Home
  By Author [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Title [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Language
all Classics books content using ISYS

Download this book: [ ASCII | PDF ]

Look for this book on Amazon


We have new books nearly every day.
If you would like a news letter once a week or once a month
fill out this form and we will give you a summary of the books for that week or month by email.

Title: Een Heldin
Author: Kuiper, A.C., 1860-1934
Language: Dutch
As this book started as an ASCII text book there are no pictures available.


*** Start of this LibraryBlog Digital Book "Een Heldin" ***


EEN HELDIN

DOOR

A. C. KUIPER,

SCHRIJFSTER VAN "ELSJE", "ANNEKE", "EEN HOLLANDSCH MEISJE OP EEN
ENGELSCHE KOSTSCHOOL", "ALLEEN IN EEN KLEINE STAD",
ENZ.

MET ILLUSTRATIËN NAAR FOTOGRAFIEËN.

HAARLEM.

VINCENT LOOSJES.

1906.



[Illustration: De vestibule van het Iersche kasteel.]



_Dit verhaal bevat veel, dat verdicht is en toch is het op waarheid
gegrond, omdat de voornaamste gebeurtenissen, die erin worden
beschreven, werkelijk hebben plaats gehad. Ook de ervaringen op de
Engelsche kostschool zijn, zonder de minste overdrijving, geheel naar
waarheid weer gegeven, terwijl de hoofdpersoon, een Duitsche, werkelijk
heeft geleefd en--nog leeft, al is haar naam niet Hedwig Eiche!

Hoewel zij zichzelf allerminst "een Heldin" zou noemen, heeft zij toch
het volste recht op dien naam. Menige jonge lezeres, die zelf een
zonnige, gelukkige jeugd geniet, zal dit met mij eens zijn, vooral als
in aanmerking genomen wordt dat "Hedwig Eiche" den moed had reeds op
haar 15^e jaar de wereld in te gaan in een tijd, toen er van werken
buitenshuis voor de meeste meisjes nog maar zeer weinig sprake kon zijn
en de keuze van werkkring voor haar dus uiterst beperkt was.

A. C. K._



INHOUD.


Hoofdstuk I. EEN KLOEK MEISJE

         II. "MY DEAR!"

        III. EEN BRIEF, WAAR VAN ALLES IN STAAT

         IV. OP DE PROEF GESTELD

          V. CHESTER

         VI. KOUDE EN HONGER

        VII. "FLINKIE"

       VIII. UITKOMST

         IX. VIER IERSCHE KINDEREN EN EEN HOND

          X. NESTA'S DRIFT

         XI. LONDEN EN MIST

        XII. AAN DE BLAUWE ZEE

       XIII. EEN RIJK LEVEN



HOOFDSTUK I.

Een kloek Meisje.


Zij woonden in de sombere buitenwijk van een Duitsche stad, in een groot
blok van een huis, dat in verschillende verdiepingen verdeeld was, één
verdieping voor elk gezin. Vóór acht maanden waren zij verhuisd naar de
bovenste verdieping, omdat men daar het goedkoopst woonde en toch was
het voor hen nog veel te duur! Want de laatste jaren waren zij hoe
langer hoe armer geworden en het allerlaatste jaar, o, dat was
vreeselijk geweest, zóó vreeselijk dat het jongste zusje, Clärchen,
altijd weer angstig en diep bedroefd werd, als er over werd gesproken.
Ach, het was ook zoo treurig dat die arme, geduldige moeder zóóveel
verdriet had gehad en dat de rust eigenlijk eerst in huis was gekomen na
vaders dood, nu drie maanden geleden. Hedwig, de oudste dochter, had
toen gezegd dat zij nu dubbel haar best moesten doen om lief voor
moeder te zijn en Clärchen had terstond met een ernstig gezichtje: "Ja"
geknikt; dat wilde zij ook heel graag. Maar soms, als zij met een kale,
verstelde jurk naar school moest of naar bed werd gestuurd zonder
avondeten, vond zij het wèl moeielijk om niet boos en ontevreden te
zijn. Waarom waren zij dan toch ook zoo heel arm?

"Ik weet niet hoe wij met ons drieën rond moeten komen!" had de moeder
gisteren voor de zooveelste maal uitgeroepen, nadat zij allerlei
berekeningen had zitten te maken op een stukje papier. Hedwig had daarop
wel lachend het papier naar zich toe getrokken en gezegd: "Allemaal maar
flink de handen uit de mouw steken, moedertje, en niet in dit paleis
blijven wonen, dan zal het wel gaan," maar Clärchen had toen toch heel
goed gezien dat ook Hedwig zeer bezorgd was. En toen zij 's avonds te
bed lag en de Septemberregen tegen het raam van het zolderkamertje
hoorde kletteren, dat zij met Hedwig deelde, werd zij zoo treurig
gestemd dat zij wel moest gaan schreien of ze wilde of niet. En snikkend
had zij bedacht dat het nu misschien wel niet lang meer zou duren of zij
zouden op straat moeten gaan bedelen om een stuk droog brood....

Toen had zij opeens Hedwig's arm om zich heen gevoeld. "Kindje, kindje;
wat is er toch? Stil nu!" had het sussend geklonken. Daarop had zij
Hedwig alles gezegd wat haar op het hart lag en Hedwig had haar getroost
en opgebeurd--dat kon Hedwig zóó goed!--en toen ze kalmer geworden was,
had Hedwig nog heel ernstig gevraagd: "Beloof je me zusje, dat je je
best zult doen zooveel mogelijk voor moeder te zijn en je flink te
houden, ook ... ook als er dingen mochten gebeuren, die je in 't geheel
niet verwacht?"

Zij had Hedwig toen verbaasd aangekeken--wat meende ze toch?--maar toen
Hedwig herhaalde: "Dat beloof je mij immers?" had zij beslist gezegd: "O
ja, ja."

Hedwig had toen even haar hoofd in de kussens gedrukt en een oogenblik
had Clärchen gemeend dat zij haar zacht hoorde snikken, maar ze dacht
later dat zij zich dit toch moest verbeeld hebben, want toen Hedwig weer
opkeek, glimlachte zij en zag ze alleen maar wat bleek.

En nu was het juist alsof vandaag alles weer wat vroolijker was dan
gisteren! Zij kregen nu ook wèl avondeten; dat was in lang niet gebeurd.
Hedwig had naaiwerk verkocht in een der groote winkels in de stad en er
meer geld voor ontvangen dan zij verwacht had en terwijl zij de tafel
dekte, deed zij een aardig verhaal van haar tocht, dat haar moeder en
Clärchen aan het lachen bracht.

Wat keken Clärchen's oogen begeerig naar de gebakken aardappelen! Die
zagen er dan ook zoo lekker bruin uit, met de smakelijke, knappende
korstjes; alleen moeder kon ze zóó bakken. Zij kregen er sla bij en
ieder een half ei; Clärchen vond het een feestmaal, maar zij had wel
heel graag wat meer gehad!

Wat had Hedwig toch langzaam gegeten, dacht ze; die alleen had nog maar
wat op haar bord en zij had nog wel het minst genomen, dat had Clärchen
duidelijk gezien! Zij keek eens even naar het heerlijke hapje, dat
straks in Hedwig's mond moest verdwijnen; toen zag ze snel weer voor
zich, want Hedwig had haar lachend aangekeken. Daar schoof ze haar bord
naar Clärchen toe.

"Hier, neem jij dit nog maar."

"Neen, neen, Hedwig."

"Ja, ja, Clärchen. Kom, eet maar gauw op; ik zie aan je neus dat je er
trek in hebt."

"Ja maar ... jij dan niet?"

"Lang niet zooveel als jij. Komaan, een, twee, drie, opeten! Je moet mij
gehoorzamen, vergeet dat niet. Ik ben al vijftien en jij pas elf."

"Over een maand twaalf," zei Clärchen. Ze liet zich echter niet langer
nooden. Lachend at zij het lekkere hapje op, terwijl ze Hedwig dankbaar
toeknikte. Of zij nog trek had! Eigenlijk had zij dat tegenwoordig
altijd nog, als zij van tafel opstond. Hedwig niet, ten minste ... die
_deed_ gewoonlijk net of zij wel degelijk genoeg gehad had.

Clärchen hoopte altijd dat zij later op Hedwig zou gaan lijken en even
knap worden. Hedwig ging niet meer school; dat was, ten minste volgens
Clärchen's oordeel, ook niet meer noodig, zij wist werkelijk genoeg! Zij
kon vrij goed Fransch en Engelsch spreken en vele andere dingen, die
Clärchen nog leeren moest. Toen zij klein was, had Hedwig een poosje een
Engelsche gouvernante gehad, maar dat was geweest in den tijd toen zij
nog rijk waren en van dien tijd herinnerde Clärchen zich al heel weinig
meer.

Ook Hedwig scheen het thans als een droom toe dat er werkelijk jaren
waren geweest, waarin haar moeder geen geldzorgen had gekend. Zóó arm
als zij nu dan toch ook waren....

In diep gepeins verzonken zat zij 's avonds laat op den rand van haar
bed. Na den storm van gisteren was de lucht als schoongeveegd; nu scheen
de maan helder naar binnen, een lichte streep werpend op den houten
vloer van het zolderkamertje.

Hedwig keek naar het rustige, zachte licht; toen knikte zij even. "Ik
doe het," fluisterde ze, "het moet!" En heel zacht: "Dan zullen moeder
en Clärchen ook hier kunnen blijven wonen. Ik zal moeder schrijven...."

Bedaard stond zij op en liep op hare teenen naar de tafel om Clärchen
niet wakker te maken. Ze nam papier en potlood en trachtte bij het
maanlicht te schrijven, maar het wilde niet vlotten. Voorzichtig stak
zij een eindje kaars aan; nu ging het beter, al beefde haar mond en al
moest zij een paar malen met de oogen knippen. Maar ze gaf geen geluid;
ze _bleef_ voelen dat zij stil moest zijn om Clärchen. Eindelijk vouwde
zij het briefje dicht, stond vastberaden op, pakte enkele dingen in een
oud reistaschje en keek om zich heen of ze niets vergeten had.
Zorgvuldig telde zij het geld na, dat ze nog over had van de verdienste
van dien middag en dat haar eerlijk toekwam; het zou juist genoeg zijn
voor haar doel, meende ze.

Opeens, een inval gehoor gevend, nam zij de kaars op en liep er mee naar
een spiegeltje, dat tegen het houten beschot hing. Ze zette het eindje
kaars op een richel; zoo kon ze juist goed zien.

"Niet _heelemaal_ oud genoeg," vond ze, terwijl zij ernstig en
aandachtig--haast alsof het iets nieuws voor haar was--keek naar wat de
spiegel haar toonde: een smal meisjesgezicht met verstandige,
grijsblauwe oogen. "Wacht eens!" En met een vlugge beweging van hare
beide handen, legde zij de blonde vlecht, die op haar rug hing, om het
hoofd, stak haar vast, schuierde het springerige voorhaar glad en knikte
tevreden. "_Veel_ beter zoo," fluisterde zij opgeruimd. "Zoo zullen zij
mij heel licht voor achttien of twintig houden. En nu naar bed!"

Zij sliep echter niet veel dien nacht, want als zij al even
insluimerde, werd ze spoedig met schrik weer wakker, zelfs in hare
droomen gekweld door de vrees dat zij zich verslapen zou. Eindelijk,
toen het een weinig begon te schemeren, stond zij op. In het grauwe
halfduister knielde zij neer om haar ochtendgebed te doen en God vuriger
dan ooit te smeeken haar te helpen; toen kleedde zij zich snel aan, nam
haar reistaschje op, drukte voorzichtig een kus op Clärchen's krulhaar,
legde haar briefje in de zitkamer, keek verlangend naar de deur van het
zijvertrek, waar haar moeder sliep, aarzelde even of zij er binnen zou
durven gaan, keerde zich snel af, zei zacht: "Dag mijn lief, lief
moedertje"--en liep naar beneden en het huis uit.

Toen zij op straat stond, keek ze nog even naar boven, hoog naar boven.
Achter dat smalle raam sliep haar moeder; als zij wakker werd, zou zij
haar missen....

Ze mocht nu echter geen tijd verliezen, niet langer staan te droomen. Al
was het ook nog zoo vroeg, ze moest zich haasten, als zij, wat haar plan
was, werkelijk den eersten trein naar Hamburg halen wilde, waar ze dan
om half tien zijn kon. Ze wilde daar de oude kindermeid Anna Schaub gaan
opzoeken, die jaren lang bij het gezin had gewoond en alles wist wat er
gebeurd was. Anna schreef telkens nog zulke hartelijke brieven aan
Hedwig's moeder; zij zou Hedwig zeker voort willen helpen en haar zeggen
wat ze doen moest om een geschikte betrekking te vinden. Want dat was
wat Hedwig wilde en ze geloofde stellig dat het wel gelukken zou; ze zou
dan flink gaan verdienen en een steun voor haar moeder kunnen zijn. Als
ze nu maar eerst in Hamburg was, dan kon ze terstond met Anna aan het
zoeken gaan!

Snel liep ze door. Zij was buiten adem, toen zij aan het station kwam
en juist had zij een kaartje genomen aan het 3^e-klasse loket en was op
het punt de wachtkamer in te gaan, toen zij een stem hoorde zeggen:

"Ik zag Hedwig Eiche ook staan zooeven. Waar die opeens naar toe wil?
Het moet treurig gesteld zijn daar aan huis...."

Hedwig keek niet om, maar haastte zich op het perron te komen. De trein
stond er al. Ze stapte vlug in en was blij, toen de portieren gesloten
waren en de trein zich in beweging zette. Zij begon nu vermoeid en
slaperig te worden; ze leunde in haar hoekje en sloot de oogen, al haar
best doende om zich te verzetten tegen het gevoel van angstige
gejaagdheid, dat zich van haar trachtte meester te maken. Ze wou flink
zijn, flink zijn, flink zijn, herhaalde ze zacht bij zichzelf. En ze
glimlachte even. Hedwig _Eiche_ heette ze immers, dan moest zij haar
naam toch ook eer aandoen! Ze dwong zich tot kalmte met die eigenaardige
krachtsinspanning, waarvan zij, jong als zij was, maar al te zeer de
macht had leeren kennen in de smartelijke jaren, die achter haar lagen.

Met de handen stil in den schoot, bleef zij een poos heel rustig zitten,
werkelijk kalmer wordend omdat zij dit worden _wilde_; toen sliep zij
even in.

Zij voelde zich verkwikt, toen zij in Hamburg aankwam en liep in een
opgewekte stemming door de mooie, drukke straten. Wat was het prettig
levendig hier! Zij was echt blij dat ze gegaan was; hier zou _zij_ ook
werk vinden. Ieder scheen het even druk te hebben; dan moest er voor
haar ook wel wat te doen wezen! Ze wou hard werken, kleine kinderen les
geven als het kon, flink geld verdienen voor haar moeder en Clärchen....

Zij had Anna Schaub een paar malen met haar moeder bezocht en ze wist
dus hoe ze loopen moest; het was niet ver en vrij spoedig schelde zij
aan bij het kleine, nette huisje, dat Anna bewoonde sedert zij hare
schaapjes op het droge had.

De deur werd bijna terstond door Anna zelf geopend. Heel verbaasd keek
zij op! Hare bruine oogjes werden eens zoo groot als anders en
glinsterden als twee sterretjes. Hedwig keek haar vroolijk aan.

"Hoe vindt je dat nu wel?" vroeg ze.

Anna sloeg de handen in elkaar. "Neen maar...." begon ze.

"Dat dacht je niet, he?" riep Hedwig lachend, terwijl zij het huis
inging om daarop door Anna zeer hartelijk omhelsd te worden. "Een echte
verrassing, niet waar? Maar breng mij maar gauw binnen en geef me wat te
eten, want ik heb nog niets gehad vandaag en ik verga van den honger."

"Wat? Ach, arm kind!" Anna was een en al medelijden. Zij trok Hedwig mee
naar het achterkamertje, waar een rij maandroosjes voor het raam stond
te bloeien en de koffiegeur van het ontbijt nog flauw in het vertrek
hing.

"Ziezoo, ga daar nu maar eens zitten en zeg niets meer voordat je flink
ontbeten hebt," zei Anna en in één adem door: "Mevrouw en Clärchen nogal
wel?"

Hedwig knikte; ze kon opeens niet goed spreken. Ze dacht eraan hoe haar
moeder en Clärchen haar nu zouden missen en hoe heel graag zij nog even
afscheid van haar zou hebben willen nemen. Maar ze vermande zich en
glimlachte weer. "Vóór alles geen sentimentaliteit," besloot ze bij
zichzelf.

Zij deed zich te goed aan de warme koffie, het brood en den honig, die
Anna haar voorzette en hoewel deze brandde van verlangen om het doel van
haar reis te weten te komen, herhaalde zij toch telkens weer dat zij
niets moest vertellen voordat zij geheel verzadigd was.

Hedwig liet haar echter niet lang in het onzekere. "Anna," vroeg zij
plotseling heel ernstig, "wil jij me helpen om een goede betrekking te
vinden?"

"Mijn lief kind...."

"We zijn heel, heel arm, zie-je, _veel_ armer nog dan verleden jaar en
wij kunnen zoo niet voortleven. Ik moet flink aan het werk gaan en geld
verdienen; als ik dan van tijd tot tijd wat naar huis stuur, kunnen
moeder en Clärchen blijven wonen waar zij nu zijn...."

"Vindt mevrouw dàt goed?"

"Ik ben weggegaan ... heel vroeg van ochtend, ik heb moeder niet meer
gezien," zei Hedwig ontwijkend en met een kleur. "Zij zou mij misschien
niet hebben laten gaan, maar als ik iets goeds vind, zal zij natuurlijk
heel blij zijn. Ik heb een briefje achtergelaten om te vertellen wat ik
ging doen. O Anna, het _moet_ gebeuren; zóó gaat het niet langer! Help
mij toch! Hier in dit groote Hamburg, waar iedereen het zoo druk heeft,
zal toch ook voor mij wel iets te vinden zijn, een betrekking als
gouvernante of kinderjuffrouw of iets dergelijks. Ik zal erg mijn best
doen dat men tevreden over mij kan wezen en ik ben zoo sterk en ... en
niet zoo heel dom...."

Hare oogen glimlachten weer bij de laatste woorden, haar geheele
gezichtje gloeide van opwinding.

Anna schudde even het hoofd. "Je bent pas vijftien jaar," zei ze.

"Maar ik zie er ouder uit!" riep Hedwig en toen Anna weer het hoofd
schudde: "Ja, ja, ik zie er veel ouder uit, heusch, als ik maar wil!
Vanochtend in de haast kon ik het niet zoo gauw goed krijgen, maar kijk
eens!"

Ze wierp haar hoed af, haalde een pakje haarspelden uit haar taschje,
legde de blonde vlecht weer om het hoofd en stak haar vast en trachtte
een streng gezicht te zetten.

"Zou je nu ooit denken dat ik pas vijftien was, als je 't niet wist?"

"Ik ... weet het niet zeker," zei Anna eerlijk. "Maar je bent toch in
ieder geval veel te jong om in betrekking te gaan."

"Neen, neen, daar vergis je je mee; gerust, daar vergis je je mee," zei
Hedwig zeer beslist. Toen overredend: "En het _moet_ ook wezenlijk
gebeuren, Anna, het is _heel_ noodzakelijk; wij zijn zóó arm, zoo
verschrikkelijk arm! En als ik misschien iets bij kinderen kon krijgen,
ik houd zooveel van kinderen, ik zou het heerlijk vinden...."

"Ja, je waart ten minste als klein meisje ook altijd even engelachtig
voor Clärchen," zei Anna met vuur.

"Engelachtig? Ik!" Hedwig lachte vroolijk. "Neen Annalief, nu vergis je
je al weer. Dat ben ik nooit geweest. Maar weet je wat? Wees jij nu eens
wèl engelachtig voor mij en help me om wat goeds te vinden."

Anna dacht even na. Toen zei ze met nadruk:

"Dan moet je me beloven dat je stellig niets aannemen zult, dat niet
werkelijk goed is."

"Dat beloof ik," zei Hedwig plechtig. "Kan ik hier logeeren?"

"Natuurlijk lieveling."

"En ... als het noodig mocht zijn en dat zal wel...." zei Hedwig
aarzelend, "dat ik nog wat nieuwe kleeren koop, zou je ... heb je dan
... zou je me dan wat geld willen leenen?"

Anna stond op en sloeg den arm om haar heen. "O zoo graag," zei ze.

"Ik hoop maar dat we heel gauw wat vinden, _heel_ gauw," hernam Hedwig.
"Het zal ook zoo prettig zijn om dat dan aan moeder te schrijven. En nu
ga ik even uit om een krant te koopen; dan kijken we samen de
advertentiën na en dan ... o, natuurlijk vind ik iets, dat geschikt is!"

Ze snelde het huisje uit, kwam spoedig weer terug met een dichtgedrukte
krant in de hand en gunde zich den tijd niet om haar goed af te doen,
voordat ze de advertentie-kolommen doorgezien had. Anna las over haar
schouder heen ijverig mee, met haar bril op het puntje van haar neus.

"Daar is niets bij," mompelde Hedwig een paar malen, maar eensklaps
veranderde de uitdrukking van haar gezicht. "O, heb je dat gezien, dat?
Daar, daar!" riep zij en ze wees met haar vinger op een advertentie met
het opschrift: _Gouvernante_.

Anna zei nog niets; ze moest eerst de advertentie op haar gemak
doorlezen.

Het duurde Hedwig lang genoeg, maar ze bedwong haar ongeduld. Hare oogen
glinsterden, terwijl ze nu eens naar Anna, dan weer naar de krant keek.

"Een gouvernante gezocht voor haar dochtertje door een barones, die
spoedig naar het buitenland vertrekt ... muziek en kennis der Engelsche
taal vereischten," zei Anna eindelijk. "Ja, ik weet niet...."

"Nu, maar _ik_ weet het wel," viel Hedwig lachend in. "Ik ga er straks
dadelijk op af, hoor! Kijk, er staat dat men zich in persoon moet
aanmelden aan het hotel, waar de barones op 't oogenblik logeert. O, ik
hoop, ik hoop, ik _hoop_ dat ik dat krijg!"

Ze greep de oude Anna om het middel en trachtte met haar het kamertje
door te dansen.

Anna rukte zich echter vroolijk los. "Als je zóó bij de barones doet,"
hijgde ze, "zal zij je wel een geschikte gouvernante voor haar
dochtertje vinden!"

"Daar doe ik me streng en deftig voor, dat spreekt van zelf," zei
Hedwig, rimpels in haar voorhoofd trekkend. "In ieder geval wil jij me
straks zeker wel even den weg wijzen? Ik weet niet waar dat hotel is."

"Ik wil je wel den weg wijzen, maar ik ga niet mee naar binnen," zei
Anna snel.

"Neen natuurlijk niet, dan zou het net zijn alsof ik niet alleen
durfde," zei Hedwig. "We moeten er om twee uur zijn; er staat dat de
barones dan te spreken is."

Anna vond alles goed. Zij hielp Hedwig zich zoo netjes mogelijk te maken
en er zoo oud mogelijk uit te zien, waartoe werkelijk het glad
geschuierde, opgestoken haar, de eenvoudige, zwarte hoed, waarvan Hedwig
in overdreven ijver nog gauw de klaprozen door een bouquetje viooltjes
van Arma verving en het donkere japonnetje het hunne bijdroegen. Anna
sloop even alleen uit om met een glans op haar gezicht terug te komen
met een paar keurige glacé handschoenen. "Die moet je van mij aannemen,"
zei ze en Hedwig zei dankbaar: "Heel graag."

Zij waren blij toen het eindelijk tijd was om op weg te gaan en Anna,
die verreweg de zenuwachtigste was van de twee, slaakte een zucht van
verademing, toen Hedwig het hotel binnenging en zij, volgens afspraak,
buiten op haar bleef wachten. "Nu weten wij het ten minste gauw," dacht
ze.

Intusschen liep Hedwig moedig de ruime vestibule van het groote hotel
in. Ze keek bewonderend om zich heen naar de smaakvolle meubeltjes en de
hooge manden met bloeiende planten, die hier en daar waren neergezet,
tot de portier haar vroeg wat er van haar dienst was. Zij zeide het hem
en had nauwelijks het woord "barones" genoemd of een kellner stond naast
haar.

"Wenscht u aangediend te worden?" vroeg hij.

Hedwig knikte en haar hart begon sneller te kloppen, toen zij den
kellner de breede trap op volgde naar de eerste verdieping, waar al weer
een frissche bloemengeur haar te gemoet kwam. Zij hoorde hare
voetstappen niet over den dikken Smyrna looper, wat de gewaarwording van
deftige geheimzinnigheid, die over haar gekomen was, nog verhoogde.
Onwillekeurig boog zij even statig als de kellner zelf, toen hij beleefd
de deur van een kleine kamer voor haar opende en haar vroeg hier een
oogenblikje te willen wachten. Hedwig noemde hem haar naam, toen sloot
hij heel zacht de deur en verdween.

Wat een aardig kamertje was het, zoo vroolijk en licht! En men moest
hier in dit hotel wel veel van bloemen houden, dacht Hedwig; ook hier
zag zij er op de tafel staan, terwijl het behang en de lichte
overgordijnen met losse tuiltjes viooltjes als bezaaid waren.

Ze bleef stokstijf staan, toen ze vrij dicht in hare nabijheid een
kinderstem hoorde en daarop een andere stem, die vermanend zei: "Neen
Tieka, dat mag niet!" Toen was alles weer stil.

Zij moest lang wachten en begon ongerust te worden. Zou de barones haar
misschien niet eens willen zien en al klaar zijn met een andere
gouvernante? De angst sloeg haar om het hart. Maar spoedig greep ze weer
moed, streek de mooie, nieuwe glacés nog wat gladder, trok haar gezicht
in de gewenschte plooi en ... wachtte zoo geduldig, als haar mogelijk
was.

Hoorde zij daar niet iets? Zij hield den adem in en werkelijk werd thans
de deurknop omgedraaid en verscheen de kellner met de vraag of zij zoo
goed wilde zijn hem te volgen.

Hedwig wilde niets liever. Nog even een haastigen blik in den spiegel.
Juist, zoo'n gezicht moest ze zetten!

Spoedig stond zij in een, naar zij later aan Anna meedeelde,
"allerprachtigste zitkamer, alles blauw en terra-cotta en oud goud."
Toen zij nader kwam, maakte een statige, lange dame even een beweging
alsof zij op wilde staan, maar ging terstond weer zitten. Zij bekeek
Hedwig van het hoofd tot de voeten en vroeg haar toen ook plaats te
nemen.

Met een bescheiden stem waagde Hedwig het op te merken dat zij kwam voor
de betrekking als gouvernante.

"Uw naam is Eiche, Hedwig Eiche?" vroeg de dame met een eigenaardig
uitheemsch accent.

Hedwig boog, zeer ontevreden op zichzelf omdat ze zoo warm werd; maar de
barones keek haar ook zóó onderzoekend aan! Als nu haar volgende vraag
maar niet was: "En hoe oud...?"

Het was Hedwig haast alsof er met groote letters _vijftien_ op haar
voorhoofd stond geschreven!

De barones scheen zich echter niet om haar leeftijd te bekommeren, nog
niet althans, bedacht Hedwig angstig.

"Wees zoo goed mij nauwkeurig te zeggen waarin gij les kunt geven,"
klonk het wat hoog.

Hedwig gehoorzaamde terstond. De barones toonde veel belangstelling voor
haar Fransch en Engelsch, liet haar die talen even spreken en kwam
blijkbaar onder den indruk van de beschaafde wijze, waarop zij zich
uitte.

Toen Hedwig op de vraag of zij van kinderen hield, opgewonden: "O ja!"
antwoordde, glimlachte zij flauwtjes. Eindelijk zeide zij:

"Ik zou wel lust hebben het eens met u te beproeven. Kan ik nog
informaties krijgen uit een vroegere betrekking?"

"O heden," dacht Hedwig, "nu komt het! Nu komt er stellig ook nog: "En
hoe oud....""

Maar ze moest antwoorden. "Ik ben nooit eerder in betrekking geweest,"
bracht zij er bedremmeld uit.

"O juist...." zei de barones langzaam. "Ja, dan moet u natuurlijk ook
met een klein salaris beginnen; maar daarover kunnen we straks nog
spreken. Ik had u wel eerder mogen vragen of het voor u geen bezwaar zou
zijn Duitschland te verlaten? Mijn echtgenoot is consul geweest in
Italië; hij heeft zijn betrekking neergelegd en nu gaan wij voor goed in
Schotland wonen. Wij hebben een huis even buiten Edinburg. Ik ben een
Engelsche."

Hedwig haastte zich op te merken dat er voor haar geen 't minste bezwaar
bestond om naar Schotland te gaan. "Ik vind het juist heerlijk veel te
zien van de wereld," liet zij zich ontvallen.

De barones knikte even heel genadig. Zij stelde nu juist niet zoo heel
veel belang in wat Hedwig "heerlijk" vond.

"Ik heb lust het eens met u te beproeven," herhaalde zij, "maar u lijkt
me nog heel jong...." Hedwig beefde, "en u zult u dus met een niet groot
salaris tevreden moeten stellen. Ik zal u jaarlijks 15 pond[1] geven;
vindt u dat goed? Natuurlijk betaal ik ook uw overtocht."

Hedwig boog haastig toestemmend. _Zij_ vond het salaris niet klein.
Vijftien pond! Daarvan zou ze toch het grootste gedeelte aan haar moeder
kunnen sturen.

"Wilt u dan nog even piano voor mij spelen of wat zingen?" vroeg de
barones opstaande en Hedwig de piano wijzend. "Ik zal mijn dochtertje
roepen, dan kunt u kennis met haar maken. Begin maar te spelen, als 't
je blieft."

Hedwig gehoorzaamde. Ze was juist in een stemming om te zingen; ze
voelde zich zóó opgewekt! Even dacht zij na, toen sloeg ze de toetsen
aan en zong vroolijk met haar frissche, jonge stem:

  "Ein Männlein steht im Walde ganz still und stumm,
  es hat von lauter Purpur ein Mänt'lein um.
    Sagt, wer mag das Männlein sein,
    das da steht im Wald allein
    mit dem purpurrothen Mäntelein?
...
  Das Männlein steht im Walde auf einem Bein,
  und hat auf seinem Haupte schwarz Käpplein klein.
    Sagt, wer mag das Männlein sein,
    das da steht im Wald allein
    mit dem kleinen schwarzen Käppelein?"

Nauwelijks had zij het laatste woord gezongen of een blijde kinderstem
riep: "_Schön! Nice!_" En terstond daarop zong dezelfde stem:

"Das Männlein dort auf einem Bein, mit seinem rothen Mäntelein und
seinem schwarzen Käppelein, kann nur die Hagebutte sein!"

Hedwig keek snel om. Naast de barones stond de kleine zangeres, een kind
met kort, heel krullend donker haar en donkerblauwe oogen, die haar
vroolijk aanzagen.

"Heel goed gespeeld en uwe stem bevalt mij ook," zei de barones. "En dit
is nu mijn dochtertje, uwe aanstaande leerling."

Met een aardige, bevallige beweging stak het kind Hedwig de hand toe.
"Wat ziet u er prettig jong uit!" riep ze.

Hedwig lachte. "Ik houd ook nog heel veel van spelletjes," zei ze, "en
van vertellen en zingen en pretmaken...."

"Tieka moet nu echter ook eens flink aan 't leeren gaan," viel de
barones beslist in. "En ik vertrouw dat u begrijpen zult dat zij te oud
is om hoofdzakelijk aan spelen te denken."

"O ja zeker, mevrouw," haastte Hedwig zich te antwoorden.

"Als u nu nog even wachten wilt," zei de barones, "dan kan ik u
zeggen...."

Zij eindigde den zin niet en ging aan een schrijftafeltje zitten, een
eind van Hedwig en het kind af.

"Wanneer komt u bij ons?" vroeg het kleine meisje fluisterend. "Heel
gauw, hoop ik. Ik ben nu zoo alleen."

"Heb je dan geen broertjes of zusjes?" vroeg Hedwig, eveneens
fluisterend om de barones niet te storen.

"O neen, nooit gehad."

"Hoe heet je ook weer?"

"Tieka," zei het kind gewichtig.

"Tieka? Wat een aardige naam! En hoe verder?"

"Tieka, Helene, Adelaïde von Zercläre, maar niemand noemt mij ooit
Helene of Adelaïde, altijd alleen maar Tieka."

"Hoe oud ben je?"

"Over vier dagen word ik al tien. Ik had u straks willen halen uit de
aardige viooltjeskamer, maar mama vond het niet goed."

"Ga nu nog maar wat lezen, Tieka en zeg Fräulein goeden dag," kwam de
barones tusschenbeide en Tieka gehoorzaamde onmiddellijk; bij de deur
wierp zij Hedwig nog vlug een paar kushanden toe.

"Ik veronderstel dat u zoo spoedig mogelijk zult kunnen komen?" hernam
de barones. "Wij vertrekken reeds overmorgen naar Londen, waar wij een
paar dagen wenschen te logeeren. Het is nu Donderdag, het zou mij
aangenaam zijn als u dan Maandagavond op reis kondt gaan. U kunt dan
Woensdagochtend in Londen zijn en u per rijtuig naar het station King's
Cross laten brengen. Als u een voorspoedige zeereis hebt, vinden wij
elkaar daar en u reist met ons door naar Edinburg. Voor alle zekerheid
geef ik u ons adres in Edinburg ook nog. Hier is het, benevens het geld
voor uwe reis."

Hedwig nam het couvert met een zeer dankbaar gezicht in ontvangst.

"Ik zal erg mijn best doen...." stamelde ze.

"Daarop vertrouw ik ook zeer zeker," zei de barones koel. "Dag Fräulein
Eiche, ik geloof dat wij nu alles goed hebben afgesproken en ons
onderhoud als geëindigd kunnen beschouwen."

Zij schelde en de kellner verscheen weer. Hedwig maakte een diepe
buiging voor haar aanstaande meesteres en verdween.

"O, o, wat _ben_ je lang weggebleven! Ik dacht dat ik je nooit weer
terug zou zien. En hoe is het?" riep de trouwe Anna Schaub, zoodra zij
haar het hotel uit zag snellen.

"Aangenomen!" riep Hedwig met een stralend gezicht. "Aangenomen als
gouvernante bij een allersnoesigst meisje van tien jaar. En zij wonen in
Schotland, in Edinburg, en Maandag moet ik eerst naar Londen en ik ben
zoo dol, dol, dolblij dat ik jou even een kus _moet_ geven!"

En tot verbazing van de voorbijgangers drukte zij Anna opeens een
hartelijken kus op de wang.

"Niet doen! Niet doen!" riep Anna onthutst, maar Hedwig lachte maar.
"Den baron heb ik nog niet gezien," ging zij voort, heel rad sprekend,
"van hem kan ik je dus nog niets vertellen; dat komt dan later wel. O,
nu zal ik moeder echt kunnen helpen! Ik schrijf dadelijk naar huis. Wat
zal Clärchen ophooren! Zij zal natuurlijk alles van Tieka willen weten."

"En je leeftijd," vroeg Anna, "was die geen bezwaar?"

"Neen, daar heeft de barones _gelukkig_ niet naar gevraagd. Ze merkte
wel een paar malen op dat zij me jong vond, maar ze denkt toch bepaald
dat ik minstens twintig ben...."

Anna schudde zwijgend het hoofd; ze zag met zekeren weemoed naar het
jonge meisjesgezicht, op dit oogenblik haast weer geheel een
kindergezicht, dat blij en onbezorgd het leven in keek. "Ik hoop heel
hartelijk dat het je niet tegen zal vallen," zei ze.

"Daar ben ik niet bang voor," klonk het opgeruimd uit Hedwig's mond.



HOOFDSTUK II.

"My Dear!"


De brief naar huis werd dadelijk geschreven: Hedwig's pen vloog over het
papier. "O moeder, ik ben zoo blij, zoo vreeselijk blij, vooral omdat u
ook zoo blij zult zijn," schreef zij. "Prachtig, drie malen blij in één
zin, vindt u niet? En dat nog wel voor een gouvernante! Maar u plaagt
mij altijd omdat ik zoo graag een woord, dat me bevalt, vaak gebruik,
weet u wel? Dat moet u nu echter maar over het hoofd zien; het komt
allemaal omdat ik het zoo heerlijk, _heerlijk_ vind dat ik zoo gauw iets
goeds gevonden heb. Ik zal u alles haarfijn vertellen...."

Wat ging dat vlug en wat waren er gauw een paar velletjes vol, dacht
Anna. Hedwig moest toch wel bizonder knap zijn en de barones von
Zerkläre mocht het wel op prijs stellen dat zij zoo'n flink, lief
gouvernantetje bij haar kind kreeg!

Hedwig's moeder schreef per keerende post een brief terug vol liefde en
hartelijke groeten van haarzelf en van Clärchen. Hedwig zou toch immers
dadelijk weer thuis komen, als deze werkkring haar niet beviel? Er zou
dan zeker wel wat anders voor haar te vinden wezen en zij was nog zoo
heel jong....

Maar Hedwig twijfelde er geen oogenblik aan of alles zou heel goed en
prettig gaan. Zij had lust in het werk en verlangde te beginnen en het
was met een opgewekt gezicht en een moedig hart dat ze Maandags afscheid
van Anna Schaub nam en haar plaatsje op de boot naar Londen veroverde.
Anna had haar een grooten koffer afgestaan, "een echt ouderwetsche
Duitsche reiskist, een huis haast," zooals Hedwig lachend beweerde. Zij
hadden allerlei inkoopen gedaan en Hedwig voelde zich heel rijk met een
paar nieuwe blouses en een sterken, serge rok. De koffer was ten slotte
nog geheel vol geworden, wat Anna triomfantelijk had doen uitroepen:
"Zie je wel dat hij niet te groot is? Het maakt ook dadelijk veel beter
indruk, als je met een flink stuk bagage komt," en Hedwig was haar
dankbaar geweest voor hare goede zorgen en had meer dan eens gezegd:

"Ik stuur je later terug wat je voor me betaald hebt, hoor; reken daar
vast op."

Nu was het afscheid achter den rug en lag ze languit op de bank in de
dameskajuit van de boot, die haar naar Londen zou brengen. Het was
donker, druilerig weer en zij had geen neiging gevoeld lang op het dek
te blijven, waar de fijne motregen haar huiveren deed. Anna had haar
taschje gevuld met "allerlei, waarin je zeker wel trek krijgen zult," en
soms betastte zij het eens even; het was haar net of Anna daardoor weer
wat dichter in haar nabijheid was. Zij had nog in 't geheel geen
"trek", maar ze moest herhaaldelijk aan Anna en hare trouwe liefde
denken. Het was toch wel eenzaam nu, vond ze. Zij sloot de oogen en
bewoog zich niet; ze wou zorgen dat ze spoedig in slaap kwam, maar
telkens weer zag zij Anna Schaub voor zich en haar moeder en
Clärchen....

Langzamerhand viel zij in een lichte sluimering. Ze was echter weinig
verkwikt, toen ze 's ochtends vroeg klaar wakker werd en kreunend keerde
zij zich af, toen de hofmeesteres iets tot haar zeide. Ook later op den
dag voelde zij volstrekt geen verlangen om op te staan; haar hoofd
klopte en ze was heel vermoeid. "Nu ben ik dus zeker zeeziek", dacht ze.
Zij was nog nooit op zee geweest en had wel eens gezegd dat zij graag
zou weten hoe dat was: zeeziek zijn. Nu wist zij het dan!

Tegen den avond werd zij beter en kon zij zelfs met smaak wat gebruiken
en vrij vroeg viel ze weer in slaap, om eindelijk tot haar groote
vreugde gewekt te worden met het bericht dat men Londen naderde.

Wat een drukte en gewoel om haar heen, toen ze boven kwam en hoe vreemd
was het bij het aan land komen onder al die gezichten geen enkel te
vinden, dat haar bekend was en een welkom toeknikte!

De regen was opgehouden en eerst heel flauwtjes, toen wat helderder,
begon de zon te schijnen. Het stemde Hedwig opgewekter. "Ik hoop dat
moeder en Clärchen en Anna Schaub die zon ook zien en aan mij denken,"
dacht zij even; toen kreeg zij het te druk met haar koffer en het zoeken
naar een vigilante om zich aan gepeins over te kunnen geven.

Ze kwam in een energieke stemming, terwijl ze door de drukke, Londensche
straten reed en met groote oogen keek naar al dat nieuwe, geheimzinnig
onbekende, dat haar met magnetische kracht aantrok. Zij vond ze mooi die
grijze gebouwen, waarop, door een dunnen nevel heen, als een waas van
zonlicht lag, de plotselinge kijkjes op de rivier met het bijna stille,
even rimpelende water, waarover de booten en schepen schenen heen te
glijden, de bruggen met hare ranke bogen en de bevallige _hansoms_, die
haar _cab_ voorbij snelden; en door het open raampje keek en luisterde
ze nieuwsgierig naar de pratende en roepende menigte. Het was haar haast
alsof zij in een tooverwereld was, ook om dat wonderbaar teere,
zachtgele licht, dat zij nergens ooit zóó had zien schijnen en met een
soort van schok kwam ze tot zichzelf, toen zij King's Cross station
binnen reed en de vigilante stil stond.

Wat een volte! Zij werd er een oogenblik door verbijsterd. Hoe moest zij
onder al die menschen de barones en Tieka vinden? Zij sprong uit de
vigilante en keek even verschrikt naar haar japon, die door de lange
reis erg gekreukeld was. Zij streek er haastig met haar hand overheen;
ze had geen tijd er veel aandacht aan te geven, want de koetsier moest
betaald worden, onderwijl nam een _porter_ haar koffer op zijn kruiwagen
en keek haar vragend aan en intusschen zochten hare oogen, zochten ...
om niets te vinden dan een pratende, bevelende, dravende menschenmassa,
waaronder niemand zich harer ook maar in 't minst aantrok.

Daar stootte de koetsier haar aan den arm. Wat zeide hij toch allemaal?
Hij sprak zoo rad en zulk raar Engelsch; zij kon hem haast niet
verstaan. Zij had hem geld gegeven en hij had het op de vlakke hand
gelegd en wees er voortdurend naar. Vond hij het niet genoeg? Hedwig
meende dat hij reeds meer had gekregen dan hem toekwam; nu legde zij er
toch nog maar een _shilling_ bij. De _cabby_ knikte: "_All right_" en
reed weg.

"_Where to Miss?_" vroeg de kruier. "_Come along._"

"Edinburg," zei Hedwig wat geagiteerd. "Edinburg," maar ze sprak den
naam zoo Duitsch uit dat de man haar niet begreep en de schouders
ophaalde. "_Got your ticket?_" vroeg hij. Neen, Hedwig had nog geen
kaartje. "Scotland," zei ze, "Edinburg!" Nu wist hij wat zij meende. Dan
moest ze voortmaken, ze had nog maar drie minuten tijd. En Hedwig liet
zich den weg wijzen, nam in de haast een kaartje derde klasse in plaats
van eerste, hoewel ze bij het reisgezelschap van de familie von Zercläre
behoorde en liep op een drafje met haar geleider naar den trein. Daar
ontdekte ze zoowaar in de verte het aardige figuurtje van Tieka! Haar
ruime, lichte reisjurk stak frisch af bij de donkere kleeding van eenige
heeren, die naast haar stonden. Kijk, nu had zij Hedwig ook gezien! Ze
wuifde met beide handen en wilde naar haar toesnellen, maar Hedwig zag
nog juist hoe een hand uit den coupé haar terughield. Toen werd ze zelf
door een ondernemenden conducteur een derde klasse wagen ingetild.

Ze kwam naast een dikken heereboer te recht. "Dat is nog maar net
bijtijds," zei hij. "_Yes indeed_," antwoordde zij hijgend.

"Koffer in den goederenwagen. Alles in orde, _Miss_," klonk nu de stem
van den kruier, die zijn gezicht door het raampje stak.

"O!" riep Hedwig. Dat was waar ook; ze moest dien man nog betalen!
Schielijk haalde ze haar portemonnaie te voorschijn en zocht naar
kleingeld. De lokomotief floot af.

"Hier," en zij liet heel den schat van groote, koperen _pennies_, die
ze bij zich had, in zijn hand glijden, waardoor haar beurs aanmerkelijk
lichter werd. "_Thank you_," zei de man en verdween; meteen stootte
Hedwig's arm tegen den knop van den dikken stok, dien de heereboer
tusschen zijn beenen hield, haar portemonnaie gaapte wijder en de
geldstukken vielen er uit en verstrooiden zich over den grond.

"_Ach, du liebe Zeit!_" liet Hedwig zich ontvallen en de heereboer keek
haar aan met een medelijdenden blik. "Hoe jammer voor dat jonge meisje
om geen Engelsche te zijn," dacht hij met de eigenaardige verwaandheid
van een Engelschman, maar trots zijne dikte, hielp hij haar toch heel
gedienstig het geld weer bij elkaar zoeken.

Hedwig telde na of zij alles had. Tot haar schrik mistte zij nog het
eenige goudstukje, dat zij in haar beurs had gehad. Ze boog zich
voorover en keek scherp rond of zij op den grond tusschen de voeten en
neerhangende kleeren der andere reizigers ook iets zag blinken; tot haar
groote teleurstelling vond zij echter niets. Zij schudde haar
portemonnaie uit op haar schoot, misschien was het tien-shillingsstukje
in een hoekje achter gebleven, hoopte ze, toen het andere geld op den
grond viel,--maar zij zag zich bedrogen in die hoop.

Ze ging heel rechtop zitten met het vaste voornemen nu maar niet meer
aan dat ongelukkige goudstukje te denken, toen zij opeens iemand in haar
nabijheid in mooi, duidelijk Engelsch hoorde zeggen:

"Mag ik u dit misschien aanbieden?"

Opkijkend zag zij het vriendelijke gezicht van een heer, die tegenover
haar zat, maar zoo ver in zijn hoekje gedoken was geweest dat zij hem
nauwelijks had opgemerkt.

"Dit" was ... het verloren geldstukje en zij nam het gretig van hem aan.

"_Thank you_," zei ze, dubbel blij omdat zij zoo goed begrijpen kon wat
hij zeide.

"Ik had het al opgeraapt voordat u het mistte," zei hij vroolijk. "Het
was niet beleefd van mij het u niet terstond ter hand te stellen, maar
om de waarheid te zeggen, had ik plezier in uw verlegenheid. U bent een
Duitsche, niet waar? Mag ik vragen of u wellicht ook naar York gaat?
Mijn oudste dochtertje is daar op kostschool en ik ga haar bezoeken. Ik
dacht ... het was maar een inval natuurlijk, dat u misschien een
aanstaande medeleerlinge van haar zoudt kunnen zijn. Er zijn daar meer
Duitsche meisjes."

Hedwig voelde snel naar haar kapsel. Ja, het haar was nog wel
opgestoken. Hoe akelig dat zij er nu toch weer zoo lastig jong uitzag!
"Neen" zei ze bedeesd, "ik ga niet naar York, ik ben op weg naar
Edinburg."

"Och, dat spijt me."

"Ik ben niet rijk," zei Hedwig met een vaag besef dat zij hem niet in
den waan mocht laten als zouden zijn dochter en zij in gelijke
omstandigheden verkeeren. "Ik ga in betrekking als gouvernante." Het
kwam er zoo eenvoudig en bedaard mogelijk uit, haast alsof zij reeds
jaren als gouvernante was werkzaam geweest, toch keek de heer tegenover
haar heel vreemd op en de dikke heereboer liet zich ontvallen: "_Well, I
never...!_"

Hedwig voelde zich min of meer in haar eer getast. "Ik vind het heel
prettig," zei ze met nadruk.

"Daar ben ik blij om," zei de heer tegenover haar, "maar ... leven uwe
ouders nog?"

"Mijn moeder leeft nog," zei Hedwig zacht.

De vreemde heer vroeg niet verder en Hedwig zweeg thans ook liever.
Waarom keek hij zoo ernstig en waarom vond hij het blijkbaar heel
vreemd dat zij als gouvernante de wereld inging? Het kwam er toch niet
zooveel opaan of zij pas vijftien was, ze zou spoedig genoeg achttien
wezen; drie jaren waren gauw om!

Ze vond het niet onaangenaam dat beiden, de heereboer en de heer, wiens
dochtertje te York school ging, bij die plaats den trein verlieten en
zij tot aan Edinburg toe geheel met rust gelaten werd. Het was een vrij
lange reis van Londen af--een uur of acht sporen---en zij begon hongerig
te worden en verorberde met graagte wat zij nog in haar taschje had, al
waren de broodjes met tong erg oud geworden en al was het stuk _Kuchen_
nu wat lederachtig van smaak.

Zij schudde de kruimels van haar japon af en stond op om aandachtig het
raampje uit te kijken, toen de trein Waverley-station binnen reed. Zij
was dus nu te Edinburg! Nu moest zij terstond zorgen dat ze de familie
von Zercläre in het oog kreeg en zich bij haar voegen; de barones zou
zeker ook wel al naar haar uitzien.

Maar was het te Londen aan het station King's Cross vol geweest, te
Edinburg aan het reusachtige Waverley-station was het nog veel en veel
voller, ook omdat alle reizigers hier den trein verlieten. Daarbij was
de trein zoo buitengewoon lang dat het Hedwig toescheen alsof er geen
begin of eind aan was. Zij kon zich ook onmogelijk herinneren bij welken
coupé ongeveer zij Tieka had zien staan. Zij meende dat zij een goed
eind naar rechts moest gaan, maar toen ze zich met niet geringe moeite
een weg had gebaand tusschen karren, kruiwagens, kisten, manden, fietsen
en dringende, ongeduldige reizigers door, verbeeldde zij zich weer dat
ze te ver was geloopen en op een geheel andere plek zijn moest. Het was
lastig zoeken op deze wijze. Ze begreep ook niet waarom de barones niet
iemand naar haar toestuurde; zij wist toch dat ze met dezen trein mee
was gekomen en ze wist ook dat zij, Hedwig, hier geheel vreemd was!

Intusschen zag ze wel in dat ze zóó toch niets verder kwam. Komaan, ze
moest dan eerst maar eens zien dat ze haar koffer kreeg; ze kon dan in
ieder geval wel weer een rijtuig nemen en zich naar het huis van den
baron von Zercläre toe laten brengen. Zij had toch immers het adres nog
in haar portemonnaie? Ze keek eens even, maar ... neen, nu zag zij het
niet meer! Ze had het zeker verloren meteen toen ze het geld liet
vallen, wat moest zij nu beginnen? Ze bedacht zich niet lang en trachtte
zoo vlug als het ging, terug te keeren naar den coupé, waarin ze gezeten
had. Zij was boos op zichzelf dat ze niet op het nummer had gelet. Wacht
eens ... hier was het geweest ... neen, toch niet! Waarom waren er ook
zóó vele wagens derde klasse? Zij kreeg het erg benauwd en warm; heel
spoedig echter keerde haar moed terug. Den baron von Zercläre zou men in
Edinburg toch wel goed kennen en natuurlijk zou men haar weten te
zeggen, waar hij woonde.

Eerst dan haar koffer maar! Wat bleef het nog woelig en vol op het
perron en wat was iedereen gejaagd, tot zelfs de beambten toe!

Het viel haar op dat alles hier veel minder geregeld en vlug in zijn
werk ging dan in Londen. En _waar_ was haar koffer toch? Men had de
goederenwagens thans geheel ontladen, stapels bagage waren op het perron
neergezet. Hedwig kon er eerst haar koffer maar niet tusschen ontdekken;
ze was echter vast besloten het station niet te verlaten, voordat ze
haar eigendom veilig weer in haar bezit had. Haar volharding was niet te
vergeefs en met den uitroep:

"_Ach, da bist du ja, mein liebes Haus!_"--een uitroep, die een paar
krantenjongens verschrikt deed omkijken--zette zij eindelijk haar
elleboog op haar koffer neer om er pal bij te blijven staan, tot een der
dravende kruiers het wat minder druk zou krijgen en haar aan een rijtuig
zou kunnen helpen.

Het werd donkerder en zij begon er zeer naar te verlangen eindelijk
geheel het doel van haar reis te bereiken; maar, toen zij er met moeite
in geslaagd was een der voorbijsnellende kruiers bij den arm te grijpen
en te dwingen naar haar te luisteren, kwam ze nog niet veel verder. Want
hij schudde het hoofd, toen zij den naam von Zercläre noemde. "Nooit van
gehoord!" verzekerde hij, om toen een paar andere _porters_ te hulp te
roepen, die met hoog beladen wagens met bagage voorbij kwamen. Hun
antwoord was al even onbevredigend en ook twee spoorbeambten om
inlichting gevraagd, konden die niet geven.

Het begon Hedwig bang te moede te worden. Wat moest ze doen? Te vergeefs
spande zij zich in om zich het bewuste adres te binnen brengen, maar hoe
meer ze haar best deed haar geheugen te hulp te komen, des te erger liet
het haar in den steek! Het werd er niet beter op, toen zij zich
plotseling wèl herinnerde, dat de barones haar verteld had dat zij nog
maar eenmaal en slechts enkele maanden in Edinburg hadden gewoond....
Het was dus nauwelijks meer dan natuurlijk dat de naam von Zercläre nog
niet algemeen bekend was.

Steeds met den arm op haar koffer geleund, stond zij er ernstig over na
te denken wat ze toch beginnen zou, want het werd hoe langer hoe later
en heel veel langer zou ze hier niet kunnen blijven staan! Ze _moest_
dat lastige adres weer te weten zien te komen. Was het niet een
_square_? Ja, dat meende ze zeker te weten, maar hoe heette dat square
nu toch ook weer?

Daar ontdekte zij in de verte een palfrenier in keurige livrei; hij kwam
snel op haar toe en zij kreeg een kleur van verrassing, toen hij beleefd
voor haar boog met de vraag of zij de Duitsche dame was, die bij den
baron von Zercläre verwacht werd.

"_Yes, Yes, Yes!_" riep zij opgewonden, erg blij dat er eindelijk hulp
kwam opdagen.

In een ommezien had de palfrenier iemand gevonden, bereid de zorg voor
den koffer op zich te nemen. "_The carriage is waiting_," zei hij, zich
weer tot Hedwig wendend en zij volgde hem het station uit naar een
fraai, met twee vlugge, jonge paarden bespannen rijtuig, dat, met den
statigen koetsier op den bok, gereed stond haar verder te brengen. Ze
zag dat er niemand in zat, wat haar even verwonderde, maar zij begreep
dat de familie von Zercläre reeds thuis moest zijn.

Beleefd stak de palfrenier zijn hand uit om haar bij het instappen te
helpen; zij vond echter dat zij het wel zonder zijn hulp kon stellen en
wilde vlug de trede opwippen, toen de hak van haar schoen haken bleef in
het boorband van haar japon, dat losgeraakt was.

"_Nein!_" riep ze verschrikt en ze zou gevallen zijn, als de voorkomende
palfrenier het niet verhinderd had.

Het band scheurde een heel eind verder af. Zij vond het erg verdrietig;
nu zag zij er nòg minder netjes uit en ze schaamde zich voor den
palfrenier en voor den koetsier, die even omgekeken had.

[Illustration: Het standbeeld van Walter Scott in Princesstreet, Edinburg.]

Haastig onderzocht zij of ze geen speld bij zich had; ze kon er echter
nergens een vinden. Zou de palfrenier ... maar wat _was_ speld ook weer
in 't Engelsch? Het was haar opeens alsof ze geen enkel Engelsch woord
meer wist!

Daar had zij het! "_Pin ... pin!_" riep ze. "_Have you a pin for me?_"

"_Certainly_," zei de palfrenier, wiens mondhoeken verraderlijk begonnen
te trillen en hij nam vier kostbare spelden van den binnenkant van zijn
jas en reikte haar die over.

Ze dankte hem met een vriendelijk knikje. Hij sloot het portier en met
een zucht van welbehagen leunde zij achterover tegen de zachte kussens
van het rijtuig om zich echter al heel spoedig weer voorover te buigen
en gretig het raampje uit te kijken, terwijl zij Edinburg doorreed.

Het was mooi, frisch weer en het eigenaardig bekoorlijke licht, dat den
avond vooraf gaat, scheen over de schilderachtige stad. Op enkele
plaatsen waren de lantarens reeds aangestoken en achter sommige
winkelramen wierp reeds het kunstlicht een zacht schijnsel op kwistig
uitgestalde, veelkleurige Schotsche zijde en op aardiggevormd bruin- en
-geel aardewerk en kristal. Hedwig keek nieuwsgierig naar een paar
stoergebouwde, Schotsche soldaten, die vlak langs haar rijtuig gingen en
er met hunne frissche gelaatskleur, lichte jassen, korte, geruite
_kilts_ (rokjes) en groote, witte pluimen aan de lederen ceintuurs,
flink en krachtig uitzagen. Verrast keek zij op, toen ze tegenover de
weelderige winkels in Princes-street, in het stille avondlicht, hoog op
een rotsblok, de ruïnes zag liggen van het oude, grijze kasteel en
daaronder de takken der boomen van het fraaie park zag wuiven, waarin ze
nog juist met een oogopslag het beroemde Scott-monument kon
onderscheiden. Noemden de menschen in Edinburg dit een _straat_?
Prachtig mooi vond zij alles van toon en kleur en het onwezenlijke
halfdonker maakte den rit niet minder aantrekkelijk.

