By Author | [ A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z | Other Symbols ] |
By Title | [ A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z | Other Symbols ] |
By Language |
Download this book: [ ASCII | HTML | PDF ] Look for this book on Amazon Tweet |
Title: De Wallis-eilanden - De Aarde en haar Volken, 1886 Author: Deschamps, Émile, 1795-1871 Language: Dutch As this book started as an ASCII text book there are no pictures available. *** Start of this LibraryBlog Digital Book "De Wallis-eilanden - De Aarde en haar Volken, 1886" *** De Wallis-eilanden. Het korte, aardig geschreven verhaaltje, dat wij onzen lezers ter afwisseling aanbieden, is bewerkt naar een opstel in den _Tour du Monde_, 1885, I, van doctor Emile Deschamps, officier van gezondheid in het fransche leger.--De kleine eilandengroep, waarvan hier sprake is, en die door de inlanders Uvea genoemd wordt, bestaat uit een grooter eiland, Uvea of Namo, en een tiental kleine eilandjes. De groep ligt op 13° 21' zuiderbreedte en 178° 29' westerlengte; zij werd in 1767 door een engelschen zeevaarder Wallis ontdekt en naar hem genoemd. Onze boot de _Orne_ lag op de reede van Noumea, en de equipage genoot eene welverdiende rust na de vermoeienissen en ontberingen op eene lange vaart van vijf-en-zeventig dagen, van Brazilië naar Nieuw-Caledonië. Wij stonden op het punt om naar Taïti te vertrekken, toen eene onverwachte gebeurtenis wijziging bracht in ons officieel reisplan en ons koers deed zetten naar de Wallis-eilanden. Het adviesjacht de _Lhermitte_, tot het station van den Stillen-oceaan behoorende, had schipbreuk geleden. De tijding werd ons gebracht door een der officieren van het vaartuig, den heer Boisse, die, dadelijk na de ramp, in eene met vier matrozen bemande sloep, was uitgegaan om hulp te zoeken. Na vier dagen op den oceaan te hebben rondgezworven, waren zij gelukkig aan de Fidji-eilanden gekomen, vanwaar zij met een engelsch schip naar Noumea waren vertrokken. Volgens het verhaal van den heer Boisse, had de _Lhermitte_ schipbreuk geleden op de riffen, die den archipel der Wallis-eilanden omringen. Deze gordel van riffen, die bij vloed onzichtbaar zijn, heeft slechts drie openingen, waarvan maar eene, aan de zuidzijde, het gat van Honikulu genaamd, voor groote vaartuigen bruikbaar is; toch is ook deze doorvaart smal en gevaarlijk, want aan de binnenzijde loopen twee stroomingen, die elkander bij eb rechthoekig kruisen, en een neer vormen, dien men met den meest mogelijken spoed en zeer groote voorzichtigheid moet doorvaren. De _Lhermitte_ had met volle kracht tegen het rif ten westen van den ingang der geul gestooten, en was daarop reddeloos gestrand. Gelukkig konden de schipbreukelingen, met uitzondering van drie die in de golven omkwamen, zich redden op het eilandje Nukuatéa, waar een soort van kamp werd opgeslagen. Zoo spoedig mogelijk stoomden wij nu naar de Wallis-eilanden, die wij des morgens vroeg in het gezicht kregen. Het weer is overheerlijk; wij naderen al meer en meer; daar is het gat van Honikulu: een smalle blauwe streep, ter wederzijde omzoomd door een breeden band van wit schuim, waar de golven zachtkens breken op de riffen. Ter linkerhand steekt eene donkere massa tegen dit witte schuim af: dat is het wrak van de _Lhermitte_. Op den achtergrond, binnen den gordel van riffen, liggen, als in een effen donkerblauwen vijver, de Wallis-eilanden. Eene heerlijke, indrukwekkende kalmte omgeeft ons aan alle kanten: aan boord zwijgt ieder, want het oogenblik is gekomen om door de nauwe opening te varen. De kommandant is op zijn post; de boot stoomt de smalle geul binnen, waarvan de boorden elkander schijnen te raken; het gevaarlijkste punt ligt reeds achter ons; goddank, wij zijn behouden, en werpen het anker uit in de ruime baai, die zich voor ons opent. Van alle kanten naderen ons nu talrijke prauwen, met groote snelheid voortglijdende over de kalme wateren van de binnenzee; weldra hebben zij ons bereikt en scharen zich in wijden kring om de _Orne_; en het duurt niet lang, of