog veel grooter; dan toch komt
eene menigte nieuwelingen om daar hunne geestelijke opvoeding te
krijgen. Men betaalt daar slechts 2 dollars per maand, maar in het
klooster moet veel genaaid en gewasschen worden om in zijne behoefte
te voorzien. Na de verdrijving der Jezuïten, werd het toezigt over
deze beaterio aan den vicaris-generaal van het aartsbisdom opgedragen.

De beaterio van Pasig is uitsluitend bestemd voor de opname van
Indiaansche weezen en de stichter verlangde dat zij zouden worden
onderwezen in de «Christelijke leerstellingen, naaijen, lezen,
schrijven, borduren en andere vakken voor vrouwen.»

Men vindt vele liefdadige instellingen in Manilla. De Jezuïten, die
later door Karel II van de Philippijnen verdreven werden, stichtten
verscheidene der meest belangrijke. Het gesticht van San Juan de Dios
telt 112 bedden; dat van San José de Cavite 250, waarvan 104 voor
soldaten en de overige voor armen en misdadigers. Er bestaat voorts
eene administracion de Obras Pias, onder leiding van den aartsbisschop,
den regent en sommige van de hoogste civile beambten; het heeft ten
doel geld te leenen aan de Indianen ter waarde van twee derden van
hunne eigendommen aan landerijen, de helft van de waarde aan goud,
zilver en juweelen en schepen te verzekeren die in den kusthandel
worden gebezigd. Een caja de comunidad eischt jaarlijks eene halve
reaal (3 1/4 stuiver) van de Chinezen en Indianen, ter betaling van
«schoolmeesters, vaccinateurs, verdedigers van misdadigers, zangers
en kerkbewaarders.» Het fonds wordt door den finantieraad bestuurd.

De geschiedenis van het gesticht van den H. Lazarus, onder leiding van
de Franciscaner monniken, is niet onbelangrijk. Het werd in 1578 ten
gebruike van de inlanders gebouwd, werd vergroot en twee malen door
het vuur vernield. In het jaar 1632 werden er 150 Christen-Leprozen,
die uit Japan verdreven waren, opgenomen en van toen af kreeg het zijne
tegenwoordige benaming. In 1662 werd het door den kapitein-generaal
omvergehaald, toen de Chinesche zeeroovers de hoofdstad bedreigden
en tot eene barricade ter verdediging van de plaats ingerigt. De
verpleegden werden overgeplaatst en een nieuw gesticht gebouwd, dat
in 1783 op nieuw werd vernield, omdat het de Engelschen was dienstig
geweest in hunnen inval in 1762; een paar jaren later echter werd het
tegenwoordige gebouw op een' grond opgerigt, die aan de Jezuïten had
behoord, vóór dat zij van de Philippijnen verdreven werden.



HOOFDSTUK XII.

GEESTELIJKE MAGT.


Men heeft op de Philippijnen een aartsbisschoppelijke en drie
bisschoppelijke zetels. Het aartsbisdom van Manilla werd in 1595
door Clement VII gesticht en door Philippus II met een jaarlijksch
inkomen van 500,000 maravedis (f 2,400) begiftigd. Het bisdom van
Nieuw-Segovia werd omstreeks denzelfden tijd gesticht en met eene
gelijke som begiftigd. In 1859 was die zetel vacant. Het bisdom
van Cebu werd in 1567, kort na de verovering van het eiland door
de Spanjaarden, gesticht. Ook Nueva Caceres heeft een bisdom. De
keuze van candidaten voor deze geestelijke eere-ambten is meestal
overgelaten aan de godsdienstige broederschap, die het talrijkst
is in het district waar eene plaats openvalt, terwijl de candidaat,
wanneer hij door den Spaanschen souverein is goedgekeurd, door den
Paus wordt bevestigd. Somtijds hebben wel benoemingen plaats gehad
van een bisschop, die het moederland niet wenschte te verlaten,
hetgeen, naar men mij zeide, tot het besluit geleid heeft geen
bisschop meer te installeren dan nadat hij zijn zetel zal hebben
bezet. De geestelijke magt is voornamelijk in handen van de monniken
of de eigenlijke geestelijkheid. Men vindt betrekkelijk weinig
wereldlijke priesters op de eilanden. De Dominikaner en Augustijner
monniken hebben uitgestrekte bezittingen, vooral in de midden- en
zuidelijke provinciën; de Franciscanen bevinden zich in het grootst
getal in de noordelijke gewesten. Ik moet hier de meest mogelijke
hulde en het loffelijkste getuigenis brengen aan de gastvrijheid en
de bereidwilligheid der monniken gedurende mijne geheele reis. Overal
werden de kloosters voor ons met de meeste vriendschappelijkheid
geopend en ik schrijf het grootste gedeelte van het huldebewijs
der Indianen toe aan de gulle ontvangst, die wij overal van wege de
Spaansche geestelijken genoten. De Dominikaner monniken zijn belast
met de zendingen te Fokien, in China en te Tonquin.

De geschiedenis der geestelijkheid op de Philippijnen kenmerkt zich
door bittere en somtijds bloedige geschillen van de kerk met de
burgerlijke magt en door twisten van de geestelijke autoriteiten
onder elkander. In het jaar 1710 verklaarden de Dominikanen zich
onafhankelijk van de verpligting om het kerspel te bezoeken. In een'
hunner resolutiën wordt gezegd: «In de provinciën houdt men het voor
eene zekerheid dat zulke bezoeken tot den ondergang der geestelijkheid
zouden leiden en in deze meening werd reeds voor jaren gedeeld door
vrome en ijverige geestelijken en hoogere prelaten, die in het
gewest verblijf hielden.» In 1757 werden de Augustijner monniken
(calzados) bedreigd met de verbeurdverklaring van hun eigendom,
zoo zij de hoogere magt en de toelating van regtstreeks benoemde
parochiale geestelijken miskenden, maar hun besluit was, dat zulk
eene onderwerping «de ondergang van hunne instelling en het zedelijke
verderf hunner zielen zou zijn.» In 1767 vaardigde Benedictus XIV
een bul uit, waarbij op de erkenning van het koninklijk gezag werd
aangedrongen, maar de Augustijnen bleven volharden. In 1775 werd bij
koninklijk besluit te Madrid bepaald dat alle eigenlijke geestelijken
zich moeten onderwerpen aan hun provinciaal in vraagstukken de
vita et moribus; aan den bisschop in alle zaken van geestelijke
administratie en aan den kapitein-generaal als onderkoning. Of de
geestelijke tucht beter bewaard wordt door de tusschenkomst van de
hoogere autoriteiten dan wel door de onafhankelijke werking onder
elkander van de verschillende geestelijke orden, is eene vraag,
waarover reeds veel gesproken is, maar het is een feit dat de monnik
een ontzaggelijken en weinig beperkten invloed heeft op de plaats
van zijn ambt en dat, waar misbruiken bestaan, het zeer moeijelijk
valt die na te gaan en het nog moeijelijker is straf toe te passen,
waar het kwaad blijkt bedreven te zijn.

Het kan niet ontkend worden dat, zooals Thomas de Comijn zich uitdrukt,
«de zendelingen de eigenlijke veroveraars der Philippijnen waren;
zij strekten intusschen niet den arm als krijgslieden uit, maar
zij gaven wetten aan millioenen en, hoe verspreid ook, oefenden zij
door eenheid van doel en van werkkring voortdurend gezag uit over
talrijke menschenmassa's.» Tot op den huidigen dag nog vindt men
weinige kerspelen, waarin de gobernadorcillo, nadat hij een mandaat
heeft bekomen van de burgerlijke magt, in gebreke blijft den monnik te
raadplegen, terwijl de werkzaamheid van den Indiaanschen functionaris
in het uitvoeren van den hem opgedragen last veel afhangt van de
meening des geestelijken over het gegeven mandaat.

Godsdienstige processiën zijn de trots en de hartstogt der Filipinos
en bij groote feesten verzamelen zij tallooze massa's als vertooners
en toeschouwers. De schitterendste dezer optogten zijn die, welke
na zonsondergang plaats hebben, als wanneer eenige duizende personen
brandende kaarsen dragen; de processie is dan soms eene mijl lang en
bestaat uit alle militaire en civiele autoriteiten en de geestelijke
ambtenaren, die met elkander wedijveren in de vertooning van hunnen
ijver en ootmoed. Bij die gelegenheden maken prachtig gekleede beelden
van de verschillende voorwerpen van vereering een belangrijk deel
der plegtigheid uit. Men verzekerde mij, dat de waarde der juweelen,
die het beeld van Nuestra Senora de la Imaculada Concepcion op
haren feestdag droeg, meer dan 25,000 dollars beliep. Een aantal
muziekcorpsen vergezellen den optogt. Een der aardigste gedeelten
daarvan is het aantal kleine meisjes, allernetst in het wit
gekleed, die achter sommige beelden der heiligen of de palio van den
aartsbisschop gaan. Eene dezer processiën trok gedurende 40 minuten
voort en was van eene onmetelijke lengte, terwijl langs den geheelen
weg aan beide zijden dragers van waskaarsen gingen. De geestelijke
orden schijnen een wedstrijd te voeren, wie van hen den meesten indruk
en ontzag zal te weeg brengen. De beelden zijn in levensgrootte en
in prachtige kleederen gestoken, die met versierselen als opgevuld
zijn. Zij worden op de schouders van hunne vereerders gedragen,
aldus een plate-form uitmakende, waarop zij aan de menigte worden
tentoongesteld [13].

Deze godsdienstige plegtigheden, die zoo dierbaar voor en
zoo karakteristiek aan de Filipinos zijn, worden Pentacasi
genoemd. Iedereen schijnt daaraan deel te nemen, hetzij binnen of
buiten 's huis. Allen noodigen uit of worden uitgenoodigd en men
is druk bezig met het bereiden van maaltijden of het versieren van
kamers (met meubelen, die van alle kanten geleend worden; iets dat
later op wederdienst aanspraak maakt); voorts met het bijeenzamelen
van muzikanten; het opzoeken van vreemdelingen, terwijl bij dat alles
de plaats vol leven en bedrijvigheid is.

«Op den avond voor het feest,» zegt een inlandsche schrijver, terwijl
hij melding maakt van hetgeen in de nabijheid van Manilla plaats had
«is men in de pueblo druk bezig met het maken van toebereidselen. Op
de straten worden schoone bogen van bamboe gemaakt, met beschilderd
linnen bedekt, die verschillende bouworden aanduiden; sierlijke
draperiën worden over den boog gehangen, waarin zich verschillende
openingen of vensters bevinden, om daarin bont opgesmukte lantarens
te plaatsen (eene kunst, die ongetwijfeld overgenomen is van de
Chinezen, welke daarin zeer ver gevorderd zijn). In de lantarens worden
versierde beeldjes in voortdurende beweging gehouden door de warmte
van den atmospheer. Bouquetten van kunstbloemen, vruchtengroepen en
verschillende deviesen versieren de huizen, terwijl de plaatselijke
muzikanten serenades brengen aan de priesters en de autoriteiten; de
geheele bevolking begeeft zich voorts ter kerke voor de avonddienst. De
dalagas (meisjes) maken hare beste plunje gereed om aan de processie
deel te nemen, waarin koninginnen en heiligen, benevens verschillende
personen uit de H. Schrift, worden voorgesteld door de Zagalas of
vrouwelijke personen uit de gezinnen, die dan fluweelen en gouden
kleederen dragen, met al de juweelen versierd, die men kan vinden, en
hoezeer nu het kostuum niet altijd van veel klassieke of historische
kennis getuigt, is het toch zeer schoon en luisterrijk, doet het
genoegen aan de dragers en wordt bewonderd en toegejuicht door de
toeschouwers. Volksliederen worden, geaccompagneerd door de guitar,
gezongen en de vrolijkheid duurt tot middernacht voort. Ten 8 ure van
den volgenden morgen wordt de mis bijgewoond, eene preek gehouden
en eene processie gemaakt, waarna allen zich naar hunne woningen
begeven om de hitte van den dag te ontgaan, maar in de voornaamste
woningen zijn maaltijden gereed voor iederen gast, die komen wil,
terwijl eene groote verscheidenheid van Indiaansche spijzen op de
tafel staan. Ten vier ure des namiddags komen de militairen met hunne
muziek en gewoonlijk vereenigen de dorpsmuzikanten in het kerkkoor
zich dan bij de kerk om de talrijke bezoekers uit de hoofdstad te
verwelkomen. De menigte rijtuigen is dan zóó groot, dat zij niet
door de straten mogen rijden, maar aan den ingang van den pueblo
moeten verlaten worden, terwijl de dan uitstappende personen te voet
naar de woningen moeten gaan, waar men hen uitgenoodigd heeft. Een
groot aantal Spaansche meisjes uit Manilla zit aan de vensters om
de drukte te beschouwen. De straten zijn nu niet alleen gevuld met
de fraai uitgedoschte inwoners, maar ook eene massa Indianen komt
uit de binnenplaatsen om aan het feest deel te nemen. De inlandsche
autoriteiten brengen nu, door muziek voorafgegaan, een bezoek in
de verschillende huizen om de Zagalas bijeen te zamelen, die in hare
koninklijke kleederen en met haar kroonen te voorschijn komen, met eene
menigte volgelingen achter zich. Er heeft een groot vuurwerk plaats;
raketten worden af- en ballons opgelaten en zoo gaat de processie naar
de kerk. Het is een groote dag voor den gallera of het haanstrijdperk;
het is tot stampens toe gevuld met drukke en opgewonden vertooners
en toeschouwers; groote weddingschappen worden aangegaan; hutten
omgeven de plaats, waar eten en drinken wordt verkocht en onder de
délicatesses komen geroosterde speenvarkentjes veel voor. De processie
vertrekt gewoonlijk ten 6 ure. Allen, die er aan deelnemen, dragen een
brandende waskaars; eerst de kinderen van het dorp; daarna de soldaten;
vervolgens het beeld der Heilige Maagd, met een geleide van gesluijerde
dames; daarop het beeld van den heilige van den dag of van de plaats,
wiens wagen door een aantal dalagas in witte kleederen wordt gedragen,
die guirlandes en kroonen van bloemen in de hand hebben en door de
autoriteiten en den priester met zijn' gouden kap gevolgd worden;
nu een muziekkorps en cavalerie-soldaten; hierachter de hoofd-zagala,
wier koninklijk kleed door acht of tien Indiaansche meisjes, in het
wit gekleed en met bloemen versierd, wordt gedragen. Andere zagalas,
voorstellende de Christelijke deugden, komen nu, als: Trouw, Hoop,
Liefdadigheid met hare karakteristieke attributen. Somtijds zijn
er ook karren bij, waarin tooneelen uit de Schrift door personen
worden vertoond, terwijl anderen alle blijken van ootmoed ten toon
spreiden. De processie trekt door de straten, tot dat het laat in den
nacht is; dan worden de beelden weder naar de kerk gebragt en beginnen
andere vermakelijkheden. De voornaamste gasten worden gelaten in een
open, tijdelijk opgerigt gebouw, dat fraai gedrapeerd en schitterend
verlicht is; in het midden staat eene groote tafel, met lekkernijen
opgevuld en met bouquetten en pyramiden van bloemen versierd. De
grootste eerbewijzen worden aan de geestelijken en daarna aan de andere
bezoekers betoond, naar gelang van rang en positie. Daar de straten
en huizen verlicht worden, zoodra de nacht aanbreekt, verzamelen de
voornaamste inwoners hunne gasten daar en tegen 10 ure begint men
met het ontsteken van vuurwerk en het oplaten van ballons, waarbij
de concurrentie van de vuurwerkkunstenaars der hoofdstad ruim veld is
overgelaten. De meeste pueblos rondom Manilla hebben hunne feestdagen
en bij het wedijveren in het roemrijk maken van de plaatselijke
heiligen en beschermers, trachten zij zelfs de hoofdstad voorbij te
streven. Santa Cruz, eene rijke en volkrijke plaats, verheugt zich in
de bescherming van den H. Stanislas en spreidt verder de meeste pracht
ten toon, waarin de inwoners van Manilla een werkzaam aandeel nemen. De
feestdag der Chinezen is die van den H. Nicolaas in Guadalupe. Tondo
heeft zijne bijzondere feesten. Binondo is groot en prachtig op den
dag van «Onze Lieve Vrouw van den Rozenkrans van den H. Dominicus.»
Sampaloc viert «Onze Vrouw van Loreto.» Santa Ana vereert «Onze
Vrouw van de Verlatenen» (de los desamparados). Pandacan heeft zijne
feesten ter eere van «den heiligen naam van Jezus» en de pracht
daarvan verhoogt de liefelijkheid der plaats. St. Sebastiaan houdt
den optogt met zijn zilveren wagen, waarin «Onze Vrouw van Carmel»
statig wordt rondgedragen. De schorsingen, die door de regenmaanden,
de vasten en door vele andere belemmeringen plaats hebben, worden
vergoed door de buitengewone ceremoniën en festiviteiten en andere
katholieke vreugdedagen. Alleen de lijst van al deze fiestas zou
bladzijden beslaan en ik had het geluk de eilanden juist in een tijd
te bezoeken, dat ik de gelegenheid had menige dier karakteristieke
vertooningen bij te wonen.»

De weelde der monniken en van sommige monniken-orden op de
eilanden is dikwijls en natuurlijk een onderwerp van verwijt
geweest. De inkomsten, die zij trekken, zijn op sommige plaatsen
zeer belangrijk, in verwijderde districten beloopen zij zelfs 8 à 9
duizend dollars per jaar, soms meer, zooals in de volkrijke pueblos als
Binondo. Sommige dezer gemeenten bezetten ook groote stukken gronds,
waarvan de administratie op bepaalde vergaderingen, in de hoofdstad
gehouden, wordt gecontroleerd, bij welke gelegenheid de menschen uit
de verschillende provinciën en van dezelfde broederschap, verslag
moeten doen van hun beheer en de algemeene belangen der broederschap
bediscussiëren. De besparingen der monniken komen na hunnen dood
aan de kloosters, maar zij beschikken er bij hun leven zonder veel
moeite over.

Wij hebben reeds gezegd dat de staatkunde der monniken op de
Philippijnen daarin bestaat om den Indiaan langs een pad van
bloemen naar den hemel te geleiden. Hij zal weinig berisping van
zijn' geestelijken vader ondervinden, wanneer hij de godsdienstige
plegtigheden getrouw waarneemt, zijne bijdragen aan kerk en staat
geregeld schenkt en die openlijke blijken van eerbied en ootmoed
betoont, die de vertegenwoordigers der Godheid als hunne wettige
erfenis eischen; maar er bevinden zich ook vele doornen onder de rozen
van, en veel hinderpalen op dien hemelschen weg en eens zal de tijd
komen dat hooger en edeler streven dan thans den armen onbeschermden,
of weinig beschermden Indiaan bezielt, zijn' levensgedrag zal leiden.

De persoonlijke beleefdheden, de gulle ontvangst en de talrijke
attenties, die ik van de monniken overal op de Philippijnen
ondervond, moeten mij natuurlijk gunstig voor hen doen stemmen. Ik
vond onder hen inderdaad mannen, die liefde en eer waardig zijn,
sommigen zelfs van groote geestontwikkeling, maar letterkundige
beschaving en wetenschappelijke kennis zijn zeldzame zaken onder
hen. Steeds bezig met hunne eigene belangen, weten zij weinig van
de wereldsche zaken. Politiek, geographie, geschiedenis hebben geene
bekoorlijkheid voor hen die, zoo zij al den lust tot studeren hadden,
in hunne afzondering en uitsluiting weinig gelegenheid daartoe zouden
hebben. Hunne kloosters zijn schier paleizen met uitgebreide hoven,
gronden en tuinen; hunne inkomsten dikwijls groot. Hoezeer hunne
leefwijze over het algemeen sober en eenvoudig is, houden velen
schoone rijtuigen en hebben de beste paarden van de plaats; zij worden
meestal door eene ootmoedige en bijgeloovige bevolking omgeven, op
wier hoop en vrees, gedachten en gevoelens zij een invloed uitoefenen,
die betooverend zou worden genoemd, wanneer hunne geloovigen dien niet
goddelijk achtten. Deze invloed is ongetwijfeld grootendeels verkregen
door den heldenmoed, den arbeid, het lijden en de opofferingen van
de vroegere zendelingen en door de goed georganiseerde hierarchie
van de Roomsche kerk, wier vertakkingen zich tot de uiterste punten
uitstrekken waar slechts een vorm of schijn van het Christendom kan
worden ontwaard. Boekdeelen op boekdeelen--de uitgebreide verhalen
van de handelingen der verschillende godsdienstige orden zijn voor
Protestantsche lezers weinig bekenden--vullen de boekzalen van deze
gestichten, die de verzamelplaatsen zijn van hunne godsdienstige
historie.

De meest invloedrijke broederschap op de Philippijnen is die der
Augustijnen (Agostinos Calzados), die met de verzorging van meer dan
anderhalf millioen zielen belast zijn. De barrevoetgaande Augustijnen
(Agostinos Descalzos of Recoletos) oefenen over ongeveer een derde
van dat aantal gezag uit. Dan volgen de Dominikanen in rang, wier
vereenigingen niet minder talrijk zijn dan die der barrevoetgaande
Augustijners. Vervolgens komen de Franciscanen, die met de Dominicanen
in de uitgestrektheid van hun gezag gelijk staan. Afgescheiden van
de monnikenorden en de hoogere geestelijke autoriteiten, bestaat er
slechts een klein aantal parochiale en wereldlijke geestelijken in
de Philippijnen.

Bij gelegenheid van installatie onder het «koninklijk zegel» hebben de
plegtiglieden plaats in de kerk der Augustijnen, de oudste in Manilla,
waar ook de regements-vaandels worden ingewijd en andere publieke
feesten gevierd. Aan deze kerk is een klooster verbonden. De geregelde
Augustijnen en de Recoletos hebben beiden geldelijke toelagen van
den Staat. De Franciscanen staan naast de Augustijnen, wat betreft
het aantal hunner geestelijkheid.

Eene bron van invloed, die de monniken bezitten en waarvan eene menigte
burgerlijke ambtenaren is uitgesloten, bestaat in het meesterschap
van de inlandsche talen. Al de voorbereidende studiën van geestelijke
aspiranten zijn aan dit onderwerp gewijd. Het lijdt geen twijfel dat
het dagelijksch verkeer met het Indiaansche volk hun daarin wel te
stade komt, daar zij steeds in gesprek daarmede zijn, terwijl zij
naauw bekend zijn met hunne belangen. Een der beste middelen om het
gezag der burgerlijke departementen te verhoogen zou bestaan in de
aanmoediging, aan de ambtenaren te geven tot het verkrijgen van de
kennis der inlandsche talen. Ik meen dat het Spaansch nergens dan in
de hoofdstad van de predikstoelen gesproken wordt. In vele pueblos
vindt men geen enkelen Indiaan, die Castiliaansch verstaat, zoodat
de priester dikwijls de eenige tolk tusschen het gouvernement en
de gemeente is en, zooals de maatschappij thans is georganiseerd,
een noodzakelijke tolk. Men moet hier in het oog houden, dat de
verschillende leden van godsdienstige broederschappen door sterker
banden en een krachtiger en meer invloedrijke organisatie aan elkander
gehecht zijn, dan eenige officiele hierarchie onder burgers, zoodat
het gouvernement geenerlei medewerking van de priesterschap kan
verwachten, waar het geldt de vermindering van geestelijke magt
of gezag, hoezeer de onderwerping van dat gezag aan den Staat en de
beperking daarvan, overal waar het zich in het algemeen welzijn mengt,
eene groote noodzakelijkheid en een gewigtig op te lossen vraagstuk
in de Philippijnen is. Maar hier juist is het Katholieke karakter
van het gouvernement zelf eene zeer groote en bijna onoverkomelijke
zwarigheid. Niets is den Spanjaard dierbaarder dan zijne godsdienst;
zijne orthodoxie is zijn trots en roem en op dezen grondslag bouwt de
Roomsche kerk natuurlijk haar politiek gezag en kan zij haar alles
overheerschenden invloed met den geheelen werkkring van het civiel
gouvernement ineenmengen. De Hollanders hebben in hunne koloniën met
zulk eene zwarigheid niet te kampen.

De Kapitein-Generaal heeft de goedheid gehad mij de jongste opgaven
te geven van de geestelijke corporatiën op de Philippijnen tot op
1859. Zij zijn de volgende:


------------------------+------------+-----------+--------+-----------+---------
                        | Belasting- |           |        |           | Sterfge-
                        | schuldigen |   Zielen. |  Doop. | Huwelijk. | vallen.
------------------------+------------+-----------+--------+-----------+---------
Recoletos.              |            |           |        |           |
  Aartsbisdom Manilla.  |    29.899  |   122.842 |  5.335 |    1.166  |   3.334
  provincie Zebu.       |    90.701  |   454.279 | 18.559 |    4.166  |   6.500
                        +------------+-----------+--------+-----------+---------
                 Totaal |   120.600  |   577.121 | 23.894 |    5.332  |   9.834
                        +------------+-----------+--------+-----------+---------
Franciskanen.           |            |           |        |           |
  Aartsbisdom Manilla.  |    60.936  |   227.866 |  7.988 |    1.923  |   7.896
  Bisdom Nieuw-Caceres. |    72.477  |   289.012 |  9.957 |    2.505  |   7.020
  Bisdom Zebu.          |    57.778  |   237.583 |  9.941 |    2.260  |   4.691
                        +------------+-----------+--------+-----------+---------
                 Totaal |   191.191  |   754.461 | 27.886 |    6.688  |  19.607
                        +------------+-----------+--------+-----------+---------
Augustijnen.            |            |           |        |           |
  Aartsbisdom Manilla.  |   162.749  |   678.791 | 28.826 |    6.194  |  20.669
  Bisdom Ilocos.        |    85.574  |   357.218 | 15.775 |    4.218  |   8.383
  Bisdom Zebu.          |   136.642  |   607.821 | 27.049 |    4.049  |  16.361
                        +------------+-----------+--------+-----------+---------
                 Totaal |   384.965  | 1.643.830 | 71.650 |   14.461  |  45.413
                        +------------+-----------+--------+-----------+---------
Dominicanen.            |            |           |        |           |
  Aartsbisdom Manilla.  |    20.803  |    74.843 |  3.230 |      603  |   2.806
  Nieuw-Segovia.        |    77.314  |   352.750 |  1.374 |    3.909  |   9.216
                        +------------+-----------+--------+-----------+---------
                 Totaal |    98.117  |   427.593 |  4.604 |    4.512  |  12.022
------------------------+------------+-----------+--------+-----------+---------


De Dominikanen zijn belast met de zendingen in de provincie Fokien in
China en Tonquin. Zij deden in 1857 plaats hebben: in Fokien 11.034
belijdenissen en 10.476 communiën; 1.973 doopplegtigheden van kinderen
en 213 van volwassenen, 284 huwelijken en 288 bevestigingen. In
Oostersch Tonquin: 3.283 doopplegtigheden van kinderen en 302
van volwassenen; 4.424 laatste oliesels, 64.052 belijdenissen,
60.167 communiën en 658 huwelijken. In Midden-Tonquin: 5.776 doopen
van kinderen en 400 van volwassenen; 32.229 zalvingen; 141.961
belijdenissen; 131.438 communiën en 1.532 huwelijken.



HOOFDSTUK XIII.

TALEN.


Het Tagaleesch en Bisajaansch zijn de meest verspreide talen op de
Philippijnen, maar elk dezer heeft zulk eene verscheidenheid van
tongvallen, dat de inwoners van verschillende eilanden en districten
dikwijls voor elkander niet verstaanbaar zijn en dat is nog minder
het geval bij de inlandsche stammen, die de bergdistricten bewonen. De
meest opmerkelijke verscheidenheden zijn de dialecten van Pampangas,
Zambal, Pangasinan, Ilocos, Cagajan, Camarines, Batanes en Chamorro,
die allen aan eene van de beide hoofdtakken ontleend zijn. Maar de
talen der onbekeerde Indianen wijken geheel af en hebben weinig
verwantschap met elkander. Van de bovenbedoelde bestaan dertig
verschillende tongvallen. De verwantschap tusschen en de aard van
de Tagalesche en Bisajaansche talen kan men het best opmaken uit
eene vergelijking van het «Onze Vader» in elk der beide, met eene
woordelijke vertaling daarvan:


Tagaleesch.

  Ama nanim [14]     sungma [15] sa langit ca [16]  sambahin [17]
Vader onze (van ons)    zijt     in den hemel Gij  geheiligd (zij)

ang ngalan mo; mupa sa  anim ang  caharian  mo;  sundin   ang lool
de   naam  Uw; kome tot ons  het koningrijk Uw; geschiede  de wil

mo dito sa lupa   para  na sa  langit;   bigianmo    camin ngai-on
Uw hier op aarde gelijk in den hemel;  gegeven (zij)  ons    nu

nang anim canin sa  arao-arao [18] at patauarvin-mo  camis nang
 de  onze rijst van alle dagen     en vergeven (zij)  ons   de

animg manga-otang  para  nang   pagpasawat    nanim sa
onze    schulden  gelijk als  vergeven (zijn)  ons  die

      nangagcacaoton           sa   anim; at hunag-mo  caming
welke schulden hebben begaan jegens ons;  en laat niet  ons

ipahivntolot [19]   sa toeso;    at yadia-mo camis sa  ditan
      vallen      in verzoeking; en  verlos   ons  van alle

masama.
kwaad.


Bisajaansch.

Amahan namu nga itotat ca   sa langit,   ipapagdayat [20] an
Vader  onze die  zijt  gij in den hemel,  geheiligd zij   de

imong ngalan; moanhi [21] canamun an  imong pagcahadi [22];
 Uw    naam;     kome     tot ons het  Uw    koningrijk;

tumancun  an imong buot dinhi si yuta  maingun  sa langit;
geschiede de  Uw   wil  hier  op aarde gelijk  in den hemel;

ihatag   mo   damsin an canun namun sa matagarvlao, ug pavadin
gegeven (zij)  ons   de rijst onze   op elken dag,  en vergeven

mo [23] canir san mga-sala namu, maingun ginuara [##] namun
  zij    ons  de  schulden onze, gelijk    vergeven    ons

san  mganacasala   danum;   ngan diri imo     tugotan
deze  schulden   tegen ons;  niet door U  toegelaten (zij)

cami maholog sa manga-panulai sa  amun manga caauai [24];
ons  vallen  in verzoekingen  van onze    vijanden;

apan  baricun-mo  cami sa  manga-maraut ngatanan.
ook  verlos (zij) ons  van   kwaad        alle.


Een woordenboek van de Tagalesche taal werd in 1613 door Pater San
Buenaventura uitgegeven en een folio Vocabulario door Fr. Domingo de
los Santos, te Sampaloc (Manilla) in 1794. Dit woordenboek bestaat uit
ongeveer 11.000 uitdrukkingen; daar ieder woord zoovele beteekenissen
heeft, zoo bedraagt het tegenwoordige aantal Tagalesche woorden
naauwelijks meer dan 3,500. De voorbeelden van ieders verschillende
uitlegging zijn ontelbaar.

Een ander Vocabulario de la Lengua Tagala, door «verscheidene vrome en
geleerde personen» nagezien en in orde gebragt door de Jezuïten paters
Juan de Noceda en Petro de San Lucar, werd in 1832 te Valladolid
uitgegeven. De uitgever zegt hartelijk gewenscht te hebben van de
taak ontlast te worden, maar de «blinde gehoorzaamheid» aan zijn'
superieur verschuldigd, dwong hem voort te gaan. «Er kunnen--zegt
hij--geene regels gesteld worden voor de juiste grammaticale uitspraak
van de taal, van wege de uitzonderingen en de uitzonderingen op
die uitzonderingen. De verwarring tusschen bedrijvende en lijdende
deelwoorden is een labyrinth, dat men niet kan doorkomen. Er bestaan
meer boeken over de taal (artes)--berigt hij--dan over eenige doode of
levende taal.» Hij heeft niet minder dan 37 geraadpleegd, waaronder de
eerste plaats moet worden toegekend aan den Tagaleschen Demosthenes
(pater Francis de San José), aan wiens nasporingen niemand iets
goeds kan toevoegen. Hij zegt al de wortels te hebben aangegeven,
maar niet hunne vertakkingen, die onmogelijk zijn te volgen. Maar
de Vocabulario is zeer gunstig beoordeeld door den «Visitador» als
«een adelaar in zijne vlugt» en «eene zon in haren glans». Het mogt
drie duizend nieuwe woorden aan dit woordenboek hebben toegevoegd. De
uitgever zelf is zedig genoeg en zegt slechts een drup in den Oceaan te
hebben gestort. Pater Noceda heeft zich dertig jaren met de bewerking
van het boek bezig gehouden, dat in menige hand is geweest; hij wilde
geen woord opnemen vóórdat «twaalf Indianen» hem hadden verzekerd dat
hij de ware beteekenis had gevonden. Hij wilde niet minder nemen, want
was hij van zijn' regel afgeweken en had hij het aantal verminderd;
wie weet, vraagt hij, met welk een gering gezag hij zich tevreden zou
hebben gesteld? Het lijdt geen twijfel dat het geheel onmogelijk was
volkomen synoniemen te vinden tusschen zoo ongelijke talen als het
Castiliaansch en Tagaleesch, en dat de wortel van een woord, waarnaar
de uitgever zocht, dikwijls verloren geraakt in de afleidingen,
zamenstellingen en toevoegsels, waarvan het omgeven is, zonder een
vasten grondslag te hebben. En na dat alles kan men de vraag stellen:
Wat is de Tagalesche taal? Die der bergen verschilt veel van die in
de dalen; de tongval van den Comingtang wijkt af van die der Tingues.

Het woord Tagala, dat somtijds Tagal, Tagalo of Tagaloc geschreven
wordt, is, naar mijne meening, afgeleid van Taga, inlander. Taga
Madjajdjay is een inlander van Madjajdjay. Een goede Christen wordt
ang manga taga langit, een inlander van den hemel genoemd, en het is
eene gewone verwensching, wanneer men tot iemand zegt: «Taga infierno,»
hetgeen beteekent: «Gij moest een inlander van de hel zijn.»

De Tagalesche taal is niet gemakkelijk te leeren. Een Spaansch
spreekwoord zegt dan men noodig heeft un ano de arte y dos di bahaque:
een jaar taalkunde en twee van bahaque. Bahaque is de inlandsche
kleeding. De monniken verzekerden mij dat zij verscheidene jaren
moesten verblijf houden vóór dat zij in het Tagaleesch konden prediken;
en in vele kloosters wordt meestal in de inlandsche tongvallen
gesproken, dewijl er weinig gelegenheid bestaat om in het Spaansch
te spreken.

De vereeniging van naam- en werkwoorden tot een enkel woord en
de moeijelijkheden om de wortels van elk derzelve te bepalen,
wordt uit verlegenheid gedaan, daar de armoede aan woorden vele
beteekenissen aan dezelfde uitdrukkingen doet geven. Zoo beteekent
ayao: genoeg, voorbijgaan van koopwaren, duurte, en is tevens
een verwonderingsteeken; baba beteekent: vischhaak, baard, longen,
toevallig, afwijking; bobo: een net, smelten, verschrikken, verspillen;
alangalang: hoffelijkheid, hoogheid, waardigheid. Van daar dan ook de
voortdurende herhalingen van hetzelfde woord. Aboabo: mist; alaala:
herinneringen; ngalangala: paleis; galagala: lijm; dilidili: twijfel;
hasahasa: een visch.

Zoo wordt een groot aantal Tagalesche woorden gebruikt om een
werkwoord in zijn verschillende toepassingen voor te stellen,
waarin het moeijelijk is eenigen gemeenen wortel of een schijn van
gelijkenis te vinden. Noceda heeft voor het werkwoord geven (dar in
het Spaansch) 140 woorden in het Tagaleesch; voor (meter) plaatsen,
bestaan 41 vormen; voor (hacer) doen, 126. De stand van de maan wordt
door twaalf uitdrukkingen voorgesteld, waarvan in slechts twee het
Tagaleesch woord voor maan voorkomt.

Het behoeft bijna niet gezegd te worden, dat eene zoo ruwe taal als de
Tagalesche nooit het kanaal voor wetenschappelijke of philosophische
kennis kan worden. Toch beweert Mallat dat zij rijk, welluidend, vol
uitdrukking is en, zoo zij werd aangemoedigd, spoedig eene letterkunde
zou bezitten, waardig naast die van andere Europesche natiën te staan!

Een folio-woordenboek van de Bisajaansche en Spaansche talen, zooals
zij op het eiland Panay gesproken worden, is in 1841 te Manilla
uitgegeven en geschreven door pater Alonzo de Mentrida. Die voor de
Spaansche en Bisajaansche talen, door pater Julian Martin, werd in
het volgende jaar uitgegeven.

De letters e, f, r en z ontbreken en de eenige klank, die niet door
het Engelsche alphabet wordt aangegeven, is de ng. De Tagalesche
Indianen gebruiken de letter p in plaats van de f, die zij niet
kunnen uitspreken. Zoo zeggen zij: Paranciso voor Francisco, palso
voor falso, pino voor fino enz. De r is geheel onuitspreekbaar
voor de Tagalezen. Zij veranderen die in d en maken zich dikwijls
belagchelijk door de misvattingen, daaruit ontstaande. De z wordt door
de s vervangen, die niet aan den Castiliaanschen klank beantwoordt,
welke door het Engelsche th wordt voorgesteld.

In verscheidene provinciën van Spanje intusschen is de Castiliaansche
uitspraak van de z niet aangenomen. Er bestaat in het Tagaleesch geen
klinker tusschen a en i, zooals in het Spaansch door de letter e.

Bij het onderwijs in het Tagalesche alphabet, wordt het woord yaou,
zijnde het aanwijzend voornaamwoord, achter de letter geplaatst, die
door den klinker a wordt gevolgd en de letter herhaald, als: Aa yaou
(a); baba yaou (b); caca yaou (c); dada yaou (d); gaga yaou (g);
haha yaou (h); lala yaou (l); mama yaou (m); nana yaou (n); nganga
yaou (ng); papa yaou (p); sasa yaou (s); tata yaou (t); vava yaou;
(v). De ng is eene zamenstelling van de Spaansche n met g.

Naamwoorden hebben in het Tagaleesch geene naamvallen, getallen of
geslacht. Werkwoorden hebben onbepaalde-, tegenwoordige-, verledene-,
toekomende- en gebiedende tijden, maar zij worden niet veranderd
door de persoonlijke voornaamwoorden. Onder meer bijzonderheden kan
opgemerkt worden, dat geen bedrijvend werkwoord met de letter b kan
beginnen. Sommige der tusschenwerpsels, en er zijn er vele in het
Tagaleesch, zijn van verschillende geslachten. Hoe leelijk! tot een
man gerigt, is: paetog! tot eene vrouw: paetag!»

De Tagalezen gebruiken den tweeden persoon enkelvoud icao of co,
wanneer zij onder elkander spreken, maar voegen er het woord po
bij, als bewijs van eerbied. Tegenover eene vrouw wordt het woord
po weggelaten, maar eene vrouw gebruikt dit woord wel tegenover
een' man. De persoonlijke voornaamwoorden volgen in plaats van de
werkwoorden en naamwoorden vooraf te gaan, als napa aco: ik zeg;
napa suja: het is goed.

Een kenmerk van de taal is dat het lijdende werkwoord over het algemeen
in plaats van het bedrijvende wordt gebruikt. Een Tagalees zal niet
zeggen: «Jan bemint Maria,» maar «Maria wordt door Jan bemind.»
Fr. de los Santos zegt, dat het netter is het bedrijvende dan het
lijdende werkwoord te gebruiken, maar in de godsdienstige boeken,
door de monniken uitgegeven, is de gewone schrijfwijze: «Het wordt
door God gezegd», «het wordt door Christus geleerd», enz.

Ofschoon het Tagaleesch niet rijk aan woorden is, dewijl dezelfde
uitdrukking soms verschillende beteekenissen heeft, bestaat er veel
bezwaar in de zamenstelling. Pater Verduga intusschen geeft eene
lijst van verscheidene soorten van werkwoorden, met aanwijzingen van
de naamwoorden naar de regels van de Europesche taalkunde.

Bij het aannemen van Spaansche woorden vereenvoudigen en verkorten de
Tagalezen die dikwijls; bijvoorbeeld voor zapato (schoen) gebruiken
zij alleen pato; Lingo voor Domingo; bavay, caballo (paard). Het
verkleinwoord van Maria is Mariangui; daarvan Angui, de gewone benaming
voor Marie.

In het woordenboek vind ik in de taal slechts 35 monosyllaben, als:
a, ab, an, ang, at, ay, ca (met dertien verschillende beteekenissen,
als: een getal (1), een persoonlijk voornaamwoord (zij), vier
zelfstandige naamwoorden, als: zaak, medgezel, schrik, afgetrokken;
een werkwoord: gaan, en de overige bijvoegelijke, bijwoordelijke en
andere termen), cay, co, con, cun, di, din, ga, ha, i, in, is, ma
(met achttien beteekenissen, waaronder vier zelfstandige naamwoorden,
acht werkwoorden en vier bijvoegelijke naamwoorden), man, mi, mo,
na, nga, o, oy, pa (met zeven beteekenissen), po, sa, sang, si, sing,
ta, ya en yi.

Horologiën zijn zeldzaam onder de Indianen en de tijd wordt niet door
de uren van den klok aangeduid, maar door de gewone gebeurtenissen van
den dag. De Mas geeft niet minder dan 23 verschillende taalvormen voor
de aanduiding van verschillende verdeelingen, de eene langer, de andere
korter, van de vierentwintig uren, zooals: duisternis-verdwijning;
dageraad-aanbreking; licht-aankomst (magumagana); de zon komt spoedig
op (sisilang na ang arao); volle dag (arao na); zon opgekomen;
haan-kraaijen; (zon) hoogte van de as; hoogte een speer (van de
horizon); middag; zonsondergang; zon opkomt (lung mononna); Ave
Maria-tijd; duisternis; donkerheid; kinderslaaptijd; animas geluid;
bijna middernacht; middernacht; over middernacht (mababao sa haling
gaby). Deze spreekwijze verschilt op onderscheidene plaatsen. Daar
het luiden der bellen en het slaan der klokken door de Spanjaarden is
ingevoerd, moeten de meeste dezer termen voor dien tijd zijn gebruikt.

Herhalingen van dezelfde lettergreep hebben in de Tagalesche en
Bisajaansche talen plaats. Zij zijn niet noodzakelijk aan meervoud
onderworpen, maar duiden dikwijls eene reeks of vervolg aan, als
lavay lavay, slavernij (voortdurend werk); ingilingil, het gehuil
van een' hond; ngingiyao ngingiyao, het gemaauw van eene kat;
cococococan, eene hen, die hare kuikens roept; pocto pocto, oneven,
onregelmatig (hiervoor bestaat een Devonshirsch woord scory, dat
dezelfde beteekenis heeft); timbon timbon, opeenstapelen; punit punit,
lompen; angao angao, een oneindig getal; aling aling, veranderlijk;
caval caval, onzeker. Sommige Spaansche woorden worden verdubbeld,
ten einde de verwarring met inlandsche uitdrukkingen te vermijden,
als dondon voor don. Deze herhalingen zijn een noodzakelijk gevolg
van het klein aantal oorspronkelijke woorden.

Hoe opmerkelijk de armoede der taal is, vindt men eene groote
verscheidenheid van beteekenissen voor zekere voorwerpen. Rijst bijv.,
in den bast is palay (Maleisch padi); vóór het overplanten, botobor;
wanneer zij begint te ontspruiten buticas; als de aar verschijnt,
basag; in een vergevorderden staat, maimota; als zij geheel rijp
in de aar is, bongana; als zij door den wind wordt nedergeslagen
of onder het gewigt van de aar neerhangt, dajapa; vroege rijst,
cavato; brokkel-rijst, lagquitan; slecht gevormd in het graan,
popong; gezuiverde maar niet van de bast ontdane rijst, loba;
gezuiverde rijst, bigas; bedorven rijst, binlor; grond-rijst, digas;
geroosterde rijst, binusa; bloemrijst, binuladac; rijst-pastei,
pilipieg; fracasseé-rijst, sinaing; op eene andere wijze gereed
gemaakte rijst, soman. Er bestaan niet minder dan 19 woorden voor
verscheidenheden van hetzelfde voorwerp. Evenzoo met werkwoorden,
als: binden, tali; rondbinden, lingquis; een gordel binden, babat;
de handen binden, gapus; iemand den nek binden, tobong; met een strik
binden, hasohaso; rond een put binden, baat; een ligchaam opbinden,
balacas; aan het eind van eene beurs binden, pogong; op eene mand
binden, bilit; twee stokken te zamen binden, pangcol; op eene deur
binden, gacot; op een bundel (als van stokken) binden, bigquis;
graanschoven opbinden, tangcas; een levend wezen opbinden, niquit;
de planken van een' vloer zamenbinden, gilaguir; een tijdelijk band,
bilaguir; verscheidene malen met een knoop rondbinden, balaguil;
digtbinden, jaguis; bamboes binden, dalin; een rekening optrekken,
pangajla. Van deze 21 werkwoorden is de wortel van bijna geen enkel
in een zelfstandig naamwoord te vinden. Voor rijst bestaan niet minder
dan 65 woorden in het Bisajaansch; voor bamboe 20.

Er bestaan een aantal namen voor den krokodil. Buaja drukt het
denkbeeld uit van zijnen groei uit het ei tot het volwassen dier, als
wanneer hij buajang cotoo, een ware krokodil, wordt genoemd. Voor goud
heeft men niet minder dan vijftien benamingen, die de verschillende
hoedanigheden aanwijzen.

Juan de Noceda geeft 29 woorden aan ter vertaling van mirar (zien);
42 voor meter (zetten); 27 voor menear (bewegen); maar synoniemen
vindt men moeijelijk in talen, die geene verwantschap met elkander
hebben, vooral wanneer men eenig abstract denkbeeld wil uitdrukken.

In familiebetrekkingen is het geslachtswoord voor broeder colovong;
oudere broeder cacang; als er slechts drie zijn, wordt de tweede
colovong, de derde bongso genoemd; zijn er meer dan drie, dan heet
de tweede sumonor, de derde colovong. Tweelingbroeders noemt men
cambal. Anac is de geslachtsnaam voor zoon; een eenige zoon heet
bogtong; de eerstgeborene panganai; de jongste bongso; een pleegzoon
jnaanac. Magama beteekent vader met zoon; magcunaama vader met
pleegzoon; nagpapaama, hij die een ander verkeerdelijk zijn vader
noemt; pinanamahan een ten onregte genoemd vader; maanac, vader of
moeder van verscheidene kinderen; maganac, vader, moeder en gezin
van vele kinderen; caanactilic, de zoons van twee weduwnaars; magca
aangenomen broeders.

Eene gewone ironieke uitdrukking is: Catalastasan mo aya a (Hoe
erg knap!)

De Indiaansche benaming voor het hoofd van een barrio of dorp,
is dato, maar het woord, dat tegenwoordig meer gebruikt wordt is
het Castiliaansche cabeza, zoodat de Indiaan over het algemeen deze
inlandsche autoriteit cabeza sa balangai noemt. Het Tagalesche woord
voor de hoofdplaats van een district is dojo; in het Castiliaansch,
cabazera.

Het woord cantar is aangenomen voor kerkmuziek, maar men heeft
hiervoor vele van de oude Indiaansche woorden behouden, als: Pinanan
umbitanan ang patai: zij zingen den doodzang; dajao: de victorie-zang;
hunc het gezang der vogelen. Het geraas van de ghiko-hagedis wordt
halotictic genoemd.

Het volgende kan als een staaltje dienen van Tagalesche
veellettergrepige woorden:


        Anagnalalàqui                   zoon.
        Ananababai                      dochter.
        Cababulaánang                   liegen.
        Malanuingiolog                  donder.
        Pagsisisi                     | lijden.
        Paghahanducan                 |
        Pagsisingsingan                 vinger.
        Pagpapahopa                     peren.
        Palajanglajangan                verslinden.
        Panganganjaja                   jammer.
        Sangtinacpan                    de wereld.
        Solonmangajo                    komeet; uitwaseming.
        Magbabaca                     | strijder; van baca licht.
        Tagupagbaca                   |
        Tangcastancasan                 takkebosch.
        Masaquit angmangapilipis anco   mijn hoofd doet zeer.
        Ilahampasinguita                Ik zal u slaan (gij zult
                                        door mij geslagen worden).
        Guiguisingincata                Ik zal u bewaken (gij zult
                                        door mij bewaakt worden).
        Magpasavalabanhangan            eeuwigdurend.
        Pananangpahataja                trouw.
        Mapagpaunbabao                  bedriegelijk.
        Mapagpalamara                   ondankbaar.


Ongelijke getallen worden in het Tagaleesch gangsal; gelijke getallen
tocol genoemd:


        Bevestigend, ja!                Oo, tango.
        Ontkennend, neen!               Di; dili; houag; dakan.


Vele Maleische woorden komen, sommige in hunnen zuiveren, andere in
een verbasterden zin, niet alleen in het Tagaleesch en Bisajaansch,
maar ook in andere tongvallen van de Philippijnen voor. [25]
Zoo heeft men: Langit, hemel; puti, wit; mata, oog; vata, steenen;
moera, goedkoop en vele anderen. Slechts weinig veranderd zijn: dita
voor lina, taal; babi voor babuy, big; hagin (Tagaleesch) en hangin
(Bisajaansch) voor angin, wind; masaguit voor sakit, ziek; patay
voor mati (Maleisch); mat, dood; nagcasama, in gezelschap; matacut
voor takot, vrees; ulan voor udian, regen; en eenige anderen. Het
Maleische woord tuan, dat geacht beteekent en gewoonlijk gebruikt
wordt om de gehoorzaamheid en den ootmoed te kennen te geven van den
spreker aan den aangesproken persoon, wordt door de Tagalezen meestal
in een ironieken zin gebruikt. Ay touan co! Een waarlijk achtenswaardig
man! «Tuan mij niet» staat gelijk met: «weg met uw onzin.»

De monniken hebben de meeste Castiliaansche woorden van Griekschen en
Latijnschen oorsprong ingevoerd voor de belijdenis van de Katholieke
eeredienst of de viering van hare godsdienstige ritussen, waarvoor
men slechts weinige uitdrukkingen in de oorspronkelijke talen vindt.