Met innig genot ademde zij de geurige lucht in, die door het open
raampje naar binnen kwam en haar hand gleed streelend langs de zachte
zijde der rijtuigkussens, maar toen het rijtuig stilhield voor een groot
heerenhuis, waaruit veel licht naar buiten scheen, begon haar hart
sneller te kloppen en drukte zij de handen even stijf tegen elkaar.

Zou Tieka al in de gang staan om haar op te wachten en ... de barones
misschien ook en zouden zij zich erg ongerust gemaakt hebben over haar
lang weg blijven? Zij sprong vlug het rijtuig uit en liep haastig het
huis in, maar in de hooge, fraai gemeubileerde gang was niemand dan een
zeer deftige knecht, die even voor haar boog met de woorden:

"_What name, please?_"

Haar naam? Hedwig vond het vreemd dat hij dien vroeg, iedereen wist toch
natuurlijk dat Tieka's Duitsche gouvernante elk oogenblik verwacht kon
worden! De knecht scheen hiervan echter volstrekt niet op de hoogte te
wezen en ze noemde hem haar naam en liet zich den weg wijzen naar een
vertrekje aan 't eind der gang. Ze moest een heele poos wachten, voordat
een tweede knecht verscheen om haar naar een schitterend verlichte
_drawing-room_ te brengen, waar de barones en de baron von Zercläre, een
mager, nietig, blond mannetje met een vrij onbeduidend uiterlijk,
aanwezig waren.

De barones gedroeg zich, naar Hedwig voorkwam, nog statiger dan toen zij
haar voor het eerst zag. Zij raakte Hedwig's hand even aan met hare
vingertoppen, stelde haar als ter loops voor aan den heer von Zercläre,
liet haar blik glijden over Hedwig's kleeding en zei:

"We hebben nog naar u uitgekeken aan het station, maar de volte belette
ons u te vinden; daarom zond ik u later het rijtuig maar. Ook van
ochtend in Londen hebben wij elkaar gemist. U hebt een goede reis gehad,
hoop ik?"

"Het gaat wel, dank u," antwoordde Hedwig kortaf, onder den indruk van
de koele ontvangst. Toen snel, omdat ze zag dat de barones weer naar het
gekreukelde japonnetje keek:

"Ik ben zeeziek geweest en van ochtend ging alles wat haastig; daarom
zie ik er...."

"O ja, juist, juist," viel de barones in met een gebiedend gebaar van
haar hand, alsof zij zeggen wilde: "Spaar mij verdere bizonderheden".
"Als u nu maar naar boven gaan wilt, dan zal men u uwe kamer wijzen en u
daar uw _supper_ en wat thee brengen."

Zij schelde en een keurig gekleede jonge vrouw--"heelemaal een dame",
vond Hedwig--verscheen; zij was de kamenier der barones.

Juist wilde Hedwig haar de kamer uit volgen, toen de baron, die zich
onledig hield met door het vertrek heen en weer te loopen, toevallig
zijn voet zette op een lus van het vastgespelde boorband van haar japon,
dat daardoor nog een heel eind verder afscheurde.

"O pardon, pardon," riep hij uit, onthutst naar zijne vrouw kijkend,
maar deze, die de spelden ontdekt had, zei alleen koud: "U zult
verstandig doen, Fräulein, met u spoedig te verkleeden," en keerde
Hedwig toen den rug toe. Hedwig was blij, toen zij de kamer weer uit
was. Onder diep stilzwijgen ging de deftige kamenier haar nu voor naar
een hoogere verdieping. Hedwig zag wel hoe zij haar op het portaal met
een trotsch toegeknepen mondje, van het hoofd tot de voeten op nam, maar
ze liet er zich niet door uit het veld slaan. Zij _zag_ er ook werkelijk
niet netjes uit, moest zij bekennen ... maar o, ze was ook zoo moe en
... het juffertje naast haar had zeker wel gemakkelijker reis gehad dan
zij!

Ze had zich de ontvangst hartelijker en prettiger voorgesteld, maar als
zij maar eenmaal gewend was, zou alles zeker goed gaan. Het was nu ook
nog zoo vreemd....

Daar werd aan het eind van het portaal een deur met een ruk geopend en
een bevallige, kleine gedaante, geheel in het wit, vloog Hedwig te
gemoet. "_Ach du liebe, kleine_ Tieka!" riep Hedwig en er sprongen haar
tranen van blijdschap in de oogen. Want Tieka sloeg de armen om haar
hals en drukte zich tegen haar aan. "_Oh, I am glad, glad!_" riep ze en
zij beduidde de preutsche kamenier dat zij nu wel heen kon gaan; zij
zelf zou "Fräulein" verder den weg wel wijzen. "Ik mocht niet naar
beneden," fluisterde zij Hedwig toe, "maar ik had toch het rijtuig wel
gehoord!"

Ze duwde Hedwig de kinderkamer in, die er met de aardige, kleurige
platen aan den muur, vroolijk uitzag, schoof bedrijvig een gemakkelijken
stoel voor haar aan en dwong haar te gaan zitten en achterover te
leunen. "Zie zoo, rust nu maar eens flink uit," zei ze als een klein
moedertje en ze trachtte Hedwig den hoed af te zetten en haar mantel los
te maken, maar Hedwig sprong lachend op. "Wijs mij mijn kamer eerst maar
eens, Tieka," zei ze en Tieka gehoorzaamde dadelijk. Zij opende een
tusschendeur, die toegang gaf tot een kleiner vertrek, waar sierlijke
miniatuur-meubeltjes stonden: rieten tafeltjes, stoeltjes, twee
linnenkastjes, een kookkacheltje, in een hoek een rij ledikantjes,
toilettafeltjes met licht neteldoek en blauwe strikjes getooid, in een
anderen hoek een pers en mangeltafeltje, strijkplank met toebehooren en
allerlei andere benoodigdheden voor het poppengezin, dat hier wonen
moest.

"Dit is de kleine kinderkamer," zei Tieka, die haar Engelsen en Duitsch
erg door elkaar haspelde, "hier kunnen wij zoo heerlijk spelen! Mijn
poppen zijn nog ingepakt; ik verlang ernaar dat zij uit die donkere
koffers komen, morgen moeten zij hier een feestje hebben. En dit," weer
opende zij een tusschendeur, "is uw kamer, vlak naast mijn
slaapkamertje, dat vind ik zoo heerlijk!"

Onwillekeurig knikte Hedwig blij, toen zij hier haar grooten koffer
reeds zag staan, het was bijna alsof ze een oude kennis ontdekte! Ze
vond het een heel mooie kamer; alles zag er zoo echt comfortable uit:
het flinke ledikant, de spiegelkast, waarin zij haar japonnenschat zou
mogen bergen, de waschtafel met marmeren blad en het meest nog het
aardige hoekje bij het raam, waar een paar gemakkelijke, lage stoelen
waren heen geschoven en tegen den muur een kleine schrijftafel stond.
Een schrijftafeltje, dat zij, Hedwig Eiche, gebruiken mocht! Als haar
moeder en Clärchen dat eens even konden zien!

Zij lichtte snel het gordijn op om het uitzicht te bewonderen en Tieka
drukte haar neusje ook tegen de ruiten. Maar er was niet veel meer te
onderscheiden dan wuivende boomen, de verlichte ramen van een paar
huizen aan den overkant en het schijnsel der lantarens, dat op het
stille, deftige plein viel.

"Zoo echt geheimzinnig, he?" zei Tieka. "Ik wou dat wij saampjes nu eens
even uit mochten gaan, dan was het net als in een sprookje." Toen,
terwijl zij Hedwig met hare donkerblauwe oogen ernstig aanzag: "Ik houd
nú al veel van u!"

"Dat weet je nog niet, daar weet je nog niets van," riep Hedwig
plagend.

"Jawel, jawel, ik weet het juist wel, ik weet het zeker," zei Tieka met
nadruk. En toen Hedwig haar hoed afzette en het blonde haar--dat nog
maar niet aan het opgestoken kapsel kon wennen--losraakte en over haar
schouders golfde, klapte het kleine meisje opgetogen in de handen en
riep uit:

"O, wat aardig! Wat staat dat grappig! Maar...." en opeens werd haar
gezichtje weer ernstig en aarzelend, verlegen vroeg ze:

"Dat mag men niet vragen, is 't wel, hoe oud of iemand is?"

"Wel neen," zei Hedwig terstond, zich op de lippen bijtend om niet te
lachen, "dat behoort heelemaal zoo niet, dat is heel onbeleefd."

Zij keerde zich om naar de kast om Tieka's vragende oogen te ontwijken
en hing haar mantel op, maar Tieka stond dadelijk weer naast haar.

"Ik _heb_ het nog niet gevraagd," zei ze verontschuldigend.

"Neen, pas dan maar op dat je het ook niet doet."

Tieka zweeg even; hare oogen bleven onafgewend op Hedwig gevestigd. Toen
zei ze levendig:

"Ik wou u zoo graag geen Fräulein noemen, ten minste ... niet als wij
alleen zijn. Ik wou zoo graag....

"Nu, wat wou je graag?" vroeg Hedwig bij haar neerknielend.

"Ik wou zoo graag," herhaalde Tieka met haar hand onder Hedwig's kin,
"een apart naampje voor u hebben en niet altijd Fräulein zeggen. Ik wou
... o, ik weet al wat, _my dear_ zal ik u noemen, nooit iets anders dan
_my dear_, als wij samen zijn. Mag dat?"

"Natuurlijk, maar dan moet je ook je best doen, niet telkens Duitsch en
Engelsch door elkaar te spreken, maar iedere taal afzonderlijk."

"_Yes my dear, my dear, my dear_," riep Tieka, half zingend en ze danste
de kamer door, al maar roepende dat ze toch zóó blij was dat "_my dear_"
er nu eindelijk was!

Toen Hedwig den sleutel van haar koffer te voorschijn haalde, vroeg ze
gretig: "Moet ik nu weg of mag ik bij het uitpakken blijven?"

"Wel zeker, je blijft hier, je kunt me juist uitstekend helpen," zei
Hedwig.

"Zij hebben beneden visite, zie-je," babbelde Tieka voort, "een
heeleboel van avond. Ik zal nog wel even geroepen worden misschien, maar
ik blijf niet lang weg, ik kom dadelijk terug."

Tot haar teleurstelling stuurde haar moeder echter om haar, toen het
uitpakken nog maar even aan den gang was en men hield haar zoo lang
beneden dat Hedwig geheel klaar was, zich had verkleed en op het punt
was om iets te gebruiken van het eten, dat men voor haar in de
kinderkamer had gereed gezet, toen Tieka eerst weer verscheen.

"O, ik moest tegen zóóveel menschen wat zeggen!" riep ze, hijgend van
het vlugge loopen. "Ik kon maar niet klaar komen. Mag ik de thee voor u
inschenken en brood snijden? Ik kan het best. Hier is visch. Mag ik u
bedienen? Kijk, dit zijn _scones_, een echt Schotsch gebak; dat smaakt
zoo lekker, daarvan wil ik nog wel een _klein_ stukje. Zal ik een ei
voor u koken? Ik weet heel goed hoe ik dat doen moet."

Hedwig vond alles goed. Zij had er schik in op te merken, hoe handig
het kleine meisje met den zwaren, grooten trekpot omging en er later
zorgvuldig de _cosy_ weer over trok, hoe zij haar voorzag van wat zij
noodig had zonder iets te vergeten en hoe zij later vroolijk toekeek,
terwijl Hedwig at en dronk.

Eindelijk zei ze met een zucht:

"Nu _moet_ ik naar bed, erg vervelend, maar mama vraagt _altijd_ 's
ochtends of ik den vorigen avond op tijd gegaan ben. Misschien ...
misschien komt straks ... iemand nog wel even bij mijn bed, als ik erin
lig?"

"Iemand?" zei Hedwig, zoo ernstig mogelijk. "Wie is iemand?"

"Dat zeg ik niet! Dat zeg ik niet!" zei Tieka, lachend opspringend; de
glimlach in Hedwig's oogen had haar blijkbaar gerust gesteld. Vlug liep
ze naar haar slaapkamertje en Hedwig hoorde niets meer, totdat een
vroolijke stem riep:

"_Ready! Fertig!_"

"O! O! O! Weer Engelsch en Duitsch te gelijk; pas op!" zei Hedwig, maar
ze had weer groote moeite haar gouvernante-waardigheid te bewaren, toen
Tieka rechtop ging zitten in bed en nieuwsgierig vroeg:

"Ben ik wel tien jaar jonger dan u?"

"Wou je dat _heel_ graag weten?"

Tieka knikte alsof haar hoofd eraf moest.

"Ik mag het je toch niet zeggen, nu nog niet, ten minste."

"Wanneer dan wel?"

"Dat weet ik nog niet, maar, als je mij plezier wilt doen, moet je er
niet meer naar vragen en er ook niet met anderen over spreken."

"O."

"Wil je me dat plezier doen?"

"Ik _wil_ wel, maar ik vind het niet prettig."

Hedwig gaf haar een kus. "Nacht lieve Tieka," zei ze, "komt je moeder
ook nog bij je?"

"Mama?" Tieka keek heel verbaasd. "Neen, die komt nooit meer, die heeft
het veel te druk."

Het speet Hedwig dat zij de vraag gedaan had.

"Nacht kindje."

"Goeden nacht, _my dear_."

En toen Hedwig heen gegaan was en reeds een poosje op haar kamer had
zitten nadenken, klonk het nog eens:

"_My dear...._"

Hedwig ging dadelijk naar haar toe. "Slaap je nog niet, Tieka? Wat is
er?"

Zij keek Hedwig ondeugend aan. "Ik wou alleen nog maar één keer zeggen:
"Nacht, _my dear!_""



HOOFDSTUK III.

Een Brief, waar van Alles in staat.


Ongeveer een maand later slaakten Hedwig's moeder en Clärchen een kreet
van verrukking bij het openen van een zeer dikken brief, den eersten
langen brief, dien zij van Hedwig ontvingen.

"Lieve beste moeder," schreef zij, "nu zal ik mijn best doen u eens van
alles en alles te vertellen! Ik kon tot nu toe niet anders dan haastige
brieven schrijven, maar vandaag en morgen is Tieka met hare ouders uit
de stad en heb ik dus twee dagen vacantie en ruim tijd voor een langen
brief.

Ik zal u ook heusch oprecht op al uwe vragen antwoorden, lief, bezorgd
moedertje en dus allereerst maar eerlijk bekennen dat ik soms wel erg
naar u en Clärchen verlang. Maar als dat nu eens niet zoo was, hoe zoudt
u dat dan vinden? _Heel_ onhartelijk en onnatuurlijk, niet waar? Ja, ja,
ik ben soms sentimenteel genoeg om uwe portretten heel dicht ... bij
mijn mond te brengen, maar dat gebeurt lang niet iederen dag! Ik vertel
Tieka ook dikwijls van u beiden en dan is het net of ik even bij u ben
geweest.

Zooals ik u reeds schreef, ga ik geregeld iederen Zondag, dikwijls met
Tieka, maar die gaat ook veel met hare ouders mee--naar de Duitsche
kerk; dat is altijd een echt verkwikkend, rustig uurtje, maar erg jammer
is het dat hier op 't oogenblik geen vaste, Duitsche predikant is en er
telkens iemand anders preekt. Het zou zoo aardig zijn, als er wèl een
predikant was met een groot gezin, waar ik dan aan huis mocht
komen--voorloopig zal daar echter wel niet veel kans op wezen!

Heb ik het anders niet buitengewoon goed getroffen en wat zegt u er toch
wel van dat uw vijftienjarige dochter nu gouvernante is in zoo'n paleis
van een huis? Soms lijkt het me wèl heerlijk om dat paleis eens voor een
half uurtje te verwisselen met ons knus bovenhuisje en even, even mijn
armen om uw hals te slaan en Clärchen te zien smullen van een stuk
Schotsche _scone_ (een smakelijk gebak) of _toffee_, want ik zou
natuurlijk van alles voor haar mee brengen. Even voor een dagje
overkomen gaat echter zoo gemakkelijk niet en daarom zal ik maar
stilletjes in mijn paleis blijven! Soms is het mij haast als een droom
dat ik hier nu heusch thuis behoor. Het huis is zóó groot, Clärchen zou
er best in kunnen verdwalen. Ik weet er nu den weg wel zoowat in te
vinden, maar er zijn zóóveel kamers en zooveel mooie, breede gangen met
hooge, met bloemranken beschilderde muren en kleine nissen met tafeltjes
met planten en rieten stoelen, fraai gedrapeerde rustbanken en kisten
van donker, uitgesneden eikehout en o, zooveel trappen en portalen dat
ik niet begrijp dat de bedienden zich nooit vergissen, als er van
verschillende kanten wordt gescheld.

Die bedienden ... of ik er ooit achter zal komen _hoeveel_ er hier
precies zijn? Ik betwijfel het werkelijk, want ik overdrijf niet, als ik
zeg dat er stellig bij de twintig zijn. En de meesten zien er zoo
verbazend voornaam uit dat men haast niet laten kan een buiging voor hen
te maken, als men hen tegen komt. De mannen: huisknechten, _butler_,
koetsier, palfrenier, enz. enz. zijn allen in livrei en loopen allen
even statig--al _is_ de aard van den palfrenier werkelijk vroolijk en al
heb ik hem herhaaldelijk zien glimlachen om Tieka's grappen.

De meisjes en vrouwen hebben de keurigste japonnetjes aan en gedragen
zich over 't algemeen nogal uit de hoogte tegenover mij, net alsof _zij_
na familie van den baron von Zercläre zijn en _ik_ niet! Maar zij meenen
het niet kwaad, geloof ik, en ik heb niet veel met haar te maken.

Zelfs de kleine Tieka heeft een aparte _maid_ voor zich; dat is wel een
aardig, voorkomend persoontje, maar wie zou ook voor Tieka onaardig
kunnen wezen? Dat kind is en blijft een schat. Wat zou ik graag willen
dat gij haar eens even zien kondt, mijn lief, lief leerlingetje! Als zij
morgenavond thuis komt, zal ze weer met dien aardigen, muzikalen klank
in haar stem roepen: "Waar is _my dear_?" Dat doet zij altijd, als zij
me niet dadelijk vindt, ik kruip wel eens opzettelijk weg om haar te
plagen--en als zij me dan ziet, danst ze letterlijk naar me toe en al
hare korte, donkere krullen dansen mee!

Zijn we met ons tweetjes, dan noemt zij me nooit anders dan _my dear_,
maar als wij beneden dineeren, (ik vergat nog u te zeggen dat mijn
eetlust uitstekend blijft en dat ik zoo gezond ben als een hoentje!)
vergeet ze nooit mij deftig "_Fräulein Eiche_" te noemen. Wij eten
trouwens heel weinig beneden, want de baron en barones hebben bijna
altijd gasten en, als die er zijn, eten wij geregeld op de kinderkamer.

We hebben het heel genoegelijk met ons beiden. Als Tieka naar bed is en
ik alleen op de kinderkamer zit, waar het dan zoo heel rustig kan wezen
en soms het geluid van pratende en lachende stemmen van beneden tot mij
doordringt, ja moeder, dàn verbeeld ik mij wel eens dat ik me wat
eenzaam voel, maar dat is natuurlijk niets dan verbeelding!

Wat die aristocratische, schatrijke menschen hier toch een eigenaardig
leven hebben! Den baron zie ik soms in dagen niet anders dan aan het
ontbijt, waarbij hij de godsdienstoefening leidt; bij de _lunch_ is hij
dikwijls uit. Als hij wel thuis is, hoort men toch zijn stem haast niet;
alleen als Tieka wat al te levendig is, bestraft hij haar; overigens
neemt hij, naar mijn bescheiden meening, veel te weinig notitie van zijn
allerliefst dochtertje. Wel letten hij en de barones er erg op dat ze
goede manieren krijgt en met smaak gekleed gaat, maar Tieka blijft daar
heel eenvoudig onder. Zij geeft niets om mooie jurken en ze zal nog heel
wat moeten veranderen, eer zij is wat hare ouders van haar wenschen te
maken. De barones bemoeit zich nogal met de lessen en liet zich laatst
tegenover mij ontvallen dat zij zeer hoopte dat Tieka niet alleen een
heel mooi, maar ook een heel bizonder meisje zou worden. "Zij zal moeten
schitteren, ook door haar kennis en hare talenten; u hebt daaraan reeds
nù te denken!"

Ik waagde het op te merken dat ik toch vurig hoopte dat Tieka zoo
vroolijk en eenvoudig zou blijven als zij thans was, want dat ik haar
juist nù zoo bizonder aantrekkelijk vond, maar de barones haalde toen
even minachtend de schouders op. "Tieka is nu nog een heel gewoon kind,"
zei ze, "dat kan alleen anders worden, als er veel zorg aan haar
opvoeding wordt besteed."

O, ik hoop dat ik heel, heel lang bij haar zal mogen blijven en ik wou
... dat zij zoo'n moeder had als de mijne!

Met de lessen gaat het heel prettig. Tieka krijgt die, op verzoek der
barones, bijna alle in het Duitsch, wat mij wel aanstaat natuurlijk. Het
allerbest bevalt ons beiden de zangles. Zij heeft een heel zuiver
stemmetje en zingt zoo levendig en met zooveel uitdrukking, dat ik haar
dolgraag wat meer zou laten zingen, maar de barones vindt dat niet goed.
En Tieka zal wel gauw zangles krijgen van een of ander groot musicus!

Tieka heeft ook een verzameling, Clärchen; dat zul jij zeker heel
merkwaardig vinden. Zij is een verzameling begonnen van ... raad eens
wat? Van portretjes van kleine kinderen. Ze vindt het zoo vreeselijk
jammer dat zij geen broertjes of zusjes heeft en soms zet ze de
portretjes op een rij en vraagt mij, wie _ik_ van die kindertjes 't
liefst vind en graag als broertje of zusje zou willen hebben. Zij speelt
ook dolgraag met hare poppen, maar heel veel tijd heeft ze daarvoor
niet; ze moet zóóveel leeren, eigenlijk zelfs als ze speelt.

Waar ze maar kan, vraagt ze tegenwoordig om kinderportretjes; laatst
zelfs toen wij aan het wandelen waren bij _Holyrood_ ... maar daar kom
ik straks wel op terug, ik moet u nu toch allereerst nog eens weer
vertellen hoe prachtig mooi het hier is. Men zegt dat het in Schotland
over het algemeen heel veel regent; ik heb tot nu toe bijna aldoor mooi
weer gehad en op de wandelingen of ritjes met Tieka erg genoten. Op onze
korte ochtendwandeling bekijken wij geregeld even in de fraaie _gardens_
van _Princes' street_ het beroemde standbeeld van Walter Scott, waarover
ik u reeds vroeger heb geschreven. Clärchen herinnert zich zeker wel dat
ik haar, toen ze verkouden te bed lag, eens een stuk uit Ivanhoe heb
voorgelezen? Tieka kent nog geen boeken van Scott natuurlijk, maar zij
stelt toch veel belang in hem en iederen dag, als we bij het standbeeld
ons bankje opzoeken, vertel ik haar iets uit het leven van den grooten
schrijver; ik lees daarover dan den vorigen avond wat na.

O, het standbeeld is zoo mooi! Walter Scott zit daar met zijn
lievelingshond Maida--een prachtig dier--naast zich en er ligt een
eigenaardige, humoristische uitdrukking om zijn mond, die het gezicht
bizonder aantrekkelijk voor mij maakt. Altijd weer vind ik het prettig
ernaar te kijken; hij wordt mij langzamerhand als een oude bekende
en--ja, lacht mij maar uit!--ik begin het gezicht lief te krijgen; het
is of het mij veel te zeggen heeft en mij moed inspreekt.

Over het oude kasteel tegenover _Princes' street_ en het heerlijke
uitzicht, dat men vandaar over de stad heeft, heb ik u in mijn vorigen
brief al geschreven; ik moet u nu vertellen van onzen tocht naar
_Holyrood_, het oude paleis der Schotsche koningen, waar de barones met
Tieka en mij voor een paar dagen heengereden is.

Tieka was uitgelaten dien dag, "onbehoorlijk opgewonden," zei haar
moeder.

_Ik_ vond het, eerlijk gezegd, een genot haar telkens zoo frisch te
hooren lachen en eenmaal werd zij zoo vroolijk om een koetsier, die
voorop een hooge _coach_ zat en allerlei dwaze grappen verkocht aan
zijne passagiers, dat ik ook wel mee moest lachen. Ik kreeg toen een
bestraffenden blik van de barones en een streng: "_Fräulein...._" en ik
schrikte en deed mijn best zoo ernstig mogelijk te kijken!

Het is een opgewekt volkje die Edinburgsche koetsiers, die de _coaches_
besturen, bestemd voor allerlei tochtjes in den omtrek. Zij zien er ook
fleurig uit met hunne roode jassen en hooge, grijze hoeden. Tieka vraagt
telkens weer aan haar moeder: "Mag ik ook niet eens een ritje bovenop
een _coach_ doen met Fräulein? Dat lijkt me zóó heerlijk!" Maar de
barones wil er niet van hooren; zij vindt dat niet deftig genoeg.

Nu, gemakkelijker dan wij in de fraaie equipage der Zercläre's naar
_Holyrood_ reden, kan men dit in een _coach_ wel niet doen. Het was een
heerlijke rijtoer, waarbij wij ook het huis van John Knox voorbij
kwamen, dat er schilderachtig, maar erg donker uitziet.

Nooit zal ik vergeten hoe zacht en teeder de zon scheen op de oude kapel
van _Holyrood_, toen wij aan kwamen rijden. Ik zal dat altijd het mooist
vinden van het geheele, oude paleis, dat stuk ruïne, dat overgebleven is
van de abdij en er zoo plechtig stil uitziet, indrukwekkend nog in zijn
verminkte grootheid, met het grijze steen half door groen mos bedekt.

Door de vensters, waaruit het glas lang verdwenen is, komt het licht vol
en rijk naar binnen, grillige schaduwen tooverend op het grijze steen.
Zoo rustig, zoo geheimzinnig hoorbaar is de stilte daar dat ook Tieka er
door getroffen werd en bedaard, zonder iets te zeggen, haar hand in de
mijne legde.

Ik sprak zooeven van de abdij, maar ik had eerst moeten vertellen--wat
ik er ook den vorigen dag voor Tieka over had nagelezen--dat het slot
_Holyrood_ heet naar het nabijgelegen klooster van dien naam, (_Holy
rood_ = Heilig Kruis) dat in de twaalfde eeuw door den Schotschen koning
David I werd gesticht en rijk met landerijen begiftigd. Gedurende een
paar eeuwen werd het klooster herhaaldelijk door Schotsche vorsten
bewoond, maar het eigenlijke paleis of slot werd eerst in 1528 door
Jacobus V gebouwd en bleef, nadat het klooster in 1544 totop het schip
der kerk door de Engelschen verbrand was, de verblijfplaats van Maria
Stuart en van haar zoon Jacobus VI, tot deze in 1603 als Jacobus I den
Engelschen troon besteeg en Engeland en Schotland onder één vorst werden
vereenigd.

Onder Cromwell werden paleis en klooster grootendeels verwoest en eerst
gedurende de regeering van Karel II in 1671, werd het paleis weer
opgebouwd, waarbij het Noordwestelijk gedeelte uit den tijd van Jacobus
V, dat gespaard was gebleven, zijn oorspronkelijken vorm behield. In dit
oude gedeelte kan men nog de vertrekken zien, eens door Maria Stuart
bewoond.

Ik voelde mij als een ander mensch, toen wij door die nu zoo doodstille,
hooge kamers liepen. Men wees ons ook de deur en de smalle trap,
waarlangs de moordenaars van Rizzio zich indertijd toegang hebben weten
te verschaffen tot de vertrekken der koningin. Ook door de eetzaal
liepen wij, waar zij Rizzio gegrepen hebben, om hem daarna door de
slaapkamer en de audientiezaal heen te sleepen en eindelijk bij de
hoofdtrap dood te steken....

Zijn bloed liet sporen achter op den vloer der audientiezaal en men
zegt dat Maria die vlekken nooit heeft willen laten uitwisschen "omdat
zij er haar aan moesten herinneren dat zij het doel van haar wraak geen
oogenblik uit het oog mocht verliezen." Vreeselijk, niet waar?

Men wees ons later ook nog een eigenaardig oud huis, dicht bij
_Holyrood_ gelegen, dat _Queen Mary's Bath_ wordt genoemd, omdat Maria
Stuart--zoo gaat het verhaal, maar u en mij zou het zeker wel een beetje
duur uit komen!--hier geregeld iederen dag een bad van wijn kwam nemen
ter verhooging van hare schoonheid.

Door dit huis wisten ook de moordenaars van Rizzio te ontsnappen en in
het laatst der 18^e eeuw, toen het dak hersteld moest worden, vond men
tusschen de planken nog een fraai gedreven dolk, die
hoogstwaarschijnlijk aan een der samenzweerders had toebehoord.

Al deze dingen moest ik aan Tieka vertellen, terwijl haar moeder zeer
aandachtig toeluisterde (wel wat griezelig!) en mij op de vingers tikte,
als ik wat onnauwkeurig was in mijne uitleggingen. Ik vond Tieka nog zoo
klein voor al die akeligheid, maar de barones was dit blijkbaar niet met
mij eens en Tieka zelf was gelukkig niet zoo heel erg onder den indruk!
Zij zag telkens iets, dat haar aandacht afleidde en deed ontelbare
vragen en ... toen we weer buiten waren en nog even rond wandelden, liep
zij opeens op een drafje van ons weg naar een heel eenvoudige, Schotsche
vrouw met een alleraardigst, klein, dik jongetje van een paar jaar aan
de hand. Het kereltje had groote, lichtblauwe oogen en zulke bizonder
dikke, ronde wangen dat Tieka den lust niet kon weerstaan er even in te
knijpen. Met een bizonder ernstig gezichtje keek hij tot haar op, toen
zij deze vrijheid nam en de moeder zei lachend, met een sterk Schotsch
accent: "Geef de jongejuffrouw gauw een handje, Bob." Maar Bob kon daar
maar niet zoo dadelijk toe besluiten. Wèl deed hij zijn mond wijd open
om Tieka te laten zien dat hij een pepermuntje op de tong had, maar na
deze heldendaad verschool hij zich achter zijn moeder. "Tieka, kom
terstond hier," gebood de barones, "wat zijn dat nu weer voor manieren!"
En Tieka gehoorzaamde dadelijk, echter niet zonder de vrouw te hebben
toegeroepen: "Stuur mij zijn portretje, stuur mij als 't je blieft zijn
portretje!"

[Illustration: Holyrood.]

Eerst toen het te laat was, bedacht zij dat de vrouw haar adres niet
wist!

Nu heb ik mijn brief toch nog weer een paar dagen moeten laten liggen;
juist toen ik zoo langzamerhand eens wilde gaan eindigen, kwam de
familie thuis en Tieka had mij toen zooveel verhalen te doen, dat ik
geen lettertje meer kon schrijven.

En nu ... ligt mijn aardig leerlingetje te bed. Zij schijnt koude gevat
te hebben op haar reisje en moet er op raad van den dokter, een dag of
vier stilletjes in blijven en zich niet vermoeien. Ik zit bij haar en ze
slaapt nu gelukkig; dat zal haar goed doen. De dokter denkt dat zij wel
gauw weer zal opknappen, maar zij ziet er nu erg bleek en smal uit! Zij
is echter opgewekt en eet flink. "Als _my dear_ maar aldoor bij me mag
blijven, vind ik het niets erg," zei ze tegen den dokter, die natuurlijk
heel verbaasd keek, niet wetende wie "_my dear_" was! Hij lachte, toen
ik het hem uitlegde en zei toen, tot Tieka's groote vreugde, dat ik niet
van haar bed mocht wijken. Toen vroeg hij mij--o schrik!--of ik hier
logeerde en een ouder vriendinnetje van Tieka was en ik keek opeens heel
streng (al beefde ik inwendig!) en zei niet anders dan: "_Her governess,
sir!_" waarop hij bedaard hernam: "_Oh indeed! Yes, of course_".

Het is toch vervelend dat ik er niet uit zie alsof ik ... tachtig was!
De baron kan mij ook zoo lastig onderzoekend aankijken en laatst zei de
barones: "U bent nog wel _heel_ jong, Fräulein, u moet trachten wat
bezadigder te zijn." Ik boog, zielsblij dat zij mij niet vroeg hoe oud
ik toch eigenlijk was--maar och heden, den middag daarop gebeurde er
juist iets, waardoor ik een alles behalve "bezadigden" indruk maakte!

Ik doe heusch mijn best met alles, moeder, en hoe zou ik ook niet? Ik
heb het zóó goed getroffen en vind mijn werk voor en met Tieka zoo
prettig, maar 't is net of ik soms _vergeet_ mijn best te doen om oud te
wezen! Het is werkelijk ook niet zoo heel gemakkelijk dat te zijn, als
men het eigenlijk niet is. Dat klinkt als een raadsel, vindt je niet
Clärchen?

Maar nu is het toch mijn plicht u nog even te vertellen wat er dien
bewusten middag gebeurd is. Het was op een Zaterdag. Tieka behoeft dan
alleen maar 's ochtends te leeren, de overige uren van den dag mogen wij
spelen, wat wij beiden heerlijk vinden! "Ik laat haar zooveel mogelijk
_met u_ spelen," zei de barones, toen ik hier kwam, "omdat wij wenschen
dat zij ook dat verstandig doen zal. U moet dus ook dàn onderwijzend
optreden."

Ik begreep toen niet recht wat de barones hiermee bedoelde, maar dacht
en zeide alweer dat ik mijn best zou doen. Een paar malen, als Tieka en
ik met hare poppen bezig waren, kwam de barones eens kijken en eens
toen Tieka--naar mijne meening heel netjes--poppekleertjes gewasschen en
met mijne hulp gestreken had, moest zij alles weer over doen omdat,
volgens haar moeder, de kleertjes niet schoon waren.

Eerlijk gezegd, kan Tieka het haar moeder slechts zeer zelden naar den
zin maken. Als zij voor de poppenfamilie kookt of bakt en de barones
laat proeven, vindt deze ook nooit iets lekker. Tieka zegt dan altijd
maar weer vroolijk met haar heldere stem: "Een volgend keertje beter
opgepast!" Zij heeft gelukkig een onbezorgde natuur en lacht en zingt
van den ochtend tot den avond.

Dien bewusten Zaterdagmiddag waren wij beiden in een bizonder fleurige
stemming en ... vergat ik, vrees ik, voortdurend "onderwijzend op te
treden".

Tieka houdt dolveel van lezen en is tegenwoordig zeer vervuld van
Robinson Crusoe. "Dat vind ik het mooiste boek dat ik ken," zegt ze dan,
zooals telkens na ieder boek, dat ze juist uit heeft! Wij wilden dien
middag een voorstelling geven van Crusoe en Vrijdag bezig met het bouwen
van hun tent en wij hadden het dus, zooals van zelf spreekt, bizonder
druk!

Tieka wou graag Robinson Crusoe wezen en had zich daarvoor zeer
potsierlijk uitgedost. Zij had haar jurk uitgetrokken, een wit
schapenvacht (het haardkleed) omgeslagen, daarover een lederen ceintuur
gegespt, haar _slippers_ als sandalen met een rood lint onder de bloote
voeten gebonden en hare krullen zoo verward mogelijk over haar voorhoofd
laten vallen. Daarbij had ze, heel achter aan het hoofd, hoe weet ik
niet, een van hare roode kousjes bevestigd, "omdat zij er dan veel meer
wildeman-achtig en voor een onbewoond eiland uitzag."

Wij hadden ons ieder op onze eigene slaapkamer verkleed om later
elkaar, als bij verrassing, in de kinderkamer--Crusoe's eiland--te
ontmoeten en Tieka juichte van pret, toen zij mij als Vrijdag zag. Ik
had mijn gezicht en armen bruin gemaakt en mijn haar los laten hangen
langs mijne slapen, het daarna in verschillende strengen verdeeld en
toen onderaan de punten zwarte bandjes gestrikt; het zag er anders zoo
erg blond uit! Verder droeg ik een zeer fantastisch kostuum in den vorm
van een schilderachtig om mij heen geslagen, geruiten reisdeken, om het
middel met een gordel van dik touw vast gemaakt, dat verder in trossen
van zware knoopen naar beneden hing. Ik weet niet of Vrijdag ooit zoo
getoiletteerd is geweest, maar Tieka vond alles prachtig, vooral mijn
bruin gezicht en het ongemeene kapsel. Ik had mijn japonlijfje
uitgetrokken, maar voelde me onder den plaid toch heel warm natuurlijk,
_te_ warm om behagelijk te zijn. En Tieka vond Vrijdag erg lui, toen
deze opeens midden in het bouwen van een tent van blokken, kistjes,
planken, voetebankjes, enz. op den grond ging zitten en uitriep: "Ik kan
niet meer!" Crusoe trok den ontrouwen knecht aan een van zijne lokken en
riep bevelend: "Gauw meehelpen! Anders komen wij voor den nacht niet
klaar!" toen ... de deur open ging en de barones von Zercläre in
ruischende zijde haar voet op het onbewoonde eiland zette!

Even bleef zij zwijgend staan, daarop zei ze op een toon van de diepste
afkeuring: "Maar Fräulein!" en Vrijdag, die terstond opgesprongen was,
kreeg een kleur onder zijn bruine huid. Tieka riep: "Moeder, moeder, we
spelen Robinson Crusoe!" maar deze verklaring stemde de barones
volstrekt niet gunstiger. Zij nam Tieka bij de hand en bracht haar naar
haar slaapkamer. "Kleed je terstond weer behoorlijk aan en redder daarna
dien prulleboel geheel op!" hoorde ik haar toornig zeggen en Tieka zei
alleen uit den grond van haar hart: "Hè, wat jammer!" maar deed toen
onmiddellijk wat haar bevolen was.

Juist wou ik ook zoo vlug mogelijk naar mijn kamer gaan om me te
verkleeden, toen de barones weer voor mij stond. Nooit zal ik vergeten,
hoe ongelukkig ik mij toen als Vrijdag voelde en hoe vurig ik verlangde,
weer heel gewoon Hedwig Eiche te wezen!

Tieka's moeder vond dat ik mij hoogst onbetamelijk had gedragen. En ik
_had_ zeker ook wel een ander spelletje kunnen kiezen, maar wij vonden
dit beiden zoo erg prettig!

Ik ontstelde, toen de barones zeide:

"U gedraagt u werkelijk soms geheel alsof u zelf ook nog een kind waart!
Dat moet beslist veranderen, anders zou ik Tieka niet onder uwe leiding
kunnen laten." Ze zweeg even, toen vervolgde zij met een vreemden blik
in hare oogen:

"En dan moet ik u bovendien verzoeken u wat minder te beijveren om
Tieka's liefde te winnen. Als zij u gehoorzaamt en ook verder haar
plicht tegenover u doet, is dat volkomen voldoende. Liefde behoort zij
voor hare ouders te voelen, overigens...."

Zij bracht den zin niet ten einde, maar zweeg weer even om mij
toen--alsof dit nog noodig was!--onder het oog te brengen dat
"dergelijke circus-achtige voorstellingen" nooit meer mochten plaats
hebben. Toen ging zij heen.

Vindt u het erg kinderachtig dat niet alleen het water van mijn
waschtafel het bruin van mijn gezicht wegwiesch?!

Maar u moet dit voorval toch vooral niet te tragisch opvatten, hoor!
Het is nu alles al weer voorbij en vergeten en Tieka en ik hebben toch
nog heel wat pret samen, al wagen wij ons slechts zelden meer aan
verkleedpartijtjes en tooneelvoorstellingen!

En wat zegt u nu toch wel van zoo'n brief? Stuur dit pakje ook, als het
kan, aan Anna Schaub ter lezing, of geef het haar te genieten, als zij
wellicht gauw weer eens bij u komt. Ik heb ook haar nog maar een paar
korte episteltjes gestuurd en zij schrijft zelf zoo trouw en zoo
hartelijk.

Ik ben zoo blij dat het u beiden goed gaat en dat Clärchen het nu weer
zoo prettig vindt op school en ook gouvernante wil worden.

Hoezee! Hoezee! Morgen zend ik u mijn eerstverdiende geld of liever mijn
eerstverdiende gouvernantegeld. 't Is een beetje raar uitgedrukt; toch
duidelijk genoeg voor u zeker? Neen moeder, ik heb er heusch zelf niets
van noodig; ik heb nog wel een paar _shillings_ en _pennies_ in mijn
beurs en dat is meer dan genoeg. Mijne kleeren zien er keurig netjes
uit; alles wat ik met Anna in Hamburg gekocht heb, is haast nog nieuw.
En eten of drinken behoef ik toch waarlijk niet te koopen! Dat krijg ik
hier zoo overvloedig; ik word bepaald al wat dikker en mijn wangen zien
er haast even rood uit als die van dien kleinen jongen bij _Holyrood!_

U ontvangt dus een aangeteekenden brief uit Schotland. Gewichtig, he? Ik
ga het geld zelf naar het postkantoor brengen. Dat moet u nu niet
_allemaal_ aan nuttige dingen besteden, moeder; eet eens een
extralekkere _kuchen_ bij de koffie op mijn gezondheid. Ook doen!

En nu houd ik werkelijk eens op. Natuurlijk krijgt u nu voorloopig
alleen maar briefjes in telegramstijl. Duizend groeten, ook van Tieka
aan Clärchen....

HEDWIG.

Zooeven is de dokter er weer geweest. Hij was heel tevreden en vond dat
Tieka goed vooruitging. Als het weer zoo zacht blijft, mag zij morgen
eens opzitten en misschien overmorgen een poosje met mij in den tuin
wandelen. Er is hier een prachtige tuin, een park eigenlijk, voor en
achter het huis, o zoo mooi!



HOOFDSTUK IV.

Op de Proef gesteld.


Tieka herstelde echter niet zoo spoedig als men verwacht had. Zij bleef
hoesten en toen de winter naderde en stroomen "echten Schotschen regen"
meebracht, moest zij zich bepaald in acht nemen. "Er is volstrekt geen
reden om bezorgd te wezen," zei de dokter herhaaldelijk tot de barones,
"als uw dochtertje maar eenmaal gewend is aan onze Schotsche lucht,
wordt ze stellig weer even flink als zij geweest is. Met droog, zonnig
weer mag zij uitgaan; in den regen wandelen is nu echter beslist
verkeerd voor haar."

Het was een heele teleurstelling voor Tieka en voor Hedwig ook. Tieka
vond het juist zoo "_jolly_" om 's ochtends in een gietbui met haar
lossen regenmantel om en haar Schotsch mutsje op, vergezeld door haar
vroolijke gouvernante, naar _Princes' street_ en het standbeeld van
Scott te wandelen of, even voor de _afternoon-tea_, vijf minuten in den
regen door de paden van den grooten tuin te draven, met haar neusje in
de lucht en dan Hedwig te laten raden, hoeveel druppels zij op de punt
van dat neusje had voelen spatten--en nu moest al dat genot den geheelen
winter worden ontbeerd!

Zij hield zich echter dapper. "Dan mag ... neen, dan moet ik den
volgenden winter zeker dubbel vaak uit, niet waar, dokter?" vroeg zij en
de dokter knikte lachend.

"Natuurlijk."

"O _my dear_, wat ben ik nu toch dubbel blij dat ik _my dear_ heb!" zei
ze telkens tot Hedwig, als ochtend aan ochtend de regen tegen de ruiten
kletterde om met hatelijke volharding den ganschen dag te blijven
aanhouden. Dan lachte Hedwig en kneep haar in de kin of danste eens met
haar de kamer door, maar op zekeren dag, toen Hedwig, na ontvangst van
een brief van huis, stiller was dan anders, vroeg Tieka opeens
aarzelend:

"_My dear_, wat gebeurt er in de Kerstvacantie?"

"Wat meen je?"

"Of dan niet ... zou ik dan niet ... ik meen maar ... omdat...."

"_Heel_ duidelijk ben je niet, maar ik geloof toch dat ik wel weet wat
je vragen wilt!"

"O," zei Tieka, die anders niet gewend was zoo weinig woorden te
gebruiken.

"Je zoudt graag eens willen weten of ik met de Kerstvacantie ook naar
huis ga; is het niet zoo?"

"Ja, ja, ik hoop maar...."

"Ik zal je eens wat zeggen Tieka, ik ga niet naar huis met Kerstmis en
nog lang niet, denk ik."

"Wat heerlijk, wat heerlijk!" Zij sprong op en liet haar breikous op den
grond vallen, zoodat een der naalden uit het werk gleed en een heele
rij steken weer opgenomen moest worden.

"Kindje, kijk nu toch eens!" zei Hedwig en Tieka moest zelf trachten het
onheil te herstellen.

Heel vlug ging dat niet, zij vond het erg lastig al de steken weer op de
breinaald te krijgen en met haar donker hoofdje diep over het werk
gebogen, zat zij heel stil. Hedwig hoorde haar een paar malen zuchten.

"Gaat het niet?"

"Het gaat wel, maar o, ik vind breien zóó vervelend!"

"Dat zul je niet vinden, als je het maar eenmaal goed hebt geleerd."

"Mijn neus gaat er altijd zoo van jeuken," klaagde Tieka, "en mijn ooren
ook!"

Toch legde zij het werk niet neer, voordat al de steken opgenomen waren;
toen riep ze vroolijk: "Al weer klaar! En nu is het voor vandaag genoeg
zeker?"

"Ja. Ga nu je Duitsche versje maar overschrijven."

"Maar eerst...." en zij sloeg de armen om Hedwig's hals en fluisterde
vlak bij haar oor:

"Eerst nog eens even zeggen, hoe heerlijk ik het vind dat _my dear_ hier
blijft met Kerstmis."

Hedwig gaf haar een kus. "Lieveling," zei ze zacht en Tieka hoorde
terstond aan haar stem dat zij bedroefd was.

"_My dear_, wat is er?"

Hedwig schudde het hoofd.

"Is het een geheim?" fluisterde Tieka. "Dan, ja, dan màg ik het niet
weten!"

"Het is geen geheim," zei Hedwig. "Mijn zusje is ziek geweest, heel
ziek...."

"Ook al ziek geweest, net als ik en is ze nu weer beter?"

"Ja."

"Heelemaal?"

"Bijna heelemaal."

"Maar dan is het immers al weer over!"

"Ja, gelukkig wel."

Tieka begreep niet recht, waarom Hedwig dan niet blijder was.

"Verlangt zij zoo naar u?"

"Wel wat, denk ik."

"Maar dan moet u met Kerstmis wèl naar huis gaan," zei Tieka, een
overwinning op zichzelf behalend.

"Neen, neen."

Tieka voelde dat Hedwig er verder liever niet over spreken wilde en ging
stil aan haar werk. _My dear_ was anders altijd zoo vroolijk! Zij was nu
zeker wat bedroefd omdat Clärchen zoo ziek was geweest, maar het was
toch _geweest_; dat was een groot lichtpunt, vond Tieka.

Ja, dat was zeker een groot lichtpunt en in dien geest had Hedwig's
moeder ook geschreven. Clärchen's ziekte had echter veel geld gekost en
zij hadden angstige dagen gehad; nu moest zij versterkende middelen
hebben, ook had ze nog veel oppassing noodig en--haar moeder was zóó
arm! Zij schreef zoo opgewekt als ze kon; zij hielden goeden moed; dat
deed Hedwig toch zeker ook? Maar dat behoefde haar moeder eigenlijk niet
eens te vragen, van haar waren zij het niet anders gewend.

Neen, zij zou den moed niet verliezen, maar ach, wat zou het heerlijk
zijn geweest, als zij met Kerstmis één enkelen dag thuis had kunnen
zijn! Er kon daarvan nù natuurlijk heelemaal geen sprake wezen ... en
haar moeder en Clärchen weer zóó arm en zoo vol zorgen....

Doch zij stond op om over Tieka's schouder heen naar haar werk te kijken
en schudde de gedrukte stemming van zich af.

Zij wilde niet bij de pakken neerzitten, maar flink haar weg blijven
gaan, wetend dat God helpt die zichzelven helpen en zoodra zij haar
salaris kreeg, zou ze haar moeder weer al het geld sturen, dat zou
verlichting geven; hoe gelukkig dat de maand bijna om was en dat zij
zelf niets noodig had!

"Ziezoo, _my dear_ is weer vroolijk," zei Tieka, toen zij 's middags
honderd uit bij Hedwig had gezongen aan de piano, terwijl de
regendruppels buiten de maat tikten tegen de ruiten. Ja, Hedwig had haar
gewone blijmoedigheid herkregen en 's avonds schreef zij een paar
opgewekte woorden naar huis, die haar moeder en Clärchen een gevoel
gaven, alsof zij een oogenblikje bij haar had zitten praten.

Enkele dagen later hunkerde zij al naar het uur, waarop zij haar salaris
weer zou ontvangen. Gewoonlijk vond zij het in een couvert op haar kamer
liggen en ook nu was dit het geval. Tot haar verbazing was er thans
echter een briefje bij, waarin de barones haar verzocht dadelijk een
oogenblikje bij haar te komen in haar _boudoir_.--Misschien zou het zijn
om over een rijtoertje te spreken, bedacht Hedwig; het was bij
uitzondering heden mooi weer. Terstond ging zij heen.

Zij had het _boudoir_, dat door een zwaar gordijn van een der zitkamers
was afgescheiden, nog nooit anders dan uit de verte gezien en zij was
echt meisjesachtig nieuwsgierig, hoe zij het er vinden zou. Alweer moest
zij een paar bedienden langs, eer het gordijn achter haar dicht viel.
Zij had slechts even den tijd om onder den indruk te komen van de
zacht-lila tinten van behang en meubileering en van den viooltjesgeur,
die in het vertrek hing, want heel spoedig hoorde zij in hare nabijheid
de stem der barones tot den knecht zeggen:

"Zorg dat ik niet gestoord word."

Toen zij naderde, ontstelde Hedwig van de koude, hooghartige uitdrukking
van haar gelaat. Wat zou er gebeurd zijn? Had zij iets misdaan? Zij
herinnerde zich niet in eenig opzicht tegen de wenschen der barones
gehandeld te hebben....

"Ik moet eens ernstig met u spreken, Fräulein," klonk het zeer uit de
hoogte. "Allereerst moet ik er u nog eens met nadruk op wijzen, dat het
uw plicht is ervoor te zorgen, dat Tieka zich niet te veel aan u gaat
hechten. Zij ... kortom, zij behoort haar genegenheid te geven aan
menschen uit haar eigen stand, niet aan onderhoorigen. Natuurlijk is het
mijn wensch dat gij in aangename verhouding tot elkaar staat, maar de
afstand moet bewaard blijven."

Hedwig boog het hoofd. Zij zeide niet dat Tieka allerminst een kind was,
dat van "afstand bewaren" hield, maar zij dacht het wel en haar hart
werd warm.

"Dan heb ik u nog iets te zeggen. Het zou mij zeer aangenaam wezen u wat
stemmiger, wat minder jeugdig en ook wat eleganter gekleed te zien. Voor
zoover ik weet, heb ik u nog nooit zwart zien dragen. Mag ik vragen hoe
dat komt?"

Hedwig antwoordde dat zij geen enkele zwarte japon bezat.

"Dan zult u er u een dienen aan te schaffen; uw toilet is te weinig,
zooals ik dat van de gouvernante mijner dochter mag verwachten. Heel
stemmig moet het wezen en toch smaakvol. Ik zal u een adres opgeven van
een winkel hier in Edinburg, dan kunt u daar van middag een japon
koopen, terwijl ik met Tieka uit rijden ben."

"Ik...." Hedwig dacht aan het geld, dat zij den volgenden dag aan haar
moeder had willen sturen en er kwam haar een brok voor de keel.

"Hadt u nog iets te vragen?"

"Ik dacht ... zoo'n zwarte japon ... is die niet erg duur?" bracht zij
er hakkelend uit.

"Men zal u gaarne verschillende soorten van stof laten zien," zei de
barones koel. "Maar ik herhaal dat ik bizonder gesteld ben op zwart. Het
hindert me dat men u over 't algemeen een te jonge gouvernante voor
Tieka vindt. Als u wat minder jeugdig gekleed gingt en minder levendig
waart, zou dat natuurlijk niet het geval zijn, want ... hoe oud bent u
eigenlijk?"

"Vijftien jaar ... bijna zestien," zei Hedwig, zoo zacht dat de barones
haar onmogelijk verstaan kon.

"_Hoe_ oud?" vroeg zij scherp.

Met de kalmte der wanhoop herhaalde Hedwig nu luid:

"Vijftien jaar."

"Wat?" De oogen der barones flikkerden toornig. "Waarom is mij dat niet
eerder gezegd?" zeide zij driftig. Toen zich herstellend, met
voorgewende kalmte: "Maar het doet er ook eigenlijk minder toe, hoewel
... u weet immers _zeker_ dat u niet ouder bent?"

Onwillekeurig moest Hedwig nu toch even glimlachen. "Heel zeker," zei
ze.

"Dan zult u dubbel uw best moeten doen ouder te _schijnen_. Het zal mij
ook genoegen doen, u een ander soort hoeden te zien dragen, niet altijd
dat ronde, meisjesachtige model, meer een kapothoedje of iets, dat
daarop lijkt, ten minste."

"Ja," zei Hedwig zacht met de eigenaardige gewaarwording dat zij zou
hebben kunnen lachen en schreien tegelijk.

Daar hoorde zij Tieka's stem roepen:

"Waar is _my dear_?"

De barones stond op. "Ik geloof dat wij elkaar nu goed begrepen hebben,"
zei ze. "Als ik straks met Tieka ga rijden, kunt u de stad in gaan om
uwe boodschappen te doen. Ik heb nu niets meer te zeggen."

Hedwig had echter nog wel degelijk wat te zeggen en hoewel het haar
moeite kostte, bracht zij er toch moedig uit:

"Ik vrees dat ik niet rijk genoeg ben om een japon en een hoed te
koopen."

De schatrijke barones von Zercläre trok verwonderd de wenkbrauwen op;
zij vroeg echter niets. "Dan zal ik u uw salaris eenige maanden vooruit
betalen," zei ze.

Weer boog Hedwig en luider en dichterbij klonk Tieka's ongeduldig
geroep:

"Waar is _my dear_ toch?"

Hedwig kwam haar op de trap tegen. "Ga je klaar maken, Tieka," zei ze.
"Je gaat met je moeder rijden. Heerlijk dat het zulk mooi weer is, he?"

Tieka zag haar met groote oogen aan. Hedwig's stem klonk zóó vreemd!

"Alleen met mama?" vroeg zij teleurgesteld.

"Ja."

Later hoorde Hedwig haar aan de barones vragen: "Waarom mag _my dear_
niet mee?" en het antwoord der barones: "Ik weet niet wie je met die
dwaze benaming bedoelt. Je moest je die kinderachtigheden afwennen,
Tieka, daar wordt je nu te oud voor."

Met looden schoenen ging Hedwig naar haar kamer om zich gereed te maken
voor hare "boodschappen."

Nu zou ze dus geen geld naar huis kunnen sturen en haar moeder had het
zóó noodig! En zeker nog in geen maanden zou ze weer wat kunnen zenden,
want eer die nieuwe japon en hoed betaald waren....

"En ik trek het me toch niet erg aan en ik schrei er ook niet om, want
dat helpt niemand ook maar een ziertje, moeder ook niet," zei ze, met
tranen in de oogen! Ze dronk snel een glas water leeg en knikte zichzelf
even toe in den spiegel, terwijl zij haar hoed opzette. "Moed houden,
hoor oudje!" Toen met een lachje en een zucht: "Och heden, was ik maar
wat meer een oudje, dan verdiende ik zeker ook meer. Nu, daarom niet
getreurd, dat wordt met den dag beter!"

Even later liep zij met een opgewekt gezicht door de straten van
Edinburg. Zij schrikte echter, toen ze voor den bewusten winkel stond;
de uitstalling achter de ramen zag er zoo voornaam en zoo duur uit!

Niet erg op haar gemak ging ze naar binnen en liet zich door een
onberispelijk gekleeden bediende den weg wijzen naar een salonnetje,
waar gemaakte dameskleeding kon worden gepast. "_Miss_ Fichte...." zei
de man, een jong meisje roepend, dat stalen stond te sorteeren en Hedwig
keek verrast op. _Fichte_, dat moest een Duitsche naam zijn!

Het meisje kwam beleefd naar haar toe. Zij zag er nog heel jong uit en
had een aardig, rond gezicht en vriendelijke, lichtblauwe oogen. "_You
wish to see...._" vroeg ze.

Hedwig hoorde terstond dat zij geen Engelsche was. "Ik ben een Duitsche,
u ook?" vroeg zij snel.

"Ja, ja," riep het meisje uit en onmiddellijk waren zij druk aan het
Duitsch praten. _Miss_ Fichte vertelde waar zij vandaan was en dat zij
over een paar dagen weer naar Duitschland terug zou gaan in een nieuwe
betrekking en Hedwig benijdde haar een beetje; maar zij zeide toch
dadelijk dat zij het ook heel goed getroffen had.

Toen werden er allerlei zwarte japonnetjes gepast, die Hedwig wel vrij
goed zaten, maar haar precies stonden alsof zij zich--zooals Miss Fichte
lachend beweerde--"als grootmoeder had verkleed." Ook vond Hedwig de
prijzen schrikbarend hoog!

