Home
  By Author [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Title [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Language
all Classics books content using ISYS

Download this book: [ ASCII | HTML | PDF ]

Look for this book on Amazon


We have new books nearly every day.
If you would like a news letter once a week or once a month
fill out this form and we will give you a summary of the books for that week or month by email.

Title: Krakatau en de Straat Soenda - De Aarde en haar Volken, 1886
Author: Anonymous
Language: Dutch
As this book started as an ASCII text book there are no pictures available.


*** Start of this LibraryBlog Digital Book "Krakatau en de Straat Soenda - De Aarde en haar Volken, 1886" ***


KRAKATAU EN DE STRAAT SOENDA.



De herinnering aan de ontzettende ramp, die in Augustus 1883 het eiland
Krakatau en de naastbij gelegen kusten van Java en Sumatra getroffen
heeft, is--zoo als het altijd gaat--door den stroom van latere
gebeurtenissen en indrukken uitgewischt. Toch mogen wij wel aannemen
dat zij nog niet zoo geheel verdwenen zal zijn, of de lezers van ons
tijdschrift zullen met belangstelling kennis nemen van het volgende
verhaal van den heer Edmond Cotteau, die ingevolge opdracht van de
fransche regeering, eenige maanden na de ramp, de door de uitbarsting
geteisterde streken heeft bezocht en van zijne bevindingen mededeeling
gedaan. Van de uitbarsting zelve is niemand der nog levenden getuige
geweest; maar uit de verwoestingen, door haar aangericht, kunnen
wij eenigermate afleiden, welk schouwspel het noodlottige eiland en
de omliggende streek op die vreeselijke Augustusdagen moeten hebben
opgeleverd. Wij laten thans het woord aan den heer Cotteau.



Den 11 Mei 1884 bevond ik mij, na een zeer interessant uitstapje
naar Serawak (Borneo), te Singapore. De _Oxus_, van de Compagnie
des Messageries maritimes, was juist aangekomen; aan boord bevonden
zich mijne twee vrienden, de heeren Bréon en Korthals, aan wie met
mij, van wege het ministerie van onderwijs, eene wetenschappelijke
zending was opgedragen naar de straat Soenda en het vulkanische
eiland Krakatau. Ik was een maand vroeger van Parijs vertrokken:
wij ontmoetten nu elkander weder op de afgesproken plaats.

In den avond van dienzelfden dag gingen wij aan boord van de stoomboot
_Emyrne_, die tweemaal in de maand, na aankomst van de fransche mail,
de passagiers en brieven naar Batavia overneemt, waar wij den 14 Mei
aankwamen, na eene gelukkige vaart van twee-en-vijftig uren.

Zoodra wij geïnstalleerd waren, deden wij de noodige stappen
om het welslagen van de ons opgedragen zending te verzekeren,
hetgeen zonder hulp en medewerking van hooger hand niet mogelijk
zou zijn. Gelukkig ging alles naar wensch. De consul van Frankrijk,
de graaf de Pourtalès, beijverde zich ons van dienst te zijn; hij
stelde ons aan den gouverneur-generaal te Buitenzorg voor. Zijne
Excellentie had de beleefdheid, een kleine rijksstoomboot tot onze
beschikking te stellen; en dank zij de bereidwilligheid en den ijver
van hoogere en lagere ambtenaren, konden wij reeds eene week na onze
aankomst de reis naar de straat Soenda aanvaarden.

Maar het zal niet overtollig zijn, vooraf in het kort de feiten
in herinnering te brengen, die de aandacht van de geheele wereld
eensklaps hadden gevestigd op het eilandje Krakatau, waarvan de
tot dusver zoo goed als onbekende naam plotseling eene vreeselijke
vermaardheid had verkregen.

In de laatste dagen van Augustus 1883, nauwelijks eene maand na de
ramp van Ischia, bracht de telegraaf naar Europa de tijding over van
een nog veel schrikkelijker onheil. Eene uitbarsting, heviger dan alle
waarvan de geschiedenis melding maakt, had, zoo luidde het bericht,
de straat Soenda als ten onderste boven gekeerd, de groote eilanden
Java en Sumatra verwoest en aan meer dan honderdduizend menschen het
leven gekost. Zooals doorgaans, bleken ook hier de eerste berichten
overdreven. Toch was de onopgesmukte werkelijkheid verschrikkelijk
genoeg. Het mag toch thans als uitgemaakt worden beschouwd, dat het
aantal slachtoffers niet veel minder heeft bedragen dan omstreeks
veertigduizend, waarvan de meesten in de golven zijn omgekomen,
terwijl de anderen onder een slijkregen zijn verstikt of door de
gloeiende asch verbrand.

Krakatau ligt op 6°7' zuiderbreedte en 103°6' oosterlengte, in
het westelijk gedeelte van de straat Soenda, ongeveer halverwege
tusschen Java en Sumatra. De eigenaardige vorm van het eiland verried
aanstonds zijn vulkanischen oorsprong; maar de eenige uitbarsting,
waarvan de geschiedenis melding maakte, dagteekende reeds van 1680. In
het begin van 1883 was het onbewoonde eiland geheel met dicht bosch
bedekt en werd het algemeen gerekend tot de uitgebrande vulkanen te
behooren. Maar de sinds twee eeuwen sluimerende kracht gaf eensklaps,
op den 10 Mei, teekenen van leven. In het noorden van het eiland
begon de Perboewatan, een heuvel van niet meer dan honderd-twintig
ellen hoogte boven de zee, stroomen van vuur en wolken rook uit
te braken, vergezeld van een geweldig onderaardsch gerommel en van
slagen als kanonschoten. Te Batavia en te Buitenzorg, die in rechte
lijn honderd-vijftig kilometers verwijderd zijn, kon men duidelijk
het gerucht hooren.

Gedurende de drie volgende maanden herhaalden de uitbarstingen zich
telkens met meer of minder hevigheid. In Juni werd er een nieuwe
krater, de Danan, gevormd. In het begin van Augustus telde men drie
voorname brandpunten van uitbarstingen, ongerekend de rookwolken
en dampen, die op een aantal andere plaatsen opstegen. Maar
de hoogste top van het eiland, de Rakata, die eene hoogte van
achthonderd-twee-en-dertig meter bereikt, gaf nog volstrekt geen
teeken van werkzaamheid.

De uitbarsting van Krakatau volgde haar gewoon verloop en men
bekommerde er zich niet veel om, toen men, op den 26 Augustus,
te Batavia op nieuw een aanhoudend gerommel hoorde als van een
verwijderden donder. Dit gerommel ging gepaard met slagen, eerst
zwak en kort van duur, maar die allengs zoo in hevigheid toenamen,
dat in den nacht van 26 op 27 Augustus niemand in het westen van Java
een oog kon toedoen. Den 27, des morgens ten zeven uur, weerklonk
een zoo geweldige slag, dat vele menschen te Batavia in de meening
verkeerden dat een andere vulkaan was begonnen te werken.

