Home
  By Author [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Title [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Language
all Classics books content using ISYS

Download this book: [ ASCII | HTML | PDF ]

Look for this book on Amazon


We have new books nearly every day.
If you would like a news letter once a week or once a month
fill out this form and we will give you a summary of the books for that week or month by email.

Title: Indrukken van Finland - De Aarde en haar Volken, 1906
Author: Engelen, Clara
Language: Dutch
As this book started as an ASCII text book there are no pictures available.


*** Start of this LibraryBlog Digital Book "Indrukken van Finland - De Aarde en haar Volken, 1906" ***


Indrukken van Finland

Door Jonkvrouwe Clara Engelen.


Suomi is de zachte, welluidende, droomerige naam, dien de Finnen hun
land hebben gegeven. Het is de naam van het land, dat in den laatsten
tijd onze aandacht tot zich trekt, welks strijd voor vrijheid en oude
rechten onze belangstelling gaande houdt.

Finland is voor ons, Hollanders, betrekkelijk onbekend. Waarschijnlijk
zou het dat voor mij ook gebleven zijn, als het gelukkige toeval mij
niet met eene Finsche had samengebracht, en ik niet in de gelegenheid
ware geweest om Finland tweemaal te bezoeken.

Een paar jaar geleden nam ik het besluit, mijne finsche vriendin naar
haar land te vergezellen en weinige dagen later waren we te Lübeck,
om des avonds van daar met de _Storfürsten_ [1] naar Helsingfors te
vertrekken. Voor dat we ons plaatsbewijs voor den overtocht kregen,
moesten wij onzen pas laten zien en hem later op de boot dadelijk
afgeven. Groot was de _Storfürsten_ niet; zij leek mij zelfs in 't
oogvallend klein, maar ik wist toen nog niet bij ondervinding, dat
de Oostzee zeer weinig golfslag heeft en dus ook door betrekkelijk
kleine schepen kan bevaren worden. De zeventien passagiers waren
voor het meerendeel Finnen, die naar hun land terugkeerden, blij het
conservatieve Midden-Europa, zooals zij dat uitdrukken, te kunnen
verlaten. Mijn vriendin had spoedig een paar kennissen gevonden,
bij wie we ons gedurende de reis aansloten en met wie ik heel wat
heb afgepraat. Bij meer dan één gelegenheid hebben we het Noorden
en Midden-Europa met elkaar vergeleken, en telkens viel het mij op,
hoe er door deze lieden met een zekere minachting gesproken werd over
het laatste, dat als zeer behoudend en overbeschaafd bestempeld wordt.

Een ander thema dat ter sprake kwam, was de emancipatie. De Finnen
zijn wat dit punt aangaat, zeer vooruitstrevend. Co-educatie b.v. is
iets dat van zelf spreekt. Bijna alle meisjes doen hun "baccalaureat",
[2] studeeren eenige jaren en zoeken vervolgens eene betrekking. De
Finnen stellen er een groote eer in, dat zij andere landen zooveel
vooruit zijn, maar hebben tevens de neiging om alles af te keuren,
wat niet òf uit Zweden, òf uit hun eigen land stamt.

Opmerkelijk is het, dat de Finnen zich buiten hun land nooit recht
thuis voelen; zij zijn geen kosmopolieten en het best te waardeeren
in hun eigen omgeving; daar zijn ze gezellig en buitengewoon gastvrij
voor vreemdelingen. Zoo hebben zij tijdens de reis al het mogelijke
gedaan om mij niet buiten hunne gesprekken te sluiten en mij van hun
land alles te vertellen, waarin ik belang kon stellen. Om mij genoegen
te doen spraken ze ook onder elkaar duitsch, en werd er eens wat in
't zweedsch of finsch gezegd, dan was er altijd iemand die als tolk
dienst deed.

De avonden op de _Storfürsten_ waren wel het gezelligst. Het weer
was bizonder goed en dus konden we tot laat in den avond op het dek
zitten. Eerst werd er gepraat, en als de late schemering begon te
vallen, werden er liederen gezongen met een langzamen rhythmus, in een
voor mij onbekende weeke, zoetvloeiende taal. Geruischloos stoomde de
_Storfürsten_ over het water, dat effen was als een ijsvlak en waarin,
aan den kant van het Noorden de lichte streep der ondergaande zon werd
weerspiegeld. Nog later steeg de maan uit de zee op en vertoonde zich
als een groote schijf aan den wolkeloozen hemel. In de verte, aan den
horizon, zag men de lichten der vuurtorens van Gothland, Dagö en Ösel.

Ook den laatsten avond zouden we op het dek doorbrengen, maar
... om drie uur 's middags kwam er mist, tegen vijf uur begon
de boot eigenaardig te schommelen en om acht uur was de storm in
vollen gang. Dienzelfden nacht voeren wij de Finsche golf binnen en
in den morgen bereikten we Reval. Hier kwam de douane aan boord en
inspecteerde niet alleen de bagage maar ook onze passen. Ze zagen
er krijgshaftig uit die grenswachters met hunne uniformen, hooge
laarzen en groote slagzwaarden. Toen ik me hierover eene opmerking
veroorloofde, werd mij dadelijk het zwijgen opgelegd met een: hou je
stil, anders krijg je last van hen! In Reval hadden we een uur tijd om
de stad te bezichtigen. De alles overheerschende indruk, dien ik kreeg,
was, dat huizen, straten en menschen onbeschrijfelijk vuil zijn. De
bevolking heeft het bizondere type, dat aan den russischen moeijik
herinnert: een goedige, domme, slaperige uitdrukking van het gezicht,
lange baarden, recht afgesneden haar; een roode kiel, die tot de knieën
reikt, en de voor een Rus onmisbare hooge vetlaarzen. Verder vielen me
de kleine rijtuigen op, getrokken door paarden, die gespannen zijn in
een hoog halsstel en bestuurd worden door een koetsier met een langen,
blauwen jas aan en een platten, hoogen hoed op. Gaarne waren wij wat
langer in Reval gebleven, doch we moesten naar de boot terug.

Om twaalf uur kwam Helsingfors in 't gezicht; eerst als een witte
streep aan den gezichteinder, maar spoedig kon men enkele gebouwen
onderscheiden, zooals de russische kerk met haar blinkende koperen
koepels. We voeren nu niet meer door de open zee, maar tusschen de
talrijke eilandjes, die voor de finsche kust liggen. Dit zijn de
"scheren", die Helsingfors een natuurlijke haven geven. Sommige
van die scheren zijn bewoond, andere niet; er zijn er begroeid met
boomen, en ook die als kale klippen boven het water uitsteken. Voor
men te Helsingfors aankomt, vaart men langs Sveåborg, de vesting,
vroeger door de Zweden en nu door de Russen bezet. Zij wordt streng
bewaakt en de toegang is voor ieder verboden. [3] Er wordt beweerd,
dat er staatsgevangenen onder in de kelders zitten opgesloten; van
andere zijde heb ik dit beslist hooren tegenspreken. In de nabijheid
van Sveåborg ligt nog een eilandje, door militairen bezet. Men
zegt dat ook daar gevangenen zijn; niemand mag het eiland naderen;
te middernacht legt er een boot aan, om de bezetting van voedsel
te voorzien. Er werd gefluisterd, dat de vader van Schumann [4] daar
gevangen zat. Een andere persoon verzekerde mij, dat er niets bizonders
aan het eiland is en dat het tot Sveåborg behoort; hij voegde er bij:
de Finnen houden van mysterieuse geschiedenissen en nemen dikwijls
zeer onzekere dingen voor waar aan.

