Home
  By Author [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Title [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Language
all Classics books content using ISYS

Download this book: [ ASCII | HTML | PDF ]

Look for this book on Amazon


We have new books nearly every day.
If you would like a news letter once a week or once a month
fill out this form and we will give you a summary of the books for that week or month by email.

Title: Auvergne - De Aarde en haar Volken, 1906
Author: Bosch, G.
Language: Dutch
As this book started as an ASCII text book there are no pictures available.


*** Start of this LibraryBlog Digital Book "Auvergne - De Aarde en haar Volken, 1906" ***


Auvergne.

(Puy de Dôme en Cantal).

Door G. Bosch.



In den afgeloopen winter speelde het toeval mij kort na elkaar boeken
en tijdschriften in de hand, die den geologischen toestand van het
hoogland van Auvergne behandelden.

Het gelezene wekte zoo zeer de belangstelling op, dat uitgebreider
lektuur over dit onderwep gezocht en gevonden werd, en langzamerhand
het plan tot rijpheid kwam om in den zomer die streken eens te gaan
bezoeken.

De eerste bronnen, die voor de reis geraadpleegd werden, waren
natuurlijk reisgidsen en onder deze bijzonder die van Ioanne "Auvergne
et Centre", omdat voor eene streek in Frankrijk een fransche reisgids
het beste geacht moest worden. Toch bleek later dat dit niet geheel
uitkomt. De schrijver toch van dien gids is niet kunnen ontsnappen
van het algemeen gebrek zijner landgenooten. De Franschen houden
namelijk zoo verbazend veel van hun land, dat zij niet kunnen nalaten
zich aan overdrijving schuldig te maken, als zij er over spreken
of schrijven. Wat bekoorlijk en lief is, wordt prachtig; wat minder
goed en minder fraai is, wordt verzwegen. Mijn indruk van het land,
in korte woorden saâmgevat, is, dat de vorming van het land, bijna
aan alle zijden en bij elken stap herinnerende aan zijnen vulkanischen
oorsprong, zoo hoogst belangwekkend is, en dat daarnaast de historische
gebouwen, zoowel de nog in hun geheel aanwezige als de bouwvallen, zóó
mooi en zóó belangrijk zijn, dat de reiziger niet eens de inderdaad
fraaie natuurtafereelen, die niet zelden naast en dikwijls boven
het andere de aandacht trekken, noodig heeft om zich schadeloos te
stellen voor het minder aangename dat eene minder bereisde streek
hem soms bieden kan.

Wanneer de fransche gids (uitgave van 1904) zegt, dat men, buiten
de meer bezochte streken komende, verstandig zal doen een inwoner
mede te nemen als gids, omdat de bevolking in opschudding zou komen
indien een toerist zich alleen vertoonde, en omdat de politie zich
verontrusten zou en hij zich aan vervelende onaangenaamheden zou
blootstellen,--waarom men in elk geval van een soort van paspoort of
ander officieel stuk voorzien dient te zijn,--dan maakt die fransche
schrijver zich, ten koste van zijn eigen volk, schuldig aan eene
flauwe overdrijving. Gedurende een veertiendaagschen tocht heen en
weer door 't gansche land, alléén en als toerist, met den ransel
op den rug, afgelegd, had ik mij nergens minder over te beklagen,
dan over de plattelandsbevolking. De menschen waren overal even
vriendelijk en beleefd. Bij het maken van een praatje in eene
herberg of op eene boerderij,--langs den weg ontmoet men er weinig
menschen,--deed zich echter een ander, minder prettig verschijnsel
voor. De menschen verstonden mij wel, maar konden dikwijls niet in
het fransch antwoorden. Kinderen en jongelieden, die ik bijv. naar
den weg vroeg, gaven altijd vlug, nauwkeurig en beleefd antwoord
in een benijdenswaardig zuiver fransch; zij leeren dat op de
school; maar de Auvergnaten hebben van ouds hunne eigene taal, de
"langue d'Oc". Zoo lang zij in de steden of op de buitenplaatsen
als dienstboden verkeeren, of zoo lang de mannen hunnen dienstplicht
vervullen, onderhouden zij hun fransch; maar in de dorpen teruggekeerd,
vergeten zij het op lateren leeftijd en spreken onderling alléén de
eigen taal. Het is mij meermalen voorgekomen, dat men mij in een
gesprek, dat al dadelijk niet vlotten wilde, zeide: "ik heb mijn
fransch vergeten". Misschien hebben zij aan dat onbeholpene den naam
van stuursch en teruggetrokken te zijn te danken.

"De guide Ioanne" overdrijft nog aan eene andere zijde. Opzettelijk
prijst hij de hotels, zelfs op de kleine plaatsen, en noemt maar een
paar dorpen op, waar de zindelijkheid twijfelachtig zoude zijn. Nu
is mijne ondervinding wel eenigzins anders. Op het platteland
en in de kleinere steden krijgt men overal in de herbergen goede
maaltijden. Heerlijk grappig waren de zelden ontbrekende menu's, met
onbeholpen hand geschreven en, met minachting van alle taalregels,
zuiver naar den klank gespeld! De bedden zijn ook in den regel goed;
maar de netheid der vertrekken laat wel eens te wenschen over. De wijze
van ontvangst is evenwel overal zoo echt fransch beleefd en aangenaam;
de gesprekken waarin men door waard of waardin gewikkeld wordt zijn
zoo gezellig, dat men ongemerkt veel over 't hoofd ziet. Als heer
alléén kan men zich overal redden, en er is aan alle zaken ook een
vroolijken kant,--maar aan dames zoude ik niet aanraden in Auvergne
op andere plaatsen te logeeren, dan in de grootere badplaatsen en
verder te Clermont Ferrand, te Vic-sur-Cère en te Lioran. In deze
beide laatste plaatsen vindt men hotels van den Orleans-spoorweg,
die niets te wenschen overlaten. Gelukkig kunnen de belangrijkste
punten van die plaatsen uit bezocht, en kunnen van daar uit prachtige
bergtoeren ondernomen worden, zoodat Auvergne met glans op de lijst
der pleizier-reizigers gehandhaafd blijft.

Naast deze opmerkingen nog eenige algemeene zaken.

Wat gaat men in Auvergne zien?--De vulkanische vormingen en de
monumenten van middeneeuwsche bouwkunde.

In de eerste plaats de vulkanische vorming van het land. Ik geloof niet
dat er een streek in Europa is, die den leek na eenige voorloopige
lectuur over vulkanen, zoo goed op de hoogte kan stellen van de
vervormingsgeschiedenis der aarde. Ik wil niet verbergen, dat toen
Auvergne op mijn reisprogram kwam, mijne vulkanische wetenschap niet
van aanbelang was. Vesuvius en Krakatau, met Gruadaloupe, ziedaar de
voornaamste punten; eene duidelijke voorstelling van wat ik er moest
gaan zien, had ik niet. Gelukkig kwam ik in aanraking met een geoloog,
die zoo vriendelijk was, mij in algemeene en zeer juiste trekken een
en ander mede te deelen. De lezer houde mij eenige vreemd klinkende
woorden ten goede, de toelichting is zonder die lastige namen niet
te geven; ze zijn trouwens niet talrijk.

De vulkanen, zoo zeide mijn deskundige, worden verdeeld in
_massa_-vulkanen, en in _strato_-vulkanen. De _massa_-vulkanen voeren
in hunne gloeiende lava geene gassen en dampen mede; ze breiden zich
rustig uit en de lava bouwt de kegels op. De _strato_-vulkanen voeren
daarentegen in de lava vele dampen en ontploffende gassen mede. Het
gevolg daarvan is onverhoedsche en heftige uitbarstingen, waarbij
steenen, asch en waterdampen de lucht ingeslingerd worden. Bij
het terugvallen der vaste stoffen, bouwen deze dan ook weder de
kegels op. De meeste vulkanen van den tegenwoordigen tijd zijn
_strato_-vulkanen, en hiertoe behooren ook de nu uitgedoofde in
Auvergne. De plotselinge uitbarstingen der _strato_-vulkanen hebben
eene voortdurende verandering der kegels ten gevolge, en dikwijls
vernielen zij de bestaande. Bij de _massa_-vulkanen is de voortdurend
betrekkelijk rustig uitvloeiende lava oorzaak, dat de kegels steeds
hooger op gebouwd worden. De meeste vulkanen hebben meer dan één
krater, of eene reeks er van, die om den hoofdkrater zijn geschaard. De
Vesuvius bijv. heeft ongeveer 900 van die bijkraters. Soms ook is er
geen hoofdkrater, en vloeit de lava uit spleten naar buiten.

De kegel van een _strato_-vulkaan is dus opgebouwd uit eene
onzamenhangende massa asch en steenen. Komt er aandrang van binnen,
dan zijn de wanden van den kegel dikwijls niet stevig genoeg om
weerstand te bieden tot de lava zich boven ontlasten kan, en men
krijgt dan zijdelingsche ontladingen, die instorting der kegels
tengevolge hebben. De kegels krijgen dan den vorm van een hoefijzer,
dat op het overblijvende deel van den kegel rust. Dergelijken heb ik
in Auvergne veel gezien.

_Strato_-vulkanen staan altijd langs de zeekust of bij groote
binnenmeren; over den geheelen aardbodem vindt men daar voorbeelden
van, zooals Japan, Formosa, de Sunda-eilanden. In Auvergne treft
men als 't ware twee reeksen van vulkanen aan, en die hebben dan ook
vroeger aan de kust gestaan. Door de nabijheid van water worden de
_massa_-vulkanen _strato_-vulkanen; de waterdampen hebben dan spoedig
heftige uitbarstingen tengevolge. De vulkanen in Auvergne werkten toen
Noord-Frankrijk, België en Nederland nog niet bestonden en Auvergne een
kustland was. Zij werkten--nu komen een paar erg vreemde woorden--in
het jonge tertiaire tijdvak. Nederland is in 't opvolgende tijdperk,
het quaternaire, ontstaan.

Ziedaar wat ik vernam, en wat voldoende was, om 't geen ik later
zag te begrijpen. Eene verdere vraag, aangaande de kenteekenen der
verschillende voorkomende gesteenten, als daar zijn graniet, basalt,
lava en nog heel veel andere, kan voor een leek niet voldoende
beantwoord worden. In het algemeen is lava niet zoo vast van vorm;
het heeft poriën, dikwijls grootere holten en gaten, en ziet er
soms ook weer glasachtig uit; maar er zijn tal van soorten, wier
bijzondere kenmerken alleen door den deskundige te vatten zijn. De
overige vulkanische gesteenten zijn niet zoo eenvoudig aan te duiden;
zij gaan buitendien te veel in elkander over; de kleuren zijn ook
niet vast, maar wijzigen zich naar den warmtegraad waaronder zij
gevormd werden, en later onder den invloed der lucht.

De ouderdom der vulkanen; de tijd waarin zij werkten en sinds wanneer
zij rusten, laat zich niet anders dan bij duizendtallen eeuwen meten.

Wat nu aangaat 't geen men in Auvergne in de tweede plaats gaat
zien, de monumenten der middeneeuwsche bouwkunde, daarover kan beter
gesproken worden bij het bezoeken der monumenten zelve.

Zijn deze aanduidingen omtrent de vulkanen wellicht te algemeen,
bij latere bespreking der landstreek valt er wellicht nog meer ter
toelichting te zeggen. Van harte hoop ik dat de lezer aan 't gegevene
genoeg heeft;--zoo niet, dan helpe hem verdere studie en een onderzoek
ter plaatse!

Ik noodig u thans uit, de reis met mij te aanvaarden,--zonder paspoort
en zonder zorg voor onaangename ontmoetingen, als gevolg van dien. Nog
eene aangename mededeeling vooraf. Het reizen in Auvergne is zeer
goedkoop, en gidsen zijn overal overbodig; men komt er wel.

En nu van Amsterdam met den morgentrein naar Parijs, denzelfden avond
nog van het P.L.M. station naar Clermont-Ferrand, om daar tegen 4
uur in den ochtend aan te komen en nog een aangename nachtrust te
genieten eer we de stad gaan bezichtigen. In het Hôtel de la Poste,
op de Place de Jaude, vinden we alles wat we wenschen kunnen.

Clermont-Ferrand is eene aangename, ruim gebouwde stad met 52000
inwoners. Het oude gedeelte, dat tegen en over de hoogte gebouwd is,
heeft zeer schilderachtige hoekjes, en hier en daar mooie oude huizen,
een enkel in romaanschen, meest alle in renaissance-stijl. 't Zijn
echter gewoonlijk maar enkele deelen die de aandacht trekken: eene
fraai gebeeldhouwde deur, eenige mooie vensters, eene binnenplaats met
een wenteltrap. Want er is in Clermont maar weinig geheel onaangeroerd
gebleven; 't meeste is sterk vernieuwd of geheel nieuw.

De stad is gebouwd ter plaatse van eene oude gallische nederzetting,
en zelfs in de latere tijden gaven enkele opgedolven voorwerpen
recht tot de onderstelling, dat er vóór de Galliërs reeds een ouder
oorspronkelijk volk woonde. De Romeinen noemden het Augusta Nimetum;
de tegenwoordige naam komt eerst in de achtste eeuw voor. Spoedig na
de stichting werd het de zetel van een bisdom, en niettegenstaande de
inwoners zich in den loop der tijden herhaaldelijk eenige zelfregeering
trachtten te verschaffen, is hun dit eigenlijk nooit voor in den
nieuwen tijd gelukt. Zij kregen eerst een eigen bestuur tijdens
de groote omwenteling, en zijn daar toen wel wat ruw bij te werk
gegaan. Een zelfde geschiedenis is die van geheel Auvergne; bij de
verwisseling van de overmacht der geestelijken heeren tegen die van den
adel kwam de bevolking altijd van den regen in den drop; dat dit tot
het einde der 18de eeuw heeft kunnen duren, mag ons eenige verwondering
baren, omdat het bij ons meer geleidelijk is gegaan, en daarom bij
ons dan ook het overgangstijdperk niet zoo heftig is geweest.

Museums zijn er te keur in Clermont, maar er worden geene groote
merkwaardigheden in bewaard, en daarom ging ik ze voorbij. Op den
Cours Sablon bewonderde ik de fontein van Amboise, een keurig monument
uit de 16de eeuw, bestaande uit een achthoekigen staander, die in
een kleine gotische lantaarn uitloopt. Zij heeft twee bassins boven
elkaar, keurig in steen gebeeldhouwd. Het is een sierlijk stuk werk.

Het middenpunt van verkeer is de Place de Jaude, een ruim plein,
versierd met een ruiterstandbeeld van Vercingetorix in steen en een
bronzen standbeeld van generaal Dessaix. Het uitzicht op den Puy
de Dôme, dat men van dit plein heeft is opmerkelijk mooi. Behalve
het monument "du Centenaire", dat men bijna in elke fransche stad
van eenige beteekenis heeft, is er nog een standbeeld van Blaise
Pascal: de beroemde schrijver is geplaatst in een bloemrijk parkje,
in smaakvolle omgeving.

