Home
  By Author [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Title [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Language
all Classics books content using ISYS

Download this book: [ ASCII | HTML | PDF ]

Look for this book on Amazon


We have new books nearly every day.
If you would like a news letter once a week or once a month
fill out this form and we will give you a summary of the books for that week or month by email.

Title: Zuid-Tirol - De Aarde en haar Volken, 1907
Author: Bosch, G.
Language: Dutch
As this book started as an ASCII text book there are no pictures available.


*** Start of this LibraryBlog Digital Book "Zuid-Tirol - De Aarde en haar Volken, 1907" ***


                           Zuid-Tirol.

                         door G. Bosch.



Naar het land der dolomieten!

Er is in de latere jaren zoo verbazend veel over de dolomieten
geschreven; men vindt er zaakkundige opstellen over in verschillende
tijdschriften; men heeft ook reisbeschrijvingen van het dolomietenland,
en men vindt tal van novellen, die geheel of gedeeltelijk in die
streken afspelen en dan ook nog boeiende beschrijvingen van de
heerlijke natuur daar bevatten. Somwijlen werd wel eens de gedachte
gewekt, of dat vooropstellen van die dolomieten wel zoo geheel
onwillekeurig was, en of er niet een hoofd en eene hand achter staken,
die belang hadden bij het bespreken van die landstreek. De reclame
stelt in deze tijden zooveel middelen in het werk, dat men wel eens
achterdochtig wordt.

En het mooiste van alles is, dat dikwijls de streek, die dan besproken
wordt als het land der dolomieten, en die het meest door de reizigers
bezocht wordt, eigenlijk geen dolomieten heeft. De echten vindt
men hoofdzakelijk op eene betrekkelijk kleine plek bijeen: 't zijn
de Fassaner bergen, de Langkofel, de Rosengarten en de Schlern. De
prachtige bergen in het Ampezzaner dal, zoo als de Cristallo, de Hohe
Gaisl, de Sorapis, zijn geen eigenlijke dolomieten, en toch zijn
het die bergen en hunne omgeving, die het meest bezocht worden. De
geologen verstaan onder dolomieten kalkbergen, die rijk aan magnesia
zijn. Voor den leek onderscheiden zij zich van elke andere bergvorming
door sterk sprekende bijzonderheden in hun uiterlijk. Zij vormen
altijd hoogst eigenaardige landschappen; de dalen zijn rijk aan groen,
heuvelachtig, hier en daar in andere rotssoorten gewone vormen toonend,
maar daar boven rijzen dan de dolomieten in de zonderlingste gedaanten
omhoog. Scherp in lijnen, weerstand biedend aan alle verweering;
torens, naalden en kanteelen, alsof ze zoo uit den bodem omhoog zijn
gedreven, op overblijfselen van oude burchten gelijkend. En die vreemde
vormen vertoonen zich, al naarmate zij door den regen bevochtigd,
door de zon beschenen of door wolken overschaduwd worden, nu eens
rozerood of zilverwit, dan donkerbruin, rood als gloeiend metaal,
aschgrauw, diep indigoblauw of goudgeel.

Men kan echter de dolomieten bezoeken en tevens wat meer van Tirol
zien. Heeft de lezer lust mij op een dergelijken tocht te vergezellen,
dan houde hij mij ten goede, dat ik de prachtige punten tusschen ons
land en Tirol onbesproken laat; hij vertrekke met mij des namiddags
uit Amsterdam en reize over Keulen, Frankfort, Wurzburg, München,
Innsbrück en Franzenfeste in eens door naar Niederdorf, een groot
dorp, dat op zich zelf weinig beteekenis heeft, maar dat een goed
uitgangspunt is voor een voetreis in Tirol. Men komt er 's avonds tegen
acht uur aan, maar de treinen hebben er een standvastige vertraging,
soms wel eens wat grooter dan 't geduld van den reiziger die reeds
24 uur in den trein zit.

Het hotel "Schwarze Adler" doet echter dien tegenval spoedig
vergeten. Men brengt er een rustigen nacht door, en gevoelt zich
den volgenden morgen volkomen uitgerust en bekwaam om de voetreis
te aanvaarden; de ransel wordt gepakt en de koffer per post
vooruitgezonden. Daarbij moet men er echter op letten, hem altijd
aan een hotel in Oostenrijk te zenden; verzending poste-_restante_
wordt niet toegelaten, en eene bestemming naar een italiaansche plaats
heeft tengevolge, dat hij op de grenzen blijft liggen.

Het was een heldere, zonnige morgen toen ik Niederdorf verliet;
aanvankelijk was de weg duidelijk aangewezen, maar spoedig kwam ik
aan een kruisweg, die niet op de kaart stond; het was een voetpad,
blijkbaar ontstaan nadat de kaart geteekend was, en het scheen eene
afkorting te zijn. Op goed geluk sloeg ik het in; Schluderbach was
mijne bestemming en die wandeling, van niet meer dan 5 1/2 uur, gaf
vrijheid eens een uurtje om te dolen. Nauw had ik 500 pas geloopen,
toen ik aangeroepen werd door een heer, die hoopte dat ik hem den
weg naar de Pragser Wildsee zou kunnen wijzen! Onze wegen liepen
aanvankelijk samen, maar per slot van rekening wisten we geen van
beiden of we op den goeden weg waren. De man was uit Weenen en maakte
met zijne vrouw voettochtjes in die omstreken; een uurtje bleven we
onder aangenaam gesprek bijeen, toen we weêr op een rijweg kwamen en de
overtuiging kregen, dat we ons zonder noodzaak bezorgd gemaakt hadden,
want de rijweg bleek korter te zijn dan het voetpad, alléén aangelegd
ten behoeve van een paar boerderijen hoogerop tegen de berghelling
gelegen. Het gezelschap sloeg rechtsaf naar de Pragser Wildsee, en ik
ging recht door; de streek was liefelijk, maar onderscheidde zich in
niets van eene prettige bergpartij overal elders. Ik liet het dorpje
Alt-Prags links liggen, had nog een aardig kijkje op de badgebouwen
daar, en bereikte tegen den middag het hotel Brückele, waar tevens
de straatweg ophoudt; een aangenaam oord om wat te rusten en zich
te versterken. Na een stevige wandeling door een fraai mastbosch,
met prachtige uitzichten achterwaarts op den Schwalbenkofel en
den Daunkofel, zag ik links den dolomietberg, den Dürrenstein zich
verheffen, niet te miskennen tusschen de andere bergruggen. Daar
waren nu die hoekige lijnen, met hier en daar alleenstaande torens; de
geheele helling was kaal en licht gekleurd onder de felle zon. Op het
bosch volgden golvende weidevelden en aan 't einde daarvan eene kleine
bergvlakte, waarop een fraai gebouwd hotel, dat tot verpoozen uitlokte.

Het hotel was rijk en smaakvol, geheel als zomerhuis ingericht,
en bood den gasten alle denkbare gemakken aan. Het bergpanorama was
heerlijk mooi: de hooge toppen hadden allen nog sneeuw en glinsterden
in volle pracht onder eene felle belichting. Verder gaande had ik
eerst het gezicht op den Cadini; toen kwam de fraaie massa van den
Monte Cristallo te voorschijn, en al dat fraais en al die prachtige
lijnen werden op eens ondervangen door een leelijken, vormloozen
sta in den weg,--een sperfort; allerlei borden wijzen aan, dat men
er niet op mag, dat men niet teekenen en niet fotografeeren mag;
van tijd tot tijd komt men een soldaat tegen, dien de verveling op
het gezicht staat te lezen, en ofschoon men er verder niets mede te
maken heeft, is het toch eene opluchting als het ding achter den rug
is. Het pad kronkelt nu weder door dichte bosschen steil omlaag tot
Schluderbach. Het was avond toen ik er aankwam, en na het eten moest
ik mijn avondwandeling spoedig afbreken om de koude; toch was er geen
wind en de lucht was helder.

Schluderbach ligt in eene verrukkelijke bergkom, tegenover het dal
Popena; in de verte boven dat dal ziet men weer de Cadinigroep, nog
heerlijk door de laatste zonnestralen verlicht; rechts wordt het dal
bewaakt door de geweldige kalkrotsen van de Hohe Gaisl en links door
den Cristallin. Plöner's Hotel te Schluderbach is misschien niet
beter dan de drie anderen, maar maakte eene aangename uitzondering
op den regel. In afwijking van de andere weelde-hotels, was men er
even voorkomend voor den voetreiziger als voor de familiën die per
auto kwamen aangestoven.

Den volgenden morgen werd de reis weêr vroeg aanvaard. Des nachts was
de lucht sterk betrokken geworden en er viel vocht. De weg kronkelde
langzaam in het dal Popenabassa omhoog, eene boschrijke streek met
van tijd tot tijd trotsche berggezichten. Al spoedig is men de grenzen
over en in Italië; een paar grenspalen en een schilderhuisje, dat als
douanekantoor dienst heette te doen, wezen aan dat men een anderen
bodem betrad; de grenswachters waren in eene bijna uitgedroogde beek
aan 't visschen en riepen mij uit de verte wat toe; ik groette hen
met vriendelijk handgebaar en kon ongestoord doorgaan.

Achterwaarts heeft men geruimen tijd een prachtig uitzicht op de bergen
van Schluderbach; vooruit is het even mooi: links de Monte Pian,
rechts de heerlijke Cristallin; men komt in groote weide vlakten en
gaat eindelijk steil naar boven naar den Col de Sant Angelo, die weinig
engelachtigs heeft behalve zijn naam. De weg slingert nu eenigen tijd
door lage moerasachtige grasvelden in eene verbreeding van het dal;
't ziet er bijna somber uit. Er vertoonen zich enkele huizen, tot men
op eens, om den hoek van een dier gebouwen, voor het vriendelijke meer
der Missurina komt. Heerlijk uitzicht daar op die kalme watervlakte;
aan drie kanten donkere en begroeide bergen; in het Noord-Oosten ziet
men de Drei-Zinnen, een wonderlijke bergformatie, die ik reeds van het
terras van het Dürrensteinhotel had waargenomen; die drie rotsgevaarten
verheffen zich daar zelfstandig uit het bergvlak omhoog, als versterkte
torens; aan hun voet ligt meestal sneeuw opgewaaid, waardoor zij nog
donkerder tegen de lucht afsteken. Oostelijk van het meer de Cadini,
zuidwaarts de Marmarole, de Antilao en de Sorapis. Vooral deze
laatste berggroep maakte een heerlijken indruk. Licht van kleur,
soms zich tegen de lucht verliezend; los van lijnen en toch zich
statig verheffend en rots op rots stapelend, vormt zij den schoonsten
achtergrond voor het meer, zich helder spiegelend in het donkere water.

