Home
  By Author [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Title [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Language
all Classics books content using ISYS

Download this book: [ ASCII | HTML | PDF ]

Look for this book on Amazon


We have new books nearly every day.
If you would like a news letter once a week or once a month
fill out this form and we will give you a summary of the books for that week or month by email.

Title: Specialiteiten
Author: Multatuli, 1820-1887
Language: Dutch
As this book started as an ASCII text book there are no pictures available.


*** Start of this LibraryBlog Digital Book "Specialiteiten" ***


SPECIALITEITEN

DOOR

MULTATULI



"THE RIGHT MAN ON THE RIGHT PLACE"


«_Het doet me groot genoegen dat er van dit werkjen 'n tweede druk
gevraagd wordt. En, ronduit gezegd, het viel me tegen dat die niet
sedert lang noodig was. 't Zal me waarlijk 'n groote voldoening wezen
als deze uitgaaf wat spoediger uitgeput raakt dan de eerste, want--zoo
onbescheiden als men wil, maar heel oprecht--ik geloof met zekeren my
onbekenden recensent in den_ Spectator, _dat er uit deze studie over
Specialiteiten wel iets zou te leeren vallen voor Volksvertegenwoordigers,
Kiezers en ... sommige anderen_.»

Bovenstaande regelen maakten in 't najaar van 1875 den hoofdinhoud uit
van het «_Voorbericht_» waarmee deze tweede druk van m'n opstel over
Specialiteiten in 't licht verschynen zou. Velerlei verdrietige
omstandigheden maakten my het afwerken der in datzelfde _Voorbericht_
toegezegde «Noten» tot-nog-toe onmogelyk.

Bovendien werd me van vele zyden onder 't oog gebracht dat het voor de
koopers van den eersten druk myner werken niet aangenaam is, de volgende
uitgaven daarvan al te zeer uitgebreid te zien.

Na vriendschappelyk overleg met m'n uitgever, verschynt nu deze tweede
druk zonder die noten, en--op weinige min belangryke uitzonderingen
na--_onveranderd_.[1] De toelichtingen die me geschikt voorkomen tot
verdere staving van de juistheid der hoofddenkbeelden waaraan dit
werkje z'n oorsprong te danken heeft, zullen _zoo spoedig mogelijk_
afzonderlyk worden uitgegeven.

Het is my onmogelyk dit berichtje te sluiten, zonder melding te maken
van de echt-humane wyze, waarop ik in deze zaak door den heer WALTMAN[2]
behandeld werd.

Met zachtmoedig geduld droeg hy den last en de schade die myn gedurig
uitstellen hem berokkenden, zonder ooit de verdrietelykheden die van
dat dralen oorzaak waren, te vermeerderen door afdoening te vorderen
op 'n wyze als waartoe hy van _zyn_ standpunt volkomen gerechtigd zou
geweest zyn. Hartelyk dank!

_Wiesbaden Oktober_ 1878. MULTATULI.


Noten:

[1] _Een maand later_. Onder 't gereedmaken van m'n werk voor de pers,
bleek me dat ik myn hier geuit voornemen maar gedeeltelyk volbrengen
kòn. De bydrage tot de physiologie van kamerdienaars, is nieuw. Het
viel my te zwaar die satyre achtertehouden ... er stonden zooveel
knechts op 'n spiegeltje te wachten!

Ook op andere plaatsen heb ik my aan eenige toelichting en uitbreiding
schuldig gemaakt, zonder nu te spreken van de moeite die ik me gaf om,
door 't omwerken van zinsneden die my in 't oorspronkelyke niet
korrekt voorkwamen, de uitdrukking beter in overeenstemming te brengen
met de gedachte. Of die moeite steeds met goed gevolg bekroond werd,
is 'n verdrietige vraag die ik liever niet beantwoord. Het is nu
eenmaal zoo, dat ik hier en daar iets veranderd en bygevoegd heb, en
daarvoor vraag ik met 'n beroep op IDEE 112 verschooning aan de
koopers van de eersten druk.

De uitbreiding en de veranderingen die ik my veroorloofde, zyn evenwel
geenszins van dien aard dat zy de _Noten en Toelichtingen_ overbodig
maken, waarvan ik in bovenstaand berichtje gesproken heb. Ik meen ze
grootendeels gereed te hebben, maar weet by ondervinding dat ik by 't
overgeven van m'n werk aan de pers, gewoonlyk de behoelte aan
omwerking inzie. Voor dien arbeid is gezondheid, stemming, _loisir_
noodig. Zoodra ik kàn!

MULT.

[2] De uitgever van den 2en druk, J. WALTMAN JR., te Delft. (Nota der
uitgevers van den _vierden_ druk).



The right man on the right place.



I.


Na _Carnaval de Vénise_ en Duitsche eenheid, zal men moeielyk
afgezaagder thema vinden dan dit arme mishandelde motto. Wanneer ik nu
nog bovendien verklaar, niet volkomen zeker te zyn dat ik de zaak van
Dr. DIBBETS onaangeroerd zal laten, en zelfs beloof hier-en-daar iets
te zeggen over vaderlandsche welzynen, volksheilen en zulke zaken, dan
zal men hoop ik inzien ditmaal niet te-doen te hebben met een der
«_exentrieke stukken, gelyk men gewoon is van dien schryver te
lezen_.» Een kwalifikatie welke ik aanbeveel in de aandacht van
referenten die geen kans zien zoodanig stuk van zoodanigen schryver
behoorlyk te ontleden. Dit zy gezegd zonder minachting voor andere
middelen die niet minder efficace werken, het zwartmaken byv. van des
schryvers karakter. In beide gevallen kan men de moeite van 't
kennisnemen, doorgronden en beoordeelen der behandelde zaak sparen en,
niets zeggende, zich aanstellen alsof men iets gezegd had.

--Wel, kapitein, hoe bevalt u Amboina? vroeg onze goeie majoor
HARTZFELD den Hollandschen gezagvoerder van 't schip dat my zou
overvoeren naar Europa.

--Wat zal ik je zeggen, m'nheer! Amboina? Och, Amboina is ... 'n
eiland.

--Wel, referent, wat heeft die schryver geleverd?

--Wat zal ik u zeggen, Publiek. Die schryver is excentriek.

De goede majoor HARTZFELD toonde zich tevreden uit bescheidenheid. Hy
eischte van m'n kaptein geen gemotiveerde analyse van den indruk dien
't hoogst-interessante Amboina op hem maakte. En ook «Publiek» is
tevreden met z'n referent, al zy 't dan niet heel bescheiden zoo'n
armen schryver doodteslaan met één slag.

Hebt ge er wel eens aan gedacht, Nederlanders, hoe excentriek de
schoonste stukken uit uw Bybel zyn?

Nu, _ik_ zal 't niet wezen. En daarom de zaak DIBBITS-KEER! En daarom
dat versleten motto! En daarom ook die uitweiding over excentriciteit,
een der meest afgezaagde minst excentrieke dingen van de wereld ...
zaak, woord en uitweiding daarover, alle drie.

Wie heden-ten-dage iets te zeggen heeft, waarby _the right man on the
right place_ kan worden te-pas gebracht, maakt zich waarlyk niet
schuldig aan ongewoonheid. Men zegt--maar hier moet ik ernstig
aandringen op geheimhouding--men zegt dat ergens in ons land zekere
redakteur bezig is met het schryven van 'n hoofdartikel, waarin dat
testimonium van het hedendaagsch _savoir faire_ maar driemaal zal
voorkomen. Indien 't hem gelukt, zal hy daarna z'n krachten beproeven
aan 'n verhandeling zonder klinkers. Daar ziet hy kans toe. Maar 't
andere ...

Van jongs-af lette ik vry nauwkeurig op eb en vloed van modewoorden.
Ik herinner me den tyd toen «_bluf_» geboren werd. De lezer ziet hoe
goedig ik hem gelegenheid bied tot goedkoope spotterny. Ik heb de
woorden «_type_» «_humor_» en «_genie_» in de kindsheid hunner
populariteit gekend. «_Bepaald_» is jonger. Een der nog jongeren is
«_intens_» om nu van «_objektief_» en «_subjektief_» niet te
spreken ...

       *       *       *       *       *

Tot m'n schaamte moet ik erkennen dat m'n omgeving niet gedistingeerd
genoeg was, om my in-staat te stellen tot het genieten der _primeur_
van _Engelsche_ stopwoorden. Een beetje Fransch, wat school-of
studenten-latyn, een tot den huiselyken kring doorgedrongen
straatterm--men kan z'n ooren niet sluiten--was alles wat my in m'n
jeugd voortgezet werd. De Engelsche praatjes uit dien tyd bepaalden
zich tot _the devil is an ass take a basket and save the pieces of
your soul_, en Yankee Doodle's klacht: _he couldn't find the town, he
saw too many houses_. Later, veel later, ontvingen we uit Amerika
Jonathan's raadgeving aan z'n zoon: «_Be honest my boy, be honest if
possible, but ... make money_!» Maar dat komt hier eigenlyk niet
te-pas, want in die les steekt praktisch nut. Vandaar dan ook dat ze
zelden wordt aangehaald. Men stopt haar weg om niet uit de school te
klappen, waaruit schynt te blyken dat de diepte van den zin den opgang
der verraderlyke klanken in den weg staat. Zinledige praatjes als de
aangehaalde, hoe flauwer hoe liever, hebben méér kans op populariteit.
Ze waren dan ook _sans malice_. Men gebruikte ze op z'n juffrouw
Pieterse's «om zoo iets te zeggen.» Men maakte er geen «eerst
beginsel» van, waarop--onder andere zaakjes--de heele schepping
berustte. Men spon er geen hoofdartikels om heen. Men borduurde er
geen tableau van wysheid of moraal op. Men sausde er geen smakeloos
krantengerechtje mee ...

Onschuldige jeugd!

       *       *       *       *       *

Toch excentriek!

De inkleeding ... misschien! Maar overigens ... Lezer, ik koos m'n
eigen manier om u voortebereiden tot het betoog dat de uitdrukking:

    _the right man on the right place_

ten-onzent is afgedaald tot 'n armzalig vulsel, tot 'n _scie_, tot 'n
stopwoord. Neen, tot iets ergers ... tot 'n onwaarheid. Help my de
dagen terugwenschen van den goeden Yankee, wiens liedje geen kwaad
stichtte. Dat rymloos rympje van den rechten man op de rechte plaats,
sticht wèl kwaad.

       *       *       *       *       *

Indien al de hoedanigheden--of de hoogst bereikbare maat daarvan--die
'n veldwachter behooren te versieren, vereenigd worden aangetroffen in
de persoon van X, dan juich ik--in de veronderstelling dat ik me
verbeeld op de hoogte te zyn--zoo luid als iemand de benoeming van
dien X tot veldwachter, toe. Men moet 'n ongeneeslyk melancholikus
wezen, of al zeer weinig tyd hebben, om by zoo'n gelegenheid niet
meetejuichen. In dezen zin alzoo durf ik 't Engelsch _dicton_ niet
aanvallen. Ik buig me voor de diepzinnige waarheid, dat'n zwaard past
in z'n scheede, en 'n sleutel op 't slot waarbydi behoort. Dat 'n
kraamkind in de wieg moet liggen--al blyf ik protesteeren tegen 't
schommelen. Dat die X veldwachter wezen moet, en z'n neef Y lid van
'n invloedryk matigheidsgenootschap. Ook dat minister Z verdiende
bevorderd te worden tot ambteloos burger ... altemaal _right things on
their right places_, of _disederata_ daartoe strekkende.

Maar eilieve, we zullen toch niet van Engelsche wyzen hoeven te leeren
dat men geen kraamkind veldwachter maakt, dat minister Z op geen enkel
slot past, en dat men Y z'n roes niet kan laten uitslapen in 'n wieg?
Dit alles wisten wy reeds in Yankee's tyd, en zelfs vóór WILLEM den
Veroveraar. Ik bedoel den Normandischen WILLEM.

Er moet dus in dat gezegde _over de juiste plaatsing van personen_
--tenzy daarin géén zin hoegenaamd ligge--iets verscholen zyn, dat de
geestelyk-geringe man niet zoo terstond vat, en deze meening wordt
bevestigd door de koppigheid waarmee men die uitspraak handhaaft in
't bezit der bewyzen van haar Engelschen oorsprong.

De uitstekende X is dus veldwachter geworden.

--Dat doet me genoegen. Hy was twaalf jaren lang 'n voorbeeld van
dragondertrouw, geloof ik.

--Hm! Dàt is nu juist de reden van z'n benoeming niet. Hy reed nooit
te-paard.

--Hy heeft veel vrouwen en kinderen ...

--'t Kan zyn. Maar niet daarom werd hy aangesteld.

--Hy is «finaal» vry van sterken drank.

--'t Is mogelyk. Maar ... je bent er nog niet.

--Hy heeft weinig vrouwen en géén kinderen, maar zal trouwen met de
keukenmeid van den burgemeester?

--Dat is zyn zaak. Niet daarom is hy benoemd.

--Hy gebruikte Theophile's wonderbalsem. Z'n knevel zal alle dieven en
jachtstroopers schrik inboezemen.

--Mis!

--Ik geef 't op.

--Onnoozele! Raad nog eens!

--Hy, hy, hy ... ik weet het waarlyk niet.

--Och, m'n waarde oudmodische gearriëreerde allerbeste vriend ... je
bent honderd jaar ten-achter. X is ... _the right man on the right
place!_ Dat 's wat anders dan vrouwen, kinderen, knevels en 'n
keukenmeid!

Wie nu nog minder Engelsch verstaat dan 'n gepensioneerd Gouverneur-
Generaal, zou byna in verzoeking komen te gelooven dat die woorden
een onvertaalbaar tooverformulier inhouden, 'n verzekering dat X z'n
benoeming aan de wondervolle tusschenkomst van 'n beschermengel te
danken had, die in droomgezicht of donderwolk den burgemeester
verschenen was ...

Niets van dat alles. De heele zaak komt hierop neer, dat X geschikt
werd geacht voor die betrekking.

Eilieve, waarom drukken wy zoo'n eenvoudige begrypelyke Hollands-
menschelyke zaak in vreemde taal uit?

       *       *       *       *       *

Ik herinner me hoe in 1842 de vriendin eener dame te Padang, die over
haar geringe afkomst werd gehekeld ...

«Haar vader was trompetter» had men beweerd.

... hoe die vriendien party-trok voor de gehoonde afwezige, met 'n
heftig:

Ja, maar ... 'n _Engelsche_ trompetter!

Dààrover werd gelachen. Men vond de verdediging even zot als de aanval
dom en kwaadaardig was. Doch, ik vraag u, Nederlanders, U die aldus
«volkerenwysheid» borgt van den vreemdeling, of ge niet wat al te
gastvry zyt in het onthalen van 't Engelsch trompetterskind dat we
hier onderhanden hebben genomen om 't 'n fatsoenlyke begrafenis te
bezorgen? Komaan, ik stel u voor, alle kinderen even lief te hebben
--van trompetters en anderen--maar juist dààrom geen onverdiende
hoogheid toetekennen aan vreemd kroost, en vooral niet _omdat_ er wat
trompetterigs bykomt.

Laat ons eenvoudig zyn, en nu-en-dan--als het te-pas komt, waarom
niet?--vorderen dat _ieder_ en _alles_ op de plaats zy, waarvoor _hy_
en _het_ geschikt zyn. En laat ons dit doen zonder 'n ophef alsof we
de diepzinnigste waarheid van de wereld verkondigen. Laten we daarby
de _leugen_ vermyden, klaterwaarde van _citaat_ optedringen aan 'n
uitspraak, zoo huisbakken-eenvoudig dat er geen geklater, geen
Engelsch en vooral geen trompet--ik spreek nu niet van hoofdartikel-
schryvery--by te-pas komt.

       *       *       *       *       *

Indien ik hier m'n uitval tegen de pretentieuze afkomst van die
Padangsche dame besluiten mocht, had de heele uitval achterwege kunnen
blyven. Ik heb betoogd dat men zeer goed in 't Hollandsch zeggen en
doordryven kan, dat het nuttig is, ieder te plaatsen waar hy naar
gaven, karakter, fortuin, ouderdom, enz., tehuis behoort. En ... dat
men zich daarby niet behoeft te beroepen op exotische wyzigheid.
Welnu, ik mag na dit allergemakkelykst betoogje, _niet_ van dat
onderwerp afstappen. Want ik hoop opgewekt te hebben tot de vraag:

--Wanneer die Engelsche waarheid zoo eenvoudig voor de hand ligt,
vanwaar dan dat ze, alsof 't een diepzinnig spreekwoord was, kracht
van _tekst_ heeft gekregen? Er moet daarin toch iets meer liggen dan
in sommige andere spreekwyzen--«_mooi weer vandaag_» «_twee maal twee
is vier_» _de Nederlander is braaf_, enz. enz.--die we gewoon zyn in
't Hollandsch te zeggen. Beproef gyzelf eens, aan een lauw, dor,
banaal hoofdartikel schyn van gewicht te geven ...

--Zonder klinkers?

--Neen, zonder _scie_, zonder stoplap van dien aard.

--Ge erkent dus dat het Engelsch trompetterswicht 'n _scie_ is.

--Ten-naaste-by. Ik erken dat het zich wat te burgerlyk voordoet om
pretentie te gronden op vreemdigheid van afkomst. Maar vanwaar dan de
ophef? Er moet toch 'n oorzaak zyn waarom zoo'n ... _praatje_ fortuin
maakte. Men zou toch niet wanen of beproeven 't publiek te imponeeren
met elke andere banaliteit in vreemde taal uitgedrukt?

--Spreek toch niet te stout over wat men niet beproeven zou. Ik heb
waarlyk wel wanhopiger pogingen zien gelukken, om nòg gewonen wysheid,
nòg onbeduidender wawelpraat, als een onder SIS-tempels opgegraven
mysterie binnen-te-smokkelen in de gemoederen van lezers en hoorders.
Bron van oneindige kracht, uw naam is kwakzalverij!

Wie by de verheffing eener persoon tot eenig ambt, z'n tevredenheid
daarover zou te kennen geven door't aantoonen van de oorzaken die
zoodanige benoeming wettigen, heeft minder kans z'n overtuiging over
te gieten in de gemoederen der lezers, dan iemand die z'n oordeel
onder bescherming stelt van zoo'n als eerwaardig geykten term. En ...
de methode is gemakkelyker. Even als in de wiskunde met formules, wint
men een meestal lastige en daarom eens-vooral als geldig aangenomen
redeneering uit. Maar--_niet_ als in de wiskunde--voelt men soms
behoefte aan formules--zegge: _frazen_--om, onder valsch voorgeven van
overbodigheid, de aandacht van 'n _onjuiste_ redeneering afteleiden.

Op de vraag: «is die benoeming goed, nuttig, oorbaar, rechtvaardig?»
stelle men zich niet tevreden met 'n Engelschen deun, en zelfs niet
met 'n Hollandschen. De hoorder of lezer heeft recht op _aantooning
der gronden_ waarop de tevredenheid met zulke aanstelling berust. De
verzekering: «A, B, C, is de rechte man op de rechte plaats» is geen
_betoog_. Het is 'n uitspraak die--om _iets_ waard te zyn--betoog
_noodig heeft_.

Dat nu de velen die klank voor zin nemen, uit traagheid met zulke
klanken tevreden zyn, heldert nog geenszins op, waarom juist het hier
behandeld Engelsch gezegde zooveel onverdiend fortuin maakte. Er moet
nog 'n andere oorzaak wezen, die 't arme trompetterskind verhief tot
'n druk bereden stokpaard van krantenschryvers, en tot motto van dit
opstel. Een ongewone eer, waarlyk! Want inderdaad, het is na den val
der Fransche journalistiek--ieder zal toch nu wel erkennen, dat het
ongelukkig Frankrijk aan _frazen_ bezweken is!--'t is na de schipbreuk
der couranten-wysheid zoo gemakkelyk niet 'n redakteur bytestaan in
het _telle-quelle_ vertoonbaar maken van 'n hoofdartikel! De «deun»
die thans nog altyd, na 't bloedig _mene tekel_ aan de wanden der
redaktie-bureaux, moed, lust en kracht levert tot het voorzetten van
de ongezonde feestmalen waarop «Publiek» genoodigd wordt door de
Belsasars van de pers, moet machtige beschermers hebben ...
verdedigers van 't nobel gehalte dier Padangsche vriendin.

En ... de eer der plaatsing boven 'n stuk van my! Van my, die 't zelfs
versmaden zou my op GÖTHE te beroepen ter illustreering van de
waarheid dat twee meer is dan één, al zy 't dan dat die bekwame
_faiseur_ in z'n meer geprezen dan gelezen werken ontelbare zinsneden
levert, waarin waarheden van dergelyk gehalte triumfantelyk worden
verkondigd. Van my die m'n weerbarstig gemoed niet kan buigen tot 'n
eerbiedig: «hoe koud vandaag ... gelyk de groote dichtervorst zoo wél
gezegd heeft» of: «kiespyn is onaangenaam ... om de kernachtige
uitdrukking van een onzer meest onsterfelyke redenaars te bezigen.»
Waarlyk er behoort iets toe, om--als _right motto on the right
place_--boven 'n stuk van MULTATULI te staan ...

Daar begin ik waarachtig zelf te trompetten!

Het kind dat ik uitkleeden en begraven wilde, heeft zich van my
meester gemaakt.

Er moet iets achter steken. Die kracht ...

Ik zal 't u zeggen. Om nu over andere oorzaken van meer
ondergeschikten aard niet te spreken: 't onnoozel wicht heeft z'n
taaie levensvatbaarheid te danken aan ons wanbegrip over
SPECIALITEITEN.

Ook dat trompetterskind--van Hollandschen oorsprong ditmaal, of
nagenoeg--behoort uitgekleed en ten grave geleid te worden. Als we
daarin slagen, zullen we later wat minder last hebben van z'n
schreeuwerig kameraadje.

       *       *       *       *       *

Het is 'n onbetwistbare waarheid dat SOKRATES eenmaal den jongen
ALCIBIADES 'n duchtig lesje heeft gegeven over z'n onbescheidenheid.

Onbetwistbare waarheden zyn de zoodanigen, die eens ergens als 'n los
vertellinkje geboekt werden, en later--liefst in 't Grieksch of
Latyn--'n deun geworden zijn, waarbij men _classiquement_ heel
fatsoenlyk zweren mag.

--Ik geloof er niets van ... zegt nu-en-dan de waarheidzoeker.

Maar hy vergist zich. Want:

't Is het kind van 'n Griekschen trompetter, roept de hartelijke
vriend van buitenlandsche waarheid.

En we buigen 't hoofd voor die deftige afkomst.

't Is dus wel degelyk waar, dat ALCIBIADES door SOKRATES
allerjammerlykst werd doodgeslagen met 'n bar: «m'n beste jongen, je
ziet wel dat _jy_ niet de rechte man op de rechte plaats zoudt zyn
voor die betrekking.»

Ik heb nu, om SOKRATES te binden aan de ekonomie van m'n prachtig
motto--dat wel wat mank gaat aan tautologie[1]--den man iets
gebrekkiger doen preken, dan naar we hopen z'n gewoonte was. De vraag
is niet of SOKRATES zich beter uitdrukte dan onze hoofdartikelschryvers.
De vraag is, wat er ontbrak aan de specialiteit van ALCIBIADES, om hem
zoo'n Engelsche behandeling op den hals te halen!

De goeie jongen wou magistraat zijn, en SOKRATES--misschien opgestookt
door de Jezuïten, maar PLUTARCHUS verzwygt dit voorzichtig--SOKRATES
wilde hem nog wat op-school houden, 't Was nog zoo heel lang niet
geleden, dat de kwajongen de straat van Athene met z'n lichaam
plaveide. En dan dat schandaal met dien hond!

Ik trek geen party voor ALCIBIADES. Maar ... ik protesteer tegen de
wijze waarop de ander hem z'n onbevoegdheid, zyn gebrek aan
_specialiteit_, voor de voeten wierp.

--Jy magistraat ... Jy? Komaan, zeg my eens, hoe hoog is het budjet
van den Staat?

Daar stond onze pretmaker. Hy had getold, gesold, gedold, gerold,
geknikkerd, geknibbeld en gebikkeld, buren geplaagd, nachtwachts dol
gemaakt ...

En ook by SOKRATES kollegie gehouden, dat is waar. Maar ... wat helpt
dit, als men na dit alles nog niet weet hoe groot de inkomsten van den
Staat zyn?

Gebrek aan _specialiteit_!

Ik vraag u, o SOKRATES, indien uw leerling eens, tusschen al z'n
guitenstukken in, de Atheensche begrooting had vanbuiten geleerd--'t
is niet zoo heel gewaagd, hiervan de mogelykheid te veronderstellen
--zoudt ge hem dàn uw stem hebben gegeven? Zou dàt 'n reden hebben
opgeleverd, om z'n _specialiteit_ aantenemen als behoorlyk gestaafd?

Och, SOKRATES antwoordt niet. Het is onaangenaam spreken met menschen
die dood zijn. Maar by-gebreke aan zyn antwoord, vraag ik den lezer,
of liever--om niet andermaal vergeefs te vragen--myzelf:

_Wat zyn specialiteiten_?

_Waar behooren ze_?

_Waar behooren ze niet_?

En ik--in weerwil der bemoeienis van «welwillende vrienden» nog steeds
niet geheel-en-al dood--zal antwoorden zoo goed ik kan.



II.


Wie 't goede wil, en daarom 't kwade bestrydt, vergist zich
vaak--zooals andere geneesheeren--in de keuze der middelen. Ik vrees
dat het vorig hoofdstuk niet goed geschreven is. Sommigen zullen 't
geestig vinden, en by dezulken heb ik m'n doel gemist, wyl dan de
aandacht werd afgeleid van de bestreden kwaal, om die overtebrengen op
de eigenaardigheid van den geneesheer. Niet dáártoe meldt zich 'n arts
by den zieke. En wie m'n betoog _niet_ geestig vindt, heeft nog meer
reden om de strekking daarvan te versmaden. Waartoe ik my dan ook by
dezulken vriendelyk aanbeveel.

Indien ik my inderdaad vergist heb in de medikatie ... men vergeve het
my. Evenzeer als m'n vriend AUGUSTE, de advokaat-likdoornsnyder, ben
ik 'n voorstander van _emollients_. Maar na zóó dikwyls m'n krachten
vruchteloos beproefd te hebben aan 't uitroeien der frazenziekte, was
ik eindelyk wel genoodzaakt m'n geluk te beproeven met _cautéres_ van
spot. Ik verzeker den lezer, dat ik bedroefd ben over de hardnekkigheid
van de kwaal. Ingemoede tracht ik met gezond verstand te dienen. De
Rede is m'n godin.

Waar ik haar zie miskennen, bloedt my het hart.

Niets natuurlyker alzoo, dan dat ik alles haat wat tot die miskenning
aanleiding geeft, of daartoe meewerkt.

Onder de bondgenooten van redelooze Ongodsdienstigheid vinden we
steeds in de voorste gelederen: _fraze, spreekwoord, zegswys, manier
van spreken, dicton, citaat, zaag_ en _deun_ ... altemaal adjudanten
van den leugen-duivel, misbruik van het Woord--van den _Logos_--zonden
tegen den H. Geest der Waarheid, Godslastering.

Het eerste woord waarmee de eerste misdadiger den eersten doodslag
trachtte te vergoelyken, was ... 'n _praatje_.

--Ben ik myns broeders hoeder? vroeg KAÏN.

--Neen (had het zonderling spook kunnen antwoorden, dat in _sommige
gedeelten_ van den bybel--_volstrekt niet overal!_--voor «God» wordt
uitgegeven) neen, maar die ambteloosheid gaf je geen recht dien
broeder doodteslaan.

of:

--Niet dáárover loopt onze kwestie. De bedoeling van m'n vraag is, òf
je hem doodsloeg, en met welk recht?

KAÏN gebruikte die zegswyze--hy zal er wel bygevoegd hebben: _gelyk de
groote dichter zich uitdrukt_, of: _om 'n oudecht-vaderlandsch
spreekwoord te bezigen_ ... dat kleedt 'n fraze!--hy sprak zoo, uit
verlegenheid.

Juist. Wie broeders doodstaat, en met Waarheid overhoop ligt, voelt
zich verlegen. En 'n _fraze_ is daarvan de korollaire uiting. Waar we
dus frazen ontmoeten, ligt ergens een vermoorde broeder in 't
kreupelhout.

En daarom zal men my vergeven dat ik naar helschen steen gryp om
«praatjes» uittebranden. «God» deed het ook in die _cause sélèbre_. Hy
maakte korte metten met den praatjesmakenden moordenaar, en smeet hem
zonder veel vorm van proces 't paradys uit. _Bien jugè_!

       *       *       *       *       *

Toen ik zoo-even de uitdrukking: _huurfraze_ ontdekte, was ik zoo
vergenoegd dat ik al m'n vrienden 'n driedaagsche champagneparty
gegeven heb. Nog niet geheel bekomen van den roes dien ik me by zulke
gelegenheden tot 'n gewoonte heb gemaakt, hoop ik in dit hoofdstuk
alle geestigheid te vermyden, en de vraag: _wat zyn specialiteiten_?
zoo burgerlyk-ordinair te behandelen, dat daaruit by geen mogelykheid
'n nieuwe champagneparty zal kunnen voortkomen. Dit vooruitzicht is my
te aangenamer omdat ik eigenlyk geen wyn lust, en vooral niet het
extrakt van rottekruid dat velen zich opdringen--alsof 't 'n
zaagcitaat ware!--zoo byzonder lekker te vinden.

M'n vreugde over 't woord _huurfraze_ vindt haar grond in de hoop dat
dit woord zelf tot _fraze_ zal verheven worden, en dat nog na veel
eeuwen deze of gene woordenkramer zal worden doodgeslagen met 'n
verpletterend: «je redeneering rydt op huurknollen ... gelyk de groote
MULTATULI zoo wèl gezegd heeft.» _Similia similibus_!

Van m'n onsterfelykheid ben ik zeker. Ik heb te veel gezegd dat tot
_zaag_ kan omgeknoeid worden, om niet heel stevig in leven te blyven
na m'n dood. Ik schaam my als ik bedenk hoevelen er gereed staan de
skeletten van m'n arme statiepaarden, averechts opgetuigd voor hun
huurkarretjes te spannen. Iets eerlyker dan PYTHAGORAS waarschuwde ik
reeds voorlang tegen 't vervloekte _autosephae_ ... óók 'n _fraze_!

       *       *       *       *       *

_Specialiteiten_ zyn ... byzondere dingen. Nu weet ge 't.

_Generaliteiten_ zyn ... algemeene dingen. Dàt weet ge nu ook.

Wanneer men 't laatste van die beide woorden toepast op personen, dan
zou men het allergevoeglykst kunnen toelichten door de omschryving: 'n
generaliteit is de zoodanige die van alles--of van niemendal--verstand
heeft. Iemand die tot alles bekwaam is, of tot niemendal.

Dat deze definitie even volledig en juist, als bondig is, valt in 't
oog door vergelyking met het woord _generaal_: een militair die alle
vyanden--of geen enkele vyand--doodslaat, in tegenstelling van den
soldaat die zeer _speciaal_ slechts op 'n enkelen tegenstander aanlegt,
en dien enkelen maar zelden raakt.

Na deze zoo nauwkeurige en stipte ontleding van den zin dien wy aan 't
woord _generaliteit_ behooren te hechten--ik vermeed het heenwyzen
naar _species_ en _genus_, om m'n pedanterie te verbergen--zyn we nu
voorbereid tot het wèl vatten van de beteekenis der uitdrukking die
als uithangbord boven dit vertoogjen in zoo passend gezelschap
geplaatst is. Een opschrift alzoo: _on its right place_.

Een _specialiteit_ is ...

Lieve lezer, ik weet het waarachtig niet!

Zou ook dàt woord misschien 'n _deun_ zyn, de basnoot waarop armoed
aan denkvermogen 't maseurige wysje doedelt van den _right man_?

       *       *       *       *       *

Na de duidelyke uiteenzetting van de beteekenis die we aan 't woord
_specialiteit_ moeten hechten, behandelen wy nu--ik hoop even
afdoende--de vraag waar zoo'n specialiteit behoort geplaatst
te worden?

Wel ... niets eenvoudiger. _On the right place_, natuurlyk.

Wie dáármee niet tevreden is ...

De bakker by z'n oven, de smid voor z'n vuur, de kat achter de kachel,
en ROLLET in 't tuchthuis, als 't waar is althans, wat BOILEAU van
dien heer zeide.

En waar specialiteiten _niet_ behooren? Allereenvoudigst alweer!
ROLLET op 't kussen, enz. enz.

       *       *       *       *       *

Het doet me waarlyk genoegen de verhandeling in drie deelen zoo goed
en kort te hebben afgedaan. Ik gunde me ditmaal den tyd niet, den
lezer te vervelen. Daar echter m'n blaadje nog niet vol is, vraag ik
't woord voor 'n klein verhaal. Misschien stelt het den lezer
eenigszins schadeloos voor de lankdradigheid van de verhandeling.

Aan 'n table-d'hôte in den Haag, sprak ik. Dit moet vermeld worden als
'n uitzondering, dewyl anders gewoonlyk _myn_ specialiteit in zwygen
bestaat. Maar 'n zeer byzondere reden drong my ... och, ik zeg niet
gaarne waarom ik deel nam aan de konversatie.

Er was spraak van handel, winkeliers-_smart_, kramers-_humbug_,
koopmanstrouw en verdere Nederlandsche volkomenheden. Ik had 'n paar
bydragen geleverd, doch met weinig succes. Men vond ze niet pikant. 't
Is dus met schroom dat ik die nu herhaal, maar ze kunnen by 't
afspinnen van m'n vertelling niet gemist worden.

Ik verhaalde dan hoe 'n gefortuneerd jong-mens middel had weten te
vinden om 'n zoogenaamd arbeiders-horloge van koper, voor honderd
gulden te verkoopen aan 'n «vriend» die 't ding slechts uit de verte
gezien had. De handige verkooper had zorggedragen zich te onthouden
van de verzekering dat het van goud was, en op 't schertsend bod van
den ander, die meende met 'n tamelyk kostbaar werk te doen te hebben,
driemaal gevraagd: _meen je 't?_

--Ja, ja, ja, was er geantwoord, ik meen het!

--Daar heb je 't dan! werd er gezegd en ernstig volgehouden door den
ander, tot de betaling inkluis.

Hierin lag nu de _pointe_ van m'n vertelling niet. Maar ik meende
die te leggen in 't vervolg van de historie. Een «zeer geacht»
groothandelaar, scheepsreeder, diaken, enz. wien ik vroeger dat
voorvalletje meedeelde, had me geantwoord: «hoor eens, daarin moet ik
je nu tegenspreken. Hy had driemaal gewaarschuwd, en niet gezegd dat
het van goud was. De ander had niet zoo onvoorzichtig moeten zyn ...
je begrypt ... in den handel ... neen, ditmaal ben ik 't niet met je
eens ... _driemaal_ gewaarschuwd ... wat wil je nog meer?

Ik had staat-gemaakt op wat verontwaardiging. Maar m'n table-d'hôte-
gezelschap scheen voor 'n goed deel uit groothandelaars, scheepsreeders
en kerkvoogden te bestaan. Niemand zei: hè!

Nu, 't gebeurt wel meer dat 'n vertelling dóórvalt. Ik moest me
schikken.

Doch dit verklaarde niet waarom 'n heer die schuins tegenover me zat,
my zoo vreeselyk boos aankeek. Ik kende hem niet, en pynigde m'n
geheugen te-vergeefs met de vraag of ik dien man ooit kon beleedigd
hebben? De table-d'hôte was zeer goed, ruim voorzien ...

Ik moet er dit by zeggen, om te voorkomen dat men dien zuurkyker
verdenke van spysnyd, of my van indiskretie in 't ledigen der
schotels. Het stuk speelt in den goeden _Toelast_, waar de voorraad
van gerechten waarlyk tegen grooter onbescheidenheid bestand is, dan
ik noodig heb me te veroorlooven.

De man keek zuur, en was deftig.

Het uitvaren tegen witte dassen is wat zagerig geworden, en 't spyt me
dus veroordeeld te zyn tot geschiedschryver der verblindende
kleurloosheid van z'n keelbedervend halsgewaad. In 's hemelsnaam ...
dat is nu eenmaal zoo. En ook overigens zat de man vol witte dassen.
Z'n zwarte rok was 'n witte das. Z'n welgedaan zachtblozend gelaat was
'n witte das. Z'n _embonpoint_ was 'n witte das. En z'n zuurkyken ...
'n luiermand vol witte dassen!

Na den diepen val van m'n vertelling, oogstte een _commis voyageur_
grooten byval met oneindige «hé!» 's in, over 'n verhaal dat met 'n
«mooien slag in de amerikanen» eindigde.

M'n tweede neerlaag liet zich niet lang wachten. Ik verhaalde hoe 'n
eerlyk man te ... Groningen gebukt ging onder gewetenswroeging, omdat
hy--door fielten meegesleept in «handelszaken»--zich 'n tyd lang ...

    _l'occasion, la faim, l'herbe tendre,
    Et quelque diable aussi le poussant_...

Och, m'n goeie beste LAFONTAINE, die _diable_ had best achterwege
kunnen blyven! Honger, gelegenheid en ... essenbladen zyn ruim
voldoende om 'n afgetobden gebreklyder op 'n dwaalspoor te helpen. De
man had meegedaan in 't maken van _thee_ die in Gelderland langs de
wegen groeit. En hy leed onder 't besef van die fout ...

Ga heen in vrede, roep ik hem by dezen toe, en maak geen valsche thee
meer. Uw zonden zyn u vergeven. _Ik_ weet wat gy gedragen hebt. Èn
daarover, èn omdat ge overigens uw geheel moeilijk leven offerdet aan
de waarheid!

Maar niet dàt vertelde ik aan m'n table-d'hôters. De tot 'n rampzalig
einde veroordeelde _pointe_ van m'n verhaal kwam hierop neer, dat
ik--natuurlyk zonder namen te noemen--iets over die Geldersche-
theekultuur gezegd had aan ... 'n industrieel die allerliberaalst was.
De man had me--daar gaat de _pointe_!--ouwerwetsch en dom gevonden, en
geantwoord «dat zulke dingen overal gebeurden, en dat hyzelf 'n fabriek
had van koffiboonen.»

De gasten praatten dóór alsof ik niets interessants gezegd had. De
witte dassen bleven zuurkyken.

M'n ouderling--hy was dit inderdaad--scheen verstand van wyn te
hebben. Gedurig hield hij z'n glas tegen 't licht, en doorboorde het
met kennersblikken. Hy dronk echter zeer weinig, waaruit ik opmaakte
dat de wyn niet deugde. Ik bedroog me. Hy verzekerde z'n buurman die
hem daarnaar vroeg, dat de wyn uitstekend was. Maar ... zonderling, hy
zei dit op ontevreden toon, en als iemand die 'n onaangename waarheid
verkondigt.

Met bliksemsnelheid nam ik die byzonderheid aan als opheldering van
z'n zuurkyken. De wyn is goed, hy is er boos om. My ziet-i boos aan,
dus is hy goed op me ... zóó zal 't wezen!

Weer mis! Hy was me volstrekt niet welgezind. Integendeel. Z'n heele
linnenkast was hevig op me verstoord. Dit bleek uit de wys waarop hy
't zoutvat niet zien wilde, dat ik hem toeschoof toen hy dit scheen te
zoeken. Hy wou van my en m'n zout niet gediend zyn, en voorzag zich
elders, uittartend-duidelyk met opzet.

Twee _pointes_ in 't water, zout versmaad ... och, 't was zoo bitter!

--Wie is toch die ... heer, vroeg ik aan iemand naast me. «Man» durfde
ik niet zeggen, om de witte dassen.

En er werd my 'n naam genoemd, dien ik kende.

--Dat is 'n vrome familie, zei ik.

--Zeker! En hyzelf is vooral niet minder vroom dan de rest. Hy is ...

--Ouderling, wil ik wedden.

--Geraden! En hy is boos op je, omdat je ... nu dan, omdat je 'n
«vrydenker» bent.

't Was zoo! De witte dassen gloeiden van heiligen toorn «omdat ik den
CHRISTUS smaade, versmaadde» enz. Hy zou liever sterven dan een myner
werken lezen, en had z'n kinderen verboden m'n naam te noemen, of
zelfs van me te droomen. Hoe ik dit later zoo precies te weten kwam,
doet nu niets ter zake. Ik begreep eenigszins hoe laag hy op my moest
neerzien, en op al de fameuze werken die hy uit afschuw niet gelezen
had.

--Ouderling alzoo? Gut, ik dacht dat-i nog meer was dan dat. Z'n heele
voorkomen kan dominee wezen.

--O neen! Van beroep is hy fabrikant ...

Weer doorboorden de blikken van den christelyken zuurkyker z'n wynglas.
Ontevredenheid met den wyn--die _goed_ was, had-i gezegd--lag op z'n
wezen.

Zou die wyn ook den CHRISTUS gesmaad hebben? dacht ik.

--Ah zoo ... fabrikant! En wat fabriceert de man?

--Hy is 'n specialiteit ...

Genade ditmaal voor m'n _pointe_, lezer! Een derde nederlaag overleef
ik niet!

--Hy is _specialiteit in wynvervalschingsmiddelen_!

       *       *       *       *       *

Gy die zweert bij 't prachtige _right men on right places_, eilieve,
waar plaatst ge:

m'n _horlogeverkooper_?

m'n _scheepsreeder-groothandelaar_?

m'n _liberalen koffiboonenfabrikant_?

m'n _godvreezenden ouderling-wynvervalscher_?

       *       *       *       *       *

Nog altyd zit de kat achter de kachel, en spint. Het beest is op z'n
plaats.

De bakker staat voor z'n oven, en bakt. De man is op z'n plaats.

De zon schuilt achter mist en nevel. En al verwarmt ze niemendal ...
ze staat op haar plaats.

Vuurpook en tang leunen tevreden tegen hun standertje, de kolen liggen
rustig in den bak, de asch valt melancholisch door den rooster, de
sneeuw op het dak wacht met geduld den tyd van smelten ... _all things
on their right places_ ...

Maar de eerlyke JACOB DE VLETTER zit in het tuchthuis.

En heel veel boeven, die daar wezen moesten, zitten er nog altyd
_niet_.

En DUYMAER VAN TWIST zit in de Eerste-Kamer, en vertegenwoordigt daar
'n brok van 't Nederlandsche Volk, en praat mee over _Recht,
Menschelykheid, Staatkunde, Indische belangen_ ...

En CHRESOS schrijft vertellingen over witte dassen, voor 't publiek
van Nederland.

       *       *       *       *       *

Met uw verlof ... staat ook dit hoofdstuk wel op _the right place_?

Wel zeker! 't Is 'n brandmerk, en hoort van rechtswege thuis in een
_Ietsjen_ over SPECIALITEITEN.



III.


Komaan, vertel ons nu eens zonder scherts wat 'n _specialiteit_ is?

Ik schertste niet, en zàl dit ook niet doen. 't Onderwerp is er te
treurig toe. Een specialiteit is 'n zoodanige die levenslang veel
dingen verwaarloosd heeft, om den prys der middelmatigheid te behalen
in den wedloop der beoefenaars van 'n bepaald vak. Een specialiteit is
iemand die door zich blind te staren op één punt, het recht meent te
hebben byziende te wezen voor wat anders, of zich zoo voortedoen Een
specialiteit ...

En weer verander ik van medikatie. Hebt ge wel eens zien straatvegen?

--Niet zoo vaak als ik in 't belang der zindelykheid wenschen zou.
Maar toch nu-en-dan.

Voelde je niet soms den lust in u opkomen, zoo'n hem of haar den bezem
uit de hand te rukken, en eens te wyzen, _hoe_ men behoort te vegen?

--Dikwyls.

Veegden alzoo, naar 't ideaal dat gy u schept van straatvegen, die
mensen _goed_?

--Met de hand op 't hart, by m'n ziel en zaligheid, op eer en geweten,
in tegenwoordigheid van goden en mensen ... neen!

Zeer wel. Dit gekonstateerd zynde, vraag ik u of ge zoo'n straatveger
in-staat oordeelt u 'n rechtskundig advies te geven, uw kinderen van
kinkhoest te genezen, de schulden van den Staat te delgen,
boekdrukkunsten uittevinden, Amerika's te ontdekken, enz. enz.?

--Met hand, hart, ziel, enz ... alles _als-voren_: neen!

Welnu, zoo'n veger die niet vegen kan, en geen ander vak verstaat dan
niet te kunnen vegen, is 'n _specialiteit_.

