Home
  By Author [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Title [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Language
all Classics books content using ISYS

Download this book: [ ASCII | PDF ]

Look for this book on Amazon


We have new books nearly every day.
If you would like a news letter once a week or once a month
fill out this form and we will give you a summary of the books for that week or month by email.

Title: Het vroolijke leven
Author: Kloos-Reyneke van Stuwe, Jeanne, 1874-1951
Language: Dutch
As this book started as an ASCII text book there are no pictures available.


*** Start of this LibraryBlog Digital Book "Het vroolijke leven" ***


					  HET VROOLIJKE LEVEN

							 DOOR

					JEANNE REYNEKE VAN STUWE


					 L. J. Veen--Amsterdam



I.


Met groote stappen liep Max van den Heuvel zijn kleine kamer op
en neer. Er lag een diepe frons tusschen zijn oogen, en soms beet
hij ongeduldig zijn sterke witte tanden in zijn onderlip. Door het
open raam kwam de koele avondlucht naar binnen, maar hij had het
warm,--benauwd, broeiend warm in de bedompte ruimte, en toch stond
het hem tegen, nu nog naar buiten te gaan.

Waar moest hij heen? Een eenzame wandeling maken? Naar het een of
ander café, waar hij wel kennissen zou ontmoeten, om zich door hen
vrij te laten houden? Bah! hij had er genoeg van! hij had er meer
dan genoeg van!

Driftig keek hij om zich heen. Alles irriteerde hem hier....of liever
het _niets_ irriteerde hem hier. Want wat bezat hij? wat kon hij in de
wereld het zijne noemen? Die armzalige meubileering van deze armzalige
kamer, was nog niet eens zijn eigendom. De matten stoel bij het raam,
de onoogelijk-kleine tafel, dat geverfde kastje, 't was meer dan min,
en toch, dát zelfs, niet eens van hem.

Thans werd het te erg. Hij hield het gewoon niet uit. Nog langer te
leven op dat hongerloon van zes gulden in de week, hij bedankte er
eenvoudig voor. Was hij, Max, nu daartoe geboren?....

Moest hij misschien nog blij wezen, dat hij dit werk mocht
doen? Klerkje spelen, den heelen dag gebogen zitten over idiote
papieren, bebromd als een kleine jongen, wanneer hij zich eens
vergiste.... Dat moest uit zijn! uit zijn!

Hij stampte met den voet op den grond. Wat een scharrelleven had hij
geleid, sinds hij zijn juridische studiën vaarwel zei. Maar je moet
maar pech hebben in het leven. Als zijn vader slechts een paar jaar
later gestorven was, dan zou hij advocaat zijn geweest. De menschen
hadden goed praten: dat hij tóch voort had moeten gaan; er waren er
zóóveel, die een betrekking waarnamen, en toch voort studeerden.... En
als hij dan geen kleeren had, en geen woning had? en moest hij soms
van zijn zes gulden in de week het college-geld oversparen?

Hij had wel eens wat meer verdiend met journalistiek werk; maar dat
was toch maar voor korten tijd geweest. Neen, daar was hij óók al niet
voor geschikt. Neen! Waarom het niet eerlijk te constateeren: hij wás
geen mensch, om moeizaam droog brood te verdienen. Hij deed het wel,
natuurlijk, omdat het moest, maar het was geen leven. Hij voelde veel
te goed, dat er iets in hem zat; zonder ijdel te wezen kon hij zichzelf
dit gerust bekennen. Hij kon schrijver wezen, dichter, dramaticus,
als de omstandigheden hem daartoe maar in de gelegenheid stelden. Hij
was er niet iemand naar, om de prachtigste romans en verzen neer
te kunnen pennen op de flardige randjes van couranten-papier of de
achterzijde van aan de deur afgegeven drukwerkjes, gezeten op een
stoel met anderhalven poot, en bij het licht van een kaarsje op een
oude flesch.... Bah! bah! hij moest ruimte, licht, weelde, om zich
heen hebben, of er kwam niets van hem terecht. Niets!

Hij moest iets bedenken, om uit deze onmogelijke positie te
geraken. Hij dacht al dagen lang, zonder verder te komen. En toch had
hij een eed bij zichzelven gedaan, dat hij zich redden zou. Kom! hij
had toch capaciteiten genoeg, om iets hoogers in de wereld te zijn, dan
wat hij nu was,--hij had recht op een betere positie in het leven, ja,
recht! recht! Hij, met zijn uiterlijk, met zijn ontwikkeling, met zijn
beschaafde manieren, met zijn aanleg.... behoefde toch niet eeuwig een
walgelijk stumperdje te blijven op een kantoor, met een loon van zes
gulden per week voor zesenvijftig uren werk?.... Nog geen twaalf centen
per uur, de helft van wat de eerste de beste timmerman of metselaar
verdiende.... nauwelijks opperman's-loon was het, en daar moest hij,
_hij_ zich mee tevreden stellen. En dan klaagden die lui nog, god
beter 't, ze werden socialist, omdat ze werden "uitgebuit",--en wat
werd _hij_ dan?!.... En wat waren zij dan nog bij hém vergeleken?

Hij had gedacht, gedacht, hoe hij toch aan dit armoe-lot kon
ontkomen. Hij was bijvoorbeeld uitstekend op de hoogte van vormen
en goede manieren. Maar wat kon hij daarmee verdienen? Hij kon toch
niet zoo maar het een of ander parvenus-huis binnen-stappen, met de
boodschap, dat hij hier "manieren wou komen onderwijzen"? Wie hielp
hem aan een familie, die behoefte had aan dat onderwijs? Hij kon
toch óok niet adverteeren: "_Gedistingeerd jongmensch biedt zich aan,
om parvenu's te beschaven_"?

Ook kon hij zich wel "verhuren," om als voorname gast diners en soirées
met zijn tegenwoordigheid op te luisteren. Maar _daarvoor_ was zijn
naam nu weer niet goed genoeg. Van den Heuvel kon iedereen heeten,
en dat hij nu toevallig was van den aristocratischen tak, dat stond
niet op zijn aangezicht te lezen. Of liever, dat stond _wel_ op zijn
aangezicht geschreven, maar dat was niet voldoende. Was hij maar van
adel, dan, ja, dan zou hij altijd nog wel steun kunnen vinden. Dan
was er wel iemand te vinden, die niet graag zou zien, dat zijn naam
"door het slijk gesleurd" werd, en den jongen bloedverwant daarom
voorthielp, desnoods in de diplomatie....

Hij moest toch even lachen om die gedachte: _desnoods_ in de
diplomatie.... En wat was hij nu? Mon dieu!

Maar toch.... had hij geen familie, bestond er niemand, aan wien
hij zich presenteeren kon, zeggende, dat hij tot een wanhoopsdaad in
staat zou zijn, als men hem liet zonder hulp? Want dan zou hij gaan
zwendelen of stelen of pornografische boeken schrijven.... Neen! dat
kon hij toch niet gaan zeggen, omdat hij dat immers nooit zou doen!

Teekenen voor koloniaal? Daar had hij feitelijk geen physiek
voor. Bakker worden? brandweerman? Heel goed. Maar, zouden ze hem
aannemen? Ach, neen, in dergelijke beroepen werd hij niet toegelaten.

Maar het was toch te gek, zie je, te gek, dat Max zoo maar kalm hier
zat te verhongeren. _Iets_ móest er gebeuren.

Goed gezegd, maar wat?

Zijn vrienden konden hem niet helpen. Die waren voor het meerendeel
even arme slokkers als hij. Of ze leefden in verhoudingen, die het
hun onmogelijk maakten een broeder in den nood bij te staan.

Hij moest in deze zaak vertrouwen op zichzelf. Op zijn eigen vlugge
hersenen, op zijn eigen minder-vlugge handen....

Zijn handen, ja, gespierd waren ze wel.... voor roeien, tennissen,
en schermen geschikt genoeg.... wacht! kon hij geen les in tennissen
geven?

En waar moest hij dat dan doen? Hier op zijn kamer? Neen, maar dat
was toch wel iets, om over te denken. Hij werd dan gewoon meegenomen
naar het veld, en geïntroduceerd door den jongeheer of de jonge dame,
die(n) hij les gaf, als kennis. Een wit-flanellen pak zou zooveel
niet kosten. Ja, waarachtig, dat was een idee.

Maar een oogenblik later dacht hij alweer: Nou, ja, het is een goede
gedachte, en ik zal het misschien ook wel doen, maar fortuin zal ik
met dat baantje toch zeker niet maken. En daarom is 't me toch te doen.

Rusteloos stapte hij zijn kamer op en neer, op en neer. Hoe langer
het duurde, eer hij iets vond, hoe ongeduriger en ongehumeurder hij
werd. Hij moest maar naar bed gaan. 't Gaf hem allemaal toch niets. En
wat had hij er aan, om morgen met een dof hoofd op dat ellendige,
broeiwarme kantoor te zitten, zoodat elk woord hem inspanning
kostte, en de pennehouder zich bijna niet door zijn loome vingers
liet voort-bewegen....

Maar hij zou immers toch niet kunnen slapen? O, neen. Daarvoor werkte
zijn hoofd veel te snel en te helder. Hij moest nog maar eens verder
denken....

Als hij eens een speelbank oprichtte? Houders van speelbanken maakten
altijd fortuin. Als ze tenminste voorzichtig waren, en zorgden buiten
de handen der politie te blijven.... Maar....

Hè, vervloekt! er was toch ook altijd een "maar"! En toch had hij
met dat "maar" rekening te houden. Want om een speelbank te kunnen
beginnen, daarvoor was kapitaal noodig. En wie zou hem dat willen
voorschieten? Wie zou zich aan een dergelijke risico wagen?....

Maar, lieve hemel, was er dan niets, niets voor
hem te vinden? Dat kón toch niet. Dat was toch
godsonmogelijk.... gods-terwereld-onmogelijk....

Was er geen geld te slaan uit zijn literaire talenten, die hij toch
werkelijk, sans blague, bezat.... Letterkundige begaafdheid hád hij,
dat was hem meermalen door bevoegde kunstrechters verzekerd. Maar
als hij niet het geluk had in den populairen smaak te vallen, dan
was het immers toch niets gedaan?....

Hij stond voor den kleinen spiegel, die boven den schoorsteenmantel
hing, en bekeek zich, zonder dat hij het zich bewust was,
aandachtig. Een aangenamen indruk maakte hij.... flinke oogen,
hoog voorhoofd.... Toen ging hij kijken met meer besef, en terwijl
hij zichzelf zoo bezag, dwaalden er gedachten door zijn hoofd, die
allengs een vaster vorm aannamen.... literaire gaven.... succes bij
vrouwen.... Zijn hersenen werkten al sneller en sneller.... in een
oogenblik verzon hij combinaties.... zette hij schema's in elkaar,
en spon ze uit.... Zoo zou het gaan.... Zóo kon het.... moest het....

Zijn gezicht begon al vroolijker te staan, terwijl hij dacht en
dacht. En eensklaps sprong er een zware vloek hem van de lippen,
en hardop riep hij:

--Ik ben er! ik heb 't gevonden!

Hij zette zich neer in zijn stoel, legde het eene been over het andere,
en omgreep den enkel met beide handen. Zijn wenkbrauwen fronsden zich
van het ingespannen denken, maar nu hij eenmaal "het" gevonden had,
was de nadere uitwerking van zijn plan niet zoo moeilijk meer. Zijn
oogen begonnen te stralen van ondeugend pleizier.... en tot laat in
den nacht bleef hij zitten fantaseeren, en bekeek zijn prachtig plan
vergenoegd van alle kanten.



II.


Den volgenden morgen werd hij wakker, doordat de deur van zijn kamer
openging, en hij zijn vriend Robert Roodhaar verschijnen zag. Roodhaar
was Robert's bijnaam, ter oorzaak van zijn wit-blond, bijna kleurloos
haar,--zooals den roodharigen Frits Verhaeren de naam van "Sneeuw"
was gegeven,--hij heette eigenlijk Lam, maar hij had zoozeer het land
daaraan, dat hij zich getroost Roodhaar had hooren doopen.

Robert Roodhaar trad toe op het bed, waarin, tot zijn verbazing,
Max hem vriendelijk lag toe te lachen.

--Ben je dan niet ziek?

--Nee, zoon van Walter Scott. Wat doe jij zoo vroeg op de vlakte?

--Vroeg? wat scheelt je toch? 't Is tien uur. Waarom ben je niet
op kantoor?

--Ik had geen zin.

--Geen zin?!

--Nee.

--En dat vertel je zoo kalm? Ben je plotseling gek geworden, of....

--Nee, gek ben 'k niet en kachel ben 'k óok niet, en ziek ben 'k
ook niet.

--Ik kwam even de Mercure de France bij je aanreiken. Ik dacht
natuurlijk, dat je op kantoor was. Toen zegt me je huisjuffrouw:
Ga u maar 's na binnen, meneer doet zoo raar, hij het gerust de koorts.

Max barstte in lachen uit.

--Zei ze dat?

--Ja, ze had je om acht uur geklopt. Meneer, sta u op! Nee, had
je gezegd. Is u ziek, meneer? Dat niet, juffrouw, maar ik heb nog
slaap. Dag, juffrouw. Ze had je nog 's geroepen, en nog 's geroepen,
maar je had alleen maar gesnorkt.

--Dat wil 'k waarachtig wel gelooven, ik ben pas om vier uur gaan
maffen.

--Wat heb je dan uitgevoerd?

Max richtte zich wat op, en wijzend met zijn vinger naar Robert,
zei hij met nadruk:

--Ik heb vannacht m'n fortuin gemaakt.

--Hij is verdomd gek, zuchtte Robert, en viel verslagen neer op een
stoel. Max lag hem met ondeugend-schitterende, "echt-krankzinnige"
oogen aan te kijken.

--Nee, 'k word griezelig van je, hoor. Zooeven was d'r 'n jongetje van
je kantoor geweest, toen heeft de juffrouw de boodschap mee-gegeven,
dat je de "koorts in 't hoofd" had. Maar dat geloof ik nou werkelijk
ook.

--Ha! ha! lachte Max. Met een energieke beweging sprong hij uit
het bed, en plaste een stortenden stroom in de waschkom. Blijf je
ontbijten?

--Ik héb natuurlijk al ontbeten.

--Ja, maar, hè, als ik je inviteer op pâté de foie gras.... en sardines
in tomatensaus.... hè?

--Zit 't er zoo aan?

--Nog niet, maar jij leent me wel 'n rijkspop.

--Ik?!

--Ja, jij, knipoogde Max. Toe, boy, terwijl ik me aankleed, ga jij
nou even naar Botter, je weet wel, en haal de dingen, en vergeet niet
'n paar broodjes, geraspte broodjes....

--Ben je goed wijs?

--Ga nou, als je terug-komt zal 'k je alles vertellen. Ga nou, ik
ontbijt anders alleen maar met 'n kop chocola, ik wil 't d'r nou
's van nemen. Je zal ophooren, zeg. 't Is voor jou óok voordeelig,
daarom bewijs me voor 't laatst 'n liefdedienst, en haal de pâté.

--Je hebt toch geen erfenis gekregen, die je met mij wil deelen?

--Mieux que ça.

Robert stond nog besluiteloos bij de deur. Uiterst nieuwsgierig was
hij, want hij geloofde nu toch niet meer, dat Max ziek of krankzinnig
moest zijn. Hij zag veel te helder en te vergenoegd uit zijn oogen,
zijn bewegingen waren veel te energiek en te krachtig. Wat was dat
gezicht veranderd; hoe stond het pijnlijk en somber en lusteloos
gisteren nog,--en nu straalde het, stráálde het letterlijk.

--Zeg 't me nou eerst.

--O, god, nee man, 't is 'n heel verhaal. Ga nou, ik ben dadelijk
klaar.

Toen Robert terug-kwam, en naar Max' tevredenheid de boodschappen
punctueel had verricht, beval Max, dat er eerst zou ontbeten worden,
voor hij begon te vertellen.

--Ik heb zoo'n allemachtige honger, zeg, ik zou nu toch niet kunnen
praten.

Zij aten. Max smeerde de pâté dik op het open-gesneden broodje,
en keek Robert van tijd tot tijd aan met veelzeggend-ondeugenden
blik. Ja, jong, als je 't hoort! als je 't hoort! Zeg, jij kan je
journalisten-baantje d'r dan óok wel bij neerleggen, hoor. Jij ben ook
'n knappe kerel.