Om het meer staan eenige hotels en herbergen, die hoe gewenscht
ook voor de zomergasten, in staat zouden zijn om den indruk van het
fraaie landschap te bederven, indien de Sorapis niet den boventoon
behield. Wat zou dat landschap met het meer der Missurina mooi zijn,
als er niet van die blufferige dingen omheen stonden!

Het weer was er niet beter op geworden. Het stofregende toen ik langs
het meer over eene alpenweide weder in bosschen en in Oostenrijk
kwam. Slechts een paal duidde hier de grens aan. Links kwamen
de koppen der Marmarole van tijd tot tijd door de boomen gluren,
rechts had ik de stoute hellingen van de Cristallo-groep. 't Was
heerlijk wandelen in dat heerlijke mastbosch; prachtige zware boomen
schoten als uitloopers omhoog op de wortels van oudere stronken,
overblijfselen van de woudreuzen die voor honderd jaren hier het
landschap beheerschten. Groene plekken, dicht met gras en tal van
bloemen begroeid, noodigden tot rusten, vooral toen de zon even door
de wolken brak. Dat zijn van die heerlijke oogenblikken, die slechts
voor den voetreiziger zijn weggelegd. Bij betrokken lucht en dreigenden
regen kan hij de omgeving bezien, de bosschen bewonderen, de lijnen
der bergen volgen; maar hooger gaan zijn indrukken niet, tot op eens
de wolken breken en de zon, te voorschijn tredend, alles bestraalt met
eene zee van licht, duizend maal weerkaatst door de ontelbare druppels
die als kristallen parels aan de bladeren hangen. De boomstronk waarop
ik mij om te rusten had neergezet, was inwendig vermolmd, zoodat, ik
zat als in een leunstoel en mijne geheele aandacht kon wijden aan de
stoute lijnen der Cristallo-bergen. De aandacht ging over in staren
op die rotsvormen, nu zoo fel door het waterzonnetje beschenen; en
of het nu kwam door onwillekeurig terug te denken aan den naam dier
bergen,--het kwam mij voor dat de uitstekende rotspunten, nat van den
regen en bestraald door de zon, aan de omtrekken doorschijnend werden,
en zoo kwam ik langzaam aan onder den indruk van een geheelen berg
van glinsterend kristal voor mij te zien. Een gezelschap Engelschen,
die aan mij--even vreemd dáár, als zij,--in bijna onverstaanbaar
duitsch den weg vroegen, ontrukte mij aan de kristalbetoovering en de
wandeling werd voortgezet. 't Gaat nu wat steiler omhoog; de eenigzins
ongebaande weg wordt straatweg, en ik bevond mij op den pas Tre Croci,
met een hotel van gelijken naam, een paar boerenwoningen en een groot
douanekantoor. De lucht was weder betrokken en er kwam nu voor goed
regen. Daar, op Tre Croci, wenschte ik voor dien dag mijn groote rust
te houden, en tevens van het bergpanorama te genieten. De rust werd
gaarne aangeboden; van uitzicht was geen sprake.

De gasten in het logement werden bediend door een paar knappe Tiroler
meisjes in landsdracht; zij spraken alle talen, d. i. fransch, duitsch,
engelsch, en italiaansch. Dit duitsch en italiaansch kent men daar in
die grensstreken van huis uit, en beide talen zijn zoo weinig zuiver,
dat men soms zijne toevlucht moet nemen tot fransch of engelsch,
om zich goed verstaanbaar te maken. De kellnerinnen hadden hare
taalgeleerdheid in Londen en Parijs opgedaan, en buitendien nog vele
andere kundigheden. Van hare volksdracht trokken de omslagdoekjes
het meest mijne aandacht. Laag om den hals gevouwen, over de borst
gekruist en achter sluitend vastgespeld. De stof dier doeken was van
zeer fijne witte wol, niet melk- of krijtwit, maar roomkleurig; zij
waren met velerlei figuren in veelkleurige zijde bestikt, en stonden
op het donker fluweelen keurslijf inderdaad heel netjes. Ik heb op de
verdere reis, ook in grootere plaatsen, getracht van die doeken te
koopen; maar 't schijnt eigen handwerk der draagsters te zijn en in
de winkels vroeg men er zooveel geld voor, dat ik mijne vriendinnen
thuis maar moet verzoeken zich met mijne technisch stellig onbeholpen
beschrijving tevreden te stellen. Overigens zij hier opgemerkt, dat
de Tiroler landsdracht, zelfs in de afgelegen dalen, zeldzaam wordt;
ik zag haar niet dan bij uitzondering, en hier en daar door enkelen
gedragen als sport costuum. In een vroeger tiental jaren werden de
Tirolers nagevolgd door zoogenaamde salon-tirolers,--eene rijke bron
van grappen voor de "Fliegende Blätter" en soortgelijke bladen maar
nu bestaat er al weer een namaak van die salon-tirolers, en dat is
weinig meer dan een spotvorm van het oorspronkelijke.

Maar al verdwijnt de nationale kleederdracht, en al ziet men haar
voor 't meerendeel in eere gehouden zooals in Nederland de Markers
dat doen, of zoo als de friessche vrouwendracht in de wafelkramen,
toch heeft het Tiroler volkje in zijne bergen veel eigenaardigs
bewaard. Die eigenaardigheden zijn nog het kenmerk van den oorsprong
der bewoners. De meerderheid der Tirolers stamt af van de beiersche
volkstammen, die zich na de groote volksverhuizingen daar nedergezet
hebben; met de Zwaben en Allemannen, die met name het boven-Inndal en
Vorarlberg bewonen, vormen zij het duitsch sprekende deel. In enkele
dalen in Gröden, Enneberg, en in de dalen der Avisio en Cordevole
treft men bewoners aan, die oorspronkelijk derwaarts kwamen uit
Grauwbunderland, en tot op heden hunne eigen taal, het Ladinisch,
behielden. In Oost-Tirol zijn ook nog afstammelingen der Zuid-Slaven
gevestigd. In het zuiden is het land geheel italiaansch, met het
eigenaardige verschijnsel, dat de meeste welvaart bij enkele daar
gevestigde Duitschers wordt gevonden. Ziet men eene grootere, beter
onderhouden boerderij in 't italiaansch Tirol, dan kan men er wel op
rekenen, dat de eigenaar een Duitscher is. Veel sympathie voor wat
Oostenrijksch of Duitsch is, moet men in dat italiaansche gedeelte
niet zoeken; zijn de menschen overtuigd van met een Oostenrijker te
doen te hebben, dan is eene zekere koelheid niet te miskennen. De
schooljeugd vooral loopt u op een bergpad wel eens na; verschuilt
zich achter boomen en rotsblokken en vermaakt zich dan met luidkeels
te roepen "Leve Italië! Weg met Oostenrijk". Krachtiger uitingen van
het italiaansch patriotisme heb ik echter niet bespeurd.

Eenvoud, liefde tot het land, trouw aan het vorstenhuis, heldenmoed,
zijn de karaktertrekken van den Tiroler. In de afgelegen streken
ontaarden die deugden en soms zijn die bergbewoners bijna
menschenschuw; in godsdienstzaken zijn ze licht geneigd tot het
grofste fanatisme, en al wat buiten hun gezichtskring valt, wordt
met argwaan begroet. Trouwens dergelijke ontaardingen behoeft geene
enkele nationaliteit zoo ver van huis te zoeken; men vindt ze overal,
en daar zoowel als hier, in de afgelegen gedeelten des lands, naast
dat fanatisme bovendien nog overgeërfd bijgeloof.

Rijk en schoon zijn de sagen in Tirol. De gesteldheid van den bodem, de
geschiedkundige strijd om zijn bezit, zijn de voorname bron waaruit ze
allen zijn ontsproten. Die daarboven elkander opgestapelde bergtoppen
moesten wel de verblijfplaatsen van goede of kwade geesten worden. Zoo
is in geheel Tirol de sage der "Wilde vrouwen" bekend, die in de bergen
huizen, maar nu en dan nederdalen onder de bewoners om hen jarenlang
als trouwe boden te dienen, zegen brengende in de gezinnen waar zij
vertoeven. Dan worden ze plotseling door geheime boden teruggeroepen
en moeten, zij het dan ook met leedwezen, voor eeuwig verdwijnen. De
oude bouwvallen der rooverkasteelen zijn daarentegen alle bevolkt met
spoken, die door de treurigste boetedoening herinneren aan de wandaden
der vroegere bewoners. De sprookjes op geschiedkundigen grondslag zijn
nu eens herinneringen aan den tijd der oude Rhaetiërs, dan eens aan
de Romeinen. Dan weder aan den strijd van dezen tegen de Germanen;
dan aan dien tusschen Franken en Longobarden, of tusschen Beieren en
Slaven. Boven al die geschiedkundige figuren der overlevering verheft
zich de herinnering aan den onovertroffen Diederik van Bern, den
grooten koning der Oost-Gothen en aan aan zijn tocht in het tooverland
van den kabouterkoning Laurin, de tegenwoordige Rosengarten. En dat
tooverland met zijne dolomiet-torens en -transen, zendt nog telkens
bij elken helderen zonsondergang zijne stralen uit over de omgeving,
en spreidt zijnen luister over de omliggende dalen!

Na in Tre Croci getafeld te hebben, trok ik verder; de mantel
werd uit den ransel genomen; dikke regen belette aanvankelijk alle
uitzicht; eerst door bosch, toen over golvende weiden omlaag in het
Bigontinadal, om een paar uur later in Cortina di Ampezzo doornat aan
te komen. Gelukkig was mijne koffer daar, en toen tegen den avond het
weer wat opklaarde, kon ik nog een prettige wandeling door het dorp
maken. Als voetreiziger ging ik in het hotel Central, voor heeren
alléén zeer voldoende en gezellig; kwam ik met gezelschap te Cortina,
dan zoude ik Aquila Nera of Croce Bianca aanraden, naast verscheidene
andere prachthotels.

