Home
  By Author [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Title [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Language
all Classics books content using ISYS

Download this book: [ ASCII | HTML | PDF ]

Look for this book on Amazon


We have new books nearly every day.
If you would like a news letter once a week or once a month
fill out this form and we will give you a summary of the books for that week or month by email.

Title: Twee groote steden in Brazilië - De Aarde en haar Volken, 1908
Author: Crastre, François
Language: Dutch
As this book started as an ASCII text book there are no pictures available.


*** Start of this LibraryBlog Digital Book "Twee groote steden in Brazilië - De Aarde en haar Volken, 1908" ***


TWEE GROOTE STEDEN IN BRAZILIË.

Naar het Fransch van François Crastre.



    I.--Rio de Janeiro: de baai, de douane, de stad, de
    Oevidorstraat, de handel, de voorsteden.--De naijver tusschen
    Rio en Buenos Aires.--De Braziliaan, zijn karakter.--Het
    braziliaansche huis; de keuken, de koffie.--Het leger en
    de marine van Brazilië.--Kolonels en dokters; decoraties
    en goudgalon.--Het onderwijs in Brazilië: de scholen,
    kosteloosheid van het onderwijs.--Het tooneel, de pers,
    het gouvernement.--De Braziliaan in Europa.


Men weet ten onzent te weinig van Brazilië, dat nochtans even groot is
als Europa en dat zeventienmaal zoo groot is als Frankrijk. Het heeft
een hoofdstad van een millioen inwoners, Rio de Janeiro, en vele steden
van honderd tot driehonderd duizend zielen, zooals Sao-Paulo, Bahia,
Pernambuco, Porto Allegre, enz. De ontwikkeling gaat er zoo snel, dat
steden als Manaos aan den Amazonenstroom, die voor vijftien jaren nog
niet meer dan gehuchten waren, thans bij de honderd duizend inwoners
tellen. Allen, die van Brazilië wat studie hebben gemaakt, voorspellen
het land een groote toekomst, roemen de uitgebreide hulpmiddelen,
die vrijelijk worden opengesteld voor de europeesche werkzaamheid, en
de onberekenbare rijkdommen van den wonderbaarlijk vruchtbaren grond.

Een feit, dat wel het eerst mag worden aangetoond is de bijna totale
verdwijning van de gele koorts, die vroeger zoo goed als altijd in
Brazilië woedde en er de landverhuizers uit den vreemde van vestiging
terughield. Nu komen niet meer die vreeselijke epidemieën voor,
die plaatsen van 60.000 inwoners als Campinas in doode steden
veranderden. Rio is thans niet meer een "moordende stad", en
Santos heeft opgehouden het "kerkhof van Brazilië" te wezen. Door
de volhardende pogingen van verstandige gemeentebesturen zijn de
moerassen, die de plaag bestendigden, omdat ze kweekplaatsen waren
van het kwaad, gedempt, en de muskieten, die het gevaar verspreidden,
zijn uitgeroeid.

Er gaan te weinig Franschen naar Brazilië, en wat wij nalaten,
dat beginnen de Duitschers met ijver te doen. Door hun regeering
aangemoedigd, verschijnen ze in grooten getale in de zuidelijke
provincies van Brazilië, Rio Grande en vooral Sante Catharine. Die
laatste provincie is een echte duitsche kolonie, waar men haast geen
andere Brazilianen aantreft dan ambtenaren. Alles is er duitsch,
de hotels, de banken, de winkels, de scholen, en tot de namen der
steden toe, waarvan er een Blumenau heet. In tegenstelling met den
Franschman, die er slechts aan denkt, naar Frankrijk terug te keeren,
als hij "binnen" is, vestigt de Duitscher zich in het buitenland
zonder plan van terugkeeren; hij brengt zijn gewoonten en gebruiken
mee en spoedig heeft hij zijn oude vaderland vergeten, om zich één
te voelen met het nieuwe. Het getal Brazilianen van duitsche afkomst
bedraagt tegenwoordig 350.000.

De bevolking van Brazilië, die geregeld is toegenomen door de
toestrooming uit het oude Europa, moet thans, naar de statistiek
vermeldt, 21 millioen inwoners bedragen. Het cijfer lijkt ons wel
een beetje hoog; maar het komt er weinig op aan, want wat het meest
de aandacht verdient, is de toeneming der bevolking in nog geen eeuw
met ongeveer zestien millioen van 1818 tot 1907. Bij deze berekening
zijn ook meegeteld de negers die, hoewel minder talrijk dan vroeger,
toch nog ongeveer twee millioen van de totale bevolking vormen. Die
bevolking woont opgehoopt langs de onmetelijke kustlijn van het land
en in enkele provincies van het binnenland, Sao Paulo of Minas; maar
wat zijn er nog groote terreinen, die nog niet worden geëxploiteerd,
die zelfs nog onbekend zijn! Wat beteekent het reeds gekolonizeerde
Brazilië tegenover de geheimzinnige gebieden, waar de maagdelijke
bosschen den toon aangeven, en waar geen enkele blanke zich nog
heeft gewaagd? De staat Sao Paulo, die het dichtst bevolkt is, heeft
slechts drie millioen inwoners met een oppervlakte, die driemaal de
grootte van Frankrijk bedraagt. Maar het gezag van den blanke houdt
op bij dat gordijn van lianen, dicht struikgewas en reuzenboomen,
dat de Braziliaan de "sertao" noemt, het binnenland, het hart van het
land. Daar heerscht de Indiaan nog als meester, de wilde Indiaan,
vijand van de beschaving, die naar zijn eigen wetten leeft, zijn
eigen hoofden heeft, wiens stammen onderling oorlog voeren, en die
zich aan alle praktijken van de primitieve menschen overgeeft, tot
het kannibalisme incluis.

Hoe lang zal het nog duren, hoeveel eeuwen, eer men volkomen Brazilië
heeft veroverd op de volksstammen, die er wonen? Dat zal afhangen
van de meerdere of mindere immigratie. Naarmate de bevolking zal
toenemen, zal zij meer en meer naar het binnenland doordringen, om
aan de maagdelijke wouden hun domein te betwisten. Als zij elken dag
verder teruggedrongen worden door de spoorwegen en de industriëele
ondernemingen van allerlei aard, zullen de Indianen door de beschaving
worden ingesloten en er zal hun geen andere keus overblijven dan daar
op hun beurt zich aan te onderwerpen of te verdwijnen. Die toestand,
hoewel nog ver verwijderd, is niet te ontgaan; wat de uitwerking voor
Brazilië aangaat, is het voldoende, de vlucht na te gaan, die de beide
tegenwoordige groote steden hebben genomen, om over de toekomst van
het land te oordeelen. Men heeft daartoe maar Rio de Janeiro en Sao
Paulo te bestudeeren.

Rio heeft reeds het voorrecht, gelegen te zijn te midden van het
mooiste panorama, dat er ergens te bedenken is. De stad heeft al
diegenen bekoord, die haar hebben gezien. De baai van Rio de Janeiro
is eenig in de wereld. Dumont d'Urville, Cook, Bougainville, beroemde
zeevaarders, die de beide halfronden hebben doorkruist, hebben haar de
parel van het aardrijk genoemd; geleerden als Laplace, Arago, Darwin,
Saint-Hilaire, bedachtzame menschen, die niet zouden overdrijven,
hebben in uitbundige termen haar onvergelijkelijke schoonheid geprezen.

Stel u een onmetelijke baai voor, waar alle vloten der wereld hun
evoluties zouden kunnen uitvoeren. Driehonderd eilanden liggen
er in verspreid, waar de weelderige plantengroei der tropen den
bodem bedekt, waar naar den blauwen hemel de forsche gestalten van
reuzenpalmen wijzen. Rondom is de lijn van den horizon afgesloten
door een keten van bergen van den meest afwisselenden vorm, vanaf den
rotsdam, die het Suikerbrood is genoemd aan den ingang van de baai tot
de spitstoeloopende naalden van de Orgels. Aan den voet dier keten,
links, als men van den zeekant komt, vertoont de stad Rio haar witte,
lage huizen, waarboven het indrukwekkende bergmassief van den Corcovado
zich verheft, waarvan de groene top tot 712 meter omhoog rijst. Het
binnenkomen te Rio is waarlijk een onvergetelijk oogenblik...

Maar de paketboot stopt midden in de haven. We zijn ter plaatse. Daar
er nog geen kaden zijn, moet men zich aan land begeven door middel
van kleine booten, waarvan nog het kleinste gebrek is, dat ze een
buitensporigen prijs kosten. Daar de heer Doumer tegelijk met ons in
Brazilië aankomt, om er een reeks lezingen te houden, wordt onze boot
dadelijk bij aankomst omringd door een wolk van vaartuigen, die de
vertegenwoordigers der regeering, van de politieke partijen, van het
leger en van den handel aan boord brengen, om onzen grooten landsman
te huldigen. In de haven ontvingen ons van de schepen, die overvol
waren met publiek, luide bijvalsbetuigingen; hoeden en zakdoeken
werden gewuifd, er klonken fanfares, en de Marseillaise werd gespeeld.

Na de douaneformaliteiten, die te Rio al even lastig waren als overal
elders, betraden wij de stad. De Braziliaan houdt van zijn hoofdstad
met innige liefde, een voorkeur, die mogelijk een weinig blind is. Laat
ons er hem geen verwijt van maken, want het is een eerbiedwaardig
gevoel. De vreemdeling echter ziet Rio met een meer onbevooroordeelden
blik. Nog onder den indruk van de natuurlijke pracht, die hij van
boord af heeft aanschouwd, verwacht hij aan wal te gaan in een of
andere stad uit de Duizend-en-één nacht, waar paleizen van marmer en
onyx te bewonderen zullen zijn. Maar de werkelijkheid is geheel iets
anders. Hetgeen er te zien is, verdient de mooie omlijsting niet;
de parel is het étui niet waard.

Het oude Rio de Janeiro is een slecht gebouwde stad, met lage
huizen, banaal van voorkomen en zonder eenige kunst van bouwstijl
of beeldhouwwerk, bestreken met roode, groene, paarse of blauwe
verf, die afschuwelijk zou wezen, indien de wonderdoende tropische
zon de tegenstrijdigheden in de kleuren niet verzachtte door de
lichtende harmonie harer stralen. De straten zijn smal, zonder lucht,
zonder licht, slecht geplaveid en soms zonder eenig plaveisel. Een
groote levendigheid, een aanhoudend gaan en komen van voetgangers,
pakjesdragers en menschen, die het druk hebben en elkaar duwen en
stooten, doet de engheid der bekrompen straten nog meer in het
oog vallen. Onder de straten is er echter een enkele, waar de
echte Braziliaan slechts met bewondering van spreekt, dat is de
Oevidorstraat.

Waardoor die ingenomenheid is ontstaan, zou ik niet kunnen zeggen,
want die straat onderscheidt zich in niets van de andere, dan alleen
misschien daarin, dat ze nog wat nauwer is. Zij is nauwelijks zes
meter breed. Wat de winkels betreft, die men er vindt, die staan
in belangrijkheid niet boven de middelmatige winkels van een onzer
kleine provinciesteden. Ondanks hun pompeuse namen zijn de Tour
Eiffel en de Casa Colombo niet meer dan onbeteekenende bazars. Er
schijnt niets begeerenswaardigs voor de menigte te vinden te zijn
in de Oevidorstraat, en toch wemelt het er op sommige uren van den
dag van menschen. Het is deftig, zich er te vertoonen. Heel Rio
defileert er of staat er te praten tusschen drie en vijf uur, om in
de uitstalkasten de nieuwste nieuwigheden te zien, die uit Europa
zijn aangekomen, om er over liefde en politiek te spreken, om er het
praatje van den dag te vernemen, om er over beurszaken te praten en
over de rijzing der koffieprijzen. Men werkt er met de ellebogen,
schreeuwt, roept elkaar wat toe, omhelst elkaar, disputeert, in het
kort, het is er die paar uren niet uit te houden.

Rio bezit geen enkel echt belangwekkend gebouw. Ik bedoel geen oude
gebouwen, die de moeite waard zijn of artistieke beteekenis hebben. Wat
de kerken aangaat, ze zijn in dien jezuïetischen stijl opgetrokken,
die aanmatigend en zwaar is, en waarmee de leden der beroemde orde,
die meer apostels dan kunstenaars waren, het latijnsche Amerika
hebben overstroomd.

Haasten wij ons, hierbij te voegen, dat de stad op het punt is, een
verandering te ondergaan. Na voor verbeterde hygiëne te hebben gezorgd,
gaat de regeering de hoofdstad verfraaien. De reeds bereikte resultaten
zijn niet onbelangrijk. Gedurende de laatste jaren heeft men de oude,
vroeger portugeesche stad gezuiverd en heele wijken zijn opgeruimd
geworden. Waar die geweest zijn, liggen thans prachtige, breede wegen,
als de Avenue Beira Mar, een wandelweg van zeven kilometer lang aan
de baai, en de Avenue Centrale, die aan zee beginnende, aan haar
anderen kant weer tot de zee doorloopt als een breede verkeersweg
van twee kilometer lengte en drie-en-dertig meter breedte.

