Home
  By Author [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Title [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Language
all Classics books content using ISYS

Download this book: [ ASCII | PDF ]

Look for this book on Amazon


We have new books nearly every day.
If you would like a news letter once a week or once a month
fill out this form and we will give you a summary of the books for that week or month by email.

Title: Een goudzoeker op Madagascar - De Aarde en haar Volken, 1908
Author: Lagrange, S.
Language: Dutch
As this book started as an ASCII text book there are no pictures available.


*** Start of this LibraryBlog Digital Book "Een goudzoeker op Madagascar - De Aarde en haar Volken, 1908" ***


EEN GOUDZOEKER OP MADAGASCAR.

Naar het Fransch van S. Lagrange.


    Prospecteeren in Betsiriry.--Aardrijkskundige en geologische
    beschrijving van Betsiriry.--Bongo-Lava en Ambalika.--Eerste
    optreden van den prospector.--Teleurstellingen en
    verrassingen.--Een gunstig terrein.--Het leven op
    een concessie.--De goudpan.--De arbeiders.--Het
    "toby" of exploitatiedorp.--Het leven in het toby
    met werk en uitspanning. Voortgaande ontwikkeling der
    exploitatie.--Vooruitzichten.


Reeds meermalen en ook nog kort geleden werd de aandacht in Frankrijk
gevestigd op den mineralen rijkdom van Madagascar. Er zijn allerlei
studiën verschenen over de vooruitzichten der plaatsen, waar goud
is gevonden, over hun opbrengst en over de speculaties, waartoe ze
aanleiding hebben gegeven. Maar om een goed denkbeeld te krijgen van
de moeilijkheden, waarmee de ontginning te kampen heeft, moet men op
de hoogte wezen van de manier, die bij het goudwinnen wordt gevolgd.

Wij willen trachten, het leven van den prospector te beschrijven;
we zullen aangeven, hoe hij zijn werk begint en welke stadia hij
heeft door te maken. Om zoo goed mogelijk vertrouwd te worden met de
wisselende lotgevallen, die hem wachten, gaan wij het kader, waarin
we zijn werk schetsen, plaatsen in een land, dat we uitstekend kennen,
het district Betsiriry, hetwelk wij twee jaar lang hebben bestuurd.

Dit district of deze sectie maakt deel uit van den bestuurskring van
Morondova, en heeft tot hoofdstad Miandrivazo. Het bestaat uit twee
zeer verschillende streken, Bongo-Lava, en Ambalika.

Het eerste is een geaccidenteerd plateau, waarin over de geheele
westelijke grens het massieve centrale bergland van Madagascar
uitloopt, dat dezelfde geologische gesteldheid heeft. Intusschen
is het er niet een onmiddellijk vervolg van. Een reeks hoogten
staan geïsoleerd ieder afzonderlijk als beheerscheressen van het
land en vormen een lange rij verbindingspunten tusschen de beide
hoogvlakten. Een weinig uit de verte gezien, lijken ze op een
onafgebroken muur, die in hoofdzaak loopt van het Zuidoosten naar
het Noordwesten. Die reeks van hoogten is het duidelijkst tusschen
de Mania en de Manambolo en heeft daar de toppen, den Bengilo,
den Analaidirano, den Vohimena en den Andranomangatsiaka, en verder
verliest het hoogland zich in de verwarde menigte terreinverheffingen
ten noorden van Manambolo. Deze gesteldheid van den bodem is een
hinderpaal voor de gemakkelijke gemeenschap tusschen Bongo-Lava
en Imerina, want er zijn slechts een beperkt aantal plaatsen, waar
wegen den overtocht mogelijk maken. Men treft ze aan den voet der
hoogvlakte van Bongo-Lava aan, waar te Miandrivazo, te Manandaza en te
Ankavandra respectievelijk de wegen van Betafo, Soavinandriana en van
Tsiromanomandidy uitloopen. De beide rivieren, die wij boven noemden,
de Mania en de Mahajilo, verdeelen de hoogvlakte in drie hoofdmassa's
door diep ingesneden en ontoegankelijke dalen.

Het algemeen voorkomen van die drie hoofdafdeelingen is zeer
verschillend. Tusschen de Mania en de Mahajilo stroomen de talrijke
zijtakken der beide groote rivieren ieder langs afzonderlijke bergen,
die elk zoozeer hun eigen karakter dragen, dat de inboorlingen er een
eigen naam aan hebben gegeven. Tusschen de Mahajilo en de Manambolo is
het hydrografisch stelsel minder ontwikkeld en daar heeft de erosie
een sterkere werking kunnen uitoefenen. De hoogvlakte draagt er een
onregelmatige opeenvolging van kegelvormige hoogten, die aan hun voet
samenhangen als een aaneengesloten suikerbroodenrij.

Daar, waar de regens geen natuurlijke afvloeiing naar de dalen hebben
gevonden, hebben ze zich kunstwegen gebaand, door in de laterietblokken
werkelijke afgronden uit te slijpen, waarin het water soms bruisend
neerstort, en waar daardoor een aanhoudende toestand van vochtigheid
wordt onderhouden. Dat vocht met de sterke hitte in de kloven roept
er een weelderigen plantengroei in het leven, gekenmerkt door hooge
boomen met magere stammen en door allerlei bloeiende planten, waaronder
een menigte begonia's.

