Home
  By Author [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Title [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Language
all Classics books content using ISYS

Download this book: [ ASCII | PDF ]

Look for this book on Amazon


We have new books nearly every day.
If you would like a news letter once a week or once a month
fill out this form and we will give you a summary of the books for that week or month by email.

Title: Den Waaragtigen Omloop des Bloeds
Author: Leeuwenhoek, Antoni van, 1632-1723
Language: Dutch
As this book started as an ASCII text book there are no pictures available.


*** Start of this LibraryBlog Digital Book "Den Waaragtigen Omloop des Bloeds" ***


generously made available by the Canadian Institute for
Historical Microreproductions (www.canadiana.org))



  [Transcriber's Note:
  Spelling and capitalization are as in the original.
  De spelling en de hoofdletters zijn gehandhaafd als in het origineel.]

       *       *       *       *       *
           *       *       *       *
       *       *       *       *       *

[Illustratie:

ANTONI VAN LEEUWENHOEK

LID VAN DE KONINGHLYKE SOCIETEIT IN LONDON

_GEBOREN TOT DELFT. A. 1632_

  _Daer leeft een aerdigh Man een wardigh Man en gauw
  Die wisse wondren teelt en heeft Natur in 't nauw
  Doorkruypt all haer geheim en opent all haer Sloten

  Syn Glase Sleuteltiens en isser geen ontschoten
  Noch kan ontschieten dit's die dappre man niet maer
  Siet scherp toe die hem soeckt 't gelyckt hem of hy 't waer_

    _J. Verkolje pinx. fec. et exc. A. 1686_]



                Den Waaragtigen

               Omloop des Bloeds,

                 _Als mede dat_

              DE ARTERIEN EN VENÆ

        Gecontinueerde BLOED-VATEN zijn,

        _Klaar voor de oogen gestelt._


   Verhandelt in een BRIEF, geschreven aan de
       Koninglijke Societeit tot Londen.

                      door

            ANTONI VAN LEEUWENHOEK,
           Lid van deselve SOCIETEYT.



            Antony van Leeuwenhoeks

                  65. MISSIVE,

           Vanden 7. September 1688.


HANDELENDE

_Van tweederley soort van Kikvorsschen. Uyt wat deelen der selver
    eyeren bestaan. Dat uyt die eyeren Wormen komen. Van wat maakzel
    die Wormen zyn. De circulatie van het bloed op ses distincte
    plaatsen aan het hooft van dese Wormen. Continuele schielyke
    voortstotinge, die het bloed van het hert ontfangt. Ommeloop van
    het bloed op veel plaatsen in de staart van de Kikvors-worm.
    Hetgene men Arterien en Venae noemt, zijn gecontinueerde
    bloed-vaten. Arterien en Venae die dwers over malkanderen loopen.
    De ommeloop geschied in de dunste bloed-vaten. De Circulatie van
    het bloed, in kleyne en groote Kikvorsschen. Hoe in een Arterie
    het bloed te rug quam loopen, en wat de oorsaak daar van was. De
    ommeloop van het bloed in een kleyn Visje, en in desselfs staart
    vier-en-dertig byzondere ommeloopen: Ende in het zelvige mede seer
    naakt voor de oogen gestelt dat Arterien en Venae gecontinueerde
    bloedvaten syn. In een nagel grootte van onse huyd geschieden wel
    duysent ommeloopen van bloed. De deeltjens die het bloed in de
    Vissen root maken, zyn platte ovale deeltjens. Wat Heeren, onder
    andere, de waaragtige Circulatie van het bloed hebben gezien._


Hoog-Edele HEEREN, enz.

Myn laatste alder-onderdanigsten aan hare Hoog-Edele is geweest den 24.
der voorledene Maand, waar in ik kome te handelen, van de angel van de
Mugge, namelijk dat de selve angel uyt de koker genomen zynde, in vier
distincte angels bestaat. Dat ik Linde Boomen hebbe geplant, welkers
wortels in de lucht tot takken wassen, ende de takken in de aarde tot
wortels zyn geworden. Dat in yder welgemaakte Garst of Tarw al een
Koorn-air geformeert is.

_Hier nevens gaan weder eenige van mijne geringe Observatien._

Wy hebben hier te lande twederley soort van Kikvorsschen; de eerste
soort, die wy seer overvloedig ontrent onse Stad plegen te hebben,
werden ordinair Kikvorsschen genoemt. Welke sedert eenige jaren hier
seer weynig zyn geweest, uyt oorsaak, beeld ik my in, dat onse
stilstaande kleyne water-grachten, na verloop van eenige jaren, met een
ongediert van sekere kleyne vis (daar wy voor desen niet van geweten
hebben, soo veel my bekent is) die wy Stekel-baarsjens noemen, sijn als
vervult geworden, die de Kikvorsschen als die nog wormen waren, hebben
verslonden.

De kuyt of eyeren van dese Kikvorsschen heb ik in de kleyne
water-gragten, die onse weyden of velden van een separeren, somtyds in
soo een groote menigte byeen zien leggen, dat de superfitie van het
water voor een groot gedeelte beset was.

De tweede soort van Vorsschen die men hier gemenelijk Worken noemt, die
zyn in veel minder getal, ende die zyn grooter, en ook starker in 't
voortspringen; welkers achter-lijven of dikste van de achter-pooten by
de France Natie voor goede spijs gebruykt werd. Op dese laatste soort
heb ik veel-maal mijn gedagten laten gaan, eensdeels om dat ik die noyt
en hadde gezien dat die verzameld waren; ende ten anderen, om dat ik
noyt haar Eyeren ofte kuyt en hadde gezien.

Maar nu op den 29. Mey kome ik wederom in een Weyde, daar in ik sedert
eenige jaren tot mijn vermaak dikmaal hebbe gaan wandelen, en geen
gedachten hebbende tot de kuyt of eyeren van de Kikvorschen, om dat de
tijd van het eyer-leggen van de eerste Kikvorschen al lang verloopen
was, soo gaa ik op het geschreeuw, dat dese Kikvorschen, anders Worken
geseit, soo by dag als nacht in groote hitte doen, aan, en ik beelde my
in dat ik eenige eyeren aan eenig groen gewas, in 't water sag leggen,
gelijk het inderdaat ook was.

Dese eyeren en zijn op verre na soo wel, in 't water leggende, niet te
kennen, als die van onse gemene Kikvorschen, om dat de lijmachtige
stoffe minder in het water uitsteekt, en ook soo veel niet en is.

Ik liet dan eenig groen gewas daar dese eyeren aan vast saten, aan mijn
huys brengen, en ik leide die, in twee besondere aardepotten, in ons
gemene gracht-water, en ik examineerde alsdoen de eyeren door het
vergrootglas, en sag dat die meest alle aan de eene zijde bruyn waren,
ende dat de ander zijde ofte de wederhelft geelachtig was. Doch als ik
de geseide eyeren des anderen daags 's morgens wederom besag, bevond ik
dat de geelachtigheid meest weg was, ende dat maar een weinig plaats die
couleur was behoudende: waar uyt ik een besluit maakte, dat dese eyeren
niet lang uit de Kikvorschen geweest waren.