Cortina droeg vroeger den duitschen naam van Heiden, maar langzaam
zijn de Duitschers voor het meerendeel door Italianen verdrongen, die
toen ook aan het dorp een anderen naam gaven. De plaats zelf heeft
800 inwoners; de gemeente waartoe zij behoort 3100; zij is heerlijk
in het Ampezzodal gelegen en dankt aan die ligging hare welvaart,
als middenpunt voor den houthandel van uit het noordelijke Pusterdal
naar Italië. Trotsche berggevaarten omsluiten het dal; de reeds
geprezen Cristallogroep en de Sorapis; de Tofana- en Popenaspitsen
en de Antilao verheffen zich rondom. Westelijk de hooge Nivolau in
zijne overal kenbare vormen. De alleenstaande kerktoren is een fraai
bouwstuk uit den nieuweren tijd, en draagt meer tot versiering der
plaats bij, dan het wandelpark aan de Boite. Die rivier maakt in haar
onstuimigen loop in eene onregelmatige rotsbedding een goed effect,
maar het parkje is een treurig geknutsel van vele smalle paadjes onder
hooge boomen. De tuinarchitect, die het aangelegd heeft, heeft stellig
een groot park nagemaakt, en evenveel wegen in dat kleine bestek
bijeengedrongen, als er in zijn uitgestrekter voorbeeld waren. Vele
eeuwen geleden, in de 7de eeuw, waren deze streken het tooneel van
bloedige worstelingen tegen de toestroomende Slavische horden; zij
werden echter teruggeworpen door de Beieren, en verdwenen gelukkig
geheel uit deze omgeving. Thans wordt er meer, en met even goede
uitkomst, aan werken des vredes gedaan, en Cortina is behalve door
zijne heerlijke ligging, bekend door zijne keurige voortbrengselen van
kunsthandwerk. Er is daar een druk bezochte school voor kunsthandwerk,
waar uitstekende leeraars onderwijs geven. Een deel der voortbrengselen
van uitsluitend huisarbeid--fabrieken of werkplaatsen vindt men
er niet--wordt coöperatief verkocht; daaraan ontleent een deel der
bevolking eene voldoende mate van welvaart. Sinds tal van jaren was
filigrijnarbeid in goud en zilver te Cortina inheemsch,--maar zooals
altijd bij zulke uit zich zelf opgekomen bedrijven, hield men vast aan
enkele oude vormen, die jaar in jaar uit vervaardigd werden en dan het
koopende publiek van elders, door hun eenvormigheid, verveelden. Het
degelijke kunsthandwerkonderwijs heeft hierin verbetering gebracht, en
thans worden de meest uiteenloopende modellen voor tal van doeleinden
vervaardigd; de oorspronkelijken smaak is echter als hoofdkenmerk
behouden. Daarnaast ontwikkelde zich eene afdeeling voor inlegwerk,
hout op hout in verschillende kleuren, metaal op hout, enz. Daarvan
waren niet alleen eenvoudige kleine voorwerpen, maar ook prachtstukken,
groote kasten en kleinere meubels tentoongesteld.

Er zijn in den omtrek van Cortina tal van aangename tochtjes te maken,
die de plaats zeer geschikt maken voor langduriger verblijf. Er zijn
thans reeds veel hotels, en er worden nog een drietal hotelpaleizen
bijgebouwd, waarbij men zich beijverde de fraaiste punten uit te
kiezen.

Van Cortina koos ik voor den weg naar Caprile, dien over den
Giau-pas. Voor dien tocht is het niet strikt noodig een gids te
nemen,--maar mijne kaart wees me niet voldoende den weg, en daarom
besloot ik ditmaal niet alleen te gaan. Het tarief was voor dezen
tijd van het jaar (begin Juli) 10 kronen, en 's morgens zeer vroeg
toog ik met Florinde Pompanon op 't pad. Dadelijk buiten Cortina
ging het reeds door weidevelden omhoog, langs een paar gehuchten,
om spoedig bij de Albergo Pocal den weg te verlaten en de bosschen
in te gaan. Het weêr was opgehelderd en de wandeling onder de dichte
boomen aangenaam; van tijd tot tijd een aardig kijkje op den bergrug
der Cinque-Torri, vijf rotstorens die uit den bergkam omhoog schieten;
weer eens over de italiaansche grenzen, en ten laatste uit het bosch,
om op de weiden der Giau-Alp aan te komen. Bij een boerenhuis werd
gerust en wat melk gekocht, heerlijk versch en keurig van smaak;
marktprijs van melk is daar niet en voor 10 centen kan men meer krijgen
dan men gebruiken kan. Maar de bewoners dier afgelegen hutten zijn arm,
en een dorstig reiziger is voor hen een buitenkansje; ze wonen daar
alleen des zomers, ter bewaking van het hun toevertrouwde vee en tot
het maken van kaas; maar aan die tijdelijke verblijven, zoowel voor
de menschen als voor het vee, wordt wel wat weinig ten koste gelegd.

Onderweg hadden reeds tal van kleine gebouwtjes, hier en daar in de
bergen verspreid, mijne aandacht getrokken; we kwamen dicht langs een
dier huisjes, dat niet voor woning bestemd bleek te zijn. Een armoedig
gekleede man kwam er uit en begon een druk gesprek met mijnen gids;
het was een voor mij ten eenenmale onverstaanbaar patois; slechts
één woord hoorde ik dikwijls "finanz". Wat verder werd de gids weêr
aangeroepen, en trof mij in het gevoerde gesprek weer dat zelfde
woord. Hoe kwamen die arme kerels daar onder elkaar zoo druk aan 't
praten over financiën? De gids gaf mij de volgende verklaring. De
gebouwtjes worden in den zomer gebruikt tot het opbergen van het
ter plaatse gewonnen hooi, dat dan niet dan zeer bezwaarlijk naar
de lager gelegen boerderijen vervoerd kan worden. Ligt er in den
winter sneeuw, dan kan het vervoer zonder groote inspanning per slede
geschieden. Nu waren de huisjes nog ledig en werden dan dikwijls door
smokkelaars gebruikt om goederen in te bewaren, die dan des nachts,
of wanneer men de streek vrij wist van belastingambtenaren, naar eene
volgende schuilplaats of naar hunne bestemming vervoerd werden. De
mannen die den gids aanspraken of aanriepen, waren smokkelaars of
hunne handlangers en trachtten van hem te weten te komen of er ook
belastingambtenaren op weg waren, en of hij ook wist waar de ambtenaren
van Cortina heen waren. De ambtenaren der belastingen worden daar met
den naam van het bestuursdepartement waartoe zij behooren aangeduid
als "finanzer" in het duitsch, en "finanz" in het patois. Dat was het
door mij opgevischte woord. Blijkbaar was de gids zeer bereid om de
smokkelaars in te lichten, en ik moet erkennen dat deze geen betere
correspondenten konden uitkiezen, dan die steeds op de bergpaden heen
en weêr trekkende vrienden.

Nog eene fraaie wandeling berg op bracht mij op den Giau-pas; zoo'n
laatste stijging na een marsch van eenige uren is altijd een zwaar
werk, maar in dit geval werd het alweder ruimschoots beloond. De pas
ligt tusschen twee tamelijk steil opgaande bergtoppen, de Punta di
Zonia en de Monte Gusella, en biedt aan weêrszijden een wonderlijk
mooi uitzicht. Ik rustte er langer dan noodig was, om te bekomen van
het laatste klimmen en gaf me telkens weder over aan 't genot van het
uitgebreide vergezicht, nu prachtig door de zon beschenen. Van af den
Giau-pas gaat het steil omlaag in het Codalinga dal; het pad kronkelt
sterk, waardoor men geniet van steeds wisselende vergezichten,--om na
een uurtje gaans te komen aan de Refugio in Som la Cresse, eene woning
op eene vooruitspringende rots gelegen, met een aardig terras, van waar
men een heerlijk uitzicht op het beneden-gedeelte van het dal heeft.

Hier had ik de eerste moeielijkheden met het italiaansch, welke taal ik
niet machtig ben; het was tijd om wat te gebruiken na den vermoeienden
tocht, en de waardin bood mij van alles aan, waarvan ik niets verstond;
eindelijk gebruikte zij een paar woorden gebroken duitsch, en ik
begon te begrijpen dat ik soep met rijst en brood benevens boter
en kaas zou krijgen. Ze had stellig alles in blikjes, want een
goed kwartier later werd mij een prachtige erwtensoep voorgezet,
dik gemaakt met rijst. Het smaakte voortreffelijk en 't brood met
geurige boter en goede kaas, was een uitstekend nagerecht. Een paar
werklieden die bezig waren het huis te herstellen en te vergrooten,
trachtten mij blijkbaar met ingenomenheid in te wijden in de schoone
omstreken der herberg,--maar ik begreep er niet veel van, en bespeurde
van tijd tot tijd aan het kwalijk verholen lachen van mijn gids, dat
mijn ja en neen wel eens verkeerd klopte. Van Som la Cresse voeren
twee wegen naar Caprile; een over Selva omhoog, met een mooi uitzicht
over het dal; een andere langs de hellingen van den Monte Paré, over
een zeer schaduwrijk pad, langs en door Santa-Lucia; dezen laatsten
weg verkoos mijn gids; bij Santa Lucia komt men op den straatweg, die
zich rechts naar de Cordevole keert. Deze thans bijna droge rivier
schijnt zeer te kunnen spoken; men was bezig herstellingen aan den
weg te maken, en de breuken en gaten, die hier en daar geslagen waren,
getuigden van grooter kracht, dan men van dat onnoozele beekje zoude
verwachten. Links van den weg gingen de rotswanden steil omhoog;
zij waren afgehouwen om den weg mogelijk te maken. In die afgehouwen
wanden vertoonden zich zeer merkwaardige rotsvormen. Steenen banden,
meerendeels van de zelfde lengte en dikte, waren allen krom gebogen
en aan alle kanten door elkaar gewrongen, zoodat de vreemdste en
ingewikkeldste figuren ontstonden. De zon ging weder schuil en de
lucht werd erg betrokken toen we, de Cordevole overstekend, in Caprile
aankwamen, waar de "Posta" eene bekende goede herberg is. Het logies
was zeer eenvoudig maar toch voldoende; in de gelagkamer trof ik
eenige duitsche toeristen, met wie ik een gezelligen avond doorbracht,
waarbij het voortdurend misverstand over de namen der gerechten aan
't avondeten dikwijls aanleiding tot groote vroolijkheid gaf.