De weinige paden, die door dit gedeelte van Bongo-Lava loopen, gaan
rondom die hoogten met bochten en kronkelingen, waar geen eind aan
schijnt te komen en slingeren zich soms ver uit de richting, waar
ze ten slotte heen moeten, alleen om maar de kloven en de te steile
hellingen te vermijden. Hier en daar laten twee dicht bij elkaar
liggende diepe kloven voor dien overgang niet meer ruimte over dan
de smalle strook, die ze in den aanvang scheidt, een afscheiding zoo
smal, dat het voorzichtig is, er enkel te voet te passeeren, zonder
naar rechts of links te kijken, omdat men anders licht in één der
beide afgronden zou kunnen storten. Men moet in dit land wel vier
of vijf kilometer afleggen, om een afstand te overschrijden, die in
vogelvlucht niet meer bedraagt dan een enkelen kilometer. De Manandaza
en de Itondy, die van het Oosten naar het Westen stroomen, en twee
of drie kleine zijtakken noordelijk en zuidelijk van de Mahajilo zijn
de eenige rivieren, die dit gedeelte van de Bongo-Lava besproeien.

En eindelijk bepaalt zich het stroomstelsel ten noorden van de
Manarabolo tot enkele zijtakken van dien stroom; de hoogvlakte is
er zeer oneffen en de verdeeling van de terreinverheffingen ver
van regelmatig.

De oppervlakte van de Bongo-Lava is, als men een paar onbeteekenende
bosschen buiten rekening laat, volkomen kaal. Alleen de rivierdalen
en de gebieden van erosie zijn beboscht. Er komen dalen voor, die
gemakkelijk zouden zijn te herscheppen in bouwland, omdat ze er breed
genoeg voor zijn, als men er maar besproeiingskanalen aanlegde. Maar de
bevolking op de Bongo-Lava en de streken eromheen is niet talrijk en de
stammen, die er wonen, hebben de noodzakelijkheid niet gevoeld, om zich
te verspreiden over een gebied, waar de landbouw hen zou dwingen tot de
ontplooiing van meer energie, dan waartoe ze eigenlijk in staat zijn.

In dit gedeelte van de sectie treft men slechts een enkel dorpje aan,
en het land zou een woestijn voorstellen in al haar troosteloosheid,
als er geen levendigheid werd aangebracht door de goudwinningen, die
al aan den gang zijn, en door de prospectors, die veelvuldig er komen
opdagen. Want de exploitatie en het prospecteeren van goudhoudende
terreinen in Bongo-Lava hebben in de laatste jaren een hooge vlucht
genomen.

De lagen doen er zich voor in allerlei gedaanten, als alluviale lagen,
als oppervlakkige goudmijnen en in den vorm van conglomeraten. In de
buurt van Ankavandra omvat de ontginning van Rafiatokana, een oude
bezitting van de regeering van Madagascar, een reeks van zeven of
acht evenwijdige mijnen of liever ontginningsterreinen van eenige
centimeters diepte; ten oosten van Manandaza heeft die van Andokova
zich in den aanvang bepaald tot de conglomeraten rondom den voet van
de Bongo-Lava, en wat zuidelijker heeft men dan nog de exploitatie
van Tsimandrato, die nog jong is. Op den linkeroever van de Mahajilo
liggen de centra van Ambohipihaona, van Antsaily, van Ambatomihefy,
van Kiranomena, van Dabolava, van Ankarongana en van de Beriana bijna
alle in de nabijheid van gneiss- en kwartslagen, die meer of minder
goudhoudend zijn. Maar het werken op de alluviale gronden is het
meest algemeen, en die wijze van exploitatie wordt op de hoogvlakte
van Bongo-Lava het veelvuldigst gevolgd, want bijna alle rivieren
voeren stofgoud.

De totale opbrengst aan goud in deze streek bedraagt ongeveer 175
kilogram per jaar, verkregen door bijna 1500 arbeiders, die met den
inlandschen naam m'piassa volamena worden genoemd, dat wil zeggen
goudwerkers.

De Bongo-Lava, die een gemiddelde hoogte heeft van 600 tot 700 meter,
wordt bij haar vereeniging met het Centrale Plateau geleidelijk
naar het Westen lager, tot ze als een langgestrekte rotspartij van
granietgesteente zich boven de Ambalika verheft. Die rots ter hoogte
van gemiddeld 300 meter wordt enkel afgebroken door de rivierdalen,
die van de Bongo-Lava afdalen, en waar de stroomen dikwijls
stroom-versnellingen en watervallen vormen van aanmerkelijke hoogte.

Wat de Ambalika betreft, dat is een langgestrekte bedding van
gemiddeld 25 kilometer breed, loopend van het Noorden naar het Zuiden
en ingesloten tusschen de Bongo-Lava en het kalkplateau van Bemahra,
dat ongeveer dezelfde hoogte heeft als de laatste hellingen van de
Bongo-Lava. Zij begint ten noorden van de heuvels van Beravina, die
als het ware de verbinding vormen van de beide hoogvlakten, om in
het Zuiden te eindigen in de geleidelijke daling van Bemahra in de
buurt van Malaimbandy. Als oude meerbedding bestaat de grond uit veel
kalkhoudend gesteente en veel kiezel, dat laatste vooral in het Oosten.

Moerassige gronden, met riet bedekt, en zandige rivierdalen splitsen
dezen lossen grond in onregelmatig gevormde, sterk verbrokkelde
hoogten. Aan de oevers van de rivieren Mania, Sakeny, Mahaljio,
Manandaza en Manambolo en haar zijtakken heeft zich het leven der
inboorlingen geconcentreerd. De bevolking bestaat uit een mengelmoes
van Hova's, Betsileo's en Sakalaven, die allen "gesakalaviseerd"
schijnen te zijn, dat wil zeggen gedaald tot het nog vrij lage
intellectueele en moreele peil der Sakalaven.