Vorders nam ik verscheide eyeren uit de heldere lijmachtige stoffe, en
ik bevond doorgaans dat dese lijmachtige stoffe, die haar noch in twee
distincte rontten scheen te separeren, seer stark en taay was, soo dat
die niet als met ontstukken-scheuringe van het rechte Ey en konde
gescheiden worden; en als ik op het aldersachtst daar mede handelde, soo
en behield het ey niet meer zijn rondigheid, maar het berstte en
scheurde als noch van malkanderen. Ik hebbe van dese eyeren verscheide
achter den anderen (als ik die van haar lijmachtige stoffe daar in
deselve lagen, hadde ontbloot) geexamineert, ende gezien dat het dunne
omwindsel meest bestond uit zwarte stipjens, over-een-komende met de
knobbelagtige deelen die het zegreyn-leer heeft.

Vorders bestont het ey, soo veel my bleek, uit een weinig (in 't oog)
waterige vogt, en een onbegrijpelyk groot getal van globulen; welke
globulen yder weder bestond uit een groot getal van kleinder globulen,
die yder in 't midden een grooter globule hadde, soo dat yder eerste
globule wel een ey, met een seer kleine doir verbeelde.

De figuur van veele van dese eyeren veranderden van dag tot dag: want
die wierden in plaats van rond, langachtig: daar wierden kleine staarten
geformeert. Ook scheent my toe dat ik hoofden zag.

Ik opende van dag tot dag veel van dese eyeren, ja selfs op den sevenden
dag dat ik de eyeren in mijn huis hadde gehad, als wanneer eenige wormen
of jonge Kikvorschen al soo verre gekomen waren, dat die zig beweegden.
Maar al wat ik zag dat waren niet dan globulen, en schoon ik de jonge
Kikvorsch-worm opende, op die tijd als hy uit zijn lijmachtige stoffe
was gearbeid, en door het water swom, aan de welke ik, geheel zijnde,
de  rugge-graat ook konde bekennen, soo en konde ik deselve, ontstukken
snijdende, geen ingewanden, veel min aderen of zenuwen bekennen.

Het scheen my als doen noch toe dat het het gantsche ligchaam van dat
Dier, uit geen andere deelen en was gemaakt dan uit globulen, en wel
voornamentlijk de buik die geelachtig was, zijnde gemaakt uit dat
gedeelte van het ey dat geel was gebleven, en nu tot de buik was
geworden. Dit quam my vreemd voor, dat ik in soo een groot schepsel, dat
ik voor mijn gezigt doode, geen vaten of zenuwen en konde bekennen.

Na alle dese mijne Observatien die ik ontrent dese eyeren hebbe gedaan,
konde ik geen ander besluit maken, als dat de lijmachtige stofte die om
het ey leit, alleen geschapen is, om het inleggende ey te bewaren, ende
te beschermen, even gelijk de schillen of schalen van de eyeren van het
gevogelte, het wit en doir bewaren en beschermen.

En gelijk wy zien dat het ey van een hoen of ander gevogelte gantsch
over gaat tot het Kieken, uitgesonderd alleen de schors van het ey, en
het vlies dat tegen de schors aan sit, en welke beide de binne-stoffe
van het ey bewaard hebben, even soo, segge ik, gaat het gantsche ey tot
de Kikvorsch over, ende de taye lijmachtige stoffe, die om het ey heeft
geseten, die blijven in wesen. Soo dat ik van het Kikvorsch-ey kan
seggen, het gene ik van de Vogel-eyeren gezeit hebbe; te weten, dat het
gantsche Kikvorsch-ey alleen geschapen is, om het dierken uit het
mannelijk zaad te voeden en groot te maken, tot dat het voor zig selven
kan voedsel soeken.

Als ik sag de menigvuldige lucht-bellekens die in dese lijmachtige
stoffe waren, nam ik in gedagten, dat die alleen geschapen waren, om de
eyeren als dese Kikvorschen in 't water groente mogt ontbreeken, om de
zelve daar aan te hegten, dat die dan door behulp van de lugtbellen, op
de superfitie van het water soude konnen drijven, om de warmte van de
lugt te hebben, ende daar door als uitgebroeid te werden.

Ik heb dese jonge Worken, of Kikvorschen, jong zijnde, verscheyden malen
geobserveert, en om dat ik wist dat de Heer _Doctor Swammerdam_ daar van
geschreven hadde, zyn Observatien nagezien, die in zyn uitlegginge pag.
35, onder andere dus spreekt.

_Het tweede getal verbeeld de manier op welke het Vorschen-jong, het
genoemde teer en dunne vlies, waar in het op de wijse der bloedeloose
dierkens, in de vierde ordre voorgesteld, verborgen is; komt af te
stroopen. Soo dat het selve midden in zyn verwydert, ende in het
ingedronge water, uytgedyde voedsel, als een swart en dik-hoofdig
Wurmken sig vertoont. Dan 't geen gemenelyk voor het hooft genomen werd,
is het geheele lighaam te samen, als den onvergelykelyken Harveus seer
wel aanteekent._

Dat nu _Harveus_ of _Swammerdam_ aan de jonge Kikvorsen soo als hy van
het ey tot een worm is geworden, geen hooft en heeft gezien, sal
apparent zyn, om dat zy deselvige niet door het vergrootglas
geobserveert hebben.

Fig. 1 werd het ey van een Kikvors of work vertoont, soo als het in zyn
omleggende tay en slijmerige vogt leyt, en wanneer het soo verre
toegenomen is, dat het zig beweegt, soo is de staart van het Dierken
noch in de vocht wat krom gebogen.

Fig. 2 vertoont de grootte van het Dierken, soo als het zyn volkome
grootte uit het ey heeft ontfangen, ende soo verre gekomen was, dat het
selvige door het water konde swemmen, het welke by my daar uytgenomen
zijnde; op een glas was geleyd, ende also was gestorven, ende gedroogt.

Fig. 3 A B C D E F. vertoont het zelvige Dierke, soo het den Teykenaar
door het Vergroot-glas heeft gesien, aan het welke men hier distinct het
hoofd van het verdere lichamen kan onderscheiden, als hier met A B F.
werd aangewesen.

F E. is de buik van het Dierken, die geelachtig is, gelijk ik hier
vooren geseid hebbe, dat yder ey een geelagtig stipje behoud, welk
stipje de buik van het Dierken werd. Doch dese buik en is soo niet
geteikent, als die sig quam te vertoonen, want die was soo geborsten en
van een gescheurd, dat die niet dan uit groote globulen en scheen te
bestaan.

Met C D E. werd aangewesen de staart van het Dierken, Waar in men seer
naakt de graat konde bekennen, die hier ook soo verre is afgeteikent als
den Teikenaar die konde zien, en schoon ik veel maal de staart van dese
Dierkens, daar de graat haar in vertoonde van malkanderen separeerde,
soo konde ik egter aldaar dan geen andere deelen bekennen dan globulen.

