By Author | [ A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z | Other Symbols ] |
By Title | [ A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z | Other Symbols ] |
By Language |
Download this book: [ ASCII | HTML | PDF ] Look for this book on Amazon Tweet |
Title: Specialiteiten Author: Multatuli, 1820-1887 Language: Dutch As this book started as an ASCII text book there are no pictures available. *** Start of this LibraryBlog Digital Book "Specialiteiten" *** SPECIALITEITEN DOOR MULTATULI "THE RIGHT MAN ON THE RIGHT PLACE" «_Het doet me groot genoegen dat er van dit werkjen 'n tweede druk gevraagd wordt. En, ronduit gezegd, het viel me tegen dat die niet sedert lang noodig was. 't Zal me waarlijk 'n groote voldoening wezen als deze uitgaaf wat spoediger uitgeput raakt dan de eerste, want--zoo onbescheiden als men wil, maar heel oprecht--ik geloof met zekeren my onbekenden recensent in den_ Spectator, _dat er uit deze studie over Specialiteiten wel iets zou te leeren vallen voor Volksvertegenwoordigers, Kiezers en ... sommige anderen_.» Bovenstaande regelen maakten in 't najaar van 1875 den hoofdinhoud uit van het «_Voorbericht_» waarmee deze tweede druk van m'n opstel over Specialiteiten in 't licht verschynen zou. Velerlei verdrietige omstandigheden maakten my het afwerken der in datzelfde _Voorbericht_ toegezegde «Noten» tot-nog-toe onmogelyk. Bovendien werd me van vele zyden onder 't oog gebracht dat het voor de koopers van den eersten druk myner werken niet aangenaam is, de volgende uitgaven daarvan al te zeer uitgebreid te zien. Na vriendschappelyk overleg met m'n uitgever, verschynt nu deze tweede druk zonder die noten, en--op weinige min belangryke uitzonderingen na--_onveranderd_.[1] De toelichtingen die me geschikt voorkomen tot verdere staving van de juistheid der hoofddenkbeelden waaraan dit werkje z'n oorsprong te danken heeft, zullen _zoo spoedig mogelijk_ afzonderlyk worden uitgegeven. Het is my onmogelyk dit berichtje te sluiten, zonder melding te maken van de echt-humane wyze, waarop ik in deze zaak door den heer WALTMAN[2] behandeld werd. Met zachtmoedig geduld droeg hy den last en de schade die myn gedurig uitstellen hem berokkenden, zonder ooit de verdrietelykheden die van dat dralen oorzaak waren, te vermeerderen door afdoening te vorderen op 'n wyze als waartoe hy van _zyn_ standpunt volkomen gerechtigd zou geweest zyn. Hartelyk dank! _Wiesbaden Oktober_ 1878. MULTATULI. Noten: [1] _Een maand later_. Onder 't gereedmaken van m'n werk voor de pers, bleek me dat ik myn hier geuit voornemen maar gedeeltelyk volbrengen kòn. De bydrage tot de physiologie van kamerdienaars, is nieuw. Het viel my te zwaar die satyre achtertehouden ... er stonden zooveel knechts op 'n spiegeltje te wachten! Ook op andere plaatsen heb ik my aan eenige toelichting en uitbreiding schuldig gemaakt, zonder nu te spreken van de moeite die ik me gaf om, door 't omwerken van zinsneden die my in 't oorspronkelyke niet korrekt voorkwamen, de uitdrukking beter in overeenstemming te brengen met de gedachte. Of die moeite steeds met goed gevolg bekroond werd, is 'n verdrietige vraag die ik liever niet beantwoord. Het is nu eenmaal zoo, dat ik hier en daar iets veranderd en bygevoegd heb, en daarvoor vraag ik met 'n beroep op IDEE 112 verschooning aan de koopers van de eersten druk. De uitbreiding en de veranderingen die ik my veroorloofde, zyn evenwel geenszins van dien aard dat zy de _Noten en Toelichtingen_ overbodig maken, waarvan ik in bovenstaand berichtje gesproken heb. Ik meen ze grootendeels gereed te hebben, maar weet by ondervinding dat ik by 't overgeven van m'n werk aan de pers, gewoonlyk de behoelte aan omwerking inzie. Voor dien arbeid is gezondheid, stemming, _loisir_ noodig. Zoodra ik kàn! MULT. [2] De uitgever van den 2en druk, J. WALTMAN JR., te Delft. (Nota der uitgevers van den _vierden_ druk). The right man on the right place. I. Na _Carnaval de Vénise_ en Duitsche eenheid, zal men moeielyk afgezaagder thema vinden dan dit arme mishandelde motto. Wanneer ik nu nog bovendien verklaar, niet volkomen zeker te zyn dat ik de zaak van Dr. DIBBETS onaangeroerd zal laten, en zelfs beloof hier-en-daar iets te zeggen over vaderlandsche welzynen, volksheilen en zulke zaken, dan zal men hoop ik inzien ditmaal niet te-doen te hebben met een der «_exentrieke stukken, gelyk men gewoon is van dien schryver te lezen_.» Een kwalifikatie welke ik aanbeveel in de aandacht van referenten die geen kans zien zoodanig stuk van zoodanigen schryver behoorlyk te ontleden. Dit zy gezegd zonder minachting voor andere middelen die niet minder efficace werken, het zwartmaken byv. van des schryvers karakter. In beide gevallen kan men de moeite van 't kennisnemen, doorgronden en beoordeelen der behandelde zaak sparen en, niets zeggende, zich aanstellen alsof men iets gezegd had. --Wel, kapitein, hoe bevalt u Amboina? vroeg onze goeie majoor HARTZFELD den Hollandschen gezagvoerder van 't schip dat my zou overvoeren naar Europa. --Wat zal ik je zeggen, m'nheer! Amboina? Och, Amboina is ... 'n eiland. --Wel, referent, wat heeft die schryver geleverd? --Wat zal ik u zeggen, Publiek. Die schryver is excentriek. De goede majoor HARTZFELD toonde zich tevreden uit bescheidenheid. Hy eischte van m'n kaptein geen gemotiveerde analyse van den indruk dien 't hoogst-interessante Amboina op hem maakte. En ook «Publiek» is tevreden met z'n referent, al zy 't dan niet heel bescheiden zoo'n armen schryver doodteslaan met één slag. Hebt ge er wel eens aan gedacht, Nederlanders, hoe excentriek de schoonste stukken uit uw Bybel zyn? Nu, _ik_ zal 't niet wezen. En daarom de zaak DIBBITS-KEER! En daarom dat versleten motto! En daarom ook die uitweiding over excentriciteit, een der meest afgezaagde minst excentrieke dingen van de wereld ... zaak, woord en uitweiding daarover, alle drie. Wie heden-ten-dage iets te zeggen heeft, waarby _the right man on the right place_ kan worden te-pas gebracht, maakt zich waarlyk niet schuldig aan ongewoonheid. Men zegt--maar hier moet ik ernstig aandringen op geheimhouding--men zegt dat ergens in ons land zekere redakteur bezig is met het schryven van 'n hoofdartikel, waarin dat testimonium van het hedendaagsch _savoir faire_ maar driemaal zal voorkomen. Indien 't hem gelukt, zal hy daarna z'n krachten beproeven aan 'n verhandeling zonder klinkers. Daar ziet hy kans toe. Maar 't andere ... Van jongs-af lette ik vry nauwkeurig op eb en vloed van modewoorden. Ik herinner me den tyd toen «_bluf_» geboren werd. De lezer ziet hoe goedig ik hem gelegenheid bied tot goedkoope spotterny. Ik heb de woorden «_type_» «_humor_» en «_genie_» in de kindsheid hunner populariteit gekend. «_Bepaald_» is jonger. Een der nog jongeren is «_intens_» om nu van «_objektief_» en «_subjektief_» niet te spreken ... * * * * * Tot m'n schaamte moet ik erkennen dat m'n omgeving niet gedistingeerd genoeg was, om my in-staat te stellen tot het genieten der _primeur_ van _Engelsche_ stopwoorden. Een beetje Fransch, wat school-of studenten-latyn, een tot den huiselyken kring doorgedrongen straatterm--men kan z'n ooren niet sluiten--was alles wat my in m'n jeugd voortgezet werd. De Engelsche praatjes uit dien tyd bepaalden zich tot _the devil is an ass take a basket and save the pieces of your soul_, en Yankee Doodle's klacht: _he couldn't find the town, he saw too many houses_. Later, veel later, ontvingen we uit Amerika Jonathan's raadgeving aan z'n zoon: «_Be honest my boy, be honest if possible, but ... make money_!» Maar dat komt hier eigenlyk niet te-pas, want in die les steekt praktisch nut. Vandaar dan ook dat ze zelden wordt aangehaald. Men stopt haar weg om niet uit de school te klappen, waaruit schynt te blyken dat de diepte van den zin den opgang der verraderlyke klanken in den weg staat. Zinledige praatjes als de aangehaalde, hoe flauwer hoe liever, hebben méér kans op populariteit. Ze waren dan ook _sans malice_. Men gebruikte ze op z'n juffrouw Pieterse's «om zoo iets te zeggen.» Men maakte er geen «eerst beginsel» van, waarop--onder andere zaakjes--de heele schepping berustte. Men spon er geen hoofdartikels om heen. Men borduurde er geen tableau van wysheid of moraal op. Men sausde er geen smakeloos krantengerechtje mee ... Onschuldige jeugd! * * * * * Toch excentriek! De inkleeding ... misschien! Maar overigens ... Lezer, ik koos m'n eigen manier om u voortebereiden tot het betoog dat de uitdrukking: _the right man on the right place_ ten-onzent is afgedaald tot 'n armzalig vulsel, tot 'n _scie_, tot 'n stopwoord. Neen, tot iets ergers ... tot 'n onwaarheid. Help my de dagen terugwenschen van den goeden Yankee, wiens liedje geen kwaad stichtte. Dat rymloos rympje van den rechten man op de rechte plaats, sticht wèl kwaad. * * * * * Indien al de hoedanigheden--of de hoogst bereikbare maat daarvan--die 'n veldwachter behooren te versieren, vereenigd worden aangetroffen in de persoon van X, dan juich ik--in de veronderstelling dat ik me verbeeld op de hoogte te zyn--zoo luid als iemand de benoeming van dien X tot veldwachter, toe. Men moet 'n ongeneeslyk melancholikus wezen, of al zeer weinig tyd hebben, om by zoo'n gelegenheid niet meetejuichen. In dezen zin alzoo durf ik 't Engelsch _dicton_ niet aanvallen. Ik buig me voor de diepzinnige waarheid, dat'n zwaard past in z'n scheede, en 'n sleutel op 't slot waarbydi behoort. Dat 'n kraamkind in de wieg moet liggen--al blyf ik protesteeren tegen 't schommelen. Dat die X veldwachter wezen moet, en z'n neef Y lid van 'n invloedryk matigheidsgenootschap. Ook dat minister Z verdiende bevorderd te worden tot ambteloos burger ... altemaal _right things on their right places_, of _disederata_ daartoe strekkende. Maar eilieve, we zullen toch niet van Engelsche wyzen hoeven te leeren dat men geen kraamkind veldwachter maakt, dat minister Z op geen enkel slot past, en dat men Y z'n roes niet kan laten uitslapen in 'n wieg? Dit alles wisten wy reeds in Yankee's tyd, en zelfs vóór WILLEM den Veroveraar. Ik bedoel den Normandischen WILLEM. Er moet dus in dat gezegde _over de juiste plaatsing van personen_ --tenzy daarin géén zin hoegenaamd ligge--iets verscholen zyn, dat de geestelyk-geringe man niet zoo terstond vat, en deze meening wordt bevestigd door de koppigheid waarmee men die uitspraak handhaaft in 't bezit der bewyzen van haar Engelschen oorsprong. De uitstekende X is dus veldwachter geworden. --Dat doet me genoegen. Hy was twaalf jaren lang 'n voorbeeld van dragondertrouw, geloof ik. --Hm! Dàt is nu juist de reden van z'n benoeming niet. Hy reed nooit te-paard. --Hy heeft veel vrouwen en kinderen ... --'t Kan zyn. Maar niet daarom werd hy aangesteld. --Hy is «finaal» vry van sterken drank. --'t Is mogelyk. Maar ... je bent er nog niet. --Hy heeft weinig vrouwen en géén kinderen, maar zal trouwen met de keukenmeid van den burgemeester? --Dat is zyn zaak. Niet daarom is hy benoemd. --Hy gebruikte Theophile's wonderbalsem. Z'n knevel zal alle dieven en jachtstroopers schrik inboezemen. --Mis! --Ik geef 't op. --Onnoozele! Raad nog eens! --Hy, hy, hy ... ik weet het waarlyk niet. --Och, m'n waarde oudmodische gearriëreerde allerbeste vriend ... je bent honderd jaar ten-achter. X is ... _the right man on the right place!_ Dat 's wat anders dan vrouwen, kinderen, knevels en 'n keukenmeid! Wie nu nog minder Engelsch verstaat dan 'n gepensioneerd Gouverneur- Generaal, zou byna in verzoeking komen te gelooven dat die woorden een onvertaalbaar tooverformulier inhouden, 'n verzekering dat X z'n benoeming aan de wondervolle tusschenkomst van 'n beschermengel te danken had, die in droomgezicht of donderwolk den burgemeester verschenen was ... Niets van dat alles. De heele zaak komt hierop neer, dat X geschikt werd geacht voor die betrekking. Eilieve, waarom drukken wy zoo'n eenvoudige begrypelyke Hollands- menschelyke zaak in vreemde taal uit? * * * * * Ik herinner me hoe in 1842 de vriendin eener dame te Padang, die over haar geringe afkomst werd gehekeld ... «Haar vader was trompetter» had men beweerd. ... hoe die vriendien party-trok voor de gehoonde afwezige, met 'n heftig: Ja, maar ... 'n _Engelsche_ trompetter! Dààrover werd gelachen. Men vond de verdediging even zot als de aanval dom en kwaadaardig was. Doch, ik vraag u, Nederlanders, U die aldus «volkerenwysheid» borgt van den vreemdeling, of ge niet wat al te gastvry zyt in het onthalen van 't Engelsch trompetterskind dat we hier onderhanden hebben genomen om 't 'n fatsoenlyke begrafenis te bezorgen? Komaan, ik stel u voor, alle kinderen even lief te hebben --van trompetters en anderen--maar juist dààrom geen onverdiende hoogheid toetekennen aan vreemd kroost, en vooral niet _omdat_ er wat trompetterigs bykomt. Laat ons eenvoudig zyn, en nu-en-dan--als het te-pas komt, waarom niet?--vorderen dat _ieder_ en _alles_ op de plaats zy, waarvoor _hy_ en _het_ geschikt zyn. En laat ons dit doen zonder 'n ophef alsof we de diepzinnigste waarheid van de wereld verkondigen. Laten we daarby de _leugen_ vermyden, klaterwaarde van _citaat_ optedringen aan 'n uitspraak, zoo huisbakken-eenvoudig dat er geen geklater, geen Engelsch en vooral geen trompet--ik spreek nu niet van hoofdartikel- schryvery--by te-pas komt. * * * * * Indien ik hier m'n uitval tegen de pretentieuze afkomst van die Padangsche dame besluiten mocht, had de heele uitval achterwege kunnen blyven. Ik heb betoogd dat men zeer goed in 't Hollandsch zeggen en doordryven kan, dat het nuttig is, ieder te plaatsen waar hy naar gaven, karakter, fortuin, ouderdom, enz., tehuis behoort. En ... dat men zich daarby niet behoeft te beroepen op exotische wyzigheid. Welnu, ik mag na dit allergemakkelykst betoogje, _niet_ van dat onderwerp afstappen. Want ik hoop opgewekt te hebben tot de vraag: --Wanneer die Engelsche waarheid zoo eenvoudig voor de hand ligt, vanwaar dan dat ze, alsof 't een diepzinnig spreekwoord was, kracht van _tekst_ heeft gekregen? Er moet daarin toch iets meer liggen dan in sommige andere spreekwyzen--«_mooi weer vandaag_» «_twee maal twee is vier_» _de Nederlander is braaf_, enz. enz.--die we gewoon zyn in 't Hollandsch te zeggen. Beproef gyzelf eens, aan een lauw, dor, banaal hoofdartikel schyn van gewicht te geven ... --Zonder klinkers? --Neen, zonder _scie_, zonder stoplap van dien aard. --Ge erkent dus dat het Engelsch trompetterswicht 'n _scie_ is. --Ten-naaste-by. Ik erken dat het zich wat te burgerlyk voordoet om pretentie te gronden op vreemdigheid van afkomst. Maar vanwaar dan de ophef? Er moet toch 'n oorzaak zyn waarom zoo'n ... _praatje_ fortuin maakte. Men zou toch niet wanen of beproeven 't publiek te imponeeren met elke andere banaliteit in vreemde taal uitgedrukt? --Spreek toch niet te stout over wat men niet beproeven zou. Ik heb waarlyk wel wanhopiger pogingen zien gelukken, om nòg gewonen wysheid, nòg onbeduidender wawelpraat, als een onder SIS-tempels opgegraven mysterie binnen-te-smokkelen in de gemoederen van lezers en hoorders. Bron van oneindige kracht, uw naam is kwakzalverij! Wie by de verheffing eener persoon tot eenig ambt, z'n tevredenheid daarover zou te kennen geven door't aantoonen van de oorzaken die zoodanige benoeming wettigen, heeft minder kans z'n overtuiging over te gieten in de gemoederen der lezers, dan iemand die z'n oordeel onder bescherming stelt van zoo'n als eerwaardig geykten term. En ... de methode is gemakkelyker. Even als in de wiskunde met formules, wint men een meestal lastige en daarom eens-vooral als geldig aangenomen redeneering uit. Maar--_niet_ als in de wiskunde--voelt men soms behoefte aan formules--zegge: _frazen_--om, onder valsch voorgeven van overbodigheid, de aandacht van 'n _onjuiste_ redeneering afteleiden. Op de vraag: «is die benoeming goed, nuttig, oorbaar, rechtvaardig?» stelle men zich niet tevreden met 'n Engelschen deun, en zelfs niet met 'n Hollandschen. De hoorder of lezer heeft recht op _aantooning der gronden_ waarop de tevredenheid met zulke aanstelling berust. De verzekering: «A, B, C, is de rechte man op de rechte plaats» is geen _betoog_. Het is 'n uitspraak die--om _iets_ waard te zyn--betoog _noodig heeft_. Dat nu de velen die klank voor zin nemen, uit traagheid met zulke klanken tevreden zyn, heldert nog geenszins op, waarom juist het hier behandeld Engelsch gezegde zooveel onverdiend fortuin maakte. Er moet nog 'n andere oorzaak wezen, die 't arme trompetterskind verhief tot 'n druk bereden stokpaard van krantenschryvers, en tot motto van dit opstel. Een ongewone eer, waarlyk! Want inderdaad, het is na den val der Fransche journalistiek--ieder zal toch nu wel erkennen, dat het ongelukkig Frankrijk aan _frazen_ bezweken is!--'t is na de schipbreuk der couranten-wysheid zoo gemakkelyk niet 'n redakteur bytestaan in het _telle-quelle_ vertoonbaar maken van 'n hoofdartikel! De «deun» die thans nog altyd, na 't bloedig _mene tekel_ aan de wanden der redaktie-bureaux, moed, lust en kracht levert tot het voorzetten van de ongezonde feestmalen waarop «Publiek» genoodigd wordt door de Belsasars van de pers, moet machtige beschermers hebben ... verdedigers van 't nobel gehalte dier Padangsche vriendin. En ... de eer der plaatsing boven 'n stuk van my! Van my, die 't zelfs versmaden zou my op GÖTHE te beroepen ter illustreering van de waarheid dat twee meer is dan één, al zy 't dan dat die bekwame _faiseur_ in z'n meer geprezen dan gelezen werken ontelbare zinsneden levert, waarin waarheden van dergelyk gehalte triumfantelyk worden verkondigd. Van my die m'n weerbarstig gemoed niet kan buigen tot 'n eerbiedig: «hoe koud vandaag ... gelyk de groote dichtervorst zoo wél gezegd heeft» of: «kiespyn is onaangenaam ... om de kernachtige uitdrukking van een onzer meest onsterfelyke redenaars te bezigen.» Waarlyk er behoort iets toe, om--als _right motto on the right place_--boven 'n stuk van MULTATULI te staan ... Daar begin ik waarachtig zelf te trompetten! Het kind dat ik uitkleeden en begraven wilde, heeft zich van my meester gemaakt. Er moet iets achter steken. Die kracht ... Ik zal 't u zeggen. Om nu over andere oorzaken van meer ondergeschikten aard niet te spreken: 't onnoozel wicht heeft z'n taaie levensvatbaarheid te danken aan ons wanbegrip over SPECIALITEITEN. Ook dat trompetterskind--van Hollandschen oorsprong ditmaal, of nagenoeg--behoort uitgekleed en ten grave geleid te worden. Als we daarin slagen, zullen we later wat minder last hebben van z'n schreeuwerig kameraadje. * * * * * Het is 'n onbetwistbare waarheid dat SOKRATES eenmaal den jongen ALCIBIADES 'n duchtig lesje heeft gegeven over z'n onbescheidenheid. Onbetwistbare waarheden zyn de zoodanigen, die eens ergens als 'n los vertellinkje geboekt werden, en later--liefst in 't Grieksch of Latyn--'n deun geworden zijn, waarbij men _classiquement_ heel fatsoenlyk zweren mag. --Ik geloof er niets van ... zegt nu-en-dan de waarheidzoeker. Maar hy vergist zich. Want: 't Is het kind van 'n Griekschen trompetter, roept de hartelijke vriend van buitenlandsche waarheid. En we buigen 't hoofd voor die deftige afkomst. 't Is dus wel degelyk waar, dat ALCIBIADES door SOKRATES allerjammerlykst werd doodgeslagen met 'n bar: «m'n beste jongen, je ziet wel dat _jy_ niet de rechte man op de rechte plaats zoudt zyn voor die betrekking.» Ik heb nu, om SOKRATES te binden aan de ekonomie van m'n prachtig motto--dat wel wat mank gaat aan tautologie[1]--den man iets gebrekkiger doen preken, dan naar we hopen z'n gewoonte was. De vraag is niet of SOKRATES zich beter uitdrukte dan onze hoofdartikelschryvers. De vraag is, wat er ontbrak aan de specialiteit van ALCIBIADES, om hem zoo'n Engelsche behandeling op den hals te halen! De goeie jongen wou magistraat zijn, en SOKRATES--misschien opgestookt door de Jezuïten, maar PLUTARCHUS verzwygt dit voorzichtig--SOKRATES wilde hem nog wat op-school houden, 't Was nog zoo heel lang niet geleden, dat de kwajongen de straat van Athene met z'n lichaam plaveide. En dan dat schandaal met dien hond! Ik trek geen party voor ALCIBIADES. Maar ... ik protesteer tegen de wijze waarop de ander hem z'n onbevoegdheid, zyn gebrek aan _specialiteit_, voor de voeten wierp. --Jy magistraat ... Jy? Komaan, zeg my eens, hoe hoog is het budjet van den Staat? Daar stond onze pretmaker. Hy had getold, gesold, gedold, gerold, geknikkerd, geknibbeld en gebikkeld, buren geplaagd, nachtwachts dol gemaakt ... En ook by SOKRATES kollegie gehouden, dat is waar. Maar ... wat helpt dit, als men na dit alles nog niet weet hoe groot de inkomsten van den Staat zyn? Gebrek aan _specialiteit_! Ik vraag u, o SOKRATES, indien uw leerling eens, tusschen al z'n guitenstukken in, de Atheensche begrooting had vanbuiten geleerd--'t is niet zoo heel gewaagd, hiervan de mogelykheid te veronderstellen --zoudt ge hem dàn uw stem hebben gegeven? Zou dàt 'n reden hebben opgeleverd, om z'n _specialiteit_ aantenemen als behoorlyk gestaafd? Och, SOKRATES antwoordt niet. Het is onaangenaam spreken met menschen die dood zijn. Maar by-gebreke aan zyn antwoord, vraag ik den lezer, of liever--om niet andermaal vergeefs te vragen--myzelf: _Wat zyn specialiteiten_? _Waar behooren ze_? _Waar behooren ze niet_? En ik--in weerwil der bemoeienis van «welwillende vrienden» nog steeds niet geheel-en-al dood--zal antwoorden zoo goed ik kan. II. Wie 't goede wil, en daarom 't kwade bestrydt, vergist zich vaak--zooals andere geneesheeren--in de keuze der middelen. Ik vrees dat het vorig hoofdstuk niet goed geschreven is. Sommigen zullen 't geestig vinden, en by dezulken heb ik m'n doel gemist, wyl dan de aandacht werd afgeleid van de bestreden kwaal, om die overtebrengen op de eigenaardigheid van den geneesheer. Niet dáártoe meldt zich 'n arts by den zieke. En wie m'n betoog _niet_ geestig vindt, heeft nog meer reden om de strekking daarvan te versmaden. Waartoe ik my dan ook by dezulken vriendelyk aanbeveel. Indien ik my inderdaad vergist heb in de medikatie ... men vergeve het my. Evenzeer als m'n vriend AUGUSTE, de advokaat-likdoornsnyder, ben ik 'n voorstander van _emollients_. Maar na zóó dikwyls m'n krachten vruchteloos beproefd te hebben aan 't uitroeien der frazenziekte, was ik eindelyk wel genoodzaakt m'n geluk te beproeven met _cautéres_ van spot. Ik verzeker den lezer, dat ik bedroefd ben over de hardnekkigheid van de kwaal. Ingemoede tracht ik met gezond verstand te dienen. De Rede is m'n godin. Waar ik haar zie miskennen, bloedt my het hart. Niets natuurlyker alzoo, dan dat ik alles haat wat tot die miskenning aanleiding geeft, of daartoe meewerkt. Onder de bondgenooten van redelooze Ongodsdienstigheid vinden we steeds in de voorste gelederen: _fraze, spreekwoord, zegswys, manier van spreken, dicton, citaat, zaag_ en _deun_ ... altemaal adjudanten van den leugen-duivel, misbruik van het Woord--van den _Logos_--zonden tegen den H. Geest der Waarheid, Godslastering. Het eerste woord waarmee de eerste misdadiger den eersten doodslag trachtte te vergoelyken, was ... 'n _praatje_. --Ben ik myns broeders hoeder? vroeg KAÏN. --Neen (had het zonderling spook kunnen antwoorden, dat in _sommige gedeelten_ van den bybel--_volstrekt niet overal!_--voor «God» wordt uitgegeven) neen, maar die ambteloosheid gaf je geen recht dien broeder doodteslaan. of: --Niet dáárover loopt onze kwestie. De bedoeling van m'n vraag is, òf je hem doodsloeg, en met welk recht? KAÏN gebruikte die zegswyze--hy zal er wel bygevoegd hebben: _gelyk de groote dichter zich uitdrukt_, of: _om 'n oudecht-vaderlandsch spreekwoord te bezigen_ ... dat kleedt 'n fraze!--hy sprak zoo, uit verlegenheid. Juist. Wie broeders doodstaat, en met Waarheid overhoop ligt, voelt zich verlegen. En 'n _fraze_ is daarvan de korollaire uiting. Waar we dus frazen ontmoeten, ligt ergens een vermoorde broeder in 't kreupelhout. En daarom zal men my vergeven dat ik naar helschen steen gryp om «praatjes» uittebranden. «God» deed het ook in die _cause sélèbre_. Hy maakte korte metten met den praatjesmakenden moordenaar, en smeet hem zonder veel vorm van proces 't paradys uit. _Bien jugè_! * * * * * Toen ik zoo-even de uitdrukking: _huurfraze_ ontdekte, was ik zoo vergenoegd dat ik al m'n vrienden 'n driedaagsche champagneparty gegeven heb. Nog niet geheel bekomen van den roes dien ik me by zulke gelegenheden tot 'n gewoonte heb gemaakt, hoop ik in dit hoofdstuk alle geestigheid te vermyden, en de vraag: _wat zyn specialiteiten_? zoo burgerlyk-ordinair te behandelen, dat daaruit by geen mogelykheid 'n nieuwe champagneparty zal kunnen voortkomen. Dit vooruitzicht is my te aangenamer omdat ik eigenlyk geen wyn lust, en vooral niet het extrakt van rottekruid dat velen zich opdringen--alsof 't 'n zaagcitaat ware!--zoo byzonder lekker te vinden. M'n vreugde over 't woord _huurfraze_ vindt haar grond in de hoop dat dit woord zelf tot _fraze_ zal verheven worden, en dat nog na veel eeuwen deze of gene woordenkramer zal worden doodgeslagen met 'n verpletterend: «je redeneering rydt op huurknollen ... gelyk de groote MULTATULI zoo wèl gezegd heeft.» _Similia similibus_! Van m'n onsterfelykheid ben ik zeker. Ik heb te veel gezegd dat tot _zaag_ kan omgeknoeid worden, om niet heel stevig in leven te blyven na m'n dood. Ik schaam my als ik bedenk hoevelen er gereed staan de skeletten van m'n arme statiepaarden, averechts opgetuigd voor hun huurkarretjes te spannen. Iets eerlyker dan PYTHAGORAS waarschuwde ik reeds voorlang tegen 't vervloekte _autosephae_ ... óók 'n _fraze_! * * * * * _Specialiteiten_ zyn ... byzondere dingen. Nu weet ge 't. _Generaliteiten_ zyn ... algemeene dingen. Dàt weet ge nu ook. Wanneer men 't laatste van die beide woorden toepast op personen, dan zou men het allergevoeglykst kunnen toelichten door de omschryving: 'n generaliteit is de zoodanige die van alles--of van niemendal--verstand heeft. Iemand die tot alles bekwaam is, of tot niemendal. Dat deze definitie even volledig en juist, als bondig is, valt in 't oog door vergelyking met het woord _generaal_: een militair die alle vyanden--of geen enkele vyand--doodslaat, in tegenstelling van den soldaat die zeer _speciaal_ slechts op 'n enkelen tegenstander aanlegt, en dien enkelen maar zelden raakt. Na deze zoo nauwkeurige en stipte ontleding van den zin dien wy aan 't woord _generaliteit_ behooren te hechten--ik vermeed het heenwyzen naar _species_ en _genus_, om m'n pedanterie te verbergen--zyn we nu voorbereid tot het wèl vatten van de beteekenis der uitdrukking die als uithangbord boven dit vertoogjen in zoo passend gezelschap geplaatst is. Een opschrift alzoo: _on its right place_. Een _specialiteit_ is ... Lieve lezer, ik weet het waarachtig niet! Zou ook dàt woord misschien 'n _deun_ zyn, de basnoot waarop armoed aan denkvermogen 't maseurige wysje doedelt van den _right man_? * * * * * Na de duidelyke uiteenzetting van de beteekenis die we aan 't woord _specialiteit_ moeten hechten, behandelen wy nu--ik hoop even afdoende--de vraag waar zoo'n specialiteit behoort geplaatst te worden? Wel ... niets eenvoudiger. _On the right place_, natuurlyk. Wie dáármee niet tevreden is ... De bakker by z'n oven, de smid voor z'n vuur, de kat achter de kachel, en ROLLET in 't tuchthuis, als 't waar is althans, wat BOILEAU van dien heer zeide. En waar specialiteiten _niet_ behooren? Allereenvoudigst alweer! ROLLET op 't kussen, enz. enz. * * * * * Het doet me waarlyk genoegen de verhandeling in drie deelen zoo goed en kort te hebben afgedaan. Ik gunde me ditmaal den tyd niet, den lezer te vervelen. Daar echter m'n blaadje nog niet vol is, vraag ik 't woord voor 'n klein verhaal. Misschien stelt het den lezer eenigszins schadeloos voor de lankdradigheid van de verhandeling. Aan 'n table-d'hôte in den Haag, sprak ik. Dit moet vermeld worden als 'n uitzondering, dewyl anders gewoonlyk _myn_ specialiteit in zwygen bestaat. Maar 'n zeer byzondere reden drong my ... och, ik zeg niet gaarne waarom ik deel nam aan de konversatie. Er was spraak van handel, winkeliers-_smart_, kramers-_humbug_, koopmanstrouw en verdere Nederlandsche volkomenheden. Ik had 'n paar bydragen geleverd, doch met weinig succes. Men vond ze niet pikant. 't Is dus met schroom dat ik die nu herhaal, maar ze kunnen by 't afspinnen van m'n vertelling niet gemist worden. Ik verhaalde dan hoe 'n gefortuneerd jong-mens middel had weten te vinden om 'n zoogenaamd arbeiders-horloge van koper, voor honderd gulden te verkoopen aan 'n «vriend» die 't ding slechts uit de verte gezien had. De handige verkooper had zorggedragen zich te onthouden van de verzekering dat het van goud was, en op 't schertsend bod van den ander, die meende met 'n tamelyk kostbaar werk te doen te hebben, driemaal gevraagd: _meen je 't?_ --Ja, ja, ja, was er geantwoord, ik meen het! --Daar heb je 't dan! werd er gezegd en ernstig volgehouden door den ander, tot de betaling inkluis. Hierin lag nu de _pointe_ van m'n vertelling niet. Maar ik meende die te leggen in 't vervolg van de historie. Een «zeer geacht» groothandelaar, scheepsreeder, diaken, enz. wien ik vroeger dat voorvalletje meedeelde, had me geantwoord: «hoor eens, daarin moet ik je nu tegenspreken. Hy had driemaal gewaarschuwd, en niet gezegd dat het van goud was. De ander had niet zoo onvoorzichtig moeten zyn ... je begrypt ... in den handel ... neen, ditmaal ben ik 't niet met je eens ... _driemaal_ gewaarschuwd ... wat wil je nog meer? Ik had staat-gemaakt op wat verontwaardiging. Maar m'n table-d'hôte- gezelschap scheen voor 'n goed deel uit groothandelaars, scheepsreeders en kerkvoogden te bestaan. Niemand zei: hè! Nu, 't gebeurt wel meer dat 'n vertelling dóórvalt. Ik moest me schikken. Doch dit verklaarde niet waarom 'n heer die schuins tegenover me zat, my zoo vreeselyk boos aankeek. Ik kende hem niet, en pynigde m'n geheugen te-vergeefs met de vraag of ik dien man ooit kon beleedigd hebben? De table-d'hôte was zeer goed, ruim voorzien ... Ik moet er dit by zeggen, om te voorkomen dat men dien zuurkyker verdenke van spysnyd, of my van indiskretie in 't ledigen der schotels. Het stuk speelt in den goeden _Toelast_, waar de voorraad van gerechten waarlyk tegen grooter onbescheidenheid bestand is, dan ik noodig heb me te veroorlooven. De man keek zuur, en was deftig. Het uitvaren tegen witte dassen is wat zagerig geworden, en 't spyt me dus veroordeeld te zyn tot geschiedschryver der verblindende kleurloosheid van z'n keelbedervend halsgewaad. In 's hemelsnaam ... dat is nu eenmaal zoo. En ook overigens zat de man vol witte dassen. Z'n zwarte rok was 'n witte das. Z'n welgedaan zachtblozend gelaat was 'n witte das. Z'n _embonpoint_ was 'n witte das. En z'n zuurkyken ... 'n luiermand vol witte dassen! Na den diepen val van m'n vertelling, oogstte een _commis voyageur_ grooten byval met oneindige «hé!» 's in, over 'n verhaal dat met 'n «mooien slag in de amerikanen» eindigde. M'n tweede neerlaag liet zich niet lang wachten. Ik verhaalde hoe 'n eerlyk man te ... Groningen gebukt ging onder gewetenswroeging, omdat hy--door fielten meegesleept in «handelszaken»--zich 'n tyd lang ... _l'occasion, la faim, l'herbe tendre, Et quelque diable aussi le poussant_... Och, m'n goeie beste LAFONTAINE, die _diable_ had best achterwege kunnen blyven! Honger, gelegenheid en ... essenbladen zyn ruim voldoende om 'n afgetobden gebreklyder op 'n dwaalspoor te helpen. De man had meegedaan in 't maken van _thee_ die in Gelderland langs de wegen groeit. En hy leed onder 't besef van die fout ... Ga heen in vrede, roep ik hem by dezen toe, en maak geen valsche thee meer. Uw zonden zyn u vergeven. _Ik_ weet wat gy gedragen hebt. Èn daarover, èn omdat ge overigens uw geheel moeilijk leven offerdet aan de waarheid! Maar niet dàt vertelde ik aan m'n table-d'hôters. De tot 'n rampzalig einde veroordeelde _pointe_ van m'n verhaal kwam hierop neer, dat ik--natuurlyk zonder namen te noemen--iets over die Geldersche- theekultuur gezegd had aan ... 'n industrieel die allerliberaalst was. De man had me--daar gaat de _pointe_!--ouwerwetsch en dom gevonden, en geantwoord «dat zulke dingen overal gebeurden, en dat hyzelf 'n fabriek had van koffiboonen.» De gasten praatten dóór alsof ik niets interessants gezegd had. De witte dassen bleven zuurkyken. M'n ouderling--hy was dit inderdaad--scheen verstand van wyn te hebben. Gedurig hield hij z'n glas tegen 't licht, en doorboorde het met kennersblikken. Hy dronk echter zeer weinig, waaruit ik opmaakte dat de wyn niet deugde. Ik bedroog me. Hy verzekerde z'n buurman die hem daarnaar vroeg, dat de wyn uitstekend was. Maar ... zonderling, hy zei dit op ontevreden toon, en als iemand die 'n onaangename waarheid verkondigt. Met bliksemsnelheid nam ik die byzonderheid aan als opheldering van z'n zuurkyken. De wyn is goed, hy is er boos om. My ziet-i boos aan, dus is hy goed op me ... zóó zal 't wezen! Weer mis! Hy was me volstrekt niet welgezind. Integendeel. Z'n heele linnenkast was hevig op me verstoord. Dit bleek uit de wys waarop hy 't zoutvat niet zien wilde, dat ik hem toeschoof toen hy dit scheen te zoeken. Hy wou van my en m'n zout niet gediend zyn, en voorzag zich elders, uittartend-duidelyk met opzet. Twee _pointes_ in 't water, zout versmaad ... och, 't was zoo bitter! --Wie is toch die ... heer, vroeg ik aan iemand naast me. «Man» durfde ik niet zeggen, om de witte dassen. En er werd my 'n naam genoemd, dien ik kende. --Dat is 'n vrome familie, zei ik. --Zeker! En hyzelf is vooral niet minder vroom dan de rest. Hy is ... --Ouderling, wil ik wedden. --Geraden! En hy is boos op je, omdat je ... nu dan, omdat je 'n «vrydenker» bent. 't Was zoo! De witte dassen gloeiden van heiligen toorn «omdat ik den CHRISTUS smaade, versmaadde» enz. Hy zou liever sterven dan een myner werken lezen, en had z'n kinderen verboden m'n naam te noemen, of zelfs van me te droomen. Hoe ik dit later zoo precies te weten kwam, doet nu niets ter zake. Ik begreep eenigszins hoe laag hy op my moest neerzien, en op al de fameuze werken die hy uit afschuw niet gelezen had. --Ouderling alzoo? Gut, ik dacht dat-i nog meer was dan dat. Z'n heele voorkomen kan dominee wezen. --O neen! Van beroep is hy fabrikant ... Weer doorboorden de blikken van den christelyken zuurkyker z'n wynglas. Ontevredenheid met den wyn--die _goed_ was, had-i gezegd--lag op z'n wezen. Zou die wyn ook den CHRISTUS gesmaad hebben? dacht ik. --Ah zoo ... fabrikant! En wat fabriceert de man? --Hy is 'n specialiteit ... Genade ditmaal voor m'n _pointe_, lezer! Een derde nederlaag overleef ik niet! --Hy is _specialiteit in wynvervalschingsmiddelen_! * * * * * Gy die zweert bij 't prachtige _right men on right places_, eilieve, waar plaatst ge: m'n _horlogeverkooper_? m'n _scheepsreeder-groothandelaar_? m'n _liberalen koffiboonenfabrikant_? m'n _godvreezenden ouderling-wynvervalscher_? * * * * * Nog altyd zit de kat achter de kachel, en spint. Het beest is op z'n plaats. De bakker staat voor z'n oven, en bakt. De man is op z'n plaats. De zon schuilt achter mist en nevel. En al verwarmt ze niemendal ... ze staat op haar plaats. Vuurpook en tang leunen tevreden tegen hun standertje, de kolen liggen rustig in den bak, de asch valt melancholisch door den rooster, de sneeuw op het dak wacht met geduld den tyd van smelten ... _all things on their right places_ ... Maar de eerlyke JACOB DE VLETTER zit in het tuchthuis. En heel veel boeven, die daar wezen moesten, zitten er nog altyd _niet_. En DUYMAER VAN TWIST zit in de Eerste-Kamer, en vertegenwoordigt daar 'n brok van 't Nederlandsche Volk, en praat mee over _Recht, Menschelykheid, Staatkunde, Indische belangen_ ... En CHRESOS schrijft vertellingen over witte dassen, voor 't publiek van Nederland. * * * * * Met uw verlof ... staat ook dit hoofdstuk wel op _the right place_? Wel zeker! 't Is 'n brandmerk, en hoort van rechtswege thuis in een _Ietsjen_ over SPECIALITEITEN. III. Komaan, vertel ons nu eens zonder scherts wat 'n _specialiteit_ is? Ik schertste niet, en zàl dit ook niet doen. 't Onderwerp is er te treurig toe. Een specialiteit is 'n zoodanige die levenslang veel dingen verwaarloosd heeft, om den prys der middelmatigheid te behalen in den wedloop der beoefenaars van 'n bepaald vak. Een specialiteit is iemand die door zich blind te staren op één punt, het recht meent te hebben byziende te wezen voor wat anders, of zich zoo voortedoen Een specialiteit ... En weer verander ik van medikatie. Hebt ge wel eens zien straatvegen? --Niet zoo vaak als ik in 't belang der zindelykheid wenschen zou. Maar toch nu-en-dan. Voelde je niet soms den lust in u opkomen, zoo'n hem of haar den bezem uit de hand te rukken, en eens te wyzen, _hoe_ men behoort te vegen? --Dikwyls. Veegden alzoo, naar 't ideaal dat gy u schept van straatvegen, die mensen _goed_? --Met de hand op 't hart, by m'n ziel en zaligheid, op eer en geweten, in tegenwoordigheid van goden en mensen ... neen! Zeer wel. Dit gekonstateerd zynde, vraag ik u of ge zoo'n straatveger in-staat oordeelt u 'n rechtskundig advies te geven, uw kinderen van kinkhoest te genezen, de schulden van den Staat te delgen, boekdrukkunsten uittevinden, Amerika's te ontdekken, enz. enz.? --Met hand, hart, ziel, enz ... alles _als-voren_: neen! Welnu, zoo'n veger die niet vegen kan, en geen ander vak verstaat dan niet te kunnen vegen, is 'n _specialiteit_. * * * * * We zyn dom, klein en koppig. Waarachtig, lezer, we zyn koppig, dom en klein. Wees nu eens niet te klein, te koppig en te dom, om dit toetestemmen. We weten weinig. We kennen weinig. We kunnen weinig. En we willen ons voordoen _alsof_ wy iets wisten, kenden en konden. Telkens komt het voor, dat de omstandigheden deze of gene hoedanigheid in ons vereischen zouden. Telkens schieten wy te-kort in 't leveren van wat wy eigenlyk moesten kunnen leveren. Dan zyn we beschaamd over deze domheid, onmacht en onnoozelheid, te klein om edele wraak te nemen door verheffende inspanning, te hoofdig om dat alles te erkennen, en: --Och ... ik ben eigenlyk straatveger, zeggen ze dan. Dàt is m'n vak, m'n roeping. Dààrin munt ik uit. Dààrin zoek ik myn meester ... Die ligt te vinden is, dat zagen we! Want ze vegen slecht, de specialiteiten die den «marmottenwinter van hun vakje gebruiken als voorwendsel om niets te weten van wat daarbuiten omgaat.» Nu straatvegen doen ze juist allen niet. Waarachtig niet! En dit is van sommigen jammer genoeg. --Van «Rechten» heb ik geen verstand, roept de een, ik ben genie- officier, architekt, artist, arbeidsman, pruikenmaker ... Heel wel. Ge zyt er niet minder om. Maar verschuil u niet achter die specialiteit, om by voorkomende gelegenheid niet te weten wat _Recht_ is. --Ik ben jurist, verzekert 'n ander. Ik slaap, leef en sterf met _codices_ en de H. Boeken van 't _corpus juris, nec non_ met 'n beetje toevoegsel van hedendaagsche parlementery. Best, opperbest! Maar meen niet dat die specialiteit u vrystelt van eerbied voor gezond verstand. --Ik «ben» _in_ koffi, reedery, assurantie. Ik «doe» in vetwaren, kurken, vleeschextrakt, oesters, eau-de-cologne ... «Wees» en blyf in augurken, als ge verkiest. Maar eilieve, _gedraag_ u niet, alsof gyzelf 'n komkommer waart, wanneer er gesproken wordt van andere dingen dan «waarin ge zyt.» «Doe» in wat ge wilt, maar toon dat ge ook iets _doen_ kunt, als het te pas komt. Koop en verkoop oesters ... goed! Maar kruip niet zelf in 'n schulp, zoodra er behoefte is aan eigenschappen die uw broodwinning niet raken. Dat opgaan in de specialiteit van 'n vak, van één vak, is dom schandelijk en nadeelig. Één is dikwijls géén, in dit geval. --Dit alles belet niet dat de man die levenslang brood bakte, waarschynlyk beter brood leveren zal dan iemand die nooit gebakken heeft. Ja en neen. Gewoonte maakt wel handig, maar niet altyd bekwaam. Er kan bovendien verschil van gevoelen bestaan over de vraag welk brood _goed_ is? Wat de een goed noemt, kan den ander middelmatig of slecht voorkomen. Meen niet dat deze opmerking ... O, bitter wreed vermoeden dat ik me hier op den hals haal! Zullen niet sommigen meenen dat deze bedenking 'n advokatige scheenworp is, een pleiterig vulsel dat by elke gelegenheid heel oppassend kan worden te-pas gebracht, 'n ... _scie_? 