Home
  By Author [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Title [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Language
all Classics books content using ISYS

Download this book: [ ASCII | HTML | PDF ]

Look for this book on Amazon


We have new books nearly every day.
If you would like a news letter once a week or once a month
fill out this form and we will give you a summary of the books for that week or month by email.

Title: Met een der stoomers van de Maatschappij Nederland naar Genua - De Aarde en haar Volken, 1908
Author: Craandijk, J.
Language: Dutch
As this book started as an ASCII text book there are no pictures available.


*** Start of this LibraryBlog Digital Book "Met een der stoomers van de Maatschappij Nederland naar Genua - De Aarde en haar Volken, 1908" ***


MET EEN DER STOOMERS VAN DE MAATSCHAPPIJ NEDERLAND NAAR GENUA.

Door J. Craandijk.


In de Julimaand van het jaar 1907 had ik het voorrecht, met een mijner
zoons, een alleszins aanbevelenswaardige reis te maken. Buitengewoon
is die reis, met een der stoomers van de Maatschappij _Nederland_ naar
Genua, om overland terug te keeren, volstrekt niet. Velen hebben haar
gedaan en het schijnt, dat hoe langer hoe meer dat voorbeeld volgen,
gelijk uit de passagierslijsten in de dagbladen blijkt. Evenwel,
menigeen zou er bij het ontwerpen van zijn zomerplannen niet aan
denken; en als men zelf een rijk genot heeft gesmaakt, voelt men
zich dan niet onwillekeurig gedrongen, om 't anderen toe te roepen:
als gij kunt doe het dan ook eens? 't Is een heerlijke boottocht, vol
afwisseling, vol frissche, opwekkende lucht en weldoende rust wanneer
gij op zee zijt, en waar het schip aanlegt, hebt gij gelegenheid, veel
schoons en belangrijks te zien. De tehuisreis over land--wij kozen
den weg door den Simplontunnel--voert van zelf door een opeenvolging
van prachtige landstreken en merkwaardige steden.

Ik wensch van onze zeereis en wat daarmede samenhing een eenvoudig
verslag te geven. Eenige persoonlijke ervaringen wensch ik mede te
deelen. Meer niet. Er is geen denken aan, iets te leveren, dat op een
"reisgids" gelijkt. Daaraan is ook geen behoefte. Omtrent de landen
en de steden, die wij bezochten, is o.a. Baedeker te raadplegen, en
"gidsen" voor afzonderlijke gedeelten zijn overal wel te krijgen. De
Maatschappij _Nederland_ stelt bovendien beschikbaar een paar zeer
bruikbare boekjes: _Over zee van Amsterdam naar Nederlandsch Indie_,
door Dr. J. Groneman en een _Gids voor de overland reis naar Genua,
ten dienste van passagiers der Stoomvaart-Maatschappij Nederland_,
met platte gronden en kaartjes, benevens een aantal aanwijzingen,
toelichtingen, e.d. die den reizigers van nut kunnen zijn.

Het eerste geeft allerlei bizonderheden omtrent de zeereis van
Amsterdam tot Genua, het tweede omtrent verschillende reisroute's
door den St. Gothard, den Mont-Cenis en den Simplontunnel, of over
Marseille en Nice. In zóóver kan ik iets nieuws daaraan toevoegen,
als sedert Juli dezes jaars de booten ook Lissabon aandoen, tot het
opnemen van passagiers. De onze was de tweede, die het deed,--een
aantrekkelijkheid te meer, want anders komt men zoo licht niet in de
nabijheid van die wonderschoon gelegen stad!

Wij maakten de reis met de _Koning Willem II_, Kapt. Teensma. Omtrent
dit schip en zijn inrichting is het werkje van Dr. Groneman te
raadplegen. Hij noemt het als type, omdat hij 't het beste kende,
want hij had er in 1902 en 1903 de reis van Java naar Amsterdam en
terug mede gedaan. Destijds waren de nieuwste en grootste booten der
Maatschappij de _Koningin Wilhelmina_, de drie _Willems_, (I, II en
III) en de _Oranje_, nagenoeg aan elkander als zusterschepen gelijk.

De "nieuwste en grootste" zijn het nu niet meer. De _Rembrandt_, de
_Vondel_, de _Grotius_ zijn zoowel nieuwer als grooter, vermoedelijk
ook wel weer nog wat beter en nog wat weelderiger. Maar wij waren
met onze _Willem II_ ten volle tevreden. Ik zou niet weten wat ik
meer of anders gewenscht zou hebben, wat het schip of de verzorging
aan boord betreft. Nu zijn er twee dingen die de Directie of het
personeel ook bij de beste zorgen niet in de hand heeft,--het weer en
het gezelschap. Ook in die beide opzichten hebben wij 't uitstekend
getroffen. Trouwens, wat het eerste aangaat, wie niet aan een bepaalden
tijd is gebonden, kiest voor zulk een uitspanningstocht wel het goede
jaargetijde en dan is er in normale omstandigheden veel kans op goed
weder, zelfs in de door velen zoo gevreesde Golf van Biscaye. En
ten aanzien van het tweede: in den regel heerscht er aan boord een
aangename, vriendschappelijke geest, vooral, naar men zegt, op de
uitreis, als alles nog nieuw en frisch is, gezond en met het hart
vol hoop en verwachting.

Zieke, mopperende oudgasten, die bovendien reeds een lange zeereis
achter den rug hebben, zijn er dan nog niet. Op onze boot was 't als
ééne familie, en de aangenaamste herinneringen zijn mij bijgebleven
aan hen, met wie wij eenige dagen mochten doorbrengen, tot dat onze
wegen zich scheidden. Wanneer deze bladzijden hun, ginds in Indië of
hier in het vaderland, onder de oogen komen, hun mijn hartelijke groet.

Heeft het ook niet zijn eigenaardige bekoring, het leven aan boord
van zulk een mailstoomer eenigszins te leeren kennen, en zich de
kleine wereld te kunnen voorstellen, waarin bloedverwanten, vrienden
en bekenden, die naar Indië gaan--en wie heeft die niet!--eenige
weken verkeeren?



't Is omtrent het middaguur van Zaterdag 13 Juli, wanneer wij de
poort aan de Handelskade doorgaan en over de lange brug het dek van
de _Koning Willem II_ betreden. Daar is het vol, gelijk het om en
bij het schip alles leven en beweging is, met af- en aanloopenden,
met het innemen van de laatste lading en van passagiersgoederen, die
in de daarvoor bestemde ruimten verdwijnen, met het aanbrengen van
de bagage, die in de hutten kan worden geborgen. Er is reeds op het
ruime achterdek een goed getal menschen bijeen; er komen er steeds
meer, naarmate het uur van het vertrek nadert, 't Zijn voor ons nog
onbekenden. Dat op verre na niet allen onze reisgenooten zullen zijn,
is wel zeker; wie het zullen wezen, is voorloopig nog voor het grootste
deel verborgen. De scheepsofficieren, aan hun uniformen kenbaar, de
Javaansche bedienden met hun hoofddoeken, die zich met onhoorbare
schreden te midden van 't gewoel bewegen, ook een paar officieren
van het N. I. leger, begeleiders van het kleine, reeds ingescheepte
detachement, mogen gerekend worden tot "het blijvend gedeelte" te
behooren. Van de overigen zal het straks of te IJmuiden wel blijken.

Onze hutten worden ons aangewezen en de reisbenoodigdheden er
gedeponeerd; de salons benedensdeks worden vluchtig bezien; met de
inrichting der ruimte, die in de eerste dagen ons verblijf zal zijn,
wordt oppervlakkig kennis gemaakt. Voorts wordt het oogenblik van het
vertrek afgewacht en het levendig tooneel op het dek en daaromheen
aan land- en waterzijde belangstellend gadegeslagen. 't Ontbreekt
ook niet aan weemoedige tafereelen. Daar hebben zich groepjes
gevormd van wie straks scheiden zullen voor langen tijd, voor altijd
misschien. Wij ontwijden de smart van het afscheid niet door ijdele
nieuwsgierigheid. Er is buitendien nog genoeg te zien. Daar wordt
in groote netten de mail aan boord geheschen, omvangrijke pakken
met hun kostbaren inhoud, waarnaar daar ginds met zooveel verlangen
wordt uitgezien. Daar gaat een kloeke stoomer, door een sleepbootje
getrokken, ons voorbij. Dat zij ons vóórgaat, voorspelt een oponthoud
te IJmuiden, waar zij eerst in de sluis moet worden geschut. Daar
gaan er heen over de brug, wier werk aan boord is afgeloopen, ook
enkelen, die met het afscheid niet tot het uiterste hebben willen
wachten. Dat uiterste is nu gekomen. Is het uit medegevoel, dat
de stoomfluit zulk een lamentabel gehuil laat hooren? 't Is in elk
geval het sein tot vertrek. De groote droevige uittocht begint. Een
laatst vaarwel--een allerlaatst, als de brug is ingenomen en het schip
langzaam in beweging komt, uit de breede rij, die daar blijft toeven
op de kade, te midden van de schare van nieuwsgierige kijkers. Statig
drijft de boot langs het terrein. Hoeden en zakdoeken wuiven tot een
allerlaatsten groet. Dan is 't gedaan. De reis is begonnen. De stad
glijdt voorbij. Wij stoomen 't kanaal in.