De cathedraal, in 1248 begonnen, is in zuiver gothischen stijl,
maar maakt geen indruk; ze werd gerestaureerd door Violet le Duc en
is van buiten geheel in donkere Auvergne-steen. 't Inwendige is kaal;
de mannen der revolutie hebben ook daar huisgehouden. Het beeldhouwwerk
is ook niet bijzonder. De gothische stijl is in Auvergne nooit gewild
geweest, wellicht omdat hij opkwam toen het land in oorlogen gewikkeld
was. De romaansche stijl kwam er vroeger, in voorspoedige dagen, tot
hoogen bloei, en een keurig voorbeeld is de Nôtre Dame du Port, een
juweel van bouwkunst, thans verscholen in onaanzienlijke straten en
staande in eene diepte,--en met alle juwelen dit gemeen hebbend, dat
de leek in de bouwkunst het schoone er van begrijpen en genieten kan.

Wat is nu het bijzondere dier romaansche bouwkunst? Natuurlijk zou
daar niet zoo bijzonder bij stilgestaan worden, indien de schrijver
niet eene bijzondere voorliefde voor dien bouwstijl had. Eene
voorliefde te omschrijven is moeielijk, maar 't kwam mij altijd
voor, dat die uiting der kunst in de middeneeuwen zoo beminnelijk
eenvoudig was; dat zij alles gaf wat men toen kon daarstellen, en
nooit naar kunstmiddelen van verdacht gehalte zocht, om 't geen men
zich toch wel bewust was dat er aan ontbrak te bedekken. Dat werd in
latere tijden wel eens over 't hoofd gezien, en men verkreeg daardoor
gebouwen die niet bevredigen. De romaansche bouwstijl uitte zich het
meest volkomen in de kerken, en werd daarin ook het best bewaard. In
den eersten tijd van het Christendom was de grondvorm van alle kerken
een langwerpig vierkant [1]; de binnenruimte werd door twee of meer
rijen van pijlers in drie of meer afdeelingen (beuken) overlangs
verdeeld. De wanden werden versierd met kleuren en figuren; het dak
was een gewoon schuin dak, zooals men zich dat in den eenvoudigsten
vorm op ieder huis denkt; de dakgebinten waren gewoonlijk geheel
zichtbaar. Van die monumentale kerken--men noemde ze "basilica"--zijn
nog enkelen uit dien vroegeren tijd over in Klein-Azië, maar vooral in
Italië; te Rome nog uit den tijd van keizer Constantijn. Later in de
middeneeuwen, en wel tijdens en onmiddellijk na Karel den Grooten,
ontwikkelde zich voor de kerken een nieuwe bouwstijl; hij had de
oud-romeinsche kunst tot grondslag en ontleende daaraan zijn naam
"romaansch". Een zijner voornaamste kenmerken,	de ronde bogen,
werd uit de romeinsche bouwkunst overgenomen.

In plaats van het langwerpig vierkant kreeg nu de kerk den vorm van
een kruis. De korte bovenarm werd het koor; de zijarmen heetten het
transept; de lange arm het schip. Aan weêrszijden van het schip waren
zijgangen, evenals in de basilica, alleen er van afgescheiden door
kolommen. Langs het transept en het koor werden spoedig kapellen
bijgebouwd; later werden de zijgangen ook om het koor heen gebouwd,
en nog weêr later ook om de zij-armen van het transept heen; overal
kwam daardoor langs die zijbeuken gelegenheid tot het aanbrengen
van kapellen. De ronde bogen werden niet alleen aangebracht boven
ramen en deuren, maar ook tusschen de pijlers;	en de gewelven die
schip en koor en zijbeuken bedekten, in afwijking van het vroegere
schuine dak, waren ook rond; aanvankelijk zoogenaamde tongewelven,
later kruisgewelven, maar alles altijd half cirkelvormig.

De krypten of onderkerken, die zich aanvankelijk alleen onder het
koor, later onder de geheele kerk uitstrekken, werden algemeen. De
ingangen tot die onderkerken zijn meestal naast het koor. De krypten
zijn allen overwelfd; zij zijn zeer eenvoudig gehouden,  met wel de
soberste versiering die men zich denken kan: een enkel gebeeldhouwd
kapiteel aan eene kolom. Maar dat is dan ook alles.

De torens waren aanvankelijk achthoekig en laag, geplaatst boven de
vierkante ruimte waar de armen van het kruis elkander snijden. Bij
latere kerken komen ook torens voor aan weerszijden van den ingang,
en die ingang was dikwijls uitgebouwd en daksgewijze afgedekt, of tot
een karakteristiek klokkentorentje opgetrokken. Was eene romaansche
kerk inwendig arm aan versieringen, des te meer werk werd er gewoonlijk
van den ingang gemaakt.

We hebben dus, in afwijking van het vroegere, een kerk in kruisvorm
en eene overspanning door gemetselde gewelven, waar in de vroegere
kerken de bedekking eenvoudig uit een gewoon schuin dak bestond,
iets dat trouwens bij de romaansche kerk als buitenste afdekking
bleef bestaan, 't Spreekt van zelf dat bij de uitsluitende toepassing
van halfronde bogen en gewelven, de kerken altijd wat lager bleven;
zoodra men in later tijd voor goed had bevonden, dat een gemetselde
boog ook spits kon toeloopen en dientengevolge ook spitsbooggewelven
gebouwd konden worden, werd de vorm der gebouwen ook slanker;  en toen
er eenmaal slankere kerken ontstonden, maakten de vroegere den indruk
van plomp en gedrukt te zijn. De bouwmeesters in Auvergne hebben dat
niet kunnen overwinnen; langs den Rijn en in Engeland waren ze in
dat opzicht wat gelukkiger.

Er zijn nog meer bijzonderheden aan den toenmaligen bouwstijl
eigen. Bijv. de kolommen, die de zijbeuken van het schip scheiden,
zijn nooit allen gelijk, maar om den anderen werd eene doorloopende
zuil geplaatst. De versieringen aan de kapiteelen en den voet der
kolommen waren allen hoogst eenvoudig en steeds weinig uitspringend,
de groote muurpanden die ontstonden boven de halfronde bogen waren
vlak en later dikwijls beschilderd. Na de 12_de_ eeuw kwam de tijd
der spitsbogen; de bouworde bleef in hoofdzaak romaansch, maar de
nieuwe bogen kwamen steeds meer op den voorgrond en de wijze van
constructie der gebouwen moest dientengevolge gewijzigd worden;
gedurende een betrekkelijk lang tijdperk kreeg men een gemengden
stijl. De bouwmeesters zochten naar verbetering en brachten allerlei
versieringen aan, waaruit ten laatste de gothische stijl ontstond;
deze ontwikkelde zich uit het romaansch, zooals het romaansch zich uit
het romeinsch ontwikkeld had, maar nam weer van zijnen voorganger over.

In Auvergne waren weinig overblijfselen van romeinsche bonwkunst; in
het naburige Provence en elders juist veel; de Auvergnaten konden dus
minder van de romeinsche voorbeelden overnemen, en zoodoende kregen
hunne gebouwen een bijzonder karakter; en dit te meer omdat zij,
arm aan voorbeelden, rijk waren aan goede bouwstoffen en daardoor een
anderen weg opgingen bij het versieren van hunne gebouwen. Al dadelijk
door verschillende steensoorten te gebruiken, sommige glad, sommige
poreus, dan weer van verschillende kleuren, die zij alle in hunne
bergen voor het nemen hadden. Het bijzonder karakter der monumenten in
Auvergne moet dus meer beschouwd worden als een gevolg van bestaande
toestanden, dan wel als de gewilde uitkomst van eene kunstschool.

De Notre-Dame-du-Port beantwoordt geheel aan de gegeven algemeene
trekken van den romaanschen bouwstijl. De geheele kerk is overwelfd, de
zijbeuken  zijn door halve tongewelven gedekt. De kapiteelen der zuilen
dragen als versiering bloemen, fantastische voorstellingen van dieren;
enkele dragen menschelijke figuren met opschriften. Prachtig is dit
beeldhouwwerk niet; de beeldhouwers in Auvergne stonden niet zoo hoog
in kunstvaardigheid als de bouwmeesters; maar de kinderlijke eenvoud
der voorstelling houdt gelijken tred met de wijze van uitvoering,
en maakt een zeer aangenamen indruk. De muurvakken zijn alle wit;
hier en daar zijn met zachtgekleurde steenen figuren aangebracht,
geen van alle buiten het vlak der muur uittredende. Eene ruit,
een vierkant, een cirkel, een kruis, een klaverblad, alles in
heerlijken eenvoud, maar aardig doende in die stemmige omgeving. De
buitenmuren van het schip vertoonen kleurige figuren, verkregen door
het inmetselen van verschillende steensoorten. De kerk is gebouwd
in de 11de en begin der 12de eeuw. De hoofdingang is eene dubbele
deur, door een gebeeldhouwden stijl gescheiden. Aan de zuidzijde is
nog een ingang, met aan weerszijden groote figuren in laag relief;
het halfcirkelvormige boogschild boven de deur (het tympaan) is rijk
met kleine figuren voorzien; jammer genoeg zijn deze wat geschonden.

De Notre-Dame-du-Port te Clermont, de kerk te Issoire en die te Orcival
zijn de fraaiste typen van den romaanschen stijl in deze streken.

Er zijn te Clermont twee versteenende bronnen, die de moeite van
een bezoek overwaard zijn. Het bronwater bevat veel koolzuur en kan
daardoor eene groote hoeveelheid ijzer- en kalkverbindingen opgelost
houden. Zoodra het koolzuur aan de lucht ontsnapt, slaan de ijzer-
en kalkzouten neer; van deze eigenschappen heeft men gebruik gemaakt
tot het vervaardigen van aardige voorwerpen. Men voert het water door
buizen, waarin men er eerst zoo veel mogelijk het ijzer aan ontneemt,
en laat het dan als regen neerkomen op de voorwerpen die men versteenen
of, beter gezegd, met eene kalklaag overdekken wil, zooals mandjes met
vruchten, druiventrossen,  vogelnestjes met eieren, enz. De uitkomst
is inderdaad verrassend. In de tuinen om de bronnen heen zijn allerlei
versteende wonderen tentoongesteld; menschen, vee, paarden; natuurlijk
waren het poppen of opgezette exemplaren, en daar nu het verkalken van
dergelijke voorwerpen langen tijd vordert en op de eene plaats al wat
dikker uitvalt dan op de andere, winnen de voorwerpen niet in losheid
en natuurlijkheid, 't Kwam mij voor, dat deze reeds van af de straat
zichtbare lokvogels wel wat al te veel van een boerenkermis hadden.

Eene andere merkwaardigheid van Clermont-Ferrand is niet daar, maar
te Mont-Ferrand te vinden, dat ongeveer drie kwartier van de stad
ligt. De tramrit er heen geeft weder een verrassend mooi uitzicht op
den Puy de Dôme. Mont-Ferrand is een stadje van 3500 inwoners, dat men
alleen bezoekt om enkele oude huizen te zien. Het huis _l'Elephant_,
aldus genaamd naar een geschilderden dikhuid boven een der ramen,
dagteekent waarschijnlijk uit de 12_de_ eeuw. Het huis _Adam_ en _Eva_,
naar een gevelsteen. Het huis van den apotheker is, evenals het vorige,
uit de 16_de_ eeuw; de eerste verdieping is in steen, de twee volgende
in houten vakwerk, telkens boven elkaar vooruitspringend; boven in den
topgevel zijn een paar beeldjes aangebracht, die aan het huis zijn
naam gaven. Er zijn nog verscheidene andere merkwaardige huizen, 't
eene bekend om een deur met keurig smeedwerk, 't andere om eene aardig
versierde binnenplaats; dan weer een met een fraaie wenteltrap. Jammer
is het dat van instandhouding geen sprake is. Die huizen zijn thans
alle in gedeelten door kleine neringdoenden bewoond, en inzonderheid de
binnenplaatsen en wenteltrappen van eene ongeëvenaarde onzindelijkheid
en in diep verval.

Met het bezichtigen van dit alles bracht ik den eersten dag door. Den
volgenden ochtend vroeg zou ik uitgaan op eene wandeling in den omtrek
en de bestijging van den Puy de Dôme. Daartoe wenschte ik, gelijk ook
voor de verdere reis, eenige nadere inlichtingen te hebben en begaf me
naar het kantoor van het "Syndicat" (Vereeniging ter bevordering van
het vreemdenverkeer) van Clermont. Al mijne vragen werden voorkomend
en beleefd beantwoord,	en de inlichtingen bleken naderhand geheel
juist te zijn. Kaarten kon ik niet koopen, maar men gaf mij 't adres
van den besten winkel voor die zaken op. Doch eene fout mag ik niet
onvermeld laten. Men ontraadde mij een diligence-rit over Beaumont
naar Montdore, en beval mij aan om per spoor tot Issoire en van
daar per diligence naar Montdore te gaan. De beide routen zijn goed,
maar 't bleek me later op de diligence, onder een vriendschappelijk
gesprek met den koetsier, dat de aanbevolen rit eene onderneming van
het Syndicat was, en de rit over Beaumont eene van een mededinger
te Montdore. 't Is te betreuren dat zulke syndicaten zich niet
buiten dergelijke ondernemingen houden; zij verliezen daardoor
het zoo hoog noodige onzijdig karakter. Onder het gesprek met den
beambte van het syndicat bleek mij ook, dat voetreizigers hier tot
de uitzonderingen behooren; in den tijd der auto's krijgen ze een al
te sterke ouderwetsche tint. Ik ontmoette dan ook op den geheelen
tocht geen collega's en in de meeste hotels (herbergen) werd ik
duidelijkshalve als "le Touriste" aangeduid.

Behoorlijk uitgerust met eene kaart, uitgave van het Ministère de
l'Intérieur, toog ik er den volgenden ochtend op uit; van Clermont den
weg naar Royat op, naar Chamalières en van daar langs voetpaden naar
Villars. De omgeving was mooi, maar de wegen waren ongemakkelijk en
hier en daar bitter slecht onderhouden. Gunstig stak daarbij af een
deel van eene oud-romeinsche heerbaan, die me tot Villars bracht;
het is een stuk van den ouden weg van Clermont naar Limoges. Aan
weêrskanten een flink verhoogd voetpad; de rijweg belegd met regelmatig
behakte, langwerpig vierkante lavablokken, trots de eeuwen van zijn
bestaan nog een voorbeeld hoe wegen gelegd moeten worden. Van Villars
loopt het pad verder over La Baraque, maar men kan ook door het dorpje
Cheix gaan, al naar dat de vele kronkelingen er u heenleiden. Ik trof
onderweg een vriendelijk oud vrouwtje uit Cheix aan, die mij in de
hitte niet verder wilde laten gaan, eer ik bij haar eene verfrissching
had gebruikt. Na Cheix heeft men nog een aardig kijkje op het dorp
Orcines en gaat dan over den straatweg voorbij het kruispunt Le Font
de l'Arbre naar den Col de Ceyssat. Gedurende die wandeling heeft
men den Puy de Dôme steeds rechts voor zich en begint het hoe langer
hoe duidelijker te vinden hoe hij aan dien naam kwam. Op den Col de
Ceyssat staan een drietal herbergen, die zich alle drie met den naam
van hotel tooien, en waar men u keur van maaltijden aanbiedt. Men
heeft dan nog 432 M. te klimmen, en hoe de meeste reizigers er toe
komen om daar eerst een dejeuner te gebruiken voor men met klimmen
begint, wilde mij niet recht duidelijk worden.