wij worden overstroomd door den toevloed van inboorlingen van Uvea. Deze brave lieden, die zoo ongedwongen aan hunne blijdschap lucht geven, schijnen zeer gelukkig, dat zij ons mogen bezoeken: de zendelingen hebben hun althans Frankrijk en de Franschen leeren liefhebben. Wat mij vooral treft is de schoonheid van den type dezer eilandbewoners; zij gelijken in niets op de afschuwelijke Kanaken van Nieuw-Caledonië; de inwoners van Uvea vertegenwoordigen veelmeer den schoonsten type van dat groote polynesische ras, dat men in alle deelen van Oceanië aantreft, ten noorden op de Hawaiï-eilanden, ten oosten op de Markiezen-, op de Samoa-, de Tonga- en vele andere eilandengroepen, en ten zuiden ook op Nieuw-Zeeland.--Bij deze eilanders--met hunne slanke, rijzige gestalte, hunne innemende gelaatstrekken, zoo vol uitdrukking en zachtheid, hunne onberispelijke proportiën, hun bevalligen gang en vrije, waardige bewegingen,--schijnt het blanke element zeer ver de overhand te hebben boven het zwarte, dat zich alleen verraadt door de dikke lippen, en boven het gele, dat zich in niets dan in de huidkleur openbaart. Allen, ouden en jongen, onderscheiden zich door den rijken weelderigen overvloed van hun zwaar, glimmend zwart, maar niet gekroesd hair: deze lokkenpracht herinnerde mij aan de majestueuse pruiken uit de eeuw van Lodewijk XIV. Zeer enkele mannen waren, van de dijen tot de knieën, getatoueerd. Wij branden van verlangen om aan wal te gaan, ten einde onze kameraden van de _Lhermitte_ te ontmoeten, en dan die eilanden te bezoeken, wier tooverachtig schoon voorkomen volkomen de juistheid schijnt te bevestigen der oude, maar treffend ware vergelijking van bloemkorven, oprijzende uit de blauwe wateren. Sedert ons vertrek van Noumea was onze nieuwsgierigheid nog meer geprikkeld door de enthousiaste beschrijvingen van een der officieren van de _Orne_, den heer Frogé, die vroeger de Wallis-eilanden had bezocht en daarvan de aangenaamste herinneringen behouden. Hij stelde zich voor, ons op onze uitstapjes ten gids te verstrekken en ons in aanraking te brengen met de missionarissen, vooral met pater Padel, zijn landgenoot, die hem vroeger op de hartelijkste wijze ontvangen had. Inmiddels genieten wij met onverdeelde bewondering het heerlijk schoone panorama, dat de archipel aanbiedt. Ten noorden, het groote eiland Uvea, het belangrijkste van de geheele groep, het eenige dat van vulkanischen oorsprong is; ten zuiden, Nukuatéa, de verblijfplaats van de schipbreukelingen van de _Lhermitte_, wier kamp wij tusschen het geboomte bespeuren. Het hooge eiland heeft eene driehoekige gedaante: het gelijkt eene groote pyramide, wier basis op de golven rust en waarvan de top met bosch is gekroond.--Tusschen Uvea en de _Orne_, zien wij eene merkwaardige rots, op een koraalrif geplant, boven het bereik van het water; deze rots vertoont uit de verte de gedaante van een zeilend vaartuig. De zeelieden noemen haar daarom Sail-Rock; bij de inlanders heet zij Nukutakimua. Andere eilanden, Nukufetau, Nukuafo, groenende oasen, drijvende op de van goudglans schitterende wateren van het binnenmeer, boeien onzen blik door den rijkdom hunner prachtige vegetatie; nog andere, Fao, Faïoa, op den grooten koraalgordel gelegen, die de binnenzee tegen den oceaan verdedigt, bieden een even zonderlingen als bekoorlijken aanblik. De witgekuifde schuimende golven, die het rif ombruisen, spatten in doorschijnende zilveren wolken, in een regen van diamanten, tegen den voet dier lage eilanden, waarop kokospalmen hunne bladerkronen wiegelen, en bloeiende heesters de lucht met zoete geuren vervullen. Voorwaar, indien eenige plek op aarde ons een denkbeeld kan geven van het paradijs, dan zijn het wel deze gezegende, onbeschrijfelijk bekoorlijke eilanden, zoo rustig en schoon oprijzende uit de blauwe, van goudglans doorspeelde, effen golven, omsloten door den wijden gordel van koraalriffen, als bloembouquetten uitgestrooid over de eindelooze vlakte der wereldzee. Mijne beurt is gekomen om aan land te gaan; en met haastige riemslagen