By Author | [ A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z | Other Symbols ] |
By Title | [ A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z | Other Symbols ] |
By Language |
Download this book: [ ASCII ] Look for this book on Amazon Tweet |
Title: Lord Lister No. 0306: Een avontuur van Koning Alfonso Author: Blankensee, Theo von, Hageman, Felix (Leonard Felix), Matull, Kurt Language: Dutch As this book started as an ASCII text book there are no pictures available. *** Start of this LibraryBlog Digital Book "Lord Lister No. 0306: Een avontuur van Koning Alfonso" *** LORD LISTER GENAAMD RAFFLES DE GROOTE ONBEKENDE. NO. 306 EEN AVONTUUR VAN KONING ALFONSO. HOOFDSTUK I. HET RAADSEL DER SCHIJNDOODEN. Omstreeks het begin van November bevatte de eerste ochtendeditie van de „Times” een tamelijk lang bericht, hetwelk in de hoogste mate de belangstelling der lezers opwekte. Zie hier de onverkorte inhoud van dit stuk hetwelk onder de „Gemengde Berichten” was geplaatst: HET GEHEIM VAN EEN ZIEKENHUIS. Moordaanslag op een gewonde! „Het bekende ziekenhuis in de Sloanestreet is, zooals aan onze lezers bekend zal zijn, reeds sedert enkele dagen het tooneel geweest van geheimzinnige voorvallen. In den afgeloopen nacht zijn deze bekroond door een gebeurtenis, die de gemoederen van alle bewoners van het ziekenhuis, van de directie af tot aan de minste hulpverpleegster en alle zieken, ten zeerste heeft ontroerd. Eenige dagen geleden werd er in het ziekenhuis een zwaargewond man gebracht, die uit verscheidene messteken bloedde en die gevonden was door twee late voorbijgangers, die opgaven dat zij er getuigen van waren geweest, hoe de gewonde man overvallen werd door een paar kerels, die echter op hun nadering de vlucht hadden genomen. Aanstonds zal blijken, dat er van deze bewering waarschijnlijk geen woord waar was. Reeds den volgenden dag werd de zwaargewonde bezocht door een paar geheimzinnige heeren, die voorgaven tot zijn naaste familie te behooren en hem dringend wenschten te spreken. Gedurende het korte gesprek, dat nu volgde, verzocht de gewonde, die verklaarde Dubois te heeten, aan de hoofdverpleegster der algemeene mannenzaal, waar hij lag, te telefoneeren naar het logement „Het Vergulde Hert” en daar navraag te doen naar een zekere Miss Bispham. De gewonde scheen zeer opgewonden te zijn, het smartte hem blijkbaar zeer, toen hij ten antwoord kreeg, dat deze dame niet meer in het hotel aanwezig was. De beide bezoekers vertrokken, maar werden in de vestibule, juist toen zij de lift zouden verlaten, gearresteerd door een tweetal particuliere detectives—bedriegers, zooals later blijken zal! Want reeds in den loop van denzelfden nacht werden de twee geheimzinnige bezoekers van Dubois in hetzelfde ziekenhuis binnen gebracht waar hij ook lag, een hunner zelfs in de groote mannenzaal. De chauffeur, die hen beiden en de zoogenaamde detectives naar een huis in het noorden van de stad had gereden, was nieuwsgierig geworden, en op de loer gaan staan. Hij had er een paar agenten bijgehaald en deze hadden in het huis twee volkomen bewustelooze personen gevonden, die naderhand de beide bezoekers bleken te zijn. Men stond hier voor een raadselachtig geval en de beste geneesheeren, de directeur van het ziekenhuis dr. Hudson en die geneesheeren Bushgrave en Greenway begrepen niet het minste van de eigenaardige bewusteloosheid, waarin de twee mannen verkeerden. Men kan dus over hun blijdschap en verwondering oordeelen, toen de befaamde Fransche psychiater Dr. Edouard Dumoulin, zich met het geval bemoeide en dringend verzocht de beide bewusteloozen te mogen onderzoeken. In een vorige editie hebben wij uitvoerig melding gemaakt van deze zaak en Dr. Dumoulin wist de beide bewusteloozen, die wel schijndood leken onder zijn wil te brengen, gelastte hen op te staan en zich aan te kleeden en voerde hen weg. Ongeveer een uur later bleek pas dat de beroemde Parijsche geneesheer van de geheele zaak niets afwist en verzekerde dat men zijn plaats had ingenomen met een doel dat hij niet begreep. Maar nog dienzelfden avond kwam er eenig licht in de zaak, want de beide mannen, die in hun toestand van volkomen machteloosheid in een groot restaurant in „Temple Bar” met twee andere heeren dineerden werden op hun aanwijzing gearresteerd en bleken twee hoogstgevaarlijke bandieten; bekend onder de bijnamen „Big Billy” en „Bittere Pil”, naar wie de politie van onze stad reeds geruimen tijd zocht. Maar toen men wilde omzien naar de beide personen met wie ze waren binnengetreden en die hen hadden laten arresteeren, waren zij spoorloos verdwenen! Wat de beide bandieten betreft, zij wisten zich volstrekt niet meer te herinneren wat zij gedaan of gezegd hadden van het oogenblik af dat zij door de gewaande detectives in een huurauto van het gasthuis waren weggeleid,—naar zij meenden met de gevangenis als bestemming—en toen ieder een sterke prik in den pols hadden gekregen, waarop bijna aanstonds het bewustzijn uit hun was weggevloden, althans zij herinnerden zich volstrekt niets meer, tot op het tijdstip, dat zij tot hun groote verwondering in de eetzaal van het restaurant in „Temple Bar” weder tot bewustzijn kwamen. En toch moeten deze mannen hebben kunnen zien en hooren, zij moeten zich hebben kunnen bewegen, maar zij deden dit slechts op bevel van een ander! De zaak wend intusschen hoe langer hoe geheimzinniger! Wie was de zwaargewonde in de ziekenzaal, die zulke eigenaardige bezoeken had gekregen? Wie was de schoone jonge vrouw met het bleeke gelaat, die voorgaf mevrouw Dubois te heeten, en die hem enkele keeren bezocht, steeds in gezelschap van een grijsaard met spierwit haar, die haar vader moest zijn. De lezers zullen het spoedig vernemen. In den afgeloopen nacht had er in het ziekenhuis aan de Sloane Street opnieuw een opzienbarend voorval plaats. Omstreeks half een kwam zich een jonge verpleegster aanmelden, die zeide, door mevrouw Dubois gezonden te zijn met het doel om haren echtgenoot speciaal op te passen, daar zijn toestand, een overbrenging naar een afzonderlijke kamer, onmogelijk maakte in de eerste dagen. De hoofdverpleegster stond haar dit verzoek geredelijk toe en het jonge meisje nam haar plaats aan het ziekbed in, en kweet zich, volgens de getuigenis van de oude dame, met groote vaardigheid van haar verpleegsterplichten. Om één uur werd de groote zaal geheel donker gemaakt, of althans was zij toen slechts verlicht door de kaarslantaarns van twee surveillanten. Dezen waren onder den invloed van de stilte van de groote zaal ingesluimerd, toen zij plotseling werden opgeschrikt door het op luiden toon gegeven bevel: „Handen op”. De jonge verpleegster had een der lange linnen gordijnen voor de groote balkonramen terzijde gerukt, een electrische zaklantaarn opgestoken en hield nu een revolver gericht op het voorhoofd van een man die achter het gordijn had gestaan dicht bij het bed van den gewonde Dubois en blijkbaar zooeven door het balkonraam was binnengedrongen. De koele luchtstroom die door dit open raam naar binnen drong en die ook het gordijn zachtjes deed bewegen, had zijn aanwezigheid verraden. De man werd door de beide surveillanten met behulp van een stuk van het gordijnkoord gebonden en daarop werden zijn zakken doorzocht. Deze bleken behalve een revolver en een kleine scherp geslepen dolk, ook een klein houten étui te bevatten, waarin zich een vaccinatienaald bevond, waarvan de punt gedrenkt was in een uiterst giftige stof. De man werd natuurlijk aanstonds in arrest gesteld, maar toen men nu de verpleegster nader wilde ondervragen, bleek ook zij verdwenen te zijn. Maar het eigenaardigste komt nog. Want Big Billy, Bittere Pil, zoowel als de moordenaar achter het gordijn, inziende dat alles voor hen verloren was, en dat hun een gevangenisstraf van tientallen jaren wachtte, brachten onder andere aan het licht, dat de zoogenaamde Dubois niemand anders was dan een Parijsche bandiet, een man van adellijke afkomst en een authentiek markies Raoul Beaupré de la Sardogne geheeten. Hij was ook niet gewond door een overval, maar in een tweegevecht met een mededinger. Deze opzienbarende onthulling werd spoedig bevestigd, toen uit Parijs door de Sureté een uitvoerig signalement werd overgeseind, dat in alles overeenstemde met het uiterlijk van den gewonde, behalve wat den baard betreft, dien hij in Engeland waarschijnlijk aanstonds had afgeschoren. Te Parijs heeft deze markies nog een zestal jaren gevangenisstraf te goed, en daar hij ook hier in Londen daadwerkelijk aandeel heeft genomen aan een paar inbraken, zoo kan men wel zeggen dat het een goede dag is voor onze politie. Veel werd nu ook opgehelderd. Bijvoorbeeld de identiteit van de zoogenaamde Madame Dubois, die waarschijnlijk niemand anders was dan een Fransche bandiete, een zekere Marthe Debussy. Waar deze vrouw zich echter thans bevindt is niet uit te maken; zeker logeerde zij niet langer in het „Vergulde Hert”. En wat het bezoek van de beide naderhand bewusteloos gevonden schurken van den markies betreft, zij kwamen hem slechts dreigen dat zijn minnares zich in handen van hun chef bevond en dat deze haar zou dooden indien Beaupré niet zekere geheimen van zijn eigen bende verried en zich verbond onder eede, hun chef nooit meer te bestrijden. Het spreekt vanzelf, dat Dubois, alias markies Beaupré nu aanstonds onder zeer strenge bewaking is geplaatst en met groote behoedzaamheid naar een afzonderlijk vertrok is overgebracht, speciaal voor dergelijke gevallen bestemd, met een zwaar getralied venster, een ijzeren deur en dat op de vijfde verdieping van het ziekenhuis gelegen is. Zoodra de bandiet genezen is, zal hij voor zijn rechters moeten verschijnen, en daarna zijn rechtvaardige straf ondergaan. De man achter het gordijn, eveneens een berucht misdadiger, trachtte zijn straf blijkbaar verminderd te krijgen door te verklaren, dat hij handelde in opdracht van den chef zijner bende, wiens naam hij echter weigerde te noemen, evenals trouwens „Big Billy” en „Bittere Pil”. Hij was gekomen om Beaupré te vermoorden, en aldus den aanvoerder te beschermen tegen zijn aanval. En voor de rest wilde hij niets loslaten. Met dit al moeten er nog vrij wat raadsels door de politie worden opgelost. Zoo weet zij bijvoorbeeld volstrekt niet, wie de „edele grijsaard” was, die als vader van de zoogenaamde mevrouw Dubois optrad, noch wie de beide detectives waren, noch wie de rol van dr. Dumoulin vervuld heeft, en evenmin wie op zulke geniale wijze de taak van verpleegster heeft vervuld, maar de politie heeft vermoedens. Er wordt een naam gefluisterd, dien wij nu niet zullen herhalen, ten einde het onderzoek van de politie niet te bemoeilijken, maar die waarschijnlijk dezer dagen alom bekend zal zijn gemaakt; doch als Scotland Yard er ook ditmaal niet in slaagt hem gevangen te nemen, dan zal het wel eeuwig een raadsel blijven wat hem er toe bewoog als beschermer op te treden voor een man als Beaupré, daar deze zich in een halsstarrig stilzwijgen hult, en weigert eenige inlichtingen te geven. In ieder geval is het niet te loochenen, dat de politie, dank zij het ingrijpen van den geheimzinnigen man, wiens naam thans nog niet genoemd wordt, wederom vier zeer gevaarlijke bandieten in handen heeft gekregen. HOOFDSTUK II. BELOFTE MAAKT SCHULD. Dit bericht in de „Times” verwekte, zooals gezegd, niet weinig opschudding, niet alleen in kringen der politie, maar onder de geheele burgerij, die het geval dagen lang besprak, terwijl men daarbij de zonderlingste meeningen hoorde. Onder die burgerij mag ook gerekend worden John Raffles, de Groote Onbekende, die in dit alles zulk een groote rol had gespeeld, met behulp van zijn trouwen vriend Charly Brand en den braven reus Henderson, zijn chauffeur. De gentleman-inbreker las het stukje, terwijl hij gezeten was in de vrij schaars gemeubelde ontvangkamer van een splinternieuw huis in een der noordelijkste wijken van Londen, gelegen in een straat, waarvan de aanleg nog niet lang geleden begonnen was. Zijn hoed en zijn stok lagen naast hem, en hij was blijkbaar zooeven pas gekomen. Het was tien uur in den morgen, toen Raffles eenig gerucht in een aangrenzend vertrek hoorde, en het volgende oogenblik ging de deur open en trad er een jonge vrouw met een mooi, maar zeer bleek gelaat, binnen, die haastig op Raffles toetrad en zeide: —Ik vraag u verschooning als ik u heb laten wachten, mijnheer—ik heb een zeer slechten nacht doorgebracht! —Het is eerder aan mij om u mijn verontschuldigingen aan te bieden, dat ik u op zulk een onbehoorlijk uur kom bezoeken, Madame, hernam Raffles, die was opgestaan. Er lag een ernstige klank in zijn stem toen hij vervolgde: —Gij zult begrijpen, dat ik hier op dit uur niet zou gekomen zijn, Marthe Debussy, wanneer het geen ernstige aangelegenheid gold, gij moet sterk zijn—er is met uw vriend, met Raoul Beaupré, iets voorgevallen hetwelk ik wel voorzien had, maar toch onmogelijk kon vermijden. De jonge vrouw wankelde en moest zich aan den rand van de tafel vastgrijpen, terwijl zij de linkerhand op het hart drukte. Bijna toonloos vroeg zij: —De aanslag heeft dus plaats gehad en—wat? —Stel u gerust, mijn vriend heeft den aanslag zelf kunnen verijdelen, maar helaas niet de gevolgen! Big Billy zoowel als de Bittere Pil en de man die den aanslag had willen plegen, hebben uw vriend verraden, en zijn waren naam aan de politie opgegeven. Hier—lees. Hij stak de jonge vrouw het nummer van de „Times” toe, en zij liet zich op een stoel neervallen, nam het blad met een automatische beweging aan, en trachtte te lezen. Maar reeds na de eerste regels gaf zij Raffles het blad terug en zeide met bevende stem: —Ik kan niet! Het warrelt mij voor de oogen. Ik smeek u! lees gij het mij voor. Raffles nam nu het blad en las met heldere stem het bericht voor. De jonge vrouw had al dien tijd bewegingloos zitten luisteren, de zwarte oogen op den zwarten vloer gevestigd, de slanke witte vingers ineen gestrengeld—het toonbeeld der wanhoop! Toen Raffles de voorlezing van het noodlottige bericht had beëindigd, bleef het geruimen tijd stil in het vertrek. In dit huis, hetwelk hij slechts een week te voren gehuurd had, had Raffles de vrouw, wie hij zijn hulp had toegezegd, omdat zij door zijn toedoen