       *       *       *       *       *

We zyn dom, klein en koppig. Waarachtig, lezer, we zyn koppig, dom en
klein. Wees nu eens niet te klein, te koppig en te dom, om dit
toetestemmen. We weten weinig. We kennen weinig. We kunnen weinig. En
we willen ons voordoen _alsof_ wy iets wisten, kenden en konden.
Telkens komt het voor, dat de omstandigheden deze of gene hoedanigheid
in ons vereischen zouden. Telkens schieten wy te-kort in 't leveren
van wat wy eigenlyk moesten kunnen leveren. Dan zyn we beschaamd over
deze domheid, onmacht en onnoozelheid, te klein om edele wraak te
nemen door verheffende inspanning, te hoofdig om dat alles te erkennen,
en:

--Och ... ik ben eigenlyk straatveger, zeggen ze dan. Dàt is m'n vak,
m'n roeping. Dààrin munt ik uit. Dààrin zoek ik myn meester ...

Die ligt te vinden is, dat zagen we! Want ze vegen slecht, de
specialiteiten die den «marmottenwinter van hun vakje gebruiken als
voorwendsel om niets te weten van wat daarbuiten omgaat.» Nu
straatvegen doen ze juist allen niet. Waarachtig niet! En dit is van
sommigen jammer genoeg.

--Van «Rechten» heb ik geen verstand, roept de een, ik ben genie-
officier, architekt, artist, arbeidsman, pruikenmaker ...

Heel wel. Ge zyt er niet minder om. Maar verschuil u niet achter die
specialiteit, om by voorkomende gelegenheid niet te weten wat _Recht_
is.

--Ik ben jurist, verzekert 'n ander. Ik slaap, leef en sterf met
_codices_ en de H. Boeken van 't _corpus juris, nec non_ met 'n beetje
toevoegsel van hedendaagsche parlementery.

Best, opperbest! Maar meen niet dat die specialiteit u vrystelt van
eerbied voor gezond verstand.

--Ik «ben» _in_ koffi, reedery, assurantie. Ik «doe» in vetwaren,
kurken, vleeschextrakt, oesters, eau-de-cologne ...

«Wees» en blyf in augurken, als ge verkiest. Maar eilieve, _gedraag_ u
niet, alsof gyzelf 'n komkommer waart, wanneer er gesproken wordt van
andere dingen dan «waarin ge zyt.» «Doe» in wat ge wilt, maar toon dat
ge ook iets _doen_ kunt, als het te pas komt. Koop en verkoop oesters
... goed! Maar kruip niet zelf in 'n schulp, zoodra er behoefte is aan
eigenschappen die uw broodwinning niet raken. Dat opgaan in de
specialiteit van 'n vak, van één vak, is dom schandelijk en nadeelig.
Één is dikwijls géén, in dit geval.

--Dit alles belet niet dat de man die levenslang brood bakte,
waarschynlyk beter brood leveren zal dan iemand die nooit
gebakken heeft.

Ja en neen. Gewoonte maakt wel handig, maar niet altyd bekwaam. Er kan
bovendien verschil van gevoelen bestaan over de vraag welk brood
_goed_ is? Wat de een goed noemt, kan den ander middelmatig of slecht
voorkomen. Meen niet dat deze opmerking ...

O, bitter wreed vermoeden dat ik me hier op den hals haal! Zullen niet
sommigen meenen dat deze bedenking 'n advokatige scheenworp is, een
pleiterig vulsel dat by elke gelegenheid heel oppassend kan worden
te-pas gebracht, 'n ... _scie_? 't Woord is er uit.

Neen, ik moet en ik wil werkelyk zeggen dat het oordeel over de
deugdelykheid van brood zeer verschillend is. Naar _mijn_
meening--waarin ik by-uitzondering 1497 millioen min één,
smaakverwanten heb--is 't Hollandsche brood over 't algemeen _zeer
slecht_, en wèl geproefd: _geen_ brood. Op weinig uitzonderingen na,
komt het iemand die geen byzonderen eerbied voelt voor de
levenslankheid der bakkers, waarop gy u beroept, oneetbaar voor. De
Franschen die men 't voorzet, noemen het, als ze zich beleefd willen
aanstellen, _gâteau_, en vragen wat anders. Ook ik vraag wat anders,
en noem het, onbeleefd, half-gaargebakken watten met kryt, koper,
aluin, geile melk, vitriool en oudsche eieren. Niets bewyst echter dat
de Franschen, ik, en de overige 1497 millioen mensen die geen
Hollandsen brood lusten, gelyk hebben. De mogelykheid bestaat dat 'n
hemelsche jury, by 'n algemeene Paryzer heelal-tentoonstelling van
vierduitsbroodjes, aan onze bakkers de gouden medaille zou toekennen.
Maar ... zoolang die jury zoodanige uitspraak niet gedaan heeft, is 't
niet zeker, en zelfs niet _waarschynlyk_ dat de Hollandsche bakkers
goed gebakken hebben, in weerwil hunner altyd doorbakkende
levenslankheid. Ook de Fransche bakker is _specialiteit_. Ook hy bakte
gisteren reeds, verleden week, voor jaren, van kindsbeen af. En _hy_
beweert dat 'n Hollandsche broodmaker de zaak niet verstaat.

Ik had in 1850, 51 nog geen bakken geleerd. De admiraal JURIEN DE
GRAVIÈRE ... ach, hy kommandeert als zoetwaterzeeman, op dit oogenblik
(_Voorjaar_ 1871) de flotille «_du parti de l'ordre_» op de _Seine_!
Wie had gedacht dat hy zoo laag vallen zou, de achtenswaardige
kommandant van de _Bayonnaise_, die me leeren wilde hoe men goed
brood bakt!

Van hem namelyk heb ik 't woord _gâteau_, dat ik zoo-even aanhaalde.

Na veel vruchtelooze pogingen van m'n kok om dien hoofdofficier iets
voortezetten dat hy _als brood_ gebruiken kon, noodigde deze my aan
boord van z'n korvet, niet aan z'n tafel ditmaal, maar in de kombuis.
Daar toonde hy my hoe men vochtig meel deed verzuren door wat warmte
met geduld. En dat men geen byvoegsel van gist noodig had. En hoe
telkens een gespaard deel van 't gebruikte deeg, morgen oud geworden,
het nieuwe zou doorzuren en doen «ryzen» in weinig tyds, zonder
daaraan den vuilen bysmaak te geven waarop de Hollanders zoo gesteld
schynen. En hoe brood--«_du_ pain, _m'sieur_ DEKÈRR, _du_ pain, _ce
qu'on peut nommer du_ pain!»--hoe brood alleen moet bestaan uit _gaar
meel_, zonder meer. Zonder aluin, zonder kryt, zonder suiker, zonder
melk, zonder eieren, zonder koper en vitriool, zonder vuiligheid,
zonder _vergif_.

Ik erken dat ik op dit oogenblik met de handen verkeerd zou staan, en
dat ik me waarschynlyk eenige vergeefsche proeven zou moeten
getroosten, waar ik in-staat ware brood te leveren dat _volgens het
oordeel van verreweg 't grootste deel onzer medemensen_, beter voldoet
aan de eischen die men aan _brood_ stellen mag, dan dat onzer
levenslange Hollandsche bakkers. Ik heb er de hand niet aan gehouden,
en de juiste methode is my ontgaan.

En ... wonder is 't niet! Ik deed zooveel andere dingen sedert 1850!
Daar ligt zoovéél tusschen die kombuis van de _Bayonnaise_ en deze
verhandeling! Zooveel arbeids! Zooveel vermoeienis! Zooveel
teleurstelling! Zooveel onbekroond streven! Zooveel smart!

En wat al slecht gebakken brood at ik sedert dien tyd!

En hoe bitter was 't meestal, ook zonder misselyk gesuikerd te zyn!

En hoe vaak rees de gedachte in my op: als ik eens, om brood te
hebben, mezelf maakte tot zoo'n levenslange bakker?

Maar er is niets van gekomen. Gedurig had ik wat anders te doen. Op
dit oogenblik, by-voorbeeld, moet ik voortgaan met m'n stuk over
_Specialiteiten_.

       *       *       *       *       *

Het is alzoo niet uitgemaakt dat iemand die zich aan 'n bepaald vak
wydt, in dat bepaald vak iets beters levert, dan te verwachten is van
anderen, van _niet_-specialiteiten. Er bestaan zelfs gegevens die
zouden doen besluiten tot het tegendeel, of--om korrekt te redeneeren
--gegevens die het tegendeel mogelyk, en zelfs waarschynlyk maken.

Een bakker--de scherpzinnige lezer zal wel de goedheid hebben de
bakkery overtezetten in den algemeen-maatschappelyken toonsleutel die
op m'n kompozitie past--'n bakker die onder kryt, aluin, eieren, melk,
gist, koper, vitriool en bedorven klanten is opgegroeid, heeft, juist
tengevolge van z'n levenslankheid, meer moeite zich te ontdoen van al
deze ingegroeide dingen, dan de onschuldige die--als ik in de kombuis
van de _Bayonnaise_--nuchter is van alle verkeerde kennis der zaak.
Zoo'n bakker is ...

--Wat al divagatien!

Ge vergist u. Ik divageer niet. En 't bewys? Zoo'n bakker is 'n
_specialiteit_.

       *       *       *       *       *

En nu lezer--tenzy gyzelf behoort tot de specialiteit van de velen die
niet lezen kunnen--transponeer!

Ach, er wordt zooveel slecht voedsel geleverd uit heel andere
bakkeryen, dan waar die gesofistikeerde miniatuur-lendekussentjes als
brood worden uitgevent!

_Specialiteit_ van rechtkennis ... bedorven melk!

_Specialiteit_ van staatsmanswysheid ... taaie watten!

_Specialiteit_ van broederliefde, mensenmin, vrede op aarde met
obligaat-welbehagen, roode kruizen, filantropie, dierenbescherming,
neger-wintersokjes, Javaannut-maatschappyen, weldadigheidskommissien
... sterke boter!

En, by al die specialiteiten, de zeer speciale specialiteit der
_frazen_ ... vuile eieren!

Alles saamgenomen! _vergif_!

Ik ben terdeeg aan 't komponeeren. Zie eens hoe _quite right_ ik al
die stinkende dingen _on their right places_ heb gezet, om de
oneetbaarheid van de broodjes te betoogen, waarop de maatschappy zich
maagbedervend het gebit slee kauwt.

Ik hoop lezers te treffen die me hier verwyten dat ik onrechtvaardig
ben. 't Zou me aangenaam zyn aanleiding te vinden tot dupliek op de
beschuldiging:

--Ge kunt niet wáár zyn, dat ge allen over één kam scheert.

De opmerking is onjuist, maar welgemeend. Wie naar waarheid zoekt, mag
en moet zoo spreken. Welnu, ik veroordeel niet allen. Ik sprak ditmaal
niet van personen. M'n uitval geldt noch rechter, noch pruikenmaker,
noch jurist, noch minister, noch preeker, noch dierenbeschermster,
noch sokjesbreister, noch _Schlachtenbummler_, noch zelfs die onzalige
broodbakkers ... in één woord: niemand _persoonlyk_.

Ik maakte me driftig tegen de domme afgodery met het _begrip_:
specialiteit, in 't algemeen. Dàt is het onkruidje ...

We zullen te-zamen voortwieden in 'n volgend hoofdstuk. En dan geen
woord meer over bakkers.



IV.


Een vertelling.

--'t Wordt tyd dat onze FRITS 'n beroep kiest, zei m'nheer Van ... 't
EEN-OF-ANDER tot z'n echtgenoot. Om 't geld is 't ons goddank niet te
doen, maar toch ...

En m'nheer Van ... 't EEN-OF-ANDER streelde z'n buik.

In deze hartelykheid jegens zichzelf, lag iets als bevestiging van z'n
innige overtuiging dat het hem goddank om 't geld niet te doen was, en
tevens 'n voorspellende bezwering dat het ook z'n veelgeliefden FRITS
goddank nooit zou te-doen zyn om 't geld. Mevrouw van 'T EEN-OF-ANDER
was het--zonder de minste indecentie in gebaren, dit moet ik tot haar
eer verzekeren--volkomen met m'nheer haar gemaal eens. FRITS zou 'n
beroep kiezen. Want:

--Een mens moet toch _iets_ wezen in de wereld.

--Zoo had m'nheer VAN 'T EEN-OF-ANDER gezegd.

Het is den lezer bekend hoe geleidelyk ik gewoon ben m'n vertellingen
af te vertellen. Nooit 'n zysprong. Nooit 'n byweg. Nooit 'n uitweiding.

Zie eens dien CERVANTES in z'n _Don Quichot_ ... 'n boek dat ik liever
zou wenschen geschreven hebben dan den _Faust_! Ik, in m'n hoedanigheid
van schryf _specialiteit_--ik moet toch «iets» zijn, niet waar?--ik
verzeker u, lezer, met verwyzing naar m'n IDEE 30, dat de _Don Quichot_
meer _ziel_ gekost heeft dan GÖTHE ooit bezat. Wat hy gespleten, en
gebersten moet geweest zyn, de vertrapte graankorl CERVANTES, om dat boek
te schryven, een der treurigste gedenkstukken van wat 'n mens lyden kan!

Dit wist ge niet, lezer! Ge meende--van den weg gebracht door de
specialiteit die men _school_ noemt, dat het 'n grappig werk was? Gy,
zelf tranenlachend om zooveel koddigheid, hebt de tranen van smart
niet gezien, die er druipen van dat boek. Misschien zal ik u die later
eens aanwyzen.

Arme levenslange martelaar CERVANTES, gij de byna eenige schryver voor
wien ik byna eerbied heb!

En daarby behoort ... m'n vonnis dat uw schryvery, als zóódanig,
hier-en-daar beneden 't nulpunt staat. Wat drommel hebben wy te maken
met al die malle vertellingen van herders en herderinnen, van
liefdegekken en gekke liefden, waarnaar ge telkens uw held laat
luisteren op z'n doornigen weg ter kruiziging?

Zóóveel voor 't vel?

Arme arme lieve CERVANTES. De tranen die uw boek bevlekken, zyn er
niet minder kostbaar om. Integendeel!

--Ah, zegt de lezer die hier gevatter wil zijn dan hem past, het
afbreken van de jonker-FRITSgeschiedenis heeft dus ten doel ...

De kat die nog altyd achter de kachel zit _on her right place_
--_allons_, Roletten en Van Twisten, neemt er 'n voorbeeld aan!
--de kat is m'n getuige dat m'n pen krast als 'n raaf. Dat ik
voortschryf met de snelheid van twintig knoopen in de sekonde.
Sneller, sneller, ik schrijf als de bliksem, 't papier siddert, de
inkt spat ... vooruit ... vooruit! Wat al letters noodig om dat woord
te spellen, wat al woorden om dien zin te ronden ... geen tyd, geen
tyd ... vooruit! De gedachten dringen my, stuwen my, overstelpen my.
Er woelen en tournooien meer Don Quichotten in m'n hoofd, dan ooit
werden afgeranseld door 'n onridderlyke wereld.

Waarachtig, ik heb geen uitweiding noodig om m'n blaadjes te vullen!

En--praktisch-overtuigend, naar ik hoop!--indien dit het geval ware,
zou ik me wel wachten m'n fabriekmerk te bederven door u zoo'n
denkbeeld in 't hoofd te zetten. Waar ik uitweid, doe ik dit omdat het
me lust. Eenvoudiger reden zal er wel niet kunnen bestaan. Maar ik wyk
_niet_ af van m'n onderwerp, al schynt het zoo. Er is nauw verband
tusschen m'n sympathie met den lyder van den _Don Quichot_--«schryver»
noemen ze dat!--en deze filippika tegen specialiteiten. Ook my zal men
hier-en-daar koddig vinden ...

Bovendien, de verhandeling die nu volgt over de aller-scherpste
kausticiteit van den baron 'T EEN-OF-ANDER, behoort integraal:

  _tot de geschiedenis van jonker_ FRITS,
  _tot de geschiedenis van 't parlementarismus,
   tot de geschiedenis van onze eeuw,
   tot de geschiedenis van zaagdeuntjes,
   tot de geschiedenis van den Baäls-dienst der_ SPECIALITEITEN.

tot alle mogelyke geschiedenissen alzoo ...

«Vermaakt er u mee» gelyk de groote kinderdichter HIERONYMUS VAN
ALPHEN, enz.

       *       *       *       *       *

De baron van 'T EEN-OF-ANDER ging by buren, vrienden, magen, huis-
stad-land-provincie-stand-en geloofsgenooten, voor 'n goed mens
door. En ook hyzelf hield zich daarvoor. Maar hy werd door zichzelf en
anderen miskend. De man was meer dan 'n goed mens. Hy was 'n diepdenkend
wysgeer. Een ware Amerikaansche padvinder in de geheimenissen van het
_Zyn_. Hy was 'n speurhond, 'n jagtvalk, 'n fret op de jacht naar
waarheid. En wat-i vond, wist hy geestig te uiten. CERVANTES was niets
by hem. Zelfs ik niet.

En--dit verheft hem nòg hooger, indien er hooger standpunt denkbaar
is--hy was zoo fondamenteel-ingekankerd nederig, zoo evangelisch-
kinderlyk onnoozel, dat de rechterhand van z'n oordeel niet wist welke
paarlen de linkerhand van z'n welsprekendheid te-grabbel gooide. Als
gy en ik, lezer, zeggen dat we onszelf als dom of onwetend beschouwen,
houden we ons maar zoo. We beweren, eigenlyk op den keper beschouwd,
heel intelligent te wezen. Ik noem dus zoo'n voorgeven maar nederigheid
aan den buitenkant. Maar onze baron was inderdaad even sterk overtuigd
van z'n intellektueele onwaarde, als anderen van de fatsoenlyke
noodzakelykheid om zich nederig voortedoen.

Lang leve dus de baron 'T EEN-OF-ANDER.

Maar, nogeens, hy werd miskend. Indien gy me nu al hierin op m'n woord
gelooft, lezer, zult ge toch zeker verwonderd zyn te vernemen dat
onder al die miskenners iemand is die u van naby bestaat, of dien ge,
volgens het opschrift van den Delfi-tempel--ook al tot deun verlaagd!
--iemand dien 't uw _plicht_ was van zeer naby te kennen. Ik bedoel
uzelf, lezer. Gy, _gy_, gaaft onzen baron van 't E.O.A. niet wat hem
toekomt. En ook omtrent my hebt ge misdreven. Ik stelde u goedmoedig
in-staat den man te beoordeelen, te vereeren, te aanbidden, en ge gaat
voorby alsof er niets geschied ware! Ik zal me moeten getroosten de
geschiedenis van jonker FRITS nogeens te vertellen, in de hoop dat ge
ditmaal wat minder ... lieve hemel, hoe moet ik zeggen om niet bybelsch-
onbeleefd te zyn? Ik bedoel dat ge 't parelsnoer in eere houdt, dat ik
u--'t is 'n geschenk van den baron--zoo edelmoedig toewierp.

Ik sla nu den buik over. Ook 't geld «waarom 't goddank niet te doen
is.» En we stappen rechtstreeks toe op de schatkamer der wysheid ...

Zie, gierig is-i niet. Daar geeft hy ons dezelfde kostbaarheid
nogeens:

--Een mens moet toch _iets_ zyn, hooren we hem andermaal zeggen.

Eigenlyk is m'n geschiedenis van jonker FRITS hier uit. Of althans ik
behoefde, wèl beschouwd, niet voorttegaan die te schryven. Want, òf de
lezer valt flauw van bewondering voor 't genie dat ik sprekend invoerde,
òf hy valt niet flauw, en is dan niet waardig de schoenen van den
flauw-gevallen lezer te poetsen, laat staan 't slot van deze vertelling
te vernemen.

Ik schryf dus nu 'n tijdje voort, voor m'n eigen liefhebbery.

--Juist, edele man, juist! De mens moet, om niet _niets_ te zyn,
_iets_ wezen! En gyzelf?

--Dykgraaf, lid van ...

--Precies! Lid van ... een-en-ander. Baron van ... 'T EEN-OF-ANDER.
Welnu, ik heb u--de eene helft van m'n lezers ligt in zwym, 't is uw
schuld, verheven wreedaard! De andere helft is bezig met geen schoenen
te mogen poetsen--ik heb u, dykgraaf, baron, en lid van ...
een-en-ander ...

--Ook van 't Bybelgenootschap ...

--Ook van 't bybelgenootschap! Ik heb u ... een-en-ander te zeggen. Ik
groet u met den naam van ... een-of-ander.

--Niet waar, 'n mens moet _iets_ zyn?

--Heel juist! En niet alleen iets, maar zelfs ... een-en-ander.

Ge zyt dus ... Dykgraaf? Ge zyt lid ...

--Van een-en-ander. En van 't _Zendelinggenootschap_! En van de
_Schoolkommissie_! En van den _Vredebond_! En van 't _Roode Kruis_! En
van 't _Blauwe_! En van ...

--Om der liefde wil, overstelp me niet! 't Is om te bezwyken.

--En van de _Javaannut-maatschappy_!

--Hou op! Het duizelt me. Maak m'n lofzang niet onmogelyk door
overkoking van de stof. Ge zyt, om _iets_ te zyn ...

--Och, ik beroem er me volstrekt niet op. Reeds m'n papa was regent
van 'n oude-mannenhuis. En hy zei altyd dat 'n mens ...

--Een mens moet _iets_ wezen. En uwe zalige _papa_ wàs iets.

--Hy was regent van 'n oude-mannenhuis. Ook gewezen oud-_garde-noble_
van koning LOUIS. Want, 'n mens, zoo zeid-i altyd, 'n mens ...

--Een mens moet _iets_ zyn. Ik zie het, ge zoogt met moedermelk der
vadren wysheid in. Om uwen lof ...

--Lieve hemel, ik wist niet ...

--Dat ge zoo verdienstelyk waart? Zoo-even vertelde ik reeds
een-en-ander ...

--Zoo heet ik.

--Ja zoo heet ge, en dat zyt ge! Nu, ik deelde iets over uwe
nederigheid aan m'n lezers mee. We zullen haar echter niet ontzien. Ik
schroom niet u te zeggen dat ge reeds vóór uw geboorte een groot man
waart door de verdienste van uw vader die, om niet _niets_ te zyn,
zich _garde-noble_ had laten maken, en regent van een besjes-gesticht ...

--Van 'n oude-mannenhuis!

--Van 'n oude-mannetjeshuis! Ge waart voorbeschikt ... een-en-ander te
zyn. Ge voeldet uw roeping, gy ruimdet alle hindernissen uit den weg,
ge verhieft u boven stof en onstof, ge zweefdet en doorvleugeldet ...

--Gut, ik wist niet dat ik zooveel byzonders uitrichtte. Ik ben
dykgraaf geworden, en lid van ...

--Van een-en-ander!

--Ja, omdat m'n vrouw zei dat het rondslenteren van 'n man in huis,
zoo lastig was voor de booien, en dat m'n gekibbel met de tuinknechts
't humeur bederft. Ook heb ik aanleg tot zwaarlyvigheid.

Dit was zoo. We zagen dien buik reeds optreden als getuige tegen de
mogelykheid van geldgebrek.

--Ik werd wat dik. En als dykgraaf doe ik nu ééns in de maand 'n
toertjen om de zitting van 't kollegie by te wonen. Want ik zeg maar,
'n mens moet ...

--Een mens moet _iets_ zyn. Juist daartoe heeft de goede
Voorzienigheid ons hoog-water gegeven, om 't mensdom instaat te
stellen tot het voortbrengen van dykgraven. Neem 't water weg, geen
dyken. Zonder dyken, geen Graven. Zonder Graven ... 'n man te veel
over den vloer, en gekibbel met de tuinluî. _Allah akbar_ ... m'nheer
VAN 'T EEN-OF-ANDER, _allah akbar_! gelyk de groote Profeet zoo wél
gezegd heeft, zonder nog iets te weten van dykgraven en hoog-water. Ge
moet _iets_ zyn. Gy hebt het gezegd. Niet de waanwyze PYTHAGORAS heeft
ditmaal gesproken, maar _gy, gy, gy_! Wát hebt ge gezegd? De mens moet
_iets_ zyn. _Hoe_ hebt ge dat gezegd? Met de daad bewyzende dat ge
oprecht waart. Gy wérd iets, dykgraaf en ... een-en-ander. _Waarom_
hebt ge 't gezegd? Omdat uw verheven vader lid was in 'n besjeshuis ...

--Regent van 'n oude-mannenhuis ...

--Regent van 'n ouwe-mannenhuis! In welke omstandigheden hebt ge 't
gezegd? Te midden van «booien» dien ge in den weg liep, en kibbelend
met 'n tuinknecht. We kunnen nu overgaan tot de schepping der wereld.
In Genesis I vers 27, zien we den mens verschynen. Dat was zoo'n
groote kunst niet, en wel beschouwd is Adams verdienste in dit opzicht
bitter klein. Gy, Adam II, vergenoegdet u niet met de verschyning ...
ge zaagt in, dat men iets _wezen_ moest, en liet u dykgraaf maken, en
lid van ... een-en-ander.

--Maar ik wist inderdaad niet ...

--Verheven onkunde! Schitterend wanbesef van eigen volkomendheid!
Nederigheid in oneindige machtsverheffing! Ge wist het niet? Welnu
dan, ik zal u eens al uw verdiensten terdeeg onder 't oog brengen. Ryk
was uw vader, en ryk zyt gy ...

--Ja, om 't geld is het me goddank niet te-doen.

--Dat hoorden we zoo-even, toen gy uwen buik streeldelt. Ge waart ryk,
maar met uw scherpzinnigheid zaagt ge in dat alle boeren achter uw rug
u uitmaakten voor 'n stommerik, die geld had ... maar ook niets dan dat.

--'t Is waar, er is lomp volk onder die boeren.

--Toch niet, Lomp zouden ze geweest zyn, indien ze u zoo-iets in 't
gezicht hadden gezegd. Laat ons voortgaan. Straks zal de eene helft
van m'n lezers ontwaken uit z'n flauwte, en dan moet ik u verlaten. Ge
hebt gevoeld ... eigenlyk ... wel beschouwd ... van zeer naby bezien
... niemendal te wezen! Sjt ... sjt ... spreek me niet tegen, uit nog
verder gedreven nederigheid. Uw scherpzinnigheid en zelfkennis is
buiten twyfel en buiten debat. Uw vader in 't besjeshuis ...

--Regent van 't oude-mannenhuis.

--Uw vader, de regent van 't ouwe-mannetjeshuis, was in den hemel. Om
daar te komen moet men iets zyn. En hy werd toegelaten als gewezen
oud-_garde-noble_ van koning LODEWIJK. Ge hoopt uw vader weertezien,
en wilt niet beschaamd staan op de vraag: wie klopt daar? Uw
adreskaart moest boeren, tuinluî, huisbedienden en hemelwachters
eerbied inboezemen. Het besef uwer onwaarde deed uw omzien naar
allerlei lidmaatschappen waartoe men nullen gebruiken kan. Uit
schaamte over uw nutteloosheid zocht ge naar gelegenheid om iets te
schynen. Gy eet, drinkt, slaapt, als 'n beest. Gy geniet en verteert
als 'n beest ... maar veel meer dan 'n beest. Als 'n rivierpaard
scheert ge de oevers kaal, en bracht niets voort ...

Ja toch! Hy bracht wel iets voort: FRITS!

FRITS, die sedert het begin myner vertelling 'n knappe jongen van
twee-en-twintig jaar is geworden, stapt de kamer in. De lezers, die
tot straf van hun botheid geen schoenen mochten poetsen, worden weer
ten-gehoore toegelaten. Ook de anderen zyn weer by-de-hand.

In 'n jaar of acht kan veel gebeuren, en zoolang duurde het meegedeeld
gesprek.

FRITS was na de vaderlijke ontdekking dat 'n mens _iets_ wezen moet,
naar 'n schoolmeester gezonden die de _specialiteit_ beoefende jongens
«klaartemaken» voor Medemblik en Breda. Als adelborst had hy niet
slechter opgepast dan de anderen, was naar zee gezonden, maakte één
reisje naar de Middellandsche zee, één naar de West, één naar Indie,
vond daar z'n aanstelling tot luitenant tweede klasse, en was onlangs
«thuis-gevaren.»

Hy was by z'n kameraden ... «bemind» is 't woord niet, doch daar hy
niemand in den weg stond, behoefde niemand zich de moeite te geven hem
te haten. Z'n chefs waren over hem tevreden, omdat hy hen nooit door
iets buitengewoons lastig-viel met de noodzakelykheid eener byzondere
behandeling. Als prachtexemplaar van alleronbeduidendste ordinairheid,
was hy juist intelligent genoeg om z'n dienst te doen zooals hy die
geleerd had, zonder ooit zich te wagen aan eenig pogen dat hem niet
geleerd was. Hy betoonde zich omtrent alles wat niet letterlyk was
voorgeschreven, niet onverschilliger dan anderen, zoodat hy zelfs in
slordigheid of dienstverzuim zich wist te onthouden van uitstekendheid.
Op onderscheiding had hy geen andere aanspraken dan dat-i niet de minste
aanspraak maakte op onderscheiding, en tot berisping gaf hy niet meer
aanleiding dan noodig was om onschuldig te zyn aan sarrende vlekkeloosheid.
Als onnut nummer op den traktementstaat was de goeie jongen zoo onschadelyk
als die nutteloosheid maar eenigszins gedoogde, en wie hem 'n «slothout»
noemde, zou wèl de waarheid maar niet àl de waarheid gezegd hebben,
wanneer-i verzuimd had daarby te voegen: zulke dingen moeten er óók zyn.
Kon FRITSJEN 't helpen dat anderen in die behoefte voorzagen, en dat hy
dus--ook als zóódanig--wel eenigszins overkompleet was?

In land en volkenkunde bragt onze held het tot den _Voyage en Orient_
van LAMARTINE, om iets te weten te komen van Smirna, toen hy daar
voor-anker lag. De oude heer van 't EEN-OF-ANDER was verbaasd over de
poëtische kennis, de klassieke belezenheid, en de geleerde poëzie van
z'n zoon, die reeds, na slechts één vyg te hebben gegeten, precies
wist waar Troje gelegen had en welke indrukken de nabyheid dier plaats
in elk rechtgeaard _Orient_-lezer behoort optewekken. Onze dykgraaf
prepareerde z'n kollegaas op 'n verhandeling over den loop van den
_Simoïs_, welks oevers sedert HOMERUS' tyd allermiserabelst bleken
verwaarloosd te zyn. Hy was volkomen in-staat, genegen en bevoegd
--_Specialiteiten vóór_!--die zaak tot behoorlyke klaarheid te brengen,
want z'n eigen zoon at vygen op de ree van Smirna. Als er nog ééns zoo'n
brief van FRITS kwam, zou hy ...

Helaas, de _Simoïs_ moest zich getroosten ongedykt te blyven. Juist
was de oudeheer bezig z'n vrienden «precies» uitteleggen hoe die zaak
in elkaar zat, en met natten vinger--dat wil in onzen tyd zeggen: met
z'n rotting in 't zand--aantewyzen ...

                                 _fera proelia_
    _Pingit et exiguo Pergama tota mero.
        «Hac ibat Simoïs, hac. est_ ...

Och, de moerteekening kwam niet gereed. Onze dykgraaf zou juist
overgaan tot het betoog dat die

    _Priami regia celsa senis_

vierkant in den weg stond en onteigend behoorde te worden, toen de
postbode berichten kwam brengen uit Konstantinopel, die de kleur
droegen van 't romannetje dat LAMARTINE verving, en vóór de oudeheer
gereed was met precies-weten wat er haperde aan de gezondheid des
Turkschen ryks, leverde Bairout stof tot sterk naar azyn riekende
therapeutische beschouwingen over de cholera, afgeschreven uit het
quarantaine-reglement dat door 'n stuurmansleerling netjes in 'n lysje
was opgehangen in den _longroom_. Juist begon onze dykgraaf zich heel
specialiteitig voortedoen aan den plattelands-heelmeester--jonker
FRITS zelf had uit de mars door 'n kyker de lykstatie van 'n slachtoffer
der ziekte waargenomen--toen de geest der brieven alweer veranderde,
omdat FRITS kiespyn had. De chirurgyn-majoor had den armen jongen naar
den tweeden dokter verwezen. Deze naar den derden, geloof ik ...

--Ja, de geneeskundige dienst by de marine laat veel te wenschen over,
had de heer VAN 'T EEN-OF-ANDER gezegd, na het lezen van FRITSJENS
stuk over dit onderwerp. Het stond «op poten!» De oudeheer zou daarvan
eens terdege werk maken. Hy was nu in-staat, genegen en bevoegd
--_Specialiteiten vóór_!--die zaak intedyken. Z'n eigen zoon had kiespyn
aan boord van 'n oorlogschip. Wat wil men meer?

Lang voor de reorganizatie van den geneeskundigen dienst ter-zee--die
uit dit alles niet voortvloeide--lag onze FRITS op de Kommewyne in 'n
_korjaal_ te dutten, die hem wiegelde naar 'n plantage waaruit z'n
overgrootvader veel suiker, welvaart en welgeslaagde pretensie
getrokken had. Uit oude betrekking at en dronk hy daar zeer vergenoegd,
en kopieerde 'n paar artikels uit Surinaamsche couranten, over--voor
of tegen, dit weet ik niet--over den slavenhandel. Z'n beschouwingen
werden afgebroken door taalkundige opmerkingen over 't negerengelsch,
en de gemakkelykheid waarmee men zich dat diepzinnig idioom kan eigen
maken. Na slechts twee dagen verblijf namelyk wist hy zich met 'n
onbeschroomd «_mi no sabi_»[2] overal verstaanbaar te maken.

Zoo was dan eindelyk de kwestie over den West-indischen Vryen-Arbeid
tot staat van wyzen geraakt! De oudeheer VAN 'T EEN-OF-ANDER voelde
zich bevrucht van wysheid, en begon nu duidelyk intezien dat:

«_het verschil van rassen_ ... _de vrygeboren mens_ ... _Europeesch
overwicht_ ... _graadwydte van den menshoek_ ... _Engelsche
huichelary_ ... _konkurrentie van den beetwortel_ ... WILBERFORCE ...
_edel pogen_ ... KAÏN ... _verstoktheid van die andere party_ ...
_bybelsche oorsprong der slaverny_ ... UNCLE TOM ...»

Kortom, hy voelde zich in-staat, genegen en byvoegd--_Specialiteiten
vóór_!--om die zaak allergrondigst te behandelen. Z'n eigen zoon
_lunchte_ op 'n plantage aan de Kommewyne, en kon in zuiver
negerengelsch verzekeren dat hy iets niet wist. Zou dan de vader niet
weten hoe die emancipatiekwestie in elkaar zit? FRITS-zelf had nu 'n
_footboy_ met dikke lippen en witte tanden. Zou dan FRITSJENS vader
geen verstand hebben van slaverny?

Maar och, 't ging weer als met de indyking van den _Simoïs_. Lang voor
't slechten of ophoogen der zandlaagjes die de slaverny moesten
bedwingen of beschermen--ik verdenk FRITS dat hy, na 't _breakfast_,
brokstukken van tegenvoeters aan elkaar lymde--lang voor de oudeheer
gereed was met z'n allerduidelykste uiteenzetting van de zaak, was
FRITS te Batavia, waar-i alweer 'n schat van ondervinding opdeed.

In straat Sunda namelyk had 'n zwervende visscher geweigerd zich voor
een aan de matrozen geleverd zoodjen _ikan kakap_ te laten betalen met
'n stuk spek en twee verroeste schaatsen. De man was «brutaal» geworden,
en daarop door Janmaat geslagen. De arme kadraaier sprong over-boord,
en betaalde zich--voor visch en mishandeling niet te duur waarachtig!
--met 'n oud wollen hemd dat-i in de vlucht meenam.

Eenige maanden na dit voorval verklaarde zich de oudeheer VAN 'T
EEN-OF-ANDER in-staat, genegen en bevoegd--_Specialiteiten vóór_!--om
't Indisch vraagstuk optelossen. Hy-zelf had nu 'n zoon die perfekt
Maleisch verstond. _Andjieng belanda_! had de vluchtende visscher
geroepen. Dit woord stond--met rang van citaat[3]--in FRITSJENS brief,
die van 't voorval melding maakte en 't aanbeval als tekst voor 'n
verhandeling over Indische toestanden.

--De jongen is vlug! Pas ruikt hy 'n land, en hy verstaat de taal al!
Alzoo:

«_Mensenrecht_ ... _Nederlandsche beschaving_ ... _zweet van
voorvaderen_ ... _oogmerken van Voorzienigheid_ ... débouchés voor
Enschedésche fabrieken, voor de jeneverstokeryen te Schiedam en andere
evangelien_ ... _handelmaatschappy, konsignatiestelsel, indigo,
zeeroof en welmeenendheid_ ... _heil des vaderlands_ ... _verstoktheid
van die vervloekte andere party_ ... _zeer beminde koning_ ...
_bedrogen raadsleden der kroon_ ... _en_--Specialiteiten
vóór!--_bevoegdheid_!»

Wel zeker: _bevoegdheid_! FRITS-zelf immers had 'n Javaan «_andjieng
belanda_!» hooren zeggen.

't Is weer te betreuren dat de rykdom van slof in volgende brieven,
den ouden heer VAN'T EEN-OF-ANDER onvruchtbaar maakte door overmaat
van bevruchting. Pas had hy 'n zaak goed begrepen, of hy werd zoo
specialiteitig beziggehouden met het doorgronden van 'n andere, dat
hem de tyd ontbrak daarvan iets meetedeelen op de _right place_. Toch
ging er niets verloren. De Natuur is weldadig. Zy zorgde er voor dat
het Meesterwoord bewaard bleef in de gemoederen van de onmiddellyke
omgeving des edelen EEN-OF-ANDERS! Wat hy niet kon plaatsen by 't
Nederlandsche Volk, werd meegedeeld aan den dorpsbarbier, den tuinman,
den notaris en de keukenmeid. De heele omtrek werd aldra doorsuld met
kennis van Indische zaken, en toen FRITS eindelyk de kraan zyner
openbaringen zóó ver openzette, dat er 'n kistjen Ambonsche-bloemenolie,
'n paar potten _atjar bamboe_, en 'n «pauwveeren sigarenkoker» uitspoot,
die hy-zelf gemaakt had van bamboe ... _zie verder in voce_: Droogstoppel,
_Havelaar, hoofdstuk zeventien_.

       *       *       *       *       *

--En nu, papa, nu moet ik je zeggen dat ik genoeg heb van dat zwalken
en zwabberen op-zee. 't Is 'n hondebaantje. Ik wil m'n onslag vragen.

Met deze woorden heeft FRITS de mededeeling gestoord van 't gesprek
dat we zoo-even afbraken om hem acht jaren tyd te gunnen tot schoolgaan
en iets-worden.

--Ga je gang, jongen, zei papa. Om 't geld ...

De buik werd tot getuige geroepen.

--En bovendien, waarom zou je tegen je zin varen? Je bent nu toch
iets, niet waar?

Wèl zeker! FRITS kreeg z'n ontslag, en was ...

Een mens moet _iets_ zyn!

FRITS bekleedde op z'n twee-en-twintigste jaar de zeer gewichtige
betrekking van gewezen zee-officier die niet langer zwalken en
zwabberen wou.

Maar hy wilde nog meer zyn. Hy maakte zich echtgenoot, vader en, na
papa's dood, dykgraaf. Daarna ... waarachtig, FRITS wèrd een-en-ander!

En, toen dat een-en-ander hem verveelde, als vroeger 't klein eindje
zeeleven dat-i byna niet geleid had, toen hy met voorvaderlyke
nederigheid begon te bemerken:

dat hy in-weerwil van z'n _iets_, nog altyd nagenoeg niemendal was,

dat-i de «booien» in den weg liep,

dat z'n vrouw hem aanzag voor 'n keukenpiet,

dat de tuinluî hem lastig vonden,

dat de eerbied van z'n ethnologische kennis van over-zee aan 't
verflauwen was,

dat _mi no sabi_ en _andjieng belanda_ zeer gewone stop-en
scheldwoorden waren geworden, waarmee men geen bakker meer foppen,
geen stalknecht meer beleedigen kon,

dat het prestige van echtgenoot, vader, grondbezitter, dykgraaf en ...
een-en-ander, begon te slyten,

dat de boeren ...

Och! 't was niet uittehouden!

       *       *       *       *       *

«_Van-tyd tot-tyd openbaart zich de behoefte aan specialiteiten op
treffende wys. Het vaderland dat op al de krachten zyner kinderen een
heilig recht heeft ... nogeens: 't vaderland ... de ontzaggelyke
voorvaderen ... geliefd vorstenhuis ... de kiezers ... de grondwet ...
de onschendbaarheid des konings ... donkere wolken aan den horizon ...
hoogstopmerkelyke, alle grenzen te-buitengaande, nooit_-dagewesene,
_byzonder-afschuwelyke, eigenaardig-duivelsche, alle goddelyke en
menschelyke wetten met voeten trappende, maar_ au fond _door
ongeëvenaarde domheid volkomen onschadelyke en slechts belachelyke of
deerniswaarde, gemeene àndere krant ... juist oogenblik voor alle
welgezinden ... God en Oranje ... vuige belagers van volkswelvaart ...
zeeleeuwen ... worstelstryd ... mannen die vaststaan in de uren des
gevaars ... vertrouwen zyner medeburgers ... zeer geacht in 't
distrikt welks belangen hy_--met edele miskenning altyd der rechten
van alle andere kiesdistrikten--_alleronpartydigst zal voorstaan ...
de zoon van een geachten vader die dykgraaf was, en een-en-ander ...
kleinzoon van 'n gewezen-oud_-garde-noble ... _hoop dat hy zich de
keuze zyner medeburgers zal laten welgevallen ... dóór-en-door-kundig,
fatsoenlyk, doorkneed in alles en een-en-ander ... toewyding aan de
zaak des dierbaren Vaderlands ... verregaande, het fabelachtige
voorbystrevende, niet zelden in krankzinnige offerzucht overslaande
onbaatzuchtigheid_ ... right man ... right place ... _en vooral de
behoefte aan een_ deskundige _in de volksvertegenwoordiging, by de
behandeling der zoo vaak en voortdurend verwaarloosde marinezaken_ ...

FRITSJE krygt meer stemmen dan er ooit onverstaan wegstierven in de
woestyn die maatschappy heet.

FRITS--'n mens moet _iets_ zyn, gelyk z'n zalige vader de dykgraaf
baron VAN 'T EEN-OF-ANDER zoo wèl gezegd had--FRITS _is_ iets!

Het bloed der besjeshuizen kruipt waar 't niet wandelen kan: onze
FRITSJEN _is_ iets!

Neen--allen goeien geesten van dooie oud-gewezen _garde-noble's_ in 'n
besjeshuis, lof en dank!--FRITS is zelfs méér dan iets!

Hy die zoo kort geleden nog niets, niets, volstrekt niemendal zou
geweest zyn, indien hy niet gewezen zee-officier geweest was, die niet
langer zwalken en zwabberen wou ...

Hy werd op eenmaal: de gids der gidsen, de voorlichter der voorlichters
van de natie, de tooveres, de Pythonisse, de Apollo van _Endor, Dodena_
en _Delfi_, de Jupiter-Ammon van Opper-Egypte, de Velleda van 't Haagsche
Binnenhof--met vergunning de uniform te mogen dragen van de korpsen
waartoe al die dames en heeren behoord hebben--de hoofd-réverbère op de
vuurbaak van 's lands welvaart, de Noordster waarop de hulk van 't zinkend
Vaderland den vermoeiden steven richt, en ... nog een-en-ander.

FRITSJEN, is als _right man on the right place_, SPECIALITEIT in de
_Tweede Kamer_!

En zeg nu eens, als ge durft, dat de wegen die Nederland betreedt,
niet goed geveegd worden, en dat de Hollandsche broodjes van Staat
oneetbaar zyn!



V--MV.


_Deze duizend-en-één hoofdstukken worden door den uitgever gesupprimeerd,
omdat ze niets behelzen dan vervelende varianten van Fritsjens
geschiedenis, met verandering slechts van naam en beroep. We hebben hier
te-doen met Fransje die in kavallerie deed, en Cornelis die in-dienst was
geweest by de straatslypery. Lukas wordt ter behartiging van 's Lands
belang opgeroepen omdat hy verstand heeft van kousenweven, en Steven
geniet de eer in hoedanigheid van industrieel-windmolenaar. Kareltje komt
op 't kussen om z'n verdiensten als Indisch parvenu_ ... enz. enz.

