Home
  By Author [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Title [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Language
all Classics books content using ISYS

Download this book: [ ASCII ]

Look for this book on Amazon


We have new books nearly every day.
If you would like a news letter once a week or once a month
fill out this form and we will give you a summary of the books for that week or month by email.

Title: In het Hol van den Leeuw - Reisschetsen uit Sovjet-Rusland
Author: Fabius, J.
Language: Dutch
As this book started as an ASCII text book there are no pictures available.


*** Start of this LibraryBlog Digital Book "In het Hol van den Leeuw - Reisschetsen uit Sovjet-Rusland" ***


[Illustratie: voorkant kaft met de tekst:

     J. FABIUS

       IN HET
   HOL VAN DEN LEEUW

    REISSCHETSEN
         UIT
   SOVJET-RUSLAND

  A. W. SIJTHOFF'S UITGEVERSMAATSCHAPPIJ
        LEIDEN

           illustrator: PIET C. WAGNER '20
]



  IN HET HOL VAN DEN LEEUW



    In het Hol van den
         Leeuw

 REISSCHETSEN UIT SOVJET-RUSLAND

          DOOR

       J. FABIUS
 Eerste-Luitenant der Veld-Artillerie


    [Logo: ALTYT WAEK SAEM]


  A. W. SIJTHOFF'S UITGEVERSMAATSCHAPPIJ
     LEIDEN -- MCMXX



 Inhoudsopgave

 OP WEG NAAR HET OOSTEN - Bartenstein, 15 Mei 1919
 UIT OOST-PRUISEN - Koningsbergen, 18 Mei
 DE VEROVERING VAN RIGA - I. Riga, 23 Mei
 DE VEROVERING VAN RIGA - II. Riga, 22 Mei
 LETLAND - Libau, 23 Mei
 LITAUEN - Kowno, 4 Juni
 OP WEG NAAR HET OOSTEN - Kowno, 16 Juni
 TE WILNA AANGELAND - Wilna, 18 Juni
 UIT LITAUEN - Wilna, 20 Juni
 DOOR POLEN - Warschau, 23 Juni
 WARSCHAU - I. Warschau, 28 Juni
 ECONOMISCHE VOORUITZICHTEN IN POLEN - Warschau, 2 Juli
 IN AFWACHTING - Warschau, 5 Juli
 POOLSCH ALLERLEI - Warschau, 8 Juli
 OP WEG NAAR RUSLAND - Bogdanof, 15 Juli
 EEN ONDERHOUD MET TSJITSJERIN

 EEN BEZOEK AAN BOLSJEWISTISCH RUSLAND - Berlijn, 30 Augustus, 1919

 MIJN DAGBOEK - I. Krosne, 28 Juli
 Aan het poolsch-bolsjewistische front - II. Radoskowitsj, 29 Juli
 Door het bolsjewistische front - III. Slavino, 3 Augustus
 Naar Smolensk - IV. Polosk, 5 Augustus 1919
 Op weg naar Moskou - V. Smolensk, 7 Augustus
 In Moskou - VI. Moskou, 9 Augustus
 Te Moskou - VII. Moskou, 11 Augustus
 De terugreis - VIII. Kowno, 26 Augustus

 DE OOSTZEEPROVINCIËN - Berlijn, 3 September
 DE STRIJD TEGEN DE SOVJET-REPUBLIEK - Berlijn, 16 September



                  OP WEG NAAR HET OOSTEN

                                  Bartenstein, 15 Mei 1919

's Avonds aan het station Charlottenburg, Berlijn. Om 8.40 moet de
trein naar Oost-Pruisen vertrekken, ik ben er al om acht uur, maar
geen denken aan om een kaartje te krijgen, er staan nog wel een
honderd menschen voor het loket. Ik heb een pas, zonder welken ik
niet eens het recht had een kaartje te koopen, maar wat geeft me dat
op dit ogenblik? Gelukkig heb ik niet veel bagage, een handkoffer en
een pels, hoe zou ik het anders klaar spelen door de menigte te
dringen.

Ik besluit het nu maar zonder kaartje te probeeren, en het gedrang is
zoo groot, dat het me werkelijk lukt door de eerste controle heen te
komen, maar aan de trap die naar het perron leidt word ik weer
tegengehouden "Fahrschein bitte".

Nu komt het er op aan brutaal te zijn. In de eene hand mijn koffer,
over den anderen arm mijn pels loop ik haastig door, zonder den
beambte een blik te gunnen, hem snel toeroepend: houd me niet op, je
weet toch -- meer zei ik maar niet, want wat hij weten moest, wist ik
natuurlijk ook niet; in elk geval, de overbluffingstheorie, voor de
zooveelste maal in practijk gebracht, voldeed ook hier uitstekend, en
ongehinderd kwam ik op het gelukkig niet zoo volle perron.

De stationschef, tot wien ik mij wend, weet raad, de twee achterste
rijtuigen van den trein zijn gereserveerd voor de commissie die bij
president Ebert namens Oost-Pruisen geprotesteerd heeft tegen de
vredesvoorwaarden. Daarbij mag ik mij aansluiten, en zoo tref ik het
in alle opzichten. Ik krijg een mooi plaatsje voor deze nachtelijke
reis zonder slaapwagen en tegelijk kan ik me van den toestand al
direct op de hoogte stellen, aangezien ik met louter kenners van land
en luiden in de coupé zit.

Een stukje kwatta doet wonderen en eer wij een uur onderweg zijn, zit
ik dan ook zoo familiaar mogelijk met de heeren te praten.

Ik moet mij nog volkomen op de hoogte stellen. Een kaart van
Oost-Europa heb ik te Berlijn gekocht, maar dat is dan ook alles.
Verder weet ik niets. Ik maak dien avond echter ongetwijfeld groote
vorderingen, maar ik zal eerst nogeens een betere kaart moeten zien
te krijgen en dan eens een brief wijden aan de balkaniseering van
Oost-Europa, want dit is een vraagstuk op zichzelf. Mijn reisdoel is
het juist, door eigen aanschouwing hiermee kennis te maken en zoo
boegseer ik daarom naar het noorden om mij zoo langzamerhand naar het
zuiden te laten afzakken tegelijkertijd zoekend het gaatje, om door
de linies heen naar het Verre Oosten een kijkje te nemen.

Mijn reisgezelschap behoort niet tot hen die de revolutie gemaakt
hebben, een bankdirecteur, een grootgrondbezitter, een
"regeeringsrat". Wanneer het gesprek dan ook op de vredesvoorwaarden
komt, waartegen zij heftig protesteeren, neem ik toch de vrijheid hen
te vragen: maar hoe denkt de bevolking er nu over? Mijn vraag wordt
begrepen, dan zegt me een der heren: ga eens naar Wennig, den
Rijkscommissaris voor het Oosten en spreek met hem, hij is
meerderheidssocialist, en door de revolutie op dezen post gekomen.

Dan verflauwt het gesprek, we wikkelen ons in onze jassen (hoe
dankbaar ben ik een pels meegenomen te hebben) en zoo dommel ik in.

Om tien uur zijn wij in Koningsbergen en dank zij de goede zorg der
militaire autoriteiten, vond ik een hotelkamer met bad voor mij
beproken.

Na hiervan eerst te hebben genoten, ga ik natuurlijk mijn opwachting
bij de verschillende autoriteiten maken en de officieren van den
generalen staf, wien ik mijn plannen voorleg. Zij kijken eerst wel
wat bedenkelijk, maar wanneer ik hen mijn papieren getoond heb, komen
zij bij en beloven mij hun medewerking bij al mijn plannen.

Dat is al veel, en nu naar den regeeringspresident.

Ik laat mij aandienen en een oogenblik later sta ik tegenover een
stevige, ik zou haast zeggen hollandsche figuur; rood haar, energiek
gezicht, kleine roode snor.

Ik vertel hem het doel van mijn komst en onderwijl bekijken wij
elkaar even; een wederzijdsch opnemen, dan gaan wij zitten.

De brandende quaestie is op het oogenblik natuurlijk: wat zal er
gebeuren, wordt er onderteekend of niet? Ik vraag dan ook direct: wat
denkt u van den toestand?

Het antwoord is zeer beslist, want Pruisen geeft niet toe, men kan in
Berlijn doen wat men wil -- de bevolking hier, uitgezonderd misschien
een handjevol Spartaciërs, zal zich niet door de Polen laten
ringelooren.

Dus, zeg ik, als de regeering te Berlijn teekent, zullen Oost- en
West-Pruisen zich dan losscheuren?

Zeker, is het antwoord. Deze provincies zijn landbouw-gewesten, wij
kunnen ons zelven voeden, uithongeren kan men ons niet, wij hebben
kolenvoorraad voor eenige maanden en wij hebben, wat de hoofdzaak is,
vastberaden, energieke mannen, die, net als in 1813, er alles op
zullen zetten, dit land duitsch te houden.

De machtige toon waarop dit gezegd wordt, maar toch zonder eenig
pathos, maakt indruk.

Maar hoe staat het met de Polen, die hier wonen? vraag ik dan weer.

Laat ik eerlijk zijn, zegt de rijkscommissaris, er zijn hier poolsche
districten, eilandjes in de overigens absoluut voor de meerderheid
duitsche bevolking, maar deze zijn zoo weinig poolsch, dat zij hun
krant in 't duitsch drukken, en zij zouden ook niets voor Polen
voelen, wanneer de Entente-propaganda niet eenigen indruk gemaakt
had. Zij, die tot Polen overgaan, zullen n.l. vrij zijn, van den
geweldigen belastingdruk, die op Duitschland zal rusten.

Het is zoo langzamerhand etenstijd geworden, en als ik weg wil gaan,
noodigt de rijkscommissaris mij uit met hem te middagmalen.

Zoo leer ik dezen merkwaardigen man, eerst arbeider, later
journalist, sociaal-democraat, bij alle partijen hier in 't Oosten
zeer gezien en populair, beter kennen.

Hij vertelt me, hoe de keizer hem liet ontbieden om de stemming der
bevolking te weten, maar hoe Z.M. hem toen niet aan het woord liet
komen; hoe hij eerst tegen het eind der vorige regeering als gezant
naar Litauen gestuurd werd, tot de revolutie hem op zijn
tegenwoordigen post bracht. De eerste jaren van den oorlog soldaat in
hetzelfde gebied, waar hij nu regeert, zegt hij nu in te zien, hoe
dikwijls een regeerder gedwongen wordt, maatregelen te nemen, zonder
dat hij het er zelf geheel mee eens is; de omstandigheden zijn
dikwijls te machtig. Ik bemerk dat hij daarbij, van zichzelf
sprekend, op den keizer doelt.

Ik krijg uit dit alles den indruk, dien ik in de laatste dagen meer
kreeg, ook onder het volk, dat men de revolutie eenigszins betreurt,
of beter, het moment waarop zij is uitgebroken. De vredesvoorwaarden
schijnen de Duitschers wakker te schudden, en ten minste hier in 't
Oosten laait de vlam van het patriottisme hoog op.

Ik voel, met dien regeeringscommissaris pratend, hoe ik met een
m a n  te doen heb, met een figuur, geschikt om te regeeren en te
handelen in moeilijke tijden, en het is misschien de grootste fout
van het vroegere régime, dat het dergelijke figuren te weinig
gelegenheid bood om naar voren te komen.

's Avonds ben ik te gast bij een majoor van den generalen staf, die
mij in een allergezelligst familiemilieu meeneemt. Met hem bespreek
ik dan mijn plannen voor de reis.

Ik moet eerst nog eens goed bedenken, hoe ik zal gaan; het front is
zoo ingewikkeld: hier vechten Duitschers tegen Bolsjewisten, geholpen
door de Polen, een eind verder staan Duitschers en Polen weer
tegenover elkaar; waar moet ik nu naar toe? Maar daar hoor ik opeens,
dat een heel goede vriend, dien ik al jaren ken en met wien ik al zoo
menig avontuur beleefde, heel in 't Noorden zit. Dat maakt aan al
mijn weifeling een eind. Ik ga ook naar het Noorden.

                              *
                            *   *



                       UIT OOST-PRUISEN

                                  Koningsbergen, 18 Mei

Het is hier in 't Noorden op het oogenblik nog koud en als men eenige
uren in een open auto heeft doorgebracht, zegent men de centrale
verwarming op zijn hotelkamer.

Ik ben vanmiddag naar het hoofdkwartier-Oost geweest, in gezelschap
van een majoor van den generalen staf.

Langs den gladden breeden weg suisden wij voort, door het prachtige
voorjaarslandschap, vlak, hier en daar toch even een golving, net
genoeg om relief te geven. Veel weiden passeerden wij met hollandsch
vee, zwart-bont, en hier en daar stond een molen, net als bij ons.

Heel vroeger schijnen hier ook hollandsche nederzettingen te zijn
geweest, landverhuizers, onder den Grooten Keurvorst hierheen
getogen. De huizen zijn groot en welvarend, nu en dan een klein
kasteeltje, meer echter nog buitenhuizen.

Wij zijn hier in 't land der groot-grondbezitters, met bijna geen
kleinen boerenstand.

De verhoudingen zijn nog patriarchaal, en ook de adel zelf is nog
eenvoudig, nog weinig doende aan luxe, meer nog de heereboer.

Kijkt men op de kaart, dan is het land bedekt met historische namen;
Eylau en Friedland doen aan Napoleon terugdenken. Wij passeerden het
slagveld van Eylau, waar op de plaats, waar Napoleon stond, een
eenvoudig gedenkteeken is opgericht; maar dan lezen wij een eindje
verder Gumbinnen-Stallupönen en ineens zijn wij weer midden in den
tegenwoordiger wereldbrand.

In het hoofdkwartier werd ik heel vriendelijk ontvangen en toen ik
mededeelde, dat het mijn plan was door de linies te gaan, bleek men
daartegen in 't geheel geen bezwaar te hebben.

De politieke toestand is hier in 't Oosten anders wel buitengewoon
ingewikkeld. Ik begin er nu zoo langzamerhand eenig beeld van te
krijgen en aangezien het den waarden lezer wel net zoo gegaan zal
zijn als mij, n.l. dat hij er niets van weet, zal ik trachten u een
klein beeld van den toestand te geven.

Ik voeg er vooraf aan toe, dat dit geen eigen aanschouwing is, maar
dat komt later, eerst is het toch wel noodig een algemeen overzicht
te geven.

Sedert den wapenstilstand in November is hier in 't noord-oosten een
eigenaardige toestand ontstaan doordat de Polen, in afwachting van
den vrede, reeds een gedeelte van Duitschland bezet hebben. De
Duitschers hebben daartegenover hun maatregelen genomen door hun in
de oostelijke garnizoenen gedemobiliseerde troepen met vrijwilligers
weer op sterkte te brengen. Tezamen vormen die troepen de
"Landesschutz Ost." Deze Landesschutz heeft echter ook nog te waken
tegen de bolsjewiki, waarmede de Polen echter ook op voet van oorlog
staan. Gedeeltelijk vechten hier dus Duitschers en Polen tegen
elkaar, en gedeeltelijk naast elkaar.

De Polen zelf hebben echter nog meer te doen, want ook met
Tsjecho-Slowaken en Oekrainers staan ze op niet al te besten voet.

De Bolsjewiki, dat eigenlijk een verzamelnaam is voor troepen op zeer
heterogene wijze samengesteld, worden door de Duitschers
tegengehouden in Koerland, Estland en Litauen, vroeger russisch
gebied dus.

Het front loopt ongeveer van Riga, precies in zuidelijke richting,
tot in de buurt van Lyck, waar het duitsch-poolsche,
poolsch-bolsjewistische en duitsch-bolsjewistische front tezamen
komen.

Dat is ook het punt, waar de liefhebber zich voor duizend roebel naar
Rusland kan laten overzetten; er zijn nog wel meer gaatjes in het
front, maar dit schijnt een van de meest gebruikte.

In dit vroegere russisch gebied is tusschen de Letten, die daar
sedert den vrede van Brest-Litofsk een eigen staat hebben, en
Litauen, door het optreden der bolsjewiki een scheuring ontstaan en
daar schijnen de eigenaardigste toestanden te heerschen.

Ik hoop er morgen heen te vertrekken en kan u dus binnenkort uit
eigen ervaring meedeelen hoe de vork in den steel zit.

De entente schijnt nu geëischt te hebben dat de Duitschers zich uit
dit gebied terugtrekken.

Goed, zeggen de Duitschers, weet dan echter wel dat wanneer wij hier
weggaan en ons achter de grens van 1 Augustus 1914, d.i. dus ongeveer
bij Memel, terugtrekken, de bolsjewiki hier onmiddellijk zullen
binnenvallen en dan moet je zelf maar zien hoe je ze er uit krijgt.

De voor de hand liggende oplossing zou zijn dat de Entente er dan
troepen heen stuurde, maar dat gebeurt niet, en dientengevolge
blijven de Duitschers er rustig zitten.

Te Koningsbergen zelf hoort men van niets anders dan van
protestvergaderingen tegen de vredesvoorwaarden, hetgeen zeer
begrijpelijk is als men bedenkt, dat Oost-Pruisen te land geheel en
al van het duitsche rijk zal worden afgesneden en daardoor in een
heel moeilijke positie komt.

Litauen schijnt, hoewel niet bepaald poolsch gemaakt, toch wel door
sterke banden met Polen te zullen worden verbonden.

Men beweert in oost-pruisische handelskringen, dat het een schijn van
onafhankelijkheid zal behouden, omdat de Engelschen er een goed oogje
op hebben om er het hout voor hun mijnen vandaan te halen.

Hoe het zij, de verbittering is groot, en kan aanleiding geven tot
zeer eigenaardige gebeurtenissen.

Men schijnt zich tot Hindenburg gewend te hebben om hem te vragen de
leiding te nemen bij een algemeen verzet. Die schijnt er echter niet
aan te willen en thans hoort men andere namen noemen.

Wij zijn hier in Oost-Pruisen op historischen bodem, en ook in 1813
begon hier de beweging die Duitschland bevrijdde.

Ik sprak dezer dagen een ouden Duitscher, die mij zeide: wij mogen
blij zijn dat de entente met zulke voorwaarden voor den dag is
gekomen, daardoor vinden wij onszelf terug, en dat hadden wij na de
Novemberdagen noodig.

Voor Oost-Pruisen is het dan ook wel om wanhopig te worden.
Afgesneden niet alleen van het eigen land, maar ook van Rusland, waar
het zooveel handelsbetrekkingen had, want niet alleen in de
Oostzee-provinciën leven heel veel duitsche families, groot
grondbezitters ook, die, hoewel trouw aan het russische rijk, veel
relaties met de Oost-Pruisen onderhielden.

Dat de Polen zeer fel gehaat zijn, blijkt m.i. ook wel uit de
plakkaten, die men overal aangeplakt ziet om de doortrekkende
poolsche troepen van generaal Haller niet te beleedigen. Daar waar
Franschen, Engelschen, Amerikanen overal ongehinderd in uniform door
Berlijn loopen, lijkt mij dit toch wel typeerend.

                              *
                            *   *



                   DE VEROVERING VAN RIGA

                              I

                                  Riga, 23 Mei

Woensdagavond kreeg ik plotseling bericht, dat er een extra-trein
naar Mitau zou rijden; of ik lust had om mee te gaan. Ik pakte in
allerijl mijn boeltje en kwam nog juist bijtijds aan het station.
Daar hoorde ik wat er aan de hand was. De baltische landweer zou den
volgenden dag Riga bestormen en men was zoo vriendelijk mij uit te
noodigen om er bij te zijn.

Wij zaten den heelen nacht in den trein en kwamen 's ochtends om 8
uur te Mitau aan.

Toen destijds, na de revolutie, de duitsche troepen werden
teruggetrokken, bezetten de bolsjewiki dadelijk na de ontruiming
Mitau en Riga, waar een letsch sovjetbestuur werd ingesteld. In Mitau
heeft dat bestuur slechts kort geduurd, doch in Riga wist het zich te
handhaven. Wat er te Riga voorviel, wist men eigenlijk niet, ofschoon
de letsche autoriteiten wel op de hoogte waren. De tegenwoordige
minister-president had namelijk, als bolsjewiek vermomd, eenige
bezoeken aan de stad gebracht en er met verscheidene personen
onderhandeld. Daardoor was den ingewijden bekend, dat de bevolking
van Riga met het nieuwe bewind allerminst ingenomen was.

Aangezien Riga met haar 500,000 inwoners, waarvan ongeveer 75,000
Duitschers zijn, de invloedrijkste stad van Letland is, was er de
regeering veel aan gelegen, ze weer in haar macht te hebben en zoo
kreeg de baltische landweer opdracht, de stad te veroveren.
Intusschen konden de Letten daarbij de hulp van de duitsche troepen
niet missen, want zoodra één deel van de linie in beweging kwam,
moest natuurlijk alles voorwaarts. Daar de bolsjewiki juist de
laatste dagen hevige aanvallen deden, hadden de Duitschers echter
zelf de handen vol; zij beloofden niettemin, als de baltische
landweer oprukte, ook hun vleugel zoover mogelijk naar voren te
schuiven, om den samenhang te bewaren.

Bij de verovering van Mitau op de bolsjewiki was gebleken, dat de
bolsjewistische letsche bevolking een waar schrikbewind tegen de
baltische families -- met name den adel -- en tegen de letsche
bourgeoisie had uitgeoefend. Meer dan duizend menschen waren
weggesleept of gedood en bijna elke baltische familie heeft het
verlies van een of meer leden te betreuren. In de meeste gevallen
waren de vrouwen, die door de letsche bolsjewiki in een
vrouwenbataljon waren ingedeeld, de hoofdschuldigen.

De verbitterde stemming, die wegens het gebeurde te Mitau aan
weerszijden heerschte, maakte den strijd om Riga buitengewoon
hardnekkig, daar men over en weer wist dat geen pardon zou worden
gegeven.

Van Mitau gingen we -- een duitsch majoor van den generalen staf, die
bij de bestorming tegenwoordig wilde zijn, een ordonnans-officier en
mijn persoon -- per auto verder. De oude linie van de bolsjewiki lag
weinig meer dan 5 K.M. van Mitau, maar wij wisten dat de aanval die
bij 't aanbreken van den dag was begonnen, snel was opgeschoten en
dat de bolsjewiki, blijkbaar overrompeld, overhaast terugtrokken.

Wij konden gemakkelijk uitmaken waar gevochten werd, omdat de
baltische kabelballon ons de plaats wees vanwaar de staf den strijd
leidde en wij zagen dadelijk dat de landweer in enkele uren zeer
aanzienlijk was opgeschoten. Wij snorden in snelle vaart langs den
weg, voorbij de twee oude linies en daarna door het gebied dat pas
nog in handen der bolsjewiki was geweest. Hier was klaarblijkelijk
niet hard gevochten, want wij zagen maar weinig sporen van strijd en
de weg was nagenoeg leeg. Hoe meer wij echter den kabelballon
naderden, des te voller werd het op den rechten weg; wij passeerden
treinkolonnes, troepenafdeelingen (alle soldaten droegen duitsche
stalen helmen), batterijen, keukenwagens enz., alles zwaar beladen en
met stof bedekt. Het leek meer op een volksverhuizing dan op een
legermacht, maar niettemin kon een vakman dadelijk waarnemen dat er
goede orde heerschte en dat de Balten, aangevoerd door officieren die
vroeger in het duitsche leger hadden gediend, hun werk kenden. Wij
reden ook een vliegtuig voorbij, dat enkele oogenblikken tevoren met
twee officieren te pletter was gevallen. Het terrein was doorsneden
met loopgraven en prikkeldraadversperringen; hier lagen namelijk de
slagvelden uit den wereldoorlog en nergens was dan ook een huis meer
te zien, doch slechts puinhoopen; zelfs de bosschen waren
grootendeels vernield.

De kolonnes aan den rechterkant van den weg trokken alle zoo snel
mogelijk voorwaarts en toen wij den staf bereikten, die zijn tenten
op een weide naast den weg had opgeslagen, hoorden wij dat de
bolsjewiki na een achterhoedegevecht nog altijd terugtrokken.

De baltische troepen waren reeds weer in kolonneformatie gebracht en
alles stormde voorwaarts om de voeling met den vijand niet te
verliezen en hem geen tijd te laten de bruggen over de 800 M. breede
Duna te vernielen.

Nadat wij ons eenigen tijd bij den staf hadden opgehouden, waar alle
berichten inkwamen -- met estafetten, auto's of vliegtuigen -- reden
wij verder. Het was een schouwspel als uit den ouden bewegingsoorlog;
hier waren geen loopgraven, slechts naast en achter elkaar
marcheerende kolonnes. Na eenigen tijd zagen wij de eerste huizen der
aan deze zijde van de Duna gelegen voorstad van Riga. Toen wij die
voorstad binnenreden sprong een jong kapitein op onze auto toe en
riep "rijd niet verder! De weg ligt onder machinegeweervuur. Er wordt
nu om de brug gevochten."

Wij volgden den goeden raad op, stapten uit en slopen langs de huizen
verder naar voren. Het was een breede straat waar wij doorkwamen;
angstige bewoners gluurden hier en daar uit de vensters. In het
midden was de straat vrij, daar lagen eenige dooden op den rug. Aan
beide kanten trokken de troepen voorwaarts met het geweer in den
aanslag. Tusschen de gelederen in werden de machinegeweren gedragen;
ik zag ook eenige gevangenen die als munitiedragers dienst deden. Van
de brug weerklonk hevig vuur.

Opeens viel vlak bij ons een schot uit een tuin; dadelijk drong een
patroelje er binnen en even later zagen wij een bolsjewiek den tuin
uitrennen en meteen neervallen, door een kogel getroffen.

De officieren, die de Balten aanvoerde; hadden allen geweren genomen
en naar beide kanten van de straat werd nu front gemaakt. Men zei dat
er nog meer bolsjewiki in de naastgelegen tuinen zaten, en dat bleek
ook juist want overal om ons heen werd geschoten. Niettemin bleef de
orde in de steeds voortrukkende kolonne voorbeeldig.

Plotseling, na een hoek te zijn omgeslagen, zagen wij de bruggen over
de Duna, een voor de spoorlijn en de andere voor voetgangers, voor
ons liggen met op den achtergrond de stad Riga. De bruggen waren
ongeschonden in handen der baltische troepen gevallen, die reeds op
den overkant der rivier in gevecht gewikkeld waren. Men kon duidelijk
zien hoe uit de huizen op hen gevuurd werd. Tot mijn verbazing bewoog
zich, ondanks het groote gevaar, een dichte menigte burgers, o.w.
vele vrouwen en kinderen, op de kade. Toen daarop echter de
machinegeweren begonnen te ratelen en de zware slagen der mijnwerpers
weerklonken, renden allen weg en zochten dekking achter muren.

Het gevecht was zeer goed te volgen, zelfs met het bloote oog. Het
ging om de huizen waaruit geschoten werd, waarin men de projectielen
der mijnwerpers kon zien inslaan. Steeds nieuwe troepen trokken over
de bruggen en in omgekeerde richting begon reeds de stroom van
gevangenen, die aan onzen kant van de rivier werden verzameld. Dan
werden de leiders, die verantwoordelijk werden gesteld voor de begane
wreedheden, er uit gezocht en na kort verhoor standrechtelijk
neergeschoten. Bijna allen stierven koelbloedig; slechts één
trachtte, natuurlijk te vergeefs, te vluchten.

Middelerwijl was vlak bij ons een batterij opgesteld, die de huizen
aan den overkant onder vuur nam.

Nadat wij het onvergetelijke schouwspel geruimen tijd hadden
gadegeslagen, zochten wij onze auto weer op en slaagden er in,
daarmee over de brug te komen.

Op den anderen oever, in de stad, lagen overal dooden. Wij hadden in
onze auto enkele met karabijnen gewapende officieren medegenomen en
toen wij de stad binnenreden woedde de strijd nog aan alle kanten. Er
hing een verstikkende reuk van gas, dat uit de kapotgeschoten
leidingen ontsnapte, in de straten. De winkels waren overal gesloten;
hier en daar waren verordeningen der sovjetregeering aangeplakt en
wapperde de roode vlag nog.

Baltische patroeljes trokken evenwel reeds door de straten en bevalen
alle vensters te sluiten, en toen wij in een rustiger wijk kwamen,
werd onze auto met luid gejuich begroet. Uit alle vensters wuifde men
ons met zakdoeken toe. Men kon het den menschen aanzien dat hun een
pak van het hart viel, toen zij de bevrijders zagen. Een oude dame
kwam op ons toe en snikte "God heeft ons toch niet verlaten. Maar wat
hebben we geleden. De citadel zit nog vol gijzelaars en ook de
centrale gevangenis. Haast u, anders worden ze doodgeschoten."

Ook de soldaten werden met geestdrift begroet. Hun intocht was een
ware triomftocht.

                              *
                            *   *



                              II

                                  Riga, 22 Mei

Het begint te schemeren, een eigenaardige schemering, daar het op
deze breedte om dezen tijd van het jaar bijna geen nacht wordt.

Het motregent; bij het trieste weer treft te meer de geweldige
somberheid, die over deze groote, haast uitgestorven stad is gekomen.
Nergens brandt licht. De huizen maken een uitgestorven indruk, daar
alle gordijnen verdwenen zijn.

Aan alle kanten wordt nog geschoten; uit oostelijke richting, waar de
vijand in de voorstad nog stand houdt, klinkt zelfs 't geweervuur als
van een veldslag met er tusschendoor het geschutgedonder.

Soms ratelt plotseling een machinegeweer door de straten; wij zijn er
zelf in den auto ook bijna het slachtoffer van geworden, maar het
vuur ging over onze hoofden heen.

Onmiddellijk wierp alles zich tegen de huizen, een mijnwerper reed
op, werd afgelegd, en het huis, waaruit de vuurstralen kwamen er mee
beschoten.

In de straten waar het rustiger was, en alle huizen onderzocht waren,
verzamelde zich een dichte menigte die met onbeschrijfelijk gejubel
de nu aan alle kanten binnenstroomende troepen begroette.

Onze auto wordt ook herhaaldelijk bestormd; hoeveel handen ik in dien
korten tijd gedrukt heb weet ik niet. Alle vrouwen huilen.

Overal liggen lijken, het meest op de hoeken der straten. Soms een
paar boven elkaar, lang uitgestrekt met een bloedvlek tegen den muur.
Dat zijn de standrechtelijk neergeschotenen.

Allen dragen ze de eigenaardige, bruingekleurde, russische militaire
jas. De meesten hebben geen schoenen meer aan; die heeft men ze
afgenomen, om ze zelf te dragen.

Overal heerscht groote angst omtrent het lot van de 1500 gijzelaars.
Een oud dametje komt naar me toe, en vraagt me snikkend of ik iets
weet; haar man en haar zoon zijn in handen der bolsjewiki. Wij rijden
dus naar het Hotel Petersburg, waar de staf zijn intrek heeft
genomen, en vernemen daar dat het gelukt is de 1500 gijzelaars uit de
gevangenis te bevrijden; maar bij de citadel is men te laat gekomen:
daar lagen 30 doodgeschoten gijzelaars. De lijken waren nog warm.
Verder zijn er nog een aantal meegenomen, omtrent wier lot niets
bekend is.

Men vraagt mij of ik mee wil, om den lijkenstapel te gaan zien, maar
daar heb ik geen zin meer in. Ik ben doodmoe, en moet bovendien mijn
brieven nog schrijven en dan nog telegrafeeren en dan tevens zien hoe
ik mijn berichten weg krijg.

Het zal echter moeilijk zijn in de stad kwartier te krijgen en daarom
besluiten wij met den auto terug naar Mitau te gaan, om dan den
volgenden morgen weer vroeg hierheen te komen.

In de hall van het hotel begint zich een angstige menigte te vormen,
vrouwen in 't zwart, met bleeke gezichten, die komen vragen hoe het
met hun familieleden, die gevangen genomen zijn, staat. Helaas moet
men eenigen mededeelen dat er geen hoop meer is. Zoo zijn o.a. zes
protestante geestelijken vermoord.

Dan stappen we in onzen auto, om den terugtocht te aanvaarden.

Het heeft opgehouden te regenen, de zon is al onder, maar in 't
noorden is nog een eigenaardige glans aan den hemel, die maakt dat
het niet geheel duister is.

De twee officieren, die mede in den auto zitten, ontzekeren hun
revolvers, de soldaat naast den chauffeur houdt zijn geweer klaar.

Met moeite komen we tusschen de kolonnes door over de brug. Wij gaan
nog even naar 't station. Daar is een heele trein met artillerie
buitgemaakt, doordat de voorste wagens derailleerden, en de trein
zoodoende niet meer weg kon. Er zijn een paar paarden bij
verpletterd, een groote bloedige massa. Maar overal ligt bloed en
stukken paardenvleesch: de uitgehongerde bevolking heeft in een paar
uur alle artilleriepaarden in de wagens geslacht.

Vrouwen met lange messen en armen tot aan de ellebogen rood van 't
bloed loopen nog rond of niet hier of daar wat te halen is.

Dan stappen we weer in, en na een snelle vaart van een uur zijn wij
weer in Mitau. Ik ben zoo gelukkig iemand te vinden die naar Libau
teruggaat en mijn brief en telegrammen mee neemt. Want van hieruit is
noch post noch telegraaf.

Ik ben in langen tijd niet zoo uitgeput geweest, en aangezien ik geen
ander kwartier kan krijgen, en nergens meer een bed over is, wikkel
ik me in mijn pels en slaap een looden slaap op een rustbank.

Den volgenden morgen gaan we alweer vroeg op 't pad. De zon schijnt
en thans biedt Riga een heel wat vroolijker aanblik dan den dag
tevoren. Er zijn eenige winkels geopend. Wel wordt hier en daar nog
geschoten, maar het is toch al veel minder geworden.

Wij gaan te voet de stad in en verwonderen ons over de enorme prijzen
der levensmiddelen: een half pond boter kost 150 mark, een pond meel
100 mark. Het is dan ook niet te verwonderen, dat er in de laatste
drie weken ongeveer 5000 menschen van honger zijn omgekomen.

Op straat is het druk, wij worden nog overal met vreugde begroet. De
lijken zijn nog niet opgeruimd en trekken vooral de aandacht van
jonge meisjes. Het maakt een zeer eigenaardigen indruk, een paar
elegant gekleede jonge vrouwen om zoo'n meestal erg verminkt,
bloederig lijk te zien staan; ze betasten het zelfs.

Ik zoek het adres van den nederlandschen consul, want ik ben
natuurlijk zeer benieuwd om te vernemen hoe het onzen landgenoten
gegaan is. Als ik er aanbel, wordt de deur zeer voorzichtig geopend,
en groot is de verbazing van den heer Henmark, als ik hem plotseling
in 't hollandsch aanspreek.

Hij is geen geboren Hollander, maar van huis uit een Riga'er, die
echter gedurende de zeven jaren, die hij in Nederland heeft vertoefd,
zich heeft laten naturaliseeren. Hij deelt mij direct mede, dat het
den ongeveer 20 Hollanders allen goed gaat. Hij heeft het nog al met
de letsche sovjet-regeering kunnen stellen.

Hij deelde mij verder mede, dat alleen nog de deensche consul met hem
gebleven was. Samen hebben zij toen de belangen van alle
vreemdelingen, en niet zonder succes, behartigd. De Zwitsers en
Zweden waren onder de hoede van onzen consul gekomen en ook nog een
aantal fransche leeraressen aan een fransche school.

De consul maakte op mij een zeer goeden indruk, en naar ik van
andere, zoowel hollandsche als buitenlandsche, zijde hoorde, heeft
hij de aan hem toevertrouwde belangen met energie verdedigd.

De meeste meubels uit de welgestelde huizen zijn weggehaald, minder
om te plunderen, dan wel om er in de Oekraine graan voor te koopen,
aangezien men daar het bolsjewistische papier geld niet in betaling
wenschte te nemen.

Van soldaten hoorde ik, dat op de bolsjewistische lijken groote
sommen gelds gevonden werden, die dan meestal onder de soldaten van
een compagnie verdeeld werden.

Aan geld scheen geen gebrek te zijn, maar wat heeft men aan geld
wanneer men er het allernoodigste niet voor kan koopen.

De bolsjewiki schenen door den aanval geheel verrast te zijn en
zoodoende is de inneming dan ook zoo vlot gelukt, al mag daarbij een
woord van hulde aan de troepen niet vergeten worden, die in veertien
uur al vechtend ongeveer 60 KM. hebben afgelegd.

De straatgevechten hebben nog de meeste slachtoffers gekost, vooral
onder den baltischen adel.

Men mag over dezen adel denken zooals men wil, maar moet erkennen dat
zij haar rechten met energie verdedigt, en lang zijn dan ook de
lijsten van hen die in den strijd tegen de bolsjewiki gesneuveld
zijn.

De man die den staatsgreep van 10 April ensceneerde, baron
Manteuffel, behoort ook tot de gedooden.

Het bolsjewistische bewind heeft een groote toenadering gebracht
tusschen de niet radicale Letten en de Balten, en bij een vrijzinnige
politiek van deze laatsten en afstand van het fabelachtig groote
grondbezit zou al veel gewonnen zijn. Of de Balten tot zulke
concessie bereid zullen blijken, is echter nog een open vraag.

Als ik in de stad wil lunchen, blijkt mij dat de prijzen nog steeds
stijgende zijn, en moet ik voor een allerschraalst maal met wat bier
200 mark neerleggen.

Men is vooral gebeten op de vrouwen uit de vrouwenbataljons,
aangezien men gelooft dat deze de gijzelaars hebben doodgeschoten.

Het standrecht is over de stad afgekondigd en overal hebben nog
huiszoekingen plaats, aangezien beweerd wordt dat de meeste
bolsjewiki niet gevlucht, maar in de stad gebleven zijn, na zich te
hebben verkleed.

                              *
                            *   *



                           LETLAND

                                  Libau, 23 Mei

De verovering van Riga heeft het letsche vraagstuk in een acuut
stadium gebracht, en vooral de vraag: wat zal de Entente nu doen?
houdt de gemoederen hier druk bezig.

Het is anders een eigenaardig leven hier. Vandaag loop ik even buiten
de stad en daar schieten ze mij eensklaps vijf kogels om de ooren.
Ja, zeide mij daarop iemand aan wien ik het vertelde, daar moet je
hier maar aan zien te wennen; we hebben op die manier een stuk of
drie dooden of gewonden per week.