Omstreeks tien uren werd de hemel met een geelbleeke tint overtogen
en nam de duisternis hand over hand toe. Terzelfder tijd begon een
dichte aschregen te vallen, die tot een uur aanhield, toen verminderde
en om drie uur eindigde; daarna keerde ook allengs het daglicht
terug. De uitbarsting in den morgen van den 27 overtrof te Batavia
alle andere in hevigheid: in verscheidene winkels werden de glasruiten
verbrijzeld. Daarna hoorde men niets meer tot zeven uur in den avond,
toen het geluid weer duidelijk verneembaar werd. Tusschen tien en
elf uren weerklonken weer slagen, die niet veel minder hevig waren
dan die van 's morgens. Eenige uren daarna hield het geluid geheel op.

Het geluid der geweldige uitbarstingen van den 27 Augustus heeft zich
veel verder verspreid dan bij eenige vorige gelegenheid, waarvan de
historie de heugenis heeft bewaard. In onze kolonie Cochinchina, meer
dan zeventien graden (negentienhonderd kilometers) ten noorden van
Krakatau, hoorde men de slagen zoo duidelijk, dat men van alle posten
langs de kust naar Saïgon telegrafeerde: "Gevecht op zee, buiten het
gezicht." Nog meer: ditzelfde geluid werd gehoord op afstanden van
ruim drieduizend kilometers: op Ceylon, in Birmah, op Nieuw-Guinea,
enz:--in één woord, over eene oppervlakte, die gelijk staat met het
vijftiende gedeelte van de oppervlakte der aarde.

Over hetgeen er in die vreeselijke dagen op Krakatau zelf en op
de eilanden en kusten van de straat Soenda is geschied, hebben wij
maar zeer schrale berichten van zeer weinige ooggetuigen. Het eenige
bewoonde eiland was Sebesi, op dertig mijlen afstands van Krakatau;
de drieduizend bewoners van dat eiland zijn tot den laatsten man
omgekomen. Op de kust van Java werden Merak, Anjer en Tjaringin,
de eenige plaatsen waar Europeanen woonden, totaal verwoest; de
meesten dier Europeanen hadden de vlucht genomen, en van degenen die
achterbleven, brachten maar zeer weinigen er het leven af. Eindelijk
heerschte overal eene volslagen duisternis, die er niet weinig toe
bijdroeg om den schrik en de verwarring te vergrooten.

Gedurende de katastrofe bevonden zich tien schepen in de wateren van de
straat Soenda. De gezagvoerders hebben van hunne bevinding treffende
verslagen gegeven; maar die verslagen zijn uit den aard der zaak zeer
onvolledig, want eene ondoordringbare duisternis omgaf de schepen aan
alle kanten. Toch heeft een dier gezagvoerders de rookkolom kunnen
meten, die zich bij de eerste uitbarsting verhief, en waarvan hij
de hoogte op zeven-en-twintig-duizend el schat. Het klinkt bijna
ongeloofelijk dat geen dezer schepen ernstig letsel heeft bekomen;
ja, nog sterker, de golven, die langs de kust zulk eene geweldige
hoogte bereikten, zijn als het ware onopgemerkt langs die schepen
heen gegleden: hetgeen wel hierin zijne verklaring zal vinden, dat
zij, ten gevolge van hare buitengewone lengte, de vaartuigen niet
eensklaps maar geleidelijk optilden.

Het is meer dan waarschijnlijk dat de vreeselijke slag, die in den
morgen van den 27 te Batavia en te Buitenzorg werd gehoord, samenviel
met de instorting van het noordelijk gedeelte van Krakatau. Eene
oppervlakte van twintig vierkante mijlen, ongeveer twee derde
gedeelten van het eiland, met inbegrip van de helft van den berg
Rakata en de twee vulkanen Danan en Perboewatan, zonk weg in de
zee. De ontzaglijke waterverplaatsing veroorzaakte die reusachtige
golven, die bij herhaling op de kusten van Java en Sumatra aanrolden,
mijlen ver in het land doordrongen, de huizen wegvaagden, de grootste
boomen ontwortelden en duizenden menschen verzwolgen.

Deze golven, die op de kust van Bantam, ongeveer dertig kilometers van
haar uitgangspunt verwijderd, nog de geweldige hoogte bereikten van
dertig en zelfs zes-en-dertig meters, hebben zich verder voortgeplant
dan bij menschenheugenis immer is voorgekomen. De sterkste van deze
golven, die om half elf 's morgens Tjaringin op Java en Telok-Betong op
Sumatra verwoestte, en twee uren later de benedenstad van Batavia onder
water zette, deed hare werking niet alleen gevoelen langs de kusten
van China en Japan, op Madagaskar en in den geheelen Stillen-oceaan,
maar zij drong zelfs door in den Atlantischen Oceaan en werd aan den
getijmeter te la Rochelle waargenomen. Deze golf heeft dus letterlijk
de reis om de aarde gemaakt.

De massa uitwerpselen van Krakatau overtreft zeer verre die van de
geweldigste tot dusver bekende uitbarstingen: men heeft het volume
op elf kubieke kilometers begroot. Rondom Krakatau hebben zich asch,
sintels en puimsteen in zoo ontzaglijke hoeveelheden opgehoopt,
dat nabij gelegen eilanden geheel overspreid waren met een vaal
bleek lijkkleed ter dikte van dertig tot veertig el. Nieuwe eilanden
zijn opgerezen uit de ondiepe wateren van de straat; maar, zooals te
verwachten was, zijn zij weldra weder verdwenen onder de aanhoudende
werking der golven, die rusteloos op deze onzamenhangende ophoopingen
van allerlei materialen aanrolden. Gedurende zes maanden was de
baai van Lampong (Sumatra) verstopt door eene bank van puimsteen,
die alle scheepvaart onmogelijk maakte. Die drijvende bank was een
kilometer breed en niet minder dan dertig kilometers lang, bij eene
gemiddelde dikte van tien à twaalf el. Langzamerhand hebben de losse
puimsteenen, door de werking van wind en golven, zich verspreid en
worden nu vaak door stroomingen tot op onmetelijke afstanden van
hun oorsprong medegevoerd. De asch heeft zich evenzeer over eene
ontzaglijke uitgestrektheid verspreid: men heeft niet alleen te
Singapore, maar ook in Japan van die asch gevonden.

Ik ga nu over tot het verhaal van onzen tocht.



Den 21 Mei, des morgens ten zes uren, namen wij te Batavia, aan het
station Noordwijk, plaats in den trein naar Tandjong-Priok, eene nieuwe
haven, die de nederlandsche regeering te midden der afschuwelijkste
moerassen heeft doen aanleggen. De werken, die reeds ontzaglijke
sommen verslonden hebben, zijn nog verre van voltooid: men heeft daar
inderdaad eene kolossale onderneming op touw gezet. Tandjong-Priok
staat bekend als zeer ongezond; en wanneer ik zie, door welke lage
moerassige streek de spoorweg loopt, komt mij die kwade reputatie
verre van onwaarschijnlijk voor. Ongetwijfeld heerscht hier de koorts,
maar des nachts is het gevaar het grootst. Sommigen zeggen, dat men de
ongezondheid van de nieuwe haven zeer overdreven heeft. Wat hiervan
zij, de vreemde gezagvoerders ankeren nog altijd, als vroeger, op
de roede, op een aanmerkelijken afstand van de kust, en de nieuwe
bassins zijn zoo goed als ledig.

