Home
  By Author [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Title [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Language
all Classics books content using ISYS

Download this book: [ ASCII ]

Look for this book on Amazon


We have new books nearly every day.
If you would like a news letter once a week or once a month
fill out this form and we will give you a summary of the books for that week or month by email.

Title: De Koning der Zee
Author: Westerman, Percy F. (Percy Francis)
Language: Dutch
As this book started as an ASCII text book there are no pictures available.


*** Start of this LibraryBlog Digital Book "De Koning der Zee" ***


[Illustratie: kaft]



DE KONING DER ZEE



DE KONING DER ZEE


DOOR


PERCY F. WESTERMAN


NAAR HET ENGELSCH BEWERKT DOOR
A. F. PIECK


MET VIER PLATEN VAN ANDRÉ VLAANDEREN



[Illustratie: logo]



N.V. JOHANNES MÜLLER -- AMSTERDAM



         INHOUD:

      I. Het wonderlijke geval met de "Zieten"
     II. Waarin we kennis maken met de "Playmate" en haar schipper
    III. In den grond geboord
     IV. Gevangen aan boord van het geheimzinnige schip
      V. Kapitein Brookes
     VI. De commando-toren van de "Olijftak"
    VII. Geruchten van oorlog
   VIII. Verraad
     IX. Zeeroof
      X. Gereed voor den strijd
     XI. De strijd met twee vloten
    XII. Door het mijnenveld
   XIII. In een hinderlaag gevallen
    XIV. Door de Spitsroeden
     XV. Woord gehouden
    XVI. Bij de Patagoniërs
   XVII. De list van Gerald
  XVIII. De wraak van den kapitein
    XIX. In de Middellandsche Zee
     XX. De Amerikaansche vlieger
    XXI. De Marconigraaf gestolen
   XXII. Gevaarvolle oogenblikken
  XXIII. Toch nog gered
   XXIV. Een mislukte aanslag
    XXV. De groote zeestrijd
   XXVI. De Olijftak toont haar kracht



  ILLUSTRATIES:

  Tregarthen zag den Duitscher wankelen.

  Het ongelukkige schip was uit elkaar geslagen.

  dat ze hun speeren wierpen naar het vreemde vaartuig.

  en stortte met duizelingwekkende vaart naar beneden.



HOOFDSTUK I.

HET WONDERLIJKE GEVAL MET DE "ZIETEN".


Het was een snikheete middag in de maand Augustus.

Fel blikkerden de zonnestralen op de spiegelgladde watervlakte van de
haven van Portsmouth. Slap hingen de witte vlaggen van de talrijke
oorlogsschepen in de bijna windstille lucht.

Eventjes schommelend aan haar ankerketting op de eerste rimpeling van
het opkomend getij, lag daar de torpedoboot-vernieler "Calder". Ze
maakte nu een veel minder trotschen indruk, dan toen ze een paar
dagen geleden de haven verliet. De machine was onklaar geraakt en
daardoor had ze moeten terugkeeren om de vrij ernstige schade op de
werf te laten herstellen. Dat zou stellig wel een paar maanden in
beslag nemen. De officieren hadden verlof gekregen het schip te
verlaten, want een enkele torpedist was voldoende voor het toezicht.

Ting-ting! Ting-ting! Ting-ting! Ting-ting!

Acht keer rinkelde met een hard geluid een schel en toen kwamen twee
mannen op 't dek, behendig klauterend uit het kleine luik, dat
toegang gaf tot de groote kajuit.

De eerste was een slanke man, met een mager en scherp-geteekend
gezicht: de kapitein-luitenant ter zee, die het bevel voerde over de
"Calder". De ander was luitenant Gerald Tregarthen, met wien we wat
meer van nabij zullen kennismaken.

Hij was zoo wat even lang als de kapitein, dat wil zeggen ruim vijf
voet, als hij op zijn kousen stond en zijn breedte was daarmee
evenredig. Zijn gezicht, gebruind en verweerd door zon, wind en
zeeschuim, was glad geschoren en had een jongensachtige uitdrukking
met iets schalks in zijn diepblauwe oogen.

Toch was het hem wel aan te zien, dat hij de flinkheid, die zijn
gevaarlijk beroep eischte, niet miste.

In zijn nog korte, maar zeer voorspoedige loopbaan had hij talrijke
bewijzen gegeven van vastberadenheid, koelbloedigheid en
onversaagdheid, zoodat men in de toekomst nog veel van den jongen
officier verwachten mocht. Zijn voorspoed had hij ook en vooral te
danken aan ijverige studie en harden arbeid, waardoor hij zich een
goeden naam als artillerist en torpedist had verworven, terwijl zijn
zeemanskunst in de marine algemeen bekend was. Zoo was hij reeds op
jeugdigen leeftijd voor bevordering in aanmerking gekomen.

Gerald Tregarthen droeg nu geen uniform, hij was in politiek, maar de
burgerkleeding deed niet te kort aan zijn flinke houding. Hij had een
verlof van zes weken gevraagd en verkregen, nu de "Calder" toch
tijdelijk werkeloos moest blijven en het klinkt wel een beetje
vreemd, maar het was zijn voornemen om het grootste deel van dien
tijd op het water door te brengen.

Algemeen bekend is de geschiedenis van den koetsier van een
Londensche omnibus, die eens een vrij dagje had, wat maar uiterst
zelden gebeurde en die zijn vacantiedag niet beter wist te gebruiken,
dan door als passagier met zijn eigen voertuig te gaan meerijden.
Dezelfde gevoelens, die dezen koetsier er toe brachten uit rijden te
gaan, bezielen honderden blue-jackets en mariniers, als ze op
verlofdagen bootjes huren om te gaan spelevaren.

In alle oorden van de wereld, waar zich Engelsche matrozen bevinden,
kan men dan ook vroolijke pekbroeken aantreffen, die hun vrijen tijd
in gehuurde bootjes doorbrengen, alsof deze vorm van uitspanning de
meest aantrekkelijke voor hen is. En zoo behoeft het ons dan ook niet
al te zeer te verwonderen, dat Gerald Tregarthen het plan maakte,
zijn verlof te gaan doorbrengen aan boord van de 4-tons kotter
"Playmate", die op dat oogenblik in de haven van Poole lag en
toebehoorde aan zijn ouden schoolmakker Jack Stockton.

Zoodra de twee officieren op het dek verschenen, klonk de heesche
stem van den kwartiermeester, die bevelen gaf. Vlug voerden de mannen
van de ploeg voor de boot die bevelen uit en de kleine boot werd aan
stuurboord naast het schip gebracht. De bagage van Tregarthen, alleen
bestaande uit een volgepakt valies, werd erin geworpen en nadat de
luitenant zijn commandant had vaarwel gezegd, nam hij plaats in den
stuurstoel.

Vlug gleed de boot over het vlakke water en een kwartier later stapte
Gerald Tregarthen aan wal bij de Koningstrap.

Gevolgd door den matroos, die zijn valies droeg, liep hij naar den
hoofdingang van de werf. Eén van de chauffeurs, die met hun wagens
dicht bij de poort stonden, kreeg hem dadelijk in het oog en bracht
zijn taxi naar de plaats, waar Tregarthen stond.

"Naar het station!" riep de luitenant, terwijl hij instapte. Maar
voor hij het portier achter zich had toegetrokken, kwam er een
krantenjongen naar hem toehollen.

"Avondblad, mijnheer? De laatste scheepstijdingen!" Dat trok
natuurlijk den zeeman.

Tregarthen kocht de krant, stapte toen in de taxi en voort ging het
naar het station.

De chauffeur zette flink aan, maar tweemaal hadden ze een klein,
onvoorzien oponthoud op hun rit door de drukke straten en dat was
juist genoeg om de plannen van Tregarthen in de war te sturen. Toen
hij aan het station kwam, bemerkte hij, dat hij precies twee minuten
te laat was voor den trein van 4.45 naar Bournemouth. Dat het verlies
van die twee minuten een geduchte verandering zou brengen in zijn
loopbaan in de naaste toekomst, kon hij toen zelfs niet vermoeden.

"Volgende trein 6.2, mijnheer," antwoordde een kruier op zijn vraag.

"Dat tref ik. Meer dan een uur wachten," bromde Tregarthen.

Hij zocht een gemakkelijk plaatsje op een van de banken op het
perron, zette zijn valies naast zich, vouwde de krant open en was al
heel gauw in de lezing verdiept.

Eerst de "Marine-berichten", waarin hij nieuwtjes vond omtrent enkele
van de talrijke officieren, die hij persoonlijk kende. Toen kwamen de
"Scheepstijdingen" aan de beurt en daarna viel hem een berichtje in
't oog, dat dadelijk zijn belangstelling trok.


  "Het nieuwe pantserschip, Almirante Constant, verliet gisteren de
  Tyne. Een hardnekkig gerucht heeft in zekere kringen geloopen, dat
  het vaartuig, gebouwd in 't geheim, bestemd is voor de
  Braziliaansche Marine. Uw correspondent heeft de meest nauwkeurige
  nasporingen op dit punt gedaan, maar de betrokkenen weigeren,
  inlichtingen te geven. Eén ding is zeker: het schip moet
  onbewapend worden geleverd aan een Amerikaansche firma."


"Wat zouden die Zuid-Amerikaansche Republieken met zulke
nieuwerwetsche oorlogsschepen moeten uitvoeren?" dacht Tregarthen,
terwijl hij de weerbarstige bladen van de krant omvouwde. "'t Is een
veel te gevaarlijk speelgoed voor die menschen, net of je een kind
een scheermes in handen geeft. Voor een Europeesche zeemogendheid zou
een half dozijn van die schepen nog niet veel beteekenen, maar dat is
heel wat anders.... Hé, wat hebben we daar verder?...."


  "Een telegram uit Wilhelmshaven, gedateerd den 2en dezer, meldt,
  dat de Keizerlijke kruiser derdeklasse Zieten daar is
  binnengevallen, blijkbaar in moeilijkheden verkeerend. Twee
  sleepbooten brachten het schip in de haven. Kapitein Schloss ging
  onmiddellijk aan land en verzond een uitgebreid rapport aan de
  Admiraliteit. Niemand van de bemanning mocht het schip verlaten,
  zoodat uw correspondent niet in staat was verdere bijzonderheden te
  verkrijgen over het ongeval. We hebben reden aan te nemen, dat er
  een ernstig ongeluk aan boord gebeurd is."


  "Later bericht. -- Van den gezagvoerder van de sleepboot Vulkan
  vernemen we, dat de kruiser Zieten, twee honderd mijlen westwaarts
  van Helgoland, plotseling werd overvallen door een magnetischen
  storm van ongekende kracht. Alle geleiddraden aan boord waren
  gesmolten, de installatie voor draadlooze telegraphie en de
  kompassen weigerden allen dienst. De gevechtswaarde van de Zieten
  is voor het oogenblik teruggebracht tot die van een kruiser, zooals
  er dertig jaar geleden gebouwd werden. Het staat vast, dat het
  schip nog sterk geladen is met electro-magnetisme en geruimen tijd
  zal moeten dokken. Kapitein Schloss moet er ernstig aan twijfelen,
  of het wel ooit weer geheel zeewaardig zal kunnen worden."

Gerald Tregarthen had het bericht met de grootste belangstelling
gelezen. Eerst was hij geneigd er mee te spotten, want hij dacht, dat
de gezagvoerder van de Duitsche sleepboot zich een sprookje op de
mouw had laten spelden. Hij had zelf in de tropen herhaalde malen
hevige electrische stormen meegemaakt, maar nooit hadden de kompassen
en fijne electrische instrumenten beduidende schade geleden. Mocht
het echter waar zijn en zou het verschijnsel meer voorkomen, dan
zouden de gevaren en moeilijkheden aan de zeevaart verbonden, nog
geducht toenemen.

Toen hij zijn krant had opgeborgen kwam het Gerald in de gedachte,
dat hij nog wel even aan zijn vriend Jack Stockton kon telegrafeeren,
om zijn overkomst te melden.

Hij wandelde op zijn gemak naar het telegraafkantoor om zijn
voornemen uit te voeren. De tijd schoot daardoor meteen nog wat op en
zoo kwam er toch ook weer een eind aan het vervelende uur.

De trein kwam vóór en Tregarthen zocht een gemakkelijk plaatsje in
een eerste-klasse-coupé. Aan het station Southampton-West kocht hij
een deeltje goedkoope reislectuur en een avondblad van een Londensche
krant. Hij begon met de lezing van het laatste en het eerste wat hem
in 't oog viel, was een bericht van Reuter's agentschap, uit
Wilhelmshaven, dat alweer handelde over het geheimzinnige geval,
waarvan hij straks aan het station gelezen had. Reuter meldde het
volgende:


  "Het vreemde ongeval van den kruiser Zieten, schijnt veel ernstiger
  dan men eerst veronderstelde. Het schip is waarschijnlijk zwaar
  geladen met electriciteit van onbekende soort. Zijn standaardkompas
  is opgezonden naar het keizerlijk laboratorium te Berlijn. En nu is
  de groote kruiser, Von der Tann, die in het dok lag in de
  onmiddellijke nabijheid van de Zieten, ook door den vreemden stroom
  aangetast. Om verdere nadeelige gevolgen te voorkomen is er bevel
  gegeven, dat de Zieten het dok moet verlaten en op stroom moet gaan
  liggen."


Verder stond er nog, dat alle berichten omtrent de Zieten ontvangen
waren over Middelkerke en Dumpton Gap, daar de onderzeesche kabel
tusschen Borkum en Lowestoft beschadigd was. Een telegraaf-kabelschip
had de Theems verlaten met bevel te trachten, de storing tot een
bepaald gedeelte van den kabel te beperken en ze daarna te verhelpen.

Tregarthen begon nu toch te denken, dat er wel iets waar zou zijn van
de vreemde geschiedenis en hij was verlangend er nog meer
bijzonderheden van te vernemen. Hij zocht in de lange, fijn-gedrukte
kolommen van de krant en vond ten slotte nog het volgende:


  "Omtrent het Zieten-incident wordt via Lowestoft bericht, dat alle
  sporen van het ongewone verschijnsel verdwenen zijn. Kompassen en
  electrische instrumenten werken weer normaal."


Meer stond er niet in het blad. Tregarthen vouwde het dicht en stopte
het tusschen de riemen van zijn valies. Hij kon er niet toe komen,
met de lezing van zijn deeltje spoorweg-lectuur te beginnen, want het
voorval met den Duitschen kruiser hield zijn gedachten te veel bezig.
Hij verdiepte zich in de vraag, wat hij zelf wel doen zou, als een
vaartuig, dat onder zijn bevel stond, in zulke omstandigheden kwam.

Ongemerkt schoot daardoor de tijd op en voor hij het wist, stopte de
trein aan het station Poole. De duisternis was reeds gevallen. Gerald
stapte uit en zocht op het volle perron naar zijn ouden schoolmakker.
Maar geen Jack Stockton was er te zien.



HOOFDSTUK II.

WAARIN WE KENNIS MAKEN MET DE "PLAYMATE" EN HAAR SCHIPPER.


"Er zal niets anders opzitten, dan te probeeren de Playmate te
vinden," dacht Tregarthen. "Misschien heeft Jack mijn telegram niet
ontvangen. Ik hoop niet, dat hij uitgezeild is, zonder op mij te
wachten, maar verwonderen zou me dat niet, want 't is eenmaal zijn
vaste gewoonte, om nooit een enkele minuut te wachten, op wien ook."

Toen Tregarthen aan de kade kwam, vond hij daar een groot aantal
kustvaartuigen: brikken, schoeners, lichters en vrachtbooten, die in
twee rijen rustig voor anker lagen.

Daartusschen merkte hij wel een paar jachten op, maar die waren
grooter dan de Playmate.

't Was een wanhopig werk, hier naar het jacht van Stockton te gaan
zoeken.

Gerald Tregarthen stond verlegen. Behalve enkele half-beschonken
zeelieden, die naar hun vaartuigen terug scharrelden, zag men niemand
op de kade en hij stond op het punt, zich naar een nabij gelegen
hôtel te begeven, toen hij een stem hoorde, die uit de diepte kwam.

"Een boot, Sir?"

De jonge officier keek naar beneden. Op de plaats, waar hij stond,
was een trap gemetseld, die naar het water leidde. Het was eb en de
treden zagen er alles behalve uitlokkend uit: vuil en glibberig. Aan
den voet van die landingstrap, tusschen den voorsteven van een brik
en het roer van een Theems-vrachtboot, lag een roeiboot en daarin
stond de man, die geroepen had. Door middel van een korten bootshaak,
dien hij in een ijzeren ring in den kademuur gepikt had, hield hij de
boot op haar plaats.

"Een boot, Sir?"

"Weet je ook iets van een jacht, Playmate genaamd?" vroeg Tregarthen.

"'t Spijt me, Sir, maar 'k heb er nooit van gehoord," antwoordde de
jolleman. "Maar 'k zal mijn maat roepen; die weet het misschien." Hij
bolde zijn handen om zijn mond en schreeuwde: "Cartridge, waar zit
je?"

De nagalm van de krachtige stem van den jolleman was nauwelijks
weggestorven, of er kwam een roep van den overkant.

"Hallo, daar!" dadelijk gevolgd door 't zwak geplas van riemen in 't
water.

"Cartridge weet stellig, of er een vaartuig van dien naam in de haven
ligt," merkte de jolleman op en toen de boot van den ander den neus
schuurde langs het boord van de jol, werd de vraag overgebracht.

"Wat? -- De Playmate, van iemand, die Stockton heet? Zeker, die ligt
bij de ducdalven!"

"Kan je mij aan boord brengen?" vroeg Tregarthen, blij, dat zijn
vriend nog niet was uitgezeild.

"Met alle pleizier, Sir," antwoordde Cartridge.

Tregarthen gaf zijn valies aan den jolleman, die het zijn makker
toewierp en toen stapte hij in de eerste boot en wipte daarna in de
tweede.

De lange, rustige slagen van den roeier, voerden de boot over het
gladde water langs de rij van vaartuigen en toen het kanaal in. Hier,
in bijna open water, blies de avondwind krachtig en frisch uit het
N.W., zoodat Tregarthen huiverde. Op de brug van zijn torpedoboot was
hij aan weer en wind gewend, maar daar had hij zijn dikke
stuurmansjekker en de draaibare tent.

De boot voer tusschen lange, lage banken van dampenden modder door,
totdat ruim een kwart mijl van de kade, de schemerige omtrekken
opdoken van een half dozijn jachten van verschillende grootte. De
ankerlichten beschenen het vochtige dek en de overtrekken van
zeildoek en trokken lichtende strepen op het kabbelende watervlak.

"Daar is de Playmate, Sir," riep de roeier, rustend op de riemen en
over zijn schouder kijkend. Tregarthen volgde de richting van zijn
blik.

Ongeveer twintig meter verder lag een sierlijk, klein, wit vaartuig.
Door het ronde venster van de kajuit scheen een helder licht over 't
water, dat bij Tregarthen een beeld wekte van vriendelijke
gezelligheid. Zijn ergernis over 't niet vinden van Stockton en de
troostelooze aanblik van de kille, verlaten kade, -- alles was
vergeten. Hij had een veilige plaats gevonden, waar hij zijn anker
kon uitwerpen.

"Playmate, ahoy!"

De roeier trok een van zijn riemen binnen boord en bracht met de
andere zijn boot naast het jacht.

"Hallo, daar! Ben jij het, Cartridge?"

"Ja, Sir, 'k heb iemand meegebracht, die U komt bezoeken."

Er werd een geluid gehoord van schuifelende voeten, het luik werd
half op zij geschoven en er kwam een hand te voorschijn, die een
lantaarn vasthield en daarna het hoofd en de schouders van den
eigenaar van de Playmate.

"Hallo, ben jij het?" riep hij uit, toen hij zag, wien hij voor had.
"'k Had je niet meer verwacht!"

"Dat heb ik al wel in de gaten," antwoordde Tregarthen, "heb je mijn
telegram niet ontvangen?"

"Telegram? -- Wat voor telegram? -- Maar blijf daar niet staan, kom
aan boord!"

Het hoofd van Stockton verdween weer. Tregarthen betaalde den roeier,
sprong vlug op het dek en stond een oogenblik later in de kombuis.

Jack Stockton, met een pijp in den mond, was bezig visch te bakken
voor zijn avondmaaltijd.

Gerald begon te hoesten. De hitte van de kachel, de tabaksrook en de
geuren van visch, soep en zeegras maakten, dat het haast niet was uit
te houden. 't Was hier zoo heel anders dan in de kajuit van een
oorlogsschip, maar hij zag tegen die bezwaren niet op, hij moest er
alleen maar even aan wennen. Die ruwheid was juist een van de
aantrekkelijkheden van het leven aan boord van een jacht.

"Excuseer den rommel!" riep Stockton. "Zooals je ziet, had ik je al
uitgeschrapt. Maar in een ommezien komt alles in orde. Waar is je
bagage?"

"Op 't dek."

"Breng die beneden en ga dan in de kajuit, ik kom gauw bij je. -- Pas
op je hoofd!"

De waarschuwing kwam te laat. Tregarthen vergat, dat de kombuis van
een vier-tons-jacht maar een hondenhok is, vergeleken bij die van Z.
M.'s Calder; maar gelukkig was zijn hoofd goed beschermd door zijn
stevige pet, anders had hij zeker een flinke buil opgeloopen.

Hij wierp zijn valies van 't dek op den vloer van de kombuis en
transporteerde het toen door het nauwe gangetje naar de kajuit, waar
hij nog eens met de zoldering in onzachte aanraking kwam. Nu had hij
geleerd, zich met de noodige omzichtigheid te bewegen in de bekrompen
ruimte. Hij maakte het zich gemakkelijk op een van de breede banken
en toen de eigenaar van de Playmate een krachtig avondeten had
klaargezet, vroeg hij: "En wat denk je nu te doen?"

"Ik wou een tocht maken door het Kanaal. Heb je daar wat tegen?"

Tregarthen floot tusschen de tanden en zei: "Een beetje gewaagd, vind
je niet?"

"Heelemaal niet. De schuit is zoo stevig als een huis, en al wat we
noodig hebben is aan boord," zei Stockton.

"Heb je een kompas?"

"Een klein prachtstuk. Alles is in orde."

"Dan ben ik van de partij. -- Wat ik zeggen wou, heb je de krant van
vandaag al gelezen?"

"Neen, 'k ben wel aan wal geweest, maar ik heb heelemaal vergeten er
een te koopen. Maar hoe dat -- is er een ongeluk gebeurd?"

"Dat nu niet," antwoordde Gerald, terwijl hij zijn nieuwsblad voor
den dag haalde en het bericht aanwees.

"Wat denk je daarvan?"

"Niet veel," zei Jack zonder veel geestdrift, toen hij het stukje
gelezen had, "en in allen gevalle hebben wij er niets mee te maken."

Toen Gerald zag, hoe weinig belang zijn vriend stelde in het geval,
sprak hij er verder niet over en vroeg: "Wanneer denk je te
vertrekken?"

Stockton antwoordde niet dadelijk, maar keek eens naar buiten. --
"Zoodra je maar zin hebt," zei hij toen. "De vloed begint op te komen
en met den wind, dien we nu hebben, kunnen we mooi naar buiten komen.
Wil je me dat rolletje kaarten eens aangeven?"

Gerald deed, wat hem gevraagd werd en zijn makker zocht de kaart van
het Engelsche Kanaal uit.

"Vóór het aanbreken van den dag kunnen we St. Catherine bereiken en
als 't dan een beetje meeloopt, zijn we vóór zonsondergang bij Kaap
Barfleur. Dat is maar vijftien mijlen hemelsbreed."

"All right; vooruit dan maar," zei Tregarthen.

Twintig minuten later ging de Playmate onder zeil. Haar reis was
begonnen, zonder dat de twee vrienden konden vermoeden, dat deze de
inleiding zou worden van een reeks heel buitengewone avonturen.



HOOFDSTUK III.

IN DEN GROND GEBOORD.


Een paar jaar geleden heeft, naar men zegt, een admiraal verklaard,
dat de Engelsche zeelui de beste zeilers van de wereld zijn, terwijl
een ander hooggeplaatst zeeofficier geschreven heeft: "ik geloof
niet, dat er eenige marine is, die slechter dan de Engelsche geoefend
is in de behandeling van haar booten -- bij ons is het een schande."
We kunnen moeilijk zeggen, wie nu wel gelijk heeft, maar in elk geval
verwaarloost de Admiraliteit bij de opleiding der zeeofficieren het
onderwijs in het zeilen niet: de cadetten te Dartmouth beschikken
over een voldoend aantal kotters.

Gerald Tregarthen was dus zeker geen nieuweling aan boord van een
zeilvaartuig. Hij had vroeger bij verschillende wedstrijden prijzen
behaald en nu hij de inrichting van de Playmate voldoende kende, kon
hij gerust de zorg voor het roer op zich nemen, zoodat Jack Stockton
de handen vrij had voor andere werkzaamheden.

Kalm gleed de Playmate door het goed verlichte kanaal tusschen de
duinen door naar den ingang van de haven van Poole. Daarna volgde ze
het vaarwater langs de boeien aan de luwe zijde van Studland Heath en
toen ze die aan den havenboom waren omgezeild, schoot het jacht in
het ruime sop.

Jack Stockton trok zijn oliejas aan, het roer werd vastgezet en
Gerald ging in de kajuit om een paar uur te rusten.

Jack stopte zijn pijp en zocht een goed plaatsje op, om gedurende den
nacht wacht te houden. Hij was een uitstekend zeeman: rustig en
bedaard bij moeilijkheden, geduldig bij tegenslag, afkeerig van
waaghalzerij, maar vol moed en zelfvertrouwen.

Bij het eerste ochtend-lichten was de Playmate in den krachtigen
stroom van St. Catherine, waar het getij alleen aan een vaartuig een
snelheid van ruim vijf knoopen geeft.

"Jammer, dat 'k hem wakker maken moet," bromde Stockton, terwijl hij
het roer omwierp om aan te sturen op de Fransche kust. "Jammer, maar
ik kan er niets aan doen."

Door den schok rolde Gerald van de bank op den vloer van de kajuit.

"Hallo! Waar zijn we?" vroeg hij, nog een beetje slaapdronken.

"Jij, ouwe jongen, ligt onder de tafel op den vloer; ik sta aan het
roer, in de hoop eindelijk eens te worden afgelost en de Playmate is
zoowat twee mijlen zuid-west van St. Catherine. Ben je nu op de
hoogte?"

"Prachtig kameraad," antwoordde Tregarthen, terwijl hij zich door de
opening van het half gesloten luik heenwerkte. "Daar ben ik al, om de
wacht over te nemen."

"Kijk, dezen kant uit: zuid-west ten westen," zei Stockton, den koers
aanwijzend; en toen kroop hij in de kombuis en was spoedig ijverig
bezig om een ontbijt klaar te maken.

Tregarthen genoot van den prachtigen aanblik van de rustige zee. Een
groot oorlogsschip zette koers naar Spithead. Aan de gevorkte masten
en den vreemden vorm van schoorsteenen en tuig herkende de luitenant
het schip als de Foudroyant, het nieuwste type voor de Britsche
marine. Verder op zeilde een schoener en eenige vrachtbooten stoomden
rustig door het Kanaal; de omtrekken doezelden weg in den
ochtendmist.

"Hoe staat het glas?" vroeg Gerald, toen zijn makker weer te
voorschijn kwam, met het ontbijt op een houten bak.

"Zoo vast als een rots. Kom hier en tast toe, ik zal nog even de
koffie gaan halen."

Ondanks het stampen van het jacht, deden de twee vrienden het maal
alle eer aan. Toen het afgeloopen was, nam Jack zijn plaats bij het
roer weer in en Gerald belastte zich met het wasschen van de vaten.

Hij moest even glimlachen, toen hij erover dacht, hoe hij daar nu aan
den gang was. Hij, officier van Z. M.'s Marine, stond in een
ongemakkelijke houding gebukt in een kombuisje, bezig met
werkzaamheden, die hij anders aan zijn oppasser overliet. Wat zouden
zijn wapenbroeders wel gezegd hebben, als ze hem zóó hadden kunnen
zien. Maar hij had er pleizier in, juist om het ongewone van het
geval.

"'k Zou me wel eens willen wasschen!" zei hij, toen hij klaar was met
zijn werk.

"Daar kan je naar fluiten," zei Jack. "Niet vóór we in een haven
zijn, want we mogen geen water verspillen. Maar wat zou je zeggen van
een zeebad?"

Gerald keek eens naar het kielwater. De Playmate vorderde zoowat drie
knoopen en zeilde rustig door het kalme water van het Kanaal.

"Hoe wil je dat opknappen? -- Allebei tegelijk?"

"Neen, ieder op zijn beurt. Pas jij maar eerst op."

Jack trok vlug zijn kleeren uit, greep stevig een afhangend touw en
slingerde zich over boord. Daar hing hij in 't water de golven
sloegen over zijn hoofd. Toen hij er genoeg van had, klauterde hij
weer vlug aan boord.

"Heerlijk," riep hij, toen hij druipend op het dek stond. "Maar het
water is veel kouder, dan je denken zoudt, in dezen tijd van het
jaar."

"Dat is altijd zoo in diep water," antwoordde Gerald, terwijl hij
zich gereed maakte om het voorbeeld van zijn makker te volgen.

Toen hij ook klaar was, kwamen ze overeen, dat Stockton nu een poos
zou gaan rusten en dat Gerald hem wekken zou, zoodra er iets
bijzonders gebeurde.

Gerald plaatste zich aan het roer. De Playmate had nu al ruim dertig
mijlen van haar tocht dwars door het Kanaal achter den rug. De hemel
was helder in de richting van de Engelsche kust, maar vooruit hing
aan den horizon een grijzig waas, waardoor zee en lucht niet meer te
onderscheiden waren. De wind was zwak en nam nog voortdurend af in
kracht, zoodat het jacht niet veel meer dan twee knoopen maakte.

Hoe meer de wind ging liggen, des te dikker werd de mist, en twee
uur, nadat Gerald aan het roer gekomen was, bevond zich de Playmate
in een dichten, ondoorzichtigen nevel.

"Jack, oude jongen, heb je een misthoorn aan boord?"

Stockton was oogenblikkelijk klaar wakker.

"Wat een mist!" riep hij, toen hij bemerkte, dat het einde van de
boegspriet niet meer zichtbaar was in den witten, drijvenden damp.
"Neen, een misthoorn heb ik niet, ik gebruik altijd maar een
roeiklamp. Hier is er één. Laten we die overeindzetten en
vastklemmen in het rolluik."

Toen dat gedaan was, gaf hij met een hamer een paar slagen tegen het
hout.

"Dat maakt leven genoeg om een vaartuig op een afstand van een
kabellengte te waarschuwen," ging hij voort.

Gerald meesmuilde. Hij dacht er anders over dan zijn vriend en
meende, dat een stoomschip, dat met een vaart van acht knoopen,
zooals ze gewoonlijk hadden, door den mist voer, alleen gewaarschuwd
kon worden door middel van een sirene.

"All right," zei hij, "'k ben er benieuwd naar; je kunt nu nog wel
wat gaan slapen."

"'k Heb genoeg geslapen naar mijn zin," antwoordde Jack. "Laten we
samen wacht houden. Hier; trek aan, anders wordt je nat tot op je
huid." Hij gaf Gerald een oliejas en nam er voor zich zelf ook één
uit het kastje.

"Wat is dat?" vroeg Gerald, na een poosje, toen een dof, regelmatig
geluid, dat veel geleek op 't gerucht van de machine van een groot
stoomschip, zwak door den mist tot hen doordrong.

"Ze mogen me hangen, als ik het weet! Hier, oude jongen, ga wat op
zij, dan zal ik onze mistklok luiden."

Tregarthen deed, wat hem gevraagd werd en Stockton maakte een
oorverdoovend geweld met zijn hamer op de roeiklamp.

Steeds nader kwam het geheimzinnige, trillende gebrom en plotseling
klonk vlak bij het schril gillende geluid van een sirene.

"We gaan naar den kelder!" riep Jack, maar hij verloor zijn kalmte
niet. Hij overzag het gevaar in zijn geheelen omvang.

Een oogenblik later werd er met een heesche stem geroepen: "Ahoy,
daar! Naar stuurboord het roer!"

Jack wierp met een krachtigen ruk het roer om en het jacht beschreef
daardoor een wijde boog. Geen tien seconden waren verloopen, of daar
daagde uit den mist op een reusachtig gevaarte van grijs geschilderd
staal, waarvan alleen het onderste gedeelte zichtbaar was, terwijl de
omtrek van het bovenstuk in den grauwen damp verloren ging.

"Krak!"

Het stalen gevaarte, dat een gang had van ongeveer vijf knoopen,
bonsde midscheeps tegen het kleine jacht. De stevige planken werden
doorgesneden, alsof ze van bordpapier waren, de mast knapte bij het
dek af en sloeg met tuig en zeilen over boord en het water golfde
door de geslagen opening onstuimig naar binnen.



HOOFDSTUK IV.

GEVANGEN AAN BOORD VAN HET GEHEIMZINNIGE SCHIP.


Door den vreeselijken schok van de aanvaring verloor Gerald het
evenwicht en toen de mast over boord sloeg, bonsde hem een katrol
tegen het hoofd. Tallooze witte stipjes dansten hem voor de oogen en
hij tuimelde in de half ondergeloopen kombuis. Vaag herinnerde hij
zich later, dat zijn vriend de armen om zijn middel sloeg, toen hij
daar bijna geheel verdoofd neerstortte.

Met inspanning van al zijn krachten, was Stockton er inderdaad in
geslaagd, zijn vriend op te beuren en hem in het bootje te smijten,
dat naast het jacht dobberde.

Daarna sprong hij zelf in den notedop, trok zijn mes en sneed met een
vlugge beweging het touw door -- juist bij tijds.

Het vaartuig, dat den schok veroorzaakt had, stopte onmiddellijk en
werkte achteruit. Hoog sloegen de golven op en in een warreling van
schuim en luchtbellen zonk de Playmate weg naar haar laatste
rustplaats.

Jack Stockton greep de riemen, die gelukkig in de boot lagen en
roeide met wanhopige krachtsinspanning in de richting van de oorzaak
van de ramp. Het groote vaartuig was al bijna niet meer te zien en
vormde slechts een grijze vlek met wazige omtrekken in den dikken
mist. Als het schip geheel uit het gezicht verdween, zou de toestand
van de twee vrienden niet benijdenswaard zijn, want hun boot was
klein en licht gebouwd en ze beschikten over spijs noch drank.

Aan boord van het groote schip heerschte doodsche stilte. Jack
slaagde erin het meer en meer te naderen, want het lag blijkbaar zoo
goed als stil en toen hij er vlak bij gekomen was, werd hem handig
een touw toegeworpen. Hij maakte het aan den ring aan den boeg van
zijn bootje vast en toen werd er in alle stilte nog een kabel
neergelaten.

Handig sloeg Jack dezen om het lichaam van zijn vriend en maakte het
touw onder diens armen vast en als een zak koopwaar werd Gerald
omhoog geheschen. Hij kwam even tot zich zelf, maar toen hij op het
dek lag uitgestrekt, verloor hij weer geheel het bewustzijn.

Toen hij bij kennis kwam en de oogen opende, bevond hij zich in de
bovenste van twee bedsteden in een kleine, maar goed ingerichte hut.

"Wat drommel, waar ben ik?" bromde hij slaperig.

Hij ging overeind zitten en toen kwam hij tot de ontdekking, dat de
pyjama, die hij aanhad, niet tot zijn eigen garde-robe behoorde. Zijn
hoofd deed pijn en toen hij de pijnlijke plaats betastte, voelde hij
een reep pleister.

Toen schoot hem ineens te binnen, wat er gebeurd was en angstig drong
zich de vraag aan hem op: "Waar is Jack?"

Met moeite boog hij zich buiten zijn kooi, zoodat hij in de andere
kon kijken, maar de onderste slaapplaats was ledig.

Vermoeid door de inspanning ging hij weer rustig liggen en probeerde
zijn gedachten te verzamelen en zich te herinneren, hoe en waar hij
zijn vriend voor 't laatst gezien had.

Spoedig echter werd zijn aandacht van die overdenkingen afgeleid.
Midden boven de bedstede bevond zich een luchtkoker, waarin een
luchtstroom floot als een wervelwind en van de plaats, waar hij lag,
kon hij opmerken, dat de scheepswand beschermd werd door een
pantserplaat van minstens 7 c.M. dikte. Hij moest zich dus aan boord
bevinden van een zwaarbewapend oorlogsschip en dan nog was die
pantsering, zoo hoog boven op waterlijn, niet te verklaren.

De nieuwsgierigheid van den luitenant was opgewekt en hij probeerde
nu, door het kleine, ronde venster te kijken en hij slaagde daarin
ook werkelijk. Hij zette groote oogen op. De mist was geheel
opgetrokken, en de zon schitterde van een wolkloozen hemel op het
blauwe water. Maar die geheele verandering van het weer hield zijn
aandacht niet lang gespannen, want met de grootste verbazing merkte
hij op, hoe het water zich schijnbaar zeer snel bewoog.

Voor zoover Tregarthen er over oordeelen kon met zijn gebrekkige
waarneming, moest het vaartuig de golven klieven met een
verbazingwekkende snelheid. Het moest wel een kruiser zijn van het
grootste type en hij schatte de snelheid niet beneden de
vijfenveertig knoopen. De Calder, die veel lichter van bouw was, kon
die snelheid niet bereiken en kwam niet hooger dan achtendertig. En
bij het vreemde van die buitengewone snelheid kwam het ontbreken van
alle trilling en geluid. Niets werd vernomen dan het geruisch van den
wind, veroorzaakt door de vaart van het schip zelf; het gerucht van
de machines, waardoor het schip zich in den mist had aangekondigd,
had ook geheel opgehouden.

Verder deed Tregarthen nog een ontdekking. Te oordeelen naar den
stand van de zon, bewoog zich het geheimzinnige vaartuig in
zuidwestelijke richting. Hij werd dus met een fabelachtige snelheid
weggevoerd van de kusten van zijn vaderland -- maar waarheen?

Toen besloot Gerald de hut eens aandachtig te onderzoeken, maar daar
was niets, wat eenige aanduiding kon geven van de nationaliteit of
den aard van het vaartuig, dat hem had opgenomen. Hij dacht wel, dat
hij zich aan boord van een Engelsch schip bevond, want vóór de
aanvaring had men immers in 't Engelsch geroepen, maar zekerheid gaf
dat nog niet. Hij had menigmaal gehoord, hoe Duitsche en Hollandsche
officieren hun orders gaven aan een loods in volmaakt zuiver
Engelsch, wanneer ze zich in de Britsche wateren bevonden.

De inrichting van de hut was zeer eenvoudig. Er stond een waschtafel
en aan de zoldering hing een badkuip. Verder bestond het meubilair
uit een kleine latafel, twee rieten stoelen en een spiegel. Op één
van de stoelen hingen zijn kleeren, die heelemaal droog waren.

Gerald besloot nu een poging te doen om op te staan en met veel
inspanning slaagde hij daarin. Hij kleedde zich aan en scharrelde
naar de deur, die hij open duwde.

Tot zijn groote verbazing zag hij een schildwacht voor zich staan,
een stevig gebouwd zeeman, gestoken in een uniform, die veel op de
Britsche geleek. Het blauw van zijn baatje was alleen wat donkerder
en de witte uitmonstering van de Koninklijke Marine was door een
zwarte vervangen. Er stond geen naam op den rand van zijn muts, maar
op zijn rechtermouw had hij een onderscheidingsteeken, dat een blad
voorstelde. Om zijn middel droeg hij een zwart lederen koppel,
waaraan geen bajonet maar een hartsvanger hing. Het geweer, dat hij
aan den bandelier over zijn schouder droeg, geleek veel op het
laatste model Lee-Enfield, waarvan het echter in enkele kleinigheden
afweek.

Tregarthen had dit alles met één oogopslag waargenomen. Hij wilde
naar buiten stappen, maar de schildwacht maakte hem met een krachtig
gebaar duidelijk, dat dit ten strengste verboden was. Er zat voor hem
niets anders op dan dit stomme voorschrift op te volgen. Hij stapte
daarom weer naar binnen en onmiddellijk daarop hoorde hij een sleutel
in het slot omdraaien. Hij was een gevangen man.

Gerald begreep er niets van en zijn verbazing was zóó groot, dat
hij onmogelijk kalm kon nadenken. Allerlei verwarde gedachten
verdrongen zich in zijn hoofd: eerst het treurige ongeval met het
jacht, dan het geheimzinnige van het vaartuig, dat hem had opgenomen,
het nog niet opgeloste vraagstuk van het verdwijnen van zijn vriend
en ten slotte het schandelijke gedrag van zijn redders, om hem als
een gevangene te behandelen. -- Op eens gevoelde hij een
onweerstaanbare behoefte om te rooken. Hij zocht in zijn zak naar
zijn pijp, maar hij herinnerde zich, dat hij die verloren had in de
kajuit van de Playmate en toen wilde hij zijn toevlucht nemen tot
zijn cigarettenkoker, in de hoop, dat de inhoud niet van het zeewater
zou geleden hebben. De koker was droog en geheel gevuld, maar met een
andere soort dan hij gewoon was te gebruiken: zijn onvriendelijke
gastheer had het hem toch wat prettig willen maken.

Uit verveling ging hij nu eens onderzoeken, wat er in de latafel te
vinden was, maar dat gaf niet veel afleiding, want ze was leeg,
alleen stond er in de bovenste lade een doos met een borstel, een kam
en scheerbenoodigdheden, alles fonkelnieuw.

