By Author | [ A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z | Other Symbols ] |
By Title | [ A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z | Other Symbols ] |
By Language |
Download this book: [ ASCII | PDF ] Look for this book on Amazon Tweet |
Title: Formosa, de eerste kolonie van Japan - De Aarde en haar Volken, 1909 Author: Kann, Reginald Language: Dutch As this book started as an ASCII text book there are no pictures available. *** Start of this LibraryBlog Digital Book "Formosa, de eerste kolonie van Japan - De Aarde en haar Volken, 1909" *** FORMOSA, DE EERSTE KOLONIE VAN JAPAN. Naar het Fransch van Reginald Kann. I.--Aankomst op Formosa.--Taïhokoe, de zetel der regeering.--Chineesche en Japansche wijken.--De beide takken van den spoorweg en de Décauvillelijn.--Gevolgen der aardbeving.--De agenten van politie en hun administratieve werkzaamheid.--Voorloopige hospitalen.--Uitstapje naar Kagi.--De vroegere Samoeraï als politiebeambten.--Bezoek aan de koppensnellers.--Maatregelen, door de Japanners genomen om oude, barbaarsche gewoonten tegen te gaan.--Betrekkingen tusschen de Atayals en de Japanners.--De thee.--De oorlogshaven Keloeng. De reizigers, die van Europa naar Formosa gaan, verlaten te Hongkong de groote lijn van Yokohama, om zich in te schepen op een der kleine nipponsche stoombooten, die den dienst van Tamsoeï waarnemen. Vóór de verovering van het eiland door de Japanners in 1895, was alle handel in handen van engelsche maatschappijen, maar langzamerhand is men er, dank zij de subsidies van de regeering, in geslaagd, de britsche vlag bijna geheel te doen verdwijnen uit de havens van Formosa. De Daijin Maroe, waar ik passage op neem, is een uitstekend schip, dat flink zee bouwt en zeer geriefelijk is ingericht. Nadat we de chineesche kust een eind hebben gevolgd met oponthoud van korten duur te Swatow en te Amoy, steken we de straat over met het altijd onstuimige water, en zijn na drie dagen reizens tegenover de haven Tamsoeï. Hier moeten we ankeren in afwachting van het oogenblik, dat de vloed ons zal vergunnen, een bank over te komen, waar bij hoog water nog maar 13 voet water staat. Na verscheiden uren van een vervelend wachten, gedurende welken tijd de moesson ons geducht doet schommelen, kunnen we eindelijk de rivier van Tamsoeï binnenkomen; de paketboot legt aan bij een houten brug, die bij wijze van pier tegen den oever is aan gelegd. Van Tamsoeï naar de hoofdstad van het eiland, Taïhokoe, het oude Taïpeï der Chineezen, heeft men slechts een afstand van twintig kilometer af te leggen, die de spoortrein in een klein uur overwint. Ingevolge de raadgevingen van een japanschen medereiziger was ik besloten, mij halverwege op te houden in het winterstation Hokoeto met rijke zwavelbronnen, waar de regeering een militair hospitaal heeft laten inrichten en openbare baden, en waar ik, naar mij verzekerd werd, het eenige europeesche hotel op Formosa zou aantreffen. Het zoogenaamde hotel bleek een enkele kamer te wezen, voorzien van een bed als eenig meubel; de eigenaar was een vuile en altijd dronken Chinees. Ik verliet reeds den volgenden dag die weinig aanlokkelijke plaats, om te Taïhokoe een minder pretentieuse japansche herberg te vinden, die heel goed was en waar ik mijn hoofdverblijf vestigde gedurende de twee maanden, die ik op het eiland zou slijten. De eigenaar stond mij toe, dat ik een stoel en een tafel plaatste in mijn kamer, doch op voorwaarde, dat ik de pooten omwikkelde met dikke lappen stof, om de tatami niet te beschadigen, de dikke, gevlochten matten, waarmee de vloeren in alle japansche huizen zijn bedekt. Taïhokoe is de zetel der regeering; daar zijn alle takken van dienst gevestigd; daar zetelt ook de gouverneur-generaal, die de kolonie in den naam des keizers bestuurt. Hij geniet volkomen onafhankelijkheid trots enkele wetgevende bepalingen, die enkel in theorie de macht beperken, welke hem is toegekend. De constitutie, geldend op Formosa, gelijkt vrij veel op die van de Soenda-eilanden, waarnaar ze zonder groote wijzigingen is gevolgd. De hoofdkenmerken zijn de almacht van den gouverneur, de sterke centralisatie van de verschillende administratieve takken en het volkomen ontbreken van alle vertegenwoordiging en van alle aandeel aan het bestuur van de zijde der inboorlingen; de ambtenaren, zelfs die van de gemeenten, worden zonder uitzondering door de Japanners benoemd. De oorzaken, die de regeering ertoe hebben gebracht, blijk te geven van zulk een absolutisme, zijn tweeledig: vooreerst de vijandigheid der chineesche bevolking, die weigerde den afstand van het eiland aan Japan te erkennen, in opstand kwam tegen haar nieuwe meesters en eerst in 1902 ten onder werd gebracht na zeven jaren van strijd, en ten tweede de strategische belangrijkheid van Formosa, waar Japan vooral een militaire basis in ziet meer dan een terrein van exploitatie of een afzetgebied voor zijn bewoners als kolonisten. Om die laatste reden kan volgens de grondwet de gouverneur-generaal nooit een burgerlijk ambtenaar wezen en moet hij worden gekozen uit de officieren van hoogen rang in de legers te land of ter zee. Wat den reiziger treft dadelijk bij zijn aankomst te Taïhokoe, is de volkomen afscheiding, die er bestaat tusschen de chineesche inboorlingen en de Japanners. De laatsten bewonen het midden der stad of het eigenlijke Taïhokoe, waaruit ze de bewoners teruggedreven hebben naar de volkrijke voorsteden Banka en Daïtotei. Geen grooter onderscheid is denkbaar dan tusschen die buurten, die toch zoo dicht bij elkaar liggen. Het deel der stad, waar de Japanners wonen, is de juiste weergave van een stuk van Tokio. De gemacadamiseerde, goed onderhouden straten zijn omzoomd door telegraafpalen en lage houten huizen, door grijze pannen gedekt. Als men door de oude poort gaat, die thans met steenen is gerestaureerd, bevindt men zich onmiddellijk op chineesch terrein, tusschen smalle, vuile straatjes en een dooreen woelende, vuile en in lompen gehulde menschenmassa. Het resultaat is echter niet verkregen met goedvinden der bevolking, en om Taïhokoe te veranderen in een japansche stad, hebben de autoriteiten hun toevlucht moeten nemen tot willekeurige maatregelen, door onder voorwendsel van zorg voor de hygiëne chineesche winkels te onteigenen, zonder dat hun eenige schadeloosstelling werd toegekend. Deze ongeneerdheid ten aanzien van den inboorling treft men trouwens overal op het eiland aan en ten opzichte van de meest verschillende dingen. Mijn eerste wensch was, dadelijk eenige dagen te Taïhokoe te blijven, ten einde de politieke en administratieve inrichting te bestudeeren, daarna de belangwekkendste provincies te bezoeken en vooral enkele streken van het westelijke gedeelte, dat nog weinig geëxploreerd is en waar alleen inboorlingen wonen van maleisch ras en met nog volkomen primitieve zeden. Maar op het oogenblik, dat ik op Formosa aankwam, had juist een vreeselijke aardbeving, die aan honderden personen het leven had gekost, het district Kagi verwoest in het Zuiden van het eiland, en ik besloot, mij daar zonder verwijl heen te begeven. Kagi wordt doorsneden door de hoofdlijn van den spoorweg, die het grootste deel van Formosa in de lengte doorsnijdt, van Keloeng in het uiterste Noorden uitgaande, om te Takoe aan te komen, de zuidelijke haven van het eiland. Meer spoorwegen zijn er niet, buiten dan het lijntje, dat Tamsoeï met de hoofdstad verbindt. De aanleg van spoorwegen op Formosa dateert al van vóór de japansche inbezitneming; hij is in de eerste plaats te danken aan den chineeschen gouverneur Liu-Ming-Tsjoean, die de troepen van China aanvoerde ten tijde van de expeditie van admiraal Courbet. De chineesche autoriteiten hadden in 1895 de lijn Keloeng-Taïhokoe voltooid en waren ook al begonnen met de voortzetting naar het Zuiden; maar de weg was zeer slecht aangelegd en er werd onverschillig en slordig gewerkt, zoodat de Japanners, toen ze zich van Formosa meester maakten, genoodzaakt waren, tot een geheele vernieuwing over te gaan. Om het werk, dat de vroegere regeering was begonnen, voort te zetten, besloot de nieuwe het spoorwegwezen te ontwikkelen naar de beginselen, die men had toegepast bij den aanleg der verschillende lijnen in Japan, namelijk door bouw en exploitatie toe te vertrouwen aan een particuliere maatschappij. Er werd in Japan met dit doel een maatschappij opgericht; maar de datum van oprichting viel samen met de eerste poging van japansche immigratie in de nieuwe kolonie, die totaal mislukte ten gevolge van de ongezondheid van het klimaat en de schrikwekkende sterfte onder de nieuw aangekomenen, die er het gevolg van was. Op dat tijdstip scheen de toestand der kolonie hachelijk, en de maatschappij kon de noodige fondsen niet bijeen krijgen. Inziende, dat het in het leven roepen van een spoorweg het zekerste en snelst werkend middel zou zijn om den opstand te onderdrukken en de bevolking tot rust te brengen, en dat de exploitatie in het vervolg een machtige hefboom zou worden voor de economische ontwikkeling der streek, besloot de insulaire regeering de kosten van den aanleg voor haar rekening te nemen. Ze vroeg en verkreeg de machtiging, om een leening aan te gaan van 30 millioen jen, dat is ongeveer 37 millioen gulden, en ging met spoed over tot de uitvoering van het plan, dat ontworpen was door den hoofdingenieur Hasegawa. Men begon aan