Home
  By Author [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Title [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Language
all Classics books content using ISYS

Download this book: [ ASCII | HTML | PDF ]

Look for this book on Amazon


We have new books nearly every day.
If you would like a news letter once a week or once a month
fill out this form and we will give you a summary of the books for that week or month by email.

Title: Aan de Zuidpool - De Aarde en haar Volken, 1913
Author: Amundsen, Roald, 1872-1928
Language: Dutch
As this book started as an ASCII text book there are no pictures available.


*** Start of this LibraryBlog Digital Book "Aan de Zuidpool - De Aarde en haar Volken, 1913" ***


Aan de Zuidpool

Roald Amundsen's verhaal.



I.

Van Noorwegen naar de Groote Barrière. Mijn programma.--De
toebereidselen aan boord van de Fram.--Proeftochten.--Zielkundige
waarnemingen over de honden.--Oponthoud op Madera.--Ik onthul
mijn metgezellen de bestemming van het schip.--De streek van de
westenwinden.--Naar Kerguelen.--Het Antarctisch ijs.--Kerstmis 1910
in het gezicht van de Groote Barrière.


Al vele jaren lang dacht ik over een expeditie naar de Noordelijke
IJszee. Met de Fram wilde ik een nieuwen tocht ondernemen door de
IJszee, namelijk door in het ijs af te drijven naar de pool, beginnend
bij de Behringstraat. Mijn doel was het onderzoek van het groote,
witte veld, dat, nog ondoorzocht, het grootste deel bedekt van de
ijsmuts van de pool, en aldus het werk van Nansen te voltooien. De
toebereidselen waren reeds ver gevorderd, zelfs was de datum van het
vertrek vastgesteld in het begin van 1910, toen plotseling zich het
nieuws verspreidde van de aankomst van Peary aan de Noordpool. Dadelijk
begreep ik, dat de toekomst van mijn plan in gevaar verkeerde. Alleen
een snelle beslissing kon nog redding brengen, en dus besloot ik
terstond van plan te veranderen en mij naar het Zuiden te wenden.

Ik had wel is waar aangekondigd, dat mijn expeditie een uitsluitend
wetenschappelijk karakter zou dragen en er geen prijs op zou stellen
een record te slaan; terwijl bovendien degenen, die ingeschreven hadden
voor den tocht, mij hun giften enkel geschonken hadden met het oog op
een programma, dat op de Noordelijke IJszee betrekking had. Maar gezien
het nieuwe feit, dat zich had voorgedaan, en de geringe kans, dat ik
mijn oorspronkelijk plan zou kunnen uitvoeren, oordeelde ik, dat ik,
zonder tegenover de gevers onoprecht te handelen, een onderneming mocht
wagen die, in geval van welslagen, alles weer in orde zou brengen.

Met een volkomen gerust geweten besloot ik dus, de uitvoering van
mijn oorspronkelijk plan uit te stellen één of twee jaar, om in dien
tusschentijd te trachten, de gelden bijeen te brengen die mij nog
ontbraken. De Noordpool was bereikt; het belangrijkste van de problemen
van de IJszee in de oogen van het groote publiek was opgelost. Om
de belangstelling van de groote menigte gaande te maken ten gunste
van mijn reis naar het Noorden, bleef mij niet anders over dan het
slaan van een grooten slag door het bereiken van de Zuidpool. Maar ik
besloot, mijn plan geheim te houden tot op den dag, dien ik daarvoor
zou kiezen.

Ziehier het programma van de expeditie: de Fram, het oude, roemrijke
schip van Nansen, zal ons herbergen. Het schip zal Noorwegen verlaten
op het laatst den 15_den_ Augustus. Madera zal onze eerste en eenige
haven zijn. Van daar zullen we langs den weg van de zeilschepen,
want de Fram kan eigenlijk niet als iets anders worden beschouwd,
eerst naar het Zuiden gaan door den Atlantischen Oceaan; daarna
zullen we oostwaarts ons begeven ten zuiden van kaap de Goede
Hoop en van Australasië, om naar de Ross-zee te stevenen tegen 1
Januari 1911. Als basis van de werkzaamheden heb ik de Walvischbaai
gekozen, het zuidelijkste punt dat een schip kan bereiken aan den
rand van de Groote Barrière. We hopen ter plaatse te wezen ongeveer
15 Januari. Tien mannen zullen zich op dien gletscher inrichten
met levensmiddelen voor twee jaren in een huis, waarvoor wij de
bouwmaterialen zullen meenemen. Als zij ontscheept zijn, zal de
Fram weer zee kiezen en naar Buenos Aires gaan. Van die haven als
uitgangspunt, zal zij een oceanografischen tocht ondernemen in den
zuidelijken Atlantischen Oceaan tot aan de kust van Afrika. Is die
kruistocht gedaan in October 1911, dan zal het schip terugkeeren naar
de Walvischbaai, om de expeditie aan boord te nemen, aan wie het al
of niet zal zijn gelukt om de Zuidpool te bereiken, maar die in elk
geval gereed zal wezen, om zich aan boord van de Fram te begeven in
de laatste dagen van Januari 1912.

Zoo werd vastgesteld in mijn klein huisje aan den Bandefjord,
en het programma, dat ik hier heb ontvouwd, is van punt tot
punt verwezenlijkt. De laatste zin van het ontwerp toont aan,
met welke preciesheid ik den benoodigden tijd voor de uitvoering
had berekend. "Wij zullen van de Zuidpool terug zijn den 22_sten_
Januari 1912," schreef ik; en het was op dienzelfden dag, dat wij
in onze winterkwartieren terugkwamen, na het einddoel te hebben
bereikt. Herhaalde malen buitendien kwamen onze voorspellingen goed
uit. Wat dat betreft, was kapitein Nilsen een echte toovenaar. Terwijl
ik mij tevreden stelde met het noemen van een datum, aarzelde hij
niet, de uren erbij te berekenen. Hij had gezegd, dat we op 15 Januari
1911 bij de Barrière zouden wezen, die ongeveer 30.000 kilometers van
Noorwegen verwijderd is. Vier-en-twintig uren vóór dien datum kwamen
we aan het eind van onze vaart.

Een stemming van het noorsche parlement gaf mij de beschikking over de
Fram en een crediet van 105.000 francs voor de noodige herstellingen
en veranderingen.

Sedert het begin van de maand Mei 1910 ligt de Fram tegenover de
eerbiedwaardige wallen van de oude vesting Akershus. Terstond begon
de lading onder leiding van luitenant Nilsen, een bijzonder lastig
werkje. Het komt er niet alleen op aan, de bagage in het ruim te
bergen, maar alles moet ordelijk worden gerangschikt, zoodat we weten
waar zich het een en ander bevindt. Tegelijk met de proviand wordt de
uitrusting ingescheept en al het andere. Ieder van mijn medewerkers
heeft een specialiteit en moet onder eigen verantwoordelijkheid zich
bezighouden met al wat daarmee te maken heeft. Den 2_den_ Juni is alles
zoowat klaar. Dien dag deden de koning en de koningin ons de eer aan
van een bezoek aan de Fram. Den volgenden dag in den namiddag legden
wij aan vóór mijn woning aan den oever van den Bandefjord, om de hut
aan boord te brengen, die ons gedurende den winter zou beschutten.

Na een voorloopigen proeftocht van enkele weken in de zeeën in de buurt
van Noorwegen, om ons te overtuigen van den goeden staat van het schip,
kwamen we den 24_sten_ Juli te Christiansand, waar we de rest van de
proviand zouden innemen, namelijk 400 balen droge visch, onze heele
pacotille ski, de sleden, het timmerhout enz. Eindelijk moesten we
nog aan boord nemen de 97 Eskimohonden, die sedert het midden van
Maart opgeborgen waren op een afgelegen eilandje bij Flekkerö. Door
de lange en bezwaarlijke zeereis was de troep in niet al te besten
staat, maar een goede voeding bracht ze weldra weer op streek.

Alleen luitenant Nilsen weet waar de tocht heen gaat. Maar mijn
metgezellen, die voor het oogenblik niet anders vermoeden, dan dat ze
reizen naar San Francisco over kaap Hoorn, waren wel verbaasd over
veel dingen die te Christiansand aan boord werden gebracht. Waarom
nu al ons te belasten met al die honden en die een zoo lange reis
laten maken? Immers in Aljaska kunnen we alle dieren krijgen, die we
noodig hebben, en van even goede hoedanigheid. Waartoe al die planken,
terwijl we ze zoo gemakkelijk in San Francisco kunnen koopen? Niemand
durft mij wat te vragen; maar daarentegen wordt Nilsen met vragen
bestormd. Enkele dagen vóór het vertrek nam ik dan ook de luitenants
Prestrud en Gjertsen in vertrouwen, nadat ze zich op hun eerewoord
en schriftelijk hebben verbonden, het stilzwijgen te bewaren.

Te Christiansand voegen zich twee leden van de expeditie, Hassel en
Lindström, bij ons, en daarentegen wordt de machinist afgedankt. Om
hem te vervangen zendt het huis Diesel uit Stockholm ons een van
de werklieden, die den motor hebben gemonteerd, Knud Sundbeck. Die
uitstekende kracht heeft ons de grootste diensten bewezen.

Toen alles aan boord was, richtten we boven het dek een soort van
tweede dek in, opdat de honden voor de zon beschut zouden zijn en
voor den regen.

In den namiddag van den 9den Augustus heeft de inscheping plaats
van onze 97 metgezellen op vier pooten. Ze komen bij twintigtallen
tegelijk in een groote praam en worden dadelijk vastgemaakt. De
operatie, die haastig wordt gedaan, is in twee uur volbracht. Thans
is het dek heelemaal vol; zelfs de brug is ingenomen door onze
passagiers. Veertien dieren zijn daar geïnstalleerd, zoodat er
nauwelijks plaats is voor den wachthebbenden officier, die misschien
wel op één been zal moeten staan. Toen de laatste hond aan boord was,
werd terstond het anker geheschen, en nu op weg naar de Zuidelijke
IJszee, een reis van 16000 mijlen!

Het was prachtig weer gedurende den overtocht over de Noordzee. Dank
zij die gelukkige omstandigheid, werd het acclimatizeeren voor
de honden veel gemakkelijker. Wat is er al niet gezegd vóór het
vertrek! Dat ze door de golven zouden worden weggespoeld, dat ze zouden
sterven door de hitte van de zon der tropen, dat we ze niet zouden
kunnen voeden enz. Het welslagen van onze onderneming hangt inderdaad
af van den toestand, waarin de honden zullen aankomen op het terrein
van onze werkzaamheid. Van het begin af is het dus mijn streven,
het hun naar den zin te geven. Vooreerst wordt de troep verdeeld in
groepen van tien beesten, en elke groep wordt toevertrouwd aan één
of twee personen, die er de zorg en de verantwoording voor op zich
nemen. Het verdeelen van het voedsel is geen kleinigheid; daar moet
de geheele bemanning bij te pas komen. Zooveel eten als hij op kan, is
het ideaal van den Eskimohond, en de beste manier om den weg te vinden
naar zijn hart, is hem een stuk vleesch te geven. Volgens dit beginsel
is dan ook ons heele gedrag tegenover onze kostgangers geregeld,
en het resultaat van deze politiek was uitstekend, zoodat na enkele
dagen alle groepen op den besten voet stonden met hun verzorgers.

Maar het kettingrégime was niet naar den zin van de honden; hun
temperament is veel te vurig om zich daarin te schikken. Het zou
echter gevaarlijk wezen, hun de vrijheid te gunnen, eer hun opvoeding
verder is gevorderd. Zoo het al gemakkelijk is, hun genegenheid te
winnen, minder licht gaat het, ze op te voeden. Het is roerend hoe
blij de dieren zijn, als we ons met hen bemoeien. Vooral des morgens
is de begroeting hartelijk. Zoodra hun meesters verschijnen op het
dek, drukken ze hun vreugde uit door een gehuil in koor; maar ze
willen nog meer en zijn niet eerder tevreden, voordat men ze heeft
geliefkoosd. Als men bij dat bezoek eens een vergeet, geeft die
dadelijk blijken van teleurstelling.

Van dag tot dag raken ze beter gewend aan boord, en we beginnen vast te
hopen, hen allen gezond en wel aan de Barrière aan wal te zetten. Dat
resultaat kan enkel worden bereikt door overvloedig voedsel van goede
hoedanigheid. Het bestaat hoofdzakelijk uit gedroogde visch, en om
daarin afwisseling te brengen, wordt hun driemaal in de week soep
voorgezet van gehakte visch met maïsmeel. Dat gerecht valt zeer in
den smaak. Ze leeren al precies de dagen, waarop het hun zal worden
voorgezet, en zoodra ze het gerammel van de pannen hooren, beginnen
ze zoo hard te huilen, dat men elkaar onmogelijk kan verstaan, te
huilen, wel te verstaan, van blijdschap. Naar gelang ik nader kennis
maak met mijn reisgezellen, word ik meer en meer overtuigd, dat allen
met vreugde het plan zullen begroeten, naar de Zuidpool te gaan, als
ik het hun zal ontvouwen, nadat we Madera zullen hebben verlaten. Ik
verlang, zoo gauw mogelijk in die haven te komen. Het zal zoo prettig
wezen eindelijk te kunnen spreken! Het is noch aangenaam, noch
gemakkelijk, een geheim te bewaren, vooral aan boord van een schip,
waar men op elkander is aangewezen. In onze dagelijksche gesprekken
had men het natuurlijk vaak over de moeilijkheden, die ons zouden
wachten in de buurt van Kaap Hoorn. Als de honden al goed heenkomen
door den eersten overgang over den equator en door tropische zeeën,
blijft het nog de vraag, of het geluk ons even goed zal dienen in den
Stillen Oceaan, en zoo vervolgens. De verplichting, om zoo op al mijn
woorden te passen, begint mij zeer te drukken. En als ik nog maar met
nieuwelingen te doen had, maar de meeste van mijn reismakkers hebben
jaren in de poolstreken doorgebracht, zoodat de geringste toespeling
genoeg zou zijn geweest om het heele plan te onthullen.

Den 5_den_ September om tien uur 's avonds kregen we den vuurtoren
van San Lorenzo in zicht, op het eilandje Foca dichtbij Madera,
en den volgenden dag wierpen we het anker uit op de reede van
Funchal. Nauwelijks was dat gebeurd, of de gezondheidsdienst kwam aan
boord, vertegenwoordigd door een klein meneertje, dat heel gewichtig
deed. Boven gekomen, had hij op het gezicht van al de open bekken van
de van warmte hijgende honden geen lust, meer vragen te stellen en
stapte zoo gauw mogelijk de trap weer af. Daar Funchal onze eenige
haven zal zijn, nemen we er versche levensmiddelen aan boord en een
aanzienlijken voorraad water. Drie dagen later vertrokken wij. Nu
was het oogenblik gekomen, dat zoo lang was verbeid, het moment,
om mijn reisgezellen op de hoogte te brengen van het besluit, dat ik
reeds bijna een jaar geleden had genomen. De heele bemanning wordt
op dek geroepen. Wat ging er wel om in de gedachten van hen allen,
toen dit bevel hun werd gegeven? Ik weet het niet, maar zeker dachten
ze niet aan de Zuidelijke IJszee, noch aan de Zuidpool.

Luitenant Nilsen brengt een groote kaart boven, waarvan de verschijning
terstond de nieuwsgierigheid gaande maakt. Weinige woorden volstaan,
om ieder zich rekenschap te doen geven, waar hij vandaan komt en waar
we heen gaan. Op de kaart van het zuidelijk halfrond leg ik kort mijn
plannen uit en de motieven, die mij hebben genoopt, ze tot nu toe
geheim te houden. Van tijd tot tijd kijk ik onder het spreken mijn
toehoorders aan, om hun indrukken waar te nemen. In het begin lees ik,
wat heel natuurlijk is, enkel de grootste verbazing op hun gezichten,
maar die uitdrukking maakte al spoedig plaats voor iets anders,
en eer ik gedaan heb, is er een glimlach op aller gelaat. Ik ben
dus wel zeker van het antwoord, dat ik zal krijgen. Toen ik met mijn
uitlegging klaar was, verzocht ik de mannen, mij ieder afzonderlijk hun
voornemens mee te deelen. Dadelijk verklaarden allen zich bereid mij te
volgen; het plechtige ja, dat ze uitspraken, verried noch aarzeling,
noch ontroering. Al van te voren was ik overtuigd van hun hulp, maar
toch is mijn blijdschap bijzonder groot bij dit blijk van vertrouwen
in een zoo ernstige zaak. Ik ben trouwens niet de eenige gelukkige
aan boord. Dien avond is de vroolijkheid algemeen.

Voor het oogenblik hebben wij geen tijd te verliezen met praatjes; we
moeten zoo gauw mogelijk vertrekken. Twee uren worden mijn metgezellen
toegestaan, om hen in staat te stellen aan hun familie te schrijven en
hun vrienden op de hoogte te stellen van onze nieuwe bestemming. De
brieven waren denkelijk niet lang; ten minste ze waren merkwaardig
gauw klaar. De post werd daarna ter hand gesteld aan mijn broeder,
die ons gaat verlaten en op zich neemt, ze naar Christiania mee
te nemen en ze daar op de post te doen, nadat onze verandering van
programma aan de pers is meegedeeld.

Indien al mijn nieuwe plannen warm worden toegejuicht door mijn
gezellen, zal dat ook het geval zijn met de publieke opinie? Later
vernamen we, dat te dien opzichte de meeningen verdeeld waren
geweest. Op dit oogenblik mag die vraag ons niet bezighouden. Mijn
broeder kreeg de opdracht, ons besluit bekend te maken, en ik beken
dat ik hem die zending niet benijdde. We drukten hem allen de hand,
en hij ging van boord. Onze betrekkingen met de buitenwereld zijn voor
langen tijd afgesneden. In het vervolg hebben we enkel op onszelf te
rekenen. Er was geen ontroering onder ons, geen spoor van droefheid,
die altijd met een scheiding gepaard gaat. De mannen lachten en
maakten gekheid. We steken in zee voor de lange en gevaarlijke reis
met dezelfde onbezorgdheid, alsof het een pleziertocht gold.

Eenmaal in zee, zet de Fram, met al haar zeilen bijgezet, vlug
koers naar het Zuiden, voortgestuwd door den noordoostpassaat. Na
de snikheete dagen op de reede is die koelte een heerlijkheid en
geeft ons een groot gevoel van welbehagen. De honden, die stellig
het verblijf te Funchal overvloedig warm hebben gevonden, begroeten
de komst van de koelte met een concert. Ook zij moeten hun aandeel
aan de algemeene opluchting hebben, en we laten hen terdege smullen.

Den volgenden morgen, als ik aan dek kom, krijg ik den indruk,
dat men mij met nog meer hartelijkheid begroet dan anders; ik zie
slechts lachende gezichten. Mijn metgezellen verbazen zich er vooral
over, dat ze niet eerder mijn plannen hebben geraden. "Die honden,
die hut met keuken en het complete meubilair!" roept er een. "Hoe
heb ik zoo dom kunnen wezen, om geen vermoeden te krijgen? Hoe kon
dat alles noodig zijn voor een schip, dat hoogstens kon afdrijven
en tusschen het ijs raken?" Ik troost diegenen, die daarover klagen,
met de opmerking, dat hun gebrek aan doorzicht de zaak der expeditie
ten goede is gekomen. De officieren, die ik in vertrouwen heb
genomen, zijn niet de minst gelukkigen, nu ze ontheven zijn van het
geheim. Voortaan kunnen ze praten zonder terughouding en zonder te
vreezen, een onvoorzichtigheid te begaan. Het nieuwe programma van de
expeditie blijkt een onuitputtelijk onderwerp van gesprek. Dank zij de
algemeene belangstelling voor de nieuwe onderneming verloopt onze vaart
zonder verveling. Een groot aantal van mijn medewerkers hebben reeds
vele jaren in de Noordelijke IJszee doorgebracht; maar ze weten nog
niets van de Zuidelijke. Ik alleen heb een campagne meegemaakt in de
zuidelijke poolwereld, toen ik luitenant was aan boord van de Belgica,
en bovendien hebben misschien één of twee personen van de bemanning
eens een ijsberg gezien in de buurt van kaap Hoorn. Mijn metgezellen
kennen evenmin de rijke litteratuur, die er over het Zuidpoolgebied
bestaat sedert de laatste jaren. Waarom ook zouden ze zich vroeger
met die studie hebben beziggehouden? Thans zijn de omstandigheden
veranderd. Ik beschouw het als een dringende noodzakelijkheid, dat
ieder van ons op de hoogte is van hetgeen er reeds is gewerkt in de
streken, waar we heengaan. Dat is het eenige middel, om van tevoren
vertrouwd te raken met de moeilijkheden, waartegen we zullen hebben te
strijden. Met die bedoeling heb ik een biblioteek meegenomen van alle
antarctische reisverhalen van Cook en James Ross af tot commandant
Scott en Sir Ernest Shackleton toe. Die verschillende boeken worden
gretig gelezen, vooral de beide laatstgenoemde. De boeken van Scott
en van Shackleton, die boeiend geschreven zijn en vergezeld gaan van
prachtige platen, worden steeds weer gevraagd. Zoo dus de theoretische
opvoeding van de medewerkers krachtig wordt aangevat, de practijk wordt
ook niet verwaarloosd. Gedurende de vaart door het gebied der passaten
kan, daar de richting en de kracht van den wind constant blijven, het
aantal mannen op wacht sterk verminderd worden, en de specialiteiten
aan boord kunnen het exploratiemateriaal in orde brengen.

Ofschoon vóór het vertrek de grootste voorzorgsmaatregelen zijn
genomen, opdat de verschillende onderdeelen van de uitrusting zoo
goed en practisch mogelijk zullen wezen, moet er toch vrij wat worden
veranderd. Men is nooit aan het eind met een materiaal, dat zoo
samengesteld is als het onze; men kan er altijd nog verbeteringen
in aanbrengen. Men zal later ervaren, dat er veel meer arbeid is
voorbereid, dan men af kon, niet enkel op de lange reis, maar ook
tijdens de overwintering.

Gedurende de eerste veertien dagen na het vertrek uit Madera halen
wij, dank zij den Noordoostpassaat, met onze zeilen een vrij goede
gemiddelde snelheid. De machinisten profiteeren ervan, door den motor
flink schoon te maken, en toen dat gebeurd was, besteedde Nödtvedt
zijn vrijen tijd aan het aambeeld, want we hadden verschillende
stukken noodig voor de sleden, de messen, de harpoenen, dan staven,
honderden haken en kettingen voor de honden. Tot in het midden van
den Indischen Oceaan sloeg onze vriend trouw het ijzer, maar toen we
een keer in het gebied der westenwinden waren, werd zijn taak moeilijk
door het rollen van het schip.

Wat was er al niet gezegd over de Fram, eer ze deze bestemming
kreeg! Sommigen beweerden, dat ze overal lek was, anderen, dat ze
heelemaal vergaan was. De beide lange reizen, die ze achter den rug
heeft van 1910 tot 1912, bewijzen voldoende, hoe dwaas die praatjes
waren.

Gedurende twintig maanden van de vier-en-twintig heeft het schip
gevaren op onstuimige zeeën, die de stevigheid van de schepen op
zware proef stellen. Thans is de Fram in even goeden toestand als bij
den aanvang, en ze zou dezelfde tochten weer kunnen beginnen zonder
reparatie. Bovendien wisten wij uitstekend, hoe het met de stevigheid
gesteld was. Maken niet alle houten schepen een zekere hoeveelheid
water? Wanneer de motor elken morgen wordt stop gezet, behoeft er
niet langer dan tien minuten aan de handpompen te worden gepompt, om
het ruim te ledigen. O, neen, de Fram is stevig genoeg. Daarentegen
waren het tuig en de uitrusting minder naar mijn zin; bij gebrek aan
voldoende fondsen had ik ze niet zoo volledig kunnen maken als ik
zou hebben gewenscht.

In dit gedeelte van September vorderden we goed naar het Zuiden; vóór
den 15_den_ zijn we al een heel eind in de tropische zee. De warmte
hinderde ons niet; trouwens die is in open zee altijd wel te dragen,
zoolang het schip vaart. Daarentegen kan het op een zeilschip, dat
stil moet liggen, met de zon in het zenith, niet uit te houden zijn
van de hitte. In zoo'n geval brachten wij onzen motor aan den gang,
en dan hadden we een weinig koelte ten minste op het dek. Maar in
de hutten was het dan als in een oven. De hutten, die anders zoo
comfortabel zijn, hebben geen patrijspoorten, zoodat het onmogelijk
is, er wat lucht te maken.

In de buurt van den aequator, tusschen den noordoostpassaat en
den zuidoostpassaat, heeft men het gebied van de windstilte. De
ligging en de uitgebreidheid wisselen af met de seizoenen; het kan
zelfs voorkomen, dat het er heelemaal niet is en dat een geregelde,
standvastige wind u door de geheele equatoriale zone voert. Maar veelal
houdt die streek van de stilte de zeilschepen erg op. Wij komen in het
gebied op een ongunstig tijdstip; vanaf den tienden graad N.B. heeft
de noordoostpassaat ons in den steek gelaten. Als er geen wind was
geweest, zou dat zoo erg niet zijn geweest, want we zouden den motor
hebben laten loopen; maar we hadden het ongeluk, een standvastigen
zuidenwind te vinden, die ons aanmerkelijk ophield. Bovendien kregen
we niet de dagelijksche stortbuien, die gewoonlijk op deze breedten
voorkomen, waardoor in enkele minuten de watervoorraad wordt vernieuwd;
wij zamelen slechts een paar druppels in. Om niet in verlegenheid
te komen voor het vervolg, werd zuinigheid voorgeschreven. Van dat
oogenblik af wordt het eten voor de honden zuinig afgepast en het
onze tot het hoogst noodige beperkt. Om die reden werden de soepen
afgeschaft en het wordt verboden, zich met zoet water te wasschen. Een
overvloedige hoeveelheid van zeep, die in zeewater oplost, vergunt
ons, ons te blijven wasschen en het waschgoed te reinigen. Indien we
al gedurende enkele weken ongerust zijn over onzen watervoorraad, die
vrees is spoedig voorbij, daar de reservevoorraad meer dan tweemaal
langer heeft gestrekt dan we hadden gerekend. En in geval van nood
zouden we hebben aangelegd op een der eilandjes, op onzen weg gelegen.

Meer dan anderhalve maand lang zijn de honden vastgebonden
gebleven. Dat systeem heeft ze zoo gehoorzaam gemaakt, dat we hun de
vrijheid geven. De verandering zal hun zeer aangenaam wezen en zal
hun goed doen, zonder nog erbij te rekenen, dat het gezicht van hun
vroolijkheid ons een afleiding zal bezorgen bij de eentonigheid van
ons bestaan.

Voordat we aan de gevangenen de vrijheid geven, moeten we hen eerst
ontwapenen. Zonder die voorzorg zou er dadelijk een gevecht losbreken
en er zouden één of meer dooden vallen. Dus wordt elke hond stevig
gemuilband. Aan het eind van die bewerking beweegt geen enkele hond
zich; allen schijnen iedere gedachte te hebben opgegeven van ooit de
plek te verlaten, waar ze zoo lang zijn geweest. Na een oogenblik van
nadenken vat één van hen moed en doet een paar stappen. Het zien van
zijn vrijheid wekt de anderen op en onmiddellijk werpen ze zich op
den wandelaar, gelukkig met die gelegenheid, om eindelijk eens op
elkander te kunnen aanvallen. Maar ze hadden buiten de muilbanden
gerekend; er vlogen enkele haren als eenige trofeeën. Dit was
maar een schermutseling; toen eenmaal de strijdbijl was geworpen,
werd het gevecht weldra algemeen. Twee uur lang duurt het gevecht
onder een afgrijselijk gehuil; de haren vlogen, maar de huid bleef
ongedeerd. Dien namiddag redden de muilkorven een massa levens.

Vechten is een groot genoegen voor Eskimohonden. Het zou zoo erg
niet wezen, als ze niet de gewoonte hadden om samen te spannen en
op een afzonderlijk beest aan te vallen, dat als slachtoffer wordt
gekozen. Als men ze stil hun gang liet gaan, zouden ze hun arme
prooi niet loslaten, eer die gedood was. Honden van groote waarde
vinden zoo soms in enkele oogenblikken den dood. Wij deden ons best,
om hen op te voeden tot beter manieren, en ze begrepen gauw, dat
die manier van plezier maken ons niet aanstond. We hadden hierbij
te strijden tegen een soort van instinct, en het zou een ijdele hoop
zijn geweest, te denken, dat de opvoeding dat instinct zou dooden. De
honden bleven in vrijheid tot het eind van de reis; ze werden enkel
vastgebonden gedurende de uren van den maaltijd. Natuurlijk kropen
ze in alle hoekjes en gaatjes van het schip, en zoo zag men des
morgens vaak geen hond meer op het dek; allen hadden zich hier of
daar verstopt. Verscheiden maakten gebruik van een open luik, om in
het ruim te komen, en een val van zeven en een halven meter liet hen
ongedeerd. Na de eerste gevechten bleef het rustig, en de helden van
den strijd legden een soort van schaamte aan den dag om de geringe
uitwerking van hun pogingen. In hun oogen verloor de sport veel van
haar bekoorlijkheid, als er geen bloed vloeide van hun tegenstanders.

De onderlinge verhouding tusschen de honden droeg niet altijd dit
vijandige karakter; er ontstond vaak vriendschap, die wel eens
zoo sterk werd, dat van twee vrienden de een niet buiten den ander
kon. Voordat we hun de vrijheid gaven, was ons de treurige stemming
van sommigen onder hen opgevallen. Op den dag, toen ze vrij waren,
ontdekten wij, dat die melancholie enkel voortkwam uit het feit, dat
ze gescheiden waren van zeer dierbare vrienden, die op een andere
plek van het dek waren vastgebonden. Wij profiteerden dadelijk van
die aanwijzing, door in hetzelfde span de dieren te vereenigen,
die door genegenheid aan elkander waren verbonden.

Langzaam maar zeker gaat het naar het Zuiden en geleidelijk
daalt de temperatuur en wordt beter geschikt voor menschen uit
het Noorden. Zooals ik had voorzien, waren we ten zuiden van kaap
de Goede Hoop twee maanden na het vertrek van Madera. Op den dag,
toen we den meridiaan van Afrika's zuid punt passeeren, komt er
een hevige storm opzetten, die met zeer hooge golven gepaard gaat;
ons schip houdt zich echter best en toont eens, wat het kan. Als er
een enkele van die hooge zeeën op het dek kwam, zou ze alles kapot
slaan. Maar de Fram is een bewonderenswaardig schip. Als de golven
van achteren komen, dreigend ons te overstelpen, rijst het schip
met een sierlijke beweging, en de monsterachtige golf glijdt eronder
langs. Een albatros zou het niet mooier kunnen doen.

Daar het Kerguelen-eiland op onzen weg ligt, besluiten we, daar aan
te doen en een bezoek te brengen aan onze landgenooten, die er een
jachtstation voor de walvischvangst hebben opgericht. Sedert eenigen
tijd worden onze honden magerder, waarschijnlijk doordat hun voeding
niet de noodige hoeveelheid vet bevat, en nu zal op Kerguelen de plek
waar de walvisschen worden uitgesneden, ons zooveel vet bezorgen als
we begeeren. En ook, ofschoon de voorraad water voldoende is, als
we zuinig zijn, zou ik toch liever de vaten vullen. Ook hoopte ik,
nog drie of vier man te kunnen aanwerven. Als de landingsdivisie aan
land is gezet, zal de bemanning uit niet meer personen bestaan dan
tien man, een klein getal, om het schip uit het pakijs te brengen en
het vervolgens naar Buenos Aires te voeren om kaap Hoorn. Ook zal een
ontscheping een prettige afwisseling zijn in de eentonigheid van ons
leven. Door een zeer kouden westenwind gedreven, komen we het eiland
snel nader. In die dagen was de elken dag afgelegde afstand gemiddeld
150 mijlen; een enkele maal bereikte ze zelfs 174 mijlen, een mooie
snelheid voor een schip, dat zwaar is geladen en een onvoldoenden
voorraad zeilen heeft.

In den namiddag van den 28_sten_ November komt het eiland, dat kaap
Bligh wordt genoemd en dat eenige mijlen ten noorden van Kerguelen
ligt, in zicht. Het was geen bijzonder helder weêr en daar we deze
streken niet kennen, blijven we in den nacht voor anker. Den volgenden
morgen, toen het licht was, konden we waarnemingen doen. We gaan
naar de Royal Sound, waar de bedoelde inrichting moet wezen. In de
morgenkoelte zouden we de laatste kaap juist omvaren, toen plotseling
een windvlaag ons aangreep, en tegelijk verdwijnt die ongastvrije
kust achter een dik gordijn van regen. Dus blijft ons niet anders
over dan weer voor anker te gaan liggen, voor wie weet hoe lang, of
verder te varen. Zonder aarzeling besluiten we tot het laatste. Zeker,
het zou prettig geweest zijn, landgenooten te treffen, maar het was
nog veel nuttiger, snel verder te komen op den weg naar de Barrière,
waarvan 4000 mijlen ons nog scheiden. De toekomst bewees, dat we
gelijk hadden gehad met zoo te handelen.

December bracht gunstige winden, nog kouder dan die, welke in November
hebben gewaaid. In het midden van de maand zijn we reeds halfweg
tusschen Kerguelen en onze bestemming.

Wij zijn allen volmaakt gezond, en hoe meer we het doel naderen, des
te beter wordt onze stemming. Aan de uitstekende hoedanigheid van onze
levensmiddelen moet die goede gezondheid worden toegeschreven op deze
lange reis. Nadat we van Noorwegen tot Madera een weelderige tafel
hadden gehad, voornamelijk in stand gehouden door jonge varkentjes,
die we hadden ingescheept, moesten we tot ingemaakte voedingsmiddelen
overgaan. De verandering leek niet onaangenaam door de verscheidenheid
van onzen voorraad. Er waren aan boord twee tafels, maar ze hadden
beide hetzelfde menu. Het ontbijt, dat om acht uur plaats heeft,
bestond uit warm brood, confituren, oranjemarmelade of kaas, en
koffie of chocolade. Het middagmaal bestond uit een vleeschgerecht
en een toespijs. Om water uit te sparen kregen we enkel des Zondags
soep. Gedroogde californische vruchten vormden ons dessert. Zoo
vaak mogelijk en in groote hoeveelheid vruchten eten en groenten en
confituren, is het beste middel tegen ziekte. Aan den maaltijd was
water onze drank of vruchtenstroop; elken Woensdag en elken Zondag
werd er een borrel gedronken. Bij ervaring ken ik de wonderdadige
uitwerking van een kop warme koffie, als men gewekt wordt midden in
den nacht, om de wacht te betrekken. Een slok is voldoende, om iemand
op streek te brengen, en zoo was dan ook de koffie voor de lui van
de wacht een vaste instelling.

Tegen Kerstmis zijn we bijna op 150 graden O.L. en 58 graden Z.B.;
900 mijlen scheiden ons nog van het pakijs. Gedaan is het nu met dien
heerlijken westenwind, die ons weken lang heeft voortgeduwd. Enkele
dagen aaneen hebben we windstilte of tegenwind, en aan den vooravond
van Kerstmis hebben we regen en een koelen zuidwestenwind.

Om het feest te kunnen vieren, moet het weêr mee van de partij zijn,
want anders zal het eeuwige rollen alle voorbereiding onmogelijk
maken. Ofschoon het altijd slecht weêr blijft, bakt Lindström
ijverig de traditioneele koeken. We probeeren hem over te halen,
ze ons dadelijk maar te geven, omdat de koeken het lekkerst zijn als
ze warm worden gegeten. Maar onze kok is aan dat oor doof en stopt
zijn gebak achter slot. In afwachting van het genot, ze te proeven,
moeten we ons met den geur tevreden stellen.

Kerstavond komt met prachtig weêr. De zee is kalm, zoo kalm, als
ze in weken niet is geweest. Het schip ligt stil, en dus kan ik
met de toebereidselen beginnen. Alles komt van zijn plaats, en al
ons koperwerk blinkt op zijn mooist, terwijl vlaggen langs de wanden
hangen. Boven de deur van den salon draagt een transparant de woorden
"Gloedelig Jul" (Gelukkig Kerstmis).

De phonograaf wordt gezet op een plank, die aan de zoldering hangt;
daar de piano geheel ontstemd is, moeten we ongelukkig daar afstand
van doen. De leden van ons gezelschap verschijnen allen, pas geschoren
en in hun beste spullen, zoodat de meesten niet te herkennen zijn.

Om vijf uur wordt de motor stop gezet, en allen komen samen in de
kajuit, behalve de stuurman. In het zachte licht van de lampen met de
gekleurde kappen ziet de ruimte er fantastisch uit, en allen voelen
we ons vroolijk gestemd. De versiering doet onzen luitenant Nilsen eer
aan, en in de feeststemming gedenken we dankbaar de vele vrienden, die
tot ons feest hebben bijgedragen. Onze gedachten vliegen naar het verre
land in het Noorden, naar de dierbaren, die we er hebben achtergelaten;
maar we willen nu geen treurigheid laten binnensluipen in ons hart
en verheugen ons met de anderen. Aan Lindström's lekkernijen werd
voldoende eer bewezen en de verdeeling der geschenken was het glanspunt
van den avond, die ons met een onuitwischbare herinnering verrijkte.