--Ja, god, ja, ik heb goed genoeg m'n verstand, maar....

--Dat bedoel ik niet, ik bedoel je uiterlijk.

--M'n uiterlijk?

Max barstte bij het zien van zijn vriend's onthutst gezicht in zoo'n
dollen schaterlach uit, dat hij niet tot bedaren kon komen, totdat
hij zich bijna verslikte; toen kalmeerde hij.

--Ja, nou begrijp ik d'r niks meer van.

--Hoeft ook niet. Wacht maar, je zal 't nou gauw hooren. Hij liet
het laatste restje tomatensaus op zijn broodje druppelen, at het op,
en zei:

--Ziezoo. Nou nog 'n sigaret, en ik ben je man. Merci, zei hij, en
nam een sigaret uit Robert's aangeboden koker. Nou nog 'n vlammetje....

Hij plofte in zijn matten stoel, leunde gemakkelijk daarin, en sloeg
de beenen over elkaar.

--Nou moet je goed luisteren, zeg, en al je aandacht....

--Ja, schiet maar af.

--Nou, ik moet je dan zeggen, dat 'k al 'n heele poos beu ben van dat
beroerde, verdoemde leven, dat 'k dag aan dag moet leiden. Ik heb me
kop te barsten gedacht, om iets te vinden....

--Nou ja.

--Dat interesseert je niet, hè? Maar dat is anders juist 't
interessantste. Enfin. Nou, ik héb wat bedacht.

--Zoo?

--Ja. Ik ga 'n tijdschrift oprichten.

--Jij? 'n Tijdschrift? Nou, dat is 'n héél nieuw idee. 'n Tijdschrift!

--Maar wat voor een! 'n Heel nieuw idee is 't, daar heb je gelijk in,
absoluut nieuw, gloednieuw, oorspronkelijk, origineel....

--Ga voort.

--'n Tijdschrift voor dames.

--Phh! dàt is werkelijk iets nieuws.

--Doe niet zoo minachtend. 'n Tijdschrift voor dames, ja. Onder
_mijn_ redactie. Omdat ik zoo'n "bekoorlijk" uiterlijk heb. Vat je
't nu? Ik zweer je, ik heb succes. Ik laat prospectussen drukken
met mijn portret, en 't loopt storm. Daar ben ik van overtuigd. Als
medewerkers neem 'k ook alleen "knappe" jongens aan. Wat zeg je?

--'n Verdomd goed idee! riep Robert, enthousiast, en sloeg zich op
zijn knie.

--Zie je nou wel?

--En _ik_ val óok in de termen? Zeer geflatteerd.

--Ja, je haar is wel wat wit, maar je bent toch 'n "aardige" jongen. En
je teekent je stukken: Robert Roodhaar. Dat staat pikant.

Robert moest lachen.

--'t Is 'n kranige inval.

--Nietwaar? _Alle_ bladen voor vrouwen staan onder redactie van
'n vrouw. Kan je je voorstellen, hoe pikant 't is voor de abonnées
nu altijd met 'n man te doen te hebben? Zeg? Nou moet 'k nog meer
medewerkers gaan opsnorren. Of ze talent hebben, komt er zooveel niet
op aan, dat begrijp je, als ze d'r maar goed uitzien, en aardig in
de omgang zijn.

--Valt Sneeuw d'r dan buiten?

--Sneeuw .... 't is zoo'n geestige vent.... die kan ik niet
missen. Nee, die moet meedoen. Dan dient hij maar als repoussoir voor
de anderen.

--En de uitgever?

--Ik heb gedacht over Wouters. Dat is 'n eerlijke, soliede, joviale
kerel.

--Maar heeft geen geld.

--Ik help 'm d'r boven op. Hij verdient 't. We gaan zoometeen dadelijk
met 'm spreken. En zeg, dan huren we 'n nette verdieping af voor
bureau; ik heb m'n privé kantoor.... En we zullen allerlei wedstrijden
verzinnen: 'n schoonheidswedstrijd, 'n wedstrijd in 't liefdesbrieven
schrijven.... en houden dan plechtig prijzenuitdeeling....

--En je kan picnics organiseeren, en bals....

--O, jé, 't maakt éclat! We gaan nu dadelijk 't bekend maken, en
adverteeren, dat er nú al ingeschreven kan worden, dan weten we,
met hoeveel abonnementen we beginnen, begrijp je?

--En de titel?

--De titel weet ik óok al. 'n Prachtige. Ik zal je zeggen, hoe ik
d'r aan gekomen ben. Door die ellendige geschiedenis van Marceline
Kam en die Spaansche schilder.

--O, die weg-geloopen is met die schilder?

--Ze is niet weg-geloopen. Ze is gescheiden van Kam, en getrouwd met
die schilder. Nou, ze woonde in Parijs, en daar is plotseling die
schilder aan typhus gestorven, en zij heeft ook de typhus gehad, en
't kind is dood, tenminste, 't ging mis daardoor. Verschrikkelijk, hè?

--Och, ja.

--Jij kende d'r niet?

--Nee, wel veel over hooren spreken, natuurlijk.

--Nou, ik ben d'r wel 's geweest, maar ik moet je zeggen, 't heeft me
beroerd getroffen, toen ik 't hoorde. Ze schijnen bar gelukkig samen te
zijn geweest. En hij schilderde haar. 't Schilderij was nog niet af....

--Is zij weer beter?

--Beter, nee, ze sukkelt nog altijd. Ze heeft, geloof ik, niet veel
besef. Misschien wordt ze wel krankzinnig.

--En is ze nog in Parijs?

--Nee, d'r eerste man, Kam, de bankier, heeft d'r
terug-genomen. Verdomd mooi, hè?

--Ja.

--Nou, die Marceline werd door haar man geschilderd als "Eva,"--Eva
hier genomen als het type, het oerbeeld van de vrouw,--en daardoor
ben ik op 't denkbeeld gekomen, ons blad: _Eva_ te noemen. Wat denk
je daarvan?

--Uitstekend!

--Ik dacht óok, dat d'r geen betere naam voor gevonden kon worden. En
dan heeft die tragische historie van Marceline zoo'n indruk op me
gemaakt, dat ik denk 'n roman daarover te gaan schrijven in ons blad.

--Kan je dat doen?

--Natuurlijk als ik de namen verander, en de situaties verander.

--Nu dat's óok 'n goed idee. Pakkend, spannend.

--Ja, 'n roman van _mijn_ hand.... zooiets moet wel, dat zal een
voorwaarde van Wouters zijn, en daarom ben 'k blij, dat 'k zoo'n mooi
onderwerp heb, nu kan 'k 'm die beloven.

--Moet mijn portret óok niet in de circulaire?

--Nee, walgelijke ijdeltuit. Maar zoo gauw je 'n langer stuk hebt,
zetten we je d'r bij hoor, in 't blad.

--Mooi zoo.

--'t Zal 'n sensatie geven! 'n Sensatie! Binnen 't jaar voorspel ik
je duizend abonnées.

--Toe maar.

--O, ik ben volstrekt niet te optimist.

--En wat wordt 't? 'n "Weekblad? 'n maandblad?

--'n Weekblad natuurlijk. Ze moeten dikwijls wat van ons hooren.

--Als 't goed gaat, kan je ook nog 'n huwelijksbureau bij de affaire
oprichten....

--Niet schuin worden. Heb je nog 'n sigaret? Merci. Nou, laten we nou
's recapituleeren, want we moeten goed weten wat we Wouters zullen
zeggen. Je hebt immers tijd?

--Ja, ik moest de soesoehoenan van Betsjoeanaland, of hoe heet dat
heer, aan 't station gaan opvangen, maar hij komt pas om twee uur,
hoorde ik daar.

--Prachtig; schrijf jij op.

Robert haalde zijn reportersboekje voor den dag, en legde het open
op zijn knie.

--Weekblad oprichten. Naam: Eva. Redactie: Max van den
Heuvel. Medewerkers: Robert Roodhaar, Sneeuw....

--Sneeuw kan je niet zetten; als je al onze aliassen neemt, lijkt
't blad wel 'n Humoristisch Album.

--Frits Verhaeren, schreef Robert gehoorzaam.

--Nou, en dan Jan, en Karel.... en.... ja, d'r zijn d'r eigenlijk
niet zoo bar veel....

--Nee, als 't tenminste allemaal beaux garçons moeten zijn.... Maar
_ik_ zeg je, dat 'n leelijke baas, als hij maar brutaal en geestig is,
minstens evenveel succes heeft bij de vrouwen, als 'n "mooie" jongen.

--Als 'n domme, idiote, onnoozele "mooie" jongen, maar als die mooie
jongen nou óok nog geestig is, en brutaal?....

--O, maar waar vind je die exemplaren?

--Een heb ik er gevonden, dat is al ruim genoeg, zei Max, en streek
met zoo'n welbewust air van tevredenheid zijn kleinen zwarten knevel
op, dat Robert lachend een vloek uitstiet.

--Pedant être!

--Zelfkennis, is dat pedanterie? vroeg Max onschuldig. Maar de vreugde
schitterde hem uit de oogen, en lachte van zijn bewegelijke lippen.

Hij voelde zich zóo luchtig, zóo blij, na den zwaren tijd, dien
hij had doorgemaakt, dat hij geheel veranderd was, verruimd, haast
opgetogen. Zijn eigenlijk-opgewekt temperament herstelde zich weer,
hij werd opnieuw de oude dolle Max, die wagen durfde, en zeker was
te winnen.

--Rubrieken?

--Hoofdartikel. Ik weet wel niet, wie dat geregeld schrijven
moet.... maar 't hoort in zoo'n blad. De vrouwtjes houden er van
bepreekt te worden.

--Nou, dan kan jij 't niet doen: als de vos de passie preekt.... Maar
Karel is daar zoo uitstekend geschikt voor, zeg, die lijmt alles aan
elkaar. En laat 'm dan onderteekenen: Kaatje!

--Ben je gek?.... Schetsen, novellen, romans, verzen.... daar
zullen _wij_ wel allemaal voor zorgen, desnoods onder verschillende
pseudoniemen. Correspondentie.... dat doe _ik_. Ik lach me 'n ongeluk,
als ik daaraan denk. Nou, dan: ingezonden stukken.... die zullen we
genoeg krijgen. Wedstrijden....

--En moet je niet wat over de vrouwenbeweging hebben? Daar kan je
haast niet buiten in 'n modern damesblad.

--Dat is waar. Maar ik zie waarachtig geen kans.... Laten we daar
dan nog maar wat mee wachten. Daar zal dan wel 'n medewerker of
medewerkster voor opduikelen.

--Nee, 't is beter, er dadelijk mee te beginnen. Dat geeft fidutie. Als
ze merken, dat wij mannen zoo degelijk zijn, en dat _wij_ er voor
willen zorgen, dat de vrouwen meer rechten en meer vrijheid krijgen....

--Nou, goed, dan zal ik wel 's 'n paar artikelen schrijven, om 't
vrije huwelijk aan te bevelen, en te zeggen, dat 't onderzoek naar
't moederschap verboden moest zijn....

--Nou zonder gekheid. Ken je Eleonore van Aalst?

--Die blauwkous?

--Wees nou niet zoo ouderwetsch. 't Is geen blauwkous, zelfs niet in
jouw beteekenis. 't Is 'n verstandige, door en door degelijke vrouw....

--Ik kén die verstandige, degelijke vrouwen. Ze zijn niet te genieten.

--Met verstandig en degelijk bedoel ik hier, dat ze niet overdrijft;
niet met politie-agenten vecht, niet met 'n bel staat te luiden,
tijdens 'n rede van haar tegenpartij, geen invallen doet in de
Kamer....

--Ach, is 't zoo'n wonder?

--Ja, ze is kalm, bezadigd; feministe uit overtuiging, maar niet
doordrijverig, niet lastig.... verstándig is ze, in één woord.

--Nou, goed, vraag jij d'r dan?.... Als ze tenminste niet te oud
is.... We mogen de "Eva'tjes" niet afschrikken. Ons motto zal zijn:
Alles wat liefelijk is, en wèl luidt.

--Dus nu zijn de voorloopige besprekingen afgeloopen?

--Ja, we hebben genoeg om Wouters lekker te maken. Wat zal hij
opkijken!!

--Ik heb niet veel tijd meer, zie je, ik moet nog lunchen ook.

--Best, dan stappen we op. We treffen Wouters nog net; hij is altijd
voor twaalf op zijn kantoor. Zeg, je moet niet te hooge eischen
stellen, wat honorarium betreft, hoor? we mogen 'm niet afschrikken.

--Wat vraag jij dan?

--Ik ben redacteur.

--Maar wat vraag je?

--Drieduizend pop.

--Drieduizend!!

--Nou, tweeduizend dan. Maar minder geen cent.



III.


Vol trots, vol zelf-bewondering keek Max rond in zijn keurig
kantoor. Dat was toch maar _zijn_ werk, zijn eigen werk, dat hij hier
nu zoo prachtig zat. Ruim, luchtig, comfortabel....

Voor hem op zijn groot bureau ministre lagen een paar exemplaren van
het weekblad "Eva". Liefkoozend, bijna streelend, legde hij zijn
hand er op. Werkelijkheid.... zijn droom werd nu toch waarachtige
werkelijkheid....

Hij leunde welvoldaan in zijn bureaustoel. Hij bezat dan toch
wel kracht en doorzettingsvermogen, om, ondanks alle bezwaren en
moeilijkheden, vol te houden, vól te houden, totdat het doel was
bereikt. De zaken waren bij Wouters niet zoo glad van stapel geloopen,
als hij had gemeend. Nee, die wou kapitaal hebben, notabene, een
zekerheidsstelling, een waarborgsom,--en daar was hij niet af te
brengen. Ja! als hij dát had.... dan kon hij, Max, tweeduizend
gulden krijgen, dan zou hij goede honoraria betalen.... prijzen
uitloven.... dan zou het weekblad er ook prachtig-verzorgd uitzien,
zwaar papier.... nu en dan een illustratie op kunstdruk-papier... een
opzettelijk-gesneden letter....

Maar waar dat kapitaal te vinden? En toch, zóó in het gezicht der
veilige kust vergaan.... dat wilde Max niet. Nooit, onmogelijk, zou
hij zich weer in zijn hondsch leven, dat hij in gedachten al voor goed
vaarwel had gezegd, kunnen schikken, nu hij zóó'n ander bestaan had
geënvisageerd. Op sommige oogenblikken was hij radeloos; moest zijn
plan, waar toch een fortuin inzat, dan afstuiten op een oogenblikkelijk
gebrek aan dat stomme, dat brute geld?.... Maar de andere jongelui, die
allen gewonnen waren, en waarvan de een zich al enthousiaster betoonde
dan de ander, konden het plan ook maar niet zoo plotseling weer zien
opgegeven. En een hunner wist een nicht van hem zóolang te bewerken,
totdat zij toegaf, en zich aansprakelijk wilde stellen als borg.

Nu waren zij gered, en met spoed werden de toebereidselen gemaakt. Max
drong de omstandigheden met een koortsachtigen ijver voort, totdat
hij wás, waar hij wezen wou.

Een "nette" verdieping, zooals hij dat had gewenscht, was ingericht
als kantoor voor het weekblad "Eva". Hij had de voorkamer,
die uitzag in de Heemskerckstraat, als particulier kantoor;
eenvoudig was de kamer gemeubeld, maar juist volgens zijn genoegen;
met een breede schrijftafel bij het eene raam, een tafel in het
midden, overdekt met boeken en papieren, een paar fauteuils voor de
bezoekers,--bezoeksters,--en een groote boekenkast aan den wand. Verder
had hij gezorgd voor wat mooie groene planten, en voor een paar kleine
aquarellen en eenvoudig-omlijste etsen aan de met effen donkerrood
behangen wanden. Een paar stoelen, een boekendrager, een rek met een
encyclopedie en dictionnaires, en naast zich een klein, tweebladig
vierkant tafeltje.