Het pad naar den top (1465 M.) is vol afwisseling en een aangenaam
bergpad. Eerst door weiden, spoedig in dennenbosch, om later wat
steiler, over en langs rotspartijen, boven te komen. De uitzichten
worden bij elke kronkeling in het pad mooier, en hier en daar is voor
eene bank gezorgd. Men krijgt spoedig den indruk dat geen der bergen
daar hoog is, het uitzicht gelijkt meer op eene vlakte met heuvels.

Bij Villars was ik reeds langs eene _cheire_ gekomen; dat zijn
oude lavastroomen, die, nog onverweerd, volkomen onvruchtbaar
bleven. Wanneer men er zoo van boven opziet en de kronkelingen
waarneemt,--de gladde, bruinroode oppervlakte spiegelt zelfs hier en
daar in de zon,--dan krijgt men eerst voor goed den indruk van zoo'n
lavastroom, en heeft men een voorproef van de vele overblijfselen
van het vulkanisch tijdperk in Auvergne. Hier en daar langs het
pad ziet men ook rotsblokken op en door elkaar, die u doen denken
aan uitgebrande steenkoolslakken. In deze omgeving maken ze echter
meer den indruk van merkwaardig grillige vormen, dan van vulkanische
overblijfselen.

Boven op den Dôme is ook eene cantine, waar het eenvoudige maal zeer
goed smaakt.

Op het hoogste punt staat het meteorologisch observatorium,  dat als
eerste plaats van waarneming van dien aard in Europa, in 1876 ingewijd
werd. In 1648 had de Puy de Dôme reeds gediend om uit het verschil
in hoogte van eene kwikkolom den druk der atmosferische lucht aan
te toonen. Périer nam de proef op verzoek van Pascal. Nu bevindt er
zich, in ruime gebouwen, de meest volkomen inrichting tot het doen
van allerlei weerkundige waarnemingen. Het merkwaardigste van den
Puy de Dôme is echter de tempel van Mercurius, helaas wat te veel
een bouwval. Hij werd in 1874 ontdekt,	toen men begon te bouwen
aan het observatorium. Eene heerlijke plek hebben die romeinsche
bouwheeren uitgezocht; het moet een treffend gezicht zijn geweest van
uit de vlakte, toen die gebouwenmassa zich daar verhief. Mij dunkt,
de bewoners van het dal hadden in de oude dagen grootscher uitzicht
op dien heidentempel daarboven, dan wij nu hebben van de hoogte af
op de cathedraal van Clermont, wier fijne omtrekken door den afstand
geheel verdwijnen, en wier twee slanke torens maar een onbeduidenden
indruk maken.

Van den Puy de Dôme heeft men een prachtig uitzicht op het hoogland van
Auvergne; de Franschen noemen het met groote ingenomenheid "une des
plus curieuses du monde". Zonder hen dit na te zeggen, want de heele
wereld heb ik niet gezien, geef ik hun gaarne toe dat het bijzonder
mooi is. 't Geen er vooral aantrekkelijk van is, is het neerzien op de
uitgebrande vulkanen van de bergketen, met hunne kraters, zoo duidelijk
zichtbaar, en op de zoo even reeds besproken lavastroomen. De geheele
vlakte van Limoges ligt voor ons, noordwaarts schijnt zij onbegrensd;
naar het oosten toe loopt ze op tegen de hoogten van Forez. Men zegt
dat bij gunstig weder de Mont-Blanc van hier zichtbaar is,--maar ik
had het genoegen niet. In het Zuid-oosten de bergen van Livradois
en de ketens van Velay. Zuidelijk de omtrekken van de Mont-dores en
westelijk de granietruggen van Limousin. Noordwaarts omlaag ziende,
heeft men vlak aan zijne voeten een ouden krater, de Nid de la Poule;
rechts den Puy de Dôme, de groote en de kleine Suchet, en weêr meer
links den Puy Pariou en den Puy des Gaules, waarvan men duidelijk de
vroegere krateropeningen waarneemt. Men denke zich echter daarbij geen
woest tafereel en geene wildernis; de vulkanen zijn allen met gras
begroeid, hier en daar met boschpartijen; de valleien zijn akkers en
de kraters vruchtbare weiden. Dat men aan een dier kraters den naam
van het hoendernest gaf, komt zeer begrijpelijk voor. De wetenschap
kan hier van vulkanen en kraters spreken; de toerist heeft voorloopig
nog het geloovig toekijken.

Ik bleef nog lang boven, om goed thuis te komen in de verschillende
toppen en hunne onderlinge ligging.

Bergafwaarts volgde ik denzelfden weg tot aan Le Font de l'Arbre,
maar stak daar den straatweg over in de richting van Fontanat,
een schilderachtig dorpje, waar ik geene levende ziel tegenkwam en
daarom met te meer aandacht de aankondigingen van het gemeentebestuur
las, voorschrijvende dat men rechts moest loopen en dat rij- en
voertuigen niet draven mochten. Waarschijnlijk maakte die gemeente zich
weerbaar tegen auto's. Voorbij Fontanat werd de weg zeer lommerrijk
en in de nabijheid van Royat, langs de oevers der Tiretaine, zeer
schilderachtig;  hier en daar watervalletjes, prachtige boomgroepen,
kastanjes vooral, frissche boomgaarden, heerlijk groen en diepe
schaduw.

Royat is een der sierlijkste badplaatsen van hoog-Auvergne. Van
Fontanat afdalende, komt men eerst in de oude stad, beroemd om zijne
vestingkerk. Omstreeks de 13de eeuw werd zij tot eene versterking
omgebouwd, iets dat men toen meer deed. Een zonderling gezicht zoo'n
kerk met schietgaten en kanteelen boven het dak uit. Men had vooral
die versterkingen geheel gerestaureerd, en nam daartoe de steensoort
waaruit de kerk indertijd opgetrokken was, een materiaal dat men
in den naasten omtrek nog voor 't grijpen had. Mij scheen het toe,
dat de ligging der kerk haar weinig tot verdedigingspunt eigende,
en ik voelde de booze verdenking bovenkomen, dat hierbij meer
aan de fantasie van den bouwmeester gedacht moest worden, dan aan
den drang der omstandigheden. Ook de steenen der restauratie waren
fantastisch, want ze waren nog niet met het stof der eeuwen overtogen,
en vertoonden nog de grillige vlammen van pas uitgehakte lava. Dat
ontnam aan 't geheel de stemming. Het nieuwe Royat, de badplaats,
is zeer sierlijk en vol levendig en weelderig gedoe, maar heeft geen
bijzonder karakter. Ik keerde per tram van Royat naar Clermont terug.

De volgende dag was bestemd voor den tocht naar Montdore; eerst per
trein tot Issoire, en dan per diligence (_car alpin_)naar Montdore. De
reis was te ver om te voet te worden afgelegd.

Van plaatsbeschrijvingen van streken die men per spoor doorvliegt,
ben ik geen vriend. De snelheid waarmede 't eene 't andere opvolgt
kan in den regel niet dan verwarde algemeene indrukken geven. Daarom
slechts de vluchtige opmerking, dat de weg schilderachtig is, vooral
wanneer men de rivier de Allier kruist of op korten afstand de oevers
volgt. Bij de stadjes, die men langs komt, heeft men nog eene sierlijke
hangbrug over de rivier. Men komt voorbij Vic-le-Comte, voorheen de
hoofdplaats van Auvergne, waar de bloedigste tafereelen uit zijne
middeneeuwsche geschiedenis afgespeeld werden. Dan voorbij Coudes,
met bouwvallen van abdijen en kasteelen, verlaat dan de Allier weder
en komt in de vlakte van Issoire. 't Speet me zeer, dat ik geen tijd
had om te Issoire de groote kerk te gaan zien, die veel overeenkomst
heeft met de Notre Dame du Port te Clermont, doch deze in afmeting en
versiering overtreft, maar de car alpin waarmede ik naar Montdore zoude
rijden, staat aan 't station klaar, en hoewel de postillon op de vraag
of er plaats was, antwoordde dat er alleen gebrek aan reizigers was,
werd de reis met groote overhaasting aanvaard.

Een plaatsje naast den postillon werd door mij ingenomen, en spoedig
vernam ik van hem, dat ik maar 10 K.G. bagage vrij had, en dat mijn
handkoffer wel meer zoude wegen, maar dat hij zoo onheusch niet was,
om daar dadelijk op 't kantoor over te spreken. Alweder het oude type,
door dezen jongen man ten tooneele gevoerd; in één opzicht evenwel
verschillen die heeren daar, van het bij ons inheemsche soort. Zij
staan in de eerste plaats op den titel van postillon; koetsier is hun
wat min. En dan, ze zijn wondergraag met monsieur aangesproken. Dat was
me al meer opgevallen, een tramconducteur hoort ook gaarne monsieur,
ze laten dit spoedig merken; en wanneer men den koetsier van eene
car alpin of gewone diligence maar altijd met monsieur aanspreekt,
dan behoeft de fooi later nog niet eens zoo heel ruim te zijn, om op
voorkomendheid,  ook aangaande het overwicht van den koffer te kunnen
rekenen. Niet dat die vrienden hooger geacht willen worden dan zij
zijn, maar ze zijn gaarne even hoog als ieder ander.

Bij het verlaten van Issoire stijgt de weg westwaarts langs den
linkeroever van de Causse d'Issoire. In 't verschiet teekenen
zich de omtrekken der Dore-bergen tegen den gezichteinder; rechts
verheffen zich de wanden der hoogvlakte van Pradines als muren steil
omhoog. Links enkele bergspitsen. Die steile wanden der hoogvlakte
van Pradines vertoonen op den rand de eerste vulkanische vorming
van eenigen omvang die ik nog zag; die bovenranden bestaan alle uit
rotsblokken, blijkbaar in vuurgloed gevormd; het zijn uitgedoofde
slakken in de grilligste gedaanten en van reusachtige afmetingen. Wat
verder, voorbij het dorpje Perrier, ziet men in de wanden vierkant
gehakte gaten; het zijn de overblijfselen van vóórhistorische woningen,
waarvan eenige nog bewoond worden door de gezinnen der bewakers van
de wijnbergen. Daar is ook eene pyramidaal omhoog gaande rots, die
te meer de aandacht trekt omdat er een torentje op gebouwd is; 't is
thans een bouwval, die toren van Maurifolet, en men kan hem volgens
de inlichtingen van mijnheer den postillon alleen bereiken door een
inwendig in de rots uitgebroken wenteltrap. De weg loopt overigens
tot St. Nectaire door eene zeer welvarende streek. De gedeeltelijk
ingehaalde oogst was van goede hoedanigheid en meestal tarwe. Ik
zag er verscheidene kweektuinen voor druiven, met opschriften dat
er puike gezonde stekken uit Californië, Australië en meer afgelegen
oorden te krijgen waren. De druivenziekte schijnt daar dus onder de
inheemsche boomen sterk huis te houden. Er werd veel geploegd, eene
zeer ondiepe voor, en 't trok mijn aandacht dat op dien vetten grond de
ploeg altijd maar met ééne koe--en 't vee is er niet zwaar--bespannen
was. Waarschijnlijk kon dit, omdat de grond sterk gemengd was met
lavagruis, en daardoor wat losser. Eigenaardig was het hanteeren
van den ploeg. Bij den kop der koe eene vrouw met een langen staak,
waaraan een platte beitel; daarmede stak zij voortdurend de vette
klei van de eene zijde der ploegschaar af en maakte daartoe met den
staak steeds een zwaai boven haar hoofd. De man die den ploeg stuurde,
verrichte bovendien dezelfde zwaai-beweging, om met zijn staakbeitel
de ploegschaar aan de andere zijde te bevrijden. Wanneer men dat werk
zoo aan den gang ziet, kan men zich aanvankelijk dat zotte gezwaai
met die staken niet verklaren.

Na een rit van 4 uur kwamen we te St. Nectaire, waar twee uur stil
gehouden werd voor het middagmaal. Ik liet mijn koffer doorgaan naar
Montdore en besloot het overige van den weg, nog 28 kilometer te voet
af te leggen en tevens St. Nectaire wat nader te bezien. We waren
te St. Nectaire-le-bas aangekomen, dat geen dorp is maar alleen eene
bad-inrichting, waaromheen hotels. Zijne bijzondere merkwaardigheid is
een _dolmen_, een steen van 4 M. lang en ruim 2 M. breed en 70 cM. dik,
rustende op drie steenbrokken; eenige schreden van daar vindt men
nog eene verzameling geplante steenen, die geheel den indruk geven
van een verwoest hunebed.

Men vindt er verder ook eene grot met versteenend water, en
verder doorgaande, steeds langzaam stijgend, ziet men spoedig
St. Nectaire-le-haut sierlijk tegen een berg aangeleund, en op den top
van dien berg de fraaie kerk, een merkwaardig monument uit de 11de en
12de eeuw, in 1878 geheel gerestaureerd, met twee stompe torens aan
de voorzijde en een achthoekigen op het kruis. De gewelven rusten
ook hier niet alleen op gemetselde pijlers, maar bij afwisseling
op kolommen, en de versiering der kapiteelen is zeer opvallend; op
een er van komt de kerk zelf voor. In de sacristij bewaart men een
allermerkwaardigst beeld van St. Bauduin, van eikenhout, bekleed met
verguld koper; het hoofd en de hals van gedreven koper, met beweegbare
oogen van ivoor en hoorn. Al verder stijgende komt men te Boissières,
gebouwd op vulkanische gesteenten, waarin men hier en daar ook weder
holenwoningen ziet; dan weder afdalend in het dal der Couze, met een
zeer kale _Cheire_, zoo troosteloos als ik er nog geene zag, en dan
Murols, een smerig dorp, bekend om de prachtige bouwvallen van zijn
kasteel, thans eigendom van het departement. Sommigen schrijven deze
bouwvallen een zeer hoogen ouderdom toe, anderen gaan niet verder terug
dan de 15de eeuw. Ze staan op een bazaltheuvel van 729 m. hoogte,
en zijn een der merkwaardigste overblijfselen van den franschen
vestingbouw in deze streken. Een bewaarder vraagt u 50 centimes
toegang, maar laat u overigens vrij. Eerst komt men in een kring
van vestingwerken op eene ruimte, die het geheele kasteel omringt,
dan leidt een steil pad omhoog, en ziet men bij eene poort naast den
grooten toren twee romaansche kapelletjes, één uit de 11de en een
uit de 12de eeuw, tegen elkaar gebouwd. Het kasteel is dus om die
bestaande kapelletjes heen gebouwd, of het is zelf van nog ouderen
datum. De eigenlijke kasteelpoort is uit de 15de eeuw, en uit dien
tijd stammen ook de vestingwerken. Er is nog een klein gebouw, dat er
wat vroolijker uitziet en uit lateren tijd dagteekent. Het beklimmen
van den toren is zeer aan te raden, om het goede overzicht over het
geheel der gebouwen en om het prachtige uitzicht op den omtrek.

