Home
  By Author [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Title [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Language
all Classics books content using ISYS

Download this book: [ ASCII | HTML | PDF ]

Look for this book on Amazon


We have new books nearly every day.
If you would like a news letter once a week or once a month
fill out this form and we will give you a summary of the books for that week or month by email.

Title: Aenmerkinge op de Missive van Parnas
Author: Anonymous
Language: Dutch
As this book started as an ASCII text book there are no pictures available.


*** Start of this LibraryBlog Digital Book "Aenmerkinge op de Missive van Parnas" ***


AENMERKINGE                                                        {Pag. 1}

Op de Missive

VAN

PARNAS,

Van den 22. January 1685.

GETEKENT

HUGO de GROOT.

                                                                   {Pag. 2}

                                                                   {Pag. 3}



AENMERKINGE

Op de Missive van

PARNAS


Na dat de Griecksche Parnas, door de Turckschen mogentheyd verscheyde
eeuwen verwoest gelegen hadde, ende daerom nu niet meer en wierde
gefrequenteert, soo heeft Boccalyn eenen anderen in Italien weten te
vinden, dan die gansch van ene andere natuer ende operatie was, als wel
de Griecksche te voren ware geweest. Want de gene die op de eerste
verkeerden, wierden beschenen met allerley klaerheydt, soo dat de
duysterheyd van haer verstant quam te verdwynen, en aengedaen wierden
met veelerley kennisse, soo dat sy verborgene dingen, oock selfs
toekomende, wisten te openbaren. Maer die op den Boccalynsche Bergh
quamen te verschijnen, bevind men nergens anders in uyt te steecken, als
in alle soort van busche scherpsinnigheyt, hebbende tongen der Slangen
niet ongelijck; ende sy selve van nature als de boose Muyl-Esels, die
van vooren byten, van achteren schoppen, niemand sparende, als die sy
niet en konnen bereyken. Op dese inventie hoewel Boccalyn seer praelde,
soo is het evenwel daer mede soo uytgevallen, dat hy geluckigh souw
geweest hebben, by aldiense hem niet dierder had komen te staen, als den
hond, soomen seyt, de worst doet. Waerom dan oock niemand naderhand lust
gehad heeft, om de naem te verkrygen, van diergelijcke Contrey ontdeckt
ofte gevonden te hebben. Maer evenwel gelijck de natuer veele
veranderingen uytwerckt, doende effene Landen tot Bergen oprijsen, ende
Steden in den Afgrond versincken, soo is het mede gebeurt, dat in
Hollant ontrent het Ye, de daryachtige gronden soo sijn opgegist, dat se
dreygen den Boccalynschen Berg te sullen overtreffen. Ende, soo men
seyt, souw Apolio mede daer alrede aengekomen sijn, ende in die lucht
behagen genomen hebben, na dat hem de Grieksche Laurieren hebben   {Pag 4}
beginnen te stincken. Dat ook na sijne komst aldaer mede waren
verschenen _Cicero, Cato, ende alle de gene die sich ooyt met
Staetssaecken hebben bemoeyt_, als _Hogerbeets, Renyl, Ledenbergh_ ende
ook _Barnevelt_, maer die gelijk als Sint Denijns, sijn hooft in bey
sijne armen droegh, welcken Denijs hy ook schimperlijk verweet, dat
deselve sijn hooft maer twee mylen ver had konnen dragen, daer hij het
sijne uyt den Haegh tot op den top van den Amstelschen Parnas hadde
gedragen. Benevens dese is daer mede verschenen den welbekende Keiser
Iustinianus, dragende nu niet de Kroon van het Grieksche Rijk, maer een
Amstels jok van bockenhout, dat hem nieuwlix op geleyt sijnde, de
schouderen hadt deurgeschuert, alsoo 't hem gansch niet paste. Gelijk
men dan ook seyt, dat daer versch aengekomen was de Burgemeester _van
den Broek_, die wondre nieuw maren uyt Holland medebraght, waer over
verscheyde van die Parnasbroeders ook haer sentiment seyden, waerd
altemael om vanden vermaerden Hugo de Groot beschreven te werden. Daer
waren voor desen wel aengekomen Socinus, Arminius, Vorstius, Spinosa,
met haersgelijken, maer dewijl dit hare rol niet en was, soo en sijn sy
op dit Theater ook niet verschenen, maer sijn van ver blyven staen om
het spel aen te sien. Waer van principael Acteur was de voorschreve Heer
Burgemeester van den Broek, refererende _'t gene eenigen tijd soo tot
Dordrecht, als inde Vergaderinge vande Staten van Holland ende
West-Vriesland op het subject vande nominatie der goede luyden vanden
Achten der voorschreve Stadt, ende het herdoen van de selve voorgevallen
was_. Als mede op _wat wijse de Heeren Commissarissen van den Hove van
Holland haer in dese saken hebben gedragen_. Het welk sekerlik met
groote verwonderinge moet aengehoort geweest sijn, principael indien die
Burgemeester daer by geseyt heeft, gelijk het de waerheyd is, dat hy van
die tydt of, en misschien eerder, van die swakheyt van lichaem niet
alleen, maer ook van herssenen is geweest, dat hy de Commissarissen door
sigh selven niet en heeft konnen antwoorden, maer heeft het laten doen
door andre, die hy tot dien eynde in sijn huys ontboden hadde. Soo dat
hey selfs naeulyx wetende watter in sijn eygen huys omme gingh, veel min
geweten heeft watter op het Raedthuys of in der Staten Vergaderinge
geschiede. Alsoo hy in die tydt die de bequaemheyt niet en had, om
buyten sijn huys te konnen gaen of ryden. Soo dat ick presumere, dat hy
gesuysebolt, of gedroomt sal hebben, als hy dit verhael sal        {Pag 5}
hebben gedaen, ende grovelik dienvolgende gemist. Het welk van dien
ouwen hals niet vreemd en was, alsoo ik sie dat sulx de andre
Parnasbroeders ook wel overkomt, ende ik uyt den brief van de Heer de
Groot lees, dat sy luyden _den Primier van de Heeren Commissarissen,_
die tot Dordrecht sijn geweest, _daer_ by henluyden, _al eenigen tijd te
gemoet hebben gesien._ Want hebben sy hem al eenigen tijd te gemoet
gesien, soo hebben sy ook al eenigen tydt gedroomt ende gedoolt, soo wel
als den nieuw aengekomen Burgemeester, dewijl by hier nu noch sit, ende
onseeker is wanneer hy hier van daen vertrekt. Soo datmen niet en hoeft
te denken dat dese Parnasgasten sijn _tanquam abqui Semides & adoptiva
quadam numina,_ als die ook hare misslagen hebben. Gelijk het selve noch
nader daer uyt blijkt, dat sy hem als noch sitten en waghten. Want light
en komt hy noyt op sulk eenen Parnas, daer sigh luyden onthouden die
schrijven en dryven, _Spiritum Antichristi magis regnare ad lacum
Lemannum, quam ad Tybrim._ Alsoo hy soodanige positien exerceert. En
voorsichtiger souden sy doen dat sy de deuren in tyds toesloten, op dat,
al quam hy kloppen, niet in gelaten en wierde, ten eynde over soodanige
poincten, als hier vooren, of diergelijke, gene onrust op den Parnas en
wierde verwekt. Want hoewel hy flexibel is, soo dat men hem souw om de
vinger windeen, soo en is hem echter niet nieuw een Kamphaen in de kam
te byten, schoon dat se al vry wat langh gebeckt sijn. Soo dat my daer
uyt schijnt, dat die luyden, daer op dien Parnas, de beste positie niet
en houden, voor hoe groten politicum men den Heer de Groot, die het rad
daer draeyt, ook wil houwen. Want hoewel hy te houwen is voor een man
vande uytstekenste geleertheyt, soo en belet dit niet, dat men sonwijlen
sich vergist. Ende valt somwylen al eens voor, dat het spreekwoord
bewaerheyt wert. _Magna ingemia, magni errores_. Soo dat oock de
Monicken hebben weten te seggen: _Clericus edoctus non est semper sale
coctus_. Tot eene preuve van dien sal ik voor eerst maer seggen, dat als
een persoon van de eminentste qualiteyt in dese staet hem een gunstig
oogh had toegeworpen, soo quam hy in den jare 1632 driftig herwaerts
aengeloopen, verhoopende, dat hy nevens d'andre ouwe Santen, weder op
het Autaer souw werden geset. Maer alsler ordre quam van de Heeren
Staten van Ho'land, dat hy uyt den Lande sou hebben te vertrecken, soo
gingh hy heendruypen, als een hond, die sijne staert verlooren heeft.
Hier nevens sal ik noch voegen, dat als hy de Babylonische Hoer van hare
voorname quetsure ende hooftwonde, die de eerste Reformateurs haer {Pag. 6}
hebben gelastigeert, heeft willen cureren, wat heeft hy daer deur
anders uytgeright, als datter is geëxciteert het _Classicum belli
Sacri_, ende dat hy geprocureert heeft sijne eyge disgracie in het Hof
van Sweden, daer hy doen een Minister af was. Soo dat hy daer van daen
vertreckende, sich begeven heeft na Rostock, daer hy is overleden. Meer
en sal ik voor deestydt van Hem niet seggen, alsoo dit genoeg is om aen
te wysen, dat groote luyden ook hare misslagen hebben, en daerom geen
wonder en is, indien hy het in desen Brief soo heel fix niet en heeft.
Want niet seer ver van het begin komt de goede Keyser Justinianus, soo
hy seyt, te voorschijn, _met de tranen in de ogen, klagende, dat sijne
Wetten soo weynigh voldaen wierden_ by het Hof van Holland. Ende dat
bestaet hier in, als men in den selven asem seyt, dat het selve sich
aenmatight _van toesicht te dragen, Ne Provincia abundat malis
hominibus_. Waer in of Justinianus of Grotius eenighsincs missen, want
soo en luyden de woorden niet in den originelen text. Hoewelle van den
sin niet t'eenemael en devieren. Ende nochtans schreyt die goede man
daer over. Wat magh hem daer toe bewegen? Dit namentelik, dat de
Hollanders soo dom en bot waren, dat sy _syne Wetten verkeerde
applicatien ende beduydingen aen wreven_; willende doen het gene sijne
Præsides in voorgaende tyden hebben gedaen, uyt misduydinge van woorden;
even of _Præsides Provinciarum met die van President en Raden_ een en
deselve waren. Maer voor eerst sal ik hier op seggen, dat die het Hof
determineert binnen de palen van Præsident en Raden, het selve
verongelijkt, daer van afscheurende het eerste ende principaelste lid,
namentlik den Stadhouwer, de luyster en voorname eer van dat Collegie.
Soo dat de Heer de Groot hier sich selfs vergist, als hebbende te voren
self geschreven, daer hy handelt van de gene die in het Hof sitten;
_Horum caput est ipse Præfectus Hollandæ_. Daer naer sal ik vragen,
indien de Præses Provinciæ een goed werk doed, _conquirendo nefarios, &
curando ut malis hominibus careat provincia_, hoe kan dat quaet sijn als
dat selve by het Hof werd gedaen? Hoe heeft het Hof dien Keiser sijne
pap soo qualik gebotert, dat'et soo qualik by hem te Hove staet? Immers
soo ruym als de Præsides Provinciarum de Souvereyniteyt aen den Keyser
gelaten hebben, soo ruym laet het Hof deselve aen de Heeren Staten van
Holland. Dan hoewel dit soo is, soo pecceert'et niet alleen daer in dat
het wil procureren, _ut malis hominibus careat provincia_, maer ook
voornementlik daer in dat'et _de Steden van Holland onder hare   {Pag 7}
vrede of vooghdye wil nemen_. Dan indien men die woorden soo meent en
neemt, als die seggen, soo is het eene vuyle calumnie. Want waer heeft
het Hof, ofte yemand die niet dul en uytsinnigh is, geseyt: _us pupillus
nihil facere potest sine auctoritate tutoris_, alsoo ook niet de Steden
van Holland sonder overstaen van het Hof? Maer wil men het eene gesond
verstand geven, en daer deur verstaen, in sijn recht en gerechtigheyt
maintineren; ook helpen en succurreren, daer men te kort souw schieten,
om uyt te voeren het gene betaemt gedaen te sijn; soo kan 't toegestaen
werden, ende sulx en wil het Hof niet alleen doen, maer is ook gehouwen
te doen. Want wat isser bekender alsdat het Hof d'eene Stadt tegen de
andere in sijne gerechtigheydt maintineert? Gelijk sulx in veele ende
verscheyden exempelen te sien is. Ook Grotius selve, sprekende van het
Hof, seyt: _Ipsa quoque urbium controversia, abeque magna mementi hic
disceptantur_. Ende voorts, en is het niet in verscher memorie, dat als
die van Delft onmachtigh waren om in hare Stadt behoorlicke Justitie te
administreren, het Hof op haer versoek, haer de behulpsame hand heeft
geboden, ende door den Fiscael eenen Minne uyt hare Stadt doen halen,
die by het Hof met den Swaerde is geexecuteert? Ende indien men die of
diergelijke tutele den Hove wil toeschrijven, dat en sal 't niet
refugieren toe te staen, hoewel 't noyt selve in sulke termen heeft
gesproken, noch ook van meninge is te spreken, om gene verdere
lasteringen op den hals te halen. Gelijk dan ook noyt 't selve geseyt en
heeft, dat het is Præses provintiæ, versien met eene egale maght, als in
oude tyden de Præsides inde overwonnen Provintien hadden. Want in
sommige delen heeft het Hof minder, in sommige weerom meerder. Als daer
in meerder, dat'et recht doet tusschen en over Steden, selfs sitplaets
hebbende in de Staten van Holland: daer ter contratie de præsides
provinciarum sulx niet en hadden, maer gereserveert was tot het oordeel
van de Keiser. Waer van veele exempelen bij de munimenten van de ouwe
Schryvers te vinden sijn.