In Ambalika valt er slechts een enkele goudontginning te noemen, die
namelijk welke gevestigd is rondom de plaats, die Antsakoamadinika heet
op gronden in de oude bedding van de Mahajilo. De om zoo te zeggen
verdroogde en vastgeworden aanslibbingsproducten zijn blootgelegd
door de opgravingen, en hun rijke opbrengst wordt zelfs aangetroffen
op de kleine hoogten, die waarschijnlijk door de vroegere rivier
zijn opgehoogd.

Het succes van deze exploitatie mocht doen veronderstellen, dat
de bedding der Mahajilo, zooals ze tegenwoordig is, verrijkt met de
wateren van de goudhoudende rivieren, die van de Bongo-Lava afvloeien,
eveneens goud moest voeren, hetgeen een niet te gewaagde onderstelling
was. Een maatschappij van Engelschen werd in Natal opgericht op
dezen grondslag, en zij liet met groote moeite een baggermachine,
die uit Australië kwam, naar Miandrivazo overbrengen, bediend door een
talrijk australisch en inlandsch personeel, namelijk zeven Australiërs
en een dozijn inlanders van de kust. Maar onder de leiding van een
zoogenaamden ingenieur, die een vast jaarlijksch salaris trok, dat nog
vermeerderd werd door allerlei vergoedingen en schadeloosstellingen,
die even ruim als verschillend van aard waren, had de machine twee
jaren noodig, om te Tsiribihy te komen. De "ingenieur" had, zooals
zich denken laat, wel zorg gedragen, dat het pleizier een behoorlijken
tijd duurde. Eerst aan het eind van de vaart vol moeiten en bezwaren,
die vier kilometer boven Miandrivazo aan haar slottooneel kwam,
en toen men op het punt was, de machine in beweging te brengen,
ging men aan het peilen onder de leiding van een nieuw zevental van
"ingenieurs," die voor de plechtigheid uit Transvaal waren gekomen.

De toen opgedane ervaringen wezen op volkomen duidelijke manier uit,
dat de bedding der Mahajilo, dus de grond, waar het goud onmiddellijk
op zou rusten, als het er was, zich wel op twintig meter diepte bevond
of meer, daar die diepte de uiterste was, die door de instrumenten
kon worden aangegeven. Maar de ketting van de baggermachine kon als
maximum een diepte van zeven meter bereiken.

Toch stelde men het ding in werking; er werd zand opgehaald, dat enkele
korreltjes stofgoud bevatte, zoo dun, dat ze aan de oppervlakte van
de goudpan met het water bleven liggen. Natuurlijk staakte men dat
werk, daar de opbrengst van het onderzoek zelfs niet den prijs van het
brandhout loonde. Het personeel werd ontslagen; de "ingenieurs" keerden
naar Durban terug, om het blijde nieuws aan de aandeelhouders mee te
deelen. De baggermachine werd aan haar ongelukkig lot overgelaten,
enkel toevertrouwd aan de zorg van drie ankers, die haar vasthielden
midden in de vaargeul der rivier.

Het volumineuse werktuig, door wanhoop aangegrepen, weigerde die
eenzaamheid langer te verdragen en zich te schikken in zoo'n laffe
achteruitzetting. Het maakte van den eersten hoogen waterstand gebruik,
die trouwens zeer hoog en hevig was, om zich aan de tirannie van zijn
ankers te onttrekken, welke werden afgebroken, en ging er van door met
al de snelheid van de breede rivier, stroomaf gaande langs den weg,
dien het met zooveel moeite had afgelegd. Als een zandbank het niet op
wonderdadige manier had tegengehouden een weinig beneden Miandrivazo,
zou het heel alleen weer naar Australië zijn teruggegaan.......

Dit ongeluk, dat bijna twee millioen francs heeft gekost, bewijst,
dat de Engelschen zelfs ook nog wel eens oogenblikken kunnen hebben
van, laat ons bescheiden zeggen, lichtzinnigheid.

De goudindustrie bepaalt zich in Ambalika tot die twee proeven, waarvan
de laatste, zooals men heeft kunnen zien, geëindigd is met een totaal
fiasco, maar toch alleen de onervarenheid en de onvoorzichtigheid
heeft aangetoond van degenen, die het werk ondernamen, zonder afbreuk
te doen aan den grondslag, waar de onderneming op rustte.

Nu we in groote lijnen de sectie Betsiriry hebben beschreven, en we van
die streek de karaktertrekken hebben aangetoond, die met de goudwinning
in verband kunnen worden gebracht, kunnen we er gemakkelijker een
goudzoeker volgen in alle fasen van zijn bestaan. Wij zullen hem
ons denken, voorzien van een bagage van kennis, die voldoende is,
om hem naar het gewenschte doel te voeren en om onze geschiedenis
niet te laten uitloopen op een catastrofe.

De heldentocht, dien wij zullen trachten te schilderen, is vol van
avonturen, waaraan wij van zeer dichtbij hebben deelgenomen. Als
wij dit gebied wilden doen vooruitgaan, waren we te zeer afhankelijk
van het welslagen der mijnindustrie, dan dat we onverschillig konden
blijven voor de pogingen van diegenen, die zich bezighielden met de
ontwikkeling dier industrie. Wij willen er zelfs bijvoegen, dat de
militaire administratie van den bestuurskring van Morondova geen booze,
dwarsdrijverige macht is en het zich altijd tot plicht heeft gesteld,
zoo vaak het mogelijk was, de moeilijkheden uit den weg te ruimen,
die de energieke pioniers, zooals men de goudzoekers noemen mag,
konden ontmoeten, door maatregelen te nemen, die het ons een prettige
taak was, uit te voeren.