de groote lijn op twee punten, het Noorden en het Zuiden. Reeds in 1900 kon de lijn Takoe-Taïnan in het Zuiden worden geopend; het volgend jaar werd de tak Tamsoeï-Taïhokoe eveneens voor het verkeer opengesteld. De werkzaamheden werden zonder stoornis voortgezet tot 1904, op welken tijd ze moesten worden gestaakt vanwege de uitgaven, die de oorlog tegen Rusland noodig maakte. De weg was toen voltooid, met uitzondering van een stuk van 40 kilometer tusschen de stations Sanchako en Koroton in het midden; die beide plaatsen zijn nu verbonden door een Décauvillespoor. De spoorweg op Formosa is gelijk aan die in Japan; dezelfde spoorwijdte, dezelfde locomotieven, dezelfde waggons en ook dezelfde wanhopigmakende langzaamheid. Om de weinige honderden kilometers af te leggen, die Taïhokoe van Sanchako scheiden, was er meer dan een dag noodig, wat mij noodzaakte, den nacht door te brengen in de slechte herberg van het stadje Bioritsoe. Den volgenden dag kwam onze trein vroeg aan het eindpunt van de normale lijn, waar het overstappen in de Décauville terstond volgde. Reizigers en goederen worden geplaatst op onderstellen op wielen, voorzien van een primitieve rem, en ieder geschoven door twee inlandsche koelies. Op een drafje loopen die mannen schuivend achter de trolley, duwen eenige meters en springen dan op het toestel, waar ze blijven tot het vanzelf stilstaat, waarna ze de bewerking van voren af aan beginnen. Langs de hellingen wordt die trolley, zooals men de kleine wagentjes noemt, door haar eigen zwaarte gesleept, dikwijls met verbazende snelheid, die aan de reizigers hetzelfde gevoel geeft als het zitten in de russische schommels van onze kermissen; het is een prettige gewaarwording ondanks het wezenlijke gevaar, waaraan men is blootgesteld en dat ook aan den dag komt in talrijke ontsporingen, dikwijls vergezeld door ongelukken van gebroken ledematen en zelfs van sterfgevallen. Bij het stijgen daarentegen is de tocht bezwaarlijk, te meer daar men herhaaldelijk moet uitstappen en te voet de helling moet bestijgen. Op de platte open wagens zitten de reizigers van de gewone soort op eenvoudige, omgekeerde houtenkisten en gaan er twee aan twee rug aan rug zitten. Voor de reizigers van eenigen rang zijn trolley's bestemd met rieten leunstoelen, die door een afdakje voor de zon zijn beschut. De koelies, die deze primitieve en zware vervoermiddelen op gang moeten brengen, toonen een buitengewone behendigheid, vooral bij het passeeren van een houten viaduct van verscheiden kilometers, die men al dadelijk bij het begin der reis aantreft en die bestaat uit dwarsbalken, die meer dan 50 centimeter van elkander verwijderd zijn; een enkele misstap zou den koelie in de rivier doen storten, en toch vertraagt hij zijn gang in het geheel niet. Het is geen zeldzaamheid, dat jonge inlandsche meisjes de trolley's schuiven met dezelfde kracht en behendigheid als de mannen. Na twee uren van een reis per schuifwagentje met een snelheid, die in het geheel niet onderdoet voor die van den trein, moest er weer worden overgestapt in de spoorwaggons, die ons nog denzelfden dag naar Kagi brachten. Zooals in alle steden van Formosa, wonen de Japanners er in een afzonderlijke wijk, waar ook het hotel te vinden is. Ik had het geluk, daar professor Takagi weer te zien, den directeur van den gezondheidsdienst der kolonie, met wien ik te Taïhokoe had kennis gemaakt. Die ambtenaar, die lang in Duitschland heeft gestudeerd en met een europeesche vrouw is getrouwd, kwam te Kagi een onderzoek instellen naar de werking der ondersteuning en naar de wijze, waarop de plaatselijke gezaghebbers de hospitalen hadden ingericht, waar de slachtoffers der aardbeving waren ondergebracht. Professor Takagi maakte voor mij het bezoek van die inrichtingen gemakkelijk. Daar de meeste der regeeringsgebouwen verwoest waren geworden of dreigden in te storten, had men allerlei soort toevluchten moeten oprichten. De militaire magazijnen leverden eenige groote tenten; maar de meeste infirmerieën bestonden uit een soort van loodsen van bamboes, met rijststroo bedekt. Ze waren precies van het model van de veldambulances, die ik twee jaar geleden in Mandsjoerije had gezien in het leger van generaal Okoe. De materiëele inrichting van die hospitalen en de manier, waarop de zieken werden verzorgd, schenen mij uitstekend. Er was overvloed van plaats en een meer dan voldoende ventilatie. De verpleging geschiedde door hospitaalzusters en broeders van het Roode Kruis, zoowel japansche als inlandsche. Die vereeniging, ofschoon nog pas onlangs op Formosa gesticht, telt er reeds 23000 leden, die even goed de zaken behartigen als elders. Japansche chirurgen zijn naar Kagi gezonden uit alle andere provinciën van het eiland, en met hen werken veel leerlingen van de medische school voor inlanders te Taïhokoe, vier jaar geleden gesticht door professor Takagi en onder zijn beheer staande. Hij was er zeer nieuwsgierig naar, hoe zijn leerlingen den vuurdoop hadden doorstaan, en hij kon met voldoening constateeren, dat de jeugdige Chineezen met succes veel moeilijke operaties hadden verricht en dat er zelfs amputaties bij waren geweest. De japansche wijk, waar de hospitalen zijn, had betrekkelijk weinig geleden door de ramp. Dat komt, doordien de huizen er alle van hout zijn opgetrokken, terwijl de pannendaken nog al licht zijn en het geheele gebouw zóó is gebouwd, dat het een vrij sterke schudding om de centrale as kan verdragen. Ik heb mij daarvan dienzelfden dag kunnen overtuigen, toen er des avonds een hevige schok werd gevoeld, die de gasten van het hotel in den tuin deed vluchten, maar in het geheel geen schade aanrichtte. De chineesche stad is niet meer dan een hoop ruïnen; alleen zeer enkele huizen hebben weerstand geboden, en de bewoners daarvan hebben den moed nog niet gehad, erin terug te keeren. De geheele bevolking bivouakkeert in de open lucht of heeft een schuilplaats gezocht in haastig opgerichte loodsen, die op de hospitalen gelijken. De inboorlingen gaan intusschen maar voort met hun zaken, en het is een zonderling schouwspel, al die winkeliers te zien, die in lange rijen midden op de straat of op het land buiten de muren der stad hun waren uitstallen. Het totale aantal slachtoffers stijgt alleen in het district Kagi tot meer dan 2000. Zooals altijd in chineesche landen zijn vooral vrouwen onder de dooden; haar gebrekkig ontwikkelde voeten hebben haar belet, zich gauw genoeg uit de huizen te verwijderen. Ofschoon de stad Kagi zelf veel geleden heeft, zijn de schokken er veel minder hevig geweest dan in eenige dorpen uit de omstreken, waarvan verscheiden als weggevaagd zijn. Dichtbij een plaats, gelegen halfweg tusschen de stad en de zee, moeten in het bijzonder allermerkwaardigste natuurverschijnselen zich hebben vertoond, en men raadt mij aan, erheen te gaan. De prefect heeft te mijnen behoeve voor den volgenden dag een draagstoel met vier dragers besproken, het eenige beschikbare vervoermiddel en dat trouwens het meest op Formosa wordt gebruikt, waar rijdieren schaarsch zijn en waar men den meesten tijd geen wagens kan bezigen, want er zijn weinig wegen, en de inwoners loopen gewoonlijk over de smalle dijken, die de rivieren insluiten. Mijn draagstoel wachtte mij bij den ingang der stad. Het was een soort van vierkante doos, zeer laag van verdieping, en waarin men niet kon zitten en evenmin kon liggen; men moest een neerhurkende houding aannemen, wel eenigszins gelijkend op die van kardinaal de la Balue in zijn ijzeren kooi. Zoodra de tocht was begonnen, kwam er de schokkende beweging bij, die de koelies onder het loopen maakten, en zoo werd de marteling grooter, die ik niet lang kon verdragen. Ik besloot al gauw dat ongemakkelijk voertuig te verlaten en te voet de twintig kilometers af te leggen, die ons van onze bestemming scheidden. Ik was op dit uitstapje in gezelschap van een japanschen politiebeambte. Onze nog al eentonige weg liep door rijstvelden en suikerrietaanplantingen, de beide gewichtigste culturen uit het Zuiden van Formosa. In dit deel van het land, dat volkomen vlak is, woont een dichte bevolking, en we gingen door tal van dorpen, die meer of minder onder de aardbeving hadden geleden. Dichtbij de meeste van die plaatsjes verrijst naast de inlandsche hutten een beter gebouwd huis te midden van een kleinen tuin, die afgesloten is met prikkeldraad bovenop een hooge schutting; een diepe gracht geeft aan de woning geheel het aanzien van een miniatuurvesting. Die gebouwen dienen tot verblijf voor de agenten van politie, in grooten getale verspreid over dit gedeelte van Formosa, de chineesche provincies. Die beambten zijn met de inlandsche adjuncten en met de raden van notabelen de voornaamste tusschenpersonen tusschen regeering en volk. Ze genieten veel voorrechten en de meest uiteenloopende werkzaamheden zijn hun opgedragen. Ze houden de registers van den burgerlijken stand bij, zorgen voor orde en veiligheid, zien toe op het onderhoud van de gemeenschapswegen, door de menschen voor heerendiensten op te roepen, regelen den postdienst en innen belastingen. Men heeft hun zeer onlangs nog belangrijker dingen opgedragen, door ze te machtigen tot de berechting van alle gevallen van politie-overtredingen, waar boeten op staan lager dan 30 jen. Zoo'n agent neemt ook de taak van den vrederechter waar bij geschillen tusschen inboorlingen. Zoo