Het langdurig bezit van vele gedeelten der Philippijnen door stammen,
die het Mohammedanisme belijden, in aanmerking genomen, is het
aantal gewone Arabische woorden klein. Ik hoorde salam voor groet;
malin, meester; arrac, wijn of geestrijke dranken; arraes voor reis,
kapitein. En onder de Muselmannen van Mindanao waren: Islam, koran,
rassoel (profeet), bismillah, kitab en andere woorden, onmiddellijk
in verband staande met het Islamismus, zeer algemeen.

Het eenige Chineesche woord dat algemeen in gebruik is, is sampan,
eene kleine boot; letterlijk beteekent dit woord drie planken.

Vele klanken in het Tagaleesch zijn geheel Engelsch. Toobig is
water, en asin, zout, door de Indiaansche bedienden over tafel
uitgesproken, trof mij eenigzins; ik kon niet vinden waarin de bedoelde
buitensporigheden of de begane zonde lag. De meeste monniken spreken
de inlandsche tongvallen vloeijend; zij prediken nooit in eenige
andere taal en daar de meesten hunner geheel omgeven zijn door de
Indiaansche bevolking, zoodat zij zelden hunne oorspronkelijke
spaansche taal spreken, is het niet te verwonderen dat zij van
de Indiaansche tongvallen met veel gemak gebruik maken. De meeste
bestaande taal- en woordenboeken werden door geestelijken geschreven,
om de voortplanting der Christelijke leerstellingen te bevorderen
en kleine werken (allen over godsdienstige onderwerpen) zijn tot
onderrigt van het volk geschreven. Ik kon niet ontdekken dat zij
eenige historische opgaven of traditiën uit de oudheid bevatten.

Hoe meer mijne aandacht tot de studie van de tongvallen in verre
landen werd getrokken, zooveel te meer werd ik getroffen door de
ongerijmde denkbeelden en theoriën, welke zoo algemeen zijn geworden
ten opzigte van de afleiding en verwantschap van talen. De Biscajers
houden vol dat hun Euscaarsche tongval de taal voor Adam en Eva in
het paradijs en bijgevolg de algemeene taal van den eersten man en
de oorsprong van alle andere is geweest. Meer dan een Cimber heeft
dezelfde eer voor het Welsh gevorderd, daarbij er op aandringende dat
al de dialecten van de wereld van het Cimbersch zijn afgeleid. Maar
het zou moeijelijk zijn te bewijzen dat een enkel woord van voor den
zondvloed in onze tijden is overgekomen. Verkeer en handel schijnen
de eenige kanalen te zijn waardoor elk gedeelte van de taal van elke
natie of stam in het woordenboek van eene andere is gekomen. Men
zegt dat het woord zak tot de meeste verwarring hebben aanleiding
gegeven. Een Fransche schrijver beweert dat het 't eenige woord is,
dat men uit de Babelsche spraakverwarring heeft behouden, ten einde
de regten van eigendom in de algemeene anarchie mogten geëerbiedigd
blijven. In de lagere getallen van verwijderde tongvallen bestaat vele
en zonderlinge verwantschap, hetgeen kan worden toegeschreven aan het
vele gebruik, dat men er in handelsaangelegenheden van maakte. Wilden,
die geene eigene benamingen voor de hunne hebben, hebben meermalen
de hoogere cijfergetallen aangenomen van beschaafde natiën, waarvan
het vele gebruik van het woord lac voor 10,000 tot voorbeeld kan
dienen. Monster is bij handelsnatiën, met kleine afwijkingen, het bijna
algemeen aangenomen woord voor staal; evenzeer de woorden rekening,
datum en dergelijke. Hoe vele zeetermen zijn niet van Nederlanders,
hoe vele krijgskundige benamingen van Frankrijk, hoevele uitdrukkingen
in verband tot spoorwegen, stoomvaart en industrie uit het Engelsch,
overgenomen! Het Justiniaansche wetboek heeft al de Europesche talen
met volzinnen uit de Romeinsche wet voorzien. Aan de Katholieke
missiën kan men in de tongvallen van bekeerde natiën bijna geheel
hunne godsdienstige woordenrijkdom toeschrijven. In de gemakkelijke
combinatie van de Grieksche taal heeft de wetenschap onschatbare
hulpbronnen gevonden. De Engelsche koloniën vergrooten voortdurend
den overvloed van het moederland, en er bestaat niet (zoo als in
Frankrijk) weêrzin tegen de invoering van nuttige, hoezeer minder
noodige, woorden. Bentham plagt te zeggen, dat de zuiverheid van eene
taal en de armoede van eene taal bijna synoniem waren.

Onder de blijken van vooruitgang, die zich in onzen tijd voordoen,
behoort niet alleen de trapsgewijze vervanging van de lagere door
de opkomst van de hoogere menschenrassen, maar is een niet minder
merkwaardig feit de verdwijning van ruwe en onvolmaakte tongvallen,
die plaats maken voor meer doeltreffende werktuigen van vooruitgang en
beschaving, welke men in de talen van geciviliseerde natiën vindt. De
pogingen, die men aangewend heeft om de woordenrijkdom van gevorderde
kunsten en wetenschappen in talen in te voeren welke nog op een
lagen trap van beschaving staan, zijn ongelukkig mislukt. Men kan
in barbaarsche tempels geene geschikte plaats vinden om de schoone
stukken van het beschaafd genie voor beeldhouwwerk aan te brengen. De
ruwe kleederen van de wilden kunnen zoo gemakkelijk niet in het reine
werkmanspak van den gegoeden kunstenaar herschapen worden. En toch
kan niets meer tot de welvaart van het menschdom toebrengen, dan dat
de middelen van mondeling verkeer worden uitgebreid, en dat eenige
weinige ver verspreide talen (zoo niet ééne algemeene taal, welker
de invoering een ijdele droom mag worden genoemd) in den loop der
tijden een doelmatig middel van verkeer voor de geheele wereld worden.

De verzen der Tagalezen tellen twaalf lettergrepen. Zij hebben den
Spaanschen klank, maar de woorden worden reeds als rijm beschouwd,
als zij slechts met denzelfden klinker of medeklinker eindigen.

De Indiaan kan altijd zijne verzen zingen, als hij ze reciteert,
hetgeen trouwens een algemeen aangenomen Aziatische gewoonte is. De San
tze King of het drie-lettergrepig gezang, dat meestal als leerboek op
de scholen in China wordt gebruikt, zingt men altijd en de versificatie
en muziek komen het geheugen hierin natuurlijk te hulp. De muziek
van het lied, dat de Tagalezen zingen om kinderen stil te houden, de
helehele genaamd, gelijkt, volgens de Mas, op die der Arabieren. [26]



HOOFDSTUK XIV.

VOORTBRENGSELEN.


De Leges de Indias (wetten van de Indiën) erkennen met geestdrift de
ongeregtigheden en onregtvaardigheden, waarvan de Indianen voortdurend
de slagtoffers zijn, en trachten de geneesmiddelen daartegen te
verschaffen; zij verklaren onbillijke overeenkomsten nietig, gelasten
de overheden om daden van verdrukking streng te straffen en zeggen
ronduit, dat de transactiën van de Spaansche kolonisten dikwijls
zijn geweest «de ondergang van de Indianen». Zij doen uitkomen, dat
in sommige gevallen door schraapzucht, in andere door vadsigheid,
misdadige handelingen zijn gepleegd door de Mestizen, die gewoonlijk
de tusschenpersonen zijn bij overeenkomsten tusschen kolonisten
en inlanders. De plaatselijke ordenanzas, die talrijk zijn en zeer
vele punten behandelen, hebben ten doel den Indiaan de vruchten van
zijn' arbeid te verzekeren--hem te beschermen tegen zijne eigene
ondoordachtzaamheid en de schraapzieke afpersingen van hen, tot wie
hij zich wendt, als hij in moeijelijkheden verkeert; zij voorzien
tegen de usurpatie van zijne gronden, verklaren den souverein tot
regtmatigen eigenaar van hetgeen door geen erfgenaam wordt opgeeischt,
en dringen er op aan, dat de Indiaan overal van den grond, dien hij
bebouwt, op eene voldoende wijze de middelen van bestaan zal erlangen;
de ophooping van eigendommen, welke door kerkelijke ligchamen van de
Indianen zijn verkregen, wordt er in verboden, en desniettegenstaande
zijn onmetelijke landerijen in het bezit van de monniken-orden. Er
bestaan ook bepalingen, om gemeentegronden voor algemeen gebruik af te
zonderen, afgescheiden van de private bezittingen. Verscheidene dier
verordeningen hebben zulk een onbepaald karakter, dat men daardoor
zeker kan zijn, dat zij niet worden nageleefd; andere dalen tot
zulke particulariteiten en specialiteiten af, dat het onmogelijk is,
ze op te volgen. Het een-en-zeventigste artikel bijv. noodzaakt de
Indianen «om nuttige boomen, geschikt voor den grond, te planten»,
om tarwe, rijst, maïs, groenten, katoen, peper, enz. op geschikte
plaatsen te zaaijen--om te onderhouden «elk soort van vee, eigenaardig
aan de localiteit»; om «vruchten te doen groeijen in hunne tuinen en
boomgaarden rondom hunne huizen»; om te houden «op zijn minst twaalf
kippen en een haan» (eene zeer overtollige wetsbepaling) en «een jong
varken van het vrouwelijk geslacht»; zij moeten aangemoedigd worden om
kleederen en touwwerk te vervaardigen en als zij gedurende twee jaren
in deze verpligtingen te kort schieten, zullen zij hunne landerijen
verliezen, die bij eene publieke proclamatie aan anderen zullen
worden geschonken. Er bestaat inderdaad geen onbeperkt eigendomsregt
op den grond onder de Indianen; de grond kan altijd worden genomen
en weder toegeëigend door de Spaansche autoriteiten. De landerijen
worden bezeten onder voorwaarde, dat zij bebouwd zullen worden. Er
zijn gronden, die door Spanjaarden en voornamelijk door corporatiën
van de geestelijkheid bezeten worden en in naam huur betalen aan de
kroon, maar die huur is zóó klein, dat zij niet noemenswaardig is. Er
bestaat geene moeijelijkheid om gronden voor niet te krijgen, slechts
onder de voorwaarde om ze in kultuur te brengen. Langdurig gebruik en
langdurig bezit hebben ongetwijfeld regten doen geboren worden, waaraan
zulk eene waarde wordt gehecht, dat zij kunnen gehandhaafd worden
tegen private vorderingen of eischen van algemeen nut. Er ontstaan
geschillen over hetgeen door het woord «kultuur» moet worden verstaan,
en het land is vol van geschillen en processen over landbezit. De
groote grondeigenaars spreken altijd van de moeijelijkheid om
onafgebroken arbeid te verkrijgen, van de noodzakelijkheid om
voortdurend voorschotten aan den landbouwer te moeten geven, van den
roof, waaraan de rijpe oogst bloot staat. Daarom zijn zij gewoon de
landerijen aan de bebouwers in het klein te verhuren, die geringe en
onvoldoende voordeelen aan de eigenaars en aan de markt bezorgen. Zij
beklagen zich over den naijver en den onwil van de Indianen, over
hun geheimen en openlijken tegenzin tegen vreemdelingen en over de
te groote toegevendheid van de «wet van de Indiën». Het schijnt mij
toe, dat er een ruim veld bestaat voor voordeelige landbouwkundige
proeven, misschien niet zoo zeer in de onmiddellijke nabijheid van
groote en volkrijke plaatsen, dan wel op de uitgestrekte plaatsen
van onbebouwd terrein, waarvan men eene ruime opbrengst kan trekken
alleen door attentie en kapitaal, volharding en kennis. De landbouwer
zou zich ongetwijfeld een vast en onherroepelijk bezit kunnen
verzekeren. Eenmaal door het gouvernement in bezit gesteld, moet
hij tegen elke verkorting van zijn regt beschermd worden. Ik geloof
niet aan de onoverwinnelijke traagheid van de Indianen, wanneer zij
behoorlijk worden aangemoedigd. Ik vernam toch, dat een inlander in
een der meest verwijderde dorpen, dat ik in Pinay bezocht, door een
monnik was aanbevolen suiker te planten. Hij deed dit en verkreeg
vijf honderd dollars voor de opbrengst, die hij voor de eerste maal
naar Iloilo bragt. In het tweede jaar verkrijgt hij een duizendtal; en
anderen volgden nu zijn voorbeeld. Een weinig meer arbeid produceert
zooveel dat de geringste impulsie groote resultaten oplevert, vooral
waar die over eene groote uitgestrektheid wordt aangewend. Maar de
Indiaansche luiheid is niet alleen nadeelig door de weinige hulp,
die daardoor geboden wordt aan den landbouw in de voorbereiding,
het zaaijen, bezorgen en inhalen van den oogst; men mist daardoor
ook die groote werkzaamheid, welke veeleer als van publiek dan
van particulier belang kan geacht worden. Van daar het gemis aan
gemakkelijke irrigatie, de onvoldoende toestand van de rivierwerken,
het gebrek aan kanalen, de slechte toestand der wegen op zoo menige
plaats. De jaargetijden brengen de stroomen aan en de bergstroomen
scheppen de geulen, maar het water verdwijnt in de zee en de landbouwer
brengt zijne producten, zoo goed hij kan, te midden van rotsen, van
zand en modder, die de watervallen achter hem hebben gelaten. Ik heb
lastbeesten gezien, die vruchteloos poogden zich met hunne lasten
uit de poelen te trekken, waarin zij waren gevallen en waar hunne
geleiders ze eindelijk achterlieten. Men heeft mij zelf naar volkrijke
plaatsen in palanquins gedragen, terwijl de dragers, soms 16 in getal,
tot hunne enkels in dikke modderpoelen, losse steenen of vaste groeven
vielen. De Mas zegt, dat de landbouw drie vijfden van de producten
absorbeert, terwijl hij twee vijfden aan den eigenaar en kapitalist
overlaat; maar de voorwaarden van den arbeid loopen zoo zeer uiteen,
dat het moeijelijk is eenige algemeene berekening te maken, buiten het
feit dat kapitalist noch landbouwer eenige van die voordeelen geniet,
welke beiden onder een beter systeem zouden verkrijgen; dat de kosten
veel grooter, de opbrengst veel kleiner is en dat de algemeene welvaart
lijdt onder den toestand van elk in het bijzonder. Wat men dan ook
van de ontzenuwende werking van het klimaat en het gemis van prikkels
voor de industrie moge zeggen, het is waarschijnlijk dat alle natiën,
zelfs de meest industriële en vermogende, perioden van luiheid en
werkeloosheid hebben doorloopen. China strekt tot voorbeeld om te
bewijzen dat het klimaat alleen geen onoverwinnelijke hinderpaal voor
krachtige werkzaamheid in de verschillende takken van veldarbeid,
en dat het bezit van veel geen noodzakelijk beletsel is voor het
verlangen om meer te verkrijgen en meer te genieten. De waarde der
landerijen is zeer verschillend. De Mas zegt, dat de quinon (van 1000
vierk. vademen), in Pangasinan voor 220 à 250 dollars wordt gekocht; in
de Laguna voor f 250 à f 300; in Ilocos Sur voor 300; in de omstreken
van Manilla voor 1000. Hij schijnt de suiker over het algemeen als
de beste kultuur te beschouwen. Hij geeft verschillende tabellen van
de kosten en lasten van verschillende tropische producten, maar de
groote onzekerheid, de kosten van bouw, de wisselvalligheden van het
klimaat, de verwoestingen der insecten, de fluctuatie in het bedrag en
de waarde van verkrijgbaren arbeid en de ebbe en vloed van aanbod en
vraag maken alle berekeningen illusoir. Zijne apuntes zijn intusschen
wel waardig geraadpleegd te worden door belanghebbenden. Hij geeft als
een resultaat van de rijstkultuur eene winst van 24 pCt. als minimum,
een voordeel van 76 pCt. als maximum per jaar op. Dit zou reeds een
aanloksel genoeg zijn, vooral daar men zegt, dat de Spanjaarden meer
van den landbouw dan van eenigen anderen tak van bedrijf, en meer van
landbezit dan van eenigen anderen eigendom houden, volgens hun oud
lied.--Indigo zou, volgens de Mas, 100 pCt. opleveren. Met koffij,
zegt hij, kan men zijn kapitaal in vier jaren verdubbelen. Cacao
levert 90 pCt. op. Pogingen om moerbeziën-kultuur voor zijdewormen
in te voeren, zijn niet gelukt, ofschoon de soorten, die men naar
Europa gezonden heeft, om hunne uitmuntende kwaliteit bekroond zijn
geworden. De wormen vereischen meerdere aandacht dan de Indianen
daaraan wijden en hetzelfde kan men zeggen van muskaatnoten, kaneel
en van elk product, dat onafgebroken zorg vereischt. De weelderige
producten der Philippijnen zullen niet ligt eene meer doelmatige
wijze van kultuur ondergaan.

De eigendomsregten behooren verzekerd en erkend te zijn in een land,
dat niet opgemeten of gekadastreerd is; waar de vreemde bevolking
heen en weêr trekt en onzeker is; waar de titels van eigendom voor het
grootste gedeelte ontbreken en toeëigening van den grond weinig door de
hoogere autoriteiten wordt gecontroleerd; waar geen landregt bestaat
en de godsdienstige corporatiën de inlanders leiden. Het bezit van
kleine grondstukken vermeerdert noodzakelijk de kosten van productie
en het zou niet gemakkelijk zijn voor groote kapitalisten zich te
vestigen, zonder dat het verkrijgen en de bebouwing van uitgestrekte
gronden was gemakkelijk gemaakt. Zulke kapitalisten zouden de noodige
verbeteringen in de landbouw-wetenschap invoeren; zij zouden met zich
brengen heldere hoofden en flinke handen en zij zouden practische
werking aan hoogere kennis geven. Algemeen wordt dan ook het verlangen
uitgedrukt om landbouw-maatschappijen op te rigten, maar deze zijn
veeleer de kinderen, dan wel de ouders van den vooruitgang en het
talrijke en aanzienlijke genootschap, dat reeds te Manilla onder de
benaming van de «Sociedad Economica» bestaat, heeft geene gewigtige
veranderingen te weeg gebragt. Er bestaat in het Spaansche karakter
eene te groote neiging om de «autoriteit» te beschouwen als de bron
en den steun van alle hervormingen; maar de autoriteiten brengen in
de meeste gevallen van producerende industrie de grootste voordeelen
door werkeloosheid en terugtrekking te weeg; niet hare tusschenkomst,
maar die van de personen zelve is noodig; het is met de opheffing
van beperkende bepalingen, de wijziging van wetten, die men zegt dat
beschermen en begunstigen, maar die bescherming en begunstiging is
eigenlijk de opoffering van de velen aan de weinigen. Het gouvernement
kan ongetwijfeld het algemeene welzijn zeer bevorderlijk zijn door de
kennis, die het kan verzamelen en verspreiden. Niets is wenschelijker
dan dat de rijke gronden van de Philippijnen geheel door werkelijk
wetenschappelijke kennis worden geëxploiteerd. Geologen, chemisten,
mechaniciens, botanisten, allen kunnen ons veel leeren nopens de
ruwe materialen van deze menigvuldige eilanden, die zoo aanlokkelijk
voor den exploiteur zijn en zoo weinig geëxploiteerd worden. Bergen,
bosschen, vlakten, beeken, rivieren, dat alles eischt nasporing en
verbetering, die zij gewis zouden beloonen.

Van de inlandsche producten, die door de Spanjaarden gevonden zijn,
schijnt de drooge bergrijst het voornaamste artikel geweest te zijn,
dat de Indianen tot voedingsmiddel gecultiveerd hebben, daar de
wijze van irrigatie weinig bekend is en de wijze van kultuur op de
eenvoudigste manier geschiedt. De zendelingen leerden de Indianen
hunne landen te verdeelen, hun landbouw te verbeteren, hun oogst
in te zamelen en over het algemeen hun toestand door meer kennis en
doorzigt te verbeteren. Maïs en tarwe werden uit Amerika ingevoerd,
ofschoon geruimen tijd het gebruik van tarwebrood ten dienste van de
massa beperkt was. Tegenwoordig is de voorraad aan de behoeften van
den verbruiker geëvenredigd. Meloenen, watermeloenen en verschillende
vruchten, erwten, pompoenen, uijen, komkommers, knoflook en andere
gewassen vonden spoedig hunnen weg uit Mexico naar de kerktuinen en
van daar tot eene meer uitgebreide kultuur. Koffij sproot op het
eiland Luzon in het wild voort, zonder dat zij door de inlanders
werd ingezameld. Tabak werd onder bescherming van het gouvernement
ingevoerd en is de belangrijkste bron van bestaan geworden. Peper
en cassia groeijen ongemerkt, maar de klapperboom en de plantaan
behoorden onder de meest kostbare van de bezittingen der Indianen
en de areca werd niet minder hoog geschat. Indigo was inheemsch
en voor den wilden katoenboom werd geen zorg gedragen; het kan
niet anders dan betreurenswaard genoemd worden, dat tegenwoordig
zulk eene ongeëvenredigde zorg voor de oorspronkelijke producten
van het land wordt gedragen en zoo weinig doeltreffende maatregelen
worden genomen tot verbetering der hoeveelheid en tot uitbreiding der
kultuur. Tegenwoordig bestaan er weinige gronden, waaraan behoorlijke
arbeid en voldoend kapitaal besteed wordt. Voor die, welke in het
bezit van de godsdienstige corporatiën zijn, kan weinig ten opzigte
der verbetering van den landbouw verwacht worden, maar de bebouwde
landen zijn meestal in handen van kleine inlandsche eigenaars. Waar de
arbeider wordt gehuurd, verkrijgt hij eene dagelijksche bezoldiging,
die van eene halve tot eene en een halve reaal (3 1/2 tot 10 stuivers)
verschilt in de onderscheidene provinciën.

De quinon is de gewone landmaat; hij wordt verdeeld in 10 baletas, deze
in 100 loanes, die 31,250 Castiliaansche varas vertegenwoordigen. Drie
werklieden zijn voldoende voor de bebouwing van een quinon. In 1841
vaardigde de kapitein-generaal Urbiztondo een decreet uit, waarbij de
invoer van Chinesche landbouwers door landeigenaars werd aangemoedigd,
vooral met het oog op de suiker-, indigo en hennep-kultuur. Men
verwachtte een gunstige ommekeer van dit besluit--het bleef echter eene
doode letter. Ingevoerde arbeid, aan alle soort van dwang onderhevig,
kan op den duur niet met vrije inlandsche arbeid mededingen.

Dit vraagstuk is van zeer groot belang in zijne vertakkingen en
invloed op de koloniale belangen, als daarbij de vrije handel en de
vrije arbeid van de mededingende wereld wordt ter sprake gebragt. Ik
betwijfel zeer of de krachten van de West-Indiën--afhangende van
aangevoerde en kostbare immigranten--met de rijke velden van de Oost
kunnen wedijveren, als kapitaal en vlijt toegepast worden op den meer
vruchtbaren grond, het beter klimaat en de minder kostbare middelen van
productie. De vooruitgang is daar slechts de natuurlijke ontwikkeling
van de elementen, waarmede de Voorzienigheid die landen bedeeld heeft,
terwijl in de West-Indische koloniën alles gedwongen en onnatuurlijk
is tegen ontzaggelijke sommen aangekocht en door voortdurende offers
onderhouden wordt.



HOOFDSTUK XV.

GEWASSEN.


De waarde in geld van de tabak, die in de Philippijnen groeit, wordt
geschat op vier à vijf millioen dollars, d. i. één millioen pond
sterling. Daarvan wordt bijna de helft verbruikt op de eilanden, een
vierde wordt uitgevoerd in den vorm van cheroots (het gewone woord in
het Oosten voor cigaren) en het overige wordt in bladeren en cigaren
naar Spanje gezonden, hetgeen geschat wordt op eene jaarlijksche
opbrengst van meer dan 800,000 dollars gemiddeld. De verkoop van
tabak is een streng gouvernements-monopolie, maar de onmogelijkheid om
eenig geschikt middel te vinden tot bescherming van dat monopolie is
tastbaar zelfs voor den minst aandachtigen toeschouwer. De landman,
die verpligt is al zijn product aan het gouvernement te leveren,
zorgt eerst voor zich zelf en voor zijne buren, en wendt het beste van
den oogst voor eigen gebruik aan. Buiten de hoofdplaats Manilla rookt
men bijna niets anders dan de cigarro ilegitimo, en op de hoofdplaats
bemerkt men dikwijls, dat de plant niet is uit de estanco real. Van
ambtenaren, die in staat zijn om het beste te verkrijgen van hetgeen
het gouvernement ter markt brengt, kan men dikwijls een geschenk
krijgen, dat aantoont dat zij zich met iets beter dan het beste kunnen
bedienen. En als men met de verstandigsten van de empleados er over
spreekt, dan stemmen zij toe, dat de emancipatie van den producent,
van den bewerker en van den verkooper, en de invoering van een
eenvoudig regt veel voordeeliger voor de staats-inkomsten zou wezen,
dan het tegenwoordige knellend en onmagtig stelsel van privilegie.

De inkomsten van de tabak zijn verbazend toegenomen; zij bedroegen
zuiver


                                           Gemiddeld jaarlijks.

    van 1782 tot 1785   260,597 dollars                 86,865
    van 1786 tot 1800 4,950,101 dollars                330,006
    van 1801 tot 1815 7,228,071 dollars                481,871
    van 1816 tot 1830 8,403,368 dollars                560,225
    van 1831 tot 1835 3,707,164 dollars                741,433
    van 1836 tot 1839 4,990,011 dollars              1,247,503


Sedert dien tijd heeft het product meer dan vierdubbele waarde
verkregen.

In 1810 werden afgeleverd 50,000 balen (van twee aroba's), waarvan
Gapan 47,000 en Cagajan 2,000 opbragt. In 1841 leverde Cagajan 170,000
balen, Gapan 48,000 en Nieuw-Biscaje 34,000. Maar de productie nam
verbazend toe, en zóó groot is de consumptie van de inlanders, waarvan
een groot deel geene regten betaalt, dat het niet gemakkelijk zou zijn
om zelfs approximatief de hoeveelheid en de waarde van den geheelen
tabaksoogst te schatten. Waar de fiscale autoriteiten zóó schaarsch en
bedorven zijn;--waar de communicatie zoo gebrekkig en somtijds geheel
afgebroken is;--waar groote streken land in het bezit zijn van stammen,
die in het geheel niet of onvolkomen onderworpen zijn;--waar zelfs
onder de meer beschaafde Indianen de eigendomsregten maar ruw zijn
afgebakend en het burgerlijk gezag onvolkomen wordt gehandhaafd;--waar
smokkelen, hoewel met eenig gevaar gepaard gaande, door bijna niemand
als een vergrijp wordt beschouwd en de hoogste ambtenaren zelf cigaren
van contrabande rooken en ze hunne gasten aanbieden, omdat ze zoo
heerlijk zijn;--daar mag men wel onderstellen, dat losse wetten, losse
zeden en losse practijken met elkander in harmonie zijn, en dat een
staat van zaken, als die, welke in de Philippijnen bestaat, er het
noodzakelijk en onvermijdelijk gevolg van moet zijn. Het is genoeg,
om de kosten van het ruwe materiaal te vergelijken met de waarde van
het bereide artikel, om de groote winsten, die er mede behaald worden,
te zien. Een quintaal tabak geeft 14 kisten, elk van 1,000 cigaren,
waarvan de waarde tegen 6 1/2 dollar per kist bedraagt ...


                                                87.50 doll.
        Het quintaal tabak kost    5.00 doll.
        Bereiding                  5.25 doll.
        14 kisten tegen 2 realen   3.50 doll.
                                   ---------    13.75 doll.
                                                ----------
        Winst                                   73.75 doll.


De cheroots (cigaren) worden in twee vormen vervaardigd;--die van de
Havannah, waarvan het kleinste einde tot een punt wordt gedraaid,--of
aan de beide einden afgesneden, de gewone Manilla-vorm. Er bestaan
verschillende kwaliteiten van, zoo als: eerste grootte, 125 in een
kistje--1ste Regalias, 1ste Caballeros en Londres; tweede grootte,
250 in een kistje--2de Regalias en 1ste Cortados, 2de Caballeros,
1ste Havannas (gewone grootte en die gewoonlijk in gebruik zijn,
nos. 2 en 3 worden het meest gevraagd); 500 in een kistje--nos. 2,
3, 4 en 5 Havannas, 2 en 3 Cortados. Behalve deze worden er nog
ongehoorde hoeveelheden papier-cigaren (cigarillos) door de inlanders
verbruikt. Zij worden verkocht in pakjes van 25 tegen 5 cuartes;
30 tegen 5 1/3 cuartes; 36 tegen 5 5/7 cuartes.

De prijzen bij de estanco voor deze cigaren per kistje, zijn aldus:


    Imperiales        een kistje van 125 cigaren   3,750 dollars.
    Regal. en Caball. een kistje van 125 cigaren   3,125 dollars.
    1 Hav. 1 Cortad.  een kistje van 250 cigaren   3,500 dollars.
    2 Hav. 2 Cortad.  een kistje van 500 cigaren   4,000 dollars.
    3 Hav. 3 Cortad.  een kistje van 500 cigaren   3,500 dollars.
    4 Hav.            een kistje van 500 cigaren   3,000 dollars.
    5 Hav.            een kistje van 500 cigaren   2,500 dollars.
    Londres           een kistje van 125 cigaren   1,875 dollars.


Naar deze laagste prijzen worden orders gegeven op de maandelijksche
openbare verkoopingen. De vraag is zóó groot, dat men moeijelijk
iets anders dan versche cigaren kan krijgen, die men 2 à 3 jaar moet
bewaren, vóórdat zij goed zijn.

De ontvangst van de tabak en de bereiding van de cigaren staan onder
eene administratie, waarvan de hoofdzetel te Manilla is. De magazijnen
beslaan eene onmetelijke uitgestrektheid en waarschijnlijk vinden wel
20,000 menschen bezigheid in de bereiding van dit artikel van weelde,
om maar niet diegenen te noemen, welke bij de productie worden
gebezigd. De provinciën, waar inrigtingen zijn voor de ontvangst
van tabak, zijn Cagajan, La Isabela, Nieuw-Ecija, La Union, Abra
en Cajan. De grootste cigaren-fabrieken zijn in Binondo (Manilla)
en Cavite, gelegen in de provincie van dien naam.

Fr. Blanco beschrijft volgenderwijs de Nicotiana tabacum op de
Philippijnen: «Het is eene jaarlijksche plant, ter hoogte van een'
vadem opgroeijende, die de tabak levert voor de estancos (régie). Hier,
even als overal, verschillen de kwaliteit en smaak. Over het algemeen
prefereert men de tabak van Gapan, maar die van de Pasy-districten,
Laglag en Lambunao in Iloilo, van Maasin of Leyte, wordt om de fijne
aroma verkozen, evenzeer als die van Cagajan, wanneer die eenige jaren
oud is, daar zij anders, even als de tabak van het eiland Negros,
den mond verbrandt. Het is een bedwelmingmiddel en veroorzaakt
meermalen opzwellingen. Het rooken is niet ongezond en zelfs noodig
in deze streken; zij verdrijft slijmachtigheid en is een heilmiddel
voor de gevolgen der vocht en de ochtendmist; zij is dan alleen
nadeelig voor de gezondheid, wanneer men er een onmatig gebruik van
maakt. Snuif verdrijft de hoofdpijn en naargeestigheid. Een klein
stukje gerookte tabak aan een stokje, voor den neus van de hagedis
gehouden, die hier de chacon (waarschijnlijk de ghiko) genoemd wordt,
veroorzaakt haren onmiddellijken dood. «Dit is eene wreede gewoonte»
(voegt de pater er bij), daar dit insect zeer nuttig is; het vernielt
toch een aantal andere schadelijke insecten; bovendien bevredigt
zijn sissen den bijgeloovige, die denkt, dat gedurende den tijd dat
het zijn geluid doet hooren, er geene aardbevingen of watervloeden
zullen plaats hebben.»

De Alcalde-major van Cagajan zeide mij, dat hij in 1858 uit die
provincie voor niet minder dan 2 millioen dollars aan waarde van tabak
naar Manilla zond. Het is de beste soort van de Philippijnen en wordt
in bladen naar de hoofdstad gezonden. Hij spreekt met zeer veel lof
van het karakter der Indianen; hij zegt dat zij zelden oneerlijke
daden plegen en dat men zeer gerust goederen door de provincie kan
zenden. De hoeveelheid verzonden bladen bedroeg 300,000 balen, die in
zeven kwaliteiten waren verdeeld, waarvan de prijzen van 2 tot 7 realen
per quintaal beliepen en eene aanzienlijke winst opleverden. De tabak,
die de inlanders gebruiken, is niet aan het monopolie onderhevig,
en op mijne vraag hoeveel een cigaar in Cagajan kostte, luidde het
antwoord: «Casi nada» (Bijna niets). Zij worden wel is waar niet zoo
goed gerold als die van de gouvernements-tabak, maar de ruwe grondstof
is toch de beste.

In de navraag naar het belangrijke artikel koffij in Australië en
Californië zal waarschijnlijk in den loop van tijd ruim door den
Spaanschen Archipel voorzien worden. In de wijze van productie leveren
de Philippijnen niets eigenaardigs op. Wanneer de grond is gezuiverd
(op eene groote uitgestrektheid door vuur), wordt hij gedigt, de
bodem bereid en na gedurende twee of drie dagen onder water gezet te
zijn, worden de spruiten dan in de daartoe gemaakte gaatjes gestoken,
waarna zij in het volgende jaar kunnen worden afgesneden. Het gebruik
van de ploeg vermeerdert het product niet weinig. De kultuur van
suiker breidt zich snel uit. De oogst heeft gewoonlijk van Maart
tot Mei plaats. Vier groepen arbeiders worden daarvoor gebruikt;
de snijders en karrevoerders in het veld, de slijpers en kokers in
de fabrieken. In de wijze van behandelen zijn allengs verbeteringen
ingevoerd, naar mate grooter kapitalisten en meer energieke aanplanters
zich voordoen, terwijl de vestiging van raffinaderijen, die toeneemt,
menige gelukkige verandering zal te weeg brengen. Vele ruwe suiker,
die ik te Manilla zag afleveren om er brooden van te maken, zag er
veeleer als modder dan wel als een kostbaar levensgenot uit. Hoezeer
langzaam, gaan de verbeteringen toch voort, en de tegenwoordigheid van
een aantal Chinezen in de verschillende afdeelingen van de fabrieken
is daarvan wel het sterkste bewijs. Deze Chinesche werklieden bezitten
gewoonlijk groote practische kennis. Zij komen meestal van Fokien,
eene provincie, waarin de suiker-productie op groote schaal plaats
heeft en waar men groote suiker-raffinaderijen vindt, het meest echter
van de kandij-suiker, in welken vorm de Chinezen gewoonlijk de suiker
aankoopen ter consumptie, waarvoor zij ze dan tot poeder vermalen. Ik
heb verscheidene uitgestrekte etablissementen te Chang-chow-foo,
ongeveer 30 mijlen van Amoy, bezocht, zijnde eene haven, van waar
veel uitgevoerd wordt.

Er bestaan verscheidene soorten van het suikerriet. De zambales
wordt tot voedingsmiddel gebruikt; de encarnado (roode), morada
(purperkleurige), blanca (witte) en listada (gestreepte),
leveren de siroop voor de fabrieken. Het planten der spruiten
geschiedt tusschen Februarij en Mei. Het onkruid wordt door de ploeg
verdreven en de planten worden binnen tien of twaalf maanden rijp. In
sommige provinciën worden hoeveelheden voor drie achtereenvolgende
jaren gebouwd; in anderen laat men den grond een geheel jaar door
rusten, waarin dan maïs of andere producten groeijen. Wanneer het
afgesneden is, wordt het riet naar molens gebragt, die de inlanders
kabajavan noemen, om vermalen te worden. De molens bestaan uit twee
cylindrische steenen met tanden van het molave hout; een buffel draait
het wiel en het sap wordt aan de kokers gezonden. De verbeteringen
van het Westen zijn langzamerhand ingevoerd en een tal oeconomische
vorderingen hierin gemaakt. Vermeerderde navraag, uitgebreider cultuur
en bovenal de aanwending van grootere kapitalen en meerdere vlijt,
zullen ongetwijfeld de Philippijnen tot een der grootste producerende
landen maken. Er zijn vele tabellen gepubliceerd, waaruit blijkt dat
de gemiddelde jaarlijksche winst op de koffijkultuur van 20 tot 30
pCt. en in sommige provinciën nog veel meer bedraagt.

Rijst, die veel minder geproduceerd wordt, rekent men dat eene
gemiddelde jaarlijksche winst van 12 à 20 pCt. oplevert; Turksch koren
geeft eene gemiddelde winst van ongeveer 20 pCt.; die op kokosnoten
kan ongeveer gelijk gesteld worden met de winst op rijst, maar de
conditiën zijn zoo verschillend dat men hieromtrent moeijelijk eene
bepaalde rekening kan maken. Men kan echter als vrij zeker aannemen,
dat geld, met gewone voorzigtigheid in landbouw-producten gestoken,
een interest van 20 à 30 pCt. oplevert.

De consumptie van rijst is algemeen en het overschot van den oogst
wordt op de Chinesche markt gebragt. De verschillende soorten
van rijst zijn door ons reeds vroeger besproken, maar men kan dit
product onder de twee algemeene benamingen van water- en bergrijst
classificeren. De waterrijst wordt even als in Europa en Amerika
verbouwd; het zaaijen van de drooge rijst heeft gewoonlijk vóór
het zaaijen van de waterrijst, op het einde van Mei plaats. Zij is
gewoonlijk breeduit op de heuvels geplant, moet zorgvuldig nagezien
en gewied worden en wordt in 3 à 4 1/2 maand rijp. Zij wordt aar voor
aar ingeoogst.

Fr. Blanco beschrijft vier soorten van water- (de agua) en vijf
van bergrijst (secano). Van de eerste soort wordt de lamujo (Oryza
sativa lamujo) het meest verbouwd, vooral in Batangas. De getande
rijst (Oryza aristata) groeit in Ilocos. Van de bergrijst wordt die,
quinanda (Oryza sativa quinanda) genaamd, als de beste geacht. De bouw
van de waterrijst begint met de bereiding van zaadgaatjes (semillero),
waarin, bij het begin van den regen-mousson, het zaad wordt geworpen,
na eene volkomene bezwangering van den grond met water, waarvan
verscheidene duimen op de oppervlakte blijven liggen. Het ploegen en
eggen levert eene massa vochtigen modder op. Gedurende het groeijen
van het zaad, wordt de irrigatie voortgezet en na zes weken kan het
gewas op de rijstvelden worden overgeplant. Mannen trekken gewoonlijk
de planten uit en brengen die naar de velden over, waar vrouwen,
op de knieën gelegen, de planten afzonderen en ze in gaatjes steken,
die op geregelden afstand van ongeveer 5 duim van elkander verwijderd
zijn. Men laat ze dan eenige dagen liggen om wortel te schieten, waarna
de gronden op nieuw geïrrigeerd worden. De rijst groeit ter hoogte
van iets meer dan een el en kan na verloop van vier maanden worden
ingeoogst. Het is een gewoon gebruik om iedere aar afzonderlijk af
te snijden met een instrument, waarvan de Indiaansche benaming jatap
is. In sommige plaatsen wordt een sikkel gebruikt, dien men lilit
noemt. Aan den lilit bevindt zich een haak, waardoor verscheidene
aren worden verzameld, die, met de linkerhand bijeen genomen, door de
sikkel, in de regterhand, worden afgesneden. De oogst van waterrijst
verschilt van dertig- tot tachtigvoudig.

De bergrijst wordt breed uit gezaaid, nadat er geploegd en geëgd
is, terwijl buffels worden gebruikt om het zaad in den grond te
trappen. Somtijds wordt hiervoor meerdere zorg gedragen en maakt men
gaatjes op geregelde afstanden, waarin drie of vier rijstkorrels worden
geworpen. Eene zorgvuldige bebouwing en uitroeijing van onkruid moet
eene honderdvoudige opbrengst geven.

Pater Blanco beweert, dat een derde van den rijstoogst te loor gaat
door de willekeurige en nonchalante wijze, waarop het rijp geworden
bewerkt wordt.

De Philippijnen leveren ongetwijfeld een groot veld voor de
indigo-kultuur op, maar deze is verwaarloosd en men heeft niet genoeg
zorg voor de fabricatie gedragen. De planters beweren dat men in
Europa een vooroordeel heeft tegen indigo van Manilla; maar zulk een
vooroordeel kan alleen uit de ondervinding ontstaan zijn en zou door
grootere zorg van de zijde der planters, fabrikanten en exporteurs
uit den weg geruimd kunnen worden. De oogst is nogtans onzeker en
wordt dikwijls beschadigd of vernield door onstuimig weder en door
verwoestingen der rupsen. Het zaad wordt breed-uit, onmiddellijk na het
gematigde jaargetijde, geplant. Het groeit snel, maar het onkruid,
dat te gelijker tijd opkomt, moet uitgeroeid worden. Het kan in
de regenmaanden, meestal in Junij, worden ingeoogst. Al de noodige
bewerkingen worden niet naar de verbeterde wijze van Britsch-Indië
gemaakt, maar zoo als de Spanjaarden die ingevoerd hebben. De Indianen
gebruiken, even als de Chinezen, de verw in zijnen vloeibaren toestand.

De consumptie van den betelwortel is ongeloofelijk groot. Er bevinden
zich in de stad Manilla 898 magazijnen en winkels, waarvan in 429
(of ongeveer de helft) geprepareerde betel of de grondstoffen tot
bereiding daarvan worden verkocht. In twee magazijnen wordt het
blad, waarin de areca-noot wordt gewikkeld, in 't groot verkocht;
men vindt 105 winkels voor dit artikel in het klein, terwijl men in
308 winkels voor onmiddellijk gebruik verkoopt de noot met de kalk
voorzien van den bujo (blad van sirie), die dadelijk gebruikt wordt
en eene nog grooter behoefte voor den inwoner is dan de rijst, die
hij eet, of het water, dat hij drinkt.

Van de areca geeft Pater Blanco, in zijne Flora de Filipinas, het
volgende berigt: «Deze soort van palm, waarmede iedereen bekend is
en die, even als de vrucht, door de Indianen bonga wordt genoemd,
groeit tot de gemiddelde hoogte van den kokosnotenboom op. De stam
is aan de basis dunner dan bovenaan, zeer regt op, terwijl er zich
verscheidene rondten aan bevinden door de vereeniging der bladen, voor
dat zij afvallen, als zij tot eene zekere hoogte gegroeid zijn. Het
gebruik van de noot, die eenigzins kleiner is dan een kippenei, is
wel bekend. Als er gebrek is aan de bonga, gebruiken de Indianen de
bast van de guava of van de antipolo (Artocarpus). Met kalk en het
peperblad vermengd, maakt zij het speeksel rood. De Indianen gebruiken
dit speeksel voor hunne kinderen als een middel tegen de koliek en de
werking van de koude lucht. Rijp zijnde, is de vrucht rood en kan zij,
naar ik meen, als een roode verwstof gebruikt worden. Met koperrood
maakt het een zwart kleursel uit, maar in minderen graad dan die van
de aroma. Het lagere gedeelte der bladeren, talupac genaamd, is zeer
zuiver, breed, wit en buigzaam; zij dienen uitmuntend om iets in te
wikkelen en strekken tot veel nuttige doeleinden. De spruiten worden
gezouten en gegeten en smaken zeer goed; maar als zij afgesneden
worden sterft de boom.»

Pater Blanco zegt van de sirie (Pimenta betel), waarvan de bladen tot
omhulsels voor de areca-noot en kalk worden gebruikt: «Deze plant
is algemeen bekend, ten gevolge van het veelvuldige gebruik van de
betel of bujo, zooals de Spanjaarden de betel noemen. Die van Pasay,
nabij Manilla, wordt als goed erkend; die van Banang, in Batangas,
is de beste van die provincie en waarschijnlijk boven de betel van
Pasay te verkiezen. De boom vereischt een eenigzins zandachtigen bodem;
maar wanneer hij, zooals in Pasay, te zandachtig is, verhelpt men dit
door visch of den bast van de Ajonjoli (Turksch koren), of van andere
olieachtige vruchten als mest te gebruiken. De boom moet veelmalen van
water worden voorzien. De wortels worden na een jaar vernieuwd, maar
wanneer men ze laat doorgroeijen, komen bloemen als de litlit (Piper
obliquum) voort. De vrucht wordt door de inlanders poro genoemd. Van
den Piper parvifolium wordt een bedwelmende drank gemaakt. De Indianen
gebruiken de bladen als een voorbehoedmiddel tegen de cholera. Al de
soorten van Piper zijn nuttig tegen slangenvergift. De wond wordt
eerst gekorven, en òf het sap òf de gekookte bladen van de plant
daarop gelegd en dikwijls verwisseld. «Ik werd eens ontboden»--zegt
de schrijver van de Flora van de Antillen--«bij een neger, die door
een slang in de dij gebeten was. Het gif had reeds verschrikkelijke
verwoestingen gemaakt. Alle hulpmiddelen der kunst hadden niets
gebaat. Thans verscheen een neger en vroeg bladen, ten einde de
gewone wijze van genezing toe te passen. Daar geen hoop op herstel
meer scheen te bestaan, aarzelde ik niet. In weinige oogenblikken
werd de voortgang van het gif gestuit door het eenvoudige gebruik
van Piper procumbens. Bij de derde maal was de genezing voltooid.»

Van de gewassen der Philippijnen mag de bamboe het uitgebreidste,
het nuttigste en het schoonste genoemd worden. De gracieuse groepen
van Canas (zijnde de Spaansche benaming; in het Tagaleesch heet het
Bocaui) behooren onder de bekoorlijkste sieraden van het eiland en
zijn met kwistige hand en in groote verscheidenheid aan de oevers
van stroomen en rivieren, op heuvels en in vlakten verspreid, digt
bij de woonplaatsen der inlanders. Het gedruisch der ligte takken,
die bij het minste koeltje bewogen worden, geeft eene voortdurende
levendigheid aan het landschap, terwijl zij tot dagelijksch gebruik
voor het volk dienen. De Bambus arundo groeit hoog op en zijn riet
bedraagt soms meer dan 8 duim in middellijn. Men vindt er wel eens
een kleine steen, tabaxir genaamd, in, waaraan de Indianen wonderlijke
geneeskundige hoedanigheden toeschrijven. De Bambus lumampao en de lima
zijn zoo hard, dat het hout gebruikt wordt om brons te polijsten. De
bamboes dient tot velerlei gebruik: voor het voedsel van mensch en
dier; tot de wapens, waarmede men hun het leven ontneemt; voor de
huishoudelijke gemakken; voor de benoodigdheden tot den arbeid;
voor den bouw van bruggen, die soms honderde voeten lang zijn en
waarover zwaar geschut gerust kan trekken; voor scheeps- en bouwwerk;
voor schuilplaatsen, voor woningen en alle soorten van huishoudelijke
zaken; voor vaatwerk van alle grootte om te bewaren en buizen om water
of andere vloeistoffen te leiden; voor matten, voor palissaden, voor
schavotten, voor muziek-instrumenten, zelfs tot orgels in de kerken;
voor honderdlei voorwerpen van vermaak, kortom voor alle benoodigdheden
des levens. Op deze ruwe stof maakt de ruwe kunstenaar zijne proeven;
takken, stammen, wortels, bladen, alles heeft zijn nut. Er bestaat
eene weelderige productie van, die echter nog zeer vermeerderd kon
worden door zaaibedden en snoeijen. Sommige bamboes groeijen zeer
hoog op. Die, welke de inlanders cauajang totoo en de Spanjaarden caña
espino noemen, bereikt eene hoogte van 40 tot 50 voet, terwijl de stam
meer dan 8 duim in middellijn bedraagt. Een der gedeelten daarvan kan
somtijds twee maatjes haver bevatten. Eene infusie van deze bamboe
is vergiftig voor dieren, maar de bladen worden door paarden en
rundvee gegeten, terwijl de jonge spruiten tot salade voor menschen
dienen. De cauajang quiling (caña macho van de Spanjaarden) groeit tot
eene hoogte van ongeveer 40 voet, terwijl de stam de grootte van een
mansarm heeft. De dikte van den bast en de geringe holte maken deze
soort tot de sterkste; zij wordt gebruikt om lasten op de schouders
te dragen; een vierde van den geheelen stok, ter lengte van twee el,
in tweeën gespleten, kan een grooter gewigt dragen dan een man. Het
riet heeft eene buigzaamheid dat den last voor den drager verligt. De
verschillende soorten van de bamboe zijn moeijelijk te tellen. Het
inwendige van de osin levert eene witte zelfstandigheid op, dat tot
geneesmiddel voor ziekten van de uriën en van het oog dient.

Ik heb eens hooren zeggen dat het kristallen paleis bij London met
verschillende voorwerpen van bamboe kon worden gevuld. Uitgenomen het
glas, kon het paleis zelf alleen uit deze grondstof zijn vervaardigd,
en de opzigters van het gebouw met kleederen, hoeden en strafwerktuigen
van bamboe worden voorzien. De boomen zouden een botanischen tuin met
in verscheidenheid en schoonheid uitmuntende vormen en kleuren vullen,
en zoo schilder- en dichtkunst, waarin de bamboe eene voorname plaats
bekleedt, wierden toegelaten, zouden de zalen van de Louvre niet
toereikend zijn voor de schilderijen en rollen van bamboe.

De verschillende soorten van riet, rottingen en dergelijke van de
Calamus-familie, zijn van groot gewigt en hebben veel waarde. De
palasan is dikwijls 300 voet lang en in Mindanao moet men er van
driemaal deze lengte gevonden hebben. Zij worden voor koorden en
kabels gebruikt; maar daar de vezels verdeeld kunnen worden, tot een
zeer fijnen draad toe, worden zij tot fijne weefsels bearbeid, waarvan
sommige, in den vorm van sigarenkokers en hoeden, tot ontzagchelijke
prijzen worden verkocht. Wanneer zij niet aan rook blootstaan, zijn
de vezelen zeer duurzaam en kunnen de insekten weêrstand bieden.