Onze held heeft eenige honderden francs kunnen opsparen en heeft
een zekere ervaring kunnen opdoen in den dienst van een chef bij
een ontginning in Imerina. Hij gaat nu alleen probeeren, fortuin
te maken. Hij koopt te Miandrivazo een hut van een Sakalave met
den noodigen grond. Daar gaat hij nu wonen. De hut is van stroo
opgetrokken, met gestampte leem bestreken en heeft een oppervlakte van
hoogstens zestien bij achttien meter. In het algemeen is het geen zeer
weelderige villa. De geur van den eersten eigenaar zal er nog lang in
blijven hangen, gemengd met dien van de verschillende gerechten, die er
zijn bereid, en met de velerlei parfums, welke de vroegere meesteres
van het huis gebruikte. Maar dat komt er minder op aan; het comfort
is een zaak van later orde, en voor het oogenblik moet er worden
gedacht aan de voorbereiding tot de eerste tournée ter prospecteering.

Op enkele zeer weinige uitzonderingen na bestaat de manier, waarop in
geheel Madagascar goud wordt gewonnen, in het gebruik van de goudpan
ter goudwassching. Die pan of "batée" is een wijde kom, beneden
smaller toeloopend, die de inboorlingen zelf weten te snijden uit den
zeer zachten stam van een boom, die dabo wordt genoemd en die veel
voorkomt aan de oevers der rivieren van de Bongo-Lava. De alluviale
aanslibbingen, de grond dus, dien men ophaalt met de angady, dat is
een inlandsche schop met een zeer langen en smallen ijzeren schepper,
worden in de goudpan gedaan. Door op een bijzondere manier de pan te
bewegen en te schudden aan de oppervlakte van het water der rivier,
gelukt het, de goudkorrels er uit los te maken. Langzamerhand slaan
de zwaarste deelen van den inhoud neer, terwijl het zand en het leem,
die boven blijven, weggeworpen worden, tot er op den bodem niets
anders overblijft dan zwartachtig zand met goudstof. Een laatste
wassching in schoon water, die zeer voorzichtig moet gebeuren,
verjaagt het zand en het goudstof blijft over.

Want het goud, voordat het wordt tot het droombeeld, dat vervliegt en
in zijn vlucht door de geheele beschaafde menschheid wordt achtervolgd,
behoort tot de allerzwaarste stoffen. De tegenwoordig geldende mijnwet
geeft recht op het gebruik van zes pannen voor het zoeken naar goud,
dat gratis mag geschieden. Maar de arbeiders zijn schaarsch en duur
in Betsiriry. Onze beginner, die niet rijk is, zal zelf zijn pannen
spoelen. Hij huurt met moeite twee Sakalaven, om de bescheiden bagage
te dragen; een jonge boto of lijfbediende, dien we Rakoto zullen
noemen, zal zijn tolk wezen en voltooit den staf van zijn personeel,
of er moest nog een ramatoa bijkomen, een inlandsche vrouw, die bijna
altijd Rasoa heet en die haar lot zou hebben willen verbinden aan dat
van den Vazaha, onder welken naam op Madagascar alle blanken worden
aangeduid, om hem de eenzaamheid van de wildernis dragelijker te maken.

Het kleine troepje stapt voort op het smalle pad in ganzenmarsch, de
goudzoeker of prospector voorop, gevolgd, door Rasoa, die, gekleed
in haar wijd kleed, blootsvoets over den steenachtigen weg loopt,
maar die een zonnescherm draagt, dat meer bestemd is haar prestige
te handhaven en te verhoogen, dan om haar teint te beschutten, want
dat laatste is al in de verf verbrand. Achteraan komen de dragers van
het hebben en houden van den held en worden bewaakt door den boto,
die met het jachtgeweer van zijn meester gewapend is.

Ze komen aan den oever van een heldere, snelstroomende rivier. De
prospector gaat er in, schept een pan vol grond, maar vindt niets
dan zand. Weer gaat men op weg. Verder volgt weer een rivier, weer
wordt een onderzoek ingesteld, maar het schudden van de pan levert
weer geen resultaat. Thans is het uur van den maaltijd gekomen. Welk
een maaltijd! Op een mager takkenvuurtje, laat Rakoto de rijst gaar
worden, die met een blikje sardines het menu vormt van de familie,
terwijl de dragers een dikwijls weelderiger maal doen en meestal
vroolijker gestemd zijn. Dan een uur rust, en vervolgens weer op weg.

Het wordt avond; de goudzoeker heeft geen verdere pogingen meer kunnen
doen, daar hij over terreinen moest trekken, die reeds in exploitatie
waren bij anderen. De volgende maaltijd is gelijk aan den vorigen. Een
muskietennet, vastgemaakt aan vier palen, zal de beschutting zijn voor
den nacht en daaronder slapen de goudzoekers met als matras slechts
een mat op wat gras, terwijl om hen het gegons is van wolken muggen,
die den tullen sluier trachten te doorboren. Enkele schreden verder
praten de dragers en de boto om een rookend vuurtje, tot de slaap
een einde maakt aan een gesprek, dat vaak op sarcastischen toon het
heeft over den vazaha en zijn ongelukken.

