By Author | [ A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z | Other Symbols ] |
By Title | [ A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z | Other Symbols ] |
By Language |
Download this book: [ ASCII | HTML | PDF ] Look for this book on Amazon Tweet |
Title: Twee groote steden in Brazilië - De Aarde en haar Volken, 1908 Author: Crastre, François Language: Dutch As this book started as an ASCII text book there are no pictures available. *** Start of this LibraryBlog Digital Book "Twee groote steden in Brazilië - De Aarde en haar Volken, 1908" *** TWEE GROOTE STEDEN IN BRAZILIË. Naar het Fransch van François Crastre. I.--Rio de Janeiro: de baai, de douane, de stad, de Oevidorstraat, de handel, de voorsteden.--De naijver tusschen Rio en Buenos Aires.--De Braziliaan, zijn karakter.--Het braziliaansche huis; de keuken, de koffie.--Het leger en de marine van Brazilië.--Kolonels en dokters; decoraties en goudgalon.--Het onderwijs in Brazilië: de scholen, kosteloosheid van het onderwijs.--Het tooneel, de pers, het gouvernement.--De Braziliaan in Europa. Men weet ten onzent te weinig van Brazilië, dat nochtans even groot is als Europa en dat zeventienmaal zoo groot is als Frankrijk. Het heeft een hoofdstad van een millioen inwoners, Rio de Janeiro, en vele steden van honderd tot driehonderd duizend zielen, zooals Sao-Paulo, Bahia, Pernambuco, Porto Allegre, enz. De ontwikkeling gaat er zoo snel, dat steden als Manaos aan den Amazonenstroom, die voor vijftien jaren nog niet meer dan gehuchten waren, thans bij de honderd duizend inwoners tellen. Allen, die van Brazilië wat studie hebben gemaakt, voorspellen het land een groote toekomst, roemen de uitgebreide hulpmiddelen, die vrijelijk worden opengesteld voor de europeesche werkzaamheid, en de onberekenbare rijkdommen van den wonderbaarlijk vruchtbaren grond. Een feit, dat wel het eerst mag worden aangetoond is de bijna totale verdwijning van de gele koorts, die vroeger zoo goed als altijd in Brazilië woedde en er de landverhuizers uit den vreemde van vestiging terughield. Nu komen niet meer die vreeselijke epidemieën voor, die plaatsen van 60.000 inwoners als Campinas in doode steden veranderden. Rio is thans niet meer een "moordende stad", en Santos heeft opgehouden het "kerkhof van Brazilië" te wezen. Door de volhardende pogingen van verstandige gemeentebesturen zijn de moerassen, die de plaag bestendigden, omdat ze kweekplaatsen waren van het kwaad, gedempt, en de muskieten, die het gevaar verspreidden, zijn uitgeroeid. Er gaan te weinig Franschen naar Brazilië, en wat wij nalaten, dat beginnen de Duitschers met ijver te doen. Door hun regeering aangemoedigd, verschijnen ze in grooten getale in de zuidelijke provincies van Brazilië, Rio Grande en vooral Sante Catharine. Die laatste provincie is een echte duitsche kolonie, waar men haast geen andere Brazilianen aantreft dan ambtenaren. Alles is er duitsch, de hotels, de banken, de winkels, de scholen, en tot de namen der steden toe, waarvan er een Blumenau heet. In tegenstelling met den Franschman, die er slechts aan denkt, naar Frankrijk terug te keeren, als hij "binnen" is, vestigt de Duitscher zich in het buitenland zonder plan van terugkeeren; hij brengt zijn gewoonten en gebruiken mee en spoedig heeft hij zijn oude vaderland vergeten, om zich één te voelen met het nieuwe. Het getal Brazilianen van duitsche afkomst bedraagt tegenwoordig 350.000. De bevolking van Brazilië, die geregeld is toegenomen door de toestrooming uit het oude Europa, moet thans, naar de statistiek vermeldt, 21 millioen inwoners bedragen. Het cijfer lijkt ons wel een beetje hoog; maar het komt er weinig op aan, want wat het meest de aandacht verdient, is de toeneming der bevolking in nog geen eeuw met ongeveer zestien millioen van 1818 tot 1907. Bij deze berekening zijn ook meegeteld de negers die, hoewel minder talrijk dan vroeger, toch nog ongeveer twee millioen van de totale bevolking vormen. Die bevolking woont opgehoopt langs de onmetelijke kustlijn van het land en in enkele provincies van het binnenland, Sao Paulo of Minas; maar wat zijn er nog groote terreinen, die nog niet worden geëxploiteerd, die zelfs nog onbekend zijn! Wat beteekent het reeds gekolonizeerde Brazilië tegenover de geheimzinnige gebieden, waar de maagdelijke bosschen den toon aangeven, en waar geen enkele blanke zich nog heeft gewaagd? De staat Sao Paulo, die het dichtst bevolkt is, heeft slechts drie millioen inwoners met een oppervlakte, die driemaal de grootte van Frankrijk bedraagt. Maar het gezag van den blanke houdt op bij dat gordijn van lianen, dicht struikgewas en reuzenboomen, dat de Braziliaan de "sertao" noemt, het binnenland, het hart van het land. Daar heerscht de Indiaan nog als meester, de wilde Indiaan, vijand van de beschaving, die naar zijn eigen wetten leeft, zijn eigen hoofden heeft, wiens stammen onderling oorlog voeren, en die zich aan alle praktijken van de primitieve menschen overgeeft, tot het kannibalisme incluis. Hoe lang zal het nog duren, hoeveel eeuwen, eer men volkomen Brazilië heeft veroverd op de volksstammen, die er wonen? Dat zal afhangen van de meerdere of mindere immigratie. Naarmate de bevolking zal toenemen, zal zij meer en meer naar het binnenland doordringen, om aan de maagdelijke wouden hun domein te betwisten. Als zij elken dag verder teruggedrongen worden door de spoorwegen en de industriëele ondernemingen van allerlei aard, zullen de Indianen door de beschaving worden ingesloten en er zal hun geen andere keus overblijven dan daar op hun beurt zich aan te onderwerpen of te verdwijnen. Die toestand, hoewel nog ver verwijderd, is niet te ontgaan; wat de uitwerking voor Brazilië aangaat, is het voldoende, de vlucht na te gaan, die de beide tegenwoordige groote steden hebben genomen, om over de toekomst van het land te oordeelen. Men heeft daartoe maar Rio de Janeiro en Sao Paulo te bestudeeren. Rio heeft reeds het voorrecht, gelegen te zijn te midden van het mooiste panorama, dat er ergens te bedenken is. De stad heeft al diegenen bekoord, die haar hebben gezien. De baai van Rio de Janeiro is eenig in de wereld. Dumont d'Urville, Cook, Bougainville, beroemde zeevaarders, die de beide halfronden hebben doorkruist, hebben haar de parel van het aardrijk genoemd; geleerden als Laplace, Arago, Darwin, Saint-Hilaire, bedachtzame menschen, die niet zouden overdrijven, hebben in uitbundige termen haar onvergelijkelijke schoonheid geprezen. Stel u een onmetelijke baai voor, waar alle vloten der wereld hun evoluties zouden kunnen uitvoeren. Driehonderd eilanden liggen er in verspreid, waar de weelderige plantengroei der tropen den bodem bedekt, waar naar den blauwen hemel de forsche gestalten van reuzenpalmen wijzen. Rondom is de lijn van den horizon afgesloten door een keten van bergen van den meest afwisselenden vorm, vanaf den rotsdam, die het Suikerbrood is genoemd aan den ingang van de baai tot de spitstoeloopende naalden van de Orgels. Aan den voet dier keten, links, als men van den zeekant komt, vertoont de stad Rio haar witte, lage huizen, waarboven het indrukwekkende bergmassief van den Corcovado zich verheft, waarvan de groene top tot 712 meter omhoog rijst. Het binnenkomen te Rio is waarlijk een onvergetelijk oogenblik... Maar de paketboot stopt midden in de haven. We zijn ter plaatse. Daar er nog geen kaden zijn, moet men zich aan land begeven door middel van kleine booten, waarvan nog het kleinste gebrek is, dat ze een buitensporigen prijs kosten. Daar de heer Doumer tegelijk met ons in Brazilië aankomt, om er een reeks lezingen te houden, wordt onze boot dadelijk bij aankomst omringd door een wolk van vaartuigen, die de vertegenwoordigers der regeering, van de politieke partijen, van het leger en van den handel aan boord brengen, om onzen grooten landsman te huldigen. In de haven ontvingen ons van de schepen, die overvol waren met publiek, luide bijvalsbetuigingen; hoeden en zakdoeken werden gewuifd, er klonken fanfares, en de Marseillaise werd gespeeld. Na de douaneformaliteiten, die te Rio al even lastig waren als overal elders, betraden wij de stad. De Braziliaan houdt van zijn hoofdstad met innige liefde, een voorkeur, die mogelijk een weinig blind is. Laat ons er hem geen verwijt van maken, want het is een eerbiedwaardig gevoel. De vreemdeling echter ziet Rio met een meer onbevooroordeelden blik. Nog onder den indruk van de natuurlijke pracht, die hij van boord af heeft aanschouwd, verwacht hij aan wal te gaan in een of andere stad uit de Duizend-en-één nacht, waar paleizen van marmer en onyx te bewonderen zullen zijn. Maar de werkelijkheid is geheel iets anders. Hetgeen er te zien is, verdient de mooie omlijsting niet; de parel is het étui niet waard. Het oude Rio de Janeiro is een slecht gebouwde stad, met lage huizen, banaal van voorkomen en zonder eenige kunst van bouwstijl of beeldhouwwerk, bestreken met roode, groene, paarse of blauwe verf, die afschuwelijk zou wezen, indien de wonderdoende tropische zon de tegenstrijdigheden in de kleuren niet verzachtte door de lichtende harmonie harer stralen. De straten zijn smal, zonder lucht, zonder licht, slecht geplaveid en soms zonder eenig plaveisel. Een groote levendigheid, een aanhoudend gaan en komen van voetgangers, pakjesdragers en menschen, die het druk hebben en elkaar duwen en stooten, doet de engheid der bekrompen straten nog meer in het oog vallen. Onder de straten is er echter een enkele, waar de echte Braziliaan slechts met bewondering van spreekt, dat is de Oevidorstraat. Waardoor die ingenomenheid is ontstaan, zou ik niet kunnen zeggen, want die straat onderscheidt zich in niets van de andere, dan alleen misschien daarin, dat ze nog wat nauwer is. Zij is nauwelijks zes meter breed. Wat de winkels betreft, die men er vindt, die staan in belangrijkheid niet boven de middelmatige winkels van een onzer kleine provinciesteden. Ondanks hun pompeuse namen zijn de Tour Eiffel en de Casa Colombo niet meer dan onbeteekenende bazars. Er schijnt niets begeerenswaardigs voor de menigte te vinden te zijn in de Oevidorstraat, en toch wemelt het er op sommige uren van den dag van menschen. Het is deftig, zich er te vertoonen. Heel Rio defileert er of staat er te praten tusschen drie en vijf uur, om in de uitstalkasten de nieuwste nieuwigheden te zien, die uit Europa zijn aangekomen, om er over liefde en politiek te spreken, om er het praatje van den dag te vernemen, om er over beurszaken te praten en over de rijzing der koffieprijzen. Men werkt er met de ellebogen, schreeuwt, roept elkaar wat toe, omhelst elkaar, disputeert, in het kort, het is er die paar uren niet uit te houden. Rio bezit geen enkel echt belangwekkend gebouw. Ik bedoel geen oude gebouwen, die de moeite waard zijn of artistieke beteekenis hebben. Wat de kerken aangaat, ze zijn in dien jezuïetischen stijl opgetrokken, die aanmatigend en zwaar is, en waarmee de leden der beroemde orde, die meer apostels dan kunstenaars waren, het latijnsche Amerika hebben overstroomd. Haasten wij ons, hierbij te voegen, dat de stad op het punt is, een verandering te ondergaan. Na voor verbeterde hygiëne te hebben gezorgd, gaat de regeering de hoofdstad verfraaien. De reeds bereikte resultaten zijn niet onbelangrijk. Gedurende de laatste jaren heeft men de oude, vroeger portugeesche stad gezuiverd en heele wijken zijn opgeruimd geworden. Waar die geweest zijn, liggen thans prachtige, breede wegen, als de Avenue Beira Mar, een wandelweg van zeven kilometer lang aan de baai, en de