_Nadat de hoofdspecialiteiten door den schryver onder dak zyn gebracht,
gaat hy over tot de onderdeelen. We krygen speciaal-Fritsjens van groote
vaart en kleine vaart, van stoom-kust-oceaan-rivier-en trekvaart,
van kanonneer-glad-driedeks-monitor-en modder-marine, verdeeld in
zooveel deelen als de deelbaarheid van den modder, enz. maar eenigszins
toelaat, altemaal specialiteiten. Daarop volgden Cornelissen van
hoofdstraten en bywegen, van stoepen, trottoirs, stegen, achterbuurten
en cul-de-sac's. Fransjens van lichte, zware en middelbare kavallerie,
tot en met huurkoetsiers, palfreniers, stalknechts en ezelmelkers ...
altemaal specialiteiten. We worden voorts onthaald op industrieelen
die kousen weven voor heeren en voor dames, voor negers en negerinnen,
kousen met en zonder klinken, Japansche kousen met duimen, kousen
zonder naad, kinderkousjes, sokken en slaapmutsen in alle mogelyke
sorteeringen. Op Lukassen die graan malen, Lukassen die hout zagen,
Lukassen die niets malen, en zelfs den wind verwaarloozen waarmee ze
niets malen. Daarop volgen de Lukassen van Noordewind, van Zuid-
westewind, van N.N.O. t. N_. 1/2 _Oostewind ... kortom, zooveel
Lukassen als er stralen schieten uit het middelpunt van de kompasroos.
Het spreekt vanzelf dat de Indische fortuin-industrieelen worden
onderverdeeld in koffi-suiker-thee-indigo-tabak-en kaneel-parvenus.
In-binnenlandsche-buitenpost-en hoofdplaats-parvenus. In juridische,
administratieve, militaire en civiele parvenus. In vryarbeids-en
kultuurkontrakt-parvenus. In rystopkoop-parvenus. In toko parvenus. In
Maleische, Soendahsche, Javaansche, Battaksche Dajaksche, Alfoersche, en
Papoeaparvenus ... altemaal specialiteiten van specialiteiten, en daarvan
de zeer byzonder uitgeknipte onder-specialiteiten._

_Indien er voor het weglaten van al deze smakelooze hoofdstukken
verschooning noodig waren, zou er ruimschoots te vinden zyn in des
schryvers blykbare onkunde, daar hy niet eenmaal schynt te weten dat
er in onze Tweede Kamer voor zooveel specialiteiten geen plaats is,
een_ blunder _die hem eens-voor-al onbevoegd maakt tot_ ...



MVI.


Nu, als de uitgever die hoofdstukken niet wil laten drukken ... my
wel! Ik heb den lezer in-staat gesteld ze zelf te schryven, en noodig
hem daartoe uit.

Maar eilieve, zou er in onze Tweede-Kamer inderdaad geen plaats zyn
voor al die kinderen der heeren VAN 'T EEN-OF-ANDER en myner fantazie?
Is dit waar?

Zeker! Duizend-en-één individuen kunnen niet geplaatst worden op
slechts zeventig orakel-drievoeten.[4]

Welk nut doet dan de enkele dien men daar wèl plaats geven kan?

Heeft de _specialiteit_ meer dan één stem?

Neen!

't Is toch jammer dat het balletje waarmee hy voteert, geen grein
zwaarder weegt dan 't kogeltje van z'n buurman die «zich niet zoo heel
in 't byzonder heeft toegelegd» op de zaak die aan de orde is. De
specialiteit-fabriekheer, al weefde hy nooit iets anders dan
slaapmutsen, stemt in marinezaken even onbeschroomd en met gelyken
invloed op den uitslag, als de marine-specialiteit over kwestien van
industrie, handel of landbouw. _Navita de_ tauris, _de_ ventis _narrat
arator_. De Latynsche spreukspreker was in de war, zooals men ziet, en
't was hoog tyd hem te korrigeeren. Gelyk we doen by dezen.

Zeventig uitverkorenen zullen 't land gelukkig maken. Daartoe is 't
wèl behandelen van elke voorkomende aangelegenheid noodig. Die
aangelegenheid behoort _altyd_ tot zeker vak, tot zeker onderdeel van
menselyke kennis of kunde. In de vergadering bevindt zich 'n individu
die in zoodanig vak gediletteerd heeft. _Hy_ moet het weten. Maar ...
welk nut trekt dan 't vaderland van de andere negen-en-zestig? Zyn ze
niet, wel beschouwd, nogal overtollig of zelfs schadelyk? Is 't niet
te vreezen dat ze ònspecialiteitig mee-narreerende over winden en
koeien--mee-_stemmende_ wat erger is!--den dilettant-specialist zullen
óvernarreeren, óverstemmen?

Komaan, ik wil goedig zyn, en al de valsche specialiteiten die m'n
uitgever zoo boosaardig supprimeerde, verheffen tot wáre specialiteiten,
tot inderdaad kundige, in hun speciaal vak door-en-door bedreven personen
... dan zelfs, en dan _juist_, vraag ik of zy in de volksvertegen-
woordiging _on their right places_ zyn?

Ik geloof het niet.

Een goed militair zeeman die tevens de _bosse_ heeft van bevelvoeren
en organizeeren, behoort als _right man_ aan 't hoofd van de vloot, en
alléén te staan. Men màg zoo'n schat niet bederven, door hem
amalgameerend wegtestoppen onder zeventig. Tegen zoo'n _alliage_ is 't
edelste goud niet bestand.

De Tweede-Kamer is immers geen kudde wyfjesschapen, waarvan men 't ras
verbeteren kan, door 't aankoopen van 'n Thibetbok of Merino?

En zoo'n ingevoerde hamel mag nog 'n flinken bel aan den hals dragen,
terwyl de Kammerras-verbeteraar by elke poging tot uitvoering van z'n
speciaal mandaat, heel beleefd verschooning en permissie moet vragen
aan 't geacht schaap uit een of ander kiesdistrikt, dat hy moeder wil
maken van wat kunde.

Die laatste zinsnede is minder scherp dan men meent. Het gebeurt meer
dat men den naam dien ik geef aan 'n bestaande zaak, aanstootelyk
vindt, terwyl ik beweer dat de aanstoot behoorde gegeven te zyn door
de zaak-zelf, die vaak ruwer verwyt meebrengt dan myn woorden. De
niet-specialiteiten zien voorby dat zyzelf begonnen zich tot nullen te
maken door waarde te hechten aan de meeningen der onnoozele FRITSJEN.

En ook wanneer de speciale kennis van 'n lid inderdaad boven zoo'n
armzalig dilettantisme verheven is, volgen er uit de verkeerde
toepassing van 't _right place_-stelsel, allerlei ongerymdheden. Het
drukken op de byzondere bevoegdheid van den één immers, sluit de
betrekkelyke--soms volsterkte--onbevoegdheid der anderen in zich. De
splitsing der intellektueele waardigheid van 'n vergadering, in
zooveel onderdeelen als er speciale vakken in die vergadering
vertegenwoordigd worden, brengt hare waarde terug tot de opgetelde
cyfers der individueele intelligentien die men tot 'n _som_ vereenigen
wilde, een poging altoos, waartegen de ongelyksoortigheid der deelen
zich logisch--en dus triumfantelyk--verzet.

Gegeven: 'n schaakspeler, 'n kannibaal, 'n schaatsryder en 'n
hansworst, die zich vereenigen om _viribus unitis_ iets beters te
leveren, dan aan elk hunner in 't byzonder mogelyk was. Meent men dat
die Tweede-Kamer van vier leden, beter dan de schaakspecialiteit
_alleen_, 'n nieuwe _gambit_-kombinatie zal tegenspelen? Dat ze meer
personen zal verslinden dan het tweede lid orberen zou wanneer-i zich
in eenzaamheid aan z'n vak van menseneten kon toewyden? Dat die leden
't met hun vieren zouden winnen van nummer drie, in 'n kunstig
beentjen-over? Dat ze ons hartelyker zouden doen lachen dan de
laatste, overgelaten aan z'n invidueele _vis comica_?

Ik vergis me. De komieke specialiteit moet te-kort-schieten by den
kollektieven indruk dien-i maken zou _cum sociis_!

En meer ongerymdheden! A is bekwaam in zeker vak, en erlangt daarom en
als zóódanig 'n plaats in de Volksvertegenwoordiging. Maar, ook vele
anderen zyn in dat vak bekwaam, en hebben dezelfde aanspraken al hy.
Sommigen zelfs staan als _specialiteit_ hooger aangeschreven in de
meening hunner kollegaas die hierover, _als zeer speciale specialiteiten_
immers, het best kunnen oordeelen. Waarom moeten nu al die anderen--z'n
erkende meerderen misschien--zwygen waar A spreekt? Waarom geldt hùn stem
niet, en wel de stem van A? Ligt er niet iets onbillyks in, één persoon
voor officieel-wys te verklaren, en zooveel anderen buiten-te-sluiten,
die met gelyk of grooter succes dan hy, het vak beoefenden waarin hem
door z'n verkiezing 't meesterdiploom by-uitnemendheid wordt uitgereikt?

We hebben ... oorlog--schrik niet, lezer, ik fantazeer--we hebben
oorlog met Engeland. De oorzaak ligt in de haringvisschery. Waarom nu
één haring-specialiteit in de Kamer? Heel Vlaardingen moet er in. Al
wat haring vangt, kaakt, zout, eet, koopt, verkoopt en kuipt.

De scholen--schrik weer niet, lezer, ik ga voort met fantazeeren[5]--de
scholen deugen niet. Waarom nu één schoolman in de volksvertegenwoordiging?
Is er waarlyk behoefte aan speciale voorlichters _op die plaats_, dan
hoe-meer voorlichting, hoe-meer specialiteit, hoe-beter. Roep dan elken
professor binnen, elken magister, elken geleerde, elken _msjeu_, elken
sekondant, elken schooljongen zelfs ...

Meent men dat het de moeite niet loonen zou, _aan kinderen_ te vragen
wat er aan 't onderwys ontbreekt?

Men bemerkt dat de renommee van 't fabriekmerk der brave Hollandsche
boter aan 't dalen is. Alweer fantazie, schrik dus nog niet. De
beschreven vaders voelen 'n leegte. Ze betrappen zich op gebrek aan
verstand van boter. Het bedreigd voorwerp, schuldig dan of miskend,
moet in z'n rang hersteld, _ne quid detrimenti_ ... enz. Spoedig 'n
boterman! Daar is-i. X heeft verstand van de zaak. Zeer wel. Maar ...
al de anderen die «in boter doen?» Al de anderen die 't in de
vervalsching van dat artikel nog verder brachten dan hy? Waarom niet
ook hùn 'n kussen aangeboden? Met 'n plaatsje er by, om er op te
zitten, tenzy ze--wat ik niet ongepast vinden zou--daartoe hun
botertonnetjes meebrengen, de dingen immers waaraan ze de aanspraak op
die kussens te danken hebben.

Indië gaat verloren--er is geen woord van waar, schrik dus nog altyd
niet, ik stel maar iets[6]--Indië is in de war ... vry-arbeid ...
kultuurstelsel ... algemeene ontevredenheid ... ministerieele krises
zonder eind ... aardbevingen ... overstroomingen ... echt-liberale
meerderheid ... allerlei ongelukken. Alzoo _Specialiteiten voor_!

Daar zyn ze. A kan _kassi api_ zeggen. Hy is dus 'n halve Maleier, en
_the right man_. Maar ... B heeft het gebracht tot 'n Soendahsch
_tjokal sonoh_, en C tot 'n ongestameld Javaansch _djalook gni_.

Is 't nu niet hard voor die twee laatste letters, dat ze A moeten zien
plaats nemen in den tempel, terwyl zy worden buitengesloten, zy en 't
heele alfabet van de velen die 't nòg verder brachten in speciaal-kennis
van Indie? Moest niet eigenlyk ook de kat worden binnengeroepen van de
naaister der juffrouw wier grootmama's buurman eens zoo specialiteitig
droomde van iemand die op 'n printjen 't portret had gezien van 'n
doodgeboren wicht dat er misschien eenmaal aan gedacht zou hebben hoe
sommigen naar Indie kunnen gaan ... als 't geleefd had?

Dat ik in die duizend gesmoorde hoofdstukken me vergiste in de
lokaal-kapaciteit van de Kamer, kan waar zyn. Maar 't blyft even waar
dat dit jammer moet worden gevonden door ieder die meent dat zoo'n
vergadering, om aan hare roeping te voldoen, behoefte heeft aan
_Specialiteiten_.

En ... nog meer ongerymdheid, nog meer schade, nog meer leugen!

Wie in haringzaken de behoefte aan 'n specialiteit staande-houdt, en
niet genegen is heel Vlaardingen binnen te roepen, behoort uit de
Vlaardingers 'n keus te doen. Wie worden nu met deze keus belast?
Experts? Zaakkundigen? Geenszins. De specialiteit wordt uitgekozen
door _niet_-specialiteiten, de bevoegdheid wordt beoordeeld door
_niet_-bevoegden, door _kiezers_.

Zy die zich in de volksvertegenwoordiging doen voorlichten door
vakmannen, vergeten gewoonlyk dat het niet altyd de _sommiteiten_ in
zoodanig vak zyn, die door _leeken_ worden waardig gekeurd de
algemeene zaak voortestaan. En, dat bovendien juist zy die 'n vak met
hart en ziel beoefenen, en 't daarin brachten tot iets uitstekends,
den minsten lust voelen hun persoonlykheid, die 'n zeer _speciale_
waarde heeft in gemeenschap van goederen uittehuwen aan 'n
vergadering, welke gemiddelder waarde _altyd_ beneden die van 'n
middelmatig individu staat. Dit laatste meen ik in m'n IDEE 9
overtuigend te hebben aangetoond.

Dat nu zoodanig _uitstekend_ individu ook wat plicht en roeping
aangaat, zich niet zoo onwaardig mag laten gebruiken, valt _my_ in het
oog. Maar aan sommige anderen schynt deze waarheid niet zoo duidelyk,
en daarom zal ik trachten haar optehelderen door de veronderstelde
uitstekendheid by benadering te schatten in geldswaarde of
maatschappelyke pozitie. Stellen wy dat er wryving van gevoelen
bestaat over Geneeskundige-dienst. Hygiène, enz. en dat men alzoo in
de Kamer ernstige debatten over die onderwerpen te-gemoet ziet. By
vakaturen wordt gewezen op de «juist thans zoo diep gevoelde behoefte
aan 'n specialiteit.» De kiezers zien dit in. Er is'n geneesheer
noodig. Geen heil buiten de medicynen alzoo. Een koninkryk voor
'n dokter!

_Welken_ dokter moet men nu kiezen?

Den bekwaamsten, denk ik.

Wie beoordeelt die bekwaamheid?

Iedereen! Maar ... niet iedereen kan dit beoordeelen met grond.

Men gaat te-werk naar den _roep_ die er van 'n geneesheer uitgaat, Wie
veel praktyk heeft, is bekwaam. De geneesheer zonder praktyk, is niet
bekwaam. Dat dit kriterium hoogst-onzuiver is, doet niet ter-zake. Men
heeft geen ander. En bovendien, 't mag niet gewraakt worden in
kiezerszaken, daar zoodanige zeer inkorrekte waardeering berust op 't
zelfde beginsel waarmee de heele kiezery staat of valt, op:
_meerderheid van stemmen_.

De te kiezen specialiteit behoort dus iemand _van naam_ te zyn, niet
waar? Een dokter die _door velen voor bekwaam gehouden wordt_?

Vraag eens aan geneesheeren die tot deze kategorie behooren, of zy hun
ryke praktyk gelieven optegeven voor de nogal twyfelachtige eer van 't
lidmaatschap der Tweede-Kamer? En ook zonder te spreken van 't geldelyk
verlies, het zou al zeer weinig getuigen van liefde voor de wetenschap,
indien zy zich op die wyze door 'n kiezersgril lieten aftrekken van 'n
beroep dat den welgezinden onder hen, _roeping_ is.

De zeer voorname geneesheer bedankt alzoo. De iets minder voorname
--tweepaardig nog altyd!--bedankt ook. De karbriolet bedankt. De chais
bedankt. Ach, de goeie lieve arme Tweede-Kamer moet zich behelpen met
deze of gene godheid van lagere orde en te-voet, die haar gebruikt om
zoo mogelyk langs chais, karbriolet en koets opteklimmen tot wat renommee
en praktyk. «M'n zieken zyn wat schaars, zoo redeneert de half-
verongelukte, doch als ik 'n deftig M.P. achter m'n naam zet, zullen de
patienten wel komen opdagen.» Daar ziet men dan 't specialiteiten-beginsel
op z'n kop staan. Niet de geneesheer als zoodanig nuttig in de Kamer,
maar 't kamerlid zit als volksvertegenwoordigende specialiteit voor 't
ziekbed. Hy licht z'n zeventig kollegaas niet voor met geneeskundige
kennis, maar voelt met ambtelyker deftigheid dan vroeger, den pols zyner
zieken. Z'n redevoeringen imponeeren de geachte leden niet, al rieken ze
naar de school--en dit _moet_, want met dat doel is-i daar--maar wel maakt
hy op z'n patienten hoogmogender indruk dan in de dagen van z'n
kamerloosheid. In 't Parlement daalde hy, zonder baat voor iemand, van
eenheid af tot 'n zeventigste deel. Met zeventigvoudige waardigheid
daarentegen wreekt hy zich op z'n andere lyders ... die ook niet
genezen, al zyn ze 'r nóg zoo groots op één dokter te hebben met het
vaderland.

Laat ons aannemen dat de voor bekwaam gehoudene inderdaad in kennis
zoo hoog staat als z'n inkomen schynt aantewyzen, en tevens dat-i
vervuld is van liefde voor de algemeene zaak, zóó zelfs dat hy
des-noods bereid wezen zou van die hoogere inkomsten afstand te doen,
om tennutte des Volks bezig te zyn. Hoe behoort in zoodanig geval deze
specialiteit te redeneeren?

«Er is in onze Volksvertegenwoordiging debat op-handen over Hygiéne,
Geneeskundige-dienst, Akademisch onderwys in de fakulteit der
medicynen, enz. enz. Ik heb my op die zaken toegelegd, en vermeen
--liever: _en ben overtuigd_--in-staat te wezen over dat alles
inlichtingen te geven die van nut kunnen zyn voor de beraadslagingen.
Men biedt my 'n plaats in de Kamer aan. Is 't nu, _in het belang der
zaak_, m'n plicht die betrekking aantenemen? Wordt de door my
verkregen kennis het voordeeligst aangewend _in_ of _buiten_ die
kamer? Dàt is de vraag?

Ik beweer dat de _bekwame_ specialist, na zich deze vraag ernstig te
hebben voorgelegd, geen annihileerd lidmaatschap aannemen màg. Hy màg
'n kennis niet versplinteren. Hy màg het deel der wetenschap, waarover
hy te beschikken heeft, niet onderwerpen aan reglementen van orde, aan
konventioneele parlements-usantien, aan wanbegrippen over party-plicht.
Hy màg de religie van z'n vak niet blootstellen aan de schande van 'n
stryd met onkundigen, waaronder er zyn die op toevallig ambtgenootschap
het recht gronden van onbeschaamdheid. Hy màg dit niet, en ... 't
geschiedt ook niet! Want ... wie inderdaad als specialiteit bekwaam is,
_bedankt_. Hy komt, na de vragen die hy zich--altyd in 't belang der zaak
--voorlegde, tot de slotsom dat-i z'n talenten, z'n kennis en z'n
bekwaamheid het voordeeligst aanwendt door het _individueel_ verkondigen
van wat hy ter-zake dienstig oordeelt. Hy biedt de vruchten van z'n
arbeid aan volk en vertegenwoordiging _beide_, en wacht ...

Wyst men daarop z'n slotsommen af? Mislukt hem 't gepoogd overplanten
zyner denkbeelden? Welnu, dan juist blijkt hem dat hy zichzelf, z'n
arbeid, en z'n «Publiek»--in en buiten de Kamer--goed beoordeeld
heeft. De specialist die, ongestoord arbeidende met al de kracht eener
alleenstaande individualiteit, geen bres beukte in den dikken muur van
algemeene onkunde, zou waarlyk dien muur niet hebben omgeworpen,
indien hy de kracht van z'n geest had verwaterd door oplossing in een
onevenredig-groot aantal deelen ... ànderen geest.

Dit laatste beeld is weer onjuist, en te flauw voor de zaak die ik
daarmee wil kenschetsen. De invloed namelyk van den specialist wordt
niet alleen _verzwakt_ en _verlamd_ door z'n opgaan in een groot
heterogeen geheel, maar die invloed wordt door tegenwerking
_vernietigd_, of althans dit kàn 't geval zyn. De mogelykheid bestaat
dat 'n nuttige waarheid die kans had op bevruchtend doordringen, voor
langen tyd verloren gaat, òf omdat zy 'n lid der Volksvertegenwoordiging
tot ontdekker had, òf omdat ze in die Vertegenwoordiging werd verkondigd.
En hierop doelde ik eenige bladzyden geleden, toen ik klaagde: nog meer
schade, nog meer _leugen_! Dat immers het smoren van waarheid, leugen in
de hand werkt, zal wel betoog behoeven.

Ik verdedig van 't nu volgend voorbeeld alleen de strekking, en geenszins
de zeer willekeurig gekozen stelling.

Een geneesheer, _inderdaad_ sommiteit in de wetenschap, heeft zich
laten verschalken. Hy verlaat zieken en studeercel, en neemt zitting
in de Kamer. Na moeilijke inspanning en veel _speciale_ studie, is hy
in het bezit geraakt van een of meer der volgende--door my slechts
voor 'n oogenblik als zoodanig aangenomen--waarheden:

  dat de volksvoeding slecht is,
  dat de kazerneering van de militairen veel te wenschen overlaat,
  dat de hospitalen niet deugen,
  dat de vaccine nadeelig werkt op de gezondheid,
  dat er fouten zyn in de wettelyke regeling der prostitutie, of wel
  dat de heele wettelyke regeling op dat stuk 'n fout is, enz. enz.

Hy was op 't punt de rezultaten zyner wetenschap en ervaring
neerteleggen in 'n uitgebreid werk. Daar komt men hem storen met z'n
verkiezing. Nu behoorde hy te antwoorden: «lieve mensen, ik heb
waarlyk geen tyd voor zulke dingen, voorziet u elders!» Maar we
stelden reeds dat het verschalken ditmaal gelukt. Zelfs de goede
HOMERUS slaapt nu-en-dan. Onze voorlichter laat zich dus de «keuze
zyner medeburgers--waaronder geen enkele is, dien hy 't geringste
stemrecht zou toekennen in _zyn_ onderzoekingen!--welgevallen.»
Verkeerd redeneerende, hoopt hy z'n verkregen kennis aantewenden in
dien nieuwen werkkring.

Maar ... die werkkring omvat ook andere zaken dan waarmee hy zich zoo
religieus bezighield. Men tracht hem te werven voor--of tegen
--tariefsherziening, vry-arbeid, kadaster-revisie, schoolwet,
afschaffing tienden, pantser-fregatten, linie-verdediging, kieswet-
verandering, enz. enz. Onze arme geleerde voelt dat hy in 'n maalstroom
geraakt is, waarby hy de vruchten zyner korrekt-wetenschappelyke
nasporingen niet plaatsen kan. Z'n nieuwe omgeving waardeert z'n
vorigen arbeid niet. Het is haar niet om waarheid te doen, maar om 'n
_stem_.

Dit is hem wel 'n groote teleurstelling, maar ... och, onze naïve
onderzoeker beleefde niet geheel ongeschonden de laatste twintig,
dertig jaren. De modewoorden, «behoud, liberalisme, reaktie,
verblinding der tegenparty--die 't altyd glad mis heeft--ministerieele
krizis, periodieke òndergangen van 't vaderland» enz. drongen tot z'n
studeervertrek door. Wel stuitten hem vroeger, als ruwe vloeken den
vrome, al die vage uitdrukkingen, hem die de godsdienst van 't
_exakte_ bekleed, maar men is nooit straffeloos 'n kind van z'n tyd.
Hy wyst al die Kamerpraatjes niet af met de minachting die ze
verdienen, en die dan ook werkelyk gevoeld wordt door den zeer enkele
die trouw bleef of aan gezond verstand, òf aan de vak-religie waardoor
by sommigen zoo eigenaardig de rol van 't geweten vervuld wordt. Maar
dit zyn uitzonderingen.

In-weerwil van dat alles herinnerde hy zich iets op 't gemoed te
hebben. «De volksvoeding, m'nheeren ...

Wie luistert naar zóó iets! De kwestie _aan de orde_ is, de dikke
yzeren platen waarmee men waarschynlyk onze schepen onbruikbaar maakt,
en zéker de marine bederft, uit Engeland of uit Frankryk moet ontboden
worden? Dat 's wat anders dan eiwit en proteïne!

Zeer wel. De arme man tracht met geduld en berusting die pantserplaten
te doorboren, en zwygt. Neen, erger, hy stemt mee met de _clique_
waartoe hy zich verbeeldt te behooren, omdat ze hem 't uitzicht opende
ook eens naar hèm te luisteren. Maar ... eerst die pantser-historie
_Passez nous le rhubarbe, nous vous passerons le séné_!

«De kazerneering der troepen ...

Lieve hemel, hoort hy dan niet dat we bezig zyn met Eeredienst? De
vraag «aan de orde» is, of goddelyke dingen, voortaan te zwak om
alleen te staan, by finantien of binnenlandsche zaken moeten worden
ingedeeld? De Israelieten beweren, de Katholieken gelooven, de
Protestanten protesteeren ...

In 's hemelsnaam! De huisvesting der troepen moet wachten tot de _res
divinae_ gekazerneerd zyn.

«Maar de hospitalen dan ...

Hospitalen hier, hospitalen daar ... de heeren zyn bezig met 'n
Noorzeekanaal. Dàt is «aan de orde». Hospitalen by 'n volgende
gelegenheid.

En onze patiënt--helaas, vroeger was-i zelf geneesheer! moet z'n
lydende hospitalen laten wachten.

«Wat de koepokstof aangaat, myne heeren ...

Er wordt vandaag niet ingeënt. De Kamer is bezig met de posteryen.
«Aan de orde» is de vraag hoe 't stelen van brieven kan voorkomen
worden?

De tegenstander der vaccine--hy is dus vooral tegenstander van
_gedwongen_ vaccinatie--schikt zich alweer. Hy stelt z'n verlossing
uit, en rekommandeert zich voor wat _gelegentliche_ aandacht op de
zaken die _hy_ behandelen wil, door zich gedwee te laten inënten
met postery.

«Wat de prostitutie aangaat ...

Sjt! Over zulke dingen wordt hier niet gesproken. _On se respecte_!

Daar zit nu de man met z'n kennis, met al z'n geleerdheid, met al z'n
_specialiteit_! Hy betreurt den tyd toen-i alléén was met z'n streven
naar waarheid, en geen andere beletselen kende, dan die uit den aard
der behandelde zaak voortvloeiden.

Maar ... eindelyk toch komt het tydstip waarop hy zoo-lang wachtte. Na
't doorloopen van allerlei kursus in zaken die hem vreemd waren, en
waarin-i zoo goed mogelyk zich richtte naar 't voorbeeld van wien _hy_
aanzag voor specialiteiten in hùn vak--de onnoozele! roept men hem op
tot verkondiging ...

Hy is gereed. «De huisvesting der troepen alzoo ...

Alweer mis! Heeft men ooit dommer onbruikbaarder schepsel gezien dan
zoo'n geleerde! Daar zou hy waarlyk den minister die gesteund moet
worden, 'n brandhout voor de voeten gooien, of: den minister die
vallen moet, steunen!

Zoo wordt alles gesmoord, vernietigd. Waarheid, vrucht van gemoedelyk
onderzoek, religie der wetenschap, hospitalen, volksvoeding, vaccine,
prostitutie ... neen, nu zeg ik 'n woord te veel, één woord.

       *       *       *       *       *

De zaken kunnen zich evenwel anders toedragen. _Variis modis male
fit_. Stellen wy eens dat de thesis die onze specialiteit te bepleiten
heeft, ten-laatste wèl «aan de orde» komt, en dat het geoorloofd is
haar te behandelen. Hy spreekt. Men luistert naar hem. Men geeft hem
de eer die hem als _bevoegde_ toekomt.

_Wie_ geeft hem die eer? _Wie_ luistert?

De Kamer?

Geenszins. Slechts 't gedeelte der Kamer dat de verkondigde nieuwe
leer kan gebruiken in 't program van den kinderachtigen partystryd.
De waarheid wordt niet ingehaald om haarzelfs-wil, maar om haar
opportuniteit als oorlogswapen. De _bekwame_ specialist bedroeft zich
over 't misbruik dat hy ziet maken van z'n arbeid, en gevoelt dat elke
_leugen_, wanneer ze maar gelyke partydienst doen kan als de door hem
gevonden _waarheid_, even welkom als deze zou geweest zyn.

Doch, meent men, z'n mededeelingen zyn nu eenmaal aangehoord ... ze
zullen doordringen?

O zeker. Het staat in de macht van geen Parlement ter-wereld, de
waarheid _op-den-duur_ te smoren. Maar ik blyf beweren dat de
verkondiging op _die plaats_ haar 't licht doen zien in zeer nadeelige
konditien. De onvervalschte verspreiding wordt tegengewerkt en
vertraagd door de lokaaltint van pseudo-staatkunde _tendance_ die
onafscheidelyk is van elke parlementaire handeling.

Het doet er voor den eisch van m'n betoog volstrekt niet toe, of de
wetenschappelyke meening van onzen _bekwamen_ specialist samenvalt met
de belangen der meerderheid, of met die van 't ander deel der
vergadering. De hulde dergenen in wier kader z'n opinien passen, heeft
minder waarde dan wanneer z'n ontdekkingen waren gepubliceerd zonder
politieken bysmaak. En ... de tegenwerking der andere party is hevig.
Dit nu op-zichzelf ware geen schade. Maar die hevigheid openbaart zich
ten-koste van de waarheid. En dit schaadt wel!

--Hoe, gebreken in volksvoeding, in kazerneering, in prostitutie?
Onder den minister dien _wy_ steunen? Dat mag niet waar zyn!

--'t Is inderdaad hard, maar ... wie zal hem tegenspreken? Hy is 'n
alom voor bevoegd gehouden ... _specialiteit_!

--Zooveel te beter! Ook wy weten met zulke dingen te goochelen. En is
'n vakature voor 't distrikt X, Y, Z. Aan specialiteiten is ook aan
ònzen kant geen gebrek ...

Waarlyk, weinig tyds na z'n optreden ondervindt onze Goliath dat men
hier-of-daar 'n Davidje wist optesporen--liefst 'n zeer kleintje--die
juist niet altyd behoeft te overwinnen, als hy maar goed genoeg
slingert om zeker soort van kampvechters te doen meenen, of gelegenheid
te geven tot het voorwenden van de meening, dat hy den reus vlak voor
z'n kop heeft getroffen.

Hoe dikker de laag van onbeduidendheid, die men doorboren moest om de
nieuwe specialiteit aan 't licht te brengen, hoe onvoordeeliger de
toestand wordt van den uit z'n kring gerukten apostel. Hy gevoelt dat
men hem verlaagd heeft tot vechthaan, en dat hy zich _en spectacle_
geeft. De leeken staan er by met de handen in den zak, en wedden. Ze
voelen niets van de pyn des meesters, die diep gewond wordt, niet door
de slagen die hem de leerling toebrengt--ze treffen niet!--maar door
't vernederend besef dat-i zich heeft laten verlokken tot derogeerenden
stryd. Hy moet het aanzien dat onbevoegden z'n tegenstander den palm
der overwinning toekennen, of--niet minder bitter!--ondervinden dat
even onbevoegden wel willen erkennen dat hy dien tegenstander verslagen
heeft, en mag eindelyk nog van geluk spreken, indien de parlementaire
konvenientie van 't oogenblik hem den byval verzekert van de meerderheid.
Maar ... ook dit zelfs kan wel eens veranderen na de herkiezingen in Juni!

De specialiteit der 3e, 7e 1001e klasse integendeel, wint altyd, ook
al werd-i _moralement parlant_ platgebeukt weggedragen van 't slagveld.
Hy die, _buiten_ de Kamer, _volgens de schatting der vakgenooten_,
onwaardig zou geweest zyn de schoenriemen des meesters te ontbinden,
geniet nu reeds door den stryd-zelf--hoe ook de uitslag zy--grooter eer
dan in gewone omstandigheden het loon eener overwinning wezen zou. Hy
hyscht z'n onbeduidenheid aan de hoogte van z'n tegenstander op, die op
zyn beurt hem niet mag terugzenden naar de school, omdat hy ditmaal niet
te doen heeft met de nietige persoonlykheid van den adept--van den
dilettant misschien--maar met die andere nietigheid welke men in de
dieventaal der parlementen gewoon is: 't «geacht lid» uit ...
een-of-ander, te noemen.

Bezit nu 't _ad hoc_ binnengeroepen vechtkuiken de gaaf van
«mooipraten» of al ware het zelfs van «goed-spreken» dan is de zaak
nog erger. En: _dit is meestal 't geval_, omdat het uit den aard der
zaak voortvloeit. By 't opsporen immers van iemand die de gevreesde
_bekwame_ specialiteit moet neutralizeeren, is _welsprekendheid_--zoo
noemen ze dat, en ik zal hierop terugkomen--'n eerste vereischte. Hoe
hooger Goliath uitsteekt, hoe meer steentjes onze David-Demosthenes
moest kunnen bergen in z'n mond. Hoe minder wetenschap, hoe meer
redevoering. Hoe minder kennis, hoe meer misbruik van taal. Hoe minder
innerlyke waarde, hoe meer _cant_.

Ligt het nu niet in de rede, dat onze andere specialiteit, hy dien we
voorstelden als _inderdaad uitstekend_, berouw voelt dat hy zich en
z'n waarheidsreligie blootstelde aan zulke vernederingen? Moet hy niet
telkens neiging voelen den stryd te ontwyken, als zyner onwaardig?
Begrypt men niet, dat hy slechts met moeite zich weerhoudt van het
uiten der klacht: «gy, geachte leden die m'n woorden toejuicht of
afkeurt, ik wenschte dat ge leerdet wat toejuiching of afkeuring waard
is. Voor u allen is plaats op andere banken dan van deze Kamer ... ik
wacht u by m'n lessen. Wat u betreft, geacht lid uit Snaterburg, die
me zoo heel in 't byzonder tegenkakelt, om by die lessen te worden
toegelaten, stel ik u voor, een-en-ander afteleeren. En hiermee heb ik
de eer de heeren te groeten.»

Wel zeker! Hy gaat naar huis, en zoekt 'n ander veld ter bezajing. Als
oprecht waarheidzoeker is hem lof en tegenspraak beide welkom. Maar 't
moet de waardige lof zyn die aanmoedigt en kracht geeft tot voortgaan,
niet de onbekookte «mooivindery» van bevooroordeelden. De tegenspraak
die hy gaarne uitlokt als onmisbaren graadmeter van z'n oordeel,
behoort te leiden tot ontwikkeling. Hy voelt zich en z'n zaak te goed
voor 'n redeloos gekibbel, dat hem afmat, den indruk zyner redeneeringen
uitwischt, en den stand der behandelde zaken verwart. Dit alles moge
nu-en-dan voldoen aan de eischen eener zoogenaamd-staatkundige party,
't past gewis niet in 't program van den waarheidzoeker.

Ik laat nu daar, in hoeverre dit alles anders wezen zou, indien ...
onze parlementen anders waren. Dit behoort niet volstrekt tot m'n
tegenwoordig onderwerp, al zy 't dan dat de wanbegrippen over 't nut
van specialiteiten het hunne bydragen tot het laag gehalte onze
Volksvertegenwoordiging. Daartoe evenwel werken ook oorzaken mee, die
tot 'n heel andere kategorie van dwaling behooren, dan waartegen ik in
dit geschrift te-velde trek, en die ik dus nu voorbyga.

Men zou me kunnen tegenwerpen dat de bekwame specialist niet juist
_altyd_ 'n onwaardigen tegenstander behoeft te hebben, en vragen of er
dan ook geen nut te trekken is uit 'n debat tusschen _ebenbürtigen_?

Elders, ja. Maar in de Kamer niet. De pseudo-politieke atmosfeer
bederft al wat haar inademt. De man van wetenschap gevoelt dit, en
tracht zich aan dien invloed te onttrekken. Zoodra hy in z'n
tegenstander een hem waardigen kampvechter erkent, zal hy hem liever
uitnoodigen tot het kiezen van 'n geschikt terrein, dan hem en
zichzelf ten schouwspel te geven aan 'n publiek dat het bywonen van
den stryd niet waard is. Deze ridderlyke afkeer van dorperheid wordt
nog ondragelyker, zoodra de kampioenen het besef opdoen dat hun plebs
niet alleen onbevoegd is tot het beoordeelen van de kracht of
juistheid der toegebrachte slagen, maar dat het er op aast hun beider
eruditie te gebruiken als oorlogsmiddel in 'n stryd waarmee de
wetenschap niets gemeens heeft. De vernedering is dan voor beiden
onduldbaar, waaruit dus vanzelf volgt dat wy op zoodanig schouwspel
zelden--ik durf zeggen: nooit--onthaald worden. En hiermee wordt alzoo
de stelling bewezen dat de inderdaad bekwame specialiteit het
lidmaatschap in de kamer niet dan onbedacht aanneemt, en in dat geval
slechts voor zeer korten tyd behoudt.

De schaarste van uitzonderingen op dezen regel gedoogt niet dat het
aanwezen van _twee_ uitstekende specialiteiten in één vak, frekwent
kan zyn op de banken der Volksvertegenwoordiging. Doch al ware dit
anders, dan nog en dan alweer zou 't getuigen _tegen_ de toepasbaarheid
van 't specialiteiten-stelsel, dewyl in zoodanig geval andere speciaal-
vakken te schraal zouden bezet wezen.

Aannemende immers dat, byv. de marine door twee specialiteiten werd
vertegenwoordigd--hooger aantal zou de onevenredigheid nog doen
stygen--dan volgt hieruit dat veel andere vakken van kennis en
wetenschap onvoldoende of in 't geheel niet gereprezenteerd worden, en
wel om dezelfde reden die m'n uitgever bewoog die duizend vervelende
hoofdstukken te schrappen.

Twee zulke marine-specialiteiten zullen gewoonlyk bestaan uit twee ...
FRITSJENS. Zelden uit één admiraal van de soort als die ik liever aan
het hoofd van de vloot zag, met één FRITSJE tegenover hem. En nooit
uit _twee_ admiralen van dat gehalte. Mocht dit laatste _par
impossible_ 't geval eenmaal wezen, dan kan men verzekerd zyn dat de
een met monitors dweept, en dat de ander, op 't voorbeeld van den
Amerikaan FERRAGUT, zich schamen zou _to fight on the bottom of a
teakettle_. In één zaak evenwel zullen die heeren 't ééns zyn, in
tegenzin elkaar te enteren voor 't plezier van zes dozyn landkrabben
die geen marlpriem kunnen onderscheiden van 'n borduurnaald.

Doch, zullen sommigen meenen, het nut der debatten tusschen
specialiteiten in de kamer gaat misschien niet geheel te-loor. Ze
worden ook _buiten_ de Kamer gehoord ...

Niet zoo goed als wanneer ze buiten die Kamer gevoerd waren, in welk
geval de onderwerpen grondig, monografisch, en van politieke «smetten
vry» konden behandeld worden. Deze drie epitheta namelyk duiden de
tegenstelling aan, van de belemmeringen _in_ de Kamer, die ik trachtte
te schetsen.

Wie overigens, ter verdediging van het nut der specialiteiten in 'n
parlement, zich beroept op de mogelykheid dat _niet alles_ verloren
gaat wat ze daar ten-beste geven, heeft toegestemd wat ik bewyzen
wilde.

Ik mag dit kapittel niet sluiten zonder de opmerking dat de
gegrondheid myner overtuiging op dit stuk, gestaafd wordt door de
Geschiedenis. Nooit dan in de tyden van voorbygaande beroering, waren
_zeer_ uitstekende mensen--dusgenaamde «groote mannen»--leden eener
politieke vergadering. In dit feit ligt de resumtie der oorzaken
waarom ook _gewoon_-uitstekende mensen--vak-specialiteiten--niet op
hun plaats zyn in 'n volksvertegenwoordiging. Zoodanig kollegie geeft
aanhoudend blijk, niet zoozeer te beantwoorden aan de roeping om
kapaciteiten aantewerven--wat dan toch, oppervlakkig beschouwd, de
eisch wezen zou--dan wel om te voorzien in de behoefte aan 'n terrein
waarop middelmatigheden voor kapaciteiten kunnen doorgaan. Wie veel
bezit, associeert zich niet. En wie inderdaad iets is ...

--Niet waar, 'n mens moet _iets_ zyn, roept men ons uit den hemel toe
...

We herkennen de stem des zaligen Barons VAN EEN-OF-ANDER. En we geven
hem volkomen gelyk. Een mens moet _iets_ zyn. Zeker, zeker, men moet
_iets_ zyn! Maar juist daarom komt het me voor, dat iemand die
inderdaad _uit zichzelf_ iets is, zich geen moeite hoeft te geven
schynbaar iets te _worden_, door 't opgaan in anderen die op hun beurt
zich slechts vereenigden om niet, ieder alleen staande, volstrekt
niemendal te wezen.



MVII.


Onder de tallooze invloeden die de maatschappy beheerschen, zyn er
velen die wy òf in 't geheel niet kennen, òf waarvan wy ons slechts
zeer onvoldoende rekenschap geven. De algemeene oorzaak van dit
verschynsel zal wel traagheid zyn, maar ik meen de meer onmiddellyke
aanleiding te vinden in onze ... specialiteit van aardbewoners. We zyn
zoo gewoon geraakt aan 't waarnemen of ondergaan van de uitvloeisels,
dat we zelden ons opgewekt voelen om onderzoek naar de bronnen te
doen. 't Is dus hier alweer--als by die bakkers in Hoofdstuk
zooveel--de _levenslankheid_ waarmee wy ons vakje van aardbewoners
uitoefenen, die ons van 't nasporen der _causae rerum_ terughoudt, en
hierom staat gewoonlyk ons begrip nog lager dan onze kennis, die ...
ook te wenschen overlaat.

Wanneer een onzer op de maan aanlandde, en daar wezens aantrof die
belangstelden in kennis, zoud-i waarschynlyk in z'n nieuwe omgeving
doorgaan voor byzonder bevoegd om inlichtingen te geven omtrent
aardsche zaken. Maar weldra zou hem blyken dat een seleniet meer
vragen kan dan tien telluriers weten te beantwoorden. En dit niet
alleen ten-opzichte van inderdaad onoplosbare vraagstukken, of ook van
die welke slechts by sommigen voor moeielyk doorgaan, maar zelfs in
zaken die geenszins buiten z'n begrip liggen. Telkens zoud-i zich
moeten verwyten gedurende z'n vorige loopbaan zoo weinig acht te
hebben geslagen op 't verband tusschen oorzaak en gevolg, en by 't
minst besef van eerlykheid ware hy werdra genoodzaakt z'n ontslag te
vragen uit de betrekking van vraagbaak. De primitiviteit der leeken
die hem aanzagen voor professor, zou zich openbaren in allerlei vragen
welke hy nooit zichzelf voorlegde niet alleen, maar die hem ook op z'n
eigen planeet nooit waren gedaan door onkundigen, vertrouwd en
verzoend als ze waren met hun gebrek aan begrip. Een vry algemeene
hoofdindruk van zoo'n ontmoeting zou bestaan in de overtuiging dat-i
vroeger zeer veel meeningen had aangenomen als op _rede_ gegrond,
terwyl hy nu zou moeten erkennen dat ze slechts berustten, of op
stilzwygende overeenkomst--_konventie_--óf op voorbedachtelyke en
uitdrukkelyke versiering, op 'n gemakshalve als wáár aangenomen maar
onbewezen en vaak onjuiste stelling, in één woord: op _fiktie_. Onder
deze konventien bekleeden onze meeningen over _bevoegdheid_ 'n eerste
plaats. By nauwkeurig onderzoek zal gewoonlyk blyken dat we telkens
deze hoedanigheid toekennen aan personen die daarop niet veel meer
aanspraak mogen maken dan zoo'n verdwaalde aardbewoner die op de maan
benoemd werd tot adviseur.