Den volgenden morgen begint de tocht weer in alle vroegte en men gaat
opnieuw aan het prospecteeren. Een oogenblik klopt des prospectors
hart luid van vreugde, terwijl hij gebogen staat over de pan, want hij
heeft de glinsterende puntjes gezien in het zwarte zand en er, zooals
men zegt, "kleur" aan gegeven. Maar helaas, toen hij den volgenden
dag daar weer aan het werk ging, verschenen er inboorlingen bij de
bocht der rivier en vertelden hem, dat hij bezig was, zijn tijd te
verspillen, want dat de wateren, waarin hij zijn onderzoek verricht,
met alle aangrenzende terreinen reeds geëxploiteerd worden door een
buurman. De ongelukkige had de grenspalen, die tot aanwijzing dienden,
niet gezien!

De bagage moest dus weer worden ingepakt en meegenomen, om elders een
streek te gaan zoeken, waar nog geen exploitatie aan den gang was. Er
heerscht een verstikkende hitte op de kale hoogvlakten; het voetpad,
dat met stukken kwarts overdekt is, werkt vernielend op de zolen der
laarzen van den vazaha en kwetst de voeten der ramatoa; het loopt
tegen steile hellingen omhoog, daalt dan weer af naar de beddingen
van door diepe kloven ingesloten beken, waar men waden moet over de
rotsachtige bedding, klimt dan tegen den tegenoverliggenden oever op,
en dat gaat maar steeds zoo voort. De dragers van de bagage krijgen
pijn in de schouders en blijven ver achter. Het wordt noodig, rust te
houden, hoewel de dag nog lang niet ten einde is; maar de algemeene
vermoeidheid, en vooral die der inboorlingen, maakt het oponthoud
noodzakelijk. De maaltijd wordt in droeve stemming genuttigd, hoewel
er een oude en taaie vogel als tractatie wordt voorgediend.

De maan, die zachtjes rijst, laat weldra haar licht schijnen boven de
toppen van het gebergte, aan welks voet thans ieder van het gezelschap
de rust geniet. De plotselinge glans van het maanlicht wekt den
goudzoeker en baadt het landschap in een prachtigen glans. Er is
niets te hooren dan het zachte gemurmel van de beek in de overigens
welkome stilte. Maar de ontroering, die over den toerist komt bij
het aanschouwen van de schoonheid der natuur, heeft weinig vat op een
goudzoeker, die door vermoeidheid zoo goed als uitgeput is en die door
twee dagen van teleurstelling ontmoedigd is geworden. Onze vriend
zal trachten weer in te slapen, door voor het heldere schijnsel te
vluchten, als hij de afwezigheid bespeurt van de dragers zijner bagage.

Hij gaat opstaan. De boto ligt daar wel te snorken met gesloten
vuisten, maar de beide Sakalaven hebben de plaat gepoetst, terwijl
ze de bagage in den steek lieten, die arme bagage die toch zoo weinig
beteekent.

Een eenigszins hardhandige wenk wekt Rakoto, die uitlegging moet geven
over een gebeurtenis, waar hij nog niets van weet, daar de dragers
zich wel gewacht hebben, hem op de hoogte te brengen van hun misdadig
plan. De onwetendheid van den boto doet de wanhoop van den meester ten
top stijgen. Rasoa, die droomde dat ze zijden kleeren droeg, wordt
ook gewekt, en moet er zich in schikken haar aandeel te dragen aan
de verantwoordelijkheid, die haar als inlandsche toekomt. Al spoedig
wordt het heele ras voorwerp van de verontwaardigde uitingen van den
vazaha; dan krijgt ook de administratie haar beurt, dat ongelukkige
bestuur, dat aan de onderworpen volken nog niet heeft kunnen leeren,
welk een groot geluk het voor hen is, dat ze bagage van een blanke
mogen dragen. Het ongeluk maakt iemand onrechtvaardig!

De maan, die zich niet heeft laten ophouden op haren tocht, verlicht
het tragisch-komische tooneel; maar men kan het gemurmel van de beek
niet meer hooren. De brommende stem van den goudzoeker overheerscht
de heele natuur... Den volgenden dag keert men naar Miandrivazo terug,
terwijl ieder een deel der bagage draagt.

Dit eerste ongeluk was maar het begin van een reeks van tegenheden,
een lange serie van ongeluksdagen, door onzen held echter met
mannenmoed gedragen. Telkens kwam er weer een andere tegenspoed zijn
pogingen verstoren. Eens op een dag leed hij bij het oversteken van de
Mahajilo in een bootje schipbreuk en verloor den zak, waarin een deel
van het overgespaarde, terwijl hij zijn levensbehoud slechts dankte
aan de hulp van den bootsman. Een anderen keer hield een verstuiking
hem verscheiden dagen opgesloten in de hut, die er op den duur niet
geriefelijker op was geworden. Zulke incidenten brachten stoornis in
de dagen van ijverig prospecteeren in de buurt van Miandrivazo.

Toen kwam op een goeden dag een kansje. Een gelukkige greep,
dien hij deed in een rivier, nog niet door anderen onderzocht,
in de buurt van Bengilo, gaf hem hoop, dat hij eindelijk het rechte
plekje had ontdekt. Niet alleen waren de alluviale aanslibbingen rijk
genoeg om te worden ontgonnen, maar een paar steenen, gevonden aan
den oever en inderhaast gewasschen, gaven een opbrengst aan goud,
zoo aanzienlijk, dat hij hoopte daar een ondergrond aan te treffen,
die een ernstig onderzoek waard was. Hij sloeg eenige palen in den
bodem, om een terrein af te zetten met een straal van één kilometer
als aanvang van zijn exploitatieterrein. Maar het was dan ook hoog
tijd, want bijna op hetzelfde oogenblik kwamen andere goudzoekers
opdagen, die aan het werk waren in den dienst van een rijke, in
den omtrek werkende maatschappij. Hij moest list gebruiken, om
hen op een dwaalspoor te brengen. Doch toen hem dat niet gelukte,
moest hij, de arme geïsoleerde, bedreigingen aanhooren en daarna
dringende aanbiedingen in ontvangst nemen van de zijde der machtige
concurrenten. Hij weerstond de beide soort van uitingen, en ging naar
huis, om over zijn verdere plannen na te denken, ze vast te stellen
en op te zenden ter goedkeuring van den mijncommissaris en de som
van 25 francs te storten voor ieder der in den grond geslagen palen.