in dezen toestand was gebracht en in groot gevaar had verkeerd, voorloopig ondergebracht, ten einde haar buiten den greep van den langen arm der justitie te houden. Zij mocht volstrekt niet uitgaan zonder zijn toestemming en werd daar steeds bewaakt, door Raffles zelf, door Charly Brand of door Henderson, omdat haar leven gevaar liep. Zij immers had aan Raffles het plan voor een inbraak verraden, ten einde Dr. Fox, den chef van een groot misdadigersgenootschap, en de persoonlijke vijand van haren minnaar, in handen der politie over te leveren en zich aldus te wreken over de zware wonden, welke hij Beaupré had toegebracht. Zij had zich reeds in handen van de mannen van Dr. Fox bevonden, en het doodvonnis zou zeker aan haar voltrokken zijn geworden, als Raffles en zijn twee vrienden niet tusschen beide waren gekomen. De Groote Onbekende was de eerste die weder sprak. Hij had eenigen tijd ernstig nagedacht en zeide nu: —Ik mag er ook tegenover u geen geheim van maken Madame. Raoul Beaupré is en blijft mijn vijand! Misschien zal de politie ons over een kam scheren—ik denk daar echter anders over! Ja—ik weet wat gij zeggen wilt: Ik heb mij niet als een vijand gedragen! Vergeet echter niet dat ik dit voor een deel uit eigen belang deed! Als ik de vijanden van Dr. Fox help, dan bestrijd ik hem zelf, maar er was nog een overweging, die alle anderen in de schaduw stelde. —Wat meent gij, vroeg Marthe Debussy op zachten toon. —Gij hadt mijn woord! Het was mijn schuld dat gij in groot levensgevaar hebt verkeerd en ik heb beloofd, u te beschermen en wat uw vriend betreft—hij is in zekeren zin mijn bondgenoot, en wel een zeer kostbare, want hij is een doodsvijand van Fox! en ik zou hier met een kleinen variant kunnen zeggen: „De vijanden van mijn vijanden zijn mijn vrienden”. —Gij wilt dus zeggen...? stamelde Marthe, terwijl haar oogen vochtig begonnen te glanzen. —Ik wil zeggen, dat ik mijn hand nog niet van hem aftrek, maar dat ik wil trachten hem toch nog voor u te redden. De jonge vrouw liet een snikkend geluid hooren, greep de hand van Raffles en voor hij het had kunnen verhinderen, had zij er een kus op gedrukt. —Dat moet gij niet doen, zeide Raffles hoofdschuddend, terwijl hij zijn hand snel terug trok. Ik zeg u immers, dat ik handel uit eigen belang! Ik wil u echter niet ontveinzen, dat het ditmaal zeer moeilijk zal zijn. Ik vrees zelfs dat het volkomen onuitvoerbaar zal zijn, zoolang Beaupré in het ziekenhuis ligt! Wij moeten echter alles in het werk stellen, om hem nog te redden vóór hij naar de gevangenis wordt overgebracht, want daar zal het wellicht onmogelijk zijn. —Kan ik u daarbij niet van dienst zijn, vroeg Marthe Debussy op zachten toon. Ik zou u zoo gaarne helpen! Ik heb niets anders ter wereld dan Raoul, en als ik mijn leven voor hem zou moeten offeren, dan zou ik geen seconde twijfelen. Raffles had even nagedacht, en zeide toen: —Misschien kunnen wij uw hulp gebruiken, dan zal ik u wel laten weten wat wij in de eerste dagen kunnen doen, want bij mijn pogingen om Beaupré te bevrijden zal ik ook zijn eigen hulp noodig hebben; hij moet mede werken, en daartoe is hij thans nog veel te zwak. Maar ik beschik over middelen, waardoor ik de natuur ter hulp zal kunnen komen en zijn herstel zal kunnen bespoedigen. De zaak is slechts of het mogelijk zal zijn, tot hem door te dringen om hem dat middel toe te dienen, want de directie zal nu natuurlijk zeer wantrouwend zijn en goed acht geven op ieder die binnentreedt. Ik vrees dat wij den truc met de zoogenaamde verpleegster niet nogmaals kunnen toepassen—en om voor de tweede maal als dokter Dumoulin op te treden, dat zal ook wel niet gaan. Wij hebben echter den tijd om daarover na te denken, want in normale omstandigheden zou het zeker nog minstens een week duren alvorens men Beaupré naar de gevangenis zou kunnen overbrengen. Raffles was opgestaan en had hoed en stok gegrepen, hij maakte een buiging voor de jonge vrouw en zeide: —Ik kom u vanmiddag halen om u met een mijner auto’s naar een andere stad te brengen, hier dicht bij, want hier zijt ge nog altijd niet veilig genoeg, en wij zouden u ook niet goed meer kunnen bewaken, daar ik bij mijn plannen ter bevrijding van uw vriend de hulp van mijn twee makkers niet zou kunnen ontberen. Als gij uw haar verft, of een pruik opzet, zult gij vrijwel veilig zijn in een of andere provinciestad. Kleed u zoo eenvoudig mogelijk en vertoon u tijdelijk zoo weinig mogelijk in het publiek. Indien wij uw hulp kunnen gebruiker, zullen wij u aanstonds laten halen! —Ik voeg mij geheel maar uw aanwijzingen, mijnheer zeide Marthe Debussy op zachten toon. Hoe laat komt gij? —Om drie uur! Nogmaals boog Raffles voor de jonge vrouw en het volgende oogenblik had hij het vertrek en het huis verlaten. Honderd schreden verder stapte hij in een wachtende auto, die hem naar het einde van de Regent Street bracht, dicht bij Pall Mall. In de eerstgenoemde straat bewoonde Raffles, onder den naam van Lord William Aberdeen, een fraai heerenhuis, dat met een voor deze buurt zeer grooten tuin omgeven was. Hij kon dit huis steeds en ten allen tijde ongezien binnengaan, in welke vermomming hij zich ook bevond, want een der tuinmuren strekte zich over geruimen afstand uit langs een straat, welke zoo goed als nimmer begaan werd, en welker overzijde werd ingenomen door den blinden muur eener opslagplaats, tijdens den oorlog door de regeering overgenomen en thans in het bezit van Raffles zelf, die het groote gebouw voordeelig had verhuurd, op voorwaarden dat er aan de bestemming niets mocht worden gewijzigd. Niemand bespeurde er dus iets van, dat hij de kleine deur in den tuinmuur opende en snel binnentrad. Hij stak den grooten tuin dwars over en ging het huis aan de achterzijde binnen. Daarop beklom hij een smalle trap, die hem rechtstreeks naar zijn slaapkamer bracht, waar hij de vermomming kon afleggen, welke hij gedragen had bij zijn bezoek aan de minnares van den Franschen Markies. Terwijl hij hier mede bezig was, werd er op de deur geklopt en de stem van Charly Brand liet zich hooren. —Ben je hier, Edward? —Ja, Charly! Wacht—ik zal open doen! Hij ging de knip van de deur doen en de jonge man, die hem op zoovele zijner gevaarlijke avonturen had vergezeld, trad het vertrek binnen. —Heb je haar gesproken? vroeg hij. —Ja. Alles is in orde. Als zij zich niet buiten vertoont, bestaat er geen vrees dat de politie haar zal vinden, noch de handlangers van Dr. Fox, den chef van het Genootschap van den Gouden Sleutel, die het op haar leven voorzien heeft, zoowel als op dat van haren minnaar, Raoul Beaupré. —Je hebt haar natuurlijk alles medegedeeld omtrent den gevaarlijken toestand, waarin zich die Fransche bandiet bevindt? —Ja—daarom ging ik immers daarheen! Zij schijnt dien man zeer lief te hebben, want zij siddert voor zijn leven, en zelfs voor zijn vrijheid. Ik acht het dan ook mijn plicht dien man te redden! Charly keek Raffles aan, alsof hij hem niet goed verstaan had. —Dat kan je toch geen ernst zijn? vroeg hij. —Volle ernst. Beaupré kan mij later diensten bewijzen, als ik den strijd met Fox weder aanbind, en al was dat niet zoo—belofte maakt schuld! Zijn minnares is door mijn toedoen in den toestand geraakt waarin zij zich nu bevindt—dat wil zeggen, van een stuk wild dat door de politie, zoowel als door de mannen van Fox wordt opgejaagd. Zij heeft de plannen van de bende aan mij verraden, en is dus volgens de bepalingen van het Genootschap van den Gouden Sleutel des doods schuldig! —Maar—als zij jou niet ontmoet had, dan zou zij eenvoudig een ander in den arm hebben genomen, om Fox onschadelijk te maken—de politie bijvoorbeeld! riep Charly uit. —Dat is best mogelijk! hernam Raffles kalm. Maar dat verandert voor mij de zaak niet. Ik ben nu eenmaal geen politie, maar een inbreker—een soort collega dus, al verschillen onze werkmethoden en onze doeleinden wellicht een weinig! Hoe het ook zij—Beaupré moet gered worden, omdat ik zijn minnares in een gevaarlijken toestand heb gebracht en daardoor ook alle daarop volgende gebeurtenissen in het Ziekenhuis heb teweeggebracht! Charly slaakte een zucht, maar hij sprak niet verder tegen, daar hij wel wist, dat hem dit bitter weinig zou baten. Raffles had eenmaal een plan opgevat, een plan, dat zijn gevoel voor recht en billijkheid hem ingaf, en vooral zijn begrip van wat de eer eischt—en hij zou het ten uitvoer brengen, ook al zou het hem het leven kosten. En zoo duurde het niet lang, of de twee mannen zaten tegenover elkander in de kleine rookkamer, welk vertrek bij voorkeur werd uitverkoren voor dergelijke krijgsraden en overleggen. Zij begrepen maar al te goed, dat hun voornemen op de grootste moeilijkheden zou stuiten, want de bewaking van den zoogenaamden „Dubois” die zich had ontpopt als een lang gezocht Parijsch bendelid, zou zeker streng zijn, en nog veel strenger worden, zoodra de toestand van den gewonde toeliet, dat er vrees voor een ontsnapping zou bestaan. Er moest dus zoo snel mogelijk gehandeld worden en met list, daar hier met geweld niets te bereiken viel. Een groot deel van den morgen was reeds verstreken en nog hadden de beide vrienden niets gevonden. Om half twaalf stond Raffles ongeduldig op en zeide: —Neem je hoed en je stok en ga mede! Op straat zullen wij misschien een weinig beter geïnspireerd worden—vooral den kant op van het ziekenhuis! Misschien geeft het zien van dat gebouw wel een goed plan aan de hand! En zoo stonden de twee mannen een oogenblik later op straat, thans als William Aberdeen en zijn secretaris, zooals vele Londenaren hen beiden goed kenden. Een huurauto bracht hen tot op een honderdtal meters van het ziekenhuis, hetwelk voor hen het tooneel van zoovele schokkende voorvallen was geweest. Zij liepen er eens om heen, in den gewonen wandelpas, om geen argwaan te wekken, maar aan den achterkant van het groote gebouw gekomen, dat aan alle kanten met een grooten tuin omringd was, waar hier en daar paviljoens voor besmettelijke ziekten stonden, hield Raffles eensklaps zijn schreden in en keek naar boven. —Wat is er? vroeg Charly nieuwsgierig, daar hij een schittering in de schrandere grijze oogen van zijn vriend had gezien, die heel wat verried. —Kijk eens naar het dak! beval Raffles. Charly gehoorzaamde en zag eerst een klein rookwolkje ten hemel stijgen, en daarop de gedaanten van een tweetal mannen, die blijkbaar bezig waren met iets aan het zinken dak van het ziekenhuis te repareeren. Charly keek Raffles glimlachend aan en zeide veelbeteekenend: —Dat zou misschien wel iets voor ons zijn, dunkt je niet? —Het hangt er van af, hoever die menschen met hun werk staan! Ik hoop maar, dat zij nog vandaag gereed komen! —Waarom? —Omdat wij dan morgen daar naar boven kunnen gaan en zeggen, dat er nog iets verricht moet worden, wat heden vergeten werd! —Maar als wij ons eens gingen aanbieden als knechts! —Ik vrees, dat dit in het onderhavige geval niet veel zou uitwerken, mijn jongen! Die mannen zijn maar met hun beiden, en de reparatie is dus blijkbaar niet zeer omvangrijk. Zij schijnen het gemakkelijk met zijn beiden af te kunnen en zullen er dus niet twee mannen bij nemen! —Maar één toch misschien wel! —Het zou te probeeren zijn, maar eerst willen wij eens afwachten of het werk reeds is afgeloopen! De twee mannen gingen een weinig verder en traden een fijne bar binnen, waar, wegens het vroege uur, plaats in overvloed was bij een der ramen. Vandaar hadden zij een uitstekend gezicht op het dak van het ziekenhuis en zij konden de twee loodgieters duidelijk aan het werk zien. Het werd tijd om te lunchen en Raffles bestelde een maaltijd. En juist toen hij en Charly aanstalten maakten toe te tasten, zagen zij hoe de twee arbeiders daar boven op het platte dak hun gereedschappen bijeen pakten, het vuurtje onder een kleine kachel doofden, deze afbraken en in een grooten zak deden. —Wij treffen het! mompelde Raffles zachtjes. Het werk is gedaan, anders zouden die arbeiders niet midden op den dag hun boeltje pakken en verdwijnen! —Misschien gaan zij wel lunchen! meende Charly. —Met hun gereedschappen en hun kachel? vroeg Raffles spottend. Dat klinkt niet erg waarschijnlijk! Kijk, zij laten alles al aan een touw zakken en beneden wordt alles in ontvangst genomen door den derden man, die zoo even met een kar is komen aanrijden! Neen, het werk is wel degelijk afgeloopen! —Maar die lieden zullen aan de directie gaan mededeelen, dat zij gereed zijn, riep Charly uit. —Welnu—dan komen wij haar morgenochtend zeggen, dat zij zich vergist hebben! —Dan zullen wij moeten weten van welke firma zij zijn! —Dat is tenminste veiliger, voor het geval er soms naar mocht worden gevraagd, en daarom zullen wij snel moeten eten en hen volgen! —Maar geloof je, dat het ons van nut kan zijn, als wij daar op het dak zijn, vroeg Charly. —Van zeer groot nut! Ik heb niet meer dan vijf minuten noodig! Ik weet waar het vertrek gelegen is, waar men gewonden en zieken, waarvan tijdens hun verblijf gebleken is, dat zij nog een appeltje met de justitie te schillen hebben, heen brengt. Het is op de vijfde, dat wil zeggen, op de bovenste verdieping, en aan de zijde van de binnenplaats. Je kunt het hier natuurlijk niet zien, maar het platte dak loopt om die binnenplaats heen, en het zal zeker niet moeilijk vallen, ons met den gewonde in verbinding te stellen, en hem de noodige instructies te geven. En daar valt mij nog een beter plan in, waardoor ons verblijf op het dak niet noodeloos gerekt zal worden—ik ben een werkbaas van de loodgieterszaak, die komt zien, of het karweitje wel behoorlijk verricht is! —En als het uitkomt, dat je de directie wat op de mouw hebt gespeld? Als bijvoorbeeld later eens een échte werkbaas komt kijken? —Wel, dan heeft Beaupré in ieder geval zijn instructies en de rest! En wij moeten dan maar hopen, dat die werkbaas niet komt! En laten wij ons nu wat haasten, want ik zie de arbeiders niet meer op het dak, en zij zullen wel aanstonds met hun kar vertrekken. De twee vrienden beëindigden spoedig hun maaltijd, en betaalden den kellner. Zij traden juist bijtijds weder naar buiten, om er getuige van te zijn, dat de drie loodgieters met hun handkar vertrokken. Zij liepen hen na, daar zij begrepen, dat de loodgieterszaak onmogelijk ver uit