Voorbij Murols krijgt men een boschrijk dal, zoo bezaaid met
vulkanische brokken, dat men haast zou gaan denken aan eene
vóórhistorische verzameling van slakken-steenen; dan bereikt men
spoedig het verrukkelijk gelegen meer van Chambon, een waterplas van
ongeveer 60 hect. ter diepte van bijna 6 M., op 880 M. hoogte. Men
beweert dat dit meer gevormd is door een lavastroom, neerkomende
van den Tartaret, die de Couse afdamde. De oppervlakte vermindert
voortdurend; naar men zegt ontsnapt het water door spleten die in den
lavadam ontstaan. Spoedig zal dat meer echter nog wel niet verdwijnen,
en nog menigeen zal zich in de allerbekoorlijkste ligging kunnen
verheugen. Op den achtergrond ontwaart men de allergrilligst gevormde
rotsen van den Dent du Marais. Voorbij het meer krijgt men een prachtig
uitzicht op het dal van Chaudefour, en het dorp Chambon naderende,
ziet men eerst op het kerkhof eene kleine romaansche grafkapel, zoo
eerlijk en zuiver van stijl en zoo goed bewaard gebleven als maar
mogelijk is; zij dateert uit de 11de eeuw en wordt in de wandeling
zeer oneigenlijk het Baptistère genoemd.

Chambon is niet groot en niet zindelijk, maar aan de samenvloeiing
der Couze en der Surain zoo schilderachtig gebouwd, en zoo allerliefst
tusschen de boomen gelegen, dat men de onzindelijkheid spoedig vergeet
en besluit den maaltijd maar elders te nemen, om hier zijne oogen
met toenemenden lust te gast laat gaan. Alles is bij het bouwen aan
het toeval overgelaten, maar daaruit is een geheel ontstaan, dat de
bouwers niet droomden en niet bedoelden. De huizen op zichzelf hebben
niets bijzonders, maar het geheel aan de beide stroompjes en onder
het hout is bekoorlijk.

Van Chambon gaat het verder door het diepe dal van de Surain, overal
met dennenbosschen bedekt, met groote slingers omhoog tot aan het
gehucht Bressouleille. Ditmaal is het een gelukkig verschijnsel als
de wandelaar wat moede wordt, want bij het rusten is de klimmer altijd
geneigd om eens achteruit te zien hoe hoog hij al gekomen is; en juist
achteruit zijn hier de heerlijkste vergezichten. Een kleine bergstroom,
de Diane, ziet men van val tot val vooruit springen, en zijnen loop
volgende krijgt het oog een prachtig rustpunt in het meer van Chambon
en op zijne mooie omgeving. Het is van deze hoogte bijna nog mooier,
dan wanneer men aan de oevers staat! Van Bressouleille gaat het al
maar met groote slingers over eene hoogvlakte, dan door weiden, dan
door bosschen omhoog; verderop is de weg uitgekapt in de wanden van
den Puy de la Croix Morand; 't landschap wordt eentonig en somber, tot
men op den bergrug komende, den Col de Diane (1360 M.) bereikt en, na
zich eene korte wijle verheugd te hebben in een effen weg, op eenmaal
het prachtige dal der Dordogne voor zich heeft. Men ziet de badplaats
Bourboule in de verte, de meren Guéry en La Roche-Tuillière, hoewel op
grooten afstand, bijna aan zijne voeten. Nu met korte slingers snel
omlaag; in de weiden, voor 't eerst op deze reis, tal van bloemen;
om een rotsachtig voorgebergte heen, en daar ligt het vriendelijke
Mont-Dore voor u.

De wandeling was aangenaam geweest; de afwisseling groot en de laatste
verrassing: het uitzicht op het dal der Dordogne, zette de kroon op
het werk. Daar kon wel een tegenvaller op overschieten, en die kwam
ook. Ik vraag u, wat heeft een voetreiziger met den ransel op den
rug te verwachten, wanneer hij daar zoo om licht en donker in eene
fransche modebadplaats aankomt? Ik stapte naar het Hôtel des Etrangers,
waarvoor ik eene aanbeveling had van het Syndicat te Clermont,--maar
't was precies of men dacht dat ik niet eerlijk aan die aanbeveling
gekomen was; ik kon ternauwernood eene kamer krijgen, en toen mij
die niet beviel, was 't nagenoeg heel en al mis. Niet prettig in eene
plaats die ik wist dat overvol was! 't Is mij eerst aan 't einde van
mijn verblijf aldaar mogen gelukken, de madame een anderen indruk te
geven; een reiziger die, met zijne spoorwegbiljetten in den zak, toch
te voet het land doorkruist, is iets dat buiten den gedachtenkring
van die menschen ligt.

Le Montdore is een plaatsje met slechts 1866 inwoners, maar een
zeer druk bezochte badplaats; het ligt aan het einde van het dal
der Dordogne, die niet ver van de plaats haar oorsprong neemt. Twee
beekjes vloeien uit de bergen, de Dore en de Dogne en vereenigen
zich ongeveer een uur boven de plaats. De achtergrond van het dal
wordt gevormd door de donkere spitse uitloopers van den Puy de
Sancy. De omgeving van het bad is weelderig; groote, rijke hotels,
een aardig park en een casino, dat voor iedereen toegankelijk is;
maar de weelderige omgeving is klein, en wat verder Montdore uitmaakt
is meer dan eenvoudig. De omstreken zijn mooi, maar alléén gezonden
kunnen ze bereiken; de fraaiste punten zijn slechts met inspanning
toegankelijk. Een bergspoorbaantje komt hier aan tegemoet. Intusschen,
men behoeft slechts een avondbezoek aan het Casino te brengen om te
zien, dat er ook gezonden te Montdore verblijven, die langs allerlei
wegen hun tijdverdrijf zoeken.

's Morgens vroeg ging ik er weer op uit, en had het genot de
badgasten in de onmogelijkste costumes naar de thermes te zien
gaan; 't is grappig om te zien hoe men in badmantels nog mode kan
hebben! Versieringen aan die kleedij schijnen ook al een punt van
studie te zijn en aanleiding te geven tot eene "dernière création". Een
oude heer op klompen, in een badmantel met een sleep, naast eene
jonge dame met een mantel die heelemaal geen sleep had, terwijl zij
zich overigens vreemd toegetakeld had met eene prachtige badmuts en
zich een zeker cachet verschafte door in het vroege morgenuur eene
cigarette te rooken,--was wel 't koddigste van wat er zooal over de
Grande Place kwam. Ik ging met het bergspoortje als eenige passagier
naar boven, naar het Salon du Capucin, eene aardige uitspanning
onder prachtig hout; daar kocht ik van een kellner een courant van
den vorigen dag, en las daarin met alleraardigste schrijffouten de
namen van ons nieuwe ministerie. De kellner begreep er niets van,
dat ik in die oude courant zoo'n schik had. Van het Salon du Capucin
ging de weg, door een prachtig eiken- en mastbosch, langzaam omhoog
tot aan den voet van den Capucin, een rotsgevaarte dat daar steil
omhoog rees. Een pad er om heen brengt u aan de andere zijde, waar
een zachte helling het bestijgen gemakkelijk maakt. Van den top
(1463 m.) heeft men een goed uitzicht op Montdore, den Sancy en de
bergen van Bozat. Men vraagt u aan een herbergje aan den voet van den
Capucin 25 centimes voor het beklimmen. De meeste dier bergtoppen hier
zijn particulier eigendom, en worden aan kasteleins verpacht. Van de
herberg ging ik verder door in de richting van den Puy de Clièrgue,
die men voor zich ziet liggen en zoo over de kammen der bergen,
die doorloopen tot den Puy de Sancy, tot aan het Val de la Cour en
het Val de l'Enfer. Voor wandelaars, die niet gesteld zijn op een
paadje langs de diepte, is er nog een aangename weg om den top van
den Clièrgue heen,--maar hij is wat langer.

De Val de la Cour ligt tusschen een kring van bergkammen; de bodem
is een keurig gebloemd grastapijt. De Val de l'Enfer is van de eerste
gescheiden door een scherpen bergkam; het dal is als 't ware uitgehold
in vulkanische gesteenten, niet altijd rotsblokken, maar soms ook
wanden van los op elkaar gestapelde vulkanische overblijfselen. De
wanden zijn bijna geheel ontdaan van plantengroei; het zijn naakte
rotsen, die den vulkanischen stempel op het aangezicht dragen. Dit dal
schijnt een der oudste kraters van den grooten vulkaan der Dore-groep
te zijn; uit den bodem steken hier en daar soms geheele muren op;
men noemt ze hier _dykes_. Dit landschap, dat den Val del Bove van den
Etna moet evenaren, is zeer schilderachtig, maar tevens buitengewoon
somber en draagt zijn naam met eere. Plantenkenners kunnen hier een
rijken oogst vergaren. Van uit den Val de l'Enfer kwam ik weêr in
het dal der Dordogne en zoo, langzaam aan, terug te Mont Dore.

Langzaam aan, want het was drukkend warm dien dag, en in die enge
rotsdalen was geen schaduw en geen 't minste tochtje. 't Was daarom
eene aangename verrassing, 's avonds aan tafel te hooren vertellen dat
't begon te regenen. Die regen hield aan en werd een wilde donderbui,
en verstoorde den dampkring dermate, dat ik er nog een dag later
pleizier van had. De volgende dag toch was bestemd om den Puy de
Sancy te beklimmen en langs de andere zijde over Vassivières af te
dalen tot Besse.

Daar hadt ge 't alweêr: iemand die 's morgens vroeg uit zoo'n nette
badplaats per allereersten langzamen trein vertrekt, beteekent
niet veel; en ik moest naar het station om mijn koffer naar Bort te
verzenden. De hotelomnibus kon ik niet krijgen, en ik was al heel
blijde een der hotelknechts eene fooi vooruit te kunnen betalen,
waarvoor hij mijn koffer wel naar 't station wilde brengen.

De regen had opgehouden, maar 't weêr was zoo zoel gebleven, dat ik mij
op allen tegenspoed voorbereidde. De wandeling ging aanvankelijk langs
den zelfden weg, die me gister terugbracht van den Val de l'Enfer, maar
ik had nu het genoegen van een waterval te zien, la cascade du Serpent,
een der waarteekens van Montdore, maar die den vorigen dag droog
was. Spoedig kwam ik onder hoog masthout; sierlijke boomen die bijna
allen den eigenaardigen woekervorm vertoonden van doorgeschoten takjes,
die als miniatuurboompjes loodrecht op de grootere takken stonden.

Op 1200 M. hoogte houdt de straatweg op, en begint het gemakkelijke
slingerpad, dat tot bijna aan den top brengt. De bestijging was weinig
vroolijk, want o jammer! er kwam een dikke mist opzetten; ik liep in
eene wolk en bleef daarin tot bijna boven, toen het zachtjes begon te
regenen. Achter mij aan kwam een gezelschap, dat er erger aan toe was;
de lieden haddend en Puy de Sancy voor hunnen laatsten dag bewaard,
en moesten nu den zoo hoog geprezen weg, ten tweede-male afleggen,
zonder ook maar vijfentwintig pas van zich af te kunnen zien. Hoewel
we allen wisten dat het op den top niets beter zou zijn, bestegen
we toch moedig de spits (1886 M.); een slecht en door den regen
glibberig pad, waarvan de eenige deugd was, dat 't maar een kwartier
ver was. Spijtig! want van den top van den Puy de Sancy, den hoogsten
berg van midden-Frankrijk, moet men bij helder weder een wondermooi
uitzicht hebben, te aanlokkelijker voor mij, omdat daar de geheele
streek zichtbaar was, die ik van St. Nectaire af doorloopen had.

Onder de treurigste voorteekenen zette ik aan de andere zijde van
den berg de reis voort. Er was langs de verschillende hellingen
maar één bergpad, en dat had ik te volgen. Aanvankelijk teekende dat
pad zich duidelijk, maar spoedig begon het in 't gras te verloopen,
en het regende zoo hard, dat elk spoor van een pad een beekje werd,
en dus geen weg meer te onderkennen was. Eerst had ik nog een paar
bergtoppen waar ik koers op kon houden, maar die gingen ook schuil
achter de regenwolken. Geen geluid van mensch of dier was te vernemen;
van tijd tot tijd meende ik de bellen van grazend vee te hooren,
maar dat geluid kwam ook al uit dat grauwe voorhangsel, dat evenveel
achteruit ging als ik vooruit. Dank zij de voortreffelijke kaarten,
die ik te Clermont gekocht had, en dank zij mijn zakkompas, kwam ik
echter goed terecht. Na een paar uur geloopen te hebben zag ik rechts
beneden mij een meer, volgens de kaart dat van Chauvet; toen moest ik
links van mij een alleen staanden berg, den Puy de Pailleret krijgen;
en dat kwam ook uit, en daar midden tusschen lag het dorp Vassivières,
maar dat kwam niet uit, en ik was dankbaar eene kleine schapenhoedster
te treffen, die mij vertelde dat het onnoozele kleine kerkje met
die drie kleine huizen er om heen, daar beneden ons, de beroemde
bedevaartsplaats Notre Dame de Vassivières was. Ik kwam ongeveer 600
M. meer oostelijk uit, dan 't behoorde, en vergat onder dat geluk,
dat ik doornat was geworden.

Hooger in de bergen waren de weiden, waardoor het pad heette te
gaan, nog al flink, maar lager werden zij van minder gehalte en waren
daarentegen sierlijk doorstreept met bloeiende heide; deze vriendelijke
plantjes zag ik daarna overal in Auvergne weer. Behalve dat waren er
opvallend veel donkere viooltjes en wilde anjers van een heldere kleur;
zij stonden in die armoedige omgeving zoo vriendelijk te bloeien,
dat ik een der dichters van het land begon te begrijpen, die zegt:
"men kan mij naar hartelust uitlachen, maar ik trap er nooit op ... 't
lijkt me of hun dat pijn zoude doen!"

Zoo kwam ik dan te Vassivières. Het wonderdoende  beeldje staat in een
bouwvallig kapelletje langs een voetpad; het is eene zoogenaamde zwarte
maagd. De hoogere waarde van dat zwarte heeft me niemand kunnen of
willen verklaren; het beeldje was van hout, en scheen me toe zwart van
ouderdom te zijn. De beeldsnijders uit die vroegere dagen in Auvergne
waren menschen van eenvoudige opvatting, en beeldden de moedermaagd
af als eene vrouw uit hunne omgeving, zoodat men de evenbeelden nog
overal en dagelijks ontmoet.

Voor vele jaren had men zich verstout dat beeldje van Vassivières, waar
nooit voldoende gelegenheid was om de bedevaartgangers te herbergen,
tot hun meerder gemak naar Besse over te brengen. De overlevering
zegt, dat het beeld echter telkens weder des nachts naar Vassivières
terugkeerde. Om aan de daaruit ontstaande beroeringen een einde te
maken, besloten de gezaghebbenden het beeld des winters in Besse te
plaatsen en des zomers te Vassivières. De rust was hersteld, en zoo
geschiedt nog tot op heden.