voeren onze roeiers ons naar Nukuatéa. Op het strand komen eenige officieren ons te gemoet; onder hen bevindt zich mijn collega, de chirurgijn-majoor Reynaud. Wij bezoeken in de eerste plaats het kamp der bemanning van de _Lhermitte_; als weleer Robinson Crusoe, zoo hebben ook onze schipbreukelingen alles wat zij noodig hadden uit het gestrande schip aan den wal gebracht; zij hebben dus, zonder veel ongemak te lijden, onze komst kunnen afwachten, dank zij vooral de bereidvaardigheid der missionarissen en der inboorlingen, die zich gehaast hadden, hun aanstonds na de ramp ter hulp te komen. In de hutten der officieren vond ik ook pater Rondel, missionaris van de Samoa-eilanden, den eenigen passagier aan boord van de _Lhermitte_, wiens tegenwoordigheid meer dan iets anders had bijgedragen om den moed der equipage staande te houden; op verzoek van den kommandant, was de voortreffelijke pater aanstonds bereid in het kamp te blijven en, ongeacht den ongunstigen toestand zijner gezondheid, afstand te doen van de gemakken, die hij ruimschoots kon vinden bij zijne broederen te Mua. In gezelschap van de officieren van ons état-major wandelde ik het eiland Nukuatéa rond; zulk eene wandeling is een onuitsprekelijk genot: bij iederen voetstap vindt ge nieuwe stof tot bewondering: de Wallis-eilanden vooral zijn bij uitnemendheid schoon. Omringd door den onmetelijken Stillen-oceaan, genieten zij, bij de voorrechten eener overrijke tropische flora, het onschatbaar voorrecht van een zacht, bij uitstek liefelijk klimaat; nooit heerscht er, dank zij de frissche afwisselende winden, die buitensporige, ondragelijke hitte, die voor Europeanen onuitstaanbaar is. Hoe heerlijk is het, zich geheel over te geven aan den weldadigen indruk van oneindige kalmte en storelooze vrede, die u hier van alle kanten omringt; ten volle te genieten van het nieuwe leven, dat u lokkend toelacht op deze paradijsachtige eilanden, waar de bloemen altijd frisch zijn, waar de zon altijd schijnt; waar de suizende zefyrs bezwangerd zijn met zoete geuren; waar de effen wateren van de binnenzee het smettelooze blauw van den hemel weerspiegelen, en uit de verte het geruisch van den grooten oceaan u als muziek in de ooren dringt. Den volgenden dag had ik de wacht aan boord. Nadat de dienst was afgeloopen, nam ik mijn violoncel; ik zette mijne deur wijd open, want de bekrompenheid van mijne hut hinderde de beweging van mijn strijkstok; ik nam plaats voor de deur en begon het tweede concerto van Homberg te spelen. Ik was reeds eenigen tijd daarmede bezig, toen ik, bij toeval omziende, een zonderling schouwspel gewaar werd: een aantal inboorlingen vulden met hunne rijk gelokte hoofden de opening der deur. Eenigen zaten neergehurkt op den grond; anderen stonden achter hen, en daaronder een oud man met sneeuwwitte hairen; aller oogen glinsterden; om aller lippen zweefde een glimlach, die prachtige ivoren tanden liet zien; op aller aangezichten was de levendigste belangstelling te lezen. Voor een zoo aandachtig gehoor speelde ik nog verschillende stukken, nauwkeurig acht gevende op den indruk, dien de muziek op deze natuurkinderen maakte. De ernstige stukken bevielen hun blijkbaar beter dan de schitterende variatiën: het _Ave Maria_ van Gounod en de _Marche funèbre_ van Chopin vielen stellig het meest in den smaak van mijn publiek. Blijkbaar konden zij er zich in den beginne geen denkbeeld van vormen, hoe ik uit die houten kast zulke schoone en wegslepende tonen kon te voorschijn tooveren; ik liet hun mijn instrument bekijken en betasten, en noodigde hen daarop uit, voor mij te zingen. Zij waren daartoe aanstonds bereid, en met stemmen, wier zuiverheid en omvang mij verbaasde, zongen zij verschillende melodieën en zelfs koren, waarbij zij in de handen klapten en op de maat huppelden. De Wallisers hebben een sterk ontwikkeld muzikaal gevoel en eene groote liefde voor den zang; zij vereenigen zich dikwijls in koor om te zingen. Zij hebben echter geen eigenlijk muziekinstrument: maar om het gezang te begeleiden en de maat aan