Maer om eens op te halen, waer van daen dese Parnas-bende de occasie
genomen heeft, het Hof aen te wryven dese calumnie, van sich te
qualificeren Præsidem provinciæ, soo is het inder daed soo, dat Mr.
Willem Stoop, Schout van Dordrecht, schriftelik dolerende over sijne
suspensie, by het Hof gedaen, poseerde twee saken, van welke het eene
was, dat hem by den Hove ware gelast, op de Articulen hem          {Pag 8}
voorgehouwen werdende, soo te antwoorden, als hy met de Ede sou konnen
verklaren. Het tweede, dat hy niet en wist, wie voor het Hof syne
beschuldigers of aenklagers ware geweest. Waer op by Commissarisen
vanden Hove is geantwoord, dat het eerste eene loutere onwaerheyd was,
ende sodanige eene onwaerheyd, die genoeghsaem sich selven refuteerde.
Want dat het eene seer bekende sake was, dat niemand wierde gelast onder
Ede te verklaren, die tot sijnen eygen laste wierde gehoort. Soo dat hy
een Rechtsgeleerde ende Officier sijnde men niet ken denken sodanigen
saek te _ignoreren_, ende te vergeefs men dieshalven sou gesoght hebben
hem met eene Blaes met bonen vervaert te maken. Op het twede is by
gemelte Commissarisen geantwoord dat het niet nieuw en is, dat jemand
sonder aanklager ofte beschuldiger wierde gecondemneert. Ende dat daer
in tot een exempel kon dienen _Claudius Gorgus, quicum esset vir
Clarissinius, nemine accusante, lenocinii damnatus est a Divo Severo._
Waar van wy den text hebben in _l. 2. §. 6. de aduls_. Daer is by
gevoeght, dat tot deselve wijs van Procederen behoort, het gene wy in
jure hebben geordineert de Præsidibus, _curare nempe eos debere, ut
malis hominibus provincia careat, eosque conquirant_. Waer van de text
is in _l. 13. ff. de officio prasidis_. Waer mede over een komt het gene
dat 'er staet in _l. 4 § 2. ff peculat. Mandatis cavetur, ut Prefides
Sacrileges, latrones, plagiarios conquirant, & ut quisque deliquerit,
in eum animadvertant._ Illis enim qui conquirere tenentur, non est
expectandus accusator. Cesiantes enim in inquirendo mandata Principum
transgediuntur, & in animadversionem eorum incurrunt. Indien men nu hier
uyt magh besluyten, dat'et Hof is de Keyser Severus, soo magh men oock
wel daer uyt besluyten, dat het Hof is Præses provinciæ, ende dat
Holland als eene geconquesteerde Provincie aen het selve onderworpen is.
Maer soo het eerste niet geseyt of geconcludeert en kan werden, als by
geprosesside Sottebollen, alsoo ook niet het twede. Wie heeft oyt dus
geargumenteert, soo heeft de Keyser geprocedeert, ende soo heeft
geprocedeert de Præses, ende soo oock procedeert het Hof, ergo soo is
het Hof de Keyser, of het Hof is de Præses. Maer seer wel, soo heeft de
Keyser geprocedeert, en soo heeft geprocedeert de Præses, ergo en is het
niet nieuws dat het Hof mede soo procedeert, mits evenwel blyvende yder
in de palen van sijne Jurisdictie. Gelijck het Hof in dese saeck van Mr.
Willem Stoop heeft gedaen, obseiverende daer in hetgene Keyser Carel
tot tweemalen heeft geordineert eerst in de Instructie van den     {Pag 9}
Hove geëmaneert in den jare 1521, ende daer na inden jare 1531. Daer wel
uytdruckelick staet: _De Stadthouwer Præsident en Raden sullen
naerstelick monsteren, om te vernemen de abusen ende delicten vande
Bailluwen, ende andre Officiers, ende deselve gehoort sijnde te
corrigeren, na exigentie van saken. Alwaer wel uytdruckelick
gedefinieert is wie dat inquireren en corrigeren sullen, namentelick de
Stadthouwer Præsident en Raden, sonder de minste mentie van Fiscael,
Aenklager ofte Beschuldiger. Daer na de last, _sullen inquireren_, ende
oock; _naerstelick_ sonder dissimulatie. Ten derden, de ordre die
geobserveert moet werden. Als eerst, _inquireren_; ten tweden, _hooren_,
ten derden _corrigeren_, sonder de minste mentie te maken van Proces,
het sy ordinaris of extraordinaris. Het welcke dewyl men siet dat dit
klemt, soo souw men garen de gantsche Instructie, als een ouwt kleed dat
afgesleten is t'eenemael verwerpen, alsoo Keyser Carel selve sou seggen,
_dat by sich niet en kon inbeelden dat dit alles nu langer geobserveert
wierde, dewyl nu de Souvereyn altijd tegenwoordig is_. Maer hoe sober
dese solutie is kan licht daer uyt afgenomen werden, dat op den eersten
rechtdagh van 't jaer de Instructie van den selven Keyser werd
vernieuwt, ende by de Suppoosten wederom besworen. Gelijck dan de Heer
de Groot in sijne tijden het selve verscheyde malen heeft gedaen: welcke
eer de Wetten van Justinianus noyt hier te Lande hebben gehad. Ende of
niet het voorengemelde Articul in volkomen observantie is geweest binnen
den tijd van dertigh veertigh en meer jaren, souwen de exempelen van
veel Schouten en Bailluwen konnen aenwijsen, indien 't niet te langwylig
en ware. Ik sal verder vragen, als Heer de Groot heeft voorgenomen te
handelen en aen te wysen, _Qua in bello fuerit, post bellum sit
Batavorum respublica_, of hy niet wel en had behoren aen te wijsen dat
dese Instructie was geabollert en in ongebruyck geraakt? Maer
mentioneert hy daer wel een woord van? Ja en seyt hy niet ter contrarie;
_Ordines eandum semper non rempublicum modo, sed & reipublica faciem
retinuerunt_? Waer komt dan dese abolitie van de Instructie ende
vernietinge van daen, als dat die onder hare cramery in hare mersch niet
en past? Alia tempora, alii mores: te voren sprack men van ordre,
reglementen, van eenigheyd, nu roept men allesints met luyder kelen niet
anders als van liberteyt en vryheydt, soodanigh dat men tusschen die en
ongebondenheyd geene onderscheyten maekt. Wat my belanght, ick     {Pag 10}
ben in vreedsamige tyden, ende oock in een vry Land gebooren. Ende
gelijck ick hoop in vreedsamige tyden, alsoo hoop ick oock in een vry
Land te sullen sterven. Soo ver oock, dat ick van die hope ben, dat noch
ick, noch mijne kinderen, sal ofte sullen behoeve te sien, dat'er een
Hollandsch Romen sal opstaen, daer de andre leden onder souwen moeten
suchten. Sed ut sub specie boni & qui perniciose quandoque erratur, ita
sub specie libertatis saepe saevissima servitutis iniiciuntur vincula.
Waer van om ândre voorby te gaen, de Monicken ons exempelen genoeg
geven, die groote liberteyt belovende, jonge of onervarene luyden uyt de
gehoorsaemheid van ouwers of voogden trecken, ende in een eeuwige
slavernye van het Klooster leven daer naer verdrucken, daerse van ouwers
of Magistraet noyt uyt gereddert en konnen werden. Ende siet eens of
hier niet na en sweemt het doen van de gene die nu tot Dordrecht het
Oppergesagh hebben. Die quansuys de Borgers willen schijnen vry te
maeken van het oppergesagh van Stadhouwer Praesident en Raden, maer
alleen om dat sy alleen souwen mogen na haer believen heerschen, d'andre
van hoger hand met alle gene hulp en hadden te verwachten. Want al dit
gewoel, waerom men het Land in roeren stelt, en is niet om de arme en
onnosele Burgers in meerder vryheyd te stellen, maer op dat de geene,
die nu het meesterschap menen in handen te hebben, inde Schaepskoy wat
vryer en ruymer souwen mogen domineren, ende hare schotels met het vet,
ende hare lendenen met de wol wat rijckelijcker te konnen versien. Ende
om dat'er sijn die haer selven niet garen tot eene proy souwen
overgeven, daerom heft men sulck een geschreeu op, daerom heeft het Hof,
dat haer inde weegh is, de lever gegeten: daerom werpe men sulck een
gesnater uyt: _Dat'er geen reguard meer genomen en werd, of de Rechter
en aengeklaeghde malkander te nabestaan, ende de Berichter partye, ende
partye Berichter was: dat het axiame Extraterritorium, aut sine
auctoritate jus dicenti impune non paretur: dat, Deliberante principe
nihil esse innovandum, wierden met de voet getreden._ Maer om de
waerheyde te seggen, veel geschreeus en weynigh wol. Want hoe kan men
met eenige waerschijnlickheyd seegen, dat in al het Dortsche werck de
Aenklager ende Rechter malkanderen te na hebben bestaen, daer het notoir
is dat geen recht by 't Hof en is gedaen, als alleen inde saek van den
Schout, en welke nochtans, als te voren is geseyt, gene aenklager en is
geweest. Wat men nu met het woord _Berichter_ wil verstaen,   {Pag. 11}
is my onbekent, dewijl sulx in de Neerlandsche styl van procederen niet
en is bekent, gelijck ik mede niet en weet, dat in de Roomsche
rechtspleginge yet diergelyx bekent is geweest. Maer dat kan ick seggen,
dat by aldien yemand in het Hof souw hebben gesustineert duplicem
personam, van welcke d'eene tegens d'andre streed, dat sulx singulierlik
souw sijn gestraft geweest. Ende sulx die dat seyt sonder nader bewys
een Calumniateur is. Dat geseyt werd _Extra territorium jus dicenti
impune non paretur_, hoe kan dit hier plaets hebben, daer het Hof in
dese saek van Stoop recht gedaen heeft hier in den Haegh, inde ordinaris
residentie plaets, van over eenige honderd jaren daer voor bekent.
Immers soo inept is het dat men seyt _sine auctoritate jus dicenti_.
Want wien is eene Officier ratione officii anders onderworpen, als den
Hove van Holland, wat men nu ten laetsten daer by voeght, _Deliberante
principe nihil esse innovandum_, dat komt hier in 't minste niet te pas,
dewyl 't van het eerste begin dat die van Dordrecht dese saek voor de
Heeren Staten hebben gebraght, gedecideert is. Want syluyden
versoeckende, dat het Hof geordineert sou werden stil te staen, soo en
is 't selve versoeck niet ingewillight. Ende naderhand, het selve
versoeck geitereert sijnde, is bij de voorgaende Resolutie
gepersisteert. Ende vervolgens is verstaen, si non expresse, saltem
tacite, dat het Hof souw mogen voortgaen. Het welke die van Dordrecht
daer na, maer te laet merkende, dat het hen obsteerde hebben versocht,
dat die notulen uyt de Resolutien van de gemelde Heeren Staten souwen
mogen werden gelight. Het welk hen, te laet opsijnde, geweygert is. Soo
dat daer uyt blijkt, dat hoewel op de saek ten principalen nader
deliberatien souwen mogen komen te vallen, dat evenwel die by de Heeren
Staten is gedetermineert, voor soo veel als de surchance ofte voortgangh
der proceduyren van 't Hof aengaet. Daerom, soulageert vry de Dordsche
vriendetjes, et dot _Deliberante_, het sal haer immers soo wel helpen,
als een papje na de dood.

