Home
  By Author [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Title [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Language
all Classics books content using ISYS

Download this book: [ ASCII | HTML | PDF ]

Look for this book on Amazon


We have new books nearly every day.
If you would like a news letter once a week or once a month
fill out this form and we will give you a summary of the books for that week or month by email.

Title: Het settlement Malakka en het sultanaat Perak - De Aarde en haar Volken, 1908
Author: Agassis, F. J.
Language: Dutch
As this book started as an ASCII text book there are no pictures available.


*** Start of this LibraryBlog Digital Book "Het settlement Malakka en het sultanaat Perak - De Aarde en haar Volken, 1908" ***


Het settlement Malakka en het sultanaat Perak.

Naar het Fransch van F. J. Agassis.


    De stad Malakka en haar economische beteekenis.--De toekomst
    der caoutchouc op het schiereiland.--De tinmijnen van Perak.--
    Degelijke exploitatie van het gebied door particulieren of
    door europeesche ondernemingen.--De verschillende mijncentra.
    --De rijkdom van Perak.


Op het schiereiland Malakka bezitten de Engelschen drie settlements
of middelpunten van koloniale vestigingen, namelijk het eiland Poeloe
Pinang met het territorium Wellesley op het vasteland en de eilanden
Dinding; verder het gebied van Malakka en het eiland Singapore met
erbij behoorend gebied. Al die bezittingen zijn gelegen in het
Zuidwesten en Zuiden van het schiereiland Malakka; ze zijn niet
zeer uitgestrekt, maar hebben een uitstekende ligging aan de straat
van Malakka, den gewonen en verplichten weg voor den europeeschen
handel met het uiterste Oosten, en aan die ligging hebben ze hun
belangrijkheid te danken.

Als een enclave tusschen die bezittingen van Engeland, staande onder
britsche suzereiniteit, vindt men er het uitgestrekte sultanaat
Perak, welks natuurlijke hulpbronnen, voor zoo ver ze reeds zijn
geëxploiteerd, van groot economisch gewicht zijn. Singapore, de
grootste stad van de britsche bezittingen in het verre Oosten, heeft
haar stadsgebied liggen op het eilandje van denzelfden naam. Wij
brengen het thans niet onder de aandacht onzer lezers. Wat ons zal
bezighouden, is Malakka en het sultanaat Perak.

De beroemde stad Malakka, die vroeger een der handelsmiddelpunten van
het Oosten was, is door Singapore voorbijgestreefd; maar de plaats
heeft nog het prestige behouden van een beteekenisvol verleden. Voordat
de Portugeezen onder bevel van Albuquerque zich hadden meester gemaakt
van de stad in 1510, werd zij reeds sinds langen tijd bezocht door
perzische kooplieden, door Mooren en Arabieren en door handelaars
uit China en Japan. En het was niet alleen een handelsentrepôt van
fabelachtigen rijkdom, neen, de specerijen, het goud, het tin, die in
het gebied van Malakka werden gevonden, werden als handelsartikelen
uitgevoerd en deden Malakka wedijveren met Goa, Ormoezd of Golconda;
Ptolomaeus noemt Malakka daarom al "het gouden schiereiland".

De portugeesche heerschappij, die honderddertig jaren duurde, was een
schrikbewind, dat de welvaart van Malakka deed verdwijnen. Door een
zeer streng gehandhaafd monopolie hebben de dweepzieke beheerschers
van de stad er allen vreemden handel kunnen weren. De Hollanders,
die eindelijk de groote stad aan hun concurrenten ontrukten, hielden
er alleen een handelsentrepôt en schenen noch tijd, noch middelen
te hebben, om de uitgestrekte terreinen, die erbij behoorden,
te exploiteeren. Zij legden een nieuwe stad aan den voet van de
citadel aan en scheidden die door diepe en breede grachten van de
wijk der Chineezen, gesticht tijdens hun bezetting van het maleische
schiereiland.

Malakka werd toen weer de opslagplaats van de voortbrengselen uit
het Uiterste Oosten, zonder echter zijn vroegeren luister terug te
winnen. De Hollanders deden weinig of niets, om de streek voor de
beschaving te openen en om de natuurlijke rijkdommen tot hun recht te
doen komen. Zij bepaalden er zich toe, de stad zelve te doen bezetten
en de forten, die haar moesten verdedigen. Eerst toen de tijd der
engelsche bezetting in 1795 kwam, scheen het, dat Malakka weer iets
van zijn ouden en grooten voorspoed terug zou krijgen.

De eerste daad der nieuwe meesters was de afschaffing van alle
monopolies en de openstelling van de haven voor vreemde schepen. Het is
waar, dat later de schepping van de haven op Poeloe Pinang en vooral
de stichting van Singapore in 1819 voor Malakka noodlottig waren; maar
de ontginning van de streken, waar Malakka de natuurlijke hoofdplaats
voor is, is ten deele een vergoeding voor wat de stad verloren heeft
als handelsentrepôt. Een bewijs voor die stelling is de toeneming
der bevolking.