Het dek is nog tamelijk vol gebleven. Er zijn er niet weinigen nog,
die verlof hebben ontvangen, de hunnen tot IJmuiden uitgeleide te doen,
al kon dat verlof ook niet onbeperkt zijn. Er was wel eens misbruik
gemaakt van de gastvrijheid der Maatschappij, om gratis een aangenaam
watertochtje te maken, met een lunch op den koop toe. Toch is 't nog
een vrij talrijk gezelschap, dat zich schaart om den welvoorzienen
disch, terwijl de boot haar weg vervolgt door de oude, thans geheel
verdwenen Hembrug, langs het reuzengevaarte der nieuwe, sedert in
gebruik genomen overspanning, en tusschen de vruchtbare polders, uit de
wateren van het IJ gewonnen. Langzaam, zeer langzaam gaat het; om de
oevers van het kanaal niet te beschadigen, mag de tocht van Amsterdam
naar IJmuiden niet binnen de drie uren volbracht worden. De lunch is
dan ook reeds lang afgeloopen, eer de spoorbrug van Velsen gepasseerd
wordt. Ook te IJmuiden is 't nog wachten vóór de sluis. Daar is weer
vrij wat volk bijeen, van alle kanten samen gekomen, om de boot te
zien uitgaan, ook om met dezen en genen aan boord nog een handdruk te
wisselen. Als wij in de sluis liggen, volgt de exodus van wie niet
verder meêgaan. Zij verdwijnen na laatsten groet in de richting van
het station. De sluisdeuren gaan open. En nu met volle kracht in zee.



't Blijkt nu, na de tweevoudige zifting, wie de reis mede maken,
sommigen tot Southampton, anderen tot Genua, enkelen met bestemming
naar Indië, want de meeste passagiers derwaarts komen als naar gewoonte
te Genua aan boord. De kennis, ook met eenige scheepsofficieren, is
spoedig gemaakt. In ons goede land ontbreken de aanrakingspunten van
gemeenschappelijke bekenden maar zelden. Als ten 7 ure de maaltijd
is aangericht, terwijl de kust allengs voor het oog verdween, is
niemand meer een vreemde in den kring en als de boot in den stillen,
heerlijken avond over de spiegelgladde wateren glijdt, terwijl de
sikkel der wassende maan daarover haar tooverlicht giet en van verre
het licht van een vuurtoren als een laatste groet uit het vaderland
straalt, is de gezelligheid gekomen in de kleine maatschappij, voor
eenige dagen binnen de beperkte ruimte van ons stoomschip vereenigd.

En nu naar kooi, of klinkt dat wat ouderwetsch, dan naar "de
couchette", zooals de frissche slaapplaats in meer modern Hollandsch
heet. De oude, bekrompen en benauwde "kooi", één boven en één beneden,
waar men geregeld het hoofd stootte, is vervangen door een luchtig,
open rustbed, waar boven een groot venster met gordijnen, dat licht
en desverkiezende ook lucht genoeg laat binnenstroomen. Onze hutten
zijn boven, in de zoogenaamde "dekhut", gemakkelijk van het dek te
bereiken en bij een der twee trappen, die naar beneden voeren. Zij
zijn--betrekkelijk natuurlijk--ruim en hebben bergplaats genoeg
[1]. Ook hebben zij het voordeel, dat men er geen last heeft van het
nachtelijk "aschwippen", of van het vroegtijdig dek schrobben. Voor
zeker aantal hutten zorgt een Javaansche bediende. 't Zijn modellen van
oplettendheid, voorkomendheid en rustigheid. Gij kunt niet naar iets
kijken, of 't wordt u aangeboden. Gij zoekt iets, en 't is of zij uw
gedachten raden. Gij treedt de rooksalon binnen, om een pijp of sigaar
aan te steken. Daar staat er reeds een voor u met een vlammetje. Aan
tafel is de bediening vlug en kalm. Zij verstaan Hollandsch genoeg,
om u te begrijpen, maar met zulke dienende geesten zijn haast geen
woorden noodig.

Komt men vroeg aan dek, wat niet zelden geraden is, wanneer er iets in
't gezicht komt, spoedig verschijnt er een Javaan met een kop warme
koffie. Tusschen 6 en 9 ure staat een overvloedig ontbijt gereed,
12.15 begint de lunch, ten 7 ure de maaltijd. [2] Tusschen ontbijt
en lunch, evenals tusschen lunch en maaltijd, wordt een verfrissching
aangeboden en 's avonds thee. Wat men verder verlangt, wordt verstrekt
op een geteekenden bon, met het nummer der hut. Op bepaalde tijden
wordt met den hofmeester afgerekend. Aan 't einde der reis bekomt
deze een fooi, evenals de hutbediende en het Javaansche personeel en
corps. 't Is hun van harte gegund, want van fooitjes-jagerij is geen
sprake. Een sigaar is altijd welkom.

Voor alles, wat het gemak en genoegen der passagiers betreft,
zorgt de administrateur. Hij bekleedt een belangrijke plaats aan
boord. De heer Mulié, die deze functie op de _Willem II_ vervulde,
heeft alle aanspraak op onzen dank voor de wijze, waarop hij het
deed. Is de administrateur altijd bezig, 't hangt van omstandigheden
af, of een ander lid van het vaste officierscorps, de scheepsdokter,
al of niet in de gelegenheid is, diensten te bewijzen. Onze medicus
(Dr. Rogge) behoefde als zoodanig gelukkig niet op te treden. Hij kon
zich bepalen tot de aangenamer taak, om door zijn persoonlijkheid
ruimschoots het zijne bij te dragen tot den opgewekten geest,
die aan boord heerscht. Daar blijft een mensch van zelf wel gezond
bij! De gezagvoerder heeft zijn verblijf op de brug, waar de toegang
niet vrij is, maar somtijds vergund wordt, ook een kleine wereld op
zich zelf, afgescheiden van de alledaagsche dingen daar beneden. In
letterlijken zin kan niet gezegd worden, dat hij daar "een oog in 't
zeil houdt". Maar van daar gaat het wakend, vaak gewapend, oog over
alles op de zee, aan den hemel, op het land. Als zijn plicht hem daar
niet vasthoudt, daalt hij af naar lager sferen en neemt hij aan den
maaltijd en aan de gesprekken deel. Ook de andere scheepsofficieren
vertoonen zich in hun vrijen tijd wel op het dek onder 't gezelschap.

Althans tot Genua wordt de scheiding tusschen de passagiers der 1ste en
2de klasse niet streng gehandhaafd. Daartoe is ook geen reden bij het
kleine getal en den maatschappelijken stand der laatsten, onder wie een
leeraar uit Amsterdam en een Duitsch professor gevonden worden. Voor
kinderen beneden de 12 jaren worden de maaltijden aangericht in een
afzonderlijk salon, onder toezicht der hofmeesteres. Bij ons is de
kinderwereld slechts vertegenwoordigd door één vijfjarig meisje,
dat spoedig aller lieveling werd.

Een verdienstelijk man aan boord is de barbier, die bovendien met de
pianola de dansen der jongelui begeleidt en ook kleine reparaties aan
kleedingstukken verricht. Er is ook gelegenheid, te laten wasschen en
strijken, maar de Chinees, wien Dr. Groneman met eere vermeldt als een
"die zijn kunst van stijven en strijken bijna volkomen meester is",
was vermoedelijk naar het Hemelsche rijk teruggekeerd.



Wij gingen dan dien eersten avond wel voldaan naar kooi. Van
lichamelijke vermoeienis kon wel geen sprake zijn, maar na het
licht- en luchtbad van nagenoeg den ganschen dag, was 't goed
rusten. Aanvankelijk was 't getril en gedreun wat vreemd, maar 't
gewende spoedig. De tijd, voor nachtrust bestemd, mag wel goed worden
gebruikt. Voor morgen is vroeg opstaan de boodschap, om het gezicht
bij het binnenloopen van het Kanaal niet te missen.



Dat het gemist werd, was niet aan te laat opstaan te wijten. 't
Zou niet gemist zijn geweest, als 't niet gemist had. Nu had deze
morgenstond niet veel goud in den mond, wel vrij wat nat bij het boenen
en schrobben van het dek. Alleen een hooge vuurtoren is op eenigen
afstand te onderscheiden, voor 't overige is de kust in nevelen gehuld.

Later vernamen wij, dat het schip om den stroom ook vrij ver van
het land bleef. Wij zien eenige zeil- en stoomvaartuigen, enkele
visschers, een lichtschip en vrij wat zeevogels. Allengs klimt
de zon en komt er meer te zien: een flauwe schemering van witte
krijtrotsen, straks golvende hoogten, donker uitkomend tegen het
nevelgrauw, zware scheepsrompen vooruit, en daarboven de grijze
toppen van Wight. Straks wat huizen, kerktorens, bosschen, velden,
duidelijker zichtbaar naarmate wij het land meer naderen; telkens meer
forsche oorlogsbodems, ronde forten, uit het water oprijzend, zeil-
en stoomjachten, blinkend wit. Wij zijn op de reede van Spithead,
zoo vaak het tooneel van vlootschouwen en scheepsrampen.

Ginds ligt Portsmouth, Engelands machtige oorlogshaven, met zijn torens
en fabrieksschoorsteenen; nevens ons, aan den voet der begroeide bergen
van Wight, de stad Ryde met de pier, ver uitstekend in zee. Steeds
reuzenschepen in de zeeengte, de torens van Osborne uit het park,
dat tegen de heuvels opklimt; de breede Solent, die Wight van de
groene hoogten van Hampshire scheidt, met de witte huizen van Cowes
aan de eene, den ouden vierkanten toren van Calshot aan de andere
zijde; tal van jachten weer, want over eenige dagen worden hier de
groote zeilwedstrijden gehouden; een groote Duitsche stoomboot met
opwekkende muziek aan boord; dan het uitgestrekte Southamptonwater
met de boschrijke zoomen, waar uit het zware houtgewas het colossale
hospitaal te voorschijn treedt; wederom een reeks oorlogs-, transport-
of koopvaardijstoomers,--een rijk tafereel vol leven, vol bloei en
kracht. Zoo naderen wij op dien schoonen Zondagmorgen onze eerste
pleisterplaats.