't Woord is er uit. Neen, ik moet en ik wil werkelyk zeggen dat het oordeel over de deugdelykheid van brood zeer verschillend is. Naar _mijn_ meening--waarin ik by-uitzondering 1497 millioen min één, smaakverwanten heb--is 't Hollandsche brood over 't algemeen _zeer slecht_, en wèl geproefd: _geen_ brood. Op weinig uitzonderingen na, komt het iemand die geen byzonderen eerbied voelt voor de levenslankheid der bakkers, waarop gy u beroept, oneetbaar voor. De Franschen die men 't voorzet, noemen het, als ze zich beleefd willen aanstellen, _gâteau_, en vragen wat anders. Ook ik vraag wat anders, en noem het, onbeleefd, half-gaargebakken watten met kryt, koper, aluin, geile melk, vitriool en oudsche eieren. Niets bewyst echter dat de Franschen, ik, en de overige 1497 millioen mensen die geen Hollandsen brood lusten, gelyk hebben. De mogelykheid bestaat dat 'n hemelsche jury, by 'n algemeene Paryzer heelal-tentoonstelling van vierduitsbroodjes, aan onze bakkers de gouden medaille zou toekennen. Maar ... zoolang die jury zoodanige uitspraak niet gedaan heeft, is 't niet zeker, en zelfs niet _waarschynlyk_ dat de Hollandsche bakkers goed gebakken hebben, in weerwil hunner altyd doorbakkende levenslankheid. Ook de Fransche bakker is _specialiteit_. Ook hy bakte gisteren reeds, verleden week, voor jaren, van kindsbeen af. En _hy_ beweert dat 'n Hollandsche broodmaker de zaak niet verstaat. Ik had in 1850, 51 nog geen bakken geleerd. De admiraal JURIEN DE GRAVIÈRE ... ach, hy kommandeert als zoetwaterzeeman, op dit oogenblik (_Voorjaar_ 1871) de flotille «_du parti de l'ordre_» op de _Seine_! Wie had gedacht dat hy zoo laag vallen zou, de achtenswaardige kommandant van de _Bayonnaise_, die me leeren wilde hoe men goed brood bakt! Van hem namelyk heb ik 't woord _gâteau_, dat ik zoo-even aanhaalde. Na veel vruchtelooze pogingen van m'n kok om dien hoofdofficier iets voortezetten dat hy _als brood_ gebruiken kon, noodigde deze my aan boord van z'n korvet, niet aan z'n tafel ditmaal, maar in de kombuis. Daar toonde hy my hoe men vochtig meel deed verzuren door wat warmte met geduld. En dat men geen byvoegsel van gist noodig had. En hoe telkens een gespaard deel van 't gebruikte deeg, morgen oud geworden, het nieuwe zou doorzuren en doen «ryzen» in weinig tyds, zonder daaraan den vuilen bysmaak te geven waarop de Hollanders zoo gesteld schynen. En hoe brood--«_du_ pain, _m'sieur_ DEKÈRR, _du_ pain, _ce qu'on peut nommer du_ pain!»--hoe brood alleen moet bestaan uit _gaar meel_, zonder meer. Zonder aluin, zonder kryt, zonder suiker, zonder melk, zonder eieren, zonder koper en vitriool, zonder vuiligheid, zonder _vergif_. Ik erken dat ik op dit oogenblik met de handen verkeerd zou staan, en dat ik me waarschynlyk eenige vergeefsche proeven zou moeten getroosten, waar ik in-staat ware brood te leveren dat _volgens het oordeel van verreweg 't grootste deel onzer medemensen_, beter voldoet aan de eischen die men aan _brood_ stellen mag, dan dat onzer levenslange Hollandsche bakkers. Ik heb er de hand niet aan gehouden, en de juiste methode is my ontgaan. En ... wonder is 't niet! Ik deed zooveel andere dingen sedert 1850! Daar ligt zoovéél tusschen die kombuis van de _Bayonnaise_ en deze verhandeling! Zooveel arbeids! Zooveel vermoeienis! Zooveel teleurstelling! Zooveel onbekroond streven! Zooveel smart! En wat al slecht gebakken brood at ik sedert dien tyd! En hoe bitter was 't meestal, ook zonder misselyk gesuikerd te zyn! En hoe vaak rees de gedachte in my op: als ik eens, om brood te hebben, mezelf maakte tot zoo'n levenslange bakker? Maar er is niets van gekomen. Gedurig had ik wat anders te doen. Op dit oogenblik, by-voorbeeld, moet ik voortgaan met m'n stuk over _Specialiteiten_. * * * * * Het is alzoo niet uitgemaakt dat iemand die zich aan 'n bepaald vak wydt, in dat bepaald vak iets beters levert, dan te verwachten is van anderen, van _niet_-specialiteiten. Er bestaan zelfs gegevens die zouden doen besluiten tot het tegendeel, of--om korrekt te redeneeren --gegevens die het tegendeel mogelyk, en zelfs waarschynlyk maken. Een bakker--de scherpzinnige lezer zal wel de goedheid hebben de bakkery overtezetten in den algemeen-maatschappelyken toonsleutel die op m'n kompozitie past--'n bakker die onder kryt, aluin, eieren, melk, gist, koper, vitriool en bedorven klanten is opgegroeid, heeft, juist tengevolge van z'n levenslankheid, meer moeite zich te ontdoen van al deze ingegroeide dingen, dan de onschuldige die--als ik in de kombuis van de _Bayonnaise_--nuchter is van alle verkeerde kennis der zaak. Zoo'n bakker is ... --Wat al divagatien! Ge vergist u. Ik divageer niet. En 't bewys? Zoo'n bakker is 'n _specialiteit_. * * * * * En nu lezer--tenzy gyzelf behoort tot de specialiteit van de velen die niet lezen kunnen--transponeer! Ach, er wordt zooveel slecht voedsel geleverd uit heel andere bakkeryen, dan waar die gesofistikeerde miniatuur-lendekussentjes als brood worden uitgevent! _Specialiteit_ van rechtkennis ... bedorven melk! _Specialiteit_ van staatsmanswysheid ... taaie watten! _Specialiteit_ van broederliefde, mensenmin, vrede op aarde met obligaat-welbehagen, roode kruizen, filantropie, dierenbescherming, neger-wintersokjes, Javaannut-maatschappyen, weldadigheidskommissien ... sterke boter! En, by al die specialiteiten, de zeer speciale specialiteit der _frazen_ ... vuile eieren! Alles saamgenomen! _vergif_! Ik ben terdeeg aan 't komponeeren. Zie eens hoe _quite right_ ik al die stinkende dingen _on their right places_ heb gezet, om de oneetbaarheid van de broodjes te betoogen, waarop de maatschappy zich maagbedervend het gebit slee kauwt. Ik hoop lezers te treffen die me hier verwyten dat ik onrechtvaardig ben. 't Zou me aangenaam zyn aanleiding te vinden tot dupliek op de beschuldiging: --Ge kunt niet wáár zyn, dat ge allen over één kam scheert. De opmerking is onjuist, maar welgemeend. Wie naar waarheid zoekt, mag en moet zoo spreken. Welnu, ik veroordeel niet allen. Ik sprak ditmaal niet van personen. M'n uitval geldt noch rechter, noch pruikenmaker, noch jurist, noch minister, noch preeker, noch dierenbeschermster, noch sokjesbreister, noch _Schlachtenbummler_, noch zelfs die onzalige broodbakkers ... in één woord: niemand _persoonlyk_. Ik maakte me driftig tegen de domme afgodery met het _begrip_: specialiteit, in 't algemeen. Dàt is het onkruidje ... We zullen te-zamen voortwieden in 'n volgend hoofdstuk. En dan geen woord meer over bakkers. IV. Een vertelling. --'t Wordt tyd dat onze FRITS 'n beroep kiest, zei m'nheer Van ... 't EEN-OF-ANDER tot z'n echtgenoot. Om 't geld is 't ons goddank niet te doen, maar toch ... En m'nheer Van ... 't EEN-OF-ANDER streelde z'n buik. In deze hartelykheid jegens zichzelf, lag iets als bevestiging van z'n innige overtuiging dat het hem goddank om 't geld niet te doen was, en tevens 'n voorspellende bezwering dat het ook z'n veelgeliefden FRITS goddank nooit zou te-doen zyn om 't geld. Mevrouw van 'T EEN-OF-ANDER was het--zonder de minste indecentie in gebaren, dit moet ik tot haar eer verzekeren--volkomen met m'nheer haar gemaal eens. FRITS zou 'n beroep kiezen. Want: --Een mens moet toch _iets_ wezen in de wereld. --Zoo had m'nheer VAN 'T EEN-OF-ANDER gezegd. Het is den lezer bekend hoe geleidelyk ik gewoon ben m'n vertellingen af te vertellen. Nooit 'n zysprong. Nooit 'n byweg. Nooit 'n uitweiding. Zie eens dien CERVANTES in z'n _Don Quichot_ ... 'n boek dat ik liever zou wenschen geschreven hebben dan den _Faust_! Ik, in m'n hoedanigheid van schryf _specialiteit_--ik moet toch «iets» zijn, niet waar?--ik verzeker u, lezer, met verwyzing naar m'n IDEE 30, dat de _Don Quichot_ meer _ziel_ gekost heeft dan GÖTHE ooit bezat. Wat hy gespleten, en gebersten moet geweest zyn, de vertrapte graankorl CERVANTES, om dat boek te schryven, een der treurigste gedenkstukken van wat 'n mens lyden kan! Dit wist ge niet, lezer! Ge meende--van den weg gebracht door de specialiteit die men _school_ noemt, dat het 'n grappig werk was? Gy, zelf tranenlachend om zooveel koddigheid, hebt de tranen van smart niet gezien, die er druipen van dat boek. Misschien zal ik u die later eens aanwyzen. Arme levenslange martelaar CERVANTES, gij de byna eenige schryver voor wien ik byna eerbied heb! En daarby behoort ... m'n vonnis dat uw schryvery, als zóódanig, hier-en-daar beneden 't nulpunt staat. Wat drommel hebben wy te maken met al die malle vertellingen van herders en herderinnen, van liefdegekken en gekke liefden, waarnaar ge telkens uw held laat luisteren op z'n doornigen weg ter kruiziging? Zóóveel voor 't vel? Arme arme lieve CERVANTES. De tranen die uw boek bevlekken, zyn er niet minder kostbaar om. Integendeel! --Ah, zegt de lezer die hier gevatter wil zijn dan hem past, het afbreken van de jonker-FRITSgeschiedenis heeft dus ten doel ... De kat die nog altyd achter de kachel zit _on her right place_ --_allons_, Roletten en Van Twisten, neemt er 'n voorbeeld aan! --de kat is m'n getuige dat m'n pen krast als 'n raaf. Dat ik voortschryf met de snelheid van twintig knoopen in de sekonde. Sneller, sneller, ik schrijf als de bliksem, 't papier siddert, de inkt spat ... vooruit ... vooruit! Wat al letters noodig om dat woord te spellen, wat al woorden om dien zin te ronden ... geen tyd, geen tyd ... vooruit! De gedachten dringen my, stuwen my, overstelpen my. Er woelen en tournooien meer Don Quichotten in m'n hoofd, dan ooit werden afgeranseld door 'n onridderlyke wereld. Waarachtig, ik heb geen uitweiding noodig om m'n blaadjes te vullen! En--praktisch-overtuigend, naar ik hoop!--indien dit het geval ware, zou ik me wel wachten m'n fabriekmerk te bederven door u zoo'n denkbeeld in 't hoofd te zetten. Waar ik uitweid, doe ik dit omdat het me lust. Eenvoudiger reden zal er wel niet kunnen bestaan. Maar ik wyk _niet_ af van m'n onderwerp, al schynt het zoo. Er is nauw verband tusschen m'n sympathie met den lyder van den _Don Quichot_--«schryver» noemen ze dat!--en deze filippika tegen specialiteiten. Ook my zal men hier-en-daar koddig vinden ... Bovendien, de verhandeling die nu volgt over de aller-scherpste kausticiteit van den baron 'T EEN-OF-ANDER, behoort integraal: _tot de geschiedenis van jonker_ FRITS, _tot de geschiedenis van 't parlementarismus, tot de geschiedenis van onze eeuw, tot de geschiedenis van zaagdeuntjes, tot de geschiedenis van den Baäls-dienst der_ SPECIALITEITEN. tot alle mogelyke geschiedenissen alzoo ... «Vermaakt er u mee» gelyk de groote kinderdichter HIERONYMUS VAN ALPHEN, enz. * * * * * De baron van 'T EEN-OF-ANDER ging by buren, vrienden, magen, huis- stad-land-provincie-stand-en geloofsgenooten, voor 'n goed mens door. En ook hyzelf hield zich daarvoor. Maar hy werd door zichzelf en anderen miskend. De man was meer dan 'n goed mens. Hy was 'n diepdenkend wysgeer. Een ware Amerikaansche padvinder in de geheimenissen van het _Zyn_. Hy was 'n speurhond, 'n jagtvalk, 'n fret op de jacht naar waarheid. En wat-i vond, wist hy geestig te uiten. CERVANTES was niets by hem. Zelfs ik niet. En--dit verheft hem nòg hooger, indien er hooger standpunt denkbaar is--hy was zoo fondamenteel-ingekankerd nederig, zoo evangelisch- kinderlyk onnoozel, dat de rechterhand van z'n oordeel niet wist welke paarlen de linkerhand van z'n welsprekendheid te-grabbel gooide. Als gy en ik, lezer, zeggen dat we onszelf als dom of onwetend beschouwen, houden we ons maar zoo. We beweren, eigenlyk op den keper beschouwd, heel intelligent te wezen. Ik noem dus zoo'n voorgeven maar nederigheid aan den buitenkant. Maar onze baron was inderdaad even sterk overtuigd van z'n intellektueele onwaarde, als anderen van de fatsoenlyke noodzakelykheid om zich nederig voortedoen. Lang leve dus de baron 'T EEN-OF-ANDER. Maar, nogeens, hy werd miskend. Indien gy me nu al hierin op m'n woord gelooft, lezer, zult ge toch zeker verwonderd zyn te vernemen dat onder al die miskenners iemand is die u van naby bestaat, of dien ge, volgens het opschrift van den Delfi-tempel--ook al tot deun verlaagd! --iemand dien 't uw _plicht_ was van zeer naby te kennen. Ik bedoel uzelf, lezer. Gy, _gy_, gaaft onzen baron van 't E.O.A. niet wat hem toekomt. En ook omtrent my hebt ge misdreven. Ik stelde u goedmoedig in-staat den man te beoordeelen, te vereeren, te aanbidden, en ge gaat voorby alsof er niets geschied ware! Ik zal me moeten getroosten de geschiedenis van jonker FRITS nogeens te vertellen, in de hoop dat ge ditmaal wat minder ... lieve hemel, hoe moet ik zeggen om niet bybelsch- onbeleefd te zyn? Ik bedoel dat ge 't parelsnoer in eere houdt, dat ik u--'t is 'n geschenk van den baron--zoo edelmoedig toewierp. Ik sla nu den buik over. Ook 't geld «waarom 't goddank niet te doen is.» En we stappen rechtstreeks toe op de schatkamer der wysheid ... Zie, gierig is-i niet. Daar geeft hy ons dezelfde kostbaarheid nogeens: --Een mens moet toch _iets_ zyn, hooren we hem andermaal zeggen. Eigenlyk is m'n geschiedenis van jonker FRITS hier uit. Of althans ik behoefde, wèl beschouwd, niet voorttegaan die te schryven. Want, òf de lezer valt flauw van bewondering voor 't genie dat ik sprekend invoerde, òf hy valt niet flauw, en is dan niet waardig de schoenen van den flauw-gevallen lezer te poetsen, laat staan 't slot van deze vertelling te vernemen. Ik schryf dus nu 'n tijdje voort, voor m'n eigen liefhebbery. --Juist, edele man, juist! De mens moet, om niet _niets_ te zyn, _iets_ wezen! En gyzelf? --Dykgraaf, lid van ... --Precies! Lid van ... een-en-ander. Baron van ... 'T EEN-OF-ANDER. Welnu, ik heb u--de eene helft van m'n lezers ligt in zwym, 't is uw schuld, verheven wreedaard! De andere helft is bezig met geen schoenen te mogen poetsen--ik heb u, dykgraaf, baron, en lid van ... een-en-ander ... --Ook van 't Bybelgenootschap ... --Ook van 't bybelgenootschap! Ik heb u ... een-en-ander te zeggen. Ik groet u met den naam van ... een-of-ander. --Niet waar, 'n mens moet _iets_ zyn? --Heel juist! En niet alleen iets, maar zelfs ... een-en-ander. Ge zyt dus ... Dykgraaf? Ge zyt lid ... --Van een-en-ander. En van 't _Zendelinggenootschap_! En van de _Schoolkommissie_! En van den _Vredebond_! En van 't _Roode Kruis_! En van 't _Blauwe_! En van ... --Om der liefde wil, overstelp me niet! 't Is om te bezwyken. --En van de _Javaannut-maatschappy_! --Hou op! Het duizelt me. Maak m'n lofzang niet onmogelyk door overkoking van de stof. Ge zyt, om _iets_ te zyn ... --Och, ik beroem er me volstrekt niet op. Reeds m'n papa was regent van 'n oude-mannenhuis. En hy zei altyd dat 'n mens ... --Een mens moet _iets_ wezen. En uwe zalige _papa_ wàs iets. --Hy was regent van 'n oude-mannenhuis. Ook gewezen oud-_garde-noble_ van koning LOUIS. Want, 'n mens, zoo zeid-i altyd, 'n mens ... --Een mens moet _iets_ zyn. Ik zie het, ge zoogt met moedermelk der vadren wysheid in. Om uwen lof ... --Lieve hemel, ik wist niet ... --Dat ge zoo verdienstelyk waart? Zoo-even vertelde ik reeds een-en-ander ... --Zoo heet ik. --Ja zoo heet ge, en dat zyt ge! Nu, ik deelde iets over uwe nederigheid aan m'n lezers mee. We zullen haar echter niet ontzien. Ik schroom niet u te zeggen dat ge reeds vóór uw geboorte een groot man waart door de verdienste van uw vader die, om niet _niets_ te zyn, zich _garde-noble_ had laten maken, en regent van een besjes-gesticht ... --Van 'n oude-mannenhuis! --Van 'n oude-mannetjeshuis! Ge waart voorbeschikt ... een-en-ander te zyn. Ge voeldet uw roeping, gy ruimdet alle hindernissen uit den weg, ge verhieft u boven stof en onstof, ge zweefdet en doorvleugeldet ... --Gut, ik wist niet dat ik zooveel byzonders uitrichtte. Ik ben dykgraaf geworden, en lid van ... --Van een-en-ander! --Ja, omdat m'n vrouw zei dat het rondslenteren van 'n man in huis, zoo lastig was voor de booien, en dat m'n gekibbel met de tuinknechts 't humeur bederft. Ook heb ik aanleg tot zwaarlyvigheid. Dit was zoo. We zagen dien buik reeds optreden als getuige tegen de mogelykheid van geldgebrek. --Ik werd wat dik. En als dykgraaf doe ik nu ééns in de maand 'n toertjen om de zitting van 't kollegie by te wonen. Want ik zeg maar, 'n mens moet ... --Een mens moet _iets_ zyn. Juist daartoe heeft de goede Voorzienigheid ons hoog-water gegeven, om 't mensdom instaat te stellen tot het voortbrengen van dykgraven. Neem 't water weg, geen dyken. Zonder dyken, geen Graven. Zonder Graven ... 'n man te veel over den vloer, en gekibbel met de tuinluî. _Allah akbar_ ... m'nheer VAN 'T EEN-OF-ANDER, _allah akbar_! gelyk de groote Profeet zoo wél gezegd heeft, zonder nog iets te weten van dykgraven en hoog-water. Ge moet _iets_ zyn. Gy hebt het gezegd. Niet de waanwyze PYTHAGORAS heeft ditmaal gesproken, maar _gy, gy, gy_! Wát hebt ge gezegd? De mens moet _iets_ zyn. _Hoe_ hebt ge dat gezegd? Met de daad bewyzende dat ge oprecht waart. Gy wérd iets, dykgraaf en ... een-en-ander. _Waarom_ hebt ge 't gezegd? Omdat uw verheven vader lid was in 'n besjeshuis ... --Regent van 'n oude-mannenhuis ... --Regent van 'n ouwe-mannenhuis! In welke omstandigheden hebt ge 't gezegd? Te midden van «booien» dien ge in den weg liep, en kibbelend met 'n tuinknecht. We kunnen nu overgaan tot de schepping der wereld. In Genesis I vers 27, zien we den mens verschynen. Dat was zoo'n groote kunst niet, en wel beschouwd is Adams verdienste in dit opzicht bitter klein. Gy, Adam II, vergenoegdet u niet met de verschyning ... ge zaagt in, dat men iets _wezen_ moest, en liet u dykgraaf maken, en lid van ... een-en-ander. --Maar ik wist inderdaad niet ... --Verheven onkunde! Schitterend wanbesef van eigen volkomendheid! Nederigheid in oneindige machtsverheffing! Ge wist het niet? Welnu dan, ik zal u eens al uw verdiensten terdeeg onder 't oog brengen. Ryk was uw vader, en ryk zyt gy ... --Ja, om 't geld is het me goddank niet te-doen. --Dat hoorden we zoo-even, toen gy uwen buik streeldelt. Ge waart ryk, maar met uw scherpzinnigheid zaagt ge in dat alle boeren achter uw rug u uitmaakten voor 'n stommerik, die geld had ... maar ook niets dan dat. --'t Is waar, er is lomp volk onder die boeren. --Toch niet, Lomp zouden ze geweest zyn, indien ze u zoo-iets in 't gezicht hadden gezegd. Laat ons voortgaan. Straks zal de eene helft van m'n lezers ontwaken uit z'n flauwte, en dan moet ik u verlaten. Ge hebt gevoeld ... eigenlyk ... wel beschouwd ... van zeer naby bezien ... niemendal te wezen! Sjt ... sjt ... spreek me niet tegen, uit nog verder gedreven nederigheid. Uw scherpzinnigheid en zelfkennis is buiten twyfel en buiten debat. Uw vader in 't besjeshuis ... --Regent van 't oude-mannenhuis. --Uw vader, de regent van 't ouwe-mannetjeshuis, was in den hemel. Om daar te komen moet men iets zyn. En hy werd toegelaten als gewezen oud-_garde-noble_ van koning LODEWIJK. Ge hoopt uw vader weertezien, en wilt niet beschaamd staan op de vraag: wie klopt daar? Uw adreskaart moest boeren, tuinluî, huisbedienden en hemelwachters eerbied inboezemen. Het besef uwer onwaarde deed uw omzien naar allerlei lidmaatschappen waartoe men nullen gebruiken kan. Uit schaamte over uw nutteloosheid zocht ge naar gelegenheid om iets te schynen. Gy eet, drinkt, slaapt, als 'n beest. Gy geniet en verteert als 'n beest ... maar veel meer dan 'n beest. Als 'n rivierpaard scheert ge de oevers kaal, en bracht niets voort ... Ja toch! Hy bracht wel iets voort: FRITS! FRITS, die sedert het begin myner vertelling 'n knappe jongen van twee-en-twintig jaar is geworden, stapt de kamer in. De lezers, die tot straf van hun botheid geen schoenen mochten poetsen, worden weer ten-gehoore toegelaten. Ook de anderen zyn weer by-de-hand. In 'n jaar of acht kan veel gebeuren, en zoolang duurde het meegedeeld gesprek. FRITS was na de vaderlijke ontdekking dat 'n mens _iets_ wezen moet, naar 'n schoolmeester gezonden die de _specialiteit_ beoefende jongens «klaartemaken» voor Medemblik en Breda. Als adelborst had hy niet slechter opgepast dan de anderen, was naar zee gezonden, maakte één reisje naar de Middellandsche zee, één naar de West, één naar Indie, vond daar z'n aanstelling tot luitenant tweede klasse, en was onlangs «thuis-gevaren.» Hy was by z'n kameraden ... «bemind» is 't woord niet, doch daar hy niemand in den weg stond, behoefde niemand zich de moeite te geven hem te haten. Z'n chefs waren over hem tevreden, omdat hy hen nooit door iets buitengewoons lastig-viel met de noodzakelykheid eener byzondere behandeling. Als prachtexemplaar van alleronbeduidendste ordinairheid, was hy juist intelligent genoeg om z'n dienst te doen zooals hy die geleerd had, zonder ooit zich te wagen aan eenig pogen dat hem niet geleerd was. Hy betoonde zich omtrent alles wat niet letterlyk was voorgeschreven, niet onverschilliger dan anderen, zoodat hy zelfs in slordigheid of dienstverzuim zich wist te onthouden van uitstekendheid. Op onderscheiding had hy geen andere aanspraken dan dat-i niet de minste aanspraak maakte op onderscheiding, en tot berisping gaf hy niet meer aanleiding dan noodig was om onschuldig te zyn aan sarrende vlekkeloosheid. Als onnut nummer op den traktementstaat was de goeie jongen zoo onschadelyk als die nutteloosheid maar eenigszins gedoogde, en wie hem 'n «slothout» noemde, zou wèl de waarheid maar niet àl de waarheid gezegd hebben, wanneer-i verzuimd had daarby te voegen: zulke dingen moeten er óók zyn. Kon FRITSJEN 't helpen dat anderen in die behoefte voorzagen, en dat hy dus--ook als zóódanig--wel eenigszins overkompleet was? In land en volkenkunde bragt onze held het tot den _Voyage en Orient_ van LAMARTINE, om iets te weten te komen van Smirna, toen hy daar voor-anker lag. De oude heer van 't EEN-OF-ANDER was verbaasd over de poëtische kennis, de klassieke belezenheid, en de geleerde poëzie van z'n zoon, die reeds, na slechts één vyg te hebben gegeten, precies wist waar Troje gelegen had en welke indrukken de nabyheid dier plaats in elk rechtgeaard _Orient_-lezer behoort optewekken. Onze dykgraaf prepareerde z'n kollegaas op 'n verhandeling over den loop van den _Simoïs_, welks oevers sedert HOMERUS' tyd allermiserabelst bleken verwaarloosd te zyn. Hy was volkomen in-staat, genegen en bevoegd --_Specialiteiten vóór_!--die zaak tot behoorlyke klaarheid te brengen, want z'n eigen zoon at vygen op de ree van Smirna. Als er nog ééns zoo'n brief van FRITS kwam, zou hy ... Helaas, de _Simoïs_ moest zich getroosten ongedykt te blyven. Juist was de oudeheer bezig z'n vrienden «precies» uitteleggen hoe die zaak in elkaar zat, en met natten vinger--dat wil in onzen tyd zeggen: met z'n rotting in 't zand--aantewyzen ... _fera proelia_ _Pingit et exiguo Pergama tota mero. «Hac ibat Simoïs, hac. est_ ... Och, de moerteekening kwam niet gereed. Onze dykgraaf zou juist overgaan tot het betoog dat die _Priami regia celsa senis_ vierkant in den weg stond en onteigend behoorde te worden, toen de postbode berichten kwam brengen uit Konstantinopel, die de kleur droegen van 't romannetje dat LAMARTINE verving, en vóór de oudeheer gereed was met precies-weten wat er haperde aan de gezondheid des Turkschen ryks, leverde Bairout stof tot sterk naar azyn riekende therapeutische beschouwingen over de cholera, afgeschreven uit het quarantaine-reglement dat door 'n stuurmansleerling netjes in 'n lysje was opgehangen in den _longroom_. Juist begon onze dykgraaf zich heel specialiteitig voortedoen aan den plattelands-heelmeester--jonker FRITS zelf had uit de mars door 'n kyker de lykstatie van 'n slachtoffer der ziekte waargenomen--toen de geest der brieven alweer veranderde, omdat FRITS kiespyn had. De chirurgyn-majoor had den armen jongen naar den tweeden dokter verwezen. Deze naar den derden, geloof ik ... --Ja, de geneeskundige dienst by de marine laat veel te wenschen over, had de heer VAN 'T EEN-OF-ANDER gezegd, na het lezen van FRITSJENS stuk over dit onderwerp. Het stond «op poten!» De oudeheer zou daarvan eens terdege werk maken. Hy was nu in-staat, genegen en bevoegd --_Specialiteiten vóór_!--die zaak intedyken. Z'n eigen zoon had kiespyn aan boord van 'n oorlogschip. Wat wil men meer? Lang voor de reorganizatie van den geneeskundigen dienst ter-zee--die uit dit alles niet voortvloeide--lag onze FRITS op de Kommewyne in 'n _korjaal_ te dutten, die hem wiegelde naar 'n plantage waaruit z'n overgrootvader veel suiker, welvaart en welgeslaagde pretensie getrokken had. Uit oude betrekking at en dronk hy daar zeer vergenoegd, en kopieerde 'n paar artikels uit Surinaamsche couranten, over--voor of tegen, dit weet ik niet--over den slavenhandel. Z'n beschouwingen werden afgebroken door taalkundige opmerkingen over 't negerengelsch, en de gemakkelykheid waarmee men zich dat diepzinnig idioom kan eigen maken. Na slechts twee dagen verblijf namelyk wist hy zich met 'n onbeschroomd «_mi no sabi_»[2] overal verstaanbaar te maken. Zoo was dan eindelyk de kwestie over den West-indischen Vryen-Arbeid tot staat van wyzen geraakt! De oudeheer VAN 'T EEN-OF-ANDER voelde zich bevrucht van wysheid, en begon nu duidelyk intezien dat: «_het verschil van rassen_ ... _de vrygeboren mens_ ... _Europeesch overwicht_ ... _graadwydte van den menshoek_ ... _Engelsche huichelary_ ... _konkurrentie van den beetwortel_ ... WILBERFORCE ... _edel pogen_ ... KAÏN ... _verstoktheid van die andere party_ ... _bybelsche oorsprong der slaverny_ ... UNCLE TOM ...» Kortom, hy voelde zich in-staat, genegen en byvoegd--_Specialiteiten vóór_!--om die zaak allergrondigst te behandelen. Z'n eigen zoon _lunchte_ op 'n plantage aan de Kommewyne, en kon in zuiver negerengelsch verzekeren dat hy iets niet wist. Zou dan de vader niet weten hoe die emancipatiekwestie in elkaar zit? FRITS-zelf had nu 'n _footboy_ met dikke lippen en witte tanden. Zou dan FRITSJENS vader geen verstand hebben van slaverny? Maar och, 't ging weer als met de indyking van den _Simoïs_. Lang voor 't slechten of ophoogen der zandlaagjes die de slaverny moesten bedwingen of beschermen--ik verdenk FRITS dat hy, na 't _breakfast_, brokstukken van tegenvoeters aan elkaar lymde--lang voor de oudeheer gereed was met z'n allerduidelykste uiteenzetting van de zaak, was FRITS te Batavia, waar-i alweer 'n schat van ondervinding opdeed. In straat Sunda namelyk had 'n zwervende visscher geweigerd zich voor een aan de matrozen geleverd zoodjen _ikan kakap_ te laten betalen met 'n stuk spek en twee verroeste schaatsen. De man was «brutaal» geworden, en daarop door Janmaat geslagen. De arme kadraaier sprong over-boord, en betaalde zich--voor visch en mishandeling niet te duur waarachtig! --met 'n oud wollen hemd dat-i in de vlucht meenam. Eenige maanden na dit voorval verklaarde zich de oudeheer VAN 'T EEN-OF-ANDER in-staat, genegen en bevoegd--_Specialiteiten vóór_!--om 't Indisch vraagstuk optelossen. Hy-zelf had nu 'n zoon die perfekt Maleisch verstond. _Andjieng belanda_! had de vluchtende visscher geroepen. Dit woord stond--met rang van citaat[3]--in FRITSJENS brief, die van 't voorval melding maakte en 't aanbeval als tekst voor 'n verhandeling over Indische toestanden. --De jongen is vlug! Pas ruikt hy 'n land, en hy verstaat de taal al! Alzoo: «_Mensenrecht_ ... _Nederlandsche beschaving_ ... _zweet van voorvaderen_ ... _oogmerken van Voorzienigheid_ ... débouchés voor Enschedésche fabrieken, voor de jeneverstokeryen te Schiedam en andere evangelien_ ... _handelmaatschappy, konsignatiestelsel, indigo, zeeroof en welmeenendheid_ ... _heil des vaderlands_ ... _verstoktheid van die vervloekte andere party_ ... _zeer beminde koning_ ... _bedrogen raadsleden der kroon_ ... _en_--Specialiteiten vóór!--_bevoegdheid_!» Wel zeker: _bevoegdheid_! FRITS-zelf immers had 'n Javaan «_andjieng belanda_!» hooren zeggen. 't Is weer te betreuren dat de rykdom van slof in volgende brieven, den ouden heer VAN'T EEN-OF-ANDER onvruchtbaar maakte door overmaat van bevruchting. Pas had hy 'n zaak goed begrepen, of hy werd zoo specialiteitig beziggehouden met het doorgronden van 'n andere, dat hem de tyd ontbrak daarvan iets meetedeelen op de _right place_. Toch ging er niets verloren. De Natuur is weldadig. Zy zorgde er voor dat het Meesterwoord bewaard bleef in de gemoederen van de onmiddellyke omgeving des edelen EEN-OF-ANDERS! Wat hy niet kon plaatsen by 't Nederlandsche Volk, werd meegedeeld aan den dorpsbarbier, den tuinman, den notaris en de keukenmeid. De heele omtrek werd aldra doorsuld met kennis van Indische zaken, en toen FRITS eindelyk de kraan zyner openbaringen zóó ver openzette, dat er 'n kistjen Ambonsche-bloemenolie, 'n paar potten _atjar bamboe_, en 'n «pauwveeren sigarenkoker» uitspoot, die hy-zelf gemaakt had van bamboe ... _zie verder in voce_: Droogstoppel, _Havelaar, hoofdstuk zeventien_. * * * * * --En nu, papa, nu moet ik je zeggen dat ik genoeg heb van dat zwalken en zwabberen op-zee. 't Is 'n hondebaantje. Ik wil m'n onslag vragen. Met deze woorden heeft FRITS de mededeeling gestoord van 't gesprek dat we zoo-even afbraken om hem acht jaren tyd te gunnen tot schoolgaan en iets-worden. --Ga je gang, jongen, zei papa. Om 't geld ... De buik werd tot getuige geroepen. --En bovendien, waarom zou je tegen je zin varen? Je bent nu toch iets, niet waar? Wèl zeker! FRITS kreeg z'n ontslag, en was ... Een mens moet _iets_ zyn! FRITS bekleedde op z'n twee-en-twintigste jaar de zeer gewichtige betrekking van gewezen zee-officier die niet langer zwalken en zwabberen wou. Maar hy wilde nog meer zyn. Hy maakte zich echtgenoot, vader en, na papa's dood, dykgraaf. Daarna ... waarachtig, FRITS wèrd een-en-ander! En, toen dat een-en-ander hem verveelde, als vroeger 't klein eindje zeeleven dat-i byna niet geleid had, toen hy met voorvaderlyke nederigheid begon te bemerken: dat hy in-weerwil van z'n _iets_, nog altyd nagenoeg niemendal was, dat-i de «booien» in den weg liep, dat z'n vrouw hem aanzag voor 'n keukenpiet, dat de tuinluî hem lastig vonden, dat de eerbied van z'n ethnologische kennis van over-zee aan 't verflauwen was, dat _mi no sabi_ en _andjieng belanda_ zeer gewone stop-en scheldwoorden waren geworden, waarmee men geen bakker meer foppen, geen stalknecht meer beleedigen kon, dat het prestige van echtgenoot, vader, grondbezitter, dykgraaf en ... een-en-ander, begon te slyten, dat de boeren ... Och! 't was niet uittehouden! * * * * * «_Van-tyd tot-tyd openbaart zich de behoefte aan specialiteiten op treffende wys. Het vaderland dat op al de krachten zyner kinderen een heilig recht heeft ... nogeens: 't vaderland ... de ontzaggelyke voorvaderen ... geliefd vorstenhuis ... de kiezers ... de grondwet ... de onschendbaarheid des konings ... donkere wolken aan den horizon ... hoogstopmerkelyke, alle grenzen te-buitengaande, nooit_-dagewesene, _byzonder-afschuwelyke, eigenaardig-duivelsche, alle goddelyke en menschelyke wetten met voeten trappende, maar_ au fond _door ongeëvenaarde domheid volkomen onschadelyke en slechts belachelyke of deerniswaarde, gemeene àndere krant ... juist oogenblik voor alle welgezinden ... God en Oranje ... vuige belagers van volkswelvaart ... zeeleeuwen ... worstelstryd ... mannen die vaststaan in de uren des gevaars ... vertrouwen zyner medeburgers ... zeer geacht in 't distrikt welks belangen hy_--met edele miskenning altyd der rechten van alle andere kiesdistrikten--_alleronpartydigst zal voorstaan ... de zoon van een geachten vader die dykgraaf was, en een-en-ander ... kleinzoon van 'n gewezen-oud_-garde-noble ... _hoop dat hy zich de keuze zyner medeburgers zal laten welgevallen ... dóór-en-door-kundig, fatsoenlyk, doorkneed in alles en een-en-ander ... toewyding aan de zaak des dierbaren Vaderlands ... verregaande, het fabelachtige voorbystrevende, niet zelden in krankzinnige offerzucht overslaande onbaatzuchtigheid_ ... right man ... right place ... _en vooral de behoefte aan een_ deskundige _in de volksvertegenwoordiging, by de behandeling der zoo vaak en voortdurend verwaarloosde marinezaken_ ... FRITSJE krygt meer stemmen dan er ooit onverstaan wegstierven in de woestyn die maatschappy heet. FRITS--'n mens moet _iets_ zyn, gelyk z'n zalige vader de dykgraaf baron VAN 'T EEN-OF-ANDER zoo wèl gezegd had--FRITS _is_ iets! Het bloed der besjeshuizen kruipt waar 't niet wandelen kan: onze FRITSJEN _is_ iets! Neen--allen goeien geesten van dooie oud-gewezen _garde-noble's_ in 'n besjeshuis, lof en dank!--FRITS is zelfs méér dan iets! Hy die zoo kort geleden nog niets, niets, volstrekt niemendal zou geweest zyn, indien hy niet gewezen zee-officier geweest was, die niet langer zwalken en zwabberen wou ... Hy werd op eenmaal: de gids der gidsen, de voorlichter der voorlichters van de natie, de tooveres, de Pythonisse, de Apollo van _Endor, Dodena_ en _Delfi_, de Jupiter-Ammon van Opper-Egypte, de Velleda van 't Haagsche Binnenhof--met vergunning de uniform te mogen dragen van de korpsen waartoe al die dames en heeren behoord hebben--de hoofd-réverbère op de vuurbaak van 's lands welvaart, de Noordster waarop de hulk van 't zinkend Vaderland den vermoeiden steven richt, en ... nog een-en-ander. FRITSJEN, is als _right man on the right place_, SPECIALITEIT in de _Tweede Kamer_! En zeg nu eens, als ge durft, dat de wegen die Nederland betreedt, niet goed geveegd worden, en dat de Hollandsche broodjes van Staat oneetbaar zyn! V--MV. _Deze duizend-en-één hoofdstukken worden door den uitgever gesupprimeerd, omdat ze niets behelzen dan vervelende varianten van Fritsjens geschiedenis, met verandering slechts van naam en beroep. We hebben hier te-doen met Fransje die in kavallerie deed, en Cornelis die in-dienst was geweest by de straatslypery. Lukas wordt ter behartiging van 's Lands belang opgeroepen omdat hy verstand heeft van kousenweven, en Steven geniet de eer in hoedanigheid van industrieel-windmolenaar. Kareltje komt op 't kussen om z'n verdiensten als Indisch parvenu_ ... enz. enz. _Nadat de hoofdspecialiteiten door den schryver onder dak zyn gebracht, gaat hy over tot de onderdeelen. We krygen speciaal-Fritsjens van groote vaart en kleine vaart, van stoom-kust-oceaan-rivier-en trekvaart, van kanonneer-glad-driedeks-monitor-en modder-marine, verdeeld in zooveel deelen als de deelbaarheid van den modder, enz. maar eenigszins toelaat, altemaal specialiteiten. Daarop volgden Cornelissen van hoofdstraten en bywegen, van stoepen, trottoirs, stegen, achterbuurten en cul-de-sac's. Fransjens van lichte, zware en middelbare kavallerie, tot en met huurkoetsiers, palfreniers, stalknechts en ezelmelkers ... altemaal specialiteiten. We worden voorts onthaald op industrieelen die kousen weven voor heeren en voor dames, voor negers en negerinnen, kousen met en zonder klinken, Japansche kousen met duimen, kousen zonder naad, kinderkousjes, sokken en slaapmutsen in alle mogelyke sorteeringen. Op Lukassen die graan malen, Lukassen die hout zagen, Lukassen die niets malen, en zelfs den wind verwaarloozen waarmee ze niets malen. Daarop volgen de Lukassen van Noordewind, van Zuid- westewind, van N.N.O. t. N_. 1/2 _Oostewind ... kortom, zooveel Lukassen als er stralen schieten uit het middelpunt van de kompasroos. Het spreekt vanzelf dat de Indische fortuin-industrieelen worden onderverdeeld in koffi-suiker-thee-indigo-tabak-en kaneel-parvenus. In-binnenlandsche-buitenpost-en hoofdplaats-parvenus. In juridische, administratieve, militaire en civiele parvenus. In vryarbeids-en kultuurkontrakt-parvenus. In rystopkoop-parvenus. In toko parvenus. In Maleische, Soendahsche, Javaansche, Battaksche Dajaksche, Alfoersche, en Papoeaparvenus ... altemaal specialiteiten van specialiteiten, en daarvan de zeer byzonder uitgeknipte onder-specialiteiten._ _Indien er voor het weglaten van al deze smakelooze hoofdstukken verschooning noodig waren, zou er ruimschoots te vinden zyn in des schryvers blykbare onkunde, daar hy niet eenmaal schynt te weten dat er in onze Tweede Kamer voor zooveel specialiteiten geen plaats is, een_ blunder _die hem eens-voor-al onbevoegd maakt tot_ ... MVI. Nu, als de uitgever die hoofdstukken niet wil laten drukken ... my wel! Ik heb den lezer in-staat gesteld ze zelf te schryven, en noodig hem daartoe uit. Maar eilieve, zou er in onze Tweede-Kamer inderdaad geen plaats zyn voor al die kinderen der heeren VAN 'T EEN-OF-ANDER en myner fantazie? Is dit waar? Zeker! Duizend-en-één individuen kunnen niet geplaatst worden op slechts zeventig orakel-drievoeten.[4] Welk nut doet dan de enkele dien men daar wèl plaats geven kan? Heeft de _specialiteit_ meer dan één stem? Neen! 't Is toch jammer dat het balletje waarmee hy voteert, geen grein zwaarder weegt dan 't kogeltje van z'n buurman die «zich niet zoo heel in 't byzonder heeft toegelegd» op de zaak die aan de orde is. De specialiteit-fabriekheer, al weefde hy nooit iets anders dan slaapmutsen, stemt in marinezaken even onbeschroomd en met gelyken invloed op den uitslag, als de marine-specialiteit over kwestien van industrie, handel of landbouw. _Navita de_ tauris, _de_ ventis _narrat arator_. De Latynsche spreukspreker was in de war, zooals men ziet, en 't was hoog tyd hem te korrigeeren. Gelyk we doen by dezen. Zeventig uitverkorenen zullen 't land gelukkig maken. Daartoe is 't wèl behandelen van elke voorkomende aangelegenheid noodig. Die aangelegenheid behoort _altyd_ tot zeker vak, tot zeker onderdeel van menselyke kennis of kunde. In de vergadering bevindt zich 'n individu die in zoodanig vak gediletteerd heeft. _Hy_ moet het weten. Maar ... welk nut trekt dan 't vaderland van de andere negen-en-zestig? Zyn ze niet, wel beschouwd, nogal overtollig of zelfs schadelyk? Is 't niet te vreezen dat ze ònspecialiteitig mee-narreerende over winden en koeien--mee-_stemmende_ wat erger is!