Dese gedreyghde surchance dan uyt de weegh sijnde, isser te recht verder
voortgegaen met informeren, tot dat van de klachten consterende, de
eerste nominatie is gerejecteert, tot groot milcontentement van dese
Parnas bende, dewelcke sustineert, dat sijne Hoogheydt het recht niet en
heeft om in die saek te informeren, veel min om die nomenatie te niet te
doen, voornamentlick voor en al eer men partyen daer op hadde gehoort.
Soo dat men nu in alle Vierscharen wel moght uitwissen, de seer    {Pag 12}
bekende spreuke, _Aude & alteram partem_. Het welke, hoewel het in haer
selven sijn poincten van gene seer diepe speculatie, soo maektmen
nochtans daer seer groot bohey van, soo dat die niet verby gegaen en
konnen werden. Om dan daer af yet te seggen, soo sal ik præmitteren,
sijne Hoogheyd van den ophef van dese saek niet van meninge te sijn
geweest, eenige proceduyren aen te vangen, ende dat hy sulx ook aen de
Commissarisen heeft verklaert, als hy hen de Articulen, in welke de
beswaernissen begrepen stonden, terhanden stelde. Het welke ook
Commissarisen ter Vergaderinge hebben bekent gemaekt, wel expresselik
daer by voegende, dat de meninge niet en was van sijne Hoogheydt of van
den Hove, om civilic ofte criminelik te ageren, maer datmen alleen
verseerde in een naekt ondersoek van waerheydt, op dat sijne Hoogheyt de
klaghten, by eenige Burgers van Dordrecht gedaen, niet lightvaerdigh
souw verwerpen, of ook de nominatie door sijne electie sou komen te
approberen, indiense misschien informeel moghte sijn. Soo dat hier de
questie is, of soo een bloot ondersoek van waerheydt daer gene
rechtspleginge op en staet te volgen, sijne Hoogheydt heeft mogen doen
of niet. Eer ik hier yet op segge, soo sal ik præmitteren, dat gelijk de
nominatie de Dekenen toekomt, van de Mannen van achten, dat alsoo mede
aen sijne Hoogheydt de electie toekomt. Dat is gelijk de Dekenen sijn
gehouwen eene rechte ende deughdelijke nominatie te doen, dat alsoo mede
sijne Hoogheydt eene rechte ende deugdelijke electie. Nam paria sunt,
aliquid non facere, & non facere debite & legitimo modo. Sal nu sijne
Hoogheydt debito & legitimo modo sijne electie doen, soo moet hy ook
toesien niet alleen, dat hy in sijne electie niet en exorbiteert, maer
ook, dat hy die niet en doed uyt eene nominatie, die informeel ende
onwettigh is; alsoo uyt eene informele nominatie gene wettige electie en
kan gedaen werden: Immers al soo weynigh als eene electie kan gedaen
werden sonder nominatie: dewijl het geen informeel is, niet meer geacht
werd, als of het gansch niet en ware. Ende daerom soo sal ik seggen, dat
sijne Hoogheydt seer wel heeft vermogen, ja gehouwen is geweest, op de
waerheyt van de klaghten hem overgelevert, te informeren, het sy selve
ofte ook door andre, Nam quæ per alios facimus, ipsi facere videmur.
Quia nobis impellentibus fiunt. Nu is het soodanigh, gelijk Cicero seyt
Officiorum primo, _inprimis homini propriam esse veri inquisicionem
atque investigationem_; ende, _Falli, errare, labi, decipitam dedicere,
quam delirare & mente captum esse_, is het, segh ik, soodanig,   {Pag.13}
waer past het beter de waerheyt te ondersoeken, als daer men verseert in
saken van Staet, en daermen verseert in 't bestellen van de
Magistrature, aen welke het welvaren hanght van Landen ende Steden? Ende
is het soo schandelick te missen, vallen, bedrogen te werden, wien
voeght sulx minder, als personagien van soo eminente qualiteyt, als is
sijne Hoogheydt? Indien men hem wil constringeren om sonder
onderscheydt, uyt alle nominatien, hoedanigh die ook souwen mogen sijn,
electie te doen, soo sal men hem bedwingen in sulk een perk, uyt het
welk hij sich niet en sal konnen redden, sonder mis te tasten, ende
sonder den Lande grote ondienst toe te brengen. Het welk van de grootste
iniquiteyt niet te excuseren en is. Alle menschen, soo ver sy met
vernuft begaeft sijn, en sullen niet yetwes van eenige importantie
sijnde, by de hand nemen, of sy sullen niet alleen inquireren,
ondersoeken en overleggen hoe het in haren boesem gelegen is, wegens het
gene sy voor hebben, maer examineren ook het gene buyten haer is,
namentlik offer gene obstaculen sijn, die haer souwen konnen
verhinderen. Gelijk yemand, die eene reys buyten s'Lands meent aen te
nemen, overleyt niet alleen, of dat nut voor hem sal sijn, maer ook, of
hy wel Schuyt en Wagen, tot sijne dienst sal konnen krijgen; of de wegen
door vyanden of stroopers niet beseten sijn, met noch vyfentwintigh
andre dingen meer. Maer soo syne Hoogheydt yet diergelyx doed, en dat in
eene sake van het groote gewichte, handen vande bank, dat sijn regalien,
dat en komt hem niet toe, of moest bewesen werden, dat het hem
specialick vergunt was. Maer my belangende, soo wil ik wel eens
gevraeght hebben, waer het ondersoeken, informeren, of horen van
getuygen, een speciael regael werd genoemt, 't sy by de ouwe Schryvers,
die de consuetudines feudorum by een gevoeght hebben, of die haer
naderhand op dat spoor sijn gevolght. Ende geen speciael regael sijnde,
soo en kan het niet wel speciael gegeven geweest sijn. Ja ick sal meer
seggen, dat het gene yder een toekomt jure naturali & omnibus communi,
gelijk als dit doed, geen regael en is, ende ook niet sijn en kan, of de
natuer self moest omgekeert werden. Ende by exempel, de verklaringen,
die genomen werden, ad perpetuam rei memoriam, gelijkenen die wel
regalien! Als, neemt dat ik aen een stuck leengoeds yet te kost geleyt
hebbe, het welk ik sou konnen repeteren, indien 't quame te        {Pag.14}
vervallen, ende op dat daer van t'alled tijden souw mogen blijken, ik
voor Notaris en Getuygen, of voor eenigen Rechter, doe verklaringe
beleggen, usurpere ik daer mede regalien? Wie heeft oyt sulx gehoort? Wy
weten, dat jurisdictie te plegen, dat sijne Hoogheydt binnen Dordrecht
niet en heeft gepretendeert, een regael is, maer in het minste niet het
simple ende eenvoudige hooren van getuygen. Daerom, als, ten tijde van
Jan de eerste, sekere Baillu van Zuyt-Hollant begeerde met Schepenen van
Dordrecht _te ondersoeken op sommige saken ende misdaden_ (welk men doen
plagh te noemen, stille waerheydt besitten) _die tot Dordrecht waren
geschiet_, soo hebben deselve Schepenen sonder eenige discepatie,
_toegestaen voor die reyse met hem te sitten, niet om te oordelen en
rechten, maer om te ondersoeken_. Als wel wetende, dat het selfe
_ondersoeken_ henluyden in hare jurisdictie gene prejudicie en gaf:
_quia judicium a citatione_ ut pragmatici loquuntur, _initium sumit_. Of
soo Justinianus spreekt § finali. De pæna temere litiguntum: _Omnium
actionum instituendarum principium ab ea parte Edicti proficiscitur, qua
Prator edicit, de la jus vecando_. Maer als de Graef selve over hare
Borgers recht spreken ende oordelen wilde, soo hebben Schepenen, die te
voren soo facyl tegen den Baillu waren geweest, sich selven wel
ernstelick daer tegen gekant: Seggende:


        _Onse Handvest segget wel
        Dat wy ende niemand el
        Recht ende vonnes seggen mogen,
        Over onse Poorters van lagen van hogen.
        Deese vryheyd gaf u oude Vader
        Coninc Willem, die wy allegader
        Hebben bezegelt en beschreven,
        Dus ons van uwen ouwers bleven._

Het welke veele onlusten gebaert en haer in veele swarigheden heeft
geinvolveert, die sy standvastigh hebben uytgestaen, daerse niet
difficyl aen den Baillu, als hy niet verder en pretendeerde als het
_ondersoecken_ ende horen van getuygen, haer hebben getoont. Ik weet
wel, datmen ook kan informeren om een begin van een Proces te maken, het
geen hier niet alleen niet en is geschiet, maer waer tegen men altydt
heeft geprotesteert. Ende sulcx doet men ongelijck aen sijne       {Pag.15}
Hoogheydt; datmen hem uytmaeckt voor eene Usurpueur van eens anders
Jurisdictie. Waerom en siet men hier niet in, als men in andere saken
gewoon is te doen, faciendi causam? Volgens den wel bekenden regel,
_Nonfactum, sed facienda causa inspicienda est._ Want soo leert ons
Ulpianus in l. 39. ff. de furtis: _Verum est, si meretricem, alunam
ancillam, rapuit quis, velcelavit, furtum non esse. Nec enim factum
quantur se causa faciendi. Causa autem facienda libide furt, non
furtum._ En soo en heeft het informeren van sijn Hoogheydt gene andre
oorsaeck gehad, als de begeerte van de waerheydt, ende niet usurpatie
van jurisdictie. Gelijck oock het vervolg heeft getoont. Nu voortgaende
sal ick seggen, hoewel dese dingen genoegh sijn om volkomentlick het
recht van sijne Hoogheyt te adstrueren, soo sullen even wel wy eens
aenschouw nemen, wat de beschreven wetten disponeren, 't gene tot
beweringe vande selve saek souw mogen dienen. Ende daer vinden wy dan in
jure Canonico, dat de gene die het confirmeren van een gekoren Prelaet
toe komt, oock toekomt het ondersoeck vande keur of electie, en ook
vande bequaemheyt van den gekoren persoon. Ende anders geschiedende, soo
heeft plaets dat'er gestatueert is in _Cap. Nihil est 44. extr. De
election. Non solum deiseiendus est indigne promotus, verum & indigne
promovens punlendus._ Op welcken text Pinormitanus aenteyckent: _Debet
confirmator inquirere de electionis forma & meritis electi: & hodie
facta confirmatione sine causa cognitione, est ipso sure nulla._ Nu soo
sich heeft de confirmatie tot de electie, soo heeft sich ook de electie
tot de nominatie. Sulx dat men van het eene tot het andre valide magh
argumenteren, ende seggen, het gene plaets heeft in het eene, oock
plaets moet hebben in het andre. Ende gelijck die de confirmatie heeft
oock moet inquireren op de voorgaende electie, oock soo moet inquireren,
die de electie heeft, op de voorgaende nominatie. Dewyl daer deselve
reden is, oock het selve recht moet plaets hebben. Maer hier tegen
schrijft, soo men seyt, de Heere de Groot, dat Justinianus verklaerde,
_dat dat maer alleen inde Kerckelicke bedieninge, onder den Paeus,
plaets hadde, ende het selve aen sijne Wetten geene prejuditie te
geven._ Dan ick geloof dat het dien goeden Heer inde memorie sal sijn
geslagen, nu niet meer geheugende het gene hy te voren geweten heeft,
dat geschiet inde Classicale Vergaderingen, na het beroep. Namentlick,
dat daer mede werd geëxamineert de beroepinge ende beroepenes qualiteyt
beyde. Ende nu niet meer geheugende het gene hy te vooren van      {Pag.16}
het Geestelijcke of Canonyke recht selfs heeft geschreven. Als mede dat
hy aen Justinianus het meeste gelijck niet en doed, niet eens gedenkende
dat Justinianus selfs is de gene, die het fundament van het Canonyke
recht heeft gelegt. Want dit recht is originelick gesproten uyt de
besluyten, regulen ofte canones inde Synodale Vergaderingen beraemt ende
vast gestelt. Welcke, alsoose te vooren in sich selven ingesien, van
politique macht ende auctoriteyt waren gedestitueert, soo heeft
Justinianus die, d'allerste, daer by gedaen gevende haer de auctoriteyt,
die sijne andre wetten hadden, als men sien kan in sijn Novella 131. Het
welck dan is geweest het begin van het jus Canonicum. Waer op gevolgt
is, dat inde verdere tyden de Keisers selve, ofte uyt haren naem hare
Volmagtigde inde Concilien ofte Synoden hebben de gepresideert, der
selver Decreten ook, alsde voorgaende, kracht ende autoriteyt bekomen
hebben, hoewel datse van de gene niet in schrift geredigeert en zijn,
die macht hadden om Wetten te maken, moetende de Keisers als aucteurs,
ende de Schrijvers als ministers geconsideruert worden. Waer naer daer
by gevoeght zijn de Decreten van de Pausen, die op sekere voorvallen
zijn of wierden geconsulteert, tot welcke Gregorius de IX. verscheyden
dingen, genomen ex jure civili, heeft bijgevoeght, self van sodanige,
daer hy niet van geconsulteert en wierde. Waer naer van d'een en
d'andere noch jet is aengelapt. Ende dit dan soo zijnde, wilde ick wel
eens gevraght hebben, of Justinianus sichs selvens niet soude vergeten
hebben, als hy alle auctoriteyt aen het jus Canonicum souw schijnen te
derogeren? Ende het niet eer te geloven is, dat hy Justinianus hier in
niet wel en heeft verstaen? Wat nu de Heer de Groot selve aengaet, die
hier toont sich selven niet meer te kennen, ofte ten minsten te geheugen
wat hy voor desen van dit recht heeft gehouwen, soo sullen wy hem in
fijne swackheyd te gemoed komen, en helpen herdencken, wat hy voor desen
van dit Canonyke recht heeft geoordeelt. Hij verhaelt dan in het derde
Boeck De jure belli cap. 12. met veel lof, dan met inde Neerlandsche
oorlogen, de limit of frontierlanden, betalende sekere contributie, aen
wederzyden heeft gecultiveert. Ende hy voeght daer by, _Hos mores
humanitatis magistri Canones Christianis omnibus, ut majorem ceteris
humanitatem debentibus ac profitentibus imitandes proponuns._ Ende om te
bewysen dat sulcx descendeert ex jure Cononico, soo allegeert hy daer
toe cap. 2. extr. de treuga & pace. Het welck een decreet is       {Pag.17}
gestatueert in Concilio Luateranensi, ten tijden van Alexander de derde.
Soo dat klaer blijckt, dat hy daer het jus Canonicum ver stelt boven het
jus Civile of Justinianeum. Gelijck hy het selve mede doed in het twee
deel van het eerste Boeck sijns Hollandsche Rechtsgeleertheyds. Want na
dat hy van het Roomsche Recht gesproken heeft, gebruyckt hy dese
woorden: _Gelijk ook daer na gebeurt is, dat eenige saken in meerder
billickheyd zijnde overleyd_, als wel Justinianus heeft gedaen, _by een
groot deel der Christenheyd jet nader aengenomen, ende seer oneygentlik
bekomen hebbende de naem van Geestelijke of Pauselicke Rechten, ook in
dese landen kracht van Wet heeft bekomen_. Waer uyt wy dan besluyten,
dat het gene hier te voren ex jure Canonico is geallegeert wel ende te
recht geallegeert is, ende hier te lande in desen ook plaets moet
grypen, voornamentlik, daer in beyde de gevallen de selve rede
militeert. Want dat is seker, dat de formaliteyten in het politijc soo
wel als in het ecclesiastijc moeten werden geobserveert, alsoo die
genegligeert zijnde, soo wel in 't eene als in 't andere, alle actitata
komen te vervallen. Ende soo wel als het opsprakelik is, jemand
onbequaem zijnde, te vorderen tot kerkampten, alsoo wel is het mede
opsprakelik, jemand tot politike digniteyten te vorderen, die der selver
onbequaem souw mogen zijn. Soo dat het geene expres gestatueert is in
approbatione; ex identitate rationis mede moet gerecipieert werden in
electione. Ende al waer het schoon, dat wy dat fundament in jure
Canonico niet en hadden, zijn wy daerom gedestitueert van andere ex jure