Den volgenden ochtend kon ik niet voldoende genieten van de fraaie
ligging van Caprile met de Civettagroep als hoogen achtergrond. De
lucht zat weêr vol regen; toch was de wandeling langs den oever der
Cordevole een groot genot; de rivier, hoewel weinig water hebbende,
kronkelde behaagziek door het dal; en gaf vooral een heerlijk
landschapsbeeld, waar zij met een groote bocht aan de overzijde het
dorp La Grazie naderde, dat door een eenvoudige groepeering van wit
en geel gekalkte huizen, en eene aardige kerk met slanken toren,
zijn naam alle eer aandeed.

Maar alles werd overtroffen toen ik het liefelijke Alleghe-meer
naderde, voor ongeveer 150 jaar gevormd door eene instorting van
den Monte Forca. De zon kwam door en verlichtte dat heerlijke
landschap voor mij juist op het rechte oogenblik; ik liet me met
een bootje overzetten, om een beter overzicht te hebben. De jongens
die me overbrachten, waren zeer verbaasd toen ik hun een goede fooi
beloofde, als zij langzaam roeiden. Dien blik op het dorpje Alleghe,
aan den linkeroever en aan de uitmonding van het Val Lander gelegen,
zal ik niet licht vergeten. Aan het zuid-einde van het meer gaat men
over eene zware houten brug op den rechter oever der Cordevole over;
daar is een kleine maar driftige waterval, die met het einde van het
meer als haven, gebruikt wordt als drijfkracht van eene houtzagerij;
men is daar tevens te midden van het zware bergpuin, dat den loop der
rivier versperde en daardoor indertijd het meer deed ontstaan. Langs
alle kanten heeft men de heerlijkste vergezichten.

't Gaat nu in het dal der Cordevole omlaag; meestal door weelderig
kreupelhout, dat zich hier en daar tot bosch ontwikkelt; men volgt met
groote bogen de kronkelende rivier; van tijd tot tijd goede kijkjes
op bergen met sneeuwtoppen. Eenige huizen zijn de voorboden van het
dorp Cencenighe; nog een houtzaagmolen, eene flinke houten brug over
de rivier, en na een draai in den weg staat men op de marktplaats,
waar, behalve de kerk, de herberg Stella het hoofdgebouw is. 't
Was nu middag, en de zon wreekte zich over het lange schuilvinkje
spelen; ik nam in de Stella mijn middagmaal en mijne middagrust. De
waardin beklaagde mij omdat er zooveel "furiosa mousquito's" waren,
en inderdaad die italiaansche insekten schenen verbitterd op den
vreemdeling, en dreven mij te vroeg van daar.

Juist ging de kerk uit; er scheen een feestdag te zijn en er stonden
ook allerlei kramen, waarin de meest uiteenloopende voorwerpen te koop
werden geboden. Schilderachtig waren de kleederdrachten der vrouwen;
ook wanneer ze, zooals gewoonlijk, niet in de eigenaardige landsdracht
waren, hadden ze zich bont versierd met hoofddoeken met afhangende
linten, en met kleine kleurige doekjes over de schouders. Elke persoon
op zich zelf was nu niet zoo bijster smaakvol gekleed, maar de bonte
menigte dooreen op het kleine marktplein, onder eene stralende zon,
was aardig en vol leven. Het aangeknoopte gesprek met een paar jongelui
wilde in 't geheel niet vlotten; we verstonden elkaar te weinig en
gingen telkens weêr lachend uiteen.

Cencenighe ligt aan de samenvloeing van de Cordevole met hare zijrivier
de Biois; deze gaat men over en bereikt spoedig Fac; het dal is daar
enger geworden en er ligt overal veel bergpuin; aan het einde dezer
wilde streek ligt het dorpje Listolade aan de uitmonding van twee
dalen; de vallei wordt nu weêr breeder en ruimer, met een heerlijken
plantengroei; de vrouwen waren aan het hooien en men scheen haast
te hebben om den oogst binnen te brengen. Kleine kinderen werden met
groote, zware hooibundels beladen, om die thuis te brengen.

Men komt Agordó langs een breeden straatweg binnen, en krijgt al
dadelijk aan de linkerhand eene kerk, die met drie inderdaad fraaie
marmeren beeldengroepen versierd is. Het opmerkelijke in deze
groepen was, dat het blijkbaar oorspronkelijk grieksche en zeer
wereldsche voorstellingen waren, die door enkele bijvoegsels maar
ter nauwernood tot kerkversiering geschikt waren gemaakt, Voorbij de
kerk komt men op een groot plein en staat spoedig onder eene arcade,
die een deel uitmaakt van de Albergo â la Minière. Vreemde toegang:
op herhaald bellen kreeg ik geen gehoor; dan maar binnengestapt in
een groote ruimte; naakte muren met hier en daar wat ouden rommel
in de hoeken opeengestapeld; een steenen trap op; nog eens, en toen
eene kamer die er eenigszins bewoonbaar uitzag; deze binnen gegaan;
nog niemand; eindelijk in eene tweede groote kamer eenige slordig
gedekte tafels,--blijkbaar de eetzaal, en gelukkig eene bel.--Eene
bedaagde dienstbode kwam te voorschijn; zij verstond mij niet; met
enkele woorden en gebaren werd het haar duidelijk, dat ik logeeren
wilde. Ik werd nog een trap hooger in een ruim slaapvertrek gelaten,
met eenige oude meubels en een reusachtig bed er in; alles erg
versleten, maar toch met eenige aanspraak op sierlijkheid.

Ter nauwernood was ik begonnen me wat gemakkelijk te maken, toen er
weder een vrouw binnentrad, groot, geheel in het zwart gekleed, zwart
haar, olijfachtige gelaatskleur, donkere oogen, eene krijschende stem,
en een vuil servet over den arm. Dit bevallig schepsel praatte wat
tegen mij, nam toen plotseling mijnen ransel en mijne schoenen op
en wenkte me om mede te gaan. Met loome schreden volgde ik, onder
onbegrepen protest; mijne bezittingen zag ik reeds in handen der
reuzin boven op een wenteltrap verdwijnen; daarboven aan den vierden
trap was een ruim portaal, waarop 11 deuren uitkwamen, en in een van
deze verdween het geheimzinnige groote wezen. Later is mij verklaard,
dat men overwogen had, dat de prachtkamer voor den eenvoudigen toerist
te kostbaar zoude zijn, en men daarom eene goedkoopere aangewezen
had. Ellendiger hotel heb ik nooit bezocht, en die zwarte reuzin, de
spotvorm van een bevallig dienstmeisje, is tot het laatste oogenblik
mijn schrik gebleven. Reizigers die Agordó bezoeken, zoude ik eerder
het hotel Roma aanbevelen, al is het dan ook minder aangenaam gelegen.

Agordó is een aardig stadje; het groote plein is het glanspunt. De
rij huizen waarvan de Albergo à la Minière met hare breede arcade
deel uitmaakt, is een flink stadsdeel; de tweede zijde van het plein
wordt geheel ingenomen door het thans onbewoonde paleis der familie
Manzoni; de derde zijde is een groot nieuwerwetsch gebouw, gedeeltelijk
ingenomen door belastingkantoren en gerechtsgebouwen en gedeeltelijk
door groote zalen, voor feesten en openbare bijeenkomsten bestemd.

Er was dien avond feest in Agordó; het lid der kamer van afgevaardigden
voor dat distrikt, een vermogend fabrikant, was eens uit Rome
overgekomen om zijne staatkundige vrienden te ontmoeten. Men heeft daar
voor de staatslieden eene zeer aangename wijze om die ontmoetingen
te doen plaats grijpen. Elders wordt het welhaast gebruik, dat de
kamerleden in hunne distrikten komen om zich te verantwoorden over
hun spreken of zwijgen;--dit laatste een steeds minder voorkomend
geval. Te Agordó gaat dat anders; de afgevaardigde laat zich daar
huldigen; hij ontvangt deputatiën, die hij welwillend toespreekt;
zit aan een maaltijd aan, hem door zijne kiezers aangeboden; ontvangt
serenades, en--daarmede begon het belang dat ik bij al die zaken
had,--al die plechtigheden grepen plaats aan de overzijde van het
plein, en de muziek, die 't zonder twijfel tegen onze vermaarde
dorps-harmonie afgelegd zou hebben, bleef op het plein doorspelen,
't Was een zoele avond en dat plein met zijne monumentale omgeving,
zijne fakkelverlichting en rondom de statige lijnen der bergen die het
stadje omringen, eene wel opgewekte maar niet luidruchtige menigte,
't was alles te zamen een inderdaad prettig geheel voor den vreemden
bezoeker.

Den volgenden morgen meende ik vroegtijdig op te stappen, maar men
verzuimde mij te wekken. 't Dienstdoend personeel uit het hôtel had
ook de feesten van den afgevaardigde bediend; vandaar 's avonds groote
verwarring en den volgenden morgen groote slaperigheid, waarin ik
werd medegesleept; vandaar ook die vreemde ontvangst. Ik bleef nu te
Agordó hangen tot den namiddag en aanvaardde toen de reis naar Primièro
over den Cereda-pas, met het plan om dien tocht in twee gedeelten te
doen en me op te houden waar 't mij 't beste toescheen. De wandeling
bracht mij aanvankelijk weer den weg op waarlangs ik gekomen was;
bij 't gehucht Buignac ging ik over de Cordevole en nam ik afscheid
van deze bevallige reisgenoote.

Verder ging het steeds met groote slingers omhoog; de uitzichten op
Agordó en zijne omgeving werden met elken stap fraaier; de Monte
Agner vertoonde vreemde dolomietvormen, doorloopend tot de Croda
Grande. 't Was niet alleen het drukkend warme weder, dat me aanhoudend
deed verwijlen, want eiken en kastanjes gaven overvloedig schaduw,
maar het dal van Agordó werd steeds mooier en mooier en het uitzicht
telkens uitgestrekter. Een dorpje dook in het dichte groen op,
en eenigszins van den weg af een groot steenen huis, met in groote
letters Albergo Venezia. Dat zag er alles zoo vriendelijk uit, en ik
was nu eenmaal uit het land der hotels in dat der albergo's overgegaan,
dat ik maar besloot daar nachtkwartier te nemen. De eerste zomergast
werd vriendelijk ontvangen; het was er eenvoudig maar huiselijk en
zindelijk; de waardin bediende zelve en zette een keurig maal voor. Dat
was wat anders dan dat eten te Agordó, gediend door die zwarte draak!