Eenvoudig genoeg,--maar het had hem nog heel wat hoofdbreken gekost,
om het zoover te krijgen. Want daar hij geen cent fortuin bezat,
moest alles hem op afrekening worden gegeven, en het duurde lang,
en kostte veel moeite, eer hij een leverancier daartoe bereid had
gevonden. Ze hadden meestal zóoveel noten op hun zang, betrachtten
zóoveel voorzichtigheid, dat hij wel eens woedend had uitgeroepen:
waarvoor ze hem dan wel aanzagen? En ja waar zagen ze hem voor
aan? Wel, voor wat hij toen nog was: een klerkje, werkzaam in een
kleine zaak....

Enfin, eindelijk was hij dan toch geslaagd. En hoe! Tevreden was hij,
over- en over- en over-tevreden. Het gaf wel een air van degelijkheid,
deze sobere eenvoud, dat kon niet anders dan een goeden indruk maken.

In het kabinet vóor zat Robert, als zijn particuliere secretaris. Dat
wil zeggen, hij zat er nooit, want zijn journalistieke baantje had hij,
ondanks al zijn, Max', overhalingen, er niet aan willen geven. Later
misschien.... nu vond hij de zaak nog te precair. Precair! verbeeld je,
nu alles zóó prachtig liep: vierhonderd drie en tachtig abonnées, nog
vóor het verschijnen van het eerste nummer! Enfin, hij zat dus voor den
vorm in dat kabinet, maar eigenlijk stond er alleen een schrijfmachine.

Veine! veine! Het geluk dient den stoutmoedige. Het prospectus
was inderdaad practisch en pakkend gesteld. En zijn portret.... nu
hij mocht dan ijdel wezen, goed! maar zijn portret had het hem dan
toch maar gedaan. Hoeveel briefjes had hij niet ontvangen aan zijn
persoonlijk adres: dat die en die zich zoo graag zou abonneeren.... in
de hoop natuurlijk een antwoordje van Hem (met een hoofdletter) terug
te ontvangen. In het begin had hij dat dan ook trouw gedaan,--maar
toen de toeloop te groot werd, moest zijn particuliere secretaris
er voor opdraaien, alias de schrijfmachine. Leuk, leuk, typisch,
pyramidaal, had hij zich er boven-op gewerkt!

Vanavond zou er een vergadering zijn van de redactie en
medewerkers. Gezellig, wat? zoo'n staf om je heen te hebben,
die je drillen en bemeesteren kon. En ze luisterden naar hem;
natuurlijk! sinds hij bewezen had, zoo uitstekend de zaken in te zien!



IV.


Wouters, de uitgever, wilde nu en dan een woordje in het midden
brengen, maar hij werd dadelijk door de rumoerige jongelui
overschreeuwd. Wat! wou _hij_ nu nog spreken van risico! van
voorzichtigheid! van niet te veel wagen! Dankbaar moest hij wezen,
in zoo'n prachtige zaak te zijn gehaald! Over een paar jaar een
goudmijn! Tonnen waard! Prachtigste tijdschrift van Nederland!

Wouters, die eigenlijk zeer tevreden was over den loop der dingen,
en in de toekomst nóg betere tijden voorzag, vond het tóch
wel zaak de opgewondenheid der jongelui een beetje te remmen,
die er van spraken een rivière van diamanten, als prijs in den
liefdesbrieven-wedstrijd,--waarmee het eerste nummer verrijkt en
de abonnées verrukt zouden worden,--uit te loven, of het zoo niets
was. Hij zou daarom de vergadering tot het laatste toe blijven
bijwonen,--hoewel hij ongenoodigd verschenen was,--om al te groote
roekeloosheid te voorkomen. Rustig zat hij op zijn stoel, en luisterde,
en rookte de eene sigaar na de andere.

Max, wiens gezicht van geanimeerdheid blonk, zat in zijn bureaustoel
de vergadering te presideeren. Hij had getracht alles naar orde en
regel te doen gaan, maar met zoo'n wilde bende als zijn medewerkers
waren, lukte dat niet. Enfin, ook al goed. Hij had een gevoel, of
hij wel óp kon vliegen in de lucht, of hij moest dansen, schreeuwen,
tieren, kabaal maken.... of dat hij anders uit elkaar zou spatten van
te zwaar geladen levenslust. Enfin, die drang naar licht en muziek en
dol rumoer zou hij straks wel uitvieren,--straks, als zijn medewerkers
en hij nog eens gingen na-fuiven in de stad,--nu moest hij zijn kop
bij elkaar houden, want de zaken dienden toch eerst te worden afgedaan.

De kleine bediende, netjes in een groompakje gestoken, bracht een
pakje brieven binnen; het resultaat van de advertentie, die geregeld
in de groote bladen stond.

--Hoera! gilde Kaatje, als een kind, en sloeg met zijn handen op de
tafel. 't Lijkt wel of de advertentie 'n huwelijksadvertentie was!

--Een, twee, drie.... tien, twaalf, dertien.... dertien abonnementen,
waarachtig! riep Max.

Wouters verzamelde de brieven, en stak ze zorgvuldig bij elkaar in
zijn zak. Hij knikte tevreden met het hoofd.

Sneeuw zat eindeloos tegen Robert Roodhaar te betoogen, dat hij,
bij het beoordeelen van de wedstrijd-brieven, dit principe zou
voorstaan: de brief moest direct-aansprekend wezen, kort, _niet_
literair, en _niet_ geïnspireerd op de prachtige voorbeelden van
Madame de Staël, Lady Montague, Madame de Sévigné. De korte, dikke Jan
dischte eenige gepeperde anecdotes op over vrouwen, die in het eerste
nummer moesten,--dat zou trekken, dat was nog iets anders, dan de
water-en-meel-kost der andere damesblaadjes, en hij ging almaar voort:

--Nou, zeg, en toen komt die man met z'n vrouw de kamers van die
vriend bekijken, en die vrouw houdt zich heel goed, en ze doet ook,
of ze alles voor de eerste maal ziet, en ze bewondert de schilderijen
en zoo, maar opeens zegt ze argeloos: Hé, heb je die lamp nou op de
guéridon gezet?

Karel, het drukke Kaatje, kronkelde zich op zijn stoel van pret,
en Jan begon alweer:

--D'r was 'n meneer, en die zegt tegen 'n mevrouw van zijn kennis:
Mevrouw, wanneer komt u nu m'n nieuwe woning 's bezien? En wat zegt
zij? Zij zegt: dat zal niet gaan, want ik kan....

--Is 't nou uit! donderde Max. Kunnen jullie nou voor den bliksem
niet 's 'n oogenblik je fatsoen houden! Straks, straks doen we wat
we willen, maar nou bij de zaken zijn!

--Present, president! zei Ka, en zat netjes met zijn handen op
de tafel.

--Ajasses, wat 'n kinderen. Jasses! had ik jullie maar
thuis-gelaten!....

--Nou, begin jij nou niet zelf, kalmeerde Sneeuw. Laten we de zaken
vlug afdoen. Noem op, Max, wat we nu voor 't eerste nummer hebben.

--Stuk van mijn roman....

--Hoe heet die?

--Eva, natuurlijk.

--Vind je dat aan te raden? 't Blad heet Eva, je roman heet Eva.... ze
zullen 't door elkaar halen.

--Dat's niks, hoe meer d'r gekletst wordt over Eva, hoe beter. En ik
wil de roman zoo noemen, dus ik doe 't.

--Ja, jij doet alles maar, wat je wil.

--Zoo, is dat soms niet m'n recht. Ben ik niet....

--Je zou niks zonder onze hulp....

--Beginnen jullie nóu al herrie te schoppen? vroeg Robert.

--Laat ze maar, zei Sneeuw gelaten. D'r komt altijd herrie in
redacties, dat's 'n gewoon natuurverschijnsel.

--Nou, ik schrijf op, vertelde de secretaris. Brok roman. Hoeveel
kolom?

--Ik denk.... vijf of zes. Maar eerst 't motto. Ik heb 'n prachtig
motto: 'n vers van Plasschaert: Eva.


    Wie brak de vrucht?
    De nacht was vol-omloofd van weeningen.

    En veile vlammen sprongen op,
    En gele sterren dansten ijl,
    Adam's lijf schemerde anders rood,
    Ik hoorde woorden warrig--
    En englen vloden.
    Englen vloden met roode vlerken,
    Vleugels stoven als rose blaeren,
    De nacht zwol open tot een groot, rood hart,
    --Hij was mijn god, mijn heer.


Daarna:


    Ik ben nu heerlijkst, meesteres,
    Ik draag gezang en tranen,
    Een hemel en een vlam,
    En een schroei en water,
    Ik draag een, die gekruist des daags
    Aan Juda's groenend hout--
    Ziet, ziet, ik dans....


--Prachtig! riep Sneeuw. Dat vóorgezicht van haar, dat plotseling
afgebroken wordt door de uiting van haar overstortende vreugde: Ziet,
ziet, ik dans!....

--Ik protesteer tegen dat: Ik ben nu heerlijkst, meesteres! riep
Ka. De vrouw is nooit meesteres over de man geweest!

--Wacht maar, tot je verliefd wordt, dreigde Robert, die zuchtte
onder de luimen van een capricieuse jonge dame.

--Word _niet_ verliefd, nooit, raadde Max. Laten ze op jóu verliefd
worden.

--Je kan niet buiten verliefd zijn, wist Jan. En d'r is geen gevaar
bij, zoolang je 't op 'n heeleboel tegelijk ben.

--Blijft de voorraad copie hierbij? dat gaat goed zoo!

--Nou ik heb immers nog m'n essay over de vrouw.... zei Sneeuw,
en dan moeten de ingekomen antwoorden op de prijsvraag worden vermeld.

--En Robert heeft 'n novelle?

--Ja: Winternacht.

--En jij, Ka?

--Moet ik óok wat doen?

--Ja.

--Ka en ik, zei Jan, geven humoristische dialogen.

--Zoo? zei Karel.

--Ja, zei Jan.

--Nou, mij goed!

--Dan hebben we dat lange artikel van Eleonore van Aalst, zei Max. 'n
Prachtig stuk.

--Heb je 't gelezen?

--Nee, maar dat begrijp ik wel, dat 't mooi moet zijn.

--Voor de berichten over vrouwen in 't binnen- en buitenland kan jij
't beste zorgen, Roodhaar, jij knipt maar uit je courant.

--Jawel, daar zal ik wel voor zorgen.

--Hebben we dan genoeg?

--Nee, hoor 's, zei Sneeuw, we moeten d'r nog wat
bij hebben, wat aparts.... iets, dat niet iedereen
heeft.... Bijvoorbeeld.... bijvoorbeeld.... vrouwen-portretten....

--Portretten van mooie dames en demi-dames?

--Ach, klets niet, beschrijvingen van vrouwen, bekende vrouwen,
heel kort, 'n karakteristiek in enkele woorden.

--Heel goed, heel goed, riep Jan. Dat doen we.

--Zou je mij, als redacteur óok in die zaak willen kennen? vroeg
Max hautain.

--Heb je d'r dan wat op tegen?

--Op tegen, nee.

--Nou dan?

--Alles moet behoorlijk aan _mij_ worden voorgelegd.

--Hoor die!

--Och, geef 'm z'n zin maar, zei Ka goedaardig. Je weet: kinderen en
gekken moeten worden toegegeven.

--Portretten van mejuffrouw Kruis, de eenige Nederlandsche
sulkey-rijdster of van Carmen Bereira, de eenige Spaansche stieren
vechtster?....

--Is 't gedaan met die flauwiteit, met die verdomde lafheid! schreeuwde
Max. Als jullie niet anders kunnen doen, dan rukken jullie maar
uit, hoor!

--Zeg, zoo moet je maar beginnen!

--Ja, zoo zal je wel hulp krijgen!

--Net, of je 't alleen af kan!

Jan leunde zich nog eens wat beter in zijn stoel, en sloeg de armen
over elkaar.

--Gooi je eigen glazen niet in, vermaande hij bedaard. Hier zit ik,
ik kan niet anders, God helpe mij, amen.

Max bedaarde. Zijn woede was veel meer innerlijke opwinding, dan
werkelijke boosheid. Zijn overbruisende vreugde móest zich in geweld
uiten, op welke wijze dan ook. Hij was als een veer, die lang met
zwaren druk naar beneden gehouden is, en plotseling met volle kracht
omhoog schiet. De sombere, eentonige, duldelooze tijd, die achter
hem lag, en die nu zoo plotseling was overgegaan in een toekomst vol
prachtige vooruitzichten, deed zijn nawerking op hem nog dikwijls
gevoelen, hij had uit die periode van geestelijke lusteloosheid,
van lichamelijke gedruktheid een prikkelbaarheid overgehouden, een
nervositeit, die hem soms deed uitbarsten in vlagen van onredelijken
toorn, waarvan hij toch niets meende; buien, waarin hij dingen zeide,
waarover hij zich dikwijls verbaasde.

--Vooruit, bende idioten! zei hij, vooruit maar weer.

--O, zoo, zei Jan.

--Nou, die portretten, wie zal dat op zich nemen....

--Mannen, nee, ik heb er genoeg van, viel Max opeens uit. M'n kop
staat d'r niet naar. Ik ben niet rustig genoeg. Leg al jullie plannen
maar bij mij neer, ik zal ze wel uitzoeken, en verwerken. Ik zal
ook 't nummer wel samenstellen. Ik kan nou niet meer denken.... M'n
hersens branden....

--Dan fùiven we de avond maar verder uit!

--Ja! riep Max.

Een heete lust naar licht, naar dolle muziek, naar razend rumoer drong
gloeiend door zijn bloed. Hij hongerde naar feestelijk genot, zijn
hoofd hongerde, zijn heele lichaam hongerde, na zóo lang te hebben
ontbeerd. Ziedend, schuimend, wou zijn blijdschap zich een uitweg
banen.... zwelgen wou hij in een wilden, driftigen roes.... hij móest
zijn vreugde uitvieren, hij móest!....

--Ja, maar, heeren, protesteerde Wouters, de uitgever. Daarvoor zijn
we niet hier gekomen....

--Nee, nee, u hoeft ook niet mee te fuiven, stelde Jan hem gerust.

--Eerst zaken, eerst zaken.... Zaken zijn zaken....

--Les affaires sont les affaires!

--Toe, heeren, laten we hier nu niet als kwajongens tegenover elkander
staan, 't Eerste nummer dient nu vanavond in elkaar....

--Maak je niet bezorgd, oude heer, komt terecht, komt terecht,
beloofde Max. Ik stel me d'r aansprakelijk voor. Ik heb d'r toch ook
wel 'n beetje belang bij?

--Ja, maar, ik ben zoo bang....

--Waarvoor?

--Dat 't op gekheid maken uitloopt. Ik zeg u, heeren, 't moet ernst
blijven, geen Witzblatt worden, of ik laat me d'r niet mee in.

--Maar, man, hoe kom je dáár nou bij! 't Is ons allemaal immers even
phenomenale ernst!

--Jawel, jawel, maar....

Max klopte den uitgever vriendelijk op den schouder.

--Toe, vertrouw nou maar 's op _mij_, he? Laad al uw zorgen op de
hoofdredacteur.

Robert reciteerde uit zijn pas aangevangen epos: _Hercules_; Sneeuw
schreef in zijn notitieboek eenige namen van vrouwen, die voor de
"portretten" in aanmerking konden komen: Ka en Jan hielpen hem,
en noemden namen van "vermaarde" vrouwen:

--Zeg, moet je die niet hebben: Politie-Jet? iedereen kent de naam,
of Emma Elberfeld, van die hypnose-historie....

De uitgever zag wel, dat er vanavond niets meer van belang te
verhandelen zou vallen. De "heeren" waren eigenlijk ook allen veel
te jong, om aan het hoofd van zoo'n onderneming te staan; als het
maar goed ging, als het maar goed ging.... Ze waren waarachtig nog
zoo speelsch als schooljongens.... Hij kon daar niets verder aan
doen. Gelukkig had hij zijn zekerheidsstelling. Als ze den boel in
het honderd wilden laten loopen, moesten ze het zelf maar weten.

--Goeienavond dan, heeren, zei hij opstaande, alleen terug-gegroet
door Max, die hem beleefd tot de deur uitgeleide deed.

--Ziezoo! riep Max. Nou zijn we onder ons en vrij. Gauw opgeruimd,
en dan d'r van door.

Hij greep bij handenvol de papieren van de tafel, en wierp ze
ongeordend in een la van zijn bureau.