In 1828 telde de stad 28.000 inwoners; thans wonen er 100.000
menschen. Ook de uitvoer en de invoer nemen toe; ze hadden in 1903
het cijfer van 8.700.000 francs voor den invoer en dat van 7.570.000
voor den uitvoer bereikt; in de haven van Malakka kwamen in dat jaar
binnen 1614 koopvaardijstoomers en 2641 inlandsche vaartuigen.

Men behoeft slechts op een dag, dat er markt wordt gehouden, enkele
uren in de stad door te brengen, om een denkbeeld te krijgen van den
overvloed van producten, die men uit het vruchtbare land in den omtrek
te voorschijn brengt. De bevolking is zeer gemengd, daar het inlandsen
element zich door de invallen van Javanen, Atjehers en Siameezen heeft
gewijzigd, waar onderlinge huwelijken het gevolg van waren. Tot de
inlandsche stammen behoorden o.a. de Mantra's, Sakaï's, Negrito's en
andere stammen. Tegenwoordig ziet men er een bonte menigte kooplieden
van arabische, indische, japansche, chineesche en portugeesche afkomst;
afstammelingen der vroegere veroveraars zijn er levendig aan het handel
drijven. Wat de maleische inboorlingen betreft, zij doen liefst niets;
de meeste zijn uit noodzakelijkheid landbouwers, karrijders, visschers
of schippers. Wat voeren zij naar de stad in hun voertuigen, die op de
markt de bontste mengeling vormen die men zich denken kan, en waaronder
vele ossenkarren met strooien daken, puntig als daken van pagoden?

Zij brengen peper mee en gambir, veel thee ook, die verbouwd
wordt op groote schaal in de hoogere streken van het gebied van de
stad Malakka. Een ondernemend Chinees heeft eenige jaren geleden
theeplantjes uit Assam en Ceylon laten komen en heeft ze overgeplant
op het schiereiland. De nieuwe aanplantingen slaagden wonderwel; er zit
een toekomst in, want ze brengen een product voort, dat zeer gezocht is
om den bijzonderen geur, gevolg waarschijnlijk van den ijzerhoudenden
grond. Op dezelfde terreinen gaat ook de cultuur van kruidnagelen naar
wensch. Die zullen op de markten van het Oosten de vroeger zoo beroemde
kruidnagelen van Amboina vervangen. De muskaatboomen groeien overal
in het district Malakka; maar ze hebben te lijden van een ziekte,
die binnen weinige uren een geheele plantage kan vernielen.

Een chineesche maatschappij had ongeveer dertig jaren geleden
caoutchouc geplant, Ficus elastica en Hevea brasiliensis. Die
beide soorten slaagden op het schiereiland, en door de verwoede
speculaties, die daarin werden ondernomen, werden de gelukkige
planters in weinige jaren rijk; zij verkochten hun gronden voor zeven
millioen francs. Sedert dien tijd zijn er veel ondernemingen van
dien aard opgericht. Als de prijs van het caoutchouc blijft stijgen,
mag men verwachten, dat het geheele schiereiland weldra niet dan een
groot veld van gomboomen zal zijn. Die cultuur is dan ook de meest
belovende van Malakka, waar in de nabijheid der stad de grond maar
matig vruchtbaar is.

Voorloopig is echter de bouw van tapioca nog de hoofdzaak. Veel
stoomfabrieken houden zich in en bij de stad bezig met de bereiding
van die sago; maar de lage prijs van het product maakt, dat er
niet veel voordeel mee is te behalen, en bovendien zijn er groote
uitgestrektheden voor de sagopalmen noodig, en de ontbossching van
den grond schijnt op het klimaat der streek ongunstig te werken en
doet de bronnen opdrogen.

Vóór de komst der Europeanen werden in den omtrek van Malakka
talrijke goudmijnen ontgonnen, die nog niet geheel door chineesche
mijnwerkers in den steek zijn gelaten. Een europeesche maatschappij
wascht met eenig resultaat het zand van een rivier, die naar beneden
komt uit de goudhoudende districten van Soegei Ugong. Ook is er goud
gevonden te Kedona op de hellingen van het Ophisgebergte en te Bate
Bersawa. Buitendien gebruiken de Chineezen en de inboorlingen het
water van enkele geneeskrachtige bronnen in de buurt der stad. Maar
alles bijeengenomen, moet Malakka haar toekomst verzekeren door den
landbouw, en wat de mineralen aangaat zal de stad kunnen meehelpen
aan den uitvoer van wat er in het sultanaat Perak wordt gewonnen.

In 1895 werden de maleische staten Perak, Selangor, Negri Sembilan en
Pahang vereenigd tot een confederatie onder britsche bescherming. Zij
worden sinds dien tijd bestuurd door een resident generaal, die te
Kwala Sumper resideert, de hoofdstad der federatie, terwijl elk der
staatjes buitendien onder het toezicht van de groote europeesche
mogendheid zijn eigen sultan heeft behouden.