Dese Dierkens of Vorschen-wormen, maken een seer starke beweginge met
haar staart, als sy voortswemmen, en soo ras als de beweginge van haar
staart komt op te houden, soo sinken sy schielijk na de grond, waar uyt
dan blijkt, dat sy veel stof-swaarder zijn, dan het water selfs is. Doch
dese Dierkens is wederom ingeschapen, dat sy haar met haar hoofd (noch
klein zynde) aan een glas konnen vast hechten, soo dat sy aan alle
dingen die in 't water zyn, konnen vast blijven, en alsoo rusten, sonder
dat hare lichamen op de grond komen te leggen.

Vorders heb ik een Kikvorsch-worm, soo als die in 't water leefde, en
sich aan het glas hadde vast gehegt, voor het vergrootglas gestelt, ende
deselvige alsoo den Teykenaar in de hand gegeven, om af te teikenen het
gene hy quam te zien.

Fig. 4. G H I K L M N O P Q R S. vertoont de Kikvors-worm, soo als hy
levent in 't water aan het glas sig hadde vast gehegt, en met de buik na
het gesigt toe geplaatst was, en welke Worm maar eenige uren daar te
vooren uyt sijn slym, daar in hy hadde gelegen, was uyt geswommen.

Met L M N O P. werd aangewesen het hooft. Ende met H I R S. werd
aangewesen, de buik; ende met G H S. de staart. Bovenop het hooft van
dit Dierken vertoont sig een gedeelte van de huyt, die haar dikte boven
de andere huyt is uytstekende, soo dat ik hier gedagten hadde of dit
niet een gedeelte van de huyt was, waar mede het gantsche Lighaam van
het Dierke op nieuw soude bekleet werden, als hier met M N O. werd
aangewesen.

Met T. werd aangewesen de mont, die ik niet en hebbe konnen sien, dat
het Dierke, dus jonge sijnde, beweegde. V V. sijn twee bruyne plekken op
het hoofd van het Dierke die in dit seer rond waren (daar deselve in
andere Dierkens op verre na die ronte niet en hadde) en by eenige wel
voor de oogen souden aangesien worden. Dog de oogen en konnen in
soodanigen gedaante niet gesien werden, om dat die dus van ons gesigt
afstaan. I K L. ende P Q R. sijn ses doorschijnende uythangende deelen,
die aan yder sijde van het hoofd drie sijn.

Dese deelen sijn alleen de oorsaak dat ik de Kikvors-worm hebbe laten
afteykenen: want in yder van dese deelen sag ik met een groot vermaak
seer distinct de ommeloop van het bloet, het welke uyt die deelen die
naast het lighaam lagen wierd voortgestooten na de buytenste sijde van
de selve, en volbrengende alsoo een continuële seer schielijke
omloopinge. Deze omloopinge en hadde geen egale beweginge, maar die
wierd in seer korten tijd, ende dat continueel, op nieuw met een seer
schielijke voortstootinge te weeg gebragt; en eer dat dese seer
schielijke voortstootinge geschiede, souden wy (by aldien wy geen
continuële verheffinge in de loop hadden gesien) geoordeelt hebben,
datter een stilstant van loop op soude gevolgt hebben; dog de loop van
't bloet en begonde niet te vertragen, of daar quam op nieuw weder een
seer schielijke verheffinge van een voortstootinge: soo datter in 't
bloet van dit Dier, een continuele voortlopinge geschiede: en als ik met
een naeuwkeurige opmerkinge de korten tijd waar in yder voortstootinge
op nieuw geschiede, tragte af te meten; moet ik seggen; dat een vaardige
mond, soo ras geen hondert soude tellen, of daar geschiede in dese
bloet-vaaten wel hondert schielijke voortstootinge van bloet. Hier uyt
stelde ik vast, dat soo menigmaal als dese seer schielijke
voortstootinge wierd te wege gebragt, dat soo menigmaal het bloet uyt
het Hert wierd gestooten. Ja ik sag deze beweginge soo net (dat alle de
voortstootinge van het bloed uyt het Hert, ende de overgang van de
Arterien, daar die in malkanderen vereenigen, tot inde Vena) geschieden,
als ik, of ymand anders, sig eenigsins soude konnen imagineren.

Dit gesigt, tot mijn over groot vermaak veelmaal hebbende beschoud,
wilde ik niet verbergen; maar hebbe het selve aan vijf voorname Heeren
vertoont; die my verklaarden noyt iets van my gesien te hebben, dat soo
waardig was geweest te aanschouwen. Ik moet hier nog byvoegen, dat soo
dit bloet een egale dunne vogt hadde geweest, wy het selvige onmogelijk
souden hebben konnen bekennen: maar nu het bloet bestond uyt een seer
heldere vogt, vermengt soo het in 't oog scheen met kleinder en grooter
globulen, die, al-hoe-wel geen couleur en hadden, egter seer klaar
konden gesien werden, soo was de bekentenisse van den ommeloop soo veel
te naakter.

Als dese Worm-kikvorschen eenige dagen out waaren geworden, soo en konde
ik geen van alle dese ses uythangende deelen (daar in yder van deselve
de ommeloop van 't bloet geschiede) meer sien, maar als dan scheen het
my toe dat die met een huyt waren overtrokken.

Ik konde ook als doen aan yder sijde van het hoofd, wel soo een seer
schielijke beweginge (als hier vooren is geseit) sien, maar ik konde
geen ommeloop van het bloet gewaar werden. So dat ik als doen ook geen
hoofd van het lighaam meer en konde onderscheiden, want dat scheen aan
malkanderen te sijn vereenigt. Wanneer dese Worm-kikvorschen, omtrent
agt a thien dagen out waren, en omtrent tweemaal in groote waren
toegenomen, soo sag ik dat haar mond met op en toedoen, so een
schielijke continueele beweginge hadde, als ik hier vooren geseit hebbe
van de beweginge van het bloet: en als doen waren de tanden boven en
onder in de mond sodanig uytgewassen, dat ik die perfect konde sien:
Dese tanden waren in soo groote menigte, en stonden in sodanigen ordre,
als een rije tanden staan, in de mond van een vis die wy een zeehaye
noemen.

Met dese mijne observatien heb ik my niet vergenoegt gehouden, maar ik
hebbe alle mijne kragten ingespannen, omme de geseide ommeloop des
bloets te vervolgen, en hebbe dese Wormkikvorssen, agt a thien dagen out
sijnde, op alle bedenkelyke manieren geobserveert, en hebbe van binnen
in 't lighaam sien bewegen een klein deeltje, dat ik my imagineerde het
hert te sijn, als wanneer ook de stoffe die in het selvige was, en daar
uyt wierd voortgestoten, al een roode couleur begonde aan te nemen. Dit
deel, dat ik voor het hert aan sag, hadde zoodanige schielijke beweginge
als ik geseit hebbe dat inde bloet-aderen geschiede. Voorts soo dikmaal
als ik sag dat dit gepresumeerde hert, sig beweegde, soo menigmaal
wierden ook de oogen van het Dier een weinig bewogen: soo dat ik my
inbeelde dat de beweginge van de oogen alleen van de beweginge van het
hert en mond afhingen. Welke oogen, soo in uytpuylende ronte, als in
swartigheid in 't midden, my ook soo naakt voor quamen, als eenige oogen
van een klein Dier, ons aan het bloote oog konnen vertoonen.