Terwijl hij bezig was met het bekijken van die zaken, werd de deur
van de hut opengesloten en na een inleidend tikje trad een man
binnen, die in zijn eenvoudige, nette uniform een prettigen indruk
maakte. De bezoeker was niet groot en had een vriendelijken
oogopslag, die vertrouwen wekte.

"Goedenmiddag, Mr. Tregarthen," zei hij. "Ik hoop, dat ge u wat beter
gevoelt? Mijn naam is White en ik ben eerste officier van gezondheid
aan boord."

"Dank u, Sir, ik gevoel me redelijk wel. Maar mag ik u eens vragen,
op welk schip ik me bevind en waarom men mij hier achter slot en
grendel heeft gezet?"

"Het spijt mij, dat ik u op dat punt geen inlichtingen geven kan. Ge
zult daarop moeten wachten, totdat ge den kapitein te spreken
krijgt."

"Maar mijn vriend -- is die gered?"

"Ja, die is in veiligheid."

"En." --

"Geen vragen meer, als 't u blieft, Mr. Tregarthen," zoo viel hem de
dokter in de rede, zóó beslist, dat het duidelijk was, dat alle
pogingen om iets te weten te komen, nutteloos zouden zijn.

"In afwachting van een uitnoodiging van kapitein Brookes, om bij hem
te komen, zou ik u aanraden, wat te eten. Het doet mij genoegen te
zien, dat het ongeval geen ernstige gevolgen voor u heeft gehad."

Met deze woorden verliet de dokter de hut en nu trad een hofmeester
binnen, die een smakelijk maal opdiende. Spraakzaam was de man niet:
hij zei geen woord meer dan noodig was en ging zoo spoedig mogelijk
weer heen.

Toen werd de deur weer op slot gedraaid.

Toen Tregarthen met zijn gedachten alleen was, kwam hij tot het
besluit, dat hij nog niet veel wijzer was geworden. Alleen wist hij
nu, dat Jack Stockton ook gered was en zich aan boord bevond, zeker
als gevangene, net als hij zelf. En verder had hij de zekerheid, dat
de bemanning Engelsch sprak, maar of het schip Britsch of
Amerikaansch was, kon hij niet uitmaken.

Eindelijk zakte de zon weg achter den horizon, als een roode bol, die
goud sprankelde in een blauwen nevel.

Gerald keek op zijn horloge. Het was een uitstekend uurwerk en de
kast sloot zóó goed, dat er heel geen water in gedrongen was. De
wijzers stonden op kwart voor zevenen.

Dat was alweer een vreemd geval. Hij wist zeker, dat thuis de zon
moest ondergaan om kwart over zevenen en het schip voer, voor zoover
hij kon nagaan, in zuid-westelijke richting. Hoe was dan dat verschil
in tijd te verklaren?

Zou zijn horloge dan misschien toch in de war zijn?

In spanning wachtte hij en luisterde scherp, of hij de scheepsbel ook
hoorde. Precies om zeven uur -- het tweede uur van de tweede
hondewacht -- klonk het doffe geluid van de bel -- ting, ting --
ting! Zijn horloge ging dus goed en daar het schip niet naar het
oosten voer, was het eenig mogelijke, dat de snelheid zoo
ongelooflijk groot was, dat ze zich nu reeds op de breedte bevonden
van de Golf van Biscaye.

't Werd donker in de hut, maar eensklaps gloeiden helder een paar
electrische lampjes.

Gerald voelde grooten zin om te gaan slapen. Hij was vermoeid en den
vorigen nacht had hij weinig rust genoten, daarenboven had hij niets
om den tijd te verdrijven. Hij besloot dus naar kooi te gaan en was
net begonnen zich te ontkleeden, toen weer de sleutel in het slot
knarste en een jonge man binnentrad.

"De kapitein wil u spreken, Sir," zei hij, terwijl hij in
onberispelijke houding het militair saluut bracht.



HOOFDSTUK V.

KAPITEIN BROOKES.


Op elk schip, van welke nationaliteit ook, is de kapitein koning.
Tregarthen wist dit te goed, om in het verzoek, dat hem werd
overgebracht, geen bevel te zien en daarom volgde hij zijn geleider
zonder tegenspraak buiten de hut.

Ze liepen langs een gepantserd beschot, waartegen een wapenrek stond,
gevuld met wapens, geheel overeenkomende met die van den schildwacht.
Aan beide zijden van den doorgang waren een aantal deuren van hutten,
waarvan sommige op een kier stonden, maar zware gordijnen maakten het
onmogelijk naar binnen te zien.

Bij de hut van den kapitein liep een schildwacht rustig op en neer.
Vlug bracht hij het saluut, dat door Geralds geleider beantwoord
werd, waarop deze aanklopte en wachtte tot een zware stem hem
verzocht binnen te komen.

"Mr. Tregarthen, Sir," kondigde de jonge officier aan en ging daarna
heen.

Gerald trad binnen en bevond zich nu in een ruime, goed verlichte
hut, gemakkelijk en weelderig ingericht. Op den vloer lag een dik
tapijt en de wanden waren mat-olijfgroen geschilderd. Het meubilair
bestond uit een groote mahoniehouten tafel, twee armstoelen, een goed
gevulde boekenkast, een buffet en nog een kleinere tafel, overdekt
met papieren en teekeningen.

Maar Tregarthen wijdde niet zoo heel veel aandacht aan de omgeving,
zijn opmerkzaamheid werd geheel getrokken door den kapitein. Deze was
niet groot, maar toch ging er kracht en overwicht van zijn persoon
uit. Zijn gezicht was gebruind en zijn oogen lagen diep, zijn
donkerbruin haar was kort geknipt en zijn goed onderhouden snor en
puntbaard gaven hem 't uiterlijk van een Britsch zeeofficier. Hij was
in een donkerblauwe uniform gekleed, waarop zwart veterband de plaats
innam van de gewone gouden galons. Dit was dan kapitein Brookes, de
gezagvoerder van den geheimzinnigen kruiser.

Zwijgend stonden de beide officieren tegenover elkander en de
kapitein maakte gebruik van dat oogenblik, om den jongen Engelschen
luitenant op te nemen, die door een toeval in zijn macht geraakt was.

Gerald Tregarthen had zich in zijn volle lengte opgericht en keek den
man, die hem gevangen hield, vast in de oogen, nadat hij hem 't
saluut gebracht had, dat door den kapitein beantwoord was.

"Neem plaats, Mr. Tregarthen," begon kapitein Brookes, terwijl hij
met een handbeweging een van de armstoelen aanduidde.

Gerald was liever blijven staan, maar de besliste toon van den
kapitein deed hem gehoorzamen, al was 't dan ook half onwillig.

"U zijt, naar ik meen, luitenant bij de Koninklijke Marine? Het
laatst aan boord van Z. M.'s torpedojager Calder?"

Gerald stond even verbluft, dat de kapitein zoo goed op de hoogte
was, maar dadelijk viel hem in, dat Jack Stockton zeker al
ondervraagd was. Kort antwoordde hij: "Ja, Sir."

"En ge wordt hier genoemd, als een veelbelovend jong officier,"
vervolgde de kapitein, terwijl hij wees op een ranglijst van de
officieren der Britsche vloot, die vóór hem op tafel lag.

Zonder te letten op het vleiende van de laatste opmerking, antwoordde
Tregarthen met de wedervraag: "Mag ik weten, Sir, waarom ik hier aan
boord als een gevangene word behandeld en waarom ik dit verhoor moet
ondergaan?"

"Door een toeval zijt ge op mijn schip gekomen, Sir, en daar ik in u
een man zag, die mijn plannen dienen kon, besloot ik u vast te
houden."

"Uw plannen dienen?"

"Zeker. Met een paar woorden zal ik u nader inlichten. Ge zijt aan
boord van den kruiser de Olijftak, eigenlijk genaamd de Almirante
Constant. Later zal ik u vertellen, hoe dit schip door de
Braziliaansche regeering werd aangekocht. De Olijftak heeft geen
nationaliteit, voert geen vlag van een bepaalden Staat, maar is in
dienst van een wereldonderneming, die aan mij de uitvoering van haar
plannen heeft opgedragen. Men zal mij zonder twijfel een dwaas, een
waanzinnige noemen, maar dit is het lot van alle weldoeners der
menschheid, en ik zal mij niet door het oordeel van de domme menigte
van de wijs laten brengen. Mijn zending beoogt het waarborgen van een
eeuwigen, algemeenen vrede en mijn titel is: Verdelger van den
krijg."

De kapitein hield nu even op om te zien, welke uitwerking zijn
woorden hadden, maar hij kon uit Gerald's houding niet opmaken, wat
deze dacht bij de vreemde toespraak. De luitenant bleef hem scherp
aankijken, als wilde hij ontdekken, of er achter het kalme uiterlijk
van den spreker misschien toch werkelijk een gekrenkt verstand
school. Maar de heldere oogen van den kapitein stonden zoo ernstig en
zijn heele houding was zoo rustig, dat Gerald die gedachte als
ongerijmd verwierp.

"Om verder te gaan: De Olijftak spreekt het laatste woord op het
gebied van den scheepsbouw. Ik zeg dat niet ondoordacht, maar kan de
waarheid van mijn woorden bewijzen. De oorlogsbodems nemen
voortdurend toe in kracht van bewapening; als er een van stapel
loopt, liggen er al plannen gereed voor een type van nog grootere
gevechtswaarde. Wanneer we nu in aanmerking nemen de snelheid,
waarmee men op dit gebied voortgaat, dan zullen er toch meer dan
honderd jaren moeten verloopen, voordat er oorlogsschepen zullen zijn
van dezelfde waarde voor aanval of verdediging als de Olijftak --
indien ze dan tenminste nog noodig zijn."

"Ik ben ervan overtuigd, dat een zeeoorlog, gevoerd met schepen als
de Olijftak, zoo verschrikkelijk zou zijn, dat er geen natie gevonden
wordt, die daarvoor de verantwoordelijkheid op zich zal willen nemen.
Ik zal waken over de veiligheid ter zee en zonder mededoogen zal ik
de vloot vernietigen van iederen staat, die het wagen durft den
wereldvrede te verstoren."

"In de jaren, die achter ons liggen, heeft Engeland de zeeën
beheerscht en het heeft die heerschappij uitgeoefend krachtig en
wijs. Maar de tijden veranderen ----"

"Daar moet ik tegen opkomen, Sir," riep Tregarthen heftig.

"Dat kunt u doen of laten," antwoordde kapitein Brookes met eenige
scherpte in zijn stem. "Beschouw de feiten met een koel hoofd, en ge
zult moeten toestemmen, dat wat ik zeg, waar is. Waarom gaan andere
volken, die heel goed weten, dat ze zonder hinder of last hun
zeehandel kunnen drijven, machtige oorlogsvloten bouwen? Waarom
willen ze met de Engelsche marine wedijveren? Niet omdat het noodig
is, maar omdat ze de heerschappij ter zee van Engeland willen
overnemen. Is dat niet zoo?"

"Zijt ge zelf een Engelschman?"

"Ik ben een wereldburger -- een paria zoo ge wilt. Tot welke natie ik
behoor, houd ik liever voor me. En om nu tot de hoofdzaak te komen:
wilt ge uw lot aan het mijne verbinden gedurende de volgende twee
jaren?"

"Neen. Mijn verplichtingen als Engelsch officier --."

"Dan zal ik verplicht zijn u te dwingen."

"Mij dwingen! Onmogelijk."

"Mr. Tregarthen, voor we op deze wijze verder gaan, geef ik u in
overweging de zaak van alle kanten te beschouwen. Door een plechtigen
eed hebt ge u verbonden uw wettigen vorst, koning George V, te dienen
en kunt ge dat beter dan door kennis te nemen van de inrichting van
dit vaartuig, waardoor het zulk een onweerstaanbare macht verkrijgt?
De Admiraliteit moet er alles voor overhebben, om achter de geheimen
van de Olijftak te komen. Nu stel ik in 't kort het volgende voor: ge
verbindt u, hier aan boord gedurende twee jaar te dienen, -- ge geeft
uw eerewoord mij in alles te gehoorzamen, onder voorbehoud, dat van u
geen enkele vijandelijke daad tegen uw vaderland zal gevergd worden.
Zijn de twee jaren verstreken, of vroeger, als mijn zending is
volbracht, dan kunt ge naar huis terugkeeren en moogt ge vrij
beschikken over de wetenschap, die ge hier aan boord hebt opgedaan."

"En als ik weiger?"

"Dat geval zullen we niet nader bespreken."

En om te voorkomen, dat Tregarthen een besliste weigering uitsprak,
ging kapitein Brookes voort: "Zeg of doe vooral niets ondoordachts.
Neem den tijd, om over mijn voorstel na te denken. Morgen ochtend
wacht ik u weer bij mij en dan hoop ik uw antwoord te vernemen."



HOOFDSTUK VI.

DE COMMANDO-TOREN VAN DE "OLIJFTAK".


Precies om tien uur werd Gerald Tregarthen den volgenden morgen weer
naar de hut van den kapitein gebracht.

"Wel, Sir, welk besluit hebt ge genomen?" vroeg deze.

"Nog geen besluit, Sir," antwoordde Tregarthen beslist.

"Vóór alles moet ik weten, wat ge met mijn vriend denkt te doen."

"Met Mr. Stockton? Ge denkt zeker, dat ik een zeeroover ben en dat ik
hem als gijzelaar wil vast houden voor uw goed gedrag. Maar wees
gerust, ik zal hem laten overstappen op het eerste het beste schip
met bestemming naar Engeland, dat we tegenkomen."

"Dan zou ik gaarne een paar minuten met hem spreken, voor ik mijn
besluit neem."

"Dat verzoek lijkt me volstrekt niet onredelijk; ik geef u een
kwartier voor een onderhoud."

Terwijl kapitein Brookes dit zei, had hij op den knop van een
electrische schel gedrukt en onmiddellijk verscheen er een
onderofficier.

"Geleid dezen heer naar zijn kwartier en vraag aan Mr. Black, of hij
Mr. Stockton bij hem wil brengen."

"Zeer goed, Sir," antwoordde de zeeman en nadat hij het zware gordijn
op zijde had geschoven, verzocht hij Tregarthen, hem voor te gaan.

Geen vijf minuten later was Jack Stockton bij hem.

"Hallo, Jack! Hoe gaat het jou hier?"

"Daar heb ik niet over te klagen. Ze hebben mij verteld, dat jij weer
heelemaal beter waart, ondanks die wond aan je hoofd. Over jou had ik
me dus niet meer ongerust te maken, maar ik tob nog over het verlies
van mijn jacht."

"Ja, 't is ons wel tegengeloopen. Maar je boot was toch verzekerd,
niet waar?"

"Zeker, maar wat doet dat er toe? Ik krijg nooit weer zoo'n zeiler
terug, en ik was er zoo aan gehecht."

"Je zult wel gauw een ander hebben."

"Wat? Hoe weet je dat?"

"Omdat je zult overstappen op het eerste schip, dat we tegenkomen."

"Zonder jou?"

"Juist. Daar zit hem de knoop. Jij wordt naar huis gestuurd, maar mij
willen ze hier houden, met of tegen mijn zin."

"Weet je dat zeker? Wat voor schip is het eigenlijk -- een
zeeroover?"

"'k Weet het niet. Alleen kan ik je zeggen, dat ik beslissen moet, of
ik hier aan boord gedurende twee jaar dienen wil of niet."

"En als je het niet doet?"

"Dan staat me niet veel goeds te wachten, denk ik."

Toen vertelde Gerald de bijzonderheden van zijn gesprek van den
vorigen avond met den kapitein en hoe deze erop stond, dat hij een
beslist antwoord geven zou.

"En wat denk je te antwoorden?" vroeg Jack.

"Daarover wilde ik met je praten. Je begrijpt nu, hoe ik ervoor sta.
Als ik niet binnen drie-en-dertig dagen op mijn post terugkeer, word
ik als deserteur aangemerkt, of men moet de goedheid hebben, mij als
vermist op te geven. Dat gebeurt dus in ieder geval, want ze houden
me hier en als ik het voorstel van den kapitein aanneem, zal ik
waarschijnlijk in staat zijn mijn vaderland een goeden dienst te
bewijzen en ik zal nog voorwaarden kunnen stellen ook."

"Waarom zou je het aanbod dan niet aannemen? En als je voorwaarden
stelt, laat dan bepalen, dat ik ook hier aan boord mag blijven."

"Jij?"

"Ja zeker. 'k Weet heel goed, dat ik niet zooveel kennis bezit als
jij, maar 'k ben toch ook wel wat waard aan boord."

"All right," antwoordde Gerald. "Dan is mijn besluit genomen. Maar
het kwartier is om en dus moet ik heengaan."

"Wel, Sir," vroeg kapitein Brookes, "zijt ge tot een besluit
gekomen?"

"Ik stem toe, maar wensch enkele voorwaarden te stellen."

"En die zijn ----?"

"Dat ik behandeld word met den eerbied, waarop een Britsch
zeeofficier aanspraak kan maken; dat ik niets zal behoeven te
ondernemen, dat in strijd is met de belangen van mijn land ----"

"Dat hebben we immers vooropgesteld."

"Dat mij wordt toegestaan aan de Admiraliteit te melden, op welke
wijze ik hier ben vastgehouden en dat Jack Stockton, volgens zijn
eigen verlangen, ook hier aan boord zal mogen blijven."

"Al die verzoeken kunnen worden ingewilligd," antwoordde kapitein
Brookes, waarbij Tregarthen opmerkte, dat hij het woord verzoeken
gebruikte inplaats van voorwaarden.

"Zeer goed, Sir,"

"En ge begrijpt, dat al mijn bevelen blindelings gehoorzaamd moeten
worden?"

"Zoolang ze niet in strijd zijn met de belangen van mijn land."

"Dat heb ik al herhaaldelijk toegestemd."

"Te veel nadruk kan niet gelegd worden op die voorwaarde, Sir."

"Wilt ge erin toestemmen, de uniform te dragen van de officieren van
de Olijftak?"

"Neen, Sir. De eenige uniform, waarop ik recht heb, is die van de
Engelsche marine. Maken de omstandigheden het onmogelijk, die te
dragen, dan moet ik me in politiek kleeden."

"Goed, ik zal er niet op aandringen. Laten we nu onzen rondgang over
het schip beginnen, om u een denkbeeld te geven van de inrichting."

Dit zeggende, ging de kapitein hem voor naar het half dek en Gerald
merkte op, dat het schip veel overeenkwam met het Dreadnought-type,
maar daarvan in enkele opzichten afweek. De dienst leek geheel op
Engelsche wijze ingericht.

Wat de grootte van het schip aangaat, hij schatte de
waterverplaatsing op niet minder dan 10000 ton, dus iets meer dan de
helft van die van een moderne Dreadnought. Bij een lengte van 300
voet, bedroeg de breedte, naar zijn meening, 60 voet. Verder merkte
hij op: één slanken schoorsteen, een stevigen commando-toren,
enkele kleinere torentjes, verscheidene luiken en eenige lantarens.
In de torentjes stonden geen kanonnen, hoewel elk voorzien was van
twee schietgaten.

Op gelijke afstanden stonden aan beide zijden van het dek dunne,
stalen platen, die met een hoek van 45° waren omgebogen.

"Dat zijn windschermen," merkte kapitein Brookes op.

"Ze zijn onontbeerlijk, daar kan ik u de verzekering van geven."

"Ge behoeft er niet tegen op te zien, mij inlichtingen te vragen,"
ging hij voort. "Het is in ons beider belang, dat ge geheel op de
hoogte komt. Ik zag u daareven naar de torentjes kijken. Die zijn nu
nog onbewapend, maar binnen een paar dagen hoop ik de kanonnen in
positie te hebben."

"Dus op 't oogenblik zijt ge zonder middelen van verdediging."

"Ge zult die gevolgtrekking niet meer maken, wanneer ge het schip
geheel gezien hebt. Maar hoe groot, denkt ge, dat de snelheid is,
waarmee we nu varen?"

Tregarthen keek aandachtig over de verschansing.

"Vijf en veertig," raadde hij.

"Doe er nog twintig bij en ge zult dichter bij de waarheid zijn. Mr.
Gimlette," zei hij tot den officier van de wacht, "hoeveel knoopen?"

"Zeven en zestig, Sir."

Het antwoord werd gegeven op een toon, waaruit viel af te leiden, dat
dit niets bijzonders was. Tregarthen stond verstomd. De Olijftak
legde dus in één uur een afstand af, die gelijk stond met vijf en
zeventig landmijlen. Hij begreep nu, dat alleen de windschutten het
mogelijk maakten, op het dek staande te blijven: de luchtstroom, die
door den snellen gang van 't schip ontstond, zou anders alles hebben
neergeworpen.

"Ge zult zeker wel opgemerkt hebben, dat er bijna geen golf voor den
boeg ontstaat," ging de kapitein voort. "Door een vernuftige vinding
wordt het verplaatste water geleidelijk langs de zijden van het schip
afgevoerd, waardoor ook de schroeven beter kunnen werken. En nu
zullen we den commando-toren bezoeken."

"Maar welke beweegkracht gebruikt ge?" vroeg Gerald.

"Petroleum, paraffine of eigenlijk een ontvlambare olie, die uit een
mengsel bestaat en gemakkelijk door de vaporisators dringen kan. De
motoren, die elk door tien ingenieurs worden bediend, brengen zes
schroeven in beweging. Stokers hebben we in 't geheel niet noodig en
door toepassing van de nieuwste vindingen op machine-gebied, hebben
we slechts een bemanning van 105 koppen noodig, de officieren
meegerekend."

Al pratende hadden de beide mannen den toren bereikt, een ronde,
gepantserde ruimte, die ongeveer vijf voet boven het dek uitstak en
een middellijn had van vijfentwintig voet. Tegen de wanden waren
electrische schakelborden aangebracht en een net van verschillend
gekleurde draden, zooals men ze ook vindt aan boord van Engelsche
oorlogsschepen.

Doch de aandacht van Gerald werd dadelijk getrokken door een bord,
dat uit koperen en zinken platen bestond, zoodat het wel een groot
dambord geleek. In elk van de hoeken was een wijzer aangebracht. Het
geheele toestel kon draaien langs stalen draden, die bijna een cirkel
vormden, met een kleine gaping, die naar het achterschip was gekeerd.

"Nu, Mr. Tregarthen, waartoe zou dat wel dienen, denkt ge?"

"'t Is een toestel om de plaats van een vijandelijk schip te bepalen,
denk ik."

"Daar lijkt het veel op, maar we kunnen er meer mee doen. Voor ik u
daarvan op de hoogte breng, moet ge me eerst eens vertellen, of ge,
voor uw vertrek uit de haven van Poole, ook een bericht gelezen hebt
in de bladen over een avontuur van den kruiser Zieten."

Bij deze vraag kwam het Tregarthen plotseling in de gedachte, dat het
schip, waardoor de Zieten op zoo'n geheimzinnige wijze machteloos was
gemaakt, den naam droeg van Almirante Constant en dat hij zich dus
aan boord bevond van dat wonderlijke vaartuig. Zijn verbazing was zoo
groot, dat hij geen woord kon uitbrengen en de kapitein, die de
verrassende uitwerking van zijn vraag bemerkte, bleef zwijgend het
antwoord van Geralds afwachten.

"Ja, ik heb het gelezen," begon deze eindelijk. "Maar hoe hebt ge dat
gedaan?"

"In een paar woorden zal ik het u duidelijk maken. Dit bord is,
zooals ge ziet, verdeeld in een en tachtig vierkanten; ieder van die
vierkanten vertegenwoordigt eene vierkante mijl. Zoo staat een
gezichtsveld van negen mijlen in het vierkant tot mijn dienst. Laten
we nu aannemen, dat een vijandelijk schip nadert. De plaats van het
vaartuig wordt op de gewone wijze bepaald en nu heb ik slechts de
wijzers uit twee tegenovergestelde hoeken te brengen in het vierkant,
dat het ligvlak van den vijand voorstelt. De wijzers kunnen daartoe,
zooveel als noodig is, worden verlengd. Zoodra dit gedaan is, richt
zich een draadlooze stroom, dien ik de Z. straal zal noemen, op het
vijandelijk vaartuig. Onmiddellijk wordt nu de geheele electrische
installatie daar aan boord in de war gebracht en ge weet, wat dat
beteekent voor een modern oorlogsschip. Ge hebt opgemerkt, dat er
twee paar wijzers op het bord zijn aangebracht; die met de witte
schijven doen de Z. straal ontstaan. Wanneer een vaartuig na de les,
die het hiermee ontvangen heeft, nog voortgaat een vijandige houding
aan te nemen worden de wijzers met de roode schijf in werking
gebracht en dan is de tegenstander van de Olijftak tot een wissen
ondergang gedoemd."

"Hoe dan?" vroeg Gerald met de grootste belangstelling.

"De wijzers met de roode schijf veroorzaken een stroom van nog veel
grootere kracht, de Z. Z. straal genoemd, waardoor dadelijk de
munitievoorraden van het vijandelijke schip ontploffen."

"En waarom wilt ge dan kanonnen aan boord nemen? Ik meen toch, dat ge
gezegd hebt, dat de bewapening van de Olijftak binnen enkele dagen in
orde kan zijn."

"Alleen als voorzorgsmaatregel. Het kleinste gebrek in de geleiding
kan de werking van alle electrische toestellen hier aan boord
verlammen en dan moet ik mijn toevlucht tot kanonnen kunnen nemen.
Maar er dreigt ook nog een ander gevaar. Ik moet niet alleen om me
heen, maar ook naar omhoog kijken -- uit de lucht kan de vijand ook
een aanval beproeven. Het toestel, dat ge hier ziet, heeft me
vijftien jaar arbeid gekost, om het zoo volmaakt te krijgen, als het
nu is, maar in den laatsten tijd hebben het luchtschip en de
vliegtuigen een ommekeer gebracht in den strijd ter zee. Nu is de
gewone afstand van zoo'n luchtschip of vliegtuig 1000 voet; zou ik op
dien afstand de Z-stralen of de ZZ-stralen willen laten werken, dan
moest de stroom zoo sterk zijn, dat hij stellig noodlottig zou worden
voor ons eigen schip. In dat geval dien ik dus ook over verdragend
geschut te kunnen beschikken. En nu kent ge de geheimen van den
commando-toren en kunnen we onze wandeling voortzetten."

"Maar waarvoor dient dat?" vroeg Tregarthen, terwijl hij wees naar
drie rijen metalen knoppen, aangebracht op een mahoniehouten bord
tegen den wand van den toren.

"Om de uitwerking van het geschutvuur na te gaan. Als de kanonnen er
zijn, zal ik u de werking verklaren. Laten we nu naar de brug gaan."

Op de brug gierde de wind als een orkaan en Gerald was blij, dat hij
beschutting kon vinden in een hokje, waar zeekaarten werden bewaard.
Hier bevond zich ook het electrische stuurtoestel, maar tot zijn
groote verbazing hield daar niemand toezicht. Op de brug stonden
alleen een officier en een matroos, die met kijkers den horizon
afzochten.

"Moet er niemand aan het roer staan?" vroeg Gerald.

Kapitein Brookes schudde het hoofd. "Bij lange zeereizen is dat niet
noodig," zei hij. "Dan stuurt het schip zich zelf. Zooals de meeste
vraagstukken is ook dit heel eenvoudig, als men de oplossing weet.
Het stuurtoestel van de Olijftak is ingericht als een
Whitehead-torpedo. De koers wordt aangewezen door een wijzer op het
kompas en bij de minste afwijking wordt een klep geopend, waardoor
het roer automatisch in werking komt. In begrensd water, of wanneer
we in strijd zijn, gebruiken we het stuurtoestel in den
commando-toren. -- En nu hebt ge de voornaamste wonderen van de
Olijftak gezien."

Gerald moest toegeven, dat hij haast niet kon gelooven dat al, wat
hij hier gezien had, werkelijkheid was.



HOOFDSTUK VII.

GERUCHTEN VAN OORLOG.


"Een oogenblik nog, Sir," zei Gerald toen ze op hun terugweg voorbij
een troepje matrozen kwamen, die met het geweer exerceerden.
"Waarvoor dient die cylinder aan den mond van de loop."

"Dat is een geluid-demper. Het is een uitvinding van mijzelf en ik
heb er patent op gevraagd. Mr. Ball, breng mij eens één van de
geweren, als u wilt."

Het bleek, dat Gerald goed gezien had, want het geweer verschilde
weinig van het Lee-Enfield type.

"Het magazijn kan tien ronden munitie bevatten," zei kapitein
Brookes, terwijl hij het sluitstuk uittrok en een patroon in de kamer
legde. "Luister nu."

Hij bracht het geweer aan den schouder en haalde den trekker over.
Geen knal werd gehoord en dat er inderdaad een schot gelost was,
bleek alleen uit den zwakken terugslag van het wapen, het fluiten van
den kogel en het uitvallen van de patroonhuls.

"Deze vinding heb ik op alle wapenen aan boord toegepast, ook op de
revolvers. Het is een groot voordeel in den strijd, wanneer de vijand
overvallen wordt met een geluidloos salvo," voegde de kapitein erbij,
terwijl hij het geweer teruggaf.

"Laten we nu ----"

"Schip in zicht!" werd er van de brug geroepen.

"Waar?" vroeg de kapitein.

"Recht vooruit, Sir."

"Dat is de Puma. Mr. Tregarthen, ik moet u nu verder in den steek
laten. Zeg aan uw vriend Stockton, dat hij zich over het geheele
schip vrij bewegen mag; alleen de commando-toren is verboden terrein
voor hem."

Dit zeggende, verliet kapitein Brookes snel de brug. De gang van de
Olijftak was tot minder dan twintig knoopen teruggebracht en er
werden toebereidselen gemaakt om met de Puma in verbinding te komen.
Toen Tregarthen heenging om zijn vriend op te zoeken, was de afstand
tusschen de beide schepen nog ongeveer vijf mijlen.

"'t Is in orde, Jack; je moogt aan boord van de Olijftak blijven,"
riep hij.

"Ja, dat weet ik al, ik dank je voor de moeite. En ze hebben me
verteld, dat we samen deze hut zullen bewonen."

"Laten we eens aan dek gaan kijken, Jack," stelde Gerald voor.

"Goed, maar vertel me nu eerst eens, wat je eigenlijk van de Olijftak
denkt. Zijn we hier onder zeeroovers?"

"'k Geloof het niet, maar we zullen toch goed doen, met flink uit
onze oogen te kijken."

Toen ze het halfdek betraden, presenteerde de schildwacht het geweer.
De man wist dus al, dat Gerald niet meer als gevangene beschouwd
werd, maar als officier een plaats onder de bemanning had ingenomen.

De Olijftak en de Puma lagen evenwijdig op een kabellengte afstand
van elkander. Het was volkomen windstil, de zee was zoo effen als een
spiegel en de zon flikkerde op het vlakke water.

De bootsmansmaat had gefloten: "klaar op het benedendek" en op het
bovendek hadden enkele mannen trossen uitgelegd om aan het andere
schip te bevestigen.

De Puma was een schip van ongeveer 6000 ton, met twee stompe masten,
en een zwarten schoorsteen. Aan een vlaggestok hing de Amerikaansche
vlag, met de sterren en strepen, slap neer in de stille lucht. De
Olijftak voerde geen kleuren.

"Nu is er toch geen sprake van zeerooverij," merkte Jack op. "De
matrozen zijn niet eens gewapend."

"Dat denk ik ook niet," stemde Gerald mee in. "Voor zoover ik er nu
al over oordeelen kan, is de bemanning een bevaren en goed geoefende
troep. 'k Zou wel eens willen weten, hoe die eigenlijk bij elkaar
zijn gebracht en hoe ze hier aan boord zijn gekomen. Ze doen voor
onze beste Britsche matrozen niet onder."

Gerald had niet te veel goeds van de mannen gezegd. Vlug en behendig
volgden ze de bevelen op, die kort en zonder de minste drukte gegeven
werden.

Vlug werd de Olijftak langszijde van de Puma gebracht en er werd
begonnen met het lossingswerk. In minder dan twee uur waren acht
kanonnen van 15 c.M. overgebracht uit het ruim van het vrachtschip op
het dek van den kruiser, benevens een flinke hoeveelheid
snelvuurgeschut van kleiner kaliber, een aantal kisten en een groote
voorraad granaten.

Toen het werk afgeloopen was, kwam de gezagvoerder van de Puma, een
echte Amerikaan, aan boord van de Olijftak, gewapend met een bundel
papieren. Nadat hij ongeveer een half uur bij kapitein Brookes had
doorgebracht, verliet hij het schip en de trossen werden weer
losgeworpen.

Tregarthen had opgemerkt, dat intusschen de vlag op den kruiser
geheschen was: een groene olijftak op een wit veld.

Toen de beide schepen weer in beweging kwamen, werd er van
weerszijden met de vlag gesalueerd en een uur later was de Puma in
noord-westelijke richting geheel uit het gezicht verdwenen.

Het overige deel van den dag werd gebruikt om de kanonnen te stellen
en dat werk ging verwonderlijk vlug, dank zij de vernuftige
werktuigen, waarover men daarbij kon beschikken. Men was al een heel
eind gevorderd, toen het sein voor het middagmaal gegeven werd, dat
Gerald en Jack in gezelschap van de andere officieren zouden
gebruiken. Vóór ze aan tafel gingen, werden de beide vrienden aan
hun nieuwe makkers voorgesteld door kapitein Brookes.

Er waren vijftien officieren bij elkaar, waarvan Gerald er al een
paar kende, namelijk White, den dokter en Christoffel Weeks, den
jongen luitenant, die hem naar de hut van den kapitein had gebracht.
Het waren knappe, vroolijke menschen, die gemakkelijk over allerlei
onderwerpen praatten. Alleen vermeden ze zorgvuldig te spreken, over
hetgeen ze vroeger geweest waren. Met één uitzondering echter:
Taylor, die het opzicht had over het laboratorium, waar de granaten
werden gevuld, praatte zonder terughouding, zonder acht te slaan op
de teekenen van afkeuring van zijn dischgenooten.

Na den maaltijd begaven Gerald en Jack zich weer naar het dek, waar
nu bij 't heldere licht van een aantal booglampen hard werd
doorgewerkt. Kapitein Brookes was overal tegenwoordig om tot spoed
aan te zetten, aanwijzingen te doen en te helpen. Hij leek geen
vermoeienis te kennen.

"Waartoe dient die buitengewone haast, Mr. Sinclair?" vroeg
Tregarthen aan den dienstdoenden officier op de brug.

"Weet u dat niet? Heeft de kapitein u het nieuws nog niet verteld? In
den namiddag is er een draadloos bericht ontvangen, dat de oorlog
verklaard is tusschen twee Zuid-Amerikaansche republieken. Daar
zullen we aan meedoen."

"'k Zou wel eens willen zien, hoe hier de inrichting voor draadlooze
telegraphie in elkaar zit," zei Stockton, toen ze samen in hun hut
zaten.

"Ja, dat zal wel weer wat bijzonders zijn, maar aan boord van dit
schip verwonder ik me over niets meer. Toch ben ik benieuwd, hoe het
eindelijk met dit vaartuig zal afloopen. De Olijftak kan toch niet
eeuwig in volle zee blijven. De voorraden moeten worden aangevuld en
het schip moet van tijd tot tijd dokken om te worden schoongemaakt en
gerepareerd. Dat kost alles schatten en waar komt al dat geld
vandaan? En dan vraag ik mezelf af: "Wie is eigenlijk die kapitein
Brookes? Is hij een millionnair -- een fantastisch plannenmaker, --
wat is hij?""

"Ik denk -- Hallo, wie is daar? Binnen!"

Een bescheiden tikje op de deur had Jack verhinderd zijn meening uit
te spreken.

Een kleine man, met een rond, blozend gezicht kwam stilletjes binnen
en sloot behoedzaam de deur achter zich.

Het was Taylor, de scheikundige.

"Wel, Mr. Taylor, waarmee kunnen we u van dienst zijn?" vroeg Gerald.

"Zacht wat, Sir, niet zoo luid, als ik u verzoeken mag," zei de
kleine man, terwijl hij zenuwachtig met de hand door zijn
kortgeknipt, grijzend haar streek. "Mijn naam is niet Taylor, maar
Schneider. Ik ben onderwijzer in talen en andere wetenschappen. U
kwaamt van Poole, niet waar? Hebt u daar soms kolonel Mortebeque
gekend? Ik ben gouverneur van zijn zoon geweest ----"

"Neem me niet kwalijk, Mr. Schneider," viel Tregarthen hem ongeduldig
in de rede, "ik ken dien kolonel Dinges niet, en ik stel geen belang
in uw levensgeschiedenis. Kom tot de zaak, wat wenscht ge van ons?"

"Ach! zuchtte de man, terwijl hij een treurig gezicht zette, ik ben
erin geloopen en ze hebben me hier onder valsche voorspiegelingen aan
boord gehaald. Ik zou scheikundige onderzoekingen doen en nu moet ik
granaten vullen. Dat bevalt me heelemaal niet. -- Hij is een
zeeroover."

"Hoe weet u dat?"

"Ja, ziet u, misschien is dat de goede naam niet. Hoe noemt u dat in
't Engelsch? Ha! Nu weet ik het -- een toovenaar. U verkeert dus
beiden in groot gevaar. Vraag in de eerste de beste haven verlof om
aan land te gaan en neem mij dan mee. We vluchten dan en zijn weer
veilig."

"'t Spijt me, Mr. Schneider, maar ge zijt hier aan het verkeerde
adres. Als ge wat te klagen hebt, waarom wendt ge u dan niet tot den
kapitein zelf? En als ge zoo zeker weet, dat hij een toovenaar is,
dan zal hij nu ook wel gehoord hebben, wat ge ons hebt verteld. Ge
kunt dus wel heengaan."

Mr. Schneider, die wel begreep, dat hij hier geen troost zou vinden,
volgde den raad op, die hem zoo zonder complimenten gegeven was.

"Dat is een gluiper, dien ik voor niets vertrouw," zei Jack, toen de
deur van de hut weer dicht was. "'t Zijn natuurlijk allemaal
praatjes, die hij ons heeft willen wijsmaken."

"Ik geloof tenminste niet, dat we bij een toovenaar aan boord zijn,"
zei Gerald lachend, terwijl hij zich gereed maakte om naar kooi te
gaan. "In allen gevalle moeten we ons er maar zoo goed mogelijk in
schikken, nu we eenmaal hier zijn. En om je de waarheid te zeggen, ik
ben er niet rouwig om, dat het toeval ons aan boord van de Olijftak
gebracht heeft."



HOOFDSTUK VIII.

VERRAAD.


Gedurende verscheidene dagen vervolgde de Olijftak haar onstuimige
vaart in zuidelijke richting met het doel Straat Magelaan te
bereiken, die de Atlantische met de Groote Oceaan verbindt.

In dien tijd had Tregarthen weinig gelegenheid om met kapitein
Brookes te spreken, die letterlijk nacht en dag werkte.

Toen men de Linie passeerde, werd er niet aan gedacht de oude
gewoonte, om den klassieken zeegod met zijn gevolg te ontvangen, in
eere te houden. Naar het scheen, was de oude Neptunus daarover
verbolgen, want vóór de streek der windstilten bereikt was, werd de
Olijftak door een verschrikkelijken orkaan beloopen.

Het leek wel, of de zee en de lucht samenwerkten bij deze
wraakoefening op het schip. De golven werden bergenhoog opgezweept en
de bulderende stormwind joeg witte schuimvlokken door de grijze,
laaghangende wolken. De regen viel als een stortvloed neer en midden
op den dag was het zoo grauw en schemerig, dat men niet verder dan
een kabellengte voor zich uit kon zien.

Maar ondanks de woede der elementen, joeg de Olijftak met een vaart
van ongeveer dertig knoopen voort door het kokende en bruischende
water. Het leek wel, of het schip niet langer door de golven gedragen
werd, maar of het er dwars doorheen boorde.

Geweldige watermassa's werden over het dek geworpen en sloegen bij
oogenblikken tot hoog boven de brug, maar daarbij bleef het schip
verwonderlijk goed in evenwicht.

Gerald moest, evenals de overige bemanning, beneden blijven en sprak
zijn verbazing uit, over den rustigen gang van het schip in zoo'n
woest bewogen zee.

"Ja, dat is een wonder!" stemde Alex Sinclair toe. "Het is niet mijn
doel u ongerust te maken, maar we danken dezen rustigen gang alleen
aan de lage ligging van het zwaartepunt, onze groote snelheid
waarborgt onze veiligheid. Zoolang we recht tegen den golfslag
ingaan, hebben we geen gevaar te duchten, maar als een golf ons van
terzij aangreep, zouden we er anders voor staan: dan gaf ik niet
zóó veel voor mijn leven."

Gelukkig duren zulke hevige stormen betrekkelijk kort en daar de
Olijftak zulk een buitengewone snelheid had, was men spoedig door het
gebied der orkanen heen en bereikte het schip ongedeerd kalmer
streken.

Met vreugde begroette het scheepsvolk het oogenblik, toen de luiken
weer werden geopend en ze op het dek frissche lucht konden inademen.

"Zeil aan stuurboord!"

Toen de officier van de wacht dezen uitroep hoorde, haastte hij zich
kapitein Brookes te waarschuwen. Gedurende de reis waren er meermalen
schepen in zicht geweest, maar de Olijftak had ze steeds zorgvuldig
vermeden, behalve de Puma, waarmee een ontmoeting op een bepaalde
lengte en breedte vooraf was vastgesteld. Het verwekte dan ook
algemeene verwondering, toen de kapitein bevel gaf koers te zetten in
de richting van het vreemde schip.