De herberg waar ik dien dag te Vassivières middagmalen moest, was het
huis van een kaaskoopman, wiens vrouw in den zomer de kaaspakhuizen
ontruimde en voor gelagkamers voor de bedevaartgangers inrichtte. Alle
kaas heet daar "St. Nectaire", en de gelagkamers getuigden van zijn
bijzonderen geur. De waardin had medelijden met mijn natte pak;
dadelijk werd het vuur opgestookt en werden mijn kleêren zooveel als
't kon te drogen gehangen, terwijl ik achter den gloeienden kachel
plaats nam en mij, onder de bedrijven door, met woord en daad zag
aangetoond, hoe heerlijk mijn maal toebereid werd.

Zoo'n huis daar is aardig ingericht, en bij veel grooter afmetingen
herinnerde het mij sterk aan de oud-saksische boerderijen in sommige
deelen van ons land. De stal voor 't vee is altijd klein; het vee wordt
gefokt of jong gekocht, in het voorjaar de bergen ingezonden en in
't najaar verkocht. Men komt met de buitendeur in een ruim vierkant
vertrek; de voorkant, waarin de deur is, heeft ook de ramen. De zijde,
waar de kachel tegen staat, ook de provisiekamers, de beide andere
zijden bestaan geheel uit deuren, die ten deele bedsteden of kasten
zijn en de toegangen tot verdere ruimten, hier de kaasbewaarplaatsen,
of tijdelijk de gelagkamers voor de bedevaartgangers. Toen de waardin
de tafel gedekt had, vroeg ze mij of ik mineraalwater uit flesschen,
of bronwater wilde drinken; ze kon mij het "eau de la Vierge" zeer
aanbevelen, eensdeels om zijn goeden smaak en anderdeels om zijne
wonderdoende kracht. Twee der kinderen werden uitgezonden om eene
frissche kruik aan de bron te halen, en 't kwam mij voor dat de
bijzondere aanbeveling steunde op het fooitje dat de kinderen voor
dat dienstbetoon ontvingen. Het maal smaakte, niettegenstaande de
opvallend rustieke samenstelling, na den bergtocht heerlijk, en toen
de regen wat op begon te trekken, talmde ik nog wat om te zien of er
soms nog een zonnestraaltje doorkwam. En zie, het kwam! Eerste gevolg
aan mijn dronk "eau de la Vierge".

Nog twee uur wandelens bracht mij te Besse, in het Hôtel de la
Providence. Na eene korte rust besloot ik dien avond nog de grotten
van Jonas te bezoeken. 't Werd wel een vermoeiende dag, maar den
volgenden dag had ik een gemakkelijke reis, en bij ongunstig weêr
was er eene diligence.

De weg naar Cheix, waar die grotten zijn, gaat van Besse in een
eng dal omlaag; in de diepte heeft de Couse de Besse zich een weg
gebaand; zij dringt onstuimig met vele aardige watervallen tusschen
hare rotsachtige oevers voort.	De overzijde is vooral dicht
hij de beek prachtig begroeid; de andere zijde levert een geheel
verschillenden aanblik. De eerste indruk is die van verbazing; de
steile berghelling is ontzettend ruw; groote en kleine rotsblokken
betwisten elkander hunne plaats; hier en daar bergpuin, waarin men
getracht heeft op aangelegde terrassen wijn aan te planten; maar alles
is verdord, en gedeeltelijk weer onder nastortend bergpuin begraven.
De kleur der rotsen is donker roodbruin; ze zijn allen in den vorm van
uitgesmolten slakken; er staan ruggen van steen uit de berghelling op
als reuzenhanenkammen, en die ruggen dragen ook de kenteekenen van in
vuurgloed gevormd te zijn. 't Is ontzagwekkend en somber. Men gelooft
in een heksen brouwketel beland te zijn en geen wonder, want we hebben
hier te doen met een lavastroom, die uit een der omringende Puys, of
misschien uit een verdwenen vulkaan naar dit dal vloeide. Het verloop
van eeuwen heeft hier nog weinig doen verweeren; wat hoogerop wel, waar
men tal van dorpen vindt in zeer vruchtbare omgeving. Bij een draai in
den straatweg heeft men een aardig kijkje op het dorpje Cheix met zijn
landelijk torentje en op het gehucht St. Pierre Colamme; iets verder
verheft zich op eens uit het groen de helling van den Puy St. Pierre,
waarin men dadelijk de grottenwoningen ontdekt. Deze woningen zijn
uitgekapt in de bazalttuf, waaruit de berg gedeeltelijk bestaat; ze
zijn tot 30 en 40 m. boven elkaar aangebracht; thans zijn er nog 60
holen; door het voortdurend afstorten van den bergwand zijn er echter
veel verwoest en nog meer begraven. De holen zijn in een moeielijk
aan te wijzen tijdperk door menschenhanden gemaakt,--misschien zijn
ze wel uit het vóór-historische tijdperk,--en zij werden eeuwen lang
bewoond. De uitgekapte paden, die de verdiepingen onderling verbinden,
dagteekenen waarschijnlijk uit de middeneeuwen. In de rots ziet men
hier en daar nog sporen van leuningen, die ook in de rots uitgehouwen
zijn; in dienzelfden tijd werd er ook een soort van ridderburcht
uitgekapt, met een kapel (de muurschilderingen komen mij verdacht
voor), een keurige wenteltrap is vooral merkwaardig. In de grotten en
in de omgeving heeft men eenige oudheden gevonden, vooral munten en
enkele beeldjes. De grotten zijn nu staatseigendom en worden sedert
een twintigtal jaren wetenschappelijk onderzocht, tot nu toe zonder
belangrijke uitkomsten; men begint er wel achter te komen wat het
niet geweest is, maar verder is men nog niet. Sommigen zeggen dat
de ridderburcht met de wenteltrap en de kapel het werk zijn van
tempelridders, die na de vernietiging hunner orde hierheen vluchtten.

Op de terugwandeling heb ik mijne oogen nog eens te gast laten gaan
aan den ouden lavastroom. De indruk van woestheid werd vergroot, en 't
was inderdaad eene opluchting toen ik, hooger in het dal komende, het
vriendelijke Besse weder voor mij zag. Besse--'t heet eigenlijk "Besse
en Chandesse"--is een bijzonder plaatsje, dat nog al door zomergasten
bezocht wordt. Er was dan ook een goed bezette tafel in de eetzaal. Een
der gasten trok mijne aandacht; naar zijne vrouw te oordeelen was hij
een gegoed werkman of klein fabrikant; maar zijne handen waren zóó
net van vorm, dat daar toch ook weêr niet aan te denken viel. Hij nam
de leiding van een deel der tafel op zich, diende soep, sneed voor,
voerde onder de bedrijven door een luidruchtig algemeen gesprek;
de man bleef mij een raadsel; zou hij soms een kellner met verlof
zijn? Maar het raadsel werd spoedig opgelost; er werd eene ommelette
binnengebracht op een grooten schotel, te midden van brandenden rum,
tot groot ongerief der dienstmeisjes, die de vlam ten laatste niet
meer meester waren. Al de gasten waren opgetogen--de schrijver telt
niet mede--en madame nam de hulde over dien prachtigen schotel met
koninklijke bescheidenheid aan. De raadselachtige gast diende weêr,
en toen hij eindelijk wat van zijn eigen portie proefde, sprong hij
op, liep naar het dienstmeisje en riep vol ongeveinsde geestdrift uit:
"Zeg aan den kok, dat hij mij overtroffen heeft, ik heb nooit zoo iets
heerlijks gemaakt." De man was kok en liet er zich bij de omgeving
op voorstaan, dat hij chef was in een der groote hotels te Parijs!

Ik deel dit mede, niet om met mijn gebrek aan kokkennis te pralen,
ook niet om uwe bewondering op te wekken voor de ommelette in haren
waarlijk helschen vuurgloed, maar om u het gehalte der zomergasten
daar te leeren kennen.

Na dezen langen en aan gebeurtenissen rijken dag, als: het beklimmen
van den Puy de Sancy in den nevel; het afdalen in den regen; de
maaltijd te Vassevières met het "eau de la Vierge", het doorkruisen
van een dal der verschrikking op den weg naar Cheix; het bezoeken
van eene vóór-historische kazerne-woning, en het gebruiken van eene
ommelette brulée onder de leiding van een kok en villeggiatura,
genoot ik een welverdiende rust.

's Ochtends vroeg de stad in; 't is maar een stedeke van 1800 inwoners,
met eenige kronkelige straten, maar in deze vele eigenaardige
fraaie gevels. Eén huis, gezegd dat van Koningin Margaretha, munt
vooral uit; op de markt zag ik een betrekkelijk laag huis--ze zijn
allen uit de 15de en 16de eeuw--met eenvoudige, allerkeurigste
versieringen, eene deur om te stelen, zwaar eikenhout met gesmeed
ijzeren beslag. Een zonderlingen indruk maakte voor die deftige fraaie
vensters de uitstalling eener slagerij. De stad heeft nog ééne poort
met klokkentoren, een aardig gebouwtje uit de 16de eeuw. Zeer mooi
was de kerk, of liever zeer merkwaardig. Het oudste deel, het schip,
natuurlijk romaansch; de zuilen waren aardig versierd, zoo opvallend
eenvoudig en lief, men zou haast zeggen kinderlijk. Aan de eene
zijde der kerk zijn later kapellen aangebouwd in gothischen stijl. De
beschildering der muren in de kerk wordt zeer geroemd. Ze was kleurig
en druk. De eenvoudige versieringen in de kerken te Clermont en te
St. Nectaire vond ik echter veel mooier. De andere buitenzijde der
kerk had uitstaande muren, beneden ongeveer 3 M. dikker dan boven.

Besse is een middenpunt voor bergtochten; dien naar de grotten
van Jonas maakten wij reeds; de richting naar Vassivières had ik
afgewandeld, die naar het noorden met Murols als eindpunt had ook niets
bijzonders. Bleef nog die naar Condat en Feniers, juist de reisweg
dien ik mij voorgenomen had. Ik verliet het stadje door de oude poort
met den klokkentoren en had aanvankelijk den weg terug, waarlangs ik
den dag tevoren gekomen was. Een breed dal; de weg liep aan de eene
zijde ter halver hoogte van den bergrug; in de diepte een riviertje,
maar met zoo weinig water, dat 't gehoopte aangename gezelschap van
zoo'n druk bergstroompje ditmaal ontbrak. Aan de wegzijde enkele zeer
fraaie boschpartijen, en voorts langs bebouwde akkers; eene overoude
landhoeve, door esschen omringd, met prachtige roode vruchten, kwam
tegen den achtergrond van donker eikenloof mooi uit. Beneden in het
dal weidevelden,  ook tegen de hellingen aan de andere zijde, zoo ver
men van berg tot berg zien kan; maar ditmaal magere, natte weiden; de
boerderijen lagen daarom ook ver uit elkaar; hier en daar een kaashuis,
"burons" worden die hier genoemd. Na een drie kwartier loopens een mooi
uitzicht op den Puy de Chambourget en den Puy de Montchal; langs een
voetpad de helling op, spoedig weder hout, en dan een der lieflijkste
landschappen die ik nog ooit zag: het meer Pavin (1197 M.) Dit meer is
bijna cirkelrond, en heeft 750 M. middellijn; de diepte bedraagt 97
M. en de oevers loopen bijna loodrecht omlaag. Langs de oevers gaan
de dicht begroeide hellingen omhoog. Aangaande het ontstaan van dit
meer, en van vele andere in Auvergne, geven de geleerden verschillende
verklaringen, die te ingewikkeld zijn voor den leek en ook voor hem
hare waarde verliezen, omdat ze met elkaar in strijd zijn; met de
wonderlijke volksoverleveringen komt men ook tot geene bevredigende
uitkomst, en daarom noodig ik u uit, alle wetenschappelijk geknutsel
op zijde te stellen en u te verkneuteren aan 't heerlijke natuur
tafereel. Het weêr was buiig, de waterplas, donkergroen van kleur,
was gewoonlijk sterk beschaduwd, en stak statig af tegen de dartele
lijnen van het veelsoortig groen langs de oevers; de zon brak door
en overgoot alles met haar heerlijk licht, om in een anderen vorm nog
mooier te geven. Er staat een visschershuisje, oud en schilderachtig;
daarlangs een pad onder hooge boomen, om het meer heen; we volgen
dat, aldoor genietende van de bevallige lijnen en keurige licht- en
kleurschakeeringen, tot we komen op een punt tegenover het bergpad
dat ons aan het meer bracht. Daar was de oever open; eene beek voerde
het water af en sprong met vervaarlijke sprongen van den eenen steen
op den anderen naar beneden, om onder in het dal de beek te gaan
versterken. De in het licht schitterende waterband vereenigt zich
met de sierlijke oploopende lijnen van den Puy de Chambourget. 't Is
heerlijk mooi; nog eens links het pad op, en nog weêr eens rechts,
en dan weêr eens onder de boomen gaan liggen; 't is en blijft mooi.

Langs de beek ging ik, of liever klauterde ik omlaag en toog verder
den straatweg op naar Condat. Het landschap werd boschrijker, de weg
loopt omlaag langs eene beek. Men komt door het dorpje Eglise neuve
d'Entraignies. De rivier verandert van naam en heet nu Rhue; in den
omtrek zijn vele minerale bronnen; naar aanleiding daarvan zij in 't
voorbijgaan gemeld, dat zich in de omgeving van die minerale bronnen
altijd eene zoutwaterflora ontwikkelt: vreemd is het dezelfde planten
als aan de zeekust, hier op eene beperkte plek midden in het land te
zien! De bewoners van dit Eglise Neuve hebben eene bijzondere manier
om hunne dooden te eeren; zij bouwen boven de graven kapelletjes
in den vorm van kleine huizen met kruisen er op; het kerkhof maakt
daardoor den onwillekeurigen indruk van eene verzameling poppenhuisjes.

De weg wordt al mooier en mooier; prachtig opgaand hout, vooral
eiken; de rivier door toevloeiing van beken krachtiger geworden,
wringt zich hier en daar door rotskloven en biedt een reeks van
schitterende landschappen. Na eenigen tijd wordt het dal ruimer en
ziet men "Condat en Feniers" in een breed bekken voor zich  liggen. Op
zichzelf biedt de plaats niets bijzonders  aan, 't is een stadje van
2600 inwoners, en het  ligt in Cantal; er is veel handel in hout;
maar de ligging is tooverachtig mooi, drie berggroepen loopen daar
in een groot dal samen, 't Was heerlijk weêr, stil en niet te warm;
eene avondwandeling om de plaats heen gaf eene heerlijke ontspanning.