Wanneer ik de buyk van soodanigen Dier als dan quam te openen, sag ik
dat de darmen gevolt waren met een bruynagtige stoffe, ende dat die in
een ronte lagen geschikt.

Als ik quam tot het examineren van de staart van dese kleine Worm, soo
overtrof dat vermakelyk gesigt alle de beschouwingen, die myn oogen van
haar leven hadden gesien; want hier ontdekten ik meer dan vijftig
ommelopen van bloet, op bysondere plaatsen, als ik het dierken maar tot
myn genoegen in 't water levende, en stil leggende, voor het
vergroot-glas konde brengen. Want ik sag niet alleen dat het bloet op
veel plaatsen door seer dunne vaatjens uyt het midden van de staart
wierd gevoert na de buytekant van de selve; maar dat yder soodanig
bloet-vat, sig met een kromte boog, en het bloet weder voerde na het
binnenste of dikste van de staart, om het selvige weder soo na het hert
te voeren. Soo dat my hier bleek dat de bloet-vaten die wy in dit Dier
sien, en de Arterien en Venae noemen; maar een ende de selve bloet-vaten
sijn; alleen, datse soo lang Arterien konnen genaamt werden, als sy het
bloet tot in de uyterste deelen van de kleyne vaten voeren; ende Venae,
als de selve het bloet weder voeren na het Hert. Als by exempel, ik sie
veel bloed-vaatjens in de staart van de Kikvorsworm, die haar loop
hebben als Fig. 5. A B C. waar van A. en C. na de graat van de staart
sig strekken, of geplaatst leit; ende B. leit gestrekt na de uyterste
deelen van de staart. A B. voert het bloed van het hert af; ende B C.
voert het bloet weder na het hert toe: en dus konnen wy seggen, dat het
bloet-vat A B C. een Arterie ende een Vena is, want wy konnen dit
geseide bloet-vat niet verder een Arterie noemen, als soo verre als hy
het bloet weg stoot, of op het verste in de selve voert, dat is hier van
A. tot B; ende wy konnen of moeten B C. een Vena noemen, om dat het
bloet van B. tot C. weder na het Hert gevoert werd. Ende dus blijkt het
ons hier dat Arterie ende Vena een ende deselvige continuële vaten zijn.

Daar ik de ommeloop van het bloet in de Aderen dus quam te sien, waren
de Aderen, niet wyder, als dat een enkel deeltjen bloed (dat in dit
gesigt globulen schenen, daar het nogtans platte ovale deeltjens sijn,
als voor desen geseit) daar sonder hinder door konde passeren. Dog op
een ander tijd sag ik dat de deeltjens bloet om de dunte van de
Bloet-ader, in een lang rond veranderde: en wanneer ik het Dierke buyten
het water bragt, en soo verre quam dat het begonde te sterven, sag ik
dat het bloet inde dunste Arterien, somtijds stil bleef staan; en als in
de selve Ader het bloet op nieuw wierd voortgestoten, sag ik dan dat
verscheide deeltjens bloet, wel tweemaal soo lang wierden uytgerekt, als
de breette van soodanig deeltjen, ende dat die dan aan beide de eynden
spits schenen. Op een ander plaats sag ik dat het bloedt sig uit een
dikker Arterie in twe takken verdeelde: als by voorbeeld: Ik sag de
Arterie Fig. 6A. D E. die sig in twee takken verspreide, als in E. en
yder van dese takken, boog in de ronte met een bogt; als met E F. en
E G. werd aangewesen. Soo wy nu stellen dat D E F. ende D E G. Arterien
sijn, om dat die het bloet van het Hert afvoeren, so moet volgen, dat
F H. en G I K. Venae sijn, om dat die beyde het bloet na het Hert
voeren.

Nu heb ik ook te gelyk gesien, dat een weinig van K. een andere kleynder
of dunder Arterie lag, die met M L. werd aangewesen. Dese laatste
Arterie vereenigde in de Vena I K. soo dat de Arterien D E G. ende M L.
beyde te samen vereenigde in de Vena I K. In somma in de Fig. 6A. is
H F. een Vena. D E F. ende D E G. sijn Arterien. G I K. ende K I L. sijn
Venae, ende M L. is een Arterie, en nogtans konnen wy seggen, dat het
een continuëel vat is.

Op een andere plaats heb ik gesien dat drie van de dunste Arterien,
die yder met een bogt omlopende, alle drie op een punct weder te samen
quamen, ende aldaar een bloet-vat of Vena uit maakten: en by gevolg
was dit bloet-vat soo wyt als van de drie geseide Arterien. Dese drie
distincte vaten nu met haar rondagtigen ommetrek, waar in de circulatie
geschiede, en besloegen geen meer plaats, of een sant grootte soude de
selve konnen bedekt hebben.

Ook is my verscheide malen voorgekomen, dat een Arterie dwars of
kruyselings over een Vena quam te loopen, ten ware men yder sijn
bysondere loop niet distinct hadde konnen onderscheiden, soo souden
veele wel geoordeelt hebben, dat de circulatie aldaar wierd te wege
gebragt, ende dit sag ik niet alleen in de alderkleinste vaten, maar in
vaten die wel tienmaal dikker waren als daar de ommeloop geschiede.

Dese overdwars lopende bloet-vaten, sijn my voor desen veel te vooren
gekomen, als ik in andere Dieren de vereeningen van de Arterien en Venae
tragte te ontdekken; dog alsoo het by my vast stond dat de ommeloop van
het bloet, niet in de vaten die groot waren, moste geschieden; maar in
de kleinste of dunste bloetvaten: want soo sulx anders was, so stel ik
vast dat alle de delen van het lighaam niet gevoet soude konnen werden.
En also voor my die ontdekkingen onnaspeurelyk scheenen, soo heb ik
sedert eenige jaren myne ondersoekingen daar ontrent gestaakt. Soo wy
dan nu seer naakt voor onse oogen sien dat het overgaan van het bloet
uyt de Arterien in de Venae, in de Kikvors-worm, in geen andere
bloet-vaten geschiet, als in soodanige die soo dun sijn, dat maar een
enkel deeltje bloet te gelijk kan doorgestoten werden; soo konnen wy nu
wel vaststellen, dat het selve in onse lighamen, en in alle Dieren op
soodanigen manier werd te weeg gebragt. En dit soo sijnde, soo is ons
onmogelyk den overgang van het bloet uyt de Arterien inde Venae, in ons
lighaam of andere dieren te ontdekken; eensdeels, om dat wanneer een
enkel globule bloet in een aderke leggende, geen couleur en heeft: ende
ten anderen, om dat het bloet in de bloet-vaten, als wy dat ondersoek
doen, stil staat.