De Avenue Centrale heeft enkele mooie winkels, die met smaak zijn
ingericht. Het zijn buitenlandsche magazijnen. Maar over het algemeen
worden de winkels in Rio niet met zorg beheerd, en de uitstallingen
voldoen niet aan de eischen der esthetica. Ordeloos vindt men er ten
toon gesteld de nieuwigheden, waar Europa reeds genoeg van heeft. Toen
ik er mijn verbazing over uitsprak, dat men enkele afschuwelijke dingen
nog exposeerde, zei de winkelier mij: "Wij zijn er wel toe genoodzaakt;
we volgen slechts den smaak van het publiek, en die smaak is nog niet
verfijnd. De Braziliaan wordt in den regel aangelokt door wat effect
maakt, zonder zich er om te bekommeren, of de koopwaar, die hij zich
aanschaft, al of niet van goeden smaak getuigt. Tusschen een fijn en
uitgezocht artikel en een bazarprul aarzelt hij niet in zijn keuze;
hij kiest het laatste, omdat het grooter is of mogelijk omdat het
meer vertooning maakt".

Na dit gesprek werd het mij duidelijk, hoe er in de winkels
van dameshoeden zulke ouderwetsche modellen konden liggen, die
alleropzichtigst waren gegarneerd, en waarop hardkleurige bloemen
onder wuivende veêren waren gemengd. Schoeisel, kleedingstukken,
meubels, enz. alles ziet er ouderwetsch uit, van een anderen tijd.

Aan die groote verkeerswegen zijn de openbare gebouwen verrezen,
de scholen, de schouwburgen en de bibliotheken, die er tegenwoordig
overal worden opgericht. Men krijgt daar veel al te weelderig vergulde
zuilen te zien, al te zware gevels, al te aanmatigende versieringen,
maar dat is de hoofdzonde in een land, waar de liefde voor wat blinkt,
oppermachtig heerscht. Een geluk is, dat men er tegenwoordig de regels
der gezondheidsleer in acht neemt en dat er ook voor het moderne
comfort wordt gezorgd. En er is één gebouw, het Monroepaleis, dat
genoemd moet worden als een architectonisch juweeltje, hetwelk men
zonder voorbehoud kan bewonderen.

Paleizen heeft Rio niet vele. Er zijn er twee, die beiden onbeduidend
zijn, dat van Boa Viste, de oude residentie van den eerwaardigen keizer
van Brazilië, en dat van Cattete van den President der Republiek. Het
eerste strekt door zijn gemis aan weelde en pracht misschien tot
eer van den goeden Dom Pedro en zijn eenvoud, maar het pleit niet
voor zijn waardeering van mooie dingen. Wat het tweede betreft,
dat inwendig rijker is, het vertoont een droevig gemis aan goeden
smaak. Boven op het dak staan allegorische beelden van reuzengrootte,
die op schildwachten gelijken, belast met de zorg voor de veiligheid
van het staatshoofd. Daarentegen bezit Rio heerlijke tuinen en
prachtige wandelwegen. Niets kan schooner wezen dan de Corcovado,
de Sumaré en de Tijuca, drie boschrijke bergen midden in de stad;
van den top geniet men het schoonste panorama ter wereld, en beneden
ziet men alle omtrekken van de tooverachtige baai. Men moet hier
van harte bewonderen; nergens heeft de natuur meer rijkdommen en
schoonheden bijeengebracht.

Het plein, dat de Place de la République heet, wordt geheel ingenomen
door een zeer mooien tuin, een soort van tropisch Parc Monceau,
met breede, schaduwrijke lanen, die goed onderhouden zijn. Maar de
roem van Rio is zijn Botanische Tuin, die terecht bekend is om de
verscheidenheid en de pracht van zijn plantengroei. Onder de zeldzame
planten en de vreemde gasten uit het plantenrijk gaat de bezoeker
bij voorkeur de Bamboelaan zien, waar de hooge bamboes van boven
tot elkaar naderen en de gewelven van een gothische kerk schijnen
te vormen, en de palmenallee, waar de palmen hun kruinen tot vijftig
meter hoog verheffen.

Het Rio, waar wij ons bevinden, is de centrale stad, de stad van
den handel, de zaken, de stad, waar men enkel overdag verblijf
houdt, om te werken. Als de avond gevallen is, keert ieder naar de
voorsteden terug, waar men de particuliere huizen vindt. Het zijn
twee zeer verschillende steden, want zoo banaal als de middenstad is
en karakterloos, zoo lachend en schilderachtig is de buitenstad.

Hier geen nauwe, sombere straatjes, maar breede, mooie wegen, omzoomd
met sierlijke villa's, die aardig gebouwd zijn en er comfortabel
uitzien, met iets vriendelijks, dat het hart goed doet. Verscholen
onder de machtige kruinen van tropische gewassen, gelijken ze op
nestjes, verborgen in het groen. Elk huis, het zij rijk of arm, heeft
zijn tuin, en welk een tuin! Een verbluffende bloemenovervloed doet
zich er voor, en palmen ziet men in menigte. Langs de veranda's bloeien
in de open lucht de prachtigste orchideeën van de wereld, en op het
bloedende hart der rozen huppelt de kolibri al springend rond en doet
de juweelen van zijn gevederte schitteren. In dit bevoorrechte oord,
dat geen winter kent, zijn er altijd bloemen. De kroon, die afvalt,
wordt dadelijk vervangen door de zich openende bloem, want hier
heerscht de eeuwige lente, waarvan de dichters zingen.

Indien Rio nog geen prachtige stad is in den modernen zin van het
woord, het zal niet lang duren, of de stad zal het geworden zijn,
als ten minste de hartstocht voor den vooruitgang blijft voortduren,
waar Brazilië tegenwoordig door bezield is. Nog enkele jaren,
en Rio zal aan Buenos Aires de suprematie in Zuid Amerika kunnen
betwisten. O, die rivaliteit tusschen Buenos Aires en Rio, wat heeft
die al een conflicten uitgelokt, hoeveel dwaze voorvallen heeft ze
veroorzaakt! Wacht u wel, tegenover een Braziliaan te zeggen, dat
Buenos Aires het wint van Rio, ge zoudt onmiddellijk worden aangezien
voor een barbaar, die in het minst geen smaak had. De Argentiniër
zal niet toegefelijker wezen, als ge uw voorkeur voor Rio aan den
dag legt ten nadeele van Buenos Aires. De beide latijnsche zusters
zijn twee vijandige zusters; ze kibbelen onophoudelijk. Ze voeren
al sinds onheugelijke tijden een oorlog met speldeprikken, met
sarcasmen en onwelwillendheden. Ze zijn beide naijverig en trotsch
op hun welvaart, hun rijkdom en de schoonheid der vrouwen, en altijd
trachten ze elkaar de loef af te steken. Elke nieuwe verfraaiing van
Rio bij voorbeeld doet dadelijk in Argentinië den wensch ontstaan,
iets nog veel mooiers te Buenos Aires te krijgen.

Maar wat Argentinië ook doet, het land is al bij voorbaat in het
nadeel. Gelegen aan de lage oevers van de Rio de la Plata, heeft
Buenos Aires noch de ruimte, om zich zoo uit te breiden als Rio de
Janeiro, noch ter verfraaiing de onvergelijkelijk schoone natuur van
Rio de Janeiro.

Een bezoek aan de havenwerken, waar ieder Braziliaan trotsch op is,
wekt de grootste belangstelling. Rio, met zijn prachtige haven, had nog
geen kaden; die worden thans gebouwd. Paket- en transportbooten, die
tegenwoordig nog genoodzaakt zijn, in het midden der baai te ankeren,
zullen over enkele maanden onmiddellijk passagiers en goederen aan
land kunnen zetten. Dat zal tijd doen winnen en zal de overladingen
van nu onnoodig maken, die zoo ingewikkeld zijn en zooveel kosten
meebrengen. Een boottochtje in de baai kost u voor een uur het bagatel
van 50 milreis, dat is 80 francs. Trouwens alles is duur, afschuwelijk
duur in Rio; om u van de aanlegplaats naar uw hotel te laten brengen,
moet ge voor een victoria ongeveer 25 francs betalen, en als ge u met
een eenvoudige cabriolet voor één persoon tevreden stelt, komt ge met
acht of tien francs uit naar den koers. In de restauraties is het nog
erger. Een gewone maaltijd, waar men in Parijs drie francs voor zou
betalen, komt al spoedig op 30 of 40 francs, als men ten minste zoo
onvoorzichtig is, naar wijn te vragen. Alleen de trams zijn niet duur.

De Braziliaan is voor gelijkheid en zeer vriendelijk; hij heeft niet
als de Noord-Amerikaan een vooroordeel tegen de negers. Al houdt hij
niet juist veel van den zwarte, hij behandelt hem beleefd, verwaardigt
zich, hem de hand te reiken en hem "senhor" te noemen, zelfs als
hij den man in zijn dienst heeft. Dat vriendelijke optreden heeft
de Braziliaan voor een ieder over, voor den vriend van ouden datum,
den nederigsten zwoeger en den vreemdeling. Vraagt ge hem naar den
weg, dan doet hij meer dan enkel u inlichten, hij gaat met u mee. En
als ge van hem weggaat, geeft hij u zijn adres en stelt zich te uwer
beschikking, voor het geval, dat ge zijn diensten weer mocht noodig
hebben. Maar wacht er u voor, die aanbiedingen al te ernstig op te
vatten, dan zoudt ge u aan al te veel teleurstellingen blootstellen.

De heer Luis de Castro, een uitstekend Braziliaan, waarschuwde zelf
ons tegen de vriendelijkheid van zijn landgenooten. "De Braziliaan",
zei hij, "is indolent en wat daarvan het logisch gevolg is,
onverschillig. Laat men ons niet lastig vallen, dat is al, wat we
vragen. Als hij eenmaal zijn apathie laat varen bij gelegenheid van
de eene of andere zaak, die hem sterk aangrijpt, kan de Braziliaan
tot de grootste geestdrift overslaan. Hij geeft zich dan met al het
vuur van zijn zuidelijken aard en is tot alle uitersten bereid. Er
is soms, dat weet ik, eenige overdrijving in die betuigingen, zelfs
maken we ons dikwijls belachelijk in de oogen van vreemdelingen; maar
de bedoeling is zoo goed, de geestdrift zoo oprecht en edelmoedig,
dat het onrechtvaardig zou zijn, ons teveel op een afstand te
houden. Ongelukkig volgt op de oogenblikken van geestdrift spoedig weer
de vergetelheid; de ontroering is wel echt, maar ze is vluchtig, en we
vallen terug in de gewone onverschilligheid. De Braziliaan kan niet
volharden in zijn gevoelens. Wij kunnen niet lang achtereen haten,
zoo min als we vriendschap weten te bewaren. Men kan niet zeggen,
dat er ondankbaarheid in het spel is, noch dat hier een karakterfout
valt aan te wijzen; men heeft hier te doen met een gevolg van ons
temperament, zoo geneigd tot plotselinge veranderingen."

Zorgeloosheid, die ontmoet men overal in Brazilië. Laat ons eens
een bezoek brengen in het huis van middelmatig door de fortuin
gezegenden. De meubels zijn er geriefelijk, maar geplaatst zonder
smaak of zorg; weinig of geen bibelots en kunstvoorwerpen, van die
duizenderlei aardige nietigheden, waardoor een woning iets sierlijks
en persoonlijks krijgt. Aan de wanden heerscht de afschuwelijke
chromolithografie. De Braziliaan uit Rio, die altijd buiten is,
bekommert er zich weinig om, dat zijn huis altijd vroolijk en
aantrekkelijk zij. De vrouw stelt daar niet veel meer belang in,
hoewel zij er nooit uit komt, of misschien juist daardoor. Door
het gebruik veroordeeld tot een leven van kluizenares, houdt ze
niet veel van een woning, die haar tot niet veel meer dan een
gevangenis is geworden. Oppervlakkig en apathisch, als ze is, kent
ze geen andere zorgen dan die voor haar toilet en haar persoon;
haar natuurlijke indolentie maakt haar trouwens veel geschikter
voor de lange middagsiësta's dan voor het in orde houden van haar
huis. Wat pianospelen en borduren geven haar afleiding genoeg. Voor
het overige heeft ze haar bedienden, voor het meerendeel negers, die,
men kan wel nagaan, op welk een schitterende wijze, voor de huishouding
zorgen. Eveneens is de zorg voor de keuken aan negerinnen opgedragen,
waardoor het zich laat verklaren, hoe het komt, dat men nog al slecht
eet in Brazilië.