Na tafel werden eenige aanteekeningen gemaakt en daar op eens kletterde
de regen tegen de ramen en rolde het onweer door de bergen. Gelukkig
dat ik niet verder gegaan was, en nog gelukkiger dat het wel den
ganschen nacht doorregende, maar dat de regen 's morgens vroeg
ophield; de stof was verdwenen en onder de aangenaamste indrukken
werd de wandeling hervat.

Hoewel een gids overbodig was, was deze tocht wat ingewikkelder, en
moest met eenige zorg uitgezien worden naar de roode of blauwe teekens,
die op rotsblokken, boomen, hekpalen of huizen waren aangebracht. Door
een prachtig bosch en over bergpaden over de Aorine-pas naar Gosaldo;
al verder door bosch en langs bergpaden; aan de overzijde van het dal
ligt tusschen het geboomte het dorp Sagron,--naar het dorpje Miste;
dit gedeelte van den weg is het moeilijkst te vinden wegens de vele
uiteenloopende paden; maar men komt nu en dan menschen tegen, en op
een op vragenden toon geuit "à la Miste?" krijgt men een vriendelijk
"Si Signor", en is men op het verkeerde spoor, dan wordt met woorden
en gebaren gaarne de goede weg gewezen.

Bij eene beek stapt men weder over de Oostenrijksche grenzen,
om spoedig eene uitgestrekte weidevlakte te bereiken; dit is
de Ceredapas. Tot hiertoe was de wandeling over hoog en laag een
ongestoord genot; italiaansche grensjagers, bontgekleede vrouwen, die
haar wasch in eene beek uitspoelden, en toen weder een gemoedelijke
oostenrijksche grensjager, hadden het landschap aardig gestoffeerd. Op
den Ceredapas kwam mij een schilderachtig groepje te gemoet. Een
deftig aangekleede boer voorop, met eene reusachtige parapluie op
den schouder; een ezel met pakjes beladen, gedreven door een guitigen
jongen, een meisje van ongeveer 20 jaren met eene groote mand op den
rug, waarin een plat rond vat met wijn. Dat vrachtje zal wel 30 kilo
bedragen hebben, en daarmede was het meisje den berg opgeklommen! Ik
bespreek dit gezelschapje niet alleen omdat het een opvallend groepje
was in die omgeving, maar ook omdat het een type is. De baas droeg
niets dan zijn parapluie; de jongen liet den ezel zijn vrachtje
dragen; het meisje was het lastdier. Dat ziet men hier in allerlei
vormen overal, en toch was dat meisje de meest ontwikkelde der drie;
ze sprak aardig wat duitsch en drukte zich beschaafd uit.

't Ging nu weder berg af, aanvankelijk door weiden en laag hout; in
die weiden bloeiden hier en daar prachtig gekleurde leliën, die ik
voor en na niet meer gezien heb. Hoewel de omgeving schilderachtig
blijft, is de wandeling geen genot meer, en wordt zij langzamerhand
een pijniging, doordat het pad bedekt is met hoekige losse steenen,
een plaveisel dat bij een hellenden weg een uitvinding des duivels
is. Het prachtige uitzicht op het kasteel La Pietra, een bouwval
als een arendnest boven op eene alleenstaande rots gelegen, wordt
dien ten gevolge maar ten halve genoten, en men wordt eerst weder
opgewekt als men te Primièro aankomt. Primièro of Feira di Primièro,
in het duitsch Primör, ligt aan de samenkomst van het Canali-dal en
het Cismone-dal; de bevolking is daar voor het meerendeel romaansch,
zij stamt uit Grauwbunderland; het landschap is zuidelijk; velden
met maïs, kastanje-, note- en moerbezieboomen geven er een afwijkend
karakter aan, en de bouw van het plaatsje, doet ook aan een warmer
klimaat denken. Groote gebouwen met zware muurpanden, kleine vensters
en platte daken, geven het een voor ons ongewoon aanzien. Er is één
duitsch hotel, waar men goed logeert; er waren juist zomeroefeningen
van de reservetroepen, zoodat er aan militair vertoon, muziek en zoo
meer geen gebrek was; de bevolking scheen dit, voor zooverre zij niet
mede schutterde, op te vatten als een publieke vermakelijkheid. Eene
avondwandeling door Primör was inderdaad een genot; het kerkje met
zijne slanke torenspits tegen den achtergrond van de hooge bergen,
die men in het noorden zag, was schilderachtig, en het opgewekt
verkeer in de straten was aangenaam.

Den volgenden morgen weer vroeg op pad, want het einddoel was dien
dag Paneveggio, tusschen welke plaats en Primör een hooge bergpas
ligt. Eerst van Primör naar Siror en dan langs tal van keerwegen
in het Cismone-dal omhoog. Prachtige wandeling; de straatweg is
steeds stijgend, maar zoo zacht dat er gelegenheid te over is om
den geheelen omtrek al wandelend op zijn gemak op te nemen. Heerlijk
die terugblik op Primör en in het dal. Aanvankelijk is de weg kaal,
zoodat het uitzicht langs alle kanten vrij is; oostwaarts ziet men
de uitgetande rotstoppen van de Rosetta, de Cima di Ball en van den
Sass Maor, trotsche berggroepen, die zich heerlijk tegen de lucht
afteekenen. We zijn nu bezig om de hoofdberggroep van Zuid-Tirol,
de Marmolata, om te trekken; op hooge, vrije punten hebben we
haar gedurende de vorige dagen links gezien, nu ontwaren we hare
sneeuwtoppen rechts. De zon, die we overigens zeer dankbaar mogen
zijn voor de prachtige belichting, begint reeds weder te veel van
het goede te geven, maar gelukkig zijn we zachtjes aan wat hooger
gekomen en nu weder in statige mastbosschen. Wat een prachtig hout
en welke heerlijke doorkijkjes langs dien donkeren voorgrond heen op
de fel belichte bergen voor en achter. De weg is lang, maar verveelt
geen oogenblik; de Cismone-rivier houdt u voortdurend gezelschap,
en heeft niettegenstaande de langdurige droogte nog water genoeg
om het landschap vriendelijk te stoffeeren, wanneer ze hier en daar
tusschen wat engere rotsoevers met grooter kracht gedreven, schier
wild voortspoedt. We krijgen nog eenige fraaie partijen aan de rivier,
o.a. bij een groote houtzaagmolen, en ook nog eene donkere boschpartij,
en op eenmaal ligt San Martino di Castrozza voor ons. Dat was een der
glanspunten van de reis. Van een dorp heb ik niets gezien; het was een
verzameling van hotels en het punt wordt zeer te recht steeds drukker
bezocht. Voor Panzer's Dolomieten-hotel is een terras gebouwd, waar
men uitzichten heeft die maar zelden geëvenaard en nooit overtroffen
worden. Eerstens in het dal van Primör, maar bovenal op de prachtige
bergwanden van de Vette di Feldre; aan de eene zijde de Cavallazza,
de Colbricon en Fognola; aan de andere zijde de Rosetta, de Cima di
Ball en den Sass Maor. Zij worden vooral bij avondbelichting hoog
geprezen; ik was er op den middag bij felle zon, en zal dat heerlijke
tafereel nooit vergeten. Door het heldere licht scheen het wel of die
reuzen-gevaarten in de onmiddellijke nabijheid waren; die scherpe,
kale rotsen, licht van kleur en zoo gekloofd, dat de slagschaduw
van den eenen rug, den anderen bedekte, waaruit de bekoorlijkste
lichtspelingen ontstonden. De lucht was strak en blauw, en de bergen
teekenden zich daar licht tegen af. In Panzer's hotel gebruikte ik een
goed middagmaal, een niet onwelkome versnapering na gedurende eenige
dagen albergo's in plaats van hotels bezocht te hebben,--en toog na
nog eenigen tijd gerust te hebben welgemoed verder. Eerst door bosch
steeds omhoog, later door weidevelden. Steeds met hetzelfde uitzicht
op die prachtige bergen. Ik moest den Rolle-pas over en meende dien
reeds bereikt te hebben, omdat de weg bijna vlak liep; toch stroomden
de beken mij nog altijd te gemoet, een bewijs dat ik nog niet over
het hoogste punt heen was. Bij eene scherpe kromming in den weg,
trof ik eene verbazend groote kudde vee, die door herders opgedreven
werd naar de nabijzijnde stalling. Dat ging niet kalm en zacht; onder
allerlei uitroepen en gebaren, heftig dreigen met lange stokken en
wilde sprongen trachtte men het vee schrik aan te jagen. Toen het
in eene bergkom gedreven was werd het vee kalmer en elk beest zocht
van zelf zijne plaats in den stal op. 't Was een woelig gezicht, en
te midden der groote bergstilte, maakte bij dat rumoerig tooneel het
geschreeuw en getier der herders een ruwen, onaangenamen indruk. Van
het voetpad kwam ik weder op den straatweg en bereikte nu weldra
den Rolle-pas, waar een alleenstaande herberg het eenig teeken van
menschelijk leven was. De eenige bezoekers dier herberg zijn de
grensjagers en eenige vreemdelingen, en 't trok mijne aandacht dat
deze herberg, zooals ik al meer op bergpassen gezien had, of ook wel
op eenzame punten in de dalen--eene Staats-herberg was. Waarschijnlijk
is het bezoek te gering om de gewone nijverheid tot het daarstellen
van een dergelijke inrichting te prikkelen; eene schuilplaats zal
toch noodzakelijk zijn, en dan neemt de regeering het zaakje maar in
de hand. Mij verschafte zij eene welkome gelegenheid om mij nog eens
te vergasten aan het gezicht op die heerlijke dolomieten. Van hier
uit is de Cimone della Pala het best te zien; eene slanke rotsnaald,
die trots omhoog staat, en die niet onjuist de Matterhorn van Tirol
genoemd wordt. Hoewel de avond reeds begon te vallen, had ik niet
het geluk de zoo hooggeroemde avondbelichting hier waar te nemen.

Nu nog een paar uurtjes omlaag; aanvankelijk nog door drassige weiden,
maar dan spoedig in prachtige mastbosschen. De reusachtigste woudreuzen
wedijverden daar met elkaar, en merkwaardig was het te zien met
hoeveel zorg in die bosschen gekapt werd, en met hoeveel meer zorg
nog de ontstane leegten weder aangevuld werden. Elk plantje werd op
zichzelf door een spaansch ruitertje beschermd.