Ik hebbe voor desen geseit, dat de delen of globulen van het bloet, die
het selvige root maken, soo klein syn, dat thien hondert duysent deelen
of globulen, soo groot niet en sijn, als een grof sand is: en over sulks
konnen wy ons wel inbeelden, de hoekleinheid van de bloetvaten waar in
den ommeloop geschiet.

Dese verhaalde observatien en heb ik niet eenmaal gesien, maar die tot
myn overgroot vermaak verscheide malen hervat, ende dat t'elkens in
bysondere Wormen, ende by na doorgaans een ende deselve uytkomst gehad.
Dog het gene ook aanmerkenswaardig was, dat was, dat in dese geseide
seer kleyne vaaten, die op het verst van het Hert geplaatst lagen, als
hier in 't eynde van de staart, dat daar op verre na soo een schielyke
en harde voortstotinge niet geschiede, als wel in de vaten naast het
Hert gelegen. Dog alhoewel de continueele loop hier mede distinct te
bekennen was, soo konde men egter seer klaar sien dat 'er by yder
voortstotinge van het Hert, een weinig rasser loop geschiede.

Wanneer ik myn oog liet gaan in de lengte en op het dikste van de
staart, soo konde ik seer klaar bekennen dat aan yder syde van het
staart-been, of graat, een groote Arterie was, daar door 't bloet na 't
eynde of lengte van de staart wierde gevoert, en sig in die lengte in
verscheide kleyne takken verspreide.

Als ik een weinig ter sijden van dese Arterien na de buytekant van de
staart af sag, ontdekten ik aldaar twee groote Vena, die het bloet weder
opwaarts na het Hert voerden; ende daar benevens sag ik dat in dese
groote Vena uyt verscheide kleyne Venae het bloet wierd ingestort. In 't
kort, ik sag hier myn volkome vergenoeginge ontrent den ommeloop van het
bloet, alsoo my in 't minste niets voorquam waar aan ik behoefde te
twijfelen. Ja ik sag dat in het kleyn gedeelte van de staart, het bloet
der Aderen meer dan in vyf-en-twintig distincte Aders circuleerde. Boven
de geseide Aderen ontdekte ik nog in de staart een onbegrypelyk getal
van andere Aderen met haar takken, die sig eyndelyk in soodanige kleyne
takken verdeelde, dat die het gesigt ontweeken. Dese Aderen quamen mede
voort uyt het dikste van de staart, en hoe nauwkeurig ik ook toesag, soo
en konde ik egter geen de minste loop inde selvige ontdekken, schoon
dese vaten veel dikker waren, als daar ik den ommeloop van het bloet in
sag. Waar uyt ik in gedagten nam, of alle dese vaten niet wel senuwen
mogten zyn.

Ik en hebbe dit gesigt mede voor my alleen niet willen behouden, maar
dat selvige aan twee voorname geleerde Heeren laten sien; niet alleen
dat ik haar toonde dat het bloet uyt de groote Arterie, na het eynde van
de staart wierd gevoert, ende dat daar benevens weder een grote Vena
lag, die het bloet continueel na het Hert voerde; maar ik liet haar op
verscheide plaatsen sien, hoe het bloet in de kleinste vaten na de
buytenkant van de staart wierd gevoert, ende van daar door de geseide
Aderen weder te rugge quam, en gevoert wierde na het binnenste van de
staart.

Vorders heb ik de jonge Kikvorssen op die tyd als sy van een worm, tot
een Kikvors waren geworden, en soo verre waren gekomen, dat sy door de
velden sprongen, geobserveert, ende in deselve mede ontdekt, een
overgroot getal van kleyne bloet-vaten, die continueel door kromme
bogten ommelopende, die vaten maakten, die wy Arterien en Venae noemen:
sulks dat my hier mede seer klaar bleek dat de Arterien en Venae, een
ende deselve doorgaande bloetvaten waren. Dog alderklaarst, ende
aldermeest, quamen my die te vooren, op het eynde van de uytstekende
delen van de poten, die wy wel vingers mogen noemen. Welke delen de
kikvors aan yder voorste poot vier heeft, ende aan yder agter-poot vyf.

Dese bloet-vaten die wy den naam van Arterien en Venae geven (daar het
nogtans een ende deselve bloet-vaten sijn) waren op het eynde van dese
vingers in een seer groote menigte, en yder hadde een ronde bogt, waar
door men den bysonderen loop van yder vat onmogelyk konde navolgen. Alle
dese vaten waren so kleyn of dun dat'er niet meer dan een deeltje bloet
te gelyk door konde passeren. Dog wanneer ik dese vingers ontrent het
eerste of tweede lid examineerde, daar vonde ik de bloet-vaten, die wy
Arterien en Venae noemen, grooter, ja soodanig dat het bloet in die
vaten al een rode couleur hadde.

Dese jonge Kikvorssen, en heb ik niet by stukken geexamineert; maar die
in haar geheel voor het vergroot-glas gestelt, ende sijn my de geseide
bloet-vaten te voren gekomen, soo als ik die nu hebbe beschreven. Dese
doorloop ofte ommeloop van het bloet heb ik soo aan twee voorname Heeren
laten sien, die de selvige niet dan met groote verwondering beschoude.
En voornamentlyk, als sy de delen van het bloet, die het selvige root
maken, in soodanige dunne vaatjens (met groote snelheit sagen loopen)
dat'er maar enkelde deeltjens bloet agter den anderen door konden
passeren.

Vorders heb ik laten vangen van de grootste slag van Kikvorssen, die wy
Worken noemen. Dese heb ik mede in haar geheel gelaten, ende in deselve
(met de vingers voor het vergroot-glas gebragt hebbende) heb ik mede de
ommeloop van het bloet gesien; dog seer beswaarlyk: en ten ware ik die
eerst in de jonge Kikvors hadde ontdekt, het soude my onmogelyk geweest
hebben, dat ik de loop van het bloet, in de kleynste vaten soude hebben
konnen zien.

Dog wanneer ik dese groote Kikvorssen op andere deelen van het lighaam
beschoude, heb ik in de selve seer distinct de ommeloop van 't bloed
konnen zien.

Ik hebbe onder andere eens gesien, dat het bloet in een Arterie (die soo
groot of wyt was dat'er drie deeltjens bloet te gelyk door konden
passeren) te rugge, of contrarie syn eerste loop quam te lopen; dog dese
te rugge loop en duurde niet langer, dan dat wy het getal van vier
souden konnen tellen ende na die tyd liep het bloet weder zyn ordinairen
en voorgaanden loop.