Avenue Centrale, die aan zee beginnende, aan haar anderen kant weer tot de zee doorloopt als een breede verkeersweg van twee kilometer lengte en drie-en-dertig meter breedte. De Avenue Centrale heeft enkele mooie winkels, die met smaak zijn ingericht. Het zijn buitenlandsche magazijnen. Maar over het algemeen worden de winkels in Rio niet met zorg beheerd, en de uitstallingen voldoen niet aan de eischen der esthetica. Ordeloos vindt men er ten toon gesteld de nieuwigheden, waar Europa reeds genoeg van heeft. Toen ik er mijn verbazing over uitsprak, dat men enkele afschuwelijke dingen nog exposeerde, zei de winkelier mij: "Wij zijn er wel toe genoodzaakt; we volgen slechts den smaak van het publiek, en die smaak is nog niet verfijnd. De Braziliaan wordt in den regel aangelokt door wat effect maakt, zonder zich er om te bekommeren, of de koopwaar, die hij zich aanschaft, al of niet van goeden smaak getuigt. Tusschen een fijn en uitgezocht artikel en een bazarprul aarzelt hij niet in zijn keuze; hij kiest het laatste, omdat het grooter is of mogelijk omdat het meer vertooning maakt". Na dit gesprek werd het mij duidelijk, hoe er in de winkels van dameshoeden zulke ouderwetsche modellen konden liggen, die alleropzichtigst waren gegarneerd, en waarop hardkleurige bloemen onder wuivende veêren waren gemengd. Schoeisel, kleedingstukken, meubels, enz. alles ziet er ouderwetsch uit, van een anderen tijd. Aan die groote verkeerswegen zijn de openbare gebouwen verrezen, de scholen, de schouwburgen en de bibliotheken, die er tegenwoordig overal worden opgericht. Men krijgt daar veel al te weelderig vergulde zuilen te zien, al te zware gevels, al te aanmatigende versieringen, maar dat is de hoofdzonde in een land, waar de liefde voor wat blinkt, oppermachtig heerscht. Een geluk is, dat men er tegenwoordig de regels der gezondheidsleer in acht neemt en dat er ook voor het moderne comfort wordt gezorgd. En er is één gebouw, het Monroepaleis, dat genoemd moet worden als een architectonisch juweeltje, hetwelk men zonder voorbehoud kan bewonderen. Paleizen heeft Rio niet vele. Er zijn er twee, die beiden onbeduidend zijn, dat van Boa Viste, de oude residentie van den eerwaardigen keizer van Brazilië, en dat van Cattete van den President der Republiek. Het eerste strekt door zijn gemis aan weelde en pracht misschien tot eer van den goeden Dom Pedro en zijn eenvoud, maar het pleit niet voor zijn waardeering van mooie dingen. Wat het tweede betreft, dat inwendig rijker is, het vertoont een droevig gemis aan goeden smaak. Boven op het dak staan allegorische beelden van reuzengrootte, die op schildwachten gelijken, belast met de zorg voor de veiligheid van het staatshoofd. Daarentegen bezit Rio heerlijke tuinen en prachtige wandelwegen. Niets kan schooner wezen dan de Corcovado, de Sumaré en de Tijuca, drie boschrijke bergen midden in de stad; van den top geniet men het schoonste panorama ter wereld, en beneden ziet men alle omtrekken van de tooverachtige baai. Men moet hier van harte bewonderen; nergens heeft de natuur meer rijkdommen en schoonheden bijeengebracht. Het plein, dat de Place de la République heet, wordt geheel ingenomen door een zeer mooien tuin, een soort van tropisch Parc Monceau, met breede, schaduwrijke lanen, die goed onderhouden zijn. Maar de roem van Rio is zijn Botanische Tuin, die terecht bekend is om de verscheidenheid en de pracht van zijn plantengroei. Onder de zeldzame planten en de vreemde gasten uit het plantenrijk gaat de bezoeker bij voorkeur de Bamboelaan zien, waar de hooge bamboes van boven tot elkaar naderen en de gewelven van een gothische kerk schijnen te vormen, en de palmenallee, waar de palmen hun kruinen tot vijftig meter hoog verheffen. Het Rio, waar wij ons bevinden, is de centrale stad, de stad van den handel, de zaken, de stad, waar men enkel overdag verblijf houdt, om te werken. Als de avond gevallen is, keert ieder naar de voorsteden terug, waar men de particuliere huizen vindt. Het zijn twee zeer verschillende steden, want zoo banaal als de middenstad is en karakterloos, zoo lachend en schilderachtig is de buitenstad. Hier geen nauwe, sombere straatjes, maar breede, mooie wegen, omzoomd met sierlijke villa's, die aardig gebouwd zijn en er comfortabel uitzien, met iets vriendelijks, dat het hart goed doet. Verscholen onder de machtige kruinen van tropische gewassen, gelijken ze op nestjes, verborgen in het groen. Elk huis, het zij rijk of arm, heeft zijn tuin, en welk een tuin! Een verbluffende bloemenovervloed doet zich er voor, en palmen ziet men in menigte. Langs de veranda's bloeien in de open lucht de prachtigste orchideeën van de wereld, en op het bloedende hart der rozen huppelt de kolibri al springend rond en doet de juweelen van zijn gevederte schitteren. In dit bevoorrechte oord, dat geen winter kent, zijn er altijd bloemen. De kroon, die afvalt, wordt dadelijk vervangen door de zich openende bloem, want hier heerscht de eeuwige lente, waarvan de dichters zingen. Indien Rio nog geen prachtige stad is in den modernen zin van het woord, het zal niet lang duren, of de stad zal het geworden zijn, als ten minste de hartstocht voor den vooruitgang blijft voortduren, waar Brazilië tegenwoordig door bezield is. Nog enkele jaren, en Rio zal aan Buenos Aires de suprematie in Zuid Amerika kunnen betwisten. O, die rivaliteit tusschen Buenos Aires en Rio, wat heeft die al een conflicten uitgelokt, hoeveel dwaze voorvallen heeft ze veroorzaakt! Wacht u wel, tegenover een Braziliaan te zeggen, dat Buenos Aires het wint van Rio, ge zoudt onmiddellijk worden aangezien voor een barbaar, die in het minst geen smaak had. De Argentiniër zal niet toegefelijker wezen, als ge uw voorkeur voor Rio aan den dag legt ten nadeele van Buenos Aires. De beide latijnsche zusters zijn twee vijandige zusters; ze kibbelen onophoudelijk. Ze voeren al sinds onheugelijke tijden een oorlog met speldeprikken, met sarcasmen en onwelwillendheden. Ze zijn beide naijverig en trotsch op hun welvaart, hun rijkdom en de schoonheid der vrouwen, en altijd trachten ze elkaar de loef af te steken. Elke nieuwe verfraaiing van Rio bij voorbeeld doet dadelijk in Argentinië den wensch ontstaan, iets nog veel mooiers te Buenos Aires te krijgen. Maar wat Argentinië ook doet, het land is al bij voorbaat in het nadeel. Gelegen aan de lage oevers van de Rio de la Plata, heeft Buenos Aires noch de ruimte, om zich zoo uit te breiden als Rio de Janeiro, noch ter verfraaiing de onvergelijkelijk schoone natuur van Rio de Janeiro. Een bezoek aan de havenwerken, waar ieder Braziliaan trotsch op is, wekt de grootste belangstelling. Rio, met zijn prachtige haven, had nog geen kaden; die worden thans gebouwd. Paket- en transportbooten, die tegenwoordig nog genoodzaakt zijn, in het midden der baai te ankeren, zullen over enkele maanden onmiddellijk passagiers en goederen aan land kunnen zetten. Dat zal tijd doen winnen en zal de overladingen van nu onnoodig maken, die zoo ingewikkeld zijn en zooveel kosten meebrengen. Een boottochtje in de baai kost u voor een uur het bagatel van 50 milreis, dat is 80 francs. Trouwens alles is duur, afschuwelijk duur in Rio; om u van de aanlegplaats naar uw hotel te laten brengen, moet ge voor een victoria ongeveer 25 francs betalen, en als ge u met een eenvoudige cabriolet voor één persoon tevreden stelt, komt ge met acht of tien francs uit naar den koers. In de restauraties is het nog erger. Een gewone maaltijd, waar men in Parijs drie francs voor zou betalen, komt al spoedig op 30 of 40 francs, als men ten minste zoo onvoorzichtig is, naar wijn te vragen. Alleen de trams zijn niet duur. De Braziliaan is voor gelijkheid en zeer vriendelijk; hij heeft niet als de Noord-Amerikaan een vooroordeel tegen de negers. Al houdt hij niet juist veel van den zwarte, hij behandelt hem beleefd, verwaardigt zich, hem de hand te reiken en hem "senhor" te noemen, zelfs als hij den man in zijn dienst heeft. Dat vriendelijke optreden heeft de Braziliaan voor een ieder over, voor den vriend van ouden datum, den nederigsten zwoeger en den vreemdeling. Vraagt ge hem naar den weg, dan doet hij meer dan enkel u inlichten, hij gaat met u mee. En als ge van hem weggaat, geeft hij u zijn adres en stelt zich te uwer beschikking, voor het geval, dat ge zijn diensten weer mocht noodig hebben. Maar wacht er u voor, die aanbiedingen al te ernstig op te vatten, dan zoudt ge u aan al te veel teleurstellingen blootstellen. De heer Luis de Castro, een uitstekend Braziliaan, waarschuwde zelf ons tegen de vriendelijkheid van zijn landgenooten. "De Braziliaan", zei hij, "is indolent en wat daarvan het logisch gevolg is, onverschillig. Laat men ons niet lastig vallen, dat is al, wat we vragen. Als hij eenmaal zijn apathie laat varen bij gelegenheid van de eene of andere zaak, die hem sterk aangrijpt, kan de Braziliaan tot de grootste geestdrift overslaan. Hij geeft zich dan met al het vuur van zijn zuidelijken aard en is tot alle uitersten bereid. Er is soms, dat weet ik, eenige overdrijving in die betuigingen, zelfs maken we ons dikwijls belachelijk in de oogen van vreemdelingen; maar de bedoeling is zoo goed, de geestdrift zoo oprecht en edelmoedig, dat het onrechtvaardig zou zijn, ons teveel op een afstand te houden. Ongelukkig volgt op de oogenblikken van geestdrift spoedig weer de vergetelheid; de ontroering is wel echt, maar ze is vluchtig, en we vallen terug in de gewone onverschilligheid. De Braziliaan kan niet volharden in zijn gevoelens. Wij kunnen niet lang achtereen haten, zoo min als we vriendschap weten te bewaren. Men kan niet zeggen, dat er ondankbaarheid in het spel is, noch dat hier een karakterfout valt aan te wijzen; men heeft hier te doen met een gevolg van ons temperament, zoo geneigd tot plotselinge veranderingen." Zorgeloosheid, die ontmoet men overal in Brazilië. Laat ons eens een bezoek brengen in het huis van middelmatig door de fortuin gezegenden. De meubels zijn er geriefelijk, maar geplaatst zonder smaak of zorg; weinig of geen bibelots en kunstvoorwerpen, van die duizenderlei aardige nietigheden, waardoor een woning iets sierlijks en persoonlijks krijgt. Aan de wanden heerscht de afschuwelijke chromolithografie. De Braziliaan uit Rio, die altijd buiten is, bekommert er zich weinig om, dat zijn huis altijd vroolijk en aantrekkelijk zij. De vrouw stelt daar niet veel meer belang in, hoewel zij er nooit uit komt, of misschien juist daardoor. Door het gebruik veroordeeld tot een leven van kluizenares, houdt ze niet veel van een woning, die haar tot niet veel meer dan een gevangenis is geworden. Oppervlakkig en apathisch, als ze is, kent ze geen andere zorgen dan die voor haar toilet en haar persoon; haar natuurlijke indolentie maakt haar trouwens veel geschikter voor de lange middagsiësta's dan voor het in orde houden van haar huis. Wat pianospelen en borduren geven haar afleiding genoeg. Voor het overige heeft ze haar bedienden, voor het meerendeel negers, die, men kan wel nagaan, op welk een schitterende wijze, voor de huishouding zorgen. Eveneens is de zorg voor de keuken aan negerinnen opgedragen, waardoor het zich laat verklaren, hoe het komt, dat men nog al slecht eet in Brazilië. In de welgestelde gezinnen laat men er zich op voorstaan, dat men de fransche keuken volgt, maar de Braziliaan is geen smuller. Hij gebruikt weinig en geeft niet veel om de hoedanigheid van wat hij tot zich neemt. Dit land, dat over alle klimaten beschikt en waar dus al onze groenten en europeesche vruchten zouden kunnen