Hij nam een korte rust en begon toen werk te maken van het krijgen
van arbeiders. De dorpen in Betsiriry boden hem in dat opzicht al zeer
weinig steun. De Sakalaven kennen zoo goed als allemaal het goudzoeken;
ze hebben allen in meerdere of mindere mate vroeger wel hun pannen
gewasschen, waarvan ze de opbrengst aan de Indiërs verkochten; maar
het staat hun tegen, zich te verbinden voor geregeld werk, waar al
zeer spoedig hun behoefte aan onafhankelijkheid onder zou lijden, de
eenige behoefte, die zij nog inderdaad gevoelen. Het kan hun weinig
schelen, of ze geen geld hebben, als ze maar in volle vrijheid kunnen
genieten van de open vrije lucht, den zonneschijn en de wijde ruimte.

De prospector gaat dus op weg naar Betafo, het dichtst bij Imerina
zijnde centrum, waar hij zeker kan zijn, werkvolk te vinden. Dat is
een reis van vijf dagen moeilijk marcheeren, die hij onderneemt met
Rakoto en Rasoa, beide hem getrouw gebleven onder de vele wisselingen
en tegenspoeden. Te Betafo zoekt hij onder de Hova's kapiteins of
opzichters van de groepen, die dan op hun beurt de m'piassa volamena
of eigenlijke goudzoekers huren. Maar de inboorlingen komen niet
gemakkelijk tot een besluit en vooral als dat zou inhouden werken ver
van huis op gronden, waar ze de waarde niet van kennen. Met groote
moeite komen twee of drie opzichters tot hem over en brengen, na
voorschotten te hebben ontvangen, een twintigtal mannen en vrouwen
aan. Dat is de kern van de latere exploitatiebrigade.

Terug op zijn terreinen, waar hij met vergunning mag gaan goudzoeken,
begint de goudzoeker zijn toby of kamp in te richten. Een hut van
stroo op de geschiktste plaats is weer zijn woning; daar rond omheen
groepeeren zich de hutten der werklieden. Dezen brengen hun dagen in
de rivier door, vullen de pannen, wasschen ze en brengen zorgvuldig de
opbrengst van hun onderzoek in veiligheid, want ze moeten die bewaren
tot Zondag, den dag van afwegen en betalen. Het is een hard bestaan,
dat van die goudwasschers. Ze werken meestal in paren, waarbij de man
de opgravingen van het slib doet en den grond in de goudpan schept,
terwijl de vrouw de pan schudt. Die tijdelijke verbintenissen, die
gesloten worden bij een goudgraverij, hangen slechts van het toeval
eener ontmoeting af of van een gril en worden weer verbroken, als de
eene of de ander er genoeg van heeft.

Tot de knieën in water en slijk staande, bijna naakt in zonneschijn zoo
goed als in den regen, kunnen de mannen en vrouwen eerst des avonds
naar het kamp terugkeeren, als dat niet te ver is verwijderd van de
plaats van hun werk. Ze moeten wel tuk op winst wezen, om op die manier
zich bloot te stellen aan de vele ziekten, vormen der goudkoorts.

Des Zondagsmorgens defileeren de m'piassa volamena vóór de weegschaal
langs en ontvangen den prijs voor hun goud, dat betaald wordt met
meestal twee francs het gram.

De eerste pogingen tot exploitatie zijn volkomen geslaagd; de rijkdom
der alluviale aanslibbingen beantwoordt aan de verwachtingen. Dan
wordt na veertien dagen of drie weken een vertrouwd opzichter
teruggezonden naar Betafo, om meer arbeiders te huren. De werkzaamheid
van die opzichters heeft grooten invloed op het welslagen van de
onderneming. Zij zijn verantwoordelijk aan den chef der ontginning
voor het goede gedrag en den arbeid van de groep, waar ze het opzicht
over uitoefenen. Ze zijn ook de tusschenpersonen tusschen de koelies
en den Europeaan in alle zaken, die de tucht in het kamp raken. Hun
werk bestaat hoofdzakelijk in toezicht houden, en hun salaris is
evenredig aan de opbrengst per week van hun arbeidsterrein.

Daar de opbrengst steeds stijgende is, verspreidt zich weldra de
mare van den rijkdom van de ontginning, en zonder dat het noodig is,
ze op te halen, komen de inboorlingen bij hoopen aan. Want als de
Sakalaven al geen behoeften hebben, de Hova's hebben er wel. Zij moeten
betrekkelijk hooge belastingen betalen. De eenige hulpbron, die hun
land hun aanbiedt, is de handel in rijst; maar de concurrentie is zeer
groot; de opbrengst van een enkelen oogst is niet voldoende om in hun
levensonderhoud te voorzien en tevens het geld op te leveren voor de
belasting. Dus zijn ze in de noodzakelijkheid, werk te zoeken. Het moet
erkend, dat er onder de Hova's velen zijn, die gevoel van spaarzaamheid
kennen, die de eerzucht om vooruit te komen bezitten en bij voorbeeld
den wensch koesteren, koeien in eigendom te hebben. Die omstandigheden
leiden ertoe, dat de liefde voor den arbeid bij hen wordt aangemoedigd.