Nadat men de rivier, de Kriang, is overgestoken, die niet ver van
de zuidgrens der provincie Wellesley de zee bereikt, komt men in
het sultanaat Perak met de mooie hoofdstad Taïping. Die streek,
de bekoorlijkste van wat de maleische staten aan natuurschoon te
zien geven, is bergachtig, en twee gebergten loopen er door van het
Noordwesten naar het Zuidoosten. Zij hebben een rijken plantengroei,
en het geheele grondgebied van Perak is geschikt voor allerlei
cultures. Talrijke mooie rivieren besproeien er den grond en dienen
als gemeenschapswegen. Ook is de rivier, de Perak, bevaarbaar voor
stoombooten over een lengte van 65 kilometers, voor stoombooten ten
minste van 300 tot 400 tonnen inhouds, en over een afstand van 190
kilometers kunnen inlandsche vrachtbooten er varen.

Deze rijke streek is zeer gezond en heeft een vrij gematigd klimaat. De
nachten zijn heerlijk koel, wat wel iets bijzonders is voor het
Maleische Schiereiland. Er is geen regentijd in den eigenlijken zin
des woords; maar de hoeveelheid water, die er soms uit de lucht valt,
is toch een ernstig beletsel voor mijnondernemingen.

Over het algemeen is de grond kalkhoudend, vooral in het
schilderachtige dal Kinta, een der rijkste mijnstreken en waar men
zeer eigenaardige bergvormingen vindt. Heuvels van marmer vertoonen
er diepe holen, en het dal schijnt een herhaling in het klein van
het Mekongdal in de buurt van Kamarat.

De dierenwereld is door zijn verscheidenheid en rijkdom al
even gezegend als de weelderige plantengroei. Wilde olifanten,
rhinocerossen, tijgers en wilde zwijnen komen veel voor in de wouden
en de jungles, wier terrein echter inkrimpt ten gevolge van den
mijnbouw. Prachtige herten vluchten bij de nadering van den mensch;
de inboorling maakt jacht op hen door vergiftigde pijlen, die met
gif van den upasboom bestreken zijn. In de schors van den boom maken
ze diepe insnijdingen en het sap, dat uit de wonde vloeit, heeft
doodende kracht. De inboorlingen zijn zeer bedreven in de jacht en
missen zelden zelfs den snelsten vogel in zijn vlucht. De streek is
hier zoo wildrijk, dat de mensch minder dan elders bevreesd behoeft
te zijn voor de verscheurende dieren.

Groote apen spelen in de toppen der boomen. Met wat tabak kan men in
vriendschappelijke aanraking komen met sommige inlandsche stammen,
zooals de Sakaï's, die veel op Maleiers gelijken, maar niets van die
laatsten willen weten, omdat ze veroveraars van het land zijn. Die
Sakaï's schijnen inderdaad de echte inboorlingen van het schiereiland
te wezen. Zij leven van de jacht en den landbouw, en verbouwen pataten
en soms ook rijst. In zekeren zin zijn ze de leveranciers geworden
van de europeesche en chineesche kooplieden, aan wie ze caoutchouc
en andere gomsoorten leveren, die zij inzamelen in hun wouden.

De caoutchouc belooft, met het tin, de voornaamste bron van inkomsten
voor het schiereiland te worden. Tot nu toe heeft het district
Malakka de beste aanplantingen, maar het betrekkelijk kleine gebied
zal het niet lang kunnen volhouden tegen het zooveel uitgestrekter en
niet minder vruchtbare gebied van Perak, waar men nog maar aan het
nemen van proeven is, maar van proeven, die uitstekend schijnen te
gelukken. Zoo breidt zich dichtbij Sunger Liput, een stad in wording,
de groote landbouw- en mijnonderneming van Kemming uit, waar een
ondernemend Engelschman de eerste gomboomen plantte, die hun wortels
mochten laten groeien in den vruchtbaren grond van Malakka. Het was
een groot succes, en nu heeft de caoutchouckoorts die van de koffie
vervangen, welk laatste product te veel in prijs is gedaald.

Op de markt te Liverpool, waar de vraag van geheel Europa zich doet
gelden, is de prijs der ruwe caoutchouc onafgebroken sedert 1902
gestegen. In die dagen was de opbrengst veel geringer dan tegenwoordig,
nu het verbruik tot 62.000 ton per jaar is gestegen. Antwerpen zal de
grootste caoutchoucmarkt der wereld worden naast Bordeaux, en binnen
eenige jaren zullen Ceylon en de maleische staten een belangrijk
aandeel hebben in de wereldproductie.

Het is jammer, dat de cultuur vertraagd is door een vergissing der
planters. Dit geldt ten minste van Perak. Daar de meeste rubberboomen
in het Amazonengebied in streken groeien, die vaak onder water
staan, meende men langen tijd, dat ze niet konden groeien dan
in moerassen. Maar het is niet door, neen, het is in spijt van
de slikbanken van de Amazonerivier, dat de Hevea het uithoudt in
ongunstige omstandigheden. En dit verklaart den snelleren groei van
de boomen op Ceylon en in Perak, waar men ze ten slotte in minder
vochtigen grond is gaan planten. Sinds dien zijn de bladen grooter, de
volledige ontwikkeling wordt eerder bereikt en de opbrengst is ruimer.