Snel naderde de Olijftak het vaartuig, dat een Duitsche vrachtboot
bleek te zijn van ongeveer 4000 ton. Hulpeloos dreef het rond als een
speelbal van de golven: aan de groote mast wapperde de signaalvlag,
die beteekent, dat het roer is weggeslagen.

Met de noodige voorzorgen om een aanvaring te voorkomen, naderde de
Olijftak zoo dicht mogelijk het schip, dat in nood verkeerde en door
middel van een megaphoon deelde kapitein Brookes den Duitschen
gezagvoerder mee, dat hij het schip op sleeptouw zou nemen naar
Pernambuco.

"Heb ik te doen met een Engelsch oorlogsschip?" vroeg de Duitscher,
die heel goed wist, dat hij in dat geval geen bergloon te betalen
had.

"Neen," antwoordde kapitein Brookes kortaf.

"Hoeveel moet ik dan betalen?"

"Evenveel als aan een schip van de Britsche regeering -- niemendal.
Breng nu maar een tros uit."

Toen vroeg de ander nog naar den naam van den kruiser, maar kapitein
Brookes deed, alsof hij die vraag niet gehoord had. Of hij bijzondere
redenen had voor die geheimzinnigheid, kon Gerald natuurlijk niet
beoordeelen.

Het uitbrengen van een tros was geen gemakkelijk werk, want tweemaal
brak de kabel af, maar de derde maal slaagde men beter en toen zette
de Olijftak koers naar Pernambuco met een snelheid van twaalf
knoopen, terwijl het vrachtschip er achter dreef als een
geharpoeneerde bruinvisch.

"En laten we nu samen het schip nog eens nader bekijken, Mr.
Tregarthen," zei kapitein Brookes, "deze ontmoeting maakt, dat ik
mijn werkzaamheden moet onderbreken, ik heb dus weer eens tijd; laat
Mr. Stockton ons vergezellen."

"Tot uw dienst, Sir, heel gaarne," antwoordde Gerald en een paar
minuten later daalde de kapitein met zijn beide vrienden langs een
ijzeren ladder af naar het gedeelte van het schip onder het
pantser-dek.

Deze ruimte, die onder de waterlijn lag, was geheel electrisch
verlicht, en dat was niet overbodig, want overal liepen bundels
draden, beschermd door metalen kokers, die in verschillende kleuren
geschilderd waren.

Ze kwamen voor een stalen schuifdeur, die door kapitein Brookes
geopend werd, terwijl hij de beide vrienden uitnoodigde binnen te
gaan. Ze kwamen in een portaaltje, dat aan de andere zijde afgesloten
was door een tweede deur, die volkomen gelijk was aan die, welke ze
reeds waren doorgegaan. Zorgvuldig sloot de kapitein de buitenste
deur en maakte daarna de binnenste open, die toegang gaf tot een
klein donker vertrek, dat nu en dan verlicht werd door den
blauwachtigen schijn van vonken, die door de werking van een
electrische machine ontstonden. Een jonge officier zat over het
toestel gebogen, het hoofd zorgvuldig beschermd door een metalen kap,
die voorzien was van ontvangers, zooals men gebruikt bij een
telephonisch gesprek.

"Dit is onze Marconi-kamer," zei de kapitein, zijn stem verheffende
om zich verstaanbaar te maken bij de snel opeenvolgende, krakende
geluiden, die aan het knallen van een zweep deden denken. "Onze
draadlooze berichten gaan niet door de lucht, maar ze worden
overgebracht door een electrischen stroom, die door het water gaat.
Deze manier van doen is slechts een uitbreiding van het systeem,
waarop het seinen-wisselen tusschen duikbooten berust. Wij staan op
deze wijze in verbinding met onze agenten te Swanage in Engeland,
Plougastel in Frankrijk, Kaap Cod in de vereenigde Staten, Sydney in
Nieuw Zuid-Wales en Antofagasta in Chili. Zoo worden we dus
uitstekend ingelicht, omtrent omstandigheden, die het noodig kunnen
maken, dat wij tusschen beide komen."

"En zoo hebt u ook den uitslag vernomen van uw proefneming met de
Zieten, niet waar?" vroeg Tregarthen.

"Dat is een heel slimme gissing, maar het is toevallig niet waar. Bij
gelegenheid zal ik u echter wel eens vertellen, hoe dat in zijn werk
is gegaan."

Nadat ze de Marconi-hut hadden bezichtigd, bracht de kapitein hen
naar het voorste deel van het schip. Ze gingen door de
kabelbergplaatsen en bereikten toen een klein luik. Hierdoor daalden
ze af in het lagere gedeelte van het scheepsruim en traden een
wigvormig vertrek binnen, dat in verbinding stond met den boeg van
het schip. In het midden van de kamer stond een tafel, waarop
verscheidene opgerolde electrische kabels lagen en een paar
toestellen stonden, die veel op galvanometers geleken.

"En wat denkt ge nu hiervan?" vroeg de kapitein. "Waarvoor zouden
deze toestellen dienen?"

"'k Weet het niet," zei Gerald, die na zijn vergissing van straks,
voorzichtiger was geworden.

"Dit toestel waarschuwt ons, wanneer we over een onderzeeschen
telegraafkabel varen. We weten allen, dat het haast onmogelijk is, de
ligging van die kabels te vinden, maar met ons toestel kunnen we ze
ontdekken op iedere diepte tot honderd vademen toe. En dan is het een
kleinigheid om ze op te visschen en af te leiden. Een groot nadeel
echter is het, dat het schip bijna geen vaart moet hebben, wil de
aanwijzer werken en bij 't opvisschen van den kabel moet het
heelemaal stil liggen."

"Dan hebt u zeker den kabel tusschen Borkum en Lowestoft afgesneden
-- ik herinner me, dat in de krant van een storing in die verbinding
werd melding gemaakt."

"Neen, dat heb ik niet gedaan, dat was het gevolg van een ongelukkig
toeval. Wat zou ik er ook aan hebben een kabel onbruikbaar te maken:
't is me juist te doen om de berichten op te vangen, die erlangs
geseind worden? Niet den kabel van Borkum naar Lowestoft hebben we
afgetapt, maar die van Middelkerke naar Dumpton Gap en zoo kwamen we
precies op de hoogte van hetgeen met de Zieten was gebeurd."

Nadat ze nu nog een bezoek hadden gebracht aan de machine-kamer,
merkte kapitein Brookes op, dat ze nu wel de voornaamste
bijzonderheden van het schip kenden. "We beschikken nog over een
uitvinding, waarop ik werkelijk een beetje trotsch ben. Maar het
toestel is nog niet geheel klaar en tot zoo lang zullen we wachten,
vóór ik u de werking verklaar."

"Mag ik dan nog één ding vragen?" zei Gerald. "'k Hoop niet, dat u
het onbescheiden vindt, maar ik zou graag weten, hoe u aan uw
officieren gekomen zijt."

De kapitein antwoordde niet dadelijk. "De meeste van hen zijn mannen
van eer," merkte hij op, "maar er is in hun leven 't een of ander
gebeurd, waarom ze liever niet over het verleden spreken. Enkele
gevallen wil ik u meedeelen, maar zooals vanzelf spreekt, geheel
vertrouwelijk. Mr. Palmer, bijvoorbeeld, één van onze luitenants,
was tot voor eenige jaren commandant van een Engelsch oorlogsschip.
Zijn vaartuig liep op de rotsen, hij werd voor een zee-krijgsraad
gebracht en moest zijn loopbaan opgeven. Zijn vrienden leven in de
overtuiging, dat Mr. Palmer -- maar dat is zijn ware naam niet --
voor drie jaar op reis is naar de Rockies. En dan White, de dokter --
dat is ook een pseudoniem tusschen twee haakjes -- die was
dorpsgeneesheer met een uitgebreide, bloeiende praktijk. Bij een
lijkschouw verzuimde hij een onbeduidende kleinigheid, waardoor hij
met den rechter in aanraking kwam. In Engeland was hij nu verder
onmogelijk."

"En de matrozen?"

"Voor het meerendeel zijn ze slachtoffers van het korte
dienstverband, dat de Britsche Admiraliteit slechts toestaat,
waardoor de mannen op betrekkelijk jeugdigen leeftijd worden
afgedankt en verder zijn er nog vroegere koopvaardij-matrozen bij van
verschillende naties."

"Zijt u niet bang, dat er enkelen bij zijn, die op een goeden dag
zullen deserteeren en de geheimen van de Olijftak verraden."

"Dat zou niets hinderen, zoolang ze niet allen tegelijk wegliepen;
maar daarbij komt, dat ze op zulke voordeelige voorwaarden zijn
aangemonsterd, dat ik me in 't geheel niet bezorgd behoef te maken
voor desertie. En dan is geen van de mannen op de hoogte van de
geheele inrichting van het schip. Zoo is 't ook met de officieren:
zij zijn alleen bekend met het onderdeel, dat onder hun leiding staat.
Neem bijvoorbeeld Sinclair, die het geschut bedient, hij, zou geen
raad weten met de Z-stralen; Taylor -- o! nu heb ik toch nog iets
vergeten. Eigenlijk is het wonder, dat ik niet meer vergeet, bij
alles wat op mij neerkomt. -- Taylor, de scheikundige, beheert met
behulp van Guy Temple het laboratorium. Ik heb u zijn heiligdom nog
niet laten zien. We kunnen er dadelijk nog even heengaan."

Het laboratorium was een ruim vertrek, gelegen aan stuurboordzijde,
onder den voorsten toren, door een luik in verbinding met het
middendek. In één van de hoeken stond een groote werktafel,
overdekt met reageerbuisjes, retorten en meer dergelijke voorwerpen,
die men gebruikt bij scheikundige onderzoekingen, terwijl op den
vloer ongeveer honderd cilinders in rijen waren neergezet.

"Waar is Mr. Taylor?" vroeg kapitein Brookes aan een jong officier,
verdiept in een scheikundige proefneming.

"De laatste twee uur heb ik hem niet gezien, Sir."

"H'm!"

"Wil ik hem laten roepen, Sir?"

"Neen, dat is niet noodig. Nu, Mr. Tregarthen, hier zijn de
ontplofbare ladingen voor de 15 c.M, granaten. De projectielen worden
afgevuurd door middel van Whaddiet, een verbeterden vorm van cordiet;
maar waaruit bestaat de springlading, denkt ge? 'k Zal het u maar
zeggen: vloeibare lucht. Met deze springstof heeft een 15 c.M.
granaat grooter uitwerking dan een 35 c.M. met lyddiet. Geen
pantserplaat is er tegen bestand. Zoodra we het vrachtschip kwijt
zijn, dat we op sleeptouw hebben, zal ik u de kracht laten zien." --
Hier werd de kapitein gestoord door de komst van een luitenant, die
bleek zag van blijkbare opwinding, ondanks de donkere tint van zijn
gebruind gelaat.

"Sir," riep hij uit. "Wilt u dadelijk aan dek komen? De officier van
de wacht zendt mij hierheen, om u te zeggen, dat er verraad wordt
gepleegd aan boord van de Olijftak."

"Zoo?" zei kapitein Brookes heel kalm op vragenden toon en zich
daarna tot Tregarthen wendende, noodigde hij dezen uit hem te
vergezellen naar het campagne-dek.

"Wel, Mr. Sinclair, wat is er gaande?" vroeg de kapitein aan den
officier van de wacht, die hem te gemoet kwam.

"Ik bemerkte op het schip daar ginds iemand, die van de brug seinen
gaf, Sir. Onmogelijk kon ik de beteekenis van die signalen
vaststellen, maar ik kreeg de stellige overtuiging, dat de man, die
ze gaf, trachtte zoo min mogelijk de aandacht te trekken van lieden,
die er niet mee te maken hadden. Toen ik naar den achtersteven
slenterde hield het spelletje dan ook geheel op. Daarop zond ik Mr.
Weeks naar uw hut, om u op de hoogte te stellen. Hij vond u daar
niet, maar kwam mij berichten, dat Mr. Taylor bezig was op het
achterschip seinen te wisselen met den Duitscher."

"Heel goed, Mr. Sinclair; doe verder alsof er niets aan de hand is."

Daarna zocht kapitein Brookes een plaatsje bij den achtersten toren,
waar hij, zonder zelf te worden opgemerkt, alles zien kon, wat er op
het vreemde schip gebeurde.

"Verstaat u Duitsch?" vroeg hij.

"Ja Sir," antwoordde Gerald.

"Zeg dan eens, wat dat daar beteekent," en hij wees naar de snelle
bewegingen van een vlag daarginds.

"Beproef van nacht het schip te verlaten; wij zullen u wachten," las
Gerald af.

"Juist," bevestigde kapitein Brookes. "Ze hebben blijkbaar voor 't
oogenblik niets meer te zeggen, maar ik weet genoeg."



HOOFDSTUK IX.

ZEEROOF.


Gedurende den maaltijd was het aan niets te bemerken, dat er aan
boord van de Olijftak vreemde gebeurtenissen te wachten waren.
Kapitein Brookes had aan hen, die wisten, wat er gaande was, zeer
strenge bevelen gegeven, tegenover de verdere bemanning het
stilzwijgen te bewaren en er voor te zorgen, dat de verrader door
geen woord of gebaar argwaan zou krijgen.

Aan tafel heerschte dan ook dezelfde opgewekte en vriendelijke toon
van anders, maar Taylor, of liever Schneider was niet geheel op zijn
gemak; dat merkte Gerald wel. Hij mengde zich niet in de gesprekken
en aan zijn zwevende blikken was het heel goed te zien, dat zijn
gedachten elders waren.

Toen de maaltijd geëindigd was en de sigaren voor den dag kwamen,
verontschuldigde de kapitein zich en ging heen.

"Nog iets bijzonders, Mr. Sinclair?" vroeg hij aan den officier van
de wacht.

"'k Heb het achterste promenade-dek onderzocht en daar een katrol met
een kabel gevonden."

"Ge hebt toch alles stil laten liggen, hoop ik."

"Ja, Sir."

"Heel goed. Het licht moet in mijn hut worden aangestoken en de
gordijnen moeten gesloten worden. Houd een oogje op Taylor, zonder
dat hij er iets van bemerken kan en kom mij waarschuwen, zoodra hij
zich naar het achterdek begeeft."

Kort na middernacht kwam het bericht, dat Taylor zich in de
achtergalerij bevond en kapitein Brookes, Gerald, Stockton en de
officier van de wacht verborgen zich op een plek, waar ze duidelijk
de bewegingen van den verrader konden volgen.

Het was stikdonker. Alle lichten aan dek waren gedoofd, alleen een
paar lantarens aan den voorsteven brandden, maar die waren van het
promenade-dek af niet te zien. De Olijftak vervolgde kalm haar weg
met een gang van ongeveer tien knoopen en ze liet een wit, lichtend
spoor van schuim achter, dat afgebroken werd door den donkeren romp
van het vrachtschip, dat een kabellengte verwijderd was.

Een kwartier lang bleef het doodstil, maar toen hoorden de mannen
plots een plomp in 't water, veroorzaakt door den val van een donker
voorwerp, dat ze overboord hadden zien vallen.

"Is hij over boord gesprongen?" fluisterde Jack Stockton.

"St! Neen, hij heeft de reddingboei over boord gegooid. 'k Zie de
lijn, die er aan vast zit."

"Zoo is het," merkte kapitein Brookes op, die met een nachtkijker den
omtrek verkende. "De reddingboei is uitgeworpen."

En toen hoorden ze voetstappen, dichtbij. Onwillekeurig weken ze
achteruit en wierpen zich plat op den grond. Met ingehouden adem
wachtten ze en daar verscheen boven de stalen verschansing de donkere
omtrek van een menschelijke figuur. Dat was Schneider.

Dadelijk ging de man aan het werk. Met den meesten spoed hing hij den
takel over den kabel, die de beide vaartuigen met elkander verbond en
toen sloeg hij zijn eene been over den haak, die onder aan het blok
bevestigd was. Stevig greep hij den takel vast en in deze
ongemakkelijke houding waagde hij den moeilijken maar vrij
ongevaarlijken overtocht. Hij stootte met het vrije been af en snel
gleed de takel met zijn vracht langs het touw.

"We zullen wachten, tot hij halfweg is," zei de kapitein. Door zijn
nachtkijker volgde hij den vluchteling en toen hij zag, dat deze zich
midden tusschen de schepen bevond, een paar voet boven den
waterspiegel, haalde hij zijn mes te voorschijn en begon den kabel
door te snijden.

"Goede hemel!" fluisterde Stockton. "Zoo wordt die man vermoord!"

"Wees daarvoor maar niet bang," zei Gerald, "hij wordt alleen maar
ondergedompeld: ze halen hem daarginds wel aan boord met het touw. Ga
uit den weg en kijk uit, als de kabel stuk springt."

Nauwelijks was die waarschuwing gegeven, of de laatste vezels van den
kabel scheurden stuk en het deel, dat op de Olijftak was vastgemaakt,
zwaaide met kracht over het dek en het schip kreeg plotseling een
sterk versnelde beweging, 't leek wel een hond, die zich van zijn
ketting had losgerukt.

"Laat de zoeklichten werken," commandeerde kapitein Brookes. "Roer
naar stuurboord!"

Het schip draaide rond en de machtige lichtbundels gleden over het
golvende water en beschenen het vrachtschip, dat een paar mijlen
verder onbeweeglijk lag als een zilveren bark.

"Nu zijn we klaar. Houdt het schip daar in het oog," vervolgde de
kapitein. "En nu, mijne heeren, zullen we slapen gaan en de zaak tot
morgen laten rusten."

Bij het aanbreken van den dag ging Gerald weer naar boven,
nieuwsgierig om te zien, hoe het met de zaken stond. De kapitein was
al present.

Het Duitsche vaartuig bevond zich op een kleine mijl afstand. De
bemanning had de rest van den kabel aan boord gehaald en ze hadden
zeker wel bemerkt, dat de breuk van het touw geen toeval was, maar
dat het doorgesneden was, want ze hadden zeilen bijgezet en het schip
bewoog zich langzaam naar het Z. Z. W.

Volgens het bevel van den kapitein, was de Olijftak zoo dicht bij het
schip gebracht, dat het te beroepen was.

"Draai bij," riep kapitein Brookes met een stentorstem. "Ik zal een
boot zenden."

"Mr. Slade," ging hij voort, zich tot één van de luitenants
richtende, "wilt ge naar dat schip gaan en Mr. Taylor tot elken prijs
terugbrengen. Mr. Tregarthen, wilt u Mr. Slade vergezellen?"

In een oogenblik was de boot gestreken en bemand met matrozen, die
met sabel en revolver gewapend waren. De luitenant beschikte ook over
een pistool, maar Gerald wilde liever ongewapend meegaan.

Toen ze het vreemde schip naderden, zagen ze op de verschansing de
krachtige figuren der Duitsche matrozen, die niet van plan schenen
hen aan boord te laten komen.

"Werp ons een lijn toe, als ge wilt?" riep Slade.

"Wat komt ge hier doen?" vroeg de gezagvoerder van het vrachtschip.

"We komen den man halen, die van nacht van ons schip gedeserteerd is.
We weten, dat ge hem geholpen hebt bij zijn vlucht."

"Hier aan boord komt ge niet," riep de gezagvoerder vastberaden.
"Hebt ge onze vlag gezien? Dit schip is Duitsch grondgebied," en hij
wees naar den achtersteven, waar de rood, wit en zwarte vlag
wapperde.

"Riemen binnen boord!" commandeerde de luitenant en de boot gleed
langs de zijde van het schip en de bootsman probeerde zijn haak over
de verschansing te slaan. Het glimmende staal van een bijl flikkerde
in de zon en het volgende oogenblik viel de ijzeren haak met een stuk
van den stok in de boot, gelukkig zonder iemand te treffen.

"Doe dat nog eens, en ik zal laten vuren," schreeuwde Slade, die rood
geworden was van ergernis.

Toen boog zich de gezagvoerder van het Duitsche schip over de leuning
van de brug en richtte zijn revolver.

"Zeeroovers!" bulderde hij. "Houdt af, of ik schiet."

Hij gaf een onverstaanbaar bevel en toen daalde er een hagelbui van
brokken steenkool en stukken ijzer neer op de mannen in de boot,
waarvan sommige ernstig werden gekwetst.

Nu was het uit met het geduld van den luitenant: zonder een oogenblik
te aarzelen trok hij zijn revolver, richtte snel en haalde den
trekker over.

Er kwam geen vuurstraal, geen rook, toen het schot afging, alleen
trilde de arm van den luitenant even, maar Tregarthen zag den
Duitscher wankelen, de linkerhand aan den rechterschouder brengen en
op 't dek vallen, terwijl zijn machtelooze hand het pistool losliet.

"Nu aan boord, mannen!"

Ontsteld door hetgeen ze hun gezagvoerder zagen overkomen en verrast
door de geheimzinnige wijze, waarop hij getroffen was, bood de
bemanning weinig weerstand en binnen enkele minuten waren de matrozen
van Slade meester van het dek van het Duitsche schip.

Nadat Slade een sein gegeven had, kwam er een tweede boot van de
Olijftak, waarin zich een aantal matrozen en de dokter bevonden. Toen
deze aan boord was, werd eerst de wond van den gezagvoerder
onderzocht en die bleek niet gevaarlijk, het was een vleeschwond, het
been was niet geraakt. Nadat een verband was aangelegd, werd de
gekwetste naar zijn hut gebracht.

"Zeg, Tregarthen," riep Slade, "jij spreekt hun taal; vraag eens aan
den eersten stuurman, of hij al zijn volk op het dek wil laten
aantreden."

Gerald voldeed aan het verzoek en bracht het bevel over, dat door den
Duitscher, die den moed niet had te weigeren, werd opgevolgd.

Zoodra de matrozen op het dek bijeen waren, droeg Slade aan enkele
van zijn mannen op, de Afrika -- zoo heette het schip -- te
doorzoeken.

Een nauwkeurig onderzoek leverde echter niets op: er was geen spoor
van den vermiste te vinden. De stuurman werd in verhoor genomen, maar
ook daardoor kwam men niet verder: zelfs bedreigingen hadden geen
uitwerking.

Ten slotte verloor Slade zijn geduld; hij trok zijn revolver en
richtte het op het hoofd van den stuurman, terwijl hij Tregarthen
verzocht hem mee te deelen, dat Taylor voor den dag moest worden
gebracht, dood of levend en wel binnen vijf minuten.


[Illustratie: Tregarthen zag den Duitscher wankelen. Pag. 60]


De vastberaden uitdrukking in de oogen van den luitenant deed den
stuurman vreezen, dat hij zijn bedreiging zou ten uitvoer brengen en
daarom vond hij het raadzaam, zich niet langer te verzetten. Hij gaf
een bevel aan twee van zijn mannen, die nu met vier matrozen van
Slade in het voorste ruim afdaalden.

Hier werd de deserteur gevonden, verborgen in een ledige tank en
ondanks zijn heftig verzet werd hij aan dek gebracht en zonder omslag
geboeid en daarna in de boot geplaatst. Daar nu het doel van den
tocht bereikt was, keerden de booten naar de Olijftak terug.

"Brengt hem beneden en sluit hem op in zijn hut," beval kapitein
Brookes kortaf. "Laat twee man op hem toezien, dat hij de hand niet
aan eigen leven slaat. Mr. Tregarthen," voegde hij er bij, "ik dank u
voor den dienst, dien ge bij deze gelegenheid bewezen hebt. Ge zult
zeker wel behoefte hebben aan wat eten; uw ontbijt staat klaar."

"'t Verwondert me, dat de kapitein zoo goed wist, dat ik nog
ontbijten moet," zei Gerald tot zijn vriend Jack, toen ze beiden aan
tafel zaten.

"Daar begrijp ik ook niets van," antwoordde Stockton, die op de
hoogte was van alle bijzonderheden omtrent den tocht naar de Afrika.
"Maar wat me nog meer verwondert, is, dat hij zich ten doel stelt den
oorlog uit te roeien. Daarvoor kiest hij al een heel vreemden weg.
Het slot zal zijn, dat de Olijftak als een roofschip zal worden
aangemerkt en dat wij aan de galg komen."

"We hebben hier zeker met een geval van zeeroof te doen," zei Gerald.
"En het zou me niet verwonderen, als binnen een paar weken een
internationaal eskader werd uitgezonden om ons te vervolgen."

Terwijl Tregarthen zoo sprak, had kapitein Brookes zonder eenig
bedenken de witte vlag laten hijschen op de Olijftak, die snel
wegvoer van het Duitsche schip, dat ze hadden aangevallen.



HOOFDSTUK X.

GEREED VOOR DEN STRIJD.


Zes glazen in de voormiddag-wacht. De Olijftak gleed met een snelheid
van tien knoopen door het kalme water, terwijl de tropische zon fel
brandde op de zonnetent, die over het campagne-dek was uitgespannen.

Alle officieren waren daar in een halven kring gezeten en daarachter
stonden de matrozen opgesteld, voor zoover ze niet elders op het
schip onmisbaar waren. Er heerschte een stemming van ernst, want er
zou recht gesproken worden over Taylor, beschuldigd van desertie en
verraad.

"Breng den gevangene voor!" beval de kapitein en een oogenblik later
verscheen de beschuldigde onder geleide van twee gewapende matrozen
aan dek en werd tegenover zijn rechters geplaatst.

"Mark Taylor," zoo begon luitenant Palmer, die als aanklager optrad,
zijn rede, "ge wordt beschuldigd van desertie. Ge hebt uw post en dit
schip zonder voorkennis en toestemming van den kapitein verlaten om
een schuilplaats te zoeken aan boord van het Duitsche schip de
Afrika. Niet tevreden met deze schending van de krijgstucht hebt ge
aan den gezagvoerder van genoemd Duitsch vaartuig geheimen verraden,
die alleen aan den kapitein van de Olijftak toebehooren. Bekent ge
aan deze misdaden schuldig te zijn of niet?"

"Ik ben onschuldig. Ik --"

"Dat is voor het oogenblik genoeg.", viel hem de luitenant in de rede.
"Straks zult gij de gelegenheid krijgen, u nader te verklaren."

Eerst werden nog vijf getuigen gehoord, die de beschuldigingen kwamen
bevestigen en daarna mocht de beklaagde zich verdedigen.

Hij gaf toe, dat hij het schip had verlaten, zonder daartoe verlof te
hebben ontvangen, maar hij ontkende ten stelligste eenig geheim van
de Olijftak te hebben verraden aan den gezagvoerder of aan een lid
van de bemanning van de Afrika. Hij begon in zuiver Engelsch, maar
hoe verder hij kwam, des te meer werd een vreemd accent in zijn
uitspraak merkbaar.

"En ten slotte wijs ik er op, dat ik Duitsch onderdaan ben en dus
onder bescherming sta van de Duitsche vlag en de Duitsche regeering,"
verklaarde hij aan het eind van zijn verdediging.

"Als ge inderdaad een Duitscher zijt," bracht de kapitein in het
midden, "waarom hebt ge dat dan niet gezegd, toen ge hier aan boord
kwaamt en waarom hebt ge dat dan tot nu toe geheim gehouden?"

"Ik ben een Duitscher," herhaalde de gevangene. "Ik heet geen Taylor,
maar Schneider. Dat heb ik aan deze heeren verteld." -- met een
handbeweging duidde hij Gerald en Jack aan. "Ik heb hun gezegd, dat
ik Duitsch onderdaan was en dat ik bij de eerste de beste gelegenheid
het schip wilde verlaten; zij wisten er dus alles van."

"Waarom hebt ge mij daarvan niet op de hoogte gesteld?" vroeg de
kapitein zich richtend tot Gerald.

"De man kwam op een avond zeer opgewonden in mijn hut. Inderdaad
vertelde hij toen, dat hij Schneider heette en hij begon een verhaal
van bijzonderheden uit zijn vroeger leven en klachten over zijn
tegenwoordig bestaan. Wij hebben hem toen aan zijn verstand gebracht,
dat hij zich bij u moest vervoegen, als hij grieven had. En toen
gaven we hem zijn afscheid."

"Dank u," zei kapitein Brookes en toen vroeg hij aan den
beschuldigde: "En kunt u mij ook zeggen, waar zich de beschrijving
bevindt van de vervaardiging van onze 15 cM. granaten?"

"In één van de kasten van het laboratorium," antwoordde Schneider,
die bij deze vraag nog bleeker was geworden.

"Zoo; en als ik u onder geleide naar het laboratorium zend, kunt u
het stuk dan vinden?"

"Als het er niet meer is, dan is het gestolen; misschien hebt u het
ergens laten verstoppen?"

"Het is gestolen, Sir," viel de kapitein driftig uit, "en wel door u.
Het is gevonden door luitenant Slade in de hut van den gezagvoerder
van de Afrika. Wat hebt ge daarop te zeggen?"

Schneider beefde over al zijn leden zoo hevig, dat één van de
matrozen hem moest ondersteunen om te maken, dat hij niet op 't dek
neerstortte.

"En nu heeren, het vonnis."

"Schuldig aan beide misdaden."

"Mark Taylor, of liever Schneider, ge zijt schuldig bevonden aan
desertie en verraad. Wat de eerste misdaad aangaat, moet ik
toestemmen, dat ik niet het recht had u te berooven van de
bescherming van de Duitsche vlag, omdat u Duitsch onderdaan zijt.
Maar daar is niets meer aan te veranderen, ik zal zelf de gevolgen
van die daad moeten dragen en dat doe ik heel gerust, want ik vrees
zelfs de heele vloot van Duitschland niet. Wat het verraad aangaat,
wijs ik erop, dat ge geheel vrijwillig de betrekking van
verantwoordelijk officier aan boord van de Olijftak onder mijn
commando hebt aangenomen. In iedere gemeenschap is verraad tegen het
hoogste gezag strafbaar met den dood en ik beschik over de macht om
die hoogste straf aan u te voltrekken. Ik wil echter verzachtende
omstandigheden laten gelden: uw misdaad heeft voor ons geen nadeelige
gevolgen gehad en de verleiding was sterk, daar ge geheel de
beschikking over het stuk hadt, dat ge aan uw landgenoot hebt willen
overleveren. Op grond hiervan verander ik de doodstraf in die van
eenzame opsluiting gedurende den tijd, waarin de Olijftak dienst
doet. Natuurlijk wordt u voldoende lichaamsbeweging toegestaan met
het oog op uw gezondheid. -- Breng den gevangene weg!"

Onder geleide van twee gewapende matrozen werd Schneider van het
campagne-dek gebracht en bij 't afdalen van de ladder ging één van
de mannen hem vóór, terwijl de andere hem onmiddellijk volgde.

De gevangene daalde twee sporten van de ladder af, maar keerde zich
toen plotseling om en stootte den man, die hem volgde naar beneden.
Van de verwarring, die daardoor ontstond, maakte hij gebruik om naar
de verschansing te snellen en het volgende oogenblik wierp hij zich
met een forschen sprong over boord.

Allen snelden toe, om te zien, hoe het treurspel zou eindigen, maar
de ongelukkige man was in de diepte verdwenen en kwam niet meer
boven.

"Dat heeft ons ontslagen van heel wat moeilijkheden in de toekomst,
en we hebben er eigenlijk ook al last genoeg van gehad," mompelde
kapitein Brookes.


Den volgenden dag voer de Olijftak langs de oostkust van Patagonië,
zóó dicht, dat duidelijk aan stuurboord de ruwe, kale heuvels van
dat onherbergzame land te zien waren.

"Zoo, goeden morgen, Mr. Tregarthen," riep kapitein Brookes, toen
Gerald aan dek kwam. Hij sprak met een minzaamheid, die in de laatste
dagen ver te zoeken was geweest, maar nu had hij zijn gewone
opgewektheid blijkbaar teruggevonden. "Nu denk ik, dat ons schip wel
gereed is voor den strijd, tenminste wat de bewapening betreft. Er
zullen nog wel gebreken zijn, maar die zullen we wel vinden en
verhelpen. Ik ben van plan eens een proef te nemen met de
strijdmiddelen van de Olijftak, zonder gebruik te maken van haar
electrische kracht. Binnen een uur krijgen we Carlos Rock in zicht --
u hebt daar zeker wel eens van gehoord."

"Neen, Sir."

"Carlos Rock is een klein, onbewoond eiland met een omtrek van minder
dan een kwart mijl, terwijl de grootste hoogte 600 voet bedraagt.
Hoeveel ronden van een 35 cM. kanon zullen noodig zijn, om het te
vernietigen, denkt ge?"

"Dat kan ik niet zeggen, sir, maar één treffer zou er al een
geducht gat in slaan."

"Als ge mij vergezellen wilt in den commandotoren, kunnen we zien,
wat de Olijftak kan uitrichten."

Een hoornsignaal riep alle hens aan dek en binnen een paar minuten
was de geheele bemanning bezig schotten en dwarsbalken weg te nemen.
Een tweede signaal volgde en toen werd het dek door allen verlaten.

"Dat noemen ze nu, klaar voor het gevecht," dacht Tregarthen, maar
voor hij zijn verwondering had uitgedrukt, bracht kapitein Brookes
een paar hefbomen in beweging. Geluidloos zakten nu de massief-stalen
windschutten met het dek naar omlaag, de schoorsteen verdween en de
booten en andere voorwerpen, die zich op 't dek bevonden daalden neer
in ruimten, die daarvoor waren aangebracht. Tegelijkertijd werden de
waterdichte schotten hermetisch gesloten. Op het geheele bovendek
bevond zich nu niets meer; alleen de vier torens, de lichte
snelvuur-kanonnen en de zware commando-toren staken er boven uit.

"Hoe vindt ge dat?" vroeg kapitein Brookes, in geestdrift. "Nu zijn
we gereed om aanvallen van torpedobooten af te slaan. En kijk nu
eens, als ik dezen hefboom in beweging breng."

Nu verdwenen de snelvuurkanonnen onder het pantserdek en zware stalen
platen schoven zonder eenig gerucht over de ruimten, waarin ze
neerzakten.

"Dit zijn onze voorzorgen. Aan boord van bijna alle moderne
slagschepen is de lichte bewapening, die dienen moet om
torpedo-aanvallen af te slaan, slecht beschermd. Komt het tot een
treffen, dan is het lichte geschut binnen vijf minuten vernietigd.
Hier staan de kanonnen veilig en wij kunnen ze gebruiken, zoodra wij
ze noodig hebben. Kijk, daar is Carlos Rock."

Gerald keek op en zag een steenen kolossus, die loodrecht uit de zee
oprees, gebeukt door de golven, die in witte schuimvlokken
uiteenspatten tegen zijn voet.

Intusschen had kapitein Brookes den kwartiermeester bevel gegeven op
een afstand van twee mijlen om het eiland heen te varen om zich ervan
te kunnen overtuigen, dat het inderdaad geheel onbewoond was. Tien
minuten waren voldoende voor het volbrengen van deze rondvaart en in
dien tijd zochten de officieren met hun kijkers de treurig verlaten
rots af. Geen menschelijk wezen was er te zien; duizenden zeevogels
waren de eenige bewoners.

"Let nu op!" zei de kapitein tot Gerald. "Ik kan niet in
bijzonderheden treden, maar gij zult wel begrijpen, wat ik bedoel.
Alle acht de kanonnen zijn twee aan twee met elkaar verbonden en
gereed voor het afvuren van een volle laag. Kom nu hier en kijk door
deze opening."

Tregarthen voldeed aan de uitnoodiging en toen haalde kapitein
Brookes een hefboom over. Even ging een bijna onmerkbare trilling
door het schip en een kleine terugslag werd gevoeld, een dunne,
nevelachtige, bruine rook steeg omhoog, maar geluid van kanonschoten
werd niet gehoord, alleen het gieren van de projectielen, die met een
snelheid van 2500 voet per seconde uit de loop gedreven werden. Het
geheele rotseiland werd in een stofwolk gehuld en het doffe gerommel
van vallende steenblokken werd gehoord.

"De rots ziet er nu heel anders uit, Sir," riep Gerald uit, toen hij
de uitwerking van het geschutvuur door zijn kijker had opgenomen.

"Zoo!" zei de kapitein. "Zou er een schip zijn, dat daartegen bestand
is? Maar ga nu beneden eens kijken naar het laden van de stukken, dan
zullen we daarna gedurende een halve minuut snelvuur afgeven."

Tregarthen verliet nu den commando-toren langs een stalen
wentel-ladder en kwam in de ruimte onder het pantserdek, waar hij
bijna de geheele bemanning van het schip bijeen vond; ook de mannen,
die de pantsertorens commandeerden. Hij begreep er niets van, dat
deze niet op hun post waren.

Matrozen, het bovenlijf geheel bloot, waren bezig met het aanrijden
van granaten op kleine kruiwagens uit het magazijn. De projectielen
werden in een grooten metalen bak geplaatst, die in verbinding stond
met den voorsten toren. Wanneer er zoo twaalf ronden in den bak
geplaatst waren, gingen de deuren dicht en daarboven scheen een
helder rood licht.

Even ging er een zachte trilling door het schip en dat herhaalde zich
tot twaalf maal toe in minder dan vierentwintig seconden. In het
volgende oogenblik vlogen de deuren van den bak open en twaalf
ledige, zwak rookende cilinders vielen op den vloer; een matroos
wierp een emmer water in de ruimte en de nieuwe lading was gereed.

Maar daar schetterde weer een hoornsignaal: "ophouden met vuren" en
de officieren gingen aan dek om de uitwerking te zien van het
geschutvuur.

"Hoe is dat gegaan?" vroeg kapitein Brookes. "Met uitzondering van
drie man en ik zelf, was de geheele bemanning veilig en wel onder het
pantserdek. Automatisch laden en vuren, met volkomen zekere trefkans,
daarmee zijn we onoverwinnelijk."

"'k Zou zeker niet gaarne aan boord zijn van een schip, dat door een
volle laag van uw kanonnen werd getroffen," merkte Gerald op. "Maar
als nu gedurende den strijd de richting van een paar kanonnen zich
wijzigt, zoodat een deel van het schip in de vuurlijn komt?"

"Daar is rekening mee gehouden. Dan wordt onmiddellijk het verband
van den toren, waarin ze zich bevinden met de rest verbroken. Het
samenwerken van de vier torens is niet bepaald noodig; ze kunnen ook
ieder op zich zelf vuren. Dan neemt dadelijk de kommandant van den
toren de leiding van zijn afdeeling op zich. De kans, dat wij ons
eigen schip zouden beschadigen, bestaat dus niet."

Hier werd het gesprek gestoord door de komst van een matroos.

"Er is zoo even een draadloos bericht ontvangen Sir," meldde hij en
overhandigde, terwijl hij salueerde, een gesloten enveloppe.

Kapitein Brookes opende het couvert en las een paar malen den inhoud,
zonder dat zijn gezicht door verandering deed vermoeden, van welken
aard de inhoud was. Daarop wendde hij zich tot de officieren, die op
het campagnedek tegenwoordig waren.

"Heeren," riep hij uit, "het bericht dat ik daar ontvang, is van de
grootste beteekenis. De gezagvoerder van de Afrika heeft
gerapporteerd, dat hij aangevallen is door een schip, dat de witte
vlag voert en er zijn reeds klachten ingebracht bij den Duitschen
gezant te Londen. De Britsche regeering heeft echter onmiddellijk
verklaard, dat het ten eenen male onmogelijk was, dat de aanval zou
gedaan zijn door een Engelsch oorlogsschip, volgens de beschrijving
moest het de Almirante Constant geweest zijn. Ten gevolge van die
verklaring hebben de Britsche en de Duitsche regeering een nota aan
de andere staten gezonden, waarin dat schip als een roofschip wordt
gebrandmerkt, met verzoek het aan te houden, waar daartoe de
gelegenheid bestaat. En zoo, mijne heeren, is de Olijftak een
boekanier van den nieuwen tijd geworden. Iedere reede en elke haven
is voor ons gesloten. Maar dat zal mij niet weerhouden den taak, dien
ik mij gesteld heb, te volbrengen. Bij de vervolging, waaraan wij nu
blootstaan, zal ik nooit een enkel schot lossen op een Engelsch
schip, ik vertrouw dan op de snelheid van de Olijftak om den
aanvaller te ontkomen, maar als een schip van een andere mogendheid
het waagt ons aan te vallen, dan zal ik het een geduchte waarschuwing
geven. En als die niet helpt, dan zullen ze tot hun schade en schande
al de kracht gevoelen, van de verdedigingsmiddelen, waarover wij
beschikken."



HOOFDSTUK XI.

DE STRIJD MET TWEE VLOTEN.


Zonder eenig ongeval bereikte nu de Olijftak de kust van Chili. De
vijandelijkheden tusschen dit land en zijn ouden mededinger Peru,
waren uitgebroken, maar uitgezonderd eenige onbeduidende
schermutselingen van voorposten aan de grenzen, waren er nog geen
gevechten geleverd. Geen van de beide republieken durfde er toe
overgaan zijn leger in het vijandelijke gebied te zenden, voor men er
zeker van was, dat er van den zeekant geen gevaar was te duchten. Het
eerste bedrijf van den strijd moest ter zee worden afgespeeld en
iederen dag kon men een ontmoeting van de twee vijandelijke vloten
verwachten.

De Olijftak was dadelijk in verbinding gekomen met den agent van
kapitein Brookes te Antofagasta aan wien door middel van een
draadloos bericht werd opgedragen, aan de Presidenten van Chili en
Peru een ultimatum te stellen. Binnen drie dagen moesten de vloten
terug keeren in de haven, die ze hadden verlaten, of de Olijftak zou
zich genoodzaakt zien, tusschenbeide te komen.