Als by exempel het bloet sag ik loopen in een groote Arterie als by
Fig. 6B. N R O P. en gevoert van N. na O. uyt dese Arterie quam een tak
of kleine Arterie als hier boven verhaalt is. Nu geschiede het voor myn
gesigt, dat het bloet in de Arterie P Q. niet alleen schielyk in sijn
loop quam op te houden, maar het quam ook van Q. na P. te rug loopen, en
storte het bloed in de Arterie N R O P. De oorsaak hier van beelde ik my
in, kan geweest zijn, of dat het bloet in de kleinste Arterien P Q. of
in de kleindere takken, waar in deselve P Q. is verdeelt, door een
kleyne verstoppinge, is tegen gehouden geworden: of dat de muscul of
zenuwe, naast dese kleyne vaatjens gelegen, deselvige so geparst of
gedrukt hebben, dat de loop daar door is verhindert geworden: waar door
niet alleen een stilstant van loop, maar ook een te rugge loop van het
bloet in de groote Arterie die daar digte by was, veroorsaakt is
geworden. Want na het passeren van de geseide korte tyd, nam het bloet
weder sijn voorgaande vaardige loop.

Op een andere plaats heb ik gesien dat den loop van het bloet in
diergelijke Arterie, in korten tijd seer vertraagde, ende dat daar op
wederom in de selvige Arterie, een schielijke voortstootinge volgde;
doch kort op die voortstootinge volgde wel weder een trager loop; ook
wel een seer korte stilstand. Dese voortstotinge en vertraginge van
loop, geschiede wel vijf à sesmaal agter den anderen, ende daar op
volgde weder een continuële vaardige voortgang, ende dit alles geschiede
in soodanigen korten tyd, dat men geen tien woorden souden konnen
gesproken hebben.

Ik hebbe verscheide maal de Kikvors-wormen uit de water-gragt laten
opvangen, en onder dit vangen waren drie à vier seer kleyne Visjens, die
een weinig langer waren als de Kikvors-worm is, als deselve van een Ey
tot een Worm is geworden. De huit van dese visjens was met swarte
stipjens beset, welke eenige ook verbeelden sterrekens.

Ik oordeelde dat dese visjens niet groot wierden, om dat ik noit
zoodanige maaksels gelyk my die door het microscope voor quamen, met het
bloote oog gesien hadden. Ik heb in 't eerst een van dese Visjens
geobserveert, maar daar inne als doen niet konnen sien het geene
noterens waardig was.

Dese Visjens hebbe ik na dat die ontrent veertien dagen op myn Comptoir
onder de kikvors-wormen in 't leven gebleven, (ende in die tyd al in
grootte waren toegenomen) weder op nieuw geobserveert, omme was het
mogelijk de circulatie ende het overgaan van het bloet uit de Arterien
in de Venae in de selvige mede te sien, en hebbe eindelijk in de staart
digte by de uyterste staartvinne, een groot bloet-vat, dat een Arterie
was, het bloet sien voeren na het einde van de staart, ende digte by dat
bloet-vat, lag weder een groote Vena, waar in het Bloed weder na het
hert wierde gevoert, welke beyde bloet-vaten in de lengte van de staart
lagen gestrekt.

Als ik myn oog liet gaan op de staart-vin, die het uiterste van de
staart uitmaakt, soo konde ik aldaar mede seer klaar sien, dat aan ieder
sijde van die beentjens (die de stijfte aan de staart-vinne geven) een
seer dunne Arterie en Vena liepen, want ik konde seer klaar ieders loop
bekennen, dog beswaarder als in de Kikvors-Worm: eensdeels om dat dit
visje met desselfs staart weinig stil lag; ende ten anderen, om dat de
deeltjens bloet (die ik in dese observatien niet anders als voor globule
konde aansien) veel kleynder waren als in de Kikvors-worm. Dese laatste
bloet-vaatjens waren ook soo klein, dat maar een enkel deeltje bloet
daar door konde passeren, en ten ware dese geseide delen bloet, niet uit
de dunne vogt, daar in die als drijven, (die by eenige de weyagtige
stoffe van het bloet genaamt werd) uitstaken, wy souden geensins de loop
van het bloet konnen ontdekken.

Alhoewel ik de loop van het bloet soo in de Arterien als Venae, seer
distinct konde sien, soo was het egter my onmogelijk, hoe naauw ik
toesag, de plaatsen of eynden van de Arterien ende het begin van de
Venae te sien. Dog als ik naderhand met het eenigste of laatste Visje
dat ik nog behouden hadde, op een ander manier als met de voorgaande
quam te handelen; sag ik tot myn overgroot genoegen, seer naakt, niet
alleen op een, maar doorgaans op verscheide plaatsen, de circulatie van
het bloet: want aan yder sijde van de hier vooren verhaalde beentjens
(die de starkte aan de vinnen geven) liep yder Arterie met een klein
bogtje om, en maakten aldaar het begin van de Vena.

Wanneer ik quam te sien op de staart van het visje, alwaar de
staart-vinne haar begin neemt, daar sag ik met groote verwondering, hoe
dat de groote Arterie sig aldaar, in de geseide seer dunne vaatjens of
Arterien, verspreide, en hoe dat vele van de dunne Venae van de
staart-vinne hier digte by, weder in de groote Venae te samen quamen
loopen. In 't kort, hier was sulken beweginge van het bloet, dat uyt de
dikke Arterie na het uyterste eynde van de staart, en staart-vinne
vloeide, of gestoten wierde, ende het geene uyt veel kleine Venae, na de
groote Vena weder te rug quam, dat het onbegrijpelyk was.

Wanneer ik myn oog liet gaan op beyde de buytenste kanten van de staart,
daar de korte beentjens van de staart-vinne haar begin nemen, daar sag
ik dat veel van de kleinste Venae te samen liepen of vereenigden, en
maakten aldaar een grooter Vena uyt. Dog dit seer aangenaam gesigt en
duurde niet lang, want ik hadde het Visje uit het water genomen, en
alsoo schielyk voor myn gesigt gebragt, en in sulken geval vertraagde de
loop van het bloet in de uiterste deelen van het lighaam, minder als in
een menuit tijds.

Na die tijd heb ik selfs van die soort van Visjens gaan vangen, om dat
ik met dit schoon gesigt van een Visje niet vergenoegt en was, en hebbe
doorgaans een ende deselve uitkomst gehad.

Vorders heb ik waargenomen dat de groote Arterie (waar uit veele kleine
Arterien haar oorspronk hadden) ende de groote Vena, (waar in het bloet
uyt veele kleine Venae wierd ingestort) digte of nevens den anderen in
de lengte van de Vis geplaatst lagen; digt aan het graat-beentje van de
Vis; te weten, niet na de bovenste ofte rugge sijde van het
graat-beentje, maar na het onderste gedeelte van het graat-beentje,
sonder dat ik na de rugge sijde van het graat-been, geen het minste
groot bloet-vat konde ontdekken. In de geseide groote Arterie konde ik
doorgaans op nieuw de voortstootinge of verheffinge van een rasser loop,
die het bloet van het Hert ontfangt, bekennen: dog in de alder-dunste
Arterien, en konde ik in de loop van het bloet geen veranderinge gewaar
werden, want daar was de loop seer egaal. En gelyk ik geseit hebbe dat
in de dunste vaten geen couleur en was, soo konde ik egter klaar
bekennen, dat in de groote Arterie en Vena [die seer na aan het eynde
van de staart lagen] het bloet root was.