We konden niet te Helsingfors aan land komen voordat de douane ons de
passen had teruggegeven. De namen van de passagiers werden afgeroepen
en ieder moest maar zorgen zijn pas terug te krijgen, want zonder
pas wordt men nergens toegelaten, waar de Russen hunne oppermacht
doen gelden.

Helsingfors is in 1550 gesticht en sedert 1817 de hoofdstad van het
finsche groothertogdom. Eerst na dien tijd is het een stad van eenige
beteekenis geworden. Het is een moderne stad, als 't ware volgens
een vast schema gebouwd, met rechte straten, afgewisseld door mooi
aangelegde en goed onderhouden parken. De groote beweging is op de
Esplanade: daar zijn de cafés en daar is elken avond muziek. In de
nabijheid van Helsingfors zijn talrijke gelegenheden om des avonds
te soupeeren, of de middaghitte te ontloopen. Wie in Helsingfors
is geweest, kent ongetwijfeld: Klippan (de klip), Alphyddan (de
alpenhut) Brunsparken en Högholmen. Klippan is een van de scheren;
vooral des avonds heeft men er een prachtig uitzicht: aan den eenen
kant de zee met de vele eilanden, aan de andere zijde het silhouet
van de stad en de haven. Als men eenmaal des avonds op Klippan is,
vergeet men den tijd; zoo tenminste ging het mij, want zelfs om 11
uur was het nog niet geheel donker. Als men dan laat in den avond in
Helsingfors terugkomt, zijn de straten meer bevolkt dan midden op
den dag. De stad is namelijk in den zomer zeer warm; wie kan, gaat
van Mei af naar buiten, en zij die in Helsingfors moeten blijven,
gaan eerst tegen den avond uit. De familie waar ik zou logeeren,
was ook met de geheele huishouding buiten, en alleen de heer des
huizes was naar Helsingfors gekomen, om met zijne dochter mij de
stad te laten zien. Omdat we dus geen bediening in huis hadden,
namen we onze maaltijden in een restaurant. Zoo maakte ik in
Brunsparken nader kennis met de zweedsche keuken, [5] waarvan ik
op de _Storfürsten_ al een voorproefje had gehad. Men begint het
middagmaal met smörgos, [6] dat gedekt staat op eene groote tafel in
't midden van de eetzaal. Bedien u zelf! heet het hier. Men neemt een
bordje, vork en mes en begint van al de lekkernijen, die gereed staan,
wat op te pikken; een radijs, een stukje knäckebröd, [7] wat gerookt
rendiervleesch, wat wittebrood; maar pas op, het brood zoowel als de
gemarineerde sardines zijn zoet van smaak! Het smörgos wordt staande
gegeten en het kost heel wat moeite eer men leert, handig met vork en
mes te manoeuvreeren en ook om de lekkerste beetjes te vinden. Voor de
heeren staat er brandewijn klaar, dames drinken nooit daarvan. Na het
"smörgos" begint het eigenlijke middagmaal. Volgens het menu kan men
als eerste gerecht kiezen, soep of "tilbunke". Heeft men den moed dit
laatste te bestellen, dan komt er eene glazen kom met ... "hangop";
in Zweden en Finland eet men deze spijs des zomers in plaats van
soep. Verdere verrassingen komen er met het eten niet dikwijls voor,
alleen is alles met veel vet klaargemaakt, maar daar went men aan.

Alphyddan is een meer bescheiden uitspanningsoord, maar ligt heel
mooi te midden van een bosch. Zoo dicht bij een stad zou men niet
een dergelijke "wildernis" verwachten. Alleen de rijwegen zijn goed
onderhouden, voetpaden vindt men er bijna niet. Het bosch staat voor
iedereen open, men mag loopen waar men wil, verboden wegen zijn er
niet, men mag er bloemen plukken zooveel men lust heeft; maar van
't vernielen van planten is geen sprake, want de Finnen leeren van
hunne jeugd af aan zorg te dragen voor het algemeen eigendom.

Högholmen, het "hooge eiland", is de dierentuin, waar de rendieren,
die daar in vrijheid rondloopen, wel het merkwaardigst zijn.

Ik trof het niet, dat in Helsingfors alle openbare gebouwen wegens de
zomervacantie gesloten waren. Oude gebouwen vindt men er in 't geheel
niet; maar de moderne vertoonen een zeer merkwaardigen stijl. Dit
is de "nieuwe finsche stijl", die voornamelijk symbolistisch is;
de huizen zijn versierd met allerlei mystieke gedrochten, die in
het Kalevala, de Volkssage der Finnen, worden genoemd. De bouw van
de huizen schijnt terug te gaan op een stijl, die in overoude tijden
in Finland gebruikt werd; dit heeft mij de bekende finsche architekt
Eliel Saarinen zelf verteld. Al die nieuwe huizen hebben een naam, aan
het Kalevala ontleend. Een van die gebouwen is de finsche schouwburg,
waarop de Finnen zeer trotsch zijn en waarin nationale stukken gespeeld
worden door hun groote tooneelspeelster Aino Acté.

Mist men in Helsingfors de oude gebouwen, nog eigenaardiger is het
wellicht, dat er geene achterbuurten zijn: de huizen van rijken en
armen staan naast en door elkaar.

Als vervoermiddel in de stad heeft men de electrische tram, maar
meestal maakt men gebruik van een van de vele rijtuigen, die overal
gereed staan. Het rijden in Helsingfors is zoo goedkoop, dat ook
de volksklasse er gebruik van maakt. De rijtuigen, alle voorzien
van gummibanden, zijn kleine victoria's, waarin slechts voor twee
magere personen plaats is; de rugleuning is bizonder laag. Het paard,
op russische manier aangespannen, loopt vlug, zelfs daar, waar het
in de heuvelachtige straten bergop gaat. De koetsier heeft ongeveer
dezelfde kleeding als die, welke ik in Reval zag en bedient zich zeer
zelden van het korte zweepje, waar hij gewoonlijk op zit.

De winkels leveren over 't algemeen niets eigenaardigs op, behalve
die waar slöjd-voorwerpen en homespun kleeden worden verkocht. Die
kleeden zijn dikwijls versierd met kunstige steken of met
applicatiewerk. Meestal worden hiervoor heldere kleuren uitgezocht,
groen, blauw, rood, geel, oranje, nog des te meer sprekend door
de zwarte omlijning. De zelfde kleuren komen voor op de houten
slöjd-voorwerpen, die meestal zeer eenvoudig van vorm zijn. Zij
worden, evenals de kleeden, gemaakt door de boeren tijdens de lange
winteravonden. Zoo ook de voorwerpen uit gevlochten berkenschors
vervaardigd, waaronder zelfs schoenen zijn.