--Waar gaan we nou naar toe?

--Naar Maxim?

--Naar de Deli-club op de Harstenhoekweg?

--Daar is 't nog te vroeg voor.

--Nou, dan gaan we eerst naar Central, en zitten daar, hè, tot 'n
uur of elf. Hoe laat is 't nou? Half tien.

De jongelui namen hun stokken en hoeden, terwijl Max de hand aan de
gaskraan hield.

--Is je kantoor gesloten, Roodhaar.

--Ja!

--Ja, goed, vooruit dan maar, lui.

Achter elkander stommelden ze de trappen af, en het kinderachtig
Kaatje zong:


    Dat gaat naar Leiden toe,
    Naar de studenten toe,
    Daar maak je pret, en hoe....!



V.


--Dus u is tevreden? juffrouw van Velsen?

--O, já, meneer van den Heuvel!

Blozend zat het meisje bij Max op zijn kantoor. Zij was het, die den
prijs van den liefdesbrieven-wedstrijd: een gouden ketting met een
hanger in den vorm van een hart er aan, had gewonnen.

--Nu u er toch is, kon ik natuurlijk niet laten, 't u te vertellen,
maar u zegt er niets van, juffrouw van Velsen, 't wordt, officiëel
pas overmorgen bekend.

Wat had dat kind 'n typische oogen, en hoe naïef toonde ze hem,
dat zij tot over de ooren.... Goed zoo! goed zoo! Allemaal dol
op hem, niemand ontkwam daaraan,--en hij, rustig blijvende, zeker
van zichzelf en van zijn bende aanbidsters, elk hetzelfde gevende,
niemand jaloersch makende,--allen doende gelooven, dat hij óók.... en
toch vrij blijvende, vrij! vrij!

Maar dit meiske had wel iets heel charmeerends over zich: zóo lief
was zij, dat hij het volstrekt niet van zichzelven begreep, hoe hij
voor haar bekoorlijkheden zoo ongevoelig kon blijven. Maar neen, een,
die zóo duidelijk bemerken liet, hoe zij voor hem voelde, zoo een was
niets voor hem. Hij moest er een hebben, die weerstand bood, die hij
veroveren kon, die zijn wil en zijn kracht op de proef stelde,--die
begon met te trachten zijn meesteresse te wezen, en van wie _hij_
toch ten slotte de meester zou zijn....

--Ik kan 't me nog niet begrijpen, zei 't meisje, en bekeek de ketting
en het hart, die in haar hand lagen.

--En ziet u, op 't hart wordt dan 't een of ander gegraveerd, zei Max
en legde zijn eene hand onder de hare, terwijl hij met de andere het
hart opnam.

Het meisje bloosde diep, maar trok haar hand niet terug.

--Wat? vroeg zij, verward.

--O, wat u wilt, uw initialen, of.... Mag 'k u de ketting 's omdoen?

--U? vroeg zij verlegen, zoo innig naar hem opkijkende, dat hij lust
kreeg haar te zoenen. Maar zóo ver was hij nog niet....

--Ja. Mag ik?

Zij boog het hoofd, en hij trachtte de ketting in het slot te knippen,
maar het ging natuurlijk niet gauw. Haar hals was veel te zacht en
te blank.... En opeens, terwijl het slot vast-schoot, bukte hij zich,
en drukte haar een kus op den hals.

Zij richtte zich snel op; hoog-rood, met neergeslagen oogen, bleef
zij zwijgend staan. En hij, op haar neer-ziende, dacht: Wat is ze
nu gelukkig, o, wat is dat kind nu gelukkig.... Hij zag haar snelle
ademhalen, haar zenuwachtig zich vasthouden met de hand aan haar stoel,
en hij genoot. Maar toen zij niets zeide, lichtte hij even haar kin op:

--Ben je boos?

Zij antwoordde niet, en hij, ofschoon hij het onverstandig vond,
nam haar hoofd in zijn handen, en zoende haar op den mond.

Zij bleef zwijgen.... aldoor zwijgen.... en zij keek hem niet
aan.... totdat hij opeens begreep, dat zij iets van hem verwachtte:
een liefdesverklaring.... een huwelijksaanzoek.... en hij zich
pijnlijk beklemd ging voelen. Wat drommel! dat meisje had zich voor
hem "hingestellt": "greif zu!" En hij hàd toe-gegrepen natuurlijk!

Hij was werkelijk een oogenblik zijn contenance kwijt. Hij vond haar
nu opeens niet zoo aardig meer, neen, zij was eigenlijk onbeduidend,
een echt kind....

Een klop op de deur schrikte hen beiden op.

--Ja! riep hij dadelijk.

--Meneer, zei de groom, daar is juffrouw de Bruin....

Goddank, dacht Max.

--Laat juffrouw de Bruin in 't achterkantoor, en verzoek haar even
te wachten.

_Even te wachten_, had hij gezegd. Hij stuurde die juffrouw niet weg,
hij zei niet, dat hij op 't oogenblik niet kon ontvangen.... Ja! dan
kon zij nu óok wel weg-gaan.... dacht het meisje, met een vreemd
gevoel van berusting en droefheid over zich, en wendde zich af.

--Gáat u nu? Nu ziet u 's, hoe druk ik 't heb. Nooit rust, nooit kan ik
's van aangenaam gezelschap....

Maar zij trok haar hand, die hij genomen had, weg uit de zijne,
wijl hij die aldoor vast bleef houden.

--O, ja, zei ze. De ketting, die mag 'k nu nog niet hebben....

Snel maakte zij de ketting los, en legde haar in het étui. Toen keek
zij om naar haar parasol.

--Uw parasol? die is hier, zei Max, haar volgende tot de deur. Weer
nam hij haar hand, en trachtte haar diep in de oogen te kijken,
maar zij ging heen, met een koelen groet:

--Meneer van den Heuvel....

Max sloot de deur achter haar, en bleef even staan in
gedachten. Spirit, temperament zat er toch wel in dat kind, wat hield
ze zich goed.... Flink zoo, zóo mocht hij het! Enfin, hij zag haar
nog wel eens terug....

Hij sloot het étui met de ketting weg in zijn bureau, en ging, nog
wat verstrooid, naar de porte-brisée, die hij open schoof.

--Juffrouw de Bruin!

--Meneer Max van den Heuvel....

Juffrouw de Bruin was, helaas, een oude jongejuffrouw, en, helaas, óok
al op hem verliefd. Eerst uit de grap had hij haar wat aangemoedigd,
maar nu viel zij hem voortdurend lastig, en was zij hem niet zoo zeer
meer tot amusement als wel tot verveling geworden....

--U had.... dames-bezoek.... meneer Max?

--Ja, ja, juffrouw de Bruin! dacht u, dat ù alleen me 't voorrecht
van uw gezelschap gunde?

--Niet plagen, meneer Max! zuchtte de oude juffrouw coquet.

--Kunt u daar niet tegen? U weet anders wel:....

Was sich liebt, neckt sich, had hij willen zeggen, en op een anderen
keer hád hij dat ook zeker gedaan. Maar hij durfde nu niet goed. Er
moest nu eens een scène op volgen, tegenovergesteld aan die, welke
hij zoo juist had beleefd....

.... dat ik 't zoo kwaad niet bedoel, maakte hij zijn zin tammetjes af.

--Meent u 't goed met me? Heusch? nu dan moest u toch 's die cyclus
verzen plaatsen, die er al zoo lang van me ligt....

--Ja, uw verzen! Max wist, dat hij nog een bijdrage van haar had,
maar hij was, over het aannemen daarvan, zóo door de andere jongelui
gekapitteld, dat hij die in een la had gesmeten, met de bedoeling
haar heel laat, en nog beter nooit dan laat, te plaatsen.

--Kijk u 's, juffrouw de Bruin, we hebben zóoveel copie....

--Ook zooveel, die al van de oprichting af heeft gewacht?

--O, ja! en langer! Ik had al 'n voorraad, eer we begonnen!

--Kom, meneer Max, zei de oude jonge dame, en greep zijn hand,
doet u 't nu 's om _mij_ pleizier te doen, ja? Plaatst u ze nu in
't volgend nummer....

--Dat van overmorgen is al klaar, schrikte Max.

--Ja, jawel, dat begrijp ik, maar 't daarop volgende, bedoel ik. Toe,
meneer Max, en zij drukte zijn hand, weet u, de volgende week ben
ik.... jarig!

--Zoo, zoo!

--Ja.... en.... een _Eva_ met _mijn_ verzen d'r in, zou m'n liefste
cadeau zijn op die dag.

--Zullen we u dat pleizier dan maar doen?

--Alstublieft, hè, ja. Ik dank u wel, hoor?

En juffrouw de Bruin drukte dankbaar haar lippen op de hand, die zij
nog altijd in de hare hield.

Jong of oud, dacht Max, allemaal koekoek-eenzang. Allemaal zijn ze
Eva'tjes, de een meer, de ander minder, maar _allemaal_ trachten ze
er voor te spelen. Soms is 't komisch, soms aardig, soms pijnlijk,
soms embêtant.... Maar kom! wat hoefde hij zijn stemming te laten
bederven door het voorgevallene met dat kind? Zij zou wel wijzer zijn,
en zich niets verbeelden, en nog wel eens terug-komen, en zij zouden
goede vrienden zijn.... Kom, hij was vandaag in zoo'n goed humeur:
zou hij deze dame óok eens een zoen geven? en haar daardoor brengen
tot in de hoogste hemelen? Nú dweepte zij met hem, dán zou zij hem
aanbidden met al den gloed eener.... laatste liefde....

Zijn overmoed vermeesterde hem; hij boog naar haar toe:

--Is u nu tevreden?

Der juffrouw hoofd zonk wat neer, haar lippen openden zich, haar
oogen sloten zich.... Zou hij 't meenen?.... Zou hij 't.... werkelijk
meenen?....

Hij strekte zijn hand uit naar de hare, die hem al tegemoet kwam.... En
in een oogenblik, hij wist werkelijk zelf niet, hoe het gebeurde,
lag zij aan zijn borst, en klemde haar armen om zijn hals, en zuchtte
in verrukking:

--O, Maxie.... o, Maxie....

Hij kreeg een aandrang haar terug te zetten op haar stoel, en haar
te bedaren met een:

--Maar, juffrouw de Bruin! maar zij zou hem niet los-gelaten hebben,
zij was zóo blijkbaar geheel weg in weelde, dat zij niet wist, wat
zij deed. Wie had ooit gedacht, dat die magere armen zoo'n kracht
konden hebben.... dat er zoo'n hartstocht zat in dat bleeke, spichtige
meisjeslijf.... Enfin, toch wèl een satisfactie, een mede-schepsel
zóo te kunnen bezaligen.... Wat een mooi, literair woord bedenk ik
daar, dacht hij, in mijn wel wat moeilijke positie.... Want juffrouw
de Bruin hing letterlijk aan zijn hals, en maakte het hem benauwd
genoeg. Wat drommel, nu is het voldoende, vond hij, en richtte zich
krachtig op.... met moeite bedwong hij een hartelijk: oef!

Juffrouw de Bruin lag nu voor hem geknield; zij keek naar hem op, met
zwemmende oogen, en hij kreeg lust, haar beschermend toe te knikken,
en te vragen als aan een kind:

--Ben je nu blij, ja?

Maar juffrouw de Bruin was niet alleen hartstochtelijk, zij was ook
practisch. Zelfs in deze verheven oogenblikken verloor zij niet haar
tegenwoordigheid van geest.

--En wanneer kom je nou bij m'n Pa?

--Hè?

--Om aanzoek te doen?

Die windt er geen doekjes om, dacht Max, maar ik heb wel voor heetere
vuren gestaan....

--O, kindlief, daar heb ik geen tijd voor....

--Nou, ja, vandaag... maar dan morgen?

--Ik heb in de eerste weken zeker geen tijd. Maar wat bedoel je
eigenlijk? Wou je...

Dat mooie en lieve, dat tusschen ons is, wou hij zeggen, maar zóo
ver kon hij de comedie toch niet drijven. Wat zou hij in godsnaam
verzinnen....

--.... wou je dat intieme, gezellige nù al banaliseeren....

--O! begrijp je dan niet! riep zij, en sloeg even haar armen in
de lucht.

Hij kreeg spijt maar niet dadelijk het zuivere standpunt te hebben
ingenomen, inplaats van de uitvlucht te bezigen: ik heb geen
tijd.... Zou hij het nóg niet kunnen doen?

--Hoor 's, zei hij, sta nu op... juffrouw...

--Ik heet.... Eva, glimlachte zij lief.

--Eva?!

--Nou ja, Everdina, maar _jij_ moet me Eva noemen.

O, god, ach, god, dacht hij, waar heb ik me in begeven!

--Kom, sta nou op!

--O, Maxie! verweet zij.

--Ja, maar, d'r kan elk oogenblik iemand binnen komen.... En, ik vind,
je moest nu maar gaan.

--Gaan? vroeg zij teleurgesteld. Maar begrijpende, dat zij door
aandringen niets zou winnen, integendeel hem ongeduldig maken, stond
zij gewillig op.

--Lieve, lieve Max, zei ze, en stak hem beide handen toe. Je hebt me
zóó gelukkig gemaakt....

--Dat doet me pleizier.

--En jij, Maxie.... vleide zij. Ben jij nu óok gelukkig?....

--Ik? Ik ben altijd gelukkig!

--Hè, wat is dat prettig om te hooren. Nu dan, moet ik gaan? Dag
Max.... dag Max.... Max....

Zij zoende hem hevig, onbedwongen, en hij liet het toe, blij, dat
zij zoo gemakkelijk was weg te krijgen. Hij was er geen oogenblik
bang voor, dat dit avontuur ernstige gevolgen zou hebben: daar zou
hij wel voor zorgen.

--Adieu, Eva.

--Wat zeg je dat lief: Eva.... maar je moet niet "adieu" zeggen.... zeg
's: tot héél gauw weerziens!

Schertsend stoof hij op haar af, om haar bij een arm de deur uit te
zetten, maar zij verdween al, met nog een kinderlijk lachend: Dag!

Max wist niet, of hij dit voorval nu amusant vond of niet. Als hij
het een ander hoorde vertellen, zou hij er zich een stuip om gelachen
hebben, maar om zélf in het geval te verkeeren?....

Enfin. Enfin. Maar niet meer aan denken.

Hij had de gelukkige gewoonte zich nooit noodelooze zorgen te maken. En
als iets op het oogenblik niet te veranderen viel, dan berustte hij
maar: alles zou toch wel weer terecht komen, gaf hem zijn kracht-gevend
optimisme in.

Daar was de post. Zou die hem weer een brief brengen van....

Waarachtig, waarachtig. Hij herkende al van ver het groote, langwerpig
vierkante couvert in de handen van den groom.

--Geef hier!

Haastig sneed hij de enveloppe open, en las:

Wie is dat toch! dacht hij. Zij kent me goed.... Zij was gisteren óok
bij de van Baerle's.... Mientje? nee. Clara, nee, natuurlijk. Bonnie,
ach, wel nee, hoe kwam hij er bij....

Het was nu al een poosje, dat hij geregeld brieven kreeg van dezelfde
hand: innige brieven, geestige brieven, dikwijls vermanende, maar ook
soms gepassioneerde, die hem dol maakten van ongeduld, omdat hij de
schrijfster niet kende.

_Eva_ teekende zij zich. En hoewel hij wist, dat alle auteurs wel
eens dergelijke brieven kregen: mijn hemel, hoeveel romans waren er al
op dat thema gebouwd!--irriteerde het hem toch, dat hij er maar niet
achter kon komen, _wie_ de onbekende was, terwijl zij hem wél kende....