De nabijheid van Southampton wordt ons ten overvloede aangekondigd
door den hofmeester, die sigaren en dergelijke verboden artikelen
komt opvragen, om verzegeld te worden bewaard, totdat wij weer in
volle zee zullen zijn.

't Getij is gunstig en na de lunch komen wij aan het dok ten anker.

Van de zoo uitstekend voor den handel gelegen stad zien wij vooreerst
nog niets. Aan die zijde strekken de reusachtige dokken zich uit, met
de van wege den Zondag gesloten loodsen. Aan den anderen kant is 't een
schoon, ruim gezicht op het water en zijn liefelijke oevers, waaraan
wij ons nog menigmaal vergasten zullen. Als de douanenformaliteiten
zijn afgeloopen, kunnen wij aan wal gaan. In de stad zijn wij daarom
nog niet. 't Is nog wel een goed kwartier gaans eer wij het terrein
der dokken achter ons hebben, met de geweldige stoomers, waarbij onze
boot, die er toch ook wel wezen mag, een notedop schijnt, met lange
reeksen pakhuizen en loodsen, met machtige stoomkranen en een menigte
spoorwagens, vol geladen of op lading wachtend. Nu is 't er stil en
doodsch, anders is alles vol beweging en rumoer. Hier te mijmeren
zou niet mogelijk, 't zou ook niet geraden zijn!

Een "Gids voor Southampton en omstreken" zal wel niemand verwachten
hier te vinden. Op verschillende wijzen kan men natuurlijk den tijd tot
den avondmaaltijd besteden. Naar ik meen wordt gewoonlijk de schoone
ruïne der abdy Netly en het daarbij gelegen Royal Victoria Military
Hospital bezocht. Wij wenschen wat meer van het Engelsche landschap
te zien. New Forest, tegenover Southampton, stond eigenlijk op 't
programma, maar 't bleek voor een rijtoer te ver en beter per spoor te
bereiken. Een fraai deel van den weg derwaarts kregen wij evenwel te
zien. Met een tweetal medepassagiers er op uitgetrokken, kregen wij
door bemiddeling van een vriendelijken politieagent in het dok een
telefonisch bestelde landauer. 't Gaat eerst door de oude binnenstad,
met haar wegens den Zondag gesloten winkels, maar door wandelaars en
electrische trammen toch drukke straten, dan, na de antieke poort, de
Bargate, te zijn doorgegaan, door de nieuwe ruim aangelegde buitenstad
met hare hooge huizen, door een paar uitgestrekte parken en een breede
lommerrijke laan. Als ongemerkt gaat de stad aldus over in het vrije
veld. De breede kunstweg voert ons, nu eens wat klimmend dan weer
dalend, door een landstreek vol afwisseling. De groote bosschen,
die zich aan beide kanten uitbreiden, zijn nu eens als een park met
open grasvelden, door zwaar geboomte omzoomd en door afzonderlijk
prijkende of tot groepen vereenigde forsche stammen overschaduwd, met
in 't zonlicht blinkende vijvers versierd, dan weer dichter en woester,
met dennen en berken, met rijk begroeide gronden vol varens, bloeiende
meidorens en bremstruiken en wilde planten in milden overvloed.

Dan zijn 't ruime uitzichten op weiden en korenvelden, van rijwegen
en voetpaden doorslingerd, met blauwende hoogten en een van licht
tintelenden waterspiegel in de verte, of landhuizen met hun plantsoenen
en bloemperken, naar landsgebruik achter hooge hagen of muren wel
wat al te veel verscholen. Ook boom- en bloemkweekerijen zijn er:
Red Lodge met uitgestrekte, weelderige tuinen, en een kweekerij,
opmerkelijk door den reusachtigen stam en de forsche kroon van een rijk
bloeienden rozenboom. Wij hebben geen reden ons den tocht te beklagen,
die op goed geluk was ondernomen, en Southamptons bevolking weet ook
van de schoone omstreken der stad te genieten. 't Is vol wandelende
families met kinders en kinderwagens, vol rijtuigen en fietsers,
en niet al te veel tuftufs komen de frissche lucht op den stralenden
Zondagmiddag bederven door stofwolken en benzinegeur.

Bij een herbergje aan den weg houdt ons rijtuig stil. _The Clump
Inn_ is de bescheiden naam, en hoogst bescheiden is ook de geheele
inrichting.

Een donker huis, een verwaarloosd tuintje, dat wel een verzamelplaats
van gebroken beeldjes schijnt. Toch is het blijkbaar veel bezocht. Vrij
wat rijtuigen staan er voor, of komen de vertrekkenden vervangen,
't Bevreemdt ons, omdat er dicht bij, meer in het bosch verborgen,
een vrij wat netter en om het uitzicht gunstiger gelegen uitspanning
gevonden wordt. Maar daar is geen levende ziel te bespeuren, terwijl
de enge, duistere vertrekjes der _Klomp_ vol zitten. Misschien weten
de koetsiers wel de verklaring van dit verschijnsel.

De herberg blijkt ook het eindpunt van onzen rit. Deels langs
denzelfden fraaien weg rijden wij terug, om dan een zijweg in te
slaan, waar 't wel aan ruime uitzichten en aan buitenverblijven niet
geheel ontbreekt, maar die toch minder aantrekkelijk is. Er worden
vrij wat nieuwe, meest leelijke en eenvormige huizen gebouwd. Aan
deze zijde schijnt de stad zich belangrijk uit te breiden. Een sterke
daling brengt ons terug in de buitenwijken en voorts langs de schoone
Stadskade aan den zoom van de ruime waterkom, voorbij het overschot der
overoude walmuren en torens, het Platform met zijn antieke vuurmonden,
de Royal Pier en het Queenspark, met het standbeeld van prins Albert
tegen een met klimop begroeid muurbrok en het gedenkteeken van Gordon.

Door het dok brengt ons het rijtuig dicht bij de boot en hier eindigt
onze loonende ontdekkingstocht. Wat wij daarop van het Engelsche
landschap leerden kennen laat een vriendelijke herinnering achter en
heerlijk is de stille zomeravond, rustig aan boord doorgebracht met
het liefelijk en opwekkend uitzicht op de spiegelgladde baai, aan
de overzijde begrensd door de rijkbegroeide parkheuvels, aan wier
voet het dorp Hythe ligt met zijn lange pier, aan deze zijde door
de groene hoogten bij Netley, waar de witte torens van het kasteel
zich afteekenen tegen het dichte bosch, terwijl het helder stralende
water als bezaaid is met kloeke stoomers en sierlijke jachten, straks,
als de duisternis gevallen is, met tallooze lichtjes op de voor anker
liggende schepen of op snel voortschietende stoombarkassen, nu en dan
overstraald door het schitterend electrisch licht eener passagiersboot,
die den kant van Wight opstoomt, of vol van feestgangers van daar
terugkeert.

Na den rustigen avond dreigt een onrustige nacht. Als de Zondag
voorbij is, begint het innemen van lading en het laadruim met de
snorrende machines is vlak bij de dekhut! Maar de welwillendheid van
den administrateur komt dit bezwaar tegemoet, door ons voor dien nacht
een andere slaapplaats te verschaffen, ver genoeg van het rumoer, om
behoorlijk te kunnen rusten tegen de vermoeienis, die morgen ons wacht.

Vermoeiend was die dag wel, niet zoozeer door lichamelijke inspanning,
als wel door de menigte van indrukken, die zich verdrongen, maar
genotrijk was hij in hooge mate, want hij was grootendeels gewijd
aan een bezoek van het wonderschoone eiland Wight.

Bijtijds gaan wij met een drietal onzer medepassagiers op weg,
want al kunnen wij nu een hoek van het dok afsnijden door de loods,
die thans open is, de afstand tot het einde der Pier, waar de boot
op Wight afvaart, mag wel op niet veel minder dan een half uur
gerekend worden. Van den zeer langen steiger, een der veelbezochte
uitspanningsplaatsen van Southampton, is het uitzicht schoon en rijk en
dat is het ook van het hooge bovendek der kloeke raderboot. Nieuw is
't ons niet meer, maar altijd treft en trekt het weer bij vernieuwing
op den frisschen, zonnigen morgen, als alles in de beweging van den
drukken arbeid is, gelijk op den stillen avond, toen de Sabbathrust er
over lag uitgebreid. De heuvels van Hampshire, de bosschen bij Netley
gaan wij voorbij; 't gaat langs de groote stoomers aan het dok, waar 't
laden en lossen in vollen gang is, de lange rij transportschepen voor
het hospitaal, de menigte jachten, waarvan er velen met de blinkend
witte zeilen over het water scheren, den ouden toren van Calshot aan
de punt van de lage landtong, het licht van Calshot, waarom heen de
deelnemers aan de Regatta wenden moeten, dwars over den ingang om den
breeden zeearm, de Solent, langs de begroeide hoogten van Wight--een
tafereel vol leven en verscheidenheid. Zoo bereiken wij, na een uur
stoomens, het stadje _Cowes_, dat zich uitbreidt op de beide oevers
eener ruime baai, de zeer breede uitmonding van de rivier Medina. Wij
leggen aan te West Cowes, 't voornaamste der beide deelen, waaruit de
stad bestaat. Hier is de onmisbare pier, hier is de fraaie "Parade",
hier is het vermaarde Jachtclubgebouw, hier zijn de voornaamste hotels,
hier de aanlegplaatsen der verschillende stoombooten, ook van die,
waarmede eenige passagiers van Portsmouth komen, om op de onze over te
gaan. Na eenig oponthoud wenden wij den steven en stoomen wij langs
de Noordkust van het eiland, voorbij het uitgestrekte park, waar de
ruïnen van een ouden burcht en de met torens gekroonde muren van het
kasteel Osborne zich tusschen het trotsche geboomte vertoonen, over
de wateren van Spithead, waarin een indrukwekkende reeks van machtige
oorlogsbodems geschaard ligt. De Dreadnought wordt ons aangewezen,
de machtigste van allen, maar op verre na niet het eenige zeekasteel,
dat nevens tal van kruisers en torpedobooten hier Engelands geduchte
marine vertegenwoordigt.