ziet men, dat de administratieve reglementen inderdaad aan de politiebeambten een bijna onbeperkte macht geven over de inwoners op de plaatsen, waar ze zijn gestationneerd. Ik heb tijdens mijn verblijf op Formosa kunnen waarnemen, dat hun gezag vaak wordt uitgeoefend met de grootste willekeur en ook wel met ruwe wreedheid. De japansche agenten zijn bijna allen gerecruteerd uit de klasse der oude militaire samoeraï, die zelfs in Japan zich altijd vol verachting heeft getoond voor de overige klassen, vooral voor de boeren. Dus is het natuurlijk, dat ze een nog grootere minachting aan den dag leggen voor chineesche inboorlingen. Buitendien was in den langdurigen strijd tegen de benden opstandelingen en roovers, die tot nu vier jaren geleden heeft voort geduurd, aan de politie de onderdrukking van den opstand opgedragen, en zij heeft in den loop van dien strijd zonder genade gewoonten aangenomen, die tegenwoordig nog hun invloed doen gevoelen. Het eenige gevoel, dat de bevolking voor haar heeft, is dan ook vrees zonder eenige sympathie. Er zijn wetten van draconische strengheid uitgevaardigd tegen diegenen, die de politie aanvallen, en men moest dat wel doen in streken waar de agenten afgelegen buiten waren gevestigd, om hun veiligheid te waarborgen. Wie een agent aanvalt, wordt ter dood veroordeeld, en medeplichtigheid wordt even zwaar gestraft als de misdaad. Als de politieagenten van Formosa streng zijn voor de bevolking, ze zijn voor de vreemdelingen uiterst gastvrij; het was mij onmogelijk, een hunner posten voorbij te gaan, zonder te rusten, een sigaret te rooken en het traditioneele kopje groene thee te drinken. Dat herhaalde stilhouden vertraagde onzen tocht niet weinig, en we kwamen eerst midden op den dag in het dorp onzer bestemming. Ik zag, dat men ten zeerste de gevolgen der ramp had overdreven. De befaamde spleet, die moest zijn ontstaan en waar men mij te Taïhokoe reeds over had gesproken, bleek niet meer dan een geul van eenige centimeters diepte, die ik niet zou hebben opgemerkt, als men, om haar mij te toonen, niet het gras op zij had geschoven, dat aan beide kanten groeide. De bronnen en putten van vóór den schok waren alle uitgedroogd, en kleine geisers van kokend water hadden zich gevormd op andere plaatsen; een daarvan had in een woning den bodem van geslagen leem opgetild en had de ruimte gevuld met zand en damp. Iets verder wees men mij boomen, waarvan de stammen in tweeën waren gespleten en waarvan de beide deelen nu door een tusschenruimte van verscheiden centimeters waren gescheiden. Wij brachten een uur door met wandelen in de omstreken van het dorp, en na een sober ontbijt onder de tent, die den politiepost had vervangen, sloegen we den weg naar Kagi weer in. In een der gehuchten, waar we door gingen, had de bevolking zich vereenigd rondom eenige agenten, en dezen verdeelden hetgeen tot hulp was gezonden na de inschrijving, die in Japan en op het eiland was geopend ten behoeve van de noodlijdenden en die een aardige som had opgebracht. De giften waren vooral afkomstig van de inboorlingen; de agenten belastten zich met de inzameling en volbrachten dat werk met de weinige consideratie, die men van hen gewoon was, zoo werd mij verzekerd. Om inschrijvingen te krijgen, gaan ze rond bij hun volkje en slaan de rijksten van hen aan voor een zekere som, die dezen moeten storten, als ze zich niet willen blootstellen aan een massa hinderlijke maatregelen, die de almacht van de politie tegen hen in het werk kan stellen. Zoo worden op Formosa de zoogenaamde vrijwillige bijdragen verzameld. Na een laatsten nacht te Kagi, die telkens gestoord werd door alarmgeruchten over hernieuwde uitbarstingen, keerde ik rechtstreeks naar de hoofdstad terug, om mij zonder verwijl klaar te maken voor een reis naar het land der inboorlingen. Die waren in de Middeleeuwen de eenige bewoners van Formosa, en hun stammen woonden tot bij de westkust. De chineesche landverhuizing, die volgens chineesche geschiedschrijvers in de 15de eeuw begon, bracht eerst Chineezen in de zeehavens tegenover China en won daarna langzamerhand terrein in het binnenland. Die instrooming, die een tijdlang vertraagd werd door de vestiging op Formosa van hollandsche kantoren en spaansche handelshuizen, kreeg een groote versnelling, toen het eiland bij het Hemelsche Rijk werd gevoegd op het einde van de 17de eeuw. De nieuw aangekomenen drongen geleidelijk de oorspronkelijke bevolking naar het Oosten terug, en ten koste van aanhoudenden strijd waren ze er in geslaagd, haar op het tijdstip van de verovering door Japan geheel terug te doen wijken in het bergland van dat deel van het eiland. Alle pogingen, in het werk gesteld om zich van dat lastige terrein meester te maken, hadden gefaald; de tegenwoordigheid van de autochthone bevolking levert er te meer gevaar op, daar de bosschen van kamferboomen, die de meest winstgevende industrie van Formosa mogelijk maken, zich in haar onmiddellijke nabijheid bevinden. De chineesche autoriteiten, die een belasting hieven van de toestellen, die bij de bereiding van kamfer in gebruik waren, hadden een bewaking ingesteld ter bescherming van de arbeiders, die echter weinig uitwerking had. De Japanners hieven dadelijk na hun komst die belasting op en tevens het wachtcorps; maar daar enkele jaren later de regeering der kolonie voor zich het monopolie van den kamferverkoop behield, was ze op haar beurt betrokken bij de veiligheid der arbeiders en werd ertoe gebracht, om maatregelen te nemen, dat dezen beveiligd werden tegen vijandelijkheden der inboorlingen. Gedurende de eerste periode, toen alle toezicht was opgeheven, trachtten de Japanners zich met de wilden te verzoenen, door hun zeden en gewoonten te bestudeeren en in hun behoeften te voorzien, door een politiek dus, gelijk aan die, welke de Amerikanen ten opzichte van de Roodhuiden uit het Verre Westen volgen. De ambtenaren, met die zending belast, schatten het aantal der oorspronkelijke bewoners op ongeveer honderd duizend, verdeeld over een groot aantal stammen. Men groepeerde die stammen in zeven groepen naar hun taal en hun gewoonten, namelijk de Païwans, de Puyama's, de Amissen, de Tsoe's, de Tsalisens, de Vonums en de Atayals. De vier eerstgenoemde zijn onschadelijk. De Vonums en de Tsalisens, ofschoon onderling dikwijls strijdend in de verschillende stammen, vallen de gele bevolking nooit aan. De Atayals daarentegen, die in het Noorden voor zich alleen de helft innemen van al het inboorlingenland, gaan steeds voort, invallen te doen en aanvallen, gericht tegen de chineesche bewoners. De karakteristieke trek in de zeden der Atayals is het koppensnellen, aan welk bedrijf ze zich met evenveel hartstocht overgeven als hun stamgenooten van de Philippijnen en de Soenda-eilanden. Zoodra een vijand in het gevecht is gevallen, wordt hij onthoofd; men laat den schedel lang koken, om er de vleezige deelen van te kunnen wegnemen, en dan, na hem te hebben laten bleeken in de zon, wordt hij op een verhevenheid geplaatst aan den ingang van het dorp. Het hoofd van den stam wordt gekozen uit de krijgers, die het grootste aandeel aan de verrijking van de macabere verzameling hebben gehad. Geen enkele jonge man mag hopen, tot een huwelijk te komen of zitting te krijgen in den raad, als er niet minstens één van die trofeeën op zijn debet kan worden geschreven. Wanneer twee Atayals twist hebben en er niet in slagen, hun strijd te beslechten, verlaten ze gelijktijdig het dorp, en de eerste, die terugkeert met een gesneld hoofd, krijgt gelijk in de quaestie. Toen de Japanners in 1895 Formosa in bezit namen, ten gevolge van den oorlog tusschen hun land en China, deden ze loffelijke pogingen om de inboorlingen met zich te verzoenen en van hen gedaan te krijgen, dat ze zich rustig zouden houden in hun bergen, zonder hun chineesche buren te hinderen. De zuidelijke groepen zijn getrouw gebleven aan de afspraken, die ze gesloten hebben met de nieuwe heeren van het eiland; maar de Atayals bleken niet in staat, van hun barbaarsche gewoonten afstand te doen. Dus hebben de Japanners de taak op zich genomen, hen ten onder te brengen. Ze zonden eerst tegen hen talrijke militaire expedities uit, die altijd mislukten. De wilden boden in het begin van den tocht weinig tegenstand en lokten de soldaten dus dieper het land in, en dan, als de vijand zich op een zeer moeilijk terrein bevond, lokten ze hem in hinderlagen en decimeerden de troepen. Heel weinig nipponsche soldaten hebben hun uitgangspunt weer kunnen bereiken, en na herhaalde pogingen, waarbij soms geheele bataljons tot den laatsten man vielen, besloten de Japanners van tactiek te veranderen en een defensieve houding aan te nemen. Ze hebben met dat doel rondom het land der Atayals een cordon van blokhuizen opgetrokken, verdedigd door inlandsche politie onder japansche officieren en onderofficieren. Die versterkte huizen, die stevig van steen werden gebouwd, staan op de plaatsen, van waar het terrein kan worden overzien, op ongelijke afstanden, maar niet verder dan een kilometer van elkaar verwijderd, zoodat ze in geval van een attaque elkander wederkeerig kunnen bijstaan. De omlijsting met sterkten heeft de invallen van de Atayals zeer wezenlijk doen verminderen, en het aantal moorden, door hen bedreven, vermindert met ieder jaar. In 1905 bedroeg het echter nog een aantal van 493. De regeering is voornemens, die