Home
  By Author [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Title [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Language
all Classics books content using ISYS

Download this book: [ ASCII | HTML | PDF ]

Look for this book on Amazon


We have new books nearly every day.
If you would like a news letter once a week or once a month
fill out this form and we will give you a summary of the books for that week or month by email.

Title: Yougo-Slavia
Author: Smits, G.
Language: Dutch
As this book started as an ASCII text book there are no pictures available.


*** Start of this LibraryBlog Digital Book "Yougo-Slavia" ***


generously made available by the Library of Congress)



  +----------------------------------------------------------------+
  |                                                                |
  |                 OPMERKINGEN VAN DE BEWERKER:                   |
  |                                                                |
  | De tekst in dit bestand wordt weergegeven in de originele,     |
  | verouderde spelling. Er is geen poging gedaan de tekst te      |
  | moderniseren.                                                  |
  |                                                                |
  | Bladzijde-nummering is verwijderd. Afgebroken woorden aan het  |
  | einde van de regel zijn stilzwijgend hersteld. Voetnoten zijn  |
  | verplaatst naar het eind van de alinea met de verwijzing.      |
  |                                                                |
  | De in het origineel als cursieve tekst is weergegeven als      |
  | _cursief_.                                                     |
  |                                                                |
  | Overduidelijke druk- en spelfouten in het origineel zijn       |
  | gecorrigeerd. Variaties in spelling zijn behouden: met/zonder  |
  | accent, met/zonder koppelteken, letterwisselingen: g/k, v/w.   |
  |                                                                |
  | Aan het eind van het boek volgt een overzicht van de           |
  | aangebrachte correcties.                                       |
  |                                                                |
  | De illustraties zijn beschikbaar bij de html-versie van dit    |
  |                                                                |
  +----------------------------------------------------------------+



                              YOUGO-SLAVIA

                                  DOOR

                               G. SMITS.

          [Illustratie: Z. K. H. de Prins-Regent van Servië,
         de toekomstige Koning van het Yougo-Slavische rijk.]


      N.V. Electrische Drukkerij „LUCTOR ET EMERGO”—'s-Gravenhage
                                 1918.



                              YOUGO-SLAVIA

                                  DOOR

                               G. SMITS.



INHOUD.


                                                           Bladz.

  Een woord vooraf                                              5

    I. Een Manifest                                             7

   II. De Serviërs, zooals ze zijn en zooals ze niet zijn      15

  III. Arm Servië                                              22

   IV. Het Bulgaarsche Verraad                                 32

    V. Een Yougo-Slavische Staat in wording:

        1. De Yougo-Slaven                                     38

        2. Het Nationale Streven der Yougo-Slaven              48

        3. Het Yougo-Slavische Programma                       54

        4. Italië en de Yougo-Slaven                           59

        5. De toekomst van den Yougo-Slavischen Staat          63



EEN WOORD VOORAF.


Het was, ik weet niet meer in welk jaar, maar niet lang na den moord op
koning Alexander en zijn vrouw, toen ik voor de eerste maal naar Servië
zou gaan, voor zeer korten tijd, om er zaken te doen.

Het was dus in den tijd, dat Servië in Europa zeer slecht aangeschreven
stond en Oostenrijksche verdachtmakingen bij ons in goede aarde vielen.
Men kende bij ons dit land niet en begreep daarom de Serviërs niet.

Ik ging er heen, zooals elk koopman naar een land gaat om er zaken te
doen, met volkomen onverschilligheid voor het land en zijn bewoners,
neen, erger nog, met tegenzin en met een bezwaard hart. Want ik had lang
in Hongarije gewoond en er van de Serviërs niets dan slechts gehoord. En
ofschoon ik niet alles geloofde, wat een Magyar mij vertelde, zooveel
was daarvan toch bij mij doorgedrongen, dat ik in den Serviër nu juist
geen braaf man zag.

Het staat mij nog duidelijk voor den geest hoe onbehagelijk ik me
gevoelde, toen ik op een avond van den altijd mooien Servischen herfst
op het perron te Belgrado stond en meende in elken Serviër minstens een
roover te ontdekken. En nog thans moet ik hartelijk lachen als ik me de
eerste weken van mijn verblijf in Servië voor den geest roep, toen ik
niet slapen ging zonder eerst de kasten te inspecteeren en onder mijn
bed te kijken, of er zich niet een sluipmoordenaar had verborgen, een
paar zware stoelen naar de kamerdeur te sjouwen, het geld, dat ik bij
mij droeg, op het bloote lijf te binden en mijn geladen revolver onder
mijn hoofdkussen te deponeeren. De brave Magyar had bij mij wel succes
gehad met zijn verdachtmakingen!

Een bende gauwdieven, roovers, moordenaars, menschen zonder eer en
zonder geweten, voor alles veil en voor geen rooden duit goed. Aldus
luidde het getuigschrift, dat de Magyaren mij van de Serviërs hadden
medegegeven. Erg liefelijk klinkt zulk een getuigenis niet en dat men
tegenover menschen met zulke eigenschappen, als in dit getuigschrift
worden opgesomd, op zijn hoede is en zijn maatregelen neemt, is
verklaarbaar.

Ik ging naar Servië voor korten tijd, zooals ik zei. Maar het geluk
heeft gewild, dat ik er lange jaren gebleven ben. Ja waarlijk, ik mag
zeggen, dat het geluk het heeft gewild! Want mijn verblijf in Servië
behoort tot de gelukkigste jaren van mijn leven. En ik zou er nog
wonen, zoo de Duitschers het voor hen niet beter hadden gevonden,
dat ik het land verliet, mij gevangen namen en mij, na bijna negen
maanden gevangenis, naar ons vaderland terugbrachten. Wel een bewijs,
dat ik, die naar Servië met tegenzin ging, ten slotte voor de beste
der Serviërs, in Duitsche oogen altijd, niet onderdeed. Ik dank de
Duitschers voor zulk een getuigschrift!

Het Servische volk is mij lief geworden en het dwong mij, als het ware,
om het nauwkeurig te bestudeeren. Ik heb er mij niet tegen verzet.
Ik heb zijn geschiedenis bestudeerd en kwam tot de ontdekking, dat het
een volk met een groot verleden was. Ik heb zijn economie, sedert de
komst van Peter I op den Servischen troon, bestudeerd en kwam tot de
conclusie, dat het een volk met een groote toekomst was. Ik heb dit
volk gadegeslagen in zijn laatsten strijd tegen de Turken en ontdekte,
dat het aan moed en aan vaderlandsliefde zijns gelijke niet had. Ik
ontdekte in den Serviër den Geus van den Balkan! Ik heb zorgvuldig
de politiek bestudeerd, die de groote buurman, het morse Oostenrijk,
volgde tegenover den kleinen, maar pienteren Serviër en kwam tot mijn
ontzetting tot de ontdekking, dat zware tijden voor het kleine Servië
zouden aanbreken, waarin het gaan zou om zijn bestaan. Ik heb, in één
woord, dit volk leeren kennen en waardeeren.

Dit kleine boekje is een bewijs van die waardeering, in de zware tijden,
die thans voor het Servische land aangebroken zijn, maar waaruit het,
naar ik met zekerheid verwacht, in vollen glans te voorschijn zal
treden.

Wat ik met dit boekje bereiken wil? Niets anders dan de belangstelling
van het Nederlandsche publiek op te wekken voor een volk, welk geen
offer, in goed en in bloed, te zwaar is om zijn nationale eenheid te
verwerven en om in het midden der naties de plaats in te nemen, die het
toekomt.

Als dit doel ermede bereikt wordt, zal ik tevreden zijn.

                                                         DE SCHRIJVER.

's-Gravenhage, Juni 1918.



I. EEN MANIFEST.


In het begin van het jaar 1914, na den tweeden Balkanoorlog, verscheen
het volgende manifest, opgesteld door den Bulgaar Basiel Paskoff:

„De Bulgaar is robuust, hij heeft stalen zenuwen en wordt zeer oud. Maar
de bron van zijn kracht ontspringt uit zijn groote deugden.

Hij is verdraagzaam. Hij is geheel vrij van godsdienstig fanatisme en
van chauvinisme.

Hij heeft een edelmoedige ziel, wat hij bewezen heeft gedurende den
oorlog, door zijn zorg, gewijd aan de gevangenen.

De Bulgaar is bescheiden.

De Bulgaar is sober en teruggetrokken, hij laat zich niet gaan. Het
succes maakt hem niet dronken.

Wanneer hij een weinig opgewonden geweest is in den bevrijdingsoorlog,
dan heeft dit slechts bestaan in de gedachte van zijn onbekwame
regeering.

Hij is arbeidzaam.... Hij is spaarzaam.

De Bulgaar is ondernemend....

Hij is een goed vader....

Hij is onbeschroomd en moedig....

In zijn deugden ligt zijn onuitputtelijke kracht en zij vormen den
zekersten waarborg voor zijn glorierijken toekomst.”

Een mooier brevet heeft een landgenoot zijn volk nooit uitgereikt. Het
is al te mooi zelfs. Volgens Paskoff bezitten de Bulgaren zoovele en zoo
groote deugden, dat elk ander volk er door in de schaduw wordt gesteld.
Met uitzondering natuurlijk van de Duitschers, die zich, volgens de
getuigenis van de pan-germanisten, hemelhoog boven alle andere volkeren
verheffen, zelfs boven de Bulgaren, die slechts „Ersatz”-Pruisen zijn.

Paskoff achtte het zeer noodzakelijk de wereld eindelijk eens kond te
doen van der Bulgaren deugden. Dit was hem nochtans niet genoeg. Hij
wilde er ook op wijzen door welke verachtelijke volken deze deugdzame
Bulgaren omringd zijn. Want hij vervolgt zijn manifest met de woorden:

„Omringd: door de Roemeniërs, die gebukt gaan onder een onrechtvaardige
verdeeling van den grond, waardoor de heerschende klasse in staat wordt
gesteld een lui, weelderig en verdorven leven te voeren, het gewone volk
daarentegen een ellendig bestaan en beestachtig leven leidt; door de
Serviërs, een zwak en kleingeestig volk, maar met een onverzadigbare
heerschzucht, dat, door zijn pogingen om de Bulgaren van Macedonië en
een deel der Albaneezen in zich op te nemen, óf stikken zal óf zijn maag
uit elkander zal doen springen; door de Grieken, die nog in hoogere mate
het hoofd verloren hebben als gevolg van hun onverwachte successen, die
zij geheel aan anderen te danken hebben en die nog veel sneller den weg
naar de degeneratie afhollen; en eindelijk door de Turken, die in alle
opzichten lager dan wij staan; omringd door al deze volken, heeft de
Bulgaar niets te vreezen. De toekomst op den Balkan behoort hem.”

Het manifest werd in honderdduizend exemplaren in Bulgarije verspreid.
Met het doel natuurlijk den Bulgaren te vertellen, op welke schoone
deugden ze bogen kunnen, zonder dat zijzelf het zich bewust waren.
Want dat er één Bulgaar gevonden wordt, die voor het verschijnen van
het manifest al dat moois in zichzelf ontdekt had, geloof ik niet.
Het werd tevens in het Fransch vertaald en opgenomen in „l'Echo
de Bulgarie”, het orgaan van de Bulgaarsche regeering. Met het
waarschijnlijke doel ook het buitenland niet langer onkundig te laten
van de schitterende deugden, die in het—op den eersten aanblik zeer
onaanzienlijke—omhulsel van den Bulgaar huizen, deugden, die tot heden
zelfs de Buxtons niet in hem ontdekt hebben.

Paskoff is voor zijn manifest ter schole gegaan bij de pan-germanisten.
Beweren deze laatsten, dat de Duitschers het volk der volken zijn,
Paskoff beweert, dat de Bulgaren de uitverkorenen op den Balkan zijn.
En met een variant op Wilhelms' evangelie. „Am deutschen Wesen Soll die
Welt genesen”, zingt hij zijn Bulgaren een litanie voor met als laatste
strophe: am bulgarischen Wesen soll der Balkan genesen. Deutschland über
alles. Bulgarien über den Balkan. Dat is dus: de Balkan als filiaal van
den Duitschen heilstaat met Ferdinand als zetbaas.

Wat is er nu waar van al dat moois, dat Paskoff ons van zijn Bulgaren
opsomt? Ik ga het u hier zeggen. Want ik meen het te mogen zeggen, omdat
ik den Balkan en zijn bewoners wel ken.

De Bulgaar is een robuuste man, hij heeft stalen zenuwen en wordt zeer
oud, zegt ons Paskoff. Dit is juist. Maar daarmede is de physische
beschrijving van den Bulgaar nog niet voltooid. En daarom vul ik
Paskoff's beschrijving aan, zoo, dat ge meent den man voor u te hebben
staan.

Het is van algemeene bekendheid dat de Slaven, nadat zij den Donau
overschreden hadden, zich over den geheelen Balkan hebben verspreid
en zich assimileerden met de inheemsche bevolking, in het Oosten met
Tracische stammen, in 't Westen met de Illyrische bevolking. In de jaren
659 en 660 n. Chr. werden de Slaven tusschen den Isker en de Zwarte Zee
veroverd door Turco-Finsche horden, die, onder den Khan Asparouch den
Donau overschreden hadden; deze noemden zich Bulgaren. Langzaam smolten
zij zich ineen met de daar wonende Slaven. Dit is, zooals de bekende
professor Cvijitch zegt, de eerste mongolisatie der Donau-Slaven.

Een tweede mongolisatie der Slavo-Bulgaren had in de 11e eeuw plaats,
die zich zelfs uitstrekte over een deel der bevolking ten Westen van den
Isker, over de zoogenaamde Torlaks.

Wil men nu de Bulgaren leeren kennen, dan moet men niet de bevolking
ten Westen van den Isker bestudeeren, ook niet de Macedoniërs, die de
Bulgaren ten onrechte tot de hunnen rekenen, doch den man ten Oosten van
den Isker, ten Oosten van Sofia, den zoogenaamden Tomak dus. Op hem past
mijne beschrijving.

Hij is niet groot, zooals de Serviër, maar krachtig gebouwd. Een vrij
groot hoofd is door een al te korten, maar gespierden nek op den romp
geplant. Haar, baard en wenkbrauwen zijn gewoonlijk zwart van kleur;
de laatsten zijn zwaar en welven zich ineenloopend over schitterende,
eenigszins schuin staande oogen. De neus is kort en plat. De
kaakbeenderen zijn zeer sterk ontwikkeld. De gelaatstint is geelbruin.
De echte Bulgaar is dus een Mongoolsch type.

En deze Bulgaar nu, met dit Mongoolsche type, zou, geheel in strijd met
zijn physionomie, in zijn binnenste een edelmoedige ziel herbergen?

Er zijn er, die beweren, dat hij „beestachtig wreed” is.

Laten we eens luisteren naar hetgeen Joseph Reinach, in zijn „Voyage en
Oriënt”, dat te Parijs in 1879 verscheen, ons van de „edelmoedigheid”
der Bulgaren weet te vertellen: „Absoluut geen moraal kennend, beschouwt
de Bulgaar diefstal als de hoogste legitieme bron van den eigendom,
vertelden de Russische officieren; ze stelen wat ze kunnen, wanneer
ze kunnen en waar ze kunnen; wanneer zij verrast worden en ze zijn
gewapend, dan schieten ze. Wanneer dit gespuis talrijk is, dan neemt
deze beestachtigheid vreeselijke afmetingen aan. Wat de Bulgaren, bij
afwezigheid van Russische troepen, voor wreedheden bedreven hebben,
hoeveel Muzelmannen ze hebben gedood na ze te hebben gefolterd, hoeveel
vrouwen ze geschonden hebben en hoeveel dorpen verbrand, zal men nooit
te weten komen. Het is overigens voldoende de galgentronie's van deze
zwervers aan te zien, die het leven van niet een onzer soldaten waard
zijn, niet van een Turk, niet van een Roemeniër. Voor drie of vier jaren
hebben de Bulgaren er zelfs nog niet van gedroomd zich van het Turksche
juk te bevrijden. Maar sedert men hun het woord vrijheid heeft doen
hooren, meenen zij dat vrij te zijn beteekent ongestraft zich den
eigendom van anderen te mogen toeëigenen en zich te ontdoen van een
buurman, die hen in den weg staat.”

Als Reinach nu van de Bulgaren geen valsch getuigenis heeft laten
afdrukken—wat buitengesloten is omdat het oordeel, dat het weergeeft,
geheel overeenstemt met dat van allen, die den Bulgaar uit den
vrijheidsoorlog hebben gekend—en Paskoff heeft ons de waarheid gezegd,
dan zou de Bulgaar in de laatste veertig jaren van een woesten barbaar
tot een deugdzaam man gemetamorphoseerd zijn.

Nu, de wonderen zijn de wereld nog niet uit en, denkend, dat wij aan
zulk een wonder bij de Bulgaren zullen gelooven, vertelt ons Paskoff,
dat de Bulgaar zijn edelmoedigheid getoond heeft in den oorlog. Hij
meent daarmede den Balkanoorlog van 1912. Men moet maar durven!

Serres, mijnheer Paskoff! Hoe zijn daar uw Bulgaren met hun edelmoedige
ziel opgetreden? De dooden uit dit mooie, bloeiende stadje zullen in den
hemel zeer zeker den edelmoed der Bulgaren niet verkondigen!

29 Juni 1913, mijnheer Paskoff! Herinnert ge u de beestachtige moorden
niet meer op Servische soldaten en officieren, bij den overval bedreven
door uwe Bulgaren, dezen Bulgaarschen schanddaad?

Informeert u eens naar den edelmoed der Bulgaren bij Pierre Loti,
mijnheer Paskoff! Of bij de gemartelde Serviërs uit den Europeeschen
oorlog! En mijnheer Paskoff, ge kunt ook van mij informatie's bekomen!
Van mij, die de bezetting van Nisch door uwe Bulgaren heeft bijgewoond
en ze er maandenlang in hun edelmoedig werk heeft kunnen gadeslaan.
In het bezette Servië is door uwe edelmoedige Bulgaren beestachtig
huisgehouden. Het lust mij niet het te beschrijven, maar zoo ge het
wenscht—ge hebt het maar voor het zeggen—zal ik u feiten leveren, die
een zeer vreemden kijk zullen geven op de edelmoedige ziel der Bulgaren.

De Bulgaar is bescheiden, zegt Paskoff ons verder. Neen, de laudator der
Bulgaren had moeten zeggen: leeft bescheiden, dan zou hij de waarheid
hebben verteld.

Bescheiden! Uwe boeren zijn het, zoolang ze op hun velden een leven
vol arbeid en ontbering voeren. Maar zoo zij, door een ontberende
spaarzaamheid eenig vermogen bijeengescharreld hebben, of zoo zij zich
vestigen in de stad als koopman, dan is hun bescheidenheid verre te
zoeken. Zeker, ze blijven zelfs dan een bescheiden, dat is een armelijk
bestaan voeren, omdat elke luxe, hoe gering ze ook is, geld kost,
maar in de manier, waarop ze verder hun geld bijeenschrapen, zijn ze
aanmatigend brutaal.