De geleidelijke toeneming van het aantal arbeiders vindt men natuurlijk
terug in de toenemende zwaarte van hetgeen er op Zondag te wegen
valt. Elke veertien dagen zendt de goudzoeker, die nu inderdaad
het hoofd is geworden van een onderneming, onder geleide zijn goud
naar Tananarivo, waar het gekocht wordt door kooplieden, die daartoe
gemachtigd zijn of door credietinstellingen tegen den prijs van drie
francs tot drie francs tien centimes het gram, naar de qualiteit,
tot de definitieve analyse den waren prijs heeft vastgesteld, die
tot drie francs, dertig kan stijgen.

Als het gezantschap terugkeert, brengt het stukken mee van vijf
francs. Sedert de onderneming nu eenige maanden werkt, heeft onze
held al eenige spaarpenningen kunnen verzamelen, die hij aanwendt,
om het wat beter ervan te nemen. De hut van stroo maakt plaats voor
een steenen huis. Zijn kost wordt verbeterd door den aankoop in de
nabijzijnde grootere plaats van levensmiddelen, die wat smakelijker
zijn dan rijst. De post van Moandrivazo levert hem brood, vleesch
en zelfs versche groenten. Door nieuwe onderzoekingen breidt hij het
veld zijner werkzaamheid uit en plant nieuwe palen.

Maar nu reist hij niet meer te voet; zijn middelen veroorloven hem
nu een draagstoel te bekostigen of filanjana, of wel een muilezel
aan te schaffen, en terwijl hij van huis is, bewaakt Rasoa de woning
en het kamp. Daar zij lezen en schrijven kan, houdt zij zelfs de
wekelijksche uitbetalingen op Zondag en ziet toe op het wegen. Ook zij
geniet van den meerderen welstand. Ze beschikt nu over een filanjana,
als ze zich verplaatsen wil, en ze heeft schoenen voor zich gekocht,
hoewel ze maar zelden meer te voet gaat.

Een jaar is voorbijgegaan. Het toby of kamp, dat van dag tot dag zich
heeft uitgebreid, is er als een echt dorp gaan uitzien, dat rondom
het huis van den Europeaan is ontstaan. Deze is inderdaad hoofd en
bestuurder van de plaats. Hij int de belastingen, die hij ter hand
stelt aan de competente administratieve macht; hij doet in eerste
instantie uitspraak in de conflicten, die dagelijks onder de arbeiders
te beslechten zijn en speelt daarbij dikwijls de verzoenende rol.

Alle Zondagen is er na het wegen feest in het kamp. Er hebben zich
onder de m'piassa volamena zangers en dansers geopenbaard. Welluidende
zangen wisselen af met dansen en acrobatische oefeningen. Er wordt in
de liederen gesproken van Imerina, dat zoo ver is, van de vazaha's,
de ramatoa's of van de eene of andere liefdesgeschiedenis.

Een of twee violen en een trom vormen het orkest, dat zang en spel
begeleidt. Die kunstenaars der instrumentale muziek heeten m'pilalo,
en zij vormden nog tot kort geleden een gepatenteerde klasse in
Imerina. Ze worden door het volk onderhouden; hun belasting wordt
betaald door het dorp, waartoe ze behooren, en eindelijk verhoogen
de geschenken van allerlei aard, die ze bij feestelijke gelegenheden
ontvangen, hun inkomsten.

De grootste zorg voor den leider van een ontginning in Betsiriry is,
genoeg proviand te krijgen voor zijn personeel, want zoodra de m'piassa
volamena zouden bespeuren, dat er niet genoeg voor hen te eten was,
zouden allen het werk in den steek laten en zouden in massa naar
hun geboortedorpen terugkeeren, of ze zouden gaan arbeiden in een
naburige ontginning, waar er genoeg rijst te krijgen was. Nu is er
in Bongo-Lava, zooals wij hebben gezien, geen enkel middelpunt van
bevolking of van bebouwing.

Elken Zondag komen dan ook de Sakalaven uit Ambalika naar de kampen
met manden rijst, bananen en andere levensmiddelen en houden markt
onder de inboorlingen. Maar die manier van proviandeering, die enkel
afhangt van den goeden wil der Sakalaven, is al te wisselvallig. Een
hoofd van een goudzoekerskamp moet een magazijn hebben, waar hij
rijst in genoegzame hoeveelheid opstapelt, dat hij geen gebrek heeft
te vreezen. Dat deed onze held. Hij sloot overeenkomsten met de
verbouwers van rijst uit de dorpen van Ambalika en verkreeg op die
wijze goede voorraden, die den arbeiders vertrouwen inboezemden. Ze
konden van toen af rechtstreeks van hun leider hun dagelijksch voedsel
koopen. Doordat hij niet bijtijds gezorgd had voor een aanvulling van
zijn voorraad, was een prospector oorzaak van den volgenden tegenspoed,
die hem eenige jaren geleden trof.

Twee- of driehonderd arbeiders, die in het goud werkten, dachten op
een goeden morgen, dat er geen korreltje rijst meer voor hen in de
toby was. In dien tijd wisten de dorpen van Ambalika nog niets van
den arbeid en hadden niets in voorraad. In opgewonden staat begaven
de arbeiders zich op weg naar Befato, dat vijf lange dagmarschen ver
was. De inboorling kan niet lang tegen onthouding van voedsel, want
rijst stilt den honger spoedig, maar voedt niet voor langen tijd,
en als hij twaalf uren zonder voedsel moet blijven, kan hij in het
geheel geen inspanning meer verdragen.