Aan de schoone pier der belangrijke en bloeiende stad Ryde eindigt onze
opwekkende watertocht. Den trein naar Ventnor vinden wij gereed staan
in het station, op een der drie uiteinden van den steiger. De wagens
der 1ste klasse hebben gemakkelijke, deels verplaatsbare zitplaatsen en
groote ruiten, die een ruim uitzicht vergunnen. Eenigen tijd gaat het
door de stad met haar breede straten en hooge huizen; een oogenblik
stoppen aan een tweetal stations, dan voert ons de trein dwars door
het eiland, nu eens dicht bij de kust, dan weer op eenigen afstand
daarvan. 't Is meestal een liefelijk en vruchtbaar landschap, dat
ons vaak aan het vaderland herinneren zou, als 't niet telkens werd
afgewisseld door woeste rotspartijen en tunnels. Soms is het breed en
ruim, met glooiende heuvels en wijde vergezichten, straks eng beperkt
tusschen met wilde bloemen en bloeiende struiken begroeide hellingen
en insnijdingen; dan snellen wij voort langs boschjes en bouwvelden en
boomgaarden en weiden, landhuizen en dorpjes. Er zijn enkele stations:
Brading, de schoone badplaatsen aan zee Sanddown en Shanklin, eindelijk
Wroxall met een tunnel die dicht bij Ventnor in een rotsdal uitmondt.

Aan het hooggelegen station te Ventnor staan rijtuigen voor den tocht
naar Blackgang gereed. Een "coach" is er niet, maar een char-à-banc,
die reeds geheel bezet is en een ruime brik, waarin wij plaats nemen,
met en benevens een Engelsche familie.

't Is een heerlijke rit, dien wij nu aanvangen, "een der schoonsten
en goedkoopsten in het koninkrijk", zegt de reisgids. Schoon is hij
zeker, en met twee shillings de persoon niet te duur betaald. Sterk
daalt de weg aanvankelijk, tot wij gekomen zijn in het hart
der fraaie, bloeiende stad, waar wij in een der hoofdstraten een
oogenblik stoppen bij een hotel,--vermoedelijk het uitgangspunt der
rijtuigonderneming--en gelegenheid hebben, het levendige verkeer gade
te slaan. En dan verder, de stad uit, door een breede, weelderige
laan (Belgrave Road) met het vorstelijk Royal Hotel. De sterke,
vlugge paarden voeren ons, door zonnig maar frisch zomerweer
begunstigd, voorts langs een opeenvolging van steeds wisselende
tafereelen. Klimmend en dalend slingert de voortreffelijk onderhouden
kunstweg door groene, koele lanen of meer open landschappen, voorbij
tal van vriendelijke villa's, met een schat van rozen en bloeiende
klimplanten getooid, terwijl allerlei zuidelijke gewassen, in de tuinen
gekweekt of in het wild wassend, den naam van "het Engelsch Madeira",
aan den omtrek van Ventnor gegeven, verklaren en rechtvaardigen.

't Geheel geeft den indruk van goed bewoond en met liefde verzorgd
te worden, al kunnen wij in 't voorbijgaan opmerken, dat ook hier de
tijd der groote landgoederen voorbij schijnt te zijn. De uitgestrekte
bosschen van Stephill Castle zijn als bouwgrond te koop, en te koop
of te huur staan ook eenige andere bezittingen van beteekenis, wier
heerenhuizen naar lands gebruik in dicht houtgewas nagenoeg verscholen
liggen. Voor 't oogenblik dragen die oude, deftige buitenplaatsen met
hun hoog, zij 't dan ook wat verwaarloosd en verwilderd geboomte, nog
het hunne tot de aantrekkelijkheid der landstreek bij. 't Ontbreekt
daar trouwens aan grootsche, indrukwekkende partijen in geenen
deele. Telkens openen zich verrukkend schoone uitzichten op de zee,
met naakte klippen of weelderig begroeide stranden, waar kleurige
huisjes zich legeren in het volle groen. Geruimen tijd rijzen nevens
ons op eenigen afstand van den weg, hooge, steile rotswanden, als
bastions opgebouwd, en woeste hellingen vol wilde bloemen klimmen
omhoog of dalen naar beneden. 't Is altijd weer nieuwe heerlijkheid,
die ons voorbijgaat; 't is een wonderschoon oord, waarin, nabij het
dorpje Sint Lawrence, het groote _National Hospital for Consumption_
ten behoeve van teringlijders uit het gansche rijk is gesticht. En
als de kroon van dat alles wordt Undercliff Niton geroemd, waar het
bekoorlijke Sandrock-Hotel met zijn terrassen en van klimplanten
omrankte veranda's een begeerlijke verblijfplaats moet zijn voor hen,
wien 't gegeven is hier eenigen tijd rustig te vertoeven.

Het eindstation der coaches is het niet ver van daar gelegen hotel
Blackgang. Daar is een paar uren oponthoud, om een lunch te gebruiken
en de "chine" te bezoeken. De "chine" is het doel van den tocht. 't
Is een dier prachtige rotskloven aan de kust van Wight, thans door
scharen van vreedzame reizigers bezocht, eertijds om voor hen geldige
redenen bij vermetele smokkelaars in eere. Die van Blackgang is de
breedste en de diepste, volgens de reisgids, die het weten kan. Kon
't nu mogelijk zijn, zulk een natuurtooneel onvoorbereid te ontmoeten
op zijn weg! Kon men er in neerdalen, om haar geheimen te bespieden,
al mocht het dan ook zijn met veel inspanning en desnoods niet zonder
gevaar! Maar... op den top is een bazaar. Daar moet men door heen en
entrée betalen of iets koopen, voor een liefdadig doel. Nu willen wij
gaarne voor zulk een doel iets offeren en de zeer goede, geïllustreerde
reisgids, _Isle of Wight_, die wij er ons aanschaffen, is ruimschoots
een schilling waard. Maar--de trotsche bergkloof is voor ons gevoel
tot een kijkspel vernederd. En ten gerieve van de bezoekers, die er
immers voor betaald hebben om haar te zien, is het oude, beruchte
smokkelaarsgat tam geworden. Zij is zeer gemakkelijk te doorwandelen
op nette voetpaden, door hekjes beveiligd, met brugjes over de spleten
en een koepeltje is op een schoon uitzichtspunt gebouwd. Nu wordt zij
"bezichtigd", maar dat blijft zij ook ten volle waard. Nog heeft zij
haar indrukwekkende majesteit niet geheel verloren, en treffend schoon
is 't gezicht op de zee, dat tusschen de rotswanden zich opent en op
een deel der kust, waar eenige huisjes te midden van akkers en weiden
tegen de hellingen iets vriendelijks in het woeste landschap mengen.

Wij rijden terug langs denzelfden weg, die wel tweemaal mag worden
gezien en toch ook weer nieuw is, voorzoover wij nu van den anderen
kant komen.

Bij het fraaie park met zijn groot tennisveld, tegenover Stephill
Castle, verlaten ons de Engelschen; ons zet het rijtuig af bij een
steile straat, die naar 't station opwaarts leidt. Van wat Ventnor te
genieten geeft, konden wij maar een klein deel, en dan nog vluchtig,
leeren kennen, maar 't was genoeg om dezen tocht onvergetelijk
te maken.

Naar Ryde brengt ons de trein, en van Ryde de boot weer naar
Southampton. Ook nu langs ons bekende, maar toch telkens weer nieuwe en
altijd schoone tafereelen. Aan de pier vinden wij een rijtuig, waarmede
wij tot dicht bij de nog steeds ladende boot worden gebracht. Wij
vinden er eenigen onzer medepassagiers, minder voldaan dan wij. Zij
waren wat later gegaan, en hadden te Cowes een rijtuig genomen naar
Newport. De merkwaardige ruïne van Carisbrooke Castle had voor velen
hunner te hoog gelegen. Na den laten maaltijd is 't weer een heerlijke
avond, vol kalme rust en rijke herinneringen.

Dinsdag, 16 Juli, is de dag van het vertrek. Dat staat vast. Hoe
laat het zal zijn, hangt af van de lading, die nog moet worden
ingenomen. Vóór omstreeks 2 uur zal 't in elk geval niet zijn en zoo
resten nog eenige morgenuren, om naar welgevallen te besteden. Wij
verkiezen een wandeling door de stad.