En wie zal er bescheidenheid ontdekken bij de Sofianer politici? Die
heeren zijn niet met weinig tevreden. Informeert eens, mijnheer Paskoff,
bij buitenlandsche kooplui, die met hen in aanraking komen voor hun
zaken! Zij zouden u een boekje kunnen openen, waarin de bescheidenheid
van Sofianer politici in wonderbaarlijke cijfers is uitgedrukt![1]

[1] Ter illustratie vertaal ik hier hetgeen ons Victor Kuhne mededeelt
    in zijn werk „Les Bulgares peints par eux-mêmes” (Librairie Payot et
    Co., Paris-Lausanne; blz. 247/8); de Bulgaarsche minister-president,
    Radoslawoff werd voor het tribunaal geleid wegens onwettige
    verrijking gedurende zijn ministerschap. Koberg heeft hem de
    vrijheid weergegeven vóór het einde van het proces. De chef van de
    tweede fractie der liberalen, Tontcheff, de tegenwoordige minister
    van finantiën, heeft deelgenomen in de beruchte zaak van den aankoop
    van defecte wagons. Hij is beschuldigd geworden, veroordeeld en
    gered door de welwillendheid van Ferdinand. Ghenadieff werd op
    de bank der beschuldigden gebracht wegens verduistering van fondsen,
    langen tijd vóór de zaak Desclausières, waarin hij veroordeeld
    werd tot tien jaren dwangarbeid.... Dr. Goudeff, die Petkoff als
    president was opgevolgd, eindigde, evenals alle leden van zijn
    kabinet, zijn loopbaan met plaats te nemen op de bank der
    beschuldigden van het tribunaal, verdacht van diefstal. De minister
    Ivantchoff, de vriend van Tontcheff, is, evenals zijn broeder,
    vervolgd geworden wegens onrechtmatige verrijking. Generaal Ratcho
    Petroff, van wien men vertelde, dat hij niet half zoo rijk kon zijn
    als hij thans is, zelfs indien hij geboren was met zijn salaris als
    generaal en 150 jaar geleefd had zonder een centime uit te geven,
    werd eveneens beschuldigd, maar evenals zoovele anderen, bevrijd
    vóór het einde van het proces. Generaal Savoff is eveneens vervolgd
    geworden wegens frauduleuse verrijking.

Ook in dezen Europeeschen oorlog heb ik van de Bulgaren niets kunnen
ontdekken, wat op bescheidenheid geleek. Zij hebben in het bezette
Servische gebied onbeschaamd geplunderd.

Bescheiden! Wat voor bescheidenheid is er te ontdekken in de vertooning
die op 11 Aug. 1913 te Sofia werd opgevoerd, op den vooravond van de
débâcle, toen koning Ferdinand met een lauwerkrans om het hoofd en onder
klokgelui aan het hoofd der troepen, de stad als triomfator binnenreed?
Het Bulgaarsche leger was door de Grieken en Serviërs totaal verslagen
en de Roemeniërs stonden op eenige mijlen afstands van de hoofdstad van
het Bulgaarsche rijk.

De Bulgaar is sober, arbeidzaam, spaarzaam. Hij is ook onversaagd en
moedig. Het zijn zijn goede eigenschappen en hij bezit ze in hooge mate.
Maar elke medaille heeft een keerzijde. Ook deze moet getoond worden.

De Bulgaar is spaarzaam, zeker. Maar juister is men, zoo men zegt, dat
hij vrekkig, dat hij een duitendief is. Dat is ook spaarzaamheid, maar
met een zeer onaangenamen kant. „Snobs” ontmoet men in Bulgarije dan ook
niet, tenzij onder de politici.

Hij is daarenboven terughoudend en zeer wantrouwend, als gevolg van
gebrek aan inzicht. Een kijk op de toekomst heeft hij beslist niet,
en hij is daarom noch een groot, ondernemend koopman, noch een goed
diplomaat. Hij scharrelt een beetje in den handel en in de politiek. Een
talent als Stamboeloff staat geheel op zichzelf, zei von Kallay, die de
Bulgaren goed kende. De politiek van den Bulgaarschen diplomaat, voeg ik
er aan toe, is machiavellisch, maar in het klein en op korten termijn;
ze wordt al te dikwijls ingegeven door naijver en haat, ondeugden, die
de Bulgaar in hooge mate bezit, zooals ons de Russische schrijver
Leonida Andreijeff leert.

Hoe gemeen soms die haat tot uitdrukking kan komen, daarvan vinden wij
in den allerlaatsten tijd, in „Kambana” (de Klok) van 8 September 1914,
een treffend voorbeeld, waarin de Bulgaarsche dichter Kristoff een ode
aan Frankrijk wijdt en waarin deze strophe voorkomt:

    „Uw nakomelingen—vuile ellendelingen,
    Een hoop gedegenereerden! Een man van eer
    Is thans onder hen een jammerlijke hansworst,
    Hun corruptie is zoo groot!
    Wilt ge ze betalen? Ze zijn voor alles veil.”

Beschouwd vanuit intellectueel gezichtspunt, bezitten de Bulgaren geen
talent, vertelt ons de geschiedschrijver Jirecek, die indertijd hun
minister was.

De Bulgaar heeft, zoo goed als elk ander volk, zijn goede en zijn
slechte eigenschappen. Maar zijn slechte eigenschappen zijn talrijk en
groot, veel talrijker dan zijn goede en, wat deze laatsten niet ten
voordeele strekt, zelfs in zijn goede hoedanigheden doet hij niet
sympathiek aan.

Het is dan ook den waanzin ten toppunt gevoerd, zoo zulk een volk voor
zich alleen de toekomst opeischt, met uitsluiting van al de anderen, die
naast hem wonen.

Het is nauwelijks veertig jaren geleden toen plotseling een nieuwe
staat in het leven werd geroepen, geheel bevolkt met menschen, die in
beschaving niet veel hooger stonden dan de Krim-Tartaren onder Katharina
II. Negen-en-negentig procent dezer Bulgaren kon in het geheel niet, een
honderdste deel nauwelijks lezen en schrijven. Wat vrijheid beteekende,
wisten ze niet en het behoeft ons daarom niet te verwonderen, dat ze de
vrijheid opvatten als het recht om een ander te mogen knevelen.

Dit volk kreeg op eenmaal het geheim en algemeen kiesrecht; het kreeg
ook een verantwoordelijk parlement. Wat kon dit bij zoo'n onontwikkeld
volk anders beteekenen dan dat een kleine, sluwe en onscrupuleuze
minderheid een wilde en domme meerderheid mocht onderwerpen aan zijn
bijzonder eigenbelang? De Bulgaarsche geschiedenis der laatste veertig
jaren, dus de geschiedenis der Bulgaren sedert zij hun vrijheid
verkregen, is er om het met talrijke voorbeelden te bewijzen.

Het volk was, zonder eenige voorbereiding en zonder dat het er een
hand voor uitgestoken had, van een slaafsche onderworpenheid plotseling
tot volkomen vrijheid geraakt, niet door eigen wil dus en ook niet
door eigen kracht, maar door den wil en de kracht van een machtigen
beschermer, Rusland. Het werd, om het kort te zeggen, over het paard
getild. Het is dus weder geen wonder, dat het zijn kracht ging
overschatten en in zichzelf, daartoe gedreven door de eerzuchtige
minderheid, die zich van de regeering had meester gemaakt, het volk der
toekomst ging zien, voor wien allen, die het daarbij in den weg stonden,
plaats hadden te maken. En thans meent het overal te mogen heerschen,
waar het slechts een Bulgaar ontdekt of waar in vroeger eeuwen eens een
Tartaro-Bulgaar was gezeteld en rijp te zijn om in het volkeren-concert
een rol van overwegende beteekenis te mogen vervullen.

En om dit te bereiken, zijn de Bulgaren tot alles in staat, werpen zich
van het eene verraad in het andere en zien tegen geen enkelen leugen op.

„Là où il ne peut pas se servir de sa force, le Bulgare lutte par le
mensonge, l'hypocrisie, la sournoiserie, la calomnie et la supercherie.
Quand il se plaint, ses lamentations bruyantes s'élèvent vers le ciel et
lorsqu'il craint quelqu'un, il se prosterne. Il est prêt à toutes les
trahisons et il est fier de son astuce.” Dit getuigenis, dat Victor
Kuhne van de Bulgaren geeft, klinkt anders dan dat van Petkoff. En het
is ook heel wat juister.



II. DE SERVIËRS, ZOOALS ZE ZIJN EN ZOOALS ZE NIET ZIJN.


Ondankbare moordenaarsbende onder de regeering ring van een koning,
wiens handen met bloed bevlekt is. Dit getuigenis, dat de brave
onderdanen van den Habsburger van de Serviërs geven, alsof in
hun politiek tegenover de „blutbefleckte Wege der Serbischen
Intrigen-politik” slechts braafheid richtsnoer is, alsof er geen Rauchs,
geen Khun Hedervary, geen Cuvaj, geen Agrammer hoogverraad-proces, geen
Friedjung-proces, geen actenvervalsching, geen diplomaat als Forgach
een rol hebben gespeeld in hun politiek tegenover Servië—om van den
allerlaatsten tijd slechts te spreken—, is niet bijzonder mooi. Maar is
het ook waar?

Ondankbaar! Nu, over de dankbaarheid van de Serviërs kan de Oostenrijker
zeker niet roemen! Maar heeft hij ook recht om er aanspraak op te maken?
De Donau-Monarchie heeft getoond de aartsvijandin der Serviërs te zijn,
op wier ondergang zij zich immer heeft toegelegd. En wie eischt er nu
dankbaarheid van hem, op wiens vernietiging men zich toelegt?

Wijst mij, heeren Oostenrijkers, niet op uw gezant Khevenhüller, die in
1885 den Bulgaren te Pirot een halt toeriep. Want ik zou u wijzen op
Bismarck, die u heeft gezegd dat gij het geweest zijt, die koning Milan
in den oorlog tegen de Bulgaren gedreven hebt en dat uw Länderbank
daarvoor het geld heeft verschaft. De Serviërs beschouwden hun koning
Milan als een agent der Donau-Monarchie en waren noch hun koning, noch
de Oostenrijkers dankbaar voor hun politiek, die Servië ten verderve
moest strekken.

Moordenaarsvolk! En de Oostenrijkers wijzen op den moord op Karageorge,
op Mihael, op Alexander en zijn vrouw en ten slotte op aartshertog Frans
Ferdinand en diens gemalin.

Karageorge werd, naar men zegt, op last van Milosch vermoord.
Of het waar is, weten we niet, maar onmogelijk is het niet. Beide
vrijheidshelden, Karageorge en Milosch, die voor meer dan een eeuw den
strijd tegen de Turksche overheersching aanbonden, werden niet geplaagd
door overgevoeligheid, waren menschen van het ruwe geweld; de een stond
den ander in den weg. Maar ze waren opgevoed onder een Turksch régime,
kenden alleen Turksche zeden en gewoonten en konden daarom geen andere
dan Turksche praktijken volgen. Wie zal het hun ten kwade duiden?

Mihael, de verlichtste vorst, dien Servië ooit gehad heeft, werd in
1868 door een drietal Serviërs in het park van Topschider bij Belgrado
neergeschoten. Het was een politieke moord. De moordenaars kennen we,
maar van de aanstichters van den moord weten we niets af. De Serviërs
beweren dat men in de Donau-Monarchie de aanstichters wel kent. Doch
hoe het ook zij, een feit is het dat Mihael, die met zijn minister
Garaschamin een anti-Oostenrijksche politiek volgde, vermoord werd een
jaar nadat in Boecarest het accoord tusschen Servië en het Bulgaarsche
volk tot stand was gekomen en dat zijn dood voor Servië een slag, voor
de Donau-Monarchie een fortuin was.

Men moet de geschiedenis der regeering van den „Lebemann” Milan en zijn
zoon Alexander kennen, om zich den moord op den laatsten en diens vrouw
te kunnen verklaren. Milan ruïneerde de Servische finantiën, trad met
geweld tegen de radicale partij op, die negen tienden van het volk
vertegenwoordigt, wierp zijn politieke tegenstanders in de gevangenis of
dreef ze in de verbanning, maakte geweld en list tot regeeringsmiddelen
en sloot met de Donau-Monarchie een tractaat, waarin hij den
Oostenrijkers den weg naar Saloniki openstelde over Belgrado; hij deed
heel Europa spreken over zijn schandalig huwelijksleven. Zijn zoon
Alexander, in tegenstelling met zijn vader, die een schitterende geest
bezat, een man met minder dan middelmatige geestvermogens, opgevoed
in de ellendige atmospheer van een twistend ouderenpaar, zonder ware
vrienden, was niet in staat de nadeelen, die de regeering van zijn
vader het land berokkend had, te herstellen en beging zelfs den misstap
een vrouw te huwen, die, zooals algemeen in Servië beweerd wordt, de
maitresse van zijn vader was geweest. En deze vrouw, Draga Maschin, een
bekende schoonheid, prikkelde zeer gevaarlijk het leger door haar beide
broeders, nietswaardige onderofficieren, in het officierencorps te doen
opnemen.

Nu is in Servië de koning niets anders dan de eerste landsdienaar, en
zoo men den Serviërs mocht spreken over den gezalfden des Heeren of over
koningen bij de gratie Gods, dan zouden ze u niet begrijpen. Hun koning
is hun ambtenaar, wel is waar de hoogste, maar niettemin hun ambtenaar.
Aan de regeering van Alexander moest een einde gemaakt worden, wilde het
land niet te gronde gericht worden; zijn vader had het land geruïneerd,
hij kon diens fouten niet herstellen en beiden hadden ze de eer van het
land te grabbelen gegooid. Als men hem dus had afgezet en hem met zijn
vrouw uit het land verwijderd, was er tegen dit optreden niets te zeggen
geweest. Doch men heeft hem en zijn vrouw beestachtig vermoord.

Maar wat heeft het volk daarmede te maken? Het vólk heeft hem en
zijn vrouw niet vermoord; er was geen spoor van een revolutie in de
bloednacht te ontdekken; de schuldigen zijn een bende dronken officieren
geweest.

En nu wordt den tegenwoordigen Servischen koning verweten, dat hij den
kroon heeft aangenomen uit de met bloed bevlekte handen der moordenaars.
Maar had hij dan den kroon moeten weigeren, tot ze hem aangeboden werd
door hen, die met den moord niets te maken hadden gehad? Met andere
woorden: hij had het land aan de anarchie moeten prijsgeven. Want
deze zou het gevolg geweest zijn van zijn weigering. Wat zou dan de
Oostenrijksche regeering een mooie gelegenheid gehad hebben om in te
grijpen, het land te bezetten en in bezit te nemen. Het is in den
tegenwoordigen koning te loven, dat hij den Oostenrijkers die
gelegenheid niet geboden heeft.

En thans de moord op den aartshertog Frans Ferdinand. Wat heeft
daarmede het Servische volk te maken? Wat zelfs de Servische regeering?
Te beweren dat deze de hand in het spel gehad heeft, is Servië van
zelfmoord beschuldigen en de Servische regeering waanzinnig verklaren.
Pachitsch waanzinnig! De Servische regeering, die er de lucht van
gekregen had dat er iets tegen Frans Ferdinand broeide, had de
Oostenrijksche regeering gewaarschuwd. En wanneer de laatste geen acht
sloeg op deze waarschuwing, dan is dit niet de schuld der Servische
regeering. Joseph Reinach, die van den aanslag op den aartshertog een
diepe studie heeft gemaakt, vertelt in zijn rede van 8 Februari 1917,
dat zich bij hem de overtuiging gevestigd heeft, dat de aanslag van
Cabrinovitch door de Oostenrijksche politie in scène is gebracht, doch
dat die van Prinzip haar heeft verrast.

Na deze inleiding zal ik thans trachten den Serviër te beschrijven in
zijn goede en slechte hoedanigheden. Maar laat ik u vooruit zeggen:
_mij_ is hij zéér sympathiek. En niet alleen mij, maar allen Hollanders,
die in de oorlogen van de laatste jaren met hem hebben kennis gemaakt.

De Serviër is een groote man, nochtans niet plomp en log, maar lenig en
vlug, van donker uiterlijk, met zwart haar en donkere oogen, ofschoon er
ook heel wat blonde typen in Servië voorkomen.

Hij is levendig in den omgang, spraakzaam en hartelijk. Van zijn hart
maakt hij geen moordkuil en als hij verontwaardigd is, drukt hij zich
niet altijd parlementair uit, hoe goed hij overigens zijn woorden weet
te kiezen; het vloeken verstaat hij nog beter dan een Hollander.

Hij is een geboren optimist, doch zijn optimisme wordt voortdurend
onderbroken door vlagen van pessimisme, die echter niet lang stand
houden. De Servische zon is zoo fel, dat zelfs het donkerste gemoed voor
haar niet onbereikbaar is.

Zijn fantasie is bijzonder groot; hij goochelt met cijfers en overdrijft
geweldig; hij overschat zijn eigen krachten en die zijner vrienden in
hooge mate, maar onderschat die van zijn vijanden.

Hij is zeer voorkomend en zeer hoffelijk, zal u helpen zoo het hem
slechts mogelijk is, maar ziet er ook niet tegen op, u onder de mooiste
woorden, de hoffelijkste termen en de schoonste beloften met een kluitje
in het riet te sturen. Een meester in deze kunst is de Servische
minister-president Paschitch. Journalisten, die hem komen interviewen,
weet hij urenlang aangenaam aan de praat te houden, maar als zij thuis
komen en het interview op papier willen brengen, komen zij tot de
ontdekking, dat hij hun heelemaal niets heeft verteld.

De Serviër is gastvrij en zijn gasten, waaronder hij iedereen verstaat,
die zich maar als gast aanmeldt, onthaalt hij op voortreffelijke
manier, zijn zeer beperkte middelen in aanmerking genomen.

Spaarzaam is de Serviër niet; het geld is rond en daarom laat hij het
rollen. Een deugd is dit nu juist niet, maar zoo het een ondeugd is, dan
is het er een, waarmede men zich meer vrienden maakt dan met de hoogste
deugd.

Hij is evenmin wantrouwend, integendeel, zijn vertrouwen is dikwijls
roekeloos groot en men moet heel wat tegen hem misdreven hebben, wil men
het voor altijd verloren hebben.

Hij is evenmin haatdragend; zijn haat vergeet hij even spoedig als zijn
leed.

Hij is zeer bevattelijk, dikwijls al te glad en meent van alles verstand
te hebben. Hij kan u een geheel betoog houden over dingen, waarvan hij
absoluut niets weet.

Hij wordt gaarne gevleid en beschouwt allen, die hem vleien, als zijn
vrienden. Hij kan zich moeilijk voorstellen, dat ge een vriend van hem
zijt, zoo ge hem uw kritiek niet spaart.

Hij is fier op zijn vrijheid en zijn onafhankelijkheid en duldt geen
dwang. Aan discipline onderwerpt hij zich noode en niet langer dan
strikt noodzakelijk is.

Hij is buitengewoon moedig, heeft geen vrees voor den dood en voelt zich
volkomen solidair met zijn rasgenooten.

Zijn vaderlandsliefde boezemt eerbied in. Als het vaderland in nood
verkeert, is geen offer hem te zwaar; gewillig en zonder morren offert
hij er goed en bloed voor op. Nochtans ontaardt dit patriotisme wel eens
in chauvinisme. Wat overigens verklaarbaar is in een jong volk, dat, na
eeuwenlange onderdrukking, zijn vrijheid bevochten heeft, buren bezit,
die zijn vrijheid belagen en dat naar eenheid van zijn volk streeft.

Hij is, in één woord, de Franschman van den Balkan.

       *       *       *       *       *

De Serviërs zijn een jong volk. Zoo zegt men. Is het wel juist?
Servië, zooals het zich thans aan ons vertoont, is een jong rijk,
maar de Serviërs zijn geen jong, doch een oud volk, dat een grootsche
geschiedenis achter zich heeft liggen. De grootheid van Servië is echter
niet van langen duur geweest en op een korte, glansrijke periode is er
een van eeuwenlange onderdrukking gevolgd.

Ook Servië heeft zijn Karel de Groote gehad. Hij heette daar Doeschan de
Groote. Ook Servië kan zijn groote geschiedkundige figuren aanwijzen,
zijn Sava, Lazar, Obilitch, Kraljevitch Marko en in de nieuwere
geschiedenis: zijn Zwarte George en zijn Milosch. En evenals om sommige
groote figuren uit de Germaansche landen, hebben zich ook om de groote
figuren uit de Servische geschiedenis mythen gesponnen. Welk een
overweldigenden indruk maken niet de legendarische figuren van Lazar,
Obilitch en Kraljewitch Marko op ons uit de Kossowo-Cyclus, deze
Servische rijmlooze gedichten, die onder het Servische volk van mond tot
mond zijn gegaan en door de eene generatie de andere zijn voorgezongen,
in de herbergen op de kruispunten der wegen in het gebergte en in de
Zadroega's, door blinde barden en onder begeleiding van de goesla!