II.

We passeeren den poolcirkel.--In het pakijs.--De groote Barrière.--Op
het terrein van onze werkzaamheid.--Eerste uitgang van de honden.--De
beide eerste tenten.--Bouw van onze woning.--Zielkundige beschouwing
over de honden.--Het vraagstuk van de verwarming.--De tenten van de
honden.--De Terra Nova van Scott brengt ons een bezoek.


Wij leggen het er nu op aan, den 65sten parallel te kruisen op den
175sten graad O. L. Zoodra mogelijk willen we het pakijs doorkomen,
dat den toegang tot de Rosszee afsluit. Sommige schepen zijn daar
zes weken in het ijs opgehouden, en andere zijn er in eenige uren
doorheen gekomen, juist langs den weg, dien wij gaan. Op 31 December
waren wij op 62.15 Z. B. Op den Oudejaarsavond kunnen we elkander
met een glas grog gelukwenschen bij de komst van 1911; allen zijn we
volmaakt gezond en vol goeden moed voor onze groote onderneming.

Den 1sten Januari om drie uur 's morgens wekt mij de officier van
de wacht. De eerste ijsberg is in het gezicht! Onmiddellijk ga ik
naar dek, om dien schildwacht op vooruitgeschoven post te zien van
het leger, dat wij gaan bekampen. Het is in de verte een schitterend
punt in de bleeke stralen van de opgaande zon. 't Is een groot blok
in tafelvorm, als zooveel antarctische ijsbergen. Gewoonlijk doet de
ontmoeting met zulk een reusachtige ijsmassa den zeeman niet prettig
aan; maar wij waren er bepaald blij mee. Is die ijsberg niet de
aankondiging van de nabijheid van het pakijs? Dat willen wij zoodra
mogelijk ontdekken. De vaart door het ijs zal wat afwisseling brengen
in het eentonig leven, dat we sinds vijf maanden leiden en dat ons
begint te vervelen. Eens op een ijsschots te loopen lijkt ons het
grootste genot. Bovendien zullen we op het pakijs zeehonden vinden,
en we zullen kunnen smullen, allen, menschen zoowel als dieren.

In den namiddag en den volgenden nacht neemt het aantal ijsbergen
toe. Gelukkig kan men zich, daar het voortdurend dag is, voor een
aanvaring hoeden. We zouden geen beter weêr kunnen wenschen, heldere
lucht en een lichte, gunstige wind.

Den tweeden Januari om acht uur in den avond bereikten we den
poolcirkel, en enkele uren later kondigde de man op wacht het pakijs
aan. Het water zakt en het schip ligt stil. Den volgenden morgen om
negen uur wordt de jacht geopend. Een groote zeehond ligt juist op
een schots vlak voor ons. Bij onze nadering beweegt het dier niet;
eerst als hij verscheiden kogels heeft gekregen, begint hij den ernst
van den toestand in te zien en tracht, zich in zee te gooien. Te
laat! Twee man zijn al op het ijs en maken zich van hem meester. Een
kwartier later werd de zeehond op dek gesneden en leverde ons ongeveer
tweehonderd pond vleesch voor de honden en buitendien nog vrij wat voor
onze tafel. Driemaal dien dag hebben we de jacht met hetzelfde gunstige
gevolg kunnen herhalen. Nu hebben we dus weer voorraad, en de gelukkige
gebeurtenis wordt naar haar waarde gevierd. De honden eten, tot ze
haast bersten, en ze verdienen het wel om het uithoudingsvermogen,
dat ze op deze reis hebben getoond. Wij zijn ook vlug door onze
zeehondragoût heen, en na de eerste proef heeft dit antarctisch
gerecht dadelijk vrienden gewonnen, die snel in aantal toenemen. De
zeehondsoep met groenten wordt nog geestdriftiger ontvangen.

Het ijs was nog zoo los, dat we verder konden varen in onze gewone
snelheid, maar den 4den en 5den Januari lagen de schotsen soms zoo
dicht, dat we ze moeten wegduwen of er omheen varen; maar ze houden
ons niet op, en altijd vinden we nog openingen, die wijd genoeg
zijn. Den 6den echter worden de ijsmassa's smaller en de kanalen
breeder; de open zee ligt in wijde ruimte vóór ons. We zijn het ijs,
dat den toegang tot de Rosszee verspert, door! Plaats op den middag
180 O.L. en 70 graden Z.B. In vier dagen zijn we zonder moeite door
het pakijs gekomen. Toen de open zee weer een mooie gelegenheid gaf
aan de Fram, om haar talent van rollen te toonen, was er meer dan
één onder ons, die de kalme vaart door het ijs betreurde. Het laatste
deel van de vaart wordt ook door de omstandigheden begunstigd. Het is
altijd prachtig weêr, en gedurende de vier dagen, die we in de Rosszee
doorbrengen, zijn er bijna geen ijsbergen, enkel wat kleinere brokken.

Den 11den Januari tegen den namiddag wijst een witachtige helderheid
in het Zuiden ons aan, dat we dichtbij ons doel zijn, en om half twee
verschijnt eindelijk de Groote Barrière. Na zich langzaam boven de
zee te hebben opgeheven, doet ze zich in al haar majesteit voor. Het
is moeilijk, den eersten indruk te beschrijven, die door den machtigen
ijsmuur wordt teweeggebracht. In ieder geval laat het zich gemakkelijk
begrijpen, dat met zijn hoogte van 30 tot 35 meter die muur zeventig
jaar geleden nog beschouwd werd als een onoverkomelijke slagboom. In
dien muur opent zich een deur naar het onbekende, de Walvischbaai,
zoowat honderd mijlen oostelijker gelegen dan het punt, waar wij ons
nu bevinden. Dus wordt daarheen de steven gewend, en vier-en-twintig
uren lang varen we langs de Barrière, den kolossalen muur van ijs
bewonderend, die een der vreemdste dingen is, die men op aarde kan
aanschouwen. Niet zonder vrees naderen we de baai, het doel van onze
heele vaart. Zullen we er open water vinden of zal er afsluiting zijn
door ijs? Zullen we gemakkelijk kunnen landen?

De eene landpunt na de andere gaat ons voorbij; maar altijd weer
dezelfde witte muur. Eindelijk op den middag van den 12den Januari
buigt de rots naar binnen op 164 graden W.L., juist op de plaats,
door onze voorgangers aangegeven. Vóór ons breidt zich een wijde baai
uit, zoo lang, dat we het einde niet kunnen zien. Voor het oogenblik
kunnen we er niet aan denken, binnen te varen. De baai is gevuld
met groote brokken ijs, resten van een hoop pakijs, die versplinterd
is. We gaan daarop een weinig meer oostelijk, om de gebeurtenissen
af te wachten. Den volgenden morgen keeren we naar den ingang van
onze baai terug. Een paar uren later beginnen de schotsen te bewegen,
en weldra glijden ze de eene na de andere naar de open zee. Spoedig
is de passage vrij. Eenmaal in de baai, zien we, dat men overal zal
kunnen landen. Het komt er maar op aan, het beste punt te kiezen.

Om kort te gaan, den 14_den_ Januari 1911, dat is één dag vroeger,
dan ik had voorzien, hebben wij het eerste deel van ons programma
afgewerkt. Het is ons gelukt, den heelen troep in goeden staat naar
het terrein van onze werkzaamheid te transporteeren. En nog meer,
er zijn onderweg meer bijgekomen. Negentien geboorten hebben het
aantal honden op 116 gebracht. Bijna allen zijn gezond en zullen
kunnen worden gebruikt voor onze groote onderneming, die binnen twee
maanden zal kunnen beginnen.

Voor het oogenblik hebben we te zoeken naar een geschikte plek voor de
oprichting van het winterstation op de Groote Barrière. Mijn bedoeling
was eerst geweest, mij te vestigen op een vrij grooten afstand van
de zee, zoodat als de gletscher begon te "kalven", wij geen gevaar
zouden loopen, ons op een drijvend eiland te bevinden en door den
oceaan te worden her en der gevoerd naar het believen van wind en
stroom. Om tegen iets dergelijks beveiligd te wezen, wil ik onze
kwartieren opslaan ongeveer 18 kilometer van het laagste uiteinde van
de Groote Barrière. Maar zoodra we in de Walvischbaai zijn, zie ik,
dat we niet zoover zullen behoeven te gaan. Rondom de ankerplaats is
de gletscher zeer afwisselend in hoogte.

Vlug wordt de Fram vastgelegd aan een ijsveld, dat zich over
een afstand van twee kilometer vóór den rand van den gletscher
uitstrekt, en niet minder haastig worden de toebereidselen gemaakt
voor de voorloopige verkenning, die ons zal moeten zeggen, waar
ons hoofdkwartier zal zijn, van waar we naar het Uiterste Zuiden
zullen vertrekken. Al lang zijn reeds de dingen daarvoor in orde
gebracht. Na een korten maaltijd vertrekken we om vier uur 's
middags. Een beslissend oogenblik! Van de resultaten van deze eerste
onderneming hangt voor een goed deel de toekomst der expeditie af.

Heerlijk weêr; geen zuchtje wind, een schitterende zon, die echt warm
is aan een helderen hemel, die bleekblauw is en gestreept met lichte
vederwolkjes. Te midden van die zachte omgeving honderden zeehonden op
de ijsvelden, wat een geluk is, want met zoo geregeld versch vleesch
zullen we zeker onze honden gezond houden. Een half uur, nadat we het
schip hebben verlaten, staan we aan den voet van die beroemde Groote
Barrière, die door de legende met een aureool is omgeven. Van Sir James
Ross af, die haar ontdekte in 1841, hebben alle ontdekkingsreizigers
er slechts met eerbied, gemengd met vrees, over gesproken als over
een vreemd en dreigend ding. Aangestoken door de besmetting van al
die schrifturen, dacht ik reeds lang met angst aan de verrassingen,
die deze buitengewone gletscher ons kon brengen. Hoe zullen wij van
het pakijs komen op die zee van vast ijs? Wat heeft die gedachte mij
vaak benauwd! Misschien eindigt de Groote Barrière in een formidabele
rots, die we met haken zullen moeten beklimmen! Misschien is ze van
het zee-ijs gescheiden door een breede en gevaarlijke spleet, waardoor
we lange en moeilijke omwegen moeten maken! En zie daar, één, twee,
drie...een klein sprongetje in de hoogte, en we zijn op de Barrière. Al
dadelijk is de bekoring gebroken. Hier eindigt de verschrikkelijke
gletscher eenvoudig aan zee in een bescheiden talud van zes tot zeven
meter hoog, en het gedeelte tusschen die kleine hoogte en het pakijs
wordt aangevuld door een flinke sneeuwlaag op een hellend vlak;
men zou geen gemakkelijker toegang hebben kunnen begeeren.

Eenmaal op de Groote Barrière, gingen wij aan het exploreeren en
volgden een klein dal tusschen twee heuveltjes, gevormd door de
drukking van het ijs tegen een oneffenheid van den ondergrond. Aan
het eene gaven we den naam van Mont Nelson en aan het andere dien van
Mont Rönnicken. Het terrein, dat de beide heuvels scheidde, is vlak,
en wat meer is we kunnen van hier de Fram zien liggen. Om al die
gunstige omstandigheden is mijn besluit spoedig genomen. We zullen
hier de honden installeeren.

Verder naar het Zuiden bereikten we na eene kleine depressie een groote
vlakte, aan alle kanten omringd door hoogten, een soort van kom. Die
ruimte geeft een indruk van vrede en rust; men moet er veilig en kalm
kunnen worden. Geen spleten, alleen kleine oneffenheden. Allen zijn
van oordeel, dat de plek de voorwaarden in zich vereenigt, wenschelijk
voor de oprichting van het winterstation, en eenstemmig wordt besloten,
dat het huis hier zal worden gebouwd. Op de gekozen plaats slaan we
een stok in het ijs, en vroolijk keeren we naar de Fram terug. Aan
boord wekte de gelukkige uitslag van onzen verkenningstocht groote
blijdschap. We hadden allen verwacht dat we verplicht zouden zijn, ons
station ver van de zee te moeten oprichten, en dus ons zwaar materiaal
ver te moeten vervoeren, een vermoeienis, die ons nu bespaard wordt....

Een prachtige avond. De zon schittert nog hoog aan den hemel; en
van de geheel verijsde aarde straalt een wit licht uit als helder
maanlicht. Rondom het schip is de zee lichtblauw, en terwijl in
het Zuiden het vreemde daglicht nog wijlt, maakt in het Noorden de
donkere lucht reeds een nachtelijken indruk. Het droomlicht schijnt
op de geheimzinnige werelden, en om den sluier te lichten, die erover
hangt, zijn wij bereid, desnoods ons leven te offeren.

Den volgenden dag was het Zondag en even mooi weêr; maar van
de wekelijksche rust kan geen sprake zijn. De bemanning is in twee
ploegen verdeeld, die aan boord en die van den wal. De eerste bestaat
uit Nilsen, Gjertsen, Beck, Sundbeck, Ludv. Hansen, Kristensen,
Rönne, Nödtvedt, Kutschin en Olsen. De andere is samengesteld uit den
leider der expeditie met Presterud, Johansen, Helmer Hansen, Haasel,
Bjaaland, Stubberud en Lindström, dus acht man. Zes van ons zullen
zich installeeren tusschen den Nelson en den Rönnicken, terwijl de
beide timmerlui Bjaaland en Stubberud, onmiddellijk zullen beginnen
met het in elkaar zetten van het huis.

Een slede, met acht honden bespannen, wordt beladen met 300 kilo
materiaal en levensmiddelen. De dieren huilen en springen rechts en
links en hun leidsels raken in de war, zoodat het een herrie wordt van
belang; eindelijk is er wat orde gekomen, en het bevel tot vertrekken
wordt gegeven. Maar jawel, nauwelijks hebben de honden eenige passen
gedaan, of ze gaan allen te zamen op den grond liggen en weigeren,
zich te bewegen. Hun houding legt een groote verbazing aan den
dag. Gedurende meer dan zes maanden hebben ze niets anders gedaan dan
eten en drinken zonder een slag werk te doen, en nu begrijpen de dieren
niet, dat die periode van rust voor goed is afgeloopen en dat er een
nieuwe tijd voor hen aanvangt. De zweepen klappen, maar in plaats van
vliegensvlug te gaan, duwen de honden tegen elkander aan en beginnen
een geregeld gevecht. Ik, die zoo trotsch ben op mijn cavalerie,
ik voel me zeer teleurgesteld, en eerst na veel geroep en sterke
aanmoediging gelukt het, ook door zelf mee te duwen aan de sleden,
de aangespannen honden in beweging te brengen. Dit is waarlijk geen
schitterend begin.

Tusschen den Nelson en den Rönnicken, 2200 meter van zee verwijderd,
wordt een groote tent voor zestien personen opgericht, de eerste,
die we op de Barrière opslaan. Er rondomheen wordt een stalen kabel
gespannen in een driehoek met vijftig meter zijden, om al de honden
aan te kunnen vastleggen. Vervolgens slaan we een tweede tent op, even
groot als de eerste, in de kom op de plek, voor ons winterkwartier
gekozen. Na een onderzoek wordt besloten, dat het huis zal liggen
in oostwestelijke richting met de deur naar het Westen. De toekomst
leerde, dat die schikking zeer doelmatig was. De heerschende winden
bliezen inderdaad uit het Oosten. Na gedaan werk keeren we naar
boord terug en wijzen den gevolgden weg aan door elke vijftien
schreden groote, zwarte plekken op het ijs te maken. Dank zij die
voorzichtigheid zal het ons mogelijk wezen onzen weg terug te vinden
tusschen de beide tenten en tusschen de laagste en de zee. Er ligt
een afstand van vier kilometer tusschen de plek van het huis en
de ankerplaats.

Op 16 Januari is het werk in vollen gang. Tachtig honden sleepen naar
de eerste tent het materiaal en de levensmiddelen, en twintig andere
brengen naar het winterkwartier lasten van niet geringer gewicht. Dat
gaat niet alleen. Herhaaldelijk komen oogenblikken van verzet voor,
en om de muiters tot rust te brengen, moeten wij erbij te pas komen;
de menschen winnen het altijd in den strijd, maar hoeveel zweepslagen
moeten die stumpers van honden hebben.

Al om vijf uur in den morgen klinkt de reveille, en er worden lange
werkdagen gemaakt. Zelden gaat het licht uit vóór elf uur in den
avond. Maar het werk gaat ons vlug van de hand, en we hebben allen
haast, opdat de Fram weer zee kunne kiezen. Het schip is er in
deze haven niet te best aan toe. Ieder oogenblik breekt het ijs,
waar het aan vast ligt, en dus moet men telkens weer van plaats
veranderen. Behalve die ongeriefelijkheid is de plaats vrij goed; wel
doet de golfslag zich soms bemerken en brengt onaangename schokken
teweeg, maar gevaarlijk is het niet, en daar de stroom steeds naar
buiten gaat, worden de ijsbergen naar zee meegesleept.

De bemanning van de Fram heeft tot taak, het materiaal uit het ruim te
halen en dat en de proviand op het pakijs te zetten, en de landbrigade
moet de hoopen kisten en vaten opladen. Het werk heeft zoo geregeld
plaats, dat zelden de werkers aan boord behoeven te wachten op de
sleden of vice versa.

Moeilijk is het de eerste dagen voor de landploeg, om vrede te houden
met de onwillige honden; ze moeten onophoudelijk naast hen loopen,
om ze op den goeden weg te houden en altijd moet er geschreeuwd en
gegild worden, zoodat enkelen van de mannen dagen lang geen stem
hebben. Op den 17den Januari werd een begin gemaakt met het huis. De
beschrijvingen van de antarctische stormen zijn zoo schrikwekkend,
dat, om de fondamenten stevig te leggen, alle mogelijke voorzorgen
worden genomen. Met dat doel maakt men gaten in het ijs tot op een
diepte van 1.20 meter, om er de steunsels in te planten voor het
huis; een zeer moeilijk werk. Op een diepte van 60 centimeter treft
men niets dan wit ijs, dat zeer hard is, en waar men met het houweel
nauwelijks een krasje op maakt! Daarbij een wind uit het Oosten, die
de sneeuw tot groote hoogte doet opstuiven en dan weer in de laagten
doet neervallen, zoodat naar gelang onze jongens dieper graven,
de kuil zich weer vult. Maar dit zijn geen knapen, die zich laten
afschrikken! Met wat palen en zeilen maken ze een soort van scherm
en zijn zoo goed beschut, dat ze tot den avond doorwerken en gereed
komen. Daar is geen moeilijkheid, die zulke werklui kan terneerslaan.

Aan het eind van den dag kruipen we in onze slaapzakken, om een
welverdiende rust te genieten. Maar dan maken vaak de vetganzen of
pingoeïns uit de buurt nog lawaai. Wat zou er gebeurd zijn in de
gevleugelde republiek? Uit de tent tredend, staan we plotseling
neus aan neus met een keizerpingoeïn. De reusachtige vogel stapt
deftig naar voren en groet statig naar rechts en links. Het lijkt
wel, dat hij bij ons is gekomen naar de hoogte, om ons een bezoek te
brengen. Zulk een blijk van beleefdheid is toch in elk geval roerend;
maar de eetlust wint het van die waardeering, en de gast zal zijn
leven op onze tafel eindigen.

Den 18den Januari beginnen we met het transport van het
bouwmateriaal. Daar de honden weer aan het werk gewend zijn, gaat
alles naar wensch. Pas is een slede ontladen, of een andere komt
aan, en terstond worden dan de materialen, die gebracht zijn, op hun
plaats gezet. Alle stukken zijn genummerd vóór het vertrek en aan
boord opgeborgen in de volgorde, waarin ze moeten worden gebruikt. Dus
behoeft er nooit te worden gezocht, om dien of dien balk te vinden;
men heeft alles bij de hand. Bovendien heeft in Noorwegen een van
onze timmerlui ons huisje opgezet op de werf en kent het dus tot in
de kleinste bijzonderheden.

Met trots en voldoening denk ik aan die bezige dagen; met vreugde ook,
want nooit verneem ik een enkele klacht, hoe moeilijk het werk ook is;
wie zou er niet trotsch op wezen, over zulke gezellen te zijn gesteld,
die er enkel aan denken, hun plicht te doen?

In den nacht zakt de wind, en den volgenden dag is het weder rustig en
helder. Het is een waar genoegen te werken in die zachte lucht en bij
dit mooie licht. Op ons heen en weer gaan tusschen het schip en het
station maken we jacht op zeehonden. We behoeven ze niet te zoeken;
het wild komt maar zoo op ons pad.

Toen den 20sten Januari het transport van de materialen was afgeloopen,
moest er worden begonnen met dat van de levensmiddelen. Dat karwei
gaat onder groote vroolijkheid van de hand. De eerste reis van den
dag van het kamp naar de Fram in den vroegen morgen was bijzonder
amusant met de ledige sleden. Bij het ontwaken wordt ieder gewekt
door het vroolijk blaffen van zijn span. De heele troep huilt om het
hardst en springt en trekt aan de kettingen. O, als ze maar bij hun
meesters konden komen! En wij haasten ons dan ook, om onze trouwe
dienaren op te zoeken. De équipage-meester gaat tusschen hen door en
geeft ieder een liefkoozing, en wie die ontvangt, is er hoogelijk
mee ingenomen, terwijl de kameraden zich willen losrukken, om ook
aan de beurt te komen. Ze zijn allemaal buitengewoon jaloersch,
en die dieren, die toch maar getemde wolven zijn, houden van hun
meester even veel, zoo niet meer, dan ons huiselijkste huisdier. Na
die ontmoeting brengen de koetsiers de zeelen aan, en weer klinken
juichtonen. Hoe vreemd dat moge schijnen, de beesten houden van het
werk; maar als ze eenmaal zware en moeilijke tochten hebben gedaan,
zal dat wel anders worden. Des morgens, als ze verkwikt zijn door
het overvloedige maal van den vorigen avond en door den slaap van
den nacht, zijn de spannen frisch en opgewekt, en het aanspannen is
dan geen gemakkelijke arbeid. Als dat gebeurd is, is men nog niet
klaar. Er liggen in het kamp verspreid hier en daar kisten en vaten,
die den honden de grootste belangstelling inboezemen, en zoodra is
niet het sein tot het vertrek gegeven, of ze vliegen in volle vaart
naar die dingen, en men kan ze niet op den goeden weg houden. De dieren
storten zich dan op dat speelgoed en willen het voor zich uit rollen,
en er moet een echt gevecht tegen hen worden geleverd. Ook op het
pakijs is er veel afleiding door de troepen zeehonden, die zich in de
zon liggen te warmen. Zoo gauw, als onze honden hen hebben geroken,
vliegen ze naar het wild toe, en in zoo'n geval kan alleen een zeer
bekwaam koetsier hen vasthouden. Dat zijn de voorvallen van den morgen,
en hoewel de thermometer op 20 graden onder nul staat, komt men vaak,
druipend van zweet, aan boord terug. Indien bij toeval alles goed
gaat, leggen de spannen in een paar minuten de twee kilometer af,
die het kamp van de aanleg plaats der Fram scheiden.

Daar is op 21 Januari ons schip weg! In den nacht heeft een felle
wind met sneeuwbuien het verplicht, het ruime sop te kiezen. Dien
morgen sloeg de zee nog met kracht tegen de Barrière. In afwachting
van de terugkomst der Fram blijven wij niet werkeloos en gaan voort
met het vervoer naar het station van veertig zeehonden, die den
vorigen avond door kapitein Nilson zijn geschoten. Terwijl wij ons
met dat werk bezighouden, komt het schip in de baai terug. Intusschen
wordt ijverig aan het huis gewerkt. Het dak is er op gekomen, en de
timmerlui kunnen nu onder beschutting arbeiden. Hoewel ze veel last
hebben van de koude, klagen ze nooit. Kom ik na mijn dagtaak in de
tent, dan is een van hen met den avondmaaltijd bezig. Er is niet
veel afwisseling, altijd flensjes en zwarte koffie. Maar wat smaakt
het goed! Tusschen de beide liefhebber-koks ontstond een wedijver,
wie de mooiste flensjes en pannekoeken kon bakken, en ieder meende de
baas te zijn. Naar mijn meening waren hun talenten gelijk. De mannen
in het benedenkamp waren ook niet te beklagen, dank zij Wisting,
die een voortreffelijk kok bleek. Hij was een baas in het klaarmaken
van pingoeïns en in meeuwen à la Béchamel.

Op 22 Januari is het Zondag en rustdag, welverdiend na den arbeid
van de week. We vereenigen ons allen aan boord behalve de weinigen,
die voor de bewaking van de tenten moeten zorgen.

Den 23sten gingen we voort met het vervoer van de levensmiddelen. Daar
het terrein bij het station heel ongelijk is, brengen wij ze niet
geheel tot aan de hut, maar naar een heuvel op zoo wat een 600 meter
afstands. Later, als de Fram vertrokken is, zullen we ze dichter bij
huis brengen. Daar de tijd ons er later voor ontbrak, bleef een groot
deel van den voorraad daar liggen. In den aanvang gaf het transport
veel moeilijkheden. De honden, die gewend zijn aan het lagere kamp,
weigeren een nieuwen weg in te slaan, en het traject tusschen het dépôt
en het schip is soms heel bezwaarlijk met de ledige sleden, want als de
honden hun kameraden ergens hooren, trekken ze ons in die richting mee.

Wij hebben ongeveer negenhonderd colli's; op elke reis heeft een
slee er zes, van samen 300 kilo's; naar onze berekening moet een
week voldoende wezen voor het transport. Inderdaad zijn op Zaterdag
28 Januari op den middag alle lasten ter plaatse. Het dépôt ziet er
werkelijk indrukwekkend uit met de lange rijen kisten, elk voorzien
van een duidelijk zichtbaar nummer; het zal in het vervolg gemakkelijk
wezen, vlug te vinden, wat men noodig heeft.

Thans is ons huis voltooid. Hoeveel verschilt het landschap, dat er nu
omheen ligt, van dat, waar het oorspronkelijk is gebouwd. Daarginder
groen en kabbelend water, terwijl hier niets dan ijs is. Prachtig
is ook hier soms het uitzicht, maar niets haalt toch bij het
vaderland. Zooals ik reeds heb gezegd, hebben wij kabels meegebracht,
om het huis stevig aan den bodem van de Barrière te bevestigen;
maar bij de rustige atmosfeer, die er sinds onze aankomst is geweest,
lijkt ons die voorzorg overbodig. Door de fondamenten schijnt het huis
voldoende stevig te staan. De voorgevel is geteerd, en het dak bedekt
met geteerd papier Het is al uit de verte duidelijk te onderscheiden.

In den namiddag heffen we de beide kampen op, en we installeeren ons in
het nieuwe huis, dat Framheim zal heeten. Welk een indruk van comfort,
gezelligheid en netheid krijgen we bij het binnentreden! Een blinkend
linoleum bedekt den vloer, zoowel in de kamer als in de keuken. Het
tweede deel van ons programma is nu afgeloopen, en wel in veel minder
tijd, dan ik had durven hopen. De weg, die naar het doel leidt, komt
meer en meer open te liggen. We beginnen, in de verte het tooverkasteel
te onderscheiden. Ze slaapt nog, de schoone slaapster, die er woont,
maar de kus zal komen, die haar zal wekken! Het was een vroolijke
avond, de eerste in het nieuwe huis. Bij de tonen van de grammophoon
werd er gedronken op de toekomst onder gepraat en gelach en gezang. De
honden waren ondergebracht bij het station, aan kabels vastgebonden
in een vierkant van 30 meter zijde. Natuurlijk tracteeren onze buren
ons op wat muziek. Onder de leiding van een van hen geven ze overdag
en 's nachts concerten. Vreemde dieren. Wat willen ze toch te kennen
geven door dat gehuil? Plotseling weerklinkt te midden van de diepe
stilte, die ons omringt, een gehuil van een enkeling; er volgen twee
of drie, en geleidelijk neemt het aantal huilers toe, tot ten slotte
de honderd honden van de partij zijn. Gewoonlijk blijven ze bij het
concert zitten en heffen den kop zoo hoog op, als ze kunnen. In dien
tijd schijnen ze vol aandacht en laten zich niet afleiden door wat
het ook zij. Opmerkelijk, hoe het concert eindigt. Plotseling als
met één slag houden allen zich stil.

Wie legt hun die plotselinge en onmiddellijke stilte op! Ik ben geneigd
te denken, dat het een lied is, dat ze hebben ingestudeerd. Bezitten
die dieren het vermogen, elkander hun gedachten door geblaf kenbaar
te maken! Na onze langdurige vertrouwdheid met de Eskimohonden
twijfelt niemand van ons er meer aan. Wat mij betreft, ik kon zoo
goed de beteekenis van de verschillende toonhoogten van hun geblaf
onderscheiden, dat, zonder de honden te zien, alleen door ze te
hooren, ik ried, wat ze uitvoerden. Elke daad, elk gevoel, ze drukken
ze uit door een eigen geluid. Om hun aanhankelijkheid tegenover hun
meester aan den dag te leggen, hebben ze een aparten klank. Als een
van hen iets verkeerds doet, als bij voorbeeld binnen te gaan in
het magazijn, waar het vleesch wordt bewaard, beginnen de anderen,
die er niet hebben kunnen binnenkomen, hard te loopen en te gillen.

Van zijn voorvader, den wolf, heeft de Eskimohond veel meer behouden
dan onze huishoud; het instinct van den strijd zit hem meer in
het bloed. De strijd om het bestaan heeft den Eskimohond van der
jeugd af gesterkt en heeft hem in verrassende mate het talent van
matigheid en volharding bijgebracht. Daarbij heeft hij een vlug en
levendig verstand, als men in aanmerking neemt het werk, waarvoor hij
bestemd is en te midden waarvan hij leeft. Men zou verkeerd doen,
als men laag neerzag op den Eskimohond, omdat hij niet gemakkelijk
leert op te zitten en op bevel een stukje suiker op te vangen;
dat zijn kunstjes, te verschillend van zijn ernstige levenstaak,
dan dat hij ooit die circusnommers kan aanleeren. In hun onderlinge
betrekkingen kennen deze dieren geen andere wet dan die van den
sterkste. De sterkste beveelt en doet naar zijn welbehagen. Alles
behoort hem, en de zwakste is tevreden met de kruimpjes, die van zijn
tafel vallen. De vriendschap ontwikkelt zich gemakkelijk onder deze
viervoeters, maar altijd een vriendschap, met vrees gemengd en met
eerbied voor de meerdere kracht. Gehoorzamend aan het instinct van
zelfbehoud, zoekt de zwakke de hulp en de bescherming van den sterke,
die de rol van beschermer op zich neemt, welke hem in geval van
nood een trouwen steun belooft. Datzelfde instinct blijkt ook in de
betrekkingen tusschen den hond en den mensch. Het dier begrijpt, dat
zijn meester voor zijn levensonderhoud zorgt en om die reden schenkt
hij hem eerbied en liefde; ik kon zonder vrees een brok uit den muil
van mijn twaalf honden nemen, en geen enkele zou gepoogd hebben, mij
te bijten. De vrees voor straf, die in onthouding van eten bestond,
verklaarde die groote onderworpenheid. Met noorsche honden zou ik
die proef niet hebben durven doen. Waarin ligt nu de oorzaak van dat
verschil? Ik geloof, dat bij onzen huishond de gehoorzaamheid gegrond
is op de vrees voor de zweep en niet, zooals bij den groenlandschen
hond, op het instinct van zelfbehoud, zoodat als de eetlust het wint
van de vrees voor de karwats, de meester een knauw krijgt.

Eenige dagen later kwam Adolf Hendrik Lindström, die tot nu toe op de
Fram was gebleven aan het hoofd van het keukendepartement, bij ons op
het station. Zijn komst maakte bij ons het gezelschap compleet. Aan
de fornuizen aan boord nam het jongste lid van de expeditie, Karinius
Olsen, zijn plaats in. Lindström heeft gedurende veertien maanden zijn
verantwoordelijken post ingenomen met een toewijding en bekwaamheid,
waaraan ik niet genoeg hulde brengen kan. De rook steeg vroolijk
uit den schoorsteen van ons huis en kondigde al uit de verte de
aanwezigheid van een woning op de Barrière van de antarctische zee
aan. Na een vermoeienden dag van arbeid buitenshuis was de indruk
van die kleine rookpluim voor ons weldadig en aangenaam. Het was
een symbool.

De aankomst van onzen kameraad was niet enkel een verbetering voor
onze tafel, maar ook voor ons licht en onze luchtverversching. Hij
maakte de Luxlamp in orde en ons verblijf straalde van helderheid,
en daarna zorgde hij met behulp van Stubberud voor de ventilatie. De
installatie van den ventilator was een heel ding, en ondanks alle
moeite wou de machine nooit goed functioneeren, vooral niet in stil
weer. Als de ventilator stilstond, gaven Lindström en Stubberud zich
de grootste moeite, om hem weer aan den gang te helpen; dan werkten ze
soms een paar uren op het dak, hoe slecht het weêr ook was, tot alles
weer goed liep. Een goede ventilatie is een wezenlijke voorwaarde
voor de gezondheid bij een overwintering in de poolstreken. Als een
groot aantal expedities van koude hebben geleden en van de vocht en
door ziekten zijn geteisterd, dan komt dat hoofdzakelijk, doordat de
luchtverversching in hun verblijf niet voldoende was. Als de frissche
buitenlucht in genoegzamen overvloed binnenkomt, zal de verbranding der
kolen in de kachel vollediger worden en bij gevolg ook de warmte, die
ze afstraalt, zich vergrooten. Is daarentegen de ventilatie gebrekkig,
dan brandt een groot deel van de kolen niet, en het vertrek wordt koud
en vochtig. De Luxlamp en het fornuis in de keuken waren voldoende,
om een aangename temperatuur in het huis te onderhouden. Degenen,
die in de bovenste slaapplaatsen lagen, klaagden zelfs over de warmte.

Onze gemeenschappelijke kamer heeft tien slaapplaatsen; daar we
maar met ons negenen zijn, wordt de eene slaapplaats weggenomen, en
daarvoor in de plaats de kist van de chronometers gezet. De weerkundige
instrumenten zijn in de keuken opgehangen, de eenige plek, waar wij
over beschikken. Lindström nam den post van onderdirecteur op zich
en van machinist op het weêrkundig station Framheim. Op den zolder
waren geborgen de medicamenten, de siropen, de confituren, de pickles
en sausen en de room, en we brachten er ook de bibliotheek onder. Na
den 30sten Januari haalden we naar het station de kolen, het hout,
de petroleum en den voorraad droge visch. In den zomer wisselde de
temperatuur af tusschen vijftien en vijf-en-twintig graden vorst.

Dagelijks schoten we veel zeehonden. We hebben er al zoowat honderd
neergelegd, en een groote hoop vleesch is voor de hut gedeponeerd. Op
een avond onder den maaltijd kondigt Lindström aan, dat het onnoodig
is, voortaan weer naar het pakijs te gaan, om wild te halen, want
het komt al van zelf. We gaan allen naar buiten, en werkelijk daar
is een zeehond op weg naar ons toe, wien zijn nieuwsgierigheid duur
te staan komt.

In de eerste week van Februari nemen we van de Fram de laatste
aan boord gebleven honden over, twintig jongen, die nog werden
gezoogd. De anderen willen ze wel missen. De temperatuur blijft
in de buurt van twintig graden vorst, en met zulke gasten is
het onmogelijk, het dek schoon te houden. Het water, dat men erop
spoelt, bevriest dadelijk. Pas zijn onze kweekelingetjes vertrokken,
of men gaat boenen, en de Fram is weer helder en blinkend. Met den
eerbied, aan hun leeftijd verschuldigd, worden de jonge diertjes in
kisten vervoerd. Te hunnen behoeve is een tent opgericht, maar ze
weigeren beslist erbinnen te gaan, en dus moeten we ze wel buiten
laten. Die jonge honden slijten het grootste deel van den winter in
de buitenlucht, maar de voor hen ingerichtte toevlucht blijft niet
ongebruikt, want Tisper, die jongen zou krijgen, werd erin gebracht,
en de tent krijgt den naam van Moedertent.

Wij slaan dan de andere tenten op, acht als kennels voor de spannen
honden, twee voor de droge visch, een voor het zeehondenvleesch,
een voor de levensmiddelen en een voor de brandstof, in het geheel
veertien tenten. Nu ziet het station er als een kamp uit.

Op 4 Februari heeft er een groote gebeurtenis plaats, namelijk een
bezoek van de Terra Nova, het expeditieschip van kapitein Scott!



III.

Bezoek van de Terra Nova.--Verkenning van de Barrière.--Vestiging
van een dépôt van levensmiddelen op 80 graden Z. B.--Voorzorgen
om de dépôts te kunnen terugvinden.--Een étappe van honderd
kilometers.--Verbeteringen in de uitrusting.--Tweede expeditie
voor het inrichten van een "cache."--De herfst in de Zuidelijke
IJszee.--Eén-en-veertig graden onder nul.--Een koudepool op de
Barrière.--Derde expeditie naar 80 graden Z. B.