In de welgestelde gezinnen laat men er zich op voorstaan, dat men
de fransche keuken volgt, maar de Braziliaan is geen smuller. Hij
gebruikt weinig en geeft niet veel om de hoedanigheid van wat hij
tot zich neemt. Dit land, dat over alle klimaten beschikt en waar
dus al onze groenten en europeesche vruchten zouden kunnen groeien,
verwaarloost de warmoezerij uit onverschilligheid. Asperges, doperwten,
snijboonen, olijven, perziken, abrikozen, kersen, enz., dat alles wordt
uit Europa ingevoerd als ingemaakte waren, die door het vervoer per
boot en door de tropische zeeën altijd verliezen in smaak. Dezelfde
onverschilligheid voor vee en gevogelte. Brazilië heeft daarvan
genoeg, maar het heeft nooit iets gedaan, om de rassen te verbeteren
of te kruisen. Rundvleesch en schapevleesch zijn er dan ook taai en
ongenietbaar. Maar Brazilië heeft daarentegen heerlijke sinaasappelen,
geurige bananen en vooral overheerlijke ananassen. Wat de overige
vruchten van het land aangaat, gabuticaba's, mangga's, sapoeti's, enz.,
die worden door den Europeaan gewoonlijk niet op hoogen prijs gesteld.

Na den maaltijd biedt uw gastheer u koffie aan, de beroemde
braziliaansche koffie. Laat ons hier een eerbiedige buiging maken;
niets kan geuriger wezen dan die drank, naar braziliaanschen trant
klaargemaakt. Geen koffiesoort, zelfs de mokka niet, overtreft die
koffie. Onze goede braziliaansche vrienden verwijten ons, dat we geen
koffie kunnen drinken. Hoezeer hebben ze daarin gelijk, en wat is
er een groot verschil tusschen het vocht, waaraan wij gewoon zijn,
en den zachten drank, die geurig is en pittig, zooals men dien daar
krijgt. En of ge nu bij den meest bescheiden burger u moogt bevinden,
de koffie, die men er u presenteert, is even lekker als die van de
koffietafel van het hoofd van den staat. Het is ook de nationale
drank. De Braziliaan is zeer matig en maakt geen gebruik van alcohol;
hij drinkt niet anders dan koffie; maar daar drinkt hij dan ook veel
van. Als ge op een namiddag tien bezoeken aflegt, moet ge tien kopjes
koffie naar binnen werken. Komt ge in een winkel, waar men u kent,
dan verschijnt al spoedig het blaadje met het kostbare vocht en wat
suiker. In het begin wordt men er vermoeid van en slaapt slecht, maar
het gewent, en ten slotte kon ik twintig kop koffie per dag gebruiken,
zonder er eenigen hinder van te gevoelen.

Na den maaltijd en de koffie, gevolgd door een kort oponthoud in
den salon, neemt uw gastheer u mee naar zijn club of laat u de stad
zien. Ik heb al gezegd, dat Rio als stad niets bijzonder belangwekkends
heeft, maar dat geldt niet voor de menschen, die men er ziet. Bij elke
schrede doet er zich voor den opmerkzamen waarnemer een schilderachtige
indruk voor of bespeurt hij voorbeelden van eigenaardige gebruiken
en gewoonten. Dit is het echte braziliaansche leven, zooals het zich
op straat afspeelt.

Pas op straat gekomen, zag ik jongelui, mannen met baarden
zelfs, die in elkaârs armen vielen en daarbij elkander op den
rug sloegen. Bloedverwanten zeker, die elkaâr na lange scheiding
weerzien? Nee, dit is de manier, waarop men elkander begroet in
Brazilië, en die menschen hebben mogelijk een uur te voren elkander
nog gesproken. De omhelzing vervangt er onzen banalen handdruk.

Daar komt in snellen draf een reeks van rijtuigen naar ons toe. Is
het een optocht? Vergissing, het is een begrafenis. De lijkwagen
en de stoet draven voorbij. De dooden rijden overal vlug; maar in
Brazilië doen ze hun veertig kilometer in het uur. Geen priester noch
officiëel vertoon in het sterfhuis. De toespraken en de godsdienstige
plechtigheid hebben op het kerkhof plaats zonder eenige ostentatie. Een
minuut later zag ik een fiaker voorbijgaan, rood geverfd en met
goud afgezet; daarin stond een langwerpige kist, geheel verguld. Ik
vroeg na en hoorde, dat de wagen den lijkdienst vervulde en dat de
kist het lijkje bevatte van een kindje, dat naar het kerkhof werd
gebracht. In Brazilië wordt niet over kinderen gerouwd; trouwens men
draagt nauwelijks rouwkleeren voor volwassenen; een half jaar voor
een vader of een broeder, drie maanden voor een grootvader. In dit
land van schitterend licht houdt men niet van donkere kleuren.

Wij kwamen veel soldaten tegen. Ze leken mij goed gekleed, maar
onverschillig in hun houding. Verscheiden onder hen hadden een uniform,
veel gelijkend op die van onze artilleristen met gele schoenen. Bij
het station Riachuelo zag ik een soldaat, een prachtigen neger, naar
het voorschrift correct gekleed, maar zonder schoeisel. Ik wil niet
zeggen, dat het braziliaansche leger geen schoenen aan zijn soldaten
geeft, ik constateer enkel, dat er soldaten zijn, die het niet streng
met de reglementen nemen.

Het braziliaansche leger is niet talrijk; ongeveer twintig duizend man
voor een land, dat zoo groot is als heel Europa. De meesten liggen
in garnizoen in de zuidelijke provincie Rio Grande, op de grenzen
van Argentinië, den aartsvijand. Wat volharding en moed betreft,
kan dit legertje wedijveren met de overige legers van Zuid-Amerika;
het heeft bewijzen van weerstandsvermogen en dapperheid gegeven in
den zwaren oorlog met Paraguay. De heldenmoed is een deugd bij alle
volken; hij is ook bij het braziliaansche leger hoog in eere. Wat
daaraan ontbreekt, is practische leiding, goed onderwijs. Daar ik er
zelf niet over oordeelen kan, herhaal ik het oordeel van de talrijke
Brazilianen, die er met mij over hebben gesproken. Al prijzen ze de
oorlogsqualiteiten van het leger, ze hebben maar matig respect voor
de krijgskundige kennis van soldaten en officieren.

Brazilië heeft pas in Europa een heele vloot van moderne
schepen besteld, bestaande uit dertig oorlogsschepen, waarvan
drie pantserschepen van 21.000 tonnen, twee kruisers van 14.000
tonnen, transportschepen, twaalf torpedobooten en zes kleinere
vaartuigen. Argentinië, dat rechtstreeks bedreigd wordt door die
aanwinsten, doet, alsof het er niet ongerust over is. Als men daar de
menschen hoort, zouden die machtige schepen enkel gevaarlijk wezen
voor diegenen, die er aan boord zijn en de enorme kanonnen zouden
nooit andere slachtoffers maken dan hun eigen artilleristen. Die goede
Argentiniërs gaan zelfs zoo ver van te beweren, dat die gepantserde
kruisers nooit de haven van Rio zullen verlaten, bij gebrek aan
matrozen en zeelui, om ze buitengaats te brengen. Brazilië laat ze
praten en gaat met zijn bewapening voort.

Dit land, dat geen soldaten of althans weinige heeft, zit vol
kolonels. In Brazilië is ieder kolonel, soms zelfs generaal of doctor,
maar doctor zonder bul, kolonel zonder aanstelling, maar toch kolonel
of doctor. De liefde voor een lintje, die ze ons verwijten, is in
Brazilië vervangen voor de begeerte naar een titel. Ik herinner mij,
dat ik werd voorgesteld aan een "generaal", die nooit soldaat was
geweest. Hij had zijn titel te danken aan den republikeinschen ijver,
dien hij aan den dag legde tijdens de omwenteling, welke aan dom
Pedro II zijn troon kostte.

Ik sprak daar van doctors; ze zijn nog talrijker dan de
kolonels. Indien de laatsten er in grooten getale zijn, van de
anderen wemelt het er. Er is zoo weinig noodig, om in Brazilië dien
titel te krijgen! Enkele jaren gymnasium, een paar cursussen aan de
School voor rechtsgeleerdheid of geneeskunde, dat is voldoende. Er
is geen land ter wereld, waar zooveel advocaten wonen; alle vrije
ambten zijn er trouwens overvuld. Daar ze nog al decoratief zijn
en niet vermoeiend, geeft de Braziliaan er de voorkeur aan boven de
moeilijke handelsbetrekkingen en industriëele posten, die hij aan de
vreemdelingen overlaat. Als hij grondbezitter is, laat de Braziliaan
werken, maar werkt zelf niet; hij ziet zijn koffie groeien, en als hij
er het geld voor geïnd heeft, geeft hij dat uit zonder nauwkeurig te
rekenen. Die smaak in uitgeven, vereenigd met groote luiheid, begint
reeds gevolgen te hebben. De grond gaat langzamerhand in de handen
van vreemdelingen over, economen en arbeiders. In de provincie Sao
Paulo zijn reeds een groot aantal koffie-plantages gemonopoliseerd
door een Duitscher, den heer Schmidt, die als landverhuizer naar
Brazilië kwam en nauwelijks zijn naam kon teekenen.

Hoewel ze graag de titels van doctor, kolonel of generaal uitdeelt,
verbiedt de braziliaansche regeering onverbiddelijk het dragen van
decoraties. Zoo groot is zelfs haar afschuw van die ijdelheidsdingen,
dat "ieder braziliaansch burger, die een vreemde decoratie
aanneemt, door dat feit alleen zijn hoedanigheid van burger der
zuid-amerikaansche republiek verliest". Die woorden zijn duidelijk,
laten geen uitzonderingen toe of schikkingen. Een officier van de
braziliaansche marine, dien Wilhelm II wilde decoreeren, zag zich
genoodzaakt, een eerbewijs af te wijzen, dat in zijn land als een
vernedering zou worden beschouwd. Santos Dumont zelfs, de groote
luchtvaarder, op wien Brazilië zoo trotsch moest wezen, heeft zijn
nationaliteit verloren, omdat hij van president Loubet het roode lint
heeft aanvaard.

Maar bij gebrek aan lintjes kan de Braziliaan galon dragen. Al maakt
hij daarvan niet voor zichzelven gebruik, hij maakt er gebruik,
zelfs misbruik, van voor zijn ondergeschikten, voor ambtenaren
en soldaten. Elk ambt, hoe bescheiden ook, brengt een weelde van
goudgalon mee op mouwen en hoofddeksels. In een tram of een spoorweg
komt een van goud stijve meneer op u toe. Dat moet een generaal zijn,
denkt ge. Volstrekt niet, het is eenvoudig maar een controleur, die uw
kaartje komt nazien. Op de kepi der officieren is de stof met zooveel
goudgalon overdekt, dat men haar niet meer kan onderscheiden. In dit
land, waar men geen enkel goudstuk ontmoet, schijnen de uniformen
der ambtenaren al het kostbare metaal te hebben opgeslokt.

Ik spreek daar over het braziliaansche goudgeld. Het moet wel
bestaan, ten minste dat is mij verzekerd. Ik heb het nooit gezien;
niemand heeft er ooit een oog op geslagen. Het wordt angstvallig
bewaard in een zekere schatkist van den staat, die amortisatiekas
heet. Alle transacties hebben plaats door middel van biljetten, die,
wat hun waarde betreft, doen denken aan de assignaten uit den tijd
van onze eerste republiek. Niets smerigers is er dan die papiertjes,
als ze door duizenden handen zijn gegaan en in allerlei zakken
hebben gehuisd. Men is begonnen, zilvergeld in omloop te brengen, om
pasmunt te krijgen. Maar dat geld is nog niet algemeen in gebruik,
en er is ook niet veel aangemunt. Wat het goud aangaat, dat blijft
onzichtbaar. Hoewel in het bezit van mijnen, die ongehoord rijk zijn,
heeft Brazilië geen enkele staaf goud. Dat heeft twee oorzaken,
de eerste is, dat de Braziliaan, die indolent is en niet van werken
houdt, de exploitatie van zijn mijnen aan vreemden overlaat, waardoor
het kostbare metaal, zoodra het is te voorschijn gebracht, naar
Europa verhuist, en de tweede, dat Brazilië, geen voordeel trekkend
uit de rijkdommen van zijn bodem, onophoudelijk een beroep doet op
de spaarpenningen der Oude Wereld. Die leeningen met de interesten
moeten worden terugbetaald in goud, waardoor al dat metaal uit het
land wordt gehaald en er voor de Brazilianen alleen papier overblijft.