Om Helsingfors te leeren kennen heeft men niet zoo heel veel
tijd noodig, en we besloten dus vrij spoedig de reis naar buiten
te ondernemen. We gingen tegen den avond uit Helsingfors. Eerst
spoorden we langen tijd door een bosch, toen door eene vlakte waar
niet heel veel moois of merkwaardigs te zien was. Tegen middernacht
bereikten we een dorp, van waar een boot vertrok naar de plaats
onzer bestemming. Het meer maakt een zeer bizonderen indruk,
vooral als men het voor de eerste maal ziet in het schemerachtige
middernachtslicht. Zwarte dennen staan er om heen, hun silhouet teekent
zich in krachtige lijnen tegen de rood-oranjekleurige lucht. Het
meer is zoo kalm, dat het geheele landschap er zich duidelijk in
weerspiegelt en het water dezelfde oranjekleur krijgt als de lucht. Het
landschap geeft den indruk van groote rust; ineens wordt het duidelijk,
waarom de Finnen zoo poëtisch zijn en zoolang droomend voor zich uit
kunnen staren. Men begrijpt dat deze natuur de Finnen gemaakt heeft tot
wat zij zijn: een volk van sagen en poëzie. Zoo stoomde de boot voort
in de eigenaardige schemering der noordernachten, en de natuur zou iets
kouds, zelf iets griezeligs gehad hebben, als niet de oranjetint van
de lucht meer warmte aan het landschap had gegeven. Langer dan twee
uur duurde de bootreis langs de tallooze eilandjes en landtongen,
die allerlei grillige vormen aan het meer geven. Tegen drie uur in
den nacht bereikten we het buiten waar ik zou logeeren.

Voor we aan wal stapten werd ik opmerkzaam gemaakt op een sluis. "Zijn
er wel sluizen in Holland?" vroeg men mij. Ik kon niet nalaten even
te glimlachen over deze vraag.

Bizonder hartelijk was de ontvangst; het nachtelijk uur werd niet in
aanmerking genomen, want de Finnen zijn er aan gewoon dat men den nacht
voor reizen gebruikt. De vrouw des huizes was op, zij had koffie voor
ons klaar gemaakt, maar na deze en enkele zoete beschuitjes gebruikt
te hebben, werd ik beleefd verzocht zoo gauw mogelijk naar bed te
gaan en den volgenden morgen niet al te vroeg voor den dag te komen.

Ik had een aardige kamer, die zeer eenvoudig was ingericht;
de meubels waren van licht blauw geverfd hout; het bed bestond
uit een plank op twee schragen; de tafel was op dezelfde manier
gemaakt en een vriendelijke hand had er een grooten ruiker met
veldbloemen opgezet. Voor het groote openslaande raam hing een donker
gordijn. Eigenwijs, vond ik het volstrekt niet noodig het naar beneden
te laten en werd, tot mijn straf, een half uur later wakker door
de zon, die fel in mijne kamer scheen. Om negen uur kwam een keurig
gekleed dienstmeisje me een kopje slappe thee brengen, ook alweer met
zoet brood. Ik knikte haar toe; zij beduidde mij vriendelijk, van haar
kant, dat ik nemen moest wat ze mij bracht. Die pantomime herhaalden
we elken morgen, want ik heb geen woord tegen haar kunnen spreken.

Toen ik me gekleed had, werd ik afgehaald om mee te gaan zwemmen;
dat doen de Finnen, ook het volk, in den zomer eens of ook twee keer
per dag. De boeren gebruiken elken Zaterdag hun dampbad, waarvoor
eene schuur nabij de boerderij is ingericht. Daar staat een groote
steenen kachel, waarboven een kamertje is voor drie of vier personen
om het dampbad te gebruiken. Daarna nemen zij gewoonlijk, soms zelfs
in den winter, eene koude onderdompeling in het meer. Ook de knechts
der boerderij hebben recht op hun wekelijksch dampbad.

De dagindeeling was verder als volgt:

Elken dag kreeg ik tot elf uur niets anders dan het kopje thee,
maar dan werd het wachten vergoed door een ontbijt, dat meer leek op
middageten. Tot twee uur gingen we wandelen of aan het meer zitten,
en dan werd buiten koffie gedronken met allerlei soorten van zelf
gebakken brood en koek. Des middags werd ik meestal aan me zelf
overgelaten. Om vier uur werd gegeten. Bij dezen maaltijd werd een
drank gebruikt, die naar zuur bier smaakte en in huis wordt bereid. Na
het eten maakten we samen eene wandeling of we roeiden op het meer. Wij
bleven dan uit tot middernacht, of nog later; waarom zouden we ook
eerder naar huis gaan, want donker werd het niet? Eens hebben we een
avond doorgebracht op een eiland. Op een vuur van gesprokkeld hout
maakten wij zelf ons avondeten klaar. Alle handen kregen wat te doen,
want er moest voor een groot gezelschap gezorgd worden. Na gedanen
arbeid mochten wij rusten. We gingen bij het vuur zitten en er werd
gepraat en gezongen; weer hoorde ik dezelfde melodieën, die op de
_Storfürsten_ zoo diepen indruk op mij gemaakt hadden.

Op een anderen avond heb ik een boerenfamilie bezocht. We reden er
heen op een paar kleine karretjes met woeste paarden er voor; de weg
was slecht en bij gedeelten heel steil, zoodat ik er verbaasd over
was, dat we niet omrolden. Mijne vrienden echter vonden den weg nog
betrekkelijk goed: "buiten kan men geene betere wegen verwachten!" Ik
werd zeer hartelijk ontvangen op de boerderij, maar ik kon met niemand
praten. Later hoorde ik, dat de bewoners der hoeve zeer vooruitstrevend
zijn; twee zoons studeeren.

Zooals de meeste finsche buitenhuizen, is het huis waar ik gelogeerd
heb, van hout; bijna alle kamers zijn gelijkvloers. Het ligt op een
heuvel en van uit de woonkamer heeft men een aardig uitzicht op den
tuin, het bosch en het meer. Die kamer is zeer eenvoudig ingericht
en wordt alleen voor de maaltijden gebruikt en als het regent. Bij
goed weer is men den geheelen dag buiten of op de galerij voor het
huis. Voor regendagen is er een welvoorziene boekenkast en vindt
men een paar gemakkelijke stoelen; ook de schommelstoel, die in het
noorden zooveel gebruikt wordt, is voorhanden. De buitendeur heeft
geen nachtslot, ook blinden ontbreken; de huissleutel hangt zelfs dag
en nacht aan een spijker buiten aan de deur; wel een bewijs, dat de
bewoners der dorpen te vertrouwen zijn. Men hoort slechts zeer zelden
van inbraak of diefstal, werd mij verteld.

Het buiten leek mij een klein paradijs in de wildernis, geheel van
de buitenwereld afgesloten. Maar dat werd me met een spottenden
blik dadelijk tegengesproken; dat was echt midden-europeesch
gezegd. Afgezonderd leeft men volstrekt niet, zoo werd ik onderwezen,
als men twee maal per dag de boot ziet voorbij varen. En nu werd
me verteld van een plaats, waar men slechts eens per week de "post"
kon halen in een dorp, dat eerst na twee uur roeien te bereiken is.

De dorpen in de buurt liggen in eene boschrijke, heuvelachtige en
waterrijke streek; daar, waar men de meren niet ziet, doet de natuur
heel even aan Zwitserland denken. De boerenwoningen zijn donkerrood
geverfd met witte raam- en deurkozijnen en gootlijst. Van binnen zijn
ze zeer eenvoudig ingericht en buitengewoon zindelijk. Een groot
gedeelte van het vertrek wordt door de steenen kachel ingenomen,
waarop verschillende zitplaatsen zijn aangebracht. De meubels
zijn eenvoudig en hebben geen bizonderen stijl; antieke stukken
komen zeer zelden voor, ik zelf heb er geen gezien. Bijna elk huis
heeft zijn weeftoestel, dat gedurende de lange winteravonden wordt
gebruikt. Nergens ontbreekt bij het huis de voorgeschreven brandladder
en de ton, die altijd met water gevuld moet zijn.