--den dilettant-specialist zullen óvernarreeren, óverstemmen? Komaan, ik wil goedig zyn, en al de valsche specialiteiten die m'n uitgever zoo boosaardig supprimeerde, verheffen tot wáre specialiteiten, tot inderdaad kundige, in hun speciaal vak door-en-door bedreven personen ... dan zelfs, en dan _juist_, vraag ik of zy in de volksvertegen- woordiging _on their right places_ zyn? Ik geloof het niet. Een goed militair zeeman die tevens de _bosse_ heeft van bevelvoeren en organizeeren, behoort als _right man_ aan 't hoofd van de vloot, en alléén te staan. Men màg zoo'n schat niet bederven, door hem amalgameerend wegtestoppen onder zeventig. Tegen zoo'n _alliage_ is 't edelste goud niet bestand. De Tweede-Kamer is immers geen kudde wyfjesschapen, waarvan men 't ras verbeteren kan, door 't aankoopen van 'n Thibetbok of Merino? En zoo'n ingevoerde hamel mag nog 'n flinken bel aan den hals dragen, terwyl de Kammerras-verbeteraar by elke poging tot uitvoering van z'n speciaal mandaat, heel beleefd verschooning en permissie moet vragen aan 't geacht schaap uit een of ander kiesdistrikt, dat hy moeder wil maken van wat kunde. Die laatste zinsnede is minder scherp dan men meent. Het gebeurt meer dat men den naam dien ik geef aan 'n bestaande zaak, aanstootelyk vindt, terwyl ik beweer dat de aanstoot behoorde gegeven te zyn door de zaak-zelf, die vaak ruwer verwyt meebrengt dan myn woorden. De niet-specialiteiten zien voorby dat zyzelf begonnen zich tot nullen te maken door waarde te hechten aan de meeningen der onnoozele FRITSJEN. En ook wanneer de speciale kennis van 'n lid inderdaad boven zoo'n armzalig dilettantisme verheven is, volgen er uit de verkeerde toepassing van 't _right place_-stelsel, allerlei ongerymdheden. Het drukken op de byzondere bevoegdheid van den één immers, sluit de betrekkelyke--soms volsterkte--onbevoegdheid der anderen in zich. De splitsing der intellektueele waardigheid van 'n vergadering, in zooveel onderdeelen als er speciale vakken in die vergadering vertegenwoordigd worden, brengt hare waarde terug tot de opgetelde cyfers der individueele intelligentien die men tot 'n _som_ vereenigen wilde, een poging altoos, waartegen de ongelyksoortigheid der deelen zich logisch--en dus triumfantelyk--verzet. Gegeven: 'n schaakspeler, 'n kannibaal, 'n schaatsryder en 'n hansworst, die zich vereenigen om _viribus unitis_ iets beters te leveren, dan aan elk hunner in 't byzonder mogelyk was. Meent men dat die Tweede-Kamer van vier leden, beter dan de schaakspecialiteit _alleen_, 'n nieuwe _gambit_-kombinatie zal tegenspelen? Dat ze meer personen zal verslinden dan het tweede lid orberen zou wanneer-i zich in eenzaamheid aan z'n vak van menseneten kon toewyden? Dat die leden 't met hun vieren zouden winnen van nummer drie, in 'n kunstig beentjen-over? Dat ze ons hartelyker zouden doen lachen dan de laatste, overgelaten aan z'n invidueele _vis comica_? Ik vergis me. De komieke specialiteit moet te-kort-schieten by den kollektieven indruk dien-i maken zou _cum sociis_! En meer ongerymdheden! A is bekwaam in zeker vak, en erlangt daarom en als zóódanig 'n plaats in de Volksvertegenwoordiging. Maar, ook vele anderen zyn in dat vak bekwaam, en hebben dezelfde aanspraken al hy. Sommigen zelfs staan als _specialiteit_ hooger aangeschreven in de meening hunner kollegaas die hierover, _als zeer speciale specialiteiten_ immers, het best kunnen oordeelen. Waarom moeten nu al die anderen--z'n erkende meerderen misschien--zwygen waar A spreekt? Waarom geldt hùn stem niet, en wel de stem van A? Ligt er niet iets onbillyks in, één persoon voor officieel-wys te verklaren, en zooveel anderen buiten-te-sluiten, die met gelyk of grooter succes dan hy, het vak beoefenden waarin hem door z'n verkiezing 't meesterdiploom by-uitnemendheid wordt uitgereikt? We hebben ... oorlog--schrik niet, lezer, ik fantazeer--we hebben oorlog met Engeland. De oorzaak ligt in de haringvisschery. Waarom nu één haring-specialiteit in de Kamer? Heel Vlaardingen moet er in. Al wat haring vangt, kaakt, zout, eet, koopt, verkoopt en kuipt. De scholen--schrik weer niet, lezer, ik ga voort met fantazeeren[5]--de scholen deugen niet. Waarom nu één schoolman in de volksvertegenwoordiging? Is er waarlyk behoefte aan speciale voorlichters _op die plaats_, dan hoe-meer voorlichting, hoe-meer specialiteit, hoe-beter. Roep dan elken professor binnen, elken magister, elken geleerde, elken _msjeu_, elken sekondant, elken schooljongen zelfs ... Meent men dat het de moeite niet loonen zou, _aan kinderen_ te vragen wat er aan 't onderwys ontbreekt? Men bemerkt dat de renommee van 't fabriekmerk der brave Hollandsche boter aan 't dalen is. Alweer fantazie, schrik dus nog niet. De beschreven vaders voelen 'n leegte. Ze betrappen zich op gebrek aan verstand van boter. Het bedreigd voorwerp, schuldig dan of miskend, moet in z'n rang hersteld, _ne quid detrimenti_ ... enz. Spoedig 'n boterman! Daar is-i. X heeft verstand van de zaak. Zeer wel. Maar ... al de anderen die «in boter doen?» Al de anderen die 't in de vervalsching van dat artikel nog verder brachten dan hy? Waarom niet ook hùn 'n kussen aangeboden? Met 'n plaatsje er by, om er op te zitten, tenzy ze--wat ik niet ongepast vinden zou--daartoe hun botertonnetjes meebrengen, de dingen immers waaraan ze de aanspraak op die kussens te danken hebben. Indië gaat verloren--er is geen woord van waar, schrik dus nog altyd niet, ik stel maar iets[6]--Indië is in de war ... vry-arbeid ... kultuurstelsel ... algemeene ontevredenheid ... ministerieele krises zonder eind ... aardbevingen ... overstroomingen ... echt-liberale meerderheid ... allerlei ongelukken. Alzoo _Specialiteiten voor_! Daar zyn ze. A kan _kassi api_ zeggen. Hy is dus 'n halve Maleier, en _the right man_. Maar ... B heeft het gebracht tot 'n Soendahsch _tjokal sonoh_, en C tot 'n ongestameld Javaansch _djalook gni_. Is 't nu niet hard voor die twee laatste letters, dat ze A moeten zien plaats nemen in den tempel, terwyl zy worden buitengesloten, zy en 't heele alfabet van de velen die 't nòg verder brachten in speciaal-kennis van Indie? Moest niet eigenlyk ook de kat worden binnengeroepen van de naaister der juffrouw wier grootmama's buurman eens zoo specialiteitig droomde van iemand die op 'n printjen 't portret had gezien van 'n doodgeboren wicht dat er misschien eenmaal aan gedacht zou hebben hoe sommigen naar Indie kunnen gaan ... als 't geleefd had? Dat ik in die duizend gesmoorde hoofdstukken me vergiste in de lokaal-kapaciteit van de Kamer, kan waar zyn. Maar 't blyft even waar dat dit jammer moet worden gevonden door ieder die meent dat zoo'n vergadering, om aan hare roeping te voldoen, behoefte heeft aan _Specialiteiten_. En ... nog meer ongerymdheid, nog meer schade, nog meer leugen! Wie in haringzaken de behoefte aan 'n specialiteit staande-houdt, en niet genegen is heel Vlaardingen binnen te roepen, behoort uit de Vlaardingers 'n keus te doen. Wie worden nu met deze keus belast? Experts? Zaakkundigen? Geenszins. De specialiteit wordt uitgekozen door _niet_-specialiteiten, de bevoegdheid wordt beoordeeld door _niet_-bevoegden, door _kiezers_. Zy die zich in de volksvertegenwoordiging doen voorlichten door vakmannen, vergeten gewoonlyk dat het niet altyd de _sommiteiten_ in zoodanig vak zyn, die door _leeken_ worden waardig gekeurd de algemeene zaak voortestaan. En, dat bovendien juist zy die 'n vak met hart en ziel beoefenen, en 't daarin brachten tot iets uitstekends, den minsten lust voelen hun persoonlykheid, die 'n zeer _speciale_ waarde heeft in gemeenschap van goederen uittehuwen aan 'n vergadering, welke gemiddelder waarde _altyd_ beneden die van 'n middelmatig individu staat. Dit laatste meen ik in m'n IDEE 9 overtuigend te hebben aangetoond. Dat nu zoodanig _uitstekend_ individu ook wat plicht en roeping aangaat, zich niet zoo onwaardig mag laten gebruiken, valt _my_ in het oog. Maar aan sommige anderen schynt deze waarheid niet zoo duidelyk, en daarom zal ik trachten haar optehelderen door de veronderstelde uitstekendheid by benadering te schatten in geldswaarde of maatschappelyke pozitie. Stellen wy dat er wryving van gevoelen bestaat over Geneeskundige-dienst. Hygiène, enz. en dat men alzoo in de Kamer ernstige debatten over die onderwerpen te-gemoet ziet. By vakaturen wordt gewezen op de «juist thans zoo diep gevoelde behoefte aan 'n specialiteit.» De kiezers zien dit in. Er is'n geneesheer noodig. Geen heil buiten de medicynen alzoo. Een koninkryk voor 'n dokter! _Welken_ dokter moet men nu kiezen? Den bekwaamsten, denk ik. Wie beoordeelt die bekwaamheid? Iedereen! Maar ... niet iedereen kan dit beoordeelen met grond. Men gaat te-werk naar den _roep_ die er van 'n geneesheer uitgaat, Wie veel praktyk heeft, is bekwaam. De geneesheer zonder praktyk, is niet bekwaam. Dat dit kriterium hoogst-onzuiver is, doet niet ter-zake. Men heeft geen ander. En bovendien, 't mag niet gewraakt worden in kiezerszaken, daar zoodanige zeer inkorrekte waardeering berust op 't zelfde beginsel waarmee de heele kiezery staat of valt, op: _meerderheid van stemmen_. De te kiezen specialiteit behoort dus iemand _van naam_ te zyn, niet waar? Een dokter die _door velen voor bekwaam gehouden wordt_? Vraag eens aan geneesheeren die tot deze kategorie behooren, of zy hun ryke praktyk gelieven optegeven voor de nogal twyfelachtige eer van 't lidmaatschap der Tweede-Kamer? En ook zonder te spreken van 't geldelyk verlies, het zou al zeer weinig getuigen van liefde voor de wetenschap, indien zy zich op die wyze door 'n kiezersgril lieten aftrekken van 'n beroep dat den welgezinden onder hen, _roeping_ is. De zeer voorname geneesheer bedankt alzoo. De iets minder voorname --tweepaardig nog altyd!--bedankt ook. De karbriolet bedankt. De chais bedankt. Ach, de goeie lieve arme Tweede-Kamer moet zich behelpen met deze of gene godheid van lagere orde en te-voet, die haar gebruikt om zoo mogelyk langs chais, karbriolet en koets opteklimmen tot wat renommee en praktyk. «M'n zieken zyn wat schaars, zoo redeneert de half- verongelukte, doch als ik 'n deftig M.P. achter m'n naam zet, zullen de patienten wel komen opdagen.» Daar ziet men dan 't specialiteiten-beginsel op z'n kop staan. Niet de geneesheer als zoodanig nuttig in de Kamer, maar 't kamerlid zit als volksvertegenwoordigende specialiteit voor 't ziekbed. Hy licht z'n zeventig kollegaas niet voor met geneeskundige kennis, maar voelt met ambtelyker deftigheid dan vroeger, den pols zyner zieken. Z'n redevoeringen imponeeren de geachte leden niet, al rieken ze naar de school--en dit _moet_, want met dat doel is-i daar--maar wel maakt hy op z'n patienten hoogmogender indruk dan in de dagen van z'n kamerloosheid. In 't Parlement daalde hy, zonder baat voor iemand, van eenheid af tot 'n zeventigste deel. Met zeventigvoudige waardigheid daarentegen wreekt hy zich op z'n andere lyders ... die ook niet genezen, al zyn ze 'r nóg zoo groots op één dokter te hebben met het vaderland. Laat ons aannemen dat de voor bekwaam gehoudene inderdaad in kennis zoo hoog staat als z'n inkomen schynt aantewyzen, en tevens dat-i vervuld is van liefde voor de algemeene zaak, zóó zelfs dat hy des-noods bereid wezen zou van die hoogere inkomsten afstand te doen, om tennutte des Volks bezig te zyn. Hoe behoort in zoodanig geval deze specialiteit te redeneeren? «Er is in onze Volksvertegenwoordiging debat op-handen over Hygiéne, Geneeskundige-dienst, Akademisch onderwys in de fakulteit der medicynen, enz. enz. Ik heb my op die zaken toegelegd, en vermeen --liever: _en ben overtuigd_--in-staat te wezen over dat alles inlichtingen te geven die van nut kunnen zyn voor de beraadslagingen. Men biedt my 'n plaats in de Kamer aan. Is 't nu, _in het belang der zaak_, m'n plicht die betrekking aantenemen? Wordt de door my verkregen kennis het voordeeligst aangewend _in_ of _buiten_ die kamer? Dàt is de vraag? Ik beweer dat de _bekwame_ specialist, na zich deze vraag ernstig te hebben voorgelegd, geen annihileerd lidmaatschap aannemen màg. Hy màg 'n kennis niet versplinteren. Hy màg het deel der wetenschap, waarover hy te beschikken heeft, niet onderwerpen aan reglementen van orde, aan konventioneele parlements-usantien, aan wanbegrippen over party-plicht. Hy màg de religie van z'n vak niet blootstellen aan de schande van 'n stryd met onkundigen, waaronder er zyn die op toevallig ambtgenootschap het recht gronden van onbeschaamdheid. Hy màg dit niet, en ... 't geschiedt ook niet! Want ... wie inderdaad als specialiteit bekwaam is, _bedankt_. Hy komt, na de vragen die hy zich--altyd in 't belang der zaak --voorlegde, tot de slotsom dat-i z'n talenten, z'n kennis en z'n bekwaamheid het voordeeligst aanwendt door het _individueel_ verkondigen van wat hy ter-zake dienstig oordeelt. Hy biedt de vruchten van z'n arbeid aan volk en vertegenwoordiging _beide_, en wacht ... Wyst men daarop z'n slotsommen af? Mislukt hem 't gepoogd overplanten zyner denkbeelden? Welnu, dan juist blijkt hem dat hy zichzelf, z'n arbeid, en z'n «Publiek»--in en buiten de Kamer--goed beoordeeld heeft. De specialist die, ongestoord arbeidende met al de kracht eener alleenstaande individualiteit, geen bres beukte in den dikken muur van algemeene onkunde, zou waarlyk dien muur niet hebben omgeworpen, indien hy de kracht van z'n geest had verwaterd door oplossing in een onevenredig-groot aantal deelen ... ànderen geest. Dit laatste beeld is weer onjuist, en te flauw voor de zaak die ik daarmee wil kenschetsen. De invloed namelyk van den specialist wordt niet alleen _verzwakt_ en _verlamd_ door z'n opgaan in een groot heterogeen geheel, maar die invloed wordt door tegenwerking _vernietigd_, of althans dit kàn 't geval zyn. De mogelykheid bestaat dat 'n nuttige waarheid die kans had op bevruchtend doordringen, voor langen tyd verloren gaat, òf omdat zy 'n lid der Volksvertegenwoordiging tot ontdekker had, òf omdat ze in die Vertegenwoordiging werd verkondigd. En hierop doelde ik eenige bladzyden geleden, toen ik klaagde: nog meer schade, nog meer _leugen_! Dat immers het smoren van waarheid, leugen in de hand werkt, zal wel betoog behoeven. Ik verdedig van 't nu volgend voorbeeld alleen de strekking, en geenszins de zeer willekeurig gekozen stelling. Een geneesheer, _inderdaad_ sommiteit in de wetenschap, heeft zich laten verschalken. Hy verlaat zieken en studeercel, en neemt zitting in de Kamer. Na moeilijke inspanning en veel _speciale_ studie, is hy in het bezit geraakt van een of meer der volgende--door my slechts voor 'n oogenblik als zoodanig aangenomen--waarheden: dat de volksvoeding slecht is, dat de kazerneering van de militairen veel te wenschen overlaat, dat de hospitalen niet deugen, dat de vaccine nadeelig werkt op de gezondheid, dat er fouten zyn in de wettelyke regeling der prostitutie, of wel dat de heele wettelyke regeling op dat stuk 'n fout is, enz. enz. Hy was op 't punt de rezultaten zyner wetenschap en ervaring neerteleggen in 'n uitgebreid werk. Daar komt men hem storen met z'n verkiezing. Nu behoorde hy te antwoorden: «lieve mensen, ik heb waarlyk geen tyd voor zulke dingen, voorziet u elders!» Maar we stelden reeds dat het verschalken ditmaal gelukt. Zelfs de goede HOMERUS slaapt nu-en-dan. Onze voorlichter laat zich dus de «keuze zyner medeburgers--waaronder geen enkele is, dien hy 't geringste stemrecht zou toekennen in _zyn_ onderzoekingen!--welgevallen.» Verkeerd redeneerende, hoopt hy z'n verkregen kennis aantewenden in dien nieuwen werkkring. Maar ... die werkkring omvat ook andere zaken dan waarmee hy zich zoo religieus bezighield. Men tracht hem te werven voor--of tegen --tariefsherziening, vry-arbeid, kadaster-revisie, schoolwet, afschaffing tienden, pantser-fregatten, linie-verdediging, kieswet- verandering, enz. enz. Onze arme geleerde voelt dat hy in 'n maalstroom geraakt is, waarby hy de vruchten zyner korrekt-wetenschappelyke nasporingen niet plaatsen kan. Z'n nieuwe omgeving waardeert z'n vorigen arbeid niet. Het is haar niet om waarheid te doen, maar om 'n _stem_. Dit is hem wel 'n groote teleurstelling, maar ... och, onze naïve onderzoeker beleefde niet geheel ongeschonden de laatste twintig, dertig jaren. De modewoorden, «behoud, liberalisme, reaktie, verblinding der tegenparty--die 't altyd glad mis heeft--ministerieele krizis, periodieke òndergangen van 't vaderland» enz. drongen tot z'n studeervertrek door. Wel stuitten hem vroeger, als ruwe vloeken den vrome, al die vage uitdrukkingen, hem die de godsdienst van 't _exakte_ bekleed, maar men is nooit straffeloos 'n kind van z'n tyd. Hy wyst al die Kamerpraatjes niet af met de minachting die ze verdienen, en die dan ook werkelyk gevoeld wordt door den zeer enkele die trouw bleef of aan gezond verstand, òf aan de vak-religie waardoor by sommigen zoo eigenaardig de rol van 't geweten vervuld wordt. Maar dit zyn uitzonderingen. In-weerwil van dat alles herinnerde hy zich iets op 't gemoed te hebben. «De volksvoeding, m'nheeren ... Wie luistert naar zóó iets! De kwestie _aan de orde_ is, de dikke yzeren platen waarmee men waarschynlyk onze schepen onbruikbaar maakt, en zéker de marine bederft, uit Engeland of uit Frankryk moet ontboden worden? Dat 's wat anders dan eiwit en proteïne! Zeer wel. De arme man tracht met geduld en berusting die pantserplaten te doorboren, en zwygt. Neen, erger, hy stemt mee met de _clique_ waartoe hy zich verbeeldt te behooren, omdat ze hem 't uitzicht opende ook eens naar hèm te luisteren. Maar ... eerst die pantser-historie _Passez nous le rhubarbe, nous vous passerons le séné_! «De kazerneering der troepen ... Lieve hemel, hoort hy dan niet dat we bezig zyn met Eeredienst? De vraag «aan de orde» is, of goddelyke dingen, voortaan te zwak om alleen te staan, by finantien of binnenlandsche zaken moeten worden ingedeeld? De Israelieten beweren, de Katholieken gelooven, de Protestanten protesteeren ... In 's hemelsnaam! De huisvesting der troepen moet wachten tot de _res divinae_ gekazerneerd zyn. «Maar de hospitalen dan ... Hospitalen hier, hospitalen daar ... de heeren zyn bezig met 'n Noorzeekanaal. Dàt is «aan de orde». Hospitalen by 'n volgende gelegenheid. En onze patiënt--helaas, vroeger was-i zelf geneesheer! moet z'n lydende hospitalen laten wachten. «Wat de koepokstof aangaat, myne heeren ... Er wordt vandaag niet ingeënt. De Kamer is bezig met de posteryen. «Aan de orde» is de vraag hoe 't stelen van brieven kan voorkomen worden? De tegenstander der vaccine--hy is dus vooral tegenstander van _gedwongen_ vaccinatie--schikt zich alweer. Hy stelt z'n verlossing uit, en rekommandeert zich voor wat _gelegentliche_ aandacht op de zaken die _hy_ behandelen wil, door zich gedwee te laten inënten met postery. «Wat de prostitutie aangaat ... Sjt! Over zulke dingen wordt hier niet gesproken. _On se respecte_! Daar zit nu de man met z'n kennis, met al z'n geleerdheid, met al z'n _specialiteit_! Hy betreurt den tyd toen-i alléén was met z'n streven naar waarheid, en geen andere beletselen kende, dan die uit den aard der behandelde zaak voortvloeiden. Maar ... eindelyk toch komt het tydstip waarop hy zoo-lang wachtte. Na 't doorloopen van allerlei kursus in zaken die hem vreemd waren, en waarin-i zoo goed mogelyk zich richtte naar 't voorbeeld van wien _hy_ aanzag voor specialiteiten in hùn vak--de onnoozele! roept men hem op tot verkondiging ... Hy is gereed. «De huisvesting der troepen alzoo ... Alweer mis! Heeft men ooit dommer onbruikbaarder schepsel gezien dan zoo'n geleerde! Daar zou hy waarlyk den minister die gesteund moet worden, 'n brandhout voor de voeten gooien, of: den minister die vallen moet, steunen! Zoo wordt alles gesmoord, vernietigd. Waarheid, vrucht van gemoedelyk onderzoek, religie der wetenschap, hospitalen, volksvoeding, vaccine, prostitutie ... neen, nu zeg ik 'n woord te veel, één woord. * * * * * De zaken kunnen zich evenwel anders toedragen. _Variis modis male fit_. Stellen wy eens dat de thesis die onze specialiteit te bepleiten heeft, ten-laatste wèl «aan de orde» komt, en dat het geoorloofd is haar te behandelen. Hy spreekt. Men luistert naar hem. Men geeft hem de eer die hem als _bevoegde_ toekomt. _Wie_ geeft hem die eer? _Wie_ luistert? De Kamer? Geenszins. Slechts 't gedeelte der Kamer dat de verkondigde nieuwe leer kan gebruiken in 't program van den kinderachtigen partystryd. De waarheid wordt niet ingehaald om haarzelfs-wil, maar om haar opportuniteit als oorlogswapen. De _bekwame_ specialist bedroeft zich over 't misbruik dat hy ziet maken van z'n arbeid, en gevoelt dat elke _leugen_, wanneer ze maar gelyke partydienst doen kan als de door hem gevonden _waarheid_, even welkom als deze zou geweest zyn. Doch, meent men, z'n mededeelingen zyn nu eenmaal aangehoord ... ze zullen doordringen? O zeker. Het staat in de macht van geen Parlement ter-wereld, de waarheid _op-den-duur_ te smoren. Maar ik blyf beweren dat de verkondiging op _die plaats_ haar 't licht doen zien in zeer nadeelige konditien. De onvervalschte verspreiding wordt tegengewerkt en vertraagd door de lokaaltint van pseudo-staatkunde _tendance_ die onafscheidelyk is van elke parlementaire handeling. Het doet er voor den eisch van m'n betoog volstrekt niet toe, of de wetenschappelyke meening van onzen _bekwamen_ specialist samenvalt met de belangen der meerderheid, of met die van 't ander deel der vergadering. De hulde dergenen in wier kader z'n opinien passen, heeft minder waarde dan wanneer z'n ontdekkingen waren gepubliceerd zonder politieken bysmaak. En ... de tegenwerking der andere party is hevig. Dit nu op-zichzelf ware geen schade. Maar die hevigheid openbaart zich ten-koste van de waarheid. En dit schaadt wel! --Hoe, gebreken in volksvoeding, in kazerneering, in prostitutie? Onder den minister dien _wy_ steunen? Dat mag niet waar zyn! --'t Is inderdaad hard, maar ... wie zal hem tegenspreken? Hy is 'n alom voor bevoegd gehouden ... _specialiteit_! --Zooveel te beter! Ook wy weten met zulke dingen te goochelen. En is 'n vakature voor 't distrikt X, Y, Z. Aan specialiteiten is ook aan ònzen kant geen gebrek ... Waarlyk, weinig tyds na z'n optreden ondervindt onze Goliath dat men hier-of-daar 'n Davidje wist optesporen--liefst 'n zeer kleintje--die juist niet altyd behoeft te overwinnen, als hy maar goed genoeg slingert om zeker soort van kampvechters te doen meenen, of gelegenheid te geven tot het voorwenden van de meening, dat hy den reus vlak voor z'n kop heeft getroffen. Hoe dikker de laag van onbeduidendheid, die men doorboren moest om de nieuwe specialiteit aan 't licht te brengen, hoe onvoordeeliger de toestand wordt van den uit z'n kring gerukten apostel. Hy gevoelt dat men hem verlaagd heeft tot vechthaan, en dat hy zich _en spectacle_ geeft. De leeken staan er by met de handen in den zak, en wedden. Ze voelen niets van de pyn des meesters, die diep gewond wordt, niet door de slagen die hem de leerling toebrengt--ze treffen niet!--maar door 't vernederend besef dat-i zich heeft laten verlokken tot derogeerenden stryd. Hy moet het aanzien dat onbevoegden z'n tegenstander den palm der overwinning toekennen, of--niet minder bitter!--ondervinden dat even onbevoegden wel willen erkennen dat hy dien tegenstander verslagen heeft, en mag eindelyk nog van geluk spreken, indien de parlementaire konvenientie van 't oogenblik hem den byval verzekert van de meerderheid. Maar ... ook dit zelfs kan wel eens veranderen na de herkiezingen in Juni! De specialiteit der 3e, 7e 1001e klasse integendeel, wint altyd, ook al werd-i _moralement parlant_ platgebeukt weggedragen van 't slagveld. Hy die, _buiten_ de Kamer, _volgens de schatting der vakgenooten_, onwaardig zou geweest zyn de schoenriemen des meesters te ontbinden, geniet nu reeds door den stryd-zelf--hoe ook de uitslag zy--grooter eer dan in gewone omstandigheden het loon eener overwinning wezen zou. Hy hyscht z'n onbeduidenheid aan de hoogte van z'n tegenstander op, die op zyn beurt hem niet mag terugzenden naar de school, omdat hy ditmaal niet te doen heeft met de nietige persoonlykheid van den adept--van den dilettant misschien--maar met die andere nietigheid welke men in de dieventaal der parlementen gewoon is: 't «geacht lid» uit ... een-of-ander, te noemen. Bezit nu 't _ad hoc_ binnengeroepen vechtkuiken de gaaf van «mooipraten» of al ware het zelfs van «goed-spreken» dan is de zaak nog erger. En: _dit is meestal 't geval_, omdat het uit den aard der zaak voortvloeit. By 't opsporen immers van iemand die de gevreesde _bekwame_ specialiteit moet neutralizeeren, is _welsprekendheid_--zoo noemen ze dat, en ik zal hierop terugkomen--'n eerste vereischte. Hoe hooger Goliath uitsteekt, hoe meer steentjes onze David-Demosthenes moest kunnen bergen in z'n mond. Hoe minder wetenschap, hoe meer redevoering. Hoe minder kennis, hoe meer misbruik van taal. Hoe minder innerlyke waarde, hoe meer _cant_. Ligt het nu niet in de rede, dat onze andere specialiteit, hy dien we voorstelden als _inderdaad uitstekend_, berouw voelt dat hy zich en z'n waarheidsreligie blootstelde aan zulke vernederingen? Moet hy niet telkens neiging voelen den stryd te ontwyken, als zyner onwaardig? Begrypt men niet, dat hy slechts met moeite zich weerhoudt van het uiten der klacht: «gy, geachte leden die m'n woorden toejuicht of afkeurt, ik wenschte dat ge leerdet wat toejuiching of afkeuring waard is. Voor u allen is plaats op andere banken dan van deze Kamer ... ik wacht u by m'n lessen. Wat u betreft, geacht lid uit Snaterburg, die me zoo heel in 't byzonder tegenkakelt, om by die lessen te worden toegelaten, stel ik u voor, een-en-ander afteleeren. En hiermee heb ik de eer de heeren te groeten.» Wel zeker! Hy gaat naar huis, en zoekt 'n ander veld ter bezajing. Als oprecht waarheidzoeker is hem lof en tegenspraak beide welkom. Maar 't moet de waardige lof zyn die aanmoedigt en kracht geeft tot voortgaan, niet de onbekookte «mooivindery» van bevooroordeelden. De tegenspraak die hy gaarne uitlokt als onmisbaren graadmeter van z'n oordeel, behoort te leiden tot ontwikkeling. Hy voelt zich en z'n zaak te goed voor 'n redeloos gekibbel, dat hem afmat, den indruk zyner redeneeringen uitwischt, en den stand der behandelde zaken verwart. Dit alles moge nu-en-dan voldoen aan de eischen eener zoogenaamd-staatkundige party, 't past gewis niet in 't program van den waarheidzoeker. Ik laat nu daar, in hoeverre dit alles anders wezen zou, indien ... onze parlementen anders waren. Dit behoort niet volstrekt tot m'n tegenwoordig onderwerp, al zy 't dan dat de wanbegrippen over 't nut van specialiteiten het hunne bydragen tot het laag gehalte onze Volksvertegenwoordiging. Daartoe evenwel werken ook oorzaken mee, die tot 'n heel andere kategorie van dwaling behooren, dan waartegen ik in dit geschrift te-velde trek, en die ik dus nu voorbyga. Men zou me kunnen tegenwerpen dat de bekwame specialist niet juist _altyd_ 'n onwaardigen tegenstander behoeft te hebben, en vragen of er dan ook geen nut te trekken is uit 'n debat tusschen _ebenbürtigen_? Elders, ja. Maar in de Kamer niet. De pseudo-politieke atmosfeer bederft al wat haar inademt. De man van wetenschap gevoelt dit, en tracht zich aan dien invloed te onttrekken. Zoodra hy in z'n tegenstander een hem waardigen kampvechter erkent, zal hy hem liever uitnoodigen tot het kiezen van 'n geschikt terrein, dan hem en zichzelf ten schouwspel te geven aan 'n publiek dat het bywonen van den stryd niet waard is. Deze ridderlyke afkeer van dorperheid wordt nog ondragelyker, zoodra de kampioenen het besef opdoen dat hun plebs niet alleen onbevoegd is tot het beoordeelen van de kracht of juistheid der toegebrachte slagen, maar dat het er op aast hun beider eruditie te gebruiken als oorlogsmiddel in 'n stryd waarmee de wetenschap niets gemeens heeft. De vernedering is dan voor beiden onduldbaar, waaruit dus vanzelf volgt dat wy op zoodanig schouwspel zelden--ik durf zeggen: nooit--onthaald worden. En hiermee wordt alzoo de stelling bewezen dat de inderdaad bekwame specialiteit het lidmaatschap in de kamer niet dan onbedacht aanneemt, en in dat geval slechts voor zeer korten tyd behoudt. De schaarste van uitzonderingen op dezen regel gedoogt niet dat het aanwezen van _twee_ uitstekende specialiteiten in één vak, frekwent kan zyn op de banken der Volksvertegenwoordiging. Doch al ware dit anders, dan nog en dan alweer zou 't getuigen _tegen_ de toepasbaarheid van 't specialiteiten-stelsel, dewyl in zoodanig geval andere speciaal- vakken te schraal zouden bezet wezen. Aannemende immers dat, byv. de marine door twee specialiteiten werd vertegenwoordigd--hooger aantal zou de onevenredigheid nog doen stygen--dan volgt hieruit dat veel andere vakken van kennis en wetenschap onvoldoende of in 't geheel niet gereprezenteerd worden, en wel om dezelfde reden die m'n uitgever bewoog die duizend vervelende hoofdstukken te schrappen. Twee zulke marine-specialiteiten zullen gewoonlyk bestaan uit twee ... FRITSJENS. Zelden uit één admiraal van de soort als die ik liever aan het hoofd van de vloot zag, met één FRITSJE tegenover hem. En nooit uit _twee_ admiralen van dat gehalte. Mocht dit laatste _par impossible_ 't geval eenmaal wezen, dan kan men verzekerd zyn dat de een met monitors dweept, en dat de ander, op 't voorbeeld van den Amerikaan FERRAGUT, zich schamen zou _to fight on the bottom of a teakettle_. In één zaak evenwel zullen die heeren 't ééns zyn, in tegenzin elkaar te enteren voor 't plezier van zes dozyn landkrabben die geen marlpriem kunnen onderscheiden van 'n borduurnaald. Doch, zullen sommigen meenen, het nut der debatten tusschen specialiteiten in de kamer gaat misschien niet geheel te-loor. Ze worden ook _buiten_ de Kamer gehoord ... Niet zoo goed als wanneer ze buiten die Kamer gevoerd waren, in welk geval de onderwerpen grondig, monografisch, en van politieke «smetten vry» konden behandeld worden. Deze drie epitheta namelyk duiden de tegenstelling aan, van de belemmeringen _in_ de Kamer, die ik trachtte te schetsen. Wie overigens, ter verdediging van het nut der specialiteiten in 'n parlement, zich beroept op de mogelykheid dat _niet alles_ verloren gaat wat ze daar ten-beste geven, heeft toegestemd wat ik bewyzen wilde. Ik mag dit kapittel niet sluiten zonder de opmerking dat de gegrondheid myner overtuiging op dit stuk, gestaafd wordt door de Geschiedenis. Nooit dan in de tyden van voorbygaande beroering, waren _zeer_ uitstekende mensen--dusgenaamde «groote mannen»--leden eener politieke vergadering. In dit feit ligt de resumtie der oorzaken waarom ook _gewoon_-uitstekende mensen--vak-specialiteiten--niet op hun plaats zyn in 'n volksvertegenwoordiging. Zoodanig kollegie geeft aanhoudend blijk, niet zoozeer te beantwoorden aan de roeping om kapaciteiten aantewerven--wat dan toch, oppervlakkig beschouwd, de eisch wezen zou--dan wel om te voorzien in de behoefte aan 'n terrein waarop middelmatigheden voor kapaciteiten kunnen doorgaan. Wie veel bezit, associeert zich niet. En wie inderdaad iets is ... --Niet waar, 'n mens moet _iets_ zyn, roept men ons uit den hemel toe ... We herkennen de stem des zaligen Barons VAN EEN-OF-ANDER. En we geven hem volkomen gelyk. Een mens moet _iets_ zyn. Zeker, zeker, men moet _iets_ zyn! Maar juist daarom komt het me voor, dat iemand die inderdaad _uit zichzelf_ iets is, zich geen moeite hoeft te geven schynbaar iets te _worden_, door 't opgaan in anderen die op hun beurt zich slechts vereenigden om niet, ieder alleen staande, volstrekt niemendal te wezen. MVII. Onder de tallooze invloeden die de maatschappy beheerschen, zyn er velen die wy òf in 't geheel niet kennen, òf waarvan wy ons slechts zeer onvoldoende rekenschap geven. De algemeene oorzaak van dit verschynsel zal wel traagheid zyn, maar ik meen de meer onmiddellyke aanleiding te vinden in onze ... specialiteit van aardbewoners. We zyn zoo gewoon geraakt aan 't waarnemen of ondergaan van de uitvloeisels, dat we zelden ons opgewekt voelen om onderzoek naar de bronnen te doen. 't Is dus hier alweer--als by die bakkers in Hoofdstuk zooveel--de _levenslankheid_ waarmee wy ons vakje van aardbewoners uitoefenen, die ons van 't nasporen der _causae rerum_ terughoudt, en hierom staat gewoonlyk ons begrip nog lager dan onze kennis, die ... ook te wenschen overlaat. Wanneer een onzer op de maan aanlandde, en daar wezens aantrof die belangstelden in kennis, zoud-i waarschynlyk in z'n nieuwe omgeving doorgaan voor byzonder bevoegd om inlichtingen te geven omtrent aardsche zaken. Maar weldra zou hem blyken dat een seleniet meer vragen kan dan tien telluriers weten te beantwoorden. En dit niet alleen ten-opzichte van inderdaad onoplosbare vraagstukken, of ook van die welke slechts by sommigen voor moeielyk doorgaan, maar zelfs in zaken die geenszins buiten z'n begrip liggen. Telkens zoud-i zich moeten verwyten gedurende z'n vorige loopbaan zoo weinig acht te hebben geslagen op 't verband tusschen oorzaak en gevolg, en by 't minst besef van eerlykheid ware hy werdra genoodzaakt z'n ontslag te vragen uit de betrekking van vraagbaak. De primitiviteit der leeken die hem aanzagen voor professor, zou zich openbaren in allerlei vragen welke hy nooit zichzelf voorlegde niet alleen, maar die hem ook op z'n eigen planeet nooit waren gedaan door onkundigen, vertrouwd en verzoend als ze waren met hun gebrek aan begrip. Een vry algemeene hoofdindruk van zoo'n ontmoeting zou bestaan in de overtuiging dat-i vroeger zeer veel meeningen had aangenomen als op _rede_ gegrond, terwyl hy nu zou moeten erkennen dat ze slechts berustten, of op stilzwygende overeenkomst--_konventie_--óf op voorbedachtelyke en uitdrukkelyke versiering, op 'n gemakshalve als wáár aangenomen maar onbewezen en vaak onjuiste stelling, in één woord: op _fiktie_. Onder deze konventien bekleeden onze meeningen over _bevoegdheid_ 'n eerste plaats. By nauwkeurig onderzoek zal gewoonlyk blyken dat we telkens deze hoedanigheid toekennen aan personen die daarop niet veel meer aanspraak mogen maken dan zoo'n verdwaalde aardbewoner die op de maan benoemd werd tot adviseur. Dat de hier bedoelde onjuistheid van schatting, met al de fouten die er uit voortvloeien, nooit geheel kan vermeden worden, ligt in den aard der zaak. De meeste punten van rechtsbegrip en zedelykheid immers, ja zelfs de meeningen over eigen of algemeen belang, berusten op _konventie_, en dit zal wel zoo blyven, zoolang 't ons niet gegeven is doortedringen tot de _eerste oorzaak_ der dingen. Altyd stuiten wy in onze nasporingen op 'n stelling die--zooals de axiomaas in wiskunde, maar met minder recht--voetstoots moet worden aangenomen, op-straffe van onmogelykheid om dóórteredeneeren. Dit verschoont evenwel de lichtzinnigheid niet, waarmee wy ook zulke onwaarheden vaststellen, die zeer goed hadden kunnen vermeden worden zonder ons 't verlies van 'n bruikbare konkluzie te veroorzaken. Het is waar dat wy in sommige gevallen aan zeker vertrouwen op konventioneele bevoegdheid behoefte hebben, geenszins omdat dit den wysgeer nader brengt aan waarheid, maar omdat de maatschappelyke orde soms vereischt dat 'n twyfelachtige zaak op wettelyke wys worde vastgesteld. Dit onderscheid tusschen de doeleinden der wysbegeerte en de belangen van de maatschappy, wordt--heel onwillekeurig voorzeker, maar nogal duidelyk--erkend door de Wet. Zy verbiedt den rechter uitdrukkelyk: _recht te weigeren_, dat is: géén uitspraak te doen in de geschillen die aan z'n oordeel worden onderworpen. Hy _moet_ beslissen tusschen ja en neen, tusschen aanklacht en verdediging, tusschen zwart en wit, plus en minus, zyn en niet-zyn. Hy mag niet twyfelen, mag z'n oordeel niet opschorten, mag niet bescheiden wezen--'t geen hier in veel gevallen zeggen wil: niet _eerlyk_--hy is eens-vooral veroordeeld tot _weten_. Op wysgeerig terrein zou deze verplichting 'n ware zotterny wezen, wanneer niet op even wysgeerige gronden kon worden aangenomen dat we behoefte hebben aan zeker soort van dwaling. De natuurkundige dien men vragen zou, _waarom_ alle stof streeft naar vereeniging, mag betuigen dat hy 't niet weet, maar 'n _Rechter_ is verplicht zich te houden voor alwetend en onfeilbaar, of ... zich aantestellen _alsof_ hy zich daarvoor hield. Waar-i soms inkompetentie aanvoert, mag en moet ze gegrond wezen op een-of-ander wetsartikel dat z'n jurisdiktie bepaalt, nooit op z'n onwetendheid in 't algemeen, of z'n gebrekkige kennis der byzondere zaak die aan z'n oordeel onderworpen werd. Veel minder nog op z'n zedelyke onvolkomendheid die hem zou kunnen verlokken tot toegeven in partydige liefde of haat. Het is dan ook om redenen van dezen aard dat algemeene wysbegeerte, d.i. '_t streven naar waarheid_, zoo dikwyls lynrecht tegenover de eischen van een «vak» staat. Maar 't ideaal van volkomendheid dat we moeten trachten te bereiken, noopt ons dit verschil in opvatting zooveel mogelyk te verevenen. Het is daarom onze plicht geen certifikaten van bevoegdheid uittereiken aan _valsche_ specialiteiten, en vooral niemand tot specialiteit uitteroepen, die zeer in 't byzonder ònbevoegd is. Dat 'n _Rechter_ in wiens uitspraak we genoodzaakt zyn te berusten, niet altyd _rechtspreekt_, is nu eenmaal de verdrietige waarheid, maar onzinnig zou 't wezen, daarom by-voorkeur den zoodanige tot rechter te benoemen, van wien niets of weinig anders ware te wachten dan ònrecht. Onder billardspelers bestaat de gewoonte, by verschil van meening over 't aantal behaalde punten, zich te onderwerpen aan de uitspraak van den markeur «_die 't weten moet_.» Onze eerbied voor 'n rechterlyke uitspraak heeft geen steviger grondslag dan die «_voor bevoegd houden_» van 'n droomerig jongetje. Toch verbeeld ik me dat 'n wakkere, oplettende--en vooral 'n _intègre_!--markeur te verkiezen is boven 'n slaapkop of 'n bedrieger. Wil men deze vergelyking omtrent de kracht en de strekking van konventioneele bevoegdheid verder uitstrekken of hooger opvoeren, dan wys ik op 't _zeer rationeele_ katholieke leerstuk der pauselyke onfeilbaarheid, 'n dogma dat gewoonlyk verkeerd wordt voorgesteld door protestanten en protesteerende katholieken, twee soorten van dissidenten die middel vonden om de ongerymdheid van de geloovery optevoeren tot hoogere machtsverheffing. De tegenwerpingen: «hoe kan een aan allerlei _menselyke_ onvolkomenheden onderworpen _mens_ onfeilbaar wezen?» en: «wat al pausen die dwaasheden beginnen, of zelfs misdaden!» houden geen steek. Het is voor den geloovigen katholiek die de eenheid der kerk bewaard wil zien--en juist _dit_ is de eisch van 't katholicismus--de vraag niet, of zekere persoon dien men paus maakte, dwalen kan, maar: of men niet tot handhaving van dien eigenaardigen eisch der kerk, behoefte heeft aan ... 'n markeur, wiens _konventioneel_ gezag den vrede onder de spelers bewaart? De protestantsche wyzigheden op dit punt, komen vry bespottelyk voor in lieden die eerbied hebben voor allerlei apokriefe dokumenten, voor de wartaal van dezen of genen profeet of apostel, en die zich deemoedig buigen onder de uitspraken van CALVINUS, van LUTHER, van den _Heidelberger_, van de _Dorische Synode_. «_Wy_ niet roepen hier de modernen, _wy_ erkennen slechts als waarheid wat wyzelf onderzochten en inderdaad voor waar erkennen.» Deze betuiging zou 'n gelukwensch waard zyn, wanneer ze in-allen-opzichte met de werkelykheid overeenkwam, en als ze niet geuit werd door mensen die toch in 't maatschappelijk leven telkens zeer katholiekelyk hun meening onderwerpen aan de opinie van deze of gene specialiteit, zonder nog daarby zich te kunnen beroepen op traditie, op piëteit, op behoefte aan eenheid en tucht, of wat dies meer zy. De eerste modellen van opgedrongen bevoegdheid waarmee wy in 't leven te doen krygen, zyn natuurlyk de ouders. Zy zyn 't die de kinderboekjes koopen en de onderwyzers kiezen, en worden waarschynlyk dáárom in sommige opvoedkundige werken zoo walgelyk gevleid. De lezer staat verbaasd over al de wysheid en al de deugd van Vader en Moeder, die 'n kind volgens die werkjes in z'n binnenkamer te aanschouwen krygt, en behoorde verwonderd te zyn daarvan zoo weinig waartenemen in de maatschappy. Papa en Mama stelen niet, vloeken niet, liegen niet, twisten niet, lasteren niet en gooien geen glazen in. Of ze de specialiteit van onmenselyke bravigheid zóó ver dryven dat ze niet eten en drinken ook, is me nooit gebleken, maar me dunkt het hoort er zoo by. En ... de kunde! Papa weet alles. Hy is de «bevoegde» persoon om alle geheimenissen optelossen, alle duisterheden te verklaren. Niets weet-i niet, precies 'n rechter! Maar, lieve mensen, ziet eens om u heen, en let eens op al de vaders die in hun binnenkamer benoemd werden tot specialiteiten in volkomenheid! Het kind--dat _niet_ om zich heen ziet, en dit dan ook nog niet kàn--schikt zich, en vervalt van de eene specialiteit in de ander. Want weldra neemt de onderwyzer z'n niet zeer bescheiden plaats op den troon der volmaaktheid in. Daarop volgt de dominee, de «bevoegde» persoon alweer om te vertellen wie, wat en hoe God is. Hy weet dit precies, want ... hy is _specialiteit_ in onbegrypelyke dingen. 't Is z'n «vak.» Aldus voorbereid om genoegen te nemen met het leunen op onvaste steunsels, treedt de jonge mens de wereld in, en zou 'n Herkules van zelfstandigheid moeten wezen om vertrouwen te weigeren aan de tallooze voorgangers die hem als «bevoegd» worden aangewezen. Bovendien, wat zou hem tot wantrouwen opwekken? De verkeerde begrippen die hy ontmoet in de Maatschappy, werden ook gedoceerd door de speciaal-bevoegden die deze Maatschappy aan 't hoofd van haar akademien plaatste. De akademien bevestigden wat er onderwezen werd op de school. En die school was redelyk homogeen met de kinderkamer. Zeker, zeker, de specialiteiten in «bevoegdheid» vormen 'n keten die van 't allerlaagste tot het hoogere, hooge en allerhoogste loopt. Bakers, geneesheeren en professors zyn 't volmaakt eens in hun afschuw van de luchtbeweging die ze brandmerken met den vreeselyken naam van «tocht.» De staatsdienaars in hun redevoeringen, en zelfs de Vorsten op hun troon, stellen zich even kundig aan, even edelmoedig, even rechtvaardig en even zedelyk als de heeren Eerhart en Goedman uit de kinderboekjes. Wie aan de praatjes van al die vorsten, bakers, staatsdienaren en dokters geen geloof slaat, is 'n ketter. Maar de jongeling die zoo-even de maatschappy intrad, denkt niet aan de mogelykheid van verzet, ternauwernood aan oorbaarheid van twyfel. Gebiologeerd tot stompzinnig berusten, raakte hy zoo gewoon aan 't meegaan met anderen, dat-i z'n eigen denkvermogen liet braak liggen. De stad zyner inwoning komt voor rekening van Burgemeester en Wethouders, die wel verstand zullen hebben van gemeentebelangen, want ... ze zyn de bevoegd-verklaarde personen. De Landsregeering? Wèl, daar is de Koning voor ... 'n specialiteit van geboorte. Daar zyn de Ministers voor ... specialiteiten van 't goddelyk _parvenir_. Daar is de volksvertegenwoordiging voor, specialiteit van ... ik weet niet wat, maar «bevoegd» is ze, o gewis! Want de Wet verzekert het ons, en die Wet werd gemaakt door specialiteiten van gelyke bevoegdheid als de bevoegd verklaarde vergadering-zelf. Wie dáárna nog twyfelt! Er blykt alzoo dat wy in dat alles--en in 't laatst genoemde zeker 't minst niet!--te doen hebben met een der fiktien waaraan onze Maatschappy zoo ryk is. Reeds in den aanvang myner IDEEN wees ik op de eigenlyke strekking van 't vertegenwoordigend Regeeringsstelsel. Het tellen van stemmen--iets als 'n zonderlinge poging om intelligentie, kunde, goede trouw, vaderlandsliefde, e.d. te onderwerpen aan den eersten hoofdregel der rekenkunde--zou eigenlyk kunnen beteekenen: «àls we aan 't vechten gingen, zouden _wy_ winnen, want we hebben de meerderheid op onze hand. Laat ons 't vechten voor gebeurd houden, en aannemen dat wy geslagen hebben. Dit wint vermoeienis, tyd, geld en bloed uit.» Zeker! Maar ... dan blyft toch altyd de eisch: _dat men goed telt_, niet waar? En dit doen we met onze konventioneele kiesdistrikjes alweer _niet_! De fiktie over «bevoegdheid» nu eenmaal niet kunnende missen, behooren wy _in_ die fiktie zoo logisch mogelyk te-werk te gaan. Dat we dit _niet_ doen, meen ik in m'n IDEEN 119, 120, 121, en 133, voldingend bewezen te hebben. Of zou 't er--na eenmaal 'n onjuistheid te hebben aangenomen als punt van uitgang,--niet op aankomen hoe men daarop voortbouwt? 't Is wel mogelyk. Maar dan konden wy onze kiezery vereenvoudigen of, beter nog, geheel achterwege laten, en de beslissing over «bevoegdheid» tot Lands-en Gemeentbestuur overlaten aan 't lot.[7] Dit zou ook hierom misschien de voorkeur verdienen, omdat we dan met gelyke kans op goeden uitslag --waarschynlyk zelfs met grooter kans--tyd en inspanning konden sparen, om nu niet te spreken, van den wrevel, van de zwartmakerij, van al 't _onzedelyke_ dat 'n onvermydelyk gevolg is van onze tegenwoordige kiesmethode. Het heeft er veel van, of de Wetgever bevreesd was dat het Volk hooger zou staan dan z'n gemachtigden, en middel zocht om by 't verlagen van 't peil der Kamer, tevens de burgery te demoralizeeren. En nog beweren sommigen dat de fabrikeurs der achtenveertigste grondwet hun doel niet zouden bereikt hebben! _Allons donc_! * * * * * Men zou kunnen aannemen dat er voornamelyk drie manieren zyn, waarop 'n certificaat van _bevoegdheid_--dat is 'n aanstelling tot _specialiteit_--wordt uitgereikt: 1. _Door de spontane publieke opinie, mits zich uitdrukkelyk in een niet al te onbelangryk feit openbarende, daar 't anders twyfelachtig blyft wat eigenlyk de opinie van zoo'n publiek is_? 