De inlandsche benaming voor hennep is anabo; de Spaansche canamo;
maar de ruwe stof, die in den handel als manilla-hennep bekend
is, wordt in de Philippijnen, volgens de Indische benaming, abaca
genoemd. Het is een zeer belangrijk artikel van uitvoer geworden. In
het jaar 1858 toch werden niet minder dan 25,000 tonnen uit Manilla
alleen naar vreemde landen verscheept. Van deze hoeveelheid ontving
Groot-Brittannië ongeveer een vierde, en het overige gedeelte ging naar
de Vereenigde Staten. Naast suiker en tabak neemt de hennep de eerste
plaats op de lijst der uitgevoerde producten in. Zij wordt niet alleen
voor touwwerk, maar ook in de weeffabrieken gebruikt. Het is de vezel
van eene plantaansoort--de Musa trogloditarum textoria.--Dampier zegt,
dat zij alleen op het eiland Mindanao voorkomt; maar zij groeit daar
tegenwoordig in onbeduidende hoeveelheid tegenover de productie van
Luzon, Panay en andere eilanden van den Archipel. Naar de fijnere
kwaliteiten is een belangrijke vraag voor de weverij en deze worden,
in den regel, zorgvuldiger behandeld. Zij neemt gemakkelijk roode
en blaauwe verw aan; hiervoor neemt men de morinda en marsdenia,
inlandsche planten. Men zegt, dat de vrucht kan gegeten worden, maar
ik heb ze nergens op die wijze zien gebruiken en geloof ook niet,
dat zij met de beste der heerlijke plantanen van de Philippijnen kan
wedijveren. Pater Blanco zegt, dat van deze niet minder dan 57 soorten
bestaan. De inlandsche benaming is saguing. Er zijn curieuse traditiën
aan deze vrucht verbonden. De Arabieren zeggen dat zij in de wereld
is gebragt door Allah, toen de Profeet zijne tanden verloor en niet
langer de dadel kon nuttigen. Zij wordt somtijds Adams voorschoot
genoemd, in de veronderstelling dat Adam en Eva met de bladen van
deze plant hunne naaktheid hebben bedekt. Zij wordt algemeen gebruikt,
zoowel raauw als op verschillende wijzen gekookt.

De koffij-kultuur zou zeer uitgebreid kunnen worden. Voor dit,
en trouwens voor elk tropisch product, bestaat naauwelijks eene
grens voor de door niemand toegeëigende landen, die tot de productie
daarvan geschikt zijn. Sommige soorten der koffij zijn van uitmuntende
kwaliteit, bijna niet te onderscheiden van die uit Arabie, ofschoon
over het algemeen is zij minder goed.

Er bestaat inderdaad een merkwaardig contrast tusschen de groote
verbeteringen, die in den Nederlandschen Archipel en de Britsche
koloniën, Ceylon bijv., hebben plaats gehad en de stagnatie, door de te
stationnaire gewoonten van den Indiaanschen producent, veroorzaakt. Hij
let weinig op eene goede keus van den bodem, de temperatuur of hoogte
van den grond, de keus van het zaad, de snoeijing van den boom, de
verzorging van de vrucht, de afscheiding van de buitenbasten en andere
bijzonderheden, die tot de betrekkelijk geringe uitbreiding van de
koffij-productie kunnen gerekend worden bij te dragen, vooral als men
de ontzaggelijk toegenomen vraag naar dat artikel in aanmerking neemt
en de wonderbaarlijke ontwikkeling van die kultuur in Nederlandsch
Indië, Ceylon en elders.

De qualiteit van de cacao is uitmuntend en ik heb nergens beter
chocolade gedronken dan op de Philippijnen, maar de boom wordt meestal
tot eigen gebruik van de eigenaars geplant. Vooral in de kloosters
zijn de monniken trotsch op hunne chocolade, die onder hun toezigt
en uit vruchten van hunne eigene gronden en tuinen wordt bereid. De
keuze van grond en plaats vereischt hierbij eenige aandacht; verder
wordt de vrucht ingezameld als zij rijp is en behoeft, na het afnemen
van den buitenbast, slechts in de zon gedroogd te worden.

De vrucht wordt in November gezaaid en de schaduw van den banaan dient
tot hare bescherming. De cacao van Zebu moet even goed zijn als die
van de Caracas. Op het eiland Negros bestaat eene groote productie van
zelf. De Indiaan slurpt de cacao in suikersap op en op vele plaatsen
wordt de drank tweemaal daags genuttigd.

De aanvoer van katoen is eene van de meest belangrijke kwestiën, voor
zoover de Engelsche fabriek-bevolking betreft, en ik was verwonderd
over de bekrompenheid, de parva sapientia, die zoo velen betoond
hebben, welke hunne aandacht aan dit onderwerp hebben gewijd. De
verwachting dat het Negerland (Afrika) in staat zal zijn het bestaande
vacuum in het aanbod aan te vullen, is eene ijdele hoop, ontstaande
uit de onbekendheid met het karakter en de gewoonten van de inlandsche
stammen, die in teleurstelling en kwelling zal eindigen. Het vermogen
van Britsch Indië is groot en de elementen van welslagen worden daar
gevonden; maar het vermogen van China is veel grooter en ik meen dat,
zoo in twee of drie jaren China in staat was om ruwe zijde tot eene
waarde van tien millioen pond sterling naar de markt te verzenden
en onmiddellijk in het gebrek aan Europeschen voorraad te voorzien,
wij dan ook uit China later een onbeperkten toevoer van ruw katoen
kunnen voorzien; thans reeds worden meer dan 350 millioen zielen
van zijn eigen volk door zijne katoenvelden gekleed. De prijzen in
China zijn bijna gelijk met die van Indië, zoodat, ofschoon daardoor
een invoer tot eene jaarlijksche waarde van 2 of 3 millioen pond
sterling in de zuidelijke provinciën van China kan plaats hebben,
van invoer in het Noorden bijna geene sprake kan zijn. De qualiteit,
de wijze van kultuur, van reinigen, van pakken, alles is voor groote
verbeteringen vatbaar; hunne belangen zullen de Chinezen wijs maken,
zoodat de Yang-tse-Kiang het kanaal tot oplossing van de katoen-kwestie
kan worden.

Er bestaat geene bepaalde reden waarom katoenen wol niet op grootere
schaal uit de Philippijnen wordt uitgevoerd. Zij wordt goedkoop
geproduceerd en kan volgen op den oogst van de bergrijst. Er is een
binnenlandsche aanvraag voor, die den planter schijnt te bevredigen,
daar katoen bijna opgehouden heeft een artikel van vreemden handel te
zijn. De stapel wordt gezegd klein te zijn. De plant groeit jaarlijks
en levert den oogst binnen twee of drie maanden, nadat zij gezaaid
is. Zij wordt in de middagzon ingezameld, voordat de regen-mousson
invalt, die de plant en het zaad vernielt.

Kokosnotenboomen (Cocos nucifera), die de Tagalezen Nioc noemen, dragen
veel bij tot sieraad, gemak en de welvaart voor de inlanders. Stam,
tak, blad en vrucht, alles strekt tot nut. Van het sap worden olie,
wijn en geestrijke dranken gemaakt. De bast wordt voor run en touw
gebruikt; de schil van de kokos wordt uitgeperst en in verschillende
vormen gesneden voor lepels, koppen en huishoudelijke benoodigdheden;
de gebrande schil dient om zwart te verwen. De stam maakt dikwijls den
vorm, de bladen het dak van de Indiaansche huizen uit. De vezelen
der bladen worden tot kleederen verwerkt; die van de vrucht tot
borstels. Het merg wordt gegeten of in gebakken gedaan, terwijl aan
de melk zeer veel geneeskracht wordt toegekend. De wortel dient,
geroosterd, tot genezing van dysenterie.

Een Spaansche schrijver zegt dat een Indiaan niets dan zijn cocal
(kokostuin) behoeft om gemakkelijk te leven. De boom geeft hem water,
wijn, olie, azijn, voedsel, touw, koppen, borstels, bouwmaterialen,
zwarte verw, zeep, dak voor zijn huis, touwen voor zijn' rozenkranzen,
paklinnen, roode verw, medicijnen, pleister voor wonden, licht, vuur en
verscheiden andere benoodigdheden. Na zeven jaar levert zij vruchten
op. Deze goede natuurgaven mogen al niet de helpers en bevorderaars
zijn der beschaving, toch dienen zij tot vergoeding die het woeste
leven dragelijk, en zoo al niet genotrijk, bijna gelukkig maakt.

Tegenwoordig groeit slechts eene zeer kleine hoeveelheid peper,
ofschoon dit vroeger een der hoogst geschatte producten der eilanden
was. Men zegt dat de Indianen al hunne peper-plantaadjes vernielden,
ten gevolge van bedrog, jegens hen door de kooplieden uit Manilla
gepleegd.

Pogingen om sommige der meer kostbare specerijen in te voeren, als
kaneel en noten-muskaat, zijn niet geslaagd.

Vruchten vindt men in overvloed. Er zijn niet minder dan 57 soorten
van den banaan. De Manilla mango is overal in de Oost beroemd. Men
vindt vele soorten van oranje-appelen, ananassen in groote hoeveelheid,
guavas, rozen-appelen, terwijl men de mangostan in Mindanao heeft. De
chico is de geliefkoosde vrucht van den winter; zij heeft veel
overeenkomst met den medlar en is uitvoeriger beschreven in het anders
onvolledige werk, de Flora van Pater Blanco.

Onder de rijkdommen van de Philippijnsche eilanden, bekleeden de boomen
der bosschen eene voorname plaats. Eene verzameling van 350 soorten
werd gezonden naar de wereld-tentoonstelling van Londen, in den vorm
van prisma's. In het jaar 1858 publiceerde kolonel Valdes een verslag
over den aard en de deugdelijkheid van het Philippijnsche hout voor
woningen (maderas de construccion). De stukken, waarmede men proeven
deed, waren dobbelsteenen van 1 duim en kegels van een vierk. duim
en 1 el breedte. Het hout werd een jaar lang gedroogd. Met elke soort
werden vijf proeven genomen en de gemiddelde resultaten op het rapport
gebragt [27].



HOOFDSTUK XVI.

DIERENRIJK.


De buffel is welligt het nuttigste van de viervoetige dieren op
de Philippijnen. Men vindt een tal kudden van wilde buffels in
het binnenland, maar getemd wordt het dier tot veldarbeid en tot
transporteren, hetzij op zijn rug of voor wagens, gebruikt. Hij waadt
het liefst in water of modder. De gehechtheid van de moêr tot haar
jong is zoo gróót, dat zij zich in de rivier werpt om de krokodil te
vervolgen, die haar daarvan beroofd heeft. Men vindt overigens eene
massa beeren en andere wilde dieren.

Men heeft veel zorg gewijd aan de verbetering van het ras der
inlandsche ponies, die naarmate van de vermeerde aanvraag, in waarde
gestegen zijn. Tot in de laatste jaren bedroeg de prijs 40 à 50
dollars, maar de kapitein-generaal zeide mij dat de vier ponies,
die hij voor zijn rijtuig gebruikte, hem 500 dollars hadden gekost.

Ofschoon de verhalen van de geheimzinnige, verborgen en snelle
verwoesting door de witte mieren somtijds ongeloofelijk zouden
kunnen schijnen, zou het geloof daaraan ook wel alle grenzen
overschrijden. Wij hadden eene vrouwelijke bediende te Hong-Kong, die
ons verhaalde dat zij hare spaarpenningen in dollars aan een harer
bloedverwanten had geleend en dat, toen zij ze terug verlangde, men
haar gezegd had dat de witte mieren de dollars hadden opgevreten, iets
waaraan de goede vrouw in haren eenvoud geen oogenblik twijfelde. In
de Philippijnen is hunne tegenwoordigheid, gedurende den regen-mousson
bij zons-ondergang, ondragelijk. Een op waarheid gegrond feit kan als
eene bijdrage dienen tot de kennis van de vernielende werking van deze
insecten, aan welke schoone doorschijnende vleugelen zijn gegeven,
zooals de botervliegjes in hunne latere levensphase; deze vleugelen
vallen af, zoodra zij eene rustplaats vinden. In de stad Obando,
provincie Bulacan, werden den 18den Maart 1838 de verschillende
voor de misdienst bestemde kleederen en gereedschappen in eene kist
van narrahout (Pterocarpus palidus) gelegd. Den 19den werden zij
bij de mis gebruikt en 's avonds weder op hunne plaats gebragt. Den
20sten bemerkte men bij de kist eenig vuil en toen men ze opensloot,
bleek het dat al de voorwerpen, met uitzondering van de gouden en
zilveren haken, die met een vuilachtig vlies waren bedekt, geheel tot
stof vergaan waren. Bij een naauwkeurig onderzoek werd echter in de
geheele kerk geene enkele mier en ook geen spoor dezer vernielende
dieren gevonden. Eerst vijf dagen later bevond men dat zij door een'
zes duim dikken balk gedrongen waren.

Weinige van de grootere wilde dieren vindt men in de Philippijnen. De
olifant moet in vroeger tijden bekend zijn geweest, daar de namen
gadja (olifant) en nungagadja (olifanten-jagt) in de Tagalesche taal
voorkomen. Ossen, zwijnen, buffels, herten, geiten, schapen, eene
groote verscheidenheid van apen, katten, vliegende eekhorentjes,
honden, ratten en andere dieren vindt men in verschillende klassen
van tamheid en wildheid.

De groote insecten-plagen der Philippijnen zijn de witte mieren
(termes) en de muskieten. Vlooijen, luizen en vliegen zijn minder
talrijk en lastig dan in vele gematigde streken.

Sommige vleêrmuizen zijn van 5 tot 6 voet van de toppen hunner
vleugelen af groot.

Er bestaan ongeloofelijke verhalen omtrent een kleine, zwarte vogel
van het zwaluwenras, die zijn nest in den staart van wilde paarden
zou maken. De Mas haalt aan wat hij noemt ontwijfelbaar te vertrouwen
autoriteiten [28] tot staving zijner argumenten. Er bestaan tallooze
soorten van kippen en duiven, wier Indiaansche benamingen voor
Europesche ornithologisten van weinig nut zouden zijn. Onder die
vogels behooren: de balicyao, beroemd om zijn zang; de mananayom
(de eenzame), die altijd sterft als hij gevangen wordt, de coling,
wien men gemakkelijk kan leeren spreken; talrijke papagaaijen; de
calao, die een doorschijnenden bek heeft en even als een haan kraait;
de bocuit, of de vogel met zeven kleuren, die eene bijzonder zoete
stem heeft; de valoor, wiens vederen, even als die van de patrijs
verschillen en de dundunay, die een van de schoonste vogels moet zijn.

Slangen, hagedissen en andere kruipende dieren vindt men in overvloed;
spinnen van ontzaggelijke grootte; tarantulas enz. De guiko is zeer
lastig om het geraas, dat hij maakt. Ik stond verbaasd over de kracht,
waarmede dit dier, zelfs in de doodskrampen, een stuk hout vasthield,
waarop het was geplaatst; zijne pooten schenen al de kracht te hebben
van den zuiger, waarmee de jongens spelen en men had groote moeite
het dier er van af te krijgen.

De vuur-vliegen verlichten de bosschen 's nachts. Er zijn
sommige boomen, waaraan zij zich bij voorkeur boven anderen
vasthechten. Weinige voorwerpen zijn schooner dan eene reeks boomen,
met deze heldere en schitterende sterren verlicht. De prachtige
schepseltjes schijnen eene wonderbare sympathie voor elkander te
hebben, nu eens door het doen ontstaan van een plotselinge vlam
van schoon vuur, van een licht en zacht groen, dan weder door het
plotselinge uitdooven van het geheele vuur.

Van water-vogelen is de schildpad van gewigtig handels-belang. De
inlanders die den tijd afwachten, dat zij aan het strand komen,
verbergen zich en loopen, als een zeker aantal aan den wal is,
tusschen de schildpadden en de golven, leggen ze een voor een op den
rug en gaan ze, als zij gelegenheid hebben, halen. De groote oester,
die de inlanders taclovo noemen, en veel in de kerken tot vat voor het
wijwater wordt gebruikt en dikwijls aan den ingang van huizen wordt
gezien, wordt gevangen door een koord te slaan om het ligchaam van
het dier als de schelp is geopend; het dier sluit zich onmiddellijk
op het koord en kan dan met het grootste gemak op de oppervlakte
gehaald worden. Ik weet niet of er eenig werk op de Philippijnen
over de schelpkunde bestaat, ofschoon er eene menigte soorten land-
en waterschelpen zijn.



HOOFDSTUK XVII.

MINERALE STOFFEN.


De mijn-wetten, Reglemento de Minas, zijn vrijzinnig en verleenen
concessiën aan iedereen: Spanjaard, Indiaan, mesties, genaturaliseerden
of gevestigden vreemdeling, die eene mijn ontdekt, die ontdekking
bekend maakt en ze exploiteert. Verschillende beambten en alle
geestelijken zijn van dit voorregt uitgesloten. Het werk moet in
negentig dagen worden aangevangen, onder zekere voorwaarden; vier
achtereenvolgende maanden schorsing of acht maanden staking van arbeid
in één jaar, doen de concessie verliezen. Er mogen niet minder dan
acht werklieden bezig zijn. De mijnen zijn aan het onderzoek van het
mijn-departement onderworpen. De mijn-verordeningen werden door den
Kapitein-Generaal Claveria in Januarij 1846 uitgevaardigd.

Het goud van de Philippijnen wordt door wasschen en graven
verkregen. In vele provinciën vindt men het in de rivieren en inlanders
worden belast om het daar verkregene te wasschen. De merkwaardigste
en voordeeligste goudmijnen, die door de Indianen bewerkt worden,
zijn die van Tulbin en Sujuc. Zij breken de rots met hamers en malen
ze tusschen twee kleine molensteenen, terwijl zij de stukken in water
oplossen, waardoor het goud wordt gescheiden. Zij smelten het in
kleine schelpen en het levert gewoonlijk 8 à 10 dollars per ons op,
maar het is zelden fijner dan 16 karaten. Men vindt het in kwarts,
maar de nuggets zijn zelden zeer groot. De inwoners van Caraga houwen
in den top van een berg een bekken van belangrijke grootte en brengen
daarin water door kanalen, van den wilden palmboom gemaakt; zij
graven den grond op, terwijl het bekken wordt gevuld, dat plotseling
wordt geopend en elke bestaande goudlaag vertoont; deze werkzaamheden
worden voortgezet totdat de putten met ingevallen aarde worden gevuld,
als wanneer zij verlaten worden; gewoonlijk, wanneer het tot eene
diepte is gekomen, die de voordeeligste resultaten geeft, spoelt de
waterstroom veel van het metaal weg, dat anders zou worden verkregen en
verzameld. Men vindt ook goud in de aangespoelde lagen, die tusschen
steenen gedaan en in het water geworpen worden, zoodat het metaal tot
op den bodem zinkt. De rivieren Caraballo, Camarines en Misamis en
de bergen Caraga en Zebu zijn de meest productive. Vele Indiaansche
familiën vinden haar bestaan in het wasschen van het rivierzand en bij
hevige regens vindt men het goud op de straten van sommige pueblos,
als de stroomen zijn overgeloopen. Er kan geen twijfel zijn aan het
bestaan van veel goud op de eilanden, maar vooral op die gedeelten,
welke door de onafhankelijke stammen worden bewoond.

De Sociedad Exploradora is belast met de bewerking van de goud-mijnen
en het wasschen van stofgoud in de provincie Nieuw-Ecija.

Stofgoud is het ruilmiddel in het binnenland van Mindanao en
wordt in zakken voor de gewone levensbehoeften geruild. Het bezit
van Californië door de Spanjaarden, gedurende zoovele geslachten,
zonder de ontwikkeling van zijne rijkdommen, kan verklaren hunne
luiheid en onverschilligheid op de Philippijnen, in weêrwil van de
herhaalde waarschuwingen van Spaansche schrijvers dat de Archipel
van goud overvloeit.

IJzer vindt men ook in overvloed, vooral in de provincie van Bulacan;
maar men mag betwijfelen of het zoo goedkoop kan worden geproduceerd
als ingevoerd, vooral daar de wegen in een zoo achterlijken staat
verkeeren en wagenvrachten zoo zwaar zijn. Vele ijzerwerken zijn
aangevangen, doch heeft men weder laten liggen.

Eene kolenmijn wordt geëxploiteerd te Guila Guila, op het eiland Zebu,
aan de rivier Mananga, op een afstand van ongeveer 6 mijlen van de
stad San Nicolas, die omstreeks 20,000 inwoners telt en bijna de
grootste stad op het eiland is. Men zegt dat er kolenlagen van 1 tot
4 voet dikte gevonden worden. De eigenaar zeide mij dat hij in den
loop van het volgend jaar in staat zou zijn kolen aan de kust tegen
een matigen prijs aan te voeren te Tangui, nabij de stad Falisay.

Onder de verschillende voorwerpen van speculatie is het mijnwerk
zeker het meest aantrekkelijk voor den avonturier om de hooge
premiën, die het somtijds voor den gelukkige oplevert. Wanneer de
kans tusschen verschillende deelhebbers is verdeeld, neemt het 't
karakter van eene loterij aan, waarin de kansen naar den inleg is
geëvenredigd, maar waarin, zooals in de meeste mijn-speculatiën op
de Philippijnen, de ondernemingen door particulieren worden bestuurd,
zonder de noodige middelen om de eerste zwarigheden te overkomen en in
den noodigen inleg, teleurstellingen en verlies te kunnen voorzien,
zoodat het verlaten van oogenschijnlijk kostbare en veel beloovende
ondernemingen maar al te dikwijls voorkomt. Ik heb voor mij liggen
eenige bijzonderheden omtrent de pogingen, die aangewend zijn tot
bewerking van de kopermijnen van Mancajan, in het district Cagan
(tegenwoordig Lepanto genaamd) in Zuid-Ilocos (Luzon). Zij werden op
de ruwste wijze sedert onheugelijke tijden door de Igorotte Indianen
bewerkt en de gunstige rapporten omtrent den rijkdom der aderen, die
naar Europa werden overgebragt, leidden tot vernieuwde, maar slecht
aangewende pogingen tot de exploitatie. Er moet veel geld verspild
zijn, zonder dat zelfs de noodige werktuigen bestonden om het metaal
uit te halen, of wegen om het te vervoeren. Eene proeve genomen met
eene tien voet hooge en zeven voet breede laag, ter zijde van eene
vier el diepe put gelegen, gaf, als de resultaten van eene analyse,
44 pCt. koper, 29 pCt. zwavel, 18 pCt. arsenicum en 9 pCt. ijzer. De
ruwheid van de rotsen, de dikte van het struikgewas, de luiheid der
inlanders en, waarschijnlijk vooral, het gemis aan eene intelligente
leiding en voldoende geldelijke bronnen, hebben veel ontmoediging te
weeg gebragt. Don Antonio Hernandez zegt dat 280 Indiaansche (Igorotte)
familiën in Mancajan zich met koper graven en smelten bezig houden;
dat zij alleen jaarlijks 200 picos (elke pico is 137 1/2 Eng. pond)
leveren, die zij van 8 tot 9 dollars per pico verkoopen, op de plaats
zelve en aan de naburige Christen Indianen voor 10 à 12; deze laatste
verkoopen ze weder op de kust voor 13 à 16 dollars.

De Indianen in Ilocos en Pangasinan vervaardigen hunne eigene
huishoudelijke benoodigdheden uit het koper, dat zij zelve uitgraven.

Fijn gespikkeld marmer wordt in de provincie Bataan gevonden en men
heeft er zelfs van gebruikt tot sieraad der kerken; maar het bestaan
daarvan heeft weinig de aandacht getrokken en men kon geen koper
vinden voor sommige groote blokken, die door een' vaderlandschen
avonturier waren uitgehouwen.

Reeds vroeger heb ik medegedeeld dat zich vele minerale wateren op
het eiland bevinden, zoowel zwavel- als ijzerhoudend, te Antipolo. In
de Laguna is eene beschermvrouw, waarvoor de feesten achttien dagen
duren en bij welke gelegenheid tallooze massa's van het water komen
drinken en aan de processiën ter harer eere deelnemen. De inwoners
van Manilla hechten veel waarde aan de wateren van Pagsanghan.



HOOFDSTUK XVIII.

MANUFACTUREN.


De kunst van weven of die om draden zoo te doen kruisen dat zij
een draagbaar weefsel vormen, is een der bewijzen van den overgang
van het wilde tot het beschaafde leven. In koude landen is het
schilderen van het ligchaam of het bedekken daarvan met bont, of
vel of de basten van boomen de hulpbron van een wild volk; maar de
behoefte aan eenige kleeding wordt zoo weinig in tropische streken
gevoeld, dat de zendelingen vergunning vroegen den weverstoel in te
voeren en de inlanders te onderwijzen in alle zaken, die tot hun
gemak kunnen dienen. Zij leerden hen dan voor hunne huizen lijm,
steenen en dakpannen, trappen, vensters en schoorsteenen maken,
ten einde zich beter tegen regen en storm te beveiligen; stoelen,
tafels en keukengereedschap volgden; er kwamen ook rijtuigen om hen
over te brengen, maar bovenal boogden de monniken op den ootmoed en
het welslagen der Indianen in het decoreren der christelijke kerken;
het bouwen en versieren der altaren; het houwen van heilige beelden
en hun algemeen streven om de pracht der geestelijke plegtigheden
te verhoogen.

De kunst van den scheepsbouw maakte groote vorderingen. Op cano's
(in het Indiaansch barotos), die uit een enkelen boomstam waren
vervaardigd en alleen voor het bevaren van rivieren gebruikt werden,
volgden goedgebouwde vaartuigen van verscheidene tonneninhoud, waardoor
een handel langs de kust en door de eilanden werd gevestigd. In den
beginne hadden de planken de geheele lengte van het vaartuig, maar
de verbeteringen uit Europa zijn daarbij langzamerhand ingevoerd,
zoodat de schepen, die tegenwoordig op de Philippijnen gebouwd worden,
niet verschillen van die in het moederland. Wij zagen vele op de werven
aan de oevers van de rivier Agno, en de Indiaansche bouwmeesters waren
begeerig ons schip Magicienne in alle bijzonderheden te onderzoeken,
waarbij de kapitein en de officieren hun zeer beleefd ter hulpe
kwamen, ten einde hen opmerkzaam te maken op de verbeteringen, die ons
vaartuig hun aantoonde. De kosten van bouw, zeide men, dat ongeveer
15 pond sterling per ton bedroegen. De Bella Bascongada, een vaartuig
van 760 ton, dat in Pangasinan was gebouwd, kostte 54,000 dollars,
of ongeveer f 135,000.

Er is weinig gedaan voor de invoering van verbeterde machines
tot fabrikage van weefsels, die van zijde, katoen, abacá gemaakt
worden, en vooral voor de zeer fijne fabrikaten van de vezelen
van het pijn-appelblad, die pinas genoemd worden. Deze worden op
de eenvoudigste werktuigen van bamboes en met een zoo fijnen draad
verwerkt, dat men dien, bij het gebruik er van als fijn gaas, zelfs
voor een togtwind dient te beschermen. De Bisajaansche provinciën,
en vooral de omstreken van Iloilo, zijn het meest beroemd om de
fabrikage van deze schoone stof, die naar de hoofdstad wordt gezonden
om geborduurd te worden, en soms worden fabelachtige sommen voor de
meer bewerkte soorten besteed, zoodat dikwijls 1 à 2 ons goud voor
een klein doekje wordt betaald. In Zebu worden fraaije katoenen
dekens en te Panay eene groote verscheidenheid van verschillende
stoffen vervaardigd.

De Indianen verstaan de kunst hoorn zacht te maken en te bewerken. Van
metalen maken zij zeer fijne zilveren en gouden kettingen, waarvoor
vroeger veel navraag in Mexico bestond; thans geloof ik dat Europesche
juweliers den Indiaanschen werkman hebben verdreven.

Matten zijn een merkwaardig voortbrengsel van de eilanden. Sommige
zijn zeer schoon, in verschillende kleuren en met gouden en zilveren
patronen doorwerkt. Matrassen worden nooit voor bedden gebruikt;
iedereen slaapt op eene mat, die somtijds, niet over het algemeen, met
een laken en een lang zacht kussen is voorzien, dat tusschen de beenen
wordt gelegd en een noodig middel voor eene gemakkelijke rust geacht.

Uit vezelen geweven hoeden en cigarenkokers van verschillende kleuren,
waaronder de witte de kostbaarste en schoonste is, wedijveren met
dergelijke voortbrengselen van de inlanders van Panama.

Der werktuigen, die de Indianen bij de fabrikage gebruiken, zijn op
de eenvoudigste en ruwste wijze zamengesteld.

De sterke drank, vino de nipa genaamd, wordt veel in de Philippijnen
geproduceerd. Vóór 1712 was het een monopolie in de provinciën
nabij de hoofdstad en bragt toen 10,000 dollars jaarlijks op; in
1780 werd de pacht afgeschaft en in 1814 werd de collecte aan de
algemeene administratie overgedragen. Het sap wordt verkregen door
eene holte in het vleezige gedeelte van den palmboom te snijden,
waarin men een bamboesriet brengt, terwijl men daarna den boom over
het vaatwerk bindt, dat het sap moet opvangen. De verkoop van den
nipa-wijn is een monopolie in handen van het gouvernement, waarover de
Indianen zeer en te regt luide klagten aanheffen. Accijnsen, die tot
huiszoeking leiden en met het dagelijksche leven in aanraking komen,
zijn overal en in alle landen als de meest harde en onaangename
vormen van belasting beschouwd. De mensch, van welke kleur ook, is
overal mensch; overal betoont hij, hoezeer in verschillende vormen,
dezelfde afkeer en dezelfde sympathie. De zware hand van bestraffing
en verdrukking rust niet op de Filipinos, maar eene reorganisatie van
de wijze van belasting heffen zou bevorderlijk zijn aan de belangen
en de welvaart van het volk.



HOOFDSTUK XIX.

VOLKS-SPREEKWOORDEN.


De volgende verzameling van spreekwoorden is niet onaardig; zij is
curieus en karakteristiek. Zij kan bovendien strekken om licht te
verspreiden over den volksgeest; de spreekwoorden zijn geschikte
staaltjes van den Tagaleschen tongval:


    Zonden zijn de kwalen der ziel.

    Job had vele rampen te verduren, maar zij troffen toch zijn
    innerlijk niet.

    Maak u tot vriend van mijn vriend.

    Voeg u niet bij hem, die kwaad in den zin heeft.

    Verlang niet naar iets wat niet is te verkrijgen.

    Zij twisten over hetgeen zij betwisten zullen (zij willen twisten).

    Slechte boomen brengen geene vruchten voort.

    Schrijf nu en dan, lees nu en dan.

    Werp geen steen uit, hij mogt op uw eigen hoofd vallen.

    Zingt een wiegelied op uwe bruiloft.

    Drijf mij niet voort; ik ben geen beest.

    Waarom zult gij u op deze vuile plaats zetten?

    Meng mij niet in dezen twist.

    Een mes zal niet door den rug van een krokodil gaan.

    Wat gij doet, verrigt het bedaard.

    Hef uwe oogen op en gij zult de sterren zien.

    De tamboer moet den trommel slaan.

    Bewaak niet hetgeen slaapt.

    De armen hebben geen min.

    Hij draagt zijn hart in de hand.

    Hij zou liever op een paardenschuijer zuigen dan niet te drinken.

    Luister! gij doet wat gij niet weet.

    Goede daden zijn hemelsche werken.

    Onrust is de voortdurende gezel der jaloezij.

    Een slaper tot schildwacht maken.

    Een lange tong moet afgesneden worden.

    Rijkdommen zijn het lokaas van den duivel voor den mensch.

    De kreten van den verongelijkte zullen ten hemel stijgen.

    Een kandelaar in een huis kan eene straat verlichten.

    Maak uwe rijst met de maaijers rijp.

    Er is geene hoogere oudheid dan Adam.

    Wanneer zult gij uw zottenhuid verbergen? (Wanneer zult gij
    wijs worden?)

    Voor dieven straf en berouw.

    Laat hem een gezang maken of er een zingen (voor hem, die het
    verlangt).

    Wanneer zal uwe rivier eene zeeaal voortbrengen (tot een bluffer).

    Hoe kort moet de kortheid van uw verstand zijn?

    Schoon is de kerk, maar zij moet hare gordijnen (geheimzinnigheden)
    hebben.

    Als de waarheid over vele (lippen) is gegaan, wordt zij zoo
    verward en verdraaid, dat zij niet meer op de waarheid gelijkt.

    Wat is zoeter dan honig, of sterker dan een leeuw?

    Vertel een leugen om eene waarheid te vinden.

    Vertrouw het ontwarren van draden niet aan iemand met vuile handen.

    Als hij zoo braaf is, moet hij naar de woestenij gaan (een
    kluizenaar worden).

    Gij komt om te werken en brengt geene werktuigen mede.

    Bewaak den slapende niet.

    Vertrouw den bedrieger niet, die zegt: ik zal het langzamerhand
    doen.

    Buig niet de regte roede der geregtigheid.

    Hij roert de asch op om het vuur op te stoken.

    Arbeid en Gods zegeningen brengen rijkdommen aan.

    Ik zeg u op God te vertrouwen en gij houdt u doof.

    Eene beleediging is eene doorn die het hart van den eerlijken
    man treft.

    Zoetigheden hebben hare bitterheden (het suikergehalte van het
    suikerriet).

    Voor bravados spelen.

    Gij bedriegt door te veinzen dat gij vast (huichelarij in
    godsdienst).

    De aap, hoe rijk ook gekleed, blijft een aap.

    (Spaansch spreekwoord).--Hoe ook met zijde opgesmukt, een aap
    blijft altijd een aap.

    Snuif niet (door den neus) in tegenwoordigheid van iemand, die
    dit doet (d. i. maak de gebreken van anderen niet bekend).

    Hoed u voor eene wilde kat.

    Zelfs naakt vertoont de braafheid zich van zelve.

    Laat bestuurders regeren.

    Er is geen rijst in uwe schuur (aan een onwetend mensch).

    Hij sloeg eene vlieg af en werd door eene bij geprikt.

    Uwen tolk onwetend maken.

    Beantwoord den onzin van anderen met onzin.

    Waarom zoo opgeblazen? (eene toespraak om bluffen te doen
    ophouden).

    Kan hij den baard aan den haak scheren? (Is hij bekwaam?)

    Terwijl hij bekwaam is, houdt hij zich dom.

    De hemel is ver af voor zondaars.

    Zoo ernstig als de steek van een luizenei (neet).

    Die geene tanden heelt, kan niet bijten.

    Te veel stijfhoofdigheid is eene kwade zaak.

    Uwe stijfhoofdigheid zal tot uw verderf zijn.

    Eene zonde jegens een' nabuur is eene beleediging voor God.

    Den duivel belasting betalen.

    Verander onkuischheid in kuischheid.

    Leven is werken.

    De vreugde des hemels zal eeuwig en immer voortduren en eindeloos
    zijn.

    Waar de wond is, moet de pleister gelegd worden.

    Vraag niet naar geld, wat gij geleend hebt.

    Met het touw spelen, als de top verloren is. (Eene gebruikelijke
    spreekwijze, als een patroon eene gunst weigert.)

    De genoegens der aarde zijn geen haar waard.

    Zaai niet tusschen steenen.

    Gij beuzelt, terwijl er zoo veel werk te verrigten is.

    Ik krab mij zelven, omdat niemand mij krabben wil.

    Als ik met mij zelven wil twisten, zal ik het doen als ik
    alleen ben.

    Als gij mij uitscheldt, waarom doet gij het dan met zoo veel
    geraas?

    Buitensporigheden zijn zeldzaam, als het hart in ruste is.

    Hij die zwak en arm is, moet gehoorzamen.

    Berouw is van weinig waarde, als de boeteling in handen van den
    duivel, de hel of den beul [29] is.

    Hij, die met een vollen mond spreekt, wordt niet verstaan.

    Een kort man zal zijn hoofd niet aan de zoldering stooten.

    Als gij de vrucht afslaat, sla dan den boom niet door.

    Eenheid van doel geeft zekerheid van welslagen.

    Overmeesterd van woede tot iemand die «borracho de colera» is,
    zoo als de Spanjaarden zeggen.

    Neen! te zeggen met den mond, en ja! met het hart.

    Waag niet veel, vóórdat gij van de uitkomst verzekerd zijt.

    Sommige Spaansche spreekwoorden zijn ook in het Tagaleesch
    ingevoerd:

    Hij ging uit om wol en kwam geschoren terug.


Ik heb de meeste dezer spreekwoorden, aphorismen en zedelijke en
godsdienstige grondstellingen uit Fr. de los Santo's folio boek
gekozen, en zij zouden van eenig belang zijn, zoo zij de gedachten
en gevoelens van eene beschaafde natie aantoonden. Dit belang zal
intusschen wel niet minder zijn, wanneer men de maatschappelijke wet
van half-barbaren uit deze korte spreuken leert. Men zal in velen
den invloed en de leerstellingen der priesters terugvinden; anderen
zullen plaatselijke gebruiken karakteriseren en voor sommige zal
alleen de hoogdravendheid en originaliteit eene aanbeveling zijn. Ik
heb gemeend, dat deze voorbeelden der taal niet van belang ontbloot
zouden zijn voor letterkundigen.



HOOFDSTUK XX.

HANDEL.


Voor vreemde volkeren--vooral voor de Engelschen--is het bijzondere
belang, dat voor den toestand der Philippijnen gekoesterd wordt,
natuurlijk meer uit een oogpunt van handel dan van politiek. Die
eilanden moeten in handelsgewigt toenemen; reeds is genoeg gedaan om
eene achteruitgaande of zelfs eene stilstaande staatkunde onhoudbaar
te maken. Iedere stap, die genomen is om de oude banden los te maken,
waarmede onwetendheid en monopolie den vooruitgang belemmerden,
is gelukkig en productief genoeg geweest om voortgang te beloven en
bijna te verzekeren op een weg, die nu gebleken is heilzaam te zijn
zoowel voor 's Rijks schatkist als voor de algemeene welvaart. De
statistieke tabellen, die ik heb kunnen verzamelen, zijn veelal
onvolledig en niet accuraat, maar kunnen over het algemeen geacht
worden als de waarheid te naderen en zijn zeker niet van belang
ontbloot als middelen van vergelijking tusschen de resultaten van
het beperkte stelsel van uitsluiting, dat zoo geruimen tijd door het
Spaansche bewind en de administratie van las Indias werd voorgestaan,
en de wijzer en meer vrijzinnige beginselen, die hun licht verspreiden
door de dikke duisternis van het verledene.

De nadeelen en misslagen van een gepriviligieerden en geprotegeerden
handel en de onheilen die monopoliën tevens aan de algemeene belangen
toebrengen, kan men inderdaad wel leeren kennen in de oude wetgeving
van Spanje, wat hare koloniën aangaat. In den beginne mogt slechts
één vaartuig van de Philippijnen naar Mexico varen; het moest
worden gekommandeerd door officieren van 's Rijks marine, als een
oorlogsschip zijn uitgerust en aan een aantal ongerijmde beperkingen
en voorschriften onderworpen: zoo moesten gelukzoekers 20,000 dollars
betalen voor hun privilegie en niemand werd als zoodanig toegelaten,
wanneer hij niet was een vocal de consulado, waarvoor een verblijf van
verscheidene jaren op de eilanden en het bezit van grondeigendom tot
eene uitgestrektheid van 8,000 dollars werd vereischt. Het privilegie
ging dikwijls heimelijk, door koop, in de handen van monniken,
ambtenaren, vrouwen en andere speculanten over, en men kan dus wel
onderstellen tot welke prijzen de goederen gesteld werden. Zoo was
de geoorloofde plundering in Azië, bij de aankomst te Acapulco, in
Amerika, naar welke plaats de lading gedwongen werd geconsigneerd
te worden, 33 1/3 pCt. opgelegd naar de facturen van Manilla. En
bij de terugkomst van het schip werden gelijke of nog ongerijmder
voorwaarden opgelegd: het dubbele van de lading, die verzonden was,
moest worden teruggebragt, maar daar de winsten dikwijls ontzaggelijk
waren, werd elke soort van fraude uitgeoefend om fictive waarde aan
de ingevoerde artikelen te geven; van het begin tot het einde van de
onderneming schenen de betrokken partijen als het ware te wedijveren
in het plegen van bedrog.

De oprigting van de Compagnie der Philippijnen, in 1785, gaf een
anderen vorm aan het monopolie, maar leidde tot eenige ontwikkeling
van de koloniale industrie.

Het is naauwelijks noodig de geschiedenis te volgen van den handel der
Philippijnen, zoo als hij door de vele phasen tot zijn tegenwoordigen
betrekkelijken voorspoed is gekomen, welke moet afgemeten worden naar
de vrijheid, die ingevoerd is. Wanneer de Spaansche autoriteiten den
moed gehad hadden de tooverwoorden: «Laissez faire, laissez passer!»
uit te spreken, welk een overvloed van zegeningen hadden niet over
den Archipel kunnen uitgestort worden!

Maar het kon naauwelijks verwacht worden van een Gouvernement als het
Spaansche, om, hetzij uit eigene beweging, hetzij door de noodige
vrijheid aan den Gouverneur-Generaal te geven, een zoo grootsch
werk te verrigten, als dat van eene vrije productie, vrijen handel,
vrije kolonisatie en vrije opvoeding in de Philippijnen; en toch zou
een zoo grootsche en edele stap, naar ik geloof, in een paar jaren
gevolgd worden door een vooruitgang en voorspoed, die nog verre de
berekeningen zouden overtreffen, welke men heeft durven maken. Het
weinige, dat voor vrijheid van handel is gewaagd, hoe haastig en
gebrekkig ook, kan niet anders dan toekomstige pogingen aanmoedigen
en te gelijker tijd zijn vele zegenrijke hervormingen onder de
aandacht van het Gouvernement gebragt, met zulke sprekende cijfers
en onweerstaanbare redenen, dat, zoo het slechts van deze afhing,
de Philippijnen de hoop mogten voeden, spoedig in het genot te worden
gesteld van een vooruitzigt op toekomstigen voorspoed. De herziening
der tarieven, de afschaffing van kleine lastige fiscale formaliteiten,
verbetering van de rivier-scheepvaart, het zuiveren der havens,
het plaatsen van lichttorens en andere voorzorgmaatregelen voor de
veiligheid der scheepvaart, zijn de meest dringende en onmiddellijke
verlangens van den handel. Te Manilla wordt het gemis van dokken voor
het herstel en het beschermen van schepen zeer gevoeld; het tolhuis
bevindt zich aan de kwade zijde van de rivier, ofschoon het beter
ware dat het aan geen enkele zijde stond; er bestaan geen middelen van
geregelde postcommunicatie met de eilanden van uit het schiereiland;
sleepstoombooten, reddingbooten, kaden- en havenhoofden, zeemanshuizen,
marine-hospitalen ontbreken, maar de noodzakelijkheid daarvan is
zoo sterk bepleit, dat men op eene spoedige voorziening daarin mag
hopen. In waarheid, het is verblijdend in zoo verwijderde landstreken,
die zoo lang onder de meest ontmoedigende en tegenhoudende invloeden
hebben verkeerd, dat streven, dat de pionnier van en de sleutel tot
alle verbetering is, zoo krachtdadig en niet te vergeefs aan het werk
te zien.

In 1858 werd aan de kamer van koophandel door den Gouverneur-Generaal
het verzoek gedaan, dat de kooplieden hem de best mogelijke middelen
zouden aanwijzen om de rijkdommen van de Philippijnsche eilanden te
ontwikkelen, door hunnen buitenlandschen handel uit te breiden. De
Britsche kooplieden drukten den algemeenen wensch uit, dat de eilanden
de zegeningen mogten ondervinden van dat stelsel van vrijen handel en
vrije handelspolitiek, waarvan de «grootsche resultaten» aan allen
bekend waren, en wezen daarna de volgende speciale bezwaren aan,
die dringende verbetering vereischten:

1o. Het tegenwoordige stelsel van gedwongene verloven voor iedere
ladingboot, die men gebruikt, leidt tot menige noodelooze last,
misbruiken en oponthoud.

2o. Herziening van de tarieven, die op sommige artikelen zeer
zwaar drukken, tot bescherming van eenig gering fabriekbelang op het
eiland. Dit is vooral het geval met katoenen goederen, voor dagelijksch
gebruik bestemd; de gekleurde met de op het eiland gefabriceerde
verw worden het zwaarst belast, om de inlandsche verwerijen aan
te moedigen. Vele artikelen worden veel boven de wezenlijke waarde
geschat, zoodat de percentmatige belasting te groot wordt. Kamerdoek
bijv., wordt met het dubbele van den marktprijs belast. IJzeren
ketenen, die vijf dollars per cwt. waard zijn, worden met 12 dollars
belast. Daar er eene kleine hoeveelheid wit, zwart, blaauw, purper
en rozenkleurig katoen wordt geproduceerd, wordt daarvoor een regt
van 40 tot 50 pCt. geheven, terwijl roode, gele, groene enz., die
de inlanders niet kunnen verwen, vrij worden ingevoerd. Dit zijn
sprekende voorbeelden van de werking van een beschermend stelsel.

Andere blaauwe goederen worden geprohibeerd, omdat de eilanden indigo
produceren, en ter bescherming van de inlandsche schoenmakers (die in
den regel bijna altijd Chinezen zijn en slechts trekvogels in het land)
betalen buitenlandsche schoenen en laarzen van 40 tot 50 pCt., tot
groot nadeel van de openbare gezondheid, daar het inlandsch gelooide
leder niet tegen regen en modder bestand is, terwijl de beschermende
regten den Chineschen kolonist aanmoedigen fabrikant te worden, hoezeer
die minder noodig is dan de landbouwer. Op dezelfde wijze worden de
kleedermakers beschermd, d. i., hun wordt vergund om den verbruiker te
hoog te belasten tot 40 à 50 pCt. toe, zijnde het regt op ingevoerde
kleederen, die meestal in handen der Chinezen komen. Buitenlandsche
ingemaakte vruchten en likeuren hebben gelijke lasten te dragen, en
toch kunnen de Philippijnen geen inmaaksel en zoetigheden genoeg voor
zich zelven opleveren. Zoo volgt de eene dwaasheid en misrekening op de
andere. 1200 flesschen Spaansch bier werden in 1857 in de Philippijnen
ingevoerd en ten einde een zoo gewigtig belang te beschermen en aan
te moedigen, werd een buitensporig invoerregt geheven op 350 pijpen
en bijna 100,000 flesschen niet-Spaansch bier.

3o. Voorts maken de hooge differentiële regten ten voordeele van
Spaansche schepen een zeer gegrond punt van ontevredenheid uit,
en strekken die zeer ten nadeele van het algemeen belang. Over de
tonneregten op in- en uitzeilende schepen met ladingen zijn maar al te
juiste klagten gerezen. De nabijheid van zoo vele vrijhavens--Hongkong,
Macao en Singapore--en het meer vrijzinnige stelsel van de Australische
en Polynesische streken, plaatsen den Philippijnschen handel in
eene nadeelige positie. Onder de door mij verzamelde stukken behoort
een van een inlandsch koopman, waarin deze zegt: «De beschouwingen
van staathuishoudkundigen en de practische resultaten van vrije
handelswetgeving bevestigen het feit, dat het publiek crediet en de
publieke voorspoed gelijkelijk worden begunstigd door de vrijheid van
handel, en hij ziet uit een beperkt oogpunt, die, alleen met het oog op
tijdelijke derving van inkomsten door de vermindering van invoerregten,
de ontzaggelijke vermeerdering van al de bronnen van inkomsten vergeet,
die uit lage prijzen en toenemende aanvraag zal voortvloeijen.» Op die
wijze zullen de groote waarheden die stil en met succes eene omkeering
in de handelswetgeving hebben gebragt, zich overal verspreiden en
ten slotte de wereld in den grooten band van broederschap omvatten,
tot vrede en voorspoed van hen, die er getuigen van zijn.

Bij besluit van 18 Junij 1857 werden de beperkingen in den handel
in rijst en padie opgeheven en vreemde granen in den vrijen invoer
begrepen niet alleen in de voor den vreemden handel geopende, maar
in verschillende ondergeschikte havens. Ofschoon het verlof toen
slechts tijdelijk was, is het thans duurzaam geworden, en ik bevond
dat de vrijdom op deze gewigtige artikelen van alle tusschenkomst met
de tolkantoren de beste resultaten had opgeleverd door geregelde en
gelijke prijzen vast te stellen, zonder eenig nadeel voor de inlandsche
productie. Hoe meer algemeen de beginselen van den vrijen handel
worden toegepast, hoe meer men beveiligd zal zijn tegen schaarschte
en hongersnood aan de eene, tegen overvloed en vraatzucht aan de
andere zijde.

Rijst wordt bij de cavan verkocht. De prijs is gewoonlijk het dubbele
van die van padie. De gemiddelde fluctuatie beloopt 1 tot 2 dollars.

In 1810 bedroeg de invoerhandel op de Philippijnen slechts 5,329,000
dollars, waarvan meer dan de helft bestond uit kostbare metalen,
die uit de Spaansche koloniën van Amerika werden gezonden. Uit Europa
en de Vereenigde Staten beliep de handel slechts 175,000 dollars. De
uitvoer bedroeg 4,795,000 dollars, waarvan 1 1/2 millioen uit zilver
naar China bestond, terwijl het geheele bedrag van den uitvoer naar
Europa en de Vereenigde Staten 250,000 dollars beliep. De groote
sprong had in 1834 plaats, toen het monopolie van de Philippijnsche
Compagnie eindigde en de handel van dien tijd als in bloei toenemend
mag worden beschouwd. Van den handel met de omringende eilanden,
is die met Jolo, vooral door Chinezen gevoerd, belangrijk. Een van
de voornaamste artikelen van uitvoer zijn de eetbare vogelnesten,
van wier verzameling een Spaansch schrijver het volgende berigt
geeft: «De nesten worden tweemaal 's jaars verzameld; die uit
diepe en vochtige holen zijn het meeste waard. Om de plaatsen te
ruimen waar de nesten worden gevonden, is vroegtijdige schoonmaking
noodig en deze taak is altijd gevaarlijk. Om de kelders te bereiken
moet men verscheidene honderde voet loodregt afdalen, ondersteund
door een touw van bamboes of riet, dat over de zeegolven hangt,
waar deze tegen de rotsen stooten.» Uit Jolo bestaat ook een
belangrijke uitvoer van schildpad. Tripang (zeeschelp, Holothuria)
en haaivinnen worden naar de Chinesche markten gezonden, even als
paarlemoer, was en stofgoud. De reis van Manilla naar Jolo en terug
duurt gewoonlijk zeven à acht maanden. Een bijna gelijke handel als
die van Jolo wordt tusschen Manilla en de Molukkos gevoerd. Daarbij
komen echter ook specerijen onder den invoer voor. Er bestaat een
groote handel tusschen Singapore en Manilla, en met Amoy in China
worden zeer belangrijke zaken gedreven. Vaartuigen worden gewoonlijk
uit en naar die haven geladen. Rijst, padie, kokosnoten-olie, suiker,
fijn hout, lekkernijen en eene verscheidenheid van kleinere artikelen,
worden uitgevoerd; zijde, nankin, thee, vermiljoen, zonneschermen,
aardewerk en duizende kleinere zaken worden daartegen gegeven.