bewakingslijn geleidelijk meer landwaarts in te verleggen, om op die manier het gebied der Atayals in te krimpen, waardoor ze op den duur wel moeten verdwijnen of met de vreedzame bewoners samensmelten. Deze operaties maken het noodig, dat er een mobiel corps wordt onderhouden, dat bij de blijvende garnizoenen komt, welke in de blokhuizen zijn gevestigd, en voor gevallen van nood levert het leger aan de politie bergkanonnen en mitrailleuses. Ik wenschte mij bij het mobiele corps te voegen, om het een poosje bij zijn werkzaamheid te vergezellen, of ten minste wou ik eenige der posten van het cordon bezoeken en dan de werkplaatsen, waar kamfer wordt bereid en die zich in de nabijheid der posten bevinden. Ik stiet op een formeele weigering van de regeering, en na tal van pogingen kon ik enkel de toestemming erlangen, mij onder geleide naar een der vijf posten te begeven, waar ruilhandel wordt gedreven en die op verschillende punten van de grens zijn gevestigd. Daar komen de Atayals de voortbrengselen van hun land verkoopen en kruit koopen, messen inslaan en glazen kralen zich aanschaffen. Men noemde mij de markt van Kutsjakoe, slechts een twintigtal kilometers van de hoofdstad verwijderd. Vroeg in den morgen vertrok ik met mijn gids in een jinriksja tot het dorp Sjinten, dat halfweg is gelegen; daar werd mij een draagstoel aangeboden, waar ik vriendelijk voor bedankte, en wij vervolgden onzen weg te voet. Het land is zeer bergachtig in deze streek en wordt doorsneden door tal van rivieren, die men moet oversteken met ponten of in eenvoudige bootjes. Alle heuvels zijn bedekt met thee-aanplantingen, want thee wordt zeer veel verbouwd in de provinciën van het Noorden van Formosa. Koetsoe-Tsjakoe is een chineesch dorpje met vuile en slikkerige straten, dat we met genoegen den rug toe keerden, om langs de rivier van Tamsoeï verder te gaan, die even buiten de grens ontspringt. Aan haar oevers verrijst boven het dorp de electrische installatie, die aan Taïhokoe licht verschaft. Men heeft er ook over gedacht, om met de electriciteit de sterkte van het cordon te vergrooten. Een ijzerdraad, verborgen in de struiken, loopt vóór de blokhuizen langs over een lengte van verscheiden kilometers. Men laat er een sterken stroom doorgaan, zoodat telkens als een koppensneller over de lijn wil gaan, hij stuit op dat beletsel en een lading krijgt in het lichaam, waardoor hij op de plaats blijft of ten minste moet afzien van alle wenschen, om nog verder door te dringen. Ongelukkig zijn een zeker aantal japansche of inlandsche politieagenten, die de juiste ligging van den draad niet kenden, er zelf het slachtoffer van geworden, en er is dan ook reeds sprake van de opheffing van dit gevaarlijke verdedigingsmiddel. Bij de electriciteitsfabriek voegden zich bij ons een tiental mannen van de grenswacht. Ofschoon ze deel uitmaken van een speciaal corps, dat geheel is afgescheiden van het corps der politie op chineesch terrein, dragen ze dezelfde uniform als de gewone agenten, maar behalve met een sabel zijn ze gewapend met een muratageweer. Zoodra we ons weer op weg begaven, nam het geleide een volkomen overbodige gevechtstelling aan; twee mannen liepen vooruit, terwijl flankeurs door de boschjes aan weerszijden van den weg liepen. We vervolgden het pad langs de rivier ongeveer een mijl ver tot een houten brug; op den tegenoverliggenden oever stond op een open plaats een kleine, leemen hut, waarvoor een twintigtal wilden waren gezeten, die op onze aankomst wachtten. Als alle bergbewoners zijn de Atayals groot en forsch en sterk van gestel. De mannen trekken zich twee voortanden uit in de bovenkaak en dragen op het voorhoofd drie horizontale getatoeëerde strepen; de vrouwen voegen daar nog twee andere strepen bij, die van de ooren naar den mondhoek gaan in een cirkelboog van drie centimeter breed, bestaande uit smalle lijnen, die elkaar diagonaal kruisen. Het costuum van de beide seksen bestaat uit een kleed zonder mouwen van beestenvel of van een vezelstof, reikend tot aan de knieën; de mannen bedekken zich bovendien het hoofd met bontmutsen of met hoeden van allerlei vorm, van plantenvezels gevlochten. Ik liet aan de wilden een flesch alcohol aanbieden; het was rijstbrandewijn, waar ze zeer veel van houden. Ze drinken nooit alleen; twee van hen gaan naast elkander staan en naderen met hun lippen denzelfden kant van den schotel of beker, waarna ze in die ongemakkelijke positie drinken, zonder een druppel te morsen. De japansche tolk, die bij mij was, had langen tijd dichtbij de grens gewoond en sprak uitstekend de taal der Atayals; hij vertelde mij enkele wetenswaardige dingen omtrent hun gebruiken. De Atayals wonen in bamboehutten met zeer lage daken, die maar even boven den grond uitkomen en waaronder ze den grond tot op een diepte van wel twee meter uitgraven. De depôts van levensmiddelen daarentegen zijn gebouwd op palen, om de oogsten te bewaren tegen ratten en ander knagend gedierte, die in de buurt veel voorkomen. Een bijzondere hut wordt altijd bestemd voor de vergaderingen van den raad van den stam. Daar komen de krijgers bijeen, eer ze op hun jacht- en oorlogsexpedities uittrekken. Tot die ondernemingen bepaalt zich de werkzaamheid der Atayals, die zeer groote minachting hebben voor arbeid en aan de vrouwen de zorg overlaten voor het verbouwen van gerst en pataten, die het hoofdvoedsel van allen uitmaken, en ook van de rameh, de vezelstof, waarvan de kleeren worden gemaakt. De godsdienst van deze volken is eigenlijk niet anders dan een dienst der voorvaderen, aan wie bij elke volle maan offers worden gebracht van koeken en honig; alle stammen bezitten een toovenaarster, die de zieken moet onttooveren en die door gebeden en tooverkunsten de tegenwoordigheid der booze geesten moet voorkomen. Terwijl de Atayals mij levendig belang inboezemden, was ik voor hen ook een voorwerp van nieuwsgierigheid. Nooit hadden ze een blank mensch gezien; ze vroegen den tolk, hoe ver het land was verwijderd, waar ik vandaan kwam, en hun werd geantwoord, dat men twee jaren moest loopen, om er te komen. Het hoofd wendde zich toen tot mij en sprak: "Gij hebt ons geschenken gegeven, daar danken we u voor, we zullen de herinnering aan u ook twee jaren bewaren." Onze terugweg leidde langs een andere route, altijd langs heuvels, met theetuinen beplant. De handel in de thee, die tegenwoordig het voornaamste uitvoerartikel is van het eiland, dateert nog niet van lang en klimt in den tijd niet hooger op dan tot het midden der vorige eeuw. Het waren vreemde kooplieden, die, getroffen door de goede hoedanigheid van de producten van enkele door de Chineezen op het eiland geacclimatiseerde struiken, groote sommen voorschoten aan de landbouwers uit de omstreken van Taïhokoe en zich verbonden, den geheelen oogst te koopen. De proeven gaven uitmuntende resultaten al sedert de eerste jaren van de productie, en weldra volgden alle inboorlingen uit de streek diegenen na, die aan de proeven hadden deelgenomen. De verkoopprijzen waren zoo hoog, vooral in het begin, dat men landbouwers de oogsten van rijst, suiker en indigo die bijna rijp waren, zag opofferen, om zonder verwijl de kostbare struiken te kunnen planten. Met de snelle uitbreiding der cultuur ging de hoedanigheid achteruit, en aanzienlijke hoeveelheden thee vonden geen koopers; toen liet men de nieuwe cultuur weer in den steek met dezelfde haast, waarmee men haar eerst had ingehaald, en later hervatte men haar voor de tweede maal. Al die schommelingen hebben natuurlijk een terugslag gehad op den verkoop van het product en hebben er een der meest speculatieve handelstakken van gemaakt, die, al heeft hij veel kooplieden rijk gemaakt, een nog grooter aantal naar den ondergang heeft gevoerd. Toch is de uitvoer van thee voortdurend toegenomen tot op het oogenblik van de bezetting door Japan. Toen zijn de voortbrengselen bezwaard geworden met een dubbele belasting van fabricage en uitvoer, die ze in ongunstige positie heeft gebracht tegenover de producten uit meer begunstigde vreemde landen. De handel is sinds dien stationnair gebleven. De op Formosa gewonnen thee is van tweeërlei soort; de "oolong" of natuurlijke thee, die naar de Vereenigde Staten wordt uitgevoerd en waarvan de prijs thans de hoogste is van alle gelijke producten over de geheele wereld, en de "poesjong", die met jasmijn of gardenia wordt geparfumeerd en enkel door Chineezen wordt gebruikt. Ik bleef slechts weinige dagen in de hoofdstad, die ik weldra verliet, om van daar een veel grooteren tocht te ondernemen dan den eersten. Ik wilde een rondreis maken rondom het geheele eiland op een der vrachtbooten van de maatschappij Osaka Sjosen Kaïsja, die door de regeering gesubsidiëerd wordt. Het uitgangspunt van dien dienst is Keloeng, een haven, die vroeger eens vele maanden lang door onze troepen is bezet geweest, en thans geworden tot de voornaamste militaire vestiging op Formosa. Alle bergen in de omgeving staan vol kanonnen en forten. Zeer belangrijke werken zijn ondernomen, om de baai van Keloeng te veranderen in een ruime haven; maar het grootste deel der baai is zeer ondiep en zoo moest er een aanzienlijke oppervlakte worden uitgebaggerd. Dat deel van het werk heeft niet minder dan twee millioen yen gekost. Ook heeft men kaden aangelegd, die bediend worden door een takje van den spoorweg van Taïhokoe. De haven is intusschen nog niet genoeg beschut tegen de noordenwinden, die in den winter bijna onafgebroken waaien. Om haar daarvoor te beschutten, zou men een reusachtigen golfbreker moeten bouwen, waardoor de toegang tot de haven bijna geheel zou zijn afgesloten en er slechts een kanaal van 3000 meter zou overblijven. II.