civili? Is het niet soo wel eene regel juris civilis quam Canonici: _Qui
vult consequens vult & antecedens?_ Ende wederom, _Concesso aliquo etiam
ea concessa videntur, sine quibus illud expediri non potest?_ Het welk
ook soo verregaet, dat al waer het, dat de uytvoeringe vande commissie
niet en kon werden geëxecuteert, sonder 't exerceren van regalien. Want
dat selve werd dan verstaen mede inde comissie begrepen te zijn, als te
sien is by Rosenth. de Feudis cap. 5. concl. 14. n. 6. Het welk ook de
leer is van Cumanus, Zafius, Mozzius en andere. Staetmen sijne Hoogheyd
de electie toe, soo moetmen hem ook toestaen het gene sonder het welk hy
de electie niet en kan doen, ofte dat het selve is, niet behoorlik en
kan doen, dat is informeren op alles dat ontrent het selve subject te
indageren staet. En wil men daer van eene text ex jure civili, men sal
die vinden genoegsaem in terminis leggende, in l. 4. C. si contra jus
vel utilitatem pub. daer de Keiser Constantinus rescribeert in     {Pag.18}
deser voegen: _Eisi non cognitio sed excecutio mandatur, de veritate
precum inquiri oportet, ut si frans intervenerit, de omni negotio
cognoscatur._ De saek is dus gelegen geweest: op de supplicatie van
seker persoon, heeft de Keiser last gegeven aen Pompejanus Consulatis
Campaniæ, die doe onder den Keiser dat quartier van Italie regeerde, dat
sekere sententie, ten voordeele van den suppliant, soude ter executie
leggen, sonder jet meer daer by te voegen. Pompejanus het werk by de
hand nemende, bevind dat 'et soo glad niet en gaet, maer gelijk het
schijnt, datter oppositie valt. Derhalven vind Pompejanus sich verlegen,
als siende dat sijne commissie niet verder en ley, als om te executeren,
ende dat aen dit werk wat meerder vast was, als eene simpele en blote
executie. Ende daerom neemt Pompejanus sijn recours tot den Keiser,
gelijk sijne Stadhouwers, in alle voorvallende swarigheid, gewoon zijn
geweest te doen: ende sulx soo geeft hy hem te kennen, hoe 't met die
saek gelegen was. Waer op nu de Keiser antwoord, hoewel hem met expresse
woorden niet en was aenbevolen, kennisse te nemen ende te oordelen vande
saek self, maer dat sijne commissie niet verder en sprak, als van de
executie, dat hy evenwel behoort te inquireren ende ondersoeken op de
waerheid van het te kennen geven van den Suppliant, ende soo hy bevind
datter eenig bedrog mede vermengt is, ende dat de Suppliant den Keiser
geabuseert heeft, dat hy Pompejanus dan sal kennisse nemen vande geheele
saek, ende die determineren. Dit nu in effect zijnde het gene de Keiser
verstaen heeft, gaet nu heen, segt dat het inquireren een regael is,
datmen 't niet mach excerceren sonder expresse commissie, dat sijne
Hoogheyd de nominatie niet mach voor onwettig verclaren, ende
diergelijke moye dingen meer. Maer siet eens of al dit getuyt niet en
komt te vervallen door dese eene Wet van Constantinus alleen. Ende om
noch verder te gaen, indien sijne Hoogheyd, uyt dese lieve nominatie,
electie hadde gedaen, ende daer mede deselve nominatie geapprobeert, wat
soude men daer af hebben moeten oordeelen volgens de dispositie vande
Roomsche Wetten? sou men niet moeten seggen, dat hij qualick hadde
gedaan, ende het gene niet en behoorde? Buytentwyffel, ja. En so men
daer af begeert eene Wet, ik salse mede geven genoegsaem in terminis,
zijnde in ordre de twaelfde sub titulo Digestorum de appellationibus.
Maer tot illucidatie van dien sal ik voor af seggen, antequam aliquis
Duumvir crearetur, indici debuisse concilium publicum, quæ indictio in
eo negotio requisita fuit solemnitas, soo als ons aengewesen       {Pag.19}
werd in l. Nominationes. C. de appellat. Nu is het gebeurt, ut omissa
illa solemnitate, nulloque actu ex lege habito, aliquis popularium
vocibus Duumvir postularetur. Waer toe de Stadhouwer sijn advoy ende
consent mede heeft gegeven, soo dat dien het duumvirat overdrongen was,
goed gevonden heeft te appelleren. Maer wat seyt de Jurisconsultus
Ulpianus daer van in illa lege duodecima? In 't reguard van den
Stadhouder, _Eum comfontire non debuisse_, ende in reguard van den
opgeworpen Duumvir, _in re aperta appellationem esse supervacuam_. Want
alles was nul en krachteloos, soo wel de proceduyren van 't volk, als
het advoy en consent vande Stadhouwer. En waerom doch nul? Niet om
dat'et sou gedaen zijn by die gene, die gene nominatie of electie, of
recht van creëren en hadden, meer om dese eene informaliteyt, dat die
gerequireerde en solemnele convocatie niet en ware voorgegaen. En hier
in 't nomineren vande Mannen van achten, hoe is 't daer mede toegegaen?
komt het wel op eene aen? Om andere informaliteyten nu verby te gaen, is
die niet geschiet ten overstaen van die daer niet en hadden behooren te
wesen? Hebben niet mede nevens sommige Dekens eenige Overluyden gestemt,
die het gans niet toe en komt? sijnse niet overstemt, die niet overstemt
en konnen werden? Soo sijne Hoogheyd hier sijn advoy ende consent mede
hadde toegebracht, en souw niet yder een met Ulpiano moeten seggen
hebben, _Eum consentire non debuisse_? Maer neen sal men seggen, dit en
heeft hier gene plaets, want het Gerecht hadde hier alrede in versien,
ende de nominatie gelegitimeert, ende soo en had hy sulk eene censure
niet te vreesen. Ja dat is soo dat men 't seyt, want die van Dordrecht
schrijven sulx publijkelik, en willen 't van yder een mede soo gelooft
hebben. Ende het is waer ik hoor mede seulken tael, maer die klinck my
inde oren, als of men seggen wilde, even gelijk een Souverain een
basterd of onwettig geboren legitimeert, ende neven andre wettig
geboorne doed passeren, het selve Gerecht also mede bevoegt is, eene
onwettige en informe nominatie wettig te maken, ende nevens andre
wettige en deugdelijke, als van een alloy ende valeur zijnde, te doen
deurgaen. Ende in gevolge al isser overstemminge gevallen, daer gene
overstemminge plaets kan hebben; al is de nominatie geschiet in
tegenwoordigheid, ten overstaen ende directie vande gene die de
privilegien en wetten daer van submoveren; al nomineren mede de
gene die volghens privilegien gene qualiteyt en hebben, om te      {Pag.20}
nomineren; al is de nominatie niet vry geschiet, maer door ongehoorde
cuperyen en dreygementen geforceert, als maer de aessem van het Gerecht
daer over gaet, soo vallen alle seeren af, alle leemten verdwynen, en
men is van alle corruptien gesuyvert, ja soo seer als een duyfje dat de
pocken heeft, daer immer niet op en valt te smalen. Ende daer mede gaet
soodanige nominatie deur nevens de beste die van alle ouwe tyden souwen
mogen sijn geschiet. Is dat niet wel gesuyvert ende gelegitimeert? Ik
heb dat wel geleert, dat voor desen aen den Souverain het recht van
legitimeren plagh toe te komen, maer niet aen eenigh subaltern gerecht,
altijdt niemand en souw voor desen sulx hebben derven sustineren, maer
onwettige actien en valsche positien voor wettige ende ware te
verklaren, en weet ik niet dat oyt voor desen eenig Souverain heeft
gedaen, of oock sijne maght misbruykende, in het toekomende sal willen
doen. Soo dat de majesteyt van dit Gerecht, soo ver de Souverainiteyt
van andre hooge machten te boven gaet. Dan dit en is soo seer niet te
verwonderen, dewijl dit Gerecht al noch yet meerder heeft, dat andere
Recht-bancken noch Hoven van Justitie niet en hebben. Dat namentlik het
selve eens geoordeelt hebbende, andermael van de selve saeck magh
oordelen. Het welcke soo niet en plagh te wesen, als wy in onse
jonckheyt uyt Terentio hebben geleert. Want wy hoorden den daer Phormio
spotsgewijse aen Demipho dese woorden te gemoet voeren.