De hoofdingenieur, de heer Van Berckel, van onze komst verwittigd,
wachtte ons aan het station en stelde ons voor aan den gezagvoerder
en den stuurman van de _Kediri_, die bereids onder stoom lag. Beiden
waren Hollanders, maar spraken met het grootste gemak fransch. Wij
vertrekken zonder verder oponthoud.

De kleine stoomboot, die de indische regeering voor een tiental dagen
tot onze beschikking heeft gesteld, is wat de Hollanders hier een
hopperbarge noemen. Zij wordt meestal gebruikt voor het vervoer van
steen en andere bouwmaterialen, die van verschillende punten langs
de kust moeten worden afgehaald en naar Tandjong-Priok gebracht. De
boot is natuurlijk niet ingericht om passagiers op te nemen, maar
toch zijn wij zeer blijde dat wij er over beschikken mogen.

Wij stoomen langzaam de haven uit en zetten koers naar de reede, ons
een weg banende midden door een aantal lage eilandjes, bouquetten
van groen oprijzende uit den schoot der wateren. Het panorama, dat
zich voor onze blikken ontrolt, verdient wel de aandacht. Op den
achtergrond verheffen zich, statig en indrukwekkend, twee machtige
vulkanen, de Gedeh en de Salak; aan deze reuzen sluit zich eene
bergketen aan, wier schemerende lijnen zich aan den westelijken
horizon verliezen. Meer in de nabijheid, aan den voet der bergen,
dekt een nevel van rossige dampen de kust en ontneemt ons het gezicht
op Batavia: dat zijn de noodlottige uitdampingen der moerassen,
die in dit vroege morgenuur nog in de lucht hangen en drijven, tot
de zeewind ze verstrooit en medevoert.

Ziedaar de vuurtoren van Edam, voorts de dokken en de marinewerven
op het eiland Onrust. Verder liggen nog andere grootere en kleinere
eilandjes verspreid, die allen de namen van hollandsche steden
dragon: Amsterdam, Rotterdam, Middelburg enz. De kust, waarlangs
wij nu varen, behoort tot het district Pangerang: zij werd tot
op een afstand van duizend tot vijftienhonderd el landwaarts in
overstroomd. Negen dorpen werden geheel verwoest, vijf gedeeltelijk,
en tweeduizend-driehonderd-veertig inlanders of Chineezen kwamen
daarbij om het leven.

Om twaalf uren varen wij langs de baai van Bantam, waaraan het district
Serang grenst, dat bij de ramp negentien-honderd-drie-en-dertig
slachtoffers verloor.

Weldra stoomen wij langs kaap Sint-Nikolaas, en de _Kediri_,
van richting veranderende en naar het zuidwesten koers zettende,
vaart de straat Soenda binnen. Ter rechterhand zien wij de kust
van Sumatra, waarboven de groote vulkaan Radjah-Bassa oprijst; ter
linkerhand hebben wij de kust van Java, en varen dicht langs het
schilderachtige vlek Merak, met den indrukwekkenden bergtop van den
Karang op den achtergrond. Voor ons uit bespeuren wij het zonderlinge
eiland Poelo-Renjang, door de Hollanders Dwars-in-den-weg genoemd. Op
dezen afstand gezien, schijnt dit eiland in vier op zich zelf staande
stukken verdeeld: het is dus niet zoo vreemd, dat men aanvankelijk
heeft gemeend dat Poelo-Renjang door de uitbarsting in vieren was
gescheurd. Inderdaad bestaat het eiland uit vier vrij hooge bergen,
die onderling door drie lage landtongen verbonden zijn. Vroeger was
het geheele eiland met dicht bosch bedekt, en daardoor als samenhangend
geheel kenbaar; maar nadat de inbrekende golven letterlijk alle boomen
op de lagere gedeelten van het eiland hadden vernield, scheen het
eensklaps alsof Poelo-Renjang zelf in stukken was gescheurd.

Wij varen op een afstand van twee mijlen langs de jammerlijk
geteisterde kust van de residentie Bantam. De tallooze kokospalmen
die het strand bedekten zijn verdwenen; alle boomen zijn vernield en
nergens is een spoor van menschelijke woning te ontdekken. Waar ter
nauwernood negen maanden geleden eene talrijke vreedzame bevolking
leefde, ziet men nu niets meer dan eene kale moerassige vlakte. Langs
de kust strekt zich een breede geelachtige zoom uit: daar heeft de
inbrekende zee alle leven vernield; akelig scherp steekt deze woestijn
af tegen het schitterend groene kleed van het aangrenzende landschap.

De gezagvoerder wijst ons de plek waar Anjer lag, de meest bezochte
javaansche haven in de straat Soenda. De geheele omliggende vlakte,
over eene breedte van ongeveer duizend el, is verwoest. De zee heeft
op de kust reusachtige koraalblokken geworpen, waarvan het grootste
een volume heeft van driehonderd kubieke el. Een weinig verder lag
het volkrijke vlek Tjaringin, waarvan ook niets is overgebleven. De
wijde vlakte rondom het dorp wordt begrensd door heuvels van twintig
tot dertig el: de weinige menschen, die den tijd hadden het leven te
bergen, vonden daar een toevluchtsoord.

Het is officieel geconstateerd dat te Merak, Anjer en Tjaringin
negentienduizend-zeshonderd-twee-en-dertig slachtoffers zijn gevallen,
waaronder twee-en-dertig Europeanen. Acht-en-veertig dorpen werden
geheel, zeven-en-dertig andere voor een gedeelte vernield.

Kort voor zonsondergang krijgen wij voor de eerste maal Krakatau in
het gezicht, dat van hier gezien, de gedaante heeft van een op zee
rustenden gelijkzijdigen driehoek; dichter bij, in westelijke richting,
vertoont zich de regelmatig gevormde kegel van Sebesi.--Eenige
oogenblikken daarna verdwijnt de zon in de golven, en ontvouwt zich
voor onze blikken een tooverachtig schouwspel. De zee gelijkt een
metalen spiegel; de bergen en vulkanen worden van bruin donker violet;
de westelijke horizon, eerst oranjegeel met bleekgroene strepen,
kleurt zich aanvankelijk met gouden tinten, die dan rooskleurig,
vervolgens paars worden en eindelijk zich oplossen in donker blauw;
op den voorgrond teekent zich, tegen dat lichtend kleurrijk fond,
de donkere omtrek van Poelo-Renjang met zijne groote boomen, die
hoewel dood nog staande zijn gebleven en nu uit zee schijnen op te
rijzen. Zulk een pracht en gloed van kleuren, als hier voor weinige
minuten onze oogen verrukte, is in onze koude noordsche streken
ondenkbaar.

22 Mei.--Wij hebben den geheelen nacht tegen wind en stroom moeten
kampen, op vrij grooten afstand van den wal. Dit zuidwestelijk gedeelte
van de kust van Bantan werd even als de meer noordelijke kuststreek
overstroomd, maar daar de bevolking hier dun gezaaid was, vielen
er veel minder slachtoffers. Tegen acht uren in den morgen werpt de
_Kederi_ het anker uit voor den vuurtoren van Java's eerste Punt.