Het aardige Duitsche juffertje zocht echter ijverig verder en vond
eindelijk iets, dat beter aan het doel beantwoordde. Het was een
eenvoudig kleedje van een zachte, wollige stof, hier en daar met een
weinig git gegarneerd. Hedwig legde even haar vinger op het git.

"Zou dit wel stemmig genoeg zijn?" vroeg ze weifelend.

"Maar natuurlijk," klonk het vroolijk terug. "En deze japon kunt u nogal
heel wat goedkooper krijgen, omdat zij van den vorigen winter is."

"Hoe heerlijk!" en uitgelaten blij sloeg Hedwig hare armen om haar
landgenoote heen.

Miss Fichte lachte opgewekt. "Dat doet mij goed," zei ze, "weer eens met
echt Duitsche manieren in aanraking te komen."

"Had ik nu ook nog maar een hoed!" zei Hedwig, opeens weer ernstig.

"Er is hier ook een hoeden-afdeeling. Als u dat wilt, kan ik wel even
een paar hoeden voor u halen."

"Dolgraag."

"Gewoon rond model zeker? Met een breeden rand?"

"Neen, neen, geen rond model," viel Hedwig haastig in. "'t Moet een
soort kapotje zijn."

"Och neen, dat meent u toch niet?"

"Ik meen het heusch. Kijk maar eens of er niet iets geschikts voor mij
bij is."

Het meisje ging hoofdschuddend heen. Een kapotje voor zoo'n jong
deerntje; het was al te dwaas! Zij kwam echter na eenigen tijd terug met
allerlei soorten hoeden en hoedjes en na veel gebabbel en veel overleg,
slaagde Hedwig er werkelijk in iets te kiezen, dat er "heusch nogal erg
kapotachtig" uitzag.

"Wat spijt het me dat wij niet alle twee in Edinburg blijven!" riep zij
uit, toen zij het adres had opgegeven, waarheen alles moest gezonden
worden. "Ik zou het zóó prettig vinden, als ik hier een Duitsche
vriendin had!"

"Mij spijt het ook. Wij zouden zeker veel aan elkaar kunnen hebben."

"Stellig. Nu, goede reis naar Duitschland terug. _Deutschland über
alles!_"

Zij wuifde met haar handschoen en: "_Auf Wiedersehn!_" klonk het
hartelijk.

Vlug liep Hedwig langs _Princes-street_ weer naar huis, onderweg even
staan blijvend bij het standbeeld van Scott. Zij keek op naar het nobele
gezicht met den fijn humoristischen trek om den mond en dacht: "Die
heeft nog vrij wat meer doorgemaakt dan ik. Ik begin ook eigenlijk pas!"
En met opgeheven hoofd liep zij verder.

De barones en Tieka waren nog niet terug, toen zij thuis kwam. Zij kon
dus juist nog even iets nakijken voor de geschiedenisles, die zij straks
aan Tieka zou moeten geven. Van avond zou zij dan een briefje aan haar
moeder schrijven; ze was weer vol moed.

Verwonderd keek zij op, toen zij op haar kamer een brief van huis vond
liggen. "Al zóó gauw weer, moeder heeft net geschreven," mompelde ze.
"Clärchen zal toch niet erger zijn!"

Neen, Clärchen begon gelukkig goed aan te sterken, schreef haar moeder.
Maar zij had Hedwig iets heel treurigs te vertellen, waarover deze zelf
zeker ook erg bedroefd zou wezen. Anna Schaub was dood! Zij hadden dien
ochtend bericht gekregen....

Hedwig liet den brief uit haar hand glijden. "Ach Anna! Anna!"

Ze voelde zich opeens zoo verlaten, zóó alleen! "Waarom moest zij
heengaan, die goede, trouwe Anna, moeders eenigste vriendin haast! Zij
kon haar immers volstrekt niet missen! O, waarom krijgen wij toch ook
zoovéél leed te dragen, waarom _wij_ juist? En alles komt ook te gelijk
nu...."

Zij nam den brief weer op en las met brandende oogen verder. Anna was
plotseling gestorven, men had haar dood gevonden in haar slaapkamer,
blijkbaar was zij zachtjes ingeslapen.

Die laatste regels stemden Hedwig wat kalmer. Het was of zij het
vriendelijke gezicht van Anna Schaub duidelijk voor zich zag met een
uitdrukking van heiligen vrede erop, "_den vrede, die alle verstand te
boven gaat_."[2]

"God zal ons troosten, ook in dit leed," schreef haar moeder. "O, mijn
lief oudste dochtertje, wat zou ik je nù graag even bij me hebben!
Schrijf mij maar heel gauw weer...."



Toen Tieka thuiskwam, vertelde Hedwig haar waarom zij zoo bedroefd was
en den geheelen dag door deed het kind haar best, allerlei kleine
vriendelijkheden voor haar te bedenken. 's Avonds vond Hedwig op haar
kussen een groot stuk chocolade.

Zooveel zij maar kon, vergat zij zichzelf, toen zij haar briefje naar
huis schreef; ze dacht er alleen aan, hoe het haar moeder en Clärchen
thans te moede moest zijn. Zij wilde ook geen wanhopig bedroefden brief
schrijven en begon met te vertellen van Tieka's deelneming en de
chocolade; het schrijven ging verder gemakkelijker dan zij zich
voorgesteld had. In een paar regels besprak zij de toilet- en
geldkwestie en trachtte die zoo luchtig mogelijk te behandelen, hoewel
hare vingers beefden, toen zij de woorden neerschreef.

Ze kreeg spoedig antwoord van haar moeder terug. Clärchen ging werkelijk
vooruit en zij zelf verdiende flink met naaien--Hedwig moest zich toch
vooral niet ongerust maken.

En ons vijftienjarig gouvernantetje werkte dapper voort, al werd het
verlangen naar huis, vooral toen Kerstmis naderde, soms pijnlijk groot.
's Nachts kon zij plotseling wakker worden met een gewaarwording van
snakkend verlangen om even, even de gezichten van haar moeder en
Clärchen te zien, ook maar één oogenblik haar stemgeluid te hooren;--dan
sprong zij het bed uit, dompelde haar hoofd in het koude water en
berispte zichzelf om haar "lafheid."

Om Kersttijd was het huis vol gasten, iedere kamer was bezet. In de
gangen en op de portalen zag men hulstversieringen en groote bakken met
melkwitte kerstrozen. Tieka werd herhaaldelijk beneden geroepen. Soms
moest Hedwig meekomen en trouw verscheen zij dan in haar stemmig, zwart
japonnetje, waarover de barones, evenals over den nieuwen hoed, haar
hooge goedkeuring had betuigd. Zij had Hedwig ook eens toegevoegd dat
zij "meer tevreden" was over haar gedrag; Hedwig was "rustiger" dan
vroeger. En Hedwig had toen weemoedig geglimlacht, het viel haar in die
dagen van droefheid over den dood van Anna Schaub niet moeielijk
"rustig" te wezen!

Haar Kerstfeest was heel stil. Zij ging 's ochtends naar de Duitsche
kerk en kwam verkwikt en gesterkt terug; het oude, blijde Kerstevangelie
had krachtiger dan ooit tot haar hart gesproken.

Toen zij op haar kamer kwam, vond zij daar vele kleine verrassingen van
Tieka. De pakjes lagen in een kring op de tafel met hulsttakjes
eromheen. Tieka zelf stond er met een vroolijk gezicht bij en klapte in
de handen om Hedwig's verbazing over een pennenhouder, dien zij voor
haar had gewerkt door er in verschillende kleuren zijde omheen te winden
en daarin de woorden "_my dear_" te weven.

Van de barones kreeg Hedwig een paar handschoenen en tot haar groote
blijdschap was er ook een pakje van thuis: zes keurige zakdoekjes, door
haar moeder genaaid en door Clärchen met een ietwat wonderlijke _H_
versierd.

Zij was dankbaar voor de goede gaven en 's avonds, toen men Tieka
beneden had gehouden om een poosje met de gasten feest te vieren--toen
deed zij terdege haar best het "heel gewoon" te vinden, dat zij alleen
op haar kamer zat, terwijl in een ander gedeelte van het huis in
schitterend verlichte zalen, zooveel meisjes, ook van haar leeftijd,
zongen en vroolijk waren en haar jeugd genoten. Heel stil zat zij in het
halfduister naar buiten te kijken, zich koesterend in de warmte en den
gloed van het haardvuur en even vroeg zij zich af, of geen enkel van al
die blijde, lachende menschen beneden, zich erover verwonderen zou dat
zij niet aanwezig was. Men wist toch dat zij bestond, kwam haar telkens
tegen op trap of portaal en gunde haar nu en dan een beleefden groet.
Zou men verder nooit aan haar denken?

Zij wilde er zich niet in verdiepen en dwong zich tot andere gedachten.

Heel spoedig nadat Tieka boven was gekomen om naar bed te gaan,
"heelemaal zonder een greintje zin om te gaan slapen," ging zij zelf ook
ter ruste, na eerst de portretten van haar moeder en van Clärchen
hartelijker dan ooit te hebben toegeknikt en in de stilte van haar kamer
het oude, algemeen bekende Duitsche kerstlied "_die heilige Nacht_" te
hebben opgezegd.

Stille Nacht! heilige Nacht!
  Alles schläft, einsam wacht
nur das traute hoch-heilige Paar.
Holder Knabe im lokkigen Haar,
  Schlaf' in himmlischer Ruh!

Stille Nacht! heilige Nacht!
  Hirten erst kund gemacht;
durch der Engel Halleluja
tönt es laut von fern und nah:
  Christ der Retter ist da!

Stille Nacht, heilige Nacht!
  Gottes Sohn, o wie lacht
Lieb' aus deinem göttlichen Mund,
da uns schlägt die rettende Stund',
  Christ in deiner Geburt.[3]
...

Na de laatste dagen van het jaar met al hunne drukte en afwisseling,
volgden nu weken en maanden van veel werken en veel thuiszitten, want
het weer bleef stormachtig en ongeschikt voor Tieka.

Doch eindelijk bracht het late voorjaar betere dagen. Een teere lentezon
bescheen de grijze, Edinburgsche gebouwen en bracht lichte tinten in het
jonge groen en Tieka was uitgelaten van blijdschap, toen de dokter
uitdrukkelijk gebood dat zij nu zooveel mogelijk in de lucht moest zijn.
Tot haar niet geringe teleurstelling echter namen hare ouders haar thans
telkens lange middagen met zich mee in het rijtuig om bezoeken in den
omtrek af te leggen. "Hè, ik moest me van middag weer zóó _ladylike_
gedragen en ik wou _veel_ liever geen _lady_ wezen, ten minste nog làng
niet," zuchtte zij dikwijls na zulk een tocht. Het was teekenend voor
haar karakter dat zij zich tegenover haar moeder nooit beklaagde, maar
altijd stipt deed wat deze van haar verlangde.

Haar gehoorzaamheid bleef niet zonder uitwerking op hare ouders en nooit
nog had Hedwig hare oogen zóó zien stralen als aan den avond van een
prachtigen Juni-dag, toen zij bij haar kwam binnenstormen met de
woorden:

"Wij gaan naar Melrose. Als het morgen mooi weer is, gaan wij _samen_
uit, samen naar Melrose! Alleen uit met _my dear_! Meer dan dol! En we
mogen gewoon in den trein er heen reizen en dan nemen wij ons lunch mee.
Ik heb er zóó om gesmeekt en eindelijk mocht het!"

"Maar als ik er nu eens heelemaal geen lust in heb," zei Hedwig langzaam
om haar te plagen.

Even keek Tieka ernstig. Toen lachte zij weer en babbelde opgewonden
verder.

"En Melrose is zóó mooi! Wij gaan Abbotsford zien, het huis van Scott,
en we gaan een groote veldbouquet plukken en op het gras zitten, als wij
ons lunch willen opeten en we gaan alles doen, waar we maar zin in
hebben. Hè, ik wou dat die vervelende nacht maar om was!"

"Het zou me niet verwonderen, als er morgen regen kwam," zei Hedwig,
naar het raam toeloopend. "Er zijn al wolkjes aan de lucht."

"Niets van aan, niets van aan, heelemaal niets van aan," zong Tieka,
door de kamer dansend.

Zij kon later haast niet in slaap komen en den volgenden ochtend stond
zij reeds heel vroeg klaar wakker naast Hedwig's bed.

Hedwig was nog vast in slaap, maar werd wakker door de zachte aanraking
van twee warme lipjes op haar voorhoofd. Zij glimlachte, toen ze Tieka
gewaar werd in haar lange witte nachtpon, waarbij het donkere krulkopje
zoo grappig afstak.

"Het prachtigste weer van de wereld, hoor!" zei ze.

"Hoe laat is het?"

"Over half vijf. Zal ik me maar aankleeden?"

"Wel neen," zei Hedwig en zij ging recht overeind in bed zitten. "Ga
maar gauw nog een beetje slapen."

"Mag ik dan mijn kussen halen en hier voor het ledikant een beetje op
den grond gaan liggen? Anders verslapen wij ons misschien," zei Tieka,
blijkbaar nu reeds in een stemming om "alles te doen, waarin ze maar
lust had."

"Wel neen," herhaalde Hedwig, zóó beslist dat Tieka onmiddellijk
verdween.

Het was werkelijk dien dag "het prachtigste weer van de wereld" en
beiden waren in de vroolijkste stemming, toen zij de korte reis naar
Melrose hadden volbracht en, met het mandje met etenswaren gewapend, uit
den trein stapten. Zij hadden gereisd met drie zeer spraakzame
Amerikaansche dames, die ook Melrose en Abbotsford gingen "doen", en
Hedwig moest lachen om de bizonder voelbare wijze, waarop Tieka haar in
den arm kneep, toen het drietal Hedwig vootstelde samen een rijtuig te
huren om zich naar Abbotsford te laten rijden. "Niet doen, niet doen,"
fluisterde Tieka nog ter verduidelijking van haar gebaar en de
Amerikaansche dames moesten het aanzien dat er een paar ledige plaatsen
in het ruime rijtuig over bleven.

In een, volgens Tieka, "alleraardigsten winkel", kochten zij een goede
hoeveelheid kersen en Tieka vond het een genot telkens uit den zak te
mogen presenteeren en al wandelende menige kers te verorberen. "Het
smaakt oneindig lekkerder dan dat je ze van een bordje eet," zei ze,
niet zonder overdrijving.

Wat was het een mooie, lieflijke wandeling naar Abbotsford en hoe
genoten zij! Langs heuvelen vol golvend graan liepen zij en Tieka
lachte, omdat het net was of het koren haar buigend groette. Dan weer
kwamen zij langs velden met groote, witte margrieten en graspluimen,
waarvan zij een "prachtruiker" maakten en eindelijk, even voordat zij
Abbotsford hadden bereikt, gingen zij tegen een grasheuvel aan liggen en
gebruikten haar lunch. "Ik heb toch zoo'n honger vandaag," zei Tieka,
"nu ga ik weer eens probeeren hoe dat smaakt," en dan legde zij een kers
op een stukje brood en verzekerde dat het "verrukkelijk" was! En toen
zij eindelijk klaar waren met haar maaltijd, zei ze: "Als wij nu alweer
naar huis moesten, zou ik toch al verbazend veel plezier gehad hebben.
Maar we gaan nog lang niet naar huis. We zijn eigenlijk net begonnen,
he? Is 't niet lieve, kleine _my dear_?"

"Stil een beetje, wat meer eerbied als 't je blieft."

"Ik heb juist heel veel eerbied," zei Tieka ondeugend. "Maar ik geloof
toch wel dat _my dear_ nog heel jong is."

Hedwig zei niets terug.

"Is het niet zoo?"

"Dat blijft geheim, dat weet je wel."

"Maar ik mag toch zeker wel eens raden?" begon Tieka weer.

"Neen, neen, volstrekt niet."

Het trof gelukkig voor Hedwig dat zij juist op dit oogenblik den ingang
van Abbotsford naderden en er van rustig praten nauwelijks meer sprake
kon zijn. Want bij het hekje, waarbij de concierge toegangskaartjes
stond uit te deelen aan de verschillende bezoekers, was het stampvol.
"Hoe jammer, ik dacht dat wij er bijna alleen zouden zijn," fluisterde
Tieka, toen zij zich achter de Amerikaansche dames plaatsten, die al een
poosje geduldig hadden staan wachten. Als een troep schapen werden allen
nu door den oppasser naar de vertrekken gedreven, die het publiek van
Abbotsford te zien krijgt. Hedwig en Tieka bleven spoedig een weinig
achter en bekeken op haar gemak wat haar het meest aantrok, zeer onder
den indruk van het feit dat zij liepen door de kamers, waar de schrijver
van Ivanhoe "met het bruine haar en de lichtgrijze dichteroogen",
zooveel gedacht en gewerkt en genoten had.

Terwijl de groote menigte reeds door de tusschendeur de bibliotheek was
ingegaan, bleven zij samen nog een oogenblik staan in de studeerkamer,
bij den stoel van Scott en zagen eerbiedig op naar den schat van boeken,
waarmee de muren van onder tot boven waren bedekt. En in de fraaie
bibliotheek, die Tieka "een heerlijke leerkamer" noemde, genoten zij in
de nis van het groote venster staande, het bekoorlijke uitzicht op
Scott's geliefde rivier de Tweed en de zacht glooiende, groene heuvels.

[Illustration: De studeerkamer van Walter Scott op Abbotsford.]

In de _drawingroom_ vond Tieka, niettegenstaande de vele schatten daar
verzameld, het zeer eigenaardige behangsel, een voorstelling gevend van
in kleurige kleedij getooide Chineezen en Japanneezen, verreweg het
aantrekkelijkst; zij was er haast niet vandaan te krijgen! Haar stemming
veranderde echter, toen zij de eetzaal bezochten met de kunstig
uitgesneden zoldering van donker eikenhout en dachten aan het uur,
waarop Walter Scott hier den laatsten adem uitblies, na alles, wat hij
doorgemaakt had, toch nog stervend op zijn innig geliefd Abbotsford,
waarvan hij eens schreef: "_My heart clings to the place I have created,
scarce a tree of which does not owe its being to me._"[4]

En geen wonder dat zijn hart "hing" aan Abbotsford! Kende hij er niet
nagenoeg iederen steen, iedere bloem en iedere boomsoort? En had hij
niet van de onaanzienlijke hoeve en het land, die hij in 1811 kocht, een
waren lusthof gemaakt? En werd hij er zelf ook niet met warme
aanhankelijkheid gediend door al zijne onderhoorigen, tot den bekenden
schaapherder Thomas Purdie en den koetsier Peter Mathieson toe?

"Ik wou dat Walter Scott nog leefde en dat ik dan eens bij hem te
logeeren gevraagd werd op Abbotsford, met _my dear_," zei Tieka, toen
zij het kasteel verlieten en zich haasten moesten om de beroemde ruïne
van de Melrose abdij nog te gaan zien.



De tijd was omgevlogen en zij mochten natuurlijk niet te laat aan het
station komen. "_Als_ wij eens te laat kwamen en pas van nacht weer
thuis konden zijn, zou ik het toch wel een beetje prettig vinden,"
merkte Tieka op, maar Hedwig scheen dit volstrekt niet ook maar "een
beetje" plezierig toe en zij begon onwillekeurig nòg vlugger te loopen.

Ten slotte viel de tijd haar toch nog mee, toen zij bij de indrukwekkend
mooie ruïne van Melrose Abbey stonden en hier nog eenige oogenblikken
konden vertoeven om een dankbare gedachte te wijden aan de begaafde
Benediktijner monniken, die eeuwen geleden in zandsteen de sierlijkste
lijnen wisten te beitelen en al hunne talenten gaven aan de verfraaiing
van het kerkgebouw, dat zelfs als ruïne nog zoo onuitsprekelijk veel
schoons heeft.

"Laten wij nog even blijven, even maar," smeekte Tieka, toen Hedwig
zeide dat het tijd werd om te vertrekken. Hedwig was echter
onverbiddelijk en het was goed dat zij niet langer gewacht hadden, want
toen zij aan het station kwamen, stond niet alleen de trein er reeds,
maar waren de coupés zóó vol dat zij slechts met zeer groote moeite één
plaats konden machtig worden in een derdeklasse wagen. Tieka moest bij
Hedwig op den schoot zitten en vond dit ook al weer "dol prettig." Haar
vroolijkheid werkte aanstekelijk op de medereizigers, waaronder zich een
troepje kleine meisjes bevond, die schaterden van het lachen om Tieka's
grappen en zelf ook allerlei te vertellen hadden. Zij hadden ook op het
gras gezeten om te lunchen, dicht bij een boerderij en terwijl haar
vader bezig was, haar allerlei over het leven van Scott mee te deelen en
daarbij zijn boterham in de hand hield, was opeens een kip op zijn been
gevlogen en had hem de boterham pardoes uit de hand weggepikt. O, zij
moesten nog zóó lachen, als zij er aan dachten hoe vader toen gekeken
had!

Nu, Tieka en Hedwig lachten ook en toen de trein te Edinburg stilstond
en de kinderen afscheid moesten nemen, zei Tieka levendig:

"Hè, ik hoop hartelijk dat wij elkaar nog eens weerzien!"



HOOFDSTUK V.

Chester.


Twee volle jaren bleef Hedwig bij de familie von Zercläre, zonder dat er
van eenige verandering sprake was. Zij was nu bijna achttien jaar. "Over
een paar jaar, als ik twintig word, dàn zal de barones mijn salaris toch
wel verhoogen," dacht ze soms. Zij wist dat de ouders van Tieka tevreden
waren over hare vorderingen, maar zij wist ook zeer goed dat Tieka's
moeder haar bizonder weinig genegen was en er waren dagen dat zij
werkelijk leed onder de scherpe, hatelijke woorden der barones, waaraan
het maar al te zeer merkbaar was dat zij door jaloezie waren ingegeven.

Toch werkte zij vroolijk en moedig voort en bleef zij steeds hopen dat
de houding der barones nog wel eens veranderen zou. Zij was het vorige
jaar met Kerstmis thuis geweest en had van haar moeder ook den raad
gekregen, maar trouw haar best te blijven doen en zij hadden toen
beiden gelachen om Clärchen's verontwaardigden uitroep:

"Nu, _ik_ zou me dan zoo engelachtig niet houden!"

Hedwig moest weer aan die woorden denken, toen zij zich op een stillen,
helderen herfstdag gereed maakte voor haar ochtendwandeling met Tieka.
De barones was den vorigen dag de leerkamer ingekomen op een oogenblik
dat Tieka het juist weer heel druk had met haar "_my dear_" en zij had
toen zeer beslist gezegd dat het nu "voor goed uit moest zijn met die
dwaasheid." Tieka had erg verschrikt gekeken, toen ze haar moeders oogen
zoo toornig zag flikkeren en zij was dadelijk begonnen zich stipt aan
het verbod te houden, zooals haar gewoonte was. Hedwig had den volgenden
ochtend het hartelijke "_my dear_" gemist; zij zuchtte er nu eens even
over en glimlachte flauwtjes om haar "sentimentaliteit."

Wat bleef Tieka toch lang weg! De barones had haar zooeven bij zich
laten roepen. Het kind had toch niets gedaan, waarvoor zij een berisping
verdiende?

Neen, er was niets bizonders voorgevallen, bedacht Hedwig gerustgesteld
en hare oogen keken bewonderend den tuin in naar de hooge beuken,
waarvan het rijke herfstgoud zoo teekenachtig afstak bij de gladde,
slanke stammen. Wat was de lucht boven die beuken klaar en zuiver-blauw!
Het zou heerlijk zijn buiten straks en bij het standbeeld van Scott....

Zij keerde zich snel om, toen zij de stem der barones achter zich
hoorde. Aan de uitdrukking van haar gezicht zag ze terstond dat haar een
onaangenaam onderhoud wachtte en haar hart begon sneller te kloppen.

"Ik heb u iets te zeggen, Fräulein," klonk het stroef.

Hedwig boog zwijgend het hoofd.

"Tieka is met haar vader uitgegaan. Zij blijft een groot gedeelte van
den dag weg en u kunt dus dien tijd voor u zelf gebruiken. Als u even
wilt gaan zitten...."

Tot haar verwondering merkte Hedwig thans een zweem van verlegenheid op
bij de barones; het maakte haar ongerust en zij beefde even, toen ze
zitten ging.

Maar het oogenblik van zwakte bij Tieka's moeder was zeer spoedig weer
voorbij.

Op de haar eigene, hooghartige wijze zei ze:

"Ik wensch er u thans van in kennis te stellen dat de heer von Zercläre
en ik het besluit hebben genomen, Tieka na de kerstvacantie naar een
uitmuntende kostschool te zenden. Wij zijn er volkomen van overtuigd dat
zij daar zeer beschaafden omgang zal kunnen genieten en langzamerhand
gevormd zal kunnen worden voor de hooge plaats, die zij in onze kringen
zal moeten innemen. Zij zal natuurlijk ook aan het hof gepresenteerd
worden en u zult zeker inzien...."

"O, ik kan niet...!" Hedwig was opgesprongen, zij was zichzelve niet en
zij strekte de handen uit met een afwerend gebaar; zij kon niet meer
luisteren! Even zag de barones haar onderzoekend aan. "U zult ruim tijd
hebben iets anders te zoeken," zei ze zacht. Toen ging zij de kamer uit,
waar Hedwig haar dankbaar voor was.

Het onverwachte, hevige van den slag gaf haar voor 't oogenblik een
gevoel alsof zij erdoor verpletterd was. Weg, van Tieka weg, het kon
niet waar zijn immers! Haar hoofd was zoo zwaar; zou ze wel goed gehoord
hebben wat de barones had gezegd?

Ach, zij wist immers dat zij het maar al te goed verstaan had. Zij moest
_weg_! Ze herhaalde het bij zichzelf, telkens weer, met hare oogen strak
gevestigd op de hooge beuken van den tuin, zoo rijk in hun pracht van
goud, zoo stil en lieflijk op dezen wondermooien herfstdag....

De rust daar buiten deed haar nu haast pijn en zij keerde zich af van
het raam en liep snel naar haar kamer. Daar sloeg zij met een
hartstochtelijk gebaar de handen ineen. Weg, van Tieka weg en waar dan
heen?

O, het kon niet, het mocht niet gebeuren!

Wat zou Tieka zeggen? Zou Tieka het hebben willen? Zou zij er zich niet
tegen verzetten? Ze moest nu opeens geheel aan Tieka denken en hoe de
vroolijke uitdrukking van haar gezichtje verdwijnen zou, als zij het
hoorde. En terwijl zij zich, zeer karakteristiek voor haar, geheel
verdiepte in Tieka's droefheid, werd haar eigen smart op den achtergrond
gedrongen en toen zij eindelijk schreien kon, was het meer nog om
Tieka's leed dan om haar eigen.

Toen Tieka 's middags terugkwam, zag zij terstond dat deze reeds alles
wist. Haar vader had haar zijn besluit meegedeeld aan het eind van de
wandeling en zij was blijven staan en had hem ongeloovig aangezien, stom
van verbazing. Maar zij had niets gezegd, dadelijk troost zoekend in een
zeker vaag bewustzijn dat hij zich vergissen moest, dat haar moeder
alleen precies op de hoogte kon wezen van alles wat hare lessen en hare
gouvernante betrof en zoodra zij thuis kwamen, was zij naar de barones
toegesneld. Het was immers niet waar dat Fräulein Eiche wegging?

"Ja natuurlijk is het waar," had de barones gezegd.

Toen was Tieka dadelijk naar boven geloopen en heel bleek, met iets
verschrikts in hare oogen, kwam zij bij Hedwig. En voor 't eerst een
gebod van haar moeder geheel vergetend, sloeg zij de armen om Hedwig's
hals, al maar roepend: "_Oh my dear, my dear_!"

Toen snikte zij even heel zacht met die eigenaardige, bij een kind zoo
treffende zelfbeheersching, die Hedwig reeds dikwijls bij haar had
opgemerkt en zij legde liefkoozend haar wang tegen die van Hedwig aan en
bleef een oogenblik zoo zitten; toen opeens sprong zij op en liep weer
naar beneden naar de barones.

"Moeder," riep ze, "o, ik smeek u, laat Fräulein Eiche toch niet
weggaan; ik vind het zoo vreeselijk!"

"Maar Tieka!"

Het kind had haar hand smeekend op den arm harer moeder gelegd; onder
den kouden, strengen blik, die haar trof, liet zij die hand weer weg
glijden.

"Ik vind het zoo vreeselijk, vreeselijk!" herhaalde zij fluisterend.

"Je moet me voortaan van die kinderachtige vertooningen verschoonen,
Tieka. Begrepen? Het is groote dwaasheid je zoo aan te stellen,
eenvoudig omdat je gouvernante weggaat; je zult er spoedig genoeg aan
gewend zijn."

Tieka's gezicht werd eerst doodsbleek, toen vuurrood, daarna weer heel
bleek. Zij waagde nog een laatste poging.

"Dus het gebeurt echt?"

"Zeer zeker gebeurt het," klonk het driftig. "En ga nu terstond heen. Je
vergeet tegen wie je spreekt."

Tieka ging, diep verslagen. Boven bij Hedwig hield zij zich niet meer
in, maar schreide uit, schreide alsof haar het hart zou breken. En hoe
Hedwig ook haar best deed, zij wilde zich niet laten troosten....

Voor Hedwig zelf kwam thans de gewichtige vraag hoe zij een nieuwe
betrekking zoeken en vinden moest. Aarzelend vroeg zij, na enkele weken,
de barones om raad en deze liet haar kranten brengen, streepte hier en
daar een advertentie aan en schreef een kort getuigschrift, ten volle
overtuigd dat zij daarmede reeds zeer veel voor hare jeugdige
gouvernante gedaan had.

Bij de jonge gouvernante zelf was de oude moed spoedig herleefd. "Niet
tobben, ik _wil_ niet tobben," zei ze herhaaldelijk, als de gedachte aan
het afscheid van Tieka haar te machtig dreigde te worden en dapper
schreef zij brief op brief, gaf en vroeg inlichtingen en veroverde
eindelijk een betrekking als onderwijzeres op een kostschool te Chester,
een inrichting voor weezen en halfweezen, die geen thuis meer hadden of
er nooit een hadden gekend.

Zij zou voornamelijk les moeten geven in Duitsch, rekenen en handwerken,
schreef men haar, daarvoor in ruil onderwijs krijgen in Fransch en
teekenen en bovendien een salaris ontvangen van 12 pond (f144) per jaar.

Veel was het niet, vrij wat minder nog dan ze thans verdiende, maar de
betrekkingen waren niet opgeschept, aan naar huis teruggaan wilde zij
geen oogenblik denken en toen zij, na eenige aarzeling, de vrijheid nam
de barones weer om raad te vragen, sprak deze zoo beslist de meening uit
dat zij "dit vooral aannemen moest, nu zij het krijgen kon," dat zij
niet langer wachtte met het nemen van een besluit en nog dienzelfden dag
aan de directrice der kostschool schreef zij dat zij na de Kerstvacantie
komen zou.

Van een reisje naar Duitschland met de kerstdagen kon, om de groote
onkosten, thans niets komen. Zij liet zich dus in de vacantie nog maar
eens ter dege door Tieka verwennen, slaagde erin de laatste dagen van
het jaar ook voor haar leerlingetje prettig en opgewekt te doen zijn
en--hield zich kloek, toen even na Nieuwjaar, de dag van het afscheid
werkelijk gekomen was.

Het was een snerpend koude ochtend, het vroor hard en de zon trachtte
te vergeefs door den witgrijzen nevel heen te dringen, die als een
reusachtige wolk over heel Edinburg hing. "_Zum Abschied nehmen just das
rechte Wetter_," mompelde Hedwig, terwijl zij zich kleedde.

Zij moest tegen elf uur vertrekken en kon ongeveer half drie te Chester
wezen. Eigenlijk was zij maar blij, toen haar groote koffer--Anna
Schaub's geschenk--reeds naar 't station gebracht was en het voor haar
ook tijd werd om te gaan. De baron en de barones gaven haar de hand bij
het afscheid en zeiden een paar welwillende woorden; Tieka, die te
vergeefs verzocht had mee naar het station te mogen gaan, stond bij hen
en kon niets zeggen. Zij keek Hedwig strak aan met hare groote oogen en
knikte zwijgend, toen deze zeide: "Dag lieve Tieka, zul je mij niet
vergeten?"

Dat was alles. Toen was het voor goed uit. De deur viel achter haar
dicht en zij stond op straat.

Ze had voor het rijtuig bedankt en gezegd graag naar het station toe te
willen loopen, want zij had behoefte aan de frissche wandeling en zij
liep snel door, telkens even op hare lippen bijtend bij de gedachte dat
het nu voorbij was, voor goed voorbij het gelukkige leven met Tieka.
Maar ze hief het hoofd op en liep nog vlugger voort. "_Nooit_ flauw
zijn, God helpt!" fluisterde ze.

Bij het geliefde standbeeld van Scott bleef zij een oogenblik staan. Zij
deed haar best het gezicht duidelijk te onderscheiden door den nevel
heen en even wuifde ze met haar hand....

Ze werd kalmer gestemd, toen zij eenmaal op reis was en zij glimlachte
blij, toen de zon eindelijk door den mistsluier begon heen te dringen.

Toen de trein te Chester stilhield en het haar duidelijk werd dat er
niemand was om haar af te halen, besloot zij haar koffer maar aan 't
station achter te laten en naar de school toe te loopen. Zij zou den weg
wel vinden, meende ze, en zij was na het lange zitten in den trein
letterlijk verstijfd van koude en verlangde naar wat beweging.

Even ging zij de restauratie-zaal in om een kop warme koffie te drinken
en te vragen hoe zij loopen moest om Hill House--zoo heette de
school--te bereiken. "U kunt, in ieder geval, om theetijd wel bij ons
wezen," had Miss Wells, de directrice, geschreven; het was nu nog maar
even half drie en zij had dus nog een paar uren den tijd.

Een vriendelijk buffetmeisje hielp haar te recht en gaf haar zelfs een
kaartje van Chester ten geschenke. Toen zij vertelde dat zij op Hill
House moest wezen, kwam er een zeer eigenaardige uitdrukking op het
gezicht van het meisje, maar Hedwig merkte het niet op; zij was verdiept
in haar kaartje.

"Wilt u bepaald loopen?" zei het meisje nog. "U zoudt ook een heel eind
per tram kunnen gaan; het is een lange wandeling," doch Hedwig
antwoordde vroolijk dat zij daar niet tegen opzag en geen haast had.

Opgewekt, thans weer vol moed voor het nieuwe leven dat haar wachtte,
liep zij het station uit. Zij had lust in haar wandeling en was benieuwd
hoe zij de stad vinden zou en verruimd haalde zij adem, toen juist op
het oogenblik dat zij het station verliet, de mist geheel vaneen
scheurde en de zon in volle glorie doorbrak.

O, wat was het nù mooi! Over alles heen lag de rijp als een kantachtig
wit weefsel, waarin ontelbare sterretjes glinsterden. Het blauw in de
lucht werd hoe langer hoe meer zichtbaar en krachtiger van tint. Het
bleef sterk vriezen en het was doordringend koud, maar Hedwig gaf er
niet om en stapte flink aan, eerst de niet heel fraaie City-road langs,
toen, steeds de aanwijzingen van haar kaartje volgend, een breede straat
in, tot ze bij een poort stond, waarnaast zich een steenen trap bevond
met het opschrift: "_To the city walls_".

De steenen treden zagen er heel glibberig uit, toch kon zij de
verleiding geen weerstand bieden even naar boven te gaan. Men had haar
verteld van de beroemde, oude muren rondom de stad Chester, waarover men
wel een wandeling van een klein uur kon maken en zij moest toch eens
kijken....

Zij liep eerst een eindje door, toen ze boven was;--toen bleef ze
verrast staan, want wat zij voor zich zag, was als een sprookje.

In hare nabijheid, haast vlak bij scheen het haar toe, stond daar in
grootsche majesteit, de hooge, indrukwekkende kathedraal van Chester met
het stille plein met de mooie boomen erom heen, alles bedekt door een
sluier van ragfijne rijp. Geen enkel geluid drong tot haar door en het
was of al die teere witheid de stilte nog verhoogde en haar lieflijker
maakte.

[Illustration: Rows te Chester.]

Zij voelde zich wonderlijk ontroerd. Geheel alleen stond zij daar in een
vreemd land, ver van huis, in een stad, waarin nog niemand haar
kende,--zooeven had zij zich een oogenblik plotseling haast angstig
eenzaam gevoeld,--nu gleed die gewaarwording van haar weg en haalde zij
diep adem met een gevoel van innige vreugde. Onwillekeurig vouwde zij de
handen; haar hart dankte God voor wat Hij haar te genieten gaf.

Voorzichtig ging ze de trap weer af; het was over half vier, ze moest nu
maken dat zij verder kwam. Zij raadpleegde haar kaartje.

Het vriendelijke buffetmeisje had haar gezegd dat de school, zooals de
naam Hill House trouwens ook aanduidde, op een heuvel lag even buiten de
stad en zij zag op haar kaart dat zij nu eerst weer rechtuit moest gaan.
Maar toen zij even doorgeloopen had, keek zij verbaasd om zich heen. Wat
was dat? Liep ze nu opeens door een stad van een paar eeuwen geleden?
Alles zag er zoo geheel anders uit dan zooeven. Schilderachtige oude,
geelbruin en donker getinte geveltjes werden tooverachtig verlicht door
enkele verdwaalde zonnestralen, die de schemering, die in deze straat
heerschte, nog sterker deed uitkomen. Want aan beide kanten bevond zich
hier aan de huizen een soort van lange, overdekte balkons of galerijen,
die er zeer oud en verweerd uitzagen en, in elkaar loopend, de geheele
lengte der straat besloegen en het licht onderschepten. Sommige der oude
huizen waren met schuinloopende strepen of figuren beteekend, andere met
zeer fraai houtsnijwerk versierd en van spreuken voorzien.

Hedwig vond het aardig een trapje naar een der galerijen op te gaan, er
door heen te loopen en zoo een blik te slaan op de straat, die zoo
geheimzinnig in het halfduister lag. Zij liep slechts langzaam verder;
ook in de veelsoortige winkeltjes, die zij langs kwam, was veel dat haar
aandacht boeide en toen zij de galerij verlaten had en, links afslaande,
een kijkje kreeg op een groepje zwart-en-wit getinte huizen, sierlijk
met de vooruitspringende vensters rustend op ranke, spiraalvormige
pilaartjes, was zij één en al opgetogenheid.

"Wat een stad! Wat een mooie stad!" zei ze. "Het zal mij hier stellig
goed bevallen. Wat wou ik graag dat Tieka dit eens zien kon! Zij zou
zeker zeggen dat het echt sprookjesachtig was."

Nu was ze, in al haar verrukking, toch verkeerd geloopen, geloofde ze en
zij bleef even staan en haalde haar kaart weer te voorschijn; zij kon er
echter thans niet wijs uit worden. Juist stond ze voor een bakkerswinkel
en toen zij opkeek, las ze met zekere gretigheid de aankondiging:

"_Hot Pies Every Saturday
  Finest Hand-made
  Bread only Baked_."

Ze was flauw geworden en had trek gekregen; heel veel had zij vandaag
ook nog niet gebruikt. Hier zou zij maar eens even naar den weg vragen
en meteen iets eten, een kleinigheid maar, anders mocht ze haar eetlust
eens bederven voor de _tea_, waarmee men haar op Hill House wachtte. Ze
moest nu toch ook maken dat zij er kwam. Als zij eens één warm pasteitje
kocht.... Ze had er zóó'n trek in! Snel vroeg zij er naar.

"Vandaag niet juffrouw; die hebben wij alleen maar Zaterdags."

Och ja, dat was waar ook, dat stond duidelijk voor het raam. Ze nam het
nu maar voor lief met een vrij oudbakken krentenbroodje; straks op Hill
House zou zij haar schade wel inhalen.

Het bleek dat zij toevallig toch de goede richting had genomen.

"Mag ik vragen bij wien u wezen moet?" vroeg de winkelbediende, die
nogal nieuwsgierig van aard scheen te zijn.

"O jawel," zei Hedwig, "ik ga naar Hill House."

De man zette groote oogen op.

"En...." vroeg hij, veelbeteekenend met het hoofd knikkend, "gaat u daar
heen als onderwijzeres?"

Hedwig keek hem wat scherper aan en glimlachte even om zijn
onbescheidenheid.

"Ja zeker," zei ze kortaf en maakte zich gereed om heen te gaan.

"Dan zult u daar niet veel warme pasteitjes proeven, vrees ik," hoorde
zij hem nog zeggen, terwijl ze den winkel uitging. Zij luisterde echter
niet meer, zij vond hem vrij brutaal en liep haastig verder.

Weldra kwam zij nu even buiten de stad bij een brug over de mooie rivier
de Dee en spoedig daarop aan den tamelijk eenzamen weg, dien zij zocht.

Eindelijk zag zij Hill House op een hoogte liggen. Vroolijk zag het er
niet uit, dat moest zij bekennen, want een groot, kaal, grijs gebouw was
het met een menigte smalle ramen en een hooge voordeur, waarvan de verf
nagenoeg verdwenen was. In den gevel stond met groote, zwarte letters,
die thans nog zwarter schenen door de rijp eromheen: Hill House. Alles,
ook de tuin achter het huis, een groote lap gronds met niets erin dan
enkele lage hulststruiken en een verschrompeld kastanjeboompje, gaf den
indruk van armoede en verwaarloozing.

Hedwig bleef een oogenblik staan voordat zij den heuvel beklom. "Dat is
dus Hill House," zei ze met nadruk. "_Veel_ lijkt het, althans van
buiten, niet op het paleis van den baron von Zercläre, maar wie weet hoe
fraai het van binnen is!"

Binnen een paar minuten stond zij voor het huis. Snel keek ze naar
boven of er ook iemand was, die naar haar uitzag. Er vertoonde zich
echter niets voor de ramen en zij liet dus den zwaren klopper op de deur
vallen.

Wat klonk dat hol! Het was of de geheele bevroren heuvel ervan uit een
soort verdooving ontwaken moest--zij vond het haast griezelig! Het
duurde geruimen tijd, voordat de zware deur langzaam open ging en het
begon reeds te schemeren, toen zij eindelijk binnen gelaten werd en,
huiverig geworden van het staan, nòg kouder werd in de lange, donkere,
kille gang, die zij nu door moest loopen.



HOOFDSTUK VI.

Koude en Honger.


"Ik ben de nieuwe onderwijzeres," zei ze tot het meisje, dat de voordeur
geopend had en haar nu zwijgend den weg wees. Het was een armoedig
gekleed, uit de kracht gegroeid kind van een jaar of dertien met een
heel smal gezichtje, waarin de donkere oogen nog donkerder schenen door
de blauwe kringen, die eronder lagen. "Dat weet ik," antwoordde zij met
een heesche stem en Hedwig zei maar niets meer; het spreken kostte het
arme kind blijkbaar moeite.

Aan het eind der gang stonden zij stil bij een deur, die toegang gaf tot
de kamer van Miss Wells, de directrice. Het meisje klopte aan, een
scherpe, hooge stem riep: "_Come in!_" en Hedwig zag Miss Wells voor
zich.

Zij zat op een houten bankje--zooals Hedwig later ontdekte, was er in
het gansche groote Hill House geen enkele stoel te vinden!--aan een
tafel vol papieren, rekeningen te schrijven. Toen zij Hedwig gewaar
werd, stond zij niet op, maar bekeek haar met groote nauwkeurigheid.

"Fräulein Eiche zeker?" vroeg zij kortaf. Hedwig knikte. Wat was het
benauwd in de kamer; zij kon er haast geen adem halen! De overgang van
de snerpend koude lucht buiten tot de overwarme, onfrissche atmosfeer in
het lage vertrek, waar het gas reeds brandde, was al te groot.

Zij hield zich echter dapper, hoewel het moeite kostte, vooral toen zij
Miss Wells nader bekeek, want smakelijk zag die er allerminst uit! Op
het grijze haar, waarvan enkele lokken uit het slordige kapsel waren
losgeraakt en langs de geelbleeke, bolle wangen hingen, prijkte een
mutsje van vuilwitte kant, waarop een stoffige, roodfluweelen strik ter
verfraaiing was aangebracht. Een verkleurde groene japon hing slordig om
de kleine, zeer gezette gestalte en was letterlijk bezaaid met harde,
witte vetvlekken, terwijl Miss Wells over de schouders heen een
vaalzwart, wollen doekje had geslagen, dat van voren met een haarspeld
was vast gemaakt.

Ook de kamer had een zeer onbehagelijk voorkomen en bevatte geen andere
meubelen dan de tafel, de bank en een groote geelhouten kast. Voor de
ramen, waarvan het ontdooiende ijs in druppels afliep, was geen zweem
van een gordijn te ontdekken en op den ongeverfden vloer lag geen ander
"kleed" dan het vuilwitte schapevachtje, waarop Miss Wells hare voeten
liet rusten.

"Luid spreken, als 't je blieft, ik ben doof," zei ze, Hedwig met haar
hoofd op zijde, stuursch aanziende.

Hedwig knikte maar weer.

"Was de trein zoo laat vandaag?"

"Neen, ik ben op tijd aangekomen," riep Hedwig zoo luid ze kon.

"Zoo. En hoe komt het dan dat het nu zoo laat is?"

"Ik heb nog even een wandeling door de stad gemaakt," zei Hedwig
opgewekt.

"O zoo. Ja, dat konden wij niet weten natuurlijk. Ons theeuur is lang
voorbij en dus...." Zij haalde de schouders op.

"Ik ... er zal misschien nog wel wat thee en een boterhammetje voor mij
bewaard zijn?" waagde Hedwig te vragen. Zij had zóó'n trek; ze _moest_
wat eten!

Miss Wells deed alsof zij haar niet verstaan had.

"Wat zegt u?"

Met een kleur, toch zonder verlegenheid, herhaalde Hedwig luide haar
vraag.

De zuinige directrice schudde echter het hoofd. "Wel neen, er is geen
thee meer te krijgen; daarvoor is het nu te laat," zei ze. "Straks wordt
het avondeten gebruikt."

Hedwig hoopte vurig dat "straks" "heel gauw" beteekende!

"Waar is uw koffer?" vroeg Miss Wells verder. Zij was thans opgestaan en
waggelde in al haar dikte naar de schel toe.

"Dien heb ik aan het station gelaten. Mag hij even gehaald worden?"

Met de hand aan het schelkoord, keerde Miss Wells zich toornig om.

"Nog gehaald worden, van avond? Neen hoor, daar kan niets van komen; wij
houden hier geen hotel! Knechten of dienstmeisjes hebben wij ook niet,
want wij doen alles zelf. _Alles_; begrepen? U zult het dan voorloopig
maar zonder uw koffer moeten stellen en dien morgen gaan halen met
Peter en het wagentje. Er kan dan nog wel iemand met u meegaan." Toen,
ter verduidelijking, alsof ze bang was dat Hedwig in den genoemden
"Peter" een manspersoon zou vermoeden, "Peter is onze pony."

"O," was al wat Hedwig zeide. Ze vond het heel vervelend zoo lang op
haar koffer te moeten wachten, maar zij onderwierp zich zonder meer,
begrijpend dat er toch niets aan te veranderen was.

Miss Wells trok nu met een ruk aan de schel en een oudachtig, schamel,
doch net gekleed dametje verscheen, dat er, evenals het meisje, dat
Hedwig binnen gelaten had en dat in de wandeling Taff of Taffy werd
genoemd, heel vermoeid uitzag.

"Dit is onze huishoudster, Miss Ellis," verklaarde Miss Wells. "Zij zal
u den weg wijzen naar de schoolkamers. Miss Ellis, dit is Fräulein
Eiche, de nieuwe onderwijzeres."

"_How do you do_?" zei Miss Ellis en er kwam een vriendelijk lachje op
haar gezicht, toen zij Hedwig de hand reikte.

Hedwig had haast gezegd: "Goed, maar ik heb zoo'n honger," maar ze
durfde niet recht. En ... we krijgen toch straks avondeten, troostte zij
zich.

Zij volgde Miss Ellis een paar nauwe dwarsgangen door, waar het salpeter
van de muren viel en zich in de koude, grijze vloersteenen holten hadden
gevormd door de vele voetstappen, die erover waren gegaan. Er hing een
vunzige lucht en het was er kil en heel vochtig. Bijna even koud was het
in de groote, kale schoolkamers, waar het vuur op den haard veel te
weinig voedsel kreeg en zeer onvoldoende warmte gaf. De ruiten der
gordijnlooze ramen waren dan ook nog stijf bevroren.

Juist toen Miss Ellis en Hedwig binnen kwamen, werd het gas aangestoken
en het schelle licht der door geen ballons of kappen beschermde
gaspitten, viel onbarmhartig duidelijk op de rijen bleeke gezichten der
kinderen, die op banken aan de lange, houten tafels gezeten waren. Het
waren kleine en grootere meisjes van allerlei leeftijd, maar de
gezichten hadden door de sporen van lijden en ontbering, die erop waren
afgedrukt, iets treurig ouwelijks gekregen, dat zeer pijnlijk trof. Een
zonderling kontrast met de tengere kindergestalten vormde bij velen de
kleeding, blijkbaar afval van vroegere draagsters. Want de leerlingen
van Hill House gingen bijna allen gekleed in wat haar door gulle
bloedverwanten of vrienden was afgestaan en de arme weezen en
half-weezen, die alle moederlijke zorg misten, droegen veel te groote
schoenen, te wijde jurken, te korte of te lange rokken en ach, ook maar
al te vaak, veel te dunne stof voor den kouden winterdag.

Het treurige schouwspel, zoo geheel iets anders dan zij nog aan den
ochtend van dien dag, toen zij zoo moedig op reis ging, zich voorgesteld
had te zullen zien, ontroerde Hedwig tot in de ziel. Het was alsof haar
het hart werd toegeknepen en zij kon zich nauwelijks meer inhouden en
legde de hand voor de oogen, terwijl een korte snik haar ontsnapte.

Toen Miss Ellis haar arm aanraakte, vermande zij zich echter terstond.
En in haar hart vormde zich het besluit om zich goed te houden, flink te
zijn en te trachten iets te wezen, zooveel als zij maar kon te wezen
voor die arme, arme kinderen.... God zou haar helpen ook _hier_; dat
_wist_ zij immers!

De huishoudster stelde haar aan de onderwijzeressen voor, maar de
meesten toonden zich vrij onverschillig omtrent haar komst; zij schenen
met een zekere dofheid geslagen te zijn en zagen er vermoeid en slecht
uit. Er waren er ook met een haast terugstootend uiterlijk en Hedwig
hoorde later dat dezen, evenals verscheidene der arme weezen, eenvoudig
naar Hill House waren gezonden om een onderkomen te hebben. Of zij ook
goede en bekwame onderwijzeressen waren, daarop werd niet gelet; werk
was er immers op Hill House toch altijd voor ieder te vinden! Miss
Wells, die zelf weinig anders deed dan brieven en rekeningen
schrijven--vooral het laatste was haar een zeer geliefde bezigheid, die
zij nooit aan anderen overliet--had er zeer goed den slag van, al hare
onderhoorigen hard te laten arbeiden en zeer weinig rust te gunnen. Er
was in het groote, holle huis met zijne talrijke kamers en bewoonsters
veel te doen, al was het er alles behalve weelderig ingericht en Miss
Wells had waarheid gesproken, dienstmeisjes of knechten waren er in 't
geheel niet; alles moest door de overwerkte huishoudster, de
onderwijzeressen en de leerlingen worden verricht.

Twee onderwijzeressen waren er, die op Hedwig door de groote
tegenstelling in haar uiterlijk, een bizonderen indruk maakten. Beiden
bevonden zich in de tweede schoolkamer, die er al even doodsch en triest
uitzag als de eerste, met geen enkele versiering aan den muur dan een
groote landkaart en een stuk of vier andere kaarten, waarop met
reusachtige letters stond gedrukt dat er in de schooluren nooit
gebabbeld en gelachen mocht worden.

De eene onderwijzeres, Miss May geheeten, was met de jongste kinderen
bezig en had op 't eerste gezicht een tamelijk onbeduidend voorkomen.
Maar toen Hedwig haar aanzag, las zij in de blauwe oogen een uitdrukking
van stillen moed, die bizonder weldadig aandeed en te meer trof, omdat
het gezicht zelf er zeer afgemat uitzag.

Zij bleek meer belang te stellen in Hedwig's komst dan de anderen en
sprak haar even vriendelijk toe en Hedwig vond het een verkwikking naar
de welluidende stem te luisteren.

De andere onderwijzeres, Miss Rench, begroette haar slechts met een
koele hoofdbuiging; Hedwig voelde echter, meer nog dan zij het zag, dat
de kleine, doordringende oogen haar scherp onderzoekend opnamen. Er lag
iets vijandigs en sluws in dien snellen blik, dat haar een oogenblik
angstig maakte, haar haar zelfbeheersching benam en de oogen deed
neerslaan, maar even later glimlachte zij om haar vreemde
zenuwachtigheid. Het verbaasde haar echter niet, toen zij te weten kwam
dat Miss Rench in 't geheim "de spion" werd genoemd en dat er zeer, zeer
weinig op de school voorviel, dat haar aandacht ontsnapte en niet door
haar aan de directrice werd medegedeeld.

"Zou ik nu even naar mijn slaapkamer mogen gaan?" vroeg Hedwig eindelijk
aan Miss Ellis.

"Och, dat kan straks wel. Ik zou nu maar hier blijven, als ik u was; uw
mantel en hoed kunnen wel zoo lang op die leege bank neergelegd worden."
En Miss Ellis verdween.

Hedwig had echter volstrekt geen behoefte haar mantel uit te trekken;
zij had het al koud genoeg! Zij zou niets liever gedaan hebben dan eerst
het smeulende vuur in den haard eens ter dege van brandstof voorzien en
dan, als het flink brandde, de ramen openzetten om de vunzige lucht te
verdrijven, die in de school hing en aan rottende kool deed
denken,--maar zij was hier geen meesteres en moest stil afwachten wat er
over haar zou worden beschikt. Zij deed haar best geduldig te wezen en
keek nog eens met aandacht naar de kinderen, toen zij plotseling een
bel hoorde luiden en spoedig daarop een paar der oudere meisjes rond zag
gaan met bladen, waarop stapels sneden ongesmeerd brood lagen om een
kruik met water en een paar leege tinnen kroezen heen.

"Dat zal zeker reeds een voorproefje van het avondeten zijn," dacht
Hedwig blij en zij nam gretig een stuk brood, toen het haar werd
aangeboden en schonk zich een kroes water in.

Zij at met graagte evenals de anderen, hoewel het brood heel oud en hard
en droog was en een zwakke poging der huishoudster om het te roosteren,
nagenoeg was mislukt. Als er ook maar een ziertje boter op geweest was,
zou het veel lekkerder gesmaakt hebben, meende Hedwig en even moest zij
denken aan het smakelijke maal, waarbij Tieka nu alleen zou aanzitten.
Tieka zou eerst half Januari naar haar kostschool gaan; als zij _deze_
school eens had kunnen zien, wat zou zij dan wel voor oogen opgezet
hebben?

Toen het droge brood verorberd was, begonnen de kinderen hunne schriften
weg te bergen. Nu was het dan zeker heel gauw tijd voor het avondeten,
dacht Hedwig.

Daar zag zij Miss Rench waarlijk al weer met half toegeknepen oogen naar
haar kijken. Wat beteekende dat toch? Zij zou haar maar eens gaan
aanspreken, de lessen waren nu toch afgeloopen. Misschien ging haar
gezicht ook wel wat vriendelijker staan, als zij eens even een praatje
met haar maakte. Beleefd ging zij naar haar toe en vroeg:

"Kunt u mij ook zeggen hoe laat hier het avondeten gebruikt wordt?"

"Het avondeten?" herhaalde Miss Rench schamper, terwijl een spottend
lachje om haar mond kwam, "maar dat hebt u net precies op!"

"Zoo, was dat stuk brood...." stamelde Hedwig ontsteld.

"Dat was uw souper, ja. Ik hoop dat het u goed gesmaakt heeft?"

Hedwig antwoordde niet. Dus dàt was het avondeten geweest! Had ze toch
nog maar wat meer gekocht bij dien bakker of aan het station! Ze begon
nu te begrijpen waarom de bakkersbediende haar zoo vreemd had aangezien,
toen zij zeide dat ze naar Hill House moest en maar al te zeer zag zij
thans de waarheid in van zijne voorspelling: "Daar zult u niet veel
warme pasteitjes proeven!"

Maar zij vergat hoe hongerig ze zelf was bij het zien van al die slecht
gevoede kinderen om zich heen en zij voegde zich bij een troepje, knikte
er een paar eens toe, wreef een der jongsten de koude handjes warm en
trok een klein, mager meisje even aan haar vlecht. Het kind zag haar
verbaasd aan met hare weemoedige, grijze oogen. Hedwig ging bij haar in
de bank zitten. "Hoe heet je?" vroeg ze. "Mary Wren," zei het kind heel
ernstig. "En kun je _heelemaal_ niet lachen?" Nu kwam er even een flauw
lachje op het bleeke gezicht. "Neen, neen, nog een beetje meer," drong
Hedwig aan. Maar het kind kon niet; ze begon te hoesten, een akelige,
droge kuch en Hedwig sloeg den arm om haar heen. "Stil maar, stil maar,
praat maar niet."