De Finnen behooren tot een tak van het Mongoolsche ras, die de
Oeral-Altaïsche volksstam heet. Toen de Indo-Europeesche volken Europa
zijn binnengedrongen, begaf deze stam zich naar het noorden. Hun land
werd Suomi of Suomenmaa genoemd: het land der zeeën en moerassen. Die
naam is later door de Duitschers vertaald in "ven-land" (ven = moeras,
veen), wat later Finland werd.

Het finsche ras is klein, slank en lenig. Het draagt min of meer de
kenmerken van de mongoolsche afstamming: de schuinstaande oogen, het
ronde hoofd, het lage voorhoofd, de hoekige jukbeenderen en de sterk
ontwikkelde onderkaak. De neus is meestal kort, de oogen liggen diep
in de kassen en zijn het meest expressieve gedeelte van het gelaat. De
kleur van het haar is meestal blond en de oogen blauw of grijs, maar
ook donkere typen zijn niet zeldzaam. In het westen, waar ook Zweden
wonen, is het finsche type verloren gegaan. De nationale kleederdracht
wordt niet veel meer gedragen; alleen Karelië, een provincie bij de
russische grens, maakt hierop eene uitzondering. De vrouwen dragen
meestal alleen den korten blauwen rok, de gekleurde schort, een linnen
blouse met gewerkte manchetten, boord en borststuk, en tot sieraad
de ronde finsche speld. De kleeding der mannen is nog minder in
't oogvallend.

De Finnen zijn geneigd tot droomen en dichten, zooals ik reeds
schreef. Waarschijnlijk brengt de natuur die hen omgeeft, hier veel
toe bij, want voor natuurschoon zijn zij zeer gevoelig. Reeds in
hunne oude volksliederen worden de natuurkrachten bezongen. Het
zijn droefgeestige balladen, even zwaarmoedig en geheimzinnig als
het landschap, wanneer het omgeven is van den nevel die opstijgt uit
de tallooze meren. Finland is rijk aan mondelinge overleveringen, de
Runen, in het finsch Runot, die vooral in Karelië voortleefden. Elias
Lönnrot heeft ze vereenigd tot een nationaal epos, dat hij het Kalevala
noemde. De hoofdinhoud er van is de strijd tusschen twee volken, de
Finnen (Kaleva) en de Lappen (Pohjola). De held is Wäinämöinen, de god
der zangers en tevens de personificatie der natuur. Hij begeleidt de
liederen, die hij zingend dicht, met de kantele, een soort van cither,
die men nu nog slechts zeer zelden bij de boeren aantreft.

De taal is, zooals ik in het begin reeds opmerkte, bizonder
zoetvloeiend. Zij herinnert, wat klank aangaat, aan het italiaansch. Er
is niets van te begrijpen en sommige woorden zijn zoo lang dat
men ze niet kan uitspreken. Een zin wordt soms gevormd door één
woord, met behulp van allerlei voor- en achtervoegsels; er zijn er
veertien, die alle een verschillende verbuiging vragen. De u wordt
als oe uitgesproken, en de klemtoon valt altijd op den eersten
lettergreep. "Tule tanne" beteekent: kom hier; "pikku" is: klein;
"kulta poike" is: lieve jongen; "ei kytos" is: dank u zeer; "hyvästi"
is: goeden dag, "hyvää päivää" is: goeden avond. "Vastaanotettavaksenne
saapunut", wil zeggen: dit is uw vrachtbrief. Alle letters worden
afzonderlijk uitgesproken, ook dubbele klinkers en medeklinkers. De
meeste Finnen spreken ook zweedsch, vooral daar waar de Zweden de
overhand hebben. In de 18de eeuw behoorde het tot den goeden toon
om zweedsch te spreken. Daardoor zijn tal van woorden, vooral die,
welke uitvindingen van de laatste honderd jaar aanduiden, alleen in
de zweedsche taal bekend. Nu het Finsch meer in gebruik komt, worden
deze woorden "verfinscht". De finsche taal is rijk aan symbolen,
allegorieën en pleonasmen, waardoor zij reeds in het dagelijksch leven
poëtisch klinkt; ook de dikwijls voorkomende alliteratie draagt hiertoe
bij. Daarentegen komen rijmwoorden zelden voor en wordt de versvorm
bijna uitsluitend in de maat gevonden. Het herhalen van dezelfde
gedachte in opeenvolgende verzen en ook de rijke beeldspraak schijnt
te wijzen op den orientaalschen oorsprong van het Finsch. In de 12de
eeuw brachten de Zweden met het Christendom hunne taal in Finland,
waardoor het Finsch veel van zijn oorspronkelijkheid verloor.

Reeds in 1175 kwamen de Finnen met de Zweden in aanraking. Koning Erik
de Heilige van Zweden zocht hen te onderwerpen en tot het Christendom
te bekeeren. Dit gelukte echter eerst in 1249 door Birger Jarl. Finland
werd toen een hertogdom en mocht sedert 1362 afgevaardigden zenden
naar Zweden, als daar een koning moest gekozen worden. Dikwijls
gebeurde het, dat een zweedsche prins Finland in leen kreeg. Gustaaf
Wasa maakte Finland protestant. Telkens hebben de Russen getracht
het land te veroveren, maar zij werden gewoonlijk door de vereenigde
Zweden en Finnen verslagen. Eerst na het verdrag van Tilsit, 1807,
werd de keizer van Rusland groothertog van Finland. Gustaaf IV Adolf
van Zweden, n.l. was de tegenstander van Napoleon. Deze wilde door
middel van Alexander I den koning van Zweden dwingen, toe te treden
tot het Continentale stelsel. Het plan mislukte en Alexander veroverde
Finland. Den elfden Februari 1809 beloofden de Finnen op den landdag te
Borgå trouw aan den Keizer van Rusland en deze beloofde de rechten en
wetten van Finland te eerbiedigen. Zijne navolgers hebben bij hunne
troonsbestijging deze belofte moeten herhalen.

Na 1809 is de ontwikkeling van Finland met rassche schreden
vooruitgegaan en kwam er tevens eene beweging om het finsche element
krachtiger te doen worden dan het zweedsche. Snellmann, de professor
aan de universiteit, gaf hieraan den stoot en werd gevolgd door de
dichters Rüneberg, Topelius en Lönnrot.

Het was Rüneberg, die het volkslied der Finnen maakte:



Maa isänmaamme suomenmaa,
Sei sana kultainen!
Ei laaksoa, ei kukkulaa,
Ei vettä, rentaa rakkaampaa,
Kuin kotimaatää pohjainen
Maa kallis isien.



On maamme köyhä, siksi jää
Jos kultaa kaipaa ken.
Sen kyllä vieras hylkäjää,
Mut nuillekallein maa ontää
Kauss' salojen ja saarien
Se meist on ultainen.



O, land, o vaderland,
Klink luid, gij dierbaar woord!
Geen berg, die zich naar den hemel verheft,
Geen dal, geen groene oever
Is meer geliefd, dan ons noorden,
Het land onzer vaderen.



En hoe arm dit land ook is
Voor hem, die goud begeert,
Al gaat de vreemdeling trotsch ons voorbij,
Wij blijven aan ons land getrouw
Het is ons, met wat het ons geeft,
Meer waard dan goud.