Deze lange uitweidingen hebben ons Rio uit het oog doen verliezen. Laat
ons erheen terugkeeren en hervatten we onze wandeling door de stad. Op
onzen weg ontmoeten we veel lagere scholen en gymnasia. Daar mijn
gids een betrekking heeft als inspecteur van het door de overheid
gegeven onderwijs, kunnen wij er gemakkelijk binnentreden. Wij worden
er uiterst vriendelijk ontvangen en we bezichtigen tot in kleine
bijzonderheden verscheiden van die inrichtingen. Hier valt er zonder
voorbehoud te prijzen. De openbare scholen zijn uitstekend ingericht,
met inachtneming van alle eischen van comfort en hygiëne. Overal
lucht en licht, groote lokalen, en ruime speelpleinen en tuinen,
waar de kinderen vrij kunnen stoeien en spelen. Over de kennis der
onderwijzers valt op het eerste gezicht niet te oordeelen; men zou de
algemeene ontwikkeling der bevolking daarvoor moeten nagaan, en die
wordt niet zeer hoog gesteld. Maar dat is zonder twijfel minder de
schuld van den meester dan van den leerling, die door zijn temperament
zoozeer tot luiheid geneigd is.

En toch, hoewel zoo apathisch, is de Braziliaan merkwaardig
intelligent; wat anderen om het te leeren veel moeite kost, dat
vermeestert hij spelenderwijs. Ook is het niets ongewoons, in Brazilië
mannen te ontmoeten van groote beschaving en hooge ontwikkeling. Wat
mij het meest heeft verrast, is de buitengewone gemakkelijkheid,
waarmee de Braziliaan vreemde talen leert. Zeer talrijk zijn er de
personen, die vloeiend Engelsch, Fransch, Italiaansch en Spaansch
spreken. Meer dan eenige andere taal is het Fransch er verspreid. Zij,
die het bij gebrek aan oefening niet spreken, begrijpen het wel, en
ge kunt in Rio u uitstekend redden, zonder een woord Portugeesch te
kennen. Onze letterkunde, ons tooneel, zelfs onze politiek worden er
op hoogen prijs gesteld, minder misschien uit overgroote sympathie
voor Frankrijk, dan wel door die verwantschap, die de latijnsche
rassen aan elkander verbindt.

Een zeer belangwekkende bijzonderheid van het onderwijs in Brazilië
is, dat het volkomen kosteloos wordt gegeven. Ik ken ingenieurs,
dokters en advocaten, die prachtige posities innemen, zonder dat hun
opleiding hun familie iets heeft gekost. Dit inderdaad democratische
stelsel staat allen toe, de eerste scholen van het land te bezoeken
en later openbare ambten te bekleeden. Ieder mag daarnaar streven
met kans op succes, zelfs de negers, onder wie tegenwoordig personen
van aanzien voorkomen. Om de waarheid te zeggen, maakt het negerras
met enkele uitzonderingen geen misbruik van dat recht; het bepaalt
zich liever tot de ondergeschikte baantjes, waarmee lange eeuwen van
slavernij het vertrouwd hebben gemaakt.

Onder het vervolg van mijn wandeling door de stad, zie ik tot mijn
groote verbazing, dat veel straten in Rio naar nog levende menschen
zijn genoemd. Allen, die door een titel van generaal niet voldoende
beloond zouden zijn voor diensten, worden in Brazilië geëerd, door hen
onsterfelijk te maken door een plakkaat op den hoek der straten. Naast
oud-presidenten komen er de namen voor van veel ministers, van
prefecten, generaals, advocaten, redenaars en illustre onbekenden,
wier namen voor altijd vergeten zouden zijn zonder deze officiëele
wijding. In Brazilië wordt men gemakkelijk een groot man; er is een
beetje talent voor noodig en veel welbespraaktheid. Te kunnen spreken
en spreken over alles, dat is het middel, om hier een gevestigden
naam te verwerven; maar is dat alleen hier het geval?...

De Braziliaan neemt het den vreemdelingen een beetje kwalijk, dat ze
zijn groote mannen niet kennen. Hij kent zelf die van de heele wereld,
tegenwoordige en vroegere; hij vereert ze op zijn manier en gebruikt
hun namen als doopnamen. In Brazilië worden de kinderen niet gedoopt
als Piet en Paul en Jacob of Jan; dat is te afgezaagd en goed voor
het oude Europa; hier heet men Chateaubriand, Nelson, Washington,
Victor-Hugo, Guillaume-Tell, Albuquerque, enz.

Ik ben ook in den schouwburg geweest. Het eigenlijke seizoen
voor Brazilië was voorbij; maar het was de tijd der reizen van
europeesche sterren; ik hoorde een italiaansche zangeres, Mevrouw
Carelli en een italiaansche tooneelspeelster, Mevrouw Rafaella Chenet,
en onzen uitstekenden Coquelin, die voor de tweede maal in Amerika
bewondering kwam vragen voor Molière en Rostand. Bij die verschillende
voorstellingen was het publiek talrijk en uitgelezen, bestaande uit
alles, wat Rio heeft te vertoonen aan rijkdom en mondaniteit. De zaal
is op die dagen werkelijk zeer aantrekkelijk met de vele jonge, mooie
vrouwen van donkere schoonheid, met schitterende oogen, naar de laatste
europeesche mode gekleed. Als eenmaal de tournées zijn afgeloopen, gaat
de braziliaansche beau monde niet meer naar den schouwburg. Nationale
kunst van eenige waarde bestaat er nog niet. Schrijvers en spelers zijn
beide even middelmatig, en de grove grappen, die op het portugeesche
programma voorkomen, beletten de goede families naar den schouwburg
te gaan. Er wordt intusschen verteld, dat enkele revues, een genre,
dat er druk wordt beoefend, zeer geestig zijn, en dat een welaangename
muziek de goede satirieke coupletten begeleidt.

Dat wil ik graag gelooven, want de Braziliaan kan geestig
wezen, vooral tegenover de regeering laat hij zijn geestigheid
vrij spel. Journalisten, kroniekschrijvers, tooneelschrijvers,
carikaturisten kiezen bij voorkeur als mikpunt van hun vernuft den
toestand van het oogenblik. In geen enkel land geniet men grooter
vrijheid van het woord; de pers is koningin en kan zich alles
veroorloven. Niemand is veilig voor haar, zelfs het staatshoofd
niet, en hij nog minder dan iemand anders. Sla de _Malho_ open,
het humoristisch blad van Rio, ge kunt er zeker van zijn, op elke
pagina een carikatuur van den president te zien. Nooit bemoeit zich
de rechter met aanvallen van dien aard. Ze doen in den grond der zaak
weinig kwaad, en de regeering weet wel, dat al is de Braziliaan wat
los in den mond, hij toch een trouw onderdaan wil zijn. Men vergeeft
hem zijn spot, omdat men zijn patriotisme waardeert.

Men kan overigens gemakkelijk begrijpen, dat de President der
Republiek alle kritiek moet slikken, want hij is een verantwoordelijk
regeeringspersoon, in tegenstelling met den franschen President. Hij is
met aanzienlijke macht bekleed, bijna met een onbeperkt gezag. Zoodra
hij gekozen is, omgeeft hij zich met ministers, die hijzelf kiest en
die in zijn naam regeeren. Tegenover de Kamers vertegenwoordigen de
ministers alleen het staatshoofd en feitelijk wordt hij aan de kaak
gesteld in de personen zijner ministers. Om de waarheid te zeggen,
zijn het niet meer dan secretarissen. Dat is ook hun officiëele titel.



    II. Brazilië en de Brazilianen.--De spoorweg van
    Rio naar Sao Paulo en Brazilië, gezien van uit het
    coupé-venster.--Aankomst te Sao Paulo, de stad, de gebouwen
    en haar handelsontwikkeling.--Ligging en klimaat--De invloed
    van Sao Paulo op de zaken.--De hoofdstad voor koffie.--Bezoek
    van den heer Doumer aan een koffieplantage.--De quaestie
    der douanerechten.--De crisis in de koffie.--Braziliaansche
    comité's voor prijsbepaling en propaganda.--Beroep op
    de landverhuizing--De nog onontgonnen hulpbronnen van
    Brazilië.--Besluit.


Brazilië is een federatieve republiek, bestaande uit twintig staten en
een federaal district, zetel der centrale regeering, dat Rio de Janeiro
omvat en de onmiddellijke omgeving. Ieder der twintig gefedereerde
staten geniet een groote politieke en administratieve vrijheid,
heeft een eigen gouverneur, eigen Kamers en zelfgekozen rechters. In
sommige der staten gelden eigen wetten, en veel wordt door plaatselijke
verordeningen geregeld. Het centrale bestuur heeft de zorg voor de
diplomatieke verhoudingen aan zich gehouden, sluit dus verdragen, en
stelt bovendien in alle staten de maatregelen vast, die de openbare
belangen raken, als de wetten omtrent de hygiëne en dergelijke.

Al die staten, zoo verschillend van klimaat en gewoonten en belangen,
zijn aan elkander verbonden door een gemeenschappelijken band,
de vaderlandsliefde, een vurig patriotisme, dat hoe loffelijk ook,
lastig is, omdat het geen enkel voorbehoud, geen kritiek duldt. Of
ge een Braziliaan ontmoet uit Manaos, uit Rio of uit Porte Alegre;
of hij komt uit de donkere wouden van den Amazonenstroom of wel van de
grenzen van Parana, hij is er altijd van overtuigd, dat Brazilië het
eerste land der wereld is, het rijkste en machtigste van alle. Zeer
dikwijls hoort ge hem afgeven op sommige misbruiken of lachen met
enkele kleingeestigheden, maar wacht u wel, hem gelijk te geven of
naar zijn kritiek verder onderzoek te doen, dan zult ge onmiddellijk
bespeuren, dat hij zich tegen u keert en dat er niets aan is van wat
hij zooeven zei.

Die vaderlandsliefde wordt onuitstaanbaar, als ze iemand onrechtvaardig
maakt voor het vaderland der anderen. Dat is een fout, die vrij
algemeen is bij den Braziliaan, die naar Europa gaat. Hij komt er
meestal met de vooropgezette meening, dat al wat hij er te zien zal
krijgen niet van dien aard is, dat een Amerikaan er verbaasd van zal
staan. En niets van wat hij ontmoet, verwondert hem dan ook. Maar
daar hij snugger genoeg is, wijzigen zich zijn gevoelens gaandeweg
en hij ondergaat de bekoring van onze beschaving, als hij langer in
Europa vertoeft en zich de moeite geeft inlichtingen in te winnen.

Om van Rio naar Sao Paulo te gaan, kan men over twee vervoermiddelen
beschikken. Men kan een der talrijke booten nemen, die naar Buenos
Aires gaan en eenige malen per week in Rio aanleggen. In een paar uren
wordt men overgebracht. De paketbooten, die Rio bij het vallen van
den nacht verlaten, leggen bij het aanbreken van den dag te Santos
aan. Aan de haven ginds staat de trein voor het vertrek gereed,
en in twee uren voert die u naar Sao Paulo. Deze manier van reizen
is verreweg de aangenaamste, en bij voorkeur maken er gebruik van de
kooplieden, die dikwijls tusschen de beide steden heen en weer moeten
gaan. Maar de vreemdeling, die komt om te zien, neemt liever den
spoorweg van Rio naar Sao Paulo, bekend in Brazilië onder den naam
van de Centraal. Het is de oudste spoorweg van het land, dateerend
van 1850, en ondanks den vrij levendigen handel ligt er nog slechts
enkel spoor met wissels op de plaatsen, waar de uit tegenovergestelde
richting komende treinen elkaar ontmoeten. Tegenwoordig is het
reuzengebied van Brazilië overdekt met een dicht net van lijnen. De
meeste spoorwegen van de 16.000 kilometer in exploitatie zijnde lijnen
behooren aan particuliere maatschappijen; de braziliaansche regeering
bestuurt rechtstreeks niet meer dan ongeveer 3000 kilometer.

Een reis met de Centraal is lang geen pleizierreis, dat scheelt
veel. De trein heeft geen andere dan eerste en tweede klasse. In
de laatste, die zeer primitief is ingericht, nemen de armen plaats,
de negers en de carregadors of sjouwerlui, zoowel als de caipira's
of boeren. Alle anderen hoopen zich op in de eerste klasse, die
er uit het oogpunt van comfort al niet veel beter aan toe is. Het
zijn enorme waggons met vijftig plaatsen, voorzien van banken met
beweegbare leuningen en zonder kussens, waarop alles door elkaar plaats
neemt. Geen afzonderlijke compartimenten, zelfs geen scheidingen tot
op rughoogte, zooals onze meest bescheiden derde-klaswaggons bezitten;
men kan er zich onmogelijk een intiem hoekje maken met vrienden of
bloedverwanten; de rijke en de arme, de minister en de landverhuizer
zitten er onmiddellijk naast elkaar in een opgedrongenheid, die
democratisch, maar vreemd is. Ik heb een zeer aanzienlijk personage
zien zitten naast een boerin, die een gebraden vogel bij zich had en
die onder het rijden een substantieel maal deed, dat geen welriekende
geuren verspreidde. Als de reis is afgeloopen, ligt de wagen vol
papieren en afval van allerlei aard.