De binnenlandsche handel lijdt veel onder de groote inconveniënten
in de communicatie en het verschillende bederf, waaraan de koopwaren
blootstaan. Men zegt dat in den doorvoerhandel van het noorden van
Luzon naar de hoofdstad, er meer dan honderd houtvlotten zijn, waarop
de goederen over de verschillende stroomen moeten worden vervoerd;
bij elken overtogt heeft een langdurig oponthoud plaats, daar het vlot
(balsa) zelden gevonden wordt wanneer en waar het noodig is. Gedurende
een half jaar is bovendien het inlandsch vervoer het eenige middel
van vervoer, daar de moussons die zeereis onmogelijk maken voor
kustvaartuigen. Op de meer verwijderde eilanden gaan dikwijls maanden
voorbij zonder dat schepen uit de hoofdstad aankomen. Sommige missen
in het binnenland worden dikwijls bezocht door mohammedaansche en
heidensche inlanders, die de havens of grootere steden niet willen
bezoeken. Die van Yligan (Misamis, in Mindanao) wordt veel door
Mooren bezocht, die daar padie, cacao, koffij, stofgoud, katoenen
goederen, krissen en oorlogswapenen ter verkoop brengen, bij vele
andere inlandsche artikelen, die zij meestal tegen Europesche en
Chinesche goederen inruilen. Panaguis, in Luzon, is eene andere markt,
die door de Igorotte-Indianen veel wordt bezocht. Vele van de oude
riviercommunicatiën hebben opgehouden door overstroomingen, die eene
nieuwe rigting aan den stroom hebben gegeven en door het invallen
van blokken, boomen en rotsen uit de bovenlanden. Er bestaat veel
reizende kleinhandel in het binnenland; de Chinezen vooral zijn active
venters en rondloopers, en gaan overal om te koopen en te verkoopen,
waar iets te verdienen valt. Zij zijn in een groote mate de pionniers
van den handel en daardoor dienstig tot behulp en medewerkers bij het
openen van nieuwe velden, die later op meer uitgebreide wijze konden
worden geëxploiteerd.

Men vindt te Manilla zeven Engelsche, drie Amerikaansche, twee
Fransche, twee Zwitsersche en een Duitsch handels-etablissementen. In
de nieuwe havens is geen Europeesch handelshuis, behalve te Iloilo,
waar eene Engelsche firma bestaat, waarvan de Britsche vice-consul
het hoofd is.

Onder de curiositeiten van de handelswetgeving behoort een besluit van
den gouverneur der Philippijnen, gedagteekend van nog weinige jaren
geleden, waarbij bevolen werd dat geen schip eene lading uit China
of Oost-Indië mogt invoeren, zonder dat de kapitein zich verbond
te Manilla vijf honderd levende vogels (mimas?) mede te brengen;
men zeide toch dat deze vogel het best de insecten vernielde, die
destijds veel schade aan den oogst toebragten. Ik geloof niet dat er
ooit een vogel werd ingevoerd. Men had even gemakkelijk en redelijk den
invoer van eenige stukjes van de maan kunnen eischen, daar het vangen
en het houden naauwelijks onder het bereik van menschelijke krachten
valt en 500 vogels was het verlangde minimum, door ieder schip aan
te voeren. Niet het minst merkwaardige gedeelte van dat besluit of
die vordering was, dat zij allen gratis moesten worden afgeleverd.

Voor de bescherming der belastingen bestaat een gewapend ligchaam,
de Carabineros de Real Hacienda genaamd. Het bestaat uit inlanders
onder Europesche officieren en is belast met de land- en zeedienst. Zij
dragen een militairen uniform en een breeden hoed, die op een grooten
punschschaal gelijkt, doch zeer goed togen de zonnestralen beveiligt.

Groot-Brittannië heeft een bezoldigden consul en vice-consul te
Manilla en vice-consuls te Iloilo en Sual. Frankrijk heeft ook een
bezoldigden consul in de hoofdstad. De Vereenigde Staten, Portugal,
België, Zweden en Chili worden vertegenwoordigd door leden van
handels-etablissementen, die consulair gezag te Manilla uitoefenen. De
Amerikaansche consul is de heer Charles Griswold, en de meesten,
die deze eilanden bezocht hebben, hebben zijne gastvrijheid kunnen
op prijs stellen en voordeel getrokken van zijne ondervinding.

De post-etablissementen zijn onvolmaakt en onvoldoende en de lasten,
aan de verzending van brieven verbonden, talrijk. Er bestaat eene
wekelijksche postcommunicatie van uit de hoofdstad met de provinciën
op het eiland Luzon en zuidwaarts tot aan Samar en Leyte, maar
al de overige oostelijke en zuidelijke eilanden zijn aan de kansen
overgelaten, die de kusthandel aanbiedt, en daar gaan dikwijls maanden
voorbij, zonder dat er eenig nieuws uit de hoofdstad of het moederland
wordt ontvangen. Eene geregelde dienst, die in de behoeften van deze
belangrijke districten, vooral van Panay, met zijne meer dan een half
millioen bedragende bevolking, voorziet, is zeer wenschelijk.

Er bestaat thans eene veertiendaagsche dienst, die door de stoomschepen
van de Peninsular and Oriental Company wordt verrigt, die meestal
aankomt 48 uren vóór het vertrek en vertrekt 48 uren vóór de aankomst
van de stoomschepen uit Europa. Zij heeft geregeld plaats en de
brieven uit Spanje komen in omstreeks 50 dagen aan; maar verscheidene
dagen zouden nog gespaard worden zoo er eene stoomvaart bestond van
Malta naar Alicante. Voor deze dienst wordt eene jaarlijksche som (in
maandelijksche termijnen) van 120,000 dollars door het gouvernement
van Manilla aan de Compagnie betaald. De stoomschepen zijn vrij van
alle havenlasten, behalve loodsgelden.

Het Gouvernement heeft voorstellen gedaan voor de oprigting van eene
stoompakketvaart voor de dienst van de eilanden, onder aanbod van
45,000 dollars jaarlijks, als een staatssubsidie, maar ik geloof dat
er voorloopig geen uitzigt tot de verwezenlijking van dit plan bestaat.

De Banco Español de Isabel II is eene maatschappij, waarvan het
kapitaal 400,000 dollars bedraagt, in duizend aandeelen van 400 dollars
elk. Zij werd opgerigt in het jaar 1855 en aan de aandeelhouders
werden gewoonlijk dividenden betaald van 6 à 8 pCt. Zij geeft
bankbiljetten uit, discompteert plaatselijke wisselbrieven en leent
geld op hypotheek. De interest op de Philippijnen bedraagt gewoonlijk
zes tot negen pCt. De jaarlijksche operatiën van de Bank bedragen
meer dan 2 millioen dollars. In den regel wordt eene waarde van een
half millioen ongeveer aan wisselbrieven gediscompteerd. De gewone
omloop gaat 2,000,000 dollars niet te boven in bankbiljetten en
zij heeft goederen in bewaring genomen en rekeningen uitstaan tot
eene waarde van ongeveer 1,750,000 dollars. De Bank heeft veel gemak
aan den handel opgeleverd en aan een zijner voornaamste vereischten
beantwoord, dat namelijk om eenig opgehoopt geld van de inlanders in
omloop te brengen. De meeste buitenlandsche huizen zijn aandeelhouders.

Het tiendeelig stelsel in het rekenen en den geldsomloop werd op de
Philippijnen ingevoerd bij Koninklijk besluit; daardoor werd een einde
gemaakt aan al de complicatiën van maravedis, quartos en reales de
ocho, door de eenvoudige aanneming van den dollar, in honderd centen
verdeeld. Het zou inderdaad niet tot lof strekken van de Engelsche
bevolking (het zij in het voorbijgaan gezegd), indien, zoo als sommige
tegenstanders van verbetering hebben beweerd, zij nooit zou gebragt
worden om het goede te waarderen of te begrijpen eener verandering om
over te gaan tot het tiendeelige stelsel, dat de «onbeschaafde geest»
van den «woesten Indiaan» reeds is begonnen aan te nemen, die zijne
vingers gebruikt als de instrumenten voor de nieuwe philosophie en
waarschijnlijk nu en dan geholpen wordt door de eenvoudige abacus
van den Chineschen winkelier, waarmede hij veel te doen heeft.

De maten en gewigten, die op de Philippijnen gebruikt worden, zijn:


    De Arroba (25 lbs. Spaansch)           =   25.36  Eng. lbs.
    De Quintal (100 lbs. Spaansch)         =  101.44  Eng. lbs.
    De Kattie                              =    1.395 Eng. lbs.
    De Pikol van 137 katties (36 lbs. Sp.) =  139.48  Eng. lbs.
    Cavan                                  =   25     gautas.
    Gauta                                  =    8     chupas.
    Pie                                    = { 12     Sp. duim.
                                             { 11     Eng. duim.
    Vara                                   = {  3     pies.
                                             { 33     Eng. duim.


    De zak rijst (zuiver) weegt       132     lbs. avoirdupois.
    De zak padie                      103 1/2 lbs. avoirdupois.
    Vat olie                           96     lbs. avoirdupois.


In het jaar 1855 publiceerde Don Sinibaldo de Mas, die met eene
officiële zending tot onderzoek van den toestand dezer eilanden was
belast, een rapport omtrent de inkomsten van de Philippijnen, gerigt
aan den Minister van Finantiën in Spanje [30].

Hij begint zijn rapport met eene vergelijking van de bevolking en den
handel van Cuba met die van de Philippijnen; hij gaf op dat Cuba,
met nog geen millioen inwoners, een handel van 27,500,000 dollars,
terwijl de Philippijnen, die hij zeide dat in 1850 4 millioen zielen in
een staat van onderwerping en 1 millioen niet onderworpenen bevatten,
een handel hadden van nog geene 5 millioen dollars. Hij berekent
de gekleurde bevolking van Cuba op 500,000; de blanke bevolking op
de Philippijnen van 7,000 tot 8,000 personen. Hij leidt daaruit af,
dat zoo de productie der Philippijnen gelijk stond met die van Cuba,
die eene waarde van 250 millioen dollars zou bedragen en dat de
belastingen dan 48 millioen dollars, in plaats van ongeveer 9,500,000
dollars zouden opbrengen.

Hij beweert, dat de grond in zijne productive krachten gelijk staat
met welke ook ter wereld; dat de hoedanigheid der producten--suiker,
koffij, tabak, indigo, cacao en katoen--uitmuntend is; dat hij bijna
een monopolie van abacá (Manilla-hennip) bezit, en gaat dan over
tot het nagaan der middelen, op welke wijze van deze natuurlijke
voordeelen het best kan worden gebruik gemaakt.

Hij verwerpt intusschen elke uitbreiding van het bestaande systeem of
vermeerdering van belastingen in hare tegenwoordige vormen en beweert
te regt, dat tot ontwikkeling van den landbouw, de nijverheid en den
handel de Philippijnen naar vermeerderden bloei moeten streven.

Zijne drie voorstellen zijn:


    1o. de opening van nieuwe havens voor den vreemden handel;
    2o. vrijlating van de productie, de fabricatie en de verkoop
        van tabak;
    3o. de vermeerdering van de bevolking der eilanden.


Bij Koninklijk besluit van 31 Maart 1855, werden nog drie havens voor
den vreemden handel geopend; Zamboanga (Mindanao), Iloilo (Panay)
en Sùal (Luzon). De resultaten hebben niet aan de verwachting
beantwoord. Eene reden ligt boven op: tolbeambten, tolbepalingen,
tolkantoor-lasten gingen aan de schijnbaar vrijzinnige wetgeving
gepaard. Deze zijn voldoende om het verkeer te belemmeren, zoo
niet te vernietigen. Ik betwijfel of in eenige der nieuwe havens de
ontvangsten aan de tolkantoren de kosten van inning dekten. De proeve
zou eene van vrijen handel geweest zijn, maar de nijd en vrees van
de hoofdstad hebben hier zeker invloed uitgeoefend. Men moet niet
vergeten dat de nieuwe havens, die onder al de lasten gedrukt gingen
die Manilla had te ondergaan, geene van de gemakken aanbood, die de
schepping zijn van vele geslachten, zoo als werven en magazijnen,
geroutineerde kooplieden, kapitalen, voorname buitenlandsche
kolonisten, verzekerde consumptie van invoer- en voorziening
van uitvoerartikelen; deze overwogen de kosten van verzending van
goederen naar of van de hoofdstad, terwijl aan den anderen kant, de
invoering van een tolkantoor nadeel heeft toegebragt aan den handel,
die vroeger bestond, zooals bijv. het bezoek der walvischvaarders te
Zamboanga, die zich niet aan de fiscale bepalingen, thans ingevoerd,
wilden onderwerpen. Maar als iedere haven op de Philippijnen tolvrij
zou gemaakt worden, zou eene groote impulsie gegeven worden aan de
industrie, den handel en de scheepvaart; het verlies voor de schatkist
zou niet belangrijk zijn, want de zuivere opbrengst der tolregten is
zeer onbeteekenend, terwijl andere bronnen van inkomsten ongetwijfeld
zouden vermeerderd worden door den prikkel, die aan de algemeene
welvaart zou worden gegeven. De Mas toont aan dat de uitbreiding van
den handel van Cuba uit Havannah naar andere havens eene vermeerdering
in de waarde te weeg bragt van 2 millioen op 30 millioen dollars.

Twee plannen zijn door Senor de Mas ontworpen voor de losmaking van de
tabakskultuur en fabrikatie van het bestaande Rijks-monopolie. Het
eerste is eene zware grondbelasting te heffen van alle landen
waar geproduceerd wordt; het andere om een regt op den uitvoer te
heffen. Hij berekent dat een baleta land (1000 vierk. brazas) 1500
planten en 4 à 5 cwt. tabak geeft, die voor 4 à 5 dollars per quintal
kunnen worden verkocht. De kosten van fabrikatie van 14,000 cigaren,
die 1 cwt. vertegenwoordigen, zijn 5 1/4 dollars, en de kisten ter
verpakking 3 1/2 dollars. Hij zegt dat de waarde der cigaren 6 1/2
dollars per kist bedraagt (zij is thans veel meer), in welk geval
de winst 77 1/4 dollars zou beloopen, en stelt een regt voor van
70 dollars per cwt., zijnde meer dan vijf maal de kosten van dit
artikel. Hij geeft voldoende redenen op voor zijn conclusie, dat
cigaren op goedkooper wijze door de boeren dan door het Gouvernement
zullen gemaakt worden, toont aan dat de kosten van de administratie
belangrijk zouden verminderd worden, verzekert dat de Indianen,
die te huis werken, zich met lagere belooningen tevreden zouden
stellen dan het loon van het Gouvernement bedraagt, en onderstelt
dat de onbewoonde huizen der inlanders zouden gebruikt worden tot
het maken van cigaren als een vermakelijk en nuttig huiswerk. Het mag
betwijfeld worden of hij op de juiste waarde schat den weêrstand[P2:
weêrstand?], die de luije gewoonten van den Indiaan aan vrijwilligen
of uit zich zelf verrigten arbeid biedt; maar de conclusie, waartoe ik
gekomen ben door niet juist dezelfde redeneringen, is dezelfde als die
waartoe mijn vriend gekomen is, dien ik aangehaald heb, namelijk dat
het Gouvernements-monopolie minder productief is dan vrije kultuur,
fabrikatie en verkoop zou blijken te zijn; dat eene verlaging van
prijzen de aanvraag vermeerderen, grootere winsten aan de schatkist
afwerpen en meerdere voordeelen aan het volk toekennen zou, en dat
de argumenten (meestal van de belanghebbenden bij het monopolie)
ten gunste van het bestaande systeem, op geene gezonde redeneringen
rusten en door geene statistieke feiten worden gestaafd.

Het tabaksmonopolie (estanco) werd in 1780 door den Gouverneur-Generaal
Basco gevestigd; de monniken verzetteden er zich hevig tegen en
bedreigingen van verschillende straffen werden aan diegenen gedaan,
die zich aan de gestelde verpligtingen zochten te onttrekken. Maar
tot op heden toe moeten er groote tabaksplantaadjes bestaan, die
de waakzaamheid van het Gouvernement ontgaan, en cigaren kan men op
vele eilanden koopen voor een vierde van den gouvernementsprijs. Het
personeel ter bescherming van het tabaksmonopolie bestaat uit bijna
duizend beambten en meer dan dertig booten. Desniettegenstaande
wordt de tabak veel in de provinciën gekultiveerd, waar de kultuur
door de wet is verboden, en ik vind in een rapport van den Alcalde
van Misamis (Mindanao) den volgenden volzin: «Het denkbeeld om bij de
tabakskultuur ten voordeele van de schatkist te werken, moet ter zijde
gesteld worden, daar het grondgebied, waar zij wordt geproduceerd,
niet onder Spaansch gezag staat.»

Weinige jaren geleden werd eene poging gedaan om het tabaksplanten
in de provincie Iloilo aan te moedigen door eene maatschappij, die
de Indianen voorschotten deed; maar de onderneming, die door het
Gouvernement werd ontmoedigd, mislukte, en ik vond, toen ik de plaats
bezocht, de magazijnen verlaten en de maatschappij ontbonden. Er hebben
vele expeditiën plaats gehad tot vernieling en verbeurdverklaring van
onwettig geproduceerde tabak, en bij meer dan eene gelegenheid zijn
opstanden, twisten, ernstig verlies van levens en vele twijfelachtige
resultaten, gevolgen van deze inmenging geweest. De statistieke opgaven
bewijzen dat de consumptie van de tabak van den Staat belangrijk in
de verschillende provinciën verschilt, daar de grootere of mindere
moeijelijkheid in het verkrijgen van het verbodene artikel daarop
van invloed is.

Er zijn verschillende plannen gevormd ter vermeerdering van de
bevolking der Philippijnen uit China, Zwitserland, Borneo en zelfs
uit Britsch Indië. De monniken hebben geen dezer plannen ooit gaarne
gezien. Zij vertegenwoordigen allen elementen, die niet gemakkelijk
aan geestelijken invloed zouden worden onderworpen. De Chinezen zouden
niet gewillig bebouwers van den grond zijn, zoo eenig ander bedrijf
grootere voordeelen beloofde, en het is bijna zeker dat de vadsige
Indiaan nergens met den nijveren, volhardenden en spaarzamen Chinees
zou kunnen wedijveren. Vele plannen zijn gemaakt voor de invoering
van Chinesche vrouwen, met het doel om Chinesche familiën aan den
grond te verbinden; maar tot nog toe heeft niets den afkeer kunnen
overwinnen, waarmede eene Chinesche vrouw haar land verlaat, evenmin
als den algemeenen weêrzin daartoe van de zijde van de Chinesche
familiën. Chinesche meisjes zijn dikwijls geschaakt ter verzending
naar de Philippijnen, en menig gruwzaam feit is daaromtrent ter kennis
van Britsche autoriteiten in China gekomen, die door de bestraffing is
gevolgd van Britsche onderdanen, welke in deze wreede en barbaarsche
handelingen gemengd waren. De oprigting van eene zusterschap in China,
de Sainte Enfance genaamd, is als een middel beschouwd om vrouwelijke
kinderen tot Christenen te maken en ze naar de Philippijnen te zenden;
vele weezen zijn bijeengezameld of aangekocht, maar deze welgemeende,
doch niet welbestuurde arbeid heeft weinig succes gehad. In 1855
werd in een officiëel stuk beweerd (De Mas, bl. 26), dat in 1858
een jaarlijksche invoer van 2500 kinderen mogt verwacht worden. De
berekening is geheel mislukt; de etablissementen in China zijn in een
staat van verlegenheid en moeijelijkheid, en ik ben niet overtuigd dat
eene enkele Chinesche vrouw voor het beoogde doel is aangevoerd. Eenige
weezen of verlaten kinderen mogen in de groote steden van China,
vooral uit de weeshuizen, aangekocht worden, maar eene vermeerderde
aanvraag zou slechts de verlating door haar moeders aanmoedigen. Deze
gestichten zijn van zeer betwijfelbaar nut en verbreiden waarschijnlijk
meer ellende, dan dat zij verbetering aanbrengen.

De grootste hinderpaal tegen den vooruitgang der Philippijnen en de
ontwikkeling van hunne onmetelijke hulpbronnen, is toe te schrijven aan
de ellendige traditionele politiek van het moederland, wiens wangunst
de handen der gouverneurs bindt, aan wie het bestuur wordt opgedragen,
zoodat de kennis en ondervinding die op de plaats verkregen worden,
geheel onderworpen is aan de onwetendheid en kortzigtigheid van de
verwijderde, maar hoogste autoriteiten. Wanneer de Spanjaard slechts
de moraal van een zijner vele leerzame spreekwoorden erkende: Mas
sabe el loco en su casa que cuerdo en la agena (de dwaas weet meer
van zijne eigene woning, dan de wijze man van de woning van anderen),
zou meer vertrouwen gesteld worden in diegenen, welke geheel bekend
zijn met de plaatselijke omstandigheden en plaatselijke behoeften. Zoo
als het nu is, wordt alles naar Madrid verwezen. Een lang uitstel
is onvermijdelijk; eene verkeerde beslissing waarschijnlijk;
de omstandigheden veranderen voortdurend, en wat heden nuttig zou
geweest zijn, is morgen geheel onraadzaam. Dan bestaat de grootste
onwilligheid om zelfs de schaduw van autoriteit te laten varen of
eenige van die bronnen van bescherming te erkennen, waaraan een zoo
verzwakt en bedorven Gouvernement als het Spaansche, zich vastklemt als
aan zijn steun en protectie. Ook de onzekerheid van het behouden van
een ambt, waarin alle hoogere ambtenaren van het Spaansche Gouvernement
verkeeren, kan niet anders dan demoralisatie en ontmoediging te weeg
brengen. Vóór dat een gouverneur zijn grondgebied bezigtigd en een
bepaald stelsel aangenomen heeft, staat hij bloot aan eene van die
veelvuldige veranderingen, welke de grillen van het hof of de stem
van het volk doen plaats hebben. Het was eene droevige bezigheid voor
mij de verzameling te bezigtigen van de verschillende portretten
van Gouverneurs-Generaal, die mijne kamer versierden en waarop de
datums hunner benoeming en aftreding waren vermeld. Sommigen hunner
vervulden hunne betrekking slechts weinige maanden en werden zoo
goedsmoeds en zonder eenige reden ontslagen als men eene onnuttige
plant wegsmijt. In dit opzigt scheen ook geene verandering te
zullen komen, daar reeds verscheidene ledige lijsten gereed waren
om de vera effigies van toekomstige Excellentiën te ontvangen. Het
Engelsche koloniale systeem is beter, waarbij gouverneurs voor zes
jaren benoemd en, behalve onder bijzondere omstandigheden, vóór dien
tijd niet ontzet worden. Of er aan het bezit van magt eenig zedelijk
bederf verbonden is, genoeg om tegen al de voordeelen op te wegen,
die langdurige ondervinding en plaatselijke kennis opleveren, is eene
vraag voor philosophen en staatslieden.

Maar ook andere oorzaken van achteruitgang zijn merkbaar juist in die
elementen van rijkdom en voorspoed, waarnaar deze eilanden voor hunnen
toekomstigen bloei moeten streven. Een zoo vruchtbare grond, eene zoo
heldere zon en zoo overvloedige regen vereischen zoo weinig medewerking
van de hulp van den mensch dat hij onbezorgd, lui, onbekommerd voor
den dag van morgen wordt. Hij behoeft de hand slechts uit te strekken
om het voedsel daarin op te vangen. De vezel van de aloë, die de
vrouw met het eenvoudigste werktuig weeft, verschaft haar kleederen;
de verdiepingen en de zolderingen, benevens de vaste deelen van zijne
woning zijn van bamboe gemaakt, die hij in overvloed vindt, terwijl de
nipa-palm het dak en de muren van zijne hut oplevert. Hij heeft weinige
behoeften en is niet gehecht aan weelde. Zijne genoegens bestaan in
godsdienstige processiën, in muziek en dans, in zijn gallo bovenal. Hij
kan zonder huur bezit nemen van elke hoeveelheid gronds, die hij wil
bebouwen. Er bestaat ongetwijfeld eene neiging tot verbetering. De
kultuur neemt toe en goede voorbeelden zullen hunne werking doen.

In tijden van rust heeft Spanje niets voor zijne Philippijnsche
koloniën te vreezen. Zoo lang de vreemde vijand daarbuiten
blijft en het bewind mild en met voorzigtigheid wordt gevoerd,
bestaat geene bezorgdheid voor een inwendigen opstand; maar ik
twijfel aan de deugdelijkheid van eenige der ter beschikking van
de autoriteiten staande middelen van defensie, zoo onverhoopt eens
onlusten mogten ontstaan. Men kon voor eenigen tijd welligt op de
Indische geregelde troepen vertrouwen, maar of hetzelfde van de
militia of eene der stedelijke hulptroepen kan verwacht worden,
valt te betwijfelen. Het aantal Spanjaarden is klein, op de meeste
eilanden geheel onbeteekenend; luiheid en onverschilligheid zijn
de kenmerken der inlandsche rassen, en zoo, aan den eenen kant, zij
zich niet aan de zijde van indringende vreemdelingen scharen; men kan
hun geene vaderlandslievende of energieke bedoelingen toeschrijven
ten opzigte van hunne Spaansche meesters. Toch hebben zij geene
traditiën van vroegere onafhankelijkheid, geene afstammelingen
van beroemde hoofden of vorsten, waarop zij met liefde, hoop of
eerbied neêrzien. Er zijn geene overblijfselen van omvergeworpen
hierarchiën. Geen Montezumas, noch Colocolos komen in hunne gezangen
voor of worden in hunne gedenkschriften vermeld. Er bestaan geene
ruïnen van groote steden of tempels; in één woord geene teekenen van
het verledene. Er bestaat eene zekere ontevredenheid onder de Indianen,
doch die is sterker jegens de inlandsche gobernadorcillos, de hoofden
van barangais, de gepriviligiëerde leden van de principalia der plaats,
als zij hunne «kleine dwingelandijen» uitvoeren, dan wel jegens de
hoogere autoriteiten, die boven hunne klagten verheven zijn. «De
Gouverneur-Generaal is in Manilla (ver weg); de Koning is in Spanje
(nog verder), en God is in den hemel (het verst van al).» Het is eene
natuurlijke klagt, dat de stam- of hoofdbelasting gelijkelijk op
alle klassen van Indianen drukt, rijk of arm. De barangay hoofden,
die met de inzameling belast zijn, verteren het geld niet zelden
met spelen. Één misbruik is echter uit den weg geruimd: de belasting
in verscheidene provinciën werd vroeger in producten ingezameld, en
daarbij werden aan de inlanders groote afpersingen aangedaan, waarvan
de schatkist geenerlei voordeel trok, maar de mindere ambtenaren
veel. Ik meen dat de belasting nu in het algemeen in geld wordt
geheven. Alle Spanjaarden, alle vreemdelingen (uitgezonderd Chinezen)
en hunne afstammelingen, zijn van de belasting vrijgesteld. Een van de
meest intelligente kooplieden van Manilla (Don Juan Bautista Marcaida)
heeft de goedheid gehad mij verscheidene memoranda te geven nopens het
onderwerp van de middelen der Philippijnsche eilanden en de wijze om
die te ontwikkelen. Ik hecht groote waarde aan zijne opmerkingen,
de resultaten van zorgvuldige nasporingen, veel ondervinding en
eene uitgebreide belezenheid. Zij zijn doorspekt met sommige van de
nationale vooroordeelen van een Spaansch katholiek, in wiens geest
de zamenstelling van de Roomsche Kerk met iederen vorm van gezag
zamenhangt en die in die zamenstelling zelve en in hare noodzakelijke
werking niet wil zien onoverwinnelijke hinderpalen tot de volle
bevordering van kennis, tot den grootsten bloei in den landbouw,
de fabrieknijverheid en den handel,--in één woord, tot die groote
werking van den populairen geest, waaraan Protestantsche natiën hunne
godsdienstige hervormingen en hunne onbetwijfelbare superioriteit op
het groote veld van speculatie en goed geluk verschuldigd zijn. Hij
zegt: «De maatschappelijke organisatie van de Philippijnen is de meest
vaderlijke en beschaafde van eenige ter wereld, die tot grondslag
heeft de leerstellingen van het Evangelie en de goede en vaderlijke
geest van de wetten van Indië.» Men mag aannemen, ten opzigte van de
wetgeving der koloniën van vele natiën, dat de Spaansche wetgeving
betrekkelijk humaan is en dat de invloed van de Roomsche geestelijkheid
dikwijls en met succes is aangewend ter bescherming en ten voordeele
van overwonnen natiën en van ingevoerde slaven; maar Marcaida erkent
en toont aan «den verdoofden en weinig verbetering aanbrengenden aard
van het bestaande stelsel», en verlangt gewigtige veranderingen in
het belang van het algemeene welzijn.

«Het Gouvernement handelt langzaam door zijne gecompliceerde
organisatie en door gebrek aan de noodige krachten om die hervormingen
in te voeren, die door plaatselijke kennis worden gevorderd, doch
door de onwetendheid, zelfzuchtige belangen of politieke intrigues
van het moederland worden ter zijde gesteld.»

Met opzigt tot de geestelijkheid, acht hij de administratie in
het algemeen goed, maar meent dat de tijd en latere omstandigheden
gewigtige veranderingen hebben noodig gemaakt in de verdeeling van
de geestelijke magt, benevens eene nieuwe regeling van de pueblos,
eene betere opvoeding van de kerkbeambten, eene groote vermeerdering
van het aantal parochiale priesters, waarvan thans vele kerspelen
hebben van 3 tot 60,000 zielen. Hij wenschte in den geestelijke van
een kerspel den godsdienstigen en tevens den wereldlijken leeraar van
zijne gemeente te zien, en verlangt daarvoor dat hij eene goede en
groote opvoeding hebbe genoten, een punt, waarvoor het Gouvernement
niet gemakkelijk de middelen zou verschaffen en waarvoor de Kerk
zeker niet hare medewerking zou verleenen.

«Voor de administratie der justitie hebben de Philippijnen één
hoogste en 42 lagere geregtshoven. Dit aantal is zeer onvoldoende
voor de behoeften van 5 millioen inwoners, die over 1200 eilanden
verspreid zijn en een zoo uitgestrekt grondgebied beslaan.» Het
lijdt geen twijfel dat het verkrijgen van regt bijna ongenaakbaar,
dat het kostbaar, langdurig, onvoldoende en dat er menige last aan
verbonden is. Spanje was nooit beroemd om de opregtheid zijner regters
en de zuiverheid zijner geregtshoven. Een pleyto op het schiereiland
wordt als eene even groote ramp beschouwd als een regtsgeding voor
de kanselarij in Engeland, waarbij dan nog het kwaad komt van gebrek
aan vertrouwen in de bedeelers van het regt. Hun karakter is wel niet
verbeterd op een afstand van 10,000 mijlen van het schiereiland, en zoo
Spanje moeijelijkheden heeft om zich in het moederland van onkreukbare
regters te voorzien, dat bezwaar zou zich in zijne verste bezittingen
nog meer voordoen. Er scheen mij toe veel bewonderenswaardige
veêrkracht te bestaan in de traditionele en nog bestaande gebruiken en
instellingen der inlanders. Veel kan ongetwijfeld nog gedaan worden
om het gebrekkige, kostbare en lastige van processen weg te nemen,
door meer natuurlijke en minder technische handelingen in te voeren;
door het verkrijgen en onderzoeken van bewijzen te vergemakkelijken;
door de opheffing van de massa's papel sellado (documenten op gezegeld
papier); door de kosten te verminderen en de wijze te vereenvoudigen
van appèl en bovenal door de invoering van eene wetgeving, strookende
met de gewone omstandigheden van het maatschappelijke leven.

Hij acht de pogingen om de bevolking in steden zamen te pakken
nadeelig voor de belangen van den landbouw in het land, maar deze
zamenpakking is zeker bevorderlijk aan beschaving, een goed bestuur
en het verkrijgen van rijkdommen, en het is gemakkelijker, dan bij
de verspreiding van de inwoners, te voorzien in de behoefte aan die
groote hoeven, waardoor de Philippijnen de productie van het land
aanmerkelijk kunnen uitbreiden.

«De natuurlijke rijkdommen van het land zijn onberekenbaar. Er bestaan
uitgestrekte plekken van den meest vruchtbaren grond; beken, stroomen,
rivieren, meren aan alle kanten, bergen, mineraal, metalen en eene
groote verscheidenheid van marmer; bosschen, waarvan het hout voor
alle dagelijksche benoodigdheden geschikt is; gomsoorten, wortels,
medicijnen, kleurstoffen, allerlei soorten van vruchten. Op vele
eilanden kost behoorlijk voedsel voor een gezin van vijf personen niet
meer dan een cuarto, iets meer dan een oortje, per dag. Sommige eetbare
planten groeijen tot eene aanmerkelijke hoogte en wegen dikwijls 50 à
70 pond; gutta-percha, caoutchouc, gom-lak en vele andere gomsoorten
vindt men in overvloed. Het aantal vezelen is oneindig; de bekende
en onbekende rijkdom der eilanden vereischt dan ook slechts geschikte
krachten om dien ontzaggelijk te ontwikkelen.

«Met eenige hervormingen in de wetgeving--aldus besluit hij--met
verbeterd onderrigt aan de geestelijkheid, zouden de eilanden
een paradijs worden van onuitputtelijke rijkdommen en van eene
welvaart, die in geene vergelijking zou komen met eenig gedeelte van
den aardbol. De gehoorzaamheid en intelligentie van de inlanders,
hunne onnavolgbare deugden (die nu ontbreken, al mogen zij voorzien
kunnen worden) doen hen oneindig hooger staan dan eenige Aziatische of
Afrikaansche stam, die aan Europeesch gezag onderworpen is. Waar diepe
kennis en berekening vereischt worden, zullen zij in gebreke blijven,
maar hunne natuurlijke neigingen en eigenschappen en de tegenwoordige
staat van beschaving onder hen, geven veel hoop en aanmoediging voor
de toekomst.» [31]



HOOFDSTUK XXI.

FINANTIËN, BELASTINGEN, ENZ.


De voornaamste inkomsten van de Philippijnen bedragen ongeveer 10
millioen dollars. De begrooting voor 1859 beliep:


           Ontvangsten.                    Dollars.

           Opbrengsten en belastingen    1,928,607.29
           In- en uitgaande regten         600,000.00
           Monopoliën                    7,199,950.59
           Loterijen                       253,500.00
           Staatsdomeinen                   12,118.59
           Toevallige baten                 21,826.00
           Marine                            1,338.00
                                        -------------
                        Totaal          10,017,341.10


           Uitgaven.                       Dollars.

           Justitie                        679,519.11
           Oorlog                        2,216,669.44
           Finantiën (Hacienda)          5,367,829.83
           Marine                          904,331.27
           Bestuur                         272,528.62
           Aan Spanje toegezonden en
             voor dat land betaald       1,011,850.00
                                        -------------
                        Totaal          10,452,728.27


Ongeveer een tiende van de groote inkomsten wordt dus door het
moederland ontvangen in de volgende posten:

Bezoldiging van Spaansche consuls in Oost-Indië 22,500 dollars;
uitkeering aan Spanje en wissels door Spanje getrokken 680,600
dollars; tabak en kosten van vervoer 168,750; crediet aan het Fransche
Gouvernement voor voorschotten aan de keizerlijke zeemagt 140,000
dollars.

Van de directe belastingen worden 68,026.77 dollars als schatting
betaald door de onbekeerde Inlanders, 114,604.50 dollars door de
mestizen, 136,208.78 door de Chinezen en 1,609,757.87 door de Indianen
(of de stammen, die het Christendom belijden).

De opbrengst der in- en uitgaande regten is zoo gering en de kosten van
inning zijn zoo groot--de kosten van de kust- en binnenlandsche dienst
daarvoor alleen toch bedragen 265,271.99 en die van de algemeene en
provinciale administratie tusschen de 70,000 en 80,000 dollars--dat ik
overtuigd ben dat het eene welbegrepen wijze en voordeelige staatkunde
zou zijn deze geheele bron van inkomsten te laten varen en al de
havens der Philippijnen vrij te verklaren.

Ik ben tevens tot het resultaat gekomen, dat de monopoliën, die de
schatkist eene opbrengst van meer dan 7 millioen dollars opleveren,
afgescheiden nog van hunne nadeelige en achterlijke werking op het
algemeene welzijn, veel minder productief zijn dan de belasting
op dezelfde artikelen zou bedragen, wanneer zij van het monopolie
losgemaakt zou worden. Ik heb hier nog niet op het oog de ontzaggelijke
fraude en misdrijven en de verderfelijke gevolgen op de openbare
zeden van eene algemeene toelating van smokkelarij, evenmin als al de
onaangenaamheden, oponthoud, hinderpalen tegen verbetering, omkooping
van ambtenaren en duizenderlei andere inconveniënten van fiscale
tusschenkomst in elke klasse en in elken graad, maar let slechts op
de erkende kosten van administratie, die ongeveer 5 millioen dollars
bedragen, zoodat de zuivere opbrengst aan den Staat naauwelijks meer
dan 2 millioen dollars beloopt.

De geheele opbrengst van het tabaksmonopolie is 5,097,795 dollars. De
kosten, aan dezen tak verbonden, zijn, behalve de algemeene kosten
van administratie, de volgende:


                                                     Doll. Cent.
       Personeel.
           Verzameling van tabak                    24,604.00
           Fabriceren van cigaren                   44,366.00
       Materieel.
           Verzameling van tabak                    66,741.75
           Fabriceren van cigaren                    6,888.00
           Aankoop van tabak                     1,412,503.30
           Papier en andere kosten                  62,865.03
           Kosten van sorteren                      13,200.29
           Kosten van fabricatie                 1,171,262.73
           Kosten van verzending                   259,321.76
           Kisten, verpakken, magazijnen, enz.     150,000.00
                                                 ------------
                                                 3,211,752.86


De netto-opbrengst van deze kostbaarste productie bedraagt dus
1,886,042.14 dollars; of 37 pCt. op de massa, terwijl 63 pCt. worden
besteed aan de productie van tabak en het fabriceren van cigaren. Ik
ben van meening dat 4 à 5 millioen dollars zouden kunnen worden
gerealiseerd tot groot voordeel van het publiek door eene belasting
op de cultuur of de heffing van een eenvoudig regt van uitvoer of
wel door beide. De productie zou daardoor zeer uitgebreid worden,
de prijzen voor den verbruiker gematigd en de netto-opbrengst
waarschijnlijk meer dan verdubbeld worden.

Van de opbrengst der loterij, 253,500 dollars, moet afgerekend worden:
kosten van administratie 4,472 dollars; uitbetaalde prijzen 195,000
dollars; niet gevraagde prijzen 1000 dollars; commissie op den verkoop
van biljetten f 4,680 dollars, te zamen 205,152 dollars, zoodat deze
onvruchtbare bron van ellende, teleurstelling en dikwijls van misdaad,
den Staat geene 50,000 dollars zuiver oplevert. Men mag wel betwijfelen
of zulk eene bron van inkomsten moet behouden blijven. De opbrengst van
hanengevechten, 86,326.25 dollars, is eenigzins aan hetzelfde vonnis
onderworpen, daar het spel de oorzaak van beide is, maar in het geval
der galleras vloeit de opbrengst zonder vermindering in de schatkist.

In de Bisajas is de palmwijn laatstelijk het voorwerp van een
staatsmonopolie geworden, dat 324,362 dollars opbrengt, doch zeer
lastig in zijne werking is en waarover de Indianen zeer klagen. De
belasting op geestrijke dranken bedraagt 1,465,638 dollars. Het
opium-monopolie levert 44,333.34, dat op kruid 21,406 dollars op. Van
de geringere bronnen van inkomst zijn de meest opmerkelijke: Pauselijke
bullen, die 58,000 dollars; zegels die 39,600; boeten die 30,550,
postzegels, die 19,490, en de visscherij in de Manilla-haven, die
6,500 dollars opbrengen.

Het is opmerkelijk dat de verkoop of huur van landen geene baten
opleveren. Publieke werken, wegen en bruggen zijn ten laste van de
localiteit, terwijl van de geheele inkomsten meer dan zeven-tienden
de opbrengst van monopoliën is.

Van de Staatsuitgaven, onder het hoofd Eeredienst en Justitie, ontvangt
de geestelijkheid 488,329.28 dollars en wordt voor godsdienstige
werken 39,801.83 dollars daarvan uitgegeven, terwijl voor zendingen
van Jezuïten naar Mindanao 25,000 dollars wordt uitgegeven. De kosten
van de Audiencia bedragen 65,556, die van alcaldes en gobernadores
53,332 dollars.

Bij het Departement van Oorlog beloopen de kosten van den staf
154,148.80; die van de infanterie 857,031.17; die van de cavalerie
52,901.73; die van de artillerie 192,408.71; van de genie 32,173; van
de rations 140,644.31; van het materieel 149,727.10; van het vervoer
112,000 en van speciale diensten 216,673.89 dollars. Bij de uitgaven
voor finantiën komt de som van 310,615.75 dollars als pensioenen voor.

Het personeel van het marine-departement kost 235,671.82 dollars;
de kosten van aanbouw, herstel enz. beloopen 266,813.17 dollars;
de bezoldigingen enz. bedragen 155,294.98 en de rations 190,740.84.

De Gouverneur-Generaal ontvangt, met het secretariaat daarbij gerekend,
31,056 dollars; de uitgaven daarvoor beloopen 2,500 dollars. De
hoogste post onder de civiele ambten bedraagt 120,000 dollars voor de
mail-stoombooten tusschen Hongkong en Manilla en 35,000 dollars voor
de dienst tusschen Spanje en Hongkong. Bovendien wordt eene som van
6,852 dollars voor de postdienst uitgetrokken. De eenige inkomsten
daarvan zijn 19,490 van opbrengst van postzegels.

Ik ben niet in de kleinere bijzonderheden van de inkomsten en uitgaven
bij de finantiën van de Philippijnen getreden. Het moederland heeft
weinig reden tot klagen, daar het eene zuivere opbrengst van drie
gulden per hoofd van de Indiaansche bevolking ontvangt. Omtrent de
helft van het geheele bedrag der directe belastingen gaat dan ook
naar Spanje, ongerekend nog hetgeen Spaansche onderdanen ontvangen,
die in de publieke dienst werkzaam zijn. De Philippijnen hebben
gelukkig geene schulden en in aanmerking genomen dat de Indiaan
niets voor zijne landerijen betaalt, kan men niet zeggen, dat hij
onder zware lasten gebukt gaat. Maar dat de inkomsten voor oneindige
ontwikkeling vatbaar zijn; dat de productie, zoowel van den landbouw
als van het fabriekwezen, zich in een achterlijken en onvoldoenden
toestand bevindt; dat handel en scheepvaart ontzaggelijk konden
vermeerderd worden; en dat groote veranderingen in vele takken van
administratie zegenrijk zouden werken,--dat alles is duidelijk voor
den staathuishoudkundige en voor den opmerkzamen beschouwer. Het beste
bewijs dat ik kan geven van de dankbare herinnering aan de heuschheid,
waarmede ik ontvangen werd, wensch ik te doen zien in de openhartige
uiting van mijne meening in het belang van den vooruitgang en den bloei
van deze vruchtbare en voor verbetering vatbare streken. Vele en groote
gunstige veranderingen hebben reeds plaats gehad; om dit te erkennen
behoeft men slechts een blik achterwaarts te werpen op de Philippijnen,
zooals zij waren: «ineengekrompen, opgesloten en beperkt,» en ze
dan te vergelijken met hunnen tegenwoordigen half-geëmancipeerden
toestand. Ongetwijfeld heeft Spanje nog veel bij zich te leeren vóór
dat men kan verwachten dat het handels- en politieke wijsheid aan
zijne buitenlandsche bezittingen zal mededeelen. Maar dat land kan
aangemoedigd worden door de ondervinding, die het heeft opgedaan, en
ten slotte ontwaren dat het verkeer met rijke natiën niet strekt om
te verarmen, maar te verrijken diegenen, welke dat verkeer aanmoedigen
en uitbreiden.



HOOFDSTUK XXII.

BELASTINGEN.


Tot het jaar 1784 waren de Philippijnen zoo improductief voor
de Spaansche inkomsten, dat het deficit in de schatkist werd
gedekt door eene jaarlijksche toelage van 250,000 dollars van het
Mexicaansche gouvernement. Eene hoofdelijke belasting werd ongeregeld
van de inlanders geïnd; even als een tolgeld (almojarifango)
op den kleinen handel die bestond en een accijns (alcabala) op
binnenlandschen verkoop. In het begin dezer eeuw intusschen leverden
de Spaansch-Amerikaansche koloniën de gelden voor de militaire uitgaven
van Manilla. In 1829 verkreeg de schatkist een onafhankelijken tak van
administratie. Vermeerdering van de belasting-betalende bevolking,
het tabaks- en wijnmonopolie, verlof van vreemdelingen om zich als
kooplieden in de hoofdstad te vestigen, aanvraag naar inlandsche en
verbruik van vreemde producten en eene algemeene neiging naar eene meer
liberale staatkunde, leverden de gewone zegenrijke resultaten op en,
ofschoon langzaam, zijn de Philippijnen tot een trap van voorspoed
geklommen, die voor eene oneindige ontwikkeling vatbaar is.

De hoofdelijke belasting of schatting, die de inlanders betaalden,
was de grondslag van het finantiële stelsel in de Philippijnen. Zij
is de eenige directe belasting (behalve voor bijzondere gevallen),
maakt geen onderscheid tusschen personen en eigendom, heeft de
verdienste van een lang bestaan en wordt op eene wijze ingezameld,
door de Indianen zelven aan de hand gegeven. Oorspronkelijk werd zij
in producten geheven, doch met de waarde van een dollar (acht realen)
gelijkgesteld; later werd zij tot een en een kwart dollar verhoogd en
eindelijk hebben de monniken er 50 opcenten bijgevoegd, waarvan vier
vijfden voor de Kerk en een vijfde voor handelsbelangen zijn bestemd.

De belasting is thans verschuldigd door ieder volwassen persoon
uit een gezin, tot den ouderdom van zestig jaren; de plaatselijke
autoriteiten (cabezas de barangay), hunne vrouwen en oudste of een
aangenomen zoon uitgezonderd. Een cabeza is belast met de inning
van de belasting van zijne cabaceria, die gewoonlijk uit omstreeks
vijftig personen bestaat. Er bestaan vele andere uitzonderingen,
zoo als ontslagen soldaten en personen, die op bijzondere gronden
ontheffing verzoeken, om niets te zeggen van de onzekere inningen van
Indianen, die geen vaste verblijfplaats in steden of dorpen hebben en
de zekere niet-inning van de wildere stammen. Buzeta rekent dat slechts
5 percent van de geheele bevolking de belasting betaalt. Buiten de
geconcentreerde groepen van inlanders bestaat weinig contrôle; ook is
de meest uitgebreide van de bestaande invloeden--de geestelijke--in
het geheel niet geneigd den inner te helpen en daardoor het algemeen
misnoegen op te wekken, vooral als de vorderingen van het klooster
zijn erkend en in de behoeften van de Kerk voldoende is voorzien,
hetgeen meestal het geval is. De monnik staat dikwijls tusschen
de fiscale autoriteit en den Indiaanschen schuldenaar, en daar zijn
voornaamste streven is populair onder zijne kudde te zijn, ondersteunt
hij, wanneer zijne eigene verwachtingen zijn voldaan, natuurlijk zwak
den inner der belasting. De monnik heeft een groot direct belang in
de geldbelasting, zoowel in het sanctorum als in de tienden; maar
de Indiaan heeft vele middelen om den pater tevreden te stellen, en
laat die niet achterwege, terwijl de invloed van den geestelijke niet
alleen domineert, maar voortdurend tegenwoordig en in gestadige werking
is. Bij een besluit van 1835 is aan de Indianen vergund de belasting
in goederen te betalen, doch tegen zoo ellendig lage prijzen, dat ik
meen dat de betalingen thans naauwelijks anders dan in klinkend metaal
geschieden. Het tegenwoordig geheven bedrag wordt geschat als volgt:


    Voor het Gouvernement                  10 realen.
    Voor de tienden                         1 realen.
    Gemeentefondsen (caja de communidad)    1 realen.
    Sanctorum (kerk)                        3 realen.
                                           --
                                           15 realen of 1 7/8 dollar.


Tegen 54 stuivers per dollar maakt dit dus eene hoofdelijke belasting
van ruim vijf gulden per hoofd.

De Sangleys (mestizen van Chineschen oorsprong) betalen 20 realen
Gouvernements-belasting of 25 realen in het geheel, zijnde ongeveer
8 1/2 gulden.

Er bestaan eenige bijzondere belastingen voor plaatselijke voorwerpen,
doch het bedrag is niet groot.

De Chinezen werden bijzonder gekozen als de slagtoffers van den
belasting-inner en, in aanmerking genomen het algemeen geringe
bedrag der belasting, en dat de Chinezen op de Philippijnen werden
uitgenoodigd onder verzekering van alle bescherming en als een zeer
gewigtig element voor de ontwikkeling van het land, zal men toegeven
dat het besluit van 1828 vrij ligt werkt. Het verdeelt Chinesche
kolonisten in drie klassen:


    Kooplieden die eene maandelijksche
      belasting betalen van 10 dollars     27 p. st.  0 per jaar.
    Winkeliers die maandelijks 4 dollars
      betalen                              10 p. st. 16 per jaar.
    Alle anderen die 2 dollars per maand
      betalen                               5 p. st.  8 per jaar.


Wanneer zij zich hieraan niet onderwerpen en ongehuwd zijn, mogen
zij het land binnen zes maanden verlaten of de waarde der belasting
in arbeid betalen, en na drie maanden in de betaling der belasting
achterlijk te zijn gebleven, zijn zij aan eene boete van 2 realen per
dag onderworpen. Tijdens de uitvaardiging van het besluit bevonden
zich 5708 Chinezen in de hoofdstad, waarvan onmiddellijk 800 zich
naar China begaven, terwijl 1083 naar de bergen vlugtten en heusch
ontvangen en beschermd werden door de inlanders; 453 werden tot de
openbare werken veroordeeld, terwijl de overigen in zulk een staat
van ontevredenheid en ellende bleven, dat de intendant in 1831 een
krachtig vertoog ten hunnen behoeve aan het gouvernement indiende en
in 1834 magtiging werd verleend om de geheele fiscale wetgeving ten
opzigte der Chinezen te wijzigen.