Er gaat een vrij sterke branding; niet dan met moeite kan de sloep
de kust naderen, en onze maleische matrozen dragen ons op hun rug
naar het strand. Verwrongen ijzeren balken en reusachtige palen,
in wanorde door elkander op het strand verspreid, wijzen de plaats
aan van den ouden aanlegsteiger, op den 27 Augustus 1883 door de
golven vernield. De grond is bedekt met puimsteen; de kortelings
aangelegde weg, waarlangs wij ons naar den vuurtoren begeven, is
geheel van die steenen gemaakt. Onder weg vernemen wij eene treurige
tijding: de wachter van den vuurtoren is vijf dagen geleden gestorven
aan een aanval van kwaadaardige koorts. Hij leefde daar alleen met
zijn inlandsche bedienden, die hem niet hadden willen begraven, uit
vrees dat men hen later beschuldigen mocht, hun meester te hebben
vermoord. Wij hadden hier dus in de eerste plaats een heiligen plicht
te vervullen. De gezagvoerder van de _Kediri_ maakte eene officieele
verklaring van het overlijden op, en wij begeleidden het lijk naar
het graf, dat wij onder de schaduw van een prachtigen boom hadden
laten delven.

De vuurtoren, die drie jaar geleden door eene aardbeving werd vernield,
is sedert herbouwd, en verrijst vast en stevig op eene veertig el hooge
rots. Dank zij deze veilige hoogte, had hij niet te lijden van de ramp;
zelfs had de torenwachter, ten gevolge van de heerschende duisternis,
niets bespeurd van de geweldige golf van den 27; eerst in den morgen
van den 28, toen het weder dag begon te worden, ontdekte hij de langs
de kust aangerichte verwoesting.

Van het groote geplaveide platform, waarop de vuurtoren verrijst en
dat wij langs een trap van honderd-een-en-zestig treden bereiken,
heeft men een zeer schoon gezicht op de straat Soenda en den
grenzenloozen Indischen-oceaan. Ver weg, in het noorden, bespeurt
men Krakatau, en in dezelfde richting, maar veel dichter bij, het
groote Prinseneiland, geheel met dichte bosschen bedekt. Voor onze
voeten teekent zich de grillige kustlijn, met haar kapen en inhammen,
omzoomd met eene gansche reeks rotsige eilandjes: wij staan hier op de
uiterste westelijke landpunt van dat heerlijke eiland Java, dat van
het westen naar het oosten, van de straat Soenda tot de straat van
Bali, eene lengte heeft van niet minder dan duizend-zestig kilometers.

Op het platform, om den vuurtoren, staan verschillende bijgebouwen en
de zeer comfortabele woning van den wachter. Al deze gebouwen zijn
ruim en zeer goed ingericht, en het geheel maakt een zeer gunstigen
indruk. Het aangrenzende woud, weleer ondoordringbaar, vertoont
nu, van het strand tot aan den voet der heuvelen--dat wil zeggen
over eene strook gronds van drie- tot vierhonderd ellen breed--het
beeld der meest volkomen verwoesting. Hier en daar staan nog enkele
reusachtige stammen, van hun bast ontroofd, maar veel grooter is het
aantal der gevelde boomen. Toch is de natuur reeds aan het werk om
de aangerichte verwoesting weder te herstellen, de geslagen wonde te
heelen: overal breken de schitterend groene bladeren van wilde bananen
door de dikke laag van asch en puimsteen, die den bodem bedekt, heen;
gansche scharen van lianen en woekerplanten strekken naar alle kanten
haar armen uit, omwikkelen met haar ondoordringbaar net de verdroogde
wortelen der woudreuzen en klauteren lustig en levensvol tegen de
doode verbleekte stammen omhoog.

23 Mei.--Daar het in de eenige hut van de _Kediri_ van de hitte niet
was uit te houden, heb ik, gewikkeld in mijn reisdeken, den nacht op
het dek doorgebracht. Omstreeks drie uren werd ik door eene hevige
regenbui gewekt. Kort daarop werd het anker gelicht en zetten wij
koers naar het Prinseneiland. Om zeven uur in den morgen bereikten
wij zijne oostkust. Dit eiland, het grootste van alle eilanden die
in de straat van Soenda verspreid liggen, is onbewoond en werd tot
dusver nog nooit wetenschappelijk onderzocht. Het strand is letterlijk
overdekt met puimsteenen.

De geteisterde zoom langs de kust heeft eene breedte van minstens
vijfhonderd el. Wij zijn hier dichter bij Krakatau; de verbolgen zee
heeft hier dan ook nog grooter verwoestingen aangericht dan bij Java's
eerste Punt. Er is bijna geen enkele boom staande gebleven; overal
zijn in den kalen, door diepe geulen en spleten doorploegden grond de
reusachtige wortels blootgewoeld, die het gaan zeer bemoeilijken. Ook
moet men zich in acht nemen voor de verraderlijke puimsteenen, die
zeer dikwijls diepe met water gevulde kuilen voor het oog verbergen:
men meent vasten grond onder de voeten te hebben, en zinkt eensklaps
tot aan de borst in het water.

Op het oogenblik der uitbarsting bevonden zich toevallig zes- en-
vijftig personen op het Prinseneiland, bezig met houthakken: allen
hebben er het leven bij ingeschoten. Op de noordkust bereikte de golf
eene hoogte van omstreeks vijftien el.

Van het Prinseneiland zetten wij rechtstreeks koers naar het noorden,
naar Telok-Betong in de baai van Lampong op Sumatra. Onze weg voert
ons langs Krakatau, dat wij op korten afstand, aan stuurboordzijde
voorbijvaren. Zoo kunnen wij dan nu van nabij een blik werpen op dat
eiland, waarvan de naam zoo talloos vele malen werd uitgesproken,
sedert eene vreeselijke ramp het bestaan van dit vergeten plekje
grond aan de wereld openbaarde. Vergeefs zoekt men er thans naar
het geringste spoor van dien weelderigen plantengroei, die voor
ongeveer negen maanden nog het gansche eiland als met een groenen
mantel omplooide. Onder de witte lijkwade van asch en puimsteen ligt
thans op Krakatau alle leven vernietigd.

Een weinig verder stoomen wij langs de vulkanische eilanden Sebesi
en Seboekoe, en dan midden door de groep der Lagoendi-eilanden,
aan den ingang der Lampong-baai gelegen. Hier is het niet enkel,
als op het Prinseneiland, de lage kuststreek, die getroffen werd:
de gansche oppervlakte werd verwoest. Overal, langs de hellingen en
tot op den top der heuvelen, ziet men niets dan verbleekte stammen,
sommigen op den grond liggende, anderen nog overeind staande, maar
allen van takken en bladeren beroofd. Deze totale verwoesting is
ongetwijfeld toe te schrijven aan den regen van heete asch en slijk,
die, door den wind voortgedreven, aan de westzijde van Krakatau veel
heviger is geweest dan aan de oostzijde.