groeien, verwaarloost de warmoezerij uit onverschilligheid. Asperges, doperwten, snijboonen, olijven, perziken, abrikozen, kersen, enz., dat alles wordt uit Europa ingevoerd als ingemaakte waren, die door het vervoer per boot en door de tropische zeeën altijd verliezen in smaak. Dezelfde onverschilligheid voor vee en gevogelte. Brazilië heeft daarvan genoeg, maar het heeft nooit iets gedaan, om de rassen te verbeteren of te kruisen. Rundvleesch en schapevleesch zijn er dan ook taai en ongenietbaar. Maar Brazilië heeft daarentegen heerlijke sinaasappelen, geurige bananen en vooral overheerlijke ananassen. Wat de overige vruchten van het land aangaat, gabuticaba's, mangga's, sapoeti's, enz., die worden door den Europeaan gewoonlijk niet op hoogen prijs gesteld. Na den maaltijd biedt uw gastheer u koffie aan, de beroemde braziliaansche koffie. Laat ons hier een eerbiedige buiging maken; niets kan geuriger wezen dan die drank, naar braziliaanschen trant klaargemaakt. Geen koffiesoort, zelfs de mokka niet, overtreft die koffie. Onze goede braziliaansche vrienden verwijten ons, dat we geen koffie kunnen drinken. Hoezeer hebben ze daarin gelijk, en wat is er een groot verschil tusschen het vocht, waaraan wij gewoon zijn, en den zachten drank, die geurig is en pittig, zooals men dien daar krijgt. En of ge nu bij den meest bescheiden burger u moogt bevinden, de koffie, die men er u presenteert, is even lekker als die van de koffietafel van het hoofd van den staat. Het is ook de nationale drank. De Braziliaan is zeer matig en maakt geen gebruik van alcohol; hij drinkt niet anders dan koffie; maar daar drinkt hij dan ook veel van. Als ge op een namiddag tien bezoeken aflegt, moet ge tien kopjes koffie naar binnen werken. Komt ge in een winkel, waar men u kent, dan verschijnt al spoedig het blaadje met het kostbare vocht en wat suiker. In het begin wordt men er vermoeid van en slaapt slecht, maar het gewent, en ten slotte kon ik twintig kop koffie per dag gebruiken, zonder er eenigen hinder van te gevoelen. Na den maaltijd en de koffie, gevolgd door een kort oponthoud in den salon, neemt uw gastheer u mee naar zijn club of laat u de stad zien. Ik heb al gezegd, dat Rio als stad niets bijzonder belangwekkends heeft, maar dat geldt niet voor de menschen, die men er ziet. Bij elke schrede doet er zich voor den opmerkzamen waarnemer een schilderachtige indruk voor of bespeurt hij voorbeelden van eigenaardige gebruiken en gewoonten. Dit is het echte braziliaansche leven, zooals het zich op straat afspeelt. Pas op straat gekomen, zag ik jongelui, mannen met baarden zelfs, die in elkaârs armen vielen en daarbij elkander op den rug sloegen. Bloedverwanten zeker, die elkaâr na lange scheiding weerzien? Nee, dit is de manier, waarop men elkander begroet in Brazilië, en die menschen hebben mogelijk een uur te voren elkander nog gesproken. De omhelzing vervangt er onzen banalen handdruk. Daar komt in snellen draf een reeks van rijtuigen naar ons toe. Is het een optocht? Vergissing, het is een begrafenis. De lijkwagen en de stoet draven voorbij. De dooden rijden overal vlug; maar in Brazilië doen ze hun veertig kilometer in het uur. Geen priester noch officiëel vertoon in het sterfhuis. De toespraken en de godsdienstige plechtigheid hebben op het kerkhof plaats zonder eenige ostentatie. Een minuut later zag ik een fiaker voorbijgaan, rood geverfd en met goud afgezet; daarin stond een langwerpige kist, geheel verguld. Ik vroeg na en hoorde, dat de wagen den lijkdienst vervulde en dat de kist het lijkje bevatte van een kindje, dat naar het kerkhof werd gebracht. In Brazilië wordt niet over kinderen gerouwd; trouwens men draagt nauwelijks rouwkleeren voor volwassenen; een half jaar voor een vader of een broeder, drie maanden voor een grootvader. In dit land van schitterend licht houdt men niet van donkere kleuren. Wij kwamen veel soldaten tegen. Ze leken mij goed gekleed, maar onverschillig in hun houding. Verscheiden onder hen hadden een uniform, veel gelijkend op die van onze artilleristen met gele schoenen. Bij het station Riachuelo zag ik een soldaat, een prachtigen neger, naar het voorschrift correct gekleed, maar zonder schoeisel. Ik wil niet zeggen, dat het braziliaansche leger geen schoenen aan zijn soldaten geeft, ik constateer enkel, dat er soldaten zijn, die het niet streng met de reglementen nemen. Het braziliaansche leger is niet talrijk; ongeveer twintig duizend man voor een land, dat zoo groot is als heel Europa. De meesten liggen in garnizoen in de zuidelijke provincie Rio Grande, op de grenzen van Argentinië, den aartsvijand. Wat volharding en moed betreft, kan dit legertje wedijveren met de overige legers van Zuid-Amerika; het heeft bewijzen van weerstandsvermogen en dapperheid gegeven in den zwaren oorlog met Paraguay. De heldenmoed is een deugd bij alle volken; hij is ook bij het braziliaansche leger hoog in eere. Wat daaraan ontbreekt, is practische leiding, goed onderwijs. Daar ik er zelf niet over oordeelen kan, herhaal ik het oordeel van de talrijke Brazilianen, die er met mij over hebben gesproken. Al prijzen ze de oorlogsqualiteiten van het leger, ze hebben maar matig respect voor de krijgskundige kennis van soldaten en officieren. Brazilië heeft pas in Europa een heele vloot van moderne schepen besteld, bestaande uit dertig oorlogsschepen, waarvan drie pantserschepen van 21.000 tonnen, twee kruisers van 14.000 tonnen, transportschepen, twaalf torpedobooten en zes kleinere vaartuigen. Argentinië, dat rechtstreeks bedreigd wordt door die aanwinsten, doet, alsof het er niet ongerust over is. Als men daar de menschen hoort, zouden die machtige schepen enkel gevaarlijk wezen voor diegenen, die er aan boord zijn en de enorme kanonnen zouden nooit andere slachtoffers maken dan hun eigen artilleristen. Die goede Argentiniërs gaan zelfs zoo ver van te beweren, dat die gepantserde kruisers nooit de haven van Rio zullen verlaten, bij gebrek aan matrozen en zeelui, om ze buitengaats te brengen. Brazilië laat ze praten en gaat met zijn bewapening voort. Dit land, dat geen soldaten of althans weinige heeft, zit vol kolonels. In Brazilië is ieder kolonel, soms zelfs generaal of doctor, maar doctor zonder bul, kolonel zonder aanstelling, maar toch kolonel of doctor. De liefde voor een lintje, die ze ons verwijten, is in Brazilië vervangen voor de begeerte naar een titel. Ik herinner mij, dat ik werd voorgesteld aan een "generaal", die nooit soldaat was geweest. Hij had zijn titel te danken aan den republikeinschen ijver, dien hij aan den dag legde tijdens de omwenteling, welke aan dom Pedro II zijn troon kostte. Ik sprak daar van doctors; ze zijn nog talrijker dan de kolonels. Indien de laatsten er in grooten getale zijn, van de anderen wemelt het er. Er is zoo weinig noodig, om in Brazilië dien titel te krijgen! Enkele jaren gymnasium, een paar cursussen aan de School voor rechtsgeleerdheid of geneeskunde, dat is voldoende. Er is geen land ter wereld, waar zooveel advocaten wonen; alle vrije ambten zijn er trouwens overvuld. Daar ze nog al decoratief zijn en niet vermoeiend, geeft de Braziliaan er de voorkeur aan boven de moeilijke handelsbetrekkingen en industriëele posten, die hij aan de vreemdelingen overlaat. Als hij grondbezitter is, laat de Braziliaan werken, maar werkt zelf niet; hij ziet zijn koffie groeien, en als hij er het geld voor geïnd heeft, geeft hij dat uit zonder nauwkeurig te rekenen. Die smaak in uitgeven, vereenigd met groote luiheid, begint reeds gevolgen te hebben. De grond gaat langzamerhand in de handen van vreemdelingen over, economen en arbeiders. In de provincie Sao Paulo zijn reeds een groot aantal koffie-plantages gemonopoliseerd door een Duitscher, den heer Schmidt, die als landverhuizer naar Brazilië kwam en nauwelijks zijn naam kon teekenen. Hoewel ze graag de titels van doctor, kolonel of generaal uitdeelt, verbiedt de braziliaansche regeering onverbiddelijk het dragen van decoraties. Zoo groot is zelfs haar afschuw van die ijdelheidsdingen, dat "ieder braziliaansch burger, die een vreemde decoratie aanneemt, door dat feit alleen zijn hoedanigheid van burger der zuid-amerikaansche republiek verliest". Die woorden zijn duidelijk, laten geen uitzonderingen toe of schikkingen. Een officier van de braziliaansche marine, dien Wilhelm II wilde decoreeren, zag zich genoodzaakt, een eerbewijs af te wijzen, dat in zijn land als een vernedering zou worden beschouwd. Santos Dumont zelfs, de groote luchtvaarder, op wien Brazilië zoo trotsch moest wezen, heeft zijn nationaliteit verloren, omdat hij van president Loubet het roode lint heeft aanvaard. Maar bij gebrek aan lintjes kan de Braziliaan galon dragen. Al maakt hij daarvan niet voor zichzelven gebruik, hij maakt er gebruik, zelfs misbruik, van voor zijn ondergeschikten, voor ambtenaren en soldaten. Elk ambt, hoe bescheiden ook, brengt een weelde van goudgalon mee op mouwen en hoofddeksels. In een tram of een spoorweg komt een van goud stijve meneer op u toe. Dat moet een generaal zijn, denkt ge. Volstrekt niet, het is eenvoudig maar een controleur, die uw kaartje komt nazien. Op de kepi der officieren is de stof met zooveel goudgalon overdekt, dat men haar niet meer kan onderscheiden. In dit land, waar men geen enkel goudstuk ontmoet, schijnen de uniformen der ambtenaren al het kostbare metaal te hebben opgeslokt. Ik spreek daar over het braziliaansche goudgeld. Het moet wel bestaan, ten minste dat is mij verzekerd. Ik heb het nooit gezien; niemand heeft er ooit een oog op geslagen. Het wordt angstvallig bewaard in een zekere schatkist van den staat, die amortisatiekas heet. Alle transacties hebben plaats door middel van biljetten, die, wat hun waarde betreft, doen denken aan de assignaten uit den tijd van onze eerste republiek. Niets smerigers is er dan die papiertjes, als ze door duizenden handen zijn gegaan en in allerlei zakken hebben gehuisd. Men is begonnen, zilvergeld in omloop te brengen, om pasmunt te krijgen. Maar dat geld is nog niet algemeen in gebruik, en er is ook niet veel aangemunt. Wat het goud aangaat, dat blijft onzichtbaar. Hoewel in het bezit van mijnen, die ongehoord rijk zijn, heeft Brazilië geen enkele staaf goud. Dat heeft twee oorzaken, de eerste is, dat de Braziliaan, die indolent is en niet van werken houdt, de exploitatie van zijn mijnen aan vreemden overlaat, waardoor het kostbare metaal, zoodra het is te voorschijn gebracht, naar Europa verhuist, en de tweede, dat Brazilië, geen voordeel trekkend uit de rijkdommen van zijn bodem, onophoudelijk een beroep doet op de spaarpenningen der Oude Wereld. Die leeningen met de interesten moeten worden terugbetaald in goud, waardoor al dat metaal uit het land wordt gehaald en er voor de Brazilianen alleen papier overblijft. Deze lange uitweidingen hebben ons Rio uit het oog doen verliezen. Laat ons erheen terugkeeren en hervatten we onze wandeling door de stad. Op onzen weg ontmoeten we veel lagere scholen en gymnasia. Daar mijn gids een betrekking heeft als inspecteur van het door de overheid gegeven onderwijs, kunnen wij er gemakkelijk binnentreden. Wij worden er uiterst vriendelijk ontvangen en we bezichtigen tot in kleine bijzonderheden verscheiden van die inrichtingen. Hier valt er zonder voorbehoud te prijzen. De openbare scholen zijn uitstekend ingericht, met inachtneming van alle eischen van comfort en hygiëne. Overal lucht en licht, groote lokalen, en ruime speelpleinen en tuinen, waar de kinderen vrij kunnen stoeien en spelen. Over de kennis der onderwijzers