De Chinezen, die in Manilla aanlanden, hetzij als zeelieden of als
kolonisten, zijn verpligt een publiek gebouw te bewonen, de Alcaiceria
de San Fernando genaamd, waarvoor betaling wordt gevorderd en de
voordeelen daaruit voortvloeijende komen aan den staat.



HOOFDSTUK XXIII.

OPENSTELLING VAN DE NIEUWE HAVENS VAN ILOILO, SUAL EN ZAMBOANGA.


De openstelling van de havens van Sual, Iloilo en Zamboanga voor
den vreemden handel, was natuurlijk bestemd om de locale belangen te
ontwikkelen van de noordelijke, centrale en zuidelijke gedeelten van
den Archipel; de gekozen plaatsen schenen de grootste aanmoediging
aan te bieden, en toen het besluit van het Spaansche Gouvernement
bekend werd, beval de Engelsche consul te Manilla de benoeming van
Britsche vice-consuls te Sual en Iloilo aan, en zeker kon geene betere
keus gedaan worden, dan men bij die gelegenheid deed, daar de meest
geschikte heer in elk der havens werd gevestigd.

Het rapport van den heer Farren, dat aan het Parlement werd voorgelegd,
geeft getrouw de eischen van de nieuwe havens en hare onderhoorigheden;
ieder had zijne bijzondere aanbevelingen. De bevolking van de
noordelijke afdeeling, Pangasinan, de beide Ilocos (noordelijk en
zuidelijk), Abra en La Union omvattende, kan onder de nijverste,
rijkste en intelligentste op de Philippijnen gerekend worden. Cagajan
produceert de grootste hoeveelheid tabak van de fijnste kwaliteit.

De centrale afdeeling, die de digtst bevolkte van allen is, heeft
sedert lang Manilla eene groote hoeveelheid van haren uitvoer
verschaft, die in den loop der tijden ongetwijfeld direct uit de
havens van productie naar die van consumptie zal gezonden worden;
terwijl de zuidelijke, en de minst belovende op dit oogenblik, ieder
element bevat dat grond en klimaat kunnen bijdragen om de kultuur aan
te moedigen van groote plekken gronds, die tot hiertoe niet bereikt
waren door de beschavende krachten van handel en kolonisatie.

De bevolking in de noordelijke afdeeling is talrijk. In Ilocos
(noordelijk en zuidelijk) zijn 12 steden met 5000 à 8000 inwoners;
7 met 8 à 12,000; 7 met 12 à 20,000 en 3 met 20 à 33,000 inwoners. In
Pangasinan vindt men 9 steden met 5 à 12,000, 7 met 12 à 20,000 en 3
met 20 à 26,000 inwoners. De hoofdstad (Cabazera) van Cagajan telt
meer dan 15,000 inwoners. Het midden-gedeelte vertegenwoordigt een
nog grooter aantal volkrijke plaatsen. Zebu telt 14 steden met 5000
à 10,000 inwoners en 9 steden met 10 à 12,000 inwoners, terwijl
men in Iloilo 7 steden met 5 à 10,000 inwoners vindt; 14 steden
met 10 à 20,000; 7 met 20 à 30,000; 2 met 30 à 40,000 en 1 (Haro)
met 46,000 inwoners.

Deze statistiek voor 1857 toont eene belangrijke vermeerdering der
bevolking aan sedert de opgaven van den heer Farren, en bewijst
dat de opheffing van beperkende bepalingen gunstig op het algemeene
welzijn heeft gewerkt, hoe onvoldoende de emancipatie moge geweest
zijn. Er kan geen twijfel bestaan dat meer gunstige vooruitzigten
tot de uitbreiding van eene vrijzinnige staatkunde zou leiden en
dat mijnen van ongeëxploiteerde en niet-ontwikkelde schatten in de
hulpbronnen van den landbouw en van den handel dezer streken zouden
gevonden worden. Het belang van direct verkeer met vreemde landen
wordt vergroot door het feit, dat gedurende verscheidene maanden van
het jaar de moussons de communicatie van de meer afgelegene districten
met de hoofdstad afbreken. De oude geest van monopolie weigerde den
producent niet alleen het voordeel van hooge en den consument dat
van lage prijzen, maar de handel zelf viel noodwendig in handen van
niet-ondernemende en smokkelende kooplieden, wien die ondernemingsgeest
geheel ontbrak, welke het primum mobile is van den vooruitgang van
den handel. Het is toch het gevolg, de vloek en de veroordeeling van
het monopolie, dat terwijl het het vooruitzien beperkt en den geest
benevelt van den monopolist, het de groote handelsbelangen van den
handel aan de hoede overlevert van eene lagere klasse van handelaren;
terwijl het die hoogere klassen uitsluit, welke in handelsondernemingen
gewikkeld zijn, als hij op den wijden oceaan van moedige en volhardende
energie dobbert. Hoe kan de boom zijn vollen groei en ontwikkeling
verkrijgen, wanneer zijne takken voortdurend worden afgehaald, tot
dat de schaduw verdwijnt en zijne vruchten ten voordeele vallen van
anderen, in plaats van den eigenaar?

Maar de waarde van de gunstige veranderingen, die ingevoerd werden,
is grootendeels verminderd door den onvoldoenden aard van de
concessiën. Zij hadden volledig moeten zijn; zij hadden, terwijl
de havens voor den vreemden handel geopend werden, den handel los
van alle banden en volle vrijheid moeten laten. De discussiën, die
daarover intusschen hebben plaats gehad, zijn zeer nuttig geweest, en
het aandeel dat ten opzigte van de handelsvrijheid is genomen door de
heeren Bosch en Loney, beide Britsche vice-consuls, getuigen van hunnen
ijver en van hunne bekwaamheid. Op de Philippijnen is de strekking
van de algemeene opinie voorzeker in de juiste rigting. De tegenstand,
die gedurende zoovele jaren, of zelfs eeuwen, zich verzette tegen de
toelating van vreemdelingen in de koloniale havens, was ongetwijfeld
gegrond op de theorie dat zij minder handel zouden aanbrengen dan
wegvoeren, dat zij zouden deelen in de groote voordeelen van diegenen,
welke het monopolie bezaten, maar deze daarentegen geene voordeelen
zouden opleveren.

De heer Farren toont aan, dat in 1855 «de Britsche handel met
de Philippijnen in waarde overtrof dien van Groot-Brittannië met
verschillende Europesche landen, met dien van elken staat of elke haven
in Afrika; dat hij grooter was dan die van den Britschen handel met
Mexico, Columbia of Guatemala en bijna in de verdeeling tot de tweede
klasse van den nationalen handel met Azië gebragt moest worden, daar
de totale waarde van den in- en uitvoer bijna 3 millioen pond sterling
bedroeg. De uitvoer van suiker naar Groot-Brittannië en zijne koloniën
beliep in 1854 42,000 tonnen; die naar Groot-Brittannië alleen was
langzamerhand van den uitvoer van 1852, die 5,061 tonnen bedroeg,
tot 27,254 geklommen, hetgeen meer is dan de uitvoer naar de geheele
wereld in 1852. De invoer van Britsche goederen en manufacturen,
die in 1845 eene waarde van 427,020 p. st. beliep, bedroeg in 1855
meer dan een millioen pond.» De handel neemt nog steeds in bloei
toe en de opheffing van alle beperkingen, de aanmoediging van alles
wat bevorderlijk kan zijn, zal den vooruitgang doen toenemen en
ongetwijfeld de algemeene welvaart vermeerderen.

Volgens de statistiek van het eiland Panay voor 1857 waren in de
provincie Iloilo 527,970, in Capiz 143,713 en in de provincie Antique
77,639 inwoners, te zamen 749,322 of bijna drie vierde van een millioen
inwoners. De lage landen van Capiz staan aan vele overstroomingen
bloot. Men vindt er eene schoone rivier, waarop de scheepvaart
door eene zandbank aan de monding wordt belemmerd. De provincie is
productief en levert twee oogsten rijst per jaar op. De havens van
Batan en Capiz (de cabacera) zijn veilig voor vaartuigen van tamelijke
grootte. De inwoners van Antique, dat de geheele westkust van Panay
inneemt, zijn de minst industriële van de bevolking van het eiland. De
kust is gevaarlijk. Men vindt er twee pueblos, Bugason en Pandan, met
meer dan 10,000 zielen. De cabacera San José telt minder dan de helft
van dat getal. De wegen der provinciën zijn slecht en de communicatie
met Iloilo moeijelijk. De landerijen zijn natuurlijk vruchtbaar,
doch de Indianen hebben er niet veel voordeel van getrokken. Men
vindt slechts twee-en-veertig mestizen in de provincie. Er bestaat
eene kleine paarl- en schildpadvisscherij en sommige zee-slakken
worden voor de Chinesche markt gevangen.

Iloilo is ongetwijfeld daarom aangewezen als de zetel van het
gouvernement, omdat het vele gemakken aan de scheepvaart aanbiedt,
doch het is kleiner, minder rijk en zelfs minder actief dan vele
steden in den omtrek. De provincie Iloilo is, over het algemeen,
misschien de meest gevorderde van eenige op de Philippijnen,
uitgezonderd de onmiddellijke omstreken van de hoofdstad. Zij heeft
schoone bergachtige landschappen, rijk versierd met bosschen, terwijl
de vlakten zeer vruchtbaar zijn. Alle tropische producten schijnen er
te bloeijen. De fabrieknijverheid der vrouwen is er karakteristiek
en is in andere plaatsen overgebragt, vooral met betrekking tot
de buitengewone schoonheid van het pina-fabrikaat. Mallat geeft de
volgende beschrijving van de wijze van bereiding van het fabrikaat:

«Uit de bladen van den pijn-appel--de plant, die zulke uitmuntende
vruchten oplevert--worden de witte en fijne draden getrokken, die de
onbewerkte stof zijn van de nipis of pina-stoffen. De spruiten van
ananassen worden geplant, die somtijds onder de vrucht tot een getal
van twaalf groeijen; zij worden opgegraven en in een ligten grond
geplaatst, zoo mogelijk beschermd en onmiddellijk na het planten
bevochtigd. Na vier maanden wordt de kroon weggenomen, ten einde het
uitbotten te beletten en te voorkomen dat de bladen breeder en langer
worden. Na acht maanden zijn zij een el lang en zes duimen breed;
alsdan worden zij afgehaald, op eene plank uitgestrekt en terwijl de
Indiaan die met zijn' voet vasthoudt, krabt hij met een stuk gebroken
aardewerk het vleesch, totdat de vezel verschijnt. Deze worden in het
midden vastgehouden en zorgvuldig van het eene einde tot het andere
opgehaald; zij worden twee of drie maal in water gewasschen, in de
lucht gedroogd en gezuiverd; later worden zij gesorteerd naarmate
van de lengte en kwaliteit. Vrouwen binden de afzonderlijke draden
te zamen in pakken en dan zijn zij gereed voor het gebruik van den
wever. Bij het weven is het noodig eene te hooge of te lage temperatuur
te vermijden; te zorgen dat het niet te droog en niet te vochtig is;
en de fijnste draden worden onder beveiliging van een mosquito-net
geweven. De weefster is zoo geduldig, dat zij somtijds niet meer
dan een halven duim per dag produceert. De fijnste worden pinilian
genoemd en alleen op aanvraag gemaakt. De ananassen worden alleen ten
behoeve van den vezel gecultiveerd, die op de markt wordt gekocht. De
meeste stoffen zijn zeer smal; als zij met zijde zijn gefigureerd,
koopt men ze voor ongeveer zes gulden per el. De effen stof, die
voor borduurwerk wordt gebruikt, gaat naar Manilla, waar de hoogste
prijzen voor het voortreffelijk werk worden betaald.»

De vice-consul Bosch heeft een belangrijk rapport geschreven over de
voordeden van de provincie Pangasinan en van Sual, hare voornaamste
haven. De omtrek van de kust bedraagt 50 à 60 mijlen ten zuiden en
oosten van de golf van Lingajen. In het binnenland vindt men een
aantal gemakkelijke waterwegen en de belangrijkste rivier, de Agno,
vloeit te St. Isidro in de zee, ongeveer anderhalve mijl van Sual. De
Agno is omstreeks 70 à 80 mijlen in het binnenland bevaarbaar en
brengt producten van de naburige provinciën van La Union en Nueva
Ecija over. De uitvoer naar Manilla geschiedt meestal uit Sual, naar
China uit Dagupan. Dagupan ligt aan de monding van een grooten zeearm,
maar een dam belet het binnenzeilen van een groot vaartuig. Het gebrek
aan eene veilige ankerplaats is het ongerief van de geheele kust in
de provincie, met uitzondering van de haven van Sual. Deze haven,
ofschoon klein, is veilig; zij is bijna geheel rond. Zij kan 12 à
15 groote vaartuigen en 30 à 40 kustvaarders bevatten en wordt van
alle zijden goed beschermd, maar in de haven zelve bevindt zich eene
eenigzins gevaarlijke bank.

Men vindt ongeveer 400 huizen in Sual; zij zijn op de vlakte tegenover
de haven verspreid en van hout gebouwd. Bovendien heeft men er 100
Indiaansche hutten (chozas), die uit nipapalm zijn zamengesteld. De
kerk is een armzalig hulpgebouw.

Sual vertoont eenige sporen van verbetering. De weg naar de naburige
provincie Zambales wordt verbeterd. De geallieerde magten in
Cochin-China hebben laatstelijk voorraad, vooral vee, uit Sual doen
komen. De waarde van den uitvoer uit Sual over 1858 bedraagt 670,095
dollars; de invoer van buitenlandsche goederen en fabrikaten in de
drie havens der provincie--Dagupan, Binmaley en Lingajen--beloopt
meer dan 464,116 dollars, allen aangebragt door kustvaartuigen,
waarvan 75 tot de provincie behooren. De grootste pueblo van de
provincie is San Carlos met 26,376 inwoners; de tweede, Binmaley,
met 24,911, en de derde, Lingajen, met 23,063 inwoners, maar de
bevolking van Sual bedraagt slechts 3,451 zielen. Rijst en suiker
zijn de voornaamste uitvoer-artikelen van productie, maar te Calasiao
bestaat eene aanzienlijke fabrikatie van hoeden, cigarenkokers,
matten en andere fabrikaten uit de vezelen van het land. Men vindt
geene groote etablissementen of fabrieken op eene uitgebreide
schaal. Alles wordt door kleine eigenaars en huiselijke industrie
vervaardigd. Op vele plaatsen worden op geregelde tijden markten
(tiangues genaamd) gehouden, waarop alle soorten van artikelen ter
verkoop gebragt worden. Men berekent dat Pangasinan 20,000 vaten rijst
voor den uitvoer kon opleveren, nadat het reeds in de plaatselijke
behoeften heeft voorzien. Voor de bereiding van suiker wordt weinig
zorg gedragen, ofschoon zij in overvloed kon worden geproduceerd. Er
wordt veel hout gekapt voor den scheepsbouw en andere doeleinden. Bij
het invallen van den N.-O. mousson beginnen de handelsondernemingen
en hebben vele verschepingen plaats; de wegen zijn dan begaanbaar,
de magazijnen met goederen gevuld; dit duurt tot het einde van Junij
of Julij. Dan vallen de hevige regens in: de vaartuigen voor den
kusthandel worden voor het saisoen weggedaan, de rivieren overstroomen,
de meeste hulpbruggen worden door de vloeden weggespoeld; iedereen
is bezig met hetgeen de Spanjaarden hun «inwendig leven» noemen;
zij maken de berekeningen over het afgeloopen jaar op en maken zich
gereed voor hetgeen komt, terwijl de kleine buitenlandsche handel
van Sual het eenige spoor van handelsbeweging is.

De arbeid wordt matig betaald. Wanneer men vijftig scheepstimmerlieden
neemt, die op eene plaats bezig zijn, is de minste bezoldiging 5,
de hoogste 10 realen per week (dat is 3 à 6 sh.). Zij krijgen voorts
twee maten rijst en een stukje vleesch of visch. Een veldarbeider
(of peon) heeft eene reaal per dag en de kost. Een kar met een buffel
en voerman kost 1 1/2 reaal per dag.

Bijna alle aankoopen worden gedaan door makelaars (personeros),
die voor eene commissie, meestal van 5 pCt. en eene guarantie van 2
1/2 pCt., de producten van het land van de landbouwers inzamelen,
aan wie zij voorschotten doen, altijd in zilver, en het gaat soms
door vele handen, vóór dat de landbouwer-producent het krijgt.

In Pangasinan vindt men weinig Spanjaarden van geboorte. Een aantal
mestizen wijden zich aan den handel. In Lingajen, met 23,000 inwoners,
zijn meer dan 1,000 mestizen; in Binmaley, met 24,000 inwoners, slechts
22 mestizen. De eerste is eene handelsplaats, de tweede eene plaats van
den landbouw. Slechts weinige Indianen hebben vermogen verkregen. Het
Chinesche element is daar doorgedrongen en zij verkrijgen meer en meer
invloed als active handelslieden. Geen Oostersch geslacht kan met
hen wedijveren, waar van geduld, volharding en spaarzaamheid sprake
is. Zij zijn niet bemind, maar zij verdragen gewillig vele lasten
en vereenigen en versterken zich door eenheid van doel. In Calasiao
zegt men dat zij in twee jaren bijna 80 winkels hebben opgerigt en
dat zij langzamerhand alle winstgevende ondernemingen aanvatten,
terwijl zij de markten bezochten als verkoopers zoowel als koopers
en relatiën met het binnenland aanknoopten, waaraan geen inlandsche
Indiaan ooit zou gedacht hebben. In de gewone handelszaken begaan zij
ook het euvel niet om buitengewone winsten te eischen. Een Chinees
zal, ja, een hoogen prijs vragen of een lagen prijs aanbieden in
zijne verschillende relatiën, maar wanneer hij het uitzigt heeft
op eene matige winst, zal hij die niet laten ontglippen. Er bestaat
toenemende aanvraag naar Europesche koopwaren, waarvan de Chinezen
de voornaamste invoerders zijn, terwijl zij, meer dan alle anderen,
geneigd zijn nieuwe kanalen voor den handel te openen. De gewone
interest is 10 pCt., ofschoon de kerkfondsen tegen 6 pCt. geleend
worden aan diegenen, wie de geestelijkheid gunstig gezind is. Dit is
dan ook de wettige prijs.

Volgens de opgaven van den heer Bosch over 1858 zijn in dat jaar
acht groote vaartuigen, met 7,185 tonnen en 282 kustvaartuigen met
7,780 tonnen, de haven van Sual binnengeloopen. Slechts vier van
de eerste voerden ladingen mede, twee hadden schade te herstellen,
terwijl twee andere Spaansche gouvernements-stoombooten waren, die
geld, ten bedrage van 210,000 dollars, naar Manilla overbragten.



HOOFDSTUK XXIV.

ZAMBOANGA.


Wij stoomden den 20sten December uit Manilla. Wij hadden het
voornemen opgevat Laboean te bezoeken, dat voor mij, als gouverneur
van Hongkong, van eenig belang was geworden, daar het laatstelijk
tot een strafverblijf voor een zeker aantal Chinesche misdadigers
was gemaakt. Twee groepen, ieder van zestig, waren daarheen gezonden
en de gouverneur wenschte dat hun aantal mogt worden vergroot. Ik
zie niet in hoe de kolonisatie voordeelig of productief kan zijn. De
kolen, die het eiland oplevert, worden niet gaarne door de Engelsche
ingenieurs en zelden gebruikt als men Engelsche of Welsh-kolen kan
krijgen. Men zeide mij dat eene belangrijke hoeveelheid op het strand
was neêrgelegd en opgehoopt, doch zonder aanvraag, maar noch van de
zijde der zeemagt, noch van die der kooplieden, was men naar mijn
bevinding geneigd ze te koopen. Ik verwacht dat zoowel China als
Japan dit zoo belangrijke artikel goedkooper en van beter qualiteit
kan leveren dan Laboean of eenig gedeelte van Borneo. Ik had gaarne
gelegenheid gehad een meening, op eigen opmerkingen gegrond, te vormen
nopens de vooruitzigten van Sarawak. Ik meen dat het gouvernement goed
gehandeld heeft met te weigeren om de kolonie te koopen en de schatkist
met de lasten te bezwaren, die hare vestigingen onvermijdelijk
zouden veroorzaken. De argumenten, die ik heb zien vooropstellen ten
gunste der kolonie, door hen, die vóór den aankoop gestemd waren,
zijn inderdaad van weinig waarde. Men moet al buitengewoon onbekend
zijn met de geographie en den handel, wanneer men de plaats als eene
eenigzins beduidende aanlegplaats tusschen Europa en China voorstelt;
zij is honderde mijlen buiten den gewonen koers en biedt zelfs geene
afleiding aan voor een vaartuig, om den tijd te verspillen die het bij
een bezoek daar zou doorbrengen. Zij heeft eene vruchtbaren grond,
hetgeen van alle omliggende streken, van bijna ieder eiland in de
tropische archipels, kan gezegd worden; doch zij moet voornamelijk
afhangen van ingevoerden arbeid, kostbaar en ongestadig in den
aanvoer, want het klimaat is en zal lang blijven onvoordeelig voor
de gezondheid van Europesche kolonisten. De inlandsche bevolking is
te barbaarsch om te werken; met weinige behoeften, hebben zij weinig
reden tot oefening. Ik heb het voordeel gehad veel te spreken met
den katholieken apostolischen vicaris van Borneo, wiens kennis van
de inlanders waarschijnlijk grooter is dan die bij eenigen Europeaan,
daar hij langen tijd in hun midden heeft gewoond, tot volbrenging van
de pligten zijner zending. Hij stelt de verschillende stammen voor
als in voortdurenden oorlog met elkander levende, terwijl zij elke
gelegenheid te baat nemen om hunne naburen te plunderen of kwaad te
berokkenen, en door ons zelven in inlandsche twisten te wikkelen,
door kwalijk begrepen partijdigheid, moet, naar zijne meening,
veel wreedaardigheid en onregtvaardigheid ontstaan. Hij gaf mij vele
bijzonderheden van de woeste handelingen, waarvan hij ooggetuige was
geweest, vooral bij het ten toon stellen en het maken van omgangen met
menschenhoofden als trofeën van zegepraal. Ofschoon mij de gelegenheid
ontbrak Borneo te bezoeken en mij te overtuigen van de vorderingen, die
onder Europeschen invloed daar zijn gemaakt, heb ik zoo vele middelen
gehad het karakter te bestuderen van de inlandsche en niet-onderworpen
stammen op het grondgebied van Spanje en Nederland, dat ik met regt de
conclusie meen te mogen stellen, dat men weinig heeft te verwachten
van hunne medewerking, hetzij als producenten van tropische, of als
consumenten van Europesche artikelen. Het groote element dat nu in
deze streken eene omwenteling brengt, is de invoering van Chineschen
arbeid, die een niet gemakkelijk te overkomen schok heeft geleden door
den ongelukkigen opstand in Sarawak, na de gebeurtenissen in Canton;
maar de invoering van Chinezen moet van zelve komen en niet gedwongen
worden. De Chinesche veldarbeider werkt ongaarne voor een meester,
die de voordeelen van zijn arbeid trekt; maar geheel verschillend zijn
zijne gevoelens, zijne werkzaamheid en zijne volharding, wanneer al de
winsten voor zijne rekening komen. Dan wordt hij inderdaad een geschikt
kolonist, waarvan men veel verwachten kan. Onze nieuwe tractaten, de
tegenwoordigheid van Britsche schepen in zoo vele Chinesche havens, de
vervanging van de zware jonken door de ra-vaartuigen van het Westen,
waartoe de gewoonte van assurantie, die de Chinezen thans aannemen,
niet anders dan bevorderlijk kan zijn--dat alles zal de overbrenging
in de hand werken van de overbevolking van China naar streken,
waar hunne industrie grooter prikkels en een voordeeliger veld zal
vinden. De avontuurlijke geest in China wordt meer en meer opgewekt. De
tienduizenden die naar Californië en Australië zijn geëmigreerd,
en de duizenden die met spaarpenningen zijn teruggekeerd, welke
zij voldoende achtten, hebben de emigratie tot prikkels verstrekt,
die sterk en zegenrijk zal werken in alle landen, waarheen zij zich
zal rigten. In den loop der tijden en met medewerking der mandarijnen,
die wezenlijk belang hebben bij de verwijdering van een kwaad, somtijds
gebrek lijdend en altijd ontevreden, maatschappelijk element, zullen
de zwarigheden, aan de emigratie van vrouwen verbonden, overwonnen
worden en de Chinezen zuilen, hetgeen zij tot nog toe niet hebben
gedaan, eene Chinesche gemeente vereeuwigen in de landen, waar zij
zich vestigen. Ongetwijfeld is de mestizen-vermenging van stammen--de
nakomelingen van Chinesche vaders en Indiaansche moeders--thans zeer
uitgebreid en eene groote verbetering van het zuiver Maleische of
Indiaansche ras. De type van den vader blijft sterker bewaard dan
die van de moeder; zijne grootere kracht doet die voorheerschen. De
Chinesche mesties staat physiek boven den Indiaan,--hij heeft een
schooner uiterlijk, is sterker gespierd, meer actief, meer volhardend
in den arbeid en spaarzamer in zijne gewoonten. De wonderbaarlijke
verhuizing van Chinezen uit hun land is eene van de merkwaardigste
ethnologische omstandigheden van de nieuwere geschiedenis, levert
buitengewone en duurzame resultaten op en zal dit steeds blijven
doen. Ik geloof niet dat een der andere Oostersche stammen zal kunnen
weêrstaan den geheimen en ver verspreiden invloed van Chinesche
mededinging en superioriteit. Regtvaardig en getrouw behandeld, zijn
de Chinezen de handelbaarste menschen, doch zij zijn gevaarlijk,
waar despotisme hen tot wanhoop drijft.

Den zesden dag van onze reis kwamen wij te Zamboanga aan. De
Indiaansche huizen waren door de plantaanboomen zigtbaar en in het
midden van de boschlanden aan de kust en eene breede fortificatie,
waarop de geele en scharlaken Spaansche vlag wapperde, kondigde de
nabijheid van den zetel van het Gouvernement aan. Wij zonden naar
het strand en bevonden dat de geweren en het garnizoen niet in staat
waren onze groeten te beantwoorden, maar wij verkregen spoedig eene
heusche mededeeling van den Gouverneur, kolonel Navarro, die ons
uitnoodigde ons verblijf in zijne residentie te vestigen, waarop wij
bij een behoorlijk houten havenhoofd aanlandden, dat zich op eenigen
afstand van de haven bevindt. Een klein corps soldaten was ons daar te
gemoet gezonden. Bij het doorwandelen zagen wij eene straat, die geheel
door Chinesche winkels was ingenomen, wel voorzien van Europesche en
Chinesche koopwaren; de bewoners schenen over het algemeen tevreden
en welvarend en zullen voorzeker de middelen vinden om te voorzien in
hetgeen de bevolking mogt vragen; zij zullen niets nalaten wat hunnen
handel kan uitbreiden of hunne winsten vermeerderen. Te Zamboanga zijn
ongeveer drie honderd Chinezen gevestigd, meest allen inwoners van
Fokien. Wij begaven ons naar de fortificatie en ontmoetten op onzen weg
verscheidene Mohammedaansche vrouwen, die onlangs in een strijd met de
inlanders krijgsgevangen waren gemaakt; hare borsten waren naakt en zij
droegen niet den sluijer, die bijna altijd het gelaat van de dochters
van Islam bedekt. Wij vernamen dat deze vrouwen tot de arbeidende en
lagere klassen behoorden, maar in de fortificatie zagen wij de vrouwen
en kinderen der hoofden, die mede waren krijgsgevangen gemaakt; deze
vertoonden het meest wonderbare contrast tusschen de buitengewone
leelijkheid van de ouderen en de wezenlijke schoonheid van sommige
jongeren. Eene moeder vooral, die een kind op hare heupen droeg, scheen
mij bijzonder lieftallig en gracieus toe. De meeste gevangen genomen
hoofden waren naar Manilla gezonden, maar in een ander gedeelte van
het fort bevonden zich eenige groepen gevangenen, waaronder een het
toezigt over de overigen scheen te hebben en die eenige formulieren
van den Koran in Arabische woorden prevelde. De Spanjaarden stelden
hen als een ruwen, ontrouwen en wreeden stam voor, maar zij hebben
voortdurend met goed geluk aan hunne vijanden weêrstand geboden.

Na Luzon is Mindanao de grootste plaats op de Philippijnen. Ofschoon
hare oppervlakte 3,200 vierkante mijlen in uitgestrektheid heeft,
bezetten de Spanjaarden geen tiende gedeelte daarvan. Het aantal
Mohammedanen (Moros) is groot in het binnenland en zij zijn de
onderdanen van een onafhankelijken Sultan, wiens hoofdstad Selangan
is en die vriendschappelijke relatiën met de Spaansche autoriteiten
onderhoudt. Te oordeelen naar eenige hunner inlandsche fabrikaten, die
ik te Zamboanga zag, moeten zij in lange niet als barbaren beschouwd
worden. Het binnenland is bergachtig, maar er bevinden zich eenige
schoone meren en rivieren, die weinig door vreemdelingen bezocht
worden. Men vindt vele breede baaijen. Stormen en aardbevingen
hebben dikwijls plaats. Men zegt dat de bosschen uitgestrekt en
met reusachtige boomen gevuld zijn, maar reizigers zeggen dat het
kreupelhout ondoordringbaar is. Goudmijnen, kwikzilver en zwavel moeten
in overvloed aanwezig zijn. Behalve Zamboanga, hebben de Spanjaarden
nederzettingen in Misamis, Caraga en Nieuw Guipuzcoa, maar deze streken
moeten ongezond zijn door de zware uitwaseming van verrottende planten,
die door een hoogst woesten grond, onder den invloed van eene tropische
zon, voortgebragt worden. Buiten de Moros bevinden zich in de meest
woeste gedeelten der bergen gekleurde rassen op den laagsten trap
van onbeschaafdheid. Mindanao was eene der eerste veroveringen van
Magalanes (1521). De Augustijner-monniken waren de eerste zendelingen
en deze hebben bijna nog een monopolie van godsdienstig onderwijs, maar
onder de Mohammedanen zijn zij slecht geslaagd. De Spanjaarden hebben
meer dan eens pogingen aangewend om het binnenland te onderwerpen,
maar hoe groot hun tijdelijk succes ook was, zij hebben het nooit
lang kunnen volhouden tegen het fanatisme der Moros, tegen de gevaren
en moeijelijkheden van het land en het klimaat, terwijl zij slechts
door onevenredige militaire krachten werden ondersteund. Misamis
wordt tot eene strafkolonie gebezigd. De Spanjaarden zijn niet ver
in het binnenste van dit gedeelte van het eiland doorgedrongen,
dat bevolkt is door een ras van Indianen dat wel niet vijandig
moet zijn, maar daar zij voortdurend in oorlog leven met de meer
krachtige Mohammedanen, worden zij door de Spanjaarden beschouwd als
hun eenige bescherming aanbiedende, omdat hun land de Europesche
koloniën van het grondgebied der Mooren scheidt. Hier ontwikkelen
de landbouw en industrie zich intusschen weinig en niet een van de
tien inwoners in de provincie betaalt belasting. De Jezuïten hadden
vroeger veel succes in deze streken; toen zij verdreven werden, namen
de Recoletos (barrevoet gaande Augustijners) hunne plaatsen in, doch
naar het schijnt met geen goed gevolg. De kolonisten en de Indianen,
die het Spaansche gezag erkennen, zijn zoo dikwijls door de Mooren
aangevallen, dat hun aantal veel minder is dan het vroeger was, en men
zegt dat de inkomsten geheel onevenredig zijn tot de uitgaven van de
vestigingen, maar men zegt dat thans eenige vooruitgang merkbaar is en
dat zoo alle hinderpalen tegen het handelsverkeer werden weggenomen,
eene groote verbetering in den toestand en de uitzigten van de
inlanders daaruit zou voortvloeijen. Caraga, waarvan Nieuw Guipuzcoa
laatstelijk is losgemaakt, heeft Surigao tot hoofdstad en ligt aan
den noord-oostelijken hoek van het eiland. Het grondgebied van den
Sultan van Mindanao wijst de grenzen der provincie aan. Een ras van
Indianen, dat merkwaardig is om de blankheid van hunnen huid, die men
onderstelt dat van Japannesche afkomst zijn en Tago-balvoys genoemd
worden, wonen aan de oevers van een meer in de nabijheid van eene stad,
Bisig genaamd, eene verblijfplaats der Recoletos. Sommigen van dit ras
betalen belasting en leven in een toestand van voortdurende vijandschap
met de Moros. Zij zijn meer dan de nabij wonende stammen in beschaving
gevorderd. Butuan, in deze provincie, was de laatste landingplaats
van Magallanes; hij plantte daar een kruis en de Indianen namen aan de
plegtigheid deel en belijden tot den huidigen dag het Christendom. De
Moros hebben sommigen der vroegere etablissementen van de Spanjaarden
vernield. Men vindt hier onmetelijke plekken onbebouwde en vruchtbare
landen. Teak-hout moet in overvloed aanwezig zijn in de bosschen, die
vlak aan de woningen der kolonisten liggen. De orang-oetan is algemeen
en men heeft verscheidene soorten van apen, wilde beesten, vooral
buffels en dassen, en verscheidene onbeschreven soorten van viervoetige
dieren. De Spanjaarden zeggen dat de provincie Caraga de rijkste der
Philippijnen is; zij is zeker eene van de minst geëxploiteerde. Een
Franschman heeft zich bezig gehouden met het bewerken der goudmijnen;
ik weet niet met welk succes. Eene geliefkoosde spijs van de
inlanders is de wilde honig, die in belangrijke hoeveelheden wordt
ingezameld en met vruchten en wortels wordt gegeten. De Butuan-rivier
is bevaarbaar voor booten. Men vindt zeer vele afzonderlijke rassen
van inlanders, waaronder de Mandajos schoon moeten zijn en Europesche
gelaatstrekken hebben. Sommige stammen zijn geheel zwart, woest
en niet te beheerschen. Kaneel en peper, zegt men, dat inlandsche
producten zijn. Was, muskus en schildpad kan men mede hier verkrijgen,
maar daar niet ver van de kust de Spaansche bezettingen gelegen zijn,
wordt weinig gedaan tot aanmoediging der productive krachten van het
binnenland. Goud intusschen is, ongetwijfeld door het gemakkelijke
vervoer, een niet onbelangrijk artikel van uitvoer, en de Spanjaarden
klagen dat de inlanders zich met niets anders bezig houden, zoodat
dikwijls eene groote schaarschte bestaat, terwijl de ongezondheid van
het klimaat vreemdelingen afschrikt zich hier te vestigen. Dit is
te minder verwonderlijk, omdat de aanvallen der zeeroovers talrijk
en de krachten van het gouvernement zwak zijn. Langs de kusten zijn
torens met wapenen en ammunitie ter harer verdediging voorzien,
maar de zeeroovers stremmen meermalen de communicatie ter zee,
waarvan de inwoners bijna geheel afhangen, daar er geene begaanbare
wegen zijn. Bij aankomst der zeerooversbooten verlaten de inlanders
gewoonlijk de hunne en vlugten zij naar de bergen. Vele Mohammedaansche
stammen nemen aan deze veroveringen geen deel, zooals de Bagobos,
Cuamanes en anderen. Zelfs de mails worden door de zeeroovers gestremd
en soms dagen lang op plaatsen opgehouden, waar zij eene schuilplaats
zoeken. Niettegenstaande al deze hinderpalen, zegt men dat het
aantal belasting betalenden zeer is vermeerderd en dat de invloed
der monniken zich heeft uitgebreid. Ik heb verschillende statistieke
opgaven vergeleken en daarin veel tegenspraak en onstandvastigheid
gevonden [32]. Een bewijs van weinigen vooruitgang kan men vinden in
het feit dat in de provincie Surigao, waar de census 18,848 Indianen
geeft, slechts 148 mestizen zijn; in Misamis 266 mestizen op 46,517
Indianen; in Zamboanga, op 10,191 Indianen, 16 mestizen; Basilan, 447
Indianen en 4 mestizen; Bislig 12,718 Indianen en 21 mestizen; Davao,
800 Indianen en geen enkele mestizo. Deze staat van zaken bewijst
maar al te zeer dat het eiland Mindanao, hoe vruchtbaar ook, weinig
aantrekkelijks heeft voor vreemdelingen, anders zou de hoeveelheid
van de gemengde rassen op de bevolking geheel verschillend zijn van
hetgeen zij is. Pater Zuniga, die, in 1799, een verslag publiceerde
van het bezoek aan generaal Alava, geeft vele bijzonderheden van den
toenmaligen toestand van het eiland en geeft verscheidene plannen op
tot uitbreiding van Spaanschen invloed.

Zamboanga kan niet ligt eene haven van eenig belang worden, dan vóórdat
het geheel van fiscale bepalingen is losgemaakt. De oprigting van het
tolhuis heeft de walvischvaarders verdreven, die vroeger de havens
bezochten; er is weinig kapitaal en de handels-etablissementen zijn op
zeer kleine schaal ingerigt. De wegen in de onmiddellijke nabijheid
bevinden zich in een tamelijk goeden staat; de dorpen zien over
het algemeen uit als Indiaansche pueblos; het land is rijk aan alle
soorten van tropische gewassen, maar het binnenland, zelfs digt bij de
cabaceras, is slechts onvoldoende bekend. Zijne productie is klein met
het oog op de in het oog vallende vruchtbaarheid van den grond. Eenige
compagniën troepen kwamen gedurende ons verblijf te Zamboanga, en het
is waarschijnlijk dat eene poging gedaan zal worden om het gezag van
het Spaansche Gouvernement te versterken en uit te breiden.

Van de door de Moros gebruikte wapenen heeft de gouverneur eene
groote verzameling, bestaande uit lange speeren, zwaarden van
verschillende vormen, schoon versierde krissen, dolken en messen,
die veel fabriekskunst ten toon spreiden.

Beperkt als de Spanjaarden in eene naauwe plek lands langs de kust
zijn, mag men veronderstellen dat er weinig gemakken voor vervoer
aanwezig zijn; toch vonden wij een rijtuig en een paar paarden,
benevens een harnas zoo als het was en een Indiaansche voerman,
en zoo deden wij een zeer aangenaam avondridje door het land en
werden wij in de gelegenheid gesteld zijne groote vruchtbaarheid
en de verscheidenheid in producten te zien, hetgeen bij ons het
natuurlijke gevoel van leedwezen deed opkomen, dat zoo vele gaven
der Voorzienigheid ongenoten en onverbeterd bleven, vergezeld van
de hoop, dat betere dagen mogen aanbreken. Maar de wereld is vol van
onontwikkelde schatten en hare «onbekende duizendbladen» beloven eene
heldere toekomst.

Het schijnt dat er eenige vermeerdering heeft plaats gehad in de
bevolking van Zamboanga. In 1779 berigt Zuniga dat er zich 5,612 zielen
bevonden, met de Indianen, Spanjaarden, soldaten en misdadigers; in
1818 wordt het aantal op 8,640 geschat; in 1847 op 7,190. De Guia van
1850 geeft 8,618; die van 1858, 10,191, waarvan 16 mestizen waren en
3,871 belasting-betalenden; maar ik weet niet of men veel vertrouwen
kan schenken aan de statistieke opgaven. De laatste geeft op dat de
huwelijken 55, de geboorten 429 en de sterfgevallen 956 bedroegen,
hetgeen eene vreesselijke sterfte aantoont. In de provincie Misamis
was in hetzelfde tijdvak de evenredigheid van de geboorten tot de
sterfgevallen 2,155 tot 845.

Veel waarde wordt gehecht aan sommige rietsoorten, die men op
het eiland Palawan of Paragua vindt, vooral waar zij gespikkeld,
gekleurd, zuiver wit of zonder eenige bogt zijn, zoo als die welke
tot wandelstokken dienen. Men zeide mij dat twee honderd dollars voor
een fijn stuk waren betaald.

Een stok met een gouden knop, een zijden koord en een vederbos is
het emblema van magt op de Philippijnen.



HOOFDSTUK XXV.

ILOILO EN PANAY.


Van de drie laatstelijk voor den vreemden handel geopende havens
is Iloilo de meest belovende. De provincie Iloilo is eene der meest
bevolkte van de Philippijnen. Zij bevat meer dan een half millioen
inwoners, en ofschoon gedeelten van de provincie zeer dun bevolkt
zijn, is er eene gemiddelde bevolking van meer dan 2000 inwoners per
vierk. mijl. Behalve de pueblos die ik bezocht en waarvan ik een korte
beschrijving zal geven, heeft Cabatuan 23,000, Miagao 31,000, Dumangas
25,000, Janiuay 22,000, Pototan 34,600 en verschillende andere meer dan
10,000 zielen. De provincie is niet alleen eene van de meest bevolkte,
maar welligt de meest productive in den landbouw, de meest active in
het fabriekwezen en de industrie en behoort onder de meest beschaafde
der Philippijnen [33]. Zij bezit uitgestrekte en bebouwde vlakten en
met boschland begroeide bergen; hare wegen behooren onder de beste,
die ik op den Archipel heb gezien. Aan den ingang van het kanaal
bevindt zich een aantal eilanden, genaamd de zeven (dood)zonden (los
Siete Pecados). Het groote eiland Giumaras grenst ten zuiden van het
kanaal; sommigen onzer bezochten het en keerden terug, verrukt over
de uitgestrekte dropsteenen holen, die zij doorgingen, nadat zij ze
niet zonder moeite bereikt hadden over de rotsen, door de bosschen en
over de stroomen, die hun voortgaan belemmerden. De bosschen zijn vol
wild en de rivier Cabatuan vloeit over van krokodillen. Er zijn vele
beekjes en rivieren, die den bebouwer tot groote hulp strekken en wij
vonden eene groote hoeveelheid vee. De ponies van Iloilo behooren
onder de beste in den Archipel en men heeft de aandacht gevestigd
op de schapenfokkerij. Er wordt veel zout gemaakt en er bestaat eene
belangrijke visscherij van tripang (zeeslakken) en schildpadden, wegens
de schillen. Het eiland is voorts zeer beroemd om de pina-fabrikatie,
nipas en sinamays genaamd, waarvan sommige uiterst fijn en schoon
zijn; zij worden in groote hoeveelheid uitgevoerd en zij zijn zelfs
in Europa zeer vermaard.

Bij de komst der Spanjaarden vonden zij het district bezet door
beschilderde Indianen, vol bijgeloof, dat, niettegenstaande het
onderrigt van de Augustijner-monniken, nog altijd voortheerscht,
vooral ten tijde van openbare ongelukken. Zij behooren onder de best
gevormde der Indianen, spreken een dialect van het Bisajaansch, dat
zij Hiligueyna noemen, maar in de meer verwijderde gedeelten komt
een andere tongval, het Halayo, meer voor. De Augustijnen bogen er op
50,000 familiën in 1566 te hebben bekeerd, maar zij konden hen niet
bewegen hunne landen te bebouwen en hunne overproducten in te zamelen,
en toen de sprinkhanen het district hadden verwoest, kwam meer dan de
helft van de bevolking in de twee volgende jaren van honger om. Maar
de zendelingen maakten geen vorderingen onder de Negritos, die in de
woestere gedeelten van de bergachtige streken woonden en waarheen
menigeen zich begaf, die zich aan de magt der vijanden wenschte te
onttrekken. Deze wilden hebben niet zelden de dorpen aangevallen van
de bekeerde Indianen, maar in latere jaren hebben zij het voorzigtiger
en voordeeliger geacht daarheen hun was en pek te brengen en ze voor
rijst en kleederen te ruilen. Zij hebben geen algemeenen bestuurder,
maar iedere stam heeft zijn erkend hoofd, en men zegt, dat, wanneer
zij tot de keus moeten overgaan van een opvolger voor een vertrokken
hoofd, zij deputatiën naar de zendelingen zenden en deze hunnen raad
en bijstand in hunne keus vragen. Vroeger werd het district dikwijls
door zeeroovers aangevallen, die groote verwoestingen aanrigtten en
verscheidene steden vernielden. In 1716 vielen de Hollanders de sterkte
van Iloilo aan, doch werden gedwongen af te trekken na een belangrijk
verlies aan dooden en gewonden. Er heeft eene groote vermeerdering
in de bevolking plaats gehad, die in 1736 bedroeg, 67,708, in 1799,
176,901 en in 1845, 277,571 zielen; terwijl bij den laatsten census er
527,970 inwoners bleken te zijn, waarvan 174,874 belasting betalen. Er
is een klein aantal Spanjaarden; daarentegen zijn er vele mestizen,
waarvan de meesten sangleys zijn, de afstammelingen van Chinesche
vaders en inlandsche moeders. De vermeerdering van de bevolking moet
groot zijn, daar de census in 1857, 17,675 geboorten en slechts 9,231
sterfgevallen gaven.

Men komt naar Iloilo door een kanaal tusschen een zandbank (die bijna
een mijl de grenzen overschreden heeft, in de kaarten aangegeven)
en het eiland Guimaras. De stad schijnt nabij, als men ze nadert,
maar de rivier, waardoor de vaartuigen komen, maakt eene belangrijke
kronkeling en loopt rondom digt bij de stad. Wij ontdekten eene groote
fortificatie, maar het kon voor ons geene salutschoten doen, en wij
werden daardoor ontheven van den pligt om H. M. kruid te verschieten,
maar zoo niet in den vorm van veel geraas makende groeten, betoonden
de Spaansche autoriteiten toch de meeste hoffelijkheid jegens de
officieren en het scheepsvolk van ons fregat, voor de dienst en het
onderhoud waarvan al het mogelijke werd gedaan. Wij werden spoedig
begroet door een heer van het Britsche vice-consulaat. De vice-consul
keerde naar Iloilo terug, den dag na onze komst. Het zou inderdaad
goed zijn, als alle Britsche ambtenaren zooveel bekwaamheid, kennis en
geneigdheid om nuttig te zijn bezaten als wij in den heer Loney vonden,
waaraan de handel van de Philippijnen in het algemeen en de haven van
Iloilo in het bijzonder, groote verpligtingen heeft. Hem, meer dan een
ander, is de ontwikkeling van den handel van Panay veel verschuldigd.

Vooral van den gouverneur van Iloilo, kolonel José Maria Carlès,
ondervond ik zeer veel goedheid. Hij ging onder eene treurige ramp
gebukt--rampen komen overal op de wereld voor--het verlies van een
eenigen en veelbelovenden zoon, die hem als gouverneur van de provincie
voorgegaan en zoo algemeen bemind was, dat het volk ernstig bij den
Kapitein-Generaal er op aandrong, dat de vader hem mogt opvolgen,
hetgeen werd toegestaan. Het was treffend de verschillende blijken van
de sympathie en het leedwezen des volks te zien, die den dood en de
begrafenis van Don Emilio Carlès vergezelden, wien niet minder dan 50
rijtuigen naar zijn graf in Arévalo volgden. Ik ging meer dan eens met
den treurenden vader door het dorp; ten tijde dat ik zelf onder hevige
smarten gebukt ging, vond ik dien troost bij het herdenken van en de
herinnering aan anderen van de deugden des overledenen. Deze zijn de
beste monumenten, hoezeer zij niet op steenen tafels zijn geschreven.

De principalia van Molo kwamen ons op een bal verzoeken, dat in het
meeste genoegen afliep. De plaats is zeer nijver; zij was in oude
tijden eene Chinesche kolonie en wordt nu bewoond door mestizen en
hunne afstammelingen, waarvan de meeste met Chineesch bloed vermengd
zijn. De pueblo telt 16,428 inwoners, waarvan 1,106 mestizen zijn. Het
is eene der drukste steden van het eiland en alles ziet er voorspoedig
en werkzaam uit. In sommige woningen vindt men in hetzelfde vertrek
vele werktuigen, waarmede pina-stoffen worden vervaardigd. De plaats
was bij gelegenheid van het bal schitterend geïllumineerd en de
gobernadorcillo hield eene redevoering in het Spaansch, waarbij hij
verklaarde dat de plaats zeer vereerd was door onze tegenwoordigheid,
en dat de herinnering aan dezen dag hun lang zou bijblijven. Vele
mestizen houden rijtuigen, die ter beschikking van onze vrienden
werden gesteld en die zich bij den optogt voegden, toen wij met
muziek en vuurwerk door de stad begeleid werden. Molo is een eiland,
dat door twee beeken wordt gevormd en waarop men aan beide zijden
over bruggen komt. Ik meen dat het eene der weinige plaatsen is,
die door een wereldlijken geestelijke worden bediend. Zij ligt vier
mijlen van Iloilo, de weg is goed en men ziet vele Indiaansche huizen
aan beide zijden van den weg. Achter bijna al deze vindt men tuinen,
waarin plantanen, kokosnoten, broodvruchten, cacao, betel en andere
gewassen groeijen. De suikerkultuur scheen uitgestrekt te zijn en
men heeft vele padievelden benevens eene groote maïs-kultuur.