's Middags loop ik in de hoofdstraat, en daar schiet plotseling een
heer, die ongenoegen scheen te hebben met een ander, er lustig met
een revolver op los, en treft daarbij, dat is nog het wonderlijkst
van de heele geschiedenis, niemand.

Van avond staat er in de libausche courant, dat het kurhaus aan het
strand, met het oog op 't treurige voorval, dat de heer X. den heer
Z. een paar dagen geleden tijdens het concert heeft doodgeschoten, en
mede om de kolenbesparing, een uur eerder gesloten zal worden.

Het verband tusschen die schietpartij, de kolenbesparing en de
vroegere sluiting is mij wel niet geheel duidelijk, maar het geheel
werpt toch wel een typischen kijk op het leven hier.

Toch is er geen gebrek aan besturende lichamen. Hier is in de eerste
plaats generaal Von der Goltz, de commandant van de duitsche troepen,
en gouverneur van de stad. Aangezien hij de eenige is die over een
behoorlijke strijdmacht beschikt, heeft hij vermoedelijk wel het
gezag in handen, in zooverre hij niet wordt belemmerd door een der
drie ententemissies.

Dan hebben wij de nieuwe regeering, het kabinet-Needra, dat decreten
uitvaardigt waaraan geen mensch zich stoort, en zijn macht tracht te
ontleenen aan de letsche troepen, die geen soldij krijgen en daarom
ook verder niets uitvoeren.

Verder hebben wij één schip in de haven, d.w.z. een koopvaarder
(oorlogsschepen zijn er genoeg) en daarop troont de door den
staatsgreep van 16 April door de Balten afgezette minister-president
Ulman. Hij durft er niet afkomen, uit angst aan land te worden
gevangen genomen en daarom blijft hij rustig aan boord onder
bescherming van de oorlogsbodems der Entente.

Men mompelt in de stad, dat hij bezig is aan een zeer radicaal
program omtrent de verdeeling van het grootgrondbezit, waarbij hij de
bosschen reeds aan de Engelschen verkocht zou hebben.

Men ziet hier ontbreekt alleen nog de prins Von Wied, om er een
grootsche herhaling van Albanië te kunnen geven.

Dan zijn er drie entente-missies: een engelsche, die Ulman schijnt
te steunen, een amerikaansche, die de nieuwe regeering niet
ongunstig gezind is, en nog een fransche, die in mooie pakjes over
straat loopt. Wij zouden haast de hoofdzaak nog vergeten: de Balten
en de Letten, die elkaar ook weer niet al te best kunnen zetten, en
dit alles te zamen heet "Latvija", zooals op de postzegels staat. Men
heeft bij de voortschrijdende balkaniseering van Oost-Europa niet
vergeten, dat ook de Zuid-Amerikaansche republieken in vele opzichten
de navolging waard zijn, en zoo komen er steeds weer nieuwe series
postzegels uit.

Minister Needra heeft wel een zeer zware taak, nog vermeerderd
doordat hij nu en dan gedwongen is onvrijwillig vacantie te nemen.
Hij was laatst n.l. op een gegeven morgen verdwenen, en bleek
opgelicht door eenige letsche officieren. Het gelukte hem echter, zij
het ook in zijn hemd, te ontkomen en daarop herriep hij onmiddellijk
de acte van afstand die men hem gedwongen had te teekenen.

De heer Needra beschouwt het als zijn voornaamste taak het
bolsjewisme te bestrijden. Van hem ging dan ook de krachtige druk uit
om Riga te bevrijden. Verder tracht hij, naar het schijnt niet zonder
eenig succes, een compromis met de baltische baronnen te sluiten om
tot een betere verdeeling van den grond te geraken. Om daarmee een
begin te maken heeft de regeering aan de rijksduitsche onderdanen,
die in de baltische landweer dienst nemen, onder voorwaarde dat zij
zich als Letten laten naturaliseeren, tachtig morgen land beloofd,
ten einde op die wijze tot de schepping van een kleinen boerenstand
te komen.

Voor den strijd tegen het bolsjewisme heeft de regeering op het
oogenblik de beschikking over de duitsche troepen, de baltische
landweer, die v.n.l. uit duitsche Letten is samengesteld, en de
letsche troepen. Het gedeelte van deze laatste, dat aan het front
staat, schijnt uitstekend te vechten; de letsche troepen, tot dusver
in Libau, schijnen te veel verpolitiekt te zijn.

Hoe goed de inheemsche troepen ook vechten, hun aantal is veel te
gering om het alleen tegen de bolsjewistische troepen te kunnen
opnemen, en daarom is men hier zeer benieuwd hoe lang de Duitschers
nog zullen blijven. Want niet alleen dat de Duitschers de bolsjewiki
aan het front tegenhouden, ook in Libau zelf zijn zij uiterst noodig
om daar de regeering te handhaven.

Het is dezer dagen door een toeval aan het licht gekomen, dat het
laatste offensief der bolsjewiki, dat door de verovering van Riga
gestuit werd, ondersteund had moeten worden door een opstand der
libausche bevolking.

Men heeft het complot nog bijtijds ontdekt en toen een grooten
voorraad wapens en ontplofbare stoffen, waaronder veel handgranaten,
in het centrum van de stad verborgen gevonden.

Trekken de Duitschers zich uit Letland terug, dan is het ook na een
paar dagen weer in de handen der bolsjewiki.

De Engelschen denken er anders over. Ik had dezer dagen een onderhoud
met een der leden van de engelsche missie, die meende dat het alleen
een kwestie van voedsel was en dat de duitsche troepen best gemist
konden worden. Waarop ik hem antwoordde: wanneer er dan tenminste
engelsche troepen voor in de plaats komen. Dit schijnt echter niet de
bedoeling van de Engelschen te zijn.

Merkwaardig is wel dat de Amerikanen den laatsten tijd tegenover de
Duitschers een heel andere houding hebben aangenomen en ook het
kabinet Needra schijnen te steunen.

Achter dit alles ligt echter een strijd van groote tragiek verborgen,
de strijd n.l. van de duitsche Letten voor het behoud hunner cultuur,
die eigenlijk de eenige cultuur van het land is. Want de Letten zelf
zijn altijd overheerscht, en hebben nooit iets beteekend. Het waren
alleen uitstekende soldaten onder het tsarenrijk, zooals nu nog de
geregelde letsche regimenten de garde van Trotzky vormen.

Het is merkwaardig hoe weinig de Russen zelf hier hebben
achtergelaten; men bespeurt nergens meer de teekenen der russische
heerschappij, ook in Riga niet, dat een geheel duitsche stad is. Er
worden hier dan ook maar twee talen gesproken, duitsch en letsch. Nu
moeten het intellect en de middenstand, die beide duitsch zijn, en de
meerderheid der duitsche Letten vormen, echter lijden onder den haat
der bevolking tegen de grootgrondbezitters, de baltische baronnen.

Wel heeft in den laatsten tijd het gedeelte der Letten, dat zich
eveneens door het bolsjewisme bedreigd voelt, zich bij de Balten
aangesloten, maar tezamen zijn ook die niet sterk genoeg om de in de
laatste jaren krachtig uit Rusland met bolsjewistische propaganda
bewerkte bevolking in toom te houden. Het is dan ook mijn vaste
overtuiging, dat op het oogenblik, waarop de Duitschers weggaan, het
geheele land bolsjewistisch zal worden.

Ondertusschen is men druk bezig, het heele land van den druk der
letsche sovjet-regeering te bevrijden en binnen korten tijd zal dat
over het geheele land wel gelukt zijn.

Maar wat nu?

De regeering verplaatst binnenkort haar zetel naar Riga en zal van
daar uit het land verder regeeren, wanneer zij er in slaagt zich
staande te houden.

Doch ook in dit geval geloof ik niet aan de toekomst van dit land,
omdat het uitsluitend een kustgebied is, en zijn vroegeren bloei
ontleende aan de gunstige ligging der havens Libau en Riga, met het
geheel westelijke Rusland als achterland.

Bekijkt men de kaart, dan ziet men, dat Litauen in het noorden zoover
vooruitspringt, dat Letland in twee deelen wordt gesplitst, door een
kleine kuststrook verbonden, waar juist Riga ligt.

Het land is dan ook onafscheidelijk met Litauen, dat nochtans weer
een geheel andere cultuur heeft, verbonden.

In de aan Duitschland voorgelegde vredesvoorwaarden moet het Memel
afstaan en dit is gedaan om Litauen, dat, hoewel het niet geheel
poolsch, daaraan toch door tal van banden gehecht zal worden, een
eigen haven, al dan niet onder contrôle der entente, te verschaffen.

Dit zou natuurlijk voor Libau en Riga zeer ongunstig zijn. Men ziet
dit in letsche kringen ook wel in, en vandaar, dat men er de hoop
heeft gevestigd op een niet-bolsjewistisch Rusland.

Een deel der baltische baronnen ziet dan ook met vreugde den steun,
dien de Russen van het oude regime bij den strijd tegen het
bolsjewisme bieden.

Het meest schijnt men te hopen op een federatief Rusland, waarin dan
Letland als bondsstaat zou worden opgenomen en waartoe dan natuurlijk
Litauen zelf ook zou moeten behooren.

Ik heb maar enkele stemmen gehoord, die een nauwere aansluiting bij
Duitschland bepleitten.

Het is echter voor Duitschland van veel belang, dat het land niet
bolsjewistisch wordt, want dat zou den ondergang der duitsche cultuur
beteekenen en Duitschland berooven van een kolonisatiegebied, dat
het, nu het zijn koloniën misschien zal verliezen, voornamelijk voor
zijn middenstand niet zal kunnen ontberen.

Intusschen zit ik hier gevangen, want in Oost-Pruisen staken de
spoorwegen en dientengevolge komen ook hier geen treinen aan en kan
ik niet weg.

Ik behoef mij echter niet te vervelen, want er zijn eenige theaters
en tingeltangels, terwijl ook het badleven aan het strand, nu het
weer wat beter wordt, heel aardig is.

Het leven is echter duur, te meer, omdat alles berekend wordt in
Oost-roebels, waarvan de koers vastgesteld is op twee mark.

Na tien uur mag tengevolge van den staat van beleg niemand zich meer
op straat vertoonen. Ten einde nu toch het bezoek aan theaters, enz.
mogelijk te maken gelden de toegangsbewijzen tevens als
nachtpermissie.

                              *
                            *   *



                           LITAUEN

                                  Kowno, 4 Juni

Als paddestoelen zijn zij hier in Oost-Europa uit den grond verrezen,
de nieuwe staatjes, Estland, Letland en Litauen.

Van Letland heb ik u 't een en ander medegedeeld en thans wil ik 't
hebben over Litauen, waar ik op 't oogenblik vertoef en nog wel in de
tijdelijke hoofdstad en zetel der regeering, sinds Wilna door de
Polen is ingenomen.

Hoe lang Litauen als staat met een eigen regeering bestaat, weet ik
niet precies, ik geloof een maand of zeven, maar in dien tijd heeft
het reeds vier regeeringswisselingen gehad en al dien tijd met het in
wording zijnde leger naar twee kanten front moeten maken, n.l. tegen
de bolsjewieken en tegen de Polen.

Litauen heeft wel is waar een eigen taal, maar het is er mee als met
het letsch; voordat van een onafhankelijk Litauen gesproken werd, was
het niet meer dan een boerendialect, terwijl in de steden russisch en
poolsch gesproken werd.

Het intellect is hier dan ook niet, zooals in Letland, duitsch, maar
poolsch, en ook de grootgrondbezitters zijn Polen, waarnaast men
echter een vrij talrijken kleinen boerenstand aantreft. Dit en ook
het ietwat liberaler optreden der poolsche magnaten maakt, dat de
tegenstellingen minder scherp zijn dan in Letland, en Litauen is dan
ook veel minder bolsjewistisch gezind.

Het groot aantal joden (in Kowno zijn zij zoo talrijk, dat het
jiddisch er als een der erkende talen is toegelaten) helpt de
tegenstellingen verzwakken, daar de joden hun eigen politiek voeren.
Aan den anderen kant toch ook weer niet, omdat zij een voortdurende
neiging hebben met de meerderheid mee te gaan.

Litauen, zonder Polen, Joden of Russen, kan slechts op heel weinig
intellectueelen bogen, vandaar dat men bij de vorming van een
nationaal ministerie op de grootste moeilijkheden stuitte, want men
had ternauwernood genoeg krachten beschikbaar om het aantal zetels te
bezetten.

Maar dan die regeeringswisselingen, zult ge vragen?

Dat is ook heel merkwaardig.

Men zou met een kleine variant op een bekend
Simplicissimus-aardigheidje over Montenegro, kunnen zeggen: de
Litauers leven, zooals bekend is, van regeeringswisselingen; daar er
echter in geheel Litauen maar materiaal voor één regeering is,
blijven dezelfde mannen steeds aan 't roer.

In tegenstelling met de Letten die protestant zijn, zijn de Litauers
voor het meerendeel katholiek, waarnaast men nog een vrij groot
aantal orthodoxen aantreft.

Aangezien de priesters echter voor een groot deel Polen zijn, hebben
zij niet dien invloed als in Polen zelf, hoewel men toch met hun
invloed rekening moet houden.

De poolsche grondbezitters missen het scherpe, hoekige karakter der
Balten, maar ook het heroïsche, want terwijl deze laatste met het
zwaard in de vuist hun rechten verdedigen, wonen de Polen rustig in
Warschau, wachten daar betere dagen af en maken alleen een kolossale
propaganda om Litauen bij Polen in te lijven.

Dat lijkt echter niet in de plannen der entente te liggen, die ook
hier hun missies heen hebben gezonden, en met behulp der plaatselijke
pers een geweldige campagne tegen de Duitschers, de eigenlijke
stichters van den staat, begonnen zijn.

Men zal zich afvragen, wat de Duitschers eigenlijk nog in Litauen
doen, waar ze niet, zooals in Letland, hun eigen kultuur helpen
verdedigen, en dan is het antwoord: ze houden den jongen staat op de
been en helpen het litausch leger organiseeren.

Trokken de Duitschers weg dan zou het noordelijk deel onmiddellijk
door de bolsjewiki, en de rest door de Polen worden bezet.

Bovendien is het voor de Duitschers van groot belang, dat Litauen
niet poolsch wordt, aangezien Rusland dan meer binnen hun bereik
blijft, en zoodoende het plan der entente om Duitschland door een
groot Polen geheel van Rusland af te scheiden, niet uitvoerbaar zal
zijn.

De Entente wil Litauen noch aan Polen noch aan de Duitschers geven,
doch deze politiek van halfheid maakt dat de Polen zich in het geheel
niet storen aan hetgeen er in Parijs besloten wordt en kalm hun gang
gaan.

Dat ze daarmee echter te veel hooi op hun vork laden is duidelijk. De
Litauers zijn wel is waar niet zeer gevaarlijke tegenstanders, maar
het aantal vijanden van den jongen poolschen staat groeit met den
dag: Duitschers, Bolsjewiki, Tjecho-Slowaken, Ukrainers, enz. Daarbij
komt dan nog, dat de bolsjewiki een kolossale propaganda in het
poolsche leger maken, waaraan de Polen zelf hard meewerken doordat ze
de duitsche krijgsgevangenen uit Rusland, en de russische uit
Duitschland, die bij hen de grens over trekken, naar Warschau voeren,
en naar men beweert voor een gedeelte in hun leger aanwerven.

De gevangenen zijn de beste propagandisten die de sovjetregeering
heeft, en ik denk dat dat wel een der redenen zal zijn, waarom de
duitsche regeering de Polen in dezen, zonder al te veel protest, maar
kalm hun gang laat gaan, want daardoor raken zij ze kwijt en hebben
hun vijanden er last van.

Ondertusschen moet de gevolmachtigde voor Litauen, dat is een soort
gezant, trachten de vraag op te lossen wat Duitschland nu eigenlijk
is, een bezettende mogendheid of de leverancier van een hulpkorps.
Men schijnt in deze een modus vivendi te hebben gevonden in het begrip
"bevriende mogendheid".

Ondertusschen een bevriende mogendheid die er de lakens uitdeelt.

De Litauers gaan echter bijzonder onafhankelijk doen door een eigen
paspoort-centrale op te richten, met het gevolg natuurlijk dat de
arme reizigers er de dupe van worden, aangezien zij thans een dubbel
visum noodig hebben, een van de Duitschers en een van de Litauers.

Het litausche leger in statu nascendi vertoont het beeld, dat men in
't oosten overal kan aantreffen, n.l. bijna geen troepen maar wel een
groot aantal keurig gekleede officieren, die den geheelen dag in de
koffiehuizen doorbrengen.

Wanneer men dan ook in 't vaderland een litausch legerbericht leest,
b.v., zooals laatst, dat Uzjani door de litausche troepen bezet is,
dan wil dat zeggen, dat de Duitschers Uzjani veroverd hebben en de
Litauers er den volgenden dag zijn binnengerukt, nadat alle gevaar
geweken was.

De Duitschers doen werkelijk hun best er van te maken wat er van te
maken is, maar het gebrek aan intellectueelen is bij de kadervorming
het groote bezwaar en de Polen denken er natuurlijk niet aan zich bij
het litausche leger te laten inlijven.

Het zal dus wel een tijdje duren voor men met recht van een litausch
leger kan spreken.

Kowno zelf is een vrij groote stad, in een heel mooi dal, door groene
heuvels omgeven, gelegen.

Er zijn een paar hoofdstraten, met een eigenaardige bestrating, daar
de Duitschers overal flinke trottoirs hebben aangelegd, aangezien in
den winter de modder en sneeuw het verkeer anders geheel onmogelijk
zouden maken.

Men vraagt zich met verbazing af, hoe het mogelijk is, dat Kowno
vroeger tot de groote russische steden gerekend werd, als men de
kleine, voor 't meerendeel houten huizen ziet, en verder de geweldige
armoede, die 't grootste deel van de stad ten toon spreidt, en die
niet het gevolg van den wereldoorlog schijnt te zijn.

Het geheel is typisch russisch. Vooral ook de kleine voertuigjes met
de gebaarde koetsiers en de kleine op vreemde wijze ingespannen
paardjes.

Voor reizigers die naar Rusland willen, is Kowno een belangrijke
pleisterplaats, vanwaar men dan door de linies moet trachten Dunaburg
te bereiken, waar de spoorlijn naar Moskou begint.

De Polen zijn echter druk bezig een poging te doen deze sterke
vesting te veroveren, en dan wordt het moeilijker, omdat dan de heele
reisroute veranderd wordt en over het naaste groote russische station
Minsk, dat van uit Duitschland veel moeilijker te bereiken is, gaat
loopen.

Aan het front is de toestand zeer eigenaardig; in de vesting Dunaburg
vechten Duitschers en Polen naast elkaar tegen de bolsjewiki; in het
zuiden echter staan ze tegenover elkaar. Alles wijst er op, dat de
poolsche troepen het vaste plan hebben tot de bezetting van geheel
Litauen over te gaan.

Daar zij tegenover Duitschland hetzelfde voornemen koesteren, vraagt
men zich met verbazing af waar dat heen moet, en, gelijk ik ook reeds
telegrafeerde, ziet de toekomst van Oost-Europa, en daarmee van ons
geheele werelddeel, er inderdaad zeer somber uit.

                              *
                            *   *



                  OP WEG NAAR HET OOSTEN

                                  Kowno, 16 Juni

Ik tracht mij steeds voor te stellen, dat ik alleen en uitsluitend
voor mijn pleizier op reis ben, en dikwijls gaat dat ook heel goed,
maar zoo nu en dan wordt het toch wel lastig, vooral als de derde
klasse coupé, waarin geen ruit meer heel is, overvol is met menschen,
die in alle mogelijke houdingen tegen elkaar geleund trachten te
slapen.

Zoo'n heelen nacht in zittende houding door te brengen op een harde
bank, terwijl je je bijna niet bewegen kunt, maakt dat men zich den
volgenden morgen als geradbraakt voelt, en dan komt daarbij, dat alle
waschgelegenheid ontbreekt en men tot zijn schrik gaat ontdekken, dat
alle middelen, waarmee de kleeren volgedrenkt zijn, niet geholpen
hebben en een bezoek aan de "Entläusungs"-inrichting toch
noodzakelijk zal blijken.

Het is echter ook alweer een zaak van wennen, en ik heb de gelukkige
eigenschap altijd te kunnen slapen, hetgeen in deze dagen op reis
naar het oosten niet genoeg te waardeeren is.

Over afstanden krijgt men wel een ander idee dan bij ons thuis, waar
we nu eenmaal niet langer dan zeven uur in een trein kunnen zitten.
Tweehonderd kilometer noemt men hier vlakbij, een treinreis van drie
dagen is een kleinigheid, een reis van vierentwintig uur is heelemaal
niets.

Heeft men zich daar eenmaal ingedacht, en dat is noodzakelijk, dan
gaat alles ook vanzelf, en dat is maar goed ook, want naast de
reismoeilijkheden zijn er nog zooveel andere van heel wat meer
beteekenis te overwinnen, dat alles er bij in het niet verdwijnt.

Er is nu bijna vijf jaar oorlog in Europa, bij ons te lande is men
het al weer haast vergeten, maar hier in het Oosten, waar we nog in
de oude, toch alweer voor een serie nieuwe oorlogen staan, herinnert
alles er aan. Langer dan vierentwintig uur van te voren een plan
maken gaat niet, want dan is de militaire en politieke toestand
alweer zooveel veranderd, dat niets meer klopt.

Ik wil naar Rusland, naar Moskou. Dat is te doen; het allereerste wat
noodig is, is passen en geld.

Goed, ik ga een paar dagen naar Berlijn, verschaf mij de noodige
passen, met al de noodige visa, krijg geld gestuurd, huur een tolk en
wij gaan op reis, om te beginnen terug naar Kowno.

Mijn tolk, een brave jonge man, die uitstekend poolsch en russisch
spreekt, wil zijn vrouw, een Russische, naar Rusland brengen, nu
bewijzen wij elkaar een dienst: ik zal hem door de linies, hij moet
me in Rusland verder helpen.

Het jonge paar, dat voor deze gelegenheid geheel in mijn dienst komt,
zij als secretaresse, hij als tolk, zal met mij de reis van Berlijn
uit maken.

Daar begint het al: terwijl ik, mijn Pappenheimers en de
reisgelegenheid kennend, niet anders mee heb dan een leeren jekker,
een overjas, een rugzak en een handkoffer, hebben de brave
echtelieden ongeveer een taxi vol bagage bij zich.

Ik kijk natuurlijk direct bedenkelijk, maar zwicht voor de
gevaarlijkste aller elementen, n.l. vrouwentranen, die opwellen als
ik drie-vierde wil achterlaten.

Gelukkig helpen de spoorwegbeambten goed mee, en toen wij gisteren in
Kowno aankwamen, was juist de helft al zoek, tot mijn heimelijk
genoegen natuurlijk.

Zij zijn echter wijs geworden en houden hier op 't oogenblik
uitverkoop.

Nu moeten wij zien hoe wij hier vandaan komen, en liefst zoo spoedig
mogelijk, want het oorlogsgevaar komt met den dag dichterbij.

De Oost- en West-Pruisische pers geeft hoofdartikelen, die aan
duidelijkheid niets te wenschen laten, en de poolsche troepen worden
met den dag roeriger.

Ik reken dan ook met alle mogelijkheden; er is dan ook nu geen terug
meer mogelijk, voorwaarts dus!

In groote lijnen staat mijn plan vast. Moskou is het einddoel, hoe ik
vandaar terug kom weet ik nog niet; dit is ook niet vooruit te
zeggen.

Het eenige wat te doen is, is de kaart van het land kennen, iedereen,
die in Rusland geweest is, ieder ambtelijk bureau, waar ze ook maar
iets weten, uithooren.

Elken dag bestudeer ik de kaart, lees alle mogelijke bladen, mijn
notitieboekje is bijna vol.

Ik moet weten, hoe de stemming in Rusland is tegenover vreemdelingen,
hoe de treinverbindingen zijn, of Dunaburg een betere verbinding met
Moskou heeft dan Minsk. Welke waarde de Kerenskyroebel op het
oogenblik heeft. Wat zijn de plannen der Duitschers Wat doet de
Entente? Wat de Polen?

Zoo groeit een plan; het wordt gewijzigd, nog eens gewijzigd, dan
staat het vast. De reis zal gaan over Wildomir--Dunaburg. Voor
Dunaburg staan de bolsjewiki, daar moet ik er door zien te komen.

Dan ineens komt het bericht: over Dunaburg is het onmogelijk te
reizen, want de Litauers en Polen vallen aan.

Waarschijnlijk; nooit krijg je een zéker bericht; dus er op uit om te
vernemen wat er van waar is.

Zoo is het mij heden ook gegaan; alles was klaar om over Dunaburg te
reizen, en nu komt het bericht: Dunaburg wordt dezer dagen
aangevallen.

Den geheelen middag ben ik er op uit geweest om te onderzoeken wat er
waar aan is, en het resultaat is, dat het in elk geval onraadzaam zal
zijn dezen weg te nemen.

Nu moet een ander plan gemaakt worden; de kaart wijst aan over
Wilna-Minsk; nu er weer op uit om te onderzoeken of het mogelijk zal
zijn, eerst door de duitsch-poolsche, dan door de poolsch-russische
linies te geraken.

Dat geeft weer heel wat arbeid -- de weg moet verkend, de noodige
visa verschaft, poolsch geld gewisseld, geïnformeerd worden hoe ik
gaan moet, per trein of per wagen, en dan komt weer het voornaamste:
de militaire en politieke toestand.

Wanneer zal de poolsch-duitsche oorlog uitbreken, hoe zal het front
daar loopen, wat doen de bolsjewiki Daar tusschen door hoor je
duizend en een nieuwtjes, die soms gelijkluidend, soms geheel
tegenstrijdig zijn, en dan moet er geschift, gecombineerd worden, en
dan nog eens een of andere autoriteit die het weten kan geïnterviewd,
en dan eindelijk besluit ik, weer eens een telegram naar Nederland te
zenden.

Men zal vragen: maar wat heeft het voor iemand in Kowno voor
beteekenis of Koltsjak verslagen is of niet, wat beteekent het voor
hem of de tsaar al dan niet dood is.

Toch zijn dit uiterst gewichtige zaken. Is Koltsjak verslagen, wat ik
thans als zeker moet aannemen, dan moet er rekening mee gehouden
worden, dat er binnen drie weken russische versterkingen naar het
westfront komen en dat dus ongeveer binnen een maand Russische
aanvallen te verwachten zijn.

Leeft de tsaar, zoo is de kans op reactie in Rusland veel grooter,
hetgeen natuurlijk voor een buitenlander van zeer veel beteekenis is.

Zoo ben ik den ganschen dag druk bezig en schiet er bijna geen tijd
over om eens rustig een brief te schrijven en eens indrukken te geven
van deze typisch russisch-oostersche omgeving.

Misschien krijg ik er den tijd voor, want hoewel ik het plan heb
overmorgen naar Wilna te trekken, ben ik in een ernstig conflict
geraakt met de litausche autoriteiten.

Mijn pas is n.l. niet voorzien van een litausch visum, dat bij een
gezantschap in Berlijn te verkrijgen schijnt te zijn. Nu was het
echter niemand in Berlijn bekend, dat daar een litausche
vertegenwoordiger zijn tenten heeft opgeslagen. Men weigerde mij
daarom hedenmorgen een permissie te geven om door het front te komen
en stuurde mij, volgens het in het heele Oosten bekende recept, van
het kastje naar den muur.

Ik heb de noodige ervaring op dit gebied, en al sigaretten
aanbiedende kwam ik toch langzaam voorwaarts, totdat ik ontdekte dat
de helft van het beambtendom niet lezen of schrijven kon.

Toen werd de zaak lastiger en aangezien de heeren niet erg vast in
de geografie bleken te zijn, was ook het feit dat ik Hollander was
voor hen van weinig beteekenis. Een toeval bracht mij echter in
contact met den litauschen opperbevelhebber.

Ik heb onder niemand minder dan mannen als Bennett Burleigh, Ludovic
Naudeon, Barzini en anderen geleerd, hoe men als journalist de
rechten van de pers verdedigen moet en heb dan ook dien generaal
behoorlijk de waarheid gezegd; ik ben wat de Duitschers zouden noemen
"saugrob" geworden en heb mij vervolgens direct beklaagd bij den
duitschen gezant en bij de entente-missies, om neutraal te blijven.

De heeren Litauers zullen moeten leeren dat er ergens in Rotterdam
een wereldblad verschijnt, welks vertegenwoordigers verlangen
behoorlijk behandeld te worden.

Ik heb heden den minister-president laten aanzeggen dat ik hem morgen
spreken wil, en dan zullen we hem eens behoorlijk à faire nemen.

Het is te hopen dat de man kan lezen, hetgeen hoogst vermoedelijk van
alle ministers niet gezegd kan worden.

Het is hier erger dan ik ooit beleefd heb, niettegenstaande ik, sinds
ik den minister van buitenlandsche zaken van een Baltenland eens
achter een toonbank in een soort snoepwinkeltje aantrof, niet gauw
meer verbaasd sta.

Een duitsch boekje over Litauen begint dan ook met de opmerking: na
de Albaneezen zijn de Litauers het domste volk ter wereld.

Hetgeen m.i. beslist onjuist is; de Albanees is n.l. volstrekt niet
dom, de Litauer echter zeer, ook in zijn politiek, want hij maakt het
de Duitschers zeer onaangenaam, terwijl hij het tegelijkertijd ook
bij de Entente verbruit.

De gelegenheid om die twee tegen elkaar uit te spelen, gebruikt hij
absoluut niet, vandaar dat de Polen zeer wel gewonnen spel zullen
hebben, en het land kalmweg inrekenen, hetgeen wel niet in de lijn
der Amerikanen en Engelschen schijnt te liggen, maar den Franschen
niet onwelgevallig zal zijn.

Ik maakte heden kennis met den chef der fransche missie, die uiterst
vriendelijk en voorkomend was, maar die uitnemend de kunst verstond
om even charmant als gesloten te blijven, terwijl ik hem juist graag
eens aan 't praten had gehad over de poolsche plannen.

Het is echter wel merkwaardig, hoe verschillend de opvattingen bij de
Duitschers en bij de entente zijn omtrent de militaire kracht der
Russen.

De Duitschers meenen dat de bolsjewiki een zeer goed en sterk leger
hebben, dat alle aanvallers de baas zal blijven; de entente denkt er
blijkbaar juist anders over.

M.i. is er meer kans dat de Duitschers gelijk hebben en schijnt het
niet uitgesloten dat van dien kant nog allerlei verrassingen te
wachten zijn.

                              *
                            *   *



                     TE WILNA AANGELAND

                                  Wilna, 18 Juni

Zooeven ben ik in Wilna aangekomen, na een tocht van 75 KM.,
gedeeltelijk per wagen, gedeeltelijk te voet afgelegd, en thans haast
ik mij om nog voordat hier 't licht wordt uitgedraaid mijn ervaringen
te boek te stellen, in de hoop dat deze brief aankomt, want morgen
vroeg gaat de man, die mij hierheen bracht, weer terug, en neemt dan
dit schrijven mee. Wanneer het dus in Rotterdam zal aankomen, zal mij
voorloopig wel een raadsel blijven, geheel afgesneden als ik hier van
elke verbinding ben. Ik moet er dus maar op vertrouwen, dat mijn bode
dezen brief niet verliest en hem al dan niet opzettelijk niet vergeet
te posten.

Het is nu eenmaal het lot van den correspondent in deze streken, dat
hij nooit weet of al zijn geschrijf wel ooit de redactie bereikt.

Mijn plan om over Dunaburg Rusland binnen te trekken moest ik op het
allerlaatste oogenblik opgeven, aangezien de Litauers bezig zijn een
poging te wagen om het te veroveren, en daarom schoot mij niets
anders over dan te trachten over Wilna naar Minsk te komen. Hetgeen
al dadelijk dit bezwaar had, dat ik nu twee maal een front moest
passeeren, n.l. te het duitsch-litausch-poolsche en 2e het
poolsch-bolsjewistische.

Vanmorgen om vier uur gingen wij er dus op uit, mijn dolmetscher met
zijn vrouw, nog altijd belast en beladen met veel te veel bagage, en
ondergeteekende met een minimum dat tegelijkertijd het maximum van
zijn draagvermogen is.

De trein bracht ons naar Koschedory, waar we voor 't laatst de
duitsche linie passeerden, hetgeen zonder eenig bezwaar gebeurde,
omdat het front veel meer naar voren ligt en bezet is door Litauers.

Nu kwam het er op aan een voerman te vinden, genegen om ons door de
linies naar Wilna te brengen.

Gelukkig bleek er eenige concurrentie, zoodat dank zij mede het
pingeltalent van mijn dolmetscher de brave "panje" aannam om mijn
heele gezelschap met bagage en al voor 1000 roebel te vervoeren.

Het daarvoor bestemde vehikel was niets anders dan een eenvoudig
panje-wagentje, zooals ze hier zeggen, op vier wielen, zonder veeren
natuurlijk en met een klein, maar ongelooflijk taai paardje
bespannen.

Wat het natuurschoon betreft was het een van de mooiste tochten die
ik ooit gemaakt heb, maar mijn verwachting dat het een van de meest
romantische zou zijn -- denk maar eens aan, dwars door twee elkaar
vijandelijke linies -- werd niet verwezenlijkt, om de eenvoudige
reden dat de linies om te beginnen al ontbraken; alleen de hoofdwegen
zijn door enkele posten afgezet.

Toen we dan ook het punt, in mijn gedachten reeds het fatale punt,
naderden, bleken de vijandelijke voorposten op 10 M. van elkaar,
langs den weg, in de zon te zitten knikkebollen.

Wij werden eerst door de Litauers aangehouden, daarna, om zoo te
zeggen, een seconde later door de Polen, lieten onze passen zien,
deelden, om het nazien der bagage te voorkomen, eenige cigaretten
uit, en de gevaarlijke tocht dwars door de linies was volbracht en we
sjokten en hotsten nog 30 KM. verder door naar Wilna.

De moeilijkheid ligt ook volstrekt niet in het passeeren der fronten,
maar veel meer is het kunnen vertoonen van de juiste visa op je
paspoort.

Want dat is eigenlijk de heele zaak, het visum, zoowel van de eene
partij als van de andere, en dat is lang niet gemakkelijk, vooral in
deze streken die vroeger onder russisch bewind stonden, en die, als
erfenis, een geweldige dosis bureaucratisme hebben overgenomen.

Dat is voor mij een vaststaand feit geworden: elk normaal ontwikkeld
persoon, die langer dan vijf jaar ambtenaar is, is niet heelemaal
normaal meer, en wanneer hij dan nog aan een pascentrale werkt, is
zijn toestand hopeloos.

Spreek mij niet tegen. Ik heb in zes weken tijd 87 visa op mijn
passen verzameld, en meen dus over eenige ervaring te kunnen
beschikken.

Het meest dramatisch moment had dus een eenigszins alledaagsch
verloop, en hoewel 't mij aan den eenen kant speet, was ik toch ook
maar weer blij dat het zoo afliep.

Intusschen ben ik geradbraakt, door een heelen dag door te brengen op
een wagentje zonder veeren, in de gloeiende zon, op deze meer dan
ellendige wegen, waarbij dan, en dat was per slot van rekening nog
maar gelukkig, heele einden geloopen moesten worden, tegen de
hellingen op, want het terrein in deze streken is zeer heuvelachtig.

Zooals ik boven reeds schreef, is het een buitengewoon mooi
landschap, maar zeer eenzaam; de enkele dorpjes, die men tegenkomt,
uit een paar verspreide, armelijke houten woninkjes bestaande, maken
een triestigen indruk.

Overal langs den weg vindt men soldatenkerkhofjes; sommige zijn al
oud, ze dateeren van 1915. Dit was in 't begin van den wereldoorlog;
dat zijn we nu bijna weer vergeten.

Tegen het donker bereikten wij Wilna, en of het daardoor komt, maar
de stad, die anders schitterend mooi op en tegen een paar heuvels
gelegen is, maakte een uiterst triestigen en verwaarloosden indruk.

Er zijn zoo van die oogenblikken, zelfs wanneer je veel gereisd hebt,
dat er een melancholieke stemming over je komt als je met niemand
spreken kunt die je verstaat; je hebt een heelen dag niet gegeten, en
bent moe, en dan kom je daarbij een stad als Wilna binnen, in
zooverre niet typisch russisch, aangezien er veel hooge en steenen
huisjes zijn, maar voor de rest toch ook al weer geheel aziatisch,
het meer dan middeleeuwsche plaveisel, de vele joden met lange
baarden en kaftans, het stof, de vuilnis op straat enz. enz.

Maar als je eenmaal weer eens goed gegeten hebt, in een goed verlicht
lokaal, met veel menschen, vooral officieren, om je heen, dan
verandert de stemming toch al weer gauw en wordt besloten den brief
toch maar voor het naar bed gaan te schrijven, ten einde hem nog
bijtijds den volgenden morgen weg te sturen.

Goedkoop is het leven hier anders ook niet; mijn middagmaal, zij het
ook het eenige dat ik heden genoot, was wel is waar goed maar kostte
toch alweer 100 roebel. Toen ik af wilde rekenen werd het me geel en
groen voor de oogen, want de kellner gaf me van zooveel landen
zooveel verschillend geld terug, dat ik er geen steek meer van
begreep.

De vriendelijke poolsche luitenant hielp me er mee, en met mijn reeds
opgedane ervaring in deze richting kan ik u thans een verhandeling
geven over den roebel. Er zijn in Rusland drie soorten: de oude
roebel van voor de revolutie, d.i. de czaren-roebel; daarvan is de
waarde iets meer dan een mark; dan heeft men het doemageld, dat wel
in Rusland voor hetzelfde moet gelden als de czaren-roebel, maar toch
maar de helft van dezen waard is. Daarnaast staat de door het
duitsche gouvernement uitgegeven z.g.n. Oostroebel, die een gedwongen
koers van twee mark heeft en merkwaardigerwijze daarvoor in Polen ook
wordt aangenomen, en dan is er nog de Kerenskyroebel; dien kan men
bij het pond krijgen, of zoo men wil bij de el, want hij is als
naamkaartje gedrukt en heeft practisch geen waarde meer.