Sedert de uitvinding der vulkanisatie, waardoor men het caoutchouc met
zwavel verbindt; sedert de caoutchoucindustrie zich zoo enorm heeft
ontwikkeld, en in duizenderlei behoeften voorziet, zijn Brazilië en de
Kongostaat de voornaamste leveranciers van het product, maar het groote
Maleische Schiereiland dreigt een ernstige concurrent te worden. Op
Ceylon en op Malakka groeit, zooals gezegd werd, de boom sneller en
ziet er krachtiger uit dan de braziliaansche gomboom. Bovendien komen
de kosten der cultuur in het Amazonengebied op 3 francs 60 centimes
per half kilo voor handenarbeid en uitvoerrechten, terwijl op het
Maleische schiereiland, evenals Ceylon het arbeidsloon niet meer dan
1 francs 20 centimes bedraagt. Wat de uitgaande rechten betreft, die
worden niet geheven; de eenige belasting die de engelsche regeering
heft van de concessionarissen is 3 francs 60 centimes tot 5 francs
per jaar en per acre (1 acre = 40.41 are). De exploitatie van een
acre caoutchouc, op het schiereiland aangeplant, kost 2 francs 80
centimes en brengt 450 francs op.

Met uitzondering van de witte mier hebben de maleische aanplantingen
geen enkelen vijand te vreezen, ten minste als er voortdurend
toezicht wordt gehouden. De Ficus elastica bereikt er in het wild
een verbazende hoogte. Deze epiphytische plant groeit aanvankelijk op
een boom, die haar tot steun dient; maar als dan de parasiet genoeg
krachten heeft verzameld, zendt hij een groot aantal wortels naar
beneden, luchtwortels, die soms bijna even dik worden als de stam
zelf. Onder dien weelderigen groei sterft veelal de boom, die tot
steun diende. De wijze van insnijding, die in Malakka wordt gevolgd,
brengt mee, dat de boomen, die ouder dan twaalf jaar zijn, aan twee
zijden worden afgetapt, en de boomen van tusschen zes en twaalf jaar
aan één zijde. Vóór het zesde jaar raakt een ingesneden boom uitgeput
of levert ten minste een minderwaardig product. Er wordt tweemaal in
het jaar geoogst.

Jaarlijks wordt een onmetelijke uitgestrektheid van de jungle verbrand
voor het aanplanten van jonge caoutchoucstekken.

De bereiding uit de bladeren is zuiniger voor den planter dan de
oude manier.

Ook heeft men getracht, in de Maleische staten de bereidingswijze toe
te passen, die bekend is als "worm rubben"; maar die poging schijnt tot
geen resultaat te zullen leiden, daar de bereiding veel omslachtiger
is, meer werk geeft en de caoutchouc moeilijker te hanteeren maakt,
daar de stof in kleine stukjes uiteenvalt.

Maar in afwachting van den misschien niet meer verren tijd, dat
het Maleische Schiereiland het voornaamste caoutchoucproduceerende
land zal wezen, vormen zijn minerale schatten zijn hoofdzakelijken
rijkdom. Perak, de naam van het sultanaat en die van de geheele
federatie, waar het sultanaat de kern van uitmaakt, beteekent, naar
het schijnt, zilver. Maar hoewel dit kostbare metaal inderdaad hier en
daar wordt ingezameld, evenals het geval is met sommige edelgesteenten,
zijn het de vele en rijke tinmijnen, die van de maleische staten een
der meest begunstigde streken der aarde maken.

De exploitatie dier mijnen voorziet in het levensonderhoud van honderd
duizend inboorlingen of geïmmigreerde Chineezen. De laatste zijn
herkenbaar aan hun donkere kleederen, die een tegenstelling vormen
met de bonte of geheel witte kleeren der Maleiers, en hun vrouwen in
rijkgekleurde zijden sarongs. De inboorlingen komen in steeds grooter
aantal in de mijnen werken en verlaten voor dien arbeid hun wouden
en hun velden. Dikwijls werken ze voor eigen rekening en brengen
de opbrengst van hun mijnwerk naar de naburige stad. Ze gaan daar
altijd in troepjes heen, want ze wantrouwen de chineesche handelaars,
die trouwens ook nu nog altijd hun caoutchouc en tin afkoopen tegen
een vierde van de waarde. Voor het geld schaffen de Maleiers zich
dan wat rijst en zout en tabak aan en eenige ellen stof, eveneens te
duur betaald.

Wat de Europeanen betreft, die komen hier alleen bij den mijnbouw
in aanmerking als kapitalisten, ingenieurs en directeuren van de
maatschappijen.