Veel meer dan over de vriendinnetjes, die hem opzochten op zijn
kantoor, zijn wekelijksche tea's bijwoonden, met hem flirtten op de
meest gewaagde wijze,--dacht hij over _Eva_. Mooi was zij niet, had
zij hem geschreven, maar dat hoefde de waarheid toch niet te wezen;
dat zei ze mogelijk maar, om hem bij een eventueele ontmoeting niet
tegen te vallen. Enfin. Typisch was ze in elk geval: wat durfde ze
hem veel te zeggen....:



Als 'k niet zooveel van je hield, lieve jongen, dan, heusch, zou 'k
me niet zoo om je bekommeren. Maar zooals jij doet, is 't niet goed,
Max. Je bent ál te flirtziek, al te oppervlakkig in die dingen, die
toch au fond zoo ernstig zijn. Denk niet, dat 'k je bekeeren wil tot
'n asceet, want ik vind asceten ónnatuurlijke, tégennatuurlijke wezens,
niet waard in de warme pracht van de schepping te leven. Neen! maar
ik vraag je: is het mannelijk, is het goed, om te trachten zoo
alle vrouwen aan je te binden, die je toch in je binnenste niet
acht,--zelfs uitlacht, misschien? Al geef je er nog niet eens om,
dat je die meisjes ongelukkig maakt, door haar illusies op te dringen,
die nooit verwerkelijkt worden, dan moest je tóch zoo niet doen voor
jezelf. Word jij er grooter, hooger, beter, waardiger door, als je
wéér een meisje verliefd op je hebt gemaakt....

--Ben jij soms jaloersch, Eva?

Ik heb eens een jongen gekend....

--Zoo, wil je nu _mij_ jaloersch maken?

.... die wel iets op jou leek in je omgang met vrouwen. Maar dat
hij altijd vol attenties voor haar was, en belang stelde in alles
wat haar betrof, kwam uit een aangeboren hoffelijkheid, een nobele
ridderlijkheid.... terwijl jij, Max, alleen zoo doet, om je kleine
ijdelheid te bevredigen.

--Ze durft, hoor. Ze durft.

Wat zijn die gemakkelijke veroveringen nu voor een plezier, wat
voor een satisfactie geven zij je. Als je nu zooveel moeite deed,
voor een vrouw, die je liefhadt, die je winnen wou....

--Daar heeft ze gelijk in; ik heb dat zelf immers òok zoo juist
zitten bedenken?....

.... maar zooveel van je goede gaven te verspillen, zonder dat je
er zelf éénig voordeel van hebt, dat kan 'k van iemand zooals jij
niet begrijpen. (Dit is hálf een compliment: ik vind het zonde voor
je,--en hálf het tegenovergestelde: iemand, die zoo zelfzuchtig is,
als jij....)

--Leg maar neer, dank je.

.... Max, lieve jongen, ik ben zoo blij, dat je niet weet, wie ik
ben. Oog in oog zou ik nooit zoo tegen je durven spreken, als ik nu
aan je schrijf.

--Nee, dat is te begrijpen, voor den drommel.

Maar ik werk aan je verbetering, ik heb 't me zelf tot een plicht
gesteld, van je terecht te brengen, wat er nog terecht van je te
brengen valt.

--Ha, ha, hij is goed! hij is goed!

.... Ach, jongen, als ik je zoo zie, met je vroolijkheid, en ik
hoor je lachen, dan.... word ik zóo verteederd, dat ik je alles
vergeef. Maar je hebt zoo'n onuitstaanbaar over-overmoedig gezicht,
dat de uitdrukking daarvan noodzakelijk wat veranderen moet.

Ja, nu begin je me te vervelen. Dat gepreek, dat gezanik. Dat sla ik
over. Komt er nu niets meer, niets liefs? niets verliefds?

Hij keek haastig bij de onderteekening, en ja, daar las hij toch nog
de woorden, die zijn "kleine ijdelheid" verlangde:

Ik houd van je, ik heb je lief.

Max, ja, ik heb je lief.... O, 't is een heerlijkheid voor me, dat zoo
ronduit te zeggen, en aldoor te herhalen; ik heb je lief.... ik heb je
lief.... Maar 't is niet blind en kinderachtig, dat ik van je houd,
en niet egoïst. Ik vraag niets voor mezelf, ik zou je zelfs gelukkig
kunnen zien met 'n andere....

--Ja, maar dan houd je ook niet van me, jonge dame.

Ik wil alleen, Max, dat ik een goeden invloed op je uitoefen. Je moet
nu naar me luisteren, en mijn woorden zullen wel langzamerhand tot je
doordringen, en de uitwerking hebben, die ik wensch, want heelemaal
bedorven ben je nog niet.

--Zoo, gelukkig.

En de vrouwen, de meisjes hebben óok schuld. Ze moesten geen notitie
van je nemen,--óf alleen op de manier, zooals _ik_ het doe. Dag Max,
dag mijn jongen.

_Eva_.

Neen, als de correspondentie voortdurend dien kant uit moest gaan,
dan maakte hij die brieven niet eens meer open. Wat verbeeldde dat
schepsel zich wel? Wie was zij? wat was zij? Om "invloed" op hem te
kunnen uitoefenen, was het heusch niet het beste achter de schermen
te blijven, en wijs op een afstand te blijven redeneeren. Dan moest
zij vóor hem komen staan, hem flink in de oogen zien, en zijn handen
drukken, en zeggen:

--Max, ik wil je vriendin zijn. Vertrouw op mij. Ik wil je in alles
helpen.

Maar nu, dat geleuter over "houden van" en "liefde", en nog eens
"liefde,"--daar mocht zij hem van verschoonen. Wat had hij aan liefde;
die eeuwige liefde verveelde hem allang. Vriendschap, ja, die zou hij
nog wel kunnen gebruiken. Maar daar was dat wezen nu weer te egoïst
voor,--wel dégelijk was ze egoïst, wát ze ook beweerde.

Enfin. Ze moest het zelf maar weten. Toch.... was hij wel een beetje
nieuwsgierig, wie de mysterieuse Eva kon zijn. Hij ontmoette, hij
sprak haar dikwijls, dat schreef zij hem.... vreemd, vreemd, dat hij
haar nooit herkende. Maar dat hoefde geen verwondering te wekken in
een vrouw. Een vrouw kan huichelen en veinzen als de beste.... is
nooit zoo naïef als een man.

Als hij haar eens kortaf, bruusk in de brievenbus van zijn blad
schreef: "Verzoeke van verder anoniem geschrijf verschoond te
blijven"? Wat zou ze dan doen? Hij kreeg werkelijk lust dat eens te
probeeren. Of zou hij dat wicht haar pleizier maar gunnen, en haar
voort laten gaan met haar brieven? Of was het zijn "kleine ijdelheid"
weer, die gestreeld werd door haar belangstelling en die de bewijzen
daarvan niet wou missen?

Was er geen enkele gelegenheid, om er achter te komen, wie zij was? Hij
had al eens aan de jongelui een couvert laten zien, en gevraagd;
ken je dat schrift? Zonder resultaat. Zou hij datzelfde ook eens
bij de meisjes gaan doen, en zoomaar, onverwacht, op een "tea"? Of
zou hij naar den winkel gaan, waar dit papier was gekocht,--de naam
stond ingedrukt op de enveloppe,--en vragen om "dit soort papier,
dat ook altijd genomen wordt, door juffrouw...."

Vanzelf vulde de bediende den naam dan in.

Maar, neen, hij deed het niet. Wat kon het hem schelen, wie dat
bemoeizuchtige wezen was. Misschien hoopte zij er er wel op, dat hij
haar door allerlei list zou "ontdekken." Maar dat zou haar dan toch
leelijk tegenvallen: hij deed volstrekt geen moeite voor haar. Is
daar al weer wat....?

--Juffrouw van Aalst, diende het groompje aan.

--Laat binnen-komen.

Met uitgestoken hand trad hij toe op Eleonore van Aalst. Dat was,
zooals hij haar had leeren kennen, een vrouw, voor wie hij respect
had; een vrouw, die deed naar haar woorden, die niet zich in de wereld
waagde, om toch maar, hoe dan ook, in aanraking te komen met mannen,
maar omdat haar nobele geest, haar goede hart haar dreef, zooveel
zij kon het leed te lenigen, de slechte toestanden te verbeteren,
in haar naaste omgeving. Maar zij zag er nu al héél ernstig uit.

--Kan ik iets voor u doen, juffrouw van Aalst? Zooals u weet altijd met
genoegen. Moet er 'n oproep in m'n blad om steun, 'n ingezonden stuk?

Eleonore's zacht, maar streng gezicht veranderde niet, zooals anders
vaak, in de nabijheid van dezen aardigen, zonnigen jongen.

--Nee, nee, dat is 't niet, zei ze koel. Ik kom me bij u, over u
beklagen, meneer van den Heuvel.

--Wat zal dat zijn?

--U weet wel, hoe ik 't afgekeurd heb, toen 'k merkte, dat u in uw
roman "Eva", de geschiedenis behandelde van die ongelukkige vrouw,
Marceline de la Mandara.

--Zeker, zeker, weet ik dat nog. En ook, dat ik u toen overtuigd heb
van 't goed recht van 'n schrijver....

--O, overtuigd hebt u me niet.

--Nou, ja, maar u moest me toch toegeven....

--Er was niets meer aan te doen; dát was de zaak. U had al 'n gedeelte
gepubliceerd, en iedereen had Marceline herkend. Nee, goedkeuren kon ik
't niet, en zal ik ook nooit, dat 'n nog levende haar eigen historie
verteld moet zien, door iemand, die haar nauwelijks heeft gekend,
die alles in hoofdzaak weet van "hooren zeggen", zoodat ze telkens
'n stukje waarheid leest, en dan weer 'n stukje pure fantasie....

--Maar ik heb toch niets slechts van haar gezegd, integendeel!

--Dat hoeft ook niet, om 't voor haar toch heel, heel pijnlijk te
maken. Begrijpt u dat niet? Maar nóg zou 't zoo erg niet zijn, want tot
dusverre had Marceline er niets van gemerkt. Ze leeft zoo afgezonderd,
zoo stil.... och, 't is eigenlijk 'n levende doode.... En als 't niet
was om de eindelooze goedheid van Kam, dan had ze allang, allang haar
poging herhaald, om.... Maar waarom vertel 'k u dit: zoodra ik weg ben,
gaat u er misschien weer gebruik, of liever misbruik van maken....

--Wees niet bitter, juffrouw van Aalst. Ik ben 't niet van u gewoon,
dat u zoo hard is. Ik heb immers 't diepste medelijden met Marceline.

--O, dát hebt u niet, u zou haar anders hebben gespaard,--u zou dan
wel gewacht hebben, tot ze.... gestorven was.

--Is er zóo iets verschrikkelijks gebeurd, juffrouw van Aalst, dat
u nu opeens zóo tegen me moet worden?

--Ja, zóo iets verschrikkelijks is er gebeurd. Iemand heeft haar
verteld, dat ze in uw blad werd "beschreven". Toen heeft ze 't willen
lezen.... en toen ze uw tooneelen las van Micaëlo's ziekte en Micaëlo's
dood, toen heeft ze 'n zenuw-acces gekregen, zoo vreeselijk, dat ze
nú nog niet tot bewustzijn gekomen is.

--Goeie god!

--U weet, ze is aldoor lijdende geweest, aldoor; de goeie Kam had
beter gedaan, haar rustig te laten sterven.... maar hij houdt zóoveel
van haar.... ach, de liefde is soms wél verschrikkelijk wreed.... Ze
kan niet loopen, haar haar is dun en grijs geworden.... God, waarom
mocht dat arme mensch niet sterven....

--U moet niet denken, juffrouw van Aalst, dat ik zóó'n monster van
ongevoeligheid ben. Als 'k alles geweten had.... Maar zegt u nu zelf:
't onderwerp is als aangegeven voor 'n roman....

Eleonore glimlachte.

--Wat 'n kind is die groote jongen nog, zei ze. U hebt nog niet
veel geleefd....

Max gaf geen ondeugend antwoord, zooals hij bij een andere gelegenheid
zou hebben gedaan; hij zat stil voor zich uit te staren.

--En wat moet 'k nu doen? vroeg hij.

--Ja, wat kunt u doen? Niets. 't Is heel treurig, maar alles van
Marceline is tegenwoordig zóó treurig.... Je kan haar leven in drie
phasen zien: schijn-geluk, echt-geluk, en nu de ellende. Vreemd,
dat blijvend geluk niet schijnt te mógen bestaan op de wereld.

--Als ze gestorven was, tegelijk met hem, dán zou haar geluk blijvend
zijn geweest....

--Ja, zei Eleonore. En dat is juist 't wreede, dat ze _niet_
gestorven is....

De zeer vele, en verschillende indrukken dien middag ontvangen,
maakten, dat Max rustiger, peinzender was, dan anders. Hij voelde zeer
goed, dat, wat hij gedaan had, niet mooi, niet nobel genoemd worden
kon. Hij had, zonder te bedenken, hoe dat moest worden opgenomen, de
levensgeschiedenis van een nog levende ten eigen bate geëxploiteerd;
hij had immers stof noodig, hij moest een roman schrijven....

--Waarom ik eigenlijk hier gekomen ben.... zei Eleonore. Ik kan toch
niets meer uitrichten. Maar, ja, ik weet 't al, waarvoor ik kwam:
ik wou u waarschuwen: wees voortaan meevoelender, voorzichtiger. Ik
ken er meer voorbeelden van, dat een voorval uitgewerkt wordt tot een
roman, terwijl de personen nog leven. Ik kan dat nooit goedkeuren,
alleen als de personen allen gestorven zijn.... En dan nog....

--U kan er zeker van wezen, zei Max ernstig, dat ik zoo iets nooit,
nooit meer zal doen. Maar nu.... 't was ál te verleidelijk, juffrouw
van Aalst. Denk eens, ons blad heet Eva: en dan de Eva-geschiedenis
van Marceline, 't kón niet mooier.

--Ja, 't trof nu wel heel toevallig zoo samen....

--En dan, ik dacht, dat Marceline zoo'n beetje buiten kennis
was.... dat ze misschien wel krankzinnig zou worden....

--Nee, dat geluk is haar niet gegund. Ik ga nu, meneer van den Heuvel,
ik hoop werkelijk, dat u m'n raad ter harte zal nemen.

--Dat zal ik, dat zal ik, juffrouw van Aalst, zei Max, en drukte haar
de hand. Ik dank u, dat u gekomen is....

Hij keek haar eerlijk in het ernstige gezicht, en toen zij de kamer
verlaten had, bleef hij heen en weer loopen, in diepe gedachten
verzonken. Een goede vrouw.... een lieve, werkelijke vrouw, ondanks
haar feministe-zijn. Hij had veel sympathie voor haar, o ja, veel,
veel....

Wat een verkwikking een dergelijke vrouw te ontmoeten. Eerst had hij
haar zoo'n beetje belachelijk gevonden, zooals alle vrouwen, die geen
zin hebben om te trouwen, en zich zoo rustig en vrij als een man in
het openbare leven bewegen. Maar nu hij haar nader leerde kennen, nu
bewonderde hij haar koelen, degelijken ernst, haar kloek verstand,
haar goedheid, die nooit zwakheid werd. Wat een verschil met de
meisjes, die hem vervolgden, en om hem heenzwermden, als vliegen om de
suiker.... Geen gekkelijkheid bij haar, geen malle verliefdheid, geen
broeiende zinnelijkheid achter een strak gezicht.... Zooals men haar
zág, zoo wás zij. En wat een frissche trekken nog voor zoo een oude....

Maar oud? Dat was zij niet. Hoe kwam hij er bij. Zij kon hoogstens
even over de dertig wezen,--misschien een jaar of vijf, zes ouder
dan hij....

Maar waar wil je toch heen, Max? vroeg hij zichzelf. Vind je soms
Eleonore van Aalst een geschikte partij voor jóu?

Ik.... ik weet niet....

Denk 's goed na?

Ze is ferm, ze is verstandig. Ze loopt me niet achterna. Ze is knap
van uiterlijk. Ze is onafhankelijk.

Maar, Max, dan moet jij die hebben!

Als ik ooit trouwde....

Jij hebt je zoo dikwijls door je gevoel laten leiden, laat je verstand
je nù 's zeggen, wat je moet doen.

Nou, wat moet ik dan doen? Is zij 'n geschikte vrouw voor mij?

Ja. Zij zal je niet bederven, waar de onbekende zoo bang voor is. Zij
zal je terecht helpen, en raad geven....

Zou 't niet vervelend zijn?

Integendeel! Zoo'n aanhalige poes, dát zou je gaan vervelen.