"Sst.... _No more talking.... Prayers!_" riep een stem en Hedwig zag
Miss Wells binnen komen voor de avondgodsdienstoefening. Met een
eentonige, zeurderige stem las zij de gebeden. Hedwig luisterde
verontwaardigd toe, geschokt door de wijze, waarop de indrukwekkende
woorden van den Engelschen avonddienst werden opgedreund en daardoor
alle kracht verloren. Toch knielde zij neer als de kinderen en zij
vouwde de handen en bad, bad vurig en innig tot God om kracht.

Eindelijk ging het de uitgesleten, vuilgrijze trappen op naar de
armoedige slaapvertrekken, waarvan Hedwig schrikte toen zij ze zag. Ook
hier hing voor geen enkel raam iets, dat ook maar in de verte naar een
gordijn geleek; alles was kaal en guur en onbedekt.

Toen men Hedwig gewezen had waar zij slapen moest, vroeg zij zich voor
de zooveelste maal af, waar zij toch aangeland was en of zij hier
_werkelijk_ zou kunnen blijven; het was haast geen leven in zoo'n
ongezonde, schamele omgeving! Zou zij niet wijs doen met morgen aan den
dag te beginnen met iets anders te zoeken? Wel was het heel moeielijk
iets te vinden....

Juist op dat oogenblik werd even, heel voorzichtig,--nauwelijks kon het
een aanraking genoemd worden--een bevende, kleine hand in de hare gelegd
en zij zag Mary Wren naast zich staan en schuchter tot haar opzien. Haar
hart werd warm. Hoe kon zij nog aan weggaan denken? Natuurlijk bleef zij
immers!

Er stonden op iedere slaapkamer twaalf smalle, ijzeren ledikanten en ook
Hedwig had dus, evenals de andere onderwijzeressen, het opzicht over elf
leerlingen; zij moest bij het uitkleeden tegenwoordig zijn, had men haar
gezegd en daarna mocht zij zelf te bed gaan. Op hare prettige, opgewekte
wijze hielp zij de kinderen om vlug voort te maken, telkens weer de
koude handen wrijvend en een aardigheidje zeggend, als er een het
schreien nader stond dan het lachen. Dan kwam er een blijde glinstering
in de droevige kinderoogen en eens zelfs lachte Mary Wren hardop. Hedwig
knikte haar toe. "Goed zoo!" zei ze.

Maar toen al de elf leerlingen te bed lagen en zij haar één voor één
eens warmpjes in wilde stoppen en de kussens wat opschudden, maakte zich
een hevige verontwaardiging van haar meester. Want nu ontdekte zij dat
de slappe, platte kussens met snippers papier waren opgevuld of opgevuld
heetten en dat de zoogenaamde dekens bestonden uit een zeer goedkoop
soort wollen lappen, waartusschen groote stukken papier waren
vastgenaaid. Geen wonder dat de arme meisjes bijna allen hoestten en
half ziek waren van de koude.

Zoo goed mogelijk dekte zij haar elftal toe; toen ging zij even heen om
te vragen of de een of andere onderwijzeres haar ook een nachtpon zou
willen leenen. Meer dan ooit betreurde zij thans het gemis van haar
koffer en van den warmen wollen doek, dien zij ingepakt had en dien Anna
Schaub haar nog mee had gegeven, toen zij naar Engeland ging. Wat was
dat al lang geleden!

Zij liep op een drafje het donkere portaal over, slaagde er na veel
moeite in, een zeer dun nachtgewaad ter leen te krijgen en snelde toen
naar de slaapkamer terug, om zich al rillend te ontkleeden, terwijl de
aanhoudende vorst de ruiten met een steeds dichtere laag ijs bedekte en
de koude tocht door de slecht sluitende vensters naar binnen drong.

Het was of de eenzame gaspit ook bevriezen ging, zoo flauw was de vlam;
zij hield er even hare handen bij, maar zij voelde er hoegenaamd geen
warmte van uitstralen en toen zij in het voor haar bestemde ledikantje
lag, kon ze van koude en honger eerst niet in slaap komen. Zij verbaasde
er zich over dat de kinderen wèl sliepen; zij hoorde het aan de
geregelde ademhaling, hoewel Mary Wren telkens nog in haar slaap kuchte
en zich soms onrustig bewoog.

Toen zij eindelijk zelf ook ingesluimerd was, werd zij vrij spoedig
weer uit den slaap opgeschrikt door een heftige windvlaag, die het oude
vensterkozijn letterlijk stuk dreigde te schudden. Aan verder slapen was
nu voorloopig niet meer te denken, want de wind werd hoe langer hoe
heviger, deed de ruiten kletteren en loeide om het huis heen met een
gierend geluid, dat Hedwig als een sombere klaagtoon in de ooren klonk.
Een tijdlang lag zij in bijna zwarte duisternis; alleen kon zij door een
der ruiten, waarvan een hoekje door de vorst vrij gelaten was, een
stukje van de donkere lucht onderscheiden. Langzamerhand zag zij enkele
sneeuwvlokken vallen, toen meer, meer, al maar meer en steeds dichter,
tot het een dwarrelende massa werd, waarnaar zij niet meer kijken kon,
zoo duizelde het haar voor de oogen. Eindelijk ging de wind liggen, het
werd stiller en doodelijk vermoeid sloot zij de oogen en sliep nog even
in, nadat zij zich bibberend het dunne dek over het hoofd had getrokken.

Het was nog geheel donker, toen zij wakker werd door het luiden van een
bel. Terstond zat zij overeind in bed.

"We moeten opstaan, dadelijk opstaan, dat beteekent die bel," riep een
der kinderen haar toe en Hedwig sprong moedig het bed uit en stak het
licht aan. Het bleek juist vier uur te zijn!

"Maar dat moet een vergissing wezen," riep zij uit. "Neen, neen, het is
geen vergissing, wij staan altijd om vier uur op," zei Mary Wren al
kuchend. "Miss Ellis zelf is er altijd al om half vier uit om ons wakker
te kunnen bellen...."

Hedwig zuchtte; ze was nog zóó weinig uitgerust! En wat een tooneel zag
zij voor zich! Bibberend, half schreiend van de koude, stonden daar de
arme kinderen zich aan te kleeden of te wachten, tot haar beurt zou
komen om zich te wasschen. Want midden in de kamer bevond zich een
ruwhouten tafel met vier waschkommen en een reusachtige kan met water;
hier konden er zich vier te gelijk wasschen, wie er niet gauw genoeg bij
was, moest wachten tot er weer een kom open kwam.

Vandaag ging het wasschen met nog meer moeielijkheden gepaard dan
anders, omdat de dikke stukken ijs in het water dreven en het dooien
daarvan boven het gas--wat Hedwig beproefde--al heel langzaam ging. Zij
moest aan Tieka denken, die zulk "echt winterweer" altijd zoo mooi en
zoo heerlijk vond. Als zij deze slecht verzorgde kinderen eens had
kunnen zien, hoe zouden hare donkere oogen dan gekeken hebben?

De scherpe noordoosten wind drong door tot in het vertrek en op de
vensterbanken binnenin de kamer lag een dikke, ruige laag sneeuw; ook op
den houten vloer was sneeuw gevallen. Was zij wel ooit in haar leven zóó
koud geweest?

Daar luidde alweer een bel en nu moesten allen zich haasten om langs de
donkere trappen naar beneden te gaan en in de groote, kille schoolkamer
bij de ochtendgebeden tegenwoordig te zijn, die door Miss May werden
gelezen; de directrice vertoonde zich eerst later op den dag. Voor de
zuinigheid brandde er nu slechts één gaspit, wat alweer Hedwig's innige
verontwaardiging opwekte. Daarbij kon ze van vermoeidheid en van honger
haast niet op hare beenen blijven staan.

Wat schandelijke toestanden waren dat hier toch! Zij nam zich voor zoo
gauw als ze maar kon aan de barones von Zercläre te schrijven en haar
eens goed op de hoogte te brengen van alles wat zij hier zag en
ondervond; zij zou zoo iets toch zeker ook beneden alles vinden en haar
helpen willen om er verandering in te brengen.

O, wat leek het haar heerlijk toe, al was het maar één oogenblikje, bij
Tieka te wezen en in de aardige kinderkamer van het mooie, Edinburgsche
huis! Het scheen haar nu toe, terwijl zij hier in de kale, onbehagelijke
schoolkamer stond in die bedompte atmosfeer, haast in halfduister en te
midden van zooveel treurige kindergezichten, alsof het al veel langer
dan één dag was geleden dat zij van Tieka afscheid had genomen....

Men vertelde haar dat het ontbijt op half zeven was vastgesteld. En nù
was het pas vijf uur! Hoe hield men dat uit? Ze zou maar hard met de
anderen meewerken--wat trouwens ook zeer beslist van haar verwacht
werd--dan vergat zij haar honger wellicht! Er moesten nu schoenen
gepoetst worden, brandstoffen gehaald, trappen, portalen en kamers
worden aangeveegd, bedden opgemaakt, kannen met water gevuld en allerlei
andere werkzaamheden worden verricht, waarvan ieder, ook de allerjongste
leerling, haar deel moest vervullen.

Mary Wren bleef zooveel mogelijk in Hedwig's nabijheid; blijkbaar had
zij reeds nu genegenheid voor haar opgevat. Telkens hoorde Hedwig het
korte, droge kuchje en waar ze maar kon, hielp zij het zwakke kind en
gaf haar een vriendelijk woord.

Eindelijk klonk de ontbijtbel door het huis en nu konden de ijverige
werksters zich te goed doen aan bizonder slappe thee--"gootwater" hoorde
Hedwig fluisteren--zonder suiker en _zeer_ oudbakken brood, want het was
op Hill House een wet dat de bakker er slechts eens in de veertien dagen
versch brood mocht brengen. Op de sneden brood was, in plaats van
boter, een dun laagje moes van gestoofde appelen gesmeerd.

Een heel lekker ontbijt was het niet, toch at Hedwig het hare gretig op.
Zij miste de boter al minder dan den avond te voren en dat was maar goed
ook, want boter was op Hill House een ongekende weelde en _als_ er al
soms op de dikke sneden zoogenaamd geroosterd brood, die als "avondeten"
werden rondgediend, iets glinsterde, dat heel in de verte aan boter deed
denken, dan was dit slechts een soort van _dripping_, afgedruppeld
vleeschvet, dat onmogelijk lekker smaken kon, omdat voor Hill House
nooit wezenlijk goed vleesch werd gekocht.

En ook appelmoes, al is het nog zoo smakelijk toebereid--wat van dat op
Hill House niet verklaard kan worden--verveelt op den duur. Hedwig had
gelegenheid dit te ondervinden, toen het haar dag in, dag uit, werd
voorgezet: bij het ontbijt, aan de thee en bij het stuk avondbrood. De
boeren in den omtrek verkochten hunne gedroogde appelen tegen zeer lagen
prijs aan Miss Wells en deze vond dat zij niet beter en zuiniger doen
kon dan er het geheele jaar door haar groot gezin mee te voeden!

Met het les geven had Hedwig geen moeite. De kinderen waren stil en
gewillig, ja gedroegen zich naar haar zin haast al te gehoorzaam; zoo
graag zou zij hen wat levendiger gezien hebben! Nù waren zij, onder den
indruk van het onnatuurlijke, ongezonde leven dat zij leidden, bijna
onkinderlijk bedaard.

Het middagmaal, dat om twaalf uur plaats had, was al even karig als de
andere maaltijden en bestond heden uit niets anders dan slecht vleesch
en droge aardappelen, waaraan een grondige bijsmaak was. Op de dagen dat
er geen vleesch gegeten werd, kreeg men daarvoor in de plaats kwalijk
riekende visch en in ruil voor de aardappelen waterige rijst; een groot
verschil maakte de verandering niet, vond Hedwig.

Na den eten moesten de kinderen met de onderwijzeressen drie kwartier
gaan wandelen, hoewel de sneeuw zeer hoog lag en het door den plotseling
invallenden dooi op verschillende plaatsen heel vuil en drabbig begon te
worden. Het sneeuwde niet meer, maar er hing een donkere, dreigende
lucht en toen zij een eind den weg op waren, niet naar de stad toe,
volgens uitdrukkelijk bevel der directrice, die zelf thuis gebleven
was,--begon er een fijne motregen te vallen, die langzaam maar zeker de
dunne kleeding der kinderen doorweekte. "Ik ga met mijn troepje terug,
zóó kan het niet langer," besloot Hedwig, maar Mary Wren, die naast haar
liep, vertelde haar dat er van nu reeds naar huis gaan geen sprake kon
wezen; dan zou Miss Wells haar toch verhinderen binnen te komen. Eerst
moest de bepaalde tijd om zijn. "Dat vind ik heel verkeerd," liet Hedwig
zich driftig ontvallen. Miss Rench, de "spion", hoorde het haar zeggen
en deelde het ook, zoo spoedig zij maar kon, aan Miss Wells mede. Deze
liet toen Hedwig bij zich komen en nam haar zoo geducht onder handen,
dat Hedwig het het verstandigst vond er maar het zwijgen toe te doen.
Alleen nam zij de gelegenheid waar om te vragen of zij nu--het was na de
schooluren--haar koffer mocht gaan halen.

Tot haar verwondering werd haar dit toegestaan en even later reed zij
met de onderwijzeres, die in het bizonder met het toezicht over den pony
was belast en zeer zwijgzaam van aard was, in het krakende wagentje,
door den mageren Peter getrokken, naar het station. De sneeuwmodder
spatte om de wielen van het voertuig en maakte de straten op plaatsen,
waar niet geveegd was, haast onbegaanbaar, maar de zon scheen weer en de
oude stad zag er schilderachtig uit. "Wij kunnen zeker eerst wel even
een boodschap doen?" vroeg Hedwig, die wat brood koopen wilde, maar haar
gezellin was hier zóó beslist tegen en toonde zich zoo verschrikt bij
het denkbeeld dat zij langer van Hill House weg zouden blijven dan
strikt noodzakelijk was, dat Hedwig maar toegaf en dadelijk doorreed
naar het station.

Zij was heel blij, toen zij den grooten koffer weer veilig in haar bezit
had, al werd hij, naar den regel van het huis, niet naar haar slaapkamer
gebracht, maar in een bedompte soort kelderkamer neergezet.

Bij het licht van een stukje kaars mocht Hedwig er hier uitnemen wat zij
noodig had. Veel kon het niet zijn, want een kastje om een en ander in
te bergen was haar slaapkamer niet rijk. Zij greep echter gretig naar
Anna Schaub's wollen doek, die bovenop lag; die moest in ieder geval mee
naar boven!

Zij was geheel alleen in het sombere vertrek, dat door het kaarsje
slechts flauw verlicht werd. Een smalle streep van het licht viel in den
koffer en, toen zij er den doek had uitgenomen, op een pakje in wit
papier gewikkeld, dat zij zich niet herinnerde erin gelegd te hebben.
Zij nam het in de handen en deed er het bovenste papier af. "_To my
dearest ... dearest Fräulein_," las ze.

"Lieve, lieve Tieka," fluisterde zij en het pakje verder openend, vond
zij een mooi portret van Tieka, dat haar een gevoel gaf alsof het kind
opeens weer dichter bij haar was. Toen hield zij een paar plakken
chocolade in de hand. "Natuurlijk chocolade, die geeft ze mij altijd,"
fluisterde zij. "Nu, die zal hier goed te pas komen!"

Zij deed den koffer op slot, rolde de chocolade in haar doek en sloop
er mee naar boven naar haar slaapkamer. Het was er donker, toch kon zij
op den tast af gemakkelijk de elf ledikantjes van hare leerlingen
vinden. Voorzichtig legde zij onder ieder kussen een stukje chocolade,
sloeg den doek om de schouders en keerde naar de schoolkamers terug.



HOOFDSTUK VII.

"Flinkie."


Toen zij zich later weer met hare leerlingen op de slaapkamer bevond,
liet zij allen zich eerst vlug ontkleeden en te bed gaan, voordat zij
iets zeide over de verrassing, die haar wachtte. Toen de kinderen klaar
waren, ging zij evenals den vorigen avond, de ijzeren ledikantjes langs
om het schamele dek wat steviger in te stoppen en eerst toen fluisterde
zij ieder meisje een paar woorden toe. Zij deed het zóó zacht dat geen
der anderen er iets van verstaan kon en allen waren te verbaasd om wat
terug te kunnen zeggen, maar de plotselinge kleur op de ingevallen
wangen en de blijde glinstering in de oogen, waren Hedwig welsprekend
genoeg. Later, toen alles donker was en zij zelf ook te bed lag, hoorde
zij telkens een zacht, zuigend geluid en met een glimlach om den mond
viel zij in slaap. Een paar dagen later echter zou zij inzien dat zelfs
het weggeven van een onschuldig stukje chocolade ernstige gevolgen na
zich kan sleepen.

Zij ontdekte namelijk op zekeren ochtend dat Mary Wren den moed had
gehad, iets van haar deel voor Taffy te bewaren en zij had er Mary te
liever om, wèl wetend hoe moeielijk het haar gevallen moest zijn, niet
het geheele stukje zelf op te eten. Daarbij kwam dat Taff of Taffy min
of meer de verschoppeling was op school, bij de meeste onderwijzeressen
ten minste, omdat zij volstrekt niet gemakkelijk leerde en traag van
begrip was. Intusschen werd zij den geheelen dag door voor alle
mogelijke werkjes in huis en daar buiten gebruikt. "Taff, doe jij dat
eens even," "dat kan Taffy wel doen!" "Waar is Taffy toch?" "Taffy moet
dat opredderen." "Taffy, haal dit of dat eens gauw van boven," klonk het
herhaaldelijk, vooral uit den mond van Miss Rench en de arme Taffy, die
een zachtaardigen, gewilligen aard had en heel wel wist dat zij geen
geleerde was, meende voor haar onwetendheid niet beter te kunnen boeten
dan door met grooten ijver alles te verrichten, waartoe zij wèl in staat
was!

Toen Hedwig dan bemerkte dat Mary Wren erin geslaagd was een paar dagen
lang een stukje chocolade voor Taffy te bewaren, knikte zij tevreden.
Taffy zat niet bij Mary in de klasse en sliep ook in een geheel ander
gedeelte van het huis, zoodat het Mary tot nog toe niet gelukt was haar
een oogenblikje voor zich alleen te krijgen. Op den bewusten ochtend
echter toen zij, op weg naar een der schoolkamers, met Hedwig door de
gang liep, kwamen zij Taff tegen, een zwaren bak met kolen torsend, die
naar de kamer van Miss Wells moest worden gebracht. Nu zag Mary haar
kans schoon. Snel had zij de chocolade uit haar zak gehaald en tusschen
Taffy's lippen gestoken en Taffy, die zeker zelden of nooit zoo iets
geproefd had, slikte van pure verrukking het kostbare stukje ineens
door!

Toch ging dit alles niet zoo gauw of Miss Rench, de "spion", was er
achter gekomen. Hoe zij het te weten kwam en dat nog wel zoo spoedig,
terwijl zij, naar Hedwig stellig meende, niet in de gang was, bleef
altijd een raadsel, maar een feit is het dat Taffy nog maar juist met
hare kolen de kamer van de directrice binnen gegaan was, toen deze
reeds, gevolgd door Miss Rench, naar buiten kwam stuiven op Mary Wren
af, haar onzacht bij den arm greep en zoo meesleurde naar de
schoolkamer, waar deze stoornis algemeene ontsteltenis te weeg bracht.

"Ondeugend nest! Ik zal jou leeren te snoepen, ergerlijk te snoepen en
anderen te bederven door haar eten in den mond te stoppen. Wat heb jij
Taffy gegeven, zeg?"

Maar Mary Wren zag doodsbleek van schrik en kon niet antwoorden.

"Nu, voor den dag ermee als 't je blieft en dadelijk."

Nu bracht Mary Wren het er haperend uit.

"Wat?" gilde Miss Wells driftig en met de hand aan haar oor. "Ik versta
je niet." Toen tot Miss Rench, die met een hatelijken glimlach op haar
gezicht stond toe te luisteren: "Wat zegt ze?"

"Zij had chocolade in haar zak," riep Miss Rench schamper.

"Wat! Chocolade! Hoe komt ze daaraan? Er mag hier op school niet
gesnoept worden, dat weet zij heel goed. De kinderen krijgen meer dan
genoeg te eten...."

Hedwig's oogen schoten vonken; toch hield zij zich bedaard.

"_Ik_ heb Mary de chocolade gegeven," zei ze luid en op kalmen toon.
"Ik had die in mijn koffer en gekregen van een vroegere leerling...."

"O zoo," viel Miss Wells uit de hoogte in. "Heb dan de goedheid er
voortaan aan te denken dat het tegen de wetten van het huis is de
meisjes snoepgoed te voeren. En wat Mary Wren betreft, die weet
opperbest dat zij iets gedaan heeft, dat streng verboden is en dat zij
straf verdiend heeft. Och Miss Rench, wees zoo goed dit meisje eens
gehoorzaamheid te leeren; de gewone straf als 't je blieft."

Miss Rench trad met zekere gretigheid naderbij, nam op hare beurt Mary
bij den arm, trok haar mee naar een der leege schoolbanken en dwong
haar, in een zeer ongemakkelijke, sterk gebogene houding, onder die bank
te gaan zitten. Toen liep zij naar een kast, haalde er een stapel oude
cahiers uit en gebood Mary deze tot kleine snippers te verscheuren.

Zonder een enkel woord van tegenwerping, deed Mary wat van haar verlangd
werd en met een hart vol bitterheid zag Hedwig toe hoe zij, steeds meer
kuchend in hare lastige houding, het eene schrift na het andere tot
snippers scheurde en deze op stapeltjes legde. Later hoorde zij van Miss
May dat het zulke snippers waren, door menige, menige leerling in
"straftijd" vermeerderd, die tot vulling der bedkussens dienen moesten.

Zij begreep dat het haar niets baten zou, al verzette zij zich nog zoo
sterk tegen deze wijze van strafgeven en hare machteloosheid drukte haar
als een ondragelijke last. Als bij ingeving voelde zij ook dat slechts
enkele onderwijzeressen, waaronder Miss May, haar verontwaardiging
deelden en wat konden zóó weinigen tegenover zoo velen?

Het mocht echter niet langer zoo blijven, besloot ze vast bij zichzelf;
er _moest_ verandering komen en zeer spoedig ook. Zij zou, zoodra ze
maar kon, een brief aan de barones von Zercläre schrijven en haar om
raad en hulp vragen.

Zoodra ze maar kon ... de gelegenheid tot schrijven deed zich echter
niet eerder voor dan den tweeden daarop volgenden Zondag, toen haar
eindelijk als een gunst werd toegestaan, een uurtje voor zichzelf te
gebruiken. Evenals den vorigen Zondag, had zij 's ochtends een troepje
kinderen vergezeld naar de kerk. Heden hadden zij den dienst bijgewoond
in de prachtige kathedraal en met hare geheele ziel had zij geluisterd
naar een bemoedigende preek over: "_Weest in geen ding bezorgd_"[5] en
naar het schoone koorgezang, dat haar onuitsprekelijk verkwikt had.

In een werkelijk opgewekte stemming kon zij--voor 't eerst na haar komst
te Chester,--een brief naar huis schrijven. Tot hiertoe had zij slechts
een paar briefkaarten kunnen zenden en een lange brief werd het ook
thans niet, omdat haar tijd kostbaar was en zij volstrekt ook nog aan de
barones schrijven wilde; toch vertelde zij allerlei over Chester en over
de liefde der kinderen, die nu reeds--evenals vroeger Tieka!--een
naampje voor haar hadden bedacht en haar "Flinkie" noemden;--over de
inrichting der school en de armoede en koude, die er geleden werden,
zweeg zij. Waarom zou zij haar moeder en Clärchen met een beschrijving
daarvan verontrusten? Er zou toch zeker spoedig verandering in de
toestanden op Hill House komen, als de barones von Zercläre maar eerst
goed op de hoogte was gebracht en dàn zou het tijd genoeg zijn, haar
moeder eens te vertellen, hoe het er hier vroeger had uitgezien.



Zij toonde zich den naam "Flinkie" waardig, terwijl zij den gewichtigen
brief aan de barones schreef, want in flinke, veelzeggende taal vertelde
zij het voornaamste en vroeg om raad. Toen ze den brief verzonden had,
voelde zij zich verlicht; het was heerlijk dat zij nu eindelijk eens
iets _gedaan_ had! Ze zou nu moedig het antwoord der barones afwachten
en dan ... ja, wat er dan precies gebeuren moest, was haar nog niet
recht duidelijk, maar al mocht de barones zich soms koud en
onverschillig toonen, _dit_ zou toch indruk op haar maken, hier zou zij
wenschen te helpen, daarvan was Hedwig bepaald overtuigd.

Doch het antwoord bleef uit. Er gingen acht, veertien dagen voorbij en
nog was er geen brief. Het kostte haar moeite geduldig te blijven. Toch
deed zij iederen dag weer haar uiterste best om althans eenige
vroolijkheid te brengen in het leven der arme, half-zieke kinderen, die
zij onderwijzen moest, zich niet te storen aan de scherpe uitvallen van
Miss Rench en hare satellieten en de loomheid te overwinnen, die haar
telkens plaagde en een gevolg was van het slechte en weinige voedsel,
waarmee zij zich tevreden moest stellen.

Lang voordat het zijn tijd was om te komen, spande zij zich in om het
geluid op te vangen, waarmede de post zijn komst aankondigde: het
tweemaal herhaald getik, veroorzaakt door het vallen van den zwaren
klopper op de voordeur; en _als_ hij dan eindelijk gekomen was en toch
weer niet den brief gebracht had, waarnaar zij zoo vurig verlangde, kon
zij zich plotseling zoo verlaten voelen, zoo "alleen op de wereld" dat
zij zich geweld aan moest doen om hare teleurstelling dapper te dragen.
Dan vroeg zij zich soms met bitterheid af, of men haar dan bij de
familie von Zercläre geheel vergeten was of niets meer met haar te doen
wilde hebben,--want ook van Tieka hoorde zij niets, geen enkel woord.

Eindelijk, bijna drie weken nadat zij haar brief verzonden had, kwam er
antwoord in den vorm van een kort, koel briefje der barones. "_Het doet
mij leed_," schreef zij, "_dat het u in uw tegenwoordigen werkkring
minder goed bevalt en de inrichting der school, volgens uwe meening, te
wenschen overlaat. Het komt mij echter voor dat zulk een proeftijd u
geen kwaad kan doen, maar integendeel zeer heilzaam voor u kan wezen. Ik
zou u dus willen raden, den moed niet te gauw op te geven, maar te
blijven waar gij zijt en volharding te toonen. Gaarne zend ik u mijne
beste wenschen._"

En in een noot onder aan den brief stond nog in haastig schrift: "_Tieka
heeft mij, vóór haar vertrek, verzocht u te groeten. Zij is reeds geheel
gewend op de school, waar het haar uitstekend bevalt. Zij had u nog eens
een briefje willen schrijven, maar de dagen voordat zij wegging, waren
zóó bezet dat ik het beter voor haar oordeelde, zich niet meer in te
spannen dan noodig was. Op haar school is het haar alleen geoorloofd
brieven naar huis te schrijven en vandaar te ontvangen._"

Dat was alles. Hedwig frommelde het papier ineen en stak het in haar
zak, toornig en gegriefd tevens. Toen hief zij het hoofd weer op. Zij
moest dus geheel alleen haar weg vinden, zonder hulp? Op die der barones
behoefde zij in geen enkel opzicht te rekenen? Tieka mocht haar zelfs
niet meer schrijven? Het was hard, maar zij zou zich niet terneer laten
slaan, ze _zou_ haar weg vinden....

En het hoofd buigend, voelde zij dat toch één hulp haar altijd bleef,
de hulp van Hem, zonder Wiens hulp de sterkste zwak is en op Zijn hulp
bleef zij vertrouwen, met Hem zou ze sterk wezen.

Zoo hield zij moed en volhardde, den raad der barones volgend op een
wijze, die deze, haars ondanks, zou getroffen hebben, indien zij er
getuige van had kunnen zijn. Gemakkelijk was het niet. Maar toen de
dagen tot weken werden en de weken tot maanden, toen de felste koude
voorbij was en het er zelfs in den armoedigen tuin van Hill House
lenteachtig ging uitzien, begon haar taak haar toch minder zwaar te
vallen, al had zij het, zooals allen op Hill House, overdruk.

Hare brieven naar huis bleven kort en haastig. Haar moeder was niet
gerust en vroeg haar telkens of het haar werkelijk goed ging en of zij
hare krachten niet overschatte; dan schreef zij terug dat alles op Hill
House niet even prettig was, maar dat zij het goed had met de kinderen
en hield van haar werk en ... dat zij stellig hoopte later nog weer eens
iets beters te vinden en meer geld naar huis te kunnen sturen.
Voorloopig bleef zij echter hier; ze had zich zoo aan de kinderen
gehecht!

Op zekeren dag vond zij in een vergeten hoekje van haar koffer een
tijdschriftje, waaruit zij eens met Tieka versjes had zitten lezen en
haar oog viel op een rijmelarijtje, waarbij ze toen lachend een kruisje
had gezet.

"Oh, don't the days seem lank and long,
When all goes right and nothing goes wrong?
And isn't your life extremely flat
With nothing whatever to grumble at?"[6]

Nù was er zeker genoeg in haar leven _to grumble at_; toch morde zij
niet en deed dapper haar plicht, altijd weer haar eigen leed vergetend
om anderen te kunnen troosten en helpen.

In het late voorjaar kwamen er nog een paar heel gure dagen; de zwakke
kinderen leden er onder en in een snerpend kouden nacht werd zij wakker
door het gekreun van Mary Wren, die hevige kiespijn had.

"O, het spijt me zoo dat ik u wakker heb gemaakt, maar ik kòn mij niet
meer inhouden; ik heb zoo'n pijn, zoo'n pijn en ik ben zoo koud!" kermde
het arme kind, toen Hedwig bij haar bed kwam. "Maar blijft u toch niet
op, dan wordt u zelf ziek; het is zóó koud!"

"Neen, neen," zei Hedwig. "Kijk, ik heb mijn wollen doek al om, ik ben
niets koud." Zij haalde de deken van haar bed en wat kleeren en dekte er
Mary mee toe. "Dat helpt zeker wel, he? Zoo, laat mij nu die wang eens
even wrijven. Neen, ik zal je geen pijn doen; het gaat heel zacht, voel
maar. Leg nu je beide handen maar in mijn linkerhand, dan worden zij wat
warmer."

En ze streek met de vingertoppen van haar rechterhand voorzichtig over
de zieke plek en streelde met haar linker Mary's ijskoude, bevende
handen, tot het kind langzamerhand rustiger werd. Eindelijk vielen de
oogleden weer toe, de vingers bewogen niet meer en gleden uit Hedwig's
handdruk weg en de pijnlijke trek op het bleeke gezichtje verdween.
Hedwig bleef nog even naast het ledikant zitten om toen weer te bed te
gaan. Zij had nu geen ander dek dan haar wollen doek en een laken en
warm was ze dus niet; toch sliep zij nog even in.

Den volgenden ochtend werd ze heesch wakker, maar Mary Wren was beter en
zóó dankbaar dat zij zich ruimschoots voor haar moeite beloond achtte.

Het lesgeven ging echter lastig omdat zij telkens haar stem kwijt was
en ze was heel blij toen zij zwijgen mocht. Miss May had haar een paar
malen deelnemend gevraagd of zij haar werk zou overnemen, maar zij had
het hoofd geschud,--Miss May had waarlijk al genoeg te doen.

Toen Taffy haar 's avonds kwam zeggen dat Miss Wells haar wenschte te
spreken, zuchtte zij even. De directrice zou haar nu zeker onder handen
nemen omdat zij dien dag slecht les had gegeven; alsof zij anders gekund
had!

Met het voornemen om de berisping geduldig aan te hooren, ging zij naar
haar toe. Tot haar verwondering kwam er echter geen vermaning, maar een
verzoek of liever een bevel, dat haar een gewaarwording gaf als ging er
opeens weer meer licht komen in haar leven door het uitzicht op een
zekere vrijheid, die haar zeer, zeer welkom was. Tot nu toe was het haar
namelijk niet geoorloofd geweest, Hill House ooit te verlaten dan op de
dagelijksche wandelingen met de leerlingen en Zondags naar de kerk; van
alleen uitgaan mocht nooit sprake wezen. Doch nu _gebood_ Miss Wells
haar, voortaan iederen Zaterdag een uur privaatles te gaan geven aan een
zekere Mrs. Rowley, die in Chester woonde en onderricht in het Duitsch
wenschte te ontvangen. Hedwig kon eerst hare ooren niet gelooven. En dat
zou zij mogen doen, zij, die alles behalve een gunstelinge van Miss
Wells was en steeds door Miss Rench met Argusoogen werd bespied! Zij zou
iederen Zaterdag geheel alleen een wandeling mogen maken naar de stad en
daar privaatles gaan geven! Zij vond het heerlijk en liet hare
blijdschap duidelijk op haar gezicht lezen.

Miss Wells was echter totaal ongevoelig voor die blijdschap en vervolgde
met hare scherpe stem:

"Dat zal dus iederen Zaterdag moeten gebeuren en wel geregeld om drie
uur in den middag. Reeds aanstaanden Zaterdag zal met de lessen moeten
worden begonnen. Natuurlijk eisch ik van u de stellige belofte dat nooit
door u aan Mrs. Rowley iets, ook maar _iets_, herhaal ik, zal worden
meegedeeld van wat op Hill House voorvalt. Indien ik daarop geen staat
kan maken...."

Zoo goed als haar heeschheid het toeliet, viel Hedwig roepend in:

"Ik zal nooit over het minste of geringste, dat op Hill House betrekking
heeft, spreken." Zij had groote neiging eraan toe te voegen: "Zoo'n
aangenaam onderwerp is het niet," maar zij hield die woorden wijselijk
in.

Zij stond op om heen te gaan, doch er brandde haar nog een vraag op de
lippen en snel vroeg ze:

"En wat zal ik met die lessen verdienen?"

Miss Wells zag haar dom aan.

"Ik versta u niet," zei ze knorrig. "Spreek toch duidelijker. Het is of
ik een poes hoor miauwen, als u spreekt."

Zich sterk inspannend om hare stem krachtiger te maken, herhaalde Hedwig
roepend haar vraag.

"Ermee verdienen?" riep de directrice van Hill House driftig uit. "_U?_
Maar hoe komt u aan zulken onzin? Natuurlijk komt het geld van die
lessen _mij_ toe! Ik heb recht op al uw tijd."

Hedwig hield de lippen stijf op elkaar geklemd om niets terug te zeggen.
Tot geen prijs wilde zij zich de wekelijksche afwisseling in haar
somber, eentonig leven ontnomen zien en daarom zweeg zij, hoewel zij
zich zeer verongelijkt voelde. Zij knikte even, ten bewijze dat zij zich
ook aan deze voorwaarde onderwerpen wilde, toen ging zij heen.

Tot haar groote vreugde werd het weer een paar dagen later zachter en
scheen Zaterdags de zon. Zij had haar stem bijna weer terug en verheugde
zich als een kind op haar uitgang. Met zenuwachtige haast kleedde zij
zich, toen het tijd werd om te gaan en toen de deur van Hill House
achter haar dichtviel, was het haar haast alsof zij een vrijgelaten
gevangene was!

Ze moest heel flink aanstappen, want Miss Wells had haar precies een
half uur gegund om naar het huis van Mrs. Rowley toe te loopen; toch
genoot zij hare wandeling, die door een mooi, interessant gedeelte van
het oude Chester liep. Een oogenblik bleef zij staan voor een bizonder
fraai gebouwd huis met paneelen vol keurig beeldhouwwerk in hout. In den
gevel stond gebeiteld: "_God's Providence is mine Inheritance._"[7] Ze
herhaalde de woorden zacht bij zichzelf, zich afvragend wat zij zouden
moeten beteekenen en zij keek bewonderend op naar het in 't oog vallend
schilderachtige huis, toen zij een hand op haar schouder voelde en, zich
omkeerend, het vriendelijke gezicht zag van een dame met grijzend haar
en levendige, bruine oogen, die haar onderzoekend aankeken.

"Neem mij niet kwalijk, maar u _moet_ Fräulein Eiche zijn!"

"Ja," zei Hedwig, wat onthutst door de onverwachte ontmoeting.

"Ik dacht het wel! Ik kon terstond aan uw gezicht zien dat gij geen
Engelsche waart en ik had er een voorgevoel van dat gij Fräulein Eiche
wezen moest. Ik ben Mrs. Rowley, uwe aanstaande leerling. Zullen wij
samen naar mijn huis wandelen?"

[Illustration: God's Providence-House, Chester.]

"Heel graag," zei Hedwig opgewekt. Mrs. Rowley maakte een aangenamen
indruk op haar.



"Aardig dat ik u juist verdiept vond in de aanschouwing van ons
_Providence house_," zei Mrs. Rowley, terwijl zij verder gingen, "het is
een van de allermooiste huizen in Chester uit de zeventiende eeuw. Men
heeft zich verdiept in gissingen wat met het opschrift precies bedoeld
kon zijn; waarschijnlijk is het de vrome uiting van een Puriteinsch hart
en ik voor mij neem gaarne aan dat deze Puritein, naar verteld wordt, de
spreuk op zijn gevel liet zetten om God te danken dat hij bevrijd bleef
van de pest.--Eigenlijk moest ik u nu al deze bizonderheden in het
Duitsch vertellen, maar ... dan zou ik er wel heel lang werk mee hebben.
Ik wil echter graag een ijverige leerling zijn, dat beloof ik u; ik
verlang ernaar om goed Duitsch te leeren spreken, want ik heb niets meer
op de wereld dan twee Duitsche neefjes, die soms bij mij komen logeeren.
Mijn man is dood en kinderen heb ik helaas nooit gehad, maar ... hier
zijn wij bij mijn huis--ik houd mij aan den tekst, die in den gevel
staat; geheel verlaten voelt men zich dan nooit. Dat gelooft gij toch
ook?"

Hedwig keek op naar het aardige zwart-en-witte huis met het opschrift:
_The Fear of the Lord is a Fountain of Life._[8] Zij knikte. O ja, dat
geloofde zij ook.



Toen zij Mrs. Rowley naar binnen gevolgd was en weldra in een vroolijke
kamer stond met een boograam met uitzicht in den tuin, waar de
voorjaarsviooltjes weelderig bloeiden en een gemakkelijke, rieten stoel
voor haar aan de tafel werd geschoven naast het helder brandend vuur,
scheen het haar toe, dat zij in een paleis was gekomen! Was werkelijk de
wereld buiten Hill House altijd zóó mooi en zoo heerlijk en zoo
liefelijk geweest? Zij keek om zich heen in de prettige kamer, terwijl
Mrs. Rowley haar goed afdeed en zij moest eens even diep adem halen. Wat
zag alles er hier netjes en echt _comfortable_ uit!

Hoe goed gekozen waren de fijne etsen aan den muur en hoe aardig stonden
op de kleine schrijftafel bij het boogvenster de vele kinderportretjes,
die haar aan Tieka's verzameling deden denken en o, wat was het heerlijk
weer eens op een _stoel_ te zitten! Zij moest er zelf om lachen dat zij
dit zoo'n genot vond.

Toen Mrs. Rowley weer binnenkwam met boeken voor de Duitsche les, werd
zij gevolgd door het keurige dienstmeisje, ook door Hedwig met
bewondering aanschouwd,--dat allerlei benoodigdheden binnenbracht voor
de _afternoon-tea._ Hedwig moest zich geweld aandoen om niet al te
gretig te kijken naar de geurige thee, de smakelijke _cake_, de
marmelade en de sneedjes brood _met boter_, die zoo maar, alsof het zoo
niets was, voor haar neer werden gezet. Mrs. Rowley moest eens weten hoe
zij verlangde om maar dadelijk aan het eten en drinken te gaan!

Ze wendde haar gezicht naar het vuur toe--ze kòn haast niet langer naar
al die heerlijkheden kijken, zonder er iets van te nemen; ze had zóó'n
trek en dat mocht Mrs. Rowley toch niet bemerken!

Maar hoewel haar gastvrouw niets zeide en niets vroeg, scheen zij toch
wel te begrijpen dat Hedwig lust moest hebben iets te gebruiken.

"We zullen ons eerst maar eens verkwikken, voordat wij aan 't werk gaan,
vindt u niet?" zei ze, de thee inschenkend. "Ik heb trek na mijn
wandeling. U moet er u dus maar niet over verbazen als ik veel eet en ik
hoop dat u mijn voorbeeld zult volgen."

Hedwig wilde niets liever. Had zij ooit zulke lekkere thee geproefd en
werd er wel ergens in de wereld zulke verrukkelijke boter gebruikt? Als
zij Mary Wren eens naast zich had gehad en Taffy, wat zouden die gesmuld
hebben!

Het lesgeven ging later als van een leien dakje. Mrs. Rowley wist veel
meer van het Duitsch af dan Hedwig had vermoed en zij lazen en praatten
en lachten zoo genoegelijk dat de tijd om was voordat zij het wisten.

"Dat is echt prettig geweest," zei Mrs. Rowley vriendelijk, toen Hedwig
zich gereed maakte om weer heen te gaan. "Ik geloof dat ik veel van u
leeren zal."

"Ik vind het heerlijk om de volgende week terug te mogen komen," zei
Hedwig en met een vroolijk knikje nam zij afscheid.

Haast op een drafje liep zij terug, want ze wist dat zij weinig tijd
had. Toch ging ze nog even een kruidenierswinkel in. Veel geld had ze
niet, maar ze slaagde er toch in voor ieder der elf leerlingetjes, die
bij haar op de kamer sliepen, een groote _biscuit_ te koopen en met
stralende oogen nam zij den zak aan en ging verder. Als het haar nu van
avond maar gelukte zonder dat het ontdekt werd, een _biscuit_ onder
ieder kussen te leggen!

Maar het _moest_ gelukken. Zij was na het uurtje bij Mrs. Rowley in een
overmoedige stemming geraakt en heel vlug liep zij verder, uitermate
blij gestemd in het vooruitzicht van de verrassing, die zij "haar
kinderen" zou bereiden. Hoe graag zou zij _al_ de arme stakkertjes op
Hill House eens flink getrakteerd hebben,--als het maar in haar macht
gelegen had!

Mrs. Rowley had haar een korteren weg terug aangeduid en zij kwam nu
door een gedeelte van Chester, dat haar nog geheel nieuw was. In haar
vaart nauwelijks oplettend waar ze ging, liep zij pardoes tegen een
stoeren politieagent aan. Hij kwam juist een steenen trap af, die naar
de muren van Chester leidde. "_Beg pardon_," riep ze verschrikt en de
man glimlachte en zei, naar de trap wijzend: "Moet ge hier uw geluk niet
eens beproeven, jonge dame?"

"Mijn geluk?" vroeg Hedwig verbaasd. "Waarom?"

"Waarom? Wel, het is u toch zeker bekend dat dit de _Wishing steps_
zijn? Wie tweemaal deze steenen treden op en af loopt zonder adem te
scheppen, mag een wensch doen, die stellig in vervulling komt."

"O!" Hedwig had wat ongeduldig geluisterd in het besef dat zij zich
haasten moest om op tijd thuis te komen, maar gauw even die trap op en
neer loopen, nam zoo'n tijd niet! Zij wou het voor de aardigheid
probeeren en dan een wensch doen, die heusch vervuld zou worden?! Wacht,
dan zou ze innig verlangen dat de kinderen haar _biscuits_ ongestoord
zouden mogen genieten, zonder eenige kans op ontdekking van de zijde van
Miss Rench of wie dan ook.

De agent was doorgeloopen. Snel, zoo gauw als zij maar kon, liep zij de
steenen treden tweemaal op en af en deed haar wensch met een lachend
gezicht.

En ... de wensch werd zoowaar vervuld ook! Met groote handigheid wist
zij 's avonds onder elk der elf kussens een _biscuit_ te verstoppen en
niet alleen dien avond, maar geregeld iederen Zaterdag, als ze bij Mrs.
Rowley geweest was en bij een of anderen kruidenier haar inkoop had
gedaan. In den bakkerswinkel, vrij dicht bij Hill House, waar zij den
eersten dag van haar komst te Chester was geweest, kwam zij niet weer,
uit vrees voor ontdekking en ook uit een zeker soort schaamte, waarvan
zij zich geen rekenschap zou hebben kunnen geven.

De dankbaarheid der kinderen, die er merkwaardig gauw van op de hoogte
waren--zij hadden de chocolade nog niet vergeten!--dat er iets onder
haar kussen verborgen lag, toonde zich op eigenaardige, stille wijze.
Niemand durfde ooit ook maar iets over de _biscuits_ zeggen, die
geregeld den volgenden ochtend verdwenen waren, maar soms keek er eens
een Hedwig met een geheimzinnig lachje aan, terwijl allen haar met nog
grooter geestdrift en wanneer zij maar durfden, "Flinkie" bleven noemen.
Nooit echter werd over de gewichtige _biscuits_-zaak één woord gerept en
ook nooit werd zij, tot Hedwig's zeer groote vreugde, ontdekt. Als
Zaterdagsavonds alles donker was op de slaapkamer en zij soms een heel
zacht geknabbel hoorde, klonk haar dit als muziek in de ooren!

De wekelijksche bezoeken aan Mrs. Rowley, haar eenige uitgang in al den
tijd, dien zij op Hill House vertoefde, werden ware glanspunten in haar
bestaan, waarnaar zij de geheele week door reikhalzend uitzag. En geen
wonder! Mrs. Rowley toonde zich niet alleen een prettige leerling, maar
ook een belangstellende vriendin, die zonder ooit over Hill House en
Hedwig's leven aldaar te spreken, toch door de hartelijke, gastvrije
wijze, waarop zij Hedwig steeds ontving, toonde wèl te begrijpen dat
onderwijzeres en huisgenoote wezen van Miss Wells lang geen benijdbaar
baantje was! Zij liet Hedwig vertellen van haar land en van haar thuis,
gaf haar raad omtrent haar toekomst en hielp haar zoo op een kiesche
wijze, die Hedwig zeer trof.

Intusschen begon haar taak haar niet lichter te vallen, al scheen het
haar leerlingen toe dat "Flinkie" nauwelijks zorgen kende, zoo moedig
met een vriendelijk woord of een grapje voor ieder kind, niet het minst
voor de arme Taffy, ging zij haar gang. Of dat soms moeite kostte?
Moeite ook om te midden van zooveel onrecht en zooveel lijden vast te
houden aan het geloof dat God toch nabij was, toch hielp, haar toch
trouw ter zijde stond?

Het kostte moeite, maar het vast vertrouwen in den hemelschen Vader,
die, door alle duisternis heen, leiden zou tot het licht, bleef hecht in
haar ziel. Ook haar oude energie begaf haar niet. Miss May, nagenoeg de
eenige onderwijzeres met wie zij op eenigszins vertrouwelijken voet
stond, benijdde haar die, benijdde haar ook de frissche vroolijkheid en
humor, die haar zelfs op het sombere Hill House niet in den steek
lieten. Gelukkig dat er soms werkelijk een en ander voorviel, dat een
uitbarsting van algemeene vroolijkheid veroorzaakte en de meisjes in de
handen deed klappen en luid lachen van pret,--maar dit was heel, heel
zelden! De arme kinderen waren er lang niet gezond, niet gelukkig genoeg
toe.

Het was echter op een zonnigen Septemberdag dat zulk een voorval
werkelijk plaats had, juist toen enkele onderwijzeressen, waaronder ook
Hedwig, thuis kwamen van een middagwandeling langs de schilderachtige
rivier de Dee, waarop plezierbootjes en zeilschepen tot een frisch
watertochtje schenen uit te noodigen. Hedwig had verlangend naar het
heldere water gekeken en toen medelijdend naar de kinderen, die vermoeid
waren van de hitte en zich loom voortsleepten. Maar toen zij Hill House
naderden, kwam er levendigheid in het stille troepje en Mary Wren, die
vóór Hedwig liep, keerde zich om en riep uit: "O Flinkie, Flinkie, kijk
Peter eens! O, de pony is dol geworden! Kijk! Kijk!"

En waarlijk, Peter was losgebroken! Niettegenstaande de magerte, door
slecht voedsel ontstaan, had hij kracht genoeg gevoeld om de deur van
zijn schuur open te stooten en met één sprong naar buiten te komen. Nu
schopte en sloeg hij uit alle macht met de pooten, schudde den kop
onophoudelijk heen en weer en gedroeg zich zoo weinig als een gehoorzame
pony betaamt, dat de onderwijzeres, die met de zorg voor hem belast was,
zich geen raad wist en niet anders doen kon dan hem op wanhopigen toon
bij zijn naam te roepen en tot stilte te vermanen.

Peter bleef echter doof voor alle vermaningen en schopte door met een
woede en een ijver, een betere zaak waardig. Het zand stoof omhoog! Het
was een heel dwaas gezicht en de kinderen, gesteund door de
onderwijzeressen, schaterden het uit. Zelfs Miss Rench, de zure, kon het
lachen niet laten en de algemeene vroolijkheid was zoo aanstekelijk dat
Peter er nog doller door werd en met vervaarlijke sprongen begon te
huppelen, precies als wou hij op zijn achterste pooten gaan staan.

Misschien zou hij nog meer streken uitgehaald hebben, als niet juist op
het kritieke oogenblik Miss Wells naar buiten was gekomen om te zien wat
er toch gaande was. Zij scheen de zaak volstrekt niet belachelijk te
vinden, schudde ongeduldig het hoofd en riep toen zeer luid en driftig
met haar krakende stem: "Ga naar binnen Peter, dadelijk in je schuur!"

Peter stak de ooren op bij het geluid van de gebiedende stem, die hij
zoo goed kende, zette, onmiddellijk gehoorzamend, zijne vier pooten op
den grond en ... ging gedwee zijn stal weer in.



HOOFDSTUK VIII.

Uitkomst.


Toen de herfst voorbij was en de winter weer kwam met de donkere, koude
dagen, waarin alle ontberingen dubbel werden gevoeld, scheen het Hedwig
soms toe dat de tijd voortkroop en één maand op Hill House driemaal zoo
lang duurde als thuis of in Edinburg. Gelukkig viel er dezen winter niet
veel sneeuw, waren de wegen meer begaanbaar dan het vorige jaar en
bleven de kinderen dus ook gezonder, maar met overgroote vreugde werd
toch door allen de lente begroet, hoewel zij menigen guren,
stormachtigen dag met zich bracht.

Het was op een heel regenachtigen Zondag in Mei dat de directrice van
Hill House in de kerk niet alleen--zooals geregeld het geval was--in
haar bank in slaap viel, maar ook tegen het eind van den dienst, zóó
luid begon adem te halen en eindelijk te snorken dat de kerkbezoekers
elkaar aanstootten en met verontwaardigde gezichten omkeken. Enkele
stoutmoedige leerlingen trapten elkaar op den voet, andere hielden den
zakdoek voor het gezicht om haar lachen te bedwingen--allen vonden het,
kinderen als zij waren, prettig dat er eens "iets ongewoons" gebeurde.

Miss Rench, die naast Miss Wells zat, wist haar echter, door haar op
handige wijze zacht in den arm te knijpen, in zoo verre wakker te
krijgen dat zij ongeduldig haar arm wegtrok en "_don't_" fluisterde. Het
snorken hield op en maakte plaats voor een minder hoorbare, geregelde
ademhaling, maar toen de dienst afgeloopen was, sliep de directrice weer
zoo vast, als lag zij in haar gemakkelijk veeren bed--het eenigste van
die soort dat zich daar bevond!--op Hill House.

Er werd nu besloten dat Hedwig en Miss May met de andere
onderwijzeressen en de kinderen naar Hill House terug zouden gaan,
terwijl Miss Rench en Miss Ellis, de huishoudster, bij de directrice
zouden blijven en later met haar thuis komen.

Intusschen was de stortregen in een druilerigen motregen overgegaan.
Hedwig huiverde onwillekeurig en vond, toen zij Hill House naderden, dat
het er somberder uitzag dan ooit, maar de kinderen waren levendig en vol
nieuwsgierigheid wat Miss Wells toch schelen mocht. Misschien was zij
wel ziek en misschien kreeg de school nu wel een heele week vacantie en
misschien mochten zij dan wel eens een langen dag met "Flinkie" uit,
hoopten sommigen, doch deze hoop bleek gansch ijdel te wezen.

Wel voelde Miss Wells zich, toen zij thuis kwam, "werkelijk ongesteld",
zooals ze klagend tot Miss Rench zeide en wel bleef zij daarom een dag
of vier te bed en liet zich door Miss Ellis ter dege bedienen, maar van
vacantie voor de leerlingen of een extra-uitgangetje kwam niets in; de
kinderen moesten in tegendeel bizonder hard werken. Want de directrice
had het bestuur overgedragen aan Miss Rench, die, haar macht genietend,
met ijzeren hand het bewind voerde en zooveel ze maar kon, straffen
uitdeelde. Bovendien was het voedsel nog slechter en onsmakelijker dan
anders en kreeg men nòg minder te eten. Hedwig vond het schandelijk en
had Zaterdags bij Mrs. Rowley groote moeite de belofte om over Hill
House te zwijgen, niet te verbreken. Zij had er 's ochtends met Miss May
over gesproken dat het zóó niet langer ging, dat er verandering komen
_moest_ en Miss May had met een heftigheid, die zij anders zelden
toonde, ook gezegd dat het niet meer uit te houden was; de kinderen
schreiden haast van honger!

Hedwig dacht aan dit gesprek, toen zij van haar les naar Hill House
terug liep. Mrs. Rowley had haar weer zeer vriendelijk ontvangen. Er
stond, bij haar komst, een kop krachtige, warme bouillon voor haar
klaar, "omdat het zulk erg nat weer was," en later hadden zij thee
gedronken en prettig gebabbeld en gelezen. Toch voelde Hedwig zich niet
opgewekt gestemd, toen het uur om was.

Want sterk leed zij heden weer onder het bewustzijn van haar onmacht om
verbetering te brengen in de toestanden op de school. Had deze maar
onder toezicht gestaan van een commissie, dan zou zij die haar nood
hebben kunnen klagen, maar Miss Wells had alles te zeggen, was
oppermachtig en--wat nog erger was, had het thans Miss Rench gemaakt!

Er moest en zou verandering komen, herhaalde Hedwig vurig bij
zichzelf--het mocht zoo niet langer blijven; ze kon ook niet langer
zwijgen tegenover Mrs. Rowley en het was haar plicht tegen Miss Wells te
zeggen dat zij dat niet langer kon....

Driftig liet zij den klopper vallen op de voordeur, die tot haar
verwondering, bijna terstond daarop door Taffy geopend werd. Zij zag er
doodsbleek en ontdaan uit. Hedwig ontstelde van de uitdrukking van haar
gezicht. "Wat is er? Wat scheelt eraan?" vroeg zij snel.

"Ik heb hier op u gewacht; er is iets vreeselijks gebeurd met Miss May,"
zei Taffy, in tranen uitbarstend. "En Miss Wells is opgestaan, dadelijk
opgestaan, die is heelemaal weer beter."

Het verband tusschen de eerste en de laatste mededeeling was zeker niet
heel duidelijk, maar Hedwig was te zeer in spanning om daarop te letten.

"Maar wat is er dan gebeurd?" vroeg zij dringend, terwijl zij Taffy door
de lange gang volgde.

"Miss May wou wat brood voor ons krijgen uit de provisiekast; wij hadden
allemaal zoo'n honger," snikte Taffy, "en toen ... toen...."

Ach, die arme Miss May! Ja, nu kon Hedwig wel gissen wat er voorgevallen
moest zijn. Miss May had zeker, begaan met het lot der half verhongerde
kinderen, geheel op eigen gezag, brood voor hen willen gaan halen, wat
natuurlijk beslist tegen "de wetten van het huis" was. Ongetwijfeld was
Miss Rench er terstond achter gekomen en werd Miss May nu streng onder
handen genomen.

Toen Hedwig de groote schoolkamer inging, zag zij een tooneel voor zich,
dat haar haar leven lang in herinnering zou blijven.

Bij het raam, een eind van de kinderen af, stond doodstil, met de
handen gevouwen neerhangend, Miss May. Zij luisterde geduldig naar den
vloed van woorden, over haar uitgestort door Miss Rench, die zich op een
kleine, houten verhevenheid bevond, vlak voor de banken, waarin de
kinderen zaten. Miss Wells, blijkbaar hersteld van haar ziekte, stond
naast haar en knikte telkens met het hoofd als bewijs van goedkeuring
over de woorden, door haar "spion" uitgesproken.