Om half zeven in den morgen waren wij als gewoonlijk allen vertrokken,
om de bagage te halen van de baai, toen de man, die voorop liep, als
een gek begon te wuiven. Blijkbaar ziet hij wat zeer bijzonders. Maar
wat? Bij hetzelfde punt gekomen, begint een tweede dezelfde bewegingen
te maken en schreeuwt verklaringen, die ik niet kan verstaan. Door
nieuwsgierigheid gedreven, stap ik harder aan en bereik weldra de
kameraden. Wat zie ik? Daar ligt een groote boot langs het ijs ten
zuiden van de Fram. Het is de _Terra Nova_, het schip van commandant
Scott. Heel dikwijls hebben we gesproken over de mogelijkheid van
een ontmoeting met de engelsche expeditie, als die weg is naar Koning
Eduard VII-land; maar toch is het een groote verrassing.

De Terra Nova was om middernacht aangekomen. Op dat uur was de man,
die de wacht had aan boord van de Fram, juist naar beneden gegaan,
om een kop koffie te drinken. Toen hij weer aan dek kwam, lag er een
tweede schip vóór de Barrière! Onze man wreef zich de oogen uit en
kneep zich in den arm, om zich te overtuigen dat hij niet droomde.

Luitenant Campbell, de leider van de groep, die Koning Eduardsland
moest exploreeren, haastte zich, een bezoek te brengen aan Nilsen. Hij
vertelde, dat, daar hij niet kon landen, hij op weg was naar de Mac
Murdosound, om van daar naar het noordelijk gedeelte van Victorialand
te gaan. Terstond na mijn aankomst kwam luitenant Campbell weer aan
boord van de Fram en herhaalde het nieuws voor mij. Toen het onderhoud
was afgeloopen, laadden we de sleden en keerden naar het station terug,
waar wij al spoedig het groote genoegen hadden, luitenant Pennel te
ontvangen, den kapitein van de Terra Nova, met luitenant Campbell en
den dokter van de expeditie. We sleten te zamen een paar genoegelijke
uren. Later op den dag gingen drie van ons de Terra Nova bezoeken en
bleven er ontbijten. Onze gastheeren toonden zich zeer gastvrij en
stelden voor, zich te belasten met onze brieven voor Nieuw Zeeland. Ik
zou graag die vriendschappelijke aanbieding hebben aangenomen, maar
onze tijd was zeer kostbaar en mocht niet aan correspondentie worden
besteed. Om twee uur in den namiddag voer de Terra Nova weg. Na het
bezoek gevoelden wij allen sterk de eenzaamheid, en het leek wel,
of we allen een verkoudheid in het hoofd hadden.

Den volgenden dag, Zondag den 5_den_ Februari, kwamen de mannen
van de Fram ons bezoeken. Daar ze niet allen te gelijk het schip
konden verlaten, waren vier bij ons ten eten en zes kwamen den avond
passeeren. Het was voor ons een genoegen, hun ons huis te laten zien
en hun een goede reis te wenschen.

We hadden nu voor het transport der goederen van de baai naar het
station niet meer acht man noodig, en daarom werd besloten dat,
terwijl vier van ons het transport zullen afmaken, de anderen het
terrein zullen verkennen in het Zuiden en een dépôt van levensmiddelen
zullen aanleggen op 80 gr. Z.B. Als datum van vertrek werd de 10de
Februari bepaald. Als we terugkomen, zal de Fram vertrokken wezen,
dus ging ik den vorigen avond afscheid nemen van de kameraden. Het
is mij een behoefte, die uitnemende medewerkers te bedanken voor
hun toewijding. Allen spijt het, ons te moeten verlaten op het
interessantste oogenblik en niet te kunnen deelnemen aan de expeditie
naar de pool. Maanden lang zullen ze strijd moeten voeren tegen het
ijs en de stormen, en dan over een jaar zullen ze weer een lange
moeilijke reis moeten ondernemen, om ons te komen afhalen. Het is een
hard ding voor hen; maar niemand denkt erover, te klagen. Daar ze hun
hulp hebben toegezegd voor het slagen der expeditie, stellen ze er
allen een eer in, rustig hun plicht te doen. Ik laat aan kapitein
Nilsen instructies achter, die in één enkelen zin zijn samen te
vatten: "Zet de uitvoering van ons programma voort op de wijze, die
gij het best zult oordeelen." De bekwaamheid van Nilsen boezemt mij
een onbepaald vertrouwen in; door dien ervaren officier bestuurd,
is de Fram in goede handen.

Luitenant Presterud en ik gaan aan den overkant van de baai
toegangswegen zoeken aan den voorkant van de Barrière. Aan die zijde
is het pakijs nog onaangetast met slechts enkele spleten. Verderop
naar het midden van de baai verrijzen rijen heuvels, opgeworpen
door den ijsdruk; de baai is er betrekkelijk smal, ongeveer vijf
kilometers. De bestijging van het front van den gletscher was niet
moeilijk, en in enkele oogenblikken waren we boven. De hoogte was niet
meer dan twintig meters. Groot is onze ontroering bij het betreden
van de Barrière. Nooit hebben we tot hiertoe een ruim uitzicht gehad
op het ijsveld naar den kant van het Zuiden. Het panorama geeft ons
geen verrassing, maar indrukwekkend is toch dat reuzensneeuwveld,
dat eindeloos is. Onze weg naar het Zuiden zal ons brengen naar den
rand van de hoogten, waar we al over gesproken hebben. De weg is goed
met het dunne laagje sneeuw op vast ijs, een ideaal terrein voor
de ski. Maar het model van schaatsen, dat wij bezitten en dat lang
en smal is, kan ook best dienen op deze oppervlakte. Dus hebben wij
het punt ontdekt, waar het gemakkelijk is, de Barrière te beklimmen,
en geconstateerd, dat er een weg is naar het Zuiden zonder groote
bezwaren. De plek werd later van een vlag voorzien en ontving, toen
er een tentje was opgeslagen, den naam van Plaats van Vertrek.

Op den terugweg en in het heengaan zagen wij veel troepen zeehonden,
die op het ijs lagen te slapen. Bij onze nadering heffen ze eventjes
den kop op, kijken ons een oogenblik aan, maar keeren zich dan weer
om en vervolgen hun slaapje. Indien op het pakijs die dieren aan de
aanvallen van vijanden waren blootgesteld, zouden ze door schildwachten
worden bewaakt, dat is wel zeker, juist als hun soortgenooten in de
Noordelijke IJszee.

Den 10den Februari 1911, om half tien in den morgen, werd er naar het
Zuiden opgebroken. De karavaan bestaat uit vier man en drie sleden,
elk getrokken door zes honden. Ieder voertuig draagt ongeveer 250 kilo
levensmiddelen, bestemd voor het dépôt, niet inbegrepen de proviand en
het materiaal benoodigd voor de reis. Die lading bestaat uit pemmikan
voor de honden (150 kilo per slede), vleesch en zeehondenspek, droge
visch, chocolade, margarine en beschuit. Het materiëel omvat twee
tenten voor drie man, vier slaapzakken, de keukenbenoodigdheden en
tien lange bamboezen met zwarte vlaggen eraan, om den weg aan te
duiden. Daar we nog niets weten van den toestand van de Barrière,
hebben we er geen denkbeeld van, hoe lang deze tocht zal duren. De
honden zijn in goede conditie en in galop verlaten we Framheim. Op het
pakijs van de baai gaan we over een reeks ijshoogten of toross, door de
drukking opgeworpen. Dat gaat niet geheel zonder ongelukken, en menige
slede wordt omgeworpen, zonder dat er groot oponthoud door ontstaat;
maar wel wordt alles dus goed op de proef gesteld. Verderop krijgen
we troepen zeehonden te zien, en de honden kunnen die verzoeking niet
weerstaan en vliegen snel naar het wild toe, om echter spoedig door
de zwaarte van de sleden te worden teruggehouden en uit zichzelf stil
te staan.

Rondom de ankerplaats van de Fram is het ijs verdwenen, en dus
kan het schip aan de Barrière zelf aanleggen. Onze vier kameraden,
die op het station moeten blijven, doen ons uitgeleide, om ons ook
te helpen bij het beklimmen van het front van den gletscher. Op den
terugweg zullen ze zich met de jacht bezighouden. Op het pakijs kan
men nog wel eens een mooi schot doen; in alle richtingen zullen ze
zeehonden aantreffen, een wild, dat de moeite waard is. Ik heb Wisting
tot hoofd van het station benoemd. Tijdens onze afwezigheid moeten
de bewoners van Framheim de rest van de levensmiddelen vervoeren,
als ze ontscheept zijn, en tegen den westelijken muur van het huis
moeten ze een beschutting bouwen, opdat de keukendeur niet direct
op den gletscher uitkomt. Het afdakje zal dan meteen tot werkplaats
dienen voor den timmerman. Bovendien moeten onze vrienden zooveel
mogelijk zeehonden schieten. Het is van belang, dat de voorraad versch
vleesch voldoende zij, om een overvloedige voeding mogelijk te maken
voor menschen en honden. Er is wild in overvloed. Als wij gedurende
de overwintering geen voldoenden voorraad versch vleesch hadden,
zouden we dat aan onszelf te wijten hebben.

Het beklimmen van de Barrière is nog al moeilijk. Nadat we de spannen
hebben versterkt, worden de sleden redelijk vlug opgeheschen naar
boven, terwijl ze op de Fram met kijkers onze bewegingen volgen. Nu
ze zien, hoe moeilijk deze beklimming is, zullen ze zich af vragen,
wat het wel zal zijn, als wij het plateau moeten beklimmen, dat den
toegang tot de Pool openstelt.

Op het oogenblik van de scheiding van onze kameraden van Framheim
werd geen ontroering aan den dag gelegd; het ging met een enkelen
handdruk en een Tot weerziens!

Op zijn ski ging Presterud aan de spits van de karavaan. De honden
loopen altijd beter, als er iemand voor hen uit loopt. Dan volgt
Heimer Hansen. Die plaats in de voorhoede bleef de zijne op al onze
verdere tochten. Wij hadden te zamen de Noordwestelijke Doorvaart
gemaakt, en op dien exploratietocht heb ik zijn meesterschap in het
regeeren van de honden leeren kennen. Op zijn slede bevindt zich
het standaardkompas, waardoor hij in staat is, den door Presterud
gevolgden weg te verbeteren. Na Hansen volgt Johansen, en dan kom
ik. Ik wil liefst achteraan komen, om op alles toe te zien. Hoe goed
men de lasten ook vastmaakt, er valt vaak iets van een slede. Als
de achterhoede flink oplet, kan ze voor de karavaan van groot nut
wezen. Wat heb ik in den loop van onze sledetochten veel onmisbare
voorwerpen zien vallen, die door mij zijn gered! De zwaarste taak
is natuurlijk voor den voorman, die den weg moet openen en de honden
moet doen loopen, terwijl de anderen maar hebben te volgen. Eere dus
aan Helmer Hansen, die tot algemeene tevredenheid dien plicht heeft
vervuld. De functie van voorlooper is ook niet van de aangenaamste. Al
heeft hij geen span honden te bewaken, hij heeft daardoor ook minder
bezigheid voor den geest, en zijn eenige afleiding is het gehoorzamen
aan de bevelen van Hansen: "Wat meer naar rechts, een beetje links!"

Op deze oppervlakte zonder eenige herkenningspunten, is het moeilijk,
zijn weg te houden. Stel u voor een onmetelijke vlakte, gehuld in een
dikken mist; geen geluid en overal gelijke sneeuw zonder den minsten
rimpel. Zeer zeker zou een Eskimo erin slagen, zijn weg te vinden
over de doodsche vlakte: maar een beschaafd mensch is daar niet zoo
knap in. Zonder de hulp van het kompas zou hij in alle richtingen
afwijken en zou ten slotte verdwalen.

De koetsiers hebben volstrekt geen tijd om zich te vervelen. Zonder een
minuut rust moeten ze op hun spannen letten en zich ervan overtuigen,
dat alle honden trekken. Aanhoudend moeten ze toezien, dat de sleden
niet omslaan bij een oneffenheid van den grond, want het is geen
kleinigheid, een voertuig, dat bij de 400 kilo weegt, op te tillen
en overeind te zetten.

Vanaf het punt, waar wij op de Barrière waren gegaan, rijst die vlakte
met zeer zachte helling, en na een klein eind van oneffenheid wordt ze
volkomen vlak. Op die oneffenheid houden wij stil. Onze kameraden zijn
verdwenen; in de verte ziet men nog de Fram, omlijst door schitterend
ijs. Zullen we onze vrienden ooit terugzien? En als we ze weer vinden,
hoe zal het dan zijn? In den tusschentijd moet het schip den oceaan
doorreizen, en wij moeten onbekende ijsgebieden beklimmen. Wat kan er
in dien tijd veel gebeuren!.... Heel in de verte wappert glorieus de
nationale vlag boven aan den mast. Het gezicht uit de verte, van die
lap stof, is als de laatste groet uit het vaderland.

Thans zijn wij op weg naar het Zuiden. De eerste aanraking met de
Barrière is bijzonder interessant. Dit deel van den gletscher is nooit
door een menschelijken voet betreden, en onze uitrusting is ook nog
niet op de proef gesteld. Hoe zal het terrein verder wezen? Zal het
zoo blijven of zullen zich bezwaren voordoen? Is het goed geweest,
al ons vertrouwen in de honden te stellen, of was het beter geweest,
rendieren mee te nemen of pony's, auto's of vliegtoestellen? De honden
vonden gelukkig steun op de dunne laag sneeuw en liepen vlug voort.

Daarentegen lieten de atmosferische toestanden te wenschen over voor
een expeditie over onbekend terrein. Al is de temperatuur zacht en
de lucht rustig, het licht is slecht. Een nevel maakt het voortgaan
moeilijk, en een diffuus licht hult de lucht en den gletscher in een
zelfde schijnsel. Er is nergens wat schaduw, en zoo kunnen wij lastig
de oneffenheden onderscheiden. De voorlooper valt dan ook telkens
en moet wanhopige pogingen doen, om het evenwicht te bewaren. De
koetsiers hebben het beter, want zij kunnen zich desnoods aan hun
sleden vasthouden. Maar zij moeten ook goed op de oneffenheden letten,
om de sleden in balans te houden. Het licht is pijnlijk aan de oogen
en leidt maar al te vaak tot sneeuwblindheid, want vooreerst moet men
de oogen er erg bij inspannen en dan tilt men vaak den sneeuwbril op,
om beter te onderscheiden. Wij hebben in den loop van onze expeditie
niet veel last van de kwaal gehad.

Zonder veel inspanning leggen we 28 kilometers af.

We hebben twee tenten, en om brandstof te sparen wordt de keuken maar
in een ervan in orde gebracht. De temperatuur is niet koud genoeg om
in ons verblijf te stoken. Op dezen eersten tocht en op alle verdere,
om nieuwe dépôts aan te leggen, duurden de toebereidselen in den
morgen veel te lang. Hoewel we om vier uur opstonden, gingen we eerst
om acht uur op weg. Ik drong te vergeefs op meer spoed aan. Thans is
dat nog niets, maar op den tocht naar de pool zullen we meer haast
moeten maken.

Den 1Oden Februari vertrokken, kwamen we, na 141 kilometers te hebben
afgelegd, den 14den op 80 graden Z.B., waar we begonnen met den aanleg
van een dépôt. Het werd zeer stevig gebouwd en kreeg een hoogte van
vier meter. Iedere 15 kilometer hebben we een staak geplant met een
vlag, om den weg aan te geven. Toen eenmaal het dépôt gereed was,
namen wij plaats op de sleden en gingen op weg naar Framheim. Een
bijzonder prettige reis, een echte pleziertocht, zich zoo te laten
trekken. Thans is onze eenige bezigheid, den weg te merken met onze
kabeljauwen. Elke 500 meter wordt een visch in de sneeuw gestoken. Die
nieuwerwetsche manier van aanduiding levert een zeer goed resultaat,
want de begraven visschen steken duidelijk af tegen het witte
sneeuwveld. Herhaaldelijk kwamen we later erdoor weer terug op den
goeden weg, en bij den terugkeer van de tweede expeditie werden de
visschen zeer op prijs gesteld door onze uitgehongerde honden.

Vandaag hebben we een étappe van 70 kilometer! We komen niet vóór één
uur op bed en zijn al om vier uur weer bij de hand en om half acht
op weg. Veertien uur later zijn we in Framheim terug, na honderd
kilometer te hebben afgelegd. Met die snelheid reizend, is het
ons er niet om te doen een record te vestigen voor de Barrière,
maar we willen eenvoudig terug zijn vóór het vertrek van de Fram,
om nog eens de hand te kunnen drukken van onze kameraden. Maar onze
ijver is vergeefsch; het schip was vertrokken eenige uren vóór onze
aankomst. Wat zag toen de ledige reede er somber uit! Er omhulde ons
een waas van melancholie in het stille landschap.

Na onzen verkenningstocht mogen we de toekomst met vertrouwen tegemoet
zien. We kennen het terrein van onze aanstaande werkzaamheid,
en we hebben het middel van vervoer, dat ons ten dienste staat,
beproefd. Beide bevallen ons wel. Ik heb altijd gedacht, dat honden
onvergelijkelijke trekdieren zijn, en na deze laatste tochten is mijn
bewondering tot geestdrift gestegen.

Tijdens onze afwezigheid hebben onze op Framheim gebleven kameraden
wonderen verricht. Het huis ziet er heel anders uit met zijn
veranda. Die uitbouw beslaat den heelen westelijken gevel van 3.90
meter en is ongeveer drie meter breed. Met de verlichting door twee
vensters, is het er zeer behagelijk. Om het huis heen hebben de
vrienden een galerij aangelegd van 1.50 meter breed, die ze overdekt
hebben door het dak te verbreeden tot aan de sneeuw. Daar kunnen de
blikken worden geborgen en ook het versche vleesch. Terzelfdertijd
is door een vernuftige schikking der planken gelegenheid gemaakt,
om de sneeuw van het dak op te vangen. Honderd-twintig honden zwerven
om het huis; dus is het wel noodig, schoone sneeuw te hebben voor de
keuken en voor waschgebruik.

Eer de groote koude invalt, moeten we ons bezighouden met de
installatie van het winterkwartier voor de honden. Daartoe graven we
in den grond van de Barrière tot op 1.50 M. diepte, een moeilijk werk,
waar de ijsbijl bij te pas komt, en op die holte zetten we daarna
de tent. Het hondenhuis is zes meter hoog en heeft aan den voet een
middellijn van 4.50 meter. In het midden zijn twaalf palen op onderling
even grooten afstand in het ijs geslagen, om de bewoners van het huis
vast te leggen. De honden schenen schik te hebben in hun woning en
hebben het er ook zeer goed. Geen enkele maal tijdens hun verblijf in
de tent heb ik hun haar met ijzel bedekt gezien. Die ruime bergplaats,
die goed gelucht en verlicht was, voldeed aan alle hygiënische
eischen. Om hem te beschutten voor de tanden van de bewoners werd de
middenpaal van de tent omringd door een sneeuwzuil van menschenhoogte.

Daar in sommige omstandigheden een boot ons van dienst zou kunnen
wezen, had de Fram ons een van haar booten achtergelaten. Die werd
op de Barrière geheschen op eenige honderden meters van den rand van
de baai, en de plek werd aangeduid met een vlaggemast.

Terwijl wij het dépôt in orde hebben gebracht, hebben onze kameraden
een ware slachting onder de zeehonden aangericht. Er is dus haast
bij de oprichting van de tent, waar al die voorraad moet worden
geborgen. Als die onbeschermd op den heuvel blijft liggen, zal er
gauw niet veel van over wezen. Om hem te beschermen voor de tanden
van de honden, zoolang het magazijn nog niet klaar is, maken we er
een sneeuwmuur van twee meter hoog omheen.

Den 22sten Februari begeven we ons weer op weg, om een tweede dépôt
aan te leggen. Er is werk in overvloed. We hebben vooreerst de
levensmiddelen in gereedheid te brengen, die we zullen meenemen. De
kisten met pemmikan moeten worden geopend, daarna de blikken, die
gesoldeerd zijn en die elk vier porties bevatten, en dan moeten die
porties in de kisten worden gelegd zonder de blikjes. Zoo maken
we de lasten lichter en vermijden de noodzakelijkheid, om later
dat werk op de Barrière te doen, als wij die levensmiddelen eruit
nemen voor de expeditie naar de pool. Om het pemmikan te onttrekken
aan de warmte tijdens de reis door de heete luchtstreek, was het in
gesoldeerde kisten geborgen. Die beide bewerkingen, het openen en het
weer inpakken van den inhoud, eischten heel wat tijd, maar we kwamen
er mee gereed. Het werk werd verricht in de veranda.

Het nazien van onze uitrusting was ook een heel werk. Het onderwerp
schoeisel moet grondig worden behandeld. De meerderheid is voor een
model van stijve laarzen, waar eenige veranderingen aan zullen worden
aangebracht; andere zijn voor soepele laarzen. Voor het oogenblik
is het van niet zoo groot belang, en ieder werd vrijgelaten, om het
model te nemen, dat hem het best aanstond. Ik voor mij stem voor
laarzen met zware zolen en zachte bovenstukken, die wijd genoeg zijn,
om verscheiden paar kousen te bergen. Als onze leverancier had kunnen
zien, hoe we het werk, waar hij zoo trotsch op was, aan stukken sneden,
zou hij er een ziekte van hebben gekregen. Daar ik geen talent voor
schoenmaken heb, neem ik met genoegen het aanbod van Wisting aan, om
mijn schoeisel in orde te brengen. Toen hij de laarzen mij terugbracht,
waren ze niet te herkennen, maar ze waren warm en groot genoeg, en
dat is de hoofdzaak. De harde zolen lieten het gebruik van de ski
Huitfeldt-Höyer-Ellefsen toe. De ervaring gaf mij later nog weer
eenige veranderingen aan de hand, en vóór het definitieve vertrek
naar de pool, kwamen mijn laarzen nog eens onder Wisting's handen,
om na die tweede herziening volmaakt te wezen. Zoo waren er elken dag
verbeteringen aan te brengen in onze uitrusting. De verschillende
onderdeelen van onze kleeding ondergingen ook wijzigingen. De een
maakte oorbanden aan zijn pet, de ander hield er niet van; een derde
maakte een bedekking voor den neus, en ieder verdedigde zijn meening
met kracht. Uit practisch oogpunt had men er niet veel aan, maar het
hield de vroolijkheid gaande.

Den 2lsten Februari zijn we klaar voor het vertrek. De schitterende
wijze, waarop de honden zich hebben gedragen op de vorige expeditie,
heeft ons een vermoeden van hun kracht gegeven, en dezen keer laadden
we te veel op de sleden. Den 22sten om half negen in den morgen
begeeft de karavaan zich op weg en laat Framheim in de hoede van
Lindström achter; er waren acht mannen mee en zeven sleden, getrokken
door twee-en-veertig honden. Deze expeditie is de moeilijkste van
alle geweest.

Ze duurde van 22 Februari tot 21 Maart. Den 27_sten_ Februari kwamen
we aan het dépôt, dat op 80 graden was opgeslagen. In geval van nevel
kan men de cairns nog best overslaan, en daarom willen we het dépôt nog
duidelijker aanduiden door aan beide zijden ten oosten en ten westen
ervan tien palen in het ijs te slaan, met zwarte vlaggen eraan met
tusschenruimten van 900 meter. Op die manier is de gletscher door
een rij palen gebarricadeerd over een afstand van negen kilometer
aan weerszijden van het dépôt, en daar ieder paal een nummer draagt,
weet men, hoe ver men nog van de bewaarplaats verwijderd is. Dit
systeem heeft ons veel dienst bewezen.

Den 28_sten_ Februari zetten we onzen tocht zuidwaarts voort. Naarmate
we verder doordringen in het binnenland, wordt de temperatuur lager;
we hebben nu 43 graden vorst. De honden zijn vermoeid. Ze hebben
stijve pooten en kloven in de zolen, zoodat het moeite in heeft,
des morgens op weg te komen. Die wonden komen door de sneeuw, die
verijzeld is en door de zwaarte van de sleden barst, waardoor de
voeten van de honden gewond worden. Ook komen sneeuwballen tusschen de
palmen van hun voeten en belemmeren hen in het loopen. Zeer ernstig
waren bovendien de wonden, waaraan de honden zijn blootgesteld op
het pakijs in het voorjaar en den zomer. Het ijs uit de zee, dat
heel scherp is, geeft vaak wonden en het zeezout dringt daarin en
geeft veel pijn. Om daaraan te gemoet te komen, deden we de honden
sokken aan; maar de voorzorg bleek overbodig op onze gewone tochten,
want terwijl de pooten van de honden zacht en gevoelig waren geworden
door hun langdurig verblijf aan boord, was de huid vermoedelijk in den
winter weer verhard; in ieder geval leden de spannen er niet aan in
het voorjaar, ofschoon de weg nog veel oneffener was dan in het najaar.

Het dépôt, dat we oprichtten op den 81sten breedtegraad, bevat
560 kilogram pemmikan voor de honden. Bij gebrek aan bamboestaven
wordt de plek aangewezen door planken van de kisten, die we in het
ijs plantten over een afstand van negen kilometers ten oosten en ten
westen van het dépôt. Die stokken zijn 60 centimeter hoog. Daar er in
deze buurt niet veel sneeuw valt, bestaat er geen gevaar, dat ze zullen
oversneeuwen. Om ons te kunnen oriënteeren in geval van nevel, krijgen
de aan den oostkant geplaatste paaltjes nog een insnijding met de
bijl. Die houtblokjes, over de wijde vlakte verspreid, zien er wel heel
onbeduidend uit; maar toch is hun een rol van beteekenis toebedeeld,
en van hen hangt in zekeren zin het succes van de expeditie af.

Den 5den Maart verdeelde zich de colonne. Bjaaland, Hassel en Stubberud
blijven achter, terwijl ik met vier gezellen mijn weg naar het
Zuiden voortzet, om een derde dépôt nog verder in die richting op te
richten. Ik zend een van de honden terug, die door het tuig verwond is
geworden, en zet met slechts vijf dieren den tocht voort. Mijn honden
zijn zeer mager geworden en zien er uitgeput uit; maar hoe het zij,
het is noodig tot den 82sten graad te komen. Ik had hoop gehad, het tot
den 83sten te brengen; maar dat kan niet om den toestand van de honden.

Het lijden van de uitnemende dieren is de eenige treurige herinnering
van mijn zuidpool-expeditie. Ik heb van hen gevergd meer dan ze kunnen
leveren. Tot mijn verontschuldiging kan ik aanvoeren, dat ik mijzelf
ook niet spaar. Met uitgeputte dieren een slede op gang brengen, die
meer dan een halve ton weegt, is geen kleinigheid; vaak moet ik hard
duwen, om de honden aan het trekken te krijgen. Al sedert lang heeft
de zweep geen uitwerking meer. Gebruik ik die, dan kruipen de beesten
tegen elkander aan en trachten slechts hun koppen te beschutten. Heel
dikwijls moet ik, na alle pogingen in het werk te hebben gesteld, om
mijn span aan het werk te zetten, hulp vragen aan de kameraden. Twee
van hen duwen dan de slede, terwijl een derde de zweep hanteert
en uit alle macht schreeuwt. In dergelijke omstandigheden wordt de
mensch boosaardig en verliest alle gevoeligheid. Wat kan men gauw
veranderen! Ik houd van alle dieren en vermijd steeds, hun pijn te
doen. Ik geef niets om de jacht, behalve in geval van doodsgevaar,
en nooit zou ik er over denken, een dier te dooden behalve een rat
en vliegen. In het gewone leven heb ik mijn honden lief, maar de
omstandigheden, waarin wij ons bevinden, zijn exceptioneel, of wel ik
ben in een ahnormalen staat. De tweede veronderstelling is denkelijk de
juiste. Het zware dagelijksche werk en de woeste geestkracht, waarmee
ik mijn plan, de verwezenlijking van mijn programma, doordrijf, maken
mij wreed. Gedurende het pijnlijk geschreeuw van Thor sla ik hem, een
grooten, zwaren, goedigen hond, om hem vooruit te krijgen. Zijn gehuil
laat mij koud, of liever, ik weiger er de beteekenis van te begrijpen,
en het arme dier moet verder trekken tot het neervalt. De lijkopening
toonde aan, dat hij gestorven was aan een enorm abces in de borst.

Op den middag van den 8sten Maart zijn we op 81 graden, 54 minuten en
30 seconden Z.B. We leggen nog tien kilometer verder naar het Zuiden
af en slaan om half vier het kamp op bij de 82ste parallel. En den
volgenden morgen gaan we over tot den bouw van het dépôt en het op
de plaats brengen van de palen, die de hervinding moeten mogelijk
maken. Ik laat mijn slede achter, die de uitgeputte honden niet
meer kunnen trekken; later zal het voertuig ons hier van veel dienst
wezen. De cairn, die vier meter hoog is, draagt een bamboestok met
een vlag.

Den lOden Maart beginnen we den terugtocht, een moeilijken tocht,
want de vermoeienis van de honden maakt het onmogelijk, dat we ons
laten trekken, zooals bij den terugkeer van de vorige expeditie. De
koude is zeer hevig en ze zal nog toenemen; ze stijgt van 32 tot 43
graden vorst.

Den 15den Maart bezweek de beste hond van Wisting. Op het oogenblik,
toen zijn lijk onder zijn kameraden zou worden verdeeld, veranderen
we van besluit, vreezend dat het abces, waaraan hij is gestorven,
het gansche lichaam kon hebben aangedaan, zoodat het vleesch ongezond
is. Daarom wordt het lijk in een leêge kist gedaan en begraven. In
den nacht worden we wakker door een vervaarlijk lawaai; de troep is
erin geslaagd, het lijk op te graven en vecht om de brokken.

Eindelijk komen we den 27sten in den avond op Framheim. Onze
tweede expeditie kost ons in het geheel acht honden. Naar alle
waarschijnlijkheid is de koude de hoofdoorzaak geweest van die sterfte;
in een gewone temperatuur zouden onze dieren zeker de vermoeienissen
van den langen tocht hebben kunnen doorstaan.

We beginnen met de toebereidselen voor een derden tocht. Vóór de
komst van den winter stel ik mij voor, naar den 80sten breedtegraad
twaalfhonderd kilo zeehonden vleesch te vervoeren. Om aan onzen tocht
naar de pool succes te verzekeren, is het van het hoogste belang, den
honden een overvloed van vleesch te verzekeren aan dit dépôt. Eer
we vertrekken, brengen we in onze uitrusting nog verschillende
wijzigingen aan, door de ervaring aangewezen. Presterud en Johansen
verzekeren, dat een slaapzak voor twee beter is dan een voor een enkel
mensch. Er wordt lang over die quaestie gesproken, maar we kwamen niet
tot eenstemmigheid. Als het model, door zijn kameraden voorgesteld,
groote voordeelen biedt, is er toch ook veel voor het andere te zeggen,
en als in zooveel zaken, is dit ook een quaestie van smaak. Prestured
en Johansen bleven de wenschelijkheid volhouden en gebruikten den zak
met twee slaapplaatsen. Van hun kant waren Hansen en Wisting bezig, de
tenten te veranderen. Het model, dat ze maakten, lijkt in vorm zooveel
mogelijk op de sneeuwhutten van de Eskimo's; het is, in plaats van
rond, langwerpig en heeft geen platten kant, waar de wind vat op heeft.

Het middengedeelte van de Walvischbaai is nu met ijs overdekt, maar
buiten blijft de zee nog open. Het huisje is geheel onder de sneeuw
bedolven, een werk van Lindström meer dan van de atmosfeer. Zeer
terecht heeft onze metgezel begrepen, dat zulk een dek ertoe zou
bijdragen, de warmte binnen te houden.

Onze 107 honden, zelfs die, welke onlangs zijn beproefd geworden
op de Barrière, zijn nu dik en vet, als dieren die tegen Kerstmis
worden gemest. De beesten hebben het voorrecht, zeer snel dik te
kunnen worden. Toen ze op het station terug waren, legden de honden
in het geheel geen verbazing aan den dag; ze waren er dadelijk weer
thuis en waren alleen een beetje meer hongerig dan hun kameraden,
die er gebleven waren. De ontmoeting tusschen Lassesen en Fix, twee
onafscheidelijke vrienden, was heel grappig; de eerste commandeerde
altijd den ander, die hem blindelings gehoorzaamde. Daar Fix mij
voor den laatsten tocht te zwak leek, had ik hem niet meegenomen, en
tijdens onze afwezigheid was hij sterk gegroeid. Nu vroeg ik mij af,
of Fix niet van zijn kracht zou profiteeren, om het bevel op zich te
nemen over zijn verzwakten vriend, die onderweg zooveel ontberingen
had geleden. Zoodra hij Lassesen zag, liep hij recht op hem toe en
likte hem vol liefde, zoo zijn vreugde bij het weerzien te kennen
gevend. De ander ontving die blijken van vriendschap met een zeer
vermakelijk air van meerderheid, en dan wierp hij zich zonder aarzelen
op zijn vazal en gooide hem in de sneeuw, blijkbaar om hem te bewijzen,
dat hij ondanks zijn magerheid in volstrekten zin de meester bleef van
den ander. De arme Fix stond verward op; maar hij kon spoedig revanche
nemen. Toen hij de zwakte van zijn suzerein bespeurde, weerhield niets
hem, om dien op den rug te springen en hem eens flink te schudden.

Terwijl de toebereidselen voor onzen derden tocht worden voortgezet,
schieten mijn metgezellen veel zeehonden. Bjaaland, Hassel en Stubberud
hebben er in veertien dagen twee-en-zestig geschoten. Blijkbaar is
nu de voorraad versch vleesch voldoende voor ons en voor onze honden
voor den heelen winter. We beginnen van dag tot dag meer te houden
van rosbief van zeehond, en we zouden er bij elken maaltijd van
willen nuttigen.

Het ontbijt, dat om acht uur wordt voorgediend, bestaat uit koffie,
brood, boter en kaas en taartjes met confituur. Lindström is een
meester in het klaarmaken van zulke lekkernijen. Aan het diner krijgen
we gebraad, bijna altijd van zeehondenvleesch, en een entremêt,
gekookte vruchten of een geconserveerden pudding. Bij het avondeten
wordt weer zeehondenvleesch gepresenteerd met jam, kaas, brood,
boter en koffie. Elken Zaterdagavond tracteer ik mijn gezelschap op
een grog en een sigaar. Nooit heb ik het ergens beter gehad, en het
is aardig, dat verlichte huis te zien in den avond daar eenzaam op
het uitgestrekte ijsveld, dat de Barrière is.

Den heelen dag zwerven de honden om het huis; als het donker wordt,
komen ze aan de deur. Nooit gaan ze voor den nacht naar binnen; wat
moeten die dieren een uithoudingsvermogen hebben! Sommigen zijn zoo
vet, dat ze haast niet kunnen loopen en als ganzen waggelen.

Den 28sten Maart zien we voor de eerste maal het zuiderlicht. Het
verschijnsel, bestaande uit stralen en strepen, die groen en bleekrood
zijn gekleurd, strekt zich uit van het zenith naar het Zuidwesten
en het Noordwesten. Tegelijkertijd genieten we van prachtige
zonsondergangen. In die bestraling lijkt het landschap een feeërie
in wit en blauw.

Het vertrek voor de derde expeditie ter aanvulling van de dépôts
is bepaald op 31 Maart. Eenige dagen te voren hebben de jagers zes
zeehonden geschoten, nog bestemd voor de cache op 80 graden. De zes
dieren zijn uitgesneden, om de vracht minder zwaar te maken, en hun
gewicht aan bruikbaar vleesch is ongeveer elfhonderd kilogram. Den
31sten Maart om tien uur in den morgen begeeft de colonne zich op weg,
bestaande uit zeven man en zes sleden, getrokken door zes-en-dertig
honden. Ik neem aan dezen tocht geen deel. Het lijkt prachtig weêr,
heldere lucht en geen wind. Lindström en ik, die het huis bewaken,
hebben het druk. We beginnen in de keuken het weerkundig station in
orde te maken; de instrumenten worden in een beschut hoekje gezet,
zoo ver mogelijk van de uitstraling van het fornuis.



IV.

Terugkomst van onze kameraden.--Een gevaarlijk
terrein.--Klimaatsanomalieën.--Uiterste temperaturen.--Toebereidselen
voor het vertrek.--Een duel met de zweep.--Onze uitrusting.--Vertrek
naar de Pool.--Zes-en-vijftig onder nul.--De koude noodzaakt ons
tot den terugtocht.--We komen in Framheim terug.--We verplegen de
patiënten, die door de kou ziek zijn geworden.