De Gouverneur en Britsche vice-consul vergezelden ons op onze
genoegelijke uitstapjes in het binnenland, waarbij wij sommige der
meest bevolkte pueblos van de provinciën bezochten. Wij reisden in
gemakkelijke rijtuigen, terwijl de monniken of de gobernadorcillos ons
van versche paarden voorzagen; in de kloosters werden wij gewoonlijk
ontvangen en wij vonden daar steeds het meest gastvrije onthaal. Wij
hadden een dag bepaald om Janiuay te bezoeken en wij hielden eerst te
Jaro, een pueblo van meer dan 22,000 zielen, halt. De wegen waren op de
gewone wijze versierd; van de Indiaansche hutten wapperden de vlaggen,
de principalia te paard kwamen tot ons geleide en de inlandsche
muziekkorpsen vergezelden ons toen wij het volkrijke gedeelte der stad
intraden en verlieten. Jaro wordt als de rijkste plaats op het eiland
Panay geacht. Het werd in 1584 of 1585 gesticht. Op eenigen afstand
rondom de plaats wordt veel verbouwd. Zij boogt op hare steenen brug,
die meer dan 700 voet lang en 36 voet breed is. De bouw daarvan,
even als de daarstelling van de uitmuntende wegen, die naar de
pueblo geleiden, is men verschuldigd aan de milddadigheid van een'
geestelijke, die door zijn' souverein wegens zijne vaderlandslievende
opofferingen tot ridder werd gemaakt. Ofschoon het land vlak is, maakt
het rijke gewas aan de oevers der stroomen en langs den hoogweg het
landschap schilderachtig. Er worden vele fijne stoffen en katoen,
pina en zijde vervaardigd. Deze fabrikaten worden te koop gebragt
op eene wekelijksche markt, die donderdags gehouden en druk bezocht
wordt door lieden uit alle deelen der provincie; zij is de grootste
van de Iloilo-missen. Van Jaro begaven wij ons naar Santa Barbara,
een pueblo van 23,000 zielen. Hier werden wij in het klooster der
Augustijner-monniken ontvangen, in wier handen al de geestelijke ambten
van Iloilo zich bevinden; aan een hunner hadden wij het genoegen om
hem naar Manilla mede te nemen, waarheen hij zich moest begeven als
afgevaardigde op de jaarlijksche vergadering van de broederschap. Hier
bezochten ons andere Augustijner-monniken, die ons allen uitnoodigden
van de gastvrijheid in hunne ruime kloosters gebruik te maken. Santa
Barbara is eene nieuwerwetsche stad, die in 1759 is gebouwd en onder de
speciale bescherming staat van den heilige, wiens naam zij draagt. Zij
heeft in de algemeene welvaart der provincie gedeeld: in 1820 had
zij geene fabrieken, maar zij heeft thans eene wekelijksche markt tot
verkoop van de producten harer werktuigen, die hoofdzakelijk bestaan
uit katoen, zeildoek, matrassen, dekens, enz. De bosschen leveren fijn
timmerhout en materialen voor kabinetwerk en zijn gevuld met wilde
bijen, wier was en honig een belangrijk artikel van trafiek vormen. De
rijtuigen en paarden der monniken waren uitmuntend. Onze volgende
pleisterplaats was Cabatuan, dat iets grooter dan Santa Barbara
is. Cabatuan werd in 1732 gesticht. Zij ligt aan de oevers van de
rivier Tiguin, die somtijds bijna droog is en op andere tijden het land
sterk overstroomt. De talrijke krokodillen maken het visschen onveilig
en de scheepvaart zelfs van kleine booten wordt dikwijls afgebroken,
hetzij door den overvloed, hetzij door het gebrek aan water. Er is
veel productie van rijst en van kokosnoten-olie tot verlichting. Van
Cabatuan gingen wij naar Janiuay, waarmede wij onze dagreize en ons
bezoek in het binnenland eindigden. Deze plaats wordt op de oude
kaarten der provincie Matagul genoemd en telt ongeveer hetzelfde
aantal inwoners als Santa Barbara. Het klooster en de kerk staan op een
eenigzins hoogen grond en leveren een schoon gezigt op over de pueblo
en het omringende land. Vele vrouwen houden zich met den arbeid aan
de werktuigen bezig, maar de landbouw is de voornaamste industrie van
den omtrek. Wij hadden gehoopt den Dingle-berg te bezoeken, waarvan
een der holen of grotten het aanzien moet hebben van een tempel van
schilderachtigen bouw, met rots-kristal en massa's marmer en albast
versierd, die de wanden vormen, terwijl een ander hol uit graniet
bestaat, waarvan men veel op deze plaats vindt,--maar wij moesten naar
Iloilo terugkeeren om met voorname personaadjes aan een diner deel
te nemen, dat, als gewoonlijk, door een bal werd gevolgd. Daar het
huis van den gouverneur zich op eenigen afstand van de stad bevond,
werden wij beleefd onthaald in dat van een der inlandsche kooplieden,
lief aan de kade van de rivier gelegen. Verscheidene monniken,
die onze gastheeren geweest waren, vonden wij hier als gasten, en
het gulle onthaal, dat wij hier ondervonden, regtvaardigde niet de
voortdurende beleefde betuiging van leedwezen over het verschil in
de ontvangst, de lompheden van de inlandsche bedienden (waarmede wij
ons soms vermaakten) en het contrast tusschen de gemakken, die Europa
en die welke eene afgelegene Spaansche kolonie op de Philippijnen
konden aanbieden; maar er heerschten zulk eene gulheid, goed onthaal
en vriendschappelijkheid, dat het onmogelijk was anders dan dankbaar
en tevreden te zijn en wanneer wij op dit ondermaansche al doen wat
wij kunnen, volbrengen wij ruim onzen pligt.

Den volgenden dag maakten wij ons gereed voor een bezoek van de
verschillende pueblos aan de kust, en vroeg in den morgen in onze
rijtuigen stappende, kwamen wij door Molo en Arévalo naar Oton. Arévalo
heeft eenige vermaardheid in de jaarboeken der Philippijnen en had
een bijzonder belang voor den gouverneur, daar hier laatstelijk de
genegenheid der Indianen voor zijn zoon gebleken was, wiens begrafenis
zij met zooveel bijzondere bewijzen van sympathie en leedwezen hadden
vereerd. Arévalo was vroeger de residentie van den gouverneur; zij
werd in 1581 door Ronquillo gebouwd, die haar den naam van zijne
geboorteplaats gaf. Door de Indianen geplunderd, door zeeroovers
aangevallen en terwijl haar bestuur geheel was gedesorganiseerd,
bleef het geruimen tijd verlaten, en daar de zetel der magt naar
Iloilo is overgebragt, levert Arévalo niet veel levendigs op; er
bevinden zich ongeveer 8,000 inwoners in dit district. Te Oton
zagen wij van uit het Augustijner-klooster eene belangwekkende
plegtigheid. Het was op een zondag en bij het verlaten van de kerk
werden de inwoners bij trommelslag gewaarschuwd eene proclamatie van
het Gouvernement te hooren lezen. Zij waren allen in hunne fraaiste
kleederen, en mannen, vrouwen en kinderen vormden een kring rondom
een der inlandsche Indiaansche autoriteiten, die, met luider stemme,
in de Bisajaansche taal het document voorlas, dat hem bevolen was
aan het volk mede te deelen. Er heerschte eene volmaakte stilte
gedurende de lezing en de menigte verspreidde zich rustig. Langs de
kust zijn fortificatiën opgerigt en eene groote verscheidenheid van
fabrikaten werd ons voorgelegd. Er worden veel Engelsche katoenen
twist verkocht, die de schering van de meeste fabrikaten uitmaken
[34]. Wij zagen zijden en katoenen dekens; verschillende soorten van
gekleurde ginghams; weefsels, waarin de vezelen van de abaca en de pina
met onze katoenen draden waren vermengd, waarvan de invoer echter tot
de kleuren is beperkt, die de Indianen zelve niet kunnen verwen. Oton
telt ongeveer 23,000 inwoners. Ik heb opgemerkt dat de evenredigheid
van de geboorten tot de sterfgevallen ongeveer vier tot één staat,
en dat terwijl er vijf geboorten op een huwelijk plaats hebben,
er nog geen derde meer sterft dan huwt, zoodat de vermeerdering der
bevolking zeer groot kan geacht worden. In 1818 bedroeg zij nog geene
9,000 zielen. Tigbauan, met zijne 21,000 inwoners, was onze volgende
pleisterplaats. Zijn algemeen uitzigt gelijkt dat van Oton. Rijst is
de voornaamste landbouw-productie, maar de vrouwen houden zich het
meest bezig met het weven van stoffen, die op de markten in Albay en
Camarines worden verkocht. Wij werden uit het Augustijner-klooster
door een monnik van Giumbal vergezeld, die blijkbaar veel invloed
uitoefende over zijne broeders en over de geheele gemeente. Zijne
conversatie was onderhoudend en leerzaam. Hij had een fraai span
paarden, een schoon rijtuig en hij besteedt zijne ruime inkomsten met
edelmoedige milddadigheid. Om niet te herhalen wat reeds zoo dikwijls
heeft plaats gehad, maakten de Indianen, gedurende onze geheele reis,
feestdagen tot onze ontvangst, die overal het aanzien van publieke
feesten hadden. Nadat de principalia ons tot de kloosters hadden
vergezeld, ik hen bedankt en de gouverneur en de monnik hen hun
afscheid gegeven hadden, werd een aantal jonge meisjes binnengebragt,
wie de bediening van de tafel en van de gasten was opgedragen. Er lag
eene vreemdsoortige afwisseling van nieuwsgierigheid, vrees en eerbied
in haar gedrag, doch zij verzamelden zich rondom mijn armstoel; hare
helderzwarte oogen zagen mij vragend aan en schenen mijne bevelen te
vragen, terwijl eene, die wel eene kleine van den geestelijken vader
scheen, haar hand in de krullen van mijn wit haar stak, die zij eenige
bewondering waardig scheen te achten; maar de monnik zeide mij dat zij
onder elkander vroegen hoe het mogelijk was dat ik een generaal en
voornaam man kon zijn, terwijl ik toch geen goud op mijne kleederen
droeg; ik was niet half zoo fraai gekleed als de ambtenaren, die zij
gewoon waren te zien. Zij waren zeer fier op sommige pina-kleederen,
die zij droegen, en de eene na de andere kwam bij mij om de fijnheid
daarvan te laten zien. Zij droegen zorg mij van cigaren te voorzien
en dat er licht gereed stond als de cigaar uitgebrand was, en toen
wij aan onzen welvoorzienen maaltijd zaten, waren verscheidene bij
de hand om de schotels weg te nemen, andere aan te brengen en toe
te zien of wij wel voorzien waren van de lekkernijen van den dag. Op
onzen terugweg naar Iloilo, vernamen wij dat de principalia van Molo
ons in hunne rijtuigen naar onze woning zouden geleiden; zij wachtten
ons op den grooten weg, zoodat wij te zamen eene geheele processie
uitmaakten. Zij hadden vooraf kapitein Vansittart en de officieren
der Magicienne op hun bal uitgenoodigd en velen wachtten, terwijl
zij tot in den vroegen morgen dansten.

Den volgenden dag verlieten wij Iloilo. De gouverneur en verschillende
van de voornaamste lieden, waaronder zich eene groote groep
Augustijner-monniken bevonden, vergezelden ons met muziek naar het
schip. Drie luide uitroepen van een dankbaar hoerah deden zich van ons
dek hooren en werden vriendschappelijk door onze gastheeren beantwoord
en zoo wenschten wij Iloilo het vaarwel en voortdurend welzijn toe.

Ik heb sir William Hooker, ten behoeve van het Museum der
Koninklijke tuinen te Kew, zestig soorten van hout gezonden, dat in
de noordelijke en westelijke districten van het eiland Panay en in de
provincie Antigue groeit, waarvan de voornaamste zijn: het molave,
het nuttigste en meest vaste van de Philippijnsche houtsoorten, dat
voor alle bouwwerk wordt gebruikt; bancaluag, voor fijn werk; dungon,
voor schepen en gebouwen; bagoarour, bouw- en kabinetwerk; lumati,
eene soort van teak; guisoc, eene buigzame soort voor schepen en
huizen; ipil heeft gelijke verdiensten; naga, dat op mahony gelijkt
en voor meubelen wordt gebruikt; cansalod, planken voor vloeren;
maguilomboy, voor hetzelfde doeleinde; duca, baslayan, oyacya,
voor scheepsbouw; tipolo, voor muziek-instrumenten; lanipga, eene
soort van ceder, dat voor graveer- en beeldhouwwerk wordt gebruikt;
bayog, voor masten en raën; bancal, voor zolderingen en graveerwerk;
malaguibuyo, voor vloeren; ogjayan, buigzaam voor verbindingen enz.;
lanitan, voor guitars, violen enz.; janlaatan, voor meubelen; lauaan,
voor schepen; basa, in groote blokken voor bouwwerk en schepen;
talagtag, voor kabinetwerk; nino, de bast, die voor roode en gele
kleurstof wordt gebruikt; bacan, bouten; panao, een medicinaal hout,
dat de Indianen voor zeere oogen gebruiken; banate, eene fijne en
sterke kist- en houtsoort, die voor biljard-queuen naar Europa is
uitgevoerd; bancolinao, ebbenhout; casla, heeft eene vrucht, die op
eene Fransche boon gelijkt, waarvan de olie door de inlanders voor
hunne lampen wordt gebruikt; jaras, voor den bouw van huizen. Men
zal opmerken, dat al deze hunne Indiaansche namen dragen, die de
Spanjaarden ze gewoonlijk geven.

Ten opzigte van den handelstoestand en de vooruitzigten daaromtrent
van al de centrale en zuidelijke eilanden van den Philippijnschen
Archipel, heb ik de meest gunstige bijzonderheden verkregen, die de
vice-consul van Iloilo, de heer Loney, in 1857 aan den consul van
Manilla heeft gegeven en waaraan ik het volgende ontleen.

Dat gedeelte van de Philippijnen, die de Bisajas genoemd worden, kan
men over het algemeen beschouwen als al de eilanden ten zuiden van
Luzon omvattende, ofschoon, strikt genomen, zij alleen beslaan die
van Samar, Leyte, Panay, Negros, Cebu, Bohol (met de onderhoorigheden
Tablas, Romblon, Sibuyan, enz.) en vier provinciën: Misamis, Caraga,
Zamboanga en Nueva Guipuzcoa, van het belangrijke eiland Mindanao,
na Luzon het schoonste en grootste van den Archipel.

De administratie van de inkomsten der Bisajas was vroeger opgedragen
aan een bijzonder bestuur (Gobierno Intendencia de Bisayas) in de stad
Cebu gevestigd, doch daar deze administratie in 1849 is afgeschaft,
staan al de provinciën, wat hare inkomsten betreft, nu gelijkelijk
onder de contrôle van de super-intendencia te Manilla. Terwijl echter
de provinciën en districten van Luzon (met uitzondering van Cavite,
La Isabela, Nueva Viscaya, El Abra, San Mateo en La Union) door
burgerlijke ambtenaren (alcaldes mayores) worden bestuurd, is het
beheer over de Bisajas opgedragen aan militaire beambten (gobernadores
militares y politicos) van den rang van kapitein tot kolonel, die bij
vele gelegenheden worden bijgestaan door een luitenant-gouverneur,
een civiel beambte en gewoonlijk door een regtsgeleerde, die kennis
neemt van alle gewone civiele en criminele zaken.

De groep der Bisajas wordt meestal door een ras bewoond, dat in alle
hoofdtrekken op het Tagalog- en andere Maleische rassen van Luzon
gelijkt. Hunne taal kan als een dialect van het Tagalogsch worden
aangemerkt, ofschoon de klank harder is en het niet zoo woordenrijk,
zoo verfijnd en aan grammaticale regels onderworpen is als deze laatste
tongval. In het Bisajaansch vindt men meer Maleische woorden dan in de
op Luzon gesproken dialecten. De inlanders van deze eilanden en die
van Luzon verstaan elkander slecht, ofschoon hunne talen blijkbaar
van dezelfde hoofdtaal zijn afgeleid.

De Bisajas leveren een gehard, zeevarend volk, maar als regel kan
eene algemeene neiging tot luiheid, die aan den Philippijnschen
«Indiaan» wordt toegeschreven, in een welligt nog hoogeren graad worden
toegeschreven aan de bewoners van de geheele zuidelijke groep, en maakt
tegenwoordig, bij gemis aan eenige doelmatige middelen tot dwang,
een der voornaamste hinderpalen uit tegen eene snellere uitbreiding
van den landbouw door de invoering van Europeesch kapitaal.

De Christen-bevolking van de Bisajas wordt gerekend als volgt:


     Samar                                     118,000
     Leyte                                     115,000
     Romblon                                    16,600
     Panay:
        Capiz                                  135,000
        Iloilo                                 450,000
        Antique                                 80,000
     Cebu en Bohol                             385,200
     Negros                                    108,000
     Calamianes                                 18,000
     Mindanao:
         Misamis                                44,500
         Carago (Surigao)                       15,300
         Nieuw Guipuzcoa (Bislig en Davao)      11,200
         Zamboanga                              12,000
                                             ---------
                                 Totaal      1,508,800


Onder deze zijn niet begrepen de onafhankelijke stammen, die de bergen
in het binnenland bewonen; men kan hun aantal eenigzins berekenen
uit eene aanteekening van het aantal dergenen, welke in 1849 in de
onderstaande provinciën hebben gewoond, als:


          Misamis                               66,000
          Samar                                 25,964
          Leyte (niet met zekerheid bekend).
          Negros                                 8,545
          Panay                                 13,900
          Cebu                                   4,903
                                               -------
                                   Totaal      119,312


De meeste niet-onderworpen stammen (vooral Mohammedanen) bewonen
Mindanao, waarvan de totale bevolking algemeen op bijna een millioen
zielen wordt berekend.

Het eiland Panay, gunstig omstreeks het centrum van de groep der
Bisajas gelegen, is aan zijn naaste punt, zijnde Potol--op 11°
48' NB. en 122° WL. van Greenwich--180 mijlen in een regte lijn
van Manilla verwijderd. Het is bijna driehoekig gevormd en heeft
eene uitgestrektheid van ongeveer 300 mijlen. Het is het vijfde in
grootte van de Philippijnsche eilanden en volgt in dit opzigt op
Luzon, dat 1,059, op Mindanao, dat 900, op Paragua, dat 420, en op
Samar, dat 390 mijlen in omvang heeft, doch hoezeer kleiner dan de
zoo even genoemde eilanden, is het, na Luzon, het meest bevolkte van
den Archipel, wanneer Mindanao, met zijne onbekende bevolking van
voormelde onafhankelijke stammen, daarbuiten gerekend wordt.

Panay is verdeeld in de drie provinciën Capiz, Antique en Iloilo,
die te zamen eene bevolking van ongeveer 665,000 zielen hebben.

Capiz beslaat het geheele noordelijke gedeelte van de kust van Panay,
een afstand van 77 mijlen. Zijne grenzen in het binnenland kunnen
bepaald worden door een kromme lijn, die een weinig ten oosten van Punt
Bulacan begint, langs de Pico de Arcangel, in de Siauragan-bergen, en
westwaarts naar Pandan, aan de kust loopt. Zijne hoofdstad is Capiz,
aan de rivier van dien naam gelegen. Ofschoon ten zuiden en ten westen
door eene ongeregelde serie van bergketenen afgebroken, bestaat het
grootste gedeelte van het grondgebied van Capiz uit uitgestrekte laag
liggende vlakten, die rijst in groote hoeveelheid produceren. Het
eiland bezit een paar goede havens, vooral die van Batan en Capiz
zelf, aan de zamenvloeijing van de rivieren Panay en Capiz gelegen,
biedt eene veilige ankerplaats aan. De belasting-betalende bevolking
wordt officiëel op 135,000 zielen berekend.

Antique neemt de westelijke zijde van het eiland in, langs eene
uitgestrektheid van 84 mijlen--van punt Naso ten zuiden tot Pandan
ten noorden--is van driehoekigen vorm en wordt aan het noorden door
de provincie Capiz, ten zuiden en oosten door Iloilo en ten westen
door de zee begrensd. Antique is zeer bergachtig en, betrekkelijk
dun bevolkt, produceert het tegenwoordig niet veel voor den uitvoer,
vooral ook omdat de meerdere ontwikkeling van zijne hulpbronnen
wordt belemmerd door het gebrek aan goede havens, waarvan het geen
enkele langs de geheele linie van de kust bezit. Aan zijne hoofdstad
en haven, San José de Buenavista, is een zeebreker in aanbouw, die,
wanneer hij voltooid zal zijn, meerdere levendigheid aan den handel
in de provincie zal bijzetten, omdat de vaartuigen hier dan het
geheele jaar door zullen kunnen laden. Te San José nemen vreemde
walvischvaarders en andere schepen niet zelden water en provisie
in. Het aantal zijner inwoners, behalve de remontados en monteses,
die de berg-districten bewonen, wordt op 80,000 zielen berekend.

Iloilo strekt zich over het zuid-oostelijke gedeelte van het eiland
uit, is mede driehoekig gevormd en grenst ten noorden aan Capiz, ten
westen aan Antique en ten zuid-oosten aan den zeearm, waardoor het
van het eiland Negros wordt gescheiden. Dit eiland, dat het grootste,
rijkste en meest bevolkte der drie provinciën is, verdient meer
bijzondere vermelding.

Iloilo, de hoofdstad en de residentie van den gouverneur van het
eiland, is 254 mijlen in een regte lijn van Manilla verwijderd, en
wordt door Spaansche hydrographen op 10° 48' WL. van de middaglijn
van San Bernardino geplaatst; het is nabij de zuid-oostelijke grens
van het eiland, digt aan de zee, aan den oever van het enge kanaal
gelegen, dat door het eiland Giumaras wordt gevormd, hetwelk tegenover
Iloilo op een afstand van 2 1/2 mijlen van het Panay-strand ligt. De
stad is voornamelijk op lagen, moerassigen grond gelegen, en staat
bloot aan den invloed van het getij; zij ligt deels tegenover de
zee en deels langs den regter oever van eene kreek of inham, die
naar Jaro leidt, en ontmoet, na een halven cirkel te beschrijven,
op nieuw de zee bij Molo. Hoezeer de voornaamste zeehaven en zetel
van het Gouvernement der provincie, is de bevolking niet zoo sterk
als die van vele steden in de nabuurschap. Zij bedraagt tegenwoordig
niet meer dan 7,500 zielen, terwijl die van Jaro, Molo en Oton,
steden in de onmiddellijke nabijheid gelegen, respectievelijk
33,000, 15,000 en 20,000 zielen sterk zijn. Deze betrekkelijke
schaarschheid van inwoners ontstaat hoofdzakelijk uit het gebrek
aan ruimte voor verdere uitbreiding aan de enge landtong, waarop
de stad hoofdzakelijk is gebouwd. Deze hinderpaal tegen de verdere
vermeerdering van de bevolking zou in den loop der tijden uit den weg
geruimd kunnen worden, daar doeltreffende maatregelen zijn genomen
om de bevolking meer landwaarts te brengen; onder anderen behooren
daartoe de oprigting van een nieuw gouvernementshuis en publieke
bureaux op een meer centraal punt; de voorgenomen verplaatsing van
de tegenwoordige kerk naar eene meer voordeelige en opene plaats
en het scheppen van nieuwe en meer directe wegen (thans in aanleg),
die naar en van de naburige volkrijke steden leiden.

Niettegenstaande het gebrek aan meerdere ruimte, is de grootte en de
belangrijkheid der stad in de laatste jaren merkbaar toegenomen,
terwijl het aantal Europesche inwoners, dat in 1840 slechts
3 bedroeg, in 1857, 31 in Iloilo en 30 in de overige steden der
provincie beliep. De meesten dezer kwamen in de jaren 1855 en 1856
aan, en het gevolg van deze vermeerdering van Europeanen, hoezeer
hun aantal nog klein is, toont zich reeds in de daarstelling van
nieuwe gebouwen en de plannen tot oprigting van vele anderen. De
rijzing van de waarde der eigendommen blijkt uit het feit, dat het
huis, waarin het vice-consulaat is gevestigd en dat van hout met
een palm-dak is gebouwd, voor 33 dollars per maand of ongeveer 80
pd. st. per jaar verhuurd wordt. De waarde van land ter bebouwing is
ook in evenredigheid toegenomen.

De bevolking der provincie wordt officiëel op 511,066 zielen
aangegeven, maar er bestaat reden hier aan eene belangrijke
overdrijving te denken en het getal op niet meer dan 400 à 450,000
te schatten.

De haven van Iloilo, hoezeer wel beschermd en van nature goed, is
niet van inconveniënten ontbloot; zij kunnen echter met weinig moeite
verholpen worden en, voorzien van eene der uitmuntende kaarten door
de Comision Hidrografica (en wanneer men van het noorden komt met
eene loods) kunnen groote schepen veilig binnenvaren.

Het eiland Guimaras, dat 22 mijlen lang en 3 mijlen breed is, vormt
tegenover Iloilo een beschutte passage, die ongeveer noordelijk en
zuidelijk loopt, 2 1/2 à 6 mijlen breed is, diep water en eene goede
ankerplaats heeft. Het binnenkomen in deze passage van het zuiden wordt
voor een groot gedeelte beperkt door de Oton-ondiepte (Bajo de Oton),
die zich op een belangrijken afstand van het Panay-strand uitstrekt en
ter lengte van ongeveer eene mijl het doelmatige kanaal dààr tot eene
breedte van ongeveer twee mijlen uitbreidt. Dit is intusschen geen
hinderpaal voor groote schepen gedurende den zuidwest-mousson (vooral
als het kanaal behoorlijk is uitgebaggerd), daar de passage geheel
zuiver is, zoover het zich uitstrekt, terwijl bij een tegenwerkenden
noord-oost-mousson zij zich kunnen doorwerken of slepen met het getij,
als zij op Guimaras aanhouden, welks kust zuiver is en tot digtbij
diep water heeft, zoodat zij, zoo noodig, aan het uiteinde van de
ondiepte kunnen ankeren, die vasten grond aanbiedt en die men, daar
zij uit zacht zand bestaat, veilig kan naderen. Deze geheele kust,
door Guimaras, het Panay-strand en voor een belangrijk gedeelte
door het eiland Negros beschermd, biedt eene veilige ankerplaats
aan in den noord-oost-mousson, terwijl de schoone haven van Buluanga
of Santa Ana, aan het zuidwestelijke gedeelte van Guimaras gelegen,
die zeer geriefelijke toegangen heeft voor vaartuigen van de grootste
tonnenmaat, in bijna alle omstandigheden eene schuilplaats aanbiedt. De
kustvaartuigen naderen den tegenovergelegenen of noordelijken
toegang gewoonlijk door de keten van kleine eilanden (Gigantes, Pan
de Azucar, Sicogon, Apiton, enz.), gezamenlijk de Silanga genaamd,
die aan de noordoost-kust van Panay gelegen zijn en eene uitmuntende
wijkplaats langs een geruimen afstand aanbieden voor vaartuigen, die
in den handel met Manilla en de meest zuidelijke Bisajas gebruikt
worden. Maar hoezeer onder deze eilanden goede ankerplaatsen zijn,
vooral te Pan de Azucar en Tagu, zou het voor zwaar beladen vaartuigen
voorzigtiger zijn, ingeval men niet practisch bekend is met het
getij en de stroomen, het meer buitenwaarts gelegen kanaal tusschen
de Silanga en het eiland Negros te nemen. Na de Calabazas-rotsen en
Pepitas-ondiepte te zijn voorbijgevaren en het kasteel of blokhuis
van Banate te hebben aangedaan (dat vroeger, even als vele andere,
langs de Philippijnsche kusten is gebouwd, ter verdediging tegen de
zeeroovers van de Soeloe-zee), wordt de koers zuidelijk genomen, tot
dat een groep van zeven merkwaardige rotsen, de «zeven zonden» genaamd,
in het gezigt komt, waarnaar men dan regtstreeks stevent, wel zorgende
de Iguana-bank te vermijden, die naauwkeurig op de genoemde kaarten
is aangeduid; ten zuiden van het Iloilo-fort kunnen dan vaartuigen
van zekere tonnemaat de kreek binnengaan, of, zoo zij te groot zijn,
naar de oostzijde van het fort stevenen, waar zij tegen den wind en
de gestrengheid van het getij beschut zijn. De diepte van het water
aan den slagboom bij den ingang van de kreek, bedraagt ongeveer vijf
vademen bij laag water; maar op weinig afstands verder, meer inwaarts,
daalt het water tot vijftien voet bij laag water en wordt dan weder
dieper. Daar de rijzing en daling zes voet bedraagt, kan een vaartuig
van 300 ton, dat, geladen, een diepgang van 16 tot 18 voet heeft,
gemakkelijk met eene volle lading passeren. Met eene maal-machine,
die gebruikt wordt om den modder te verwijderen, dien men op de meer
ondiepe plaatsen bij den ingang heeft laten ophoopen, kunnen schepen
van bijna elke diepte hunne ladingen landinwaarts voltooijen. De Santa
Justa, een Spaansch schip van 700 ton, laadde in 1851 het gedeelte
eener tabakslading in de kreek en het overige daar buiten.

Het dient opgemerkt te worden dat, daar de banken der kreek uit zachten
modder bestaan, men weinig of geen gevaar loopt vast te raken. Wanneer
men ongeveer anderhalve mijl op de kreek is doorgevaren (die van 1
tot 3/4 mijl in breedte verschilt en voldoende beschutting voor wind
en zee aanbiedt), komen de kustvaartuigen tot bijna voor de woningen
van de reeders en hebben het groote voordeel aan de pakhuizen te
laden en te lossen zonder booten behoeven te gebruiken.

Van dit punt af, strekt de kreek zich tot Molo uit. Vroeger was
men gewoon met de kustvaartuigen zoo noodig tot Molo te varen,
maar daar de ophaalbrug, waardoor de schepen gingen, versleten is
en de tegenwoordige brug (die nu in slechten toestand verkeert)
geene middelen van doortogt aanbiedt, blijven zij te Iloilo, waar de
handelaren van Molo hunne magazijnen hebben overgebragt.

De uitvoerhandel van Iloilo, die zich tot nog toe tot de haven
van Manilla en de naburige eilanden beperkte, wordt tegenwoordig
hoofdzakelijk gedreven door vier Spaansche firma's, die te Iloilo
wonen en de betere soort van inlandsche vaartuigen bezitten, die deze
haven uitzeilen, maar er is ook nog een belangrijk aantal mestizen,
voornamelijk van Chinesche afkomst, die in de naburige steden Molo en
Jaro wonen en waarvan vele vaartuigen bezitten en belangrijke sommen
in den handel bezigen.

De voornaamste producten van uitvoer zijn tabaksbladeren, suiker,
sapanhout, rijst in den bolster (of padie), hennep en huiden,
behalve andere artikelen in geringer hoeveelheid, waaronder hoorn,
beche-de-mer, paarlemoerschelpen, bijenwas, riet enz. en een groot
aantal inlandsche gefabriceerde goederen. Blad- of ongefabriceerde
tabak, is tegenwoordig het meest belangrijke artikel en dat, hetwelk
de Spaansche handelaren als het meest lucrative hebben bevonden. Zij
koopen het van de kleine inlandsche planters en verzenden het naar
Manilla tot uitsluitenden verkoop aan het Gouvernement, tegen prijzen
die de factory-taxateurs bepalen, naarmate van de grootte en kwaliteit
van het blad. Van Iloilo werden zoo wat 30,000 quintals in 1856 naar
Manilla verscheept en van Capiz 20,000; ongeveer 50,000 quintals
worden van de jaarlijks in Panay geproduceerde bladen uitgevoerd.

De uitvoer van tabak naar Manilla, tot het jaar 1845, beliep in deze
provincie niet meer dan 10,000 quintalen per jaar; maar nadat in dat
jaar de agent van een firma uit Manilla de gewone lage prijzen, die de
handelaren uit Iloilo betalen, van 10 realen tot een gemiddelden prijs
van 20 tot 21 realen voor de drie eerste kwaliteiten had verhoogd,
was de uitvoer spoedig tot 24,000 quintalen gestegen.

Toen het gouvernement zijn aandacht op het toenemend gewigt van dit
product had gevestigd, besloten de gouverneur en eenige inzamelaars
een systeem van «collecion» in te voeren, gelijk de «colleciones» die
te Cagajan, La Union en Nueva Ecija bestaan. Door dit systeem werd de
aankoop van en de uitvoer naar Manilla der particuliere handelaren,
ofschoon niet bepaald ontzegd, (zoo als in de evengenoemde provinciën)
zóózeer benadeeld door de onbillijke mededinging met het gouvernement
(waaraan de particuliere koopers ten laatste moesten verkoopen wat
zij verscheepten), dat de totale uitvoer van Iloilo gedurende de zes
jaren van 1848 tot 1853 van 25,000 tot 18,900 quintalen daalde. In
dit laatste jaar werd de collecion ontbonden. In 1853 werd aan
eene maatschappij, die zich te Madrid had gevormd, het uitsluitend
privilegie toegestaan van de fabrikatie en uitvoer van cigaren en
tabaksbladen naar vreemde markten. Een groot en uitgebreid steenen
factorij-gebouw werd nabij Iloilo opgerigt, de fabrikatie van cigaren
georganiseerd en aankoop van bladen gedaan, terwijl ten laatste de
operatiën der maatschappij werden uitgestrekt tot den bouw van de
plant in verschillende gedeelten van de provincie. Eene clausule
in haar reglement belette de maatschappij echter de factorijen te
Manilla, wanneer dit noodig was, van eene belangrijke jaarlijksche
hoeveelheid tabaksbladen en cigaren te voorzien, zoo noodig
gelijkstaande met het bedrag dat jaarlijks in de provincie uit andere
bronnen werd verkregen. Dien ten gevolge werden de aanvragen voor
de Manilla-factorijen (naar men zegt met voordacht vermeerderd door
de vijandige gezindheid van den toenmaligen Intendente de Hacienda
jegens de maatschappij) zoozeer uitgebreid, dat de maatschappij
in werkelijkheid van de gelegenheid beroofd werd voor hare eigen
rekening te handelen, en na een bestaan van ongeveer drie jaren moest
zij ontbonden worden, met het verlies van een belangrijk gedeelte van
het oorspronkelijk gestorte kapitaal. Zoo de autoriteiten van Manilla
tot hare ontwikkeling hadden medegewerkt, dan waren de resultaten,
hoezeer noodwendig belemmerd door het schadelijke beginsel, aan alle
monopoliën verbonden, gunstiger geweest, daar, met de vrijheid tot
fabrikatie van en verscheping naar vreemde markten, zij goede prijzen
had kunnen maken en de kultuur van de tabaksplant uitbreiden. Een feit,
in verband met dit onderwerp beschouwd, is dat een der Europeanen,
die vroeger in dienst van de maatschappij was geweest, sedert cigaren
voor lokaal verbruik had gefabriceerd, die hij tegen 8 dollars per
duizend verkocht, terwijl zij bijna, zoo niet geheel, van dezelfde
kwaliteit waren als de «Imperiales», die in de factorij te Manilla
tegen 25 dollars worden gefabriceerd.

Sedert 1853 en gedurende de operatiën van de maatschappij, zijn de
aankoop en verscheping van tabak door particulieren weder op den
ouden voet teruggebragt, en terwijl het op die wijze verscheepte
bedrag gestadig, hoezeer zeer langzaam, is vermeerderd, zijn de
prijzen weinig stijgende gebleven. De hoogste prijzen echter, die
de plaatselijke handelaren de inlandsche planters kunnen aanbieden,
zijn niet hoog genoeg om eene snelle uitbreiding der aanplant te
verkrijgen, of de laatste er toe te leiden tijd en werk genoeg te
besteden tot verbetering van de hoedanigheid der plant, waarvan de
geschikte kultuur speciale aandacht vereischt en meer kapitaal en
intelligentie, dan het in hunne magt is aan te wenden. De verschepers
te Iloilo klagen over de arbitraire wijze, waarop de verdeeling
der soorten te Manilla plaats vindt, en over het feit, dat, zelfs na
aflevering van de tabak in de gouvernements-pakhuizen, zij geheel voor
hunne risico wordt gehouden, tot dat zij onderzocht, herpakt en voor
de verscheping naar Spanje gereed is. De uit Iloilo verzonden soorten
worden verdeeld in de eerste (waarvan onder het tegenwoordige stelsel
eene zeer kleine hoeveelheid wordt geproduceerd), tweede, derde,
vierde en vijfde soort, en al wat de onderzoekers te Manilla van de
vijfde soort afkeuren, wordt achtergehouden en verbrand, ofschoon aan
den verkooper daarvoor geen tegemoetkoming wordt verleend. De prijzen,
die de factorij voor de vermelde kwaliteiten geeft, zijn 7.75, 6.75,
5.25, 4 en 3 dollars per quintal respectievelijk. De plant wordt in
Januarij gezaaid en het grootste gedeelte van den oogst komt in Mei
en Junij binnen. De bodem van het grootste gedeelte der Bisajas is
gunstig voor den groei van de tabak. Het eiland Negros produceerde
vroeger ongeveer 8000 quintals, van zeer goede kwaliteit, die de
handelaren van Iloilo, door middel van hunne agenten, gewoon waren
te koopen van de onafhankelijke stammen in het binnenland, maar
daar de maatregelen, door den tegenwoordigen gouverneur genomen om
de laatsten te onderwerpen, in 1856 hebben geleid tot het verslaan
van vele honderden en de verdwijning van de overigen, hebben de
toevloeijingen uit die bron tegenwoordig opgehouden te bestaan. Cebu
produceert ongeveer 15,000 quintalen van veel minder kwaliteit. Te
Leyte, vooral in het district Moasin, groeit tabak van uitmuntende
kwaliteit en kleur, maar zij wordt niet genoeg geproduceerd om in
groote hoeveelheid voor den uitvoer naar Manilla te worden gezonden,
en wordt dien ten gevolge bijna uitsluitend in de Bisajas gebruikt,
waar zij op hoogen prijs wordt gesteld. In Samar groeit ook tabak
voor plaatselijk gebruik. De fabrikatie van cigaren is in de Bisajas
vergund, doch niet ter verkoop te Manilla of elders.

Voor het oogenblik heeft de uitvoer van tabak van Panay en de overige
eilanden weinig direct belang voor Britsche of vreemde kooplieden,
daar de transactiën met het Gouvernement, zoo als zij thans geleid
worden, van geen bevredigenden aard zijn. Het behoeft intusschen niet
gezegd te worden, dat, zoo het bestaande Gouvernements-monopolie
werd afgeschaft en vervangen door een systeem van verpachting van
landerijen, eene directe grondbelasting op de hoeveelheid die verbouwd
wordt of een regt op den uitvoer, en zoo de vrije fabrikatie voor
en directe verscheping naar eene vreemde markt werden vergund,--de
uitvoer van Panay onmiddellijk van groot gewigt voor den vreemden
handel zou worden. Daar de grond van een groot gedeelte van het eiland
zeer goed voor de kultuur van de plant geschikt is, zou de uitvoer,
onder den prikkel van veel hoogere prijzen en ten gevolge daarvan,
de aanwending van meer en beter besteed kapitaal, vatbaar zijn voor
groote uitbreiding, vooral wanneer, hetgeen hoogst waarschijnlijk
het geval zou zijn, de kultuur door Europeanen werd ondernomen en
het tegenwoordige systeem van bebouwing van kleine strooken door
inlanders, plaats maakte voor kultuur op eene groote schaal, zoo als
in Cuba. De voordeelen, die de inlandsche bevolking zouden ten deel
vallen door de opening van meerdere bronnen van industrie, behoeven
niet aangewezen te worden.

De quaestie van de opheffing van het bestaande monopolie is van groot
gewigt voor de Philippijnen en het is te hopen dat het Gouvernement te
Madrid, aangemoedigd door de voordeelige resultaten van de opheffing in
1819 van het monopolie in Cuba, spoedig zal besluiten de zwarigheden
te trachten uit den weg te ruimen, die thans de quaestie omgeven,
vooral daar hare oplossing jaarlijks dringender en meer van de zijde
èn van Europeanen èn van inlanders verlangd wordt.

Suiker, als een artikel van uitvoer, mag gezegd worden tot nog
toe betrekkelijk in de ontkieming te zijn. Uit een uittreksel van
aanteekeningen van provinciale ladingen, die dagelijks door den Boletin
Oficial van Manilla worden gegeven, blijkt dat bijna 12,000 pikols in
1856 uit deze provincie naar Manilla gingen, waarvan men kan aannemen
dat ongeveer 3,000 van de Isla de Negros werden overgebragt en naar
de hoofdstad verzonden als Iloilo suiker. Zoo groot is de prikkel
geweest, dien de hooge prijzen aan dit artikel hebben gegeven, dat
de hoeveelheid, alleen uit Iloilo uitgevoerd, niet minder dan 20,000
pikols bedroeg, of, met bijdragen van Negros, ongeveer 25,000 pikols,
of bijna 1,600 vaten, en zoo de tegenwoordige snelle uitbreiding of
aanplant gedurende drie jaren in dezelfde mate voortging, zou het
uitvoerbare bedrag in dien tijd, dewijl er geen gebrek aan geschikt
land bestaat, bijna 80,000 pikols of 5,000 vaten bedragen, hetgeen
nog voor verdere vermeerdering uit andere bronnen vatbaar is, zoo
vreemde vaartuigen zouden beginnen in deze haven te laden [35]. Op
het eiland Negros, van waar de reis zes tot tien uren duurt, en
waarvan de grond buitengewoon vruchtbaar is en onmetelijke plekken
bezit, die bijzonder geschikt zijn voor de suiker-kultuur, heeft
eene gelijke uitbreiding der kultuur plaats, in spijt van den grooten
hinderpaal, die de betrekkelijke schaarschte der bevolking veroorzaakt,
en waardoor alleen deze provincie geen grootere hoeveelheid suiker en
hennep voortbrengt dan eenige andere in de Philippijnen. Tegenwoordig
produceert Negros ongeveer 14,000 pikols of bijna 900 vaten suiker,
waarvan meer dan twee derden direct naar Manilla gaan en het overige
langs den weg van Iloilo verzonden wordt. Er is bovendien nog eene
goede bron, waaruit suiker (ingeval vreemde vaartuigen te Iloilo
laden) zou kunnen worden geput op het aangrenzende eiland Cebu, dat
meer dan 90,000 pikols of 5,695 ton produceert voor de Manilla-markt
en slechts twee of drie dagen varens van Iloilo is verwijderd.

De werking van den prikkel, door de tegenwoordige prijzen gegeven,
zal men begrijpen, wanneer men in overweging neemt dat de waarde van
Iloilo-suiker, die in vroegere jaren tot 1855 in het algemeen van 2 tot
2.10 dollars per pikol op de Manilla-markt had bedragen, nu 5.68 3/4
dollars per pikol te Manilla beloopt, tegen 3.2 tot 3.3 dollars, met 25
pCt. voor premie op zilver, of gelijk 4.06 tot 4.21 1/2 dollars hier,
en zoo lang de prijs te Manilla niet beneden 3 dollars per pikol van
140 pond daalt, zal de aanplant worden uitgebreid. In de laatste jaren
was door de onevenredig lage prijzen, die te Manilla betaald werden, de
suiker-kultuur in vele districten ter zijde gesteld als improductief,
maar gedurende de jaren 1858 en 1859 is zij snel toegenomen, vooral
sedert de invoering van een zuiniger soort van fornuis, waarin het
uitgeperste riet in vrij aanzienlijke mate wordt gebruikt in plaats
van het vele hout, dat vroeger verbruikt werd.

De zeer gebrekkige wijze van behandeling door de inlandsche en
mestizen-planters is oorzaak dat in Iloilo geen betere soort suiker
wordt geproduceerd, en al wat naar Manilla wordt verzonden, kan
men als «ordinair ruw» aanmerken, maar de korrel is gewoonlijk zeer
goed en wanneer zij de verdere behandeling in Engeland en Australië
ondergaat, levert zij fijne kandij op, die zeer gewild is voor het
uitdampen in de Glasgow-raffinaderijen. Zoo een beter stelsel van
vermaling en koken hier was ingevoerd, zou suiker van eene uitmuntende
kwaliteit worden geproduceerd, en het is zeer te wenschen dat eenige
Europeanen met voldoend kapitaal en ervaring etablissementen in deze
nabijheid zouden oprigten. Tegenwoordig bestaat geen enkele ijzermolen
op het eiland. De ongeraffineerde suiker van de Philippijnen op gewone
tijden, zelfs onder de tegenwoordige gebrekkige en kostbare wijze van
productie, wordt voor de goedkoopste in de wereld gehouden. De enkele
Europeanen, die zich thans in dit gedeelte met de suikerkultuur bezig
houden, zijn een Fransche planter te Negros, die uitmuntende suiker
produceert (welke altijd ruim 1 dollar per pikol meer dan die van
Iloilo gewoonlijk opbrengt), en een planter van dezelfde natie in
die provincie, die laatstelijk op eene kleine schaal is begonnen.

Wanneer men de bovenvermelde prijzen als basis neemt (4.21 1/2
dollars hier tegen 5.68 3/4 dollars te Manilla), is het verschil
ten gunste van de plaats van productie nu 1.47 1/4 dollar per pikol,
maar wanneer men aanneemt dat de vreemde exporteur die 47 1/2 centen
hier moet geven, ten einde een zoodanig gedeelte van den oogst te
verzekeren als noodig zou zijn een vaartuig te beladen, zou er nog
eene belangrijke winst van 1 dollar per pikol overblijven, of 17 1/2
pCt. minder dan de kosten te Manilla. De vrachten naar Manilla, die
tegenwoordig door de kustvaartuigen worden geladen, kosten 50 cents per
pikol. De geheele suikeroogst wordt van Februarij tot Maart afgeleverd.

Sapanhout wordt in belangrijke hoeveelheid uit de provincie Iloilo
uitgevoerd. Het wordt hoofdzakelijk geproduceerd in de nabijheid van
de zuidelijke kuststeden Guimbal, Miagao en San Joaquin (waarvan de
verste twintig mijlen van Iloilo is verwijderd), van waar het grootste
gedeelte ter zee naar Iloilo wordt verzonden voor den uitvoer naar
Manilla en het overige direct uit Guimbal verscheept. In 1858 werden,
volgens de onvolledige aanteekeningen van den Boletin Official,
32,723 pikols of 2,045 vaten naar Manilla en 789 pikols uit Antique
verscheept.

De hooge prijzen, die te Manilla betaald werden, hadden de vorming
van nieuwe plantaadjes ten gevolge, waardoor de uitvoer nog meer zal
toenemen. Eene groote hoeveelheid wordt jaarlijks naar Singapore en
Amoy verzonden en maakt het geheel der lading van die vaartuigen uit,
welke te Manilla naar eerstgenoemde haven wordt verzonden. De qualiteit
van het Iloilo-sapanhout zou nog beter zijn, zoo de inlanders niet
een groot gedeelte afsneden vóór dat de boomen voldoende gegroeid
zijn. Wanneer men het behoorlijk laat ontwikkelen, moet het even goed
of nog beter zijn dan dat van Misamis of Bolinao, die thans de beste
kwaliteiten op de Manilla-markt brengen. Daar zoowel de verkoopers
als de makelaars het hout zoo spoedig mogelijk na het afsnijden
trachten af te leveren, moet het verlies aan gewigt op de reis naar
Manilla somtijds meer dan 12 à 14 pCt. bedragen. De tegenwoordige
prijs van het sapanhout, dat te Iloilo wordt afgeleverd, bedraagt,
met inbegrip van 25 pCt. voor kosten van zilver, 1.08 dollars per
pikol tegen den koers te Manilla van 1.75 tot 1.875 dollars, waarbij
eene aanzienlijke tijdbesparing komt ten gunste van schepen, die hier
voor eene vreemde markt laden. De vrachtprijzen naar Manilla bedragen
31.25 cts. per pikol.

Hennep (zoogenaamd, ofschoon het in wezenlijkheid het product van eene
soort plantaan is), die in Iloilo wordt geproduceerd, heeft meestal
een langen, witten vezel, gelijk die op de Londensche markt als
«Lupiz» bekend is, welke in de inlandsche fabrieken wordt gebruikt;
men hecht er thans weinig aan als een artikel van uitvoer. Maar
ofschoon Iloilo weinig of geene overproductie van hennep oplevert,
brengen de kleine kustvaarders hier zoo wat 350 vaten uit de naburige
eilanden en provinciën Leyte, Samar, Negros, Camarines en Albay,
die op deze plaatsen in ruil voor de padie en de inlandsche goederen
der provincie wordt genomen.

Zoowel Leyte als Samar produceren tegenwoordig groote hoeveelheden
uitmuntende hennep voor de Manilla-markt, vooral eerstgenoemd eiland,
en de reis daarheen gedurende het grootste gedeelte van het jaar is
zóó kort (tegenwoordig nemen vaartuigen aan in zes dagen daarheen te
gaan en in twee dagen de terugreis te doen), dat, zoo de inlandsche
handelaren een gereede markt te Iloilo zouden vinden, tegen prijzen,
betrekkelijk gelijkstaande met die van Manilla, meer dan waarschijnlijk
eene belangrijke hoeveelheid meer naar Iloilo in plaats van naar de
hoofdstad zou worden verzonden.

Op het eiland Negros neemt de productie zeer snel toe; een groote
hoeveelheid werd gedurende 1858 geplant, daar verscheidene pueblos en
districten stukken gronds voor meer dan 100,000 en 200,000 planten
bezitten, die in de twee volgende jaren in gebruik zullen komen,
en daar de plant merkwaardig is om hare groote voortteelende kracht,
zou de te verkrijgen hoeveelheid jaarlijks in een dubbele verhouding
vermeerderen. De uitvoer van hennep van het Isla de Negros bedraagt
thans 13 à 14,000 pikols of ongeveer 850 vaten per jaar, vooral uit
de haven van Dumaguete, aan de oostelijke zijde van het eiland.

Wanneer men in aanmerking neemt dat in 1831 de geheele uitvoer van
hennep uit de Philippijnen niet meer dan 346 vaten bedroeg, dat hij
in 1837 reeds tot 3,585 vaten was gestegen, en dat gedurende het
jaar 1856 niet minder dan 22,000 vaten uit Manilla naar de Vereenigde
Staten en Europa werden verzonden, dan zal men zich eenig denkbeeld
kunnen vormen van de toekomstige resultaten van dit belangrijke
artikel op het vruchtbare eiland Negros, zelfs bij den bestaanden,
reeds genoemden hinderpaal van eene schaarsche bevolking. Ik hecht te
meer aan de feiten betreffende Negros, omdat dit eiland door zijne
onmiddellijke nabijheid, ingeval van regtstreekschen uitvoer uit
Iloilo, als een integrerend deel kan beschouwd worden van het eiland
Panay. De hennep, in 1858 uit Capiz verscheept, bedroeg 6,458 pikols
of 400 ton, die vooral echter was vervaardigd van eene mindere soort,
uit de vezelen van de pácul, een wilde soort van de plantaan. Daar
deze mindere soort van hennep echter onvoldoende prijzen oplevert,
meen ik dat de plant, die het echte artikel produceert, nu meer
algemeen te Capiz wordt gecultiveerd. De koers van hennep hier mag
op 5.375 dollars, of met 25 pCt. voor de kosten van zilver, op 6.715
dollars per pikol geschat worden, tegen den koers te Manilla van 7.75
à 8 dollars. De vrachtprijzen naar Manilla bedragen 50 cents per pikol.

Rijst in den bolster of padie is een niet minder gewigtig artikel
in den landbouw van Panay, ofschoon het thans van weinig werkelijk
belang met betrekking tot den vreemden handel is. De jaarlijksche
productie van de provincie Iloilo mag, hoezeer niets zekers daaromtrent
bekend is, op 850,000 zakken worden geschat, waarvan waarschijnlijk
40,000 naar de naburige eilanden en Manilla worden uitgevoerd. Capiz
produceert ongeveer 900,000 zakken en voert ongeveer 100,000 op
dezelfde wijze uit. Antique draagt mede een belangrijke hoeveelheid
bij voor de consumptie van het eiland en voert meer dan 15,000 zakken
uit. Deze hoeveelheden echter moeten als gissingen beschouwd worden
van het tegenwoordige bedrag van consumptie en verzending.