En het stof, dat vreeselijke roode stof uit Brazilië, dat zoo
ongrijpbaar en verraderlijk is en overal binnendringt door de nauwste
spleetjes van den wagen! Er is niets tegen te doen; men moet er zich in
schikken, zijn reis te volbrengen met een gezicht als een Mohikaan. De
grootste last van dat stof is, dat men er door genoodzaakt is, de
vensters van den waggon dicht te houden, wat ver van aangenaam is
in een land, waar de thermometer 35 graden Celsius wijst en alles
gloeiend heet is. Half gestikt en onherkenbaar, komt men op de plaats
van zijn bestemming aan na een marteling van veertien uren.

Op den Centraal rijden elken dag twee treinen en dan twee nachttreinen
in beide richtingen; de nachttreinen zijn betrekkelijk gerieflijker,
dan de dagtreinen, want de nachtelijke heeft ruime slaapwaggons met
echte bedden, omsloten door gordijnen, waar men tegen een bijbetaling
rusten, zoo niet slapen kan.

Ondanks de voordeelen van den nachttrein gaf ik, door nieuwsgierigheid
gedreven, de voorkeur aan den dagtrein. Ik wilde het landschap
zien, en de langzaamheid van den rit gaf mij daar alle gelegenheid
voor. Naarmate men verder van Rio komt, wordt de natuur minder mooi;
de zoo schilderachtige kustgebergten verdwijnen aan den horizon,
om plaats te maken voor gelijkvormige heuvels, waar de trein zich
tusschen door beweegt. Lange uren achtereen is het een onafgebroken
opeenvolging van dalen, waar de Parahyba door vloeit, een groote rivier
met lage oevers, waarvan de bochten door den trein worden gevolgd.

De steden, die men passeert, zijn niet interessant en houden de
aandacht niet vast. Barra Mansa, Rezende, Jacarehy gaan voorbij en
vertoonen niet anders dan gewone woonhuizen. Een van die steden,
Aparecida, geniet intusschen in Brazilië een reputatie, die ze minder
aan haar schoonheid heeft te danken dan aan de vrome legende, die eraan
is verbonden. De Heilige Maagd, heet het, verscheen er in vroeger
dagen en ze vertoont er zich nog door tal van wonderen. Van alle
kanten komen op sommige tijden de pelgrims; het is een braziliaansch
Lourdes in een kader, dat veel minder mooi is dan bij het onze. Naar
het uiterlijk te oordeelen, schijnt de vroomheid der geloovigen de
stad niet bijzonder rijk of welvarend te maken, want het is een vuil
en slecht gebouwd plaatsje.

Door de roodachtige wolk van stof heen, die door den trein wordt
opgejaagd, aanschouw ik het braziliaansche landschap. Behalve
de weinige steden, die ik noemde, treffen wij noch dorpen, noch
boerenhoeven aan. Overal eenzaamheid als in een woestijn, en de
trein rolt uren lang voort door een streek zonder menschen. En als
het zoo is gesteld langs den spoorweg, kan men nagaan, hoe het moet
zijn in het binnenland, ver van alle middelen van gemeenschap. Geen
landbouw wordt er beoefend buiten de naaste omgeving der steden;
reuzenuitgestrektheden, groot als Zwitserland, worden aan de natuur
overgelaten, die er een tropischen plantengroei doet opschieten. Bij
gebrek aan werkkrachten en aan afzetgebied wordt er in Brazilië weinig
aan landbouw gedaan.

De nabijheid van Sao Paulo komt aan den dag met een totale verandering
van het landschap. Overal wordt men herinnerd aan de werkzaamheid
van den mensch. Hier geen woeste terreinen meer, noch braakliggende
velden. Het maagdelijke woud wordt steeds verder teruggedrongen;
alle grond, die aldus gewonnen wordt, is bebouwd, en op de roode
velden van roode aarde verrijzen eindelooze rijen boompjes, beladen
met purperen vruchten, gelijkend op onze kersen; dat zijn de eerste
koffie-aanplantingen. We zijn in den staat Sao Paulo, het echte
land van de koffie, dat aan de cultuur van de kostbare boonen een
oppervlakte wijdt, die tweemaal zoo groot is als Frankrijk. Nog enkele
minuten en we zijn in de stad.

Van alle steden in Brazilië is Sao Paulo ongetwijfeld de mooiste,
de best gebouwde en modernste. Er zijn breede lanen en straten
met huizen en villa's naar den besten smaak, staande te midden van
tuinen. Minder krachtig dan die van Rio, is de plantengroei van Sao
Paulo schitterender en afwisselender; het is het klassieke land van
rozen en orchideeën. Bij de minder imposante natuur is Sao Paulo een
vriendelijker plaats, gezelliger en aardiger dan Rio. Men vindt er de
rijkste menschen uit Brazilië, wier fortuinen gemaakt zijn in korten
tijd door den handel in koffie. De voorspoed van deze stad is zoo snel
gestegen, dat de bevolking, die in 1890 50.000 zielen bedroeg, thans
300.000 bedraagt. Een economische crisis, die zeer scherp optreedt,
vertraagt op het oogenblik de groote vlucht door de stad genomen, maar
dat is slechts een tijdelijke verlangzaming, en alles doet vermoeden,
dat Sao Paulo weldra weer flink vooruitgaande zal wezen.

Dien snellen aanwas van de bevolking heeft de stad te danken aan
het uitnemende klimaat en aan zijn rijkdom. Gelegen op een hoogte
van 700 meter boven de zee, kent de plaats de gruwelijke hitte van
de hoofdstad niet. De avonden zijn er koel, de nachten helder, en
als het Zuiderkruis niet fonkelde aan het firmament vol sterren,
zou men zich kunnen wanen in de gematigde luchtstreek van ons oude
Europa. Zonder twijfel heeft de inwoner van Sao Paulo aan die klare,
prikkelende lucht het te danken, dat hij zooveel werkzamer is dan zij,
die moeten leven in de zware lucht van Rio; hij is ook veel levendiger,
heeft meer handigheid in zaken en meer zin voor beweging. Door den
geregelden aanvoer van emigranten heeft de bevolking van Sao Paulo
veel nieuw bloed opgenomen, hetgeen na de vele verbintenissen onder
bloedverwanten ook wel noodig was, en tegenwoordig is er geen enkele
familie te Sao Paulo, die niet onder hare leden een of meer individuen
telt van latijnsche of angelsaksische afkomst. Men ziet er hoogst
zelden het klassieke type van den Braziliaan met donkere tint en dikke
lippen, dat te Rio nog zooveel voorkomt; de Paulist is slank, heeft een
lichte gelaatskleur, en blonde haren zijn er niet zeldzaam; door die
instrooming van vreemde elementen is ook ontstaan dat onverwoestbaar
particularisme, dat gevoel van meerderheid, dat hem met een gevoel van
superioriteit op zijn landgenooten van de andere staten doet neerzien.

Ofschoon gehecht aan het algemeene vaderland, is de Paulist in de
eerste plaats Paulist en pas in de tweede Braziliaan. Ten tijde van
de Revolutie, toen de keizer werd weggejaagd, verklaarde de staat Sao
Paulo zich tot onafhankelijke republiek; maar men bleef niet bij dat
grootsche plan, dat zooveel gevolgen moest na zich sleepen en stemde er
later in toe, zich bij de Unie aan te sluiten, maar onder voorbehoud,
zelfregeering te behouden in geldelijk en administratief opzicht. Aan
het hoofd staat er een president, wiens gezag binnen de grenzen van
den staat even groot is als dat van den president van de Republiek. Er
is een parlement, dat bestaat uit een Kamer van afgevaardigden en een
Senaat. Sao Paulo kiest bovendien federale afgevaardigden en senatoren,
die de belangen van den staat in het centrale parlement van Rio
moeten vertegenwoordigen en verdedigen. Daar ze druk en welsprekend
zijn, hebben ze ten allen tijde een belangrijke rol gespeeld bij de
discussies en veel politieken invloed uitgeoefend. Zoo heeft de staat
Sao Paulo aan Brazilië verscheiden presidenten der Republiek geleverd,
o. a. Campos Salles en Rodrigues Alves, die veel voor Brazilië hebben
gedaan. De eerstgenoemde aanvaardde de regeering op het oogenblik,
dat de jonge republiek, door binnenlandsche twisten verscheurd,
haar ondergang nabij was. Door zijn wijsheid en zijn geestkracht wist
hij het vertrouwen te herwinnen, en het sterk benadeelde crediet van
Brazilië herstelde zich. Zijn opvolger zette het begonnen werk voort
en wendde de verbetering in de geldelijke toestanden aan voor groote
werken van openbare gezondheidsregeling en verfraaiing, thans nog
de trots van Rio. De Paulisten ook zijn trotsch op hun hoofdstad,
die door hen aan nieuwen glans is geholpen.

Maar daarom vergeten ze hun eigen stad niet, hun bijzondere hoofdstad,
die ze stellen boven elke andere stad. Niets komt hun te schoon of
te duur voor, als zij er door gebaat wordt te vergrooten er het
aantal ruime lanen, paleizen, scholen en monumenten van allerlei
aard. Vraag aan een Paulist, wat de mooiste stad uit Brazilië is;
zonder aarzelen zal hij u antwoorden, dat het Sao Paulo is. En dat
is de waarheid. Ik waag mij niet aan een uitvoerige beschrijving van
de stad. Genoeg zij het, te zeggen, dat er prachtige tuinen zijn,
als de Jardin de Luz, het Antarctisch Park en het Bosque de Saude;
scholen, die volmaakt moeten heeten uit het oogpunt van hygiëne
en bouwstijl, als de Polytechnische School, de Normaalschool en de
Prudente-de-Moraesschool, die alle modellen zijn, welke wij in Europa
in velerlei mochten navolgen. Ook moet genoemd de nieuwe schouwburg,
een mooi, nog niet voltooid gebouw, dat geen kwaad figuur zou maken
naast onze Opéra, al doet het er in rijkdom en kunstwaarde voor
onder. Daarbij hebben de bouwmeesters ongelukkig toegegeven aan
die amerikaansche manie tot grootdoenerij, om te kunnen zeggen:
"Onze zaal is grooter dan die van de Opéra te Parijs." De zaal zal
inderdaad ruimer worden, en dat is het ergste verwijt, dat men maken
kan, als men bedenkt, dat de zaal van onze Opéra beschouwd wordt als
veel te groot voor de stemmen der zangers. Wat zal het zijn te Sao
Paulo, als de gezelschappen er komen spelen?

Sao Paulo bezit een belangwekkend gebouw, dat aantrekt door zijn
bouwstijl zoowel als om de nationale gebeurtenis, waaraan het
herinnert, te weten het paleis van Ypiranga. Het is op een hoogte
geplaatst buiten de stad, op de plek, waar de regent dom Predo, zoon
van Johan VI van Portugal, den 7den September 1822 de onafhankelijkheid
van Brazilië uitriep, dat tot dien tijd een portugeesche bezitting
was geweest.

Het inwendige van het gebouw is niet bijzonder treffend, maar men
heeft er een interessant museum van ethnographische en zoölogische
verzamelingen. Een zaal is bestemd voor kunstwerken van braziliaansche
kunstenaars, maar behalve enkele stillevens van Pedro Alexandrino, een
leerling van Alexis Vollon, is er niets, dat vermelding verdient. In
een hoek van het museum zijn een paar vertrekjes ingericht als
historisch museum; men heeft er enkele portretten opgehangen van
portugeesche gouverneurs van Brazilië en verschillende voorwerpen
van geschiedkundige waarde.

Men zou op zijn vingers kunnen optellen de Paulisten, die het
museum van Ypiranga hebben bezocht; ze stellen zich tevreden met een
bewondering uit de verte, maar ze gaan er nooit heen. De zeer weinige
bezoekers, die ik er ontmoette, drie of vier, waren vreemdelingen,
doortrekkende reizigers als ik zelf. De Braziliaan bekommert zich
weinig om musea, zelfs niet om zijn eigene, vooral als die musea
historische herinneringen bergen. In zijn oogen heeft Brazilië geen
geschiedenis; het telt maar mee sedert de uitroeping van de Republiek
in 1889; wat geeft hij om de relieken der constitutioneele monarchie,
die hij zich nauwelijks meer te binnen kan brengen of die uit den tijd
der portugeesche overheersching, welke hij geheel heeft vergeten? Hij
hecht niet aan den dienst van het verleden en verbaast zich, dat die
bij anderen in eere kan wezen.

Met al haar breede lanen en straten, haar gebouwen en tuinen is Sao
Paulo toch een trieste stad. Als het zes uur is geslagen en als de
werkwereld den arbeid neerlegt, valt er een zware eenzaamheid neer in
de handelsstraten, die te voren zoo levendig waren. Des avonds worden
de winkels gesloten en alles wordt doodstil; een zoo diepe stilte
heerscht er, dat de groote stad uitgestorven zou schijnen, als er
niet talrijke electrische trams doorheen snorden. Onnoodig er over te
denken, naar welken schouwburg men zal gaan; er wordt niet gespeeld,
ten minste niet voor het deftige publiek. Buiten de gezelschappen uit
den vreemde in den winter, waarbij italiaansche en fransche troepen
de menschen lokken, worden de schouwburgen bespeeld door troepen met
het gewone portugeesche répertoire, dat door de lagere klassen alleen
kan worden gewaardeerd.