In den nacht van 10 op 11 April viel er in de keuken iets van den
wand. Dat is de aankondiging, zegt Lindström, dat de reizigers er
den volgenden dag weer zullen zijn. De uitkomst geeft hem gelijk. De
expeditie heeft haar zending volbracht; maar het is een uiterst
gevaarlijke tocht geweest. Op 75 kilometer afstands van het station
zijn onze kameraden verzeild geraakt in een gebied vol spleten, waar
ze twee honden hebben verloren. Viermaal reeds hebben wij dat eind
gepasseerd zonder eenig ongeval, en daar op eens, terwijl ze meenden
op een gebied te zijn, dat volkomen vast was, zou de karavaan haast
geraakt zijn in peillooze diepten. Door den nevel misleid, waren ze
te veel naar het Westen afgedwaald; in plaats van op den heuvel aan
te komen, zooals wij altijd te voren hadden gedaan, waren ze, zonder
het te merken, gedaald naar het dal aan den voet en hadden daar een
terrein gevonden, zoo gevaarlijk, dat er bijna een catastrofe was
gevolgd. Daar was namelijk de Barrière, net als wij hadden waargenomen
ten zuiden van 81 graden, vol talrijke kleine verhevenheden boven diepe
spleten. In de war gebracht door het stevige aanzien van den grond,
drong de karavaan er doorheen en bemerkte tot haar grooten schrik,
dat de grond onder haar voeten wegzonk en dat er overal diepe spleten
waren! Men kwam gelukkig nog van het gevaarlijk terrein af, door naar
het Oosten uit te wijken en, nu gewaarschuwd, zorgden we wel, nooit
daar te passeeren. De expeditie had de verbeteringen in onze uitrusting
doen waardeeren, en het nieuwe model van tent werd algemeen geprezen.

Als we nu kortelings het werk van 15 Januari tot 11 April resumeeren,
dan krijgen we eerst den bouw en de inrichting van het winterstation;
vervolgens het bijeenbrengen van een voorraad zeehondenvleesch voor
negen man en honderd-vijftien honden in zes maanden. (Het gewicht
van de gedoode zeehonden bedraagt ongeveer zestig tonnen). Verder
de aanleg van drie dépôts, bevattende 3000 kilogram levensmiddelen
op 80, 81 en 82 graden Z.B. Het dépôt van den 80sten breedtegraad
bevat zeehondenvleesch, pemmikan voor de honden, beschuit, boter,
gecondenseerde melk, chocolade, lucifers en petroleum en nog allerlei
dingen, die te pas kunnen komen, en de uitrustingstukken, in het
geheel ongeveer 1900 kilo levensmiddelen en materiaal. De cache op
den 81sten graad bevat 500 kilo pemmikan voor de honden en die van
den 82sten heeft 620 kilo pemmikan voor menschen en dieren, beschuit,
geconsendeerde melk, chocolade, petroleum en uitrustingsstukken.

Na het wintersolstitium gaat de tijd zeer snel voort. De donkerste
tijd is voorbij; elken dag komt de zon dichterbij. Het weêr is
grillig en vreemd op Framheim. In alle deelen van het antarctisch
vasteland, waar wij waarnemingen van bezitten, is het weêr
merkwaardig veranderlijk. Aan boord van de Belgica woeien er, toen
we ingesloten waren in net pakijs ten westen van Grahamsland, hevige
stormen. Gedurende de beide winters, die Nordenskjöld ten oosten van
dat land heeft doorgebracht, heeft hij ook veel wind gehad. Verder
hebben Scott en Shackleton lange reeksen orkanen gehad in Mac
Murdostraat. Daarentegen hebben wij op Framheim volkomen windstilte
of zwakke winden, terwijl terzelfdertijd op 650 kilometer meer naar
het westen de engelsche expeditie herhaaldelijk stormen constateerde.

Ik dacht, dat op ons station de wintertemperatuur betrekkelijk hoog
zou blijven vanwege de nabijheid der zee. Als de weêrsomstandigheden
gunstig zijn, bespeurt men een donkeren hemel in het Noorden, teeken,
dat over een groote uitgestrektheid de Rosszee vrij is van ijs. Hoe
dit zij, wij hebben hevige koude. De gemiddelde jaartemperatuur,
berekend naar onze waarnemingen, is stellig de laagste, die nog
is waargenomen. Het thermische record, dat we hebben genoteerd is
59 graden vorst den 13den Augustus 1911. Vijf maanden lang zijn
temperaturen beneden 50 graden waargenomen. De thermometer steeg bij
alle winden behalve bij zuidwestenwind, die altijd met een daling
gepaard ging. Het zuiderlicht kwam herhaaldelijk voor en was vaak
zeer intens. Onder de afwisselende vormen kwamen het meest bogen voor,
gewoonlijk met roode en groene kleuren.

Onze waarnemingen gedurende ons verblijf van een jaar op de Groote
Barrière, bevestigen mijn meening over de vastheid en toonen aan,
dat het ijs op den bodem rust. Tijdens den winter en het voorjaar
breekt het pakijs, dat door den wind tegen het front van den gletscher
wordt gedreven, terwijl de stroomingen ertoe meewerken, en wordt
opgestuwd tot toross of ijsheuvels, die wel een hoogte van twaalf meter
bereiken. Dergelijke heftige drukkingen deden zich voor op slechts
twee kilometer afstands van ons kwartier, zonder dat wij de minste
bewegingen hebben bespeurd. Indien de Barrière drijvend was, zouden
zulke schokken niet enkel bemerkbaar zijn geweest op den afstand,
waarop wij ons bevonden van het tooneel van het natuurverschijnsel,
maar ze zouden ook het huis hebben geschud. Gedurende den bouw van
het huis hoorden Stubberud en Bjaaland een verward rumoer op grooten
afstand, maar voelden niet de minste beweging. Bij de overwintering
namen we noch geluid noch schudding waar. Een ander belangrijk bewijs
wordt geleverd door de stabiliteit van onze groote theodoliet. Als
de Barrière gedreven had, zou dat gevoelige instrument het wel hebben
doen blijken.

Op den dag van onze aankomst in de Walvischbaai stortte er een
blok in van de Westkaap, en in het voorjaar viel een van de vele
insnijdingen aan den rand van den gletscher naar beneden, afgeschuurd
door de schokken van het pakijs. Op die beide uitzonderingen na
onderging de voorzijde van de Barrière bij Framheim in een heel
jaar geen verandering. Telkens als de Fram den gletscher naderkwam,
vond het schip geringer en geringer diepte, een teeken, dat men land
naderde. Hoe zouden we ook de hoogte van 330 meter kunnen verklaren,
die waargenomen werd vijftig meter ten zuiden van ons kwartier,
zonder op geringe diepte den bodem aan te nemen?

Er wordt ijverig aan de sleden gewerkt.  Op 15 Augustus moeten alle
toebereidselen voor de expeditie naar de pool gereed wezen. Hansen
en Wisting moeten de voertuigen in orde maken. Daar zij weten, wat
ervan geëischt zal worden, stellen ze er een eer in, het succes te
verzekeren, en daar ze deel uitmaken van de onderneming, zorgen ze
meteen voor eigen veiligheid. De verschillende onderdeelen van de
sleden worden met de uiterste zorg in elkaar gepast; om ze te doen
springen, zou men een bijl of een mes moeten hebben. En dat fijne
werk wordt door onze kameraden verricht in een ijskoude ruimte. Het
kleedingmagazijn, waar ze zijn geïnstalleerd, is het koudste deel
van Framheim; het grenst aan den eenen kant aan de Barrière en aan
den anderen kant aan de gang, die naar het huis voert, zoodat het er
altijd waait. Men voelt tocht en moet toch bij een buitentemperatuur
van 60 graden vorst met bloote handen werken.

Behalve het monteeren van de sleden hebben Hansen en Wisting nog veel
ander werk. Als Wisting niet met onze carosserie bezig is, naait hij;
vaak komt hij eerst om acht uur soupeeren of half negen. Hij moet vier
tenten voor drie man veranderen in twee tenten. Hoewel hij geen ruimte
genoeg heeft, om te knippen, wordt het werk keurig en lijkt van een
specialiteit. De Sverdrup-expeditie had in de amerikaansche poolzee
tenten gebruikt met dubbele wanden. Wat men niet heeft, is altijd
het beste, en mijn kameraden prezen dat model op alle manieren. Een
huis met dubbele muren is natuurlijk warmer dan een huis met slechts
een enkelen muur; daarentegen is het tweemaal zoo zwaar, en als men
rekening moet houden met het gewicht van een zakdoek, mag die quaestie
wel grondig worden bestudeerd, eer men iets beslist. Als twee zeilen
beletten, dat er zich ijzel aan den buitenkant afzet, zou dat een
groot voordeel wezen. Maar de discussie, die zich daarover ontspint,
bewijst, dat het voortbrengsel van de condensatie even gauw voor den
dag zal komen op beide modellen. Dan lijkt mij de tent met dubbelen
wand onnoodig. Eenige graden meer bij ons binnen zijn geen voldoende
voordeel, om het meerdere gewicht te rechtvaardigen. Buitendien
behoeven wij met onzen overvloed van bont niet bang te zijn voor de
koude van den nacht.

Dit gesprek voerde tot een ander over de meest practische kleur voor
een tent. Om verschillende redenen is een donker zeil te verkiezen;
vooreerst doet het de oogen goed na een langen tocht op de Barrière
in haar fonkelend wit; in de tweede plaats zal een donker verblijf
warmer zijn op sommige dagen en zeer ver zichtbaar op de oppervlakte
van den gletscher. Al onze tenten waren wit, en met inkt verfden we er
twee donkerblauw. Zal die kleur stand houden? Sceptisch dienaangaande,
zochten we wat beters. Een van ons stelt voor, hoezen over de tenten
te maken van roode gordijnen van onze slaapplaatsen. Het denkbeeld
vindt instemming; maar ongelukkig is de voorraad stof, waarover we
beschikken, niet voldoende en kan slechts voor één tent dienen. Toen
ze eenmaal gereed was, werd de roode tent goedgekeurd. Ze is van
heel ver te zien en doet de oogen rust vinden. Ook wordt het zeildoek
beschut door het overtrek.

Wisting maakt vervolgens voor iederen man kielen en broeken van
een lichte en zeer dichte stof, ondoordringbaar voor den wind. De
costumes van die soort, die we hebben meegenomen, zijn te klein. Een
keer vergroot, is mijn broek zoo wijd, dat er nog wel twee man bij in
kunnen; maar zulke enorme afmetingen zijn noodig, want in deze streken
zijn alleen wijde kleedingstukken warm en gemakkelijk. Wisting maakt
ook kousen van die stof, die als isolatoren moeten dienen tusschen de
andere paren kousen. Naar mijn meening, en ze was ook die van mijn vier
metgezellen naar de pool, hebben die kousen ons zeer groote diensten
bewezen. Een borstelstreek was voldoende, om het ijs weg te nemen,
dat er zich op had afgezet, en als ze nat waren, droogden ze gauw,
onverschillig in wat weer. Die kousen beschermden de andere en deden
ze minder gauw slijten. Ik beveel in het bijzonder dit artikel aan
toekomstige explorateurs aan. Als men ze draagt, moet men elken
avond de kousen uittrekken en het ijs eruit schudden, want anders
smelt het in den nacht en den volgenden morgen zoudt ge met natte
voeten ontwaken.

Daarna was het linnengoed aan de beurt. Ook dat is het domein van
Wisting. Onze kameraad is knap in het maken van boven- zoowel als
onderkleêren. Van een zeer mooi flanel, dat fijn en licht is en dat
in onze kist met geneesmiddelen is gevonden, maakt hij vesten en
onderbroeken. Die, welke wij nu dragen, zijn te warm en te dik. Op
den heelen marsch naar de pool droeg ik die van Wisting, en nooit
heb ik beter ondergoed gehad. Toen dat werk af was, was hij nog niet
met de naaierij klaar; daarna herstelde hij nog de hoezen van de
slaapzakken. Hansen is, zooals ik reeds heb verteld, belast met de
sleden. Ik bestel hem buitendien veertien zweepen, waarvoor Stubberud
hem de stelen zal leveren.

Na overleg met de meubelmakers heb ik als model gekozen een handvat
of steel van drie reepen hickory, stevig verbonden en overdekt met
reepen leêr. De handvatten uit één enkel stuk duren niet lang. Hassel
maakt er ronde en dikke snoeren aan naar het model van die, welke
de Eskimo's gebruiken. Door een geoefende hand geslingerd, laten ze
duidelijke sporen na. Aan Hansen wordt opgedragen, de verschillende
deelen van de zweepen te verbinden. Ofschoon hij geen voorstander
is van het driedeelig stelsel, verricht hij het werk zonder het
minste verzet. Terwijl hij met die taak bezig is, blijft hij tegen
zijn gewoonte met Wisting napraten na het avondeten. Die apartjes
verwonderen mij, want onze vriend houdt van zijn whist en hij mankeert
daar nooit, tenzij er iets dringends is te doen. Op een avond,
toen ik mijn verbazing had te kennen gegeven over de afwezigheid van
Hansen, antwoordt Stubberud dadelijk: "Hij is bezig, andere zweepen
te fabriceeren, ten minste andere handvatten, en toch sta ik voor de
soliditeit van de mijne in." Stubberud is altijd gevoelig op dat punt.

Als men van den wolf praat, ziet men den staart. Op dat oogenblik
treedt Hansen binnen met een zweep in de hand. "Wat," zeg ik,
"nieuwe zweepen?" "Ja," antwoordt hij, "die met drie stelen, die
ik heb gemaakt, zullen het, vrees ik, niet lang uithouden. Hier is
er een, waarin ik het volle vertrouwen heb."--"Die ziet er goed
uit, werkelijk. Maar ben je zeker, dat hij even sterk is als de
andere?" vraag ik. "O, ja," antwoordt hij, "ik ben zelfs bereid, te
wedden om wat men wil tegen die vuile zweephandvatten, die men mij
wil opdringen." Onder die beleediging vliegt Stubberud op en roept:
"Dat zullen we eens zien! Kom eens nader, als je den moed hebt,
je zweep met de mijne te meten." Hansen neemt de uitdaging dadelijk
aan. Stubberud en hij nemen ieder hun wapen, en er wordt bij het duel
bepaald, dat ze zullen vechten, tot een der stelen gebroken is.

Op het bevel: "Vooruit heeren!" stooten de tegenstanders op elkander
met de oogen dicht, en de beide handvatten stooten hard op elkander. De
eerste ronde heeft in het geheel geen gevolg; er volgen andere en
steeds weer andere, al heftiger. Stubberud, die met den rug naar
de tafel staat, is zoo verhit door den strijd, dat telkens als hij
het wapen opheft, hij zonder het te merken, een klinkenden slag op
de tafel geeft. Plotseling hoor ik een gekraak. "Daar, nu zie je
het! Je hebt verloren!" schreeuwt Stubberud. Het wapen van Hansen
ligt gebroken op den grond.

De zweepen, die we meenamen op onze expeditie naar de pool, waren
merkwaardig soliede; maar toch waren ze niet meer ongeschonden, eer
het eind der reis daar was. Als men alleen de snoeren gebruikte,
zouden deze instrumenten eeuwig kunnen duren, maar bij ernstige
gevallen gebruikt men het hout, wat nog al eens voorkwam, als een
hond slecht trok of ongehoorzaam was. In een dergelijk geval, als de
colonne moest stilhouden, werd de schuldige gestraft met een dracht
slagen met den steel. Die confirmaties, zooals de strafoefening wordt
genoemd, kosten ons, als ze veelvuldig zijn, een groot aantal zweepen.

Met groote zorg en inspanning maakt Stubberud de kisten voor onze
sleden lichter, door de planken dunner te doen worden. Maar ondanks
die vermindering in dikte, blijven ze aan elken schok weerstand
bieden. Bjaaland voorziet de ski van zeer lange banden, dat ze
kunnen dienen voor onze reuzengroote laarzen. Er worden allerlei
verschillende riemen gebruikt; ieder heeft zijn eigen model. Dat
van een eersten skilooper lijkt mij practisch en ik draag hem op,
ze zoo voor mij te maken. Die riemen, navolging van het stelsel,
dat in vroeger tijden door de boeren in Noorwegen werd gebruikt
en waar haken en oogen aan voorkomen, hebben mij best voldaan. Het
is van belang, dat de riemen niet te nauw aan den voet sluiten, en
dat men ze gemakkelijk kan losmaken. Onderweg moet men ze telkens
wat verschuiven, en des avonds, als men in het bivak is gekomen,
moeten ze er afgedaan worden en meegenomen in de tent. Zonder die
voorzorg zouden ze in den nacht door de honden worden verslonden;
die dieren vinden zulke leêren banden een lekkernij. Johansen pakt
de levensmiddelen in de kisten en fabriceert tentpalen.

Terwijl we ijverig werken aan de toebereidselen voor de groote reis,
teekent Presterud kaarten en copiëert schilderijen. Elke slede moet
een boekje meenemen met een lijst van de in de kisten aanwezige
levensmiddelen en een tabel voor alle te doene waarnemingen. In
die boekjes moet dagelijks worden opgeschreven, wat er van de
levensmiddelen is gebruikt, zoodat we te allen tijde den inhoud der
kisten kunnen weten. Verder moet worden genoteerd de afgelegde afstand
bij iedere étappe, de gevolgde weg, de gedane waarnemingen enz.

Dat is ons werk, maar het is niet het eenige. Ik heb aan mijn
metgezellen hun kleeding uitgedeeld, opdat ze die kunnen veranderen,
als ze dat goed vinden. In rendierbont heeft ieder man twee volledige
pakken ontvangen, één dik en een tweede lichter; daarbij beenbanden
van hondeleder en mocassins van zeehondevel. Bovendien zijn aan allen
uitgedeeld wollen kleedingstukken, en een en ander om zich tegen den
wind te beschutten. Het bont werd eerst pasklaar gemaakt, een heel
werk, want er was niets op maat gemaakt. De een vond den kap van zijn
anorak te lang, de ander te klein; een derde moest zijn broek korter
maken, terwijl een vierde ze moest verlengen. Onvermoeid hanteeren
we de naald, om te stikken en te zoomen. We maken ook maskers, om
het gezicht tegen de koude te beschutten; ik maakte er een, dat ik
natuurlijk beter vond dan alle in gebruik zijnde modellen. Den eersten
dag, dat ik het aan had, kwam ik met half bevroren gezicht thuis.

De slaapzakken zijn voorwerpen van onze grootste zorgen. Johansen
werkt met ijver aan een dubbelen zak van eigen vinding. God weet,
hoeveel vellen hij er wel voor noodig heeft! Bjaaland is niet minder
druk in de weer met veranderingen aan den zijnen. De anderen verklaren
zich voldaan met het gegeven model en bepalen er zich toe, den hunnen
langer of korter te maken. Ieder zak is besloten in een omhulling van
zeildoek, bestemd om te verhinderen, dat de sneeuw overdag door kan
dringen in onze op de sleden geborgen bedden. Bovendien beschut die
hoes het bont tegen de condensatie van den adem gedurende den slaap. In
plaats van zich op de haren af te zetten, blijven de producten van
de ademhaling op het doek, waar ze een ijslaag vormen, die men er
gemakkelijk van kan verwijderen. Het omhulsel moet langer zijn dan
de zak, om het om den hals te kunnen wikkelen, en zoo den adem te
verhinderen, in het bed te komen. Onze zakken zijn dubbel, met een
binnensten van dun leêr van vrouwelijke rendieren en een buitensten van
zwaar leêr van het mannelijke rendier. De beide zakken gaan rondom den
hals met veters dicht. Dat model is mij het gemakkelijkst voorgekomen
en het eenvoudigst en prettigst; ik kan het niet genoeg recommandeeren.

De brillen zijn een noodzakelijk artikel voor een pooluitrusting. In
den herfst droeg ik lichtgele. Voor de expeditie naar de pool opende
ik een wedstrijd voor het beste type, want ik was bang dat de gele
niet voldoende was. De bril, die het best werd bevonden, bestond uit
rondjes van leer met een heel klein spleetje. Tijdens de reis naar
het Zuiden bediende ik mij van een model, dat Dr. Schanz uit Dresden
mij had gezonden. Ik heb nooit last van sneeuwblindheid gehad.

Een ander artikel is het tuig voor de honden. Bij de laatste expeditie
op de Barrière zijn twee dieren in een spleet gevallen door het breken
van het tuig. Zulke rampen moeten in het vervolg worden voorkomen, of
onze troep zou gauw gedecimeerd wezen. We gaan hierbij met de grootste
oplettendheid te werk, en we gebruiken de beste qualiteiten, die we
bezitten. Toen dat lange karwei was afgeloopen, had ieder span een
volmaakt tuig. Al die bijzonderheden, die den lezer misschien zullen
vervelen, toonen, dat er heel wat in orde is te maken voor een tocht
als dien wij gaan ondernemen. Het succes is niet alleen afhankelijk
van den overvloed aan geldelijke hulpmiddelen, maar vooral van de
uitrusting en van de vooraf genomen maatregelen, om alle bezwaren te
overwinnen, die zich kunnen voordoen. De overwinning valt te beurt
aan hem, die alles heeft kunnen voorzien en de nederlaag komt over
dengene, die het verwaarloosd heeft om bijtijds de noodige voorzorgen
te nemen. En daarom schrijf ik aan mijn metgezellen zoo vol toewijding,
die door hun geduld en hun volharding onze uitrusting tot een maximum
van deugdelijkheid brachten, de eer van ons succes toe.

Den 16den Augustus beginnen we de sleden te pakken. Het is een groot
voorrecht, dat we dat werk beschut kunnen doen, daar de temperatuur
afwisselt tusschen 50 en 60 graden vorst met een wind van zes meter
in de seconde. Bij een dergelijke koude zou het bijna onmogelijk
zijn geweest, buiten dat werk met de noodige zorg te verrichten. De
zinkplaten, die onder de sleden liggen, om het inzakken in de zachte
sneeuw te verhinderen, worden weggenomen en vervangen door een paar
ski. Den 22sten Augustus is de uitrusting ten einde.

De honden houden niet van zeer strenge kou, zooals we nu al zoo lang
hebben. Als de thermometer naar 50 en 60 graden vorst daalt, geeft
hun houding te kennen, dat ze lijden. Ze blijven staan en tillen de
pooten beurtelings op, om ze een poosje in de lucht te houden, eer ze
weer op de sneeuw komen te staan. Wat zijn het toch slimme beesten! Op
de dagen, dat ze weten, dat hun avondmaaltijd uit gedroogde visch zal
bestaan, zijn ze niet gretig en enkelen weigeren des avonds in hun tent
te gaan. Stubberud vooral heeft veel last met een van zijn pupillen,
Funcho geheeten. Hij was geboren tijdens ons verblijf op Madera,
in September 1910. Op de avonden, dat vleesch wordt uitgedeeld,
gaat ieder van ons, nadat hij zijn span heeft vastgemaakt, de doos
halen met zijn portie, die neergezet wordt dichtbij de tent, waar de
karkassen van de zeehonden worden bewaard. Funcho wacht altijd dat
oogenblik af. Als hij Stubberud ziet gaan, om de bekende doos te halen,
gaat hij stil mee naar binnen met de kameraden. Maar als zijn meester
geen vleesch meebrengt, gaat hij ervan door. Om den vluchteling te
achterhalen, neemt Stubberud dan een list te baat. Eens op een avond,
toen Funcho niet wilde binnenkomen, neemt de man het ledige doosje en
loopt naar de honden. Funcho, die al zijn bewegingen heeft bespied,
komt dadelijk de tent binnen, verrukt over het vooruitzicht, twee
avonden achtereen zeehondenvleesch te zullen krijgen. Zijn vreugde
is van korten duur; dadelijk wordt hij gegrepen, aan den ketting
gelegd en tegenover een gedroogden visch gezet voor avondeten. Funcho
wierp toen een zijdelingschen blik naar de ledige doos en naar zijn
meester. Daarna had de list geen enkele maal weer succes.

Een zeer klein aantal honden bezweek in den winter. Twee stierven
aan een ziekte; één, die een gedeelte van zijn haren had verloren,
moest worden afgemaakt, en twee verdwenen, waarschijnlijk in spleten
gevallen. Tweemaal zagen we een hond in een spleet van den gletscher
terecht komen. In de diepte liep hij kalm heen en weer zonder te
blaffen. Daar die spleten niet diep waren, maar zeer steile, gladde
wanden hadden, konden de honden er niet zonder hulp uitkomen. De
beide verdwenenen stierven zeker van honger, in het een of andere gat,
een langzamen dood, want de Eskimohond is taai. Herhaaldelijk bleven
enkele van onze dieren eenigen tijd afwezig; dan waren ze naar alle
waarschijnlijkheid in een spleet gekomen en waren er eindelijk in
geslaagd, er weer uit te komen. Als ze er lust toe gevoelden, gingen
ze ook wel eens in paren uit op een snoepreisje en bleven soms dagen
weg bij een temperatuur van 50 graden vorst.

Den 23sten Augustus, bij kalm weer en bedekte lucht met een koude van
42 graden vorst, besloten we de definitieve reis te wagen! De sleden
worden naar de Plaats van Vertrek gebracht. Het is geen kleinigheid,
ze uit het kleedingmagazijn te halen. Eerst moet de sneeuw worden
verwijderd van voor den ingang, en daarna wordt met een hijschtoestel
elke slede opgehaald, wegend vierhonderd kilogram. Dan worden de honden
aangespannen, die bij het zien van de voorbereidende maatregelen in een
staat van groote opwinding verkeeren. Onmogelijk ze een oogenblik te
doen stilstaan. De eenen probeeren zich los te scheuren, om een vriend
op te zoeken, terwijl anderen zich op een vijand willen werpen. Als
de dieren de sneeuw met hun achterpooten krabben, is dat het sein,
dat het er op los zal gaan, en voor den koetsier is het dan zaak,
goed op te letten en met de zweep klaar te staan. Hij kan met een
slag het gevecht verhinderen, maar hij kan ook niet overal tegelijk
zijn; en ondanks zijne waakzaamheid wordt er hevig gevochten. Welke
zonderlinge dieren! Terwijl ze gedurende den winter betrekkelijk kalm
zijn geweest, willen ze nu onder het aanspannen volstrekt vechten.

Eindelijk is alles klaar; dus op weg! Voor het eerst bestaat ieder
span uit twaalf honden. Hoe zal dat gaan? We worden spoedig volkomen
gerustgesteld in dat opzicht. De snelheid is niet zeer groot; maar
dat kan ook niet in het begin. Sommige honden zijn te dik om flink
te loopen, maar de meeste loopen goed. De beklimming van het talud
van de Barrière gaat vlug, al staan ze allen ter halver hoogte stil,
om adem te scheppen. De gletscher ziet er net zoo uit als in April. De
vlag staat nog op de plek, waar ze is geplant, en is in nog al goeden
staat. Onze oude sporen naar het Zuiden zijn nog te onderscheiden.

Den 24sten Augustus verschijnt de zon, die zoo lang afwezig is geweest,
weer voor de eerste maal. Ongelukkig is het zeer koud, en we moeten op
wat hooger temperatuur wachten. Zoolang het zoo koud blijft, kunnen
we er niet aan denken, onzen weg te vervolgen. En we blijven ter
plaatse. De dagen gaan voorbij, en nooit komt de minste aanwijzing van
de komst der lente; soms stijgt de thermometer tot 30 graden vorst,
maar dadelijk daalt hij weer tot 50. Dit wachten is ontzenuwend; ik
vrees dat de andere ontdekkers, mijn concurrenten, reeds dichtbij
het doel zijn, en dit gevoel wordt gedeeld door mijn metgezellen,
zooals uit hun gesprekken blijkt. "Ik zou wel eens willen weten,
op welken afstand van de pool Scott nu is," zegt de een. "O, hij
is nog niet op weg," antwoordt een ander. "Het is veel te koud voor
zijn pony's." Waarop ik antwoord: "Ja, als in de Mac Murdostraat de
temperatuur even laag is als hier; maar naar mijn meening moet ze in de
bergen minder laag wezen. Ge kunt dus gelooven, dat de mededingers niet
werkeloos zijn. Die snaken hebben getoond, waartoe ze in staat zijn."

Ik ben besloten, de kans te wagen bij de eerste gelegenheid, al is die
ook niet bijzonder gunstig. Als dan later de koude te hevig wordt,
kunnen we nog teruggaan. En daar is September met 40 graden onder
nul. Ik besluit dus nog te wachten. Den 2den daalt de thermometer
tot 53, daarna steeg ze den 6den tot 29 en den 7den tot 22 graden
vorst. Een lichte oostenwind schijnt iets van het voorjaar mee te
brengen. Dus wordt het vertrek op morgen vastgesteld.

Den 8sten September staan we op en ontbijten op den gewonen tijd, maar
beginnen daarna onmiddellijk met toebereidselen voor het vertrek. We
moeten twaalf honden aanspannen voor de ledige sleden, die ons naar de
Plaats van Vertrek hebben gebracht. Het is een verbazend moeilijk werk,
en om de beesten op te halen en in te spannen, zijn bij elk voertuig
twee mannen noodig. De voorzichtige koetsiers hebben hun sleden
stevig aan een paal vastgemaakt, die diep in de sneeuw is geslagen;
anderen hebben er zich toe bepaald, de hunne achterste voren te zetten,
en weer anderen hebben in het geheel geen voorzorgsmaatregelen genomen.

Ieder moet gereed wezen op het oogenblik dat de eerste slede in
beweging komt, anders zijn de honden niet te houden. Op het oogenblik,
dat het sein tot vertrek zal gegeven worden, barst er een formidabel
gehuil los; twee spannen vliegen weg zonder meesters. Ze worden
dadelijk achtervolgd, maar 't is onmogelijk ze in te halen. In die
omstandigheden verliezen we weer tijd, maar ten laatste komt alles
toch in orde; de honden zijn voor de beladen sleden gespannen,
en dien dag leggen we nog 19 kilometers af langs de reeks vlaggen,
die op afstanden van twee kilometers staan.

De eerste nacht in het bivak is nooit prettig; maar deze was bijzonder
naar, want onze negentig honden maken zoo'n lawaai, dat het onmogelijk
is, een oog dicht te doen. Om vier uur in den morgen staan we dan ook
al op. Dien dag moeten we tijdens de rustpoos voor den maaltijd vier
honden afmaken, die ons zijn gevolgd, en waarvan de tegenwoordigheid
last zou geven. Het zijn een wijfje met drie jonge honden. De weg is
zeer goed, en de vlaggen langs de route zijn in besten staat; sinds we
ze hebben geplant, moet het in het geheel niet hebben gesneeuwd. Lengte
van deze etappe 25 kilometers. De spannen honden zijn nog niet
heelemaal op streek, maar van uur tot uur maken ze vorderingen.

Den 10den September schijnen de honden op dreef te zijn; ze zijn haast
niet te houden. Ieder wil vooraan komen, en ieder oogenblik komen er
botsingen en verwarringen. Bij die wedstrijden in snelheid vermoeien de
honden zich onnoodig, en wij verliezen maar tijd met ze te scheiden. De
heele troep is in een staat van groote opgewondenheid. Lassesen,
die zijn vijand Hans in een ander span ontwaart, vraagt dadelijk hulp
van zijn vriend Fix. Alle twee werpen zich dan met volle kracht naar
voren en sleepen hun metgezellen mee. Hoeveel moeite hij ook doet,
de koetsier slaagt er niet in, ze te houden. Toen Lassesen en Fix
de groep van Hans hebben bereikt, werpen de spannen zich met woede
op elkander. Daar wij onze dieren niet meester kunnen worden, maken
we de heftigste los en binden ze achter de sleden vast. Door tijd en
geduld wordt dan op het laatst de vrede hersteld. Dien dag leggen we
30 kilometers af. Den volgenden hebben we bij het opstaan 55 graden
onder nul! Het is prachtig kalm en helder weêr. In den nacht hebben
de honden zich betrekkelijk rustig gedragen, een bewijs dat ze niet
van dit weêr houden. De hevige koude maakt de sneeuw minder goed en
dus het loopen langzamer en moeilijker. Overdag ontmoeten we veel
spleten. De slede is haast in een spleet terecht gekomen; ze kan
nog net op tijd worden gegrepen. Onder het loopen lijden we niet
van de kou, en hebben het soms zelfs te warm. De adem van de honden,
die zich verdicht, vormt boven de sleden een zoo dikke wolk, dat de
koetsier het span niet kan onderscheiden, dat op het zijne volgt,
hoewel die afstand heel klein is.

Na nog een paar dagen van geweldige konde en groote inspanning volgt
den 14den September bij heldere lucht een verkenning over de witte
vlakte, die zich eindeloos ver uitstrekt, en daar zien we door onze
kijkers een heuveltje. Het is het dépôt van 80 graden, vlak vóór
ons! Hansen die van Framheim vooraan heeft geloopen als verkenner,
meestal zonder kompas, mag wel worden gelukgewenscht, dat hij ons
zoo goed heeft geleid.

Toen wij om kwartier over tien in den morgen aan het magazijn zijn
aangekomen, worden dadelijk de sleden ontladen. Gedurende dien tijd
maakt Wisting een kop warme melk gereed op een Primustoestel, dat
achter een kist staat te branden. Goed beschut in de kisten, is de
petroleum nog vloeibaar, ofschoon op dit oogenblik de thermometer
op 56 graden onder nul staat. Nooit heeft een kop warme melk mij zoo
goed gesmaakt.

Mijn plan om terug te gaan is in de laatste dagen versterkt
geworden. Het zou bepaald meer dan roekeloos wezen, nog verder voort
te gaan op den weg naar de pool, en ik besluit, hoeveel het mij ook
kost, om te keeren.

Het is gebeurd! We nemen plaats op de slede en terug gaat het naar
Framheim. De weg is slecht; maar daar de sleden zoo licht zijn,
gaat het toch vlug met de honden. Ik zit naast Wisting, wiens span
honden mij het sterkst lijkt. Ik verbaas mij, dat men bij een zoo
hevige koude onbewegelijk op de slede kan blijven zitten, zonder te
bevriezen. Maar er gebeurt niets. Er loopen telkens een paar kameraden,
om warm te worden, en enkelen leggen den heelen weg loopend af. Ik trek
mijn ski aan en laat mij slepen aan een touw, dat aan een voertuig
is vastgebonden op de manier van het snörrekjöring. Die sport heeft
nooit iets aantrekkelijk voor mij gehad; maar nu is het een middel,
om warme voeten te krijgen.

Den 15den September maakten we in de tent het avondeten gereed, toen
Hansen vertelde, dat hij een bevroren hiel had. Inderdaad was het
achtergedeelte van zijn voet ongevoelig en wit. We wreven het flink,
tot de gevoeligheid teruggekomen scheen. Daarna komt Stubberud ook
aan de beurt. Dezelfde bewerking en hetzelfde resultaat. De situatie
is niet al te best. Twee mannen met bevroren voeten op 75 kilometer
afstands van Framheim!

Den volgenden dag is de temperatuur minder moordend. De thermometer
staat maar op 40 onder nul. In vergelijking met 56, de temperatuur
van eergister, is het haast zomer. In die buitensporige kou voelt men
weinig van een paar graden minder of meer, maar het verschil tusschen
40 en 60 is zeer groot. In den loop van de étappe worden verscheiden
honden, die niet meer kunnen loopen, losgemaakt; we dachten dat onze
sporen hen zouden geleiden, maar we zagen ze nooit terug. Wat verder
valt Sara dood neer. Bij deze terugreis naar Framheim gingen we in
dezelfde volgorde als bij het heengaan. Hansen en Wisting vooruit, en
meestal heel ver vóór de anderen; als ze een goeden voorsprong hebben,
wachten ze op hen. Bij de cairn op 30 kilometer van Framheim had ik
willen wachten op de achterblijvers; maar het was prachtig weêr en de
sporen zijn duidelijk te zien; ik besluit maar door te gaan. Hoe eerder
onze zieken in het huis komen, hoe beter. De beide sleden kwamen dus
aan ons winterkwartier aan om vier uur in den avond; de derde om zes
uur, twee andere om half zeven en de laatste te middernacht.

Zoodra we in ons home zijn, worden de zieken geholpen. Presterud heeft
beide hielen bevroren; Stubberud en Hansen zijn lang niet goed; we
moesten boorcompressen op hun wonden leggen. Het duurde nog al wat;
maar ten slotte liet de oude huid los en kwam de nieuwe frisch en
wel voor den dag. De hielen waren weer gezond.



V.

Nieuwe verdeeling van de karavaan.--Op 24 September verschijnt
eindelijk de lente!--Op 19 October heeft het vertrek naar de pool
plaats.--Moeilijke marschen.--Nevels en stormen.--We komen aan het
bergland.