Om het gewicht van die finsche beweging te begrijpen, moet men weten,
dat het land in verschillende partijen verdeeld is. De zweedsche
partij vormen de Zweden, die sedert eeuwen in Finland gevestigd
zijn. Zij wonen aan de westkust en staan op goeden voet met de
Oud-Finnen. Deze doen alles om de finsche nationaliteit te bewaren,
maar zij verzetten zich niet noodeloos tegen Rusland. Dan is er
nog de Jong-finsche partij; deze wil Finland geheel op zich zelf
houden; daarom is zij èn tegen de zweedsche partij èn tegen Rusland,
en noemt de Oud-Finnen zeer conservatief. Maar het streven naar het
instandhouden der finsche taal gaat van beide finsche partijen uit. De
universiteit te Helsingfors werkt in die richting mede.

Het opwekken van nationaal gevoel is begonnen, toen Rusland pogingen
aanwendde om Finland te russificeeren. Waarschijnlijk worden nu
twee vragen gedaan: wat is de reden dat Rusland aan Finland zijn
vrijheid wil ontnemen, en waarom heeft dat land er tegen russisch
te worden? Die vragen heb ik door verscheidene Finnen op de zelfde
manier hooren beantwoorden. De kwestie van russificatie, zeggen zij,
berust op jaloezie van den kant der Russen. Finland heeft zijn rechten
behouden, die het vroeger door Zweden gekregen heeft en heeft daardoor
meer vrijheid dan de Russen. Het heeft zich kunnen ontwikkelen en
geheel de zweedsche beschaving kunnen volgen. De Russen hebben geen
vrijheid, en al wilde de keizer ook toegeven, hij zou niet kunnen,
omdat de grootvorsten en de hofpartij het tegen zouden gaan. Deze
hebben, om de liberale stemmen in Rusland te smoren, den keizer
gedwongen strenger tegen Finland op te treden.

En nu, waarom zou Finland niet gerussificeerd willen worden? Ten
eerste om zijne nationaliteit niet te verliezen, maar vooral ook,
omdat het Rusland ver vooruit is in beschaving. Wij zijn een oud
cultuurvolk, zeggen zij. De Russen hebben vele slechte eigenschappen
(o.a. het drinken van wotka-brandewijn) en die zouden spoedig door
de Finnen overgenomen kunnen worden, als zij in het russische leger
moesten dienen. Verder is er het verschil van ras en godsdienst.

De zweedsche Finnen, die veel energieker zijn dan de eigenlijke Finnen,
zagen het eerst het gevaar waarin hun land verkeerde en zij begonnen
in de steden van het westen lezingen en vergaderingen te houden,
ten einde dit gevaar af te wenden. Dadelijk werden zij geholpen door
de Finnen, die in Helsingfors studeerden en, op het oogenblik is het
voornamelijk de finsche stam, die tracht de boeren in het oosten wakker
te schudden. Mannen zoowel als vrouwen (voornamelijk de studenten)
werken er op, het volk te laten voelen, welke waarde voor hen de
vrijheid heeft. Niet alleen in de steden, maar ook op het platte
land worden lezingen gehouden. Dit doen de studenten gedurende de
zomervacantie. Zij stellen zich tot doel het volk zooveel mogelijk te
ontwikkelen en het schijnt hen ook werkelijk te gelukken, de boeren
uit hun flegma op te heffen. Ook worden er volksfeesten gehouden,
waar ieder verzocht wordt in nationaal kostuum te verschijnen. De
studenten zijn in Finland zeer gezien; alles wat de studentenpet
draagt, wordt met zekeren eerbied behandeld. Het is een feest
voor geheel Helsingfors, als de pet wordt uitgereikt aan de nieuwe
studenten; dat gebeurt op 1 Mei; daarna begint de zomervacantie, die
tot September duurt. De nieuwe studenten, jongens zoowel als meisjes,
krijgen van elk hunner vrienden een bouquetje, dat zij op de borst
vast hechten en zoo, met bloemen behangen, nemen zij deel aan het bal,
dat te hunner eere wordt gegeven.

Finland is een zeer democratisch land, er is geen adel en er bestaat
weinig verschil van stand. Tot de aristocratie behooren alleen enkele
zweedsche families en eenige Russen. De meisjes en jongens gaan samen
op de lagere school en blijven ook op lateren leeftijd als student
zeer vrij met elkaar omgaan.

Dit alles was het, wat ik bij mijn eerste bezoek aan Finland opmerkte
en waardoor bij mij de lust werd opgewekt het land nog eens nader
als toerist te leeren kennen.

Bij mijn tweede bezoek kwam ik in Helsingfors van uit Stockholm
over Åbo.

Wederom brachten we, ditmaal drie personen, eenige dagen door onder
het gastvrije dak van vroeger. Hier kregen we allerlei inlichtingen
voor de reis, die we door Finland wilden ondernemen. Met goeden
moed om het onbekende land te zien, waar niemand ons zou verstaan,
verlieten wij onze vrienden, en den zelfden avond bereikten we
de Imatra. Aan het station wachtte ons een soort van omnibus; we
stapten er in met verscheidene andere menschen; hoe ze er uitzagen
konden we in de duisternis niet zien, hun taal niet verstaan en
intusschen kletterde de regen lustig op het gesloten zeildoek van
het rijtuig. Eensklaps werd mijne oplettendheid gaande gemaakt door
het bruisen van snelstroomend water, toen reden we een brug over en
zag ik, even tusschen de reten van het zeildoek door, een woesten
stroom die zijn smallen weg baant tusschen twee rotswanden. Eenige
oogenblikken daarna hielden we stil voor het hotel, een groot gebouw,
geheel naar moderne eischen ingericht.

Toen ik den volgenden morgen de Imatra zag, kwam een gevoel van
teleurstelling bij mij op. Zóó had ik me dien beroemden waterval
niet voorgesteld en in geen geval zóó smal; men krijgt een gevoel
"er over heen te kunnen stappen", want door de diepe bedding lijkt
de kloof minder breed, al is zij toch nog een 45 meter; de Imatra
is eigenlijk geen waterval maar een stroomversnelling. Misschien
bracht ook het nevelachtige weer en het vroege morgenuur er toe bij
om den indruk minder grootsch te maken. Daarbij is de omgeving van
den stroom in de buurt van het hotel niet gunstig; alle groote boomen
zijn weggekapt en daarvoor is jong hout in de plaats gekomen. Van af
de brug is de indruk beter; daar ziet men welk een massa water er
in de nauwe gang geperst wordt; in woeste vaart spat het op tegen
de groote rotsblokken die het trachten te stuiten; de snelheid van
den stroom is duizelingwekkend. De Imatra is de afvoer naar het
Ladoga-meer, van het water der meren die te zamen het Saimagebied
vormen. Zij zijn verbonden door het Saima-kanaal, dat gegraven is
tusschen Villmannsstrand en Wiborg (1844).