valt op het eerste gezicht niet te oordeelen; men zou de algemeene ontwikkeling der bevolking daarvoor moeten nagaan, en die wordt niet zeer hoog gesteld. Maar dat is zonder twijfel minder de schuld van den meester dan van den leerling, die door zijn temperament zoozeer tot luiheid geneigd is. En toch, hoewel zoo apathisch, is de Braziliaan merkwaardig intelligent; wat anderen om het te leeren veel moeite kost, dat vermeestert hij spelenderwijs. Ook is het niets ongewoons, in Brazilië mannen te ontmoeten van groote beschaving en hooge ontwikkeling. Wat mij het meest heeft verrast, is de buitengewone gemakkelijkheid, waarmee de Braziliaan vreemde talen leert. Zeer talrijk zijn er de personen, die vloeiend Engelsch, Fransch, Italiaansch en Spaansch spreken. Meer dan eenige andere taal is het Fransch er verspreid. Zij, die het bij gebrek aan oefening niet spreken, begrijpen het wel, en ge kunt in Rio u uitstekend redden, zonder een woord Portugeesch te kennen. Onze letterkunde, ons tooneel, zelfs onze politiek worden er op hoogen prijs gesteld, minder misschien uit overgroote sympathie voor Frankrijk, dan wel door die verwantschap, die de latijnsche rassen aan elkander verbindt. Een zeer belangwekkende bijzonderheid van het onderwijs in Brazilië is, dat het volkomen kosteloos wordt gegeven. Ik ken ingenieurs, dokters en advocaten, die prachtige posities innemen, zonder dat hun opleiding hun familie iets heeft gekost. Dit inderdaad democratische stelsel staat allen toe, de eerste scholen van het land te bezoeken en later openbare ambten te bekleeden. Ieder mag daarnaar streven met kans op succes, zelfs de negers, onder wie tegenwoordig personen van aanzien voorkomen. Om de waarheid te zeggen, maakt het negerras met enkele uitzonderingen geen misbruik van dat recht; het bepaalt zich liever tot de ondergeschikte baantjes, waarmee lange eeuwen van slavernij het vertrouwd hebben gemaakt. Onder het vervolg van mijn wandeling door de stad, zie ik tot mijn groote verbazing, dat veel straten in Rio naar nog levende menschen zijn genoemd. Allen, die door een titel van generaal niet voldoende beloond zouden zijn voor diensten, worden in Brazilië geëerd, door hen onsterfelijk te maken door een plakkaat op den hoek der straten. Naast oud-presidenten komen er de namen voor van veel ministers, van prefecten, generaals, advocaten, redenaars en illustre onbekenden, wier namen voor altijd vergeten zouden zijn zonder deze officiëele wijding. In Brazilië wordt men gemakkelijk een groot man; er is een beetje talent voor noodig en veel welbespraaktheid. Te kunnen spreken en spreken over alles, dat is het middel, om hier een gevestigden naam te verwerven; maar is dat alleen hier het geval?... De Braziliaan neemt het den vreemdelingen een beetje kwalijk, dat ze zijn groote mannen niet kennen. Hij kent zelf die van de heele wereld, tegenwoordige en vroegere; hij vereert ze op zijn manier en gebruikt hun namen als doopnamen. In Brazilië worden de kinderen niet gedoopt als Piet en Paul en Jacob of Jan; dat is te afgezaagd en goed voor het oude Europa; hier heet men Chateaubriand, Nelson, Washington, Victor-Hugo, Guillaume-Tell, Albuquerque, enz. Ik ben ook in den schouwburg geweest. Het eigenlijke seizoen voor Brazilië was voorbij; maar het was de tijd der reizen van europeesche sterren; ik hoorde een italiaansche zangeres, Mevrouw Carelli en een italiaansche tooneelspeelster, Mevrouw Rafaella Chenet, en onzen uitstekenden Coquelin, die voor de tweede maal in Amerika bewondering kwam vragen voor Molière en Rostand. Bij die verschillende voorstellingen was het publiek talrijk en uitgelezen, bestaande uit alles, wat Rio heeft te vertoonen aan rijkdom en mondaniteit. De zaal is op die dagen werkelijk zeer aantrekkelijk met de vele jonge, mooie vrouwen van donkere schoonheid, met schitterende oogen, naar de laatste europeesche mode gekleed. Als eenmaal de tournées zijn afgeloopen, gaat de braziliaansche beau monde niet meer naar den schouwburg. Nationale kunst van eenige waarde bestaat er nog niet. Schrijvers en spelers zijn beide even middelmatig, en de grove grappen, die op het portugeesche programma voorkomen, beletten de goede families naar den schouwburg te gaan. Er wordt intusschen verteld, dat enkele revues, een genre, dat er druk wordt beoefend, zeer geestig zijn, en dat een welaangename muziek de goede satirieke coupletten begeleidt. Dat wil ik graag gelooven, want de Braziliaan kan geestig wezen, vooral tegenover de regeering laat hij zijn geestigheid vrij spel. Journalisten, kroniekschrijvers, tooneelschrijvers, carikaturisten kiezen bij voorkeur als mikpunt van hun vernuft den toestand van het oogenblik. In geen enkel land geniet men grooter vrijheid van het woord; de pers is koningin en kan zich alles veroorloven. Niemand is veilig voor haar, zelfs het staatshoofd niet, en hij nog minder dan iemand anders. Sla de _Malho_ open, het humoristisch blad van Rio, ge kunt er zeker van zijn, op elke pagina een carikatuur van den president te zien. Nooit bemoeit zich de rechter met aanvallen van dien aard. Ze doen in den grond der zaak weinig kwaad, en de regeering weet wel, dat al is de Braziliaan wat los in den mond, hij toch een trouw onderdaan wil zijn. Men vergeeft hem zijn spot, omdat men zijn patriotisme waardeert. Men kan overigens gemakkelijk begrijpen, dat de President der Republiek alle kritiek moet slikken, want hij is een verantwoordelijk regeeringspersoon, in tegenstelling met den franschen President. Hij is met aanzienlijke macht bekleed, bijna met een onbeperkt gezag. Zoodra hij gekozen is, omgeeft hij zich met ministers, die hijzelf kiest en die in zijn naam regeeren. Tegenover de Kamers vertegenwoordigen de ministers alleen het staatshoofd en feitelijk wordt hij aan de kaak gesteld in de personen zijner ministers. Om de waarheid te zeggen, zijn het niet meer dan secretarissen. Dat is ook hun officiëele titel. II. Brazilië en de Brazilianen.--De spoorweg van Rio naar Sao Paulo en Brazilië, gezien van uit het coupé-venster.--Aankomst te Sao Paulo, de stad, de gebouwen en haar handelsontwikkeling.--Ligging en klimaat--De invloed van Sao Paulo op de zaken.--De hoofdstad voor koffie.--Bezoek van den heer Doumer aan een koffieplantage.--De quaestie der douanerechten.--De crisis in de koffie.--Braziliaansche comité's voor prijsbepaling en propaganda.--Beroep op de landverhuizing--De nog onontgonnen hulpbronnen van Brazilië.--Besluit. Brazilië is een federatieve republiek, bestaande uit twintig staten en een federaal district, zetel der centrale regeering, dat Rio de Janeiro omvat en de onmiddellijke omgeving. Ieder der twintig gefedereerde staten geniet een groote politieke en administratieve vrijheid, heeft een eigen gouverneur, eigen Kamers en zelfgekozen rechters. In sommige der staten gelden eigen wetten, en veel wordt door plaatselijke verordeningen geregeld. Het centrale bestuur heeft de zorg voor de diplomatieke verhoudingen aan zich gehouden, sluit dus verdragen, en stelt bovendien in alle staten de maatregelen vast, die de openbare belangen raken, als de wetten omtrent de hygiëne en dergelijke. Al die staten, zoo verschillend van klimaat en gewoonten en belangen, zijn aan elkander verbonden door een gemeenschappelijken band, de vaderlandsliefde, een vurig patriotisme, dat hoe loffelijk ook, lastig is, omdat het geen enkel voorbehoud, geen kritiek duldt. Of ge een Braziliaan ontmoet uit Manaos, uit Rio of uit Porte Alegre; of hij komt uit de donkere wouden van den Amazonenstroom of wel van de grenzen van Parana, hij is er altijd van overtuigd, dat Brazilië het eerste land der wereld is, het rijkste en machtigste van alle. Zeer dikwijls hoort ge hem afgeven op sommige misbruiken of lachen met enkele kleingeestigheden, maar wacht u wel, hem gelijk te geven of naar zijn kritiek verder onderzoek te doen, dan zult ge onmiddellijk bespeuren, dat hij zich tegen u keert en dat er niets aan is van wat hij zooeven zei. Die vaderlandsliefde wordt onuitstaanbaar, als ze iemand onrechtvaardig maakt voor het vaderland der anderen. Dat is een fout, die vrij algemeen is bij den Braziliaan, die naar Europa gaat. Hij komt er meestal met de vooropgezette meening, dat al wat hij er te zien zal krijgen niet van dien aard is, dat een Amerikaan er verbaasd van zal staan. En niets van wat hij ontmoet, verwondert hem dan ook. Maar daar hij snugger genoeg is, wijzigen zich zijn gevoelens gaandeweg en hij ondergaat de bekoring van onze beschaving, als hij langer in Europa vertoeft en zich de moeite geeft inlichtingen in te winnen. Om van Rio naar Sao Paulo te gaan, kan men over twee vervoermiddelen beschikken. Men kan een der talrijke booten nemen, die naar Buenos Aires gaan en eenige malen per week in Rio aanleggen. In een paar uren wordt men overgebracht. De paketbooten, die Rio bij het vallen van den nacht verlaten, leggen bij het aanbreken van den dag te Santos aan. Aan de haven ginds staat de trein voor het vertrek gereed, en in twee uren voert die u naar Sao Paulo. Deze manier van reizen is verreweg de aangenaamste, en bij voorkeur maken er gebruik van de kooplieden, die dikwijls tusschen de beide steden heen en weer moeten gaan. Maar de vreemdeling, die komt om te zien, neemt liever den spoorweg van Rio naar Sao Paulo, bekend in Brazilië onder den naam van de Centraal. Het is de oudste spoorweg van het land, dateerend van 1850, en ondanks den vrij levendigen handel ligt er nog slechts enkel spoor met wissels op de plaatsen, waar de uit tegenovergestelde richting komende treinen elkaar ontmoeten. Tegenwoordig is het reuzengebied van Brazilië overdekt met een dicht net van lijnen. De meeste spoorwegen van de 16.000 kilometer in exploitatie zijnde lijnen behooren aan particuliere maatschappijen; de braziliaansche regeering bestuurt rechtstreeks niet meer dan ongeveer 3000 kilometer. Een reis met de Centraal is lang geen pleizierreis, dat scheelt veel. De trein heeft geen andere dan eerste en tweede klasse. In de laatste, die zeer primitief is ingericht, nemen de armen plaats, de negers en de carregadors of sjouwerlui, zoowel als de caipira's of boeren. Alle anderen hoopen zich op in de eerste klasse, die er uit het oogpunt van comfort al niet veel beter aan toe is. Het zijn enorme waggons met vijftig plaatsen, voorzien van banken met beweegbare leuningen en zonder kussens, waarop alles door elkaar plaats neemt. Geen afzonderlijke compartimenten, zelfs geen scheidingen tot op rughoogte, zooals onze meest bescheiden derde-klaswaggons bezitten; men kan er zich onmogelijk een intiem hoekje maken met vrienden of bloedverwanten; de rijke en de arme, de minister en de landverhuizer zitten er onmiddellijk naast elkaar in een opgedrongenheid, die democratisch, maar vreemd is. Ik heb een zeer aanzienlijk personage zien zitten naast een boerin, die een gebraden vogel bij zich had en die onder het rijden een substantieel maal deed, dat geen welriekende geuren verspreidde. Als de reis is afgeloopen, ligt de wagen vol papieren en afval van allerlei aard. En het stof, dat vreeselijke roode stof uit Brazilië, dat zoo ongrijpbaar en verraderlijk is en overal binnendringt door de nauwste spleetjes van den wagen! Er is niets tegen te doen; men moet er zich in schikken, zijn reis te volbrengen met een gezicht als een Mohikaan. De grootste last van dat stof is, dat men er door genoodzaakt is, de vensters van den waggon dicht te houden, wat ver van aangenaam is in een land, waar de thermometer 35 graden Celsius wijst en alles gloeiend heet