                                  19 Juni

Het is vanmorgen prachtig weer en in een heel wat betere stemming dan
gisteravond ontwaakte ik; ik kon tot mijn genoegen constateeren dat
mijn hotelkamer alleen door mij bewoond werd, en dat is in deze
streken zeer veel waard.

Het schijnt vandaag een poolsche feestdag te zijn; processies trekken
door de straten, en troepen soldaten met volle muziek aan het hoofd.

Deze laatsten maakten een zeer goeden indruk, en waren op het eerste
gezicht niet van Duitschers te onderscheiden, aangezien zij ook allen
den bekenden duitschen helm dragen.

Wilna schijnt op 't oogenblik een sterk garnizoen te hebben en men
ziet veel officieren, vooral uhlanen, langs de straten flaneeren.

Of het aan mij ligt weet ik natuurlijk niet, maar het geheel maakt op
mij een zeer Napoleontischen indruk, de wijze waarop de officieren
hun lange kromme sabels dragen, hun eigenaardige hoofddeksels, hun
geheele optreden enz.

Het zou ook niet zoo verwonderlijk zijn, want de laatste keer, dat ze
zoo ongeveer onafhankelijk waren dateert ook uit die dagen.

Met passen is men hier bijzonder streng en daarnaast zeer
antisemitisch. Mijn Dolmetscher, die een half joodje is, zat
vanochtend dan al direct vanwege deze reden in 't arrest, waaruit ik
hem niet dan met veel moeite kon bevrijden. Gelukkig is hij voor 't
oogenblik weer vrij, maar nu zijn ze bezig zijn heele bagage te
onderzoeken.

Het gebeurt in de kamer vlak naast mij, en ik ga er nu en dan eens
even bij kijken; met de grootste minutieusheid wordt alles
onderzocht, maar vinden zullen ze wel niets, want de enkele dingen
die verdacht zouden kunnen zijn, zitten in mijn koffer, en die wordt
niet onderzocht.

Thans help ik mijn braven Dolmetscher en over een paar dagen moet hij
't in Rusland mij doen.

                              *
                            *   *



                         UIT LITAUEN

                                  Wilna, 20 Juni

Vandaag is het hier feestdag, een katholiek-nationale feestdag, en
zijn dus alle bureaux gesloten, zoodat er niet aan mijn passen
gewerkt kan worden, en nu wil ik deze gelegenheid gebruiken om u
eenigszins met de geschiedenis van Litauen vertrouwd te maken. Schrik
echter maar niet, ik zal niet in geleerde bespiegelingen vervallen,
maar onderweg kort ik mij meest den tijd, en vooral de lange avonden,
met het bestudeeren van al de boeken die ik machtig kan worden en die
mij behulpzaam kunnen zijn bij mijn, zij het ook zeer oppervlakkige,
studie van land en volk.

Dat is wel noodig, want zij hebben er hier een handje van om in het
verleden te leven, waar een normaal mensch van om zou vallen. Ik ken
dat echter; dat kunnen ze in Bulgarije en Servië precies zoo. Ook
daar kan een Bulgaar je met het ernstigste gezicht van de wereld
verzekeren, dat deze of gene stad eigenlijk bulgaarsch moest wezen,
omdat in het jaar 1200 Tsaar zooveel die stad op de Serviërs veroverd
had; en precies zoo doen ze hier.

Toen ik het laatst met een Litauer over de grenzen van Litauen had,
kwam hij met een kaart aanzetten waarop het litausche rijk in het
jaar 1200 afgebeeld was, en op grond daarvan wilde hij o.a.
Koningsbergen eigenlijk tot Litauen rekenen.

Of men wil of niet, men moet hier wel eenigszins van de geschiedenis
van het land op de hoogte zijn, omdat deze bij de tegenwoordige
generatie nog zoo'n groote rol speelt.

Ik laat mij de hoofdartikelen uit de poolsche pers door mijn
dolmetscher vertalen en telkens vindt men daarin toespelingen op de
geschiedenis.

Nu moet het mij van 't hart, dat men hier wel wat al te hard van
stapel loopt, en het jonggeboren Polen al te veel naar het verre
verleden wijst, aangezien het heel Polen van voor de eerste deeling
terug wil. Nu kan men m.i. 150 jaar wereldhistorie wel niet absoluut
negeeren, en ook is het waar dat de Polen alle recht hebben op een
onafhankelijk nationaal bestaan, -- zij hebben er genoeg voor geleden
--, maar ik vind in de duitsche argumenten, die wijzen op hun
150-jarigen cultureelen arbeid in Posen, Silezië en Oost- en
West-Pruisen, ook veel waars en het is wel zeer hard om hun dit
gebied nu toch maar weer ineens af te nemen.

Helaas, de mogelijkheid om tot een compromis te komen is daarom zoo
gering, omdat de fransche missies hier overal met alle mogelijke
middelen een zeer krachtige anti-duitsche campagne voeren, en niet
zonder succes.

Wilna, de eigenlijke hoofdstad van Litauen, met ongeveer 200,000
inwoners, heeft al heel wat meegemaakt. Duitschers, Franschen,
Zweden, Tartaren, Polen, Russen hebben er op hun beurt den scepter
gezwaaid. Zoo was het voor 100 jaren het hoofdkwartier van Napoleon
toen hij zijn tocht naar Rusland begon.

Wij hebben, en dat is bij den tegenwoordigen politieken toestand nog
altijd van groot belang, met drie verschillende volken te doen, n.l.
de Litauers, de Wit-Roetenen en de Polen, waarvan alleen de laatsten,
niet alleen door hun overwegend aantal maar ook door hun kultuur, in
aanmerking komen tot het vormen van een zelfstandigen staat.

Bij de Litauers en Wit-Roetenen is het nationale bewustzijn eerst in
de laatste jaren wat wakker geworden, door den druk der russische
regeering.

In het verleden heeft Litauen wel is waar een groote rol gespeeld,
maar die tijden zijn voorbij.

In de middeleeuwen bestond het russische rijk uit drie groote
slavische volksgroepen -- de groot-Russen, die in het centrum woonden
-- de klein-Russen, die in de Oekraine thuis hoorden en nog hooren en
de Wit-Roetenen in het Westen.

De litausche vorsten slaagden er in om de Wit-Roetenen aan hun gezag
te onderwerpen en zoo een tijd lang een groot rijk te vormen, dat
zich echter niet lang staande hield; de Wit-Roetenen kwamen onder
russische overheersching. Litauen werd in 't eerst door een
gemeenschappelijken koning met Polen verbonden, en ongeveer 1500 werd
het geheel een met Polen.

Van 1500 af tot de derde deeling van Polen in 1795 was Litauen
poolsch en men kan dus gerust zeggen, dat, daar het litausch
eigenlijk niet veel meer dan een boerendialect is, een unie met Polen
de meest voor de hand liggende oplossing zou zijn, te meer, daar de
cultuur geheel en al poolsch is.

Er is weliswaar in Litauen een strooming, die voor de
onafhankelijkheid is, maar m.i. zal die op den duur toch niet
krachtig genoeg blijken.

De groote moeilijkheid bij de oplossing van het Oost-Europeesche
probleem ligt m.i. voor het grootste gedeelte hierin, dat de entente
elke oplossing, die Duitschland gelegenheid zou geven contact met
Rusland te krijgen, wil vermijden.

Men heeft, dit is duidelijk voelbaar, in Parijs dezelfde fouten
gemaakt, die men in 1815 op het Weener Congres en in 1878 op het
Berlijner Congres beging.

Daardoor is ook alle mogelijkheid op een vreedzame oplossing in de
toekomst uitgesloten.

Men treft hier dan ook niemand aan, die aan den volkerenbond gelooft,
en de poolsche stafofficier die mij op de kaart de poolsche eischen
aanwees, ging daarbij ook van de onderstelling uit dat Polen naar
twee zijden in de toekomst front zal moeten maken, n.l. tegen Rusland
en Duitschland.

Uit strategische overwegingen willen de Polen dan ook het land der
Wit-Roetenen, d.i. dus het oostelijk deel van Rusland, bij hun land
inlijven opdat o.a. Wilna niet te dicht bij de russische grens
gelegen zal zijn.

Geheel ongelijk kan men hun daarbij niet geven en de vredesvrienden
die op ontwapening rekenden, zullen dan ook zeer onthutst zijn, als
zij de legerplannen der poolsche regeering vernemen.

Over het algemeen kan men dan ook zeggen dat met de tegenwoordige
constellatie in Oost-Europa de wereldvrede verder verwijderd is dan
ooit.

Over het conflict der Oekrainers en Polen ben ik nog niet voldoende
georiënteerd; ik hoop u daarover een volgende maal te kunnen
schrijven, evenals over de binnenlandsche politiek.

Een bijzonder gedeelte daarvan is wel het joodsche vraagstuk.

De geschiedenis geeft ook al weer antwoord op de vraag, hoe komen
hier in 't Oosten toch zooveel Joden? In Wilna zijn er zoowat 100.000
op de 200.000 inwoners. Ze zijn in de middeleeuwen niet uit Rusland,
zooals ik altijd gedacht had, hierheen getrokken, maar van uit
Duitschland, waar men ze met geweld gedwongen heeft naar het oosten
te trekken.

Door alle eeuwen heen hebben ze hun eigen karakter zeer sterk bewaard
en zelfs een eigen taal behouden, een mengsel van duitsch en
hebreeuwsch, dat met hebreeuwsche letters geschreven wordt.

Door de russische wetten, die hen verboden zich met akkerbouw in te
laten, werden ze wel gedwongen zich alleen tot den handel te beperken
en vormden zij daardoor een intermediair tusschen de
groot-grondbezitters en de landbouwers.

Ze hebben echter de eigenschap met de meerderheid mee te gaan, en zoo
daar een haat tegen de groot-grondbezitters of tegen de
overheerschende Russen ontstond, leden zij mede daaronder en waren
per slot van rekening bij geen der partijen gezien, hetgeen hen nog
meer in hun isolement dreef.

Toch worden de Joden in Polen niet direct gehaat, en komen de
moeilijkheden m.i. op het oogenblik daaruit voort, dat zij niet
meegaan met het laaiende nationaliteitsgevoel der Polen en zich als
natie met hun eigen taal en rechten in Polen erkend wenschen te zien,
en daar willen de Polen niets van weten.

Daarbij komt nog iets: de Polen bekijken het bolsjewisme minder van
den sociaal-economischen kant, dan wel als een zuiver
nationaal-russische beweging en wel speciaal als een semitisch
aziatische. Waardoor zij in elken Jood eigenlijk min of meer een
bolsjewist zien.

De Polen, die ik ontmoette, weerlegden met nadruk dat er pogroms
plaats gehad zouden hebben. Ik kan er niet over oordeelen, omdat ik
er niets van gezien heb. Wel heb ik bij de Amerikanen een eenigszins
anti-poolsche stemming ontdekt, die haar oorzaak vindt in deze
beweerde pogroms.

Nu zeggen de Polen weer, dat dit uitvindsels zijn van een
joodsch-amerikaansch comité, dat in de Amerikaansche pers een
campagne tegen de Polen voert.

Ook heb ik al gehoord, dat men de Duitschers van deze agitatie
beschuldigt, zooals trouwens de entente Duitschland beschuldigt de
voedster van het bolsjewisme te zijn.

Een Engelschman zeide mij nog voor eenige dagen: bolsjewism does not
exist, it is nothing but something made in Germany.

Trouwens, het heele doen der entente is mij een raadsel. Men spreekt
ervan Koltsjak te erkennen, en wat zeggen de Polen openlijk?:
Koltsjak, c'est du blague.

Verder nemen de Polen het bolsjewisme echter in 't geheel niet au
serieux, hetgeen hun m.i. nog wel eens een bittere ontgoocheling zou
kunnen bezorgen.

Wel nemen zij zeer sterke anti-bolsjewistische maatregelen, maar of
dat alles helpt?

                              *
                            *   *



                         DOOR POLEN

                                  Warschau, 23 Juni

Mijn voorlaatsten brief zond ik uit Wilna op dezelfde wijze als ik in
Polen gekomen ben, n.l. met den panje (boer) die mij er door de
linies bracht.

Ik heb natuurlijk geen flauw idee of deze brief wel ooit Nederland
zal bereiken, en daarom vertel ik u nog even, dat ik van uit Kovno,
gedeeltelijk te voet, gedeeltelijk met een wagen, behouden in Wilna,
en daarmede in Polen, aankwam, met het doel van uit Wilna door het
poolsche front naar Minsk te gaan, van waaruit een directe
treinverbinding met Moskou bestaat. Het lot besliste echter anders en
zoo schrijf ik u nu van uit Warschau, de hoofdstad van het nieuwe
poolsche rijk, waar ik gisteravond na een avontuurlijke reis door het
noordoostelijke deel van Polen aankwam. De poolsche militaire
autoriteiten wilden mij n.l. wel alleen doorlaten, maar niet met mijn
dolmetscher, en aangezien ik geen woord russisch versta besloot ik
eerst naar Warschau te trekken om daar voor mijn reisgezelschap de
permissie, om met mij Rusland binnen te trekken, te gaan halen.
Aangezien ik toch het plan had hierheen te komen, zij het ook op de
terugreis, hindert het mij niet erg, en op een zoo lange reis komt
het per slot van rekening op een paar dagen meer of minder niet aan.
Ik heb bovendien van hieruit nog weer eens gelegenheid een paar
brieven naar patria te sturen, en ook dit is op zichzelf al weer heel
wat waard. Zij zullen echter een heelen omweg moeten maken, aangezien
ik zal trachten ze per koerier naar onzen gezant in Weenen te sturen,
met het verzoek, ze wel verder te willen doen transporteeren. De weg
Warschau--Krakau--Weenen is n.l. op het oogenblik de eenige
verbinding die Polen met de buitenwereld heeft, aangezien het
feitelijk aan alle kanten meer of minder oorlog heeft.

In mijn vorigen brief deelde ik u reeds mede, dat Wilna geen
bijzonder mooie stad is, en bij nadere beschouwing viel het nog eer
tegen dan mee. Wel is het een typische stad, met zijn vele kerken en
synagogen, want ook hier wonen naast de zeer katholieke bevolking een
groot aantal joden. De commandant van Wilna, een gewezen
oostenrijksch officier, ontving mij heel vriendelijk, maar deelde mij
direct mede, dat hij mij geen permissie kon geven om door het front
te trekken, aangezien alleen de commandant van het heele oostelijke
front in Lida mij die kon geven. Deze commandant bleek de voormalige
oostenrijksche militaire-attaché in Rome, graaf Sceptyzhi, te zijn
dien ik daar in 1913 toevallig ontmoet had; dat kon dus al niet
mooier; en zoo besloot ik naar Lida te vertrekken. Daartoe had ik
echter een groot aantal papieren noodig en het bleek een heele last,
die machtig te worden, te meer aangezien mijn dolmetscher een Jood is
en de Joden in Polen niet bepaald populair zijn. Op mijn gang door al
die bureaux deed ik de ontdekking, dat de Polen een leelijk ding van
de Russen hebben overgenomen, n.l. een geweldige bureaucratie, met de
daarbij behoorende orientalische achterdochtigheid. Gedeeltelijk
vindt men die beide in het leger terug, maar ook slechts
gedeeltelijk, n.l. voor zoover het uit Russen, d.w.z. Polen die
vroeger in Rusland gediend hebben, is samengesteld. Rusland, onder
den Tsaar, werd geheel centraal geregeerd; geen enkel ambtenaar in de
provincies was in staat zelfstandig een beslissing te nemen, altijd
moest te St. Petersburg om advies gevraagd worden. Dat had natuurlijk
het gevolg, dat alle ambtenaren niet meer dan werktuigen werden, met
geen greintje zelfstandigheid. Precies zoo is het op 't oogenblik in
Polen.

In het leger treft men, naast de vroeger in russischen dienst gediend
hebbende officieren, veel Oostenrijkers, voornamelijk onder de
stafofficieren en generaals, en zelfs een vrij groot aantal gewezen
duitsche reserveofficieren uit Posen aan. Het is dus wel een
merkwaardig amalgama, met voor 't oog dit resultaat, dat er geweldig
stram gediend wordt; een stramheid, die men vroeger zelfs tevergeefs
in Berlijn of Weenen gezocht zou hebben. Het merkwaardigste vond ik
wel, dat de officieren der fransche missie deze stramheid overgenomen
hebben en men kan hier fransche luitenants de hakken tegen elkaar
hooren slaan op een wijze waarop ieder Pruis trotsch zou zijn. Ook de
soldaten maken een vrij goeden indruk. Alleen zijn zij over het
algemeen zeer jong. Ik zag n.l. vrij veel jongens van misschien 14 of
15 jaar als soldaat rondloopen. Ofschoon het bolsjewistische Rusland
hier zoo dichtbij is, beweren de officieren dat het op hun soldaten
totaal geen vat zal hebben. Hetgeen ik zoo vrij ben te betwijfelen,
en ik vraag mijzelf af, of niet het nemen van zulke jonge soldaten
een maatregel is, om alleen nog niet besmette elementen in het leger
op te nemen.

Tegen bolsjewistische propaganda worden verder drastische maatregelen
genomen, en in Wilna was dan ook op iedere twintig inwoners er een in
't gevang gestopt, en daarmede stemt het nieuwe Polen met het oude
Rusland wonderwel overeen: je komt er heel makkelijk in 't gevang,
maar uiterst moeilijk weer uit. Ook mijn dolmetscher werd al spoedig
in het hok gezet, maar ik slaagde er in hem weer op vrije voeten te
krijgen, en zelfs lukte het mij hem mee te krijgen naar het
hoofdkwartier in Lida. Ik kreeg z.g.n. om mij de reis te
vergemakkelijken een gendarm mee; inderdaad bleek zulks echter gedaan
om ons beter in de gaten te houden. Ik vond het echter heel
makkelijk, want nu had ik den heelen tijd een kruier bij mij,
aangezien ik mijn braven bewaker met mijn koffers liet sjouwen,
hetgeen hij voor een handvol sigaretten met genoegen deed. 's Middags
om vier uur zou de trein naar het zuiden vertrekken, maar om zeven
uur eerst vertrokken we, aangezien de locomotief defect was geraakt.
De Hollanders hebben in ons brave vaderland geen idee, hoe de oorlog
eigenlijk in Europa heeft huis gehouden hier in 't Oosten, waar de
beschaving er toch altijd maar als een vernis op gelegen heeft, merkt
men het echter geweldig. Niet alleen aan de hotels, die vuil en
verwaarloosd zijn, met kapotte tapijten, vervallen muren en trappen,
met van ongedierte wemelende bedden, ook niet alleen op de straat,
aan de huizen met opschriften, waarvan de helft der letters
weggevallen is, het in jaren niet onderhouden plaveisel, de in lompen
gehulde bedelaars, meest verminkte soldaten, maar het ergste bespeurt
men het op de stations en in de treinen. Geen enkele locomotief, die
meer heel is, 1ste en 2de klasse wagens ziet men niet meer, alleen
vervuilde 3de en 4de klasse wagens, gedeeltelijk zonder ruitjes; de
wachtkamers, met allerlei opschriften, nog uit den oorlogstijd
dateerend, onbeschrijfelijk vuil, alleen hier en daar een enkel
meubel, een buffet, dat nog aan vroegere betere dagen herinnert. De
reis van Wilna naar Lida, die vroeger niet meer dan twee uur geduurd
zal hebben, duurde thans ruim zeven uur, nadat de locomotief, die met
hout gestookt werd, onderweg nog een paar maal defect was geraakt.
Het was dan ook twee uur in den nacht toen wij in het poolsche
hoofdkwartier, niet veel meer dan een groot dorp, bestaande uit
houten huizen te midden van tuinen gelegen, behouden aankwamen, en
het werd drie uur alvorens wij een onderdak kregen.

Het was dan ook je onderdak wel; ik moest me tevreden stellen met een
matras op den vloer van een gelagkamer van een joodsch herbergje,
waar ze n.b. 20 mark voor vroegen.

Nu wat betreft het aantal wansen en luizen, dat er in die kleine
ruimte opgehoopt bleek, om van de vlooien nog maar niet eens te
spreken, was het logies, als het per ongedierte berekend werd, zijn
geld ten volle waard. Ik ben dan ook maar niet gaan slapen, en
bestudeerde de rest van den nacht een meegebrachte russische
geschiedenis. Den volgenden morgen zou ik echter met het meest
verstokte bureaucratisme kennis maken. De officier voor wien we
gevoerd werden verstond n.l. alleen russisch en poolsch, en op mijn
verzoek om bij den chef van den staf toegelaten te worden, kon hij
niet beslissen, aangezien hij daartoe permissie aan zijn chef moest
vragen, en deze chef was natuurlijk afwezig. Toen ik zoo drie uur
gewacht had gaf ik er den brui van, en stapte regelrecht naar het
bureau van den chef van den staf, waar het mij lukte binnen te
dringen. De chef van den staf, een gewezen oostenrijksch officier,
was, toen hij mijn verhaal aangehoord had, dadelijk zoo buitengewoon
vriendelijk, dat het mij moeite kostte, om mijn protest op den toon
voor te dragen zooals ik mij dat had voorgenomen, maar het besef van
hetgeen ik aan de waardigheid van de N.R.C. verschuldigd ben, deed
mij toch den juisten toon vinden om de heeren onder het oog te
brengen dat ik mij een dergelijke behandeling als tot nu toe, niet
liet welgevallen. Op slag veranderde dan ook alles. Ik werd direct
bij den generaal geroepen, die zich mijner ook dadelijk herinnerde.
Ik kreeg direct een uitnoodiging om in het officierscasino te komen
etc. Er werd een speciaal kwartier voor mij aangewezen en zoo was ik
op eens weer het heertje. Helaas bleek ook de generaal onmachtig om
mijn dolmetscher vergunning te geven de linies te passeeren, en
schoot er niets anders over of alleen naar Rusland te gaan of eerst
naar Warschau en daar de papieren in orde te laten brengen; ik
besloot tot het laatste. Een der adjudanten van den generaal, die
uitstekend engelsch sprak, was zoo vriendelijk mij 's avonds in zijn
kamer op de thee te noodigen en wij bespraken natuurlijk den
politieken toestand van het oogenblik. Voor mij was het daarom zoo
interessant omdat ik voor eenige dagen in het duitsche hoofdkwartier
in Kovno met de duitsche officieren een dergelijk gesprek gehad had.
Zooals in Kovno overal kaarten hangen met de opstelling der poolsche
troepen, hingen ze hier natuurlijk met die der Duitschers en ik kon
dus een vergelijking maken. Ik kon niet onder stoelen of banken
steken, dat ik voor de wederzijdsche spionnage een bijzonder respect
had, want de gegevens der beide partijen klopten buitengewoon goed.

Het was toch wel vermakelijk zoo kort na elkaar de beide vijandelijke
hoofdkwartieren te bezoeken. Had ik echter bij de Duitschers den
indruk gekregen dat zij de bolsjewistische troepen zeer au serieux
namen, bij de Polen vond ik het tegendeel. De wijze waarop de
poolsche officier zich echter over zijn eigen leger uitliet, gaf mij
wel den indruk, dat hij de krachten van zijn herboren vaderland
eenigszins overschatte.

Men moet niet vergeten dat Polen, behalve een front tegen de
bolsjewisten, ook nog met de Oekrainers en de Duitschers te doen
heeft. Ik herhaalde hier in 't poolsche hoofdkwartier hetgeen ik
reeds aan de N.R.Ct. telegrafeerde, n.l. dat het mijn overtuiging is,
dat de Pruisen zich niet, zonder meer, bij het vredesverdrag zullen
neerleggen. Goed, zeide de poolsche officier, maar dan komt de
entente. Waarop ik weer zei ja, en dan komen de bolsjewisten. Het
interesseert mij dus wel zeer wat de komende dagen zullen brengen, en
daarom ben ik toch maar blij naar Warschau te zijn gegaan; daar hoor
ik tenminste weer iets van hetgeen in de wereld voorvalt, en krijg ik
weer eens een behoorlijk bed om te slapen.

                              *
                            *   *



                           WARSCHAU

                              I

                                  Warschau, 28 Juni

Warschau doet sterk aan Boedapest en Weenen denken. Zei men niet van
Oostenrijk's hoofdstad, dat daar de Orient aanving? Zoo is het ook
hier. De Polen spreken ook, als voelden zij het zelf, van het Westen
als van Europa. Toch willen ze het niet weten, dat Polen eigenlijk op
de scheiding leeft, willen een west-europeeschen staat, en nog wel
een groote mogendheid worden. Een Pool, getrouwd met een hollandsche,
die vrij goed hollandsch spreekt, protesteerde met vuur tegen mijn
bewering, dat Polen een russisch karakter zou hebben, maar hij moest
toch toegeven dat het bureaucratisch gevaar echt russisch is, en toen
ik hem vertelde, hoe ik dezer dagen een energiek hollandsch koopman
ontmoette, die hier een milioenenzaak kwam afsluiten met het
gouvernement, en toen den raad kreeg, een der hooge ambtenaren
eenvoudig een douceur te geven, zij het ook in den vorm van
procenten, moest hij mij wel gelijk geven. Toch moet men eerbied
hebben voor het taaie nationale karakter der Polen, die
niettegenstaande 150 jaren vreemde overheersching er in geslaagd zijn
hun nationaliteit zoo ongerept te bewaren. Geen beter bewijs dan
Warschau, waar met de Russen ook tegelijkertijd alle teekenen hunner
overheersching verdwenen zijn. Het is een zuiver poolsche stad, waar
niets u herinnert aan de eeuwenlange vreemde overheersching. Alles is
er poolsch, de opschriften op de huizen, in de winkels, de
monumenten, de straatnamen, enz. enz. Het is voor mij, die geen
poolsch spreekt, onmogelijk naar een theater te gaan, want nergens
wordt ook zelfs maar een internationaal programma opgevoerd. Dat
sterke nationalisme is mede een van de voornaamste redenen, dat de
Joden hier zoo verbazend onpopulair zijn, al wordt mij van alle
kanten hartstochtelijk verzekerd, dat er geen pogroms plaats gehad
hebben. De Joden zijn n.l. lang niet genoeg patriottisch en willen in
Polen veel te veel een staat in den staat vormen, met eigen taal, het
jiddisch, en eigen zeden en rechtspraak. Van verschillende zijden heb
ik vernomen hoe in de laatste dagen de fransche officieren der
troepen van Haller, evenals in de tijden van Peter den Groote, den
Joden hun baarden met geweld afknippen. Er verscheen dan ook een
proclamatie in het fransch en het engelsch, voor die soldaten der
troepen van Haller die geen poolsch verstaan, waarin de regeering hun
verzocht de Joden ongemoeid te laten. Er schijnt dus wel iets van aan
te zijn.

Het leven is hier, ten minste voor de betere klassen, heel anders dan
in het Westen; men dineert hier tusschen 2 en 4 's middags, om eerst
laat te soupeeren, terwijl de café's en lekkernijen-winkels den
geheelen dag druk bezocht zijn. In deze millioenenstad merkt men heel
weinig, dat het land feitelijk aan drie zijden in oorlog is, en
ofschoon zij, die Warschau voor den oorlog gekend hebben, zeggen, dat
het sterk achteruit gegaan is, bespeurt men toch nog altijd een
grooten drang naar luxe. Ik dineerde gisteren in Hotel Bristol. Een
groote, mooie zaal, een strijkje, veel officieren, entente en Polen,
de laatste groot, slank, dikwijls blond, met knappe, sprekende
gelaatstrekken en heel, héél mooie vrouwen. Dat moet trouwens gezegd,
de Poolsche vrouwen zijn over het algemeen mooi; men ziet hier in
Polen meer schoonheden dan in menige andere europeesche groote stad.

De spijskaart is rijk voorzien, vergeleken met hetgeen ik tot dusver
meemaakte, en niet al te duur. Voor 50 mark eet men hier behoorlijk;
alleen de wijnen zijn niet te betalen. In tegenstelling met deze luxe
is echter de ellende der overige bevolking groot en wordt er ondanks
het ijverige werken van het American Relief Fund toch nog heel wat
honger geleden. De tegenstellingen zijn over het algemeen echter
groot, de betere Polen zijn meerendeels zeer talentvol: hoe menig
kunstenaar hebben zij niet op muzikaal, letterkundig en kunstgebied;
daartegenover is het volk dom en onontwikkeld, voornamelijk door
gebrek aan goed onderwijs. Vormen in West-Europa de Joden een groot
deel der intellectueele kringen, hier hooren zij grootendeels tot de
paupers.

Er is nog veel te doen, veel op te bouwen in dit herboren koninkrijk,
dat op het oogenblik in den eersten roes der vreugde over de pas
verkregen onafhankelijkheid en den vrede van Versailles leeft.
Kinderlijk, naïef blij zijn ze, en in hun blijde vreugde zien zij
niet de gevaren die hen van alle kanten op het oogenblik bedreigen,
vergeten onder meer dat de Duitschers in Oost-Pruisen volstrekt niet
gezind schijnen hun land voetstoots prijs te geven, en dat hun
militaire macht nog zeer gering is. Men rekent echter op de entente;
die zal alles wel in orde brengen.

Over het bolsjewisme halen ze hun schouders op terwijl de Oekrainers
hun troepen juist een gevoelige nederlaag bezorgd hebben. Van
Koltsjak moeten ze hier echter niets hebben en dat heeft zijn
gegronde redenen. Er zijn hier n.l. eenige honderden gevluchte
russische officieren, en toen eenige maanden geleden Koltsjak een
paar overwinningen behaalde, kwamen deze in een vergadering bij
elkaar en hielden redevoeringen, waarin onder meer gezegd werd:
wanneer eerst de Tsaar maar weer eens op den troon zit, zullen wij
Polen wel weer klein krijgen. Dat vonden de Polen, en m.i. terecht,
natuurlijk heelemaal niet prettig. Het lastige van het geval is, dat
ook in het vredesverdrag van Versailles over de poolsche oostgrens
heelemaal nog niet gesproken wordt; dat moet dus allemaal nog
geregeld worden. Zoo moet dus alles, naar binnen en naar buiten,
opgebouwd en geregeld worden. Het groote gevaar is en blijft de
bureaucratie, die werkelijk angstwekkend is. Ik heb er dezer dagen
meer dan genoeg van genoten en ben nog steeds bezig voor mijn tolk
een pas naar Rusland te krijgen en nog steeds is dit niet gelukt en
word ik van het eene bureau naar het andere gestuurd. Ik had echter
slechter uit kunnen zijn en heb nu de gelegenheid deze mooie en oude
stad op mijn gemak te bekijken.

Er zijn hier heel mooie oude en typische buurten, waarvan de
schilderachtigheid nog door het voorkomen der bevolking, voor een
deel Joden met lange baarden, gehuld in zwarte kaftans, verhoogd
wordt. Tijdens de russische overheersching was het niet mogelijk de
stad behoorlijk uit te breiden, omdat ze ingesloten was door een
omwalling met forten, en men was daardoor gedwongen in de hoogte te
bouwen; vandaar dat men er heel veel huizen aantreft met zeven en
meer verdiepingen. Maar ook in de oude stad vindt men wel veel hooge
oude huizen, en daartusschen in weer kleinere renaissance-gevels,
hetgeen dikwijls een heel schilderachtige groepeering geeft; en dan
is er de mooi breede Weichsel. Musea zijn er bijna geheel niet, al is
men thans bezig een nationaal museum in te richten. De Russen duldden
dergelijke inrichtingen, die te veel een nationaal poolsch karakter
gehad zouden hebben, niet.

Ik bezocht gisteren een schilderijententoonstelling, en het trof mij,
hoevelen er een historische gebeurtenis afbeelden, hoewel er
daarnaast toch ook een groot aantal, waaronder zeer veel
impressionistische, moderne, waren met een sterk naar voren komend
eigen karakter. Over de literatuur kan ik niet oordeelen; alleen heb
ik wel ontdekt, dat Sienkewitz, de schrijver van Quo Vadis, hoewel
hij door de intellectueelen volstrekt niet tot de groote schrijvers
gerekend wordt, hier zeer populair is, en niet als schrijver van den
wereldbekenden Nero-roman, maar als auteur van een serie historische
romans, bij ons echter minder bekend.

Het heeft mij getroffen, hoeveel apotheken hier zijn en hoe modern
zij zijn ingericht, en ik meen dat te moeten verklaren uit het feit,
dat de apotheker hier, zooals dat in Holland in sommige plaatsen de
drogist nog wel is, de rol van huisdokter vervult.

Polen gaat er prat op een der oudste parlementen te bezitten, al
heeft deze Poolsche Landdag nu niet bepaald een buitengewone
reputatie. In de hoop, dat hij zijn vroegere reputatie niet zal
handhaven, heeft men thans voor eenige maanden een Landdag gekozen
met algemeen, direct, geheim en evenredig kiesrecht voor mannen en
vrouwen boven 20 jaar. Het aantal leden is nog niet vastgesteld
kunnen worden, omdat men nog niet precies de grenzen van het land
kent. Op het oogenblik zijn er, geloof ik, een goede 180.

De parlementaire geschiedenis sedert de duitsche revolutie is wel
merkwaardig. Tijdens het duitsche gouvernement had men hier den
"regentschapsraad", die direct bij het terugtrekken der duitsche
troepen in het noorden en Centrum en der Oostenrijkers in het zuiden
het bewind aan een socialistische regeering overdroeg. Deze regeering
stond direct voor de moeilijkheid, alles te moeten organiseeren en
voorbereiden. Als militaire macht had men het poolsche legioen, dat
onmiddellijk versterkt werd door een volksweer, die direct al het
door de centralen achtergelaten legermateriaal in beslag nam en
eveneens het rollend spoorwegmaterieel. De door deze socialistische
regeering geënsceneerde verkiezingen brachten haar echter een groote
nederlaag, en de meerderheid in het parlement kregen de nationale
democraten, in coalitie met eenige kleinere partijen, terwijl de
socialisten niet veel meer dan 30 stemmen kregen; en ook de Joden,
die eigen vertegenwoordigers kozen, haalden er niet veel meer. Daarop
werd de tegenwoordige regeering gevormd, die zich haastte eenige door
de socialisten genomen maatregelen in te trekken, zooals o.a. het
afschaffen van den adel, en het doen verdwijnen van de kroon op den
kop van den poolschen adelaar. Dit laatste is een typisch poolsche
kwestie. Het oude embleem der Polen, dat tijdens de overheersching
een soort heilige vereering genoot en in 't geheim door elken Pool
bewaard werd, was nl. een gekroonde adelaar. Deze kroon hadden de
socialisten direct willen doen verdwijnen, maar daarbij vergrepen zij
zich aan een nationaal gedenkteeken en daarvan wilden de Polen niets
weten, zoodat nu overal weer de gekroonde adelaar in volle glorie
prijkt. De socialisten waren de felle tegenstanders van den overigens
zeer populairen Paderewsky, en om hen nu niet al te veel voor het
hoofd te stooten, werd deze niet tot staatspresident, maar tot
minister-president gekozen. De meerderheid in den landdag schijnt wel
monarchaal te zijn, maar toch uit practische overwegingen, o.a. het
ontbreken van een goeden candidaat, voor de republiek gestemd te
hebben.

Als unicum mag wel medegedeeld, dat de militaire ontwerpen door den
landdag met algemeene stemmen werden aangenomen.

Nu moet ik er weer eens over gaan zitten denken hoe ik dezen brief
weg krijg en moet ik mij tevens weer eens beklagen over de
nederlandsche posterijen. Terwijl de zwitsersche post hier geregeld
aankomt, is er in de laatste zes maanden geen brief uit Nederland
aangekomen. Er bestaat toch een verbinding Zwitserland-Nederland. Dat
men toch de brieven voor Warschau langs dien weg stuurde en besefte,
dat de verbinding tusschen Berlijn en Warschau verbroken is.

                              *
                            *   *



            ECONOMISCHE VOORUITZICHTEN IN POLEN

                                  Warschau, 2 Juli

De aanwezigheid van enkele Hollanders, die zich hier ophouden om
zaken te doen, brengt mij er vandaag toe eens een brief over
economische zaken te schrijven, aangezien het mij van belang lijkt er
de aandacht van ondernemende nederlandsche kooplui op te vestigen,
dat er hier op 't oogenblik nog wel zaken te doen zouden zijn.

Ik ben daarom naar het ministerie van buitenlandsche zaken gewandeld,
en heb een interview verzocht met den minister van buitenlandsche
zaken ad interim, hetgeen mij direct werd toegestaan.

Z.E. was zoo vriendelijk, toen hij het doel van mijn komst vernomen
had, mij in de gelegenheid te stellen kennis te maken met een paar
hoofden van afdeelingen, die mij alle gewenschte inlichtingen konden
verschaffen.

Voorop dient te worden gesteld, dat men in Polen heel graag zaken met
Nederland wil doen, maar dat de groote moeilijkheid schuilt in de
betaling met het oog op het groote verschil in valuta.

Polen is op het oogenblik wel een unicum onder de europeesche staten,
want hoewel het door den vrede van Versailles een land van tusschen
de 25 en 30 millioen inwoners is geworden, heeft het om zoo te zeggen
geen staatsschuld.

Misschien dat het een klein deel der duitsche, russische en
oostenrijksche schuld mee zal krijgen, doch op het oogenblik is
daaromtrent nog niets bepaald, en is de eenige schuld de een paar
maanden geleden geplaatste binnenlandsche leening, terwijl met
Frankrijk en Amerika onderhandeld wordt over een buitenlandsche.

Op het oogenblik staat de regeering echter voor de volgende
moeilijkheid, dat er nl. vier soorten geld in omloop zijn, nl.
tsarenroebels, duitsche en poolsche marken, die denzelfden koers
hebben, en oostenrijksche kronen.

Al dit papiergeld heeft een zeer lagen koers, en nu is men bezig de
uitgifte van nieuw geld voor te bereiden. Men wil nl. een poolschen
gulden invoeren, en dien de waarde van den franschen franc geven, en
daarmede dan het vreemde geld vervangen. Men hoopt dit binnen twee
maanden te kunnen bewerkstelligen.