de buurt kon zijn, anders hadden de arbeiders wel paard en wagen, of een auto gebruikt. Dit hadden zij blijkbaar goed ingezien, want nog geen half uur later reed de kar een winkelstraat in, en reeds van verre zagen de beide mannen het uithangbord van de zaak, welke de loodgieters had uitgezonden: „Dribbel and Jones, Aanleg van gas en waterleiding”. Zij bleven voor de zekerheid nog even staan en zagen, hoe de kar een smalle gang naast den winkel werd binnen gereden. Toen sprak Raffles glimlachend: —Het was een goede digestie-wandeling, Charly—wij weten nu tenminste, wat wij weten wilden! En nu snel naar ons huis in de nieuwe straat, die nog zelfs geen behoorlijken naam heeft—om Marthe Debussy in veiligheid te brengen, en dan de handen vrij te hebben! HOOFDSTUK III. DE VLUCHT. Den volgenden morgen om negen uur kwamen zich twee mannen aan het ziekenhuis in de Sloane Street aanmelden, die verklaarden, te moeten nazien of de reparatie op het dak wel goed verricht was. Zij noemden den naam van de firma Dribbel and Jonas en daar zij er juist uitzagen als de personen, die zij voorgaven te zijn, werden Raffles en Charly zonder eenig bezwaar binnen gelaten, en wees men hun den weg naar het groote dak. Daar gekomen, nam Raffles de reparatie schijnbaar met de grootste zorg op, schudde nu en dan het hoofd, en zeide eindelijk tegen den surveillant, die hem en Charly hierheen had vergezeld: —Er zijn nog een paar plekken, die nog wel wat afgewerkt mochten worden, mijnheer! Het werk van een uur! Laat u niet ophouden—wij vinden den weg wel weer! De zoogenaamde werkbaas wierp zijn tasch met gereedschap neer en bekommerde zich niet langer om den surveillant, die vond, dat hij zijn plicht had gedaan en er bitter weinig voor gevoelde in het snerpend koude Novemberweder langer op het dak te blijven dan volstrekt noodzakelijk was. —Meldt u dan even aan als het werk gedaan is, zeide hij in de handen wrijvend. —Tot uw dienst, mijnheer! kwam Charly, die reeds de tasch geopend had en er een klein komfoor had uitgehaald. De surveillant verdween en Raffles en Charly hadden nu het rijk alleen, en konden ongestoord de omgeving opnemen. Diep onder hen gaapte het groote, vierkante gat van de binnenplaats. Recht tegenover de plek waar zij stonden verrees de achtergevel van het voorgebouw, aansluitend bij de zijgevels, die op hun beurt weder aansluiting hadden bij het achtergebouw. Het dak liep dus inderdaad onafgebroken om de binnenplaats heen, en dat was een groot voordeel voor de twee gewaande loodgieters. Want vlak over hen, aan de andere zijde van die plaats, op bijna zestig meter afstand, was het getraliede raam van de kamer, waar men de misdadige zieken en gewonden verpleegde, die slechts wachten op het oogenblik dat zij deze kamercel zouden verruilen tegen de cel eener gevangenis. De bovenkant van het raam raakte bijna de daklijst, die hier slechts een smalle goot droeg. Het raam was gesloten, maar de gordijnen waren terzijde geschoven, en vaag was daarbinnen de omtrek van het bed zichtbaar. Raffles trok zich zoover terug, dat men van den anderen kant niets zou kunnen zien, tenzij uit de ramen, die op gelijke hoogte met dat van de cel gelegen waren, en haalde een sterk vergrootenden verrekijker uit zijn zak, in den vorm van een gewonen tooneelkijker, maar met dit verschil dat men door eenvoudig een scharnier te doen draaien, met behulp van een spiegelinrichting ook terzijde, en zelfs achter zich kon zien. Hij bracht het toestel voor het oog, zorg dragende dat hij half achter een schoorsteen verborgen was, en keek naar het raam. Een seconde later liet hij den kijker weder zakken en zeide: —Hij ligt alleen! Het is tijd, om hem onze boodschap te doen toekomen! —Maar dat zal niet mogelijk zijn! kwam Charly. Het raam is immers gesloten! —Dan moet het geopend worden, hernam Raffles kortaf. Jij blijft hier en ik ga naar dien overkant, tot boven het venster. Doe alsof je aan ’t werk waart, maar let goed op mij, en houd den kijker bij je, zoodat je in het vertrek kunt zien. Er zal zoo dadelijk wel een verpleger binnenkomen, en het raam openen. Zoodra je ziet, dat hij zich weder verwijderd heeft, ga je op een schoorsteenrand zitten. Dat zal voor mij het teeken zijn, dat alles veilig is en ik kan handelen! Mocht er echter, juist terwijl ik aan den overkant kom, iemand de cel binnentreden, wat ik natuurlijk niet zou kunnen zien, zonder mijn tegenwoordigheid te verraden, waarschuw mij dan door je pet af te nemen en over je hoofd te strijken met je zakdoek. —In orde! zeide Charly. Ik zal goed acht geven. Raffles nam een dunne koperen staaf uit de gereedschapstasch en begon zijn tocht over het dak, na Charly te hebben toegeknikt. Nu en dan stond hij stil en deed alsof hij de looden dakbedekking aan een inspectie onderwierp. Zoo bereikte hij de overzijde, juist boven het venster van de cel. Charly zag hoe hij een stuk papier uit zijn zak haalde en er blijkbaar met groote letters iets op schreef. Daarop bond Raffles het papier aan het uiteinde van zijn dunne koperen staaf en keek naar de overzijde. Charly had zijn kijker gebruikt en gezien, dat de kamer nog altijd leeg was op den zieke na. Het moest dus nu gewaagd worden. Charly verroerde zich niet en Raffles begreep hieruit, dat alles veilig was. Toen trok Raffles de stang weder naar zich toe, en wachtte. Zou Beaupré wakker zijn geweest? Zou hij het papier wel hebben gezien, en zoo ja—zou hij dan hebben gezien wat er op te lezen stond? Binnen enkele minuten moest dit beslist worden. Charly hield zijn blikken door den kijker onafgewend op het ziekenvertrek gericht, ten einde Raffles op tijd te kunnen waarschuwen. En nu zag hij hoe de deur open ging en er een verpleger binnen trad. Blijkbaar had Beaupré de boodschap kunnen lezen, en op een bel naast zijn bed gedrukt. De verpleger scheen eenige woorden met den gewonde te wisselen—en trad toen naar het raam toe. Charly bukte zich dadelijk, en deed alsof hij druk bezig was met de dakbedekking. Toen hij even later weder keek, zag hij dat het raam geopend was...... Weer sprak de verpleger even met Beaupré, en daarop verwijderde hij zich weder. Charly zette zich dadelijk op den rand van een schoorsteen, zooals hij met Raffles had afgesproken. Deze ging plat op zijn buik op het platte dak liggen, zoodat zijn hoofd over de goot heen stak, en deed alsof hij deze onderzocht. Maar inderdaad wierp hij met de hand, die de sterkte van de goot scheen te beproeven, een klein pakje naar binnen, dat juist op het bed van den gewonde terecht kwam. Hij kwam weer overeind, liep voor de leus nog eenige passen verder, trok hier en daar aan een steunstang van een schoorsteen, en keerde toen weder kalm op zijn schreden terug. Spoedig had hij zich weder bij Charly gevoegd, die vol ongeduld zijn terugkomst afwachtte. Op zachten toon, alsof men hem hier had kunnen hooren, vroeg de jonge man: —Wat heb je nu eigenlijk gedaan? —Ik heb hem eerst gevraagd, een verpleger te roepen en dien te verzoeken het venster onder een of ander voorwendsel te openen. Daarop heb ik een pakje op zijn bed geworpen, hetwelk in de eerste plaats een middel van mijn vinding bevat, bij uitstek geschikt om de uitgeputte levenskrachten zeer snel te herstellen, veel sneller dan waarop de geneesheeren kunnen rekenen, vervolgens een sterke vijl, om de tralies door te vijlen, en een dun maar zeer stevig knoopentouw, aan het einde van een stalen haak voorzien, waaraan hij zich zal kunnen laten zakken, en eindelijk een kort briefje met de noodige aanwijzingen. —Wat behelst dat briefje als ik vragen mag? —Ik zeg hem daarin, dat hij zich bij voortduring zeer zwak en ziek moet houden, om de verplegers om den tuin te leiden, zoodat zij niet al te waakzaam zijn, dat hij over drie dagen sterk genoeg zal zijn om te ontvluchten, al zijn zijn wonden dan zeker nog lang niet genezen, en dat er precies om drie in den nacht een auto zal gereed staan op den hoek van de Sloane Street en Beggar Road, om hem op te nemen. —En wij? —Wij wachten op hem! —Maar zal hij dat pakje wel kunnen verbergen? —Als hij dat niet kan, is hij geen knip voor den neus waard, en zeker niet geschikt om aan het hoofd eener Parijsche dievenbende te staan! antwoordde Raffles verachtelijk. Hij kan het onder aan zijn matras binden, met behulp van het touw dat er omheen gebonden was, maar hij zal nu wel niet verbed worden, en daarom kan hij het eenvoudig onder zijn peluw schuiven. En nu hebben wij hier verder niets meer te doen, mijn jongen! Ik zie, dat de reparatie toch wel heel deugdelijk is uitgevoerd! Op weg maar! De twee mannen namen hun zak met gereedschap weder op en klommen door het dakluik naar den zolder, waarop zij de trappen afdaalden en beneden bij den portier hun bevindingen omtrent den staat van het dak gingen mededeelen. Nog geen vol half uur nadat zij gekomen waren, stonden de gewaande loodgieters weer op straat. Drie dagen waren verloopen. Het was omstreeks een uur in den nacht. De surveillanten hadden zooeven hun laatste ronde door de particuliere ziekenkamers gedaan, en ook Beaupré bezocht, die schijnbaar koortsig op zijn leger heen en weer woelde. En daarop was de ijzeren deur in het slot gedraaid, en de gewonde hoorde, hoe een der surveillanten een stoel naderbij trok, en hoe het meubel onder zijn gewicht kraakte, toen hij er op ging zitten, om naast de deur te waken. Beaupré was verre van koortsig—of het moest zijn van spanning en opwinding. Integendeel—hij gevoelde zich sterk en krachtig en alleen zijn wonden deden hem pijn. Het geheimzinnige middel, hem door Raffles verstrekt, had wonderen uitgewerkt! Hij had zijn kracht als het ware met ieder uur voelen toenemen, en nu was hij vastbesloten een poging te wagen om zijn vrijheid te herkrijgen. Hij wist wel dat de bewaker meestal na een half uur insluimerde, oordeelende, dat iedere poging om te ontvluchten van den zoo verzwakten en uitgeputten gewonde tot de onmogelijkheden behoorde. En zoo luisterde hij ingespannen naar alle geluiden welke door de ijzeren deur tot hem doordrongen. Hij wist precies hoe laat het was, want alles was in dit ziekenhuis met de regelmaat van een klok ingericht. Het oogenblik ging aanbreken waarop hij aanstalten zou moeten maken om te ontvluchten. Hij zou zeker wel een uur noodig hebben om de tralies van zijn venster door te vijlen. Hij voelde zijn slapen kloppen en een zenuwachtige rilling liep nu en dan over zijn lichaam, want het volgende uur moest hem de vrijheid of een langdurige, misschien wel levenslange gevangenisstraf brengen. Eindelijk vernam zijn oor een zacht gerucht, dat hem wel bekend was—het was het gesnurk van den surveillant aan de andere zijde van de deur, dat tot hem doordrong. Dadelijk wierp Beaupré het dek van zich af en liet zich behoedzaam uit het bed glijden. Tot zijn geluk droeg hij een warmen, flanellen pyjama en hij wist dat zijn overjas in een kast was opgehangen. Hij sloop daar naar toe, nam er het kleedingstuk uit en trok het aan. Vervolgens sloeg hij nog een deken om, trad op het venster toe en opende het zonder geraas te maken. Hij nam nu de vijl ter hand, besmeerde een der staven met een weinig vet ten einde het gekras van het werk zooveel mogelijk te dempen en begon met zijn arbeid. Het ging vlugger dan hij vermoed had, want de vijl was van uitmuntende kwaliteit en tastte het ijzer der tralies snel aan. Toch duurde het een vol uur alvorens Beaupré een paar der spijlen geheel had doorgevijld, en had kunnen ombuigen, zoodat er een gat ontstond, groot genoeg om hem doorgang te geven. Van tijd tot tijd was hij aan de deur gaan luisteren, waarachter nog steeds het regelmatig gesnurk van den surveillant klonk. Nu zou hij zich echter moeten haasten, want over een kwartier zou de hoofdverpleger van deze verdieping zijn ronde doen om zich te vergewissen of alles in orde was en dan kon hij het wel in zijn hoofd krijgen een blik in de celkamer te werpen. Het oogenblik om te handelen was dus aangebroken. Beaupré sneed een reep van de wollen deken, met behulp van het kleine mes hetwelk hij eveneens in het pakje had gevonden, dat Raffles hem zoo behendig in handen had weten te spelen en knoopte deze bij wijze van een bouffante om zijn hals, ten einde aldus eenigszins beschermd te zijn tegen de koude van den Novembernacht. Hij was blootsvoets, maar daaraan was niets te doen, en in ieder geval zou het hem bij het klimmen van nut zijn. Hij stak dus eerst het hoofd door de opening welke hij zooeven gemaakt had, en vervolgens het bovenlichaam, daarop trok hij zich, terwijl hij zich met beide handen aan de nog vast zittende tralies vast hield, geheel naar buiten en plaatste de voeten op de smalle vensterbank. Het knoopentouw met den stalen haak aan het eind had hij om zijn middel gewikkeld zoodat het hem bij zijn pogingen niet kon hinderen. Hij kon nu met zijn handen juist den rand van de dakgoot bereiken en trok zich nu op, met de voeten steun zoekend op de dwarsloopende tralies. Het was zwaar werk voor een man, wiens kracht op kunstmatige wijze was opgewekt, en die bijna een week op het ziekbed had gelegen, maar de zucht tot vrijheid staalde zijn spieren en deed hem alle moeilijkheden overwinnen. Hij wist een been over den gootrand te slingeren, zette zich nu met het andere been met kracht af—en lag een oogenblik later hijgend in de smalle goot. De nachtvorst had het dunne laagje water in ijs doen verkeeren, en Beaupré voelde de koude door zijn ledematen dringen. Een soort verdooving maakte zich van hem meester, waartegen hij uit alle macht streed, want als hij daaraan toegaf, dat begreep hij wel, dan was hij verloren. Hij richtte zich dus op, kroop uit de goot op het dak, en liep zoo vlug hij kon naar den kant waar zich de rechterzijgevel bevond. Hij was het ziekenhuis vaak genoeg voorbij gekomen, om te weten dat zich daar de brandtrap bevond, die ongeveer drie meter lager, bij de bovenste verdieping begon. Er stond een straatlantaarn tegenover de trap en hij kon haar vrij duidelijk onderscheiden, ondanks de duisternis. Beaupré maakte het eene uiteinde van het touw met behulp van den stalen haak aan een steunijzer van een der kolossale schoorsteenen vast en wierp het uiteinde over den rand van het dak. Hij beproefde de sterkte, door er uit alle macht aan te trekken en