is. Half gestikt en onherkenbaar, komt men op de plaats van zijn bestemming aan na een marteling van veertien uren. Op den Centraal rijden elken dag twee treinen en dan twee nachttreinen in beide richtingen; de nachttreinen zijn betrekkelijk gerieflijker, dan de dagtreinen, want de nachtelijke heeft ruime slaapwaggons met echte bedden, omsloten door gordijnen, waar men tegen een bijbetaling rusten, zoo niet slapen kan. Ondanks de voordeelen van den nachttrein gaf ik, door nieuwsgierigheid gedreven, de voorkeur aan den dagtrein. Ik wilde het landschap zien, en de langzaamheid van den rit gaf mij daar alle gelegenheid voor. Naarmate men verder van Rio komt, wordt de natuur minder mooi; de zoo schilderachtige kustgebergten verdwijnen aan den horizon, om plaats te maken voor gelijkvormige heuvels, waar de trein zich tusschen door beweegt. Lange uren achtereen is het een onafgebroken opeenvolging van dalen, waar de Parahyba door vloeit, een groote rivier met lage oevers, waarvan de bochten door den trein worden gevolgd. De steden, die men passeert, zijn niet interessant en houden de aandacht niet vast. Barra Mansa, Rezende, Jacarehy gaan voorbij en vertoonen niet anders dan gewone woonhuizen. Een van die steden, Aparecida, geniet intusschen in Brazilië een reputatie, die ze minder aan haar schoonheid heeft te danken dan aan de vrome legende, die eraan is verbonden. De Heilige Maagd, heet het, verscheen er in vroeger dagen en ze vertoont er zich nog door tal van wonderen. Van alle kanten komen op sommige tijden de pelgrims; het is een braziliaansch Lourdes in een kader, dat veel minder mooi is dan bij het onze. Naar het uiterlijk te oordeelen, schijnt de vroomheid der geloovigen de stad niet bijzonder rijk of welvarend te maken, want het is een vuil en slecht gebouwd plaatsje. Door de roodachtige wolk van stof heen, die door den trein wordt opgejaagd, aanschouw ik het braziliaansche landschap. Behalve de weinige steden, die ik noemde, treffen wij noch dorpen, noch boerenhoeven aan. Overal eenzaamheid als in een woestijn, en de trein rolt uren lang voort door een streek zonder menschen. En als het zoo is gesteld langs den spoorweg, kan men nagaan, hoe het moet zijn in het binnenland, ver van alle middelen van gemeenschap. Geen landbouw wordt er beoefend buiten de naaste omgeving der steden; reuzenuitgestrektheden, groot als Zwitserland, worden aan de natuur overgelaten, die er een tropischen plantengroei doet opschieten. Bij gebrek aan werkkrachten en aan afzetgebied wordt er in Brazilië weinig aan landbouw gedaan. De nabijheid van Sao Paulo komt aan den dag met een totale verandering van het landschap. Overal wordt men herinnerd aan de werkzaamheid van den mensch. Hier geen woeste terreinen meer, noch braakliggende velden. Het maagdelijke woud wordt steeds verder teruggedrongen; alle grond, die aldus gewonnen wordt, is bebouwd, en op de roode velden van roode aarde verrijzen eindelooze rijen boompjes, beladen met purperen vruchten, gelijkend op onze kersen; dat zijn de eerste koffie-aanplantingen. We zijn in den staat Sao Paulo, het echte land van de koffie, dat aan de cultuur van de kostbare boonen een oppervlakte wijdt, die tweemaal zoo groot is als Frankrijk. Nog enkele minuten en we zijn in de stad. Van alle steden in Brazilië is Sao Paulo ongetwijfeld de mooiste, de best gebouwde en modernste. Er zijn breede lanen en straten met huizen en villa's naar den besten smaak, staande te midden van tuinen. Minder krachtig dan die van Rio, is de plantengroei van Sao Paulo schitterender en afwisselender; het is het klassieke land van rozen en orchideeën. Bij de minder imposante natuur is Sao Paulo een vriendelijker plaats, gezelliger en aardiger dan Rio. Men vindt er de rijkste menschen uit Brazilië, wier fortuinen gemaakt zijn in korten tijd door den handel in koffie. De voorspoed van deze stad is zoo snel gestegen, dat de bevolking, die in 1890 50.000 zielen bedroeg, thans 300.000 bedraagt. Een economische crisis, die zeer scherp optreedt, vertraagt op het oogenblik de groote vlucht door de stad genomen, maar dat is slechts een tijdelijke verlangzaming, en alles doet vermoeden, dat Sao Paulo weldra weer flink vooruitgaande zal wezen. Dien snellen aanwas van de bevolking heeft de stad te danken aan het uitnemende klimaat en aan zijn rijkdom. Gelegen op een hoogte van 700 meter boven de zee, kent de plaats de gruwelijke hitte van de hoofdstad niet. De avonden zijn er koel, de nachten helder, en als het Zuiderkruis niet fonkelde aan het firmament vol sterren, zou men zich kunnen wanen in de gematigde luchtstreek van ons oude Europa. Zonder twijfel heeft de inwoner van Sao Paulo aan die klare, prikkelende lucht het te danken, dat hij zooveel werkzamer is dan zij, die moeten leven in de zware lucht van Rio; hij is ook veel levendiger, heeft meer handigheid in zaken en meer zin voor beweging. Door den geregelden aanvoer van emigranten heeft de bevolking van Sao Paulo veel nieuw bloed opgenomen, hetgeen na de vele verbintenissen onder bloedverwanten ook wel noodig was, en tegenwoordig is er geen enkele familie te Sao Paulo, die niet onder hare leden een of meer individuen telt van latijnsche of angelsaksische afkomst. Men ziet er hoogst zelden het klassieke type van den Braziliaan met donkere tint en dikke lippen, dat te Rio nog zooveel voorkomt; de Paulist is slank, heeft een lichte gelaatskleur, en blonde haren zijn er niet zeldzaam; door die instrooming van vreemde elementen is ook ontstaan dat onverwoestbaar particularisme, dat gevoel van meerderheid, dat hem met een gevoel van superioriteit op zijn landgenooten van de andere staten doet neerzien. Ofschoon gehecht aan het algemeene vaderland, is de Paulist in de eerste plaats Paulist en pas in de tweede Braziliaan. Ten tijde van de Revolutie, toen de keizer werd weggejaagd, verklaarde de staat Sao Paulo zich tot onafhankelijke republiek; maar men bleef niet bij dat grootsche plan, dat zooveel gevolgen moest na zich sleepen en stemde er later in toe, zich bij de Unie aan te sluiten, maar onder voorbehoud, zelfregeering te behouden in geldelijk en administratief opzicht. Aan het hoofd staat er een president, wiens gezag binnen de grenzen van den staat even groot is als dat van den president van de Republiek. Er is een parlement, dat bestaat uit een Kamer van afgevaardigden en een Senaat. Sao Paulo kiest bovendien federale afgevaardigden en senatoren, die de belangen van den staat in het centrale parlement van Rio moeten vertegenwoordigen en verdedigen. Daar ze druk en welsprekend zijn, hebben ze ten allen tijde een belangrijke rol gespeeld bij de discussies en veel politieken invloed uitgeoefend. Zoo heeft de staat Sao Paulo aan Brazilië verscheiden presidenten der Republiek geleverd, o. a. Campos Salles en Rodrigues Alves, die veel voor Brazilië hebben gedaan. De eerstgenoemde aanvaardde de regeering op het oogenblik, dat de jonge republiek, door binnenlandsche twisten verscheurd, haar ondergang nabij was. Door zijn wijsheid en zijn geestkracht wist hij het vertrouwen te herwinnen, en het sterk benadeelde crediet van Brazilië herstelde zich. Zijn opvolger zette het begonnen werk voort en wendde de verbetering in de geldelijke toestanden aan voor groote werken van openbare gezondheidsregeling en verfraaiing, thans nog de trots van Rio. De Paulisten ook zijn trotsch op hun hoofdstad, die door hen aan nieuwen glans is geholpen. Maar daarom vergeten ze hun eigen stad niet, hun bijzondere hoofdstad, die ze stellen boven elke andere stad. Niets komt hun te schoon of te duur voor, als zij er door gebaat wordt te vergrooten er het aantal ruime lanen, paleizen, scholen en monumenten van allerlei aard. Vraag aan een Paulist, wat de mooiste stad uit Brazilië is; zonder aarzelen zal hij u antwoorden, dat het Sao Paulo is. En dat is de waarheid. Ik waag mij niet aan een uitvoerige beschrijving van de stad. Genoeg zij het, te zeggen, dat er prachtige tuinen zijn, als de Jardin de Luz, het Antarctisch Park en het Bosque de Saude; scholen, die volmaakt moeten heeten uit het oogpunt van hygiëne en bouwstijl, als de Polytechnische School, de Normaalschool en de Prudente-de-Moraesschool, die alle modellen zijn, welke wij in Europa in velerlei mochten navolgen. Ook moet genoemd de nieuwe schouwburg, een mooi, nog niet voltooid gebouw, dat geen kwaad figuur zou maken naast onze Opéra, al doet het er in rijkdom en kunstwaarde voor onder. Daarbij hebben de bouwmeesters ongelukkig toegegeven aan die amerikaansche manie tot grootdoenerij, om te kunnen zeggen: "Onze zaal is grooter dan die van de Opéra te Parijs." De zaal zal inderdaad ruimer worden, en dat is het ergste verwijt, dat men maken kan, als men bedenkt, dat de zaal van onze Opéra beschouwd wordt als veel te groot voor de stemmen der zangers. Wat zal het zijn te Sao Paulo, als de gezelschappen er komen spelen? Sao Paulo bezit een belangwekkend gebouw, dat aantrekt door zijn bouwstijl zoowel als om de nationale gebeurtenis, waaraan het herinnert, te weten het paleis van Ypiranga. Het is op een hoogte geplaatst buiten de stad, op de plek, waar de regent dom Predo, zoon van Johan VI van Portugal, den 7den September 1822 de onafhankelijkheid van Brazilië uitriep, dat tot dien tijd een portugeesche bezitting was geweest. Het inwendige van het gebouw is niet bijzonder treffend, maar men heeft er een interessant museum van ethnographische en zoölogische verzamelingen. Een zaal is bestemd voor kunstwerken van braziliaansche kunstenaars, maar behalve enkele stillevens van Pedro Alexandrino, een leerling van Alexis Vollon, is er niets, dat vermelding verdient. In een hoek van het museum zijn een paar vertrekjes ingericht als historisch museum; men heeft er enkele portretten opgehangen van portugeesche gouverneurs van Brazilië en verschillende voorwerpen van geschiedkundige waarde. Men zou op zijn vingers kunnen optellen de Paulisten, die het museum van Ypiranga hebben bezocht; ze stellen zich tevreden met een bewondering uit de verte, maar ze gaan er nooit heen. De zeer weinige bezoekers, die ik er ontmoette, drie of vier, waren vreemdelingen, doortrekkende reizigers als ik zelf. De Braziliaan bekommert zich weinig om musea, zelfs niet om zijn eigene, vooral als die musea historische herinneringen bergen. In zijn oogen heeft Brazilië geen geschiedenis; het telt maar mee sedert de uitroeping van de Republiek in 1889; wat geeft hij om de relieken der constitutioneele monarchie, die hij zich nauwelijks meer te binnen kan brengen of die uit den tijd der portugeesche overheersching, welke hij geheel heeft vergeten? Hij hecht niet aan den dienst van het verleden en verbaast zich, dat die bij anderen in eere kan wezen. Met al haar breede lanen en straten, haar gebouwen en tuinen is Sao Paulo toch een trieste stad. Als het zes uur is geslagen en als de werkwereld den arbeid neerlegt, valt er een zware eenzaamheid neer in de handelsstraten, die te voren zoo levendig waren. Des avonds worden de winkels gesloten en alles wordt doodstil; een zoo diepe stilte heerscht er, dat de groote stad uitgestorven zou schijnen, als er niet talrijke electrische trams doorheen snorden. Onnoodig er over te denken, naar welken schouwburg men zal gaan; er wordt niet gespeeld, ten minste niet voor het deftige publiek. Buiten de gezelschappen uit den vreemde in den winter, waarbij italiaansche en fransche troepen de menschen lokken, worden de schouwburgen bespeeld door troepen met het gewone portugeesche répertoire, dat door de lagere klassen alleen kan worden