Daar hij niet kan uitgaan en verstrooiing zoeken, leeft de Paulist
te huis, en tracht zijn woning zoo aangenaam mogelijk in te richten;
hij heeft graag een mooi huis, goed ingericht en voorzien van alles,
wat den smaak kan streelen en wat hij niet buiten zijn huis kan
vinden. Een eigenaardigheid van die huizen is, dat ieder vertrek
uitziet op straat of op den tuin. Er zijn geen kamers zonder licht,
geen uitgangen zonder vensters als bij ons; de wet verbiedt dat
uitdrukkelijk. Als een eigenaar een huis wil bouwen, moet hij het
plan overleggen aan een officieël persoon, met dien dienst belast,
en hem wordt de vergunning om te bouwen geweigerd, als niet alle
vertrekken rechtstreeks lucht en licht van buiten betrekken. Wat zou
de tuberculose bij ons veel minder slachtoffers maken, als dergelijke
verplichtingen ook bij ons golden! [1]

Hoe groote bekoring ook van het gezinsleven kan uitgaan, die
aanhoudende opsluiting wordt vervelend op den duur, vooral voor den
vreemdeling te Sao Paulo, die verplicht is, zich naar de amerikaansche
zeden te schikken. Terwijl deze groote stad van 300.000 inwoners even
arm is aan gelegenheden tot ontspanning als de kleinste van onze
onder-prefecturen, heeft men haar gedwongen in een keurslijf van
wereldsche conventies, waaraan men niet kan ontkomen zonder schade
voor zijn goeden naam. Men woont in glazen huizen, altijd open voor
kwaadsprekendheid en achterklap. Alleen uitgaan om boodschappen te
doen, is een dame niet veroorloofd, evenmin als het haar vrijstaat,
zelfs al is ze niet alleen, stil te staan op straat, om een gesprek
te voeren met een mannelijken kennis, al ware die ook een vertrouwd
vriend des huizes. Ik schrijf aan den aanhoudenden angst voor den
laster de somberheid toe van de Braziliaansche in het algemeen en van
de vrouwen in Sao Paulo in het bijzonder. Daar ze bovendien apathisch
is, geeft ze zich geen moeite, om door lectuur of nuttige bezigheid
zich afleiding te verschaffen; in plaats van er tegen te strijden,
koestert ze haar somberheid door lange siësta's in een schommelstoel.

Als veel reizigers heb ik mij dikwijls afgevraagd, waarom de
Zuid-Amerikanen met zulke trieste gezichten rondloopen onder een
zoo lachenden hemel. Ik heb de reden niet kunnen ontdekken. Wat
die ook zij, de Braziliaan is zacht van aard, maar hij is niet
opgewekt; zijn vroolijkheid is als zijn geestdrift luidruchtig,
maar kortstondig. Steden als Sao Paulo herbergen duizenden studenten,
zonder dat ooit uitbarstingen van luidruchtige vreugde de aanwezigheid
van de jeugd bewijzen.

Intusschen schijnt de stad voor enkele oogenblikken uit haar verdooving
gewekt. De heer Doumer zal dezen dag in Sao Paulo komen; er wordt hem
een schitterende ontvangst bereid. Alle redenaars uit de provincie
zijn op hun post en toen onze landgenoot den voet op het perron van
het station zette, stortten zich stroomen van welsprekendheid over
zijn hoofd uit. Het was een geestdriftige ontvangst. De kreten van
"Leve Frankrijk!" vermengen zich met die van "Leve Doumer!". Er was
geen enkele toespraak, waarin niet de betuiging voorkwam van de liefde
van Brazilië voor Frankrijk, voor de groote latijnsche zuster.

Ik wil er niet aan twijfelen, maar het kost mij eenige moeite,
die liefde in overeenstemming te brengen met de hooge rechten,
waarmee onze producten worden getroffen. Dat is een slagboom, die
voor het grootste deel de fransche goederen tegenhoudt. In minder dan
tien jaren is de fransche invoer in Brazilië gedaald van 408 op 189
millioen francs. Enkele waren betalen honderd procent douanenrecht
en jaar op jaar stijgen de tarieven, zoodat de deur bijna hermetisch
voor ons wordt gesloten.

In 1900 stemde Frankrijk er op verzoek van Brazilië in toe, de rechten
op de braziliaansche koffiesoorten met 20 francs per honderd kilogram
te verlagen. Als dank verlangden wij alleen één ding, de handhaving
van het status quo, de verzekering dat Brazilië de rechten, die op
dat tijdstip bestonden, niet zou verhoogen. Brazilië beloofde. Maar
helaas....!

"Die verhooging van rechten," zoo spreekt de fransche Kamer van
Koophandel te Rio, "die al in 1900 wisselden tusschen 5 en 180 per
honderd op het tarief van 1896, overschrijden thans het maximum,
waarmee Frankrijk in 1900 werd bedreigd, als het niet had toegestemd in
een reductie op de koffiebelasting." En let wel, dat Brazilië op dit
oogenblik actief propaganda maakt, om op de koffie opnieuw reductie
te krijgen!

Is thans de tijd niet gekomen, om een eind te maken aan zulk een
tarievenoorlog, die voor de beide volken zoo nadeelig is? Het zou hoog
tijd wezen, schijnt het, er zich mee bezig te houden, en de taak biedt
geen onoverkomelijke moeilijkheden aan. De reis van den heer Doumer
naar Brazilië zal er zeker toe hebben bijgedragen, de sympathie te
vergrooten en daarvan zou men van beide zijden partij kunnen trekken.

Brazilië, en meer in het bijzonder de staat Sao Paulo, heeft evenveel
belang als wij bij het tot stand komen van een overeenkomst. Als wij
onze wijnen hebben en onze kant, die van de hand moeten worden gezet,
Amerika moet plaatsing vinden voor zijn koffie. Men moet niet vergeten,
dat de cultuur van koffie 47 per honderd opbrengt, dat is bijna de
helft van den uitvoer van Brazilië. Van de 1200 millioen kilogram
koffie, die jaarlijks geoogst worden in de wereld, brengt Brazilië
er 960 millioen op, en de staat Sao Paulo alleen voert 600 millioen
uit, dat is juist de helft van de productie der geheele wereld. Dit
is wel het rijk van de koffie, en Sao Paulo is er de hoofdstad van.

Waar men ook gaat in dezen grooten staat, overal ontmoet het oog
koffieboschjes, zich uitstrekkend tot den horizon en tot in het
oneindige hun symmetrische rijen van boompjes vertoonend, die bedekt
zijn met bloemen of beladen met vruchten. Enkele plantages bezitten
vijf millioen koffieboomen, die gemiddeld vier francs per stuk waard
zijn, dus een waarde hebben van 20 millioen, zonder te rekenen met
den prijs der gronden en gebouwen.

Zoo'n facenda of plantage is een wereld op zich zelf; een heel leger
van arbeiders werkt er en is bezig met spitten of planten, met bemesten
der boomen, met wieden, alles onder het toezicht van opzichters te
paard, die het waakzaam oog van den meester vertegenwoordigen op alle
punten van 't domein. Niets is schilderachtiger dan een plantage op
het oogenblik van den pluk, als in de lange lanen van roode aarde de
drukte en haast van het arbeidende volk een rijkdom van tooneeltjes en
tinten te voorschijn roepen, die een schilder zouden doen watertanden.

De meest verschillende typen zijn erbij vertegenwoordigd, van den
flegmatieken neger af in zijn gewoon planterscostuum tot den vlijtigen
Italiaan, geholpen bij het werk door den een of anderen bruinen
landsman, met een rooden doek om het hoofd. Dat alles loopt heen
en weer, krioelt door elkaar in een woeling, die toch geen wanorde
is. Enkelen, op ladders staande en met een plukker gewapend, maken
de roode kersen van de boomen los, waarna de vruchten op groote,
door vrouwen opgehouden lakens worden opgevangen. Als een laken
vol is, wordt het aan dragers overgereikt, die het brengen naar
karren in de hoofdlaan, leidend naar de hoeve. In de tijden van
groote drukte gebruiken de arbeiders hun maaltijden op het werk en
keeren eerst des avonds naar de facenda terug, waar hun woningen
zijn. Die facenda ligt altijd op het midden eener plantage, meestal
ver verwijderd van eenige stad; er is daar een huis voor den eigenaar,
waaromheen zich de paviljoens bevinden van de opzichters en de hutten
der arbeiders. Enkele belangrijke facenda's zijn steden in miniatuur;
men treft er kruidenierwinkels, slagerijen en galanteriewinkels aan,
en zelfs hier en daar een kerkje met een geestelijke.

Ik had de gelegenheid met de heeren Doumer en Turot de model-facenda
te bezoeken van Sainte-Gertrude. Een speciale trein, die uit het
prachtige station van Luz vertrok, bracht er ons in enkele uren. De
eigenaar van de plaats, graaf Prates, nam zelf de honneurs waar,
bijgestaan door den heer Carles Botelho, minister van landbouw van
den staat Sao Paulo, die ons zeer vriendelijk de verschillende fasen
van de koffiebereiding verklaarde.

Eerst wordt de koffie in groote rechthoekige bakken geworpen, die
vol water zijn en wel gelijken op de zoutpannen, in Bretagne in
gebruik. Daar heeft een eerste zuivering plaats. De onzuiverheden,
die onder de koffie zijn gemengd, stof, steentjes, enz. vallen naar
beneden, terwijl de roode kersen alleen boven drijven. Uit dit eerste
bekken gaat de koffie naar een tweede, waar de reiniging voltooid
wordt. Er dient opgemerkt, dat op de plaats van graaf Prates dat alles
automatisch gebeurt, door een vernuftige combinatie van kanaaltjes,
die de vruchten naar de verschillende plaatsen brengen, waar ze moeten
worden bewerkt.

Er behoeft maar een schuif opgelicht, en de volkomen gewasschen koffie
begeeft zich op weg naar de zaal, waar machines de vruchten onder
handen nemen. De bessen komen van boven in de machine en de pitten
komen van onderen te voorschijn, ontdaan van het vruchtvleesch,
en terwijl het omhullende wordt weggevoerd, gaan de boonen naar de
plaats, waar de belangrijkste bewerking geschiedt, het uitzoeken. Daar
bevindt zich een machine, de monitor genoemd, die een wonder van
vindingrijkheid is; zoodra ze de boonen ontvangt, laat ze die over
roosters gaan met ongelijke openingen en splitst ze automatisch naar
dikte en hoedanigheid. Iedere qualiteit valt in verschillende bakken
en wordt van daar altijd door middel van water gevoerd naar groote
droogtoestellen, waar de koffie blijft, tot ze in zakken wordt gedaan.

Na het bezoek aan de onderdeelen van de plantage ging ons gezelschapje
den koffietuin zien, waar geplukt werd. Zooals ik boven heb gezegd,
krijgt men een levendigheid te aanschouwen als in een bijenkorf. Overal
komen boven de koffieboompjes hoofden uit. Op verzoek van graaf Prates
en den heer Botelho beklimt de heer Doumer een ladder en slaat trossen
vruchten af, door dames uit het gezelschap opgeraapt, alsof het ernst
was. Een photograaf vereeuwigde voor het nageslacht dit historisch
oogenblik. Na den photograaf kwam de kinematograaf aan de beurt. Door
een lange brandendheete laan defileerden wij als in een optocht,
in bescheiden of heldhaftige houdingen, al naar onzen aard.

De uitvoer der koffie uit Sao Paulo heeft plaats door de haven van
Santos, die aan de drukte van dien handel het te danken heeft, dat ze
tegenwoordig de eerste handelshaven van Brazilië is. De stad Santos
is dan ook alleen interessant door den reuzenomvang van haar handel;
daar komt alle rijkdom van het land terecht, daar wonen de groote
commissionnairs en de groote speculanten. Het rijzen en het dalen
der koffieprijzen roept er allerlei beursoperaties in het leven. De
Braziliaan, die een speler in zijn hart is, levert zich met hartstocht
over aan speculaties, die hem in een enkelen dag reuzensommen doen
winnen of verliezen.

De koffie wordt van Sao Paulo naar Santos vervoerd door een
tandradspoorweg, een echt meesterstuk in zijn soort. Daar het
hoogteverschil tusschen de beide steden 800 meter bedraagt over een
lengte van acht kilometer, begrijpt men, dat de trein zich over een
vrij steile helling moet bewegen, zooals geen gewone spoorweg zou
kunnen bestijgen. Men gebruikt het systeem Staff, en de uitvoering
is het werk van den engelschen ingenieur Bumless. Het is trouwens een
engelsche lijn en heet Sao Paulo railway. Er zijn gemakkelijke waggons
in, zelfs weelderig ingericht, die dagelijks de groote koffiehandelaren
naar Santos voeren of er van terughalen, want hun vaste residentie
is Sao Paulo.