       *       *       *       *       *

Als ik thans deze Kossowo-cyclus herlees, deze legendarische
beschrijving van de daden der helden uit het dramatische tijdperk
van den ondergang van het Servische keizerrijk, dan rijst het beeld
der Bejania van dezen tijd, van 1915, mij voor den geest, van deze
heldenmoedige en rampspoedige terugtocht der Serviërs, die als drama
niet onderdoet voor Kossowo en die, na eeuwen, door de Serviërs even
legendarisch zal bezongen worden als de débâcle van 1389 op het
vervloekte Amselveld. Want is ze niet een geweldig drama, deze heroïsche
terugtocht der Serviërs, die, aan zichzelf overgelaten door hunne
bondgenooten, wijken moeten voor een overweldigend aantal vijanden,
waartegen geen stand te houden is? Kan men zich een aangrijpender drama
voorstellen dan deze vlucht van het Servische leger, met zijn koning en
zijn ministers in het midden, in regen en sneeuw, dwars door Albanië,
over bergen en langs wegen, onbegaanbaar door de modder en bezaaid met
gebroken voertuigen, met doode paarden en ossen en met de lijken van
burgers, die op de vlucht waren geslagen voor Schwaben en voor Bulgaren
en van honger en koude waren omgekomen of door de woeste Albaneezen
vermoord?

    „Nicht allein der Triumphator,
    Nicht allein der sieggekrönte
    Günstling jener blinden Göttin,
    Auch der blut'ge Sohn des Unglücks,

    „Auch der heldenmüt'ge Kämpfer,
    Der dem ungeheuren Schicksal
    Unterlag, wird ewig leben
    In der Menschen Angedenken.”

zong Heine, de Duitsche banneling.

Men kent bij ons den Serviër niet of slecht. En nog minder kent men zijn
geschiedenis. Men weet bij ons alleen, dat er ergens in het Zuiden van
Europa een Servisch koninkrijk ligt met een paar millioen inwoners, men
weet niet dat er 11 millioen Serviërs in compacte massa bijeenwonen. Men
zegt daarom bij ons: het is een klein volk en wijdt er geen aandacht
aan. Maar ik zeg u: het is een gróót volk, dat uw aandacht ten volle
waard is.



III. ARM SERVIË.


De Servische socialistische partij, vertegenwoordigd door den
heer D. Popowitch, secretaris dier partij en den afgevaardigde T.
Katzlerowitch, heeft den 10en November 1917 aan den secretaris van
het Hollandsch-Scandinavische Comité te Stockholm, den heer Camille
Huysmans, een gedenkschrift overhandigd, dat de onweerlegbare documenten
bevat der Austro-Hongaarsche en Bulgaarsche wreedheden, bedreven op de
burgerlijke bevolking van Servië.

Dit gedenkschrift werd gepubliceerd onder den titel: Les Souffrances
d'un peuple en, voorzien van een inleiding van Camille Huysmans, in dit
jaar door de Librairie Kundig te Genève uitgegeven.

In het Zwitsersche appèl, op de eerste bladzijde van Les Souffrances
afgedrukt, stellen 46 mannen van beteekenis, waaronder de bekende
professor O. Nippold te Bern, de vraag: „zal de beschaafde wereld niet
de middelen en den weg vinden om paal en perk te stellen aan dit
afschuwelijk schrikbewind?”

Als het doel van dit werk is daartoe de beschaafde wereld op te eischen,
dan is het, naar mijne meening althans, tevergeefs geschreven. Ingrijpen
in dit afschuwelijke régime der Oostenrijkers en der Bulgaren kan
niemand. En zonder dit ingrijpen zal noch de Oostenrijker, die er
niet tegen opzag zijn eigen bevolking uit te moorden, te knevelen,
te mishandelen en te berooven, alleen omdat ze Servisch is, noch de
Bulgaar, deze Tartaar, die de manieren van de Duitschers in België heeft
afgekeken, van zijn schrikbewind afzien. Aan een misdaad stelt men geen
paal en perk, zoolang men zich niet van den misdadiger meester maken
kan.

Maar, al wordt dit doel niet bereikt, toch is met dit boek een goed werk
verricht. Want hier worden de schuldigen gebrandmerkt. En straks, als er
over den vrede onderhandeld zal worden, zal men hen herkennen aan hun
brandmerk.

De heeren Popowitch en Katzlerowitch hebben een tijdlang gezucht onder
het wreede regime van de Oostenrijkers, tot zij kans zagen het land te
verlaten. En oogenblikkelijk daarop hebben zij de documenten, die zij
verzameld hadden, gepubliceerd. Het werk geeft dan ook slechts een
opsomming van misdaden, bedreven door Oostenrijkers en door Bulgaren,
met hier en daar een conclusie; het geeft geen aaneengeschakeld verhaal,
dat meesleept door schrijverstalent. Het is ook niet noodig. Want deze
eenvoudige opsomming laat zelfs het hardste gemoed niet ongeroerd.

Ik kan het werk der beide Servische socialisten aanbevelen; het geeft
de waarheid en niets dan de waarheid, zonder overdrijving. Ik kan dit
beweren, omdat ik zelf langen tijd verblijf hield in dit deel van
Servië, dat door de Bulgaren is bezet en waar ik deze heeren aan het
werk heb gezien, tot de Duitschers ontdekten, dat ik gevaarlijk kon
worden en mij gevangen namen.

Om nu de opsomming, die „Les Souffrances” ons geeft, aan te vullen en te
versterken, te versterken vooral, doe ik u hier het verhaal mijner
ervaringen:

       *       *       *       *       *

Servië was een rijk land.

Dit klinkt paradoxaal voor ons, Hollanders, die steeds in de meening
verkeerden, dat Servië een ongecultiveerd bergland was, met een
bevolking zonder behoeften en die van den Serviër gehoord hadden, dat
hij even gerust op den harden grond van een landweg of van een armzalige
schuur sliep als wij in een goedverwarmde kamer in een zacht bed en dat
hij leven kon van droog brood en uien.

Het is waar: de Servische boer leeft zeer sober en kent geen luxe,
volgens onze opvattingen althans. En nochtans was Servië rijk.
Levensmiddelen waren er steeds in overvloed te vinden en hongersnood,
zooals wel eens in het rijke Roemenië voorkwam, was den Serviër
onbekend. Hij bezat een prachtigen veestapel: ossen, koeien, schapen
en varkens. Het vleesch was in Servië goedkoop. Tarwe, rogge, maïs
groeiden er welig en het brood was er voortreffelijk. Het pluimvee:
kippen, ganzen, eenden, kalkoenen, was er ontelbaar. Eieren waren er
spotgoedkoop. Aan vruchten: pruimen, appelen, peren en druiven, was geen
gebrek. De wijn was er voortreffelijk. En de pakhuizen en de winkels der
Servische kooplui waren immer tot berstens toe gevuld met de producten
der industrie, die van buiten moesten worden ingevoerd. Gebrek kan er
bij ons nooit ontstaan, al duurt de oorlog nog zoo lang, zei de Serviër.
Hij zou gelijk gehad hebben, zoo hij slechts zijn vijanden buiten de
landpalen had kunnen houden.

Servië was rijk, maar thans, nu het in de handen van Oostenrijkers
en Bulgaren is geraakt, is het o zoo arm geworden. Want zijn rijkdom
is gestolen en geroofd, door Duitschers, door Bulgaren en door
Oostenrijkers, die het land hebben leeggehaald en de bevolking tot den
bedelstaf gebracht.

Wij strijden niet tegen het Servische volk, maar tegen den Servischen
koning en zijn leger, zei de veldmaarschalk Mackensen in een
proclamatie, die hij op de hoeken der straten van de Servische steden
liet aanplakken.

Ja, waarlijk, excellentie, ge hebt de geheele bevolking niet over de
kling gejaagd, dat is waar, maar ge hebt ze naakt laten uitschudden en
gij, uwe soldaten en uwe waardige bondgenooten hebben goede sier gemaakt
van hetgeen Servische arbeid op Servischen bodem had voortgebracht en,
toen gij met uw staf het land verliet om uw rooftocht voort te zetten,
toen liet ge den honger in Servië achter. Ge hebt niet alle Serviërs
vermoord, doch ge hebt ze zoo diep in de ellende gestort, dat zelfs de
schitterende Servische zon de duisternis uit hun ziel niet meer
verdrijven kon.

Toen de Duitschers het Servische land betraden, stonden ze verstomd
over zijn rijkdom. Men had hun verteld, dat de Serviërs zeer dapper
waren, maar dat het Servische land arm, o zoo arm was. Toen ze kwamen,
ontdekten ze, dat de Serviërs werkelijk zeer dapper waren, maar dat het
land rijk was. En thans? De Serviërs zijn even dapper gebleven, maar het
land is arm geworden. Waar een Hun en een Tartaar hun voet gezet hebben,
groeit zelfs geen gras meer!

De Duitschers, Oostenrijkers en Bulgaren waren nog geen maand in Servië,
of het land was leeggehaald. Verdwenen was de veestapel. Leeg waren de
magazijnen en de winkels. Berlijn at Servische ossen en de Duitsche
soldaten deden zich te goed aan Servische varkens, Servische schapen en
Servisch pluimvee.

Men requireerde, men roofde en men stal; alles wat waarde had, was naar
de gading der veroveraars.

Duitschers, Oostenrijkers en Bulgaren requireerden. Op echte en op
valsche bons. Want valsche bons werden ook afgegeven. Ik heb een bon
gezien, uit vele andere valsche, onderteekend met: „Königpeterzahlt”,
afgegeven aan een Serviër natuurlijk, die geen woord Duitsch verstond.
De echte bons werden door de Duitschers betaald in Marken en met 20 tot
45 pCt. korting op de prijzen, die zij zelf bij de requisitie hadden
vastgesteld. Ook de Bulgaren betaalden met.... wissels op de eeuwigheid.

Men requireerde niet alleen, men roofde ook. De woningen van Nisch
bijvoorbeeld, die door de Serviërs verlaten waren bij den intocht der
Bulgaren, werden door de Bulgaren leeggehaald en de meubelen en kleeren
der gevluchte bewoners publiek verkocht, hetzij in Nisch of elders. De
opbrengst der geroofde goederen verdween.... ik zal maar zeggen in de
Bulgaarsche schatkist.

Vaten met wijn, met cognac, wagenvrachten manufacturen, comestibles
werden door de Bulgaren geroofd en de koopmansboeken der eigenaars
werden verbrand.

Ik was door de Duitschers gevangengenomen en achter slot en grendel
gezet in een groote particuliere woning in Nisch, die tot gevangenis was
ingericht. Wegens den toestand mijner gezondheid veroorloofde men mij
echter mij vrij op de binnenplaats mijner gevangenis te bewegen, bewaakt
natuurlijk door Duitsche soldaten met geladen geweren.

Deze binnenplaats was aan de voorzijde afgesloten door het tot
gevangenis ingerichte gebouw, aan de achterzijde door een tweetal
zeer groote magazijnen. In deze magazijnen hadden de Bulgaren de
geroofde goederen van een mij bekenden koopman opgeslagen; goederen,
die naar mijne schatting eene waarde van 40 tot 50 duizend gulden
vertegenwoordigden. Ze werden heel nauwkeurig door Bulgaarsche
officieren met hun ondergeschikten geïnventariseerd en daarna bij
wagenvrachten weggesleept.

Op zekeren dag, toen de geheele voorraad zoo goed als ingeladen was en
ik op de binnenplaats van mijn gevangenis wandelde, kwam een Bulgaarsch
officier op mij toe en sprak mij aan.

„Monsieur, parlez-vous français?” vroeg hij mij.

„Mais oui, monsieur”, antwoordde ik.

„Je voulais demander quelque chose au Feldwebel, ayez la bonté de le
traduire.”

„Le Feldwebel n'est pas ici, monsieur.”

„C'est dommage.”

Na een oogenblik nagedacht te hebben ging hij voort:

„Nous voulons exécuter un acte, en quoi votre présence nous gêne.”

Ik had genoeg van het Fransch van den Bulgaar en antwoordde kort:

„Je quitterai la cour.”

„Groote goden, wat een ezel,” dacht ik, maar ik verliet de binnenplaats
en.... zocht een plaatsje op, van waaruit ik ongezien kon waarnemen,
welke daad, waarbij ik hinderlijk was, de Bulgaren te verrichten hadden.

Er werd een brandstapeltje gemaakt van stroo, papier en wat droog hout.
Het werd aangestoken en toen het goed oplaaide, kwamen Bulgaarsche
soldaten met groote koopmansboeken aandragen, trapten ze aan stukken en
wierpen ze in het vuur.

„Aha,” zei ik tot mezelf, „de heeren vernietigen de bewijzen van hun
diefstal, en, als na den oorlog de eigenaar den Bulgaarschen staat een
proces wil aandoen om de waarde van de gestolen goederen vergoed te
krijgen, zal hij geen enkel bewijs kunnen leveren.”

Er is, door de Bulgaren vooral, ontzettend gestolen in het bezette
gebied; iederen dag kwamen er wagonladingen met gestolen goederen te
Sofia aan en de Bulgaarsche couranten somden met welgevallen den buit
op, die weder was binnengehaald. De Tartaar stond te likkebaarden.

Deze diefstallen schijnen de Bulgaren in hun eigen oogen niet te
onteeren, want de Sobranja—de Bulgaarsche volksvertegenwoordiging—nam
een wet aan, waarbij de goederen van hen, die het land verlaten hadden,
uit vrees voor de Bulgaren natuurlijk, tot Bulgaarsch staatseigendom
werden verklaard. En ik heb het bijgewoond, dat iemand, die in twee
steden eigendom bezat, het moest aanzien, dat zijn eigendom in een der
steden tot staatseigendom werd verklaard, omdat hij daar niet aanwezig
was.

De minister van handel had vroeger reeds een besluit genomen dat alle
in beslag genomen Servische boeken—en het waren boeken, die men èn
particulieren èn boekhandelaars ontnomen had—tegen 15 centimes per
kilo zouden worden verkocht voor de papierfabricatie.

Men bracht het Servische volk tot den bedelstaf door roof; men liet het
echter nog op andere wijze verarmen. Want men overstroomde het land met
Oostenrijksch papiergeld dat straks, als de vrede zal worden geteekend,
door het bankroet van de Donau-Monarchie, volkomen waardeloos zal zijn.

Het Servische papiergeld werd door de Bulgaren plotseling waardeloos
verklaard, toen zij nauwelijks een maand het Servische gebied in hun
bezit hadden.

Er liep in Servië zeer weinig groot bankpapier om; biljetten van 100
dinaren (franc) zag men er zelden. Doch talrijk waren de biljetten van
10 dinaren, die in handen van iedereen waren. Men kan zich dus denken
welk een geweldigen slag de Bulgaren de bevolking van het door hen
bezette gebied toebrachten; ineens was de geheele bevolking straatarm
geworden. Nisch was wanhopig.

Wij konden aanvankelijk zelfs niet gissen, waarom de Bulgaren zulk een
maatregel namen. Het Servische papier was behoorlijk gedekt en al had
de vijand zich niet meester kunnen maken van het goud en zilver der
Nationale Bank, een overeenkomst zou toch wel te treffen geweest zijn
om de Servische bevolking voor een ramp te behoeden. Maar zelfs al ware
zulk een overeenkomst niet mogelijk geweest, dan nog had de Bulgaarsche
regeering haar toevlucht niet tot zulk een noodlottigen maatregel mogen
nemen. Het is een domheid de bevolking van een land, dat men annexeeren
wil, tot den bedelstaf te brengen. Een volk van bedelaars is geen
aanwinst voor een staat.

We ontdekten echter spoedig wat er achter den Bulgaarschen maatregel
stak, want enkele dagen nadat de Servische bankbiljetten waardeloos
verklaard waren, zaten de hotels en koffiehuizen van Nisch vol met
Spaansche Joden uit Sofia, die er de bankbiljetten van 10 dinaren kwamen
opkoopen tegen den prijs van 4 levs (franc). En als men nu weet, dat het
niet zoo gemakkelijk was om in dien tijd van Sofia naar Nisch te reizen
en dat men daarvoor de bijzondere toestemming noodig had van Sofianer
autoriteiten, dan is de gevolgtrekking, dat Sofia zaken wilde doen en
speculeeren met de ellende en op den wanhoop der Serviërs, niet gewaagd.
Kort daarop stelde Sofia den prijs der Servische bankbiljetten van 10
dinaren vast op, naar ik meen, vijf levs.

Zeer groote zaken zullen de Bulgaren met hun manoeuvre wel niet gemaakt
hebben, want de Serviërs waren verstandig genoeg om zich zoo weinig
mogelijk om het voorschrift der Bulgaren te bekommeren. Groot nadeel
leden alleen zij, die met koopen niet wachten konden en geen ander
geld dan Servisch tot hun beschikking hadden. Dit waren juist de minst
vermogenden. De boeren bezaten echter veel zilver en ofschoon ook dit
geld, volgens het voorschrift der Bulgaren, in waarde sterk gereduceerd
was, zij leden er niet veel onder, omdat zij geen ander geld wilden
aannemen dan juist Servisch en niemand van hen ook ander geld bekomen
kon. En ik heb den tijd gekend, in den zomer van 1916, dat het
waardeloos verklaarde bankpapier van 10 dinaren in Servië hooger in
prijs stond dan tien kronen van de Oostenrijksche onderdrukkers.

Aanvankelijk begreep ik niets van al de maatregelen van geweld, die de
Bulgaren tegenover de Servische bevolking namen; eerst later ontdekte ik
systeem in hun barbaarschheid en dat elke maatregel slechts een deel
uitmaakte van een systeem, dat leiden moest naar één groot, afschuwelijk
doel, zooals het alleen in de hoofden van geraffineerde Aziaten, van 19e
eeuwsche Hunnen, kon opkomen: de uitroeiïng van de Servische bevolking.
Haar tot den bedelstaf brengen, was slechts één der maatregelen, de
anderen waren: onderdrukking van het Servische nationale leven,
uitroeiïng van de dragers van dit leven, zooals de geestelijkheid,
interneering van de mannelijke bevolking, om ze in den vreemde
langzaam te doen sterven en, wijl men toch niet zooals in den tijd van
Herodus, alle kinderen kon gaan vermoorden, het zenden van Bulgaarsche
schoolmeesters en Bulgaarsche schoolmamsels naar het bezette gebied, om
van de Servische kinderkens Bulgaarsche te maken.

Men doorzocht de woningen der Serviërs naar Servische boeken en
Servische schilderijen; men haalde alle Servische boekwinkels leeg en
vroeg er niet naar, of men den eigenaar ruïneerde; alles wat Servisch
was, moest worden vernietigd, al waren het slechts onschuldige boeken.

De Serviërs kregen Bulgaarsche namen; de zakenlui moesten hun Servischen
firmanaam omdoopen in een Bulgaarschen.

Het zal alles tevergeefs zijn; het helpt niet of men den Serviër een
Bulgaarschen rok aantrekt.

Wat helpt het of men thans Servische boeken vernietigt? Ze zullen altijd
gedrukt worden.

Wat geeft het of Popowitch thans Popoff heet? Onder den Bulgaarschen
naam verschuilt zich een Servische ziel.

Wat helpt het of men Servische kinderen Bulgaarsch laat leeren door
Bulgaarsche schoolmeesters? Ze hebben Servische moeders.

Wat helpt het of men den Serviërs de afbeeldingen hunner heiligen
ontneemt en hun Sint-Save in den ban doet? Hun Slawafeest zullen ze
niettemin blijven vieren, waaraan men den Serviër herkennen kan.

Doch de Bulgaren denken met een Tartaarsch assimileeringssysteem,
ondoordacht, tergend en wreed, hun doel te bereiken en van de Serviërs
Bulgaren te maken. Wat den Duitschers niet gelukt is in Polen
en in Elzas-Lotharingen, den Magyaren en Duitschers niet in de
Donau-Monarchie, dat zou een Tartaro-Bulgaar gelukken in Servië?