--Reis rondom het eiland.--Ondragelijk wantrouwen van mijn gidsen.--De Kada-Maatschappij.--De Kamferindustrie.--De opium.--Exploitatie, handel en monopolie.--De opium eerst verboden, daarna begunstigd.--Inlandsche scholen.--De suiker.--Laatste aanlegplaats op de Pescadores.--Het werk der Japanners op Formosa. We hadden een heelen nacht noodig om de 25 mijlen af te leggen, die Keloeng van Swao, onze eerste aanlegplaats scheiden. Swao is met Keloeng een der natuurlijke havens, die het eiland bezit; het is een ruime, diepe en vrij goed beschutte haven, behalve in de richting van het Zuidoosten. Dit punt is de aangewezen uitvoerhaven voor de provincie Giran en de rijke vlakte van Kapsoelan; ofschoon de streek zeer vruchtbaar is, is de handel niet voldoende, om de groote uitgaven goed te maken, die de instandhouding van een flinke haven noodig maken. Tegenwoordig heeft het laden met bootjes plaats. Maar men heeft gemeend, ten minste voor het vervoer der goederen en de vervanging der militaire posten, een Décauvillespoor te moeten aanleggen, die de haven met de hoofdstad van het district verbindt en aan den voet der bergen loopt, waar nog stammen van Atayals wonen. Ik heb hier opnieuw het verzoek ingediend, een der blokhuizen te mogen bezoeken van het politiecordon, maar de toestemming werd mij niet verstrekt, eerst onder voorwendsel van den korten duur van mijn verblijf en dan ook omdat men mij het uitstapje als gevaarlijk afschilderde, daar de koppensnellers dikwijls strooptochten in die streken deden. Toch kreeg ik vergunning, mij met de Décauville te begeven naar een punt, van waar men op een kilometer afstands een der politieposten kon zien. Ook daar kreeg ik weer een weigering, toen ik verder wilde doordringen. Het was duidelijk, dat geen enkel gevaar ons kon dreigen tijdens het korte traject, dat we moesten afleggen van mijn waarnemingspunt tot den post. Vreedzame boeren werkten op hun velden in het dal. In wanhoop nam ik plotseling een besluit en begon de helling te beklimmen, zonder acht te slaan op het geroep en de smeekingen van mijn gidsen. Een minuut later ging ik met mijn kleeren aan te water in de rivier, kwam er druipend uit en bereikte al dravend het blokhuis. Hoe groot was niet mijn verbazing, toen ik op den drempel twee vrouwen ontmoette, japansche dames, echtgenooten van de onderinspecteurs van den post, die mij hadden zien aankomen en mij thee aanboden, om mij te verkwikken na het koude bad, dat ik juist had genomen. Zoo waagde men het aan een oud-militair, die drie oorlogscampagnes had meegemaakt, den toegang te weigeren daar, waar moesme's in alle kalmte woonden! Dit te hebben vastgesteld, wees er mij nog eens op, tot welken graad alle japansche ambtenaren, welke hun rang ook zij, de meest argelooze vreemdelingen wantrouwen en er op uit zijn, zooveel mogelijk verstoppertje te spelen. En hoe meer ik van het blokhuis te zien kreeg, des te minder kon ik mij verklaren, waarom men er zoo geducht geheimzinnig mee was. Het was een eenvoudig steenen huis, nog al lang en voorzien van stevige poorten. De eenige voorzorgsmaatregel, dien men had genomen bij den bouw, was geweest, dat men de bovenverdieping had voorzien van enkele kleine venstertjes, die de verdedigers konden bezigen als kijkgaten en als openingen, om op de aanvallers te schieten. Mijn bezoek duurde overigens maar kort, en een uur later was ik aan boord van onze paketboot Taïto Naroe. Het schip lag den volgenden morgen stil bij Karenko, de tweede aanlegplaats. Dat punt is gelegen aan het noordelijk uiteinde van een langgerekt dal, dat een kustketen scheidt van den ruggegraat van Formosa, het gebergte, dat er in de lengte doorheen loopt. Het dal wordt gevormd door den loop van twee rivieren, die in tegengestelde richting vloeien en evenwijdig met de zee. Dit land, ofschoon natuurlijk wel vruchtbaar, is bijna onbewoond; de bevolking bestaat er uit enkele inboorlingenstammen, die tot de groep der Amissen behooren en uit een kleine kern van kolonisten van chineeschen oorsprong, uit het Westen van Formosa gekomen kort vóór de verovering door Japan. Daar deze streek volkomen afgezonderd ligt van de rest van het eiland, vormt ze een land apart. De japansche regeering was eerst voornemens geweest, het tot ontwikkeling te brengen, door het te laten besturen rechtstreeks door haar ambtenaren, maar ze heeft er zich spoedig rekenschap van gegeven, dat die onderneming een uitgave zou vereischen, die ver de grenzen van haar budget voor het eiland zou te boven gaan. Daarom is dan ook besloten, de ontginning der rijkdommen van de streek te gunnen aan een maatschappij, een gecharterde compagnie, wier privilege herinnert aan dat der engelsche maatschappijen in Afrika, vooral aan die van Rhodesia. De promotor en voornaamste aandeelhouder van die maatschappij is een zekere Kada, die een even snel verworven als groot fortuin heeft gewonnen door leveranties aan het japansche leger tijdens den russisch-japanschen oorlog. Het schijnt evenwel, dat de financiëele toestand der Compagnie niet al te schitterend is, daar de eerste kosten van voorbereiding en installatie reeds het grootste deel van het kapitaal hebben verslonden. De grootste moeilijkheden, die de Kada-maatschappij zal hebben te overwinnen, vloeien voort uit het ontbreken van middelen van gemeenschap met het binnenland en vooral uit de onmogelijkheid, daar een haven te krijgen, waar men zal kunnen binnenvaren en waar men zonder gevaar de voortbrengselen zal kunnen inschepen. Langs de geheele oostkust, van Karenko tot Taïto, de uiterste punten van de concessie, stelt een zeer gevaarlijke zandbank de grootste bezwaren in den weg aan de overlading der goederen, juist als aan de kust van Guinea. De Japanners kunnen er niet als te Kotonoe of te Grand Bassam een havenhoofd aanleggen, omdat de zee daar te diep voor is, zelfs reeds op slechts eenige meters afstands van het strand. Ook schijnt de landbouw zich niet te kunnen ontwikkelen, omdat hij altijd bedreigd wordt met een verlies van de opbrengst bij de inscheping. Alleen de ontdekking van goudhoudende lagen als in de omstreken van Keloeng zich heeft voorgedaan, zou in staat zijn, het succes van de onderneming te waarborgen. Toch is men iets begonnen, namelijk de kamferboomen te exploiteeren in de onmiddellijke nabijheid van Karenko. Ze zijn er in vrij grooten overvloed en hebben Formosa wel den naam van het kamfereiland bezorgd. In de rijkste bosschen van Formosa staan de kamferboomen ver uiteen te midden van andere houtsoorten, soms wel op afstanden van 300 en 400 meter. Die verdeeling van de kamferboomen maakt de taak der arbeiders zeer moeilijk en noodzaakt hen, telkens hun werktuigen te verplaatsen van het eene punt naar het andere, daar de omgeving van de plek, waar ze hun stookplaatsen hebben ingericht al spoedig is uitgeput. Twee andere bezwaren werken ertoe mee, de fabricatie te bemoeilijken, de ongezondheid van het klimaat en vooral het aanhoudende gevaar, dat de nabijheid der koppensnellers meebrengt, die niet ver uit de buurt wonen van alle bosschen, waar tegenwoordig nog kamferboomen worden aangetroffen. Duizenden arbeiders zijn vermoord door de Atayals, en een amerikaansch reiziger heeft kunnen zeggen, zonder te groote overdrijving, dat de kamfer op Formosa alleen kan worden verkregen tegen een gelijk gewicht aan menschenbloed. De wijze van winning der stof is de volgende, die zoowel door de Japanners als door de inboorlingen wordt gevolgd. De werkman, voorzien van een mand en een bijl, slaat van den tak van een volwassen boom takjes af, die hij overbrengt naar de plek, waar de stookinrichting staat. Deze bestaat uit een steenen vuurhaard, waarboven een metalen schaal wordt geplaatst vol water. Daar overheen wordt een kegelvormige houten kast gezet, bestemd, om de takjes te ontvangen en van onderen van een rooster voorzien. Van het bovendeel der kist gaat een bamboekoker uit, die in gemeenschap staat met een andere houten kist, den verkoeler, die weer door een andere buis in gemeenschap staat met een doos, door afscheidingen in verschillende compartimenten verdeeld. Die laatste is de cristallisatiekist. Een goed onderhouden houtvuur brandt in den haard en houdt het water in de metalen schaal steeds aan de kook, dat aanhoudend wordt vernieuwd. De stoom van het water, die eruit opstijgt, gaat door den rooster en door de takjes, waar ze verzadigd wordt met kamferdampen, ondergaat daarna een eerste afkoeling in den verkoeler en condenseert tegen de wanden van de afdeelingen van de kist der cristallisatie in den vorm van kleine kristallen, die wit zijn en op zout gelijken. De hoeveelheid kamfer, die aldus wordt verkregen, verschilt zeer veel al naarmate van de hoedanigheid van het hout, dat de takjes heeft geleverd en de handigheid, aan den dag gelegd door den werkman, toen hij zijn vuur op de gewenschte kracht hield; men moet gemiddeld rekenen op 4 tot 5 kilo's per dag, dat wil zeggen, twee of drie procent kristallen met betrekking tot het gewicht der gebruikte takjes. Kamfer is ten allen tijde een der voornaamste