Met boos humeur trok ik er den volgenden ochtend op uit; de menschen
zijn zeer ijverig te Condat, maar ze hebben er geen spoorwegen en
daarom geen haast. Men kan zich in dat goede land geen goed begrip
vormen	van iemand die 's morgens om 4 uur op wil staan, om dan
voor zijn genoegen te gaan wandelen, en laat hem daarom ook maar
kalmpjes slapen; en ik moest dien dag naar Bort (32 K.M.), zoodat
het er op aankwam om den dag goed te verdeelen. Eenmaal op marsch,
kwam de goede stemming spoedig terug; de omgeving was prachtig! De
weg loopt bij het verlaten  van Condat hoog boven de rivier, maar
altijd naast haar; eerst heeft men prachtige uitzichten op het bekken
van Condat, dat afwisselt bij elke kronkeling van den weg. Eindelijk
wordt het dal enger en komt men onder hoog geboomte langs prachtige
rotspartijen; aan de zijde der rivier ook steeds hoog opgaand hout,
zoodat men over de toppen der boomen de andere zijde van het dal ziet,
geheel bedekt met statige dennenbosschen, hier en daar onderbroken
door grillig gevormde rotspartijen. Bij Cornilloux heeft men de
eerste houtzagerijen, die altijd eene schilderachtige groep aan
de rivier vormen. De rotsen stapelen zich aan weerszijden hooger
en hooger op; dan slingert de weg van de rivier af tusschen woeste
rotsvormingen door, om haar weder te naderen waar ze bij een bocht
opnieuw een schilderachtige beek opneemt. Bij de "Pont de Soutre"
nog weer houtzagerijen; eene tweede Rhue, die van Cheylade, vereenigt
zich met de Rhue, die ik nu reeds, van Eglise Neuve volgde. Dit punt
is wel het schoonste van den geheelen weg, en alles was zoo heerlijk
mooi! Bij herhaling kruist men de rivier. Nog een prachtig punt ontmoet
men bij de "Rocher des Faux monnayeurs", een grot waarin volgens de
overlevering eens eene bende valsche munters langen tijd haar bedrijf
straffeloos uitoefende. Nu wordt het dal ruimer; nog een paar beken
komen de Rhue versterken en men ziet het gehucht Embort door de boomen
schemeren. Te Embort rustte ik wat en trof er een jongen kastelein,
die verzot was op photografeeren; hij maakte aardige dingen, die hij
altijd kwijt kon raken aan de fabrikanten van prentbriefkaarten. Maar,
vreemd, er waren in den omtrek zijner woning zulke allermerkwaardigste
vulkanische overblijfselen, en geen enkel dier punten werd door hem
genomen. Hij zeide mij telkens, als ik er op terugkwam: "maar mijnheer,
dat is toch leelijk, niemand wil dat koopen. Maar zie daar eens die
beek, en daar dat watervalletje, en dat groepje forellenvisschers! Dat
is mooi! en dat is mijn land!" Ik wilde hem vooruit betalen, als hij
kiekjes wilde nemen van de plaatsen, die ik hem aanwees; maar hij
liet zich met de dwaasheden van zoo'n tourist niet in.

Voorbij Embort, waar men aan alle zijden van uit het breede, vlakke dal
statige berguitzichten heeft, hielden de bosschen langzamerhand op;
de rivier kronkelde door sappig groene weiden; hoogerop werd alles
veel schraler, er staken in de velden overal rotsbrokken omhoog,
en hier en daar zag het er zelfs woest uit; vooral bij het hooger
gelegen gehucht Sarrau. Het was Zondag en de kerkgangers gaven eenige
gelegenheid tot een praatje. De zomer was er zeer droog geweest, de
oogst was tegengevallen en vooral de weiden waren treurig verbrand; de
laag teelaarde op den rotsbodem was hier nog te dun en dientengevolge
zeer gevoelig voor de uitersten van het weêrgetij. Daar waar ik meende
dat men de tweede snede maaide,--men werkt daar ook des Zondags in
het veld--bleek het de eerste te zijn; er zou van eene tweede snede
wel niets komen.

Toen ik Champs de Bort naderde, trok het klokgelui mijn aandacht. Dat
klonk opgewekt en gaf stemming aan de omgeving. De Guide Ioanne gaf
hier het Hôtel des Voyageurs aan als de plaats waar men verblijven
kon. Ik wenschte er mijn twaalfuurtje te nemen en minstens tot 3 uur
stil te zijn, om de grootste middaghitte te laten voorbijgaan. Daarom
naar de herberg des Voyageurs,	eene niet al te weidsche kroeg; ik
kreeg tot bescheid dat ik tot na kerk moest wachten, en dat ik dan
aan de table d'hôte mede kon eten; onderwijl gebruikte ik een glas
vruchtensap en wachtte gelaten, maar niet zonder zorg, op de dingen
die komen zouden. De kastelein had ook een winkel van ellegoederen
en kruidenierswaren; na kerk stroomden de menschen er heen, mannen,
vrouwen en kinderen allen in 't zwart. De vrouwen eerst in den
winkel, later ook in de gelagkamer, waar de heeren dadelijk plaats
namen. Eerst een flesch wijn van het vat; dan brood en kaas en bier,
en dan nog eens, als de vrouwen en kinderen kwamen, afgetapte wijn
in oude champagne-flesschen, met harst of pik over den kurk en den
hals gesloten. Onder het genot van de tweede portie wijn werd het
gesprek levendiger en bereikte later, toen ik reeds aan tafel zat,
eene onrustbarende hoogte. De kastelein, die voorzat aan tafel,
verzekerde mij echter dat er nooit ongenoegen kwam, zoolang ze maar
geen spiritualiën dronken, en die waren alleen te verkrijgen in
kroegen van mindere soort.

Dat verblijf in die gelagkamer was wel interessant maar niet amusant;
te meer indruk maakte de nette eenvoudige kamer, waar een vrij
talrijk gezelschap heeren en dames de komst wachtte van den laatsten
gast. Het was een goed en allergezelligst maal; de gasten waren
eenvoudige menschen en gaven zich geheel zooals zij waren. Drie jonge
onderwijzeressen onder de hoede van eene oudere dame; de ontvanger der
registratie met zijne vrouw; de griffier van het kantongerecht, nog
twee ongenummerde paren; de kastelein en ik, ziedaar het gezelschap.

Het was nog drie uur ver, en 't was broeiend heet; van schaduw
was geen spraak meer. Aanvankelijk golfde de weg; op een der
hooge punten een prachtig uitzicht op de bazaltruggen van Bort;
vervaarlijke rotsblokken liggen langs den weg verspreid; dan het
dal der Dordogne. Een heerlijk landschap: het bekken van Bort, de
bazaltruggen,  het orgel van Bort genoemd, en de diepe rotsbedding
der Rhue, vragen om strijd de aandacht. Naar de zijde van het dal der
Dordogne fraaie lijnen, afgeronde heuvels dikwijls met prachtig bosch
getooid, een heerlijk golvend landschap. Aan de andere zijde van alles
het tegendeel. Het was langs dien kant dat in den voorhistorischen
tijd de gletschers zich bewogen; men ziet niets dan strakke lijnen,
scherpe rotskanten, hoekige en loodrechtige wanden. Niet ver af,
bij een wilde rotspartij een merkwaardig voorbeeld van rotsen door
het ijs afgevlakt en gestriemd, de diepe gleuven zijn duidelijk
zichtbaar. Wat verder naar de Rhue afdalende,  eene woestenij van
bergpuin, in 't oog vallend woest en kaal. Op deze plaats hebben de
natuurkrachten een ontzettenden strijd gevoerd, en het slagveld is
sinds dien in denzelfden desolaten toestand gebleven. Het uitzicht
op de Orgues de Bort trekt bij toeneming de aandacht, tot men,
neergedaald tot aan de rivier, in het stadje aankomt. Ik sloeg mijne
tent op in het hotel Amblart, waar ik eene aardige kamer kreeg, met
een prettig uitzicht op de Dordogne en op het oude stadje. De avond
en morgen te Bort waren allergezelligst; aan de middagtafel maakte
ik aangename kennissen en besloot den dag in hun gezelschap en met
eene avondwandeling door de stad en langs de Dordogne; in een café
maakte ik onder anderen kennis met een fabrikant van vilten hoeden,
die mij uitnoodigde den volgenden morgen zijn fabriek te komen zien.

Bort heeft 4000 inwoners, een paar flinke fabrieken en veel handel; de
uitzichten langs de rivier zijn zeer mooi, en die op de bazaltruggen,
de Orgues, zijn van zeer bijzonderen aard. 's Morgens vroeg trok ik
er reeds op uit; het is, na eene korte wandeling buiten de stad,
een flinke klim van ongeveer een uur, waarbij men des voormiddags
alles heeft, behalve het eenige noodige: schaduw. De boomen aan
den voet van de bazaltmuren zijn daarom dubbel welkom, en men
heeft daar reeds fraaie uitzichten, een voorproefje van 't geen men
boven zien zal. De bazaltzuilen te Bort--en er zijn er zoo meer in
Auvergne--zijn ontzagwekkend van afmeting. Men kent de stukken van
bazaltzuilen, die hier van den Rijn aangevoerd worden tot het maken van
sluismuren, zeeweringen en dergelijken. De kristalvorm is dezelfde;
maar wanneer zoo'n zuil van den Rijn eene grootste doorsnede heeft
van 40 centim. dan is het al een zwaar stuk. Hier zijn ze 8 tot 10
meter in doorsnede, die van 4 meter zijn stroohalmpjes. De lengte
is gemiddeld 90 meter, en men kan zich ter nauwernood den indruk
voorstellen, wanneer men dergelijke wanden ziet, die zich voor u
opheffen en zich verder uitstrekken dan men zien kan. De geologie
leert ons, dat die zuilen bij afkoeling gekristalliseerd worden uit
een gloeiende, vloeibare massa; wat moet dat voor een gloed geweest
zijn, toen zich daar kristallen vormden van die afmetingen! Hier
en daar zijn er enkele zuilen ingestort en de brokken, waar men
tusschen door klauteren kan, geven nog beter denkbeeld van de
reuzenafmetingen. Na eene korte rust in de lommer volgde ik het
voetpad naar boven en kwam op den top der kolommen (760 m.). Langs
de kanten komen die koppen bloot, maar op eenige meters van den kant
bestaat de bodem reeds uit goed bouwland, hier en daar afgewisseld
met weiden en bosch. Van den rand der bergvlakte geniet men een
der prachtigste uitzichten van midden-Frankrijk; men staat in het
middenpunt van een groot halfrond, gevormd door drie berggroepen,
van den Mont-Dore, van de Cezallier en van de Cantalgroep. Aan de
andere zijde van Bort, waar men 350 M. boven verheven is, over de
Dordogne heen en over het spiegelgladde, schitterende meer van Madic,
eene opeenvolging van heuvelruggen met diepe insnijdingen, die aan
den horizon afgesloten worden door de genoemde berggroepen. Bosschen,
heidevlakten in prachtig paarsen tooi; weidevelden en bebouwde akkers
versieren de heuvelen in allergelukkigste afwisseling. Enkele witte
vlekken, dorpen en stadjes, eene helle weêrkaatsing van een waterval,
schijnen kunstmatig aangebracht om dien fraaien tuin nog grooter
bekoorlijkheid te verleenen. Het kost den wandelaar meer dan een uur,
eer hij zich van dat vergezicht kan afwenden! De terugwegen naar Bort
zijn talrijk en men kan op goed geluk af elk pad kiezen; onder het
afdalen is de toren van Bort een onfeilbare wegwijzer.

Na het dejeuner toog ik naar de hoedenfabriek. Ik zal u niet vermoeien
met eene uitgebreide omschrijving van dit fabrikaat, dat we allen,
oud en jong, op het hoofd hebben of gehad hebben. Het meerendeel
van de fransche hazenhuidjes wordt te Bort verwerkt, dat wil zeggen
alléén het haar; maar de millioenen konijnenvellen, die jaarlijks uit
Australië naar Europa verscheept worden, komen allen in de fabrieken
van vilten hoeden terecht. Is het haar eenmaal gesorteerd, dan wordt
de hoed gemaakt uit water en haar, dat op een koperen vlechtwerk
gespoten wordt; dat vlechtwerk is in den vorm van een suikerbrood
en zoowat 75 c.M. hoog en 40 c.M. doorsnede aan het grondvlak. De
eerste vorm van een hoed is dus een reuzenhoed; nu wordt hij door
behandeling met heeten stoom, door pletten en vouwen en hameren inéén
gewerkt en verkrijgt zoo de vereischte vastheid, terwijl hij hoe
langer hoe kleiner wordt. Verder zullen we de fabrikatie maar niet
volgen; er wordt nog geverfd; er wordt nog gewasschen; er worden
zachte fijne vilten gemaakt; er komen dikke en minder plooibare te
voorschijn; het einde van alles is een opgemaakte hoed, dien men zoo
maar dragen kan. Door het bezichtigen van dat alles ben ik dan ook
tot het medeweten van een groot geheim gekomen; namelijk welk model
van hoeden in 1906 gedragen zal worden, zoowel door dames als door
heeren. De fabrikant legde mij echter daaromtrent het zwijgen op;
moeielijk te bewaren is dit niet, want waarschijnlijk hebben bij
't lezen dezer regelen de meesten het nieuwe model reeds gezien
of in gebruik. Als algemeene indruk der vilten hoedenfabrikaten,
kan men zeggen dat zij volkomen in strijd is met den gewonen loop
van zaken. Hoe grooter de hoed is bij zijn geboorte en hoe kleiner
hij is wanneer hij in gebruik genomen wordt, hoe beter hij aan de
gestelde eischen zal beantwoorden.

Het bleef dien dag broeiend heet, en ik had na de wandeling
over het "orgel" geen lust om nog meer te loopen; dus per spoor
naar Mauriac. Een genotvol ritje, want dat gedeelte van 't net der
Orleans-spoorwegmaatschappij is zeer bergachtig en wordt dientengevolge
uiterst langzaam bereden; het is een merkwaardig staaltje van
spoorwegbouw. Tal van heuvels, dikwijls door viaducten onderling
verbonden, hebben de ingenieurs niet afgeschrikt; op twee punten
hadden ze zelfs de lijn met slingers tegen de berghelling op moeten
brengen, en zag men de sporen die men bereden had, weder naast en onder
zich. Eene verbazend groote omnibus bracht mij van 't station naar
het hotel l'Ecu de France, een echt ouderwetsch plattelands-logement:
eenvoudig maar in de puntjes, en eene eerwaardige waardin, met een
vriendelijk praatje. Terwijl ik mij verfrischte, zuiverde eene heftige
droge donderbui de lucht, en woei het stof uit de straten, zoodat ik
voor donker nog eene wandeling door het stadje maken kon. Mauriac is
met Salers, dat ik den volgenden dag bezoeken zoude, het merkwaardigste
stadje van Auvergne; het ligt op 900 M., heeft 3500 inwoners, en
bezit belangrijke overblijfselen van vroeger aanzien; gesticht werd
het als klooster, omstreeks het jaar 560, door een kleindochter van
Clovis, op eene plaats van oudsher door de Gallo-Romeinen bewoond;
in de stad zelf en in hare omgeving werden tal van voorwerpen uit
dien tijd opgedolven; van de kloosterkerk van 't jaar 560 werden de
laatste overblijfselen in 1825 opgeruimd;--het was niet alléén in
Nederland dat in die dagen eene verwoestingswoede heerschte; maar
in de kerk Notre-Dame des Miracles bezit de stad nog een schitterend
overblijfsel van eenvoudige romaansche bouwkunde. De achthoekige toren
werd in de vorige eeuw nog al eerlijk hersteld. Het beeldhouwwerk
aan den hoofdingang is bijzonder merkwaardig; de gebeeldhouwde deuren
van 1582 zijn prachtige voorbeelden van de houtsnijkunst dier dagen,
al zijn ze wat geschonden. Inwendig trekt een doopvont de aandacht,
en eene zwarte madonna is ook hier weder het brandpunt der vereering
in wijden omtrek. Hier en daar trekken nog andere oude gebouwen de
aandacht, en de algemeene indruk is prettig; kronkelende straatjes;
huizen met terrassen, dikwijls alleraardigst begroeid of met planten
versierd; een stadje waar men zich dadelijk thuis gevoelt, en dat
den indruk geeft alsof de bouwmeesters van toen bedoeld hadden om,
zonder overdadige versiering en zonder in het oog-vallende middelen,
eens een keurig klein geheel te vormen.