Maar wat nog mooier is dan de lijn is het landschap, waar ze doorheen
gaat. Het korte traject maakt een onuitwischbaren indruk. Van Alto
da Serra af begint de trein te glijden over de helling van den berg,
die zoo steil is, dat men denkt in den afgrond te storten. Maar daar
let men niet op, want er is zooveel te bewonderen, dat er voor vrees
geen plaats is. Het is onmogelijk, zich een grootscher landschap
voor te stellen, meer verscheidenheid in de perspectieven en een
prachtigen plantengroei. Nu en dan rijdt de trein over een metalen
brug, hangend tusschen twee bergen, en als men zich bevindt op dat
duizelingwekkende ijzeren lint, ziet men honderden meters beneden
zich het maagdelijke woud en al zijn schatten uit het plantenrijk,
terwijl de sierra zich boven ons verheft, ook boschrijk, en telkens
een doortocht latend aan een bruisenden stroom, die donderend in de
diepten langs de hellingen stort. Overal, op den voorgrond, zoowel als
aan den horizon, is het schouwspel mooi als in droomland, zoo schoon
zoo indrukwekkend, dat men het voor altijd in zijn geheugen zou willen
vasthouden. Daarna wordt de helling zachter, en men komt te Santos
door eindelooze bananenplantages, beladen met hun gouden vruchten.

Santos was langen tijd een zeer ongezonde stad. Ingesloten tusschen
de hooge bergen, die wij passeerden, ligt de stad in een diepte, waar
de lucht haast niet kan binnendringen. De warmte is er afschuwelijk
groot, veel heviger dan in Rio. De gele koorts richtte er in vroegeren
tijd zulke groote verwoestingen aan, dat men gesproken heeft van
"het kerkhof van Brazilië". De stad is er veel op vooruitgegaan in
de laatste jaren. Al kent het klimaat nog dezelfde uitersten, het is
niet meer moordend als vroeger. Ernstig heeft men de vraag naar betere
hygiënische toestanden onder de oogen gezien en goede kanalisatie
heeft er de sterfte tot normale verhoudingen teruggebracht. Toch woont
de welvarende klasse van menschen nog weinig in de stad; zij gaat
liever elken dag naar boven, naar Sao Paulo, of vestigt zich in het
bekoorlijke Guaruja, dat met zijn aardige huisjes aan de open zee ligt.

Sedert eenige jaren maakt de koffiehandel een ernstige crisis door,
waarover de regeering zich niet weinig bezorgd maakt. Vijftig
kilogram koffie brengen den planter 66 francs op, als ze geleverd
worden op de markten van Europa. Opdat de koffiecultuur dus nog
loonend zij, mogen de prijzen niet dalen onder de 66 francs voor
de vijftig kilo's. De afschaffing der slavernij was een eerste
slag aan de planters toegebracht, die dadelijk de kosten van hun
ondernemingen zagen stijgen. Des ondanks haalde de koffie gedurende
tien jaren den prijs van 97 francs en zelfs dien van 130 francs per
vijftig kilo's. Dientengevolge ging men aan het aanleggen van meer
plantages, ontblootte heele uitgestrektheden gronds van wouden,
om er koffie te planten. De overproductie, die volgde, vergroot
door zeer overvloedige oogsten, veroorzaakte spoedig een daling van
den prijs, die tot 40 francs en zelfs daarbeneden daalde. Men kwam
ertoe, op slechte oogsten te hopen; maar de natuur bleef hardnekkig
de grootste mildheid toonen. De voorraden koffie namen toe, en de
prijzen werden nog lager. Het was voor velen de ondergang, voor allen
groote geldelijke schade. In een land, waar koffie de voornaamste
rijkdom is, werkte de crisis terug op den economischen toestand;
en hadden talrijke faillissementen plaats, er sprongen banken, en de
immigratie stond stil.

Hier doet zich een vraag voor. Is het toelaatbaar, dat de planter zich
ruïneert door het verbouwen van een product, dat de heele wereld op
hoogen prijs stelt, dat ze verbruikt en waarvoor ze hooge prijzen wil
betalen? Is de overproductie een voldoende verklaring voor de daling
van den prijs der koffie? Ik denk van niet. De waarheid is, dat de
overdreven verbouw de markt heeft overstroomd met minderwaardige
producten, waarvan de minder goede qualiteit alle braziliaansche
koffie in discrediet heeft gebracht. Toch heeft Brazilië koffie van
den eersten rang, de gelijke, misschien de meerdere van de koffie van
Mokka en Java. Maar de verschijning der middelmatige producten heeft
aan de speculeerders voordeelige kansen geboden tot nadeel van den
planter en zonder voordeel voor den verbruiker. De goede koffie uit
Brazilië wordt in Europa verkocht als koffie van Java of uit Arabië,
en alle mindere koffiesoorten, onverschillig waar ze vandaan komen,
worden gebracht onder het hoofd "braziliaansche koffie". Daar Brazilië
drie vierden opbrengt van de wereldproductie kan men nagaan, hoeveel
sommige tusschenhandelaars winnen op de koffie, waarvan ze stelselmatig
den prijs hebben gedrukt.

Onder deze omstandigheden, die voor de toekomst zeer dreigend zijn,
hebben de staten van Brazilië, die koffie voortbrengen, dat zijn de
staten Sao Paulo, Rio de Janeiro, Minas Geraes, krachtige maatregelen
genomen, om het kwaad te keeren. De eerste was, dat het voor een
periode van verscheiden jaren verboden werd, nieuwe koffietuinen
aan te leggen. Het is zelfs verboden, doode koffieboonen door
nieuwe te vervangen in reeds bestaande koffietuinen. Toen eenmaal de
productie begrensd was, beproefde men, de prijzen omhoog te drijven
door een leening van 375 millioen francs. Met behulp van die som
hoopte men de aanbiedingen te kunnen regelen, door de koffie van de
voortbrengers te koopen en den voorraaad zoo lang te bewaren, tot
de verhooging der prijzen zich weer zou voordoen. Noch de beperking
van de productie, noch de vorming van reservevoorraden heeft tot nu
toe merkbare resultaten opgeleverd; het zijn maatregelen, die pas op
den langen duur werken, en waar de toekomst alleen de waarde van kan
bepalen. Intusschen duurt de malaise voort, de zaken zijn slap, de
financiëele rampen vermeerderen. Nog onlangs heeft de Handelsbank, een
der oudste van Rio, haar betalingen moeten staken, en een belangrijk
huis te Sao Paulo, bestuurd door den eigen schoonbroeder van den
staats-president, is failliet gegaan, met een deficit van meer dan
twee millioen francs.

Maar dat zal alles slechts tijdelijk wezen, want wat Brazilië eens zal
zijn, als het geëxploiteerd is, dat kan men gemakkelijk voorspellen,
als men let op de rijkdommen van allerlei aard, die het land levert. De
caoutchouc is daarvan een der voornaamste. Men treft de gomleverende
boomen in vele staten der braziliaansche Unie aan, maar het meest
in het gebied van den Amazonenstroom. In weinige jaren is, dank zij
der ontwikkeling der automobielindustrie, de uitvoer van caoutchouc
aanmerkelijk toegenomen. Ook het suikerriet wordt verbouwd in de staten
Pernambuco, Alagoas, Bahia en Rio de Janeiro. Trots de mededinging van
den beetwortel bloeien de suikerplantages en leveren groote voordeelen.

De veeteelt in het Zuiden, het goud en de diamanten, die men in
Brazilië vindt, het zijn alle zooveel hulpbronnen voor het land, maar
de hoofdrijkdom, die het misschien al spoedig een eerste plaats zal
doen veroveren, is de groote uitgestrektheid, met wouden bedekt, waar
kostbare houtsoorten groeien. Men telt er duizenden edele soorten. Maar
al die schatten blijven onontgonnen bij gebrek aan wegen en spoorwegen,
en er worden dan ook alleen die bosschen geëxploiteerd, die dichtbij
de steden liggen.

Het gebruiken van al die rijkdommen is maar een vraag van tijd
en ondernemingsgeest, en wat de Braziliaan niet zelf zal wagen,
dat zal de emigrant uit den vreemde doen, om het rijke land aan een
schitterende toekomst te helpen.



WAT ZUID-AMERIKA OVER VIJFTIG JAAR KAN ZIJN.


Bij gelegenheid van het eerste panamerikaansch Congres, dat in
Washington plaats had in 1890, verklaarde een der aanzienlijkste
afgevaardigden van het latijnsche Amerika, dat de twintigste eeuw
de eeuw zou zijn van Zuid-Amerika in het bijzonder, zooals de 19de
speciaal die van Noord-Amerika was geweest. Het derde congres, dat
in Rio Janeiro werd gehouden, heeft een echo gegeven op die profetie.

Het is waar, dat Canada met reuzenschreden op den weg der ontwikkeling
vooruitgaat; dat Sir Wilfrid Laurier, de eerste minister, verzekert,
dat de twintigste eeuw de eeuw van Canada zal zijn; dat velen in de
Vereenigde Staten bij het zien van die uitgestrektheden gronds, die
vruchtbaar zijn of boschrijk of in hun mijnen hun rijkdom bezitten,
hem gelijk geven en dat het gebied tusschen de Sint-Laurens, de
Poolstreken en den Stillen Oceaan zeer rijk is aan beloften. Men mag
dus voorspellingen wagen en de werkelijkheid is, dat beide Amerika's
een schitterende toekomst vóór zich hebben.

Wat Zuid-Amerika betreft, er bestaat een zekere neiging, dat land
door een donkeren bril te bekijken, vanwege de vele aardbevingen,
die materiëel den bodem doen trillen en om de talrijke revoluties,
die het land op andere wijze van de wijs brengen. Men oordeelt dan
naar het verleden over de toekomst; maar de feiten schijnen die sombere
voorspellingen te willen logenstraffen en de woelige republieken komen
langzamerhand, al is het met moeite, op uit haar verwilderden toestand.

Men moet Zuid-Amerika als een geheel beschouwen, wat om zijn
geografisch karakter zeer goed gaat. In de zestiende eeuw zag
men er slechts een goudland in, welks onuitputtelijke minerale
rijkdommen aan Spanje roem en macht verleenden. Daar is men van
teruggekomen. Zeker, de mijnen van allerlei aard beteekenen nog
altijd veel en nemen een groote plaats in onder de hulpmiddelen der
zuid-amerikaansche republieken; maar ze doen al sinds lang onder voor
andere schatten, die door den landbouw, de veeteelt en de industrie
geleverd worden. Katoen, koffie, graansoorten, hout, cacao en veel
boschproducten worden als kostbaarder beschouwd dan het goud van Peru
en de diamanten van Brazilië.

Er zijn zeer belangrijke economische omstandigheden, die in den
laatsten tijd erop schijnen te wijzen, dat voor Zuid-Amerika in de
eerstkomende halve eeuw zich een groote toekomst opent. Vooreerst
zijn daar de kapitalen der Vereenigde Staten, die, tot hiertoe
veelal in nationale ondernemingen gestoken, zich daaruit beginnen
terug te trekken en over de grenzen voordeelige plaatsing beginnen
te zoeken. Zuid-Amerika trekt ze reeds tot zich met zijn onmetelijk
grondgebied, dat vruchtbaar is, besproeid wordt door bevaarbare
rivieren en een grenzenloos veld voor grootsche plannen opent, als
er de hand zal zijn geslagen aan den aanleg van spoorwegen, kanalen
en moderne plantages.

Het Panamakanaal zal een zeer verlevendigenden invloed uitoefenen op
de westkust van het groote land. Tot nu toe heeft alleen de weinig
bevolkte, maar meer bekende kust van den Atlantischen Oceaan voordeel
gehad van de betrekkelijke nabijheid van Europa en van de uitstralende
activiteit der groote noord-amerikaansche centra, New York, Chicago
e. d. De havens van Chili en Peru zullen, als maar eenmaal de landengte
van Panama een haven en geen slagboom is geworden, in weinige jaren
hun handelsbeweging zien verdubbelen en verdrievoudigen.

Om met den aanleg van spoorwegen te beginnen. Het is juist een
halve eeuw geleden, dat de verschillende staten van Zuid-Amerika zijn
begonnen zich met spoorwegbouw in te laten. De Argentijnsche Republiek
zal dit jaar een speciale tentoonstelling openen ter herdenking van
haar eersten spoorweg, een onbeduidend lijntje. Een paar jaar later
begon ook Brazilië eenige kilometers spoorweg aan te leggen.