Men kan zich dus wel voorstellen, hoe het met die ongelukkigen
afliep. Enkelen van hen vonden ondersteuning bij een naburigen
goudzoeker; anderen waren zuinig met het beetje voedsel, dat ze
hadden kunnen besparen, maar een zeer groot aantal stierven van
honger en vielen als vliegen dood op den weg neer. Lang nog vond men
overblijfselen van geraamten aan den voet der boomen en aan den oever
der rivieren.....

Zoo is onze vriend, om zoo te zeggen, koopman in rijst geworden. Hij
heeft daarvoor een patent moeten nemen. Feitelijk heeft hij
besloten, geen enkel voordeel te trekken uit zijn leveranties
van levensmiddelen aan zijn arbeiders; hij wil enkel voor hen een
ongesalariëerd tusschenpersoon zijn. Maar om den naam van koopman met
eere te dragen, heeft hij naast rijst ook geweven stoffen te koop,
verder gereedschap en ongelukkig ook alcohol, en wat hij daarbij voor
winst maakt, is bijna genoeg, om zijn algemeene kosten te dekken.

Het magazijn staat onder het oppertoezicht van een geletterden
inboorling, die tegelijk des vazaha's secretaris, penningmeester
en tolk is. Martina heet hij en hij is een oud-onderwijzer, die het
ambtenaarschap heeft opgegeven, om in een particuliere betrekking meer
voordeel en meer vrijheid te vinden. Daar hij een pronker is, trekt hij
de aandacht van alle dames. Maar als hij des Zondags vooral zijn zwart
en glanzig kapsel ijverig verzorgt, als hij blinkende laarzen aantrekt,
moeten wij wel denken, dat het geschiedt om aan Rasoa te behagen....

Daar ze op deze manier beschikken kunnen over alles, wat ze noodig
hebben, is het niet vreemd, dat de m'piassa volamena ook bij
hun heer, hun "vader en moeder," zooals ze zeggen, aankloppen om
medicijnen. Dokters zijn dan ook in Betsiriry schaarsch. In afwachting
van den tijd, dat hij rijk genoeg zal wezen, om een geneesheer aan
zijn vestiging te verbinden, deelt onze vriend, die al veel ervaring
heeft van het leven en de gevaren der wildernis, drankjes en pleisters
uit van allerlei aard en de gewone huismiddeltjes.

Men zou zoo denken, dat de arbeiders hun leider dankbaar moesten wezen;
maar de werkelijkheid beantwoordt niet altijd aan die verwachting.

Want de Hova is onverschillig van karakter, en als de gelegenheid
zich voordoet, ontaardt die onverschilligheid licht in de grofste
ondankbaarheid.

Er bestaan echter uitzonderingen. Sommige opzichters steunen
met kracht het prospectorswerk van hun heer, als deze goed en
rechtvaardig is. Een van die getrouwe dienaren bracht op een morgen
aan onzen vriend een stukje rotsgesteente, dat hij van een wand
aan den oever had los gemaakt, waardoor de aanwezigheid van een
groote hoeveelheid goudhoudend gneiss aan het licht werd gebracht,
dat op een nog onontgonnen gebied lag. De paal werd neergezet, en
het onderzoek begon. Er werd een goudhoudende laag van wel 500 tot
600 meter lengte blootgelegd.

Toen veranderde het geheele aanzien van het kamp. Daar die gneiss-lagen
een opbrengst leverden van gemiddeld dertig of veertig gram per ton
minerale stoffen, lieten de m'piassa-volamena bijna allen den arbeid
in de alluviale gronden in den steek, die niet meer dan acht tot
tien gram opbracht. Met behulp van hamers, houweelen en mijnstaven
maakten ze stukken rots los, die ze stampten in gaten, gegraven in
den grond. Zelfs des nachts hoorde men het geluid van de hamers in
de hutten.

Er was een drukte van belang in den bijenkorf, en de algemeene ijver
groeide met de opbrengst aan goud. Er waren, toen de Zondag aanbrak,
wegingen, die aan enkele inboorlingen sommetjes van honderd francs
aanbrachten en die samen voor de onderneming tot drie en vier kilo's
bedroegen.

In den tijd toen wij het land verlieten, mocht onze vriend inderdaad
hopen, een echte goudader te hebben ontdekt.

Wat gaat hij nu doen? Als hij eerzuchtig is, zal hij een beroep
doen op de kapitalen. Een maatschappij zal worden opgericht, die
rijk genoeg is, om het noodige materiaal te laten komen, ten einde
tot een degelijke industriëele exploitatie over te gaan. Dan wordt
hij waarschijnlijk haar directeur. Zijn echter zijn plannen minder
grootsch, dan verkoopt hij zijn gronden aan anderen, die in staat
zijn ze te exploiteeren. Wat hemzelven betreft, nadat hij de garderobe
van Rasoa zal hebben voorzien en nadat hij haar een bruidschat heeft
geschonken, waarvan denkelijk de knappe Martina zal profiteeren,
en nadat hij Rakoto heeft vaarwel gezegd, slaat hij den weg naar
Tananarivo in. Van daar bereikt hij per spoor Tamatave, waar een
gemakkelijke stoomboot hem naar Frankrijk meeneemt.





*** End of this LibraryBlog Digital Book "Een goudzoeker op Madagascar - De Aarde en haar Volken, 1908" ***

Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.



Home