Verschillende omstandigheden noodzaken mij, den gang van zaken te
wijzigen. In plaats van allen naar de pool te gaan, zullen wij ons in
twee groepen verdeelen. De eene, waarover ik het bevel zal voeren, zal
naar het Zuiden gaan, terwijl de andere het Koning Eduard VII-land zal
exploreeren en de omstreken van de Walvischbaai. Dat tweede detachement
zal bestaan uit Presterud, Stubberud en Johansen. De nieuwe schikking
biedt veel voordeelen aan. Vooreerst zal een groep van vijf personen
sneller kunnen vooruitkomen dan een groot gezelschap. De lange duur
van de toebereidselen in den morgen, om het kamp op te breken, was
bij vorige expedities juist een gevolg van den te grooten omvang van
de karavaan. Met de helft van de menschen hoop ik dat tijdverlies
zeer te beperken. In de tweede plaats zullen, als de afdeeling, die
naar de pool gaat, kleiner wordt, de levensmiddelen, in de dépôts
opgestapeld, langer strekken voor de voeding. En eindelijk zal deze
wijziging uit wetenschappelijk oogpunt het voordeel bieden, dat twee
verschillende gebieden zullen worden geëxploreerd. De afdeeling voor
het Zuiden zal vertrekken zoodra de lente werkelijk is gekomen. Wat
Presterud betreft, hij mag zelf den datum bepalen, waarop hij met
zijn groep zal willen vertrekken.

Twee dagen na onze terugkomst begeven Wisting en Bjaaland zich naar
den dertigsten kilometer, om de honden thuis te halen, die daar
waren losgemaakt en die nog niet waren teruggekomen. In zes uren
volbrengen onze kameraden dat tochtje van 60 kilometers. Ze brengen
tien deserteurs mee. Bij de komst der sleden maakte geen van die
dieren een beweging, om op te staan. Ze moesten worden opgeheschen,
om ze in het tuig te brengen; één of twee, die zieke pooten hadden,
werden per slede vervoerd.

Den 24sten September doen zich de eerste teekenen van het voorjaar
voor. Bjaaland schiet een zeehond. De wederverschijning van die
dieren op het pakijs is een zeker teeken van de nadering van het
mooie weer. Den volgenden dag schieten we er weer een. Natuurlijk
profiteeren de honden ten zeerste van deze jacht, en wij smullen van
uitstekende côteletten. Den 27sten September nemen we een plank weg,
die het venster van onze kamer afsloot. Den 28sten, na tien dagen
afwezig te zijn geweest, keert Camilia terug. Ze was losgemaakt
op 110 kilometers afstands van Framheim. Bij haar terugkomst is ze
dik en vet; ze heeft zich waarschijnlijk op reis te goed gedaan aan
een van haar kameraden. De vele bewonderaars juichen haar toe door
luidruchtige ovaties.

Den 29sten September wordt een vlucht stormvogels gesignaleerd; hun
komst is ook een lenteteeken. Bij het zien van de zeer laag vliegende
vogels komen de honden aanhollen, om te trachten ze te vangen. De
mooie vogels vliegen eenige malen om het huis, als om te zien, of
wij er nog waren. Met een sierlijke beweging zwenken de stormvogels
bij het zien van de honden en verdwijnen tot groote verbazing van de
viervoetige jagers. Allen bleven onbewegelijk staan, als getroffen
door verbazing, zien schuin naar boven en dan naar elkander, en dan
werpen ze zich bij gebrek aan ander wild op elkaâr, en er ontstaat
een verwoed gevecht. Door al die teekenen weet ik nu, dat het goede
seizoen is aangebroken, en ik besluit, dat zoodra de door de koude
gewonden beter zullen wezen, wij zullen vertrekken.

Den 19den October begeven we ons op weg. De laatste dagen is het weêr
zeer veranderlijk geweest. Nu eens wind, dan volkomen stilte, dan weer
sneeuw, dan een heldere hemel, in één woord, de veranderlijkheid van
het voorjaar. Vandaag nog ziet het er niet al te gunstig uit. Des
morgens is het mistig met bedekte lucht; tegen negen uur of half
tien wordt het lichter, en tegelijkertijd verheft zich een lichte
oostenwind. Hoe het zij, ik geef order tot vertrekken.

Buiten den leider der expeditie bestaat de karavaan uit Heimer Hansen,
Wisting, Hassel en Bjaaland, en uit vier sleden, elk getrokken door
dertien honden. Levensmiddelen bevinden zich in het dépôt op den 80sten
breedtegraad; wij nemen dus slechts zooveel mee, als we noodig hebben
om daar te komen; dus zijn de sleden zeer licht, en zonder vrees om
de honden teveel te vermoeien, nemen we erop plaats.

Op het pakijs is Presterud geïnstalleerd met zijn kinematografisch
toestel, om ons in het voorbijgaan op te nemen. Aan den overkant vinden
we hem weer op de plek, waar de Barrière moet worden bestegen. Hijgend
volgt ons de photograaf. Eenmaal op flinken afstand van het station,
keer ik mij om, ten einde een groet toe te wuiven aan het huisje,
waar we zooveel aangename uren hebben doorgebracht. Hoe groot is
niet mijn verbazing, dat ik daar weer Presterud zie staan met zijn
instrument. Het laatste, dat ik zag, eer ik mij stortte in de groote
ijswoestijn, is een kinematograaf.

De weg is uitstekend, maar daarentegen wordt het weêr, naarmate we
verder komen, al neveliger. Bij het afdalen van een ijsheuvel had
het weinig gescheeld, of we waren allen verzwolgen geworden door een
afgrond, een enorme spleet. We zijn blijkbaar weer teveel naar het
Oosten afgeweken; dus laat ik terstond westelijk aanhouden. Tegelijk
trek ik mijn ski aan, en een touw grijpend, dat aan een slede vastzit,
laat ik mij trekken. Kort daarna in een helder oogenblik bespeuren
we een der langs den weg opgerichte vlaggen, en dadelijk richten we
onzen koers daarheen. Wat een herinneringen zijn reeds aan die plek
verbonden! Op onze vorige expeditie hebben we er geweldig van de
koude geleden. Lengte van de étappe 37 kilometers, wat niet slecht
is voor het begin.

Het kamp wordt opgeslagen op dit punt. Daar we nu maar één tent
hebben, zal het opslaan van het bivak niet zooveel tijd nemen als
bij vorige gelegenheden. Inderdaad wordt onze schuilplaats in enkele
oogenblikken opgezet, en alles komt vlug in orde, alsof we al lang
geoefend zijn in dat werk. De tent is ruim genoeg voor ons allen
en al het noodige. Gedurende de reis naar het Zuiden nemen we altijd
dezelfde volgorde in acht bij het in orde maken van het kamp. Zoodra de
karavaan halt heeft gehouden, gaat men allereerst aan het opslaan van
de tent. Wisting glijdt onder het zeildoek en plant den middenstok,
terwijl de anderen de touwen spannen; als eenmaal de tent staat,
breng ik de kampbenoodigdheden en de keukenvoorwerpen en zet alles op
zijn plaats, die altijd dezelfde is. Ik steek het Primustoestel aan
en vul den ketel met sneeuw. Gedurende dien tijd verdeelen de anderen
het voedsel onder de honden en geven hun dan de vrijheid. De riemen
worden van alle ski afgenomen en in een kist geborgen of opgehangen
aan de houten, die in de sneeuw overeind worden gezet en vastgemaakt
aan de sleden. Naar aller meening is de tent volmaakt. De donkere
kleur voldoet goed, en het inwendige maakt een zeer prettigen indruk.

Den 20sten October hebben we in den nacht een oosterstorm; tegen den
morgen wordt het beter, en om tien uur kunnen we vertrekken. Nauwelijks
zijn we onderweg, of de wind steekt weer op met grooter kracht en doet
de sneeuw in dikke massa's opwarrelen. We komen toch even gauw vooruit
langs den met vlaggen aangegeven weg. Na een étappe van 31 kilometers
komen we aan een cairn van sneeuw, opgericht in April j.l., die nu nog
volkomen vast is. Die pyramiden bieden dus weerstand aan de stormen,
en door die ervaring op het denkbeeld gebracht, besluiten we met zulke
heuvels onzen heelen weg tot de pool aan te duiden, om den terugkeer
te vergemakkelijken. In den loop van den dag loopt de wind naar het
Zuidoosten; het is altijd een koude wind, maar de sneeuwjacht heeft
opgehouden. Temperatuur 24 graden; dat is geen hevige koude, maar als
men in den wind loopt, voelt men het toch. Des avonds, tegen het eind
van de étappe, hebben we onze vroegere sporen teruggevonden; hoewel
ze al zes weken oud zijn, kan men ze nog heel goed herkennen. Daar we
in de laatste uren geen van onze vlaggen hebben gezien, zijn we blij
met die ontmoeting, vooral omdat een gevaarlijke plaats, gelegen op
ongeveer 75 kilometer van het station, in de buurt moet wezen.

Ook den volgenden dag dichte nevel en een sterke oostenwind met
sneeuwjacht. Men kan geen paar pas vooruit zien, en we naderen
het verraderlijke deel van den gletscher! Om een poging te wagen,
het gevaarlijke eind te vermijden, gaan we weer naar het Oosten,
en na een laatsten blik op het bivak, om te zien of we niets hebben
achtergelaten, gaat het op weg! Altijd afschuwelijk weêr. De hemel
stuurt sneeuwbuien op ons af, terwijl de wind ons dikke massa's in
het gelaat duwt, die hij van den grond heeft opgenomen. Van uit de
achterhoede is het begin van de karavaan nauwelijks zichtbaar. Bjaaland
vormt de voorhoede.

We hebben al verschillende spleten gepasseerd, die niet zeer breed
zijn, toen eensklaps de eerste slede wegzakt. De koetsier slaagt er in,
zich te bevrijden en vat de teugels; maar eenige oogenblikken later
zakt de slede dieper en verdwijnt. Bjaaland heeft den tijd gehad,
een goed steunpunt op de sneeuw te vinden en het span blijft ook
boven. Het voertuig zakt echter steeds dieper in het gat. Dat alles
is in enkele seconden gebeurd. "Ik zal alles loslaten," schreeuwt
onze kameraad, en op hetzelfde oogenblik snellen Wisting en ik hem te
hulp. Een oogenblik later verdwenen de slede en de dertien honden in
den afgrond. Op den wanhoopskreet van onzen vriend snellen Hassel en
Hansen van hun kant toe met een touw. Dat wordt onmiddellijk vóór aan
het voertuig gebonden, en staande op het vaste ijs, houden Bjaaland
en ik het vast, om de slee zoolang te houden, dat de honden kunnen
worden afgespannen. Waarna we de slede optillen en die daarna vastmaken
aan die van Hassel, welke dwars over de spleet is gezet, waar die het
smalst is. Nu kunnen we weer ademhalen en even uitrusten. Maar het is
onmogelijk, de slede op te visschen, zonder haar eerst te ontpakken. Na
zich aan een stevig touw te hebben laten vastbinden, wordt Wisting
neergelaten en gaat tot dat werk over, terwijl Bjaaland en ik steeds de
slede ophouden en Hassel en Hansen de kisten in ontvangst nemen. Tegen
hun gewoonte werken die beiden langzaam. Wisting, die van beneden
hun steunpunt heeft onderzocht, heeft ze gewaarschuwd voorzichtig
te wezen. De ijsrand, waarop ze staan, is maar een paar centimeter
dik! Onze kameraden zijn daarvoor niet bang en gaan zoo rustig met
den arbeid voort, alsof ze volkomen veilig waren.

Het is nog ons geluk geweest, dat we hier het ongeval hebben gehad,
de eenige plek, waar de spleet zoo smal is, dat men er een slede
overheen kan zetten. Meer naar het Westen zou alles verzwolgen
zijn. Toen eenmaal het voertuig ontladen was, wordt het op den
gletscher geheschen en Wisting wordt opgehaald. "Wel, ben je niet blij,
dat je uit het gat verlost bent?" vraag ik hem. "Ik weet het niet;
het was daar wel rustig in die ijsdiepte," antwoordt hij lachend.

Thans is de grootste voorzichtigheid voorgeschreven. De grond is
letterlijk vol spleten. We zijn op dat gedeelte van de Barrière, dat we
het Varkensgat hebben gedoopt. Met den dikken nevel, die ons omgeeft,
zou het dwaasheid zijn, verder te gaan op dit gebroken ijs. Dus wordt
besloten, dat er gewacht zal worden op helder weêr. Maar op den grond
vol holten is nergens een ruimte, die groot genoeg is, om de tent
op te slaan en de palen. Eindelijk, na lang zoeken, ontdekken we een
kleine oppervlakte, die er nog al vast uitziet; daar wordt onze tent
dadelijk opgeslagen, en de palen staan op de lippen van de afgronden,
die ons omringen. De honden worden vastgebonden, om ze te beletten,
in den een of anderen afgrond te storten en daarna wordt al het
materieel, dat we noodig hebben, in de tent gebracht met duizend
voorzorgen. Wisting; die wat noodig heeft uit zijn slede, gaat naar
buiten. Plotseling zien we hem tot onzen grooten schrik wegzakken
als in een val. Onze kameraad heeft gelukkig de tegenwoordigheid
van geest, de armen uit te breiden en slaagt er zoo in, zich op de
oppervlakte op te houden. Let wel, dat hij al herhaalde malen zonder
ongelukken dienzelfden weg was gegaan. Wisting was nauwelijks aan den
dood ontsnapt; de spleet, waarin de ongelukkige was gevallen, was een
afgrond van eindelooze diepte. Daar we niets beters te doen hebben,
tracteeren we ons op een goeden maaltijd. De lucht mag opklaren,
als ze wil, en wij nemen er den tijd van.

Tegen één uur in den namiddag wordt de nevel minder dicht, en opeens
houdt ook de wind op. Om drie uur eindelijk wordt het helder, en
dadelijk gaan we zien, hoe het buiten is. Het weêr wordt blijkbaar
beter; hoewel in het Zuiden de nevel nog altijd zeer dicht is, kan
men in het Noorden plekjes blauwe lucht onderscheiden. Door al het
grijs verschijnt flauw een soort van koepel. Dadelijk gaan Wisting
en Hansen het terrein inspecteeren in die richting. Die koepel is
eenvoudig een kleine ijsheuvel, zooals we al verscheidene in deze
buurt hebben ontdekt. De verkenners kloppen met hun stokken op het ijs;
de heuvel is maar een dunne korst boven een verschrikkelijken afgrond!

Om vier uur wordt de lucht helder. Dadelijk vertrek ik, om den
omtrek te verkennen met twee man, ten einde den uitweg te zoeken
uit het labyrinth, waarin we zijn geraakt. Zorgvuldig aan een touw
gebonden, stappen we oostwaarts, de richting, die we altijd hebben
gevolgd in dergelijke omstandigheden. Op weinige schreden van het
kamp verwijderd, eindigt het gebied van de spleten. Daar trekt ook
de nevel op, en de laatste van de aan het touw gebonden mannen kan
den voorsten onderscheiden. De tent staat juist op den noordoosthoek
van een terrein, vol heuveltjes. Er is geen twijfel aan, de karavaan
heeft in haar geheel gekampeerd in het Varkensgat. Na nog een eind naar
het Oosten onzen weg te hebben voortgezet, tot de weg volkomen vrij
is, keeren we naar het kamp terug. Het inpakken wordt vlug verricht,
en nu op weg! Welk een voldoening het geeft, als men weer onder zijn
voeten een goed en stevig terrein heeft, merken we nu eerst. Het gaat
in volle vaart naar het Zuiden!

We zijn nog niet geheel uit de moeilijkheid; juist dwars over
onzen weg liggen spleten, smalle wel is waar, maar het is een
waarschuwing. Verderop volgt weer een terrein met heuveltjes. "Als we
erover heen gingen, inplaats van eromheen te trekken," stelt Hansen
voor. "Ja, maar het is een gewaagde geschiedenis."--"Laat ons het maar
probeeren," antwoordt onze kameraad, altijd klaar om vooruit te gaan;
"als het niet gaat van dezen kant, wel, dan gaat het maar niet en
we kunnen het aan de andere zijde probeeren."--Ik moet bekennen,
dat ik zwak was en toegaf aan Hansen's verzoek. In het begin schijnt
alles naar wensch te gaan. Verscheiden heuveltjes worden beklommen,
maar dan plotseling verdwijnen de drie honden van Hansen in een
spleet. Onze vriend vischt zijn dieren op, en de rest van de karavaan
komt zonder hinder over de plek. Eenige oogenblikken later weer een
val aan het vooreinde van de karavaan! Het gaat niet goed! We zijn
verzeild geraakt in een nieuw labyrinth, niet minder gevaarlijk dan het
eerste. Dadelijk laat ik stilhouden; ik heb genoeg van die oefening en
geef bevel, terug te gaan. "Wacht nog enkele meters; we zijn zóó aan
het einde van de moeilijkheid," zegt Hansen, die zijn denkbeeld niet
wil opgeven.--"Goed, maar intusschen zullen we maar teruggaan." Het
was een heuvel, door den ijsdruk ontstaan, gelijk aan die, welke zich
te midden van het drijvend ijs vormen. Deze scheen te bestaan uit vier
enorme gletschers, die schuin tegen elkander opstonden; er was stellig
een gapende afgrond ertusschen. Hansen, die er altijd genoegen in heeft
gevonden, op dit terrein te werken, waarschijnlijk om de stevigheid
te onderzoeken, keert brommend om en werpt een blik vol woede op de
ijsmassa's, die zijn ervaring niet hebben willen versterken.

Thans hebben we een ruim uitzicht over de Barrière. Zooals we al
vroeger hebben opgemerkt bij verschillende gelegenheden, ligt zulk een
verbrokkeld gedeelte van den gletscher in een diepte. Na daaromheen
te zijn gegaan, komen we op een hooger deel en zien in het Oosten
een stok met een vlag. Onze weg lag dus te veel naar het Westen. Nog
enkele spleten, dan een enorm gat, en eindelijk hebben we vasten
grond. In den namiddag gaan we voorbij twee sneeuwhutten, opgericht
tijdens onze vorige expeditie. Ze zijn ten halve door sneeuwstormen
gevuld. We zetten ernaast de tent op. Het is zacht en aangenaam
weêr, en slechts 42 kilometer scheiden ons van het dépôt. We moeten
ons gelukkig achten, dat geen enkel van al die incidenten ernstige
gevolgen heeft gehad. Afgezien van de spleten was de weg goed en het
marcheeren niet moeilijk.

Den 22sten October hebben we bij het opstaan een bedekte lucht en
geen uitzicht. Nauwelijks op weg, komt een sneeuwjacht zoo dicht,
dat men niets kan zien op tien sledelengten vóór zich. We willen
van avond bij het dépôt aankomen; maar zal dat ons gelukken bij
zulk weêr? Intusschen, vooruit maar! Voordat we het gevaar loopen er
voorbij te gaan, is er een goed eind weegs. In het zenith is de lucht
betrekkelijk helder, en we hopen, dat de storm niet zal aanhouden. Maar
jawel, in plaats van te bedaren, wordt hij heviger.

Aan de slede van Wisting is de beste afstandwijzer aangebracht. De
ervaring heeft ons geleerd, dat zijn aanwijzingen zeer precies
zijn. Om half twee in den namiddag wijst hij precies den afstand,
die van het dépôt het kamp van dien morgen scheidt. Hansen, die
de beste oogen heeft van den heelen troep, moet op ons verzoek den
horizon afzoeken. Op hetzelfde oogenblik bespeurt men ons magazijn op
eenige sledelengten links van ons. Door den nevel gezien, lijkt het
een ijspaleis. Kompas en afstandwijzer zijn dus in orde. Terstond
begeven we ons in die richting en slaan verheugd ons kamp bij het
dépôt op. Van de drie belangrijke punten, die we in den loop van onzen
tocht naar het Zuiden moeten aandoen, hebben we het eerste gevonden,
en vier etappes zijn voldoende geweest, om de 160 kilometers af te
leggen, die het van Framheim scheiden. Nu kunnen de honden uitrusten
en naar hartelust smullen in zeehondenvleesch. Tot nu toe is alles
hun goed afgegaan. Met uitzondering van een enkelen, lijken ze allen
goed gezond en sterk.

De kisten en het materiëel zijn begraven onder een dikke laag sneeuw,
door den wind opgejaagd. We halen er eerst het vleesch uit en snijden
het in enorme sneden voor de honden. Toen die verdeeling is afgeloopen,
gaat het eten aan den gang. Eerst blijft alles stil; ieder heeft geen
andere zorg dan zijn maag te vullen. Toen eenmaal de magen tot rust
zijn gebracht, is het uit met den vrede en de eendracht. Hoewel Hai
nog niet de helft van zijn portie op heeft, werpt hij zich op Rab en
neemt dien zijn deel af. Natuurlijk roept de diefstal het grootste
lawaai in het leven, en eer Hansen erbij is kunnen komen, om de orde
te herstellen, is de schuldige verdwenen. Het is een prachtig beest,
maar geweldig stijfkoppig. Als die zich eenmaal iets in den kop heeft
gehaald, kan men hem er niet afbrengen. Tijdens een rust moest ik bij
toeval de porties uitdeelen aan het span van Hansen. Na zijn deel te
hebben opgegeten, gaat Hai eens probeeren, of hij niet wat extra's kan
veroveren. Vlak vóór hem eet Rap rustig zijn deel, en opeens springt
hij op den buurman en dwingt hem, zijn pemmikan te laten staan. Ik zie
het geval, en eer Hai zich van het heele maal van zijn kameraad heeft
kunnen meester maken, grijp ik hem in het nekvel en geef hem op den
bek een dracht slagen met den steel van de zweep, mijn best doende
hem het stuk pemmikan af te nemen. Het ging zoo niet. Ik moest een
echten strijd beginnen en rolde herhaaldelijk met mijn tegenstander
in de sneeuw. De overwinning bleef aan mijn zijde; maar ik kwam er
niet zonder schrammen af, en Rap kon weer gaan eten. Bij den eersten
slag op den muil zou ieder andere hond hebben losgelaten; maar Hai
wou niet toegeven...

Wat is het een genoegen, in de warme tent te komen na een heelen dag
van ijzigen wind. In den nacht slaat de wind naar het Noorden om,
en den volgenden morgen weer storm. Alle sneeuw, die de wind voor
ons uit heeft gedreven, komt weer naar het Zuiden terug, en men kan
geen vier pas vóór zich uitzien. Vandaag komt het er weinig op aan! We
moeten de spannen hier acht-en-veertig uren laten uitblazen. Den heelen
dag in een slaapzak is niet alles. Men kan niet altijd praten en ook
niet voortdurend zijn indrukken opschrijven. De maaltijden en het
lezen zouden een prettige afwisseling wezen, maar op een dergelijke
expeditie zijn de menu's zoo weinig nieuw en de bibliotheek is dat
ook niet. De eenige toevlucht is de slaap. Gelukkig degenen, die in
zulke omstandigheden een wijzertje rond kunnen slapen!

Toen overdag de wind wat was gaan liggen, maken we een nieuw dépôt
in orde in de plaats van het eerste.  We zullen hier drie complete
slede-uitrustingen achterlaten, die wij niet noodig hebben. Misschien
zal ons troepje van het Oosten er gebruik van kunnen maken. Dit dépôt,
dat vrij goed is voorzien, zou geschikt zijn voor een expeditie, die
zich voorstelde, het Koning Eduardsland te exploreeren. De bagage wordt
vervolgens opgeladen. Toen het avond was geworden, was alles gereed
voor het vertrek. Maar er is geen haast, want de volgende dag moet
ook nog rustdag zijn. Onder deze breedten is het intusschen wijs,
te profiteeren van het goede weêr, als het er is. Men weet nooit,
hoe lang het duurt.

Er gebeurt niets interessants op 24 October. De mannen slapen naar
hartelust, en de honden eten dat het een aard heeft. Met het oog op de
inspanning, die nog van hen zal worden gevergd, doen ze allen krachten
op. De afstand tusschen den 80sten en den 82sten breedtegraad zal nu
worden afgelegd met een snelheid van 28 kilometer per dag. We zouden
tweemaal zoo vlug kunnen trekken; maar dit is geen wedren. Hoe zullen
de honden thans loopen, nu de sleden zwaar bepakt zijn? We twijfelen
er niet aan, of ze zullen deze lasten kunnen trekken.

Den 25sten October heeft het vertrek van het dépôt op den 80sten graad
plaats, bij helder en zacht weêr met een zwakken noordwestenwind. Daar
ik als verkenner voorop zal gaan, plaats ik mij eenige meters vóór
de slede van Hansen. Een laatste blik over het kamp, dat we gaan
verlaten, en voorwaarts marsch! Maar pas ben ik onderweg, of ik
val, en in een oogwenk is het eerste span bij mij. In de drukte,
door mijn val veroorzaakt, staan de honden gelukkig stil, en ik kom
er zonder nadeel af. Ik was woedend, maar paste wel op, het niet te
laten blijken, want het zou geen ander resultaat hebben gehad, dan
de algemeene hilariteit te vergrooten. Bovendien ik kan het enkel aan
mijzelven wijten. Waarom ben ik niet met een flinken afstand tusschen
mij en de voorste slede op weg gegaan? Ik verander nu van plaats
en ga weer naar de achterhoede. Toen eenmaal de orde is hersteld,
vliegt het span van Hansen als een pijl uit den boog voort, gevolgd
door de drie andere. Mijn kameraden op hun ski laten zich achter hun
voertuigen trekken.

Ik heb groote moeite om te volgen; denkend dat de ijver van de honden
wel spoedig wat zal verminderen, houd ik mij goed. In een uur leggen
de honden tien kilometer af. Aan zoo'n snelheid heb ik genoeg en ik ga
zitten op de slede van Wisting. Ik hield in het vervolg die plaats tot
op 85.5 graden Z.B. en legde zoo 550 kilometer af zonder de minste
vermoeienis. Neen waarlijk, nooit zou ik vroeger hebben gedacht,
dat ik een deel van de reis naar de Zuidpool zou kunnen afleggen,
gemakkelijk in een slede gezeten. Dat resultaat heb ik te danken aan
het onovertroffen meesterschap van Hansen.  Hij houdt zijn span honden
in de hand op merkwaardige manier; de honden erkennen zijn gezag
onvoorwaardelijk en weten, dat bij de geringste ongehoorzaamheid
de straf onverbiddelijk volgt. Natuurlijk komt nu en dan bij die
halfwilde dieren de natuur wel eens boven; maar het strenge tot de
orde roepen herstelt de tucht dan gauw en voor langen tijd. Op den
26sten October kregen we de enorme ijsheuvels in het gezicht, die we
hebben gezien tijdens onze tweede expeditie voor het in orde brengen
van de dépôts tusschen 81 en 82 graden Z. B.

De ervaring heeft ons het nut geleerd van de cairns van sneeuw,
om gemakkelijk den terugweg te vinden te midden van de groote, witte
woestijn. Daarom gaan we voort, onzen gang te merken met die hoopen. De
terugweg is dan in zekeren zin getraceerd en makkelijk te volgen. In
het geheel hebben we 150 cairns opgericht van twee meter hoog; voor
de samenstelling hebben we niet minder dan 9000 blokken gebruikt,
die we met groote messen uit de sneeuw moesten snijden. Ieder van
die hoopen bevatte een document, dat het nommer van de cairn aangaf,
de ligging, den afstand tot de volgende pyramide naar het Noorden
en de richting, waarin zich die pyramide bevond. Misschien zal men
mijn voorzichtigheid overdreven vinden; maar naar mijn meening is geen
enkele voorzorgmaatregel overbodig in die eindelooze eenvormigheid. Als
men verdwaalde te midden van die woestijn, die overal gelijk is van
horizon tot horizon, zou het zeer moeilijk zijn, weer den goeden weg
te herkennen. Bovendien gaf de inrichting van die sneeuwhoopen ons
verschillende voordeelen. Zoo is iedere rust voor de oprichting van
die herkenningshoopen voor de honden een gelegenheid om krachten te
verzamelen. De eerste werd opgericht op 80.23 Z.B. en verder zetten
we er neer op elke 13 tot 15 kilometer.

Den 30sten werd voor de eerste maal een hond geschoten, die te oud
was om te volgen en die tot het span van Hansen behoorde. Zijn lijk
werd op een cairn geplaatst, en op den terugweg kan het den troep
nog tot voedsel dienen. Dienzelfden dag komen we aan een belangrijk
punt, het dépôt van 81 graden. We gingen een beetje oostelijk
daarvan voorbij. Na twee vrij breede spleten te zijn overgestoken,
maar die gelukkig vol sneeuw waren, kwamen we aan het dépôt om twee
uur in den namiddag. Alles is in volmaakte orde. De vlag wappert
erboven; men zou niet hebben gedacht, dat ze er al acht maanden
waaide. Den volgenden dag is het prachtig weer, geen zuchtje wind en
een stralende zonneschijn. De slaapzakken worden te drogen gehangen,
om ze te bevrijden van de ijslaag, die zich binnen heeft afgezet. We
maken buitendien gebruik van het heldere weer, om de ligging van het
dépôt vast te stellen en de kompassen te verifiëeren. De onder weg
verbruikte levensmiddelen worden dan vervangen.

Den dag daarna is het een dikke mist, en na de prachtige zon van
den vorigen dag is de indruk somber en onaangenaam. Een stuivende
sneeuw maakt het gaan moeilijk. Nu en dan een nauwe spleet, maar dat
is niet de moeite waard erover te spreken. Tot den 22sten kilometer
niet het minste ongeval, maar iets verder komt er een ernstig ons
overvallen. Bij het passeeren van een spleet raakt Hansen met de
punten van zijn ski in de touwen van de honden verward en valt in
het gat; hij heeft het geluk, in zijn val te worden tegengehouden
door een vooruitstekend blok ijs. De honden, de afwezigheid van den
meester bemerkend, maakten onmiddellijk van de gelegenheid gebruik,
om een geregeld gevecht te beginnen. Daar de slede niet langer wordt
tegengehouden, begint ze achteruit te glijden, en alles zal in den
afgrond verdwijnen. Dadelijk springt een van ons over de spleet en
komt juist bijtijds, om de slede voor ondergang te behoeden, terwijl
Wisting Hansen een lijn toewerpt en erin slaagt, hem op te halen. Toen
onze gewone 28 kilometer waren afgelegd, werd het kamp opgeslagen. Te
beginnen bij den 81sten graad richten we op ieder tien kilometer een
cairn op.

We hadden op 7 November de laagste temperatuur van de heele reis. Bij
34.5 graden vorst woei er een zwakke zuid-zuidoostenwind. Van nu af
nemen we de gewoonte aan, die we op de verdere reis volgen, te lunchen
tijdens den bouw van de cairn, die in het midden van de etappe wordt
gebouwd. Die maaltijd is niet overvloedig; het zijn maar drie of vier
scheepsbeschuiten. Wie er drinken bij wil hebben, heeft de vrijheid,
het maal met sneeuw te mengen. Dit menu zal den lezer zeker niet
doen watertanden, en wij, we zouden graag het dubbele van de portie
hebben gegeten. Op deze wereld is alles quaestie van breedtegraad;
wat slecht lijkt op de eene breedte, wordt lekker op de andere.

We passeerden toen ook de laatste spleet, die we in langen tijd
zouden ontmoeten en die maar een paar duim breed was. Vóór ons
lijkt de weg uitstekend. De gletscher wordt hooger en stijgt in
bijna onmerkbare golvingen. Die terreinverschillen kunnen we alleen
daaraan waarnemen, dat de verschillende cairns soms plotseling uit
onzen horizon verdwijnen.

Den 3den November hebben we een zwakken wind uit het Zuiden bij
een temperatuur van tien graden vorst. Als de wind uit die richting
komt, stijgt altijd de thermometer. Het is een waar genoegen, bij
zulk weer te reizen. Het pad is zacht, maar toch loopen de honden
bewonderenswaardig. Ook den volgenden dag zuidenwind, en over den
weer hard geworden weg loopen de honden als razenden. Thans moeten
we aankomen op het dépôt van den 82sten breedtegraad, maar door den
dikken mist loopen we groote kans het niet te treffen. Den namiddag
gebruiken we met het afleggen van den afstand, die ons van het dépôt
scheidt; maar er komt niets opdagen. We zien echter niet verder dan
nog geen tien sledelengten vóór ons. In die omstandigheden is het de
wijste manier, om maar te kampeeren en te wachten op een verheldering
in het weer.

Om vier uur in den morgen vertoonde zich de zon op den 4den
November. Nadat die den weg wat zachter had gemaakt en den nevel had
doen verdwijnen, vertrokken we. Het was wondermooi weer, helder en
zacht. Vóór ons, zoo ver het oog reikt, de groote, witte woestijn,
volkomen vlak; op één punt slechts een kleine verhevenheid,
ons dépôt! De derde belangrijke etappe is voltooid. We hebben
onzen voorpost bereikt, den uitersten naar het Zuiden. Dus waren
we zeer verheugd, en we voelen ons, alsof we bijna de zege hebben
behaald. In den mist waren we op 5 kilometer ten westen van het dépôt
uitgekomen. Als we den vorigen dag onzen tocht hadden voortgezet,
zouden we de lijn van vlaggen overgestoken zijn, die de plaats van
het dépôt aangaf. Hier is ook evenals bij het vorige dépôt alles in de
beste orde. De hoopen sneeuw, opgehoopt rondom de kisten, hebben als
op lagere breedte een dikte van O.45 meter. Aan het pemmikan uit het
dépôt doen de honden zich te goed; de rest zal worden meegenomen. Wat
de andere levensmiddelen betreft, we hebben zooveel, dat we ze hier
achterlaten tot we terugkomen.

Den volgenden dag laten we de honden uitrusten. Het is hun laatste
vacantie. Het is prachtig weêr, en we maken ervan gebruik, om de
spullen te drogen en de instrumenten na te zien. Twee magere honden
worden op deze plaats afgemaakt. Hun lichamen worden weer op den
sneeuwberg gelegd, die den voorraad bedekt; ze kunnen dienen op
den terugweg. Van hier af zullen we een cairn oprichten alle vijf
kilometer en op iedere parallel een dépôt inrichten. De honden draven
nog lustig, maar op den duur zullen ze vermoeid worden, en dus is
het goed, de lasten spoedig wat te verlichten. Om acht uur in den
morgen gaat het den 6den November weer op weg. Thans is het onbekende
aan de beurt. De Barrière ziet er nog precies gelijk uit, en de weg
blijft goed. Bij de eerste pyramide, die we oprichten over den 82sten
breedtegraad offeren we een hond op. We hebben er allen mee te doen,
dat we dit beest verliezen, maar nood breekt wet.

Voortaan zullen het étappes van 37 kilometer worden; zoo zullen we een
breedtegraad in drie dagen kunnen afdoen, en den vierden dag zullen we
uitrusten. De honden verrichten wonderen; ze zijn nu op het hoogste
punt van geoefendheid, en met het grootste gemak doen ze de étappes
met een snelheid van zeven en een halven kilometer in het uur. Wat ons
betreft, we behoeven den pas niet te versnellen; we laten ons sleepen
op onze ski. Weer het offer van een hond; het is Else, een der mooiste
honden uit het span van Hassel, maar niets weerhoudt ons, want in de
laatste tijden is zij erg in gebreke gebleven, en de doodstraf moet
op haar worden toegepast. Haar lijk wordt op een cairn gelegd. In het
Zuidwesten bespeuren we groote, witte wolken, alsof daar land was en
den volgenden morgen kunnen we door onze kijkers de hoogten ontdekken,
die zich achter den Beardmoregletscher verheffen, waar we ongeveer
400 kilometer ten westen van zijn. Den 7den des avonds schatten we
ons op 83 graden, en de waarneming van den volgenden morgen gaf 83.1
graad. Het hier achtergelaten dépôt bevat levensmiddelen voor vijf
man en twaalf honden gedurende vier dagen. Ze liggen besloten in een
cubus van twee meter hoogte uit vaste sneeuwblokken, met een groote
vlag erboven. Drie van onze honden zijn gedeserteerd; het waren de
drie aanbidders van een der gedoode wijfjes, en zeker zijn ze naar
het Noorden vertrokken, om haar te zoeken. Het is een groot verlies
voor het span van Bjaaland, en Hansen leent hem een van zijn dravers,
zoodat de slede kan meekomen.

De bergketen vóór ons neemt al duidelijker vormen aan. We zijn nu
veel dichter bij de aardkorst, en de ijslaag is dunner. Er steken
zelfs punten uit het bergland op, die zonder sneeuw en ijs zijn.



VI.

Tusschen 84 en 86 graden Z.B.--Aan den voet van de bergen, die de
nadering tot de Pool afsluiten.--Begin van de beklimming.--Stijgingen
en dalingen.--De antarctische Alpen.--Wij stijgen tot 2400, daarna
tot 3000 meter.


Het was op 12 November 1911, dat wij den 84sten graad
Z. B. bereikten. Dien dag ontdekken we naar het Zuiden een bergland,
dat zich bij Victorialand schijnt aan te sluiten. In de "cache" op
84 graden plaatsen we, als in de overige, vijf dagen levensmiddelen
voor vijf man en twaalf honden, en bovendien 17 liter petroleum. Elk
dépôt heeft een hoeveelheid lucifers, van welk eerst noodig artikel
we een enormen voorraad bezitten.

Altijd blijft de Barrière nog even vlak, en de weg vast en stevig. Het
is volkomen overbodig, de honden een dag te laten uitrusten na
elken graad, op het Zuiden gewonnen; geen van hen toont eenige
vermoeidheid; integendeel is de troep flink en sterk. Ze kijken ook
met belangstelling naar het land, het Frithiof-Nansengebergte, dat er
donkerblauw uitziet en hen schijnt aan te trekken. Hansen heeft dan
ook heel wat moeite, om zijn leerlingen in de goede richting te houden.