De binnenlandsche leening heeft opgebracht 380 millioen mark, 480
millioen kronen en 240 millioen roebel. Met het resultaat der
inschrijvingen was men hier zeer tevreden, maar Polen heeft
natuurlijk veel meer geld noodig, zoowel om zijn papier gelduitgifte
te dekken als om krediet in het buitenland mogelijk te maken. Vandaar
dat men, vooral ook met het oog op handelsbetrekkingen met ons land,
hoopt er in te kunnen slagen, een poolsche leening in Nederland te
plaatsen. Men zal ons land te meer noodig hebben omdat men groote
kanalisatieplannen heeft, en heel goed weet dat voor de uitvoering
daarvan de Nederlanders de meest aangewezen personen zijn.

Nu de Weichsel de hoofd-verkeersader zal worden, moet het tot dusver
niet gekanaliseerde stuk, n.l. dat door het vroegere russische gebied
loopt, ook bevaarbaar worden gemaakt. De staat is niet van plan dit
zelf te doen, maar zal een inschrijving daartoe openen, terwijl te
zelfder tijd een groot aantal baggermachines en vaartuigen voor de
binnenscheepvaart in het buitenland gekocht zullen worden. Bovendien
heeft men nog verschillende plannen tot het doen graven van kanalen;
o.a. een om het industriegebied met de Weichsel te verbinden. Dit
lijkt mij voor de nederlandsche aannemers van belang. Het is echter
zaak den loop der gebeurtenissen niet af te wachten, want de
fransche, engelsche en amerikaansche missies hebben allen
handelsattachés meegebracht, die ijverig in de weer zijn de buit voor
hun land binnen te slepen. Lukt het den Nederlanders, hier goede
contracten af te sluiten, dan is het niet onmogelijk dat wij er in
zullen slagen ook kolen uit Polen te betrekken, hetgeen voor ons m.i.
van groot belang is gelet op de moeilijkheden, die wij zullen hebben
in de toekomst aan voldoende brandstof te komen.

De poolsche industrie, die vóór den oorlog van groot belang was, is
door den oorlog om zoo te zeggen geheel ten gronde gericht, en Polen,
dat vroeger aanzienlijke hoeveelheden suiker uitvoerde, heeft daaraan
thans groot gebrek en kon, doordat zijn raffinaderijen meerendeels
vernield zijn, daarin voorloopig ook geen verandering brengen. Dit
brengt natuurlijk mede dat onze industrie, gelet op de gemakkelijke
verbinding van onze havens met Danzig, hier een ruim arbeidsveld zou
kunnen vinden; maar men moet wel degelijk met de concurrentie der
Entente rekening houden.

Polen is voor het overgroote deel verder een landbouwland, en dat
maakt, dat het zich vermoedelijk wel van de in den oorlog geleden
schade zal herstellen. Alleen lijkt het mij, zoo oppervlakkig gezien,
dat men hier op landbouwkundig gebied nog zeer veel van ons kon
leeren. De Polen zijn zoo diligent geweest een zaakgelastigde met
handelsattaché naar Den Haag te sturen. De minister van
buitenlandsche zaken zeide mij, dat men hier met verlangen op een
nederlandsch vertegenwoordiger wacht. Het ware in elk geval zeer
wenschelijk, dat men zoo spoedig mogelijk een handelsman hierheen
zond, om de mogelijkheden voor onzen handel en onze industrie te
bestudeeren, en den nederlandschen kooplui met raad en daad ter zijde
te staan.

De wanhoop van een nederlandsch koopman, die hier bezig is voor
millioenen te verkoopen maar niet weet hoe hij zijn waren betaald kan
krijgen, doet mij den wensch van de poolsche regeering om in
Nederland een krediet te krijgen, hier nog eens extra vermelden. Als
tegenprestatie wil de regeering dan gaarne de kanalisatie en wat
daarmee samenhangt aan nederlandsche leveranciers gunnen. De poolsche
staat kan bovendien voldoende waarborgen geven, aangezien hij heel
groote staatseigendommen in den vorm van landgoederen bezit, en ook
het spoorwegnet is niet geheel zonder belang, circa 12,000 KM. Aan
hout is hier bovendien geen gebrek en het transport is bijna geheel
te water mogelijk, 't geen natuurlijk een groot voordeel is.

In een memorie, die ik van het ministerie ontving, legt dit er den
nadruk op dat de gemakkelijke scheepvaartverbinding en het geheel
ontbreken van een eigen handelsvloot, Polen wel dwingt verbinding te
zoeken met een land als Nederland, dat een krachtige handelsvloot
heeft. Verder ziet men hier reikhalzend uit naar onze koloniale
producten, als cacao, thee, peper en tabak enz. Men hoopt verder dat
het poolsche graan met het amerikaansche zal kunnen concurreeren.
Wanneer de vrede eenmaal werkelijkheid geworden zal zijn, is Warschau
bovendien, door zijn centrale ligging in Europa, het aangewezen punt
waar west en oost elkaar zullen ontmoeten en daarom is het mede van
belang, dat wij hier vasten voet krijgen, temeer omdat Polen er zelf
veel voor voelt met neutralen goede betrekkingen aan te knoopen,
aangezien het heel goed beseft, dat de vriendschap met de groote
mogendheden altijd haar gevaarlijke zijde blijft behouden.

Laat ik eindigen met mede te deelen, dat men over
Zwitserland--Weenen--Krakau--Warschau, binnen 5 dagen hier kan zijn
en dat het dus niet noodig is, de moeilijke frontreis te maken.

                              *
                            *   *



                       IN AFWACHTING

                                  Warschau, 5 Juli

Het is voor een correspondent de eerste plicht objectief te blijven,
en toch is dat het moeilijkste van alles, want vooral in een jongen
staat als Polen tracht men hem van alle kanten met propaganda te
bewerken. Het is met de objectiviteit precies zoo gesteld als met de
neutraliteit; is men werkelijk objectief, ziet men de dingen zooals
ze werkelijk zijn, en niet zooals een der partijen ze graag ziet, dan
heeft men al spoedig kans het bij allen te verbruien.

Zoo ook hier in de Joden- en pogromkwestie.

Het is mij dezer dagen al vaak gebeurd, dat ik op straat door een
joodje werd aangesproken met de vraag "wil meneer bijzonderheden over
een pogrom?"

Zoo ook vanmorgen weer, in het hotel; daar werd ik plotseling aan
mijn jas getrokken, en een heer van onmiskenbaar semitisch voorkomen
sprak me in het nederlandsch aan. "Heb ik mijnheer niet eens gezien
in Amsterdam, bent u geen correspondent van de Rotterdammer?"

"Ja," zeide ik hoogst verbaasd. Maar de portier, die blijkbaar iets
van het gesprek verstaan had, liet 's mans verdere rede in duigen
vallen, doordien hij er plotseling tusschen kwam met de woorden:
"niets van gelooven mijnheer, hij heeft net geïnformeerd wie u was en
nou doet ie net alsof hij u van vroeger kent."

"Nou, wat zou dat," antwoordde toen de ander, "mijnheer ziet toch dat
ik hollandsch ken. Ik heb twee jaren in Scheveningen gewoond; kan ik
u niet eens alleen spreken?"

Ik was natuurlijk dadelijk daartoe bereid, en het kwam zooals ik
reeds vermoed had: "wilt u niet eens schrijven over de pogroms?"

"Hoor eens," zeide ik toen, "ik beschrijf alleen wat ik zelf gezien
heb, of u moet me een paar menschen brengen -- die ik als
geloofwaardig kan aannemen -- die mij zeggen kunnen dat ze het zelf
gezien hebben."

Ja, dat kon hij niet, maar het was toch heusch waar.

"Jawel," antwoordde ik, "en de Polen zeggen dat het heusch niet waar
is, wie moet ik nu gelooven?"

Zoo is het inderdaad. Het schijnt dat men, vooral in de engelsche en
amerikaansche pers, veel over pogroms schrijft; maar ik moet
bekennen dat ik er zelf nog niets van gezien heb, en ook nog niemand
gesproken heb die er bij geweest is.

Ik kan dus nog altijd niet verklaren of er al dan niet pogroms zijn
voorgekomen. In Warschau zelf is dat, naar ik vrij zeker meen te
weten, niet het geval. Anders had ik er zeker wel iets van
ooggetuigen over gehoord.

Dat men hier overigens op de Joden zeer gebeten is, heb ik u in een
mijner vorige brieven al medegedeeld, en ik heb daar persoonlijk den
last van, dat men mijn tolk nog altijd maar geen vergunning wil geven
om me naar Rusland te vergezellen. Ik heb mij voor een paar dagen
nogmaals schriftelijk tot het ministerie van buitenlandsche zaken
gewend, en men heeft mij thans verzekerd, dat ik Maandag of Dinsdag
uitsluitsel krijg.

Het wordt zoo langzamerhand tijd ook. Niet dat ik hier niet goed zit,
maar ik wil verder, en hier is voor mij op het oogenblik niet veel te
doen.

De poolsche regeering zit op het oogenblik niet op rozen, en het
teekenen van het vredesverdrag in Versailles heeft hier dan ook geen
aanleiding gegeven tot buitengewone feestelijkheden. Geen wonder
trouwens; ten eerste geeft de buitenlandsche politiek nog altijd
reden tot bezorgdheid, en bovendien is de binnenlandsche toestand ook
niet al te geruststellend.

Eergisteren heeft nog een zeer bloedige botsing tusschen stakende
arbeiders en de militaire macht plaats gehad, waarom wij gisteren den
geheelen dag zonder electrisch licht, trams en kranten gezeten
hebben, aangezien een groot deel der arbeiders uit protest staakte.

Er zijn, al merkt men er als vreemdeling weinig van, in den laatsten
tijd bijzonder veel stakingen geweest; zoo is er nu een zeer ernstige
der arbeiders in de militaire werkplaatsen. Voor een land, dat naar
zooveel zijden moet vechten, is dat natuurlijk een zeer lastige
geschiedenis. Men is hier volstrekt nog niet gerust, te meer, daar
men zich met eenige angst afvraagt, wat er in de oostelijke duitsche
provincies gebeuren zal.

Naar mijn meening is de stemming dan ook wel eenigszins omgeslagen en
neemt men tegenover den militairen toestand een minder optimistisch
standpunt in dan een paar weken geleden.

Men moet niet vergeten, dat de poolsche oostgrens nog volstrekt niet
is vastgesteld, en dat b.v. het oekrainsche vraagstuk nog niet eens
besproken, laat staan opgelost is.

Is het al moeilijk dergelijke kwesties in normale tijden op te
lossen, hoeveel te meer in deze omstandigheden na vijf jaar oorlog,
en bij de geweldige ellende. Want er wordt hier in Polen nog honger
geleden, heel erg zelfs.

Vanmorgen zag ik in een van de buitenwijken een paar vrouwen bezig
uit een mesthoop de nog eenigszins eetbare restjes te zoeken, en de
ontzettende lange rijen voor de broodwinkels spreken eveneens een
duidelijke taal. Of die echter voldoende begrepen wordt? Zeker, er is
hier van alles te krijgen, veel meer dan te Berlijn, maar vraag dan
ook niet wat voor prijzen daarvoor moeten betaald worden.


                                  6 Juli

Schreef ik gisteravond nog, dat ik hoop had, Maandag of Dinsdag
uitsluitsel te krijgen of mijn tolk mee mocht naar Rusland,
vanochtend werd ik onaangenaam verrast door het bericht van
buitenlandsche zaken, dat de generale staf in geen geval den
doortocht kon toestaan.

De generale staf gaf als voornaamste reden op, dat nooit iemand door
het front gelaten wordt. Dat nu is een officieele leugen; dagelijks
staan hier de couranten vol met verhalen van personen die van of naar
Moskou gaan. Er is zelfs een soort koeriersdienst; voor 25 mark kan
men een brief naar Rusland gebracht krijgen. Elken dag kan men
advertenties vinden als deze: "Ik vertrek van de week naar Rusland en
neem brieven mee."

Men kan mij niet wijs maken, dat dit allemaal zou gebeuren, zonder
dat de generale staf het ook weet. Die leest toch ook couranten.

Het is niet de schuld van het ministerie van buitenlandsche zaken;
daar is men welwillend genoeg geweest, maar uitsluitend van den
generalen staf.

Ja, zeide de minister tot mij, wij civiele autoriteiten kunnen niet
tegen het militaire element op.

Thans ben ik wel gedwongen alleen te gaan. Het wachten is nu voorbij,
en ik moet thans zorgen zoo spoedig mogelijk over de grens te komen,
in de hoop dat ik in het land der bolsjewiki zal worden toegelaten.

Mijn stemming tegenover de poolsche autoriteiten is op 't oogenblik
niet van de beste, en ik moet hier dan ook openlijk protesteeren
tegen de meer dan russische wijze waarop men hier vreemdelingen
behandelt.

Een hier aanwezig Hollander, die het visum van den poolschen
vertegenwoordiger in den Haag, den heer Wlodek, voor heen- en
terugreis bezit, kwam mij gisteren ook al woedend mededeelen, dat de
politie hem gezegd had, zich van dit visum niets aan te trekken; hij
moest maar zoo lang wachten als de politie goed vond.

De wijze waarop ik hier tegengewerkt ben, is ook typeerend en dat
alleen omdat mijn tolk een Jood is.

Nu ben ik bang, dat men hem tijdens mijn afwezigheid het leven zeer
lastig zal maken en daarom zal ik probeeren hem naar Weenen te
krijgen.

Heden lunchte ik met een amerikaansch journalist, die mijn oordeel
over de bureaucratie ten volle deelde, en nu ben ik besloten morgen
mijn nood eens te gaan klagen bij den amerikaanschen gezant, en hem
te verzoeken zoo noodig een wakend oog over mijn tolk te houden,
opdat men hem het leven niet lastig make.

                              *
                            *   *



                      POOLSCH ALLERLEI

                                  Warschau, 8 Juli

Als dagbladcorrespondent is men nu eenmaal verplicht brieven aan zijn
courant te sturen, en maak je dan ook elken dag behoorlijk je
aanteekeningen om dan een paar maal in de week eenige brieven te
schrijven. Dan zijn ze klaar, en begint telkenmale opnieuw de
moeilijkheid hoe krijg ik ze weg. Steeds ben ik er op uit een middel
te verzinnen, om ze zoo spoedig mogelijk weg te krijgen, en het
ellendige is en blijft dat je nooit weet, hoe lang ze onderweg zijn
en of ze hun bestemming wel bereiken. Van uit Polen is het wel
bijzonder moeilijk op het oogenblik, en ik ben thans dan ook nog
altijd in de onwetendheid, of de redactie er wel een heeft ontvangen.
Temeer klemt dit voor mij, nu ik op weg ben naar Rusland, van waaruit
het nog veel moeilijker, zoo niet geheel ondoenlijk, zal zijn om ook
maar iets weg te krijgen. Telegrafeeren helpt al niet veel, want op
een telegram naar Weenen, dat ik voor vijf dagen wegzond, en waarin
ik dringend om antwoord verzocht, heb ik nog steeds niets gehoord.
Een telegram uit Nederland afgezonden 27 Juni, bereikte mij eerst den
7en Juli, dat was dus ongeveer een halve week onderweg. Intusschen
zet ik mijn strijd met de poolsche bureaucratie voort en ik heb mij
thans maar voorgenomen vandaag niet over de Polen te schrijven, ten
einde mijn bittere stemming tegen de poolsche regeering niet op het
heele volk te koelen.

Een ding is al beslist, mijn tolk en zijn vrouw mogen niet mee naar
Rusland, en ik ben thans bezig te zorgen, dat zij ongehinderd naar
Weenen kunnen reizen. Mijn tolk is nl. in Polen geboren, maar heeft
de oostenrijksche nationaliteit aangenomen; dat nemen ze hem hier
geweldig kwalijk en dan voornamelijk het feit, dat hij een Jood is.

Nu bestaat er hier bij het geheele volk een geweldige haat tegen de
Joden. Ik heb het er in bijna al mijn brieven over gehad, doch gij
moet mij dat maar vergeven, want het joodsche vraagstuk is zoo
ingrijpend in het heele poolsche leven, dat men er dagelijks mee in
aanraking komt. De haat tegen de Joden is begrijpelijk; het volk ziet
in hen woekeraars, de regeerende klasse bolsjewisten; aan den anderen
kant moet men ook weer niet vergeten, dat de Joden het hier wel heel
moeilijk hebben, en dat er al heel weinig gedaan is om hen uit hun
ellendige toestanden naar voren te halen. Ik heb er in elk geval veel
last van gehad, en omdat ik het met de autoriteiten niet eens kon
worden, die mij van het kastje naar den muur stuurden, heb ik mij
vandaag tot onzen consul en tot den amerikaanschen gezant gewend met
een officieel protest.

Het volgende deed bij mij de deur dicht: gistermiddag beloofde mij de
secretaris van den minister van buitenlandsche zaken dat mijn tolk en
zijn vrouw hun pas om elf uur aan het ministerie kunnen afhalen.
Goed, wij er hedenmorgen heen, precies om 11 uur. O, zegt men, als u
gaat naar het politiebureau, daar liggen ze klaar. Op het
politiebureau: een brutale meneer, die zegt met de zaak niets te
maken te hebben. Maar mijnheer, zeg ik, het ministerie van
buitenlandsche zaken stuurt mij naar u toe. Geen antwoord. Ik herhaal
mijn opmerking; geen resultaat, daarop sla ik met de vuist op tafel
en begin te eischen.

De politiemijnheer wordt onmiddellijk klein en verzekert mij, dat de
passen bij de gendarmerie liggen. Daarop dus naar de gendarmerie,
waar men ons mededeelt: de passen zijn klaar, u kunt ze direct
krijgen, als u even wilt wachten. Wij wachten, 5 minuten, 10 minuten,
een half uur, een uur, anderhalf uur. Toen werd het mij weer te kras.
Ik vroeg nog eens, eerst weer heel beleefd: mijnheer, ik zit hier nu
anderhalf uur op de pas voor mijn dolmetscher te wachten, het
ministerie heeft mij beloofd, dat ik hem om 12 uur zou krijgen, het
is nu half drie en nog heb ik hem niet. De mijnheer, met een broodje
in zijn mond, keek dom en haalde de schouders op. Daarop begon ik op
een anderen toon, en wat antwoordde hij toen, zijn broodje uit den
mond nemend "ik geef niet om het ministerie en als je je niet kalm
houdt, laat ik je arresteeren!" Dat liet ik mij niet zeggen en ik
begon toen eerst recht; het heele gendarmerie-bureau stond op
stelten. Wat, mij arresteeren, probeer dat eens, enz. enz. Alle chefs
kwamen toeloopen, maar ik ken mijn Pappenheimers hier en heb goede
longen en ik ging dus rustig door met opspelen tot ze allemaal heel
klein waren geworden en heel beleefd excuses begonnen te stamelen.
"Ze maakten wèl hun excuses, maar ze wisten niet wie ik was (n.b. een
leugen, ik ben er al tien keer geweest) en ze zouden hun best doen"
enz. enz.

Mijn pas heb ik echter nog altijd niet.

Nu wordt de correspondentie met buitenlandsche zaken weer geopend,
heel ijverig copieer ik weer de brieven van Clemenceau aan Von
Haniel, maar ondertusschen is de amerikaansche gezant ook van het
geval op de hoogte. Deze ontving mij werkelijk buitengewoon
vriendelijk en beaamde mijn klachten. Ook hij oordeelde lang niet
malsch over de poolsche bureaucratie. Toen ik vertelde, dat ik met
opspelen nog het meest bereikt had, begon de gezant te lachen en
zeide: ja, dat is de wijze, waarop je met deze poolsche Russen dient
om te springen. Trouwens, al de Amerikanen, die ik hier sprak, zijn
het volkomen met mij eens en toonen zich dan ook volstrekt niet
tevreden met den gang van zaken. Er schijnt dan ook sprake van te
zijn, dat de groote mogendheden het bewind voorloopig in handen
zullen nemen, om wat orde op de zaken te stellen. Laat ik er echter
direct bijvoegen, dat het departement van buitenlandsche zaken, al
werkt het niet bijzonder vlug, de vriendelijkheid zelve is geweest;
het is echter volkomen machteloos tegenover den generalen staf, de
politie en de gendarmerie.

Ik krijg den indruk, dat op het oogenblik, gebruik makende van den
oorlogstoestand, de militairen in gemeenschap met de
groot-grondbezitters een reactionnaire politiek voeren. Hetgeen m.i.
groote gevaren meebrengt voor den jongen staat. Ook de politiek
tegenover het bolsjewisme is zeer eigenaardig, ofschoon typisch voor
alle aan Rusland grenzende landen, die ik tot dusver bezocht. Het
onderscheid, dat men n.l. op het oogenblik maakt tusschen
bolsjewieken en bolsjewistisch verdachten is niet heel groot, en
verdacht te zijn van bolsjewistische sympathie kan al maken, dat men
in een zeer onaangename positie komt.

Voor hen, die in Rusland gedwongen werden om bolsjewistisch soldaat
te spelen, is het niet heel pleizierig om gevangen genomen te worden.
Het kost hun dan heel veel moeite om te bewijzen, dat zij slechts
gedwongen aan de beweging deelnamen. Maar ook voor heel veel
arbeiders in Polen zelf is het onpleizierig. Men brengt de menschen,
door zoo op te treden, in een heel moeilijk parket, en dwingt ze
feitelijk om bolsjewiek te worden.

In het parlement is het, naar men weet, tot een botsing gekomen
tusschen de rechter- en de linkerzijde, waarbij deze, onder het
zingen van revolutionnaire liederen en onder het gejuich der tribune,
de zaal verlaten heeft. Beide partijen verschillen maar weinig in
zetelsterkte, wat een zeer remmenden invloed op de parlementaire
werkzaamheid uitoefent. De oorzaak moet gezocht worden in het
tegenhouden van de beperking van het groot-grondbezit door de
rechterzijde. Men tracht op het oogenblik tot een compromis te komen.
De rechterzijde wil als maximum de eigenaars bijna vijf maal zooveel
laten houden als de linkerzijde, die uit socialisten en boeren is
samengesteld. De plannen van deze lijken zeer radicaal, maar men
heeft er buiten Polen over 't algemeen geen begrip van, hoe geweldig
groot sommige bezittingen zijn.

Er zijn landeigenaars, die meer grond bezitten dan ons halve
koninkrijk beslaat. Voor een goede sociale ontwikkeling acht men het
noodzakelijk om een deel van deze goederen tegen schadevergoeding te
onteigenen en zoodoende te komen tot een onafhankelijken, krachtigen
boerenstand, wat voor een agrarisch land als Polen een eerste
vereischte is. Men moet niet vergeten, dat hier en daar op het
platteland nog middeleeuwsche toestanden heerschen. De op het
oogenblik voorgestelde regeling is voor Polen wellicht vrij radicaal,
maar wordt zij niet ingevoerd, dan staat den landeigenaars het gevaar
te wachten, dat bij een verschuiving der meerderheid naar links, die
bij de volgende verkiezingen al verwacht wordt, een totale verdeeling
zal plaats hebben, zonder dat er schadevergoeding voor gegeven wordt.
Een hardnekkig verzet der meerderheid zou, ook met het oog op de
bolsjewistische propaganda, zeer gevaarlijk zijn. Tevens moet er bij
in 't oog gehouden worden, dat de landbouw hier nog zeer achterlijk
is, en dat de boeren in 't algemeen nog zeer onontwikkeld zijn en dus
voor een propaganda, die hun direct veel land belooft zeer
ontvankelijk.

Hoe het met het onderwijs staat weet ik niet, maar zoo ontwikkeld als
de betere standen zijn, zoo dom is geloof ik over het algemeen het
volk. Ik heb tenminste heel wat soldaten ontmoet, die mij mijn pas
vroegen en die ondersteboven bekeken, totdat zij mijn portret zagen
en ontdekten dat zij het papier andersom moesten bekijken, waaruit ik
de m.i. niet al te gewaagde conclusie trok, dat deze lieden niet
lezen kunnen. Het eind was dan ook gewoonlijk dat ze om een sigaret
vroegen, en mij verder ongehinderd lieten doorgaan.

Ik ben vannacht op jacht geweest, en heb een rijken buit
binnengehaald; niet minder dan negen stuks. Hoewel mijn hotel tot een
der beste van Warschau gerekend kan worden, en ik uit voorzichtigheid
den grond goed bestrooid had met insectenpoeder, bleek gisterenavond
de muur naast mijn bed door eenige eskadrons wandcavalerie als
excercitieterrein gebruikt te worden. Van vandaag af staat mijn bed
dan ook midden in de kamer en ik heb een nieuwen voorraad
insectenpoeder ingeslagen.


                                  Warschau, 11 Juli

Met heel veel moeite, en na er èn het ministerie van buitenlandsche
zaken èn den amerikaanschen gezant in gekend te hebben, heb ik dan
eindelijk mijn tolk het land uit gekregen; hij is naar Weenen
vertrokken. Waarom doe je toch zooveel moeite voor een Jood? vroeg
een poolsche autoriteit mij. De man scheen niet te begrijpen, dat,
daar ik hem het land had binnengebracht, ik mij ook zedelijk
verplicht voelde te zorgen dat hij er weer uit kwam, en ik kon het
niet op mij nemen, mijn tolk in een der gevangenkampen te zien
opnemen, die de poolsche bladen zelf als nog erger dan de hel
voorstellen.

Ik besloot dus alleen Rusland in te trekken, en ging daarom naar den
staf om mijn pas af te laten stempelen. Nadat men mij daar 14 dagen
lang verzekerd had: tegen u hebben wij niets, gij kunt gerust naar
Rusland doorgaan, begon men nu ik alleen was plotseling uit een ander
vaatje te tappen.

Nu heette het dat mijn pas niet in orde was.

Ik natuurlijk naar buitenlandsche zaken. Och wat, zeiden ze daar, uw
papieren zijn volkomen in orde.

Toen ik bij den staf terugkwam, bevestigde die dat de zaak in orde
was; den volgenden avond om 6 uur kon ik de toestemming halen.

Toen ik op dat uur in het bureau van den generalen staf verscheen,
werd ik alleronaangenaamst verrast. In plaats van dat men mij mijn
passen gaf, kreeg ik bescheid, dat men naar Nederland getelegrafeerd
had, en dat ik om zoo te zeggen gevangen was, en dat men bovendien
eenige stukken die ik voor het consulaat in Moskou bij mij had, in
beslag nam.

Zoo, mijnheeren, zeide ik verontwaardigd, is dat jullie manier van
optreden. Veertien dagen houdt ge mij hier vast, zegt niets, en nu
begint ge over telegrafeeren te spreken en te beweren, dat mijn
papieren niet in orde zijn.

Dit gesprek ging door bemiddeling van een officier, die zoo
vriendelijk was mij te helpen, want de man met wien ik te doen had
(n.b. van den inlichtingendienst) sprak alleen poolsch.

Ik protesteerde heftig, maar het hielp niets, men nam mijn papieren
in beslag en gaf mij een briefje, waarop stond dat ik Warschau niet
mocht verlaten, en in geen ander hotel, dan waar ik logeerde, mijn
intrek mocht nemen.

Dat was natuurlijk een wraakneming voor mijn hulp, aan een Jood
bewezen. Men kan in Nederland nu nagaan, wat een Jood zelf hier voor
rechtspositie heeft, als een vreemdeling, van de beste papieren
voorzien, zonder een enkel recht is. Want de minister van
buitenlandsche zaken en zijn secretaris, de heer Perlowski,
verklaarden beiden, dat ik weliswaar volkomen in mijn recht was, maar
dat zij tegenover den generalen staf volkomen machteloos stonden.

Ik zat ondertusschen niet stil en telegrafeerde naar Den Haag, naar
Berlijn, naar Weenen, de dichtstbijzijnde gezantschappen, wendde mij
tot den amerikaanschen gezant, tot het ministerie van buitenlandsche
zaken en schreef bovendien nog aan den staf zelf.

Verder bracht ik een bezoek aan de redactie van de Warschausche
Kurier, een der grootste bladen. De redacteur, die mij te woord
stond, was zeer collegiaal, gaf mij groot gelijk en beloofde mij de
zaak dadelijk ter hand te nemen.

Met den consul ging ik den volgenden dag persoonlijk bij den
generalen staf protesteeren.

Het poolsche ministerie van buitenlandsche zaken maakte mij excuses
en beloofde alles in 't werk te stellen om de zaak in orde te
brengen.

Vanmiddag kreeg ik dan eindelijk bericht, dat de zaak in orde was.

Edoch, excuses, ho maar; laat ik er echter bijvoegen, dat ik deze
toch niet aangenomen zou hebben, en dat ik hierbij openlijk
protesteer tegen de handelwijze, waarvan ik in een beschaafd land als
Polen wil zijn, het slachtoffer ben geworden.

Hoe ver de heeren van den staf het hier in 't lezen gebracht hebben,
blijkt wel hieruit, dat ze maar hardnekkig blijven beweren, dat geen
mijner papieren in Den Haag is uitgereikt, terwijl er dat in drie
talen op staat.

Maar bovendien, veertien dagen lang heeft men geen bezwaren gemaakt.

Bij deze gelegenheid heb ik van verschillende zijden gemerkt, dat de
Polen zelf heel weinig met deze militaire dictatuur ingenomen zijn,
maar ze zijn volkomen machteloos.

                              *
                            *   *



                     OP WEG NAAR RUSLAND

                                  Bogdanof, 15 Juli

Bogdanof moet men zoeken halverwege Lida en Molodetsjno, bezuiden
Wilna. Wellicht zal men het op de kaart eerder vinden dan in loco,
want als er -- nog uit den tijd der duitsche bezetting -- geen
reusachtig bord stond met letters als koeien: "Dorf Bogdanow", dan
zou men nauwelijks gelooven dat hier een dorp lag.

Ik vertoef hier dan ook slechts omdat de spoorweg niet verder gaat en
ik de verdere 80 KM. naar Molodetsjno in een wagen moet afleggen.
Gisteren ben ik hier aangekomen uit Lida, het poolsche hoofdkwartier,
waar ik de noodige papieren voor het passeeren van de grens had
gehaald.

Ik reisde met een goederentrein (de eenige treinen die rijden) waarin
één wagen derde klasse liep, die ik met eenige soldaten deelde. Mijn
reisgenooten legden groote belangstelling voor mij aan den dag en
daar enkele soldaten duitsch spraken, was weldra een gesprek
aangeknoopt. Toen zij hoorden dat ik een Nederlander was deden zij
mij tal van vragen, meest over de prijzen van de levensmiddelen en
over de mogelijkheid van een spoedigen vrede. Een van hen vertaalde
het gesprokene dan voor zijn makkers in het poolsch.

De soldaten waren zeer voorkomend jegens mij; ik moest van hun brood
meeëten en zelfs wilden ze mij uit hun veldflesschen laten drinken.
Ook zongen ze poolsche liederen voor mij. Toen wij Iaat in den avond
te Bogdanof aankwamen en ik besluiteloos in den kletsenden regen op
het perron stond, daar ik nergens een huis zag, had ik het weer aan
mijn reismakkers te danken dat ik dien nacht onder dak kwam. Kom maar
mee, zeiden ze, onze luitenant zal u wel willen ontvangen.

Zoo trokken we naar hun kwartier, een veldhospitaal dat op eenigen
afstand van het station lag. Hier werd ik vriendelijk ontvangen door
drie officieren van gezondheid, allen voormalige Oostenrijkers, die
dadelijk bereid waren mij op te nemen en mij 't beste voorzetten wat
zij te eten en te drinken hadden.

Tot Iaat in den nacht zijn we bijeengebleven; zij vertelden mij over
den oorlog in het Oosten, ik hun over den vrede in Nederland.

Toen zij hoorden, dat ik over Minsk naar Moskou wilde, verklaarden
zij eenstemmig die reis voor onmogelijk. "Het poolsche leger gaat nu
op Minsk los en wij hopen het binnen enkele dagen te veroveren. Onze
vliegers hebben de spoorwegverbinding Moskou-- Minsk al vernield, om
het zenden van hulptroepen uit het oosten te verhinderen."

Dit was een minder aangename tijding. Als er geen spoorwegverbinding
meer met Moskou bestond, loonde het natuurlijk de moeite niet naar
Minsk te gaan.

Een mijner gastheeren ried mij over Odessa te gaan, maar die omweg
was me toch wel wat groot en bovendien leken de pas-moeilijkheden
onoverkomelijk.

Gelukkig hoorde ik vandaag dat er nog een betere weg open is, t.w.
over Molodetsjno--Polosk. Ik vertrek dus morgen naar Molodetsjno en
zal vandaar verder zien te komen. Mijn papieren zijn, voor het
poolsche gebied, volkomen in orde, maar het zal nog wel moeite kosten
het front over te komen. Ik moet den poolschen commandant zien te
bewegen, mij iemand mee te geven om mij met de russische voorposten
te verstaan. Als ik eenmaal door het front heen ben, zal het wel
gaan.

Vandaag heb ik eens in de omgeving van het veldhospitaal rondgekeken.
Overal ziet men hier in den omtrek nog de sporen van den grooten
oorlog: wegen, stations, lazaretten, door de Duitschers gebouwd en nu
verlaten.

De economische toestand op het land is verre van rooskleurig; de
bevolking lijdt honger. Vanochtend ontmoette ik een bedelaar, die mij
iets vroeg. Ik dacht, dat hij een aalmoes wilde hebben en gaf hem,
daar ik geen klein geld had, een twee-markstuk. Dat wilde hij echter
niet aannemen. Ik riep er een soldaat bij, die duitsch sprak, en liet
hem den man vragen waar hij dan om bedelde. Het bleek, dat hij brood
wilde; aan geld had hij niets, hij kon er toch niets voor koopen.

                              *
                            *   *



               EEN ONDERHOUD MET TSJITSJERIN

Ik ben op 11 Augustus door den russischen minister van buitenlandsche
zaken ontvangen. Hij was zoo vriendelijk mij een interview toe te
staan. De minister ontving mij in zijn werkkamer, een vrij groot,
eenvoudig gemeubeld vertrek en hij zat achter een met papieren en
telegrammen bedekte tafel. Ik vroeg hem of er z.i. een vrede mogelijk
zou zijn, waarbij aan den eenen kant een sovjet-Rusland zou staan en
aan den anderen het oude Europa. Theoretisch ja, oordeelde de
minister; hij meende zich te kunnen voorstellen, dat een proletarisch
Rusland met kapitalistische staten zou kunnen samenleven en handelen.
Slechts voegde hij er bij: zelfs wanneer wij ons dan van alle
propaganda, enz. verre zouden houden, dan zullen de kapitalistische
regeeringen het toch onverdraaglijk vinden, dat alleen het feit, dat
wij er zijn, op de arbeiders van West-Europa als een voorbeeld werkt.

Minister Tsjitsjerin maakte dan in den loop van ons onderhoud de
opmerking, dat Rusland gaarne weer handelsbetrekkingen met
West-Europa wil aanknoopen.

Verder over den vrede sprekend, vroeg ik of er niet twee soorten
oorlog waren, die nu tot een eind gebracht moeten worden, n.l. de
oorlog met Koltsjak en Denikin, met de tsaristische tegenrevolutie,
en die met Polen en Litauen. De minister antwoordde: Polen voert den
oorlog niet direct met ons, maar met sovjet-Litauen, den staat waar
wij bevriend mee zijn. Want er is een rood en een burgerlijk Litauen,
die met elkaar strijden, en tegelijkertijd strijden beiden tegen
Polen. Met sovjet-Litauen is ook Wit-Rusland verbonden. Hierbij, zoo
ging de minister voort, moet ik opmerken, dat Litauen en Wit-Rusland,
evenals Letland, Estland en de Oekraine, door ons terstond als
zelfstandige sovjet-republieken erkend en als bevriende mogendheden
beschouwd werden, bij welke wij vertegenwoordigers hebben. Daar wij
gelijke belangen hebben, hebben wij een militair verbond met hen
gesloten. Ik moet er hierbij echter den nadruk op leggen, dat wij
deze staten noch gevormd, noch veroverd hebben, dat zij hun revolutie
op eigen houtje hebben gemaakt en dat wij pas later ons verbond met
hen hebben aangegaan.

Ik vroeg toen, of, wijl Rusland zichzelf steeds een federatieve
republiek noemt, er reeds een federatief lichaam bestaat, en tot
hoever die republiek zich zal uitbreiden.

Neen -- luidde het antwoord -- de vertegenwoordigers van de centrale
uitvoerende comités van de verschillende sovjet-republieken, vormen
een voorloopige vergadering, die thans in Moskou bijeen is, om
gemakkelijker te kunnen onderhandelen.

Wat de aziatische volken betreft, moet ik opmerken, dat wij alle
vroegere verdragen van de Tsaristische regeering met Perzië, China,
Mongolië, enz. hebben prijsgegeven, en dat wij het recht van
zelfbeschikking van al die landen hebben erkend.

Door deze vraag kwamen wij vanzelf op het belangrijke punt der
economische noodzakelijkheid die er ook voor sovjet-Rusland bestaat,
om ijsvrije havens te krijgen. Deze quaestie is, naar het mij --
interviewer -- voorkomt, de belangrijkste van de geheele vredesvraag,
want het is en blijft waar, dat Rusland havens noodig heeft. Maar aan
den anderen kant hebben die havens weer Rusland noodig als
achterland. Ik vroeg dan ook aan den minister of hij zou toestemmen
in vredesvoorwaarden, die Rusland van de zee zouden afsnijden.

Ja -- luidde het antwoord -- welke voorwaarden wij zullen stellen als
het tot een conferentie komt, kan ik thans niet zeggen. Het lijdt
geen twijfel, dat de Letten zelf bolsjewistisch gezind zijn en dat,
zoodra de buitenlandsche bezetting uit Letland vertrekt, het land
weer bolsjewistisch zal zijn. Economisch hebben wij elkaar noodig.
Riga zoomede de Oekraine hebben in economisch opzicht de verbinding
met ons noodig, evengoed als wij die zelf noodig hebben.

Zal -- vroeg ik verder -- de oorlog nog lang duren?

Ja, dat moet u aan de entente en aan de Japanners vragen. Wij zijn
steeds te allen tijde tot den vrede bereid. De vorming van ons leger
heeft ons groote moeite gekost en de aanvallers hebben ook in den
beginne eenige successen behaald. Maar zoo spoedig wij een voldoende
macht tegen hen in het veld zonden, viel het leger van onze vijanden
uit elkander, zooals dit b.v. het geval is geweest met de strijdmacht
van Koltsjak, die thans reeds tot ver in Siberië is teruggeweken, bij
welken terugtocht zijn leger tot totale desorganisatie vervallen is.
Hetzelfde zal met Denikin gebeuren.