Dat de hier bedoelde onjuistheid van schatting, met al de fouten die
er uit voortvloeien, nooit geheel kan vermeden worden, ligt in den
aard der zaak. De meeste punten van rechtsbegrip en zedelykheid
immers, ja zelfs de meeningen over eigen of algemeen belang, berusten
op _konventie_, en dit zal wel zoo blyven, zoolang 't ons niet gegeven
is doortedringen tot de _eerste oorzaak_ der dingen. Altyd stuiten wy
in onze nasporingen op 'n stelling die--zooals de axiomaas in
wiskunde, maar met minder recht--voetstoots moet worden aangenomen,
op-straffe van onmogelykheid om dóórteredeneeren. Dit verschoont
evenwel de lichtzinnigheid niet, waarmee wy ook zulke onwaarheden
vaststellen, die zeer goed hadden kunnen vermeden worden zonder ons 't
verlies van 'n bruikbare konkluzie te veroorzaken. Het is waar dat wy
in sommige gevallen aan zeker vertrouwen op konventioneele bevoegdheid
behoefte hebben, geenszins omdat dit den wysgeer nader brengt aan
waarheid, maar omdat de maatschappelyke orde soms vereischt dat 'n
twyfelachtige zaak op wettelyke wys worde vastgesteld. Dit onderscheid
tusschen de doeleinden der wysbegeerte en de belangen van de maatschappy,
wordt--heel onwillekeurig voorzeker, maar nogal duidelyk--erkend door de
Wet. Zy verbiedt den rechter uitdrukkelyk: _recht te weigeren_, dat is:
géén uitspraak te doen in de geschillen die aan z'n oordeel worden
onderworpen. Hy _moet_ beslissen tusschen ja en neen, tusschen
aanklacht en verdediging, tusschen zwart en wit, plus en minus, zyn en
niet-zyn. Hy mag niet twyfelen, mag z'n oordeel niet opschorten, mag
niet bescheiden wezen--'t geen hier in veel gevallen zeggen wil: niet
_eerlyk_--hy is eens-vooral veroordeeld tot _weten_. Op wysgeerig
terrein zou deze verplichting 'n ware zotterny wezen, wanneer niet op
even wysgeerige gronden kon worden aangenomen dat we behoefte hebben
aan zeker soort van dwaling. De natuurkundige dien men vragen zou,
_waarom_ alle stof streeft naar vereeniging, mag betuigen dat hy 't
niet weet, maar 'n _Rechter_ is verplicht zich te houden voor alwetend
en onfeilbaar, of ... zich aantestellen _alsof_ hy zich daarvoor
hield. Waar-i soms inkompetentie aanvoert, mag en moet ze gegrond
wezen op een-of-ander wetsartikel dat z'n jurisdiktie bepaalt, nooit
op z'n onwetendheid in 't algemeen, of z'n gebrekkige kennis der
byzondere zaak die aan z'n oordeel onderworpen werd. Veel minder nog
op z'n zedelyke onvolkomendheid die hem zou kunnen verlokken tot
toegeven in partydige liefde of haat. Het is dan ook om redenen van
dezen aard dat algemeene wysbegeerte, d.i. '_t streven naar waarheid_,
zoo dikwyls lynrecht tegenover de eischen van een «vak» staat. Maar 't
ideaal van volkomendheid dat we moeten trachten te bereiken, noopt ons
dit verschil in opvatting zooveel mogelyk te verevenen. Het is daarom
onze plicht geen certifikaten van bevoegdheid uittereiken aan _valsche_
specialiteiten, en vooral niemand tot specialiteit uitteroepen, die zeer
in 't byzonder ònbevoegd is. Dat 'n _Rechter_ in wiens uitspraak we
genoodzaakt zyn te berusten, niet altyd _rechtspreekt_, is nu eenmaal
de verdrietige waarheid, maar onzinnig zou 't wezen, daarom by-voorkeur
den zoodanige tot rechter te benoemen, van wien niets of weinig anders
ware te wachten dan ònrecht. Onder billardspelers bestaat de gewoonte,
by verschil van meening over 't aantal behaalde punten, zich te
onderwerpen aan de uitspraak van den markeur «_die 't weten moet_.»
Onze eerbied voor 'n rechterlyke uitspraak heeft geen steviger
grondslag dan die «_voor bevoegd houden_» van 'n droomerig jongetje.
Toch verbeeld ik me dat 'n wakkere, oplettende--en vooral 'n
_intègre_!--markeur te verkiezen is boven 'n slaapkop of 'n bedrieger.
Wil men deze vergelyking omtrent de kracht en de strekking van
konventioneele bevoegdheid verder uitstrekken of hooger opvoeren, dan
wys ik op 't _zeer rationeele_ katholieke leerstuk der pauselyke
onfeilbaarheid, 'n dogma dat gewoonlyk verkeerd wordt voorgesteld door
protestanten en protesteerende katholieken, twee soorten van
dissidenten die middel vonden om de ongerymdheid van de geloovery
optevoeren tot hoogere machtsverheffing. De tegenwerpingen: «hoe kan
een aan allerlei _menselyke_ onvolkomenheden onderworpen _mens_
onfeilbaar wezen?» en: «wat al pausen die dwaasheden beginnen, of
zelfs misdaden!» houden geen steek. Het is voor den geloovigen
katholiek die de eenheid der kerk bewaard wil zien--en juist _dit_ is
de eisch van 't katholicismus--de vraag niet, of zekere persoon dien
men paus maakte, dwalen kan, maar: of men niet tot handhaving van dien
eigenaardigen eisch der kerk, behoefte heeft aan ... 'n markeur, wiens
_konventioneel_ gezag den vrede onder de spelers bewaart? De
protestantsche wyzigheden op dit punt, komen vry bespottelyk voor in
lieden die eerbied hebben voor allerlei apokriefe dokumenten, voor de
wartaal van dezen of genen profeet of apostel, en die zich deemoedig
buigen onder de uitspraken van CALVINUS, van LUTHER, van den
_Heidelberger_, van de _Dorische Synode_. «_Wy_ niet roepen hier de
modernen, _wy_ erkennen slechts als waarheid wat wyzelf onderzochten
en inderdaad voor waar erkennen.» Deze betuiging zou 'n gelukwensch
waard zyn, wanneer ze in-allen-opzichte met de werkelykheid
overeenkwam, en als ze niet geuit werd door mensen die toch in 't
maatschappelijk leven telkens zeer katholiekelyk hun meening
onderwerpen aan de opinie van deze of gene specialiteit, zonder nog
daarby zich te kunnen beroepen op traditie, op piëteit, op behoefte
aan eenheid en tucht, of wat dies meer zy.

De eerste modellen van opgedrongen bevoegdheid waarmee wy in 't leven
te doen krygen, zyn natuurlyk de ouders. Zy zyn 't die de
kinderboekjes koopen en de onderwyzers kiezen, en worden waarschynlyk
dáárom in sommige opvoedkundige werken zoo walgelyk gevleid. De lezer
staat verbaasd over al de wysheid en al de deugd van Vader en Moeder,
die 'n kind volgens die werkjes in z'n binnenkamer te aanschouwen
krygt, en behoorde verwonderd te zyn daarvan zoo weinig waartenemen in
de maatschappy. Papa en Mama stelen niet, vloeken niet, liegen niet,
twisten niet, lasteren niet en gooien geen glazen in. Of ze de
specialiteit van onmenselyke bravigheid zóó ver dryven dat ze niet
eten en drinken ook, is me nooit gebleken, maar me dunkt het hoort er
zoo by. En ... de kunde! Papa weet alles. Hy is de «bevoegde» persoon
om alle geheimenissen optelossen, alle duisterheden te verklaren.
Niets weet-i niet, precies 'n rechter! Maar, lieve mensen, ziet eens
om u heen, en let eens op al de vaders die in hun binnenkamer benoemd
werden tot specialiteiten in volkomenheid! Het kind--dat _niet_ om
zich heen ziet, en dit dan ook nog niet kàn--schikt zich, en vervalt
van de eene specialiteit in de ander. Want weldra neemt de onderwyzer
z'n niet zeer bescheiden plaats op den troon der volmaaktheid in.
Daarop volgt de dominee, de «bevoegde» persoon alweer om te vertellen
wie, wat en hoe God is. Hy weet dit precies, want ... hy is
_specialiteit_ in onbegrypelyke dingen. 't Is z'n «vak.»

Aldus voorbereid om genoegen te nemen met het leunen op onvaste
steunsels, treedt de jonge mens de wereld in, en zou 'n Herkules van
zelfstandigheid moeten wezen om vertrouwen te weigeren aan de tallooze
voorgangers die hem als «bevoegd» worden aangewezen. Bovendien, wat
zou hem tot wantrouwen opwekken? De verkeerde begrippen die hy ontmoet
in de Maatschappy, werden ook gedoceerd door de speciaal-bevoegden die
deze Maatschappy aan 't hoofd van haar akademien plaatste. De akademien
bevestigden wat er onderwezen werd op de school. En die school was
redelyk homogeen met de kinderkamer. Zeker, zeker, de specialiteiten in
«bevoegdheid» vormen 'n keten die van 't allerlaagste tot het hoogere,
hooge en allerhoogste loopt. Bakers, geneesheeren en professors zyn 't
volmaakt eens in hun afschuw van de luchtbeweging die ze brandmerken met
den vreeselyken naam van «tocht.» De staatsdienaars in hun redevoeringen,
en zelfs de Vorsten op hun troon, stellen zich even kundig aan, even
edelmoedig, even rechtvaardig en even zedelyk als de heeren Eerhart en
Goedman uit de kinderboekjes. Wie aan de praatjes van al die vorsten,
bakers, staatsdienaren en dokters geen geloof slaat, is 'n ketter. Maar
de jongeling die zoo-even de maatschappy intrad, denkt niet aan de
mogelykheid van verzet, ternauwernood aan oorbaarheid van twyfel.
Gebiologeerd tot stompzinnig berusten, raakte hy zoo gewoon aan 't
meegaan met anderen, dat-i z'n eigen denkvermogen liet braak liggen.
De stad zyner inwoning komt voor rekening van Burgemeester en
Wethouders, die wel verstand zullen hebben van gemeentebelangen, want
... ze zyn de bevoegd-verklaarde personen. De Landsregeering? Wèl,
daar is de Koning voor ... 'n specialiteit van geboorte. Daar zyn de
Ministers voor ... specialiteiten van 't goddelyk _parvenir_. Daar is
de volksvertegenwoordiging voor, specialiteit van ... ik weet niet
wat, maar «bevoegd» is ze, o gewis! Want de Wet verzekert het ons, en
die Wet werd gemaakt door specialiteiten van gelyke bevoegdheid als de
bevoegd verklaarde vergadering-zelf. Wie dáárna nog twyfelt!

Er blykt alzoo dat wy in dat alles--en in 't laatst genoemde zeker 't
minst niet!--te doen hebben met een der fiktien waaraan onze Maatschappy
zoo ryk is. Reeds in den aanvang myner IDEEN wees ik op de eigenlyke
strekking van 't vertegenwoordigend Regeeringsstelsel. Het tellen van
stemmen--iets als 'n zonderlinge poging om intelligentie, kunde, goede
trouw, vaderlandsliefde, e.d. te onderwerpen aan den eersten hoofdregel
der rekenkunde--zou eigenlyk kunnen beteekenen: «àls we aan 't vechten
gingen, zouden _wy_ winnen, want we hebben de meerderheid op onze hand.
Laat ons 't vechten voor gebeurd houden, en aannemen dat wy geslagen
hebben. Dit wint vermoeienis, tyd, geld en bloed uit.» Zeker! Maar ...
dan blyft toch altyd de eisch: _dat men goed telt_, niet waar? En dit
doen we met onze konventioneele kiesdistrikjes alweer _niet_! De fiktie
over «bevoegdheid» nu eenmaal niet kunnende missen, behooren wy _in_ die
fiktie zoo logisch mogelyk te-werk te gaan. Dat we dit _niet_ doen, meen
ik in m'n IDEEN 119, 120, 121, en 133, voldingend bewezen te hebben. Of
zou 't er--na eenmaal 'n onjuistheid te hebben aangenomen als punt van
uitgang,--niet op aankomen hoe men daarop voortbouwt? 't Is wel mogelyk.
Maar dan konden wy onze kiezery vereenvoudigen of, beter nog, geheel
achterwege laten, en de beslissing over «bevoegdheid» tot Lands-en
Gemeentbestuur overlaten aan 't lot.[7] Dit zou ook hierom misschien
de voorkeur verdienen, omdat we dan met gelyke kans op goeden uitslag
--waarschynlyk zelfs met grooter kans--tyd en inspanning konden sparen,
om nu niet te spreken, van den wrevel, van de zwartmakerij, van al 't
_onzedelyke_ dat 'n onvermydelyk gevolg is van onze tegenwoordige
kiesmethode. Het heeft er veel van, of de Wetgever bevreesd was dat
het Volk hooger zou staan dan z'n gemachtigden, en middel zocht om by
't verlagen van 't peil der Kamer, tevens de burgery te demoralizeeren.
En nog beweren sommigen dat de fabrikeurs der achtenveertigste grondwet
hun doel niet zouden bereikt hebben! _Allons donc_!

       *       *       *       *       *

Men zou kunnen aannemen dat er voornamelyk drie manieren zyn, waarop
'n certificaat van _bevoegdheid_--dat is 'n aanstelling tot
_specialiteit_--wordt uitgereikt:

1. _Door de spontane publieke opinie, mits zich uitdrukkelyk in een
niet al te onbelangryk feit openbarende, daar 't anders twyfelachtig
blyft wat eigenlyk de opinie van zoo'n publiek is_?

2. _Door 'n officieel gereglementeerd_ deel _van de publieke opinie,
zooals byv. geschiedt naar aanleiding onzer Kieswet_.

3. De par le Roi, _d.i. door den luim van 'n Minister die z'n eigen
gezag te danken heeft aan 'n fiktie omtrent_ «_bevoegdheid_.»

De vraag doet zich op, welke van deze drie manieren 't meest
vertrouwen verdient, dat is 't minste wantrouwen. Ik weet 't
waarlyk niet.

De kompetentie van 't _algemeen_, van «Men» werd nogal dikwyls
te-schande gemaakt. Wie den loop der «publieke opinie» in de
Geschiedenis nagaat, zou byna op 't denkbeeld komen dat ze _per se_
onjuist is. Maar ook dit is 't geval niet, want by de aanhoudende eb
en vloed der meeningen, bestaat altyd zekere _kans_ dat «Men» somtyds
juist oordeelt, al blyft het gewaagd dat monster daarvoor grooter eer
toetekennen dan de kansrekening meebrengt. En ... die kans is zeer
nadeelig, want het aantal en de kracht der invloeden die de publieke
meening 'n verkeerden weg opstuwen, is zeer groot. Onwetendheid en
vooroordeel spelen daarby 'n groote rol. Eens zeide iemand die door 't
publiek van _zyn_ tyd voor _niet_-bevoegd verklaard werd om meetespreken
--een vermeende onbevoegdheid die zoo ver ging, dat «Men» hem op
wreedaardige wys 't zwygen oplegde--JEZUS dan heeft gezegd: «_niemand
geldt voor profeet in z'n vaderland_.» Deze uitspraak is nietvereerend
voor de vaderlanden, en te minder omdat er rechtstreeks uit volgt dat
zy die in hun vaderland wél geacht, en dus aan 't hoofd der zaken
geplaatst worden, geen profeten zyn. Wie dit goed bedenkt en konscientie
heeft, zou er tegen opzien de hand te reiken aan een met algemeene
stemmen verkozen Gemeenteraadslid, en zeker den moed niet hebben om
'n Kieswet te maken.

Toch hebben oppervlakkige denkers dien moed gehad! Om te weten te
komen wie «bevoegd» zyn om 't Volk voortegaan, sloegen zy den weg in,
die rechtstreeks op verregaande ònbevoegdheid uitloopt. Als ware het
om de kwaal zooveel mogelyk te verergeren, heeft men 't aantal verkeerd
oordeelende vaderlanden in kiesdistrikten gesplitst, en alzoo de fouten
die zoo'n Vaderland aankleven, zooveel mogelyk vermenigvuldigd. Die
fouten immers zyn: onkunde, brood-roem-en opinienyd, in één woord:
_Klein-städterei_. Het ligt in de rede dat de «Vaderlanden» hun
kandidaat-profeten van te naby zien, en dat dit gebrek te grooter wordt
naarmate men de grenzen van zoo'n vaderland inkrimpt, gelyk by ons
Distriktenstelseltje dan ook inderdaad het geval is.

       *       *       *       *       *

Ik gis dat deze laatste opmerking sommigen zal voorkomen als 'n
parafraze van 't bekende spreekwoord over groote mannen en
kamerdienaars, en dit noopt me tot de uitdrukkelyke verklaring dat ik
hier geheel iets anders bedoel. Om dit verschil van meening duidelyk
te maken, moet ik me nu wel even met dien vervelenden deun bezighouden.
Na den weerslag dien ik jaren geleden reeds daarop gaf en dien ik voor
afdoende hield, (IDEE 689) kom ik daarop niet voor m'n genoegen terug.
Maar 't moet wel, omdat me telkens blykt dat er nog altyd 'n gansche
bende kamerdienaars heel wanhopig loopt te zoeken naar 'n groot man.
Eilieve, als die verweesde lakeien-_zelf_ eens die funktie op zich
namen? 't Is waar dat ze dan zouden moeten beginnen met 'n eind te
maken aan hun knechts-praatjes. De gaping die daaruit te voorzien was
op de programmen van _Letterkundige Kongressen_, moest dan maar in 's
hemelsnaam worden aangevuld met iets degelyks.

_Voyons_! De grootemannigheid schynt ... 'n hoedanigheid te wezen. We
slaan de definitie over, en nemen gemakshalve aan, dat de jammerende
knechts 't daarover onderling eens zyn. Ook dat _ik_ 't met hen eens
ben ... wat veel gehoopt is, want: 1. Ik weet niet wat men onder 't
woord «groot man» verstaat. 2. Als ik 't wist, zou ik zeker moeite
hebben m'n opinie duidelyk te maken aan 't volkje dat gewoon is in 't
kleine te wroeten. 3.... maar genoeg! We zullen ons aanstellen, alsof
ik, wy, zy, allemaal verstand hadden--en 't zelfde verstand--van
grootemannigheid. Deze hoedanigheid dan moet het eigendom, het
kenschetsende, de eigenaardigheid wezen van 'n _mens_, niet waar? Men
kan dus zeggen: «A is 'n groot man» even als men verzekeren kan dat B
blond is. Van welke kracht nu zou de tegenwerping wezen: niemand is
blond voor z'n keukenmeid? Beteekent dit, dat de blondheid van B in
twyfel getrokken of ontkend wordt? Me dunkt dat deze twyfel of
ontkenning zich anders moest openbaren. Het aanduiden immers van 'n
byzondere personensoort die B's blondheid _niet_ waarneemt of erkent,
schynt de meening in zich te sluiten dat B wèl blond is voor alle
anderen. Wat is hier de bedoeling van 't woordje: _voor_? Men _is_
iets, of men is 't _niet_. Wil 't hier zeggen: «_in de oogen van_?»
Maar ... de schuld kan aan die oogen liggen, en 't spreekwoord moet
dan veranderd worden in: «keukenmeiden kunnen geen _blond_ zien.» Arme
keukenmeiden! Of zou de wysheid der volkeren bedoeld hebben _dat er
geen blonde menschen zyn_? Waartoe dan die keukenmeid er bygehaald?
Men zou toch niet in 't hoofd krygen te zeggen: «voor _die, die_ of
_die_ bestaat er geen cirkelkwadratuur, geen _perpetuum mobile_» alsof
die dingen er wèl waren voor 'n ander.

Een welwillende huisgenoot die me over den schouder ziet, blaast my in
't oor dat ik hier moet afstappen van de _letterlyke_ beteekenis, om
overtegaan op den vermoedelyken _zin_ van 't spreekwoord. Goed! Die
zin zal wel wezen dat zoo velen--of allen?--die voor groot doorgaan,
van naby bezien ...

Het doet me leed, hier 't woordje «van naby» te moeten gebruiken,
omdat juist in de verondersteld-onjuiste opvatting dáárvan, de oorzaak
ligt die me zoo-even deed verklaren dat ik in myn redeneering over de
fout van _te naby_ zien, geenszins het oog had op dat armzalige
keukenmeiden-spreekwoord. Ik zal dus wel genoodzaakt wezen daarop
terugtekomen, en neem voorloopig dat «van naby zien» in den gewonen
zin.

«Velen--of allen?--die _in de verte_ groot schynen, blyken _van naby
gezien_ niet groot te wezen?»

Is _dit_ de beteekenis van 't spreekwoord? Dan begryp ik 't alweer
niet. Met dat «schynen» immers hebben we niets te maken. «In de verte
zien» zou dan, beter uitgedrukt, beteekenen: _verkeerd zien_. En: «van
naby beschouwd» had de kracht van: _goed_ beschouwd. De heele zin kwam
dan hierop neer, dat 'n zaak, _terdege_ bekeken, zich anders voordoet
dan _verkeerd_ gezien. Het is voor de wysheid der volkeren te hopen
dat er in dat spreekwoord 'n eenigszins dieper bedoeling ligge. Om met
alle welwillendheid die bedoeling optesporen, doen we nu ook van 't
ontleden der overdrachtelyke beteekenis afstand, en brengen de zaak
over in het stellige, in 't konkrete. De zin van 't spreekwoord zou
kunnen zyn:

«Wie in 't publiek menslievendheid predikt, is _van naby gezien_--d.i.
alweer: _goed_ beschouwd--'n barbaar.»

Dat «prediken» hoort er niet by. De vraag is niet wat iemand preekt,
spreekt of verkondigt--tenzy in de gevallen waar 't woord de waarde
van 'n _daad_ heeft--we moeten weten wat de man _is_, die men
onderwerpt aan de vuurproef der beschouwing _van naby_. Voor-zoo-ver
alweer dat «van naby» beteekent: _terdege, nauwkeurig_, zouden we hier
alzoo de volkerenwysheid betrapt hebben op 'n orakelspreuk van de
soort als: _wie zoo is, is anders_. Q. A.

Om onze welwillendheid ten aanzien van 't kreupele praatje ten top te
voeren, willen we nòg 'n poging wagen om het te verheffen tot iets
begrypelyks. Laat ons aannemen dat wy in de toepassing mogen gebruik
maken van mitigeerende bywoordjes. _Het gebeurt wel eens_ dat iemand
die ... enz. «_Somtyds_ is de man die zich in 't publiek voordoet als
... enz. _Er zyn voorbeelden_ van moralisten, wier zeden ... enz.

Alweer klaag ik hier over gebrek aan diepte. Men zal erkennen, hoop
ik, dat al die praatjes neerkomen op de _palisse_-waarheid dat sommige
zaken en personen wel eens anders zyn dan ze schynen. 't Was
waarachtig wel de moeite waard, aan dit fysiologisch verschynsel 'n
spreekwoord te wyden! En toch, dat spreekwoord heeft 'n _zin_, 'n
_reden van bestaan_. Waarlyk 't is niet zonder oorzaak--niet zonder
_bekende_ oorzaak ook--dat het leeft, groeit, bloeit, van aanhangers
overvloeit, en vruchten draagt. Vruchten en redevoeringen! Die
oorzaak, lieve lezer--we willen hopen dat geen kongreslid zich de zaak
te veel aantrekke--die oorzaak is ... dat er te veel kamerdienaars in
de wereld zyn ... ziedaar! Hun treurigheid over gebrek aan groote
mannen, is gegrond, waarachtig! Men hoeft nu juist geen jakhals te
wezen om meetehuilen als men die interessante diertjes hoort janken en
redevoeren over de schaarste van leeuwen.

Wie _goed_ is, _is_ goed, onverschillig op welken afstand men hem
beziet. Want z'n eigenaardigheid ligt in hemzelf, en hangt niet af van
't standpunt des waarnemers. De vraag of men van 'n _uitstekend_
persoon eischen kan dat-i ook in 't dagelyks leven hoog sta, is
kinderachtig. Met of zonder permissie van den jakhals, is de leeuw 'n
leeuw. Met of zonder eischen of vergunningen van dien aard, is 'n
appel 'n appel, 'n boom 'n boom, en 'n «groot man»--wat dan ook de
beteekenis van dit woord moge zyn--'n groot man. Het is hem geheel
onverschillig of dit door z'n kamerdienaar gevorderd of erkend wordt.
Hy zou niet anders kunnen zyn dan hy _is_, d.w.z. _uitstekend_. En dit
zou zoo blyven, al stond men hem in kongresverhandelingen genadiglyk
toe, in z'n binnenkamertje kleiner te wezen dan op straat. Zoo'n
vergunning teekent overigens de aspiratien van 'n knecht, die z'n
voorzorgen neemt tegen den tyd dat men ook hem eens--by groote
vergissing dan--voor 'n heer zal aanzien.

Wie _goed_ is, _is_ goed, binnen'shuis en buiten'shuis. Hy is goed
voor z'n medeburgers, voor z'n echtgenoot, voor z'n kinderen, voor z'n
vrienden, voor z'n dienstboden. Wie er anders over denkt, mag zich ook
wel gaan verbeelden dat 'n goudstuk in 't donker zich amuzeert met in
'n cent te veranderen. Feilen, fouten, vergissingen, dwalingen ... wie
heeft ze niet? Maar de bewering dat 'n «groot man» in z'n byzonder
leven op-eenmaal zou inkrimpen tot iets kleins ... dat z'n adel by
voorkomende gelegenheid eventjes zou overgaan in gemeenheid ... zie,
dit is 'n uitvindseltje van den zwerm niet-groote mannen die middel
zoeken om _hun_ kleinheid en gemeenheid te doen voorkomen als adel. Ze
meenen zich tot Chimborassa's te maken door 't uitkramen van de
gissing dat er zeker wel hier of daar 'n spleetje zal wezen in den
Montblanc. Hun praatjes, al of niet steunende op 'n zinneloos
spreekwoord, zyn oneerlyk, en moeten hoofdzakelyk strekken om den tol
van hulde uittewinnen, dien ze hun meerdere schuldig zyn. Wie wat wil
afdingen op den roem van COLUMBUS, moet bewyzen dat hy Amerika niet
ontdekte. Niet hopen, wenschen of veronderstellen, niet verzinnen of
insinueeren, niet _lasteren_ vooral, dat de knecht van dien «grooten
man» zeker wel iets kwaads van hem zal geweten hebben. Naar de keuken
met zulk gewawel!

       *       *       *       *       *

Tot m'n groot genoegen neem ik nu afscheid van dat spreekwoord en die
huilende kamerdienaars. De zin waarin ik vóór die uitweiding 't
woordjen _al te naby_ gebruikte, was ànders. Ik bedoelde de _optische_
fout die 't gevolg is van te naby zien. Even als er tot het juist
beoordeelen van schilderstukken, zeker punt is waar de toeschouwer
zich plaatsen moet, zoo ook behoort de _mens_ te worden waargenomen op
zekeren afstand, klein of groot naarmate van de breedte der trekken
waarmee de Natuur z'n ziel geteekend heeft. Wie dezen regel uit het
oog verliest, zou gevaar loopen een Rembrand grof te vinden en
miniatuurtjes in 't geheel niet te zien. Maar de hoedanigheden van 'n
_mens_ zyn ingewikkelder dan van 'n schilderstuk, en daarom is de
bepaling van 't juiste standpunt waarop de beoordeelaar zich te
plaatsen heeft, zooveel moeielyker. Bovendien ... die beoordeelaar is
soms, dikwyls, _altyd_ misschien, eenigszins _mededinger_. Z'n _eigen
fouten_, en niet altyd die van 't beschouwd voorwerp, staan dikwyls
zyn oordeel in den weg.

Met die fouten bedoel ik nu niet den voor 't oogenblik afgehandelden
nyd, al blyft het waar dat die pest 'n hoofdrol speelt in de
antichambre van de wereld. Neen, met den besten wil en zonder
boosaardig opzet, is de meerderheid--die uit den aard der zaak _niet_
uit «groote mannen» bestaat--tot onjuist oordeel gedwongen, omdat zy
'n verkeerden maatstaf aanlegt. De teleurstelling by het van _te_ naby
zien der personen die voor uitstekend doorgaan, behoeft volstrekt niet
gegrond te wezen op hun verkeerdheden. Ze is vaak, of kàn zyn, 'n
gevolg hunner afwyking van 't ideaal dat de beschouwer zich zeer
willekeurig van uitstekendheid geliefde te vormen, 'n ideaal dat--vreemd
genoeg voor den allergewoonsten bron waaruit het voortvloeit--steeds
zondigt door opgeschroefde òngewoonheid. A verneemt, en gelooft
voorloopig, dat X 'n «groot man» is. A, géén «groot man» waarschynlyk,
eet 'n broodje met z'n mond. Hy krygt X te zien van naby, van _te_ naby,
ontdekt dat X even als hyzelf, z'n mond gebruikt tot het orberen van 'n
broodje ... weg is de illuzie! De «groote man» had, om op de hoogte van
A's kinderachtige voorstelling te blyven, met z'n neus moeten eten, of
geen broodje moeten eten, of in 't geheel niet eten ... weet ik, 't! De
hier bedoelde fout in 't schatten van uitstekende mensen, wordt vry
algemeen erkend, zoodra zich die uitstekendheid slechts in
maatschappelyken rang openbaart, en dan weet men ze zelfs te gebruiken
tot onderhoud of versterking van tucht. Keizers, Koningen, Bevelhebbers
houden zich op 'n afstand. Zy vertoonen zich niet _en robe de chambre_,
geenszins altyd omdat ze fouten te bedekken hebben, maar omdat veel
ondergeschikten te laag staan om te waardeeren wat natuurlyk en eenvoudig
is. De nogal verdachte dood van den laatsten CONDÉ--wiens nalatenschap in
de familie kwam van LOUIS PHILIPPE--had op de stemming van 't groot en
klein gemeen, 'n minder nadeeligen invloed dan de burgerlyke paraplui
waarmee die Koning zich vertoonde in de straten van Parys. De _épiciers_
en _prud'hommes,_ de Kappelluî, vinden 't vreemd en derogeerend, dat
iemand die géén _épicier_ of _prud'homme_ is, géén Kappelman, in iets op
hèn gelijkt, en ze wreken zich over hun botheid door den zoodanige alle
uitstekendheid te ontzeggen. Wie alzoo door de meerderheid wilde aangezien
worden voor 'n «groot man» zou zich op 't voorbeeld van allerlei goden,
moeten hullen in 'n wolk van geheimzinnigheid. Hy behoeft niet te vliegen,
mits men maar niet _ziet_ dat-i loopt. Hy behoeft geen wonderen te doen,
mits slechts z'n vader niet bekend zy als timmerman te Nazareth. Neen ...
hy moet geen vader gehad hebben. Dat is onmogelyk, dat is onmenselyk, dat
kan voor «groot» doorgaan, dat is het ware! Arme JEZUS, hoe kondt gy u
voorstellen de mensen begeerig te maken naar uw «Koningryk der Hemelen»
gy dien men op aarde gezien had, koornaren plukkend met de hand ... _als
'n mens_? Gy die honger en dorst had ... _als 'n mens_? Gy die geschreid
hebt _ ... als 'n mens_? Neen, neen, 't spreekt vanzelf dat de menigte
die brevetten uitreikt van «bevoegdheid» u niet kon aanstellen tot
specialiteit in hoogere dingen! Men heeft u gegeeseld en gekruizigd ...

Goddank, dat al dat volkjen u nooit zag lachen! Als gy u zóó ver
vergeten hadt, lieve JEZUS, waarlyk men had u den verheffenden
marteldood op Golgotha niet gegund, en 't ware uw lot geworden
gelykenisjes te verzinnen om de kinderen van Schmoel te amuzeeren.



MVIII.


Ik heb in een der vorige hoofdstukken betoogd dat specialiteiten geen
nut stichten in de Volksvertegenwoordiging, en dat alzoo het aanpryzen
en kiezen der zoodanigen nadeelig werkt. Doch ook meer rechtstreeks
dan door niet nuttig te zyn alleen, wordt het gehalte eener Vergadering
door dat verderfelyk specialismus verlaagd. Specialiteiten, ten-arbeid
gesteld buiten hun bepaalden werkkring, veroorzaken pozitief kwaad.

De man die zich uitsluitend toelegt op één vak, is van het gewicht
daarvan doordrongen, en wordt beheerscht door de neiging dat gewicht
te overschatten. Een specialiteit is uit den aard der zaak pedant of
erger. De zeeman minacht den onnoozele die niet weet dat men «aan» dek
zegt, in-plaats van «op» dek. De industrieel staat verbaasd over de
hoofdigheid van den militair, die in 't belang van 'n zoogenaamd
defensie-stelsel, andere inzichten dan de zynen voorstaat omtrent de
richting van 'n spoorweg. De geleerde ergert zich aan den financier
wiens bekrompenheid zekere uitgaaf voor 'n wetenschappelyk doel, wil
schrappen van de begrooting. De grondeigenaar--specialiteit van
ryk-zyn, ryk-blyven en ryker-worden--klaagt over 't Jacobinisme van
den staathuishoudkundige die op herziening van 't kadaster aandringt.
De fabrikant roept wraak over de voorstanders van lage tarieven.
Enz. enz.

Wordt het algemeen belang door dien nayver gebaat? Dit is onmogelyk.
We hebben in zulke Vergadering niet meer te doen met de veronderstelde
som van opgetelde intelligentien, het Volk moet zich behelpen met de
verschillen die er overblyven na wederzydsche neutralizatie van kracht,
en ook de waarde van deze restantjes wordt op hare beurt door
ongelyksoortigheid en divergentie vernietigd.

       *       *       *       *       *

Het is ten-onrechte dat men de onderscheiden takken van wetenschap in
twee hoofdsoorten verdeelt, waarvan de eene den naam _exakte
wetenschap_ draagt, in-tegenstelling naar 't schynt van de andere
welker benaming nog moet worden uitgevonden. Men durft niet zeggen;
_inexakt_ en deze schroom is te pryzen. Want _inexakte_ wetenschappen
zyn er niet. Alleen ons _weten_ is inexakt, doch het ideaal der
wetenschap laat geen onjuistheid, geen transaktie met omstandigheden,
geen fiktie, en dus geen parlements-waarheid, toe. Een maatregel
omtrent Volksbelangen is evenzeer òf goed òf niet goed, als 't produkt
van twee cyfers al dan niet zeker getal uitmaken. De aan laatstbedoelde
slotsom toegekende nauwkeurigheid, heeft slechts 'n uitsluitende
beteekenis in-zooverre wy daarmee de wyze aantoonen waarop we tot ons
rezultaat geraakt zyn. Elk ander feit, _op-zichzelf beschouwd_, is even
exakt. Het _Zyn_ liegt niet, onverschillig of wy ons in-staat voelen de
bekende eigenschappen daarvan nauwkeurig te schryven, dan of ze ons
vermogen van voorstelling en uitdrukking te-boven gaan. Tegenzin in de
moeite om ingewikkelder zaken tot klaarheid te brengen, noopte ten-
alle-tyde den mens tot het byeenroepen van medewerkers, 'n fout waarvan
hy zich niet schuldig maakt zoolang het de oplossing geldt van
_eenvoudige_ vraagstukken. Het doet nu niet ter-zake of deze
eenvoudigheid bestaat in 't gering aantal faktoren, in de vanzelf-
sprekende geleidelykheid waarmee de syllogismen elkaar opvolgen, of in
de stiptheid der terminologie die ons by zoodanige oplossing ten-dienste
staat. In de beide laatste gevallen sluit uitgebreidheid geen eenvoud uit.

Vraagstukken nu over maatschappelyke belangen zyn, uit den aard der zaak,
in zekeren zin _niet_ eenvoudig. De slotsom moet worden getrokken uit 'n
zeer groot aantal faktoren die niet altyd met elkander in 'n verband
staan dat terstond in 't oog valt, en welker terminologie gewoonlyk zeer
vaag is. Welke dolzinnigheid beweegt nu den mens, ter bereiking van 'n
moeilyk doel 'n weg met hindernissen te kiezen, en slechts dan de voorkeur
te geven aan gemakkelyker methode, indien er 'n punt moet bereikt worden,
waarheen de toegang niet kan worden versperd?

Geen vakman, hoe ook beheerscht door pedanterie, eigenbelang of
opgedrongen partygenootschap, heeft het in z'n macht den mathematikus
te belemmeren in 't stipt volgen van z'n logischen gedachtenloop. Toch
kiest de wiskundige, tot het oplossen van 'n probleem, de eenzaamheid.
Kollaboratie komt hem bespottelyk voor, al zy hy dan overtuigd dat
niemand in staat is hem te doen wankelen in 't vertrouwen op
wiskunstige zekerheid.

Tot het onderzoeken evenwel van die andere problemen, omgeeft men zich
met 'n tal van elementen die 't nasporen van waarheid vierkant in den
weg staan. Ik meen in IDEE 334 de hoofdoorzaken dezer blykbare
ongerymdheid te hebben aangewezen, doch al moeten wy ons in het
onvermydelyke schikken, het blyft toch plicht de afwijking van waarheid,
die uit dezen dwang voortvloeit, niet noodeloos te vergrooten. En dit
doen wy, door aan _specialiteiten_ plaats te geven in onze Volks-
vertegenwoordiging.

Ik zeide: in _schynbare_ afwyking. Werkelyke afwyking van 'n
wiskunstige waarheid is onmogelyk. Kan de wiskunde het helpen, dat we
gewoon zyn ons nog onjuister uittedrukken dan de gebrekkige taal
toelaat? Het geheel zal gelyk zyn aan de som der deelen, _indien die
deelen op de tot bereiking van dit doel noodige wyze worden
samengevoegd_. Misschien zou de stiptheid nog nadere omschrijving
vorderen, doch ik hoop begrepen te worden door ieder die weigeren zou
'n handvol gebroken glas voor 'n vensterruit, of 'n hoop bouwmaterialen
voor 'n behoorlyke woning aantenemen (IDEEN 2, 4). De _cohaesie_ der
deelen, en wel 'n bepaalde _cohaesie_, is noodig tot het vormen van 't
gewenscht of bedoeld geheel.

Wat wordt er van dezen eisch, indien de deelen instee van elkaar
aantehangen en te kompleteeren, elkander tegenwerken, in den weg
staan, vernietigen?

Reeds in den aanvang myner IDEEN betuigde ik gestemd te zyn tegen
parlementaire regeeringsvormen (IDEE 2) doch tevens dat ik voorloopig
niets beters wist in de plaats te stellen. Zoolang lafhartigheid en
wantrouwen 'n hoofdrol spelen in de geschiedenis der mensheid, zal de
routine-staatsman zich onwysgeerig tevreden stellen met dergelyke
pogingen om by mangel aan waarheid, iets te geven waaruit soms 'n
berusting wordt geboren die op rust gelykt (IDEE 7).

Soms. Misschien moest ik zeggen: zelden. Sporadische revolutien en
epidemische ontevredenheid--beiden vooral niet minder frekwent onder
konstitutioneele regeeringsvormen dan in werkelyke monarchien--bewyzen
de ondoelmatigheid van 't vertegenwoordigd stelsel. Zy die dit stelsel
voorstaan, gaan uit van 'n stelling die niet alleen hùn onaantastbaar
voorkomt, maar die evenzeer door de tegenstanders wordt geëerbiedigd:
_een volk heeft het recht zichzelf te regeeren_.

Maar, eilieve, de monarchalen zeggen niet anders. Of althans, waar ze
iets anders beweerden, zouden ze slechts blyk te geven hun eigen
katechismus niet te kennen. Wel zeker, 't Volk regeert zichzelf! De
vraag is maar of het deze macht en dezen plicht delegeert op één
persoon, op duumviren, op driemannen, op tetrarchen, op decemviri, op
zeventig, op drie-vierhonderd, of op meer? En tevens op welke wys de
tot het uitvoeren van den regeerplicht te kiezen personen worden
aangewezen? ALEXANDER maakte zich, naar 't fabeltje luidt, op z'n
sterfbed wat al te gemakkelyk van de zaak af, door op de vraag wie hem
opvolgen zou, heel naïf te antwoorden: de waardigste!

Dit zou gewis voor alle belangen het beste zyn, en wie zich tegen
zoo'n diepzinnige uitspraak verzet, verdient niet door den waardigste
geregeerd te worden.

Maar ... wie _is_ de waardigste? Dàt is de vraag. Ik stem voor _ik_.
Gy voor _gy_. Hy voor _hy_. Altemaal ikheden. De heele natie bestaat
op eenmaal uit waardigsten.

Dit eenmaal aangenomen, zou er moeten worden uitgemaakt, wie onder al
die waardigsten de állerwaardigste is? En daarop volgt weer 'n gelyke
stryd, waarin natuurlyk zelfkennis en bescheidenheid de gewone
treurige rol spelen.

Van stryden moe, is men bedacht op vergelyk. By-gebrek aan middelen om
uittemaken wie van al die allerwaardigsten de méést-allerwaardigste
is, wordt er voorgesteld dezen of genen _daarvoor te houden_. Wien?
Den sterksten arm. Den besten schutter. Den snelsten looper. Den
langsten. Een dwerg. Den diksten. Een skelet. Den ryksten. Een
bedelmonnik. Een man, den oudsten. Een vrouw, de schoonste. Een kind,
het onnoozelste, Een waarzegger. Een profeet. Een derwisj. Een fakir.
Iemand die raadsels oplost. Een ruiter wiens paard na 'n bepaald
oogenblik 't eerst hinnikt ...

Nieuwe stryd!

«_Myn_ fakir is haveloozer dan de uwe.»

«_Myn_ skelet rammelt uitstekend.»

«Zie _myn_ kandidaat eens, hy loopt de zon voorby.»

«Gekheid! Ik stel u hier iemand tot koning voor, die twee etmalen
achtereen redevoeren kan, zonder neussnuiten of kuchen ... hy spreekt
over al wat je wilt.»

«Alles verkeerd! We moeten 'n koning hebben die tooveren kan, dat is
't ware.»

«Ziehier 'n man die wèl is met God, en dus baasspeelt over de
elementen. Als we hem op den troon zetten, zal 't altyd mooi
weer zyn.»

Enz. Enz. Neen, nog niet: _enz_. Eerst volge hier de parabel over
koning KRATES in de _Minnebrieven_, waarnaar ik verwys.

Hoe nu ook de stryd eindigde, steeds blyft het waar dat het Volk-zelf
altyd beginnen moest met 'n daad van souvereiniteit, al bestond dan
ook deze handeling in 't _eens-vooral afstaan van gezag_. De
aanhangers van het _droit divin_ vergeten gewoonlyk dat het goddelyk
recht zich nooit zou gehandhaafd hebben zonder den eerbied der
_meerderheid_ voor dat recht, en de voorstanders van stemmen-tellen
zien voorby dat hun methode letterlyk dezelfde is als die waardoor het
_droit divin_ in de wereld werd gebracht. De stembriefjes uit SAMUELS
tyd zyn verloren gegaan, doch men mag aannemen dat hy ruggespraak had
gehouden met de kiezers van die dagen, toen hy in z'n tiende
hoofdstuk--en in 't zestiende nogeens!--den uitslag van 't plebisciet
verkondigde met olie. Wie dit betwyfelt, en meent dat SAMUEL 't Volk
ditmaal niet raadpleegde, moet aannemen dat hy dan _stilzwygend_ zich
bewust was depozitaris van den algemeenen wil te zyn, of althans dat-i
zich verzekerd hield de _meerderheid_ op z'n zy te hebben. En dit moet
hem dan by vorige gelegenheden gebleken zyn, daar 'n politikus van zyn
gehalte z'n staatsgreep niet ligtvaardig zou blootstellen aan
mislukking. Hoe men 't dus neemt, _altyd_ gaat het gezag van 't _Volk_
uit. Het verschil tusschen de beide hoofdrichtingen der begrippen over
Regeeringsvorm, doet denken aan 't onderscheid tusschen thee en koffi,
dat--naar thans beweerd wordt--grooter schynt dan 't inderdaad is,
daar die dranken volgens chemische onderzoekingen uit dezelfde
grondbestanddeelen zouden bestaan.

ALPHONSE KARR heeft 'n gelyksoortige waarheid aangeroerd in z'n
uitspraak: «hoe ge ook de zaak keert, wendt, draait, wyzigt, regelt,
vormt, of vervormt _il y a toujours un monsieur en habit noir qui
décide_.» Zóó is het! Men moet altyd terecht komen by 'n _individu_,
al zy 't dan dat de zoodanige met meer of min recht verondersteld
wordt optetreden in naam van _velen_. De natuur wil niets weten van
onze fiktien. Zonderling en inkonsekwent is 't echter dat juist de
voorstanders van den parlementairen regeeringsvorm, zy die 'n afschuw
voorwenden van alleenheersching, 'n allerzotst individualismus
voorstaan by 't aanpryzen van specialiteiten. Verkrachte logika wreekt
zich altyd sarkastisch door haren mishandelaar de ongerymdheid
voortehouden, waarop z'n vergryp tegen de rede uitloopt, en wy vinden
hiervan 'n aardig voorbeeld in de gevolgen der specialiteiten-manie.

A is 'n monarchische herder, en mishandelt z'n schapen. Dat komt van
die alleenheersching!

    _L'Histoire nous apprend
    Qu'en de tels accidents
    L'on fit_ ...

_On fit_ ... Wat? Wel 'n revolutie! Alle schapen liepen tehoop en
maakten 'n grondwet.--Of 't in '48 geschiedde, weet ik niet, maar 't
jaar doet niet tot de zaak.--Volgens die grondwet dan, zouden alle
schapen verheven worden tot herders, en A gedegradeerd tot schaap.
Niet één _princeps_ of _voorste_ zou voortaan de kudde leiden, drenken
en scheren, maar _allen_ zouden _allen_ ...

Dat ging niet! Ieder wou voorgaan. Ieder wou 't eerst drinken, of
liever nog, alleen. Ieder had lust in scheren, maar niemand wou
geschoren worden. Bovendien, alles blaatte door elkaar, en de ooien
konden haar eigen lammeren niet verstaan. Men had de regeering van
dien eenling A allerdrukkendst gevonden, ondragelyk zelfs, maar bevond
zich niet veel beter onder de tirannie van allen over allen. Hier
volgt het vertegenwoordigd stelsel:

--Indien we eens niet allen tegelyk blaatten, riep 'n politieke
nieuwlichter, doch 't recht daartoe slechts toekenden aan ... zeventig?