Bij het vallen van den avond bereikte ik Paneveggio, een
zomerverblijf te midden der bosschen. Ik was zeer blijde in het
hotel Paneveggio mijnen koffer te vinden; na al die warme wandelingen
was een opfrissching zeer gewenscht. In Baedeker staat bij het hotel
aangegeven "bei Frau Gerber", en die aanduiding was oorzaak dat ik mij
eene bijzondere voorstelling van de omgeving waarin ik terecht zoude
komen, gemaakt had. Ik dacht hier een eenvoudig, huiselijk hotel te
vinden, waar de waardin naar ouderwetschen trant, zich voortdurend
vriendelijk in het bedrijf mengde. Maar 't viel anders uit! Ik werd
ontvangen door eene groote, deftig in zwarte zijde gekleede dame, met
gemaakt deftige manieren, die me niettegenstaande de vele gasten nog
wel een kamer in het "alte Theil" wilde geven. De kamer was, hoewel
eenvoudig, toch gelukkig voldoende. Van uit de gangen van het hotel,
waarheen men langs eene hooge gemetselde stoep met trappen opsteeg,
kwam men door oude, lage en overwelfde vertrekken, in het "Neue
Theil", eene groote eetzaal, met allerlei bonte taferelen uit het
bergleven beschilderd; gemzen en korhanen; vreeselijke bergstroomen,
figuren in de volksdracht en wat al niet meer. Op die eetzaal kwamen
de vertrekken van den nieuwen aanbouw uit.

Bij het verlaten van Paneveggio een laatste blik op de Cimone della
Pala en de Cima di Vezzana; dan langs een goed beschaduwd bergpad,
aanvankelijk tamelijk vlak, maar ten laatste zeer steil naar den
Lucia-pas. Hier vindt men twee herbergen; de eene is reeds gesloten en
in verval, de tweede scheen mij toe neiging te hebben om dat voorbeeld
te volgen. Maar met die herbergen houden we ons maar weinig op, om
des te meer aandacht te wijden aan het heerlijke uitzicht; nog eens
de Dolomieten van Primör, verderaf voor het eerst de Rosengarten;
en daarachter nog even met flauwe lijnen zichtbaar de Oetztaler
Alpen; deze groepen houdt men bij het afdalen voor zich, doch het
pad biedt overigens weinig afwisseling aan; het kronkelt van de eene
berghelling op de andere, is soms beschaduwd, maar geeft ten laatste
niets dan helle zon. Het was dus eene welkome verrassing eindelijk
Moena te zien liggen; nog eene korte wandeling op den straatweg
langs eene wild bruisende rivier en dan het marktplein van Moena, een
schilderachtige plek, maar zoo warm dat ik blijde was de Albergo Alpino
in de onmiddellijke nabijheid te vinden. In dat afgelegen oord woonde
ik de eenvoudige oplossing bij van een zeer ingewikkeld vraagstuk;
na het eten, onder het rooken eener sigaar nog wat vertoevende, zag ik
eerst eenige militairen en douanenbeambten de gelagkamer binnentreden,
kort daarop door een geestelijke gevolgd. Aanvankelijk wilde het
gesprek tusschen die heeren niet vlotten, maar bij het tweede en derde
glas bier ging dat al beter; een tweede geestelijke trad binnen;
bij het vierde glas levendige gedachtenwisseling en groot verschil
van meening; bij het vijfde glas dezelfde levendigheid maar volkomen
overeenstemming,--de wereldlijke en geestelijke machten waren tot
eensgezindheid gekomen! 't Speet me toen, dat ik reeds een glas Tiroler
special-wijn had gedronken, anders had ik me bij ervaring kunnen
overtuigen van de bewonderenswaardige uitwerking van dat bier. Hoe
't verder is gegaan weet ik niet, want de tijd maande tot opstappen,
en ik had nog eene flinke wandeling tot Vigo. Daar kwam ik het beroemde
dolomietendal in, in zijne volle lengte doorstroomd door de Aviso.

't Was wel wat warm, maar 't was toch een prettige wandeling. Aan de
linkerhand had ik nu de voornaamste Dolomietenketen, den Rothwant
en den Rosengarten; vooruit de statige vormen van den Langkofel,
helder uitkomend tegen de blauwe lucht; rechts eene reeks van
dichtbegroeide bergen. Het dal werd steeds ruimer; de weg was goed
en het uitzicht steeds prachtiger, zoodat de milde zon vergeten
werd en 't nog maar kort geleden scheen toen de hoogte, waarop Vigo
ligt, links voor mij lag. Nog wat klimmen en het dorp was bereikt,
't Was mij bekend dat te Vigo een duitsch en een italiaansch hotel
was, maar daar Baedeker geen van beiden met een sterretje vereerde,
was ik weifelend welk te kiezen, toen er iets gebeurde wat mij ten
platten lande nog nooit overkomen is. Een heer aan den ingang van het
dorp sprak me vriendelijk aan en deelde 't een en ander over Vigo en
zijne omstreken mede; hij eindigde zijne toespraak met de verklaring,
dat ik, als volkomen vreemd, niet beter kon doen dan in het hotel
Corona te gaan,--dat was het italiaansche. Zijn raad werd opgevolgd
en bleek goed te zijn. In den loop van den avond zag ik denzelfden
persoon in de veranda van het hotel verschijnen en hem na een kort
gesprek een glas bier voorzetten,--waarschijnlijk  zijne eerlijk
verdiende provisie voor het aanbrengen van een gast.

Vigo is een aardig middenpnnt voor bergtochten in den omtrek, maar op
zichzelf een onbeteekenend dorp. De reiziger, die herstelling noodig
heeft aan zijne kleederen, moet er op rekenen een paar uur op zijne
kamer te moeten blijven, want kleermaker of schoenmaker zijn daar
niet; die wonen in een verderop gelegen dorp, en de reparatuur moet
heen en weêr gebracht worden.

't Was erg gezellig in die veranda van de Corona, maar vroeg naar
bed was de leus. De volgende dag toch was bestemd voor een zeer
inspannenden bergtocht. Ik wilde van Vigo over de Vajolethütte en
het Tierser Alpenjoch naar het Seiser-Alpenhaus. Deze tocht zou van
de gansche reis het neusje van den zalm zijn; 't was prachtiger en
merkwaardiger dan alles wat ik tot nog toe gezien had.

Welgemoed toog ik met den gids op weg; 't was een gezellige prater;
Van de Water zouden wij hem hier genoemd hebben; daar heette hij
Dall Acqua.

Eerst een paar kronkelwegjes door het dorp en toen langs een slingerpad
tamelijk steil den berg op. Die klim van ongeveer twee uur in de volle
zon, was eene zware inspanning, die echter wat mij aanging spoedig
vergeten was bij het niet te beschrijven heerlijke uitzicht, dat
men van den top van den Ciampedie geniet. De hoog opstaande rotsen,
aan drie kanten om ons heen, waren zoo helder door de zon verlicht,
dat zij, zonder nog den indruk van sneeuw te geven, helder tegen de
blauwe lucht afstaken; het waren zonder uitzondering dolomieten van
de echte soort. Omlaag vooruit het wilde Vajoletdal. De waardin der
alpenhut had heerlijke koele dranken, en in de schaduw van het huis kon
men naar hartelust van het wondervolle uitzicht genieten. Links tegen
de berghelling, als een wit vlekje, de Vajolethut, dan de langzaam
oploopende Mongrinigroep, op wier kam de rotsen als lage bouwvallen
van vestingwerken troonden. Dan in de grilligste vormen de Rosengarten;
de vreemdste rotsvormen, ook een op zich zelf staande hooge zuil, met
eenigszins overhangenden top, de Delagospitsen, dan als een kraaiennest
tegen eene vervaarlijke rots rustende, de Vajolethut; de Winkler;
de Stabela; verder op de Larsekgroep, wier diep gekloofde wanden een
allerbekoorlijkst licht en schaduwspel deden ontstaan. Weer wat verder
schoot de krachtige Langkofel omhoog, en daarnaast de Sellagroep,
die gekroond werd door de fraaie lijnen van de met sneeuw bedekte
Marmolata. 't Was ongeveer al de pracht en de heerlijkheid van het
dolomietenland, die daar met een oogopslag te overzien waren.

De waardin in de alpenhut, praatgraag als velen, deelde mede dat er den
vorigen dag bij het bestijgen van de bovenvermelde rotszuil een treurig
ongeluk gebeurd was. Een reiziger was met zijn gids goed en wel boven
gekomen; toen zij zich gereed maakten om af te dalen, dikwijls en ook
hier het moeilijkste deel van het werk, was de gids vooraan gegaan
langs een touw, om dit beneden te spannen en zoodoende den reiziger
het afdalen gemakkelijk te maken. Maar het ongeluk wilde dat het touw
oversloeg en op een scherpen rotskant kwam te liggen, die het, door
het met rukken afdalen van den gids, doorsneed. De man stortte in de
diepte en was zonder twijfel dadelijk dood; men had hem dan ook des
avonds reeds te Vigo thuis gebracht. De reiziger was door anderen,
op zijn hulpgeblaas--de echte bergbeklimmers hebben daartoe altijd
een hoorn bij zich--toegesneld, omlaag geholpen, maar vertoefde nog
in de Vajolethut, omdat hij zoo ontsteld was door dat ongeluk, dat hij
nu zelfs den betrekkelijk gemakkelijken weg niet meer omlaag durfde.

Dit geval was zeer treurig en een bewijs, dat zelfs de meest geoefenden
bij dat werk, wel eens falen kunnen,--maar dit soort van bergbeklimmen
ligt reeds sinds eenige jaren boven mijne krachten, en daarom sloeg
ik er verder ook geen acht op. Maar ik had een reismakker, die reeds
zonder dergelijke verhalen niet vrij was van duizeligheid op smalle
bergpaden, en nu deed dit bij hem den beker overloopen. Toen we ons
gereed maakten om op te breken en nog meer heerlijkheden te gaan
aanschouwen, verklaarde hij al spoedig het verder klimmen op te
geven. Loyaal liet hij mij de vrijheid, alleen met den gids verder
te gaan, maar hij zag er zelf van af. Daar stond ik nu; ik zag het
beloofde land en zou het niet betreden, want na eene korte aarzeling
besloot ik den oud-vaderlandschen regel: samen uit, samen thuis te
volgen, en we keerden dapper te zamen naar Vigo terug. Nog even een
terugblik, want 't was toch wel pijnlijk: ik zou nu den mooisten
dolomietenberg, den Schlern, niet beklimmen!