Thans wilde ik van den minister weten, wat hij over West-Europa
dacht: of het daar tot een omwenteling zooals in Rusland zou komen,
en of die omwenteling zich in eens zou voltrekken of wel zou
geschieden in verscheiden elkaar opvolgende vormen. Maar op die vraag
ontving ik geen beslist antwoord, want de minister zeide, dat het
moeilijk was, daaromtrent voorspellingen te doen. Wel geloofde hij,
dat zoowel in Frankrijk als in Engeland zooveel gistingskiemen
verzameld waren, dat een hardhandige, revolutionnaire uitbarsting
moeilijk zou kunnen worden vermeden. Hij geloofde niet, dat het den
regeeringen zou kunnen gelukken de haar gestelde, reusachtige
problemen tot oplossing te brengen en de arbeiders tevreden te
stellen.

Ten slotte vroeg ik nog iets, dat op een geheel ander gebied
betrekking had, en het antwoord op die vraag luidde 'zeer
geruststellend: "alle schilderijen, ook  d i e  i n  d e
E r m i t a g e ,  zijn goed bewaard gebleven."

De vraag of het wel waar was, dat de vrouw in Rusland was
"gecommuniseerd" heb ik enkel meegedeeld; want het antwoord daarop
wist ik al. De sovjets hebben eenvoudig het burgerlijke huwelijk
ingevoerd, verder niets. Ook de Kerk heeft men volkomen
gerespecteerd; enkel heeft men de ondersteuning van den Staat aan de
Kerk afgeschaft en volledige gewetensvrijheid ingevoerd. De kerken
als particuliere vereeniging en het kerkelijk gezag van den Patriarch
zijn volkomen onaangetast gebleven.

                              *
                            *   *



             EEN BEZOEK AAN BOLSJEWISTISCH RUSLAND

                                  Berlijn, 30 Augustus, 1919

Nu ik weer in Berlijn terug ben en in een zindelijke hotelkamer zit
te werken, nu ik mij weer vrij kan bewegen zonder steeds gevolgd te
worden, komt het mij als een droom voor. Ik moet er nog aan wennen
dat ik weer een vrij mensch ben, dat die drukkende last is
weggevallen en dan, dat alles hier zoo zindelijk is, dat ik weer eens
rustig kan slapen. Want dat is eigenlijk bij alle moeilijkheden die
ik op mijn tocht heb ondervonden, van 14 Juli af, toen ik Warschau
verliet, het allerergste geweest, het ongedierte, eerst in Polen,
later in Rusland.

Het was nu en dan om gek te worden, luizen, vlooien en wormen. In al
die weken heb ik, behalve in het regeeringshotel te Moskou, dat zeer
zindelijk was, bijna geen nacht rustig geslapen, en dat maakte dat ik
op het laatst bijna geheel op mijn zenuwen moest leven.

Tot mijn groot leedwezen heb ik thans gemerkt, dat mijn brieven uit
Molodetsjno en Wileika Nederland niet bereikt hebben, en dat het
laatste levensteeken, dat men van mij ontving, de brief uit Bogdonow
was.

Nadat ik telegrafisch mijn hoofdindrukken uit Rusland heb
weergegeven, wil ik thans een geregeld verhaal doen van de reis naar
Moskou, en welke moeilijkheden ik allereerst in Polen te overwinnen
had om door het front te komen, want de poolsche commandanten van het
front, hoewel zeer vriendelijk en beleefd, en gehoorzamend aan het
bevel uit Warschau om mij te helpen naar Rusland te komen, maakten
toch vele bezwaren, waarbij kwam dat zij, wetend dat ik naar het
vijandige kamp toog, natuurlijk zeer achterdochtig waren, en mij zoo
weinig mogelijk vertelden van hun operaties.

Na een paar dagen ging het echter al beter en kregen ze wat meer
vertrouwen in me, zoodat ik nu in staat ben, u een vrij geregeld
verhaal te doen van de poolsche operaties in Wit-Rusland, die
eindigden met de verovering van Minsk.

Het tragische toeval wil, dat daar waar een paar jaar te voren de
millioenenlegers der Russen en Duitschers elkaar bekampten, thans een
soort guerrillaoorlog gevoerd wordt met evenveel honderdtallen
soldaten als er vroeger millioenen stonden.

Van een gesloten front was dan ook nergens sprake, behalve aan de
hoofdverkeerswegen, maar dat was nu voor mij het moeilijke, dat ik er
juist daar moest trachten door te komen, omdat langs de landwegen de
moeilijkheden te groot waren, voornamelijk ook door het groote aantal
roovers, en, verbaas u niet al te veel lezer, door de wolven, die
voor den eenzamen reiziger een groot gevaar opleveren. In de buurt
van Molodetsjno zijn in den afgeloopen zomer ongeveer 60 personen,
meest kinderen, door wolven gedood.

Zij komen op het oogenblik tot in Oost-Pruisen.

In Molodetsjno was de staf van de poolsche troepenmacht, die van het
noorden tegen Minsk opereerde, ingekwartierd. Als flinke dekking voor
de operaties, was er een front bij Wileika, een 20 KM. voorbij
Molodetsjno aan de spoorlijn Molodetsjno-Polisk, terwijl de tegen
Minsk opereerende troepen bij Krosne stonden, aan de spoorlijn
Wilna-Minsk; daartusschen doorkruisten alleen cavalerie-patrouilles
het terrein, terwijl daar bij de bolsjewiki de z.g.n. groene garde
optrad. Deze wordt gevormd door boeren en deserteurs van het roode
leger, die roovend en plunderend rondtrekken, en zoowel tegen de
Polen als de Russen vechten.

Voor mij bestond dus alleen de gelegenheid te trachten of bij Krosne
of bij Wileika door het front te komen.

Ten einde het wat gemakkelijker voor mij te maken, stuurde de
poolsche generaal in beide richtingen een parlementair naar den
vijand, om mijn komst aan te kondigen en vrijen doortocht te vragen.

Bij Krosne antwoordden de Bolsjewiki, dat ze orders uit Moskou zouden
aanvragen en bij Wileika kwam heelemaal geen antwoord.

Aangezien mijn positie niet zeer aangenaam was, gelet op het
allervuilste kwartier dat men mij bij den dorpsgeestelijke had
aangewezen, en dat n.b. nog het beste was, besloot ik toen het met of
zonder antwoord maar bij Wileika te probeeren.

Nauw was ik daar echter aangekomen of de bolsjewiki deden een hevigen
aanval, en de Polen moesten in allerijl terugtrekken, zoodat ik
gedwongen was mee te vluchten. Wel had ik er nog een oogenblik over
gedacht, om mij gevangen te geven, maar men ried mij zulks sterk af,
omdat ik, de taal niet machtig zijnde, alle kans zou hebben voor een
spion gehouden te worden.

In mijn wagentje, dat ik voor deze gelegenheid gehuurd had, een
eenvoudig boerenkarretje zonder veeren, een z.g.n. panjewagen, met
een klein maar zeer sterk litausch paard, vluchtte ik alzoo in het
holst van den nacht in de richting van Molodetsjno.

Dat was dus een verkeken kans en toen besloot ik mijn geluk te
beproeven in de richting van Krosne. Van dezen tocht af heb ik mijn
dagboek-aanteekeningen kunnen bewaren, en zoo kan ik u thans een
geregelder verslag geven.

                              *
                            *   *



                        MIJN DAGBOEK

                              I

                                  Krosne, 28 Juli

Vanmorgen ben ik hier aangekomen, weer in mijn kleine wagentje hier
heen gehobbeld, met mijn beide koffers.

De spoorlijn functionneert wel, maar heel slecht, zoodat ik wel per
wagen moest gaan langs den grooten russischen heirweg
Wilna--Molodetsjno--Minsk. Een groote, breede laan met prachtige
boomen; er is echter geen spoor van verharding; een paar karresporen,
naast elkaar. Dat is wat men in Rusland, onder den Czaar, verstond
onder een weg 1e klasse. Dergelijke wegen dicht bij de duitsche grens
werden niet verhard.

Krosne, zelf een nest, een met onmogelijke keien bestraat marktplein,
waaromheen wat houten huizen, bijna alle bouwvallig, twee kerkjes,
een orthodox en een katholiek, een station, en dat is alles. De
commandant, als zoovele poolsche officieren, zeer jong nog, voor den
oorlog gymnasiumleeraar, in den oorlog bij het poolsche legioen in
oostenrijkschen dienst opgeklommen tot overste, ontvangt mij wel heel
vriendelijk, maar geeft mij met een raadselachtig lachje toch te
kennen, dat ik nog een paar dagen zal moeten wachten. Het is n.l.
lang niet rustig aan het front.

Ik word ingekwartierd bij den apotheker en gelukkig heeft deze
zooiets als een leeren divan; daarop kan ten minste geslapen worden.

De man heeft het bolsjewistische bewind in volle glorie meegemaakt;
de Polen hebben het dorp n.l. eerst voor twee weken veroverd.

Nu, vroeg ik hem, hoe heb je het gehad. Ellendig, was het antwoord in
gebroken duitsch; ik zelf ben sociaal-democraat, reactionnair ben ik
dus heusch niet, maar zooiets, het is niets anders dan een terreur;
je mag alleen doen wat ze je voorschrijven; een eigen meening is niet
geoorloofd, en dan die geweldige duurte. De loonen zijn wel 10 maal
zoo hoog als onder den czaar, maar de prijzen wel 100 maal.

's Avonds op straat, een luchtje scheppend, het is verbazend warm
geweest, kom ik een paar artillerie-officieren tegen. Wij maken een
praatje, het blijken gewezen actieve oostenrijksche officieren;
direct halen ze me in hun kwartier binnen met de overbekende
oostenrijksche gastvrijheid; er wordt thee gezet, en als ik het doel
van mijn reis vertel, zeggen ze uit één mond: maar man, wat doe je
dan hier. We vallen vannacht de Russen aan. Hier kom je er nooit
door, maar weet je wat, als wij morgen voorwaarts rukken, kun je van
ons wel een paard krijgen, en geef je bagage dan maar mee op onze
bagagekar.

Inderdaad, als ik 's nachts bij een kaars nog wat zit te lezen,
begint niet ver van het dorp 't kanongebulder; er zijn niet veel meer
dan 12 kanonnen van poolschen kant, maar wat kunnen die met elkaar
een leven maken; daar tusschen door 't geweer- en mitrailleurvuur: Ik
zit er een tijd lang naar te luisteren, blijkbaar bieden de
bolsjewiki hardnekkigen tegenstand, want naar het geluid te hooren,
schiet de aanval niet hard op.

                              *
                            *   *



             Aan het poolsch-bolsjewistische front

                              II

                                  Radoskowitsj, 29 Juli

Vanochtend in Krosne uit een lichten slaap ontwakend, hoorde ik
plotseling van alle kanten in het dorp schieten.

Daar zal je het hebben, dacht ik bij mij zelf, de aanval is mislukt,
en inplaats dat de Polen voorwaarts gaan doen de Russen het.

Een oogenblik was ik besluiteloos wat te doen; toen klonk boven het
geweervuur uit 't geronk van een vliegtuigmotor, nog voor ik echter
iets had kunnen doen, een paar keren heftig suizen, een paar doffe
slagen niet ver van mijn kwartier af en niet dicht bij ook.

Het schieten hield ineens op en alles bleef stil, terwijl het
motorgeronk steeds zwakker werd.

Ik had dus een vliegeraanval meegemaakt. Het was nog erg vroeg, en
daarom besloot ik maar niet te gaan kijken; van slapen zou evenwel
niets meer komen, want een oogenblik later kwam een ordonnans mij
mededeelen, dat de artillerieofficieren over een uur opbraken en dat
een paard voor mij gezadeld werd. Dat liet ik mij geen tweemaal
zeggen en zoo werd ik weer ineens oorlogscorrespondent. Het was een
heerlijk gevoel weer eens een paard tusschen de knieën te hebben en
zoo draafde ik achter den artilleriecommandant mee naar voren, over
het slagveld van dien nacht, en onderweg vernam ik, dat de Polen voor
Radoskowitsj stonden, dat zij vermoedelijk wel heel snel zouden
bezetten. We draafden langs ontzettend lange treincolonnes, overmatig
lang voor zoo'n betrekkelijk kleine troepenmacht. En toen vertelde de
overste mij, dat de Polen, tot dusver met goede, duitsche en
oostenrijksche, geweren uitgerust, door de Entente gedwongen waren
slechte fransche geweren te nemen omdat zij voor de duitsche wapenen
geen munitie konden krijgen. Zoodat zij thans gedwongen waren,
tijdens den strijd hun troepen van een andere bewapening te voorzien.
In het poolsche leger was men dan ook over de Entente heelemaal niet
erg te spreken.

Het was een prachtige rit. Het landschap in deze streken is
buitengewoon mooi, zacht golvend, en veel groene weiden afwisselend
met donkere dennenbosschen. Het trof mij, dat in deze streken de
boeren overal nieuwe huizen bouwen. De verklaring bleek heel
eenvoudig. Aangezien in het bolsjewistische Rusland de grond
zoogenaamd gecommuniseerd is, houdt het groot-grondbezit, dat hier
zeer aanzienlijk was, op. De boeren vatten nu de communisatie zoo op,
dat ieder voor zich zooveel land in beslag neemt als hij maar krijgen
kan, en de bosschen leveren hem kosteloos materiaal voor zijn huis.
Het model is echter overal hetzelfde. Een groote steenen oven in het
midden en daaromheen drie kamertjes. De oven heeft den vorm van een
liggende L. Op het lange deel kan de heele familie zoowat slapen.

Hoe meer wij Radoskowitsj naderden, hoe sterker het geweervuur werd.
Maar een ons tegemoetkomende gewonde vertelde, dat het dorp reeds
genomen was. En een oogenblik later lag het ook voor ons, en reed ik
met de poolsche troepen het dorp binnen. Ik vond het daarom zoo
belangwekkend omdat ik nu kon constateeren of het waar was, dat de
Polen bij het nemen van een dorp altijd een pogrom op touw zetten,
gelijk men mij van joodsche zijde verzekerd had. Er gebeurde echter
niets van dat alles en het was weer net als bij Riga: de bevolking
haalde de overwinnaars met vreugde binnen, den hemel dankend dat ze
van de bolsjewiki verlost waren. Op het marktplein was 't een drukte
van belang. Eigenlijk net 'n manoeuvretafereel.

Daar stond de generaal met zijn staf en zijn escorte: een eskadron
poolsche lanciers, met hun vroolijk wapperende vaantjes; een batterij
veldartillerie de paarden drenkend, voorbij marcheerende
treincolonnes daartusschendoor, de straatjeugd en natuurlijk de Joden
van het dorp trachtend zaken te doen en sigaretten en eieren te koop
aanbiedend voor een "behoorlijken prijs" van M. 5 per stuk. Alleen
een veldhospitaal met de daarvoor liggende gewonden wees op den ernst
van den toestand. Ik vernam nu ook, dat de strijd nogal bloedig
geweest was en de Polen vrij zware verliezen hadden geleden. De
generaal keek eenigszins vreemd op toen hij mij daar zag verschijnen
en zijn eerste opwelling was dan ook om mij terug te sturen. Maar
gelukkig kon ik hem bepraten en ik kreeg zelfs van hem gedaan, dat
hij mij toestond naar de voorposten te gaan om te trachten toch naar
de bolsjewiki te komen.


                                  Molodetsjno, 1 Augustus 1919

Oeff! ! ! Dat zijn een paar dagen van emotie geweest! Nadat ik den
29sten 's avonds in Radoskowitsj een vrij goed kwartier had gehad bij
den dokter ('t was alleen wat koud, want alle ruiten waren kapot)
toog ik met toestemming van den commandant den volgenden morgen met
een treincolonne naar voren om eindelijk te trachten door het front
te komen. De Polen stonden ongeveer op tien kilometer voor Minsk en
konden er eigenlijk al lang binnen zijn, wanneer dienzelfden avond
geen bevel van de Entente was gekomen, om de operaties stop te
zetten. Van poolsche zijde verklaarde men dit als volgt: de Polen
willen nl. de Beresina als oostgrens hebben en dus feitelijk heel
Wit-Rusland bezetten. Maar nu schijnt de Entente bepaalde beloften
aan Denikin gedaan te hebben, tengevolge waarvan zij weliswaar graag
zag, dat de bolsjewiki terug werden geworpen, maar dit toch liever
niet door de Polen liet doen. Maar, zeiden de Polen, ze kunnen ons
een paar dagen ophouden, per slot van rekening kunnen ons èn de
Entente èn Denikin gestolen worden. Voor mij was dit in elk geval een
mooie gelegenheid om te trachten naar Minsk te komen. Alleen had ik
natuurlijk weer pech, want de bolsjewiki, bemerkend dat de Polen halt
hielden, vielen daarop zelf weer aan en hadden daarbij eenig, zij het
ook kortstondig succes, dat mij echter sterk in mijn bewegingen
belemmerde.

Want toen ik bij de poolsche voorposten aankwam, op een kilometer van
den vijand, bleek het onmogelijk door de linies te gaan. Er werd te
veel geschoten. De bataljonscommandant verzekerde mij dat het den
volgenden dag wel rustiger zou zijn. "Blijf nu maar vannacht hier
slapen -- zeide hij -- dan zal het morgenochtend wel lukken." Zoo
werd ik dien nacht ingekwartierd in Sloboda, 'n heel uitgestrekt dorp
van ongeveer twee kilometer lang, en vrij dicht achter het front. In
plaats echter dat het geweervuur minder werd, werd het steeds
sterker. Ik woonde ongeveer in het midden van het dorp, had me voor
een behoorlijken prijs wat eten laten klaarmaken, wat aardappelen,
brood en gekookte melk, en zat nu bij een kaarsje te lezen, want van
slapen was in deze woning geen sprake, om de u nu zoo langzamerhand
wel bekende reden. Zoo luisterde ik ook naar het vuren, dat almaar
heftiger werd. Het begon te dagen, toen ik buiten haastig hoorde
loopen. Ik ging eens kijken en ik zag toen tot mijn groote verbazing,
dat het andere eind van het dorp al in brand stond. Wat nu te doen?

Aangezien het nog vrij donker was, besloot ik maar kalm te blijven
waar ik was en eerst den dag af te wachten. Het gevecht nam aan alle
kanten toe en zoo nu en dan viel zelfs een projectiel in de
dorpsstraat. Nauwelijks was de zon doorgebroken en wilde ik de zaak
eens gaan bekijken, toen een voorbijsnellend poolsch officier mij in
het duitsch toeriep "maak dat je weg komt, het dorp is bijna
omsingeld. Alleen de weg naar Radoskowitsj is nog vrij." Daar stond
ik nu voor het moeilijke geval. Wat nu te doen? Blijven en mij
gevangen laten nemen of niet? Ik weifelde een oogenblik heel sterk,
maar per slot van rekening durfde ik het toch niet aan. Daarbij kwam,
dat ik nu overal de poolsche troepen zag terugtrekken en de
eigenaardige uit alle krijgskundige leerboeken bekende fatale invloed
der terugtrekkende massa zich ook bij mij deed gevoelen; dus trok ik,
zoo snel als ik kon, met mijn bagage op mijn rug, met de troepen mee.
Maar mijn bagage was me toch te zwaar. Ik hield het niet uit en juist
wilde ik alles wegwerpen, toen ik nog net bijtijds een wagentje
snapte waarop ik mezelf en mijn bagage plaatste. In draf kwam een
veldbatterij voorbij, de mannen in hun hemd, zonder hoofddeksels,
vuil, met gejaagde gezichten: op een der caissons lag een doode, die
nog in allerijl was meegesleept.

De commandant reed naar mij toe en riep: "nou kameraad, dat was nog
net bijtijds. Ik heb alles achter moeten laten. Maar geef me jouw
revolver, jij hebt er toch niks aan als je gevangen genomen wordt. 't
Is zelfs beter dat je er dan geen hebt." Daar was veel waars in en
zoo reikte ik hem mijn browning. Hij vroeg me nog even "waar moet ik
hem terug bezorgen als ik het overleef?" Ik dacht snel na:
"nederlandsche consul in Warschau." En weg was hij. De koetsier was
gelukkig nogal handig, want het eischte eenige kennis van zaken, om
onder de vrij hevig geworden granaatkartets-regen zoo gedekt mogelijk
door het terrein te komen. Maar plotseling stootte ik op den
bataljonscommandant, die heel rustig aan den kant van den weg zat, en
mij toeriep: "haast je maar niet, de bolsjewiki trekken al weer
terug." Ziezo, dat had ik tenminste al weer meegemaakt, maar de kans
om naar Minsk te komen, bleek toch verkeken. Mijn gemoedstoestand was
niet van de beste: niet geslapen, moe, hongerig; ik dacht er
eigenlijk sterk over om de zaak maar op te geven. Het ergste was, dat
ik er eigenlijk heelemaal geen gat meer in zag en als een droevig
beeld der wanhoop zat ik daar aan den weg naast den commandant. Toen
ik hem mijn nood klaagde, antwoordde hij: "weet je wat je doet, ga
zoo gauw mogelijk naar Wileika, ik weet toevallig, dat het daar een
paar dagen rustig zal blijven." Ik volgde dien raad en keerde in mijn
wagentje terug naar Molodetsjno, vanwaar ik nu zou trachten morgen of
overmorgen door het front te komen.

                              *
                            *   *



                Door het bolsjewistische front

                             III

                                  Slavino, 3 Augustus

Gistermorgen nog zeide de poolsche commandant in Wileika tegen mij:
"m'n goeie man, ga maar gerust naar Warschau terug. Je komt er toch
niet door, en als je erdoor komt, word je doodgeschoten." Intusschen
ben ik erdoor en voorloopig ten minste nog niet doodgeschoten.
Integendeel heeft men mij tot dusver heel vriendelijk ontvangen.
Gisterenmorgen vroeg reed ik in een wagentje naar de poolsche
voorposten, waar een mij bekend poolsch officier commandant was, en
we besloten samen, dat het maar gewaagd moest worden. Er werd een
boerenjongen uitgestuurd met een briefje en een witte vlag om onze
komst aan te kondigen en een voerman gezocht om me door het front te
brengen. Bijna was de geheele tocht nog in het water gevallen, want
opeens barstte een geweldig mitrailleur- en geweervuur los, dat
echter spoedig weer bedaarde en veroorzaakt bleek te zijn door mijn
terugkeerenden parlementair, die vergeten had de witte vlag zichtbaar
in de hoogte te steken. Toch was het van dit oogenblik niet meer
rustig en het bleek dat ongeveer 1 KM. van de plaats waar ik erover
wilde, de bolsjewiki aan 't aanvallen waren. Om dat te keeren kreeg
mijn luitenant bevel ook aan te vallen en daarom zei hij tegen mij:
"amice, maak nu gauw dat je erover komt; ik zal 15 minuten wachten,
maar dan moet ik ook van leer trekken."

Haastig pakte ik m'n bagage bij elkaar, bond m'n helaas niet al te
schoonen zakdoek aan een boomtak en reed erop los, nadat mijn voerman
met het oog op het schieten nogmaals zijn tarief verhoogd had.

't Was een mooie, warme zomermiddag. Het landschap lag licht golvend,
met heel veel zwaar hout, alleen vlak voor de stelling een klein open
vlaktetje met een paar armzalige hindernissen.

Ik zat op mijn koffers in het wagentje, mijn witte vlag boven het
hoofd, en om vijf minuten over drieën passeerde ik de poolsche linie,
terwijl de commandant die me tot zoover gebracht had, me nog nariep:
"over tien minuten ben je weer uitgeplunderd bij ons terug."

Het was, terwijl ik daar zoo alleen voortreed, en door Niemandsland
trok, toch wel een eenigszins eigenaardig gevoel, een mengeling van
angst en nieuwsgierigheid, omtrent het lot dat me te wachten stond.
Na ongeveer tien minuten stonden er plotseling drie mannen midden op
den weg voor me. Ik schrok even, want ze hadden geen witte vlag bij
zich en ik zwaaide dapper mijn zakdoekje, en maakte aanstalten om als
ze hun geweer op mochten heffen, m'n wagen en bagage kalm in den
steek te laten en hard terug te loopen. Zulks bleek echter niet
noodig. De drie bolsjewiki bekeken mij nieuwsgierig, ik gaf hun een
hand, presenteerde hun sigaretten en zei m'n twee uit het hoofd
geleerde zinnetjes op "Ik ken geen russisch; breng mij naar den
commandant."

Ik was heelemaal niet gerust, dat ze niet even zouden gaan
debatteeren of ik wel toegelaten zou kunnen worden, want ik dacht aan
het aanvalsplan van den poolschen commandant, maar gelukkig ging
alles heel vlot en tien minuten later stond ik in een boerenwoning
voor den russischen bevelhebber. Deze verstond enkele woorden
duitsch, en gaf me te verstaan, dat hij me zoo snel mogelijk naar
achteren zou laten brengen en dat hij het te druk had om zich met mij
te bemoeien. Ondertusschen werd ik aangestaard door de
bolsjewistische soldaten, echte Slaventypen met lange, blonde haren,
de meesten nog in de oude tsaristische uniform, met op de borst het
onderscheidingsteeken van het roode leger, n.l. de vijfpuntige roode
ster, waarin een gekruiste sikkel en hamer met daaromheen een
zilveren lauwerkrans. Ik had de voorzorg genomen, een goeden voorraad
sigaretten mee te nemen en verdeelde deze direct onder de soldaten,
't geen blijkbaar in goede aarde viel. In dat opzicht onderscheidden
ze zich niet van hun poolsche vijanden.

Ik kreeg weer een soldaat mee en werd weer meer naar achteren
gevoerd. Zoodoende kwam ik bij den bataljons-commandant terecht, die
ook alweer in een boerenwoning te midden zijner soldaten en een
alleronbeschrijflijksten hoop vuiligheid troonde. De menschen waren
allervriendelijkst, dat moet ik zeggen, noodigden mij uit plaats te
nemen, waaraan ik vol innerlijke wanhoop, wegens de legerscharen
ongedierte, voldeed. Ik kreeg thee, de commandant mijn sigaretten, en
intusschen werd mijn pas bekeken. Van de discipline kreeg ik een
hoogst eigenaardig idee, want wat de commandant ook zei, de soldaten,
die buiten zaten, kwamen me allemaal bekijken, zoodat het kleine
boerenkamertje overvol menschen was. Ze bekeken over den schouder van
den commandant m'n pas en toen ze m'n sigaaraansteker gezien hadden,
moesten ze hem allemaal bekijken. Kortom, een joviale geschiedenis,
maar van een militair standpunt bezien een bende. Eindelijk werd het
den commandant toch te kras en, geholpen door zijn adjudant,
ontruimde hij op eenigszins hardhandige wijze het lokaal, -- waarbij
ik het sterke vermoeden kreeg dat deze majoor onderofficier in het
leger van den Tsaar was geweest, -- en begon toen met z'n adjudant
een rapport op te stellen. Dat scheen hun nogal eenige moeite te
kosten, maar na eenigen tijd waren ze er toch in geslaagd eenige
foliovellen vol te pennen. Er werd weer een ordonnans geroepen, er
kwam weer een wagentje voor en wederom trok ik verder.

Ditmaal reed ik een uur lang door een dicht dennebosch en ik was
blij, met het oog op de wolven, dat mijn geleider tenminste goed
gewapend was. Het regimentscommando, waarheen ik nu gebracht werd,
bleek gevestigd in een baanwachtershuis. De scènes van het
bataljonscommando herhaalden zich ook hier en ik kon bij de
verzamelde soldaten een groote, ofschoon niet onwelwillende
belangstelling in mijn persoon constateeren. Ik kon bij het verhoor
door den regimentscommandant door de open ramen naar buiten kijken en
toen verscheen er plotseling op de spoorlijn een gepantserde trein,
die vlak tegenover het baanwachtershuis halt hield. Daaruit stapte,
gelijk mij de commandant mededeelde, de politieke commissaris der
divisie, die beslissen zou, of ik door mocht gaan of niet; in het
roode leger staat n.l. naast elken commandant een politieke
commissaris, die zijn gangen controleert en zijn bevelen moet
goedkeuren, voordat ze uitgevoerd worden. Het spreekt natuurlijk
vanzelf, dat de commissarissen eigenlijk de eenige menschen zijn, die
wat in de melk te brokken hebben. En zoo moest thans de commissaris
van de divisie over mijn lot beslissen. Er werd druk getelefoneerd,
weer groote vellen papier vol geschreven en het resultaat was, dat ik
met den commissaris in den gepantserden trein naar het noorden toog.
Dat was een prachtige tocht. Ik zat boven op de locomotief, want in
den trein was het te warm. Ik zat me zelf daar te verkneukelen, dat
het mij gelukt was tot zoover door te dringen. Het was ondertusschen
vrij laat geworden en al spoedig begon de duisternis te vallen en
werd de tocht fantastisch. Daar de locomotief met hout gestookt werd,
sloegen groote roode vlammen uit den schoorsteen, die een eigenaardig
licht wierpen op de vierkante sombere massa der gepantserde wagens,
die met groote vaart langs den spoorweg reden, waar geen enkel
licht-signaal brandde. Iedereen hing dan ook buiten den wagen om uit
te kijken. Plotseling hield de trein halt en bleken we naast een
anderen trein te staan, de commandotrein, waarin de divisiecommandant
verblijf hield. Ik werd natuurlijk bij den divisie-commandant
gebracht, maar deze bleek net rapport te houden, zoodat ik even moest
wachten. Op tafel lag een groote kaart, waarop de poolsche linies
aangegeven waren, en ik kon heel duidelijk zien dat ze hier en daar
volkomen onjuist waren geteekend; zoo ontbrak elke aanduiding van een
flankmarsch, dien de Polen bezig waren van uit Wilna te ondernemen.
Het toeval wilde, dat op het rapport eenige berichten voorkwamen, die
juist handelden over die poolsche beweging. Het scheen vrij
onverwacht te komen en niet iedereen geloofde daaraan, en vermakelijk
was het voor mij, den buitenstaander, dat allen zich in het gesprek
mengden, en den armen divisiecommandant overstelpten met op- en
aanmerkingen. Daar werd me duidelijk, hoe het mogelijk was dat
duizend Polen zesduizend bolsjewiki hebben verslagen. Hier kreeg ik
een groot papier, waarop in het russisch geschreven scheen te staan,
dat ik permissie had om naar Smolensk te trekken. Maar aangezien de
trein eerst den volgenden dag vertrok, werd me een bed in den trein
aangewezen, waar ik kon slapen.

Hetgeen ik nu ga vertellen, geldt voor alle russische
spoorwegcoupé's, en om niet te eentonig te worden, zal ik het maar
niet steeds herhalen. Toen ik vijf minuten even rustig een sigaret
zat te rooken liepen de wandluizen over mijn kleeren. U kunt
begrijpen, wat er van slapen onder dergelijke omstandigheden kon
komen. Men bracht mij een vrij behoorlijk maal: aardappelen met
vleesch en een homp brood, van het soort zooals ik het in heel
Rusland heb aangetroffen, en dat, ofschoon het nog tien keer slechter
is dan ons oorlogsbrood, in den vrijen handel 50 roebel per pond
kost. Ik gevoel me hier verplicht, even een kleine uiteenzetting te
geven over het russische geld. In de eerste plaats is de oude
Tsaarroebel, die in het buitenland 'n ietwat hoogeren koers heeft dan
de mark, in omloop. Ofschoon al het russische geld dezelfde waarde
heeft, willen de boeren toch alleen met Tsaarroebels betaald worden.
Daarnaast heeft men het tijdens de eerste revolutie uitgegeven
Doema-geld in biljetten van 1000 en 250 roebel, die de helft van den
Tsaarroebel waard zijn, en voorts Kerensky-biljetten van 20 en 40
roebel, die als naamkaartjes aan elkaar gedrukt zijn, zoodat je
ongeveer met meters geld betaalt. De boeren, die zeer veel geld
verdiend hebben in den laatsten tijd, berekenen de Kerensky's bij het
gewicht. Het door de sovjetregeering in omloop gebrachte geld,
eensdeels uit bankbiljetten, anderdeels uit overgedrukte postzegels
bestaande, heeft in het buitenland in het geheel geen waarde, maar
wordt in Rusland in de groote steden overal aangenomen. Terwijl ik in
mijn coupé zat af te wachten wat er verder met me gebeuren zou, kwam
er een commissaris bij me, die uitstekend duitsch sprak, en vroeg me
wat ik nu eigenlijk in Rusland kwam doen. Hij begon vreeselijk op de
sovjet-regeering te schelden, zoodat ik direct dacht: "o, dat is een
valstrik, om me er in te laten loopen." Ik antwoordde dus "u bent
hier commissaris en dan begrijp ik niet, dat u u zoo over de
regeering uitlaat." Toen fluisterde hij mij toe "wacht maar eens, en
kijk eens wat hier gebeurt. We mogen geen eigen meening hebben,
moeten maar alles goedvinden, wat zij in Moskou bevelen, persvrijheid
bestaat er niet, het volk wil vrede en brood en het krijgt geen van
beide." Ik vond het geheel eigenlijk heel lastig, want ik wist
natuurlijk heelemaal niet, wat die man eigenlijk voor had. Daar hij
echter lang niet de eenige was, die zich zoo uitliet, en ik later
veel meer van dergelijke klachten kreeg, geloof ik bij nader inzicht
wel, dat hij het oprecht meende.

De commissaris, die mij gebracht had, bleek in denzelfden coupé te
wonen als ik. Hij verstond helaas geen duitsch. Het was een heel
vriendelijke man, die mij buitengewoon aardig behandelde, gewezen
arbeider uit Petersburg, voor wien Trotzky en Lenin halve goden waren
en die de russische kranten van a tot z spelde, en onvoorwaardelijk
geloofde wat er in stond. In het gesprek, dat ik, door middel van een
tolk, met hem voerde, gaf hij onomwonden toe, dat de russische
sovjetregeering alleen te redden was, als er in Europa ook revolutie
kwam.

                              *
                            *   *



                       Naar Smolensk

                             IV

                                  Polosk, 5 Augustus 1919

Gisteravond ben ik onder geleide van een jeugdigen sovjetcommissaris
hierheen gekomen en ben verplicht in dit ellendige nest bijna een
geheelen dag te wachten om den trein naar Smolensk te kunnen krijgen.
Op de groote route Dunaburg--Polosk--Witebsk--Smolensk--Moskou gaat
maar een trein per dag, met een gemiddelde snelheid van 20 Kilometer
per uur. Zooals men weet is de russische spoorbreedte grooter dan in
West-Europa. Dat maakt, dat de spoorwegwagens ook breeder zijn en
daardoor meer comfortabel. Hoewel de wagens op het oogenblik
verbazend vuil en verwaarloosd zijn, kan men toch nog heel goed zien,
dat in het Tsarenrijk voor den oorlog het reizen zeer gemakkelijk
geweest moet zijn, voornamelijk doordat er met het oog op de lange
trajecten voor iederen reiziger, tot zelfs in de derde klas door het
opklappen der zitplaatsen, een ligplaats was. Op het oogenblik is
daar geen sprake meer van. Integendeel, het woord overvol is nog te
zwak om aan te geven, hoeveel menschen er met een trein meereizen, ze
hangen er zelfs tegen aan als bijenzwermen. In iederen trein is een
gereserveerde 1e of 2e klas wagen, bestemd voor commissarissen en
militaire autoriteiten. Heeft een gewoon sterveling ongeveer zes
papieren noodig om te kunnen reizen, de gelukkigen die in zoo een
gereserveerden wagen mogen plaatsnemen, hebben zich tenminste van
tien paperassen moeten voorzien.

Voor gewone burgers is het reizen dan ook bijna onmogelijk. De fout
zit hem niet in het gebrek aan wagens, want op elk station staan er
honderden doelloos door het gebrek aan bruikbare locomotieven. Alles
wordt op het oogenblik met hout gestookt en dientengevolge kan het
gebeuren, dat de trein plotseling halt houdt en de machinist met een
bijl het bosch ingaat om wat brandstof te halen. Men heeft voor mij
getelegrafeerd om te zorgen, dat ik overal een gereserveerden coupé
zou krijgen. Men is dus wel zeer vriendelijk, maar gisteravond moest
ik wel met den mij begeleidenden commissaris in de derde klas plaats
nemen, omdat er geen andere wagens waren. Om het mij nu toch
makkelijk te maken, werd een ligplaats voor mij gereserveerd en
daartoe een achttal andere menschen van hun plaats verjaagd, die ook
heel goedmoedig op zij gingen.

Ook mijn commissaris, een jongen van achttien jaar, zorgde ervoor,
dat hij het zoo makkelijk mogelijk kreeg. Ik vond het pijnlijk en
wilde mij met een bescheidener plaats tevreden stellen, doch de
commissaris zeide: "laat dat stomme volk nu maar op zij gaan, ik wil
slapen." Nou, dacht ik bij mij zelf, ik kan merken, dat ik hier in
een democratisch land ben; maar het zou nog mooier worden. Op een
gegeven oogenblik werden twee gewonden binnengedragen, een met een
zware beenwond, de andere aan den hals gewond. Toen wilde ik toch
niet blijven liggen en bood een gedeelte van mijn bank aan de
gewonden aan. Dit wekte de woede van den commissaris op, die dat
absoluut onnoodig vond, en dan ook kalm bleef liggen, zonder er aan
te denken, het den gewonden ook maar iets gemakkelijker te maken. Ik
geloof niet, dat een ander volk dan het goedmoedige russische een
dergelijke behandeling verdragen zou hebben. Typeerend lijkt mij deze
scène echter wel. Het volk, dat zich jarenlang door de ambtenaren van
den Tsaar heeft laten trappen, kromt zich thans geduldig onder het
juk der communisten. Dat het begint te gisten, meen ik niettemin te
mogen opmaken uit het volgende: vanochtend ontmoette ik toevallig in
de wachtkamer van het station een paar soldaten van het roode leger,
die vroeger in Amerika geweest waren. Het leek mij een welkome
gelegenheid om eens iets naders te hooren. En dat bleek het ook
inderdaad. "Ja," zeiden die mannen tegen me, "het is niets gedaan
tegenwoordig, ze hebben ons vrede en brood beloofd. En waarvoor
vechten wij eigenlijk? Omdat wij engelsch met u praten, kunnen wij
het nu eens zeggen. Want er zijn hier zoo veel spionnen, dat als we
onder kameraden zijn, wij nooit iets durven zeggen, uit vrees
verraden te worden. De helft deserteert dan ook." Het gesprek duurde
echter niet lang, want mijn commissaris kwam al spoedig
tusschenbeide, daar hij niet kon velen dat ik een taal sprak, die hij
niet verstond, aangezien hij alleen maar het duitsch machtig was.