Wat den rijkdom van het land uitmaakt, is hier evenals in
Europa een oorzaak van vermindering der schoonheid van het land
door de ontwouding. Toch voeren er nog prachtige wegen door de
maleische staten; spoorwegen gaan over bergen en door dalen,
vliegen over stoutmoedige viaducten of duiken in tunnels, die,
even bewonderenswaardig zijn als die van den Mont Cenis en den
Simplon. Een dier lijnen die, welke den Taïping overgaat, loopt door
een land van tooverachtige schoonheid. Maar te dikwijls valt het oog
van den reiziger op onmetelijke vlakten, die kaal zijn of die worden
omgewoeld tot in het binnenste der aarde. Heele bergen van puin,
van uitgewasschen kwarts, dat ontdaan is van zijn metaalrijkdom,
zijn in de plaats gekomen van de groene heuvels, waar zich vroeger
de lagen tin in verscholen, tot de wonderbare speurzin der Chineezen
of de europeesche wetenschap ze ten laatste hebben ontdekt.

Als om de eentonigheid te breken, ziet men nu en dan reuzengroote
buizen van bamboe, die over den weg en den spoorweg loopen en van
heuvel tot heuvel soms over verscheiden kilometers afstands het water
aanvoeren, dat de zware machines moet voeden van de hydraulische
installaties.

Een tegenstelling met die moderne machinerieën, gemaakt door
europeesche ingenieurs en machinisten, vormen de kintya of merkwaardige
ouderwetsche chineesche pompen, in beweging gebracht door drie of vier
sterke koelies. Iets verder passeert men primitieve smelterijen of
geheel chineesche steden, die in enkele maanden als met een tooverslag
zich hebben ontwikkeld. Op feestdagen zijn het echte menschelijke
mierenhoopen; maar gewoonlijk is de heele bevolking bezig in de
mijnen en werkt met dat uithoudingsvermogen en die meer dan bescheiden
eischen aan het leven, die in andere streken de mededinging van den
mongoolschen handwerksman zoo bezwarend maken voor den blanken werkman.

Alleen in het sultanaat Perak telt men op een bevolking van 340.000
zielen minstens 150.000 Chineezen, bijna alle in de mijnen werkzaam. De
meeste van die immigranten komen naar het land met een jaarlijksch
contract of een, dat voor drie jaar geldt, en meestal wordt dat na
den afgesproken tijd vernieuwd, terwijl de menschen zich dikwijls
voor goed in het land komen vestigen.

Zoo hebben de vlijtige Mongolen op vreedzame manier een streek bezet,
waar ze zich in economisch opzicht gerust de meesters mogen noemen. Zij
hebben meer dan eenig ander volk, en ook meer dan de Maleiers, de
groote minerale rijkdommen van den grond weten te exploiteeren.

Verscheiden europeesche maatschappijen, waaronder eenige fransche,
hebben prachtige zaken in het land gedaan. Maar soms hebben
onderlinge twisten een eind gemaakt aan een mijnontginning, waarbij
de tusschenkomst van den britschen resident noodig was, zoodat ook
in de onafhankelijke staten de britsche invloed oppermachtig is.

Het stadje Kamper bij de haven Telok Anson, zes en dertig uren varens
van Singapore verwijderd, was het eerste middelpunt voor een fransche
maatschappij, die weldra door engelsche en chineesche maatschappijen
werd gevolgd. De mijn, die nog onder de leiding van fransche ingenieurs
wordt bewerkt, is een bezoek overwaard. Het is een bovengrondsche
mijn. Het mijnerts, dat de koelies voor den dag brengen, wordt langs
twee hellende vlakken omhoog gevoerd. Het wordt losgemaakt in groote
zuiveringsbakken, door zware machines bewogen. Het mineraal, dat
dan nog niet geheel van alle onzuiverheden bevrijd is, wordt opnieuw
behandeld en door Chineezen in lange goten met de hand gewasschen. Het
is daarna ontdaan van het zand, waarmee het vermengd was; maar er
moet nog veel onzuiver ijzer uit verwijderd worden. Het wordt daartoe
gewasschen in bakken, die op bijzondere manier gesloten worden. De
nieuwerwetsche gereedschappen en werktuigen, in deze mijn in gebruik,
stellen in staat tot een doelmatige en voordeelige exploitatie.

Van Kamper naar Batoe Gayah is de afstand klein en bijna langs den
geheelen weg ziet men mijnen, die in exploitatie zijn of die men heeft
moeten verlaten bij gebrek aan kapitaal. De tegenstelling tusschen
de schitterende witheid der hoopen kwartspuin en het sombere groen
van het woud eromheen is zeer schilderachtig.

Batoe Grayah is de hoofdplaats van een der rijkste mijndistricten van
Perak. Die mijnen worden ontgonnen door Chineezen met hun primitieve
werkwijzen. Zoo heb ik een ploeg van vijftien mijnwerkers zien
arbeiden in een kuil van ongeveer honderd vierkante meters. Tusschen
de spleten van enorme rotsblokken, die neergevallen waren bij den een
of anderen aardschok, haalden zij met houweelslagen de roodachtige
aarde uit en de brokken kwarts, die de rotsen in evenwicht hielden,
door de verschillende deelen der groote massa onderling bijeen te
houden. Men kan voorzien, wat gebeuren gaat; er is ieder oogenblik
een instorting te verwachten, waardoor de onvoorzichtige mijnwerkers
verpletterd zullen worden.