        At tu, qui sapiens es, Magistratus adi,
        Judicium de eadem causa iterum ut reddant tibi,
        Quandoquidem solus regnas, et soli licet
        Hic de eadem causa bis iudicium adipiscier.


Of alle de gene die in dat Gerecht sitten, dese les wel geleert sullen
hebben en weet ick niet, maer dat tonen sy altijdt, dat die voor dees
tijdt, haer niet te pas en komt. Want, na dat het selve Gerecht, uyt
hare absolute en Souvereyne maght, de nominatie, met kennis van saken,
heeft gelegitimeert, en overgesonden, soo verstaet het dat by het selve
noch souw staen te examineren, offer in de selve nominatie eenige
abuysen of informaliteyten waren begaen, indien sijne Hoogheydt, of
yemand anders, wilden sustineren, dat'er eenige begaen waren. Ende die
bevonden sijnde, soo souw het selve Gerecht, na desselfs           {Pag.21}
gewoonlicke billickheyt, deselve corrigeren en beteren. Ende hier uyt
resulteert dan noch eene derde preëminentie boven alle Hoven ende
Rechtbancken, dat het soo doende, sal oordelen in sijne eygen saeck.
Want in 't examineren van de informaliteyten, sal mede in consideratie
konnen komen, of oock de oversendinge van de nominatie wel en op
behoorlicke tydt is gedaen. Ten anderen, of het hooft van de nominatie
niet puyr valsch is, als sijnde in 't selve gestelt persoonen in wiens
presentie die souw sijn geschiet, die daer wel present hadden behooren
te sijn, maer inder daed daer niet en sijn geweest, ende verswygende,
dat'er die present sijn geweest, die daer gans niet en hoorden. Ten
derden, of niet het Gerechte selfs 't geen is geweest, dat de over
luyden heeft geauthoriseert op de nominatie van de Mannen van Achten
present te mogen sijn om door haer, in præjudicie van de Dekens, de
maght van de nominatie in haer gewelt te krygen. Ten vierden, of eenige
uyt den Gerechte selfs haer niet en hebben vervorderd, tegens de wetten
aen, niet alleen schandelick te kuypen, maer ook Dekenen hebben
geforceert door dreygementen ende beloften. Siet, alle dese moye
dingetjes, en meer andre die het in 't geheel heeft gedaen, of voor een
goed gedeelte aen heeft geparticipeert, die sal het Gerecht oordelen en
na meriten corrigeren: ende dat, 't geene sonderlinge te noteren staet,
na soo eene sine en solemnele legitimatie. Ende daer het Hof niet magh
oordelen van sijne competente jurisdictie, als dese Parnas-bende seyt,
daer vermagh het Gerecht van Dordrecht dit niet alleen, maer oock alle
andre moye fraigheden, hier voren verhaelt. Sijn dat niet moye bonen,
want sy rollen als erten?