De Servische geestelijken zijn naar Bulgarije gebracht, te voet, midden
in den winter, in de sneeuw. Hoevelen zijn er aangekomen? En hoevelen
zijn onderweg vermoord? Ge kunt, lezer, de namen van de vermoorden lezen
in: „les Souffrances”. Barbaarsch, vindt ge niet? Maar niettemin
bezitten de Bulgaren een edelmoedige ziel, volgens Paskoff.

Men kan zich denken welk soort van bestuur de Bulgaarsche regeering naar
het bezette gebied zond. Want voor dit soort werk, zooals de Bulgaren in
Servië wilden ondernemen, is zelfs niet iedere Bulgaar geschikt.

De burgemeester van Nisch moet, volgens de getuigenis van een Bulgaar,
een gewezen kroeghouder zijn; hij ranselde het volk met een zweep af. De
prefect van Nisch, Iwanoff, was, volgens de getuigenis van een anderen
Bulgaar, Savadjan (in: La Bulgarie en guerre) redacteur van een blaadje,
dat van tijd tot tijd verscheen met chantage-doeleinden; hij was reeds
vroeger door de Bulgaarsche justitie veroordeeld wegens afpersing. De
prefect van Monastir heette Boyadjieff en was door zijn vader, den
generaal, uit het ouderhuis gejaagd als onverbeterlijk, waarvan deze in
de pers mededeeling had gedaan. Op de dorpen was het leven der Serviërs
in handen gegeven van Bulgaarsche gendarmen, een zeer lief volk.

Er zijn niet veel mannen meer te vinden in het door de Bulgaren bezette
gebied. Waar ze gebleven zijn? Men heeft ze naar Bulgarije gebracht en
ook naar Klein Azië. Men laat ze er allerlei werk verrichten; ze sterven
bij tientallen tegelijk van ellende en gebrek. Juist, wat de Bulgaren
verlangen.

Of alle Servische mannen, die bijvoorbeeld uit Nisch en omgeving
verdwenen zijn, ook gedeporteerd of geïnterneerd zijn? Wie zal het ons
vertellen? Och, roepen de Nischers uit, als de vesting eens spreken kon?
En schuw kijkt hij de oude Turkenvesting aan, waarin zoo'n naamloos
leed geleden wordt en hij siddert als hij er aan denkt, wat er met hen
gebeurt, die er werden opgesloten.

De vesting en de Nischewa, het snelstroomende riviertje dat in Bulgarije
ontspringt, door Nisch stroomt en zich in de Morawa stort, ze zullen
beide ten eeuwigen dage door de Nischers vervloekt worden. Want beide
verbergen in zich ontzettende geheimen. Als de Nischewa droog liep,
zei ons eens een Nischer, dan zoudt ge ontdekken dat haar bed met
menschenlijken is geplaveid. En er is geen Nischer te vinden, die thans
visch uit de Nischewa zal eten, ondanks zijn honger.

Er wonen in het door ons bezette gebied geen Serviërs, beweren de
Bulgaren; de bevolking is er Bulgaarsch en het land is indertijd ten
onrechte bij Servië gevoegd. Het zouden dus eigen landgenooten zijn, die
door de Bulgaren vermoord worden. En het zijn er niet weinigen. Men
zegt, dat de Bulgaren twintig duizend menschen in het bezette gebied
over de kling hebben gejaagd. Het cijfer is niet te controleeren, thans
niet, maar dat het er velen, ontelbaar velen zijn, daarover kan geen
twijfel bestaan.

Is het onder zulk een régime niet verklaarbaar dat een bevolking, tot
den bedelstaf gebracht, gekneveld en geplaagd, die het moet aanzien dat
vaders, broeders en zelfs moeders en zusters in koelen bloede door de
Bulgaarsche bestiën worden vermoord, uit vertwijfeling naar de wapens
grijpt, die verborgen zijn, om er den geweldenaar mede neer te slaan?
En dat de Serviërs zich beginnen te verzetten?

Het verzet tegen de Bulgaren is een tijdlang zeer hevig geweest en ook
zeer gevaarlijk en ging ten slotte over in een formeelen opstand. Op het
einde van Maart van het vorige jaar kregen de inwoners van Nisch bevel
hunne huizen gedurende twintig dagen niet te verlaten; huis aan huis
werd er doorzocht. De kanonnen rolden door de straten van het stadje en
in de verte donderde het geschut.

Er was oproer uitgebroken in Prokoeplje, ten Westen van Nisch, dat
zich snel had uitgebreid over Koeschoemlija en zelfs over Leskowats.
De Bulgaren zonden onmiddellijk talrijke troepen met kanonnen en
mitrailleusen, waartegen de opstandelingen natuurlijk geen stand konden
houden; het oproer werd in bloed gesmoord, talrijke dorpen werden met
den grond gelijk gemaakt en de inwoners: mannen, vrouwen, kinderen en
grijsaards door de Bulgaren vermoord.

Tandenknersend en het hart vol wrok, gerechten wrok, maar schijnbaar
kalm, draagt de Serviër zijn naamloos leed. Fier houdt hij het hoofd
omhoog, vol moed, trots ellende en honger, want het geloof, dat de dag
van vergelding komen zal, leeft onverwoestbaar in hem voort.



IV. HET BULGAARSCHE VERRAAD.


Wilde de Duitsche „Orientpolitiek” met succes bekroond worden, dan mocht
Duitschland op zijn weg naar de Perzische Golf geen staten ontmoeten,
die het een slagboom konden opwerpen. Een vrij en onafhankelijk
Oostenrijk-Hongarije, een Zuid-Slavisch rijk, een zelfstandig Bulgarije
en een Turkije, die zich tegen zijn wil verzetten konden, een Rusland,
dat het èn op den Balkan èn in Klein-Azië den weg versperren kon, een
Engeland, machtig genoeg om het een gebiedend halt toe te roepen, was
onduldbaar. De Duitsche „Orientpolitiek” kon dan alleen slagen, zoo
Duitschland zijn vijanden versloeg en zijn vrienden tot onderwerping
bracht. Het eerste is tot heden niet gelukt, het laatste daarentegen
schijnt maar al te goed te gelukken. Op zijn weg naar de Perzische Golf
zal het, zoo het zijn vijanden verslaat, geen staten ontmoeten, die zich
tegen zijn wil durven verzetten.

Servië is uitgeschakeld; het is in handen der Duitschers; de
Oostenrijkers en de Bulgaren, die het hebben bezet, zijn slechts de
mandatarissen van Duitschland, al dragen zij den naam van bondgenooten.
Zijn echter deze bondgenooten, de Bulgaren en de Oostenrijkers, er beter
aan toe dan het vertrapte Servië en België? Neen, want ook in Oostenrijk
en Bulgarije zijn de Duitschers heer en meester en regeert hun wil
alleen. Ook met de onafhankelijkheid van deze landen is het gedaan,
zoo de Duitscher mocht overwinnen. Al de pogingen van keizer Karel
om zijn noodlot te ontkomen, zullen hem niet baten, zullen hem niet
uit den greep van den Duitscher verlossen; het is het resultaat van
een averechtsche binnenlandsche politiek van meer dan een halve eeuw.
Turkije mag vrij zijn om zijn Armeniërs, die de Turksch-Germaansche
toekomstplannen in den weg staan, te vermoorden, het heeft zich,
als gevolg van de noodlottige politiek van een Enver Pascha, gedwee
en zonder morren te onderwerpen aan den wil van Wilhelm II, den
zoogenaamden beschermer der Mahomedanen. En de imperialistische
tendenzen der Bulgaarsche staatslui, die parallel loopen met het
Duitsche pangermanisme, hebben van het Groot-Bulgarije der toekomst
tevens een Duitsche vazalstaat gemaakt; de Duitschers zullen de Bulgaren
niet beter behandelen dan zij het hun Herero's hebben gedaan.

Nu is het wel juist, dat economische en militaire overeenkomsten
tusschen Staten met zulk een verscheidenheid in belangen en tusschen
volken van zulk een verschil in ras, overeenkomsten daarenboven, die
de hegemonie van den een over al de anderen moeten bevestigen, niet
van duur kunnen zijn, vooral niet waar 70 millioen menschen hun wil
dicteeren aan 127 millioen, maar hier zouden ze toch juist zoo lang
duren als het Duitsche zwaard in staat was ze te verdedigen. Europa zou
dus in een blijvend oorlogskamp herschapen worden, een der noodlottige
gevolgen van een Duitsche overwinning.

Dat dit zoo komen zou, is echter niet de wil der volken uit deze
staten geweest; het is het gevolg van de fouten hunner bestuurders.
Behalve de Duitschers en de Magyaarsche edelen wil geen mensch in
de Donau-Monarchie met Duitschland te maken hebben en zoowel het
Bulgaarsche als het Turksche volk verfoeien den Duitscher. Niet alleen
in België en Frankrijk, maar ook in Oostenrijk-Hongarije, op den Balkan
en in het Turksche Rijk is de Boche de meest gehate man.

„Een heroïsche worsteling ontrolt zich voor ons: de heilige en machtige
Germaansche cultuur worstelt met de verrotte Fransche cultuur, die, ten
doode opgeschreven, tracht achter haar al de volken van Europa mede te
sleepen,” schreef de Bulgaar Petkoff in 1914. Ik zou Petkoff thans
wel eens willen spreken en vragen naar zijn meening van thans over de
heilige en machtige Germaansche cultuur, waarmede Bulgarije geïnfecteerd
wordt. Ik heb gedurende den oorlog een anderen Bulgaar gesproken, die,
minder bombastisch en nuchterder dan Petkoff, me de vraag voorlegde:
hoe krijgen we de kerels er weer uit, waarmede hij vragen wilde, hoe
ontworstelen wij, Bulgaren, ons aan de Duitsche overheersching? Zij,
die den Balkan overheerschen willen, zien zich thans op hun beurt
overheerscht.

De zucht der Bulgaren naar de hegemonie op den Balkan heeft henzelf,
maar ook de Zuid-Slavische zaak heel wat nadeel berokkend. Tot hun
verontschuldiging kan aangevoerd worden, dat het de Russische politiek
is geweest, die op hen de hegemonie-bacil heeft geënt. Het begon bij
San-Stefano, waar de Russen den Bulgaar over het paard hebben getild.
Het daar in elkaar gezette Groot-Bulgarije is de nachtmerrie geworden
der Sofianer politici, die ze geen oogenblik met rust liet. Dit
Groot-Bulgarije hebben ze ook beproefd tot stand te brengen in den
eersten Balkanoorlog, toen zij van geen herziening der verdragen met
Servië en Griekenland wilden weten, wat toch noodzakelijk was na een
oorlog, die andere resultaten had opgeleverd dan verwacht waren. En toen
zij hun wil niet konden doorzetten, namen zij hun toevlucht tot verraad,
dat hen naar Boecarest bracht, waar hen aan het verstand werd gebracht,
dat de kans op een Groot-Bulgarije was verkeken. Dat was het gevolg van
„het werk der camarilla, die de Balkan-confederatie vernietigde en
Bulgarije zonder genade als holocaustum aan Oostenrijk overleverde”,
beweert—en terecht—de Bulgaarsche generaal Vazoff.

Miljoukov heeft, als lid van het Carnegie-Comité, in het „Journal de
Paris”, op 12 December 1916, beweerd, dat, zoo de overeenkomst tusschen
Bulgarije en Servië van 1912 gerespecteerd was geworden op het Congres
van Boecarest van 1913, Bulgarije niet aan de zijde der Centrale
Mogendheden zou zijn opgetreden.

Behalve dat met zulk een eisch, om op het Congres van Boecarest het
tractaat van 1912 te respecteeren, waarlijk al te veel gevergd is, is
daarenboven zijn oordeel niet juist.

Bulgarije had Servië en Griekenland plotseling overvallen, nadat
prins Fürstenberg aan Boecarest had te verstaan gegeven, dat de
Donau-Monarchie, in het geval dat er een conflict tusschen Servië en
Bulgarije ontstond, het laatste rijk met de wapens verdedigen zou. En
wel met het doel met geweld het tractaat van 1912 door te voeren,
waarvan een herziening een eisch van billijkheid was met het oog op de
resultaten verkregen in den oorlog tegen Turkije. En dan zou men, nadat
Bulgarije verslagen was, aan dit tractaat zelfs niet mogen tornen?

Maar zelfs al had men zich in Boecarest aan dit tractaat gehouden, een
onzinnige eisch, te meer daar Macedonië _niet_ Bulgaarsch is, dan nog
zou Bulgarije in dezen oorlog aan de zijde der Centrale Mogendheden
opgetreden zijn. En wel omdat het imperialistische streven der Bulgaren
zich verder uitstrekt dan tot Macedonië. Wat zelfs de Buxtons nooit
hebben ontdekt.

Er bestaat een Bulgaarsch werk onder den titel: „De kameraad van den
soldaat, handboek voor de soldaten van alle wapens”. Het is gepubliceerd
overeenkomstig de order no. 76 van 14 Maart 1907 van het Bulgaarsche
ministerie van oorlog en werd aanbevolen door ditzelfde ministerie bij
circulaire no. 28 van 21 Maart 1907. Het is dus een officieel Bulgaarsch
boek, dat in handen komt van iederen Bulgaar, omdat iedere Bulgaar een
tijdlang kazernebewoner is. Op bladzijde 56 van het geschiedkundige deel
van dit werk komt een kaart van Groot-Bulgarije voor, waarin het „reeds
bevrijde” Bulgarije in rose, de „nog niet bevrijde” deelen in rood
zijn gekleurd. Welnu, tot het rood gekleurde deel behoort niet alleen
Macedonië met de steden Monastir en Prisrend, maar ook een deel van
Servië, met Nisch, en de geheele Dobroedscha met Constanza en ook bijna
geheel Tracië met Adrianopel. Deze rood gekleurde deelen kon Bulgarije
in rose overschilderen, alleen door aan de zijde der Centrale
Mogendheden op te treden. En om dit te bereiken heeft het, kortzichtig
als zijne diplomaten zijn, de Slavische zaak verraden, de débâcle van
het Servische leger veroorzaakt en voor Duitschland den weg naar het
Oosten geopend.

Dat Bulgarije een zwaar verraad aan de Zuid-Slavische zaak heeft begaan,
zien de Sofianer politici wel in, en om het te verdedigen, maakt er een,
Ghenadieff, een politieke salto mortale en vertelt ons: „het Slavisme is
een fatale hinderpaal voor onze nationale macht en ons enthousiasme. Het
wordt tijd voor ons om deze dwaling te herstellen en niet langer een
dergelijken leugen te propageeren”. Laat ik er echter bijvoegen, dat
Ghenadieff niet een man is, wiens oordeel men hooge zedelijke waarde
mag toekennen; op den Balkan kent men de gestes van dien oud-minister
al te goed en weet men waartoe hij alzoo in staat is. Maar goed, de
Bulgaarsche politici, in den trant van Ghenadieff, willen thans van
de Slavische zaak niets meer weten, sedert de realisatie van hun
imperialistisch streven het verraad der Zuid-Slavische zaak beteekende.
Servië, het Piemont der Zuid-Slaven, wat Bulgarije niet kon zijn, moest
daarom vernietigd worden; „dat is de hoogste noodzakelijkheid voor de
toekomst der menschheid”, schreef Narodni Prava op 19 Mei 1916. De
Bulgaren, die niet weinig inbeelding bezitten, schijnen te meenen dat
zij, Slaven in een Tartaren-omhulsel en met Tartaren-manieren, de
geheele menschheid vertegenwoordigen.

Het woord pan-bulgarisme heeft men tot heden niet gebruikt. Maar al
bestaat het woord niet, het begrip bestaat niettemin. Het beteekent voor
de Bulgaren hetzelfde als het pan-germanisme voor de Pruisen.

Onder pan-germanisme verstaat men niet het streven der Pruisen om alle
landen, waar Duitschers in compacte massa te zamen wonen, onder zich
te vereenigen, doch het is in waarheid het streven der Pruisen om zich
meester te maken van alle landen, die Duitschland noodig heeft of meent
noodig te hebben ter wille van de macht der Hohenzollerns.

Precies zoo is het gesteld met het streven der Bulgaren. Ook zij
wenschen te bezitten, wat zij meenen noodig te hebben om hun
alleenheerschappij op den Balkan te verzekeren. Ze trachten het te
bereiken op eenmaal, in twee étappes of ook in drie, al naar de
omstandigheden. Bereiken zij hun doel niet heden, dan morgen of
overmorgen.

Thans verkondigen ze openlijk, dat iedere Bulgaar voelt dat Turkije moet
blijven bestaan. Ze zullen het net zoo lang verkondigen tot ze kans zien
de hand op Constantinopel te leggen. Ze verkondigen thans ook, dat een
deel van Servië in handen van Oostenrijk behoort te blijven. Doch zoodra
zij kans zien den Oostenrijker uit den Balkan te jagen, zullen zij hem
gaan zeggen dat hij er niet behoort, dat geheel Servië Bulgaarsch is.
Deze tactiek noemen zij met een Duitsch woord: „Realpolitik”.

Ze streven hun doel op iedere wijs na en om het te bereiken deinzen ze
voor niets terug. Iedereen, die hun daarin van dienst kan zijn, is hun
welkom. De goede tante is die, welke de grootste taart geeft, beweren
ze. Ze zullen echter de goede tante verraden, als er een andere komt,
die hun grootere brokken toewerpt. En straks als de débâcle Duitschland
zal gaan achterhalen, zal men de Bulgaren een diplomatischen zwaai naar
de Entente zien maken, om het doel, waarnaar zij streven, niettemin te
bereiken, voor zoover slechts mogelijk is.

De Bulgaren wilden geen vazal van Rusland worden. Waarin ze gelijk
hadden. Ze hadden een Stamboeloff, die ervoor heeft gewaakt. Maar
Stamboeloff is dood en een nieuwen hebben de Bulgaren niet. En omdat
er geen Stamboeloff in Bulgarije meer is, maar er slechts diplomaten
te vinden zijn die geen kijk op de toekomst hebben en slechts hun
oogenblikkelijk belang kennen, worden ze vazallen van het Duitsche rijk.
Wel bekome het ze!

En den goeden man, die me indertijd vroeg: hoe krijgen we de kerels er
weer uit, kan ik alleen antwoorden: door jelui eigen nederlaag; dan kunt
ge, zij het ook met geruïneerde finantiën en met het kenmerk van het
verraad op het voorhoofd, weder vrij worden.

Een jaar na den overval op de Serviërs en de Grieken, die geleid heeft
tot den vrede van Boecarest, in Juni 1914 dus, erkenden mannen als de
Bulgaren Guechoff, dr. Daneff, Malinoff, Janco Sakasoff en generaal
Iwanoff, dat op 29 Juni 1913 door de Bulgaren verraad was gepleegd, „het
resultaat van de dubbelzinnigheid onzer binnenlandsche en buitenlandsche
politiek, die te allen tijde het openbare leven in Bulgarije heeft
vergiftigd.”

Maar, in October 1915, plegen de Bulgaren weder verraad en straks, als
de Centrale Mogendheden niet mochten overwinnen, zullen we weder precies
dezelfde lamentaties hooren als in Juni 1914.

Het is te hopen dat dan de Entente tot de ontdekking zal zijn gekomen,
dat Bulgarije van zijn ziekte, zijn dubbelzinnigheid in de politiek,
die tot verraad leidt, niet te genezen is. Verraad is voor den Bulgaar
louter een element in zijn politiek tot een bepaald doel. Wordt dit
doel bereikt, dan voert het hem tot zelfverheerlijking, wordt het niet
bereikt, dan brengt het hem tot zelfbeschuldiging, tot inkeer echter
nooit.