gewaardeerd. Daar hij niet kan uitgaan en verstrooiing zoeken, leeft de Paulist te huis, en tracht zijn woning zoo aangenaam mogelijk in te richten; hij heeft graag een mooi huis, goed ingericht en voorzien van alles, wat den smaak kan streelen en wat hij niet buiten zijn huis kan vinden. Een eigenaardigheid van die huizen is, dat ieder vertrek uitziet op straat of op den tuin. Er zijn geen kamers zonder licht, geen uitgangen zonder vensters als bij ons; de wet verbiedt dat uitdrukkelijk. Als een eigenaar een huis wil bouwen, moet hij het plan overleggen aan een officieël persoon, met dien dienst belast, en hem wordt de vergunning om te bouwen geweigerd, als niet alle vertrekken rechtstreeks lucht en licht van buiten betrekken. Wat zou de tuberculose bij ons veel minder slachtoffers maken, als dergelijke verplichtingen ook bij ons golden! [1] Hoe groote bekoring ook van het gezinsleven kan uitgaan, die aanhoudende opsluiting wordt vervelend op den duur, vooral voor den vreemdeling te Sao Paulo, die verplicht is, zich naar de amerikaansche zeden te schikken. Terwijl deze groote stad van 300.000 inwoners even arm is aan gelegenheden tot ontspanning als de kleinste van onze onder-prefecturen, heeft men haar gedwongen in een keurslijf van wereldsche conventies, waaraan men niet kan ontkomen zonder schade voor zijn goeden naam. Men woont in glazen huizen, altijd open voor kwaadsprekendheid en achterklap. Alleen uitgaan om boodschappen te doen, is een dame niet veroorloofd, evenmin als het haar vrijstaat, zelfs al is ze niet alleen, stil te staan op straat, om een gesprek te voeren met een mannelijken kennis, al ware die ook een vertrouwd vriend des huizes. Ik schrijf aan den aanhoudenden angst voor den laster de somberheid toe van de Braziliaansche in het algemeen en van de vrouwen in Sao Paulo in het bijzonder. Daar ze bovendien apathisch is, geeft ze zich geen moeite, om door lectuur of nuttige bezigheid zich afleiding te verschaffen; in plaats van er tegen te strijden, koestert ze haar somberheid door lange siësta's in een schommelstoel. Als veel reizigers heb ik mij dikwijls afgevraagd, waarom de Zuid-Amerikanen met zulke trieste gezichten rondloopen onder een zoo lachenden hemel. Ik heb de reden niet kunnen ontdekken. Wat die ook zij, de Braziliaan is zacht van aard, maar hij is niet opgewekt; zijn vroolijkheid is als zijn geestdrift luidruchtig, maar kortstondig. Steden als Sao Paulo herbergen duizenden studenten, zonder dat ooit uitbarstingen van luidruchtige vreugde de aanwezigheid van de jeugd bewijzen. Intusschen schijnt de stad voor enkele oogenblikken uit haar verdooving gewekt. De heer Doumer zal dezen dag in Sao Paulo komen; er wordt hem een schitterende ontvangst bereid. Alle redenaars uit de provincie zijn op hun post en toen onze landgenoot den voet op het perron van het station zette, stortten zich stroomen van welsprekendheid over zijn hoofd uit. Het was een geestdriftige ontvangst. De kreten van "Leve Frankrijk!" vermengen zich met die van "Leve Doumer!". Er was geen enkele toespraak, waarin niet de betuiging voorkwam van de liefde van Brazilië voor Frankrijk, voor de groote latijnsche zuster. Ik wil er niet aan twijfelen, maar het kost mij eenige moeite, die liefde in overeenstemming te brengen met de hooge rechten, waarmee onze producten worden getroffen. Dat is een slagboom, die voor het grootste deel de fransche goederen tegenhoudt. In minder dan tien jaren is de fransche invoer in Brazilië gedaald van 408 op 189 millioen francs. Enkele waren betalen honderd procent douanenrecht en jaar op jaar stijgen de tarieven, zoodat de deur bijna hermetisch voor ons wordt gesloten. In 1900 stemde Frankrijk er op verzoek van Brazilië in toe, de rechten op de braziliaansche koffiesoorten met 20 francs per honderd kilogram te verlagen. Als dank verlangden wij alleen één ding, de handhaving van het status quo, de verzekering dat Brazilië de rechten, die op dat tijdstip bestonden, niet zou verhoogen. Brazilië beloofde. Maar helaas....! "Die verhooging van rechten," zoo spreekt de fransche Kamer van Koophandel te Rio, "die al in 1900 wisselden tusschen 5 en 180 per honderd op het tarief van 1896, overschrijden thans het maximum, waarmee Frankrijk in 1900 werd bedreigd, als het niet had toegestemd in een reductie op de koffiebelasting." En let wel, dat Brazilië op dit oogenblik actief propaganda maakt, om op de koffie opnieuw reductie te krijgen! Is thans de tijd niet gekomen, om een eind te maken aan zulk een tarievenoorlog, die voor de beide volken zoo nadeelig is? Het zou hoog tijd wezen, schijnt het, er zich mee bezig te houden, en de taak biedt geen onoverkomelijke moeilijkheden aan. De reis van den heer Doumer naar Brazilië zal er zeker toe hebben bijgedragen, de sympathie te vergrooten en daarvan zou men van beide zijden partij kunnen trekken. Brazilië, en meer in het bijzonder de staat Sao Paulo, heeft evenveel belang als wij bij het tot stand komen van een overeenkomst. Als wij onze wijnen hebben en onze kant, die van de hand moeten worden gezet, Amerika moet plaatsing vinden voor zijn koffie. Men moet niet vergeten, dat de cultuur van koffie 47 per honderd opbrengt, dat is bijna de helft van den uitvoer van Brazilië. Van de 1200 millioen kilogram koffie, die jaarlijks geoogst worden in de wereld, brengt Brazilië er 960 millioen op, en de staat Sao Paulo alleen voert 600 millioen uit, dat is juist de helft van de productie der geheele wereld. Dit is wel het rijk van de koffie, en Sao Paulo is er de hoofdstad van. Waar men ook gaat in dezen grooten staat, overal ontmoet het oog koffieboschjes, zich uitstrekkend tot den horizon en tot in het oneindige hun symmetrische rijen van boompjes vertoonend, die bedekt zijn met bloemen of beladen met vruchten. Enkele plantages bezitten vijf millioen koffieboomen, die gemiddeld vier francs per stuk waard zijn, dus een waarde hebben van 20 millioen, zonder te rekenen met den prijs der gronden en gebouwen. Zoo'n facenda of plantage is een wereld op zich zelf; een heel leger van arbeiders werkt er en is bezig met spitten of planten, met bemesten der boomen, met wieden, alles onder het toezicht van opzichters te paard, die het waakzaam oog van den meester vertegenwoordigen op alle punten van 't domein. Niets is schilderachtiger dan een plantage op het oogenblik van den pluk, als in de lange lanen van roode aarde de drukte en haast van het arbeidende volk een rijkdom van tooneeltjes en tinten te voorschijn roepen, die een schilder zouden doen watertanden. De meest verschillende typen zijn erbij vertegenwoordigd, van den flegmatieken neger af in zijn gewoon planterscostuum tot den vlijtigen Italiaan, geholpen bij het werk door den een of anderen bruinen landsman, met een rooden doek om het hoofd. Dat alles loopt heen en weer, krioelt door elkaar in een woeling, die toch geen wanorde is. Enkelen, op ladders staande en met een plukker gewapend, maken de roode kersen van de boomen los, waarna de vruchten op groote, door vrouwen opgehouden lakens worden opgevangen. Als een laken vol is, wordt het aan dragers overgereikt, die het brengen naar karren in de hoofdlaan, leidend naar de hoeve. In de tijden van groote drukte gebruiken de arbeiders hun maaltijden op het werk en keeren eerst des avonds naar de facenda terug, waar hun woningen zijn. Die facenda ligt altijd op het midden eener plantage, meestal ver verwijderd van eenige stad; er is daar een huis voor den eigenaar, waaromheen zich de paviljoens bevinden van de opzichters en de hutten der arbeiders. Enkele belangrijke facenda's zijn steden in miniatuur; men treft er kruidenierwinkels, slagerijen en galanteriewinkels aan, en zelfs hier en daar een kerkje met een geestelijke. Ik had de gelegenheid met de heeren Doumer en Turot de model-facenda te bezoeken van Sainte-Gertrude. Een speciale trein, die uit het prachtige station van Luz vertrok, bracht er ons in enkele uren. De eigenaar van de plaats, graaf Prates, nam zelf de honneurs waar, bijgestaan door den heer Carles Botelho, minister van landbouw van den staat Sao Paulo, die ons zeer vriendelijk de verschillende fasen van de koffiebereiding verklaarde. Eerst wordt de koffie in groote rechthoekige bakken geworpen, die vol water zijn en wel gelijken op de zoutpannen, in Bretagne in gebruik. Daar heeft een eerste zuivering plaats. De onzuiverheden, die onder de koffie zijn gemengd, stof, steentjes, enz. vallen naar beneden, terwijl de roode kersen alleen boven drijven. Uit dit eerste bekken gaat de koffie naar een tweede, waar de reiniging voltooid wordt. Er dient opgemerkt, dat op de plaats van graaf Prates dat alles automatisch gebeurt, door een vernuftige combinatie van kanaaltjes, die de vruchten naar de verschillende plaatsen brengen, waar ze moeten worden bewerkt. Er behoeft maar een schuif opgelicht, en de volkomen gewasschen koffie begeeft zich op weg naar de zaal, waar machines de vruchten onder handen nemen. De bessen komen van boven in de machine en de pitten komen van onderen te voorschijn, ontdaan van het vruchtvleesch, en terwijl het omhullende wordt weggevoerd, gaan de boonen naar de plaats, waar de belangrijkste bewerking geschiedt, het uitzoeken. Daar bevindt zich een machine, de monitor genoemd, die een wonder van vindingrijkheid is; zoodra ze de boonen ontvangt, laat ze die over roosters gaan met ongelijke openingen en splitst ze automatisch naar dikte en hoedanigheid. Iedere qualiteit valt in verschillende bakken en wordt van daar altijd door middel van water gevoerd naar groote droogtoestellen, waar de koffie blijft, tot ze in zakken wordt gedaan. Na het bezoek aan de onderdeelen van de plantage ging ons gezelschapje den koffietuin zien, waar geplukt werd. Zooals ik boven heb gezegd, krijgt men een levendigheid te aanschouwen als in een bijenkorf. Overal komen boven de koffieboompjes hoofden uit. Op verzoek van graaf Prates en den heer Botelho beklimt de heer Doumer een ladder en slaat trossen vruchten af, door dames uit het gezelschap opgeraapt, alsof het ernst was. Een photograaf vereeuwigde voor het nageslacht dit historisch oogenblik. Na den photograaf kwam de kinematograaf aan de beurt. Door een lange brandendheete laan defileerden wij als in een optocht, in bescheiden of heldhaftige houdingen, al naar onzen aard. De uitvoer der koffie uit Sao Paulo heeft plaats door de haven van Santos, die aan de drukte van dien handel het te danken heeft, dat ze tegenwoordig de eerste handelshaven van Brazilië is. De stad Santos is dan ook alleen interessant door den reuzenomvang van haar handel; daar komt alle rijkdom van het land terecht, daar wonen de groote commissionnairs en de groote speculanten. Het rijzen en het dalen der koffieprijzen roept er allerlei beursoperaties in het leven. De Braziliaan, die een speler in zijn hart is, levert zich met hartstocht over aan speculaties, die hem in een enkelen dag reuzensommen doen winnen of verliezen. De koffie wordt van Sao Paulo naar Santos vervoerd door een tandradspoorweg, een echt meesterstuk in zijn soort. Daar het hoogteverschil tusschen de beide steden 800 meter bedraagt over een lengte van acht kilometer, begrijpt men, dat de trein zich over een vrij steile helling moet bewegen, zooals geen gewone spoorweg zou kunnen bestijgen. Men gebruikt het systeem Staff, en de uitvoering is het werk van den engelschen ingenieur Bumless. Het is trouwens een engelsche lijn en heet Sao Paulo railway. Er zijn gemakkelijke waggons in, zelfs weelderig ingericht, die dagelijks de groote koffiehandelaren