Den 13den gingen we in de richting van de golf, waar de bergen
verrezen. Een étappe van 37 kilometer in dichten nevel! Wat een
teleurstelling, langs onbekend land te gaan, zonder er iets van
te kunnen onderscheiden! De eentonigheid van ons bestaan op den
gletscher wordt verbroken door een incident. We hooren als een salvo,
door voetvolk afgeschoten. Dat geluid is blijkbaar het gevolg van
een beweging van het ijs en naar alle waarschijnlijkheid, is het
gekomen door de drukking der kleine gletschers van de bergen tegen
de Barrière. In ieder geval vinden wij daar dichtbij een zeer groot
aantal spleten, die pas gevormd lijken.

De breedte van 84.40 bereiken we den 14den, en we vorderen snel op
den weg naar het land. De oostelijke keten schijnt te dalen naar
het Noordoosten. Het punt van aanval, dat we al lang ons voor oogen
hebben gesteld, ligt wat westelijk van de lijn Noord--Zuid, en dus
zullen we slechts een kleinen omweg behoeven te maken. De golf in
het Zuiden lijkt zeer lastig en geaccidenteerd.

Het terrein begint er anders uit te zien. De gletscher wordt hooger
en vormt al hooger golvingen, naarmate men het land nadert en in
de holten van die verheffingen is het ijs zeer verbrokkeld. Er zijn
daar groote spleten vol sneeuw; zonder die omstandigheid zouden we er
onmogelijk over kunnen komen. In den avond halen we den 85sten graad
en kampeeren op den top van een ijsheuvel. Het vrij breede dal, dat
we morgen door moeten, vertoont een sterke helling. Naar het Westen,
dat is in de richting, die het dichtst is bij het in de buurt zijnde
land, is een verheffing op den gletscher zoo hoog, dat men aan die
zijde het panorama in het geheel niet kan overzien.

Na een dépôt op den 85sten graad te hebben aangelegd, vertrekken we
den volgenden morgen. De golf van ijs, die we hebben te beklimmen,
is werkelijk reuzengroot, en de beklimming in de volle zon is ver van
aangenaam. Naar de aanwijzingen van den aneroïdebarometer is de hoogte
intusschen niet meer dan honderd meter. Verderop wordt de Barrière
vlak en nog verder ziet men weer strepen van spleten. Blijkbaar
zal het landen niet gemakkelijk wezen, want, aan alle kanten door
bergen ingesloten, is de Barrière daar zeer verbrokkeld. Gelukkig
zijn de spleten, die we ontmoeten, alle met sneeuw gevuld en
bieden dus geen bezwaar. Daarna snelle daling, waarop een stijging
volgt. De overgang over de nieuwe hoogte gaat gemakkelijk; maar
de stijging is weer zeer lastig. Wat zullen we daarboven te zien
krijgen? In mijn nieuwsgierigheid verhaast ik zooveel mogelijk mijn
schreden. Daar is eindelijk de top. Wat een geluk! Geen enkele spleet,
geen ijsheuvel! Naar alle waarschijnlijkheid rust dit deel van den
gletscher reeds op land. De breede spleten, die we lager hebben gezien,
zijn waarschijnlijk de grens tusschen de Barrière en het ijs op den
vasten grond. De hypsometer geeft een hoogte van 300 meter aan.

We zijn dus nu op het punt, de bestijging te beginnen van de bergen,
en dadelijk maken we onze laatste toebereidselen voor die groote
onderneming. Hoewel het nog vroeg is, wordt het kamp opgeslagen,
en er is werk genoeg tot den volgenden morgen. Wij moeten eerst
de levensmiddelen nazien, om alleen het volstrekt onmisbare mee te
nemen. Zoodra de tent is neergezet, wordt de plaats bepaald en dan
wordt den honden hun portie gegeven. Na een lichten maaltijd openen we
den inventaris. Hier zijn we op een der beslissende oogenblikken van
de reis. Alles moet met zorg worden berekend, en alle mogelijkheden
moeten onder de oogen worden gezien. Als in ernstige omstandigheden
houden we raad, en ieder moet zijn meening zeggen. Van hier tot de Pool
heen en terug is de afstand 1100 kilometer. Met het oog op de bezwaren
van de beklimming en de toenemende verzwakking van de honden wordt met
algemeene stemmen de duur van den tocht op zestig dagen geschat. Bij
gevolg zullen we voor twee maanden levensmiddelen mee moeten nemen
en zullen de rest in het dépôt achterlaten, dus proviand voor een
maand. Naar onze ervaring te oordeelen, zal het gaan met twaalf honden
bij het naar beneden gaan van het plateau. Thans hebben we nog 42;
we zullen die allen gebruiken voor de bestijging van de hoogvlakte;
maar als we eenmaal boven zijn, zullen we 24 opofferen en met 18 en
drie sleden onzen weg vervolgen. Van die 18 zullen zes dienen, om de
twaalf overige te voeden. Naarmate de spannen verminderen, zullen de
lasten al lichter worden door het gebruiken van de levensmiddelen,
zoodat als de troep tot twaalf honden zal zijn teruggebracht, twee
sleden voldoende zullen wezen.

Na een lange discussie, waarin ieder zijn meening zegt, begint het
pakken. Gelukkig is het mooi weer; anders zou dat nazien van de
levensmiddelen niet prettig zijn. De verschillende pakken van onze
voedingsmiddelen zijn alle van hetzelfde gewicht, zoodat als men ze
telt, men ook de zwaarte van den gezamenlijken last weet. Zoo is het
pemmikan verdeeld in porties van 500 gram; de melk in poedervorm
in zakken van 300 gram. De chocolade is als gewoonlijk verdeeld
in tabletten, waarvan we het gewicht kennen; al onze beschuiten
zijn ook naar hetzelfde model gemaakt en wegen hetzelfde aantal
grammen. We nemen alleen die vier voedingsmiddelen mee. De confituren,
de geconserveerde vruchten, de kaas, al die lekkernijen zijn op
Framheim achtergelaten. De eenige weelde, die we ons veroorloven,
is ons bont, dat we tot hier toe niet noodig hebben gehad. Maar is
dat wel een weelde? Eenmaal op de bergen, zullen we het misschien
noodig hebben! Shackleton heeft immers veertig graden vorst gehad
op 88 graden Z.B. In geval van een dergelijke kou zal het bont
het ons mogelijk maken, het een heelen tijd uit te houden. Andere
kleedingstukken nemen we maar weinig mee. Hier gaan we nieuwe vesten,
hemden en broeken aantrekken. Al ons oud ondergoed zal in de open
lucht blijven hangen, tot we terugkeeren. Die krachtige ventilatie
gedurende twee maanden zal de bleek vervangen. Toen de toebereidselen
klaar waren, gingen we den weg van morgen verkennen.

We richten ons naar het vooruitspringend deel van het gebergte, dat het
dichtst bij ons kamp is, den berg Betty, een top van 300 meter, zoowat
drie kilometer verwijderd. Daar voorbij is het terrein betrekkelijk
steil, maar zeer vlak, en de weg is heel goed. Dank zij die gunstige
omstandigheden, bereiken we gauw een hoogte van 360 meter, waar een
kleine vlakte op volgt. Verderop volgt weer een heuvel, gelijk aan
den eersten, daarna een lange, vlakke daling, die uitkomt aan kleine
gletschers. Daar staken we de verkenning. Door dit heele bergland zal
het niet moeilijk zijn, onzen weg te gaan. Het punt, waar we omkeeren,
ligt op ongeveer 9 kilometers van het kamp en ter hoogte van 600 meter.

Het dalen ging allergemakkelijkst, en van de beide laatste hellingen
vóór de Barrière ging het ventre à terre! Eer we naar huis gaan,
maken Bjaaland en ik nog een omweg naar den Bettyberg. Sedert ons
vertrek uit Madera, dus sinds veertien maanden, hebben we niet anders
dan sneeuw en ijs onder onze voeten gehad, en wij willen wel eens
den vasten grond drukken.

De berg Betty verheft zijn top onmiddellijk boven de Barrière en
is met veel losse steenen bedekt. Na eenige stalen van de rotsen
te hebben genomen, dalen we en voegen ons bij de kameraden. In
het kamp vertoon ik mijn steenen, maar mijn geologische specimina
van het antarctisch continent wekken geen belangstelling bij mijn
metgezellen. "God vergeve mij," hoor ik zelfs op minachtenden toon
zeggen, "steenen hebben we genoeg in Noorwegen!"

Op den 17den November beginnen we de bestijging van de bergen, die de
nadering van de Pool beschermen. Om voor alle eventualiteiten gedekt
te wezen, laat ik in het dépôt een briefje achter, waarin ik onzen weg
beschrijf, dien we ons voorstellen te volgen, en de levensmiddelen,
die we bij ons hebben. Het is prachtig weêr en de weg uitstekend. De
honden overtreffen onze verwachting en nemen zonder inspanning de
vrij steile hellingen van het begin. Geen hindernis kan, naar het
lijkt, hen tegenhouden. Binnen zeer korten tijd komen de spannen op
het punt, dat wij gisteren hebben bereikt, en dat het eind scheen te
zullen wezen van de eerste étappe. Op de kleine, steile gletschers,
die hoogerop gelegen zijn, wordt het herhaaldelijk noodig, de spannen
te verdubbelen en de sleden twee aan twee te doen voortgaan. Die
gletschers lijken zeer oud en schijnen in het geheel niet meer te
werken. Men ziet er geen enkele spleet, die pas is ontstaan, en
die er zijn, hebben afgeronde randen en zijn bijna vol sneeuw. Om te
voorkomen, dat we in die gaten vallen bij het dalen, bouwen we hoopen,
en als men dan tusschen die pyramiden zorgt te blijven, is men zeker,
op vasten grond te wezen. De zon schijnt zoo krachtig en het is zoo
warm, dat we in onze hemdsmouwen loopen.

Wij trekken aan den voet van toppen van 900 tot 1200 meter. De
sneeuw op een van die toppen is donkerrood. Deze eerste étappe in het
bergland voert ons tot een hoogte van 600 meter na het afleggen van
18.5 kilometer. Het kamp wordt opgeslagen op een klein ijsveld tusschen
groote spleten. Na het oprichten van de tent gaan er twee groepen uit
op verkenning van het terrein vóór ons. Wisting en Hanaen bestijgen
verder den gletscher, die zich snel verheft tot 1200 meter en dan
in het Zuidwesten tusschen twee toppen verdwijnt. Bjaaland vertrekt
in een andere richting, omdat hij zeker den weg, door de anderen
gekozen, te gemakkelijk vindt, en bestijgt een rotsachtig gedeelte. In
dien tusschentijd houden Hassel en ik ons met huishoudelijke dingen
bezig. Al gauw is Bjaaland terug, en zegt dat hij daar een zeer goeden
weg voor de daling heeft gevonden. Als hij even mooi is als die,
welken hij bij het stijgen heeft gevolgd, geeft dat te denken. Een
weinig later komen de anderen terug; natuurlijk komen hun inlichtingen
niet overeen met die van Bjaaland; elke groep prijst haar eigen weg
en breekt dien van de anderen af; maar op één punt zijn allen het
eens, namelijk dat na deze stijging wij zullen genoodzaakt wezen,
af te dalen naar een reusachtigen gletscher, die zich beneden het
kamp uitstrekt in oostwestelijke richting. Daar het gesprek nog lang
niet uit is, ga ik vast slapen.

De vóór ons liggende gletscher is zeer steil; over een korten afstand
rijst hij minstens 600 meter. Na rijpelijk te hebben nagedacht, zullen
we de bestijging ondernemen, zonder onze spannen te verdubbelen. De
honden hebben zulk een kracht aan den dag gelegd, dat ze, naar
alle waarschijnlijkheid, deze nieuwe heldendaad wel zullen kunnen
volvoeren. Ofschoon ze langzaam vorderen, komen ze toch vooruit. Als
ze van plan schijnen, stil te staan, is er maar een aanmoedigend
woord of een klappen met de zweep noodig, om ze weer aan den gang te
helpen. Zoo komen we aan een pas. Boven gekomen, rusten de honden
uit, terwijl wij het panorama beschouwen. Voorbij de bres breidt
zich een kleine vlakte uit van maar eenige meters boven een steile
helling, die in een dal uitkomt. Recht vóór ons vlak in het Zuiden
verheffen zich de reusachtige Frithiof-Nansenketen en wat verder de
Don Pedro Christophersentop, beide berglanden gescheiden door een
machtigen gletscher, die zich in terrassen verheft. Hij is geweldig
verbrokkeld; maar het zal mogelijk zijn, tusschen de spleten door
te gaan. Dat dal zal ons verder brengen; maar het zal ons niet naar
het doel voeren. Tusschen de eerste en de tweede verdieping wordt
de gletscher ontoegankelijk door een hindernis. Daar plaatsen wij
een grooten cairn en nemen de voornaamste bergen op, die we kunnen
zien. Eer we de daling ondernemen, keer ik naar den pas terug, om
een laatsten blik op de Barrière te werpen. De keten, die wij hebben
ontdekt en die die onmetelijke ijsvlakte afsluit, daalt naar het
Oost-Noordoosten, om in het Noordoosten te verdwijnen in de nabijheid
van den 84sten breedtegraad. Het aanzien van de lucht doet denken,
dat het gebergte zich nog verder uitstrekt dan die parallel.

De kleine vlakte over den pas ligt ter hoogte van 1200 meter. De
helling is steil. Op zulk een hellend terrein is met beladen sleden
de grootste voorzichtigheid noodig; als de sleden omsloegen, zouden de
honden gedood of gewond kunnen worden, en hun geleiders ook, terwijl de
sleden groot gevaar zouden loopen van ernstige schade. Bij elke daling
van dezen aard remmen we met touwen, van punten voorzien, die om de
slede-ijzers worden geslagen. Die eerste helling brengt ons in een
breed dal, 250 meter lager; daarna een nieuwe stijging over twee zeer
steile gletschers. De bestijging van den tweeden is de moeilijkste van
de heele reis geweest. Om daarmee klaar te komen, wordt het noodig,
de spannen te verdubbelen. We komen daardoor zeer langzaam vooruit,
en eerst na veel inspanning komen we op de hoogte van die helling,
die niet minder dan 360 meter hoog is. Daar bevinden we ons op een
hoogte van 1320 meter op een kleine vlakte. Na de honden te hebben
laten uitblazen, weer op weg!

Tot nu toe hebben de meest nabijzijnde bergen ons het terrein, dat
vóór ons ligt, verborgen. Naarmate we vorderen, onderscheiden we
beter den weg, dien we zullen volgen. Hij bestaat uit een enormen
gletscher, die zich bij de Groote Barrière aansluit en tusschen de
Frithiof-Nansenketen en die van Don Pedro Christophersen doorgaat. Over
die grootsche ijsvlakte, die we den naam geven van Axel Heiberg,
hopen we het bovenste plateau te bereiken. Om dien gletscher te
bereiken, moeten we weer dalen. Vanaf het punt, waar we ons bevinden,
lijken de kleine ijsvelden, die we zullen moeten volgen, vol spleten,
en dus gaan we, voordat we ons op dat terrein wagen, het eerst eens
verkennen. Na grondig onderzoek blijkt het wel te passeeren met alle
voorzorgsmaatregelen en met krachtig remmen.

In den namiddag en na een paar tuimelingen, die geen ernstige gevolgen
hadden, bereiken we den Axel Heiberg. Door zijn dal willen we gaan
tot de reeks ijstorens, die daar zijn opgestuwd bij de passage van den
gletscher tusschen de beide ketens. Voor ons een brok werk, dat uiterst
moeilijk is, veel bezwaarlijker, dan we hadden gedacht. Vooreerst is
de afstand driemaal zoo groot, dan hij leek; verder is de sneeuw zoo
week, dat de honden zich haast niet kunnen bewegen. Maar hoe het zij,
we vorderen toch.

De hellingen van het dal, dat door den Axel Heiberg is gevuld, zijn
bedekt met gletschers, die afhangen en zich bij den hoofdgletscher
aansluiten. Toen de avond daar was, kampeeren we aan het punt van
samenkomst van een van die ondergeschikte gletschers aan den voet van
den Don Pedro Christophersen. De helling van den top, waaronder we ons
hebben gevestigd, is slechts een chaos van ijstongen, en daarentegen
is de top kaal. Ertegenover verheft zich de Frithiof Nansen. Zijn
zuidelijke helling is niet zoo vrij van ijs als de oostzijde, die
naar de Barrière is gekeerd. Van die hangende gletschers storten
onophoudelijk lawinen naar beneden in den vorm van losse sneeuw; ze
gelijken op het schuim van een waterval, die het water in stof doet
opvliegen. Rondom de tent openen zich talrijke spleten; als alle,
die we te voren hebben ontmoet, schijnen ze zeer oud te wezen en half
gevuld. De sneeuw is zoo week, dat de stok van de tent erin dringt
als in boter. Ofschoon de thermometer vijftien graden vorst aanwijst,
brandt de zon letterlijk; een echt zomergevoel!

Den volgenden dag hadden we het moeilijk. Het eind gletscher, dat we
hebben te passeereen, al is het kort, is buitengewoon steil en vol
spleten. Het blijkt weer onmogelijk, alle sleden tegelijk te laten
voortgaan. De warmte is zoo groot, dat men zich niet kan voorstellen,
tusschen den 85sten en 86sten breedtegraad te wezen. Ofschoon we
licht gekleed zijn, zweeten we heftig. Hoewel we snel stijgen,
gevoelen we geen hoofdpijn, noch eenige malaise. Maar dat zal
nog wel komen. De beschrijving van het lijden, door de expeditie
Shackleton ondervonden, op de hooge toppen, staat ons helder voor
den geest. Zeer spoedig betrekkelijk komen we op het plateau. Daar
worden we opgehouden. Ingesloten tusschen de beide ketens, is
de gletscher over zijn geheele breedte verbrokkeld, en over een
groote uitgestrektheid. Aan den kant van den Frithiof Nansen is
de weg ook afgesloten. Daar verheft de rots zich steil en aan haar
voet vormt de gletscher den gruwelijksten chaos, dien men zich kan
denken. Onze eenige kans is, den overgang te probeeren aan den kant
van den Don Pedro Christophersen. Langs die keten schijnt het ijs
zich aan te sluiten bij een besneeuwde helling met een betrekkelijk
effen oppervlakte. In die richting zullen we, naar we vermoeden,
den val van séracs kunnen vermijden, die ons den doorgang belet. Na
een kort oponthoud gaan we weer op weg.

We zijn verlangend, te weten, of het mogelijk zal zijn, daar te
passeeren. De helling is steil, en weer beginnen we met de dubbele
spannen. Het is natuurlijk niet aangenaam, driemaal hetzelfde eindweegs
af te leggen, om de vier sleden op hetzelfde punt te brengen; maar
daar is niets aan te doen. Na langs spleten te zijn gegaan, komen we
op een heuveltje. Naar het Westen zullen we langs de bergen met groote
inspanning voorbij kunnen komen, schijnt het. Aan dien kant komt de
steile helling uit aan een afgrond; dus probeeren we eerst, of we,
eer we ons in die richting begeven, niet wat beters kunnen vinden.

Ofschoon het nog niet laat is, slaan we ons kamp op. De honden
zullen uitrusten, terwijl drie mannen de zuidelijke helling van den
berg zullen exploreeren. Wat bevindt zich achter den top, dien we
vóór ons hebben? Bij de nadering van den top krijgen we een gevoel
van ongeduld. Het vinden van een bruikbaren weg zal zulke groote
gevolgen hebben! Nog maar eens een poging wagen! Daar is het hoogste
punt! Victorie! We worden voor onze inspanning beloond. We hebben
de bres ontdekt, waarlangs we den reuzenwal kunnen omtrekken, die
met zijn ijspantser den toegang tot het poolplateau omgeeft. Bij
den eersten blik, geworpen op het panorama, is er geen twijfel meer
mogelijk; we zijn op den goeden weg. Een lange vlakte, evenwijdig met
den gletscher, zal ons boven den val van séracs brengen. Hoogerop is
de Axel Heiberg nog wel vol spleten; maar het lijkt toch, dat we daar
geen enkel onoverkomelijk bezwaar zullen ontmoeten. Overigens is de
afstand eigenlijk te groot, dan dat we kunnen uitmaken, of dat deel
van den gletscher begaanbaar zal zijn. Om beter te kunnen oordeelen,
zetten we de verkenning voort. De sneeuw is zacht; met de ski gaat
het nog, maar de honden zullen er moeite mee hebben.

Het resultaat was, dat we in dezelfde richting konden doorgaan
en begrepen, dat de tak van den gletscher tusschen den berg Ole
Engelstad en den Frithiof Nansen de beste toegangsweg was naar het
poolplateau. Morgen, als het goed weêr is, zullen we die hooge vlakte
bereiken. Na dat te hebben vastgesteld, keerden we naar het kamp
terug, zeer verlangend, om ons aan den maaltijd te zetten. Het punt,
waar we terugkeeren, ligt op 2400 meter hoogte, dus moeten we 750
meter dalen. Over de helling, die hier en daar zeer steil is, maken
we lange glissades. Van den top af is het uitzicht wonderbaar. Overal
spleten en reuzengaten, enorme ijsblokken, en in dien reuzenchaos
telkens de donder van lawinen. De bergen schudden hun ijspantser af,
om zich in voorjaarskleed te steken.

Onze in het kamp achtergebleven kameraden hebben te onzer eere een
uitstekende pemmikanragoût klaargemaakt. Het was dien avond werkelijk
feest, al was het menu juist niet anders dan gewoonlijk. Dat konden
we ons niet permitteeren; maar de stemming was vroolijk. We hadden
gerekend, dat de bestijging van het plateau ons tien dagen zou kosten,
en nu blijkt het, dat we het in minder dan de helft van dien tijd
zullen klaarspelen. De honden, die we moeten opofferen, zullen er
zes dagen eerder aan moeten gelooven, dan we hebben gedacht, zoodat
we een groote hoeveelheid levensmiddelen zullen besparen.

Den 20sten November vertrekken we als gewoonlijk om acht uur in den
morgen. Het is prachtig weer, helder en rustig. De beklimming van de
helling is moeilijk; maar de honden nemen de steilte met vlugheid, al
houdt evenals gisteren de zachtheid van de sneeuw den gang tegen. In
plaats van den weg van den vorigen dag te volgen, richten we ons recht
naar het punt, waar we besloten hebben, de laatste groote helling
van den gletscher aan te grijpen. Naarmate we het ijsveld naderen,
tusschen de bergen Ole Engelstad en Frithiof Nansen, worden we door een
hevige ontroering aangegrepen. Zal die weg begaanbaar wezen? Indien
die weg ons niet doorlaat, welke moeilijkheden wachten ons dan niet,
eer we de hoogvlakte bereiken? Nu zal ons lot worden beslist. Toen we
den Ole Engelstad voorbij waren, lag de gletscher in al zijn breedte
vóór ons. Stellig zal de bestijging moeilijk wezen, maar onmogelijk
is ze niet.

Eer we de bestijging ondernemen, wordt met algemeene stemmen tot
een pauze besloten. Terwijl we ons in de zon verwarmen aan den voet
van den berg Ole Engelstad, pruttelt er een ketel chocolade op den
Primus. "Chocolade!" wordt ons aangekondigd. Op het zien van het vocht,
dat ons wordt voorgezet, heb ik eenige moeite, mij te overtuigen, dat
het den naam wel verdient, waaronder het wordt gepresenteerd. Hansen
is zuinig, en men wordt dat gewaar, als hij baas is in de keuken. Maar
het is toch een tractatie voor menschen, die op water en brood leven.

Toen de versnapering is genuttigd, gaat het verder. De rustplaats
is trouwens ook niet uitlokkend. De thermometer wijst twintig
graden onder nul; ondanks de zon is men al gauw verkild in de dunne
kleêren, die we dragen, om niet dadelijk in zweet te wezen onder den
marsch. In het begin is de tocht uiterst moeilijk; maar de honden
houden zich prachtig. Alleen van tijd tot tijd blazen ze eens uit;
als de voertuigen zich weer in beweging zetten, moeten de koetsiers
een flinken duw geven, om de dieren weer aan den gang te krijgen. We
komen langzaam vooruit; wat doet dat ertoe, als we maar vorderen;
met geduld zullen we wel eindelijk aan het eind komen van die fatale
helling. Hoe zal het plateau eruit zien? De verbeelding schildert het
ons als een eindelooze vlakte, zich uitstrekkend naar het Zuiden. En
als we er komen, is onze teleurstelling groot. In zuidwestelijke
richting lijkt de hoogvlakte inderdaad nog al vlak en effen; maar
ongelukkig moeten wij dien kant niet uit. In het Zuiden, onze richting,
zijn er veel oneffenheden in oost-westelijke richting. Wij maken
voort, om spoedig een beter overzicht te krijgen; misschien is dit
de laatste rimpeling van den gletscher. Nu is er geene weeke sneeuw
meer; maar sastrugi, plekken zeer harde sneeuw, met punten, scherp
als messen. Ondanks de inspanning, die de honden al hebben gehad in
den morgen, loopen ze nog prachtig; om acht uur in den avond zijn
we op de hoogvlakte. Zoo ver het oog reikt een witte oneindigheid;
in het Zuidwesten zeer verwijderde toppen, het begin van de keten,
die zich daar uitstrekt, en waar wij nu den zuidkant van zien. De
barometer en de hypsometer wijzen een hoogte aan van 3180 meter,
en we hebben 31 kilometer afgelegd. Een étappe van 31 kilometer en
een stijging van 1680 meter, dat brengen tot stand in een enkelen
dag deze goed getrainde honden, en dat met een zwaren last.

Op de harde sneeuw is het niet gemakkelijk, een geschikte plaats voor
het kamp te vinden. Toen de tent staat, reikt men mij, als gewoonlijk,
de slaapzakken aan en al het materiaal, en ik ontsteek den Primus
en laat hem snorren, opdat het geluid mij doof make voor andere
geluiden. Er zal zoo aanstonds een vreeselijke misdaad geschieden,
die mij diep bedroefd maakt. Vier-en-twintig van onze beste honden,
onze getrouwe gezellen, zullen worden ter dood gebracht. Het is
afschuwelijk, maar als wij willen slagen, is het noodzakelijk. Bij
het eerste schot, beefde en rilde ik, ofschoon ik niet zenuwachtig
ben. Daarna volgen de schoten onafgebroken en dooden onze dappere
en goede helpers. Elke koetsier heeft zijn eigen honden gedood
en moet daarna de overblijfselen reinigen en het vleesch van de
beenderen verwijderen. Hoopen resten kleuren weldra de oppervlakte
van den gletscher rood, en de andere honden werpen zich erop en
verslinden ze. Sommigen schijnen een tegenzin te gevoelen, maar
ook zij zullen er wel toe overgaan. De slachting heeft ons allen
lust ontnomen, en ondanks het succes van den dag voelen we ons
zwaarmoedig en gedrukt. Het wetenschappelijk onderzoek heeft zijn
wreede noodzakelijkheden.

We zullen hier twee dagen blijven, om uit te rusten en om ook
de overgebleven honden rust te gunnen. Toen voor het eerst de
noodzakelijkheid werd onder de oogen gezien, om een deel der honden bij
onze aankomst te dooden, hadden velen zich verzet tegen het nuttigen
van onze "cavalerie". Maar thans gaat men er anders over denken, en
het vleesch wekt niet meer denzelfden tegenzin. In den nacht daalt
de temperatuur zeer veel, en de wind blaast met kracht. Dat belet
niet, dat de honden de overblijfselen van hun ongelukkige kameraden
verslinden. Dadelijk bij het wakker worden hoort men gekraak van
beenderen.

De gevolgen van onze snelle stijging beginnen aan den dag te
treden. Als ik mij omkeer in mijn slaapzak, moet ik dat doen in
verschillende tempo's, om niet buiten adem te raken, en al mijn
metgezellen verkeeren in hetzelfde geval.

Den volgenden morgen bij het ontwaken is de wind gaan liggen, maar het
weêr is er niet beter om. De morgen wordt besteed aan het klaarmaken
van ons versch vleesch. Het ziet er goed uit, al wekt de geur den
eetlust niet op. Juist op het goede oogenblik, om mij toe te staan,
een waarneming te doen, dringt de zon door de wolken. Resultaat 85.36
Z. B. De lucht wordt daarna weer bedekt, terwijl hevige rukwinden
wolken sneeuw doen opstijgen. Of het waait, kan ons niet schelen,
want wij gaan rusten en hebben niets anders te doen dan te eten. Als
men genoeg levensmiddelen heeft, mag het wel stormen. Voor het diner
heeft Wisting ons verrassingen bereid; een heerlijke soep gaat vooraf
en côteletten volgen. Het vleesch is zoo lekker, dat de côteletten
de eene na de andere, met groote snelheid verdwijnen. Ik at er vijf,
en Wisting had niet op zulk een succes durven rekenen.

De namiddag wordt besteed aan het nazien van de voorraden en het
belasten van de drie sleden. De vierde zal hier worden gelaten. Elk
voertuig bevat ten eerste 3700 beschuiten (de dagportie voor een man
is veertig beschuiten); ten tweede 126 kilo pemmikan voor de honden
(de portie voor een hond is 500 gram per dag); ten derde 27 kilo
pemmikan voor de mannen (de dagportie voor een man is 350 gram);
ten vierde 5.8 kilo chocolade (40 gram per dag en per man); ten
vijfde 6 kilo melk in poedervorm (60 gram per dag en per man). Van
nu af hebben we dus levensmiddelen voor zestig dagen. De achttien
overgebleven honden worden in drie spannen gegroepeerd.

De wind, die zeer koud blijft, is naar het Noordoosten omgeslagen. Al
om zeven uur in den morgen van den 23sten November beginnen we ons
proviand te tellen. In zulk weêr is dat geen gemakkelijk werk, noch
een prettige bezigheid. Stelt u voor, tabletten chocolade tellen en
beschuit in sneeuwbuien bij twintig graden vorst! Aan het eind van
dat werk gekomen, hebben we geen moed meer om te vertrekken. Het is
ook geen tijdverlies, als we nog blijven, want nu kunnen de honden
beter hun krachten herstellen, ook met de resten van hun opgeofferde
kameraden. Na twee dagen van die leefwijze zijn ze al weer dik en
vet geworden. Voor ons beteekent het oponthoud niets. Daar thans
ons geheele dieet uit hondenvleesch bestaat, vermindert de proviand
niet. Weer zet Wisting ons uitstekende côteletten voor. Tegen den
avond gaat de wind liggen en draait naar het Oosten. We hebben dus
reden, op beter weer morgen te hopen.

Welja, het weêr is wel mooi, op dezen 25sten November! In den
nacht is de wind naar het Noorden gedraaid, en thans waait hij met
stormkracht onder de gewone begeleiding van sneeuwbuien. De sleden
zijn al half ondergesneeuwd! De thermometer wijst 27 graden vorst,
een snijdende koude bij dezen wind. Na een loopje buiten praten we
over het geval. Iedereen bromt tegen den storm. Eén, twee, drie dagen
rust, dat doet goed; maar vijf dagen werkeloosheid vermoeien meer dan
een marsch van vijftien uren. Tot besluit stelt een kameraad voor:
"Als we het maar eens probeerden," Dadelijk wordt zijn voorstel bij
acclamatie aangenomen. Met dergelijke gezellen kan men veel wagen.

Vlug wordt het pakken voltooid en vooruit door den storm! Zoo dicht
is de sneeuwjacht, dat het haast onmogelijk is, de oogen open te
houden. Het zeildoek van de tent is bedekt met zulk een dikke laag
ijs en sneeuw, dat bij het verwijderen de grootste voorzichtigheid
geboden is, om het niet te scheuren. Het vertrek in zulk weêr schijnt
de honden niet aan te staan; ze geven, door telkens van den weg af
te wijken, hun ontevredenheid te kennen. De veertien geraamten van
de slachtoffers zijn op een hoop vereenigd, waar de slede van Hassel
die we nu niet meer noodig hebben, bovenop is gelegd. We laten daar
ook de tuigen liggen en de touwen. Vóór het dépôt plant Wisting een
gebroken ski, opdat we de plaats zullen kunnen weervinden. De toekomst
bewees de wijsheid van die voorzorg.

De marsch is zeer moeilijk door de vele sastrugi, de stukken scherp
ijs. Om die sneeuwgolven te passeeren, moeten de koetsiers de sleden
steunen, om het omslaan te beletten. Hassel en ik, die geen slede
hebben, kunnen haast niet op de been blijven op die ijsheuvels.

In den aanvang schijnt het terrein flauw naar het Zuiden te
hellen. Het pad is verbazend week; men heeft het gevoel, of men door
zand loopt. Weldra worden de sastrugi minder groot en verdwijnen
daarna; tegelijk wordt de gletscher vlakker en de sneeuw draagt
beter. Daarentegen stormt het nog steeds; bij de door den wind
voortgedreven sneeuw voegt zich nu ook die, welke uit de lucht valt. Te
midden van die sneeuwjacht kunnen de koetsiers haast hun honden niet
onderscheiden. Aan de snelheid, die de sleden nu en dan krijgen,
zou men zeggen, dat het terrein daalt. De wind drijft ons voort; maar
hij alleen zou zoo'n versnelling niet kunnen verklaren. Die gedaante
van het terrein verontrust mij. Naar mijn idee moest de hoogvlakte
zich geleidelijk naar het Zuiden verheffen en niet dalen in deze
richting. Als de helling zoo blijft voortgaan, moeten we kampeeren. Bij
dit lastige weer zou het dwaasheid wezen, op deze helling verder te
gaan; we zouden in een afgrond kunnen raken, eer we het bespeurden.

Hansen geleidt de karavaan. Ik had vooruit moeten loopen; maar daar
in het begin van den dag de sastrugi mij hebben opgehouden en daar
later na hun verdwijning de troep sneller is vooruitgekomen, ben ik
achtergebleven. Plotseling zie ik heel ver vóór mij uit het span van
Hansen met groote snelheid dalen; dat van Wisting volgt natuurlijk
die beweging. Onmiddellijk roep ik Hansen toe, om stil te houden;
met groote moeite slaagt hij erin, de honden tegen te houden. Vóór
ons daalt het terrein snel naar een laagte, waarvan men door den nevel
den grond niet kan onderscheiden. Misschien hebben we de zuidhelling
van het plateau bereikt! Het is waarschijnlijker, dat we ons op een
gewone golving bevinden. In ieder geval, we moeten wachten op helder
weer, om een verkenning te doen.

Vandaag is het een korte étappe geweest, slechts 19 kilometer. De
hypsometer wijst een hoogte aan van 3000 meter; we zijn dus 180
meter gedaald sinds van morgen. Zoodra het licht is, springen we
uit de slaapzakken. In een dergelijk land loopt men kans, een goede
gelegenheid, die zich voordoet, niet gauw terug te krijgen. Daarom
slapen we altijd met één oog open. Om drie uur in den morgen komt
de zon op, en dadelijk zijn we buiten. Het weêr is niet prachtig;
het is, of er een gele ouwel op de lucht is geplakt. De wind,
hoewel minder sterk, is nog zeer koud. Wachten op beter weer in
een ijskouden wind met betrekkelijk dunne kleeding is niet precies
aangenaam; maar eindelijk wijken de wolken uiteen en we kunnen den
omtrek onderscheiden.

We bevinden ons inderdaad op een golving van den gletscher. De
helling, die zeer steil is naar het Zuiden, is dat veel minder naar
het Zuidoosten en komt aan dien kant uit op een groote vlakte. Er
is geen spleet te zien, en alle bergen zijn verdwenen, de Frithiof
Nansen en de Don Pedro Christophersen zijn weg. Na die inspectie gaan
we weer liggen en slapen tot den morgen.



VII.

Toppen van 4500 meter om ons heen.--We passeeren den 86sten
breedtegraad.--De bestijging van den gletscher.--In de vlakte.--De
"Balzaal van den Duivel!".--Altijd nevel.--We slaan Shackleton's
record op 88.23.--Aan het doel.--Voorzorgen en gewetensvragen.--Op
den terugweg naar Framheim.


Toen de zon zich den volgenden dag even vertoonde, zagen we vóór
ons een hoog bergland in het Zuidoosten, nadat we de vlakte waren
overgestoken, waar we in den nevel een etappe van 30 kilometers
aflegden. Den 28sten November legden we, ook om de sleden te
verlichten, een dépôt aan van vijf dagen levensmiddelen voor de mannen
en de honden, en lieten er eenige dingen, die we konden missen. Onder
het werken werd het nu en dan wat lichter en we konden onderscheiden
vier groepen van bergen, de noordelijkste, de Helmer Hansen, staat
wat meer apart; de drie andere, de Oscar Wisting, de Sverre Hassel
en de Ole Bjaaland, staan veel dichter opeen. Achter de toppen is
de lucht donker; de wolken hangen blijkbaar boven nog meer toppen,
en al gauw zien we dan ook een groot bergland, de Th. Nilsen. Het
blijft maar enkele minuten helder, maar we kunnen ons toch oriënteeren
en bevinden dat we op 86.21 zijn; de schatting was 86.23. De cairn
is twee meter hoog geworden, en we plaatsen er een zwarte kist op,
om hem beter terug te vinden.