V. EEN YOUGO-SLAVISCHE STAAT IN WORDING.

1. DE YOUGO-SLAVEN.


Hier, in het Noorden en zoo ver van ze verwijderd, hebben we vóór den
oorlog zeer weinig gehoord van de Yougo-Slaven. We wisten wel, dat
ze te vinden waren in het Zuiden van Europa, in Servië en Montenegro,
maar veel aandacht hebben we aan deze twee koninkrijkjes, voor ons
oogenschijnlijk van zoo weinig belang, nooit geschonken. Dat ze voor
Europa, voor de rust van Europa groote beteekenis hadden, was in ons
niet doorgedrongen; we ontdekten het eerst in 1912, toen de eerste
Balkanoorlog uitbrak, die geheel Europa in vlammen dreigde te doen
opgaan. We hadden ook wel eens gehoord van de Zuid-Slaven der
Donau-Monarchie, maar och, de Monarchie had zoovele volken, die elkander
zonder ophouden het leven zuur maakten, zonder dat zij er, naar onze
meening, sterk onder leed, dan dat wij ons over een Zuid-Slavische
vraag druk zouden maken; de Monarchie zou het met deze volken wel
klaar spelen. Van een Yougo-Slavisch probleem hebben we eerst in dezen
oorlog gehoord, zonder er nochtans veel van te begrijpen. Dat deze
Yougo-Slavische vraag in waarheid de directe oorzaak van dezen oorlog
is geweest en dat, zoo ze in dezen oorlog niet wordt opgelost, er in
Europa, zelfs na dit cataclysme, geen vrede zal heerschen, hebben zelfs
de meesten onzer tot heden niet ontdekt.

Er wonen in het Zuid-Oosten van Europa meer dan elf millioen
Yougo-Slaven als één compacte massa. In Servië 4½ millioen, in
Montenegro 435.000, in Dalmatië 610.000, in Krain, Goriza en Triest
705.000, in Karinthië en Stiermarken 535.000, in Kroatië-Slavonië
2.280.000, in Istrië 220.000, in het Zuiden van Hongarije, namelijk in
het Banaat, in Batschka en in Barania 656.000 en in Bosnië-Herzegowina
1.820.000.

Servië en Montenegro zijn zelfstandige koningrijken; Istrië en Dalmatië
Oostenrijksche provincies; het Banaat, Batschka en Barschka en Barania
Hongaarsche landsdeelen; Kroatië-Slavonië is een autonoom koninkrijk van
den Sint-Stefanskroon, de stad Fiume neemt een autonome plaats in onder
een gouverneur door Boedapest benoemd en Bosnië-Herzegowina wordt door
een gemeenzamen minister van Finantiën beheerd in naam van Oostenrijk en
van Hongarije. Krain, Goriza en Triest, Karinthië en Stiermarken zijn
Oostenrijksche landsdeelen.

De Yougo-Slaven bestaan uit drie groepen: Serviërs in Servië en
Montenegro (4.925.000), in Zuidelijk-Hongarije (461.000) en in
Kroatië-Slavonië (645.000); Kroaten in Kroatië-Slavonië (1.638.000),
in Istrië (173.000) en in Zuidelijk-Hongarije (195.000), terwijl in
Bosnië-Herzegowina en Dalmatië 2.432.000 Serbo-Kroaten wonen en Slowenen
in Karinthië, Stiermarken, Krain, Goriza en Triest (1.310.000).

Alle drie groepen spreken één taal, zijn van denzelfden oorsprong en
hebben dezelfde nationale tendenzen. Ze zijn Roomsch-Katholiek (de
Kroaten) of Protestant (een deel der Slowenen) of Mohammedaansch
(650.000 Serviërs in Bosnië) of Orthodox (de Serviërs). De Serviërs
bezitten het Cyrillische, de Kroaten en Slowenen het Latijnsche
alphabet.

Het verschil in godsdienst en in alphabet tusschen Kroaten en Serviërs
is daaruit te verklaren, dat bij de Kroaten de cultuur vanuit het
Westen (Rome) ingang vond, bij de Serviërs, die vanuit het Westen niet
gemakkelijk te bereiken waren, vanuit het Oosten (Byzantium). Dat een
deel der Serviërs in Bosnië de Mahomedaansche godsdienst belijdt,
ligt daaraan dat vele Serviërs om hun bezittingen te redden en om een
bevoorrechte plaats tegenover de raja's (de christenen) in te nemen, bij
de invasie der Turken het geloof der heerschers aannamen. In den loop
der eeuwen hadden deze Mahomedanen hun afkomst geheel vergeten; zij
meenden ten slotte dat zij Turken waren. De echte Turken beschouwden de
Mahomedaansche Bosniakken niet als de ware broeders. Doch thans is er
in geheel Bosnië niet één Mahomedaan te vinden, die niet weet dat hij
Serviër is.

Ook de Bulgaren zijn Zuid-Slaven. In 659 en 660 n. Chr. werden de
Slaven, die tusschen den Isker (bij Sofia) en de Zwarte Zee woonden,
door Turco-Finsche horden, die zich Bulgaren noemden, veroverd. Doch de
veroveraars werden geabsorbeerd door de overwonnenen, door de Slaven
dus. De grootste dichter der Bulgaren, Kristof, beroemt er zich op geen
Slaaf te zijn en noemt zich Tartaro-Bulgaar. En het verraad der Bulgaren
aan de Zuid-Slavische zaak in dezen oorlog zegt ons duidelijk, dat dit
volk voor onafzienbaren tijd voor de Yougo-Slavische beweging heeft
afgedaan.

We hebben dus te doen met één natie, maar verdeeld over vier
verschillende staten, als we Bulgarije niet medetellen, dat thans als
element in het Yougo-Slavische probleem is uitgeschakeld. Een toestand
dus in flagranten tegenspraak met de nationale tendenzen, die zich in
den loop der vorige eeuw door de opkomst der democratie in de volken
hebben ontwikkeld: één volk, één staat. De democratie wil van den staat,
zooals hij zich in den loop der eeuwen onder de dynastieën ontwikkeld
heeft, niets weten; een bijeen veroverde, bijeen getrouwde en bijeen
geërfde staat is in haar oog een onding en niet van duurzaamheid. De
gescheiden deelen van éénzelfde natie willen zich, gedreven door de
kracht van onderlinge aantrekking, samenvoegen in onzen tijd, waarin het
nationaliteitsprincipe overheerschend is.

Dat vroeg of laat de vereeniging van het Servische volk tot één groot
geheel komen zou, was wel te voorzien. De vraag was slechts op welke
wijze. Zouden de Serviërs ten Zuiden van Donau en Save zich voegen bij
de Yougo-Slaven der Monarchie? Of zouden omgekeerd de Yougo-Slaven
der Monarchie zich voegen bij de Serviërs op den Balkan? Er is een
tijd geweest, dat zich het eerste liet verwachten. Dat het echter
niet is gebeurd, ligt aan de kortzichtigheid der Habsburgers, die de
Yougo-Slaven niet hebben gekend en de waarde van dit volk niet hebben
weten te beoordeelen. En thans ontwikkelt zich voor onze oogen het
tweede geval.

Men moet de geschiedenis der Yougo-Slaven onder het dualisme kennen,
om de ontwikkeling van het Yougo-Slavische probleem in dezen oorlog te
kunnen beoordeelen. Ik zal beproeven haar in enkele woorden te schetsen.

Ze is een geschiedenis van ellende en van schande. Van ellende, waarin
de Zuid-Slaven door hun overheerschers gedompeld zijn, van schanddaden
der laatsten, die voor niets zijn teruggedeinsd om het Zuid-Slavische
volk zijn nationaliteit te ontnemen. De geheele geschiedenis der
Yougo-Slaven der Monarchie en in het bijzonder die na het compromis
van 1867 tusschen Oostenrijk en Hongarije vormt één aanklacht tegen de
heerschers, zoo aangrijpend, dat Europa tegen het verdelgingssysteem
der Duitschers en Magyaren, in opstand gekomen zou zijn, zoo het dit
slechts gekend had. Maar Magyaren stonden bij Europa goed aangeschreven
en de Zuid-Slaven vonden er geen gehoor. Thans is het, en gelukkig,
toch anders geworden. Dat hebben de Zuid-Slaven te danken aan Fransche
schrijvers, die dit volk bestudeerd en in zijn midden verblijf gehouden
hebben, zooals Louis Léger en Charles Loiseau en vooral aan 't mooie
werk van den Engelschman Seton-Watson, waarvan een Duitsche vertaling
onder den titel: „die Süd-Slavische Frage im Habsburgerreiche” in 1913
het licht zag. Doch niet alleen danken dit de Zuid-Slaven aan hun
vrienden, maar ook aan hun.... vijanden die, zooals het gewoonlijk gaat,
geen maat wisten te houden en ten slotte hun toevlucht namen tot zulke
barbaarschheden, dat de Yougo-Slaven, ten einde raad, zich te weer
stelden en dat zelfs uitspattingen niet uitbleven. De aanslag van Loeka
Joekitsch op den Koninklijken Commissaris Cuvaj, het hoogverraad-proces
te Agram (Maart tot October 1909), het Friedjung-proces te Weenen
(December 1909) hebben, naast Seton-Watson's werk, Europa de oogen
geopend.

       *       *       *       *       *

Er is er maar een geweest, die de waarde van Dalmatië gekend en alles in
het werk gesteld heeft om het land tot bloei te brengen. Dit was echter
geen Habsburger, maar een vreemdeling, Napoleon I, die Dalmatië, Istrië,
Karinthië, Krain en een gedeelte van Kroatië een korten tijd vereenigde
onder den naam van Illyrische provincies en deze landen uitstekend liet
administreeren. Nog immer staat bij den Dalmatiër de nagedachtenis van
den maarschalk Marmont, den Franschen gouverneur, in hoog aanzien. Waar
een Franschman den voet heeft gezet, zelfs al is het een generaal met
zijn troepen, daar blijft nog immer een lichtstraal achter.

Wil men de vertwijfeling der Dalmatiërs in het Habsburger rijk peilen,
dan leze men de rede, die dr. Jozef Smodlaka, de oprichter van de
Kroatische democratische partij in Dalmatië, op 3 December 1910 in het
Oostenrijksche parlement hield (welke als bijlage XVII voorkomt in de
Duitsche uitgave van Seton-Watson's werk) en die hij hield voor leege
banken, wat de belangstelling der Oostenrijksche vertegenwoordigers voor
Dalmatië treffend illustreert.

Dalmatië is een land van boeren, riep dr. Smodlaka uit, maar het vraagt
om invoer van vleesch uit Argentinië en het zal vragen om den vrijen
invoer van graan, want het volk heeft geen vleesch, geen brood en ook
geen aardappelen, die alleen op tafel bij „de heeren” komen. De geheele
oppervlakte vruchtbare aarde, die in Dalmatië te vinden is, staat onder
water en niemand legt het land droog, waardoor zelfs graan uitgevoerd
zou kunnen worden. Drinkwater is er evenmin. En de boeren lijden 's
winters koude, omdat ze geen hout hebben om te stoken; een kachel is in
Dalmatië een weeldeartikel. Onder het heerschende Kmetenstelsel is de
boer verplicht voor alle verbeteringen van het land te zorgen, ook alle
uitgaven te bestrijden en meer dan de helft of een derde van de
opbrengst aan den landheer af te staan.

Er zijn zoo goed als geen scholen in Dalmatië; meer dan 300 dorpen
hebben niet één enkele school en het aantal analphabeten bedraagt dan
ook 99 %.

Er zijn ook geen wegen. Er bestaat geen verbinding tusschen Dalmatië en
het Zuiden van Kroatië en het Westen van Bosnië; men kan sneller van
Weenen naar Petersburg reizen dan van Spalato naar Banjeloeka.

Niet Servië en Italië handelen tegen de belangen van Dalmatië, maar het
is de Oostenrijksche regeering, die niets voor het land doet en het te
gronde laat gaan. Dandelo heeft in vijf jaren meer voor Dalmatië gedaan
dan Oostenrijk in 105 jaren. Het land is een land van bedelaars
geworden, het land, waar vroeger een Ragusa bloeide.

Dalmatië heeft slechts één uitvoerartikel, menschenvleesch; het land
verliest zijn bevolking.

Geen velden, geen landbouw, geen veeteelt, geen graan, geen straten en
geen spoorwegen, omdat zich daartegen Hongarije verzet, geen industrie
en geen handel. En zonder Dalmatië had Oostenrijk geen zee. Het is het
land met honderden goede havens, met een rijk achterland (Bosnië) en
het biedt de beste voorwaarden aan voor den bloei van den handel en de
industrie, waarvoor het de sterkste waterkrachten van Europa aanwijzen
kan.

In Oostenrijk beschouwt men Dalmatië als een exotisch land, vanuit het
standpunt der archeologie, doch we willen geen archeologisch kerkhof
zijn, roept dr. Smodlaka uit.

En de Dalmatische afgevaardigde vraagt of het onder zulke omstandigheden
een wonder is dat in het land de ontevredenheid groot, zeer groot is en
hij waarschuwt ervoor, dat men deze ontevredenheid niet met processen
van hoogverraad geneest.

Zoo regeert de Oostenrijker in Dalmatië. Doch zoudt ge meenen, dat
de Oostenrijksche of de Hongaarsche regeering in hunne andere
Zuid-Slavische landen beter hebben geregeerd, bijvoorbeeld in
Bosnië-Herzegowina of in Kroatië-Slavonië? De Donau-Monarchie bezit
geen administratief talent en ze zal deze kunst ook nooit leeren. Haar
administratieve kunst bestaat in onderdrukking, verdeelen en heerschen
en de tastbare middelen, waarmede ze deze kunst uitoefent, zijn, precies
zooals in Rusland, verbanning, gevangenis en galg. Zeker, ze bouwde
mooie monumenten, hotels en kazernen in de verkregen Zuid-Slavische
landen, ze legde ook een net van spoorwegen aan voor.... strategische
doeleinden en oefende de gastvrijheid op weergalooze wijze uit tegenover
vreemde journalisten, die kwamen om.... zich zand in de oogen te laten
strooien, maar de kunst om voor de bevolking betere levensvoorwaarden
te scheppen, haar tot tevredenheid te stemmen en om op een goeden voet
met haar te komen, die kunst heeft ze nooit verstaan. Ze weet ook wel
hoe groot en hoe gerechtvaardigd de ontevredenheid der Zuid-Slavische
bevolking is en daarom liet ze hen, die op eigen gelegenheid naar de
Zuid-Slavische landen kwamen om uit eigen oogen te aanschouwen en zich
niet tot klaploopers eener regeering wilden verlagen, met spionnen
omringen en maakte hen het verblijf onmogelijk.

De spoorwegen, die in Bosnië-Herzegowina gebouwd zijn, zijn er niet voor
den handel en het verkeer, ze zijn er voor het leger en hebben alleen
een strategisch doel. Ze zijn smalspoor en hebben dus geen aansluiting
met het groote verkeersnet.

Bosnië is niet verbonden met zijn natuurlijke havens in Dalmatië; het
achterland bezit geen havens en het kustland geen achterland.

Het wordt niet geadministreerd door eigen landslui, maar door
vreemdelingen, die noch het land, noch de taal kennen.

Men wilde er den veestapel verbeteren en voerde er vreemde dieren in,
die zich niet acclimatiseerden, maar te gronde gingen, men liet ze
echter door de boeren peperduur betalen.

Er werd een kadaster aangelegd door geëmployeerden, die van de
verhoudingen in het land niets afwisten, wat tot gerechtvaardigde
klachten aanleiding gaf.

Onder het voorwendsel de vagebonden te bewaken, drongen de gendarmen op
ieder uur van den dag de huizen binnen.

Oostenrijk heeft het recht de orthodoxe bisschoppen in
Bosnië-Herzegowina te benoemen; de popen worden door de bisschoppen
aangewezen. De bevolking stelt natuurlijk noch in deze bisschoppen, noch
in deze popen vertrouwen. Het land werd overstroomd met Jezuiten en
Franciskaners, terwijl de Roomsch-Katholieke propaganda op allerlei wijs
bevoordeeld werd. De Katholieke bisschop Stadler is bij de orthodoxen
van Bosnië berucht wegens zijn propaganda.

De schoolboeken worden zorgvuldig geschift; van een Douschan, van een
Marko en van de Karageorge's mag daarin niets voorkomen, zooveel te meer
plaats vinden in deze schoolboeken de heldendaden van het Oostenrijksche
leger en de deugden van Frans Jozef.

Geen Servische courant mocht de geannexeerde landen binnendringen en
de Bosniakken mochten vooral niet weten, dat zij Serviërs waren; von
Kallaij verbood er daarom zelfs zijn eigen boek, dat de geschiedenis der
Serviërs behandelde en deswege wordt hij door de Oostenrijkers geprezen.

Er heerscht in Bosnië-Herzegowina nog het feodale systeem van den
grond-eigendom, zooals in de Middeleeuwen. Oostenrijk heeft niets gedaan
om het te doen verdwijnen, niettegenstaande de boeren 90 % van de
bevolking uitmaken.

De nationale tegenstand der Bosnische Serviërs was oorspronkelijk
een strijd voor de autonomie van de orthodoxe en de mahomedaansche
godsdienst; ze ging, door de regeerkunst der Oostenrijkers, over in
een zuiveren politieken strijd voor de autonomie van Bosnië.

Bosnië-Herzegowina is een zuiver Servisch land; de bevolking wilde er
een zuiver nationaal leven voeren. Maar natuurlijk, daarvan wilde de
Monarchie niets weten. Wat een dwaasheid is, omdat de nationaliteit
van een volk niet weg te doezelen is, terwijl het volk zelf tegen de
verdrukking ingroeit. En, wat de Monarchie niet alle middelen heeft
trachten te verhinderen, is juist door haar onderdrukkingssysteem toch
geschied: orthodoxen en mohamedanen hebben elkander gevonden. Waardoor
de nationale tegenstand der Bosniakken onoverwinnelijk is geworden.

Wanneer men een Hollander vragen zou in welke verhouding
Kroatië-Slavonië tot Hongarije staat, tien tegen een dat men tot
antwoord zou ontvangen: Kroatië-Slavonië maakt een deel uit van het
Hongaarsche koninkrijk. Dit antwoord behoeft ons niet te verwonderen,
want in de praktijk hebben de Magyaren geen ander oordeel. Na Sadowa
verdeelden de Germano-Magyaren de Donau-Monarchie in tweeën en
Kroatië-Slavonië werd uit dankbaarheid voor hetgeen het in 1848 voor
de Habsburgers gedaan had—de Habsburgers oefenden te allen tijde
een vreemd soort dankbaarheid uit—aan de Magyaren overgeleverd.

En niettemin is Kroatië-Slavonië geen deel van het Hongaarsche rijk.
Kroatië-Slavonië en Hongarije zijn twee koninkrijken, die alleen
door den persoonlijken band van hun heerscher verbonden zijn. Zoo
is het geweest vanaf het jaar 1102, toen de Kroatische adel, als
vertegenwoordiger van het Kroatische volk, tot koning den heerscher
van Hongarije, Koloman, koos. Na den dood van Lodewijk II, die op
het slagveld van Mohacs in 1526 tegen de Turken het leven liet, koos
Hongarije Ferdinand van Oostenrijk tot koning en kort daarna werd deze
ook tot koning door de Kroaten uitgeroepen. In 1772 kende de Kroatische
vertegenwoordiging—de Sabor—het recht van erfopvolging ook aan de
vrouwen uit het huis Habsburg toe; Hongarije echter volgde daarin
Kroatië eerst 10 jaar later. Kroatië-Slavonië en Hongarije hebben
dus nooit één rijk gevormd. Niettemin beschouwen de Magyaren
Kroatië-Slavonië als een deel van Hongarije en de manier, waarop zij het
regeeren, bespot elke beschrijving. Wat echter niet ten opzichte van
Kroatië-Slavonië alleen het geval is, doch ook ten opzichte van iedere
nationaliteit, die in het Hongaarsche rijk te vinden is.

Toen het compromis tusschen Oostenrijk en Hongarije gesloten was, was
ook een compromis tusschen het laatstgenoemde rijk en Kroatië-Slavonië
noodzakelijk geworden. De wijze echter, waarop dit laatste gesloten werd
zou, als het een overeenkomst tusschen gewone burgers gegolden had, een
der partijen als falsaris in de gevangenis gebracht en de nietigheid der
overeenkomst ten gevolge gehad hebben.