artikelen van uitvoer op Formosa geweest, zoowel toen de bereiding vrij was, als toen ze het voorwerp was van een regeeringsmonopolie. Ofschoon er kamferboomen worden aangetroffen in verscheiden andere landen van het Uiterste Oosten, vindt men ze alleen op Formosa en op de zuidelijke eilanden van den japanschen archipel in voldoend aantal, om de exploitatie winstgevend te maken. De aanhechting van deze nieuwe kolonie bij het japansche keizerrijk heeft dat laatste ten minste voor het oogenblik buiten het bereik gesteld van alle vreemde concurrentie als producent van kamfer. Eenige jaren vóór de annexatie ontdekte men in Europa de stabiliseerende eigenschappen van deze stof ten opzichte van die ontplofbare stoffen, waarvan nitro-cellulose den grondslag uitmaakt. Om die reden wordt ook de kamfer gebruikt voor de samenstelling van het celluloïd, waarvan het gebruik zoo snel zich heeft uitgebreid en dat de waarde van de kamfer niet weinig heeft verhoogd. Die omstandigheden hebben de japansche regeering ertoe gebracht, het monopolie van de kamferbereiding te herstellen, gereglementeerd door een wet, waarvan ik u de voornaamste bepalingen hier even wil meedeelen. De regeering deelt aan een zeker aantal fabrikanten, japansche onderdanen, vergunningen uit, ten gevolge waarvan ze de boomen kunnen hakken en er de kamfer uit mogen destilleeren, maar ze zijn verplicht, hun geheele opbrengst te verkoopen aan de agenten van het monopolie tegen een vasten prijs, die ieder jaar vooraf wordt vastgesteld. De regeering regelt eveneens elk jaar de totale hoeveelheid kamfer die mag worden aan den man gebracht. Die maatregel heeft ten doel, de productie te matigen, om de zeer hooge prijzen te kunnen handhaven, die de buitenlandsche raffinadeurs thans betalen en ook, om de bosschen te behoeden voor te snelle uitroeiing. De bewerkingen, vanaf de bereiding der kamfer tot den uitvoer van het eiland naar buiten, zijn de volgende. De fabrikanten brengen hun producten aan een der verschillende bureau's, gevestigd in de woudstreek; een agent ontvangt ze er, weegt ze en klassificeert ze naar de hoedanigheid. Daarna stelt hij aan de producenten een certificaat ter hand, dat de waren begeleidt naar de opslagplaatsen van de regeering te Taïhokoe, waar, in ruil van het certificaat, de fabrikant een cheque ontvangt op de Bank van Formosa, zoodat hij het bedrag kan innen zonder verdere formaliteiten. Er is in de hoofdstad een fabriek, waar de kristallen geraffineerd worden en samengedrukt door de hydraulische pers tot blokken van zes kilogram. Alleen een deel van de kamfer wordt aldus behandeld; de rest wordt ingepakt in ruwen staat in hermetisch gesloten houten kisten en voorzien van den officiëelen stempel. De regeering gaat niet zelf over tot den verkoop van de kamfer, maar draagt dat op aan een maatschappij, waaraan ze concessie heeft verleend. Deze verbindt zich, een minimumhoeveelheid van 30.000 en een maximumhoeveelheid van 50.000 pikols te koopen, (een pikol is 62 3/4 kilogram) en om te zorgen voor het transport en den verkoop op de voornaamste markten van Europa en Amerika. Het is den concessionaris verboden, de kamfer op welke manier ook te veranderen, nadat ze aan hem is afgeleverd, noch ook de kisten zelfs maar te openen. De regeering mag op een deel der opbrengst beslag leggen voor de behoeften van het japansche rijk, maar alleen als de maatschappij, die de concessie ontving, reeds in het bezit is gesteld van de overeengekomen minima. De concessie wordt alle drie jaren vernieuwd en wordt steeds na aanbesteding gegund aan den inschrijver, die tegen den laagsten prijs aanbiedt de kamfer te verkoopen. Zij is altijd tot nu toe gegund aan het engelsche huis Samuel, Samuel and Co. Het kamfermonopolie heeft veel voldoening gegeven aan de regeering, sedert den dag, waarop ze de controle heeft verkregen niet alleen over de productie van Formosa, maar ook over die van Japan, en waarop ze dus beschermd is geworden voor alle mededinging van buiten. Het bureau voor het monopolie is erin geslaagd, door de productie binnen wijze grenzen te houden, geleidelijk den prijs der kamfer te verhoogen, die tegenwoordig van 96 tot 200 yen het pikol opbrengt. Die cijfers, waaronder de hoogste, die ooit zijn gemaakt, vormen wel een groote tegenstelling met die van zeven en acht piasters, den prijs per pikol in 1875. Sinds de vestiging van het monopolie heeft de jaarlijksche productie zich niet ver verwijderd van het gemiddelde cijfer van 38.000 pikols. De consumenten zijn in de volgorde van hun belangrijkheid, Duitschland, de Vereenigde Staten, Groot-Brittannië, Frankrijk, Japan en Britsch-Indië. In dit laatste land dient de kamfer voor de bereiding van den wierook, dien de inboorlingen bezigen bij hun godsdienstige plechtigheden. De verkoop van kamfer vormt tegenwoordig de voornaamste bron van inkomsten op het budget van Formosa, en de regeering waakt dan ook met zorg tegen alle gevaren, die deze industrie zouden kunnen bedreigen. Men heeft er in het begin aan moeten denken, de opgebruikte boomen te vervangen en dat elk jaar vol te houden, zoodat het monopoliebureau verscheiden millioenen jonge planten heeft laten zetten; maar aangezien er naar de schattingen van de plantkundigen twintig of dertig jaren noodig zijn gemiddeld, eer een kamferboom een voldoende grootte bereikt, dat hij kan worden geëxploiteerd, moet het nog vele jaren duren, voor men zekerheid heeft omtrent de opbrengst der aldus geplante boomen. De botanisten, die de bewerking hebben gedaan, moesten de plaatsen voor de planting een beetje op goed geluk af kiezen, want het is uiterst moeilijk gebleken, zich rekenschap te geven van de elementen, die het gunstigst werken op de ontwikkeling der boomen. In precies gelijke omstandigheden van grond en bestraling door de zon geven de kamferboomen soms zeer ongelijke opbrengsten. Als de omstandigheden de taak der japansche planters moeilijk maken, schijnen ze daarentegen Formosa in zoo ver te begunstigen, dat ze het eiland buiten het bereik stellen van vreemde concurrentie, want het is niet waarschijnlijk, dat de andere landen, die proeven hebben genomen en dezelfde onzekerheid hebben gevoeld als Japan, zeer belangrijke aanplantingen zullen ondernemen. Men heeft pogingen aangewend op Ceylon, op de Kanarische eilanden, in Indo-China, in Texas, in Algiers en zelfs in Italië en het Zuiden van Frankrijk; overal zijn de resultaten ontmoedigend geweest. Een meer rechtstreeksch gevaar bedreigt de kamferindustrie, namelijk de ontdekking van stoffen, die langs chemischen weg worden verkregen en dezelfde eigenschappen bezitten als de natuurlijke kamfer. Tot hiertoe is men er slechts in geslaagd, kristallen te verkrijgen, waarvan de productieprijs hooger is dan die van de natuurlijke kamfer, maar te een of anderer tijd kan dat veranderen, en de kamfer wordt steeds bedreigd met een lot, analoog aan dat van de indigo. De regeering van Formosa heeft met de grootste aandacht en niet zonder eenigen angst de ervaringen van dien aard gevolgd, die men heeft verkregen in de meeste der europeesche landen, en voornamelijk in Duitschland, want zonder de hooge inkomsten, die ze uit de kamfer trekt, zou ze moeilijk het budget sluitend kunnen maken. De kamferindustrie is onderworpen aan het toezicht van het monopoliebureau, een bijzondere afdeeling van de administratie, direct ressorteerend onder den gouverneur-generaal. Dit bureau heeft de opdracht, op de exploitatie van alle staatsmonopolies toe te zien, dus op de kamfer, de opium en het zout, waar onlangs nog zijn bijgevoegd de tabak en de maten en gewichten. Het opiummonopolie verzekert aan de schatkist van het eiland minder belangrijke inkomsten dan de kamfer, maar ze zijn toch nog belangrijk genoeg. Men kent de strenge maatregelen, die de japansche regeering heeft genomen tegen de opiumrookers in Japan, dateerend uit den tijd, nu ongeveer zestig jaar geleden, toen het land voor den buitenlandschen handel werd opengesteld. Men vreesde toen en terecht, dat het ongezonde sap in het land werd binnengebracht en dat het op de nipponsche bevolking een even verderfelijken invloed zou hebben als op die van China. De invoer, de verkoop en het gebruik van opium werden streng verboden, en zeer zware straffen werden tegen de overtreders uitgeschreven. Men ging zoo ver van den invoer te verbieden van de pijpen en de lampjes, die de opiumschuivers gebruiken. Toen de Japanners het bestuur van Formosa in handen namen, was hun eerste plan, op hun nieuwe kolonie dezelfde reglementen toe te passen; maar afschaffing van de opium gelijk zou staan met een doodvonnis voor de verouderde rookers, die van het gif doortrokken, er slechts langzaam van kunnen worden afgewend. Ook zou men door een formeel verbod alle inboorlingen, die het heulsap gebruiken, van zich hebben vervreemd, en dus de hoogste klassen van de plaatselijke maatschappij, diegenen zelfs die men graag aan zich zou willen verbinden en op Formosa houden. De japansche bestuurders leenden aan die overwegingen een gewillig oor en bepaalden zich ertoe, toezicht te houden op het gebruik en dat, zooveel mogelijk, te beperken. Ze stelden het monopolie in hun dienst en konden daardoor op de meest afdoende manier het toezicht uitoefenen, want de regeering belastte zich met den invoer en den detailverkoop en leverde aan eenzelfden persoon slechts een beperkte hoeveelheid