--Reaktie! riep 'n opgewonden lam dat niet vry was van karbonarisme.

--Geenszins, antwoordde de eerwaardige hamel van wien 't voorstel was
uitgegaan, en die veel wol was kwytgeraakt onder 't regime der
panarchie. Ik verzeker u op m'n republikeinsche eer, dat het volstrekt
niet in m'n bedoeling ligt, terug te keeren tot de alleenheersching.
Eens-vooral, weg met A! Hy is ontherderd en blyft ontherderd!

--Weg met A! blaatte de kudde.

--Ik ben 't volkomen met u eens. Dit is dus eens-voor-al afgedaan.
Maar, geëerde schapen, indien wy eens ...

Zie verder het kiesreglement in alle beschaafde weiden. Het werd onder
't uiten van ontelbare _weg met A's_ en _leve de konstitutie's_
aangenomen. Men adverteerde, kuipte, hemelde op, maakte verdacht of
zwart, men prees en vergoodde, al naar de programmen der partyen dit
meebrachtten. By 't aanbevelen van kandidaten werd telkens deze of
gene byzondere hoedanigheid van 'n schaap onder de aandacht der
kiezers gebracht. Mooi blaten en veel wol waren de gewone gronden van
predilektie. Maar ach, de kudde prospereerde niet. Ieder was
ontevreden. _Houlette_ en hamelbel gingen gedurig over van den een op
den ander, en men begon weldra intezien dat niet elke verandering ...

--Terugkeeren tot A? Nooit!

--Nooit, nooit, nooit!

--Liever Turksch, dan ...

--Weg met A!

Zeker, dit blyft zoo! We houden vast aan 't vertegenwoordigend
stelsel. Maar we moeten anders _kiezen_. Ik stel voor geen schapen
aftevaardigen dan die byzonder geacht zyn in hun distrikt.

Akklamatie. Voorts:

--Weg met A!

--Zeker, weg met A! Maar we moesten ons doen vertegenwoordigen door
iemand die verstand heeft van scheren. Er zyn leden in ons parlement
die nooit 'n schaar in de poten hebben gehad. Dit is 'n groote fout,
waarde medeschapen. Sedert de dagen van dien vervloekten A ...

--Weg met A!

--Precies, weg met A! Sedert den tyd van dien tiran worden er veel
zaken niet behoorlyk behartigd, 't Eene schaap wordt in 't geheel niet
geschoren, en 't andere alle weken. Jazelfs worden er sommigen tegen
alle recht en rede ... gevild. Vanwaar komt dit geachte medeschapen?
Doodeenvoudig hiervan dat wy in onze Vertegenwoordiging gebrek hebben
aan ... deskundigen, aan schapen van 't vak. Op die wys voortgaande,
zouden we niets gewonnen hebben door het verdryven van den
geweldenaar ...

--Weg met A!

--Tot in alle eeuwigheid, weg met A! Om alzoo in ons parlement het
ware echte oude onvervalschte scheer-systeem gehandhaafd te zien, heb
ik de eer u 'n kandidaat voortestellen, die van 't scheren 'n bepaalde
studie heeft gemaakt. In de dagen der dwingelandy ...

--Weg met A1!

--Gewis. Onherroepelyk weg met den vervloekten A! Dit ben ik volkomen
met u eens ... doch laat ons voortgaan, de stembus wacht. Myn
kandidaat heeft overvloediglyk bewyzen gegeven dat hy scheren kan.
Bovendien is hy zeer geacht in z'n distrikt. Maar dit is nu byzaak.
Hoofdzaak is dat hy uw Vertegenwoordiging zal kunnen voorlichten by
elke epineuze scheerkwestie. Hy zal de wankelende overtuigingen
steunen, de verdwaalden terechtbrengen, de styfhoofdigen overreden, de
onwetenden onderrichten, den weerspannigen ontzag inboezemen ... alles
door 't prestige van z'n eigenaardige kunde. Wat allen te-zamen niet
weten, weet hy alleen. Wat der algemeene aandacht ontsnapte, is zyn
byzonder eigendom. Wat anderen duister is, ligt hem klaar voor oogen.
Kiezers, bedenkt het gewicht uwer stemming! Erkent dat onze weide
dringend behoefte heeft aan zulk 'n schaap in de Vertegenwoordiging.
Op dus, op! Allen ter stembus, en kiest, blatend uit onbeklemde
borsten: leve de konstitutie ...

--Weg met A!

--Voorzeker ... weg met A! Kiest als uit één bek, onder 't aanheffen
van weidelievende kreten, tot uwen parlementsbelhamel ...

_Wien_ denkt ge, lezers? Wèl, den ouden weggejaagden A., die de
voorpoort was uitgeworpen, maar in hoedanigheid van _Specialiteit_
weer wordt binnengesmokkeld door 'n achterdeurtje.

       *       *       *       *       *

De geschiedenis der meeste dwalingen beweegt zich langs den omtrek van
'n cirkel. Op despotisme volgt ontevredenheid, verzet, omwenteling.
Uit dit alles ontstaan allerlei archien die--dikwyls vrij onjuist--den
naam van republiek dragen. Hoe ook de vorm zy die de alleenheersching
verving, ze wankelt gedurig tusschen dwingelandy en regeeringloosheid.
In 't eerste geval is de kring reeds terstond vry geleidelyk gesloten,
tenzy men groot onderscheid make tusschen de tirannie van 'n enkele,
van eenigen, of van velen. By anarchie werpt men zich in de armen van
'n persoonlykheid die zich byzonder heeft toegelegd op 't stichten van
orde, eener gezags-_specialiteit_ die al zeer spoedig _nolens volens_
--want niemand is tiran voor z'n genoegen--het voorbeeld volgt van den
despoot dien men wegjaagde.

Moet dit altyd zoo blyven? Wie weet! We trachten naar 't betere. Dit
_trachten_ is onze roeping, en juist daarom is het plicht de middelen
ter verbetering met oordeel te kiezen.

De proeven die sedert korten tyd op het vaste land van Europa, en in
Engeland sedert eeuwen, genomen werden, leverden gebrekkige rezultaten
op. Aannemende dat elk Volk het recht heeft over zichzelf te beschikken,
ryzen er ontelbare vragen, welker beantwoording zoo moeielyk is dat wy
door de erkenning van dat recht noch zeer weinig gevorderd zyn. Wat _is_
'n volk? Vormen de Skandinaviërs één Volk? Hebben de Friezen recht op
zelfbeschikking als alleenstaande natie? Behooren Schotten en Ieren by
Engelschen? Walen by Vlamingers? Vragen van deze soort kunnen er honderden
gedaan worden.

Al konden zulke kwestien behoorlyk--d.i. met terzydestelling van
diplomatieke fiktien die by den dag veranderen--worden opgelost, dan
staan we voor nieuwe moeielykheden. Het is zeer gemakkelyk een natie
toeteroepen: gy zyt uw eigen meesteres, beschik, beveel! Wie moet
antwoorden op dezen eisch? Wie is gerechtigd tot gebruik-maken van 't
geschonken of veroverd voorrecht? Hoe _uit_ zich de wil van de
kollektieve menigte die men «Volk» noemt? Of, erger nog, _heeft_ zoo'n
Volk wel 'n wil? Eén wil zeker niet, en dit komt met géén wil vrywel
overeen.

Daarna dwaalt men af op den kinderachtigen uitweg van 't stemmen-
tellen, en vervalt in 't zeer onwysgeerig aannemen van 'n
_veronderstelden_ Volkswil, dien men tegen beterweten aan _voorgeeft_
te kunnen opmaken uit stemmingen welker uitslag en beteekenis
beheerscht worden door 'n kiesreglement, dat in z'n geheel
willekeurige samenstelling geen andere logische oorzaak van bestaan
heeft, dan de zucht om zich met 'n Franschen slag aftehelpen van 'n
taak die men niet weet te vervullen.

De daaruit voortvloeiende zeer onnauwkeurige--ja, _per se_ valsche!
--manifestatie van den volkswil leidt tot nog onzuiverder rezultaten
dan reeds het geval wezen zou indien zekere _bepaalde zaak_ aan 't
oordeel der menigte werd onderworpen. Die menigte kiest nu slechts
_generale_ gevolmachtigden, tezaam genomen niet den minsten waarborg
opleverende dat hun majoriteits-meening met den wil van de Natie, hun
lastgeefster, overeenstemt.

Zoo stuiten wy in 't parlementair stelsel overal op onnauwkeurigheid,
op genoegen nemen met zeer ruwe benadering, op fiktie, en ... op
_misleiding_.

Ook wanneer wy al de gebreken die uit de aangestipte moeielykheden
voortvloeien, nu eens aannemen als onvermydelyk--'n treurige
veronderstelling!--dan blyft toch altyd de mogelykheid bestaan om 't
voorhanden materiaal van staatkundige gegevens eerlyk toetepassen.

En ... dit doet men niet! Dezelfde kiezers die, zoodra 't hun
_byzonder_ belang gold, zich alleromzichtigst toonen zouden in 't
onderzoeken der bevoegdheid en vooral van de _intégriteit_ hunner
gemachtigden, behandelen de _publieke zaak_ met 'n slordigheid die
aan 't krankzinnige grenst, met 'n gebrek aan konscientie die in 't
misdadige overgaat.

Lezen we niet dagelyks in onze couranten dat B, C of D--ik sla nu A
over, om den schyn van ondeugende toespeling op m'n schapenparabel te
ontgaan--vernemen we dagelyks dat het onze plicht is voor _die_ heeren
te stemmen, _juist om redenen die hen tot vertegenwoordiging van 't
Volk onbevoegd maken_?

De een heeft zich byzonder toegelegd op den handel ...

Dat zal hem te-pas komen als-i 'n winkel opzet. Goed succes! Maar
daarmee heeft 't _Vaderland_ niets te maken.

De tweede was jaren lang in Indië ...

We willen hopen dat-i ryk is, of 'n behoorlyk pensioen heeft, zonder
leverziekte. Doch dat gaat het _Volk_ niet aan.

Een derde is fabrikant. «Het fabriekswezen, myne heeren, het
fabriekwezen ...

Zeer wel! Ook dat behoort tot den _Staat_. Maar ook dat _is_ de Staat
niet.

Een vierde kandidaat is byzonder bekwaam in 't Loods-wezen. Hy weet
den weg in de zeegaten ...

Dat is juist de weg dien wy 't _Vaderland_ niet willen opsturen.

«Zie dien vyfde eens. Men aanbidt hem in z'n district ...

Wèl, laat hem dan blyven waar-i bekend is en aangebeden wordt. Het
_Volk_ kent hem _niet_, aanbidt hem _niet_.

«Gy zult toch dezen zesden niet afwyzen. Hy behoorde sedert z'n prille
jeugd van familiewegen tot de zóó-en-zóo-party. Hy is van-ouder-tot-
ouder 'n _dit-aan_, 'n _dàt-ist,_ een van de echte soort!»

Dat zal z'n grootmama plezier doen, van wie hy al die istery en anery
geërfd heeft, maar 't _Volksbelang_ heeft àndere eischen. Laat men
dien man 'n plaats aanbieden in de een of andere kamer van z'n
familie, als daar door 't overlyden van 'n oudtante vakature is. De
_Staat_ is niet gediend met lieden die de oplossing van alle
maatschappelyke vraagstukken meebrachten uit hun luiermand.

«Wraakt ge ook den zevenden, die als _Specialiteit_ in ...

In 't een-of-ander, _connu_! Ja, wraak ook hem. Ik ontzeg ieder 't
recht Volksvertegenwoordiger te zyn die dat recht grondt op iets
anders--op wat ook!--dan kennis van de behoefte des Volks _in het
algemeen_, dan toewyding aan de belangen van 't Volk _in het algemeen_,
dan op de gegronde verwachting dat hy nuttig zal wezen voor 't Volk
_in het algemeen_. Het volgen van 'n vooruit bepaalde richting op
wetenschappelyk, sociaal of politisch terrein, bewyst òf onbekwaamheid
òf verraad, en dit laatste is immer het geval by 't voorstaan van
_byzondere belangen_. De algemeene zaak--_res publica_--is in de
hoogste maat _integraal_, en moet als zóódanig behandeld worden.

Ik weet zeer goed dat het vertegenwoordigend stelsel in 't algemeen,
ook zonder verkeerde toepassing in de onderdeelen, aan dezen laatsten
niet kàn voldoen. Doch wie dit toestemt, zal erkennen dat wy de
daaraan klevende gebreken niet willens en wetens mogen vermeerderen.
Hoe gebrekkig ook de wil des Volks door z'n afgevaardigden wordt
kenbaar gemaakt, er is weinig hoop op beterschap indien wy opzettelyk
voortgaan, _erkend-onbevoegden_ met die moeyelyke taak te belasten.
Zien de liberalen niet in, dat ze zich bespottelyk maken in de oogen
der behouders, door dagelyks blyk te geven dat zy hun eigen stelsel òf
niet begrypen, òf moedwillig verkrachten? Is er logika in den roep:
«weg met Gods genade?» als men te-gelyker-tyd zweert by de genade van
Professor X of Dokter Y? Met welk recht rekuzeert men het overwicht
van 'n BOURBON of anderen _Krates_, als men stokstyf beweert dat het
leekeplicht is, eerbied te hebben voor de militaire kunde van
Luitenant Q? Is het dan alleen om plaats te maken voor katheders dat
men zich voor 't omhalen van tronen en bidstoelen zooveel moeite
getroostte? Millioenen en millioenen plebisciteeren sedert eeuwen voor
't gezag van den Paus. Weg met _die_ meerderheid, zeggen we nu, wy
weten beter! Maar ... de anderhalve stem uit Schiedam, die den
jeneverstoker Z zoo byzonder bevoegd rekent tot het beslissen van
industrieele--en alle andere! kwestien, dàt is 'n àndere heiligheid,
dááraan mag niet geschud worden! JOZUA deed de zon stilstaan. Dit werd
aangenomen door millioenen stemmen. Vyf-zesduizend jaar lang voteerde
't heele mensdom de onschendbaarheid van JOZUA'S wonder. _Die_
meerderheid wordt op-eenmaal terzy gezet--en ik doe hartelyk mee!--maar
mogen we nu telkens 'n nieuwen JOZUA erkennen in ieder dien 't gelukte
zich door 'n paar dozyn kiezers te doen proklameeren voor 'n specialiteit
in stilstaan?

Wie de aanbevelingen der kandidaten ontleendt, staat verbaasd over de
botheid van lezers en de onbeschaamdheid van dagbladschryvers. Deze
heeren geven zich niet eens de moeite hun felonie te verbergen, en
dringen brutaal aan op de verkiezing van dezen of genen, om redenen
die juist den kandidaat het lidmaatschap in de Kamer zouden ónwaardig
maken, indien hy inderdaad schuldig ware aan de Kamerdeugden waarvan-i
beticht wordt. Laat ons hopen dat er veel gelasterd wordt in die
aanbevelingen! Maar in dit geval is 't vreemd dat de betrokkenen zich
niet verdedigen. Nooit las ik te-dier-zake 'n rechtvaardiging. Nooit
werd 'n dagbladschryver door den kandidaat van z'n krant voor den
rechter gedaagd, omdat hy hem in-staat achtte als Kamerlid het
algemeen welzyn opteofferen aan ondergeschikte belangen, nu zeer in
't byzonder aan die van z'n distrikt. Nooit eischte een aanstaand
vertegenwoordiger des Volks, herstel van eer na de aantyging dat-i
gereed-stond dat Volk naar de maat van z'n vermogen te verraden als
_Specialiteit_. Integendeel, de Fritsjens leggen vry onnoozel hun
schitterenden _Staat-van-Dienst_ over, en schynen heusch te gelooven
dat na hùn verkiezing, _tout sera pour le mieux dans le meilleur des
parlements possible_.

Het best-mogelyk parlement? Dit verkrygen wy op die manier _niet_!

Wie als _specialiteit_ de Kamer betreedt, voelt zich genoopt z'n
kiezers te doen zien dat hy wel terdege de man is waarvoor hy zich ...
in de societeit _Gezelligheid_ uitgaf. Men was gewoon hem daar gekleed
te zien in iets dat naar uniform geleek. Ook schoor de barbier z'n
nekharen weg. En z'n rok werd geborsteld door 'n gewezen wachtmeester-
titulair, 'n krygskameraad uit de dagen van 't oorlogzuchtig
garnizoensleven. Zou, na dit alles, het geacht lid uit de _Gezelligheid_
mogen zwygen by 't behandelen van de vraag, hoe wy de Pruisen uit het
land houden? Dat zy verre! _Specialité oblige_! Het ruischt hem in de
ooren hoe z'n kiezers elkaar toeroepen: 't zal me benieuwen wat _onze_
man zegt over de linie van defensie. Zoo-iets is juist z'n _fort_.

Nu, die kiezers krygen hun zin. «Onze man» praat terdeeg mee. En
waarom zoud-i niet? Hy heeft immers--de gelukkige!--verstand van
«linien» waarop zich de vredelievende krygsman terugtrekt, en hy weet
wat de rug van 'n leger is ... 'n ding, naar 't schynt, waarin iemand
vallen kan zonder zich te bezeeren, jazelfs voor z'n plezier. Hy licht
dus de vergadering voor, zy 't dan niet met technische kennis, dan
toch met wat kennis van de meestal zinledige terminologie der
techniek. De kruienier van z'n dorp voelt iets in zich van 'n CAESAR
of NAPOLEON by 't verondersteld _hear, hear_! dat de aandacht scherpt
op de oorlogswysheid van _zyn_ afgevaardigde. De geldwisselaar op den
hoek is wat huiverig geworden in 't aannemen van _Cassenscheine_, na
die redevoering van «onzen man.» 't Is toch maar zeker dat VON MOLTKE,
uit het veld geslagen door die fameuze nieuwe linie, geen raad weten
zal met z'n armeerug, en dat alzoo de solvabiliteit van den
Pruisischen Staat ...

«Onderwys? Wacht even, straks zal onze dominee die zaak eens
behandelen. We zonden hem naar den Haag omdat het preeken hem wat
lastig viel[8]--hy moest zoo, en kan de stovenlucht niet verdragen
--_maar onderwys_ z'n stokpaardje, daar kan je-n-op aan! Hy
katechizeerde altyd 'n kwartier over den tyd, en op z'n zesde jaar al
kon m'n kleine jongen 't heele gebed van MANASSE van-buiten, zoodat nu
die reorganizatie van de hooge scholen wel in orde komen zal. Liberaal
is-i ... van belang! Hy preekte zonder bef, en z'n vrouw heeft 'n
_cotillon_ meegedanst op den zilveren bruiloft van onzen burgemeester.»

«Accynsen? Nu, dàt is 'n kolfje naar de hand van onzen X! Hy is
graanhandelaar, en heeft molens ook. Altyd lag-i overhoop met de
komiezen van 't gemaal. Hy is door-en-door thuis in die zaken ...
doorkneed! Alles weet-i «binnen» te krygen, en de ambtenaar die hèm
iets bewyzen kan, moet nog geboren worden. Lees eens wat onze
«provinciale» van 'm zei toen-i gekozen worden zou. De «provinciale»
zei, dat ... dat ... iemand zoo byzonder thuis was in de accynsen als
X. De behouders zullen 't hard te verantwoorden hebben als hy begint.
Want ... praten kan-i ... kyk! Verleden by den brand heeft hy 'n
toespraak gehouden, wel 'n half uur lang. De spuitgasten stonden
perplex, en toen 't dak instortte, had-i nog niet gedaan. Ik verzeker
je dat-i niet voor niemendal naar den Haag is gezonden.»

't Is nu maar te hopen dat er geen brand ontstaat in den Haag of in
Nederland, in de Kamer of onder 't Volk. De welsprekende
gemaal-specialiteit mocht de spuitgasten eens roerloos praten![9]

Het doet my overigens genoegen dat die X zoo'n goede spreker is,
daar-i me hierdoor aanleiding geeft om terugtekomen op de specialiteit
van mooipraters, 'n ras dat ons moest doen gloeien van eerbied voor
den uitvinder van 't Persisch-insectenpoeier. De mensenvriend HAKIM
HHAFIZ--daar ik niet weet hoe de man heette, willen wy aannemen dat
die naam hem is toegekend door de meerderheid van 'n Vergadering die
't ook niet wist--die HHAFIZ heeft aanspraak op onze dankbaarheid, al
ontwaren we dan by warm weer en Kamerzittingen, dat z'n pogingen nog
altijd gedeeltelyk onbekroond bleven. _In magnis voluisse_ ... o edele
HAKIM, troost u daarmee!

De specialiteit van mooipraten, publiekspreken, oratorisch talent,
welsprekendheid--de frekwentste onder alle specialiteiten--is 'n ware
ziekte, 'n besmetting, 'n pest die uitgeroeid behoort te worden, 'n
vloek die men bezweren moet.

Ik heb my onlangs in de IDEEN (Bundel III) hiermee te lang bezig
gehouden, om daarby nu te blyven stilstaan. De belangstellende lezer
wordt naar dat werk verwezen, en ik zal dus hierover nu niet meer
zeggen dan noodig is tot het aanwyzen van den nadeeligen invloed dezer
soort van specialiteit op de Vertegenwoordiging des Volks.

Welsprekendheid in den zin die men gewoonlyk aan dit woord hecht,
behoort te-huis op den kansel. Het opdringen van ongerymdheden kan
niet gelukken, zonder zeker _flux de bouche_ dat we aan goochelaars,
geestelyken en biologen moesten overlaten. By 't nuchter behandelen
van zaken--en dit is zoowel voor de balie als op de Volkstribune een
vereischte--komt het aan op de zaken-zelf, en niet op de manier waarop
deze of gene praatspecialiteit die zaken weet voortestellen. De
aangevoerde _feiten_ behooren wèl te spreken, en kunnen dan de
welsprekendheid van den rhetor zonder scha missen niet alleen, maar
worden daardoor in het duister gesteld. Welke waarde heeft de
vryspraak van den beschuldigde, indien men daarby de bekwaamheid van
z'n verdediger op den voorgrond zet? Welk vertrouwen kan 't Volk
stellen in de doelmatigheid van 'n genomen maatregel, wanneer daartoe
beslist is onder den indruk der redevoering van 'n mooiprater? Men
bedenke dat het by behandeling van zaken niet om overreding te doen
is, niet om 'n kinderachtigen triumf over tegenstanders, niet om de
problematische eer van van 't laatste woord. De vraag is hoe de
_feiten_ zyn. Hoe die van elkander afhangen? Hoe er moet gehandeld
worden om ze in de toekomst naar wensch te leiden? En dit doel wordt
niet bereikt door oratorische inspanning of overspanning.

Erger nog, op dat doel wordt onder 't regime der mooi-pratery niet
eens aangelegd. Het spreken-zelf staat dikwyls 't belang der zaak
waaròver men spreekt in den weg, zooals in den schouwburg 't luid
gesis òm stilte, _de_ stilte. Het is den specialiteit-prater minder om
't welzyn des Vaderlands te doen, dan om den bloei van z'n redenary.
En ook z'n tegenstanders slaan meer acht op de rhetorische waarde van
z'n arbeid, dan op den invloed dien z'n redeneering behoorde te hebben
op hun oordeel, een invloed die dan ook zeer gering is. Lang voor 't
openen der debatten kan men vry nauwkeurig weten hoe de uitslag van de
stemming wezen zal, waaruit mag worden opgemaakt dat de advokatery der
pleiters geen enkele overtuiging wijzigt. Liever: geen enkel _parti
pris_, want van «overtuiging» kan in zóó'n bedorven kring geen spraak
zyn.

De waarde die in-weerwil hiervan, nog byna overal aan publiek-spreken
gehecht wordt, legt 'n droevig getuigenis af van den ernst waarmee men
_waarheid_ naspoort. Als meest eenvoudig geneesmiddel voel ik me
alweer genoopt te wyzen op de wiskundige, die in de harmonie van 't
_Zyn_, uitgedrukt in hoeveelheden of uitgebreidheid, de schoonheid van
het stipte, de poëzie der juistheid najaagt. Hy vindt dit alles niet
in 'n byzondere wyze van voorstelling, maar in de eenvoudige vermelding
van 't gevondene dat hem uitdrukkingen in den mond legt welke steeds,
en in veel hooger zin dan we gewoonlyk dit woord gebruiken, wél-sprekend
zyn. Wat daartegen strydt, noemt hy _Leugen_. En zelfs zonder bepaalde
tegenstelling, al wat afwykt van 't eenvoudig ware, is hem ónwaarheid,
en als zoodanig 'n gruwel.

Mooipraten? In de couranten, die verraderlyke fotografien van onzen
maatschappelyken toestand--de oplettende lezer begrypt dat ik nu
bepaald van de advertentien spreek, daar fotografien aan iets als
juistheid doen denken--in de couranten wordt nu-en-dan _eine gewandte
Verkäuferinn_ gevraagd. Hoe men zoo'n ding in 't Hollandsch noemt,
weet ik niet. De zaak zal wel hierop neerkomen, dat men 'n schepsel
zoekt die het talent heeft 'n onbedreven klant verschoten lapjes
aantepraten. Heeft de specialiteit van zoo'n winkelmeubel werkelyk
voor den patroon eenige waarde? Oefent zoo'n geacht lid van de
toonbank inderdaad 'n goeden invloed uit op het geluk des Volks dat
wat welvaart komt opdoen uit haar voorraad?

Op _my_ niet! Ik tart de meest _gewandte Verkäuferinn_ van 't heele
nieuwe Duitsche Ryk, my 'n kadaster-wetsontwerp of 'n reorganizatie
van de Preanger in de hand te stoppen voor 'n waardig antwoord op den
_Havelaar_, en ik zou geen slaapmuts aannemen uit haar hand, al
verzekerde ze my op eerewoord dat VAN TWIST--bygestaan dan door andere
specialiteiten, omdat hyzelf de specialiteit van volslagen
onbekwaamheid beoefent--dat ding had gebreid.

Maar onze kieskollegien en Kamers zyn zoo keurig niet. In _die_
winkels stelt men zich met de nieuwe juffrouw tevreden, zoodra zy
zeker soort van omstanders tot handgeklap weet te bewegen, en vraagt
er zóó weinig naar of ze overigens verstand van de zaken heeft _in_ 't
_algemeen_, dat men ten-laatste die zaken met het effekt van haar
praatjes verwart. Dit nu is in 'n winkelier begrypelyk. Hy slyt z'n
waren door de gladmondigheid van z'n vertegenwoordigster, en daarom
alleen is 't hem te doen. Doch behoorde niet het Volk aan z'n
afgevaardigden àndere eischen te stellen?

«De redevoering van A, van B, van C, was mooi ...

Heel mooi! Maar, eilieve, zyn we daardoor een graad veiliger voor de
Pruisen?

«Onze D heeft daar eens weer perfekt gesproken!»

«O ja, byna zoo mooi als onlangs in de «_Gezelligheid_» maar de
werkman is ontevreden. Kan hy voedsel koopen voor D's prachtige
oratie! Is de kans op algemeene welvaart verbeterd?

«Heb je gelezen hoe onze E dien F op z'n plaats heeft gezet? Dàt was
taal!»

Zeker, zeker! Maar ... de Javaan wordt mishandeld, met of zonder
akkompagnement van kamerspeeches, met of zonder de _Gewandtheit_ der
Bataafsche toko-specialiteit die z'n diepe kennis van Indische zaken
te luchten hangt.

Maar niet alle mooipratery riekt juist naar den winkel. Ook, en
vooral, de _balie_ levert gewoonlyk 'n kontingent sprekers die de
toonbank zouden doen blozen, wanneer 'n toonbank blozen kon.

«De rechten, myne heeren, de rechten ...

Nu ja, de rechten. We kennen ze, die vadermoordende bastaarden van het
_Recht_! De rechten vullen alle plaatsen die openbleven tusschen de
bezette botertonnetjes en de vertegenwoordigers van Vlaardingsche
haring! Zoo'n man van rechten spreekt, spreekt, spreekt ... tot in 't
oneindige. En daarna spreekt-i. Dat is z'n vak, z'n roeping, z'n
beroep, z'n gewoonte, z'n hebbelykheid, z'n behoefte, z'n _tic_. Het
spreken is z'n zeer speciale _specialiteit_ ...

Daartoe werd-i dan ook afgevaardigd!

Waarover spreekt hy? 't Is hem om 't even. Hoe? Het scheelt hem niet.
Hy spreekt niet om iets op tehelderen, iets meetedeelen, hy spreekt òm
te spreken. Z'n kiezers wachten van hem zooveel kolommen Byblad in de
week. Levert-i minder, ze fronzen het voorhoofd: hm, hm, onze Z gaat
achteruit. Draaft hy z'n _penmus_ 'n paar regels voorby: «zie zoo, Z
is terdeeg op z'n dreef geweest».

De arme Z wordt martelaar van z'n dorpsroem. 't Is met hem: «spreken
kunt ge, spreken wilt ge, spreken zult ge ... tot er de dood na volgt,
en dan wachten wy uit uw eigen mond de lykrede.» De ongelukkige
allemans-babbelaar is nog rampzaliger dan z'n mede-specialiteiten in
andere vakken. Deze toch behoeven zich slechts op den voorgrond te
stellen wanneer hun _métier_ wordt aangeroerd. Maar Mr. Z is van àlle
vakken, juist omdat de eigenaardigheid van z'n welspreken meebrengt
dat-i redevoeren kan over zaken waarvan hy òf weinig weet, òf byna
niets, òf volstrekt niemendal. Waartoe zou de gaaf van spreken dienen,
als men daarby nog verstand noodig had van 't behandelde ook? De
zeeman mag zwygen over tienden ... al doet hy 't niet immer. De
bankier kan neutraal blyven by 't kibbelen over armenverzorging ...
al doet hy 't niet immer. De afgevaardigde uit de veenen mag op z'n
lauwren rusten zoodra de turf afgehandeld is ... al doet hy 't niet
immer. De kiezers gunnen al die heeren den tyd tot kraamuitleggen na
't verlossen van hun vakwysheid. Maar de praatspecialiteit is gedoemd
zich te laten braden op èlken rooster. Hy heeft na 't afhandelen van
eenig onderwerp, nauwelyks den tyd zich als St. Laurens, op z'n andere
zy te leggen. Turf, armenbederf, eeredienst, verstopte zeegaten,
koninklyk prerogatief, volkenrecht, buitenlandsche zaken, vrye-arbeid,
pensioenen, strafwet, onderwys ... alles is van z'n gading. Of liever,
alles is van de gading zyner kiezers die «_onzen man_ ook wel eens
over dat onderwerp willen hooren.»

We zullen niet toegeven in ziekelyk medelyden met het praatorgel, dat
veroordeeld is tot het afspelen van meer deunen dan er op één cylinder
kunnen gezet zyn. Wie zich voor universeele deunmachine uitgaf, moet
dan maar de bittere gevolgen van z'n triumf dragen. Maar we vragen wat
er terecht komt van de _zaken_ die op zulke wys worden behandeld? We
vragen of 't _Volk_ gebaat wordt door de mondknapheid van zoo'n
babbelaar?

Misschien werpt men my tegen dat ik die aan _specialiteiten_ hun
bekrompenheid verwyt, genoegen moest nemen met de ... _generaliteit_
van iemand die over _alles_ meespreekt, en dien men dus niet verwyten
kan dat de kring waarin hy zich beweegt, te nauw is. Die ruimte moge
wyder zyn dan van anderen, ze is--grootendeels ten-gevolge van 't
eigenaardig hersenbederf dat de studie der zoogenaamde «_Rechten_»
meebrengt--gewoonlyk minder goed gevuld. Heeft men by vakmannen te
klagen over _penurie van zaken_ hier hebben we met _profuzie van
woorden_ te doen. Het is de eersten onmogelyk zekere enge grenzen te
overschryden, maar praters kunnen zich binnen geen enkele grens tot
iets wezenlyks bepalen, en wanneer men de zaakkennis van dezulken, en
't licht dat ze verspreiden, kondenseert, voelt men iets als sympathie
voor de andere specialiteiten, die wel-is-waar slechts één zaak
reprezenteeren, maar zich daarover dan ook niet behoorlyk weten
uittedrukken en dus meer kans hebben om door zwygen tot 'n schyntje
van iets degelyks te geraken. In dit laatste geval blyft hun tenminste
de verdienste, het woord te laten aan den enkele die inderdaad iets te
zeggen heeft waardoor misschien het Volk kan worden gebaat.

Uit m'n IDEEN kan men weten hoe ik de staatkundige waarde van den heer
THORBECKE beoordeel. Toch heb ik onlangs z'n handelwyze in zekeren zin
goedgekeurd, toen hy zich onttrok aan het praatduel waartoe 'n
debatteer-specialiteit van de ergste soort hem aanhoudend dwingen
wilde. De poging van den aanvaller om zich tot «iets» te maken, door
't voortdurend mikken op 'n persoon die naar de meening van 'n groot
deel des Volks sedert langen tyd iets _is_, noem ik ... kwajongensachtig.
Ik moet gelooven dat de man by z'n kiezers eer heeft ingelegd met z'n
sarren, daar de rol die hy spelen zou, te voorzien, en waarschynlyk een
der voorwaarden van z'n verkiezing geweest was. Het is dan ook mogelyk
dat-i nu-en-dan z'n tegenstander gekwetst heeft. Maar de grootere eer,
door dien tegenstander gekwetst te worden, is hem ontgaan. De in dit
geval door de liberale specialiteit in-achtgenomen terughouding zou ons
byna stemmen tot wat vergevensgezindheid voor de zotternyen van '48,
indien hier aan iets anders dan zeer persoonlijke beweegredenen te denken
viel. De _persoon_ THORBECKE wilde niet tournooien met het individu dat
zich als «geacht lid» uit ... een-of-ander, zoo indiskreet opdrong in z'n
vyandschap, maar 't _Kamerlid_ THORBECKE gaf te dikwyls bewyzen van
onkunde omtrent de ware roeping der Volksvertegenwoordigers, dan dat
z'n terughouding aan staatkundig _bon sens_ mag worden toegeschreven.
Dit is dan ook niet te verwachten in den schepper onzer kieswet, die
volgens zyn beginselen, _als lid der Kamer_ het recht niet had zich te
ontrekken aan de noodzakelyke gevolgen van z'n eigen werk. Zulke
verkiezingen brengen zùlke geachte leden voort! _Patere legum quam
fecisti_!

Of 't overigens waar is, dat het bedoeld _ad hoc_ afgevaardigd
kemphaantje z'n kiezers behaagd hebbe? Ik gis ja. Waarschynlyk zyn z'n
herhaalde provokatien met innig welgevallen gelezen. Me dunkt ik hoor
zeggen: «dat is _onze_ man!» Welnu, deze ingenomenheid vloeit voor 'n
deel uit onkunde voort. De meerderheid der kiezers nog altyd van
meening dat praten, spreken, publiekspreken, redevoeren, enz.
uitstekende zaken zyn. Men schynt nog altyd niet te weten dat niets
gewoner is dan dit talentje. 't Gaat daarmee als met muskaatnoten,
versenmaken en speciaalkennis van «de-n-oost» altemaal kruieryen die
eens tegen goud werden opgewogen, en tegenwoordig in 't burgerlykst
huishouden tot vervelens toe worden voortgezet. Voedsel zit er in al
die dingen niet, en overvoer deed den prys dalen. Dat is gelukkig.
Want al vloeit hieruit verhooging van konsumtie voort, het stemt de
waardeering van 't gebruik wat lager, en dit is _iets_ gewonnen.

Maar zóóver zyn we nog altyd niet met debatspecery. Nog immer vinden
mensen en ... kiezers, 'n _haut goût_ van talent in de hebbelykheid
van frazenlymen. Ze schynen niet te weten dat de prys van dit artikel
sedert de afschaffing van 't monopolie zoo verbazend gedaald is. Wat
onbevangenheid, 'n beetje gewoonte z'n eigen stem te hooren, _le désir
de se voir imprimé_, 'n twintigtal gelegenheids-frazen, 'n wel
geprepareerd slotwoord, _et le tour est fait_!

Voedsel zit er in dat alles niet, zei ik zoo-even, toen ik van andere
goedkoope produkten sprak. Zit er voedsel in wat we zien voortbrengen
door zulke publieksprekers? Om te blyven by 't voorbeeld dat ik
aanhaalde, durf ik vragen of er in al die aanvallen van 't geacht lid
KOORDERS tegen den heer THORBECKE, één nieuw denkbeeld is ontwikkeld?
Of er één oud denkbeeld in nieuw licht werd gesteld? Of er _iets_ is
overgebleven van die telkens tevergeefs afgestoken vuurwerkjes? Werd
er in 't grenzeloos ryk der IDEEN 'n nieuw werelddeel ontdekt? Een
vreemde kust? Een onbekenden klip? Een dorp, 'n rots, 'n zodenbankjen,
'n zandkorrel? Niets van dat alles! Niet eenmaal 'n nieuw kiesdistrikt.
Geen _mot_ zelfs is blyven bestaan van al de projektielen waarmee de
arme THORBECKE uit z'n eigen _kies-mitrailleuse_ beschoten werd. Wind
zyt ge, o praat-specialiteit, tot wind zult ge wederkeeren. Dat zy zoo!

De wensch is vroom. Van alle specialiteiten is de redevoerspecialiteit
de verderfelykste, de onuitroeibaarste! In-weerwil der uitvinding van
den beroemden HAKIM HHAFIZ, is de kans op genezing van de ziekte nog
zeer gering. Ge moet weten, lezer, dat die man te stryden heeft met
boosaardige vyanden. Venynige tegenstanders hebben in Perzie z'n
pogingen verydeld door 't oprichten van dispuut-kollegien en
debatings-klubs. Men ziet het, iemand die z'n tyd vooruit is, stuit
gewoonlyk op boosaardige tegenwerking. Ook ik heb 'n uitvinding
gedaan. Ik wilde de publieksprekers inenten met de tranen van 'n
berouwhebbenden ekster. Maar ik houd de ontdekking geheim, uit vrees
dat broodnyd en zucht tot zelfbehoud zich zullen wreken door 't
oprichten van instituten als die in Perzie den armen HHAFIZ het leven
verbitteren. Ik denk dat-i naar Wiesbaden vluchten zal.

Wie overigens nog niet voldoende doordrongen is van den noodlottigen
invloed der praatspecialiteiten, sla het oog op 't ongelukkig Frankryk
waar men, na al de bittere ondervinding van 't laatste jaar, nog altyd
niet van de kwaal genezen is. Toen dezer dagen de generaal VINOY met
al de duizende vechtmannen die hy onder z'n bevelen had, gevlucht was
voor de opstandelingen te Parys, gaf 'n frazensmid van die gebeurtenis
aan de _Assemblée Nationale_ kennis met de woorden: _le général a
concentré ses forces à Versailles_. Indien de Fransche afgevaardigden
Duitsch lazen, zouden ze weten dat sedert maanden hun vechtende en
gevechtbeschryvende landgenooten door den vyand over zulke frazen
worden bespot, en dat de uitdrukking: _sich rückwärts konzentriren_,
op Franschen toegepast, in den mond der opgeblazen onderdanen van
Keizer WILHELM--die op hun beurt óók met frazen weten omtegaan!
--identiek is geworden met schandelyk wegloopen. De vaderlandredders in
de _Assemblée_ slikken nog altyd zulke woorden, en zetten daarby een
gezicht alsof ze doordrongen zyn van 't besef der strategische waarde
van zoo'n militaire retrovolutie. JULES FAVRE, een pleit-en praatman,
spreekspecialiteit van den eersten rang, vond 'n andere manier uit om
lafhartige vlucht te eufonizeeren. Hy, lid van de Regeering, had--even
als al z'n ambtgenooten trouwens--'t hazenpad gekozen voor de
oproerlingen van '_t Hôtel de Ville_, en met majestueuze deftigheid
stelde hy die rugwaartsche koncentratie aan de Volksvertegenwoordiging
voor, als 'n heroïsche poging om den vyand te verdelgen: _en créant
autour de lui le vide le plus absolu_. 't Doet waarlyk denken aan 'n
muisjen onder de luchtpomp. Maar ... als nu eens die vyand, aangetrokken
door 't zoo heldhaftig geschapen _vacuum_, zich liet voorttrekken naar
_Versailles_, en verder, verder, zoo vèr de door voortdurende vlucht
veroorzaakte ylheid toelaat of eischt ... wat dan? _Que usque_, o dappere
JULIUS FRAZE? Hoe lang wilt ge den vyand op u toe zuigen? Ik heb ongelyk.
Er staat: _autour_, luchtledige zuiging dus aan alle kanten tegelyk ...
't is om te bersten.

De _Assemblée_ neemt genoegen met zulke _cant_, zy die optreedt als
redster van 't bedrogen Frankryk dat te-gronde werd gericht door
praatjes van gelyke soort. Die mensen hebben niets geleerd en niets
afgeleerd. Doch waarom 't hùn te wyten? Werden ze niet door 'n
_wettelyk bevoegd verklaard deel des Volks_ waardig en bekwaam
gekeurd, de belangen van dat Volk te behartigen?

Tot-nog-toe ging het ten-onzent niet beter. En 't is te betwyfelen of
dit veranderen zal. Maar, in-weerwil myner moedeloosheid zal ik blyven
waarschuwen zoo goed ik kan. Wie meenen mocht dat ik by veel gelegenheden,
en ook nu weer in deze bladen, onze Volksvertegenwoordiging te hard val,
vrage zich of de Kamers by 't Volk in aanzien zijn? Dit is het geval
_niet_. De kiezers minachten hun eigen werk. Vreemd is 't zeker, dat
koks de spijzen niet lusten die zij anderen voorzetten. Reeds het bywonen
van 't vuil geknoei in de keuken, maakt het onmogelijk die met smaak te
nuttigen, hoe veel te meer moet dit het geval zyn als men heeft
deelgenomen aan dat gemors.

En ... 't oordeel der Kamerleden-zelf! Wie slechts eenmaal gelet heeft
op den toon waarop buiten 's kamers zoo'n uitverkorene zijn
mede-uitverkorenen «ze» noemt, zal my ten-goede houden dat ik met die
heeren weinig omslag maak, waartoe geen groote moed vereischt wordt,
daar ieder hunner in 't byzonder volkomen instemt met m'n oordeel over
z'n «geachte» kollegaas _en-bloc_. Dagelyks hoort men:

«Dat begrypen _ze_ niet ... dáártoe zyn _ze_ niet te bewegen ...
zoo-iets is _hun_ te hoog!»

En de éénling die aldus spreekt en accentueert, heeft gelyk. Er ligt
niet de minste verwaandheid in, dat hy zich als _individu_ hooger
stelt dan al z'n ambtgenooten _te-zamen genomen._ Hy voelt inderdaad
het overwicht van z'n onverbrokkelde individualiteit tegenover de
poespas van kennis en kunde, die door gebrek aan affiniteit nooit 'n
dergelyk geheel kan uitmaken. Een verzameling van mensen bezit als
zoodanig nooit een der eigenschappen die 'n mens kunnen versieren. Ze
heeft geen konsekwenten wil, geen overtuiging, geen bekwaamheid, geen
geweten, geen eergevoel, geen schaamte en geen moed. Elk _individu_,
hoe schitterend middelmatig ook, staat boven 'n _Vergadering_, (IDEE
9 en 336).

Wie na al 't aangevoerde nog verder bewys verlangt van de laagte
waarop onze Volksvertegenwoordiging staat, legge zich de vragen voor:

_Welk werkstuk heeft ooit onze Kamer voortgebracht? Welk belangryk
denkbeeld is uit haar voortgekomen? Welke blyken gaf zy dat ze besef
had van haar verplichtingen? Op welk gebied leverde zy voorbeelden ter
navolging? In welk opzicht was zy uitstekend? Wat heeft het Vaderland
aan z'n vertegenwoordiging te danken_?

Uit overvloed van individueele specialiteiten in allerlei vakken, werd
zy altyd verhinderd kollektief te zyn wat ze uit den aard der zaak
wezen moest: _algemeene_ SPECIALITEIT _ter behartiging van de belangen
des_ VOLKS.

Ziedaar alzoo wat de in willekeurige brokstukken verdeelde opinie der
menigte oplevert! _Vox populi Vox Dei_, zegt men, zonder te bedenken
dat men daarmee z'n God 'n vreemd kompliment maakt. Een zonderlinge
eer voorwaar--en voor 'n God nogal!--homogeen te worden verklaard met
kannibalen, roovers, heksenbranders, stommerikken, aanhangers van
oudwyvenpraatjes, geloovers, verstandmoorders, enz. enz. Hadden niet
al die specialiteiten van beroerdheid eenmaal--en hebben ze niet nog,
in zekere landen--zoo'n _Vox_ op haar hand? Doch, dit daargelaten, ik
vraag of zy die den wil van hun God vereenzelvigen met den Volkswil,
geen zonde doen door die eensluidende voxen doorteknippen als 'n
poliep? Me dunkt: ge zult den Heere uwen God niet distriktifieeren.
Zéker is 't dat _myn_ godin, de _Rede_, geen genoegen neemt met zulke
kinderachtige en misdadige kunstjes.