2. _Door 'n officieel gereglementeerd_ deel _van de publieke opinie, zooals byv. geschiedt naar aanleiding onzer Kieswet_. 3. De par le Roi, _d.i. door den luim van 'n Minister die z'n eigen gezag te danken heeft aan 'n fiktie omtrent_ «_bevoegdheid_.» De vraag doet zich op, welke van deze drie manieren 't meest vertrouwen verdient, dat is 't minste wantrouwen. Ik weet 't waarlyk niet. De kompetentie van 't _algemeen_, van «Men» werd nogal dikwyls te-schande gemaakt. Wie den loop der «publieke opinie» in de Geschiedenis nagaat, zou byna op 't denkbeeld komen dat ze _per se_ onjuist is. Maar ook dit is 't geval niet, want by de aanhoudende eb en vloed der meeningen, bestaat altyd zekere _kans_ dat «Men» somtyds juist oordeelt, al blyft het gewaagd dat monster daarvoor grooter eer toetekennen dan de kansrekening meebrengt. En ... die kans is zeer nadeelig, want het aantal en de kracht der invloeden die de publieke meening 'n verkeerden weg opstuwen, is zeer groot. Onwetendheid en vooroordeel spelen daarby 'n groote rol. Eens zeide iemand die door 't publiek van _zyn_ tyd voor _niet_-bevoegd verklaard werd om meetespreken --een vermeende onbevoegdheid die zoo ver ging, dat «Men» hem op wreedaardige wys 't zwygen oplegde--JEZUS dan heeft gezegd: «_niemand geldt voor profeet in z'n vaderland_.» Deze uitspraak is nietvereerend voor de vaderlanden, en te minder omdat er rechtstreeks uit volgt dat zy die in hun vaderland wél geacht, en dus aan 't hoofd der zaken geplaatst worden, geen profeten zyn. Wie dit goed bedenkt en konscientie heeft, zou er tegen opzien de hand te reiken aan een met algemeene stemmen verkozen Gemeenteraadslid, en zeker den moed niet hebben om 'n Kieswet te maken. Toch hebben oppervlakkige denkers dien moed gehad! Om te weten te komen wie «bevoegd» zyn om 't Volk voortegaan, sloegen zy den weg in, die rechtstreeks op verregaande ònbevoegdheid uitloopt. Als ware het om de kwaal zooveel mogelyk te verergeren, heeft men 't aantal verkeerd oordeelende vaderlanden in kiesdistrikten gesplitst, en alzoo de fouten die zoo'n Vaderland aankleven, zooveel mogelyk vermenigvuldigd. Die fouten immers zyn: onkunde, brood-roem-en opinienyd, in één woord: _Klein-städterei_. Het ligt in de rede dat de «Vaderlanden» hun kandidaat-profeten van te naby zien, en dat dit gebrek te grooter wordt naarmate men de grenzen van zoo'n vaderland inkrimpt, gelyk by ons Distriktenstelseltje dan ook inderdaad het geval is. * * * * * Ik gis dat deze laatste opmerking sommigen zal voorkomen als 'n parafraze van 't bekende spreekwoord over groote mannen en kamerdienaars, en dit noopt me tot de uitdrukkelyke verklaring dat ik hier geheel iets anders bedoel. Om dit verschil van meening duidelyk te maken, moet ik me nu wel even met dien vervelenden deun bezighouden. Na den weerslag dien ik jaren geleden reeds daarop gaf en dien ik voor afdoende hield, (IDEE 689) kom ik daarop niet voor m'n genoegen terug. Maar 't moet wel, omdat me telkens blykt dat er nog altyd 'n gansche bende kamerdienaars heel wanhopig loopt te zoeken naar 'n groot man. Eilieve, als die verweesde lakeien-_zelf_ eens die funktie op zich namen? 't Is waar dat ze dan zouden moeten beginnen met 'n eind te maken aan hun knechts-praatjes. De gaping die daaruit te voorzien was op de programmen van _Letterkundige Kongressen_, moest dan maar in 's hemelsnaam worden aangevuld met iets degelyks. _Voyons_! De grootemannigheid schynt ... 'n hoedanigheid te wezen. We slaan de definitie over, en nemen gemakshalve aan, dat de jammerende knechts 't daarover onderling eens zyn. Ook dat _ik_ 't met hen eens ben ... wat veel gehoopt is, want: 1. Ik weet niet wat men onder 't woord «groot man» verstaat. 2. Als ik 't wist, zou ik zeker moeite hebben m'n opinie duidelyk te maken aan 't volkje dat gewoon is in 't kleine te wroeten. 3.... maar genoeg! We zullen ons aanstellen, alsof ik, wy, zy, allemaal verstand hadden--en 't zelfde verstand--van grootemannigheid. Deze hoedanigheid dan moet het eigendom, het kenschetsende, de eigenaardigheid wezen van 'n _mens_, niet waar? Men kan dus zeggen: «A is 'n groot man» even als men verzekeren kan dat B blond is. Van welke kracht nu zou de tegenwerping wezen: niemand is blond voor z'n keukenmeid? Beteekent dit, dat de blondheid van B in twyfel getrokken of ontkend wordt? Me dunkt dat deze twyfel of ontkenning zich anders moest openbaren. Het aanduiden immers van 'n byzondere personensoort die B's blondheid _niet_ waarneemt of erkent, schynt de meening in zich te sluiten dat B wèl blond is voor alle anderen. Wat is hier de bedoeling van 't woordje: _voor_? Men _is_ iets, of men is 't _niet_. Wil 't hier zeggen: «_in de oogen van_?» Maar ... de schuld kan aan die oogen liggen, en 't spreekwoord moet dan veranderd worden in: «keukenmeiden kunnen geen _blond_ zien.» Arme keukenmeiden! Of zou de wysheid der volkeren bedoeld hebben _dat er geen blonde menschen zyn_? Waartoe dan die keukenmeid er bygehaald? Men zou toch niet in 't hoofd krygen te zeggen: «voor _die, die_ of _die_ bestaat er geen cirkelkwadratuur, geen _perpetuum mobile_» alsof die dingen er wèl waren voor 'n ander. Een welwillende huisgenoot die me over den schouder ziet, blaast my in 't oor dat ik hier moet afstappen van de _letterlyke_ beteekenis, om overtegaan op den vermoedelyken _zin_ van 't spreekwoord. Goed! Die zin zal wel wezen dat zoo velen--of allen?--die voor groot doorgaan, van naby bezien ... Het doet me leed, hier 't woordje «van naby» te moeten gebruiken, omdat juist in de verondersteld-onjuiste opvatting dáárvan, de oorzaak ligt die me zoo-even deed verklaren dat ik in myn redeneering over de fout van _te naby_ zien, geenszins het oog had op dat armzalige keukenmeiden-spreekwoord. Ik zal dus wel genoodzaakt wezen daarop terugtekomen, en neem voorloopig dat «van naby zien» in den gewonen zin. «Velen--of allen?--die _in de verte_ groot schynen, blyken _van naby gezien_ niet groot te wezen?» Is _dit_ de beteekenis van 't spreekwoord? Dan begryp ik 't alweer niet. Met dat «schynen» immers hebben we niets te maken. «In de verte zien» zou dan, beter uitgedrukt, beteekenen: _verkeerd zien_. En: «van naby beschouwd» had de kracht van: _goed_ beschouwd. De heele zin kwam dan hierop neer, dat 'n zaak, _terdege_ bekeken, zich anders voordoet dan _verkeerd_ gezien. Het is voor de wysheid der volkeren te hopen dat er in dat spreekwoord 'n eenigszins dieper bedoeling ligge. Om met alle welwillendheid die bedoeling optesporen, doen we nu ook van 't ontleden der overdrachtelyke beteekenis afstand, en brengen de zaak over in het stellige, in 't konkrete. De zin van 't spreekwoord zou kunnen zyn: «Wie in 't publiek menslievendheid predikt, is _van naby gezien_--d.i. alweer: _goed_ beschouwd--'n barbaar.» Dat «prediken» hoort er niet by. De vraag is niet wat iemand preekt, spreekt of verkondigt--tenzy in de gevallen waar 't woord de waarde van 'n _daad_ heeft--we moeten weten wat de man _is_, die men onderwerpt aan de vuurproef der beschouwing _van naby_. Voor-zoo-ver alweer dat «van naby» beteekent: _terdege, nauwkeurig_, zouden we hier alzoo de volkerenwysheid betrapt hebben op 'n orakelspreuk van de soort als: _wie zoo is, is anders_. Q. A. Om onze welwillendheid ten aanzien van 't kreupele praatje ten top te voeren, willen we nòg 'n poging wagen om het te verheffen tot iets begrypelyks. Laat ons aannemen dat wy in de toepassing mogen gebruik maken van mitigeerende bywoordjes. _Het gebeurt wel eens_ dat iemand die ... enz. «_Somtyds_ is de man die zich in 't publiek voordoet als ... enz. _Er zyn voorbeelden_ van moralisten, wier zeden ... enz. Alweer klaag ik hier over gebrek aan diepte. Men zal erkennen, hoop ik, dat al die praatjes neerkomen op de _palisse_-waarheid dat sommige zaken en personen wel eens anders zyn dan ze schynen. 't Was waarachtig wel de moeite waard, aan dit fysiologisch verschynsel 'n spreekwoord te wyden! En toch, dat spreekwoord heeft 'n _zin_, 'n _reden van bestaan_. Waarlyk 't is niet zonder oorzaak--niet zonder _bekende_ oorzaak ook--dat het leeft, groeit, bloeit, van aanhangers overvloeit, en vruchten draagt. Vruchten en redevoeringen! Die oorzaak, lieve lezer--we willen hopen dat geen kongreslid zich de zaak te veel aantrekke--die oorzaak is ... dat er te veel kamerdienaars in de wereld zyn ... ziedaar! Hun treurigheid over gebrek aan groote mannen, is gegrond, waarachtig! Men hoeft nu juist geen jakhals te wezen om meetehuilen als men die interessante diertjes hoort janken en redevoeren over de schaarste van leeuwen. Wie _goed_ is, _is_ goed, onverschillig op welken afstand men hem beziet. Want z'n eigenaardigheid ligt in hemzelf, en hangt niet af van 't standpunt des waarnemers. De vraag of men van 'n _uitstekend_ persoon eischen kan dat-i ook in 't dagelyks leven hoog sta, is kinderachtig. Met of zonder permissie van den jakhals, is de leeuw 'n leeuw. Met of zonder eischen of vergunningen van dien aard, is 'n appel 'n appel, 'n boom 'n boom, en 'n «groot man»--wat dan ook de beteekenis van dit woord moge zyn--'n groot man. Het is hem geheel onverschillig of dit door z'n kamerdienaar gevorderd of erkend wordt. Hy zou niet anders kunnen zyn dan hy _is_, d.w.z. _uitstekend_. En dit zou zoo blyven, al stond men hem in kongresverhandelingen genadiglyk toe, in z'n binnenkamertje kleiner te wezen dan op straat. Zoo'n vergunning teekent overigens de aspiratien van 'n knecht, die z'n voorzorgen neemt tegen den tyd dat men ook hem eens--by groote vergissing dan--voor 'n heer zal aanzien. Wie _goed_ is, _is_ goed, binnen'shuis en buiten'shuis. Hy is goed voor z'n medeburgers, voor z'n echtgenoot, voor z'n kinderen, voor z'n vrienden, voor z'n dienstboden. Wie er anders over denkt, mag zich ook wel gaan verbeelden dat 'n goudstuk in 't donker zich amuzeert met in 'n cent te veranderen. Feilen, fouten, vergissingen, dwalingen ... wie heeft ze niet? Maar de bewering dat 'n «groot man» in z'n byzonder leven op-eenmaal zou inkrimpen tot iets kleins ... dat z'n adel by voorkomende gelegenheid eventjes zou overgaan in gemeenheid ... zie, dit is 'n uitvindseltje van den zwerm niet-groote mannen die middel zoeken om _hun_ kleinheid en gemeenheid te doen voorkomen als adel. Ze meenen zich tot Chimborassa's te maken door 't uitkramen van de gissing dat er zeker wel hier of daar 'n spleetje zal wezen in den Montblanc. Hun praatjes, al of niet steunende op 'n zinneloos spreekwoord, zyn oneerlyk, en moeten hoofdzakelyk strekken om den tol van hulde uittewinnen, dien ze hun meerdere schuldig zyn. Wie wat wil afdingen op den roem van COLUMBUS, moet bewyzen dat hy Amerika niet ontdekte. Niet hopen, wenschen of veronderstellen, niet verzinnen of insinueeren, niet _lasteren_ vooral, dat de knecht van dien «grooten man» zeker wel iets kwaads van hem zal geweten hebben. Naar de keuken met zulk gewawel! * * * * * Tot m'n groot genoegen neem ik nu afscheid van dat spreekwoord en die huilende kamerdienaars. De zin waarin ik vóór die uitweiding 't woordjen _al te naby_ gebruikte, was ànders. Ik bedoelde de _optische_ fout die 't gevolg is van te naby zien. Even als er tot het juist beoordeelen van schilderstukken, zeker punt is waar de toeschouwer zich plaatsen moet, zoo ook behoort de _mens_ te worden waargenomen op zekeren afstand, klein of groot naarmate van de breedte der trekken waarmee de Natuur z'n ziel geteekend heeft. Wie dezen regel uit het oog verliest, zou gevaar loopen een Rembrand grof te vinden en miniatuurtjes in 't geheel niet te zien. Maar de hoedanigheden van 'n _mens_ zyn ingewikkelder dan van 'n schilderstuk, en daarom is de bepaling van 't juiste standpunt waarop de beoordeelaar zich te plaatsen heeft, zooveel moeielyker. Bovendien ... die beoordeelaar is soms, dikwyls, _altyd_ misschien, eenigszins _mededinger_. Z'n _eigen fouten_, en niet altyd die van 't beschouwd voorwerp, staan dikwyls zyn oordeel in den weg. Met die fouten bedoel ik nu niet den voor 't oogenblik afgehandelden nyd, al blyft het waar dat die pest 'n hoofdrol speelt in de antichambre van de wereld. Neen, met den besten wil en zonder boosaardig opzet, is de meerderheid--die uit den aard der zaak _niet_ uit «groote mannen» bestaat--tot onjuist oordeel gedwongen, omdat zy 'n verkeerden maatstaf aanlegt. De teleurstelling by het van _te_ naby zien der personen die voor uitstekend doorgaan, behoeft volstrekt niet gegrond te wezen op hun verkeerdheden. Ze is vaak, of kàn zyn, 'n gevolg hunner afwyking van 't ideaal dat de beschouwer zich zeer willekeurig van uitstekendheid geliefde te vormen, 'n ideaal dat--vreemd genoeg voor den allergewoonsten bron waaruit het voortvloeit--steeds zondigt door opgeschroefde òngewoonheid. A verneemt, en gelooft voorloopig, dat X 'n «groot man» is. A, géén «groot man» waarschynlyk, eet 'n broodje met z'n mond. Hy krygt X te zien van naby, van _te_ naby, ontdekt dat X even als hyzelf, z'n mond gebruikt tot het orberen van 'n broodje ... weg is de illuzie! De «groote man» had, om op de hoogte van A's kinderachtige voorstelling te blyven, met z'n neus moeten eten, of geen broodje moeten eten, of in 't geheel niet eten ... weet ik, 't! De hier bedoelde fout in 't schatten van uitstekende mensen, wordt vry algemeen erkend, zoodra zich die uitstekendheid slechts in maatschappelyken rang openbaart, en dan weet men ze zelfs te gebruiken tot onderhoud of versterking van tucht. Keizers, Koningen, Bevelhebbers houden zich op 'n afstand. Zy vertoonen zich niet _en robe de chambre_, geenszins altyd omdat ze fouten te bedekken hebben, maar omdat veel ondergeschikten te laag staan om te waardeeren wat natuurlyk en eenvoudig is. De nogal verdachte dood van den laatsten CONDÉ--wiens nalatenschap in de familie kwam van LOUIS PHILIPPE--had op de stemming van 't groot en klein gemeen, 'n minder nadeeligen invloed dan de burgerlyke paraplui waarmee die Koning zich vertoonde in de straten van Parys. De _épiciers_ en _prud'hommes,_ de Kappelluî, vinden 't vreemd en derogeerend, dat iemand die géén _épicier_ of _prud'homme_ is, géén Kappelman, in iets op hèn gelijkt, en ze wreken zich over hun botheid door den zoodanige alle uitstekendheid te ontzeggen. Wie alzoo door de meerderheid wilde aangezien worden voor 'n «groot man» zou zich op 't voorbeeld van allerlei goden, moeten hullen in 'n wolk van geheimzinnigheid. Hy behoeft niet te vliegen, mits men maar niet _ziet_ dat-i loopt. Hy behoeft geen wonderen te doen, mits slechts z'n vader niet bekend zy als timmerman te Nazareth. Neen ... hy moet geen vader gehad hebben. Dat is onmogelyk, dat is onmenselyk, dat kan voor «groot» doorgaan, dat is het ware! Arme JEZUS, hoe kondt gy u voorstellen de mensen begeerig te maken naar uw «Koningryk der Hemelen» gy dien men op aarde gezien had, koornaren plukkend met de hand ... _als 'n mens_? Gy die honger en dorst had ... _als 'n mens_? Gy die geschreid hebt _ ... als 'n mens_? Neen, neen, 't spreekt vanzelf dat de menigte die brevetten uitreikt van «bevoegdheid» u niet kon aanstellen tot specialiteit in hoogere dingen! Men heeft u gegeeseld en gekruizigd ... Goddank, dat al dat volkjen u nooit zag lachen! Als gy u zóó ver vergeten hadt, lieve JEZUS, waarlyk men had u den verheffenden marteldood op Golgotha niet gegund, en 't ware uw lot geworden gelykenisjes te verzinnen om de kinderen van Schmoel te amuzeeren. MVIII. Ik heb in een der vorige hoofdstukken betoogd dat specialiteiten geen nut stichten in de Volksvertegenwoordiging, en dat alzoo het aanpryzen en kiezen der zoodanigen nadeelig werkt. Doch ook meer rechtstreeks dan door niet nuttig te zyn alleen, wordt het gehalte eener Vergadering door dat verderfelyk specialismus verlaagd. Specialiteiten, ten-arbeid gesteld buiten hun bepaalden werkkring, veroorzaken pozitief kwaad. De man die zich uitsluitend toelegt op één vak, is van het gewicht daarvan doordrongen, en wordt beheerscht door de neiging dat gewicht te overschatten. Een specialiteit is uit den aard der zaak pedant of erger. De zeeman minacht den onnoozele die niet weet dat men «aan» dek zegt, in-plaats van «op» dek. De industrieel staat verbaasd over de hoofdigheid van den militair, die in 't belang van 'n zoogenaamd defensie-stelsel, andere inzichten dan de zynen voorstaat omtrent de richting van 'n spoorweg. De geleerde ergert zich aan den financier wiens bekrompenheid zekere uitgaaf voor 'n wetenschappelyk doel, wil schrappen van de begrooting. De grondeigenaar--specialiteit van ryk-zyn, ryk-blyven en ryker-worden--klaagt over 't Jacobinisme van den staathuishoudkundige die op herziening van 't kadaster aandringt. De fabrikant roept wraak over de voorstanders van lage tarieven. Enz. enz. Wordt het algemeen belang door dien nayver gebaat? Dit is onmogelyk. We hebben in zulke Vergadering niet meer te doen met de veronderstelde som van opgetelde intelligentien, het Volk moet zich behelpen met de verschillen die er overblyven na wederzydsche neutralizatie van kracht, en ook de waarde van deze restantjes wordt op hare beurt door ongelyksoortigheid en divergentie vernietigd. * * * * * Het is ten-onrechte dat men de onderscheiden takken van wetenschap in twee hoofdsoorten verdeelt, waarvan de eene den naam _exakte wetenschap_ draagt, in-tegenstelling naar 't schynt van de andere welker benaming nog moet worden uitgevonden. Men durft niet zeggen; _inexakt_ en deze schroom is te pryzen. Want _inexakte_ wetenschappen zyn er niet. Alleen ons _weten_ is inexakt, doch het ideaal der wetenschap laat geen onjuistheid, geen transaktie met omstandigheden, geen fiktie, en dus geen parlements-waarheid, toe. Een maatregel omtrent Volksbelangen is evenzeer òf goed òf niet goed, als 't produkt van twee cyfers al dan niet zeker getal uitmaken. De aan laatstbedoelde slotsom toegekende nauwkeurigheid, heeft slechts 'n uitsluitende beteekenis in-zooverre wy daarmee de wyze aantoonen waarop we tot ons rezultaat geraakt zyn. Elk ander feit, _op-zichzelf beschouwd_, is even exakt. Het _Zyn_ liegt niet, onverschillig of wy ons in-staat voelen de bekende eigenschappen daarvan nauwkeurig te schryven, dan of ze ons vermogen van voorstelling en uitdrukking te-boven gaan. Tegenzin in de moeite om ingewikkelder zaken tot klaarheid te brengen, noopte ten- alle-tyde den mens tot het byeenroepen van medewerkers, 'n fout waarvan hy zich niet schuldig maakt zoolang het de oplossing geldt van _eenvoudige_ vraagstukken. Het doet nu niet ter-zake of deze eenvoudigheid bestaat in 't gering aantal faktoren, in de vanzelf- sprekende geleidelykheid waarmee de syllogismen elkaar opvolgen, of in de stiptheid der terminologie die ons by zoodanige oplossing ten-dienste staat. In de beide laatste gevallen sluit uitgebreidheid geen eenvoud uit. Vraagstukken nu over maatschappelyke belangen zyn, uit den aard der zaak, in zekeren zin _niet_ eenvoudig. De slotsom moet worden getrokken uit 'n zeer groot aantal faktoren die niet altyd met elkander in 'n verband staan dat terstond in 't oog valt, en welker terminologie gewoonlyk zeer vaag is. Welke dolzinnigheid beweegt nu den mens, ter bereiking van 'n moeilyk doel 'n weg met hindernissen te kiezen, en slechts dan de voorkeur te geven aan gemakkelyker methode, indien er 'n punt moet bereikt worden, waarheen de toegang niet kan worden versperd? Geen vakman, hoe ook beheerscht door pedanterie, eigenbelang of opgedrongen partygenootschap, heeft het in z'n macht den mathematikus te belemmeren in 't stipt volgen van z'n logischen gedachtenloop. Toch kiest de wiskundige, tot het oplossen van 'n probleem, de eenzaamheid. Kollaboratie komt hem bespottelyk voor, al zy hy dan overtuigd dat niemand in staat is hem te doen wankelen in 't vertrouwen op wiskunstige zekerheid. Tot het onderzoeken evenwel van die andere problemen, omgeeft men zich met 'n tal van elementen die 't nasporen van waarheid vierkant in den weg staan. Ik meen in IDEE 334 de hoofdoorzaken dezer blykbare ongerymdheid te hebben aangewezen, doch al moeten wy ons in het onvermydelyke schikken, het blyft toch plicht de afwijking van waarheid, die uit dezen dwang voortvloeit, niet noodeloos te vergrooten. En dit doen wy, door aan _specialiteiten_ plaats te geven in onze Volks- vertegenwoordiging. Ik zeide: in _schynbare_ afwyking. Werkelyke afwyking van 'n wiskunstige waarheid is onmogelyk. Kan de wiskunde het helpen, dat we gewoon zyn ons nog onjuister uittedrukken dan de gebrekkige taal toelaat? Het geheel zal gelyk zyn aan de som der deelen, _indien die deelen op de tot bereiking van dit doel noodige wyze worden samengevoegd_. Misschien zou de stiptheid nog nadere omschrijving vorderen, doch ik hoop begrepen te worden door ieder die weigeren zou 'n handvol gebroken glas voor 'n vensterruit, of 'n hoop bouwmaterialen voor 'n behoorlyke woning aantenemen (IDEEN 2, 4). De _cohaesie_ der deelen, en wel 'n bepaalde _cohaesie_, is noodig tot het vormen van 't gewenscht of bedoeld geheel. Wat wordt er van dezen eisch, indien de deelen instee van elkaar aantehangen en te kompleteeren, elkander tegenwerken, in den weg staan, vernietigen? Reeds in den aanvang myner IDEEN betuigde ik gestemd te zyn tegen parlementaire regeeringsvormen (IDEE 2) doch tevens dat ik voorloopig niets beters wist in de plaats te stellen. Zoolang lafhartigheid en wantrouwen 'n hoofdrol spelen in de geschiedenis der mensheid, zal de routine-staatsman zich onwysgeerig tevreden stellen met dergelyke pogingen om by mangel aan waarheid, iets te geven waaruit soms 'n berusting wordt geboren die op rust gelykt (IDEE 7). Soms. Misschien moest ik zeggen: zelden. Sporadische revolutien en epidemische ontevredenheid--beiden vooral niet minder frekwent onder konstitutioneele regeeringsvormen dan in werkelyke monarchien--bewyzen de ondoelmatigheid van 't vertegenwoordigd stelsel. Zy die dit stelsel voorstaan, gaan uit van 'n stelling die niet alleen hùn onaantastbaar voorkomt, maar die evenzeer door de tegenstanders wordt geëerbiedigd: _een volk heeft het recht zichzelf te regeeren_. Maar, eilieve, de monarchalen zeggen niet anders. Of althans, waar ze iets anders beweerden, zouden ze slechts blyk te geven hun eigen katechismus niet te kennen. Wel zeker, 't Volk regeert zichzelf! De vraag is maar of het deze macht en dezen plicht delegeert op één persoon, op duumviren, op driemannen, op tetrarchen, op decemviri, op zeventig, op drie-vierhonderd, of op meer? En tevens op welke wys de tot het uitvoeren van den regeerplicht te kiezen personen worden aangewezen? ALEXANDER maakte zich, naar 't fabeltje luidt, op z'n sterfbed wat al te gemakkelyk van de zaak af, door op de vraag wie hem opvolgen zou, heel naïf te antwoorden: de waardigste! Dit zou gewis voor alle belangen het beste zyn, en wie zich tegen zoo'n diepzinnige uitspraak verzet, verdient niet door den waardigste geregeerd te worden. Maar ... wie _is_ de waardigste? Dàt is de vraag. Ik stem voor _ik_. Gy voor _gy_. Hy voor _hy_. Altemaal ikheden. De heele natie bestaat op eenmaal uit waardigsten. Dit eenmaal aangenomen, zou er moeten worden uitgemaakt, wie onder al die waardigsten de állerwaardigste is? En daarop volgt weer 'n gelyke stryd, waarin natuurlyk zelfkennis en bescheidenheid de gewone treurige rol spelen. Van stryden moe, is men bedacht op vergelyk. By-gebrek aan middelen om uittemaken wie van al die allerwaardigsten de méést-allerwaardigste is, wordt er voorgesteld dezen of genen _daarvoor te houden_. Wien? Den sterksten arm. Den besten schutter. Den snelsten looper. Den langsten. Een dwerg. Den diksten. Een skelet. Den ryksten. Een bedelmonnik. Een man, den oudsten. Een vrouw, de schoonste. Een kind, het onnoozelste, Een waarzegger. Een profeet. Een derwisj. Een fakir. Iemand die raadsels oplost. Een ruiter wiens paard na 'n bepaald oogenblik 't eerst hinnikt ... Nieuwe stryd! «_Myn_ fakir is haveloozer dan de uwe.» «_Myn_ skelet rammelt uitstekend.» «Zie _myn_ kandidaat eens, hy loopt de zon voorby.» «Gekheid! Ik stel u hier iemand tot koning voor, die twee etmalen achtereen redevoeren kan, zonder neussnuiten of kuchen ... hy spreekt over al wat je wilt.» «Alles verkeerd! We moeten 'n koning hebben die tooveren kan, dat is 't ware.» «Ziehier 'n man die wèl is met God, en dus baasspeelt over de elementen. Als we hem op den troon zetten, zal 't altyd mooi weer zyn.» Enz. Enz. Neen, nog niet: _enz_. Eerst volge hier de parabel over koning KRATES in de _Minnebrieven_, waarnaar ik verwys. Hoe nu ook de stryd eindigde, steeds blyft het waar dat het Volk-zelf altyd beginnen moest met 'n daad van souvereiniteit, al bestond dan ook deze handeling in 't _eens-vooral afstaan van gezag_. De aanhangers van het _droit divin_ vergeten gewoonlyk dat het goddelyk recht zich nooit zou gehandhaafd hebben zonder den eerbied der _meerderheid_ voor dat recht, en de voorstanders van stemmen-tellen zien voorby dat hun methode letterlyk dezelfde is als die waardoor het _droit divin_ in de wereld werd gebracht. De stembriefjes uit SAMUELS tyd zyn verloren gegaan, doch men mag aannemen dat hy ruggespraak had gehouden met de kiezers van die dagen, toen hy in z'n tiende hoofdstuk--en in 't zestiende nogeens!--den uitslag van 't plebisciet verkondigde met olie. Wie dit betwyfelt, en meent dat SAMUEL 't Volk ditmaal niet raadpleegde, moet aannemen dat hy dan _stilzwygend_ zich bewust was depozitaris van den algemeenen wil te zyn, of althans dat-i zich verzekerd hield de _meerderheid_ op z'n zy te hebben. En dit moet hem dan by vorige gelegenheden gebleken zyn, daar 'n politikus van zyn gehalte z'n staatsgreep niet ligtvaardig zou blootstellen aan mislukking. Hoe men 't dus neemt, _altyd_ gaat het gezag van 't _Volk_ uit. Het verschil tusschen de beide hoofdrichtingen der begrippen over Regeeringsvorm, doet denken aan 't onderscheid tusschen thee en koffi, dat--naar thans beweerd wordt--grooter schynt dan 't inderdaad is, daar die dranken volgens chemische onderzoekingen uit dezelfde grondbestanddeelen zouden bestaan. ALPHONSE KARR heeft 'n gelyksoortige waarheid aangeroerd in z'n uitspraak: «hoe ge ook de zaak keert, wendt, draait, wyzigt, regelt, vormt, of vervormt _il y a toujours un monsieur en habit noir qui décide_.» Zóó is het! Men moet altyd terecht komen by 'n _individu_, al zy 't dan dat de zoodanige met meer of min recht verondersteld wordt optetreden in naam van _velen_. De natuur wil niets weten van onze fiktien. Zonderling en inkonsekwent is 't echter dat juist de voorstanders van den parlementairen regeeringsvorm, zy die 'n afschuw voorwenden van alleenheersching, 'n allerzotst individualismus voorstaan by 't aanpryzen van specialiteiten. Verkrachte logika wreekt zich altyd sarkastisch door haren mishandelaar de ongerymdheid voortehouden, waarop z'n vergryp tegen de rede uitloopt, en wy vinden hiervan 'n aardig voorbeeld in de gevolgen der specialiteiten-manie. A is 'n monarchische herder, en mishandelt z'n schapen. Dat komt van die alleenheersching! _L'Histoire nous apprend Qu'en de tels accidents L'on fit_ ... _On fit_ ... Wat? Wel 'n revolutie! Alle schapen liepen tehoop en maakten 'n grondwet.--Of 't in '48 geschiedde, weet ik niet, maar 't jaar doet niet tot de zaak.--Volgens die grondwet dan, zouden alle schapen verheven worden tot herders, en A gedegradeerd tot schaap. Niet één _princeps_ of _voorste_ zou voortaan de kudde leiden, drenken en scheren, maar _allen_ zouden _allen_ ... Dat ging niet! Ieder wou voorgaan. Ieder wou 't eerst drinken, of liever nog, alleen. Ieder had lust in scheren, maar niemand wou geschoren worden. Bovendien, alles blaatte door elkaar, en de ooien konden haar eigen lammeren niet verstaan. Men had de regeering van dien eenling A allerdrukkendst gevonden, ondragelyk zelfs, maar bevond zich niet veel beter onder de tirannie van allen over allen. Hier volgt het vertegenwoordigd stelsel: --Indien we eens niet allen tegelyk blaatten, riep 'n politieke nieuwlichter, doch 't recht daartoe slechts toekenden aan ... zeventig? --Reaktie! riep 'n opgewonden lam dat niet vry was van karbonarisme. --Geenszins, antwoordde de eerwaardige hamel van wien 't voorstel was uitgegaan, en die veel wol was kwytgeraakt onder 't regime der panarchie. Ik verzeker u op m'n republikeinsche eer, dat het volstrekt niet in m'n bedoeling ligt, terug te keeren tot de alleenheersching. Eens-vooral, weg met A! Hy is ontherderd en blyft ontherderd! --Weg met A! blaatte de kudde. --Ik ben 't volkomen met u eens. Dit is dus eens-voor-al afgedaan. Maar, geëerde schapen, indien wy eens ... Zie verder het kiesreglement in alle beschaafde weiden. Het werd onder 't uiten van ontelbare _weg met A's_ en _leve de konstitutie's_ aangenomen. Men adverteerde, kuipte, hemelde op, maakte verdacht of zwart, men prees en vergoodde, al naar de programmen der partyen dit meebrachtten. By 't aanbevelen van kandidaten werd telkens deze of gene byzondere hoedanigheid van 'n schaap onder de aandacht der kiezers gebracht. Mooi blaten en veel wol waren de gewone gronden van predilektie. Maar ach, de kudde prospereerde niet. Ieder was ontevreden. _Houlette_ en hamelbel gingen gedurig over van den een op den ander, en men begon weldra intezien dat niet elke verandering ... --Terugkeeren tot A? Nooit! --Nooit, nooit, nooit! --Liever Turksch, dan ... --Weg met A! Zeker, dit blyft zoo! We houden vast aan 't vertegenwoordigend stelsel. Maar we moeten anders _kiezen_. Ik stel voor geen schapen aftevaardigen dan die byzonder geacht zyn in hun distrikt. Akklamatie. Voorts: --Weg met A! --Zeker, weg met A! Maar we moesten ons doen vertegenwoordigen door iemand die verstand heeft van scheren. Er zyn leden in ons parlement die nooit 'n schaar in de poten hebben gehad. Dit is 'n groote fout, waarde medeschapen. Sedert de dagen van dien vervloekten A ... --Weg met A! --Precies, weg met A! Sedert den tyd van dien tiran worden er veel zaken niet behoorlyk behartigd, 't Eene schaap wordt in 't geheel niet geschoren, en 't andere alle weken. Jazelfs worden er sommigen tegen alle recht en rede ... gevild. Vanwaar komt dit geachte medeschapen? Doodeenvoudig hiervan dat wy in onze Vertegenwoordiging gebrek hebben aan ... deskundigen, aan schapen van 't vak. Op die wys voortgaande, zouden we niets gewonnen hebben door het verdryven van den geweldenaar ... --Weg met A! --Tot in alle eeuwigheid, weg met A! Om alzoo in ons parlement het ware echte oude onvervalschte scheer-systeem gehandhaafd te zien, heb ik de eer u 'n kandidaat voortestellen, die van 't scheren 'n bepaalde studie heeft gemaakt. In de dagen der dwingelandy ... --Weg met A1! --Gewis. Onherroepelyk weg met den vervloekten A! Dit ben ik volkomen met u eens ... doch laat ons voortgaan, de stembus wacht. Myn kandidaat heeft overvloediglyk bewyzen gegeven dat hy scheren kan. Bovendien is hy zeer geacht in z'n distrikt. Maar dit is nu byzaak. Hoofdzaak is dat hy uw Vertegenwoordiging zal kunnen voorlichten by elke epineuze scheerkwestie. Hy zal de wankelende overtuigingen steunen, de verdwaalden terechtbrengen, de styfhoofdigen overreden, de onwetenden onderrichten, den weerspannigen ontzag inboezemen ... alles door 't prestige van z'n eigenaardige kunde. Wat allen te-zamen niet weten, weet hy alleen. Wat der algemeene aandacht ontsnapte, is zyn byzonder eigendom. Wat anderen duister is, ligt hem klaar voor oogen. Kiezers, bedenkt het gewicht uwer stemming! Erkent dat onze weide dringend behoefte heeft aan zulk 'n schaap in de Vertegenwoordiging. Op dus, op! Allen ter stembus, en kiest, blatend uit onbeklemde borsten: leve de konstitutie ... --Weg met A! --Voorzeker ... weg met A! Kiest als uit één bek, onder 't aanheffen van weidelievende kreten, tot uwen parlementsbelhamel ... _Wien_ denkt ge, lezers? Wèl, den ouden weggejaagden A., die de voorpoort was uitgeworpen, maar in hoedanigheid van _Specialiteit_ weer wordt binnengesmokkeld door 'n achterdeurtje. * * * * * De geschiedenis der meeste dwalingen beweegt zich langs den omtrek van 'n cirkel. Op despotisme volgt ontevredenheid, verzet, omwenteling. Uit dit alles ontstaan allerlei archien die--dikwyls vrij onjuist--den naam van republiek dragen. Hoe ook de vorm zy die de alleenheersching verving, ze wankelt gedurig tusschen dwingelandy en regeeringloosheid. In 't eerste geval is de kring reeds terstond vry geleidelyk gesloten, tenzy men groot onderscheid make tusschen de tirannie van 'n enkele, van eenigen, of van velen. By anarchie werpt men zich in de armen van 'n persoonlykheid die zich byzonder heeft toegelegd op 't stichten van orde, eener gezags-_specialiteit_ die al zeer spoedig _nolens volens_ --want niemand is tiran voor z'n genoegen--het voorbeeld volgt van den despoot dien men wegjaagde. Moet dit altyd zoo blyven? Wie weet! We trachten naar 't betere. Dit _trachten_ is onze roeping, en juist daarom is het plicht de middelen ter verbetering met oordeel te kiezen. De proeven die sedert korten tyd op het vaste land van Europa, en in Engeland sedert eeuwen, genomen werden, leverden gebrekkige rezultaten op. Aannemende dat elk Volk het recht heeft over zichzelf te beschikken, ryzen er ontelbare vragen, welker beantwoording zoo moeielyk is dat wy door de erkenning van dat recht noch zeer weinig gevorderd zyn. Wat _is_ 'n volk? Vormen de Skandinaviërs één Volk? Hebben de Friezen recht op zelfbeschikking als alleenstaande natie? Behooren Schotten en Ieren by Engelschen? Walen by Vlamingers? Vragen van deze soort kunnen er honderden gedaan worden. Al konden zulke kwestien behoorlyk--d.i. met terzydestelling van diplomatieke fiktien die by den dag veranderen--worden opgelost, dan staan we voor nieuwe moeielykheden. Het is zeer gemakkelyk een natie toeteroepen: gy zyt uw eigen meesteres, beschik, beveel! Wie moet antwoorden op dezen eisch? Wie is gerechtigd tot gebruik-maken van 't geschonken of veroverd voorrecht? Hoe _uit_ zich de wil van de kollektieve menigte die men «Volk» noemt? Of, erger nog, _heeft_ zoo'n Volk wel 'n wil? Eén wil zeker niet, en dit komt met géén wil vrywel overeen. Daarna dwaalt men af op den kinderachtigen uitweg van 't stemmen- tellen, en vervalt in 't zeer onwysgeerig aannemen van 'n _veronderstelden_ Volkswil, dien men tegen beterweten aan _voorgeeft_ te kunnen opmaken uit stemmingen welker uitslag en beteekenis beheerscht worden door 'n kiesreglement, dat in z'n geheel willekeurige samenstelling geen andere logische oorzaak van bestaan heeft, dan de zucht om zich met 'n Franschen slag aftehelpen van 'n taak die men niet weet te vervullen. De daaruit voortvloeiende zeer onnauwkeurige--ja, _per se_ valsche! --manifestatie van den volkswil leidt tot nog onzuiverder rezultaten dan reeds het geval wezen zou indien zekere _bepaalde zaak_ aan 't oordeel der menigte werd onderworpen. Die menigte kiest nu slechts _generale_ gevolmachtigden, tezaam genomen niet den minsten waarborg opleverende dat hun majoriteits-meening met den wil van de Natie, hun lastgeefster, overeenstemt. Zoo stuiten wy in 't parlementair stelsel overal op onnauwkeurigheid, op genoegen nemen met zeer ruwe benadering, op fiktie, en ... op _misleiding_. Ook wanneer wy al de gebreken die uit de aangestipte moeielykheden voortvloeien, nu eens aannemen als onvermydelyk--'n treurige veronderstelling!--dan blyft toch altyd de mogelykheid bestaan om 't voorhanden materiaal van staatkundige gegevens eerlyk toetepassen. En ... dit doet men niet! Dezelfde kiezers die, zoodra 't hun _byzonder_ belang gold, zich alleromzichtigst toonen zouden in 't onderzoeken der bevoegdheid en vooral van de _intégriteit_ hunner gemachtigden, behandelen de _publieke zaak_ met 'n slordigheid die aan 't krankzinnige grenst, met 'n gebrek aan konscientie die in 't misdadige overgaat. Lezen we niet dagelyks in onze couranten dat B, C of D--ik sla nu A over, om den schyn van ondeugende toespeling op m'n schapenparabel te ontgaan--vernemen we dagelyks dat het onze plicht is voor _die_ heeren te stemmen, _juist om redenen die hen tot vertegenwoordiging van 't Volk onbevoegd maken_? De een heeft zich byzonder toegelegd op den handel ... Dat zal hem te-pas komen als-i 'n winkel opzet. Goed succes! Maar daarmee heeft 't _Vaderland_ niets te maken. De tweede was jaren lang in Indië ... We willen hopen dat-i ryk is, of 'n behoorlyk pensioen heeft, zonder leverziekte. Doch dat gaat het _Volk_ niet aan. Een derde is fabrikant. «Het fabriekswezen, myne heeren, het fabriekwezen ... Zeer wel! Ook dat behoort tot den _Staat_. Maar ook dat _is_ de Staat niet. Een vierde kandidaat is byzonder bekwaam in 't Loods-wezen. Hy weet den weg in de zeegaten ... Dat is juist de weg dien wy 't _Vaderland_ niet willen opsturen. «Zie dien vyfde eens. Men aanbidt hem in z'n district ... Wèl, laat hem dan blyven waar-i bekend is en aangebeden wordt. Het _Volk_ kent hem _niet_, aanbidt hem _niet_. «Gy zult toch dezen zesden niet afwyzen. Hy behoorde sedert z'n prille jeugd van familiewegen tot de zóó-en-zóo-party. Hy is van-ouder-tot- ouder 'n _dit-aan_, 'n _dàt-ist,_ een van de echte soort!» Dat zal z'n grootmama plezier doen, van wie hy al die istery en anery geërfd heeft, maar 't _Volksbelang_ heeft àndere eischen. Laat men dien man 'n plaats aanbieden in de een of andere kamer van z'n familie, als daar door 't overlyden van 'n oudtante vakature is. De _Staat_ is niet gediend met lieden die de oplossing van alle maatschappelyke vraagstukken meebrachten uit hun luiermand. «Wraakt ge ook den zevenden, die als _Specialiteit_ in ... In 't een-of-ander, _connu_! Ja, wraak ook hem. Ik ontzeg ieder 't recht Volksvertegenwoordiger te zyn die dat recht grondt op iets anders--op wat ook!--dan kennis van de behoefte des Volks _in het algemeen_, dan toewyding aan de belangen van 't Volk _in het algemeen_, dan op de gegronde verwachting dat hy nuttig zal wezen voor 't Volk _in het algemeen_. Het volgen van 'n vooruit bepaalde richting op wetenschappelyk, sociaal of politisch terrein, bewyst òf onbekwaamheid òf verraad, en dit laatste is immer het geval by 't voorstaan van _byzondere belangen_. De algemeene zaak--_res publica_--is in de hoogste maat _integraal_, en moet als zóódanig behandeld worden. Ik weet zeer goed dat het vertegenwoordigend stelsel in 't algemeen, ook zonder verkeerde toepassing in de onderdeelen, aan dezen laatsten niet kàn voldoen. Doch wie dit toestemt, zal erkennen dat wy de daaraan klevende gebreken niet willens en wetens mogen vermeerderen. Hoe gebrekkig ook de wil des Volks door z'n afgevaardigden wordt kenbaar gemaakt, er is weinig hoop op beterschap indien wy opzettelyk voortgaan, _erkend-onbevoegden_ met die moeyelyke taak te belasten. Zien de liberalen niet in, dat ze zich bespottelyk maken in de oogen der behouders, door dagelyks blyk te geven dat zy hun eigen stelsel òf niet begrypen, òf moedwillig verkrachten? Is er logika in den roep: «weg met Gods genade?» als men te-gelyker-tyd zweert by de genade van Professor X of Dokter Y? Met welk recht rekuzeert men het overwicht van 'n BOURBON of anderen _Krates_, als men stokstyf beweert dat het leekeplicht is, eerbied te hebben voor de militaire kunde van Luitenant Q? Is het dan alleen om plaats te maken voor katheders dat men zich voor 't omhalen van tronen en bidstoelen zooveel moeite getroostte? Millioenen en millioenen plebisciteeren sedert eeuwen voor 't gezag van den Paus. Weg met _die_ meerderheid, zeggen we nu, wy weten beter! Maar ... de anderhalve stem uit Schiedam, die den jeneverstoker Z zoo byzonder bevoegd rekent tot het beslissen van industrieele--en alle andere! kwestien, dàt is 'n àndere heiligheid, dááraan mag niet geschud worden! JOZUA deed de zon stilstaan. Dit werd aangenomen door millioenen stemmen. Vyf-zesduizend jaar lang voteerde 't heele mensdom de onschendbaarheid van JOZUA'S wonder. _Die_ meerderheid wordt op-eenmaal terzy gezet--en ik doe hartelyk mee!