te geven, bedienen zij zich van eene soort van trommel, aan de eene zijde met een stuk dierenhuid overspannen. Een aantal jonge lieden, die onderwijs in de muziek ontvangen hebben, kunnen reeds zonder fout gedeelten van de kerkelijke muziek zingen. Den volgenden morgen vroeg liet ik mij naar het groote eiland brengen, mijn dejeuner medenemende. Het is heerlijk weer: eene onmisbare voorwaarde voor iedere wandeling en elk uitstapje; de prachtige zon van Uvea vergoedt ons de onophoudelijke regens, die ons verblijf in Nieuw-Caledonië bedorven hadden. Op de meest nabij zijnde punt van de kust, te Mua, ga ik aan land. Ondanks het vroege uur is alles in het dorp reeds op de been; kinderen spelen; vrouwen zijn met verschillenden arbeid bezig, onder anderen met het vlechten van matten; enkele jongelieden zitten voor de deur hunner hutten een sigaar te rooken. Ik ga naar hen toe, om hunne woning te bekijken, die het best te vergelijken is met eene reusachtige parapluie. Dit huis, naar hetzelfde model gebouwd als alle anderen in dit land, is eenvoudig in de hoogste mate: op een terp van aarde verrijzen in het rond eenige houten palen of zuiltjes, die een eenigszins puntig dak dragen, van kokos- en palmbladeren gemaakt. Dit dak reikt tot ongeveer zestig duim boven den grond; de ruimte tusschen beiden kan met beweegbare matten geheel afgesloten worden; eigenlijke wanden hebben deze woningen niet. Het meubilair bestaat uit eenige op den grond liggende matten, met kleine holle houten toestellen, waarop men het hoofd legt om te slapen; uit eenige houten gereedschappen, kalebassen en dergelijke voorwerpen; aan de dwarsbalken hangt de onmisbare kavaschotel, terwijl aan den middelsten pijler, die den top van het dak draagt, doorgaans een geweer is bevestigd. De eilanders vergenoegen zich nog met deze hoogst eenvoudige woning; maar onder de leiding der missionarissen, hebben zij te Mua eene aan Sint-Josef gewijde kerk gesticht, in den oud-gothischen stijl, die van gehouwen steenen is opgetrokken en in waarheid een monumentaal karakter draagt. Van Mua begeef ik mij naar Mutautu, waar ik de officieren van ons schip zal ontmoeten; de afstand bedraagt slechts eenige kilometers: ik behoef dus niet den naasten weg te volgen, maar kan door het landschap omdolen. In de nabijheid van het dorp vind ik uitgestrekte velden, met broodvruchten en bananen beplant; de eersten worden op dezelfde wijze verbouwd als onze aardappelen, maar smaken veel lekkerder; de bananen, met hun prachtig gebladerte, zijn een onschatbaar geschenk des hemels. Men heeft met reden gezegd, dat niemand van honger behoeft te sterven in een land waar bananen groeien. Weldra worden de bebouwde velden vervangen door het woud. Reusachtige kokospalmen verheffen hunne slanke stammen, als de zuilen eener kathedraal, tot eene hoogte van twintig à vijf-en-twintig meter en ontplooien daar hunne prachtige bladerkronen, die een groen gewelf vormen, waar de zonnestralen niet kunnen doordringen. Eene verkwikkende koelte heerscht in de doorzichtige schaduw dezer heerlijke bosschen; de met welig gras begroeide grond rijst met langzame glooiing; langs de helling van den heuvel borrelt het frissche water tusschen de steenen op; kristalheldere, ondiepe beekjes kronkelen murmelend door het struikgewas en vormen schilderachtige kommen en vijvers, wemelende van kleine vuurroode, hemelsblauwe of goudgele vischjes. Een dezer beekjes volgende, kom ik aan een vrij groot meer, waarvan het bekken de krater is van een uitgebranden vulkaan. Dit meer, een van de twee waarin de wateren van het binnenland samenvloeien, ligt ongeveer drie mijlen ten noordwesten van Mua. Omstreeks tien uren kom ik te Mutautu, het belangrijkste vlek van het eiland en de residentie van de koningin Amélie. De kerk, aan Onze-Lieve-Vrouwe gewijd, is van steen opgetrokken en verrijst niet verre van den oever; de voornaamste huizen van het dorp staan ter wederzijde en vormen een onregelmatig pleintje. Ik zet mij in de schaduw op het gras neder en haal mijn dejeuner voor den dag. Mijne