MIX.


«Een veger die niet vegen kan, en geen ander vak verstaat dan niet te
kunnen vegen, is 'n _Specialiteit_.»

--Myn vak is dat ... dat ... of dàt!

Zeer wel! Wat hebt gy die aldus spreekt, tot stand gebracht op het
terrein dat ge 't uwe noemt? Gy geneeskundige, hoeveel gezondheid
bracht ge voort? Gy rechtsman, werd het _Recht_ gebaat door uwen
arbeid? Gy specialiteit van moed, strategie en taktiek, beeft de vyand
voor uw dapperheid en vechtkunst? Gy publiekspreker, preekheer,
redenaar, welke dwaling hebt gy uitgeroeid?

Laat ons nogeens 't oog slaan op Frankryk, het land waar sedert
onheugelyke tyden de laatstgenoemde specialiteit byzonder in eere was.
Om nu niet te spreken van de treurige rol die veldheeren en diplomaten
speelden tegenover den buitenlandschen vyand, welke _maarschalk_ van
het Woord, welke _hoogleeraar_ in verdelgkunde, bezweert het oproer te
Parys? Ze beproeven dit niet eens. Het gepraat der THIERSEN en FAVRES
in de _Assemblée Nationale_ konkludeert gewoonlyk tot wachten,
afwachten, niet-doen.

De helden die telkens onder verpanding van eer en leven beloven «het
monster der anarchie den kop intedrukken» komen gedurig
onverrichter-zake terug en brengen hun dierbaar leven ongedeerd weer
thuis. De inderdaad zwaar geblesseerde eer wordt met 'n praatje
gekalfaterd want de vechtspecialiteit gaat zeer geleidelyk in de
praatspecialiteit over. De helden van 't slagveld kyken den doodslager
van de balie de kunst af, en frazeeren _à qui mieux mieux_. En de
leden van zoo'n _assemblée_ nemen daar genoegen mee. Toen onlangs de
overwinner-of-sterver DUCROT tegen alle afspraak aan, ónverwinnend in
't leven was gebleven, werd er nog even geprotesteerd tegen 's mans
wederrechtelyke existentie. Maar nu dezer dagen de admiraal SAISSET,
de specialiteit die gezworen had: _de donner sa vie_ enz.,
springlevend wederkeerde zonder de straten van Parys te hebben
schoongeveegd, neemt men genoegen met ... zoo'n veger die niet vegen
kan. Wie nu zulke DUCROTS en SAISSETTEN aan 't breien, stoppen,
stikken of koekbakken zetten wilde, zou van die heeren ten antwoord
krygen: «dat is m'n vak niet ... van beroep ben ik held!» Maar zoodra
er iets te doen valt waarby hun vakheldhaftigheid eens terdeeg zou
te-pas komen, gedragen zy zich als specialiteiten van de naaischool.

En de praters! Mr. THIERS, Mr. FAVUE. Mr.... Watjewilt, heeft 'n
_speech_ gehouden! Dàt was nu eens prachtig! Dàt deed effekt ...

Och ja, als de ontboezeming van den accynsman op de roerlooze
brandblussers van pagina zooveel!

Indien zulke babbelaars-zelf het minste vertrouwen stellen op den
indruk van hun gepraat, op hun waarde als _specialiteit_, waarom, dan
niet van die kracht gebruik gemaakt tegen 't oproer! Waarom niet het
_Hôtel-de-Ville_ gebombardeerd met 'n Kamerspeech van THIERS? Waarom
mitrailleert FAVRE de opstandelingen niet met z'n mond?

Bisschop HERBERT van Utrecht gaf in de twaalfde eeuw bewys van meer
oprechtheid. Toen de Hollandsche graaf DIRK hem kwam aanvallen,
begreep de eerlyke man dat het nu de rechte tyd was om z'n
specialiteit op den voorgrond te stellen. Zyn vak was heiligheid, en
met heilighedens trok hy den vyand te-gemoet. Dat hielp. Onze DIRK
vroeg exkuus, en beloofde beterschap. Ook deze toonde hierdoor dat het
hem ernst was met z'n specialiteit van geloover. Maar in ónze dagen
... zie VICTOR EMANUEL die 't erfdeel van PETRUS inslikt. Tóch _Zoon
der Kerk_! Zie al de protesten tegen pauselyke Onfeilbaarheid--tegen
de vochtigheid van water--tóch _katholiek_! Zie de modernen die 't
bybelgeloof hebben afgezworen ... tóch aanhangers van de leer die op
bybelvertellingen gegrond is!

En zie rond op zooveel ander gebied. Klapperende vensters, mismakende
schoorsteenen, gebrekkige ventilatie, onpraktische daken! smakelooze
gevels ... al die dingen protesteeren tegen de bekwaamheden onzer
bouw-specialiteiten. Een ingenieur dien ik eens deze opmerking
meedeelde, antwoordde my dat de meeste zaken van dien aard tot het
timmermans-of metselvak behoorden. Precies 't antwoord van 'n
Franschen generaal dien men aan 't breien zetten wou. _Hoogere_
bouwkunde? Wat is dat? Engelen wonen niet. We zyn _mensen_, moeten
voldoen aan _menselyke_ behoeften. Gaarne wil ik gelooven dat het
diepe studie vereischt, de verhouding te berekenen tusschen de
kapiteelen van 'n Minervatempel en de emolumenten van 'n
hedendaagschen koster, maar we hebben ándere kunde noodig. De
huishouding van 'n Hollandsche stovenzetster wordt niet geregeerd naar
de wetten van 't Grieksche schoonheidsgevoel, en we zullen geen
schoorsteenen leeren maken, zoolang wy 't beproeven uitstellen tot we
bruikbare modellen aantreffen in 'n opgedolven _atrium_, waar de rook
gewoon was naar bevind van zaken zich 'n uitweg te zoeken, of
niet-eens te zoeken.

De eigenaardige fout der specialiteiten bestaat in _afkeer van
oorspronkelykheid_ of _vrees voor oorspronkelykheid_, aandoeningen die
voortkomen uit een door luiheid veroorzaakte onmacht. Te traag om op
eigen beenen te staan, te schuw voor inspanning zelfs om dat te
beproeven, richt men zich naar meesters in de kunst, en vergeet dat zy
hun waarde juist dááraan ontleenden, dat ze zich _niet_ richtten naar
'n meester. De eenige leermeesteres, de _artis magistra_, die 't recht
heeft haar discipelen 'n geldig doktors-diploom uittereiken, is _de
aard der dingen_. Wie 't versmaadde op _die_ hoogeschool te studeeren,
zal ten-allen-tyde een brekebeen blyven, een ... veger die niet vegen
kan.

Terloops doelde ik op de gebrekkige wyze waarop bouwspecialiteiten
beantwoorden aan den naam dien zy zich geven. De uitvlucht van den
ingenieur, die sommige door my gemaakte aanmerkingen beneden de
waardigheid van z'n «vak» rekende, gaat niet op. Hy had me moeten
meedeelen aan welke bouwstukken de kunst haar inspanning wél besteden
mag? Zyn onze kerken goed? Onze spoorstations? Heeft ooit 'n leek,
onverwachts geroepen tot uitvoering van eenigen arbeid waaraan-i niet
gewoon was, iets bespottelykers voortgebracht dan de Amsterdamsche
Beurs? Dan 't Paleis van Volksvlyt, die enorme ruimte op de
leelykst-mogelyke manier in glas en yzer gezet?

De verdeeling in hoog en laag is willekeurig. De heele Natuur is
adelyk, en we hebben noch 't recht noch de macht, haar Kappelmannig te
verdeelen in standen. Juistheid, bruikbaarheid, doelmatigheid ... al
deze eigenschappen toegepast op't geringste voorwerp, bekleeden
gelyken rang als dezelfde verdiensten in zaken die ons--slechts in
betrekkelyken zin altyd--belangryker voorkomen, en wie voorgeeft de
studie van 't schynbaar geringe te minachten verdient minachting voor
de geringheid zyner studie. _Deugd_ is zedelyke schoonheidszin, in
_logika_ openbaart zich de vroomheid van den denker, en aesthetische
ontwikkeling brengt de _rechtvaardigheid_ mee, die ook omtrent zaken
en begrippen het _suum cuique_ weet in-acht te nemen, dat we zoo
gewoon zyn niet toetepassen op personen. Alzoo lossen zich de
eigenschappen van hart en verstand, samengaande met kunstgevoel,
harmonisch op in dit eene: _streven naar waarheid_. De plompe gestalte
van zoo'n Amsterdamsche beurs liegt evenzeer tegen de eischen van
schoonheid en doelmatigheid, als 't gebabbel in onze Kamers tegen de
belangen van 't Volk. De lynen van dat glasgebouw vloeken en waggelen
als beschonken nachtloopers. Die koepel schynt 'n wén te hebben als 'n
Zwitsersche berg-_crétin._[10] 't Een is zoo onzedelyk, zoo onbeschaafd,
zoo ongezond als 't ander.

En onze kerken! Men preekt daarin op z'n protestants, en de galm is
... onfeilbaar. De gewelven roepen: _O salataris hostia_, en de
dominee maseurt in 't Hollandsch of nagenoeg.

Wie zich gewoon maakte zulke snydende kontrassen niet optemerken, wie
zich verhardde tegen de pyn die dit gebrek aan harmonie uitwerkt op 'n
onbedorven gemoed, verwaarloosde z'n zedelyk tastvermogen, en verliest
het oordeel des onderscheids, ook aangaande zaken die schynbaar niets
te maken hebben met de dingen door welker aanraving hy zich liet
vereelten. We gelyken hierin veelal op den verloskundige, die meende
zonder schade voor z'n vak in z'n vryen tyd te mogen houtzagen en
citerslaan. Dat gaat niet! Wie z'n gereedschap bederft is 'n slecht
werkman.

Het was niet zonder doel, dat ik zoo-even de wanstaltigheid van 'n
paar Amsterdamsche gebouwen vergeleek met zeer uiteenloopende
onderwerpen. Ik wensch te doen in 't oog vallen dat de _oorzaak_ der
bedoelde fouten dezelfde is, onverschillig of daaraan wordt vorm
gegeven in metselwerk, dan of ze zich openbaren in Volksbedrog. Men
kan verzekerd zyn dat menige ministerspeech, in yzer overgezet, 'n
scheeven indruk maken zou, en dat er o.a. geen behoorlyke trap zou
wezen om zich naar-boven te werken in 't gebouw van ons publiek
rechtsgevoel[11] indien men dat ongelukkig voorwerp in steen vertaalde.
Onwaarheid, onjuistheid, gebrek aan harmonie tusschen eisch en
voldoening, werken alom op gelyke wyze storend, bedervend, onzedelyk.

Dàt hebben wy aan de speciaal-mannen te wyten! Buiten den tempel van
hun vak nemen zij de hulde van den leek aan, die hun voorgewende
priesterwyding eerbiedigt. Binnen dien tempel maken ze niemand zalig.
Dat is oneerlyk!

Zeg eens, gy, baas of m'nheer, gy noemt u metselaar, _meester_
metselaar ... is uw cement zoo goed als 't Romeinsche? En gy,
timmerman, _meester_ timmerman, meent ge in-staat te zyn tot het maken
van 'n behoorlyke ...

Ik heb hier iets te noemen dat ik niet noemen mag in 't Hollandsch,
en in 't Latyn of Grieksch niet noemen kan omdat de Romeinen en
Grieken--die, evenals hun nazaten, en de meeste volkeren der oudheid,
zeer vuil waren--het ding dat ik bedoel in 't geheel niet gebruikten.
Neen, ik kan 't niet noemen. Er blykt dus dat myn schryfspecialiteit
ook te wenschen overlaat. Men vergeve het my, en bedenke dat ik me
nooit voor schryver uitgaf. Ik bezit daartoe niet het minste diploom,
en ben zelfs geen dokter of professer in de letteren.

Maar zy die dit wèl zyn, de litteratuur-specialiteiten, wat brengen
_zy_ voort? Mogen we zoo laag neerzien op den timmerman die van ouder
tot voorouder 't wanbegrip aanhangt dat de opening van 'n bril
cirkelvormig moet zyn, alsof 't rondom-aanraken de eisch ware!--kyk,
daar heb ik toch 't verboden woord genoemd, en in 't Hollandsch
nogal!--mogen wy den onontwikkelden ambachtsman hard vallen, als we
zien dat voorgangers in _humaniora_ zoo bitter slecht timmeren? Sedert
'n eeuw of drie hebben of hadden wy akademien en atheneën in menigte.
De eene professor volgde den anderen. Ze richtten hun leerlingen af,
en maakten die tot doktoren--tot _specialiteiten_ alzoo!--in
letterkunde. Alles _professeerde_ om 't hardst. Wat leverde dit op? Me
dunkt, 'n volk dat sedert twee-driehonderd jaar zóóveel betaalde voor
de beoefening van 'n speciaal vak, zou recht hebben iets uitstekends
in dat vak te verwachten, neen: _zeer veel_ uitstekends. In plaats
daarvan wedyveren de produkten onzer officieele lettermannen met den
mismaakten koepel van 't glaspaleis in wanstaltigheid, vooral wanneer
zy de ongehoorde poging wagen om zich te verheffen boven 't peil der
middelmatigheid waarin zy hun eerlyk verdiend _summa cum laude_
behaalden.

We mogen aannemen dat de strandbewoners onzer Nederlanden
ten-allen-tyde gevischt hebben. Een groot gedeelte van de Natie
beoefende alzoo de vischvangst sedert ... ja, wie zegt ons hoe lang
reeds vóór de zoogenaamde aankomst der Batavieren? Hoe dit zy, er
waren ten-allen-tyde meer visschers dan officieele letterkundigen. Het
wèl beoefenen van de visschery werd nadrukkelyk gevorderd door 'n
gebiedende meesteres: de maag. Toch verklaarde onlangs een Noorsch
vischgeleerde, die voor eenige jaren in 't belang van z'n vak 'n reis
deed langs de stranden van Europa, dat de Hollandsche visschers
volstrekt niet op de hoogte hunner kunst stonden. Ik nu kan niet
beoordeelen of deze man gelyk had. By analogie met andere vakken
welker beoordeeling wel eenigszins onder m'n bereik valt, mag ik
gissen dat-i de waarheid zei. Maar als ik den uitslag der studien van
onze strandbewoners vergelyk met de litterarische rezultaten onzer
akademien, dan voel ik iets als eerbied voor de _clarissimi_ van
Scheveningen en Katwyk, en ik zou lust hebben dien Noordschen betweter
naar Utrecht en Leiden te verwyzen ten-fine van klement oordeel over
de Hollandsche botboeren. Men zegt dat er eens in den Haag drie
kabeljauwen te-gelyk op de markt zyn geweest. In een heel jaar levert
onze aan de akademien uitgebroeide letterkunde zooveel spieringen niet.

Gebrek aan oorspronkelykheid is alweer de hoofdoorzaak van deze
armoede. In-stede van te grypen in de volle ryke natuur, meent men
iets te bereiken door toewyding aan 'n bepaald vak, d.w.z. door 't
volgen van voorgangers die zoodanig vak geprofesseerd hebben--liever
nog, die er in professerden--en op hun beurt kopiisten waren van
andere brekebeenen, of al ware het van 'n meester. Dat deze inkrimping
van terrein soms, en nog volstrekt niet dikwyls, iets ten-gevolge
heeft als de handigheid die ik op blz. 28 (hfdst. II, n. v.d. tr.)
wel wilde toekennen aan 'n bakker van beroep, kan waar zyn. Maar dat
die nauwte van blik nog gevaarlyker werkt op de voortbrengselen van
den geest dan de sleurfouten der bakkers op ons brood, is ook waar.
In dat brood _is_ dan toch nog meel. Vermengd, vervalscht, verknoeid,
er is _meel_ in. Onze letterspecialiteiten durven 't Volk _als spyze_
voorzetten _wat geen spys is_. Ze geven _als voedsel_ wat _niet voedt_.
En wie er over klaagt, krygt ten antwoord dat de eigenaardigheid van
's mans vak meebrengt dat-i zulk brood levere en geen ander. De leek
moet dan zwygen, en verwyt zich dat hy ten-onrechte meende geestelyk
onverzadigd te zyn. De fout heet dan te liggen aan hemzelf die 't hoog
gewicht van 't speciaal-vak miskende. Zoodra hy op de hoogte wezen zal
die noodig is om de waarde daarvan te schatten ...

Intusschen professert en professeert de specialiteit voort ...

Twee treurige indrukken tegelyk dringen zich hierby aan ons
voorstellingsvermogen op. De eerste is medelyden met het arme Volk dat
naar zielespys hongert ...

Laat ons vlug heenstappen over dit onderwerp. Hongeren is 'n afgezaagd
thema.

Liever stel ik u 't vermaak voor, lezer, om te vermeien in andere
smart, in specialiteiten-smart. Ge kent die niet? Ge wist niet op welk
veld dat doornig onkruid groeit? Ge weet niet hoe de schedelplaats
heet, waar de navorschers van 't ontmetelyk-kleine gekruizigd worden?
Ik zal u den weg wyzen.

Misschien moest ik, zooals de _specialiteiten_ van den Nederlandschen
_Helikon_, beginnen met 'n fors[12] «wat bralt ge, o Rom es!» of 'n
melankoliek: «'t is voor u niet dat ik zing!» om dan na 't minachtend
doorloopen van allerlei andere smart, ten-laatste triumfantelyk
neertekomen op 't onderwerp onzer _complainte_, en den lydenspalm
uittereiken aan den martelaar die my den treurzang in de pen gaf.
Niets van dat alles. Tegen alle school, gewoonte en deftigheid aan,
toon ik u terstond het uitgeteerd gelaat van den armen speciaal-
professer die gestruikeld is over 'n speciaal eigenschapje van 'n
speciaal-atoom zyner _specialiteit_.

Werelden vergaan of vergaan niet, 't is hem om 't even. De zon valt,
hy bekommert zich daarover niet verder, dan om 't verschrikt mensdom
te berispen over den ontaalkundigen geslachtsverkrachtenden uitroep:
daar gaat-i! De geschiedenis van wereldwording, mensheid en beschaving
boezemt hem geen verder belang in, dan noodig is om natesporen of de
eerste lichtstraal z'n naam wel behoorlyk met 'n _ch_ schreef, en of
er taalfouten waren in de tien geboden. Paus JOHANNA interesseert hem
eenigszins, doch daar dat individu--vrouw of man dan--in beide
gevallen toch slechts 'n mens was, kan hy aan z'n hoedanigheden niet
zooveel aandacht wyden, als-i--en met zielewellust zeker!--zou besteed
hebben aan 'n _klank_. Van z'n kroost en huisgezin weet onze professer
genoeg om de overtuiging te koesteren dat al z'n meisjes onzydig zyn
en dat z'n vrouw soms mannelyk is. Z'n liefde tot de wetenschap, hoe
gloeiend ook, is omtrent dit alles voldaan, tevreden en in rust. Maar
helaas ... daar nadert het vreeselyk woordje _leur_, en dondert den
ongelukkige de vraag toe: «welk geslacht kent ge my toe? Antwoord of
... leef, en schryf 'n woordenboek!» Het baat niet of de ongelukkige
dien geslachteloozen inkwiziteur van-voren beziet en van-achter om te
onderzoeken of ze wellicht eene groot-inkwizitrice, dan wel--wie
weet!--'n heftig inkwizitorium is? Alles te-vergeefs! Die paus JOHANNA
op 't gebied der taalkunde heeft de boosaardige verstoktheid gehad
zich nooit te vertoonen--ik citeer--«_met een bepalend woord, waaruit_
haar _geslacht zou kunnen blyken_.» Sedert eeuwen wandelt hy, zy, het,
de wereld rond, zonder floddermuts of helm, zonder broek of schort, en
toch--of juist daarom--kan men maar niet te weten komen of 't deern of
'n jongetjen is? Hoe vreeselyk, niet waar, voor geleerden die hun
heele leven toewyden aan 't geslachtsleven van de klanken? Welke
barbaar zou niet geroerd wezen ... enz.

Men schreeuwt tegenwoordig overal om gelykheid. Ik ben er tegen, en
beweer dat het zeer billyk is dat de werkster die de vloer boent voor
professers studeerkamer, eerbiedig ruimte maakt als de man, zwanger
van ... teleurstelling over de ware sekse van z'n _leur_, zich op den
drempel vertoont. Dus: werkster, op-zy! Ik zelf zou uit den weg gaan
als ik 't ongeluk had me in de buurt van zoo'n studeervertrek te
bevinden.

_Honneur au courage malheureux_! Dat het vruchteloos belegeren van de
geheimzinnige leur-vesting niet aan lafhartigheid mag worden
toegeschreven, kan bewezen worden uit 'n ander feit, dat ik te liever
aanhaal omdat de vermelding me gelegenheid geeft tot 'n welgemeend
_meâ culpä_. In m'n _Divagatien over zeker soort van Liberalismus_ nam
ik de vrijheid heel ongepast uittevaren tegen de kleingeestige
schoolmeestery die onze letterkunde beheerscht, of liever: _die in ons
land zoo onbeschaamd de plaats der letterkunde inneemt_. Onder andere
voorbeelden wees ik op 't woord _schildwacht_ dat in myn jeugd
vrouwelyk wezen moest. «Of dit nog zoo is, schreef ik er by, weet ik
niet». Welnu, bladerende in D.V. & T.W.'s handleiding ter
letterkundige zaligheid, ontwaar ik dat die zotterny wel degelyk met
wortel en tak is uitgeroeid. Die twee letter-doktoren hebben den
schildwacht hersteld in z'n mannelyke eer, en vergunnen _hem_
tegenwoordig allervrindelyks _zyn_ geweer op _zyn_ schouder te dragen.
Wie den moed heeft zulke nieuwigheden intevoeren, mag waarlyk niet
beschuldigd worden van gebrek aan geestkracht. Toch zullen sommigen
beweren dat er zoo'n hooge maat van genie niet noodig is, om intezien
dat er verschil bestaat tusschen 'n _persoon_ die zich loopt te
vervelen voor 'n schilderhuis, en de hem opgedragen _funktie_ om
_heraus_ te roepen als er 'n kolonel komt aanryden. Het onderscheid
tusschen een onstoffelyk begrip en 'n man van vleesch en been, is
nogal te vatten, en daarom ligt dan ook de verdienste die ik roem,
niet zoozeer in dat vatten als in den moed van 't verkondigen. De
geschiedenis meldt niet of de dappere apostelen van des schildwachts
viriliteit door 'tafgodendienend Volk zyn verscheurd of verbrand
geworden. We willen daarvan 't beste hopen. Bloed en brandstapels zyn
wel 't zaad der taalkunde, maar ... er is hooger eer te behalen in 't
strydperk der welschryvery. Een onbesuisd omwerpen van de afgoden der
menigte moog getuigen van oprechtheid en overtuiging, de gematigd-
welmeenende boodschapper van 't ware nieuwe is niet afkeerig van eenig
beleid, en zoekt middelen om zoolang mogelyk onverscheurd en onverbrand
te blyven. Evenals PAULUS, die te Athene zich meester maakte van den
«onbekenden God» om dat nevelachtig spook heel handig te vereenzelvigen
met den zynen, hebben de heeren D.V. & T.W. voor ze hun hermafrodiet
bekleedden met den mannelyken toga, omgezien naar 'n bondgenoot. En waar
denkt ge dat ze dien vonden, lezer? Eilieve, raad niet, ge zoudt uwe
scherpzinnigheid vruchteloos op de proef stellen. Met bescheidenheid
meenen zy te mogen aandringen op de mannelykheid des schildwachts:
«_omdat men in andere talen, bijv. in het Zweedsch, ons hierin is
voorgegaan_.» Zoo-iets geeft inderdaad courage. De ware moed immers mag
toch niet in dolzinnigheid ontaarden? Met heel omzichtig beleid alzoo ...

Zie eens, indien onze woorden-apostels zich onnadenkend te vroeg
hadden laten verbranden, zouden zy den tyd niet gehad hebben ons nog
veel andere dingen te leeren, o.a. dat men aan _kuiter_, wyfjesvisch,
het vrouwelyk geslacht wel zou mogen toekennen[13] en dergelyke
wetenswaardigheden meer. _Kater, uil, professer_, e.d. zyn mannelyk,
naar we vernemen, en wie _vroolyk_ met één _o_ schryft is 'n dwaas.

Is 't genoeg, lezer? En is 't nog noodig u voortehouden wat de
gevolgen zyn van zoodanige krachtsverspilling? In uw huishouding, in
uw beroep, zoudt ge toch spoedig inzien ... ik zeg niet: dat het
groote geschaad wordt indien ge u te veel toelegt op het kleine, maar
dat het _degelyke_ te-loor gaat--van welk geslacht is dat _loor_, o
goden!--door 't stelselmatig beoefenen van _nonsense_. LAROCHEFOUCAULD
schynt aan zoo-iets gedacht te hebben, toen hy de maxime schreef:
_ceux qui s'appliquent trop aux petites choses, deviennent
ordinairement incapables des grandes_. Ik, die weet hoe moeielyk het
is zich juist uittedrukken, maak hem geen verwyt van z'n «_trop_» dat
_de trop_ is. «Te veel» werkt _altyd_ en _overal_ schadelyk, dit weten
we. Ook begryp ik dat z'n uitspraak hinken zou als men dat overbodige
_trop_ er uit liet. Hy gaf zich evenwel zeer veel moeite om exakt te
zyn, en ik weet by ervaring te goed hoe afmattend dat eerlyk streven
is om me niet verplicht te rekenen tot 'n welwillend nasporen van
wat-i bedoeld heeft. _Petites choses_ zyn er niet, en de door
LAROCHEFOUCAULD gemaakte fout ligt niet in de kleinheid der dingen-zelf,
maar in 't wanbegrip over hun opportuniteit. Een kok, die 't souper laat
aanbranden omdat-i zich buiten de keuken bezig-houdt met den ring van
Saturnus, heeft juist om 't zoogenaamd-_groote_ het zoogenaamd-_kleine_
verwaarloosd en dus, stipt gesproken, een tegenovergestelde fout begaan
die evenwel in werkelykheid op 't zelfde neerkomt, want de soep is er
niet smakelyker om. De tegenstelling was dan ook slechts schynbaar. Een
speld die te-pas komt, is in zedelyk-logischen zin _grooter_ dan 'n heel
zonnestelsel, wanneer dat het nasporen van _waarheid_, het beantwoorden
aan roeping, het plicht-doen, in den weg staat.

Zou LAROCHEFOUCAULD gedacht hebben aan onze professers in de dubbele
_o_ of _e_, toen-i waarschuwde tegen 't verwaarloozen van de dingen
die wel te-pas komen? Of was z'n welwillende bedoeling, _U_ te
waarschuwen, PUBLIEK, tegen 't voortdurend genoegen nemen met het
aangebrand souper van onze letterkoks, die zich waarachtig niet op het
grandioze van hun nevelringen mogen beroepen om de oneetbaarheid te
verontschuldigen van de gerechtjes waarop ze 't publiek onthalen. Om
nu eens by de _prouesses_ van die dubbele-omensen te blyven, hebt ge
er nooit aan gedacht, lezer, dat zoo'n woordenboek de plaats inneemt
van iets degelyks? Smart het u niet dat uw kinderen _met verwaarloozing
van beter dingen_ al de wysheid in zich moeten opzwoegen, die daarin
voorkomt? Hebt ge wel eens berekend hoeveel tyd, inspanning, geheugen,
geest, zy en gyzelf besteden moeten om behoorlyk op de laagte te blyven
van al die wetenschap, zegge: _Wetenschap_? En mocht u dit alles
onverschillig zyn, denk dan aan 't geld dat ge uitgaaft om zulke dingen
te koopen, aan de belasting die ge opbrengt om de lieden te bezoldigen
die zich bezighouden met die voddery, levenslang natuurlyk, want ze zyn
Specialiteiten, _de par le Roi_ benoemde _Specialiteiten_!

En nog iets. Denkt ge dat één Hollandsche stad zich zal verdedigen
tegen de Pruisen, indien de prys der heldhaftigheid wordt uitgereikt
in de zonderlinge gedaante van 'n akademie waar men zulke wetenschap
doceert? Is 't niet om alle poorten wagenwyd voor den vyand open
te zetten?

       *       *       *       *       *

Intusschen zyn onze straten nog altyd vuil. Indien wy eens ...

--Groote goden, ge wilt toch onze professers niet aan 't straatvegen
zetten?

Wees bedaard. Ja, in alle bescheidenheid wou ik dat, behoudens 'n
onbegrypelyke massa eerbied voor andersdenkenden voorslaan. Na 't
gebeurde met EPAMINONDAS en de Freule VON STEIN--twee personen die
niets misdaan hebben--is myn voorstel zoo vreemd niet, en in geen
geval beleedigend. Ik erken dat er 'n gegronde bedenking zou liggen
in de vrees dat de modder de overhand nemen zou. Misschien zullen de
heeren, slecht vegende, zich beroepen op hun _specialiteit_ als
professoren in de litteratuur, en verzekeren dat zy in dàt vak ...
op dàt terrein ... _right man ... right places_ ...

Nu ja, op dàt terrein schryven ze _Woordenboeken van de Nederlandsche
taal_, of verheffen 'n kip tot zoogdier ... ik stem voor 't vegen!
Baat het dan onze straten niet, de letterspecialiteit rust 'n beetje.
Dit is _iets_ gewonnen.



MX.


Alles roept om emancipatie. Er wordt door sommigen beweerd «dat we
geen slaverny geduldiger dragen dan dezulke welker afschaffing in onze
macht staat», waaruit volgen zou dat het verzet tegen tirannie niet
zoozeer voortspruit uit afkeer van dwingelandy, als uit lust in
oppozitie. PHILIPS en ALVA zyn weggejaagd, maar heel 't schryvend
Nederland buigt zich gedwee onder 't _sic volo sic scribas_ van 'n
paar mensen die nooit het minste bewys gaven dat ze met 'n taal weten
omtegaan, of liever die duidelyk toonden dit niet te kunnen.

Misschien wachten wy op 'n Spaansche _Armada_, voor we ons verzetten
tegen de tiende penning die er nu dagelyks wordt geheven van ons
gezond verstand. Lag er wellicht 'n karakterkundige fynheid in den
onwil van de Regeering om de «nieuwe spelling» vasttestellen by de
wet? Voorzag men dat het volk liever buigen zou onder niet bevolen
zotterny, dan gehoorzamen aan bloedplakaten?

Hoe dit zy, we schikken ons in: _vroolykheid_, en zien met minachting
neer op onze groot-ouwelui die 'n tydlang _ogen_ en _zo_ schreven.
Thans vind ik die spelling zoo gek niet, maar toen ik kind was, gruwde
ik van zoo'n verregaande onkunde. Huiverend vroeg ik mezelf hoe men
tegelyker-tyd grootvader en zoo dom wezen kon? Een schryver die 'n
levenloos voorwerp _hy_ of _zy_ noemde, in-plaats van _dezelve_, was
in myn tyd 'n ondeftige knoeier dien ik met al de kracht myner
schooljongens-rechtzinnigheid «verachttede.»

Maar ik ben oud geworden, en heb nagedacht. Tot nadenken wensch ik nu
ook anderen optewekken, zoo mogelyk vóór ze oud geworden zijn, of te
oud althans.

De gissing van zoo-even dat de leek liefst dan protesteert als 'n wet
hem wil dwingen tot gehoorzaamheid, wordt evenwel geenszins bevestigd
door de vyftigjarige regeering van SIEGENBEEK, die gehoorzaamd werd
in-weerwil van 't gezag dat men hem officieel toekende. Al zy dus die
meening niet geheel-en-al verwerpelyk, de regel schynt toch niet
algemeen doortegaan, en dit blykt vooral indien we 't oog slaan op 'n
ander specialismus dat veel strenger wordt gehandhaafd door de kracht
der legaliteit, en waarin we even goedig berusten als in de
schoolmeestery.

Ik bedoel: _de Rechten_!

Wat MOLIÈRE, die doktoren, savantes en markiezen zoo havende,
weerhouden heeft de advokaten te bedenken met 'n welverdiende
tentoonstelling, is my een raadsel. Of versmaadde hy dit omdat de taak
hem te gemakkelyk voorkwam? Was 't onderwerp te afgezaagd voor 'n
publiek dat van-oudsher gewoon raakte z'n glossen op rechters en
advokaten zèlf te maken, omdat het _non satyram facere_ hier
onmogelyk is?

Op bladzy 96 (hfdst. MVII, n. v.d. tr.) werd over 't zoogenaamd wèl-
spreken van die heeren reeds iets gezegd, ik mag dit alzoo nu
voorby-gaan, vooral daar ik thans niet zoozeer de preek-en pleit-
specialiteit bedoel, als wel _juristery_. De mannen van parket en
balie meenen aan de eer van hun «vak» schuldig te zyn, de van-buiten
geleerde _Rechten_ boven het RECHT te stellen. Het eenvoudig-ware is
hun niet mooi genoeg zoolang het 'n deftig precedent ontbeert, of niet
gestaafd wordt door zoogenaamde _rechtsprincipes_. Indien we dit
laatste woord mochten opvatten in letterlyke beteekenis, zou de zaak
gezond wezen. Maar, o hemel, zóó bedoelt het niet de geschoolde jurist!
Waarheid is hem niet wat inderdaad _is_, maar wat overeenkomt met de
uitspraak van dezen of genen voorganger. Gelyk D.V. & T.W. op 'n Zweed,
wacht de rechtsman op 'n CAJUS, op 'n GROTIUS, op 'n DIEPHUIS, op 'n
I.D. MEYER, of 'n ander van die soort voor-i zich verstout een opinie
te hebben. Hij vraagt niet zoozeer wat er _geschiedde_, als wat er door
dezen of genen _gezegd_ en _geschreven_ is over iets dat op het gebeurde
gelykt. _Feiten_ zijn hem byzaak, 'n _woord_ is hem alles. _Akten_ gaan
voor _aktie_. En waar hy zich niet op personen beroepen kan, klemt hij
zich aan 't behoudsplankje van 'n «_regel in rechten_.» Wees verzekerd
dat er op die _rechten_ en op dien _regel_ gewoonlyk iets volgt dat niet
regelrecht en dikwyls nogal héél krom is. Want--en hier komen we terug
op de klacht in 't eerste hoofdstuk--zoo'n regel waarmee door de rechts-
specialiteiten geschermd wordt, is veelal 'n _dicton_, 'n _scie_, 'n
_fiktie_, 'n juridische _deun_, 'n «_formule die onder valsch voorgeven
van overbodigheid der redeneering, de aandacht van onjuist redeneeren
moet afleiden_.»

De meeste rechtsregels zyn stellingen, die gemakshalve als waar worden
aangenomen, maar die voor den denker bewys noodig hebben. Deze neemt
ze dan ook gewoonlijk niet aan, voor er wèl en deugdelyk bleek dat het
aangevoerd _dicton_, ten-eerste: _op-zichzelf beschouwd_ aannemelyk
is, en ten-tweede: _dat het van volle toepassing geacht kan worden op
de behandelde zaak_. Dit laatste is zelden 't geval, omdat het verschil
der omstandigheden oneindig, en ons uitdrukkingsvermogen beperkt is.
Maar de rechts-specialiteit is zoo keurig niet. Z'n «vak» noopt hem tot
eerbied voor klanken die door gewoonte worden verheven tot afgoodjes,
en dezelfde man van wien men in 't dagelyksch leven eenig verzet zou
mogen verwachten tegen ongerymdheid, neemt genoegen met de grofste
absurditeit, wanneer ze zich maar in de gedaante van zoo'n «_regel
in rechten_» of dergelyk door 't gebruik geykt vooroordeel weet te
vertoonen. Ik heb de voorbeelden voor 't grypen doch zal me aanvankelyk
vergenoegen met 'n paar die nog al sprekend zyn.

In Frankryk, waar de juristery vooral niet minder welig dan elders
bloeit, was onlangs 'n man beschuldigd van kerkroof. By gebrek aan
bewys werd-i vrygesproken. Eenigen tyd daarna meende de justitie den
waren schuldige in-handen te hebben, die alzoo voor de rechtbank werd
gebracht. Onder de getuigen _à décharge_ verscheen de vrygesprokene.
Hy bewees de onschuld van den beklaagde door de volledig geadstrueerde
bekentenis ... dat hijzelf de dader was. Hy had de goedheid,
allerduydelykst uitteleggen hoe hy 't voornemen had opgevat, hoe hij
zich had weten te verschuilen in de kerk, daar de armbus open te
breken, en z'n roof in veiligheid te brengen. Roerende openhartigheid!
Men liet hem dan ook ongedeerd gaan. Niet uit erkentelykheid evenwel
voor die gratis voorgedragen handleiding in 't stelen werd-i
vrygelaten, o neen, de brave man was onschendbaar omdat hy, _eenmaal
vrygesproken_, onder bescherming stond van den fanatieken eerbied voor
de rechtsfetiche: _non bis in idem_. Of de rechtbank hem behoorlijk
bedankt heeft voor de genomen moeite in de zaak van dien ander--z'n
_compère,_ denk ik met de _Gazette des Trabinaux_ waaraan ik dit
voorval ontleen--is me niet gebleken. Ook niet of er 'n civiele aktie
is ingesteld tot teruggave van z'n buit. Zeker is 't dat men den dief
in de gelegenheid stelde z'n handwerk voort te zetten.

Zulke misdadige zotterny is alleen mogelyk in personen die «levenslang»
hun gezond verstand kluisterden aan de eischen van 'n «vak».

Een ander voorbeeld. Onlangs in Londen bestelt zeker echtpaar by 'n
voornaam juwelier eenige kostbaarheden, en maakt van de gelegenheid,
dat 'n bediende een grooten voorraad juweelen aan hun keus komt
onderwerpen, gebruik om dezen te bedwelmen, te binden, met den dood te
dreigen, enz. De vrouw speelde in dit drama de voornaamste rol. Haar
gemaal wist met het gestolene aan de nasporing der policie te
ontsnappen, maar zy, gevangen genomen en voor 'n rechtbank gebracht,
werd ... vrygesproken door de jury, na 'n schoone redevoering van haar
verdediger die zich beriep op 't goddelyk en menselyk voorschrift dat
de vrouw haren man onderdanigheid verschuldigd is. De trouwe ega had
den koopmansbediende van-achter overvallen, hem by de keel gegrepen,
'n doek met aether tegen neus en mond gehouden, ze had geholpen aan 't
knevelen, aan het zoekmaken van 't gestolene ... alles wáár, doch: ze
deed het op bevel van m'nheer haar gemaal, en alzoo ...

Maar, zegt men, het was 'n _jury_ die haar vrysprak ... eilieve, 't
was 'n _rechtsman_, 'n _advocaat_, die in z'n pleit-_jargon_ daartoe
de motieven leverde! Ik neem noch die jury, noch onvoorwaardelijk 't
jury-_stelsel_ in bescherming, doch beweer dat in dit geval de schande
der vryspraak niet grooter is dan de misdaad van 't vrypleiten. Zou 't
iemand die niet was opgegroeid in 't speciaal-vak van rechtsverdraaien,
in 't hoofd komen de voorgeschreven onderdanigheid van de gehuwde vrouw
aantevoeren als verontschuldiging voor gewelddadigen roof? Tot zulke
afdwaling leidt alleen de speciaal-studie. Alleen 't specialismus geeft
den moed tot zulke misdaad? Den moed? Och, die behoeft zoo groot niet
te zijn, want waar ieder ander zich schamen zou met zoodanige praatjes
voor den dag te komen, kan de jurist dit ongestraft wagen niet alleen,
maar zelfs oogst-i by zeker deel van 't Publiek lof in met z'n
impudentie. «Dàt is 'n advokaat, zegt Kappelman. Onder zyn handen is
geen zaak reddeloos, hy sleept er door wat-i wil!» En Kappelman neemt
zich voor, dien pleiter in den arm te nemen zoodra hyzelf er iets zal
hebben «doorteslepen» waarmee dan ook het doel van den praatman, dien
't om voordeelige klandizie te doen is, wel bereikt zal zyn. Of evenwel
het belang van den kliënt meebrengt, z'n zaak met 'n stempel van
wantrouwen te besmetten door haar optedragen aan iemand die byzonderen
roem inoogstte als pleiter, schynt twyfelachtig. Oppervlakkig gezien
immers, zou men meenen dat ieder die van zyn goed recht overtuigd is,
volkomen tevreden moet zyn met 'n eenvoudige voorstelling van feiten,
en zelfs dat het hem tegen de borst stuiten moet, z'n rechtvaardige
zaak door 'n pleitman by-uitnemendheid te zien gebruiken als terrein
voor 'n wedstrijd in _chicane_ en kwasi-handige kunstjes. Hy legt zich
de vraag voor, of niet het kiezen van een zoo «byzonder knappen
advokaat» op den rechter 'n ongunstigen indruk maken moet? Zoo
redeneert gewis de eenvoudig-eerlyke man van gezond verstand. We mogen
dus aannemen dat de meesten anders redeneeren, en die «meesten» hebben
wel eens gelyk, al weten zyzelf gewoonlijk niet waaraan ze soms den
triumf van hun arglistig onverstand te danken hebben. Het kiezen van
een «beroemd advokaat» en de slenters waarmee deze een zaak verdedigt,
maken op den _Rechter_ alleen hierom geen walgelyken indruk, wyl hy
evenals de mooiprater-zelf bedorven is door de specialiteit van 't «vak».

Toen BERYER, _le prince des orateurs_--d.i. naar myn overzetting: 'n
knoeier van de ergste soort--in één zitting _voor_ en _tegen_ dezelfde
zaak pleitte, kwam 't den voorzitter zeker niet in de gedachte dat het
eigenlyk zyn plicht was dien oneerlijken man de deur te wyzen.
Integendeel. Zelf afgericht tot specialiteit in advocatenkunstjes,
moet hy de schelmery van dien allemansbabbelaar heel aardig gevonden
hebben. Ze werd dan ook in 'n levensschets van BERYER voorgesteld als
byzonder verdienstelijk, gelyk ik reeds hier-of-daar in m'n IDEEN met
de noodige verontwaardiging heb opgemerkt.

_Slimmigheidjes_, zei ik, en iets vroeger spraken we van
_kwasie_-handigheid. Wel zeker, 't is er ver vandaan dat zulke
advokaterige debatteerkunstjes op logisch, rhetorisch, wysgeerig of
_inderdaad_-rechtskundig gebied, waarde hebben ... _zouden_, indien
zoo'n praat-specialiteit iemand tegenover zich had, die met eenvoudig
gezond verstand en ongekreukt rechtsgevoel begaafd was. De zoodanige
slaat, zonder de minste inspanning en met de kracht der waarheidzelf,
door 't webje heen, waarin een oneerlyke tegenparty hem poogt te
vangen. Maar--heel gelukkig voor den beoefenaar dier bekwaamheid van
lage verdieping, en den bloei der advokatery--de in den grond
ònbekwame mooiprater kan ongestoord z'n methode volhouden omdat hy te
doen heeft met tegenstanders en rechters, die--de eersten soms in den
schandelyk-strikten zin, doch beiden _altyd_ in slechts weinig
gunstiger beteekenis van 't woord--z'n _compères_ zijn. Als
specialiteiten immers van wat die heeren «_de Rechten_» gelieven te
noemen, doorliepen zy denzelfden akademischen kursus van verstands-
en gemoedsbederf als hy, en hieraan heeft de pleiter te danken dat
z'n auditorium in rechtbank, parket en balie, zich door de grofste
vergrijpen tegen Recht en Rede niet gestuit voelt. Al dat volkjen
eerbiedigt, zooals zakkenrollers op de kermis, _vice-versa_ de
eigenaardigheden van 't «vak». Ze worden hierin gesteund door zeker
gedeelte van 't publiek, dat blyk van zaakkennis meent te geven door
't wegstoppen van z'n gebrek aan begrip. Indien ieder die zich
behoorde te ergeren aan ongerymdheden in _wezen, vorm_ en _incidenten_
van onze rechtspleging, oprecht of moedig genoeg was om z'n oordeel
uittespreken, zou 't met dat bespottelyk toejuichen van «knappe
advokaten» en den «eerbied voor 't geslagen vonnis» spoedig gedaan
zyn. By misbruiken als de hier gelaakte, hebben de vakmannen altyd 'n
trouwe bondgenoot in het verstandelyk en zedelyk minst-ontwikkeld
gedeelte van de menigte, een kategorie waartoe zyzelf dan ook
--grootendeels juist _ten-gevolge_ van hun akademische leiding
--gewoonlyk behooren. Als om de maat van ongerymdheid voltemeten
--schoon de zaak zeer makkelyk te verklaren is--ziet men dagelyks
dezelfde rechters die de onbeschaamdste zottepraat geduldig aanhoorden,
in de _beslissing_ der zaak blyk geven dat ze op de aangevoerde
verdedigingsgronden bitter weinig acht hebben geslagen, of zelfs dat
die «gronden» 'n geheel anderen indruk maakten dan de beschuldigde zeker
recht had te verwachten. De Fransche advokaat LACHAUD draagt den bynaam
van _grand sauveur_, en juist hierom kan men den ongelukkige die hèm tot
«verdediger» kiest, reeds vóór 't vonnis als veroordeeld beschouwen.
Wie meent hèm noodig te hebben, verklaart zich ryp voor 't schavot.
Het is immers nu eenmaal van algemeene bekendheid dat die niemand-
reddende redder de specialiteit van ongerymde stellingen beoefent, en
dat 'n certifikaat van onschuld uit _zyn_ mond, vrywel gelyk staat met
'n bekentenis van moord en doodslag. Ook waar dat bekennen niet meer
noodig is, blyft altyd de naam LACHAUD 'n wichtig nummer op 't lystje
van verzwarende omstandigheden. Het hem door de publieke opinie
toegeschreven talent--hoofdzakelyk alweer bestaande in onbeschaamdheid
--_benadeelt_ z'n beschermelingen, en komt dus in den grond, gelyk alle
schelmery, op _onbekwaamheid_ neer. Wie dit betwyfelt, vrage zich af wat
dàn de invloed is dien de kwasi-handigheid en spitsvindige kunstjes van
'n beroemde pleiter op de rechtbank uitoefenen? Voor de waardigheid der
rechterlyke macht is de minst-leelyke veronderstelling dat die invloed ...
géén invloed is. Een rechter die zich liet òmpraten door 'n advokaat--van
'n saamgeraapte _jury_ spreek ik nu niet--zou by z'n kollegaas-zelf
doorgaan voor 'n dwaas, en in deze opmerking ligt het doodvonnis van
'n groot deel der advokatery.