--maar mogen we nu telkens 'n nieuwen JOZUA erkennen in ieder dien 't gelukte zich door 'n paar dozyn kiezers te doen proklameeren voor 'n specialiteit in stilstaan? Wie de aanbevelingen der kandidaten ontleendt, staat verbaasd over de botheid van lezers en de onbeschaamdheid van dagbladschryvers. Deze heeren geven zich niet eens de moeite hun felonie te verbergen, en dringen brutaal aan op de verkiezing van dezen of genen, om redenen die juist den kandidaat het lidmaatschap in de Kamer zouden ónwaardig maken, indien hy inderdaad schuldig ware aan de Kamerdeugden waarvan-i beticht wordt. Laat ons hopen dat er veel gelasterd wordt in die aanbevelingen! Maar in dit geval is 't vreemd dat de betrokkenen zich niet verdedigen. Nooit las ik te-dier-zake 'n rechtvaardiging. Nooit werd 'n dagbladschryver door den kandidaat van z'n krant voor den rechter gedaagd, omdat hy hem in-staat achtte als Kamerlid het algemeen welzyn opteofferen aan ondergeschikte belangen, nu zeer in 't byzonder aan die van z'n distrikt. Nooit eischte een aanstaand vertegenwoordiger des Volks, herstel van eer na de aantyging dat-i gereed-stond dat Volk naar de maat van z'n vermogen te verraden als _Specialiteit_. Integendeel, de Fritsjens leggen vry onnoozel hun schitterenden _Staat-van-Dienst_ over, en schynen heusch te gelooven dat na hùn verkiezing, _tout sera pour le mieux dans le meilleur des parlements possible_. Het best-mogelyk parlement? Dit verkrygen wy op die manier _niet_! Wie als _specialiteit_ de Kamer betreedt, voelt zich genoopt z'n kiezers te doen zien dat hy wel terdege de man is waarvoor hy zich ... in de societeit _Gezelligheid_ uitgaf. Men was gewoon hem daar gekleed te zien in iets dat naar uniform geleek. Ook schoor de barbier z'n nekharen weg. En z'n rok werd geborsteld door 'n gewezen wachtmeester- titulair, 'n krygskameraad uit de dagen van 't oorlogzuchtig garnizoensleven. Zou, na dit alles, het geacht lid uit de _Gezelligheid_ mogen zwygen by 't behandelen van de vraag, hoe wy de Pruisen uit het land houden? Dat zy verre! _Specialité oblige_! Het ruischt hem in de ooren hoe z'n kiezers elkaar toeroepen: 't zal me benieuwen wat _onze_ man zegt over de linie van defensie. Zoo-iets is juist z'n _fort_. Nu, die kiezers krygen hun zin. «Onze man» praat terdeeg mee. En waarom zoud-i niet? Hy heeft immers--de gelukkige!--verstand van «linien» waarop zich de vredelievende krygsman terugtrekt, en hy weet wat de rug van 'n leger is ... 'n ding, naar 't schynt, waarin iemand vallen kan zonder zich te bezeeren, jazelfs voor z'n plezier. Hy licht dus de vergadering voor, zy 't dan niet met technische kennis, dan toch met wat kennis van de meestal zinledige terminologie der techniek. De kruienier van z'n dorp voelt iets in zich van 'n CAESAR of NAPOLEON by 't verondersteld _hear, hear_! dat de aandacht scherpt op de oorlogswysheid van _zyn_ afgevaardigde. De geldwisselaar op den hoek is wat huiverig geworden in 't aannemen van _Cassenscheine_, na die redevoering van «onzen man.» 't Is toch maar zeker dat VON MOLTKE, uit het veld geslagen door die fameuze nieuwe linie, geen raad weten zal met z'n armeerug, en dat alzoo de solvabiliteit van den Pruisischen Staat ... «Onderwys? Wacht even, straks zal onze dominee die zaak eens behandelen. We zonden hem naar den Haag omdat het preeken hem wat lastig viel[8]--hy moest zoo, en kan de stovenlucht niet verdragen --_maar onderwys_ z'n stokpaardje, daar kan je-n-op aan! Hy katechizeerde altyd 'n kwartier over den tyd, en op z'n zesde jaar al kon m'n kleine jongen 't heele gebed van MANASSE van-buiten, zoodat nu die reorganizatie van de hooge scholen wel in orde komen zal. Liberaal is-i ... van belang! Hy preekte zonder bef, en z'n vrouw heeft 'n _cotillon_ meegedanst op den zilveren bruiloft van onzen burgemeester.» «Accynsen? Nu, dàt is 'n kolfje naar de hand van onzen X! Hy is graanhandelaar, en heeft molens ook. Altyd lag-i overhoop met de komiezen van 't gemaal. Hy is door-en-door thuis in die zaken ... doorkneed! Alles weet-i «binnen» te krygen, en de ambtenaar die hèm iets bewyzen kan, moet nog geboren worden. Lees eens wat onze «provinciale» van 'm zei toen-i gekozen worden zou. De «provinciale» zei, dat ... dat ... iemand zoo byzonder thuis was in de accynsen als X. De behouders zullen 't hard te verantwoorden hebben als hy begint. Want ... praten kan-i ... kyk! Verleden by den brand heeft hy 'n toespraak gehouden, wel 'n half uur lang. De spuitgasten stonden perplex, en toen 't dak instortte, had-i nog niet gedaan. Ik verzeker je dat-i niet voor niemendal naar den Haag is gezonden.» 't Is nu maar te hopen dat er geen brand ontstaat in den Haag of in Nederland, in de Kamer of onder 't Volk. De welsprekende gemaal-specialiteit mocht de spuitgasten eens roerloos praten![9] Het doet my overigens genoegen dat die X zoo'n goede spreker is, daar-i me hierdoor aanleiding geeft om terugtekomen op de specialiteit van mooipraters, 'n ras dat ons moest doen gloeien van eerbied voor den uitvinder van 't Persisch-insectenpoeier. De mensenvriend HAKIM HHAFIZ--daar ik niet weet hoe de man heette, willen wy aannemen dat die naam hem is toegekend door de meerderheid van 'n Vergadering die 't ook niet wist--die HHAFIZ heeft aanspraak op onze dankbaarheid, al ontwaren we dan by warm weer en Kamerzittingen, dat z'n pogingen nog altijd gedeeltelyk onbekroond bleven. _In magnis voluisse_ ... o edele HAKIM, troost u daarmee! De specialiteit van mooipraten, publiekspreken, oratorisch talent, welsprekendheid--de frekwentste onder alle specialiteiten--is 'n ware ziekte, 'n besmetting, 'n pest die uitgeroeid behoort te worden, 'n vloek die men bezweren moet. Ik heb my onlangs in de IDEEN (Bundel III) hiermee te lang bezig gehouden, om daarby nu te blyven stilstaan. De belangstellende lezer wordt naar dat werk verwezen, en ik zal dus hierover nu niet meer zeggen dan noodig is tot het aanwyzen van den nadeeligen invloed dezer soort van specialiteit op de Vertegenwoordiging des Volks. Welsprekendheid in den zin die men gewoonlyk aan dit woord hecht, behoort te-huis op den kansel. Het opdringen van ongerymdheden kan niet gelukken, zonder zeker _flux de bouche_ dat we aan goochelaars, geestelyken en biologen moesten overlaten. By 't nuchter behandelen van zaken--en dit is zoowel voor de balie als op de Volkstribune een vereischte--komt het aan op de zaken-zelf, en niet op de manier waarop deze of gene praatspecialiteit die zaken weet voortestellen. De aangevoerde _feiten_ behooren wèl te spreken, en kunnen dan de welsprekendheid van den rhetor zonder scha missen niet alleen, maar worden daardoor in het duister gesteld. Welke waarde heeft de vryspraak van den beschuldigde, indien men daarby de bekwaamheid van z'n verdediger op den voorgrond zet? Welk vertrouwen kan 't Volk stellen in de doelmatigheid van 'n genomen maatregel, wanneer daartoe beslist is onder den indruk der redevoering van 'n mooiprater? Men bedenke dat het by behandeling van zaken niet om overreding te doen is, niet om 'n kinderachtigen triumf over tegenstanders, niet om de problematische eer van van 't laatste woord. De vraag is hoe de _feiten_ zyn. Hoe die van elkander afhangen? Hoe er moet gehandeld worden om ze in de toekomst naar wensch te leiden? En dit doel wordt niet bereikt door oratorische inspanning of overspanning. Erger nog, op dat doel wordt onder 't regime der mooi-pratery niet eens aangelegd. Het spreken-zelf staat dikwyls 't belang der zaak waaròver men spreekt in den weg, zooals in den schouwburg 't luid gesis òm stilte, _de_ stilte. Het is den specialiteit-prater minder om 't welzyn des Vaderlands te doen, dan om den bloei van z'n redenary. En ook z'n tegenstanders slaan meer acht op de rhetorische waarde van z'n arbeid, dan op den invloed dien z'n redeneering behoorde te hebben op hun oordeel, een invloed die dan ook zeer gering is. Lang voor 't openen der debatten kan men vry nauwkeurig weten hoe de uitslag van de stemming wezen zal, waaruit mag worden opgemaakt dat de advokatery der pleiters geen enkele overtuiging wijzigt. Liever: geen enkel _parti pris_, want van «overtuiging» kan in zóó'n bedorven kring geen spraak zyn. De waarde die in-weerwil hiervan, nog byna overal aan publiek-spreken gehecht wordt, legt 'n droevig getuigenis af van den ernst waarmee men _waarheid_ naspoort. Als meest eenvoudig geneesmiddel voel ik me alweer genoopt te wyzen op de wiskundige, die in de harmonie van 't _Zyn_, uitgedrukt in hoeveelheden of uitgebreidheid, de schoonheid van het stipte, de poëzie der juistheid najaagt. Hy vindt dit alles niet in 'n byzondere wyze van voorstelling, maar in de eenvoudige vermelding van 't gevondene dat hem uitdrukkingen in den mond legt welke steeds, en in veel hooger zin dan we gewoonlyk dit woord gebruiken, wél-sprekend zyn. Wat daartegen strydt, noemt hy _Leugen_. En zelfs zonder bepaalde tegenstelling, al wat afwykt van 't eenvoudig ware, is hem ónwaarheid, en als zoodanig 'n gruwel. Mooipraten? In de couranten, die verraderlyke fotografien van onzen maatschappelyken toestand--de oplettende lezer begrypt dat ik nu bepaald van de advertentien spreek, daar fotografien aan iets als juistheid doen denken--in de couranten wordt nu-en-dan _eine gewandte Verkäuferinn_ gevraagd. Hoe men zoo'n ding in 't Hollandsch noemt, weet ik niet. De zaak zal wel hierop neerkomen, dat men 'n schepsel zoekt die het talent heeft 'n onbedreven klant verschoten lapjes aantepraten. Heeft de specialiteit van zoo'n winkelmeubel werkelyk voor den patroon eenige waarde? Oefent zoo'n geacht lid van de toonbank inderdaad 'n goeden invloed uit op het geluk des Volks dat wat welvaart komt opdoen uit haar voorraad? Op _my_ niet! Ik tart de meest _gewandte Verkäuferinn_ van 't heele nieuwe Duitsche Ryk, my 'n kadaster-wetsontwerp of 'n reorganizatie van de Preanger in de hand te stoppen voor 'n waardig antwoord op den _Havelaar_, en ik zou geen slaapmuts aannemen uit haar hand, al verzekerde ze my op eerewoord dat VAN TWIST--bygestaan dan door andere specialiteiten, omdat hyzelf de specialiteit van volslagen onbekwaamheid beoefent--dat ding had gebreid. Maar onze kieskollegien en Kamers zyn zoo keurig niet. In _die_ winkels stelt men zich met de nieuwe juffrouw tevreden, zoodra zy zeker soort van omstanders tot handgeklap weet te bewegen, en vraagt er zóó weinig naar of ze overigens verstand van de zaken heeft _in_ 't _algemeen_, dat men ten-laatste die zaken met het effekt van haar praatjes verwart. Dit nu is in 'n winkelier begrypelyk. Hy slyt z'n waren door de gladmondigheid van z'n vertegenwoordigster, en daarom alleen is 't hem te doen. Doch behoorde niet het Volk aan z'n afgevaardigden àndere eischen te stellen? «De redevoering van A, van B, van C, was mooi ... Heel mooi! Maar, eilieve, zyn we daardoor een graad veiliger voor de Pruisen? «Onze D heeft daar eens weer perfekt gesproken!» «O ja, byna zoo mooi als onlangs in de «_Gezelligheid_» maar de werkman is ontevreden. Kan hy voedsel koopen voor D's prachtige oratie! Is de kans op algemeene welvaart verbeterd? «Heb je gelezen hoe onze E dien F op z'n plaats heeft gezet? Dàt was taal!» Zeker, zeker! Maar ... de Javaan wordt mishandeld, met of zonder akkompagnement van kamerspeeches, met of zonder de _Gewandtheit_ der Bataafsche toko-specialiteit die z'n diepe kennis van Indische zaken te luchten hangt. Maar niet alle mooipratery riekt juist naar den winkel. Ook, en vooral, de _balie_ levert gewoonlyk 'n kontingent sprekers die de toonbank zouden doen blozen, wanneer 'n toonbank blozen kon. «De rechten, myne heeren, de rechten ... Nu ja, de rechten. We kennen ze, die vadermoordende bastaarden van het _Recht_! De rechten vullen alle plaatsen die openbleven tusschen de bezette botertonnetjes en de vertegenwoordigers van Vlaardingsche haring! Zoo'n man van rechten spreekt, spreekt, spreekt ... tot in 't oneindige. En daarna spreekt-i. Dat is z'n vak, z'n roeping, z'n beroep, z'n gewoonte, z'n hebbelykheid, z'n behoefte, z'n _tic_. Het spreken is z'n zeer speciale _specialiteit_ ... Daartoe werd-i dan ook afgevaardigd! Waarover spreekt hy? 't Is hem om 't even. Hoe? Het scheelt hem niet. Hy spreekt niet om iets op tehelderen, iets meetedeelen, hy spreekt òm te spreken. Z'n kiezers wachten van hem zooveel kolommen Byblad in de week. Levert-i minder, ze fronzen het voorhoofd: hm, hm, onze Z gaat achteruit. Draaft hy z'n _penmus_ 'n paar regels voorby: «zie zoo, Z is terdeeg op z'n dreef geweest». De arme Z wordt martelaar van z'n dorpsroem. 't Is met hem: «spreken kunt ge, spreken wilt ge, spreken zult ge ... tot er de dood na volgt, en dan wachten wy uit uw eigen mond de lykrede.» De ongelukkige allemans-babbelaar is nog rampzaliger dan z'n mede-specialiteiten in andere vakken. Deze toch behoeven zich slechts op den voorgrond te stellen wanneer hun _métier_ wordt aangeroerd. Maar Mr. Z is van àlle vakken, juist omdat de eigenaardigheid van z'n welspreken meebrengt dat-i redevoeren kan over zaken waarvan hy òf weinig weet, òf byna niets, òf volstrekt niemendal. Waartoe zou de gaaf van spreken dienen, als men daarby nog verstand noodig had van 't behandelde ook? De zeeman mag zwygen over tienden ... al doet hy 't niet immer. De bankier kan neutraal blyven by 't kibbelen over armenverzorging ... al doet hy 't niet immer. De afgevaardigde uit de veenen mag op z'n lauwren rusten zoodra de turf afgehandeld is ... al doet hy 't niet immer. De kiezers gunnen al die heeren den tyd tot kraamuitleggen na 't verlossen van hun vakwysheid. Maar de praatspecialiteit is gedoemd zich te laten braden op èlken rooster. Hy heeft na 't afhandelen van eenig onderwerp, nauwelyks den tyd zich als St. Laurens, op z'n andere zy te leggen. Turf, armenbederf, eeredienst, verstopte zeegaten, koninklyk prerogatief, volkenrecht, buitenlandsche zaken, vrye-arbeid, pensioenen, strafwet, onderwys ... alles is van z'n gading. Of liever, alles is van de gading zyner kiezers die «_onzen man_ ook wel eens over dat onderwerp willen hooren.» We zullen niet toegeven in ziekelyk medelyden met het praatorgel, dat veroordeeld is tot het afspelen van meer deunen dan er op één cylinder kunnen gezet zyn. Wie zich voor universeele deunmachine uitgaf, moet dan maar de bittere gevolgen van z'n triumf dragen. Maar we vragen wat er terecht komt van de _zaken_ die op zulke wys worden behandeld? We vragen of 't _Volk_ gebaat wordt door de mondknapheid van zoo'n babbelaar? Misschien werpt men my tegen dat ik die aan _specialiteiten_ hun bekrompenheid verwyt, genoegen moest nemen met de ... _generaliteit_ van iemand die over _alles_ meespreekt, en dien men dus niet verwyten kan dat de kring waarin hy zich beweegt, te nauw is. Die ruimte moge wyder zyn dan van anderen, ze is--grootendeels ten-gevolge van 't eigenaardig hersenbederf dat de studie der zoogenaamde «_Rechten_» meebrengt--gewoonlyk minder goed gevuld. Heeft men by vakmannen te klagen over _penurie van zaken_ hier hebben we met _profuzie van woorden_ te doen. Het is de eersten onmogelyk zekere enge grenzen te overschryden, maar praters kunnen zich binnen geen enkele grens tot iets wezenlyks bepalen, en wanneer men de zaakkennis van dezulken, en 't licht dat ze verspreiden, kondenseert, voelt men iets als sympathie voor de andere specialiteiten, die wel-is-waar slechts één zaak reprezenteeren, maar zich daarover dan ook niet behoorlyk weten uittedrukken en dus meer kans hebben om door zwygen tot 'n schyntje van iets degelyks te geraken. In dit laatste geval blyft hun tenminste de verdienste, het woord te laten aan den enkele die inderdaad iets te zeggen heeft waardoor misschien het Volk kan worden gebaat. Uit m'n IDEEN kan men weten hoe ik de staatkundige waarde van den heer THORBECKE beoordeel. Toch heb ik onlangs z'n handelwyze in zekeren zin goedgekeurd, toen hy zich onttrok aan het praatduel waartoe 'n debatteer-specialiteit van de ergste soort hem aanhoudend dwingen wilde. De poging van den aanvaller om zich tot «iets» te maken, door 't voortdurend mikken op 'n persoon die naar de meening van 'n groot deel des Volks sedert langen tyd iets _is_, noem ik ... kwajongensachtig. Ik moet gelooven dat de man by z'n kiezers eer heeft ingelegd met z'n sarren, daar de rol die hy spelen zou, te voorzien, en waarschynlyk een der voorwaarden van z'n verkiezing geweest was. Het is dan ook mogelyk dat-i nu-en-dan z'n tegenstander gekwetst heeft. Maar de grootere eer, door dien tegenstander gekwetst te worden, is hem ontgaan. De in dit geval door de liberale specialiteit in-achtgenomen terughouding zou ons byna stemmen tot wat vergevensgezindheid voor de zotternyen van '48, indien hier aan iets anders dan zeer persoonlijke beweegredenen te denken viel. De _persoon_ THORBECKE wilde niet tournooien met het individu dat zich als «geacht lid» uit ... een-of-ander, zoo indiskreet opdrong in z'n vyandschap, maar 't _Kamerlid_ THORBECKE gaf te dikwyls bewyzen van onkunde omtrent de ware roeping der Volksvertegenwoordigers, dan dat z'n terughouding aan staatkundig _bon sens_ mag worden toegeschreven. Dit is dan ook niet te verwachten in den schepper onzer kieswet, die volgens zyn beginselen, _als lid der Kamer_ het recht niet had zich te ontrekken aan de noodzakelyke gevolgen van z'n eigen werk. Zulke verkiezingen brengen zùlke geachte leden voort! _Patere legum quam fecisti_! Of 't overigens waar is, dat het bedoeld _ad hoc_ afgevaardigd kemphaantje z'n kiezers behaagd hebbe? Ik gis ja. Waarschynlyk zyn z'n herhaalde provokatien met innig welgevallen gelezen. Me dunkt ik hoor zeggen: «dat is _onze_ man!» Welnu, deze ingenomenheid vloeit voor 'n deel uit onkunde voort. De meerderheid der kiezers nog altyd van meening dat praten, spreken, publiekspreken, redevoeren, enz. uitstekende zaken zyn. Men schynt nog altyd niet te weten dat niets gewoner is dan dit talentje. 't Gaat daarmee als met muskaatnoten, versenmaken en speciaalkennis van «de-n-oost» altemaal kruieryen die eens tegen goud werden opgewogen, en tegenwoordig in 't burgerlykst huishouden tot vervelens toe worden voortgezet. Voedsel zit er in al die dingen niet, en overvoer deed den prys dalen. Dat is gelukkig. Want al vloeit hieruit verhooging van konsumtie voort, het stemt de waardeering van 't gebruik wat lager, en dit is _iets_ gewonnen. Maar zóóver zyn we nog altyd niet met debatspecery. Nog immer vinden mensen en ... kiezers, 'n _haut goût_ van talent in de hebbelykheid van frazenlymen. Ze schynen niet te weten dat de prys van dit artikel sedert de afschaffing van 't monopolie zoo verbazend gedaald is. Wat onbevangenheid, 'n beetje gewoonte z'n eigen stem te hooren, _le désir de se voir imprimé_, 'n twintigtal gelegenheids-frazen, 'n wel geprepareerd slotwoord, _et le tour est fait_! Voedsel zit er in dat alles niet, zei ik zoo-even, toen ik van andere goedkoope produkten sprak. Zit er voedsel in wat we zien voortbrengen door zulke publieksprekers? Om te blyven by 't voorbeeld dat ik aanhaalde, durf ik vragen of er in al die aanvallen van 't geacht lid KOORDERS tegen den heer THORBECKE, één nieuw denkbeeld is ontwikkeld? Of er één oud denkbeeld in nieuw licht werd gesteld? Of er _iets_ is overgebleven van die telkens tevergeefs afgestoken vuurwerkjes? Werd er in 't grenzeloos ryk der IDEEN 'n nieuw werelddeel ontdekt? Een vreemde kust? Een onbekenden klip? Een dorp, 'n rots, 'n zodenbankjen, 'n zandkorrel? Niets van dat alles! Niet eenmaal 'n nieuw kiesdistrikt. Geen _mot_ zelfs is blyven bestaan van al de projektielen waarmee de arme THORBECKE uit z'n eigen _kies-mitrailleuse_ beschoten werd. Wind zyt ge, o praat-specialiteit, tot wind zult ge wederkeeren. Dat zy zoo! De wensch is vroom. Van alle specialiteiten is de redevoerspecialiteit de verderfelykste, de onuitroeibaarste! In-weerwil der uitvinding van den beroemden HAKIM HHAFIZ, is de kans op genezing van de ziekte nog zeer gering. Ge moet weten, lezer, dat die man te stryden heeft met boosaardige vyanden. Venynige tegenstanders hebben in Perzie z'n pogingen verydeld door 't oprichten van dispuut-kollegien en debatings-klubs. Men ziet het, iemand die z'n tyd vooruit is, stuit gewoonlyk op boosaardige tegenwerking. Ook ik heb 'n uitvinding gedaan. Ik wilde de publieksprekers inenten met de tranen van 'n berouwhebbenden ekster. Maar ik houd de ontdekking geheim, uit vrees dat broodnyd en zucht tot zelfbehoud zich zullen wreken door 't oprichten van instituten als die in Perzie den armen HHAFIZ het leven verbitteren. Ik denk dat-i naar Wiesbaden vluchten zal. Wie overigens nog niet voldoende doordrongen is van den noodlottigen invloed der praatspecialiteiten, sla het oog op 't ongelukkig Frankryk waar men, na al de bittere ondervinding van 't laatste jaar, nog altyd niet van de kwaal genezen is. Toen dezer dagen de generaal VINOY met al de duizende vechtmannen die hy onder z'n bevelen had, gevlucht was voor de opstandelingen te Parys, gaf 'n frazensmid van die gebeurtenis aan de _Assemblée Nationale_ kennis met de woorden: _le général a concentré ses forces à Versailles_. Indien de Fransche afgevaardigden Duitsch lazen, zouden ze weten dat sedert maanden hun vechtende en gevechtbeschryvende landgenooten door den vyand over zulke frazen worden bespot, en dat de uitdrukking: _sich rückwärts konzentriren_, op Franschen toegepast, in den mond der opgeblazen onderdanen van Keizer WILHELM--die op hun beurt óók met frazen weten omtegaan! --identiek is geworden met schandelyk wegloopen. De vaderlandredders in de _Assemblée_ slikken nog altyd zulke woorden, en zetten daarby een gezicht alsof ze doordrongen zyn van 't besef der strategische waarde van zoo'n militaire retrovolutie. JULES FAVRE, een pleit-en praatman, spreekspecialiteit van den eersten rang, vond 'n andere manier uit om lafhartige vlucht te eufonizeeren. Hy, lid van de Regeering, had--even als al z'n ambtgenooten trouwens--'t hazenpad gekozen voor de oproerlingen van '_t Hôtel de Ville_, en met majestueuze deftigheid stelde hy die rugwaartsche koncentratie aan de Volksvertegenwoordiging voor, als 'n heroïsche poging om den vyand te verdelgen: _en créant autour de lui le vide le plus absolu_. 't Doet waarlyk denken aan 'n muisjen onder de luchtpomp. Maar ... als nu eens die vyand, aangetrokken door 't zoo heldhaftig geschapen _vacuum_, zich liet voorttrekken naar _Versailles_, en verder, verder, zoo vèr de door voortdurende vlucht veroorzaakte ylheid toelaat of eischt ... wat dan? _Que usque_, o dappere JULIUS FRAZE? Hoe lang wilt ge den vyand op u toe zuigen? Ik heb ongelyk. Er staat: _autour_, luchtledige zuiging dus aan alle kanten tegelyk ... 't is om te bersten. De _Assemblée_ neemt genoegen met zulke _cant_, zy die optreedt als redster van 't bedrogen Frankryk dat te-gronde werd gericht door praatjes van gelyke soort. Die mensen hebben niets geleerd en niets afgeleerd. Doch waarom 't hùn te wyten? Werden ze niet door 'n _wettelyk bevoegd verklaard deel des Volks_ waardig en bekwaam gekeurd, de belangen van dat Volk te behartigen? Tot-nog-toe ging het ten-onzent niet beter. En 't is te betwyfelen of dit veranderen zal. Maar, in-weerwil myner moedeloosheid zal ik blyven waarschuwen zoo goed ik kan. Wie meenen mocht dat ik by veel gelegenheden, en ook nu weer in deze bladen, onze Volksvertegenwoordiging te hard val, vrage zich of de Kamers by 't Volk in aanzien zijn? Dit is het geval _niet_. De kiezers minachten hun eigen werk. Vreemd is 't zeker, dat koks de spijzen niet lusten die zij anderen voorzetten. Reeds het bywonen van 't vuil geknoei in de keuken, maakt het onmogelijk die met smaak te nuttigen, hoe veel te meer moet dit het geval zyn als men heeft deelgenomen aan dat gemors. En ... 't oordeel der Kamerleden-zelf! Wie slechts eenmaal gelet heeft op den toon waarop buiten 's kamers zoo'n uitverkorene zijn mede-uitverkorenen «ze» noemt, zal my ten-goede houden dat ik met die heeren weinig omslag maak, waartoe geen groote moed vereischt wordt, daar ieder hunner in 't byzonder volkomen instemt met m'n oordeel over z'n «geachte» kollegaas _en-bloc_. Dagelyks hoort men: «Dat begrypen _ze_ niet ... dáártoe zyn _ze_ niet te bewegen ... zoo-iets is _hun_ te hoog!» En de éénling die aldus spreekt en accentueert, heeft gelyk. Er ligt niet de minste verwaandheid in, dat hy zich als _individu_ hooger stelt dan al z'n ambtgenooten _te-zamen genomen._ Hy voelt inderdaad het overwicht van z'n onverbrokkelde individualiteit tegenover de poespas van kennis en kunde, die door gebrek aan affiniteit nooit 'n dergelyk geheel kan uitmaken. Een verzameling van mensen bezit als zoodanig nooit een der eigenschappen die 'n mens kunnen versieren. Ze heeft geen konsekwenten wil, geen overtuiging, geen bekwaamheid, geen geweten, geen eergevoel, geen schaamte en geen moed. Elk _individu_, hoe schitterend middelmatig ook, staat boven 'n _Vergadering_, (IDEE 9 en 336). Wie na al 't aangevoerde nog verder bewys verlangt van de laagte waarop onze Volksvertegenwoordiging staat, legge zich de vragen voor: _Welk werkstuk heeft ooit onze Kamer voortgebracht? Welk belangryk denkbeeld is uit haar voortgekomen? Welke blyken gaf zy dat ze besef had van haar verplichtingen? Op welk gebied leverde zy voorbeelden ter navolging? In welk opzicht was zy uitstekend? Wat heeft het Vaderland aan z'n vertegenwoordiging te danken_? Uit overvloed van individueele specialiteiten in allerlei vakken, werd zy altyd verhinderd kollektief te zyn wat ze uit den aard der zaak wezen moest: _algemeene_ SPECIALITEIT _ter behartiging van de belangen des_ VOLKS. Ziedaar alzoo wat de in willekeurige brokstukken verdeelde opinie der menigte oplevert! _Vox populi Vox Dei_, zegt men, zonder te bedenken dat men daarmee z'n God 'n vreemd kompliment maakt. Een zonderlinge eer voorwaar--en voor 'n God nogal!--homogeen te worden verklaard met kannibalen, roovers, heksenbranders, stommerikken, aanhangers van oudwyvenpraatjes, geloovers, verstandmoorders, enz. enz. Hadden niet al die specialiteiten van beroerdheid eenmaal--en hebben ze niet nog, in zekere landen--zoo'n _Vox_ op haar hand? Doch, dit daargelaten, ik vraag of zy die den wil van hun God vereenzelvigen met den Volkswil, geen zonde doen door die eensluidende voxen doorteknippen als 'n poliep? Me dunkt: ge zult den Heere uwen God niet distriktifieeren. Zéker is 't dat _myn_ godin, de _Rede_, geen genoegen neemt met zulke kinderachtige en misdadige kunstjes. MIX. «Een veger die niet vegen kan, en geen ander vak verstaat dan niet te kunnen vegen, is 'n _Specialiteit_.» --Myn vak is dat ... dat ... of dàt! Zeer wel! Wat hebt gy die aldus spreekt, tot stand gebracht op het terrein dat ge 't uwe noemt? Gy geneeskundige, hoeveel gezondheid bracht ge voort? Gy rechtsman, werd het _Recht_ gebaat door uwen arbeid? Gy specialiteit van moed, strategie en taktiek, beeft de vyand voor uw dapperheid en vechtkunst? Gy publiekspreker, preekheer, redenaar, welke dwaling hebt gy uitgeroeid? Laat ons nogeens 't oog slaan op Frankryk, het land waar sedert onheugelyke tyden de laatstgenoemde specialiteit byzonder in eere was. Om nu niet te spreken van de treurige rol die veldheeren en diplomaten speelden tegenover den buitenlandschen vyand, welke _maarschalk_ van het Woord, welke _hoogleeraar_ in verdelgkunde, bezweert het oproer te Parys? Ze beproeven dit niet eens. Het gepraat der THIERSEN en FAVRES in de _Assemblée Nationale_ konkludeert gewoonlyk tot wachten, afwachten, niet-doen. De helden die telkens onder verpanding van eer en leven beloven «het monster der anarchie den kop intedrukken» komen gedurig onverrichter-zake terug en brengen hun dierbaar leven ongedeerd weer thuis. De inderdaad zwaar geblesseerde eer wordt met 'n praatje gekalfaterd want de vechtspecialiteit gaat zeer geleidelyk in de praatspecialiteit over. De helden van 't slagveld kyken den doodslager van de balie de kunst af, en frazeeren _à qui mieux mieux_. En de leden van zoo'n _assemblée_ nemen daar genoegen mee. Toen onlangs de overwinner-of-sterver DUCROT tegen alle afspraak aan, ónverwinnend in 't leven was gebleven, werd er nog even geprotesteerd tegen 's mans wederrechtelyke existentie. Maar nu dezer dagen de admiraal SAISSET, de specialiteit die gezworen had: _de donner sa vie_ enz., springlevend wederkeerde zonder de straten van Parys te hebben schoongeveegd, neemt men genoegen met ... zoo'n veger die niet vegen kan. Wie nu zulke DUCROTS en SAISSETTEN aan 't breien, stoppen, stikken of koekbakken zetten wilde, zou van die heeren ten antwoord krygen: «dat is m'n vak niet ... van beroep ben ik held!» Maar zoodra er iets te doen valt waarby hun vakheldhaftigheid eens terdeeg zou te-pas komen, gedragen zy zich als specialiteiten van de naaischool. En de praters! Mr. THIERS, Mr. FAVUE. Mr.... Watjewilt, heeft 'n _speech_ gehouden! Dàt was nu eens prachtig! Dàt deed effekt ... Och ja, als de ontboezeming van den accynsman op de roerlooze brandblussers van pagina zooveel! Indien zulke babbelaars-zelf het minste vertrouwen stellen op den indruk van hun gepraat, op hun waarde als _specialiteit_, waarom, dan niet van die kracht gebruik gemaakt tegen 't oproer! Waarom niet het _Hôtel-de-Ville_ gebombardeerd met 'n Kamerspeech van THIERS? Waarom mitrailleert FAVRE de opstandelingen niet met z'n mond? Bisschop HERBERT van Utrecht gaf in de twaalfde eeuw bewys van meer oprechtheid. Toen de Hollandsche graaf DIRK hem kwam aanvallen, begreep de eerlyke man dat het nu de rechte tyd was om z'n specialiteit op den voorgrond te stellen. Zyn vak was heiligheid, en met heilighedens trok hy den vyand te-gemoet. Dat hielp. Onze DIRK vroeg exkuus, en beloofde beterschap. Ook deze toonde hierdoor dat het hem ernst was met z'n specialiteit van geloover. Maar in ónze dagen ... zie VICTOR EMANUEL die 't erfdeel van PETRUS inslikt. Tóch _Zoon der Kerk_! Zie al de protesten tegen pauselyke Onfeilbaarheid--tegen de vochtigheid van water--tóch _katholiek_! Zie de modernen die 't bybelgeloof hebben afgezworen ... tóch aanhangers van de leer die op bybelvertellingen gegrond is! En zie rond op zooveel ander gebied. Klapperende vensters, mismakende schoorsteenen, gebrekkige ventilatie, onpraktische daken! smakelooze gevels ... al die dingen protesteeren tegen de bekwaamheden onzer bouw-specialiteiten. Een ingenieur dien ik eens deze opmerking meedeelde, antwoordde my dat de meeste zaken van dien aard tot het timmermans-of metselvak behoorden. Precies 't antwoord van 'n Franschen generaal dien men aan 't breien zetten wou. _Hoogere_ bouwkunde? Wat is dat? Engelen wonen niet. We zyn _mensen_, moeten voldoen aan _menselyke_ behoeften. Gaarne wil ik gelooven dat het diepe studie vereischt, de verhouding te berekenen tusschen de kapiteelen van 'n Minervatempel en de emolumenten van 'n hedendaagschen koster, maar we hebben ándere kunde noodig. De huishouding van 'n Hollandsche stovenzetster wordt niet geregeerd naar de wetten van 't Grieksche schoonheidsgevoel, en we zullen geen schoorsteenen leeren maken, zoolang wy 't beproeven uitstellen tot we bruikbare modellen aantreffen in 'n opgedolven _atrium_, waar de rook gewoon was naar bevind van zaken zich 'n uitweg te zoeken, of niet-eens te zoeken. De eigenaardige fout der specialiteiten bestaat in _afkeer van oorspronkelykheid_ of _vrees voor oorspronkelykheid_, aandoeningen die voortkomen uit een door luiheid veroorzaakte onmacht. Te traag om op eigen beenen te staan, te schuw voor inspanning zelfs om dat te beproeven, richt men zich naar meesters in de kunst, en vergeet dat zy hun waarde juist dááraan ontleenden, dat ze zich _niet_ richtten naar 'n meester. De eenige leermeesteres, de _artis magistra_, die 't recht heeft haar discipelen 'n geldig doktors-diploom uittereiken, is _de aard der dingen_. Wie 't versmaadde op _die_ hoogeschool te studeeren, zal ten-allen-tyde een brekebeen blyven, een ... veger die niet vegen kan. Terloops doelde ik op de gebrekkige wyze waarop bouwspecialiteiten beantwoorden aan den naam dien zy zich geven. De uitvlucht van den ingenieur, die sommige door my gemaakte aanmerkingen beneden de waardigheid van z'n «vak» rekende, gaat niet op. Hy had me moeten meedeelen aan welke bouwstukken de kunst haar inspanning wél besteden mag? Zyn onze kerken goed? Onze spoorstations? Heeft ooit 'n leek, onverwachts geroepen tot uitvoering van eenigen arbeid waaraan-i niet gewoon was, iets bespottelykers voortgebracht dan de Amsterdamsche Beurs? Dan 't Paleis van Volksvlyt, die enorme ruimte op de leelykst-mogelyke manier in glas en yzer gezet? De verdeeling in hoog en laag is willekeurig. De heele Natuur is adelyk, en we hebben noch 't recht noch de macht, haar Kappelmannig te verdeelen in standen. Juistheid, bruikbaarheid, doelmatigheid ... al deze eigenschappen toegepast op't geringste voorwerp, bekleeden gelyken rang als dezelfde verdiensten in zaken die ons--slechts in betrekkelyken zin altyd--belangryker voorkomen, en wie voorgeeft de studie van 't schynbaar geringe te minachten verdient minachting voor de geringheid zyner studie. _Deugd_ is zedelyke schoonheidszin, in _logika_ openbaart zich de vroomheid van den denker, en aesthetische ontwikkeling brengt de _rechtvaardigheid_ mee, die ook omtrent zaken en begrippen het _suum cuique_ weet in-acht te nemen, dat we zoo gewoon zyn niet toetepassen op personen. Alzoo lossen zich de eigenschappen van hart en verstand, samengaande met kunstgevoel, harmonisch op in dit eene: _streven naar waarheid_. De plompe gestalte van zoo'n Amsterdamsche beurs liegt evenzeer tegen de eischen van schoonheid en doelmatigheid, als 't gebabbel in onze Kamers tegen de belangen van 't Volk. De lynen van dat glasgebouw vloeken en waggelen als beschonken nachtloopers. Die koepel schynt 'n wén te hebben als 'n Zwitsersche berg-_crétin._[10] 't Een is zoo onzedelyk, zoo onbeschaafd, zoo ongezond als 't ander. En onze kerken! Men preekt daarin op z'n protestants, en de galm is ... onfeilbaar. De gewelven roepen: _O salataris hostia_, en de dominee maseurt in 't Hollandsch of nagenoeg. Wie zich gewoon maakte zulke snydende kontrassen niet optemerken, wie zich verhardde tegen de pyn die dit gebrek aan harmonie uitwerkt op 'n onbedorven gemoed, verwaarloosde z'n zedelyk tastvermogen, en verliest het oordeel des onderscheids, ook aangaande zaken die schynbaar niets te maken hebben met de dingen door welker aanraving hy zich liet vereelten. We gelyken hierin veelal op den verloskundige, die meende zonder schade voor z'n vak in z'n vryen tyd te mogen houtzagen en citerslaan. Dat gaat niet! Wie z'n gereedschap bederft is 'n slecht werkman. Het was niet zonder doel, dat ik zoo-even de wanstaltigheid van 'n paar Amsterdamsche gebouwen vergeleek met zeer uiteenloopende onderwerpen. Ik wensch te doen in 't oog vallen dat de _oorzaak_ der bedoelde fouten dezelfde is, onverschillig of daaraan wordt vorm gegeven in metselwerk, dan of ze zich openbaren in Volksbedrog. Men kan verzekerd zyn dat menige ministerspeech, in yzer overgezet, 'n scheeven indruk maken zou, en dat er o.a. geen behoorlyke trap zou wezen om zich naar-boven te werken in 't gebouw van ons publiek rechtsgevoel[11] indien men dat ongelukkig voorwerp in steen vertaalde. Onwaarheid, onjuistheid, gebrek aan harmonie tusschen eisch en voldoening, werken alom op gelyke wyze storend, bedervend, onzedelyk. Dàt hebben wy aan de speciaal-mannen te wyten! Buiten den tempel van hun vak nemen zij de hulde van den leek aan, die hun voorgewende priesterwyding eerbiedigt. Binnen dien tempel maken ze niemand zalig. Dat is oneerlyk! Zeg eens, gy, baas of m'nheer, gy noemt u metselaar, _meester_ metselaar ... is uw cement zoo goed als 't Romeinsche? En gy, timmerman, _meester_ timmerman, meent ge in-staat te zyn tot het maken van 'n behoorlyke ... Ik heb hier iets te noemen dat ik niet noemen mag in 't Hollandsch, en in 't Latyn of Grieksch niet noemen kan omdat de Romeinen en Grieken--die, evenals hun nazaten, en de meeste volkeren der oudheid, zeer vuil waren--het ding dat ik bedoel in 't geheel niet gebruikten. Neen, ik kan 't niet noemen. Er blykt dus dat myn schryfspecialiteit ook te wenschen overlaat. Men vergeve het my, en bedenke dat ik me nooit voor schryver uitgaf. Ik bezit daartoe niet het minste diploom, en ben zelfs geen dokter of professer in de letteren. Maar zy die dit wèl zyn, de litteratuur-specialiteiten, wat brengen _zy_ voort? Mogen we zoo laag neerzien op den timmerman die van ouder tot voorouder 't wanbegrip aanhangt dat de opening van 'n bril cirkelvormig moet zyn, alsof 't rondom-aanraken de eisch ware!--kyk, daar heb ik toch 't verboden woord genoemd, en in 't Hollandsch nogal!--mogen wy den onontwikkelden ambachtsman hard vallen, als we zien dat voorgangers in _humaniora_ zoo bitter slecht timmeren? Sedert 'n eeuw of drie hebben of hadden wy akademien en atheneën in menigte. De eene professor volgde den anderen. Ze richtten hun leerlingen af, en maakten die tot doktoren--tot _specialiteiten_ alzoo!--in letterkunde. Alles _professeerde_ om 't hardst. Wat leverde dit op? Me dunkt, 'n volk dat sedert twee-driehonderd jaar zóóveel betaalde voor de beoefening van 'n speciaal vak, zou recht hebben iets uitstekends in dat vak te verwachten, neen: _zeer veel_ uitstekends. In plaats daarvan wedyveren de produkten onzer officieele lettermannen met den mismaakten koepel van 't glaspaleis in wanstaltigheid, vooral wanneer zy de ongehoorde poging wagen om zich te verheffen boven 't peil der middelmatigheid waarin zy hun eerlyk verdiend _summa cum laude_ behaalden. We mogen aannemen dat de strandbewoners onzer Nederlanden ten-allen-tyde gevischt hebben. Een groot gedeelte van de Natie beoefende alzoo de vischvangst sedert ... ja, wie zegt ons hoe lang reeds vóór de zoogenaamde aankomst der Batavieren? Hoe dit zy, er waren ten-allen-tyde meer visschers dan officieele letterkundigen. Het wèl beoefenen van de visschery werd nadrukkelyk gevorderd door 'n gebiedende meesteres: de maag. Toch verklaarde onlangs een Noorsch vischgeleerde, die voor eenige jaren in 't belang van z'n vak 'n reis deed langs de stranden van Europa, dat de Hollandsche visschers volstrekt niet op de hoogte hunner kunst stonden. Ik nu kan niet beoordeelen of deze man gelyk had. By analogie met andere vakken welker beoordeeling wel eenigszins onder m'n bereik valt, mag ik gissen dat-i de waarheid zei. Maar als ik den uitslag der studien van onze strandbewoners vergelyk met de litterarische rezultaten onzer akademien, dan voel ik iets als eerbied voor de _clarissimi_ van Scheveningen en Katwyk, en ik zou lust hebben dien Noordschen betweter naar Utrecht en Leiden te verwyzen ten-fine van klement oordeel over de Hollandsche botboeren. Men zegt dat er eens in den Haag drie kabeljauwen te-gelyk op de markt zyn geweest. In een heel jaar levert onze aan de akademien uitgebroeide letterkunde zooveel spieringen niet. Gebrek aan oorspronkelykheid is alweer de hoofdoorzaak van deze armoede. In-stede van te grypen in de volle ryke natuur, meent men iets te bereiken door toewyding aan 'n bepaald vak, d.w.z. door 't volgen van voorgangers die zoodanig vak geprofesseerd hebben--liever nog, die er in professerden--en op hun beurt kopiisten waren van andere brekebeenen, of al ware het van 'n meester. Dat deze inkrimping van terrein soms, en nog volstrekt niet dikwyls, iets ten-gevolge heeft als de handigheid die ik op blz. 28 (hfdst. II, n. v.d. tr.) wel wilde toekennen aan 'n bakker van beroep, kan waar zyn. Maar dat die nauwte van blik nog gevaarlyker werkt op de voortbrengselen van den geest dan de sleurfouten der bakkers op ons brood, is ook waar. In dat brood _is_ dan toch nog meel. Vermengd, vervalscht, verknoeid, er is _meel_ in. Onze letterspecialiteiten durven 't Volk _als spyze_ voorzetten _wat geen spys is_. Ze geven _als voedsel_ wat _niet voedt_. En wie er over klaagt, krygt ten antwoord dat de eigenaardigheid van 's mans vak meebrengt dat-i zulk brood levere en geen ander. De leek moet dan zwygen, en verwyt zich dat hy ten-onrechte meende geestelyk onverzadigd te zyn. De fout heet dan te liggen aan hemzelf die 't hoog gewicht van 't speciaal-vak miskende. Zoodra hy op de hoogte wezen zal die noodig is om de waarde daarvan te schatten ... Intusschen professert en professeert de specialiteit voort ... Twee treurige indrukken tegelyk dringen zich hierby aan ons voorstellingsvermogen op. De eerste is medelyden met het arme Volk dat naar zielespys hongert ... Laat ons vlug heenstappen over dit onderwerp. Hongeren is 'n afgezaagd thema. Liever stel ik u 't vermaak voor, lezer, om te vermeien in andere smart, in specialiteiten-smart. Ge kent die niet? Ge wist niet op welk veld dat doornig onkruid groeit? Ge weet niet hoe de schedelplaats heet, waar de navorschers van 't ontmetelyk-kleine gekruizigd worden? Ik zal u den weg wyzen. Misschien moest ik, zooals de _specialiteiten_ van den Nederlandschen _Helikon_, beginnen met 'n fors[12] «wat bralt ge, o Rom es!» of 'n melankoliek: «'t is voor u niet dat ik zing!» om dan na 't minachtend doorloopen van allerlei andere smart, ten-laatste triumfantelyk neertekomen op 't onderwerp onzer _complainte_, en den lydenspalm uittereiken aan den martelaar die my den treurzang in de pen gaf. Niets van dat alles. Tegen alle school, gewoonte en deftigheid aan, toon ik u terstond het uitgeteerd gelaat van den armen speciaal- professer die gestruikeld is over 'n speciaal eigenschapje van 'n speciaal-atoom zyner _specialiteit_. Werelden vergaan of vergaan niet, 't is hem om 't even. De zon valt, hy bekommert zich daarover niet verder, dan om 't verschrikt mensdom te berispen over den ontaalkundigen geslachtsverkrachtenden uitroep: daar gaat-i! De geschiedenis van wereldwording, mensheid en beschaving boezemt hem geen verder belang in, dan noodig is om natesporen of de eerste lichtstraal z'n naam wel behoorlyk met 'n _ch_ schreef, en of er taalfouten waren in de tien geboden. Paus JOHANNA interesseert hem eenigszins, doch daar dat individu--vrouw of man dan--in beide gevallen toch slechts 'n mens was, kan hy aan z'n hoedanigheden niet zooveel aandacht wyden, als-i--en met zielewellust zeker!