opium en dan nog alleen op vertoon van een medisch attest, dat de kooper werkelijk behoefte had aan het schuiven. Toen deed zich een zonderling verschijnsel voor. Het nieuwe monopolie bracht al spoedig in geldelijk opzicht de beste resultaten teweeg, en dat juist op een oogenblik, waarop de regeering in niet geringe geldelijke moeilijkheden zat. Van toen af daalde de ijver der ambtenaren voor de vermindering van het gebruik als door een tooverslag. Er werd een oogje dichtgedaan bij de misbruiken; men hield op, het geneeskundig certificaat te vragen, dat vervangen werd door een eenvoudige verklaring van den kooper. Het aantal vergunningen vermeerderde snel, en weldra was er geen sprake meer van, de noodlottige gewoonte uit te roeien. Er werd een fabriek gebouwd te Taïhokoe voor het raffineeren van opium; men is er zelfs toe overgegaan, proeven te doen aangaande de acclimatisatie en de cultuur van de opiumpapaver, om zich de kostbare stof met minder kosten te kunnen verschaffen. Het aantal vergunningen neemt jaar op jaar toe, en de voordeelen, behaald door het monopoliebureau, groeien in gelijke mate aan. Het moet echter erkend, dat het verbod ten aanzien der Japanners, die in de kolonie wonen, even streng blijft als in Japan zelf, en dat de overtreders dadelijk met verbanning worden gestraft. Deze uitweiding heeft ons een heel eind van Karenko afgeleid, waar de Taïto Maroe maar een enkelen namiddag bleef. Onze volgende aanlegplaats was Pinan, zuidelijke uitvoerhaven van het dal, dat de concessie uitmaakt van de Kada-maatschappij en hoofdstad van het grootste, maar tevens het minst bevolkte district van Formosa. Ik werd er ontvangen door den prefect, een ouden Samoeraï van het ancien régime, die zijn al te achterlijke denkbeelden naar dit verloren hoekje als naar een strafplaats hadden doen verbannen. Ook hij toonde zich vol van een overdreven zorg voor mijn veiligheid en verbood mij, een uitstapje in de bosschen, die het kleine stadje omringen. Daarvoor in ruil stelde de man mij voor, een bezoek te gaan brengen in de onmiddellijke nabijheid aan een der japansche scholen, gebouwd ten behoeve van de inboorlingen van het land. De menschen behooren tot de groep der Puyuma's en worden tot de beschaafdste van het eiland gerekend. Ze zijn zacht van zeden; maar toch waren allen, die ik buiten tegenkwam, tot de tanden gewapend, om zich te verdedigen tegen de aanvallen van zekere in de bergen wonende stammen, die zich nog wel eens aan het koppensnellen overgeven ten koste van de vreedzame bewoners der vlakte. Zelfs de leerlingen der school, waarvan vele nog geen tien jaar waren, gaan schoolwaarts met hun boek in de eene en een groot mes in de andere hand. De japansche onderwijzer leidde mij rond in zijn inrichting, waarvan hij de bestuurder was met een aantal inlandsche helpers. De meeste kinderen, die zeer intelligent en levendig zijn, spraken vloeiend Japansch en enkelen schreven na drie jaar schoolonderwijs reeds zeer goed. Het is opmerkelijk, dat men er gemakkelijker in slaagt, de kinderen van de echte inboorlingen geregeld het onderwijs te doen volgen dan die van de inboorlingen van chineesch ras. Ook hoopte de onderwijzer, weldra zijn programma te kunnen uitbreiden en in korten tijd zijn school op de hoogte te kunnen brengen van de scholen in Japan. Toen ik op het bureau van den prefect terugkwam, vond ik er het hoofd van het district hevig ontsteld; hij ried mij aan, geen tijd te verliezen, maar dadelijk naar boord terug te keeren, want de bank, die we zonder moeite waren gepasseerd, werd van minuut tot minuut gevaarlijker onder den invloed van een sterken zeewind. De passage van dien lastigen hinderpaal heeft plaats in groote booten met hooge boorden, gelijkend op de brandingbooten aan de kust van Opper-Guinea, maar in plaats van dat ze geduwd worden door een twintigtal pagaaiers, hebben ze hier als eenige beweegkracht twee chineesche roeiers, wier inspanning vaak vruchteloos blijft. Dat was met ons het geval, toen, na met groote inspanning de drie opeenvolgende rollers te hebben getrotseerd, onze mannen er niet in slaagden de kracht van den stroom te weerstaan, die ons naar land terugdreef en dreigde, ons dwars op de zandbank te werpen en te doen stranden. De hevigheid van de golven verminderde niet, en onze matrozen, die door opium verzwakt waren, spanden zich al minder en minder in. Gelukkig zonden diegenen, die aan wal waren gebleven en die zich bewust werden van onzen kritieken toestand, een tweede boot uit tot onzen bijstand; er werden in de boot twee roeiers geplaatst met frissche krachten, en dank zij dezen steun was het ons mogelijk, de paketboot weer te bereiken. Deze ontroerende inscheping deed ons te meer waardeeren de rustige wateren, die we den volgenden dag ontmoetten te Kwaliang, waar we aankwamen, na rondom kaap Garambi te zijn gevaren, de zuidpunt van Formosa, waar de Japanners een vuurtoren hebben opgericht van de eerste grootte. De landing geschiedt hier door vlotten van bamboe, die zoo slecht gevoegd zijn, dat ze geheel onder water staan; de passagiers nemen plaats in een bak, waardoor ze droog blijven, maar waar men het erg benauwd in heeft. Kwaliang is de haven van het stadje Kosjoen, de hoofdstad van het zuidelijke district, waarmee het is verbonden door een Décauvillespoor van het algemeen op Formosa in gebruik zijnde type. Ik werd te Kosjoen ontvangen door den prefect, een ambtenaar, die veel verschilde van dien van den vorigen dag, en even modern als zijn collega conservatief was. Toch kreeg ik hier in plaats van het zoogenaamd europeesche en bijna oneetbare ontbijt, dat men mij te Taïto had voorgezet, een smakelijk japansch maal, waarbij vooral een gerecht, dat ze sasjimi noemden, bestaande uit rauwe visch, rijkelijk overgoten met een heerlijke saus van linzen en gember en andere ingrediënten, zeer lekker smaakte. De provincie Kosjoen is ondanks haar naam, die "eeuwige lente" beteekent, de minst vruchtbare van Formosa; droogte komt er veelvuldig voor; en de rijst levert slechts een enkelen oogst per jaar. De prefect heeft getracht, de welvaart der bewoners te verhoogen, door in het bijzonder de veeteelt te steunen. Een modelhoeve, met dit doel in het leven geroepen, heeft veelbelovende resultaten opgeleverd; er worden de eerste schapen gefokt, die men ooit op het eiland heeft aanschouwd. Na een hoogst aangenamen dag, doorgebracht in den tuin van den prefect, te midden van een weelde van orchideeën, sloegen we weer den weg naar het Noorden in, om den volgenden morgen tegenover Takoe te ankeren. Deze haven, als men dien naam mag geven aan een punt van aanleg, waar alle natuurlijke of kunstmatige bescherming ontbreekt, is de voornaamste plaats van uitvoer voor de zuidelijke streken van Formosa en voert bijna alleen suiker uit. In de groote vlakte, die zich tot Kagi uitstrekt, staat het suikerriet zoo dicht, dat het een onafgebroken zee van halmen vormt. Op de hellingen der heuvels laten de boeren de noodige rijst groeien, die ze voor hun voeding behoeven op vierkante stukken, die trapsgewijze boven elkaar liggen. Te Takoe verliet ik voor het oogenblik de Taïto Maroe, om den spoorweg te nemen tot Taïnan. Ik gebruikte mijn eersten dag voor een bezoek aan Hosan, een kleine prefectuur, omringd door enkele chineesche woningen, waar ik professor Takagi terug vond. Hij kwam ter plaatse een zonderlinge epidemie bestudeeren, die het garnizoen had aangetast en die tegelijk veel geleek op moeraskoorts en beri-beri. Die ziekte was tot dien tijd gelocaliseerd gebleven in Hosan; daar ze bijna altijd doodelijk is, had ze een bataljon infanterie al haast gedecimeerd. De professor scheen de ziekte toe te schrijven aan het misbruik van ananassen, die er zeer mooi en goedkoop zijn en die de soldaten in groote hoeveelheid nuttigen. In Takoe terug, nam ik dienzelfden dag nog den trein en bevond mij enkele uren na mijn vertrek in Kyosjito, ongeveer halfweg Taïnan, bij welk station ik uitstapte, om er de suikerfabriek te zien, door een maatschappij eenige jaren geleden gesticht met steun der regeering. De suiker is van alle landbouwvoortbrengselen het krachtigst door de regeering gesteund, want Japan, dat een groot consument is van dat artikel, is er niet in geslaagd, het riet zelf te verbouwen, ondanks de herhaalde pogingen tot acclimatisatie, terwijl ook de beetwortels niet gelukten, zoodat men zich tot het buitenland moet wenden, en nu wel graag van Formosa het benoodigde aan grondstof zou betrekken. De pogingen van het gouvernement richten zich op de verbetering van de wijze van verbouw en op een doelmatiger bereiding, die beide zeer primitief zijn en groot verlies teweeg brengen. Er is daarvoor een speciaal bureau opgericht, waar plannen worden gemaakt en maatregelen worden overwogen, die de suikerindustrie tot bloei kunnen brengen. Van de Hawaï-eilanden heeft men de beste rietsoorten ingevoerd, daarna uit Europa en Amerika de nieuwste kneusmachines, veel beter dan de steenen molens, waarmee de inboorlingen werken. Premies en voorschotten worden aan de landbouwers verstrekt, als ze de moderne werkwijze willen volgen, en eindelijk moet de oprichting van de modelfabriek te Kyosjito dienen als voorbeeld voor de voortbrengers en moet hen ertoe brengen, dergelijke fabrieken te bouwen uit hun eigen middelen. Die onderneming is aan Japan voorgesteld meer als een vaderlandslievend werk dan