Om tien uur in den morgen zouden we uit Imatra vertrekken met den
eersten en laatsten trein, want na veel moeite werd het ons duidelijk
gemaakt dat er maar eens per dag gelegenheid is om van Imatra weg
te komen. De slechte communicaties maken het reizen in Finland zeer
moeilijk; en was het dat maar alleen; maar de spoorboekjes verschillen
soms zeer in de opgaven van vertrek en aankomst. Men weet nooit of
een trein ook een half uur eerder of later vertrekt en of er ook
eene verandering in de dienstregeling is gekomen, die niet op de
lijst van aankomst en vertrek der treinen is opgegeven. Dat alles
zou men nog wel gewaar worden, als men de taal van het land kende;
we konden ons slechts zeer gebrekkig verstaanbaar maken. Toevallig
kende iemand wel eens duitsch, of wel we bedienden ons van enkele
zweedsche uitdrukkingen, wat soms nog meer verwarring aanbracht,
omdat wij ook deze taal niet voldoende machtig waren. De trein, die
ons van Imatra naar Wuoxenissa zou voeren, liet ongeveer drie kwartier
wachten. Gelukkig kwamen we nog juist bij tijds aan, om vandaar de
boot naar Villmannsstrand te kunnen nemen. Als het niet zoo koud en
stormachtig was geweest, hadden we zeker van den boottocht genoten. Ook
de koude heeft er het hare toe bijgebracht, dat Villmannsstrand,
eene badplaats, ons niet kon bekoren. Die koude in Finland was iets
zeer bizonders, gewoonlijk zijn de zomers er zeer warm, hoewel de
temperatuur des nachts sterk afkoelt. Van verscheidene kanten hoorde
ik, dat men bang was voor een slechten oogst, als de koude bleef
aanhouden. Van Villmannsstrand gingen we per boot naar Punkaharju,
de plaats die de Finnen als een van de mooiste plekjes van hun land
aanduiden en waar tal van Russen den zomer doorbrengen. Om tijd te
winnen reisden we ook nu weer des nachts; als men per boot gaat heeft
dit weinig bezwaren. Alleen is het zeer onaangenaam om 's morgens
vroeg van boot te moeten verwisselen, of op een nog nachtelijk uur
op de plaats der bestemming aan te komen, zooals ditmaal het geval
was. Om vijf uur moesten we te Nyslott aan wal, om daar tot negen uur
op eene boot te wachten. 't Was al weer erg koud, maar de zon scheen
lekker. Gelukkig zijn de Finnen goed te vertrouwen, want, daar er
bij de landingsplaats der booten niets was dat op een bagage-bureau
leek, besloten we, onze bagage maar bij een bank neer te zetten en
vervolgens de stad in te gaan. Bij onze terugkomst bevonden we, dat
alles er nog lag en dat ook nog iemand anders er zijne reistasschen
had bijgevoegd. Nyslott heeft een vriendelijker aanzien dan de andere
finsche steden; het heeft niet het sombere en verlatene van Åbo,
van Wiborg en Villmannsstrand. Er is een oud slot, dat van binnen
nog al merkwaardig zijn moet; maar zoo vroeg in de morgen kon men
zich geen toegang verschaffen.

Naar Punkaharju bracht ons binnen weinig uren een bootje, waarop
verscheidene passagiers waren, die we al eerder hadden ontmoet,
o.a. eene finsche dame met twee dochtertjes. Toevallig raakten we
met haar in gesprek en zij deden ons de vraag, die mij vroeger al
zoo dikwijls door Finnen werd gedaan, of wij Prof. van der Vlugt uit
Leiden ook persoonlijk kenden. Zij vertelde ons hoe haar dochtertje
hem in 1900 een bouquet had aangeboden en hoe zij tot dank daarvoor
van hem een kus kreeg. "Dat noemen wij nu den historischen kus van
Prof. van der Vlugt," voegde zij er bij.

Was de Imatra me tegengevallen, Punkaharju zeker niet. Ik had er echter
langer moeten blijven, om er ten volle van te kunnen genieten. Groote
wandelingen zoekt men er te vergeefs, telkens stuit men op water. Maar
roeien en zeilen kan men er des te meer, en er zijn een menigte van
mooie plekjes, waar men van onder de boomen een ver uitzicht heeft
over de watervlakte met hare tallooze eilandjes.

Van Punkaharju af volgde een reis van acht uur rijden. In het hotel
hadden we zoo goed het kon alles over de rijtuigen, de koetsiers en
den prijs afgesproken. Wij zouden met de post reizen, de prijs was 8
cent per kilometer, niet te veel naar ons voorkwam. Van het oogenblik
af, dat we in de wagentjes waren gaan zitten, konden we geen woord
meer tegen de voerlieden zeggen, omdat zij eenvoudige boertjes waren,
die niet anders dan Finsch spraken. Daar zaten we nu, wetend, dat we
om vijf uur te Elisenwaara zijn moesten, om den eenigen trein naar
Sortavala te halen. We vertrouwden maar op ons geluk, verder viel er
ook niets te doen, dan te zorgen, dat men zoo min mogelijk schokte in
den wagen, want de weg was slecht en de voertuigen niet de beste. 't
Was alweer koud, maar gelukkig niet regenachtig. De paardjes liepen
onvermoeid door en we hadden alle hoop op een goede reis. Bij een
veer kwam de eerste moeilijkheid: we moesten betalen. Gelukkig is
de gebarentaal overal dezelfde en hebben de Finnen nog niet geleerd
vreemdelingen te exploiteeren; ze gaven ons dus netjes ons geld terug,
toen het bleek dat we te veel betalen wilden.

Gedurende de reis moesten we vijf keer van paarden en koetsier
verwisselen. Meestal kregen we vader en zoon mee, en nu was het
opmerkelijk dat de weg en de wagens hoe langer hoe slechter werden
en de zoons hoe langer hoe jonger. Het laatste koetsiertje was
zeker niet ouder dan acht jaar. Hij was een alleraardigst ventje,
dat altijd door wilde praten en erg verbaasd was, dat we hem niet
verstonden. Tegelijkertijd lette hij goed op zijn paard en was
bizonder tevreden over zichzelf, toen hij den vader een heel eind
vooruit was. Hij zat op een laag bankje voor ons, maar was zoo klein,
dat hij er telkens afzakte. Eindelijk heb ik onzen koetsier maar op
schoot genomen.

't Ging als van een leien dakje tot het laatste station. Toen was er
geen paard te krijgen. We konden niets zeggen of vragen, en als we
boos keken, lachten de boeren ons vriendelijk toe. De boerin vroeg
ons zelfs binnen te gaan en deed al het mogelijke om ons goed te
ontvangen. Na eenigen tijd van ongeduldig wachten hoorde ik het woord
"tule". "Nu komt het paard", zeide ik, want "tule tanne" beteekent
"kom hier". En ik had gelijk: daar kwam het aan. Tot aandenken wilde
ik de familie photographeeren. Dit was het eenige woord, dat ze van
ons begrepen. Nauwelijks had ik "photographie" gezegd, of het heele
huishouden kwam aanloopen, ook de grootvader, die zeker nog nooit
gephotographeerd was.

Te goeder ure kwamen we in Elisenwaara. De weg, dien we gereden
hadden, was slechts bij gedeelten mooi, want witte berken vervelen
op den duur, als ze door geen ander hout worden afgewisseld en een
meer met dennen er om heen verliest zijn bekoorlijkheid, als twee uur
lang geen verandering in het landschap komt. Nog eens, Finland is geen
land voor toeristen, maar een land om op één plaats stil te blijven;
het is een land om te rusten en te droomen.