verschijning heeft natuurlijk de aandacht getrokken van de jeugd van Mutautu, die op eerbiedigen afstand een kring om mij vormt. Die knapen zijn toonbeelden van gezondheid en kracht; onder luid gelach, duwen en dringen zij elkander voort; weldra naderen zij en worden wij de beste vrienden; ik deel een handvol amandelen onder hen uit, en laat wat in mijne wijnflesch nog over is te hunner beschikking. De vrouwen, die over het plein gaan, zijn betamelijk gekleed; zij zijn minder donker van kleur dan de mannen, en slechts eene tint bruiner dan de vrouwen in Andalusië en op Sicilië. Zonderling genoeg, dragen zij het hair kort afgeknipt, terwijl de mannen het hunne laten groeien.--Het paleis van de koningin onderscheidt zich in niets van de hutten harer onderdanen. De groote sloep van de _Orne_ legt aan den oever aan; de officieren komen aan land en wij begeven ons te zamen naar de plechtige kava, waartoe de dorpshoofden ons hebben uitgenoodigd. De kava is een drank, die bij elke feestelijke of plechtige gelegenheid wordt gebruikt, die vreemden wordt aangeboden, en die de meest geliefkoosde drank is van de bewoners dezer eilanden. Ziehier, hoe deze drank in onze tegenwoordigheid wordt bereid. Een jong meisje neemt een verschen wortel van _Piper methysticum_, een grooten houten schotel of bak en een kom met water. Zij spoelt zich den mond, wascht hare handen, en hurkt op den grond neder; naast haar liggen bundels van vezelen van den pandanusboom of kokoswol, niet ongelijk aan een scheepsdweil; voor haar zet zij den houten schotel. Nu bijt zij met haar ivoren tandjes een stukje van den wortel af, en begint dat te kauwen tot het voldoende fijn gemalen is, waarna zij het tot een balletje draait, hetwelk in den schotel wordt nedergelegd; diezelfde operatie herhaalt zij tot er een voldoend aantal balletjes in den bak liggen, waarop zij vervolgens water schenkt. De balletjes lossen zich op, en weldra drijven de vezels in het vocht, dat nu de kleur van zeepsop heeft aangenomen. Als de bak genoegzaam gevuld is, vischt het meisje met de ineengedraaide dweil de drijvende stukjes voorzichtig op en verwijdert ze. De aldus bereide drank is de beroemde kava, die in een beker van kokoshout aan de gasten wordt gepresenteerd, beginnende bij den aanzienlijkste in rang, met strenge inachtneming van de etiquette. Ik kan niet ontkennen, dat de kava, op het eerste gezicht, niets uitlokkends heeft: de wijze van toebereiding boezemt u walging in; de vieze kleur van het zeepsopachtige vocht lokt u niet uit tot drinken. Ondanks uw oprechte begeerte, om het lieve jonge meisje een pleizier te doen, aarzelt ge een oogenblik; maar wanneer ge uw tegenzin overwint, en met gesloten oogen een slok neemt, voelt ge weldra eene zeer aangename gewaarwording van warmte, eene zachte, opwekkende prikkeling: en het duurt niet lang, of ge drinkt met smaak uw beker kava leeg. Dit was de algemene indruk bij de officieren van de _Orne_, die bijna zonder uitzondering de kava voor de eerste maal proefden, en die later geene gelegenheid lieten voorbijgaan, om dat eigenaardig genot te smaken. Maar wie over dezen drank--die nimmer dronkenschap veroorzaakt--inderdaad wil oordeelen, moet hem in zijn vaderland drinken en wel op de boven beschreven wijze toebereid: het mengsel van geraspte wortels en water, dat wel eens voor kava doorgaat, is met de echte kava niet te vergelijken. Toen wij aan het strand kwamen, was het laag water, en de groote sloep, die, bij vloed, vlak bij het dorp had kunnen aanleggen, moest nu op vrij grooten afstand blijven. Wij moesten ongeveer tweehonderd el ver over het koraalrif loopen en tot aan de knieën door het water waden, of ons door de bootslieden laten dragen. Door dit oponthoud hadden wij het voorrecht, Monseigneur Bataillon, den apostel van Oceanië, te ontmoeten, die van een tochtje op zee terugkwam. De aanblik van den eerwaardigen bisschop, met zijn doordringend oog, zijne trekken vol uitdrukking, en zijn majestueusen aartsvaderlijken baard, trof mij diep: met eerbiedige bewondering aanschouwde ik