als een handelsonderneming. Het kapitaal van een millioen yen is voor een groot deel ingeschreven door de keizerlijke familie en door de hoofdvertegenwoordigers der japansche aristocratie. Niettegenstaande een aanzienlijk subsidie van de schatkist van het eiland en allerlei voorkeurtarieven, op den spoorweg toegestaan, hebben de tot nu toe verkregen resultaten niet beantwoord aan de gekoesterde verwachtingen. De kleine inlandsche fabrikanten, zich door de nieuwe concurrentie bedreigd ziende, zijn erin geslaagd, de eigenaars der suikerrietvelden er afkeerig van te maken, hun product naar de fabriek van Kyosjito te zenden, en zoo is bij gebrek aan grondstoffen de opbrengst dier fabriek ver beneden haar eigen capaciteit gebleven. Thans heeft men de politie in den arm genomen, opdat ze door haar gewone manier van werken dezen tegenstand van de boeren breke, wat voor de onderneming een toekomstigen bloei in het vooruitzicht stelt. Toch is het niet twijfelachtig, dat het suikerbureau met te groote haast den weg der hervormingen heeft ingeslagen, want verscheiden fabrieken, die niet zoo goed van moderne installaties zijn voorzien, en over niet zooveel kapitaal kunnen beschikken als de Kyosjito-maatschappij, hebben hun werkzaamheden moeten staken, hetgeen niet als reclame werkt voor de nieuwere wijze van fabriceeren, die men in de kolonie wenscht te verspreiden. Dienzelfden avond kwam ik te Taïnan. Die stad, die de oudste en volkrijkste is van Formosa, heeft niets merkwaardigs. Zij heeft het meest het chineesche karakter behouden; men waant er zich in een der havens van Foekiën of Kwantoeng. Men wees er mij het huis, waar prins Kitashirakawa stierf, de commandant van het japansche legercorps, dat het eiland veroverde, dan den tempel, opgericht ter eere van den chineeschen zeeroover Koxinga, die in de 17de eeuw de Hollanders uit Formosa verjoeg, en eindelijk het oude fort, dat tot verblijfplaats diende voor den nederlandschen gouverneur en dat tegenwoordig als militair hospitaal wordt gebruikt. Ik vond de Taïto Maroe in Anping terug, aanlegplaats op een mijl afstands van de stad, waar de schepen in open zee moeten ankeren evenals te Takoe. Den volgenden dag ankerden we op de reede van Makoeng in den archipel van de Pescadores. Die eilanden hebben een strategische waarde van den eersten rang, want ze liggen dwars in den weg in de straat en versperren de groote route, die uit het Zuiden naar Noord-China leidt en naar Japan; aan de andere zijde kunnen ze als concentratiepunt en basis dienen voor een japansche vloot, die een offensieve beweging uitvoerde naar het Zuiden van de Chineesche Zee. De archipel van de Pescadores is door Frankrijk veroverd en geannexeerd in 1885 onder admiraal Courbet, die er aan de cholera stierf kort na den wederafstand van de eilanden aan het Hemelsche Rijk. Die verschillende omstandigheden werkten ertoe mee, mijn aanwezigheid te Makoeng door de autoriteiten minder gewenscht te doen vinden. In plaats van mij aan den wal te laten gaan, vergezeld door niemand anders dan mijn tolk, zooals in alle vorige plaatsen, waar de boot aanlegde, werd ik gevolgd door verscheiden officieren van de bemanning, bij wie zich, zoodra ik voet aan wal had gezet, een zeker aantal ambtenaren voegden en de meeste leden der plaatselijke politie. Die indrukwekkende stoet werd bij iedere schrede grooter, doordien zich de bewoners onder de toeschouwers schaarden, menschen, die zeker nooit een zoo groote machtsontplooiing hadden aanschouwd voor de bewaking van een enkel persoon. Ik moest allerlei stappen doen, om de toestemming te krijgen voor het photografeeren van het monument, opgericht door onze zeelieden ter herinnering aan den admiraal en zijn makkers, die er in grooten getale sneuvelden. Ofschoon ik minder dan een uur aan land was gebleven tijdens ons verblijf op de reede van Makoeng, vond ik bij mijn terugkomst in de hoofdstad een nog koeler ontvangst dan te voren. Men vond uitnemende redenen, om mij alles te weigeren, wat ik vraagde; ik deed te vergeefs herhaaldelijk een beroep op de door de autoriteiten mij vroeger gedane belofte, dat ik aan de grenzen van het land der Atayals mocht reizen en de operaties mocht volgen van een belangrijke expeditie, die tegen hen werd uitgezonden in het Zuiden van het eiland. Ik ging zoo ver, van mij op den gouverneur zelven te beroepen en telegrafeerde aan hem in Tokio, waar hij zijn jaarlijkschen verloftijd toen juist doorbracht, al mijn pogingen bleven vruchteloos. Tegenover een zoo stelselmatig vijandige houding zag ik mij verplicht, mijn verblijf te verkorten en Formosa vaarwel te zeggen. Het japansche volk is het wantrouwigste ter wereld. Ondanks die afwerende houding van de autoriteiten had ik gedurende de twee maanden, die ik op het eiland had doorgebracht, dank zij de uitstapjes, door mij in verschillende provincies gedaan, dank zij ook de vriendelijkheid van enkele particulieren en van een klein aantal ambtenaren, die handelbaarder waren dan de anderen, kostbare inlichtingen kunnen inwinnen over het werk der Japanners op Formosa en over den tegenwoordigen toestand der kolonie. Laat mij daarvan hier een en ander kort samenvatten. Wat vooral de aandacht trekt, is de politiek, tegenover de inboorlingen gevolgd. Men weet, dat de Japanners zich hebben voorgesteld in de laatste jaren als de kampioenen voor het recht in het Uiterste Oosten, de bevrijders van hun rasbroeders en dat ze in verscheiden europeesche kolonies een anti-westersche beweging in het leven hebben geroepen. Men moest dus verwachten, dat ze in een door Chineezen bewoond land een vaderlijke regeering zouden inrichten en een zeer welwillend en zacht bewind zouden voeren. Dat is echter in het geheel niet het geval geweest, en men staat verbaasd, te zien, hoe willekeurig de inboorlingen worden behandeld door de politie, wier gezag zonder eenig toezicht wordt uitgeoefend. Ook verwondert het, dat de bevolking van alle aandeel aan de leiding der openbare aangelegenheden is verstoken. Die verschillende oorzaken van ontevredenheid, waarbij nog vele andere zouden zijn te voegen, voornamelijk de hoogte der belastingen, verklaren den afkeer der inboorlingen van hun nieuwe meesters en doen hen vergeten, welke groote zegeningen voor hen zijn voortgevloeid uit de japansche overheersching. Door welbegrepen gezondheidsmaatregelen, zijn de epidemieën van allerlei aard verminderd in veelvuldigheid en hevigheid. En de tegenwoordige veiligheid, die men over het geheel in het land geniet, vormt een sterke tegenstelling met de anarchie, die er op alle tijdstippen van de geschiedenis van het eiland heeft geheerscht. De toestand van rust en vrede heeft voor landbouw- en handelsondernemingen een ongekende vastheid geschapen; de bebouwde oppervlakte is vermeerderd, de culturen zijn het voorwerp van meer zorg en trekken voordeel van den invoer van nieuwe machines. De hongersnooden, die vroeger zoo dikwijls voorkwamen, zijn nu verdwenen; niet alleen vraagt Formosa niet meer van elders een aanvulling van de rijst, die voor de bevolking noodig is, maar het is op zijn beurt een land van uitvoer van dat nuttig artikel geworden. De rijkste producten, suiker, kamfer en thee, werpen grootere voordeelen af dan eertijds, vooral de laatste twee. En eindelijk worden de minerale rijkdommen van het eiland, steenkool, goud, petroleum, zwavel, alle geëxploiteerd en met goed gevolg. De ontwikkeling der hulpbronnen van Formosa heeft tot eerste resultaat gehad, dat de handel snel vooruitging. Maar daar, als elders, levert de houding der regeering stof tot kritiek, want bij de vaststelling van het tarief van uitvoerrechten is enkel gelet op het belang van Japan, dikwijls ten nadeele der kolonie. Het cijfer van den handel met het moederland, dat nul was op het oogenblik der inbezitneming, heeft langzamerhand dat van den handel met het buitenland bereikt, en deze handel is daarentegen stationnair gebleven. De economische welvaart lijdt intusschen in de laatste drie jaren ten gevolge van den laatsten oorlog. De betaling der subsidie aan de kolonie, die tot 1910 zou voortduren, is het vorig jaar plotseling gestaakt. In alle takken van bestuur geeft men niet meer uit, dan volstrekt noodig is. De openbare werken, zelfs die, welke de verdediging betreffen, heeft men tijdelijk in den steek gelaten. Overal ontmoet men denzelfden stilstand door geldnood. Stapt men van de materiëele quaesties over naar de moreele, dan treft een nog zelfzuchtiger regeeringsstelsel. Men heeft gezien, dat de inboorlingen in het geheel geen vrijheid genieten. Wat het openbaar onderwijs en de opvoeding van het jonge geslacht der Chineezen betreft, doen zich dezelfde verschijnselen voor. Men onderwijst aan de inlandsche kinderen eenige elementaire kundigheden, waardoor ze later goede helpers kunnen worden en arbeiders, maar men wacht er zich wel voor, het middelbaar of hooger onderwijs te ontwikkelen, die begrippen van emancipatie of opstand zouden kunnen kweeken. Zoo blijven de Japanners op het eiland ten volle de heerschende en invloedrijkste klasse, die de anderen houdt in een toestand van ondergeschiktheid, sterker uitkomend dan bij de inboorlingen van welke kolonie ook in het Uiterste Oosten. *** End of this LibraryBlog Digital Book "Formosa, de eerste kolonie van Japan - De Aarde en haar Volken, 1909" *** Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.