De trein bracht ons naar Sortavala, eene stad die op 't eerste
gezicht niet aanlokkelijk scheen en ook in werkelijkheid niet anders
is dan een kleine, vervelende provinciestad, aan een groot meer, het
Ladoga-meer. In verband met het vervolg van onze reis moesten we den
geheelen Zaterdag daar doorbrengen. Van geen enkele finsche stad,
behalve Helsingfors, heb ik een indruk van levendigheid gekregen,
maar Sortavala was het ergst van alle. In de hoofdstraat was niemand
te zien en de verlatenheid kwam nog sterker uit doordat de straat,
evenals alle finsche en russische straten, buitengewoon breed is. De
huizen zijn in de breedte gebouwd en meestal maar van één verdieping,
de voordeur is niet te zien, zij ligt achter de houten schutting,
die den tuin omgeeft en waar men door een overdekt hek binnenkomt. Aan
alles merkt men, dat de Finnen in huis leven, waarvan waarschijnlijk
de lange winters de naaste oorzaak zijn. Maar hoe vervelend Sortavala
ook is, het heeft een museum van finsche kunstnijverheid, dat zeer
de moeite waard is, gezien te worden en een schoolgebouw zoo groot
en goed ingericht, dat menige stad bij ons er een voorbeeld aan zou
kunnen nemen.

Na Sortavala bezochten we Walamo; zoo heet een eilanden-groep in het
Ladoga-meer. Sedert het jaar 992 is er een klooster op Walamo, door
russische monniken bewoond. Het werd gesticht door twee priesters
van den berg Athos, German en Sergej, die, volgens de legende op een
molensteen naar het eiland kwamen drijven; zij vonden het bevolkt met
geheimzinnige wezens, die door hen werden verdreven. Er zijn weinig
berichten over de eerste tien eeuwen, gedurende welke het klooster
bestond. Men kan echter aannemen, dat het toen nog niet streng
georganiseerd was en voornamelijk diende als toevluchtsoord voor
kluizenaars. Later hebben de monniken getracht den grieksch-orthodoxen
godsdienst te verbreiden. Hun bekeeringswerk begon in Karelië in het
jaar 1227. In 1350 beproefde de zweedsche koning Magnus Erikson Walamo
te veroveren, maar door de gebeden der monniken verging de vloot en
alleen de koning wist zich te redden. Hij werd in de kloosterorde
opgenomen, maar stierf kort daarna.

Het nieuwe Walamo met zijne groote gebouwen en rijke kerken dateert
van 1842 en is gesticht door den Ignumen Damaskin, die toen aan het
hoofd van het klooster stond. Hij liet de oude kerken afbreken en er
nieuwe voor in de plaats zetten. De monniken kregen een beter woonhuis
en er werd een "hotel" gebouwd om de pelgrims te herbergen.

Na langdurig informeeren gelukte het ons te weten te komen wanneer de
boot, die tot het klooster behoort en onder directie der priesters
staat, van Sortavala naar Walamo zou vertrekken. Men raadde ons
echter aan, eenige dagen te wachten op de finsche boot, omdat deze
meer comfort biedt. 't Was echter juist ons plan den Zondag op Walamo
door te brengen; wij konden dan aan een pelgrimstocht deelnemen en
zoodoende verscheidene heilige eilanden in de buurt bezoeken.

De _Walaam_, het priesterschip, waarop we dus terecht kwamen, was
alles behalve geriefelijk en daarbij in 't oogvallend vuil. Het
eten was er ook niet best en het was moeilijk om de stewardes,
die tevens als kellner fungeerde, te beduiden wat we wilden
eten; het ging al even weinig gemakkelijk haar aan 't verstand
te brengen dat we drie slaapplaatsen noodig hadden. Om haar aan
te roepen wisten we niet anders te doen dan het woord "baboushka"
te gebruiken, d.i. grootmoeder. Neen, men had ons niet voor niets
tegen de _Walaam_ gewaarschuwd. Ook ons reukorgaan werd in 't begin
onaangenaam geprikkeld door de lucht van juchtleeren vetlaarzen,
die alle Russen dragen, en waarmee de boot als 't ware doortrokken was.

In den avond bezocht ik het ruim, waar de bedevaartgangers een
plaats hadden gevonden. Verbaasd bleef ik bij den ingang staan;
wat was dat voor een bonte opeen gehoopte menschenmassa in een
onverdragelijk warme atmosfeer! Daar zaten zij, dom, genoegelijk, met
een passieve uitdrukking op het gelaat, enkelen waren neergehurkt op
den grond, anderen zaten op hun bagage. Wat me dadelijk opviel was de
geëmailleerde theepot, die in geen van de groepen ontbrak. De russische
moeijik neemt dit artikel altijd mee op reis en aan alle stations kan
hij voor niets kokend water nemen uit een groot reservoir. Ook hier,
op deze boot, was die inrichting voorhanden. Tusschen al die menschen,
zoo verschillend van ons westersch ras, bewogen zich de priesters. Zij
waren te herkennen aan hun lange haren, die bij sommigen tot aan hun
middel reikten, aan de hooge priestermuts en de lange jas met een band
om het middel vastgehouden, afhangend tot halfweg de hooge laarzen.

Reeds vroeg in den morgen bracht de "baboushka" ons het ontbijt,
dank zij een vriendelijke dame uit Kuopio (Finland), die met de
russische taal bekend was. Zij bood zich ook aan om als tolk te dienen
op Walamo, en zonder haar hulp zou de dag niet half zoo interessant
geweest zijn. Vóór de hoogmis kwamen we daar aan, nadat we al langs
verscheidene eilanden gevaren waren, waar hier en daar een kapel
haar koepel tusschen de dennen verheft. We liepen met den stroom der
pelgrims mee en kwamen zoo binnen de kloostermuren. Eigenlijk had
ik verwacht, dat er nog wel wat van het vroegere klooster of van de
oude kerk over zou zijn, maar dat is het geval niet; de gebouwen op
Walamo zijn banaal-nieuw.

De hoofdkerk, die we binnen traden om de mis bij te wonen, is
overweldigend door haar groote afmetingen en het decor van goud.

En nu een enkel woord over de russische kerken in 't algemeen. Haar
plattegrond heeft den vorm van het grieksche kruis. Boven het
midden-vierkant is een groote koepel en op elke der vier kruisarmen
staan kleinere, die evenals de groote koepel gekleurd of van
koper zijn. De absis wordt ingenomen door het "Allerheiligste" en
afgesloten door den "iconostas", die op Walamo bizonder rijk versierd
is. De iconostas is een wand met drie deuren, waarvan de middelste de
"heilige deur" is. Geen vrouw mag achter den iconostas komen. Tijdens
de mis wordt de heilige deur geopend, en ziet men het altaar.

Beelden komen in de russische kerk niet voor; dat verbiedt de
ritus. Wel treft men er geschilderde afbeeldingen aan, die alle volgens
een vast type zijn gemaakt. De madonna met het Christuskind ziet men
in alle kerken steeds op de zelfde wijze voorgesteld.

De gemeente staat gedurende de godsdienstoefening, (er zijn
zelfs geen banken in de kerk); zij stemt niet in met het koor der
geestelijken. Men wordt getroffen door den vollen toon der stemmen,
die door de gewelven dreunt of die, zacht-mystiek, even de woorden
van hem, die de mis leest, accentueert. Een orgel is in de russische
kerk niet aanwezig. De liturgie neemt een groot gedeelte van de
godsdienstoefening in beslag. Gepreekt wordt er niet, slechts enkele
bijbelteksten leest de priester aan de gemeente voor. Na de mis houdt
hij een kruisbeeld op, dat door de vrome aanwezigen, die in file
langs hem gaan, wordt gekust. Op Walamo zagen wij ook vele pelgrims,
na elkaar, dezelfde glasruit waaronder relequien bewaard werden,
met de lippen aanraken. Geruimen tijd lagen geloovigen gedurende
de mis op den grond, met het voorhoofd den steenen vloer aanrakend;
voor een Rus evenwel is dit niets bizonders.