Omme nu de hoegrootheid van het geseide Visje daar in ik de circulatie
van het bloet mede hebbe ontdekt, heb ik het selvige laten afteikenen,
soo groot als het ons in het bloote oog te vooren komt, als hier met
Fig. 7 is afgeteikent.

Fig. 8. Vertoont mede de hoegrootheid van zoo een Visje dat ik op nieuw
hadde wesen vangen, dog de meeste waren kleinder, en onder agt à thien
had ik'er maar een dat wat grooter was.

Ik hebbe een Visje voor het vergroot glas gestelt, ende geordonneert dat
den Teikenaar alles soude teikenen dat hy quam te sien; het welke hier
met Fig. 9. A B C D E F G H I K L M N. is aangewesen.

B C. verbeelt het oog van de Vis, dat my soo groot en volmaakt doorgaans
voorquam, als of wy met ons bloote oog een schelvisoog beschouden. Dog
alsoo het Visje meer dan een gansche dag hadde doot geweest, ende in die
tyd het hooft, ende oog, meer als de andere deelen van het lighaam was
ingedroogt, heeft het den Teikenaar niet beter konnen sien.

Tusschen C D. waren op de rugge verscheide korte uytstekende deelen.

D E. is een vinne digte by de staart gelegen.

F G H I K. is de staart-vinne waar in men telt seventien beentjens, daar
van der drie met G H I. werden aangewesen. Dese beentjens die de styfte
of starkte aan de staart-vinne geven, waren met ledekens verzien, en ik
sag ook dat die uyt lange deeltjens [dat na alle aparentie holle pypjens
sijn] waren te samen gestelt.

Ik konde ook te gelyk sien, dat het vlies of vel, dat dese beentjes
overdekten, en het meerendeel van de staart-vinne uytmaakten, mede uyt
lange deelen was te samen gestelt, dog alle dese deelen en heeft den
Teikenaar niet konnen sien, om dat deselvige met het sterven van het
Visje, het gesigt ontweken waren.

L M. is mede een vinne digte by de staart aan het onderste deel van het
lighaam.

N A. is de mond die in 't droogen seer wyd is open gebleven, daar het
Visje anders, wanneer het leeft, continueel de mond, ende dat seer ras
agter den anderen, maar een weinig op en toe doet.

Ik hebbe hier vooren geseit, hoe dat ik aan yder sijde van het beentje,
dat voor een gedeelte de staartvinne uytmaakt, seer klaar de Circulatie
van het bloet konde bekennen; soo dat tusschen yder beentje twee
distincte ommegangen geschieden. Sulx dat dan in de vinne van de staart
geschiede vierendertig bysondere ommegangen, dat is, daar waren in de
vinne van de staart van soo een kleyn Visje, agtensestig bloet-vaten, te
weten vierendertig Arterien, en gelyk getal van venae, ende dat behalven
de bloet-vaten die nog in 't kortste van de selve vinne mogten leggen,
als ontrent F. of K. daar op ik geen agtinge en hebbe gegeven.

Omme nu de circulatie die in de staart-vinne geschiede beter aan te
wysen, heb ik een gedeelte van een vin-beentje grooter laten afteikenen,
als hier met Fig. 10. O P Q R. werd aangewesen.

Aan welk been seer digt aan yder sijde heen loopt een Arterie die hier
beyde werden aangewesen met S T. ende W X. in welke bloed-vaten ik hebbe
laten teykenen die deeltjens bloet die haar als rond vertoonen.

Dit bloet met een vaardige loop van S. na T. volbragt hebbende, keerde
met gelijke snelte van T. weder te rug na V. soo dat S T. een Arterie
is, ende T V. een Vena, en nogtans is het een gecontinueert, ende
doorgaande bloet-vat. Soo was het insgelijks gelegen met de bloet-vaten
aan de ander sijde van het beentje als W X Y. Dog dese Arterie en Vena
en lagen soo wyd niet van den anderen, als hier naar advenant is
afgebeeld, maar die lagen op veel plaatsen soo digt nevens den anderen,
dat Arterie en Vena malkanderen raakten.

Op andere plaatsen en selfs in de vinne D E. ende L M. heb ik het bloet
soo in de Arterien als Venae, mede niet alleen sien loopen, maar daar
inne hebbe ik ook de ommeloop konnen bekennen, als in de staarte-vinne
is geseit.

De geseide ommeloop van het bloet in het verhaalde kleine Visje, hebbe
ik aan twee voorname Geleerde Heeren bekent gemaakt, die haar seer
genegen toonde om deel te mogen hebben van dat gesigt, dat ik haar
toestont, en hebbe verscheide Visjens, sodanig voor het vergroot-glas
gebragt, dat sy seer distinct, in verscheide bysondere vaten te gelyk,
de ommeloop van het bloet, met groote verwondering en opmerkinge
aansagen.

Sien wy nu in de staart-vinne van soo een klein Visje, als hier met
Fig. 7 of Fig. 8 werd aangewesen, vier-en-dertig bysondere circulatien
van bloet, wat een onbedenkelyke groote menigte van circulatien moeten
daar dan niet wel geschieden in ons lighaam. 't Welk zoo sijnde, zoo
hebben wy ons nu niet meer te verwonderen, dat als wy met een naalde of
ander klein werktuyg ons komen te quetsen, dat daar bloet uyt komt.

Ja ik verseker my uyt de geseide observatien, dat in de plaats of spatie
van een nagel van onse hand groote op onse voorste vinger, of ik mag wel
seggen in onze geheele huyt, doorgaans meer dan duysent besondere
ommeloopen van het bloet geschieden.

Na myne voorgaande observatien heb ik myn gedagten laten gaan op onse
gemene Rivier-vis, namentlyk op de Voorn en Braassem, omme, was het
mogelyk, in de selvige mede de circulatie van het bloet te sien. Ik
hebbe dan jonge Voorn en Braassem genomen, die ik oordeelde dat twee
jaar out was, dese heb ik met haar hoofden om laag in 't water gestelt,
ende der selver staarten buyten het water laten komen, opdat de Visschen
haar hoofden of kaken soude konnen bewegen, ende dat dus de circulatie
van het bloet geen hinder aangedaan mogte werden, maar sijn volkome loop
voor eenigen tijd continueren.

Alsoo het nu onmogelijk is dat wy de circulatie van het bloet in eenige
andere deelen van dese Visschen souden konnen sien, als in de vinnen van
deselvige, om dat haar lighamen met schobbens bezet sijn, soo heb ik
alleen de staart-vinne doorsogt, om dat die de bequaamste was, en hebbe
in de selvige seer klaar gesien, een groote menigte van bloet-vaten, die
mede soo dun waren, dat maar een enkel deeltje bloet daar te gelyk konde
door passeren, ende daar benevens sag ik de vaaten, waar in het bloet na
de uyterste deelen van de staart-vinne wierd gestooten, ende andere,
waar door het bloet weder te rug quam, sonder dat ik nogtans konde
vernemen of bekennen, de uyterste deelen van de Arterien en Venae, want
als ik na het uyterste eynde van de staart-vinne, die met het gesigt
wilde vervolgen, soo verloor ik, en Arterien en Venae uit het gesigt.