Het groote eiland Sumatra loopt ten zuiden, aan de straat Soenda,
uit in drie lange landpunten, die twee wijde en diepe baaien vormen,
de baai van Semangka ten westen en die van Lampong ten oosten. In
de eerste baai heeft de overstrooming zich het verst uitgestrekt:
de hoofdplaats Beniawang (op honderd-dertig kilometers van Krakatau)
werd ganschelijk verwoest; tweeduizend-honderd-zestig menschen kwamen
in dit district om het leven. Eene golf spoelde het huis weg van
den hollandschen controleur, en meer dan driehonderd inlanders, die
daar eene toevlucht hadden gezocht, vonden er den dood. Bijna alle
dessahoofden, te Beniawang vergaderd om den resident te ontvangen,
die den 27 verwacht werd, kwamen evenzeer om het leven. Ook daar
heeft de slijkregen groote schade aangericht: in de bosschen braken de
takken onder de vracht van modder en doodden in hun val de ongelukkige
vluchtelingen.

In de Lampongbaai, zooveel dichter bij Krakatau gelegen, was het
aantal slachtoffers natuurlijk veel aanzienlijker: het bedraagt
niet minder dan zevenduizend-een-honderd-vijf-en-zestig. Ketibang,
Tjandi en Kalianda, belangrijke dessas aan den voet van den vulkaan
Radjah-Bassa, werden geheel verwoest; eerst viel daar een regen van
geweldige stukken steen, toen van gloeiende asch en eindelijk van koude
modder. In deze diepe baai, die de gedaante van een trechter heeft,
drongen de golven met buitengewone hevigheid binnen. De gansche
kustzoom werd verwoest door eene golf, die eene gemiddelde hoogte
had van vier-en-twintig el. Haar spoor is overal duidelijk zichtbaar;
gelukkig werd slechts eene zeer smalle strook getroffen, want overal
begint de grond dicht bij zee snel te rijzen.

24 Mei.--Wij hebben heden nacht geankerd op eenige mijlen afstand
van Telok-Betong, waar wij heden morgen aan land gaan. De boot,
waarmede wij naar den wal roeien, baant zich een weg te midden van
drijvende massa's puimsteen, die hier en daar nog zeer lastige banken
vormen. Op het strand, langs den nieuwen van puimsteen gemaakten weg
hebben chineesche kooplieden armoedige kramen en schuren opgeslagen,
die zij later door welvoorziene winkels zullen vervangen. Onvermoeid
werkzaam, als zij voor eigen rekening arbeiden, matig, tuk op gewin,
zuinig en met eene zeldzame volharding begaafd, zullen zij zich
spoedig van de geleden verliezen weten te herstellen.

In plaats van de welvarende stad, waarvan de regelmatig aangelegde
straten zich als verloren in het weelderig lommer van prachtig
geboomte, ziet men nu niets dan eene wijde naakte vlakte, hier en
daar met kommen brak water bezaaid, een kweekplaats van kwaadaardige
koortsen. Onder eene brandende zon steken wij deze akelige wildernis
over, waar de helft van de bevolking der stad, ruim vijftienhonderd
menschen, den dood vond. De van bamboes gebouwde luchtige hutten der
inlanders zijn spoorloos verdwenen; zij werden letterlijk door de
zee weggevaagd; terwijl hier en daar verspreide puinhoopen de plaats
aanwijzen waar de steviger gebouwde europeesche huizen hebben gestaan.

De resident is afwezig. Zijne fraaie woning, die wij bezoeken, bleef
gespaard, dank zij haar ligging op een heuvel, dertig el boven het
peil der zee; maar toch scheelde het niet veel, of ook dit huis had
het lot van alle andere getroffen.

De katastrofe greep plaats op den 27 Augustus, des morgens ten half
elf. Volgens den heer Verbeek heeft niemand eigenlijk kunnen waarnemen
wat er gebeurde, omdat alles in eene duisternis gedompeld was, die,
volgens de verklaring van getuigen, donkerder was dan de donkerste
nacht. De vluchtelingen, die zich in het huis van den resident
verzameld hadden, hoorden slechts een vreeselijk geknetter en gekraak,
veroorzaakt door een hevigen wind, die de takken verbrijzelde, de
boomen velde en de slijkregen met geweld tegen de deuren en vensters
joeg. Zelven kunnen wij ons overtuigen dat de zee tot de eerste trede
gestegen is van de trap, die naar het terras voert, waarop de woning
van den resident is gebouwd. Vlak beneden die trap zijn de teekenen
van de door het water aangerichte verwoestingen duidelijk zichtbaar.

Van dit fraai gelegen punt omvat de blik een schier grenzenloozen
horizon: aan de eene zijde de wijde golf van Lampong, aan de andere
het heuvelachtige land; men ziet ook den Apenberg, een regelmatig
gevormden, vrij hoogen kegel, langs welks voet de geteisterde strook
gronds door haar vaal bleeke kleur scherp afsteekt tegen het groen
der bosschen, die de berghellingen bekleeden.

Wij worden met de grootste vriendelijkheid ontvangen door den
heer J. Dronkers, ambtenaar in dienst der hollandsche regeering,
die met zijne jeugdige vrouw een klein huisje bewoont, dat geheel
van bamboes is opgetrokken, maar dat toch zeer comfortabel is
ingericht. Wij vernemen daar, dat de streek, vroeger vrij gezond,
thans zeer ongezond is geworden. Uit het noodlottige moeras, dat
thans de plaats van Telok-Betong inneemt, ontwikkelen zich voortdurend
verpeste dampen en kwaadaardige miasmen, en de koorts is hier spoedig
inheemsch geworden. Wij hebben ook het genoegen, bij den heer Dronkers
kennis te maken met den heer Van Heuckelum, mijningenieur te Batavia,
en thans op eene ambtelijke inspectiereis.

In den namiddag, toen de allengs dalende zon een deel van haar
ondragelijken gloed had verloren, stelden die heeren ons een uitstapje
voor naar de plek, waar de stoomboot de _Barouw_ midden op het land
ligt. Onder weg zien wij verschillende groote visschersvaartuigen, die
op grooten afstand van het strand, midden tusschen gras en struiken,
op hun zijde liggen. Wij doorwaden de rivier Koeripan en vervolgen dan
onzen weg stroomopwaarts, langs den rechteroever. Maar weldra worden
wij overvallen door een stortbui, waarvan nog het minst onaangename
gevolg is dat de hard geworden asch, waarover wij loopen, zeer
glibberig wordt. Dat is nog het ergste niet: het pad stuit eensklaps
tegen een kreupelbosch, dat ons ondoordringbaar schijnt. Toch dringen
wij er in door, voorafgegaan door onze maleische gidsen, die ons een
weg banen in de jungle. Eindelijk, na een zeer vermoeienden tocht
van een uur, zien wij eensklaps, bij eene kromming der rivier, een
allerzonderlingst schouwspel voor ons: eene groote raderstoomboot,
geheel ongeschonden, ligt daar, midden in het woud, even als eene
brug over de rivier, die rustig onder de kiel doorvloeit over eene
bedding van breede zwarte kiezelsteenen. De prachtige tropische flora
vormt eene eigenaardige lijst om deze wonderlijke schilderij, die wij,
helaas! niet lang op ons gemak konden beschouwen, want de regen begon
op nieuw en wel in heviger mate. Bovendien spoedt de dag ten einde
en wordt het hoog tijd om aan boord terug te keeren. Onze terugtocht
geleek wel eene vlucht. Rillende van koude, na de gloeiende hitte van
den dag, doornat, waren wij wat blij, dat wij ons in de machinekamer
van de _Kediri_ konden verwarmen.