Eindelijk is het helder op 29 November. We bespeuren, dat we omringd
zijn door toppen van bij de 4500 meter. De taak van de sledeleiders
is weer uiterst moeilijk om de vele spleten; maar ondanks de
terreinbezwaren komt de karavaan toch aan het punt, dat we de
Hellepoort hebben genoemd. Een door Bjaaland genomen photografie
laat zien, hoe gevaarlijk dat punt is. Op den voorgrond verheft zich
een sneeuwtop langs een breede, half gevulde spleet. We konden op de
foto de sporen zien van de ski van den photograaf, die heeft willen
probeeren, of de sneeuwbrug hem kon houden. Naast dat spoor opent
zich een afgrond. Onze kameraad is erlangs gekomen, maar met een
slede gaat het niet over de dunne korst; dus moeten de honden een
anderen weg nemen. Voor dien dag vorderden we vijftien kilometer,
maar als de vele omwegen meetelden, zouden we op het dubbele komen.

De westerzon verlichtte de hooge bergen en wierp er allerlei
schoone tinten op, een zonderlinge mengeling van blauw, wit,
rood en zwart. De horizon is vol met getande toppen, waarlangs
nevelflarden wapperen. Op de hellingen hangen steile gletschers
als enorme stalactieten. In die groote keten ziet men weinig hooge
toppen, en de meeste verheffingen hebben den vorm van koepels. De
mooiste is de Helmer Hansen, een kolossale ijskoepel. Hij moet ons
tot gids dienen op den terugweg. Hoogte van het kamp, 2610 meter. We
gaan dien avond weer het terrein verkennen. Altijd nog weer spleten
en altijd daartusschen weer verijsde toppen. In elk geval gaan we
verder. Daar we hier veel spleten in den gletscher vinden, blijkt het
een groote onvoorzichtigheid, dat we geen touw bij ons hebben. Over
een oppervlakte, die er stevig uitziet, glijdt de ski van Hansen en
achter hem breekt een groot stuk ijs met groot geraas. Hij was er net
over. Er gaat geen dag voorbij, waarop we niet den lof zingen van de
ski. Al vóór het vertrek had de lectuur van vroegere reisverhalen
uit het Zuidpoolgebied bij mij de overtuiging gevestigd, dat op de
Barrière de sneeuwschoenen onmisbaar zouden zijn, vooral voor ons
Noren, die er van kindsbeen af aan gewend zijn. De ervaring heeft
die meening bevestigd, en we schrijven ons succes aan die nuttige
instrumenten toe. Zij alleen hebben den overgang over streken vol
spleten mogelijk gemaakt, evenals over gebieden van losse sneeuw.

Na twee uren marcheerens komen we in het kamp terug. Van den top van
den berg, dien we hebben bereikt, lijkt het terrein naar het Zuiden
wel begaanbaar; maar we zijn zoo dikwijls in zulke verwachtingen
teleurgesteld. Hoe dikwijls hebben we, als we op een hoogte waren
gekomen, gemeend, dat onze tribulaties ten einde waren...maar thans
is het onze vaste overtuiging, dat we aan het eind van de ellende
zijn. Tijdens onze afwezigheid heeft Hansen de hoogte gemeten van
den Th. Nilsen en die 4500 meter bevonden.

Op 30 November hebben we in den nacht een zuidoosterstorm, die nog
waait aan het ontbijt, maar dan opeens gaat liggen. Op ons pad heeft
die storm noodlottige gevolgen gehad; de bovenste sneeuwlaag, die zoo
goed was voor de ski, is weggenomen en nu is de oppervlakte een hard
en schilferig ijs. Onze sporen van gisteren zijn voor het grootste
deel verdwenen, alleen op een sastrugi, die weerstand heeft geboden
aan de nachtelijke erosie, vinden we ze terug. Een vermoeiende étappe
voor de koetsiers, want slechts met de grootste inspanning kunnen ze de
voertuigen op de gepolijste vlakte voor omvallen behoeden. Bovendien is
de gletscher nog nooit zoo oneffen geweest. Hassel en ik, wij loopen
als gewoonlijk aan de spits, met een touw verbonden. Herhaaldelijk
is het noodig, een weg te banen voor de sleden door bijlslagen. Een
oogenblik schijnen de séracs en spleten ons den weg te versperren. Maar
na lang zoeken vinden we een brug, juist breed genoeg voor de sleden,
en aan iedere zijde een afgrond, om van te huiveren. De gevoelens,
die Blondin moet hebben gehad, toen hij op zijn touw over den Niagara
liep! Gelukkig heeft niemand van ons last van duizeligheid, en de
honden hebben er geen vermoeden van, wat een val zou beteekenen. Aan
de overzij van de brug wordt de gletscher lager. Nu zijn we in een
kloof, die van oost naar west gaat tusschen twee ijshoogten. Eenige
malen klimmen we op de steilte links, om te zien, of we niet weer in
zuidelijke richting verder kunnen. Voor het oogenblik is er nog geen
kans, en de andere helling is onbeklimbaar. Dus niet anders te doen
dan de kloof te volgen. Als de weg er nog maar gemakkelijk was!

Die verhooging van den gletscher beloopt wel dertig meters. Naar het
Oosten eindigt ze in een steilte, terwijl ze in het Westen een zachte
helling vertoont, die wij volgen. Na nog een golving van het terrein
komen we eindelijk aan de groote vlakte op het enorme plateau, waar
we nu al zooveel dagen naar streven....

Daar is eindelijk de lang begeerde vlakte! Van afstand tot afstand
staan er reeksen séracs op, maar tusschen die reuzenijskegels is
het ijs vlak en effen. Voor het eerst kunnen we na onze aankomst op
dezen Duivelsgletscher eens een paar minuten recht naar het Zuiden
sturen. Naarmate we vorderen, wordt het terrein beter. In de verte
verrijzen nieuwe ijskoepels; ze geven de zuidelijke grens aan van de
zône der groote spleten. Betrekkelijk hoog en gevormd uit helder ijs,
zijn ze moeilijk te bestijgen. Verderop ziet de gletscher er heel
anders uit; de spleten zijn geheel met sneeuw gevuld en overal lijkt
de weg gemakkelijk. Maar daarentegen zijn er telkens kleine bergjes,
zooals we ook al vroeger op de Barrière hebben opgemerkt. Deze
vormingen wijzen stellig op de nabijheid van den vasten grond. Nu
wordt het gaan een genoegen. Niet noodig meer, om omwegen te maken;
men komt recht vooruit en moet enkel nu en dan om een verheffing
heen loopen. Hier en daar doen zich groote oppervlakten helder ijs
voor; er zijn veel spleten, maar ze zijn smal, niet meer dan enkele
centimeters. We kampeeren op een plek van melkwit ijs, en bij de tent
is een bergje, waar Hassel ijs gaat weghalen voor den ketel. Groot
is zijn verbazing, het van binnen hol te vinden; zijn houweel dringt
er tot den steel in, zonder weerstand te ontmoeten. Het bergje bedekt
een bodemloos gat!

Het was een zware dag, de eerste van December! Sterke oostenwind,
overvloedige sneeuw, dichte nevel en een afschuwelijke weg met niets
dan helder ijs. Op die gladde oppervlakte glijden onze ongelukkige
dieren uit, zonder vooruit te komen. De marsch wordt nog bemoeilijkt
door sastrugi; om de sleden over die sneeuwheuvels te krijgen,
moeten wij helpen. In den namiddag weer spleten, die hoewel bijna
gevuld, toch hoogst gevaarlijk zijn. Het kritiekste oogenblik is
dat, als de honden probeeren om van de sneeuwhoopen boven de diepten
weer op het ijs te komen. Op het gladde ijs hebben ze geen houvast,
en de koetsiers moeten helpen, maar dan rust een oogenblik een zeer
zwaar gewicht op de sneeuwbrug. Er komen telkens bijna ongelukken,
en het afschuwelijke weêr maakt de situatie nog lastiger. Toch wordt
het een étappe van 25 kilometers.

Het verblijf onder de tent is betrekkelijk comfortabel. Drie
slaapzakken worden achterin neergelegd en twee naast de deur. Dichtbij
den ingang is het fornuis. Als de bedden klaar zijn, gaan de mannen,
die geen dienst hebben, rusten en schrijven dan hun dagverhaal,
terwijl de beide koks voor het eten zorgen. Bij het tooverwoord: "De
soep is opgedaan!" snelt ieder blij toe, met een kop in de eene hand
en een lepel in de andere. Ofschoon de soep kokend is, verdwijnt ze
dadelijk. Dan volgt het plat de résistance, de pemmikan; het dessert
wordt vertegenwoordigd door beschuit met schoon water. Tijdens
den maaltijd blijft de Primus zacht doorbranden, en een prettige
temperatuur heerscht in de tent.

Elken Zaterdagavond komen onze baarden onder de tondeuse, opdat we
er op den Zondag toch wat netter zullen uitzien of ten minste wat
minder vuil. In de poolstreken is het volstrekt niet practisch,
het haar lang te dragen, want het ijs hecht zich aan de haren, en
als men niet oppaste, zou de kin gauw een ijsmassa worden. Op den
tweeden December waait er een storm uit het Zuidoosten zoo hevig, dat
het onmogelijk zal wezen, ons een weg te banen over het bezwaarlijke
terrein. Dus moeten we op beter weêr wachten, en toen tegen den middag
de zon door de wolken dringt, komen kunstmatige horizon en sextant
voor den dag. Resultaat van de waarneming 86.47 Z. B. De temperatuur
is niet laag genoeg voor het bont en we besluiten het in dit kamp
achter te laten. Pas zijn we op weg, of het begint heviger dan ooit
te waaien; het zou dwaasheid wezen, in zulk een sneeuwjacht verder
te gaan; we zouden telkens in een afgrond kunnen verzinken, en na
nog slechts vier kilometer te hebben afgelegd, kampeeren we weer bij
een temperatuur van 21 graden op een hoogte van 2850 meter. In den
nacht slaat de wind naar het Noorden om, en de lucht wordt helder. Den
volgenden dag nog spleten en doorschijnend, glad ijs. Zal dat dan nooit
eindigen? Hier en daar verschijnen eenige sneeuwplekken, die spoedig
in aantal toenemen en in uitgestrektheid, zoodat ze ten slotte een
bedekking van den grond vormen. Terstond nemen we onze ski; het is
dus afgeloopen met dien vermaledijden gletscher, en we zijn op het
hoogste plateau. Onze vreugde is echter kort van duur.

Iets verder wijst een heuvel op het begin van nieuwe moeilijkheden. Ook
helt het terrein naar het Zuiden; eer we de golving bereiken, die
we waarnemen, moeten we door een kloof van séracs en gevaarlijke
sneeuwhoogten. Dus opgepast! De sneeuwvlakte is alweer verdwenen, en
het gladde ijs is teruggekeerd. Eerst gaat het snel over de helling,
maar daar komt een ski van Wisting in een spleet, en het voertuig
slaat om. Door Hassel geholpen, zet Wisting de slede overeind, en beide
worden gephotografeerd door Bjaaland. Ik informeerde naar het gevaar
en de diepte van de spleet. "Ze is als de andere; men kan den bodem
niet zien!" Ik zeg dit maar, om aan te toonen, hoe men aan alles in
het leven gewent. Daar zijn twee van mijn makkers rustig bezig aan
den rand van een afgrond, die hen elk oogenblik kan verzwelgen. Ze
denken niet aan het gevaar van instorting van het ijs, en toen ik
hen later berispte om hun onvoorzichtigheid, zijn grappen het eenig
antwoord dat ik krijg.

Van dit oogenblik af komen we op dat deel van den gletscher,
dat we de Balzaal van den Duivel hebben genoemd. Die naam zegt
genoeg. Aanvankelijk ziet het terrein er niet slecht uit. Wel
is het glad, maar er zijn weinig spleten. Daarentegen veel rijen
séracs. Plotseling breken de voorste honden van Hansen door het ijs
en vallen in een spleet, waarin ze blijven hangen in hun leidsels. De
voerman heeft ze algauw opgevischt. Het gat, waarin ze zijn gestort,
vertoont op een meter ongeveer van boven een tweede ijsbrug, die
er zeer stevig uitziet. Een val zou dus niet zoo erg zijn geweest,
denken we; maar Bjaaland neemt op zich, ons het tegendeel te bewijzen.

Eenige oogenblikken later valt onze kameraad in een gat en doet
de tweede ijsbrug onder zich instorten; hij zou verzwolgen zijn,
als hij niet het geluk had gehad, zich vast te houden aan een touw,
dat langs de slede hing. Ieder oogenblik zakken mannen en honden in
zoo'n verraderlijke opening. Onder onze schreden klinkt het ijs hol,
alsof het aan alle kanten ondermijnd was. De koetsiers sparen de zweep
niet, om zoodra mogelijk uit deze gevaarlijke zône te komen, en weldra
wordt de gletscher minder gevaarlijk en krijgen we uitmuntende sneeuw.

Op 4 December een sneeuwstorm, waarin men niets kan onderscheiden. Er
vertoonen zich sastrugi, die zeer steile wanden hebben en we vallen
telkens weer. De sleden worden maar met moeite in evenwicht gehouden
op die sneeuwgolven; er heeft wel eens een schipbreuk plaats, maar
het ongeluk is gauw verholpen. In die omstandigheden ontplooit Hansen,
onze hoofdleider, een onvergelijkelijk meesterschap. De Eskimohonden
gaan niet graag vlug voort, als ze niets voor zich uit kunnen zien,
zooals nu het geval is; doch onze kameraad doet hen niet alleen flink
aanstappen, maar weet ze ook in de gewenschte richting te houden. Ten
spijt van die hindernissen en van het mistige weêr leggen we bij de
veertig kilometers af. Hoogte van het kamp 3225 meter. We zijn dus
nog weer hooger dan in het Slachtingskamp.

De 7de December was de derde dag van nevel. Zooals het spreekwoord
zegt, men weet niet, hoe een dag zal zijn, eer hij ten einde is. Een
paar uren zijn we onderweg, of de nevel wordt dunner, en spoedig omvat
de blik een gebied van verscheiden kilometers. Na zooveel dagen in
duisternis gesleten, zijn we haast verblind; men heeft denzelfden
indruk als bij het zien van een schitterenden zonneschijn als men
wakker wordt. Hoog aan den hemel hangen nog wolken, maar toch konden we
om elf uur een waarneming doen, die een resultaat oplevert van 88.16,
juist de breedte, die we hebben geschat. Als van hier tot aan de pool
de atmosferische toestanden ons beletten, de zonnehoogte op te nemen,
mogen we vertrouwen stellen in onze schattingen en onze eindpositie
langs dien weg vaststellen.

Nu is er een spannend oogenblik voor ons gekomen. Binnen enkele
uren zullen we de breedte passeeren, die de verste is, ooit in
de Zuidpoolwereld bereikt. Om die gebeurtenis te vieren, heffen
we de vlag aan een stok en als 88.23 er is, zal de nationale vlag
ontplooid worden boven den maagdelijken grond. Ik ga machinaal voort,
verdiept in ernstig gepeins en let zoo weinig op mijn omgeving,
dat ik er niet op verdacht ben, toen ik op eens geroep hoor en luid
hoerageschreeuw. Dadelijk snel ik toe, om de oorzaak van het rumoer te
vernemen. Eerst toen was mijn droom voorbij. De karavaan heeft halt
gehouden, en vóór de sleden wappert vroolijk de noorweegsche vlag
in de helderheid van den witten horizon op 88.23 Z.B.! Wij hebben
overschreden het verste punt, dat de mensch nog naar het Zuiden
heeft bereikt. Een heftige ontroering grijpt mij aan, en ik schrei
als een kind. Toen ik mij bij mijn kameraden heb gevoegd, druk ik hun
hartelijk de hand. Onze gedachten gaan dan naar den energieken man, die
twee-en-twintig-maanden geleden de britsche vlag plantte zoo dicht bij
het doel, en uit den grond des harten brengen wij hulde aan Sir Ernest
Shackleton. In de geschiedenis der antarctische ontdekkingen verzekeren
de moed en de energie, ontwikkeld door dien dapperen onderzoeker, hem
een plaats van den eersten rang. We leggen daarna nog drie of vier
kilometer af, om ons kamp op te slaan op 88.25. Het weêr is beter,
en het is nu bijna windstil. De thermometer wijst slechts achttien
graden vorst, bepaald een zomertemperatuur.

Eer we het kamp opbreken op 8 December, richten we een dépôt op. De
honden van Hansen, ofschoon vermagerd, zijn nog vol kracht; daarentegen
geven die van Wisting en Bjaaland teekenen van zwakheid. Dus zullen
we die sleden elk met 50 kilo beschuit verlichten en evenveel
pemmikan. Die voorraden worden als gewoonlijk geborgen onder een
hoogen hoop sneeuw. Om ze met zekerheid terug te kunnen vinden bij de
daling zullen we vanaf dit bivak elke 3.7 kilometer cairns oprichten,
en bovendien zullen we over een lijn rechts en links naar het Westen
en het Oosten stukken van kisten neerzetten, die zwart geverfd zijn
en op afstanden van honderd pas in het ijs zijn gestoken. Opdat het
dépôt goed zichtbaar zal wezen uit de verte, waait er nog een zwarte
lap stof boven.

Daarna is er op de sleden nog voor een maand levensmiddelen. Indien
dus door een samenloop van omstandigheden wij het dépôt op de terugreis
mochten missen, zouden we zonder voor den hongerdood te moeten vreezen,
op dat van 86.21 kunnen wachten. De betrekkelijk zachte temperatuur
van de laatste dagen is goed geweest voor onze wonden van de koude. De
laatste zuidoosterstorm heeft ons bijzonder aangepakt, en Wisting,
Hansen en ik hebben alle drie veel wonden op de linkerwang en zweren,
die ons leelijk ontsieren en die eerst veel later genazen.

Op 9 December is het weer een heldere dag. Temperatuur 28 graden
vorst. De ijsvlakte is volkomen vlak en effen. Op die oppervlakte
zijn onze cairns uit de verte zichtbaar, hoewel ze niet hooger zijn
dan één meter. Vanaf 88.25 is de sneeuw niet compact; ze is zeker
gevallen bij rustig weêr. Dus is het moeilijk, er blokken uit te
snijden. Tot op een diepte van twee meter kan men een stok er in
steken, zonder tegenstand te vinden. In deze streek komen geen
sastrugi voor. Het doel is niet ver; we rekenen er den 14den aan
te komen. Op 88.25 vertoont de hoogvlakte weer een helling naar het
Zuiden. We zijn dus het hoogste punt voorbij. De waargenomen breedte
en de geschatte komen op twee kilometer na met elkander overeen. Op
13 December is de op den middag waargenomen breedte 89.37 en de
geschatte is 39.38.5. We leggen nog 14.8 kilometer af en slaan dan
de tent op. Geschatte breedte van het kamp 89.45. In den namiddag
hevige sneeuwbuien uit het Zuidoosten. Dien avond is ieder vroolijk en
gelukkig. Er heerscht in de tent een feeststemming. Er gaat inderdaad
iets bijzonders gebeuren. Opnieuw wordt de vlag voor den dag gehaald en
aan den stok bevestigd, gereed om te worden ontplooid. Gedurende den
nacht word ik herhaaldelijk wakker, vol ongeduld en angst; het lijkt
op het gevoel van een kind, dat op Kerstmis de geschenken verwacht.

Het is prachtig weêr op 14 December. Het ontbijt wordt haastig
genuttigd; de toebereidselen voor het vertrek loopen ook vlug van
stapel. Iedereen heeft haast om ter plaatse te komen. We trekken
in de gewone volgorde. Een verkenner, Hansen, Wisting, Bjaaland en
een man in de achterhoede. Tegen tien uur in den morgen komt er een
lichte nevel op uit het Zuidoosten, en de lucht betrekt. Bij gevolg
is het onmogelijk, op den middag waarnemingen te doen. De geschatte
breedte is op dat oogenblik 89.53 Z.B. In een vloek en een zucht
zullen we het restje afleggen. Om drie uur staat de karavaan stil. De
tijdwijzers wijzen uit, dat er sedert de middagrust juist zeven mijlen
zijn afgelegd, 12950 meter. We hebben dus het doel bereikt. Onze
onderneming is volbracht!

Ik kan niet zeggen, dat ik geslaagd ben in het vervullen van de
zending, die ik mij gesteld had in dit leven. Sedert mijn kindsheid
is de Noordpool voortdurend het onderwerp van mijn droomen geweest,
en het is de Zuidpool, die ik verover ...

Dadelijk nadat we halt hebben gehouden, wenschen we elkander geluk,
en daarna gaan we over tot een ontroerende plechtigheid. De nationale
vlag wordt ontplooid; tegenover het embleem van het vaderland grijpt
een gevoel van trots ons aan, en tegelijkertijd vliegen onze gedachte
naar het beminde land, naar dat ruwe land Noorwegen, dat we zoo lief
hebben. In den moeilijken strijd, dien we te zamen hebben gestreden,
hebben alle kameraden gestreden met gelijke energie en hebben hun leven
gewaagd met dezelfde toewijding; na de bezwaren te hebben gedeeld,
moeten allen nu deel hebben aan de eer. Dus zal de vlag worden geplant
niet door een enkele, maar door ons heele troepje te zamen. Door
die manifestatie wil ik te kennen geven mijn erkentelijkheid aan
mijn medewerkers. Alle vijf grijpen we den steel en heffen de vlag
op en met een enkelen slag steken we hem in het ijs. "Geliefde vlag,
zinnebeeld van het vereerde vaderland", riep ik uit, "wij planten u
aan de Zuidpool van de Aarde, en deze vlakte om ons heen, we geven
haar den naam van Plateau koning Haakon VII, ter eere van onzen
geëerbiedigden souverein!"

We hebben intusschen niet de pretensie, het mathematische punt te
hebben getroffen, waar de as van de aarde doorheen gaat. In het
weder en met de instrumenten waarover wij beschikken, is het ons
onmogelijk, de preciese ligging te bepalen van die as. We zijn er een
paar kilometer links of rechts van, naar voren of naar achteren; maar
dat is van geen beteekenis. Maar om elke strijdvraag dienaangaande
af te snijden, stellen we ons voor, rondom het kamp een omtrek van
18 kilometer af te leggen. Daar we op den middag geen zonshoogte
hebben kunnen nemen, doen we een waarneming te middernacht. Resultaat
89.56. Daarnaar gerekend, zouden wij, om er zeker van te wezen,
dat we om de Pool zijn heengegaan, rondom het kamp een cirkel moeten
beschrijven van niet 18, maar 20 kilometer straal. Daar ons de tijd
ontbrak, om zoo'n grooten afstand te gaan, wordt het besluit genomen,
dat een man tot 20 kilometer voort zal gaan, en dat twee anderen tot
denzelfden afstand zich zullen begeven in een richting, loodrecht
staande op de richting, door den eersten gevolgd. Voor die zending
wijs ik Wisting, Bjaaland en Hassel aan.

Toen de waarneming afgeloopen is, maken we een kop chocolade
gereed. Terwijl we van het onthaal smullen, bieden mijn mannen mij
aan, terstond te vertrekken. Op dien dag hebben ze al een étappe
van 30 kilometers afgelegd; een nieuwe marsch van 40 kilometers
schrikt hen niet af. Onmiddellijk maken ze hun toebereidselen
voor het vertrek. Ieder van hen neemt een aanteekening mee met de
aanwijzing van ons kamp in een waterdicht pakje en een groote vlag van
donkere stof aan een stok van 3.60 meter. Ze zullen de vlag en het
document achterlaten op het verste punt van hun marsch. Het is een
gevaarlijke onderneming. De kompassen van de sleden zijn te groot,
om te worden meegenomen; dus zullen de verkenners op de zon moeten
afgaan; zoolang die zichtbaar is, is er geen gevaar; maar in dit land
zijn de weêrsveranderingen zoo snel en zoo bedriegelijk. Het zou ook
niet helpen, te vertrouwen op de sporen, door de ski achtergelaten,
om den weg terug te vinden. Laat er maar wat wind komen, en in enkele
oogenblikken zijn ze verwaaid en uitgewischt. Mijn drie kameraden
hebben reeds te veel ervaring, dan dat ze zich geen rekenschap
zouden geven van het gevaar van hun zending; toch geven ze blijk
van niet de minste vrees en zijn even kalm alsof ze een wandeling
gingen ondernemen.

Om half drie in den morgen vertrekken ze. Tijdens hun afwezigheid,
nemen Hansen en ik ieder uur de zonshoogte op. Tegen tien uur in
den morgen zijn ze terug, na hun zending te hebben volbracht. Onze
nieuwe waarnemingen plaatsen ons op 89.54.30. Ik besluit dus, nog
tien kilometer verder te gaan en daar een nieuwe reeks waarnemingen te
doen. In den namiddag gaan we over tot het opmaken van den inventaris
van de voorraden. We hebben nog levensmiddelen voor achttien dagen. De
slede van Bjaaland wordt hier achtergelaten en zijn honden worden
verdeeld over de spannen van Hansen en Wisting. Ook laten we in
dit kamp ledige kisten achter; op een ervan schrijf ik, dat het
uiterste punt van onzen tocht is gelegen tien kilometer verder naar
het Noordwesten.

Den 16den December zijn we vroeg bij de hand en vertrekken
dadelijk. Bjaaland loopt als verkenner vooraan aan de spits van
de karavaan. Achter hem gaat Hassel; dan volgen de beide sleden
van Hansen en Wisting. Ik vorm de achterhoede, om gemakkelijker
te kunnen controleeren, in welke richting we gaan en ervoor te
zorgen, dat de karavaan zoo recht mogelijk in de richting van den
meridiaan vordert. Om elf uur in den morgen zijn de tien kilometers
afgelegd. Terwijl enkelen de tent opslaan, maken de anderen de
toebereidselen voor de opneming. Een platform van sneeuw, die stijf
wordt aangestampt, wordt opgericht, om er den kunstmatigen horizon
op te plaatsen en een andere, minder hoog, om den sextant neer te
zetten. Om half twaalf nemen we de eerste zonshoogte. Daarna verdeelen
we ons in twee groepen, Hansen en ik vormen de eerste, Hassel en
Wisting de tweede. Om beurten nemen die groepen zes uur achtereen waar.

Het is prachtig weêr. Nu en dan komt een licht wolkje opzetten,
zonder echter de zon te omsluieren. Ondanks dat bezwaar is het ons
mogelijk, alle uren gedurende het geheele etmaal waarnemingen te
doen. We maken gebruik van den gemiddelden tijd van Framheim. Den
17den op den middag zijn de astronomische waarnemingen geëindigd. Het
is zeker, dat we ons niet op de mathematische pool bevinden, maar het
verschil kan slechts onbeteekenend wezen, en bovendien kunnen wij
met de instrumenten, waarover wij beschikken, geen beter resultaat
krijgen. Dan gaan we eten, en dan spreekt Bjaaland een zeer goede
rede uit en biedt ons vervolgens sigaren aan. Sigaren aan de Pool,
welk een weelde! Vervolgens biedt mijn metgezel mij een gevulden
koker aan, dien hij mij verzoekt aan te nemen ter herinnering aan
dezen gedenkwaardigen dag. Die attentie treft mij diep en van ganscher
harte bedank ik Bjaaland.

Na afloop van het diner slaan we het kleine, zijden tentje op, dat door
onzen knappen zeilmaker is vervaardigd op de reis van Madera naar de
Groote Barrière. Daar het donker van kleur is, kan men het uit groote
verte onderscheiden te midden van de onmetelijke sneeuwvelden. Aan
den middenstok maken wij een vlaggestok vast van vier meter met een
noorsche vlag en daaronder een plank, waarop het woord "Fram" staat
gegraveerd. Er binnenin leg ik in een zak een brief neer aan Zijne
Majesteit, den koning van Noorwegen, met een kort verhaal van onze
expeditie en een anderen brief aan commandant Scott, die naar alle
waarschijnlijkheid de volgende bezoeker van de Pool zal wezen. We laten
een sextant achter, een kunsthorizon en een paar kleedingstukken. Op
een plankje, bevestigd aan den stok van de tent, schrijven wij dan onze
namen. Toen daarna alles goed was gesloten, brengen wij onzen groet
aan Polheim, het Huis van de Pool, zooals we het tentje noemen, en we
ontblooten onze hoofden voor dit zinnebeeld van het vaderland. Toen
vlug aan het laden van de sleden en op weg naar huis!

De weg is uitstekend en dus komen we gauw vooruit. De honden
schijnen te begrijpen, dat het nu teruggaat. Een lauwe wind, bijna
een zomerkoelte; temperatuur maar 19 graden onder nul. Spoedig zijn we
genaderd tot het laatste kamp, waar een slede is achtergelaten. Na een
kort oponthoud vertrekken we weer. Onze sporen zijn bijna verdwenen;
maar onze cairns zijn er, om ons den weg te doen vinden. Al uit
de verte bemerkt Bjaaland ze, ofschoon ze niet hooger zijn dan een
meter. Die bergjes zijn goed zichtbaar op de effen vlakte; als de
zon er op schijnt, schitteren ze als electrische lampen, en als ze
in de schaduw blijven, gaan ze er als rotsen uitzien. In het vervolg
gaan we in den nacht trekken. Daarmee bereiken we verschillende
voordeelen. Vooreerst zullen we dan de zon achter ons hebben en dus
minder gevaar van sneeuwblindheid loopen; en in de tweede plaats
zullen we de warme uren van het etmaal in de tent zijn en dus onze
kleêren kunnen drogen.

Het is een heerlijk gevoel, de zon in den rug te hebben, en daar de
wind ook bijna aanhoudend uit die richting, het Zuiden, blaast, zijn
onze gewonde aangezichten er nu niet langer aan blootgesteld. Daar we
verlangen naar de Barrière, omdat hier op de hoogten de ademhaling
toch altijd wat beklemd is, wordt er spoed gemaakt. De étappes zijn
voortaan van 28 kilometers. Alleen de vrees, teveel van de honden
te vergen, houdt ons van nog grooter snelheid terug. Die vrees wordt
niet gerechtvaardigd, want in slechts vijf uren en zonder inspanning
leggen de spannen den bepaalden afstand af. Den 19den December dooden
we Lasse, mijn lievelingshond. Hij is totaal uitgeput. Zijn stoffelijk
overblijfsel, verdeeld in vijftien porties, is een tractatie voor de
overlevenden. Die maaltijden van versch vleesch nu en dan hebben er
veel toe bijgedragen, het succes van onze onderneming te verzekeren. Na
die extra's krijgen de honden nieuwe kracht en trekken veel beter.

Op 20 December is het zeer guur weêr met zuidoostenwind en nevel. Daar
we het spoor verloren hebben, loopen we op het kompas gedurende
enkele uren. Zooals naar gewoonte klaart de lucht plotseling op, en
weer ligt de vlakte vóór ons. De warmte noodzaakt ons, een deel van
onze kleederen af te leggen, en toch blijven we transpireeren. We
vinden onze cairns terug, die de een na den ander aan den horizon
opdagen. Snel naderen we nu het dépôt van 88.25, waar het terrein
geleidelijk naar het Noorden stijgt. In deze laatste dagen is onze
eetlust werkelijk verontrustend geworden; de skiloopers vooral zijn
bepaald vraatzuchtig; ze zouden steenen eten. De voerlieden zijn niet
zoo uitgehongerd, hetgeen waarschijnlijk daarvan komt, dat ze, daar ze
onder den marsch op hun sleden kunnen leunen, zich minder inspannen
dan de skiloopers. Goddank, vergunt de overvloed van levensmiddelen
een vermeerdering van de porties, als er al teveel honger in het
land is. Vanaf het vertrek van de Pool krijgt ieder man een grooter
rantsoen pemmikan en door dien maatregel bedaart langzamerhand die
woeste eetlust.

De gang van zaken is nu deze. Om zes uur in den avond réveil; om
acht uur in den morgen zijn de 28 kilometers van de étappe achter den
rug. We slaan dan de tent op en maken het maal gereed, en dan gaan we
rusten gedurende twaalf of soms meer uren. Het Kerstfeest nadert. We
zullen het niet luisterrijk kunnen vieren; maar toch zullen we dien
dag ons alle weelde veroorloven, waarover we beschikken. Dus moeten
we aan het dépôt aankomen den 24sten, om ons dien dag op havermout te
kunnen tracteeren. Den dag ervoor dooden we Svartflekken; we treuren
niet om hem, want die hond is altijd een deugniet geweest, en in mijn
dagboek houd ik deze lijkrede: "Van avond Svartflekken afgemaakt. Hij
weigerde te werken, hoewel hij niet ziek scheen; het was een schurk,
en als hij een mensch was geweest, zou hij in het bagno terecht zijn
gekomen. Betrekkelijk was hij vet, en zijn overschot is een tractatie
voor zijn kameraden."

Daar is de groote dag. Het is buiig weer, nu eens bedekte lucht,
dan weer helder. Den vorigen dag zijn we om acht uur in den avond
vertrokken en bereiken het dépôt te middernacht. De lucht is helder en
de temperatuur betrekkelijk hoog. We hebben den heelen dag niets te
doen en kunnen Kerstmis vieren, en niemand in Noorwegen kan met meer
smaak zijn Kerstmaal hebben gegeten dan wij op het hooge bergland in
de Antarctische Zee. Daarna verspreidt een van de sigaren van Bjaaland
een feestelijke atmosfeer in de tent. We mogen ons dubbel verheugen,
want we hebben vandaag den top van het Poolplateau bereikt, en in
twee of drie dagen begint de daling naar de Barrière.

Den 26sten passeeren we de 88ste parallel met flinke snelheid. De
gletscher is volkomen effen door de flinke bestraling door de zon,
waaraan hij in den laatsten tijd is blootgesteld. Nu komt ook de
groote noordwest-zuidoost loopende bergketen voor den dag en door de
helderheid van de atmosfeer kunnen we nu constateeren, dat ze zich veel
verder naar het Zuiden uitstrekt, dan wij eerst hebben gemeend. Zoo
ver het oog reikt, verrijst een wereld van toppen, en naar het uitzien
van de lucht te oordeelen, loopt ze nog ver in dezelfde richting
voort. Die keten loopt denkelijk dwars over het antarctisch continent.

Aan hoeveel optische illusies is men hier blootgesteld! Daar hebben
we weer een bewijs van gehad. Bij het heengaan hadden we op de 87ste
parallel in volkomen helder weêr de bergen uit het gezicht verloren,
en nu zien we ze dichte massa's vormen nog een graad zuidelijker. We
herkenden pas de Thorvald Nilsenketen toen de Helmer Hansen verscheen.

Den 28sten December begon de daling, die we enkel bespeurden
aan onze grootere snelheid, want voor het oog is ze niet waar te
nemen. Wisting heeft een zeil op zijn slede aangebracht en kan nu
Hansen bijblijven. Als iemand ons was tegengekomen, zou hij moeilijk
kunnen gelooven, dat wij al zeventig dagen onderweg waren, zoo vlug
vorderen we. We hebben voortdurend den wind in den rug, en de zon
warmt ons daar. De zweepen zijn overbodig geworden; de honden, die
sterk zijn als ooit, trekken, zonder te moeten worden aangemoedigd. De
skilooper in de voorhoede moet voortmaken, dat het eerste span hem
niet inhaalt. De tweede slede met volle zeilen volgt dicht op de
eerste, en achteraan hebben Hassel en ik alle moeite om te volgen,
maar gelukkig kunnen we heele einden ons maar laten glijden, steunend
op onze stokken.

Den 29sten neemt de helling toe tot groote vreugde van de skiloopers,
en de voerlui glijden ook, leunend op hun sleden en bereiken zoo
een enorme snelheid. Maar toen het gebied van de sneeuwgolven, de
sastrugi, kwam, werd het moeilijker. Toch gaat alles goed, en op
1 Januari bereiken we den Duivelsgletscher met zijn vele séracs en
hooge ijsgolven; maar dezen keer gaat het veel gemakkelijker dan in
het heengaan, want door een gelukkig toeval zijn we erover gekomen
op een gemakkelijker plaats en op 2 Januari zijn we veilig en wel
voorbij de lastige hoogten op een mooie vlakte. Daar is ook de berg
Helmer Hansen! Vlug gaat het rechtuit naar het Slachtingskamp; we
hebben nog genoeg levensmiddelen, om er te komen.


VIII.

In het Slachtingskamp.--Van het eene dépôt naar het andere over
goed ijs en in mooi weer.--Terugkomst in Framheim.--De Fram
is aangekomen.--We zeggen ons kwartier vaarwel.--Op weg naar
Tasmanië.--Aankomst te Hobarttown.


Op 3 Januari 1912 hebben we een volkomen helderen hemel en
windstilte bij een temperatuur van slechts 19 graden vorst, echt
zomerweder. We dragen dan ook niet meer dan de allernoodzakelijkste
kleedingstukken. Gelukkig, dat er hier geen gevaar bestaat, dat we
dames ontmoeten. Wat is het interessant in deze atmosfeer de streken
te zien, die we eenige weken geleden passeerden in een sneeuwstorm! We
trokken toen langs den voet van de enorme bergketen, zonder eenig
vermoeden te hebben hoe ze eruit zag en van haar nabijheid. Het is wel
gelukkig, dat er in deze buurt geen spleten zijn in den gletscher,
en God weet wat er zou gebeurd zijn, als we de sneeuwbruggen hadden
moeten passeeren bij zulk een hooge temperatuur.