bevond, dat het zijn gewicht gemakkelijk zou kunnen dragen. Het koord bleek uit zijde gevlochten te zijn en zeker even sterk als staaldraad van dezelfde dikte. Hij had nog slechts enkele minuten den tijd en hij begreep, dat hij niet mocht aarzelen, want dadelijk na zijn ontsnappen zou er alarm gemaakt worden en men zou natuurlijk allereerst aan de brandtrap denken. Hij vatte het touw dus boven een der knoopen vast, slingerde zich moedig over den rand van het dak, en liet zich behoedzaam zakken, telkens met zijn bloote voeten steun zoekend op een der knoopen, daar hij niet krachtig genoeg was om alleen op zijn armen te kunnen vertrouwen. Na eenige minuten voelde hij met den rechter voet iets kouds—de ijzeren leuning van het kleine portaal, waarmede de brandtrap eindigde. Nog iets lager—en hij stond veilig en wel op de brandtrap. Hij duizelde van de inspanning, maar hij begreep dat hij hier niet mocht blijven staan, niet alleen omdat hij nog lang niet veilig was, maar ook omdat de koude nachtlucht hem in zijn dun gewaad zeker ernstig zou kunnen schaden. Hij begon dus zoo snel hij kon de brandtrap af te loopen. Deze eindigde een paar meter boven de oppervlakte van de straat, en Beaupré liet zich vallen. Zijn wonden deden hem pijn, en een oogenblik bleef hij versuft staan. Maar een snerpend gefluit boven zijn hoofd, dat onmiddellijk in het ziekenhuis en op de binnenplaats herhaald werd, joeg hem eensklaps weder op! Zijn vlucht was ontdekt en de surveillant had alarm gemaakt. Beaupré bezon zich geen seconde, maar zette het aanstonds op een loopen in de richting van de Beggar Street. Juist toen hij den hoek bereikte, kwam er een agent van politie aanstormen, die door het fluitsignaal was aangelokt, waarvan hij de beteekenis blijkbaar kende. Er had een botsing plaats tusschen den man in blauw laken en den vluchteling in zijn grijs flanellen pyjama, en bijna was de Fransche markies ter aarde geslingerd. Hij wist echter op de been te blijven, bracht den agent een hevigen vuistslag tegen de kaak toe, die hem deed duizelen, en snelde zoo vlug hij kon voort. Voorbijgangers waren er gelukkig op dit uur niet te zien, en op honderd pas afstand schitterde eensklaps het krachtige licht van een autolantaarn. Nog een laatste inspanning en Beaupré voelde zich door krachtige handen in de wachtende auto getrokken, die dadelijk met de grootste snelheid wegreed. Charly Brand, die het avontuur niet had willen missen, legde dadelijk een dikken plaid over den vluchteling, die nu met gesloten oogen en spierwit gelaat achterover in de kussens leunde, terwijl Raffles hem den inhoud van een klein fleschje, dat hij uit zijn vestzak had gehaald, tusschen de lippen goot. Wat de man achter het stuurwiel betreft, dat was de trouwe Henderson, de reusachtige chauffeur, die eveneens zijn rol bij de ontvoering had gespeeld. De tocht duurde ongeveer drie kwartier, en toen stond de auto stil vóór het huis, waarin ook de minnares van Beaupré zich bevond. Onder den invloed van het middel, hetwelk Raffles hem had ingegeven, voelde Beaupré zijn krachten snel terugkeeren, en hij was in staat, alleen uit de auto te stappen zonder hulp. Zoodra de deur achter de drie mannen was dichtgevallen, reed Henderson met de auto vliegensvlug weder weg, nadat Raffles fluisterend eenige woorden met hem gewisseld had. Nauwelijks was de voordeur geopend, of achter in de vestibule vloog een deur open. Marthe Debussy verscheen. Ondanks het nachtelijk uur was zij geheel gekleed, daar zij toch niet had kunnen slapen, nu het om de bevrijding van haar minnaar ging. Zij deed wankelend een paar schreden vooruit, slaakte een lichten kreet en wierp zich aan de borst van den markies. Raffles en Charly trokken zich bescheiden terug, teneinde het wederzien tusschen de geliefden niet te storen. Maar na vijf minuten keerden zij terug, en Raffles sprak glimlachend: —Het spijt mij dat wij u moeten lastig vallen, maar gij zult nu tot de werkelijkheid moeten terugkeeren, en die gebiedt, markies, dat gij u in de eerste plaats van kleederen voorziet en u vervolgens gereed maakt om dit land te verlaten. —Verlaten? herhaalde Beaupré verbaasd, zonder dat ik mij nog op Fox gewroken heb? —Dat kunt gij later doen! hernam Raffles ernstig, thans moet gij u in veiligheid brengen, want hier is de politie op het spoor gebracht. Uw signalement zonder baard is reeds naar alle havens bekend en naar alle steden gezonden en gij zoudt zeker geen volle week op vrije voeten zijn, en ga nu spoedig mede, dat gij u in de kleederen kunt steken, dan zullen wij ons vereenigen aan een maaltijd, die uwe krachten geheel zal herstellen en wij zullen onder het eten eens praten over uwe kansen om ongemerkt te ontkomen. Raffles had Beaupré bij den arm genomen en duwde hem in een vertrek waar een compleet costuum en een goede reispels, het noodige ondergoed en een paar sterke laarzen reeds gereed lagen. Beaupré kleedde zich snel aan, en juist toen hij klaar was trad Charly binnen, en verzocht den Franschman hem te willen volgen. Een oogenblik later trad Beaupré een ander vertrek binnen, en hij bleef verrast op den drempel staan, want op de tafel was een voortreffelijke maaltijd aangericht. —Dat is het werk van mijn jongen vriend, zeide Raffles glimlachend, die reeds met Marthe Debussy aan den disch had plaats genomen, en in een levendig gesprek met hem was gewikkeld. De wimpers van de jonge vrouw waren vochtig en het was duidelijk te zien dat zij zooeven geweend had, van geluk en van dankbaarheid. HOOFDSTUK IV. NAAR PARIJS! Beaupré trad langzaam binnen, nam tegenover Raffles plaats, en zeide op ernstigen toon, terwijl hij den Grooten Onbekende vast aankeek: —Niemand kan zeggen, John Raffles, wat er met ons beiden nog zal gebeuren, maar wat er ook moge geschieden, onder welke omstandigheden wij ook tegenover elkander zullen komen te staan, ik zal dit nimmer vergeten! Ik heb vele slechte eigenschappen, maar daaronder behoort gelukkig niet de ondankbaarheid. Ik weet niet of gij op mijn dankbetuigingen wel gesteld zijt, en daarom eindig ik met dit woord: Als gij ooit in gevaar verkeert, en ik ben ter plaatse, dan zal ik u helpen zooals gij mij vannacht geholpen hebt. —Dat aanvaard ik, markies! hernam Raffles eenvoudig, en laat ons nu niet meer over deze zaak spreken, maar ons liever tot den maaltijd bepalen, waaraan mijn vriend zooveel zorg heeft besteed, en eens over het verdere deel van uw vlucht praten, want het moet mij van het hart dat gij nog lang niet in veiligheid zijt! Allen hadden nu plaats genomen, waarop Raffles vervolgde: —Ik zou u natuurlijk in dit huis kunnen laten wonen, zoolang als gij dat zelf noodig zoudt achten, gij zoudt er dan geen stap buiten kunnen doen zonder vrees voor ontdekking, evenmin als uw vriendin. Ik zou u een grooten voorraad verduurzaamde levensmiddelen kunnen toezenden, maar dit zou toch geen bestaan voor u beiden zijn, niet waar? Gij zijt aan een vrij leven gewend en bovendien, het zou slechts uitstel van executie zijn, want ik herhaal het: De politie heeft oogen en ooren wijd open gezet en zal u spoedig genoeg achterhaald hebben, zoodra gij dit huis zoudt hebben verlaten, waarin gij als in een vesting opgesloten zou zijn. —Gij hebt gelijk. Ik geloof niet dat ik dat zou uithouden, zeide Beaupré, en toch kan ik mij niet verzoenen met het denkbeeld Engeland te verlaten zonder dat ik mij op Fox gewroken heb. —Daartoe zal zich later de gelegenheid nog wel aanbieden, hernam Raffles. Gij kunt dan terugkeeren, zoodra de lucht hier weer eenigszins zuiver is, maar zeker niet binnen een jaar. —Een jaar! maar dat is een eeuwigheid voor een man die naar wraak dorst! riep de Franschman hartstochtelijk uit. Raffles haalde even de schouders op en zeide: —Gij zult u daar toch in moeten schikken, tenzij gij met geweld uw vrijheid wilt offeren! Trouwens—ik ben zeker, dat men te Parijs zeer naar uwe terugkomst verlangt! Ik kan mij uw heerschzucht begrijpen, maar zij heeft u verlokt om hier langer te blijven dan wellicht goed is met het oog op uw positie in de Fransche hoofdstad. Na een oogenblik te hebben nagedacht, antwoordde Beaupré: —Gij zult wel gelijk hebben—maar het is hard voor een man met bloed in het lichaam, om zijn doodsvijand aldus den rug toe te draaien! —Slechts tijdelijk, markies—slechts tijdelijk! hernam Raffles. Er zal een tijd komen, waarop gij hem weder tegemoet kunt treden. En dan zou de beurt wel eens aan u kunnen zijn. Marthe Debussy legde nu haar kleine witte hand op den arm van Beaupré en zeide op smeekenden toon: —Luister naar den raad van John Raffles—keer met mij naar Parijs terug, Raoul. —Je hebt goed praten, Marthe! riep Beaupré een weinig ongeduldig uit. Ik ben nu, dank zij de tusschenkomst van onzen gastheer, gered—maar ik ben nog steeds in Londen! Wanneer alle havens stevig bewaakt worden, hoe kom ik dan aan de overzijde, waar men bovendien ook wel gewaarschuwd zal zijn, zoodat ik daar in iedere havenstad, waar ik aan wal zou stappen, dadelijk zou worden gearresteerd? —Maak u daaromtrent niet bezorgd, zeide Raffles op eigenaardigen toon, terwijl er een zonderlinge glimlach om zijn lippen speelde. Ik heb nog tijdens den rit in de auto een plan bedacht—en ik denk, dat ik dat ten uitvoer zal brengen! Het is nu bijna vijf uur—over een half uur zijt gij te Parijs! Marthe Debussy wierp Raffles een blik vol ongeloof toe, en toen zeide de jonge vrouw op zachten toon: —Gij spot zeker? —In het geheel niet! —Maar dat is immers onmogelijk! riep Beaupré uit, terwijl hij Raffles met de grootste verbazing aankeek. Zelfs de vlugste vliegmachine heeft toch nog altijd vijf kwartier noodig om van Londen naar Parijs te sturen! —Ik blijf bij wat ik gezegd heb! hernam Raffles glimlachend. —En mag men dan het wonderlijke vervoermiddel weten, waarmede gij dit denkt te bereiken? riep Beaupré, ten toppunt van verbazing. —Het doet mij leed, markies, maar daarop moet ik helaas weigeren te antwoorden, zeide Raffles. Gij zult zelf wel inzien, dat er geheimen zijn, welke ik zoolang mogelijk ongeschonden moet trachten te bewaren. De Franschman kneep de lippen opeen en wierp Raffles een schuinschen blik toe, maar deze, die den blik had opgevangen, hernam rustig, na zijn horloge te hebben geraadpleegd: —Ik geloof, dat ik weet, markies, wat er op dit oogenblik in u omgaat! Gij denkt bij u zelf dat ik u toch wel niet zal blinddoeken, en dat gij dus mijn vervoermiddel wel te zien zult krijgen. Daarin hebt gij echter slechts ten halve gelijk—ik zal u wel degelijk blinddoeken, al is het dan niet met een doek, dien men zien en tasten kan! —Wat wilt gij zeggen? stamelde Beaupré, terwijl hij met een vaag gebaar de hand aan het hoofd bracht. Maar wat is er met mij? Ik ben zoo duizelig... ik...... —Ik zie, dat mijn onschuldig middeltje reeds begint te werken, sprak Raffles bedaard. Ik ben namelijk zoo vrij geweest, zonder dat gij beiden er iets van gemerkt hebt, eens een weinig zeer fijn poeder op den bodem van uw glas te storten. O, gij behoeft u volstrekt niet ongerust te maken. Ik herhaal het: het is een zeer onschuldig middel, maar toch is het een blinddoek—gij zult niets zien en niets hooren! Vergeef het mij, dat ik u beiden aldus belet, mijn geheimen te doorvorschen—het ging niet anders! Het is nu vijf minuten over vijven; om half zes zult gij weder ontwaken, te Parijs! Nog terwijl Raffles sprak, neigde het hoofd van Marthe Debussy zachtjes voorover, tot het de tafel bereikt had. Beaupré daarentegen had de kleine toespraak in haar geheel aangehoord. Hij wilde iets zeggen,—een beweging maken—maar hij had er de kracht reeds niet meer toe. Hij viel achterover in zijn stoel, slaakte een diepen zucht en sloot de oogen, terwijl zijn armen slap langs zijn lichaam neervielen. Bijna op hetzelfde oogenblik liet zich buiten het huis een zwak geraas hooren, dat klonk als het brommen van een luchtschroef. —Henderson is juist op tijd! riep Raffles uit. Snel, Charly! help hem aankleeden. De twee vrienden ijlden het aangrenzend vertrek binnen, en kwamen terug, met kleedingstukken beladen. Met eenige moeite trekken zij Marthe Debussy en markies Beaupré de dikke pelsen aan, sloegen hen een wollen bouffante om en drukte hun de bontmutsen op het hoofd. Vervolgens grepen zij de slappe, beweginglooze lichamen onder de armen, en sleepten ze door het vertrek en de gang naar een achterdeur van het huis. Zooals reeds is medegedeeld, stond dit huis, dat nog pas een paar weken geleden voltooid was, aan een nieuwe straat, de laatste van deze wijk, en die nog lang niet was volgebouwd. Aan de achterzijde van het huis strekte zich een zeer groot onbebouwd terrein uit, hetwelk ongeveer een mijl noordelijker overging in bouwland. Er liep een smal klinkerpad langs den achtergevel, maar van een tuin of iets dergelijks was niets te bespeuren. De huizen ter linker en ter rechterzijde waren nog niet voltooid, en zoo bleef het geheel onopgemerkt dat de deur van een dier huizen openging en doorgang verleende aan twee in dikke jassen gehulde mannen, die iets zwaars met zich medesleepten. Juist terzelfdertijd streek een niet al te groote maar blijkbaar buitengewoon snelle vliegmachine van eigenaardigen bouw, die zeer veel aan een sierlijken libel deed denken, op nauwelijks twintig meter afstands van die deur neder. Zoodra het toestel stil stond, sprong er een man uit, die op het groep kwam toesnellen. Het was James Henderson, de trouwe reus! Zonder een woord te spreken nam hij het lichaam van de vrouw op en droeg het met het meeste gemak naar de stilstaande vliegmachine, den „Duivel der Lucht”, het wonderbare toestel, dat ontsproten was aan het vernuft van den Grooten Onbekende, en hetwelk niet door een benzinemotor, maar door een electrisch gedreven machine in beweging werd gebracht. Raffles en Charly volgden met het lichaam van Beaupré, en binnen eenige minuten waren allen aan boord. Het bewustelooze paar wend achter in het gemakkelijk ingerichte schuitje op een deken neergelegd en met een dikken plaid bedekt. Raffles nam achter het stuurtoestel plaats, haalde een hefboom over, de beide schroeven begonnen met razende snelheid te draaien en bijna loodrecht schoot het verwonderlijke toestel pijlsnel in den nachtelijken hemel omhoog. Dadelijk zocht Raffles een groote hoogte op. Weliswaar