Dit interessante uitstapje herinnerde mij een soortgelijk tochtje,
dat ik zeven jaren vroeger, in een geheel ander deel der wereld,
ver genoeg van Sumatra, had gemaakt, Dat was te Arica, op de kust van
Peru. Den 18 Augustus 1868, ten gevolge van eene aardbeving, werd de
stad door geweldige golven overstroomd en verloren een aantal harer
inwoners het leven. Door de golven opgetild, werden drie schepen
op het strand geworpen, waar zij, na het terugvloeien van de zee,
op een mijl afstands van de kust op het droge bleven liggen. Zij
bleven daar negen jaren, toen de zee wederom buiten haar oevers trad
en in het land doordrong. De amerikaansche korvet _Waterie,_ vlot
geworden, strandde op nieuw een mijl dieper landwaarts in, midden
in een woestijn, nabij den spoorweg van Tacna. Daar zag ik de boot,
in de maand September 1877; haar stevige ijzeren kiel, door de twee
raderen gesteund, stond recht op den grond, als wachtte zij dat de zee,
bij eene derde inbraak, haar mede zou nemen voor een nieuwen tocht.

Met de _Barouw_ heeft de zaak zich aldus toegedragen. De boot lag
geankerd voor Telok-Betong, toen in den morgen van den 27 Augustus,
eene golf haar optilde, zonder schade over den dijk beurde en midden in
het chineesche kwartier nederzette. Den 28, toen het weder dag werd,
was het vaartuig verdwenen. Men vond het terug op de eigen plek, waar
wij nu het gezien hebben, in eene kromming van de rivier Koeripan,
op een afstand van drieduizend-driehonderd el van zijne ankerplaats
op de reede, en van tweeduizend-tweehonderd el van het punt in de
chineesche wijk, waar het des morgens was te land gekomen. Al de
maleische prauwen waren in de vallei gestrand; alleen de _Maria_,
een transportschip voor het vervoer van zout, was gespaard gebleven en
wiegelde zich, tot aller verbazing, rustig en kalm, midden op de reede.

Op het oogenblik van de katastrofe meenden de twee eenige Europeanen,
die zich aan boord van de _Barouw_ bevonden, de kapitein en de
machinist, zich te kunnen redden, door zich aan de takken van een boom
vast te klemmen; maar eene tweede golf, nog geweldiger dan de eerste,
sleepte den boom in haar vaart mede, zoodat de beide ongelukkigen
verdronken. De bemanning daarentegen, die aan boord was gebleven,
kwam met den schrik vrij.

25 Mei.--De heer Van Heuckelum, die op eene gelegenheid wachtte om
naar Batavia terug te keeren, is met ons aan boord van de _Kediri_
gegaan, die 's nachts het anker heeft gelicht. Dezen morgen ten
acht uren houden wij stil tegenover de oostkust van Seboekoe, op
twee-en-dertig mijlen afstands van Telok-Betong, in de richting van
Krakatau. De boot brengt ons aan land; dank zij het mooie weer gaat
de ontscheping gemakkelijker dan op de vorige dagen. Wij bezoeken ook
het kleine Protectie-eilandje, dat bewoond was, zoo als blijkt uit de
overblijfselen van de in regelmatige vakken geplante kokospalmen; maar
er is geen spoor meer te ontdekken van de inlandsche hutten, waarvan
de bewoners, ten getale van honderd-vijftig, allen zijn omgekomen.

Het groote eiland Seboekoe, dat wij vervolgens aandoen, was
onbewoond. Dit eiland is betrekkelijk vlak, en hoewel mede van
vulkanischen oorsprong, heeft het geen centralen bergkegel, zoo als het
naburige Sebesi. Hier zijn wij nog slechts acht mijlen verwijderd van
het brandpunt der verwoesting, van Krakatau; de uitwerkselen zijn dan
ook hier nog verschrikkelijker dan wij tot dusver gezien hebben. Het
eenmaal groenende bosch is vervangen door een wilden baaiert van
geteisterde en verbleekte stammen, langs de heuvelhellingen verstrooid
en gedeeltelijk onder de asch bedolven.

Onze vaart vervolgende, kwamen wij in den namiddag te Sebesi, op
slechts twintig kilometer afstand van Krakatau. Niemand weet wat daar
eigenlijk is geschied, want van de drieduizend inwoners van het eiland,
Maleiers of Chineezen, ontkwam geen enkele aan den dood. De groote
golf van den 27 moet hier eene hoogte hebben bereikt van minstens
dertig el. Het geheele eiland ligt nu bedolven onder eene minstens
tien meter dikke laag van grijze asch, vermengd met puimsteen en
stukken obsidiaan. De algemeene omtrek, die de gedaante vertoont
van een bijna zuiver regelmatigen vulkanischen kegel, is onveranderd
gebleven; maar het strand is niet onbelangrijk vergroot door de massa
stoffen, door Krakatau uitgebraakt en hier opgehoopt.

Wij gaan eerst over eene wijde vlakte, waar breede diepe geulen de nog
steeds wisselende beddingen aanwijzen der beken, die na iederen harden
regen ontstaan. Thans vindt men er geen droppel water; toch is het niet
geraden, zich op dit verraderlijke terrein te wagen, waarvan alleen de
oppervlakte droog is. In den beginne schijnt het gaan gemakkelijk, maar
weldra begint de grond onder uwe voeten weg te zinken en langzamerhand
zakt ge al dieper en dieper in eene laag modderige asch, waarin ge
groot gevaar zoudt loopen geheel te verzinken. Ik spreek uit eigen
ervaring: zonder de hulp van den heer Bréon, die in mijne nabijheid
was en haastig toeschoot, zou ik vermoedelijk verloren zijn geweest.

De onbetrouwbare vlakte verlatende, beklimmen wij de eerste
hellingen. Ook daar moet men nog zeer voorzichtig zijn, want hoewel
de asch aan de oppervlakte tot eene vaste massa is geworden, is de
ondergrond nog los en bewegelijk, en ziet men overal breede scheuren
met loodrechte wanden: de minste stoot kan eene instorting ten gevolge
hebben. In een der ravijnen, eerst onlangs gegraven door de geweldige
regens die gedurende den noordwestelijken mousson nedervallen, treft
ons een hartverscheurend schouwspel. In hun onwederstaanbaren loop van
de toppen van den vulkaan naar de zee, hebben de wateren de aschlaag
weggespoeld, zoodat de vroegere grond weder boven is gekomen. Op
deze plek moet toen eene dessa hebben gestaan, want daar liggen,
te midden van de overblijfselen der vernielde woningen en stukken
huisraad, een vijftigtal geraamten. Sommigen zijn nog bekleed met
de veelkleurige sarongs, die betrekkelijk weinig geleden hebben. Aan
de schedels ziet men nog lange zwarte haarlokken; stukken huisraad,
uitgebleekte beenderen, kleedingstukken, alles ligt in akelige wanorde
door elkander. Blijkbaar zijn deze ongelukkigen gestikt onder een
regen van betrekkelijk koude slijk, want nergens ziet men eenig spoor
van verbranding.