Aan de opdracht werd voldaan: het ultimatum werd aan de Presidenten
gesteld en de voornaamste kranten maakten er melding van. Natuurlijk
werd toen die vreemde tijding druk besproken en men vroeg elkander,
wat voor schip toch eigenlijk die Olijftak was en van welke
nationaliteit het was. Niemand kon die vragen beantwoorden en daarom
kwam men tot het besluit, dat de heele geschiedenis een verzinsel was
van een handigen grappenmaker of van iemand, die zijn verstand kwijt
was. De beide Staatshoofden dachten er ook zoo over en wijdden daarom
verder niet de minste aandacht aan het ultimatum. Niemand kwam op de
gedachte, dat de Olijftak hetzelfde schip kon zijn als de Almirante
Constant, die bij Pernambuco de Duitsche vlag beleedigd had en dat
was geen wonder ook, want welk vaartuig zou den afstand van
Pernambuco naar Valparaiso -- 4600 mijlen -- binnen vier dagen hebben
kunnen afleggen.

In Chili kwam men op de gedachte, dat het ultimatum een list was van
Peru om den vijand schrik aan te jagen en zoo koos de Chileensche
vloot in alle gerustheid zee.

Dit nieuws werd aan de Olijftak meegedeeld uit Antofagasta en spoedig
volgde het bericht dat de Peruaansche vloot de haven van Callao had
verlaten, stoomende in zuidelijke richting.

Dadelijk had nu kapitein Brookes zijn plan gemaakt. Hij wilde de
Chileensche schepen te gemoet varen, erlangs heen koersen, zoodat hij
tusschen de beide vloten in kwam en dan had hij ze in zijn macht.

Ongelukkigerwijze zou het echter anders loopen. Eerst ging alles naar
wensch: de vloot van de zuidelijkste republiek kwam in het gezicht en
stoomde voorbij, maar inmiddels had de Peruaansche vloot haar koers
gewijzigd en voer naar Iquique.

"Daar zijn ze," riep kapitein Brookes op een der volgende dagen
tegen het vallen van den avond en hij wees naar een nevelvlek aan den
overigens helderen horizon.

"'t Is nu te laat, om vandaag nog iets te ondernemen. Ik zal hun een
flinke portie Z-stralen toedienen, zoodat ze gedurende den nacht
machteloos zijn. Morgen kunnen we dan de zaak voortzetten."

De Peruaansche vloot, die geen gebruik kon maken van haar
licht-installatie en geen zoeklicht kon laten werken, koerste
hulpeloos rond en trachtte op goed geluk vooruit te komen in de
richting van Iquique. Niemand begreep, hoe het mogelijk was, dat zoo
plotseling de werking van alle electrische instrumenten verlamd was
en de geheele bemanning verkeerde in zenuwachtige spanning, vreezende
voor een aanval van de Chileensche vloot.

Bij het aanbreken van den volgenden dag besloot kapitein Brookes
vooreerst den afstand tusschen de Olijftak en de vijandelijke schepen
eenige mijlen grooter te maken om zelf geen last te krijgen van de
Z-stralen, waarmee hij werkte. Hij gaf dus bevel, den steven te
wenden.

Terwijl deze beweging werd uitgevoerd, deed plotseling een
vreeselijke ontploffing het vaartuig van het voor- tot het
achterschip hevig schudden en aan stuurboord spoot een reusachtige
waterzuil omhoog.

"Hemel, een mijn!" riep Gerald uit.

Hij had gelijk. De Peruanen hadden de zee met mijnen bestrooid en bij
de wending hadden de stuurboord-schroeven van de Olijftak zulk een
gevaarlijk voorwerp geraakt.

De bemanning bleef bedaard, er was geen sprake van een paniek: ieder
was dadelijk op zijn post. De timmerman kwam aan dek met de
geruststellende verklaring, dat het schip geen water maakte en een
machinist berichtte, dat de drie schroeven aan stuurboord vernield
waren, zoodat men de motoren had moeten stopzetten. De drie overige,
onbeschadigde schroeven konden dus maar alleen werken en de snelheid
van het schip was teruggebracht tot vijftien knoopen.

"Daar zullen ze voor boeten!" zei kapitein Brookes volmaakt kalm.
"Als het heelemaal dag is, zullen we eens laten zien, waartoe de
Olijftak wel in staat is."

De schemering duurde maar kort en toen eenmaal de zon boven de kim
stond, zag men duidelijk de Peruaansche vloot op een afstand van
zeven mijlen naar het oosten.

Ze bestond uit vier pantserkruisers, de Santa Rosa, Lima,
Independencia en de Restauracion, en drie kanonneerbooten. Met de
matige snelheid van zoowat veertien knoopen verwijderden zich de
schepen in oostelijke richting.

Plotseling echter tot groote verrassing van de bemanning van de
Olijftak, wendde de Independencia den steven, zonder twijfel met het
doel een aanval te doen. Op drie kabelslengte volgde de Restauracion.

Alles was gedurende den nacht aan boord van de Olijftak gereed
gemaakt voor het gevecht, zoodat de matrozen en officieren niets
anders te doen hadden dan op de hun aangewezen posten te gaan.


[Illustratie: Het ongelukkige schip was uit elkaar geslagen. Pag. 77]


"De afstand is niet groot genoeg, om gebruik te kunnen maken van onze
ZZ-stralen," zei kapitein Brookes tot Gerald, die zich bij hem in den
uitkijktoren bevond. "Ik zal bevel geven tot afzonderlijk vuren uit
de verschillende torens."

Met volle kracht kwam de Independencia aanstoomen, zoodat het
schuimende water hoog opspatte voor den boeg. Dikke, zwarte rook
golfde uit de schoorsteenen en wel vijf roodwitte nationale vlaggen
wapperden van de masten.

Eensklaps opende ze het vuur uit een 12 c.M. kanon en een 45 ponder
huilde door de lucht. Gerald stond onbeweeglijk bij de nadering van
het projectiel, dat recht op den toren afkwam en hij kon er niet toe
besluiten de opening in de pantsering te verlaten. Het was niet de
eerste maal, dat hij een projectiel met de oogen in zijn loop volgde,
maar dan stond hij achter het kanon, waaruit het was afgevuurd; nu
was echter de toestand een geheel andere.

Een oogenblik later hoorde hij een vreeselijken slag boven zijn
hoofd, gevolgd door een regen van staalsplinters en een dikken,
verstikkenden rook.

"De brug is getroffen," zei kapitein Brookes even kalm, alsof hij de
meest gewone zaak van de wereld besprak. Even drukte hij op een knop,
waardoor het bevel gegeven was, het vuur te openen uit den voorsten
toren.

De beide 15 c.M. kanonnen werden tegelijk afgeschoten, zonder dat er
eenig geluid werd gehoord. Met wiskundige zekerheid troffen de
granaten haar doel en de uitwerking was verschrikkelijk. Het
ongelukkige schip was uit elkaar geslagen en toen de zwakke rook
geheel was opgetrokken, duidde alleen de beweging in het water aan,
waar de kruiser in de golven was verdwenen.

De Restauracion wilde blijkbaar niet eenzelfde lot ondergaan: ze
wendde den steven en zocht haar heil in een overhaaste vlucht. Ook de
andere kruisers volgden dat voorbeeld en lieten de kanonneerbooten,
die niet zoo snel voort konden, aan haar lot over. Kapitein Brookes,
die tevreden was met de behaalde overwinning, zag echter van alle
vervolging van zijn vijanden af.

"Het ziet er mooi voor ons uit," zei Gerald, toen hij zich weer bij
zijn vriend Stockton gevoegd had, "een beschadigd schip en alle
havens onherroepelijk voor ons gesloten."

"Zouden ze de schade kunnen herstellen?" vroeg Jack. "En als ze het
niet kunnen, is dan de toestand gevaarlijk?"

"Als het er alleen maar om ging, de beschadigde schroeven door andere
te vervangen, dan zou het wel in orde komen, doch de assen zijn
vernield en dat maakt de zaak bezwaarlijk."

"Laten we ons maar niet bezorgd maken; ik houd me ervan overtuigd,
dat kapitein Brookes er wel wat op vinden zal. Maar weet je, waarnaar
ik erg benieuwd ben? Hoe het gaan zal, wanneer we worden aangehouden
door een Britsch oorlogsschip. Als de kapitein zijn woord houd, dan
mag hij geen gebruik maken van zijn verdedigingsmiddelen en als hij
wil vluchten, dan worden we stellig ingehaald, nu we drie van onze
schroeven kwijt zijn."

"Het is wel te hopen, dat we niet op de proef zullen worden gesteld.
Maar heb je de uitwerking gezien van het schot, dat ons straks
getroffen heeft. De heele brug is weggerukt, alsof hij van bordpapier
vervaardigd was. Het stuurstoel is daardoor geheel vernietigd en we
zijn dus voor het besturen van het schip aangewezen op de inrichting
in den commando-toren, totdat de schade zal hersteld zijn. Maar laten
we wat uit den weg gaan: daar komt kapitein Brookes."

De kapitein ging voorbij, maar hij was zoo in zijn gedachten
verdiept, dat hij de twee vrienden niet opmerkte. Het was stellig een
moeilijk vraagstuk, dat zijn geest vervulde en dat hij wilde gaan
uitwerken in de rustige eenzaamheid van zijn hut.

"Hoe is de koers, Mr. Slade?" vroeg Gerald aan den officier van de
wacht.

"We zullen spoedig een aanval doen op de Chileensche vloot."

"Weer een vuurgevecht?"

"Daar kan ik niets van zeggen."

Al heel gauw kreeg men nu den nieuwen vijand in zicht. Terstond werd
de aanval begonnen en gevolgd door een zeer gemakkelijke overwinning,
die geen menschenlevens kostte. Door middel van de Z. stralen werd de
vijandelijke vloot machteloos gemaakt en daarop zond men een bericht
naar het vlaggeschip van admiraal Zaetos, waardoor deze op de hoogte
kwam van den ondergang van de Independencia. De geschiedenis van de
Olijftak was dus geen fabeltje en de Chileensche vlootvoogd stemde er
in toe, terug te keeren naar Iquique om nieuwe bevelen aan den
President te vragen. Zoo was dus de Olijftak meester van de zee.

"En nu zullen we onze schade gaan herstellen," zei kapitein Brookes
vroolijk. "Zijt ge bekend met de haven van Talcahuano, Mr.
Tregarthen?"

"Neen, Sir."

"Jammer genoeg, want geen van mijn officieren is er ooit geweest, en
toch moeten we er binnenvallen, want er is een droogdok, het eenige
aan de westkust van Zuid-Amerika, dat groot genoeg is, om ons schip
op te nemen. En of ze er in zin hebben of niet, ik ben van plan daar
de Olijftak weer geheel zeewaardig te laten maken."

Vroeg in den volgenden morgen kwam de haven van Talcahuano in zicht.
Kapitein Brookes begon met de stad te isoleeren, door met de Z.
stralen alle telegraphische verbindingen te verstoren. Buiten de
haven bevond zich ook een klein koopvaardijschip en de kapitein liet
den gezagvoerder daarvan bij zich aan boord komen en verzocht hem als
loods dienst te doen om de Olijftak binnen te brengen.

"Dank u wel, senor, dat durf ik niet!" riep de man doodelijk
verschrikt. "De havenmond ligt vol mijnen; daarom ben ik ook
buitengaats gebleven."

"Zijt ge daar zeker van?"

"Ja, senor."

"Nu heeren, ge hoort, wat de man zegt," vervolgde kapitein Brookes,
zich tot zijn officieren wendend. "Wat moet er gebeuren?"

"We laten de beslissing geheel aan u over, Sir," antwoordde luitenant
Sinclair.

"Dat had ik wel verwacht. En nu, senor, aan het roer, we gaan
vooruit, of er één of vijftig mijnen liggen, voor zonsondergang
moeten we in het droogdok zijn. Mr. Palmer, maak de duikboot gereed."



HOOFDSTUK XII.

DOOR HET MIJNENVELD.


Toen Gerald dit bevel hoorde, maakte zich een eigenaardige
gewaarwording van hem meester. 't Was een verrassing voor hem, dat de
Olijftak ook zulk een krachtig wapen bezat, maar die bevreemding werd
geheel overstemd door de onstuimige begeerten om aan de avontuurlijke
tocht van zoo'n vaartuig deel te nemen.

Maanden geleden reeds had hij zich opgegeven voor den dienst aan
boord van een onderzeeër en hij was op de lijst van vrijwilligers
geplaatst, maar zijn hoop, om aan de beurt te komen, was nog niet
verwezenlijkt.

"Mag ik Mr. Palmer vergezellen, Sir?" vroeg hij.

"'k Denk niet, dat het gaan zal. Dit is alleen werk voor geoefende
mannen."

Gerald voelde zich heel onaangenaam getroffen door de weigering, maar
gewend, zich te schikken naar de bevelen van zijn meerderen, liet hij
niets van zijn teleurstelling blijken.

De Olijftak bevond zich nu op ongeveer twee mijlen van den ingang van
de haven, die aan weerszijden beschermd werd door steenen forten en
aarden werken, waarboven de Chileensche vlag wapperde; rood, wit en
blauw met een witte ster in den rechter bovenhoek. Daar achter zag
men de stad en aan den horizon in een blauwig waas de Andes, waarvan
de besneeuwde toppen zich verhieven tot een hoogte van 1400 voet.

"Denkt ge, dat ze zullen vuren, Mr. Sinclair?" vroeg kapitein
Brookes, wijzende naar de forten.

"Daar ben ik niet bang voor, Sir; ze zullen het wel op de mijnen
laten aankomen. Sedert den laatsten oorlog hebben ze hier den
grootsten eerbied voor pantserschepen en ze zullen zich tweemaal
bedenken, vóór ze zich aan een artillerie-duel wagen."

"Goed, daar zullen we dan op rekenen. Zijn uw mannen klaar, Mr.
Palmer?"

"Ja, Sir."

"Denk er dan om, dat we vóór zonsondergang in het dok moeten zijn.
-- Wat ik zeggen wil, Mr. Tregarthen, hebt ge wel eens deelgenomen
aan oefeningen in sluipgevechten?"

"Dikwijls, Sir, toen ik diende aan boord van de Vernon."

"Dan kunt ge toch Mr. Palmer vergezellen."

In gezelschap van Stockton, wien het speet niet in de gevaren te
kunnen deelen, nu zijn vriend aan de expeditie zou deelnemen, volgde
Gerald den luitenant en een twaalftal manschappen naar het middendek.

Ongeveer midscheeps bevond zich daar een ovale, stalen kast, die drie
voet boven het dek uitstak. Een van de mannen schoof een zwaren
grendel weg, drukte op een knop en langzaam draaide het reusachtige
deksel om zijn scharnieren omhoog.

Nu werd er een tweede kast zichtbaar, in vorm gelijk aan de
buitenste, maar iets kleiner; dat was de toren van de duikboot.

Het deksel van den toren werd ook geopend en vijf van de matrozen
daalden af in het kleine vaartuig. Palmer noodigde Gerald uit, hem
voor te gaan en met een snel handgebaar nam deze stilzwijgend
afscheid van zijn vriend Stockton.

Palmer volgde en voor de toren gesloten was, zag Stockton bij het
heldere schijnsel van electrisch licht een samenstel van allerlei
machines.

"Ga wat op zij, als u wilt, Sir!" zei een van de mannen, die op het
dek waren achtergebleven.

Het deksel van de buitenste kast daalde neer, de grendel werd
zorgvuldig dichtgeschoven, en Stockton hoorde een zacht geruisch van
instroomend water.

"Nu zijn ze weg, Sir," vervolgde de matroos van daar even. "Als u
naar het dek gaat, kunt u misschien iets zien, van hetgeen ze gaan
uitvoeren."

Stockton volgde dien raad op en vond bij den commando-toren een
aantal officieren bijeen. Met belangstelling volgden ze den loop van
de periscoop, die zich langzaam voortbewoog aan de oppervlakte van
het water. Duidelijk teekende zij den weg af, dien de duikboot
volgde, recht op den havenmond toe.

Plotseling werd een waterkolom tot een hoogte van 50 voet opgeworpen.
Stockton slaakte onwillekeurig een kreet van schrik, want hij dacht
niet anders of de boot was in botsing gekomen met een van de
verschrikkelijke mijnen.

Een minuut van angstige spanning ging voorbij. Kapitein Brookes
staarde donker voor zich uit: de periscoop was verdwenen.

Weer spoot een machtige waterstraal omhoog en de angst uit de blikken
der toeschouwers verdween. Viermalen nog herhaalde zich hetzelfde
schouwspel kort achter elkaar en daarna gebeurde er niets meer, en de
onzekerheid over het lot van hun onverschrokken kameraden deed de
mannen bij den toren in bange verwachting de kijkers richten op den
ingang van de haven. En eensklaps, op een kabellengte afstand van de
Olijftak, verscheen de grijze romp van de duikboot aan de
oppervlakte. Zij wilde blijkbaar door haar verschijning alleen haar
behouden terugkeer aankondigen, want dadelijk verdween ze weer in de
golven en gleed onder de kiel van het moederschip.

Een half uur later kwam haar bemanning aan dek van de Olijftak.

"Alles is in orde, Sir," meldde luitenant Palmer, "alle mijnen zijn
gesprongen, zes in het geheel."

"Zeer goed," antwoordde kapitein Brookes en in den klank van die twee
woorden uitte zich duidelijk zijn groote tevredenheid over de houding
van de bemanning van de duikboot.

"We zullen over een uur de haven binnenvaren, want dan staat er
voldoende water volgens de inlichtingen van onzen loods. Ik ga
zoolang naar beneden. Wilt u mij dadelijk bericht zenden, als er iets
bijzonders gebeurt, Mr. Sinclair?"

"En hoe is het gegaan, oude jongen?" vroeg Stockton, toen de twee
vrienden hun hut hadden opgezocht.

"Prachtig!" antwoordde Gerald met geestdrift. "Deze duikboot is een
meesterstuk. Zij was het geheimzinnige toestel, waarvan de kapitein
sprak, toen we de Marconi-kamer bezochten. Ik geloof wel, dat ik de
inrichting begrijp. Ze is ongeveer 30 voet lang en 8 voet breed en ze
bevindt zich in een holte onder in ons schip, die juist groot genoeg
is, om de bovenste helft van de duikboot te bevatten, zoodat de
onderste helft een voortzetting van de kiel van de Olijftak vormt. Je
hebt gezien, hoe we in de duikboot afdaalden, nietwaar?"

"Ja, door een luik in het middendek, dat hermetisch gesloten kan
warden en door een dergelijk luik in den toren van de duikboot."

"Nu, toen ik in het kleine vaartuig was afgedaald, merkte ik dadelijk
op, dat het werd voortbewogen door electrische motoren, van naar
schatting 35 P.K. In het voorste gedeelte bevond zich een buis, van
10 cM. doorsnede, die twintig kleine torpedos kon bevatten. Ik merkte
op, dat onze boot door middel van waterballast tot zinken werd
gebracht."

"Zoodra alle mannen aan boord waren, opende Palmer een klep, en ik
zag een bleek, groen licht schijnen door het glas van den toren,
waaruit bleek, dat we vrij gekomen waren van de kiel van de Olijftak.
We daalden tot 80 voet diepte, tot dicht bij den zeebodem, zooals
bleek uit het troebele aanzicht van het water, waarin door de kracht
van de eb heel wat slib werd meegevoerd. Toen we ons op eenigen
afstand van de Olijftak bevonden, werden de motoren stopgezet en
luitenant Palmer heesch de periscoop."

"Weet ge hoe een mijn eruit ziet?" vroeg hij mij. En toen ik daarop
bevestigend antwoordde, verzocht hij mij in den toren plaats te nemen
en uit te kijken. Hij zou den loop van het schip bepalen door middel
van den periscoop.

Hij daalde een stalen laddertje af en nam plaats voor een tafel, die
met gepolijst zilver was bekleed. Deze spiegel gaf een scherp en
zuiver beeld te zien van den horizon, zooals die zich voordeed aan de
wateroppervlakte.

"Onze vaart bedroeg zes knoopen, maar de kracht van de eb liet zich
geducht voelen, zoodat we slechts vorderden met een snelheid van drie
knoopen. Deze matige voortgang had meteen het voordeel, dat we nu,
zoodra er een hinderpaal in den weg kwam, naar de oppervlakte konden
stijgen."

"En hoe ver kon-je wel omhoog zien?"

"Zoowat 100 voet, want het water was zeer doorschijnend door het
heldere zonlicht. Als het donker weer geweest was, zouden we gebruik
hebben kunnen maken van een krachtig zoeklicht, dat we aan boord
hadden."

"Op eens kreeg ik een tonvormig voorwerp in het oog, voorzien van een
anker, dat er met een kabel aan verbonden was, waardoor het geheel
deed denken aan een reusachtigen paddestoel. Ik waarschuwde Palmer,
die dadelijk bevel gaf de motoren stop te zetten. De torpedo's werden
weggeschoten op dezelfde wijze als hier aan boord het geschut wordt
afgevuurd. Ik zag, hoe het slanke, als een visch gevormde projectiel
de buis verliet en zich voortbewoog in de richting van de mijn. Het
schot miste: de torpedo ging rakelings langs het doel, zeker doordat
dit zoo klein was en niet stil lag.

"Het tweede schot was beter gericht en al konden we de ontploffing
van de mijn niet hooren, ze was duidelijk vast te stellen door de
hevige schommeling van onze duikboot.

"We herhaalden onzen torpedo-aanval op de mijnen eenige malen, tot we
ons in de haven bevonden. Aan de oevers zag het zwart van de
menschen, die kwamen kijken naar het vreemde slagschip, dat voor de
stad verschenen was."

"En is het nu zeker, dat alle mijnen vernietigd zijn?"

"Stellig, we hebben het vaarwater, dat naar de haven leidt,
nauwkeurig afgezocht en er was niets meer te vinden. Maar laten we nu
weer aan dek gaan, daar is zeker meer te beleven dan hier."

Op het voorschip troffen ze den Chileenschen schipper aan, die met
behulp van luitenant Sinclair, die goed thuis was in het Spaansch, de
richting aangaf, die het schip volgen moest. De luitenant bracht de
bevelen van den loods over aan den kwartiermeester, die zich in den
commando-toren bevond om den Olijftak te besturen.

Langzaam bewoog zich het reusachtige slagschip voort door het ondiepe
vaarwater, klaar voor het gevecht met het oog op mogelijken
tegenstand van de forten. Dat men daar echter niet aan strijd dacht,
bleek duidelijk, toen een eerbiedige groet werd gebracht door het
neerhalen van de vlaggen, welke plichtpleging onmiddellijk op
dezelfde wijze door de Olijftak werd beantwoord.

"Mr. Sinclair," zei nu kapitein Brookes, "laat een van de booten
strijken en bemannen. Ga aan wal en overhandig dit schrijven aan het
stadsbestuur. Met uw kennis van het Spaansch, zult u goede diensten
kunnen bewijzen, wanneer ze den inhoud niet verstaan. Ik heb erin
meegedeeld, wat we verlangen en tevens de verklaring afgelegd, dat we
alle onkosten tot den laatsten penning eerlijk zullen betalen. U hebt
dan meteen gelegenheid te vertellen, hoe de zaken tusschen de beide
republieken staan en welk aandeel wij hebben gehad in den strijd."

Een uur later keerde luitenant Sinclair terug met het bericht, dat
het verzoek van kapitein Brookes was ingewilligd en dat het schip
dadelijk in het dok kon gaan. Ook deelde hij mede, dat de alcalde en
de commandant van de stad voornemens waren een plechtig bezoek aan
boord te komen brengen.

"Prachtig," zei kapitein Brookes, "het kan niet beter. Die twee
heeren zullen we hier houden als gijzelaars, zoolang we in het dok
liggen."

Zonder verdere avonturen bereikte de Olijftak het dok. Het water werd
uitgepompt en zooals de kapitein voorspeld had: vóór zonsondergang
was alles in orde.



HOOFDSTUK XIII.

IN EEN HINDERLAAG GEVALLEN.


Het vreemde schip in het dok trok zeer de aandacht van de bewoners
van Talcahuano. Burgers en soldaten kwamen kijken naar den
geheimzinnigen kruiser; ze toonden groote nieuwsgierigheid, maar er
was niets te merken van kwaadwillige bedoelingen.

Niettemin waren alle voorzorgen genomen om het schip tegen elken
overval te beveiligen. Twee van de kanonnen waren op het tolkantoor
gericht, en de andere bestreken het tuighuis, de forten en
verschillende openbare gebouwen in de stad. Een afdeeling matrozen
was onder luitenant Sinclair geland en had het telegraafkantoor bezet
om te verhinderen, dat er berichten omtrent het verblijf van de
Olijftak werden verzonden, want de Z.-stralen konden nu geen dienst
doen.

"Er nadert een sloep met officieren, Sir," meldde de officier van de
wacht, juist toen men zich gereed maakte om aan tafel te gaan.

"Heel goed, laat dan de eerewacht aantreden. Heeren," zei de
kapitein, "we zullen nog een oogenblik moeten wachten."

Hij begaf zich naar zijn hut, om zich in groot tenue te kleeden, welk
voorbeeld door de andere officieren gevolgd werd.

Toen Gerald op het campagne-dek kwam, vond hij daar de eerewacht
reeds aangetreden en hij zag aan den wal op de kade een
troepenafdeeling met een muziekkorps opgesteld. De Chileensche
soldaten waren blanken, kleurlingen en negers; ze droegen blauwe
uniformen met rood uitgemonsterd en versierd met witte tressen,
terwijl de shako's met glimmend metaal en een pluim waren opgetuigd.

De stadscommandant, die vergezeld was door den alcalde en een staf
van officieren in prachtige uniformen, wachtte aan de valreep, tot de
kapitein van de Olijftak zich op het dek zou vertoonen en zoodra dit
gebeurde, presenteerden de soldaten op de kade het geweer en maakte
het muziekkorps zich gereed te beginnen.

"'k Ben benieuwd, welk lied ze te onzer eere zullen spelen," merkte
Gerald op.

"'k Zou 't ook niet weten te zeggen, want we behooren tot geen
nationaliteit en dus kunnen ze niet ----."

Stockton kon zijn zin niet afmaken, want de muziek zette in en
krachtig klonk het Engelsche volkslied, terwijl de Chileensche
officieren zich aan boord begaven. Toen na het Engelsche ook het
Chileensche volkslied was ten gehoore gebracht, volgde de begroeting
van de vreemde gasten door de officieren van de Olijftak. Daarna
begaven allen zich naar de groote kajuit en men zette zich aan den
welvoorzienen disch.

Ondanks de moeilijkheid, dat men elkanders taal niet verstond,
heerschte er toch een opgewekte stemming aan tafel. Men behielp zich,
als 't noodig was, met gebaren en Sinclair maakte zich verdienstelijk
als tolk. Dat was geen prettig werk, want het werd nog bemoeilijkt
door het geraas, dat de werklieden maakten, die onmiddellijk met het
herstellen van het schip waren begonnen.

Aan het dessert kwam de Chileensche overste, die een langen,
prachtigen, Spaanschen naam droeg, tot de ontdekking, dat hij een
vergissing had begaan. Tot op dat oogenblik had hij gedacht, dat de
Olijftak een Engelsch oorlogsschip was, al voerde ze ook de
groenwitte vlag aan den mast. En nu had kapitein Brookes hem op dat
punt uit den droom geholpen.

"Ja, overste De Silva, volgens het zeerecht van de voornaamste
Europeesche staten is dit schip een roofschip."

"Zijt ge een zeeroover?" stamelde de onthutste krijgsman. "En wat
zijt ge dan van plan? Komt ge onze goede stad een schatting
opleggen?"

"Geenszins, senor," antwoordde kapitein Brookes. "Onze bedoelingen
ten opzichte van Talcahuano zijn vredelievend en oprecht. Zooals ik
reeds gezegd heb, al wat we vragen, zullen we eerlijk tot den
laatsten penning betalen en zoodra de herstellingen aan ons schip
zijn afgeloopen, kiezen we weer zee. Intusschen moet ik u en den
geëerden alcalde voorstellen, als mijn gasten hier te blijven, tot
het oogenblik van ons vertrek."

"Wat, ge wilt ons hier gevangen houden? Maar dat is ongehoord!"

"Zoo moet ge het niet opvatten," antwoordde kapitein Brookes
hoffelijk. "Ge zijt mijn hooggeachte gasten. Mijn eigen veiligheid
maakt het noodig, u hier te houden als gijzelaars voor de
vriendschappelijke houding van de bevolking van de stad."

Toen de overste inzag, dat tegenstand niet zou baten, schikte hij
zich in zijn lot, te gemakkelijker, omdat hij wel op een goede
behandeling aan boord meende te kunnen rekenen. Hem en den alcalde
werden de vertrekken van kapitein Brookes zelf als tijdelijke
verblijfplaats aangewezen.

Nadat deze zaak in orde was en de andere Chileensche officieren van
boord waren gegaan, nam de kapitein alle verdere maatregelen, die de
veiligheid van zijn schip vereischten.

Hij liet door een afdeeling van zijn manschappen het spoorweg-station
bezetten en verbood het vertrek van treinen. Hij wilde de stad van
het verkeer met de buitenwereld afsluiten, zoolang hij er zich
ophield, maar dat gelukte hem niet volkomen. De vertrekkende treinen
kon hij ophouden, maar hij beschikte niet over genoeg manschappen om
alle uitgangen van de stad te bezetten en zoo kon hij niet
verhinderen, dat men zich naar Lota, een kolenstation op ongeveer
twintig mijlen van Talcahuano begaf, om vandaar telegraphisch het
bericht te verspreiden van de voorvallen in de laatste haven. Dat zou
echter tijd kosten en daardoor had hij een voorsprong, die hem
misschien in staat zou stellen zijn schip zonder stoornis weer in
orde te krijgen.

Er werd hard gewerkt en de schade aan het schip was niet van zoo
groote beteekenis, als men eerst had gedacht en daardoor was men er
op den avond van den tweeden dag mee klaar en was alles in gereedheid
gebracht om de Olijftak bij 't aanbreken van den volgenden dag weer
uit het dok te brengen.

De goede gang van zaken verwekte een vroolijke stemming aan boord,
die zich ook uitte aan de officierstafel, waar de vreemde gasten mee
aanzaten.

"En weet ge nu ook al, Mr. Palmer, dat uw gevaarlijk werk om het
mijnenveld op te ruimen, onnoodig was?" vroeg kapitein Brookes.

"Onnoodig, Sir?" riep de verbaasde luitenant. "Hoe dat, Sir, waren
het dan soms doode mijnen?"

"Neen, doode mijnen waren het niet, maar wel electro-mechanische. En
nu hadden, zooals de overste mij meedeelde, onze Z-stralen de
ontploffingsinrichting buiten werking gesteld. Het is dom, dat ik die
mogelijkheid niet heb verondersteld, maar ik heb er geen oogenblik
aan getwijfeld, dat het contact-mijnen waren."

Tegen het einde van den maaltijd, verzocht de kapitein stilte en
richtte het woord tot zijn gasten.

"En nu, overste, moet ik nog eens mijn verontschuldiging uitspreken
voor mijn optreden tegenover u en den alcalde. Als alles goed gaat,
zullen we morgenochtend van elkander scheiden en ik wilde u
verzoeken, mij voor dien tijd een opgave te doen toekomen van alle
onkosten, die wij hebben te betalen. En bovendien zult u mij
verplichten door dit kleine geschenk van mij aan te nemen, als een
bewijs van mijn achting en het te willen bewaren als een herinnering
aan uw onvrijwillig verblijf aan boord van de Olijftak."

Dit zeggende overhandigde hij den overste, met een buiging, zóó
sierlijk, dat geen Spaansche grande die zou verbeterd hebben, een
fijn lederen étui. In het sierlijke doosje lag een prachtig Engelsch
uurwerk in gouden kast, waarop een gouden olijftakje, rijk met
diamanten versierd, was aangebracht. Dit zoo kostbare en geheel
onverwachte geschenk bracht den overste in verwarring, zoodat hij
niet dadelijk een passend woord vond om zijn blijde verrassing te
uiten.

Den alcalde bood kapitein Brookes een juweelen gesp aan voor zijn
sjerp, waarop ook het gouden olijftakje was bevestigd. Het was aan
geen twijfel onderhevig, of de beide heeren waren zeer in hun schik
met de geschenken en te oordeelen naar hun dankbetuigingen, zouden ze
er geen bezwaar tegen hebben gehad, als er iederen dag zoo'n vreemd
schip de haven binnenviel.

De wisseling van beleefdheden tusschen gastheer en gasten werd
eensklaps ruw gestoord.

De officier van de wacht kwam, bleek van opwinding, de kajuit
binnenstormen, "We zijn in een hinderlaag gevallen, Sir!" riep hij
uit.

"Er ligt een Engelsch eskader voor de haven, dat zijn zoeklichten op
ons gericht heeft. Zoo even kwam er een sein van het vlaggeschip,
waarbij onze onvoorwaardelijke overgave tegen morgenochtend geëischt
wordt."



HOOFDSTUK XIV.

DOOR DE SPITSROEDEN.


"Blijf bedaard, Mr. Sinclair," zei kapitein Brookes, "we moeten onze
gasten niet verontrusten. Sein als antwoord, dat we het signaal
begrepen hebben; meer niet. En bericht mij zoo meteen, wanneer
precies het schip het dok zal kunnen verlaten."

Toen de luitenant vertrokken was, wendde de kapitein zich tot zijn
officieren.

"Dit is een onaangename geschiedenis, mijne heeren, maar we moeten nu
eenmaal voorbereid zijn op dergelijke onverwachte ontmoetingen. Ik
had in geen geval een Engelsch eskader in deze wateren verwacht en er
moet zonder twijfel een telegraphisch bericht uit Lota of Coronel
verzonden zijn om de Engelsche vloot op onze aanwezigheid hier
opmerkzaam te maken. In alle gevalle zijn ze er wel vlug bij
geweest."

"En wat denkt ge nu te doen, Sir?" vroeg luitenant Slade

"We zullen probeeren ongemerkt uit de haven te komen. Mr.
Tregarthen," voegde hij er bij, "ik zal me houden aan de belofte, die
ik u gedaan heb en wat nog meer zegt, ik heb me voorgenomen geen
enkele vijandige daad tegen de Engelschen te verrichten. Ik zou u
aanraden, een rapport te schrijven van uw avonturen; als ze ons
morgenochtend een boot willen zenden, hebt u dan een prachtige
gelegenheid, om het aan de Admiraliteit te doen toekomen."

"Het is al klaar, Sir," antwoordde Gerald. "Wilt u het soms inzien?"

"Neen, volstrekt niet. Ik heb het grootste vertrouwen in uw
eerlijkheid en ik zou het een beleediging voor u achten, wanneer ik
mij van uw correspondentie op de hoogte wilde stellen."

"Daar kan ik niets tegen inbrengen ----."

"Goed laten we dan verder van deze zaak zwijgen. Ha, daar is
Sinclair!"

"Uw bevel is uitgevoerd. -- Het schip is te middernacht gereed om het
dok te verlaten," meldde de officier van de wacht.

"Very good -- carry on," was het stereotype antwoord.

En toen begaf de kapitein zich weer naar de groote kajuit, waar het
gezelschap nog langen tijd rustig en gezellig bijeen bleef.

Eerst omstreeks elf uur gaf de kapitein het sein om op te breken en
begaven de officieren zich aan dek.

De krachtige lichtbundels van de zoeklichten van het
insluitings-eskader speelden onophoudelijk op de stad en de haven.
Naar het aantal van die stralenbundels te oordeelen, waren er vier
schepen, maar omtrent grootte en bewapening kon men door de
duisternis niets te weten komen.

Ondanks de zelfbewuste houding van kapitein Brookes, heerschte er
toch aan boord onder officieren en manschappen een gedrukte stemming.
Iedereen zag heel goed in, dat 't welhaast onmogelijk zou zijn aan de
Engelsche schepen te ontkomen, zonder geweld te gebruiken.

Precies te middernacht kondigde het geluid van instroomend water aan,
dat de sluizen, die de tunnels afsloten, waren opengezet en drie
kwartier later lag het schip, geheel gereed om zee te kiezen, midden
in de haven.

De overste De Silva en de alcalde waren aan wal gebracht, alle
onkosten en verteringen waren betaald en voorzien van den noodigen
voorraad levensmiddelen en drinkwater, schommelde de Olijftak
zachtjes aan de ankerkabels in afwachting van het aanbreken van den
dag.

"Kent ge de schepen daarginds Mr. Tregarthen?" vroeg kapitein
Brookes, toen de zonneschijf zich liet zien boven de bergruggen van
de Andes.

"Ja, Sir; het vlaggeschip is de Niobe, een gepantserde kruiser; de
andere zijn de Melampus, de Cambrian en de Amethyst."

"Alle vier van een verouderd type, ze zijn niet veel meer waard,"
merkte kapitein Brookes op. "Ze zijn nog net geschikt voor den
gewonen dienst, voor vlagvertoon maar als 't op vechten aan zou
komen, zou 't er slecht voor deze schepen uitzien. 't Is tenminste
gelukkig, dat ik niet van plan ben van onze krachten gebruik te
maken. 't Is me echter een raadsel, hoe de commandant er toe gekomen
is met zulke schepen een aanval te willen doen op de Olijftak. De man
moet gek zijn, of hij weet niet, over welke strijdmiddelen wij
beschikken."

"Moet men gek zijn, als men een bevel van zijn meerderen opvolgt?"
vroeg Gerald rustig.

"In sommige gevallen wel, en hier had de commandant zich stellig
moeten verzetten tegen zulk een onmogelijke opdracht. -- Maar, daar
is een boot."

Werkelijk naderde een stoompinas, die de witte vlag voerde, de haven.

"Laat de groote valreep neer," commandeerde de officier van de wacht.

"Verzoek den officier in mijn hut te komen," zei kapitein Brookes,
terwijl hij zich gereed maakte, het campagne-dek te verlaten.

De pinas draaide bij en een luitenant in groot tenue, vergezeld door
een onderluitenant, kwam aan boord. Onberispelijk, maar een beetje
onwillig, beantwoordde hij den militairen groet, die hem werd
gebracht.

"Duivels, Tregarthen, wat voer jij hier uit?" riep de Britsche
officier in de uiterste verbazing. -- "Zeg eens, je kent me toch nog
wel?"

"Dat zou ik denken, Blake."

"Maar beste kerel, hoe kom jij nu hier in burgerkleeren onder
zeeroovers?"

"Buiten mijn schuld," antwoordde Gerald. "Eigenlijk ben ik hier een
gevangene, maar alleen in naam. En dan heb ik op het oogenblik
verlof, maar ik twijfel er wel aan, of ik binnen drieëntwintig dagen
weer aan boord van de Calder zal kunnen zijn."

"Daar behoef je niet bang voor te zijn; we zullen je spoedig je
vrijheid weer teruggeven."

"Daar ben ik nog zoo zeker niet van. Ik zou je nog heel veel over
mijn lotgevallen kunnen meedeelen, maar hier is een brief, daar staat
de heele geschiedenis in verhaald. Ga nu naar den kapitein, die je in
zijn hut wacht."

Dit zeggende, overhandigde Gerald den luitenant het schrijven, dat
hij had gereed gemaakt en zocht toen weer zijn vriend Stockton op,
die met gemengde gevoelens stond te kijken naar de pinas van de
Niobe, die langszijde lag.

Binnen het kwartier verscheen de Britsche luitenant weer met kapitein
Brookes op het campagnedek. Na een kort afscheid begaf hij zich aan
boord van de pinas, die met volle kracht terugstoomde naar de Niobe.

Kapitein Brookes verzamelde zijn officieren om zich heen en sprak:
"Mijne heeren, gij hebt het recht, geheel op de hoogte te zijn van
den waren stand van zaken. Ik heb er op gewezen, dat ik nimmer
vijandig ben opgetreden tegen de Britsche regeering, alleen van mijn
handelwijze ten opzichte van Mr. Tregarthen en Mr. Stockton zou ze
verantwoording kunnen vorderen. Daarenboven heb ik mijn twijfel
uitgesproken, of de commandant van het eskader wel het recht heeft,
de overgave van ons schip te eischen. Bij het volvoeren van de taak,
die ik mij zelf gesteld heb, ben ik ongelukkiger wijze verplicht
geweest, krasse maatregelen te nemen tegenover de Afrika, maar dat is
een zaak, die alleen de Duitsche overheid en mij aangaat. Op dien
grond heb ik protest aangeteekend tegen de handelwijze van den
commandant."

Een uur later keerde de pinas terug en de luitenant bracht een
mondelinge boodschap van den commandant. Deze verklaarde, dat hij
hier was om een bevel uit te voeren en niet om te twisten over het al
of niet rechtmatig zijn van de opdracht. Wel was hij bereid, het
protest van den kapitein bij de Admiraliteit te steunen, indien de
overgave van het schip onmiddellijk plaats had.

De boodschap was door den luitenant uitgesproken ten aanhoore van
alle officieren, in de hoop, dat ze op deze den gewenschten indruk
zou maken.

Kapitein Brookes fronste de wenkbrauwen en zijn donkere oogen
flikkerden onheilspellend.

"Ga heen, Sir!" bulderde hij. "Zeg aan uw commandant, dat ik zijn
eischen niet zal inwilligen. Hier ligt de Olijftak. Als hij haar
hebben wil, laat hij ze dan komen halen."

Een goedkeurend gemompel klonk in den kring der officieren en de
Britsche luitenant begreep, dat hem niets overschoot, dan naar zijn
schip terug te keeren.

"Ik begin berouw te krijgen over de belofte, die ik u heb gedaan, Mr.
Tregarthen," zei de kapitein. "Maar in ieder geval zal ik
woordhouden. Voor het oogenblik hebben we niets te vreezen, want ze
zullen ons nooit in de haven durven aanvallen zonder machtiging van
de Chileensche regeering. Vóór die verkregen is, hoop ik weg te
kunnen komen in de duisternis, als een krachtige wind van de zeezijde
onze aanvallers noodzaakt het ruime sop te kiezen."