naar Santos voeren of er van terughalen, want hun vaste residentie is Sao Paulo. Maar wat nog mooier is dan de lijn is het landschap, waar ze doorheen gaat. Het korte traject maakt een onuitwischbaren indruk. Van Alto da Serra af begint de trein te glijden over de helling van den berg, die zoo steil is, dat men denkt in den afgrond te storten. Maar daar let men niet op, want er is zooveel te bewonderen, dat er voor vrees geen plaats is. Het is onmogelijk, zich een grootscher landschap voor te stellen, meer verscheidenheid in de perspectieven en een prachtigen plantengroei. Nu en dan rijdt de trein over een metalen brug, hangend tusschen twee bergen, en als men zich bevindt op dat duizelingwekkende ijzeren lint, ziet men honderden meters beneden zich het maagdelijke woud en al zijn schatten uit het plantenrijk, terwijl de sierra zich boven ons verheft, ook boschrijk, en telkens een doortocht latend aan een bruisenden stroom, die donderend in de diepten langs de hellingen stort. Overal, op den voorgrond, zoowel als aan den horizon, is het schouwspel mooi als in droomland, zoo schoon zoo indrukwekkend, dat men het voor altijd in zijn geheugen zou willen vasthouden. Daarna wordt de helling zachter, en men komt te Santos door eindelooze bananenplantages, beladen met hun gouden vruchten. Santos was langen tijd een zeer ongezonde stad. Ingesloten tusschen de hooge bergen, die wij passeerden, ligt de stad in een diepte, waar de lucht haast niet kan binnendringen. De warmte is er afschuwelijk groot, veel heviger dan in Rio. De gele koorts richtte er in vroegeren tijd zulke groote verwoestingen aan, dat men gesproken heeft van "het kerkhof van Brazilië". De stad is er veel op vooruitgegaan in de laatste jaren. Al kent het klimaat nog dezelfde uitersten, het is niet meer moordend als vroeger. Ernstig heeft men de vraag naar betere hygiënische toestanden onder de oogen gezien en goede kanalisatie heeft er de sterfte tot normale verhoudingen teruggebracht. Toch woont de welvarende klasse van menschen nog weinig in de stad; zij gaat liever elken dag naar boven, naar Sao Paulo, of vestigt zich in het bekoorlijke Guaruja, dat met zijn aardige huisjes aan de open zee ligt. Sedert eenige jaren maakt de koffiehandel een ernstige crisis door, waarover de regeering zich niet weinig bezorgd maakt. Vijftig kilogram koffie brengen den planter 66 francs op, als ze geleverd worden op de markten van Europa. Opdat de koffiecultuur dus nog loonend zij, mogen de prijzen niet dalen onder de 66 francs voor de vijftig kilo's. De afschaffing der slavernij was een eerste slag aan de planters toegebracht, die dadelijk de kosten van hun ondernemingen zagen stijgen. Des ondanks haalde de koffie gedurende tien jaren den prijs van 97 francs en zelfs dien van 130 francs per vijftig kilo's. Dientengevolge ging men aan het aanleggen van meer plantages, ontblootte heele uitgestrektheden gronds van wouden, om er koffie te planten. De overproductie, die volgde, vergroot door zeer overvloedige oogsten, veroorzaakte spoedig een daling van den prijs, die tot 40 francs en zelfs daarbeneden daalde. Men kwam ertoe, op slechte oogsten te hopen; maar de natuur bleef hardnekkig de grootste mildheid toonen. De voorraden koffie namen toe, en de prijzen werden nog lager. Het was voor velen de ondergang, voor allen groote geldelijke schade. In een land, waar koffie de voornaamste rijkdom is, werkte de crisis terug op den economischen toestand; en hadden talrijke faillissementen plaats, er sprongen banken, en de immigratie stond stil. Hier doet zich een vraag voor. Is het toelaatbaar, dat de planter zich ruïneert door het verbouwen van een product, dat de heele wereld op hoogen prijs stelt, dat ze verbruikt en waarvoor ze hooge prijzen wil betalen? Is de overproductie een voldoende verklaring voor de daling van den prijs der koffie? Ik denk van niet. De waarheid is, dat de overdreven verbouw de markt heeft overstroomd met minderwaardige producten, waarvan de minder goede qualiteit alle braziliaansche koffie in discrediet heeft gebracht. Toch heeft Brazilië koffie van den eersten rang, de gelijke, misschien de meerdere van de koffie van Mokka en Java. Maar de verschijning der middelmatige producten heeft aan de speculeerders voordeelige kansen geboden tot nadeel van den planter en zonder voordeel voor den verbruiker. De goede koffie uit Brazilië wordt in Europa verkocht als koffie van Java of uit Arabië, en alle mindere koffiesoorten, onverschillig waar ze vandaan komen, worden gebracht onder het hoofd "braziliaansche koffie". Daar Brazilië drie vierden opbrengt van de wereldproductie kan men nagaan, hoeveel sommige tusschenhandelaars winnen op de koffie, waarvan ze stelselmatig den prijs hebben gedrukt. Onder deze omstandigheden, die voor de toekomst zeer dreigend zijn, hebben de staten van Brazilië, die koffie voortbrengen, dat zijn de staten Sao Paulo, Rio de Janeiro, Minas Geraes, krachtige maatregelen genomen, om het kwaad te keeren. De eerste was, dat het voor een periode van verscheiden jaren verboden werd, nieuwe koffietuinen aan te leggen. Het is zelfs verboden, doode koffieboonen door nieuwe te vervangen in reeds bestaande koffietuinen. Toen eenmaal de productie begrensd was, beproefde men, de prijzen omhoog te drijven door een leening van 375 millioen francs. Met behulp van die som hoopte men de aanbiedingen te kunnen regelen, door de koffie van de voortbrengers te koopen en den voorraaad zoo lang te bewaren, tot de verhooging der prijzen zich weer zou voordoen. Noch de beperking van de productie, noch de vorming van reservevoorraden heeft tot nu toe merkbare resultaten opgeleverd; het zijn maatregelen, die pas op den langen duur werken, en waar de toekomst alleen de waarde van kan bepalen. Intusschen duurt de malaise voort, de zaken zijn slap, de financiëele rampen vermeerderen. Nog onlangs heeft de Handelsbank, een der oudste van Rio, haar betalingen moeten staken, en een belangrijk huis te Sao Paulo, bestuurd door den eigen schoonbroeder van den staats-president, is failliet gegaan, met een deficit van meer dan twee millioen francs. Maar dat zal alles slechts tijdelijk wezen, want wat Brazilië eens zal zijn, als het geëxploiteerd is, dat kan men gemakkelijk voorspellen, als men let op de rijkdommen van allerlei aard, die het land levert. De caoutchouc is daarvan een der voornaamste. Men treft de gomleverende boomen in vele staten der braziliaansche Unie aan, maar het meest in het gebied van den Amazonenstroom. In weinige jaren is, dank zij der ontwikkeling der automobielindustrie, de uitvoer van caoutchouc aanmerkelijk toegenomen. Ook het suikerriet wordt verbouwd in de staten Pernambuco, Alagoas, Bahia en Rio de Janeiro. Trots de mededinging van den beetwortel bloeien de suikerplantages en leveren groote voordeelen. De veeteelt in het Zuiden, het goud en de diamanten, die men in Brazilië vindt, het zijn alle zooveel hulpbronnen voor het land, maar de hoofdrijkdom, die het misschien al spoedig een eerste plaats zal doen veroveren, is de groote uitgestrektheid, met wouden bedekt, waar kostbare houtsoorten groeien. Men telt er duizenden edele soorten. Maar al die schatten blijven onontgonnen bij gebrek aan wegen en spoorwegen, en er worden dan ook alleen die bosschen geëxploiteerd, die dichtbij de steden liggen. Het gebruiken van al die rijkdommen is maar een vraag van tijd en ondernemingsgeest, en wat de Braziliaan niet zelf zal wagen, dat zal de emigrant uit den vreemde doen, om het rijke land aan een schitterende toekomst te helpen. WAT ZUID-AMERIKA OVER VIJFTIG JAAR KAN ZIJN. Bij gelegenheid van het eerste panamerikaansch Congres, dat in Washington plaats had in 1890, verklaarde een der aanzienlijkste afgevaardigden van het latijnsche Amerika, dat de twintigste eeuw de eeuw zou zijn van Zuid-Amerika in het bijzonder, zooals de 19de speciaal die van Noord-Amerika was geweest. Het derde congres, dat in Rio Janeiro werd gehouden, heeft een echo gegeven op die profetie. Het is waar, dat Canada met reuzenschreden op den weg der ontwikkeling vooruitgaat; dat Sir Wilfrid Laurier, de eerste minister, verzekert, dat de twintigste eeuw de eeuw van Canada zal zijn; dat velen in de Vereenigde Staten bij het zien van die uitgestrektheden gronds, die vruchtbaar zijn of boschrijk of in hun mijnen hun rijkdom bezitten, hem gelijk geven en dat het gebied tusschen de Sint-Laurens, de Poolstreken en den Stillen Oceaan zeer rijk is aan beloften. Men mag dus voorspellingen wagen en de werkelijkheid is, dat beide Amerika's een schitterende toekomst vóór zich hebben. Wat Zuid-Amerika betreft, er bestaat een zekere neiging, dat land door een donkeren bril te bekijken, vanwege de vele aardbevingen, die materiëel den bodem doen trillen en om de talrijke revoluties, die het land op andere wijze van de wijs brengen. Men oordeelt dan naar het verleden over de toekomst; maar de feiten schijnen die sombere voorspellingen te willen logenstraffen en de woelige republieken komen langzamerhand, al is het met moeite, op uit haar verwilderden toestand. Men moet Zuid-Amerika als een geheel beschouwen, wat om zijn geografisch karakter zeer goed gaat. In de zestiende eeuw zag men er slechts een goudland in, welks onuitputtelijke minerale rijkdommen aan Spanje roem en macht verleenden. Daar is men van teruggekomen. Zeker, de mijnen van allerlei aard beteekenen nog altijd veel en nemen een groote plaats in onder de hulpmiddelen der zuid-amerikaansche republieken; maar ze doen al sinds lang onder voor andere schatten, die door den landbouw, de veeteelt en de industrie geleverd worden. Katoen, koffie, graansoorten, hout, cacao en veel boschproducten worden als kostbaarder beschouwd dan het goud van Peru en de diamanten van Brazilië. Er zijn zeer belangrijke economische omstandigheden, die in den laatsten tijd erop schijnen te wijzen, dat voor Zuid-Amerika in de eerstkomende halve eeuw zich een groote toekomst opent. Vooreerst zijn daar de kapitalen der Vereenigde Staten, die, tot hiertoe veelal in nationale ondernemingen gestoken, zich daaruit beginnen terug te trekken en over de grenzen voordeelige plaatsing beginnen te zoeken. Zuid-Amerika trekt ze reeds tot zich met zijn onmetelijk grondgebied, dat vruchtbaar is, besproeid wordt door bevaarbare rivieren en een grenzenloos veld voor grootsche plannen opent, als er de hand zal zijn geslagen aan den aanleg van spoorwegen, kanalen en moderne plantages. Het Panamakanaal zal een zeer verlevendigenden invloed uitoefenen op de westkust van het groote land. Tot nu toe heeft alleen de weinig bevolkte, maar meer bekende kust van den Atlantischen Oceaan voordeel gehad van de betrekkelijke nabijheid van Europa en van de uitstralende activiteit der groote noord-amerikaansche centra, New York, Chicago e. d. De havens van Chili en Peru zullen, als maar eenmaal de landengte van Panama een haven en geen slagboom is geworden, in weinige jaren hun handelsbeweging zien verdubbelen en verdrievoudigen. Om met den aanleg van spoorwegen te beginnen. Het is juist een halve eeuw geleden, dat de verschillende staten van Zuid-Amerika zijn begonnen zich met spoorwegbouw in te laten. De Argentijnsche Republiek zal dit jaar een speciale tentoonstelling openen ter herdenking van haar eersten spoorweg, een onbeduidend lijntje. Een paar jaar later begon ook Brazilië eenige kilometers spoorweg aan te leggen. Er waren grootsche plannen; reeds in 1860 waren ingenieurs bezig, de Andesketen te doorboren, wel te verstaan, op het geduldige papier. Peru zou Arica met