De uitgevoerde padie wordt voornamelijk in kleine schoeners (pancos
en barotos) naar de naburige eilanden Leyte en Samar en ook naar
Camarines en Albay verzonden, in ruil tegen hennep en kokosnotenolie
(welke laatste te Leyte verkregen wordt), die òf naar Iloilo ter
verkoop òf naar Manilla zijn verzonden. Als de prijzen in Manilla eene
voldoende ruimte toelaten (die zij gewoonlijk het geheele jaar doen),
dan wordt eenige padie in die rigting verzonden, welke een deel van de
lading der vaartuigen uitmaakt, die naar de hoofdstad vertrekken. De
uit Iloilo verscheepte padie wordt voornamelijk van de uitgestrekte
vlakten van Dumangas, Zarraga, Pototan, Santa Barbara en Barotac-Viejo
verkregen. Wanneer een groot gedeelte land tot bebouwing werd gebruikt,
zou de vermeerderde opbrengst van deze graansoort geschikt zijn voor
den uitvoer naar China, waarvoor vreemde vaartuigen konden worden
gebruikt, daar zij voortdurend te Sual in Pangasinan zijn, en men kan
gereedelijk aannemen dat in den loop der tijden schepen, die de haven
van Iloilo bezoeken en naar China gaan, natuurlijk bij hunne ladingen
een aandeel van rijst zullen voegen en daardoor de kultuur nog meer
bevorderen. Thans is, ten gevolge van de schaarschte aan rijst in
Camarines en Leyte, de prijs van padie te Iloilo tot 10 realen per
provinciale zak gestegen, die gelijk staat met anderhalf van de maat
(cavan del rey), welke te Manilla gebruikt wordt. De overige artikelen
die uit Panay worden verscheept en eveneens van gewigt zijn voor den
directen uitvoerhandel, zijn:

Huiden van buffels en koeijen, waarvan de uitvoer in 1858 naar Manilla
bedroeg 128 vaten van Iloilo, 60 van Capiz en 24 van Antique. De
prijzen hier, die thans zeer hoog zijn, kunnen op 5 tot 8 dollars
voor buffel- en 10 à 14 dollars voor koeijenhuiden per pikol gerekend
worden.

Horens.--Eene beperkte hoeveelheid uit de drie provinciën. Prijs van
2 à 3 dollars per pikol.

Schelpen.--430 zakken werden in 1858 uit Capiz, 42 uit Antique en 33
uit Iloilo verscheept. Dit artikel, dat vroeger te Manilla 2.50 à 3
dollars per zak heeft gegolden, is later tot 15 dollars gerezen.

Gomelastiek.--2,359 pikols of 147 vaten werden in 1858 van Capiz
naar Manilla verzonden, waar men er gewoonlijk 1.50 tot 3 dollars
per pikol voor betaalt.

Paarlemoerschelpen.--Hiervan kan slechts een kleine hoeveelheid uit
deze haven en uit Capiz verkregen worden; zij worden voornamelijk
uit Soeloe, via Zamboanga, en uit de naburige eilanden van de Silanga
aangevoerd. Zij worden hier gewoonlijk op 18 à 22 dollars per pikol
geschat.

Rotting,--tot het pakken van producten te Manilla gebruikt; 401,000
werden in 1856 uit Capiz; 104,000 uit Iloilo en 97,000 uit Antique
verzonden.

Matten zakken, die uit het blad van den sago-palm vervaardigd en ook
tot inpakking gebruikt worden; 155,850 werden in 1856 uit Capiz naar
Manilla verzonden.

Bijenwas.--Hiervan worden jaarlijks eenige weinige pikols uit de drie
provinciën naar Manilla verzonden.

Gutta-percha.--Eenige hoeveelheid van deze nuttige zelfstandigheid is
van hier naar Manilla verzonden, maar, hetzij ten gevolge van bederf
of wel door onbekendheid met de geschikte wijze van bereiding, er zijn
geene aanmoedigende prijzen voor gemaakt. De boom die ze voortbrengt
en die de Bisajers nato noemen, komt in overvloed in deze provincie
en in Guimaras voor, en zoo het de eigenlijke Isonandra gutta van de
Straits en van Borneo blijkt te zijn, zal het artikel later van groot
gewigt worden. Het monopolie tot verscheping naar Manilla, aan Senor
Elis geschonken, werkt nadeelig op de productie van dit artikel.

Hout,--voor gebouwen en verschillende soorten van hout voor meubelen,
komen in overvloed in Panay voor en de eilanden van de Silanga en
Guimaras zijn bijzonder rijk aan goede boomen. Van daar wordt de
toevoer naar Iloilo en de naburige steden verkregen, alsmede het voor
den bouw van schepen benoodigde, die nu en dan te Guimaras worden
gebouwd, waar nu (1857) een van 350 tonnemaat in aanbouw is, maar tot
nog toe heeft men weinig acht geslagen op de onmetelijke hoeveelheid,
die men kan verkrijgen.

Van andere artikelen, die òf niet geschikt zijn voor Europesche
markten, òf tot nog toe in onbeduidende hoeveelheden geproduceerd
worden, wil ik alleen noemen: cacao, van uitmuntende kwaliteit,
arrowroot, teer, waarvan eene belangrijke hoeveelheid naar Manilla
wordt verzonden, tarwe, die veel in de hooger gelegene districten
van het eiland groeit en waarvan 1,125 zakken in 1856 uit Iloilo en
Antique werden verzonden; maïs, bêche-de-mer, gedroogde groenten
(boonen enz. in groote hoeveelheid), sago, katoen, schildpad,
dassen-huiden, gember en stofgoud.

Gom, verwstoffen en droogerijen van verschillende soorten komen
in overvloed in Panay voor, en er bestaat groote behoefte aan een
wetenschappelijk onderzoek van de vele producten van dien aard, waarvan
weinig of geen gebruik wordt gemaakt. Men moest zich herinneren dat
de meeste der mindere bovengenoemde artikelen ook door de naburige
eilanden geproduceerd worden en dus in groote hoeveelheden konden
worden verkregen, wil men de verwachting dat Iloilo in groote mate
het emporium van den handel der Bisajas zal worden, in de toekomst
verwezenlijkt zien.

Van den mineralen rijkdom van het eiland is weinig of niets met
zekerheid bekend. Goud vindt men in de bedding van eene rivier nabij
Abacá in deze provincie en bij Dumárao in Capiz. IJzer en kwikzilver
moeten ontdekt zijn, het eerste op verschillende plaatsen van het
eiland, en kolen zegt men dat in Antique bestaan, maar dit zijn punten
waarop men tot nog toe weinig acht heeft geslagen. Op eene reis naar
het binnenland met den gouverneur van Iloilo door de Silanga gedaan,
langs het geheele noordoostelijke gedeelte van de provincie en tot de
grenzen van Capiz, nabij Dumárao, werden den heer Loney verschillende
soorten van mineraalstoffen vertoond, die blijkbaar veel ijzer
bevatten. Met betrekking tot dezen togt bevestigt ook de getuigenis van
den heer Loney, uit persoonlijke ondervinding, de berigten omtrent de
vruchtbaarheid van het eiland en den handelsvoorspoed, die het in de
toekomst schijnt te wachten. De wegen zijn in het algemeen tamelijk
goed tot dat de hevige regens van Augustus tot October invallen; maar
tegenwoordig bestaat er op vele plaatsen gebrek aan voldoende bruggen,
hetgeen het vrije vervoer van producten naar de kust belemmert. Het
eiland biedt geen groote oppervlakte genoeg aan tot daarstelling van
belangrijke stroomen en de voornaamste en eenig belangrijke rivier in
deze provincie, de Jalaur, die bij Dumangas in de zee uitloopt en door
middel waarvan een groote hoeveelheid padie naar de kust verzonden en
naar Iloilo overgebragt wordt, kan alleen in het drooge jaargetijde
vaartuigen van zeer weinig diepgang dragen.

Het stelsel van aankoop van producten te Iloilo bestaat, zoo als men
in bijna alle provinciën gewoon is, in het gebruik van makelaars of
personeros, die de producten van de inlandsche en mestizen planters
en handelaren in de verschillende pueblos in het binnenland en langs
de kust koopen en een commissieloon van 5 pCt. op het afgeleverde
bedrag ontvangen. Het is meestal noodzakelijk door middel van deze
makelaars voorschotten te doen op de aanstaande oogst, ten einde
van eenige hoeveelheid zeker te zijn, en aan zulke voorschotten
is altijd eenige risico verbonden. De prijs, voor het artikel te
ontvangen, wordt gewoonlijk bepaald op den tijd van de betaling van
het voorschot en voor alle meerdere productie, die van den planter
ontvangen wordt, wordt de loopende koers tijdens de aflevering algemeen
aangenomen. Ingeval een voortdurende directe handel wordt gevestigd, is
het mogelijk dat hij meer gelijk wordt aan dien van Manilla, d. i. dat
schippers op de plaats zullen kunnen koopen van of contracteren met
mestizen, Chinesche of Spaansche producenten, hetzij direct of voor
een klein makelaarsloon. Daar bijna alle betalingen aan de inlanders
in zilver geschieden--wijl zij nooit goud willen ontvangen--is het
noodig fondsen hier te beleggen in eerstgenoemde muntspecie.

Behalve de bovengenoemde natuurlijke producten brengt Panay eene
groote hoeveelheid fabriekgoederen op, zoowel voor uitvoer als voor
huisselijk gebruik. Van deze worden de grootste en beste gedeelten,
die men onder de inlandsche benaming sinamay begrijpt, van de teedere
vezelen vervaardigd van het blad van den pijnappel (pina), hetzij
zuiver of met uit China ingevoerde zijde vermengd en eene evenredige
hoeveelheid van de fijnere soorten van de Britsche gefabriceerde
katoenen draad. Daar de wijze van afscheiding der pina-vezelen
en de sortering daarvan in knotten vóór de fabrikatie, zoo mede
de fabrikatie zelve veel tijd en zorg vereischen, zijn de zuivere
pina-weefsels betrekkelijk duur. Sommige van de fijnste soorten zijn
zeer fijn geweven. Die met zijde vermengd, ofschoon niet zoo duurzaam,
zijn goedkooper en hebben in latere jaren trapsgewijze de zuivere
pina-fabrikatie vervangen, hoezeer de laatste nog veel gedragen
worden door de meer vermogende inlanders en mestizen. Zijde wordt dan
ook uit China in zulk eene hoeveelheid in deze provincie ingevoerd,
dat, volgens den voornaamsten Chineschen handelaar in dit artikel te
Manilla, eene waarde van 400,000 dollars jaarlijks uit de hoofdstad
naar Iloilo wordt gezonden. De prijs van zijde is laatstelijk van 40
tot 45 dollars per chinanta of tien katties tot 80 en 90 dollars of
van 450 tot 900 dollars per pikol gerezen.

De meeste pina- en gemengde pina-, zijde- en katoen-fabrikaten worden
tot hemden voor de mannen of tot korte jakjes of hemden voor de vrouwen
gebruikt. De prijs verschilt aanmerkelijk, naarmate van de fijnheid
of grofheid van het weefsel en het meerdere of mindere mengsel;
zoo kosten sommige stukken voor manshemden wel 7 dollars (waarvan
de waarde, zoo zij te Manilla fijn geborduurd worden, somtijds tot
50 of 100 dollars wordt opgevoerd) en de mindere soorten 50 cents
tot 2 dollars per stuk van 4 1/2 varas. Het gebloemde werk van deze
fabrikaten is meestal van Europeesch katoenen naaigaren of gekleurd
Duitsch en Engelsch garen en de strepen van getweernd of gekleurd
garen en witte zijde. Goedkooper weefsels worden ook veel van hennep
en andere vezelen vervaardigd, die ieder 2 à 4 realen kosten. Er
worden ook vele gekleurde zijden en katoenen goederen gefabriceerd
voor «sarongs» (gelijk die, vooral van Boegineesch fabrikaat, in
den Maleischen Archipel worden gebruikt), Cambajas en zijden en
katoenen hoofddoeken. De betere soort van zijden fabrikaten munten
uit door soliditeit en fijnheid. Die van katoen worden meestal van
Duitsch en Britsch gekleurde twist en van inlandsch garen gemaakt,
dat uit katoen wordt gefabriceerd, dat in verschillende districten
in deze provincie groeit en ook uit Luzon wordt ingevoerd. De fijnere
soorten zijn goed en digt geweven en de ordinaire goedkoopere soorten
tot meer algemeen gebruik geschikt. Kousen en sokken van katoen en
gemengde zijde en katoen, worden in eenige hoeveelheid gefabriceerd,
maar de Manchester en Glasgow gedrukte drills vervangen hen bijna als
artikelen van algemeene consumptie. Onder de overige fabrikaten kan
men tafelkleeden, servetten, handdoeken, dekens, katoenen beddedekens
enz. noemen. Van borduurwerk, dat zoo veel in de industrie van de
provinciën Bulacan en Manilla voorkomt, wordt weinig in Iloilo gedaan,
met uitzondering van het bloemwerk dat op de uit veter- en netwerk
vervaardigde mantilles, die veel gebruikt worden door de vrouwelijke
bevolking, wanneer zij ter kerke gaat.

Behalve de bovenvermelde goederen, wordt eene belangrijke hoeveelheid
ruwe fabrikaten vervaardigd van het blad van de sago-palm of hennep en
van andere vezelen. Deze zijn op de Manilla-markt bekend als Saguran,
Guináras en Medrinaque en worden naar de Vereenigde Staten en Spanje en
in kleiner hoeveelheid naar Engeland verscheept. Saguran en guináras
worden veel in de gouvernements-factorijen gebruikt ter inpakking van
de tabaksbladeren, die naar Spanje worden gezonden. De prijs is van
25 tot 37 1/2 dollars per pikol of 7 1/2 tot 8 varas. Medrinaque is
eenige jaren geleden in grootere hoeveelheid naar de Vereenigde Staten
en Europa uitgevoerd, waar het hoofdzakelijk wordt gebruikt tot het
stijven van kleederen, linnens enz. Dit artikel wordt voornamelijk te
Samar, Leyte en Cebu vervaardigd, van waar het, bij direct vervoer,
ter verscheping kan worden verkregen. De prijzen op de Manilla-markt
bedragen voor Cebu 20 en Samar 18 dollars per 50 stuks.

In aanmerking genomen, dat de Philippijnen veeleer eene landbouw-
dan eene fabriekstreek zijn, mag men zeggen dat de weefproducten van
Iloilo eene aanmerkelijke ontwikkeling hebben erlangd. Niets trekt
meer de aandacht op de wekelijksche markten, die in de verschillende
steden gehouden worden, dan de overvloed van de inlandsche ter verkoop
aangeboden goederen en ook het aantal in werking zijnde werktuigen
in de meeste steden en dorpen geeft stof tot bewondering. In bijna
ieder gezin vindt men eene dezer machines, met een eenvoudig toestel,
uit stukken bamboe zamengesteld en in de meeste huizen der mestizen en
de gegoede Indianen, zijn zes tot twaalf werktuigen in het werk. Het
geheele aantal in deze provincie wordt op 60,000 geschat, en ofschoon
deze cijfers de tegenwoordige hoeveelheid welligt te hoog opgeven,
kunnen zij niet veel minder zijn. Al het weefsel wordt door vrouwen
verrigt, wier loon gewoonlijk 1 à 1.50 dollar per maand bedraagt. In
het algemeen--en dit is eene handelwijs die ongelukkig maar te zeer
in zwang is onder de inlanders in iederen tak van arbeid--worden deze
bezoldigingen maanden lang vooruit betaald, en de arbeiders besteden
dan soms jaren (worden eigenlijk werkelijke slaven gedurende langen
tijd) voordat eene oorspronkelijk kleine schuld is afbetaald. Er zijn
nog andere werksters, die van tijd tot tijd bezig zijn om de goederen
in het werktuig «op te zetten»; daarmede kunnen zij 1 à 1.50 dollar per
dag verdienen. Hierbij moet nog gevoegd worden, dat Capiz en Antique
ook, in mindere hoeveelheid dan Iloilo, fabriekgoederen produceren.

Niettegenstaande den toenemenden invoer van Europesche stukgoederen
in Panay, is het een verblijdend verschijnsel, dat de hoeveelheid
uitgevoerde gemengde pina-stoffen veeleer vermeerdert dan omgekeerd
met de trapsgewijze toeneming van de algemeene bevolking en de
vermeerderde middelen die zij verkrijgt door de snel toenemende
ontwikkeling van de hulpbronnen der eilanden. Te oordeelen naar de
waarde der hoeveelheden die door bijna elk vaartuig worden ingenomen,
dat naar de haven van Manilla vertrekt, wordt de jaarlijksche uitvoer
in die rigting niet te hoog geschat, als men dien op 400,000 dollars
berekent. De goederen, onder dit bedrag begrepen, worden, men lette
dit wel op, niet alleen in de stad en provincie Manilla gebruikt,
maar komen ook in de consumptie voor van Pampanga, La Laguna,
Camarines en andere provinciën van Luzon. Den uitvoer van pina
naar de hoofdstad daaronder begrepen, wordt eene waarde van 30,000
dollars aan katoenen en zijden sarongs en handdoeken jaarlijks naar
Camarines verzonden. Eenige hoeveelheid wordt ook naar Leyte en Samar
uitgevoerd, doch zelfs eene approximative berekening van de waarde
der op die wijze verscheepte goederen kan niet opgegeven worden. Men
heeft hier zoo weinig acht geslagen op het onderwerp van statistiek,
noch van de zijde der autoriteiten, noch van die der plaatselijke
handelaren zelven, dat aan het slot van zijne aanteekening der
voornaamste artikelen, die uit Panay worden uitgevoerd, de heer Loney
het zelf betreurt niet in staat te zijn eene complete opgave van de
gezamenlijke waarde te kunnen geven. De Estadistica de Filipinas, in
1855 uitgegeven en te Manilla gecompileerd door de Comision Central,
voor dat doel benoemd, geeft van cijfers, die waarschijnlijk van de
zeer onvoldoende tolregten zijn verkregen, de volgende opgaven voor
de waarde van den invoer uit Panay naar Manilla in 1854:


                                          Dollars.
             Iloilo.
                 Iloilo         264,416
                 Guimbal         39,850
                                -------    304,266
             Capiz.
                 Capiz          181,681
                 Calwo          114,124
                 Ibajay           7,095
                 Batan           15,147
                                -------    318,047
             Antique.
                 Antique         18,866
                 San José         2,925
                 Cagajancillo     3,061
                 Cûlasi           1,199
                                -------     26,051
                                           -------
                                           648,364


Maar het meest vlugtige onderzoek van hetgeen de waarschijnlijke waarde
der meer belangrijke uitgevoerde artikelen moet zijn, zelfs wanneer
men de als waarschijnlijk aangenomen hoeveelheden in de voorafgaande
cijfers aanneemt, leidt tot de conclusie dat de uitvoer naar Manilla
uit de provincie Iloilo alleen moet gelijk staan met of meer bedragen
dan het bedrag, dat de Estadistica als de totale som voor de provinciën
heeft gegeven.

Wanneer men de hoeveelheden en waarde als volgt aanneemt, dan zijn
de resultaten van:


                                                              Dollars.

  Pina, zijde, hennep en andere fabrikaten                    400,000
  Tabak            30,000   quintals,   gemiddeld 3 1/2 doll. 105,000
  Padie            30,000   zakken,     id.       1     doll.  30,000
  Suiker           20,000   pikols,     id.       3     doll.  60,000
  Sapanhout        33,000   id.         id.       1     doll.  33,000
  Hennep            5,000   id.         id.       5 1/2 doll.  27,500
  Huiden            2,050   id.         totale waarde          19,800
  Alle andere artikelen oppervlakkig geschat op                45,000
                                                              -------
                                                              720,300


Naar deze som, wanneer daarbij komt de uitvoer naar andere eilanden
en provinciën, mag men veilig aannemen, dat de totale waarde van den
uitvoer uit Iloilo niet veel minder bedraagt dan 800,000 dollars,
een bedrag dat in het geheel niet buiten evenredigheid tot het aantal
inwoners schijnt te staan. Uit deze cijfers blijkt, dat wanneer de
uitvoer van Capiz op 700,000 en die van Antique op 70,000 dollars
wordt berekend, de jaarlijksche uitvoer van Panay eene gezamenlijke
waarde van meer dan 1,500,000 dollars bedraagt.

Maar zelfs de onvolledige opgaven van de Estadistica kunnen eenig
denkbeeld geven van de snelle vermeerdering in den uitvoer der drie
provinciën. Zoo bedroeg b. v. in 1852 de waarde der producten uit
Iloilo, Capiz en Antique 271,335; in 1853 302,605 en in 1854 648,369
dollars, gevende eene vermeerdering in 1854 van veel meer dan het
dubbele bedrag in 1852. Te dien opzigte moet nog opgemerkt worden, dat
het plaatselijke tolkantoor ongelukkig geene volledige bijzonderheden
van den uitvoer van 1856 heeft opgeteekend, maar daarmede eerst in
1857 is begonnen. Deze bijzonderheden zijn intusschen van betrekkelijk
minder gewigt dan die van regtstreeksche buitenlandsche verzendingen,
die later de aandacht zullen trekken.

De heer Loney schetst den tegenwoordigen toestand van den invoerhandel
in Iloilo aldus:

«Ofschoon welligt het grootste gedeelte der kleeding voor de
bevolking van Panay door de inlandsche werktuigen wordt vervaardigd,
wordt nog eene groote hoeveelheid Europesche goederen jaarlijks
uit Manilla ingevoerd. Ik reken dat gemiddeld (voor zoo ver men
dit kan doen bij volslagen gemis van eenige bepaalde opgaven) voor
ongeveer 30 à 40,000 dollars per maand aan goederen naar de haven
van Iloilo wordt gebragt door de mestizen en Chinesche handelaren,
waarover achtereenvolgens op de grootere markten van Jaro, Molo, Oton,
Mandurriao, enz. wordt beschikt, van waar een zeker gedeelte naar het
binnenland gaat. Deze tak van handel wordt tot nog toe hoofdzakelijk
gevoerd door de mestizen-handelaren van Molo en Jaro, die bij het
doen hunner aankoopen van inlandsche goederen voor de Manilla-markt,
zich daarmede (ten getale van zes tot tien, vijftien en soms twintig)
in de kustvaartuigen inschepen, die naar de hoofdstad vertrekken. De
opbrengst van deze speculatiën, die zij meestal in vreemde (vooral
Britsche) manufacturen terugbrengen, worden tegen lage prijzen
van de groote Chinesche winkeliers te Manilla verkocht. De verkoop
van deze goederen in het klein heeft hier nog op de aloude wijze
plaats, door ze namelijk op zekere bepaalde dagen van plaats tot
plaats te brengen. Op deze wijze worden goederen, die heden op de
wekelijksche mis of markt te Jaro verschijnen, achtereenvolgens te
Molo, Mandurriao, Oton of Arévalo te koop aangeboden. Zij worden naar
en van de verschillende pueblos gebragt in wagens, van sterke wielen
voorziene rijtuigen, die door buffels en ossen worden getrokken,--eene
wijze van vervoer, die gedurende het natte jaargetijde veel oponthoud
en gevaar veroorzaakt. De Chinesche handelaren te Molo en eenige
kleinhandelaren te Iloilo zijn echter begonnen voortdurende winkels te
openen, en het is waarschijnlijk dat het aantal daarvan trapsgewijze
in de provincie zal toenemen; daar intusschen de missen ook het
centrale aantrekkingspunt zijn voor al de producten binnen zekeren
kring van iedere pueblo, en daardoor veel volk bijeen brengen, zal het
wekelijksche vervoer van stuk- en andere goederen van de eene naar de
andere plaats altijd in groote hoeveelheid blijven voortduren. Ongeveer
dertig Chinezen zijn bepaald te Molo gevestigd, alwaar zij meestal
met anderen te Manilla in betrekking staan, hetzij als deelgenooten,
dan wel als agenten, terwijl twee of drie zich te Jaro gevestigd
hebben. Een zeker aantal houdt zich ook bezig met reizen naar en van
Manilla met goederen, na te hebben gerealiseerd wat zij hier voor
een nieuwen voorraad terug brengen, terwijl zij de opbrengst in geld
of in producten nemen. Een der Chinesche handelaren te Molo, die wel
voorzien wordt door de hoofdstad, koopt goederen tot een bedrag van
30,000 à 40,000 dollars per jaar. Ten gevolge echter van de te groote
concurrentie tusschen elkander en de overige handelaren, kan ik, met
het oog op de prijzen, waarvoor zij gewoonlijk verkoopen, niet denken
dat hunne winsten in het algemeen zeer groot zijn. Het feit, dat de
mestizen-handelaren hunne voorname winst in de pina-goederen zoeken,
die zij naar Manilla voeren, en zich betrekkelijk weinig bekommeren
om een voorschot te verkrijgen op de goederen die zij terug brengen,
houden ook de prijzen laag, in vergelijking met den koers te Manilla.

«Zoo als in de meeste provinciën, waar de Chinezen zijn doorgedrongen,
bestaat er een meer of minder onderdrukt gevoel van vijandschap tegen
hen van de zijde der inlanders en willen, zoowel de mestizen als
de Spanjaarden, hen wel als smokkelaars beschouwen. Maar ofschoon
het gouvernement te Manilla herhaaldelijk gepoogd heeft hen uit
de provincie te verwijderen en hunne handelsoperatiën slechts tot
Manilla te beperken, schijnt het niet genegen een maatregel te nemen,
die blijken zou nadeelig te werken op den algemeenen handel van
de kolonie. Het is waar, dat wanneer men een gedeelte der Chinezen
er toe kon brengen landbouwers te worden (voor welk doel alleen zij
oorspronkelijk in de provinciën werden toegelaten), groote voordeelen
zouden ontstaan door vermeerderde productie; maar tot nog toe bevinden
zij zich in het binnenland in te geringen getale om hen den grond op
eene groote schaal te doen bebouwen, terwijl zij in kleine groepen
niet genoegzaam beveiligd zouden zijn tegen de ongunstige gezindheid
der inlanders.

«De voornaamste artikelen van vreemde fabrikaten, die in deze provincie
worden ingevoerd, zijn: handdoeken (gedrukte) met heldere kleuren,
geweven en gedrukte kousen en sokken, ginghams, fantaisie-cambajas,
effen drills, witte shirtings, grijze shirtings en grijze longcloths,
grijze twills (29 duim, zoowel Amerikaansche als Engelsche), gebleekte
twills, neteldoek, witte jaconets, gestreept mousseline, katoenen
naaigaren, katoenen sarongs, katoenen twist, of garen en wollens
(waarnaar niet veel navraag is). Er bestaat ook verkoop in kramerijen,
glas- en aardewerk en andere kleinere artikelen.

«Invoerregten worden in Iloilo geheven naar een tarief of volgens
den marktprijs bij den invoer. Het zijn dezelfde als die te Manilla
geheven worden, namelijk: voor de meeste soorten van vreemde goederen
14 pCt. wanneer zij in vreemde, en 7 pCt. als zij in Spaansche
vaartuigen zijn aangevoerd. Hierop bestaan de volgende uitzonderingen:
voor cambajas, ginghams, handdoeken enz. geheel van zwart, purper
en blaauw, met of zonder witten grond wordt 25 of 15 pCt., naar het
genoemde verschil in de wijze van invoer; voor garens van dezelfde
kleur 50 en 40 pCt.; voor roode, gele, rosé en groene garens geen
regt, evenmin als voor werktuigen, goud en zilver, planten en zaden;
voor opgemaakte kleederen, schoenen enz. wordt 50 en 40 pCt.; voor
ale of porter in flesschen 25 en 20 pCt.; voor wijnen, likeuren en
azijn 50 en 40 pCt. en voor sterke dranken 60 en 30 geheven.

«Tropische producten, gelijk die van de Philippijnen, worden niet
ter consumptie toegelaten, evenmin als vuurwapenen, zonder eene
speciale vergunning.

«Alle goederen mogen opgeslagen zijn tegen betaling van 1 pCt.

«De uitvoerregten op alle soorten van producten naar vreemde havens
zijn: 3 pCt. met vreemde en 1 1/2 pCt. met Spaansche vaartuigen,
met de volgende uitzonderingen: hennep betaalt aldus 2 en 1 1/2 pCt.;
schildpad, paarlemoer 1 pCt.; rijst 4 1/2 en 1 1/2 pCt.

«Geene regten worden geheven van goederen, die langs de kust aankomen
of vertrekken met kustvaartuigen.

«Havenregten.--Geene speciale regten worden thans van vaartuigen
geheven, die te Iloilo aankomen, maar men kan ze ongeveer gelijk
stellen met de te Manilla geheven wordende, als: van vreemde vaartuigen
die in ballast aankomen of vertrekken 18 3/4 c. per ton; met lading
in- of uitwendig 34 3/4 per ton; met lading van binnen en van buiten
37 1/2 c. per ton.

«De arbeidsloonen zijn gematigd te Iloilo. Landbouwers ontvangen 12
1/2 c. à 18 3/4 c. per dag; timmerlieden 18 3/4 à 25 c.; metselaars
25 c. per dag.

«Versche provisie kan men tegen lage prijzen verkrijgen.

«De gebruikelijke maten en gewigten voor de producten zijn: de
quintal, van 4 arrobas of 100 ponden Spaansch, gelijkstaande met 101
3/4 Eng. ponden; de pikol van 100 catties of 140 Eng. ponden. De zak
rijst (cavan de provincia) staat gelijk met 1 1/2 zak van Manilla
of cavan del rey; hij weegt ongeveer 190 Eng. ponden en bedraagt in
maat 8,997 kubiek duim. De pesada, waarmede men sapanhout verkoopt,
weegt 13 arrobas, 13 pond of ongeveer 2 1/2 pikols.

«De munt is geheel dezelfde als te Manilla, maar voor meest alle
aankoopen worden zilveren dollars betaald, daar goud moeijelijk
circuleert.

«Uit het voorafgaande overzigt van den handel in deze haven zal men
zien dat tegenwoordig, met een jaarlijkschen uitvoer van ongeveer 1600
vaten suiker, meer dan 2000 vaten sapanhout en 350 à 400 ton hennep,
zij (met het oog op de hoeveelheid die vreemde schippers zouden kunnen
verzekeren) de ladingen kunnen opleveren voor twee vreemde vaartuigen
van tamelijk groote tonnemaat; en ten opzigte van de suiker, die
de geheele lading van vreemde vaartuigen, die van hier vertrekken
zal, uitmaken, zal de toevoer in het volgende jaar waarschijnlijk
verdubbeld worden. Het meer gewigtige vraagstuk echter, met betrekking
tot den vreemden handel van Iloilo, betreft niet de tegenwoordige
hoeveelheid van productie (die nog zeer beperkt is), welke dit eiland
kan opleveren, maar of men tot de bijeenvoering van de producten uit
de naburige eilanden en provinciën in wezenlijkheid zal kunnen geraken.

«Een overzigt van de feiten nopens de zuidelijke Philippijnen zou tot
eene bevestigende conclusie schijnen te leiden. Met een gezamenlijken
jaarlijkschen uitvoer van 4,000 vaten hennep uit Leyte en Samar,
meer dan 5,000 vaten suiker uit Cebu, eene (snel toegenomen)
productie van ongeveer 900 vaten suiker en 800 vaten hennep uit
Negros en zonder nog den mogelijken toevoer van hennep te rekenen,
die de zuidelijke Camerines en Albay zouden kunnen opleveren, (die
verreweg het grootste gedeelte van den bestaanden uitvoer van hennep
uit de Philippijnen produceren en, gedurende den noordoostelijken
mousson, op korter afstand van Iloilo dan Manilla zijn), mag men
gewis aannemen, dat, bij betrekkelijk gelijke prijzen die hier te
verkrijgen zijn, Iloilo in den loop van tijden eene langzamerhand
toenemende hoeveelheid van de producten zal tot zich trekken, die nu
naar Manilla gaan. Men mag verder onderstellen dat Misamis (dat eene
belangrijke hoeveelheid van opmerkelijk goede hennep oplevert), Caraga
en de overige provinciën van Mindanao, ook in den loop van tijden hun
aandeel zullen bijdragen in de producten, die men in eene haven kan
verkrijgen, welke hunne handelaren op hunnen weg naar Manilla moeten
voorbijtrekken, ofschoon de geheele ontwikkeling van het verkeer
der naburige eilanden met Iloilo grootendeels zal afhangen van het
bedrag van Europesche invoergoederen, waarmede deze laatste haven
langzamerhand hare nieuwe bezoekers zou kunnen voorzien. Ofschoon men
de opinie van de inlanders zelven niet als een gids kan aannemen,
kan zij eenigermate als eene aanwijzing dienen van hetgeen men kan
verwachten. Bij het bespreken van het onderwerp met de eigenaars van
de kleine vaartuigen, wier ladingen hennep naar Iloilo zijn gebragt,
hebben zij dikwijls gezegd: «Als vreemde vaartuigen hier komen en
hoogere prijzen geven, zou er veel meer hennep uit Leyte en Camarines
naar Iloilo komen.»

«Daar Cebu rijst en manufacturen voor eigene consumptie produceert,
bestaat er tegenwoordig weinig communicatie daartusschen en Iloilo,
maar het is verblijdend te vernemen dat een der deelhebbers van de
meest ondernemende Spaansche firma op deze plaats het voornemen heeft
zich zoowel naar Cebu als Leyte te begeven, ten einde, zoo mogelijk,
eene handelsconnectie daar te stellen, met het oogpunt bovendien
suiker en hennep naar dit gedeelte te verzenden.

«Het is ook een gunstig teeken dat de handel der naburige eilanden meer
en meer de aandacht trekt van sommige vreemde firma's te Manilla. De
Amerikaansche huizen (gewoonlijk de eerste in de ondernemingen van
dien aard) hebben reeds, door Spaansche tusschenkomst, agentschappen
te Negros, Leyte en Cebu opgerigt, tot aankoop van hennep en suiker,
en uit Manilla wordt, op schijnbaar goede gronden, berigt dat een
hunner laatstelijk eene som van 170,000 dollars voor dit doel heeft
voorgeschoten, waarvan de verdeeling veel tot de vermeerdering zou
bijdragen en dus indirect zou medewerken tot de toekomstige toeneming
van den uitvoer uit Manilla.

«Met het oog op de groote voordeelen, die uit de vestiging van
liniën van kleine koopvaardijstoombooten tusschen de eilanden zouden
voortvloeijen, is het feit dat het Gouvernement laatstelijk bevel
heeft gegeven om de uitgebreide steenkool-districten in Cebu te
beginnen te exploiteren, niet van gewigt ontbloot. Het onderwerp van
stoomvaart in den Archipel trekt de aandacht te Manilla en het is niet
onwaarschijnlijk dat binnen weinige jaren de eilanden op die wijze met
elkander zullen zijn verbonden, die veel tot hun voordeel zal strekken.

«Het had vooraf vermelding verdiend dat de reis van Iloilo naar
Manilla gedurende den noord-oostelijken mousson (van November tot
Maart) gewoonlijk de betere soort ravaartuigen in den handel van 10
tot 15 dagen en op terugreis van 4 tot 6 dagen ophoudt. Ten gevolge
van de beschutting, die de eilandengroep, de Silanga uitmakende, en
andere havens op den weg aanbieden, behoeven schepen hier niet (zoo
als gewoonlijk tusschen de havens aan het noordelijke gedeelte van
de meer opene kust van Luzon en de hoofdstad) het anker gedurende de
stormachtige maanden van September tot November uit te werpen, en de
communicatie met Manilla, hoezeer gedurende deze maanden minder druk,
wordt zelden voor eenigen tijd geheel belemmerd. Gemiddeld verlaat
een vaartuig de hoofdstad iedere acht of twaalf dagen.»

Ik voeg hierbij eenige verdere extracten uit een verslag over den
handel van 1858, die de heer Loney mij welwillend heeft afgestaan en
het gewigt van de kultuur van Iloilo helder aantoont:

«De invoerhandel, in regtstreeksch verkeer met Britsche en vreemde
huizen, is in het afgeloopen jaar in eene mate vermeerderd, die niet
kan worden verwacht. Vroeger bedroeg hij niet meer dan 7,000 dollars;
maar nu is hij, gedurende een tijdvak van twee jaren, tot ruim 140,000
dollars gestegen en er bestaat uitzigt dat hij in de toekomst nog
meer vermeerderen zal, wanneer het meer bekend zal worden dat eene
aanzienlijke hoeveelheid manufacturen ter markt kan worden gebragt.

«Ten gevolge van het bestaan van een voorraad vreemde artikelen in
Iloilo, die door de inlandsche koopers als algemeene regel (en als
een gevolg van de meer directe wijze waarop zij in hunne handen komen)
tegen goedkooper prijzen dan in de Chinesche winkels te Manilla kunnen
worden verkregen, hebben vele inlandsche en ook eenige Chinesche
handelaren het voordeel hunne aankoopen te kunnen doen op de plaats
zelve in plaats van te Manilla en sommige der eerste hebben zelfs
de uitgaven niet te doen en het verlies van tijd niet te ondergaan,
die zij vroeger verspilden in het gaan naar Manilla om voorraad op
te doen, terwijl anderen niet zoo dikwijls meer als vroeger naar de
hoofdstad reizen en hunne pina-goederen aan de zorg van vrienden
en agenten toevertrouwen; dien ten gevolge begint de handel op
eene minder verouderde wijze dan vroeger te worden gedreven, toen
iedere kleinhandelaar zelf zijne goederen aanbragt, die hij tegen
hooge prijzen van de Manilla-winkeliers heeft gekocht. Handelaren
van Antique, van het eiland Negros en van Leyte vinden thans ook te
Iloilo een voldoende voorraad goederen voor hunne behoeften. Een ander
voordeelig gevolg is, dat zij, die in het groot te Iloilo koopen, hunne
goederen aan de kleinhandelaren of aan hunne agenten kunnen afstaan,
die ze in het binnenland tegen lager prijzen dan vroeger verkoopen. De
goederen zijn dus door de goedkooper prijzen verkoopbaar op plaatsen
in het binnenland van het eiland, waar men ze vroeger zelden kocht en
een natuurlijk gevolg daarvan is eene belangrijke vermeerdering der
consumptie. Het algemeene getuigenis van al de oudere ingezetenen in
de provincie is, dat gedurende de laatste paar jaren eene opmerkelijke
verandering heeft plaats gegrepen in de kleeding en in het algemeen in
het uitwendige van de inwoners der grootere pueblos, hetgeen in groote
mate aan het betrekkelijke gemak is te danken, waarmede zij artikelen
verkrijgen die vroeger òf niet ingevoerd werden òf die om de hooge
prijzen niet onder hun bereik vielen. In het inwendige der huizen is
dezelfde verandering ook merkbaar in de meubelen en andere zaken en
in het blijkbare verlangen om versierselen bij de noodige artikelen
van huishoudelijk gebruik te voegen; en zij die overtuigd zijn van
de wenschelijkheid om, bij den buitengewoon onverschilligen aard der
inlanders, in hen eene zucht op te wekken tot verbetering van hunnen
toestand en dien van hunne gezinnen, of dien van anderen na te streven,
door binnen hun bereik te stellen de meer aantrekkelijke en nuttige
artikelen van Europesche productie, zal te gelijker tijd in deze feiten
de heilrijke strekking naar vermeerderden en goedkooper invoer zien.

«Ten opzigte van de regten, die van den invoer worden geheven, moeten
wij de meer of minder spoedige waarschijnlijkheid van directen invoer
uit Europa of China naar Iloilo, in aanmerking nemen. Men behoeft
slechts weinig bekend te zijn met den trapsgewijzen en langzamen gang
der handelszaken om de traagheid te erkennen, waarmede zij voor nieuwe
kanalen van communicatie geschikt wordt. Vooral is dit het geval ten
opzigte van deze zuidelijke eilanden, ten gevolge van de afsluiting
waarin zij met betrekking tot den handel werden gehouden en die zoo
groot is dat men gerust kan zeggen, dat het eiland Panay, met zijne
750,000 inwoners, naauwelijks zelfs bij naam bekend is op eenige der
handelsmarkten van Europa, Amerika en zelfs van Azië. Men behoeft er
zich dus niet over te verwonderen, dat geene directe transactiën in
den invoer hebben plaats gehad. Men moet in aanmerking nemen dat de
jaren 1857-58 hoogst ongunstig voor nieuwe handelsbelangen van elken
aard zijn geweest door den toenmaligen gedrukten toestand van den
handel op alle markten ter wereld. Deze gedrukte toestand, ofschoon
hij nog gevoeld wordt, oefent echter thans geen invloed meer uit en de
Iloilo-markt zal onder anderen ongetwijfeld de aandacht trekken van
Europesche fabrikanten en kapitalisten, ofschoon noodwendig eenige
tijd zal moeten verloopen, vóórdat een voldoend aantal reeders kan
gevonden worden om verzendingen te doen van zulk een verscheiden aard
en sortering als noodig zouden zijn eene lading vol te maken, ten einde
in de behoeften van Panay en de naburige eilanden te voorzien. Reeds
zijn langs Manilla verzendingen aangekomen, die bijzonder voor de
Iloilo-markt werden bestemd en deze omstandigheid en het feit dat de
Manchestersche fabrikanten belang beginnen te stellen in de navraag van
Iloilo, waarborgen stellig de verwachting dat het niet lang meer zal
duren, dat verzendingen uit Europa langs Manilla op uitgebreide schaal
zullen plaats hebben en den weg tot directe verscheping naar Iloilo
zullen banen. Ofschoon het bijna nutteloos is in dergelijke gevallen
voorspellingen te doen, waar zoo vele omstandigheden de ontwikkeling
van eene nieuwe markt kunnen belemmeren of bevorderen, aarzel ik toch
niet te verklaren dat het meer dan waarschijnlijk is, dat in den loop
van twee jaren Spaansche vaartuigen direct uit Liverpool zullen komen
of Manilla zullen aandoen en een gedeelte van hunne ladingen daar
laten, waardoor meer bijzonder dan thans regtstreeksche uitvoer zal
plaats hebben en de suikeroogst tot eene hoogte gebragt worden, die
het aan de schepen, welke met stukgoederen aankomen, gemakkelijk zal
maken, om ladingen van suiker, sapanhout en huiden terug te nemen,
alle welke producten--het behoeft niet gezegd te worden--te Iloilo
veel goedkooper dan te Manilla kunnen worden verkregen.

«Het is ook waarschijnlijk dat spoediger regtstreeksche invoer
uit China dan uit Europa zal plaats hebben. Het gebruik van ruwe
Shangaï-zijde is veel grooter te Iloilo dan in eenige van de andere
Philippijnsche provinciën en de consumptie bedraagt meer dan 30 pikols
per maand, die gemiddeld 600 dollars zilver per pikol of wel 18,000
dollars per maand waardig zijn.

«De uitvoerhandel van Iloilo regtstreeks naar vreemde markten is
inderdaad de eerste gebeurtenis, waarvan het handelslot, om zoo te
zeggen, van de Bisaja-eilanden afhangt. De voornaamste hinderpaal,
behalve de bovengemelde, die het begin heeft vertraagd, was de
buitengewoon geringe opbrengst van suiker. In 1855-56 bedroeg de
oogst te Iloilo, daaronder eenige hoeveelheid uit het eiland Negros
gerekend, naauwelijks 12,000 pikols en in plaats van te vermeerderen,
is zij verminderd ten gevolge van de ontmoedigende werking der uiterst
lage prijzen van 1,875 tot 2 dollars per pikol van 140 lbs., hetgeen
alles was, wat men er voor kon krijgen, na de kosten van verzending
naar Manilla te hebben ondergaan. In 1856-57 beliep de opbrengst,
onder den prikkel van hoogere prijzen, 35,000 à 37,000 pikols. In
1857-58 hadden deze hooge prijzen een nog beter gevolg voor het planten
van riet, en men berekende dat de oogst minstens 50,000 pikols zou
opleveren; maar veel regenachtig weder deed de jaarlijksche opbrengst
tot ongeveer 30,000 dalen. De oogst van 1858-59 is echter het gevaar
van regen ontkomen en men berekent, dat hij ongeveer 80,000 pikols
van Januarij tot Julij zal opleveren. Hij wordt zelfs wel op 100,000
pikols geschat, maar ik geloof dat hierin overdrijving bestaat.

«Daar de opbrengst van suiker te Iloilo (ongerekend de oogst van Isla
de Negros, die nu berekend wordt 30,000 pikols op te leveren en die van
Antique, welke men op 20,000 pikols schat, beide zeer geschikt voor
de markt van Iloilo) gelukkig het bovengemelde bedrag heeft bereikt,
is regtstreeksche uitvoer van suiker nu mogelijk geworden en er worden
toebereidselen gemaakt om regtstreeks naar Australië verzendingen te
doen plaats hebben gedurende de eerste maanden van het volgende jaar.

«Het bereiken van markten van consumptie langs den regtstreekschen
weg, het vermijden van overscheping en van dubbele vrachtkosten,
zijn punten, die uit een handelsoogpunt van het grootste belang
zijn [36]. De zaken nu staan zoo, dat het des te meer noodig is,
met opzigt tot den Philippijnschen handel, om deze punten in
het oog te houden. Australië is nu, na Groot-Brittannië, de meest
belangrijke markt voor de Philippijnsche suiker en bijzonder voor de
ruwe Bisajaansche suiker van Iloilo en Cebu, die daar ter raffinering
gebruikt worden en het zal ongetwijfeld spoedig de grootste consument
van de suiker op deze eilanden zijn. In 1857 bedroeg de uitvoer van
Iloilo- en Cebu-suiker van Manilla naar Australië respect. 18,178
en 51,519 pikols, terwijl naar al de andere markten en daaronder
naar Groot-Brittannië 11,519 en 41,699 pikols werden verzonden; in
hetzelfde jaar beliep de totale uitvoer van alle soorten van suiker
naar Australië zelfs meer dan naar Groot-Brittannië, namelijk: 17,847
vaten of 285,552 pikols naar de eerste, tegen 16,675 vaten of 266,800
pikols naar de laatste markt. In dit jaar (1858) bedroeg de totale
uitvoer van Manilla naar Australië, ten gevolge van een tekort in
de Pampanga-oogst en de ontmoediging, die de hooge prijzen van 1857
aan de Australische invoerders berokkenden, slechts 9,038 vaten of
145,028 pikols.

«Terzelfder tijd voorzien Mauritius, Java en Bengalen Australië
met groote en toenemende hoeveelheden suiker, en Mauritius in het
bijzonder, dat de groote voordeelen geniet van meerdere nabijheid
(wat den tijd betreft) en van machines en andere benoodigdheden, die
van veel beter hoedanigheid zijn dan die welke in de Philippijnen
in gebruik zijn, voorziet de Australische markt van eene groote
hoeveelheid gekristalliseerde en geele suiker, die in Sydney en
Melbourne veel gezocht worden, waar de voortdurende toeneming van
de bevolking en van de algemeene welvaart de navraag naar betere
soorten suiker vermeerdert. In 1857 kregen de Australische koloniën
24,000 vaten of 384,000 pikols suiker uit Mauritius, en de laatste
verslagen doen voorzien, dat de verschepingen dit jaar naar dezelfde
gedeelten 30,000 vaten of 480,000 pikols zullen bedragen. De Port
Louis Commercial Gazette van 10 Augustus 1858 zegt het navolgende:
«Er is geen twijfel dat de tegenwoordige oogst 240 millioen pond,
dat is 120,000 vaten (bijna 2 millioen pikols), zal bedragen, maar
daar de Australische koloniën 24,000 van den laatsten oogst trokken,
kunnen wij verwachten dat zij van dezen minstens 30,000 zullen nemen,
daar onze gekristalliseerde en geele suikers daar meer gewild worden.»
Hetzelfde dagblad van 27 October voegt er bij: «Deze gemakkelijkheid om
voor de producten billijke prijzen te maken, heeft levendigheid aan de
zaken bijgezet en de vooruitzigten van de kolonie verbeterd. Er zijn nu
150 vaartuigen in onze haven, die naar en van verschillende gedeelten
der wereld laden en lossen. Op onze marine-etablissementen houdt men
zich druk bezig met het herstellen van schepen van verschillende
natiën, die zich gelukkig geacht hebben hier eene schuilplaats te
kunnen vinden; onze uitgestrekte kaden zijn te klein voor onzen handel;
de doelmatige nieuwe pakhuizen, die laatstelijk gebouwd zijn en tot de
verfraaijing van onze haven zullen bijdragen, zijn gevuld met goederen
en producten; onze bevolking is dit jaar met 25,000 immigranten
vermeerderd, terwijl slechts 6,500 personen zijn vertrokken. Onze
openbare inkomsten zijn belangrijk vermeerderd; de maatschappijen
nemen in bloei toe; de landbouw is uitgebreid, suiker-machines en
werken verbeterd en vermeerderd, en particuliere gebouwen in het
voornaamste gedeelte der stad vergroot en uitwendig verbeterd.»

«Gelukkig voor de Philippijnen, met het oog op hunne krachtiger
mededingers, Mauritius, Java en Bengalen, zijn de mindere soorten
van ruwe suikers van Iloilo, Capiz en Antique, Isla de Negros en
Cebu, in gewone tijden, goedkooper dan die van eenige der laatste
koloniën en dien ten gevolge meer geschikt ter raffinering; maar
niets kan helderder dan de bovengenoemde feiten nopens den uitvoer
van Mauritius, het groote gewigt doen uitkomen van het openhouden der
wegen van uitvoer voor de ruwe Philippijnsche suikers naar Australië
tegen de goedkoopst mogelijke prijzen voor de invoerders.

«De grootere uitgestrektheid en de buitengewone vruchtbaarheid der
Philippijnen, in vergelijking met Mauritius, moeten ten slotte, zoo
geene kunstmatige hinderpalen op nieuw aan de productie van de eerste
in den weg gelegd worden, tot de ontwikkeling leiden van meerdere
suikeroogst dan die van de laatste kolonie.