was het hier zeer koud, en de thermometer wees spoedig twintig graden onder nul, maar nu kon men tenminste van de aarde af niet opgemerkt worden. Raffles volgde eenigen tijd den loop van de Theems en hield toen pal in oostelijke richting aan. Het was er hem om te doen, den weg naar Parijs zoo kort mogelijk te maken—en de kortste weg is nog altijd de rechte lijn. In rechte lijn gemeten, bedraagt de afstand van Londen naar Parijs juist tweehonderd mijlen. Maar was het dan mogelijk, dat Raffles waarheid had gesproken, en dat de vliegmachine dezen grooten afstand in een half uur kon afleggen? Ja, dat was inderdaad mogelijk, want reeds vroeger had Raffles met den „Duivel der Lucht” een snelheid weten te behalen van vijfhonderd drie-en-veertig kilometer per uur, dank zij den geheimzinnigen motor, waarvan het geheim nog aan niemand bekend was, behalve aan zijn twee trouwe metgezellen. Raffles moest op het kompas sturen, maar dit was voor hem volstrekt geen bezwaar, zelfs in de duisternis, want hij had dezen weg reeds meermalen afgelegd en kende hem op zijn duimpje. Binnen enkele minuten lag de wereldstad achter de reizigers, en Raffles stuurde nu rechtaan op het belangrijke spoorwegkruispunt Tunbridge Wells. Hij herkende dit aan de uitstralingen van de talrijke lichten op en bij het station en het spoorwegemplacement. Raffles was zelfs geen tweehonderd meter van zijn rechten koers afgeweken, want de lichten van het station bevonden zich bijna recht onder de machine! Nu was het zaak, op Hastings aan te houden, een belangrijke Engelsche havenstad, maar die toch nog grooter bekendheid heeft wegens den geweldigen veldslag, die hier in 1066 werd geleverd tusschen Harold den Noorman en het leger van den Normandischen Hertog Willem, die aldus den Engelschen koningskroon verwierf. Het was nauwelijks veertien minuten over vijven, toen de „Duivel der Lucht” op een hoogte van omstreeks 1800 meter boven de havenplaats vloog en het Kanaal tegemoet zweefde, de overtocht begon. De eerstvolgende stad welke nu zou worden aangedaan, was Tréport. Weliswaar stak Raffles nu het Kanaal op zijn grootste breedte over, maar dat deerde hem volstrekt niet, want binnen tien minuten zou die overtocht volbracht zijn! En Tréport lag nu eenmaal in de rechte lijn. Raffles moest nu de machine vrij aanzienlijk laten dalen, teneinde uit een dichte mistbank te geraken, en hij vloog op nauwelijks zestig meter boven de golven, met een snelheid, die de vliegmachine een geluid deed maken als een snaar van een reusachtigen contra-bas, welke met kracht werd aangestreken. De mistbank trok even plotseling weg als zij was komen opzetten, juist toen de lichten van Tréport, een geliefkoosde Fransche badplaats, in het gezicht kwamen. Dadelijk schoot de „Duivel der Lucht” weder omhoog en vloog op een hoogte van duizend meter ongeveer over de kleine stad. Het was nog steeds zeer donker, maar toch begon de hemel zich in het oosten lichter te tinten—het zou zeker een zeer schoone herfstdag worden. Onverpoosd zette de vliegmachine haar weg door het luchtruim voort met een snelheid, welke het pasgevestigde Fransche record van 280 kilometer in het uur bijna met datzelfde cijfer overtrof! Charly had nu en dan een blik achter zich geworpen, teneinde naar de beide bewustelooze Franschen om te zien, maar zij hadden zich nog in het geheel niet bewogen. Wat Henderson betreft, deze had zich gedurende dien tijd steeds bezig gehouden met de machine, teneinde haar zoo snel mogelijk te laten loopen. Hij stelde er een eer in, dat zijn meester zijn belofte gestand zou doen, en daarom verzorgde hij de kostbare machine als zijn oogappel ofschoon zij dit eigenlijk volstrekt niet noodig had! Om vijf minuten vóór half zes vloog de „Duivel der Lucht” met razende snelheid oostwaarts van Neuchatel, en nog een vijf minuten later bevond zij zich in de buurt van het kleine dorp Méru. En plotseling hief Charly de hand op en wees naar een punt aan den horizont. Daar was het, alsof er een reusachtige boschbrand woedde—een rossige gloed kleurde in het zuidoosten den hemel. Die rossige gloed—dat was Parijs, dat was de Lichtstad! Raffles raadpleegde zijn polshorloge. Het was twee minuten over half zes. Hij had nog drie minuten om het ideaal van zijn reis binnen den bepaalden tijd te bereiken. Reeds zweefde de vliegmachine boven het bosch van St. Germain en driemaal was zij reeds de Seine gepasseerd, die vlak bij Parijs een zeer grillig verloop heeft en drie reusachtige lussen vormt van eenige tientallen kilometers lengte. Montesson werd voorbij gevlogen, onzichtbaar in de duisternis, een halve minuut later Nanterre en juist om vijf minuten over half zes streek de „Duivel der Lucht” neer op een kleine weide, even vóór de eerste huizen van de Parijsche voorstad Neuilly, aan een der fraaiste gedeelten van de Seine gelegen. Alles was hier nog in duisternis gehuld, en men kon de vormen ternauwernood onderscheiden. In het zuiden echter doemden de eerste boomen op van het Bois de Boulogne. En men kon den weg, die naar de hoofdstad geleidde, duidelijk onderscheiden. Langs dien weg waren op geregelde afstanden banken geplaatst, en markies Beaupré en Marthe Debussy werden zorgvuldig uit de machine getild en naast elkander op een van die banken geplaatst. Raffles haalde een klein doosje uit zijn zak, prachtig gesneden uit een agaatsteen, en niet veel grooter dan een hazelnoot, en nam er twee lichtgroen gekleurde pillen uit. Hij opende achtereenvolgens de lippen van de beide bewusteloozen en duwde hun ieder een der pillen in den mond. Toen zeide hij fluisterend: —Nu snel weg, Charly! Over een minuut hebben deze pillen uitgewerkt en zullen deze beide menschen uit hun lethargie ontwaken! De twee vrienden ijlden naar de plek, waar Henderson bij de vliegmachine de wacht hield, klommen in het schuitje en een paar seconden later zweefde de „Duivel der Lucht” op aanzienlijke hoogte boven het park van St. James, juist op het oogenblik, dat Beaupré en zijn minnares tegelijkertijd ontwaakten, zich de oogen uitwreven en zich afvroegen of zij soms droomden! HOOFDSTUK V. KONING ALFONSO VAN SPANJE. Het was nu zaak, den terugweg te aanvaarden—tenminste aldus dacht Charly Brand. Maar Raffles bleek andere plannen te hebben. Tot niet geringe verwondering van den jongen man, liet Raffles de machine een grooten boog beschrijven en zette koers naar Issy-les-Moulineaux, waar zich het grootste vliegterrein van Frankrijk bevindt, en waar ook de aero-club van Parijs haar groote loodsen heeft. Vóór Charly nog goed begreep wat Raffles van plan was, had deze den „Duivel der Lucht” in een onberispelijken zweef doen dalen, en even later rolden de wielen over het grastapijt. Het liep naar zessen, en men kon reeds tamelijk goed om zich heen zien. Op het vliegterrein bleken echter nog slechts een paar nachtwakers aanwezig te zijn, die haastig met electrische lantaarns kwamen toeloopen en niet weinig verbaasd waren de vliegmachine met haar zonderlingen, nog onbekenden, vorm te ontwaren. Henderson had nog tijdens de vlucht de machine aan het oog onttrokken door er een soort kap van staalplaat overeen te plaatsen, die wel wat geleek op de houten kappen, waarmede men schrijfmachines toedekt, en deze zorgvuldig gesloten, zoodat geen onbevoegden een blik zoude kunnen slaan op het geheime mechaniek. Raffles wendde zich aanstonds tot de beide bewakers, drukte hun een goede fooi in de hand, en zeide in vloeiend Fransch: —Wij zijn Engelschen, vriend, en wij denken hier eenige dagen te blijven! Zeg ons, wat wij te doen hebben om aan de douane-formaliteiten te voldoen en of er hier plaats is tot stalling van onze machine. —Wat het laatste betreft, mijnheer, plaats is er in overvloed, antwoordde een der bewakers. Wij zullen een loods voor uwe machine reserveeren. Wat de douane-formaliteiten aangaat, zoo hebt gij niets anders te doen dan uwe machine te laten aangeven bij den douanepost aan het begin van het veld! Als gij geen bagage bij u hebt, zal alles zeer gemakkelijk gaan! —Zooveel te beter! antwoordde Raffles. Wij zullen u wel helpen met het onderdak brengen van de machine. En hierop duwden de vijf mannen het wonderbare vliegtuig zonder moeite naar een van de loodsen, waarop de drie mannen zich naar het kleine kantoor van den douanier begaven, die in zijn klein hokje zat te dommelen, en met bijna gesloten oogen de noodige formulieren invulde. Eindelijk konden de drie reizigers het vliegterrein verlaten. Een ondernemend Parijzenaar had een klein restaurant, uit planken en gegolfd plaatijzer opgetrokken, dicht bij den ingang van het vliegveld geplaatst, hetwelk ten zuid-westen van het ontzaglijke manoeuvre-veld is gelegen en dat was voor de drie reizigers een gunstige omstandigheid, want er zouden voorloopig nog wel geen omnibussen rijden en zij hadden grooten trek in een kop warme koffie. Alleen de eigenaar van deze primitieve inrichting was op de been, toen zij de gelagkamer binnentraden, en hield zich daar onledig met pogingen om een kachel te doen branden, een werkje, waarin hij het blijkbaar niet zeer ver gebracht had. De goede man was tamelijk verwonderd, op dit vroege uur drie zulke uitstekend gekleede vreemdelingen te zien verschijnen, maar hij was dadelijk een en al gedienstigheid, en een kwartier later genoten de drie Engelschen van een voortrekkelijken kop zwarte koffie, zooals men die maar alleen te Parijs kan drinken. Toen zij de eerste teugen van het kostelijke vocht gedronken hadden, begon Charly: —Ik wil niet ontkennen, Edward, dat ik mij hier uitstekend bevind, in die goed verwarmde gelagkamer, met dezen kop voortreffelijke koffie vóór mij—maar ik zou toch wel eens gaarne willen weten, hoe het komt, dat ik nu hier zit en niet ergens boven het Kanaal zweef. —Heel eenvoudig, mijn jongen, ik ben van plan eenige dagen in Parijs te blijven. —Midden in den winter? —Midden in den winter! —Mag ik vragen wat je hier zoo plotseling aantrekt? —Natuurlijk! Heb je de bladen dan niet gelezen? —De bladen? herhaalde Charly verbaasd, zeker heb ik dat! Maar ik kan niet inzien... —Dan hecht je zeker niet veel waarde aan een omstandigheid welke mijn aandacht heeft getroffen; ik zal je niet langer in de onzekerheid houden. Koning Alfonso van Spanje is hier op bezoek, weliswaar niet officieel, want hij reist incognito, onder den naam van den graaf van Toledo, maar dat heeft toch niet belet, dat President Poincaré hem in statie heeft ontvangen en dat Zijne Majesteit morgen op het Elysée zal dineeren. Toespraken worden er dan natuurlijk niet gewisseld—maar dat neemt niet weg, dat het bezoek van den koning van Spanje van groot gewicht voor zijn eigen land zoowel als voor Frankrijk is. —Dat is waar! riep Charly nu uit. De betrekkingen tusschen de beide landen zijn een weinig gespannen in verband met de Marokkaansche kwestie. Naar het schijnt is er oneenigheid gerezen naar aanleiding van de Spaansche interpretatie van de overeenkomst volgens welke Spanje het protectoraat uitoefent over een deel van Marokko. —Juist, en Alfonso is eenvoudig hier gekomen om de zaak in der minne te schikken. Hij is een groot minnaar van Frankrijk en men heeft te Madrid waarschijnlijk geoordeeld, dat hij beter dan iemand anders in staat zou zijn om het opkomend onweder te doen overdrijven. —Nu ja—maar wat kan ons dat nu eigenlijk allemaal schelen, hernam Charly verwonderd, terwijl hij zijn stem liet dalen. —Meer dan je denkt, antwoordde Raffles glimlachend, denk toch eens aan, een koning. Weliswaar een koning zonder grooten hofstaat, maar toch een voortreffelijk object...... Raffles voltooide den zin niet, maar wierp Charly een eigenaardigen blik toe. De jonge man wierp zich met een verschrikte uitdrukking op zijn gelaat achterover in zijn stoel en zeide toen bijna onhoorbaar: —Ben je krankzinnig geworden? Dat kan je toch onmogelijk ernst zijn? —Het is mij integendeel volle ernst! Hier biedt zich een prachtige gelegenheid aan, om het avontuurlijke met het nuttige te vereenigen! De koning van Spanje wordt over het algemeen een sympathiek man geacht, maar toch een weinig gierig. Ik acht dit een zeer slechte karaktereigenschap, die bestraft moet worden! En dan—ik zou dien monarch zoo gaarne eens van dicht bij zien, en daarom heb ik geen weerstand kunnen bieden aan den lust hier eenige dagen te vertoeven. —Maar hoe stel je je dat toch wel voor, om in zijn nabijheid te geraken? ging Charly hoofdschuddend voort. —O, dat zal mij later wel invallen, dat is niet zoo moeilijk. Wij kunnen ons bijvoorbeeld uitgeven voor bijzondere correspondenten van de „Times” of van een ander groot blad, maar dat is van later zorg. Ik moet natuurlijk eerst de plaatselijke gesteldheid opnemen, alvorens ik mijn veldtochtplan klaar heb. Charly zeide niets meer. Het avontuur leek hem zóó dol, zóó volmaakt onuitvoerbaar, dat hij er zelfs niet meer over spreken wilde. De koning van Spanje berooven, het was onzinnig; het kon alleen maar ontstaan in het brein van een man als John Raffles. Het was nu dag geworden en de zon schoot haar schuine stralen over het aardrijk en rolde als het ware de nevelen op, die het ontzaglijke manoeuvreterrein tot dusverre aan het oog had onttrokken. —Luister eens, vriend, zoo wendde Raffles zich tot den restauranthouder, kan men hier in de buurt een auto huren? —Zeker, mijnheer, antwoordde de man gedienstig. Gij kunt goede auto’s huren in een garage op den hoek van den Boulevard Gambetta en de Place Voltaire, op ongeveer twintig minuten loopen hier vandaan, maar als gij nog een kwartier kunt wachten, dan kunt gij u die kosten besparen, want gij zijt hier slechts tien minuten gaans van de halte van Issy van den ceintuur-spoorweg, die u tot in het hartje van Parijs brengt. —Zooveel te beter! hernam Raffles, dan zullen wij met den trein gaan. Hij betaalde, en een oogenblik later wandelden de drie mannen langs den Boulevard Rouget de Lille, die het vliegveld van het manoeuvreterrein scheidt. Na tien minuten te hebben geloopen traden zij het kleine haltestation binnen en vijf minuten later kwam de trein aanrijden, die hen door de Porte du Bas Meudon Parijs binnenvoerde. Zij stapten aan het station van de Champ de Mars uit. Het was toen kwart over negenen, en de grootste drukte van het coiffeur- en het winkelpersoneel, dat