Ja, dat is waar. Ik moet eerlijk zeggen: ik houd van Eleonore,
(grappig-romantische naam voor een zoo weinig romantische vrouw.) Ze is
wel wat ouder, en dat is heelemaal niet prettig, maar er moet _iets_
aan mankeeren. En bovendien, 't is niet kwaad, dat ik, juist ik, wat
opzie tegen m'n vrouw. Ik zou trotsch op haar zijn. Wat geef ik au
fond om die schepseltjes, die voor me staan te blozen, en m'n handen
zoenen.... nee, die soort van liefde verveelt me. Ik wil 't nu met
verstandelijke liefde probeeren. En 't pikante is, dat Eleonore nog
niet eens dadelijk ja zeggen zal. Daar vind ik nu op eens de vrouw,
die veroverd moet worden. En ik zal haar veroveren. Ik zál.

En je onbekende dan? En Gerrie van Velsen? En.... Eva?

Eva?

Ja, je aanstaande, juffrouw de Bruin?

Opeens barstte Max uit in zoo'n schaterenden lach, dat de klerken in
het achterkantoor ervan opkeken, en dachten: Zeker weer een verliefde
brief gekregen, die!



VI.


Max was in een dolle, uitgelaten bui. Hij had een blauwtje
geloopen. Voor de eerste maal van zijn leven,--en voor de laatste!--had
hij een blauwtje geloopen. Natuurlijk bij Eleonore.

Toen zij verbaasd keek, zonder te glimlachen (daar was hij dankbaar
voor) was hij haar nog hooger gaan achten, om de kalme wijze, waarop
zij vriendelijk zei, dat zij zich niet geschikt voor hem achtte, en
hém niet voor háar, en dat zij er bovendien niet aan dacht, ooit te
trouwen.--Maar dat zij hem in eerste instantie afwijzen zou, had hij
immers wel eenigszins verwacht?....

Daarom praatte hij voort, en bepleitte zijn zaak bij haar (hij had
niet voor niets in de rechten gestudeerd!) en zij hoorde hem aan,
met aldoor dezelfde zachte vriendelijkheid, maar haar antwoord was
aldoor: Neen, heusch niet, heusch niet, Max.

--Vind je me soms te jong? Maar....

--Ja, ik vind je te jong, en niet alleen in jaren,--ofschoon ik dat
ook eigenlijk al 'n onoverkomelijk bezwaar vind,--maar je ben te jong
in levensinzicht, te jong van begrip, begrijp je me?

--Maar juist dáárom moet 'k zoo'n vrouw hebben als jij,
Eleonore. Begrijp jij dat niet?

--Best mogelijk, jongen.... maar al heb je misschien zoo iemand
noodig, als ik ben,--ik voel daarom toch nog geen roeping me voor je
op te offeren.

Dat antwoord was toch wel wat al te koel. Een vrouw, die het een
"opoffering" vond, met hem te trouwen! Kon die mogelijkheid bestaan?

Maar het was waar; hij had tot dusverre alleen over zichzelf
gesproken. En de zaak wel een beetje alleen van den practischen kant
bezien. Hij had weliswaar gedacht, dat een verstandige vrouw als
zij, het apprecieeren zou, als een huwelijksvoorstel op uitsluitend
verstandelijk-practische wijze behandeld werd,--maar zelfs zoo eene
bleek te willen hooren van "liefde"....

Hij had haar hand gevat.

--Maar ik houd zoo veel van je, Eleonore.... Nee, kijk niet zoo
ongeloovig. Je weet niet, hoe beu ik ben van al dat aangehaal en
die verliefderigheidjes, ik blijf er zoo koud bij, zoo koud als 'n
steen. Maar van jou houd 'k, Eleonore. 't Gevoel, dat ik voor jou
heb, is de grondslag van de echte liefde. En je ben zoo mooi.... zoo
mooi met je glanzende haar.... en je prachtige teint, en je lieve,
_lieve_ oogen....

Hij was dichter bij haar gekomen, en had zijn eenen arm om haar hals
geslagen, en zijn andere om haar middel gelegd. Toen had hij haar
aangekeken, vleiend en dringend.... zou zij dáár zelfs ongevoelig
voor blijven? en had haar snel de lippen gekust.

Maar zij weerde hem af, zacht maar beslist, totdat hij haar loslaten
moest.

--Max, doe dat niet....

--Waarom niet? waarom niet? Als ik toch van je houd....

--Omdat ik niet houd van jou. En jij, Max, heusch, je mag me graag
lijden,--maar liefhebben doe je me niet.

--Wél! wél! riep hij onstuimig. Waarom geloof je me niet?

--Hoe kan ik, die je ken, je nu gelooven! Luister, zei ze, om haar
woorden te verzachten. Ik weet wel, je meent 't heel goed, Max,
maar je hebt me volstrekt niet lief. Je acht me, je respecteert me....

--Dat doe ik! dat doe ik! Omdat jij verstandig ben en onafhankelijk,
omdat jij niet hengelt naar 'n man, jij vernedert je niet, jij verlaagt
je niet: jij ben 'n vrouw, 'n mooie, echte vrouw....

--O, nee, Max, juist niet.... 'n mooie, echte vrouw heeft niet
zoo'n koud temperament als ik; die heeft wel degelijk verlangen naar
liefde,--al "hengelt ze dan ook niet naar 'n man", en ik....

--Leo.... zei Max, en zei niets verder, maar keek haar alleen maar aan.

Zij nam zijn hand.

--Je ben 'n lieve, allerliefste jongen, Max, zei ze, en haar
moederlijke toon van spreken, en de wijze, waarop zij zijn vingers
streelde, deed hem begrijpen, dat zij nooit toestemmen zou. En als
jij minder.... kinderlijk was, en als 't verschil tusschen ons in
jaren niet aan de "wrong side" bestond, en als ik wat minder koud
voelde,--dan zou 'k misschien wel van je kunnen gaan houden. Want
al ben je nu nog wat wild en wat oppervlakkig,--slecht ben je, dunkt
me, niet.

--Nee, slecht ben ik niet.

--Kom, troost je maar. Zij boog zich naar hem toe, en gaf hem een
zoen op zijn voorhoofd.

Max zweeg. Zijn gewone overmoedigheid had hem begeven. Hij voelde
zich klein in haar nabijheid.

--Je zal er wel gauw overheen zijn, hoor, verzekerde zij hem. Je ziet
in je omgeving alleen vrouwen, die je vleien en om je gunst bedelen,
ik doe dat niet, ik neem zelfs weinig notitie van je.... nu, vanzelf
trekt je dat aan, je zou 't pikant vinden, mij, juist mij....

--Ja, m'n "kleine ijdelheid" zou gevleid zijn, zei hij bitter.

--Wees niet boos, wees niet bedroefd, Maxlief. Je vriendin wil ik
zijn, zal ik zijn. Dát is de verhouding, waarin _wij_ tot elkaar
moeten staan. Kom altijd bij me, als je hulp of raad noodig hebt,
altijd, beloof me dat.

Maar Max gaf, koppig, geen antwoord.

--Beloof je me dat?

--Je kon 't toch in elk geval 's met me probeeren....

--O, nee, Max, laten we dat alsjeblieft niet doen! Nu kunnen we nog
scheiden als goede vrienden,--en goede vrienden blijven.

--Zeg 't maar, Eleonore, je vindt me kinderachtig, hè? misschien wel
belachelijk, dat ik, zoo'n iemand als ik, bij jou ben durven komen. Zeg
't maar?

--Nee, je vergist je. Wijt 't niet aan jezelf, dat ik niet van
je houden kan. Ik.... ja, ik wil 't je zeggen; ik bén niet voor
liefde. Ik weet geen liefde. 't Eenige, wat ik heb, misschien, is 't
moederinstinct.... En daarom, jongen, kom altijd bij me, altijd, als je
raad noodig hebt.... of steun.... maar spreek me nooit meer van liefde.

Toen Max heenging, was hij werkelijk wat ontroerd geweest.... Maar nu
was zijn stemming weer omgeslagen in drieste vroolijkheid. Zij had
gelijk: lief had hij haar niet: kon hij dan nu anders zoo lachen en
pleizier maken, hè? Neen, lief had hij haar zeker niet: Hij was er
trotsch op geweest, háár veroverd te hebben, háar, de zelfstandige,
fiere, door en door degelijke.... dat had hij "pikant" gevonden. Ook
dáárin had zij gelijk. Ja, hij zóu het pikant gevonden hebben, háar
als zijn aanstaande te presenteeren aan zijn woelige, soms lastige
"bende aanbidsters".... En ook hierin had zij al weer gelijk: dat
zij te oud was voor hem. Gedecideerd, zij was te oud. Dat had hij
nu degelijk gemerkt uit haar bezadigden toon, haar moederlijke wijze
van optreden....

Neen, alles bij elkaar genomen, was het goed, zooals de zaken waren
geloopen. Hij was nu nog vrij zich te vermaken, zooals hij zou
wenschen. Want, ja, gebonden, erg gebonden, zou hij toch wel in een
engagement met haar zijn geweest. Hij had niet meer zoo spontaan kunnen
zijn; had aldoor moeten bedenken: ben ik ook soms te kinderachtig,
stel ik haar door mijn gedrag teleur?....

Enfin. Er zou misschien nog wel eens een tijd komen, dat hij haar
dankbaar was voor haar weigering. Wie weet, als hij eens dol en door
en door verliefd werd,--bijvoorbeeld op de onbekende schrijfster van
de minnebrieven.... Hij dacht even ernstig na. Had hij zich misschien
zoo tot Eleonore aangetrokken gevoeld, omdat haar geest zooveel
overeenkomst had, met den geest, die uit de brieven sprak?.... En
was hij dus, zonder het te weten, onder de bekoring geraakt, van de
schrijfster der brieven?.... Hemel! dan was het toch zaak haar te
vinden.... om door haar te worden getroost....

Het zou zoo eenvoudig geweest zijn, als Eleonore zelf de schrijfster
was geweest. Maar toen hij het haar, zonder omwegen vroeg, hadden
haar oogen zoo gelachen, dat hij _zag_, hoe haar lippen slechts met
moeite de woorden weerhielden: "Nee, _ijdele_ jongen!"

Goed, goed, hij was nog jong, hij kon wel wachten. En overhaast te
werk gaan bij zoo'n ernstige zaak als een huwelijk?....

Je reinste gekkenwerk zou het wezen! D'rum prüfe wer sich ewig
bindet....

--Wat ben je stil opeens, Max?

Het was vanmiddag de "thee" der redactie van "Eva". Het meerendeel
der vaste medewerkers was opgekomen, en veel bezoeksters vermaakten
zich met de vroolijke jongelui. Max was een der druksten geweest,
zittende tusschen Gerrie van Velsen, wier triest gezichtje hij door
allerlei grappen wat trachtte te verhelderen, (hij apprecieerde het
in het kind, dat zij haar bezoeken niet opeens had gestaakt, en dat
zij zoo braaf den schijn wist op te houden) en tusschen "zijn Eva",
juffrouw de Bruin, die hij openlijk "zijn Eva" noemde, en voor den gek
hield, totdat het arme schepsel, opgewonden, verdwaasd, soms geheel
haar begrip der convenances verloor, hem in den arm kneep, hardop,
"Maxie!" gilde, en zich tot de risée van het heele gezelschap maakte,
zonder dat het haar iets scheen te kunnen schelen. Al haar pogingen,
haar dreigende, zoowel als haar vleiende, al haar woorden, zoenen,
omhelzingen, knievallen zelfs, hadden niet gebaat, om Max naar haar
Pa te bewegen, en nu trachtte zij zichzelve voldoening te geven, door
luid aan iedereen te vertellen, dat Max haar een aanzoek had gedaan,
en zich zoo'n beetje, als zijn verloofde voor te doen.

Maar opeens verveelde Max het al te schelle gelach en het al te luide
gepraat zóo verschrikkelijk, dat hij de wijk nam naar Clara, een meisje
met een zacht, intelligent, maar toch ook opgewekt gezicht. Hij vond
haar volstrekt niet "amusant", zooals hij het uitgelaten Mientje vond,
of de quasi-naïeve Bonnie, maar zij gunde hem rust, en dat was al veel.

--Wat ben je stil opeens, Max?

--Stil? vroeg hij, wat gepikeerd, dat zij nu ook al begon van hem te
vergen, dat hij "aardig" en "onderhoudend" zou wezen. Ik ben nog wel
zoo gek geweest, als ik maar kon, zooeven.

--Ja, zooeven! Maar nu werd je ineens zoo strak, zoo stil.

Hij keek haar aan, alsof hij zeggen wou: waar bemoei jij je mee? maar
zijn gewone hoffelijkheid liet niet toe, dat hij die woorden
uitte. Ach, ja, waarom zou hij ook niet vroolijk zijn? Vreugd is het
leven, o, zalig, die 't weten....

--Waarom kom je nooit meer tennissen? vroeg hij.

--Ik heb 't te druk.

--Druk? waarmee dan?

--Ik studeer immers voor m'n middelbaar Engelsch.

Immers!.... Ja, hij werd gecenseerd, zoowat alles te weten, zoowat
alles te onthouden....

--Nou, ja, maar 'n ontspanning is goed voor je, hoor? Je komt maar weer
's op 't veld.

Sneeuw, Kaatje, Robert Roodhaar en de dikke Jan maakten zich
verdienstelijk bij de dames. Zij boden haar ververschingen aan,
terwijl Max zich óok door hen liet bedienen.

--Wat heb je daar voor sandwiches?

--Alstjeblieft, meneer, getruffeerde kalfsborst, meneer, zwezerik,
meneer, en deze zijn met zalm, meneer, kwam Karel kellnerachtig voor
hem staan. Wil ik u 'n bordje brengen, meneer?

--Ja, breng jij mij 'n bordje, en ook een voor Donna Clara.

--Mooi klinkt dat: Donna Clara.

--Ja, en ook toepasselijk; weet je niet? Donna Clara, Donna Clara,
heisz-geliebte langer Jahre....

Zij keek hem zóo ironisch aan, dat hij haar óok onwillekeurig langer
aan bleef kijken. Wel had ze zúlke oogen? en durfden die hem zóo aan
te zien? Wel, allemachtig, hij moest toch eens wat meer notitie van
haar nemen, dan hij tot dusver had gedaan.... Wie weet, misschien
was zij het waard. Eens onderzoeken.

--Er zijn dagen, die voor jaren tellen....

--Wat bedoel je daarmee?

--Ik ken jou nog geen jaren, nietwaar? En toch zeg ik: heisz-geliebte
langer Jahre....

--Scheid uit, Max, wees in 's hemelsnaam tegen mij niet zoo flauw. Met
zulke dingen kan je mogelijk succes hebben bij je Eva....

--O, was zij jaloersch? Mooi zoo! mooi zoo!

--Ach, zei hij, quasi-verdrietig. Critiseer me niet zoo. Neem me,
zooals ik ben, 'n laffe jongen, zonder geest of gevoeligheid, maar laat
me niet zoo merken, hoe je over me denkt, hè? daar kan ik niet tegen.

--Malle jongen, zei ze, maar haar oogen waren nu zoo
zacht-belangstellend op hem gericht, dat hij bijna in een lach was
uitgebarsten, een lach van jongensachtigen triomf.

Zijn toon werd weer schertsend, zijn wat lustelooze houding veranderde
in zijn gewone veerkrachtige, en hij sprong op, alsof de rust hem
verveelde.

Kaatje en Jan kakelden met Mientje, wier oogen glommen van pret,
en met Bonnie, wier kindergezichtje nooit uit de plooi kwam, zelfs
niet bij tamelijk-gewaagde anecdoten, waarom juffrouw de Bruin het
gierend uitschreeuwde. Robert beweerde tegen Gerrie, die vriendelijk
zat te luisteren, terwijl Sneeuw zich verdienstelijk maakte, en Emilie
bezig-hield, het veeleischende meisje van Robert.

--Waar heb je 't over? interrompeerde Max Robert.

--O, we hebben 't over de plaats van de vrouw, en de beteekenis van
de vrouw.

--Ja, zei de onschuldige Bonnie.... Ik vind, dat de vrouw zich niet
zoo op de voorgrond moet plaatsen....

--Laat ze maar, hoor, zei Max beschermend. Ze wint 't toch niet, hoor?

--Nou, dat moet je niet zeggen, Max, viel vinnig Emilie in. Zeker
zal de positie van de vrouw veel verbeterd worden, als ze volhoudt;
zeker zal ze dan veel meer rechten krijgen....