Den geheelen dag en den volgenden nacht viel er niets van belang voor
en kwam er niet de minste verandering in den toestand. Scherp hielden
de schepen van het Britsche eskader de Olijftak in het oog. Maar toen
het weer dag werd, bood de haven en de zee een geheel ander
schouwspel dan de vorige, zonnige dagen. De wind was gedraaid en nam
snel in kracht en hevigheid toe.

Wind en water beukten de kust en hoog op sloegen de schuimende golven
van de branding. De hemel was grauw en onophoudelijk kletterden
regenvlagen neer. De Engelsche schepen kregen het hard te
verantwoorden en als ze geen gevaar wilden loopen te stranden,
moesten ze wel zeewaarts stoomen, toen tegen den middag de storm in
kracht toenam en de golven steeds hooger werden opgezweept. Toch
gaven ze hun plan niet op en toen het donker werd, wierpen ze de
bundels van hun zoeklichten weer over de haven van Talcahuano.

Kapitein Brookes begreep wel, dat hij aan geen poging tot ontsnappen
kon denken, zoolang de vijand hem op deze wijze in het oog kon
houden. Daarom besloot hij er een einde aan te maken en wendde zich
tot Tregarthen met de vraag: "Hoe denkt ge er over, Mr. Tregarthen,
verbiedt onze overeenkomst me ook, gebruik te maken van de Z.-stralen
tegen de Engelsche schepen?"

Gerald wist niet dadelijk, wat hij antwoorden zou. Van een
vijandelijke daad kon men eigenlijk in dit geval niet spreken, want
er werd geen blijvende schade aangericht: noch de bemanning, noch de
schepen hebben ervan te lijden.

"Ge schijnt er even als ik over te denken," vervolgde de kapitein,
"en we zullen het dus maar wagen."

Hij gaf bevel, alles gereed te maken voor het vertrek en spoedde zich
daarop naar den toren.

Wat hij ging uitvoeren was een wanhoopsdaad, dat zag hij wel in, toen
hij zijn blik liet weiden over de kokende zee, zilverig lichtend in
de stralenbundels van de vijandelijke zoeklichten. Midden tusschen de
Engelsche schepen door moest hij zijn koers nemen, een afwijking van
een halve kabellengte zou noodlottig zijn, want dan kwam hij in
ondiep water en als de Olijftak strandde, was bij dit weer geen
redding mogelijk.

Plotseling, als door den greep van een geheimzinnige hand, werden de
zoeklichten gedoofd. Kapitein Brookes had de Z.-stralen laten werken.

De ankers werden geheschen, de telegraaf naar de machine kamer bracht
het bevel over: "met volle kracht vooruit" en met haar grootste
snelheid gleed de Olijftak zeewaarts; iedere slag van haar schroeven
bracht haar nader bij het Britsche eskader.

Ze moest door de spitsroeden. Onbekende gevaren dreigden vooruit en
aan beide zijden. Binnen enkele minuten zou haar lot beslist zijn.



HOOFDSTUK XV.

WOORD GEHOUDEN.


In duizelingwekkende vaart kliefde de Olijftak de wild bewogen
watervlakte. Geen duimbreed week ze af van den gestelden koers en het
leek wel, of geen menschenhand, maar een doode, ongevoelige machine
haar bestuurde.

De geheele bemanning was op haar post, want de kruiser was gereed
voor het gevecht, al was vast besloten onder geen omstandigheid een
schot te lossen. Gerald bevond zich bij den kapitein in den donkeren
toren in gespannen afwachting, of de ijzeren wil van dien man
krachtig genoeg zou blijken om hem zijn zelfbeheersching te doen
bewaren, dan of de verleiding hem te sterk zou worden, om gebruik te
maken van één van die machtige hefboomen, die op armlengte van hem
verwijderd waren. Één beweging van zoo'n hefboom en iedere
aanvaller zou vernietigd worden. Zou iemand in staat zijn, door de
spitsroeden te loopen onder het vuur van vier schepen, bewapend met
modern snelvuurgeschut, als hij beschikt over verdedigingsmiddelen,
zooals hier aan boord waren?

Kapitein Brookes sprak geen woord. In een ijzeren greep klemde hij
het electrische stuurtoestel, terwijl zijn blik door de nauwe spleet
in den pantsering drong in de zwarte duisternis daar buiten. Hij
stond onbeweeglijk, als een steenen beeld.

't Leek Tregarthen een onmogelijkheid nu zonder kompas het schip te
sturen, want de duisternis van den nacht werd nog verhoogd door de
dichte regenbuien, die neerkletsten, maar de kapitein scheen den weg,
dien hij niet kon zien, bij instinct te voelen.

Juist vier minuten na het vertrek uit de haven blonk opeens aan
stuurboord in 't zwarte duister een lichtflikkering, onmiddellijk
gevolgd door een knal, die 't geraas van wind en zee overstemde. En
daarna gierde met een langgerekt gefluit een granaat over het schip.

Dadelijk daarna kwam van de andere zijde een projectiel aangonzen en
viel geen 20 M. voor den boeg in zee, waardoor een zuil van schuimend
water boven de golven werd opgeworpen.

Ongestoord vervolgde de Olijftak haar weg met ongelooflijke snelheid.
De Engelsche schepen kregen eenigszins een aanduiding van de plaats
waar ze zich bevond door de witte streep, die ze trok door de golven.
Alle vier openden zij het vuur: de donderslagen van het zware
scheepsgeschut brulden door den stormnacht en de projectielen gierden
over het vluchtende schip.

"Krak!"

Een granaat sloeg een stuk van de verschansing weg en op hetzelfde
oogenblik sloeg een tweede tegen het onderste deel van de pantsering
van den toren, zoodat er een trilling liep door het geheele machtige
gevaarte.

Gerald moest een oogenblik de oogen sluiten, maar spoedig was die
onwillekeurige angst geweken en kalm, maar met gespannen aandacht,
volgde hij het gevecht, dat slechts van één zijde gevoerd werd.

Onafgebroken bulderden de kanonnen van de aanvallers en telkens weer
werd de Olijftak getroffen door granaten van verschillend kaliber. In
den toren was het bijna niet meer uit te houden: de stormwind raasde
naar binnen door de gaten der pantsering en vulde de ruimte met
scherpen rook en een gewarrel van kleine gloeiende staaldeeltjes.

De bemanning was goed geborgen, zoodat er nog niet viel te treuren
over het verlies van menschenlevens, totdat eensklaps een
kwartiermeester, die zich onvoorzichtig te ver waagde buiten zijn
veilige schuilplaats, door een doodelijk schot werd getroffen. Hij
zakte ineen en bij zijn val greep hij krampachtig één van de
hefboomen, die zich in den toren bevonden en waarvoor de pantsering
door een granaat was weggeslagen.

Gerald zag wat er gebeurde, snelde toe en rukte den stalen stang los
uit de vuist van den gesneuvelde. Maar hij kwam te laat; de
neergerukte hefboom had zijn werking al verricht. Langzaam rezen de
schoorsteen, de windschutten en de bergplaatsen met de booten boven
het dek uit. De uitstekende voorwerpen waren echter niet bestand
tegen den reusachtigen luchtdruk, die het gevolg was van de snelheid
van het schip en binnen enkele minuten was er van dat alles niet veel
meer over, dan stukken van stalen platen, die door den wind waren
verscheurd, alsof ze van papier waren geweest.

Kapitein Brookes verliet zijn plaats in den toren om uit te kijken,
niet naar de schade die de gesneuvelde kwartiermeester zonder het te
willen, had veroorzaakt, maar omdat er een ander en veel grooter
gevaar dreigde: de Olijftak naderde het gebied, dat onder den invloed
van haar Z.-stralen stond. Met een vlugge handbeweging schoof hij de
wijzers uit elkaar en nam toen zijn plaats weer in bij het
stuurtoestel. Het roer werd snel omgezet en het schip beschreef een
scherpen boog, zonder ook maar eenigszins zijn vaart te verminderen,
waardoor het verontrustend sterk naar één zijde overhelde. Op
hetzelfde oogenblik werden de Engelsche schepen bevrijd van den
invloed van de Z.-stralen en helder en zilverig gleden de
stralenbundels van de zoeklichten langs het woelige zeevlak, totdat
ze den vermetelen vluchteling gevonden hadden.

Kapitein Brookes stuurde Zuidwaarts: in die richting meende hij kans
te zien, tusschen zijn aanvallers door te komen, maar bij die
beweging keerde de Olijftak voor een oogenblik één van haar zijden
geheel naar de Niobe. Onmiddellijk donderde een volle laag van acht
15 c.M. kanonnen van het Engelsche schip, waaraan de Olijftak slechts
door een prachtig uitgevoerde wending wist te ontkomen.

Wel werd er veel van de zelfbeheersching van kapitein Brookes
gevergd, om in dezen strijd zijn woord te houden. Met één van zijn
eigen 15 c.M. kanonnen had hij gemakkelijk de niet gepantserde Niobe
in splinters kunnen schieten, maar hij maakte geen gebruik van zijn
wapens, hij wilde slechts beproeven aan zijn belagers te ontkomen
door de ongeëvenaarde snelheid van zijn vaartuig. En werkelijk
slaagde hij erin. Een goed kwartier, nadat hij de haven van
Talcahuano had verlaten, was hij zoover van het Engelsche eskader
verwijderd, dat het geluid van de laatste kanonschoten in de verte
wegstierf als het gebrul van een roofdier.

Toen kapitein Brookes het roer had overgegeven aan een
kwartiermeester en het bevel in den toren had overgedragen aan een
luitenant, ging hij een ronde doen om te zien, waar en hoe het schip
onder de beschieting had geleden. Wel was de schade niet tot in
bijzonderheden te overzien, want al de booglampen waren vernield,
maar de gloeilichten waren toch voldoende om op te merken, dat de
Olijftak er alles behalve zonder kleerscheuren afgekomen was.

De stalen pantsering was niet bestand geweest tegen de kracht van de
granaten en op vier plaatsen doorboord.

Drie officiershutten waren geheel uit elkaar geslagen en de
waterbergplaats en de bakkerij waren ook beschadigd. De boeg was op
eenzelfde plaats door twee granaten getroffen en door het gat was een
derde projectiel in het binnenste van het schip doorgedrongen en had
een deel van de inrichting voor draadlooze telegrafie vernield.

Behalve de kwartiermeester, die gesneuveld was, had niemand van de
bemanning eenig letsel van beteekenis bekomen, wel klaagden velen
gedurende eenige volgende dagen over doofheid.

"Dat hebben we nu te danken aan ons lijdelijk verzet," merkte
kapitein Brookes niet zonder bitterheid op. "We zullen wel een maand
hard moeten werken om ons schip weer in orde te krijgen."

Toen Gerald zich met zijn vriend in hun hut bevond, om naar kooi te
gaan, zei hij: "De kapitein is een man van zijn woord, dat moet
gezegd worden. 'k Zou er geen kwaad van hebben durven zeggen, als hij
het onder deze omstandigheden niet gehouden had."

De Olijftak bleef ook den volgenden dag haar vlucht in zuidelijke
richting voortzetten, maar ze had haar snelheid aanzienlijk
verminderd, zoodra ze zich veilig voelde voor haar vervolgers. Bij
het daglicht bleek de schade, die het schip geleden had, nog veel
grooter, dan men den vorigen avond meende. De uitwerking van het
Britsche geschutvuur was over het geheele vaartuig waar te nemen.

"En Mr. Tregarthen," vroeg de kapitein, "hoe vindt ge, dat de
Olijftak haar zending ten opzichte van den algemeenen vrede
volbrengt?"

"Nu ge er naar vraagt, Sir, wil ik u openhartig zeggen, dat ze, naar
mijn meening, nog niet veel goeds heeft uitgewerkt. In den oorlog
tusschen Chili en Peru hebben wij het eerste schot gelost en een
kruiser in den grond geboord."

"Toegegeven. Maar ge moet met de gevolgen rekenen. Door de
Independencia op te offeren hebben we een strijd tusschen de twee
vijandelijke vloten verhinderd. Ik ken die Zuid-Amerikanen: ze
vechten als tijgers en we kunnen gerust aannemen, dat we door ons
optreden minstens twintig maal zooveel menschen het leven hebben
gered, als er nu bij de ramp van de Independencia zijn omgekomen.
Jammer, dat het Engelsche eskader ons genoodzaakt heeft te vluchten,
want dat is een aanmoediging voor de twee republieken om elkander
naar de keel te vliegen. -- Maar daar komt Mr. Selkirk! Wat ziet hij
er ontsteld uit."

"Wel, Mr. Selkirk, wat voor jobstijding brengt ge?"

Selkirk was het hoofd van de machine-kamer, en ging geheel op in zijn
vereerde motoren.

"Schroef n°. 3 aan bakboordszijde, Sir, onvoldoende werking."

"Schakel die dan maar uit," antwoordde kapitein Brookes.

"Wilt ge het schip voor een poos laten stoppen, Sir? We kunnen dan de
schroef aan boord halen, om te zien wat er aan mankeert. 'k Weet dat
nu niet zeker, maar ik geloof, dat uitschakelen alleen niet voldoende
zal zijn: we krijgen er dan stellig nog meer last van."

"Dan zit er niets anders op, dan uw raad op te volgen. Mr. Selkirk.
Hoe lang denkt ge, dat de geschiedenis duren zal?"

"Minstens twee uur, Sir."

"Goed, ik zal bevel geven te stoppen. Mr. Slade wilt u den
bootsmansmaat opdragen de duikers te laten aantreden?"

De Olijftak bevond zich nu buiten het gebied van den storm, maar de
barometer was nog zeer onrustig, wat ruw weer voorspelde. De zee was
onstuimig, zoodat de opdracht, om de schroef aan boord te brengen,
niet gemakkelijk was uit te voeren en veel moeite gaf aan de duikers
en aan de mannen, die op het dek moesten meewerken.

Eindelijk kwam men er toch mee klaar en lag het bronzen gevaarte op
het dek. Maar nu was mr. Selkirk ook bijna wanhopend, toen hij zag,
dat één van de bladen van de schroef een diepe barst vertoonde.
't Was een wonder, dat er geen stuk was afgeslagen.

"Dat is een vervelende geschiedenis," merkte kapitein Brookes op,
"want hier aan boord kunnen we onmogelijk de schroef herstellen. We
moeten een veilige ligplaats onder de kust opzoeken, daar de schroef
aan land brengen en de twee deelen aan elkaar gieten. We kunnen niets
beter doen dan koers te zetten naar de Desolation Inlet."



HOOFDSTUK XVI.

BIJ DE PATAGONIERS.


Desolation Inlet is een weinig bezochte kreek aan de kust van
Patagonië bij Straat Magelaan. Een enkele stoutmoedige
walvischvaarder verscheen er wel eens, maar verder trok deze
ligplaats geen schepen. De kreek verdiende haar naam wel, want het
was daar een verlaten en vergeten oord. Zij geleek veel op een
Noordsche fjord: onregelmatig van vorm, met zeer diep water en
omgeven door hooge bergen met besneeuwde toppen. Maar ze miste alles,
wat de fjorden zoo schoon maakt; de dalen waren troosteloos van
aanblik: geen vriendelijke menschenwoningen en bijna geen
plantengroei; alleen enkele verschrompelde dennen en grauw mos.

Het was in het begin van September, toen de Olijftak ankerde in de
kreek; de winter op het Zuidelijk halfrond liep ten einde. Het
watervlak in de kreek was zoo glad als een spiegel, maar een lang
verblijf in die schijnbaar zoo veilige schuilplaats was toch niet
geraden. Het kwam voor, dat geheel onverwacht een stormwind kwam
neergieren langs de berghellingen, die vooral voor een zwaar vaartuig
noodlottig kon worden.

Bij het invaren van de kreek gaf het dieplood meer dan zeventien
vademen aan, maar de zeebodem was zeer oneffen, zoodat het bevel
gegeven werd te ankeren bij een diepte van acht vademen, terwijl het
schip naar alle zijden ongeveer twee kabellengten uit den wal lag.

Nauwelijks lag de Olijftak voor anker, of er verschenen aan de kust
een aantal inboorlingen, die met verbazing en nieuwsgierigheid den
grooten kruiser opnamen. Zij waren rijzig en krachtig gebouwd en
maakten een woesten indruk, hun kleeding was schamel ondanks het ruwe
klimaat. Zij waren gewapend met lange, dunne speeren, die ze dreigend
schudden, toen op het schip een witte vlag geheschen werd.

Daar bij het gevecht de kleine booten waren verloren gegaan, moest de
verbinding met de kust verkregen worden door middel van de
motorkotter, en de pinas die zonder veel moeite met een kraan werden
neergelaten. Een aantal manschappen maakten zich gereed om met deze
vaartuigen aan land te gaan en daar een noodsmidse in te richten,
waar de schroef zou kunnen worden hersteld.

Gerald en Jack vroegen verlof mee te gaan en de kapitein stond het
hun gaarne toe, maar hij drukte hun toch op het hart, zich vooral
niet te ver van de boot te verwijderen en er voor te zorgen, dat ze
de inboorlingen geen aanleiding gaven, vijandig op te treden.
Gewapend met hun revolver begaven ze zich in de boot.

Bij de nadering van het vaartuig, waarvan de motoren geheel
geruischloos werkten, namen de inboorlingen de vlucht en zochten een
schuilplaats in een dennenboschje.

Na veel moeite gelukte het door middel van geruststellende gebaren
een der mannen naar het strand te krijgen. Telkens nog weer aarzelde
hij en toonde neiging om terug te gaan, maar de verleiding van een
blinkend stuk koper, dat men hem voorhield, was te sterk. Zoodra hij
dit geschenk te pakken had, ging hij echter terug naar zijn makkers.
Toen kwamen er twee anderen te voorschijn, die ook, nadat ze elk een
wollen deken in ontvangst genomen hadden, dadelijk wegvluchtten. Nu
het bleek, dat er van de vreemdelingen geen kwaad te duchten was,
vatten de overigen moed en weldra waren de mannen van de Olijftak
omringd door een groot aantal inboorlingen, die met teekenen van
blijdschap en dankbaarheid de verschillende geschenken aannamen, die
hun werden aangeboden.

Nadat men zich op deze wijze van de goede stemming der Patagoniërs
verzekerd had, werd een begin gemaakt met het bouwen van de smidse.
Toen men met dat lichte bouwwerk gereed was, werd het beschadigde
schroefblad geplaatst in een zandbed, waarin het gesmolten metaal
moest gegoten worden. Voor dit gedeelte van het werk had men twee
dagen noodig en ook 's nachts bleef een aantal mannen in tenten aan
den wal, om er voor te waken, dat de inboorlingen niet in donker het
metaal wegvoerden. Het leek echter wel, of die voorzorgen geheel
overbodig waren, want de Patagoniërs bleven voortdurend bewijzen
geven van een vredelievende gezindheid.

Terwijl het gieten aan den gang was, maakten Gerald en Jack met een
gewapend geleide uitstapjes in het binnenland. De sneeuwbuien maakten
die tochten zeer bezwaarlijk en de koude was vaak zoo doordringend,
dat men er niet aan kon denken te gaan zitten om uit te rusten,
zonder gevaar van bevriezen te loopen.

"'k Zou wel eens willen weten, waar die arme Patagoniërs eigenlijk
slapen," zei Jack, terwijl ze met moeite vorderden door sneeuw, die
wel een voet hoog lag.

"In holen of ruwe hutten," antwoordde Gerald. "Het zijn geharde
klanten. Hun eenig voedsel lijkt wel te bestaan in schaaldieren, die
ze hier in groote hoeveelheid vinden."

"Wat zou dat daar zijn?" riep Jack en wees naar een aantal met sneeuw
bedekte heuveltjes, die ongeveer een voet boven den grond uitstaken
aan den oever van een kleine kreek.

"Kano's, met den bodem omhoog," zei Gerald, nadat hij geruimen tijd
door zijn veldkijker had getuurd. "En aan den anderen kant van de
kreek ligt een dorpje; 'k zie wel menschen, maar ik kan niet nagaan,
wat ze eigenlijk uitvoeren."

"Misschien zijn ze hierheen getrokken, omdat ze zich in dit verborgen
hoekje veiliger gevoelen, dan zoo dicht in onze nabijheid."

Toen ze weer bij de landingsplaats terugkwamen, was de herstelling
van de schroef reeds geëindigd en had men het metalen gevaarte al
aan boord van den kotter gebracht.

"We hebben al een half uur op jullie gewacht," merkte Mr. Slade
scherp op; de koude en het onnoodige oponthoud hadden zijn humeur
bedorven. "Komt mannen, aantreden! Nummeren!"

Tot ieders verbazing en schrik bleek nu, dat één van de mannen
ontbrak en spoedig werd er uitgemaakt, dat het Black moest zijn, een
officier van administratie, die aan den tocht van Gerald had
deelgenomen.

"Hij moet op den terugtocht zijn achtergebleven," merkte één van de
mannen op, "want daarvóór heb ik hem nog gezien."

"Goed," zei Slade, "maar of we nu hier al staan praten, daar heeft de
man niet veel aan; we moeten hem gaan opzoeken. Mij is het bevel over
den landingstroep opgedragen en ik acht me er dus verantwoordelijk
voor. Mr. Tregarthen, wilt u het bevel over den kotter overnemen en
de schroef aan boord brengen, dan ga ik met een half dozijn mannen
onzen vriend Black opzoeken."

Jack Stockton wilde Slade vergezellen om den vermiste op te sporen;
twaalf man zouden de smidse bewaken en de overigen den kotter
bemannen. Terwijl Gerald zijn opdracht uitvoerde en den kotter naar
de Olijftak stuurde, volgde luitenant Slade de duidelijk zichtbare
voetstappen in de sneeuw.

Het korte tochtje met den kotter liep niet zoo heel gemakkelijk af,
want plotseling schoot er een rukwind langs de bergen over de kreek.
Zoo krachtig was die windstoot, dat de Olijftak draaide en dwars kwam
te liggen, zoodat haar lengtezijde naar het land was gekeerd, terwijl
de golven over het dek van den kotter sloegen. Gerald kon zijn boot
niet langszijde van den kruiser brengen, voor hij het vrij rustige
water aan de luwe zijde had bereikt.

Hij keek wel vreemd op, dat de mannen aan boord heel geen aandacht
over hadden voor den kotter: niemand vertoonde zich en niemand dacht
er blijkbaar aan, den mannen bij het aan boord komen behulpzaam te
zijn. Toen Gerald aan dek kwam, begreep hij dadelijk, wat de oorzaak
was van deze vreemde houding der bemanning. Alle schepelingen
bevonden zich aan de andere zijde van het schip en tuurden naar den
wal, waar zich gebeurtenissen afspeelden, die wel de algemeene
aandacht waard waren.

De wacht, die bij de tijdelijk opgerichte gebouwen was
achtergebleven, had een schuilplaats gezocht tegen den wind achter de
smidse en was nu geheel onkundig, van wat er zich op een twee honderd
meter afstand van hen afspeelde.

En de bemanning van de Olijftak, die het wel zag, was niet bij machte
om tusschenbeide tekomen.

Eén van de mannen van Slade was van zijn makkers afgeraakt en
trachtte nu, wadend door de rulle sneeuw, te ontkomen aan een troep
Patagoniërs, die hem vervolgden. Ze zaten hem vlak op de hielen en
ieder oogenblik leek het, of ze hem de scherpe, lange speren in den
rug drijven zouden, maar dan hielden ze zich weer in, om het genot
van de woeste jacht nog wat langer te kunnen smaken. De matroos zou
niet veel kans hebben, te ontkomen aan de vlugge vervolgers, die
ongeschoeid als ze waren, geen last schenen te hebben van de rulle,
zachte sneeuw. Op eens echter keerde hij zich om, richtte zijn
revolver en vuurde. Eén van de wilden viel en de uitwerking van het
geluidlooze schot deed de andere een oogenblik afdeinzen. Maar toen
er verder niets noodlottigs gebeurde, hadden ze spoedig hun vrees
voor het kleine, onaanzienlijke wapen overwonnen en drongen weer
vooruit.

Klaarblijkelijk was het zijn laatste patroon, die de man verschoten
had, want hij slingerde de revolver, die hem verder tot niets nut
was, den voorsten van zijn vervolgers naar het hoofd en zette toen
weer zijn hopelooze vlucht voort, totdat hij op een twintig meters
van zijn niets kwaads vermoedende makkers, struikelde en viel. Hij
slaakte een kreet om hulp en dat was zijn geluk. De mannen bij de
smidse grepen hun geweren en snelden toe ter bescherming van hun
kameraad en de uitslag van den strijd, die nu volgde, was niet
twijfelachtig: de lansen moesten wijken voor de geweren, de
Patagoniërs zochten in wilde vlucht een schuilplaats in hun
dennenbosch.

"Hijsch het signaal om de mannen terug te roepen en breng den
voorsten toren in gereedheid voor het gevecht," commandeerde kapitein
Brookes. "We zullen dien troep schelmen een geduchte les geven."

De mannen van de bewakingspatrouilles kwamen met de pinas langszijde.
Drie van hen waren licht gewond in het gevecht aan de kust en dat
wekte de woede der geheele bemanning van de Olijftak op. Ze wilden
aan wal gaan om hun vermiste makkers te bevrijden en wraak te nemen
op de Patagoniërs. Maar de kapitein wilde daar niet van hooren, hij
was van oordeel, dat men het er niet op mocht wagen, nog meer
verliezen te lijden en was besloten van zijn kanonnen gebruik te
maken.

"Een oogenblik, Sir," riep Gerald. "Als we het vuur openen met onze
15 c.M, kanonnen, dan worden vriend en vijand vernietigd, tenminste
als onze kameraden nog in leven zijn."

"Wat zoudt ge dan willen doen?" vroeg de kapitein en wenkte den
luitenant ter zijde. Er volgde een kort gesprek, waarin Gerald
blijkbaar zijn plan uiteenzette en dat eindigde met de verklaring van
den kapitein, dat hij vond, dat men het probeeren kon. Tot groote
verbazing van de overige officieren en de bemanning werd het bevel
gegeven, de ankers te lichten en zeewaarts te stevenen.

Twintig minuten later had de Olijftak haar ligplaats in de weinig
gastvrije wateren van Desolation Inlet verlaten.



HOOFDSTUK XVII.

DE LIST VAN GERALD.


Hoe was het intusschen den mannen vergaan, die uitgezonden waren, om
den vermisten Black op te sporen?

Het begin van den tocht was vrij gemakkelijk: het spoor van de wilden
was duidelijk, maar het werd erger, toen ze in het bosch kwamen. Van
een bosch was eigenlijk geen sprake, want het waren meer groepjes
boomen, gescheiden door open plekken van vijftig tot honderd meter.

Het spoor werd hier minder goed zichtbaar en de mannen kregen hoe
langer hoe meer te lijden van de koude. De snerpende wind
bemoeilijkte de ademhaling en drong door de dikke, wollen kleeding
der zeelieden. Tot overmaat van ellende begon het te sneeuwen en daar
ze niet over een kompas beschikten, dreigde er nu een nieuw gevaar:
ze liepen kans aan het dwalen te raken, want de buien beletten hen
uit te zien en den terugweg zouden ze onmogelijk kunnen weervinden,
doordat hun spoor dadelijk onder de sneeuw werd verborgen.

Gelukkig was er bij het troepje een man, die in de Poolstreken
gediend had. Hij had meer dergelijke gevaren doorstaan en hij raadde
den luitenant aan, een man terug te zenden om de boomen te merken. Al
voortgaande moesten ze hetzelfde doen, dan konden ze in ieder geval
den afgelegden weg terugvinden.

De luitenant volgde den raad en droeg den matroos Roberts op, terug
te gaan en van elken boom, op het pad, een stuk schors af te snijden.
Het troepje vervolgde nu langzaam zijn moeilijken tocht, worstelend
tegen wind- en sneeuwvlagen.

Eensklaps bulderde boven het geraas van den sneeuwstorm een
bloeddorstig krijgsgeschreeuw uit de kelen van een honderdtal wilden
en een hagelbui van trillende speren gierde door de lucht en sloeg
neer op de verschrikte zeelieden.

Drie mannen stortten neer, zonder verder een teeken van leven te
geven, terwijl nog twee andere licht gewond werden. De overige, van
hun oogenblikkelijke ontzetting bekomen, grepen naar hun revolvers,
maar vóór ze met hun verkleumde handen in de dikke, wollen wanten
van hun wapens konden gebruik maken, hadden de vijanden zich reeds op
hen geworpen.

Jack Stockton weerde zich dapper. Elkander hulp verleenen, daar was
geen sprake van: ieder was geheel op eigen krachten aangewezen. Hij
slaagde er in, zijn revolver te trekken en vuurde op een reusachtigen
aanvaller, die hem met een knots bedreigde. De uitwerking van het
schot was echter onbeduidend: de kleine kogel, die een zeer groote
aanvangssnelheid had, doorboorde den schouder van den wilde, zonder
hem pijn te veroorzaken, want de man gaf geen bewijs, dat hij
gevoelde, getroffen te zijn.

Als een bliksemstraal vloog Jack de gedachte door het hoofd, dat
kapitein Brookes wel andere middelen, dan zijn geluidloosvurende
revolvers mocht gebruiken, als hij wilden tot eeuwigen vrede wilde
dwingen. Maar veel tijd voor bespiegelingen werd hem niet gelaten;
zijn tegenstander greep hem aan en er ontstond een verwoede
worsteling. Jack was krachtig gebouwd en beschikte over veel
spierkracht, maar nu gevoelde hij zich als een kind tegenover den
Patagoniër met zijn stalen spieren. Hij voelde, dat hij het
onderspit zou delven: zijn hoofd duizelde onder de slagen en hij
kreeg een gevoel, of hem de ruggegraat gebroken werd. Hij viel op den
grond en zag dreigende speerpunten en knotsen en toen verloor hij het
bewustzijn.

Onderwijl had Slade zich manmoedig verweerd. Drie vijanden had hij
met vuistslagen buiten gevecht gesteld: ondanks zijn wanten werkten
zijn knuisten als stoomhamers en een oogenblik scheen het, of hij in
het gevecht de baas zou blijven. Onverwacht echter werd hij van
achteren aangevallen en kreeg een knotsslag op het hoofd. Hij had
letterlijk en figuurlijk een harden kop en bij deze gelegenheid was
dat nu eens een groot geluk voor hem, want voor ieder ander zou de
slag doodelijk geweest zijn en bij hem was het gevolg slechts, dat
hij bewusteloos in de sneeuw viel.

Toen Stockton weer bijkwam, bemerkte hij, dat hij met Slade en een
matroos onder een overhangend rotsblok was neergelegd. Zij lagen vlak
tegen elkander aan en dat was hun geluk, want ze deelden elkander van
hun lichaamswarmte mee en ontkwamen daardoor aan het gevaar te
bevriezen.

In het rond zaten wel een honderdtal Patagoniërs, waarvan er eenige
luid aan het krakeelen waren over de verdeeling van den buit.

Langzamerhand kwamen hem nu de bijzonderheden van het gevecht weer
voor den geest en hij kon het niet best verklaren, waarom de wilden
hem en de beide andere gewonden niet den genadestoot hadden gegeven.
Misschien waren ze van plan hun slachtoffers een marteldood te laten
sterven. In deze weinig opbeurende overpeinzing werd hij gestoord
door Slade, die begon te bewegen. De luitenant stond op, deed een
paar stappen en rolde toen in de sneeuw. Een uitbundig en ruw gelach
van de wilden beantwoordde deze vertooning en toen pakten twee van de
kerels den luitenant op en legden hem weer op zijn vorige plaats.

"Hallo, Slade!" begon Jack, maar als eenig antwoord uitte de
luitenant een reeks, meerendeels onverstaanbare woorden. Hij lag te
ijlen en het was duidelijk, dat hij zich in de koortshitte verbeeldde
aan boord te zijn, bezig met zijn gewone werkzaamheden. Plotseling
ging hij overeind zitten en steunde om water, viel weer achterover en
lag doodstil, alsof alle leven uit zijn lichaam was geweken.

Stockton voelde een loome onverschilligheid voor wat er om hem heen
gebeurde, over zich komen, toen zijn aandacht gewekt werd door de
komst van een Patagoniër, die, te oordeelen naar de algemeene
opschudding, die er ontstond, buitengewoon belangrijk nieuws bracht.
De wilden trokken haastig af en lieten hun gevangenen alleen: ze
wisten toch wel, dat deze niet in staat waren te vluchten. Wat was er
gebeurd? De man, die daar even was aangekomen, had de tijding
meegebracht, dat het schip met de blanke mannen vertrokken was.
Achterdochtig als ze zijn, vertrouwden de wilden den boodschapper
niet en gingen zich met eigen oogen overtuigen, of hij de waarheid
had gesproken.

Binnen het uur waren de meesten weer terug. Ze waren opgewonden
vroolijk, want inderdaad was het groote schip vertrokken en de kreek
dus vrij. Zij konden nu overvaren naar hun dorpje zonder gevaar te
duchten. Vlug maakten ze drie eenvoudige draagbaren van speren en
dierenhuiden, de blanke gevangenen werden erop gelegd en toen onder
het bulderen van een ware zegezang werd de tocht aanvaard naar de
kust.

Toen ze daar aangekomen waren, was het eerste werk de kano's om te
keeren en te water te laten. Met moeite vonden alle mannen een plaats
in de booten, die overvol, midscheeps niet meer dan 15 c.M. boven
water uitstaken.

Stockton en zijn beide medegevangenen waren neergelegd op den bodem
van een van de grootste kano's.

't Was gelukkig, dat de storm even snel was gaan liggen, als hij
opgestoken was, en dat nu het water kalm was, want anders zouden de
beweeglijke vaartuigjes alle kans geloopen hebben, om te slaan.

Door de krachtige slagen van een twintigtal pagaaien voortbewogen,
schoot de boot van Stockton de andere een eind vooruit. Een eentonig
gezang van de roeiers gaf de maat aan voor de regelmatige beweging
van de pagaaien.

Eensklaps echter verstomde het gezang en er klonk een kreet van
schrik. De roeiers lieten hun pagaaien vallen, sprongen overeind en
stonden verlamd ten gevolge van een onuitsprekelijk afgrijzen; toen
ze een oogenblik later weer tot bezinning kwamen, sprongen ze
overboord.

Woest schommelde het vaartuig en hoog spatte het water op, dat weer
in fijne druppels neerviel op de gekwetsten.


[Illustratie: dat ze hun speeren wierpen naar het vreemde vaartuig.
Pag. 117]


Vóór Jack een veronderstelling had kunnen maken, omtrent de reden
van hetgeen er gebeurde, hoorde hij een stem, die hartelijk uitriep:
"Gelukkig, daar zijn ze!" Op hetzelfde oogenblik sprongen er drie
matrozen in de kano.

"Voorzichtig! Til ze eruit!" commandeerde iemand, dien Jack aan het
geluid dadelijk als zijn vriend Gerald herkende. Hij voelde, hoe hij
vlug, maar zorgzaam van den bodem van de boot werd opgetild en een
oogenblik later bevond hij zich op het kleine platform van de
duikboot van de Olijftak.

"Goddank, dat je gered bent!" fluisterde Gerald hartelijk.

De drie gewonden werden daarna door het voorste luik naar binnen
gebracht en om meer ruimte te maken, besloot Gerald de boot te
besturen van het platform dat den toren omgaf.

Er was geen reden om de boot te laten duiken. Ze was geheel
onverwacht opgestegen uit de wateren van Desolation Inlet en dat
verschijnen had een panischen schrik onder de wilden verwekt en nu
stoof de onderzeeër op de kano's aan als een terriër onder een
zwerm ratten.

Een deel van de Patagoniërs vermanden zich in zooverre, dat ze hun
speren wierpen naar het vreemde vaartuig, maar die troffen geen doel
of stuitten af op den wand van de duikboot.

Het was aan geen twijfel onderhevig, of de zwakke, houten vaartuigjes
zouden een gemakkelijke prooi worden van het kleine, stalen monster.
Na de eerste botsing, konden de wilden zich op het lot, dat hun
wachtte, voorbereiden. De grootste kano werd, alsof hij van
bordpapier was, middendoor gevaren. De inzittenden waren gedood,
ernstig gewond of ze trachtten al zwemmende zich het leven te redden.
De vrees deed den Patagoniërs alle voorzichtigheid uit het oog
verliezen; in plaats van zich te verspreiden, brachten ze hun booten
zoo dicht mogelijk bij elkander, waardoor ze het hun aanvaller
gemakkelijk maakten, al hun kano's in den grond te boren.

Gedurende den korten strijd met de laatste boot, slaagde één van de
inboorlingen erin op den kegelvormigen boeg van den onderzeeër te
springen. Vlug als een kat sloop hij langs het dek en voor Gerald in
staat was, zich tegen dezen onverwachten aanval te verdedigen, had de
wilde hem om het middel gegrepen.

Gerald schreeuwde om hulp, maar door het geraas van den strijd, werd
dat binnen niet gehoord en voor hij zijn kreet kon herhalen, had de
wilde hem met de rechterhand bij de keel gegrepen, terwijl hij
probeerde hem met den linkerarm van het platform af te werken. Gerald
kon voor zijn verdediging slechts beschikken over zijn linkerhand,
want met zijn rechter klemde hij zich vast aan 't stuurtoestel.

Liet hij dat eenmaal los, dan was het met hem gedaan.

Krachtig sloeg hij van zich af, maar hij had dikke handschoenen aan,
zoodat de Patagoniër tamelijk onverschillig voor zijn stompen bleek.
Toen trachtte hij zijn tegenstander van zich af te schoppen, maar ook
hierin slaagde hij niet. De Patagoniër besprong hem als een
roofdier, sloeg zijn, beenen om Gerald's middel en greep hem met de
handen, die hij nu beide vrij had, bij de keel.

Gerald gevoelde, dat zijn krachten hem gingen begeven zijn adem
stokte en drong met benauwd, gorgelend geluid geluid naar buiten
onder den krachtigen greep van de gespierde vuisten van den wilde. Er
kwam een nevel voor zijn oogen, zijn handen lieten het stuurtoestel
los en hij stortte met zijn aanvaller achterover.

In plaats van de aanraking met het ijskoude zeewater, voelde hij
opeens een greep om zijn been, zóó krachtig, dat zijn enkel bijna
brak. Onduidelijk kon hij zich later herinneren, dat hij toen naar
binnen getrokken was in den toren, terwijl Watson, de machinist,
bezig was aan het stuurtoestel met een grooten schroevendraaier.



HOOFDSTUK XVIII.

DE WRAAK VAN DEN KAPITEIN.


De list van Gerald was geslaagd. Hij was bekend met de gewoonte van
de Patagoniërs, om schepelingen, die in hun handen vielen, gevangen
te houden en niet vrij te laten, dan tegen een beduidend losgeld. Zoo
zou 't nu ook wel weer gaan, dacht hij. Inderdaad dachten de wilden
op deze wijze met de blanke schepelingen te handelen; daarom wilden
zij ze naar hun dorp overbrengen. Ook dat had Gerald voorzien en hij
wilde de kano's bij hun tocht over het water met den onderzeeër
verrassen.

Alles liep goed van stapel; de vijand werd vernietigd, maar we zagen
ook, hoe de uitvoering van zijn plan Gerald zelf bijna het leven had
gekost.

Toen hij weer bij kwam, lag hij in het vooronder van den onderzeeër
met Slade, die bewegingloos lag uitgestrekt.

"Wel, oude jongen, hoe gaat het er mee?" vroeg Mr. Palmer.

"Zoo'n beetje geradbraakt, maar dat is gauw genoeg weer in orde."

"Een zaakje voor den dokter, hè!"

"'k Denk er niet aan. 't Was anders wel een duw, dien ik gekregen
heb. En hoe ik er in geslaagd ben, dien woesteling van me af te
werken, dat begrijp ik nog niet."

"Dat geloof ik ook best, want je hebt dat niet gedaan. Als Watson
geen argwaan gekregen had, toen de boot recht op de kust bleef
aanhouden en was gaan kijken, dan zou jij nu niet hier liggen. Hij
heeft den schelm geducht met zijn schroevendraaier bewerkt en jou
gegrepen, toen je bijna te water raakte."

"En waar zijn we nu?"

"We zijn op den terugweg, we hebben naar de Olijftak getelephoneerd
en die komt terug."

Tien minuten later was de kruiser in zicht en spoedig lag de
onderzeeër langszijde. Stockton, Slade en de gewonde matroos werden
aan boord gebracht en aan de goede zorgen van den dokter overgelaten,
terwijl Gerald onmiddellijk zijn rapport omtrent het gebeurde
uitbracht aan kapitein Brookes.

"Goed," zei de kapitein, toen hij alles had aangehoord, "we zullen
een lading dynamiet aan wal brengen en het dorp in de lucht laten
springen."

"Moet dat ook nog gebeuren, Sir?" vroeg Gerald. "Is verdere
wraakoefening niet overbodig?"

"Overbodig? Neen. Mijn zinspreuk is: doe nooit iets ten halve. En
kunt ge wel een gezonde reden aanvoeren, waarom ik niet geheel met
die schelmen zou afrekenen?"

"Die reden ligt nog al voor de hand. Laten we veronderstellen, dat de
geheele trouwelooze bevolking van dit dorp wordt uitgeroeid, welke
gevolgen zal dat hebben voor de toekomst? De toestand hier aan de
kust zal dezelfde blijven, want de naburige stammen zullen nooit
vernemen, waaraan hun ongelukkige broeders hun ellendig lot hebben te
wijten. Beperken we ons tot een geduchte les, dan zullen ze daaraan
later denken en zich beter gedragen."