zich naar zijn betrekking begaf, was reeds gedaan. —Nu zullen wij maar eerst eens omzien naar een goed hotel, stelde Raffles voor. —Ik weet een voortreffelijk hotel maar dat ligt in Londen aan de Readsing-Street, zeide Charly droogjes, die zich nog volstrekt niet kon vereenigen met het denkbeeld, dat hij zich in Parijs bevond om aandeel te nemen in een hoogst gevaarlijk avontuur. Raffles liet een kort lachje hooren en zeide: —Naar het schijnt ben je met mijn plannetje niet zeer ingenomen, mijn jongen. —Je plannetje, herhaalde Charly verontwaardigd, waarom noem je het niet liever een uitspanning, iemand die voornemens was, zijn heele verdere leven in de gevangenis door te brengen zou onmogelijk anders kunnen handelen. —Kom, kom—je bent een zwartkijker, kwam Raffles kalm, je zoudt in staat zijn mij mijn vermaak te bederven. Ik zeg je, dat alles gesmeerd zal loopen—als wij het geluk althans aan onze zijde hebben. —En als het geluk eens ditmaal niets van ons weten wil, drong Charly aan. —Wel, dan geven wij de partij eenvoudig verloren en verwijderen ons. —Je kunt er gemakkelijk over spreken, zeide Charly schamper; het is maar de vraag of men ons daartoe de gelegenheid zal laten. —O, wij zullen die gelegenheid wel scheppen! kwam Raffles, eenigszins ongeduldig, en laat verdere opmerkingen nu maar achterwege, want er zal geen rekening mee worden gehouden. Charly pruttelde iets voor zich heen, dat onverstaanbaar was in het straatgewoel, en schikte zich in het onvermijdelijke. Raffles had het krankzinnige plan nu eenmaal opgevat—de treurige gevolgen zouden voor zijn rekening zijn. —Laat ons nu eens zien waar de koning logeert, begon Raffles weder, alsof Charly in het geheel niets gezegd had. Men heeft hem een onderkomen verschaft in het hotel Maurice aan de Champs Elysées gelegen, reeds daaruit blijkt dat zijn reis niet officieel is, anders zou hij natuurlijk aan het Elysée logeeren. Het zal zaak voor ons zijn, zoo dicht mogelijk in zijn nabijheid te vertoeven, en daarom stel ik voor, onzen intrek te nemen in het Hotel de l’Esplanade, niet ver van de Place de l’Etoile, en aan denzelfden prachtigen verkeersweg gelegen; draagt mijn keuze je goedkeuring weg of geef je de voorkeur aan een ander hotel? —Ik zou de voorkeur geven aan den eersten den besten trein, die mij naar Calais bracht! antwoordde Charly. Raffles schudde afkeurend het hoofd en hernam: —Men kan het jou ook nooit naar den zin maken. Hoe is het mogelijk, dat je het pittoreske van mijn onderneming niet inziet, jij zult nooit leeren begrijpen, dat men een berooving zoodanig met romantiek kan omkleeden, dat zij zelfs voor den beroofde bijna aantrekkelijk wordt. —Een kwestie van opvatting, bromde Charly schouderophalend, en als ik nu eenmaal toch hier moet blijven, dan is mij mijn woonplaats onverschillig. —Dan maar naar het hotel de l’Esplanade, zeide Raffles lachend. Hij wendde zich daarop tot Henderson, en zeide: —Je draagt immers je livrei onder je dikken pels? —Om u te dienen, Mylord. —Prachtig! Wij zijn hier op den Quai d’Orsai, en daar weet ik een groote verhuurinrichting van auto’s waar je een flinken, zeer snellen wagen moet uitzoeken. —All right, Mylord, antwoordde de chauffeur. De drie mannen waren den Eiffeltoren reeds voorbijgeloopen en op den hoek van de Avenue de la Bourdonnais traden zij een groote garage binnen, waar Henderson spoedig een niet al te groote, maar zeer fraaie en snelle auto had uitgezocht, geschikt voor vier personen. Nadat Raffles zich in het verhuurregister had laten inschrijven als graaf Gresham en het vrij hooge staangeld vooruit had voldaan, en nadat hij ook als verblijfplaats het Hotel de l’Esplanade had opgegeven, stapten de beide vrienden in, terwijl Henderson achter het stuurwiel plaats nam. De brave kerel was met Raffles reeds herhaaldelijk in Parijs geweest en kende er den weg, althans wat de hoofdstraten betreft, even goed als zijn meester. Hij stuurde dus de auto zonder te aarzelen langs den Quai d’Orsai tot aan de l’Alma, reed de Seinebrug over, stak de Place de l’Alma dwars over en reed de Avenue Marcoi in, welke hij volgde tot aan de wereldberoemde Place de l’Etoile, in welks midden zich de Zegenboog, het door Napoleon I gestichte kunstwerk verhief, opgericht ter eere van de vele overwinningen van het Fransche leger ten tijde van het eerste keizerrijk, en waarop de namen van Marengo, Yena, Austerlitz en zooveel andere in onvergankelijke glorie prijkten. Hier liet hij de auto een wending maken en reed de Avenue des Champs Elysées op. Op den hoek van de Rue Barsac stond de auto stil voor het fraaie terras van het Hotel de l’Esplanade. Een portier kwam ijlings toesnellen, die het portier van de auto opende, nog voor een der reizigers dit had kunnen doen, ofschoon zij vlug genoeg waren. Raffles en Charly stapten uit, en Henderson reed de auto naar de garage, die zich achter het groote hotel bevond. De twee vrienden begaven zich naar de loge van den portier, en lieten hun namen inschrijven: „Graaf Gresham en secretaris”. Zij kregen twee kamers op de tweede verdieping, en begaven zich aanstonds daar heen, teneinde zich een weinig te verfrisschen. Daar hun eetlust door de luchtreis en alles wat daarop gevolgd was, niet weinig was geprikkeld, daalden zij naar de eetzaal af, waar zich nog slechts een gering aantal reizigers bevonden, en lieten zich chocolade en cakes brengen, daar het voor het eerste ontbijt nog veel te vroeg was. Terwijl zij zich de smakelijke koek goed lieten smaken, las Raffles vluchtig de „Figaro” door, die wel het best zou zijn ingelicht omtrent het doen en laten van Spanje’s koning in de Fransche hoofdstad. Hij had spoedig gevonden wat hij zocht. Zijne Majesteit had den dag te voren te Rambouillet gejaagd, en later deputaties ontvangen van verminkten uit den grooten oorlog, oorlogsweduwen of moeders van krijgsgevangenen, die hem dank wilden zeggen voor zijn bemiddeling bij het overbrengen van berichten omtrent het lot der hunnen tijdens de vreeselijke wereldworsteling. Den volgenden dag zou een rondrit door Parijs en omstreken plaats hebben en des avonds zou er een gala-diner op het Elysée plaats vinden, gevolgd door een cercle. In het deftige Parijsche blad vond Raffles bovendien nog enkele aanwijzingen, welke hem van groot nut zouden kunnen zijn bij zijn gevaarvolle onderneming. Zijne Majesteit was namelijk vergezeld door zijn aide de camp, den brigade-generaal Del Rio, zijn adjudant, kapitein De Estella, en den hofstalmeester, markies De Vianna. Naar Raffles meende, moest het onder deze omstandigheden niet onmogelijk zijn, toegang tot den koning te erlangen. Hij vouwde het blad weder dicht, en zat geruimen tijd in gedachten verzonken. Maar als Charly hem een half uur later eens had gevraagd of hij reeds een plan had gemaakt, dan zou hij ontkennend hebben moeten antwoorden. HOOFDSTUK VI. DE CHILEENSCHE GEZANT. Den volgenden dag reden Raffles en Charly des middags in de fraaie auto door de straten van Parijs, en opnieuw genoten zij van de ongestoorde harmonie, welke geen andere stad der wereld in zoo hooge mate in het stadsbeeld oplevert als de Fransche hoofdstad. Het was een verrukkelijke dag en de zon scheen nog zoo warm, dat men zich in den nazomer kon wanen. De kap van de auto was dan ook teruggeslagen en de beide mannen hadden zich ermede vergenoegd zich in hun pelsjas te steken. Henderson reed de Champs Elysées af, tot hij de Rond Point bereikte, sloeg toen de Avenue d’Antin in en koos zijn weg naar het noorden van de stad naar de wijk der Batignolles. De auto was de Rue de Pronie genaderd, en had deze eenigen tijd gevolgd, toen er een groote auto kwam aanrijden, die stilhield voor een fraai huis, boven welks deur een groot schild was aangebracht. In de auto leunde een man van omstreeks vijftigjarigen leeftijd achter in de kussens, terwijl een jongere man hem nu en dan toesprak met een blik van medelijden in de oogen. Met behulp van den chauffeur en dezen jongen man stapte de oude heer uit de auto, waarbij hij veel pijn scheen te lijden. Zijn eene voet was geheel in een wit verband gewikkeld, en hij leunde zwaar op de schouders van de beide mannen, die hem ondersteunden. Van uit de halve duisternis der koetspoort kwam een bediende aansnellen, die de taak van den chauffeur overnam. Deze keerde naar zijn wagen terug en reed ermee weg. Raffles had Henderson verzocht, een weinig langzamer te rijden, en keek Charly nu glimlachend aan. —Je hebt immers den geheelen nacht volgehouden, mijn jongen, dat het mij onmogelijk zou zijn, hedenavond toegang te krijgen tot het Elysée. —Zeker! En dat houd ik vol! —Dat is heel onverstandig van je, want niet ik alleen, maar wij beiden zullen er heen gaan! Charly wierp Raffles een blik van ongeloof toe en zeide: —Dat is je zeker geen ernst? —Volkomen ernst! —Wil je mij dan eens zeggen, waaraan die plotselinge zekerheid is toe te schrijven? vroeg Charly. —Heel eenvoudig! Heb je dien man herkend, die zooeven uit de auto werd geholpen en die aan den voet gewond is? Charly schudde het hoofd. —Dan heb je zeker niet goed de geïllustreerde bladen bestudeerd. Die man was de Chileensche gezant te Parijs, Sanfuentes, die nog pas gisteren een interview heeft toegestaan aan een vertegenwoordiger van het „Journal des Débats”. —En die andere heer? —Dat zal zijn eerste secretaris, Aldunata, wel geweest zijn. —Hoe komt de gezant dan gewond? riep Charly uit. —Dat is meer dan ik je zeggen kan, maar het zou mij niet verwonderen als hij van zijn paard was gevallen en zijn enkel had verstuikt! Zijn eene laars was gespoord en zijn adjudant droeg een rijpantalon en had een karwats in de hand. —Dat heb ik niet opgelet! Raffles dreigde den jongen man met den vinger en zeide bestraffend: —Onoplettendheid is de grootste en de onvergeeflijkste fout in de detectives en in hun tegenvoeters, Charly! Nu, ik heb dan beter toegezien, en ik zou er wel wat onder durven verwedden, dat die heeren zoo juist een wandeling hebben gemaakt, en dat de Chileensche gezant daarbij van zijn paard geduikeld is! —Je zou je weddenschap gewonnen hebben, Edward, want daar zie ik een pikeur met twee paarden aankomen! zeide Charly, terwijl hij wees naar een ruiter, die een tweede paard aan den teugel meevoerde. De man kwam naderbij en reed met beide paarden onder de hooge koetspoort door, waarop hij uit het gezicht verdween. Charly had hem nagekeken en wendde zich nu weder tot Raffles met de vraag: —Wij nemen dus aan, voorloopig tenminste, dat Sanfuentes een wandelrit heeft gemaakt en een klein ongeluk heeft gehad, door zijn voet te verstuiken, maar wat heeft dat in ’s hemels naam te maken met je plannen? —O, het verband is veel nauwer dan je wel denkt, mijn jongen! antwoordde Raffles glimlachend. De Chileensche gezant zal zich namelijk naar den cercle of naar het Elysée hebben begeven. Charly maakte een gebaar van schrik, want zonder nadere toelichting begreep hij reeds, wat Raffles van plan was. Maar toch wilde hij nog trachten zijn vriend terug te houden van een voornemen, hetwelk hij bij voorbaat tot mislukking gedoemd achtte, en daarom zocht hij naar bezwaren. Hij meende er al zeer spoedig een gevonden te hebben en riep uit: —Ik geloof, dat ik weet wat je wil doen, Edward! Je wilt ongetwijfeld de plaats innemen van Sanfuentes, wat jou met je ongelooflijke grimeerkunst al zeer gemakkelijk zou vallen, want de Chileensche gezant heeft jouw donkergrijze oogen, je grootte, en ook wel eenigszins je figuur, al is hij een weinig gevulder, maar je vergeet één ding—het is natuurlijk alom bekend, dat de gezant zich gewond heeft en daarom zeker niet zal kunnen verschijnen. Als Charly gedacht had, dat dit bezwaar doel zou treffen, dan had hij zich vergist! Raffles had de wenkbrauwen opgetrokken en vroeg nu glimlachend: —Hoe laat denk je wel, dat de Parijsche avondbladen gedrukt worden? —Ik vermoed om een uur of zes. —Je vergist je ruim een uur, Charly! hernam Raffles hoofdschuddend. Van de meeste bladen wordt het redactioneele gedeelte reeds om half vijf gesloten en zeker niet later dan hoogstens vijf uur. Het is dus zoo goed als onmogelijk, dat het bericht van dit tamelijk onbeteekenende ongelukje nog in de avondbladen zal verschijnen; dat kunnen wij trouwens over een half uur al weten door eenige bladen aan een kiosk te koopen. —Laten wij dat dan eens aannemen, hernam Charly. Geloof je dan soms, dat de gezant zich niet heeft laten excuseeren? —Integendeel—dat zal hij wel gedaan hebben! antwoordde Raffles kalm. Maar zulk een verstuiking kan binnen enkele uren zeer veel beter worden—en de gezant kan er wel zoo bijzonder op gesteld zijn, aan de feestelijke bijeenkomst in de officieele ontvangst van President Poincaré deel te nemen, dat hij zijn pijn verbijt en zich toch maar naar het Elysée laat brengen! Charly liet zich achterover in de kussens vallen en vroeg zich verbaasd af, of dit nu de redeneering was van een met reden begaafd wezen of van een Don Quichot! Hij slaakte een diepen zucht en zeide: —Ik zie het wel—ik zal je niet kunnen weerhouden. Je wilt je zelf blijkbaar moedwillig in het ongeluk storten! —Als ik dat doe, Charly, dan zul je me toch zeker niet alleen mijn ongeluk tegemoet zenden, nietwaar? vroeg Raffles, terwijl een eigenaardige glimlach zijn lippen deed krullen. —Wat wil je daarmee zeggen? stamelde Charly. —Heel eenvoudig. De gezant komt natuurlijk niet alleen, maar laat zich vergezellen door zijn secretaris! —Dus—ik......? hakkelde Charly. —Ja, jij! antwoordde Raffles lachend. Je zult voortreffelijk geschikt zijn om de rol van Aldunata te vervullen, weliswaar is zijn haar gitzwart, maar met een van de paar honderd pruiken in ons huisje aan de Rue Marcadet te Montmartre, zal je zoodanig veranderen, dat men je in het geheel niet zal herkennen—en het geluk wil, dat die jonge man donkerblauwe oogen heeft, een bijzonderheid in zijn land. Ik hoop toch niet, dat je aarzelt? Charly vestigde zijn heldere oogen op het gelaat van zijn vriend en zeide eenvoudig: —Ik vind, dat je een waanzinnige daad begaat, die je je vrijheid kan kosten, en misschien nog wel meer—en daarom zal ik je natuurlijk niet alleen laten gaan—ik geloof echter, dat dit onze laatste reis naar Parijs is geweest, en dat wij hier wel geruimen tijd zullen blijven—heel