In dien kuil liep het infiltratiewater met stroomen binnen, en
de arme duivels hadden nog niet eens de traditioneele chineesche
pomp. Onvermoeid schepten vier mannen met een bakje aan langen
steel water op met de roode aarde, en in datzelfde bakje wieschen ze
voorloopig de stukken kwarts.

Toch kregen ze een aardige opbrengst aan tin, en ieder van hen
verdiende zijn vijf francs per dag. Ze werkten en woonden voor
gemeenschappelijke rekening.

Langs den geheelen weg ziet men zulke oude verlaten mijnen, die weer
onder handen worden genomen. Twee of drie koelies scheppen water
met de kintya, die bestaat uit een ketting zonder eind, voorzien van
bakjes op een tandrad met houten treden, bewogen door de voeten der
koelies. Het werk vordert langzaam en dikwijls lossen de arbeiders
elkander nacht en dag af.

Andere koelies halen intusschen uit de diepte der holte met het houweel
het productieve kwarts, dat eerst in lange goten in stroomend water
wordt gewasschen. Daarna wordt het verkregen mineraal weer door vrouwen
en kinderen ter hand genomen en voor de tweede maal gewasschen in de
"doelang", een houten bord van anderhalven voet in middellijn en twee
duim diep in het midden.

Onnoodig te zeggen, dat dit een langzaam werk is en dat het weinig
opbrengt, en dat het veelal wordt ondernomen door vereenigingen van
koelies, die om de een of andere reden moeilijk elders werk zouden
kunnen krijgen.

Vele van die ingenieuse kintya's of pompen op plaatsen, waar stroomend
water niet te ver uit de buurt is, zijn verbonden aan een centraal
wiel, dat vier of vijf kettingen tegelijk in beweging brengt. Dat
bespaart veel arbeid. Hier en daar wordt het water opgevoerd met
schroeven van Archimedes, vervaardigd naar een chineesch procédé,
dat met succes wordt aangewend.

Naast die aldus op goed geluk geëxploiteerde mijnen vindt men
dan groote ondernemingen van rijke maatschappijen, die over alle
hulpmiddelen beschikken, welke de moderne uitvindingen ter beschikking
hebben gesteld van de ingenieurs, om den arbeid te verlichten en de
opbrengst te vergrooten. Een der rijkste mijnen en die de grootste
dividenden uitkeert, is die van Tronoh, toebehoorende aan een
engelsch-chineesche maatschappij met een kapitaal van vier millioen
francs. De aandeelen, die werden uitgegeven tegen 25 francs, staan
nu op 52 francs 50.

De Pusing Lamamijn, die twee jaren geleden geopend werd op een oude
verlaten onderneming, heeft een kapitaal van drie millioen francs;
de aandeelen, uitgegeven tegen 25 francs, staan nu op 66 francs
50. Evenals Tronoh gebruikt deze mijn een talrijk europeesch personeel,
en men is er op de alluviale terreinen bezig, terwijl het gesteente
in vier groote smeltovens wordt bewerkt.

Van Batoe Grayah ging ik naar Ipoh, de groote industriestad van
Perak. Tusschen die plaatsen is er geen duimbreed gronds, die niet is
omgewoeld; het dal en de heuvels zijn als door mollen opgegraven. De
verschillende mijnen zijn natuurlijk niet alle even winstgevend. Meer
dan een, die slecht werd geëxploiteerd of in een minder rijk gebied was
aangelegd, heeft haar eigenaars geruïneerd. Bijgeloof of gehechtheid
aan oude chineesche gebruiken geeft soms aanleiding tot mislukking. Als
de kwartslaag, die productief was, de "karank", in dikte afneemt en
als de mijnwerker plotseling stuit op een laag versteend zand, kan
niets hen doen besluiten, om dieper te graven. Nu gebeurt het dikwijls,
dat zulk een zandlaag niet meer dan drie of vier voet dik is, en dat
daaronder de tinhoudende lagen nog rijker zijn dan aan den bovenkant.

Een andere oorzaak van mislukking voor den mijnwerker, die niet
voldoende kapitaal bezit, zijn de leeningen, die hij moet aangaan
bij de indische woekeraars, die in de engelsche bezittingen al even
goed geduld worden als in Cochin China, terwijl hun de toegang tot de
hollandsche koloniën wijselijk is ontzegd. De fabelachtige interesten,
die ze eischen, leggen jaren aaneen op vijf tienden van de opbrengst
van een onderneming beslag, ook al heeft men rijken grond, en met
groote moeite gelukt het een leener in de gunstigste omstandigheden
om zijn schuld af te doen. De kleinste moeilijkheid in het werk kan
den ondernemer failliet doen gaan. Hoeveel ongelukkigen hebben niet
al hun inspanning nutteloos zien blijven door hypotheekschulden. Wat
zou het lot geweest zijn van de thans bloeiende mijnen van Kinta,
Tronoh, Gropeng, als de energie der ondernemers de moeilijkheden niet
had weten te voorkomen door de vorming van machtige maatschappijen.