Hongarije had geen zeehaven en wilde er een hebben. Kroatië-Slavonië had
er een, namelijk Fiume. Daarop nu wilden de Magyaren de hand leggen.
Maar de Kroaten waren er niet voor te vinden Fiume af te staan. Het
compromis constateerde nu, dat er omtrent Fiume geen schikking was
getroffen. Het werd door Frans Jozef onderteekend.

Doch wat deden de Hongaren? Ze plakten over de origineele tekst van het
betreffende artikel een strookje papier en daarop stond geschreven, dat
Fiume een afgescheiden deel was van den Hongaarschen Kroon, met andere
woorden dat het den Hongaarschen staat behoorde.

De Magyaren hebben dus Fiume met den stijfselpot veroverd; ze namen de
stad in bezit en verdreven er de Kroatische ambtenaren.

Aan het hoofd der Kroatische regeering staat een Ban (banus), die door
den koning wordt benoemd, doch op voordracht van den Hongaarschen
minister-president. In de praktijk is dus de banus niet anders dan de
exponent der Hongaarsche regeering en wat dit beteekent, zegt ons de
Kroatische geschiedenis vanaf het compromis van 1868 tot op den huidigen
dag. Oplossing van den Sabor—Kroatische volksvertegenwoordiging—als
deze de Magyarische doeleinden in den weg stond, vervalsching van
kiezerslijsten, terrorisme bij de verkiezingen om tegenstanders de
uitoefening van het kiesrecht onmogelijk te maken, het in scène brengen
van monsterprocessen van hoogverraad, waar veroordeeld werd op de
getuigenis alleen van spionnen tot barbaarsche straffen, het werken met
valsche akten, om onschuldigen, die Boedapest in den weg stonden, op
te kunnen bergen in ellendige gevangenissen, was schering en inslag
der Magyarische overheersching. En bans als de beide Rauch's, in wier
familie—naar men in Kroatië beweert—het werken met valsche akten
erfelijk was, als Khun Hedervary, als Cuvaj zijn de vloek van Kroatië
geweest.

De rechters in Kroatië werden door den Banus benoemd, dus door den
exponent van Boedapest. Als rechters werden dus alleen zij gekozen, die
een gewillig werktuig der Magyarische regeering waren en zoo het al
eens voorkwam, dat de regeering zich had vergist en een zelfstandig man
als rechter had benoemd, dan werd hij spoedig ter zijde geschoven.
Rechtsgevoel mocht een Kroatische rechter niet bezitten, want dat was
een eigenschap, die bij de Magyaren uit den booze is. Tarabocchia, de
voorzitter in het proces van hoogverraad te Agram, was een notorische
drinker en een vaste bezoeker van nachtlokalen, maar hij was juist de
man, in staat de vuile wasch der Magyaren te doen.

De spoorwegtarieven der Kroatische spoorwegen werden door de Hongaarsche
regeering zoo vastgesteld, dat bijvoorbeeld het transport van goederen
van een Kroatische stad naar Fiume duurder was dan van Boedapest naar
Fiume. De locale spoorwegen in Kroatië waren verplicht hun hoofdzetel
te Boedapest of te Fiume op te slaan, opdat de belastingen, die deze
ondernemingen te betalen hadden, in de Hongaarsche kassen zouden vloeien
in plaats van in de Kroatische.

Zeer handig hebben de Magyaren den naijver, die er tusschen de Serviërs
en de Kroaten der Monarchie bestond, uitgespeeld; het divide et impera
is de genesis van alle politiek in de Donau-Monarchie. Het heeft hen
nochtans niet tot hun doel gebracht, integendeel, hun politiek, in het
bijzonder die van den Banus Khun Hedervary, heeft de Serviërs en de
Kroaten te zamen gebracht (sedert 1905) en onherstelbaar bankroet
gemaakt.

Het hoogverraad-proces te Agram en het Friedjung-proces hebben Europa
het bewijs geleverd, dat de Monarchie het op de ruïne van haar volken,
voor zoover ze geen Duitschers of Magyaren waren, toelegde en daarvoor
tegen geen enkel middel, hoe laag ook, opzag. Het Friedjung-proces deed
ons kennis maken met legatie-secretarissen, die onder het patronaat
van den Oostenrijk-Hongaarschen gezant te Belgrado valsche akten
vervaardigden. Deze gezant was een Magyar, Forgach, die later zijn
medewerking verleenen zou aan het opstellen van het ultimatum aan
Servië, dat den Europeeschen oorlog tengevolge zou hebben.

Het is hier niet de plaats het Agrammer- en Friedjung-proces te
behandelen, hoe belangrijk zij ook zijn voor de kennis der politieke
zeden, die in de Donau-Monarchie heerschen en ik verwijs daarom hen,
wien zulks interesseert, naar het reeds genoemde werk van Seton-Watson
en naar de beide brochures van den geleerden en strijdlustigen
professor T. G. Masaryk: „Der Agrammer Hochverratsprocess und die
Annexion von Bosniën und Herzegowina en Vasic-Forgach-Aehrenthal,
Einiges Material zur Charakteristik unserer Diplomatie”.


2. HET NATIONALE STREVEN DER YOUGO-SLAVEN.

Bij de Zuid-Slaven der Donau-Monarchie is in het begin der vorige eeuw
het nationaal bewustzijn ontwaakt. De eerste stoot daartoe bracht de
oprichting van de Illyrische provincies door Napoleon I, na den slag bij
Austerlitz, en, ofschoon deze Zuid-Slavische provincies weder tot hun
duf bestaan van vroeger terugkeerden, toen zij na den val van Napoleon
weder in de handen der Habsburgers vielen, de nationale idee stierf
niet geheel uit, doch bleef voortsmeulen. In de jaren 1830–1840 blies
Ljoedevit Gaj, politicus en de dichter van: Kroatië is niet verloren
zoo lang wij leven, door Lisinsky op muziek gebracht (het is een der
meeslependste melodieën, die ik ook gehoord heb) haar nieuw leven in;
hij boette echter zijn patriotisme met gevangenisstraf. En in latere
jaren was de bekende bisschop Strossmayer, een man van eminente
bekwaamheden en karaktereigenschappen, een groot patriot en een groot
tegenstander der Magyaren, de propagandist der nationale idee (geboren
4 Februari 1815; gestorven 10 April 1905).

Het nationale streven der Kroaten en Serviërs der Donau-Monarchie heeft
zich aanvankelijk, zelfs tot het jaar 1913, niet zoo ver uitgestrekt als
thans. Aan een vereeniging met Servië en Montenegro werd niet gedacht;
men streefde de Groot-Kroatische idee na, dat is de vereeniging van alle
Kroaten en Serviërs der Donau-Monarchie als autonome staat onder den
scepter der Habsburgers. Van het Servische koninkrijk waren de Kroaten
in het geheel niet gediend. Wat wel te verklaren was, want de regeering
van Milan en zijn zoon Alexander was er niet naar om in Servië een
waardig Piemont der Yougo-Slaven te zien.

Met de komst van Peter Karageorge, den vriend der Bosniakken, op den
Servischen troon, verbeterden zich de betrekkingen tusschen de Serviërs
der Donau-Monarchie en die van het Servische koninkrijk; ze werden
inniger na 1905, toen de Serviërs der Donau-Monarchie en de Kroaten hun
onderlingen strijd hadden bijgelegd, maar het Piemont der Zuid-Slaven
werd het Servische koninkrijk eerst in 1913, toen het de Turken had
teruggedreven en met Montenegro, Griekenland en Roemenië een hechte
barrière had opgeworpen tegen „den Drang nach Osten” der Duitschers.

Door de nederlagen der Turken was Oostenrijk-Hongarije op den Balkan
teruggeworpen en de poort naar Saloniki, die Andrassy door de occupatie
van Bosnië-Herzegowina voor de Habsburgers geopend had, dichtgeslagen.
Maar wat voor de Duitschers der Monarchie en Magyaren verpletterender
was: thans zagen zij op eenmaal den afgrond aan hun voeten liggen,
waarheen een erbarmelijke politiek tegenover hun Zuid-Slavische
bevolking hen had gesleept. Trots al de ellende, waarin de Magyaren
onder het oog der Duitsch-Oostenrijkers de Serbo-Kroaten hadden gestort,
hadden deze niet opgehouden het oog op Oostenrijk gevestigd te houden,
alsof zij vandaar hun verlossing wachtten; thans werd het „hoch
Oesterreich” overstemt door den woedenden kreet: „Austria-Hungaria
delenda est!”

Oostenrijk-Hongarije stond voor een catastrophe. Zoo het de Monarchie
niet gelukte den gerechtvaardigden drang der Yougo-Slaven naar
vereeniging te breken, wat bereikt kon worden door het Servische
koninkrijk te vernietigen, dan was het met haar grootheid gedaan. Want
bij een afscheiding harer Serbo-Kroatische bevolking en de vereeniging
van de Zuidelijke deelen der Monarchie met het Servische koninkrijk zou
het zeker niet gebleven zijn; ook de Noordelijke Slavische bevolking der
Monarchie, de Tsechen, Polen, Roethenen en Slowaken, zou deze
gelegenheid aangegrepen hebben om zich af te scheiden.

Dat de Donau-Monarchie te gronde zou gaan, kon Duitschland niet dulden,
omdat zij in zijn algemeene politiek een factor van overwegende
beteekenis uitmaakte. Duitschland moest op Oostenrijk-Hongarije kunnen
rekenen, in tweeërlei opzicht. Eensdeels als leverancier van soldaten,
om Europa te kunnen beheerschen, anderdeels als een van de staten, die
naast den Balkan en het Turksche rijk aan zijn macht goedsmoeds moesten
onderworpen worden, om zijn Hamburg-Perzische Golf-politiek te kunnen
realiseeren.

Misschien—ofschoon twijfelachtig—zou de Donau-Monarchie het gevaar
eener débâcle hebben kunnen bezweren door het dualisme den rug toe te
keeren en een radicale hervorming te brengen in haar binnenlandsche
staatkundige verhoudingen, maar behalve dat ze geen staatsman van
beteekenis kon aanwijzen, die zulk een taak durfde, waartegen de
Magyaren zich met hand en tand verzetten zouden, zou ze dan toch voor
Duitschland verloren geweest zijn. Een Oostenrijksche staat, die zijn
volken de rechten inruimt, waarop zij aanspraak mogen maken, moet
anti-Duitsch zijn.

Oostenrijk-Hongarije had beproefd het gevaar, dat het dreigde na de
overwinning van de Balkanstaten op de Turken, te weren door de Bulgaren
in het vuur tegen hun vroegere bondgenooten te drijven. Het middel had
echter gefaald, omdat Bulgarije was verslagen geworden. En thans had een
sterke Balkan-federatie, Roemenië, Servië, Montenegro en Griekenland,
met een zeer sterke neiging tot de Entente, een dam opgeworpen tegen de
hegemonie-plannen der Centrale Mogendheden en zag Duitschland den weg
Hamburg-Perzische Golf op eenmaal versperd. Een verzwakt Bulgarije en
een geruïneerd Turkije vermochten daartegen niets.

Duitschland had het Yougo-Slavische gevaar te bezweren dat èn den
bondgenoot dreigde te gronde te richten èn hetzelf een barrière opwierp
op den weg naar de Perzische Golf. Het was daarom voor de Yougo-Slaven
een veeg teeken, toen Wilhelm en Frans Ferdinand te Konopitsch te samen
kwamen; men ging inzien dat de Europeesche oorlog zou komen. Het is de
moord op Frans Ferdinand, welke dien oorlog heeft verhaast.

De oorlog gaf de Donau-Monarchie een gereede aanleiding om opruiming te
houden onder het intellect der Zuid-Slavische bevolking en ze heeft er
ruimschoots gebruik van gemaakt. Bij honderden werden de Serbo-Kroaten
in gevangenissen opgesloten, geëvacueerd en hun goederen geconfisceerd;
de galgen kraakten onder het gewicht der ongelukkige Serviërs, wier
eenige misdaad was, dat zij met al hun kracht hadden gestreefd zich aan
de onderdrukking, waaraan zij waren overgeleverd, te ontworstelen.

In Bosnië waren reeds voor de mobilisatie meer dan 5000 Serviërs in
de gevangenis geworpen, waaronder in de eerste plaats de pioniers der
nationale idee. In Dalmatië werden alle prefecten der steden en bijna
alle afgevaardigden van het volk in den kerker gebracht. In Marburg
(Stiermarken) alleen werden 332 Dalmatiners gevangen genomen. In Triëst
bedroeg het aantal gevangenen 1000. In Bosnië-Herzegowina werd niet één
orthodoxe priester vrijgelaten.

De regeering greep weder naar haar oude tactiek: de processen van
hoogverraad werden weder in scène gezet, op de manier zooals Agram ons
getoond heeft. Op 3 Maart 1915 begon te Banjeloeka een proces tegen 28
leerlingen, den directeur en 3 leeraren van de Hoogere Burgerschool.
De leerlingen zouden het voornemen opgevat hebben een Yougo-Slavische
vereeniging op te richten, terwijl de directeur en 3 leeraren het niet
hadden verhinderd. Er werden straffen uitgesproken van 2 jaar tot 4
maanden gevangenis. Op 13 Juli 1915 begon te Trebinje een proces tegen
65 leerlingen. Straffen werden gegeven, varieerend van 3 jaar tot 6
maanden gevangenis. Op 13 September 1915 begon een proces tegen 38
leerlingen en 3 leeraren te Tuzla. Een beschuldigde werd ter dood
veroordeeld, door middel van ophanging en talrijke anderen kregen 15,
14 en 12 jaar gevangenisstraf. Behoudens enkele uitzonderingen waren
alle beschuldigden in dit proces minderjarig en er waren er onder,
die nauwelijks 15 jaren telden. In het geheel werd in dit proces
uitgesproken: één doodstraf en 155 jaar en 10 maanden gevangenisstraf.
Op 9 November 1915 begon een monsterproces te Banjeloeka. Er werden daar
98 menschen veroordeeld, waaronder 16 tot de doodstraf. Alle ter dood
veroordeelden woonden de executie bij en een voor een werd opgehangen.
Vasyl Grdjic, afgevaardigde en secretaris van Provesta (een vereeniging
van meer dan 6000 leden, ten doel hebbende de ontwikkeling van het
Servische volk door ondersteuning van scholen, het organiseeren van
cursussen etc.), wien men het zwaarst wilde treffen, werd het laatst
opgehangen. In het geheel werd er in dit proces 858 jaar gevangenis
uitgesproken. De rechters in dit proces waren...... Duitschers.

De regeering confisceerde de vermogens van alle vereenigingen, die de
zaak harer Servische onderdanen bevorderden. Zoo 3 millioen kronen van
Provesta; 100.000 kronen van de vereeniging Dobrotwima Zadroega, voor
een groot deel een schenking van Miss Irby, een Engelsche; 15.000 kronen
van het fonds Karageorge, gesticht door den vader van den tegenwoordigen
Servischen koning om de studie van jonge Serviërs te bevorderen.

Bijna al de leeraren der lyceums werden afgezet, zonder opgaaf van
redenen; andere leeraren werden gevangen genomen. Bij de decreten van
7 en 13 October 1914 werden alle goederen van hen, die zich in het
buitenland bevonden, geconfisceerd. Een ordonnantie van 7 December van
dit jaar verklaarde, dat een deel der geconfisceerde vermogens kon
afgestaan worden aan loyale burgers, met andere woorden, aan spionnen en
verklikkers.

Toen de Oostenrijksche soldateska in dezen oorlog de gevangenissen van
Agram, Laibach en Zara tot bersten toe vulde met de Servische onderdanen
der Monarchie, toen zij de galgen deed kraken onder het gewicht van
veroordeelde Serviërs, toen zij Servische grijsaards, vrouwen en
kinderen van hof en haard verdreef en als een kudde wilde beesten voor
zich uitdreef en ze liet omkomen van gebrek en door mishandeling, toen
zij het Servische vermogen confisceerde en het gedeeltelijk schonk aan
spionnen en verklikkers, toen riep ook de consul der Monarchie in
New-York de Servische onderdanen van Frans Jozef op om hun plaats te
gaan innemen in de rijen van het Oostenrijksch-Hongaarsche leger. Een
antwoord, waaruit slechts gloeiende haat sprak, kwam: „Ga heen, satan,
de melk van onze moeder is ons te heilig dan dat wij ons zouden kunnen
verheffen tegen onzen broeder. Wij kennen je, satan! Je naam is
Oostenrijk. Ga heen, we hooren je oproep niet. De stem der Servische
strijders bereikt ons hart en onze ziel zweeft over het Servische
heldenland, waar ge je graf zult vinden en waarin voor ons, Kroaten, de
gouden zon der geheiligde vrijheid zal opgaan, die gij ons, zondaar, te
lang verborgen hebt gehouden”.

Was een ander antwoord mogelijk? Van Kroaten, die in Amerika de vrijheid
hadden leeren kennen? „De zon der geheiligde vrijheid, die gij ons,
zondaar, te lang verborgen hebt gehouden!” In deze beschuldiging wordt
den Habsburgers de oorzaak aangegeven, waarom zich de Yougo-Slaven van
hen hebben afgewend. Och, zoo deze slechts het gebed van den dichter
Jowan Jowanowitch hadden verstaan: „Heer, zegt ons dat uwe woede is
bedaard en dat ge onze fouten hebt vergeven! Heer, maakt een einde aan
de kwellingen der zonen van Lazar, den martelaar van Kossowo! Heer,
geeft ons de plaats die ons toekomt in het midden der naties en bevrijdt
ons van de Turken en de Schwaben!” Welk een geheel anderen loop zou de
geschiedenis genomen hebben! Maar thans is het te laat, voor altijd te
laat.

In dezen oorlog zijn de Yougo-Slaven voor altijd voor de Habsburgers
verloren gegaan. „Austria-Hungaria delenda est!” Een andere kreet kent
de Yougo-Slaaf niet meer.

En vanuit Rome, waar de Kroatische emigranten, de besten uit het
volk, in Februari 1915 vereenigd waren, klonk het den Oostenrijkers
en Magyaren toe: het Kroatische volk beschouwt zich als één met het
Servische, vereenigd door de heilige banden van den bodem, het bloed
en de taal.

De Yougo-Slavische eenheid was uitgeroepen.

Oostenrijkers en Magyaren mogen zich nu tot de meening bekeerd hebben,
dat het dualisme in de Donau-Monarchie heeft afgedaan en dat het plaats
moet maken voor een trialisme, bestaande uit Oostenrijk, Hongarije en
Serbo-Kroatië-Slavonië, het is thans te laat. Na alles, wat er gebeurd
is, zijn de Zuid-Slaven der Monarchie er niet meer voor te vinden. „Na
al de martelingen, die wij hebben ondergaan onder het afschuwelijke
Oostenrijk-Hongaarsche juk, mag geen voet van onzen nationalen bodem en
geen deel van ons volk onder de heerschappij blijven van Oostenrijk of
van Hongarije, zelfs zoo deze beide staten onder den een of anderen
vorm de verschrikkelijkste débâcle, die hen wacht en die zij wel
verdiend hebben, mochten overleven. Wij hebben slechts één kreet:
Austria-Hungaria delenda est, en een onbuigzaam algemeen voornemen: de
vereeniging met onze broeders Serviërs en Slowenen in één compacten
staat en onder één dynastie, de roemrijke dynastie der Karageorge's”,
riep dr. Hinkowitch uit in een rede, die hij op 27 April 1915 te Parijs
hield.[2]

[2] Deze vereeniging onder alle Yougo-Slaven onder Karageorge's is
    uitgeroepen bij de declaratie van Corfu op 20 Juli 1917.

Het is duidelijk gesproken. Het is een rechtvaardige eisch. Het is
tevens een eisch, die geschreven staat in de oorlogsvaan der Entente.

En, zou men meenen dat het den Duitschers en Magyaren ernst was met hun
voornemen om den nationaliteiten recht te doen wedervaren?