De russische stations zijn wel aardig ingericht. Overal staan groote
gemetselde ketels, waar warm water te krijgen is. Iedereen heeft een
keteltje bij zich, waarin hij dan zijn thee zet, waarbuiten een Rus
blijkbaar niet kan. Doordat Rusland vrijwel van Siberië is afgesneden
heerscht groot gebrek aan thee, waaraan men is tegemoet gekomen, door
het op groote schaal vervaardigen van kunstthee, een eigenaardig
product van mij onbekende samenstelling, dat echter niet slecht
smaakt en werkelijk eenigszins aan thee doet denken. Op de kleinere
stationnetjes (de trein stopt overal) is alles te krijgen, aangezien
de boeren daar met hun waren komen aandragen. Zoo kan men er bijv.
eieren koopen voor 40 roebel het stuk.

Polosk heeft een eenigszins europeesch karakter, daar de huizen van
steen zijn, en de straten wel met een liniaal getrokken lijken. Het
is een leelijke stad, die niets schilderachtigs heeft, en geweldig
verwaarloosd is. Overal ziet men nog sporen van de duitsche
bezetting. Is hier en daar het plaveisel belangrijk verbeterd, is een
brug behoorlijk hersteld, dan kan men er zeker van zijn dat daar
duitsche pioniers gewerkt hebben. De bolsjewiki zelf doen niets. Nu
hebben ze ook weinig gelegenheid en het gebrek aan materialen is zoo
groot, dat ze hier zelfs het dubbel spoor opbreken om aan wat rails
te komen, teneinde elders herstellingen te kunnen uitvoeren. De halve
bevolking bestaat uit Joden, die allen duitsch spreken. Vandaar dat
het nu en dan net is, alsof je in een duitsche stad loopt. Het
communisme regeert hier nog niet met zijn volle strengheid, want
terwijl overal elders in Centraal-Rusland de winkels gesloten zijn en
vervangen door regeerings-verkoophuizen, waar alleen op kaarten
gekocht kan worden, zijn hier de zaken nog geopend en zelfs heb ik
nog een restaurant ontdekt. Mijn begeleider vond het blijkbaar van
zelf sprekend, dat ik hem het middagmaal aanbood en zoo aten we met
ons beiden een vrij behoorlijke biefstuk met gebakken aardappelen
voor de somma van 48 roebel. Het aardigste was dat de joodsche
waardin, ons duitsch hoorend praten, zich in het gesprek mengde en
zeide: "zijn de heeren Duitschers? Wanneer komen de Duitschers nu
weer terug? Dat was een goede tijd toen de Duitschers hier waren." Ik
had inwendig pleizier om het gezicht van den commissaris. Ik heb hem
voor de aardigheid zijn levensgeschiedenis laten vertellen. Bij het
uitbreken van den oorlog was hij op het joodsche gymnasium in Nisjni
Nowgorod en was toen op den leeftijd van 14 jaar politiek agitator
geworden. Hij vertelde met buitengewone geestdrift hoe hij het land
doorgetrokken was en dat het toch veel aardiger was redevoeringen te
houden, dan op de schoolbanken te zitten. En nu had hij het al
gebracht tot politiek commissaris van een divisie.

Hij vertelde er bij, dat zoo een snelle promotie volstrekt geen
uitzondering was, want zijn broer bijv., die pas 15 jaar was, had
reeds dezelfde functie.

Gelijk ik later ontdekte, vormt deze soort jongens een van de
hechtste steunpilaren der sovjetmacht. De russische studenten zijn
altijd min of meer de revolutionnaire voorhoede geweest; in plaats
zich met sport bezig te houden, zooals in West-Europa, gaan de
leerlingen der gymnasia en de studenten op in de politiek. Zij
beschouwen het als een schande, aan sport te doen. Vandaar dat de
lichamelijke ontwikkeling van de jeugd beneden alle peil is. Ik heb
er heel wat ontmoet op mijn reis en mijn indruk is, dat het absoluut
uit hun evenwicht gebrachte jongelieden zijn. Van democratie is bij
hen geen spoor te vinden. Ze achten zich zoo ver boven de gewone
massa verheven, dat ik mij met verbazing steeds afvroeg: is dat nu
een communistisch land? Geestig vond ik dat zij de geweldige strenge
censuur op de pers altijd verdedigen met de opmerking: "ja, maar, de
groote massa is zoo dom, die kun je niet alles in handen geven." Ik
zou den heer Wijnkoop wel eens willen zien, als men bij ons onder dat
motto de Tribune verbood. Komt men met commissarissen in
Centraal-Rusland, voorzitters van sovjetraden en dergelijke lui in
aanraking, dan voegen zij er gewoonlijk nog wel een argument aan toe,
n.l. dat de niet-communistische pers, ook de sociaal-democratische,
te veel van het kapitalisme afhankelijk is om onpartijdig te zijn,
maar voor het overige zijn hun argumenten precies dezelfde waarmee de
index verdedigd wordt. Vannacht om 2 uur gaat de trein naar Smolensk.
Dan zal het nog wel licht zijn, want wij hebben hier een
allermerkwaardigste tijdbepaling, die vier en een half uur verschilt
van de Midden-Europeesche, zoodat middernacht in Rusland samenvalt
met half acht gewone tijd. Nu begrijp ik ook, waarom indertijd bij de
verovering van Riga iedereen mij vroeg, hoe laat het er toch was.

                              *
                            *   *



                     Op weg naar Moskou

                              V

                                  Smolensk, 7 Augustus

Het gaat langzaam maar toch vrij zeker in de richting van Moskou. Ik
begin mij eenigszins ongerust te maken over mijn vrijheid, aangezien
men mij, nadat ik gisteren den heelen dag vrij heb mogen rondloopen,
vandaag aangezegd heeft, dat ik geïsoleerd zou worden. Ik vroeg
natuurlijk, wat dat zeggen wilde, geïsoleerd, en of dat hetzelfde
beteekende als gearresteerd. Neen, was het antwoord, wij willen
alleen zorgen dat u met niemand in aanraking komt. U mag u vrij op
straat bewegen, maar alleen onder geleide van een onzer soldaten.
Verder heeft men mij mijn papieren afgenomen en mij zeer streng,
ofschoon niet onheusch gevisiteerd. Ja, ik kan wel zeggen dat men mij
met de meeste voorkomendheid behandeld heeft. Er heerscht hier groote
neerslachtigheid, tengevolge van het bericht, dat in Hongarije Bela
Khun ten val is gebracht. Gelijk ik later ontdekte, had de regeering
het volk wijsgemaakt, dat een radenregeering in Boedapest een
overwinning van het sovjetsysteem in Europa beteekende. Om het weer
eenigszins goed te maken bevatten de bladen nu geweldige berichten
over sovjetrepublieken in Canada en Ierland. Als men de hoofdartikels
leest, die ik me altijd laat vertalen, krijgt men den indruk, dat
eigenlijk heel Europa al uit sovjetrepublieken bestaat.

Aan propaganda laat de regeering het dus niet ontbreken. Overal zijn,
dikwijls heel artistiek uitgevoerde, plakkaten aangebracht, met
drastische teekeningen en kernachtige opschriften. Zoo ziet men bijv.
overal een gewapenden arbeider, die vrouw en kind beschermt, met er
onder: "Arbeiders treedt in het roode leger". Of wel een gezicht op
St. Petersburg met er onder: "Arbeiders redt het roode Petrograd"
enz., teveel om op te noemen. Alleen wil ik nog vermelden, dat men
het vooral op Koltsjak gemunt heeft, die afgebeeld wordt met een
kroon op het hoofd, een knoet in de hand en gezeten in een wagentje,
dat getrokken wordt door een officier, een boer en een burger,
terwijl hij over het lijk van een arbeider heen rijdt.

Smolensk, thans vuil en verwaarloosd, is een typisch russische stad.
Zij ligt op een paar heuvels, waardoor de straten verbazend hellen.
Er zijn enkele straten met europeesche huizen en plaveisel, maar voor
de rest zijn het meerendeels houten huizen, waartusschen door een
zeer groot aantal kerken.

Op het centrum ligt nog de zeer goed onderhouden vestingmuur uit den
Napoleontischen tijd. Van dien muur geniet men een prachtig uitzicht
over de stad en omgeving. Het trof mij, dat het op straat vrij druk
was, hoewel de electrische trams al wekenlang niet meer
functionneeren. De vrouwen en meisjes zijn dikwijls zeer elegant
gekleed, vooral de vriendinnetjes der commissarissen zien er heel
aardig uit. De meeste vrouwen dragen het haar kort geknipt, hetgeen
de donkeren wel flatteert, maar de blonden misstaat. Het schijnt
echter minder mode, dan wel het gevolg van de geweldige
typhusepidemie, die het vorige jaar geheerscht heeft. Ik mag niet
nalaten op de credit-zijde der sovjet-regeering te vermelden, dat ze
erin geslaagd is zoowel de geweldige typhus- als de choleraepidemie
die hier van den winter geheerscht hebben, door zeer drastische
maatregelen te onderdrukken. Ook in St. Petersburg, waar de ziekte
nog niet geheel verdwenen is, schijnt de toestand toch minder erg te
zijn, dan men in de buitenlandsche pers voorgesteld ziet. De
mannenkleeding, al ziet men nu en dan wel enkele elegante dandies, is
voor het grootste gedeelte nationaal; velen dragen de russische
blouse met den riem om het midden. Verder wordt heel veel uniform
gedragen, al behoort de drager volstrekt niet tot het leger. Ook
eereteekenen ziet men weer, want Trotzky heeft zich genoodzaakt
gezien, een dapperheidskruis in te voeren.

Ik ben hier ingekwartierd naast het politiebureau bij een weduwe van
een advocaat, wier man en zoon, gelijk ik van een bediende hoorde,
onder haar oogen doodgeschoten zijn. Hij vertelde mij er echter bij,
dat dergelijke dingen niet meer gebeuren en dat op het oogenblik
volkomen orde heerscht. Alleen het geheime comité tot bestrijding der
tegenrevolutie, spionnage en sabotage, treedt zeer draconisch op.

Het arresteert en vonnist in het geheim als een ouderwetsch
veemgericht; zelfs hooge commissarissen zijn er niet veilig voor. Het
is het lichaam, dat op het oogenblik de terreur uitoefent en alle
macht in handen heeft. Merkwaardiger wijze zijn het bijna uitsluitend
Letten, die ertoe behooren. Wat de Kozakken voor den Tsaar waren,
zijn de Letten voor Sovjet. De Groot-Russen zooals ik ze heb leeren
kennen, zijn een aardig, gewillig en gemoedelijk volk, dat zich heel
gemakkelijk Iaat regeeren. De Letten daarentegen zijn achterdochtig
en wreed, en maken een ongunstigen indruk.

Men heeft het er in het buitenland zooveel over dat de meerderheid
der communisten Joden zijn. Dit is niet geheel en al juist, hoewel
niet te loochenen valt, dat een groot deel der commissarissen joodsch
zijn. Dit komt echter meer doordat de joden nu eenmaal opportunisten
zijn, zij gaan mee, tenminste voor een groot deel, met de partij die
regeert. Op het oogenblik zijn de communisten baas in Rusland en
daarvan profiteeren zij. Valt echter het sovjetbewind, zooals ik het
in Riga heb meegemaakt, dan zijn zij de eersten, die den overwinnaar
met gejuich begroeten. Iemand heeft mij eens gezegd: "wanneer de
tegenrevolutie in Rusland uitbreekt, dan zal het uitdraaien op een
groot pogrom." Dat is best mogelijk, maar ik geloof toch meer dat,
als werkelijk de sovjetregeering het niet langer kan houden, een
groot deel der Joden de eersten zullen zijn om naar de andere zijde
over te loopen. Want hoe kort ik ook in Rusland ben, ik heb wel
ontdekt dat er een algemeene ontevredenheid heerscht, al geloof ik
nog niet aan een tegenrevolutie, omdat het volk te apathisch is. In
de stations bijv. moeten de menschen wel drie uur wachten tot zij een
plaatsje krijgen, maar heel geduldig staan zij in de rij en laten
zich goedig door de militie, zooals tegenwoordig de gendarmerie heet,
met kolfstooten op hun plaats houden. Zonder eenig gemor laten zij
zich trappen. Ik heb altijd gedacht dat het woord "nitsjewo" een
boekenuitdrukking was. Maar het ligt werkelijk in ieders mond
bestorven. Ik wachtte vandaag op mijn commissaris, die mij gezegd had
dat hij direct zou komen. De bediende, van wien ik u boven reeds
sprak; die zag dat ik ongeduldig werd, nadat ik drie uur had gewacht,
merkte op: "ja, hij heeft wel gezegd, ik kom direct, maar dat
beteekent, dat hij nog wel eens terug komt. Dat is hier de gewoonte,
nitsjewo." Dat kwam er zoo geweldig apathisch uit, dat ik begon te
lachen.

De oude man ging in vrij goed duitsch voort: "ik ben eigenlijk
bloemist en boomkweeker van mijn vak en was tuinman van den ouden
heer hier, die er ook heel veel van hield. Ik ben vroeger ook in
Holland geweest, in Hillegom en Boskoop, maar nu heeft de arme weduwe
een worstmakerij. Ze moet toch leven en nu maak ik al net zoo goed
worst als ik vroeger rozen gekweekt heb. Ze praten nu zooveel over
revolutie, maar de menschen zijn immers hetzelfde gebleven en de
russische boerenarbeider, die bijna niet lezen kan en nooit nagedacht
heeft, dien kan men toch niet in een jaar tot West-Europeaan maken."
's Middags na het eten sprak ik de oude dame in het fransch aan, na
dat ik mij vergewist had, dat mijn bewakingscommissaris deze taal
niet machtig was en bedankte haar hartelijk voor de vriendelijke
wijze, waarop zij mij aan haar tafel ontvangen had. Zeer verrast
antwoordde zij: "u bent dus geen bolsjewiek? Maar hoe durft u zich
dan in het hol van den leeuw wagen? Als ik u een goeden raad mag
geven, vertrek dan zoo spoedig mogelijk weer." Dien middag had ik ook
nog een onderhoud met een invloedrijk commissaris, die den
veelzeggenden naam Potemkyn droeg. Ik had hem te spreken gevraagd,
omdat ik eens wou weten, wat men nu eigenlijk met mij voor had, en of
ik ook ten allen tijde weer permissie zou kunnen krijgen om Rusland
te verlaten. Hij verzekerde mij, dat, wanneer ik mij ten minste van
alle contrarevolutionaire pogingen onthield, ik ten allen tijde weer
terug zou mogen. We kwamen toen verder over het communisme te spreken
en hij erkende, dat de boeren zoo weinig communistisch waren en bijna
allen bourgeois neigingen hadden. Ik dacht bij mij zelf: 90 pct. van
de bevolking hier zijn boeren, dan is dus het aantal communisten wel
bijzonder gering. Ja, zei Potemkyn verder, maar juist die eigenschap
van den russischen boer, om kleinbezitter te willen zijn, maakt dat
de landbevolking op het oogenblik niets van contra-revolutie wil
weten, omdat zij vreest, dat met het Tsarisme het groot-grondbezit
ook weer terug zal komen en zij haar land dus weer kwijt zou raken.
Mij is later nog sterker gebleken, dat deze opmerking eigenlijk de
kern van de zaak raakt. Het is den boeren volkomen onverschillig wie
regeert, wanneer zij maar met rust gelaten worden. Dat ziet Lenin op
het oogenblik ook volkomen in, vandaar dat hij geheel van taktiek
veranderd is, de boeren geheel met vrede laat, en zich verkneukelt,
dat de entente de reactie steunt en zoodoende de boeren bang maakt,
dat zij tengevolge van een overwinning van Koltsjak en Denikin hun
landbezit weer zouden kwijt raken. Het tijdperk van het
groot-grondbezit in Rusland is mijns inziens voorbij, en ik geloof
zeker, dat een aan duidelijkheid niets te wenschen overlatende
verklaring der entente in deze richting, het lot der sovjet-regeering
zou bezegelen.

Geheel Oost-Europa is agrarisch en de groote omwenteling die daar
heeft plaats gehad, de grootste na de afschaffing der lijfeigenschap,
is dat het groot-grondbezit verdwenen is. En het is wel opmerkelijk
dat zij, die door dik en dun het communisme hebben willen invoeren,
niets anders bereikt hebben dan een verkleinburgerlijking der groote
massa. Daarom kan ik met zekerheid zeggen, dat in deze streken voor
het communisme en het socialisme geen plaats is. Zeker niet op het
platte land, en het is wel typisch dat de sovjetmacht, de macht der
communisten, zich op het oogenblik staande houdt door tegen de boeren
te zeggen: "als wij verdwijnen, zijn jullie je land kwijt."

Vanmiddag kreeg ik een nieuwen bewaker, een Oostenrijker, die als
koerier van Lenin de verstandhouding met Bela Khun onderhouden had.
Hij vertelde mij dat hij al drie maal van Boedapest naar Moskou was
gereisd, steeds op een andere wijze.

"Hoe kom je er dan door?" vroeg ik hem.

"Och," zei hij, "dat is heel eenvoudig ik spreek oekrainsch, russisch
en poolsch, en zoo ben ik er overal door gekomen. En dan moet u niet
vergeten, dat het er bij mij op geld niet aankomt."

Het bleek een heel onderhoudende baas, die mij al zijn papieren liet
zien, waaronder ook een brief van Lenin, dat men hem met alle
mogelijke voorkomendheid moest behandelen en dat hij alle rechten had
van een lid van het Uitvoerend Bewind. Hij was het ook die mij
vertelde dat de kinderen van den Tsaar nog leefden en in de buurt van
Moskou geïnterneerd waren, maar dat de Tsaar en zijn vrouw
doodgeschoten waren. De regeering tracht het geheim te houden
teneinde aan de tegenrevolutie geen steun te geven. Ik heb later
geprobeerd om bevestiging van dit verhaal te krijgen en mijn indruk
is dat men er over het algemeen geloof aan hecht. Zelfs heb ik erbij
hooren vertellen, dat de grootvorstin Tatiana een gewezen
oostenrijksch krijgsgevangen officier zou hebben getrouwd. Of die
geruchten waarheid bevatten, laat ik natuurlijk in het midden.

Strasser, zoo heette mijn bewaker, die graag een borreltje lustte,
had daar een heelen voorraad van. Hij vertelde mij, dat men in
Rusland net zooveel drank kon krijgen als men maar hebben wilde,
wanneer men maar flink betaalde.

Wij -- Strasser en ik -- zijn te Smolensk ook naar een concert
geweest in den Stadstuin en daar had ik nu toch heusch moeite te
gelooven, dat ik in Rusland was. Wel liepen er veel tawaris rond
(tawaris beteekent kameraad en is op het oogenblik in Rusland de
gewone aanspraak in de plaats van mijnheer, maar veelal worden er de
eigenlijke communisten mee bedoeld), maar voor het overige was het
publiek zooals op elk europeesch corso: veel elegante vrouwen,
dandies en een enkele demi-mondaine. Consumptie was echter niet veel
te krijgen. Alleen thee zonder suiker en dan een zeer verdachte
limonade. Ik voel mij gedrongen hier een loflied te zingen op de
russische samovar. Aangezien ik nooit water drink in het buitenland,
en zeker niet in Rusland, heb ik er alleen thee gedronken. Eigenlijk
is de samovar een combinatie van theestoof en trekpot, van beneden
heeft men een soort vaas door houtskool verhit, waarin water kookt,
terwijl bovenop het kleine trekpotje met thee-extract staat. Iedereen
kan dan zijn thee net zoo sterk maken als hij zelf wil. Thee en
sigaretten zijn eigenlijk de eenige dingen die op het oogenblik nog
goed zijn in Rusland, vooral de sigaretten. Op kaarten en voor de
soldaten zijn ze heel goedkoop te krijgen, maar in den vrijen handel,
zooals ik ze moest koopen, kost de beste soort 4 roebel het stuk.

                              *
                            *   *



                          In Moskou

                              VI

                                  Moskou, 9 Augustus

De trein uit Smolensk komt van het Brester station in Moskou aan,
vlak bij de Triomfpoort.

Het stationsplein is met keien bestraat; een byzantijnsch kerkje
herinnert er al dadelijk aan dat we in Rusland zijn. Maar het heele
beeld, als men het station verlaat, is zoo geheel anders dan waar ook
in Europa, dat men direct voelt in Rusland te zijn.

Mijn begeleider en bewaker deelde mij mede, toen we in het rijtuig
stapten, dat wij rechtstreeks naar het ministerie van buitenlandsche
zaken zouden rijden, maar ik voelde toch al dadelijk dat er iets niet
in den haak was.

In den trein had ik mij nog vrij kunnen bewegen en met iedereen
gesproken, maar al op 't station was er een verandering in 't gedrag
van mijn bewaker gekomen, zoodat ik eenigszins ongerust werd.

We reden naar een vrij groot gebouw, dat vroeger blijkbaar een hotel
geweest was. Daar werd ik door een paar soldaten ontvangen. Dat leek
al heel verdacht. Mijn bewaker smoesde wat met hen, en daarop zeide
een duitsch sprekend soldaat, op bevelenden toon, hem te volgen, en
voordat ik het wist zat ik in een kamertje met een brits en een raam,
dat op een binnenplaats uitzag. In de deuropening nam een gewapende
matroos plaats.

De overgang was heel plotseling; mijn bagage was mij afgenomen, maar
gelukkig had ik nog sigaretten en lucifers en een stuk kwatta in mijn
zak. Ik zette me op de brits, maar toen ik eens rondkeek, begon het
me toch wel eenigszins onpleizierig te moede te worden. De vier
witgekalkte muren waren nl. bedekt met kalendertjes, en de meeste
data waren door kruisjes gemerkt.

Blijkbaar dus van voorgangers, die er eenigen tijd hadden
doorgebracht. Ik zag er een van iemand, die er meer dan 3 1/2 maand
gezeten had. De eerste tien minuten ging alles nog goed; ik nam de
zaak eens op, maar het moois was er gauw afgekeken, en ik begon me
zeer onbehagelijk te voelen.

Het eene uur na het andere verliep. Ik liet den commandant roepen.
Deze kwam ook en sprak gelukkig duitsch, maar hij kon mij geen
uitsluitsel geven, misschien zou ik dienzelfden dag nog verhoord
worden, maar het kon nog wel een paar dagen duren. In zooverre
stelden zijn woorden mij gerust, daar het mij duidelijk werd, dat ik
niet in een gevangenis zat, maar in een lokaal van voorloopige
hechtenis. Eindelijk in den namiddag kwam een soldaat mij halen en ik
ging met hem een klein eindje over straat. De zon scheen en het was
mooi weer. U kunt u niet voorstellen, wat dat voor mij was, om daar
met een gewapenden soldaat naast me door die zich vrij bewegende
menschenmassa te gaan, met het idee: nu word ik misschien naar het
Kreml gebracht, daar in een donker hok opgesloten en is dit misschien
voor maandenlang het laatste wat ik van de vrije wereld zie. Maar
gelukkig werden mijn sombere gedachten niet bewaarheid, want ik werd
niet naar het gevang, maar naar het bureau van den heer Litwinof
gebracht, een ambtenaar van buitenlandsche zaken, den vroegeren
gezant der bolsjewiki in Londen, die uitstekend engelsch sprak. Hij
was heel vriendelijk en begon met mij te zeggen, dat het hem
vreeselijk speet, dat ik in het hok gestopt was, maar dat hij er ook
niets aan kon doen. Hij voegde er bij, dat de eenige moeilijkheid zat
in de pakketten voor het consulaat, die ik bij mij had, omdat men
tegenover de consulaten geheel van houding veranderd was, doordat men
een paar maanden geleden ontdekt had, dat het zwitsersche en deensche
consulaat te St. Petersburg contra-bolsjewistische propaganda maakten
en voor den aanval op St. Petersburg spionnagediensten verrichtten.
Ik vroeg of men ook over het nederlandsche consulaat zulke klachten
had. Waarop het antwoord was: "neen, en dat is heel gelukkig voor u."
Ik vroeg toen of ik mijn vrijheid terug kon krijgen en daarop zei de
heer Litwinof: "wij zijn in een land dat in oorlog is met de geheele
beschaafde wereld; daardoor moeten wij bijzondere maatregelen nemen,
en heeft het ministerie van buitenlandsche zaken daar op het
oogenblik niets over te vertellen. Dat berust geheel bij de militaire
autoriteiten." Gelijk mij later bleek, bedoelde de heer Litwinof
hiermede het geheime comité tot bestrijding van de tegen-revolutie,
want de eigenlijke militaire autoriteiten hebben in Rusland heelemaal
niets te zeggen. Hij beloofde mij echter zijn best voor mij te zullen
doen en verzocht mij even te willen wachten, want hij wilde trachten,
een telefoongesprek te hebben met den commandant. Het scheen nogal
wat voeten in de aarde te hebben, hij bleef tenminste een heele poos
weg. Maar gelukkig kwam hij na eenigen tijd terug met de mededeeling,
dat ik vrij was en in het regeeringshotel ondergebracht zou worden,
maar dat ik mijn eerewoord moest geven, zonder voorkennis van
Buitenlandsche Zaken met niemand te spreken of in verbinding te
treden. Ik was al wat blij dat ik het zoo ver gebracht had, en mijn
eenige streven was nu ook om te zorgen dat ik er weer uit kwam. Van
het oogenblik af dat ik 's morgens in het hok gezet was, had ik 't
idee: zoo gauw mogelijk hier vandaan! Dat hield me zoo bezig, dat ik
zelfs den landweg op een generale stafkaart en den weg door Moskou
uit mijn hoofd heb geleerd. Ik had een adres van een Nederlander in
Moskou gekregen, waar ik ook den consul zou kunnen treffen en had 's
morgens nog gelegenheid gehad daar een boodschap heen te sturen, dat
ik in Moskou was en dat zij maar bij Buitenlandsche Zaken navraag
naar mij moesten doen. Ik heb er echter niets meer van gehoord en op
mijn verzoek, om met de in Moskou aanwezige Nederlanders in
verbinding te mogen treden -- ik wist toen heelemaal niet, dat alle
zich in Rusland bevindende Nederlanders gevangen genomen waren --
werd steeds afwijzend beschikt. Ik had mijn eerewoord gegeven om met
niemand in verbinding te treden en het was dus onmogelijk, in het
geheim te trachten iets uit te richten. Want ik ben er van overtuigd,
dat behalve de soldaat, die mij dag en nacht bewaakte, er ook nog
voortdurend spionnen mijn gangen nagingen. Het is in elk geval zeker,
dat wanneer ik met mijn begeleider over straat wandelde, ik ook nog
voortdurend gevolgd werd. Ik gaf aan Litwinof te kennen, dat ik
gaarne een interview zou hebben met Lenin, Trotzky of Tsjitsjerin.
Maar het bleek, dat Lenin in het Kreml uiterst zorgvuldig werd
bewaakt en voor niemand te spreken was, terwijl Trotzky al eenigen
tijd te velde vertoefde. Litwinof, die de vriendelijkheid zelve was,
beloofde mij alles te zullen doen, wat maar eenigszins mogelijk was
om mij een onderhoud met Tsjitsjerin te bezorgen. Toen kwam mijn
soldaat weer, ik kreeg mijn bagage terug en werd naar het
Regeeringshotel gebracht.

                                  Moskou, 11 Augustus

Het huis, waarin ik hier ingekwartierd ben, heeft blijkbaar aan een
zeer rijke russische familie behoord. Het is groot, ofschoon het maar
één verdieping heeft. Het is mij een heele geruststelling, dat hier
ook Hindoes en Perzen wonen. Ik had reeds in Berlijn vernomen, dat in
het regeeringshotel een dergelijke deputatie verblijf hield. Daardoor
weet ik nu tenminste, dat ik werkelijk niet in een gevang ben en
Litwinof mij niet om den tuin geleid heeft. Het huis is heel rijk
gemeubeld en wordt blijkbaar goed onderhouden, maar alle kleeden zijn
opgenomen en over alle meubels liggen hoezen. De manager verstaat
geen woord duitsch, maar de soldaten, die men den geheelen dag in een
stoel voor de deur laat zitten, voor het meerendeel wel. Aangezien
ik mijn eerewoord gegeven heb, met niemand in contact te treden, heb
ik mij schriftelijk bij het ministerie van buitenlandsche zaken
beklaagd over deze bewaking. Het schijnt echter, dat buitenlandsche
zaken hierin volkomen machteloos is. Daar ik met niemand mag en kan
praten, behalve met mijn bewaker, vind ik het eigenlijk wel prettig,
dat ik altijd iemand bij mij heb, want het is veelal niet moeilijk,
zoo iemand voor kleine diensten te lijmen met een paar sigaretten en
niet te vergeten een stuk brood, want deze geheime agenten,
behoorende tot het geheimste aller geheime comité's in Rusland, doen
niets dan mij hun nood klagen, dat het in Rusland zoo slecht is, en
dat zij niet genoeg te eten krijgen. Ook over de behandeling zijn zij
heelemaal niet tevreden. Ik heb mij zitten verkneukelen, als ik dacht
aan alle moeite, die de sovjetregeering deed, om mij niets te laten
merken van wat er omging, en dat juist de mannen, die dat moesten
verhinderen, mij een kijk gaven op de algemeene ontevredenheid. De
algemeene verschijnselen waren oorlogsmoeheid, honger, en klachten
over de bureaukratie en ook over de duurte, die zoo groot is, dat de
traktementen, hoe hoog ook opgevoerd, erbij in het niet verzinken. Ik
ga elken morgen met mijn soldaat de stad in en leer zoodoende Moskou
vrij aardig kennen.

Maar het straatleven is toch altijd wel interessant. Eigenlijk
interessanter dan de stad, die een sterk vergroote uitgave van
Smolensk is; ondanks het groote aantal straten met europeesche huizen
en behoorlijk geplaveid, is en blijft Moskou een aziatische stad.
Typisch is dat er naast heel hooge huizen, van zeven en acht
verdiepingen, weer heel kleine van een of twee verdiepingen staan.
Zoo ook met het plaveisel; soms is een straat geheel geasfalteerd,
dan weer voor de helft keibestrating en asfalt, dan weer in eens
hobbelt men over de keien van het soort zooals bij ons in Brabant. Er
zijn ongelooflijk veel kerken. Bijna allemaal in den byzantijnschen
stijl met groene of vergulde koepels en het is typisch om op te
merken, hoe druk het kerkbezoek is; ik geloof niet dat ik overdrijf
wanneer ik zeg, dat de helft van de bevolking bij het passeeren van
een kerk den hoed afneemt en een kruis slaat. Bijna alle
huurkoetsiers doen er aan mee. Hoe zal ik u dat laatste type
beschrijven, met zijn lange jas en zijn hoogen hoed á la 1830 en dan
de kleine huurrijtuigen met het onder een boog gespannen paardje
ervoor? Zij hooren bij het straatbeeld en geven er een eigenaardig
oostersch cachet aan. Er zijn er vrij veel en er wordt dan ook veel
gebruik van gemaakt, maar waar die menschen dat allemaal van betalen,
begrijp ik niet, want zij vragen je gewoon drie à vierhonderd roebel
voor een rit. Het is druk op straat, veel uniformen, veel elegante
meisjes, maar zoo nu en dan ook plotseling keurig gekleede heeren, ja
ik heb er zelfs met monocles gezien. De orde wordt gehandhaafd door
met geweren bewapende politiemannen, die zeer krachtdadig optreden;
zoo tracht men op het oogenblik een eind te maken aan de verbazende
overvulling der trams. Ik heb eens gezien, hoe er ongeveer twintig
menschen achter aan een tramwagen hingen. Dat is sedert eenige dagen
verboden en wordt gestraft met 25 roebel boete, die op staanden voet
betaald moet worden. In de Twerskaja, een der hoofdstraten, zag ik
een tramwagen, waaraan er weer veel hingen, aanhouden; zij die buiten
den wagen hingen, werden er door een paar politieagenten afgehaald,
de tram ging verder, de slachtoffers moesten 25 roebels betalen en
konden toen den weg vervolgen. Maar eenigen die blijkbaar geen geld
hadden, werden meegenomen naar het bureau. Dat ging allemaal zoo snel
en rustig in zijn werk, dat ik met verbazing stond te kijken. Ook
verkeersagenten hebben op sommige punten postgevat. Het aantal
automobielen en motorfietsen is vrij groot en er is blijkbaar geen
maximum snelheid voorgeschreven. Ze suizen er tenminste aardig op
los. Het zijn echter allemaal regeeringswagens, particuliere treft
men niet meer aan. Het is helaas onmogelijk om het Kreml te zien,
aangezien Lenin daar verblijf houdt en deze zoo streng bewaakt wordt,
dat alleen enkele bevoorrechten er binnen mogen. Er loopen twee muren
omheen, een binnen- en een buitenmuur. Deze laatste loopt dwars door
de stad en schijnt een gedeelte van den ouden vestingmuur te vormen.
Het gezicht van de Moskwa op het Kreml, met zijn eigenaardige
opeenhooping van paleizen en kerken, is echter op zichzelf al de
moeite waard.

Ik heb, ditmaal niet onder geleide van een soldaat, maar met een
allervriendelijksten ambtenaar van buitenlandsche zaken, ook het
groote schilderijen-museum bezocht. Vol trots wees mij mijn geleider
op het feit, dat iedereen toegang had; dat schijnt onder den Tsaar
niet zoo geweest te zijn, toen was het blijkbaar arbeiders verboden
een museum te betreden. Er waren thans eenige groepen soldaten, die
onder technisch geleide de schilderijen bezagen. Aangezien ik in
Nederland dergelijke proeven ook wel eens genomen heb, deed het mij
eenigszins genoegen te kunnen constateeren, dat de russische soldaat
al net als de hollandsche zijn aandacht voornamelijk op het
naakt-model concentreerde. De thans tentoongestelde verzameling was
zeer uitgebreid, doordat men er een aantal verzamelingen aan had
toegevoegd, De russische kunst, waarmee ik eigenlijk voor het eerst
kennis maakte, maakt op het eerste gezicht een somberen, ja een
eenigszins bloedigen indruk. Komt men een museum van nederlandsche
kunst binnen, onverschillig van oude of jonge meesters, dan is de
eerste indruk die van licht en zon. Bij deze russische verzameling
gevoelt men onwillekeurig een lichte huivering. Ik weet niet of de
technische uitdrukking juist is, maar ik zou willen zeggen, dat in
Rusland het realisme in de schilderkunst sterk overheerscht.
Bijzonder interessant was de bijna geheel complete collectie van
Werestsjagin, den schilder van Turkestan en den oorlog van 1878. De
museumdirectie is minder kleingeestig geweest dan de man die in
rood-Rusland het kaartspel heeft verboden, omdat er "heeren" in
voorkwamen. Hier hingen de russische keizersportretten nog heel
rustig aan den wand. Het is begrijpelijk, dat het kubisme op het
oogenblik in Rusland veel aanhangers heeft. Ik vind het de rechte
schilderkunst voor de sovjetrepubliek. Het moet van de russische
regeering gezegd worden, dat zij op haar wijze de kunst krachtig
steunt; ook de beeldhouwkunst geeft zij ruimschoots gelegenheid zich
te uiten en overal op pleinen en in plantsoenen verrijzen monumenten
voor meer of minder bekende revolutionnaire grootheden. Sommige zijn
heel mooi, andere daarentegen zooals bijv. voor Marx, van een
verrassende banaliteit. Marx is hier de groote man; de communisten
redekavelen in hun pers en brochures voortdurend over een plaats bij
Marx zooals men dat in ons vaderland zou kunnen verwachten van twee
orthodoxe dominees over een texst uit de Openbaring. De bolsjewiki
zijn dan ook geweldige dogmatici, met een soms kinderlijke
naïeveteit. Zoo vertelde mij gisteren een commissaris van
buitenlandsche zaken, dat de sovjetregeering in Rusland leerplicht
heeft ingevoerd. Toen ik hem opmerkte, dat het maken van een wet niet
voldoende was, keek hij mij hoogst verbaasd aan. Ik ging voort: "er
moeten toch onderwijzers zijn en schoollokalen." Dat kwam wel, zei
hij. Toen ik hem echter vroeg, welke maatregelen de regeering reeds
had genomen, moest hij het antwoord schuldig blijven. Ik wil hierbij
volstrekt niet over het hoofd zien, dat de moeilijkheden, waarmee de
russische regeering te kampen heeft, nu zij naar alle kanten oorlog
moet voeren, reusachtig zijn, maar dat neemt toch volstrekt niet weg,
dat de voor een groot deel lang niet onverdienstelijke wetten, door
de bolsjewiki ingevoerd, zooals bijv. de leerplichtwet, het invoeren
van den burgerlijken stand, hygiënische wetten, arbeidersverzekering,
niet verder gekomen zijn dan de bureaux en de dagbladen, omdat het
den wetgevers aan organisatie-talent ontbreekt, om de zaak op pooten
te zetten.

Nemen wij bijv. de huwelijkswetten met den daaraan verbonden
burgerlijken stand. In Rusland bestond tot voor korten tijd alleen
het kerkelijke huwelijk. Thans is dat anders en moet men zich eerst
burgerlijk laten trouwen, even als bij ons, waarna de kerkelijke
inzegening facultatief is. Toch kunnen zich 99 pct. der Russen niet
burgerlijk laten trouwen, omdat de ambtenaren, die het huwelijk
moeten sluiten, er nog niet zijn.