--zou besteed hebben aan 'n _klank_. Van z'n kroost en huisgezin weet onze professer genoeg om de overtuiging te koesteren dat al z'n meisjes onzydig zyn en dat z'n vrouw soms mannelyk is. Z'n liefde tot de wetenschap, hoe gloeiend ook, is omtrent dit alles voldaan, tevreden en in rust. Maar helaas ... daar nadert het vreeselyk woordje _leur_, en dondert den ongelukkige de vraag toe: «welk geslacht kent ge my toe? Antwoord of ... leef, en schryf 'n woordenboek!» Het baat niet of de ongelukkige dien geslachteloozen inkwiziteur van-voren beziet en van-achter om te onderzoeken of ze wellicht eene groot-inkwizitrice, dan wel--wie weet!--'n heftig inkwizitorium is? Alles te-vergeefs! Die paus JOHANNA op 't gebied der taalkunde heeft de boosaardige verstoktheid gehad zich nooit te vertoonen--ik citeer--«_met een bepalend woord, waaruit_ haar _geslacht zou kunnen blyken_.» Sedert eeuwen wandelt hy, zy, het, de wereld rond, zonder floddermuts of helm, zonder broek of schort, en toch--of juist daarom--kan men maar niet te weten komen of 't deern of 'n jongetjen is? Hoe vreeselyk, niet waar, voor geleerden die hun heele leven toewyden aan 't geslachtsleven van de klanken? Welke barbaar zou niet geroerd wezen ... enz. Men schreeuwt tegenwoordig overal om gelykheid. Ik ben er tegen, en beweer dat het zeer billyk is dat de werkster die de vloer boent voor professers studeerkamer, eerbiedig ruimte maakt als de man, zwanger van ... teleurstelling over de ware sekse van z'n _leur_, zich op den drempel vertoont. Dus: werkster, op-zy! Ik zelf zou uit den weg gaan als ik 't ongeluk had me in de buurt van zoo'n studeervertrek te bevinden. _Honneur au courage malheureux_! Dat het vruchteloos belegeren van de geheimzinnige leur-vesting niet aan lafhartigheid mag worden toegeschreven, kan bewezen worden uit 'n ander feit, dat ik te liever aanhaal omdat de vermelding me gelegenheid geeft tot 'n welgemeend _meâ culpä_. In m'n _Divagatien over zeker soort van Liberalismus_ nam ik de vrijheid heel ongepast uittevaren tegen de kleingeestige schoolmeestery die onze letterkunde beheerscht, of liever: _die in ons land zoo onbeschaamd de plaats der letterkunde inneemt_. Onder andere voorbeelden wees ik op 't woord _schildwacht_ dat in myn jeugd vrouwelyk wezen moest. «Of dit nog zoo is, schreef ik er by, weet ik niet». Welnu, bladerende in D.V. & T.W.'s handleiding ter letterkundige zaligheid, ontwaar ik dat die zotterny wel degelyk met wortel en tak is uitgeroeid. Die twee letter-doktoren hebben den schildwacht hersteld in z'n mannelyke eer, en vergunnen _hem_ tegenwoordig allervrindelyks _zyn_ geweer op _zyn_ schouder te dragen. Wie den moed heeft zulke nieuwigheden intevoeren, mag waarlyk niet beschuldigd worden van gebrek aan geestkracht. Toch zullen sommigen beweren dat er zoo'n hooge maat van genie niet noodig is, om intezien dat er verschil bestaat tusschen 'n _persoon_ die zich loopt te vervelen voor 'n schilderhuis, en de hem opgedragen _funktie_ om _heraus_ te roepen als er 'n kolonel komt aanryden. Het onderscheid tusschen een onstoffelyk begrip en 'n man van vleesch en been, is nogal te vatten, en daarom ligt dan ook de verdienste die ik roem, niet zoozeer in dat vatten als in den moed van 't verkondigen. De geschiedenis meldt niet of de dappere apostelen van des schildwachts viriliteit door 'tafgodendienend Volk zyn verscheurd of verbrand geworden. We willen daarvan 't beste hopen. Bloed en brandstapels zyn wel 't zaad der taalkunde, maar ... er is hooger eer te behalen in 't strydperk der welschryvery. Een onbesuisd omwerpen van de afgoden der menigte moog getuigen van oprechtheid en overtuiging, de gematigd- welmeenende boodschapper van 't ware nieuwe is niet afkeerig van eenig beleid, en zoekt middelen om zoolang mogelyk onverscheurd en onverbrand te blyven. Evenals PAULUS, die te Athene zich meester maakte van den «onbekenden God» om dat nevelachtig spook heel handig te vereenzelvigen met den zynen, hebben de heeren D.V. & T.W. voor ze hun hermafrodiet bekleedden met den mannelyken toga, omgezien naar 'n bondgenoot. En waar denkt ge dat ze dien vonden, lezer? Eilieve, raad niet, ge zoudt uwe scherpzinnigheid vruchteloos op de proef stellen. Met bescheidenheid meenen zy te mogen aandringen op de mannelykheid des schildwachts: «_omdat men in andere talen, bijv. in het Zweedsch, ons hierin is voorgegaan_.» Zoo-iets geeft inderdaad courage. De ware moed immers mag toch niet in dolzinnigheid ontaarden? Met heel omzichtig beleid alzoo ... Zie eens, indien onze woorden-apostels zich onnadenkend te vroeg hadden laten verbranden, zouden zy den tyd niet gehad hebben ons nog veel andere dingen te leeren, o.a. dat men aan _kuiter_, wyfjesvisch, het vrouwelyk geslacht wel zou mogen toekennen[13] en dergelyke wetenswaardigheden meer. _Kater, uil, professer_, e.d. zyn mannelyk, naar we vernemen, en wie _vroolyk_ met één _o_ schryft is 'n dwaas. Is 't genoeg, lezer? En is 't nog noodig u voortehouden wat de gevolgen zyn van zoodanige krachtsverspilling? In uw huishouding, in uw beroep, zoudt ge toch spoedig inzien ... ik zeg niet: dat het groote geschaad wordt indien ge u te veel toelegt op het kleine, maar dat het _degelyke_ te-loor gaat--van welk geslacht is dat _loor_, o goden!--door 't stelselmatig beoefenen van _nonsense_. LAROCHEFOUCAULD schynt aan zoo-iets gedacht te hebben, toen hy de maxime schreef: _ceux qui s'appliquent trop aux petites choses, deviennent ordinairement incapables des grandes_. Ik, die weet hoe moeielyk het is zich juist uittedrukken, maak hem geen verwyt van z'n «_trop_» dat _de trop_ is. «Te veel» werkt _altyd_ en _overal_ schadelyk, dit weten we. Ook begryp ik dat z'n uitspraak hinken zou als men dat overbodige _trop_ er uit liet. Hy gaf zich evenwel zeer veel moeite om exakt te zyn, en ik weet by ervaring te goed hoe afmattend dat eerlyk streven is om me niet verplicht te rekenen tot 'n welwillend nasporen van wat-i bedoeld heeft. _Petites choses_ zyn er niet, en de door LAROCHEFOUCAULD gemaakte fout ligt niet in de kleinheid der dingen-zelf, maar in 't wanbegrip over hun opportuniteit. Een kok, die 't souper laat aanbranden omdat-i zich buiten de keuken bezig-houdt met den ring van Saturnus, heeft juist om 't zoogenaamd-_groote_ het zoogenaamd-_kleine_ verwaarloosd en dus, stipt gesproken, een tegenovergestelde fout begaan die evenwel in werkelykheid op 't zelfde neerkomt, want de soep is er niet smakelyker om. De tegenstelling was dan ook slechts schynbaar. Een speld die te-pas komt, is in zedelyk-logischen zin _grooter_ dan 'n heel zonnestelsel, wanneer dat het nasporen van _waarheid_, het beantwoorden aan roeping, het plicht-doen, in den weg staat. Zou LAROCHEFOUCAULD gedacht hebben aan onze professers in de dubbele _o_ of _e_, toen-i waarschuwde tegen 't verwaarloozen van de dingen die wel te-pas komen? Of was z'n welwillende bedoeling, _U_ te waarschuwen, PUBLIEK, tegen 't voortdurend genoegen nemen met het aangebrand souper van onze letterkoks, die zich waarachtig niet op het grandioze van hun nevelringen mogen beroepen om de oneetbaarheid te verontschuldigen van de gerechtjes waarop ze 't publiek onthalen. Om nu eens by de _prouesses_ van die dubbele-omensen te blyven, hebt ge er nooit aan gedacht, lezer, dat zoo'n woordenboek de plaats inneemt van iets degelyks? Smart het u niet dat uw kinderen _met verwaarloozing van beter dingen_ al de wysheid in zich moeten opzwoegen, die daarin voorkomt? Hebt ge wel eens berekend hoeveel tyd, inspanning, geheugen, geest, zy en gyzelf besteden moeten om behoorlyk op de laagte te blyven van al die wetenschap, zegge: _Wetenschap_? En mocht u dit alles onverschillig zyn, denk dan aan 't geld dat ge uitgaaft om zulke dingen te koopen, aan de belasting die ge opbrengt om de lieden te bezoldigen die zich bezighouden met die voddery, levenslang natuurlyk, want ze zyn Specialiteiten, _de par le Roi_ benoemde _Specialiteiten_! En nog iets. Denkt ge dat één Hollandsche stad zich zal verdedigen tegen de Pruisen, indien de prys der heldhaftigheid wordt uitgereikt in de zonderlinge gedaante van 'n akademie waar men zulke wetenschap doceert? Is 't niet om alle poorten wagenwyd voor den vyand open te zetten? * * * * * Intusschen zyn onze straten nog altyd vuil. Indien wy eens ... --Groote goden, ge wilt toch onze professers niet aan 't straatvegen zetten? Wees bedaard. Ja, in alle bescheidenheid wou ik dat, behoudens 'n onbegrypelyke massa eerbied voor andersdenkenden voorslaan. Na 't gebeurde met EPAMINONDAS en de Freule VON STEIN--twee personen die niets misdaan hebben--is myn voorstel zoo vreemd niet, en in geen geval beleedigend. Ik erken dat er 'n gegronde bedenking zou liggen in de vrees dat de modder de overhand nemen zou. Misschien zullen de heeren, slecht vegende, zich beroepen op hun _specialiteit_ als professoren in de litteratuur, en verzekeren dat zy in dàt vak ... op dàt terrein ... _right man ... right places_ ... Nu ja, op dàt terrein schryven ze _Woordenboeken van de Nederlandsche taal_, of verheffen 'n kip tot zoogdier ... ik stem voor 't vegen! Baat het dan onze straten niet, de letterspecialiteit rust 'n beetje. Dit is _iets_ gewonnen. MX. Alles roept om emancipatie. Er wordt door sommigen beweerd «dat we geen slaverny geduldiger dragen dan dezulke welker afschaffing in onze macht staat», waaruit volgen zou dat het verzet tegen tirannie niet zoozeer voortspruit uit afkeer van dwingelandy, als uit lust in oppozitie. PHILIPS en ALVA zyn weggejaagd, maar heel 't schryvend Nederland buigt zich gedwee onder 't _sic volo sic scribas_ van 'n paar mensen die nooit het minste bewys gaven dat ze met 'n taal weten omtegaan, of liever die duidelyk toonden dit niet te kunnen. Misschien wachten wy op 'n Spaansche _Armada_, voor we ons verzetten tegen de tiende penning die er nu dagelyks wordt geheven van ons gezond verstand. Lag er wellicht 'n karakterkundige fynheid in den onwil van de Regeering om de «nieuwe spelling» vasttestellen by de wet? Voorzag men dat het volk liever buigen zou onder niet bevolen zotterny, dan gehoorzamen aan bloedplakaten? Hoe dit zy, we schikken ons in: _vroolykheid_, en zien met minachting neer op onze groot-ouwelui die 'n tydlang _ogen_ en _zo_ schreven. Thans vind ik die spelling zoo gek niet, maar toen ik kind was, gruwde ik van zoo'n verregaande onkunde. Huiverend vroeg ik mezelf hoe men tegelyker-tyd grootvader en zoo dom wezen kon? Een schryver die 'n levenloos voorwerp _hy_ of _zy_ noemde, in-plaats van _dezelve_, was in myn tyd 'n ondeftige knoeier dien ik met al de kracht myner schooljongens-rechtzinnigheid «verachttede.» Maar ik ben oud geworden, en heb nagedacht. Tot nadenken wensch ik nu ook anderen optewekken, zoo mogelyk vóór ze oud geworden zijn, of te oud althans. De gissing van zoo-even dat de leek liefst dan protesteert als 'n wet hem wil dwingen tot gehoorzaamheid, wordt evenwel geenszins bevestigd door de vyftigjarige regeering van SIEGENBEEK, die gehoorzaamd werd in-weerwil van 't gezag dat men hem officieel toekende. Al zy dus die meening niet geheel-en-al verwerpelyk, de regel schynt toch niet algemeen doortegaan, en dit blykt vooral indien we 't oog slaan op 'n ander specialismus dat veel strenger wordt gehandhaafd door de kracht der legaliteit, en waarin we even goedig berusten als in de schoolmeestery. Ik bedoel: _de Rechten_! Wat MOLIÈRE, die doktoren, savantes en markiezen zoo havende, weerhouden heeft de advokaten te bedenken met 'n welverdiende tentoonstelling, is my een raadsel. Of versmaadde hy dit omdat de taak hem te gemakkelyk voorkwam? Was 't onderwerp te afgezaagd voor 'n publiek dat van-oudsher gewoon raakte z'n glossen op rechters en advokaten zèlf te maken, omdat het _non satyram facere_ hier onmogelyk is? Op bladzy 96 (hfdst. MVII, n. v.d. tr.) werd over 't zoogenaamd wèl- spreken van die heeren reeds iets gezegd, ik mag dit alzoo nu voorby-gaan, vooral daar ik thans niet zoozeer de preek-en pleit- specialiteit bedoel, als wel _juristery_. De mannen van parket en balie meenen aan de eer van hun «vak» schuldig te zyn, de van-buiten geleerde _Rechten_ boven het RECHT te stellen. Het eenvoudig-ware is hun niet mooi genoeg zoolang het 'n deftig precedent ontbeert, of niet gestaafd wordt door zoogenaamde _rechtsprincipes_. Indien we dit laatste woord mochten opvatten in letterlyke beteekenis, zou de zaak gezond wezen. Maar, o hemel, zóó bedoelt het niet de geschoolde jurist! Waarheid is hem niet wat inderdaad _is_, maar wat overeenkomt met de uitspraak van dezen of genen voorganger. Gelyk D.V. & T.W. op 'n Zweed, wacht de rechtsman op 'n CAJUS, op 'n GROTIUS, op 'n DIEPHUIS, op 'n I.D. MEYER, of 'n ander van die soort voor-i zich verstout een opinie te hebben. Hij vraagt niet zoozeer wat er _geschiedde_, als wat er door dezen of genen _gezegd_ en _geschreven_ is over iets dat op het gebeurde gelykt. _Feiten_ zijn hem byzaak, 'n _woord_ is hem alles. _Akten_ gaan voor _aktie_. En waar hy zich niet op personen beroepen kan, klemt hij zich aan 't behoudsplankje van 'n «_regel in rechten_.» Wees verzekerd dat er op die _rechten_ en op dien _regel_ gewoonlyk iets volgt dat niet regelrecht en dikwyls nogal héél krom is. Want--en hier komen we terug op de klacht in 't eerste hoofdstuk--zoo'n regel waarmee door de rechts- specialiteiten geschermd wordt, is veelal 'n _dicton_, 'n _scie_, 'n _fiktie_, 'n juridische _deun_, 'n «_formule die onder valsch voorgeven van overbodigheid der redeneering, de aandacht van onjuist redeneeren moet afleiden_.» De meeste rechtsregels zyn stellingen, die gemakshalve als waar worden aangenomen, maar die voor den denker bewys noodig hebben. Deze neemt ze dan ook gewoonlijk niet aan, voor er wèl en deugdelyk bleek dat het aangevoerd _dicton_, ten-eerste: _op-zichzelf beschouwd_ aannemelyk is, en ten-tweede: _dat het van volle toepassing geacht kan worden op de behandelde zaak_. Dit laatste is zelden 't geval, omdat het verschil der omstandigheden oneindig, en ons uitdrukkingsvermogen beperkt is. Maar de rechts-specialiteit is zoo keurig niet. Z'n «vak» noopt hem tot eerbied voor klanken die door gewoonte worden verheven tot afgoodjes, en dezelfde man van wien men in 't dagelyksch leven eenig verzet zou mogen verwachten tegen ongerymdheid, neemt genoegen met de grofste absurditeit, wanneer ze zich maar in de gedaante van zoo'n «_regel in rechten_» of dergelyk door 't gebruik geykt vooroordeel weet te vertoonen. Ik heb de voorbeelden voor 't grypen doch zal me aanvankelyk vergenoegen met 'n paar die nog al sprekend zyn. In Frankryk, waar de juristery vooral niet minder welig dan elders bloeit, was onlangs 'n man beschuldigd van kerkroof. By gebrek aan bewys werd-i vrygesproken. Eenigen tyd daarna meende de justitie den waren schuldige in-handen te hebben, die alzoo voor de rechtbank werd gebracht. Onder de getuigen _à décharge_ verscheen de vrygesprokene. Hy bewees de onschuld van den beklaagde door de volledig geadstrueerde bekentenis ... dat hijzelf de dader was. Hy had de goedheid, allerduydelykst uitteleggen hoe hy 't voornemen had opgevat, hoe hij zich had weten te verschuilen in de kerk, daar de armbus open te breken, en z'n roof in veiligheid te brengen. Roerende openhartigheid! Men liet hem dan ook ongedeerd gaan. Niet uit erkentelykheid evenwel voor die gratis voorgedragen handleiding in 't stelen werd-i vrygelaten, o neen, de brave man was onschendbaar omdat hy, _eenmaal vrygesproken_, onder bescherming stond van den fanatieken eerbied voor de rechtsfetiche: _non bis in idem_. Of de rechtbank hem behoorlijk bedankt heeft voor de genomen moeite in de zaak van dien ander--z'n _compère,_ denk ik met de _Gazette des Trabinaux_ waaraan ik dit voorval ontleen--is me niet gebleken. Ook niet of er 'n civiele aktie is ingesteld tot teruggave van z'n buit. Zeker is 't dat men den dief in de gelegenheid stelde z'n handwerk voort te zetten. Zulke misdadige zotterny is alleen mogelyk in personen die «levenslang» hun gezond verstand kluisterden aan de eischen van 'n «vak». Een ander voorbeeld. Onlangs in Londen bestelt zeker echtpaar by 'n voornaam juwelier eenige kostbaarheden, en maakt van de gelegenheid, dat 'n bediende een grooten voorraad juweelen aan hun keus komt onderwerpen, gebruik om dezen te bedwelmen, te binden, met den dood te dreigen, enz. De vrouw speelde in dit drama de voornaamste rol. Haar gemaal wist met het gestolene aan de nasporing der policie te ontsnappen, maar zy, gevangen genomen en voor 'n rechtbank gebracht, werd ... vrygesproken door de jury, na 'n schoone redevoering van haar verdediger die zich beriep op 't goddelyk en menselyk voorschrift dat de vrouw haren man onderdanigheid verschuldigd is. De trouwe ega had den koopmansbediende van-achter overvallen, hem by de keel gegrepen, 'n doek met aether tegen neus en mond gehouden, ze had geholpen aan 't knevelen, aan het zoekmaken van 't gestolene ... alles wáár, doch: ze deed het op bevel van m'nheer haar gemaal, en alzoo ... Maar, zegt men, het was 'n _jury_ die haar vrysprak ... eilieve, 't was 'n _rechtsman_, 'n _advocaat_, die in z'n pleit-_jargon_ daartoe de motieven leverde! Ik neem noch die jury, noch onvoorwaardelijk 't jury-_stelsel_ in bescherming, doch beweer dat in dit geval de schande der vryspraak niet grooter is dan de misdaad van 't vrypleiten. Zou 't iemand die niet was opgegroeid in 't speciaal-vak van rechtsverdraaien, in 't hoofd komen de voorgeschreven onderdanigheid van de gehuwde vrouw aantevoeren als verontschuldiging voor gewelddadigen roof? Tot zulke afdwaling leidt alleen de speciaal-studie. Alleen 't specialismus geeft den moed tot zulke misdaad? Den moed? Och, die behoeft zoo groot niet te zijn, want waar ieder ander zich schamen zou met zoodanige praatjes voor den dag te komen, kan de jurist dit ongestraft wagen niet alleen, maar zelfs oogst-i by zeker deel van 't Publiek lof in met z'n impudentie. «Dàt is 'n advokaat, zegt Kappelman. Onder zyn handen is geen zaak reddeloos, hy sleept er door wat-i wil!» En Kappelman neemt zich voor, dien pleiter in den arm te nemen zoodra hyzelf er iets zal hebben «doorteslepen» waarmee dan ook het doel van den praatman, dien 't om voordeelige klandizie te doen is, wel bereikt zal zyn. Of evenwel het belang van den kliënt meebrengt, z'n zaak met 'n stempel van wantrouwen te besmetten door haar optedragen aan iemand die byzonderen roem inoogstte als pleiter, schynt twyfelachtig. Oppervlakkig gezien immers, zou men meenen dat ieder die van zyn goed recht overtuigd is, volkomen tevreden moet zyn met 'n eenvoudige voorstelling van feiten, en zelfs dat het hem tegen de borst stuiten moet, z'n rechtvaardige zaak door 'n pleitman by-uitnemendheid te zien gebruiken als terrein voor 'n wedstrijd in _chicane_ en kwasi-handige kunstjes. Hy legt zich de vraag voor, of niet het kiezen van een zoo «byzonder knappen advokaat» op den rechter 'n ongunstigen indruk maken moet? Zoo redeneert gewis de eenvoudig-eerlyke man van gezond verstand. We mogen dus aannemen dat de meesten anders redeneeren, en die «meesten» hebben wel eens gelyk, al weten zyzelf gewoonlijk niet waaraan ze soms den triumf van hun arglistig onverstand te danken hebben. Het kiezen van een «beroemd advokaat» en de slenters waarmee deze een zaak verdedigt, maken op den _Rechter_ alleen hierom geen walgelyken indruk, wyl hy evenals de mooiprater-zelf bedorven is door de specialiteit van 't «vak». Toen BERYER, _le prince des orateurs_--d.i. naar myn overzetting: 'n knoeier van de ergste soort--in één zitting _voor_ en _tegen_ dezelfde zaak pleitte, kwam 't den voorzitter zeker niet in de gedachte dat het eigenlyk zyn plicht was dien oneerlijken man de deur te wyzen. Integendeel. Zelf afgericht tot specialiteit in advocatenkunstjes, moet hy de schelmery van dien allemansbabbelaar heel aardig gevonden hebben. Ze werd dan ook in 'n levensschets van BERYER voorgesteld als byzonder verdienstelijk, gelyk ik reeds hier-of-daar in m'n IDEEN met de noodige verontwaardiging heb opgemerkt. _Slimmigheidjes_, zei ik, en iets vroeger spraken we van _kwasie_-handigheid. Wel zeker, 't is er ver vandaan dat zulke advokaterige debatteerkunstjes op logisch, rhetorisch, wysgeerig of _inderdaad_-rechtskundig gebied, waarde hebben ... _zouden_, indien zoo'n praat-specialiteit iemand tegenover zich had, die met eenvoudig gezond verstand en ongekreukt rechtsgevoel begaafd was. De zoodanige slaat, zonder de minste inspanning en met de kracht der waarheidzelf, door 't webje heen, waarin een oneerlyke tegenparty hem poogt te vangen. Maar--heel gelukkig voor den beoefenaar dier bekwaamheid van lage verdieping, en den bloei der advokatery--de in den grond ònbekwame mooiprater kan ongestoord z'n methode volhouden omdat hy te doen heeft met tegenstanders en rechters, die--de eersten soms in den schandelyk-strikten zin, doch beiden _altyd_ in slechts weinig gunstiger beteekenis van 't woord--z'n _compères_ zijn. Als specialiteiten immers van wat die heeren «_de Rechten_» gelieven te noemen, doorliepen zy denzelfden akademischen kursus van verstands- en gemoedsbederf als hy, en hieraan heeft de pleiter te danken dat z'n auditorium in rechtbank, parket en balie, zich door de grofste vergrijpen tegen Recht en Rede niet gestuit voelt. Al dat volkjen eerbiedigt, zooals zakkenrollers op de kermis, _vice-versa_ de eigenaardigheden van 't «vak». Ze worden hierin gesteund door zeker gedeelte van 't publiek, dat blyk van zaakkennis meent te geven door 't wegstoppen van z'n gebrek aan begrip. Indien ieder die zich behoorde te ergeren aan ongerymdheden in _wezen, vorm_ en _incidenten_ van onze rechtspleging, oprecht of moedig genoeg was om z'n oordeel uittespreken, zou 't met dat bespottelyk toejuichen van «knappe advokaten» en den «eerbied voor 't geslagen vonnis» spoedig gedaan zyn. By misbruiken als de hier gelaakte, hebben de vakmannen altyd 'n trouwe bondgenoot in het verstandelyk en zedelyk minst-ontwikkeld gedeelte van de menigte, een kategorie waartoe zyzelf dan ook --grootendeels juist _ten-gevolge_ van hun akademische leiding --gewoonlyk behooren. Als om de maat van ongerymdheid voltemeten --schoon de zaak zeer makkelyk te verklaren is--ziet men dagelyks dezelfde rechters die de onbeschaamdste zottepraat geduldig aanhoorden, in de _beslissing_ der zaak blyk geven dat ze op de aangevoerde verdedigingsgronden bitter weinig acht hebben geslagen, of zelfs dat die «gronden» 'n geheel anderen indruk maakten dan de beschuldigde zeker recht had te verwachten. De Fransche advokaat LACHAUD draagt den bynaam van _grand sauveur_, en juist hierom kan men den ongelukkige die hèm tot «verdediger» kiest, reeds vóór 't vonnis als veroordeeld beschouwen. Wie meent hèm noodig te hebben, verklaart zich ryp voor 't schavot. Het is immers nu eenmaal van algemeene bekendheid dat die niemand- reddende redder de specialiteit van ongerymde stellingen beoefent, en dat 'n certifikaat van onschuld uit _zyn_ mond, vrywel gelyk staat met 'n bekentenis van moord en doodslag. Ook waar dat bekennen niet meer noodig is, blyft altyd de naam LACHAUD 'n wichtig nummer op 't lystje van verzwarende omstandigheden. Het hem door de publieke opinie toegeschreven talent--hoofdzakelyk alweer bestaande in onbeschaamdheid --_benadeelt_ z'n beschermelingen, en komt dus in den grond, gelyk alle schelmery, op _onbekwaamheid_ neer. Wie dit betwyfelt, vrage zich af wat dàn de invloed is dien de kwasi-handigheid en spitsvindige kunstjes van 'n beroemde pleiter op de rechtbank uitoefenen? Voor de waardigheid der rechterlyke macht is de minst-leelyke veronderstelling dat die invloed ... géén invloed is. Een rechter die zich liet òmpraten door 'n advokaat--van 'n saamgeraapte _jury_ spreek ik nu niet--zou by z'n kollegaas-zelf doorgaan voor 'n dwaas, en in deze opmerking ligt het doodvonnis van 'n groot deel der advokatery. Voor eenige jaren durfden de advokaten van JUT en z'n vrouw, in lange redevoeringen betoogen dat de rechters hun beminnelyke kliënten moeten vry spreken, d.i. men behoorde die moordenaars _frank en vry terugtezenden in de maatschappy, op 't gevaar af dat ze daar hun liefelyk handwerk tot eigen vermaak en aanmoediging van anderen zouden voortzetten_! Er blykt alweer niet uit de processtukken, dat de voorzitter tot die heeren de vraag richtte: _of zy, indien ze de eer hadden rechters te zyn, zoodanig vonnis vellen zouden_? Ook niet dat hy hun 't woord ontnam en de deur wees, wat z'n plicht zou geweest zyn. Wel neen, ze waren volkomen in hun recht, want de specialiteit van 't «vak» schreef die schaamtelooze zotterny voor, of althans ze maakte die straffeloos mogelyk. Eenmaal aangesteld als «verdedigers» mochten en moesten zy loochenen en ontkennen, hoe brutaler hoe mooier. 't Stond immers den rechter vry, er geen acht op te slaan? Wat moeten JUT en z'n geliefde KRISTIEN wel gedacht hebben van de integriteit der fatsoenlyke luî, zy die wisten--nu ja, _ieder_ wist het, rechters en publiek zoo goed als de advokaten-zelf, maar _zy_ toch in de eerste plaats--zy die _wisten_ hoe die mannen van de _Wet_ daar stonden te draaien, te huichelen en te liegen? Hebben zy 'n glimlach kunnen onderdrukken, toen ze een hunner «verdedigers» hoorden verklaren dat z'n gunstig oordeel over JUT niet was: «een _ex officio gehouden praatje_?» Foei, edele rechtenmeester, wie zou op zoo'n denkbeeld komen? Het zou ons heel leelyk staan aan «praatjes» te denken als we van u mogen vernemen dat JUT: «_geen slecht karakter bezit_» en: «_dat men in hem zekere ridderlykheid niet mag ontkennen_.» By 't aanhooren van zulke betuigingen mogen wy in ons de verplichtingen niet ontkennen, dankgevoel te bezitten voor die edelmoedige korrektie onzer begrippen over slechte karakters en ridderlykheid, om nu niet eens te spreken van 't lesjen in akademische balie-taal dat we hier zoo onverwacht prezent krygen. Ik vraag u ... halt, ook _ik_ wil eens mooipraten: ik wensch gevraagd te hebben, myne heeren, wie de gedachte aan «praatjes» zou kunnen bezitten, als hy ter verdediging van JUT, het inschrift hoort aanhalen, waarmee die _preux_ den bybel zyner welbeminde versierde, kort nadat ze met hun beidjes mevrouw VAN DER KOUWEN en LEENTJE BEELO zoo ridderlyk van alle wereldsche zorgen hadden bevryd? Neen, neen 'n «praatjen» is het zeker niet, als de advokaat--volstrekt niet «_ex officio_» lezer, godbewaar-ons voor zoo'n lasterlyke meening!--als hy, om eens geheel-en-al voor z'n partikulier genoegen terdeeg nuttig te zyn, ons verkondigt dat hy in dat inschrift zoo'n «_aardige aanwyzing_» vindt, die ons in staat stelt «_een eigenaardigen blik te werpen in het karakter van den beschuldigde_».[14] Waar is de onverlaat die--en na pas zoo'n uitstekende les in ridderlykheid ontvangen te hebben, nogal!--waar is de snoodaard, de booswicht, die aan 'n «_praatje_» durft denken, by zooveel aardige eigenaardigheid van blik? «Vanhier gy die ... enz. Een «_praatje_?» Maar _leest_ het dan, gy vuige belagers van paladyn JUT en advokatenwaardigheid, _leest_ en _overdenkt_ de woorden die hy op 't schutblad van den huwelykspresent-bybel, z'n teedere hartsvriendin toeroept! Leest, en vraagt uzelf af, of zùlke taal 'n pleiter aanleiding geven kan ... wat zeg ik, of zulke taal _mogelykheid_ overlaat tot het houden van 'n «_praatje_?» Wat staat er? Wy lezen: «_Aan mijn geliefde_ CHRISTINA _door_ H. J. JUT ... Zoo noemt-i zich, de edele ridder, met 'n eenvoud die aan de beminnelyke nederigheid van 'n GODFRIED te Jeruzalem herinnert. De lezer weet immers dat de eigenlyke naam van den held TANKRED-BAYARD is? _Aan_ CHRISTINA dus, _door_ JUT: ... _die beiden hoopen in de goedertierenheid_ ... Van den prokureur-generaal, meent ge? O neen: ... _in de goedertierenheid van Jezus Christus_.» Voor J. C. die toch ook jegens Mevr. VAN DER KOUWEN en LEENTJE BEELOO zekere konsideratien heeft in acht te nemen, is 't een moeielyk geval. Maar dat is _zyn_ zaak. _Wy_ hebben hier slechts te doen met de vraag hoe een advokaat, die zich op zoo'n verheven bybel-illustratie beroept, op 't denkbeeld komen kan dat iemand hem zal houden voor 'n praatjesmaker? Men kan de nederigheid te ver dryven. Hoogstens zou deze of gene--_ik_, by-voorbeeld--in dat alles 'n staal meenen te vinden van de hoogte waarop men 't brengen kan in onbeschaamdheid, als men zich gedekt waant door de specialiteit der advokatery. Dat er overigens in die fraaie pleidooien nog meer theologie voorkomt, spreekt vanzelf. «God» kan niet buiten spel blyven by dat infaam spekuleeren op de domheid der menigte. Al baat dan die vuile kwakzalvery den kliënt niet--dat is byzaak voor die heeren!--ze rekommandeert den pleiter by 't gemeen, dat verzot is op zulke loopjes.[15] De «verdediger» der edele KRISTIEN verzekert ons «_dat er een Hoogere Macht bestaat, die alles tezamen houdt_»--wel vreemd dan, dat ze die twee vermoorde vrouwen niet heeft weten heeltehouden--èn aan die spikspeldernieuwe hoepeldogmatiek knoopt hy de zalvende verzuchting «_dat deze waarheid zoo dikwerf betwyfeld, en zoo lichtvaardig ontkend wordt_.» Och ja, zou juffrouw LAPS zeggen, en ook ik moet ronduit erkennen dat de klacht even gegrond als KRISTIEN- verdedigend en treurig is! Maar volstrekt onverklaarbaar vindt ik de zaak niet. De in dit byzonder geval niet al te best door _Hoogere Macht_ saamgehouden menselyke geest over wiens vervloekte afdwaling de vrome advokaat zich zoo bedroeft, zal opgemerkt hebben hoe dikwyls die _Hoogere Macht_ te-kort schiet in hare pogingen om 't droge zand saamtehouden, waaruit sommige pleitbezorgers hun redevoeringen vervaardigen. _A l'impossible nul n'est tenu_. Wat overigens ook deze zysprong op theologisch gebied bewyzen moet voor de onschuld der lieftallige KRISTIEN ... nu ja, naar logisch verband moet men nu eens- vooral in zulk knoeiwerk niet zoeken. De zaak schynt hierop neertekomen, dat JUT by 't afleggen van zekere verklaring, die in 't kraampje van den pleiter te-pas kwam, «_beheerscht werd door goddelyken invloed_» en dus de waarheid zei, terwyl men in 't belang der pleitery mocht aannemen dat-i by andere gelegenheden--dan onder den invloed van den Duivel zeker of althans niet behoorlyk _tezamen gehouden_ door _Hoogere Macht_ --terdeeg gelogen had. Hoe men nu kan te weten komen wanneer 'n spreker door z'n tezamengehouden toestand geloof verdient, en wanneer _niet_, blyft onopgehelderd. Dat zullen we zeker uit 'n volgend pleidooi te weten komen, en niemand ziet naar die theologisch-juristisch-kabbalistische toelichting met meer verlangen uit dan ik, die tot m'n smart erkennen moet dat «God» de duigen van _myn_ begrip gewoonlyk meedogenloos laat omvallen by zulke onderzoekingen. JUT en z'n dierbare KRISTIEN hebben voorzeker de zaak beter begrepen, want ze waren--zooals trouwens àlle misdadigers van die grove soort--beestachtig dom, en stonden dus volkomen op de laagte om zulk geklets heel mooi te vinden. By 'n weinig minder domheid hadden zy de oneerlyke wawelpraat hunner «verdedigers» in hun voordeel kunnen aanwenden. Een zwaar vonnis was nu eenmaal niet te ontgaan, maar 't zou gewis ridder JUT en z'n teedere gade hebben goedgedaan in de publieke opinie, en dientengevolge, waarschynlyk ook by hun aanstaande opzichters in het tuchthuis, als hy 't laf gemaseur der advokaten had afgebroken met den uitroep: «_M'nheer 't gerechtshof! Gestolen hebben we, gemoord hebben we, maar neem het niet kwalyk, grootzeerhoogedelachtbare, het knoeierig liegen en slenteren van die_ ... heeren _kunnen we niet langer aanhooren, 't zou ons karakter bederven_ ... _veroordeel maar toe_!» Moeten we in JUT het terughouden van zoodanige uitboezeming niet zoozeer toeschryven aan domheid, als aan de bescheiden vrees dat die zeergroothoogedelachtbaarhedens hem niet-ontvankelyk zouden verklaren in z'n eisch en konklusie, als strydig met de _Jurisprudentie van den Hove_? Dit kan wel zyn. Het is mogelyk en zelfs waarschynlyk dat JUT--in z'n hoedanigheid van ridderlyk galgebrok beter dan gy en ik, lezer, met den eigenaardigen eeredienst van die «Jurisprudentie» vertrouwd--geweten heeft welk ontzag men den Themispriester schuldig is, en alzoo dat men een liegenden advokaat niet storen-mag in de uitoefening van z'n sacerdotale funktien. Men had immers hèm ook niet in z'n werk gestoord! De rechtspleging tegen 't echtpaar JUT zou overigens stof leveren tot 'n ganschen bundel specialiteiten-onzin. Ieder begrypt dat de Voorzitter nu-en-dan met «God» schermde, en--tegen 'n JUT!--met «_al wat heilig is_!» Wat de pleidooien der advocaten aangaat, ze waren _akademisch-doctoraal-slecht_, zoowel wat taal en styl betreft--hiervan gaf ik reeds 'n paar staaltjes--als ten-aanzien van de systemen waarop ze hun zoogenaamde verdediging meenden te kunnen gronden. Die «verdediging» was, om nu van al die knoeierige oneerlykheid niet meer te spreken, in één woord: _belachelyk_. Van _specialiteiten_ zou men dan toch, oppervlakkig gezien, kunnen verwachten dat ze bekwaam waren _in hun eigen vak_, maar dit zyn ze, evenals de bakkers van blz. 29 (hfdst. II, n. v.d. tr.), gewoonlyk _niet_! Het schynt dat de studie in algemeene onbekwaamheid--beleefdheidshalve «toewyding aan een bepaald vak» genoemd--niet zeer gunstig werkt op de ontwikkeling dan die toch ook voor de beoefening van dat enge vak-zelf altyd eenigszins noodig blyft. Wie slechts advokaat is, is 'n slecht advokaat.[16] * * * * * In het begin van dit hoofdstuk maakte ik melding van 'n paar in het buitenland geslagen bespottelyke vonnissen, doch we behoeven waarlyk niet zoo ver van huis te gaan, om voorbeelden te vinden van de krankzinnigheid waartoe 't specialismus van die zoogenaamde _Rechten_ leiden kan. Onlangs werd in ons land 'n ontslagen burgemeester, die met duidelyk te kennen gegeven moorddadig opzet, 'n geweer had afgeschoten op z'n plaatsvervanger, ontslagen van rechtsvervolging, omdat ... omdat ... ja, waarom? Niemand weet het. Men mag aannemen dat er in die zaak deze of gene ondoorgrondelyk-aanbiddelyke _jurisprudentie van den Hove_ in 't spel geweest is. Minder geheimzinnig was dezer dagen de vryspraak van zeker vrouwspersoon, dat zich had schuldig gemaakt ... ik vergis me, die, zonder de minste schuld dan, en slechts tot tydverkorting, zich vermaakt had met 'n poging tot vergiftiging. Het «Hof» had bij die gelegenheid de goedheid z'n benevolentie ook voor den armen leek begrypelyk te maken, door ze te omkleeden met jurisprudente redenen welke allerpleizierigst luiden voor ieder die 't vooruitzicht heeft, ooit ofte immer by die dame in de kost te komen. Dat de poging tot vergiftiging had plaats gehad ... nu ja, dit was niet te loochenen, maar de arme vrouw had zich vergist in de taxatie der hoeveelheid fosfor die tot haar welwillend doel noodig was, en alzoo liet men haar loopen, zeker om door wat studie in warenkennis en toxikologie, nauwkeurig te leeren berekenen hoeveel luciferkoppen van de ware soort er noodig zijn om met goed succes z'n evenmens voortelichten naar de eeuwigheid. Leve _de Jurisprudentie van den Hove!_ En den braven DE VLETTER--pedant, vervelend, koppig en lastig was-i, o ja, maar 'n _braaf mens_ toch! zond men naar het tuchthuis. Nogeens: leve _de Jurisprudentie van den Hove_![17] Waar zou ik eindigen indien ik voortging stalen te leveren van de misdadige zotterny waartoe de verkeerd-begrepen speciaal-studie van de zoogenaamde _Rechten_ dagelyks aanleiding geeft? Reeds de meervoudige vorm van dit woord verraadt de onlogische--en dus: _onzedelyke_-- beteekenis. De grondslagen van die _Rechten_ zyn meerendeels ellendig. Het «romeinsch-recht» liet gruwelen toe, schreef gruwelen voor, en kan in geen geval 'n deugdelijken grondslag zijn voor ònze rechtspleging. Waar de tegenwoordige toestanden met die van de Romeinen overeenstemmen, hebben we hùn voorlichting niet noodig om te weten: _wat Recht is_? En waar die toestanden verschillen--zooals byna doorgaands het geval is --vervalt de behoefte aan hun barbaarsche lessen en voorbeelden vanzelf. Gesteld eens dat onze wetten het ombrengen eener jonkvrouw uitdrukkelyk verboden, zoodat, byv. het wurgen van 'n onmondig kind, het maagdelyk dochtertje van een in ongenade gevallen staatsdienaar, niet geoorloofd was, dan hebben onze rechtspraktikanten waarachtig de lessen van hun Romeinsche voorgangers in _chicane_ niet noodig, om 'n middeltjen uittevinden waardoor de eerbied voor _Wet_ en _Jurisprudentie_ behoorlijk gehandhaafd wordt. Men belast in zoo'n geval--_ik_, goddank geen specialiteit in de «_Rechten_» erken dat ik zonder die Romeinsche les niet op 't denkbeeld komen zou, en van harte wensch ik den lezer 't zelfde gebrek aan _rechtenkennis_ toe--men draagt in zoo'n geval den beul op, z'n slachtoffertje, vóór 't wurgen ... _rechtens_-geschikt te maken voor 't schavot! Het geschiedde _laquem juxta_, zegt TACITUS. Wel zeker, de strop lag er naast, en het kind ... maar genoeg daarvan, we weten de hoofdzaak: de legaliteit was gered! Men zou de vraag kunnen stellen, of niet de hier aangehaalde gruwel meer aan de _zeden_ dan aan _rechtsbegrippen in strikten zin_ te wyten is, doch ze wordt voldoende beantwoord door de opmerking dat de wetten van de Romeinen oorspronkelyker-inheemsch waren dan de heterogene rhapsodie--zegge: de _verwarde rommel_--waarmee de moderne maatschappyen zich behelpen, en dat ze dus veel meer dan bij ons het geval wezen kan, met die zeden overeenstemden. Het is waar dat TACITUS, noch by 't noemen van de oorzaak die aanvankelijk het vermoorden van dat meisje scheen te beletten[18] noch bij de vermelding van 't rechtsmiddel(!) waarmee men dat beletsel uit den weg ruimde, van eigenlijk gezegde _Wet_ spreekt. Des-te-beter voor de kracht van m'n betoog! Er blykt dan dat we hier te doen hebben met deze of gene onbeschreven _Jurisprudentie van den Hove_, juist de bron alzoo waaruit al die stoplappen voor de luie onkunde--in de dieventaal van Rechtbank en balie: «_Regels in Rechten_» genoemd--voortsproten. Mocht men in-weerwil van deze opmerking, het aangehaald voorbeeld niet klemmend vinden, dan ben ik bereid ook door het aanhalen van _uitdrukkelyke Wetten_, staaltjes te leveren van dat liefelyke en voor onze maatschappy in onze dagen zoo byzonder praktisch-bruikbare _Romeinsche Recht_. Maar die vuile bron is niet de eenige modderpoel waaruit onze rechtsmannen--uit armoed van geest en luiheid alweer: het navolgen en samenlappen is makkelyker dan 't scheppen!--zich veroorloven te putten. De oorsprong der latere «_Rechten_» is waarlyk niet van zuiverder aard. Om nu niet stil te staan bij 't boek _Levitikus_--'n _Codex_ waarin de Jurisprudentie van den «Heer» in hoogsteigen persoon schynt vervat te zyn, en dat dus nog altijd voor 'n groot deel van kracht is--stel ik de vraag, uit welken tyd de ambtelyke Rechtsbegrippen stammen, waardoor de moderne maatschappyen zich laten beheerschen? Onze wetten, en vooral de omslachtige rechtspraktyk, zyn nog altyd gegrond op--of althans, zonder oordeelkundige leiding voortgevloeid uit--de gewoonten, sprookjes, wanbegrippen en vooroordeelen, die voor wysheid doorgingen in de donkerste dagen der middeleeuwen. Ze dagteekenen grootendeels uit den tyd ... maar we behoeven zoo héél ver niet terugtegaan. De «_Wetenschap van de Rechten_» stond reeds, of nòg, of alweer, in vollen bloei, toen de _Jurisprudentie_ van alle mogelyke _Hoven_ zich vermaakte met het biologeeren, gek-maken, betasten, ontharen, wegen, martelen en verbranden van ouwe vrouwtjes. Wat is dat voor 'n _Beschaving_ die zich niet verzet tegen zulke gruwelen, wat is dat voor 'n _Wetenschap_, die tot zulken onzin de hand leent?[19] Nog dagelyks hooren we Rechters en advokaten zich beroepen op de opinie van personen die gewoon waren 'n groot deel hunner wysheid te zoeken in de ingewanden van 'n vogel, in den stand van 't firmament, of in de wartaal van dezen of genen Heilige. In den _Staat der Intelligenz_ by-uitnemendheid--d.i. Pruisen. Ik moet er dit wel byzeggen, omdat men 't zonder hulp misschien niet raden zou--in Pruisen bestaan nog altyd wetten tegen _Gotteslästerung_, en ook over de Heilige Maagd mag men zich in dat land niet al te oneerbiedig uitlaten. De heer WENZELBURGER te Delft, die zich in 'n Duitsch tydschrift-artikel aan iets van dien aard had schuldig gemaakt, werd voor 't gerecht geroepen om zich over die snoodheid te verantwoorden. Hy is vrygesproken, nu ja, maar is de vryspraak zooveel minder zot dan 'n veroordeelend vonnis zou geweest zyn? Bovendien, anderen die zich aan gelyksoortige vergrypen schuldig maakten waren minder gelukkig--misschien lieten zy zich «verdedigen» door 'n advokaat--en dagelyks blykt er dat er in dat zoo byzonder- intelligente land rechtsmannen worden gevonden, _Doctores Juris_, die zich kwasie-ernstig bezighouden met zulke zotterny. Vanwaar zouden zy den moed halen zich zoo bespottelyk aantestellen, indien ze zich niet gedekt waanden door de _specialiteit van 't vak_? Zoo heeft de _fachmässige_ beoefening van «_de Rechten_» ten-allen-tyde en overal schade gedaan aan _het Recht_. En de heeren juristen weten het wel. Om hun afgodery met _jurisprudentie_- deuntjes en _specialiteiten_-sleur te verontschuldigen, te vergoelyken of optehelderen, trachten zy den leek tevreden te stellen met 'n expresselyk _ad hoc_ gekomponeerd ander deuntje: _summum jus, summa injuria_. Nu, dit is juist wat ik bewyzen wilde. Dit, en dat het tyd wordt aan de zotte heerschappy van dat _summum_ specialiteiten-_jus_ 'n eind te maken. Als hulpmiddel stel ik met gepaste schroomvalligheid voor: _eerbied voor billykheid en gezond verstand_ te verheffen tot ... 