In haar Zondagsgewaad zagen wij haar ten deele bij het doorrijden,
nu willen wij haar ook wel eens zien in volle bedrijvigheid, te
voet, met de vrijheid om hier eens rond te kijken, daar eens af te
wijken van den weg, niet voortgejaagd door een gids, niet gebonden
door een voertuig. 't Zij hier erkend, zoo ootmoedig als noodig is,
dat ik volstrekt niet begeer "ja" te kunnen zeggen op alle vragen:
"Zijt gij daar geweest? Hebt gij dat gezien?" Eerlijk zeg ik liever
menigmaal "neen", dan dat ik het reizen zou willen maken tot het
pijnlijk afwerken van een taak. Bleef ook in Southampton dien
morgen wel wat ongezien? Zeker wel. Maar wij zagen toch nog eens
met belangstelling de roezige drukte in het reusachtige dok, de
levendigheid in de straten met haar winkels en haar typische gevels,
de antieke walmuren en torens en poorten, de fraaie gebouwen in de
nieuwe stad, de groote, zorgvuldig onderhouden parken, de belangrijke
openbare boekerij met haar lees- en kunstzalen, de schoone Stadskade
met haar altijd aantrekkelijke watergezichten, ook eenige standbeelden
en gedenkteekens; en als wij aan boord terug zijn gekeerd, kunnen wij
vertrekken met de voldoening, dat wij de twee dagen van ons oponthoud
te Southampton goed hebben besteed.

Maar 't uur van vertrek is nog niet gekomen. Er is nog zóóveel te
laden, dat het omstreeks vijf uur wordt, eer alles gereed is. Daardoor
winnen wij althans dit, dat de lunch, na de kloeke morgenwandeling
niet onwelkom, kan worden gebruikt, zonder dat wij er iets bij
verliezen. Want als wij weer op weg zijn, is er weer veel te zien.

Eerst het reeds bekende, dat nooit verveelt; dan, als wij Cowes voorbij
zijn, de breede Solent, omzoomd door de groene heuvels van Hampshire en
de schoone kusten van Wight, met hun woeste rotspartijen en vruchtbare,
welbebouwde dalen, met hun huisjes op de hoogten en tegen de hellingen,
hun dorpjes en hun grimmige forten aan de oevers der zeestraat, met
het oude stedeke Yarmouth en het sterke Hurst Castle er tegenover,
op een landtong aan den vasten wal. Eindelijk de Needles, de scherpe
klippen in zee, met den vuurtoren, ten slotte de prachtige hoek van het
eiland, steil oprijzend als de forsche gevel van een reuzengebouw,
en een afscheidsblik op de wijkende kust, tooverachtig verlicht
door de avondzon. 't Is nu alles in verheven rust. Maar de Needles
weten te spreken van schipbreuk en doodsgevaar! Hadden wij er niet bij
Southampton een proeve van gezien in de helft van een groote stoomboot,
die haar voorschip had verloren en met groote moeite van deze geduchte
"Naalden" was afgebracht?

Bij de Needles is de loods van boord gegaan. 't Verzegelde is ontzegeld
en de vrije beschikking over tabak en sigaren weer verkregen. Engeland
vreest ons niet meer. De Britsche kust van het Kanaal is van ver nog
als een nevel te zien wanneer wij na den laat gestelden maaltijd weer
boven komen, maar 't gevaar dat wij smokkelen zullen is voorbij. Weldra
is ook geen land meer te bespeuren. 't Is stil en eenzaam op den
onafzienbaren waterspiegel, waarover de maan aan den wolkenloozen
hemel haar goudglans uitgiet. Op het dek straalt het electrisch licht,
waarin zich dansende paren lustig bewegen op de vroolijke muziek,
die van de pianola ruischt.

Twee dagen, 17 en 18 Juli, zijn wij in volle zee, en wel in de
gevreesde golf van Biscaye, die evenwel, als zoo menigmaal in dezen
tijd des jaars, van haar woelig karakter niets vertoont. Zij is zoo
kalm als een meertje. Behalve lucht en water--een en ander zooveel men
maar wenschen kan--is er niets te zien, dan alleen nu en dan van verre
of meer nabij een stoomer, die belangstellend wordt gadegeslagen. Maar
de tijd valt daarom niet lang bij ringwerpen en andere spelen van
dien aard, bij kaart- of dominospel, met een boek of een praatje, naar
leeftijd of neiging, afgewisseld door de gezellige gemeenschappelijke
maaltijden. Frisch en opwekkend is de zeelucht op den zonnigen, maar
gansch niet drukkend heeten dag. Verrukkend schoon zijn de avonden in
den heerlijken maneschijn. Overvloed van gezondheid en levenskracht
wordt ingeademd in den reinen dampkring en van al de onrust, die er
in de wereld mag zijn, dringt geen gerucht tot ons door.

Is er in deze omstandigheden, die trouwens in alle opzichten zoo
gunstig mogelijk waren, van verveling geen sprake, dit neemt niet weg,
dat een mensch van nature geneigd is, naar verandering te haken. In
het leven aan boord is "land zien" een zeer begeerde verandering, "aan
land gaan" een hoog gewaardeerd genoegen, en 't wordt een onvergetelijk
genot, wanneer het land, dat gezien wordt, zoo schoon is als de kust,
waarover den 19den Juli ons oog mocht weiden, wanneer de bodem dien
wij betreden zooveel belangrijks te bewonderen geeft als die, waarop
wij den voet mochten zetten.

't Was een goede gedachte van de Directie der Maatschappij _Nederland_,
haar booten op de uitreis Lissabon te laten aandoen, om er passagiers
op te nemen. De tocht naar Genua wordt er zooveel te aantrekkelijker
door. Immers, de merkwaardige en prachtig gelegen hoofdstad van
Portugal zou anders allicht voor verreweg de meesten tot het gebied
der ongeziene dingen blijven behooren. In een gewoon reisplan wordt
in den regel een bezoek aldaar niet opgenomen! Nu neemt men het als
in 't voorbijgaan gemakkelijk mede. Tijdverlies geeft het weinig of
niet. Kwam men vroeger tegen het vallen van den nacht voor Genua en
moest men daar op den morgen wachten--deze toch verloren uren kunnen
nu uitstekend besteed worden. Daardoor kan echter het oponthoud
niet lang zijn, veel te kort zeker, om de stad met haar uitgestrekte
buitenwijken en haar te recht vermaarde omstreken ook maar eenigszins
naar eisch te leeren kennen, maar toch niet te kort, om er een indruk
van te ontvangen.

En in elk geval, machtig is de indruk van de schoonheid der
Portugeesche kust, die wij langs en van de rivier, die wij opvaren,
eer Lissabon zelf zich aan het oog vertoont.

Vroeg zijn wij reeds aan dek. Visschersscheepjes met driekantige
witte zeilen kondigen de nabijheid van het land reeds op eenigen
afstand aan. 't Is aanvankelijk nog door de morgennevelen omsluierd,
maar allengs treden hooge bergen daaruit te voorschijn en hoemeer wij
naderen, des te krachtiger teekenen zij zich boven de optrekkende
dampen af. De zon breekt door, wij mogen ze "begroeten met liefde
en lust."


    Estremadura's bergvalleien,
    Waar, door de lente altijd gekust,
    Het aardrijk nooit van 't bloemenspreien,
    Of 't loof van 't vruchtendragen rust.


Om de bloemen op de velden, het rijpend ooft aan de boomen te
onderscheiden, moge de afstand wat te groot zijn, rijk geschakeerd is
het landschap, dat zich in 't voorbijvaren voor ons ontrolt. Nevens
steile rotswanden, forsch uit zee oprijzend, zijn 't groene
hellingen, met akkers en weiden en bosschen, met witte huizen,
kasteelen en kerktorens bezaaid en bekroond, en daarachter hooge,
donkere berggevaarten hun stout gevormde toppen verheffend. Tegen de
uiterste westpunt van Portugal, Kaap Roca, die wel in de oudheid den
naam _Magnum Promentorium_--het groote voorgebergte--dragen mocht,
stuift wild de branding op. Aan de overzijde der ruime baai, waarin
wij komen, vertoont zich van verre Kaap Espichel. De loodskotter met
zijn beide masten komt aanzeilen en de loods beklimt uit zijn jol ons
dek. Als voorbereiding voor zijn verschijning heeft de hofmeester
nogmaals sigaren en wat dies meer zij, waarvan de invoer streng
verboden is, opgevraagd en verzegeld.

Voorbij Kaap Roca wenden wij oostwaarts en varen dicht langs de kust,
want aan die zijde stroomt de Taag in de baai. Aan den anderen kant
wordt haar loop gestuit door een lage, zandige landtong, die zich
uit de zuidkust ver naar voren dringt. Aan schepen, die met vreedzame
bedoelingen komen, wijst een lichttoren den ingang van het aldus over
een aanmerkelijke lengte verengde vaarwater; een toren op een eilandje,
_Torre de Bugio_, beschermt dien tegen een vijandelijken aanval,
gesteund door forten aan den tegenover liggenden kant. Lissabon
zelf is nog niet te zien. Aan de noordzijde der baai, straks van
wat wij "het kanaal" zouden kunnen noemen, strekken zich golvende
hoogten uit, ernstig en liefelijk tevens, met stroeve rotswanden en
weelderig groene hellingen, waar overal stadjes en dorpjes, landhoeven,
kloosters, paleizen tooverachtig glanzen in het morgenlicht, waar rijen
cypressen en windmolens op de hoogvlakten zijn geschaard, van waar de
400 M. hooge rots Cintra met zijn koningsburcht ver uitziet over de
zee. Daar ligt aan den voet van 't gebergte de schoone toren van Belem,
met tinnen en hangtorentjes, daar spiegelen oorlogschepen, passagiers
en vrachtbooten in den stroom, daar rijzen ranke fabrieksschoorsteenen
op, en daar opent zich een panorama van wonderbare heerlijkheid. Aan
de noordzijde van een prachtige, ruime watervlakte, aan alle zijden
door bergen ingesloten, vol van schepen van allerlei aard, ligt de
groote stad met haar buitenwijken, wijd uitgebreid en opklimmend tegen
de hoogten, die zij met haar tallooze gebouwen bedekt--een panorama
van wonderbare heerlijkheid!