Na ons in Vigo wat verfrischt te hebben, werd eene andere reisroute
opgemaakt, en de reis naar de Karersee aanvaard. Zij had weinig
bizonders, alleen links een mooi uitzicht op de bergwanden van het
Luciadal, die we den vorigen dag afgedaald waren en westelijk, flauw
in de verte, de Oertler en Oetzthaler Alpen. De Karerpas is eerder
eene hoogvlakte; aan het einde biedt hij fraaie berggezichten op den
Rothwand en den Latemar, en men vindt er drie uitstekende hotels:
de Alpenrose, het Karerseehotel en het Hotel Latemar.

Ik koos het laatste, en was als voetreiziger spoedig in de hanebalken
ingekwartierd, 't Was overigens een keurig hotel en men was vol
oplettendheid voor de gasten. Later maakte ik er het bureau opmerkzaam
op, dat men eene fout had begaan. Ik was tevreden met mijne kamer,
maar het zou, meende ik, verstandiger zijn geweest, indien men mij
bij aankomst gevraagd had, of ik in de toeristenafdeeling wenschte te
logeeren of niet; dan was de keus aan mij geweest en waarschijnlijk
het voordeel aan hunne zijde.

Na rust, verfrissching en een goed middagmaal togen we er op uit,
om de Karersee te zoeken. Wegwijzers met duidelijke aanwijzingen
maakten dit zeer gemakkelijk. Het voetpad liep door een bosch met
hoog hout, doorkruist met tal van beekjes, die men aan alle kanten
hoort murmelen. Diepe schaduw en volkomen stilte. Bij een bocht
raakte het pad den zoom van het woud, en daar had ik nog een pijnlijk
oogenblik--we zagen den Schlern voor ons liggen!

Na eenigen tijd komt men op den straatweg en ziet het Karersee-hotel
liggen, een prachtig gebouw in een sierlijken aanleg. Alles wat de
nieuwere reiswereld voortreffelijks heeft, wordt daar aangeboden:
telegraaf, telefoon, allerlei soort van baden, rijtuigen, rijpaarden
en auto's ter keuze. Die snuivende, stinkende dingen maakten in die
omgeving geen prettigen indruk. Een kwartier voorbij het hotel komt
men aan de Karersee, een klein waterbekken, waar men 's avonds en
's morgens vroeg de heerlijkste spiegelingen van de omliggende
bosschen en bergen heeft. Het was mooi, en toch, dat grootsteedsch
gedoe was per slot van rekening in tegenspraak met de omgeving, en
ofschoon de hotels mooi gebouwd zijn en heerlijk liggen, en ofschoon
de Karersee niet onaardig is, komt het mij toch voor, dat voor deze
punten te groote reclame gemaakt wordt. De reclame dient hier om
de hotels bezoekers te bezorgen en vooral om ze als zomerverblijf
in aanmerking te doen komen; maar zooals veel reclame zondigt zij
niet zoozeer door onwaarheid, als wel door groote overdrijving.
Het was een genot uit al die groote drukte rondom het meertje weer
terug te zijn in het bosch met zijn frissche, kabbelende beekjes,
en dezelfde wandeling nog eens terug te maken.

Mij dunkt, de roep der meren in dit gedeelte van Tirol is wat
overdreven. De ligging is gewoonlijk aardig; sommigen geven prachtige
spiegelbeelden van de omliggende bergen, maar ze zijn klein. De
Alleghe See was mij het aangenaamste. Waarschijnlijk is de indruk
bij de vreemdelingen zoo sterk, omdat het land over 't algemeen arm
aan water is.

Het ging nu den volgenden morgen zeer vroeg het Eggenthal in, in de
richting van Bozen. De morgen was nog frisch, maar de zon beloofde
reeds wat voor den dag. De Karersee--de weg liep er langs--was in
den vroegen morgen al niet veel beter dan op den middag. De weg
kronkelde langs de berghellingen omlaag, verder van tijd tot tijd de
schaduw van hoog hout. Achterwaarts kon ik een afscheidsblik op den
Rosengarten en de Latemargroep werpen. Rechts stak van tijd tot tijd
de Schlern zijne klippen omhoog, en vooruit vertoonden zich, heel in
de verte de sneeuwkoppen van de Oertler alpen, die ik voor drie jaar,
op eene voetreis door Grauwbunderland, beklommen had. Frissche wilde
beken stortten hier en daar van de bergen neer; in de weiden was
veel vee, en de schilderachtige houtzaagmolens gaven van tijd tot
tijd een aangenaam rustpunt aan het oog, vermoeid van het rondzien
in de groote ruimte van het dal.

Welschnofen is de eerste plaats die men doorkomt, een aardig gelegen
dorp, waar tal van kleine hotels gelegenheid tot zomerblijf aanbieden;
ze waren alle goed bezet. In het Kreuz-hotel nam ik eene korte
rust en een landelijk ontbijt. De zon begon te braden; er was een
oude weg, die door het dorp, en verder door bosch en kreupelhout,
dat eenige schaduw gaf, voerde en die later weder op den straatweg
uitkwam. De zon steeg hooger en hooger; en daar er geen wind was,
werd de hitte ondragelijk. Het stof warrelde op voor de voeten en
kwam warm op aangezicht en handen neêr. Tegen mijne gewoonte was ik
genoodzaakt onder de boomen rust en wat koelte te zoeken; maar--de
weg moest toch afgelegd worden. Bijna twee uur na het verlaten van
Welschnofen, bereikte ik het onaanzienlijke dorp Bernabrück; al maar
verder; een paar uur later een bord langs den weg, waarop een kastelein
aankondigde, dat hij altijd versche forellen kon opdienen, met keur van
frissche wijnen en bier van het vat! Al maar verder, door de brandende
zon, op den gloeienden weg. Eene bergbeek die mij gezelschap kwam
houden, was nog te ver beneden den weg, om verfrissching te kunnen
aanbrengen. Eene herberg met eene inrichting waarvoor ik die menschen
toen onuitsprekelijk dankbaar was. Zij hadden daar nl. den straatweg
en eene ruimte naast het huis overdekt met planken, flink hoog; dit
keerde zon en licht en gaf een weinig tocht; wel eene kunstmatige
maar toch eene heerlijke oase. De waardin had al hare tafeltjes met
bloemen versierd; toch was dit de ware plaats nog niet; de man van
de versche forellen woonde nog verder. Al maar voort! een frissche
watermolen en eindelijk de herberg Zum Wasserfall. Daar nam ik rust;
het was op 22 kilometer van de Karersee en nog 11 kilometer van Bozen.

De man had ook eene rustplaats voor zijn huis, maar niet overdekt
en dus veel te warm. Op raad van eene vriendelijke dienstdoende werd
dus plaats genomen in de eetzaal. Eenige daar aanwezige gasten hadden
zich allen naar de heerschende temperatuur gekleed, of liever gezegd,
de heeren hadden alles af- en uitgedaan, wat men zoo in het openbaar
maar verwijderen kon, en de dames hadden dat voorbeeld gevolgd,
zoodat zij voor 't meerendeel in groot gala schenen.

De forellen waren aanwezig in een vijver naast de eetzaal en werden
op bestelling gevangen. Arme beesten! 't Was hun waarschijnlijk ook
te warm om veel pogingen tot ontsnappen te doen. Een eenvoudig goed
maal met forellen en nog wat, en een glas lichte koele wijn, deden
het hunne om de rust tot eene hoogst aangename te maken. De wandeling
werd daarna hervat; het dal werd eng maar de beek, die reeds lang den
straatweg gevolgd had, had in kracht gewonnen en bracht nu althans
eenige verfrissching aan, dubbel noodig, want het dal werd steeds
enger en werd nu eene reusachtige kloof aan weêrszijde begrensd door
hooge, steile porphier-wanden. De rotspartijen waren ontzettend stout,
en de Karneidbach stroomde er dartelend in de grilligste wendingen
en met de stoutste sprongen door. Verscheidene tunnels geven nog wat
schaduw en wat koelte; bij den uitgang van een dier tunnels een flinke
waterval. Voor de liefhebbers was een brugje over den stroom geslagen,
van waar men den val nog beter kon zien. Ik was te loom om op dat
brugje te klimmen. De zon stond nu bijna loodrecht boven de kloof, er
was geen schaduw meer. Een heerlijk uitzicht op het kasteel Karneid,
een in den oorspronkelijken oud-duitschen stijl gerestaureerd kasteel,
dat boven op een der rotswanden liggende, indertijd blijkbaar gebouwd
was om de toegangen tot de kloof te beheerschen,--was ter nauwernood
in staat om mij uit den dommel te wekken, waarin ik langzamerhand
geraakt was. Een dorpje Kardaun, en een station! De dienstregeling
wees aan, dat na een kwartier wachtens een trein zoude passeeren,
die te Waidbrück stopte. Waidbrück zou de plaats zijn geweest waar
de voorgenomen tocht over de Vajolethut en den Schlern mij gebracht
zoude hebben, en waar de koffer stond!

Het station Kardaun lag óók al in de volle zon, en het was alsof de
laatste dag mijner voetreis met gloeiende stralen in mijn geheugen
geprent moest worden. Vreeselijke ironie,--te Waidbrück zoude
ik in de Zon logeeren! Maar gelukkig lag die Zon in de schaduw,
en het eigenaardig ingericht hotel was juist geschikt voor dat
weêr. Het hoofdgebouw bevatte de slaapkamers, was niet hoog en lag
onder zware boomen; de vertrekken waren dien ten gevolge koel. De
eet- en conversatiezalen waren aan de overzijde van de straat, iets
achteruit gebouwd, en bij eene warmte als toen, zaten de gasten allen
aan tafeltjes op dat pleintje en op de straat. Kwam er een wagen of
rijtuig voorbij, dan stond men maar op en zette zijn tafeltje wat op
zijde, om de noodige ruimte te maken.

Waidbrück is een aardig gelegen, onregelmatig gebouwd dorp aan de
Eisak. De huizen langs den stationsweg liggen in tuinen en zijn
zelf met bloemen versierd en bovendien met meer of min geslaagde
muurschilderingen bedekt; vooral het hotel de Zon muntte uit door
bonten tooi.