'n «regel in rechten» en tot den grondslag der «Jurisprudentie» in 'n beschaafde maatschappy. MXI. Sommigen zullen meenen dat ik door in 't vorig hoofdstuk aan de advokatery wyder plaats interuimen dan waarop die ziekte, inverband met het belang van andere onderwerpen aanspraak heeft, in dezelfde fout verviel als die we dagelyks in de geheele Maatschappy zien begaan. Straks zal ik me over dat schynbaar gebrek aan evenredigheid verantwoorden, doch eerst wil ik my eenige oogenblikken bezighouden met de vraag--ik zeg niet: met de _beantwoording_ van de vraag--wie we voor gerechtigd mogen houden tot het uitreiken van diploom als _specialiteit_? Bij nauwkeurig onderzoek zal er blyken dat het wantrouwen op de drie kategorien die ik noemde op blz. 72 (hfdst. MVI, n. v.d. tr.) gegrond is. Noch de spontane publieke opinie, noch 'n willekeurig afgesneden brokstuk daarvan, noch 't rechtstreeksch gezag in Lands-of Stadsbestuur, leveren den minsten waarborg dat zulke aanstellingen niet worden weggeschonken aan brekebeenen. Door één hoofdfout worden in nagenoeg gelyke maat die drie kategorien beheerscht. Door deze: dat gewoonlyk, òf rechtstreeks òf langs 'n omweg, aan ònbevoegden 't oordeel over _bevoegdheid_ wordt opgedragen of overgelaten. De roem van 'n geneesheer, byv.--_spontane publieke opinie_--grondt zich op de meening van allerlei mensen die _niet_ studeerden in geneeskunde. De leden van Stads-en Landsbestuur worden gekozen door 'n _willekeurig deel van 't algemeen_, door personen alzoo, die noch door oefening noch door ondervinding te weten kwamen wat er tot wèl-besturen van Stad of Land vereischt wordt. Officieele aanstellingen in verreweg de meeste vakken, gaan uit van waardigheidsbekleeders--_de par le Roi_, alzoo--die in deze vakken vreemdelingen zyn. Hieruit vloeit de ongerymd voort dat zeer veel specialiteiten hun prestige ontleenen aan 't zelfde beginsel dat alle specialismus voor overbodig verklaart. Om tot het uitoefenen van zekere funktie te worden toegelaten, moet men bekwaam verklaard zijn door personen die òf géén diploom van bekwaamheid kunnen overleggen, òf zoodanig dokument aannamen uit onbevoegde hand. En al ware dit laatste niet rechtstreeks het geval, al bestond de keten waarmee tenslotte de toepassing verbonden is aan 't punt van uitgang, uit eenige schakels méér, byna altyd toch loopt zy uit op _onbevoegdheid_. Alweder dus bevinden wy ons hier in de buurt der fiktien, der gemakshalve als waar aangenomen stellingen die ten-allen-tyde zooveel kwaads stichtten. Dat zulke punten van uitgang niet geheel kunnen worden gemist, levert geen reden om 't onderzoek naar de stevigheid van den grond waarop men voortbouwt, te verzuimen. Het is nu eenmaal waar, dat we in de praktyk dikwyls genoodzaakt zijn genoegen te nemen met 'n axioma dat in 't afgetrokkene voor den wysgeer nog altyd _bewys_ noodig hebben zou. In de werkelykheid echter moet men zich vaak--_altyd_ misschien--tevreden stellen met eenige _kans_ op juistheid, en in zekeren zin ligt dat berusten evenzeer in de roeping der wysbegeerte, daar zy wel degelyk verplicht is rekening te houden met het feitelyk bestaande. Het verschil tusschen haar en de _onnadenkende_ praktyk, ligt slechts hierin dat zy--vooral niet minder _praktisch_ dan de «mannen van zaken» gebruik makende van 't bekende en voor wáár aangenomene--voortdurend zich beyvert om door nauwkeurige berekening de kans op waarheid zoo voordeelig mogelyk te maken. De theoretikus weet even goed als de gewone werkman dat er by 't bewerken van materialen iets verloren gaat aan uitdamping, aan spaanders, aan afslag, aan zaagsnee, enz. Ook weet hy dat de kracht, die 'n machine in beweging brengt, niet onverminderd wordt overgebracht op den last. Juist het wèl achtslaan op 't verlies aan tarra en door wryving, maakt 'n voornaam deel van z'n _theorie_ uit. En dit geldt almede omtrent de _bruikbaarheid_ en _opportuniteit_ der gevonden waarheden. Wie by 't berekenen van den inhoud eens cirkels de evenredigheid zou uitdrukken in 'n groot aantal decimalen, ook daar waar de rede 7:22 _voor 't beoogd doel_ voldoende is, zou in zeer veel gevallen evenzeer zondigen tegen wysgeerige waarheid als wanneer-i 'n _geheel verkeerde_ verhouding tot grondslag had aangenomen. Maar nog grover zou de zoogenaamde _praktikus_ dwalen, die z'n benaderings-waarheid wilde toepassen op berekeningen welke door zeer wyde strekking behoefte hebben aan meer nauwkeurigheid dan voor dagelyksch gebruik noodig is. Het zou er slecht uitzien met astronomie, indien afstand, inhoud en loop van hemellichamen werden berekend naar den maatstaf die 'n kuiper gebruikt om te weten hoe groot de bodem wezen moet van 'n vat, welks veelhoekige omtrek door 'n gegeven aantal duigen van zekere breedte bepaald wordt. Maar, zegt men, de kuiper is tot sterrekundige waarnemingen niet geroepen. Dit is waar. Doch wèl is in de zaak die we hier behandelen--_onderzoek naar bevoegdheid van specialiteiten_--elk lid der Maatschappy geroepen tot beoordeeling van de stevigheid der gegevens, waarop voor 'n groot deel het welzyn van die maatschappy gegrondvest is. Ik wil deze stelling betoogen door 'n voorbeeld uit het dagelyksch leven. Wie getuige is van 'n beenbreuk, is verantwoord door 't inroepen van de hulp eens heelmeesters, en wel van de eerste de beste persoon die _volgens de wet_ gerechtigd is het vak van heelmeester uitteoefenen. Op dàt oogenblik 'n onderzoek intestellen naar de wys waarop dat diploom verkregen werd, zou zeker heel onpraktisch gehandeld zyn. En ... onwysgeerig evenzeer, want wysbegeerte die de eischen der _praktyk_ over 't hoofd ziet, is valsche, d.i. géén wysbegeerte. Maar de zaak verandert van aanzien, wanneer men tusschen twee even naby wonende heelmeesters 'n keus kan doen, of ook als men grond meent te hebben om aan 'n eenigszins verder wonenden chirurg de voorkeur te geven boven 'n kollega die nader in de buurt is. De _embarras de choix_ wordt grooter--en alzoo de beslissing van meer gewicht voor 't geweten--indien de omstandigheden toelaten een keus te doen tusschen 'n ruimer aantal geneeskundigen. Van nòg meer belang is de uitspraak, zoodra er, zonder _periculum in mora_, moet beslist worden wie _in voorkomend geval_, onverschillig _waar, by wien, of wanneer_, gerechtigd is heelkundige hulp te verleenen? Een gebrekkige methode toch in die wyze van _bevoegd-verklaring over 't algemeen_, werkt _organisch_-verkeerd, en benadeelt dus _allen_, terwyl aan 'n ongelukkige keus van geneesheer _in byzondere gevallen_, slechts de zieken worden opgeofferd die den zoodanige in handen vallen. De «Wetgever» die 'n verkeerd stelsel van bevoegd-verklaring invoert of handhaaft, is verantwoordelyk voor al de nadeelige gevolgen van dat stelsel. Het doet er niet toe, dat het woord «Wetgever» hier niet altyd kan worden opgenomen in strikten zin. By 't in-stand houden van veel onbeschreven vooroordeelen, treedt de Maatschappy-zelf als wetgeefster op, zonder dat men juist bepaalde individuen voor 't verkeerde verantwoordelijk stellen kan. «Men» is ... niemand. Maar alle niemanden te zamen genomen oefenen een macht uit, die zeer dikwyls de beschreven Wet in uitwerking teboven gaat. Volkswaan is 'n monster dat in onrechtvaardigheid, wreedheid en zotterny geen grenzen kent, zelfs niet de grenzen der mogelykheid, want ... ook 't _ongerymde_ is hem welkom. Kan dit verschynsel voldoende worden opgehelderd uit het gebrek aan verantwoordelykheid, waarop ik reeds gewezen heb? Neen. Tot die meening zou men slechts mogen overhellen, als men kon aannemen dat andere autoriteiten dan 'n onpersoonlyke volksopinie, wèl verantwoordelyk waren voor hun vonnissen in zake: _bevoegdheid_. Maar dit is 't geval niet. Een minister die de schuld draagt dat aan onbekwamen 'n diploom wordt uitgereikt, 'n «Wetgever» die deze fout tot stelselmatigen regel maakt, zy beiden zyn evenmin citabel voor 'n rechtbank als «de man op 't kerkhof» en z'n legio kornuiten die zònder ambtelyke roeping 't hunne bydroegen tot vervalsching van de publieke opinie. Wanneer wy alzoo dieper in de zaak doordringen, blykt er dat hier geen tegenstelling plaats heeft, maar 'n treffende overeenkomst, en dat ook in deze zaak alweer gelyke oorzaken gelyke gevolgen hebben. De officieele beoordeelaars van deugd, verdienste, bekwaamheid en bevoegdheid begaan precies dezelfde fouten als die we dagelyks in de ongereglementeerde volksmeening waarnemen. Waarom zou 't «gezag» dat uit die meening voortsproot, z'n oorsprong verloochenen? Dezelfde mensen immers, die aan kwakzalvers den voorrang toekennen boven bekwame geneesheeren, zullen by stemming over de belangen van den geneeskundigen dienst, blyk geven van gelyksoortige voorkeur, en weldra zal men ontwaren dat de zotterny niet veranderd is van aard, doch dat men slechts 't aantal instantien vermeerderd heeft, waarlangs onzuivere indruk en valsch oordeel uitloopen op gebrekkige toepassing. Zoo meent de onkundige dat-i de kracht eener machine verhoogt, of haar werking verbetert, door toevoeging van onnut--en dus schadelyk! --raderwerk. Deze laatste vergelijking zou kunnen leiden tot de meening dat de _niet_-gereglementeerde opinie des Volks--d.i. de gebrekkige beweegkracht zonder omslachtige belemmering--toch altyd eenigszins hooger staat dan die welke buiten en behalve de gelyksoortige fout in den oorsprong, nog bovendien de bedoelde instantien doorloopen heeft. Oppervlakkig gezien ware hier alzoo stof te vinden tot verheerlyking van de _Vox Dei_, waarvan ik op blz. 102 (hfdst. MVIII, n. v.d. tr.) niet veel goeds gezegd heb. Welnu, die spreekwys zou inderdaad _eenigen_ bruikbaren zin hebben, indien er: 1. kans bestond den volkswil zuiver te leeren kennen, en 2. als niet die wil verbasterd was. Wat het eerste punt betreft, moet men zich tevreden stellen met de opinie van de _meerderheid_, en er zou _iets_ gewonnen zyn, indien daaromtrent zekerheid te bekomen was. Ik zeg: _iets_, want véél was 't niet. De waarde van x/2+a-(x/2-a) kan zeer gering wezen, en de heele goddelykheid van den volksstem moest dan in die onnoozele _2a_ gezocht worden, die by 'n oneven getal stemmen nog kunnen dalen tot de helft van die waarde, zegge: tot één persoon. Herhaaldelyk wees ik op 't fiktieve van deze methode. Maar ze is nog gebrekkiger dan uit _deze_ redeneering schynt voorttevloeien. Zeer dikwyls namelyk wordt de stem van God tot iets als x/2-a - (x/2+a)en alzoo tot _negatieve_ waarde teruggebracht, omdat het zuiver byeenbrengen van de stemmen 'n onmogelykheid is. We hebben hier alzoo te doen met fiktie _in_ fiktie. Eerst moeten we ons de gewaagde veronderstelling getroosten dat _vier_ mensen meer verstand hebben dan _drie_, om later in twyfel te geraken of we ons _in_ die onjuiste schatting nog verteld hebben bovendien, zoodat zelfs onze konklusie ook dàn zou te-kort schieten als we, 't vechten eens _niet_ overslaande (IDEE 7) haar lieten afhangen van ruw geweld. Ik stem toe dat zoodanige vergissing niet voorkomt in zeer eenvoudige gevallen die zich oplossen in 'n opiniestryd over slechts _twee_ mogelykheden. Maar in de zaken die we behandelen, is dit nooit het geval. De volksmeening is altyd gesplitst in partyen, groepen en onderverdeelingen, waarvan het aantal schakeeringen dat der individuen vry naby komt. De _meerderheid_ waaraan we goddelyke eerbewyzen, bestaat alzoo nooit uit de grootste helft van 't gegeven aantal stemmers, maar God moet zich vergenoegen vereenzelvigd te worden met de minst kleine van de breuken waarin dat getal verbrokkeld is, en dus ook dan wanneer die breuk op verre na de som der overigen niet bereikt. De zaak komt hier neer op de ongerymdheid dat 1/10 meer gewicht op de schaal brengt dan allerlei breuken met hooger noemer, die te zamen 9/10 bedragen. Wanneer _een-en-twintig_ personen 'n keus te doen hebben tusschen _twintig_ opinien, dan moet noodwendig één van die opinien worden aangekleefd door minstens twee personen. Deze _twee_ vormen alsdan 'n meerderheid tegenover de negentien anderen, in-geval deze negentien over de overschietende meeningen gelykelyk verdeeld waren. In zoo'n geval zou Gods wil slechts voor 2/21 door den wil des Volks zyn uitgedrukt, en de Duivel zou zich in de nogal aanzienlyke meerderheid van 19/21 te verheugen hebben. En by dat alles lieten we nu nog de zonderlinge rekenfout buiten spel, die ik meen voldoende toegelicht te hebben in den eersten bundel myner IDEEN. (121 en 133). De uitvinding van 't zoeken naar «volstrekte meerderheid» by herstemming, levert 'n nieuwe fiktie, nieuwe ongerymdheid. Om de verbrokkeling van stemmen tegen-tegaan, en den schyn te leveren alsof we werkelyk met 'n meerderheid te doen hadden, wordt het aantal meeningen waarover beslist moet worden, ingekrompen tot twee mogelykheden. Deze methode kan leiden tot verschynselen als die welker ongerymdheid in 't hier volgend voorbeeld wordt gekenschetst. Gesteld dat twintig personen te kiezen hebben tusschen twee-en-twintig opinien, en dat twee dezer opinien respektievelyk door twee personen worden voorgestaan, dan blyven er achttien personen over wier meeningen over de resteerende achttien mogelykheden kunnen verdeeld zyn. Dewyl er in dit geval niet verkregen is wat men heeft gelieven te doopen met den naam van «volstrekte meerderheid» dwingt men die achttien stemmers party te kiezen voor een der beide meeningen die zich in twee aanhangers mochten verheugen. Van waarheid en juistheid is hier alzoo weer geen spraak. De achttien slachtoffers hunner verdeeldheid worden gedwongen tot medeplichtigheid aan leugen, en de uitslag der stemming die straks zal worden verkondigd is 'n onvervalschte naklank van 't wetgevend onweer op Sinaï, was niets dan 'n armzalig _faute de mieux_. Wie de meening _x, y_ of _z_ van ganscher harte is toegedaan, werd gedwongen 'n keus te doen tusschen _a_ en _b_, al ware het ook dat z'n inzichten op staatkundig of godsdienstig gebied hem voorschreven de eerste letters van 't alfabet teverafschuwen. Hy mocht niet stryden voor wat hem voorkwam goed te zyn, maar moet z'n invloed besteden aan de bevordering van iets dat-i voor verkeerd houdt, om in 's hemelsnaam te ontwyken wat in zyn oog nòg verderfelyker wezen zou. Ziedaar alzoo de «stem van God» onderworpen aan 'n belemmering die ons van allen eerbied voor haar heiligheid ontslaat. By deze aantooning der onnauwkeurige werking van ons kiesstelsel heb ik me tot het allereenvoudigste bepaald, tot opmerkingen die onder de bevatting vallen van elken lezer, en slechts voor-zoo-ver de eisch van m'n betoog meebracht. Wie dieper in de zaak wil doordringen--of, juister uitgedrukt: _in een gegeven kant der zaak_--wordt verwezen naar 'n zeer belangryke wiskundige studie van den heer D.I. KORTEWEG, in het _Journal des Actuaires français_[20] t. III, 1874: «_Réflexions, calculs et solutions particulières à propos du calcul des probabilités sur les votes_. Er is evenwel, om de wetenschappelyke en de praktische strekking van dat werk te beoordeelen, meer wiskunstige voorbereiding noodig dan waartoe ik tot-nog-toe in de gelegenheid was. Waarschynlyk verkeeren sommigen myner lezers in 't zelfde geval, doch ieder kan er uit leeren--en dit is hier hoofdzaak--dat de _Vox Dei_ heel ònalmachtig onderworpen is aan de wetten der waarschynlykheidsrekening en dus 't recht niet heeft hooger toon aanteslaan dan de _Aard der dingen_ toelaat. Doch dit alles geldt nog slechts de _methode_ volgens welke men tracht tot de kennis van die fameuze Volksstem te geraken. Hoeveel treuriger nog is de uitslag van 't onderzoek, indien we achtslaan op de wyze waarop die volks-meening _ontstaat_. Ze is verwrongen, vervalscht, bedorven, en zou voor den denker niet het minst gewicht in de schaal leggen, ook al bestond er kans tot het vormen of leeren kennen eener niet-gefingeerde meerderheid. Op het gebied der begrippen geschiedt de voortplanting naar vaste wetten die--behoudens de uit den aard der zaak voortkomende verschillen--vry-wel overeenkomen met de regels die wy in de afstamming van planten en dieren waarnemen. Niemand verwondert zich als-i bemerkt dat uit het zaad eener vrucht 'n boom spruit van dezelfde soort als die waarvan de vrucht geplukt is. Dat ook hierin door bykomende oorzaken afwykingen kunnen plaats hebben--afwykingen die toch evenzeer als de hoofdregel-zelf op vaste wetten berusten--mag ons niet doen voorbyzien dat hoofdwet en afwyking beide van volle toepassing zyn op de geschiedenis der begrippen, meeningen en vooroordeelen, ja zelfs op de waggelingen van den smaak. We hebben echter in dit betoog hoofdzakelyk met den _regel_ te doen. Volgens dien regel kan men zich verzekerd houden dat er _fouten_ worden gebaard door _fouten_, en wel gewoonlyk _gelyksoortige_. Het meer of min plotseling overspringen van de ruimte die twee uitersten van elkander scheidt--reaktie--mogen we nu buiten spel laten. Ook dat overspringen, die meestal onverwachte terugslag--veel geregelder- periodiek dan men gewoonlyk meent--is een gemakkelyk te verklaren gevolg van den aard der dingen. De slinger, nu eenmaal niet kunnende stilstaan, _moet_ wel door 't loodpunt heen naar de tegenovergestelde zyde zoodra hy aan den anderen kant de grens van z'n bewegingsvermogen bereikt heeft. Dat veranderen van richting vereischt slechts een oogenblik, 'n _tydstip_. Maar de beweging-zelf heeft 'n aaneenschakeling van oogenblikken noodig, die een _tydperk_ vormen. Met zoodanig tyds-verloop hebben we by 't beschouwen der wording en voortplanting van volksmeeningen te doen, en de in zulke perioden voortgebrachte wanbegrippen zyn gelyksoortig met hun oorsprong. Dezelfde fouten alzoo die 'n Volk verleiden tot mistasten in de keus van z'n voorgangers, zullen het den verkeerden weg opdryven zoodra er moet worden uitspraak gedaan in vraagstukken van wetenschappelyken, socialen of zedelyken aard. Aannemende dat het denkbeeld _a_ zekere dwaling vertegenwoordigt en dat de persoon A daaraan z'n verheffing te danken heeft, dan is de voortplanting van 't ongelukkig a-begrip--natuurlyk altyd slechts tot op 't oogenblik vanterugslag!--op 'n goeden weg, en de A-dynastie zit voor langen tyd op troon of kussen. Over eenigen tyd--dagen, maanden, jaren, eeuwen, al naar de oorzaken die de perioden der slingerbeweging bedingen--verwondert men zich over het taai bestaan van meeningen die de naneef voor niet levensvatbaar houden zou indien niet de Geschiedenis hem leerde _dat men wel werkelijk in zekeren tijd zoo dwaas geweest is_! Vindt men deze opmerking banaal, afgezaagd tot vervelens toe? Ik erken dat ze dit _is_, maar vraag waarom we dan dien naneef zooveel stof leveren om op onzen tijd met minachting neer te zien? Waarom zoo ... middeleeuwsch berust in verkeerdheden welker verbetering slechts wacht op de toepassing der voorschriften van 't gezond verstand? Ook die stompzinnige berusting komt me banaal voor. Erger dan dat, ze is onverantwoordelyk. Maar ... wie zal beslissen welk verstand voor _gezond_ mag worden gehouden? Wat _is_ gezond verstand? Dergelyke vragen zyn te voorzien, en ik hoop ze in 'n volgend hoofdstuk te beantwoorden op 'n wyze die voor ons tegenwoordig doel voldoende is. De lezer houde my ten-goede dat ik hem by die gelegenheid niet onthaal op akademisch-onverteerbare bespiegelingen over «_Kritik der reinen Vernunft_» en dergelijke valsch-wysgeerige school-praat. Ik veronderstel dat hy zich daarmede niet ophield sedert de dagen zyner kindsheid, toen hy onthutst, angstig en onnoozel naar z'n spaarpot ylde, als 'n sprookjesverteller z'n verhaal gesloten had met de vreeselyke epiloog: «wie 't niet begrypt betaalt 'n duit!» Ik zou 't billyker vinden die duitenbelasting opteleggen aan 't volkje dat onbegrypelyke praatjes voor _wysbegeerte_ uitgeeft, en aan hen die kwakzalvery in de hand werken door zich als verzadigd aantestellen na 't nuttigen van 'n schoteltje draderige spitsvondigheid. MXII. De vraag wie over de welvarendheid der respectieve verstanden beslissen zal, heeft meer schynbare waarde in hoedanigheid van debatkunstje--ook als zoodanig trouwens sedert lang tot op den draad versleten!--dan gewicht in 'n betoog waarin naar _Waarheid_ gestreeft. Op 't verstand van hen die meenen blyk van verstand te geven door voor-te wenden dat ze geen verstand hebben van gezond verstand, wenscht geen verstandig mensch invloed uitteoefenen. Wie er vermaak in schept zichzelf voor krankzinnig te houden, mag 't doen. We geven hem volkomen gelyk. Maar ik spreek in dit stuk tot volwassenen wier geest behoefte heeft aan 'n àndere soort van uitspanning. Van de zoo-danigen verwacht ik dat ze zich ontdoen van den leiband waaraan sedert eeuwen--misschien moest ik zeggen: sedert het bestaan van den Mens--het denkvermogen der menigte is vastgehecht. Wie de zuiverheid van den menselyken geest wantrouwt--er is reden toe!--wie ernstig zoekt naar 'n kriterium van gezond verstand in 't algemeen, van z'n eigen denkvermogen, in 't byzonder--best!--beginne met het gebruiken en oefenen van dat denkvermogen, en voor alles afstand van 't gevaarlyk gemak dat hy putte uit de aanbidding der ... weleens heel òngezonde verstanden van anderen. Men behoort _uit eigen oogen te zien_, en niet voetstoots aantenemen wat deze of gene vakman, al te boud steunende op onze leeken-onkunde voor waar, goed, bruikbaar of zelfs _heilig_ gelieft uitteventen. Zoudt ge alle onderzoek naar de pryswaardigheid van 'n dozyn hemden overbodig achten, indien de verkooper _Spécialité de chemises_ op z'n uithangbord geschreven had, of pronkte met 'n koninklyk wapen? «Maar, zullen hier sommigen zeggen, tot dat «zelf-oordeelen» is kennis noodig!» Voorzeker. En hierover bedroeven wy ons niet. Juist het tegendeel zou treurig wezen, daar 't _streven naar kennis_ onze roeping is, en de onmisbare voorwaarde van 't benaderen der volmaaktheid. Wat zou er van de Mensheid worden, indien gebrek aan kennis tot geluk leidde, of zelfs indien niet de drang tot het _Weten_ en _Kennen_ ons bestaan verzekerde? (Vgl. IDEE 517.) Zeker, zeker, tot het wel beoordeelen der waarde van vakmannen is kennis noodig! Verwondert men zich over dezen eisch? Ik herinner me niet, ooit op onkunde en onwetendheid te hebben aangedrongen, wat dan ook den ontwikkelden lezer 't recht zou gegeven hebben geen acht op m'n woorden te slaan. Doch juist hierom ook mag men 't nòch vreemd vinden nòch euvel duiden, dat ik op 't vermeerderen onzer kennis aandring, en vooral op den moed om die in toepassing te brengen by 't beoordeelen der personen die ons als uitnemend-bekwaam in een of ander vak worden voorgesteld of opgedrongen. Een andere vraag is of niet de maat en de veelsoortigheid van kennis die hier vereischt wordt, soms de kracht en de gaven van den leek kunnen te-boven gaan? Dit is ongetwyfeld dikwyls het geval, wanneer men telkens en zonder byzondere aanleiding z'n beoordeeling van de waarde eener specialiteit tot elk onderdeel van z'n vak zou willen uitstrekken. Maar 't bezwaar verliest z'n gewicht wanneer men de ernstig-onderzoekende aandacht vestigt op het onderwerp _in 't algemeen, en voor-zoo-ver tot bereiking van 't beoogd doel_--hier bevordering van zedelyk en stoffelyk welzyn--noodig is. Wie dezen grondregel met eerlyke omzichtigheid toepast, zal weldra weten waaraan hy zich te houden heeft in 't beoordeelen ook van die zaken welke men _te_ spoedig als «buiten ons bereik liggend» beschouwt. Zeer gelukkig gaat ook hier alweer 't welbegrepen belang hand-aan-hand met zedelyk en verstandelyk plichtsbesef. Het is ons niet _geoorloofd_ schade te lyden door 't huldigen van kwakzalvery, en de mondigheid van oordeel waarnaar we daarom streven, wordt verkregen door de eigenaardige gymnastie van 't gemoed, waarin de _ware poëzie_ bestaat. Ik bedoel de _poëzie der werkelykheid_ die zich oefent in 't samenvatten en oordeelkundig behandelen van àl de gegevens die ze kan machtig worden. De hiertoe noodige arbeid is ... niet meer of minder dan onze geheele levensbestemming, hy is ons leven-zelf! Wie dezen eisch te zwaar vindt, zou z'n eigen doodvonnis uitspreken. Dit geschiedt evenwel zelden of nooit, want wat ik hier voorstel als wenschelyk, zien we dagelyks meer of min--hoe gebrekkig dan ook, en veelal onbewust--in practyk brengen. Vanwaar anders 't verschynsel dat millioenen leeken zich veroorlooven RAFAEL en REMBRANDT voor uitstekende kunstenaars te houden, BEETHOVEN en MOZART voor «muzikale geniën?» Waarom durven duizenden verzekeren, dat de onfeilbaarheid van den Paus 'n zotterny is? Anderen weer, dat de zaligheid slechts kan verkregen worden door 't geloof in Jezus Christus? Waarop grondt zich de meening dat de Turksche finantiën slecht beheerd worden, en dat de staatkunde der Engelschen ... dit of dat is? Is het te veel gevorderd als we eischen dat zy die den moed hebben tot zùlke oordeelvellingen, en dus op 'n niet geringen graad van kennis aanspraak maken, zich ook verstouten achter de schermen te zien by tooneelvoorstellingen van meer dagelykschen aard, en dat ze vryheid nemen om de geloofsbrieven te onderzoeken, waarop specialiteiten van veel lageren rang dan de zoo stoutmoedig beoordeelden zich beroepen? De vrees tot dit laatste niet gerechtigd te zijn, moge zweemen naar bescheidenheid, ze komt in den grond op traagheid en lafhartigheid neer, en zet 'n wyde deur open voor bedrog. Er bestaan nog andere redenen om die vrees te veroordeelen. Vakmannen die tegen 't oordeelkundige toetsen hunner bevoegdheid protesteeren, zyn verdacht. Waarom zouden we schromen het ongenoegen van dezulken optewekken? En zy die werkelyk op de hoogte staan van de hun opgedragen betrekking of den roep die van hen uitging, zullen dankbaar zyn aan den scherpzinnigen en eerlyken leek die hen wist te onderscheiden van minder waardige kollegaas. Het komt me bovendien voor dat de beoefenaars eener bepaalde afdeeling van kennis, kunst of wetenschap, die den leek 't recht ontzeggen 'n ongunstig oordeel over hun bekwaamheid uittespreken, tevens afstand behoorden te doen van den lof uit den mond van anderen die ze voor even onbevoegd moeten houden, en welken zy zich toch gewoonlyk nogal gewillig laten aanleunen. Moet ik hier byvoegen dat ik geen party trek voor onbekookte oordeelvellingen, voor plompe boersche ongemotiveerde kritiek? Ik ben zoo vry naar de regels in _Vorstenschool_ te verwyzen, waarin op blyken van _rypheid_ wordt aangedrongen, op 't bewys dat de beoordeelaar _gewerkt_ heeft, en naar zeer veel plaatsen in m'n werken, waar arbeid wordt voorgesteld als graadmeter van moraliteit. Bij 't ontleden van dezen eisch zal er blyken dat _goede trouw_ en _welwillendheid_--dit woord in stipt letterlyken zin genomen, en niet opgevat als _bonhomie_--zullen samengaan met de noodige _kunde_, Het mede-ondergaan der lydensgeschiedenis van den voortbrenger[21] stelt ons niet alleen in-staat het voortgebrachte met _zaakkennis_ te beoordeelen, maar voert ons tevens op tot de zedelyke hoogte die 'n kritikus behoort intenemen om z'n woorden ingang te verschaffen, en zelfs om hem die woorden in den mond te leggen. Hy moet in-staat zyn den beoordeelde te doen _gevoelen_ dat-i zich niet ophoudt ... met «praatjes». Wie deze aan de pleitzaal ontleende uitdrukking niet fraai vindt kan gelyk hebben. Hy mag ze vervangen door de stelling dat de leek die specialiteiten beoordeelt, zorgen moet blyk te geven dat hyzelf met eerlyke inspanning zich trachtte te maken tot 'n _specialiteit in begrip_. * * * * * Nogeens terug naar de vraag of 't wèl beoordeelen van zekere specialiteiten misschien de krachten van den oningewyde zou kunnen te boven gaan? Oningewyd? In wat? In de eenvoudigste regels van 't gezond verstand toch niet? Indien de specialist dit veronderstelt, is hyzelf in de eerste plaats te beklagen, daar-i dan z'n gaven slechts ten-bate van onwaardigen gebruiken kan, waaruit voortvloeien zou dat de hem toegekende waarde in omgekeerde rede tot z'n verdiensten staat. Er ware dan aanleiding tot iets als de volgende redeneering: «X, als schilder, bijv. arbeidt voor 'n publiek dat geen verstand van de schilderkunst heeft. Dat publiek vindt smaak in zyn werk, en vereert hem als specialiteit in 't vervaardigen van schoone stukken. Daar na de lof die X inoogst, hem wordt toegekend door onkundigen, heeft ze òf geen waarde, òf ze bewyst dat X 'n slecht schilder is. «Zoo zonderling mag en zal X niet redeneeren, en hy behoort alzoo afstand te doen van 't uitvluchtje dat leeken onbevoegd zyn tot het beoordeelen van zyn werk. In dit byzonder geval zou zelfs de eisch van _gegrondheid_ in die oordeelvellingen niet meer te-pas komen, daar de kunstenaar om niet omtekomen van gebrek, volgens sommigen wel verplicht is z'n arbeid naar den smaak van dit goed of verkeerd oordeelend publiek interichten. In-hoe-ver dit waar, wenschelyk, geoorloofd of ... _mogelyk_ is, laat ik nu daar. Het behoort niet tot m'n onderwerp. Is de leek _omdat hy leek is_ onbevoegd om aanmerkingen te maken op zaken die onder 't begrip vallen van elken welgeschapen mensengeest? Ten wiens behoeve ontsteken dan professers en specialiteiten hun licht? Moet men juist lantaarnopsteker zyn om 't recht te hebben over duisternis te klagen? Is er 'n aanstelling tot kok noodig voor men weigeren mag aangebrande of uitgekookte spys welsmakend en voedzaam te vinden? Er zyn koks en lantaarnopstekers die deze leer wel zouden willen gepredikt zien, maar juist omdat ik daarover anders denk, schreef ik dit boekje. Kom, lezer, help me wieden! Waarlyk, de zaak is niet zoo moeielyk als sommigen u willen wys maken. Ge zult toch niet mogen erkennen dat myn aanmerkingen op de kunde in letters die op onze scholen voor _Letterkunde_ wordt uitgegeven, uw bevatting te boven gaan? Ge meent toch niet dat er 'n diploom als «Doctor» in die «Letteren» noodig is om te walgen van romannetjes die geen andere aanspraak kunnen maken op oorspronkelykheid, dan dat de schryver 't Hollandsche «toen» in 't Duitsche «als» overzet, en de tyden van 'n werkwoord op de ongerymdste wyze door elkaar haspelt?[22] Zou er diepe studie in harmonieleer vereischt worden om optemerken dat er zooveel dieven zyn onder de hedendaagsche toonzetters die hun onhandig- saamgelapte reminiscentien van oude meesters brutaalweg uitgeven voor eigen werk? Mag 'n man die geen militairen rok draagt--ik zeg: 'n _man_ --zich niet ergeren wanneer hy verneemt dat _honderdduizenden gewapende mannen_ als weerlooze schapen zich overgaven aan den vyand? Moet men juist 'n schoolkursus in «krygskunde» hebben meegemaakt om 't vreemd te vinden dat MAURITS en SPINOLA zoo weinig smaak vonden in elkanders omgang, blykbaar uit de hardnekkige nauwgezetheid waarmee ze de hoofdeigenschap van evenwydige lynen poogden natebootsen?[23] Moeten we wachten op 'n aanstelling tot Haagsch bureelkommies voor we ons mogen verwonderen over 'n minister van finantien die niet weet wat de funktien --en de belangen!--zyn van 'n administratiekantoor dat met de uitgifte eener geldnegotie belast is?[24] Of over z'n kollega--finantiespecialeit by-uitnemendheid!--die alarm blaast over _honderd-en-dertien_ zoek geraakte _millioenen_, zonder in-staat te zyn z'n bewering te staven?[25] Is 't alleen den jockey van 'n legatie-sekretaris geoorloofd, verontwaardiging te voelen over de knutselarytjes van de Schouwalows, Ignatiefs, Salisbury's, Disraeli's en verder volkje van die soort, dat zich door de kranten «Staatslieden» noemen laat, in den grond evenwel slechts 'n bende effektenschacheraars is, en als zoodanig nog _valsche spelers_ op den koop toe, daar zyzelf beschikken over 't ryzen en dalen van den koers? Mag alleen zoo'n jockey ingewyd zyn in de nietswaardigheid van _compérage_-kongressen die, onder voorwendsel van twistbeslechting, de melkkoe in 't leven houden welke men in 't politiek bargoens doopte met den naam van «_oostersche kwestie_?» Moet men scheepsjongen, teekenaar by 'n hydrograaf, of bewoner van Sumatra's Westkust wezen, om de moessoens te kennen waardoor de noordelyke reeden van die kust onveilig worden gemaakt in 't derde vierendeel des jaars? Om beter te weten alzoo dan zy die 't weten _moesten_ en blyk gaven dat ze 't niet wisten, dat men tot het uitzenden van oorlogs-expeditien in die gewesten, gunstiger saizoen behoort te kiezen?[26] Is er 'n byzondere opleiding tot kamerbewaarder of parlementslid noodig, om met minachting op onze volksvertegenwoordiging neertezien? Wordt er paedagogiek vereischt tot het besef dat een _Onderwyswet_ ... 'n _Wet_ is, en dus met Onderwys _als zoodanig_ niets goeds kan hebben uittestaan? Of, lezer, wilt gy eerst uw vrouw zien vermoorden door 'n _Specialiteit in Verloskunde_, voor ge 't recht meent te hebben wraak te roepen over den accoucheur die--behoorlyk voorzien natuurlyk van 'n diploom als _Doctor_ in de _Obstetrie!_--de kraamvrouw die hy verlossen zou, by 't verwyderen der _placenta ... totum eripuit uterum_? De ellendeling die dezen gruwel bedreef--'t geschiedde eenige jaren geleden te Rotterdam--heeft zich uit de voeten gemaakt, maar de fakulteit die hem diplomeerde, is nog altyd daar om de Maatschappy van specialiteiten in _Verloskunde_ te voorzien. * * * * * Is 't met ons _Rechtswezen_ beter gesteld! Ik heb gezegd my te zullen verantwoorden over de ruimte die dat treurig onderwerp hier inneemt. Helaas, 't _moet_ wel! Zou 't ons niet vergund zijn, lezer, by mangel aan speciale kennis van de «Rechten»--ongelukkigen die we zyn!--aanmerking te maken op vonnissen waarin onhandigheid en onkunde worden aangenomen als verontschuldiging van poging tot moord? Moet men dan juist «Meester» in allerlei _soorten_ van «Recht» wezen, om zulk _Onrecht_ bespottelyk en infaam te vinden? En de dwaasheden die in de zaak van 't echtpaar JUT werden ter-markt gebracht[27] moeten ze voor extrakt van wysheid worden gehouden door ieder die niet de eer heeft «_jurist_» te zyn? Maar, eilieve, 't zijn immers juist _juristen_ van wie al die zotterny uitging, en 't is waarlyk niet van hèn te verwachten dat zy de afschuwelyke verbastering van rechtsbegrippen waartoe hun speciaalstudie geleid heeft, zullen erkennen, gispen en brandmerken, veel minder nog dat zy de hand zullen uitstrekken tot genezing eener kwaal waarmee ze zyn opgegroeid, en die ze lief kregen als bron van aanzien en welvaart. Het verzet _moet_ immers wel uitgaan van den leek, van den opmerkzamen, niet tot scheefzien afgerichten beschouwer die ongaarne gevaar loopt z'n dierste belangen overgeleverd te zien aan de beslissing van mannen uit dezelfde school als waaruit rechters voortkwamen die zulke vonnissen begingen, advokaten die zich schuldig maakten aan zulke pleitery? Hoe kan 'n burger van den Staat vertrouwen stellen in de toegezegde veiligheid van personen en goederen, wanneer hy dagelyks 't oordeel over _Recht_ en _Onrecht_ ziet opdragen aan personen, wier rechtsgevoel tot in 't monsterachtige werd verwrongen door zeer speciale studien in ongerymdheid? Welken grond heeft de bewering der advokaten, dat ze verdedigers zijn van «_weduwen en wezen_,» van «_verdrukte onschuld_» enz.,[28] wanneer elke verdrukte weduw of wees, die in rechten wordt aangevallen, haar bespringers dapper ziet bystaan door ... 'n advokaat? Welke slotsom moeten we halen uit de opmerking dat we na sedert drie eeuwen leerstoelen voor studie in de «Rechten» te hebben gehad, nog altyd niet in 't bezit zyn van 'n oorspronkelyk-inheemsch, met den aard en de behoeften des Volks overeenstemmend _Wetboek_? Dat het _uitleggen_ van de Wet--die helder als kristal wezen moest!--'n winstgevend beroep is?[29] Wat hebben we van die uitlegging te verwachten, wanneer de jongelui die als volleerde «juristen» aan de Maatschappy worden afgeleverd, zich maar zeer zelden duidelyk en korrekt weten uittedrukken? Taal en styl van onze rechtsmannen zyn gewoonlyk ellendig, en ver beneden 't peil waarop 'n hulponderwyzer behoort te staan om geen gek figuur te maken by z'n kollegaas of zelfs in de school. Men meene toch niet dat dit byzaak is. Het kan niet te dikwyls herhaald worden dat zuiverheid van uitdrukkingen--ook vooral omdat daartoe veel arbeid vereischt wordt--'n kenmerk is van moraliteit. Wie zich niet bekommert over de _juistheid van 'n woord_, geeft blyk van onverschilligheid voor de _zuiverheid zyner denkbeelden_, en neemt het dus niet zeer nauw in 't onderscheiden van goed en kwaad. In dit opzicht vooral is 't poëtiek samenvatten van schynbaar ongelyksoortige gegevens van toepassing, dat ik (blz.106, 107) (hoofdstuk MVIII, n. v. tr.) als hulpmiddel tot ontwikkeling van ware zedelykheidsbegrippen voorstelde. «_De taal is gansch het Volk_» is er gezegd. Wel zeker! De geheele _Mens_ kan beoordeeld worden naar de moeite die hy zich geeft om z'n woorden tot den zuiveren spiegel zyner gedachten te maken, en deze opmerking dwingt ons tot medelyden met ieder over wiens wel of wee door mannen van de _Wet_ moet beslist worden, tot deernis vooral met «_Weduwen en Weezen_» die beklemd raakten onder de bescherming van zekere advokaten. Rechtbanken, parket en pleitbezorgers ... komen, om niet alleen te staan met m'n ongunstige meening over die specialiteiten, wil ik ditmaal eens m'n opinie behandelen als 'n verdrukte weduw. Ik stel haar onder bescherming van wetmannen, van ... alle advokaten die ooit 'n proces verloren, van alle publieke-ministerien die zich door pleiters en rechtbanken behandeld zagen als 'n overvragend marktwyf. Hoe is 't oordeel van _die_ heeren over de rechtbank die maar niet tot besef te brengen was van 't «Recht» dat zy verdedigden, van de gegrondheid hunner «_Eischen_?» Welken indruk maakt het op den advokaat die by A of B zweert--de man méént het, want hy zegt er uitdrukkelyk by dat-i dezen keer eens geen «praatje» verkoopt--wat heeft hy te denken van de Rechtenkennis--en de eerlykheid!--zyns tegenstanders die z'n leven te-pand geeft--liever: z'n advokateneer: niemand moet meer wagen dan-i zonder schade missen kan!--voor de gegrondheid zyner meening dat de zaak in kwestie X, Y of Z heet? Ook die tegenstander houdt zich niet met «praatjes» op--godbewaarme!--en van weerskanten is de goede trouw van den _geachten confrère_ boven allen twijfel verheven. Ligt de schuld dan aan den rechtsprofessor die--in oogenblikken van Romeinsche distraktie, zeker--meer dan één «Recht» tegelyk gedoceerd heeft? Of had misschien een der advokaten z'n studien gemaakt vóór, en de ander nà de dagen toen de: «doode kennis (?) van de uitspraken van het Romeinsche Recht vervangen was door de herleving van de Romeinsche methode van rechtsvorming en rechtsbeoefening, en toen het niet alleen de vraag werd wat recht is geworden, maar inzonderheid hoe het recht ontstaan is?» Volgens het stuk, waaraan deze aanhaling ontleend is, worden sedert eenigen tyd--juicht, verdrukte weduwen!--de leerlingen in rechtskennis niet meer gevormd: «naar het model van oude elegante rechtsgeleerden, die er hun werk van maakten om de rechtregels van hun tyd door geleerde aanhalingen, door byzonderheden uit de Latynsche schryvers op te sieren, zonder over 't wezen der zaak iets meer licht te verspreiden.» Er schynen alzoo volgens den schryver van die regelen--in vroeger tyd natuurlyk!--inderdaad rechtsgeleerden geweest te zyn die geen licht verspreidden. Wel jammer dan van al de studien dien ze ten-koste legden aan duisterheid. En niet heel aangenaam ook voor kliënten die er weleens belang by hadden dat hun zaak tot helderheid werd gebracht, en daarvoor betaalden. Gelukkig echter dat men van methode veranderd is! Die heuchelyke ommekeer heeft plaats gehad ... niet by de stichting van Rome, lezer. Ook niet by de oprichting der Leidsche akademie, maar ... weinig jaren geleden eerst, en wel by de benoeming van den heer GOUDSMIT tot hoogleeraar. We moeten dus aannemen dat de duizenden juristen welke onder 'n vroeger gehuldigd stelsel werden uitgebroeid, zich met «doode kennis» behielpen en hun verdrukte weduwen in 't donker lieten zitten. Thans evenwel, na dien heuchelyken ommekeer, onderzoekt men ... _wat Recht is_, meent ge? Eisch toch 't onmogelyke niet, onbescheiden leek! Men zal voortaan onderzoeken «hoe 't Recht _geworden_ is»--wel verbazend!