Maar reeds heeft de natuur aangevangen, hare hand tot genezing der
geslagen wonde uit te strekken: krachtige spruiten van bananen schieten
uit den grond omhoog; kokosnoten, van de verwoeste boomen afgevallen,
zijn ontkiemd, en binnen kort zullen hunne wuivende waaiers dit
doodenveld overschaduwen.

26 Mei.--Eindelijk zetten wij koers naar Krakatau, het hoofddoel van
onzen tocht. De _Kediri_ vervolgt haar weg langzaam en voorzichtig;
onophoudelijk wordt het dieplood uitgeworpen, want de vroegere
peilingen hebben hier alle waarde verloren.

Reeds aanstonds kunnen wij een hoogst belangrijk feit constateeren:
het verdwijnen van de drie nieuwe eilanden, die men onmiddellijk na
de uitbarsting had waargenomen. Op de plek waar deze eilandjes waren
gelegen, staat thans vier meter water.

De geringe diepte van het water dwingt ons, het ruime sop te kiezen;
en na een langen omweg gemaakt te hebben, naderen wij andermaal
zoo dicht mogelijk Krakatau. Te vergeefs zoekt de gezagvoerder eene
geschikte ankerplaats: op de plek waar zich, negen maanden geleden,
de bergkegel van den Danan verhief, peilen wij thans eene diepte van
tweehonderd-veertig tot driehonderd meter. De _Kediri_ moet onder
stoom blijven op vijfhonderd meters van den wal; wij zullen trachten
met de sloep zoo dicht mogelijk de kust te naderen.

Wij bevinden ons nu vlak tegenover de groote scheur: de eene helft van
den voornaamsten bergkegel van Krakatau, den Rakata, een sedert lange
jaren uitgebranden vulkaan, is afgescheurd en in de diepte verzonken
met het grootste gedeelte van het eiland; de andere helft staat nog,
gelijk aan een achthonderd el hoogen, reusachtigen muur van driehoekige
gedaante. De algemeene kleur is roodachtig bruin. Men onderscheidt zeer
duidelijk de ligging der oude lavabeddingen in vrij regelmatige lagen
geordend, onderling gescheiden door zandbeddingen en van boven tot
onder doorploegd door een net van lichter gekleurde aderen en strepen.

Straks, naarmate wij nader kwamen, scheen Krakatau ons als gehuld
in een witachtigen rook. Wij hielden dit voor dampen, opstijgende
uit de spleten in den loodrechten wand, die den vulkaan aan de
noordzijde afsluit; zij verhieven zich langzaam en zweefden, als
een doorschijnend wolkje, om den top. Maar nadat wij met de sloep
dichter bij den bergwand waren gekomen, zagen wij dat de onderstelde
spleten niet anders waren dan ravijnen, en wat wij voor dampen hadden
aangezien, niet anders dan stofwolken, opgejaagd door de steenen, die
schier onophoudelijk langs de genoegzaam loodrechte hellingen naar
beneden rollen. Terzelfder tijd hoorden wij een aanhoudend gerucht,
niet ongelijk aan het geknetter van een verwijderd geweervuur, terwijl
wij duidelijk steenen van verschillende soort konden onderscheiden,
die door de lucht vlogen en na herhaaldelijk tegen de rotsen gestooten
te hebben, eindelijk in zee vielen. Wij merken ook op, dat wanneer
deze projektielen een lossen korreligen grond aanraken, zij dien
in beweging brengen; dan storten de vastere bestanddeelen, aarde,
zand en steenen, als donkerkleurige lawinen naar beneden; zij rollen
door de ravijnen en stroomen in breede massa langs de hellingen, en
vormen eindelijk kegels, waarvan de voet op den bodem der zee rust,
die hier ter plaatse zeer diep is, want op eenige vademen afstands
van de kust peilt het dieplood nog twintig meters. De grijsachtige
asch daarentegen, met stof vermengd, stijgt in wolken omhoog en wordt
door den wind medegevoerd.

Intusschen werd een onzer roeiers aan het been getroffen door een
steen ter grootte van een kleinen oranjeappel, terwijl een tweede veel
grooter steenblok op ettelijke meters afstands van de sloep in zee
viel. Langer vertoeven was blijkbaar gevaarlijk; wij verwijderden ons
dus zoo spoedig mogelijk, nadat het ons gelukt was op verschillende
punten fragmenten van de rotsen machtig te worden.

Het wordt inderdaad tijd terug te trekken. De Rakata schijnt het zeer
stellig op ons gemunt te hebben: getuige het rusteloos geknetter
en gedonder, de steeds dichter wordende stofwolken, en de overal
opspuitende waterstralen, als ware de zee aan het koken, maar die
eenvoudig het gevolg zijn van de onophoudelijk neerploffende steenen.

Het was toen omstreeks twaalf uur op den middag: de steenstortingen
zijn dan, ten gevolge van de brandende hitte, het sterkst. Wij hebben
opgemerkt dat, met het dalen der zon, het verschijnsel in kracht en
omvang afneemt en dat het 's nachts geheel ophoudt.

Aan de westelijke punt van de scheur in de piek van Rakata vinden wij
eindelijk een plek, waar wij aan land kunnen gaan. Wij zetten voet
aan wal op een klein strand, aan het uiteinde van een ravijn, waarvan
de steile wanden aan den eenen kant bestaan uit oude zwartachtige
lavabeddingen, en aan den anderen uit asch en puimsteen, die tot eene
vaste massa geworden zijn. Daar kunnen wij in alle veiligheid den aard
bestudeeren der rotsen en van de verschillende vulkanische stoffen,
door de jongste uitbarsting uitgeworpen en die hier eene laag vormen
ter dikte van tachtig en zelfs honderd el.

Ondanks al mijne nasporingen, heb ik aan wal geen enkel spoor van
plantaardig of dierlijk leven gevonden, met uitzondering van eene
enkele, zeer kleine spin: deze zonderlinge bodinne der wedergeboorte
was bezig haar webbe te spinnen! Het zou zeer belangrijk zijn,
stap voor stap de ontwikkeling gade te slaan van het nieuwe leven
op dezen grond, die nu als in de boeien des doods gebonden ligt,
maar die binnen weinige jaren, dank zij de koesterende warmte der
tropische zon en de overvloedige regens, zijn voormaligen dos van
weelderig groen zal hebben herkregen.