De avond werd intusschen aangenaam op de straat doorgebracht. Men
had mij al dikwijls, wanneer ik om warm eten vroeg, Kaiserfleisch
aangeboden; veiligheidshalve had ik echter tot nu toe aan meer bekende
gerechten de voorkeur gegeven. Nu scheen het wel boven aan te staan,
en ik wilde Tirol niet verlaten, voor dat ik met dien schotel kennis
had gemaakt. Het Kaiserfleisch kwam en bleek te bestaan uit gekookt
mager varkensvleesch, waarbij eene goede portie zuurkool toegediend
werd. Een vreemd gerecht in die warme zomerdagen, maar 't smaakte
goed, naar ik ook den spraakzamen waard op zijne vraag mededeelde. De
man vertelde me onder veel meer ook nog, dat het dien dag daar ook
zoo onmenschelijk heet geweest was, zeker wel de warmste dag van het
jaar. Eene ware opluchting, want onder al het uitgestane had de vrees
mij bekropen, dat niet de warmte zoo overweldigend geweest was, maar
dat mijn weerstandsvermogen te kort schoot, eene onaangename gedachte
voor een voetreiziger van zeer rijpen leeftijd. Des avonds maakte
ik nog eene slenterwandeling door het dorp en had ik nog een aardig
kijkje op het slot Trostburg, dat heel hoog op de bergen ligt. Den
volgenden morgen nog eene frissche wandeling langs de Eisak, en toen
in den trein.

Het ging in eens door tot Innsbrück, waar in het station juist tijd
genoeg was om een goed en vlug gediend middagmaal te gebruiken,
en toen weer verder doorgespoord naar Bregenz. Ik had het meer van
Constanz nog nooit gezien en wenschte daar op de terugreis kennis
mede te maken. Des avonds tegen 7 uur kwam ik in het hotel Montfort
te Bregenz aan. In den tuin van het hotel gebruikte ik het avondmaal
en ging toen eene wandeling door de stad en langs het meer maken,
en dat te eer, omdat ik onder tafel had hooren rondbellen, dat de
Vereeniging voor Volksvermaken dien avond een groot concert gaf in
de promenade, met giorno-verlichting.

Het was reeds avond toen ik door eene smalle kastanjelaan het meer
naderde, om bij eene buiging van den weg de zon heerlijk boven
het meer te zien ondergaan, met eene vreemde maar allerprachtigste
weêrspiegeling in het water. De watervlakte was bladstil, maar in de
verte voorbijvarende stoombooten veroorzaakten eene lichte deining,
die het zonnebeeld op allervreemdste wijze onderbrak. Er loopt,
zoo ver de stad en eene vooruitspringende landtong gaan, eene goed
geplaveide kade om het meer; er waren tal van visschers en wandelaars
en tal van soldaten en officieren vertegenwoordigden in verschillende
uniformen het oostenrijksche garnizoen.

De promenaden der stad, een zeer sierlijke en goed beplante aanleg,
waren over een gedeelte afgezet met koorden, en om de afgezette
ruimte, waar een uitstekend orkest speelde, te betreden, betaalde
men 10 cents. Die avond aan het meer was uiterst genotvol. Ik genoot
op eene bank vlak aan het water van de muziek. Links van mij was de
open watervlakte eenigszins verlicht; vooruit en rechts was alles
zwart en donker door de weerspiegeling van hooge met bosch begroeide
bergwanden. Tal van roeibootjes bewogen zich zachtjes op 't water
heen en weer, allen met een roode lantaarn voorop, die wanneer de
bootjes zich verwijderden en men het plassen der roeispanen niet meer
hoorde, den indruk gaven van zwevende lichten, van ronddwarrelende
gloei-kevers. Het talrijke publiek was zeer kalm; zweeg de muziek, dan
hoorde men weinig meer dan het kabbelen van eene doorkomende deining
tegen den kaaimuur. Daar togen eenige sloepen onder vol zeil de bocht
uit, en manoeuvreerden sierlijk om elkander henen, naar buiten in het
verlichte deel van het meer, kalm en statig, want er was bijna geen
wind. Slechts nu en dan een zuchtje. 't Trok de aandacht, dat die door
elkaar dwarrelende sloepen op een gegeven oogenblik allen terugkeerden;
en toen zij in het donkere water kwamen, ontstaken zij achtereenvolgens
juist genoeg bengaalsch vuur om het eigen tuig te belichten, zonder
verder licht te verspreiden. Een heerlijk gezicht, die sterk rood
en wit gekleurde zeilen in die geheel donkere omgeving, altijd in
beweging en steeds in de diepste stilte. De muziek speelde lang, en
in de pauzen telkens zoo'n lichtfeest op het water--geen wonder dat
ik tot aan het einde bleef en eerst laat in het hotel terugkeerde. Het
was een onvergetelijke avond daar te Bregenz aan de Bodensee!

Den volgenden ochtend vroeg weer naar de haven, om met de boot
naar Constanz te varen. Weder een zonnige dag; we voeren langs de
oostzijde van het meer en hadden een vriendelijk uitzicht op de
vlakke landstreek met hare aardige dorpjes en steden; de westzijde
had nu het scherpe zonlicht en verloor daardoor veel van het fraais,
dat anders het berggezicht moet opleveren. Ik geloof dat het te Lindau
was, waar we van boot moesten veranderen, zoodat we in Oostenrijk aan
wal stapten en eenige schreden verder in Duitschland weer aan boord
gingen. Het was bijna eene tooneelvoorstelling, zooals we door de
eene douane gingen, een eind langs de haven kuierden en daar weer
door eene andere douane moesten passeeren eer we aan boord konden
gaan. De beambten hadden tegenover onze eenvoudige verklaring geen
bezwaar en lieten alle reizigers ongemoeid door.

Tegen den middag kwam de boot te Constanz. Daar geeft men zijne bagage
in het Zollamt in bewaring en gaat dan de stad in. Bij vertrek wordt
de bagage onderzocht.

Constanz is een merkwaardig oud stadje, met veel bezienswaardige oude
gevels; onder meer het raadhuis met eene schilderachtige binnenplaats.

De zeer nieuwe bouwstijl heeft zich in de aanbouw zijnde nieuwe
stadswijken niet onbetuigd gelaten. Men duizelt van die afwijkende
vormen, waarbij het schoone, naar het schijnt, vooral gezocht wordt
in het zonderlinge. Eene wandeling langs den Rijn, die hier reeds
met kracht verder stuwt, is zeer de moeite waard.

Te ongeveer drie uur verliet ik Constanz weer, na nog genoten te hebben
van eene aubade aan een inspecteerend generaal, en na eene wandeling in
den stadstuin, onder hoog opgaand geboomte aan den oever van het meer.

De reis ging verder per boot, het meer en den Rijn af naar
Schaffhausen. Dat was eene hoogst aangename vaart. Na een tijd op het
open meer gestoomd te hebben en het aardige dorp Ermatingen voorbij
gevaren te zijn, kregen we rechts het heerlijke eiland Reichenau
en links, bijna in het groen verscholen, het kasteel Arenenberg,
waar Napoleon III in zijne jeugd verblijf hield, en dat thans door
keizerin Eugenie voor een liefdadig doel is afgestaan. We zien de
oevers allengs elkander naderen en de vernauwing van het meer wordt
ten laatste een rivier; we bevaren nu vader Rijn, hier een krasse
oude heer, die zijne wateren met volle mannenkracht voortstuwt. Tal
van hoogst schilderachtige dorpen, daaronder vooral Berlingen en
het stadje Stein am Rhein, en verderop Dieszenhofen, tooiden het
landschap weergaloos fraai. Een paar houten bruggen in overouden vorm
schenen hier en daar de verdere vaart te versperren. Het water was
zeer hoog; de kapitein deelde mij mede, dat er ongeveer twee meter
meer water stond dan gewoonlijk. Vandaar dat op vele plaatsen de
boomen met hunne takken in het water hingen, die het uitzicht steeds
bekoorlijker maakten. Hier en daar gaven scherpe bochten nog fraaier
uitkijk. Stroomversnellingen, om angstigen zeer angstig te maken;
de boot ging soms met een zetje van den eenen oever naar den anderen
over, om dan, met tegenslag der raderen, toch nog met snelle vaart
vooruit te schieten. En bij al dat fraais trof ik allervermakelijkst
reisgezelschap; een aantal heeren en dames, opzichtig uitgedost en
zeer spraakzaam, in hun gesprek aanhoudend van een duitsch dialekt in
leelijk amerikaansch-engelsch overspringend. Zij bootsten met hunne
talen de boot na bij het verwisselen van het vaarwater.

Dichter bij Dieszenhofen komend, raakte het engelsch op den
achtergrond, en kreeg het duitsche dialekt den boventoon. Ik hoorde
zeggen: "Wij worden stellig afgehaald!" Waarop eene andere partij
liet volgen: "En wij worden afgehaald met rijtuig en paard!" De
derde partij riep toen: "En wij worden afgehaald met rijtuig en twee
paarden!" Toppunt van glorie, toen er drie rijtuigen elk met twee
paarden te Dieszenhofen op de kade stonden te wachten.

Ze was hun gegund die glorierijke aankomst in hun land; het waren
alle gezinnen die voor vele, jaren hun vaderland hadden verlaten en
naar Amerika waren verhuisd, om daar eenig fortuin te maken. Zij waren
geslaagd, al waren zij blijkbaar niet tot de hoogste millioenen-sport
opgeklommen, en kwamen nu op bezoek bij hunne bloedverwanten in het
oude land.

Men komt te Schaffhausen aan, aan den voet van het oude kasteel
Munot. Den waterval had ik reeds herhaaldelijk bezocht, en ik
besteedde nu den volgenden morgen de uren voor mijn vertrek, om de
schilderachtige stad nog eens op mijn gemak te bekijken. Die oudere
huizen met hunne fraaie erkers, waarop de wapens der stichters en
vroegere bewoners sierlijk uitgebeiteld waren, of bij ontstentenis van
heraldiek, aardige voorstellingen met bloemfestoenen of zinnebeelden
van handel, landbouw of nijverheid, deden het goed in die kronkelende
straten. Schaffhausen is bovendien eene zeer welvarende plaats met
flinke nieuwe wijken naast hare oude monumenten.

Van Schaffhausen spoorde ik naar Singen, toen over de Schwarzwaldlijn
en over Frankfort en Keulen naar Amsterdam terug.





*** End of this LibraryBlog Digital Book "Zuid-Tirol - De Aarde en haar Volken, 1907" ***

Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.



Home