De ontwouding van deze streken maakt, dat het brandhout schaarsch
en duur is. Een groot aantal kleine eigenaars van mijnen, die in
het begin van hun loopbaan met geleend geld zich een locomobiel
hadden aangeschaft en een stoompomp, hebben moeten terugkeeren tot
de primitieve manier van tinwinning, omdat ze geen brandstof hadden
en dus hun dure machines ongebruikt moesten laten. Men ziet vaak aan
den kant der wegen de oude roestige geraamten van machines. Er is in
deze mijnstreken dringende behoefte aan kapitalen, die niet zulk een
buitensporige rente eischen; ze zouden er een zekere plaatsing vinden,
want de tinprijzen zijn in Europa sterk gestegen. In Mei 1906 gold
het metaal 5350 francs per ton. De oorzaak van dien hoogen prijs is
gelegen in een vermeerdering van het gebruik en een vermindering in
de opbrengst. In 1897 was de totaalopbrengst der wereld 33.752 ton, en
tegenwoordig bedraagt ze niet meer dan 11.000 ton, daar de vermeerderde
opbrengst der mijnen van Perak en de andere maleische staten in lang
niet opweegt tegen het deficit der nederlandsche mijnen van Banka.

Te Lahat bezit de fransche Kinta maatschappij een bloeiende
onderneming. Een leerling van de mijnschool van Alais, die als
ingenieur daar werkt, deed diepe boringen in een verlaten mijn en stiet
op een rijke ader, die loodrecht in den grond drong. In de twee jaren,
dat men er aan het ontginnen is, heeft die laag reeds het fortuin
gemaakt der gelukkige aandeelhouders. Al het werk geschiedt er door
electriciteit; liet gas, dat de machines in beweging brengt wordt
op de plaats zelve gemaakt en machtige motoren drijven de pompen
en al de verdere installaties. Het voor den dag gebrachte mineraal
wordt ook ter plaatse gesmolten en gezuiverd. Het is werkelijk een
modelmijninstallatie, niet alleen in Perak, maar voor het geheele
schiereiland.

Diezelfde tinmaatschappij van het Maleische Schiereiland, die te Parijs
haar zetel heeft, bezit in Perak nog andere mijnen, misschien niet zoo
rijk als de genoemde, maar toch zeer winstgevend. Zij heeft een groot
aantal jonge lieden in haar dienst, vooral uit de verschillende scholen
der werkmeesters voor de mijnen in Alais, Douai en andere plaatsen.

Ipoh is de volkrijkste en de door den handel meest bloeiende stad in
Perak. Zij beteekent reeds veel en doet denken aan de steden van het
Far West en van Australië door de massa gebouwen, die in eenige maanden
uit den grond zijn verrezen ten gevolge van het vinden van rijke lagen;
maar met dit verschil, dat hier de meeste mijnwerkers Chineezen zijn,
wat de plaats niet juist interessanter maakt. Maar het is de zetel
van drukke zaken en machtige maatschappijen. Een agentschap van de
tinsmelterijen uit Singapore koopt er het mineraal tegen een goeden
prijs, behandelt het nog eens, als het onvoldoende gewasschen is,
en zendt het dan naar Singapore of Poeloe Pinang. Het is de grootste
onderneming op industrieel gebied uit die streken. Enkele europeesche
handelaars hebben zich te Ipoh gevestigd; maar de rijkste kooplieden
en grootste mijneigenaars zijn ongetwijfeld Chineezen.

Goping is ook zoo'n middelpunt van belangrijke ontginningen. Zoo
ook de Tembunmijn, eigendom van een rijken Chinees, die veel geest
van initiatief heeft. Zijn mijn heeft in één enkel jaar bijna vier
millioen francs opgebracht.

Een oude fransche kolonist, een veteraan uit den oorlog van 1870,
bezit dichtbij Goping een terrein van nauwelijks twee hectaren. Maar
die mijn, een der kleinste uit de buurt, staat op den tweeden rang
in zake de opbrengst.

Er zijn daar twee alleenstaande heuvels, verbonden door een rug, en
daarbij nog vele gedeeltelijk onontgonnen terreinen. De reuzengrotten
bevatten een onuitputtelijken voorraad van lateriet en tinhoudend
kwarts. De mijn wordt ontgonnen door een bijgang als tunnel, die door
de beide heuvels loopt.

De groote mijn van Pusing Lama, die wij al noemden, behandelt het
tinhoudend gesteente met groote rijen van stampers, en het mineraal
wordt daarna langs bewegende planken weggevoerd. Enkele gedeelten van
het terrein worden onderwoeld door krachtige waterstroomen, waar niets
weerstand aan kan bieden en die het mineraal meesleuren, uitrollen,
losmaken en het voeren in groote bakken van meer dan 30 meter lang.