--Ja, rechten! rechten! riep Eva de Bruin, 'n Meisje moet niet altijd
hoeven te wachten, tot er 'n man om d'r komt, ze moet zelf kunnen....

--Hoor me m'n clowntje 's aan, zei Max, en streek Eva spottend onder
de kin. Wat jij, Gerrie, vind jij ook, dat de positie van de vrouw
verbeterd moet worden?

--Ik ben heel tevreden, hoor!

--Ik ook! riep Mientje. Ik vind de mannen nog zoo kwaad niet. Ze
zijn heel goed, om je allerlei dienstjes te bewijzen, en dat doen ze
graag, want....

--.... de slavernij zit de _man_ in 't bloed! riep Clara.

--Hè, wat zijn jullie oppervlakkig, gispte Emilie, haar stem
verheffende, temidden van het gelach. De _vrouw_ heeft zich juist
altijd tot slavin verlaagd....

--Hè, hoe kan je je eigen sexe zoo smaden! Nee, zeg, ik vind: de man
kan tevreden wezen over de vrouw, en de vrouw óok over de man. Ze
hebben elkaar niets te verwijten....

--Nu, maar ik ben 't met juffrouw Emilie eens, riep Eva de Bruin,
dat de mannen wel 's 'n toontje lager mochten zingen....

--Nóg lager dan bas?

--Ze "bassen" al genoeg, laat 't nog maar niet erger worden, riep
Emilie, die boos werd.

--Nee, ik weet wat, zei Sneeuw. We moeten allemaal om beurten onze
meening zeggen over de vrouw, wij, mannen, dan mogen de meisjes
't straks doen over de man.

--Heel goed, heel goed!

--Bedoel je 'n qualificatie, of een opinie?

--Nee, ik bedoel, dat jullie zeggen: de vrouw moet zijn: zoo of zoo.

--Mooi en dom! riep Kaatje, mooi en dom!

--Dat is voor jóu misschien voldoende, zei Emilie streng. Maar ik
wil hopen niet voor iedere man. Robert, jij?

Robert, onder den sterken blik van zijn meisje, durfde niet anders
meenen, dan:

--Ze moet ontwikkeld zijn, zoodat ze zich niet klein hoeft te voelen
naast de man, maar zijns gelijke kan wezen.

--Lief! lief! moet ze zijn! riep Max. Aanhankelijk, teeder.... van
wijze vrouwen moet ik niets meer hebben! nee! Daarmee kom je niet
verder. Lief! en liefhebbend!

--Ah! zuchtte Eva de Bruin verlicht.

Maar Max lette niet op haar; zijn wenkbrauwen waren samengetrokken;
hij schertste niet, hij sprak in ernst.

--'n Vrouw, die je liefheeft.... Liefde, liefde.... is de eenige
noodige eigenschap van de vrouw.

--En zachtheid.... en schoonheid.... en trouw en vroolijkheid.... Nee,
ik zal je zeggen, hoe ze moet zijn, volgens 't alphabet: aanhalig,
beminnelijk 'n charmeuse, dodderig, eerlijk, fier.... zei Jan.

--Goed, hartelijk, innig, jolig, knap, kwam Karel hem helpen.

Zij gingen nu allen zoeken, volgens de letters van het alphabet naar
kwaliteiten van de vrouw, totdat zij stuitten op de q, die Jan voor
niet-qualificeerbaar uitmaakte en Sneeuw riep:

--Nu heb _ik_ nog niets gezegd!

--Nee, Sneeuw, dat is waar, Sneeuw, kom laat de koele sneeuw van je
woorden over ons heen-sneeuwen, Sneeuw!

--Ik zal alleen maar herhalen, wat Sarah Bernhardt 's eens van Fédora
zei, jullie weten? dat stuk van Sardou? Nou, _ik_ zeg dat nu van _de
vrouw_: Elle doit être á la fois coquette comme une Slave, violente
comme une Espagnole, amoureuse comme une Italienne, raffinée comme
une Française, et _racée_ comme une Anglaise.

--En wat als een Hollandsche?

--Ja, wat?

--Esclave, zei Emilie scherp.

--Dolente, tendre, verzachtte Mientje.

--Calme, intelligente,--sensible et sensitive, zei Clara.

--Dat vind ik nog 't beste, zei Sneeuw.

--Douce, douce comme un agneau, zuchtte Eva de Bruin.

--En wat vindt Bonnie ervan?

--Innocente, zei Bonnie.

--Dat antwoord is jouwer waardig, bravo! bravo! riep Jan, sloeg zijn
arm om haar middel, en dwong haar een paar walspassen met hem door
de kamer te doen.

--Hè, ja! 'n dansje! 'n dansje! riep de dartele Mientje, en sprong
op van haar stoel. In een oogenblik was de tafel zoo ver mogelijk in
een hoek geschoven, waren de stoelen uit den weg gezet, en walsten
de paren door de kamer, terwijl Sneeuw, die niet dansen kon, met
veel geweld, maar gelukkig maatvast, de vals uit den Mikado te
schreeuw-zingen stond:


    De bloemen, die bloeien in Mei, ja, ja,
    De bloemen, die bloeien in Mei!


Max had met de zich zenuwachtig aan hem vast-klemmende Eva de Bruin
rondgetold, totdat hij zijn geduld en zijn adem verloor. Hijgend
stond hij stil, en riep:

--Hei! wie neemt dat presentje 's van me over!

Niemand ontfermde zich, zoodat Max haar zonder complimenten in
zijn bureau-stoel neerdrukte, waar zij uitgeput, gichelend, bleef
zitten. Zonder omwegen trok Max Bonnie uit de armen van Jan, en walste
wild met haar voort.

Juist fluisterde hij het onschuldige meisje een erge ondeugendheid in,
toen hij den blik van Clara ontmoette, die zich met een blad papier
koelte stond toe te wuiven. Het was een blik, dien Max onmogelijk
opvatten kon als "jaloezie", daarvoor lag er te weinig boosheid in.

Hij zag afkeuring in haar oogen en tegelijk een gevoelig medelijden,
dat hem veel meer trof, dan een stekende blik vol toorn en afgunst
zou hebben gedaan. Wat wou zij toch? Waarom bemoeide zij zich zoo
met hem? Was dát nu zoo erg, wat hij had gedaan? Onder de jongelui
was het een wedstrijd, wie Bonnie aan het blozen kon brengen, en
hij zou het typisch vinden, als het hem gelukte. Toch, hij moest het
bekennen, hij zou de aardigheid, die hij Bonnie had toe-gefluisterd,
niet openlijk hebben durven herhalen, noch alleen aan een ander meisje
debiteeren.... maar wat zóu dat? Je zag toch je menschen aan?....

Toch hinderde Clara's belangstelling hem, omdat die hem zoo opeens en
onverwacht het futiele en leege van zijn leven toonde. Hij verloor
zich graag in vroolijke genoegens, en vond het niet aangenaam, daar
plotseling aan te worden onttrokken. En toen veranderde zijn stemming
weer: eensklaps dacht hij er aan, hoe Clara's houding jegens hem, veel
had van die van Eleonore.... en het betere in hem overheerschte voor
een oogenblik zijn frivool gevoel. Anders was Clara dan Eleonore,
zeker.... jonger, niet zoo beslist in haar optreden, en minder
moederlijk, wat hem in Eleonore zoo had gehinderd,--maar het goede
fond was bij beiden hetzelfde. Het was waar, dat Clara hem nooit
"het hof had gemaakt", zij hield zich bescheiden op den achtergrond,
en daaraan was het te wijten, dat hij nooit zooveel notitie van
haar had genomen, als van Mientje, of Gerrie, of zelfs van Eva de
Bruin. Maar nu voelde hij toch wel, dat hij Clara méer achtte, dan
een van de anderen, zij was degelijker, dieper, en had niet slechts
éen enkele gemoedsstemming: verliefd zijn.

Neen, zij was een.... heel aardig meisje.... zelfs niet onknap van
gezicht.... wie weet.... wie weet....later....later misschien....

Al deze gedachten had hij, al walsende met Bonnie, afgedacht, en toen
hij haar met een sierlijken zwaai en een hoffelijke buiging op haar
plaats had terug-gezet, ging hij Clara ten dans vragen.

--Zeg, Max....

--Nee, ik zeg 't je toch niet.

--Hoe weet je dan, wat ik wou vragen?

--Dat is gemakkelijk genoeg te raden. Je wou precies weten, wat ik
tegen Bonnie heb gezegd.

--Ja, maar niet uit pure nieuwsgierigheid....

--Wat doet 't er toe, waaróm je 't weten wou? Ik zeg 't je toch
niet. Niet alle dingen zijn voor alle meisjes geschikt.

--Zoo, maak jij dan nog onderscheid tusschen meisjes en meisjes?

--Ja zeker maak ik onderscheid.

Hij zag haar even aan, en de plotselinge overgang van scherts naar
ernst in zijn toon en in zijn oogen ontroerde haar, meer dan zij wou,
dat hij zag.

Maar hij had haar aandoening natuurlijk dadelijk bemerkt, en was
tevreden. Wie weet.... wie weet.... later, later misschien....

--Ik ben moe! ik ben moe! kondigde Mientje luidruchtig aan. Ik kan
niet meer! ik ben dood!

Gerrie lag ook al lang uitgeput in een stoel, en de andere meisjes en
de jongelui wuifden hun gloedroode gezichten vergeefs koelte toe met
zakdoeken en bladen papier. Alleen Sneeuw, de koele, onaandoenlijke
Sneeuw, stond maar onverstoorbaar te galmen:


    Pourquoi ne pas m'aimer....
    Tu veux donc que je meure....


--'n Kopje thee! smeekte Eva de Bruin.

--O, 't is ook veel te warm om zoo te dansen, hekelde Emilie. Kijk
hij er nou 's uitzien, wees zij op haar verloofde, Robert, wiens
heele gezicht, tot in den hals en onder het wit-bloode haar, met een
vlammend tomaat-rood was bedekt.

--Nou, ik heb 't óok warm! pff! zuchtte Karel: 'n Sandwich en 'n
sigaret en 'n glas port, of ik verga!

De uitgeputten en dorstenden werden gelaafd, de verhitte gezichten
verfrischt door eau de cologne, en het duurde niet lang, of de
gesprekken waren weer in vollen gang. Bij de thee's van de Eva-redactie
deed zich altijd dit eigenaardige verschijnsel voor, dat de bezoekers
en bezoeksters maar een vluchtig moment op het bureau vertoefden,
terwijl daarentegen de "stamgasten" tot in het oneindige bij elkander
bleven zitten, en praatten, totdat zij opeens allen tegelijk opstonden
en vertrokken, omdat zij merkten, dat het al zoo "vreeselijk" laat was.

--Zeg, wist Sneeuw. Er is een nieuw boek uitgekomen. Of boek, of
brochure, hoe wil je 't noemen. Nou, dat heet: Die Aristokratie
der Schönheit. En in 't tweede deel daarvan hebben ze 't over de
"Frauenherrschaft".

--Ha! riep Emilie geïnteresseerd.

--Wacht, hier heb ik 't programma.

--De vrouw heeft drie rijken: namelijk van het geweld, van de
schoonheid, en van den geest.

--Hè, van 't geweld! keurde Eva de Bruin af. De vrouw is immers steeds
't zinnebeeld geweest van de zachtheid! "Zachtheid zal den dwingland
leiden...." "Schoonste deugd van schoone zielen...."

Maar Sneeuw onderbrak onbarmhartig Eva's ontboezemingen door verder
te lezen.

--Möglichkeit der Frauenherrschaft.

--Weib kann warten.

--Kan wachten, o! protesteerde Eva de Bruin.

--Wie weit geht die Opferwilligkeit des Mannes?

--Tot in 't grenzenlooze! riep Robert.

--Ja, die heeft geen grenzen, omdat die in 't geheel niet bestaat,
beet Emilie hem vinnig toe.

--Das Weib fängt an zu denken....

--Ja, _dat doet 't wijf_, zei Emilie, met zooveel overtuiging,
dat zij niet eens bemerkte "wijf" te hebben gezegd, vóor Bonnie
misprijzend riep:

--De vrouw alsjeblieft!

--Der Weg zur Herrschaft.

--Waar is dat boek te krijgen?? vroeg Eva de Bruin gretig.

--Frauen aller Lander vereinigt euch!

--Ja! tot een "Frauenstaat", riep Emilie geestdriftig.

--Stellung des Mannes im Frauenstaat....

--Zie je wel! triomfeerde Emilie. 'n _Frauenstaat_ wórdt bedoeld!

--Ach, lieve, lieve vrouwen! riep Max, en sloeg de handen in de
lucht. Blijf, o, blijf, die je ben! Heusch, de vrouwen kunnen de
mannen al ongelukkig genoeg maken....

--Erken dan, erken, dat 't wel en wee van de man van de vrouw
afhankelijk is!

--Ik erken, dat Adam's wel en wee van Eva afhankelijk is.

--Eva is de opperheerscheres!

--Eva is de opperheerscheres, ja! zei Max. En ik geloof, dat er géen
man ter wereld is, die z'n hoofd niet zou willen buigen voor de vrouw,
die hij liefheeft.

--Max! zei Clara naast hem, zacht, nam zijn hand, en drukte die
spontaan. En die daad van het anders zoo terug-getrokken meisje trof
hem zeer; hij wist zelf niet waarom, zoodat hij blij was, toen het
kind Karel in helsche kreten verviel:

--Hoera, Eva! leve, leve Eva! Eva, hoch!

Jan nam met overdreven hoffelijkheid een roos uit de vaas, die altijd
op Max' schrijfbureau stond, naderde Eva de Bruin, en bood haar,
potsierlijk-gebarend, de bloem.

--O! o! riep Eva, gelukzalig.

--Ja, goed! riep Sneeuw, Eva is nu de heerscheres in het rijk der
schoonheid, maar wie is de heerscheres in 't rijk des geestes? (Niemand
die zich ooit voor Eva de Bruin geneerde.)

--Eleonore! riep Max onmiddellijk. Hij zag niet de kleur, die bij
het hooren van dien naam Clara's heele gelaat overtrok.

--Ha, ja! Eleonore! riep Sneeuw.

--Ha, ja! Eleonore! bauwde Karel na. De groote geest!

--De chroote cheest! maakte Mientje het nog mooier.

--Mientje! riep Max streng.

--Ik spot niet! zei Mientje, zich verschrikt verdedigend.

--Ik vind juffrouw van Aalst, 'n merkwaardig mensch, zei Emilie met
waardeering. Veel te goed, om door kinderen belachen te worden.

--Ik acht haar hoog, zei Gerrie, ze is zoo verstandig, en toch ook
zoo zacht.

--En ik vind 't zoo flink van haar, dat ze ongetrouwd wil
blijven! bewonderde Eva de Bruin. Ze zegt ronduit, dat 't huwelijk
voor háar 't ideaal niet is! Verbeeld je ongetrouwd willen blijven!

--Willen! willen! wacht maar even! riep Jan. Hij krabbelde wat op
een stukje papier, en kondigde aan:

--Lied op Eleonore.

Luisteren jullie allemaal? En hij declameerde:


    Omdat haar niemand heeft verkoren,
    Heeft zij de mannen afgezworen.
       O! Eleonore!
    Maar komt er een met lonk en lach,
    Dan trouwt zij morgen aan den dag,
       Eleonore!
       Leonore!
       Lenore!
       Nore,--
       Ach!


Allen lachten, en deden uitroepen van bewondering om Jan's vernuft
en vlugheid van rijmen, maar Max, met flikkerende oogen, stond opeens
voor Jan, en rukte hem het stukje papier uit de handen.

--Bah! lafaard! stiet hij uit.

Er was een oogenblikkelijke ontsteltenis. Jan keek verbouwereerd,
Sneeuw suste: Nou, nou! Eva de Bruin bleef nerveus doorgichelen,
Emilie gaf Max gelijk, Mientje en Gerrie praatten samen: Was dat nou
zoo erg? 'n grap! Ja, wèl erg, ze moesten zoo iets op Eleonore niet
zeggen. Nou, juist, omdat d'r geen schijntje van waarheid in is....