Hedwig, die eerst bij de deur was blijven staan, liep nu met een fiere
houding, "echt Flinkie-achtig" vonden de kinderen, naar Miss May toe en
week niet van hare zijde, een handelwijze, waarvoor Miss Rench niets
over had dan een minachtend schouderophalen. Met een zeer luide stem,
opdat de doove directrice toch geen enkel kostbaar woord zou missen en
met haar vinger steeds uitgestrekt naar Miss May, vervolgde zij, zich
tot de kinderen wendend, die erg bedrukt keken:

"En nu _zegt_ zij wel dat zij het brood heeft willen stelen--_stelen_,
herhaal ik, want wat was het anders?--om er u allen wat van te kunnen
geven, maar zoo iets kan men gemakkelijk zeggen, als men op heeterdaad
betrapt wordt, niet waar? Want waarom zou iemand ook niet even goed
liegen als stelen? Liegen is immers nog wel zoo gemakkelijk; dat is hier
al weer gebleken. Het is om te lachen! Ja, lacht haar maar uit, zooals
zij daar staat met haar schijnheilig gezicht.... Maar als Miss May, die
altijd beweerd heeft uwe _vriendin_ te willen zijn, weer wil stelen, zal
zij handiger te werk moeten gaan. Hier op Hill House zal haar daartoe de
gelegenheid niet meer worden gegeven. Onze waardige directrice...."

"Ja, natuurlijk hebt gij uw ontslag, Miss May," viel de "waardige
directrice" snel in. "Gij kunt nog heden vertrekken en anders morgen."

Miss May hief het hoofd op. "Ik ga vandaag," zei ze bedaard.

Er waren er onder de kinderen, die zacht begonnen te snikken en
niettegenstaande het geroep van Miss Rench: "Ieder, die het waagt te
schreien, wordt streng gestraft," hielden de tranen niet op te vloeien.

Maar Hedwig, "Flinkie," was veel te vertoornd om tranen te kunnen
storten. Met een moedig gebaar legde zij de hand op Miss May's schouder
en riep uit:

"En ik zeg dat het schande is!"

"Wàt?" Miss Wells, die op het punt stond het vertrek weer te verlaten,
keerde zich driftig om. "Wat?"

"Ik zeg dat het schande is, groote schande!" herhaalde Hedwig, buiten
zichzelf van verontwaardiging. "En als Miss May weggaat, op zoo
onrechtvaardige wijze wordt weggestuurd, dan...."

"Geen woord meer!" riep nu de directrice uit en de aderen op haar
voorhoofd zwollen van drift. "Ik verkies uwe meening niet te kennen."

"Maar ik wil mijn meening zeggen!" zei Hedwig, in haar gloeiende
ergernis haar eigenbelang totaal vergetend en niet luisterend naar het
waarschuwende: "Stil, stil toch!" van Miss May. "Ik _wil_ niet zwijgen!"

In de oogen der meisjes, niet het minst in die van Taffy en Mary Wren,
blonk bewondering voor zooveel moed.

"En toch _zult_ gij het! Ik wil geen woord meer hooren, niets meer,
begrepen?" gilde Miss Wells meer dan dat zij sprak, terwijl zij voor
Hedwig staan ging en haar vlak in 't gezicht zag. "En ook u wil ik hier
op Hill House niet houden. Gij vertrekt beiden op staanden voet. Pakt
uwe koffers en verdwijnt."

"Gaarne," zei Hedwig beleefd, maar nu begonnen de kinderen, geheel
buiten zichzelven van droefheid, zoo wanhopig te snikken dat haar het
hart week werd.

"Stilte!" gebood Miss Rench. "Terstond!"

Doch de kinderen snikten voort, zoo diep verslagen dat Hedwig noch Miss
May het langer aan konden hooren en de schoolkamer verlieten.

Een uur later had de zware voordeur van Hill House zich voor goed achter
haar gesloten. Afscheid van de kinderen hadden zij niet meer mogen
nemen. De koffers werden voorop het wagentje gezet, dat met den mageren
Peter ervoor en zijne verzorgster erin, gereed stond haar weg te brengen
en weldra ging het den heuvel af en naar het station toe.

Hier nam Miss May afscheid van Hedwig om met den trein te vertrekken
naar het kleine dorp, waar haar moeder woonde, voor wie zij gedeeltelijk
den kost moest verdienen.

Hedwig liet zich naar Mrs. Rowley brengen. Haar wilde zij om raad en
hulp vragen en om logies, althans voor een paar nachten; dan zou zij
zien wat haar verder te doen stond. Haar hoofd gloeide en zij voelde
zich wonderlijk gestemd, juist alsof alles wat zij zooeven doorgemaakt
had, een benauwde droom was geweest. Vergiste zij zich niet? Zou zij
werkelijk nooit op Hill House terug komen en nooit meer iets kunnen doen
voor die arme kinderen?

Peter's verzorgster nam voor het huis van Mrs. Rowley op zeer koele
wijze afscheid van haar, nadat de groote, Duitsche koffer met moeite
door Hedwig en het dienstmeisje in de gang was neergezet. Met een
kloppend hart liet zij zich nu door het meisje aandienen en weldra
stond zij voor de verbaasde Mrs. Rowley, die juist verdiept was in een
brief, dien zij in de hand hield.

Terstond vertelde Hedwig alles precies zooals het gebeurd was, zich
thans voor goed ontslagen rekenend van de belofte om over Hill House te
zwijgen en Mrs. Rowley luisterde met een zeer ernstig gezicht. Nog
steeds hield zij den brief in de hand en een paar malen keek zij er even
in, ook terwijl Hedwig nog sprak; toen deze zweeg, zei ze:

"Dat is een heel, heel droevige geschiedenis; het is dus op Hill House
nog erger gesteld dan ik vermoedde. Natuurlijk begrijp ik dat gij niet
anders hebt kunnen handelen en ik ben heel blij dat gij dadelijk bij mij
gekomen zijt, vooral omdat.... Maar eerst moet ik u eens vragen: Hebt
gij er nog niets van gehoord dat er kans bestaat dat de school op Hill
House opgeheven wordt?"

Hedwig keek zeer verbaasd op. Neen, daarvan wist zij in 't geheel niets
af!

"Ik had er juist dezer dagen eens met u over willen spreken, maar dacht
dat het beter was nog even te wachten," vervolgde Mrs. Rowley. "Niet
alleen ik, nog vele andere menschen hier in Chester weten wel of
vermoeden, hoe de zaken op de school staan. Nu zijn er maatregelen
genomen om Miss Wells te doen besluiten, haar betrekking neer te leggen
en wij hopen beslist dat zij hiertoe wel zal overgaan, zoo niet tegen de
groote vacantie, dan toch met Kerstmis. De kinderen zullen naar betere
scholen gezonden worden, als er eerst met hunne betrekkingen is
onderhandeld en de onderwijzeressen zullen een anderen werkkring moeten
zoeken."

Hedwig sloeg de handen in elkaar. "Ik ben er heel, heel blij om," zei
ze uit den grond van haar hart. "Maar als ik het geweten had...."

"Als gij het geweten hadt, zoudt ge wellicht tot het eind gebleven zijn,
denkt gij?" vroeg Mrs. Rowley. "Toch is het goed dat dat niet gebeurd
is, want ik geloof dat ik reeds nu een andere betrekking voor u weet."

"Een andere betrekking? Gunst!" Hedwig sprong op van haar stoel.

"Ja, maar voordat ik u daarvan iets naders vertel, moeten eerst die hoed
en mantel eens afgedaan worden en wij het ons eens wat gemakkelijk
maken. Ga in dezen lagen stoel zitten, dan zeg ik even aan Anna dat zij
de logeerkamer voor u in orde brengt. Ik reken erop dat gij een weekje
bij mij blijft om dan misschien tegen Juni...."

Zij zweeg en ging lachend om Hedwig's nieuwsgierig gezicht, de kamer
uit.

In groote spanning bleef Hedwig achter. Wat, wat kon het zijn? Waar zou
zij misschien tegen Juni heen kunnen gaan? Ze vouwde de handen achter
het hoofd samen en leunde achterover in haar stoel, innig het gevoel van
rust genietend, dat zij voor 't oogenblik althans, in veilige haven was
aangeland. En ze was blij, zoo blij dat Mary Wren en Taffy en al de
andere verhongerde leerlingen van Hill House het beter zouden gaan
krijgen. Maar o, hoe vurig verlangde zij te hooren van die nieuwe
betrekking....

Eerst later, toen zij aan het smakelijk avondeten zaten, bracht Mrs.
Rowley haar op de hoogte. Zij had een brief gekregen van een vriendin,
die toevallig door kennissen gehoord had van een rijke, Protestantsche,
Iersche familie, die een Duitsche of Fransche gouvernante zocht. Muziek
moest ook onderwezen worden. Of Mrs. Rowley misschien ook iemand kende,
geschikt voor zulk een betrekking en zoo ja, of zij er dan spoedig werk
van maken wilde, want Mrs. Balvourneen zou gaarne hebben dat de nieuwe
gouvernante zoo spoedig mogelijk, liefst reeds met Juni, kwam; de
kinderen--er waren er vier, drie meisjes en een jongetje--waren al veel
te lang zonder geweest.

Mrs. Rowley's vriendin wist niet veel van de betrekking af, wel had zij
gehoord dat men het op het kasteel Balvourneen, wat voeding, enz.
betrof, heel goed had. Zij geloofde dat een van de kinderen wat lastig
was en dat Mr. en Mrs. Balvourneen zich nogal "voelden". Het salaris was
vrij groot; voor iemand, die goede getuigschriften kon overleggen,
veertig pond. Het kasteel lag in het zuiden van Ierland tusschen
Glengariff en Killarney, meer in de buurt van Glengariff; het moest er
prachtig mooi wezen.

"O, daar zou ik heel graag naar toe gaan, heel graag!" riep Hedwig
levendig uit. "Zou ik dan maar niet dadelijk schrijven? Anders is een
ander mij misschien voor. "Het kasteel Balvourneen," wat klinkt dat
mooi, he? En het is ook een mooi salaris; prachtig! En nu kan het
getuigschrift van de barones von Zercläre mij uitstekend van dienst
zijn! Ik moet maar dadelijk schrijven...."

"Neen, neen," zei Mrs. Rowley, de hand op haar schouder leggend. "Weet
je wát je dadelijk doen moet? Naar bed gaan en eens flink uitslapen. Je
ziet er juist uit alsof dat hoog noodig is! Dan schrijf _ik_ aan Mrs.
Balvourneen."

"Is dat werkelijk niet te veel moeite?"

"Het is verschrikkelijk veel moeite, maar je moest het mij nu toch maar
opdragen. Ik beloof je dat ik den brief nog van avond naar de post zal
laten brengen."

In een opwelling van groote dankbaarheid, greep Hedwig de hand van haar
gastvrouw en drukte er een kus op. Mrs. Rowley glimlachte. "Ik kan
gerust schrijven dat je een echt Duitsch meisje bent," zei ze.

De brief werd terstond geschreven en verzonden. Den volgenden dag echter
lag Hedwig met koorts te bed, zoodat zij haar voornemen om op het
wandeluur der school even in de buurt van Hill House rond te gaan
loopen, niet ten uitvoer kon brengen. Mrs. Rowley hield haar een paar
dagen thuis en verzorgde haar op moederlijke wijze. En toen er gunstig
antwoord uit Ierland kwam en men schreef dat "Fräulein" of
"Mademoiselle" maar zoo gauw mogelijk moest komen, had Hedwig nog
zooveel in orde te brengen en te naaien dat er slechts van een haastig
loopje naar Hill House sprake kon zijn. Zij ging tegen den avond en toen
zij den heuvel beklom, zag het huis er bizonder kaal en somber uit.
Niemand vertoonde zich buiten, geen geluid werd gehoord, alles was als
uitgestorven en met een verlicht hart bedacht zij, hoe goed het wezen
zou als binnen niet te langen tijd het huis werkelijk geen bewoners meer
had en de beruchte school van Miss Wells tot het verledene zou behooren!

Zij had een langen brief naar huis geschreven en ook nog geld gezonden,
hoewel haar garderobe noodzakelijk vermeerderd moest worden. Mrs. Rowley
wist haar echter over te halen eenig geld van haar aan te nemen, terwijl
Mrs. Balvourneen haar het benoodigde zond voor den overtocht naar
Ierland. Zij voelde zich dan ook heel rijk, toen ze haar grooten koffer
weer had gepakt en reisvaardig was.

Het was een vrij lange reis, die zij nu te maken had. Ze moest met den
nachttrein uit Chester vertrekken, bij Holyhead de boot naar Ierland
nemen en dan den volgenden ochtend ongeveer vijf uur te Kingstown
landen. Daar zou zij een trein vinden naar Killarney, waar ze 's avonds
om half zes zou kunnen zijn. Mrs. Balvourneen had haar geschreven hoe
zij reizen moest en ook dat zij niet verder moest gaan dan Killarney,
omdat Mr. Balvourneen juist dien dag daar in de buurt wezen moest en
haar dan meteen met het rijtuig af zou kunnen halen en met haar naar het
kasteel rijden.

"Dan kun je dadelijk goed met Mr. Balvourneen kennis maken," zei Mrs.
Rowley, "want dat zal zeker wel een rit van eenige uren wezen! Het is
zóó mooi in die streken; ik ben er eens geweest en zou nu haast wel met
je mee willen."

Hedwig glimlachte. Het zou wel een _geheel_ andere ontvangst wezen dan
op Hill House, dacht zij.

Mrs. Rowley stond er op haar, niettegenstaande het late uur, naar het
station te brengen. Zij zelf zou weldra voor geruimen tijd naar
Duitschland vertrekken en toen zij bij den coupé afscheid nam, beloofde
zij Hedwig voor de zooveelste maal dat zij haar moeder en Clärchen op
zou gaan zoeken, als dit maar eenigszins mogelijk was. Een laatste
handdruk, nog een hartelijke zegenwensch en--weg reed de trein.

De maan scheen vrij helder en de overtocht zou wel kalm wezen, had Mrs.
Rowley gezegd. Hedwig vond het een genot al spoedig de frissche zeelucht
door het open raampje naar binnen te voelen komen. Zij stak het hoofd
naar buiten om iets althans te kunnen zien van de schoonheden van
Noordelijk Wales, waardoor zij thans heenstoomde, maar de trein reed
snel door de liefelijke streek heen en bovendien was er een kring om de
maan gekomen en kon zij bij het zwakke licht niet veel onderscheiden.

De haven van Holyhead, schitterend in elektrisch licht, maakte des te
meer indruk op haar en toen zij--het was nu twee uur in den nacht--naar
de boot toeliep, kwam het prettige, oude, energieke gevoel weer over
haar, dat zij op Hill House soms verloren had gewaand.

Er waren nog zeer vele andere passagiers en zij besloot dus maar op het
dek te blijven en niet te bed te gaan; zij zou het zeker boven beter
hebben dan beneden in de overvolle dameskajuit. Zij vond een stoel en
een beschut plaatsje tegen de leuning der trap en zij genoot de mooie
afvaart en later het gezicht op den fraaien vuurtoren, die, vanaf de
reusachtige rotsblokken van den South Stack Rock, bundels lichtstralen
strooit over de geheele baai van Carnavon.

Met het hoofd geleund tegen den rug van haar vouwstoeltje en met
welbehagen de zoute zeelucht inademend, zat zij rustig te peinzen, tot
hare oogen dichtvielen en zij in slaap geraakte. Het was zoel zomerweer
en er was juist genoeg wind om de reis prettig te maken, zoodat er aan
zeeziekte nauwelijks gedacht behoefde te worden. Zij sliep dan ook kalm
door tot het daglicht haar in het gezicht scheen en zij, de oogen
openend, Ierland voor zich zag.

O, wat was het mooi, veel mooier nog dan zij het zich voorgesteld had!
Doodstil bleef zij zitten, geheel verdiept in het teere schoon voor
haar.

In grootsche golving lag daar de schilderachtige baai van Dublin. De
vroege ochtendzon wierp glinsterende lichtvlekjes op het water, dat
eigenaardig levendig scheen in tegenstelling met de nog half droomende
stad. De stille, blauwgetinte bergen, de bevallige villa's met de
kleurige bloemen, de sierlijke, witte torenspitsen, die zich fijn en
rank afteekenden tegen de heldere lucht, het was alles vol van een
bekoorlijkheid, die haar als gevangen hield en ontroerde.

Toen men echter aan Kingstown Pier landde en zij zich haasten moest om
voor haar koffer te zorgen en een plaats in den trein te zoeken, werd
zij weer als een ander mensch. Alles om haar heen was thans levendigheid
en beweging en begroetingen van opgewonden Ieren. Even keek zij rond,
als verwachtte zij half ook iemand te vinden, die uitbundig blij zou
zijn _haar_ te zien, maar er was niemand--natuurlijk was er niemand,
bedacht zij; toch verlangde zij nu aan het eind van haar reis te wezen.

Dit verlangen werd nog sterker, toen zij de stad Dublin goed en wel
achter den rug had en door eenzame streken spoorde, waar, tegen de
purpergetinte bergen, in de ruime riviervalleien, bij de groene
moerassen of op de uitgestrekte heidevelden met de blauwglinsterende
plassen, zich slechts enkele, meest armoedige huizen vertoonden.
Indrukwekkend schoon was het landschap, toch maakte het telkens een
somberen indruk, een indruk, die nog verhoogd werd, toen de zon achter
de wolken verdween en het eenige uren lang zóó stortregende, dat het er
veel van had, als moest geheel Ierland door het water weggespoeld
worden.

"Het is wel jammer dat het in Ierland nogal veel regent," hadden
kennissen van Mrs. Rowley meer dan eens tot Hedwig gezegd en zij moest
er nu aan denken. Als die regen zóó erg was, ja, dan zag Ierland er
zeker niet op zijn voordeeligst uit!

Zij was vermoeid van het zitten, toen zij eindelijk te Killarney
aankwam. Het was nu gelukkig droog en zij verheugde zich op den mooien
rit met Mr. Balvourneen en zag nieuwsgierig rond naar iemand, die aan de
korte beschrijving, haar door Mrs. Balvourneen gezonden, beantwoordde.
"Ik moet maar allereerst kijken of hij er "echt uitziet om op een
kasteel te wonen," zooals Clärchen schreef," besloot zij vroolijk. Maar,
hoe zij ook zocht, zij bemerkte niemand, die, naar hare meening, ook
maar eenigszins aan dien eisch voldeed.

Het was een lastig geval! Een rijtuig van het kasteel Balvourneen was er
_ook_ niet en ze wist dus niet, hoe zij de plaats harer bestemming zou
moeten bereiken. "Dat lijkt in één opzicht althans al bizonder veel op
mijn aankomst te Edinburg," dacht zij. "Het schijnt mijn lot te wezen
nooit van den trein te worden gehaald, als ik er juist zoo stellig op
gerekend heb!"

Ze zou in ieder geval maar beginnen met een half uurtje aan het station
te wachten; kwam Mr. Balvourneen dan nòg niet, dan zou zij een van de
_jaunting-cars_[9] zien machtig te worden, die buiten het station
stonden en door uiterst levendige koetsiers werden bewaakt.

Er ging ruim een half uur voorbij en niemand verscheen. Zij liet dus
haar koffer, waarop ze trouw was blijven zitten, even in den steek en
liep naar de _cars_ toe. Terstond was zij door drie, vier koetsiers
omringd. Met drukke gebaren en in een taal, die haar volstrekt
onverstaanbaar was, trachtte ieder haar aan het verstand te brengen dat
hij haar het mooiste en het gemakkelijkste en het snelst-rijdende
voertuig kon aanbieden. De gebaren waren zeker welsprekend en duidelijk
genoeg, vooral van een der Ieren, een man met zwarte, heel levendige
oogen, die haar bij den arm nam, naar zijn _jaunting-car_ toe bracht en
vlug, zonder meer, op een der zijbanken wilde tillen. Lachend duwde zij
hem ter zijde, toen beduidde zij hem in het Engelsch, heel langzaam
sprekend, waar zij naar toe moest en dat zij een koffer bij zich had.
Hij knikte als een Chineesch poppetje ontelbare malen, ten bewijze dat
hij haar verstond en toonde zich bereid, de bagage te gaan halen.

[Illustration: Shamrock.]
[Illustration: Een Iersche jaunting-car.]

Maar ... toen hij den grooten, Duitschen koffer zag--door de kinderen op
Hill House "_Flinkie's Cottage_" gedoopt--betrok zijn gezicht. Neen, dat
zware ding kon hij onmogelijk op zijn _jaunting-car_ zetten! Hij keek
treurig, schudde het hoofd en haalde de schouders op en Hedwig begreep
natuurlijk al spoedig, waar het aan haperde.

Wat nu te beginnen? Zij had geen lust den koffer aan het station achter
te laten, wetend dat het kasteel Balvourneen uren ver af lag en er
waarschijnlijk niet spoedig gelegenheid zou zijn de bagage te laten
halen. Besluiteloos bepeinsde zij wat haar te doen stond, terwijl al de
koetsiers een voor een naar den koffer kwamen kijken en eindelijk in een
kring om haar heen kwamen staan. Zij babbelden onophoudelijk samen,
telkens naar haar wijzend en onwillekeurig moest zij lachen om het
wonderlijke taaltje en de zeer bewegelijke gezichten der sprekers, die
blijkbaar nog nooit in hun leven een koffer van zulke afmetingen hadden
aanschouwd!

Eindelijk tikte er een, die er goedhartig en vriendelijk uitzag, haar op
den schouder en zei in gebroken Engelsch dat hij bereid was "den koffer
en haar zelf"--heel vleiend was deze zinvoeging zeker niet!--op zijn
_jaunting-car_ te nemen en te brengen waar zij wezen moesten.

Zij knikte hem dankbaar toe en hij en nog drie behulpzame Ieren namen
den koffer op om dien op het wagentje te zetten. Heel handig ging het
niet, wel was er een groot vertoon van ijver bij; maar juist toen de
vrij zware koffer bijna stond waar hij staan moest, lieten zij dien nog
te vroeg los; hij kantelde en een gedeelte van den bodem zakte naar
beneden!

Nu was het een lawaai van heftig vragen en antwoorden en een gewirwar
van gebaren en een opgewondenheid van belang! Aanhoudend spraken allen
te gelijk, herhaaldelijk deden allen hun best Hedwig in wonderlijk
Engelsch nu dezen, dan dien raad te geven en het geheele tooneel was zoo
dwaas en te gelijk zoo schilderachtig dat Hedwig onmogelijk boos kon
zijn, vroolijk toekeek,--al meende zij telkens den bodem verder te zien
zakken!--en geduldig wachtte op verdere hulp. Kinderen: Jongens en
meisjes met grappige gezichtjes vol ondeugendheid en pret, gingen er nu
ook bij staan en ten slotte kwamen een zes of achttal bereidwillige
handen met een touw aandragen. Er werd meer geroepen en geplaagd en
gelachen dan gewerkt en het duurde een heel poosje eer de bodem weer
veilig tegen het bovenste gedeelte van den koffer was aangedrukt en het
touw er behoorlijk om bevestigd was. Hedwig hielp ook zelf ijverig mee
de knoopen stevig maken en men moedigde haar aan en gaf haar knikjes op
een grappige, familiare wijze, die zij aantrekkelijk en ook wat
zonderling vond. Zij was vermoeid van de lange reis, toch niet zóó
vermoeid dat zij er hare opgewektheid door verloor en toen de koffer
eindelijk werkelijk op de _car_ stond, dankte zij de haar omringende
Ieren hartelijk en zocht ijverig in haar beurs naar een kleine
vergoeding voor ieder, die meegeholpen had. Uitbundige dankbetuigingen
volgden en onder een luid geroep van Iersche woorden, die klonken als
"slaun lath" (_slan leat_ = goeden dag) en "Dheeash mera guth," (_Dia's
mearagat_ = God zegene u rijkelijk), werd zij in of liever op het
wagentje getild en reed zij weg.

De goedhartige koetsier toonde zich eerst zeer spraakzaam, maar toen zij
herhaaldelijk "_I don't understand_" had gezegd, gaf hij het op en begon
ter afwisseling een deuntje te fluiten.

Hedwig trachtte haar houding zoo gemakkelijk mogelijk te maken, wat geen
kleinigheid was voor iemand, die nog nooit met een Iersche
_jaunting-car_ had gereisd! Zij vond het vreemd zoo ter zijde van het
voertuig te zitten en dikwijls onverwacht een hort of een stoot te
krijgen, zoodat zij zich moest vasthouden om niet te vallen, maar
langzamerhand begon zij eraan te wennen en kon zij van ganscher harte de
mooie natuur en de verkwikkende stilte om zich heen genieten.

De overigens tamelijk donkere lucht vertoonde hier en daar blauwe
plekken, zoo krachtig van kleur, als zij zich niet herinnerde ze ooit
elders gezien te hebben, daarbij was de atmosfeer zoo zuiver dat het
ademhalen op zichzelf een genot scheen even groot haast als het kijken
naar het steeds afwisselend natuurschoon. Malsch groen,--het echte groen
van _Green Erin_--waren het gras en de hooge varens, die nog, evenals de
bloeiende struiken, vol glinsterende waterdroppels hingen van den milden
regen van dien middag en telkens weer ontdekte zij nieuwe boomsoorten.
Want in groote verscheidenheid groeiden langs den steeds stijgenden weg
pijnboomen en beuken, esschen, eiken, hulst met echt gezonde, gladde,
donkere bladeren en de fraaie arbutus of aardbeiboom, met zijn
schilderachtig rood getinte takken en glanzend groene bladeren,
waartegen de zachtroode of witte bloemtrossen en later de vuurroode
vruchtjes, zoo mooi afsteken.

Langs de kale rotsen, grootsch in haar woeste dorheid, groeide
lichtgroen en donker en bruinachtig mos en als een blijde verrassing
vertoonde zich soms een overvloed van rijk bloeiende brem, die in groote
trossen gouden bloesems het zonlicht scheen te hebben gevangen.
Tooverachtig mooi zag Hedwig, toen zij al hooger kwamen, de beroemde
meren van Killarney liggen, nu zacht zilvergrijs getint, in
schilderachtige tegenstelling met de statige purperkleurige bergen erom
heen, die wachtten op de rustige schaduwen van den avond. Dan weer,
vanaf een hoogte, die haar deed duizelen, keek zij heel in de diepte
neer op valleien, waarin rotsblokken als rondgestrooid lagen, terwijl
langs de rotsen op enkele plaatsen het witte, schuimende water bruisend
naar beneden stortte.

Nu weer dalend, dan stijgend vervolgden zij hun weg en herhaaldelijk
verbrak de koetsier door lustig gefluit de haast heilige stilte, die
alom heerschte. Er lag iets teers, iets weemoedigs in de wijze, waarop
de dag heengleed om straks plaats te maken voor den avond, die over al
de lieflijke kleurschakeeringen een geheimzinnigen, doorschijnend witten
nevel ging werpen. Hedwig huiverde, toen de lucht donkerder werd en met
nieuwen regen dreigde en zij hulde zich in haar wollen doek en trok haar
mantelkraag wat op, rillend meer nog van vermoeidheid dan van koude. Het
was haast of de slaapzucht der directrice van Hill House over haar
gekomen was en eindelijk sloot zij de oogen, zij kòn die niet langer
open houden, hoe mooi het ook was om haar heen!

Langzamerhand, bijna zonder het te weten, boog zij het hoofd dieper en
dieper voorover en verviel in een soort sluimering, tot zij opeens door
het stilstaan der _jaunting-car_ en het geluid van stemmen opgeschrikt
werd en, de oogen wijd openend, een zeer fraai rijtuig voor zich zag,
waarin een deftige heer zat, die haar met groote oplettendheid
beschouwde en ... Mr. Balvourneen bleek te wezen.

Dat zij juist op dit oogenblik haast in slaap was geraakt! Zij vond het
akelig en dwaas te gelijk en zij beet zich op de lippen en ging terstond
heel rechtop zitten, nu bizonder klaar wakker.

De koetsier keek haar lachend aan en gaf haar een vriendschappelijk
knipoogje, doch Mr. Balvourneen vertrok geen spier van zijn gezicht, nam
statig den hoed af, vroeg of hij het genoegen had Fräulein Eiche te zien
en verzekerde dat hij tot zijn spijt dien dag niet tot Killarney had
kunnen komen en zich eerst te laat de afspraak had herinnerd om haar van
het station te komen afhalen.

Een paar minuten later zat Hedwig tegenover hem in het rijtuig, was haar
koffer op den bok gezet en reed de bezitter van de _jaunting-car_, zeer
tevreden over de belooning hem door Mr. Balvourneen gegeven, naar
Killarney terug.

Het werd nu hoe langer hoe donkerder en meer dan ooit verlangde Hedwig
naar het eind van haar reis. Mr. Balvourneen vroeg een paar malen
beleefd: "_I hope you are not tired?_" en scheen eenigszins verbaasd te
wezen, toen Hedwig zeide dat zij wèl vermoeid was. Het begon te regenen,
eerst zacht, toen harder en eindelijk heel hard en toen zij Glengariff
naderden en een zijweg in moesten slaan, werd het noodig bevonden dat
zij uit het rijtuig stapten, omdat de weg uiterst modderig en daardoor
gevaarlijk was geworden. Het kasteel lag hoog en zij moesten een heel
eind stijgen. Hedwig vond het lang geen gemakkelijk werkje, toch kon zij
niet nalaten even te lachen om den eigenaardigen tocht, terwijl zij,
achter haar zwijgzamen geleider aan, bij het gebrekkige licht der
rijtuiglantarens, langzaam voortsukkelde. Maar zij kòn haast niet meer,
zoo slaperig was zij en ze was heel blij, toen de weg breeder en vlakker
werd en zij weer in het rijtuig konden stappen.

Eindelijk, eindelijk hoorde zij het kiezel kraken onder de hoeven der
paarden, het rijtuig nam een draai, toen nog een en ... stond stil voor
een groot, fraai gebouw, het kasteel Balvourneen.

Hedwig knipte met de oogen, zoo verblindend was na de grijszwarte
duisternis buiten, de glans van het licht in de smaakvol gemeubelde
vestibule, waar Mr. Balvourneen haar thans bracht. Hij schoof een stoel
naar haar toe en verzocht haar te gaan zitten, maar in spanning over de
eerste ontmoeting met Mrs. Balvourneen, bleef zij--trots haar
slaperigheid!---staan bij een hooge palm en wachtte de dingen, die komen
zouden.

Het duurde niet lang of een knecht verscheen. Door gangen met dikke,
zachte loopers bedekt, ging hij haar voor naar de eetkamer, waar Mrs.
Balvourneen, een kleine, bleeke vrouw met een spits gezicht en een
zeurderige stem, haar te gemoet kwam. "_I hope you are not tired?_" zei
ze, met koele beleefdheid de vraag van haar man herhalend en het
antwoord niet afwachtend. "Wij zullen maar dadelijk aan tafel gaan, het
is zóó laat geworden!"

Hedwig deed haar goed af en nam plaats op den stoel, die haar aangewezen
werd. Zoo graag zou zij eerst even naar boven gegaan zijn om zich wat te
verfrisschen, maar men liet haar geen keuze. Zij was nu zóó afgemat dat
ze groote moeite had de vragen--gelukkig waren het niet vele!--die haar
gedaan werden, te beantwoorden en zich zelfs een paar malen met een
speld in den arm moest prikken om goed wakker te blijven! Eindelijk
mocht zij tot haar groote vreugde van tafel opstaan en nu werd haar door
een zeer vriendelijk meisje, zooals later bleek de _nurse_ der kinderen,
haar kamer gewezen, waar zij haar koffer vond staan en zich eens naar
hartelust kon wasschen aan de fraaie waschtafel met marmeren blad,
waarbij een kan warm water voor haar was gereed gezet.

Wèl zag alles er hier heel anders uit dan op Hill House!



HOOFDSTUK IX.

Vier Iersche Kinderen en een Hond.


Zij werd den volgenden ochtend wakker met een gewaarwording alsof zij
nog nooit zóó lekker geslapen had! Even nog bleef zij met half gesloten
oogen liggen, droomerig beseffend hoe prettig het was, niet, als op Hill
House, veel te vroeg door het wreede gelui van een bel te worden gewekt
en juist dacht zij erover op te gaan staan, toen de deur zacht geopend
werd. Een net dienstmeisje trad binnen, opende vlug de gordijnen, deelde
haar mede dat het half acht was en verdween weer.

"Hoe heerlijk, de zon schijnt!" riep Hedwig en zij sprong het bed uit en
liep naar het raam toe om naar het uitzicht te kijken.

"Wat prachtig!"

Het was een kreet van louter verrukking. Had zij ooit eerder zoo iets
gezien?

Het was warm, een echte zomerdag, en zij duwde het raam open, dronk de
zoele lucht in en keek opgetogen om zich heen.

Tegen den muur bij haar venster bloeiden de zwellende knoppen van een
donkerroode klimroos. Beneden, in het park van het kasteel, verspreidden
de rose en witte bloemtrossen van een rij acacias, tusschen wuivend
groen, hunne fijne geuren in het rond, wedijverend met de witte
meidorens, die van bovenaf gezien, een gedeelte van den tuin als in
bruidstooi hulden. Diep in het dal zag zij het schilderachtige
Glengariff liggen omgeven door woeste, bijna zwarte rotsen en steile
bergen, die hunne scherpgekante toppen in plechtigen ernst omhoog
hieven, terwijl aan hun voet en op de hellingen dichte bosschen en
malschgroene grasvelden groeiden, in vroolijke tegenstelling met de
somberheid daar boven. In lieflijke kalmte, onder de bekoring der
krachtige zonnestralen, lag de baai; over het glinsterend groene water
hing een wonderschoon licht, dat ook over de talrijke eilandjes zijn
glans wierp. En door al de zoete geuren heen van rozen, meidorens en
acacia in haar nabijheid en van den overvloed van bloeiende struiken
verderaf, meende Hedwig ook iets te proeven van de reine zeelucht, die
haar zoo lief was.

"Hè, wat een genot!" Zij kon er haast niet toe komen zich aan te gaan
kleeden, maar zij begreep dat ze voortmaken moest en keerde zich met een
zucht van het raam af. Zij moest haar koffer ook nog geheel uitpakken en
zij trok dus eerst maar even de aardige muiltjes aan en de wit-serge
_peignoir_, die Mrs. Rowley haar geschonken had, haar plagend omdat zij
er trotsch op was dat het wit haar zoo goed stond. "Neen meisje, niet
ijdel wezen," zei ze, toen zij neiging voelde om even in den spiegel te
kijken van de groote hangkast, waarin zij den vorigen avond hare
japonnen had geborgen. Zij knielde bij den koffer neer, doch bijna op
hetzelfde oogenblik sprong zij weer op. Wat was dat toch voor gefluister
bij haar deur? Zij bleef heel stil staan om goed te kunnen luisteren,
toen glimlachte ze, zij had duidelijk kinderstemmen gehoord. Nu drong
ook het korte, half ingehouden geblaf van een hond tot haar door. Daar
klonk het luid: "Kijk nu, ik heb je wel gezegd dat je hem steviger vast
moest houden!" De deur vloog met een ruk open en een prachtige St.
Bernhards-hond stoof naar binnen, sprong tegen haar op, besnuffelde haar
aan alle kanten en legde toen vertrouwelijk zijne beide ruige voorpooten
op hare schouders.

Zonder de minste verlegenheid te toonen, in tegendeel schaterend van het
lachen en in de handen klappend van pret, bleven de vier kinderen in de
deuropening staan. De twee oudste meisjes van dertien en veertien jaar,
bogen de hoofden nieuwsgierig voorover om beter in de kamer te kunnen
zien, terwijl het achtjarige, blonde zusje en het aardige broekmannetje
van vijf, uit alle macht Bruce, den hond, toeriepen dat hij
"_Mam'selle_" een kus moest geven!

Hedwig lachte mee en legde haar hoofd even tegen den kop van Bruce aan,
die vond dat de vriendschap nu gesloten was en naar de kinderen
terugliep. "_Oh mam'selle! The new man'selle!_" riepen de meisjes met
eigenaardig welluidende stemmen, die Hedwig prettig in de ooren klonken.
Toen vroegen zij met schalksche gezichtjes of zij binnen mochten komen.

Hedwig knikte maar. Wat kon zij anders doen? "Vijf minuten," zei ze en
terstond stond het geheele troepje, Bruce incluis, in haar kamer.

"Ziezoo, nu zal _ik_ u eens vertellen wie wij eigenlijk allemaal zijn,"
zei het tweede meisje, dat een echt bij-de-handje was en er ook zoo
uitzag met haar kort, bruin haar, grijsgroene oogen en het brutale
wipneusje in het smalle, scherpomlijnde gezicht. "Dit is May," en zij
schoof haar ouder zusje naar voren. "Een snoes, vindt u niet?" En May,
een mooi meisje met dik, blauwzwart haar en heel donkerblauwe oogen,
bloosde even en keek lachend tot Hedwig op. "Dan kom ik," ging het
praatstertje voort, "niets mooi, zooals u ziet, maar wezenlijk nogal
aardig! Ik heet eigenlijk Kathleen, maar ik word altijd Bunny genoemd,
niet omdat ik op een konijntje lijk...."

"Jawel, jawel, daarom juist wel," riep May er tusschen door, doch Bunny
legde haar de hand op den mond en vervolgde: "Dàt heelemaal niet, maar
omdat Bunny korter en makkelijker is dan Kathleen. Dit is Nesta," en zij
duwde het achtjarige meisje naar voren, een teergebouwd kind met
donkerbruine oogen en lang, blond haar. "Nesta is een _klein_ beetje een
driftkopje, maar anders niet kwaad...."

En Nesta rukte zich los, stampte op den grond en riep half schreiend:

"Ik ben heelemaal geen driftkopje, heelemaal niet! En jij moogt geen
leugens vertellen...."

Maar Hedwig had haar bij de hand genomen en keek haar ernstig en
doordringend in de oogen. Toen ging het blonde hoofdje langzaam naar
beneden en de trillende lippen zwegen.

"En dit is de eenige heer," zei Bunny, met gemaakte deftigheid op haar
broertje wijzend. "Zijn naam is Gerald, voorloopig noemt iedereen hem
echter Boy. Toch heeft hij zich al vast een mannenstem aangeschaft en
daarom wordt hij ook wel eens de _thunderboy_ genoemd, maar dat gebeurt
toch niet dikwijls."

"Neen, dat geloof ik dadelijk," zei Hedwig lachend en zij keek naar het
stevige figuurtje van den kleinen jongen, die de donkerblauwe oogen van
May had en krullend, goudbruin haar, dat hij telkens ongeduldig
wegstreek om Hedwig beter te kunnen zien. Hij en de St. Bernhardshond,
die trouw naast hem bleef staan, onophoudelijk met zijne verstandige
oogen van den een naar den ander kijkend en met zijn staart kwispelend,
vormden een alleraardigst schilderijtje.

Hedwig liet de hand van Nesta los, die nog steeds zacht snikte en bij
Boy neerknielend, vroeg ze, zóó zacht dat Nesta het niet hooren kon:

"Schreit Boy wel eens?"

Zij schrikte bijna van de grappige, grove stem, waarmee hij antwoordde:

"Boy is geen meisje." Trots Bunny's mededeeling kwam die diepe toon uit
dat kleine lichaampje, haar toch nog onverwacht.

"Maar nu, een, twee, drie, de kamer uit," gebood zij eindelijk en de
kinderen lachten en gingen heen, met hun aardigen, Ierschen tongval maar
al "_Oui mam'selle_" en "_Chère mam'selle_," roepend; blijkbaar was
hunne laatste gouvernante een Française geweest.

Hedwig haastte zich nu met kleeden en juist was zij klaar, toen de gong
voor het ontbijt luidde. Zij vond Bruce, die met zijn slim
hondenverstand terstond begrepen had dat zij den langen weg naar de
ontbijtkamer niet dadelijk alleen zou kunnen vinden, nog voor de deur
liggen en hij ging haar thans voor naar beneden, aldoor even den kop
omdraaiend om te zien of zij hem wel volgde. Eindelijk stond hij stil
voor de deur der kamer, waar zij wezen moest, zag eerst haar aan en toen
naar de deur en liet een kort, gebiedend geblaf hooren.

[Illustration: Bruce.]

Hedwig opende de deur, Bruce volgde langzaam en bleef met den staart
tusschen de pooten weifelend staan, toen de stem van Mrs. Balvourneen
klagend zeide:

"Och, nu komt die hond toch weer binnen! Ik wil hem hier niet hebben 's
ochtends aan het ontbijt, dat heb ik al zoo dikwijls gezegd. Ik kan niet
tegen die drukte...."

"Ach Bruce, lieve, beste Bruce! Mag hij niet even een stukje geroosterd
brood hebben, moeder?" vroeg Boy smeekend en toen zijn moeder lijdelijk
toestemde, na eerst even lijdelijk Hedwig goeden morgen te hebben
gewenscht, riep Boy, terwijl hij een smakelijk stukje geroosterd brood
in de hoogte hield en zijn stem zoo mogelijk nog grover maakte dan
gewoonlijk:

"Zeg dan _please_, Bruce."

Bruce opende den bek zeer wijd, smakte dien toen snel weer dicht en liet
met een tikkend geluid zijn tanden op elkaar klappen, wat bij hem "als
't je blieft" beteekende.

"Daar!" zei Boy, hem de begeerde lekkernij gevend.

"Nu moet hij ook dadelijk weg!" hernam Mrs. Balvourneen en de geduldige
Bruce verdween, zooals zijn plicht was.

Eerst nu kwam Mr. Balvourneen binnen, gevolgd door de schare dienstboden
en knechten, die iederen ochtend bij de korte godsdienstoefening
tegenwoordig waren.

Mr. Balvourneen deed een gebed en las enkele verzen van den negentienden
psalm voor. Er was iets kouds en plichtmatigs in de wijze, waarop hij
zijn werk deed, toch vonden de woorden, die hij las, warmen weerklank
in Hedwig's hart. En, terwijl zij door de wijd openstaande verandadeuren
een blik kon werpen op de blauwe lucht en op de steeds wisselende tinten
van purper en teerrood en zachtgrijs op de bergen en rotsen en zich
koesterde in de zon, die grillige figuren tooverde op het goudlederen
behangsel der kamer, luisterde zij met stille vreugde naar wat haar
juist hier zoo toepasselijk scheen:

"_De hemelen vertellen Gods eer en het uitspansel verkondigt Zijner
handen werk._"

Na het lezen, toen het dienstpersoneel verdwenen was, verzocht Mrs.
Balvourneen weer dringend om stilte en de kinderen fluisterden en
giegelden onder elkaar, maar van een geregeld gesprek was geen sprake.
Mr. en Mrs. Balvourneen bemoeiden zich nauwelijks met Hedwig, schoven
haar alleen de verschillende schotels toe en hoopten een paar
malen--nogal uit de hoogte--dat zij "zou doen alsof ze thuis was."
Hedwig vond het dan ook niet jammer toen het tijd was om met de meisjes
naar de leerkamer te gaan en Bridget, de _nurse_, kwam om Boy mee naar
de kinderkamer te nemen. Boy stribbelde tegen, steeds met krachtige stem
bewerend dat hij "niet wilde", tot zijn vader hem vierkant opnam en de
kamer uitzette, een tooneel, waaraan allen gewend schenen te wezen, want
niemand toonde er ook maar de geringste verbazing over. Boy zelf zong
spoedig in de gang zijn hoogste lied en liep met klinkende stappen de
trap op naar de kinderkamer, die zich naast de leerkamer bevond.

Weer kon Hedwig niet laten vergelijkingen te maken met Hill House, toen
zij de leerkamer voor zich zag. Als Miss May en Taffy en Mary Wren nú
toch eens naast haar hadden kunnen staan! Wat zouden zij de handen in
elkaar hebben geslagen over den rijkdom van boeken op de planken langs
de muren, over de groote eikenhouten tafel, de flinke stoelen met hooge
ruggen, de nette inktkokers, pennehouders, vloeiboeken en alle mogelijke
andere leerbenoodigdheden meer en--zeker het meest haast nog wel over de
heerlijke weelde van licht en zon, die door de breede ramen naar binnen
stroomde en over de met bloemen gevulde nissen, die zoo'n vroolijk
aanzien aan de kamer gaven!

"Hier zit _ik_ altijd," zei Bunny, haar plaats aan de tafel innemend.
"En vandaag moeten wij Duitsch leeren, heeft moeder gezegd. Wij kennen
er nog niets van, maar wij zijn heel vlug."

"Zoo!" Hedwig glimlachte. "Dat geloof ik nog maar zoo dadelijk niet."

"'t Is toch zoo," verklaarde Bunny beslist, maar nu liet Boy's diepe
stem zich uit de andere kamer hooren:

"Maddy moet ook even bij mij komen kijken!"

"_Maddy_? O, dat beteekent _Mam'selle_, dat heeft Boy weer heelemaal
zelf bedacht," zei de kleine Nesta met bewondering in haar stem. "Zoo is
hij altijd. Hij bedenkt altijd naampjes voor iedereen."

"Dus hier zal ik Maddy heeten," dacht Hedwig lachend. Zij vond het
aardig aan haar moeder en Clärchen te kunnen schrijven dat men _hier_
ook al weer een aparten naam voor haar had gevonden!

"Kom nu Maddy, gauw!" riep Boy weer.

"Voor dezen éénen ochtend dan," zei Hedwig naar hem toegaande. "Maar
morgen en overmorgen en al de andere dagen nooit weer. De zusjes en ik
moeten aan het werk en Boy moet gaan spelen."

"Ja, dat heb ik ook al gezegd," zei Bridget.

"Maar Boy wil van ochtend bij Maddy blijven," verklaarde Boy, de
wenkbrauwen fronsend. "Dat moet!"

"Neen, dat kan niet," zei Hedwig beslist. "Boy blijft van ochtend hier
in deze kamer."

"En van middag?"

"Van middag gaan wij allen samen wandelen."

"Boy wil nù wandelen."

"Neen, dat gebeurt van middag."

"Och neen, dat moet nu, nù," drong Boy aan en hij ging vlak voor haar
staan en deed zijn best heel streng te kijken.

"Neen, volstrekt niet," zei Hedwig, Bridget een wenk gevend, terwijl ze
naar de leerkamer terug ging. Zij draaide den sleutel om, om zeker te
zijn niet gestoord te worden.

May en Bunny zaten reeds met Duitsche leesboekjes voor zich; de
achtjarige Nesta was in een hoekje bij een der ramen gaan zitten, omdat
zij toch afzonderlijk werken moest, zooals zij zeide. Voorloopig stelde
zij zich tevreden met een fraai geïllustreerd sprookjesboek!

Hedwig beduidde haar dat zij een oogenblikje bij de oudere zusjes moest
komen zitten; zij had tot alle drie iets te zeggen, voordat het werk
begon. En juist sprak zij erover hoe ze van plan was alles in te richten
en dat zij een lijst wou maken en alles opschrijven, toen er uit de
kinderkamer een vervaarlijk gegil klonk, dat haar opeens ontsteld
zwijgen deed.

"O, het is niets, doet u maar net of u het niet hoort," zei May, goedig
haar hand op die van Hedwig leggend. "Dat zijn kunsten van Boy."

"Ja, echte kunsten," zei Nesta, met haar hoofd knikkend tot de blonde
haarlokken ervan schudden. "Hij kent er een heeleboel en dit is een
nieuwe oorlogskreet."

"I-a-hoep!" klonk het weer van Boy en Nesta vloog naar de tusschendeur,
bonsde er tegen en riep luid terug:

"I.. a.. hoep!"

Hedwig stond bedaard op en bracht haar naar haar plaats terug. "Niet
weer doen, Nesta, de lessen beginnen nu."

"Maar het is anders wèl genoegelijk zoo'n klein beetje pret tusschenin;
vindt u ook niet?" zei Bunny en zij keek Hedwig aan en kneep hare oogen
zoo grappig dicht dat Hedwig moeite had ernstig te blijven. Boy liet nog
eenmaal zijn krijgskreet hooren, maar toen er geen antwoord kwam en hij
te vergeefs aan den deurknop gerammeld had, hield hij zich stil.

Nesta kreeg wat schrijfwerk op en de Duitsche les begon met de beide
oudsten. Bunny was onuitputtelijk in het bedenken van allerlei
aardigheden en wist er zich met verwonderlijke vlugheid door te slaan,
als zij een woord verkeerd uitsprak of iets niet begreep. May had die
handigheid niet, maar zij deed erg haar best en keek verheugd, toen
Hedwig aan het eind der les verklaarde, dat het al veel beter ging dan
zij gedacht had. Nu kregen de beide oudste meisjes schriftelijk werk op
en moest Nesta een heel eenvoudig Fransch stukje lezen en uitleggen. Het
ging niet naar haar zin en meer dan eens sloeg zij ongeduldig met haar
vuist op de tafel, maar Hedwig zette door en rustte niet, voordat de
geheele bladzijde gelezen was.

Het vroege middagmaal werd, evenals later de thee en het avondeten, door
haar en Bridget en de kinderen in de kinderkamer gebruikt en zij begreep
dat zij alleen iederen dag aan het ontbijt met Mr. en Mrs. Balvourneen
zou aanzitten.

Het speet haar niet. De kinderen trokken haar aan en zij vond het
prettig zich geheel aan hen te wijden en, evenals indertijd bij de
familie von Zercläre, de rustige avonduren voor zichzelf te hebben of
eens een praatje te maken met de vriendelijke Bridget, die doorgaans in
de kinderkamer te vinden was.

Bridget ging dien eersten dag ook met haar en de kinderen--Bruce moest
met zijn meester uit--wandelen en wees Hedwig den weg naar de
lievelingsplek der kinderen in het bosch, waar vlugge beekjes het water
over gladde steenen lieten kabbelen en telkens tusschen de donkere,
hooge lanen lichte plekken waren, waar de hei reeds roodachtig begon te
schijnen en de brem nog in vollen bloei stond.

Het was een vrij lange wandeling en zij moesten eerst een zonnig bergpad
over, vanwaar zij herhaaldelijk Glengariff en de baai, thans vol ranke
zeilscheepjes en bootjes, zagen liggen. De kinderen waren onvermoeid,
groetten ieder, die zij tegen kwamen, met groote hartelijkheid en werden
even hartelijk teruggegroet, het allermeest door de jonge boerinnetjes,
die in haar aardige, losse kleedij met korte mouwen en rokken, op bloote
voeten den berg bestegen, haar mand met eieren onder den arm houdend of
minder breekbare waar achter op den rug dragend. Aantrekkelijk zagen de
deerntjes eruit met hare heldere oogen, het donkere, onbedekte,
krullende of golvende haar en de warmbruine gelaatskleur, door veel
beweging in de buitenlucht veroorzaakt. Een van haar, blijkbaar een
goede kennis van de kinderen en reeds van verre begroet als "_sweet_
Kate" en "_darling_ Kate", wierp hen in 't voorbijgaan een ruiker
margrieten toe en een bosje groen, door Hedwig voor gewone klaver
aangezien. Bunny had het 't eerst opgeraapt en kwam er mee naar Hedwig
toe loopen, steeds met die eigenaardig welluidende Iersche stem, die
Hedwig telkens op nieuw trof, juichend en zingend dat het een aard had.

"Dat treft prachtig dat wij u den eersten dag al _shamrock_[10] kunnen
laten zien!" riep zij uit. "Echte Iersche _shamrock_! Eenig mooi is die,
he?" En zij streelde liefkoozend de fijne blaadjes.

"_Shamrock_ kan nergens anders groeien dan in Ierland," verzekerde nu
May, die ook naast Hedwig was komen loopen. "Zooveel menschen hebben al
beproefd haar ergens anders te kweeken, maar de _shamrock_ wil maar
niet. Is dat niet aardig? Zal ik u eens vertellen wat Ieren doen, als
zij naar een ander land reizen, naar Amerika bij voorbeeld? Dan nemen
zij een pot met Iersche aarde mee en planten daar hun _shamrock_ in en
dan gaat het goed, maar als zij in andere aarde gezet wordt, nooit! O,
op St. Patrick's Day, dan zult u eens wat zien...."

"Dat is pas 17 Maart!" viel Bunny in. "Dat duurt nog zóó lang! Ja, dan
is het net of er in Ierland niet anders groeit dan _shamrock_, want dan
heeft iedereen het letterlijk aan en dan dragen velen er mooie, groene
linten bij. En dan is er 's avonds een echt Iersch concert, daar worden
alleen maar Iersche liederen gezongen en dan worden er Iersche dansen
gedanst, de _jig_ en de _reel_ en ten slotte zingt iedereen: "_Let Erin
remember the days of old_...." En nu heb ik nog vergeten te vertellen
dat alle Ieren, die niet in hun eigen land zijn, dan in brieven
_shamrock_ gestuurd krijgen om die ook op St. Patrick's Day te kunnen
dragen...."



"Lieve, lieve Maddy, ik kom ook bij jou," zongen nu Nesta en Boy en zij
liepen van Bridget weg en holden den berg af om met een bons tegen
Hedwig en de meisjes aan te vallen.

"Neen, neen, dat gaat zoo niet. Ik ben gesteld op keurige Iersche
manieren," zei Hedwig vermanend.

"Keurige Iersche manieren!" herhaalde de _thunderboy_ met grove stem en
hij liep met Nesta vooruit op een drafje het bosch in, naar de opene
plek, waar zij gewoonlijk speelden.

Het was er lekker koel door de zware boomen rondom en de nabijheid van
het water en de kinderen juichten, toen Bridget voorstelde om van de
dikke takken, die er lagen en van mos, een huisje te gaan bouwen.

IJverig togen nu alle handen aan het werk. Nesta en Boy hadden het zóó
druk dat zij meer dan eens in hun haast tegen elkaar aanstootten en den
zoo vlijtig verzamelden mosstapel op den grond lieten vallen. May en
Bunny hielpen Bridget en Hedwig de muren vast maken en trapten en
drukten het losse mos in elkaar tot het, volgens May, "zoo stevig werd
als echte planken." Hedwig genoot de zuivere lucht en het aardige
werkje. Zij keek bewonderend naar Bridget's vlugge handen, die de takken
tot bogen vormden om het dak te maken. Tusschen de naast elkaar gelegde
takken moest weer mos worden bevestigd. "Het dak geeft het meeste werk,"
zei Bridget, "daar komen wij vandaag niet mee klaar."

"Er zijn nog heel groote gaten in het dak," zei Nesta, die midden in het
"huis" naar boven stond te kijken. "Daar komt nog heelemaal de zwarte
lucht door."

De zwarte lucht? Hedwig en Bridget keken snel op. Zij waren te zeer
verdiept geweest in haar werk om op het weer te letten; nu kwamen zij
met schrik tot de ontdekking dat de zon verdwenen was achter steeds
donker wordende wolken.

"Hè, net op mijn neus!" riep Boy. "En nu op mijn wang! En daar is er
weer een op mijn kin!" Want er begonnen dikke regendruppels te vallen
en, wat erger was, er deed zich een dof gerommel hooren tusschen de
bergen. Een flauwe bliksemstraal verlichtte het binnenste van het
huisje, dichterbij klonk de donder, heel fel scheen plotseling het
licht, luider en zwaarder werden de donderslagen en met onstuimige
kracht viel de regen in dichte stralen neer.

"Gauw naar huis. Loopen, draven, den kortsten weg nemen!" riep de hevig
ontstelde Bridget, Boy bij den arm grijpend. "Voortmaken kinderen,
vlug!" riep Hedwig. "Nesta, geef mij een hand, May en Bunny houdt elkaar
vast.... Niet bang wezen...."

"Bang? Wie is er bang? Ik niet!" riep Bunny met vuur uit. "En ik blijf
hier. Het is veel te prachtig om nu weg te loopen. En wij hebben immers
een huis! Kijk, wat blijft het stevig staan! Oef...." En zij sloeg den
rok van haar jurk over het hoofd en veegde zich den regen uit het
gezicht.

"Ja, ik blijf ook hier; ik wil niet weg, ik doe het niet," riep nu Nesta
met haar hooge sopraanstem en Boy rukte zich van Bridget los en riep
mee: "Ik ook! Ik ook! Ik wil niet naar huis!"

"Dan gaan wij ook niet, he?" vroeg May, met schitterende oogen tot
Hedwig opziende. "_Mogen_ wij blijven?"

"Neen, natuurlijk niet. Wij gaan onmiddellijk naar huis, allemaal," zei
Hedwig zeer beslist. "Komaan kinderen, geen gekheid!"

"Gaat allemaal maar weg; _ik_ blijf hier," herhaalde Bunny, die geheel
onhandelbaar geworden scheen door het onweer.

"Och, wat moeten wij doen? Wat moeten wij doen?" riep Bridget wanhopig
uit, zich met echt Iersche opgewondenheid de handen wringend. "O, hoort
toch eens, wat een noodweer! Ach en daar is de _banshee_, de _banshee_,
ach, ach!"

Een ratelende donderslag was door een verblindend licht gevolgd, toen
dit wegstierf, deed zich een langgerekt, klagend geluid hooren, dat door
de bergen weerkaatst werd.

"Biddy," zei May, haar hand op Bridget's arm leggend en bedaard
sprekend, hoewel zij doodsbleek zag, "het is alleen het onweer. Je moet
niet bang wezen voor de _banshee_; die is er niet, zegt vader."

Doch Bridget was te zeer buiten zichzelf om naar haar te kunnen
luisteren. "We moeten vluchten, vluchten voor de _banshee_," fluisterde
ze, Hedwig angstig aanziende.

"Ja, wij gaan naar huis," hernam Hedwig, die heel bedaard bleef. "Komt
kinderen, dadelijk, terstond!"

"Ik wil niet, ik doe het niet!" riep Nesta driftig, Bunny zei nog eens:
"Ik _blijf_ hier," en nu nam Hedwig den zeer tegenstribbelenden,
gillenden Boy op hare schouders, greep Nesta's hand stevig vast en liet
Bridget met May vooruit gaan om den kortsten weg te wijzen.