«De resultaten van de opening der havens van Soerabaja, Samarang
en Cheribon en van andere op het eiland Java, zijn aanmoedigende
omstandigheden, daar zij, onder meer gelijke voorbeelden, aantoonen
van hoe groot gewigt Iloilo, als de centrale haven van de Bisajaansche
eilanden, kan worden. Soerabaja en Samarang (en vooral de eerste),
die gunstig nabij de hoofdplaatsen van productie zijn gelegen,
voeren nu eene onmetelijke hoeveelheid producten uit en er worden
orders voor de directe verscheping naar Europa van rijst, suiker,
koffij, tabak en andere Javaansche producten door den telegraaf door
de Bataviasche huizen aan hunne agenten in deze havens gegeven over
een afstand van meer dan 350 mijlen. Ik kan voor het oogenblik niet
meer doen dan kortelijk wijzen op het begin van uitvoer van hout
voor gebouwen en meubelen van Iloilo en Antique naar China. Het
Spaansche vaartuig Santa Justa laadde dit jaar eene groote lading
hout voor Hongkong, die laatstelijk tegen 63 1/2 cents per voet
werd gekocht. Sedert is de prijs ten gevolge van de navraag voor
den herbouw van Canton, in Hongkong gerezen en zijn toebereidselen
gemaakt om andere ladingen met een groot vaartuig, hetzij Spaansch
of buitenlandsch, naar China te verzenden; er bestaat veel uitzigt
dat binnen kort eene groote trafiek in dit artikel zal komen, dat,
gelijk wij reeds zeiden, van uitmuntende hoedanigheid, in groote
hoeveelheid, goedkoop en gemakkelijk verkrijgbaar is bij Iloilo en
de aangrenzende provincie Antique.

«Vaartuigen, die de reis naar Iloilo uit Australië of van eenige
plaats in het zuiden der Philippijnen maken, moeten, gedurende den
Z. W. mousson, den archipel tusschen de eilanden Basilan en Zamboanga
binnenvaren en, wanneer zij kaap Batalampon voorbijgaan, in den omtrek
van kaap Gorda blijven en het Murcielagos-eiland aandoen, om daardoor
te vermijden om naar de westzijde te worden gedreven door de sterke
stroomen, die van de Mindanao-kust opkomen gedurende de beide moussons.

«Gedurende den N. O. mousson is het best een omweg te maken naar
het oosten der Philippijnen en den archipel langs de straat van San
Bernardino in te varen. Deze moeten langs Samar en Masbate binnen
gevaren worden. Vaartuigen, die van Manilla of van noordelijke
havens komen, kunnen langs de Mindoro-passage gaan, maar zij moeten
Don Claudio Monterio's kaarten raadplegen. Na Tables en Romblon
(waar eene uitmuntende haven is) te zijn gepasseerd, moet men de
Silanga-eilanden aandoen, waarvoor het hooge eiland gelegen is,
Suikerbrood (Pan de Azucar) genaamd. Gedurende den N. O. mousson moeten
de vaartuigen zich tusschen de eilanden Jintotolo en het grootere
Zapato (Schoen-eiland) houden, maar gedurende den zuidwestelijken
tusschen Olivaja en het kleinere Zapato passeren. Het beste kanaal is
tusschen Sicogon en Calaguan, maar de uitwendige en breeder passage
tusschen de eilandgroepen en het eiland Negros, is verkieslijk voor
groote vaartuigen. In den binnenweg is eene veilige ankerplaats. Te
Bacuan en Apiton vindt men voorraad.

«Het getij door de Silanga-eilanden en de Zeven Zonden stroomt drie
of vier mijlen per uur en van de Zeven Zonden naar Iloilo dikwijls
zes tot zeven mijlen per uur.»

De bloei van den handel is zoo naauw verbonden met de algemeene
welvaart en de vermeerdering van menschelijk geluk, dat men niet
anders dan met belangstelling de resultaten kan beschouwen van
eene wetgeving, die den handel van banden verlost en de industrie
aanmoedigt, en het eiland Panay kan als een veelbelovend veld voor de
toekomst beschouwd worden. Uit de jongste verslagen blijkt, dat de
rietaanplant zeer snel in deze provincie is toegenomen, ten gevolge
van de voortdurend hooge prijzen van de suiker en ook van het feit,
dat de directe uitvoerhandel naar Australië is begonnen. De planters
zien nu, dat de aankomst van vreemde vaartuigen tot eene voortdurende
navraag voor hunne suiker zal leiden tegen betere prijzen, dan die
zij vroeger op de markt te Manilla maakten, van waar, vóór de opening
van de haven van Iloilo voor den vreemden handel, al de suiker van
deze en de naburige provinciën moesten worden verscheept tegen groote
onkosten door hooge vrachtprijzen, landings- en overschepingsregten,
zee-assurantie, commissie, makelarij enz., al hetwelk nu door directe
verscheping naar de plaats van productie wordt vermeld.

«De prikkel aan de aanplant gegeven, heeft dit jaar eene vermeerdering
in de opbrengst te weeg gebragt van 60,000 pikols (3,750 vaten) en te
oordeelen naar de groote hoeveelheid riet, die voor den volgenden oogst
wordt geplant, kan men verwachten dat in 1860 ongeveer 140,000 pikols
(7,500 vaten) zullen worden geproduceerd, zonder de hoeveelheid te
rekenen die de naburige provinciën Antique (30,000 pikols) en het
eiland Negros (35,000 à 40,000 pikols) opleveren, uit welke beide
plaatsen suiker wordt aangebragt en uitgevoerd.

«Het verschil in de kosten van de suiker te Iloilo en Manilla bedraagt
tegenwoordig 2 p. 16 sh. 5 d. per vat, vrij aan boord, zoo als blijkt
uit de volgende


                    VERGELIJKENDE TABEL VAN KOSTEN.

                                                             Dollars.
    Te Manilla, 23 April 1859.
    1 vat = 16 pikols à 3.87 1/2 dollars                       62.00
    Uitvoerregten à 3 pCt                             1.86
    Ontvangst, inladen en verschepen, 27 cents per
    pikol                                             4.32
                                                      ------    6.18
                                                               -----
                                                               68.18
    Commissieloon (in fondsen) 2 1/2 pCt.                       1.70
                                                               -----
    Kosten vrij aan boord te Manilla                           69.88
    Idem te Iloilo                                             55.71
                                                               -----
    Verschil                                                   14.17

                                                             Dollars.
    Te Iloilo, 2 Mei 1859
    1 vat = gelijk 16 pikols à 2.75 dollars                    44.00
    Uitvoerregt 3 pCt.                                1.32
    Ontvangst, inlading en inscheping, 20 cents per
    pikol (geen huurboot wordt te Iloilo
    toegelaten)                                       3.20
                                                      ------    4.52
                                                               48.52
                                                               -----
    Commissieloon 2 1/2 pCt.                                    1.21
                                                               -----
                                                               49.73
    12 pCt. kosten van zilver                                   5.98
                                                               -----
    Kosten te Iloilo vrij aan boord                            55.71

    Verschil 14.17 dollars                             pd. st. 3. 1.5

    Minder voor vrachtkosten per vat, wanneer een              0. 5.0
    vaartuig te Manilla naar Iloilo gaat laden
                                                               ------
    Kosten per vat, minder te Iloilo                  pd. st.  2.16.5


«Het eiland Panay, waarvan Iloilo de voornaamste haven is, is verdeeld
in de drie provinciën Iloilo, Capiz en Antique, die respectivelijk
527,970, 143,713 en 77,639 inwoners bevatten, zijnde een totaal bedrag
van 749,322, volgens de officiële bescheiden van 1858.


«Britsch vice-consulaat voor Panay,

«Iloilo, 2 Mei 1859.    «N. LONEY.»


Niettegenstaande de gunstige vooruitzigten voor den handel te
Iloilo, is weinig of niets gedaan voor de verbetering van de haven
of ter vergemakkelijking van de uitbreiding van haren handel. Er
is geen havenhoofd, geen licht, geene aanwijzing van gevaarlijke
plaatsen, ofschoon de Oton-ondiepte zich uitbreidt, en het van het
grootste belang is dat het veilige kanaal aan de zeevaarders worde
aangewezen. De laatste instructiën der marine (1859) zijn de volgende:

«De haven van Iloilo, aan het zuidelijke strand van het Panay-eiland
gelegen, ofschoon wel beschermd en van nature goed, is niet
van inconveniënten ontbloot; zij kan echter gemakkelijk vermeden
worden. Van eene goede kaart voorzien en als men van het noorden met
eene loods nadert, kunnen groote vaartuigen veilig binnenvaren.

«De diepte van het water aan den dam bij den ingang van de kreek of
rivier Iloilo, bedraagt omtrent vijf vademen bij laag water, maar
op korten afstand verder op vermindert zij tot 15 voet en dan wordt
het weer dieper. Daar de hoogte van het getij zes voet bedraagt, kan
een vaartuig van een diepgang van 16 tot 18 voet gemakkelijk in- en
uitzeilen, en wanneer, zoo als is voorgesteld, eene maalmachine wordt
gebruikt om den modder te verwijderen, die zich op de meer ondiepe
plaatsen bij den ingang heeft opgehoopt, kunnen vaartuigen van elken
diepgang hunne ladingen binnenwaarts voltooijen. Een Spaansch schip
van 700 ton, laadde in 1857 een gedeelte van eene lading tabak binnen
de kreek en voltooide de lading buitenwaarts.

«Daar de oevers van de kreek van zachten modder zijn, bestaat er weinig
of geen gevaar om vast te raken. Wanneer men ongeveer anderhalf mijl
de kreek opvaart, die van eene halve tot drie kwart mijl in breedte
verschilt, brengen de kustvaarders de goederen tot aan de woningen der
reeders en hebben het voordeel te laden en te lossen aan de magazijnen,
zonder het gebruik van booten. Van dit punt af loopt de kreek tot
Molo, naar welke plaats kustvaartuigen vroeger konden gaan door eene
ophaalbrug. Deze is echter versleten en daar de tegenwoordige brug
geene middelen van doortogt aanbiedt, blijven zij te Iloilo, waar de
Molo-handelaren hunne magazijnen hebben overgebragt. Men is echter
reeds beginnen te arbeiden aan eene nieuwe beweegbare brug voor den
doortogt van vaartuigen.

«Het eiland Guimaras vormt tegenover Iloilo een beschutten doortogt,
die ongeveer noordelijk en zuidelijk loopt, van 2 1/2 tot 6 mijlen
breed is, diep water en eene goede ankerplaats heeft. De zuidelijke
ingang tot deze passage wordt zeer belemmerd door de Oton-bank,
die zich op belangrijken afstand van het Panay-strand uitstrekt en
ongeveer eene mijl ver het doelmatige kanaal naar deze haven bekort
tot eene breedte van ongeveer twee mijlen. Deze ondiepte is bijna
een eiland geworden. Er bestaat echter geen hinderpaal voor groote
vaartuigen gedurende den noord-westelijken mousson (vooral als het
kanaal wordt uitgebaggerd), daar de doortogt geheel zuiver is, terwijl
zij in den noord-oostelijken mousson met het getij kunnen werken,
omstreeks Guimaras blijvende (waarvan de kust zuiver is en diep
water heeft), en zoo noodig aan het einde der ondiepte ankerende, die
goeden vasten grond oplevert en waar men veilig nabij kan komen. Dit
geheele gedeelte van de kust biedt dan ook eene veilige ankerplaats
aan gedurende den noord-oostelijken mousson.

«Wanneer het hard in het zuidelijke kanaal naar Iloilo waait kan
een vaartuig gaan naar de haven van Bulnagar of Santa Ana, aan de
zuidwestzijde van Guimaras, waartoe de toegang gemakkelijk is en die
vaartuigen van de grootste tonnemaat kan bevatten; zij biedt eene
goede schuilplaats aan onder bijna alle omstandigheden.

«De kustvaartuigen gaan gewoonlijk van het noorden naar den
noordelijken ingang tot Iloilo door de kleine, rijk van hout
voorziene eilanden Gigantes, Sicogon, Pan de Azucar, Apiton enz.,
die gezamenlijk de Silanga genoemd worden, welke aan de noord-oostkust
van Panay gelegen en op belangrijken afstand eene buitengewoon goede
wijkplaats aanbiedt voor vaartuigen, die in den handel met Manilla en
de meest zuidelijke Bisangas zijn betrokken. Ofschoon zich echter onder
deze eilanden eene uitmuntende ankerplaats bevindt, vooral te Pan de
Azucar en Tagal, zou het toch voorzigtiger zijn voor groote schepen,
ingeval men niet practisch bekend is met het getij, de stroomingen
enz., het buitenwaartsche kanaal te kiezen tusschen de Silanga en
het eiland Negros.

«Na de Calabazos-rotsen en Papitas-ondiepte te zijn gepasseerd en
het blokhuis van Banate in het gezigt te hebben (dat, even als vele
andere op de Philippijnsche kusten is gebouwd ter beveiliging tegen
de zeeroovers van de Soeloe-zee) moet men zuidelijk den koers houden,
tot dat men eene groep van zeven merkwaardige rotsen, de Zeven Zonden
genaamd, in het gezigt krijgt, die tusschen het noordelijk einde van
Guimaras en het Panay-strand gelegen zijn; men moet dan direct daarnaar
koers nemen en zorg dragen de Iguana-Bank te vermijden. Vaartuigen
van tamelijken diepgang kunnen de kreek binnenvaren of, zoo zij te
groot zijn, naar de oostzijde van het fort varen, waar zij tegen den
wind en de gestrengheid van het getij beschut zijn.

«Een lichttoren, met een vast licht, zal op de Zeven Zonden en een
ander op kaap Dumangas geplaatst worden. Ook zullen havenhoofden worden
aangelegd langs het kanaal nabij de Iguana en Oton-ondiepten [37].»

Het laatste verslag van de scheepvaart in de haven van Iloilo komt
in de onderstaande noot voor [38].

Iloilo biedt vele gemakken aan voor de daarstelling van werven,
havenhoofden en landingsplaatsen, maar er zijn nog geene gebouwd. De
toegang tot de rivier en hare geheele loop kunnen gemakkelijk gezuiverd
worden, maar weinig of niets wordt er verrigt tot wegruiming van den
opgehoopten modder.



HOOFDSTUK XXVI.

SUAL.


De provincie Pangasinan bestaat hoofdzakelijk uit eene uitgestrekte
vlakte of liever uit eene zeer trapsgewijze helling van de
bergen, waar de Igorotte-Indianen wonen en die zich tot die van
Zambales uitstrekken. De wegen zijn over het algemeen goed; aan
beide zijden zijn boomen geplant en de landerijen zijn rijk en
vruchtbaar. Verscheiden rivieren ontspringen uit de heuvels en
worden ter verzending van hout, rottingen en andere boschproducten
gebruikt. De Igorotten verzamelen goud uit de bergstroomen, vooral
in de nabijheid van Asingan. Groote kudden wilde buffels, ossen,
dassen en varkens worden op de heuvels gevonden, doch weinig door de
inlanders in aanmerking genomen. De vruchtbaarheid der landerijen
zal een oogst van suiker en rijst in hetzelfde jaar geven. De kust
en de meren vloeijen over van visch, waarvan, even als van zout,
kokosnoten-olie en suiker, een belangrijke uitvoer bestaat. Huiden
worden gelooid voor de markt te Manilla. De scheepsbouw maakt een
belangrijken tak van industrie uit, vooral aan de Agno-rivier. Eene
menigte vrouwen houdt zich bezig met het vervaardigen van stroohoeden,
cigarenkokers en andere artikelen van de vezelen van verschillende
gewassen, waarvan sommige zeer fijn zijn en voor hooge prijzen
worden verkocht: zoo wordt een cigarenkoker soms tegen een ons goud
berekend. Matten, zoowel effen als versierde, worden ook tot gebruik
en verkoop gefabriceerd. Men zegt dat de Indiaan zonder ander werktuig
dan zijn mes voor zijne huishoudelijke benoodigdheden, en zijne ploeg
voor den veldarbeid, zich van al het noodige voorziet. De vrouwen
zijn er trotsch op de kleederen te hebben geweven en geborduurd,
die hare mannen en kinderen dragen, en zij zijn op feestdagen zeer
opgesmukt. In het jaar 1755 had er een ernstige opstand plaats tegen
het Spaansche gezag, die zich in het jaar 1762 herhaalde, toen de
Engelschen Manilla namen; beide werden echter onderdrukt, ofschoon ten
gevolge daarvan de bevolking tot 20,000 zielen werd verminderd. Twee
verschillende tongvallen worden in de provincie gesproken, daar de
oorspronkelijke Pangasinaansche bevolking verschilt van de stammen,
die zich uit Ilocos hier gevestigd hebben. De Dominicaner monniken
oefenen het voornaamste geestelijke gezag in de provincie uit.

Nadat wij Iloilo verlaten hadden, keerden wij na drie dagen stoomens en
na Nasog en de Isla Verde gezien te hebben, die ons waren aanbevolen
als een koers, die te prefereren was boven de buiten-passage,
waar langs wij gekomen waren, te Manilla terug, om daar op nieuw de
gastvrijheid in het paleis van den gouverneur en de attenties van mijn'
vriend den kolonel Trasierra te genieten, in wien ik een zoo heusch
gastheer vond. Wij kwamen aan op de Dia de los Reyes (Koningen-dag),
waarop eene officiële receptie ten hove plaats had. In den avond deden
wij een langen togt in het land tot aan de provincie Bulacan, die van
de provincie Tondo wordt afgescheiden door eene fraaije steenen brug,
over een tak van de Pampanga-rivier gelegen. Wij spraken er over om te
land naar Lingajen te gaan, hetgeen onder gunstige omstandigheden in
één dag kan plaats hebben, daar de afstand slechts 30 mijlen bedraagt,
maar daar de wegen niet zeer goed waren en het daardoor onzeker was
hoe lang wij ons zouden ophouden, besloot ik op nieuw mij op het schip
te begeven en den tweeden dag van onze reis landden wij te Sual. De
havenkapitein kwam ons schip loodsen in de haven, in het midden waarvan
zich eene rots bevindt, die niet op de kaarten is aangewezen. De engte
van de passage vereischt veel voorzorg, maar eens geankerd, bevindt men
zich in eene zeer veilige en goed beschutte, hoezeer kleine haven. Het
uitzigt van Sual stelde ons teleur; een paar verspreide woningen,
de kerk en het tolkantoor zagen er niet veelbelovend uit. Toen wij
intusschen aanlandden, kwamen de muziekanten van de pueblo ons met
hun corps begeleiden, en wij vernamen dat al de autoriteiten zich te
Lingajen, eene mijl verder gelegen, bevonden; maar een courrier werd
onmiddellijk afgezonden om van onze aankomst berigt te geven en als
een staaltje van de taal, geef ik hier eene copij van de depêche, die
hij terugbragt om te toonen, dat hij zijne zending goed volbragt had:


    «Recibido del Conductor de S. Idro (San Isidro) alioncio (à las
    once?) Castilio so sagay agangan cà Sogenti amar som pal ed Senor
    Aldi (Alcalde) maior sin mabidia pasodo à lacho (à las ocho)
    ed Labi Mortes ed pitcha 11 de Eniro de 1859.


    «Juan Gabril.»


Dit wilde zeggen, dat daar de depêche ten 8 ure uit San Isidro was
vertrokken, de depêche ten 11 ure aan den alcalde was ter hand gesteld.

Daar er voor rijtuigen was gezorgd om ons naar den zetel van het
gouvernement (Lingajen) te brengen, vertrokken wij vroeg in den
morgen naar het klooster te San Isidro, dat aan den regter oever van
de Agno is gelegen, eene schoone rivier, die veel geriefelijkheden
voor de scheepvaart aanbiedt en bekoorlijke landschappen aan hare
oevers heeft, met wier schoonheden wij ons vermaakten, tot dat wij
de voorbereidselen tot eene processie zagen en de muziektoonen van
den tegenovergestelden oever hoorden; wij scheepten ons toen in
en vonden onze Indiaansche gidsen, die met gemakkelijke rijtuigen,
levendige paarden en hunne gewone voorkomendheid ons wachtten om ons
te ontvangen, terwijl de wegen en huizen als gewoonlijk versierd waren
en alles de blijken van vrolijkheid en bereidwilligheid droeg. Langs
den geheelen weg ziet men tropische vruchtboomen, waar tusschen de
Indiaansche hutten vrolijk uitsteken, terwijl de vrouwen en kinderen,
in hunne fraaiste pakjes uitgedoscht, het geheel een schilderachtig en
gevariëerd uitzigt gaven. De vensters en balcons voor de huizen waren
opgepropt met toeschouwers, die zeer opgetogen schenen als wij van
tijd tot tijd hunne groeten beantwoordden of eene vlag bewonderden,
die meer uitstekend en fraaijer versierd was dan de overige. Wij
traden een of twee der werkplaatsen voor den scheepsbouw binnen en
onze zeeofficieren betuigden hunne tevredenheid over den toestand,
waarin de scheepsbouw onder de inlanders zich bevond. Een vaartuig
van de werven was van 350 ton. Een Indiaansche scheepsbouwmeester,
die ons als merkwaardig werktuigkundig genie voorgesteld werd, kwam
van een verwijderde plaats kapitein Vansittart verlof vragen om de
Magicienne te mogen bezoeken en zich met de wijze van aanwending van
stoomwerktuigen bij de scheepvaart bekend te maken en eenige andere
verbeteringen na te gaan, die hij verwachtte dat op een Britsch
oorlogschip te ontdekken zouden zijn. Het verlof, dat zeer nederig
werd gevraagd, werd met de meeste heuschheid gegeven en toen hij het
verkregen had, sprong de Indiaan, zonder een oogenblik te verliezen,
in zijn rijtuig. De overvloed, de nabijheid, de uitmuntende kwaliteit
en de goedkoope prijzen van de materialen aan de oevers van de Agno,
leveren zoo vele voordeelen op voor den bouw van vaartuigen, maar de
dam is een groote hinderpaal voor het te water laten.

Wij werden op den weg te gemoet gegaan door den alcalde-major en
ik stapte in zijn rijtuig. De Spaansche officieren van den hoogsten
rang dragen een rotting met gouden knop en een zijden vederbos als
bewijs van hun gezag; en nu begaven wij ons in galop naar Lingajen, de
cabazera der provincie. Het heeft eene bevolking van 23,000 zielen. De
wegen waren goed, uitgezonderd op een gedeelte waar de Agno zelf een
nieuw kanaal heeft gevormd, en daar hadden de paarden eenige moeite
om het rijtuig door het zand te trekken. Wij kwamen op de kust en
de golven sloegen met vreeselijke onstuimigheid, als bij een storm,
op den oever, maar daar wij weder op den grooten straatweg kwamen,
vervolgden wij onze reis ongestoord. Wij werden vergezeld door den
uitmuntenden vice-consul Don José de Bosch en de monnik Gabriël,
die overal onze schutsengel en gids was. De vice-consul was geheel
ingedrongen in alle handelszaken en gaf mij alle informatiën die ik
zocht. De monnik was verrukt zijn voorraad plaatselijke kennis te
kunnen uitstorten en deze was groot, terwijl de alcalde Senor Combas
in alle opzigten goed, bescheiden en mededeelzaam was. Het was dan
ook onmogelijk zich niet geheel te huis te bevinden, daar waar alles
wedijverde vermaak te verschaffen, de belangstelling op te wekken en
leerzaam te zijn. Wij bezochten verscheidene pueblos in den omtrek
en te Calasiao, dat 18,000 inwoners telt, bragt de gobernadorcillo
ons stalen van de fabrikaten der plaats en dwong mij een fijnen
stroohoed op, terwijl wij allen op aandrang van den monnik Gabriël
een cigarenkoker medenamen. Hetgeen wij elders hadden gezien, werd
in de pueblos, die wij doortrokken, herhaald, waar de monniken en de
principalia op hun qui vive waren, niet alleen om ons gemak en genoegen
te verschaffen, maar ook om ons alle eer te bewijzen. Wij keerden met
zonsondergang naar Lingajen terug en de goede geestelijke inviteerde
ons den volgenden dag bij hem te dineren, bij welke gelegenheid hij
zeide, zijn best te zullen doen ons alles te toonen wat zijn klooster
kon opleveren. En er ontbrak waarlijk niets. De tafels waren door een
aantal gasten bezet en gevuld met overvloed van voedzame en kostbare
spijzen. Ik verbeeld mij dat de pater alle hulpbronnen der gemeente
te baat moet hebben genomen, want de spijzen en dranken, de schotels
en het porselein, flesschen en glazen en al de bijzaken van een goed
publiek diner, waren hier aanwezig, en aan vrolijkheid ontbrak het
ook niet, waarbij de pater aan het hoofd stond.

Pater Gabriël boogt op de buitengewone geschiktheid van de rivier
Agno. Zij loopt door een groot gedeelte van de provincie Pangasinan en
was op een grooten afstand bevaarbaar. Hij schetste den loop op papier
en wees de talrijke pueblos aan, die zij doorstroomde. Een ongeluk was
het, dat er zich een vreeselijke dam op bevond die niet van of naar
de zee kon bevaren worden. De rivier is intusschen tamelijk diep en
is zeer schoon; zij ontspringt in de Cordillera van Caraballes in de
provincie Abra, te midden van woeste bergen en neemt in haren loop vele
toevloeijende stroomen op. Tusschen San Isidro en Lingajen was veel
scheepsbouw aan de oevers en bevond zich eene levendige Indiaansche
bevolking. Aan de oevers staan schoone woudboomen, die rijp waren voor
de hand van den houthakker, voorts materialen voor tuigwerk, bamboes
en riet, die de wilde stammen van Igorottes daarheen brengen. Men
zegt dat er veel goud in het zand en den modder der rivier gevonden
wordt. De Spanjaarden en vooral de geestelijken, hebben menige poging
aangewend om de woeste bewoners der ruwe en onbebouwde streken te
onderwerpen, beschaven en de christelijke godsdienst te onderrigten,
maar met weinig succes. Hun aantal is vermeerderd door misdadigers,
die de justitie ontkomen zijn en eene wijkplaats zoeken en vinden in
de minst toegankelijke gedeelten van Luzon.

Pater Gabriël, die er groot belang in stelde de handels-ressources van
Sual te ontwikkelen, dat hij zijne «haven» noemde, drukte vertrouwelijk
de hoop uit, dat de vestiging van den vreemden handel en de bezoeken
van schepen om te laden, de inlanders zouden nopen daar hunne producten
te brengen en den weg voor den invloed van verbetering te openen.

Wij achtten het raadzaam toebereidselen voor ons vertrek te maken,
maar onze goede vrienden hadden besloten om, daar wij te land waren
gekomen en te water terug zouden keeren en een optogt te water
te houden, die met vlaggen en muziek in beweging gesteld werd. De
lucht betrok, de regen viel met tropische stroomen en de muziekanten
en andere acteurs en toeschouwers verdwenen; daardoor echter niet
ontmoedigd, kwamen zij na een oponthoud van twee uren weder in den
zonneschijn naar buiten. De booten werden uitgezet, de muziekkorpsen
op nieuw verzameld en thans scheepten wij ons op de rivier Agno
in. Alles ging vrolijk en ongestoord gedurende een uur voort, maar
toen noopte mij een dreigende storm de open schuit te verlaten waarin
ik mij bevond, en eene schuilplaats te zoeken in eene der overdekte
booten. Vele mijner medgezellen werden zoo slijknat, alsof zij in het
water gedompeld waren, en wij bereikten San Isidro alsof wij aan eene
schipbreuk ontkomen waren. Hier zochten wij drooge kleederen en werden
de garderobes der geestelijken ter onzer beschikking gesteld. Wij zagen
er inderdaad koddig uit en een humoristische schetsteekenaar had hier
ruim stof voor zijn potlood gevonden. Sommigen haalden rijtuigen,
anderen paarden en weder anderen keerden teleurgesteld terug, in de
verwachting om ons naar Sual te vervoeren, waar voor een heerlijk diner
door den vice-consul in het tolkantoor was gezorgd. De havenmeester
sprak in poëzij ter eere van de Britsche vlag en gloria met Victoria
rijmden tot lof van de gasten en weêrgalmden binnen de muren. Onze
kapitein werd geïnspireerd en sprak onze gastvrije gastheeren aan in
antwoord op de warme brindis van het gezelschap. De Indianen hadden
ons nationaal lied bestudeerd en voor de eerste maal werd het schoone
«God save the Queen» in de pueblo Sual gehoord. Het was laat, toen wij
ons aan boord van de Magicienne begaven, maar vóór ons vertrek op den
volgenden dag bevonden de autoriteiten, de vice-consul en de monnik,
met een talrijk gevolg zich aan boord, om ons een even heusch despedida
te geven als hun welkom vriendschappelijk was geweest. Zij bragten
verscheidene geschenken als souvenirs mede en een lilliputiaansche
midshipman, die de belangstelling en de bewondering der bezoekers
had opgewekt, werd speciaal uitgenoodigd eene cigarenkoker uit
de handen van pater Gabriël te ontvangen. Zoodra zij ons verlaten
hadden, werd ons anker geligt en stoomden wij van Pangasinan en de
Philippijnen. Het zou inderdaad vreemd zijn, wanneer wij geene hoogst
aangename herinnering medevoerden van al hetgeen wij gezien hadden.



AANTEEKENINGEN


[1] Eene nieuwere geschiedenis van de verovering der eilanden en
van de Spaansche wetgeving vindt men in het werk van Buzeta, deel I,
pag. 57-98.

[2] Ik bezocht eenige Cochin-Chinesche gevangenen in de fortificatie:
zij waren te Turon gevangen genomen en een hunner was een mandarijn,
die daar eenige magt had uitgeoefend,--namelijk de kommandant der
plaats was geweest. Zij schreven de Chinesche karakters, doch konden
de landtaal niet verstaan.

[3] Onder mijne vroegere lettervruchten behoort eene verhandeling
waarin ik geheel wederlegde het vreemde verhaal van de vernieling van
de manuscripten, die den kardinaal Ximenes tot bewerking van zijnen
bijbel in verschillende talen hadden gestrekt.

[4] Eene vrouw en zes kinderen.

[5] Allen kinderen.

[6] Het verhaal, dat de Spaansche schrijvers van het nemen van Manilla
door de Britten geven en dat hier uit Buzeta's werk wordt overgenomen,
kan als op de waarheid gegrond worden beschouwd:

"In 1762 was de voorspoed van de stad Manilla buitengewoon
toegenomen. Hare handelsbetrekkingen strekten zich uit tot de
Molukken, Borneo, verschillende gedeelten van Indië, Mallaka, Siam,
Cochin-China, China, Japan, in één woord tot alle plaatsen tusschen
de landengte van Suez en de straat van Behring gelegen. Op het einde
van voornoemd jaar werd de stad echter door eene ramp getroffen,
die haar jaren achteruitzette. De Engelschen, die toen in oorlog met
de Spanjaarden waren, vertoonden zich met eene aanzienlijke magt. De
zeer doorluchtige aartsbisschop Don Manuel Rojo, die toen tijdelijk
het bewind voerde, had niets van eenige oorlogsverklaring vernomen en
zich niet tot de verdediging voorbereid. Eerst bij de aankomst van de
vijandelijke vloot werd deze tijding bekend. Het garnizoen bestond uit
het regiment del rey, dat een aantal van 2,000 man moest bedragen, doch
door detachementen, desertie en zieken tot 500 was gereduceerd. Men
had niet meer dan 80 artilleristen, allen Indianen, die bijna niet
met het kanon wisten om te gaan. Bij dezen stand van zaken verscheen
de Engelsche vloot plotseling den 22 September 1762. Zij bestond uit
13 schepen en 6,830 man uitmuntende troepen. Daar men hoegenaamd niets
van de zaak af wist, meende men dat de vloot een van Chinesche sampans
was. Er werden eenige maatregelen tot verdediging in het werk gesteld
en een officier afgezonden, om den kommandant der vloot te vragen
onder welke vlag hij voer en wat het doel van zijn onverwacht bezoek
was. De afgezant keerde den volgenden dag terug, vergezeld van twee
Engelsche officieren, die verklaarden dat het doel der expeditie was de
eilanden te veroveren. Men antwoordde hen dat de eilanden zich zouden
verdedigen. In den nacht van den 23 op den 24 ontscheepte de vijand
zich aan de redoute van St. Anthony Abbot. Men deed eene poging hen te
verjagen, die echter mislukte. In den morgen van den 24sten schoot men
op hen, doch met weinig succes, daar zij in verschillende gebouwen
waren verschanst en daardoor beschermd. Ten einde hun voortgang
te stuiten, werd besloten tot een krachtigen uitval, waarover het
bevel werd opgedragen aan den heer Fallu, een Fransch officier in
Spaansche dienst; doch deze dappere krijgsman zag weldra in, dat de
vreemde troepen te talrijk waren om zich met hen te meten. Hij streed
gedurende den geheelen nacht en keerde eerst ongeveer ten 9 ure in den
volgenden morgen naar de citadel terug. De vijandelijkheden werden
gestaakt en de aanvallers zonden een parlementair naar de stad. Den
25sten werd het bombardement voortgezet en ons kanon deed den vijand
veel afbreuk. In den morgen van den 28sten liet de Engelsche generaal
het hoofd opeischen van den officier, die twee dagen vroeger als
parlementair gezonden en door de Indianen onthoofd was. Hij vorderde
ook de uitlevering van de personen, welke die misdaad hadden begaan,
en dreigde bij weigering met schrikbare represailles. Aan dezen eisch
werd voldaan en de aartsbisschop, die de teugels van het bewind in
handen had en de verdediging der stad bestuurde, begaf zich zelf te
paard naar het vijandelijke kamp, doch zonder resultaat. Den 29sten
verkreeg het Engelsche eskader eene versterking van drie schepen, die
350 Franschen uit Pondicherry aanbragten, welke de gelegenheid zochten
de Engelschen te verschalken en twee hunner vertrouwden benoemden om
hunne desertie te bewerkstelligen en hun plan door te drijven; doch de
twee afgezanten werden door de Indianen als Engelschen beschouwd en,
in plaats van welkom geheeten, verslagen. De Engelschen, die met het
gebeurde bekend werden, verzekerden zich tegen verder verraad van
de zijde der Franschen. Den 3den October kwam eene sterke legermagt
Indianen uit Pampangan aan en er werd tot een gevecht besloten;
de strijd was bloedig, doch leverde geenerlei succes op voor de
verdediging. Den volgenden dag schoten de belegeraars een bres in
de bolwerken der Fundicion. Er werd een krijgsraad gehouden en de
militairen oordeelden dat eene capitulatie onvermijdelijk was; de
burgers echter wilden de verdediging volhouden.

"Ongelukkig liet de Aartsbisschop zich van die meening afbrengen,
waarvan zoovele rampen in Manilla het gevolg waren. Den 4den was
men algemeen overtuigd dat die stad weldra genoodzaakt zou zijn zich
over te geven en nu werd de titel van Luitenant-Generaal opgedragen
aan den regter (Oidor) Simon de Anda y Salazar; ten einde den zetel
van het Spaansche gezag naar eenig ander gedeelte van het eiland
over te brengen en voor zijne verdediging te zorgen, vertrok hij
denzelfden avond ongeveer ten 10 ure in eene boot met eenige roeijers,
een' Tagaleschen bediende, 500 dollars in zilver en veertig bladen
gezegeld rijkspapier. Dit waren zijne hulpmiddelen tegen een vijand,
die 16 vaartuigen in de baai had liggen en op het punt stond de
stad binnen te rukken. Op die wijze, zonder legermagt of vloot,
bereikte een meer dan zestigjarig man Bulacan, vast besloten tot een'
volhardenden wederstand tegen de veroveraars, die weldra de hoofdstad
zouden inrukken. Den volgenden dag geschiedde dit werkelijk; de vijand
verliet zijne verschansingen en naderde in drie kolonnes de bres,
die bijna ontoegankelijk was. Veertig Franschen van Pondicherry gingen
voor en vonden geenerlei tegenstand. De vesting was genoodzaakt zich
over te geven. In veertig uren tijds was de stad verwoest en daarbij
de kerken evenmin als de paleizen van den aartsbisschop of Gouverneur
gespaard. De Spanjaarden hadden gedurende het beleg drie officieren,
2 sergeanten, 50 soldaten en 30 burgers der militie verloren, behalve
de gewonden; het verlies van de Indianen bedroeg 300 dooden en 400
gekwetsten. De belegeraars verloren ongeveer 1,000 man, waaronder 16
officieren. De vloot had de stad met meer dan 5,000 bommen en 20,000
kogels beschoten. Men voedde de hoop dat eene verwoesting gedurende 40
uren en de overgave van het garnizoen den vijand zouden bevredigen,
maar hierin bedroog men zich. Terwijl de plundering plaats greep
berigtte de kommandant den Aartsbisschop dat al de inwoners vermoord
zouden worden, zoo niet onmiddellijk 2 millioen dollars in specie
toegestaan en voor 2 millioen aan biljetten op de Spaansche schatkist
uitgegeven zouden worden. Men was wel genoodzaakt hierin toe te geven;
men offerde de liefdadige fondsen en de sieraden der kerken op,
om aan dezen eisch te voldoen.

"Terwijl de gebeurtenissen te Manilla zulk een tragisch einde hadden,
verzamelde Anda te Bulacan den Alcalde, de geestelijken en andere
Spanjaarden en toonde hun zijn gezag aan, dat met geestdrift werd
erkend. Op den avond van denzelfden dag werd de tijding van den val
van Manilla bekend en nu publiceerde Anda eene proclamatie, waarbij
hij zich tot Gouverneur-Generaal over de Philippijnen verklaarde,
terwijl hij den zetel van het Gouvernement te Bacalor in Pampanga
koos. Vijftien maanden lang liet hij den oorlog voortduren,
niettegenstaande de hevige aanvallen door de Engelschen, vooral
onder de Chinezen en in weêrwil der algemeene desorganisatie der
provinciën. Hij hield dan ook de Engelschen te Manilla ingesloten;
zij durfden zich naauwelijks buiten de muren te vertoonen. Te Malenta,
een eigendom van de Augustijner monniken, werd een Fransch sergeant
Bretagne genaamd, die van de Engelschen was gedeserteerd en eenige
zijner landslieden uitnoodigde zijn voorbeeld te volgen, tot kapitein
benoemd en vijandelijkheden tegen de invallers, die hij veel schrik
moet aangejaagd hebben door het onderscheppen van levensmiddelen en
het aanvallen van achterblijvers uit de stad. De Engelschen loofden
5,000 dollars uit aan dengene, die Anda levend in hunne handen zoude
overleveren. Den 3den Julij 1763 kwam echter een Britsch fregat, dat
eene wapenschorsing tusschen de oorlogvoerende partijen aankondigde en
het ophouden der vijandelijkheden bewerkstelligde. In Maart 1764 kwam
de tijding van het sluiten van den vrede; de Engelschen ontruimden
Manilla, waar het Spaansche gezag hersteld werd. De schade door de
Engelschen te weeg gebragt, werd door Gouverneur Basco hersteld."

[7] Manuscript van het beleg van Manilla, door pater Juan de Santa
Maria.

[8] Diccionario geográfico, estadístico, histórico de las Islas
Filipinas. 2 vols. Madrid, 1850.

[9] Hiervan bestaat eene Engelsche vertaling: "Twintig jaren in de
Philippijnen," Vizetelly 1853.

[10] Ik vernam van den Gouverneur-Generaal dat de heeren de la
Gironière en Montblanc thans onder bescherming van het Fransche
Gouvernement met "eene wetenschappelijke zending naar de Philippijnen"
belast zijn.

[11] De Chinezen schijnen overal dezelfde eigenaardigheden te
behouden. De Britsche Consul-Generaal van Borneo schrijft mij:
"Chinesche kolonisten kunnen onder Maleische wetten geen voorspoed
genieten. Wij hebben eenige weinige honderden, doch het land zou
honderd duizenden kunnen verzwelgen. In het binnenland vond ik onder
de inboorlingen eene levendige herinnering aan de vroegere Chinesche
peperplanters; zij zijn allen uitgeroeid of verdreven ten gevolge
van burgerlijke twisten. Eenige weinige hunner afstammelingen zijn
nog overgebleven, die de taal hunner vaders spreken, doch niet van de
inlanders te onderscheiden zijn. Een Chinesche koopman sprak op een
verachtenden toon van een der hoofden, die rondreisde, en sprak hem,
tot niet geringe verbazing van den Chinees, in tamelijk goed Fokien
aan. De geringe nog overige peperbouw wordt deels door de gemengde
rassen aangekweekt. De opbrengst neemt langzaam toe; eenige weinige
Chinezen met hunne inlandsche vrouwen hebben op nieuw beproefd zich
er mede bezig te houden."

[12] Gael en sapaha zijn termen, waarschijnlijk door handelaars met
China ingevoerd. Taïl en sapeque zijn de namen die de Europeanen aan
den liang en tsin van de Chinezen, het zilveren ons en het duizendste
gedeelte daarvan, hebben gegeven.

[13] Het is welligt niet onaardig de volgende bijzonderheden mede te
deelen als een model van zulk eene processie, die echter lang niet
eene van de grootste is.

Programma van de processie der Heilige Begrafenis, uit de kerk van
San Domingo gaande en daarheen langs de hoofdstraten van Manilla
terugkeerende:


    Burgerwachten te paard.
    Dragers van brandende waskaarsen langs de processie.
    Militairen, onder hunne resp. hoofden en kleuren.
    Carabiniers van de Hacienda, met 8 kaarsen.
    Compagnie ingenieurs met 8 kaarsen.
    Carabiniers voor de openbare veiligheid met 8 kaarsen.
    Cavalerie (lanciers) met 32 kaarsen.
    Infanterie (Bourbon) met 32 kaarsen.
    Idem       (Princesa) met 32 kaarsen.
    Idem       (Infante) met 32 kaarsen.
    Idem       (Fernando VII) met 32 kaarsen.
    Artillerie-brigade no. 1 met 32 kaarsen.
    Idem               no. 2 met 32 kaarsen.
    Infanterie (Rey) met 32 kaarsen.
    Boeren met waskaarsen.
    Officieren van de zee- en landmagt en ambtenaren.
    Collegeanten van St. Jan van Lateraan.
    Wereldlijke geestelijkheid.
    Broederschap van St. Domingo.
    Twee rijen der Zusterschap (Beatas).
    Het midden der processie bestond uit:
    Een muziekkorps der infanterie (Rey).
    Standaard.
    Tien voorstellingen van het Lijden, op bepaalde afstanden door
    de geestelijkheid gedragen.
    Zes collegeanten van St. Jan van Lateraan, met cirios (groote
    waskaarsen).
    Het beeld van Johannes den Evangelist.
    Elf voorstellingen van het Lijden, door de geestelijkheid
    voorgesteld.
    Zes collegeanten van St. Jan met cirios.
    Beeld van St. Maria van Magdalena.
    Muziekkorps der infanterie (Ferdinand VII).
    Tien voorstellingen van het Lijden, als boven.
    Muziek-koor, het Miserere zingende.
    Acht collegeanten van St. Thomas met cirios.
    Wagen, waarin de Heer gedragen wordt.
    Ter zijde van den wagen acht hellebaardiers met lijkhellebaarden.
    Muziek van de infanterie (no. 7).
    Pallium (palio) door collegeanten van St. Jan van Lateraan
    gedragen.
    Broederschap der begrafenis, in een halven cirkel.
    Zes collegeanten van St. Jan van Lateraan, met cirios.
    Beeld van Santa Maria Salomé.
    Zes collegeanten van St. Thomas met cirios.
    Beeld van Santa Maria Jacoba.
    Muziekkoor, het Stabat Mater zingende.
    Zes collegeanten van St. Thomas in eene rij met waskaarsen.
    Beeld van Onze Lieve Vrouw de los Dolores.
    Pallium, door zes collegeanten van St. Thomas gedragen.
    Preste (hoogmis-vierder) in zijn zwarten kap, met twee kosters
    ter regter- en linkerzijde.
    Z. E. de Gouverneur-Generaal; aan zijne linkerhand de
    Luitenant-Gouverneur, aan de regterhand de prior van St. Domingo,
    president van de Broederschap der Heilige Begrafenis, welke
    laatste al de hooge autoriteiten van de eilanden voorafgaan, die
    in volle kostuum door de hoofd-officieren der zee- en landmagt
    worden gevolgd.
    Brigade Europesche artillerie, met officieren.
    Trommelslagers (de trommels bekleed), de treurmarsch slaande.
    Treurmuziek.
    Europesche brigade, met omgekeerde geweren.
    Eskorte van den kapitein-Generaal te paard.


NOTA. In deze godsdienstige processie worde de meest mogelijke orde
bewaard.

[14] Persoonlijke voornaamwoorden zijn: aco: ik; anim: wij. In het
Tagaleesch zijn geene bezittelijke voornaamwoorden; men gebruikt
daarvoor den genitivus van de persoonlijke.

[15] Um, zijn; ungma: gij zijt.

[16] Ca of ycao, persoonlijk voornaamwoord: gij, volgt altijd op het
werkwoord; mo is de genitivus.

[17] Samba, aanbidden, heiligen; sambahin, de toek. tijd.

[18] Arao, Zon of dag.

[19] Tolot, toelaten te ontgaan.

[20] Dayat, heiligen, loven; de toek. tijd wordt door ipapag weder
gegeven.

[21] Van anchi, bijwoord: hier.

[22] Van hadi: koning.

[23] Van uara; vergiffenis.

[24] Van auai, twisten.

[25] De verhandeling van John Crawfurd in zijn Maleische grammatica.

[26] De Engelsche schrijver deelt hierbij als NOTE mede, dat
het hoofdstuk, door hem oorspronkelijk geschreven over de taal
der Philippijnen, met zoovele andere zijner manuscripten, door de
schipbreuk van de Alma in de Roode zee is verloren geraakt, terwijl
het nog overgeblevene geheel onleesbaar is. Hij verontschuldigt zich,
wanneer hij in zijne opgaven hieromtrent te kort mogt hebben geschoten,
daar hem verdere bouwstoffen in Engeland ontbraken.

Vert.

[27] Het werk van den heer Bowring bevat de tabellen, uit het bedoelde
rapport van kolonel Valdes uitgetrokken. Wij laten die achterwege.

(Vertaler.)

[28] Een vriend van een der heeren, door de Mas aangehaald, verhaalde
mij intusschen, dat hij ontkent hem gemagtigd te hebben onder zijn
naam die bewering te doen.

(Schrijver.)

[29] Er zijn verschillende benamingen voor den openbaren scherpregter,
die de plaatsen aanduiden, waarin hij zijn beroep uitoefent en de
werktuigen, die hij gebruikt om de doodstraf te doen ondergaan.

[30] Articulo sobre las Rentas de Filipinas y los medios de
aumentarlas, por D. Sinibaldo de Mas (later Minister-plenipotentiaris
van Spanje in China), Madrid 1855.

[31] Marcaida rekent de paters Blanco, Santa Maria, Zuniga, Concepcion
en Buzeta onder de beste geschiedkundige autoriteiten. Hij geeft hoog
op van de Apuntes van Don Sinibaldo de Mas, van eene deugdelijkheid,
waarvan ik mij zelf meermalen heb kunnen overtuigen.

[32] Men kan Buzeta raadplegen, vooral het hoofd Caraga, waarover
hij een groot artikel schrijft.

[33] De aartsbisschop Hilarion zegt: «Er zijn eene menigte pueblos,
als Argao, Dalaguete, Boljoon in Zebu en vele in de provincie Iloilo,
waar men naauwelijks een jongen of een meisje zal vinden, die niet
kunnen lezen of schrijven, hetgeen niet kan gezegd worden van vele
steden op het schiereiland.» (Antwoord aan de Manilla-deputatie.)

[34] Onder de wijzen, waarop een schadelijke wetgeving wordt ontdoken,
bieden de Philippijnsche eilanden een curieus voorbeeld aan. Daar
witte katoenen goederen in het belang van zekere inlandsche producenten
geprohibeerd zijn, heeft men het economischer geacht geele en groene
twist in te voeren, die binnen mogen komen, en later wordt het in
wit veranderd door het uittrekken der kleur, hetgeen gemakkelijk kan
geschieden door den draad in eene sterke oplossing van lijm te doopen.

[35] In 1859 werd het bedrag geschat op 3,000 à 3,500 vaten.

[36] Aldus schrijft Bowring in een brief van 3 Augustus 1858 aan den
heer N. Loney.

[37] De route van de Spaansche ontdekkingschepen Atrevida
en Descubierta loopt daar langs. Zie de zeekaart van de
St. Bernardino-straat en naburige gedeelten no. 2577, schaal, graad =
6 duim.

[38] Vaartuigen, die langs de zuidelijke passage naar Iloilo varen,
moeten, in den n. o. mousson, als zij ten noorden van kaap Guinad
komen, langs de kust van Guimaras gaan. In April 1859 vond ik in
het schip Camilla, van Manilla naar Iloilo, veel grooter diepte ten
Z. W. dan op de Spaansche kaarten is aangewezen. Door kaap Guinad
zuidelijk en kaap Balingasag oostelijk te brengen, had ik van 7 tot 9
vademen water, met zachten grond. Ten N. W. had ik 7 vademen dieplood.

Vijf of zes mijlen van het strand af had ik vier vademen; ik ging
strand-inwaarts en wierp het anker uit voor den nacht, liggende kaap
Cabalis ten N. O. twee mijlen, acht vademen water; goede ankergrond;
het dieplood tot 20 vademen op eene mijl van het strand.

Kaap Cabalis en kaap Bondulan, ten N. O. blijvende, vormen twee zeer
uitstekende hoofdlanden, die op de Spaansche kaarten, welke ik had,
niet voorkwamen. Met den gewonen voorzorg bestaat er geenerlei
gevaar, wanneer men de haven van Iloilo nadert en de kust van
Guimaras digt houdt aan den kant van kaap Cabalis tot ongeveer het
fort, waardoor men de Oton-bank vermijdt. Wanneer zelfs een vaartuig
zou vastraken, zou het geene schade bekomen en kan het gemakkelijk
uitgehaald worden, daar de bodem zeer zacht is. Als het fort eene mijl
Z. W. ten W. is, is het kanaal naar Iloilo open en bij vloedgetij
houde men het N. O. punt digt aan boord. Is men dit voorbij, blijve
men meer bij het andere strand, waar 3 1/2 tot 3 vademen water digt
aan het strand en 2 vademen bij laag water zijn. De haven van Iloilo
is een volmaakt natuurlijk dok. Vaartuigen liggen langs de werf,
waar 2 1/2 vadem bij hoog water en 2 vademen bij laag water zijn,
terwijl het laden en lossen hier zeer gemakkelijk is. Ik loste 200
vaten ballast en nam binnen negen dagen 300 vaten suiker in. Werk en
versche provisie verkrijgt men tot zeer gematigde prijzen.

Iloilo, 4 Mei 1859.

(Get.) J. H. Pritchard, schip Camilla.





*** End of this LibraryBlog Digital Book "Een Bezoek aan de Philippijnsche Eilanden" ***

Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.



Home