Men kan van hier aangename uitstapjes maken naar de kloven der
Dordogne, naar St. Projet le Desert; mijn plan echter lag nu eenmaal
een anderen weg uit, en zoo liet ik die plaatsen onbezocht; andere
reizigers zullen echter wèl doen, ze in hun reisplan op te nemen. Ik
wandelde over Anglards-de-Salers naar Salers, eene wandeling die ik
om hare groote eentonigheid niemand aanbevelen kan; men doet beter
van Mauriac per spoor naar Drugeac te gaan en vandaar naar Salers te
wandelen. Na, buiten Mauriac, onder den spoorweg door te zijn gegaan,
komt men in eene kale, onvruchtbare glooiende vlakte; magere weiden met
veel rotsblokken; geen boomen; gelukkig veel bloeiende heide; hier en
daar eene kleine woning en eene verlaten kaashut. Anglards ligt aardig
op eene hoogte onder boomen; toevallig trof ik er eene kerkelijke
processie, een treurig streven om iets indrukwekkends te vertoonen;
te veel tooi om van eenvoudige onbeholpenheid te spreken. Het beste
gedeelte der bevolking woonde den optocht als toeschouwer bij en
verbaasde mij, voor zoover ik het verstaan kon, door zijne scherpe
opmerkingen; de vrouwen vertegenwoordigden daarbij het radicale
beginsel. Trouwens de bevolking dezer streek is van oudsher bekend
om haar stuggen onafhankelijkheidszin; als voorbeeld daarvan in den
nieuweren tijd dient, dat na den laatsten Fransch-Duitschen oorlog,
1870-71, te Bort als hoofdplaats, de republiek 24 uur eerder werd
afgekondigd dan te Parijs.

Naar Salers toe wordt de omgeving vruchtbaarder, er staan meer en
flinke boerderijen, men komt zelfs van tijd tot tijd iemand tegen en
het landschap trekt weder de aandacht. De uitzichten op de omliggende
bergen worden mooi. Salers ligt in een bekken, waar de dalen der
Maronne en der Aspre tezamen komen, op eene hoogte. Vreemd is de
indruk, dien het stadje--het heeft niet voluit 1000 inwoners--maakt
met zijne vele poorten, zware logge wallen en de grillige omtrekken der
daken, aanhoudend afgebroken door kleine torens. De bevreemding stijgt
met elken stap, wanneer men, door een der poorten binnengetreden,
die smalle straatjes doorloopt tusschen die oude hooge gebouwen.

Ik zocht het hotel Faure Serre; bij de kerk gekomen op de "Grande
place," een zeer beperkt pleintje, moest ik het opgeven en den weg
vragen, want niets duidde aan, dat ik nog een hotel zoude vinden;
een inwoner was zoo vriendelijk met mij mede te gaan, en bracht
mij in een achterbuurtje voor een oud, vervallen gebouw, waar met
groote vergulde letters in den voorgevel stond Faure Serre. Die
gulden letters waren het eenige frissche dat ik in Salers zag, en
toch was het er prachtig. Het hotel was donker en somber;  uit eene
herberg-gelagkamer werd ik trapop, trapaf gebracht in een groote ruime
gang met booggewelven, om te komen aan een vroeger stellig prachtige
wenteltrap; na eenige treden geklommen te zijn,stond ik in eens in
de open lucht op een terrasje, en daar kwam de deur der voor mij
bestemde kamer op uit, een ruim vertrek met mooi uitzicht op tal van
tuintjes en binnenplaatsjes in Salers. Na eenige rust genomen te hebben
verliet ik mijne kamer weêr, naar ik meende langs denzelfden weg,
dien ik gekomen was, maar ik had op de wenteltrap een verkeerd bordes
genomen,  kwam weer in een lange gang en voor eene zware houten deur,
die gelukkig niet op slot was. Buiten komende, stond ik in eene andere
stadsbuurt, en bespeurde dat de deur waardoor ik het hôtel verliet, ook
al eene merkwaardigheid was, fraai getimmerd en geheel met eenvoudig
maar keurig snijwerk versierd. Op goed geluk door een steegje verder
gaande, kwam ik op een ruim grasveld; dit was de Promenade de Barrouge,
op den top van eene steile bazaltrots met een verrukkelijk uitzicht
in de omringende dalen. Het plein was met fraaie boomen beplant en
omringd door een muurtje en was aan drie zijden vrij. De jeugd van
Salers vermaakte zich daar met kegelen; van de ongevraagde verklaring
van hun spel kon ik bijna niets verstaan. Verder gaande stond ik
bijna bij elken stap voor een ander monument van bouwkunde. Al die
huizen zijn uit de 15de en 16de eeuw; Auvergne leefde toen, met bijna
geheel Frankrijk op, na het eindigen van den honderdjarigen oorlog
met Engeland en werd aan zichzelven teruggegeven. Die oorlog had
ook de macht van adel en geestelijkheid gebroken, en de ontwakende
volksgeest gaf ook hier de hand aan de hervorming; de steden en het
platteland namen hunne belangen in eigen beheer; het land leefde op en
bloeide, en de welvaart uitte zich spoedig in prachtige woonhuizen. De
hervormingsoorlogen maakten verweer noodzakelijk, en door zijne
natuurlijke ligging was Salers aangewezen tot een middenpunt van
aanval en verdediging. Vandaar die gordel van oude vestingwallen,
nu in bloem- en groententuinen herschapen; vandaar die versterkte
poorten, zooals die van l'Horloge en der Martille, vestingen op
zichzelf. Maar zoolang men nog de kracht bezat om zich tegen de booze
machten van vroeger te verzetten, bleef de voorspoed bestaan en met
dien voorspoed de weelde in het bouwen. Het zoogenaamde Maison Lizet,
met een mooi portaal van jonger dagteekening, op de markt het Maison
du Notaire, en vlak daarbij het Maison des Templiers, en nog tal
van andere prachtige gebouwen zijn de bewijzen van dat korte tijdvak
van bloei. De kerk is uit de 15de eeuw en dus reeds uit het tijdperk
van den overgang van de romaansche tot de gothische bouworde; zij is
gedeeltelijk gerestaureerd, zeer fraai, maar door de restauratie te
nieuw in die omgeving. De ingang der kerk is een flink voorbeeld van
wijziging van den bouwstijl. Waren de deuren der romaansche kerken
aanvankelijk klein, zoodat men ze gemakkelijk openen en sluiten kon,
later werden die aan de hoofdingangen grooter en door een middenstijl
in tweeën verdeeld; ook liet men de portaalwanden schuins uitloopen,
zoodat er voor de binnentredenden meer ruimte ontstond. De daardoor
ontstaande vergroote zijvleugels werden hoe langer hoe kunstiger
versierd, nu eens met kolommen in verschillenden vorm, dan eens met
beelden in nissen; ook de middenstijl der deuren werd veelal een beeld.

Ik bleef aan 't ronddolen in dat allermerkwaardigste stadje; liep hier
en daar eene poort in, om op ruime binnenplaatsen te komen, die overal
de resten vertoonden van keurige bouwkundige versieringen. Treurig
echter was het, den diepen staat van verval te zien, waarin al dat
schoons gekomen was. Geen dier groote prachtige gebouwen werd nog in
zijn geheel bewoond, en hoewel ik niet mag beweren dat er armoede
heerschte, zoo was de levensstandaard zoo laag, en 't gebrek aan
orde en zindelijkheid zoo groot, dat men toch aan volslagen armoede
moest denken.

's Avonds aan tafel--want te Salers komen veel reizigers--maakte ik
kennis met een aangename familie, en zette na tafel het gesprek voort;
tot mijne verbazing vernam ik dat er geene plaatselijke verzameling
van oudheden of kunst was, en dat de overblijfselen van zulk een
schitterend verleden eerst sedert een veertigtal jaren de aandacht
hadden getrokken, om bijna allen hunnen weg te vinden naar Parijs,
in handen der oudheid-handelaren. Geen der merkwaardige gebouwen,
ook niet de oude kasteeltjes in den omtrek, waren nog in handen van
de oorspronkelijke families, en inwendig was er ook niets meer te
vinden. De prachtige betimmeringen waren uitgebroken en verkocht; hen
volgden de schoorsteenen, de trapleuningen, de versieringen van deuren
en vensters, het ijzer- en koper smeedwerk, tot er niets overbleef
dan bijna onbewoonbare vertrekken, die dan bij gedeelten verhuurd
werden. Men zeide, dat in vele gevallen de tegenwoordige bewoners, door
't langdurig bewonen, eigenaars werden en dat van vroegere eigenaren
dikwijls niets bekend was. Men verklaarde deze vreemde feiten altijd
door het tooverwoord "La grande Revolution". Ik werd in het levendig
gesprek met de pas gemaakte kennissen verrast door de waardin, die ons
tegen negen uur de brandende blakers bracht; het duurde haar te lang en
we moesten maar naar bed. Maar ook wij maakten "une grande revolution"
en onttrokken ons aan den druk der over ons gestelde machten; we
ontsnapten met de brandende blakers in de hand naar buiten. 't Was
heerlijk maanlicht; de blakers werden uitgeblazen en op de groote
markt in een der raamkozijnen van het maison du Notaire neêrgezet,
en we maakten een wandeling door de reeds in diepe rust gedompelde
stad. Niet licht zal ik die heerlijke avondwandeling vergeten,
en vooral dat prachtige uitzicht van de Promenade de Barrouze;
tegen half elf bereikte ons de arm der hoogste macht; de nachtwacht
kwam opdagen, en wij begrepen dat verder verzet onmogelijk werd;
we zochten onze blakers weder op, en sloopen door de zijdeur, die ik
's middags gevonden had, het hotel weer binnen.

Den volgenden dag stond mij eene inspannende wandeling te wachten. De
tocht van Salers naar den Puy Mary, en van dezen naar Murat, staat
bekend als de schoonste in Cantal, maar hij heeft het groote gebrek van
43 K.M. lang te zijn. Dat was een marsch van 11 uren! Zeer vroeg op;
vroeger dan het hotelpersoneel; met aanvankelijk treurige gevolgen. Ik
werd voor 't ontbijt in eene binnenkamer gelaten maar dit vertrek--de
woonkamer van het gezin--was erg bedompt en waarschijnlijk sedert
de grondvesting van het gebouw niet meer bijgeveegd; het was mij
ondoenlijk het ontbijt daar te voltooien, en ik was blijde, na mijne
rekening betaald te hebben, weder naar buiten te kunnen.

Er was een dikke mist; de weg loopt langs de berghelling boven het
dal der Maronne; van al de prachtige vergezichten en het heerlijke
landschap zag ik niets, dan van tijd tot tijd een kijkje door eene
opening in den nevel, maar dat was ook voldoende om mij te doen
beseffen wat ik door het slechte weer verloor. Op den Col hetzelfde;
de nevel begon regen te worden. Nu kwam ik, afdalende, in prachtige
bosschen; de weg kronkelde steeds voort; eenige vage omtrekken en
het luiden van klokken bewezen de nabijheid van dorpen; ik was in
de kloof van Falgoux. Gelukkig veroorloofde mij een flauw zonnetje
ter hoogte van den Roc des Ombres en den Roc du Merle, de fraaie
omtrekken dezer rotsgevaarten waar te nemen. Daar kwam ik aan den
voet van den Puy Mary, bij den Pas de Peyrol. Nu zou ik, behalve een
prachtig uitzicht, een der merkwaardigste punten van de reis zien;
van af den Puy Mary ziet men neer in een der grootste kratervormingen
van Europa. Wel te verstaan, buiten den mist en den regen gerekend,
die mij het beklimmen van den top vrijwel onmogelijk maakten en mij
in den vollen zin des woords druipstaartend naar beneden dreven. Ik
zag het beloofde land, maar mocht het niet betreden.

Bij den Col de l'Eglac was eene herberg, waar ik hoopte de schade
van mijn verzuimd ontbijt in te halen; maar 't ongeluk vervolgde mij,
men had daar niet op gasten gerekend. Als de kippen ook daar niet de
heilzame gewoonte hadden gehad van eieren te leggen, dan had ik mij,
na 21 K.M. geloopen te hebben, met een stuk oud brood en een brokje
kaas tevreden moeten stellen.

Over steeds terugkeerende kronkelingen ging de weg over den Col de
Serres; altijd door regen, maar nu onbetwistbaren stortregen; door het
gehucht Lauvegirie naar het dorp Dienne. Bij goed weder moet in deze
boomrijke streek het landschap mooi zijn--nu droop alles. Te Dienne--ik
was toen nog 10 K.M. van Murat--moest gemiddagmaald worden, en ik zocht
daartoe de best uitziende herberg uit; maar de maat der tegenspoeden
was nog niet volgemeten! Stellig kon men mij een warm dejeuner geven,
er kwamen veel menschen en allen waren altijd tevreden! Nu, ik heb bij
't heengaan ook maar zoo gedaan, maar 't was een allerwonderlijkste
maaltijd; de gerechten, die men mij voordiende, kende ik noch op
't uiterlijk noch naar den smaak.

Eindelijk klaarde het weêr wat op en ik stapte door naar Murat;
een mooie weg. Te Murat trof ik in het Hotel des Messageries een
aangenaam onderkomen. De stad is tegen eene hoogte aan gebouwd, op
den top waarvan vroeger een kasteel stond; in de plaats daarvan nu
een reusachtig Mariabeeld, als kunst van geen waarde; de wandeling er
heen loont echter zeer, omdat langs de hoogte weder zoo'n bazalt-orgel
te zien is. Hoe dikwijls men die vreemde vormingen ook ziet, ze maken
altijd denzelfden diepen indruk.

In de stad zelf--zij heeft 3000 inw.--heeft men de oude
O.L. Vrouwekerk, uit de 15de eeuw, maar herhaaldelijk gerestaureerd
en bijgebouwd, en een aantal mooie huizen in renaissance-stijl;
de straten zijn meestal glooiend, en de stad maakt een aangenamen
indruk. 's Morgens vroeg trof ik er de weekmarkt. Allerlei land-
en tuinbouwproducten werden er door de boeren en boerinnen te koop
aangeboden, en al de dames uit de stad schenen wel tegenwoordig te
zijn, om hare inkoopen te doen. Onder dat gewoel en gedrang viel
me een geestelijke op, die zelf zijne inkoopen deed; hij scheen
een goede bekende van de buitenlui te zijn en was volstrekt niet
verlegen om een kwinkslag met gelijke munt te betalen, die opgewekte
oude heer! Op de kaasmarkt was niet anders aangevoerd dan de soort,
genaamd St. Nectaire en kleine platte geitenkaasjes. Zooveel van
die kaas was mijn reukorgaan te machtig in die half natgeregende
menschenmenigte; hun beider kracht vereenigd verdreef mij uit die
overigens schilderachtige omgeving.