In tijden van nood hebben de Habsburgers altijd concessies gedaan aan
hare nationaliteiten, maar hun woord hebben zij nooit gehouden. In
tijden van nood, zooals de Monarchie ook thans weder doormaakt, wordt
het divide et impera een korten tijd opgeborgen, maar zoodra zijn deze
tijden niet achter den rug, of het wordt opnieuw gedreven als een wig
tusschen de nationaliteiten, die ze dan op de oude manier weder tegen
elkander ophitst.

Terwijl aan de eene zijde Oostenrijk zich nauwer gaat aansluiten bij
Duitschland en daarvoor zelfs een deel van zijn onafhankelijkheid zal
prijsgeven, belooft het aan de andere zijde zijn nationaliteiten recht
te doen wedervaren. Van tweeën een. Of het bedriegt Duitschland, of het
bedriegt zijn nationaliteiten. Het bedriegt zijn nationaliteiten, omdat,
zoo den nationaliteiten recht wordt gedaan, het met de hegemonie van
Duitschers en Magyaren is gedaan. Zou men meenen, dat Duitschland het
zou dulden?

Of Duitschland wordt verslagen en dan is het met de Donau-Monarchie
gedaan, òf Duitschland wordt niet verslagen—zij dat het overwint of dat
de oude status quo wordt hersteld—en dan is het met de nationaliteiten
der Donau-Monarchie gedaan; een middenweg is hier niet.


3. HET YOUGO-SLAVISCHE PROGRAMMA.

De Servische eenheid moest komen, wat voor iedereen, die de toestanden
in het Zuiden der Donau-Monarchie en in de Servische landen ten Zuiden
van Donau en Save kende, duidelijk zichtbaar was. De idee: één homogene
natie, één taal, één verleden, één staat had zich ten slotte ook van de
Yougo-Slaven meester gemaakt. De vraag was slechts hoe deze eenheid tot
stand zou komen.

Tot 1912 was Agram het middelpunt van het Zuid-Slavische leven, ofschoon
er reeds vóór dien tijd genoeg kenteekenen aan te wijzen waren, die op
een verplaatsing van het centrum van Zuid-Slavisch leven naar Belgrado
wezen. De komst van Peter Karageorge op den Servischen troon, onder
wiens regeering Servië zich wist te herstellen van de ruïne, waartoe
Milan het gebracht had, zich in een ongekenden bloei ging verheugen
en zich wist vrij te maken van Oostenrijksche invloeden, was voor de
Donau-Monarchie geen fortuin. Haar belang eischte een geruïneerd,
chaotisch en anarchisch Servië; een Servië met een sterke regeering,
dat de toestanden wist te ordenen en de finantiën te regelen, was voor
haar een gevaar, vooral bij den chaotischen toestand welke, door eigen
schuld, in hare Zuid-Slavische landen heerschte.

Voor het jaar 1912 hoopte het meerendeel der Zuid-Slaven op het tot
stand komen van een Groot-Kroatische staat, omvattende Kroatië-Slavonië,
de Servische deelen van de Monarchie, het land der Slowenen,
Bosnië-Herzegowina en Dalmatië, met Agram als hoofdstad en onder den
scepter der Habsburgers. Doch na de overwinningen der Serviërs op de
Turken in 1912 richtten de Zuid-Slaven den blik op het Servische
koninkrijk, dat zij als het Piemont van een Yougo-Slavischen staat
gingen beschouwen.

Thans is het Yougo-Slavische probleem tot een der levensbelangen van
dezen oorlog geworden, want zoo uit dezen oorlog geen zelfstandige
Zuid-Slavische staat mocht geboren worden, dan zal Europa niet tot rust
komen en het doel, voortaan de volkeren in vrede naast elkander te doen
leven, zal niet worden bereikt. „De vereeniging der Yougo-Slaven is een
der vitale problemen van dezen oorlog en de oprichting van een sterken
Yougo-Slavischen staat, die alle Serviërs, Kroaten en Slowenen omvat,
zal de zekerste vredes-garantie zijn in het Zuid-Oosten van Europa”,
schreef Seton-Watson (de auteur van het beroemde werk: The Southern Slav
Question and the Habsburg-Monarchie) in den herfst van 1915.

Er zijn thans niet veel Yougo-Slaven, die hun stem kunnen doen hooren,
want er bevinden zich betrekkelijk weinig vertegenwoordigers van hen
in het buitenland, maar zij, die er zich bevinden en bijtijds hun land
konden ontvluchten en daardoor den galg zijn ontsnapt, of die reeds
vóór het uitbreken van den oorlog in ballingschap leefden, zijn de
voornaamsten hunner. Met hun stem, die thans luid weerklinkt, spreekt
het geheele Zuid-Slavische volk. Deze groep ballingen is haar actie
te Rome begonnen, kort na het uitbreken van den oorlog, en heeft
zich tot een comité geconstitueerd met het doel uit dezen oorlog een
zelfstandige, sterke Yougo-Slavische staat te doen ontstaan, omvattende
alle Serbo-Kroaten en Slowenen, onder de vaan der Karageorge's.

President van het Yougo-Slavische Comité is de bekende Dr. Ante
Trumbitch, de vroegere burgemeester van Spalato, in Dalmatië, en
oud-afgevaardigde in het Oostenrijksche parlement. Onder de leden,
Dalmatieërs, Bosniakken, Kroaten, Serviërs en Slowenen, treft men mannen
aan als Dr. Hinko Hinkovitch, de bekende verdediger der beschuldigden
uit het schandelijke hoogverraad-proces te Agram, wien men het verblijf
in de Oostenrijk-Hongaarsche landen onmogelijk heeft gemaakt en de
bekwame, arme en door en door eerlijke journalist Frano Supilo—sedert
in Londen overleden—welbekend uit het Friedjung-proces, Dr. Nicola
Zupanitch, conservator van het ethnographisch museum te Belgrado en
Mihajlo Pupin, professor aan de Columbia Universiteit te New-York.
Verder treft men er talrijke bekende advokaten onder aan en de bekende
beeldhouwer Iwan Mestrowitch, de schepper van het mooie beeld Moja Majka
(mijne moeder).

Het Comité reikte den 1en Mei 1915 aan Delcassé en aan Iswolski een
memorie over, waarin de ongelukkige situatie, waarin zijn landgenooten
verkeerden en hunne aspiratie's werden uiteengezet en den 4en Juli een
andere memorie aan lord Creve, die toenmaals Sir Edward Grey verving.
Sedert den 1en October van hetzelfde jaar geeft het regelmatig een
bulletin uit, in het Fransch en in het Engelsch.

In Amerika, waar zich talrijke kolonies Serbo-Kroaten bevinden, roerden
de Yougo-Slaven zich geducht. Op 10 Maart 1915 werd te Chicago een groot
congres gehouden, waar 563 afgevaardigden bijeenkwamen. Te Pittsburg
werd een petitie door 2000 afgevaardigden aangenomen en te Cleveland
kwamen de vertegenwoordigers der Narodna Hrvatska Zajednitsa, een
Kroatische vereeniging met 35000 leden, en de Servische vereenigingen
Sloga en Srboran bijeen en namen er de volgende resolutie aan: „Wij
Kroaten, Slowenen en Serviërs, één enkele natie door het bloed, de taal,
de algemeene aspiratie's, voelen ons met ziel en hart verbonden met het
volk, met het leger en met het gouvernement onzer broeders van Servië
en van Tsrna Gora (Montenegro). Hun zaak is de onze; wij zijn bereid
te strijden, zijde aan zijde, tegen de gemeenzame vijanden: Teutonen,
Magyaren en Turken, om de vrijheid te veroveren en de vereeniging van
alle Yougo-Slaven in één grooten, nationalen staat. Wij hopen dat geen
enkel deel van ons volk, geen duim van onzen bodem, in het Westen, in
het Oosten, in het Noorden of in het Zuiden, vallen zal onder het
vreemde juk.”

Het programma, dat het Yougo-Slavische Comité heeft opgesteld,
eischt dat vereenigd zullen worden in één rijk: 1o. Servië en
Montenegro, 2o. Bosnië-Herzegowina, 3o. Dalmatië met zijn Archipel,
4o. Kroatië-Slavonië met Rika (Fiume) en de Medjoemoeje (tusschen de
Drave, Mur en Stiermarken), 5o. Batschka (tusschen Theiss en Donau)
en het Banaat (Zuidelijk-Hongarije), ten Noorden van den Donau, zich
uitstrekkend tot de Theiss met steden als Temesvar, Becskereck,
Kikinda, Panschewo, Orsowa, Resica; 6o. Istrië met zijn eilanden en
Triest; 7o. de Krain en Goritz en 8o. Zuidelijk Karinthië en Zuidelijk
Stiermarken.

Er wonen in Oostenrijk-Hongarije 6½ millioen Yougo-Slaven, in Servië en
Montenegro 4½ millioen en 11 millioen Yougo-Slaven zouden dus, volgens
hun eisch, vereenigd worden in één rijk; het zou dus een staat van
beteekenis worden.

Eén rijk onder de Karageorge's! In dezen eisch der Yougo-Slaven
ligt opgesloten, dat de koning van Montenegro voor hen niet meer
bestaat. Ook niet voor het Montenegrijnsche comité voor de nationale
eenheid, dat zich geheel heeft aangesloten aan het programma der
Yougo-Slaven. President van dit comité is Andriija Radowitch, vroeger
minister-president en minister van buitenlandsche zaken van Montenegro.

De Montenegrijnen kunnen den ouden Nicolaas zijn dubbelzinnige houding
in dezen oorlog niet vergeven en het allerminst de laffe wijze, waarop
hij en zijn familie het land heeft verlaten, die zulk een schrille
tegenstelling vormt met den schitterenden terugtocht van het Servische
leger, met zijn koning in het midden. Ja, als Nicolaas thans met een
leger, hoe gedecimeerd ook, aan het front in Saloniki stond, dan zouden
er genoeg Montenegrijnen gevonden worden, die hem niet zouden afgevallen
zijn, zelfs nu zijn verblijf op den Montenegrijnschen troon een anomalie
zou zijn, maar thans? Neen, zijn verdwijnen van het tooneel van den
strijd heeft hun eer aangetast en dat vergeven zij hem nooit. Zelfs een
van zijn meest reactionaire ministers, Jowan Plamenac, heeft openlijk
verklaard dat Nicolaas, door de wijze waarop hij in de catastrophe
verdwenen is, voor Montenegro niet meer bestaat.

Nicolaas schijnt echter niet van plan te zijn vrijwillig van zijn
troon afstand te doen. Het zal hem echter niet helpen. De Yougo-Slaven
en zijn Montenegrijnen zijn niet meer van hem gediend. De Italiaansche
afgevaardigde Arthur Labriola zegt volkomen terecht in de Lavoro van
14 Augustus 1917: „de dynastie Petrowitch weet zeer goed, dat de
Yougo-Slavische unie zich zonder haar zal voltrekken. Door het streven
dezer familie te steunen, zou men niet alleen het plan der Yougo-Slaven
dwarsboomen, maar ook den uitdrukkelijken wil der Montenegrijnen. Koning
Nicolaas zou een onafhankelijk Montenegro willen doen voortbestaan, maar
zijn onderdanen verzetten zich tegen zulk een voornemen. Italië zou een
zeer zware fout begaan, zoo het de persoonlijke politiek van den koning
van Montenegro aanmoedigde.”

„De rol van Montenegro is afgespeeld. Het kan niet langer bestaan ten
pleiziere van eenige liefhebbers van antiquiteiten en een dynastie,
die boven alles zijn eigen belangen en ambitie's plaatst. In den
toekomstigen staat van Serviërs, Kroaten en Slowenen willen de
Montenegrijnen geen republiek van San Marino zijn”, schrijft Andriija
Radowitch in „Le monde slave” (December '17).

De Yougo-Slaven weten dat, zoo de Duitschers overwinnaars in dezen
oorlog mochten zijn, hun streven naar nationale eenheid met geweld zal
worden onderdrukt in lange, lange jaren, omdat het de pan-germaansche
heerschzucht in den weg staat. Maar ze weten ook, dat hun eischen
ingewilligd zullen worden, zoo de Entente de zege behaalt, omdat:

1o. de vereeniging van alle Yougo-Slaven in één rijk de zuivere
consequentie is van het nationaliteitsprincipe, zooals het door de
Entente in haar oorlogsvaan geschreven is;

2o. een vrede in het Zuid-Oosten van Europa illusoir zou zijn, zoolang
aan het nationale streven der Yougo-Slaven niet is voldaan;

3o. een sterke Zuid-Slavische staat een barrière zal opwerpen tegen
pan-germaansch streven. Het oude Servische keizerrijk, dat sterk was
zoolang het een sterke heerscher had, is te gronde gegaan, omdat het
een barrière vormde tegen den drang naar het Noorden van de Turken; het
Servische koninkrijk, dat zwak was omdat het slechts een klein deel
van het Servische volk omvatte, ging te gronde, omdat het een barrière
vormde tegen den drang naar het Oosten van de Duitschers; slechts een
Yougo-Slavische staat, die sterk zal zijn omdat hij het Zuid-Slavische
volk in zijn geheelen omvang omvatten zal, zal in de toekomst voor een
catastrophe bewaard blijven.



4. ITALIË EN DE YOUGO-SLAVEN.


                    _De Yougo-Slaven zullen met of tegen Italië zijn;
                        de keuze is aan Italië._

't Zal zoo ongeveer in de maand Mei van het jaar 1915 geweest zijn,
toen ik, te Nisch in Servië verblijf houdend, vernam, dat de geheime
diplomatie weder eens op haar manier aan het werk—aan het konkelen, zou
ik haast geschreven hebben—was geweest.

Ik houd niet van de geheime diplomatie. Ze heeft de wereld heel wat leed
berokkend en heel wat waardeloos werk geleverd, omdat het volk niet
achter de regeering staat, als ze in het geheim aan het werk tijgt. Aan
haar verwijt ik, dat het rebus sic stantibus is uitgevonden, dat ze van
een diplomaat een intrigant en van een contract een vod papier maakt, in
één woord is: „la diplomatie contre la nation.”

Hier, in het geval dat ik op het oog heb, was de geheime diplomatie niet
zoo geheim geweest, of iedereen in Servië wist te vertellen, dat ze op
echt Metternichsche manier aan het verschacheren van volken was geweest
en deze volken van de hand had gedaan, zooals een veekooper op de markt
zijn vee bij handslag van de hand doet.

Onze staatslui zijn, generatie op generatie, grootgebracht in de geheime
diplomatie, die stamt uit het tijdperk van het absolutisme en dezen
heeren leert men daarom de oude methoden niet zoo spoedig af, zelfs
al zijn ze nolens volens tot het inzicht gekomen, dat ze, namelijk de
geheime diplomatie, uit den booze is. Laten we hopen, dat, wat ze in het
jaar 1915 heeft gedaan, de laatste daad van een stervende is.

Wat we in Mei van het jaar 1915 te Nisch hoorden vertellen? Niets minder
dan dat de Entente met Italië de volgende overeenkomst had gesloten.
Italië zou Duitschland den oorlog verklaren. Voor deze hulp, die het de
Entente verleende, zou het bij het sluiten van den vrede, zoo natuurlijk
de Entente overwon, in het bezit gesteld worden van Zuidelijk Tirol,
Trente, Triëst en zijn omgeving, de provincies Goriza en Gradisca,
geheel Istrië tot aan Quarnero, met inbegrip van Volosca en de Istrische
eilanden, Cherso en Lussin, en van nog enkele anderen, van Dalmatië tot
aan de Narenta en van de Dalmatische eilanden en van Wallona en
omgeving. Dit, wat de omgeving van de Adria betreft.

Dat we toenmaals vrij juist waren ingelicht, is later gebleken, toen de
Bolsjewiki het tractaat openbaar maakten.

President Wilson had zich nog niet aan de zijde der Entente
geschaard,—een geluk voor Italië—maar het zou me toch een lief ding
waard geweest zijn om te vernemen hoe hij over dezen koehandel dacht,
hij, die later verkondigde, dat aan het volk alleen het recht toekomt
om over zichzelf te beschikken en dat deze vrijheid alleen beperkt
mag worden voor zoover ze een bedreiging en een gevaar voor anderen
oplevert. En hoe is deze transactie te rijmen met de vrijheid der zee,
zooals Wilson die opvat? Omdat deze handel in het geheel niet past in
het kader van Wilson's ideeën over het doel van dezen oorlog, geloof ik
dat, sedert Amerika zich in den oorlog geworpen heeft, er heel wat van
de waarde der overeenkomst zal verloren zijn gegaan.

Ja, maar de heiligheid der verdragen, zoo zal men mij, op den trant der
geheime diplomatie, opmerken, gedoogt toch niet dat men de overeenkomst
als van nul en geen waarde gaat beschouwen. Och kom, ik antwoord op
denzelfden trant met: rebus sic stantibus!

De Serviërs waren woedend. Wat verklaarbaar was. Want daar werd, om
het imperialisme der Italianen te bevredigen, een onmetelijk stuk
Zuid-Slavisch land verkwanseld, zonder de volken, die in dat land
woonden, te raadplegen en tegen het principe in, waarop Italië zijn
eenheid had opgetrokken en ook tegen dat, hetwelk de Entente in haar
oorlogsvaan had geschreven. En het was waarlijk niet het slechtste stuk
van het Yougo-Slavische land, dat Italië zich toegewezen zag.

We kennen het doel van Italië—het is reeds voor lange jaren
verkondigd—om van de Adria een „mare nostro” te maken. Om dien eisch te
verdedigen, voert het twee motieven aan, namelijk 1e. dat het kustland
van de Adria voor een deel door Italianen wordt bewoond en 2e. dat, voor
zoover er geen Italianen wonen, Italië het noodig heeft ten behoeve
zijner zekerheid en van zijn suprematie ter zee. Het eerste motief is er
een, dat wortelt in het nationaliteiten-principe, het tweede daarentegen
is er een van imperialistischen aard.

Voor zoover nu de Italianen hun eischen stellen op grond van het
nationaliteitsprincipe, hebben de Yougo-Slaven er vrede mee, tegen alle
anderen echter verzetten zij zich met hand en tand. Ze eischen deze
niet-Italiaansche landen voor zichzelf op en wel op grond daarvan, dat
ze door Yougo-Slaven worden bewoond.

Tegenover het motief, dat Italië aanvoert om de landen der Adria, die
niet door Italianen bewoond zijn, te annexeeren, stellen de Yougo-Slaven
de vraag: welke reden kan Italië hebben om, zoo de Entente overwint—en
in dit geval alleen kan de overeenkomst van kracht worden—van de Adria
een gesloten zee te maken ter wille van zijn zekerheid en zijn
suprematie ter zee? Zekerheid, tegen wien? Suprematie, over wien?
Oostenrijk-Hongarije is dan van de zee teruggedreven en kan op zee
Italië niet meer bedreigen. En de Yougo-Slavische staat, die dan geboren
wordt, bezit geen enkel schip, en zal er in onafzienbaren tijd geen
bezitten, althans geen oorlogsschip. De nieuwe staat zal voor een taak
komen te staan, die andere dingen eischt dan juist het bouwen van een
oorlogsvloot.

Ge wilt Triëst bezitten? vragen ze den Italiaan. Omdat de stad
Italiaansch is? Zeker, de meerderheid der bevolking dezer stad is thans
nog Italiaansch. Maar geheel 't achterland, dat 1.200.000 zielen telt,
is Sloveensch. Een derde deel der stedelijke bevolking is eveneens
Sloveensch en ze neemt sterk toe, van 20 pCt. in 1890 tot 30 pCt. der
bevolking in 1910; de Italiaansche bevolking gaat er sterk achteruit,
van 74 pCt. in 1890 tot 62 pCt. in 1910.

De Yougo-Slaven verzetten zich er eveneens tegen, dat de provincie
Goriza in Italiaansche handen komt. En terecht. Want de geheele
provincie is Sloveensch. Alleen de stad Goriza kan een kleine
meerderheid van Italianen aanwijzen, die echter gestadig afneemt, (van
74 pCt. der bevolking in 1890 tot 50 pCt. in 1910) terwijl de Slovenen
er in aantal toenemen. (18 pCt. in 1890 en 37 pCt. in 1910.)