Er waren grootsche plannen; reeds in 1860 waren ingenieurs bezig,
de Andesketen te doorboren, wel te verstaan, op het geduldige
papier. Peru zou Arica met Tacna verbinden door een dubbele stalen
lijn, en optimisten riepen reeds, dat zij het lokaas zou worden voor
een spoorweg, die de vulkanische kustbergen doorborend, weldra de
groote centrale vlakte van Bolivia zou bereiken. Een andere lijn,
van Valparaiso en Santiago uitgaande, opende nog reusachtiger
perspectieven, want een tunnel onder de Andesketen door zou die
steden met de pampa's van Argentinië in verbinding stellen. Helaas,
van dat alles is nog slechts het begin verwezenlijkt, en de barrière
van het gebergte houdt nog den spoorweg tegen, al is men tot den voet
ervan genaderd.

Maar in het gebied van den Atlantischen Oceaan hebben Brazilië
en de Argentijnsche Republiek, die niet tusschen de bergen en
de zee saamgedrongen zijn, reeds een flink spoorwegnet kunnen
ontwikkelen. Toch voldoet het nog in geenen deele aan de behoeften
en het beantwoordt evenmin aan de rijke natuurlijke hulpbronnen van
die landen, noch aan de vruchtbaarheid van hun bodem.

Aangaande de ontwikkeling van Brazilië staat het te bezien, of de
tropische streken van het Amazonengebied over vijftig jaren wel sterk
zullen zijn toegenomen in bevolking of in ontwikkeling van den handel,
daar het klimaat zoo weinig geschikt is voor kolonisten van het blanke
ras. Daarbij bestaat er kans, dat de ontwouding van de streken, die
kostbare houtsoorten leveren, waarbij men ver van oordeelkundig te
werk gaat, zal leiden tot de uitputting van een deel dier vruchtbare
gronden. De braziliaansche regeering heeft echter maatregelen genomen,
om tot nieuwe bebossching te geraken en uitroeiing der bosschen
tegen te gaan. Zij moedigt bovendien nieuwe cultures aan; maar de
heilzame gevolgen van haar wetten en voorschriften zal eerst later
merkbaar worden.

De deelen van Brazilië, waar men van een voortgaande ontwikkeling
verzekerd kan zijn, zijn de subtropische en de gematigde gebieden
van het onmetelijk grondgebied. Het is niet te vermoeden, dat eenig
ander land aan Brazilië den roem zal betwisten en het voordeel, de
voornaamste producent van koffie te zijn; of dat de katoenaanplantingen
niet al hun beloften zullen houden.

Nu kan men, afgezien van een smalle kuststrook, zeggen, dat het geheele
binnenland van de reuzenrepubliek nog ongeëxploiteerd is. Het zou niet
veel inspanning kosten, zulk een prachtig terrein ongekend in waarde
te doen rijzen en de economische kracht van het land te verdubbelen
of te verdrievoudigen.

Zeker is het, dat de eerstvolgende halve eeuw althans het eerste deel
zal verwezenlijken van een grootsch plan, dat Pernambuco door een
rechtstreeksche spoorweglijn met Valparaiso wil verbinden. Tusschen
Pernambuco en Uruguay zou die aanleg niet op ernstige moeilijkheden
stuiten; indien de lijn het dal van de San Francisco volgt, waardoor
tevens de staten Bahia, Minas Geraes, Sao Paolo, Parana en Rio Grande
do Sul door korte zijlijnen met de hoofdlijn zouden kunnen verbonden
worden.

Van Pernambuco naar Uruguay door het dal der San Francisco zou de
lijn een lengte van 4500 kilometer hebben. De regeering heeft nu
reeds vijftien jaren geleden het plan goedgekeurd, dat nog sluimert
op het papier en daar mogelijk nog wel eenige jaren zal blijven. Doch
het ligt in den aard der dingen, dat er geen tien jaar meer zullen
verloopen, zonder dat men ernstig de hand zal hebben geslagen aan de
voorbereidende werkzaamheden voor het groote plan. En niets zal beter
in staat wezen, de waarde der natuurlijke rijkdommen van Brazilië
te doen uitkomen of zal een sterker stuwkracht zijn voor het land op
den weg zijner ontwikkeling.

De republiek Argentinië is de korenschuur van Zuid-Amerika. Van alle
latijnsche staten in het werelddeel is zij het meest bekend om haar
enorme productie van graansoorten, waarbij de rijkdom komt aan runderen
en schapen en de groote uitvoer van wol. In al die voortbrengselen
wedijvert het land met de Vereenigde Staten, Canada en Europa. Maar
de kolossale vooruitgang van den landbouw in Argentinië is een feit,
dat nog niet genoeg de aandacht van de wereld heeft getrokken, doordat
de republiek zoo ver verwijderd ligt, zoo uitgestrekt is en omdat de
verscheidenheid der producten zoo groot is.

Terwijl de districten van het Noorden suiker, koffie en andere
tropische voortbrengselen verbouwen, kan men het bekken van de Parana
beschouwen als een tweede Mississippivlakte. Het ministerie van
landbouw te Buenos Aires schat het totaal der opbrengst aan koren
in 1905 over een bebouwde oppervlakte van zes millioen hectaren op
3 882 000 tonnen.

De bevolking bedraagt niet meer dan vijf en een kwart millioen zielen,
en er zouden wel vijftig millioen plaats kunnen vinden, als men de
hulpmiddelen van het land in aanmerking neemt. Onnoodig te zeggen,
dat wij niet vermoeden, dat de republiek het in een halve eeuw tot dat
cijfer zal brengen; maar uitgebreide gebieden, die vroeger verlaten
waren, nemen snel in bevolking toe en tot in Patagonië ontstaan
landbouwkolonies.

De hoofdstad, die een halve eeuw geleden 100 000 inwoners telde, heeft
nu een millioen. Binnen vijftig jaar zal zij er evenveel hebben als
Parijs thans, en zij zal waarschijnlijk dan in inwonertal de derde
stad van Amerika wezen.

De streken van de westkust gaan ook een goede toekomst tegemoet, want
ondanks alle teleurstellingen van de ingenieurs, die de Andesketen
hebben willen doorboren, kan men hen niet goedschiks als dwazen
en utopisten beschouwen, nu men op het punt staat, den tunnel van
Uspallata aan te leggen, die in hoogstens drie jaren Chili met
Argentinië in verbinding zal stellen, of wel Valparaiso met Mendoza.

De aanleg van den spoorweg Arica-Tacna-La Paz tusschen Chili en
Bolivia legt op vier jaren beslag, maar alle voorbereidende studiën
zijn gedaan en de contracten zijn geteekend.

De groote panamerikaansche spoorweg tusschen Noord- en Zuid-Amerika
zal zonder twijfel nog heel wat hinderpalen moeten overwinnen en
menig bezwaar moeten omtrekken, uit den weg ruimen, doorboren of
overschrijden; het eind tusschen Quito in Ecuador en Cuzco in Peru
zal in het bijzonder uiterst moeilijk zijn; maar hebben niet reeds
de oude Inca's in die streken van hooge gebergten prachtige wegen
weten aan te leggen? Waar de Indianen hebben gezegevierd, zullen de
blanken niet wijken.

Bolivia, dat als het hart van Zuid-Amerika is, zou al sedert dertig
jaar doorsneden hebben kunnen zijn door spoorwegen, indien het geluk
beter een kundig ingenieur, Georges E. Church, had willen dienen. Zijn
zeer stoutmoedig plan, om samenwerking tot stand te brengen tusschen
de bevaarbare rivieren en een net van spoorwegen, opdat de republiek
geopend zou worden voor het algemeen verkeer langs de beide hellingen
van de Andesketen en langs de beide oceanen, heeft schipbreuk geleden;
het strandde op de klip van gemis aan voldoende kapitaal.

Maar een gedeelte van zijn plannen is heden ten dage weer
opgevat. Arica, Mollendo en misschien Callao aan de kust van den
Stillen Oceaan zullen ongetwijfeld binnen tien jaren in rechtstreeksche
gemeenschap staan met Buenos Aires door middel van Andestunnels en
door de Paraguay.

Het Amazonengebied aan den anderen kant en het bekken van
het Titicacameer zullen gemakkelijk bij dit net kunnen worden
aangesloten. Wanneer maar eenmaal de Andesketen is doorboord, zal
men kunnen zeggen, dat de rest van het continent voor de ingenieurs
is veroverd.

Er is echter naast het spoorwegnet nog een belangrijk net van
natuurlijke wegen. Geen enkele streek ter wereld is meer dan
Zuid-Amerika begunstigd uit het oogpunt van bevaarbare rivieren. Reeds
heeft generaal Rafael Reyes, president van Columbia, de mogelijkheid
aangetoond, om alle deelen van Zuid-Amerika met elkander in verbinding
te stellen door gebruik te maken van hun stroomend water. De Yankees
van hun kant laten zich de mogelijkheid voorspiegelen, om te water van
New-York of van Nieuw-Orleans naar het hart van Zuid-Amerika te gaan,
door de Orinoco of den Amazonenstroom op te varen met geschikte booten
en dan van daar naar Buenos Aires te varen, zonder den voet op vasten
bodem te zetten.

In een halve eeuw zal men naar alle waarschijnlijkheid het probleem
hebben opgelost, om het door de Portugeezen gedroomde kanaal
te verwezenlijken tusschen de Guapore, den grootsten zijtak van
de Madeira, en de Jauru, een zijrivier van de Paraguay. Maar die
riviervaart zou het nooit brengen tot groote en duurzame resultaten
zonder de medewerking van een voldoend spoorwegnet.

Alle pogingen, om de rivieren te gebruiken voor de kolonisatie van
het groote binnenland, hebben tot nu toe schipbreuk geleden. Alleen
de spoorwegen zullen in staat blijken, kapitalen en kolonisten aan
te lokken.

En kolonisten zijn er broodnoodig. Men moet de resultaten der
immigratie, zooals zij tot hiertoe heeft gewerkt, niet als maatstaf
nemen voor wat de kolonisatie in de eerstvolgende vijftig jaar zal
kunnen worden en tot stand brengen. Tot nu toe is de beweging maar
langzaam vooruitgegaan, als met aarzelende schreden, behalve in
de republiek Argentinië, waar het iets sneller ging. Maar Uruguay,
Zuid-Brazilië, later ook de gebieden in de Andes zullen in den loop
der jaren al talrijker de kolonisten zien toestroomen.

Men kan dat gerust voorspellen, want de opening van het kanaal van
Panama zal, als noodzakelijk gevolg, duizenden naar de Pacifische
kust lokken. Wat de rijke vlakten van Brazilië en Argentinië betreft,
ze beginnen nu nog pas hun bekorenden invloed op enkele europeesche
volken uit te oefenen, vooral op de Italianen, die ertoe mee zullen
werken, dat in de eerstvolgende eeuw Zuid-Amerika een bevolking zal
krijgen van blanken, die niet uitsluitend uit spaansche en portugeesche
elementen bestaat.

Intusschen heeft ook het volk der Scandinaviërs, dat der Duitschers
en der Engelschen, vooral in Zuid-Brazilië hier en daar verspreid,
bloeiende koloniën gevestigd en deze nemen in aantal toe. Schotsche
herders met hun kudden kunnen het in Patagonië best vinden, en ook
koloniën uit Wales en andere uit Rusland tieren er goed. De Vereenigde
Staten van hun kant moeten ook een deel van hun bevolking afstaan
aan Zuid-Amerika; het zijn meest kooplieden, industriëelen en planters.

Het is dus niet voorbarig te besluiten, dat Zuid-Amerika met zijn
onmetelijke, onuitputtelijke natuurlijke hulpbronnen, zijn vruchtbaren
bodem en het prachtige net van bevaarbare rivieren een schoone toekomst
te gemoet gaat in economischen zin. Doch die toekomst kan niet worden
verwezenlijkt dan met hulp van kundige ingenieurs; maar op verscheiden
punten van het groote continent zijn die dan ook reeds aan het werk
en leggen spoorwegen aan, graven kanalen, slaan bruggen en boren
tunnels. Wanneer eenmaal de twee of drie groote transcontinentale
lijnen voltooid zullen zijn, waarvan zij en hun lastgevers droomen,
zal de dag van Latijnsch Amerika gekomen zijn.

Met de komst van dien dag zal het misschien wel iets minder vlug gaan,
dan de ongenoemde schrijver in _A Travers le Monde_, het bijblad van
de _Tour du Monde_, zich voorstelt; maar dat er in economisch opzicht
nog alles van Zuid-Amerika te maken is, moet erkend, want inderdaad
liggen er voor landbouw en veeteelt en boschexploitatie onmetelijke
terreinen op de hand van den mensch te wachten. Als die hand er
maar gemakkelijker kon doordringen, als dus de verkeersmiddelen
maar overvloediger waren, behoefde de schoone toekomst geen droom
te blijven.



AANTEEKENING


[1] Zooals thans in Nederland. _Vert_.





*** End of this LibraryBlog Digital Book "Twee groote steden in Brazilië - De Aarde en haar Volken, 1908" ***

Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.



Home