Max' lippen beefden nog van plotselinge ontroering; hij hoorde het
gekakel wel om zich heen, maar hij nam er geen notitie van. Met
bitsen blik bezag hij nog Jan, terwijl hij het papier in elkaar
frommelde, en het met een nijdigen ruk in de prullenmand wierp. Toen
keerde hij zich om, en kreeg een schok, die hem van het hoofd tot
de voeten doorliep. Want daar stond Clara, met een donkeren blos
op het gezicht, en de treurige oogen vol tranen. Zij had zijn
geheim geraden.... maar _hij_ ook het háre.... _zij_ was de Eva,
de schrijfster der brieven.... en zij had hem lief....

Hij kon niets zeggen, niets doen; de aandoening klopte hem door
het bloed, en hij vreesde door een enkel woord zijn gevoelens te
verraden. Eerst moest die troep hier weg zijn, dan....

Hij ging staan voor het raam, en tuurde in de straat, zóo weg in zijn
gedachten, dat hij geen acht gaf op de schouderkloppen van Karel:

--Kom, Max, boy, ben je nou gek? of op de troostredenen van Sneeuw,
dat Jan zoo'n vreeselijk berouw had, of op het gekerm van Jan zelf,
die zijn stem had teruggekregen, en schreeuwde, dat hij het nooooit
weer zou doen....

Hij lette op niets, totdat de vreemde nevel uit zijn hersens was
weg-gedreven, en hij weer denken kon.

Het was hem, of hij was ondergedoken geweest in een donkerte van
raadsel en twijfel, en nu plotseling weer boven-kwam, verhelderd,
verruimd, in het besef, dat hij zich had vergist.... maar dat zijn
vergissing schitterend hersteld worden kon....

Wat vond hij het nu zonderling te bedenken, dat hij gewaand had,
deze oudere, moederlijke, al te onafhankelijke vrouw lief te
hebben.... terwijl naast hem het bloeiende jonge meisje stond, dat
hem helpen en leiden wou, en het zeker beter zou kunnen, omdat zij
met hem gelijk in jaren was, en hem dus beter begreep....

Hoe dwaas, hoe dwaas, dat een menschelijke geest zoo gemakkelijk op
dwaalwegen komt.... En wat een groot geluk dan, te merken, dat alles
toch terecht komen zal....

Goed kind, sterk kind.... dat haar liefde verborgen hield, zoolang
als het noodig was.... die niets vroeg voor zichzelve, en alleen
maar wilde, dat _hij_ een beter, een mooier, een grooter mensch
worden zou....

Ziezoo nu was hij weer kalm, heel kalm en tevreden. Hij wendde zich
naar het gezelschap, dat zich nog steeds uitputte, om hem tot bedaren
te brengen.

--Soedah! zei hij. Zanik toch niet door. Ik ben 't al lang weer
vergeten.

--O, zoo! nou, zég dat dan!

--Waarom sta je dan zoo van lotje getikt uit 't raam te kijken?

--Gaat 't jóu wat aan?

--Nou, soedah! riep ook Sneeuw. Niet meer over spreken! Mientje, mag
'k jou nog 's 'n sandwich presenteeren?

--Hemel, ik dank je wel, ik heb er geloof ik, al vijfentwintig
gegeten....

--Excusez du peu!

--Ik moet ook trouwens naar huis. Hemel, 't is al half zes.

--Hemel! 't is al half zes! riepen Gerrie en Emilie. En in een
oogenblik verdrongen de meisjes elkaar voor den spiegel, om de hoeden
op te zetten, zij trokken de handschoenen aan, en accepteerden het
geleide van een cavalier, of sloegen het beleefdelijk af.

--Clara, ik breng jou thuis, zei Max, zonder te vragen, of zij het goed
vond, en Clara antwoordde niet. Zij voelde zich zoo vreemd bewogen;
zij wist, dat zij aan Max haar liefde verraden had, zij had begrepen,
dat hij van een andere hield.... en toch was zij aangedaan met een
lichte vreugde, terwijl zij diep bedroefd was tegelijk....

Zij kon zijn geleide niet weigeren; zij vertrouwde zich nu niet
genoeg om een luchtigen, schertsenden toon aan te slaan. Zij was wel
veel liever rustig alleen naar huis gegaan, maar zij voelde zich zóo
verlegen nú tegenover hem, dat zij zonder eenig protest zijn gezelschap
aanvaardde. Wat zou hij zeggen?.... Hij zóu iets zeggen, dat begreep
zij. Maar zij zou het niet toe-laten o, nooit! dat hij haar troostte
met de banale, ijdele, ongemeende woorden, die hij, zij wist het,
voor alle voorkomende gelegenheden in voorraad had. Liever.... liever,
dan dat hij zóo tot haar sprak, zou zij breken met hem, zag zij hem
nooit meer terug. Zij was geen Eva de Bruin, zelfs geen Gerrie, die
zich deemoedig tevreden stelde, met de kruimpjes, die er afvielen
en overbleven van zijn genegenheid. O, als hij durfde! als hij zóo
tegen haar durfde spreken, als tegen de anderen!....

Zij trilde van opgewondenheid en nervositeit, en toch beheerschte
zij zich uit alle macht. Gelukkig, dat niemand iets van het incident
tusschen Max en haar had gemerkt; zij hadden het allen veel te druk
met Max gehad, Max was altijd het middelpunt....

Onder rumoerig gelach en gescherts waren de meisjes en jongelui uiteen
gegaan. Luide groeten riepen zij nog elkander na, met grapjes op Eva
de Bruin, die telkens nog omkeek naar Max, maar te veel haast had,
om thuis te komen, daar haar Pa met eten niet wachten wou, en zij
Max dus niet na-loopen kon.... en op Emilie, die Robert stevig onder
den arm had genomen, en hem weg-voerde in haar veilige hoede.... Maar
Clara kon niet mee-lachen en pret-maken, zooals anders; zij was niet
vroolijk; het tintelde tot in haar vingertoppen van een vreemden
angst.... zij was zóo bevangen door het besef, dat hij haar liefde
voor hem nu wist, dat zij met neergeslagen oogen voort-liep, in een
sterken aandrang tot schreien.

--Clara, zei Max, toen de anderen uit het gezicht verdwenen waren. Ik
heb iets in je houding gezien, iets, dat me moed geeft, om zoo tegen
je te spreken, als ik nu ga doen, Clara. Ik heb je....

Een snelle, sterke blos bekleurde haar heele gezicht. Zou hij toch,
o, zou hij toch....

--Stil, Max, zeg niets verder, vroeg ze zacht. Je mág niet zoo tegen
me spreken.

--Claartje, wat bedoel je?

--Ik ben niet als die anderen allemaal, barstte zij uit. En als je 'n
gentleman was, dan zou je er niet op letten, dat ik in 'n onbewaakt
oogenblik me heb verraden. Nee, daar zou je niet op letten. 't Is
leelijk van je, leelijk, te zeggen, dat je daardoor "moed" hebt
gekregen, ik vind 't geen moed, ik vind 't lafheid, laagheid!

--Clara, je vergist je. Zie me 's aan, kind?

De toon van zijn stem was zoó dringend-ernstig, dat zij onwillekeurig
de oogen naar hem opsloeg. En tot haar verbazing, maar ook tot haar
vreugde zag zij, dat er niets van overmoed was in zijn gezicht. De
uitdrukking in zijn oogen verwarde haar: zij had die er nog nooit in
gezien: zijn blik was zoo vriendelijk, zoo teeder bijna.... Maar zij
begreep het nog niet.... er was toch immers een andere?....

--Ik had niet moeten spreken van moed, ik had moeten zeggen, dat ik zoo
dankbaar ben, zoo dankbaar, voor wat 'k opeens heb begrepen. Clara,
laten we geen preutsche praatjes houden; jij hebt me lief.... mag ik
dat zoo maar zeggen? En ik heb jóu lief, Clara.

--O, Max, Max, hoe kan je dat nu zeggen, terwijl je zooeven mij
openlijk hebt getoond....

--Wat?

--Hoe je dacht over....

--Over Eleonore?

Zij wendde haar gezicht van hem af.

--En toch heb 'k haar niet lief, Claartje, maar jou. Kan je me
begrijpen? of wil ik later alles eens duidelijker zeggen?

--Nee, nu, nu.

--Ik.... ik dacht.... ik verbeeldde me, dat ik van Eleonore hield. En
toch wás 't niet zoo. Dat is zoo iets vreemds, zoo iets wonderlijks
in me geweest, dat ik 't mezelf nog niet goed kan verklaren. Hoe
zou 't mogelijk zijn, dat ik haar liefhad, zij zoo wijs, zoo koel,
en.... zooveel ouder dan ik. En toch, ik begrijp m'n vergissing ook
weer wèl. Wat ik in haar zocht, was, wat ik bij geen enkele vrouw
nog had gevonden: ernst, toewijding, onzelfzuchtige liefde, en vooral
hoopte ik van haar: steun, leiding, hulp. Maar _liefde_ van mijn kant,
was 't niet. En nu moet 'k je wat zeggen, Clara. Maar je moet goed
luisteren. Dat verlangen van mij naar ernst in een liefdesverhouding,
die behoefte aan hulp, die wil om op te zien, naar de vrouw, van wie
ik houd, dat alles, wat beter in me is, dan 't lage, alledaagsche
van m'n natuur, dat alles heb _jij_ in me opgewekt, Clara.

--Ik?

--Ja.... Ben jij dan de "Eva",--de schrijfster van de brieven niet?

Zij boog het hoofd zoo diep, dat hij niets van haar gezicht kon zien,
dan een streep van haar hoog-blozende wang.

--En toen je me zoo aankeek, straks, je weet wel, toen had er opeens
'n omkeer in me plaats. Al m'n gedachten en gevoelens wervelden dol
door elkaar. Een oogenblik was ik totaal de kluts kwijt. En toen
opeens werd 't me zoo helder: dat ik de schrijfster van die brieven
had liefgehad.... al lang.... al zoo lang....

--O, is dat waar?....

--Ja! dat ik haar, haar-alleen, en al lang had
liefgehad.... Lieveling.... lieveling.... geloof je me?

--Ja.... ja.... ik kan niet anders, dan je gelooven.... Max.

--En dat ik zocht naar de geest, die die brieven schreef, dat weet
'k nu. Ik zocht, ik zocht.... en toen, ja! toen vergiste ik me,
en dacht, dat Eleonore....

--'t Is geen wonder.... Eleonore is zoo veel....

--Juist, juist, omdat ze zoo veel meer dit en dat is, dan
jij.... daarom, dáárom is ze voor mij niet geschikt. Begrijp je dat?

--Ik heb de goede maat? vroeg zij, en keek schalks lachend tot hem op.

Het trof hem, hoe mooi en lief zij eensklaps werd, nu zij zoo
blij lachte.... Zij had dus ook nog een anderen kant, dan ernst
alleen.... En dat was goed voor hem, héel goed,--veel beter dan
"degelijkheid", zonder meer, die hem toch noodzakelijk op den duur
moest vervelen....

--Schat!.... fluisterde hij.

Zij bloosde, en boog het hoofd, maar keek hem toch weer aan, en hij
vond, dat zij al mooier en mooier werd.

--Had je dan gedacht, dat Eleonore de brieven schreef?

--Ja.... nee.... dat heb ik nooit in ernst gedacht. Misschien, als
'k me precies rekenschap had gegeven van alles, zou 'k zelf wel
hebben ingezien, dat zij toch niet was, zooals ik verlangde. Zij kan
niet jong en vroolijk meer zijn.... En dat heb 'k toch óok noodig;
daar zou 'k m'n heele leven toch niet buiten kunnen. Gelukkig, dat
Eleonore wijzer was dan ik....

--Hoe dan?....

--Wel, omdat ze me, goddank, heeft afgewezen....

--O! heb je haar....

--Ja.... Stelt je dat teleur, lieveling?

--Nee.... ik....

--Ik geloof wel 'n beetje? Maar wees er niet bedroefd om, hoor? Je
moet er dankbaar voor zijn, dat je overmoedige Max, met zijn "kleine
ijdelheid", je weet wel, hè?.... zoo'n vernederende ondervinding
heeft opgedaan....

--'t Is toch niet zoo heel prettig, te weten, dat je alleen faute
de mieux....

--O, maar, kind! kind! wat vertel je nu?

--Ja: als zij je maar had aangenomen, dan....

--Dan zouden we 'n tijdje geëngageerd zijn geweest, ja! Maar lang
had ik 't niet uitgehouden. Dat weet ik nu wel. Liefje, kan jij óok
al zoo echt-meisjesachtig jaloersch zijn? Vermakelijk!

--Lach jij maar.... jij begrijpt niet, dat ik me eigenlijk vernederd
door je aanzoek moet voelen.

--Jij? jij? vernederd door 'n aanzoek van mij? van mij, Max? Grappig
kind!

En hij barstte uit in zoo'n schaterenden lach, dat zij onmogelijk
haar gezicht ernstig kon houden onder zijn joligen blik, en ten slotte
maar mee-lachte.

--Hoor, zei hij, nu weer ernstiger. Als er ook maar iets in was,
dat onaangenaam voor jou kon zijn, dacht je dan, dat ik er zoo maar
luchtig met jou over spreken zou? Dan zweeg ik er in dit oogenblik toch
over, kind? Nee, kom, laten we nou blij zijn, laten we nou vroolijk
zijn.... D'r ontbreekt niets aan m'n geluk, dan één enkel ding....

--En wat?

--'n Zoen.

--Die krijg je straks, hoor?

--Lieveling....

--O, Max, wat kijk je sentimenteel....

--Ja, dat kan 'k óok wel. Maar pas nu maar op. Ben je niet bang,
dat ik je al je vinnige reprimandes en boozigheden betaald zetten zal?

--Nee, daar ben 'k heelemaal niet bang voor.

--Waarom niet?

--Omdat ze je veel te veel goed hebben gedaan.

--Heusch, kan je dat merken? vroeg hij, jongensachtig.

--Goeie, lieve jongen, zei ze, en stak spontaan even haar arm door
den zijne. Wat is 't goed, o, wat is 't goed, dat ik me over jou
heb ontfermd.

--O, dat is edel!

--Spot nou niet, hoor, dat wil ik niet.

--O, nee, Eva.

--Ja, dat is wel goed, noem me maar Eva. Dat herinnert je er aan,
wat ik eigenlijk voor je ben....

--Wat dan?

--'n Meesteres.

--Uitstekend! uitstekend!

--Nee, zeg, Max.... we zijn nu haast thuis.... zeg, ben je nooit boos
geweest om die brieven?

--Woedend, dikwijls! Verontwaardigd!

--Ja, ik kon 't niet helpen....

--Nee, maar m'n woede bewijst immers, hoe zeer ik je woorden noodig
had? Troost je maar.... heb maar geen spijt.

--O, spijt? Nooit. Ik heb alleen misschien spijt....

--Waarover dan?

--Dat 'k zoo onweerhouden blijk heb gegeven, hoeveel ik van je
hield....

--Houd, hoop ik?

--Maar 'k dacht ook niet, dat je óoit zou weten....

--Ja, daar heb je 't nou! Je blijft toch vrouw, 'n echte vrouw, en je
verraadt je natuurlijk toch in zoo'n geval. Daar ben je vrouw voor....

--Nee, hoor hem!

--Maar 't spijt je toch niet, dat 'k nu weet, wie je bent, en gelukkig
gemaakt word door jou?

--Nee, nee, dat niet!

--Nou, dan geen muizenissen meer.... Of is er werkelijk nóg wat?

--Ja, ik heb medelijden met....

--Met Eva de Bruin zeker? Ja, dat is 'n moeilijk geval; ik ben nu
eigenlijk met twee meisjes geëngageerd,--en met twee Eva's nog wel!

--Spot maar. Nee, met die heb ik geen medelijden, maar met Gerrie.

--Gerrie is 'n goed en aardig kind, maar toch niets voor mij?

--Maar heb je dan geen medelijden met haar? Ze houdt toch van je?....

--En wie weet, hoeveel er houden van jou, die jij ongelukkig maakt,
door met _mij_ te trouwen?

--Hándige jongen....

--Ik ben niet handig.... Ik wil alleen maar niet meer over allerlei
kwesties praten.... Ik wil gelukkig zijn! Genieten van m'n geluk!....





*** End of this LibraryBlog Digital Book "Het vroolijke leven" ***

Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.



Home