Voor eenige jaren durfden de advokaten van JUT en z'n vrouw, in lange
redevoeringen betoogen dat de rechters hun beminnelyke kliënten moeten
vry spreken, d.i. men behoorde die moordenaars _frank en vry
terugtezenden in de maatschappy, op 't gevaar af dat ze daar hun
liefelyk handwerk tot eigen vermaak en aanmoediging van anderen zouden
voortzetten_! Er blykt alweer niet uit de processtukken, dat de
voorzitter tot die heeren de vraag richtte: _of zy, indien ze de eer
hadden rechters te zyn, zoodanig vonnis vellen zouden_? Ook niet dat
hy hun 't woord ontnam en de deur wees, wat z'n plicht zou geweest
zyn. Wel neen, ze waren volkomen in hun recht, want de specialiteit
van 't «vak» schreef die schaamtelooze zotterny voor, of althans ze
maakte die straffeloos mogelyk. Eenmaal aangesteld als «verdedigers»
mochten en moesten zy loochenen en ontkennen, hoe brutaler hoe mooier.
't Stond immers den rechter vry, er geen acht op te slaan? Wat moeten
JUT en z'n geliefde KRISTIEN wel gedacht hebben van de integriteit der
fatsoenlyke luî, zy die wisten--nu ja, _ieder_ wist het, rechters en
publiek zoo goed als de advokaten-zelf, maar _zy_ toch in de eerste
plaats--zy die _wisten_ hoe die mannen van de _Wet_ daar stonden te
draaien, te huichelen en te liegen? Hebben zy 'n glimlach kunnen
onderdrukken, toen ze een hunner «verdedigers» hoorden verklaren dat
z'n gunstig oordeel over JUT niet was: «een _ex officio gehouden
praatje_?» Foei, edele rechtenmeester, wie zou op zoo'n denkbeeld
komen? Het zou ons heel leelyk staan aan «praatjes» te denken als we
van u mogen vernemen dat JUT: «_geen slecht karakter bezit_» en: «_dat
men in hem zekere ridderlykheid niet mag ontkennen_.» By 't aanhooren
van zulke betuigingen mogen wy in ons de verplichtingen niet ontkennen,
dankgevoel te bezitten voor die edelmoedige korrektie onzer begrippen
over slechte karakters en ridderlykheid, om nu niet eens te spreken van
't lesjen in akademische balie-taal dat we hier zoo onverwacht prezent
krygen. Ik vraag u ... halt, ook _ik_ wil eens mooipraten: ik wensch
gevraagd te hebben, myne heeren, wie de gedachte aan «praatjes» zou
kunnen bezitten, als hy ter verdediging van JUT, het inschrift hoort
aanhalen, waarmee die _preux_ den bybel zyner welbeminde versierde, kort
nadat ze met hun beidjes mevrouw VAN DER KOUWEN en LEENTJE BEELO zoo
ridderlyk van alle wereldsche zorgen hadden bevryd? Neen, neen 'n
«praatjen» is het zeker niet, als de advokaat--volstrekt niet «_ex
officio_» lezer, godbewaar-ons voor zoo'n lasterlyke meening!--als hy,
om eens geheel-en-al voor z'n partikulier genoegen terdeeg nuttig te zyn,
ons verkondigt dat hy in dat inschrift zoo'n «_aardige aanwyzing_» vindt,
die ons in staat stelt «_een eigenaardigen blik te werpen in het karakter
van den beschuldigde_».[14] Waar is de onverlaat die--en na pas zoo'n
uitstekende les in ridderlykheid ontvangen te hebben, nogal!--waar is
de snoodaard, de booswicht, die aan 'n «_praatje_» durft denken, by
zooveel aardige eigenaardigheid van blik? «Vanhier gy die ... enz. Een
«_praatje_?» Maar _leest_ het dan, gy vuige belagers van paladyn JUT
en advokatenwaardigheid, _leest_ en _overdenkt_ de woorden die hy op
't schutblad van den huwelykspresent-bybel, z'n teedere hartsvriendin
toeroept! Leest, en vraagt uzelf af, of zùlke taal 'n pleiter aanleiding
geven kan ... wat zeg ik, of zulke taal _mogelykheid_ overlaat tot het
houden van 'n «_praatje_?» Wat staat er? Wy lezen:

«_Aan mijn geliefde_ CHRISTINA _door_ H. J. JUT ...

Zoo noemt-i zich, de edele ridder, met 'n eenvoud die aan de
beminnelyke nederigheid van 'n GODFRIED te Jeruzalem herinnert. De
lezer weet immers dat de eigenlyke naam van den held TANKRED-BAYARD
is? _Aan_ CHRISTINA dus, _door_ JUT:

... _die beiden hoopen in de goedertierenheid_ ...

Van den prokureur-generaal, meent ge? O neen:

... _in de goedertierenheid van Jezus Christus_.»

Voor J. C. die toch ook jegens Mevr. VAN DER KOUWEN en LEENTJE BEELOO
zekere konsideratien heeft in acht te nemen, is 't een moeielyk geval.
Maar dat is _zyn_ zaak. _Wy_ hebben hier slechts te doen met de vraag
hoe een advokaat, die zich op zoo'n verheven bybel-illustratie
beroept, op 't denkbeeld komen kan dat iemand hem zal houden voor 'n
praatjesmaker? Men kan de nederigheid te ver dryven. Hoogstens zou
deze of gene--_ik_, by-voorbeeld--in dat alles 'n staal meenen te
vinden van de hoogte waarop men 't brengen kan in onbeschaamdheid, als
men zich gedekt waant door de specialiteit der advokatery.

Dat er overigens in die fraaie pleidooien nog meer theologie voorkomt,
spreekt vanzelf. «God» kan niet buiten spel blyven by dat infaam
spekuleeren op de domheid der menigte. Al baat dan die vuile
kwakzalvery den kliënt niet--dat is byzaak voor die heeren!--ze
rekommandeert den pleiter by 't gemeen, dat verzot is op zulke
loopjes.[15] De «verdediger» der edele KRISTIEN verzekert ons «_dat er
een Hoogere Macht bestaat, die alles tezamen houdt_»--wel vreemd dan,
dat ze die twee vermoorde vrouwen niet heeft weten heeltehouden--èn
aan die spikspeldernieuwe hoepeldogmatiek knoopt hy de zalvende
verzuchting «_dat deze waarheid zoo dikwerf betwyfeld, en zoo
lichtvaardig ontkend wordt_.» Och ja, zou juffrouw LAPS zeggen, en ook
ik moet ronduit erkennen dat de klacht even gegrond als KRISTIEN-
verdedigend en treurig is! Maar volstrekt onverklaarbaar vindt ik de
zaak niet. De in dit byzonder geval niet al te best door _Hoogere Macht_
saamgehouden menselyke geest over wiens vervloekte afdwaling de vrome
advokaat zich zoo bedroeft, zal opgemerkt hebben hoe dikwyls die
_Hoogere Macht_ te-kort schiet in hare pogingen om 't droge zand
saamtehouden, waaruit sommige pleitbezorgers hun redevoeringen
vervaardigen. _A l'impossible nul n'est tenu_. Wat overigens ook deze
zysprong op theologisch gebied bewyzen moet voor de onschuld der
lieftallige KRISTIEN ... nu ja, naar logisch verband moet men nu eens-
vooral in zulk knoeiwerk niet zoeken. De zaak schynt hierop neertekomen,
dat JUT by 't afleggen van zekere verklaring, die in 't kraampje van
den pleiter te-pas kwam, «_beheerscht werd door goddelyken invloed_» en
dus de waarheid zei, terwyl men in 't belang der pleitery mocht aannemen
dat-i by andere gelegenheden--dan onder den invloed van den Duivel zeker
of althans niet behoorlyk _tezamen gehouden_ door _Hoogere Macht_
--terdeeg gelogen had. Hoe men nu kan te weten komen wanneer 'n spreker
door z'n tezamengehouden toestand geloof verdient, en wanneer _niet_,
blyft onopgehelderd. Dat zullen we zeker uit 'n volgend pleidooi te weten
komen, en niemand ziet naar die theologisch-juristisch-kabbalistische
toelichting met meer verlangen uit dan ik, die tot m'n smart erkennen
moet dat «God» de duigen van _myn_ begrip gewoonlyk meedogenloos laat
omvallen by zulke onderzoekingen. JUT en z'n dierbare KRISTIEN hebben
voorzeker de zaak beter begrepen, want ze waren--zooals trouwens àlle
misdadigers van die grove soort--beestachtig dom, en stonden dus volkomen
op de laagte om zulk geklets heel mooi te vinden. By 'n weinig minder
domheid hadden zy de oneerlyke wawelpraat hunner «verdedigers» in hun
voordeel kunnen aanwenden. Een zwaar vonnis was nu eenmaal niet te
ontgaan, maar 't zou gewis ridder JUT en z'n teedere gade hebben
goedgedaan in de publieke opinie, en dientengevolge, waarschynlyk ook
by hun aanstaande opzichters in het tuchthuis, als hy 't laf gemaseur
der advokaten had afgebroken met den uitroep: «_M'nheer 't gerechtshof!
Gestolen hebben we, gemoord hebben we, maar neem het niet kwalyk,
grootzeerhoogedelachtbare, het knoeierig liegen en slenteren van die_
... heeren _kunnen we niet langer aanhooren, 't zou ons karakter
bederven_ ... _veroordeel maar toe_!» Moeten we in JUT het terughouden
van zoodanige uitboezeming niet zoozeer toeschryven aan domheid, als
aan de bescheiden vrees dat die zeergroothoogedelachtbaarhedens hem
niet-ontvankelyk zouden verklaren in z'n eisch en konklusie, als
strydig met de _Jurisprudentie van den Hove_? Dit kan wel zyn. Het is
mogelyk en zelfs waarschynlyk dat JUT--in z'n hoedanigheid van
ridderlyk galgebrok beter dan gy en ik, lezer, met den eigenaardigen
eeredienst van die «Jurisprudentie» vertrouwd--geweten heeft welk
ontzag men den Themispriester schuldig is, en alzoo dat men een
liegenden advokaat niet storen-mag in de uitoefening van z'n
sacerdotale funktien. Men had immers hèm ook niet in z'n werk gestoord!

De rechtspleging tegen 't echtpaar JUT zou overigens stof leveren tot
'n ganschen bundel specialiteiten-onzin. Ieder begrypt dat de
Voorzitter nu-en-dan met «God» schermde, en--tegen 'n JUT!--met «_al
wat heilig is_!» Wat de pleidooien der advocaten aangaat, ze waren
_akademisch-doctoraal-slecht_, zoowel wat taal en styl betreft--hiervan
gaf ik reeds 'n paar staaltjes--als ten-aanzien van de systemen waarop
ze hun zoogenaamde verdediging meenden te kunnen gronden. Die
«verdediging» was, om nu van al die knoeierige oneerlykheid niet meer
te spreken, in één woord: _belachelyk_. Van _specialiteiten_ zou men
dan toch, oppervlakkig gezien, kunnen verwachten dat ze bekwaam waren
_in hun eigen vak_, maar dit zyn ze, evenals de bakkers van blz. 29
(hfdst. II, n. v.d. tr.), gewoonlyk _niet_! Het schynt dat de studie in
algemeene onbekwaamheid--beleefdheidshalve «toewyding aan een bepaald
vak» genoemd--niet zeer gunstig werkt op de ontwikkeling dan die toch
ook voor de beoefening van dat enge vak-zelf altyd eenigszins noodig
blyft. Wie slechts advokaat is, is 'n slecht advokaat.[16]

       *       *       *       *       *

In het begin van dit hoofdstuk maakte ik melding van 'n paar in het
buitenland geslagen bespottelyke vonnissen, doch we behoeven waarlyk
niet zoo ver van huis te gaan, om voorbeelden te vinden van de
krankzinnigheid waartoe 't specialismus van die zoogenaamde _Rechten_
leiden kan. Onlangs werd in ons land 'n ontslagen burgemeester, die
met duidelyk te kennen gegeven moorddadig opzet, 'n geweer had
afgeschoten op z'n plaatsvervanger, ontslagen van rechtsvervolging,
omdat ... omdat ... ja, waarom? Niemand weet het. Men mag aannemen dat
er in die zaak deze of gene ondoorgrondelyk-aanbiddelyke _jurisprudentie
van den Hove_ in 't spel geweest is. Minder geheimzinnig was dezer dagen
de vryspraak van zeker vrouwspersoon, dat zich had schuldig gemaakt ...
ik vergis me, die, zonder de minste schuld dan, en slechts tot
tydverkorting, zich vermaakt had met 'n poging tot vergiftiging. Het
«Hof» had bij die gelegenheid de goedheid z'n benevolentie ook voor den
armen leek begrypelyk te maken, door ze te omkleeden met jurisprudente
redenen welke allerpleizierigst luiden voor ieder die 't vooruitzicht
heeft, ooit ofte immer by die dame in de kost te komen. Dat de poging
tot vergiftiging had plaats gehad ... nu ja, dit was niet te loochenen,
maar de arme vrouw had zich vergist in de taxatie der hoeveelheid fosfor
die tot haar welwillend doel noodig was, en alzoo liet men haar loopen,
zeker om door wat studie in warenkennis en toxikologie, nauwkeurig te
leeren berekenen hoeveel luciferkoppen van de ware soort er noodig zijn
om met goed succes z'n evenmens voortelichten naar de eeuwigheid. Leve
_de Jurisprudentie van den Hove!_

En den braven DE VLETTER--pedant, vervelend, koppig en lastig was-i,
o ja, maar 'n _braaf mens_ toch! zond men naar het tuchthuis. Nogeens:
leve _de Jurisprudentie van den Hove_![17]

Waar zou ik eindigen indien ik voortging stalen te leveren van de
misdadige zotterny waartoe de verkeerd-begrepen speciaal-studie van de
zoogenaamde _Rechten_ dagelyks aanleiding geeft? Reeds de meervoudige
vorm van dit woord verraadt de onlogische--en dus: _onzedelyke_--
beteekenis. De grondslagen van die _Rechten_ zyn meerendeels ellendig.
Het «romeinsch-recht» liet gruwelen toe, schreef gruwelen voor, en kan
in geen geval 'n deugdelijken grondslag zijn voor ònze rechtspleging.
Waar de tegenwoordige toestanden met die van de Romeinen overeenstemmen,
hebben we hùn voorlichting niet noodig om te weten: _wat Recht is_? En
waar die toestanden verschillen--zooals byna doorgaands het geval is
--vervalt de behoefte aan hun barbaarsche lessen en voorbeelden vanzelf.
Gesteld eens dat onze wetten het ombrengen eener jonkvrouw uitdrukkelyk
verboden, zoodat, byv. het wurgen van 'n onmondig kind, het maagdelyk
dochtertje van een in ongenade gevallen staatsdienaar, niet geoorloofd
was, dan hebben onze rechtspraktikanten waarachtig de lessen van hun
Romeinsche voorgangers in _chicane_ niet noodig, om 'n middeltjen
uittevinden waardoor de eerbied voor _Wet_ en _Jurisprudentie_ behoorlijk
gehandhaafd wordt. Men belast in zoo'n geval--_ik_, goddank geen
specialiteit in de «_Rechten_» erken dat ik zonder die Romeinsche les
niet op 't denkbeeld komen zou, en van harte wensch ik den lezer 't
zelfde gebrek aan _rechtenkennis_ toe--men draagt in zoo'n geval den beul
op, z'n slachtoffertje, vóór 't wurgen ... _rechtens_-geschikt te maken
voor 't schavot! Het geschiedde _laquem juxta_, zegt TACITUS. Wel zeker,
de strop lag er naast, en het kind ... maar genoeg daarvan, we weten de
hoofdzaak: de legaliteit was gered! Men zou de vraag kunnen stellen,
of niet de hier aangehaalde gruwel meer aan de _zeden_ dan aan
_rechtsbegrippen in strikten zin_ te wyten is, doch ze wordt voldoende
beantwoord door de opmerking dat de wetten van de Romeinen
oorspronkelyker-inheemsch waren dan de heterogene rhapsodie--zegge: de
_verwarde rommel_--waarmee de moderne maatschappyen zich behelpen, en
dat ze dus veel meer dan bij ons het geval wezen kan, met die zeden
overeenstemden. Het is waar dat TACITUS, noch by 't noemen van de
oorzaak die aanvankelijk het vermoorden van dat meisje scheen te
beletten[18] noch bij de vermelding van 't rechtsmiddel(!) waarmee men
dat beletsel uit den weg ruimde, van eigenlijk gezegde _Wet_ spreekt.
Des-te-beter voor de kracht van m'n betoog! Er blykt dan dat we hier
te doen hebben met deze of gene onbeschreven _Jurisprudentie van den
Hove_, juist de bron alzoo waaruit al die stoplappen voor de luie
onkunde--in de dieventaal van Rechtbank en balie: «_Regels in
Rechten_» genoemd--voortsproten. Mocht men in-weerwil van deze
opmerking, het aangehaald voorbeeld niet klemmend vinden, dan ben ik
bereid ook door het aanhalen van _uitdrukkelyke Wetten_, staaltjes te
leveren van dat liefelyke en voor onze maatschappy in onze dagen zoo
byzonder praktisch-bruikbare _Romeinsche Recht_.

Maar die vuile bron is niet de eenige modderpoel waaruit onze
rechtsmannen--uit armoed van geest en luiheid alweer: het navolgen en
samenlappen is makkelyker dan 't scheppen!--zich veroorloven te
putten. De oorsprong der latere «_Rechten_» is waarlyk niet van
zuiverder aard. Om nu niet stil te staan bij 't boek _Levitikus_--'n
_Codex_ waarin de Jurisprudentie van den «Heer» in hoogsteigen persoon
schynt vervat te zyn, en dat dus nog altijd voor 'n groot deel van
kracht is--stel ik de vraag, uit welken tyd de ambtelyke Rechtsbegrippen
stammen, waardoor de moderne maatschappyen zich laten beheerschen? Onze
wetten, en vooral de omslachtige rechtspraktyk, zyn nog altyd gegrond
op--of althans, zonder oordeelkundige leiding voortgevloeid uit--de
gewoonten, sprookjes, wanbegrippen en vooroordeelen, die voor wysheid
doorgingen in de donkerste dagen der middeleeuwen. Ze dagteekenen
grootendeels uit den tyd ... maar we behoeven zoo héél ver niet
terugtegaan. De «_Wetenschap van de Rechten_» stond reeds, of nòg, of
alweer, in vollen bloei, toen de _Jurisprudentie_ van alle mogelyke
_Hoven_ zich vermaakte met het biologeeren, gek-maken, betasten,
ontharen, wegen, martelen en verbranden van ouwe vrouwtjes. Wat is dat
voor 'n _Beschaving_ die zich niet verzet tegen zulke gruwelen, wat is
dat voor 'n _Wetenschap_, die tot zulken onzin de hand leent?[19] Nog
dagelyks hooren we Rechters en advokaten zich beroepen op de opinie van
personen die gewoon waren 'n groot deel hunner wysheid te zoeken in de
ingewanden van 'n vogel, in den stand van 't firmament, of in de
wartaal van dezen of genen Heilige. In den _Staat der Intelligenz_
by-uitnemendheid--d.i. Pruisen. Ik moet er dit wel byzeggen, omdat men
't zonder hulp misschien niet raden zou--in Pruisen bestaan nog altyd
wetten tegen _Gotteslästerung_, en ook over de Heilige Maagd mag men
zich in dat land niet al te oneerbiedig uitlaten. De heer WENZELBURGER
te Delft, die zich in 'n Duitsch tydschrift-artikel aan iets van dien
aard had schuldig gemaakt, werd voor 't gerecht geroepen om zich over
die snoodheid te verantwoorden. Hy is vrygesproken, nu ja, maar is de
vryspraak zooveel minder zot dan 'n veroordeelend vonnis zou geweest
zyn? Bovendien, anderen die zich aan gelyksoortige vergrypen schuldig
maakten waren minder gelukkig--misschien lieten zy zich «verdedigen»
door 'n advokaat--en dagelyks blykt er dat er in dat zoo byzonder-
intelligente land rechtsmannen worden gevonden, _Doctores Juris_, die
zich kwasie-ernstig bezighouden met zulke zotterny. Vanwaar zouden zy
den moed halen zich zoo bespottelyk aantestellen, indien ze zich niet
gedekt waanden door de _specialiteit van 't vak_? Zoo heeft de
_fachmässige_ beoefening van «_de Rechten_» ten-allen-tyde en overal
schade gedaan aan _het Recht_.

En de heeren juristen weten het wel. Om hun afgodery met _jurisprudentie_-
deuntjes en _specialiteiten_-sleur te verontschuldigen, te vergoelyken of
optehelderen, trachten zy den leek tevreden te stellen met 'n expresselyk
_ad hoc_ gekomponeerd ander deuntje: _summum jus, summa injuria_. Nu, dit
is juist wat ik bewyzen wilde. Dit, en dat het tyd wordt aan de zotte
heerschappy van dat _summum_ specialiteiten-_jus_ 'n eind te maken. Als
hulpmiddel stel ik met gepaste schroomvalligheid voor:

_eerbied voor billykheid en gezond verstand_ te verheffen tot ... 'n
«regel in rechten» en tot den grondslag der «Jurisprudentie» in 'n
beschaafde maatschappy.



MXI.


Sommigen zullen meenen dat ik door in 't vorig hoofdstuk aan de
advokatery wyder plaats interuimen dan waarop die ziekte, inverband
met het belang van andere onderwerpen aanspraak heeft, in dezelfde
fout verviel als die we dagelyks in de geheele Maatschappy zien
begaan. Straks zal ik me over dat schynbaar gebrek aan evenredigheid
verantwoorden, doch eerst wil ik my eenige oogenblikken bezighouden
met de vraag--ik zeg niet: met de _beantwoording_ van de vraag--wie we
voor gerechtigd mogen houden tot het uitreiken van diploom als
_specialiteit_?

Bij nauwkeurig onderzoek zal er blyken dat het wantrouwen op de drie
kategorien die ik noemde op blz. 72 (hfdst. MVI, n. v.d. tr.) gegrond is.
Noch de spontane publieke opinie, noch 'n willekeurig afgesneden brokstuk
daarvan, noch 't rechtstreeksch gezag in Lands-of Stadsbestuur, leveren
den minsten waarborg dat zulke aanstellingen niet worden weggeschonken
aan brekebeenen. Door één hoofdfout worden in nagenoeg gelyke maat die
drie kategorien beheerscht. Door deze: dat gewoonlyk, òf rechtstreeks òf
langs 'n omweg, aan ònbevoegden 't oordeel over _bevoegdheid_ wordt
opgedragen of overgelaten.

De roem van 'n geneesheer, byv.--_spontane publieke opinie_--grondt
zich op de meening van allerlei mensen die _niet_ studeerden in
geneeskunde.

De leden van Stads-en Landsbestuur worden gekozen door 'n _willekeurig
deel van 't algemeen_, door personen alzoo, die noch door oefening noch
door ondervinding te weten kwamen wat er tot wèl-besturen van Stad of
Land vereischt wordt.

Officieele aanstellingen in verreweg de meeste vakken, gaan uit van
waardigheidsbekleeders--_de par le Roi_, alzoo--die in deze vakken
vreemdelingen zyn.

Hieruit vloeit de ongerymd voort dat zeer veel specialiteiten hun
prestige ontleenen aan 't zelfde beginsel dat alle specialismus voor
overbodig verklaart. Om tot het uitoefenen van zekere funktie te
worden toegelaten, moet men bekwaam verklaard zijn door personen die
òf géén diploom van bekwaamheid kunnen overleggen, òf zoodanig
dokument aannamen uit onbevoegde hand. En al ware dit laatste niet
rechtstreeks het geval, al bestond de keten waarmee tenslotte de
toepassing verbonden is aan 't punt van uitgang, uit eenige schakels
méér, byna altyd toch loopt zy uit op _onbevoegdheid_. Alweder dus
bevinden wy ons hier in de buurt der fiktien, der gemakshalve als waar
aangenomen stellingen die ten-allen-tyde zooveel kwaads stichtten. Dat
zulke punten van uitgang niet geheel kunnen worden gemist, levert geen
reden om 't onderzoek naar de stevigheid van den grond waarop men
voortbouwt, te verzuimen.

Het is nu eenmaal waar, dat we in de praktyk dikwyls genoodzaakt zijn
genoegen te nemen met 'n axioma dat in 't afgetrokkene voor den
wysgeer nog altyd _bewys_ noodig hebben zou. In de werkelykheid echter
moet men zich vaak--_altyd_ misschien--tevreden stellen met eenige
_kans_ op juistheid, en in zekeren zin ligt dat berusten evenzeer in
de roeping der wysbegeerte, daar zy wel degelyk verplicht is rekening
te houden met het feitelyk bestaande. Het verschil tusschen haar en de
_onnadenkende_ praktyk, ligt slechts hierin dat zy--vooral niet minder
_praktisch_ dan de «mannen van zaken» gebruik makende van 't bekende
en voor wáár aangenomene--voortdurend zich beyvert om door nauwkeurige
berekening de kans op waarheid zoo voordeelig mogelyk te maken. De
theoretikus weet even goed als de gewone werkman dat er by 't bewerken
van materialen iets verloren gaat aan uitdamping, aan spaanders, aan
afslag, aan zaagsnee, enz. Ook weet hy dat de kracht, die 'n machine
in beweging brengt, niet onverminderd wordt overgebracht op den last.
Juist het wèl achtslaan op 't verlies aan tarra en door wryving, maakt
'n voornaam deel van z'n _theorie_ uit. En dit geldt almede omtrent de
_bruikbaarheid_ en _opportuniteit_ der gevonden waarheden. Wie by 't
berekenen van den inhoud eens cirkels de evenredigheid zou uitdrukken
in 'n groot aantal decimalen, ook daar waar de rede 7:22 _voor 't
beoogd doel_ voldoende is, zou in zeer veel gevallen evenzeer zondigen
tegen wysgeerige waarheid als wanneer-i 'n _geheel verkeerde_
verhouding tot grondslag had aangenomen. Maar nog grover zou de
zoogenaamde _praktikus_ dwalen, die z'n benaderings-waarheid wilde
toepassen op berekeningen welke door zeer wyde strekking behoefte
hebben aan meer nauwkeurigheid dan voor dagelyksch gebruik noodig is.
Het zou er slecht uitzien met astronomie, indien afstand, inhoud en
loop van hemellichamen werden berekend naar den maatstaf die 'n kuiper
gebruikt om te weten hoe groot de bodem wezen moet van 'n vat, welks
veelhoekige omtrek door 'n gegeven aantal duigen van zekere breedte
bepaald wordt. Maar, zegt men, de kuiper is tot sterrekundige
waarnemingen niet geroepen. Dit is waar. Doch wèl is in de zaak die we
hier behandelen--_onderzoek naar bevoegdheid van specialiteiten_--elk
lid der Maatschappy geroepen tot beoordeeling van de stevigheid der
gegevens, waarop voor 'n groot deel het welzyn van die maatschappy
gegrondvest is. Ik wil deze stelling betoogen door 'n voorbeeld uit
het dagelyksch leven.

Wie getuige is van 'n beenbreuk, is verantwoord door 't inroepen van
de hulp eens heelmeesters, en wel van de eerste de beste persoon die
_volgens de wet_ gerechtigd is het vak van heelmeester uitteoefenen.
Op dàt oogenblik 'n onderzoek intestellen naar de wys waarop dat
diploom verkregen werd, zou zeker heel onpraktisch gehandeld zyn.
En ... onwysgeerig evenzeer, want wysbegeerte die de eischen der
_praktyk_ over 't hoofd ziet, is valsche, d.i. géén wysbegeerte. Maar
de zaak verandert van aanzien, wanneer men tusschen twee even naby
wonende heelmeesters 'n keus kan doen, of ook als men grond meent te
hebben om aan 'n eenigszins verder wonenden chirurg de voorkeur te
geven boven 'n kollega die nader in de buurt is. De _embarras de
choix_ wordt grooter--en alzoo de beslissing van meer gewicht voor 't
geweten--indien de omstandigheden toelaten een keus te doen tusschen
'n ruimer aantal geneeskundigen. Van nòg meer belang is de uitspraak,
zoodra er, zonder _periculum in mora_, moet beslist worden wie _in
voorkomend geval_, onverschillig _waar, by wien, of wanneer_,
gerechtigd is heelkundige hulp te verleenen? Een gebrekkige methode
toch in die wyze van _bevoegd-verklaring over 't algemeen_, werkt
_organisch_-verkeerd, en benadeelt dus _allen_, terwyl aan 'n
ongelukkige keus van geneesheer _in byzondere gevallen_, slechts de
zieken worden opgeofferd die den zoodanige in handen vallen. De
«Wetgever» die 'n verkeerd stelsel van bevoegd-verklaring invoert of
handhaaft, is verantwoordelyk voor al de nadeelige gevolgen van dat
stelsel. Het doet er niet toe, dat het woord «Wetgever» hier niet
altyd kan worden opgenomen in strikten zin. By 't in-stand houden van
veel onbeschreven vooroordeelen, treedt de Maatschappy-zelf als
wetgeefster op, zonder dat men juist bepaalde individuen voor 't
verkeerde verantwoordelijk stellen kan. «Men» is ... niemand. Maar
alle niemanden te zamen genomen oefenen een macht uit, die zeer
dikwyls de beschreven Wet in uitwerking teboven gaat. Volkswaan is 'n
monster dat in onrechtvaardigheid, wreedheid en zotterny geen grenzen
kent, zelfs niet de grenzen der mogelykheid, want ... ook 't _ongerymde_
is hem welkom.

Kan dit verschynsel voldoende worden opgehelderd uit het gebrek aan
verantwoordelykheid, waarop ik reeds gewezen heb? Neen. Tot die
meening zou men slechts mogen overhellen, als men kon aannemen dat
andere autoriteiten dan 'n onpersoonlyke volksopinie, wèl
verantwoordelyk waren voor hun vonnissen in zake: _bevoegdheid_. Maar
dit is 't geval niet. Een minister die de schuld draagt dat aan
onbekwamen 'n diploom wordt uitgereikt, 'n «Wetgever» die deze fout
tot stelselmatigen regel maakt, zy beiden zyn evenmin citabel voor 'n
rechtbank als «de man op 't kerkhof» en z'n legio kornuiten die zònder
ambtelyke roeping 't hunne bydroegen tot vervalsching van de publieke
opinie. Wanneer wy alzoo dieper in de zaak doordringen, blykt er dat
hier geen tegenstelling plaats heeft, maar 'n treffende overeenkomst,
en dat ook in deze zaak alweer gelyke oorzaken gelyke gevolgen hebben.
De officieele beoordeelaars van deugd, verdienste, bekwaamheid en
bevoegdheid begaan precies dezelfde fouten als die we dagelyks in de
ongereglementeerde volksmeening waarnemen. Waarom zou 't «gezag» dat
uit die meening voortsproot, z'n oorsprong verloochenen? Dezelfde
mensen immers, die aan kwakzalvers den voorrang toekennen boven
bekwame geneesheeren, zullen by stemming over de belangen van den
geneeskundigen dienst, blyk geven van gelyksoortige voorkeur, en
weldra zal men ontwaren dat de zotterny niet veranderd is van aard,
doch dat men slechts 't aantal instantien vermeerderd heeft, waarlangs
onzuivere indruk en valsch oordeel uitloopen op gebrekkige toepassing.
Zoo meent de onkundige dat-i de kracht eener machine verhoogt, of haar
werking verbetert, door toevoeging van onnut--en dus schadelyk!
--raderwerk.

Deze laatste vergelijking zou kunnen leiden tot de meening dat de
_niet_-gereglementeerde opinie des Volks--d.i. de gebrekkige
beweegkracht zonder omslachtige belemmering--toch altyd eenigszins
hooger staat dan die welke buiten en behalve de gelyksoortige fout in
den oorsprong, nog bovendien de bedoelde instantien doorloopen heeft.
Oppervlakkig gezien ware hier alzoo stof te vinden tot verheerlyking
van de _Vox Dei_, waarvan ik op blz. 102 (hfdst. MVIII, n. v.d. tr.)
niet veel goeds gezegd heb. Welnu, die spreekwys zou inderdaad
_eenigen_ bruikbaren zin hebben, indien er: 1. kans bestond den
volkswil zuiver te leeren kennen, en 2. als niet die wil verbasterd
was.

Wat het eerste punt betreft, moet men zich tevreden stellen met de
opinie van de _meerderheid_, en er zou _iets_ gewonnen zyn, indien
daaromtrent zekerheid te bekomen was. Ik zeg: _iets_, want véél was 't
niet. De waarde van x/2+a-(x/2-a) kan zeer gering wezen, en de heele
goddelykheid van den volksstem moest dan in die onnoozele _2a_ gezocht
worden, die by 'n oneven getal stemmen nog kunnen dalen tot de helft
van die waarde, zegge: tot één persoon. Herhaaldelyk wees ik op 't
fiktieve van deze methode. Maar ze is nog gebrekkiger dan uit _deze_
redeneering schynt voorttevloeien. Zeer dikwyls namelyk wordt de stem
van God tot iets als x/2-a - (x/2+a)en alzoo tot _negatieve_ waarde
teruggebracht, omdat het zuiver byeenbrengen van de stemmen 'n
onmogelykheid is. We hebben hier alzoo te doen met fiktie _in_ fiktie.
Eerst moeten we ons de gewaagde veronderstelling getroosten dat _vier_
mensen meer verstand hebben dan _drie_, om later in twyfel te geraken
of we ons _in_ die onjuiste schatting nog verteld hebben bovendien,
zoodat zelfs onze konklusie ook dàn zou te-kort schieten als we, 't
vechten eens _niet_ overslaande (IDEE 7) haar lieten afhangen van ruw
geweld. Ik stem toe dat zoodanige vergissing niet voorkomt in zeer
eenvoudige gevallen die zich oplossen in 'n opiniestryd over slechts
_twee_ mogelykheden. Maar in de zaken die we behandelen, is dit nooit
het geval. De volksmeening is altyd gesplitst in partyen, groepen en
onderverdeelingen, waarvan het aantal schakeeringen dat der individuen
vry naby komt. De _meerderheid_ waaraan we goddelyke eerbewyzen,
bestaat alzoo nooit uit de grootste helft van 't gegeven aantal
stemmers, maar God moet zich vergenoegen vereenzelvigd te worden met
de minst kleine van de breuken waarin dat getal verbrokkeld is, en dus
ook dan wanneer die breuk op verre na de som der overigen niet
bereikt. De zaak komt hier neer op de ongerymdheid dat 1/10 meer
gewicht op de schaal brengt dan allerlei breuken met hooger noemer,
die te zamen 9/10 bedragen. Wanneer _een-en-twintig_ personen 'n keus
te doen hebben tusschen _twintig_ opinien, dan moet noodwendig één van
die opinien worden aangekleefd door minstens twee personen. Deze
_twee_ vormen alsdan 'n meerderheid tegenover de negentien anderen,
in-geval deze negentien over de overschietende meeningen gelykelyk
verdeeld waren. In zoo'n geval zou Gods wil slechts voor 2/21 door den
wil des Volks zyn uitgedrukt, en de Duivel zou zich in de nogal
aanzienlyke meerderheid van 19/21 te verheugen hebben.

En by dat alles lieten we nu nog de zonderlinge rekenfout buiten spel,
die ik meen voldoende toegelicht te hebben in den eersten bundel myner
IDEEN. (121 en 133).

De uitvinding van 't zoeken naar «volstrekte meerderheid» by
herstemming, levert 'n nieuwe fiktie, nieuwe ongerymdheid. Om de
verbrokkeling van stemmen tegen-tegaan, en den schyn te leveren alsof
we werkelyk met 'n meerderheid te doen hadden, wordt het aantal
meeningen waarover beslist moet worden, ingekrompen tot twee
mogelykheden. Deze methode kan leiden tot verschynselen als die welker
ongerymdheid in 't hier volgend voorbeeld wordt gekenschetst. Gesteld
dat twintig personen te kiezen hebben tusschen twee-en-twintig
opinien, en dat twee dezer opinien respektievelyk door twee personen
worden voorgestaan, dan blyven er achttien personen over wier
meeningen over de resteerende achttien mogelykheden kunnen verdeeld
zyn. Dewyl er in dit geval niet verkregen is wat men heeft gelieven te
doopen met den naam van «volstrekte meerderheid» dwingt men die
achttien stemmers party te kiezen voor een der beide meeningen die
zich in twee aanhangers mochten verheugen. Van waarheid en juistheid
is hier alzoo weer geen spraak. De achttien slachtoffers hunner
verdeeldheid worden gedwongen tot medeplichtigheid aan leugen, en de
uitslag der stemming die straks zal worden verkondigd is 'n
onvervalschte naklank van 't wetgevend onweer op Sinaï, was niets dan
'n armzalig _faute de mieux_. Wie de meening _x, y_ of _z_ van
ganscher harte is toegedaan, werd gedwongen 'n keus te doen tusschen
_a_ en _b_, al ware het ook dat z'n inzichten op staatkundig of
godsdienstig gebied hem voorschreven de eerste letters van 't alfabet
teverafschuwen. Hy mocht niet stryden voor wat hem voorkwam goed te
zyn, maar moet z'n invloed besteden aan de bevordering van iets dat-i
voor verkeerd houdt, om in 's hemelsnaam te ontwyken wat in zyn oog
nòg verderfelyker wezen zou. Ziedaar alzoo de «stem van God»
onderworpen aan 'n belemmering die ons van allen eerbied voor haar
heiligheid ontslaat.

By deze aantooning der onnauwkeurige werking van ons kiesstelsel heb
ik me tot het allereenvoudigste bepaald, tot opmerkingen die onder de
bevatting vallen van elken lezer, en slechts voor-zoo-ver de eisch van
m'n betoog meebracht. Wie dieper in de zaak wil doordringen--of,
juister uitgedrukt: _in een gegeven kant der zaak_--wordt verwezen
naar 'n zeer belangryke wiskundige studie van den heer D.I. KORTEWEG,
in het _Journal des Actuaires français_[20] t. III, 1874:
«_Réflexions, calculs et solutions particulières à propos du calcul
des probabilités sur les votes_. Er is evenwel, om de wetenschappelyke
en de praktische strekking van dat werk te beoordeelen, meer
wiskunstige voorbereiding noodig dan waartoe ik tot-nog-toe in de
gelegenheid was. Waarschynlyk verkeeren sommigen myner lezers in 't
zelfde geval, doch ieder kan er uit leeren--en dit is hier
hoofdzaak--dat de _Vox Dei_ heel ònalmachtig onderworpen is aan de
wetten der waarschynlykheidsrekening en dus 't recht niet heeft hooger
toon aanteslaan dan de _Aard der dingen_ toelaat.

Doch dit alles geldt nog slechts de _methode_ volgens welke men tracht
tot de kennis van die fameuze Volksstem te geraken. Hoeveel treuriger
nog is de uitslag van 't onderzoek, indien we achtslaan op de wyze
waarop die volks-meening _ontstaat_. Ze is verwrongen, vervalscht,
bedorven, en zou voor den denker niet het minst gewicht in de schaal
leggen, ook al bestond er kans tot het vormen of leeren kennen eener
niet-gefingeerde meerderheid. Op het gebied der begrippen geschiedt de
voortplanting naar vaste wetten die--behoudens de uit den aard der
zaak voortkomende verschillen--vry-wel overeenkomen met de regels die
wy in de afstamming van planten en dieren waarnemen. Niemand
verwondert zich als-i bemerkt dat uit het zaad eener vrucht 'n boom
spruit van dezelfde soort als die waarvan de vrucht geplukt is. Dat
ook hierin door bykomende oorzaken afwykingen kunnen plaats
hebben--afwykingen die toch evenzeer als de hoofdregel-zelf op vaste
wetten berusten--mag ons niet doen voorbyzien dat hoofdwet en afwyking
beide van volle toepassing zyn op de geschiedenis der begrippen,
meeningen en vooroordeelen, ja zelfs op de waggelingen van den smaak.
We hebben echter in dit betoog hoofdzakelyk met den _regel_ te doen.
Volgens dien regel kan men zich verzekerd houden dat er _fouten_
worden gebaard door _fouten_, en wel gewoonlyk _gelyksoortige_. Het
meer of min plotseling overspringen van de ruimte die twee uitersten
van elkander scheidt--reaktie--mogen we nu buiten spel laten. Ook dat
overspringen, die meestal onverwachte terugslag--veel geregelder-
periodiek dan men gewoonlyk meent--is een gemakkelyk te verklaren gevolg
van den aard der dingen. De slinger, nu eenmaal niet kunnende stilstaan,
_moet_ wel door 't loodpunt heen naar de tegenovergestelde zyde zoodra
hy aan den anderen kant de grens van z'n bewegingsvermogen bereikt heeft.
Dat veranderen van richting vereischt slechts een oogenblik, 'n _tydstip_.
Maar de beweging-zelf heeft 'n aaneenschakeling van oogenblikken noodig,
die een _tydperk_ vormen. Met zoodanig tyds-verloop hebben we by 't
beschouwen der wording en voortplanting van volksmeeningen te doen, en
de in zulke perioden voortgebrachte wanbegrippen zyn gelyksoortig met
hun oorsprong. Dezelfde fouten alzoo die 'n Volk verleiden tot mistasten
in de keus van z'n voorgangers, zullen het den verkeerden weg opdryven
zoodra er moet worden uitspraak gedaan in vraagstukken van
wetenschappelyken, socialen of zedelyken aard. Aannemende dat het
denkbeeld _a_ zekere dwaling vertegenwoordigt en dat de persoon A daaraan
z'n verheffing te danken heeft, dan is de voortplanting van 't ongelukkig
a-begrip--natuurlyk altyd slechts tot op 't oogenblik vanterugslag!--op
'n goeden weg, en de A-dynastie zit voor langen tyd op troon of kussen.
Over eenigen tyd--dagen, maanden, jaren, eeuwen, al naar de oorzaken die
de perioden der slingerbeweging bedingen--verwondert men zich over het
taai bestaan van meeningen die de naneef voor niet levensvatbaar houden
zou indien niet de Geschiedenis hem leerde _dat men wel werkelijk in
zekeren tijd zoo dwaas geweest is_! Vindt men deze opmerking banaal,
afgezaagd tot vervelens toe? Ik erken dat ze dit _is_, maar vraag waarom
we dan dien naneef zooveel stof leveren om op onzen tijd met minachting
neer te zien? Waarom zoo ... middeleeuwsch berust in verkeerdheden welker
verbetering slechts wacht op de toepassing der voorschriften van 't
gezond verstand? Ook die stompzinnige berusting komt me banaal voor.
Erger dan dat, ze is onverantwoordelyk.

Maar ... wie zal beslissen welk verstand voor _gezond_ mag worden
gehouden? Wat _is_ gezond verstand?

Dergelyke vragen zyn te voorzien, en ik hoop ze in 'n volgend
hoofdstuk te beantwoorden op 'n wyze die voor ons tegenwoordig doel
voldoende is. De lezer houde my ten-goede dat ik hem by die
gelegenheid niet onthaal op akademisch-onverteerbare bespiegelingen
over «_Kritik der reinen Vernunft_» en dergelijke valsch-wysgeerige
school-praat. Ik veronderstel dat hy zich daarmede niet ophield sedert
de dagen zyner kindsheid, toen hy onthutst, angstig en onnoozel naar
z'n spaarpot ylde, als 'n sprookjesverteller z'n verhaal gesloten had
met de vreeselyke epiloog: «wie 't niet begrypt betaalt 'n duit!»