Dalmatië heeft 645.000 inwoners, waarvan slechts 18.000 Italianen; de
rest is Serbo-Kroatisch. En het is dus te begrijpen dat de Yougo-Slaven
verslagen hebben gestaan over den eisch van Italië, om dit land te
annexeeren, te meer, daar zij daardoor tevens van de kust zouden worden
teruggedreven. Met een corridor naar een Dalmatische haven nemen zij
geen genoegen, te meer niet, daar de eenig bruikbare weg, om van het
binnenland naar de zee te komen, langs den rechteroever der Narenta loopt,
die zich in handen der Italianen zou bevinden.

De overweldiging van Dalmatië door Italië is zelfs sommigen Italianen te
kras. Prezzolini schreef in „La Dalmazia” (Venetië 1915): „Als overtuigd
partijganger van den oorlog tegen Oostenrijk, vóór zoovele anderen, die
thans den boom beklimmen, dien wij hebben geplant, willen wij niet dat
het Italiaansche volk, dat in den oorlog slechts een opoffering zag
voor een ideaal, geleid wordt naar een doel, dat met dit ideaal niets
te maken heeft, doch in formeelen tegenspraak is met al de principes,
waarvoor het naar de wapenen gegrepen heeft. Dalmatië veroveren is een
daad van imperialisme, die niet het gevolg mag zijn van een nationalen
oorlog”. En Marinelli en Salvemini zeggen in hun boek, la questione
dell Adriatica: „Door Dalmatië te veroveren, ontneemt Italië het de
mogelijkheid zich economisch te ontwikkelen; het scheurt dit land los
van zijn achterland; het veroordeelt zichzelf tot een politiek van
vergelding en van trouweloosheid tegenover de groote meerderheid van het
volk, het zou daardoor den haat der geheele wereld verdienen, zooals
Oostenrijk hem heeft verdiend, en zou de permanente vijandschap der
Yougo-Slaven, die zich in de armen van Duitschland zouden werpen, op
zich geladen hebben.... Iedere verovering op het Dalmatische vasteland
zou Italië niet versterken, maar verzwakken; om meester van de zee te
zijn en om zijn kusten tegen elk gevaar te beschermen, is het bezit van
Pola, Wallona en enkele der buitenste eilanden van den Dalmatischen
Archipel voldoende.”

Ik geloof, dat de Yougo-Slaven zich over het verdrag dat de Entente met
Italië gesloten heeft, niet erg ongerust behoeven te maken. Er is in den
tijd, sedert het werd afgesloten, heel wat gebeurd, dat de realisatie
ervan na den oorlog in den weg staat. Onder den druk der aanbiedingen,
die de Centrale Mogendheden Italië hadden gedaan, is dit land meer
toegestaan dan waarover de Entente met recht kon beschikken en in
flagranten strijd met de principes, die ze in haar oorlogsvaan
geschreven had. De verwachtingen, die de Entente van het optreden der
Italianen gekoesterd heeft, zijn ten deele uitgebleven. En, wat de
grootste beteekenis heeft: thans heeft Amerika zich in den wereldstrijd
geworpen. Eerst toen Wilson optrad, werden de ideeën, in dezen oorlog
te verwezenlijken, scherp op den voorgrond gesteld, het doel, dat
bereikt moest worden, scherp omlijnd. En met de ideeën en het
oorlogsdoel van Wilson strookt het verdrag der Entente met Italië in het
geheel niet. Het is dus te voorzien, dat Italië en de Yougo-Slaven wel
een overeenkomst omtrent de Adria zullen weten te treffen, waarbij beide
partijen bevredigd worden, zoo niet reeds deze overeenkomst getroffen
is, wat niet onwaarschijnlijk is.

Wat Italië verlangt, kunnen de Yougo-Slaven niet toestaan en ze
zullen het ook niet, want ze gevoelen geen lust de Oostenrijksche
overheersching te ruilen tegen een Italiaansche. Het hangt van Italië af
of de Yougo-Slaven met of tegen haar zullen zijn. Het belang van Italië
eischt echter, dat ze niet tegen haar zijn.

Napoleon I zei eens op St. Helena:

„Savez-vous ce que j'admire le plus dans ce monde? C'est l'impuissance
de la force pour organiser quelque chose de durable. Il n'y a que deux
puissances: le sabre et l'esprit. A la longue, le sabre est toujours
battu par l'esprit.”

Het is te hopen, dat de Italianen zich deze uitspraak van een groot man,
die groote dwalingen begaan heeft en meer dan eens, tot zijn nadeel,
tegen deze uitspraak gezondigd heeft, zullen herinneren vóór zij zich er
toe zetten om imperialistische tendenzen te gaan verwezenlijken.


5. DE TOEKOMST VAN DEN YOUGO-SLAVISCHEN STAAT.

Ik wil mijn schetsen over Yougo-Slavia niet eindigen zonder enkele
woorden te wijden aan de economische beteekenis, die de Yougo-Slavische
staat voor de toekomst zal hebben.

Ik kan slechts een schets, een zeer vage schets zelfs, geven, want
statistisch materiaal, om mijn meeningen te staven, staat niet te mijner
beschikking; het is, bij mijn vlucht uit Belgrado voor de granaten der
Oostenrijkers, in hun handen gebleven. Daarenboven, zelfs al zou dit
materiaal nog in mijn bezit zijn, dan nog zou ik mij toch afvragen, of
ik het wel gebruiken mag voor een toekomstbeeld, na het cataclysma, dat
over de wereld gekomen is.

Maar toch, al kan deze zeer kleine en vage schets er niet de minste
aanspraak op maken van wetenschappelijken aard te zijn, al ontbreekt
hier wetenschappelijk materiaal om mijn meening kracht bij te zetten,
een beeld van de toekomst, zij het ook in zeer grove trekken, zal ze
niettemin geven.

Tannenberg, in zijn Grooter Duitschland, heeft voorgesteld van
Zuidelijk-Kroatië en van Dalmatië een Duitsche provincie te maken, omdat
hij meent, dat Duitschland deze streken noodig heeft. Het gewone motief
van het pan-germanisme. Een groot volk mag men den weg naar de zee niet
versperren; daarenboven zou deze provincie een paradijs worden voor de
menschen uit het Noorden, die aan de Middellandsche Zee de versterking
van hun gezondheid vragen of den rijp van den Noordelijken winter
ontvluchten. De Kroaten en de Dalmatieërs konden naar Tunis of Tripolis
verhuizen, voor zoover ze niet wilden werken in het Pruisische rijk.
Aldus Tannenberg. Ik voor mij geloof, dat voor onze Duitschers van den
tegenwoordigen tijd sneller het Hemelsche als het Kroatische paradijs te
bereiken zal zijn.

De Dalmatiërs en de Kroaten zullen niet gaan verhuizen, doch blijven
wonen in het land hunner vaderen en daarvan, hoe het ook door
Oostenrijkers en Magyaren verwaarloosd is, een paradijs gaan maken
voor.... zichzelf.

Het Yougo-Slavische rijk, zooals het ontworpen is door het
Yougo-Slavische Comité en zooals het geëischt wordt door alle
Yougo-Slaven, zonder uitzondering, zal zich uitstrekken van Triëst aan
de Adria in het Westen tot aan Temesvar in het Oosten en van Zombar in
het Noorden tot aan Monastir in het Zuiden en zal 11 millioen inwoners
herbergen. Het zal echter plaats aanbieden voor 50 millioen menschen,
zoo niet meer, omdat het daarvoor ruimschoots de levensvoorwaarden kan
aanbieden.

De opbrengst van den landbouw kan in dit rijk gemakkelijk verdrievoudigd
worden; zelfs in het koninkrijk Servië, waar men den bodem niet bemest
en waar de landbouw zeer extensief gedreven wordt, is dit nog zeer
gemakkelijk te bereiken, terwijl in Macedonië nog niet tien procent
van den bodem was bebouwd en hoe dan nog. Industrie is er zoo goed als
niet in het Yougo-Slavische rijk; de bronnen om de industrie te doen
ontspringen, zijn echter rijkelijk aanwezig. De handel, vooral de
transito-handel, kan er tot grooten bloei geraken door de centrale
ligging van het rijk in Europa en door de aanwezigheid van goede havens
en goede verkeerswegen, zooals de Donau met zijn zij-rivieren. De
mijnbouw ligt, trots de aanwezigheid van voortreffelijke delfstoffen,
nog in zijn windselen, evenals die industrie, die in onmiddellijk
verband staat met de veeteelt, die in het Yougo-Slavische rijk groot
is. Millioenen menschen kunnen er dus nog een rijk bestaan vinden.

Er worden in het Yougo-Slavische rijk verschillende deelen te zamen
gebracht, die, ofschoon zij door één volk worden bewoond, niettemin
geheel afgescheiden werelden vormen, die elkander nauwelijks kennen,
en die op een verschillende trap van cultuur staan. Wie zal een bewoner
van het Hongaarsche Batschka of van Kroatië op één lijn stellen met een
Macedoniër?

Een deel der Serviërs, namelijk die van oud-Servië en Macedonië zuchtten
nog voor korten tijd onder het Turksche bestuur; een ander deel van
het volk onder het juk van den Oostenrijker en den Magyar, terwijl een
derde deel, namelijk de Montenegrijnen, geregeerd werden op min of meer
Russische manier, door een Czar in miniatuur. Maar ofschoon alle drie
een juk te dragen hadden, en zelfs een zeer zwaar, en alle drie deelen
van het volk werden verwaarloosd, bestaat er niettemin een verschil, en
zeer groot verschil, in de trap van ontwikkeling, waarop ieder hunner
staat.

Macedonië en Montenegro, zelfs Dalmatië, moeten opgevoerd worden tot de
cultuur van een Kroatië-Slavonië en alle landen, in hun geheel, tot die
van West-Europa.

In Macedonië heerschen erbarmelijke toestanden. Het is een land van den
landbouw, maar niettegenstaande er de bodem zeer vruchtbaar is, staat de
landbouw en de veeteelt er op een onbeschrijfelijk lage trap; men werkt
er nog met houten ploegen en de koeien vinden er geen stal. Scholen zijn
er eveneens zeer weinig te vinden; die er zijn, zijn opgericht door
Bulgaren en Serviërs. Rechtzekerheid bestond er evenmin; het was er
een kwelling een vermogend man te zijn, zoo men geen Mahomedaan was
en niemand gaf er dan ook veel om bezit. Hij, die geld bezat, verborg
het en bleef zich als een arm man voordoen. De wegen zijn er slecht
en spoorwegen kent men er zoo goed als niet. Er zal dus in dit land
ontzettend veel werk te verrichten zijn om het tot de hoogte van een
Kroatië op te voeren, waarmede jaren gemoeid zullen zijn.

Montenegro is een arm land en, in tegenstelling met Macedonië, een
onvruchtbaar land. Het is een ontoegankelijk bergland en daarom zal
het bouwen van wegen en van spoorwegen er op bijna onoverkomelijke
moeilijkheden stuiten. Het bezit echter een vrij goede haven en de
handel zal er wel tot bloei te brengen zijn, zoo men den levensstandaard
van de Montenegrijnen weet op te voeren. Het onderwijs staat er nog op
zeer lage trap en ook in dit opzicht is er veel te doen.

Dalmatië zal om verbetering van zijn havens en van zijn wegen vragen,
ook om den aanleg van spoorwegen, die zijn havens met zijn achterland,
Bosnië, zullen verbinden. Het zal ook vragen om zijn ondergeloopen land,
dat vruchtbaar is, droog te leggen. Het heeft behoefte aan scholen. Het
zal vragen om den bouw van een handelsvloot, want zijn bewoners zijn
goede zeelui. Het land is in het bezit van watervallen, uitstekende
drijfkrachten voor fabrieken en het zal daarom ook aandringen op de
oprichting van fabrieken. Het land is arm maar gaat een goede toekomst
tegemoet.

Geheel het Yougo-Slavische land zal om spoorwegen vragen, zoowel
Macedonië als Dalmatië, zoowel het—tegenwoordige—koninkrijk Servië
als Kroatië en Bosnië-Herzegowina. Want in dit opzicht zijn ook de
Oostenrijksche en de Hongaarsche regeering opzettelijk veel te kort
gekomen in hun plicht.

Macedonië en Servië zullen vragen om de exploitatie der mijnen, vooral
Macedonië, waar onder het beheer der Turken het mijnwezen geheel
verwaarloosd is geworden.

Rivieren zullen bevaarbaar gemaakt moeten worden. In de eerste plaats de
Marowa en de Vardar, waardoor, zoo beide tevens met elkander verbonden
worden, wat mogelijk is, Zuid-Duitschland langs den Donau, de Marowa en
den Vardar Salonika kan bereiken.

Verbetering van den landbouw, van den wijnbouw, van den boschbouw, van
den veestapel, verbetering van havens en van wegen, drooglegging van
ondergeloopen land, de aanleg van spoorwegen, het bevaarbaar maken van
rivieren, het scheppen van een industrie, de exploitatie van mijnen
zullen onmetelijke kapitalen vorderen, doch gewis zullen ze hun rente
opbrengen.

Het Yougo-Slavische rijk is tot heden bijna uitsluitend een land van den
landbouw en de veeteelt. Wat den landbouw aangaat, brengt het voort:
maïs, tarwe, haver, hennep, vlas, tabak, wijn, opium, rijst, katoen
en fruit, waaronder de bekende Servisch-Bosnische pruimen. Wat den
boschbouw betreft, levert het beuken-, noten-, dennen-, en eikenhout, in
groote hoeveelheden, waaronder het beroemde Slavonische eikenhout. Aan
metalen brengt het voort: goud, zilver, koper, (van voortreffelijke
kwaliteit) steenkolen, bruinkolen, lood, antimonium, zwavelkies en
cement, terwijl er ook steengroeven gevonden worden, zand- en kalksteen
en zelfs materiaal voor de vervaardiging van molensteenen en van
lithographischen steen. Men treft er ook voortreffelijke minerale
wateren aan. In de teelt van varkens, schapen, geiten en ossen, van
klein-vee, zooals kalkoenen, ganzen, eenden en kippen, is het groot.

Als men nu in aanmerking neemt dat dit land, met zulk een
verscheidenheid in producten van den bodem, dat tevens alle voorwaarden
aanbiedt, waaronder een industrie zich kan ontwikkelen, in het bezit zal
komen van een prachtige kuststreek met talrijke goede havens, grootere
en kleinere, Midden-Europa verbindt met Klein-Azië en Noordelijk-Afrika
en het doorgangsgebied is naar Mesopotamië en de Perzische Golf, dan
moet men tot de slotsom komen, dat het een schitterende toekomst
tegemoet zal gaan.

Maar lange jaren nog zal het Yougo-Slavische rijk een landbouwland
blijven. Het zal het echter zijn onder veel gunstiger voorwaarden dan
voorheen zijn enkele deelen. De goede havens, die het in bezit zal
nemen, zullen het volkomen onafhankelijk maken van den naasten buurman
en het in staat stellen zijn producten daarheen te voeren, waar men er
de meeste waarde aan hecht; want door de Adria ligt geheel het Westen
van Europa, Klein-Azië en Noordelijk-Afrika voor het rijk open.

En het zal, door zijn goedkoope verbindingen langs den Donau en zijn
zijrivieren, door zijn Adria-havens, die het in verbinding stellen met
de kust van geheel de Middellandsche Zee, een transito-gebied worden,
waar scheepvaart en handel welig zullen bloeien.

En de Duitscher zal, zoo hij met de producten zijner industrie
Klein-Azië en de Middellandsche Zee bereiken wil, verplicht zijn in
vrede met den Yougo-Slaaf te leven.



[Illustratie:

    CARTE DE L' EXTENSION ETHNIQUE DE LA NATION SERBO-CROATO-SLOVÈNE

                                  Par

                           ST. STANOÏÉVITCH,

                          docteur ès sçiençes,

      professeur de l' histoire serbe à l' université de Belgrade

                                   et

                             D. J. DEROCCO,

                  professeur de geographie à Belgrade.

LÉGENDE

Territoires habités par la population Serbo-Croato-Slovènes en masse
compacte

Oasis et endroits ou la population Serbo-Croato-Slovènes est clairsemée

REMARQUE

Cette carte ne fait qu'indiquer les territoires habités par la
population Serbo-Croato-Slovène

Elle ne tient compte ni de sa densité, ni de la proportion entre elle
et les autres nationalités habitant les mêmes territoires

Mich-Balgrade 1915

]



  +--------------------------------------------------------+
  |                                                        |
  |             OPMERKINGEN VAN DE BEWERKER:               |
  |                                                        |
  |  De volgende correcties zijn in de tekst aangebracht:  |
  |                                                        |
  |  Bron (B:) -- Correctie (C:)                           |
  |                                                        |
  |  B: zeer noodzakelijk der wereld eindelijk             |
  |  C: zeer noodzakelijk de wereld eindelijk              |
  |  B: had in de IIe eeuw plaats,                         |
  |  C: had in de 11e eeuw plaats,                         |
  |  B: Informeert eens, mijnheer Passkoff,                |
  |  C: Informeert eens, mijnheer Paskoff,                 |
  |  B: wonderbaarlijke cijfers is uitgedruk![1]           |
  |  C: wonderbaarlijke cijfers is uitgedrukt![1]          |
  |  B: van Ferdinand. Gnenadieff werd op                  |
  |  C: van Ferdinand. Ghenadieff werd op                  |
  |  B: de vriend von Tontcheff, is, evenals               |
  |  C: de vriend van Tontcheff, is, evenals               |
  |  B: vervolgd geworden wegen onrechtmatige              |
  |  C: vervolgd geworden wegens onrechtmatige             |
  |  B: Beschouwt vanuit intellectueel gezichtspunt,       |
  |  C: Beschouwd vanuit intellectueel gezichtspunt,       |
  |  B: Servische boeken vernietigd? Ze zullen             |
  |  C: Servische boeken vernietigt? Ze zullen             |
  |  B: onduldbaar De Duitsche „Orientpolitiek”            |
  |  C: onduldbaar. De Duitsche „Orientpolitiek”           |
  |  B: natie willen zich, gedreven daar de                |
  |  C: natie willen zich, gedreven door de                |
  |  B: Louis Léger en Chrales Loiseau en                  |
  |  C: Louis Léger en Charles Loiseau en                  |
  |  B: die in Bosnië-Herzogewina gebouwd zijn,            |
  |  C: die in Bosnië-Herzegowina gebouwd zijn,            |
  |  B: zich niet acclamatiseerden, maar te gronde         |
  |  C: zich niet acclimatiseerden, maar te gronde         |
  |  B: tegen de Turken het leven liet, Koos               |
  |  C: tegen de Turken het leven liet, koos               |
  |  B: plaats het Agrammer- en Friendjung-proces te       |
  |  C: plaats het Agrammer- en Friedjung-proces te        |
  |  B: hersteld—en dan is het de nationaliteiten          |
  |  C: hersteld—en dan is het met de nationaliteiten      |
  |  B: sterke Yougo Slavische staat te doen ontstaan,     |
  |  C: sterke Yougo-Slavische staat te doen ontstaan,     |
  |  B: Banaat (Zuidelijk Hongarije), ten Noorden          |
  |  C: Banaat (Zuidelijk-Hongarije), ten Noorden          |
  |  B: langs den rechterover der Narenta loopt,           |
  |  C: langs den rechteroever der Narenta loopt,          |
  |  B: mais, tarwe, haver, hennep, vlas,                  |
  |  C: maïs, tarwe, haver, hennep, vlas,                  |
  |  B: D. J DEROCCO,                                      |
  |  C: D. J. DEROCCO,                                     |
  |  B: ni de sa dansité, ni de la proportion              |
  |  C: ni de sa densité, ni de la proportion              |
  |                                                        |
  +--------------------------------------------------------+





*** End of this LibraryBlog Digital Book "Yougo-Slavia" ***

Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.



Home