Dien namiddag trok ik per spoor naar Vic sur Cère, eene
aardig gelegen en druk bezochte badplaats; het groote hotel der
Orleans-spoorwegmaatschappij is aardig tusschen de heuvels gelegen
en eene eerste-klasse inrichting. Vic bestaat uit een oud en een
nieuw gedeelte; in het oude vindt men weêr enkele fraaie huizen,
maar de doorgaande reiziger komt te Vic om den Pas de la Serre te
zien. De weg er heen is overal door bordjes aangegeven; het is een
alleraardigst pad, dat u na een half uur in een weideveld brengt,
om dan spoedig in de kloof te komen. Het riviertje de Cère heeft zich
daar door rotsmassa's heen een moeielijken weg gebaand. De rotsen zijn
gedeeltelijk met mos bedekt en op de kammen weelderig begroeid. Het
geheel is allerliefst, 't maakt geen woesten, maar, bij het kalm
stroomen van 't riviertje door de eenmaal gevormde bedding, een indruk
van bevalligheid; jammer dat men vlak bij de kloof den stroom afgedamd
heeft ten behoeve van eene lichtfabriek. Men kan door de kloof heen
klauteren en komt dan door een steeds aanvalliger wordend dal bij de
kasteelen Tremoulet en Espinasse, beiden verrukkelijk gelegen.

Des namiddags maakte ik nog een wandeling naar de Mongudo, een klein
bergvlak, vermaard om de planten-fossielen die men er vindt. Die
overblijfselen der plantenwereld zijn uit een vroeger tijdperk
der aardvorming; de meeste soorten zijn sinds dien terplaatse
uitgestorven. Men vindt er prachtige afdruksels van beuken, van
esschen en van wijngaardloof, en van verscheiden bamboes-rietsoorten;
men vindt er zelfs veel afdrukken van pas ontloken knoppen, die recht
geven tot de onderstelling dat de vernielende vulkanische uitbarsting
in de lente plaats had; men ziet nog staande verkoolde stammen, die
groeiend begraven werden; ook aardige brokken versteend hout komen
voor. De wandeling terug naar Cère is weêr van zeldzame schoonheid;
de lijnen der bergen loopen van alle zijden op naar het hoogste punt,
den Plomb du Cantal, die den volgenden morgen beklommen zoude worden.

't Was weer regenachtig toen ik, voor dag en dauw, de wandeling begon;
't ging langs den straatweg naar Lioran, met verrukkelijke uitzichten
op het dal der Cère; een heerlijke wandeling die eindigt in den tunnel
van Lioran, een fraai bouwstuk van 1410 M. lengte, door den Puy van
Lioran heen; vlak bij den uitgang is het Hôtel des Touristes, ook
van de Orleans-spoorwegmaatschappij en een zeer aanbevelenswaardig
verblijf.

Denzelfden dag beklom ik nog den Plomb de Cantal (1858 M.). Een
keurig bergpad zonder bezwarend klimmen; aanvankelijk door fraaie
dichte bosschen, met hier en daar open plaatsen, van waar men dan
goede uitzichten heeft op den Puy de Griou en den Puy Mary. Tal
van beekjes stroomen u te gemoet, en voortdurend hoort men onder
't loover het kabbelend geluid van de vele kleine watervallen. Op
de hooger gelegen punten, die een ruimer uitzicht geven, zijn banken
geplaatst. Men komt, al wandelend en al rustend, langs dat fraaie pad
onder die prachtige boomen, ongemerkt op een uitgestrekt weidevlak,
waar twee groote kaashutten staan. Van hier uit heeft men een bijzonder
goed uitzicht op een ruim en diep bekken, begrensd door hoogere toppen
en onregelmatig rond van omtrek; 't is een oude krater, waarover
later meer. Voorbij de kaashutten, de burons van den Rambarter, gaat
men verder door weiden een smal bergpad op, dat hooger en hooger
eindelijk op een bergrug uitloopt, dien men al geruimen tijd als
een steilen wand voor zich zag. Die rug is weder de rand van eene
niet zeer uitgestrekte bergvlakte, aan 't einde waarvan de Plomb
du Cantal zich verheft. 't Is een zonderlinge bergvorm, een plompe
heuvel van bazalt, met gras bedekt. De Plomb is op één na de hoogste
top van midden-Frankrijk, en wordt van al de bergen daar het meest
bezocht. Er was dan ook een talrijk gezelschap en wij wedijverden
met elkander in het aanwijzen van de fraaiste punten van 't fraaie
panorama. Midden op den top stond een zwaar ijzeren geraamte van een
huis, met een opschrift, meldend dat het daar gebracht was door die
en die transportonderneming. Stellig een moeielijk werk en eene goede
reclame, maar 't was een schreeuwende wanklank in die omgeving.

Na in den ochtend wat regen te hebben gehad, was het in den voormiddag
iets helderder geworden, om in den namiddag weer aan 't pruilen
te geraken; onderweg raadde een herder mij nog aan, om maar niet
door te gaan, want 't zou boven niet helder zijn. Maar ik had het
uitzicht van den Puy de Sancy gemist, den Puy Mary had ik niet eens
kunnen beklimmen; ik wilde nu een laatste kans wagen. Gelukkig, want
boven was het helder tot de kimmen toe! Maar op eens begon het hard
te waaien, een paar tellens later te stormen, en die luchtstroom was
ijskoud. Men had haast geen tijd om te bedenken wat dat worden moest;
onder den wind bleef alles helder en mooi, maar in den wind was in
een oogenblik alles grauw en zwart geworden; 't volgende oogenblik
waren we in een dikken nevel gehuld, en een ieder zocht een goed
heenkomen. De wolk die ons bedekte was zóó dik, dat ik al spoedig
mijn gezelschap kwijt was en we elkaar eerst halverweg beneden weder
ontmoetten. Toen ik weer bij de burons van den Rambarter terugkwam,
werd het weer helder. Dat verrukkelijke uitzicht met den Puy Mary
en den Puy Griou aan de overzijde, deed mij watertanden. 'k Moest
nog naar den Puy Mary, om de hellingen waarop ik nu liep, in haar
geheel waar te kunnen nemen en mij eene duidelijke voorstelling van
den ouden krater te kunnen vormen. In dat bekken waren ontzettende
vulkanische bedrijven afgespeeld. Dat moest ik toch in zijn geheel
gezien hebben, en mijn laatsten dag wilde ik aan dat zware werk
besteden. Het inderdaad prachtige en zoo hoogst belangwekkende
landschap, dat zich voor mijne voeten ontplooide, was er de schuld
van dat ik besloot, als het den volgenden ochtend om 4 uur droog was,
nog van Lioran uit den Puy Mary te beklimmen.

In het hotel teruggekeerd, moesten de kleederen gedroogd
worden. Gelukkig had men in 't hotel de uittrekkende schapen geteld,
en bij 't lieve regenweer een flink houtvuur aangelegd, om de kleederen
spoedig weer draagbaar te maken. Die geen tweede pak bij zich had,
moest in zijn kamer verblijven tot na het drogen.

Gezelschap kon ik niet mede krijgen; niemand vertrouwde het weer
nog, zoodat ik den volgenden ochtend de reis alleen aanvaardde,
en met helder weer. Aanvankelijk ging het door bosschen en weiden
met indrukwekkende bergpanorama's aan alle zijden, over den Col
de Rombières tot aan den voet van de Roc de Bataillouze (1686 M.),
dan afdalen naar den Col de Cabre (1539 M.) waar men een merkwaardig
uitzicht heeft op het bekken van Mandailles, een halfrond en een deel
van den ouden krater. De bodem en de wanden bestaan uit verschillende
lavasoorten, die als 't ware eene staalkaart vormen van wat de
vulkaan gedurende eene reeks van tijden uitbraakte. Dat bekken heeft
eene doorsnede van 4 à 5 KM., de diepte wisselt af van 1787 tot 860
M. De omringende rotswanden zijn ongeveer 1600 M. hoog. Tal van beken
spoelen van den bergwand omlaag, de grootste, de Jordanne, ontspringt
op den Col de Cabre; de wanden zijn overigens afwisselend bedekt met
weiden en bosschen; de plantengroei is rijk, dank zij die vele beken;
de vele verspreide boerderijen getuigen van een vruchtbaren bodem. Van
den Col de Cabre loopt het pad naar den top van den Peyre-Arse, een
kalen top, dan langs een betrekkelijk smalle bergkam tot aan den Puy
Mary. Daar was ik er, en nu met goed helder weer; zonder te aarzelen,
had ik gewaagd en gewonnen!

De Puy Mary (1787 M.) heeft eene driehoekige spits, de beken vloeien
in drie richtingen af. Het uitzicht op de verschillende berggroepen
was schoon, mooier dan dat van den Puy de Dôme, of dat van den Plomb du
Cantal. Vlakten en bergen wisselen steeds af, en hier en daar ziet men
de rechte, horizontale lijnen der bazaltruggen, waaronder de orgels
van Bort duidelijk te onderkennen zijn. Aan zijne voeten heeft men
echter het mooiste uitzicht, de van den berg uitstralende dalen zijn
rijk in afwisseling; aan het einde van elk dal dichte dennenbosschen,
waarop dan helder gekleurde weiden volgen, met woningen bezaaid.

De geologen deelen ons mede, dat de verschillende bekkens of
bergkommen, waarin we van den top van den Puy Mary neêrzien,
de plaatsen zijn geweest waarboven zich vroeger de reuzenvulkaan
verhief. De toppen, die zich aan den rand verheffen, zijn oude
bijkraters, aan de zijwanden doorgebroken, ver beneden den top. De
eerste uitwerpselen van den vulkaan werden langzamerhand om den
hoofdkrater opgestapeld, en vormden het reusachtig omhulsel van den
kegel, een koek van ongeveer 80 KM. middellijn, waarvan de gezamenlijke
Cantalbergen nu de overblijfselen zijn. De koek is ongeveer 1000 meter
dik en bestaat uit eene groote verscheidenheid van lavagesteenten.

Dat alles was niet het werk van één dag; de vulkaan had langdurige
tijden van rust, gedurende welke zich een weelderige plantengroei
op zijne hellingen ontwikkelde. We bespraken dat reeds bij het
bezoek aan de bergvlakte van Mongudo. Dergelijke overblijfselen
worden op tal van plaatsen in Cantal gevonden. Daarna volgden de
uitbarstingen, die als vaste rotsen op de hellingen afkoelden:
het zijn de tegenwoordige Puy's, waarvan we enkele beklommen. Eene
derde reeks van uitbarstingen volgde, om weder andere rotsgevaarten
te vormen, tot eindelijk de vulkanische werking zich in eene vierde
reeks van uitbarstingen uitputte, en de licht vloeibare bazalt langs
alle zijden af deed stroomen; deze laag bazalt bedekte niet alleen de
vroegere lavagesteenten, maar ook de voor deze bestaande terreinen,
zoomede de heuvelen in wijden omtrek. Daaraan hebben de vlakten in
Cantal, bijv. de Planèze, haren oorsprong te danken.

Nadat de vulkanische werkingen opgehouden hadden,  stortte de
hoofdkrater in en was de woeste massa verder aan de invloeden van den
dampkring onderworpen. De vervorming ging toen langzaam maar even zeker
voort. Groote sneeuwvelden bleven op de bergtoppen liggen en stortten
neer langs de hellingen, alles hullende in een vervaarlijk ijskleed,
dat aan geheel Cantal en Auvergne een aanzien gaf als nu bijv. in
Alaska. Men vindt overal onbetwistbare sporen van een ijstijdperk;
afgeronde heuvelbulten, ijsgleuven in de rotsen; opeenhoopingen van
bergpuin aan weêrszijden van vroegere gletscherbanen; ontzettende
zoogenaamde zwervende rotsblokken. De gletschers moesten echter ook
hunne heerschappij opgeven; hun gebied werd steeds kleiner, en wilde
waterstroomen ploegden de tegenwoordige dalen in de berghellingen. Nog
eens behaalde het ijs de overhand en verzamelde zich nu meer in de
dalen; van dit laatste gletscher-tijdperk was de mensch getuige, en het
land nam langzamerhand de vormen aan, die het nu ongeveer nog heeft.

Toen ik daar op den Puy Mary stond en in de berg- en dalvormingen om
mij heen zoo duidelijk voor mij zag wat de geologen leeren, stond
het bij mij vast, dat ik zou trachten eene korte beschrijving te
geven van de wordingsgeschiedenis dezer streek, tevens de algemeene
type van andere bergvormen, die zich vroeger en later evenzoo
ontwikkelden. Zooveel mogelijk vermeed ik het gebruik van vreemde
uitdrukkingen, en ik hoop dat mijn relaas den lezer van eenige nut
moge zijn, al zal de geoloog er de schouders bij ophalen.

Met deze laatste wandeling van Lioran naar den Puy Mary en terug,
was mijne voetreis in Auvergne afgeloopen. Langs den kortsten weg,
over Arvant en Clermont-Ferrand, spoorde ik terug naar Parijs en
naar Nederland.

Nog ten slotte een paar voorbeelden van de oude taal van Auvergne,
in zegswijzen, die nog al eens gebruikt worden.

De taal zelf is eene vertakking der "langue d'Oc", die tot in de
15_de_ eeuw in alle officieele stukken gebruikt werd, en eene niet
onbelangrijke litteratuur heeft; toen zij ophield de officieele
taal te zijn, geraakte ze naast het fransch in vergetelheid, men
hoorde er weinig meer van, tot in de 19_de_ eeuw, toen er wat nieuw
leven ontstond. Thans hebben de vrienden dier taal een eigen orgaan:
"Lo Cobreto"; zij werken krachtig samen met de Félibres van Provence,
en hun dichter Arsène Vermenouze schrijft verzen, die elke letterkunde
eer aan zouden doen.

En nu: _fransch_: Rien aussi bien reparti que l'esprit et les impôts;
chacun trouve qu'il en a assez.

Oud Auvergne'sch: N'ya re de si bhin parthi couma l'aima et la
tailla. Tsaum troba que n'a prou.

Fransch: Une chèvre et deux femmes, il y en a assez pour tenir
une foire.

Oud-Auvergne'sch: Na tsobra et dua feinnas, ni za prou pour tene
na feira.

Deze zegswijzen bewijzen u tevens dat de Auvergnaten toegerust zijn,
met wat men wel eens galgenhumor noemt; en de vreemdheid der taal
maakt het ook duidelijk, dat pogingen om gesprekken aan te knoopen
met Auvergnaten, die hun fransch vergeten hadden,--op niets uit
moesten loopen.



AANTEEKENING

[1] De gegevens omtrent de bouwkunde zijn ontleend aan Professor
Gugel's geschiedenis der bouwstijlen.





*** End of this LibraryBlog Digital Book "Auvergne - De Aarde en haar Volken, 1906" ***

Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.



Home