De mijn Brusch is een onmetelijke open ruimte, waar tot nu toe al
honderden millioenen dollars in gestoken zijn, en waar de pogingen tot
exploitatie tot hiertoe steeds schipbreuk hadden geleden. Eindelijk
is een maatschappij, die met een kapitaal van anderhalf millioen
francs was opgericht, erin geslaagd haar aandeelen uitgegeven tegen
25 francs, thans te zien stijgen tot 50 francs, dank zij het gebruik
van het hydraulisch systeem, dat het mogelijk maakt, te werken met een
beperkt aantal arbeiders en veel besparing van tijd. Maar de omgeving
van zoo'n exploitatie wordt verwoest en de streek wordt leelijk in
de buurt van een tin-installatie. Krachtige waterwerken doorzoeken
de ingewanden der aarde, nemen het mineraal mee en leiden het in de
waschbakken; die op bepaalde afstanden door afscheidingen van metalen
traliewerk worden verdeeld, waardoor de deeltjes kostbaar metaal worden
teruggehouden. Die worden daarna met de hand gewasschen, dan gezift
in enorme bekkens, waar de hitte het afscheidt van de zwavelhoudende
pyrieten, die eronder gemengd zijn. Als het dan bekoeld is, gaat het
naar den smelter.

Dichtbij Ipoh en Tembun, in oude verlaten mijnen, heeft men ontdekt
lagen van wolfram, dat is zeer hard ijzererts en cassiteriet of
minderwaardig tin, die de mijnwerkers wegwerpen in reeds verlaten
mijnen, om alleen het echte tinerts te verzamelen. En toch zou men
voordeel kunnen trekken van de exploitatie van die beide metalen,
want het wolfram wordt verkocht tegen 2000 francs de ton.

De meeste der steden in deze streek spuwen dag en nacht wolken
van rook uit, die uit de hooge schoorsteenen van de tinsmelterijen
ontsnappen. Enkele van die smelterijen zijn ingericht naar moderne,
wetenschappelijke systemen, maar andere zijn ook nog op ouderwetsche
chineesche manier aan het werk. Die laatste dragen den naam van
"tengka" en vormen groote steenen kegels van baksteen en klei met
ijzeren ringen eromheen. Ze worden met hout gestookt; een laag hout
en een laag onvoldoende gewasschen mineraal wisselen regelmatig met
elkander af.

Gedurende de lange uren van den dag en den nacht gaan en komen de
sterke Chineezen, die in ploegen werken, om de smelting te bevorderen
en de verbranding aan te wakkeren met primitieve blaasbalgen, lange,
rechthoekige kisten, waarin op stroeve manier een houten zuiger heen en
weer gaat, omwonden met werk of met lappen. Het gesmolten tin vloeit
van tijd tot tijd in een bak onder den oven. Het wordt uitgeschept,
en dan gegoten in vormen, die in een zandbedding zijn uitgespaard.

Als het vast is geworden, wordt het weer aan de smelterijen verkocht en
aan de chineesche raffinaderijen van Singapore of Georgetown op Poeloe
Pinang, om te worden afgestaan aan de europeesche markt. Dat onzuivere
tin wordt nog vrij duur betaald. Veel chineesche mijnwerkers verkoopen
liever hun tin aan die ruwe smelterijen, om de kosten te vermijden van
een degelijke wassching. En toch levert de Maatschappij van Singapore
de voor het vervoer noodige zakken en betaalt de transportkosten.

Toen in 1895 de engelsche regeering het bestuur over Perak in handen
kreeg, en het besluit nam, de financiën er te regelen, waren de
inkomsten 565.832 francs, met een overschot van 76.000 francs aan
uitgaven.

In 1903 bedroeg de uitvoer van tin in den vorm van mineraal 27.772
ton, die aan de schatkist een inkomen van meer dan 12 millioen
francs bezorgden! Ziedaar, wat het gevolg is geweest van een
regelmatige exploitatie en van de verstandige wijze van ontginning der
tinmijnen! Het is daarom niet te verwonderen, dat Perak tegen hoogen
interest aan de andere staten van de federatie kan leenen. Zoo komen
die aan het geld, dat ze behoeven voor de opening van hun spoorwegen
en andere kunstwerken.

De mijnconcessies worden uitgegeven voor 21 jaren tegen een zeker
voorschot, dat de kosten dekt van opmeting, begrenzing en dergelijke
voorloopige maatregelen, tegen vijf francs per acre.

De uitgaande rechten voor het mineraal, die vroeger tien percent van de
getaxeerde waarde bedroegen en die door de koopers werden betaald, zijn
verhoogd geworden en bedragen thans veertien percent. In het algemeen
komen de koopers in de mijnen zelf afwegen en hun aankoopen meenemen
en voldoen de rechten in overeenstemming met wat ze hebben betaald.

Drie jaar geleden kwam een groote amerikaansche maatschappij zich te
Ipoh vestigen en bouwde er groote entrepôts met het doel, langzamerhand
al het ruwe mineraal aan zich te trekken. Wijselijk nam de regeering
de voorzorg, het uitgevoerde ruwe mineraal te treffen met een recht
van dertig percent ad valorem, en de amerikaansche onderneming moest
van haar voornemen afzien.





*** End of this LibraryBlog Digital Book "Het settlement Malakka en het sultanaat Perak - De Aarde en haar Volken, 1908" ***

Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.



Home