Onze boot blijft op stroom liggen tegenover een groot, aan de
rivierzijde open plein, _Praça de Commercio_, aan drie zijden
ingesloten door kloeke gebouwen met gaanderijen en een fraaien
triomfboog aan de stadszijde. Het ruiterstandbeeld van D. José I
staat in het midden van dezen sierlijken ingang der stad. Aan wal
gaan is nog niet geoorloofd, maar dat is geen groote schade, waar
't oog niet verzadigd wordt van het rondzien in het schoone stuk
wereld, waarvan wij het middenpunt zijn. Een stoombarkas brengt de
douanen aan boord, kleine nette kereltjes in grijze uniformen, die
er geducht genoeg uitzien met hun sabels, karabijnen en revolvers,
maar niettemin zeer welwillend zijn. Een hunner noemt mij de namen
van enkele gebouwen daar ginds: het hooggelegen kazerneachtige
koninklijk paleis, de Kloosterkerk van St. Vincent da fora, waar
de Braganza's in hun praalgraven rusten, van verre de groote Arena
voor de stierengevechten. Den naam van een kerk, met de fraaie ruïne
van een Grothisch koor, die wij reeds bij het naderen van Lissabon
hadden opgemerkt en sedert nog meer dan eens op een afstand zagen,
heb ik nog steeds niet kunnen ontdekken. In geen enkele beschrijving
van de merkwaardigheden der stad heb ik dien gevonden.

Daar de _Willem II_ voor de eerste maal Lissabon aandoet, missen de
opvarenden nog de plaatselijke kennis, om ons van dienst te kunnen
zijn bij den tocht door de stad, waartoe wij ons opmaken, zoodra
't verlof daartoe gegeven is. Een "ontdekkingstocht" was het,
want de zeer bruikbare, zij 't dan ook wel wat op langer vertoef
berekende _Illustrirter Führer durch Lissabon_ kwam mij eerst later
in handen. [3]

De scheepstrap is uitgebracht; 't gezelschap, waarmede wij de stad
zouden bezoeken, daalt af in een stoombootje, de _Castor_. Inmiddels
is ook een zeilschuit aangekomen, waarin haastig de meesten
overstappen. Dit dient evenwel een oude van dagen en stramme van
beenen minder. Wij beiden blijven, waar wij zijn en zoo raken wij
uiteen. De _Castor_ zet koers naar het plein; de zeilschuit zien wij
naar een andere, ver verwijderde aanlegplaats stevenen.

Het overstappen in een roeibootje wordt ons echter niet bespaard, eer
wij op vasten wal den voet kunnen zetten. Een vriendelijke bultenaar
op krukken biedt zijn diensten aan als gids. Even vriendelijk wijzen
wij zijn aanbod af, nu eenmaal verkiezende in vrijheid rond te wandelen
en vertrouwende, de verloren reisgenooten wel spoedig terug te vinden.

Maar vruchteloos wachten wij eenigen tijd op het plein, vergeefs
trachten wij hen te gemoet te gaan door een zijstraat in te slaan,
die leiden moet naar de plaats, waar de zeilboot op aanstuurde. 't
Ontgaat ons, dat bij 't begin dier straat, Rue da Alfandega, de Casa
Hollandeza ligt, waar Hollandsche sigaren en Duitsche bieren te bekomen
zijn. Daaraan hebben wij trouwens ook nog geen behoefte. Dat men er ook
vreemd geld aanneemt, zou ons later een niet verwerpelijk voordeel
blijken. Wat ons niet ontgaat, is het eigenaardige Lissabonsche
straatverkeer: groote karren met drie muilezels bespannen, mannen
en vrouwen, op een sukkeldrafje wegens de glooiing, lasten op het
hoofd, aan een juk of paarsgewijze aan een stok dragende, ook vrij
wat electrische tramwagens, maar de vrienden ontwaren wij nergens.

Dan maar naar het Handelsplein teruggekeerd en allereerst kennis
gemaakt met het voornaamste stadsgedeelte, waarheen zij ook wel den
voet zullen richten. Inderdaad zien wij ook de Engelschen, die te
Southampton aan boord waren gekomen, den Duitschen professor met zijn
reisgenoot, maar van ons gezelschap geen spoor.

De weg blijkt zich zelven te wijzen.

Een breede, fraaie hoofdstraat met rijk voorziene winkels leidt
rechtuit naar een uitgestrekt plein (_Praça de D. Pedro IV_ of
_Rocio_), van palmen omgeven, versierd met fonteinen en het standbeeld
van dien koning op een hooge zuil, geplaveid met groote, voor het oog
hinderlijke slingers, alsof het golven der zee moesten voorstellen. Dat
is dan ook de bedoeling. 't Is de herinnering aan het rampjaar 1755,
toen bij de aardbeving, die een groot deel der stad verwoestte,
de golven tot zóóver werden opgezweept. Rustig voortwandelend, nu
en dan van een bank onder het lommer het stadsgewoel gadeslaande,
zonder evenwel ons gezelschap te zien opdagen, komen wij langs het
colossale stationsgebouw en het statige Palace Hotel in de prachtige,
aan den ingang met een hooge obelisk prijkende Avenida da Libertade,
een breede, 1500 M. lange boulevard met palmen en ander geboomte,
gras- en bloemperken, zorgvuldig onderhouden en door aanzienlijke
huizen omzoomd.

Zij eindigt in een rond plein, met het gedenkteeken van den markies
van Pombal, aan wiens krachtig bestuur Lissabon den herbouw na de
aardbeving te danken heeft.

Ten gevolge van die verschrikkelijke ramp is van het oude Lissabon
niet veel overgebleven, en van wat er in het oostelijk deel, in den
omtrek der citadel St. Jorge nog gespaard bleef, moet allengs veel
zijn veranderd. Ook in de nieuwe stadsgedeelten is er veel, dat uit
de laatste helft der 19de eeuw dagteekent. De schoone Avenida zelve
is volgens opgave niet meer dan 25 jaar oud. Alles draagt dan ook den
stempel eener moderne hoofdstad. Veel van wat ik omtrent Lissabon
in nog volstrekt niet oude beschrijvingen las, vond ik, althans in
't gedeelte dat wij dien dag zagen, niet meer. Morsigheid en vuilheid
overal? Alles blinkt van reinheid en frischheid. Zelfs de palmen in de
Avenida worden blad voor blad gewasschen. Gansche drommen van lastige
bedelaars? Wij hebben er geen enkele gezien. Ouderwetsche huurkoetsjes,
eigen rijtuigen zelfs, met armzalige knollen bespannen? Nette
victoria's en coupés, bijna zonder uitzondering met goede paarden,
zeer elegante equipages en prachtige rijpaarden. De bestrating is
voortreffelijk, bij droog weer ten minste, naar men zegt. De trottoirs
moeten het ten allen tijde zijn. Over de verlichting kunnen wij niet
oordeelen op den zonnigen zomerdag.

De electrische tramwagens zijn overvloedig en volgen elkander op de
talrijke lijnen na korte tusschenpoozen op. Ook in den bouwtrant
der huizen, in het voorkomen der heeren en dames, heeft Lissabon
niets eigenaardigs. Maar de tropische gewassen op de pleinen, in de
parken en tuinen geven er een eigen karakter aan; ook de groote ossen
en muildieren, die 't hier niet gemakkelijk hebben op de hellende,
vaak steile straten, evenmin als de talrijke last- en waterdragers,
nagenoeg allen Galliciërs, want de Portugeezen houden zich, naar men
zegt, stipt aan het: "liever lui dan moe".

Naar onzen smaak niet alledaags gecostumeerde straatfiguren merken wij
wel op, maar niet zooveel als wij verwacht hadden, en de volkstype
munt volstrekt niet door schoonheid uit. Van de kinderen geldt dat
niet. Onder het jonge volkje zijn er velen, die er alleraardigst
uitzien. Wij hebben gelegenheid genoeg ons daarvan te overtuigen. Als
wij een oogenblik stilstaan, komen er dadelijk een stuk of wat
ons belangstellend gadeslaan. Maar van onhebbelijkheid der lieve
straatjeugd tegenover vreemdelingen hebben wij niet den minsten last
gehad, gelijk wij van baldadigheid niets hebben bespeurd. Konden wij
maar in gemoede verklaren: "tout comme chez nous!"

Al is 't niet overmatig warm en al eischte de wandeling niet veel
inspanning, een koele dronk zou niet onwelkom zijn. Aan café's
ontbreekt het niet. Edoch--van Portugeesch geld hebben wij ons niet
voorzien. In een hoofdstad als deze zouden wij wel met Engelsche munt
te recht kunnen. Misschien was 't uit anti-engelsche gezindheid en
troffen wij 't ongelukkig, maar zelfs in het door vreemdelingen druk
bezochte Café Rest. Suisse, nabij het standbeeld van de Camoës, krijgen
wij op onze vraag ten antwoord: dat men 't er niet aanneemt. Dus
moet er gewisseld worden, maar niet veel, want slechts een kleine
som is noodig, en wat zal men buiten Lissabon met "rei's" beginnen,
waarvan men voor een rijksdaalder ongeveer 1000 krijgt! Met een paar
honderd zouden wij reeds meer dan voldoende geholpen zijn [4].