Tacna verbinden door een dubbele stalen lijn, en optimisten riepen reeds, dat zij het lokaas zou worden voor een spoorweg, die de vulkanische kustbergen doorborend, weldra de groote centrale vlakte van Bolivia zou bereiken. Een andere lijn, van Valparaiso en Santiago uitgaande, opende nog reusachtiger perspectieven, want een tunnel onder de Andesketen door zou die steden met de pampa's van Argentinië in verbinding stellen. Helaas, van dat alles is nog slechts het begin verwezenlijkt, en de barrière van het gebergte houdt nog den spoorweg tegen, al is men tot den voet ervan genaderd. Maar in het gebied van den Atlantischen Oceaan hebben Brazilië en de Argentijnsche Republiek, die niet tusschen de bergen en de zee saamgedrongen zijn, reeds een flink spoorwegnet kunnen ontwikkelen. Toch voldoet het nog in geenen deele aan de behoeften en het beantwoordt evenmin aan de rijke natuurlijke hulpbronnen van die landen, noch aan de vruchtbaarheid van hun bodem. Aangaande de ontwikkeling van Brazilië staat het te bezien, of de tropische streken van het Amazonengebied over vijftig jaren wel sterk zullen zijn toegenomen in bevolking of in ontwikkeling van den handel, daar het klimaat zoo weinig geschikt is voor kolonisten van het blanke ras. Daarbij bestaat er kans, dat de ontwouding van de streken, die kostbare houtsoorten leveren, waarbij men ver van oordeelkundig te werk gaat, zal leiden tot de uitputting van een deel dier vruchtbare gronden. De braziliaansche regeering heeft echter maatregelen genomen, om tot nieuwe bebossching te geraken en uitroeiing der bosschen tegen te gaan. Zij moedigt bovendien nieuwe cultures aan; maar de heilzame gevolgen van haar wetten en voorschriften zal eerst later merkbaar worden. De deelen van Brazilië, waar men van een voortgaande ontwikkeling verzekerd kan zijn, zijn de subtropische en de gematigde gebieden van het onmetelijk grondgebied. Het is niet te vermoeden, dat eenig ander land aan Brazilië den roem zal betwisten en het voordeel, de voornaamste producent van koffie te zijn; of dat de katoenaanplantingen niet al hun beloften zullen houden. Nu kan men, afgezien van een smalle kuststrook, zeggen, dat het geheele binnenland van de reuzenrepubliek nog ongeëxploiteerd is. Het zou niet veel inspanning kosten, zulk een prachtig terrein ongekend in waarde te doen rijzen en de economische kracht van het land te verdubbelen of te verdrievoudigen. Zeker is het, dat de eerstvolgende halve eeuw althans het eerste deel zal verwezenlijken van een grootsch plan, dat Pernambuco door een rechtstreeksche spoorweglijn met Valparaiso wil verbinden. Tusschen Pernambuco en Uruguay zou die aanleg niet op ernstige moeilijkheden stuiten; indien de lijn het dal van de San Francisco volgt, waardoor tevens de staten Bahia, Minas Geraes, Sao Paolo, Parana en Rio Grande do Sul door korte zijlijnen met de hoofdlijn zouden kunnen verbonden worden. Van Pernambuco naar Uruguay door het dal der San Francisco zou de lijn een lengte van 4500 kilometer hebben. De regeering heeft nu reeds vijftien jaren geleden het plan goedgekeurd, dat nog sluimert op het papier en daar mogelijk nog wel eenige jaren zal blijven. Doch het ligt in den aard der dingen, dat er geen tien jaar meer zullen verloopen, zonder dat men ernstig de hand zal hebben geslagen aan de voorbereidende werkzaamheden voor het groote plan. En niets zal beter in staat wezen, de waarde der natuurlijke rijkdommen van Brazilië te doen uitkomen of zal een sterker stuwkracht zijn voor het land op den weg zijner ontwikkeling. De republiek Argentinië is de korenschuur van Zuid-Amerika. Van alle latijnsche staten in het werelddeel is zij het meest bekend om haar enorme productie van graansoorten, waarbij de rijkdom komt aan runderen en schapen en de groote uitvoer van wol. In al die voortbrengselen wedijvert het land met de Vereenigde Staten, Canada en Europa. Maar de kolossale vooruitgang van den landbouw in Argentinië is een feit, dat nog niet genoeg de aandacht van de wereld heeft getrokken, doordat de republiek zoo ver verwijderd ligt, zoo uitgestrekt is en omdat de verscheidenheid der producten zoo groot is. Terwijl de districten van het Noorden suiker, koffie en andere tropische voortbrengselen verbouwen, kan men het bekken van de Parana beschouwen als een tweede Mississippivlakte. Het ministerie van landbouw te Buenos Aires schat het totaal der opbrengst aan koren in 1905 over een bebouwde oppervlakte van zes millioen hectaren op 3 882 000 tonnen. De bevolking bedraagt niet meer dan vijf en een kwart millioen zielen, en er zouden wel vijftig millioen plaats kunnen vinden, als men de hulpmiddelen van het land in aanmerking neemt. Onnoodig te zeggen, dat wij niet vermoeden, dat de republiek het in een halve eeuw tot dat cijfer zal brengen; maar uitgebreide gebieden, die vroeger verlaten waren, nemen snel in bevolking toe en tot in Patagonië ontstaan landbouwkolonies. De hoofdstad, die een halve eeuw geleden 100 000 inwoners telde, heeft nu een millioen. Binnen vijftig jaar zal zij er evenveel hebben als Parijs thans, en zij zal waarschijnlijk dan in inwonertal de derde stad van Amerika wezen. De streken van de westkust gaan ook een goede toekomst tegemoet, want ondanks alle teleurstellingen van de ingenieurs, die de Andesketen hebben willen doorboren, kan men hen niet goedschiks als dwazen en utopisten beschouwen, nu men op het punt staat, den tunnel van Uspallata aan te leggen, die in hoogstens drie jaren Chili met Argentinië in verbinding zal stellen, of wel Valparaiso met Mendoza. De aanleg van den spoorweg Arica-Tacna-La Paz tusschen Chili en Bolivia legt op vier jaren beslag, maar alle voorbereidende studiën zijn gedaan en de contracten zijn geteekend. De groote panamerikaansche spoorweg tusschen Noord- en Zuid-Amerika zal zonder twijfel nog heel wat hinderpalen moeten overwinnen en menig bezwaar moeten omtrekken, uit den weg ruimen, doorboren of overschrijden; het eind tusschen Quito in Ecuador en Cuzco in Peru zal in het bijzonder uiterst moeilijk zijn; maar hebben niet reeds de oude Inca's in die streken van hooge gebergten prachtige wegen weten aan te leggen? Waar de Indianen hebben gezegevierd, zullen de blanken niet wijken. Bolivia, dat als het hart van Zuid-Amerika is, zou al sedert dertig jaar doorsneden hebben kunnen zijn door spoorwegen, indien het geluk beter een kundig ingenieur, Georges E. Church, had willen dienen. Zijn zeer stoutmoedig plan, om samenwerking tot stand te brengen tusschen de bevaarbare rivieren en een net van spoorwegen, opdat de republiek geopend zou worden voor het algemeen verkeer langs de beide hellingen van de Andesketen en langs de beide oceanen, heeft schipbreuk geleden; het strandde op de klip van gemis aan voldoende kapitaal. Maar een gedeelte van zijn plannen is heden ten dage weer opgevat. Arica, Mollendo en misschien Callao aan de kust van den Stillen Oceaan zullen ongetwijfeld binnen tien jaren in rechtstreeksche gemeenschap staan met Buenos Aires door middel van Andestunnels en door de Paraguay. Het Amazonengebied aan den anderen kant en het bekken van het Titicacameer zullen gemakkelijk bij dit net kunnen worden aangesloten. Wanneer maar eenmaal de Andesketen is doorboord, zal men kunnen zeggen, dat de rest van het continent voor de ingenieurs is veroverd. Er is echter naast het spoorwegnet nog een belangrijk net van natuurlijke wegen. Geen enkele streek ter wereld is meer dan Zuid-Amerika begunstigd uit het oogpunt van bevaarbare rivieren. Reeds heeft generaal Rafael Reyes, president van Columbia, de mogelijkheid aangetoond, om alle deelen van Zuid-Amerika met elkander in verbinding te stellen door gebruik te maken van hun stroomend water. De Yankees van hun kant laten zich de mogelijkheid voorspiegelen, om te water van New-York of van Nieuw-Orleans naar het hart van Zuid-Amerika te gaan, door de Orinoco of den Amazonenstroom op te varen met geschikte booten en dan van daar naar Buenos Aires te varen, zonder den voet op vasten bodem te zetten. In een halve eeuw zal men naar alle waarschijnlijkheid het probleem hebben opgelost, om het door de Portugeezen gedroomde kanaal te verwezenlijken tusschen de Guapore, den grootsten zijtak van de Madeira, en de Jauru, een zijrivier van de Paraguay. Maar die riviervaart zou het nooit brengen tot groote en duurzame resultaten zonder de medewerking van een voldoend spoorwegnet. Alle pogingen, om de rivieren te gebruiken voor de kolonisatie van het groote binnenland, hebben tot nu toe schipbreuk geleden. Alleen de spoorwegen zullen in staat blijken, kapitalen en kolonisten aan te lokken. En kolonisten zijn er broodnoodig. Men moet de resultaten der immigratie, zooals zij tot hiertoe heeft gewerkt, niet als maatstaf nemen voor wat de kolonisatie in de eerstvolgende vijftig jaar zal kunnen worden en tot stand brengen. Tot nu toe is de beweging maar langzaam vooruitgegaan, als met aarzelende schreden, behalve in de republiek Argentinië, waar het iets sneller ging. Maar Uruguay, Zuid-Brazilië, later ook de gebieden in de Andes zullen in den loop der jaren al talrijker de kolonisten zien toestroomen. Men kan dat gerust voorspellen, want de opening van het kanaal van Panama zal, als noodzakelijk gevolg, duizenden naar de Pacifische kust lokken. Wat de rijke vlakten van Brazilië en Argentinië betreft, ze beginnen nu nog pas hun bekorenden invloed op enkele europeesche volken uit te oefenen, vooral op de Italianen, die ertoe mee zullen werken, dat in de eerstvolgende eeuw Zuid-Amerika een bevolking zal krijgen van blanken, die niet uitsluitend uit spaansche en portugeesche elementen bestaat. Intusschen heeft ook het volk der Scandinaviërs, dat der Duitschers en der Engelschen, vooral in Zuid-Brazilië hier en daar verspreid, bloeiende koloniën gevestigd en deze nemen in aantal toe. Schotsche herders met hun kudden kunnen het in Patagonië best vinden, en ook koloniën uit Wales en andere uit Rusland tieren er goed. De Vereenigde Staten van hun kant moeten ook een deel van hun bevolking afstaan aan Zuid-Amerika; het zijn meest kooplieden, industriëelen en planters. Het is dus niet voorbarig te besluiten, dat Zuid-Amerika met zijn onmetelijke, onuitputtelijke natuurlijke hulpbronnen, zijn vruchtbaren bodem en het prachtige net van bevaarbare rivieren een schoone toekomst te gemoet gaat in economischen zin. Doch die toekomst kan niet worden verwezenlijkt dan met hulp van kundige ingenieurs; maar op verscheiden punten van het groote continent zijn die dan ook reeds aan het werk en leggen spoorwegen aan, graven kanalen, slaan bruggen en boren tunnels. Wanneer eenmaal de twee of drie groote transcontinentale lijnen voltooid zullen zijn, waarvan zij en hun lastgevers droomen, zal de dag van Latijnsch Amerika gekomen zijn. Met de komst van dien dag zal het misschien wel iets minder vlug gaan, dan de ongenoemde schrijver in _A Travers le Monde_, het bijblad van de _Tour du Monde_, zich voorstelt; maar dat er in economisch opzicht nog alles van Zuid-Amerika te maken is, moet erkend, want inderdaad liggen er voor landbouw en veeteelt en boschexploitatie onmetelijke terreinen op de hand van den mensch te wachten. Als die hand er maar gemakkelijker kon doordringen, als dus de verkeersmiddelen maar overvloediger waren, behoefde de schoone toekomst geen droom te blijven. AANTEEKENING [1] Zooals thans in Nederland. _Vert_. *** End of this LibraryBlog Digital Book "Twee groote steden in Brazilië - De Aarde en haar Volken, 1908" *** Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.