Nesta schreeuwde het uit. "Ik wil niet! Ik wil mijn zin hebben!" riep
zij. "Ik wil niet in den regen loopen...."

Hedwig had moeite haar voort te trekken, maar toen Bunny eieren voor
haar geld koos en, zooals Hedwig ook verwacht had, al spoedig achter de
anderen aan kwam snellen, ging het beter. Zij nam Nesta van Hedwig
over, liet haar nu en dan bij wijze van pretje op een draf loopen en
lachte Bridget uit, toen deze nog eens verschrikt riep: "Ach, daar is de
_banshee_ weer, de _banshee_ gaat met ons mee naar huis. Als zij van
nacht maar niet onder een van onze ramen komt...."[11]

Boy gaf vanaf zijn hooge zitplaats allerlei opmerkingen ten beste.
"Maddy's hoed wordt zóó nat!" "Maddy's ooren beginnen te glimmen van den
regen!" "Bunny's jurk druipt!" "Wat stapt Nesta lekker in de plassen!"
"Vort paardje, vort!" En hij sloeg zijn armen steviger om Hedwig's hals
en drukte zijne beenen tegen hare schouders. Hedwig keek om en knikte
hem eens toe, waardoor tot groot plezier van Boy, een lange straal water
van haar hoed af liep.

Eindelijk, juist toen de regen minder werd, waren zij thuis. Nooit nog
had Bridget den weg naar boven zóó lang gevonden, maar toen zij eenmaal
het kasteel Balvourneen in het gezicht had, schaamde zij zich haar angst
en een weinig verlegen kwam zij Hedwig op zijde, keek haar trouwhartig
aan met hare grijze oogen en zei:

"Ik ben een slechte hulp geweest vandaag. Een volgenden keer zal ik niet
weer zoo laf zijn!"

Hedwig kon onmogelijk anders antwoorden dan met een glimlach, zoo hijgde
ze van den tocht den berg op met den zwaren Boy op haar rug.



Daar kwam Bruce aanhollen. Met woeste sprongen en een luid geblaf
begroette hij zijn natte kameraden en als om hun te zeggen dat zij toch
voort moesten maken, draafde hij toen voor hen uit, om bij den ingang op
hen te blijven wachten.

In de vestibule, neergezegen op een der lage stoelen, vonden zij Mrs.
Balvourneen. Zij hield hare handen voor 't gezicht, maar liet die met
een gebaar van neerslachtige berusting in den schoot vallen, toen zij al
de kinderen gezond voor zich zag.

"Is dat uitblijven!" riep ze. "Mijne zenuwen zijn geheel in de war. Ach,
mademoiselle Eiche, hoe kondt u zóó ver met die arme, teere kinderen
gaan en hen aan dien storm blootstellen? En mijn lief, eenigst zoontje,
ach, wat ziet hij er nat en akelig uit! Ga dadelijk naar boven, Bridget,
en laat de kinderen allen een warm bad nemen en iets warms drinken en
dan naar bed gaan.... Ik kan niet meer spreken, ik ben doodop van al den
angst, dien ik doorgestaan heb! Gaat nu allen heen."

Bridget gehoorzaamde terstond, dankbaar dat zij er zoo gemakkelijk af
kwam. De "teere" kinderen volgden met Hedwig en Bruce sprong tegen ieder
om de beurt op en deelde likken uit op een wijze, die duidelijk toonde
hoezeer hij in zijn schik was dat allen weer goed en wel thuis waren.

Toen zij boven gekomen waren, liep May naar Hedwig toe en liet haar
triomfantelijk iets kijken. Het was het bosje _shamrock_, dat zij door
allen storm en regen heen, trouw had bewaard. "Voor u," zei ze, Hedwig
vroolijk aanziende, "als het uitgespreid wordt, droogt het gauw en dan
kunt u ervan in een brief naar huis sturen; dat is zoo aardig, want
_shamrock_ hebben zij in Duitschland niet, die groeit heusch alleen maar
in Ierland!"

"Dank je wèl," zei Hedwig, het aardige, tot haar opgehevene gezichtje
kussend.

"Wij behoeven niet _echt_ naar bed, hoor Maddy," zei Bunny met
overtuiging, "het is nog zóó vroeg!" En Nesta en Boy riepen ook
terstond: "Ja, nog véél te vroeg!"

Doch Hedwig was onverbiddelijk en liet de orders van Mrs. Balvourneen
zóó stipt uitvoeren dat zelfs Bridget er verbaasd over was. Met die
nieuwe mam'selle viel blijkbaar niet te gekscheren!

Het gevolg was gelukkig dat geen van allen het minste nadeel van den
tocht ondervond. Het mooie huisje van takken en mos kwam enkele dagen
later geheel klaar en bleek zooveel aantrekkingskracht te hebben dat de
kinderen er slechts zelden toe over te halen waren, hunne dagelijksche
wandeling ergens anders heen te richten. Bunny stelde het zich zelfs als
een heerlijkheid voor, eens een week in dat huisje te mogen wonen,
"middenin het bosch met niets om mij heen dan vogels en bloemen en
boomen en water", maar May zeide: "Ik denk dat je toch wel naar
Balvourneen terug zoudt verlangen, als je eenmaal in dat kleine huisje
zat; en wat zou je dan altijd willen eten?"

"Eten! O, daar kon ik wel een weekje buiten!" beweerde Bunny dan en
Hedwig hoorde het haar zeggen en dacht aan het schrale voedsel op Hill
House!

Zij voelde zich spoedig thuis op Balvourneen en met de kinderen, doch
van de ouders bemerkte zij al heel weinig. Er gingen weken voorbij dat
zij hen alleen de korte poos aan het ontbijt sprak en de regeling der
lessen en der vrije uren werd nagenoeg geheel aan haar overgelaten.
Slechts een enkele maal kwam Mrs. Balvourneen eens de leerkamer in, om
dan haastig een paar opmerkingen te maken of lievigheidjes tegen de
kinderen te zeggen en hun te vragen of alles wezenlijk ging, zooals
_zij_ het prettig vonden. Bunny riep dan geregeld: "Natuurlijk moeder,
Maddy is een snoes!" en May herhaalde met vuur: "Ja, een echte snoes!"
alleen het driftkopje Nesta, die volstrekt niet vond dat alles naar haar
wensch ging, hield zich nukkig stil, wat haar moeder echter, in het
begin althans, niet opmerkte.

Een groot genot was voor de kinderen en ook voor Bridget, het
verteluurtje Zaterdagsavonds, als allen, ook Boy, wat later op mochten
blijven en Hedwig verhalen deed over Duitschland en over Clärchen. Ook
van Tieka von Zercläre vertelde zij nu en dan en Nesta kroop altijd
dichterbij, als er van Tieka's poppenkamer en de verzameling
kinderportretjes sprake was.

Soms mochten de kinderen zelf ook vertellen, wat zij dolgraag deden,
Bunny vooral, wier fantasie onuitputtelijk was. Boy's verhalen waren
altijd heel kort; gewoonlijk handelden zij over iets lekkers. "Ik
droomde van nacht dat ik heel alleen in de eetkamer zat en dat John een
groote taart binnen bracht en dat ik die heel alleen op mocht eten. En
dat deed ik toen ook en ik werd heelemaal niet ziek en ik had er juist
erg graag nog eentje gehad!"

Nesta, die haar moeders lieveling was, vertelde graag--en het trof
Hedwig pijnlijk--van een gezonde moeder, die heel veel met hare kinderen
speelde en zong en wandelde en toch nooit vermoeid was en May deed met
haar zachte, heldere stem verhalen van wit-rose wonderlelies, die in
koude landen 's winters tusschen de sneeuw bloeiden en van een witten
meidoornstruik, heel diep in het bosch, die veel langer bloeide dan
andere meidoorns en nooit omgehakt mocht worden, omdat de fee, die erin
woonde dan boos zou worden en ver weg trekken naar andere landen.
Bridget vertelde iederen keer weer van een bizonder vadzig Iertje, dat
zelfs te lui was om te eten, want hij vond het veel te veel moeite zijn
hand naar den mond te brengen. Zijne vrouw, die ook wel een beter
huwelijk had kunnen doen, moest hem altijd voeren, terwijl hij languit
in het gras lag!

Als het vertellen gedaan was, ging Hedwig aan de piano zitten en speelde
danswijsjes. Dan huppelden de kinderen er lustig op los en tot slot werd
dikwijls, op algemeen verzoek en met groote geestdrift, het geliefde
Iersche lied van Moore gezongen: "_Let Erin remember the days of
old_...."

Dan kwamen soms Mr. en Mrs. Balvourneen zachtjes binnen om te luisteren
naar de zeer welluidende kinderstemmen en ook Hedwig vond dit een
aantrekkelijk oogenblik.

Het was op een regenachtigen Zaterdagavond,--over de witte huizen en de
baai van Glengariff lag een waas van somberheid--dat Bunny met
verschrikte oogen de kinderkamer kwam binnensnellen. Zij was de
beukenheg voorbijgegaan bij het kleine meertje in het park en de
bladeren ritselden zóó geheimzinnig, er was daar zeker een bijeenkomst
van _leprechauns_[12] van avond en o....

Maar Hedwig nam een schrift op en liet de bladen ervan om Bunny's ooren
waaien. "Dit geluid was het zeker, he?" riep ze. "En heeft het je zoo
bang gemaakt dat je geen trek meer hebt in thee? Arme Bunny! Wie heeft
er wel trek? De thee is klaar."

Bunny keek een beetje boos. "Waarom mag ik niet verder vertellen?" vroeg
ze.



"Omdat wij nu eerst thee gaan drinken," zei Hedwig, die Nesta bleek en
Boy's oogen wat angstig had zien worden. "Straks moog je vertellen, na
de thee, op het gewone uurtje."

"Ja, ja, op het gewone uurtje," riep May, stoelen aan de tafel
schuivend. "Laten wij maar gauw gaan zitten, dan zijn we des te eerder
klaar. Ik ben toch zóó nieuwsgierig...."

"Ik ook! Ik ook!" riepen nu Nesta en Boy als uit één mond, maar nu hield
Bunny zich stil. Het was duidelijk dat zij over iets zat na te denken en
nog was de maaltijd niet geheel afgeloopen, toen zij opsprong en de
kamer uitsnelde. "Maar Bunny, Bunny!" riepen Hedwig en Bridget haar na.
"Ja, ja, ik kom dadelijk weer om te vertellen," riep zij terug. "Wacht
maar even."

"Dat doet zij nu weer _alleen_ om ons nieuwsgierig te maken," zei Nesta
vertrouwelijk en als dat zoo was, bereikte Bunny zeker haar doel, want
het duurde zoo lang eer zij terug kwam, dat Hedwig ongerust werd en
opstond om haar te gaan zoeken.

Maar juist wilde zij de kamer verlaten, toen er hard op de deur werd
geklopt, Bruce hevig begon te blaffen, allen opsprongen en....

Wat voor wonderlijk wezen kwam daar binnen? Nesta greep Hedwig's hand en
Boy kreeg een hoogroode kleur en liep dichter naar Bridget toe, maar hij
stak zijn handen in zijn zakken en ging wijdbeens staan, alsof hij
zeggen wilde: "Denkt maar niet dat ik bang ben!"

Al strompelend, zwaar leunend op een stokje, kwam nu een oud vrouwtje
binnen, dat door haar zonderling uiterlijk en vreemd starenden blik, "op
't eerste gezicht," zooals May later zeide,--"een echt griezeligen
indruk maakte." Het vrouwtje droeg boven een zwarten rok een
vaalgroenen mantel, zooals de Iersche boerinnen die dragen; de kap, die
met verschoten rood gevoerd was, had zij over het hoofd geslagen,
terwijl haar voorhoofd bijna geheel bedekt was door een stijf
vastgeknoopten doek, juist alsof zij aan erge hoofdpijn leed. Onder de
oogen lagen onnatuurlijk donkere, breede kringen en ... boven de
bovenlip was een geelwit snorretje te zien, dat sterk aan verkleurd
poppenhaar deed denken. Het heksje stak den mond ver vooruit, en liep
zeer gebogen. En met een akelig doffe stem sprak ze:

"Ik heb een lange reis gemaakt. Bij de meren van Killarney ben ik
geweest; aan den voet van den hoogen berg Carran Tual woon ik. De
_leprechauns_ hebben mij betooverd! Een schoone, jonge maagd ben ik
geweest...." hier giegelde May hardop--"nu ben ik een oude, oude
heks...."

"Kom toch wat dichter bij, heksje," zei Hedwig, haar vriendelijk bij de
hand nemend en het heksje liet zich in den kring leiden, maar begon,
toen men al meer en meer om haar heen drong om haar goed te bekijken,
zulke afschuwelijke geluiden te maken dat May oneerbiedig uitriep:

"O Bunny, houd toch op!"

Allen lachten, doch nu keek het heksje zeer toornig, hare groene oogen
flikkerden en met haar stok op den grond stampend, riep zij uit:

"Past op! Past op! Neemt u allen in acht of ik zend u naar de
_leprechauns_!"

"De _leprechauns_? Wat zijn dat toch voor dingen?" vroeg Hedwig en de
heks hief dreigend haar stok op en zei verontwaardigd:

"Dingen! Durft gij het wagen de geduchte _leprechauns_ _dingen_ te
noemen? Hoor, gij lichtzinnige Germaansche en gij, kinderen van het
groene Erin, hoort, hoe ik in mijne _Geschiedenis der Leprechauns_, deze
machtige berggeesten beschreven heb ... maar geeft mij dan eerst een
stoel, want mijne stramme leden worden moe."

"O, hoor Bunny eens! Haar stramme leden!" riep Nesta, maar Boy zette
vlug een stoel bij het bestje neer en vroeg:

"En toen ... en toen?"

"Boy moet eigenlijk naar bed," zei Bridget.

"Laat deze zoon van Erin eerst nog een oogenblik naar mij luisteren,"
zei het oudje. En op plechtigen toon vervolgde ze:

"De _leprechauns_ zien er uit als allerverschrikkelijkst leelijke,
verschrompelde oude dwergen met heel groote neuzen en kleine, valsche,
gniepige oogen, die altijd schuin staan. Niettegenstaande hunne nietige
gestalten zijn de _leprechauns_ al uit de verte te herkennen aan de
roode buisjes, waarbij zij altijd kuitenbroeken en lage schoenen met
gespen dragen en aan de puntmutsen, waarmee zij hun borstelig haar
bedekken. De _leprechauns_ wonen in de bergen en in groote, holle boomen
en als de maan heel helder schijnt, vertoonen zij zich in hunne
Zondagskleeren--groene jagerbuizen en roode mutsen--en dansen, dansen,
dansen uren lang, tot het ochtendlicht begint te schijnen. Hunne groote
kracht ligt in die kleine, valsche, gniepige oogen"--hier kneep het
oudje de hare bijna geheel dicht en zette zoo'n dwaas gezicht dat allen
in lachen uitbarstten--"waarmee zij iemand betooveren kunnen, zooals ik
helaas betooverd ben! Maar wie de kracht bezit een _leprechaun_ strak
aan te kijken, twee minuten lang, zonder met zijn oogen te knippen of
ook maar een vin te verroeren, die komt niet onder de betoovering en
kan zakken vol goud van hem los krijgen, zooveel als hij er maar wenscht
te bezitten! Twee heele minuten doodstil te blijven staan, is echter een
verbazende toer en--als men maar even met de oogen knipt, of ook maar
het puntje van zijn pink beweegt, is het mis en verdwijnt de
_leprechaun_, zonder een enkel korreltje goud achter te laten...."

"En nu moeten Nesta en Boy ook verdwijnen," zei Bridget. "Het is al zóó
laat; ik durf niet eens te zeggen hoe laat!"

"Och, ik ben nog niets slaperig," zei Boy, zijne oogen heel groot
makend.

"Wacht, ik ga mee je naar bed brengen," riep Bunny met haar gewone stem
en nu riepen Boy en Nesta te gelijk uit: "Ja, ja, ja! Ga maar gauw mee,
heksje!" En het heksje liep mee, vroolijk met haar stok zwaaiend en
zingend dat de _leprechauns_ het van avond maar zonder haar moesten
stellen, er mocht dan van komen wat er wilde!



HOOFDSTUK X.

Nesta's Drift.


"Neen moeder, kennissen heb ik hier niet gemaakt," schreef Hedwig in
antwoord op een vraag van haar moeder, "maar dat gaat ook zoo
gemakkelijk niet, omdat wij vrij eenzaam wonen, nog een heel eindje van
Glengariff af en de vrienden van Mr. en Mrs. Balvourneen kunnen
moeielijk òòk de mijne wezen, want die ontmoet ik heel zelden, al hoor
en zie ik nogal eens fraaie equipages naar ons kasteel rijden; er komt
veel bezoek. De kinderen zijn bijna altijd bij Bridget en mij, een heel
enkele maal mogen zij eens beneden eten en dan doe ik dat ook, maar dan
zijn er geen gasten. Ik heb heusch geen conversatie noodig, moedertje;
er is afwisseling genoeg in mijn leven! Het is zóó iets anders dan op
Hill House en het is hier zoo prachtig mooi en zoo vol bloemen; soms is
de temperatuur mij wel eens wat al te zoel, niet "stevig" genoeg, maar
er moet wat wezen! Wat zal ik u een massa te vertellen hebben, als ik
met Kerstmis thuis kom, want komen doe ik nu _zeker_! Ik verdien nu zoo
flink en Mrs. Balvourneen wil mij veertien dagen geven; heerlijk, he?
Hoe aardig dat Mrs. Rowley toch nog bij u geweest is; wel jammer dat het
bezoek maar zoo kort kon zijn en dat zij nu naar Italië is met hare
kleine neefjes. Zoo ver weg; was ze maar naar Ierland gereisd!

Ik wou dat ik Clärchen en u mijn troepje eens kon laten zien! Zulke
levendige kinderen zijn het, vol grappen en pret en toch ook, als het
zijn moet, ernstig; dat ondervind ik telkens, als ik Bijbelsche
geschiedenis met hen behandel. Dan kunnen zij zulke aardige vragen doen
en zulke onverwachte opmerkingen maken. Nesta, de eenige met wie ik wel
eens last heb, want zij is en blijft een geducht driftkopje, zei laatst,
toen wij het over Ezau hadden: "Als die óók maar eerst tot twintig
geteld had, voordat hij zoo riep dat hij van dat "roode daar" wou
hebben, dan zou het vrij wat beter met hem gegaan zijn!" Ik had haar
eens, toen zij een erg booze bui had gehad, geraden om toch altijd
dadelijk even tot twintig te tellen, als ze driftig werd. Nesta is geen
gemakkelijk kind.

Ik geloof haast dat May mijn lieveling is. Dat schepseltje is altijd
even zonnig en hartelijk en vol bewondering voor de anderen, terwijl zij
zelf toch ook wel degelijk begaafd is. Het is een genot om in de kerk
naast haar te zitten, want zij heeft een allerliefste stem en zingt heel
mooi. Ook _fluit_ zij mooi! Nu zie ik u verbaasde oogen opzetten, maar
de meisjes hebben mij verteld en ook Mrs. Balvourneen sprak er laatst
over dat mooi fluiten hier tegenwoordig even hooge kunst wordt geacht
als mooi zingen. En waarom ook niet?

Al de kinderen, ook Boy met zijn grove, diepe stem, zingen goed. Morgen
zullen zij alle vier druk in de weer zijn om varens en wilde bloemen te
plukken, want Mrs. Balvourneen is over een paar dagen jarig en de
kinderen en ik zullen dan vroeg opstaan om de ontbijtkamer een
feestelijk aanzien te geven. De kinderen krijgen dien geheelen dag
vacantie...."

Den dag voor den verjaardag was Boy, wat bijna nooit gebeurde, uit zijn
humeur. Zij waren allen samen naar een prachtigen waterval gewandeld,
waarbij een bizonder sierlijk soort varens groeide en Boy had druk en
vroolijk meegeplukt, maar op de wandeling terug werd hij pruilerig. Hij
duwde zelfs Bruce, die telkens bij hem opsprong, ongeduldig op zijde en
riep tot vervelens toe: "Boy _wil_ niet! Boy _wil_ knorrig wezen!" toen
Hedwig trachtte hem wat op te vroolijken. Bridget en zij keken elkander
eens aan; het kereltje was zeker moe, de tocht was te ver voor hem
geweest. Hedwig vond dit echter geen reden waarom hij den geheelen weg
over behoefde te loopen zeuren en toen hij niet ophield en al maar op
één dreun met een treurig doffe stem bleef drenzen dat hij zoo moe was,
zóó moe, riep Hedwig opeens: "Weet je wat?" Boy hield onmiddellijk op
met schreien en keek haar aan; zijn belangstelling was gewekt. "Weet je
wat?" herhaalde Hedwig: "Als jij zoo moe bent, ga daar dan maar een
beetje zitten op dat heuveltje en dan zal _ik_ wel voor je schreien!
Kijk maar, ik kan het heel goed."

Zij trok de neusvleugels samen en fronste de wenkbrauwen, daarbij zulke
dwaze gezichten trekkend dat uit Boy's blauwe oogen plotseling alle
droefheid verdween en hij door zijn tranen heen prettig begon te lachen.

"Ziezoo," zei May nu, "als Boy geen muziek meer maakt, dan mag ik het
nu wel eens een beetje doen, niet waar Maddy?"

Zij wachte het verlof niet af, maar spitste hare lippen en floot een
opwekkenden marsch, haar lievelingsdeuntje.

Onwillekeurig ging het loopen nu bij allen vlugger, ook Boy's korte
beenen stapten dapper mee en hij schaterde het uit van plezier, toen May
hem, even voordat zij thuis waren, in de hoogte tilde en "een moedigen,
kleinen soldaat" noemde.

Den volgenden morgen vroeg droomde Hedwig dat zij de gast was van Miss
Wells, de directrice van Hill House en zich met deze vermaken moest met
bellen blazen. Miss Wells blies haar daarbij onophoudelijk groote bellen
tegen het voorhoofd en giegelde op hoogst onaangename wijze, als zij het
vocht ongeduldig weg wreef. Eindelijk ging het giegelen over in fluiten
en nu begon Miss Wells met een zeer ongewonen, mooien klank in haar stem
het lievelingswijsje van May te fluiten.... Hedwig staarde haar verbaasd
aan, voelde toen weer een zeepbel op haar voorhoofd uiteen spatten en
... werd wakker.

Daar zag zij May en Bunny reeds geheel gekleed naast haar bed staan,
Bunny zoowaar met een bloemenspuitje vol water in de hand!

"Maar kinderen...."

"Maar Maddy, het is hoog tijd om op te staan en wij vonden dit de
lieflijkste manier om u te wekken."

"In 't vervolg doe ik mijn deur op slot," zei Hedwig lachend. "Het is
wat moois iemand zulke rare droomen te bezorgen! En, daar komt waarlijk
nog al iemand binnen."

Die "iemand" was Bruce, die met groote bedaardheid naar het ledikant
toe wandelde, zijn voorpooten op den rand zette en met den staart
kwispelend, vragend van Hedwig naar de meisjes en van de meisjes naar
Hedwig keek.

"Kom hier Bruce, beste hond," zei Bunny. "Je krijgt vandaag een extra
biscuit, omdat de vrouw jarig is. Hier!"

Zij haalde een biscuit uit haar zak en hield het hem voor.

"Pas op, je weet wel," hernam zij gebiedend. "Laat Maddy eens kijken hoe
verstandig je bent!"

Nu ging Hedwig opzitten in bed en Bunny hurkte bij den geduldigen hond
neder, liet hem zijn linkerpoot op haar schoot leggen, legde op den poot
de lekkernij en hield haar vinger in de hoogte.

"Pas op! Niet opeten voordat ik zeg dat het mag!"

Bruce zat heel stil, met zijn rechterpoot stijf op den grond geplant en
zijn staart bewegingloos. Hij boog den mooien kop voorover en er lag
droefheid in zijne houding, als wilde hij zeggen: "Och, waarom stel je
mijn geduld nu zoo lang op de proef? Wat beteekent dat nu eigenlijk?"

"Toe, geef het hem nu!" zei May.

"Opeten!" riep Bunny en met één flinken hap had Bruce de versnapering
verorberd.

"Nu mag hij mee naar beneden," zei Bunny. "Maak maar gauw voort, Maddy;
Bridget kleedt de kleintjes al aan. Wij moeten terstond met het
versieren beginnen."

"Tijd genoeg ten minste," dacht Hedwig en het bleek dat zij gelijk had,
want de ontbijttafel, de spiegel en de schoorsteen, al de etagères en
kleine tafeltjes, waarop of waarom maar varens en bloemen konden worden
gezet of klimop geslingerd, waren van groen voorzien, meer dan een uur
voordat Mrs. Balvourneen binnen kon komen. Toen zij verscheen, heden
gelijktijdig met den heer des huizes, was de vreugde dan ook heel groot.
Zij zag er veel opgewekter uit dan gewoonlijk, was hartelijk voor de
kinderen, bewonderde de versiering en sprak Hedwig vriendelijk toe over
de moeite, die zij zich had willen getroosten. Nesta en Boy mochten
naast haar zitten en Nesta's gezichtje straalde van blijdschap. Het
liefst zou zij den geheelen dag bij haar moeder gebleven zijn, maar daar
was geen denken aan. Er zou buitengewoon veel bezoek komen en 's avonds
zou er een groot diner worden gegeven, wat Mrs. Balvourneen heerlijk
vond. De kinderen mochten dan aan het dessert beneden komen en lang
blijven, beloofde zij.

"Hoera!" riep Boy, terwijl hij zijn stem zooveel mogelijk uitzette en
zijn best deed een onderkin te zetten en "hoera!" riepen Nesta en de
oudere zusjes, toen zij met Hedwig de kamer verlieten om allen "precies
te gaan doen, waarin zij lust hadden";--maar luider nog klonk het
"hoera!" 's avonds, toen eindelijk het lang verbeide oogenblik daar was
en de boodschap boven kwam, of _Mademoiselle_ nu met de vier kinderen
beneden wilde komen.

De meisjes zagen er allerliefst uit, geheel in 't wit en ieder met een
toefje heliotropen, de lievelingsbloem van Mrs. Balvourneen, in het
borduursel van hare breede kragen. Boy had ook een wit pak aan en zoo'n
grooten ruiker tusschen zijn das gestoken dat allen er om lachen
moesten. Toch wilde hij er de bloemen alle in houden. "Dat vindt moeder
prettig," beweerde hij. "En Boy ook, geloof ik," zei Hedwig en Boy
knikte maar eens even, heel genadig; hij vond het onnoodig verder over
de zaak te spreken.

Hedwig had zich ook netjes gemaakt in wit mousseline met een lichtblauw
streepje. "_You look awfully pretty_," zei Bunny met groote
openhartigheid en Hedwig lachte. Jong meisje als zij was, beviel het
komplimentje haar toch nogal. Zij vond het dwaas van zichzelf, maar zij
was bepaald wat opgewonden over dien gewichtigen tocht naar beneden. Het
zou zoo aardig wezen ook eens iemand te spreken, al was het maar voor
een oogenblikje en later alles van dezen avond naar huis te schrijven.
Bunny had gelijk, zij was werkelijk "_pretty_" nu; het was of het mooie,
blonde haar en het echt jonge in de heldere, grijze oogen meer tot hun
recht kwamen, nu zij zich eens naar haar leeftijd had gekleed.

"Gunst, Maddy heeft nog geen heliotropen aan," riep Nesta uit, een paar
bloemen uit het glas nemend. "Neen, ik draag geen bloemen," zei Hedwig,
haar afwerend, maar de meisjes drongen zoo sterk aan en maakten het
ruikertje zoo handig vast tusschen de kant van haar lijfje, dat zij het
maar rustig liet waar het was en opgewekt met de kinderen naar de groote
eetzaal toeliep, die alleen bij bizondere gelegenheden werd gebruikt.

Verlegenheid kende zij over het algemeen nauwelijks; toen zij echter met
de vier kinderen om zich heen bij den ingang van de eetzaal stond,
plotseling tegenover een veertig- of vijftigtal menschen, die een voor
een opzagen en naar haar keken, verloor zij toch een oogenblik hare
tegenwoordigheid van geest. De kinderen werden dadelijk door kennissen
geroepen en snelden heen en zij bleef alleen staan, niet recht wetend
wat zij doen zou. Terstond sprong een der jongere heeren op om haar een
stoel aan te bieden, maar Mr. Balvourneen, die dicht in de buurt zat,
legde de hand op zijn arm en zeide, duidelijk verstaanbaar voor Hedwig:

"Och, doe geen moeite, het is onze gouvernante maar!"

De jonge man ging een weinig verlegen weer zitten en Hedwig beet zich op
de lippen. Het was haar juist alsof iemand haar een slag in het gezicht
had gegeven, maar zij moest hare kalmte geen oogenblik verliezen en geen
woord zeggen, dat besefte zij zeer goed. "De gouvernante maar, de
gouvernante maar!" klonk het na in hare ooren, terwijl zij zeer rechtop
en schijnbaar heel bedaard, de rijen gasten langs liep naar Boy toe. Hij
zou haar hulp noodig kunnen hebben, dacht ze, en zij moest toch iets
doen en _ergens_ zitten, al was ze maar de gouvernante! Een opwelling
gehoor gevend, bracht zij haar hand aan de heliotropen in de kant van
haar japon. Ze wou die niet meer dragen, zij was immers toch volstrekt
geen lid van het gezin ... maar ze liet de hand weer zakken; zij had de
bloemen immers alleen aangestoken, omdat de kinderen het graag wilden.
Kom, ze moest zich flink houden en zich niet zoo gauw in haar eer getast
rekenen, maar ze zou hierover niet naar huis schrijven, dat wist zij
heel zeker!

Het was of de woorden van Mr. Balvourneen over gansch de met bloemen en
kristal getooide tafel door al de rijk-gekleede heeren en dames waren
verstaan, zoo duidelijk toonde ieder thans te weten, dat het moedige,
jonge meisje, dat met zoo'n rustige houding de lange eetzaal doorliep,
de gouvernante der kinderen was. Slechts enkelen keerden even het hoofd
om om naar haar te kijken, de meesten bleven doorpraten en letten ter
nauwernood op haar; bij uitzondering knikte nu en dan een dame haar
flauwtjes toe, doch niemand sprak haar aan of verzocht haar ergens een
plaatsje uit te zoeken. Zij was blij dat Boy, toen hij haar zag
aankomen, luid riep: "Maddy, Maddy, kom hier bij mij, niet bij Nesta!"
Ze kon nu ten minste zijn stoel met hem deelen en stil blijven waar ze
was.

Boy liet haar van alles kijken en proeven en strooide suikertjes voor
haar neer, alsof het zoo maar niets was. De twee jonge dames, tusschen
wie hij zat, hadden er plezier in; zij zagen er vriendelijk uit en juist
wilde Hedwig iets zeggen, toen een langgerekt: "Sst! Stil nu!" zich
langs de tafel hooren liet en eindelijk allen zwegen.

Hedwig zag nu dat May, die zij uit het oog verloren had en die zich heel
aan het andere einde der zaal bevond, op was gestaan. "Kom naast mij,
kind," zei haar moeder, wie het aan te zien was dat zij trotsch was op
het viertal, dat hedenavond zoo'n bizonder goeden indruk maakte,
trotscher zeker ook wel dan op de schitterende juweelen, die aan haar
hals prijkten. "Kom naast mij, dan kan iedereen je goed hooren."

"Wat gaat er gebeuren, wat zal May doen?" werd er in Hedwig's buurt
gevraagd. "Zingen misschien?"

"Dat zou aardig zijn, ze heeft een heel mooie stem, maar misschien durft
ze niet recht; het is nogal geen kleinigheid voor zoo'n uitgelezen
publiek te zingen," was het lachend antwoord.

"Zwijgen, als 't je blieft," klonk het nog eens.

Weer was er een algemeene stilte, die verbroken werd door de stem van
Mr. Balvourneen. "Allereerst wou ik even zeggen," zei hij, "dat
verscheidene gasten hier in mijn buurt den wensch te kennen hebben
gegeven naar een lied, ter afwisseling van het aangename discours hier
aan tafel. Mijn oudste dochtertje wil gaarne aan dien wensch te gemoet
komen, maar ... zou ik de onbescheiden vraag mogen doen of er wellicht
onder onze jonge dames zijn, die ook zingen kunnen en zich geroepen
voelen zich te laten hooren?"

"Ja, o ja!" "Die en die en die!" "Ik wil ook wel!" werd er geroepen en
Mr. Balvourneen glimlachte. "Heel goed," hernam hij, "als er zooveel
krachten zijn, moest er dan, dunkt me, eens een wedstrijd in het zingen
worden gehouden tusschen May en die jonge dames, die lust hebben aan den
wedstrijd deel te nemen."

"Ja, ja, ja! Prachtig!" riep men weer.

"Dan stel ik voor dat zij, die ons door haar zang en door de keuze van
haar lied het diepst weet te treffen, dit tot belooning zal krijgen.
Godsdienstige liederen zou ik thans buiten willen sluiten...." En hij
nam een fraaie, kristallen bloemvaas op, die met roode anjelieren gevuld
was.

"_Splendid!_" "_Lovely!_" "_How very nice!_" klonk het opgewonden en men
klapte in de handen en lachte en had plezier en Hedwig vergat hare
grieven en lachte van harte mee.

Het bleek dat er, behalve May, nog zes jonge meisjes waren, die aan den
wedstrijd wenschten deel te nemen en allen moesten zich nu naar het eind
der zaal begeven en bij de palmen gaan staan tegenover de eettafel;
ieder zou zich dan van de rij af op haar beurt laten hooren. May vond
het een eer zich met zooveel oudere meisjes te mogen meten en toen zij
van uit de verte Hedwig ontdekte, wuifde zij haar eenige malen hartelijk
toe. Hedwig wuifde terug, doch keek verrast om, toen zij de hand van
Bunny op haar schouder voelde.

"Maddy," zei ze opgewonden, "als May het nu toch eens won, wat zou dat
vreeselijk aardig zijn! Als zij zich maar goed kan houden en niet lachen
moet; _ik_ zou zoo verschrikkelijk moeten lachen! Ik kan mij nu al niet
inhouden; ik kruip maar achter u weg, anders ziet May mij nog en dan
breng ik haar misschien in de war! Zij zal wel 't allerlaatst moeten
zingen; wat een toer om eerst naar al die anderen te moeten luisteren!"

May scheen het echter volstrekt geen "toer" te vinden; zij vond zingen
en ook luisteren naar zang, altijd een genot en zij stond rustig naast
de zes jonge dames haar beurt af te wachten met een uitdrukking van
innig welbehagen in hare blauwe oogen.

Alle gasten keken thans in één richting naar de plek, waar de meisjes
stonden en nagenoeg alle gezichten glimlachten, zoodat het voor de
zangeressen zelf niet gemakkelijk was ernstig te blijven, wat toch
noodzakelijk was bij het bedenken van een lied, dat de harten in
ontroering moest brengen. Men zette zich tot luisteren, toen, op een
teeken van Mr. Balvourneen, nummer één begon te zingen, maar nauwelijks
had zij een paar noten doen hooren, of zij sloeg de handen voor het
gezicht en barstte in lachen uit. Al die vroolijke, nieuwsgierige oogen
voor haar werkten al te zeer op hare lachspieren en met een zucht moest
zij eindelijk tot de bekentenis komen dat zij werkelijk van avond niet
goed zingen kon. De lachmanie werkte, zooals het doorgaans gaat,
aanstekelijk en nummer twee en drie brachten het er niet veel beter af.
De anderen hadden meer weerstandsvermogen en zongen haar lied eenvoudig
en zeer zuiver; Hedwig genoot terwijl zij luisterde en ook de gasten
waren blijkbaar getroffen, maar van diepe ontroering was weinig te
bespeuren.

"Nu is het May's beurt! O, ik stop mijn zakdoek in den mond,"
fluisterde Bunny, nog steeds achter Hedwig verscholen. "Ik geef geen
kik!"

May toonde echter geen de minste zenuwachtigheid. Met een tevreden trek
op haar lief gezicht, stond zij, geheel een kind nog, thans alleen voor
de palmen en begon, met het donkere hoofdje een weinig naar voren
gebogen, zacht te zingen.

Een, volgens Bunny "allerakeligste" jonge man had de lafheid zijn
buurvrouw een flauwe aardigheid in te fluisteren, die haar hoorbaar
giegelen deed, maar ook dit geluid verflauwde, langzamerhand gleed de
lach van de gezichten weg en luisterden allen met ontroering naar de
schoone melodie van het lied, dat wel door weinig Ieren gevoelloos kan
worden aangehoord, het lied van Thomas Moore, ook aan Hedwig nu reeds
zoo vertrouwd: "_Let Erin remember the days of old._"

Toen May zweeg, bleef het eerst heel stil. Eindelijk trok haar vader
haar naar zich toe en nooit nog had Hedwig hem zoo aantrekkelijk
gevonden als op het oogenblik dat hij met een paar woorden, alleen voor
zijn kind verstaanbaar, haar de kostbare vaas in handen gaf.

Het was goed van hem gezien dat hij haar en de drie andere kinderen
dadelijk daarop naar boven terug zond, en tot Hedwig's groote vreugde
gingen allen gewillig mee. Het was trouwens ook al heel laat geworden en
het afscheid nemen van de gasten, die over 't algemeen zeer warm waren
in hunne betooningen van hartelijkheid, moest haastig gaan. Op Hedwig
zelf werd even weinig acht geslagen als in het begin en toen zij later
in de stilte van haar kamer met den kop van den trouwen Bruce tegen haar
knie, nadacht over de ondervindingen van dien dag, moest het haar even
van de lippen: "Al was er nu maar een, één geweest, die mij een hand
gegeven had en eens gevraagd had, hoe het mij beviel hier in dit vreemde
land, zóó ver van huis!"

Bruce hief zijn kop op en keek haar met vragende oogen aan. Zij had
hardop gesproken, dat moest toch wel tot hem geweest zijn, meende hij.

"Ja Bruce," zei ze, zijn kop tusschen hare handen nemend, "ik ben en
blijf een echt dom, sentimenteel Duitsch juffertje, maar het zàl anders
worden, dat beloof ik je. Het moet er _uit_, die overgevoeligheid!"

Zij keek hem half lachend, half weemoedig aan en Bruce blafte een paar
malen bescheiden om zijn sympathie te toonen. Wat kon hij beter doen?

Den volgenden dag, toen de kinderen aan het spelen waren en Hedwig een
oogenblik alleen op de leerkamer was, kwam Mrs. Balvourneen bij haar. De
prettige, geanimeerde uitdrukking van gisteren was van haar gelaat
verdwenen en had plaats gemaakt voor den hooghartigen trek, dien Hedwig
maar al te goed kende.

"Het was niet heel amusant voor u gisteravond, geloof ik," zei ze met de
zeurderige stem, die er op aangelegd scheen iemand prikkelbaar te maken.

Onwillekeurig antwoordde Hedwig dan ook driftiger dan zij eigenlijk
wilde:

"Amusant? O neen, en ... en ... ik hoop dat u mij veroorloven zult in
het vervolg boven te blijven bij dergelijke gelegenheden."

"Natuurlijk," en Mrs. Balvourneen glimlachte spottend; blijkbaar vond
zij het ongerijmd dat Hedwig zich zoo opwond. Zij wachtte even, toen zei
ze:

"U zult er toch zeker wel niet op tegen hebben aanstaanden Zaterdag met
May en Nesta en mij naar Kenmare te rijden? Ik moet daar een bezoek
afleggen en wil de twee meisjes gaarne mee nemen; de vorige maal zijn
Kathleen en Gerald mee geweest." (Als Mrs. Balvourneen in een bizonder
deftige stemming was, sprak ze nooit over Bunny en Boy, maar steeds over
Kathleen en Gerald.)

"Nu ik weet," vervolgde ze, "dat u er niet van houdt menschen te
zien,"--Hedwig trok de wenkbrauwen op; dat had zij niet gezegd!--"sta ik
u natuurlijk gaarne toe in het rijtuig te blijven, terwijl wij ons
bezoek maken. Ik ben er echter op gesteld dat u mee gaat."

Hedwig haastte zich te zeggen dat zij hiertoe natuurlijk ten volle
bereid was, maar den Zaterdagmiddag daarop was zij zeer geneigd hare
woorden weer in te trekken. Want Nesta was toen zoo onhandelbaar dat er
letterlijk niets met haar was te beginnen en Bridget, die haar netjes
kleeden moest en door het ondeugende kind de eene jurk na de andere uit
de handen werd gerukt, geen raad meer wist en met een hoogroode kleur
bij Hedwig kwam om hulp. Met vereende krachten kregen zij haar eindelijk
klaar, nog maar net bijtijds, want Mrs. Balvourneen zat reeds met May
naast zich in 't rijtuig en begon ongeduldig te worden.

"_Ik_ wil naast moeder zitten!" riep Nesta, toen zij goed en wel naast
Hedwig in het rijtuig zat en dit op het punt was om weg te rijden.

"Neen, neen, dat kan nu niet meer, mijn schat, het blijft nu zooals het
is. Op den terugweg mag mijn kleine Nesta naast mij zitten," zei Mrs.
Balvourneen.

"Neen, nù, ik wil nù naast u zitten, niet naast Maddy!" riep Nesta heel
boos. "Ik blijf hier niet zitten, dat wil ik niet!"

Zij stond op en trachtte May van haar plaats te duwen, maar haar moeder
strekte de hand uit en drukte haar terug.

Buiten zichzelf van drift greep het kind nu den kostbaren kanten mantel
van haar moeder beet, trok er woest een groote scheur in en riep nog
eens: "Ik wil naast moeder zitten!"

"O Nesta!" Één oogenblik keek Mrs. Balvourneen zeer ernstig, doch toen
Nesta de oogen neersloeg, werd zij al heel gauw verteederd en, haar bij
de hand nemend, vroeg zij wel wat overbodig:

"Wou je dan werkelijk zoo erg graag naast mij zitten?"

"Ja, ja!" snikte Nesta.

Hedwig waagde het op te merken dat het beslist beter zou wezen haar
thuis te laten.

Mrs. Balvourneen verwaardigde haar echter met geen ander antwoord dan
met een blik, die duidelijk zeide:

"Ik geloof dat _ik_ hier meesteres ben, niet waar?"

Met de grootste kalmte liet zij een anderen mantel komen. Toen moesten
de plaatsen worden omgeruild en kreeg Nesta haar zin!

May schoof dicht naar Hedwig toe als om te toonen dat zij het heel
prettig vond naast haar te mogen zitten en Hedwig glimlachte, maar
bedacht bij zichzelf dat het werkelijk zeer noodig zou wezen, Nesta voor
haar ondeugendheid te straffen. Het was jammer dat juist dit driftige,
moeielijke kind zoo onverstandig werd opgevoed en veel meer verwend werd
dan de andere.

De rit was verrukkelijk mooi, toch kreeg Hedwig te midden van de bijna
tropische planten- en bloemenweelde, telkens een verlangen naar vorst en
sneeuw en rijp en spiegelglad ijs en naar een frisschen, krachtigen
wind, die langs bladerlooze boomen streek. Want, hoewel het nu October
was, bloeiden de rozen haast even overvloedig als in den zomer, terwijl
in de tuinen der villa's camelias en magnolias dikke knoppen vertoonden
en breede randen donkere en lichte violen mooi tegen het zachtgroene
gras afstaken.

Nesta hield zich nu heel rustig. Tegen haar moeder aangeleund, keek zij
met hare donkere oogen oplettend naar alle kanten om zich heen, doch
vermeed zorgvuldig Hedwig aan te zien, wat Hedwig met vermaak opmerkte.
Zij had beloofd dien avond allerlei te zullen vertellen van de
Kerstviering in Duitschland; zij zou er plaatjes bij laten zien en op
verzoek der kinderen precies beschrijven hoe het er op een Duitsche
_Weihnachtsmarkt_ uitzag. Ze wilde Nesta nu echter verbieden hierbij
tegenwoordig te zijn, tenzij zij oprecht berouw toonde over haar
ondeugendheid van straks. Het kind _moest_ leeren haar drift te
bedwingen en ... niet altijd haar zin door te willen zetten. Terwijl zij
daar nu zoo heel stil en tevreden zat met het mooie, blonde haar
beschenen door de zon en de bevallige kleine gestalte geheel in rust,
leek zij zoo zachtzinnig en lief mogelijk en Hedwig zuchtte eens even,
toen zij naar haar keek. Nesta kon bizonder aantrekkelijk zijn--als zij
wilde! Maar wat moest er van haar groeien, als zij zoo toegegeven werd?

_Zij_ zou althans niet toegevend voor haar wezen, besloot ze.

Verkwikt door den rit en door het prettige bezoek aan het groote
landhuis, waar May en zij op een aardig torenkamertje hadden mogen
spelen, terwijl haar moeder deftig beneden haar visite maakte en Hedwig
in het rijtuig bleef zitten, was Nesta 's avonds weer in het beste
humeur en gemakkelijk viel het Hedwig niet haar te straffen. Heel
verwonderd en verschrikt keek het kleine meisje tot haar op, toen zij
haar apart nam en ernstig onder het oog bracht, dat zij niet bij het
vertellen wezen mocht, als zij niet eerst heel oprecht had gezegd dat
zij spijt had over haar driftbui van dien middag. Plotseling rukte zij
zich los, zei boos: "Dat doe ik toch niet!" en liep heel bleek de kamer
uit. Bunny vroeg met zeer levendige belangstelling wat er toch aan de
hand was, maar May, die wel begreep wat Hedwig gezegd moest hebben, zei
zacht: "Vraag er maar niet naar, Maddy vindt het zoo jammer en ...
misschien komt Nesta wel gauw terug."

Het laatste kwam er aarzelend uit, May twijfelde zelf aan de waarheid
van haar woorden en te recht, want Nesta liet zich niet weer zien,
voordat het tijd was om te zingen en Hedwig een paar akkoorden
aangeslagen had op de piano. Toen kwam zij met een strak gezicht binnen,
ging naast Boy staan en zong mee, maar van harte ging het niet en haar
"goeden nacht" klonk later zeer koel, heel anders dan gewoonlijk.

Een paar malen sloop Hedwig dien avond naar Nesta's kamertje om aan de
deur te luisteren of zij haar misschien ook riep, doch alles bleef stil;
Nesta was blijkbaar heel gewoon gaan slapen.

Er gingen twee, drie, vier dagen op deze wijze voorbij en Hedwig begon
te vreezen dat de straf den volgenden Zaterdag zou moeten worden
herhaald. Doch Donderdagsavonds, toen zij op haar kamer zat te schrijven
met Bruce, die haar trouwe vriend was geworden, tot gezelschap, stond
opeens een kleine gedaante in 't wit naast haar. "Het spijt me zoo
vreeselijk," klonk een zachte stem, twee donkere oogen werden smeekend
tot haar opgeheven en er kwam een wonderlijk gevoel van geluk in
Hedwig's hart, een onuitsprekelijke blijdschap omdat het kind werkelijk
zichzelf overwonnen had en naar haar toe gekomen was.

Zij zeide niet veel, een paar hartelijke woorden maar en Nesta slaakte
een zucht van innige verlichting en liet een kort, zenuwachtig lachje
hooren, toen ze den staart van Bruce tegen haar bloote beenen voelde
tikken. "Ja zeker, Bruce hoort er ook bij," zei Hedwig en ze hurkte bij
den hond neer en stond Nesta toe hem een biscuit te geven, iets dat
Bruce op dit ongewone uur een heel eigenaardig en verblijdend
verschijnsel vond.

Ook aan haar moeder zei Nesta uit eigen beweging dat het haar erg speet
dat zij den mooien mantel bedorven had, "omdat ik zoo driftig was,"
voegde zij er fluisterend bij, maar Mrs. Balvourneen lachte en gaf haar
_bonbons_. "Daar denken wij maar niet meer aan," zei ze, "ik heb mantels
genoeg, kind. Kijk maar gauw weer vroolijk!" En haar dochtertje voelde
wel dat zij er niet zoo tegenop had behoeven te zien om naar haar moeder
toe te gaan en--het ook wel had kunnen laten!

Toen het eind October was, begonnen de kinderen reeds te spreken over de
kerstvacantie en het heerlijke kerstfeest, waarvan zij zich zeer veel
voorstelden. "Alleen maar jammer dat Maddy dan weg is," zei Bunny, maar
May zeide: "Wèl jammer, maar heerlijk voor Maddy om thuis te zijn en wat
zal zij ons, als ze weer terug komt, veel nieuwe dingen te vertellen
hebben!" "Dat denk ik ook," zei Hedwig vroolijk en Boy verklaarde met
zijn mannenstem "best heelemaal mee te willen naar Duitschland," waarop
Nesta beslist beweerde: "Dan ik ook mee!" En dan moest Hedwig telkens
weer verhalen doen over het ijs en het verrukkelijke schaatsenrijden,
de vlug neervallende sneeuwvlokken en de bloemen op de ramen van een
echten winter, zooals geen dezer Zuid-Iersche kinderen er ooit een had
bijgewoond. Bridget luisterde dan al even aandachtig toe als het jongere
publiek en scheen soms wel wat te twijfelen aan de waarheid van Hedwig's
voorstellingen. Dat men poppen zou kunnen maken van sneeuw, kon zij
nauwelijks gelooven!

Hoe weinig dacht Hedwig in die gezellige uren, terwijl zij en de
kinderen elkaar hoe langer hoe beter begonnen te begrijpen en zich hoe
langer hoe meer aan elkaar hechtten, dat het met hare kerstvacantie zoo
geheel anders af zou loopen dan zij zich toen voorstelde!

Dat kwam zoo. Nesta hield zich, na de hevige driftbui in het rijtuig,
een poosje bizonder goed, wat voor Bridget en Hedwig een ware verademing
was en Hedwig hoopvol den tijd te gemoet deed zien, waarin het kind meer
zou gaan gelijken op May en Bunny en met dezelfde gulle goedhartigheid
als hare zusjes, haar eigen gewichtig persoontje meer op den achtergrond
zou weten te dringen. Het zou zoo heerlijk wezen, dacht Hedwig haast
moederlijk, als--ook door haar toedoen--de kleine Nesta opgroeide tot
een echt gelukkig menschenkind. "Ik houd veel van mijn werk, zóóveel,"
schreef zij naar huis, "en ik stel er mij ook veel van voor er u van te
vertellen. Meer dan ooit ben ik blij dat ik hier gekomen ben en ik hoop
vurig dat ik hier jaren en jaren zal mogen blijven! Nu, daar is, dunkt
me, wel kans op. De kinderen zijn nog jong en alles gaat zóó prettig
tegenwoordig!"

"Jaren en jaren blijven!" Reeds twee dagen nadat zij dit geschreven
had, wist Hedwig dat het niet zoo zijn zou.

Zij was op zekeren ochtend, verlokt door het mooie weer, vroeg opgestaan
en had met Bruce een wandeling gemaakt naar het mooi gelegene kerkje van
Glengariff. Terwijl zij naar haar kamer terug liep om hare schoenen uit
te trekken, bleef zij eensklaps midden op de trap verschrikt staan, want
een hevig gegil drong vanuit een der badkamers tot haar door. Wat kon er
nù aan de hand zijn? Zonder zich te bedenken snelde zij naar de badkamer
toe en daar vond zij Nesta, die door Bridget gebaad werd, gillen en
schreeuwen dat het een aard had. "Akelige, nare Biddy!" riep ze, haar de
spons uit de hand rukkend en de zeep, zoover zij maar kon, door de kamer
keilend. "Ik zal het aan moeder zeggen ... aan moeder zeggen...."

Zij hield zich even stil, toen zij Hedwig gewaar werd, doch toen de
geduldige Bridget zeep en spons bij elkaar gezocht had en haar weer
begon te wasschen, gilde zij het opnieuw uit en gaf haar in haar woede
een harden slag in het gezicht.

Onder den invloed van de tintelende pijn, liet Bridget hare handen
zakken en ging achteruit, maar Hedwig trad terstond op Nesta toe, greep
haar beide handen vast en vroeg streng:

"Met welke hand heb je Bridget geslagen, Nesta?"

Nesta werd donkerrood. Hedwig zag aan de uitdrukking van hare oogen dat
zij zich begon te schamen, maar dit niet weten wilde en koppig kwam het
antwoord eruit:

"Met de rechter."

"O." In de vaste overtuiging dat zij goed handelde, nam Hedwig de
bewuste hand beet en gaf er een flinken tik op, wat natuurlijk
tengevolge had dat Nesta nogmaals een keel opzette. "Dat zal wel gauw
bedaren," dacht Hedwig, "het kan niet anders dan heilzaam voor haar
zijn," maar zij had er niet op gerekend dat nog iemand anders dan
Bridget haar met Nesta bezig had gezien. Daar stond echter Mrs.
Balvourneen, die ongemerkt was binnengekomen, juist op het gewichtige
oogenblik dat Nesta den bestraffenden tik op haar arm kreeg!

"Mag ik weten wat dit beteekent?" vroeg zij op hoogen toon en zonder het
antwoord af te wachten, ging zij naar Nesta toe en sloeg den arm om haar
heen met de woorden:

"_My poor little darling!_"

De "arme, kleine lieveling" ging nu zoo erbarmelijk snikken dat het
haast niet aan te hooren was.

"Kleed Miss Nesta dadelijk aan Bridget, terwijl ik er bij ben," zei Mrs.
Balvourneen en tot haar dochtertje: "Ach mijn kindje, schrei toch niet
meer zoo, dat vindt moeder zoo naar. Wil zij vandaag eens een prettig
vacantiedagje hebben en den heelen ochtend bij haar moedertje wezen?"

"Ja, ja," snikte Nesta.

"Als u zoo goed wilt zijn even naar de leerkamer te gaan,
_mademoiselle_, dan kom ik straks bij u," vervolgde Mrs. Balvourneen en
Hedwig verdween; zij kon wel niet anders dan gehoorzamen.

In spanning wachtte zij het onderhoud af; zeker zou Mrs. Balvourneen
haar een scherpe berisping geven over de wijze waarop zij Nesta gestraft
had, maar ... zij zou zich weten te verdedigen; zij geloofde stellig dat
zij goed gehandeld had....

Doch veel erger dan een berisping was haar deel. Het onderhoud was
kort, want toen Mrs. Balvourneen de leerkamer in kwam, beweerde zij van
alles reeds precies op de hoogte te wezen. "Ik erken," zei ze "dat Nesta
soms wat lastig is, maar dat geeft niemand, u allerminst, het recht,
haar zóó wreed te straffen! Ik heb reeds meer dan eens opgemerkt dat u
zeer, zeer weinig takt met haar hebt. Ook de wijze, waarop u met de
andere kinderen omgaat, draagt mijne goedkeuring slechts ten deele weg
en in ieder geval is het gebeurde van zooeven gewichtig genoeg, om mij
te doen besluiten eene andere gouvernante te zoeken. Het zal mij dus
aangenaam wezen u tegen de kerstvacantie te zien vertrekken."

Dàt had Hedwig niet verwacht, dàt niet, zoo iets ergs....

Doodsbleek stond ze voor Mrs. Balvourneen.

"U kunt toch niet meenen ... moet ik dan voor goed vertrekken?"

"Ja zeker en ik wil nu liever verder niet over de zaak spreken, terwijl
u mij zeer beslist zult moeten beloven tegenover de kinderen geen woord
over uw vertrek te reppen. Mijn besluit is onherroepelijk; ik reken er
beslist op dat u tegen Kerstmis heengaat. Kan ik er vast op aan dat u
tegenover de kinderen zult zwijgen?"

"O ja," zei Hedwig dof.

Als in een droom deed zij dien dag haar werk en zoo stil en ernstig was
ze dat de kinderen ervan onder den indruk kwamen en toch maar niets
vroegen, vermoedend dat de driftbui van Nesta haar bedroefd gemaakt had.
Maar toen haar vroolijkheid haar ook de volgende dagen telkens in den
steek liet, vroegen May en Bunny een paar malen bezorgd of haar iets
scheelde.

Toen moest het hooge woord er uit. Ja, haar scheelde wèl iets, bekende
Hedwig openhartig, maar zij kon niet zeggen wat en zij moesten er haar
niet meer naar vragen. De meisjes gehoorzaamden en trachtten door
allerlei kleine oplettendheden, vooral door het zetten van vele geurige
ruikertjes op haar kamer, haar leed te verdrijven en zij was er dankbaar
voor, maar voelde er de smart te dieper om.

Toch begaven het krachtige geloof in Gods hulp en hare oude energie haar
niet. Zij schreef moedig het voornaamste naar huis en meldde ook dat zij
nu dit jaar haar plan om naar Duitschland te gaan, moest opgeven en
besloten was het opgespaarde geld te gebruiken om naar Londen te reizen,
daar tijdelijk haar intrek te nemen in een Governesses' home, (tehuis
voor gouvernantes) haar door Mrs. Balvourneen aanbevolen en dan naar een
nieuwe betrekking uit te zien. Mrs. Balvourneen was bereid haar een goed
getuigschrift mee te geven.

Intusschen wisten de kinderen van niets en bleven zij zich onstuimig
verheugen op de naderende Kerstvacantie. Eindelijk begon Hedwig de weken
en toen de dagen te tellen, die nog voor haar vertrek moesten verloopen.
Alleen Bridget had zij, onder diepe geheimhouding, mogen vertellen dat
zij ging vertrekken en Bridget had de handen gewrongen en was gaan
schreien, al maar uitroepend hoe vreeselijk, hoe verschrikkelijk dat
voor de kinderen zijn zou!