Bij den wisselaar ontmoeten wij ons gezelschap onder de hoede van
den ons reeds bekenden gids op krukken. Zij waren per tram naar het
vermaarde gewezen klooster--thans weeshuis--te Belem gereden, na ons
vergeefs gezocht te hebben. Vermoedelijk hadden wij elkander gemist,
omdat zij naar het bureau der poste restante waren geweest. 't Ligt
vlak bij het Handelsplein, en wij moeten er in dien tijd juist zijn
voorbijgekomen!

Nu weer vereenigd, gaan wij, na een poos rustens in 't Café Suisse, met
den kabelspoorweg _Gloria_ naar boven. Op eenigen afstand, nog hooger,
zien wij de geheimzinnige koorruïne. We betreden een zeer fraai park,
(_S. Pedro d'Alcantara_) met palmen en beelden en een heerlijk uitzicht
op de stad aan onze voeten en de citadel St. Jorge op de rots, hoog
oprijzend boven de dicht bebouwde heuvels er om heen. In snelle, te
snelle vaart brengt ons de tram van daar door breede straten, langs
den Botanischen tuin en de schoone _Praça Principe Real_, voorts
langs de _Avenida da Libertade_ weer naar de _Rocio_. Dit gedeelte
van den tocht bevestigt ons in onze opvatting, dat men wandelend
en zonder gids wel veel minder, maar dat mindere ook veel beter en
rustiger ziet. Na een bezoek aan de interessante overdekte groente-
en vruchtenmarkt, waar wij--'t moet erkend worden--zonder den gids
wel niet zouden gekomen zijn, zeilen wij met een frissche koelte weer
naar boord. Het Portugeesche rijmpje:


    Quem non vio Lisboa
    Non vio causa boa [5].


is wel wat patriottisch getint, maar zeker, wie Lissabon zag, zag
iets zeer schoons.

Terwijl de zeer laat gestelde lunch gebruikt wordt, komen een drietal
nieuwe passagiers voor Genua, een bejaarde dame met neef en nicht. De
laatste is zeer bereisd en ook met ons vaderland niet onbekend. Daar
zij Fransch, Duitsch en Engelsch spreekt is deze Portugeesche weldra
opgenomen in den kring. De 2de klasse ontvangt een paar familiën,
die uit Brazilië naar Algiers reizen. Er zijn mooie kinderen bij.

En nu een laatste afscheidsblik op de prachtige stad, die allengs
uit het oog verdwijnt, op de tooneelen, dezen morgen reeds genoten,
op de trotsche en vriendelijke landschappen ook aan de zuidzijde,
met hun steden en dorpen aan de hellingen en haar badplaatsen aan den
voet der rijkbegroeide bergen. Als wij den toren van Bugio voorbij
zijn, zetten wij koers in de richting van kaap Espichel met zijn
vuurtoren, en als die achter ons ligt, zijn wij weer in volle zee,
waar al spoedig geen land meer te zien is.

't Was een rijke dag geweest en na den laten avondmaaltijd is de rust
genoegelijk op het dek, waar de frissche zeewind speelt en waarboven
de sterren in stille majesteit aan den hoogen hemel fonkelen.

Ook de 20ste Juli behoort tot de dagen, die een onuitwischbaren indruk
achterlieten, al gaven de morgen- en avonduren niet alles, wat zij
hadden kunnen geven. Wij zijn in een gebied, niet enkel rijk aan
natuurschoon, maar ook aan historische herinneringen, die veel meer
dan twintig eeuwen omvatten. Wij kunnen er niet aan denken, hier te
spreken van wat zooveel namen aan de Spaansche en Afrikaansche kusten
beroemd of berucht heeft gemaakt. En wat het schoone betreft,--veel
daarvan bleef ons door de nevelen verborgen. Als _Cadix_ ons wordt
aangewezen, moeten wij ons tevreden stellen met het geloof, dat ginds,
waar een wat geelachtig gekleurde strook zich vertoont, met schimmen
van bergen daar boven, een bloeiende handelsstad ligt. Maar allengs
klaart het wat op, en wij komen ook dichter bij land. De hooge, spitse
Apenberg op de ver uitstekende punt van Afrika treedt krachtig te
voorschijn; van de Marokkaansche stad Tanger komt iets in 't gezicht,
veel meer van de Spaansche stad Tarifa, met haar vuurtoren en haar
Moorsche gebouwen. Straks komt het land zóó nabij, dat wij wijnbergen,
boerderijen, van groene hagen doorsneden velden onderscheiden. Daar
schemert vóór ons de machtige rots van Gibraltar. Tooverachtig smelten
onder den helderblauwen hemel het zilver der lichte wolken en der
blinkende zee ineen. Een fraaie driemaster met volle zeilen, scherp
verlicht, reeds van verre zichtbaar, komt nader en nader. Als wij
voorbij stoomen worden seinen gewisseld. 't Blijkt een Genuees te zijn,
die verzoekt, bij onze aankomst aldaar te worden gerapporteerd. Weldra
zal ik er getuige van zijn, hoe van onzentwege dergelijk verzoek
wordt gedaan aan de seinpost te Gibraltar, opdat men te huis in
de avondbladen kan lezen, dat wij daar gepasseerd zijn. Door de
welwillendheid van den gezagvoerder ben ik uitgenoodigd, op de brug
te komen, om het prachtig tafereel, dat zich voor het oog ontrolt:


    Daar, waar langs Calpe's rotsgranieten
    De golven van den Oceaan
    In 't Middelmeer hun watren gieten,


te beter te kunnen overzien. Daar liggen aan het einde der diepe baai
de witte huizen van Algeçiras tegen de groene heuvelen. En daar rijzen,
forsch en indrukwekkend, de "zuilen van Hercules" op, de rotsen
van Ceuta en de bijna plotseling uit de vlakte omhoogstijgende,
langgestrekte en ver in zee uitstekende rots van Gibraltar. Aan
deze zijde ligt de ruime waterkom, vol van schepen, waar, juist drie
eeuwen geleden, Heemskerk het leven liet, toen zijn vloot hier den
overmachtigen vijand op diens eigen grondgebied zegevierend kwam
aantasten; aan deze zijde ligt ook de stad met haar esplanade en
haar kabelspoorweg en haar kazernen, haar groene velden en tuinen,
die de norsche, grauwe granietwanden sieren. Op den tweeden der drie
toppen is een vreedzaam observatorium gebouwd; op den derden, in
terrassen afdalenden en dan aan den zuidkant steil neervallenden top
staan geweldige kanonnen, en vuurmonden dreigen ook uit de nauwelijks
zichtbare openingen in de in de rots uitgehouwen gaanderijen. Aan
de oostzijde, waar de Spaansche stad San Roque op eenigen afstand
is gebouwd, verheft zich de granietrots als een muur uit zee. Dan
wijkt de kust, maar lang nog boeit het trotsche voorgebergte het oog,
tot dat het in de nevelen verdwijnt. 't Visioen is voorbij, maar de
uren, waarin 't ons voorbijging, hebben dezen dag tot een heerlijken
dag gemaakt.

Van de Spaansche kust zien wij niet veel meer. In de verte ontwaren
wij de hooge toppen der Sierra Nevada. 't Zijn bergen, die wolken
schijnen, gelijk wij ten onzent vaak wolken zien, die op bergen
gelijken. Groepen dolfijnen, telkens opspringend uit het kalme water,
scharen zeezwaluwen, ("malefijten" noemt men ze aan boord), een
soort van meeuwen, geven afwisseling, en wederom is 't een wonderbaar
schoone avond, die dezen dag besluit.

De 21ste is een Zondag. 't Was of de natuur ook rustdag hield;
doodstil, dampig weer, geen schip in zicht. Des morgens hield de
Engelsche geestelijke voor zijn landgenooten een dienst in de salon,
door de meeste passagiers bijgewoond. Gloed lag er niet in, kracht
ging er niet van uit. Geen woord van hem zelven, uit het hart,
tot het hart. Alles werd rad en eentonig voorgelezen, evenals de
antwoorden door de kleine gemeente. 't Opwekkendst klonk nog het korte
gezang. In den middag passeerden wij een paar eilanden: Ibize (Ivica)
tamelijk duidelijk zichbaar met spits oploopende rotspunt en witte
vuurtorens, Majorca, hoog zich in de nevelen verheffend. Tegen den
avond begon de wind op te steken, hetgeen de jongeren niet belette,
met belachelijke maskers vermomd, lustig en sierlijk ten dans te gaan.