Er moet nu nog een flinke bestijging volgen, want het
Slachtingskamp ligt 804 meter boven het punt, waar we ons op 4 Januari
bevinden. Vandaag zullen we het dépôt aantreffen dichtbij het kamp waar
zich onze kostbare voorraad hondenvleesch bevindt. Het komt er op aan,
het niet te missen. Niet alleen geven de honden de voorkeur aan dat
vleesch boven het pemmikan, maar wat van meer gewicht is, het houdt
hen in een goeden toestand. Bij een langdurige expeditie als de onze
is verandering in het voedsel naar mijn ervaring nog noodiger voor de
honden dan voor de menschen. Ik heb honden het pemmikan zien weigeren,
omdat ze er beu van waren, en ze snel zien verzwakken. Let wel, dat
hier sprake was van pemmikan, dat voor ons was klaargemaakt en dus
van uitstekende hoedanigheid was.

Om half twee in den morgen vertrekken wij na een slaap van maar
een paar uren. We moeten gebruik maken van het heldere weêr;
bij ondervinding weten we, dat in deze streken het weêr uiterst
veranderlijk is. Vanaf den cairn, waarbij we hebben gekampeerd, naar
het dépôt van het Slachtingskamp is de afstand maar 22 kilometers. In
die tusschenruimte zijn er slechts twee signalen opgericht; het had
ons onmogelijk geschenen, dat er op den terugweg een vergissing kon
gebeuren. Toch was dat het geval.

Dank zij den goeden oogen van Hansen, vinden we na elkander de beide
cairns; maar we herkennen volstrekt niet de naburige bergen. Zooals ik
reeds heb verteld, had het weêr, toen we het Slachtingskamp hadden
bereikt, ons helder geleken. Ik had toen, dien 20sten November,
den weg verkend, dien we hadden gevolgd om op het plateau te komen,
en ik had er een nauwkeurige beschrijving van in mijn aanteekenboekje
geschreven. Toen de laatste cairn voorbij was en we het dépôt meenden
te naderen, bleek het niet mogelijk ons te oriënteeren, we wisten niet
waar we waren! Den 20sten November hadden we hooge bergen gezien in
het Westen en Noorden, maar op grooten afstand. En nu bemerkten we aan
dien kant van den horizon dicht in onze buurt enorme bergtoppen. Ik
kreeg den indruk, dat we dit landschap voor het eerst aanschouwden.

We hebben de 27 kilometers afgelegd, die ons van morgen van het
Slachtingskamp scheidden; bovendien moesten we er zijn aangekomen,
afgaande naar de plaatsing van de signaalposten, die we achter ons
hebben gelaten. Dat wordt in werkelijkheid vreemd; in de richting van
de helling, die we in het heengaan bestegen, zien we nu de helling van
een volkomen onbekende hoogte. Alleen in het Noordwesten schijnt er
een depressie naar de Barrière te zijn, die we waarnemen op grooten
afstand. Terwijl we de situatie bespreken, zegt Hansen op eens:
"Hé, kijk eens hier! Iemand is hier al langs gegaan."--"Ja," zegt
Wisting. "Ik mag hangen, als daarginds niet de gebroken ski ligt,
die ik in de sneeuw heb achtergelaten bij het dépôt."--Ik richt
mijn kijker in de aangewezen richting, en waarlijk, naast een hoop
sneeuw kan ik de ski onderscheiden, opgericht in de lucht. Dus dat
was de rest van Wisting's ski en zij bracht ons weer op den goeden
weg. Onmiddellijk gaat het nu naar den cairn.

Aan het belangrijkste dépôt op den terugweg zijn we nu aangekomen. Niet
enkel zijn er de noodige voorraden, maar hier kunnen we ook zien,
hoe de helling zal zijn, waarlangs we moeten terugkeeren. Als we
dit hulpmiddel niet hadden gehad, zou de terugtocht misschien veel
moeilijker zijn geweest. We haalden de lijken van de honden uit de
sneeuw en sneden ze in groote stukken voor de honden. Bij het zien van
de afmetingen der porties zijn de dieren zeer verbaasd; ze zijn aan
een dergelijke royaliteit niet gewend. Drie honden worden nog bewaard,
om hun straks nog een maal te kunnen geven. Ook dezen keer was dit
gebied niet gastvrij voor ons. Al was het weêr niet zoo afschuwelijk
als den eersten keer, het is toch niet aangenaam. Er waait een zeer
koude wind bij een temperatuur van 23 graden vorst. Na de warmte
van de laatste dagen worden we verkild, en zoodra dan ook de honden
hebben gegeten en de sleden geladen zijn, gaan we op weg. Naarmate
we verder komen, wordt het dal, waarin we naar beneden gaan, wijder.

Om ons te beschutten voor de rukwinden, die vanaf het bovenste
plateau op ons kunnen neerstrijken, trekken we voort onder den berg
Engelstad, en aan het eind van de étappe slaan we het kamp op tegen
dien berg. Hier is de sneeuw weer evenals op den heenweg zacht,
en niet zonder moeite vinden we een plek voor de tent. Nu zijn we al
ongeveer duizend meter gedaald, en men bespeurt het aan de ademhaling,
ook zonder de instrumenten te raadplegen. Er is geen wind, en brandende
zon als in het hartje van den zomer in Noorwegen.

Den volgenden morgen bij het opstaan bood zich een verrukkelijk
schouwspel aan. Het kamp is geïnstalleerd in de smalle kloof, die
het Frithiof Nansengebergte scheidt van den Ole Engelstad. Door dien
laatsten berg beschut, ligt ons bivak in de schaduw, terwijl tegenover
ons de verijsde kap van den Nansen verlicht wordt door een stralende
zon, de zon van middernacht. De bovenste sneeuwlagen schitteren
in een fonkeling van geel licht; lager worden ze blauw gekleurd,
en dan gaat het trapsgewijze naar de donkere tinten tot aan den voet
van den berg. De Engelstad vertoont eenzelfde tegenstelling; beneden
een donkere massa, gestreept door witte gletschers en van boven een
aureool van goud rondom den top. Nog verder naar het Oosten verheft
de Don Pedro Christophersen zijn grillige toppen naar den vlammenden
hemel. Een fantastisch décor te midden van een diepe stilte.

Op de aanzwelling, waar we naar den gletscher Axel Heiberg moeten
afdalen, worden de remmen onder de sleden aangebracht. Wij, de
skiloopers, gaan voorop. Op die helling, met een laag sneeuw er op,
is het ideaal glijden; we gaan als pijlen uit den boog. Enkele
minuten later zijn we op den gletscher Axel Heiberg. Dien avond
kampeeren we op de plek van het bivak van 18 November ter hoogte
van 900 meter. Van hier kunnen we het dal overzien, gevuld door den
grooten gletscher, en we kunnen waarnemen hoe hij zich verder met
de Barrière vereenigt. Hij lijkt effen, en in die omstandigheden
is het beter hem te volgen, dan eromheen te gaan over de bergen,
zooals we twee maanden geleden hebben gedaan. De afstand zal langs
den nieuwen weg niet veel korter wezen; maar waarschijnlijk zal het
veel tijdbesparing geven. Van hier af gaan we nu weer achtereen 28
kilometer afleggen, dan zes uren rusten en daarna, in eens door, de
tweede 28 kilometer en zoo verder. Op die manier winnen we veel tijd.

Om zeven uur in den morgen, op den 6den Januari, bivakkeeren we op het
voorgebergte, dat de plaats aanwijst, waar de gletscher Axel Heiberg
en die van de Barrière samenvloeien. Het dépôt van 85.5 moet niet
ver meer verwijderd wezen. In den namiddag vertrekken we weer. Van
den top van een bergje, dat we dadelijk na het vertrek uit het kamp
bestijgen, meent Bjaaland de cache te zien; een oogenblik later komen
we aan den berg Betty en den weg van de heenreis. Van daar kunnen
we met den kijker zien, dat Bjaaland zich niet heeft vergist. De
kleine sneeuwhoop daar ginds in de verte is wel het dépôt. Terstond
wordt daarheen koers gezet en om elf uur in den avond zijn we weer
op de Barrière. Ons verblijf in de bergen, die de Zuidpool omringen,
had één-en-vijftig dagen geduurd.

Op het dépôt is alles in orde. Ook hier is de warmte zeker groot
geweest, en de sneeuwberg, die zeer hoog en zeer massief was, waar
de voorraden onder begraven waren geweest, is voor een groot deel
gesmolten. De porties pemmikan, die de directe werking van de zon
hebben gevoeld, hebben de zonderlingste vormen aangenomen. Dadelijk na
onze aankomst verdeelen we de porties over de sleden. In dit bivak
laten we, ten teeken van onze passage, eenige van de versleten
kleedingstukken achter, die we op reis hebben gedragen. Als de
levensmiddelen geladen zijn, gaan twee van ons den berg Betty
bestijgen, om er geologische staaltjes in te zamelen. In dien tijd
richten wij een grooten cairn op van droge steenen, waarin we een
flesch achterlaten met zeventien liter petroleum, veertig kisten
lucifers en een verslag van de expeditie. Misschien zal in de toekomst
dit kleine dépôt den een of anderen onderzoeker te pas komen!

De verschillende dépôts, die op de Barrière zijn opgericht, bevatten
zulk een groote hoeveelheid zeehondenvleesch, dat we er alle dagen
van zullen kunnen eten. In geval van scorbuut zou deze voorraad
ontzaggelijk veel waard zijn geweest. Frisch en gezond als wij zijn,
hebben we er enkel den dienst van, dat onze menu's er afwisseling door
krijgen. Sedert onze aankomst op de Barrière is de temperatuur veel
hooger geworden; ze blijft nu in de buurt van tien graden vorst. Maar
altijd hetzelfde weêr, sneeuw, sneeuw en altijd weer sneeuw. Zal dat
dan nooit eindigen? Daarbij een dichte nevel, waarin men geen tien
meter van zich af kan zien. Temperatuur acht graden vorst. Wat later
begon het zelfs te dooien, en alles werd vochtig op de sleden. Op
de dikke sneeuw werd het loopen moeilijk, maar de honden trokken nog
best. Dien avond van 9 Januari werd het weêr, om tien uur in den avond,
het uur van vertrek, beter en het werd betrekkelijk licht. Niet lang
daarna merkten we een cairn op zoowat 200 meter westelijker. Daarheen
koers gezet! Hij heeft wel wat geleden van de zon en den wind. We
vinden er het document in, dat de richting aangeeft voor het vinden
van den volgenden cairn op 5 kilometers afstands.

Twee meeuwen! Na in een kring te hebben rondgevlogen, gaan ze op de
pyramide zitten. Het gezicht van die vogels maakt op ons een diepen
indruk. Brengen ze ons niet een groet uit de levende wereld in dit
gebied van den dood? De meeuwen blijven een oogenblik onbewegelijk
zitten en gaan dan in zuidelijke richting weg. Thans bevinden ze
zich juist halfweg tusschen Framheim en de Pool, en ze zetten hun
tocht landwaarts in voort! Wij kampeeren op 84.15 bij een van onze
cairns. Den volgenden dag hebben we aan het eind van onze dagtaak 55
kilometers afgelegd. Onze marschmethode vergunt ons, een dergelijke
étappe om den anderen dag te doen. Den eenen dag 28 kilometer en den
volgenden 55, wel het beste bewijs voor de kracht van onze honden.

Naarmate we ons van het land verwijderen, worden het weêr en de
weg beter. Weldra schittert de zon weer aan den helderen hemel en
de sneeuw wordt weer vlak. Bjaaland, die sinds de Pool voorhoede is,
verricht nauwkeurig zijn functie van verkenner. "Niemand is volmaakt,"
zegt het spreekwoord. Als men, om zijn gang te regelen, geen punt heeft
aan den horizon, om zich naar te richten, is het onmogelijk de rechte
lijn te houden, vooral als de nevel het uitzicht belemmert. In zulk een
geval slingert men nu eens naar den eenen kant dan naar den anderen;
die vergissingen wisschen elkander uit, en zoo blijft men zoo wat in
de richting. Bjaaland nu wijkt altijd naar rechts uit. In het begin
wees Hansen hem de richting, die hij moest houden. Dadelijk zette onze
kameraad zorgvuldig zijn ski in de richting, die voorgeschreven was,
en voort ging het. Zijn bewegingen toonden aan, hoe hij zijn best
deed, de gegeven richting te houden. Maar jawel, als Hansen hem niet
dikwijls tot de orde had geroepen, zou Bjaaland na ongeveer een uur
een volkomen cirkel hebben beschreven en zou weer op het punt van
uitgang zijn uitgekomen. Dat gebrek van onzen voorlooper heeft geen
slechte gevolgen gehad. Als we onze signaalposten niet terugvinden,
weten we zeker, dat we te veel naar rechts zijn afgeweken, en bij
gevolg moeten we de cairns meer westelijk zoeken.

Vandaag, 13 Januari, moeten we naar onze berekening het dépôt van
83 graden bereiken. De ligging van alle dépôts, die noordelijker
zijn gelegen, is aangegeven door een lijn van signalen, loodrecht op
onze richting; dus is dit bij gevolg het laatste kritieke punt van
onzen weg. Voor het oogenblik zou het weêr het niet toelaten, dat we
het vonden. De nevel is zoo dicht, dat men niets kan onderscheiden
op een paar meters afstands. Gedurende de heele étappe krijgen we
geen enkelen seinpost te zien. Om vier uur in den namiddag wijzen
de afstandswijzers aan, dat de afstand tusschen het laatste kamp en
den 83sten graad afgelegd is; maar er is nog niets te zien. Laat ons
wachten op beter weêr. Terwijl we het kamp opslaan, trekt de nevel op;
op korten afstand, natuurlijk in het Westen, ontdekken we toen het
dépôt. Onmiddellijk pakken we weer in, om ons te installeeren in de
buurt van ons magazijn.

Op 16 Januari wordt de aankomst aan het dépôt van den 82sten graad
gevierd met een extra. Wisting maakt een pudding, een heerlijken
chocoladepudding. Tusschen den 82sten en den 81sten graad hebben we de
resten teruggevonden van de pakkisten, waarvan we de planken in den
grond hebben gestoken, met tusschenruimten van een mijl, ten tijde
van de tweede expeditie voor de oprichting van de dépôts. Ze zijn er
neergezet in Maart 1911, en nu zijn we in het midden van Januari 1912.

Op 81.20 hebben we een prachtigen, helderen hemel met zwakken wind uit
het Zuidwesten. We zijn nu op de hoogte van de reeksen séracs, die we
vroeger hebben waargenomen. Ze strekken zich uit, zoo ver het oog reikt
van het Noordoosten naar het Zuidwesten. Kort daarna is onze verbazing
groot, toen we in dezelfde richting een hoogland ontdekken, dat vrij is
van sneeuw, en dan wat verder twee hooge witte toppen, waarschijnlijk
gelegen op ongeveer 82 graden Z.B. Het aanzien van de lucht wijst uit,
dat dit belangrijke bergland zich in de richting Noordoost-Zuidwest
uitstrekt. Het moet hetzelfde wezen, dat we zich aan den horizon
hebben zien verliezen dichtbij 84 graden, toen wij ter hoogte van
1200 meter waren en ons boven de Barrière bevonden. We bezitten nu
genoeg gegevens, om dat land in zijn geheel te construeeren, en we
noemen het Carmenland. Hoewel onze waarnemingen ons doen gelooven,
dat het zich van den 86sten graad tot aan zoowat 81.30 uitstrekt, heb
ik het niet op de kaart durven voorstellen. Ik heb er mij toe bepaald,
een naam te geven aan het land, dat tusschen den 86sten en den 84sten
breedtegraad ligt en voor het overige er de formule op toe te passen:
"Gelijkenis op land". Een ontdekkingsreiziger zal er baat bij vinden,
deze streek te exploreeren. Vóór dat bergland is de Barrière zeer
verbrokkeld; in alle richtingen ziet men spleten, séracs, bergen
en dalen.

De volgende étappe is iets nieuws voor ons, hoewel we er al driemaal
zijn geweest. Maar telkens hebben we bedekte lucht gehad, en nu
stelt een heldere hemel ons in staat, alles goed op te nemen. Deze
geaccidenteerde zône, die op 81.12 graden Z.B. begint, is van het
Noorden naar het Zuiden zeer smal, ongeveer 5 kilometer; maar in de
richting Oost-West strekt ze zich uit, zoover het oog reikt. Enorme
brokken van den gletscher zijn losgeraakt en hebben gapende kloven
geopend, die heele karavanen kunnen verzwelgen; daarbij overal heuvels
en kleine bergjes van de afmeting van hooibergen. Dat we driemaal
hierlangs zijn getrokken zonder ongelukken, is een wonder. Thans gaan
we er zoo vlug mogelijk over en maken ons zoo licht mogelijk. Hansen
zakt tot het middel in een spleet, maar redt er zich uit.

Op 21 Januari passeeren we den laatsten cairn op 80.23. Ik zie hem
met leedwezen verdwijnen. We hebben die pyramiden lief gekregen, en
elken keer dat we zoo'n sneeuwhoop zien, krijgen we den indruk, oude
vrienden weer te ontmoeten. Talrijk en belangrijk zijn de diensten
geweest, bewezen door die stille bewakers van onzen langen, eenzamen
weg. In den loop van den dag bereiken we het groote dépôt van 80
graden. Het bevat een document van luitenant Presterud, het hoofd van
de oostelijke groep, waarin hij zijn passage vermeldt met Stubberud
en Johansen op 12 November. Dadelijk na onze aankomst maken we de
honden los. Terstond werpen ze zich op het stuk zeehondenvleesch,
nog niet zoozeer om het op te eten dan wel om te vechten. Nu is er
voor hen een reden om te strijden. Na herhaaldelijk in het rond te
hebben geloopen om de resten van de zeehonden, kijken ze naar het
vleesch, dan gaan hun blikken naar elkander toe en ten slotte werpen
ze zich op elkaâr in een verwoed gevecht. Toen de strijd ten einde
is en het maal genuttigd, leggen ze zich ieder bij zijn eigen slede
te slapen. Het dépôt van 80 graden bevat nog veel voorraden en het
is gemakkelijk te ontdekken. Het kan zeker voor een latere expeditie
dienen. Voor ons is het harde werk afgeloopen!

Den 25sten Januari, om vier uur in den morgen, zijn we op Framheim
terug met twee sleden en elf honden. Allen, dieren en menschen, zijn
nog sterk en volkomen gezond. Als we het huis binnentreden, slapen
onze kameraden een gerusten slaap. Stubberud, die plotseling wakker
wordt, vliegt overeind en staart ons verwonderd aan; blijkbaar houdt
hij ons voor de een of andere geheimzinnige verschijning. De een na
den ander ontwaken onze vrienden, en hun verblufte houding doet zien,
dat ze de zaak nog niet begrijpen... Toen eindelijk ieder bij zijn
positieven is gekomen, worden we hartelijk welkom geheeten. "Waar is de
Fram?" is onze eerste vraag. Groot is onze vreugde, toen we de behouden
aankomst vernemen. Dan pas vragen onze kameraden: "En de pool? Zijt
ge er gekomen?"--"Natuurlijk, anders hadt ge ons niet teruggezien."

Dan zet Lindström water op voor de koffie, en weldra verspreidt zich de
geur van de koeken, die warm worden opgediend, door de tent evenals
vroeger. Het is een weldadig en verkwikkend gevoel en een groote
voldoening, aan het eind te zijn van onze lange afwezigheid. De
expeditie heeft 99 dagen geduurd, in welken tijd wij een afstand
van 3000 kilometers hebben afgelegd. De Fram is den 8sten Januari
aangekomen, na een reis van drie maanden van Buenos Aires. Thans
heeft het slechte weêr het schip genoodzaakt, het ruime sop te
kiezen. Den volgenden dag wordt het gesignaleerd, en dadelijk wordt
het druk op Framheim. Het bont wordt aangetrokken en de honden worden
aangespannen. We zijn erop gesteld, aan onze kameraden de kracht
te toonen, die er nog in onze honden is overgebleven. Daar hooren
we het zuchten van den motor; vervolgens verschijnt het kraaiennest
boven den top van de Barrière en ziedaar den notedop van onze Fram,
onze dierbare Fram! Wat klim ik vroolijk aan boord en hoe uitbundig
en warm begroet ik de brave bemanning, dat ze hun schip na zooveel
gevaren teruggebracht hebben en onderweg vruchtbaren arbeid hebben
verricht. Allen zien er gelukkig uit; maar niemand spreekt over de
Pool. Ten laatste laat Gjertsen los: "En nu, ben jullie er heengegaan?"

Blijdschap is maar een poover woord voor het gevoel, dat zich
toen afspiegelde op de gezichten van onze kameraden; het is iets
hoogers... Kapitein Nilsen stelt mij mijn brieven ter hand en
geeft mij daarna al het nieuws. Toen ik van alles op de hoogte ben
gebracht, treden drie persoonlijkheden meer dan anderen naar voren
onder diegenen, dien mij hun steun hebben verleend in de ernstigste
omstandigheden, en wel: Zijne Majesteit de Koning van Noorwegen,
professor Frithiof Nansen, Don Pedro Christophersen. Altijd zal ik
mij met eerbiedige dankbaarheid de diensten herinneren, die deze
eminente personen mij hebben bewezen....

Den 30sten Januari zijn we, na twee dagen met het inpakken van de
bagage bezig te zijn geweest, gereed, om te vertrekken. Onder de
vreugde van het weggaan mengt zich iets van leedwezen. Men verlaat
niet zonder spijt wat onze woning is geweest voor een jaar, zelfs als
het onder de sneeuw is begraven geweest en onder het ijs. We zijn
te zeer slaven van de gewoonte, om ons plotseling zonder droefheid
te kunnen losrukken van het milieu, waarin we zooveel maanden hebben
geleefd. In de oogen van de meesten onzer landgenooten zou Framheim een
afschuwelijk oord wezen; maar voor ons heeft dat huis slechts aangename
herinneringen. Gedurende een jaar is het een geriefelijke schuilplaats
geweest, waar wij na dagen van harden arbeid rust en kalmte vonden. Den
heelen antarctischen winter door, en dat is een winter die meetelt, is
het huis voor ons een beschutting geweest tegen de koude. Op hoogere
breedten zou menig arme zwerver ons dat nestje hebben benijd. In
dat verijsde land, dat door alle levende wezens in den winternacht
wordt verlaten, hebben wij geleefd, niet als dieren, die zich in een
hol verschuilen, maar als beschaafde menschen, die alles te hunner
beschikking hebben, wat een geordende woning noodig heeft.

Daarbuiten heerschten duisternis en koude en sneeuwstormen; men
trad over den drempel van het huis, en dadelijk had men licht en
warmte. En dus waren we ontroerd bij het verlaten van dat huisje, waar
het leven zoo goed is geweest. De beschaafde wereld roept ons; ze zal
ons zeker veel dingen verschaffen, die we lang hebben ontbeerd, maar
daarentegen ook veel zaken, waar we wel voor altijd van verlost zouden
willen wezen! Wie weet? Als we weer ons gewone leven zullen leiden
met zijn stoet van zorgen en verdrietelijkheden en beslommeringen,
misschien zal dan de herinnering aan de kalme en rustige dagen,
op Framheim gesleten, een verlangen in ons wekken naar het verleden!

Maar die schaduw van droefheid gaat spoedig voorbij. Het verleden, hoe
aangenaam het moge geweest zijn, het is het verleden! Wij moeten aan de
toekomst denken; ze staat vóór ons, glimlachend en vol beloften. Voor
het oogenblik denkt niemand van ons aan de lotwisselingen, die
het lot later hem kan brengen. Om het vertrek te vieren, is de
Fram met vlaggen getooid, en toen het anker wordt gelicht, is de
voldoening algemeen. We verlaten Framheim, trotsch dat we het doel
hebben bereikt, dat we ons hadden gesteld; dat gevoel overheerscht in
ons. Sinds twee jaren heeft de tijd ons niet lang geschenen, en onze
geestdrift is nooit verflauwd, maar dat het zoo is geweest, komt van
de afwezigheid van wat ik "doode punten" zou willen noemen. Pas was
het eene probleem opgelost, of een ander deed zich voor; het eene
doel was nog niet bereikt, of een ander vroeg onze aandacht. Altijd
werden we bezig gehouden; en in dergelijke omstandigheden vliegen de
uren snel voorbij. Ofschoon onze groote onderneming geëindigd is,
toch is de terugreis niet oninteressant. Onze inspanning zal eerst
haar volle beteekenis krijgen, als ze aan de beschaafde wereld bekend
is geworden; dus is het noodig, de resultaten zoodra mogelijk aan het
groote publiek mede te deelen. Het is van het hoogste belang, dat wij
het eerst op de markt komen. Wij meenen de Pool te hebben bereikt vóór
de engelsche expeditie; maar dat is nog slechts een waarschijnlijkheid.

Van hier tot Hobarttown in Tasmanië hebben we 2400 zeemijlen af
te leggen. Verleden jaar is het varen door de Rosszee een echte
pleziervaart geweest; maar we waren toen midden in den zomer. Thans
is het Februari, dus nadert de herfst, en de vaart kan bezwaren in
hebben. Hoe het zij, het pakijs zal ons niet ophouden, verklaart
beslist kapitein Nilsen. Hij heeft een onfeilbaar middel gevonden,
om erdoor te komen, beweert hij. Zijn zelfvertrouwen lijkt mij wel
wat overmoedig; maar de toekomst heeft bewezen, dat Nilsen niet te
boud heeft gesproken. Moeilijker zal de vaart zijn in de zône van de
westenwinden, waar we den wind op zij zullen hebben.

Uit de brieven, die de Fram heeft meegebracht, heb ik vernomen, dat
de Zuidpoolexpeditie onder Dr. Douglas Mawson, die als australische
onderneming te Hobarttown wordt uitgerust, gelukkig zou wezen, enkele
van onze honden over te nemen, als we die konden afstaan. Het was in
mijn macht, dien kleinen dienst te bewijzen aan een collega. Bij het
vertrek van Framheim hadden we nog 39 honden. Er waren wel veel honden
op reis geboren, maar een groot deel van hen waren toch veteranen uit
Groenland; elf van hen waren mee aan de Pool geweest. Mijn plan was
eerst geweest, slechts enkele te houden als kern voor een nieuwen
troep voor de onderneming naar de Noordpool, waar ik plan op heb;
maar met het oog op den wensch van Dr. Mawson scheepte ik ze alle
in. Toen dus het laatste colli aan boord was gebracht, was de beurt
van inscheping aan de honden. De oudjes hernemen dadelijk op het
dek hun gewone plaats, alsof ze den vorigen dag van het schip waren
weggegaan. Nadat de laatste hond was opgeheschen, wordt de motor aan
den gang gebracht.

In het jaar, dat wij op Framheim hebben gewoond, is het aanzien
van de Walvischbaai niet in het minst veranderd. Zelfs de meest
vooruitstekende punt van den westelijken muur van de Barrière,
kaap Manhue, is niet veranderd. Daarentegen is het ijs veel later
losgeraakt dan in het vorige jaar. Wat een geluk, dat het in 1911
zoo vroeg al den doorgang toeliet! Als het toen zoo lang dicht was
gebleven als in 1912, zou de ontscheping van al het materiaal en
de levensmiddelen het dubbele van den tijd hebben gevorderd en veel
bezwaarlijker zijn geweest.

Een dichte nevel omhult de baai; dus kunnen we niets zien van het werk
van onze japansche collega's. De storm van 27 Januari had de Kaïnan
Maroe evenals de Fram genoodzaakt, het ruime sop te kiezen, en sinds
dien tijd hebben we het schip niet weergezien. In de laatste tijden
hebben de leden van de japansche expeditie, die hun kamp hebben op
den rand van de Barrière, zich nog al op een afstand gehouden van ons.

Op den dag van de inscheping ging Presterud de vlag halen, die geplant
was op kaap Manhue, om aan de Fram onze aankomst te seinen. Naast dat
sein was een tentje opgeslagen, waar een bewaker kon worden geplaatst,
in geval ons schip eens niet gauw was binnengekomen. Bij zijn aankomst
was Presterud niet weinig verbaasd, plotseling tegenover zich te zien
twee Japanners, die bezig waren den inhoud te onderzoeken van de tent
in quaestie. De vreemdelingen begonnen het gesprek over de helderheid
van de lucht en den overvloed van ijs; na daarmee ingestemd te hebben,
beproefde onze vriend belangwekkender inlichtingen te krijgen. De beide
mannen zeiden hem toen, dat twee van hun metgezellen meteorologische
waarnemingen waren gaan doen op de Barrière en gedurende een week
ongeveer afwezig zouden blijven. Wat de Kaïnan Maroe betreft, die was
vertrokken in de richting van Koning Eduardsland. Vóór 10 Februari
moest hun vaartuig terug wezen; alle leden van de expeditie zouden zich
dan inschepen, om naar het Noorden te gaan. Presterud had de beide
Japanners uitgenoodigd, ons op Framheim een bezoek te brengen; maar
we zagen hen niet opdagen. Als ze later naar het station zijn gegaan,
zullen ze hebben gezien, dat wij alle maatregelen hadden genomen,
om ons huis zoo prettig mogelijk in te richten voor onze opvolgers.

Bij het optrekken van den nevel zijn we in open zee, in een volkomen
vrije zee, om zoo te zeggen. Welk een heerlijk gevoel, die donkerblauwe
zee onder ons te hebben en dien open hemel te zien voor onze oogen,
die zoolang niets anders dan witheid hebben aanschouwd van sneeuw
en ijs. Nu kunnen we weer de buitenwereld bekijken zonder berookte
glazen, en zonder dat men met de oogen moet knippen, om niet te worden
verblind... Ook dezen keer is de Rosszee ons weer genadig. Door een
zuidwestenwind voortgedreven, zijn we twee dagen later reeds 200
mijlen ten noorden van de Barrière. Nilsen heeft een kaart opgemaakt
van de grenzen van het pakijs naar de waarnemingen in den loop van
de drie reizen, door de Fram in deze streken gedaan. Het voortdurend
aanwezig zijn van een doorvaart langs den 150sten graad W.L. schijnt
wel voldoende vastgesteld door zijn werk. De verplaatsingen in
lengte, die trouwens niet veel beteekenen, van deze opening in de
verschillende jaren moeten volgens Nilsen aan de werking van de winden
worden toegeschreven. Daar, waar het pakijs te dicht wordt, heeft hij
opgemerkt dat, als men zich maar naar den wind richt, er altijd wel
een open kanaal is te vinden. Al noodzaakt die methode tot omwegen,
ze maakt het daarentegen altijd mogelijk, vooruit te gaan.

Drie dagen na het vertrek ontmoeten we het pakijs bijna op dezelfde
plaats, waar het op de drie vorige reizen was te vinden. Eenige
uren later wordt het zoo dik, dat het gevaarlijk zou wezen voort
te gaan. Nu is het oogenblik gekomen om de methode van Nilsen toe
te passen; de zeer zwakke wind blaast uit het Westen; dus zetten we
westwaarts koers, en na een paar uren in den wind op te hebben gevaren,
krijgen we verscheiden openingen. Indien we in de eerste richting
waren doorgegaan, zouden we misschien lang zijn opgehouden, terwijl
er op een paar mijlen afstands een passage was. Het is de eenige wat
langere omweg, waartoe we zijn genoodzaakt geworden. Weldra vermindert
het ijs, en den 6den Februari hebben we het einde van het pakijs.

Op de Rosszee geen van die zuidoosten- en oostenwinden, die zoo vaak
in de buurt van Framheim waaien. Meestal waait het uit het Noorden,
niet krachtig maar sterk genoeg om ons goed, oud scheepje tegen
te houden. Gedurende de eerste acht dagen blijft de lucht bedekt,
dus kunnen we geen waarnemingen doen. Enkel op 7 Februari kan er
een meridiaanshoogte worden genomen, die onze plaats aangeeft ten
noorden van kaap Adare. Acht-en-veertig uren van een flinken zuidenwind
brengen ons nog al vlug bij de Balleny-eilanden en den 9_den_ Februari
verlaten we het Zuidpoolgebied. Ruim een jaar geleden waren we vol
vreugde over den poolcirkel gegaan, en thans is onze voldoening niet
minder groot, nu we die lijn passeeren, om in de bewoonde wereld terug
te keeren. Te midden van de drukte van het vertrek is de samenkomst
van de beide groepen van de expeditie niet kunnen gevierd worden, en
nu besluiten we die heugelijke gebeurtenis te vieren op den dag van
het passeeren van den poolcirkel. Het programma is zeer eenvoudig;
het belooft een kopje koffie extra, met punch en sigaren.

De thermometer stijgt aanmerkelijk boven nul, en wie nog bont draagt
legt het af, om tot lichtere kleedingstukken over te gaan. De bewoners
van Framheim gaan het laatst tot die verandering over. Men vergist
zich, als men meent dat een langdurig verblijf in de poolstreken iemand
minder last van de koude geeft. In het algemeen is het tegendeel
waar. In een streek, waar de temperatuur alle dagen 45 graden onder
nul is, of zelfs nog lager daalt, maakt goed en warm bont, dat ge de
koude niet gevoelt en men gewent aan het behagelijk warmtegevoel.

Nu we meer naar het Noorden komen en geen last meer hebben van het
pakijs, moet er nog rekening worden gehouden met de ijsbergen. In
den nacht kan een goede uitkijk van zeer ver het witte licht, dat
de groote blokken uitstralen, waarnemen, maar de kleinere komen
zeer weinig boven het water uit en stralen dus geen licht uit in
de duisternis. En ze zijn precies even gevaarlijk als de groote. De
wateren, waarin we ons bevinden, zijn nog niet zeer bekend. Kapitein
Colbeck, commandant van een der schepen, die de eerste expeditie van
Scott van het noodige moest voorzien, heeft ten oosten van kaap Adare
een onbekend eilandje ontdekt, waaraan hij den naam van Scott heeft
gegeven. Er kunnen nog best andere in deze buurt wezen.

Na nog veel last van tegenwind te hebben gehad, krijgen we den 4_den_
Maart Tasmanië in 't zicht. De zuidkust van dat eiland heeft drie
kapen. Welke van de drie hebben we vóór ons? Wij weten het niet. De
nevel belet, de omtrekken van het land te onderscheiden. Toen na
een nacht van onzekerheid de dag weer aanbrak, zagen we de kust,
en we meenen Tasman Head te herkennen. Gedreven door een sterken
wind, nadert de Fram snel het land. Binnen enkele uren denken we in
Hobarttown aan te komen. We zetten ons aan tafel, om te ontbijten,
toen de officier van de wacht ons bericht, dat we aan den verkeerden
kant van de kaap zijn, en toen we allen aan dek komen, zien we, dat we
in een dichten regen ons hebben vergist. De punt, die we voor Tasman
Head hebben gehouden, is niet in de Storm Bay, en in plaats van daar
te zijn, bevinden we ons nog in de Stille Zuidzee. De hevige wind
doet ons nog wat rondzwalken en eerst den 7den zijn we in de Storm Bay.

Er schittert een mooie zonneschijn, terwijl er vreugde op
ons[*Waarschijnlijk] aller gelaat is te lezen. De oude Fram moet
schitteren, zij ook; en de menschen zijn dan ook aan de beurt om wat
toilet te maken. Lindström zelfs besluit, in aanraking te komen met
het water.

Daar is een loodsstation. Een motorbootje klampt ons aan: "Een loods,
kapitein?" Op die vraag van de eerste vreemde stem, die zich tot ons
richt, beven we van aandoening. De verbinding met de buitenwereld is
hersteld! De loods kijkt met verbazing naar al wat hij ziet bij het aan
boord komen. "Ik zou nooit hebben gedacht, dat een poolvaartuig zoo
goed kon zijn ingericht; men zou niet zeggen, dat ge uit de poolzee
komt; het lijkt er meer op, dat ge een pleziervaart met toeristen
hebt gedaan, en dat ge altijd maar pret hebt gemaakt."

Over wat we hebben uitgevoerd, willen we ons voorloopig nog niet
uitlaten, en de goede man, die dat wel bemerkt, staat ons toch graag
te woord met wat hij weet. Hij heeft van de Terra Nova van Scott
nog niets gehoord, maar weet, dat het schip van de Mawson-expeditie
onder kapitein Davis elken dag te Hobarttown wordt verwacht. In het
begin van Februari heeft men zich over de Fram ongerust gemaakt,
en toen ze niet kwam, dacht men er niet meer aan. Dus zal onze komst
een verrassing zijn.

Daar zijn wij terug! Ik heb het genoegen te hooren, dat geen der andere
expedities de Zuidpool heeft bereikt. Aan ons dus de overwinning!





*** End of this LibraryBlog Digital Book "Aan de Zuidpool - De Aarde en haar Volken, 1913" ***

Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.



Home