Den dag voor Hedwigs' vertrek, kregen de kinderen vrijaf. "Nu al? Begint
de vacantie nu al?" riepen zij verheugd. "Hoe prettig!" Maar toen Hedwig
bezig was op haar kamer haar koffer te pakken, kwamen opeens Boy en
Bruce bij haar binnen. Hedwig meende dat het geen kwaad kon, vooral
omdat zij wist dat de meisjes met hun vader uit waren, maar Boy vroeg
parmantig, terwijl hij in den grooten koffer keek: "Waarom moet dat
_allemaal_ mee naar Duitschland? Waarom mag het portretje van Tieka niet
zoolang hier blijven?"

Zijn moeder hoorde hem praten en riep hem bij zich en Hedwig hoorde hoe
hij dringend vroeg: "Maddy komt toch weer, moeder? Maddy komt toch
_natuurlijk_ weer?"

Het antwoord kon Hedwig niet verstaan, maar duidelijk hoorde zij Boy nog
vragen: "Als het nieuwe jaar er is, dan is Maddy toch weer bij ons?"

Toen was alles stil en met een oproerig hart verder pakkend, vroeg
Hedwig zich af, wat Boy's moeder toch wel geantwoord zou hebben!

's Avonds was hij nog laat wakker en riep hij om "Maddy." Bridget haalde
Hedwig.

Met een kleur, de groote oogen heel wijd open, zat Boy op in zijn bed.
"Maddy komt toch terug? Maddy komt toch _natuurlijk_ terug?" vroeg hij
weer en Hedwig, te bedroefd om iets te kunnen zeggen, knielde bij hem
neer. Ze trok zijn gezicht naar zich toe en drukte er een kus op, doch
opeens rukte Boy zich los. "Ik vind het niet prettig om op mijn oog een
kus te krijgen!" riep hij. Toen ging hij liggen, keerde zich om en viel
in slaap. Hedwig en Bridget glimlachten. "Nacht lieve, lieve Boy,"
fluisterde Hedwig.

Nog even liep ze naar de slapende meisjes toe en zei haar zwijgend
goeden dag; het was het eenige afscheid, dat zij van haar nemen mocht.
Zij zou den volgenden ochtend heel vroeg vertrekken en niemand meer
zien. Mr. en Mrs. Balvourneen wenschten haar het beste voor haar volgend
leven en Bridget bedankte haar in een stortvloed van vurige woorden voor
"al haar hartelijkheid en gezelligheid."

Zij sliep weinig dien nacht en was maar blij toen het haar tijd was om
op te staan en zich reisvaardig te maken. Het was nog schemerdonker,
toen zij wegreed, weg van de schilderachtige plek, die haar zoo lief
geworden was, dubbel eenzaam in het besef dat zij voortaan de hartelijke
toegenegenheid der vier Iersche kinderen zou moeten missen en toch
dankbaar voor den tijd, dien zij op het kasteel Balvourneen had mogen
doorbrengen.

Toen zij aan het station van Kenmare uit het rijtuig stapte, sprong er
iets tegen haar op en klonk er een luid geblaf en met den uitroep: "O
Bruce, lieve, lieve Bruce!" boog zij zich voorover en streelde den
grooten, trouwen St. Bernardshond, die haar tot aan het laatste
oogenblik toe zijn aanhankelijkheid wilde toonen en het rijtuig
nageloopen was.



HOOFDSTUK XI.

Londen en Mist.


Heel mooi trof zij het niet voor haar zeereis, want tegen den avond stak
er een hevige wind op en werd de lucht donker en toen zij op het dek van
de boot stond, zwiepte de regen haar in het gezicht en had zij moeite
staande te blijven.

Toch kon zij er ook thans niet toe besluiten naar beneden te gaan; er
waren zeer vele reizigers en als zij boven bleef, had zij ten minste
frissche lucht. Zij wikkelde zich in haar langen mantel, veroverde een
vouwstoel en zocht een beschut plaatsje uit om te gaan zitten. In 't
eerst ging alles tamelijk goed, maar toen de storm steeds aanwakkerde en
de boot geweldig ging schommelen, begon zij zich minder plezierig te
voelen en eindelijk werd het zóó erg dat zij zich genoodzaakt zag, zoo
goed en zoo kwaad als het ging, naar beneden te strompelen en te zien of
zij door rechtuit te gaan liggen, de booze zeeziekte weer verdrijven
kon.

Doch toen zij eindelijk met groote moeite beneden gekomen was, was het
daar zoo overvol, dat er voor haar van "rechtuit liggen" niets kon in
komen. Aanlokkelijk was het buitendien ook geenszins in de propvolle
ruimte met de drukkende atmosfeer en met de slaperige, bleeke gezichten
van lustelooze dames, die met de doffe onverschilligheid van echte
zeezieken, even naar haar keken en dan weer kreunend de oogen sloten.
Maar hoewel zij nauwelijks op hare beenen kon blijven staan en het
onplezierige gevoel er lang niet beter op werd, kon zij toch niet laten
even te glimlachen om het tragische tooneel. Hier kon zij echter niet
blijven! Zij had bovendien ook geen keuze, want er was geen enkel plekje
meer open. Ze zou dus maar trachten zoo gauw mogelijk haar vouwstoeltje
op het dek weer op te zoeken.

De boot danste nu zoodanig dat zij zich met beide handen stevig aan de
trapleuning vast moest houden en telkens even moest blijven staan om
niet omver geworpen te worden. De felle regen flitste haar weer in het
gezicht, toen zij boven kwam. Met een steeds groeiende gewaarwording dat
zij zich nog nooit in haar leven zoo aller-ellendigst had gevoeld,
bereikte zij met horten en stooten de plek, waar zij zooeven gezeten
had. Maar hoe zij ook zocht, haar stoel was nergens te vinden; men had
dien zeker terstond weggenomen, toen zij naar beneden gegaan was en daar
stond zij nu, _te_ ziek om verder te kunnen handelen, tegen de deur
aangeleund, waarvoor straks de kostbare stoel nog gestaan had.

Steeds heviger gierde en loeide de wind, onbarmhartig sloeg de regen
tegen haar aan, één oogenblik voelde zij het verlangen bij zich opkomen
dat iemand haar toch op mocht nemen en in zee werpen,--en in haar pijn
en benauwdheid kermde zij het uit....

Zoo bleek en ziek zag zij eruit dat een paar matrozen, die haar voorbij
kwamen, medelijden met haar kregen en haar een stapel dik opgerold touw
aanwezen om op te gaan zitten. "Zóó, nu zal het wel beter worden," zei
de eene, en "o, dank u wel," zuchtte Hedwig, terwijl zij met een
oogenblikkelijk gevoel van verlichting, op het touw neerviel. Maar lang
liet de verraderlijke zeeziekte haar geen rust. Daarbij werd telkens als
zij opstond, het pikkerige touw door den aanhoudenden regen hoe langer
hoe natter en toen eindelijk het ergste geleden was en zij met
onuitsprekelijke blijdschap de kust zag naderen, werd die blijdschap wel
wat getemperd door de ontdekking dat haar lange mantel vol leelijke
vlekken zat.

"Ja, dàt konden die vriendelijke matrozen niet weten," bedacht zij
dadelijk. Als zij goed en wel in Londen was, zou zij den mantel eens
flink onder handen nemen; ze wou er nu niet over gaan treuren, het was
veel te heerlijk dat zij thans van die akelige zeeziekte af was. Wel
voelde zij zich nu uitermate vermoeid; zij kon hare oogen haast niet
meer open houden en toen zij goed en wel in den trein naar Londen zat,
bleef zij heel stil in haar hoekje zitten, tot niets meer in staat dan
om zich lijdelijk te laten meevoeren naar de groote wereldstad.

De groote wereldstad vertoonde zich, toen zij haar vroeg in den ochtend
naderde, niet juist op haar aantrekkelijkst, want er hing een vuilgrijze
mist, die het in de huizen en straten akelig donker maakte en den indruk
gaf als zouden deze duistere Decemberdagen, de een na den ander, zonder
één enkelen lichtstraal, in eentonige somberheid, moeten voorbijgaan.

Londen zag er nu wel geheel anders uit dan zij het gezien had op dien
stillen Septemberochtend, toen zij op weg was naar Edinburg. Wat scheen
dat nu lang reeds geleden! Toen hing er een ragfijne, teere nevel, die
tooverachtig en geheimzinnig over de groote gebouwen en boomtoppen
gleed, nu lag over alles een groezelig, zwartachtig waas en verbaasde
zij er zich haast over dat zij Londen ooit mooi had kunnen vinden.

Londen en Glengariff--wat trof haar het verschil, terwijl zij zich in
een oude, uitgezakte vigilante naar het _home_ liet rijden! Zij troostte
zich met de hoop dat zij misschien niet zoo heel lang in Londen zou
behoeven te blijven en, als zij maar eerst zeker was van een mooie
nieuwe betrekking--wie weet, of zij dan toch niet nog enkele dagen naar
Duitschland zou kunnen gaan! Al was het maar voor een week, voor vier
dagen zelfs, zij zou ... ja, zij zou er de reis dolgraag voor over
hebben, al moest zij dan nog eens weer heel zeeziek wezen! En in de
versleten, slordige vigilante, rijdend door de modderige straten van het
mistige Londen, op sommige plaatsen nog spookachtig verlicht door mat
lantarenschijnsel, dat streed met het grauwe licht van den winterdag,
begon zij opeens vroolijk te neuriën:

"_Wenn ich komm', wenn ich komm', wenn ich wieder komm'...._"

"_Ach, wird das schön sein!_" riep zij opgewonden. Toen raakte zij weer
in gepeins verdiept, sloot de oogen en gaapte dat het een aard had.

"Hoe kom ik zóó moe! En wat duurt die rit toch lang!" riep zij
ongeduldig.

Maar eindelijk was zij waar ze wezen moest. Zij was een gedeelte van een
park voorbij gereden, waar het er bijster kil en verlaten uitzag en
bevond zich nu in een lange straat met smalle, hooge huizen, die alle
precies op elkaar geleken. Voor één hiervan, kenbaar aan een groot bord,
waarop in reusachtige letters iets stond aangekondigd, hield de
vigilante stil.

Hoewel de koetsier met veel geweld den klopper op de voordeur liet
vallen, duurde het geruimen tijd eer deze geopend werd en Hedwig was dus
in staat de aankondiging op het bord op haar gemak te lezen. Dit was wat
zij las:

_Select Governesses' Home and Agency,
  For Gentlewomen Only.

Office Hours--Eleven till half past Four
  Saturdays--Eleven till Two._

"_For Gentlewomen only_!" Dan mocht zij er zeker op rekenen in deftig
gezelschap te komen! Zij hoopte dat zij in haar gevlekten mantel maar
niet al te veel _gentlewomen_ zou tegenkomen straks in de gang.

Vooralsnog scheen daar ook al heel weinig kans op; het huis was als
uitgestorven en eerst na een herhaald, donderend geklop van den
verontwaardigden koetsier, werd de deur langzaam geopend door een vrij
slordig dienstmeisje. Zij groette Hedwig nauwelijks, toen deze haar
goeden dag zeide en verdween terstond weer, nadat de koffer in huis was
gezet.

Vermoeid als zij was, moest Hedwig nu langen tijd op de vloermat in de
smalle gang staan wachten, tot het iemand believen zou haar te woord te
staan. Het bleef eerst doodstil om haar heen, alleen hoorde zij even bij
een trap, die blijkbaar naar de keuken leidde, een gestommel van
dienstmeisjes. Te oordeelen naar de woorden, die zij opving, konden zij
het niet te best samen vinden. Eindelijk klonken er ook voetstappen in
haar nabijheid.

Een reeds bejaarde dame met vriendelijke oogen, die het bleeke,
vermagerde gezicht nog aantrekkelijk maakten, stond voor haar, zeide
haar goeden dag en vroeg haar welken prijs zij voor haar kamer wenschte
te betalen. Welken prijs? Dat kon Hedwig niet zoo precies zeggen.
"Liefst niet te duur," zei ze aarzelend, "want ik hoop wel gauw een
goede betrekking te vinden, maar toch...."

"Maar toch wenscht ge nu wat zuinig te wezen," zei de directrice van het
_home_ met een glimlach. "Dan kan ik u juist aan een kleine kamer
helpen, die gisteren open gekomen is. De grootere kamers zijn alle voor
twee of vier personen...."

"Als het kan, zou ik wel graag alleen slapen," zei Hedwig.

"Zeker, die kleine vertrekken zijn voor één persoon bestemd. Ik zal u
even den weg wijzen."

Zij ging Hedwig voor, een hooge trap op met erg uitgeloopen treden, die
slechts ten deele door een rafeligen, grijzen looper waren bedekt. Zij
bevonden zich nu op een groot portaal, waarop ettelijke, met nummers
voorziene deuren uitkwamen en dat door een raam uitzicht gaf op een
naargeestig, door hooge muren omringd, binnenplaatsje. Het zeil, dat er
lag, was zoo kaal dat er van het oorspronkelijke patroon niets meer was
te ontdekken en de draden er doorheen kwamen; toch had alles meer een
armoedig dan een slordig aanzien, vond Hedwig, die erg haar best deed
het kasteel Balvourneen met zijn smaakvolle weelde en bloemenpracht,
zonneschijn en vroolijke kinderen, voor het oogenblik althans, uit hare
gedachte te bannen.

Zij volgde de directrice naar een hoogst eenvoudig gemeubileerd
vertrekje, dat ook weer licht kreeg--veel was het inderdaad niet!--door
een raam met uitzicht op het genoemde binnenplaatsje. Niemand zou het
ooit een "aardig" of "lief" kamertje hebben kunnen noemen, maar met een
dankbaar hart merkte Hedwig op dat het bed er frisch en behagelijk
uitzag en toen de directrice verdwenen was, haastte zij zich, zich te
ontkleeden en onder de dekens te kruipen. Zij zou vandaag maar niet aan
het ontbijt komen, had zij gezegd en met een zucht van welbehagen legde
zij haar hoofd op het kussen, blij dat ze niet voor zoowat half één weer
zou behoeven op te staan om klaar te zijn voor het _lunch_.

Wat was het een genot de beenen eens flink uit te strekken en aan niets
te denken dan aan: rust ... rust! "Hè, hoe heerlijk dat ik niet meer op
de boot ben," fluisterde zij, het dek over zich heentrekkend; toen viel
zij in slaap.

Zij werd een uurtje later wakker door het eentonig geluid van geregeld
neervallende waterdruppels, die almaar, als op de maat, hun tik ... tik
... tik ... lieten hooren. Wat kon dat toch wezen? Regen was het niet,
daarvoor kwam het geluid met te lange tusschenpoozen, maar waar kwam het
dan toch vandaan? Het onophoudelijk getik begon haar nu zóó te hinderen
dat zij er boos om werd op zichzelf en wrevelig uitriep: "Wat kan mij
die leelijke muziek nu toch schelen? Kom, ik ga weer slapen!" Ze keerde
zich om en wikkelde zich nog eens warmpjes in de wollen dekens, maar ...
het slapen vlotte niet meer. Telkens opnieuw, als zij bijna sliep, deed
het hatelijke tik ... tik ... haar weer klaar wakker worden en eindelijk
ging zij knorrig opzitten in bed en keek om zich heen.

Ja, nu zag zij het, daar kwam het vandaan! Dicht bij het voeteneind van
haar ledikant was onder het behang een pijp verborgen, waardoor
voortdurend druppels naar beneden kwamen. Waarom die pijp daar juist was
aangebracht, was haar niet duidelijk, maar zij veronderstelde dat het
met de waterleiding in verband stond en zij begreep dat zij zich zoo
goed als het ging, aan dat druppelgeluid zou moeten gewennen, tenzij ze
liever met nog twee of drie meisjes op één kamer sliep. Andere kamertjes
voor één persoon waren er op het oogenblik niet over, had de directrice
haar meegedeeld.

Zij ging op haar rug liggen met hare handen gevouwen achter het hoofd en
dacht na. Van uit haar bed kon zij juist over het binnenplaatsje heen
een blik slaan in de benedenkamer van een huis aan den overkant. Zij zag
een oudachtig heer in een leuningstoel bij het raam zitten. Hij hield
het hoofd wat voorover gebogen en gaf door zijne houding een indruk van
verveling, die geheel in overeenstemming scheen met zijne omgeving en
het sombere weer buiten. Wat zag het er daar ook naargeestig en doodsch
uit, vond Hedwig. Zij moest eens even zuchten; toen riep zij op een
toon, dien zij te vergeefs trachtte spottend te maken:

"O, wonderschoon Glengariff! Ach Balvourneen! Balvourneen! O Bruce, mijn
lieve, beste, trouwe hond! O lieve, lieve May en Bunny...!"

Maar ze ging daar toch niet snikken?

Dat wou ze niet, heelemaal niet, daar mocht _niets_ van in komen en met
één sprong was zij het bed uit. Zij vond dat het hoog tijd voor haar
werd om eens flink aan den gang te gaan en zich niet meer over te geven
aan nuttelooze overpeinzingen.

Zij belde en verzocht het verbaasde dienstmeisje, dat er zich niet op
gehuurd achtte om "tusschentijds" de bewoonsters van het huis te
bedienen, haar wat warm water te brengen. Zij vroeg het zoo vriendelijk
dat het meisje het haar werkelijk bracht en met zeer grooten ijver toog
zij nu aan het werk om den gevlekten mantel te reinigen. Haar hoofd
klopte en zij voelde zich nog "raar" van de doorgestane zeeziekte, doch
daar zou ze nu maar geen acht op slaan; ze wou vooral niet te veel
letten op pijntjes en andere kleine lasten; ze wou vol moed en energie
haar weg gaan.

En zeer noodig bleek die energie, want prettig was het leven in dit
Tehuis voor Gouvernantes allerminst en het kostte Hedwig vooral in het
begin, moeite te gewennen aan het eenzame van haar toestand, aan het
schamele, echt armoedige van de geheele omgeving en aan de zeer sobere
maaltijden, die stellig beter waren dan die op het beruchte Hill House,
maar er haar toch, juist door de karigheid van het voedsel, wel aan
herinnerden. Daarbij kwam dat het menu iedere week voor iederen maaltijd
precies hetzelfde was en men er dus bij voorbeeld vast op kon rekenen,
Maandags aan het ontbijt geregeld een plak worst te vinden, Dinsdag's
een reepje gebakken spek, Woensdags een hompje kaas en ... Zondags een
ei, maar dat was dan ook een groote traktatie!

Er was iets saais in deze steeds eentonig terugkeerende volgorde en saai
was het ook dat er nooit één enkele levende bloem of plant op de
eettafel te zien was, die iederen dag weer met een paar bakken met
leelijke ijzeren planten prijkte, aan iederen kant der tafel één, om de
regelmaat te bewaren! Iets saais lag er ook over de stemming van vele
der tijdelijke bewoonsters, die voor 't meerendeel gebukt gingen onder
de noodzakelijkheid om betrekkingen te zoeken, welke zoo heel moeielijk
te vinden waren en onder den angst, niet genoeg geld te hebben voor een
vrij langdurig verblijf in het _home_.

De directrice was vriendelijk en goed en gaf een hartelijk woordje waar
zij kon, maar zij had het veel te druk om zich werkelijk met hare
tijdelijke huisgenooten bezig te houden en zag er dikwijls zoo afgemat
uit dat Hedwig medelijden met haar kreeg. Er waren er meer met wie zij
medelijden had, arme, afgetobde schepsels, die veel te weinig geleerd
hadden om haar werk naar behooren te kunnen doen en dan ook geringe kans
hadden als gouvernante te worden gekozen door een der dames, die bij de
directrice om inlichtingen kwamen. Hedwig werd benijd om haar vlot
Duitsch en Fransch en haar muziek en de goede getuigschriften die zij
kon toonen, maar ook zij moest geduld hebben. Want hoewel het nu spoedig
Kerstmis zou zijn en het dus tegen Nieuwjaar liep, kwamen er maar weinig
aanvragen in om gouvernantes en het speet Hedwig telkens dat zij zich
niet kon aanbieden als "een vlug, knap, eerlijk dienstmeisje", want
_die_ werden genoeg gevraagd!

Toen er zich werkelijk een paar betrekkingen voordeden, gingen anderen
haar nog weer voor. Er waren twee slordige, drukke Françaisetjes in het
_home_, die aan tafel de flauwste grappen verkochten en er een eer in
stelden, nauwelijks een paar woorden Engelsch te kennen. Zij giggelden
den lieven, langden dag om niets, hadden zich aangewend om over
allerlei, dat zij elkaar vertelden, in gemaakt gebroken Engelsch uit te
roepen: "Iet ies kjoerioes" (_It is curious_) en lieten er zich
verbazend veel op voorstaan dat zij uit Parijs kwamen. Dat zij slecht
onderricht hadden gehad en zeer onontwikkeld waren, daarover
bekommerden zij zich niet en toen haar op zekeren dag meegedeeld werd
dat twee dames den wensch te kennen hadden gegeven naar een "echt
Parijsche" gouvernante, waren zij terstond bereid zich aan te bieden.
Zij moesten zich toen in het middaguur bij de bewuste dames gaan
vertoonen en gingen lachend op weg, slordig en wel, met hier en daar een
vastgestoken speld om scheurtjes en torntjes te bedekken--toch, het moet
erkend worden, niet zonder gratie,--en toen zij terug kwamen, beiden in
het bezit van een goede betrekking, riepen zij ieder op haar beurt
zegevierend uit:

"_Mais, je suis Parisienne, moi!_"

Intusschen zocht Hedwig ijverig verder en leerde zij Londen vrij goed
kennen. Mr. Balvourneen, die haar heengaan overigens vrij koel had
opgenomen, had haar nog een van de laatste dagen den raad gegeven,
vooral alle mogelijke couranten door te zien bij het zoeken naar een
nieuwe betrekking. Iederen ochtend na het ontbijt, begaf zij zich dan
ook naar een boekwinkeltje op den hoek der straat, waar zij voor één
_penny_ de advertentiekolommen der verschillende bladen, die daar werden
verkocht, door mocht kijken. Menig adres teekende zij op en menig
briefje schreef ze, dat onbeantwoord bleef en ook menig vruchteloos
bezoek maakte ze, want, de stoute schoenen aantrekkend, begaf zij zich
dikwijls terstond, nadat zij het adres was machtig geworden, naar een of
ander huis, waar een gouvernante werd verlangd. Zij moest daartoe soms
langer dan een uur met den trein--boven of onder den grond--reizen, of
lange ritten doen per omnibus of tram en vaak ook door modder en mist,
lange einden loopen. De vrouw in het boekwinkeltje was heel vriendelijk
voor haar, gaf haar een kaart van Londen ter leen en buitendien voor
iederen tocht nauwkeurige aanwijzingen en het was niet alleen voor
Hedwig zelf een teleurstelling, als zij telkens weer op de
belangstellende vraag: "Nù geslaagd misschien?" het hoofd moest
schudden.

De vrouw van het winkeltje voelde moederlijk medelijden, maar meer nog
bewondering voor het dappere, jonge, Duitsche meisje, dat iederen dag
weer met nieuwen moed zocht en zocht en er, helaas, zoo bleek en
vermoeid kon uitzien. Want Hedwig was, door de afmattende tochten, door
het druilerige, slappe weer, door het eenzame en weinig gezonde van dit
leven en vooral door het telkens op nieuw zoeken en niet vinden, soms
zóó "op" dat zij er zelf met eenige ergernis verbaasd over was en zich
voornam vooral niet toe te geven aan de al sterker wordende, bij haar
zeer ongewone neiging, om eens een paar dagen thuis en te bed te blijven
en heelemaal uit te rusten.

"Uit te rusten? Waarvan?" zei ze dan, als in antwoord op hare gedachten.
"Ik _mag_ niet moe zijn en ik ben het ook niet, ik verbeeld het me
maar."

Den middag vóór Kerstmis nam ze vrijaf en ging voor haar plezier
wandelen. Wat leek het al lang, lang geleden dat zij dat gedaan had en
o, wat zag het er in de Londensche straten toch heel anders uit dan om
Glengariff heen met al den gloed van velerlei bloemen en met de schoone
baai met het glinsterend groene water! Het weer was tamelijk goed
vandaag, het regende ten minste niet, maar het bleef somber donker in de
straten en als een blijde verrassing trof Hedwig achter een winkelraam
een hooge kerstboom, die prijkte in een glans van mooi, zacht licht en
frissche kleuren. Terwijl zij er naar keek, was het of er meer licht
scheen ook in haar ziel. Zij had nog zóó weinig gedacht aan het
Kerstfeest, veel te weinig, vond zij nu--haar hart was bekommerd geweest
en vol zorg voor de toekomst; ze wou dat nu alles van zich af laten
glijden en alleen denken aan den trouwen God en aan de rijke beteekenis
van het Kerstfeest. En toen zij in het _home_ en op haar kamer terug
kwam, nam zij haar Bijbel en las bij het schamele licht van haar kaars
de beschrijving van de geboorte van Gods Zoon, het "kindeke, liggende in
de kribbe;" toen vouwde zij de handen en bad innig om steun, bad vurig
ook om den zegen dat dit Kerstevangelie tot in haar ziel mocht
doordringen en zij het nooit half vergeten zou, zooals zij heden bijna
op weg was geweest te doen.

Er kwam vreugde in haar hart en den volgenden dag, Kerstmis, nam zij een
paar van de arme, afgetobde schepseltjes uit het _home_ mede naar den
dienst in Westminster Abbey, de machtige kathedraal, waar alle _kleine_
gedachten wegvallen en alleen plaats is voor stil gelooven en geheele
overgave aan God in het gebed. Met aandacht luisterde zij naar de
eenvoudige Kerstpreek en toen uit het koor, als de krachtige
mannenstemmen zwegen, het geluid van een glasheldere jongensstem zich
hooren liet en ver, ver omhoog steeg en haar buurvrouw de hand op haar
arm leggend, met bevende lippen fluisterde dat het haast "hemelsch mooi"
was, knikte zij haar toe met een glimlach van geluk.

De directrice van het _home_ onthaalde haar huisgenooten dien dag op een
werkelijk smakelijk kerstmaal; op de tafel stond, in plaats van de
planten van ijzer, een kom met hulsttakken vol roode bessen en 's
middags kwamen allen te zamen in haar kamer en werd er bij het orgel
gezongen. Tot ieders verrassing werden later thee en _cake_
binnengebracht--een ongekende lekkernij in het _home_--en de directrice
had zelfs voor allen een klein geschenk, dat zij ieder met een paar
hartelijke woorden ter hand stelde.

"Ik heb wezenlijk toch zoo'n gelukkigen Kerstdag gehad," schreef Hedwig
's avonds nog aan haar moeder, "en nu ga ik, echt verkwikt door dezen
prettigen vacantiedag, weer dubbel ijverig aan het zoeken. Ik ben
benieuwd waar het nieuwe jaar mij brengen zal."

Vooralsnog scheen dit raadsel niet te zullen worden opgelost, want hoe
zij ook haar best deed, hoe zij ook iederen dag weer _meer_ schreef en
meer bezocht--het liep alles op niets uit. Zij zou er wanhopig onder
geworden zijn, als zij niet met alle energie, die in haar was en met het
oude, krachtige geloof in den steun van Gods liefde, alle moedeloosheid
in zich had onderdrukt, evenals zij het vreemde gevoel van afmatting
trachtte te onderdrukken, dat haar meer en meer plagen ging. Zij spoorde
en tramde en las en schreef maar door, altijd maar door--_eens_ zou ze
toch zeker slagen!

Na een nacht van knagende kiespijn, waarin het druppelgeluid in den hoek
van haar kamer haar haast dol had gemaakt, stond zij op zekeren dag
duizelig en loom op. "Wat doe ik toch mal!" zei ze een paar malen, toen
het juist was of alles met haar in de rondte danste en het haar maar
niet gelukken wou de zeep uit het bakje te krijgen. "Geen gekheid,
Hedwig, straks in de lucht zul je wel weer opknappen!"

Zij voelde zich werkelijk beter, toen zij ontbeten had en in de
buitenlucht kwam, al was het dezen ochtend zóó mistig dat zij er een
oogenblik van schrikte, toen zij de voordeur opende. Wel hadden zij bij
gaslicht moeten ontbijten, maar dat was in deze donkere dagen geen
zeldzaamheid en dat het in en om Londen in Januari, zoowel als in
December misten kon, wist zij nu reeds lang. Maar zóó erg!

Ze knipte met de oogen, toen zij voorzichtig--want zóó dicht voor haar
hing de nevel dat zij telkens bang was tegen iemand aan te stooten,---de
straat doorgeloopen was. Lag het ook soms aan haar, wàs de mist
eigenlijk wel zóó zwaar of waren hare oogen vermoeid na den bijna
slapeloozen nacht en kon zij daardoor zoo slecht zien vandaag?

Ze vond het prettig, toen zij het boekwinkeltje had bereikt en even
rusten kon; toch was er een zekere gejaagdheid in haar om voort te
maken, zoo gauw mogelijk voort te maken dat zij toch verder kwam en
eindelijk eens werk machtig werd en haastig sloeg zij de eene krant na
de andere op en noteerde advertenties en adressen.

De vrouw van het winkeltje keek haar een paar malen bezorgd aan en toen
Hedwig de kranten neerlegde, vroeg zij deelnemend of het niet beter voor
haar zou wezen, vandaag eens rust te nemen en zich niet te ver te wagen
in dien dichten, ongezonden mist, die haar ziek zou maken.

"Ziek? Ik? Wel neen, ik word zoo gauw niet ziek," zei Hedwig lachend.
"Neen, neen, ik neem geen vrijaf van morgen, dat zou mij volstrekt niet
passen. Het beste geneesmiddel voor mijne kwalen is werken, flink
werken."

Het trok zenuwachtig om haar mond, terwijl zij sprak en met een kort
afscheid verliet zij het winkeltje, boos op zichzelf omdat de
hartelijkheid van het vrouwtje haar week maakte. Maar die stemming kwam
natuurlijk ook door het akelige weer, verontschuldigde zij zich, toen
zij weer buiten was gekomen.

Het was werkelijk of er nòg meer nevel hing dan zooeven en zij den mist
zou hebben kunnen snijden, zoo tastbaar was hij. Daarbij gaf de
geheimzinnige, spookachtige stilte, die overal heerschte, den indruk
alsof alles in den mist was weggezonken, in den "bruinrooden, rollenden
nevel, die de weerlooze stad verzwolg, haar levend smoorde, die torens,
bruggen, straten, pleinen in het niet deed verzinken, alsof een spons
geheel Londen had uitgewischt."[13]

Toch ging zij door. Langzaam maar zeker liep ze den bekenden en nu toch
zoo moeielijk te vinden weg naar het eerste station van den
ondergrondschen spoorweg, waarmee zij een eind reizen wilde om in een
der voorsteden van Londen te komen. Zij vond de wandeling zoo ver
vandaag, het was of zij niet voortkomen kon, of de mist met zware,
klamme hand haar op de borst drukte en belette adem te halen, zoodat zij
herhaaldelijk stil moest staan. Een paar malen bonsde zij tegen iemand
aan, die dan met een haastig: "_Beg pardon! Such nasty weather!_" haar
voorbij ging.

Zij begon zich nu weer heel onpleizierig te voelen. De knagende kiespijn
keerde terug en daarbij was zij telkens weer zóó duizelig dat zij groote
moeite had verder te komen. Zij moest het nu toch erkennen: de vrouw in
het boekwinkeltje had gelijk gehad, zij zou verstandiger gedaan hebben
met vandaag rustig thuis te blijven.



Daar viel haar iets in. Nu zij toch eenmaal zoo ver geloopen was, kon
zij wel even aangaan bij de knappe, vrouwelijke dokter, van wie men haar
in het _home_ verteld had en die hier in de buurt woonde. Die had om
dezen tijd haar spreekuur, dat wist zij en die zou haar zeker wel iets
kunnen geven om die lastige duizeligheid te overwinnen; zij zou zeker
ook zeggen dat het niet erg was, als 's avonds, als zij te bed lag, haar
hart zoo schrikkelijk kloppen kon en er zwarte vlokjes voor hare oogen
kwamen.

Het zou wel niets zijn, het zou stellig niets zijn, redeneerde zij bij
zichzelf.

Plotseling uitte zij een kreet van schrik--daar stond ze vlak voor den
kop van een paard. Met een ruk werd zij door een krachtigen arm
weggetrokken. Paard en wagen verdwenen in den mist en een politieagent,
een stoere reus, stond naast haar.

"Ik wist niet ... ik dacht...." stamelde zij.

Hij haalde de schouders op; zij was zooveel kleiner dan hij, hij kon
haar niet verstaan. Hij boog zich nu tot haar over om beter te kunnen
luisteren. "Gelukkig dat ik u nog juist bijtijds helpen kon," zei hij
vriendelijk. "Het is lastig loopen met dien mist, niet waar? Kan ik nog
iets voor u doen?"

Maar Hedwig schudde het hoofd; zij kon niet dadelijk spreken, de
duizeligheid overviel haar weer. Eindelijk vroeg ze, na diep te hebben
adem gehaald, hoe zij loopen moest naar het huis van Miss Hearty, de
dokteres.

Hij keek haar onderzoekend aan. Zij zag er zoo bleek en teer uit op dit
oogenblik dat hij, krachtige reus als hij was, medelijden met haar
kreeg. "Het is hier dicht bij; ik zal er u even heen brengen," zei hij
welwillend.

Zij glimlachte flauwtjes; ze was hem dankbaar voor zijn aanbod. Ze kòn
niet meer, ze was angstig ook dat zij zich in dien mist zou vergissen in
den weg en zij verlangde nu sterk om de dokteres te spreken. Langzaam
sleepte zij zich voort, tot de politie-agent, ziende hoeveel moeite zij
had met loopen, haar dringend aanried zijn arm te nemen.

Zij deed het gaarne en, zich opeens veel veiliger voelend door den steun
van dien sterken arm, vroolijkte zij weer op en dacht eraan, hoe aardig
en grappig het wezen zou om over dit avontuurtje naar huis te schrijven.
Zij was echter heel blij, toen zij het huis van Miss Hearty hadden
bereikt.

De aangename warmte in de wachtkamer deed haar goed na de doordringende
kilheid buiten; toch huiverde zij nog en bleef zij zich ziek voelen. Ze
trof het dat er heden niet veel menschen waren en het vrij spoedig haar
beurt werd om binnen te komen, maar toen zij in de consultatiekamer
tegenover de dokteres stond, een kleine, tengere, op 't eerste gezicht
onaanzienlijke vrouw, doch wier scherpe oogen alles schenen te zien,
werd zij weer zoo hevig door kiespijn aangetast dat zij onmogelijk
terstond kon antwoorden op de vragen, die haar werden gedaan.

"Wacht maar, wij hebben allen tijd," klonk het vriendelijk, "en ga hier
nu eens zitten. Zoo'n erge kiespijn? Ja, dat is al heel akelig en dan
met dit weer! Dan is het ook haast net of men zichzelf niet is, he?
Blijf nu even heel stil zitten, dan zullen wij die wang eens onder
handen nemen en probeeren of wij die hatelijke pijn niet weg kunnen
maken."

Zij drukte Hedwig met zacht geweld achterover in een lagen stoel en liet
haar met de gezonde wang tegen de gevulde leuning rusten. Toen wreef ze
met hare vingertoppen geurige zalf over de zieke plek heen en weer, heen
en weer en langzamerhand voelde Hedwig tot hare onuitsprekelijke
verlichting, de kiespijn verdwijnen. Dankbaar sloeg zij de oogen op.
"Nù kan ik heel goed spreken," zei ze glimlachend.

Toen begon zij alles te vertellen: van de zonderlinge duizeligheid, die
haar den laatsten tijd kwelde, van de plotselinge, groote vermoeidheid,
het onstuimig kloppen van haar hart en eindelijk, met verheffing van
stem en met een kleur van opgewondenheid, van haar zoeken naar werk,
naar een betrekking, waar ze niet buiten kòn....

De groote belangstelling in de ernstige oogen, die haar voortdurend
bleven aankijken, noopte haar haar geheele hart uit te storten en toen
zij eindelijk zweeg, was het met de plotselinge hoop dat Miss Hearty,
die zóóveel menschen kennen moest, haar misschien aan een mooie
betrekking zou kunnen helpen!

Maar de dokter sprak in 't geheel niet over een betrekking. Zij deed
Hedwig een paar vragen, onderzocht haar nauwkeurig en zei toen zeer
beslist:

"Ik zou u aanraden eens een tijdlang volkomen rust te nemen."

"Wat?" Hedwig's zelfbeheersching begaf haar. "O neen, dat kan niet, dàt
kan ik niet!" riep zij uit met wanhoop in haar stem. "Alles, maar dàt
niet!"

"Waarom niet?" klonk het zeer rustig.

"Ik ben arm. Ik _moet_ zelf mijn brood verdienen en als het kan, nog wat
oversparen voor mijn moeder ook. Ik heb nog een weinig geld, het is niet
veel meer en als dat op is...."

"Het zal stellig genoeg zijn om uw verblijf te bekostigen in het
ziekenhuis, dat ik op het oog heb."

"Ja, ja, maar daarnà, daarnà? O, ik _moet_ geld verdienen en voor mij
zelf zorgen! Och, als ik door u geholpen kon worden aan werk, dan zou ik
u zóó dankbaar zijn...."

Ze had met veel vuur gesproken, nu kon zij niet meer. Zij kon zich ook
niet inhouden en opeens, tot hare eigene bittere ergernis, snikte zij
het uit.

De dokter nam hare beide handen in de hare. "Als wij nu eerst eens
maakten dat we heelemaal weer gezond werden," zei ze zacht.

Hedwig keek haar aan; zij zag er zielsbedroefd uit.

"Hoe?" vroeg ze fluisterend.

"Dat heb ik u gezegd, door te rusten."

"Maar dat kàn niet," herhaalde Hedwig. Toen, opeens doordrongen van het
besef dat zij al te veel beslag legde op den kostbaren tijd van Miss
Hearty, bedwong zij met kracht hare aandoening en maakte zich gereed
heen te gaan. "Uwe andere patiënten wachten," zei ze eenvoudig.

De dokter knikte even. "Ja zeker, maar wij hebben geen haast." Zij nam
haar receptenboekje, schreef een paar woorden op, schelde het
dienstmeisje en gaf haar het stukje papier. En zich weer tot Hedwig
wendend, vroeg ze:

"Heb ik uw vertrouwen?"

"O ja, ja."

"Doe dan wat ik u zeg."

Hedwig knikte. Ze hield zich nu weer flink en wachtte met opgeheven
hoofd wat Miss Hearty verder zeggen zou.

"Er komt straks een _hansom_ voor, die zal u naar een ziekenhuis
brengen, waar het heel goed is. Aan de directrice van uw _home_ zal ik
vandaag nog schrijven; men zal u uwe kleeren sturen....."

"En ... mijn moeder?"

"Haar moogt ge schrijven, zoodra gij wat uitgerust zijt. Houd maar
goeden moed; alles zal zeker te recht komen."

Hedwig knikte weer; ze kon niet goed spreken. Ook voelde zij zich nu
zoo afgemat dat zij nauwelijks in staat was hare gedachten te regelen.
Zij wist alleen maar dat de opbeurende stem van de dokteres haar
weldadig aangedaan had en dat zij thans niets liever wilde dan haar raad
volgen. Als in een droom liet zij zich in de _hansom_ helpen; men gaf
den koetsier het briefje en aanwijzingen, even merkte zij op dat de mist
iets minder ondoordringbaar was dan straks, toen sloot zij de oogen en
reed heen, bij zichzelf prevelend: "Ik geef toch den moed niet op. God
helpt, God helpt!"



HOOFDSTUK XII.

Aan de blauwe Zee.


Zij zat nog doodstil en met gesloten oogen, toen de _hansom_ staan bleef
voor een groot grijs gebouw, dat door een plein en hek omgeven was en
hoewel zij niet sliep, verkeerde zij toch in een soort verdooving, die
alles wat zij doormaakte, slechts half werkelijkheid voor haar deed
zijn. Als uit de verte hoorde zij het geluid van stemmen, daarop werd
zij uit het rijtuig getild, even opende zij de oogen en keek in een
lief, ernstig gezicht, toen vielen de zware oogleden weer toe. En steeds
als in een droom liet zij zich lijdelijk verder brengen, zonder het ook
maar in 't minst vreemd te vinden dat zij, Hedwig Eiche, zich nu in een
ziekenhuis bevond en door een pleegzuster gesteund, door breede, hooge
gangen liep, waarop ontelbare deuren van ziekenkamers uitkwamen. Later
voelde zij hoe men haar ontkleedde en te bed legde en hoe zij eindelijk
geheel toe mocht geven aan den overweldigenden drang tot slapen, niets
dan slapen ... toen wist zij niets meer.

Toen zij een paar uren later klaar wakker werd, zag zij dat zij in een
kleine, nette kamer lag en dat alles om haar heen er bizonder proper
uitzag. Een ware verademing vond zij het 't eentonige druppel-getik in
de waterpijp niet meer te moeten aanhooren, dat haar in het _home_ zoo
gekweld had en met een flauw glimlachje deed zij de oogen weer dicht en
viel op nieuw in slaap.

Het was avond, toen zij weer ontwaakte. Men had het licht in haar kamer
nog niet aangestoken, maar door de openstaande deur gleed langs het
tochtschut heen, een breede straal van het ganglicht naar binnen. Zij
vond het prettig in deze rustige schemering te blijven liggen en hare
oogen door het vertrek te laten dwalen over de lichtgrijs-en-blauw
geschilderde muren met den zachtgetinten rand, waarin zij duidelijk de
witte lelies kon onderscheiden en over de vogels in gouddraad op het
kamerschut,--maar lang hield zij het kijken niet vol. Zij had nu zware
hoofdpijn en niets scheen haar op dit oogenblik begeerlijker dan haar
geheele leven verder te mogen slapen ... al maar slapen!

Maar men liet haar geen rust. Opeens flikkerde er hel licht in de kamer;
zij schrikte ervan. "Doet het pijn aan de oogen?" zei een zachte stem.
"Wacht eens." Er werd een schermpje voor het licht gehangen, maar Hedwig
was er niet mee tevreden. Waarom stoorde men haar toch? Zij wou veel
liever niet wakker wezen! En zij zuchtte lang en diep.

"Ik geloof dat ik niet heel welkom ben," zei dezelfde stem van zooeven
en het frissche gezicht van een jonge pleegzuster boog zich over haar
heen.

Nu kwam er een glimlach op Hedwig's gezicht en haar stemming
veranderde. "Juist wel," zei ze met iets van haar oude opgewektheid.

"Zoo? Dat klinkt bemoedigend. Drink dit dan nu eens vlug op," en de
zuster hield haar een glas melk met ei voor.

Hedwig gehoorzaamde, maar toen zij haar hoofd weer op het kussen legde,
kreunde zij van de pijn; toch vloog zij plotseling weer overeind. "Ik
moet nog aan mijn moeder schrijven," riep zij gejaagd, "het had al lang
moeten gebeuren en ik heb maar geslapen den geheelen dag door! En ... en
hoe kan ik hier nu toch eigenlijk blijven? Dat _gaat_ immers niet, want
wat moet dat allemaal wel kosten! O, het is vreeselijk!"

"Misschien wordt het wat minder vreeselijk, als ik u mededeel dat wij
van onze patienten geen betaling eischen, omdat onze inrichting
voornamelijk wordt gesteund door giften van menschen, die veel en graag
geven--èn als ik u zeg dat er aan uwe moeder al bericht is gezonden."

"Al bericht gezonden?" stamelde Hedwig verbijsterd, terwijl zij weer
liggen ging.

"Ja zeker, Dr. Hearty is een poos geleden al bij uw bed geweest. Men had
haar vanuit het _home_ ook uw adres in Duitschland gestuurd en toen zij
u zoo rustig slapend vond, heeft zij voorloopig in uw plaats aan uw
moeder geschreven."

Hedwig haalde verruimd adem. "Miss Hearty is een engel!" zei ze met
warmte.

"Dr. Hearty is iemand, die altijd om anderen denkt," zei de pleegzuster
glimlachend. "Dat weten wij hier zóó goed! Zij heeft meer zieken hier in
het huis en ze komt van avond ook nog even bij u kijken."

"Ik zal wel oppassen dat ik dan niet weer slaap," zei Hedwig, die,
niettegenstaande haar hoofdpijn, opeens zeer spraakzaam geworden was.
Zij had nu een hooge kleur en hare oogen schitterden. "Ik heb Dr. Hearty
een heeleboel te vragen."

"Dan zou ik nu toch eerst nog wat gaan rusten," zei de pleegzuster. "Ik
kom straks nog wel eens bij u."

"Dat is gezellig en ... ik zou zoo graag uw naam weten."

"Ik ben zuster Kate. Onthoud het maar goed, want ik ga geregeld voor u
zorgen."

"Pas dan maar op," zei Hedwig plagend. "Ik ben bepaald een heel lastige
patiënt."

"Daar geloof ik niets van, maar nu moet mijn patiënt niet meer zoo druk
praten," zei zuster Kate beslist. "Anders is Dr. Hearty ontevreden, als
zij straks komt."

"Ik zal niets meer zeggen, maar ik blijf wakker, want ik wil Miss Hearty
beslist spreken."

Tot eenig antwoord legde zuster Kate haar wat terecht, dekte haar nog
eens toe en verdween.

Met hare oogen zoo wijd mogelijk open bleef Hedwig nu "echt goed wakker"
liggen. Haar hoofd klopte en de pijn was heviger nog dan zooeven; zij
drukte hare handen stijf tegen de slapen, dat gaf wat verlichting. Ze
wou nu eens goed bedenken wat zij alles aan Dr. Hearty te vragen had,
het was echter alsof zij niet geregeld denken kon en zij vond het nu
opeens ook niets rustig meer om zich heen. Wat hoorde zij de zusters
duidelijk door de gangen loopen en samen fluisteren! Daar lachte er een!
Wat kon er nu toch te lachen zijn? Zij moest het weten, _waarom_ lachte
die zuster? Nu bedaarde het gepraat weer. Daar werd luid gescheld. Wat
klonk dat hard! Alweer een bel! Ze zou haar deur maar dicht doen, dan
hoorde zij alles niet zoo lastig duidelijk.

Toen zij echter op wou staan om de deur te sluiten, kwam de
duizeligheid weer over haar en zij moest wel blijven liggen, ten prooi
nu ook aan een martelend gevoel van eenzaamheid, dat haar drukte meer
haast nog dan de erge hoofdpijn. Als zij nu toch eens heel, heel ziek
werd en ze werd niet weer beter en als haar moeder en Clärchen dan
bericht kregen dat zij heengegaan was--wat zouden die dan bedroefd
wezen! En zij was nog zoo jong, ze wou zóó graag blijven leven en flink
werken ... och, waarom was alles nu ook zoo gegaan, waarom....

Doch opeens een duw aan het kussen gevend dat het dreunde in haar arm
hoofd, zei ze hardop:

"Hedwig Eiche, je moest je schamen!"

"Zoo, liggen wij zoowaar in ons eentje te babbelen in bed?" klonk
terstond daarop de stem van Miss Hearty, die juist om het schut heen
kwam kijken. "Ben je soms bezig verzen te reciteeren, meisje? Dat zou ik
toch maar voor later bewaren!"

De prettige toon en het vertrouwelijke "meisje" stemden Hedwig dadelijk
opgewekter. "Hoe heerlijk dat u komt!" zei ze.

"Waarom?"

"Omdat ik zoo erg alleen was!"

"Zóó...." En Dr. Hearty keek zuster Kate aan, die met haar binnen
gekomen was.

"Neen, zuster Kate is heel vriendelijk voor me," zei Hedwig snel, "maar
och, ik weet niet hoe ik het zeggen moet, ik voel me zóó eenzaam! Ik
geloof dat het komt omdat ik hier nu zoo lui lig niets te doen! Ik wou
zoo erg graag heel gauw weer beter wezen en weer aan het werk en aan het
verdienen gaan. Als ik nu maar eerst een goede betrekking had, als ik
daar maar zeker van kon wezen, dan zou alles zooveel gemakkelijker
zijn."

"Wil je me beloven niet over werken te spreken en er zelfs niet aan te
_denken_, voordat je geheel en al beter bent?"

"Ik wil het wel probeeren."

"Goed, dan begin je nu dadelijk met kalm te gaan slapen en iederen dag
precies te doen wat zuster Kate je beveelt."

"Ja, maar dàt mag ik toch nog wel even vragen, dokter. Lang zal ik toch
zeker niet ziek zijn, wel?"

"Dat hangt er heelemaal van af of je zelf medewerkt tot je herstel."

"O. Dan wou ik u alleen nog zeggen hoe blij ik ben dat u me hierheen
hebt laten gaan en ... dat ik mij niet ongerust behoef te maken over al
de onkosten...."

Zij had het laatste zoo fluisterend gezegd dat Dr. Hearty zich tot haar
over moest buigen om haar goed te verstaan.

"Je behoeft je over niets ook maar in het minst ongerust te maken," zei
ze beslist. "En morgen mag er wel eens een woordje aan je moeder
geschreven worden."

"Door mij?"

"Ja."

"Dank u wel, dank u wel." En Hedwig ging gehoorzaam weer slapen met het
vaste voornemen, alle gedachten aan werken en nieuwe betrekkingen
voorloopig met kracht te onderdrukken en ter dege te doen wat zij zelf
maar kon ter bevordering van haar herstel.

En zij deed haar best, iederen dag en ieder uur op nieuw, hoewel het
niet gemakkelijk was, omdat het herstel heel langzaam kwam en het soms
scheen--niettegenstaande al het rusten en al de versterkende
middelen--alsof eigenlijk nooit de tijd terug zou komen, waarin zij
krachtig en gezond zou wezen als vroeger. En al schertste zij dikwijls
vroolijk met zuster Kate en al maakte zij gewoonlijk den indruk van een
echt moedige, opgeruimde patiënte, toch kon zij zeer bezwaard van hart
wezen en Dr. Hearty, die meestal slechts tijd had voor een haastig
bezoekje, zag toch duidelijk hoe de zaken stonden en buiten de kamer
schudde zij het hoofd en zei tot zuster Kate:

"Zij doet haar best, flink doet zij haar best, maar wij zijn er nog
niet...."

Door alles heen had Hedwig den moed telkens een paar opgewekte woorden
aan haar moeder te zenden, dikwijls herhalend dat zij toch vooral niet
bezorgd omtrent haar zijn moest en dat alles zeker spoedig beter zou
gaan. Zij schreef ook over een landgenootje, een klein Duitsch meisje,
dat in een kamer lag tegenover de hare en een operatie had ondergaan.
Het kind had veel pijn en zou lang moeten liggen, had zuster Kate haar
verteld, maar zij hield zich kloek, slechts een enkel maal hoorde Hedwig
haar pijnlijk kreunen. De moeder had verlof gekregen nacht en dag in het
ziekenhuis te wezen; soms kon Hedwig haar het kleine meisje heel zacht
in slaap hooren zingen.

Zoo gingen de dagen voorbij en veel te langzaam kwam, naar Hedwig's
meening, de beterschap. Na een bijna slapeloozen nacht, voelde zij zich
op zekeren ochtend nauwelijks in staat te strijden tegen de
moedeloosheid, die haar bitter vragen deed, hoe lang deze toestand nu
eigenlijk nog wel zou moeten duren--maar ze gaf toch niet toe, ze wou
niet tobben, ze woù vol hoop en moed blijven en ze wilde ook doen wat
Dr. Hearty haar "duren plicht" noemde: heel bedaard rusten, echt
_uit_rusten!

Zij bleef stil in dezelfde houding liggen en hare stemming begon iets
kalmer te worden, toen zij opeens opgeschrikt werd door het geluid van
een scherpen kreet van pijn vanuit de kamer aan den overkant der gang.
De kreet werd gevolgd door hevig gesnik en een smeekend geroep van
"moeder! moeder!" Daarop klonk teeder de stem der moeder: "Ja, mijn
kind," toen was het even heel stil. Doch spoedig vroeg het kleine meisje
weer: "Zing wat voor me, moedertje, zing wat!" En zacht, maar duidelijk
verstaanbaar voor Hedwig, zong de welluidende vrouwenstem:

So nimm denn meine Hände
   Und führe mich
Bis an mein selig Ende
   Und ewiglich!
Ich mag allein nicht gehen,
   Nicht einen Schritt,
Wo Du wirst gehn und stehen,
   Da nimm mich mit!

In Dein Erbarmen hülle
   Mein schwaches Herz,
Und mach' es gänzlich stille
   In Freud' und Schmerz;
Kann ich auch nicht verstehen
   Wie Du mich führst,
Will fröhlich weiter gehen,
   Weil Du regierst.

Wenn ich auch gar nichts fühle
   Von Deiner Macht,
Du führst mich doch zum Ziele
   Auch durch die Nacht.
Lasz ruhn zu Deinen Füszen
   Dein schwaches Kind,
Ich will die Augen schlieszen
   Und folgen blind.[14]

Toen de stem zweeg, bleef alles stil. De kleine lijderes was zeker
onder het zingen in slaap gevallen.

Hedwig verroerde zich niet. Met haar geheele hart had zij geluisterd.
Zij vond het een genot in haar eigen taal te hooren zingen en zij kende
de woorden en de melodie en had het lied zelf wel gezongen, toen zij een
kind was,--was het daarom alleen dat het haar zoo ontroerde?

Zij wist dat zij tot in hare ziel getroffen was door het echt vrome,
kinderlijke geloof, dat uit de eenvoudige woorden sprak, zij wist dat
ook haar eigen vertrouwen in Gods zorgende liefde er door versterkt werd
en opgewekt herhaalde zij zacht bij zichzelf:

"Kann ich auch nicht verstehen
    Wie Du mich führst,
Will fröhlich weiter gehen,
    Weil Du regierst."
...

Zij sliep dien nacht rustig en werd voor 't eerst in vele, vele dagen
verkwikt wakker. Zuster Kate keek verheugd over den opgewekten toon,
waarmee zij haar goeden morgen zeide en Hedwig was blij, toen zij hoorde
dat ook het patientje aan den overkant een goeden nacht had gehad. Zij
was ook blij dat het Zondag was. Dan werden om twee uur de deuren der
ziekenkamers wijd open gezet, opdat de patiënten het orgelspel en het
gezang der zusters zouden kunnen hooren, die in het zusterhuis hare
middag-godsdienstoefening hielden. Tot nu toe was Hedwig te afgemat
geweest om er werkelijk van onder den indruk te komen, maar vandaag was
dit anders en stemde de plechtigheid haar blijmoedig ernstig, haast
alsof zij er zelf aan deelgenomen had. "Ik ben toch in zoo'n echte
Zondagsstemming," zei ze later tot zuster Kate, "ik ga nu eens een heel
vroolijken brief aan mijn moeder schrijven."

Maar de "heel vroolijke brief" matte haar nog wel af en 's avonds viel
het haar weer moeielijker opgewekt te zijn. Ze lag met de oogen dicht en
beproefde zooveel mogelijk aan "prettige dingen" te denken, het was
echter of de "prettige dingen" heden niet komen wilden! Ze zuchtte
ongeduldig,--toen voelde zij een koele hand op haar voorhoofd. Verbaasd
keek zij op en: "O dokter, hoe heerlijk!" riep zij uit.

"Zoo, dat klinkt al heel hartelijk," zei Miss Hearty lachend. "Hoe gaat
het?"

"_Veel_ beter nu ik u zie!"

Dr. Hearty ging naast het bed zitten, bevoelde Hedwig's pols en zei:

"Wij gaan bepaald vooruit."

"Gelukkig!" riep Hedwig op een toon van verlichting. "Ik wist het ook
eigenlijk wel. En wanneer mag ik nu eens op zitten en eens uitgaan
en--weer beginnen te werken? Ik word wezenlijk bepaald slecht van het
niets doen!"

"Ik zou het maar wat kalm aanleggen."

"Kalm aanleggen? Maar dokter, weet u wel dat het hoog, hoog tijd is dat
ik weer flink aan het verdienen ga?"

"Is dat nu werkelijk zóó noodig?"

"Ja _zeker_," en Hedwig knikte driftig, verontwaardigd dat Miss Hearty
het belang der zaak zoo weinig scheen te begrijpen.

"Vertel mij eens bedaard waarom dat zoo noodig is."

En Hedwig vertelde alles. Door de warme sympathie, waarmee naar haar
geluisterd werd, aangemoedigd, vertelde zij zonder den minsten ophef,
hoe en waarom zij op haar vijftiende jaar van huis gegaan was en van
dien tijd af voor zichzelf en gedeeltelijk ook voor haar moeder en
zusje had gezorgd. Hoe heerlijk zij het gevonden had dit te mogen doen
en hoe gelukkig zij zich doorgaans had gevoeld in haar werk, zelfs op
het beruchte Hill House,--welk een genot zij vond in den omgang met
kinderen en toen opeens met een opgewondenheid, die haar zelf verbaasde
dat zij nu snakte, _snakte_ letterlijk naar nieuw werk, maar nauwelijks
wist hoe daaraan te komen en dat zij toch moedig was, heusch heel moedig
en ook nog wel geduldig wezen wou.