wat langer dan ons aangenaam zal zijn...... —Kom, kom! Niet zoo zwartgallig, mijn jongen, hernam Raffles glimlachend, terwijl hij Charly op den schouder klopte. Ik verzeker je, dat alles op rolletjes zal loopen! Je moet niet vergeten, dat wij te doen krijgen met diplomaten, hoog geplaatste officieren, ministers en andere personen, die specialist zijn op hun bijzonder gebied, maar meestal niet uitblinken door buitengewone schranderheid in het algemeen. De meest ongehoorde dingen worden natuurlijk het minst verwacht. —En een vervanging van een gezant, al is het dan ook maar een Chileensche, is toch zeker wel ongehoord! Het was nu langzamerhand duister geworden en de straatlantaarns waren opgestoken. De auto had haar weg vervolgd, maar Raffles had toch de ligging van het Chileensche gezantschap nauwkeurig in het geheugen geprent. Langs de helderverlichte boulevards reed de auto weder terug en bracht de beide vrienden weder naar hun hotel. Zij dineerden er met opzet zoo vroeg mogelijk, en Raffles moest de kosten van het onderhoud dragen, want Charly was zeer weinig spraakzaam. Een ontijdige ontdekking zou de noodlottigste gevolgen na zich sleepen, en hoe gemakkelijk kon een schijnbaar onbeteekenend voorval, een onverwachte samenloop van omstandigheden die ontdekking niet teweeg brengen? Daar was, om te beginnen, de Spaansche taal. Men zou toch wel kunnen verwachten, dat de Chileensche gezant en zijn secretaris hun landstaal zouden spreken! Raffles nu sprak de Spaansche taal bijna even vloeiend als Fransch, maar met zijn eigen kennis van de taal van Cervantes was het poover gesteld! En dan—hoeveel vergissingen zou hij niet kunnen begaan, hoe vaak zou hij geen dingen doen, die in strijd waren met het heilige protocol, waardoor hij meer de aandacht op zich zou vestigen dan goed was voor zijn veiligheid en die van Raffles! Deze evenwel scheen in de beste stemming te zijn en praatte geestig en onderhoudend over allerlei zaken—maar in het geheel niet over de receptie op het Elysée! Dat was een gewoonte van den Grooten Onbekende—daardoor bleef de geest frisch, zoo beweerde hij, en het was altijd vroeg genoeg om over de aangelegenheid na te denken, wanneer men er zich middenin bevond. Maar tegen het dessert meende Charly toch eensklaps een tegenwerping te hebben gevonden, die onweerlegbaar was! Zijn oogen schitterden van zegepraal, toen hij zich tot Raffles overboog en fluisterend zeide: —Een enkele opmerking, Edward! —Toch niet over de zaak van vanavond? vroeg Raffles, terwijl hij even de wenkbrauwen fronste. —Ik vraag verschooning. Daar gaat het integendeel wel om! —Maak het dan kort! —Wil je mij eens zeggen, hoe je zoo zeker weet, dat Aldunata, de secretaris van den gezant, niet alleen naar het Elysée zal gaan? —Nu denk je me zeker met een enkelen treffer in den grond te hebben geboord, mijn jongen, antwoordde Raffles glimlachend. Je vergist je echter! Als de gezant niet gaat—dan gaat de secretaris ook niet. Dat is zoo overal het gebruik over de geheele wereld—en men wijkt er nimmer van af! Charly zweeg. Ook dit laatste wapen was hem uit de handen geslagen. Het diner werd tamelijk stilzwijgend geëindigd, en Charly rekende, in zijn rol van secretaris van den Engelschen graaf, met den kellner af. Henderson was reeds gewaarschuwd en stond reeds met de auto vóór het terras van het hotel, toen de beide vrienden naar buiten stapten. Maar toen zij in de auto gezeten waren, liet Charly nogmaals zijn zwaarste geschut losbranden. —Luister eens, Edward—de personen, die voor hedenavond op het Elysée genodigd zijn, zullen natuurlijk wel een uitnoodigingskaart moeten vertoonen? —Dat spreekt van zelf! —Dan heb ik je dan toch eindelijk vóór den loop van mijn geweer! riep Charly triomfantelijk uit, want wij hebben zulk een kaart niet! —Ik heb er tenminste niet een in mijn zak! hernam Raffles volmaakt kalm; maar daarentegen eenige dozijnen, oningevuld, wel te verstaan—in het huis in de Rue Marcadet! Eenige maanden geleden, toen ik hier eveneens vertoefde, heb ik zulk een invitatie-kaart in handen gekregen, en ik heb er toen met mijn eigen kleine handpers een paar dozijn van nagemaakt—zeker geen kunstwerken, in typografisch opzicht, maar ruimschoots voldoende voor ons doel! Charly liet een zacht gekreun hooren en mompelde toen: —Ik geef het op—laat het noodlot zich dan maar aan ons voltrekken! Raffles barstte in lachen uit en riep: —Je doet als een hoofdpersoon in een drama van Eugène Sue! Ik heb je nog nimmer in zulk een eigenaardige stemming gezien! Ik ken je niet meer! Zou dit soms het gevolg zijn van de Parijsche lucht? —Dat weet ik niet, antwoordde Charly op somberen toon, maar ik gaf een lief ding als ik weer rustig de lucht van Londen inademde! —Als alles goed gaat, kun je dat reeds morgen, wie weet, vannacht, alweder doen! —En als het niet goed gaat? —Met die mogelijkheid houd ik geen rekening! En hiermede eindigde het gesprek. De auto had intusschen in snelle vaart haar weg vervolgd en was langs den Boulevard de Courcelles en den Boulevard des Batignolles naar den heuvel van Montmartre gereden. Zij stak de Place de Clichy over, reed de Avenue van dien naam op, volgde eenigen tijd de Avenue van St. Ouen en sloeg ten slotte de Rue Marcadet in. De wagen stond stil voor een zeer oud huis, hetwelk Raffles reeds jaren geleden gekocht had, en dat zoo goed als steeds ledig stond. Het diende zoogenaamd tot opslagplaats van handelsgoederen, maar iemand, die er zou zijn binnengetreden, zou daar weinig van gevonden hebben. Het was een der oudste huizen van deze oude straat en was gelegen op den hoek van de Rue de Bergerac. Het had een ingang in de beide straten, en bovendien kon men het binnengaan door de deur van een kleinen tuin aan den kant van de Rue Francœur. Het was dus als aangewezen voor het doel, hetwelk Raffles zich gesteld had. Mochten de drie uitgangen eens worden afgezet, dan nog was de gentleman-inbreker niet als een muis in de val opgesloten, want dan kon hij nog ontsnappen door den kelder. Daar bevond zich in den vloer een verborgen luik, waarvan hij en zijn beide metgezellen alleen het geheim kenden en dat het begin van een onderaardsche gang afsloot, die ruim een kilometer verder uitkwam midden op het kerkhof van Montmartre, dicht bij een vervallen grafkelder, die sedert eeuwen niet was gebruikt. De beide vrienden waren snel binnengetreden, en Henderson, die zijn instructies had, liet de auto dadelijk keeren—een half uur later zou hij zijn meester bij een anderen uitgang weder opwachten. Raffles en Charly volgden een smalle gang, waar het pikdonker was, zoodat zij van een electrische zaklantaarn gebruik moesten maken. Daarop beklommen zij, ongeveer in het midden van deze gang, een oude, eikenhouten wenteltrap en traden op de eerste verdieping een vrij ruim, eenvoudig gemeubeld slaapvertrek binnen. Er hing een muffe lucht, zooals in alle huizen, die niet of slechts zelden bewoond worden, maar het was thans te gevaarlijk om een raam open te zetten, dat op de binnenplaats uitzag. Integendeel, het gordijn ervoor werd zorgvuldig dichtgetrokken, en daarop trad Raffles naar den schoorsteen toe en drukte op een kleine verhevenheid, die in de krullen van de lijst om een grooten spiegel was aangebracht. Dadelijk liet zich een zacht knarsend geluid hooren en de spiegel draaide om een onzichtbare as—hij vormde een soort van deur, die een smal vertrekje afsloot. Men kon dit nu slechts bereiken door een stoel vóór den schoorsteen te plaatsen en daarop te klimmen. Het geheime vertrek, of liever de doodloopende gang was iets meer dan een meter breed en bijna ongeveer drie meter lang. Aan weerszijden met lakens bedekt, hing aan kapstokken een groot aantal kleedingstukken: rokcostuums, livreien en uniformen van allerlei aard. Op planken daarboven stonden doozen, die pruiken, valsche baarden en andere benoodigdheden bevatten. Ten slotte lag er op een der planken een groot boek, van de dikte van een Statenbijbel, vol platen en een zeer nauwkeurige beschrijving van alle leger-uniformen, diplomaten-gewaden en ridderorden ter wereld, van het grootste land, zooals Amerika en Rusland af tot miniatuur-landjes als het vorstendom Monaco toe. Raffles had aanstonds dit boek ter hand genomen en het hoofdstuk „Chili” opgeslagen. Na eenige oogenblikken mompelde hij: —De Chileensche gezantenuniform heb ik niet. Mijn verzameling is helaas lang niet compleet. Charly meende reeds victorie te kunnen roepen, maar hij kwam bedrogen uit, want Raffles vervolgde: —Ik heb echter wel een Chileensch generaalsuniform, die met een weinig handigheid veranderd kan worden! Jij kunt voortreffelijk omgaan met naald en draad, Charly, toon dus je kunst eens. Raffles was de gang binnengetreden en wierp Charly, die in de kamer was blijven staan, na eenige oogenblikken een complete uniform toe. —Hierbij hoort eigenlijk een kepi, zeide hij, en wij hebben een steek noodig. Maar deze fraaie Engelsche admiraalssteek kan, als hij een weinig veranderd wordt, uitstekend dienst doen. Toon eens, wat je kunt, mijn jongen, en maak hiervan, aan de hand van de beschrijving in mijn boek, een Chileenschen diplomatensteek. Zuchtend zette Charly zich met naald en draad aan het werk, nadat hij uit een verborgen lade, eveneens in de kleederenkast, galon, gouddraad, en eenige passementen had gehaald. Zijn vaardige vingers draaiden en keerden de stugge stof van de uniform, en het duurde niet lang, of hij had haar zoodanig veranderd, dat het zeer moeilijk zou vallen, tenzij misschien aan een echten, op de hoogte zijnden Chileen, om het bedrog te ontdekken. Raffles had intusschen een illustratie uit zijn zak gehaald, welke een uitstekend gelijkend portret van den Chileenschen gezant bevatte, en deze foto voor zich neder gezet, tegen den rand van een kaptafel, voorzien van een Venetiaanschen spiegel. Hij had zich van pelsjas en rokcostuum ontdaan en begon zich nu met de grootste zorgvuldigheid te grimeeren, nu en dan het portret voor zich bestudeerend. Zijn weelderig haar verdween onder een pruik van grijs haar, zoo voortreffelijk nagemaakt, als geen enkele beroepsacteur de zijne zou kunnen noemen, en welke zoo zuiver om het hoofd paste, dat een afscheiding ook bij scherp toezien niet te ontdekken viel. Raffles veranderde de kleur van zijn gelaat door middel van een soort kleurstof, die er als helder water uitzag, maar in de lucht lichtbruin opdroogde, en in niets geleek op de schmink, welke de tooneelspelers gebruiken, maar hij bracht dit pas aan, nadat hij den vorm van zijn neus geheel gewijzigd had, want markies Sanfuentes mocht zich verheugen in het bezit van een zeer grooten, eenigszins terzijde gekromden neus, en het was dus noodzakelijk, dit lichaamsdeel zoo goed mogelijk te imiteeren. Met behulp van een soort stopverf, die na eenige minuten tot een stijve massa opdroogde, maakte Raffles eerst den vorm van den neus van zijn model na, en overtoog toen het geheel met een zeer dun vleeschkleurig vlies, hetwelk de opperhuid moest nabootsen. Toen pas bracht hij het kleursel aan, en werkte de fijne naden weg, die door het opleggen van het vlies waren ontstaan. Nu nog een paar borstelige, grijze wenkbrauwen, een spitsen baard en een martialen knevel, alles van menschenhaar vervaardigd—en de gelijkenis was zoo volkomen, dat Charly, die reeds gereed was met zijn kleermakerswerk, Raffles verstomd zat aan te zien. En toen Raffles de uniform had aangetrokken, stond daar markies Sanfuentes in eigen persoon. —Maak nu maar wat voort! gaf Raffles te kennen, want de tijd begint te dringen. —Zal men mij niet herkennen? vroeg Charly, terwijl hij op zijn beurt voor de kaptafel plaats nam. —Men moet je juist wel herkennen, beste jongen! zeide Raffles glimlachend. En stel je maar gerust—de Chileensche gezant is nog pas zeer korten tijd te Parijs, en zijn secretaris zal nog wel niet zoo algemeen bekend zijn. Dat jonge mensch zal het te druk hebben gehad met het inrichten van de bureaux van zijn meester! Na ongeveer twintig minuten riep Charly uit: —Is het zoo goed? Raffles draaide den jongen man, die van zijn stoel was opgestaan, om en om en monsterde hem aandachtig. Toen zeide hij: —De kleur van je oogen is misschien wel wat lichter dan die van Aldunata, maar daar is niets aan te doen, en wij mogen er op rekenen, dat het licht daar in de receptiezaal wel anders zijn zal dan hier. En nu vooruit! Het is reeds negen uur en het diner zal daarginds wel afgeloopen zijn. —Wat doet Henderson? —Die wacht ons op een afgesproken plaats, in de Rue du Faubourg Saint Honoré en komt dadelijk op het afgesproken sein—drie fluitstooten kort achtereen. —Nu—laat ons dan maar gaan, en ons hoofd in den muil van den leeuw steken, kwam Charly op melodramatischen toon. —Kom—het zal geen leeuw zijn, maar een gewone huis- of tuinpoes! zeide Raffles lachend. —Ik hoop het! zuchtte Charly, terwijl hij zijn rok aanschoot. Raffles had intusschen uit de geheime lade een pakje oningevulde invitatie-formulieren genomen, zooals ze gebruikt worden voor de uitnoodigingen van den president der Fransche Republiek, en er met keurig schrift de namen van Sanfuentes en zijn eersten secretaris Aldunata op ingevuld, benevens den aard van het feest waartoe zij werden geïnviteerd. Er was nu juist een uur verloopen, sedert de vrienden waren binnengetreden, en buiten klonk autogetoeter. —Daar is Henderson, zeide Raffles. De tijd om te handelen is aangebroken, mijn waarde! Courage, het hoofd op, het oog open, de ooren gespitst! Naar het Elysée. HOOFDSTUK VII. HOE DE KONING VAN SPANJE BESTOLEN WERD. Ofschoon er nog onophoudelijk automobielen kwamen aanrijden in de Rue du Faubourg Saint Honoré, die met een koenen boog de breede koetspoort inzwaaiden en na een tweede bocht te hebben beschreven stil hielden voor het ruime terras van het paleis, hetwelk den President der Republiek tot verblijf strekt, was het reeds tamelijk vol in de prachtige Gobelinzaal, die voor de receptie was ingericht. Daar bewogen zich in hun schitterende, met goud overladen uniformen, de gezanten van Siam en van Perzië, het ernstige, diep-gebruinde gelaat omringd door een langen, gitzwarten baard, het hoofd gedekt met den tulband, wat Siamees aangaat, en met een wit-cachemiren kolbak, wat den Pers betreft. Daar schreed