In den namiddag bezoeken wij het dus genoemde Verlaten-eiland, vroeger
een prieel van groen, thans geheel overdekt met eene grauwe aschlaag,
dertig meters dik. De diepe scheuren in de oppervlakte geven aan het
eiland, op zekeren afstand, het voorkomen van een gletscher. Hier,
evenals op Krakatau, zijn de hoogste boomen geheel en al onder het
slijk bedolven.

Dit eiland, ten noordwesten van Krakatau gelegen, was, voor de
uitbarsting, daarvan slechts gescheiden door een nauwen zeearm,
ettelijke honderd ellen breed; tegenwoordig bedraagt de afstand
tusschen de beide eilanden zes kilometers. Volgens den heer Verbeek,
is de oppervlakte van het eiland meer dan verdriedubbeld.

Deze dag was een der belangrijkste, maar ook in hooge mate vermoeiend
ten gevolge van de ondragelijke hitte, nog vermeerderd door de
weerkaatsing der zonnestralen. Op deze geheel verwoeste naakte
eilanden is nergens een plekje te vinden, waar men zich tegen de
brandende stralen der equatoriaal-zon beveiligen kan.

27 Mei.--In den vroegen morgen zetten wij koers naar eene zwarte rots,
die op twee kilometers ten noorden van Krakatau, even boven de golven
uitsteekt: dit is het eenige overblijfsel van het gedeelte des eilands,
dat tijdens de uitbarsting in de diepte verzonk. In de onmiddellijke
nabijheid, op de plaats waar weleer de vulkanische kegel van den
Danan verrees, wordt thans op eene diepte van tweehonderd meter nog
geen grond gepeild.

Het Lange-eiland, waarheen wij ons vervolgens begeven, komt bijna
geheel overeen met het naburige Verlaten-eiland; het is ook in
omvang toegenomen, maar in mindere mate dan het laatstgenoemde. Zeer
waarschijnlijk zijn deze beide eilandjes niet anders dan stukken
grond, die in vroegeren tijd van Krakatau zijn losgescheurd, bij eene
uitbarsting waarvan de historie de heugenis niet heeft bewaard.

Wij stevenen nog eens naar Krakatau en werpen het anker uit op
hetzelfde punt als gisteren, maar zonder ons verder op te houden;
vervolgens zet de _Kediri_ koers naar Merak, waar wij omstreeks vijf
uren in den namiddag aankomen.

Merak, waar de telegraafkabel die Java met Sumatra verbindt, in zee
afdaalt, ligt op de noordwestkust van eerstgenoemd eiland. Het is een
der plaatsen, die van de ramp het meest geleden hebben. De stad, eene
der belangrijkste van de residentie Bantam, werd ten eenemale verwoest;
van de veertien europeesche inwoners, die niet voor de uitbarsting
waren gevlucht, hebben er niet minder dan dertien het leven verloren.

Sedert heeft men het inlandsche dorp hooger op in de vallei verplaatst,
waar men voor inbraak van de zee beveiligd is; de europeesche bevolking
van Merak bestaat thans slechts uit den wachter van den vuurtoren, een
engelschen loods en een jongen Duitscher, die de betrekking bekleedt
van directeur van het post- en telegraafkantoor. Zijn onlangs nieuw
gebouwd huis staat op een steil voorgebergte, ongeveer vijftien ellen
hoog. Van de naburige huizen is niets meer over dan het plaveisel in
cement; alles is weggevaagd door de zee, die hier eene hoogte bereikte
van gemiddeld dertig el.

28 Mei.--Wij hebben dezen geheelen dag te Merak doorgebracht. Terwijl
de maleische koelies eene vracht steenen voor den bouw der haven te
Tandjong-Priok aan boord van de _Kediri_ sjouwen, hebben wij eene
groote wandeling langs de kust gemaakt, waar de sporen der katastrofe
nog bij iederen voetstap zichtbaar zijn. De kleine spoorweg naar de
steengroeven is vernield: de rails werden gebroken en verwrongen; de
locomotieven en wagens werden medegesleept en in de zee verzwolgen. Bij
laag water ziet men nog, half in het zand bedolven, eene omgeworpen
locomotief. De kust zelve werd geheel verwoest: geheele stukken van het
strand zijn weggezonken; waar vroeger eene hooge kaap in zee uitstak,
ziet men nu een inham.

Wij besluiten ons bezoek te Merak met een uitstapje naar den vuurtoren,
die, dank zij zijne ligging op den vijftig el hoogen top van een
eilandje, aan de verwoesting ontkwam. Onder het gastvrije dak van den
wachter brengen wij de heete uren van den dag door. De woning ligt
in de nabijheid van een dicht bosch; men heeft van hier een schoon
uitzicht en krijgt des avonds den koelen zeewind uit de eerste hand.

Den volgenden morgen waren wij te Batavia terug. Andere, liefelijker
tooneelen wachten mij. Na eenige dagen van rust in de paradijsachtige
omstreken van Buitenzorg, zou ik mijne reis beginnen door de
binnenlanden van Java, van dat wonderschoone, rijk gezegende land,
waar het leven zich, op alle gebied, in zijne rijkste vormen openbaart.

Onze tocht met de _Kediri_ had slechts acht dagen geduurd, maar wat
hadden wij in dien korten tijd niet gezien en waargenomen! Wij zijn de
eersten geweest, die het einde van de uitbarstingsperiode van Krakatau
hebben kunnen constateeren en het weder verdwijnen der nieuw gevormde
eilanden. Van de zuiver wetenschappelijke resultaten onzer reis zal
ik niet spreken: onze tochtgenooten, de heeren Bréon en Korthals,
zullen daaromtrent elders verslag doen.

Tot dusver de heer Cotteau. Wat in zijn eenvoudig verhaal misschien
wel het meest treft, is de groote soberheid, die overal den stempel
der onopgesmukte waarheid draagt. Hij heeft zich--en te recht--niet
gewaagd aan eene beschrijving van de katastrofe zelve, van de
vreeselijke uitbarsting, die hij niet heeft gezien en die toch ook
eigenlijk niet te beschrijven is. Hij is als de man, die daags na
den slag het slagveld bezoekt, u de lijken der gevallenen, de sporen
der verwoesting toont en u daardoor ongetwijfeld een indruk geeft
van hetgeen er geschied is, machtiger en aangrijpender dan eenige
beschrijving zou kunnen doen, machtiger en aangrijpender zelfs dan
ge zoudt hebben kunnen ontvangen, waart ge zelf te midden van het
bedwelmend en verbijsterend strijdgewoel geweest. Ook wij hebben een
slagveld bezocht: een slagveld, waarop de ontboeide natuurkrachten,
de ontketende elementen den strijd aanbonden, waar ons bij iederen
voetstap de nietigheid van den mensch tegenover de vijandige machten
der natuur gepredikt wordt. Wat golden ze, de duizenden, op die twee
of drie dagen door vuur en water omgekomen, onder slijk en asch
en steenen bedolven, wat golden ze meer dan het kruipend insekt,
onopgemerkt door den voet des wandelaars vertreden? Wel mocht de
dichter zeggen: de elementen haten de schepping van der menschen hand.





*** End of this LibraryBlog Digital Book "Krakatau en de Straat Soenda - De Aarde en haar Volken, 1886" ***

Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.



Home