Na de mis trachtte onze vriendelijke tolk uit Kuopio te weten te komen,
wanneer de pelgrimstocht naar de eilanden zou plaats hebben. "Als
het middagmaal afgeloopen is", antwoordde de priester tot wien zij
zich gewend had. Deze monnik, die wat Duitsch kende, stelde zich
beschikbaar om ons de naaste omgeving van het klooster te laten
zien. Hij vertelde ons allerlei dingen betreffende Walamo. Er wordt
hard gewerkt, want het klooster voorziet in zijn eigen behoeften door
den landbouw. Ook allerlei andere handwerken oefenen de monniken
uit. Wetenschappelijk werk wordt niet noodig geoordeeld; zij staan
geheel buiten de maatschappij. De hoogere geestelijken lezen de
couranten en vertellen enkele gebeurtenissen, die zij wetenswaardig
vinden, aan de overige monniken. Andere dan geestelijke boeken zijn
in het klooster niet aanwezig. De bevolking telt ongeveer duizend
bewoners. Boter en vleesch wordt door de broeders niet gegeten. Omdat
de kloosterorde zeer streng is, sturen de Russen er dikwijls voor
eenigen tijd jongens heen, die tehuis moeilijk zijn op te voeden.

Intusschen was de tijd gekomen voor het middagmaal, dat kosteloos
wordt aangeboden aan ieder die het eiland bezoekt. Ik werd geleid
naar de eetzaal voor de vrouwelijke pelgrims. Ieder had een bord met
een snee brood en een houten lepel. Niet ieder kreeg een servet, maar
daarvoor diende één lange lap voor een groep van menschen. In de 12de
en de 13de eeuw was dat overal de gewoonte; heel eigenaardig, dat dit
gebruik hier zoolang in stand is gebleven. Voor elke vier personen
stond er een groote tinnen bak klaar, met gehakte wortels, erwten,
rijst, zoute visch en biet. Dit mengelmoes werd op het bord vermengd
met een vloeistof uit een anderen tinnen bak,--zuur bier, de russische
kwash. Ze aten er allen smakelijk van: het is de nationale spijs. Wat
op de borden overbleef ging weer in den grooten pot. Voor ons was
dit eten nog al vreemd, de smaak onbeschrijfelijk. Na den eersten
hap was het me onmogelijk een tweeden te nemen, en hoe hongerig ik
me ook voelde, ik had geen lust het verdere menu af te werken. Toen
de priester, die door de zaal liep en gebeden voorlas, mij den rug
had toegekeerd, was ik, en nog een paar andere vreemdelingen met mij,
zoo vrij uit de bank te stappen en de eetzaal te verlaten. Ik hoorde
later dat de mannen hetzelfde eten hadden gekregen. Iemand, moediger
dan ik, had drie gerechten getrotseerd; na het eerste kwam een vrij
eetbare soep en dan, als derde gerecht alweer een soep, getrokken
van visch, met macaroni. De mannen aten met hun vieren uit één bak;
dat gebeurt bij de russische soldaten ook.

Is het klooster en zijne onmiddellijke omgeving weinig pitoresk, de
eilanden vergoeden in dit opzicht alles; ze zijn bizonder aantrekkelijk
met hunne prachtige dennenbosschen, waarin diepe rust heerscht. Zoo nu
en dan ziet men een konijntje of ander wild, dat nieuwsgierig rondkijkt
en in 't geheel niet schuw schijnt te zijn. Er wordt zelfs verteld, dat
de herten en reeën naar de menschen toekomen. De kloosterwet verbiedt
de jacht, zoodat de dieren nooit gestoord of verschrikt worden.

De bedevaart werd per boot gemaakt. De kleine stoomboot, met monniken
bemand en waarop ook wij een plaatsje hadden veroverd, trok drie groote
schuiten, waarin de pelgrims zaten. Bij verscheidene eilanden, waarop
kapellen waren, legden we aan. Voor deze kapellen werd de mis gelezen
en daarna bezochten we de hutten, waar heiligen in gewoond hebben. Op
de boot teruggekeerd, verhieven de priesters een veelstemmig kerklied,
dat plechtig klonk over de watervlakte. Gaarne had ik eens met hen
gepraat, maar geen van allen sprak eene mij bekende taal. Zoo kon ik
hen ook alleen door gebaren vragen, of ik hen fotografeeren mocht,
hetgeen zij me dadelijk toestonden.

Tegen den avond vertrok de _Walaam_, om koers te zetten naar
Petersburg. Vóór het vertrek werd er nog een mis bediend en lieten
velen zich afzonderlijk door de priesters zegenen. Tijdens het
weggaan maakten de pelgrims verscheidene malen het kruisteeken en
herhaalden dat telkens als wij een kapel voorbij voeren. De vaart
op het Ladoga-meer was weinig afwisselend, want het watervlak is zoo
groot, dat men de oevers niet duidelijk kan zien, en scheepvaart is
er bijna niet. Interessant was het echter de bedevaartgangers in hun
doen en laten gade te slaan. Zij bleven nu niet meer in het ruim,
maar besloegen het geheele schip, overal zag men groepjes menschen
bij elkaar zitten. Dikwijls werden we aangekeken, als wilden zij
vragen wat die vreemdelingen wel bij hen zochten.

Bijna ongemerkt vernauwt zich het Ladoga-meer, totdat het eindelijk
eene rivier is geworden, de Newa. Eenigen tijd voor we aanlandden,
kwamen we Schlüsselburg voorbij, de beruchte en geheimzinnige
vesting-gevangenis, die nu naar men zegt is opgeheven.

Te St. Petersburg aangekomen, mochten we de _Walaam_ niet verlaten,
voor wij onzen pas terug hadden gekregen. Nu werd onze bagage
gevisiteerd. Alles moest uitgepakt worden, alle doozen moesten we
openmaken, elk boek werd geinspecteerd. Thackeray wekte wantrouwen
op, maar werd na eenig onderhandelen teruggegeven. De doosjes met
films schenen ook verdacht, en het ging niet gemakkelijk om uit te
leggen, dat zij bij het fotografie-toestel hoorden. Niettegenstaande
hun drukke werkzaamheden waren de grenswachters bizonder beleefd en
hielpen overal de koffers en kisten weer dicht maken.

Met eenige moeite gelukte het ons een paar rijtuigjes te bemachtigen,
en na een "pantomime" gevoerd te hebben over den prijs, zeide de
koetsier: da, da (ja) en klom op den bok. Zoo waren we van het rustige
Walamo verplaatst in de drukke hoofdstad van het Tsarenrijk.


_Zutphen_, Febr. 1906.



AANTEEKENINGEN

[1] Storfürsten is een Zweedsch woord en beteekent grootvorst. "Stor"
is ons "stoer"; de o wordt als oe uitgesproken.

[2] Baccalaureat is het eindexamen van het gymnasium.

[3] Kort geleden verzocht ik, dat men mij uit Helsingfors eene
photographie van Sveåborg te sturen, maar ik kreeg ten antwoord dat
er geen van het fort bestaat.

[4] Schumann was de moordenaar van Bobrikof.

[5] In Finland wordt het eten op zweedsche manier bereid.

[6] Smörgos is een zeer uitgebreid hors d'oeuvre.

[7] Knäckebröd is hard, bruin brood van ongerezen meel gemaakt,
en het best te vergelijken met het joden-paaschbrood.





*** End of this LibraryBlog Digital Book "Indrukken van Finland - De Aarde en haar Volken, 1906" ***

Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.



Home