Toen werd het haar te machtig en kon zij niets meer zeggen. En zonder
een woord te spreken, trok Miss Hearty haar naar zich toe en met een
gewaarwording van veiligheid legde Hedwig het hoofd aan haar borst en
schreide rustig uit.

Lang duurde het echter niet, of zij hief het hoofd weer op en lachend
door hare tranen heen, zei ze:

"Ik schaam me verschrikkelijk eigenlijk."

"Zoo? En ik kwam je een voorstel doen eigenlijk."

"Een voorstel? O, wat is het? Waarom hebt u me dat niet eerder gezegd?"

"Je liet mij niet aan 't woord komen," zei Dr. Hearty plagend. "Kijk
eens, ik neem omstreeks Paschen mijn vacantie en hoop dan een poosje
naar Devonshire te gaan. Nu zou ik me graag in dien tijd wat oefenen in
het Duitsch en daarom wou ik jou mee hebben. Wij kunnen dan ook eens
bedaard overleggen wat je verder doen zult. Maar nu weet ik natuurlijk
niet of je er lust in hebt."

"_Weet_ u dat niet?" was al wat Hedwig zeide. Toen met een gebroken
stem: "_Oh, how good you are, how good!_"

"En nu kalmpjes afwachten wanneer je met je nieuwe leerling beginnen
moogt," zei Dr. Hearty, toen zij afscheid nam en Hedwig zei kalm: "Ja,
natuurlijk," maar toen Miss Hearty weg was, riep zij opgewonden om
zuster Kate.

Zuster Kate kwam lachend binnen. "Ja, ja, ik heb alles al gehoord," zei
ze. "En 't is een waar genot met Dr. Hearty op reis te zijn, dat weet ik
bij ondervinding. Zij neemt bijna ieder jaar iemand met zich mee, als ze
vacantie heeft; is dat niet aardig? Broers of zusters heeft zij niet
meer, maar haar leven is toch alles behalve eenzaam natuurlijk, omdat
zij altijd om anderen denkt."

"Zij is zeker een heel knappe dokter en erg geliefd en gezien, niet
waar?" vroeg Hedwig, met bewondering in haar stem.

"Zeer geliefd en gezien en een weldaad voor velen," zei zuster Kate
warm.

Wat schreef Hedwig nu een paar blijde regeltjes naar Duitschland en hoe
bespoedigde de groote vreugde het herstel! Toen er zonnige dagen kwamen,
mocht zij eens opzitten, later eens even met zuster Kate wandelen, toen
geregeld iederen dag uitgaan en eindelijk kon de dag voor de reis naar
Devonshire worden bepaald.

't Was kil, druilerig weer en er viel een hardnekkige motregen, toch
vond Dr. Hearty het onnoodig de reis uit te stellen. Zij kwam Hedwig in
een vigilante halen, liet haar zich goed instoppen, zeide meer dan eens
dat zij hàar nu in alles gehoorzamen moest, toonde zich blij als een
kind dat zij vacantie had en reed in de prettigste stemming met de
gelukkige Hedwig naar Paddington-station.

"Hè, wat ziet Londen er weer vuil en donker en somber en modderig uit!"
riep Hedwig onder het rijden. "Heerlijk dat wij er uitgaan!"

"Ja, ten minste ... als wij het in Devonshire beter krijgen," zei Dr.
Hearty op bedenkelijken toon.

"Maar dat zal toch wel! Zuster Kate zei dat de lucht daar zoo zuiver was
en dat het er zóó mooi was! Zij heeft er familie wonen, in de buurt van
Teignmouth, juist waar wij naar toe gaan. Het moet er verrukkelijk
wezen!"

"Ik _hoop_ het," zei Miss Hearty weer, "maar als wij er zulk slecht weer
treffen...."

"Dan vind ik het _toch_ heerlijk, omdat ik bij u ben!" zei Hedwig
vroolijk.

"Pas op maar, mijn gezelschap kon je wel eens niet meevallen op den
duur!"

"_Was sich liebt, neckt sich_," zei Hedwig lachend. "Wilt u dat nu eens
voor mij in 't Engelsch vertalen?"

"Daar heb ik op dit oogenblik volstrekt geen tijd voor, want hier zijn
wij aan Paddington-station. Zorg jij nu voor de bagage en de kleine
pakjes--denk er om, er is een _luncheon-basket_ bij,--dan ga ik plaats
nemen en zien dat wij een goeden coupé krijgen."

Een _luncheon-basket_? Hoe aardig dat die er bij was! Hedwig was er zeer
benieuwd naar en toen zij de kostbare mand werkelijk veroverd had, stond
zij erop haar zelf te dragen en liet de andere bagage aan den kruier
over.

Miss Hearty stond reeds bij een coupé op haar te wachten, omringd door
vrienden, die echter de een na den ander afdropen, toen zij beslist te
kennen gaf met haar patientje alleen te willen reizen. Hedwig moest
languit op de bank gaan liggen en het zich zoo gemakkelijk mogelijk
maken. "Je laat je maar door mij bedienen, alsof het van zelf spreekt,"
zei Dr. Hearty om haar te plagen, terwijl zij haar een kussen onder het
hoofd legde.

Zij moesten eenige uren in den trein doorbrengen, maar de tijd viel geen
van beiden lang. Zij rustten en lazen en babbelden wat en Hedwig klapte
in de handen, toen Dr. Hearty eindelijk het oogenblik gekomen achtte om
de _luncheon-basket_ te openen.

"Misschien is het ook nog wel wat te vroeg om nu reeds te gaan eten,"
zei ze met een strak gezicht, terwijl zij de mand gesloten hield. "Je
hebt zeker nog geen honger?"

"Als een paard!" liet Hedwig zich ontvallen.

"Maar meisje, wat een uitdrukking! Ik hoop niet dat ik iets heel
ondoordachts gedaan heb door met jou op reis te gaan."

"'t Is nu te laat," zei Hedwig overmoedig, "er is niets meer aan te
veranderen. En mag ik nu als 't je blieft wat te eten hebben? Anders val
ik nog flauw en dan krijgt u nog maar meer last met me!"

"Daar, daar!" En Miss Hearty opende de mand en zette haar een stuk koude
kip voor, een schoteltje geconfijte peren en een bekertje wijn. "Begin
daar maar vast mee."

"Graag."

Welk een grappige, prettige maaltijd was het en hoe keek Hedwig op bij
alles wat die gewichtige mand bevatte! Het was of er nooit een eind zou
komen aan de verrassingen en toen er nog als dessert een paar trossen
druiven verschenen, riep zij uit: "Waar hebben die nu toch gezeten?"

"Dat is mijn geheim," zei Dr. Hearty. "Ja, ja, het is geen kleinigheid
praktisch met zoo'n voorwerp om te kunnen gaan. Maar nu moeten wij
uitkijken, want nu zijn we in Devonshire."

"Gunst!" Hedwig was onmiddellijk één en al aandacht en ging dicht bij
het raampje zitten. Zij kregen thans herhaaldelijk een kijkje op de
blauwe zee en rijen met frisch groen begroeide huizen. Een paar malen
zei Hedwig: "Ziet u wel dat het hier heel anders is dan in Londen?" En
Dr. Hearty knikte en zeide: "Ja, _hier_ wel, maar wij zijn er nog niet!"

Toen zij er waren, toen zij te Teignmouth den trein verlieten, de zoele,
geurige lucht inademden en zich in een open rijtuig naar de kamers
lieten rijden, die Dr. Hearty gehuurd had, was het Hedwig toen niet als
droomde zij? En hadden zij werkelijk eerst dien ochtend Londen met alle
guurheid en donkerheid en mist en motregens en modder verlaten om
overgeplaatst te worden naar dit wonderland, waar de zon vroolijk
scheen, waar de zee zoo liefelijk blauw was en met haar wit schuim zoo
teekenachtig afstak bij de terra-cotta-tinten der rotsen, waar langs de
muren der villa's reeds--het was in April--klimrozen bloeiden en de
heggen vol witten en rooden hagedoorn stonden?

"O, ik had niet gedacht dat het zóó mooi zijn zou," zei Hedwig. "Kijk
toch eens!"

Zij reden de breede laan van een bosch door en tusschen het klimop op
den grond, vertoonden zich primula's zoo ver het oog maar reiken kon,
groote, zacht-gele primula's in dichte bossen, alle bestemd, naar het
scheen, om vroolijkheid en lichte, heldere gedachten in het leven te
roepen.

[Illustration: De kerk te Cockington (Devonshire).]

Later steeg de weg en zagen zij de zee weer in al haar glorie van blauw
en wit en zacht-violet. Op de rotsen van lichtrood zandsteen, die er om
heen lagen, schitterde goudgele brem en groeiden en bloeiden weelderig
de wilde aarbeiplantjes, terwijl telkens weer langs den weg groote
ruikers primula's zich vroolijk lieten zien naast breede streepen
boschviooltjes of vergeet-mij-nieten, een enkel maal in de buurt van
ooievaarsbek en speenkruid. Lange slingers puntig klimop met
lichtgroene, zich ontplooiende blaadjes hingen over oude muren heen, die
in hunne spleten voedsel gaven aan tuiltjes oogentroost en fijne
steenvarentjes. Soms vertoonden zich aan beide kanten van den weg,
letterlijk een laan vormend, hooge, krachtige bremstruiken, boomen
haast, alle schitterend met een overvloed van gouden bloemtrossen en
altijd weer, tusschen dennen en bremstruiken door en langs de lichtroode
rotsen, zag men de blauwe zee, kalm en liefelijk en droomerig als in een
sprookje.

Hedwig's oogen dronken gretig al die schoonheid in. "Wat een land! Wat
een land!" riep zij opgetogen. "En alles groeit hier maar te gelijk.
Rozen en primula's en brem en speenkruid en meidoorn; wat moet dat hier
voor een gezonde lucht zijn! Ik voel nu al dat het me goed doet!"

"Dat is gauw," zei Dr. Hearty heel bedaard. "Als de kamers, die ik
gehuurd heb, je nu straks maar niet tegen vallen."

"Niets kan mij meer tegen vallen," zei Hedwig met vuur. "Al moest ik
hier ook in een kelder slapen...."

"Daar zou ik toch minder vóór zijn," zei Dr. Hearty beslist. "Maar hier
zijn we waar we wezen moeten."

Zij stapten uit bij een niet groot, eenvoudig huis, dat rondom in een
tuin lag, waar de gele en roodbruine muurbloemen geurden en terstond
verscheen een tengere, blonde vrouw en heette haar hartelijk welkom.
Nieuwsgierig volgde Hedwig haar en Dr. Hearty de trap op naar een kamer,
die als zitkamer was ingericht en door een zeer breed openslaand raam
een ruim uitzicht gaf op zee en rotsen. "Ik hoop dat gij u hier thuis
zult voelen," zei de vrouw vriendelijk. "Het avondeten zal spoedig
gereed zijn. De slaapkamers zijn hier naast, het portaal over, zooals ik
u geschreven heb."

"Dank u, Mrs. Dimbleby. Dan gaan wij nu eerst wat rusten," zei Miss
Hearty. "Wij willen heel graag straks wat te eten hebben en uw geurige
thee drinken, waarvan ik zooveel goeds heb gehoord. Ik zal mijn vriendin
de slaapkamers wel laten zien."

"Mijn vriendin!" Hedwig vond het bepaald een eer zich zoo te hooren
noemen en zoozeer onder den indruk was zij van het heerlijke gevoel van
na lang ziek te zijn geweest weer gezond te worden en van den
verkwikkenden overgang van de vrij eentonige stilte in het ziekenhuis
tot de verfrisschende rust in de natuur, dat zij in een vlaag van
opgewondenheid Dr. Hearty om het middel greep, met haar in de rondte
danste en haar toen een klinkenden kus gaf.

"Maar heb ik nu ooit van mijn leven!" riep Miss Hearty uit. "Hemeltje,
wat ben ik begonnen door op reis te gaan met iemand, die zoo weinig
begrijpt hoe zij met ouderen en wijzeren om moet gaan...."

"Wat is alles hier alleraardigst en met smaak ingericht en hoe heerlijk
overal die bloemen!" viel Hedwig oneerbiedig in en ze keek met
welgevallen naar het tafeltje voor het raam met de lage, gemakkelijke
stoelen er naast, de rustbank in den hoek, het behangsel met de losse
appelbloesemtakken en de lichtgroen geschilderde lambrizeering, den mooi
bewerkten schoorsteenrand en het meest nog naar de sierlijke,
olijfgroene en roode pulletjes, kannetjes, vaasjes en kommen, alle
gevuld met primula's, viooltjes, muurbloemen, ranken klimop en
meidoorntakken en, waar maar een plaatsje was, in de kamer neergezet.

"Ja, wij zullen het hier wel uit kunnen houden," zei Miss Hearty, "maar
ga nu mee. Wij slapen vlak in elkaars nabijheid, zooals je ziet."

Aan denzelfden kant van het huis als de zitkamer lagen de slaapkamers;
men had er hetzelfde mooie uitzicht en het was er frisch en rustig. "Ook
al weer alles even keurig," zei Hedwig. "Ik vind het hier eenvoudig
volmaakt."

"En nu moet jij je dan ook eens volmaakt stil houden," zei de dokter,
"en minstens een half uur te bed gaan liggen. Ik kom je wel roepen voor
het avondeten."

En meteen sloot zij de deur tusschen de beide slaapkamers achter zich en
liet Hedwig alleen.

Gehoorzaam deed deze wat haar bevolen was en toen zij eenmaal lag,
voelde ze dat zij wel vermoeid was. Aan slapen had zij echter geen
behoefte en zij liet hare oogen dus met welbehagen glijden over de met
wit neteldoek bedekte toilettafel, over de lichtgroene waschtafel en
spiegellijst, de lichtgroene latafel en hangkast, alle zoo vroolijk
afstekend bij de wilde rozen op het behangsel en kom en kan der
waschtafel. Toen gaf zij ook hare oogen rust en luisterde alleen nog
maar--deed niets dan luisteren naar het kabbelen der zee, dat zacht tot
haar kwam en haar als vredige muziek in de ooren klonk.

Een half uur later werd er aan haar deur getikt. "_Come in!_" riep ze,
denkend dat het Dr. Hearty was, die haar kwam roepen, doch de deur ging
langzaam open en niet Miss Hearty, maar een meisje van een jaar of
dertien met lang, blond haar, kwam bedeesd nader. Zij hield het hoofd
wat voorover gebogen en de blauwe oogen keken zoo schuchter en te gelijk
zoo nieuwsgierig dat Hedwig er plezier in had en lachend zei:

"Kom maar gerust wat dichter bij en bekijk mij eens goed, want dat wil
je toch zeker graag, niet waar? Wie ben je eigenlijk? _Ik_ ben een
Duitsch meisje en jij...."

"_I am English_," zei het meisje, terwijl al de verlegenheid uit haar
gezicht verdween en zij eveneens vroolijk lachte. "_I am Mrs. Dimbleby's
daughter. Are you ready for your supper?_"

Terstond gleed Hedwig van het bed af, ten zeerste "_ready for her
supper_," zooals ze zeide. Nog even vroeg zij aan het meisje hoe zij
heette en "Dorothy" klonk het weer bedeesd, toen knikte het blonde
hoofdje haar nog even vriendelijk toe en verdween Dorothy weer, zacht en
behoedzaam zooals zij gekomen was.

In de zitkamer stond de tafel gedekt en werd Hedwig beleefd, met een
kleine buiging, begroet door Mr. Dimbleby, den heer des huizes, die er
als een echte _gentleman_ uitzag. Terwijl hij een stoel voor haar
aanschoof, een paar lage vaasjes met primula's op de tafel zette,
vingerdoekjes op de borden legde, het servet met de mooie
papaverteekening gladstreek en den schotel met ham bij het bruine brood
voor Dr. Hearty neerzette, kon Hedwig duidelijk opmerken dat zijn
dochtertje sprekend op hem geleek en van hem hare beschaafde manieren
hebben moest. Ook in Mr. Dimbleby's oogen lag de stil-vroolijke trek,
dien zij in Dorothy's oogen had ontdekt. Zij sprak er met Dr. Hearty
over, toen Mr. Dimbleby het vertrek verlaten had.

[Illustration: Dorothy Dimbleby.]

"Het moet een bizonder aardige verhouding zijn tusschen die twee," zei
Dr. Hearty. "De moeder is ook heel lief, maar zwak. Zij zijn om haar in
Devonshire komen wonen en Dorothy is hun eenigst kind. Zij vindt het
heerlijk hier, gaat nog school natuurlijk, maar is toch ook reeds de
rechterhand van haar moeder. Met haar vader moet zij dikwijls de
grootste pret hebben en allerlei grappen uithalen. Zij zou misschien wel
een prettige leerling zijn, niet waar? Maar ik vrees, dat zij aan
Duitsche lessen voor haar nog niet toe zijn."

Neen, daaraan werd door de ouders van Dorothy blijkbaar voorloopig niet
gedacht, maar aardig was het zoo goed als Hedwig en zij al heel spoedig
samen over weg konden. Reeds den eersten ochtend, toen Hedwig een poosje
vóór Miss Hearty in de zitkamer verscheen, raakte zij druk met Dorothy,
die bezig was het ontbijt klaar te zetten, in gesprek en hadden zij
zoo'n plezier samen om een zoutvaatje, dat op een zeer dwaze manier van
de tafel rolde, dat zij maar niet op konden houden met lachen. Toen de
tafel in orde was en Dorothy vroeg of zij den _bacon_ maar zou gaan
halen, verzocht Hedwig haar eerst nog een beetje bij haar te blijven
praten, maar Dorothy zei, plotseling weer ernstig en bedeesd dat zij nog
stof af moest gaan nemen op de bovenkamer. "Dan zal ik je even helpen!"
riep Hedwig, die na haar goede nachtrust in een bizonder opgewekte
stemming was en Dorothy nam haar mee naar boven naar een groote, zonnige
kamer, waar al hare schatten waren ten toon gesteld en naast een kastje
vol boeken, snuisterijen, teekeningen en groote kaarten met mooi
gedroogde bloemen, een bruin houten kist stond. "Daar is van _alles_
in," verklaarde Dorothy, "en daar spelen we mee, mijn vriendinnen en ik,
als wij een vrijen middag hebben. Dan houden wij hier allerlei
voorstellingen en dan helpt vader dikwijls mee om alles in orde te
maken. Moeder komt dan kijken. Maar den laatsten tijd is er niet veel
van gekomen, omdat moeder nogal ziek is geweest en wij moeten nu wachten
tot zij weer wat sterker is...."

Zij dribbelde ijverig heen en weer met haar stofdoek en gaf handig en
vlug aan de kamer een netter aanzien. Toen moest zij weer naar beneden,
eerst den _bacon_ en de eieren voor de gasten halen, toen haar moeder,
die laat opstond, haar ontbijt brengen, toen de bedden afhalen en de
waschtafels in orde brengen, daarna zelf ontbijten en eindelijk naar
school gaan, wat zij deed met een welgemoed: "_Good-bye_" voor Hedwig,
die haar bij het raam stond na te kijken.

Als zij om twaalf uur uit school thuis kwam, wachtte haar allerlei
huishoudelijk werk, dat haar moeder niet had kunnen af maken, dan weer
school en lessen, een wandeling met Mr. Dimbleby, wat werken in den tuin
en dan naar bed. Dorothy Dimbleby wist wèl weg met haar tijd en vond dat
zij "een echt heerlijk leven" had! Zingend, zonneschijn brengend waar
zij maar kon, altijd bereid de handen uit de mouw te steken, soms tot in
het overdrevene bescheiden, dan weer uitgelaten vroolijk, maar door de
haar aangeborene beschaving des harten, nooit brutaal of onhebbelijk,
zóó was Dorothy Dimbleby,--een levenslustig en zacht klein vrouwtje en
de trots van hare ouders.

"Ach, dat dit schepseltje nu juist geen Duitsche gouvernante noodig
heeft!" zuchtte Hedwig, toen zij een week bij de Dimbleby's hadden
gewoond en Dorothy meer en meer hadden leeren kennen. "Maar _ik_ heb er
des te meer een noodig," zei Dr. Hearty dan en met veel ijver gaf Hedwig
haar iederen dag haar Duitsche les en babbelde op de wandelingen Duitsch
met haar. Die "nooit te vergeten wandelingen" schreef zij in hare
brieven naar huis. "Maar zal ik wel ooit _iets_ van deze gelukkige dagen
vergeten? Alles is even heerlijk! Ik voel me weer volkomen gezond en
houd iederen dag meer van Dr. Hearty, die als een moedertje voor me
zorgt en in één woord allerliefst is. Wij bespreken heel veel samen,
ook ernstige dingen. Iederen avond, als het zoo plechtig stil is om ons
heen en de zee er uit kan zien alsof zij sluimert, leest Miss Hearty mij
een Engelsch gezang voor en doen wij samen een kort gebed en Zondag zijn
wij voor 't eerst samen naar de kerk geweest. Wij aten toen vroeg en
wandelden daarop naar Torquay, een prachtige tocht, waarop wij van den
weg af aldoor de zee konden zien, die dien dag vrij woest was met hooge,
witte koppen op de rollende golven. Er woei een frissche wind en de
stengels der bloemen en de lichtgroene punten aan de dennentakken
bewogen al heen en weer. Het was heerlijk wandelweer en Torquay
onbeschrijflijk mooi! Lang bleven wij er niet, omdat we nog naar
Cockington wilden en daar in de schilderachtige kerk den avonddienst
wenschten bij te wonen. Ik stuur u hierbij een afbeelding van de kerk;
is zij niet mooi? De dienst was eenvoudig, maar wel indrukwekkend. Wij
dronken later een kopje thee bij kennissen van de Dimbleby's, die in een
alleraardigste _cottage_ wonen en ook weer overal bloemen hadden staan.
Ik kreeg een grooten ruiker vergeet-mij-nieten mee en gaf er later een
tuiltje van aan Dorothy, die de bloempjes droogde en opplakte en eronder
schreef: "_From my dear German friend._"...."

Het waren vroolijke, zorgelooze dagen, zooals Hedwig zich niet
herinnerde er ooit te voren in haar leven te hebben gekend. Slechts een
enkel regenbuitje kwam nu en dan de zon verdrijven; dan lieten zij in de
prettige zitkamer een vuurtje aanleggen en werkten samen Duitsch, lazen,
schreven brieven, speelden spelletjes met Dorothy en schaterden het soms
uit om de dwaze raadsels, die Dr. Hearty als uit de mouw wist te
schudden. Maar als het mooi weer was, brachten zij nagenoeg den
geheelen dag buiten door, tochten makend over de heuvels en door de
bosschen of langs de rotsen en de zee, om soms in een of anderen
bakkerswinkel in een gemoedelijk achterkamertje, waar het vol bloemen
stond, een tweede ontbijt te gebruiken en tegen den avond met primula's
en jong groen beladen, thuis te komen.

Het was na zulk een dag dat Hedwig op een avond de zitkamer van frissche
bloemen stond te voorzien, toen Dr. Hearty zich bij haar voegde met de
woorden:

"Als je nu klaar bent met al dat gescharrel, hoop ik dat je ook eens een
oogenblikje voor mij over hebt."

Hedwig keek snel op. Dr. Hearty en zij waren er aan gewend geraakt
elkaar schertsend op deze wijze toe te spreken en te plagen, maar er
klonk thans iets ernstigs in den toon van Miss Hearty's stem, dat Hedwig
trof. Zij liet heel den schat geurige viooltjes, die zij met zooveel
moeite verzameld had, uit hare handen vallen en vroeg haastig:

"_Is_ er wat?"

Miss Hearty knikte en glimlachte even. "Maak eerst je bloemen maar
netjes in orde, dan zal ik het je zeggen."

Zoo vlug mogelijk stak Hedwig de dunne steekjes in het water, toen ging
zij over Dr. Hearty zitten en vroeg dringend:

"Nu?"

"Zou je graag in Manchester wonen?" vroeg Dr. Hearty zonder eenige
verdere inleiding.

"In Manchester? Nooit geweest!" zei Hedwig snel. "Is dáár werk voor me?"

"Hoogst waarschijnlijk wel. Kijk eens, men heeft mij vroeger eens
verteld en toevallig een paar dagen voordat wij op reis gingen, nog eens
weer, dat er in Manchester groote behoefte is aan iemand, die goed
Duitsch onderricht kan geven aan scholen, zoowel als aan
privaat-leerlingen. Ik heb de zaak nu eens grondig onderzocht en het
resultaat is zoo bevredigend dat ik wel geloof je te mogen voorstellen,
het erop te wagen en je in Manchester te vestigen."

"Dat zou ik heel graag willen," zei Hedwig met vuur. "Maar ... hoe zou
ik dan in het begin ... ja, waarvan moet ik dan leven, zoo lang ik nog
geen of weinig lessen heb?"

"Daarover heb ik ook gedacht. Ik ken in Manchester een goed _home_, waar
je voorloopig althans zoudt kunnen wonen. De directrice is een vriendin
van mij en zal zeker heel vriendelijk voor je zijn. Natuurlijk kan zij
je niet voor niets in huis nemen, maar als je mij nu bepaald een
genoegen doet door wat geld van mij te leenen, waarmee je bij voorbeeld
voor een half jaar gered zoudt zijn, dan wil je dat toch zeker wel
aannemen?"

Hedwig legde beide handen op de hare. "Ik weet niet hoe ik u danken
moet," zei ze eenvoudig.

"Dat is dus afgesproken. Nu zou ik zeggen, als wij nu nog een dag of
tien hier bleven en dan van hieruit alles beschreven, was dat het
geschiktste. Ik heb aanbevelingen voor je bij twee families en bij de
directrice van een school, waar Duitsch onderwijs verlangd wordt en daar
kun je dus dadelijk werk van maken. Gaat dit naar wensch, dan volgen de
andere lessen ook wel."

"Ik kan u niet zeggen hoe zulk een werkkring mij aantrekt," zei Hedwig.
"Er is maar één ding jammer bij...."

"En dat is?"

"Dat Dr. Hearty niet in Manchester woont," zei Hedwig met glinsterende
oogen.

"Ja, als je aan 't flikflooien gaat, moeten wij maar van het onderwerp
afstappen," zei Miss Hearty lachend. "Ik had je anders juist nog willen
vertellen dat er misschien een kennis van mij, toevallig juist uit
Manchester, hier in de buurt op Luscombe Castle bij Dawlish, komt
logeeren. Het zou aardig wezen als wij haar nog zagen. We moeten in
ieder geval morgen maar eens naar Dawlish toe wandelen en Luscombe
Castle gaan zien; maar ga nu vóór het avondeten een kwartiertje rusten,
want je bent weer één en al opgewondenheid."

Hedwig ging gehoorzaam heen, al was zij tot rusten allerminst gestemd.
Op den rand van haar bed zat zij met een dankbaar en verruimd hart naar
de zee te kijken en naar de schaduwen op de lichtroode rotsen, waarop de
gouden brembloesems wuifden. "Heerlijk, heerlijk!" fluisterde zij een
paar malen. "Wat zal ik nu mijn best gaan doen!"

Het was of de zon nog nooit zóó mooi had geschenen als den volgenden
dag, toen Dr. Hearty en zij naar Dawlish toe wandelden. Hedwig was
uitgelaten en zong en huppelde langs den weg als een kind, zich niet
storend aan de opmerkingen van Miss Hearty dat dit volstrekt niet
"_quite English_" was!

Zij werd wat stiller, toen zij het schilderachtige Dawlish achter zich
lieten en de hooge, donkere dennen en ceders in het gezicht kregen, die
het heuvelachtige park van Luscombe Castle zoo bizonder mooi maken.

"Weet je wat nu een raar geval is? Dat ik niet aan Mr. Dimbleby gevraagd
heb of het kasteel wel voor 't publiek te zien is," zei Dr. Hearty, toen
zij den ingang van Luscombe naderden.

[Illustration: Luscombe Castle bij Dawlish (Devonshire).]

"Kom, laten wij maar door loopen! Het ziet er zóó prachtig uit," zei
Hedwig. "Als wij nu zeggen dat wij heel uit Londen komen...."

"O zoo! Dus dan wil jij het woord wel doen zeker?"

"Met plezier," zei Hedwig terstond, maar zij zag toch een beetje vreemd
op, toen zij juist op dat oogenblik bij het hek een man zagen staan, die
rustig naar de beide dames stond te kijken.

"Dat zal de tuinman wezen," zei Dr. Hearty. "Je treft het dat hij daar
juist staat. Vraag het hem nu maar gauw."

"Zeker," zei Hedwig. Toen zich tot den man wendend, die dadelijk beleefd
zijn pet afnam, "wij kunnen immers het park en het kasteel wel zien,
niet waar?"

"O ja, het park in ieder geval wel. Zal ik u dan den weg maar wijzen?"
antwoordde de man bereidvaardig.

"Graag," zeiden Dr. Hearty en Hedwig als uit één mond en nu begon er een
liefelijke wandeling door het schoone, boschrijke park van Luscombe. De
man vertelde dat er vroeger een oude boerderij gestaan had en dat eerst
in 't begin der 19^e eeuw het tegenwoordige kasteel was gebouwd en de
meeste der tegenwoordige, zware boomen waren geplant. Hij deelde een en
ander mede op een onderhoudende, soms geestige wijze en de beide dames,
die achter hem liepen, waren het er--misschien wel wat heel
hoorbaar!--over eens dat hij: "_a very nice man indeed_" en "_quite
gentlemanly_" was.

Toen zij dicht bij Luscombe Castle waren, vroeg Hedwig weer:

"En het kasteel, is dat ook te zien? Kan dat misschien even voor ons
gevraagd worden?"

De man dacht een oogenblik na. "Ik wil het wel voor u vragen," zei hij
met een fijn glimlachje, "maar ik weet niet of het toegestaan zal
worden."

"Wij zullen maar in hoop leven en geduldig hier op u blijven wachten,"
zei Dr. Hearty, waarop hij beleefd boog en verdween.

Het duurde niet lang of een ander, een knecht in livrei, verscheen in
zijn plaats en vroeg of de dames maar zoo goed wilden zijn hem te
volgen, "het kasteel stond voor haar open."

Van pure blijdschap kneep Hedwig Miss Hearty even in den arm, maar de
dokter fronste de wenkbrauwen. "Deftig zijn!" fluisterde zij en trok
daarbij zoo'n dwaas gezicht dat Hedwig groote moeite had het bevel te
gehoorzamen.

Zwijgend volgden zij nu den knecht naar een marmeren vestibule, toen een
breede gang met hooge palmen door en eindelijk naar een kleine,
vroolijke kamer, waar bij een raam een dame thee zat te schenken, en
waar zij, tot haar niet geringe verwondering, bij een ander raam den man
zagen staan, die haar door het park den weg gewezen had en--die niemand
anders bleek te zijn dan de eigenaar van het kasteel!

Dr. Hearty was de eerste, die van hare verbazing bekwam en in welgekozen
bewoordingen verontschuldigingen maakte over de dwaze vergissing. "Het
deed mij veel genoegen te hooren," was het vroolijke antwoord, "dat ik
"_a nice man_" en "_quite a gentleman_" was! Mag ik u nu eens aan mijne
vrouw voorstellen? Van Dr. Hearty hebben wij ook hier in Devonshire
natuurlijk veel hooren spreken en ik wist dat zij hier in de buurt haar
vacantie doorbracht. Is deze jonge dame geen Engelsche?"

Hedwig zelf bracht hem op de hoogte en nu verzocht de vrouw des huizes
de dames te gaan zitten en een kopje thee te gebruiken en toen deze
verkwikking genoten was, werd het fraaie kasteel werkelijk bezichtigd,
waarna Dr. Hearty en Hedwig afscheid namen van de vriendelijke menschen
met de belofte nog eens terug te zullen komen vóór haar vertrek.



HOOFDSTUK XIII.

Een rijk Leven.


Enkele dagen later regende en woei het vrij hard. In den haard der
zitkamer werd een vuurtje aangelegd en spoedig dansten de gele vlammen
vroolijk om een blok beukenhout. Dr. Hearty en Hedwig keken er naar,
terwijl zij Hedwig's aanstaanden werkkring te Manchester bespraken en
een circulaire opstelden, die Hedwig zou laten drukken en rond sturen en
waarin "_Fräulein Hedwig Eiche from Hannover_"--Hedwig's geboorteplaats
lag in de provincie Hannover--hare diensten als onderwijzeres in het
Duitsch aanbood. "_Erg_ gelukkig dat je juist uit dat gedeelte van
Duitschland komt," zei Dr. Hearty, "dat is dadelijk hier in Engeland een
goede aanbeveling, omdat Hannoversch Duitsch als zoo mooi bekend staat."

Hedwig verheugde er zich ook over. Zij was in een bizonder opgewekte
stemming, die nog verhoogd werd door de gunstige berichten, haar
zooeven in een brief van haar moeder gezonden. Clärchen had het oude
plan om ook gouvernante te worden, opgegeven en was op weg om een flinke
huishoudster te worden. Zij ging iederen dag van 's ochtends tot 's
avonds naar een groot doktersgezin, waar zij als _Stütze der Hausfrau_
werkzaam was. Zij had het er heel prettig en verdiende goed en haar
moeder had ook volop werk; zij hoopten nu langzamerhand zooveel te
besparen dat zij Hedwig eens konden komen bezoeken, als zij goed en wel
te Manchester gevestigd was!

Hedwig zelf bouwde ook allerlei luchtkasteelen en Dr. Hearty deed er
druk aan mee; zij meubelden reeds in gedachten een huisje, dat Hedwig
eenmaal bewonen zou, als zij met hare Duitsche lessen fortuin had
gemaakt. "Ik neem al vast geen schommelstoel, dat weet ik ten minste
wel," zei Hedwig lachend, terwijl zij naar hartelust heen en weer zat te
schommelen voor het vuur, "want daaraan ben ik hier veel te veel
verslaafd geraakt, maar in ieder geval...."

Wat zij in ieder geval al of niet doen zou, kwam niemand ooit te weten,
want juist op dit oogenblik werd er aan de deur geklopt en kwam Dorothy
binnen met een briefje voor Dr. Hearty. "Van Luscombe Castle; er wordt
op antwoord gewacht," zei ze.

Hare oogen keken heel nieuwsgierig, terwijl Miss Hearty het briefje las,
maar zij bleef toch zwijgend wachten, evenals Hedwig, die onafgewend
naar Miss Hearty's gezicht zat te kijken en het "heerlijke schommelen"
thans geheel naliet. Dr. Hearty glimlachte even, toen zij het briefje
weer dichtvouwde, maar zij sprak geen enkel woord. Bedaard schreef zij
een antwoord en overhandigde dit aan Dorothy en eerst toen deze weer
verdwenen was, zei ze langzaam en als in gedachten:

"Dat is dus overmorgen...."

"Overmorgen? Wat is er overmorgen?" vroeg Hedwig snel.

"Gunst ja, ik had je waarlijk wel eerst mogen vragen of je er wel lust
in hadt; het spijt me dat ik daaraan niet gedacht heb. Nu, je kunt je
altijd nog bedenken."

"Lust in hadt! Maar waarin dan toch?" vroeg Hedwig ongeduldig. "Spreek
toch niet zoo in raadselen!"

"Ik zal duidelijk zijn als jij je kalm houden wilt," zei Dr. Hearty, die
er plezier in had haar te plagen.

"Maar ik ben zoo kalm als wat!"

"En je schommelt niet eens!"

"Alsof dàt een bewijs van kalmte was!" riep Hedwig lachend uit. "Enfin,
ik ben al weer druk bezig. Kijk maar!"

Zij bracht den schommelstoel duchtig in beweging en keek de dokter
vragend aan.

"Er zal overmorgen een dineetje wezen op Luscombe Castle," zei Miss
Hearty, "en daar wil men ons graag bij hebben. Mijn vriendin uit
Manchester komt vandaag."

"Een dineetje! Hoe verrukkelijk!" riep Hedwig, opspringend uit haar
stoel. Toen opeens met een verslagen gezicht: "Maar ik heb geen enkele
japon, die daarvoor mooi genoeg is."

"Geen japon? Och kom...."

"Neen, wezenlijk niet. Die Iersche mousseline is totaal versleten en
verder heb ik weinig anders dan eenvoudige blouses en een paar donkere
japonnen."

"Ja, dat gaat niet, vooral nu niet, nu ik juist een beetje eer met je
moet inleggen. Mijn zijden japon kan ik je moeielijk leenen, die zal ik
zelf aan moeten trekken en buitendien...."

"Buitendien zouden mijn beenen er dan ook een heel eindje uitsteken,"
zei Hedwig, terwijl zij naast Miss Hearty ging staan en lachend op haar
neer zag. "Ik ben wel _iets_ grooter dan u!"

"Oneerbiedig kind! Maar hoe zullen wij raad schaffen? Dorothy zal ook
niets hebben. Zij is wel nogal groot voor haar leeftijd, maar toch nog
bijna geheel een kind...."

Daar kwam Dorothy--iets heel ongewoons voor haar--ongevraagd weer
binnen. "Ik dacht...." zei ze met een kleur, "u hebt mij toch niet
geroepen?"

"Neen Dorothy Dimbleby, wij hebben je niet geroepen," zei Miss Hearty,
de hand op haar schouder leggend, terwijl Dorothy nog dieper bloosde,
"maar je komt toch alsof je geroepen waart." En Miss Hearty vertelde
haar wat het geval was.

"Maar ik ben grooter dan Fräulein Eiche, wel een half hoofd!" riep
Dorothy terstond uit. "En als zij mijn nieuw wit japonnetje aan wil
trekken, dan zal ik dat een heele eer vinden! Ik heb het nog maar
eenmaal gedragen op een danspartijtje dezen winter en het is volstrekt
niet kinderachtig gemaakt. Zal ik het gauw even halen? Dan kan Fräulein
Eiche het dadelijk eens passen."

"_Heel_ graag, maar dan moet je eerst aan Mrs. Dimbleby vragen of die er
in 't geheel niets tegen zou hebben...."

"O, moeder vindt het wel goed, dat weet ik zeker!" riep Dorothy; hare
oogen tintelden van plezier. Zij was al bij de deur om weer weg te
snellen, toen Miss Hearty haar terugriep; Hedwig zat met een vroolijk
gezicht toe te kijken.

"Sta eens vlug op, Fräulein Hedwig Eiche van Hannover," zei de dokter,
"en meet eens even met Dorothy of zij werkelijk de langste is."

"Ik ben grooter, ik weet het zeker; heusch!" riep Dorothy opgewonden.

Zij bleek inderdaad grooter dan Hedwig te zijn, al was het geen "half
hoofd" en triomfantelijk liep zij nu de kamer uit om haar japon te
halen.

"Alleraardigst om dadelijk met dat aanbod aan te komen," zei Hedwig.

"Ja, 't is een lief schepseltje! Als dat witte japonnetje jou nu maar
past en goed staat; je bent gelukkig niet dik! En ... er kan altijd wat
aan veranderd worden...."

"Daar ben ik al weer," riep Dorothy, hijgend de kamer inkomend met het
lichte kleedje over den arm. "Moeder vindt het uitstekend. Kijk!" En zij
hield de japon aan de mouwen in de hoogte om haar in al haar schoonheid
te laten zien.

"Hoe beeldig mooi!" zei Hedwig, bewonderend naar het neteldoeksch
japonnetje kijkend, dat smaakvol gegarneerd was en er met het geplooide
blouselijfje "volstrekt niet kinderachtig" uitzag, zooals Dorothy
nogmaals met ijver opmerkte.

"Wel jammer dat er niet een klein sleepje aan is," zei Dr. Hearty
peinzend.

"Een sleep? O, ik met een sleep!" riep Dorothy uit, in de handen
klappend. "En ik moet nog veertien worden! Maar moet Fräulein Eiche nu
niet eens passen? En ... mag ik er dan bij blijven?"

"Natuurlijk," zeiden de beide dames als uit één mond.

In een paar minuten tijds had Hedwig nu, door Dorothy geholpen, het
aardige toiletje aangetrokken, dat haar tot aller vreugde, inderdaad
vrij goed paste; alleen konden de halfkorte mouwen en de, voor eene
volwassene jonge dame, beslist te korte rok niet blijven zooals zij
waren. "Ik heb nog een heel stuk van die kant, waarmee het lijfje
gegarneerd is; zal ik die even halen? Dan kan die misschien onder aan de
mouwen worden gezet," zei de bereidvaardige Dorothy, "en in den rok zijn
onder de strooken twee opnaaisels, dus die kan gemakkelijk langer worden
gemaakt." En meteen was zij alweer de kamer uit.

Ze kwam terug met de mooie kant en met haar werktaschje. "Mag ik het
doen?" vroeg ze gretig. "Mag ik die opnaaisels lostornen?"

"Wel zeker, heel graag," en Miss Hearty nam de mouwen onder handen,
Hedwig de eene helft van den rok en Dorothy de andere en onder gelach en
gepraat werd het werk verricht, terwijl de regen buiten tegen de ramen
kletterde en het vuur in den haard des te helderder vlamde. Mrs.
Dimbleby kwam ook even binnen om te vragen of zij ook helpen kon en
groot was de pret, toen ook Mr. Dimbleby aan de deur klopte en zijne
diensten kwam aanbieden!

Natuurlijk steeg Dorothy's opgewondene belangstelling ten top, toen de
gewichtige dag daar was en zij, tot haar innige trots, zelf de laatste
hand mocht leggen aan Hedwig's toilet, dat haar nu, dank zij de
aangebrachte veranderingen, werkelijk heel goed stond, al ontbrak nog
steeds de sleep! Miss Hearty zag er onberispelijk deftig uit in zware,
grijze zijde en toen het rijtuig met haar en Hedwig wegreed, keek de
geheele familie Dimbleby het na, als kon zij zich daardoor eenigszins
een voorstelling maken van het genot, dat op Luscombe Castle zou worden
gesmaakt.

Dorothy mocht dien avond langer opblijven dan gewoonlijk om op den
terugkeer der beide dames te wachten en zoodra zij het rijtuig meende te
hooren aankomen, snelde zij naar buiten. Even stond zij bewonderend te
kijken naar de sterren, die zich in de diepblauwe zee weerkaatsten, toen
keek zij verlangend uit naar het naderende rijtuig.

Toen het al dichter en dichter bij kwam, viel het haar op dat zij geen
handen zag wuiven door de geopende raampjes; zij had toch beslist gezegd
dat zij hier zou staan wachten! Snel liep zij een eind den weg op. Het
wàs het rijtuig toch wel?

Ja, daar zag zij duidelijk het gezicht van Miss Hearty, dat haar
vriendelijk toeknikte. Hedwig zat naast haar, maar keek niet naar
buiten; zij hield het hoofd voorover gebogen. Dorothy kon nu ook zien
dat zij een grooten bos varens en grassen in de hand hield. Maar waarom
keek zij toch niet op?

Op een drafje liep Dorothy naar het rijtuig toe; haar lang, blond haar
wapperde in den avondwind. Zij riep den koetsier toe dat zij het portier
wel open zou doen en keek Dr. Hearty vragend aan, toen deze haar goeden
avond zeide. Hedwig volgde zwijgend en het rijtuig reed weg.

"Wat prachtige varens!" riep Dorothy uit. "Zijn die uit Luscombe Park?"

"Ja," klonk het zacht. Een oogenblik was alles stil, toen riep Hedwig,
terwijl zij voor Dorothy staan ging:

"O Dorothy, het spijt me zoo vreeselijk, maar ik vrees dat je japon voor
goed bedorven is!"

"Bedorven?" stamelde Dorothy en haar gezicht betrok.

"Het is nog op het allerlaatst gebeurd," zei Hedwig. "Ik had er
werkelijk zoo goed opgepast en was er zoo trotsch op dat ik er zoo
keurig uitzag en het was zoo'n heerlijke avond! Maar ik was al te goede
maatjes geworden met een van de aardige, jonge hondjes op Luscombe en
toen wij afscheid hadden genomen en naar het rijtuig liepen, holde hij
ons door het park na, sprong om mij heen en beet opeens uit louter
speelschheid een groot gat in de japon. Ik hoorde wel even iets scheuren
en hoopte dat het maar een torntje was; eerst in het rijtuig zag ik hoe
leelijk de scheur was. Kijk! Ach, het spijt mij veel meer dan ik je
zeggen kan."

Zij gingen het huis in en bekeken de japon bij het ganglicht. Het
dartele hondje had zijn scherpe tandjes wel krachtig in het neteldoek
gezet; er was een leelijke scheeve scheur, dwars in den rok, boven de
strooken.

"Het is wel een beetje jammer," zei Dorothy met een aardige poging om de
zaak luchtig op te vatten, "maar eigenlijk kan niemand het helpen."

"Willen de dames niet liever naar boven gaan?" klonk nu de stem van Mr.
Dimbleby boven aan de trap. "Mijn vrouw heeft nog wat thee en
beschuitjes klaar gezet."

"Wij komen," riep Dr. Hearty terug en allen gingen naar boven, waar Mr.
en Mrs. Dimbleby verlangend stonden te wachten om iets van het dineetje
op Luscombe Castle te hooren. Terstond stond Dorothy naast haar moeder
en fluisterde haar in:

"Zeg als 't je blieft dat het niet erg is, dat het heelemaal niets is!"

"Wat kindje?"

"Ja, Mrs. Dimbleby, het is wèl erg," zei Hedwig, die Dorothy's woorden
opgevangen had, "en het spijt mij zoo vreeselijk...."

Dr. Hearty bracht de verbijsterde Mrs. Dimbleby op de hoogte en nu
volgde er een bekijken en vragen en passen en beraadslagen van belang,
waarbij Dorothy op den arm van haar vader geleund, lachend toeluisterde.
Zij knikte opgeruimd, toen hij zeide: "Als dat japonnetje niet meer
deugt, zullen wij er toch maar niet te veel om treuren, vindt je wel?
Gelukkig dat Fräulein Eiche zelf niet gewond is!"

"Ja, en ik ben toch blij dat Fräulein Eiche iets van mij gedragen
heeft," zei Dorothy met vuur.

"Maar nu moet Fräulein Eiche zelf nog eens even wat zeggen," zei Hedwig
nu met luider stem. "Allereerst...." en zij ging naar Dorothy toe en gaf
haar een kus. "Je hebt je zóó goed gehouden, daar moet ik je even voor
bedanken. Ik kan onmogelijk zeggen dat ik wou dat wij maar niet naar
Luscombe Castle gegaan waren, want ik heb zooveel plezier gehad dat ik
heelemaal niet kan uitdrukken hoeveel.... Alles was even prettig en
iedereen was even vriendelijk voor me, Dr. Hearty's vriendin uit
Manchester niet het minst! Maar over het diner zal Dr. Hearty straks nog
wel willen vertellen; _ik_ wou nu zeggen dat Dorothy mij stellig beloven
moet dat zij, zoodra dat kan, eens bij mij in Manchester komt logeeren
en daar dan een nieuw japonnetje...."

"Neen, neen, neen!" viel Dorothy in. "Ik wil dolgraag eens bij u komen
logeeren, maar een nieuwe japon wil ik niet hebben, nooit!"

"Zoo? Ik ben blij dat ik je dat hoor zeggen," zei Dorothy's vader
lachend. "Dat komt goedkoop voor mij uit!"

"O, van _u_ wel," zei Dorothy dadelijk en zij trok haar vader aan zijn
baard en begon met hem te stoeien en het was een gelach en een pret van
belang--een geheel ander tooneeltje dan Hedwig zich een uur geleden
voorgesteld had te zullen zien!

Met een verlicht hart bond zij de mooie varens en grassen van Luscombe
bij elkaar; die wilde zij drogen en over eenige dagen mee naar
Manchester nemen en als een herinnering aan een "volmaakt prettigen
avond", op haar kamer in het _home_ aan den muur hangen. Dr. Hearty's
vriendin had haar allerlei inlichtingen omtrent Manchester gegeven en
ook namen opgeschreven van families, die, naar zij stellig meende te
weten, goed Duitsch onderricht voor hunne kinderen zochten en Hedwig
verlangde thans weer aan het werk te komen, al wist zij dat het haar
niet licht zou vallen afscheid te nemen van Devonshire en de Dimbleby's
en ... van Dr. Hearty!

Toen het eindelijk zoo ver was, toen zij op een mooien Meiochtend het
gezin Dimbleby vaarwel hadden gezegd en weer in den trein zaten om, na
enkele uren samen gespoord te hebben, elkaar Gods zegen toe te wenschen
en verschillende richtingen uit te gaan, de dokter naar Londen en Hedwig
naar Manchester--toen hield Hedwig zich goed! Verkwikt door hare
heerlijke vacantie, met nieuwen moed bezield, vol hoop op de toekomst,
kwam zij te Manchester aan.

Reeds om de stad heen was het rookerig en somber, niet het minst in
Hedwig's oogen, thans verwend aan de heldere, frissche tinten en geuren
van het bekoorlijke Devonshire en terwijl zij het perron overliep, stak
zij even haar gezicht in den ruiker grassen en varens, die zij niet in
den koffer had willen pakken,--uit vrees dat zij zouden bederven,--maar
in de hand met zich meedroeg. Toen zij het met den koetsier van een
vigilante eens was geworden over den prijs, zette zij haar taschje even
op den grond en legde er de varens bovenop, om een oogenblik al haar
aandacht te schenken aan haar koffer, die met horten en stooten op het
imperiaal werd gezet. Hoe groot was echter haar ontsteltenis en--ook
haar lachlust!---toen zij, zich omkeerend om haar taschje en bouquet
weer op te nemen, ontdekte dat het paard bezig was met zichtbaar
welgevallen de nog sappige varens en grassen op te peuzelen, waarvan
thans nog maar enkele, half afgebeten exemplaren over waren! Die liet
Hedwig liggen; het was te treurig om zulke overblijfselen van vervallen
grootheid als herinnering aan den onvergetelijken avond op Luscombe
Castle te bewaren! Hoofdschuddend ging zij de vigilante in.

Zij werd in het _home_ met groote vriendelijkheid ontvangen en kreeg een
eenvoudige, nette kamer, waar zij tot haar verrassing een kom vol gele
primula's zag staan--een geschenk van Dr. Hearty, zooals de directrice
haar vertelde--en, ook zeer tot haar blijdschap, een briefje vond liggen
van een dame, die haar circulaire ontvangen had en haar den volgenden
dag over lessen wenschte te spreken....

[Illustration: Sneeuwwitje en de prins.]
[Illustration: De zeven dwergen.]

Zoo begon het leven van Hedwig Eiche in het groote Manchester, dat haar
thans--na vele, vele jaren van hard en energiek werken--zóó lief
geworden is dat zij er met warme ingenomenheid van getuigen kan: "Ik zou
nergens anders willen wonen!"

En wat zal ik hier nu nog bijvoegen? Alleen over de meisjesjaren van
Hedwig Eiche heb ik willen spreken; wenschte ik ook nog haar zeer
merkwaardig leven in Manchester te schetsen, het zou te veel worden.

De lessen kwamen, langzaam in het begin, toen sneller en steeds in
grooter getale, omdat het meer en meer als een voorrecht begon beschouwd
te worden Duitsch onderwijs te krijgen van Fräulein Eiche van Hannover,
die door haar opgewekte en interessante wijze van les geven, ook in de
Duitsche letterkunde, naam maakte en de harten won.

Daarbij was zij ook buiten de lesuren vaak bezig voor hare leerlingen;
menig mooi tableau of aardige tooneelvoorstelling, voor een of ander
schoolfeest in orde gemaakt, bewezen dit. Dikwijls nam--en neemt!--zij
voor dit doel een bekend sprookje, dramatiseerde dit en was niet alleen
de raadsvrouw der meisjes bij het instudeeren en bij de repetities, maar
wist ook, door middel van haar vroolijke fantazie en vlugge vingers,
aanwijzigingen en hulp te verleenen voor ieder kostuum en voor iedere
tooneeldecoratie. Zoo werden bij een voorstelling van Sneeuwwitje de
tekst, de kleeding en de rolverdeeling geheel door haar gemaakt en
geregeld en wist zij het publiek--het feest had plaats in de groote
gymnastiekzaal van een meisjesschool--in verrukking te brengen door den
door haar vervaardigden prachtigen troon, die, saamgesteld uit oude
kisten, een hoeveelheid rood satinet en goudpapier, een werkelijk
schitterenden indruk maakte en het koninklijk paleis in Sneeuwwitje zeer
goed kleedde!

Zeker zal zij bij dergelijke gelegenheden nog wel eens gedacht hebben
aan Tieka von Zercläre en aan de fraaie voorstelling van Crusoe en
Vrijdag, zoo wreed door Tieka's moeder verstoord!

Of na den zonnigen, gelukkigen tijd in Devonshire haar leven verder
zonnig bleef? Verre van dien. Een rijk leven was het en een leven vol
afwisseling, maar een gemakkelijk en onbezorgd leven werd het nooit
en--zou met Hedwig Eiche's karakter ook weinig in overeenstemming zijn
geweest. "Niet te veel zoetigheid, dat bederft de maag," kon zij met
groote opgewektheid zeggen, als hare vrienden verontwaardigd waren,
wanneer zij te kampen had met stugge leerlingen, met het--toen vooral
heerschend--echt Engelsche vooroordeel tegenover een "_foreigner_", met
veeleischende ouders of een ongehoord lompe bejegening, die ook haar
zelden gespaard bleef. Haar stoere werkkracht, haar warme liefde voor
haar werk, haar eigenaardige humor, haar krachtig geloof in Gods trouwe
liefde, hielden haar staande, waar zwakkere karakters zouden zijn
bezweken.

--Welk een triomf was het, toen werkelijk de dag daar was, waarop zij
het wagen dorst het _home_ te verlaten en een huisje te huren, dat zij
naar haar eigen smaak kon inrichten en waar haar moeder en Clärchen, Dr.
Hearty en Dorothy Dimbleby, Mrs. Rowley uit Chester en vele, vele
anderen, haar kwamen bezoeken en zich gelukkig voelden! Wat werd menige
eenzame Duitsche gouvernante en kinderjuffrouw in de vriendelijke
kamers, waar het nooit aan bloemen ontbrak--hartelijk welkom geheeten en
getroost en bemoedigd en wat drong Fräulein Eiche er sterk op aan dat
zij toch altijd weer zouden komen, iederen Zondag maar, als zij vrij
waren en geen andere uitnoodiging hadden. En hoe breidde dat Duitsche
kringetje in het groote Manchester zich uit en hoe verwonderde men er
zich dikwijls over dat Hedwig Eiche bij alles wat zij deed, toch steeds
nog tijd scheen te kunnen vinden voor meer!

Nagenoeg al wat Duitsch en arm was of anders hulp noodig had in
Manchester, leerde haar kennen en liefhebben tot de gebrekkige, oude
Duitsche vrouw toe, die iederen Zaterdag gretig naar haar bezoekje
uitzag, omdat zij dan grappige, vroolijke dingen te hooren kreeg, die
haar lachen deden met dien kinderlijk blijden lach, die bij oude,
zwakke menschen zoo aangrijpend treffen kan. Hoe helder glinsterden--en
hoe glinsteren nog ieder jaar--om Kersttijd de lichten van de
kerstboomen door Hedwig Eiche voor hare vele Duitsche vrienden
aangestoken en welk een verkwikkende glans straalt er af van het leven
van een moedig werkende, onzelfzuchtige vrouw, die ook buiten haar
werkkring om, helpt en zorgt en gezonde vroolijkheid brengt, waar zij
maar kan en die, de groote lasten dapper dragend, van de ontelbare,
kleine verdrietelijkheden des levens lachend zegt dat zij onmisbaar zijn
en zeer heilzaam en gewaardeerd moeten worden, "omdat zij ons leeren
flink bij de pinken te zijn en niet droomerig en lui onzen weg te gaan."



NOTEN:


[Noot 1: fl. 180.]

[Noot 2: Filippensen 4:7.]

[Noot 3: _Die heilige Nacht_. Dichter Josef Mohr (1818). Melodie van
Franz Gruber (1818).]

[Noot 4: Zooals bekend is, kocht Scott in 1811 een stuk land bij
Melrose, waarop hij Abbotsford stichtte, om het daarna nagenoeg ieder
jaar te verfraaien en te vergrooten, tot het langzamerhand het prachtige
kasteel werd, dat men thans nog bewonderen kan.]

[Noot 5: Filippensen 4:6.]

[Noot 6:
O, lijken de dagen niet saai en lang,
Als alles maar lukt en niets gaat verkeerd?
En is uw leven niet ontzettend eentonig,
Als er niets is om over te morren?
]

[Noot 7: Gods Voorzienigheid is mijn Erfenis.]

[Noot 8: Spreuken 14:27. De vreeze des Heeren is eene springader des
levens.]

[Noot 9: Iersch wagentje met twee banken rug aan rug en een bankje
voor den koetsier.]

[Noot 10: Iersch klaver, nationaal zinnebeeld van Ierland.]

[Noot 11: De _banshee_ is een soort geestverschijning, die, naar
vele Ieren vast gelooven, telkens één bepaald gezin vervolgt en soms in
den nacht onder een der ramen van het huis haar klaaglied zingt, om een
of ander lid van het gezin te waarschuwen dat zijn dood nabij is.]

[Noot 12: _leprechaun_, Iersche naam voor dwergen.]

[Noot 13: Aurora Leigh. Vertaling Hel. Mercier.]

[Noot 14: Gedichtje van Julie Hausmann op de bekende melodie van Fr.
Silcher.]





*** End of this LibraryBlog Digital Book "Een Heldin" ***

Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.



Home