Maar, o wee! De dames, gisteren zoo vroolijk en elegant, waren,
voor zooveel zij zich in de eerste uren van den 22sten aan het dek
vertoonden, noch vroolijk, noch elegant. En sommigen vertoonden zich
in 't geheel niet. 't Had dien nacht flink gewaaid, en 't woei nog
hard. Wij waren in de _Golfe du Lion_, de beruchte _Leeuwengolf_. De
Mistral, een storm uit het Noorden, met hooge zeeën, laat zich wakker
gelden, al ontwikkelt zij op verre na niet al haar geduchte kracht. Wij
hebben deernis met de slachtoffers der zeeziekte, die beneden blijven,
of boven op een beschut plekje, in 't gevoel hunner rampzaligheid in
de luierstoelen liggen. Maar voor 't overige, wat 't is een genot
voor wie vrij zijn van de gehate krankheid, als het lauwe luchtbad
op de doodstille zee eens wordt afgewisseld door den frisschen,
versterkenden wind, die stevig waait over het dek, en aan het rijzen
en dalen der boot eens te bemerken, dat wij waarlijk op zee zijn! 't
Is een beminnelijke eigenschap van de Mistral, dat het daarbij altijd
droog, helder, zonnig weer is. Dampen en nevelen zijn tegen haar niet
opgewassen. Hoe schoon is 't, de machtige golven te zien aanrollen en
in fonkelend schuim hoog opstuiven tegen den boeg! Wat heerlijkheid
wordt ons geopenbaard, als wij over de reeling geleund, starend op
de forsche golf door den boeg weggezonden, als die in botsing komt
met eene, die bruisend komt aanrollen en zij opspringen in wolken,
tintelend in het stralend zonlicht en teere, wonderschoone kleuren
in het woelend water dooreenvloeien; of aan lij, de lange baren,
door niets gestuit, als parelmoer en zilver heenstroomen, zoo ver
het oog hen volgen kan. Den rand der reeling zien wij nu eens ver
beneden den horizon dalen, dan allengs hoog daarboven oprijzen--een
liefhebber van wedden zou een pari kunnen voorstellen, hoe diep en
hoe hoog een beweging van het schip het brengen zal--maar de boot
rijst en daalt regelmatig en geleidelijk. Hinderlijk rollen of stampen
doet zij niet en tegen het geringe ongerief, dat alles door het zout
kleverig aanvoelt, dat bij het loopen over het dek onverhoedsche
slingerbewegingen niet uitblijven, dat een enkel hoofddeksel
verraderlijk in zee vliegt, weegt het opwekkend genot ruimschoots op.

Ook de zieken kunnen zich troosten met de gedachte, dat de genezing
niet ver is. Straks, omstreeks 4 uur, komen wij onder beschutting
van de Fransche kust weer in "slecht" water.--Zij vonden het nu
slecht!--Misschien is 't dit vooruitzicht, misschien heeft de krankheid
reeds uitgewoed, maar allengs leven zij weer op. Ook de patiënten,
die beneden bleven, komen voor en na te voorschijn. Weldra duiken
in de verte bergschaduwen op. Wij naderen hen snel. Porquerolles,
het westelijkste der Hyèrische eilanden, komen wij zelfs zoo dicht
voorbij, dat wij, behalve den vuurtoren, op de fijn getinte toppen
der rots boomen onderscheiden kunnen. Van de beide andere eilanden
blijven wij wat verder verwijderd, maar toch niet zóó ver, of wij
kunnen op het laatste nog wel een groot vierkant gebouw, dat den top
bekroont, ontwaren. Op deze hoogte zien wij voor 't eerst op dezen
dag een schip, een driemastschoener met volle zeilen, en sommigen
onzer hadden een vliegenden visch mogen waarnemen.

Van de levende schepping was voor 't overige slechts dat deel onder
de oogen gekomen, dat zich aan boord van onzen stoomer bevindt. Maar
daarvan is nu ook alles herleefd. Aan den maaltijd wordt niet één
meer gemist; het leed is voorbij en vergeten. 't Gezicht en de geur
van de gerechten brengt zelfs geen verdachte trekken meer om den mond
van wie dezen morgen in de diepste wanhoop waren verzonken.

De zee is weer kalm als te voren, de avond frisch en zacht als altijd,
en met groote belangstelling zien wij uit naar de van licht stralende
plekken daar ginds, waar de weelderige steden der Riviëra zich legeren
langs den zoom der Middellandsche zee.

Den 23sten Juli, den tienden dag na ons vertrek uit het vaderland,
bereikten wij _Genua_ en daar eindigt onze alleraangenaamste
zeereis. Maar de eerste morgenuren behooren daartoe nog, en zij
zetten er de kroon op. 't Is een verrukkend schoon besluit van de
reis, die zooveel schoons te zien had gegeven. Zeer vroeg zijn wij
opgestaan, lang vóór nog de zon boven de toppen der bergen gerezen was,
want het gezicht op de stad bij het binnenkomen aldaar is beroemd,
en wij zouden het niet willen missen. Nu kan 't wel eens gebeuren,
dat een beroemdheid bij kennismaking tegenvalt. Maar wij werden niet
teleurgesteld!

Ontplooit zich de heerlijkheid van Lissabon eerst allengs,
samenhangend met die der landschappen aan de boorden der Taag,
die haar nog verbergen eer de stad zelve zich "heerlijk opendoet"
aan de door groene, met huizen bezaaide hoogten ingesloten waterkom,
Genua ligt in al haar majesteit, opklimmend tegen de bergen, vóór ons,
als wij haar naderen uit zee.

In het volle licht straalt zij nog niet, wanneer wij de groote stad
met haar forten, torens en gebouwen zien oprijzen. Maar als het
sleepbootje ons langs de forsche rotswanden aan onze rechterhand,
door de buitenhaven met de machtige golfbrekers en door de binnenhaven
met haar menigte van schepen en stoombooten in de eigenlijke havenkom
heeft gebracht, waar wij aan een der kaden aanleggen, dan overstroomt
de zon, die boven den bergrand geklommen is, het tooverachtig schoone
panorama, waarboven de blauwe hemel van Italië zich welft met haar
gloed. 't Is aan alle zijden een tooneel vol leven.

't Is druk op het water en druk op de breede kaden. Vaartuigen van
allerlei aard kruisen heen en weer, stoombooten van allerlei natiën,
waaronder van reusachtige afmetingen, laden en lossen. Verbruinde
Genueezen, nauwelijks gekleed, zijn aan allerlei werk. De tijd van
wachten, eer wij aan wal kunnen gaan, valt niet lang. Inmiddels is
de vriendelijke agent, de heer Hosang, aan boord gekomen. Hij brengt
de brieven mede voor de passagiers, ook die ons in Lissabon niet meer
bereikt hadden, maar die door den agent aldaar waren opgezonden. Hij
adviseert tot een prachtigen toer naar Portofino Kulm, met een
automobiel-omnibus, dien hij telefonisch voor ons gezelschap bestelt.

Wanneer wij nu aan wal gaan, is de zeereis ten einde, en dit eenvoudig
reisverhaal zou daarmede ook besloten kunnen worden. Maar onze bagage
blijft voorloopig nog aan boord; wij moeten die later afhalen,
om haar aan het scherpziend oog der douanen bloot te stellen. In
zekeren zin is de reis dus nog niet geheel volbracht en dat opent mij
een achterdeurtje, om hier een paar woorden binnen te smokkelen over
dien tocht, die anders buiten 't bestek vallen zou.

Een toer naar Portofino Kulm werd gewoonlijk bij 't oponthoud te
Genua gemaakt, maar geschiedde deels per spoor, aan 't spoorboekje
gebonden, deels per rijtuig, en 't was op die wijze omslachtig,
kostbaar en tijdroovend. Sedert eenigen tijd is 't eenvoudiger en
gemakkelijker geworden.

Het moderne voertuig haalt de passagiers van het schip af en brengt
hen derwaarts weer terug. Een aantal onzer maakte er dankbaar gebruik
van. Aan een beschrijving van den verrukkelijken tocht waag ik mij
niet. Deels door de stad, deels door het rijke landschap met palmen,
cactussen, aloë's, bloeiende oleanders en andere zuidelijke gewassen,
met de heerlijkste uitzichten op de zee en de dorpjes beneden aan den
oever, door de schilderachtige stadjes Nervi en Recco, gaat het naar
het voorgebergte, dat tusschen de golf van Genua en die van Rapallo
ver vooruitspringt. Daar is een sierlijk restaurant, met boschrijke
wandelpaden en wonderschoone gezichten naar alle zijden, waar wij
eenige uren de heerlijkheid van dit gezegend oord genieten.

De tijd van ons genoegelijk samenzijn spoedt ten einde. Den volgenden
avond nemen wij afscheid in een openbaren tuin, waar de muziek
ruischt en de lichten stralen in den stillen, helderen avond. Ieder
gaat zijns weegs. Vaartwel, gij allen, met wie en ook door wie onze
tocht met de _Willem II_ zoo vol van genot mocht zijn!

Hier kan dus 't eenvoudig verhaal een eind nemen, want het zou zich
bepalen tot een verslag van de zeereis en wat daarmeê samenhing. Over
het verblijf in Genua en de terugreis over land, [6] zou ik nog niet
spoedig uitgepraat zijn, al zouden er niets dan bekende dingen te
behandelen zijn. Als ik aan die heerlijke drie weken terugdenk, is 't
vaak met de gedachte: "ben ik het waarlijk, die dat alles mocht zien"!



AANTEEKENINGEN


[1] Er zijn ook eenige dubbele hutten met twee couchettes en een
kinderslaapplaats te verkrijgen.

[2] Als 't wenschelijk is, kunnen deze tijdsbepalingen met onderling
goedvinden wat gewijzigd worden.

[3] Sedert is die aan boord der stoomschepen te raadplegen en zijn
er ook de noodige aanwijzingen te verkrijgen.

[4] Een "real" is zoowat 1/4 cent, maar de koers verschilt iederen
dag. Zoo krijgt men al spoedig voor de winkelramen belachelijke cijfers
te lezen: in een confectiewinkel b.v. voor een costuum 18000 reis,
e. d.

[5] Wie Lissabon niet zag, zag nooit iets goeds.

[6] Van Genua over Milaan, Stresa aan het Lago Maggiore, door
den Simplon-tunnel, over Montreux, Lausanne, Parijs en Brussel:
2 Aug. weer te huis.





*** End of this LibraryBlog Digital Book "Met een der stoomers van de Maatschappij Nederland naar Genua - De Aarde en haar Volken, 1908" ***

Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.



Home