den edelen, moedigen zendeling, die op de Wallis-eilanden een zoo groot, bijna wonderbaar werk heeft verricht, waarvan het verhaal ons welhaast als eene legende uit vroeger eeuw in de ooren klinkt. Voor zijne komst waren de Wallis-eilanden het tooneel van alle gruwelen, die van de barbaarschheid onafscheidelijk zijn; onophoudelijke, bloedige oorlogen teisterden het schoone land; de overwinnaars kenden geene genade jegens de overwonnelingen en vierden hunne zegepraal met afschuwelijke feesten, waarbij de harten der verslagenen gegeten werden. Even als alle zoogenoemde wilde volken, leefden deze eilanders bijna als dieren: de vrouwen werden veracht en mishandeld, de kinderen aan hun lot overgelaten. Een amerikaansche walvischvaarder, een der eersten die in de binnenzee van Uvea was doorgedrongen, werd door de inboorlingen overrompeld; de bemanning werd vermoord en het schip geplunderd en in brand gestoken. Koning Lavelua regeerde over de Wallis-eilanden, toen pater Bataillon te Uvea aan land stapte. Afgewezen, mishandeld, door den koning tot den hongerdood veroordeeld, zou de moedige missionaris ongetwijfeld bezweken zijn, hadde niet eene bijna wonderdadige tusschenkomst zijn leven gered. Eene nicht van den koning, wier hart voor de prediking van den onverschrokken apostel was geopend, redde bij herhaling, met gevaar van haar eigen leven, den eerwaarden priester, wien zoo vele gevaren bedreigden. Zij deed meer: zij wist te bewerken dat de zendeling ongehinderd kon prediken en dat de uitoefening der christelijke godsdienst werd geduld;--en het duurde niet lang, of het Evangelie maakte snelle vorderingen, veler harten voor zich winnende. Tegenwoordig is de zegepraal der kerk verzekerd: de prinses, die reeds in hare jeugd tot den Heiland bekeerd werd, regeert thans als koningin Amélie over den archipel: haar vroom gemoed is nog steeds met banden van liefde en eerbied verbonden aan den man, wien zij de hoogste weldaad haars levens dankt. Onder hare zachte en welwillende regeering, die aller harten heeft gewonnen, is het aan de eerwaarde Paters Maristen gelukt, op deze eilanden eene geheele omwenteling tot stand te brengen. Een van de merkwaardigste gevolgen hunner gezegende werkzaamheid is voorzeker wel, dat de hand over hand toenemende ontvolking dezer schoone, onder allerlei opzicht zoo bij uitnemendheid begunstigde landstreek is gestuit. Het is een bekend, door de waarneming bevestigd feit, dat de inlandsche rassen spoedig uitsterven, wanneer zij in aanraking komen met blanken, die de ondeugden onzer beschaafde maatschappij onder hen overplanten. De paters hebben de Wallis-eilanden tot dusver voor deze noodlottige aanraking, voor deze besmetting weten te bewaren, en hen daardoor behoed voor de jammerlijke wegkwijning en uitsterving van hunne bevolking. De bevolking dezer eilanden, die tusschen de vier- en vijfduizend zielen bedraagt, neemt daarentegen voortdurend toe; de gemiddelde duur van het leven is verlengd. De inboorlingen, die vroeger geheel naakt liepen, beginnen kleederen te dragen; alle vrouwen zonder uitzondering zijn behoorlijk en eenvoudig gekleed. De polygamie is geheel verdwenen; met de invoering van het christelijk huwelijk is tevens de familie gesticht en de vrouw uit hare vernedering opgeheven. Ik maakte van een vrijen dag gebruik om een bezoek te gaan afleggen bij pater Padel, den eerbiedwaardigen missionaris, die de equipage van de _Megère_ vroeger zoo uitmuntend ontvangen had. Hij ontving ook ons met de grootste vriendelijkheid; vooral deed het hem genoegen, den heer Frogé, zijn landgenoot, weer te zien; hij noodigde ons uit, dienzelfden avond een feest bij te wonen, waaraan de jonge meisjes van Uvea zouden deelnemen en dat te Lano zou worden gegeven. Het college van Lano is eene van de merkwaardigste scheppingen van Monseigneur Bataillon; eene statige kerk, geheel van steen opgetrokken, werd opzettelijk voor het college gebouwd; zij staat op den top van een heuvel, en heeft eene lengte van honderd, bij eene breedte van vijf-en-dertig voet, met een