My is meer als eenmaal te vooren gekomen, dat het my toe scheen dat een
Arterie, die niet wyder was als dat een enkel deeltje bloet te gelyk
daar door konde passeren, quam te verstoppen; 't welk aldus toeging, te
weten, dat bloet, na dat het eenige malen door de Arterie als met gewelt
voortgedreven was, schielyk een weinig te rug quam, en in sijn eerste en
ordinare cours als gestuit wierd. Waar op het dan gebeurde, dat dat
bloet een andere cours (niet verre van het eerst gewesene vat) nam, en
volvoerde aldaar onverhinderlyk sijn loop, alleen met dit onderscheid
dat het soo vaardig niet en liep. Dit siende, stelde ik vast, dat den
veranderden cours, die het bloet hier quam te nemen, niet geschiede door
een bloet-vat dat een rok of menbrane hadde, maar dat het bloet alleen
met gewelt, een Canaaltje hadde gemaakt.

Ik hebbe voor desen geseit dat alle de deeltjens bloet die het selvige
root maken, soo van Vissen als van Vogelen uyt platte ovale deeltjens
bestaan, die my in de voorgaande geseide observatien, rond voor quamen,
waar van alleen de oorsaak is, dat ik in die ontdekkingen, soodanige
vergrootende glasen niet en hebbe konnen gebruyken, als tot het distinct
sien van de bloet-deelen wel vereist wierde.

Dog in de laatst geseide nieuwe bloet-loop, konde ik sien, dat de
deeltjens bloet, die het selvige root maken, plat waren. Ja ik sag niet
alleen dat die plat waren, maar ik sag daar benevens ook, dat die langer
als breet waren.

Dat my nu die deeltjens in soo verscheide veranderingen van Figuren voor
quamen, dat was om dat die deelen in haar loop dikmaals als omwentelden:
want het geene de eene oogenblik op sijde voor het gesigt lag, lag weder
na een weinig voortgang daar voor voor met een platte sijde: wederom een
ander deeltje bloet wierd in een hair-breet voortgaan, in sijn lengte
omgeworpen. In somma, ik sag hier soo veel omkeringen van de platte
deeltjens bloet, als ik my soude konnen magineren. Dit net gesigt quam
my eensdeels te vooren, om dat die spatie waar in de loop van het bloet
geschiede, soo doorschynende voor myn gesigt quam, als of de deeltjens
bloet in een glase pypje hadde voortgeloopen. Ende ten anderen konde ik
van de deeltjens bloet soo veel te beter oordelen, om dat my bekent was,
dat de deeltjens van het bloet, die het in de Vissen root maken, platte
ovale deeltjens waren.

Hebben wy nu geluk gehad (daar wy na verlangt hebben, en waar na wy veel
jaren soo nu als dan seer naarstig, dog te vergeefs, gesogt hebben) dat
wy nu soo naakt de ommeloop van het bloet, ende den doorgang van het
selvige uyt de Arterie in de Vena in de voorverhaalde Kikvors en
Visschen, hebben voor de oogen gestelt, soo sullen wy egter daar op niet
rusten, maar ons devoir doen om het selvige ook in andere Dieren na te
speuren, ende, is 't doenlyk, insgelyks ie ontdekken.

Eer ik afscheide vinde ik my genootsaakt hier by te voegen, dat ik,
weinig tyd geleden, verhalende aan seker Hoog Leeraar in de Medicine,
myne ontdekkinge ontrent de circulatie van het bloet, dese Heer tot my
seide, als men van myne observatien quam te spreken, en se tot
bevestinge van eenige saaken te allegeren, dat 'er veelmaal wierd
geantwoord; moeten wy het geloven om dat het Leeuwenhoek seit; wat
sekerheid hebben wy daar van? Waarom dan dien Heer my aanmaande,
en seide, dat ik wel soude doen, dat ik een attestatie van eenige
voorname Personen, die ooggetuigen mogten sijn geweest, van dese myne
ontdekkingen behoorde te produceren, op dat ik desen aangaande minder
tegenspreekens mogte lyden.

Het is wel waar, dat ik uyt besondere speculatie tot nog toe in myne
brieven niemant met name en hebbe genoemt, van die geene die met my
eenige van de remarcabelste dingen met haar oogen hebben gesien, door 't
behulp van myne microscopien, maar alleen in 't generaal gesegt, dat ik
sommige Heeren van kennis en oordeel, Liefhebbers van de natuurkunde,
deselve hadde voorgehouden.

Maar dewyle dat ik nu verneme dat meer geloof aan myn seggen sal gegeven
werden, wanneer ik de name kome te specificeren van die geene die de
voorverhaalde circulatie ofte ommeloop van het bloed ten deele hebben
gesien, van het geene ik nu aan hare Hoog Edelen hebbe overgeschreven
ende ontdekt, so sal ik geen swarigheid maken, in plaats van veele,
soodanige hier te noemen, die ik vertrouwe dat wel het meeste geloof
sullen meriteren. Als daar sijn _d'Heer Cornelius 's-Gravesande, Med:
Doct: en ordinaris Voorleser in de Anatomie en Chirurgie_, als mede
_Raad ende oud Schepen deser Stad; d'Heer Mr. Cornelius Valensis, mede
Raad ende oud Schepen, als boven; d'Heer Mr. Antoni Heinsius, Raad en
Pensionaris deser Stad, voor desen Extraordinaris Envoyé aan zijn
Koninklijke Majesteit van Vrankrijk, en onlangs Commissaris van desen
Staat aan het Hoff van zijn Koningl: Majesteit van Engeland_. Dese
Heeren die ik gewoon ben veele van myne ontdekkingen te communiceren,
heb ik nevens andere de waaragtige circulatie van het bloet laten sien,
soo klaar als of wy de beweginge van het water in een lopende Rivier met
onse blote oogen aanschoude.

Hier hebt gy Hoog-Edele Heeren myne observatien ontrent de circulatie
van het bloet, soo als ik die van tyd tot tyd op het papier hebbe
gestelt; en na het voltrekken deses, heb ik nog verscheide observatien
ontrent de circulatie van het bloet gedaan, en tot myn groot genoegen,
de ommeloop van het selvige in vier besondere levende schepsels my voor
de oogen gestelt, en alsoo dit groote lichamen sijn, in vergelykinge van
de voorgaande, soo heb ik egter middelen bedagt, waar door ik hier na de
circulatie van het bloet in een van dese groote schepsels, aan andere
seer klaar sal konnen toonen, waar van in toekomende breder, en ik sal
onder des blyven,

    _Hoog-Edele Heeren, enz._

        ANTONI VAN LEEUWENHOEK.


       *       *       *       *       *
           *       *       *       *
       *       *       *       *       *

[Erratum:

F G H I K. is de staart-vinne
  _text: T G H ... _ ]





*** End of this LibraryBlog Digital Book "Den Waaragtigen Omloop des Bloeds" ***

Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.



Home