statig de Engelsche gezant, met zijn onbewogen gelaat, dat nimmer verraden zou, wat er in dien fijnen diplomaat omging, daar liep, het hoofd op de borst gebogen, de gezant van het Hemelsche Rijk, alsof hij op den glad gewreven parketvloer het antwoord zocht op een onuitgesproken vraag; daar glansden de fraaie uniformen van de vreemde militaire atachés van Noorwegen, Italië, Spanje, Mexico, België. Maar dan was er nog veel meer, dat oogverblindend schitterde—dat waren de juweelen, welke de dames, de echtgenooten en de dochters van die heeren droegen, als om hulde te brengen aan den vorst van Spanje! Snoeren juweelen om naakte, sneeuwwitte halzen, snoeren parelen, die afhingen op gevulde en schrale boezems, fonkelende diamanten in kleine, rose oortjes—en ook in minder fraaie ooren, smaragden in ringen, turkooizen, amethisten, robijnen, maansteenen, karbonkels, saffieren in broches, oorhangers, armbanden! En dat alles fonkelde, schitterde, glansde, spatte vonken, zoodat de oogen er welhaast pijn van deden! Op een kleine verhooging had Koning Alfonso plaats genomen, die zich daar met eenige gasten onderhield. Hij droeg eenvoudig een zwarten rok, maar zijn borst was versierd met verscheiden ridderorden, waaronder groote sterren, schitterend van juweelen, en die ettelijke duizenden francs waard moesten zijn. Zijn smal, gebruind gelaat had een peinzenden, eenigszins zorglijken trek, en het was duidelijk te zien, dat zijn bezoek aan Parijs voor den monarch niet bepaald een pleizierreis was, en dat de zaken in Marokko al zijn aandacht in beslag namen. Dicht bij hem stond President Poincaré, het officieele lint, teeken zijner hooge waardigheid, dwars over de borst, in druk gesprek met den Japanschen gezant, die nu en dan zijn kleine, slimme oogjes naar de zijde van den Amerikaanschen zaakgelastigde liet dwalen. Door de drie tusschendeuren had men het gezicht op de groote nevenzaal, waar gedanst zou worden, want de Koning van Spanje had den wensch te kennen gegeven, dat de receptie geen officieel karakter zou dragen, maar dat men de jongere aanwezigen in de gelegenheid zou stellen, zich aan het dansvermaak te wijden. En zoo drongen nu en dan de tonen van een wals—de Tango, Twostep en aller dergelijke dansen waren op het Elysée streng verboden—tot in de receptiezaal door, en zag men de eerste paartjes langs walzen. Madame Poincaré nam iets verder de honneurs waar, en had eenige vriendelijke woorden voor allen, die aan haar werden voorgesteld, terwijl zij het nog steeds bevallige hoofd neeg, en haar zwarte, zuidelijke oogen van Italiaansche afkomst, liet lachen. Nu en dan geleidde de ceremoniemeester, Graaf Mollard, een of anderen hoog geplaatsten bezoeker door de gasten heen tot aan den voet van de verhooging, en stelde hem voor aan den vreemden vorst, die dan telkens een correcte buiging maakte, en den ander de hand toestak, een smalle, maar gespierde hand, die getuigde van veel sport. Maar plotseling vlogen de blikken uit de gitzwarte, intelligente oogen naar den ingang van de zaal, waar zooeven een rijzig man in de kleedij van gezant eener buitenlandsche mogendheid was verschenen. Op de scherp geteekende trekken was verbazing te lezen en de koning wendde zich tot zijn adjudant del Rio, die zijn oogen dichtkneep en nog niets scheen te zien en daarop een monocle van onwaarschijnlijken omvang in zijn rechter oogholte klemde. Daarop richtte hij eenige woorden tot zijn souverein, en ten slotte keerde deze zich tot den President, en scheen hem iets te vragen. De man, wien deze belangstelling gold, was intusschen binnengekomen. Hij scheen met moeite te loopen en hinkte een weinig. Die man was John Raffles, die stoutmoedig zijn rol als de Chileensche gezant kwam vervullen! Naast hem schreed Charly Brand, die zich nog niet al te zeer op zijn gemak scheen te gevoelen, en tamelijk bleek zag. President Poincaré sprak eenige woorden tot Graaf Mollard, die even rondkeek en toen op den gewaanden gezant afkwam. Hij bleef verwonderd voor hem stilstaan en zeide toen: —Het doet mij zeer groot genoegen, dat ik u hier zie, Excellentie! Om u de waarheid te zeggen, geloofden wij niet, dat wij u zouden mogen begroeten, na het betreurenswaardig ongeluk, waardoor gij hedenmiddag zijt getroffen! De zaak schijnt dus gelukkig minder ernstig te zijn dan wij vreesden! —Een kleine verstuiking, mijn waarde graaf! antwoordde Raffles met een uitstekend nagebootst Spaansch accent. Ik vreesde zelf in den aanvang, dat ik er een paar dagen kamerarrest door zou houden, maar tegen den avond begon de pijn te bedaren—en ik wilde mij het genoegen niet ontzeggen, Zijne Majesteit mijn opwachting te maken! —Mijnheer de President zond mij naar u toe, ten einde naar uw welzijn te vernemen! —Dat is zeer vriendelijk van Mijnheer den President! zeide de gewaande gezant. —Wenscht gij, dat ik u aan Zijne Majesteit voorstel? —Maar uitsluitend daarvoor ben ik hier gekomen! antwoordde Raffles snel. —Wees dan zoo goed mij te volgen! hernam de ceremoniemeester. Hij geleidde den gezant door de gasten, die eerbiedig plaats maakten, en bracht Raffles tot voor de verhevenheid, waar koning Alfonso zich nog altijd bevond. De gezant had moeilijk geloopen en zijn secretaris moest hem daarbij ondersteunen door hem een arm te geven. Raffles maakte een hoofsche buiging voor den koning en wachtte toen, zooals de etiquette voorschreef, tot de monarch het woord tot hem zou richten. De koning had geluisterd naar de officieele voorstelling en stak toen den gezant zijn smalle, aristocratische hand toe. —Men had mij medegedeeld, dat gij een zwaren val van uw paard hadt gedaan, mijn waarde gezant! zeide de vorst, zich van de Spaansche taal bedienend. Toen ging hij tot het Fransch over en vervolgde: —Het doet mij groot genoegen, dat men blijkbaar uw toestand overdreven heeft. —Uw Majesteit doet mij te veel eer aan, zeide de gezant nederig. De voet doet mij ongetwijfeld nog pijn, maar ik ben overtuigd, dat over enkele dagen de gevolgen van mijn onvoorzichtigheid verdwenen zullen zijn! —Wilt gij mij niet eens mededeelen, hoe het ongeval zich heeft toegedragen? vroeg de koning. Dat was een lastige vraag, want daar wist Raffles bitter weinig van! Hij redde er zich zoo goed als het ging uit door te antwoorden: —Een te jong paard voor een te oud man, Sire! Meer kan ik er niet van zeggen! Koning Alfonso lachte tot al zijn groote, blinkende witte tanden te zien kwamen en zeide, terwijl hij den gewaanden gezant met den vinger dreigde: —Moge dit u een les zijn voor een volgenden keer, Excellentie! Hij wuifde hem vriendelijk met de hand toe, en Raffles begreep, dat het onderhoud als geëindigd werd beschouwd en dat hij zich weder kon verwijderen. Buigend, en achteruitloopend, trok hij zich terug, moeilijk met zijn been trekkend. Charly had hem opnieuw onder den arm genomen en geleidde hem naar een stil hoekje, dicht bij de danszaal. Zoodra zij daar gekomen waren, fluisterde Raffles: —Heb je op de prachtige diamanten van die oude, leelijke dame gelet, die, als ik mij niet vergis, de echtgenoote is van den gezant van een zéér bevriende natie? —Jawel! antwoordde Charly. Ik weet welke je bedoelt! Ik taxeer ze op ongeveer dertig duizend franc! —Meer, mijn jongen, veel meer! antwoordde Raffles. Wel veertig! Wij zullen het trouwens spoedig genoeg zeer nauwkeurig weten! —Hoe zoo? vroeg Charly verbaasd en ook een weinig verschrikt. —Omdat ik ze op het oogenblik in mijn zak heb! Het scheelde niet veel of Charly had een schreeuw van ontsteltenis gegeven. Raffles had het dus aangedurfd, hier, in deze volle zaal, een der aanwezige dames van haar kostbaar halssnoer te ontdoen, en dat met de wetenschap, dat de diefstal elk oogenblik kon worden ontdekt! —Bedenk je wel, wat dat zeggen wil? kon hij eindelijk heesch fluisterend uitbrengen. —Zeker—dat wil de leniging van zeer veel ondraaglijke ellende beteekenen! antwoordde Raffles kortaf. —Ik bedoel—nu, op dit oogenblik! drong Charly aan. De zaak kan iedere seconde aan het licht komen! —En wat zou dat dan? vroeg Raffles. Denk je, dat men dat aanstonds in een gezelschap als dit gaat rondbazuinen? Vergeet je, dat daar ginds de koning van Spanje staat? Acht je het geloofwaardig, dat men het dadelijk van de daken gaat schreeuwen, dat hier een zoo brutale roof heeft plaats gehad? Ik wilde je wijzer hebben! —Maar er kunnen hier detectives aanwezig zijn! —Die kúnnen niet aanwezig zijn, mijn waarde—ze zijn er inderdáád! Ik heb er reeds twee herkend, en ik wil er heel wat onder verwedden, dat er zeker een half dozijn Spaansche rechercheurs, als gasten vermomd, hier rond loopen—of misschien wel als bedienden! —En dat zeg je zoo kalm? —Moet ik mij daarover opwinden? Zouden zij den gezant van Chili wantrouwen? Ik gevoel mij zoo rustig, alsof ik thuis was, en—ik denk mijn zoo goed begonnen operaties voort te zetten! Met mijn voet gaat het nu wat beter, en je kunt mij gerust los laten! Charly wilde nog iets zeggen, maar reeds was Raffles verdwenen. De jonge man zag, hoe hij door de zaal gleed, en nu en dan werd aangesproken. Eensklaps schrok hij op. Iemand had hem aangesproken. Dadelijk herkende hij een Parijsch rechercheur, en hij dwong zich aanstonds uit alle macht, om een vragend, eenigszins verstoord gezicht te zetten. —Neem mij niet kwalijk, dat ik u kom storen, mijnheer, zeide de rechercheur. Ik wilde nog even naar den toestand van Zijne Excellentie informeeren! —Maar die is zoo goed, als hij in de gegeven omstandigheden maar zijn kan! antwoordde Charly. —Dat verheugt mij ten zeerste—en tevens verwondert het mij wel eenigszins! Gij moet wetten, dat ik nog geen twee uur geleden mij ten huize van den gezant vervoegde, en toen uit den mond van een der bedienden moest vernemen, dat Zijne Excellentie veel pijn leed, en dus stellig hedenavond niet op het Elysée zou komen! Ik verzocht toen, bij Zijne Excellentie te worden toegelaten, en vond hem op een sofa uitgestrekt, den voet in een koud waterverband. De markies deed mij de eer, mij persoonlijk mede te deelen, dat er geen denken aan was, dat hij zou komen, maar dat hij zich toch niet over zijn toestand ongerust maakte, evenmin als de geneesheer. Gij kunt u dus voorstellen, hoezeer ik verrast en verheugd ben, Zijne Excellentie desniettemin hier aan te treffen! Charly haalde de schouders op, ofschoon hij in zijn binnenste de onvoorzichtigheid van zijn vriend naar den duivel wenschte. —De Markies is zeer grillig, zeide hij onverschillig. Even nadat gij waart vertrokken, veranderde hij van besluit, en gaf bevel, alles in gereedheid te brengen voor zijn bezoek aan het Elysée! Zoo is hij nu eenmaal! Dan verbijt hij zijn pijn, en niemand kan hem tegenhouden! —Dat is zeker merkwaardig voor zulk een bejaard heer! hernam de rechercheur—en of Charly zich vergiste—het was hem alsof er een glimp van wantrouwen in de donkere oogen van den politieman school. Deze vervolgde: —En weet gij, wat mij ook bijzonder getroffen heeft? —Ik ben er benieuwd naar! antwoordde Charly, ofschoon het hem volkomen koud liet. —Ik heb vanavond duidelijk gezien, dat de rechtervoet van Zijne Excellentie gekneusd was—en de Markies schijnt toch met den linkervoet te trekken!! Charly kneep de lippen op elkander en had moeite zijn kalmte te bewaren. Toen zeide hij luchtig: —Gij zult u wel vergist hebben, mijn waarde heer! —Toch niet! En ik vind het zeer merkwaardig! Zie maar zelf! Hij wees in de richting van den gewaanden gezant van Chili, die zich vlak naast den koning bevond en nu langzaam met hem opliep naar een der ramen, welke op het breede terras uitkomen, en daar met hem stilstond, bijna alleen. Een zonderlinge onrust scheen zich van den rechercheur meester te maken. —Wat gebeurt daar toch? mompelde hij. Dat is tegen het protocol! —O, daar stoort Zijne Majesteit zich steeds bitter weinig aan—dat is bekend! zeide Charly, die zijn hart in zijn keel voelde kloppen, daar een voorgevoel ham zeide, dat de comedie haar hoogtepunt ging bereiken. Langzaam kwamen zij naderbij, de rechercheur en de gewaande Gezantschapssecretaris. Ook de oogen van vele anderen waren op den koning en op den gezant van Chili gevestigd. En zij allen zagen, hoe de koning lachend zijn dikke portefeuille uit zijn binnenzak haalde en er een papiertje uithaalde, hetwelk hij den Chileen liet zien. En toen zagen zij, hoe de ander deze portefeuille met een bliksemsnelle beweging uit de hand van den monarch trok, en in zijn zak liet glijden! De koning slaakte een kreet van woede, die niet koninklijk, maar wel zeer menschelijk klonk, en wilde den ander vastgrijpen. Maar de gewaande markies duwde den heerscher over het Spaansche volk tamelijk onzacht achteruit, zoodat hij op een groote rustbank terechtkwam, en met de beenen in de lucht spartelde, rukte een der groote ramen open, sprong naar buiten en was verdwenen! Maar hij had een zonderlingen doordringenden kreet geslaakt, die door Charly maar al te goed begrepen werd! Het ging om zijn vrijheid! Hij slingerde den rechercheur terzijde, die hem wilde vastgrijpen, daar hij nu het gansche bedrog doorzag, en vloog vlug als een haas naar het opengelaten raam, dwars door de gasten, die van schrik letterlijk versteend waren, terwijl enkele stokoude diplomaten stuntelige pogingen aanwendden, hun sierlijke, maar wellicht vastgeroeste degens uit de fluweelen scheden van hun statiegewaad te trekken! Hij was met een geweldigen sprong over rustbank en koning heen, die nog niet overeind had kunnen komen, en was zijn metgezel gevolgd. Dit alles had ternauwernood enkele seconden geduurd, en toen men eindelijk Zijne Majesteit te hulp kwam, en hem overeind hielp, toen de detectives in alle richtingen wegsnelden—toen waren Raffles en Charly reeds ver weg! Toen zij in de auto zaten, welke hen in vliegende vaart naar het vliegveld Issy-les-Moulineaux zou brengen, vroeg Charly, die nog niet van zijn ontroering bekomen was: —Hoe kwam de koning er toe zijn portefeuille te voorschijn te halen? —Heel eenvoudig, zeide Raffles kalm. Ik had hem verzocht mij eens een Spaansch bankbiljet te laten zien! De Chileensche regeering wil ze juist zoo laten maken, weet je! *** End of this LibraryBlog Digital Book "Lord Lister No. 0306: Een avontuur van Koning Alfonso" *** Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.