Men moet in Rusland zijn, om een dergelijken toestand kalm zijn gang
te laten gaan en er niet verder aan te denken, ambtenaren aan te
stellen. Over het algemeen zijn deze wetten ongeveer dezelfde als wij
ze in Europa al jarenlang kennen en de tegenstand der conservatieve
Russen lijkt mij in dit opzicht dan ook vrij bekrompen. Alleen de
huwelijkswetten zijn vrij radicaal, vooral wat het scheiden betreft.
Om te scheiden is het genoeg dat een der echtgenooten zijn wensch te
kennen geeft het huwelijk te laten ontbinden. Wanneer de andere
echtgenoot niet binnen een bepaalden tijd hiertegen opkomt, kan het
huwelijk ontbonden worden.

Het is merkwaardig zooveel bedelaars men op straat ontmoet. Dat
verwonderde mij eigenlijk wel eenigszins. Ik dacht dat er in een
bolsjewistischen staat geen arme menschen zouden zijn, tenzij de een
of andere bourgeois die niet werken wil. Maar de meeste bedelaars
zijn kinderen en oude arbeiders. Dat is weer een sprekend staaltje
van de onmacht der bolsjewistische leiders om hun eigen wetten uit te
voeren, want door den arbeidsdwang, de kinderverzorgingswetten en de
ouderdomspensionneering moest de noodzakelijkheid om te bedelen
absoluut uitgesloten zijn. De bolsjewiki zijn werkelijk geen
barbaren, hun leiders doen al hun best om de zaak voor elkaar te
krijgen, maar het zijn en blijven hopelooze idealisten en daardoor
begaan zij een misdaad aan hun eigen volk, dat het slachtoffer wordt
van hun volslagen machteloosheid om ook maar één wet werkelijk in
daden om te zetten. Zij hebben vergeten rekening te houden met de
praktijk en de menschelijke natuur en daarom is het misschien
eigenlijk wel jammer, dat de bolsjewiki in den tegen hen gevoerden
oorlog het argument hebben om te zeggen: "wij kunnen er niets aan
doen, want de oorlog heeft ons teveel bezig gehouden."

Ik ben ervan overtuigd, dat ook zonder oorlog het communisme een
fiasco gebleken zou zijn. Het sterkste bewijs daarvoor vind ik op het
gebied van den kleinhandel. Alle winkels in Moskou zijn gesloten. Er
bestaan alleen z.g. regeeringsverkoophuizen, waar slechts op kaarten
iets te koopen valt. Nu heeft de praktijk bewezen, dat het heele
kaartensysteem niet deugt, waardoor het koopen van een paar sokken,
een zaak van 14 dagen wordt. Maar het sterkste is, dat er een
straathandel ontstaan is van geweldige afmetingen met verbazend hooge
prijzen.

Men kan op straat en op de markt alles koopen als men maar betaalt,
tot zelfs pianos. Overal op straat ziet men de kooplui zitten, meest
bejaarde menschen. Hier zit een juffrouw en verkoopt eenige paren
lakschoenen, daarnaast zit iemand die een pak kleeren te koop
aanbiedt. Een eindje verder wordt een piano verkocht en dat alles,
ofschoon de wet dezen handel met de zwaarste straffen bedreigt. Maar
ook veel ellende is er tusschen door te zien. Zoo zag ik er menig
jong meisje staan, dat haar vroegere garderobe te koop aanbood. En
ook de haast spreekwoordelijk geworden generaal, die sigaretten of
kranten verkoopt ontbreekt niet.

                              *
                            *   *



                          Te Moskou

                             VII

                                  Moskou, 11 Augustus

's Avonds komt er een eigenaardige stemming over Moskou. Om zes uur
beginnen n.l. van het groot aantal kerken de klokken te luiden en de
carillons te spelen, Maar geen carillons zooals bij ons of een
regelmatig gebeier, maar een wild, door elkaar gehamer van klokken
met verschillende tonen, hetgeen een uiterst eigenaardig effect geeft
en barbaarsch klinkt. Het maakte op mij in mijn eenzaamheid
telkenmale een zeer onaangenamen indruk. Het was alsof al die klokken
hamerden: hier zijn wij niet in Europa, maar in Azië, en ik werd er
aan herinnerd dat ik mijlen ver van het vaderland en eigenlijk niet
veel meer dan een gevangene was.

Zoodra ik dan ook het interview met Tsjitsjerin, dat ik u reeds
geseind heb, gehad had, vroeg ik het land weer te mogen verlaten. De
minister antwoordde: "ik heb er geen bezwaar tegen, maar er niets
over te vertellen. Andere autoriteiten moeten u die toestemming
geven, maar ik zal mijn best doen om u zooveel mogelijk te helpen."
Elken dag wandelde ik ondertusschen naar het ministerie van
buitenlandsche zaken en elken dag was hetzelfde antwoord: ja, wij
doen ons best, maar u moet geduld hebben. Men stuurde mij elken dag
stapels brochures en tijdschriften in het fransch, duitsch en
engelsch, zoodat ik heel wat propagandalectuur verwerkt heb. Ik kreeg
daardoor ook een idee wat eigenlijk het sovjetstelsel, dat Lenin de
mooiste overwinning der Octoberrevolutie noemt, zeggen wil. Eigenlijk
is het niet veel anders dan een getrapte verkiezing, die het mogelijk
maakt dat een minderheid een meerderheid regeert. Een plaatselijke
sovjet, uit niet veel meer dan een paar honderd personen bestaande,
kiest een vertegenwoordiger. Het kiesrecht is algemeen, met deze
beperking dat alleen zij, die werken, of geheel buiten schuld zonder
werk zijn, mogen kiezen. De vertegenwoordigers nu van die sovjets
kiezen op hun beurt weer vertegenwoordigers, en dat is de algemeene
volksvertegenwoordiging, waaruit dan het algemeen uitvoerend bewind,
bestaande uit 18 volkscommissarissen, m.a.w. de ministers en de
president van de republiek, gekozen worden. Want -- en dat is in het
buitenland nog niet algemeen bekend -- Rusland heeft tegenwoordig een
president in den persoon van Kalinin. De macht van den president is
echter niet groot en hij heeft dezelfde stem als elk lid van het
uitvoerend comité. De officieele naam der russische sovjetrepubliek
is: Revolutionaire Socialistische Federatieve Sovjetrepubliek,
hetgeen afgekort wordt tot de beginletters R. S. F. S. R., welke
letters men bijv. op elken spoorwagen aantreft. De nationale vlag is
rood met deze letters in den linkerbovenhoek. Men noemt deze
republiek de derde communistische internationale. In Maart heeft te
Moskou een congres plaats gevonden, van de vertegenwoordigers der
bolsjewiki uit alle mogelijke landen. De nederlandsche bolsjewisten
waren erbij vertegenwoordigd door den heer Rutgers wien het sedert
dien heel slecht gegaan is, aangezien hij na een aanval van spaansche
griep met een hersenziekte in een sanatorium is opgenomen. Het meeste
trof mij uit dezen stroom van propagandalektuur, de moeite die de
bolsjewiki doen om in China, Voor-Indië en in de mohammedaansche
wereld ontevredenheid te zaaien. Van bolsjewistische propaganda is
daarbij natuurlijk geen sprake. In de verschillende oostersche talen
opgestelde pamfletten, die in menigte naar Voor-Indië getransporteerd
worden, wordt het woord bolsjewisme of communisme zelfs niet eens
genoemd; ze bevatten alleen een scherpe kritiek op het engelsche
regeeringsbeleid. Juist in de dagen dat ik er was kwamen er in het
regeeringshotel ook eenige Perzen aan; dat is er natuurlijk allemaal
om te doen om de Engelschen, die de Russen op het oogenblik als hun
grootste vijanden beschouwen, zooveel mogelijk moeilijkheden te
berokkenen. Ook de strijd dien de emir in Afganistan met de
Engelschen heeft gevoerd zal wel aan bolsjewistische propaganda te
wijten zijn.

De groote vreugde te Moskou over den terugtocht van Koltsjak vindt
dan ook voornamelijk haar oorzaak in de mooie gelegenheid die
daardoor verkregen is rechtstreeks met Oost-Azië en Indië in
verbinding te treden. Ik heb den indruk gekregen, dat er ook heel wat
geld in deze richting gestuurd wordt. En als ik Engelschman was zou
ik volstrekt niet gerust zijn, hoewel deze propaganda der bolsjewiki,
die echt het kenmerk draagt van het doel heiligt de middelen,
eigenlijk een bedreiging vormt voor het heele blanke ras. De
propaganda in China waarvan de bolsjewistische pers beweert, dat zij
er heel veel succes heeft, is natuurlijk hoofdzakelijk tegen Japan
gericht. Dit streven der leiders te Moskou maakt de bolsjewiki mijns
inziens tot de meest gevaarlijke vijanden van alle blanke naties. Dat
het hun er voornamelijk om te doen is herrie te krijgen, kwam heel
aardig uit in een gesprek, dat ik toevalliger wijze met Guilbaux had,
den bekenden Franschen communist. Hij was zoo vriendelijk om mij in
mijn eenzaamheid te komen opzoeken en vertelde mij dat hij in het
voorjaar uit Zwitserland door Duitschland en Litauen naar Rusland
gevlucht was, aangezien hij bang was, dat de fransche regeering zijn
uitlevering aan de zwitsersche zou vragen. Hij was voornamelijk
gebeten op Longuet, dien hij beschuldigde niet oprecht revolutionnair
gezind te zijn. Volgens zijn meening was het vreeselijk jammer dat in
Duitschland zooveel leiders der Spartaciërs gevangen waren gezet.
Maar, zei ik toen, is het communisme dan niet iets dat leeft, zij het
ook verborgen, in een deel van de volksmassa? "Wel neen," was het
antwoord, "de leiders moeten er zijn om de richting aan te geven. Het
volk weet niets van communisme. Als dat maar ontevreden is of
ontevreden gemaakt kan worden, dan kunnen wij de revolutie
ontketenen." Ik zeide hem toen maar niet, dat in dit geval de
beweging zichzelf veroordeelt, want wanneer een beweging reeds te
bestrijden is, zooals deze communist zelf aangaf, door het
onschadelijk maken van de leiders, dan pleit dat niet voor de ideeën
die erin zitten, en mij kwam het woord van Dr. Kuyper in de
gedachten: een wet, die niet leeft in de ziel van het volk, is geen
wet. Guilbaux is anders een heel gezellige prater en bleek een groot
vriend van Henriëtte Roland Holst te zijn.

Wanneer men uit hetgeen ik u hierboven mededeelde, zou willen
opmaken, dat de Russen niets liever dan den Tsaar terug zouden willen
zien, dan is dat toch geheel verkeerd. Het is mogelijk, dat er onder
den druk der bolsjewiki een krachtige reactie ontstaan is. Maar mijn
algemeene indruk is toch, dat de groote meerderheid, hoewel het
bolsjewisme meer dan moe, geen reactionnaire regeering wil. Naar mijn
meening behoort de toekomst in Rusland aan de vooruitstrevende
elementen. Men moet niet vergeten, dat al heeft het communisme
schipbreuk geleden, de bevolking toch kennis gemaakt heeft met
dingen, zij het ook op papier, waarvan het onder den Tsaar nooit
gedroomd heeft. De groote fout der Entente is en blijft dan ook, dat
zij Koltsjaks regeering erkent die haar toekomstplannen niet ronduit
openbaar maakt, zoodat zij weinig weerklank bij de russische
bevolking heeft gevonden en bovendien de sovjetregeering de
gelegenheid geeft om te zeggen: "zie je wel, de Entente wil alleen de
zwartste reactie." Een open vraag is het voor mij nog altijd, wat de
kerk zal doen. Dat zij nog invloed heeft in Rusland staat boven
twijfel, maar wat zij eigenlijk wil, weet ik niet. Het is altijd een
ongeluk voor Rusland geweest, dat de orthodoxe geestelijkheid in
tegenstelling met de roomsche op een buitengewoon laag peil van
ontwikkeling stond. Dientengevolge kan die geestelijkheid maar heel
weinig invloed ten goede op de massa uitoefenen. En het vraagstuk,
waar men zich in Polen nogal mee bezig houdt, nl. het weer onder
heerschappij van Rome brengen der russische kerk is dan ook voor de
toekomstige ontwikkeling van het russische volk van groot belang. Een
ander punt is, dat, nu Engeland op het oogenblik de voornaamste viool
speelt bij een aanval der Entente, een deel der Russen, evenals ik
van meening dat zelfs met een handvol geoefende troepen de
sovjetmacht ten val kan worden gebracht, beweert dat de Engelschen
dit alleen niet doen teneinde Rusland nog meer uit te putten en het
dus gemakkelijker tot een engelsche kolonie te maken. Vandaar dan
ook, dat men op het oogenblik zeer anti-engelsch, en de stemming
tegenover Duitschland veel minder bitter is geworden.

                                  Moskou, 16 Augustus

Ik heb vandaag mijn papieren terug gekregen met het sovjetzegel er op
en met de mededeeling dat ik ze eerst buiten Rusland mocht openen en
dat ik morgen over Dunaburg het land kan verlaten, natuurlijk onder
de noodige bewaking. Goddank! want ofschoon ik hier wat de
behandeling betreft, niets te klagen heb, is toch de voortdurende
eenzaamheid en het gevoel feitelijk een gevangene te zijn, zeer
neerdrukkend. Ik heb in mijn eenzaamheid heel wat propagandalectuur
verwerkt en ook de kranten met behulp van mijn bewakers zooveel
mogelijk gevolgd. En nu blijft het altijd waar, dat zelfs met de
beste censuur er dikwijls uit de bladen heel wat te halen is al was
het alleen maar door hetgeen er niet in staat. Zoo vond ik het
bijzonder interessant, dat Kerensky en de sociaal-revolutionnairen er
nog steeds heftig in worden aangevallen. Daaruit maak ik de
gevolgtrekking, dat men in regeeringskringen nog steeds bevreesd voor
hen is, en zij dus meer aanhang hebben dan men over het algemeen wel
wil doen gelooven. Ook de artikelen tegen de desertie blijken mij van
veel belang, omdat zij bevestigden wat ik reeds aan het front gehoord
had, dat nl een derde van het leger van Trotzky permanent op den loop
is. Vroeger werden deserteurs niet gestraft, maar eenvoudig weer
opgepakt en ingelijfd. Thans kondigden de bladen echter een strenger
optreden aan. Zeer belangwekkend zijn verder de onthullingen uit het
russische geheim-archief, die steeds voortgezet worden en waaruit
zonneklaar blijkt, dat Poincaré en Grey reeds in 1913 op den oorlog
aanstuurden. Onder meer is een brief van Grey gepubliceerd, waarin
deze Rusland en Frankrijk in alle gevallen de hulp van de engelsche
vloot toezegt. Ook een geheim bericht van Sasonof van Juli 1913 aan
den Tsaar waarin hij mededeelt, dat Bethmann Hollweg hem verzocht
heeft om bemiddelaar te zijn bij een poging om tot een betere
verstandhouding met Frankrijk te komen, waarin hij (Sasonof) gemeend
heeft niet te moeten treden. Het is den Russen met deze publicatie,
die dan zoogenaamd tegen de geheime diplomatie gericht is, er alleen
om te doen de Entente onaangenaam te zijn, want hun geheime verdragen
met Turkestan, de Kirgiezen, e. a. publiceeren zij niet, net zoo min
als zij de ware reden opgeven waarom zij aan Estland en Litauen een
vredesaanbod gedaan hebben. Ik voor mij geloof dat Rusland wel heel
graag vrede zou willen hebben, maar toch maar het allerliefst een gat
waardoor het door de blokkade kan breken en zijn propaganda makkelijk
het buitenland in zenden. En vrede met Litauen en Estland zou het
aardig in de richting sturen en de verbinding met de Spartaciërs in
Duitschland heel wat makkelijker maken.

                              *
                            *   *



                         De terugreis

                             VIII

                                  Kowno, 26 Augustus

Precies acht dagen was ik in Moskou geweest, toen ik met een verlicht
hart weer in den trein stapte die mij over Smolensk-Polosk naar
Dunaburg zou brengen, vanwaar ik zou moeten trachten door het front
te komen.

Ik had op de terugreis ook weer een bewaker bij mij, een jong vlot
soldaatje, die heel blij was dat ik hem als ik at altijd mee liet
eten, want de porties zijn niet groot in het roode leger, en dat is
de reden waarom de ontevredenheid er zoo groot is.

Zal ik u verder de tweedaagsche reis weer beschrijven, die ik ditmaal
van Polosk in een goederenwagen deed omdat op dit traject geen
passagiersrijtuigen meer rijden? Ik geloof dat ik maar eentonig zou
worden, met u mijn hopeloozen strijd tegen het ongedierte weer te
vertellen.

Ik was den koning te rijk toen ik reisgezelschap kreeg: een russisch
ingenieur met zijn vrouw en zoontje van 9 jaar, die zoogenaamd naar
Dunaburg reisden, maar inderdaad hetzelfde plan als ik hadden.

In het eerst zag ik hem voor een bolsjewistisch spion aan, hetgeen
hem blijkbaar zeer onaangenaam trof, maar al spoedig ontdekte ik dat
hij een bourgeois was die, de ellende moede, met het restje van zijn
geld naar het buitenland trachtte te ontkomen.

Hij was veel in 't buitenland geweest, had daar ook gestudeerd, en
kende verscheidene communisten, waardoor het hem te langen leste
mogelijk was geworden zijn geld weer in handen te krijgen, en de
permissie om naar Dunaburg te trekken.

Wij spraken af dat hij mij in Rusland zooveel mogelijk bij zou staan,
en ik een goed woordje voor hem zou doen in Litauen, waar iedereen
die uit Rusland komt, als hij niet het tegendeel kan bewijzen, voor
een agent der bolsjewiki wordt gehouden.

Hoewel ik dat standpunt aanvankelijk wel eens overdreven vond, moet
ik, na alles wat ik gezien en ondervonden heb, erkennen dat het 't
eenige goede is, al moeten vele onschuldigen er door lijden. Want al
maakt men het verkrijgen van passen en visa's nog zoo moeilijk en de
controle nog zoo scherp, er blijven altijd leeperds die alle
controleurs verschalken.

Een aardig staaltje daarvan zag ik in Rusland zelf, waar de contrôle
ongeloofelijk streng is. Om op het perron te komen, moet men door
vier contrôles heen, die elk een uiterst minutieus onderzoek naar de
stempels enz. instellen, en in den trein komen ze je elk oogenblik
weer lastig vallen. Ik was er goddank vrij van, want dat was het werk
van mijn bewaker, die een heel pak papieren meezeulde.

Toch heb ik met iemand gereisd, van Moskou naar Dunaburg, die geen
enkel papier bij zich had. Deze slimmerd was een heel eind voorbij
Moskou langs de spoorlijn gewandeld, en toen onderweg in den trein
gesprongen, hetgeen bij den slakkengang van 20 KM. per uur nu niet
zoo'n buitengewoon moeilijke zaak is.

Verder hield hij zich op in een wagen, die een ladder had naar 't
dak, voor den remmer. Kwam er nu in den trein contrôle, dan kroop hij
op 't dak, en aangezien bij de stampvolle wagens het controleeren
heel lang duurde, had hij tijd en gelegenheid, om, terwijl de
controleur zich van het eene eind naar het andere van den wagen
begaf, kalm over 't dak naar 't eind te kruipen waar de contrôle al
was geweest. Nu 't in Rusland gewoonte is, dat de passagiers niet
alleen in den trein zitten, maar op alle mogelijke wijzen er aan
hangen, valt een dergelijke beweging ook volstrekt niet op.

Twee mannen, die de reis van Moskou naar Dunaburg op de buffers der
achterste wagens gemaakt hebben verdenk ik er ook sterk van, niet al
te best van papieren voorzien te zijn geweest. Zij sprongen er
ongeveer 1 KM. voor elk station af en hadden, dank zij het lange
oponthoud, al de gelegenheid om den trein weer in te halen.

Ja, ik heb zelfs bij de enorm scherpe contrôle voor het trekken door
't front iemand zonder eenig papier kalm de controle zien passeeren,
al moet ik er aan toevoegen, dat het mij een raadsel gebleven is, hoe
hij hem dat geleverd heeft. Ik wist dat zijn papieren niet in orde
waren, en lette daarom scherp op hem, maar ik heb niet kunnen
ontdekken hoe hij er door kwam. Een feit is echter, dat hij er op een
gegeven oogenblik door was.

Mijn reisgenoot had het onaangename avontuur, terwijl wij in Polosk
midden in den nacht op den trein voor Dunaburg zaten te wachten,
plotseling gearresteerd te worden aangezien men meende dat zijn
papieren niet in orde waren.

Gelukkig hadden we genoeg tijd, want anders hadden wij er den trein
door gemist, daar er maar eens per dag een trein gaat, want 't duurde
wel drie kwartier voor ze hem weer loslieten.

Toen hij weer los was gelaten, zeide hij: "dat was op 't kantje af;
een foutje in de stukken en ik was er bij geweest. Ik ken genoeg
menschen die door het geheim comité voor nog minder zijn
gearresteerd, en eerst na zes maanden weer zijn losgelaten." Hoe meer
ik zulke verhalen hoorde hoe meer ik verlangde het bolsjewikiland te
verlaten, maar je leert geduld oefenen in Rusland, waar alles onder
het motto gaat "haast je langzaam".

Zoo ook in Dunaburg. Ik had nog eenige hoop, dat toen ik er
Dinsdagavond aankwam, ik Woensdag verder zou kunnen reizen, maar geen
denken aan; de zaak zou worden overwogen en men voegde er aan toe:
"wij zullen de zaak hier zelfstandig behandelen. Wanneer u uit Moskou
geen permissie hebt laten we u zeker niet door, maar dat beteekent
nog niet, dat wanneer ze er in Moskou niets tegen hebben, wij het er
mee eens zijn."

Dat beteekende dus een paar dagen verblijf in Dunaburg, het
welbekende, veel omstredene Dunaburg uit den grooten oorlog. De
straten zijn er recht, de huizen laag, maar van steen, en leelijk.
Behalve het gezicht op de rivier, is er niets moois aan de stad, die
bovendien duidelijk de sporen draagt, vijf jaar lang den oorlog in
haar onmiddellijke nabijheid te hebben gehad. Ik maakte er kennis met
een Zweed, die er al een paar weken zat te wachten. De arme kerel had
een automobielzaak in Moskou gehad en was voor een half jaar
plotseling in 't gevang gezet, waar hij twee maanden in had
doorgebracht en toen weer was losgelaten, waarna hij voor heel veel
geld het zoover had kunnen brengen, dat hij in Dunaburg was gekomen;
maar nu bleken de laatste loodjes het zwaarst te wegen.

De heer R., mijn reisgenoot uit Moskou, ging nu echter voor ons allen
aan het werk en hij slaagde er werkelijk in eenige moeilijk om te
koopen ambtenaren voor ons aller rekening eenige duizenden roebels in
handen te spelen, door dien heeren te verzoeken het tsarengeld tegen
sovjetgeld te wisselen. Nu heeft in de nabijheid van het front het
laatste totaal geen waarde, maar officieel staat het gelijk met het
tsarengeld; in werkelijkheid verdienden de ambtenaren er dus ongeveer
het heele bedrag aan en men kan het nooit omkoopen noemen.

Eindelijk dan kwam Vrijdagmorgen Hogberg, de Zweed, uitgelaten op ons
af, en riep "de zaak is in orde, wij kunnen er door en R. (de Rus)
mag ook mee." Dat was een vreugde, maar nu moesten wij nog een wagen
huren om ons naar het front te brengen, en liefst een die ons er door
bracht, daar bolsjewisten en Litauers ongeveer 5 KM. uit elkaar lagen
en het moeilijk aanging dien afstand te loopen met onze bagage op den
rug. Wij zochten dus een tweetal wagens, een voor Hogberg en mijn
persoon, en den anderen voor de familie R.

Na lang zoeken slaagden wij er eindelijk in, om voor 500 roebel per
persoon twee voerlieden te vinden, die genegen waren ons tot aan de
uiterste voorposten te brengen. Verder wilden zij zich in geen geval
wagen. Wij moesten dan maar zien onze bagage weer te dragen maar
aangezien er bijna dagelijks transporten krijgsgevangen Duitschers en
Oostenrijkers overgingen, zou het misschien wel gelukken een paar
hulpkrachten te vinden.

Zoo togen wij Zaterdagavond om 7 uur op weg. Ons eerste doel was Nowo
Alexandrofsk, vanwaar wij den volgenden morgen naar het front zouden
trekken. Halverwege bleek, dat een der voerlieden ons bedrogen had en
een absoluut niet te gebruiken paard had aangespannen. Daar stonden
wij, het begon allengs donker te worden, 't regende en was koud, en
het eene paard bleek zoo uitgeput van het korte traject, dat het niet
meer vooruit te krijgen was. Wij besloten toen op den anderen wagen
de bagage te laden; de familie R. kon ook nog meerijden, en de Zweed,
mijn bewaker en ik legden de 12 KM. die ons van Alexandrofsk
scheidden, te voet af.

In N. Alexandrofsk troffen wij in ons hotel nog een gast, een
Duitscher, die, zooals hij zeide, voor het departement van
buitenlandsche zaken kwam onderhandelen over krijgsgevangenen, en die
juist dien middag van de andere zijde gekomen was. Zijn verhaal over
die onderhandelingen leek mij eenigszins verdacht, en bij een nader
verhoor bleek hij geen der ambtenaren van het Auswärtige Amt te
kennen, en moest ik hem dientengevolge wel tot het gilde der
saccharinesmokkelaars rekenen, een zeer winstgevend, zij het ook
eenigszins gevaarlijk bedrijf.

Ik sliep dien nacht op m'n koffer, of beter, trachtte zulks te doen,
maar eindigde met bij een kaars wat te lezen. Het was vermakelijk, om
het geheel verder gade te slaan. Het eerst kwam Hogberg in beweging,
hij begon zijn kleeren te onderzoeken op een hier te lande zeer
bekende wijze, daarna begon mevrouw R. onrustig te worden, en
eindelijk R. zelf ook; alleen de soldaat sliep rustig door.

Toen het dag werd haastte ik mij mijn laatste schoone ondergoed aan
te trekken, en gooide de rest weg, aangezien ik het niet meer in mijn
koffer wilde bergen. De waard van het hotel kwam echter na eenige
oogenblikken vragen of het mij daarmee ernst was. Op mijn toestemmend
antwoord bleek hij uiterst verheugd, en eenige oogenblikken later had
hij het al aangetrokken.

Nu moesten wij onze passen nog laten viseeren, 't geen we na lang
wachten en veel moeite gedaan kregen, zoodat het vijf uur in den
middag was geworden voor we weg konden.

Wij vertrokken in gezelschap van 17 Duitschers en Oostenrijkers, die
uit krijgsgevangenschap, en een dame, die als vluchtelinge naar haar
woonplaats Kowno terugkeerden. Ons gezelschap bestond dus uit 29
mannen, twee vrouwen en een kind.

Op weg naar het front, ongeveer 5 kilometer, polste ik de
krijgsgevangenen, en al spoedig bleek mij, dat het voor 't meerendeel
goedmoedige Weeners en Berlijners waren; alleen twee hunner maakten
een vrij ongunstigen indruk.

Aangezien wij tusschen de fronten in niemandsland geheel op ons zelf
aangewezen zouden zijn, zocht ik een der besten uit, en besprak met
hem de maatregelen om die beide heertjes in het oog te houden, opdat
ze geen rare dingen zouden uithalen. Hoe meer we het front naderden,
hoe twijfelachtiger het werd, of wij er dien dag wel over zouden
komen, want het eerst vrij zwakke geweervuur werd allengs sterker;
machinegeweren spraken een woordje mee, en af en toe klonk zelfs
geschutvuur. Er was dan ook een merkbare onrust in onze colonne.

Op ongeveer een kilometer achter het front werden de passen
gecontroleerd, en goddank, alles bleek in orde. Toen moest er een
witte vlag gemaakt worden en Hogberg leverde daartoe gewillig zijn
handdoek; gelukkig mocht de wagen met onze bagage ons tot het laatste
oogenblik begeleiden.

Het vuur luwde eenigszins en toen wij aan de eerste russische
loopgraaf gekomen waren, was alles kalm. Mijn hoop dat alle contrôle
voorbij zou zijn, werd echter verijdeld, want midden op den weg
moesten wij halt houden, werden in twee rijen geplaatst en begon een
visitatie aan den lijve.

Ik had het meest te doen met mevrouw R., want ze had haar heele
kapitaal, een dik pak bankbiljetten, onder haar rokken verborgen.
Aangezien ik als vreemdeling vermoedelijk in Rusland het scherpst
onderzocht zou worden, hadden wij afgesproken, dat zij het tot aan de
grens bij zich zou houden, terwijl ik het dan op onzen tocht door
niemandsland weer zou overnemen, omdat ik weer bij de Litauers aan
het minste gevaar was blootgesteld.

Gelukkig bleken de beide vrouwen van een visitatie verschoond te
blijven, maar ze zouden toch nog een paar heel ellendige oogenblikken
doorleven, want nauwelijks stonden wij in twee rijen, of daar kwam
het welbekende suizen van een projectiel, en pang, nog geen
tweehonderd meter van ons sprong een granaat. Wij keken allen op,
maar de bolsjewiki gingen kalm door onze zakken te doorzoeken. Een
halve minuut later kwam weer een granaat aangieren, en toen nog een,
en nog een.

Ik zal dit tafereel niet licht vergeten, dat heuvelachtig landschap,
badend in 't zonlicht, die loopgraaf vlak voor ons, met overal in hun
bruine russische uniformen de bolsjewiki, die ons nieuwsgierig
bekeken, die twee rijen mannen, met de handen in de hoogte, en midden
op den weg de twee vrouwen, doodsbleek gehurkt op de bagage, het
jongetje R., anders vol praats, thans heel soumis tegen moeder
aangedrukt.

Het duurde eeuwen, maar eindelijk was alles klaar, een paar soldaten,
die zelf geen bagage hadden, namen een deel van onze bagage, de witte
vlag ging voorop, en de stoet zette zich in beweging. Eerst heel
langzaam, want we moesten door de hindernis, maar al spoedig begon de
vlagdrager zijn tempo te versnellen en dreigde de colonne uit elkaar
te geraken, aangezien de vrouwen en de zwaarder beladenen niet mee
konden komen. Daar had je het al.

Men had mij van bolsjewistische zijde er reeds op gewezen, dat het
noodzakelijk was dat wij bij elkander bleven, omdat het al meer
gebeurd was dat de Litauers achterblijvers niet toelieten of wel er
op schoten. Ik keek eens om naar den baas, met wien ik afgesproken
had het zaakje bij elkaar te houden, maar die had zelf een zwaren
koffer te torsen, en had dus niet veel te vertellen.

Ik besloot er dus zelf maar een eind aan te maken, en gaf den
jongeman met de vlag een daverend standje, liet de colonne halt
houden, de vrouwen in het midden nemen, en toen weer voorwaarts gaan,
terwijl ik mij zelf aan het hoofd begaf. Dat hielp, en van dit
oogenblik had ik het commando, en werden mijn bevelen zonder
tegenpruttelen gehoorzaamd.

Het was merkwaardig, dat hoe meer we de litausche linies naderden,
hoe kalmer en stiller iedereen werd. We hadden n.l. in Dunaburg de
verschrikkelijkste verhalen gehoord van transporten, die door de
Litauers met een heftig geweervuur ontvangen waren, dan wel weer
teruggestuurd, en toen weer door de bolsjewiki teruggejaagd.

Dat er van die verhalen iets waar was, bleek uit het groot aantal
koffers, dat op en terzijde van den weg neergesmeten lag, blijkbaar
inderhaast weggeworpen, om zich sneller tegen het geweervuur te
kunnen dekken. Aangezien het geschutvuur, dat thans over onze hoofden
ging, sterker werd, en nu en dan terzijde van ons het geweervuur ook
opflikkerde, zeide ik tegen R.: "hoor eens, als het verkeerd gaat
bekommer je dan niet om je bagage, werp die weg, en doe wat ik je
zeg." Hij keek al maar door bezorgd naar vrouw en kind, terwijl
Hogberg me nu en dan eens toeknikte, en een "very dangerous" liet
hooren.

De weg viel ook niet mee, heuvel op, heuvel af, en dan hadden wij
allemaal wat te dragen, en zoo sleepten wij ons moeizaam voorwaarts.

In dien tusschentijd stopte mevrouw R. mij nog snel het dikke pak
tsarenroebels toe, dat ik niet dan met de grootste moeite in al mijn
zakken kon bergen. Eindelijk, nadat we meer dan een uur gegaan waren,
klonken vlak bij ons heel harde slagen. De krijgsgevangenen en ik
wisten toen meteen dat we ongemerkt door de litausche voorposten
gekomen waren, want wij waren nu al bij de vurende batterij.

De vrouwen hadden echter nog een geweldigen schrik; het was gelukkig
de laatste, want een oogenblikje later stapte een litausch officier
op ons toe, die ons heel vriendelijk begroette.

Ik stapte vooruit, en deed het woord. De Litauer sprak wat gebroken
duitsch en deelde mede dat wij ongehinderd verder konden gaan. Wij
kregen een soldaat mee, maar al waren wij nu door de linies, daarmee
hadden wij nog geen wagens en zoo moesten wij nog een heel uur
voortgaan, totdat eindelijk bij een herberg twee wagens gehuurd
konden worden, waarop weer de bagage en de vrouwen geladen werden. De
mannen gingen te voet verder naar Dawgeli, waar de litausche
commandant verblijf hield; dit was nogmaals een uur loopen.

Wij waren ten minste den avond te voren uit Dunaburg vertrokken en
hadden nog een gedeelte per wagen afgelegd, maar de krijgsgevangenen
waren heel vroeg dien morgen uit Dunaburg opgebroken en hadden den
geheelen weg getippeld.

Maar dat is kinderspel, zeiden een paar Oostenrijkers, wij zijn bijna
heelemaal uit Tobolsk komen wandelen, daar doen we nu al twee maanden
over.

Het bleken gevangenen te zijn, die achter het front van Koltsjak
geweest waren en bij den opmarsch der bolsjewiki waren bevrijd.

De bolsjewiki hadden echter niet voldoende spoormateriaal om hen
allen naar achteren te brengen. In het geheel waren het er ongeveer
15.000 en zoo hadden ze een groot gedeelte van den weg moeten loopen.
In Moskou en andere plaatsen waren concentratie-kampen ingericht,
maar deze waren zeer primitief en het voedsel was er absoluut
onvoldoende. Daarom liepen ze bij hoopen weg en trachtten gelijk het
dezen twee gelukt was bij Dunaburg over de grens te komen. Zij waren
in Moskou in het kamp geweest en hadden den weg Moskou--Dunaburg ook
weer te voet afgelegd.

Ik vroeg hun natuurlijk eenige bijzonderheden over het leger van
Koltsjak.

Och, zeiden ze, het is er een nog grooter bende dan bij de
bolsjewiki, de mannen loopen bij bosjes weg. Ze hebben genoeg van het
vechten. De bolsjewiki hadden alleen maar voorwaarts te gaan.
Gevochten is er bijna niet.

Eindelijk kwamen we in Dawgeli; wel was ik erg moe, maar ik gevoelde
me toch heel wel; het was gelukt: ik was naar Moskou geweest en er
weer uit gekomen. Nu was het me er echter om te doen, om niet voor
een krijgsgevangene gehouden te worden. Ik begaf mij dus direct naar
den commandant, een litausch majoor, die mij heel vriendelijk ontving
en mij direct gelukwenschte, met de woorden: "u had geen uur later
moeten komen, want op het oogenblik begint onze aanval op Novo
Alexandrofsk."

Ik had dus geboft.

                                  Kowno, 27 Augustus

Zoo waren wij dan wel heelhuids uit Rusland, maar dat wilde nog niet
zeggen, dat daarmede ook weer de beschaafde wereld bereikt was, want
een goede 150 KM. scheidden ons nog van Kowno, en de eenige wijze om
dat te bereiken was per as.

De Litauers waren heel vriendelijk, en behandelden ook de
krijgsgevangenen zoo goed mogelijk. Ze hadden echter zelf niet veel,
zoodat die arme kerels er nog al slecht aan toe waren.

Dien nacht sliepen de familie R., de Zweed en ik in het litausche
hoofdkwartier der troepen voor Nowo Alexandrofsk, in een boerenwoning
op den vloer. Den volgenden morgen gingen wij met twee wagentjes naar
Ottojani; wij keken elkaar eens aan, toen wij den prijs hoorden: maar
50 roebel per hoofd. Hoewel dat voor Litauen geweldig duur was, leek
het ons spotgoedkoop, vergeleken bij de prijzen in Rusland.

Mijn reisgenooten waren erg bang voor de visitatie der Litauers, maar
daar schenen ze heelemaal niet over te denken. Alleen werden onze
passen van een stempel voorzien, echter zonder eenig bijschrift,
vermoedelijk omdat de controleerende ambtenaar niet lezen of
schrijven kon. Ik meen zulks op te mogen maken uit het feit, dat hij
mijn pas onderste boven bekeek, en bleef bekijken, totdat hij aan 't
portret kwam, waarop hij blijkbaar zijn vergissing eerst bemerkte.

Onderweg werden wij herhaalde malen aangehouden, maar het
aardigheidje kennende, gaf ik altijd maar een sigaret, en hield mijn
pas in den zak. Wij hoorden 's ochtends dat Nowo Alexandrofsk genomen
was, en waren de Litauers maar wat beter uitgerust geweest, dan
hadden ze voor Dunaburg kunnen staan; maar hun etappendienst is te
slecht dan dat ze ineens zoo'n sprong voorwaarts konden doen.

Ik had gehoopt in Ottajani den trein naar Schaulen over Ponewjez te
kunnen nemen, om dan over Tilsit zoo snel mogelijk naar Berlijn te
reizen.

Daar hoorde ik echter, dat alle verkeer over Schaulen gestremd was,
omdat, naar men zeide, het leger van Koltsjak die plaats bezet had.

Het leger van Koltsjak? vroeg ik, wat is dat voor onzin, Koltsjak zit
in Siberië.

Jawel, was het antwoord, maar een paar duizend uit duitsche
krijgsgevangenschap ontslagen Russen hebben zich onder voormalige
tsaristische officieren tot een hulpbrigade gevormd en zich nu voor
Koltsjak verklaard, en aangezien ze toch iets moeten doen, Schaulen
bezet.