Maer dit, en wat er meer souw mogen sijn, souw men wel schoon en suyver,
als men seyt, gedilueert hebben (immers soo wel geloof ick alsmen 't te
voren had gelegitimeert) _hadden die van Dordrecht sijne Hoogheydt,
wegens de gepretendeerde informaliteyten, esclaircessement ofte bericht
mogen geven, als de Commissarisen van het Hof, aen wiens jurisdictie sy
haer niet garen getrocken sagen, daer niet tegenwoordigh waren geweest._
Dan het en schort die lieden daer niet. Want sy weten wel dat die
Commissarissen in die saeck noyt jurisdictie en hebben geëxerceert, maer
ook daer en boven publikelick hebben verklaert, daer in gene jurisdictie
civilik of criminelick te sullen exerceren. Gelijck oock het soo klaer
als den dagh blyckt, dat sy 't tot noch toe niet en hebben         {Pag.22}
gedaen, noch van meningh en sijn te doen. Maer het bericht, dat men
geven wilde, dat woude men doen in crepusculo, als de Vleer-muysen en de
Nacht-uylen beginnen te vliegen, & remotis arbitis. Nu, waerom sy dat
soo wilden, weten sy selve wel, en die van sinnen niet berooft en is,
kan het wel lichtelick denken. Om dat men dan gedwongen werd het Auter
te ontdecken, ende te toonen wat properheden daer onder schuylen, soo
moet ick seggen, dat sijne Hoogheydt aen Burgemeesteren ende Regenten
van Dordrecht geschreven hebbende, dat sy eenige uyt den Gerechte wilden
senden, om op de aengebrachte klachten te werden gehoort, dat'er oock op
den 28. December 1684. des mergens te negen uyren eenige uyt den selve
Gerechte, met hare Secretarisen, voor hem sijn verschenen, hebbende hy
mede by hem daer ontboden degene, die als Commissarisen te vooren te
Dordrecht waren geweest. Ende na dat de selve Gedeputeerde waren gelast
neder te sitten, soo hebben sy aen hem overgelevert, hare credentialen.
Welcke gelesen sijnde, ende hy haer willende vragen, volgens sekere
opgestelde Articulen, soo is by hen Gedeputeerde geseyt, dat sy van den
Out-raedt of Vroedschap prohibitive last hadden, om te antwoorden in
tegenwoordigheydt van Commissarisen van den Hove. Waer op in effecte by
sijne Hoogheydt is geantwoordt, dat dese sake den Gerechte raekte, ende
geensins den Out-raed, wiens authoriteyt sy hier te vergeefs
pretexeerden. Dat daer en boven de geallegeerde last, van niet te
antwoorden, directelick streed tegens hare Credentialen aen, even te
vooren overgelevert: Ende indien sy eenige andre last hadden, als de
Credentialen mede brachten, datse die wilden overgeven. Ende voor soo
veel de Commissarisen aengingh, dat hy die geassumeert hadde om hem in
die sake te assisteren, ende nergens anders om. Want, dat hy niet goed
gevonden hadt haer alleen te hooren, alsoo hy haer kende voor sulcke
luyden, die ontkennen dorsten, het gene hy wist waer te sijn. Waer by is
gevoeght, door een van de Commissarisen, dat sy gene de alderminste last
hadden, om eenige jurisdike actie daer te plegen, maer alleen daer
gekomen te sijn, als by sijne Hoogheydt alrede was geseyt. Doch op gene
van alle die redenen en heeft men yet weten seggen, noch oock eenige
nadre last produceren. En evenwel is men by sijne negative blyven
persisteren, sonder eene stip te avanceren. Soo dat sijne Hoogheyd
versocht, dat sy eens in een vertrek wilden gaen, ende met den     {Pag.23}
andren consulteren, offe niet de geproponeerde difficulteyt konden over
stappen, ofte ook nader komen. Maer wederom gekomen zijnde, hebben sy
inde voorschreve negative blyven persisteren, seggende dat sy alles aen
hare principalen souwen refereren, ende van het nader geresolveerde
raport doen. Waer mede dan die sessie is geeyndigt. Maer verwacht
werdende, dat sy na eene dag of twee, het beloofde raport souwen komen
doen, ende niet verschijnende, heeft sijne Hoogheyd eene twede missive
laten afgaen, met versoek, dat sy weder voor hem wilden verschijnen op
den 2 van Januar. 1685. Gelijk sy dan ook gekomen zijn. Maer hier en
heeft men nu niet de minste mentie gemaekt, 't geen sonderling is te
noteren, dat men in tegenwoordightyd van Commissarisen (die doe daer soo
wel verschenen waren, als te voren) niet en kost ofte wilde antwoorden,
maer wel ter contrarie, dat men souw verklaringe doen. Dan hoe dede men
dat? Even als een leger, dat sigh voor sijnen vyand te swak bevindende,
in het aftreken of retireren, noch wel eens vier geeft, niet soekende
hoe het vechten souw mogen, maer hoe dattet het vechten mach ontkomen,
alsoo mede was haer antwoorden. Want die en bestonden niet anders als in
subterfugien ende cavillatien, die de saek niet en raekten: Als, datmen
distingueerde, tusschen de wettelickheyd ende de forme van de nominatie.
Daer nochtans de forme niet anders en is, als de overeenkomste van de
saek met de wet: ende de wet, niet anders als het rechtsnoer van de
forme. Sulx dat wettigh te zijn, niet anders en is als te hebben de
form, die de wet prescribeert. Wederom, datmen antwoorden wilde wel
generalleck, soo sy seyden, maer niet in specie. Het welk sy soo
uytleyden, datse souwen verklaren, datter op de nominatie niet en waren
gebracht vreemdelingen, minderjarige, te na den andere in maegschap
bestaende, (waer over noyt klachten en waren gevallen) sonder haer
verder te willen uyten, of op articulen te willen antwoorden. Maer is by
een van hunne Secretarisen, die mede inde commissie waren versocht, dat
sijne Hoogheyd hen copie van de articulen wilde geven. Het welke hy
toestond, indien sy wilden antwoorden. Maer alsoo sy in die conditie
gene behagen en hadden, soo en hebben sy ook die articulen niet bekomen.
Ende daer mede is ook die tweede sessie geëyndicht. Waer uyt dan
klaerlik blijkt, voor eerst, dat sijne Hoogheyd seer onheusselik werd
getraduceert, als of hy geen bericht van die van Dordrecht had     {Pag.24}
willen ontfangen. Ten anderen, dat het Hof hier seer sinisterlik werd
ingetrocken, even of het selve, door presentie van eenige uyt den haren,
als die van Dordrecht wierden gehoort, sijne jurisdictie wouw vast
maken, ende extenderen over dien van Dordrecht. Ten derden, dat die van
den Gerechte van Dordrecht door dese weygeringe ende onwilligheyd sijn
geworden veri contumaces en wederhorig, soo dat alle de articulen, op
welcke sy niet en hebben willen antwoorden, te recht by sijne Hoogheyd
voor soo veel gehouwen sijn als bekent. Ten sulcken effecte, dat hy,
gesien hebbende de verificatien vande selve articulen, wel heeft
vermogen de onwettige nominatie te rejecteren, ende weygeren eene
electie uyt deselve te doen. Want hoewel het de plicht is van sijn
Hoogheyd, om uyt een meerder getal de electie te doen, soo is hy evenwel
het selve niet anders gehouwen te doen, als uyt eene legitime, aen wiens
forme niet en manqueert, dewyl anders doende, de onwettigheyd vande
nomanatie, ook influeren souw inde electie. Ende derhalven en souwer
niet alleen rede gegeven werden te klagen over de nominatie, maer over
nominatie ende electie beyde. Als hiervoren overgenoeg aengewesen is.
Soo dat nu hier uyt seer klaer blijckt, wat voor fine lieden het moeten
zijn, die derven klagen, dat men sijne Hoogheyt niet en heeft mogen
berichten, ende esclaircissement geven. Indien nu alle dese voorschreve
redenen ende passagien van rechten eens op den Parnas te voorschijn
werden gebracht, ende men aen de eene zijde sal beginnen te overwegen,
wat voor eene bres dese Grotiaensche brief daer deur heeft gekregen;
ende aende andre zijde, watter al tot voordeel van sijne Hoogheyd werd
by gebracht, soo en geloof ik niet, dat Barnevelt vande selve meninge
sal blyven, om namentelik af te wachten de komste vanden Primier, ende
hem gehoort gebbende, nader te delibereren op het intrecken, ofte
antiqueren van het jus civile, ofte corpus juris. Want ik geloof dat hy
met al de bende, overluyd roepen sal, wech met dit gespuys dat ons al
dese brabbelinge maeckt. Ja ik en kan niet anders dencken, of men sal
den vromen Oldenbarnevelt komen last te geven; _Videat ne respublica
Parnassicolarum quid detrimenti capiat_: ende dat men hem expresse mede
ordineren sal, dat hy de Justitie representerende maecht de schael met
het swaerd, 't sy deur finesse, 't sy anders, uyt de handen wringe,
voort eene schop van achteren geve, ende soo late loopen. Want     {Pag.25}
heeft men in voorgaende tyden den stok wel derven trecken, ende en souw
men het nu niet doen, soo waer wel de Pernas vol gecken. Neen, men moet
mede toonen, datmen is, ende sich soo niet laten over de neus hacken.
Doch op dat de plaets van de verschovene sloot weder mocht werden
vervult, wat waer 'er beter, als daer toe te consacreren en te wyen;
Mevrouwe _Eygesucht_? Ende, om daer soo niet alleen te pronck te laten
staen, als die uytgeworpene slobbe tot noch toe heeft gedaen, wat waer
'er gevoeglicker, als datter, na dese tyde wijse, tot camerier,
_Archlistigheyd_ wierde toegevoeght, versen met eene mensch, vol van
alle soorten van onwaerheden, gestoffeerde ende ongestoffeerde, ende tot
Staet juffers de verwloose _onbeschaemtheyd_, met hare suster
_Snatersnel_? Doch voor al diende wel besorght, dat dese geheyligde Dame
wierde ter hand gestelt eene stempel, waer mede wierde getekent, alle
woorden, reden, en loyen, die op den Parnas gangbaer sullen zijn, ende
de selve, van wat alloy of forme die oock mochten wesen, te legitineren.
op de nieuw uytgevondene manier: verklarende alle het verdere voor
billoen. Ende soo jemand hier souw willen inbrengen andre munt, al
droegse het Keisers beelt, dat men hem nieten admittere, maer weer
omsende. Ende wil hy daer tegen inbinden, dat _Snatersnel_, geassisteert
met hare suster, niet op en houwe hem alsoo te bejegenen, dat men sijne
rede soo weynigh sal komen in achtinge nemen, als men kan doen het
gesangh vande nachtegael, onder het geschreeuw van de esels. So dat het
voortaen best sal zijn, dat alle die niet van dese hoogvliegende
Parnas-vogels en zijn, de vinger op de mond leggen. Nam, quis brachia
contra torrentem?