--«en hoe de Romeinen ... maar genoeg daarvan.[30] We waren bezig met die twee advokaten wier «studien» misschien dagteekenden van zóó onderscheiden tydperken dat ze tweeerlei begrip opdeden van _Recht_ tweeerlei sleur van rechtspraktyk. De een gebruikt «elegantie» met «doode kennis» terwyl de ander volgens de nieuwe methode zich liever bezighoudt met ... met ... wie zal ons zeggen waarmee! Ik kan er waarachtig niet uit wys worden! En dit behoeft ook niet, als we maar inzien dat die twee heeren niet zeer veel méér eerbied dan _ik_ kunnen hebben voor elkanders juridische rechtgeloovigheid en dus kostbare getuigen zyn in m'n aanklacht tegen het «vak» dat zy _als specialiteiten_ vertegenwoordigen. De advokaat die 't zeldzaam voorrecht genoot _ridderlykheid_ in JUT te ontdekken, moet woedend zyn over 't lasterlyk vonnis waarin z'n held wordt uitgemaakt voor 'n tuchthuisboef. En--nòg meer bondgenooten!--de rechters die KRISTIEN niet beminnelyk genoeg keurden om de Maatschappy langer door haar tegenwoordigheid te versieren, kunnen onmogelyk gunstig oordeelen over de bekwaamheid--of de integriteit?--van den advokaat wiens advies luidde dat men die dame met rust moest laten. * * * * * Voor heden goddank genoeg van de juristery, schoon 't onderwerp ver van uitgeput is. M'n verantwoording over de onevenredig-groote plaats die ik aan dat onderwerp inruimde, ligt in de uitgebreidheid en 't gevaarlyke van de kwaal. Ik moest den lezer opwekken en den weg wyzen tot het berekenen der gevolgen die ze na zich sleept. Hy houde daarby vooral in 't oog dat de onzedelyke verwringing van rechtsgevoel die door de hier behandelde specialiteiten _fachmässig_ beoefend wordt, zich geenszins tot eigenlyk-gezegde rechtszaken bepaalt. De zieke dringt ongehinderd, jazelfs onder bescherming van 'n gunstig vooroordeel _tot schade van allen_, in Lands-en Stadsbestuur door. Niet het minst, helaas, strekt ze ten-verderve van 't zoo misdadig-verslonst INSULINDE! Door kooplieden, zeelui en krygsvolk werd het gewonnen ... door advokatery zal 't voor Nederland verloren gaan: de Van Twisten hebben eer van hun werk! Parasieten van die soort nemen alle eereplaatsen in, matigen zich alles aan, voeren overal 't hoogste woord, dringen zich overal op, maken zich van alles meester. Het wemelt in alle vergaderingen en korporatien van juridische beunhazen in _bitjara kossoeng_, die maar al te gemakkelyk met hun «Romeinen» en hun «elegantie»--och arm!--toehoorders en _Volk_ in den waan brengen dat zy iets degelyks te-koop veilen. Het algemeen belang, altyd samengaande met _ware_ zedelykheid, eischt dat daaraan 'n eind kome, of althans dat er perken worden gesteld aan 't dóór-kankeren eener kwaal welker naam aldus geschreven wordt: specialiteit in 't prostitueeren van _Waarheid Recht, en ... Volksbelang!_ Mochten wellicht sommige advokaten met dit hoofdstuk niet tevreden zyn, ik smeek om een genadig vonnis. De heeren gelieven te bedenken dat ik nooit in doode kennis studeerde, en dus wel beschouwd het rechte verstand niet hebben kan van een vak dat sedert de benoeming van den heer GOUDSMIT zoo loffelyk achteruitging in Romeinsche elelantie. MXIII. Sommigen zullen 't misschien vreemd vinden dat ik tot-nog-toe één soort van specialiteiten met stilzwygen voorbyging, die meer dan alle anderen een nadeeligen invloed uitoefenen op de geheele Maatschappy. Ik bedoel de mannen die 't precies-weten van de dingen welke zyzelf erkennen niet te begrypen, tot hun «vak» kozen, de specialiteiten van 't «Geloof.» Het kwam me voor, dat ik ditmaal die heeren mocht overslaan, gedeeltelyk omdat ik op zoo véél plaatsen van m'n werken op 't schadelyke van hun invloed gewezen heb, doch hoofdzakelyk omdat de eigenaardige kleur der godkundige bespiegelingen zóó heeft afgeverfd op het denkvermogen van de menigte, dat men stiptgenomen--en vooral met het oog op de definitie die bladz. 19 (hfdst. I, n. v.d. tr.) versiert--de verkondigers van goddelyke dingen niet onder de rubriek _Specialiteiten_ rangschikken mag. Wat 'n professor of doctor in de H. Theologie eigenlyk leeraart, is my 'n raadsel. Zyn niet al z'n hoorders even goed als hyzelf doorkneed in de dingen die hy te vertellen heeft? Zóó meende ik altyd, en de kornuitjes van juffrouw LAPS die zich niet ontzien hun dominees duchtig op de vingers te tikken, zyn gewis van myn gevoelen. Wel verneem ik nu-en-dan dat er ... 'n nieuw licht ontstoken wordt, waarmee men de donkere mysterien zal helder maken die sedert de «Openbaring» schitterden van duidelykheid (_zie_ byv. IDEE 271) maar iets _nieuws_, iets _ongekends_ kan toch, denkt me, niet geleverd worden op 'n gebied waar men den gewonen sterveling z'n wuftheid verwyt, noch in 'n wetenschap--noem ik 't goed? --die zich tot taak stelt den wispelturigen wereldmens van die fouten te genezen. God, Christus, Onsterfelykheid staan als rotsen. Het «Geloof» in die rotsen is ... 'n rots. Eilieve, wat valt er nu verder op al die rotsen te ploegen, te eggen, te zaaien en te wieden? Zonder al dien arbeid immers--en dit is juist de prettige eigenschap van 'n behoorlyken rotsgrond--zal de oogst, om me nu eens heel matig uittedrukken, wonderbaarlyk groot zyn. Waarom dan zich zooveel moeite getroost om dien edelmoedigen bodem omtespitten, te bemesten, te omheinen? Ik mag 'n rots worden als ik 't begryp. Maar deze onvolkomenheid van myn denkvermogen verandert niets aan de waarheid dat de Opzichters over 't onnoodig gewurm waaraan zoo véler handen meewerken, niet behooren tot de rubriek _Specialiteiten_ die ik me voorstelde in dezen bundel te behandelen. Veeleer zouden de suppoosten der goddienery aanspraak kunnen maken op 'n monografie in 'n werk dat aan 't behandelen van _algemeene_ volksdeugden gewyd was, en waarin we dan tevens 'n behoorlyke statistiek van 't jeneververbruik zouden aantreffen, en jubelzangen over de vlucht die de industrie der vervalsching van levensmiddelen met Gods hulp in onze dagen genomen heeft. Ik erken dat deze opmerking niet van stipte toepassing is op de katholieke geestelyken die meer onmiddellyk--men zou byna zeggen: met meer rondborstigheid--het standpunt innemen waarvan zy de heidensche priesters verdreven. De uitsluitende eigenaardigheid van hun werkkring en bevoegdheid, de kracht van hun invloed bovenal, stempelen die heeren inderdaad tot _specialiteiten_, tot meer dan dat: tot 'n _kaste_. Doch juist hierom zou 't behandelen van dat zeer byzonder standpunt òf ontaarden in 'n gewone of huis-fysiologie vol brandstapels, gifmengende monniken, verkrachte nonnen van beiderlei geslacht, en dergelyke kloosterplechtigheden meer, òf uitdyen tot beschouwingen die voor m'n tegenwoordig kader te breed zyn. Ik behandel in deze studien --en nog maar voornamelyk met het oog op onzen tyd--_maatschappelyke_ toestanden, geenszins zaken van algemeen historisch gewicht. Wie 't woord «pastoor» of «R.C. Priester» uitspreekt, heeft _katholicismus_ gezegd, d.i. hy noemde een der merkwaardigste verschynselen in de wereldgeschiedenis. Zooiets behoort niet tehuis in 'n werkje waarin de schryver zich den tyd gunde over professers in de dubbele-_e_-kunde te lachen. Na 't oversteken van die breede Westerschelde, ben ik wel genoodzaakt op z'n staart te trappen. Ik mag namelyk niet onopgemerkt laten dat er sedert eenige tientallen een nieuwe soort van specialiteiten is opgestaan, die ... die ... hoe zal ik ze noemen? Ik bedoel de gewezen dominees die overgingen in de schryvery. Hun arbeid blyft rieken naar den kansel, alsof ze betaald werden voor 't wáármaken der Latynsche spreuk over den eenmaal van zeker geurtje doortrokken pot. Zalf laat zich nooit gewillig onbetuigd, en wie haar in deze specifiek-theologische hebbelykheid tegenwerkt, ziet z'n pogingen verydeld juist door de middelen die hy aanwendde om den verraderlyken pot te reinigen. De meest gebruikelyke remedien zyn gemaakte fermeteit, nagebootste flinkheid, linksche jacht op iets ondeftigs, alles overgoten met 'n sausje van zoeterig-vieze gemoedelykheid--liefst in _Wandsbecker-Bote_-manier, of iets van dien aard als 't maar terdege _namaak_ is--waardoor slechts onnoozelen zich laten foppen, 't geen nu juist niet zeggen wil dat het publiek van die heeren byzonder klein is. Wel mogen wy 't er voor houden dat O.L. Heer aan den afval van de meesten niet veel verloren heeft, doch hierin ligt maar 'n schrale troost by de bedenking hoe weinig er aan den anderen kant door de _Letteren, Beschaving_ en _Zedelykheid_ aan die overloopers werd gewonnen. Uitzonderingen bestaan er ongetwyfeld, maar _typisch_ gesproken is 't geschryf van de meesten 'n onsmakelyk kostje: _servat odorem_! Voor ik van dit onaangenaam onderwerp afstap, 'n kleine opmerking ten-behoeve van 't nobele _suum cuique_. We hebben hier te doen met personen die met en door «God» zich 'n redelyk plaatsjen in de Maatschappy wisten te veroveren, en daarvan wel eens gebruik maakten om de arme drommels aan wie hun God zich niet had gelieven te openbaren, uittemaken voor slecht volk. Naar de mode van den tyd lieten zy, zoodra 't met hun belang kon worden overeengebracht, dien God varen, en langs meer of min omwegen--altyd zooveel slagen om den arm houdende als maar eenigszins mogelyk was[31]--namen ze dienst onder de vrydenkers. Hun vroegere meeningen? Wel, ze waren tot beter inzicht gekomen. Dit kan waar zijn. Maar zyn ze dan niet vòòr alles eenig herstel van eer schuldig aan de mannen die zy gedurende hun theologische loopbaan verketterden en uitscholden? Aan de mannen die dan toch blyk gaven van helderder inzicht, van eerlykheid en moed, toen _zy_ nog in hun vermolmde preekkasten stonden te zwetsen op de alleen-zaligmakende kracht van hun leer? Dit zou billyk zyn, dunkt me, en 't gebeurt dus niet. Men moet zich schikken. Maar nu van een hunner te vernemen--lach niet, lezer! dat «_geen enkele vorm van studie, als instrument (?) tot veelzydige ontwikkeling, de aan alle talen rakende (?) de wysbegeerte (!) en geschiedenis (?) in zich opnemende (?) vry (?) beoefende theologie_» overtreft, dat gaat de schreef van 't verdragelyke voorby: Ik protesteer! In die twee laatste woorden vat ik voorloopig samen wat verontwaardiging over de onbeschaamde reklame van den gewezen theologant BUSKEN HUET my in de pen gaf. _Mr. Josse_ heeft zich verhangen uit spyt zich zoo voorbygestreefd te zien. Toch moet ik erkennen dat m'n bydrage tot karakterizeering der schryvery van gewezen dominees juist op het werk van den heer HUET-zelf het minst van toepassing is. Wat _hy_ uit den preekstoel meenam, draagt voorzeker 'n geheel anderen naam dan zalf of balsem, en verspreidt 'n byzonder-_persoonlyken_ geur. Ik zou me dan ook wel gewacht hebben z'n naam te noemen--daar ik _wanbegrippen_ en geen _individuen_ bestryd--indien hy me hiertoe niet had gedwongen door die brutale ophemelary van z'n kollegaas in godgewezenheid. Die kermisbluf mocht niet onbestreden blyven--niet onaangeroerd althans--in 'n werkje dat tegen den verkeerden invloed van zekere _specialiteiten_ waarschuwt.[32] Het bestryden van alle verkeerdheden waaronder we gebukt gaan door 't blindstaren op 'n bepaald punt, gaat m'n bestek tebuiten. Zoowel in belangryke als in meer dagelyksche zaken stuiten we telkens op de hoofdigheid en bekrompenheid van speciaal-mensen. Wie zich niet voldoende ergert aan de tevredenheid van 'n apteker over 't groot aantal zieken, kan tot oplettendheid worden gespoord door 't zuurkyken van de huismeid die 't zeer ongepast vindt dat er bezoek komt nadat zy zoo-even den gang heeft geboend. Men had háár specialiteit--waarin de stumpert 'n instrument tot veelzydige ontwikkeling meent te zien--moeten eerbiedigen, pruilt zy, en ze vindt 'n lydensgenoot in 't Raadslid dat te-vergeefs 'n aangewaaid dilettantisme scheikundig trachtte te verbinden aan z'n slecht begrepen roeping als schoolopziener. Door slordigheid en onbekwaamheid geeft de werkman schyn van billykheid aan de wreede terugzetting, waarover hy--overigens dikwyls ten-rechte--zoo bitter klaagt. Hyzelf verstaat z'n vak evenmin als de plichtvergeten volksvertegenwoordiger die den toestand van den arbeider geen aandacht waard keurt. Krantenfabrikeurs wedyveren met leveranciers van vervalschte levensmiddelen in 't bedriegen van hun publiek. «Moralisten»--zoo noemen zich die heeren--geven aanhoudend blyk van de vuilste onzedelykheid door 't kwajongensachtig uitpluizen en nasnuffelen van alkoofgeschiedenissen.[33] De geschiedkundige yvert voor SPARTAKUS, maar glimlacht minachtend als men hem spreekt van den boerenkryg ... die voor de deur staat. Ginds hooren wy een zanger ... zingen. Dit zy zoo, mits hy zich van spreken onthoude. O gewis, de denker schept beelden uit klank, maar uitsluitende beoefening der toonkunst bederft het denkvermogen. Elders zien wy 'n schoolmeester die meent dat de jongeluî trouwen om hèm leerlingen te bezorgen. De diplomaat, de staatsdienaar ... _Hem is de Staat_ zyn _zetel_, zyn _carrière, Een speelplaats voor de heeren van het hof_, Een draaibank van fortuintjes. Een fabriek Van Neurenberger eerzuchi-duikelaars_ ... Wie na dit alles nog niet overtuigd is van de noodlottige gevolgen dier eenzydigheid, trachte den stumpert te zien te krygen, die tusschen den Haag en Delft «levenslang» schuiten door de vaart trok. Alsof de natuur der dingen ons waarschuwen wilde door 'n vreeselyk en luidsprekend voorbeeld der gevolgen van 't specialismus: die man is paard geworden, hy _hinnikt_![34] Hinneken nu, doen onze staatslieden, schoolmeesters, advokaten en broodbakkers niet. Zelfs in hun speciaalvak brachten ze 't niet zóó ver als die species _equus_ van 't genus _homo sapiens_. Des te erger! Ze zyn in hun halve krankzinnigheid minder oprecht dan dat tweebeenig trekdier in z'n volslagen razerny en, laten ons in den gevaarlyken waan dat wy te-doen hebben met _mensen_. * * * * * De lezer kan uit IDEE 269 weten dat ik me gewoonlyk onthoud van 'n professoraal _fabula docet_. Ik laat liever het opmaken der slotsom over aan hemzelf. Het kan evenwel ditmaal noodig zyn, zoo-al geen _koncluzie_ te geven, dan toch iets als handleiding tot het samenvoegen en vaststrikken der divergeerende draden van m'n betoog. Het uiteenloopende myner bewysvoering, en de schynbare afwykingen die ik me veroorlooven ... _moest_, om natuurlyk te zyn, geven misschien tot die behoefte aanleiding. Om alzoo den knoop toetehalen, het komt me voor dat we 't onderzoek naar de waarde der _specialiteiten_ kunnen splitsen in twee hoofdvragen? 1. _Welk gebruik moet de Maatschappy van hen maken?_ 2. _Hoe werkt het specialismus op de waarde van den individu?_ Tot het beantwoorden der eerste vraag ligt aanleiding in de vraag-zelf. Hoe men specialiteiten behoort te gebruiken? De Maatschappy moet hen _gebruiken_ d.i. zy stelle ze _niet aan haar hoofd_. De specialiteit is _ambachtsman_ die 't bestelde vervaardigt, maar geen stem heeft in 't bestellen. Hy levere z'n vakkennis waar die gevorderd wordt. Aan anderen blyve de beoordeeling in-hoeverre het geleverde bruikbaar is, en hoe 't moet worden aangewend. Een specialiteit zy als de _expert_ voor 'n rechtbank. Hy legt, zonder zich om gevolgen of strekking te bekommeren, z'n verklaring af omtrent de byzondere zaak die hem werd opgedragen, en waarvan hy verondersteld wordt--dikwyls 'n fiktie! --verstand te hebben. Wil hy de grens zyner bevoegdheid overschryden en zich bemoeien met de toepassing van z'n expertise op 't proces, dan verwyst hem de Voorzitter naar z'n _vak_ en naar de _speciale_ taak waartoe hy geroepen werd. In deze schynbare terugzetting ligt niets vernederends. Wie inderdaad in eenig vak uitmunt, stelt zich met de erkenning van die uitstekendheid tevreden, maar zou 't zelfs onaangenaam vinden, indien men hem wilde gebruiken tot iets anders. Hy bezit in _zyn_ specialiteit den meestergraad, of streeft daarnaar, en wil zich dus niet laten aanwerven als leerling in anderen werkkring. Dikwyls zelfs pronkt hy met z'n onbedrevenheid in zaken van algemeen belang, om te doen in 't oog vallen hoever hy 't in zyn byzonder streven gebracht heeft. «Van de dingen aan-wal heb ik geen verstand!» beduidt dan: ik ben 'n flink zeeman. «Met zulke belangen hield ik me nooit bezig» kan beteekenen: ik ben door-en-door soldaat. «Die wereldsche zaken liggen buiten m'n bemoeienis» zal wel zooveel willen zeggen als: ik voel me perfekt thuis in den hemel. Enz. Dat het beoefenen van 'n bepaald vak niet volstrekt de bruikbaarheid tot iets anders uitsluit spreekt vanzelf, vooral waar zoodanig vak slechts _beroep_ is, _middel van bestaan_. Doch dan houdt het specialismus op. Ik, byv. ben geen specialiteit in schryvery, godbewaarme! SPINOZA was 't niet in brillenslypen, al sleep hy brillen om zich in 't leven te houden. In zulke gevallen is 't bedryf dat men uitoefent, geen levensinrichting, en dus juist _afwyking_ van de specialiteit der persoon. Ik vergeleek den specialist by 'n ambachtsman die _te-werk gesteld_ wordt. Dit te-werkstellen geschiedt door anderen, door niet- specialiteiten, van wie verondersteld wordt--ook dikwyls maar konventie, helaas!--dat ze ruimer veld overzien dan de werkman, en tevens dat ze bekwaam zyn tot beoordeeling en goede aanwending van 't geleverde. Deze staan tot den leverancier van speciaal-kennis in verhouding als de fabriekheer tot den arbeider. Wie zich levenslang bezig hield met gaatjes-prikken (IDEE 553, _nieuw nummer:_ 788) past niet aan 't hoofd der zaak en, omgekeerd, de _bestuurder_ van de fabriek zou niet _the right man_ zyn om den _ambachtsman_ te vervangen. De statistikus, de geschiedvorscher, de land-ekonoom, de geneesheer, de zeeman, de militair, de staathuishoudkundige, de jurist, de ambtenaar ... al deze specialiteiten behooren _gebruikt_ te worden _door wie aan 't hoofd staan_ eener Maatschappy, of van 'n deel daarvan. Zy allen leveren in verslagen, rapporten, opgaven en adviezen de vruchten van hun arbeid, en de autokraat, de wetgever, de uitvoerende of beslissende macht ... wat kan van hèn gevorderd worden? Welke eigenschappen behooren den _fabriekheer_ te versieren, om den arbeid van z'n ondergeschikten behoorlyk aantewenden? Het antwoord op deze vraag zou tehuis behooren in 'n verhandeling over _niet_-specialiteiten. De spreuk _de minimis non curat Praetor_ bevat 'n goede les, doch wordt zooals veel spreuken misbruikt. Onthouding van bemoeienis met zoogenaamde kleinigheden, sluit in zich de verplichting tot zorg dat ze behoorlijk worden behartigd zònder die bemoeienis, en deze plicht is waarlyk géén kleinigheid. Dat er tot de hiertoe onmisbare organizatie en tucht _bekendheid met dat kleine_ noodig is, spreekt vanzelf. Vóór zich de _Praetor_ straffeloos kan onthouden van onmiddelyke aanraking met het geringere, behoort hy blyk te geven _niet daar-beneden te staan_. Wie dit verzuimt, verliest in de oogen van z'n ondergeschikten--_specialiteiten die_ zonder uitzondering _vyanden van den meester_ zijn--de zedelyke bevoegdheid om 't geheel te regeeren, en uit deze storende minachting zou dan ook inderdaad 'n betrekkelyke onbekwaamheid voortvloeien. Eén ding staat vast: tot wèl overzien van dat geheel, is vóór alles noodig 'n geoefend verstand en veel hart. Deze twee hoedanigheden vertegenwoordigen het _kunnen_ en het _willen_, en sluiten evenzeer bekrompen vooroordeel uit, als ze borg staan voor rechtvaardigheid en praktischen zin. Van den niet-specialist is te vorderen dat hy den arbeid zyner onderhoorigen wete te regelen, te beoordeelen, te schiften en te gebruiken. Jazelfs er behoort 'n tyd te komen dat hy dit alles--met uitzondering van 't ál te stipt-ambachtelyke--gelyk TIBERIUS den medicynmeester, _ontberen_ kan. Het streven naar deze onafhankelykheid is _zyn_ specialiteit. Ik vrees te moeten gelooven dat nooit eenig vak slordiger beoefend werd, en 't zal dan ook wel hieraan te wyten zyn dat we overal aan _byzondere_ bekwaamheden den rang zien toekennen die in 't algemeen belang de belooning wezen moest van harmonische ontwikkeling op _universeel_ gebied. Waar 't uitstekende ontbreekt, speelt het ordinaire den meester, en zoolang alle ruimte wordt ingenomen door den soldaat, blyft er voor maarschalken geen plaats. * * * * * Wat nu vervolgens den invloed van 't specialismus op de waarde van den _individu_ aangaat, ieder begrypt dat het niet gemakkelyk is den juisten grens te bepalen tusschen algemeene en byzondere verplichtingen. Dat verdeeling van arbeid in zekeren zin voordeelig werkt, mag niet ontkend worden, doch 't overschryden van de juiste maat dezer verdeeling geeft aanleiding tot ongerymdheid als waarop ik herhaaldelyk gewezen heb. Er behoort daarby vooral te worden acht geslagen op juiste waardeering der uiteenloopende aanspraken van rechtstreeks en indirekt oordeel. Het zou kunnen zyn dat de _handigheid_ zich ontwikkelde ten-koste der _bekwaamheid_, en dat we ten-laatste ónbekwaam werden de vruchten van die handigheid te genieten. De Maatschappy zou dan beginnen te gelyken op 'n letterzetter die zóó mechanisch-vlug leerde werken dat-i 't lezen verleerde. Men bedenke dat onevenredige toepassing onzer gaven--ook zelfs uit 'n _industrieel_ oogpunt--niet praktisch is, daar byv. de behoefte aan letter vervallen zou als er niet meer gelezen werd. Het kretinizeeren der individuen kan nooit gunstig werken op het geheel. Wie op beperkt terrein meer tyd en ziel uitgeeft dan in verhouding tot z'n algemeen-menselyke roeping gepast is, werkt nadeelig op de som van algemeen welzyn, en schaadt tevens zich-zelf daar geen uitstekendheid in 'n bepaald vak opweegt tegen de vernedering als _Mens_. En dit is niet genoeg gezegd. Zelfs _in dat vak_ bereikt hy z'n doel niet. Het is te betwyfelen of die Haagsche paardman beter schuiten- leepte dan andere mannen. Maar beter dan andere _paarden_ zeker niet! Wie met werktuigen en dieren konkurreert, zal ervaren dat hy z'n menselyke waardigheid _à pure perte_ wegwierp, en daarvoor geenszins wordt schadeloos gesteld door 't behalen van 'n prys op 't lager gebied dat hy tot werkplaats koos. De geschiedenis levert voorbeelden in menigte, dat speciaal-mannen in hun eigen vak overtroffen werden door personen die zich op dat vak niet uitsluitend hadden toegelegd. En meer nog: _alle_ voorgangers in _elke_ kunst in _elke_ wetenschap, in _elk_ bedryf, op _elk_ gebied van menselyke ontwikkeling, waren leeken. Wat in hen 'n gunstig samenvallen was van in-en uitwendige _roeping_, werd door hun opvolgers vervormd tot _beroep_. (IDEE 498 _en_ 499. _Voorts, nieuwe nummering_: 921.) Dit nu kan niet vermeden worden. Ten-allen-tyde werden school, reglement, methode, aangewend als surrogaat voor 't _genie_ dat hyzelf onbewust in sleur verstikte ... door de maatschappy: als surogaten voor _de genien_ die ze doodmartelde uit afgunstige baldadigheid. Hoe dit zy, de behoefte aan die plaatsvervangende middelen bestaat, en daarom moeten wy ons schikken in zekere beroepsgewyze verdeeling van den arbeid. Wie zich tot het overzien van 'n ruim veld ongeschikt acht, doet wel zich te bepalen tot enger gebied, doch hy vergist zich in de meening dat-i op 't door hem gekozen terrein nuttiger bezig is naarmate hy de grenzen daarvan nauwer beperkte. De Staatsdienaar die 't heil der Mensheid verwacht van z'n papierkraam of _diplomatie_ ... de babbelaar die frazen voor daden geeft ... de koopman die z'n winkeltjen of kantoortjen als 't centrum van 't Heelal beschouwt ... de militair die by al z'n redeneeringen 'n kazernig «by ons» op den voorgrond stelt ... de filoloog die de beoefening der letteren inkrimpt tot 'n bespottelyke studie in letters ... de huisvrouw die meent dat «huishouden» hoofdroeping is van moeder en echtgenoot ... de publieke aanklager die aan de eer van z'n funktie meent schuldig te zyn, elken beklaagde voor 'n monster uittemaken ... zy allen die hun specialiteitje willen doen voorkomen als 't «instrument» by-uitnemendheid ter veelzydige ontwikkeling, ze vergissen zich in de meening dat ze door die uitsluitingstheorie blyk gaven van uitstekendheid in hun eigen «vak». Het verkrachten van waarheid, het verwaarloozen der juiste verhouding onzer verplichtingen, levert nooit goede vrucht. Tot het wel beoefenen van elk onderdeel van kennis of wetenschap is noodig dat wy 'n open oog houden voor andere zaken die _tezaam genomen_ onze fakulteiten behooren bezig te houden. Hierdoor wordt onze waarde als mens bepaald. Dezelfde bekrompenheid die ons een al te klein onderdeel tot doel aan ons streven deed kiezen, zal ons weldra onbekwaam maken tot bereiken van dat nietige doel-zelf. Een huismoeder die niets dan huishoudster wil zyn, is geen _goede_ huishoudster. Ze maakt noch echtgenoot noch kinderen gelukkig. De krygsman die z'n gansch gemoed weggaf aan de kazernedienst, wordt onbruikbaar tegen den vyand, en is zelfs in vredestyd een nietig voorwerp. De mannen van de dubbele _o_, die waarachtig geen meesterstukken leveren in _wezenlyke_ letterkunde, zyn daarom in hun speciaal-vakje niet uitstekender dan de eerste de beste die zich nooit met zulke nietigheden bemoeide. Een liefhebbery-chemicus verhoogt geenszins de kans op 't ontdekken eener nieuwe brandstof, door 't slecht vervullen van z'n ambt als opzichter over 't onderwys. De staatsman die niets is dan staatsman, niets dan diplomaat ... arm Volk! In al die speciaal-mensen is iets dors, iets ongenietbaars, iets dat in tegenspraak is met de veelzydige, ryke, gulle natuur. _Zy_ bemoeit zich niet met verdeeling van arbeid en studie. Háár weten en werken is algemeen. Scheikunde, mathesis, statika, sterrekunde, geschiedenis, hartstocht, ontbinding, groei, kristallizatie ... alles heeft zy in haar oneindig magazyn, alles wendt ze aan, alles beheerscht ze, alles brengt ze voort door gelyktydige en harmonische toepassing van haar krachten. Een harmonie die zóóver gaat, dat we gedurig de ontdekking te-gemoet zien dat ze dit alles te-weeg brengt volgens één wet, door één kracht, met slechts één soort van stof! Het afwyken van deze _algemeenheid_ der natuur, is ongehoorzaamheid aan den wenk dien ze ons geeft, en moge in zekeren zin een vergeeflyk gevolg wezen van onze zwakheid, het blyft een fout die afwyking te verheffen tot _stelsel_. Wel weet ik dat de inrichting onzer Maatschappy hiertoe aanleiding geeft, maar de eene verkeerdheid verontschuldigt de andere niet. Juist door dat al te mechanisch onderverdeelen van roeping, is die maatschappy geworden wat zy is. Een verstompende verdeeling van den arbeid moge in zekere gevallen noodig zyn om niet ondertegaan in den bloedigen _Kampf um's Dasein_, de wysbegeerte ontleent haar voorschriften niet aan de door nood tot fouten geperste industrie. Het is juist háár roeping middel te vinden tot het _verbeteren_ van die fouten, en mocht er ooit blyken dat het bereiken van dit doel onmogelyk is, toch blyft altyd het streven daarnaar de taak van 't beter deel der Mensheid. Gelyk 'n boosaardige TARQUINUS, scheert, schaaft en snoeit het specialiteiten-systeem alles af wat uitsteekt, en verlaagt daardoor tevens gaande-weg het reeds zoo diep gezonken peil der middelmatigheid-zelf. Wat middelmatig genoemd wordt, zou veelal _slecht_ heeten indien we ons in oprechtheid afvroegen wat _goed_ is. Hoe langer hoe meer gaan de individuen op in hun «vak» en 't _mens-zyn_ wordt uitzondering. Dit is treurig! _Qui trop embrasse mal étreint_, zeker! Ik verdedig geen onberaden verbrokkeling van gaven. Wie te veel omvatten wil, zou zich maken tot 'n specialiteit van wanbegrip. Maar evenzeer is 't waar, dat men niet tot de juistheid van oordeel geraakt door 'n idioot staroogen op 'n àl te gering deel van wat ons omgeeft. Op geestelyk en stoffelyk gebied beide, staat _al wat is_ in verband met iets anders, onmiddellyk met het naastliggende, middelyk met het verwyderde. By 't waarnemen van den aard der dingen, is het achtslaan op dat verband onmisbaar. Wie slechts met 'n _loupe_ de steenen van 'n gebouw beschouwde, zal hoogstens eenig oordeel kunnen vellen over de soort van 't materiaal, het gebouw _als zoodanig_ heeft hy niet gezien. Daartoe wordt wyder gezichtshoek vereischt, meer ruimte van blik. _Cest mal étreindre que d'embrasser trop peu_ sla ik voor als weerklank op de aangehaalde spreekwys. De juiste grenslyn tusschen _te veel_ en _te weinig_ moge niet te trekken zyn, er zal toch wel geen wysheid liggen in 't najagen van het àllergeringste. We kunnen wel-is-waar geen zonnestelsel omvatten, maar 'n zandkorl evenmin. De zeloten voor 't nietige, de aanbidders der afgodinne BEUZELARY zyn--ook zelfs naar den maatstaf van hun eigen bekrompen streven--even ver van _Waarheid_ en van 't _praktisch nuttige_, als de verongelukte hoogvlieger die dan toch noch altyd 'n weemoedig _in magnis voluisse_ kan aanvoeren ter vergoelyking van z'n misslag. Wie _te veel_ wil, bereikt _niets_, wordt er gezegd. Dit is onjuist. Dat willen-zelf is 'n _iets_, en 't verachtelykste niet. Het medelyden met den gevallen adelaar sluit geen eerbied uit, maar 'n struikelende schildpad is bespottelyk. Ons leven is te kort om op _alles_ te letten, zegt men. Ons leven is te kort om «alles» te verwaarloozen, is m'n antwoord. Juist de aanhoudende pogingen om 't verband tusschen _alles_ en _alles_ te vatten--ziehier het punt waar POËZIE en WIJSBEGEERTE ineensmelten--zyn noodig om ons iets van de onderdeelen te doen begrypen. Zedelyke en verstandelyke ontwikkeling--identisch met arbeid, genot en deugd--is gevolg en belooning van aanhoudende kritische vergelyking der feiten die de Natuur ons te aanschouwen geeft. Wie den blik van dat schouwspel afwendt, die punten van vergelyking geen aandacht waard keurt en alzoo de _harmonische_ ontwikkeling zijner gaven veronachtzaamt, krimpt in tot 'n dier, tot 'n machine, tot 'n zaak. De steen ligt. Dat is alles wat-i kan ... zyn _Specialiteit_! We willen meer zyn dan zoo'n steen. Het rad draait. Het kan niet anders ... zyn _Specialiteit_! We willen meer zyn dan 't werktuig dat zich zoo dom eentonig beweegt. De plant groeit bloeit, verdort en sterft zonder genot, leed of besef ... haar _Specialiteit_! We willen meer zyn dan zoo'n plant. De koe eet gras, herkauwt, eet weer gras en herkauwt weder tot ze geslacht wordt. Dat is háár _Specialiteit_ ... _Excelsior, Excelsior_: De roeping van den mens is _Mens_ te zyn. NOTEN: [1] Wel zeker! «_Hy is op die plaats de rechte man_» of: «_die_ plaats _is voor hem de rechte_.» Zóó zou zich iemand uitdrukken, wiens denkvermogen zich de weelde van eigen equipage kan veroorloven en dus niet met huurfrazen behoeft te ryden. [2] «Ik weet het niet.» [3] Een citaat is het, en wel 'n historisch. «_Ietoe andjieng belanda bakkelahi sama tahi_!» riepen de Jakartanen. By eigen ervaring weet ik dat de in dat verwyt gekenschetste nationale hebbelykheid nog altyd in volle kracht is blyven bestaan. [4] Er zyn er nu 'n dozyn meer, maar gemakshalve zal ik ze _septuaginters_ blyven noemen. «Elf-en-dertigers» zou ook 'n goede benaming zyn. [5] _Noot van_ 1878, Tot m'n verdriet voel ik me genoodzaakt deze bemoedigende premisse intetrekken. Gedurende de zes, zeven jaren die er sedert het schryven van dit werk verliepen, ben ik door nauwkeurig achtslaan op de verschynselen en ingespannen nadenken tot de overtuiging gekomen, dat onze scholen--lage, middelbare en hoogere--_inderdaad_ slecht zyn. De pas verschenen Onderwyswet--'n hoogst onvryzinnig-liberalistisch prul--zal de kroon zetten op 't spelletje van bederf, dat sedert jaren door ministers van allerlei wankleur, geholpen door kamerleden van gelyk allooi--liefst _Specialiteiten_!--in den Haag gespeeld werd. [6] _Noot van_ 1878. Slechts zeer onopmerkzame lezers zullen _deze_ bemoediging voor iets anders dan ironie hebben gehouden. Als zoodanig slechts behoeft ze dan ook niet te worden ingetrokken. De toestand in Indië is erbarmelijk. De zaken gaan er zoo hard achteruit als 'n Fransche maarschalk loopen kan. [7] _Noot van_ 1878. Het openlyk en loyaal _verkoopen_ van plaatsen in de Vertegenwoordiging van Stad of Land, _aan den meest-biedende,_ zou nog beter zyn. Voor dat stelsel laat zich veel aanvoeren, vooral wanneer men het beschouwt in tegenstelling met het _tegenwoordige_ dat even onzedelyk als onstaatkundig is. [8] Historisch. [9] Noot van 1878. De hier geleverde schetsjes van de werking der distriktskiezery stellen de zaak te gunstig voor. Ik geef daarin nog toe dat de kiezers _zeker voorwendsel_ zouden kunnen aanvoeren, waardoor hun keuze wel niet gerechtvaardigd, maar toch eenigszins verklaard wordt. In de werkelykheid echter meent men zelfs dat voorwendsel te kunnen missen. Niemand die de onlangs verschenen brochure van den heer Van Vloten: _Kiezersindrukken, te boek gesteld tot waarschuwing en opwekking van ieder naar ware vryzinnigheid strevend Nederlander_, aandachtig leest, zal durven beweren dat ik my te sterker uitdrukte, toen ik in m'n _Pruisen en Nederland_ zeide: «_wie 't oog slaat op de keukens waar de parlementspoppen gebakken worden, is er misselyk van_». Ook de t.z.p. aangehaalde woorden van LOUIS REYBAUD--den eerlyken en scherpzinnigen auteur van _Jerôme Paturot_--roep ik by dezen in 't geheugen van ieder die de publieke zaak met _gezond verstand_ en _goede trouw_ wil behandeld zien. [10] Overal namelyk waar de toeschouwer zich niet juist op de loodlyn bevindt, die op 't midden van een der zyden valt, en. deze gunstige kans is oneindig-klein. Van alle andere punten gezien, is 't ding scheef. De specialiteit-bouwheer schynt niet geweten te hebben dat de ellipsvorm voor koepeldaken ongeschikt is. [11] _Noot van_ 1878. Men beweert dat er in 't bouwontwerp van dat reusachtig «Volksvlytpaleis» niet op 'n trap gerekend was, en dit komt gelooflijk voor als men 't spiraaltje beschouwd dat nu als zoodanig moet dienst doen. De schuld zal aan de Grieken liggen, die verzuimd hebben ons voorbeelden van wenteltrappen in harmonie met 'n gebouw natelaten. Zoodra 'n specialiteit geen «modellen» vindt, staat hy met de handen verkeerd. [12] «_Forsch_» vind ik voorgeschreven in 'n boekje van de letterspecialiteiten D.V. & T.W. Als superlatief pryzen die heeren «_forscht_» aan. Jongelui die by zulke handleidingen tot wèlschryven geen litterarische meesterstukken leveren, verdienen gesmoord te worden tusschen de drukproeven van 't _Woordenboek der Nederlandsche taal_. [13] «We hebben gemeend» dat te moeten doen, staat er. _Gemeend_ ... wel verbazend! Zulke apenkool wordt met allen schyn van ernst door vakmannen opgedischt, en de onnoozele leek doet zonder protest z'n maal met die kost. Als ik my den tyd gunde, zou ik nog zotter staaltjes van specialiteiten-wysheid op dit gebied kunnen aanvoeren, o, in menigte. [14] Uit schaamte voor de drukkery heb ik de vryheid genomen de woorden van den advokaat in 't Hollandsch overtezetten. _Hy_ drukte zich aldus uit: «_En zeer zeker is het een aardige aanwyzing, werpt het een eigenaardige blik in het karakter van den beschuldigde, als men leest het inschrift_ ... enz. Ziedaar 'n «het» dat «een blik werpt als men leest». We komen niet te weten wie die «het» is, en wat Z.Ed. werpt als men niet leest. Ter-schadeloosstelling voor deze gaping evenwel wordt ons hier--als men leest--gelegenheid geboden een niet-aardigen blik te werpen op de wèl-eigenaardige _onzuiverheid van uitdrukking_ die oorzaak, gevolg en kenmerk is van begripsverwarring en onzedelykheid (_Zie_ IDEE 692, _in de latere uitgaven_: 1057). [15] Een dergelyk voorbeeld van verstandsverkrachting of misselyk hofmaken aan bygeloof, vindt de lezer in IDEE 606 (_nieuwe nummering_: 908) en onlangs vernamen wy uit de troonrede, dat we--onder 't «liberaal» ministerie-_Kappeyne_!--dit jaar (1878) zullen geregeerd worden «met Gods hulp.» Mag ik den heer Kappeyne doen opmerken, dat die God 'n landverrader is? Om nu van z'n intieme relatien met _zeer veel_ Buitenlandsche Mogendheden niet te spreken, is het 'n uitgemaakte zaak dat hy in byzonder-vriendschappelyke verstandhouding staat met de Atchinezen, een volkje dat hem fanatiek vereert en zich brutaal durft beroepen op zyn bescherming. [16] Bij de behandeling dezer zaak heb ik gebruik gemaakt van het werkje: «_Rechtsgeding tegen_ HENDRIK JACOBUS JUT _en zyne huisvrouw_ CHRISTINA GOEDVOLK _beschuldigd_ ... enz. _door_ B. DE VRIES. _sGravenhage by_ H.C. SUSAN, C.H. ZOON, 1876». 't Is me niet bewust dat de delinkwenten--ik bedoel hier de moordenaars niet--tegen den inhoud van dat boekje geprotesteerd hebben, en ik meen dus me daaraan te moeten houden. Mochten de heeren rechtenmeesters die zich verbeelden JUT en KRISTIEN verdedigd te hebben, ontevreden zyn met m'n oordeel over hun arbeid, ik ben niet ongenegen tot nadere toelichting. De stof is rijk. [17] Over DE VLETTER heb ik roerende mededeelingen te doen, die in de _Noten en Toelichtingen_ zullen worden opgenomen zoodra de staat myner gezondheid me zal toelaten die gereed te maken voor de pers. Ik bezocht den armen man herhaaldelyk in de gevangenis te 's Gravenhage, en ontying vele brieven van hem uit het tuchthuis. Zyn veroordeeling was 'n misdaad. [18] _Quia triumviralie supplicio adfici virginem inauditum habebatur_ zegt die geschiedschryver. (_Annales V. cap. 9_) [19] De lezer sla eens IDEE 279 op. Hy zal in dat nummer 'n aardig staal vinden van akademisch-geleerde rechtskrankzinnigheid. [20] Ik kende het woord _Actuaire_ niet, en heb 't opgezocht in LITTRÉ, die 't dan ook 'n _néologisme_ noemt en 't eerst in z'n _Supplément_ heeft opgenomen. Ziehier wat hy er van zegt: «_mathématicien chargé de contrôler d'après le calcul des probabilités les bases des contrats viagers ou d'assurances_». Men ziet alzoo dat de beteekenis van 't woord _Actuaire_ louter konventioneel is. Iets anders moet men dan ook niet zoeken by LITTRÉ, 'n specialiteit--in Fransche onwetendheid--op 't gebied van etymologie en algemeene taalkennis. [21] Vgl. in den IIIn bundel IDEEN, de nummers die over kunst en kritiek handelen. [22] «_Als de schoone Amalia uit haar bedwelming ontwaakt, is de bekoorlyke Emilia neergezegen_» enz. Er zijn meer dergelyke oud-nieuwe snufjes in omloop, waarover bygelegenheid 'n woordje. [23] Ik had hier honderd andere veldheeren kunnen noemen. De krygsgeschiedenis is er vol van. De specialiteit van dien MAURITS was: _door brandschatten en plunderen z'n beurs te spekken_. En daar SPINOLA hem hierin niet te-keer ging, mag men 't er voor houden dat die twee specialiteiten in krygskunde tot hetzelfde gild behoorden. Het wordt tyd dat men de «_Geschiedenis_» eens bestudeere in àndere werken dan onze schoolboekjes, specialiteiten gewoonlyk in chauvinistische vervalsching! [24] IDEEN, _bundel_ II, _vyfde druk, blz_. 59. [25] IDEE 322. [26] Zie nummer 19 der Noten in de laatste uitgaaf van den _Max Havelaar_. [27] Ik spreek hier nog niet eens van de armzalige rol die de specialiteiten van politie en justitie in deze zaak hebben gespeeld voor zy de ware schuldigen ontdekten en in hechtenis namen. De daarin tentoon-gespreide onbekwaamheid gaat in 't ongeloofelyke over! [28] Een koddig staal van dien advokatenbluf vindt men in BILDERDIJK'S brief aan juffrouw WOESTHOYEN, van 22 April 1784. _(Bilderdyks Eerste Huwelyk_, enz. _Leiden by E. J. Brill_.) [29] Zie de parabel van den bruggeman in IDEE 340. [30] De aangehaalde zinsneden zyn ontleend aan 'n allerzotst artikel in _Eigen Haard_, waarin de schryver zich verbeelt den heer GOUDSMIT 'n eerzuil te stichten. De achtenswaardige man zal er niet mee ingenomen zyn. Komiek-onhandig is de verwaandheid waarmee die christelyke jurist den heer GOUDSMIT wel vergeven wil dat-i maar 'n Israëliet is. Het model van dien flater zal zeker uit de pandekten gehaald zyn, maar _elegantie_ is wat ànders, dunkt me. [31] Zie de parabel van de pasteibakkers in nummer 453 van de IDEEN. [32] By-gelegenheid 'n schoofje stalen van de ontwikkeling die de heer HUET aan de wondervolle werking van het door hem uitgevonden «instrument» te danken heeft. Ik zal dat niet dan met weerzin leveren, maar nu eenmaal in m'n VIn bundel IDEEN 't ongeluk gehad hebbende z'n _kritische methode_ aantepryzen--in-tegenstelling namelyk van 't gebruikelyke ongemotiveerd mooi-of leelyk-vinden--moet ik me waarborgen tegen de verdenking dat ik party-trek voor z'n _taal_, z'n _wyze van uitdrukking_, z'n _betoogtrant_, z'n meeningen over _Kunst, Letterkunde, Moraal, Poëzie_ en ... meer nog, helaas, al noemde ik veel. Het meeste werk dat de heer HUET in den laatsten tyd geleverd heeft, is kopie _for the million_, en zelfs als zoodanig vry slecht. [33] Zie de polemiek over VAN HAREN, en vgl. IDEEN II, 5e _dr. blz_. 11. [34] Ik zag hem voor 'n twaalftal jaren. 't Is te hopen dat de arme krankzinnige overleden zy. Doch ook in dat geval zullen vele inwoners van Delft en 's Hage de zaak kunnen bevestigen. Voor 'n aalmoes of 'n stuk brood dankte hy trappelend en brieschend. Snyender satire op 't specialiteiten-systeem is niet denkbaar. *** End of this LibraryBlog Digital Book "Specialiteiten" *** Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.