Het lijkt wel een gekkenhuis, deze Oosthoek van Europa, hoewel 't nog
zoo gek niet is om Schaulen, het verbindingspunt tusschen Letland en
Litauen, te bezetten. Deze troepen zijn natuurlijk geheel en al
tsaristisch en hun aanvoerders willen vermoedelijk niets van een
onafhankelijk Letland en Litauen weten.

Gelet op het eigenaardige karakter van 't litausche leger en op den
waarschijnlijken terugtocht der duitsche troepen uit Letland, kunnen
ze uit het door hen bezette punt naar alle richtingen optreden en zoo
noodig in Koerland het tsarenrijk weer uitroepen, hetgeen ik
volstrekt niet voor onmogelijk houd.

Van dat oogenblik af gaan ze dan natuurlijk weer tegen de Polen
vechten. Waarom? ja dat weet ik ook niet, maar dat is nu eenmaal
iets, dat ik bij elken reactionnair gezinden Rus heb kunnen
constateeren. Zijn allereerste hoop is, om zoodra 't tsarenrijk
hersteld zou zijn, de Polen te lijf te gaan.

Onze twee voerlieden wilden ons niet verder brengen dan Ottajani en
zoo huurden wij daar een anderen wagen, om ons naar Kowno te brengen.

Den eersten dag bracht onze nieuwe voerman ons tot Wilkomir, waar
wij hoorden dat de toestand aan het poolsch-litausche front zich
verscherpt had, en dat wij haast moesten maken om te zorgen in Kowno
te zijn voor ze ons misschien den weg afsneden.

Het landschap is in deze streken bijzonder mooi; voor den liefhebber
van folklore is er bovendien heel wat te zien en te bestudeeren,
onder anderen zijn de huizen aan de snijpunten van wegen met allerlei
geborduurde lappen versierd, en ook de litausche kerkhoven met de
verschillende houten grafkruizen zijn zeer merkwaardig; om de
typische vrouwendrachten niet te vergeten.

In Ucjonie hadden wij daar, het was Zondag, bij 't uitgaan van de
kerk een heel goed denkbeeld van gekregen. Jammer alleen, dat het
type der Litauers niet mooi is; ze hebben allen, zoowel mannen als
vrouwen, iets stompzinnigs, en niet geheel ten onrechte wordt dan ook
het litausche boerenvolk tot een der domsten van Europa gerekend.

Ludendorff wijdt in zijn bekend boek een aantal bladzijden aan de
wijze, waarop hij het burgerlijk bestuur dezer streken geregeld
heeft, en hoe hij getracht heeft deze door den oorlog zoo zwaar
geteisterde streken weer op de been te helpen.

Toen de Duitschers het land nog bezet hadden, was de bevolking er
eigenlijk maar half tevreden mede, en tengevolge daarvan vond de door
den overste Reboul, den chef der fransche missie, uit Kowno op ruime
schaal verspreide anti-duitsche propaganda-lectuur een vruchtbaren
bodem.

Nu de Duitschers echter weg zijn, beginnen de oogen open te gaan en
klaagt alles steen en been; overal op mijn langen tocht van Dunaburg
tot Kowno hoorde ik de verzuchting: waren de Duitschers maar weer
terug; ze waren wel streng, maar rechtvaardig en onder hun bestuur
begon er welvaart te heerschen.

De Litauers blijken dan ook heelemaal niet in staat, het door de
Duitschers begonnen werk in stand te houden, laat staan voort te
zetten. De wegen en bruggen, door de Duitschers niet alleen
verbeterd, maar ook op vele plaatsen nieuw aangelegd, worden niet
meer onderhouden. De spoorwegen functionneeren niet meer, de
onveiligheid neemt hand over hand toe, het bolsjewisme begint het
hoofd weer op te steken, waardoor de handel gaat kwijnen; en wanneer
Ludendorff dan ook opmerkt: "Die Bevölkerung wurde mit ruhiger
Sicherheit geleitet. Sie wird jetzt erkennen dasz wir nach Recht und
Billigkeit gehandelt haben" (bladz. 160), heeft de uitkomst bewezen
dat hij volkomen gelijk heeft.

Wat er van Litauen moet terecht komen is mij een raadsel, vooral als
nu de Polen ook nog gaan oprukken. Het ontbreekt ten eenenmale aan
intellectueelen om de noodige ambtenaarsposten te bezetten. Het leger
is niet veel beter dan dat van Trotzky, dat ook al heel slecht is, en
het eenige is dat de Litauers beter gevoed worden, waardoor zij dan
ook in staat blijken de bolsjewiki terug te werpen.

De laatste loodjes wegen het zwaarst, dat bleek ook hier weer, want
onze tocht van Wilkomir naar Kowno had onder voortdurende stortbuien
plaats en bovendien woei er een ijskoude noordwestenwind, maar
eindelijk, tegen donker, zagen we Kowno voor ons liggen en reden wij
na een poosje door de hoofdstraat. Welk een heerlijkheid weer een,
zij het ook slechts half-europeesche, stad te zien, waar weer een
behoorlijke straatverlichting was en café's en winkels.

Wij zochten en vonden gelukkig een eenvoudig maar zindelijk hotel en
gingen toen dadelijk nieuwe kleeren koopen. Er bleek in Kowno geen
ontluizingsinrichting te zijn en daarom gooiden wij alles weg, alleen
mijn schoenen en beenkappen behield ik. Na een bad voelde ik mij,
ondanks een hevige verkoudheid, als herboren. De Zweed en ik hadden
samen een kamer en telkens zeiden wij tegen elkaar hoe is het
mogelijk dat we er heelhuids zijn afgekomen? Ook de familie R. was
buiten zich zelve van vreugde. Geslapen hadden wij de laatste week
bijna niet, maar we waren over alles heen, en uren hebben we wakker
gelegen, al maar herhalende hoe gelukkig we er waren afgekomen. De
laatste dagen waren wel de minst gevaarlijke, maar de vermoeiendste
geweest; 160 KM. in een klein wagentje op elkaar gepakt, waarbij we
er den laatsten dag het grootste gedeelte naast hadden geloopen,
hadden ons laatste restje energie verbruikt, en ik bewonder nog
altijd de kordaatheid van mevrouw R. Hoe dikwijls heb ik haar
gadegeslagen, als ze, zelf totaal uitgeput, toch doodstil bleef
zitten, om haar jongske, dat met 't hoofd op haar schoot in slaap
gevallen was, niet te storen.

Het bleek voor mijn medereizigers van groote waarde, dat ik met de
autoriteiten in Kowno al bekend was, want daardoor kregen ze heel wat
gemakkelijker hun visa. Ik werd als een uit den dood opgestane
begroet, vooral de heeren van het duitsche gezantschap waren
allervriendelijkst. De gezant vroeg me direct te eten, en heel
verheugd was ik, weer eens iets uit de beschaafde wereld te vernemen,
want sinds 14 Juli had ik geen europeesche courant meer gezien.

Ik at met de leden der duitsche missie in de villa Thilman, het huis
waar Hindenburg en Ludendorff zoo langen tijd hebben gewoond. De
stemming der Duitschers vond ik erg mat, en dat is ook te begrijpen.
Zij hooren dagelijks, hoe de bevolking onverholen te kennen geeft,
het vertrek der duitsche troepen te betreuren, en hun machteloosheid
tegenover de entente-missies, die zelf echter, door het gebrek aan
een behoorlijke troepenmacht, ook niets anders kunnen uitrichten dan
bevelen geven, die toch niet uitgevoerd worden, stemt hen natuurlijk
bitter.

De Engelschen en Amerikanen hebben bovendien ruzie met den overste
Reboul, die ijverig er op uit is de Polen in alles te steunen, en
daarom het antisemitisme, tot groote woede der Amerikanen, op alle
mogelijke wijze aanwakkert. De missies werken dan ook niet meer
samen, en zelfs heeft de fransche het hotel, waar zij tot dusver met
de andere samenwoonde, verlaten en een eigen kwartier betrokken.

Ik heb nog een onderhoud gehad met den chef der amerikaansche missie,
en deze deelde mij mede, van zijn regeering de opdracht te hebben,
zich volstrekt niet met politiek in te laten, doch alleen de
voedselvoorziening te regelen.

De Amerikanen hebben op mij, overal waar ik ze in Polen en Litauen
aan 't werk zag, een sympathieken indruk gemaakt vooral om het
neutrale standpunt dat zij innemen. Zij trachten werkelijk het lijden
der bevolking te lenigen, zonder zich met stokerij in te laten.
Alleen hebben zij zich hier en daar toch ook laten verleiden,
allerlei voor het eigen leger niet meer bruikbare verduurzaamde
levensmiddelen aan den man te brengen. Ze zijn hier echter zoo
onnoozel niet meer om dat zonder meer te slikken en de stemming
jegens de entente is dan ook op sommige plaatsen beneden nul.

Daarbij komt nog dat de meer intellectueelen zich afvragen: waar gaan
we heen? De Duitschers zijn weg, we mogen niet meer doen wat ze
voorgeschreven hebben, maar wat nu? De entente doet niets, een paar
engelsche en fransche officieren kunnen ons toch niet alleen tegen
bolsjewistische benden verdedigen, en zelf kunnen we het ook niet.
Bovendien weet niemand, wat de plannen der Entente zijn. Wat hebben
ze met ons voor? Wij zijn nu wel zoogenaamd onafhankelijk, maar
hebben niets om ons op de been te houden.

Mijn indruk is, dat het langzaam maar zeker mis gaat, al zal Litauen
zoo gauw niet bolsjewistisch worden. Dat zal veel eerder in Letland
gebeuren, als de Duitschers daar weg gaan. Hier zullen de Polen er
wel voor zorgen dat het niet gebeurt, want die marcheeren dan
natuurlijk direct binnen, en anders zijn er nog de bovengenoemde
eigenaardige russische troepen in Schaulen; maar met de
onafhankelijkheid is het dan gedaan.

De familie R. besloot nog een paar dagen in Kowno te blijven, maar de
Zweed en ik brandden van verlangen om zoo snel mogelijk weg te komen
en toen we dan ook hoorden dat er nog een late trein ging die ons
binnen 24 uur in Berlijn zou brengen, haastten wij ons om alles in
orde te brengen en zoo vertrokken wij Woensdagavond naar Duitschland,
waarbij wij tot de treurige ontdekking kwamen, dat de mooie
rechtstreeksche verbinding met Berlijn niet meer bestond, maar we
twee keer moesten overstappen, n.l. in Wilkowisky en later nog eens
in Wirballen; maar wat is dat als je uit Moskou komt.

Zoo hoort dan ook deze russische reis tot het verleden. Mij zelf
verheugt het dat ik er in geslaagd ben, ondanks alle moeilijkheden,
er weer uit te komen. Een paar dagen heb ik nog in Berlijn
rondgeloopen, mij afvragend: krijg ik nu vlektyphus of niet? maar dit
bleek niet het geval te zijn en ik ben er dus zonder kleerscheuren
afgekomen.

                              *
                            *   *



                     DE OOSTZEEPROVINCIËN

                                  Berlijn, 3 September

De laatste berichten uit Koerland wijzen erop, dat wat ik reeds een
paar maanden geleden in mijn brieven uit Libau en Kowno voorspelde
gaat gebeuren. Nu de duitsche troepen weg zijn, steekt het
bolsjewisme het hoofd weer op. De nederlaag der Witten in Estland
heeft den toestand verscherpt. Het mag misschien eenigszins
eigenaardig klinken, wanneer ik ondanks de overwinning der bolsjewiki
blijf beweren dat het leger van Trotsky geen militaire waarde heeft.
Wat ik er in Polen en Rusland van gezien en gehoord heb, heeft mij
ervan overtuigd, dat het een bende is. Maar wanneer de Entente met
nog grootere benden aan komt zetten krijgt het natuurlijk op zijn
kop, want de eigenlijke Letten en ook de Esten beteekenen heelemaal
niets. De Polen en zelfs de Litauers blijken in staat om de Russen
gevoelige nederlagen te bezorgen. Maar St. Petersburg kan tot de
stomme verbazing van iederen Rus niet genomen worden. Integendeel, nu
de duitsche troepen weg zijn, wordt de toestand in Koerland elken dag
erger. De Engelschen, die, zooals mij o.a. de engelsche
vertegenwoordiger te Libau voor een paar maanden nog zeide, het
bolsjewisme "made in Germany" noemen en beweren, dat de bevolking
daar volstrekt niet bolsjewistisch is, ondervinden dat, nu de
duitsche troepen weg zijn, het platteland met benden overstroomd
wordt, waartegenover de inheemsche troepen machteloos staan. De
kwestie van graaf Von der Goltz te Mitau, die in het buitenland
geheel verkeerd begrepen wordt -- vooral ook in Duitschland, daar de
duitsche pers al bijzonder slecht is ingelicht over hetgeen er in
Koerland gebeurt -- is heel eenvoudig. Indertijd had de letsche
regeering, gelijk ik vroeger reeds mededeelde, aan de duitsche
soldaten het burgerrecht beloofd, waardoor zij aanspraak kregen op 60
morgen land, hun toegezegd door de groote grondbezitters. Deze
belofte is de regeering niet nagekomen. De Duitschers staan nu op het
oogenblik op hun recht.

Bovendien staat de duitsche commandant voor het moeilijke geval dat
hij zeker weet, dat, wanneer hij weggaat, het duitsche element, dat
in die streken zoo talrijk is en volstrekt niet alleen uit baronnen
bestaat, maar vooral ook de kleine burgerij en het intellect omvat,
eenvoudig uitgemoord zal worden. Ik herhaal wat ik vóór drie maanden
schreef, dat, gaan de Duitschers weg en worden ze niet door een
behoorlijke europeesche macht vervangen, die streken aan de anarchie
zijn prijsgegeven. Niet alleen dat St. Petersburg dan nooit genomen
wordt, maar ook Riga, Libau en Rofno zijn dan verloren.

Op mijn tocht uit Rusland over Dunaburg heb ik kunnen constateeren
hoe alles, wat niet bolsjewistisch is, naar den terugkeer der
Duitschers verlangt, niet zoo zeer omdat zij Duitschers zijn, maar
omdat het de eenigen zijn die er de orde kunnen handhaven. Als een
staaltje, hoe slecht zelfs de duitsche pers ingelicht is, zij
vermeld, dat de val van Novo Alexandrofsk, die plaats vond toen ik er
verleden week doortrok, wat mij heel wat moeite berokkende, pas
vandaag over Helsingfors tot de duitsche bladen doorgedrongen is.
Tienduizend man europeesche troepen, geoefend en goed gedisciplineerd
en van de noodige hulpmiddelen voorzien, kunnen met Rusland doen wat
zij willen.

                              *
                            *   *



             DE STRIJD TEGEN DE SOVJET-REPUBLIEK

                                  Berlijn, 16 September

Al een paar maanden lang houd ik mij nu vrijwel uitsluitend bezig met
het bolsjewisme, en in het bizonder met den strijd er tegen. Zoowel
in Koerland, Litauen, Polen als in Rusland zelf heb ik ter plaatse de
zaak bestudeerd en meen dan ook eenig recht van spreken te hebben.

Laat ik eerlijk bekennen, dat ik aanvankelijk ook overtuigd was, dat
Trotsky met de schepping van het roode leger een waar Napoleonswerk
verricht had en een opmarsch van het roode leger naar West-Europa
niet tot de onmogelijkheden zou behooren. Hetgeen ik er later echter
van te zien kreeg, heeft mij anders geleerd.

Reeds voor Riga begon ik te twijfelen, toen ik zag, hoe een paar
duizend Duitschers en Balten met slechts weinig artillerie een
driedubbele overmacht der Russen versloegen; later in Polen zag ik
betrekkelijk slecht uitgeruste, maar goed gedisciplineerde en voor
hun vaderland geestdriftige poolsche soldaten, een bijna driedubbele
overmacht aan bolsjewiki voor zich uit jagen.

Toen ik in Rusland zelf kwam, werd het mij echter heel duidelijk; op
een klein gedeelte na zijn de russische soldaten den oorlog moede.
Zij deserteeren bij massa's en de twee groote dingen, waardoor een
leger bij elkaar gehouden wordt, n.l. een goede geest en goed eten,
zijn niet aanwezig.

Zeker, er is in Rusland genoeg eten te krijgen. Op het platteland
heerscht overvloed, maar het spoorwezen is door gebrek aan
locomotieven dermate in de war, dat de op sommige plaatsen opgehoopte
voorraden niet vervoerd kunnen worden.

Daardoor is natuurlijk de heele verpleging van het roode leger in de
war en niet dan met de uiterste moeite slagen de Russen er in ten
minste nog brood en munitie naar het front te brengen.

Wanneer ik dan ook in engelsche bladen lees, dat het roode leger
beter uitgerust en georganiseerd is dan ooit, dan is dat geheel
bezijden de waarheid en het wordt vermoedelijk alleen verkondigd om
de onmacht der entente te verbloemen.

Een fransch generaal schreef eenige maanden geleden in een fransch
blad: St. Petersburg kan in vijf dagen genomen worden of in het
geheel niet.

Dat is de ware toestand: een goede troep neemt het in enkele dagen,
een slechte nooit.

Het eigenaardige geval doet zich thans voor, dat tengevolge van de
onvoldoende troepen waarmee de Engelschen tegen St. Petersburg
opereeren, het den indruk geeft, alsof Trotsky een krijgskundig genie
is.

Zeker, verdiensten heeft hij, en aan energie ontbreekt het hem ook
niet, maar dat hij nog altijd chef in Rusland is, kan hij werkelijk
niet helpen. Het sprekendste bewijs is voor mij de opmarsch van het
poolsche leger, dat, hoewel veel minder sterk en door gebrek aan
spoorwegen ook met groote verplegingsmoeilijkheden kampende, met
gemak de Russen voor zich uit jaagt.

Nu zegt men, dat de roode troepen bij St. Petersburg veel beter zijn
dan die tegenover de Polen; doch de gebeurtenissen bij Riga hebben
mij anders geleerd.

Ik heb thans zooveel mogelijk gegevens verzameld, meest uit geheime
bronnen, die een kijk geven op den strijd tegen sovjet-Rusland en heb
het front in een kaartje geschetst.

Dezer dagen gaf het Berliner Tageblatt een artikel van Theodor
Berkes, die tot juist de tegenovergestelde conclusie komt als ik,
n.l. dat het roode leger wèl een factor is waarmee te rekenen valt.

Ik ben het, zooals reeds gezegd, daarmee niet eens, al heb ik den
schijn tegen me. Inderdaad lijkt het overweldigend als wij het aantal
vijanden zien waartegen de Russen te strijden hebben, maar welke
waarde hebben die troepen?

Daar zijn in de eerste plaats Koltsjak en Denikin; Koltsjak in
Siberië, Denikin in Zuid-Rusland. Koltsjak, die in 't voorjaar bij
Samara stond, is sedert dien tot in 't hart van Siberië
teruggedreven. Een geweldige overwinning der bolsjewiki, die echter
alleen mogelijk was, omdat de troepen van Koltsjak nog slechter waren
dan die der bolsjewiki, en eigenlijk zonder veel vechten ervandoor
zijn gegaan. In elk geval, de moreele overwinning is aan Moskou, dat
daarbij het groote voordeel had, het nijverheidsgebied van Samara
weer in handen te krijgen, en -- wat niet het minst is, -- een
verbinding met Perzië en Voor-Indië.

Ik schreef u reeds, dat ik mij ernstig bezorgd maakte over de
anti-engelsche propaganda in Voor-Indië, Perzië en de mohammedaansche
wereld. Sedert eenigen tijd is er een druk koeriersverkeer tusschen
Indië en Moskou, en voorname Indiërs en Perzen, alsmede Mohammedanen
en Turken zijn in Moskou welkome gasten. De gaping in de fronten,
waardoor deze propagandisten reizen, ligt tusschen het front van
Koltsjak en het Oeralkorps van generaal Doetof, die zelf in Oeralsk
zit en met zijn troepen, pl.m. 10,000 man, aan de Oeral staat.

De Kirgiezen schijnen al geheel en al bolsjewistisch te zijn, en
steunen de roode troepen.

Ik ben in de gelegenheid u over deze propaganda in te lichten,
aangezien een Indiër, die te Moskou in hetzelfde hotel gewoond heeft
als ik, mij thans uitvoerig van alles op de hoogte heeft gebracht.

Lenin had hem zelf verklaard, dat zijn hoofdwerkzaamheid op het
oogenblik in Azië lag; daarheen heeft hij zelfs zooveel troepen,
munitie en geld gezonden, dat het westfront er door verzwakt is.

In Moskou zelf is op het oogenblik de indische maharadja Koemar
Mahoendra, die er het hoofd is van een indische missie. Achter de
schermen zit echter nog een machtiger indische grootheid te werken.

Ook de emir van Afganistan heeft een eigen vertegenwoordiger in
Moskou, n.l. Paroh Katulloh, een bekend indisch revolutionnair,
terwijl een zekere Prawin, een Rus, als vertegenwoordiger van Lenin
in Indië de propaganda voert.

De gewezen turksche officier Kiazim Bei heeft in Toerkestan de
leiding, waar hij een groote anti-engelsche organisatie tot stand
gebracht heeft met russisch geld, dat hem onbeperkt toegezonden
wordt, zoo ook wapenen en munitie.

Deze organisaties, die volgens Lenin's eigen woorden tegen het hart
van Indië gericht zijn, groeien, dank zij den russischen steun, met
den dag. Caveant consules.

Denikin heeft, in tegenstelling met Koltsjak, den laatsten tijd vrij
groote voordeelen behaald, die hun hoogtepunt vonden in de verovering
van Charkof. Het is echter de vraag of deze troepen van een beter
gehalte zijn dan die van Koltsjak en of zij dus op den duur
strijdvaardig zullen blijven.

Het is een vreemd geheel waarover Denikin het bevel voert. Hij zelf
heeft zijn hoofdkwartier in Rostof, aan de Don. Op zijn
rechtervleugel staat het Kaukasus-leger, ongeveer 12,000 man, onder
de generaals Erdeli en Sawitski. Meer naar het noorden, ten z.o. van
Saratof, staat generaal Wrangel met een leger uit vrijwilligers
bestaande en het Koeban-leger, op papier 80,000 man tellend. In het
centrum staan naast elkaar het Krim-Azofsche korps met Donkozakken
onder generaal Sidorin (pl.m. 50,000 man). De linker-vleugel wordt
gevormd door drie groepen vrijwilligers onder de generaals
Pokrowski-Skoera en Machnof, elk ongeveer 20,000 man sterk en nog
versterkt door Terekkozakken.

Daartegenover hebben de bolsjewiki hun 12e, 13e, 8e en 9e leger
staan, ook alweer op papier 150,000 man sterk. De Kaspische Zee en de
Kaukasus zijn geheel in engelsche handen.

In de Oekraine heerscht groote verwarring; daar vechten bolsjewiki en
witte troepen tegen en onder elkander. Langs de kust is een smalle
strook, waar o. a. Odessa in ligt, in handen der witte troepen.
Tegenover het roode westleger staat generaal Sceptyeki, met naar mijn
schatting pl.m. 10,000 man tegenover pl.m. 50,000 Russen.

Aangezien het poolsche leger goed aangevoerd wordt, en de Polen
uitstekende soldaten zijn, worden hier de bolsjewiki voortdurend
teruggeslagen. Helaas hebben de Polen geen plan om veel verder dan de
Beresina oostwaarts te rukken.

Hier komen wij op een zeer lastig vraagstuk dat ik al te voren heb
aangeroerd, n.l. dat de Polen de Beresina als oostgrens willen hebben
en daarmee een gedeelte van Wit-Rusland, hetgeen de Entente tot
dusver, vermoedelijk door beloften aan Denikin gebonden, niet heeft
willen goedkeuren.

Over Litauen en Koerland heb ik al heel wat geschreven en
getelegrafeerd; daar staan naast elkaar Litauers, Esten en Letten,
die echter geen groote militaire waarde hebben, slecht uitgerust en
gedisciplineerd zijn, waardoor in dat gedeelte van Oost-Europa de
troepen van Von der Goltz de eenige zijn waarmee iets uit te richten
is.

Nu is m. i, de heele moeilijkheid deze, dat het den Engelschen er
nooit oprecht om te doen is geweest, het sovjetbewind ten val te
brengen. Engeland zag in het bolsjewisme geen gevaar voor zichzelf.
Dat het toch in schijn er tegen optreedt ligt alleen hierin, dat het
bij een val van het sovjet-bestuur wil trachten economische
voordeelen te behalen en de Duitschers te beletten in Rusland
handelsbetrekkingen aan te knoopen.

Wien de goden willen verderven, dien slaan zij met blindheid, want op
deze manier heeft Engeland zich toch de russische regeering tot
aartsvijand gemaakt en ziet het welke gevaren in Indië en Perzië
dreigen.

Maar Engeland heeft het ook bij de conservatieven en zelfs ook bij de
meer gematigde Russen verbruid, door den aan Polen verleenden steun.

Men kan gerust zeggen dat alles wat Rus is, tot welke richting ook
behoorend, anti-engelsch is. In Oost-Europa heeft de Entente
uitgediend, omdat ze het niemand naar den zin heeft kunnen maken en
omdat ze nooit openlijk gezegd heeft wat ze wilde.

Lenin en Trotsky spelen tegenover de boeren uit dat Koltsjak en
Denikin reactionnair zijn.

Dezer dagen sprak ik een Rus, die pas uit Rusland kwam, en er in de
laatste maanden veel gereisd heeft. Hij was het grootendeels met de
beschouwingen, die ik gegeven heb, eens; alleen meende hij, dat van
de socialisten geen heil te verwachten was, omdat de Russen weer een
krachtige vuist moeten hebben, die ze regeert.

Maar in zooverre was hij het met mij eens, geen reactie, geen
intrekking der thans ingevoerde hervormingen, maar een met het
russische volkskarakter rekening houdende hervormingspolitiek.

Hij was er, evenals ik, van overtuigd, dat een openlijke verklaring
der Entente, en met name van Engeland, heel veel goeds zou kunnen
uitrichten. Wat zegt nu echter Churchill en bevestigt daarmee mijn
bovengeuite overtuiging: "wij moeten zorgen, dat Duitschland geen
economische voordeelen behaalt." Daarmee is feitelijk de engelsche
politiek gekarakteriseerd en m.i. veroordeeld.

De Engelschen -- en in het algemeen de Entente hebben geen geregelde
troepen ter bestrijding van het bolsjewisme beschikbaar, en laten
anderen voor zich vechten. Die anderen bestaan uit verschillende
elementen, conservatieve en radicale en daarom kan de Entente geen
uitsluitsel geven wat zij eigenlijk wil, om niet een der partijen
tegen zich in 't harnas te jagen.

Zeer typisch komt dat in 't Noorden uit. Daar vechten Esten, die
eigenlijk half en half bolsjewistisch zijn, naast de troepen van
prins Lieven, die reactionnair zijn, en op het oude tsaristische
standpunt staan.

Schaart de Entente zich nu aan de zijde der reactie, dan weten niet
alleen de Esten, maar ook de Letten en Litauers, dat zoodra het
bolsjewisme valt, het met hun onafhankelijkheid gedaan is. Gaat de
Entente de andere richting uit, dan doen de reactionnairen niet meer
mee.

Elk dezer partijen op zich zelf is niet sterk genoeg, en de Entente
heeft zelf geen troepen beschikbaar, dus blijft het bij een
dubbelzinnige politiek.

Er is slechts één uitweg -- maar of de Engelschen daaraan zullen
willen, is de vraag -- n.l. de troepen van Von der Goltz opdracht
geven St. Petersburg te veroveren. Op het oogenblik is het al zeer
onwaarschijnlijk, dat die opdracht gegeven wordt, maar het oogenblik
nadert meer en meer dat men in de duitsche troepen in Koerland de
eenige redders zal zien. De doorbraak bij Pskof heeft opnieuw
aangetoond, niet dat de roode troepen zoo sterk zijn, maar hoe zwak
de witte zijn.

Wanneer men in Engeland zegt: St. Petersburg is zoo sterk, dat het
niet te nemen is, dan is dat een onwaarheid, welke iedereen, die ook
maar eenigszins op de hoogte is, voelt. Een dergelijk gezegde
beteekent alleen, dat de troepen die voor de Entente vechten weinig
of niets waard zijn. Ik weet uit zeer goede bron, dat er Engelschen
zijn, die er net zoo over denken als ik, maar hun meening wordt
onderdrukt.

De engelsche politiek tegenover Rusland is onbegrijpelijk. In Moskou
heb ik een witboek der bolsjewiki gelezen, waarin de geheele tekst
van de besprekingen tusschen de Engelschen en de sovjet-republiek
openbaar gemaakt is. Daaruit blijkt, dat Tsjisjterin niet eenmaal,
maar herhaaldelijk een wapenstilstand heeft voorgesteld. Al zijn
voorstellen zijn echter afgeslagen. Nu begrijp ik niet, hoe Lloyd
George kan verklaren, dat de sovjet-regeering geen enkele maal een
vredesaanbod gedaan heeft. Integendeel, de Russen willen niets liever
dan vrede, omdat zij heel goed weten dat hun leger geen groote waarde
heeft, al beweren zij natuurlijk het tegendeel; zij weten ook heel
goed, dat de blokkade hen op den duur ten gronde zal richten.

Zij doorzien de engelsche taktiek echter heel goed, en dat is hun
kracht. Vandaar hun vredesaanbod aan Litauen en Estland; dat zaait
natuurlijk tweedracht in het leger dat de Engelschen voor de
verovering van St. Petersburg hebben samengetrokken.

De verklaringen van Bullitt in den amerikaanschen senaat brachten mij
niets nieuws; dat had ik in Moskou al lang gelezen.

Hier te Berlijn zijn op het oogenblik zeer veel Amerikanen, die allen
om handelsdoeleinden hierheen zijn gekomen. Ook zij wenschen het
bolsjewisme zoo spoedig mogelijk ten val gebracht te zien, om weer
met Rusland handel te kunnen drijven; het kan hun niets schelen of de
Duitschers er dan ook eenige voordeelen bij halen.

Het is natuurlijk zeker, dat de Duitschers op het vinkentouw zitten
om weer handelsbetrekkingen met Rusland aan te knoopen en evenzeer,
dat de duizenden Russen, die op 't oogenblik in Duitschland zijn, ook
niets liever willen.

De duitsche regeering en ook een groot gedeelte van de duitsche pers
schijnt heftig op Von der Goltz gebeten, maar ik ben er zeker van,
dat er een oogenblik zal komen, dat alle Duitschers, behalve
misschien de onafhankelijken, in Von der Goltz een tweeden Yorck
zullen begroeten. Wanneer Europa, niet meer uitsluitend door haat
geleid, zich op een gegeven oogenblik zal afvragen, welk gevaar het
bolsjewisme voor zijn beschaving beteekent, dan zal men reikhalzend
uitzien naar een macht, die aan 't sovjetrégime een einde maken kan,
en die heeft men -- indien de Entente tenminste zelf niet de noodige
troepen heeft -- in Von der Goltz in het Noorden en in de Polen in
het centrum.

Daarnaast behoort dan een ondubbelzinnige verklaring te komen, dat
met een opmarsch in Rusland geen reactie bedoeld wordt, maar alleen
het einde van de dictatuur van een kleine minderheid.

Zoodra de bolsjewistische propaganda in Azië de Engelschen begint te
benauwen, zal het wel anders gaan dan nu; maar zal het dan niet te
laat zijn?

De duitsche regeering doet op het oogenblik niets en kan niets doen.
De duitsche pers put haar nieuws uit "Die Freiheit", die door zijn
betrekkingen met de letsche bolsjewiki natuurlijk niets anders doet
dan Von der Goltz voor een reactionnair uitmaken. Vandaar dat van
duitsche zijde niets ondernomen zal worden om Von der Goltz te
steunen en zeker niet van regeeringszijde. Men spreekt er hier al
van, dat de regeering Von der Goltz geen geld meer zal sturen.

Dat er in de engelsche meening toch al eenige kentering is gekomen,
bewijst wel het gerucht, dat uit Koerland komt, dat n.l. de
engelschen de troepen van Von der Goltz nu misschien wel zullen
betalen. Dat zou de eerste stap in de goede richting zijn en er op
wijzen, dat de Engelschen hun fouten beginnen in te zien.



Van den schrijver dezer _Reisschetsen uit Sovjet-Rusland_ vindt men
belangrijke artikelen over _De oorlog in het Oosten_ gedurende 1916
en 1917 (Rusland, Oostenrijk-Hongarije, Roemenië, Montenegro,
Albanië, Polen) in het geïllustreerde


 Gedenkboek van den
 Europeeschen Oorlog

 samengesteld onder toezicht van

 W. A. T. DE MEESTER
 Luit-Gen, b. d., Oud-Commt v. h. Veldleger


 COMPLEET IN VIER DEELEN


 Prijs per deel ingenaaid f 9.--, gebonden f 10.50


 Uitgave van A. W. SIJTHOFF'S UITGEVERS-
 MAATSCHAPPIJ te LEIDEN



  [Transcriber's Notes:
    Dit boek bevat een aantal zetfouten.
    De volgende zetfouten zijn gecorrigeerd:

    [die op Duitschand zal rusten.]
          -> [die op Duitschland zal rusten.]

    [het patriotisme hoog op.]
          -> [het patriottisme hoog op.]

    [Cumbinnen-Stallupönen]
          -> [Gumbinnen-Stallupönen]

    [in Koerland, Estland en Litanen,]
          -> [in Koerland, Estland en Litauen,]

    [met hun familieed en,]
          -> [met hun familieleden]

    [de lettische sovjet-regeering]
          -> [de letsche sovjet-regeering]

    [een melancolieke stemming]
          -> [een melancholieke stemming]

    [met de grootste minitieusheid]
          -> [met de grootste minutieusheid]

    [op de hoogte zijn, odat]
          -> [op de hoogte zijn, omdat]

    [de tegewoordige generatie]
          -> [de tegenwoordige generatie]

    [progroms] -> [pogroms]
       Dit woord, dat 8 x voor kwam, is overal gecorrigeerd.

    Een afwijkende schrijfwijze van de vorige fout:
    [geen programs plaats gehad]
          -> [geen pogroms plaats gehad]
    Ook gecorrigeerd.

    [amerikaansche missie's]
          -> [amerikaansche missies]

    [handelsattachés meegebacht]
          -> [handelsattachés meegebracht]

    [heeft net geinformeerd]
          -> [heeft net geïnformeerd]

    [openlijk protesteeeren]
          -> [openlijk protesteeren]

    [ijverig copiëer ik]
          -> [ijverig copieer ik]

    [De ekonomische toestand]
          -> [De economische toestand]

    [niet direkt met ons]
          -> [niet direct met ons]

    [soort guerillaoorlog gevoerd]
          -> [soort guerrillaoorlog gevoerd]

    [zonder anwoord maar]
          -> [zonder antwoord maar]

    [geldt van alle]
          -> [geldt voor alle]

    [plakaten aangebracht]
          -> [plakkaten aangebracht]

    [naieveteit]
          -> [naïeveteit]

    [dan de bureau's]
          -> [dan de bureaux]

    [en voorname Indiers]
          -> [en voorname Indiërs]

    [het al zeer onwaarschijlijk,]
          -> [het al zeer onwaarschijnlijk,]

    [zijn er drie entente-emissies]
          -> [zijn er drie entente-missies]

    Er zijn enkele (plaats)namen die in meerdere spellingen voor
    komen. Waarschijnlijk heeft de auteur de namen soms uit het
    Nederlands en soms uit het Pools of Engels gebruikt. De
    verschillende schrijfwijzen zijn behouden:

      [Kovno] / [Kowno]
      [Ukrainer] / [Oekrainer]
      [Nowo Alexandrofsk] / [Novo Alexandrofsk]
      [Bogdanof] / [Bogdanow] / [Bogdonow]
      [Kovno] / [Kowno]
      [Radoskowitz] / [Radoskowitsj]
      [bolsjewik] / [bolsjewiek]
      [bolsjewiken] / [bolsjewieken]

    Er zijn ook enkele plaatsnamen waarvan één van de twee
    schrijfwijzen onjuist kan zijn. Dit kon echter niet met
    zekerheid worden vastgesteld en deze zijn daarom eveneens
    niet gecorrigeerd:

      [Ottojani] / [Ottajani] {beiden komen voor}
      [Wilikomir] / [Wilkomir]

    Alhoewel de papieren versie van dit boek geen inhoudsopgave
    heeft, is voor het gemak van de lezer er een toegevoegd. Door de
    inhoudsopgave valt op dat de datering van de hoofdstukken niet
    overal chronologisch is. Dit verklaart de auteur zelf door in
    hoofdstuk "EEN BEZOEK AAN BOLSJEWISTISCH RUSLAND" op te merken
    dat hij eerst in telegrafische stijl zijn hoofdindrukken uit
    Rusland heeft gegeven (die volgen elkaar chronologisch op). Deze
    indrukken, die hij naar Nederland telegrafeerde of per koerier
    zond, beginnen op 15 Mei 1919 en eindigen op 30 Augustus 1919,
    waarop hij weer terug is in Berlijn. Dan schakelt hij over op
    zijn dagboek, dat begint op 28 Juli 1919 en eindigt op 26
    Augustus 1919 en daardoor gedeeltelijk met de eerte helft van het
    boek overlapt.

    De laatste twee hoofdstukken, 3 September en 16 September, horen
    niet meer bij zijn dagboek en zijn een nabeschouwing waarin hij
    nieuwe ontwikkelingen meeneemt.

    Eén chronologische onregelmatigheid wordt hierdoor echter niet
    verklaard: hoofdstuk "DE VEROVERING VAN RIGA - I. Riga",
    gedateerd 23 Mei. Dit hoofdstuk wordt opgevolgd door 22 Mei en
    het daarop volgende hoofdstuk wederom met 23 Mei. Aangezien de
    eerste zin van hoofdstuk "DE VEROVERING VAN RIGA - I. Riga"
    begint met "Woensdagavond kreeg ik plotseling bericht..." en
    23 Mei in het jaar 1919 op Vrijdag viel, is het aannemelijk dat
    hier sprake moet zijn van 21 Mei.

    Er zijn ook enkele interpunctie fouten gecorrigeerd
    maar worden hier niet verder genoemd.
  ]





*** End of this LibraryBlog Digital Book "In het Hol van den Leeuw - Reisschetsen uit Sovjet-Rusland" ***

Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.



Home