Kapitein Brookes fronste de wenkbrauwen. Een oogenblik dwaalde zijn
blik langs de onherbergzame rotsen aan de kust en toen draaide hij
zich met een snelle beweging om en keek Gerald scherp in de oogen.

"Mr. Tregarthen," sprak hij, "ge zijt de eenige hier aan boord, die
mij durft tegenspreken. Hoe het komt, weet ik niet, maar van u
hindert het me niet, uw rondborstigheid bevalt me. -- Wat zoudt gij
dan denken, dat we verder doen moesten?"

"We kunnen een proef nemen met de Z. Z.-stralen, Sir."

"Maar welk verschil maakt dat nu met mijn plan, Sir? De Z. Z.-stralen
dooden onmiddellijk en pijnloos, maar de uitwerking is ten slotte
dezelfde als die van een ontploffing, zooals ik voorstelde."

"Neen Sir, zoo bedoel ik het niet. We sturen een afdeeling van onze
mannen aan wal om onze vermiste makkers op te sporen en die kunnen
gemakkelijk een aantal Patagoniërs gevangen nemen."

"En dan?"

"We brengen een flinke hoeveelheid springstof onder gindsche rots,
die uit het dorp goed zichtbaar is. De Olijftak vaart tot in den mond
van Desolation Inlet en doet door middel van de Z. Z.-stralen de
lading ontploffen."

"En de Patagoniërs dan?"

"We verhinderen ze te vluchten en zorgen ervoor, dat de gevangenen de
vreeselijke uitbarsting zien. Ze zullen dat tooneel nooit vergeten en
zich niet licht weer vergrijpen aan vreemde schepelingen, die
genoodzaakt zijn, hier te landen. Ten slotte wilde ik u verzoeken,
mij het bevel op te dragen over de mannen, die de inboorlingen zullen
gevangen nemen en bewaken."

"Ge stelt meer vertrouwen in mijn uitvinding dan ik zelf, Mr.
Tregarthen. Bedenk wel, een kleine fout in de berekening van den
afstand, kan u en de wacht het leven kosten."

"Als de voorzorgen nauwkeurig genomen worden, ben ik daar geen
oogenblik bevreesd voor, Sir."

"Goed dan, als u het wagen wilt, zullen we het beproeven. Alleen stel
ik als voorwaarde, dat de mannen, die met u de wacht bij de
gevangenen houden, zich vrijwillig daarvoor moeten aangeven, nadat ze
geheel op de hoogte zijn gebracht van de gevaren, waaraan ze zich
daarbij blootstellen."

Intusschen was de duikboot weer op haar gewone plaats gebracht en de
werkzaamheden voor het aanbrengen van de herstelde schroef waren
flink gevorderd. Er werd dadelijk begonnen met toebereidselen voor de
landing, die den volgenden dag zou plaats hebben.

Bij het eerste ochtendgloren scheepte de landingsdivisie zich in
onder bevel van kapitein Brookes, die zelf den tocht wilde meemaken.
In de boot werd de zware lading springstof meegevoerd, met de noodige
voorzorgen zóó geplaatst, dat geen onverwachte schok een
noodlottige ontploffing zou kunnen veroorzaken.

Zonder eenig ongeval had de overvaart naar de oostelijke kust van de
kreek en de ontscheping van de afdeeling plaats, die uit tachtig goed
gewapende mannen bestond. Het plan was, eerst de plaats op te zoeken,
waar de ongelukkige krijgsmakkers in de hinderlaag gevallen waren.
Heel gemakkelijk ging dat niet, want het had gesneeuwd, en dus waren
alle voetsporen verdwenen en geen van de overlevenden was genoegzaam
hersteld om dezen tocht mee te maken. Eindelijk vond men echter een
van de merkteekens, die op de boomen waren aangebracht en daardoor
was de kapitein zeker van den te volgen weg.

Ofschoon er, na hetgeen er met de kano's was gebeurd, niet te vreezen
was voor een overval, achtte kapitein Brookes het toch noodzakelijk,
de grootste voorzichtigheid te betrachten. Er werd een kleine voor-
en achterhoede gevormd en langzaam trok de troep voorwaarts, den
vinger aan den trekker van het geweer, waarvan men den geluiddemper
had afgenomen.

Na een poosje zoo te zijn voortgetrokken, maakte de voorhoede halt.
Ze hadden iets gevonden, waardoor hun belangstelling in hooge mate
was opgewekt. Ze durfden zich blijkbaar niet te lang ophouden, om de
marschorde niet te verstoren. Toen de hoofdmacht met kapitein Brookes
aan dezelfde plek was gekomen, begrepen ze dadelijk, wat de reden was
geweest van het oponthoud van de voorhoede. Half onder de sneeuw
bedolven, lagen daar de lichamen van hun ongelukkige kameraden, die
gevallen waren als slachtoffers van den verraderlijken overval. Een
kreet van woede getuigde van de verbittering, die de matrozen tegen
de Patagoniërs gevoelden. Kapitein Brookes had spijt, dat hij zijn
voornemen om wraak te oefenen, had opgegeven, maar hij troostte zich
met de gedachte, dat de wilden toch een les kregen, die ze niet licht
vergeten zouden.

In der haast werd van kleine rotsblokken een grafkelder samengesteld,
waarin de lijken van de gesneuvelde matrozen werden neergelegd en
toen marcheerde de troep terug naar de kust. Vlug scheepten ze zich
in en voeren naar de overzijde. Nu zou de verrassing van het dorp
worden uitgevoerd. Het was bijna geheel door rotsen omgeven, die
slechts aan één kant een opening lieten, die toegang gaf tot den
vlakken bodem van het dal eener kleine rivier. Die opening moest
bezet worden door luitenant Sinclair, die met twintig man daarheen
werd afgezonden. De overige matrozen beklommen de rotsen en zouden
vandaar het dorp aanvallen, zoodra Sinclair door een afgesproken
teeken berichtte, dat hij op zijn post aangekomen was.

Alles ging naar wensch, met ongeduld wachtten de mannen op de rotsen
het bevel voor den aanval. Daar klonk in de verte een geweerschot:
luitenant Sinclair had stelling genomen. "Voorwaarts, mannen!" riep
kapitein Brookes en in woeste vaart stortten de mannen zich van de
rotsen en bestormden de hutten, waaruit liet dorp bestond.

Zóó onverwacht had de aanval plaats, dat de overgroote meerderheid
van de bevolking niet dacht aan tegenweer; slechts enkele mannen
grepen naar hun wapens, maar ze werden onmiddellijk neergeschoten. De
overigen ijlden in wilde vlucht in de richting van het rivierdal,
maar daar bij de opening in de rotsen stuitten ze op de dreigende
geweerloopen van de mannen van Sinclair. Tusschen twee vuren, zagen
ze geen uitweg meer; jammerend in wanhopigen angst liepen ze dooreen,
in onverstaanbare klanken smeekend om lijfsbehoud. De insluiting door
de aanvallers werd steeds nauwer en terwijl een deel van de matrozen
met hun geweren de wilden in ontzag hield, grepen andere de mannen
aan en bonden hun stevig de handen op den rug, bij de vrouwen en
kinderen achtte men die voorzorg niet noodig.

Met de gevangenen werd nu de tocht naar de kust aangevangen. Op een
plek, vanwaar de rots, die Gerald had aangewezen, goed zichtbaar was,
werd halt gehouden en aan de Patagoniërs beduid zich neer te zetten,
de mannen in een kring en daarbinnen de vrouwen en kinderen. Eerst
hadden de ongelukkige wilden niets anders gedacht, of hun laatste uur
had geslagen, maar die gedachte lieten ze los, hetgeen bleek uit het
verdwijnen van de uitdrukking van wilden angst uit hun oogen:
onverschillig zaten ze toe te kijken, naar hetgeen de blanke menschen
uitvoerden.

Zeven bussen, elk inhoudende 16 1/2 pond dynamiet, werden in holten
van de rots gebracht en toen Gerald den vrijwilligers, die zich
hadden aangemeld, hun plaatsen had aangewezen, was men met de
voorbereiding geheel gereed.

"En nu zullen we de proef met de Z.Z.-stralen nemen, Mr. Tregarthen,"
zei kapitein Brookes, toen hij afscheid nam van Gerald. "Het is half
elf. Precies om twaalf uur zal ik den stroom van de Olijftak vrij
laten, op een afstand van negen zeemijlen van de rots. Blijf hier
wachten tot ik terugkom en houdt de gevangenen tot zoo lang vast. Ik
hoop om half één terug te zijn."

"Zeer goed, Sir," antwoordde Gerald met een militair saluut en toen
gaf de kapitein aan de overige mannen bevel af te marcheeren.

Intusschen had men op de Olijftak hard gewerkt, zoodat, toen de
kapitein weer aan boord kwam, de duikers met hun arbeid gereed waren
en de schroef weer dienst kon doen.

De ankers werden gelicht en het schip zette koers naar den mond van
Desolation Inlet.

De bewaking van zijn gevangenen gaf Gerald weinig moeite, zoodat hij
al den tijd had, om na te denken over hetgeen hij begonnen was. In
zijn ijver om de Patagoniërs van een wissen ondergang te redden, had
hij wel wat overijld een plan gevormd en nu de uitvoering zoo nabij
was, kwamen de bezwaren van kapitein Brookes zich met groote kracht
aan hem opdringen.

De Z.Z.-stralen konden wel eens op grooteren afstand werken, dan de
uitvinder veronderstelde; de straal van haar gebied kon wel eens
grooter zijn, dan de wijzer op het bord aangaf, de afstand en de
ligging van de rots ten opzichte van de Olijftak konden wel eens niet
zuiver zijn bepaald; -- en wat dan?

Tregarthen keek op zijn horloge. Het was een kwartier vóór elven.

"Smith!" riep hij, zich richtend tot één van de onderofficieren.

"Sir?"

"Gelast den mannen hun bandelieren af te doen en de magazijnen van
hun geweren leeg te maken en stop de patronen in den grond bij dien
boom daar."

Zonder eenige toelichting te vragen bij dit oogenschijnlijk zoo
zonderlinge bevel, bracht Smith het aan zijn mannen over: aan blinde
gehoorzaamheid waren ze op de Olijftak gewoon.

Nu had Gerald alle voorzorgen genomen, die te bedenken waren en kalm
wachtte hij den loop der dingen af.

Langzaam kropen de minuten om en de spanning van den bewakingstroep
werd bij ieder seconde grooter; ook de Patagoniërs schenen te
gevoelen, dat er iets bijzonders zou gaan gebeuren.

Met zijn uurwerk in de hand wachtte Gerald en toen de groote wijzer
één minuut voor de twaalf stond, riep hij: "let op!" en strekte den
arm in de richting van de rots.

Wel verstonden de Patagoniërs den uitroep niet, maar ze volgden met
de oogen de aangeduide richting. Een benauwende, doodelijke stilte
hing in de lucht.

Precies om twaalf uur deed een vreeselijke ontploffing den harden
bodem schudden en de rots ging schuil in een zware wolk van damp en
rook. Toen die wolk was opgetrokken, was de rots geheel verdwenen:
alleen wees een hoop steenklompen de plaats aan, waar ze gestaan had.

De uitwerking op de inboorlingen was niet te beschrijven. In
doodsangst wentelden ze zich stuiptrekkend over den grond, gillend en
kermend op een erbarmelijke manier.

Hun ontzetting was zoo groot, omdat juist déze rots voor hun oogen
vernietigd werd. Daar was, zooals ze geloofden, de verblijfplaats van
hun krijgsgod, die hen beschermde bij hun verraderlijke aanvallen op
de bemanningen van vreedzame koopvaarders of visschersvaartuigen, die
hier een schuilplaats zochten tegen zwaar weer. En nu bleken die
blanke mannen op hun drijvend dorp sterker dan hun machtige
oorlogsgod; dit maakte, dat hun vrees groeide tot wanhoop.

Om half één, precies op den afgesproken tijd, landde kapitein
Brookes. Door middel van gebaren werd den Patagoniërs duidelijk
gemaakt, dat men hun leven zou sparen, op voorwaarde, dat ze zich in
de toekomst zouden onthouden van elke vijandelijke daad tegenover de
bemanning van schepen, die Desolation Inlet aandeden. Ze schenen te
begrijpen, wat van hen gevergd werd en gaven ook door teekens te
kennen, dat ze de bevelen van hun overwinnaars getrouw zouden volgen.

"Laat ze nu heengaan," beval kapitein Brookes en zich toen tot Gerald
richtend, zei hij: "Dat is prachtig gegaan. De Z.Z.-stralen hebben
uitstekend de proef doorstaan en we kunnen er voortaan met alle
gerustheid gebruik van maken, daar we zeker zijn omtrent de
uitwerking. Dat is een groote gerustheid, want we zullen ze spoedig
noodig hebben. Zoo even ontving ik een draadloos bericht, dat onze
tegenwoordigheid in de Middellandsche Zee noodzakelijk maakt. Ik ken
nog geen nadere bijzonderheden en kan dus niets verder zeggen, maar
één ding weet ik wel en dat is, dat onze avonturen van de laatste
maanden kinderspel zullen blijken bij hetgeen we daar zullen
beleven."



HOOFDSTUK XIX.

IN DE MIDDELLANDSCHE ZEE.


Een week later kliefde de Olijftak de golven van het noordelijk deel
van den Atlantischen Oceaan. Haar uiterlijk voorkomen was veel
veranderd sedert ze Desolation Inlet had verlaten, want alle sporen
van haar ontmoeting met de Engelsche kruisers waren verdwenen. Alle
schade, door de granaten aangericht, was hersteld, alleen het
automatische stuurtoestel had men niet weer in orde kunnen krijgen en
daarom stonden nu voortdurend een kwartiermeester en twee matrozen
aan het groote stuurrad, terwijl vroeger een uitkijkpost voldoende
was, wanneer het schip, als een bezield wezen, een vasten koers
volgde.

Omstreeks dezen tijd was het bestaan van de tot nu toe zoo
geheimzinnige Olijftak algemeen bekend en de voornaamste Europeesche
staten hadden wel ingezien, dat men voortaan met haar strijdkracht
zou moeten rekenen. Het rapport van Gerald aan de Britsche
Admiraliteit had een zeer gunstig gevolg gehad, waarvan kapitein
Brookes en zijn officieren niets wisten. Aan de talrijke schepen, die
de Engelsche vlag over alle zeeën voeren, waren code-telegrammen
gezonden, die het bevel inhielden de Olijftak ongemoeid te laten,
zoolang deze zich onthield van vijandelijkheden tegen Britsche
vaartuigen. De wijze, waarop kapitein Brookes was opgetreden bij
Talcahuano, was zeker ook van grooten invloed geweest op deze
vriendschappelijke gezindheid.

Aan boord van de Olijftak was, zooals we zeiden, van deze gunstige
wending niets bekend en de kapitein deed al het mogelijke, om een
ontmoeting met Engelsche schepen te vermijden. Zeer moeilijk zou dit
gaan bij het doorvaren van de Straat van Gibraltar. Een andere weg om
in de Middellandsche Zee te komen was er niet, want aan het
Suez-kanaal kon in geen geval gedacht worden en daarom zag kapitein
Brookes zich genoodzaakt zeer bijzondere voorzorgen te nemen. Hij had
vernomen, dat een groot deel van de Russische, vrijwillige vloot den
tocht zou maken van Libau naar Sebastopol en nu besloot de kapitein
zijn schip het voorkomen te geven van een Russisch oorlogsvaartuig.
Op die wijze hoopte hij ongehinderd voorbij Gibraltar te komen.

In de eerste plaats werden twee hooge schoorsteenen van zeildoek
opgericht, verder werd er een mast bijgeplaatst met een nagemaakt
toestel voor draadlooze telegraphie. Het geheele schip werd groen
geschilderd, de kleur van de vaartuigen van de Keizerlijke Russische
Marine en de naam Jekaterinoslav werd in Russische letters op den
boeg gezet. De Russische vlag, het blauwe St. Andrieskruis op een wit
veld, die aan den mast wapperde, voltooide de vermomming.

"Ik denk, dat we er zóó prachtig zullen doorkomen," zei kapitein
Brookes tevreden, toen alles klaar was. "Alleen is het te hopen, dat
we geen krachtigen wind krijgen in de Straat, want dan liggen onze
mooie, nieuwe schoorsteenen dadelijk tegen het dek."

"En dan is onze verdere vermomming niets meer waard," voegde
luitenant Sinclair er bij. "We hebben ze zoo stevig mogelijk
bevestigd, maar toch bewegen ze nog door den wind."

"We moeten maar een beetje op ons goed gesternte vertrouwen. In allen
gevalle reken ik er op, dat we wel op een geschikte manier door de
Straat zullen heenkomen. Wilt ge in de machinekamer verzoeken de
vaart terug te brengen tot vijftien knoopen en wilt ge de windstutten
inspecteeren?"

Tegen zonsondergang veranderde de Olijftak, die in noordelijke
richting langs de Spaansche kust voer, haar koers en voer naar het
Z.O.

Het was een warme avond: Gerald zocht met zijn vriend Stockton een
beetje koelte op het dek. Jack was onder de goede zorgen van Dr.
White snel in beterschap toegenomen, zijn wond was wel heel
gevaarlijk geweest, maar er deden zich gelukkig geen complicaties
voor.

"Daar hebben we kaap Tarifa," zei Gerald, toen er aan bakboord een
rood licht zichtbaar werd. "Spoedig zullen we nu wel het witte licht
van Europa Point in het oog krijgen. Ik ben wel benieuwd naar de
gebeurtenissen, die ons wachten. Het zal nog wel gaan, de
Middellandsche zee binnen te komen, maar hoe moet het, als we weer
terug willen. Door zoo'n paar kruisers als bij Talcahuano kom je wel
heen, maar hier krijgen we de heele Britsche Middellandsche zeevloot
aan den hals: dat is wat anders."

"Laten we geen zorgen maken voor den tijd. Tot nu toe gaat alles
best, we zijn al in de Straat en worden niet opgemerkt."

"Ja, onze vermomming helpt er ons voor 't oogenblik doorheen, maar
als het eenmaal bekend is, dat de Olijftak in de Middellandsche zee
is, dan worden we van alle kanten aangevallen."

"Als zij --."

Den volzin, dien Jack wilde uitspreken, kon hij niet voleindigen,
want eensklaps blies er een rukwind uit de richting van Carnero
Point, greep de Olijftak aan stuurboord en wierp de twee
schoorsteenen van zeildoek in zee. Het doek raakte verward in de
roerkettingen, en daardoor was de werking van het roer verlamd.

Even snel als de wind was opgestoken, ging hij ook weer liggen.

Kapitein Brookes verloor geen oogenblik zijn kalmte en nam dadelijk
zijn maatregelen. De motors werden stopgezet, om te voorkomen, dat de
schroeven door het zeildoek onklaar zouden worden en dadelijk werden
de noodige mannen aan het werk gezet om de hinderlijke doekmassa's
uit den weg te ruimen.

Vlug togen ze aan den gang, maar nog geen tien minuten waren ze
bezig, of daar grepen met de grootste juistheid de verblindende
stralen van een zoeklicht de Olijftak.

"Een schip," sprak kapitein Brookes, "ieder op zijn post, mannen."

Toen hij den commando-toren had bereikt, was het zoeklicht gedoofd en
door middel van een signaallicht in den mast, riep het vreemde schip
de Olijftak aan, die bewegingloos wachtte, op hetgeen er volgen zou.

"Geef antwoord," beval de kapitein kort en daarop volgden van de brug
van het andere schip korte lichtschitteringen, die beduidden: "Welk
schip?"

"We zullen maar geen schuilevinkje spelen, Tregarthen. Ik wil mijn
eigen, geliefde vlag toonen en als ze maar eenigszins hun veiligheid
liefhebben, dan zullen ze daar wel afblijven."

Daarna gaf hij bevel te antwoorden: "De kruiser, de Olijftak."

Een oogenblik later volgde van het andere schip de vraag: "Is
kapitein-luitenant Tregarthen aan boord?"

"Zoo, Mr. Tregarthen, hoort ge wel, ge zijt in rang verhoogd, laat me
u van harte gelukwenschen."

Er werd bevestigend geantwoord en nu seinde het Britsche schip --
want het was ontwijfelbaar een Engelsch vaartuig --:

"Ik heb u een mededeeling te doen; ik zend u een boot."

"Als die boot langszijde ligt hebben we niets meer te vreezen,"
merkte kapitein Brookes op, "maar we zullen toch op onze hoede moeten
zijn. Laat de schroeven een paar slagen doen, dan kunnen we zien of
ze te gebruiken zijn en laat flink voortmaken met het opruimingswerk."

Nauwelijks was de valreep neergelaten, of men hoorde het geluid van
riemen en de omtrek van de naderende boot werd zichtbaar.

"Twee brieven, Sir; één voor den commandant van dit schip en één
voor kapitein-luitenant Tregarthen. Wilt u zoo goed zijn mij voor
beide een bewijs van ontvangst te geven?" zei de officier, die de
sloep commandeerde, "Ge zult me toch zeker wel de eer aandoen, een
oogenblik aan boord te komen," sprak kapitein Brookes hoffelijk en
terwijl de officieren naar de campagne gingen, vervolgde hij: "Mag ik
zoo onbescheiden zijn, te vragen, hoe het mogelijk is, dat ge brieven
voor mij aan boord hadt?"

"Het gevolg van een algemeene order, Sir," antwoordde de luitenant
van de Galatea, één van de nieuwste super-Dreadnoughts. "Ten
gevolge van uw ongelooflijke snelheid, is men altijd in het onzekere
omtrent de plaats, waar uw schip zich bevindt. We zijn zoo gelukkig
geweest in uw vaarwater te komen."

Er was een groot verschil tusschen de wijze, waarop de kapitein zijn
brief in ontvangst nam en die, waarop Gerald hetzelfde deed.

Terwijl de eerste bedaard de enveloppe met een vouwbeen opensneed,
scheurde Gerald de zijne in koortsachtige haast stuk.

Hij vond erin het afschrift van een besluit, waarbij luitenant
Tregarthen tot kapitein-luitenant bevorderd werd, terwijl hij voor
onbepaalden tijd voor speciale diensten werd aangewezen. Wat zijn
verblijf op de Olijftak aangaat, daarover sprak de Admiraliteit zich
niet duidelijk uit, toch lag er in haar woorden een aanmoediging voor
hem om aan boord te blijven. Het bericht wentelde een grooten last
van Geralds gemoed, maar door de opwinding van het oogenblik was het
hem niet mogelijk, het voordeel, dat het hem bracht, geheel te
overzien.

Intusschen had ook kapitein Brookes de lezing van zijn brief ten
einde gebracht, maar geen trek op zijn gezicht verraadde den indruk,
dien de inhoud op hem gemaakt had. Met zorg koos hij een veeren pen,
versneed die en begon te schrijven.

Deze voorliefde voor veeren pen was een van de zonderlingheden van
den kapitein. Overal op zijn schip waren zijn eigen nieuwste
vindingen toegepast en hij schreef met de ouderwetsche ganzeveer.

Hij schreef keurig zijn antwoord, sloot zijn brief met een zuiver
gevormd lakstempel en overhandigde dien met een hoffelijke buiging
aan den Britschen officier.

Toen Gerald ook gereed was met het schrijven van zijn bericht van
ontvangst, noodigde de kapitein zijn bezoeker uit, een fijne flesch
Madera te blijven drinken en gezellig bleven de drie mannen nog een
half uur bij elkander.

Nadat de sloep naar de Galatea was teruggekeerd, was men ook gereed
met het wegruimen van de overblijfselen van de verongelukte
schoorsteenen en na een vriendschappelijk afscheid met lichtsignalen,
verlieten de beide schepen elkander. De Galatea keerde terug naar de
haven van Gibraltar en de Olijftak zette, met een snelheid van vijf
en veertig knoopen, koers naar het oostelijk deel van de
Middellandsche zee.

Vroeg in den volgenden morgen stond de geheele bemanning aangetreden
op het campagnedek. Alleen zij, die elders onmisbaar waren, ontbraken
in de gelederen.

Toen Gerald aan dek kwam, bemerkte hij, dat de Russische vlag was
neergehaald en dat een man gereed stond om de groene-witte van de
Olijftak op een gegeven teeken te hijschen.

Iedereen gevoelde, dat er iets bijzonders aan de hand was.

Het was wel algemeen bekend, dat er een belangrijk bericht was
ingekomen, maar bijzonderheden kende niemand en het was dus niet te
verwonderen, dat alle oogen zich nieuwsgierig richtten op kapitein
Brookes, toen deze, in groot tenue gekleed, aan dek verscheen.

De kapitein haalde het schrijven, dat hij den vorigen avond ontvangen
had, voor den dag en begon, na een korte inleiding, het stuk voor te
lezen.


  "Van My Lords, uitoefenend het gezag van Opper-Admiraal van Z.M.'s
  hoogzeevloot aan den officier, commandeerende den kruiser
  (nationaliteit onbekend) de Olijftak.

  "Sir, -- Hierbij berichten we u, dat het decreet, waarbij ge als
  zeeroover werd aangeduid, d.d. 29.8, is ingetrokken. Dit besluit is
  van kracht, overal waar Z. M.'s Regeering geëerbiedigd wordt.
  Aangenomen wordt verder, dat ge u zult onthouden van elke vijandige
  daad tegen onderdanen, schepen, gebouwen en verdere eigendommen van
  de Kroon -- (Was geteekend) Balderstowe, Secretaris van My Lords,
  enz., enz."


De eerste oogenblikken, die volgden op de lezing, bleef het doodstil.
De officieren toch waren te phlegmatisch om hun gevoelens op
luidruchtige wijze te uiten en de manschappen zagen niet dadelijk in,
hoe belangrijk de inhoud van het schrijven was. Toen dit tot hen
doordrong, uitten ze hun vreugde in een krachtig hoezee. Niets zou de
trouw aan hun kapitein kunnen schokken, maar ze bleven toch steeds
gevoelen Engelschen te zijn en het verwekte een groote vreugde, dat
ze niet langer door de zeelieden van hun vaderland als zeeroovers
zouden worden opgejaagd en aangevallen.

"Ge hebt zeker wel opgemerkt, mannen," sprak kapitein Brookes, "dat
er meer uit dit stuk te lezen is, dan de Britsche Admiraliteit erin
heeft willen neerschrijven. Wij zijn erkend ais een belangrijke
factor voor het bewaren van den wereldvrede. En we kunnen gerust nog
verder gaan, we kunnen verklaren, dat, mochten voor Engeland uren van
beproeving aanbreken, de Olijftak zich zonder bedenken zal scharen
aan de zijde van den kampioen voor waarachtige vrijheid.

"Aan den politieken horizon komen dreigende wolken opzetten. Welk
aandeel de Olijftak zal hebben in de gebeurtenissen, die in de
eerstvolgende weken kunnen verwacht worden, wil ik u meteen meededen.

"Eenigen tijd geleden zijn er ernstige moeilijkheden gerezen tusschen
Turkije en Griekenland en verschillende omstandigheden wijzen er op,
dat het geschil niet tot deze twee staten zal beperkt blijven, maar
dat het leiden zal tot een algemeenen Europeeschen oorlog.

"Er loopen stellige geruchten omtrent het bestaan van een geheim
verdrag tusschen Griekenland en Rusland, waarbij bepaald is, dat de
Russische Zwarte-zee-vloot de Dardanellen zal forceeren, zoodra het
eerste schot in den Grieksch-Turkschen oorlog wordt gelost. Tevens
zullen Oostenrijk en Italië zich voegen aan de zijde van Turkije.
Rusland zal dus zijn legers over de Karpathen zenden en wanneer we de
noodige aandacht schenken aan de bondsverhouding tusschen Duitschland
en Oostenrijk, dan moeten we wel aannemen, dat het eerste land niet
zal toelaten, dat Rusland reusachtige troepenmassa's samentrekt op
Duitschlands oostgrens. Frankrijk wacht slechts op een gelegenheid om
de verloren provincies Elzas en Lotharingen terug te krijgen en zal
dus stellig Rusland, waarmee het verbonden is, steunen.

"Het geschil tusschen Griekenland en Turkije mag dus niet tot
uitbarsting komen. De ontmoeting tusschen de beide vijandelijke
vloten mag niet plaats hebben; en die te verhinderen is de taak van
de Olijftak."

Toen de kapitein zijn rede geëindigd had, klonk er nogmaals een luid
hoezee en de bemanning marcheerde af.

Kapitein Brookes maakte zich juist gereed de campagne te verlaten,
toen Mr. Selkirk, de chef van de machinekamer hem een niet zeer
welkome mededeeling kwam doen. Er dreigde namelijk gebrek aan
brandstof. Mr. Selkirk meende, dat men met de grootste zuinigheid nog
voor twee dagen genoeg zou hebben.

De kapitein ontveinsde zich de moeilijkheid van het geval niet. In de
motoren zat de kracht van de Olijftak, als die niet voldoende gevoed
konden worden, was het geheele schip machteloos. Er moest dus
dadelijk naar een middel worden uitgezien, om den voorraad brandstof
aan te vullen.

Malta zou men nog wel kunnen bereiken, maar de kapitein had er groot
bezwaar tegen nu reeds dadelijk Engelsche hulp in te roepen en daarom
vormde hij een ander plan.

De Olijftak zou koers zetten naar de Straat van Messina en daar goed-
of kwaadschiks bezit nemen van de lading van één van de vele
olie-tankschepen, die uit Baku naar de Fransche havens aan de
Middellandsche zee varen.



HOOFDSTUK XX.

DE AMERIKAANSCHE VLIEGER.


Het was tegen het vallen van de schemering, dat de Olijftak den
noordelijken ingang van de Straat van Messina bereikte. In de verte,
aan stuurboord, schitterden de lichten van de Siciliaansche stad
Milazzo, terwijl aan de andere zijde een roodachtig schijnsel in de
lucht de plaats aanwees, waar Stromboli lag.

"Dat is Kaap Faro," merkte Sinclair op, terwijl hij een voorgebergte
aanduidde, dat zich wazig afteekende in het bleeke, vervloeiende
licht. "Nu komen we gauw in het: drukste vaarwater."

"Hoe gauwer hoe beter," zei luitenant Palmer. "De kapitein heeft
juist de mededeeling ontvangen, dat we nog maar twee uur varen
kunnen."

"Licht aan bakboord, Sir," riep de uitkijk, toen een mat-roode ster
langzaam van achter het voorgebergte te voorschijn kwam.

"Zorg ervoor dat ze geen achterdocht krijgen," zei kapitein Brookes,
toen het vreemde schip de sirene liet werken. "Vraag naar het
register-nummer."

Het code-boek wees aan, dat men te doen had met het Engelsche schip
Bletchley Hall.

Men liet het schip voorbijvaren. Ook een tweede ontmoeting
beantwoordde niet aan het doel, want dat vaartuig was de Pluto, van
Zante naar Castellamare.

De toestand werd bij het oogenblik meer dreigend en om de laatste
brandstof zooveel mogelijk te sparen, werden de machines van de
Olijftak stopgezet.

Bij het aanbreken van den volgenden dag zou echter het geluk beter
dienen, want een groot vrachtschip kwam langzaam de Straat
binnenstoomen en het geoefende oog van den kapitein zag al gauw, dat
hij nu gevonden had, wat hij zocht.

"Als dat geen olietank is," riep hij vroolijk, "dan mag ik een
Duitscher zijn!"

Zonder iets kwaads te vermoeden gaf het vrachtschip zijn naam op, de
haven van uitklaring en van bestemming en den aard van de lading:
ruwe petroleum. Maar daarop volgde tot niet geringe verbazing van den
gezagvoerder een bevel van de Olijftak om bij te draaien.

Tot eer van den Rus moeten we echter verklaren, dat hij maar niet
onmiddellijk dat bevel opvolgde. Hij versnelde den gang van het schip
en trachtte zoo snel mogelijk weg te komen. Het tooneel, dat nu
volgde, deed denken aan een jacht van een hond op een stekelvarken,
want de Olijftak had het, dank zij het bespaarde overschot van haar
brandstof, gebracht tot een snelheid van dertig knoopen. Ze loste een
kanonschot en toen een granaat op twintig meter afstand van den boeg
voorbijgonsde, besloot de Rus te stoppen en bij te draaien.

"Laat een boot neer," beval kapitein Brookes. "Mr. Palmer, gij wilt
de zaak wel in orde brengen, niet waar? Nadere bevelen behoef ik u
niet te geven."

"Neen, sir," antwoordde de luitenant.

Zoodra de boot bij het schip was gekomen, begon de kapitein, een
groote, breedgeschouderde Rus, uit te varen en hij slingerde den
indringers scheldwoorden, ontleend aan alle Europeesche talen, naar
het hoofd.

"Gooi eens een touw uit!" riep Palmer. "En maak je niet zoo dik, oude
jongen. We komen alleen maar een beetje olie halen."

"Jullie hebt hier niets te halen," antwoordde de vertoornde schipper.

"We zullen er natuurlijk een goeden prijs voor betalen."

"Dank je wel, mijn olie is niet te koop."

"Dan zullen wij ze moeten nemen."

"Zoo, dus jullie zijn zeeroovers, dan weet ik wat me te doen staat.
'k Heb geschut aan boord en ik zal jullie een lesje geven, dat je
lang zal heugen. Hoe heet eigenlijk je schip?"

"De Olijftak!"

De uitwerking van die mededeeling was wonderbaarlijk: de bemanning
van het vrachtschip sprong van de verschansing, de kapitein verliet
de brug en zorgde ervoor, dat onmiddellijk de valreep werd
neergelaten.

In een ommezien waren Palmer en zijn mannen aan boord en namen bezit
van het schip, terwijl de boot werd teruggezonden. Voorzichtig
manoeuvreerend kwam nu de Olijftak langszijde en men begon dadelijk
de olie over te laden.

Slangen werden aangeschroefd en zes groote centrifugaalpompen
begonnen te werken en vulden de tanks van de Olijftak, die zes
honderd ton konden bevatten.

Toen het werk was afgeloopen, stelde kapitein Brookes den
gezagvoerder een wissel op een Engelsche bank ter hand, ruimschoots
de waarde vertegenwoordigend van de overgenomen olie en ten
overvloede gaf hij hem nog een kist whisky ten geschenke.

Zoodra de Olijftak zich nu op eenigen afstand van het vrachtschip
bevond, deelde kapitein Brookes mee, dat het zijn plan was, den
gezagvoerder nog even kennis te laten maken met de uitwerking van de
Z-stralen.

Gerald maakte de opmerking, dat er dan misschien schade zou worden
toegebracht aan den onderzeeschen kabel tusschen Reggio en Messina,
maar de kapitein merkte op, dat men, als er stoornis ontstond, zeker
wel aan andere oorzaken zou denken. Daar ginds immers lag de Etna en
vulkanische verschijnselen konden ook invloed op den kabel hebben.

Gedurende tien minuten liet men de Z-stralen werken, terwijl de
Olijftak de in de oudheid zoo beruchte Scylla en Charibdis
voorbijvoer op weg naar de haven van Catania, zestig mijlen ten
zuiden van de straat.

"Een wrak vooruit, Sir," riep de man op den uitkijk.

Dadelijk grepen de officieren naar hun kijkers en spoedig hadden ze
een voorwerp ontdekt, dat op het eerste gezicht veel geleek op een
zeilboot, die op zijde lag.

"Als dat zoo is, dan is het een heel vreemde boot," merkte Stockton
op.

"'t Is een monoplan," riep kapitein Brookes. "De vlieger is met zijn
toestel in zee gevallen. Opgelet, vooruit!"

Er werd bevel gegeven de vaart van het schip te minderen, terwijl de
bemanning de noodige maatregelen voor het reddingswerk nam. Na enkele
minuten was de afstand al zooveel kleiner geworden, dat men van het
schip af met het bloote oog duidelijk het verongelukte vliegtuig zien
kon. Het dankte zijn behoud aan twee cilindervormige drijvers van
aluminium, maar het lag toch voor het grootste deel onder water. Van
de motor was niets meer te zien, de beide schroeven staken nog even
uit boven 't watervlak en de toppen der vleugels doken onder bij
iedere golving van de zee.

De vlieger, in een rubber overjas gestoken, zat tot aan zijn middel
in het water. Hij had al begrepen, dat er redding kwam opdagen en dat
had hem blijkbaar geheel op zijn gemak gesteld, want hij had met de
grootste bedaardheid een kolossale sigaar uit zijn koker genomen. Een
automatisch toestelletje verschafte hem een vlammetje en nu zat hij
te rooken, zoo rustig, alsof een val met een vliegtuig in zee het
meest alledaagsche avontuur is, dat een vlieger kan overkomen.

"Recht het roer!" commandeerde kapitein Brookes, toen de hooge romp
van de Olijftak langzaam voort gleed aan de lijzijde van het
drijvende vliegtuig en toen riep hij over de verschansing: "Ahoy,
daar! Hoe lang zijn je vleugels?"

"Vijftien voet," klonk het antwoord.

Geruischloos draaide één van de groote kranen buitenboord en het
blok met den haak, die door een electrisch werktuig werd bestuurd,
zakte langzaam. Juist in het midden werd het vliegtuig gegrepen en
een oogenblik zweefde het in de ruimte, terwijl een stroom van water
en olie eraf gutste.

"Dat is een leelijk ongeval," merkte kapitein Brookes op, toen de
vlieger met een vlugge beweging uit zijn toestel op het dek sprong.

"Niet noodig me dat te vertellen, Sir," zei de ander met sterk
Amerikaansch accent, "en ik gaf er graag een paar dollars voor, als
ik te weten kon komen, wat er eigenlijk de oorzaak van is. Mijn motor
is van de Maxfield Universal Gold Star Motor Company te Petersburg,
een prachtig stuk werk, waarop ik volkomen vertrouwde en die heeft me
nu zulke parten gespeeld. Maar laat ik me eerst even voorstellen,
Sir: Sidney P. Flew, van New-York; ik was met mijn vliegtuig op weg
van Queenstown naar Cairo. En aan boord van welk schip ben ik nu,
Sir?"

"Aan boord van de Olijftak!"

"De bekende zeeroover? Sir, laat ik u de hand drukken; wat een
buitenkans!"

"Hebt u dan van de Olijftak gehoord?"

"Ervan gehoord? Heel Europa en de Vereenigde Staten waren er vol van.
Toen ik New-York verliet, waren de laatste woorden, die mijn vader
bij het afscheidnemen sprak: 'Sidney, jongen, blijf die ellendige
Olijftak uit den koers en zorg, dat die je niet te pakken krijgt.'
''k Wou, dat het al zoo ver was,' zei ik, 'dat zou het mooiste
oogenblik van mijn leven zijn en gij waart de beroemdste man van
Broadway, als ge zoudt kunnen zeggen: mijn zoon is aan boord van de
Olijftak.' En kijk, nu is mijn wensch vervuld."

"Dat is zeker," merkte kapitein Brookes op, "en ik hoop voor u, dat
uw verblijf hier aan boord geen teleurstelling zal zijn. Eén van
mijn officieren zal u naar onze kajuit brengen, waar ge alles zult
vinden, wat men voor een stevig ontbijt kan wenschen."

"Dank u, Sir, 'k heb nog geen twee uur geleden te Cosenza ontbeten.
Als ge het mij toestaat, wil ik liever mijn machine uit elkaar nemen
en de motor nazien, voor het zeewater er nadeelig op inwerkt. Die
motor liep als een klok, tot ze opeens stopte en begon te gloeien.
Als een aangeschoten vogel, gleed ik toen naar beneden."

"'k Geloof, dat ik de verklaring van uw ongeval geven kan," zei
kapitein Brookes. "Om bepaalde redenen zag ik mij genoodzaakt een
electrischen stroom af te geven en ongelukkigerwijze zijt ge onder
den invloed daarvan gekomen."

"Ongelukkigerwijze, Sir? Integendeel tot mijn onuitsprekelijk groot
geluk!" riep de jongeman geestdriftig uit. "Denk eens aan, Sir, wat
een prachtig bericht voor de New-York Herald: Sidney P. Flew, van
New-York werd getroffen door de electrische kanonnen van de Olijftak,
de wereldberoemde kruiser."

"Wat een geestdrift!" zei kapitein Brookes met een glimlach tot
Gerald, toen de aviateur met zijn gehavende machine bezig was. "Wilt
u hem rondleiden en de gedeelten van het schip laten zien, die geen
geheimen bevatten. Zoodra zijn vliegtuig weer in orde is, zullen we
hem zijn reis laten vervolgen. En dan wilde ik u meteen nog
vertellen, dat ik gehoord heb, dat de Turksche vloot kalm in den
Gouden Hoorn ligt en dat er in de eerste dagen niets bijzonders te
wachten is. Wat zoudt ge er van zeggen, als ik u in de gelegenheid
stelde, om in dien tijd een bezoek te brengen aan het eiland Malta?"

"Als het geen last veroorzaakt, zou ik dat zeker heel graag doen."

"Heelemaal geen last. We zetten u met uw vriend Stockton af in de
haven van Catania, vanwaar een geregelde stoombootdienst op La
Valette onderhouden wordt."

De twee vrienden hadden nu ongeveer vijftien uur voor hun bezoek en
ze gebruikten dien tijd goed: ze lieten geen minuut verloren gaan.
Gerald wist den weg op het eiland en deed dus dienst als gids bij het
tochtje. Een voorname reden, waarom hij 't aanbod van den kapitein
zoo gretig had aangenomen, was, dat hij wilde trachten op Malta een
uniform te krijgen. Nu de Admiraliteit geen bezwaar maakte tegen zijn
verblijf aan boord van de Olijftak, meende hij ook gerechtigd te zijn
tot het dragen van een Britsche uniform met de
onderscheidingsteekenen van zijn rang. Inderdaad slaagde hij erin een
militairen kleermaker te vinden, die zich verbond, zulk een uniform
binnen twaalf uren te leveren, natuurlijk tegen een veel verhoogd
tarief.