dwarsschip van tachtig voet. Het grootste gedeelte der jeugd van de Wallis-eilanden ontvangt zijne opvoeding te Lano. Op een vrij hoogen heuvel verheft zich de school voor jonge meisjes, die door zusters wordt bestuurd; aan den anderen kant der vallei vindt men de jongensschool, die omstreeks honderd-vijftig leerlingen telt en aan het hoofd waarvan pater Bonzigue staat, die onderwijs geeft in lezen, schrijven en rekenen. Onder zijne leerlingen heeft hij de vlugsten uitgezocht, om hun latijn te leeren; reeds zijn er eenigen, die de klassieke schrijven beginnen te lezen. Lano is het college voor het geheele eiland; maar bovendien heeft iedere parochie hare eigene school, het schoolbezoek--en daar kan hier wel geen bezwaar tegen bestaan, waar het onderwijs in zoo uitmuntende handen is,--is verplicht; er zijn bepaalde ambtenaren aangewezen om daarop toezicht te houden, de redenen van het schoolverzuim te onderzoeken, en de nalatigen, zoo noodig, te straffen. Des avonds begaf ik mij met mijne kameraden, de officieren, die niet aan boord moesten blijven, naar de woning van den missionaris. Voor en onder de veranda van eene ruime hut, zitten omstreeks vijftig jonge meisjes in een halven kring op den grond; zij zijn uitgedost voor het feest, haar zwarte weelderige lokken zijn met schitterend gekleurde bloemen versierd. Zij groeten ons vriendelijk en reiken ons in het voorbijgaan de hand. Op uitnoodiging van den missionaris nemen wij plaats in het midden van den kring; rechts en links scharen zich inlandsche mannen en vrouwen, als wij toeschouwers bij het feest. Het was een aardig gezicht, al die jonge meisjes, wier gelaat van vreugde straalde nu zij fransche officieren als gasten in haar midden zagen, en die brandden van ongeduld om het feest te beginnen, maar toch stil en roerloos zaten. De maan rees omhoog aan den blauwen, hier en daar met witte wolkjes bezaaiden hemel, en goot haar licht uit over het liefelijke landschap, waar kokosboomen hunne bladeren zachtkens wiegelden op den adem van het koeltje; links, in de schaduw, teekende zich de donkere massa der kerk. Het teeken wordt gegeven, en het gezang begint. Het is eene eenvoudige melodie, die door het koor in twee partijen gezongen wordt; de meisjes klappen daarbij in hare handen en maken met hare armen zeer bevallige bewegingen, zoodat oog en oor tevens worden gestreeld. Bij een ander lied buigen de meisjes het bovenlijf op de maat heen en weer, als wilden zij de beweging van een schip nabootsen. Nadat eenige liederen gezongen waren, wordt de kring verbroken en gaan de jonge meisjes heen. Eenige kinderen groepeeren zich, gewapend met stokken. Een paar stemmen beginnen een vroolijk, levendig gezang, dat door de kinderen wordt geaccompagneerd. Daarop verschijnt een jong meisje, dansende. Haar beenen zijn bloot tot aan de knie; een jurk van levendige kleur bedekt hare borst; aan haar gordel hangen lange, sierlijke bladeren; haar hoofd is met bloemen gekroond; haar armen zijn bloot. Van verschillende zijden naderen nu ook andere meisjes; zij nemen deel aan het gezang en schikken zich ten dans. Nu eens draaien zij, in de handen klappende, op één voet; dan naderen zij, met eene hand op het hart en de andere uitgestrekt, om plotseling om te keeren, haar lange haarlokken schuddende: maar altijd zijn hare bewegingen bevallig. In eene pauze, tusschen twee dansen, komen eenige jonge meisjes met bloemkransen in de hand naar ons toe; eene van haar draagt een beker met welriekende olie. Ieder van ons ontvangt een krans; na ons daarmede versierd te hebben, besprenkelen de jonge meisjes onze hoofden met de geurige olie. Tevens wordt ons kava gepresenteerd, die zoo even door een paar jonge vrouwen is klaar gemaakt. Weldra begon het feest op nieuw: er werd nu een rondedans uitgevoerd, waarbij de kinderen op de maat in de handen klapten, terwijl de meisjes, al zingende, en het hoofd buigende, nu eens sneller, dan langzamer, in een kring dansten. Als zij langs ons heen zweefden, keerden zij haar gelaat naar ons toe en bestrooiden ons met