       *       *       *       *       *


TOE-GIFT.

Dewyl het den Missive Schrijver belieft heeft ons te verhalen, wat'er op
den Parnas is geschiet, soo souwen wy insgelyx hem konnen verhalen,
wat'er in het Rijck van de Maen, dewelcke, na het gevoelen van
Xenophanes, mede bewoond werd, is voorgevallen. Ook sommige van onse
luyden sijn daer al droomende na toe gegaen, gaen, ende al         {Pag.26}
droomende weerom gekomen sijnde, hebben dingen verhaeldt, die noyt en
sijn geschiet, noch geschieden en sullen. Ende soo souwen wy hem met
gelijcke munt konnen betalen, ten ware dat'et beter was eene ware
Historie te vertellen, als verdichtselen, die min te achten, sijn, als
de fabulen van Æsopus, of van den Arabischen Lokman. Ick sal dan seggen,
dat het inder daed is gebeurt, datter inde maend van October des
voorleden Jaers 1684. Weynigh dagen voor de onwettig verklaerde
nominatie van de Mannen van Achten, ten huyse van den Burgemeester
Francken, in de Voorzael is verschenen een goed ende aensienlick getal
van Dekenen der respective Gildens. Dat aldaer 't selve rijckelick met
Wijn is beschoncken, van 's achtermiddaghs te vier uyren tot des avonds
te seven uyren, en later. Soo dat'er by eenige de Schroef al los
raeckte, en de men het koelvat mede voor eene water-pot gebruyckte. Dit
geselschap hier soo sijnde, is aengesproocken by den voorschreven Heer
Burgemeester Francken, dewelcke verklaerde, dat sy daer ontboden waren,
om haer te recommanderen de ouwe Achten, ten eynde sy inde aenstaende
nominatie niet verby gegaen wierden. En aengaende de verdere,
bemerckende dat over de selvige eenige beroeringe onder de Dekens ware,
versocht hy, dat sy boven de ouwe Achten, soodanige wilde nomineren, die
na de sin en speculatie van de Regeringe mochten sijn. Want anders
doende, dat het van een schadelick gevolgh souw sijn. Waer na de
Burgemeester Muys sijne welspreeckentheydt heeft getoont, ende heeft die
vrienden aengesproocken met de volgende


                                                                   {Pag.27}


HARANGUE.


_Mannen Deeckens_,

Alle 't geene de Heer Burgemeester Francken uw daer geleght heeft, is
waer en waerachtigh, en daerom kan ick my niet onthouden van uw voor al
voor oogen te leggen de les van Salomon, dewelcke dicteert: dat alle die
sigh mengen met die gene, die na veranderinge staen, met deselve vergaen
sullen, dese veranderinge nu die hier by sommige quaedtaerdige, en
ambitieuse menschen beooght, en geëntameert wort, sal seeckerlijck naer
sigh slepcn een volkomen ruïne van de Stadt, en desselfs Finantien. Wy
hebben veel moeyten gehadt om de vervallen Finantien van de Stadt te
redresseren, wy hebben een Fons uytgevonden, te vooren onbekent, waer
door de vervallene saecken weder sijn herstelt, wy hebben de Kaeyen
gemaeckt; de Havens gediept, de Bruggens verstelt, en alles tot de
Negotie in dier voegen geapproprieert, dat daer door de welvaert
soodanigh is aengegroeyt, alsje alle tegenwoordigh siet, ende gewaer
wordt, en selfs heb ick tot dese saecken uyt mijn eygen beurs aen de
Stadt geschoten de somme van 12000 ponden, die ick jegens 3-1/2. per Cent
laet loopen, met dien Interest te vreden sijnde, om de Stadt, die ick
lief hebbe te soulageren. Maer Mannen Deeckens, die andere menschen die
dese veranderinge in 't hooft hebben, en achten geen Stadt, noch geen
Finantien, ja recht uytgeseyt, sy hebben den Duyvel en den Sacrement van
de Stadt, en 't sijn Fielten en Schelmen die desselfs goede en
loffelijcke Regeringe trachten te veranderen, en als 't dese Vagabonden
daer al toegebracht sullen hebben, wat sal 't dan sijn? de Finantien
sullen vervallen, de Stadt en desselfs Havens onbruyckbaer worden; de
Arbeyts-luyden naeckt en leegh loopen. Ick bid u Mannen            {Pag.28}
Deeckens, en smeeck uw met gevouwen handen, datje doch na geen
veranderingh en luystert, noch na geen menschen die 't daer mede houden;
En siet doch wat menschen men hier al recommandeert aen u Nominatie, een
deel Vagabonden, een deel Kalissen, hier recommandeert men'er twee, hier
eenen Sonnemans en daer eenen anderen, daer magh'er hier en daer een
onder sijn van middelen, maer de meeste sijn kalissen en geen luyden
dieje dienen; Mannen Deeckens, noch behelpen sich dese menschen met dit
voorgeven, dat ick de Prins van Oranjen soude bedrogen hebben, het welck
valsch en Schelmachtigh gelogen is, ick stae wel by de Prins van
Orangien, en omtrent de Treves, is by Ons niet gedaen als met kennis van
sijne Hoogheyt; Ick bidje Mannen Deeckens luystert na sulcke leugens
niet, en ick smeeck uw nochmael, dat gy na geen veranderingh en staet,
maer het by u Regenten blyft houden; Soo sal de Stadt floreren, en God
Almagtig salje Personen, en je Familien zegenen, &c.

Nu eens gedroncken, wel Cameraet, uw heb ick wel gekent over 20. Jaer,
enje Ouwers oock wel, ick brenght uw eens, sa Knecht, brenght een Glas
van Respect, Vrienden dat moet rondt gaen, a vous de gesontheyt van ...

Die hebben wy de Parnas-broeders, voor een toe-gifte, wel willen
communiceren, alsoo het noch niet en schijnt in de archiven van hare
Republijck ingekomen te sijn. Het welcke nochtans wel noodsaeckelick
dient geweten te sijn, op dat men soo de Historie van dit Dordtsche
werck met'er tydt compleet mach krijgen. Waer toe ick hoop dat andere
vrienden, die yetwes hebben, ter materie dienende, mede de hand sullen
leenen. Interum, lector, vive, vale, & his candidus utere merum.

FINIS.





*** End of this LibraryBlog Digital Book "Aenmerkinge op de Missive van Parnas" ***

Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.



Home