Toen Gerald van zijn uitstapje terugkeerde, werd hij door kapitein
Brookes ontvangen met de mededeeling, dat de Turksche vloot de
Dardanellen verlaten had. "We zullen spoedig de handen vol hebben,"
zei hij, "ga eerst naar kooi en slaap een paar uur, want dat zult ge
wel noodig hebben."

"Een oogenblikje nog, Sir -- hoe gaat het met onzen vlieger."

"Ja, dat wordt een vervelende geschiedenis. Hij is er niet in
geslaagd, zijn machine zoo ver te herstellen, dat hij ze weer
gebruiken kan, maar ik geloof, dat hij praatjes verkoopt en dat het
er hem alleen om te doen is, hier te kunnen blijven. En zoo zijn we
met hem opgescheept: ik heb de onderdeelen van het vliegtuig laten
bergen onder het pantserdek. Als we onze zaken hier hebben afgedaan,
kunnen we hem ergens aan land zetten, als hij nog in staat is te
vliegen. Kijk, daar is hij in gezelschap van Palmer: hij lijkt zich
bijzonder aangetrokken te gevoelen tot dien jongeman. -- Maar ga nu
rusten, Mr. Tregarthen, want morgen vroeg gaan we aan den dans."



HOOFDSTUK XXI.

DE MARCONIGRAAF GESTOLEN.


De smalle Straat tusschen de eilanden Negropont en Andros vertoonde
een ongewoon schouwspel aan de bemanning van de Olijftak.

Vier Turksche slagschepen: de Azizieh, Mahmoudieh, Orkanieh en
Osmanieh kwamen aanstoomen met een snelheid van negen knoopen. Alle
krachten moesten worden ingespannen om deze uiterste grens van
snelheid door de oude schepen te doen bereiken. Op de flanken van de
flottielje, zeker om haar te beschermen, voeren de kruisers Abdul
Mejid, Fezibahri en Hamidieh, die wel vlugger vooruit hadden gekund,
maar haar gang moesten matigen met het oog op de slagschepen. De
slagschepen waren opgeknapt en schoongemaakt en uiterlijk was er
niets te zien van de gebreken, die moesten zijn ontstaan in den
langen tijd, dien ze ongebruikt en verwaarloosd in den Gouden Hoorn
hadden doorgebracht. Of ze opgewassen zouden zijn tegen de kleinere,
maar meer zeewaardige Grieksche schepen, stond wel te bezien.

De Helleensche vloot bestond uit drie slagschepen: de Hydra, de Psara
en de Sparai benevens drie moderne kruisers. Tot op zeven mijlen
waren de vijandelijke machten elkander genaderd en aan beide zijden
maakte men zich gereed, den strijd te beginnen.

Met een groote, witte vlag in top, verscheen plotseling de Olijftak
tusschen de twee vloten en stopte op ongeveer drie kabels lengte van
het Turksche vlaggeschip, de Azizieh.

Ieder was op zijn post. Op de brug en in den commando-toren bevonden
zich kapitein Brookes, Gerald, Slade en een bootsman met twee maats
voor het hijschen van de signalen.

Met de grootste snelheid rezen en daalden de signaal-vlaggen en
deelden het volgende mee:

"Van den kapitein van de Olijftak aan de bevelhebbers van de Turksche
en de Grieksche vloot.

Valt niet aan, maar keert terug naar uw havens. Ieder schip, dat mijn
bevel niet opvolgt, doch het vuur opent, zal worden vernietigd."

De Turksche Admiraal was buiten zich zelf van woede.

Hij had van de Olijftak gehoord en hij wist, hoe ze tegen de
Peruaansche vloot was opgetreden, maar zijn trots als Muzelman liet
niet toe, dat hij zich liet bevelen door een Giaour. Langzaam draaide
de toren voor den mast van de Azizieh rond, totdat het 9,2
Krupp-kanon dreigend gericht was op de Psara. Tien seconden bleef de
vuurmond in dien stand: de Admiraal aarzelde blijkbaar het bevel tot
vuren te spreken.

Toen kwam er weer beweging in den toren en een oogenblik later was nu
het kanon op de Olijftak gericht.

"Zoekt dekking, heeren," zei kapitein Brookes volmaakt bedaard, "De
oude heer daarginds schijnt heelemaal buiten westen te geraken."

Daar viel het vijandelijk schot. De Turksche kanonnier was echter
niet op de hoogte van de kwaliteit van de lading: hij had gerekend op
slecht kruit en nu was het toevallig veel beter dan de gewone soort.

Het gevolg daarvan was, dat de granaat zonder eenige schade aan te
richten over de Olijftak heen vloog, maar op zoo geringen afstand,
dat de mannen, die zich op de brug bevonden, door den luchtdruk op
den grond werden geworpen.

"Voorste toren: laden met projectiel n°. 2," commandeerde kapitein
Brookes en zich tot Gerald wendend, ging hij voort: "die kanonnier
daar weet beslist niet, wat hij wil, maar wij zullen hem laten zien,
dat het hier anders gesteld is."

De kapitein dacht er blijkbaar niet aan, het Turksche schip te
sparen. Het schot was door den Turkschen admiraal met voorbedachten
rade afgevuurd en toen er geen antwoord kwam, maakte hij zich gereed
voor de tweede maal te vuren.

Vóór het echter zoo ver kwam, zou de Olijftak ook een woord spreken
Het rechtsche kanon van den voorsten toren sloeg even achteruit en
een blauwig rookwaas steeg omhoog, terwijl de granaat den weg naar
het Turksche vlaggeschip doorliep.

De Azizieh was een oud schip, gebouwd aan de Clyde in 1864. De
pantsergordel had een dikte van 5 1/2 c.M. en de Turken dachten, dat
dit voldoende was om het schip tegen elken aanval te beveiligen.

De granaat van de Olijftak trof juist midscheeps. Een klein gat werd
slechts in den wand van het schip geslagen, maar een oogenblik later
volgde de ontploffing waarvan de uitwerking verschrikkelijk was.
Inwendige deelen van het vaartuig werden hoog de lucht ingeslingerd
en een zware rookzuil warrelde omhoog.

Met hun gewone zorgeloosheid hadden de Turken niet voor
reddingsmiddelen gezorgd. De houten booten stonden in vlam, voor ze
konden worden uitgezet en de mannen sprongen voor 't grootste deel in
zee, toen ze zagen dat de ondergang van het slagschip zeker was.
Redding vonden ze echter niet, want ze konden niet vrij komen uit het
woest bewogen water om het zinkende schip. Eerst zakte het
achterschip, maar plotseling werd dit met de woest rondslaande
schroeven hoog opgeheven en met den kop vooruit verdween het gevaarte
in de golven, de ongelukkige drenkelingen meesleepend in de warreling
van het water. Een brullend geluid steeg omhoog, toen het zeewater in
aanraking kwam met de stoomketels en toen werd het doodstil. De
Azizieh had haar graf in de golven gevonden.

Daarmee was de zaak afgedaan. De andere Turksche schepen wendden
onmiddellijk den steven en zetten koers naar de Dardanellen. De
bevelhebber van de Grieksche vloot betuigde door een signaal zijn
dank aan kapitein Brookes, doch deze deed alsof hij het niet
opmerkte; daarna verdwenen ook de Grieksche schepen, maar in
zuidelijke richting.

Zoo was dan de verwikkeling in het Oosten onbegrijpelijk vlug
opgelost, maar daarmee was nog volstrekt niet alle gevaar voor een
Europeeschen oorlog verdwenen. Er bestond veel kans, dat de brand op
een ander punt zou uitslaan.

Een paar dagen, nadat het gevecht met de Mazizieh was geleverd, werd
Gerald door den Amerikaanschen vlieger aangesproken. "Ik zou toch zoo
graag eens een kijkje nemen in dien geheimzinnigen commando-toren,
Mr. Tregarthen," zei hij. "Kunt u mij daartoe niet in de gelegenheid
stellen?"

"Ik ben bang, dat het niet gaan zal, Mr. Flew; stellig niet zonder de
toestemming van kapitein Brookes. Vraag het hem zelf maar."

"Dank u; dat wilde ik juist liever niet. -- Spreek er ook maar niet
over met den kapitein."

Vijf minuten later kwam kapitein Brookes aan dek.

"Waarom zou die Yankee toch zoo nieuwsgierig zijn naar het inwendige
van onzen toren, Mr. Tregarthen?" vroeg hij.

Gerald kreeg een kleur van verrassing, nu het bleek dat de kapitein
wist, wat de Amerikaan hem had gevraagd. 't Was onbegrijpelijk, hoe
hem dat bekend kon zijn.

"Kijk maar niet zoo beteuterd, Mr. Tregarthen. Ge zijt niet de
eerste, wien de jongeman met zoo'n vraag aan boord komt. Het begint
me te vervelen, hij is lang genoeg hier aan boord geweest en ik denk
er hard over hem zijn congé te geven. 't Is best mogelijk, dat hij
te goeder trouw is, maar hij speurt me te veel rond."

"Die speurzin is een karaktertrek van de Amerikanen, Sir."

"Dat zal ik niet tegenspreken. Maar waarom komt hij met zijn
verzoeken niet rechtstreeks bij mij?"


[Illustratie: en stortte met duizelingwekkende vaart naar beneden
Pag. 151]


Flew wandelde met luitenant Palmer het campagnedek op en neer en
kapitein Brookes wenkte hem om nader te komen.

"Hoe lang denkt ge noodig te hebben, om den motor voor uw vertrek in
orde te maken?"

"Een paar uur, Sir. Waarom vraagt u dat zoo?"

"Kijk, daar ligt de kust van Syrië; ik wilde u voorstellen van dat
punt uw reis per vliegmachine voort te zetten Onze vaart langs de
kust van Syrië en Palestina is weinig belangwekkend voor u en
spoedig zullen we het oostelijk deel van de Middellandsche zee
verlaten en dan raakt u heelemaal van uw weg."

Ofschoon deze woorden door den kapitein op vriendelijken toon werden
gesproken, maakten ze toch op den vlieger den indruk van een bevel,
waartegen hij geen bedenkingen durfde opperen.

Eerbiedig antwoordde hij dan ook: "Zeer goed, Sir. 'k Zal mij zoo
spoedig mogelijk gereedmaken."

Binnen anderhalf uur was de eendekker in elkaar gezet en de motor in
orde gemaakt, terwijl de Olijftak steeds zuidwaarts voer, evenwijdig
aan de kust van Syrië.

"Alles is in orde, Sir."

"Goed, ga dan naar beneden, om nog wat te eten, voor ge u inscheept.
En, wat ik nog zeggen wil, is de afstand van hier tot de kust niet te
groot voor een vlucht?"

"Volstrekt niet, Sir."

"En zal er op het dek ruimte genoeg zijn om op te stijgen?"

"Daar ben ik niet bang voor, Sir. Ik heb niet zoo heel veel ruimte
noodig en kan zeer steil omhoog vliegen; 't eenige waarvoor ik bang
ben, is, dat ik de verf hier en daar zal beschadigen, maar ik zal er
zooveel mogelijk voor oppassen."

Toen de kapitein verder niets opmerkte, begaf de vlieger zich met
Palmer naar de kajuit, waar ze zich nog een goed half uur ophielden
in gezelschap van de andere officieren, die geen dienst hadden. En
daarna ging hij zich gereed maken voor de vlucht. Toen hij weer aan
dek verscheen, was hij in zijn vliegersuitrusting gestoken; alleen
had hij zijn rubber-overjas niet aangetrokken, omdat het te warm was,
zooals hij zeide.

De geheele bemanning was op het dek gekomen, om hem te zien
opstijgen. Nadat hij alle officieren hartelijk de hand had gedrukt,
nam Sidney P. Flew plaats in zijn machine. De motor werd aangezet;
een paar schokjes vooruit en toen schoot de eendekker als een
reusachtige vogel omhoog onder geestdriftig gejuich van matrozen en
officieren.

Met gespannen aandacht volgden allen de beweging van het vliegtuig,
toen eensklaps groote opschudding ontstond, want luitenant Palmer
kwam doodsbleek en duizelig als een beschonken man de campagne-trap
opscharrelen.

"Houdt hem tegen!" riep hij. "Hij heeft de seingevers van onze
marconigraaf gestolen!" Meer kon hij niet uitbrengen, hij viel
bewusteloos op het dek neer.

Kapitein Brookes verloor bij de algemeene verwarring, die deze
mededeeling veroorzaakte, geen oogenblik zijn kalmte.

"Naar den toren, Mr. Tregarthen! De Z.-stralen!"

Gerald volgde onmiddellijk het gegeven bevel. Het vliegtuig moest
door middel van den electrischen stroom naar beneden gehaald worden
en wilde dat gelukken, dan moest men er voor zorgen dat het niet
buiten de zone van de Z.-stralen kon komen, vóór men ze in werking
had gebracht. Alles kwam dus aan op snel handelen. De opeengedrongen
zeelieden maakten van zelf den weg naar den toren vrij en Gerald
snelde er heen.

Vlug, maar bedaard en omzichtig richtte hij de wijzers. Er sprong
geen vonk over. Hij probeerde het in een ander vierkant en in nog
één, maar nergens vertoonde zich de vonk om het bewijs te leveren,
dat de electrische stroom werkte. Het toestel voor de Z.-stralen was
dus ook in de war gebracht.

Gerald begreep wel, dat op dit oogenblik een onderzoek naar de
oorzaak van de storing tot niets zou leiden. Hij verliet dus den
toren en stelde kapitein Brookes op de hoogte van hetgeen hij had
ervaren.

De kapitein keek met aandacht naar het verdwijnende vliegtuig en
commandeerde: "Laad dien zesponder."

Onmiddellijk waren de mannen, die het stuk moesten bedienen, op hun
post en schoven de groote granaat erin.

"Vierduizend meter," riep luitenant Sinclair, zonder bevel af te
wachten. Met zijn zak-toestel had hij den afstand tot het vliegtuig
opgenomen.

"Vuur!"

"Prachtig schot," riepen eenige officieren tegelijk, toen ze door hun
kijkers zagen, dat de granaat sprong vlak boven den vluchteling.

Nog tien seconden vervolgde het vliegtuig zijn weg, maar toen maakte
het, als een aangeschoten vogel, een buiteling en stortte met
duizelingwekkende vaart naar beneden.

"Full speed vooruit," commandeerde kapitein Brookes, terwijl hij zich
naar de brug begaf.

Een paar minuten waren voor de Olijftak voldoende om de plek te
bereiken, waar de vliegmachine in de golven verdwenen was en die
aangewezen werd door de drijvende kap van den vlieger.

Het dieplood werd uitgeworpen en wees tachtig vademen aan.



HOOFDSTUK XXII.

GEVAARVOLLE OOGENBLIKKEN.


"Breng de sloep uit. Laat de bemanning zich inschepen en drie dreggen
met de noodige lijnen meenemen," beval kapitein Brookes en daarna
wendde hij zich weer tot zijn officieren en zei: "Voor we ons moeite
geven, om onze verloren toestellen terug te krijgen, moeten we eerst
hier aan boord een onderzoek instellen. Mr. Slade, wilt ge zoo goed
zijn de marconi-kamer te inspecteeren en mij meedeelen, wat ge er
voor bijzonders hebt opgemerkt.' En Mr. White, mag ik u verzoeken,
naar Mr. Palmer te gaan zien; die zal stellig uw zorgen wel noodig
hebben. Doe uw best, om hem spoedig zoo ver op te knappen, dat hij
ons het een en ander kan vertellen, van hetgeen hem overkomen is. En
Mr. Tregarthen, laten wij eens nagaan wat er eigenlijk aan het
toestel voor de Z.-stralen hapert."

Het laatste was al heel gauw gevonden. Er was een klein gat geboord
in den stalen mantel, die de draden beschermde, die van de batterijen
naar het wijzerbord liepen. In dat gat was een metalen staafje
gestoken, dat contact tusschen de draden veroorzaakte, waardoor de
stroom was afgeleid.

't Was echter onbegrijpelijk, hoe iemand onbemerkt in den toren was
kunnen komen en hoe hij daar zoo lang had kunnen blijven, als noodig
was, om een gat te boren in de dikke, stalen plaat. Er zouden toch
uren noodig zijn geweest, om dat werk te verrichten. Of het toestel
voor de Z.Z.-stralen nog in orde was, kon men niet dadelijk zeggen;
eerst moest er een gelegenheid komen om er een proef mee te nemen.

Het onderzoek van den toren was dus spoedig afgeloopen en ook
luitenant Slade was gauw gereed met zijn inspectie van de
marconi-kamer en bracht nu zijn rapport uit aan den kapitein.

"Al de seingevers zijn weg, Sir, behalve die naar Plougastel."

"Is de ontvanger beschadigd?"

"Neen, Sir; ik kon in verbinding komen met Plougastel."

"Daar mogen we wel dankbaar voor zijn. Door het verlies van onze
seingevers zijn we van alle verbindingen afgesneden, maar met onzen
Britschen agent kunnen we nu toch de gemeenschap onderhouden. --
Laten wij nu hooren, wat Mr. Palmer ons zal kunnen zeggen."

"Mr. Palmer is weer in zoo verre hersteld, dat hij kan ondervraagd
worden, Sir," zei de dokter. "Hij is nog een beetje soezerig door de
werking van een bedwelmende stof, volgens de verschijnselen opium."

"Zeer goed, Mr. White, dan zal ik hem in zijn hut gaan opzoeken."

Luitenant Palmer zag er nog bleek en ontdaan uit. Hij stond met
zichtbare inspanning op van zijn stoel en maakte het saluut voor zijn
commandant.

"Ga zitten, Mr. Palmer," zei deze vriendelijk, "en vertel me, wat ge
van de geschiedenis weet." Rustig ging hij op een stoel zitten en
wachtte, tot de luitenant zijn gedachten zou verzameld hebben en
onderwijl keek hij eens rond in de hut. In de kleine ruimte stonden
de gewone meubels en de eenige bijzonderheid was een seintoestel aan
den wand, waarin nu een blauw licht gloeide. Dit duidde aan, dat de
marconigraaf niet in werking was, doch zoodra het blauwe in rood
licht veranderde, wist Palmer, dat hij zich naar de marconi-kamer
moest begeven.

Op de tafel stond een koffiepot, waarvan de inhoud dienst gedaan had
bij de behandeling van de opiumvergiftiging en op den grond een
galvanische batterij, die ook door Dr. White gebruikt was.

"Komaan, Mr. Palmer, vertel nu eens op."

"Het spijt mij, Sir, meer dan ik zeggen kan, dat dit nu gebeuren
moest."

"Zoo ver ik kan nagaan, is er niets, waarover ge spijt dient te
hebben. Vertel nu maar rustig, wat ge u nog van de zaak herinnert."

"Dat is niet zoo heel veel, Sir. De Yankee kwam in mijn hut, om
afscheid te nemen en bood me een sigaret aan. Toen ik een paar
trekken gedaan had, voelde ik eensklaps een groote loomheid over me
komen en was het net, of ik alles door een nevel zag. Flauwtjes
herinner ik mij, dat Flew mij op mijn slaapbank neerlei. Hoe lang ik
daar heb gelegen, weet ik niet, maar ik ben toch weer overeind
gescharreld en ben er in geslaagd de deur open te maken en door de
frissche lucht, die binnenstroomde, kwam ik weer wat tot mijzelf. Het
eerste, wat ik toen opmerkte, was, dat de sleutel van de
marconi-kamer niet meer op zijn plaats hing. Dadelijk begreep ik, dat
er een schurkenstreek was uitgehaald en ik besloot aan dek te gaan om
alarm te maken. Toen ik daar kwam, hoorde ik dat de vlieger al weg
was."

"Hoe waren de seingevers vastgemaakt?"

"Ze bevonden zich elk in een kleinen cylinder, waaraan een ring zat,
terwijl door die ringen een stalen ketting liep, die aan den wand was
bevestigd."

"Zouden ze losgemaakt zijn, toen ze zijn weggenomen?"

"Dat denk ik niet, Sir!"

"Dat maakt het werk heel wat eenvoudiger, wanneer we ernaar gaan
dreggen. Nu ga ik weer eens aan dek kijken, hoever men daar gevorderd
is."

De sloep was al afgevaren en beschreef langzaam voortdurend kleinere
kringen om de ankerboei, die de plaats aanwees, waar het vliegtuig
gezonken was. Aan den voorsteven hing aan een stevig touw de dreg.

Op een gegeven oogenblik stopte de sloep en de bemanning begon het
touw in te palmen, maar toen eenmaal de kabel strak stond, kon men
onmogelijk verder komen: de dreg wilde niet omhoog. Alle krachten
werden ingespannen maar alle pogingen waren vergeefsch. Toen besloot
men een boei vast te maken aan de lijn van de dreg en het dieplood op
te halen. Dit was ingericht voor diepzee-onderzoek, drong met een
punt door in den bodem en bracht dan in een kegelvormig bakje eenige
deeltjes van dien bodem mee naar boven. Toen het toestel boven water
kwam, werd met de grootste nauwkeurigheid de inhoud van het bakje
onderzocht, die tot groote verwondering van de officieren bleek te
bestaan uit ijzerschilfers, die met roest bedekt waren.

Kapitein Brookes kon die vreemde vondst niet verklaren en gaf bevel
de tweede dreg een eind verder uit te werpen. Het dieplood werd
opnieuw neergelaten en wees nu aan, dat er zich op vierenzeventig
vademen een dikke modderlaag bevond. Met de tweede dreg ging het
precies als met de eerste, ze raakte in iets verward en kon niet
worden opgehaald. Een poging met de derde dreg was even vruchteloos.

"Daar beneden moet iets bijzonders zijn," zei kapitein Brookes, "en ik
ben bang, dat we onze seingevers niet zullen terugzien."

"Mag ik u wat vragen, Sir?"

De kapitein draaide zich snel om en stond nu tegenover Palmer, die
nog wel bleek zag, maar overigens geheel hersteld was.

"Wel?"

"Ik ben aansprakelijk voor al wat er gebeurd is en ik hoop in staat
te zijn, mijn fout te herstellen. Mag ik met de duikboot dalen?"

"Met de duikboot? Maar ben je niet wijs? Weet je wel, hoe diep het
hier is? Tachtig vademen, zoodat de druk op een vierkanten centimeter
224 pond bedraagt."

"De duikboot is bestand tegen een druk van 230 pond, Sir."

"Ik stel uw ijver zeer op prijs, en ik had gaarne onze marconigraaf
weer in orde, maar het waagstuk, dat ge voorstelt, mag ik niet
toelaten."

"Sir, ik ken de gevaren, waaraan ik mij ga blootstellen en we zullen
alle mogelijke voorzorgen nemen. Het zal ook niet noodig zijn, dat we
tot op den zeebodem dalen, want we kunnen immers gebruik maken van de
electrische dreg."

"Mr. Palmer, ik ken u als een koelbloedig en bekwaam officier en als
ge mij wilt beloven, zoo voorzichtig mogelijk te handelen, dan zal ik
me verder niet verzetten tegen de uitvoering van het plan. Ge zult
vijf man noodig hebben, om de boot te bemannen; we zullen
vrijwilligers vragen, dan kunt ge daaruit een keus doen."

"Ik ga mee," zei Gerald vastbesloten.

"Dank je," antwoordde Palmer en stak hem de hand toe, die Gerald
hartelijk drukte.

De oproep van vrijwilligers werd niet te vergeefs gedaan, want alle
mannen, die wel eens een tocht met de duikboot hadden meegemaakt,
meldden zich aan en het was niet zoo gemakkelijk, daaruit een keus te
doen. Maar eindelijk kwam men er toch mee klaar en Palmer, Gerald en
drie matrozen maakten zich gereed om den avontuurlijken tocht te
wagen.

Kapitein Brookes wees hen nog eens op het gevaarlijke van de
onderneming en raadde hun aan goed na te denken over den stap, dien
ze gingen doen. Hij verzocht Palmer, in geen geval langer weg te
blijven dan een uur; was na verloop van dien tijd de boot niet weer
boven, dan zou hij het ervoor houden, dat hun een ongeluk was
overkomen. En ten slotte gaf hij hun in overweging, eerst een
kwartier rust te nemen. Mocht iemand in dien tijd van gedachte
veranderen, dan kon hij zich altijd nog terugtrekken.

Toen het kwartier om was, waren de mannen echter nog even
vastbesloten en met een krachtigen handdruk namen ze afscheid van hun
makkers en scheepten ze zich in.

Langs een spiraalvormige baan met groote kromming daalde de duikboot.
Voortdurend zwakker werd de bleek-groene lichtschemering, die door
het water drong en de toenemende druk bemoeilijkte meer en meer de
beweging van de schroef. Er werd bijna geen woord gesproken, alleen
hoorde men de stem van Palmer, die door middel van de draadlooze
telephoon kapitein Brookes op de hoogte hield van de vorderingen, die
de duikboot bij de daling maakte.

Toen een diepte van vijf en dertig vademen bereikt was, werd het zoo
donker, dat men zijn toevlucht moest nemen tot het krachtige
electrische zoeklicht. Er was niets te zien, dan een onbegrensde
watermassa, die door haar onbeweeglijkheid en verlatenheid een
beangstigenden indruk maakte. Zestig vademen! De motor werkte
krachtig en er werden groote vonken gevormd, wanneer de schroef door
den druk van het water op de bladen, geheel stilstond.

"Wat is dàt?" fluisterde Palmer, terwijl hij naar een dikke streep
wees, die de stralen van het zoeklicht doorsneed.

Gerald keek uit en haalde vlug het roer om, ten einde de boot om de
lijn heen te sturen.

"'t Is het touw van één van de dreggen."

"Onmogelijk!"

"Toch wel, je hebt niet gedacht aan het gezichtsbedrog, waardoor
alles onder water grooter lijkt. We weten nu meteen, dat we niet uit
den koers zijn geraakt."

"Is alles in orde beneden, Halliday?"

"Ja, Sir."

"Meld me dadelijk, als er aan 't een of ander te zien is, dat de
wanden gebogen worden."

De matroos was even bedaard, als hij geweest zou zijn, wanneer hij
veilig en wel op het dek van de Olijftak gezeten had. Hij stelde
onvoorwaardelijk vertrouwen in de beide officieren in den toren,
ofschoon hij heel goed wist, dat de stalen boot ieder oogenblik in
elkaar kon gedrukt worden als een eierschaal door de ontzaglijke
kracht van het water.

Plotseling, op een diepte van vijfenzestig vademen, bracht Palmer de
boot tot stilstand. Hij en Gerald zagen een tooneel, dat hen beide
met vrees vervulde.

Hun vaartuig lag tegenover den top van een berg van zeegras en
schaaldieren, waarvan de kern bestond uit het wrak van een prachtig
stoomschip.

Palmer bracht de boot in beweging, die nu langzaam rond het sombere
gevaarte voer. Spookachtig speelden de stralen van het zoeklicht
langs de massa roestig ijzer en staal, overdekt met zeewier. Donker
gaapte een geschutspoort, waaruit de loop van het stuk dreigend naar
buiten stak, een vervaarlijke toren teekende zijn omtrek af en toonde
den loop van twee monsterkanonnen, terwijl een eind verder de
overblijfselen van de brug te zien waren, dragend de voor eeuwig
zwijgende semaphoren.

Spookachtig was de indruk, die het gezonken vaartuig maakte daar op
den bodem der zee. Twee groote schoorsteenen half in elkaar gezakt,
hingen nog aan stevige metalen draden en een mast met twee marsen
stak omhoog.

Palmer bracht de duikboot achteruit, om niet in aanraking te komen
met de gevaarlijke brokstukken van het wrak, die in den omtrek
verspreid lagen en de beide officieren riepen tegelijk: "De
Victoria!"

Inderdaad hadden ze daar de treurige overblijfselen gezien van een
prachtig slagschip, dat twintig jaar vroeger was ondergegaan. Een
groot verlies had die ondergang veroorzaakt voor de Britsche vloot.
Op een diepte van tachtig vademen rustte de Victoria, nadat ze geramd
was door de Camperdown en door een zonderlingen samenloop van
omstandigheden was de duikboot van de Olijftak op dezelfde plek
gedaald.

"Als de seingevers tusschen de overblijfselen van het wrak zijn
terecht gekomen, zijn we ze stellig kwijt," zei Palmer.

"Daardoor konden we de dreggen niet ophalen, ze raakten hier vast,"
voegde Gerald erbij. "Maar, wat de seingevers aangaat, ik geloof
niet, dat ze op het wrak zijn terecht gekomen, want de vliegmachine
zal bij 't zinken door den weerstand van de vleugels wel een
spiraalvormiger weg gevolgd zijn. We moeten maar goed in de omgeving
rondkijken. Zijn we ver genoeg achteruit gegaan om te keeren?"

"Ik denk het wel," antwoordde Palmer, die nu bevel gaf langzaam
vooruit te gaan, terwijl hij het roer omzette.

Vijf en zeventig vademen; nog maar dertig voet van den zeebodem! Het
zoeklicht, hoe sterk ook, kon slechts een zwak lichtschijnsel doen
dringen door de modderlaag, die den bodem vormde van deze
water-woestijn.

"De boot houdt zich prachtig," zei Palmer met voldoening. "Er is
nergens een zwakke plaats te vinden."

"Ja, we behoeven niet bang te zijn. Laten we nu maar goed uitkijken."

In groote cirkels ronddraaiend, zette de boot haar onderzoekingstocht
voort.

Het zoeklicht bescheen een plek, die de meest denkbare verlatenheid
te aanschouwen gaf. In niets kwam het hier overeen met de
afbeeldingen, die kunstenaars maken van de ruimte onder den
zeespiegel. Geen zacht, groenig licht, geen wapperend zeewier en
zilver- of goudgeschubde visschen, maar een uitgestrekt gebied van
dikken modder en daarboven donker water, dat geen licht doorliet.

Gerald begon te wanhopen aan den uitslag van hun onderneming, want ze
dwaalden op goed geluk in den doolhof van modder, zonder eenige
aanwijzing voor den weg, dien ze hadden te volgen. Hij keek op zijn
horloge en zag, dat het kwartier vóór vijven was. Binnen vijf en
twintig minuten zou de boot weer aan de oppervlakte moeten zijn,
anders zou kapitein Brookes gaan denken, dat er een ongeluk gebeurd
was.

"Hoe is het met de lucht beneden?" riep Palmer.

"Zuiver genoeg, Sir; de muizen zijn zoo vroolijk als 't kan,"
antwoordde een van de matrozen.

Gerald greep op dat oogenblik Palmer bij den arm en wees naar buiten
en toen de luitenant de aangewezen richting met de oogen volgde,
bemerkte hij een verwarde hoop gebogen aluminiumstangen en zeildoek.
Daar lag het vernielde vliegtuig. Tusschen de overblijfselen van zijn
machine lag het lijk van den aviateur.

De eerste opwelling, die de beide jongemannen kregen, was er een van
afschuw van dit treurige tooneel en onwillekeurig wendden ze het
hoofd af, maar ze begrepen toch, dat ze moesten uitkijken naar de
seingevers, hoezeer het hun ook tegenstond. De boot was tot stilstand
gebracht en rustte met de kiel op de modderlaag, terwijl het koude
zoeklicht strak gericht bleef op het beklagenswaardig slachtoffer van
het treurspel.

"Daar zijn ze, geloof ik; daar onder zijn jas. Zie je die bobbels
wel?" riep Palmer.

"Dat zal wel zoo zijn," stemde Gerald mee in. "En wat moeten we nu
doen, denk je?"

"Recht boven de vliegmachine zien te komen, de electrische dreg in
werking brengen en dan de ballast-tank laten leegloopen."

"Ben je niet bang, dat we er tegenaan varen en dat de schroef erin
verward zal raken?"

"We zullen voorzichtig zijn. Vooruit, daar gaan we!"

Langzaam bereikte de boot haar doel; de dreg werd neergelaten en
greep het verongelukte vliegtuig.

"Langzaam omhoog!"

De motoren, die den druk van het water op de schroefbladen moesten
overwinnen, hadden spoedig de grenzen van haar kracht bereikt, maar
hoe ze ook werkten, de duikboot bleef onbeweeglijk aan den zeebodem
verankerd. Een poosje later zakte ze met korte rukken hulpeloos in de
modderlaag.

"Maak de voorste ballast-tank leeg," commandeerde Palmer bedaard.

Twee mannen wilden het bevel uitvoeren, maar al hun inspanning was
vergeefsch, want de druk van buiten was zoo sterk, dat het water niet
uit de pomp kon worden gestuwd.

"Schei er maar mee uit," zei Palmer, toen hij zag, dat dit middel
niet kon worden toegepast. "Wat moeten we nu beginnen?" fluisterde
hij tot Gerald.

"Laat met alle kracht achteruit werken."

Een oogenblik scheen het, of deze beweging gunstige gevolgen hebben
zou: de boot ging omhoog, maar spoedig kwam de teleurstelling, want
ze zakte weer terug naar haar vorige plaats.

"Ook al vergeefsch!" riep Palmer spijtig. "Nu zijn al onze middelen
uitgeput; zeg niets, waardoor de mannen den moed zouden kunnen
verliezen, maar ik heb geen hoop meer op redding."

Gerald antwoordde niet. Werktuiglijk keek hij op zijn horloge: er was
een uur en twintig minuten verloopen, sedert ze de Olijftak hadden
verlaten.



HOOFDSTUK XXIII.

TOCH NOG GERED.


"Het zoeklicht kunnen we wel dooven," zei Gerald.

"Het is ons verder van geen nut en we moeten zuinig zijn met de
lucht."

"We hebben nog zuurstof voor twee uur," merkte Palmer op, "we moesten
de motoren maar met volle kracht vooruit laten werken; schaden kan
dat niet en hoe langer we stil blijven liggen, des te dieper zinken
we in de modder."

De motoren werden aangezet, maar een gunstige uitwerking had dit
niet; de toestand bleef even gevaarlijk.

Palmer stelde nog voor, alle torpedo's uit te werpen, om daardoor het
gewicht van de boot te doen verminderen, maar Gerald toonde hem aan,
dat dit een zeer gevaarlijk middel zou blijken, doordat er alle kans
bestond, dat er dan water in de luchtkamer zou stroomen. Dit plan
werd dus ook opgegeven.

"Neem me niet kwalijk, Sir," riep één van de matrozen, "maar zullen
we hier voor goed moeten blijven?"

"'t Begint er wel naar te lijken," antwoordde Palmer openhartig.

"Laat mij er dan uit door de luchtklep; ik wil het er op wagen en
neem een kabel mee omhoog. We hebben wel honderd vademen touw aan
boord."

"Onmogelijk, man, je zoudt worden doodgedrukt."

"We zullen er toch iets op moeten vinden, Sir. De zuurstof lijkt op
te raken, want de muizen worden slaperig."

"Ik dacht, dat we nog voor twee uur genoeg hadden."

"Ik ook, Sir, maar dat is bepaald een vergissing geweest."

"Dan moeten we onze toevlucht nemen tot de zuurstofmaskers. Haal ze
te voorschijn. Daarmee kunnen we tenminste ons leven een paar uur
verlengen, ofschoon ik niet inzie, wat dit ons eigenlijk geeft."

Langzaam kropen de minuten om. Een enkel gloeilampje verlichtte het
treurige tooneel, dat het inwendige van de duikboot te zien gaf. De
bemanning begreep, dat ze levend begraven waren.

"We moeten toch probeeren, in verbinding te komen met de Olijftak,"
zei Gerald, met een krachtige poging om zich te verzetten tegen de
loomheid en slaperigheid, die over hem kwamen. "Laten we een rapport
opmaken van onze wederwaardigheden; we kunnen het in één van de
torpedo's sluiten en die naar boven schieten."

"Waartoe kan dat dienen?" vroeg Palmer. "Ze kunnen ons toch niet
helpen."

"Ze zullen dan tenminste weten, wat we hier ontdekt hebben en dat we
onzen plicht hebben gedaan."

"Vooruit dan maar; ik blijf het echter als vergeefsche moeite
beschouwen."

Gerald maakte nu een kort verslag op, van hetgeen ze hadden
ondervonden, dat door hem en Palmer onderteekend werd. Het stuk werd
in een torpedo gesloten, die daarna werd gelanceerd.

Toen er niets meer te doen was, bereidde de bemanning zich voor op
het ergste. Een eigenaardig gevoel maakte zich van hen meester.
Oogenschijnlijk onverschillig voor het dreigende gevaar, zaten ze bij
elkaar met het hoofd gebogen op de armen, die gekruist op tafel
rusten. Zoo gevoelden ze de slaap over zich komen, die den dood zou
voorafgaan. De witte muizen, zoo uiterst gevoelig voor onzuiverheid
in de lucht, waren gestorven en het eenige geluid, dat men hoorde in
deze schrikwekkende omgeving, was het gerucht van de dynamo en de
moeilijke ademhaling van de ongelukkige zeelieden.

Hoe lang Gerald in dien staat van halve verdooving had doorgebracht,
wist hij zich later niet meer te herinneren; begrip van tijd en
plaats had hij niet meer. Hij wist welk lot hem wachtte en toch was
hij er onverschillig voor.

Plotseling werd zijn oor getroffen door een geluid van twee stukken
metaal, die tegen elkander bonsden; hij hoorde het, maar lette er
verder niet op. Er schoof iets langs de buitenzijde van de boot en
dat bracht hem aan het droomen van één van die reusachtige
zeemonsters, die alleen op zeer groote diepte leven en een enkele
maal op het strand worden geworpen.

Langzaam begon de voorsteven van het vaartuig te rijzen.

Met een schok richtte Gerald zich op; hij kon niet gelooven aan de
juistheid van hetgeen hij meende op te merken. Zijn makkers, die
geheel bezwijmd waren, rolden van hun zitplaatsen op den vloer. Hij
greep zich vast aan de onderste sport van de ladder, die naar den
commando-toren voerde en probeerde zijn gedachten meester te worden
en een verklaring te vinden voor het wonderlijke verschijnsel, dat de
boot, die hulpeloos op den zeebodem lag, plotseling omhoog steeg.

En weer voelde hij over zich komen, maar nu sterker dan straks, dat
gevoel van doffe slaperigheid. Zijn kracht begon hem te begeven, hij
zou de ladder moeten loslaten en hij was op het punt neer te vallen
bij zijn makkers, die daar over elkaar op den vloer lagen -- dood
misschien -- toen er eensklaps een stem duidelijk riep: "Maak de
ballasttanks ledig!"

Het geluid kwam uit den ontvanger van de draadlooze telephoon en de
boot moest wel een flink stuk gestegen zijn, om het toestel weer
geschikt te maken voor zijn dienst.

Met groote inspanning sleepte Gerald zich naar de tank midscheeps en
greep den hefboom van de pomp. Hij haalde de stang over en de pomp
begon te werken.

Helder zonlicht stroomde plotseling door de venstertjes van den
commando-toren. Gerald strompelde tegen de ladder op en schoof den
zwaren grendel weg, maar hij was niet in staat de metalen
afsluitplaat opzij te krijgen. Het duizelde hem en er kwam een waas
voor zijn oogen; doch dat duurde maar een oogenblik. De onderzeeër
had de oppervlakte bereikt en een onderofficier van de Olijftak had
den sprong naar 't dek van het kleine vaartuig gewaagd. Hij had den
commando-toren opengerukt en Gerald naar buiten getrokken, waar deze
in de frissche lucht weer tot zich zelf kwam.

"Breng vlug de mannen over!" riep kapitein Brookes. "'t Is te hopen,
dat ze nog niet allen dood zijn."

Gerald was het eerst op het dek van de Olijftak en geleund op den arm
van zijn vriend Stockton strompelde hij naar de campagneladder om
zijn hut op te zoeken.

"'t Is een mooie geschiedenis," hoorde hij kapitein Brookes zeggen.
"'k Had nooit gedacht, dat Palmer zich niet aan mijn bevelen zou
houden en er is tenslotte niets mee gewonnen ook."

Gerald liet zijn vriend los, richtte zich op uit zijn gebogen
houding, liep naar den kapitein en zei: "Neen, Sir, er is wel wat mee
gewonnen. Het vermiste deel van de marconigraaf hangt onder de boot."

Deze laatste inspanning had zijn krachten geheel uitgeput en als
luitenant Sinclair hem niet gegrepen had, zou hij op het dek zijn
neergevallen.

"We dachten, dat het met jullie allemaal gedaan was, toen het uur
verstreken was en de boot niet bovenkwam," zei Stockton den volgenden
morgen.

"Dat begreep ik wel, maar hoe zijn ze erin geslaagd ons omhoog te
krijgen?"

"Vooreerst doordat de fortuin gunstig was en dan door het flink
optreden van kapitein Brookes. Zoodra we vreesden, dat er iets met de
duikboot gebeurd was, zond hij een paar mannen naar het kabelruim, om
de groote dreg gereed te houden. De dynamometer gaf slechts een zeer
zwakken stroom aan. ----"

"Dat moet dan geweest zijn, nadat wij het zoeklicht hadden gedoofd en
de motors hadden stopgezet."

"In elk geval was de aanwijzing voor ons voldoende om de ligging van
de duikboot te bepalen. Driemalen werd de dreg zonder eenig gevolg
neer gelaten en terwijl we daarmee bezig waren, kwam er een torpedo
boven."

"Ja, we hebben er één afgeschoten en wel zóó, dat de schroef van
het projectiel niet kon werken, waardoor het bijna loodrecht omhoog
ging."