bloemen. Zij waren letterlijk onvermoeid, en zouden zeker gaarne den gansenen nacht hebben voortgedanst, als wij niet eindelijk waren opgestaan, daarmede het teeken gevende dat het feest ten einde was. Zij kwamen allen naar ons toe, om ons de hand te drukken, en ons haar bloemkransen ten geschenke te geven, onder het uitspreken der woorden: "Tayos tayos! (vrienden, vrienden)." Eenige dagen later, toen wij op het punt stonden, de eilanden te verlaten, gingen wij afscheid nemen van pater Padel. De vriendelijke missionaris liet nu door eenigen zijner leerlingen spelen uitvoeren. Met lansen en knotsen gewapend, leverden de flinke, schoone jongelingen een spiegelgevecht; zij hanteeren hunne wapenen met groote behendigheid, zij werpen ze hoog in de lucht, en vangen ze van achteren met hunne hand weer op. Een van hunne meest geliefkoosde uitspanningen is de sika: dit spel bestaat in het werpen met een soort van spies, aan het einde voorzien van een aan de beide punten eenigszins spits uitloopenden cylinder; die werpspies moet den grond raken, weer opspringen en een eind verder neervallen. Hij, wiens werpspies den grootsten afstand aflegt, is overwinnaar: ditmaal bedroeg die afstand honderd-zestig meter. De eilanders bedienen zich tegenwoordig niet meer van zulke verouderde wapenen als lansen en knotsen; in de plaats daarvan hebben zij zeer goede, nieuwerwetsche geweren. Zij vormen eene op europeesche wijze geoefende krijgsmacht, naar het fransch model gekleed. Schoenen beschouwen de eilanders als een weeldeartikel, en de kepi is geheel overbodig: de monumentale haardos van de jonge inlanders is niet in een europeesch hoofddeksel te sluiten. Zij leeren exerceeren onder kommando van een Franschman; zij zijn zeer ingenomen met hunne mooie wapenen en schieten zeer gaarne. De eerwaarde pater Padel deelde ons ook eenige bijzonderheden mede omtrent de staatsinrichting der eilanden. De koninklijke waardigheid is erfelijk, niet echter in de rechte lijn, maar in den eersten zijtak. De koningin is bekleed met het soevereine gezag: zij beschikt over leven en dood van haar onderdanen; zij kan oorlog verklaren en vrede sluiten; zij kan ook over personen en zaken het _taboe_ uitspreken. Dit _taboe_ is een soort van wijding, een verbod om zoodanig persoon of voorwerp aan te raken; de schending, zelfs de onwillekeurige overtreding van dit verbod wordt met eene soort van excommunicatie gestraft. Slechts een persoon heeft het recht, vertoogen tot de koningin te richten; dit is de eerste minister, wiens waardigheid, insgelijks in de zijlijn, erfelijk is, en die den titel voert van _kivalu_. Hij deelt de bevelen der koningin aan de _matapules_, de dorps- en stamhoofden, mede, die dan voor de verdere uitvoering hebben te zorgen. De koningin Amélie vraagt van haar onderdanen geene belasting; zij leeft van de opbrengst harer landerijen en van de geschenken, die de inlanders haar geven. De grond is onvervreemdbaar: de koningin verpacht aan vreemdelingen landerijen voor den tijd van tien jaren, tegen eene jaarlijksche vergoeding van honderd piasters; die vergoeding is ook verschuldigd als een vreemdeling land van een inlander pacht--koopen kan hij het nooit;--maar dan betaalt hij aan den eigenaar nog bovendien vijf-en-twintig of dertig piasters als huur. Een paar dagen nadat de koningin, vergezeld van den bisschop en den eersten minister, bij ons aan boord een bezoek had gebracht, was het oogenblik van vertrek gekomen. Over de borstwering van het achterschip geleund, wierp ik een laatsten blik op deze gezegende eilanden, stralende in den laatsten gloed der haastig dalende zon. Langzaam zonk de kust weg; spookachtig teekende zich het wrak van de _Lhermitte_ tegen den witten schuimgordel der riffen. Daar dreunde een kanonschot door de eindelooze ruimte... dat was het afscheid. Weldra omving de duisternis onze boot, drijvende op de wateren van den Stillen-oceaan. *** End of this LibraryBlog Digital Book "De Wallis-eilanden - De Aarde en haar Volken, 1886" *** Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.