"Toen de torpedo boven water kwam en dat gebeurde op een bootlengte
van de sloep af, vloog ze nog wel twintig voet de lucht in. Als ik er
niet bij geweest was, zou ik het niet hebben willen gelooven. We
hebben het projectiel daarna aan boord gehaald en onderzocht, waarbij
het schrijven, dat erin geborgen was, te voorschijn kwam."

"We wisten nu, dat jullie waarschijnlijk allemaal dood waart en dat
de boot niet door den waterdruk bezweken was, zooals kapitein Brookes
gevreesd had. Eensklaps greep de dreg vast en door een ontzettend
groote kracht aan te wenden, kregen we den last omhoog. Angstige
oogenblikken volgden nog, omdat we niet wisten, of de kabel het wel
uithouden zou. Maar alles is goed afgeloopen, zooals je weet."

"Hoe gaat het met Palmer?"

"Slecht. Hij was ook nog niet heelemaal hersteld van die
opium-vergiftiging en daarop weer deze geschiedenis. De andere mannen
knappen flink op; maar Gerald, neem je scheerspiegel eens en houd hem
zóó, dat je je achterhoofd zien kunt."

Tregarthen deed, wat zijn vriend zei, en tot zijn groote verbazing
zag hij in zijn donkerbruin haar een witte plek, ter groote van een
manshand.

"Dat is vreemd, Jack. Ik herinner me, dat ik naar mijn hoofd gegrepen
heb, toen de boot begon te stijgen."

"Je hebt voor je verder leven tenminste een herinnering aan je
verblijf op een diepte van tachtig vademen onder het zeevlak."

"Daar heb ik geen uiterlijke herinnering aan noodig," zei Gerald,
terwijl hem een rilling overviel.

"Komaan, 't is alles nu voorbij en goed afgeloopen ook. Maar weet je,
wat heel vreemd was in de beschrijving van jullie wederwaardigheden,
die in de torpedo naar boven kwam? Dat er met geen enkel woord
gesproken werd over de seingevers van het marconi-toestel en daar was
toch alles om begonnen."



HOOFDSTUK XXIV.

EEN MISLUKTE AANSLAG.


De teruggevonden seingevers hadden niet geleden van het water, dank
zij de stalen cylinders, waarin ze besloten waren.

Een duiker had ze met het lijk van den aviateur naar boven gebracht
en daarna liet men de beschadigde vliegmachine, waarvan men toch geen
nut kon hebben, weer zinken. Den ongelukkigen Flew wilde men met de
plechtigheden, die aan boord gebruikelijk zijn, een graf in de golven
geven maar voor men daartoe overging, werd er nog een belangrijke
ontdekking gedaan. Tusschen de beide lagen van zijn rubber-overjas
werden papieren gevonden, waaruit bleek, dat hij geen Amerikaan was.
Hij stond als politiek agent in dienst van een van de groote
mogendheden van het Europeesche vasteland en had een opdracht, om
zich zooveel mogelijk op de hoogte te stellen van alle bijzonderheden
omtrent de Olijftak. Zijn vlucht over de Straat van Messina was een
onderdeel van een vooraf beraamd plan en hoewel de val van zijn
machine onder invloed van de Z.-stralen niet was voorzien, had die
hem toch goede diensten bewezen voor het bereiken van zijn doel.

De schade, die aan de inrichting voor de Z.-stralen was toegebracht,
bleek zeer belangrijk. Om ze te herstellen moest het groote bord in
den commando-toren worden losgebroken, om de draden tusschen de
dynamo en den toren te kunnen bereiken. Gedurende die werkzaamheden
zou er ook geen gebruik kunnen gemaakt worden van de Z.Z.-stralen,
zoodat het geen wonder was, dat kapitein Brookes aanspoorde tot den
grootsten spoed bij den arbeid, om zoo gauw mogelijk weer over al
zijn krachten te kunnen beschikken.

Men bevond zich in de nabijheid van de Santorineilanden en de
kapitein besloot daar voor anker te gaan, om dan meteen van dit
oponthoud gebruik te maken om de kiel van het vaartuig te reinigen.

De eilandengroep was van vulcanischen oorsprong, wat duidelijk bleek
uit de aanwezigheid van talrijke zwavelbronnen. Een groot voordeel
was het, dat het water van die bronnen uitstekend geschikt was om het
zeewier en de schaaldieren, die zich aan de kiel hadden gehecht, te
dooden en weg te nemen. Langer dan anderhalf etmaal zou men niet
noodig hebben voor de reiniging van het schip.

"Wat zoudt ge zeggen van een bezoek aan het grootste eiland, mijne
heeren?" vroeg kapitein Brookes in den kring van zijn officieren. "De
krater op Megalos moet zeer belangwekkend zijn."

"Ik zal graag van de partij zijn," riep Sinclair, "als ik tenminste
van boord kan gemist worden."

Gerald, Stockton, Temple en Slade meldden zich ook aan, om deel te
nemen aan het uitstapje.

"Best," zei de kapitein, "maar denkt eraan niet te dicht in de
nabijheid van de heete springbronnen te komen. Blijft ook zooveel
mogelijk in zicht van ons schip en keer dadelijk terug, wanneer ik
daartoe een sein geef."

Na een moeilijken en afmattenden tocht van twee uur hadden de
officieren den rand van den krater bereikt. Ze zetten zich neer om
uit te rusten en kwamen onder den indruk van de doodsche stilte en
verlatenheid te midden van dit woeste natuurtooneel.

Eensklaps echter sprong Jack Stockton op en riep: "Kijk eens, wat is
dat daarginds?" Hij wees naar een langwerpig geelachtig voorwerp, dat
op een afstand van eenige honderden meters in een diepe vallei in de
lucht zweefde.

"Dat is een luchtschip -- een van het Zeppelin-type," zei Gerald.
"Wat zou dat ding hier komen uitvoeren?"

"Je hebt gelijk," riep Sinclair, die zijn zeekijker gebruikte. "Dat
is wel een zonderlinge ontdekking. Het luchtschip ligt blijkbaar voor
anker."

"Kijk en daar komen een paar mannen dezen kant uit; ze kwamen langs
een touwladder naar beneden. 'k Ben benieuwd, of ze ons hebben
opgemerkt."

"Dat denk ik niet. Ze doen anders wel geheimzinnig! 'k Geloof niet,
dat ze veel goeds in den zin hebben. We moesten ons verdekt
opstellen, om te zien, wat ze in hun schild voeren."

De eenige dekking van beteekenis werd gevormd door een boschje
verdorde doornstruiken. Er zaten geen bladeren aan, maar als de
officieren er achter gingen liggen, plat op den grond tusschen de
verspreide rotsblokken, dan waren ze vrij goed verborgen en konden de
bewegingen volgen van de mannen van het vreemde luchtschip.

Deze hadden het blijkbaar ook op het doornboschje gemunt. Ze waren
met hun drieën, zwaar gebouwde mannen in bruine uniformen. Eén van
hen droeg een revolver in een foudraal op zijde, terwijl de anderen
ongewapend schenen te zijn en alle drie droegen ze veldkijkers aan
een riempje om den hals.

Zonder iets kwaads te vermoeden, kwamen ze naar het doornboschje en
plaatsten zich ervoor, zoodat ze slechts door enkele takken van
Gerald en zijn vrienden gescheiden waren. Ze namen hun kijkers ter
hand en richtten die nieuwsgierig op de Olijftak. Doordat ze zich
voor het boschje geplaatst hadden, staken ze niet af tegen de heldere
lucht en liepen dus geen gevaar door de schepelingen te worden
opgemerkt.

"Daar ligt dan het schip," riep een van de vreemdelingen in een taal,
die Gerald en Sinclair gemakkelijk aan de keelklanken herkenden.
"Adolf heeft dus wel gelijk gehad."

"Zoo gezien lijkt het schip niet bijzonder sterk."

"'t Uiterlijk bedriegt dikwijls, kapitein Dorge. Maar laten we daar
niet over twisten. In allen gevalle ligt daar het schip en hebben we
een prachtige gelegenheid om het uit den weg te ruimen."

"Zou veertig kilogram van de springstof voldoende zijn?"

"Genoeg om het schip geheel te vernietigen. Vóór de maan om twee
uur opkomt moeten we klaar zijn."

"En als we missen?"

"Onmogelijk. Ik zal de 'Vorwärts' vlak boven het vaartuig brengen en
laten dalen tot op dertig meter afstand van het dek. Ze zullen daar
aan boord op deze plaats geen aanval verwachten en stellig niet uit
de lucht."

Gerald stootte Sinclair veelbeteekenend aan en deze waarschuwde
Temple met een gebaar, dat geen naderen uitleg behoefde en dat ook
door Stockton begrepen werd.

"Vooruit!" fluisterde Sinclair.

Tegelijk sprongen de vier mannen overeind, drongen door de struiken
en wierpen zich op de verbaasde vreemdelingen.

De man, die als kapitein Dorge was aangesproken, probeerde zijn
revolver te trekken, maar Gerald had zijn armen om hem heen geslagen
en Jack Stockton maakte zich meester van het wapen. Hij werd op den
grond geworpen, waar Stockton hem gemakkelijk in bedwang hield.

Temple, een pootige Schot, had het gauw klaargespeeld met zijn
tegenstander, maar Sinclair had meer moeite en deze slaagde eerst na
een woedend vuistgevecht erin zijn vijand neer te vellen.

"Wat moeten we nu doen?" hijgde Gerald, terwijl hij het zweet van
zijn voorhoofd wischte.

"De kerels naar boord brengen," meende Sinclair. "We hebben dan drie
gijzelaars in handen, die ons een goed gedrag van de verdere
bemanning van het luchtschip waarborgen."

"Gemakkelijker gezegd dan gedaan."

"'t Zal meevallen. Maar we moeten op onze hoede zijn, want die vriend
daar begint ook al bij te komen, 't lijkt dat de opstoppers, die ik
hem toegediend heb, hebben uitgewerkt."

Al pratende had Sinclair den twee gevangenen beduid, dat ze moesten
opstaan. Hij plaatste ze vlak naast elkaar en bond toen den
rechterarm van den een met een riem aan den linkerarm van den ander.
Als meerdere voorzorg bond hij nog de duimen aan elkaar met een dun
touwtje.

Intusschen hadden Gerald en Stockton den nog half bezwijmden officier
op de been geholpen en tusschen hen in genomen, en toen werd de
terugtocht naar het schip ondernomen. Temple hield met de revolver in
de vuist, de gevangenen scherp in het oog, zoodat ze niet aan eenig
verzet denken konden.

Twee uren hadden de vrienden noodig gehad om den krater te bereiken,
maar den terugweg legden ze af in twintig minuten en toen ze het
strand bereikten, vonden ze daar een boot om hen naar boord terug te
brengen.

"Wat is er aan de hand heeren?" vroeg kapitein Brookes, toen het
gezelschap het campagne-dek bereikte. "Ik had al door den kijker
gezien, dat er iets bijzonders gebeurde."

Gerald bracht een kort verslag uit, van hetgeen ze ondervonden
hadden.

De kapitein fronste de wenkbrauwen en zei: "dat is slecht nieuws. Het
versterkt me in mijn vermoeden, dat er in Europa iets broeit. Toch
bericht onze agent in Swanage nog daareven in een marconigram, dat
alles rustig is en er geen onmiddellijk oorlogsgevaar dreigt. Maar in
allen gevalle is het uitstekend, dat ge het helsche plan van deze
lieden verijdeld hebt. Ik zal nu eerst eenige vragen stellen aan uw
gevangenen."

Op een desbetreffende vraag, gaf de oudste der drie vreemde
officieren te kennen, dat hij Hans von Rippach heette, doch kapitein
Brookes meende alle reden te hebben, te veronderstellen, dat hij een
lid van een der voornaamste Europeesche vorstenhuizen vóór zich
had.

"En," vervolgde hij, "mag ik de reden weten, waarom ge van plan
waart, mijn vaartuig verraderlijk te overvallen in neutraal
zeegebied?"

"Aan een zeeroover geef ik geen verklaring van mijn daden,"
antwoordde de ander op onbeschofter toon.

De kapitein brak toen dadelijk het gesprek af en gaf bevel de
gevangenen naar beneden te brengen en ze onder gewapend toezicht in
een hut op te sluiten.

"En moet nu het luchtschip geen lesje hebben?" vroeg luitenant
Sinclair. "We kunnen zonder veel moeite een zesponder aan wal
brengen."

"Dan komt de bevolking van het eiland in rep en roer. Ik denk me
tegenover de Zeppelin alleen tot verdediging te bepalen. Durven ze
ons aanvallen, dan kunnen ze op een warme ontvangst rekenen, maar wij
moeten alle krachten inspannen om zoo gauw mogelijk klaar te komen.
Onmiddellijk zetten we dan koers naar de Engelsche wateren, want ik
heb een voorgevoel, dat er heel spoedig een oorlog in Europa zal
uitbarsten."

Vóór de nacht viel had de Olijftak Santorin verlaten en was op weg
naar de Straat van Gibraltar. Onophoudelijk werd er naar den agent te
Swanage geseind om inlichtingen, zoodat de man eindelijk kort en goed
antwoordde, dat er niets gebeurde en dat hij dus verder niets zeggen
kon.

Vier uren na het doorvaren van de Straat kwam er echter een
marconigram binnen, dat groote opschudding verwekte. Het luidde:
"Duitschland en Oostenrijk zijn de vijandelijkheden tegen Engeland
begonnen."



HOOFDSTUK XXV.

DE GROOTE ZEESTRIJD.


Binnen een paar uren was de geheele bemanning op de hoogte van den
staat van zaken, tenminste voor zoover de Engelsche agent die kon
meedeelen. Er hadden belangrijke gebeurtenissen plaats, maar over het
geheel was men onkundig omtrent de eerste voorvallen op het tooneel
van den strijd.

Drie groote Europeesche Staten hadden een geheim verbond gesloten
tegen Engeland en zoo geheimzinnig was men te werk gegaan, dat het
Ministerie van Buitenlandsche zaken van het Britsche rijk er niets
van te weten was gekomen. Om in staat te zijn den gemeenschappelijken
vijand onverwacht op het lijf te vallen, hadden de bondgenooten
gelijktijdig groote herfst-manoeuvres aangekondigd voor hun vloten in
den Atlantischen Oceaan. Zoo konden ze zonder argwaan te wekken, een
groote scheepsmacht bijeenbrengen op een afstand van twaalf uur
stoomens van de zuidkust van Engeland.

Terwijl dit plaats had, kruiste het grootste gedeelte van de Britsche
vloot op de westkust van Schotland en Ierland en een grooter aantal
schepen dan gewoonlijk lag in de havens om de schade te herstellen,
die ze bij onvoorziene ongevallen hadden beloopen. Daarover kon dus
de opperbevelhebber, Sir Protheroe Hobbes niet beschikken.

In de week, die vooraf ging aan het uitbreken van den oorlog, waren
er verschillende dingen gebeurd, waarvan men toen de beteekenis niet
overzag.

Een groot vrachtschip, dat op naam stond van een Engelsche reederij
en geladen met Noorsch graniet voor de havenwerken, raakte bij het
binnenvaren van de haven van Portsmouth aan den grond. Dit gebeurde
juist tegenover de Round Tower, waar de invaart het smalst is. Onder
den invloed van den krachtigen vloedstroom zwaaide het schip rond en
tegelijkertijd had er midscheeps een zoo hevige ontploffing plaats,
dat het in tien minuten zonk. Hierdoor was het vaarwater versperd en
lagen er zes krachtige eskaders van de Britsche marine in de haven
opgesloten.

Op denzelfden dag had er een geheimzinnige aanslag plaats in
Schotland; de middelste bogen van de brug over de Forth werden
opgeblazen. Deze misdaad werd toegeschreven aan anarchisten, die in
den laatsten tijd bijzonder krachtig optraden. Gelukkig gingen er
geen menschenlevens bij verloren, maar de gevolgen waren ernstig
genoeg, want zoolang de vergruizelde steenmassa niet was weggeruimd,
was de maritieme basis van Rosyth geheel onbruikbaar.

Den volgenden avond verlieten de gezanten van de verbonden staten
Londen en zonder voorafgaande oorlogsverklaring begonnen de
vijandelijkheden.

Begunstigd door de duisternis deed een vijandelijke luchtvloot een
aanval op de voornaamste zeemagazijnen voor de Engelsche strijdmacht.
De aanval op Priddy's Hard Magazine mislukte door het koelbloedig
optreden van een jongen luitenant-aviateur, die het luchtschip
aanviel en verdreef, maar de vijand slaagde er in de magazijnen van
Bedenham, Chattenden en Bull Point te bombardeeren. Het luchtschip,
dat den aanval op het laatste punt deed, daalde zoo laag, dat het
zelf beschadigd werd door de ontploffingen, die het veroorzaakte en
genoodzaakt was te landen. De bemanning werd onmiddellijk gevangen
genomen.

Een klein kustvaartuig, dat Plymouth Sound binnenvoer, stootte op een
onderzeesche mijn op een paar kabels lengte van de Mewstone en
verging met man en muis. Bij onderzoek bleek nu, dat er in het Kanaal
een groot aantal drijvende mijnen waren gestrooid, zoodat een
oorlogsschip, dat de haven van Plymouth wilde verlaten, een zekeren
ondergang tegemoet ging.

Intusschen trachtten de Verbondenen, die beschikten over een
meerderheid van zeven Dreadnoughts en super-Dreadnoughts, elf
gepantserde kruisers en ruim twintig torpedovernielers, de vloot van
Admiraal Hobbes van haar basis af te snijden en te noodzaken tot het
aannemen van een zeestrijd. Was de vloot vernietigd, dan zou een
gering aantal landingstroepen voldoende zijn om het Koninkrijk in
enkele weken te veroveren en dan zouden zeker de ondergang en
verdeeling van het rijk volgen.

Admiraal Hobbes kreeg per marconigram bericht van het uitbreken van
den oorlog en gaf onmiddellijk bevel aan zijn vloot, koers te zetten
naar het Engelsche Kanaal.

Zijn bekende moed en doortastendheid deden hem niet rekenen met de
meerdere sterkte van den vijand: hij besloot aan te vallen en wilde
trachten een beslissenden slag te slaan.

Bij het aanbreken van den dag, volgende op het vertrek van de
Britsche vloot van Bantry Bay, brachten twee kleine torpedojagers,
die op verkenning waren uitgeweest, de tijding, dat de vijandelijke
schepen zich in slagorde bevonden in noordwestelijke richting.

Deze inlichtingen waren wel juist, maar onvolledig, want een andere
krachtige vijandelijke divisie stoomde in het zuid-westen evenwijdig
aan de waargenomen scheepsmacht. De Engelsche vloot zou zich dus
tusschen twee vuren bevinden, zoodra de strijd zou aanvangen.

Admiraal Bloch, die bevel voerde over de vereenigde vijandelijke
vloten, had zijn maatregelen dus op uitstekende wijze genomen, maar
hij had geen rekening gehouden met de Olijftak. Hij was de man die
het plan gevormd had, om dat machtige schip te doen vernietigen door
een Zeppelin.

De bemanning van het luchtschip had wel telegraphisch bericht
gezonden van het mislukken der onderneming, maar ongelukkigerwijze
had een Grieksch postbeambte het codewoord voor "ontsnapt" verwisseld
met dat voor "vernield."

Nu meende admiraal Bloch, dat er van de Olijftak geen gevaar meer te
duchten was en hij aarzelde niet langer een ontmoeting te zoeken met
de Britsche vloot, die wel sterk, maar in aantal schepen zijn mindere
was.

Intusschen kliefde de Olijftak de baren van de Golf van Biscaye. Op
een afstand van tweehonderd mijlen haalde ze een transportschip in,
dat, onbekend met de dreigende gevaren, naar het vaderland stoomde.
Kapitein Brookes bracht den commandant op de hoogte van den
oorlogstoestand, waarop het vaartuig den steven wendde en onder
daverend "hoezee" van de troepen, die het aan boord had, koers zette
naar Gibraltar.

Wat er aan de electrische toestellen van de Olijftak ontbrak, was
weer geheel in orde gebracht. De 15 c.M. granaten waren geladen met
de verschrikkelijke ontploffingsstof en alle waterdichte schotten
gesloten. Niets was verzuimd om het schip gereed te doen zijn voor
het moeilijke werk, dat wachtte.

Eindelijk werd in de verte in het noordwesten het doffe gerommel van
een kanonnade gehoord; de voorhoede van de vloot van admiraal Bloch
was in aanraking met den vijand gekomen.

Het werd een langdurige en hevige strijd. De Britsche vloot, die in
dubbele linie een frontaanval deed, leed groote verliezen. Admiraal
Bloch week onder krachtig vuren terug, gebruik makend van mijnen en
torpedo's, totdat de tweede divisie de Engelsche vloot in de flank
kon aanvallen.

Binnen twintig minuten waren de Engelsche Orion en Thunderer in den
grond geboord, terwijl de Princess Royal, Vanguard, Inflexible en
Foudroyant buiten gevecht gesteld waren. Ondanks het uitstekende
stelsel van waterdichte schotten maakten de schepen veel water en
waren de krachtige centrifugaal-pompen bijna niet in staat ze
drijvende te houden. Vooral de Foudroyant was zoo ernstig beschadigd,
dat het schip onmogelijk verder aan den strijd kon deelnemen.

Admiraal Hobbes kon er niet aan denken zijn beschadigde schepen te
beschermen. Hij moest ze aan hun lot overlaten en gaf den kapiteins
het bevel, te trachten Haulbowline te bereiken en een ontmoeting met
zwervende kruisers van den vijand te vermijden.

Deze had ook zware verliezen geleden. Het groote slagschip Kronprins
Gustav was ernstig beschadigd in een strijd met de King George V en
bevond zich in zinkenden toestand. De Askoldin en de Trodet waren
ondergegaan en in de diepte verdwenen, terwijl de Styx, de Von der
Flack en Gelion, tot wrakken geschoten, met moeite de andere schepen
volgden. Ze werden door de Engelsche vloot ingehaald en gaven zich
onvoorwaardelijk over, doch admiraal Hobbes kon er niet aan denken,
ze in bezit te nemen.

Eensklaps sprong met donderend geraas een kleine kruiser uit elkaar,
die op een afstand van twee kabelslengte achter de Donetz -- het
vlaggeschip van Bloch -- aanstoomde. Admiraal Hobbes had niet meer
verheugd kunnen zijn, wanneer één van de super-Dreadnoughts van den
vijand was ondergegaan, want het verongelukte schip was de Hekla, een
bekende, gevaarlijke mijnenlegger.

Zoo hadden de Verbondenen dus één schip meer verloren dan de
Engelschen, maar die uitslag was voor de laatsten verre van
bevredigend. Bleven gedurende den verderen strijd de verliezen in
dezelfde verhouding, dan zouden de vijanden, na geheele vernietiging
van de Engelsche vloot, nog beschikken over een overschot van elf
schepen, ongerekend de divisie van Vice-Admiraal Neboff.

Tegen den middag bevonden de vijandelijke vloten zich met een front
van ongeveer twaalf mijlen in de nabijheid van kaap Lizard. De
Britsche vlootvoogd keek verlangend uit naar versterking voor zijn
scheepsmacht en hoopte, dat een eskader uit Devonport een flankaanval
zou doen op den vijand. Daar de installatie voor draadlooze
telegraphie gedurende den strijd van zijn schip overboord was
geschoten, was zijn verbinding met den wal verbroken en kon hij dus
niet om hulp vragen.

Zijn hoop werd niet verwezenlijkt. Er kwam geen versterking, maar wel
kreeg hij van één van de kleine vaartuigen, die als verkenners
dienst deden, het onrustbarende bericht, dat een nieuwe vijandelijke
divisie de vloot naderde.

Een half uur later openden de schepen van Admiraal Neboff het vuur.

Admiraal Hobbes begreep nu, dat hij zich in een hoogst gevaarlijken
toestand bevond, tusschen twee vuren. Hij zou moeten kiezen tusschen
een smadelijke vlucht, of een strijd op leven en dood. De keus viel
hem niet moeilijk: hij besloot te strijden, zoolang er nog een enkel
schip zich boven water houden kon.

In dit gevaarvolle oogenblik naderde uit het zuidoosten een kruiser,
die de golven met verbijsterende snelheid doorsneed. Admiraal Hobbes
volgde het vreemde vaartuig met zijn kijker in gespannen verwachting.
Toen het op een afstand van ongeveer een mijl voorbij de half
ontredderde Herzog voer, loste deze een kanonschot. Onmiddellijk
volgde het antwoord: de Herzog werd als een kaartenhuis in elkaar
geschoten en verdween in een wolk van rook en stoom onder de
oppervlakte der zee.

"De hemel zij gedankt!" riep de Britsche Admiraal in geestdrift uit,
"daar is de Olijftak!"



HOOFDSTUK XXVI.

DE OLIJFTAK TOONT HAAR KRACHT.


Gedurende de drie dagen en nachten, die aan de verschijning van de
Olijftak op het tooneel van den strijd voorafgingen, was kapitein
Brookes haast niet uit de kleeren geweest. Hij had zich tevreden
gesteld met een nachtrust van hoogstens twee uur en het leek wel, of
hij niet meer slaap noodig had. De ontzettende lichamelijke en
geestelijke inspanning, die in deze dagen van hem gevergd werden,
deden zich echter van dag tot dag meer gevoelen.

Gerald spoorde hem herhaaldelijk aan, toch meer rust te nemen, maar
dan was zijn gewone antwoord: "als we deze zaak hebben afgedaan, zal
ik tijd in overvloed hebben om te rusten, dan zal mijn levenstaak
volbracht zijn."

Na een van die gesprekken noodigde hij Gerald uit, hem te vergezellen
bij een bezoek, dat hij aan de gevangenen wilde brengen.

Vóór de hut, waarin de officieren van het luchtschip waren
opgesloten, stonden twee gewapende matrozen. Bij de komst van den
kapitein schoven ze de grendels weg en volgden hem naar binnen, maar
deze beduidde hen door een gebaar heen te gaan.

"Goede morgen, Herr Hans von Rippach," sprak kapitein Brookes. "Het
spijt me, dat ik u lastig moet vallen met het verzoek, te willen
verhuizen naar een hut op het hoofddek, met het oog op mogelijke
gebeurtenissen in de eerstvolgende dagen."

"Onder het pantserdek, denk ik?" vroeg de officier in vloeiend
Engelsch met een spoor van vreemd accent. "Dat wil dus zeggen, dat ge
denkt aan een zeestrijd deel te nemen?"

De kapitein knikte toestemmend.

"En mag ik dan meteen deze gelegenheid waarnemen," vervolgde de
officier, "om mijn spijt uit te drukken over de ruwe wijze, waarop ik
u heb bejegend bij mijne komst hier aan boord?"

"Gaarne neem ik die verontschuldiging aan, Sir."

"En laat ik dan uw oorspronkelijke vraag ook beantwoorden en mij zelf
voorstellen als --"

"Prins E. von Bülow von Ratalewitz, tweede zoon van --," vulde de
kapitein aan.

"Dank u, Lord Stanningborough," viel de prins hem in de rede, met een
gezicht als van een schermer, die handig een stoot heeft afgeweerd.
"Het is me een behoefte u nog eens te herinneren aan uw welgeslaagde
meeting te Weenen in 1909."

"Ge hebt gehoord, wat de Prins zei," sprak de kapitein, toen hij tien
minuten later met Gerald de gevangenen verliet. "Houd die wetenschap
voor u zelf, want tot elken prijs wil ik vooralsnog onbekend
blijven."

Gerald had bijna met een "ja, mylord" geantwoord, maar hij bezon zich
nog bijtijds en zei: "ja Sir." Hij had den naam van Lord
Stanningborough vaak gehoord en wist dat deze een invloedrijk lid van
den Raad voor de Verdediging van het Rijk was geweest. In dien Raad
had Stanningborough krachtig gestreden tegen de richting, die men
daar volgen wilde en dat maakte hem bij velen gehaat. Zijn
persoonlijke vrienden beschouwden hem als een verblinden doordrijver,
terwijl de regeering geen aandacht schonk aan zijn ernstige
waarschuwingen. Geheel teleurgesteld, nam hij toen ontslag en wilde
een onderzoekingstocht maken door Uganda. Een maand na zijn aankomst
in Afrika was hij echter spoorloos verdwenen.


Er klonk een hoornsignaal: "Aan de stukken!" Uit den commandotoren
kon Gerald de talrijke masten zien van de divisie van Admiraal
Neboff, die aan den horizon kwam opdagen.

"Afzonderlijk vuren, voorste toren," commandeerde kapitein Brookes,
toen een granaat van een beschadigd, vijandelijk schip op honderd
meter voor den boeg van de Olijftak in zee viel.

"Prachtig," riep de kapitein, toen één schot uit den voorsten toren
den vermetelen aanvaller in den grond boorde. "Nu naar de schepen,
die den flankaanval ondernemen."

Neboff was nog geheel onkundig van de komst van de Olijftak. Hij
verkeerde in den waan, dat het schip vernietigd was en dacht er dus
niet aan, dat het zich in dezen strijd zou kunnen mengen. Zoodra hij
echter zijn dwaling bemerkte, besloot hij vóór alles dezen nieuwen,
machtigen vijand te vernietigen. Hij gaf het bevel aan alle schepen
van zijn divisie om tegelijk uit alle beschikbare 11 c.M. kanonnen
het vuur te openen op de Olijftak.

Gedurende twaalf seconden gierden meer dan vijftig zware granaten
door de lucht met een snelheid van ongeveer duizend meter per
seconde. Maar de kanonniers hadden niet gerekend met een zeer
belangrijke omstandigheid: ze hadden er niet aan gedacht, dat hun
vijand zich met een fabelachtige snelheid verplaatste. Het gevolg
daarvan was, dat de projectielen, uitgezonderd één, achter de
Olijftak in zee vielen, zonder eenige schade aan te richten.

De eenige treffer sloeg in het achterschip en deed het heele vaartuig
schokken en trillen.

"Laat een bootsman de schade opnemen," commandeerde kapitein Brookes,
"en begin onmiddellijk het lek te stoppen."

"De afstand?" ging hij voort, zich buigend over de wijzers voor de
Z.Z.-stralen.

"Veertien duizend meter, Sir," antwoordde Gerald.

Een oogenblik later was het, alsof de horizon in vlammen stond,
terwijl een dikke rookmassa omhoog warrelde en het doffe gerommel van
een groot aantal ontploffingen bromde in de verte.

"Hoezee!" riep Gerald, meegesleept door de opwinding van den strijd.
"De ----"

De woorden bestierven hem op de lippen, want toen hij achter zich
keek, zag hij, dat de kapitein in elkaar was gezakt met het hoofd op
het wijzerbord.

"Wat is er, Sir?" riep hij angstig.

Er kwam geen antwoord. Vlug tilde hij den kapitein op en legde hem
voorzichtig neer op den vloer van den commandotoren. Hij riep om hulp
en twee matrozen kwamen in den toren, en droegen den kapitein naar
beneden, waar ze hem aan de goede zorgen van Dr. White overlieten.

"Verzoek Mr. Sinclair het bevel over te nemen." beval Gerald en
zonder de komst van den luitenant af te wachten, gelastte hij den
kwartiermeester aan te houden op de linkerflank van de hoofdmacht van
den vijand.

Een enkele blik op het toestel voor de Z.Z.-stralen was voldoende om
tot de overtuiging te komen, dat dit machtige strijdmiddel voor het
oogenblik onbruikbaar was. Toen de kapitein het bewustzijn verloor,
waren de wijzers blijven staan, zooals hij ze gesteld had en daardoor
waren de bronnen, die de electriciteit leverden, geheel uitgeput. Met
de uiterste inspanning van de dynamo's zouden er toch nog zes uren
noodig zijn om aan de Z.Z.-stralen haar normale kracht terug te
geven.

De Olijftak was dus alleen op de kracht van haar kanonnen aangewezen
om den strijd tot een beslissend einde te brengen.

"Afzonderlijk vuren!" commandeerde de luitenant. Door de ontploffing
van de granaat in het achterschip was de electrische geleiding
tusschen de geschuttorens beschadigd, zoodat elke toren afzonderlijk
werken moest.

Binnen een kwartier was het lot van den vijand beslist: zijn
aanvankelijke overwinning was overgegaan in een ordelooze vlucht.
Verscheidene schepen werden in den grond geboord en de andere,
ingehaald door de snelle Britsche stoomers, heschen de witte vlag.

"Waar is Sinclair?" vroeg Tregarthen, toen de bemanning na het einde
van den strijd aan dek gekomen was.

"Beneden, Sir; gevaarlijk gewond."

"En de kapitein?"

"Hij is dood, Sir," antwoordde Dr. White, bijna niet in staat zijn
ontroering meester te blijven.

Gerald stond sprakeloos, zoo trof hem de droeve tijding en eerst na
eenige oogenblikken was hij in staat te vragen: "En waar werd hij
geraakt?"

"Hij werd niet getroffen door een kogel van den vijand, maar hij is
overleden tengevolge van de inspanning van de laatste dagen. De
opwinding gedurende het gevecht heeft zijn dood veroorzaakt."

"Verzoek den officieren op het campagne-dek te komen," gelastte nu
kapitein-luitenant Tregarthen.

In enkele korte woorden deed hij mededeeling van het groote verlies,
dat de bemanning geleden had door den dood van hun commandant en toen
haalde hij een schrijven te voorschijn, dat de kapitein hem had ter
hand gesteld en las de beschikkingen voor, die deze gemaakt had voor
't geval, dat hij mocht sneuvelen of ongeschikt worden, het bevel te
blijven voeren.

Toen de lezing was afgeloopen, haalde hij zelf de groene vlag neer en
heesch de blauwe halfstok. Als laatste hulde spreidde hij het
dundoek, waaronder kapitein Brookes gevaren en gezegevierd had, in
tegenwoordigheid van de overige officieren over het lijk van hun
beminden aanvoerder, dat in een van de hutten aan dek was neergelegd.

"De Admiraal komt aan boord, Sir."

Tregarthen keek uit en zag dat een sloep, die de admiraalsvlag
voerde, in aantocht was.

Met de gewone eerbewijzen werd Admiraal Hobbes aan boord ontvangen.

Gerald in zijn uniform van kapitein-luitenant der Engelsche marine
begroette den hoogen bezoeker en deed hem mededeeling van het
overlijden van kapitein Brookes. Volgens een opdracht, vervat in de
laatste wilsbeschikking van den doode, droeg hij de Olijftak over aan
de Britsche Admiraliteit.

"Ik schaam me niet te bekennen," sprak de Admiraal, toen hij met
Gerald voor de baar stond, waarop de overledene rustte, "dat zonder
den bijstand van de Olijftak onze toestand hopeloos zou zijn geweest.
En nu, dank zij kapitein Brookes, is alle gevaar voorbij en Engeland
behoudt rustig de heerschappij ter zee, waardoor het in staat is er
vrede en veiligheid te doen heerschen. Meer dan dat, voor altijd is
die heerschappij bevestigd. De les voor de aanvallers is hard
geweest, maar zal haar uitwerking niet missen. Alle eer voor den man,
die zijn zending tot het einde heeft volbracht en door één krachtig
optreden allen verderen oorlog ter zee onmogelijk heeft gemaakt."

Met een eerbiedig, militair saluut bracht de oude admiraal hulde aan
den "Koning der zee", die viel als een offer van den plicht, dien hij
zich zelf had opgelegd.


                                 EINDE



Bij den uitgever dezes verschenen mede:

  HENNY KOCH:
    EVA VAN DEN EYKENHOF.
    MOEDERTJE SYLVIA.
    VLINDERTJE.
    SOLITA.
    PAPA'S JONGEN.
    LUIMIGE VERTELSELS.

  AGNES HOFFMANN
    EEFJE VAN DEN DOKTER EN
      WILDE FRANSJE.

  JESCO VON PUTTKAMER
    PER AUTO DE WERELD ROND.

  Dr. ALBERT DAIBER:
    PER LUCHTSCHIP "DE ARGONAUT"
      NAAR MARS.



JOHANNES MÜLLER -- AMSTERDAM


ZANE GREY

  DE SCHRIK DER MORMONEN
  MISDADIGERS VOLGENS DE WET
  WOESTIJNGOUD
  ONDER HET LICHT DER WESTERSTERREN
  DE MAN VAN HET WOUD
  TOT DEN LAATSTEN MAN
  GEHEIMZINNIGE RUITER
  OP ZOEK NAAR GELUK
  DE ERFENIS DER WOESTIJN


De boeken van ZANE GREY boeien den lezer buitengemeen door de zeer
interessante beschrijvingen uit het "Wilde Westen" en de avonturen
van Cow-boys, Bandieten, Goudzoekers, Jagers en Heldenvrouwen


Prijs f 2.90 gebonden -- f 2.25 ingenaaid



JOHANNES MÜLLER -- AMSTERDAM


J. O. CURWOOD

  WAPI DE WALRUS
  DE EER VAN HAAR VOLK
  IN HET LAND VAN KAZAN DE WOLFSHOND


Newberry Een schipbreuk in de Stille Zuidzee geillustreerd.

"....Zelden heb ik zoo een mooi boek gelezen. Spannend vanaf het
begin tot het eind. Als ge eenmaal begonnen zijt, wilt ge weten, hoe
het met "Bob" verder gaat eerst op de zee en vervolgens op het eiland
dat verlaten en vergeten is. Wat is die "Stimson" een fijne vent, een
vaderlijke verzorger als Bob in nood verkeert. Hoe voorbeeldig zorgen
zij voor elkaar en met welk een liefde en toewijding wordt Bob
verpleegd door zijn vriend, dien niets te veel is. Het is een ècht
jongensboek, dat ik in veler bezit wensch..."

                                     C. J. T.


Dit mooie boek kost slechts keurig gebonden f 1.90.



JOHANNES MÜLLER -- AMSTERDAM


JACK LONDON

  VERHALEN VAN DE ZUIDZEE
  EEN DOCHTER VAN DE SNEEUWVELDEN
  DE GOUDZOEKERS VAN DEN ALLASKA
  SCHARLAKEN PEST
  ALS DE GODEN LACHEN
  KINDEREN VAN HET NOORDEN
  KRUISTOCHTEN VAN DE DAZZLER
  ZWERFTOCHTEN IN HET NOORDEN
  DAT WAS NOG EENS EEN KEREL!
  BEETGENOMEN
  DE KRACHT VAN DEN STERKE
    LIEFDE VOOR HET LEVEN



In Linnen Prachtband... f 125

In 4-kleurig Omslag... f 0.90



  [Transcriber's notes

    Dit boek bevat een aantal zetfouten.
    De volgende zetfouten zijn gecorrigeerd:

    [Uw coorrespondent heeft] --> [Uw correspondent heeft]
    [Hij ver diepte] --> [Hij verdiepte]
    [Door det ronde venster] --> [Door het ronde venster]
    [de kannonnen in positie] --> [de kanonnen in positie]
    [mijn toevlucht tot kannonen] --> [mijn toevlucht tot kanonnen]
    [een mahoniehouten boord] --> [een mahoniehouten bord]
    [Kapitein Brookers schudde] --> [Kapitein Brookes schudde]
    [een Engelsch oorlogschip.] --> [een Engelsch oorlogsschip.]
    [Kort na niddernacht kwam] --> [Kort na middernacht kwam]
    [De zee was ontstuimig] --> [De zee was onstuimig]
    [En werd dadelijk begonnen] --> [Er werd dadelijk begonnen]
    [Het was kwartier vóór elven.] -->
       [Het was een kwartier vóór elven.]
    [Tregarthan tot kapitein-] --> [Tregarthen tot kapitein-]
    [de beroemdste man van Broodway] -->
        [de beroemdste man van Broadway]
    [kalm in den Gouden horen] --> [kalm in den Gouden Hoorn]
    [Een oogenbllikje nog] --> [Een oogenblikje nog]
    [de Hydra, de psara en de Sparai] -->
        [de Hydra, de Psara en de Sparai]
    [Mr. Tregargen?" vroeg hij.] --> [Mr. Tregarthen?" vroeg hij.]
    [en kracht nu zijn rapport uit] -->
        [en bracht nu zijn rapport uit]
    [zijn," zei kaptein Brookes,] --> [zijn," zei kapitein Brookes,]
    [en Jack Strockton maakte] --> [en Jack Stockton maakte]
    [zoodat een oorlogschip] --> [zoodat een oorlogsschip]

    Het onderschrift van twee illustraties lijkt incompleet, maar is
    toch letterlijk overgenomen uit het papieren boek:

    [Illustratie: dat ze hun speeren wierpen naar het vreemde
     vaartuig.]
    [Illustratie: en stortte met duizelingwekkende vaart naar beneden
     Pag. 151]

    [cM / c.M / c.M.] Deze schrijfwijzen worden allen meermalen
    gebruikt, en zijn daarom niet gestandaardiseerd.

    De inhoudsopgave staat in het papieren boek direct na het einde,
    en is voor het gemak van de lezer in de digitale versie naar het
    begin verplaatst.

    Het papieren boek bevat géén lijst met illustraties. Voor de
    digitale versie is er een gemaakt en direct na de inhoudsopgave
    toegevoegd.

    Er zijn een aantal interpunctie fouten gecorrigeerd die maar
    worden hier niet verder genoemd.

    In de HTML-versie van dit boek is de originele paginanummering
    zichtbaar gemaakt. Soms komt het voor dat een paginanummer een
    woord in tweeën splitst, waardoor er een afbreekstreepje bij
    komt. Ondanks die splitsing is het nog steeds mogelijk op het
    hele woord te zoeken (en dit ook te vinden).

  ]





*** End of this LibraryBlog Digital Book "De Koning der Zee" ***

Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.



Home