Ik zou 't billyker vinden die duitenbelasting opteleggen aan 't volkje
dat onbegrypelyke praatjes voor _wysbegeerte_ uitgeeft, en aan hen die
kwakzalvery in de hand werken door zich als verzadigd aantestellen na
't nuttigen van 'n schoteltje draderige spitsvondigheid.



MXII.


De vraag wie over de welvarendheid der respectieve verstanden
beslissen zal, heeft meer schynbare waarde in hoedanigheid van
debatkunstje--ook als zoodanig trouwens sedert lang tot op den draad
versleten!--dan gewicht in 'n betoog waarin naar _Waarheid_ gestreeft.
Op 't verstand van hen die meenen blyk van verstand te geven door
voor-te wenden dat ze geen verstand hebben van gezond verstand,
wenscht geen verstandig mensch invloed uitteoefenen. Wie er vermaak in
schept zichzelf voor krankzinnig te houden, mag 't doen. We geven hem
volkomen gelyk. Maar ik spreek in dit stuk tot volwassenen wier geest
behoefte heeft aan 'n àndere soort van uitspanning. Van de zoo-danigen
verwacht ik dat ze zich ontdoen van den leiband waaraan sedert
eeuwen--misschien moest ik zeggen: sedert het bestaan van den
Mens--het denkvermogen der menigte is vastgehecht. Wie de zuiverheid
van den menselyken geest wantrouwt--er is reden toe!--wie ernstig
zoekt naar 'n kriterium van gezond verstand in 't algemeen, van z'n
eigen denkvermogen, in 't byzonder--best!--beginne met het gebruiken
en oefenen van dat denkvermogen, en voor alles afstand van 't
gevaarlyk gemak dat hy putte uit de aanbidding der ... weleens heel
òngezonde verstanden van anderen. Men behoort _uit eigen oogen te
zien_, en niet voetstoots aantenemen wat deze of gene vakman, al te
boud steunende op onze leeken-onkunde voor waar, goed, bruikbaar of
zelfs _heilig_ gelieft uitteventen. Zoudt ge alle onderzoek naar de
pryswaardigheid van 'n dozyn hemden overbodig achten, indien de
verkooper _Spécialité de chemises_ op z'n uithangbord geschreven had,
of pronkte met 'n koninklyk wapen?

«Maar, zullen hier sommigen zeggen, tot dat «zelf-oordeelen» is kennis
noodig!» Voorzeker. En hierover bedroeven wy ons niet. Juist het
tegendeel zou treurig wezen, daar 't _streven naar kennis_ onze
roeping is, en de onmisbare voorwaarde van 't benaderen der
volmaaktheid. Wat zou er van de Mensheid worden, indien gebrek aan
kennis tot geluk leidde, of zelfs indien niet de drang tot het _Weten_
en _Kennen_ ons bestaan verzekerde? (Vgl. IDEE 517.) Zeker, zeker, tot
het wel beoordeelen der waarde van vakmannen is kennis noodig!
Verwondert men zich over dezen eisch? Ik herinner me niet, ooit op
onkunde en onwetendheid te hebben aangedrongen, wat dan ook den
ontwikkelden lezer 't recht zou gegeven hebben geen acht op m'n
woorden te slaan. Doch juist hierom ook mag men 't nòch vreemd vinden
nòch euvel duiden, dat ik op 't vermeerderen onzer kennis aandring, en
vooral op den moed om die in toepassing te brengen by 't beoordeelen
der personen die ons als uitnemend-bekwaam in een of ander vak worden
voorgesteld of opgedrongen.

Een andere vraag is of niet de maat en de veelsoortigheid van kennis
die hier vereischt wordt, soms de kracht en de gaven van den leek
kunnen te-boven gaan? Dit is ongetwyfeld dikwyls het geval, wanneer
men telkens en zonder byzondere aanleiding z'n beoordeeling van de
waarde eener specialiteit tot elk onderdeel van z'n vak zou willen
uitstrekken. Maar 't bezwaar verliest z'n gewicht wanneer men de
ernstig-onderzoekende aandacht vestigt op het onderwerp _in 't
algemeen, en voor-zoo-ver tot bereiking van 't beoogd doel_--hier
bevordering van zedelyk en stoffelyk welzyn--noodig is. Wie dezen
grondregel met eerlyke omzichtigheid toepast, zal weldra weten waaraan
hy zich te houden heeft in 't beoordeelen ook van die zaken welke men
_te_ spoedig als «buiten ons bereik liggend» beschouwt. Zeer gelukkig
gaat ook hier alweer 't welbegrepen belang hand-aan-hand met zedelyk
en verstandelyk plichtsbesef. Het is ons niet _geoorloofd_ schade te
lyden door 't huldigen van kwakzalvery, en de mondigheid van oordeel
waarnaar we daarom streven, wordt verkregen door de eigenaardige
gymnastie van 't gemoed, waarin de _ware poëzie_ bestaat. Ik bedoel de
_poëzie der werkelykheid_ die zich oefent in 't samenvatten en
oordeelkundig behandelen van àl de gegevens die ze kan machtig worden.
De hiertoe noodige arbeid is ... niet meer of minder dan onze geheele
levensbestemming, hy is ons leven-zelf! Wie dezen eisch te zwaar
vindt, zou z'n eigen doodvonnis uitspreken. Dit geschiedt evenwel
zelden of nooit, want wat ik hier voorstel als wenschelyk, zien we
dagelyks meer of min--hoe gebrekkig dan ook, en veelal onbewust--in
practyk brengen. Vanwaar anders 't verschynsel dat millioenen leeken
zich veroorlooven RAFAEL en REMBRANDT voor uitstekende kunstenaars te
houden, BEETHOVEN en MOZART voor «muzikale geniën?» Waarom durven
duizenden verzekeren, dat de onfeilbaarheid van den Paus 'n zotterny
is? Anderen weer, dat de zaligheid slechts kan verkregen worden door
't geloof in Jezus Christus? Waarop grondt zich de meening dat de
Turksche finantiën slecht beheerd worden, en dat de staatkunde der
Engelschen ... dit of dat is? Is het te veel gevorderd als we eischen
dat zy die den moed hebben tot zùlke oordeelvellingen, en dus op 'n
niet geringen graad van kennis aanspraak maken, zich ook verstouten
achter de schermen te zien by tooneelvoorstellingen van meer
dagelykschen aard, en dat ze vryheid nemen om de geloofsbrieven te
onderzoeken, waarop specialiteiten van veel lageren rang dan de zoo
stoutmoedig beoordeelden zich beroepen? De vrees tot dit laatste niet
gerechtigd te zijn, moge zweemen naar bescheidenheid, ze komt in den
grond op traagheid en lafhartigheid neer, en zet 'n wyde deur open
voor bedrog. Er bestaan nog andere redenen om die vrees te
veroordeelen. Vakmannen die tegen 't oordeelkundige toetsen hunner
bevoegdheid protesteeren, zyn verdacht. Waarom zouden we schromen het
ongenoegen van dezulken optewekken? En zy die werkelyk op de hoogte
staan van de hun opgedragen betrekking of den roep die van hen
uitging, zullen dankbaar zyn aan den scherpzinnigen en eerlyken leek
die hen wist te onderscheiden van minder waardige kollegaas. Het komt
me bovendien voor dat de beoefenaars eener bepaalde afdeeling van
kennis, kunst of wetenschap, die den leek 't recht ontzeggen 'n
ongunstig oordeel over hun bekwaamheid uittespreken, tevens afstand
behoorden te doen van den lof uit den mond van anderen die ze voor
even onbevoegd moeten houden, en welken zy zich toch gewoonlyk nogal
gewillig laten aanleunen.

Moet ik hier byvoegen dat ik geen party trek voor onbekookte
oordeelvellingen, voor plompe boersche ongemotiveerde kritiek? Ik ben
zoo vry naar de regels in _Vorstenschool_ te verwyzen, waarin op
blyken van _rypheid_ wordt aangedrongen, op 't bewys dat de
beoordeelaar _gewerkt_ heeft, en naar zeer veel plaatsen in m'n
werken, waar arbeid wordt voorgesteld als graadmeter van moraliteit.
Bij 't ontleden van dezen eisch zal er blyken dat _goede trouw_ en
_welwillendheid_--dit woord in stipt letterlyken zin genomen, en niet
opgevat als _bonhomie_--zullen samengaan met de noodige _kunde_, Het
mede-ondergaan der lydensgeschiedenis van den voortbrenger[21] stelt
ons niet alleen in-staat het voortgebrachte met _zaakkennis_ te
beoordeelen, maar voert ons tevens op tot de zedelyke hoogte die 'n
kritikus behoort intenemen om z'n woorden ingang te verschaffen, en
zelfs om hem die woorden in den mond te leggen. Hy moet in-staat zyn
den beoordeelde te doen _gevoelen_ dat-i zich niet ophoudt ... met
«praatjes». Wie deze aan de pleitzaal ontleende uitdrukking niet fraai
vindt kan gelyk hebben. Hy mag ze vervangen door de stelling dat de
leek die specialiteiten beoordeelt, zorgen moet blyk te geven dat
hyzelf met eerlyke inspanning zich trachtte te maken tot 'n
_specialiteit in begrip_.

       *       *       *       *       *

Nogeens terug naar de vraag of 't wèl beoordeelen van zekere
specialiteiten misschien de krachten van den oningewyde zou kunnen te
boven gaan? Oningewyd? In wat? In de eenvoudigste regels van 't gezond
verstand toch niet? Indien de specialist dit veronderstelt, is hyzelf
in de eerste plaats te beklagen, daar-i dan z'n gaven slechts ten-bate
van onwaardigen gebruiken kan, waaruit voortvloeien zou dat de hem
toegekende waarde in omgekeerde rede tot z'n verdiensten staat. Er
ware dan aanleiding tot iets als de volgende redeneering: «X, als
schilder, bijv. arbeidt voor 'n publiek dat geen verstand van de
schilderkunst heeft. Dat publiek vindt smaak in zyn werk, en vereert
hem als specialiteit in 't vervaardigen van schoone stukken. Daar na
de lof die X inoogst, hem wordt toegekend door onkundigen, heeft ze òf
geen waarde, òf ze bewyst dat X 'n slecht schilder is. «Zoo zonderling
mag en zal X niet redeneeren, en hy behoort alzoo afstand te doen van
't uitvluchtje dat leeken onbevoegd zyn tot het beoordeelen van zyn
werk. In dit byzonder geval zou zelfs de eisch van _gegrondheid_ in
die oordeelvellingen niet meer te-pas komen, daar de kunstenaar om
niet omtekomen van gebrek, volgens sommigen wel verplicht is z'n
arbeid naar den smaak van dit goed of verkeerd oordeelend publiek
interichten. In-hoe-ver dit waar, wenschelyk, geoorloofd of ...
_mogelyk_ is, laat ik nu daar. Het behoort niet tot m'n onderwerp.

Is de leek _omdat hy leek is_ onbevoegd om aanmerkingen te maken op
zaken die onder 't begrip vallen van elken welgeschapen mensengeest?
Ten wiens behoeve ontsteken dan professers en specialiteiten hun
licht? Moet men juist lantaarnopsteker zyn om 't recht te hebben over
duisternis te klagen? Is er 'n aanstelling tot kok noodig voor men
weigeren mag aangebrande of uitgekookte spys welsmakend en voedzaam te
vinden? Er zyn koks en lantaarnopstekers die deze leer wel zouden
willen gepredikt zien, maar juist omdat ik daarover anders denk,
schreef ik dit boekje. Kom, lezer, help me wieden! Waarlyk, de zaak is
niet zoo moeielyk als sommigen u willen wys maken. Ge zult toch niet
mogen erkennen dat myn aanmerkingen op de kunde in letters die op onze
scholen voor _Letterkunde_ wordt uitgegeven, uw bevatting te boven
gaan? Ge meent toch niet dat er 'n diploom als «Doctor» in die
«Letteren» noodig is om te walgen van romannetjes die geen andere
aanspraak kunnen maken op oorspronkelykheid, dan dat de schryver 't
Hollandsche «toen» in 't Duitsche «als» overzet, en de tyden van 'n
werkwoord op de ongerymdste wyze door elkaar haspelt?[22] Zou er diepe
studie in harmonieleer vereischt worden om optemerken dat er zooveel
dieven zyn onder de hedendaagsche toonzetters die hun onhandig-
saamgelapte reminiscentien van oude meesters brutaalweg uitgeven voor
eigen werk? Mag 'n man die geen militairen rok draagt--ik zeg: 'n _man_
--zich niet ergeren wanneer hy verneemt dat _honderdduizenden gewapende
mannen_ als weerlooze schapen zich overgaven aan den vyand? Moet men
juist 'n schoolkursus in «krygskunde» hebben meegemaakt om 't vreemd
te vinden dat MAURITS en SPINOLA zoo weinig smaak vonden in elkanders
omgang, blykbaar uit de hardnekkige nauwgezetheid waarmee ze de
hoofdeigenschap van evenwydige lynen poogden natebootsen?[23] Moeten we
wachten op 'n aanstelling tot Haagsch bureelkommies voor we ons mogen
verwonderen over 'n minister van finantien die niet weet wat de funktien
--en de belangen!--zyn van 'n administratiekantoor dat met de uitgifte
eener geldnegotie belast is?[24] Of over z'n kollega--finantiespecialeit
by-uitnemendheid!--die alarm blaast over _honderd-en-dertien_ zoek
geraakte _millioenen_, zonder in-staat te zyn z'n bewering te staven?[25]
Is 't alleen den jockey van 'n legatie-sekretaris geoorloofd,
verontwaardiging te voelen over de knutselarytjes van de Schouwalows,
Ignatiefs, Salisbury's, Disraeli's en verder volkje van die soort, dat
zich door de kranten «Staatslieden» noemen laat, in den grond evenwel
slechts 'n bende effektenschacheraars is, en als zoodanig nog _valsche
spelers_ op den koop toe, daar zyzelf beschikken over 't ryzen en dalen
van den koers? Mag alleen zoo'n jockey ingewyd zyn in de nietswaardigheid
van _compérage_-kongressen die, onder voorwendsel van twistbeslechting,
de melkkoe in 't leven houden welke men in 't politiek bargoens doopte
met den naam van «_oostersche kwestie_?» Moet men scheepsjongen,
teekenaar by 'n hydrograaf, of bewoner van Sumatra's Westkust wezen,
om de moessoens te kennen waardoor de noordelyke reeden van die kust
onveilig worden gemaakt in 't derde vierendeel des jaars? Om beter te
weten alzoo dan zy die 't weten _moesten_ en blyk gaven dat ze 't niet
wisten, dat men tot het uitzenden van oorlogs-expeditien in die
gewesten, gunstiger saizoen behoort te kiezen?[26] Is er 'n byzondere
opleiding tot kamerbewaarder of parlementslid noodig, om met minachting
op onze volksvertegenwoordiging neertezien? Wordt er paedagogiek vereischt
tot het besef dat een _Onderwyswet_ ... 'n _Wet_ is, en dus met Onderwys
_als zoodanig_ niets goeds kan hebben uittestaan? Of, lezer, wilt gy
eerst uw vrouw zien vermoorden door 'n _Specialiteit in Verloskunde_,
voor ge 't recht meent te hebben wraak te roepen over den accoucheur
die--behoorlyk voorzien natuurlyk van 'n diploom als _Doctor_ in de
_Obstetrie!_--de kraamvrouw die hy verlossen zou, by 't verwyderen der
_placenta ... totum eripuit uterum_? De ellendeling die dezen gruwel
bedreef--'t geschiedde eenige jaren geleden te Rotterdam--heeft zich uit
de voeten gemaakt, maar de fakulteit die hem diplomeerde, is nog altyd
daar om de Maatschappy van specialiteiten in _Verloskunde_ te voorzien.

       *       *       *       *       *

Is 't met ons _Rechtswezen_ beter gesteld! Ik heb gezegd my te zullen
verantwoorden over de ruimte die dat treurig onderwerp hier inneemt.
Helaas, 't _moet_ wel! Zou 't ons niet vergund zijn, lezer, by mangel
aan speciale kennis van de «Rechten»--ongelukkigen die we
zyn!--aanmerking te maken op vonnissen waarin onhandigheid en onkunde
worden aangenomen als verontschuldiging van poging tot moord? Moet men
dan juist «Meester» in allerlei _soorten_ van «Recht» wezen, om zulk
_Onrecht_ bespottelyk en infaam te vinden? En de dwaasheden die in de
zaak van 't echtpaar JUT werden ter-markt gebracht[27] moeten ze voor
extrakt van wysheid worden gehouden door ieder die niet de eer heeft
«_jurist_» te zyn? Maar, eilieve, 't zijn immers juist _juristen_ van
wie al die zotterny uitging, en 't is waarlyk niet van hèn te
verwachten dat zy de afschuwelyke verbastering van rechtsbegrippen
waartoe hun speciaalstudie geleid heeft, zullen erkennen, gispen en
brandmerken, veel minder nog dat zy de hand zullen uitstrekken tot
genezing eener kwaal waarmee ze zyn opgegroeid, en die ze lief kregen
als bron van aanzien en welvaart. Het verzet _moet_ immers wel uitgaan
van den leek, van den opmerkzamen, niet tot scheefzien afgerichten
beschouwer die ongaarne gevaar loopt z'n dierste belangen overgeleverd
te zien aan de beslissing van mannen uit dezelfde school als waaruit
rechters voortkwamen die zulke vonnissen begingen, advokaten die zich
schuldig maakten aan zulke pleitery? Hoe kan 'n burger van den Staat
vertrouwen stellen in de toegezegde veiligheid van personen en
goederen, wanneer hy dagelyks 't oordeel over _Recht_ en _Onrecht_
ziet opdragen aan personen, wier rechtsgevoel tot in 't monsterachtige
werd verwrongen door zeer speciale studien in ongerymdheid? Welken
grond heeft de bewering der advokaten, dat ze verdedigers zijn van
«_weduwen en wezen_,» van «_verdrukte onschuld_» enz.,[28] wanneer
elke verdrukte weduw of wees, die in rechten wordt aangevallen, haar
bespringers dapper ziet bystaan door ... 'n advokaat? Welke slotsom
moeten we halen uit de opmerking dat we na sedert drie eeuwen
leerstoelen voor studie in de «Rechten» te hebben gehad, nog altyd
niet in 't bezit zyn van 'n oorspronkelyk-inheemsch, met den aard en
de behoeften des Volks overeenstemmend _Wetboek_? Dat het _uitleggen_
van de Wet--die helder als kristal wezen moest!--'n winstgevend beroep
is?[29] Wat hebben we van die uitlegging te verwachten, wanneer de
jongelui die als volleerde «juristen» aan de Maatschappy worden
afgeleverd, zich maar zeer zelden duidelyk en korrekt weten
uittedrukken? Taal en styl van onze rechtsmannen zyn gewoonlyk
ellendig, en ver beneden 't peil waarop 'n hulponderwyzer behoort te
staan om geen gek figuur te maken by z'n kollegaas of zelfs in de
school. Men meene toch niet dat dit byzaak is. Het kan niet te dikwyls
herhaald worden dat zuiverheid van uitdrukkingen--ook vooral omdat
daartoe veel arbeid vereischt wordt--'n kenmerk is van moraliteit. Wie
zich niet bekommert over de _juistheid van 'n woord_, geeft blyk van
onverschilligheid voor de _zuiverheid zyner denkbeelden_, en neemt het
dus niet zeer nauw in 't onderscheiden van goed en kwaad. In dit
opzicht vooral is 't poëtiek samenvatten van schynbaar ongelyksoortige
gegevens van toepassing, dat ik (blz.106, 107) (hoofdstuk MVIII, n. v.
tr.) als hulpmiddel tot ontwikkeling van ware zedelykheidsbegrippen
voorstelde. «_De taal is gansch het Volk_» is er gezegd. Wel zeker! De
geheele _Mens_ kan beoordeeld worden naar de moeite die hy zich geeft
om z'n woorden tot den zuiveren spiegel zyner gedachten te maken, en
deze opmerking dwingt ons tot medelyden met ieder over wiens wel of
wee door mannen van de _Wet_ moet beslist worden, tot deernis vooral
met «_Weduwen en Weezen_» die beklemd raakten onder de bescherming van
zekere advokaten. Rechtbanken, parket en pleitbezorgers ... komen, om
niet alleen te staan met m'n ongunstige meening over die specialiteiten,
wil ik ditmaal eens m'n opinie behandelen als 'n verdrukte weduw. Ik
stel haar onder bescherming van wetmannen, van ... alle advokaten die
ooit 'n proces verloren, van alle publieke-ministerien die zich door
pleiters en rechtbanken behandeld zagen als 'n overvragend marktwyf.
Hoe is 't oordeel van _die_ heeren over de rechtbank die maar niet tot
besef te brengen was van 't «Recht» dat zy verdedigden, van de
gegrondheid hunner «_Eischen_?» Welken indruk maakt het op den advokaat
die by A of B zweert--de man méént het, want hy zegt er uitdrukkelyk by
dat-i dezen keer eens geen «praatje» verkoopt--wat heeft hy te denken
van de Rechtenkennis--en de eerlykheid!--zyns tegenstanders die z'n
leven te-pand geeft--liever: z'n advokateneer: niemand moet meer wagen
dan-i zonder schade missen kan!--voor de gegrondheid zyner meening dat
de zaak in kwestie X, Y of Z heet? Ook die tegenstander houdt zich niet
met «praatjes» op--godbewaarme!--en van weerskanten is de goede trouw
van den _geachten confrère_ boven allen twijfel verheven. Ligt de schuld
dan aan den rechtsprofessor die--in oogenblikken van Romeinsche
distraktie, zeker--meer dan één «Recht» tegelyk gedoceerd heeft? Of
had misschien een der advokaten z'n studien gemaakt vóór, en de ander
nà de dagen toen de:

«doode kennis (?) van de uitspraken van het Romeinsche Recht vervangen
was door de herleving van de Romeinsche methode van rechtsvorming en
rechtsbeoefening, en toen het niet alleen de vraag werd wat recht is
geworden, maar inzonderheid hoe het recht ontstaan is?»

Volgens het stuk, waaraan deze aanhaling ontleend is, worden sedert
eenigen tyd--juicht, verdrukte weduwen!--de leerlingen in rechtskennis
niet meer gevormd:

«naar het model van oude elegante rechtsgeleerden, die er hun werk van
maakten om de rechtregels van hun tyd door geleerde aanhalingen, door
byzonderheden uit de Latynsche schryvers op te sieren, zonder over 't
wezen der zaak iets meer licht te verspreiden.»

Er schynen alzoo volgens den schryver van die regelen--in vroeger tyd
natuurlyk!--inderdaad rechtsgeleerden geweest te zyn die geen licht
verspreidden. Wel jammer dan van al de studien dien ze ten-koste
legden aan duisterheid. En niet heel aangenaam ook voor kliënten die
er weleens belang by hadden dat hun zaak tot helderheid werd gebracht,
en daarvoor betaalden. Gelukkig echter dat men van methode veranderd
is! Die heuchelyke ommekeer heeft plaats gehad ... niet by de
stichting van Rome, lezer. Ook niet by de oprichting der Leidsche
akademie, maar ... weinig jaren geleden eerst, en wel by de benoeming
van den heer GOUDSMIT tot hoogleeraar. We moeten dus aannemen dat de
duizenden juristen welke onder 'n vroeger gehuldigd stelsel werden
uitgebroeid, zich met «doode kennis» behielpen en hun verdrukte
weduwen in 't donker lieten zitten. Thans evenwel, na dien heuchelyken
ommekeer, onderzoekt men ... _wat Recht is_, meent ge? Eisch toch 't
onmogelyke niet, onbescheiden leek! Men zal voortaan onderzoeken «hoe
't Recht _geworden_ is»--wel verbazend!--«en hoe de Romeinen ... maar
genoeg daarvan.[30] We waren bezig met die twee advokaten wier
«studien» misschien dagteekenden van zóó onderscheiden tydperken dat
ze tweeerlei begrip opdeden van _Recht_ tweeerlei sleur van
rechtspraktyk. De een gebruikt «elegantie» met «doode kennis» terwyl
de ander volgens de nieuwe methode zich liever bezighoudt met ... met
... wie zal ons zeggen waarmee! Ik kan er waarachtig niet uit wys
worden! En dit behoeft ook niet, als we maar inzien dat die twee
heeren niet zeer veel méér eerbied dan _ik_ kunnen hebben voor
elkanders juridische rechtgeloovigheid en dus kostbare getuigen zyn
in m'n aanklacht tegen het «vak» dat zy _als specialiteiten_
vertegenwoordigen. De advokaat die 't zeldzaam voorrecht genoot
_ridderlykheid_ in JUT te ontdekken, moet woedend zyn over 't
lasterlyk vonnis waarin z'n held wordt uitgemaakt voor 'n
tuchthuisboef. En--nòg meer bondgenooten!--de rechters die KRISTIEN
niet beminnelyk genoeg keurden om de Maatschappy langer door haar
tegenwoordigheid te versieren, kunnen onmogelyk gunstig oordeelen over
de bekwaamheid--of de integriteit?--van den advokaat wiens advies
luidde dat men die dame met rust moest laten.

       *       *       *       *       *

Voor heden goddank genoeg van de juristery, schoon 't onderwerp ver
van uitgeput is. M'n verantwoording over de onevenredig-groote plaats
die ik aan dat onderwerp inruimde, ligt in de uitgebreidheid en 't
gevaarlyke van de kwaal. Ik moest den lezer opwekken en den weg wyzen
tot het berekenen der gevolgen die ze na zich sleept. Hy houde daarby
vooral in 't oog dat de onzedelyke verwringing van rechtsgevoel die
door de hier behandelde specialiteiten _fachmässig_ beoefend wordt,
zich geenszins tot eigenlyk-gezegde rechtszaken bepaalt. De zieke
dringt ongehinderd, jazelfs onder bescherming van 'n gunstig
vooroordeel _tot schade van allen_, in Lands-en Stadsbestuur door.
Niet het minst, helaas, strekt ze ten-verderve van 't zoo
misdadig-verslonst INSULINDE! Door kooplieden, zeelui en krygsvolk
werd het gewonnen ... door advokatery zal 't voor Nederland verloren
gaan: de Van Twisten hebben eer van hun werk! Parasieten van die soort
nemen alle eereplaatsen in, matigen zich alles aan, voeren overal 't
hoogste woord, dringen zich overal op, maken zich van alles meester.
Het wemelt in alle vergaderingen en korporatien van juridische
beunhazen in _bitjara kossoeng_, die maar al te gemakkelyk met hun
«Romeinen» en hun «elegantie»--och arm!--toehoorders en _Volk_ in den
waan brengen dat zy iets degelyks te-koop veilen. Het algemeen belang,
altyd samengaande met _ware_ zedelykheid, eischt dat daaraan 'n eind
kome, of althans dat er perken worden gesteld aan 't dóór-kankeren
eener kwaal welker naam aldus geschreven wordt: specialiteit in 't
prostitueeren van _Waarheid Recht, en ... Volksbelang!_

Mochten wellicht sommige advokaten met dit hoofdstuk niet tevreden
zyn, ik smeek om een genadig vonnis. De heeren gelieven te bedenken
dat ik nooit in doode kennis studeerde, en dus wel beschouwd het
rechte verstand niet hebben kan van een vak dat sedert de benoeming
van den heer GOUDSMIT zoo loffelyk achteruitging in Romeinsche
elelantie.



MXIII.


Sommigen zullen 't misschien vreemd vinden dat ik tot-nog-toe één
soort van specialiteiten met stilzwygen voorbyging, die meer dan alle
anderen een nadeeligen invloed uitoefenen op de geheele Maatschappy.
Ik bedoel de mannen die 't precies-weten van de dingen welke zyzelf
erkennen niet te begrypen, tot hun «vak» kozen, de specialiteiten van
't «Geloof.» Het kwam me voor, dat ik ditmaal die heeren mocht
overslaan, gedeeltelyk omdat ik op zoo véél plaatsen van m'n werken op
't schadelyke van hun invloed gewezen heb, doch hoofdzakelyk omdat de
eigenaardige kleur der godkundige bespiegelingen zóó heeft afgeverfd
op het denkvermogen van de menigte, dat men stiptgenomen--en vooral
met het oog op de definitie die bladz. 19 (hfdst. I, n. v.d. tr.)
versiert--de verkondigers van goddelyke dingen niet onder de rubriek
_Specialiteiten_ rangschikken mag. Wat 'n professor of doctor in de
H. Theologie eigenlyk leeraart, is my 'n raadsel. Zyn niet al z'n
hoorders even goed als hyzelf doorkneed in de dingen die hy te
vertellen heeft? Zóó meende ik altyd, en de kornuitjes van juffrouw
LAPS die zich niet ontzien hun dominees duchtig op de vingers te
tikken, zyn gewis van myn gevoelen. Wel verneem ik nu-en-dan dat er
... 'n nieuw licht ontstoken wordt, waarmee men de donkere mysterien
zal helder maken die sedert de «Openbaring» schitterden van duidelykheid
(_zie_ byv. IDEE 271) maar iets _nieuws_, iets _ongekends_ kan toch,
denkt me, niet geleverd worden op 'n gebied waar men den gewonen
sterveling z'n wuftheid verwyt, noch in 'n wetenschap--noem ik 't goed?
--die zich tot taak stelt den wispelturigen wereldmens van die fouten
te genezen. God, Christus, Onsterfelykheid staan als rotsen.

Het «Geloof» in die rotsen is ... 'n rots. Eilieve, wat valt er nu
verder op al die rotsen te ploegen, te eggen, te zaaien en te wieden?
Zonder al dien arbeid immers--en dit is juist de prettige eigenschap
van 'n behoorlyken rotsgrond--zal de oogst, om me nu eens heel matig
uittedrukken, wonderbaarlyk groot zyn. Waarom dan zich zooveel moeite
getroost om dien edelmoedigen bodem omtespitten, te bemesten, te
omheinen? Ik mag 'n rots worden als ik 't begryp. Maar deze
onvolkomenheid van myn denkvermogen verandert niets aan de waarheid
dat de Opzichters over 't onnoodig gewurm waaraan zoo véler handen
meewerken, niet behooren tot de rubriek _Specialiteiten_ die ik me
voorstelde in dezen bundel te behandelen. Veeleer zouden de suppoosten
der goddienery aanspraak kunnen maken op 'n monografie in 'n werk dat
aan 't behandelen van _algemeene_ volksdeugden gewyd was, en waarin we
dan tevens 'n behoorlyke statistiek van 't jeneververbruik zouden
aantreffen, en jubelzangen over de vlucht die de industrie der
vervalsching van levensmiddelen met Gods hulp in onze dagen genomen
heeft.

Ik erken dat deze opmerking niet van stipte toepassing is op de
katholieke geestelyken die meer onmiddellyk--men zou byna zeggen: met
meer rondborstigheid--het standpunt innemen waarvan zy de heidensche
priesters verdreven. De uitsluitende eigenaardigheid van hun werkkring
en bevoegdheid, de kracht van hun invloed bovenal, stempelen die
heeren inderdaad tot _specialiteiten_, tot meer dan dat: tot 'n
_kaste_. Doch juist hierom zou 't behandelen van dat zeer byzonder
standpunt òf ontaarden in 'n gewone of huis-fysiologie vol brandstapels,
gifmengende monniken, verkrachte nonnen van beiderlei geslacht, en
dergelyke kloosterplechtigheden meer, òf uitdyen tot beschouwingen die
voor m'n tegenwoordig kader te breed zyn. Ik behandel in deze studien
--en nog maar voornamelyk met het oog op onzen tyd--_maatschappelyke_
toestanden, geenszins zaken van algemeen historisch gewicht. Wie 't
woord «pastoor» of «R.C. Priester» uitspreekt, heeft _katholicismus_
gezegd, d.i. hy noemde een der merkwaardigste verschynselen in de
wereldgeschiedenis. Zooiets behoort niet tehuis in 'n werkje waarin de
schryver zich den tyd gunde over professers in de dubbele-_e_-kunde te
lachen.

Na 't oversteken van die breede Westerschelde, ben ik wel genoodzaakt
op z'n staart te trappen. Ik mag namelyk niet onopgemerkt laten dat er
sedert eenige tientallen een nieuwe soort van specialiteiten is
opgestaan, die ... die ... hoe zal ik ze noemen? Ik bedoel de gewezen
dominees die overgingen in de schryvery. Hun arbeid blyft rieken naar
den kansel, alsof ze betaald werden voor 't wáármaken der Latynsche
spreuk over den eenmaal van zeker geurtje doortrokken pot. Zalf laat
zich nooit gewillig onbetuigd, en wie haar in deze specifiek-theologische
hebbelykheid tegenwerkt, ziet z'n pogingen verydeld juist door de
middelen die hy aanwendde om den verraderlyken pot te reinigen. De meest
gebruikelyke remedien zyn gemaakte fermeteit, nagebootste flinkheid,
linksche jacht op iets ondeftigs, alles overgoten met 'n sausje van
zoeterig-vieze gemoedelykheid--liefst in _Wandsbecker-Bote_-manier, of
iets van dien aard als 't maar terdege _namaak_ is--waardoor slechts
onnoozelen zich laten foppen, 't geen nu juist niet zeggen wil dat het
publiek van die heeren byzonder klein is. Wel mogen wy 't er voor houden
dat O.L. Heer aan den afval van de meesten niet veel verloren heeft, doch
hierin ligt maar 'n schrale troost by de bedenking hoe weinig er aan den
anderen kant door de _Letteren, Beschaving_ en _Zedelykheid_ aan die
overloopers werd gewonnen. Uitzonderingen bestaan er ongetwyfeld, maar
_typisch_ gesproken is 't geschryf van de meesten 'n onsmakelyk
kostje: _servat odorem_!

Voor ik van dit onaangenaam onderwerp afstap, 'n kleine opmerking
ten-behoeve van 't nobele _suum cuique_. We hebben hier te doen met
personen die met en door «God» zich 'n redelyk plaatsjen in de
Maatschappy wisten te veroveren, en daarvan wel eens gebruik maakten
om de arme drommels aan wie hun God zich niet had gelieven te
openbaren, uittemaken voor slecht volk. Naar de mode van den tyd
lieten zy, zoodra 't met hun belang kon worden overeengebracht, dien
God varen, en langs meer of min omwegen--altyd zooveel slagen om den
arm houdende als maar eenigszins mogelyk was[31]--namen ze dienst
onder de vrydenkers. Hun vroegere meeningen? Wel, ze waren tot beter
inzicht gekomen. Dit kan waar zijn. Maar zyn ze dan niet vòòr alles
eenig herstel van eer schuldig aan de mannen die zy gedurende hun
theologische loopbaan verketterden en uitscholden? Aan de mannen die
dan toch blyk gaven van helderder inzicht, van eerlykheid en moed,
toen _zy_ nog in hun vermolmde preekkasten stonden te zwetsen op de
alleen-zaligmakende kracht van hun leer? Dit zou billyk zyn, dunkt me,
en 't gebeurt dus niet. Men moet zich schikken. Maar nu van een hunner
te vernemen--lach niet, lezer! dat «_geen enkele vorm van studie, als
instrument (?) tot veelzydige ontwikkeling, de aan alle talen rakende
(?) de wysbegeerte (!) en geschiedenis (?) in zich opnemende (?) vry
(?) beoefende theologie_» overtreft, dat gaat de schreef van 't
verdragelyke voorby: Ik protesteer!

In die twee laatste woorden vat ik voorloopig samen wat verontwaardiging
over de onbeschaamde reklame van den gewezen theologant BUSKEN HUET my
in de pen gaf. _Mr. Josse_ heeft zich verhangen uit spyt zich zoo
voorbygestreefd te zien. Toch moet ik erkennen dat m'n bydrage tot
karakterizeering der schryvery van gewezen dominees juist op het werk
van den heer HUET-zelf het minst van toepassing is. Wat _hy_ uit den
preekstoel meenam, draagt voorzeker 'n geheel anderen naam dan zalf of
balsem, en verspreidt 'n byzonder-_persoonlyken_ geur. Ik zou me dan ook
wel gewacht hebben z'n naam te noemen--daar ik _wanbegrippen_ en geen
_individuen_ bestryd--indien hy me hiertoe niet had gedwongen door die
brutale ophemelary van z'n kollegaas in godgewezenheid. Die kermisbluf
mocht niet onbestreden blyven--niet onaangeroerd althans--in 'n werkje
dat tegen den verkeerden invloed van zekere _specialiteiten_ waarschuwt.[32]

Het bestryden van alle verkeerdheden waaronder we gebukt gaan door 't
blindstaren op 'n bepaald punt, gaat m'n bestek tebuiten. Zoowel in
belangryke als in meer dagelyksche zaken stuiten we telkens op de
hoofdigheid en bekrompenheid van speciaal-mensen. Wie zich niet
voldoende ergert aan de tevredenheid van 'n apteker over 't groot
aantal zieken, kan tot oplettendheid worden gespoord door 't zuurkyken
van de huismeid die 't zeer ongepast vindt dat er bezoek komt nadat zy
zoo-even den gang heeft geboend. Men had háár specialiteit--waarin de
stumpert 'n instrument tot veelzydige ontwikkeling meent te zien--moeten
eerbiedigen, pruilt zy, en ze vindt 'n lydensgenoot in 't Raadslid dat
te-vergeefs 'n aangewaaid dilettantisme scheikundig trachtte te verbinden
aan z'n slecht begrepen roeping als schoolopziener. Door slordigheid en
onbekwaamheid geeft de werkman schyn van billykheid aan de wreede
terugzetting, waarover hy--overigens dikwyls ten-rechte--zoo bitter
klaagt. Hyzelf verstaat z'n vak evenmin als de plichtvergeten
volksvertegenwoordiger die den toestand van den arbeider geen aandacht
waard keurt. Krantenfabrikeurs wedyveren met leveranciers van vervalschte
levensmiddelen in 't bedriegen van hun publiek. «Moralisten»--zoo noemen
zich die heeren--geven aanhoudend blyk van de vuilste onzedelykheid door
't kwajongensachtig uitpluizen en nasnuffelen van alkoofgeschiedenissen.[33]
De geschiedkundige yvert voor SPARTAKUS, maar glimlacht minachtend als men
hem spreekt van den boerenkryg ... die voor de deur staat. Ginds hooren
wy een zanger ... zingen. Dit zy zoo, mits hy zich van spreken onthoude.
O gewis, de denker schept beelden uit klank, maar uitsluitende beoefening
der toonkunst bederft het denkvermogen. Elders zien wy 'n schoolmeester
die meent dat de jongeluî trouwen om hèm leerlingen te bezorgen. De
diplomaat, de staatsdienaar ...

    _Hem is de Staat_ zyn _zetel_, zyn _carrière,
    Een speelplaats voor de heeren van het hof_,
    Een draaibank van fortuintjes. Een fabriek
    Van Neurenberger eerzuchi-duikelaars_ ...

Wie na dit alles nog niet overtuigd is van de noodlottige gevolgen
dier eenzydigheid, trachte den stumpert te zien te krygen, die
tusschen den Haag en Delft «levenslang» schuiten door de vaart trok.
Alsof de natuur der dingen ons waarschuwen wilde door 'n vreeselyk en
luidsprekend voorbeeld der gevolgen van 't specialismus: die man is
paard geworden, hy _hinnikt_![34]

Hinneken nu, doen onze staatslieden, schoolmeesters, advokaten en
broodbakkers niet. Zelfs in hun speciaalvak brachten ze 't niet zóó
ver als die species _equus_ van 't genus _homo sapiens_. Des te erger!
Ze zyn in hun halve krankzinnigheid minder oprecht dan dat tweebeenig
trekdier in z'n volslagen razerny en, laten ons in den gevaarlyken
waan dat wy te-doen hebben met _mensen_.

       *       *       *       *       *

De lezer kan uit IDEE 269 weten dat ik me gewoonlyk onthoud van 'n
professoraal _fabula docet_. Ik laat liever het opmaken der slotsom
over aan hemzelf.

Het kan evenwel ditmaal noodig zyn, zoo-al geen _koncluzie_ te geven,
dan toch iets als handleiding tot het samenvoegen en vaststrikken der
divergeerende draden van m'n betoog. Het uiteenloopende myner
bewysvoering, en de schynbare afwykingen die ik me veroorlooven ...
_moest_, om natuurlyk te zyn, geven misschien tot die behoefte
aanleiding.

Om alzoo den knoop toetehalen, het komt me voor dat we 't onderzoek
naar de waarde der _specialiteiten_ kunnen splitsen in twee
hoofdvragen?

1. _Welk gebruik moet de Maatschappy van hen maken?_ 2. _Hoe werkt het
specialismus op de waarde van den individu?_

Tot het beantwoorden der eerste vraag ligt aanleiding in de vraag-zelf.
Hoe men specialiteiten behoort te gebruiken? De Maatschappy moet hen
_gebruiken_ d.i. zy stelle ze _niet aan haar hoofd_. De specialiteit
is _ambachtsman_ die 't bestelde vervaardigt, maar geen stem heeft in
't bestellen. Hy levere z'n vakkennis waar die gevorderd wordt. Aan
anderen blyve de beoordeeling in-hoeverre het geleverde bruikbaar is,
en hoe 't moet worden aangewend. Een specialiteit zy als de _expert_
voor 'n rechtbank. Hy legt, zonder zich om gevolgen of strekking te
bekommeren, z'n verklaring af omtrent de byzondere zaak die hem werd
opgedragen, en waarvan hy verondersteld wordt--dikwyls 'n fiktie!
--verstand te hebben. Wil hy de grens zyner bevoegdheid overschryden
en zich bemoeien met de toepassing van z'n expertise op 't proces,
dan verwyst hem de Voorzitter naar z'n _vak_ en naar de _speciale_
taak waartoe hy geroepen werd. In deze schynbare terugzetting ligt
niets vernederends. Wie inderdaad in eenig vak uitmunt, stelt zich
met de erkenning van die uitstekendheid tevreden, maar zou 't zelfs
onaangenaam vinden, indien men hem wilde gebruiken tot iets anders.
Hy bezit in _zyn_ specialiteit den meestergraad, of streeft daarnaar,
en wil zich dus niet laten aanwerven als leerling in anderen werkkring.
Dikwyls zelfs pronkt hy met z'n onbedrevenheid in zaken van algemeen
belang, om te doen in 't oog vallen hoever hy 't in zyn byzonder streven
gebracht heeft. «Van de dingen aan-wal heb ik geen verstand!» beduidt
dan: ik ben 'n flink zeeman. «Met zulke belangen hield ik me nooit bezig»
kan beteekenen: ik ben door-en-door soldaat. «Die wereldsche zaken liggen
buiten m'n bemoeienis» zal wel zooveel willen zeggen als: ik voel me
perfekt thuis in den hemel. Enz.

Dat het beoefenen van 'n bepaald vak niet volstrekt de bruikbaarheid tot
iets anders uitsluit spreekt vanzelf, vooral waar zoodanig vak slechts
_beroep_ is, _middel van bestaan_. Doch dan houdt het specialismus op.
Ik, byv. ben geen specialiteit in schryvery, godbewaarme! SPINOZA was
't niet in brillenslypen, al sleep hy brillen om zich in 't leven te
houden. In zulke gevallen is 't bedryf dat men uitoefent, geen
levensinrichting, en dus juist _afwyking_ van de specialiteit der
persoon.

Ik vergeleek den specialist by 'n ambachtsman die _te-werk gesteld_
wordt. Dit te-werkstellen geschiedt door anderen, door niet-
specialiteiten, van wie verondersteld wordt--ook dikwyls maar
konventie, helaas!--dat ze ruimer veld overzien dan de werkman, en
tevens dat ze bekwaam zyn tot beoordeeling en goede aanwending van
't geleverde. Deze staan tot den leverancier van speciaal-kennis in
verhouding als de fabriekheer tot den arbeider. Wie zich levenslang
bezig hield met gaatjes-prikken (IDEE 553, _nieuw nummer:_ 788) past
niet aan 't hoofd der zaak en, omgekeerd, de _bestuurder_ van de
fabriek zou niet _the right man_ zyn om den _ambachtsman_ te
vervangen.

De statistikus, de geschiedvorscher, de land-ekonoom, de geneesheer,
de zeeman, de militair, de staathuishoudkundige, de jurist, de
ambtenaar ... al deze specialiteiten behooren _gebruikt_ te worden
_door wie aan 't hoofd staan_ eener Maatschappy, of van 'n deel
daarvan. Zy allen leveren in verslagen, rapporten, opgaven en adviezen
de vruchten van hun arbeid, en de autokraat, de wetgever, de
uitvoerende of beslissende macht ... wat kan van hèn gevorderd worden?

Welke eigenschappen behooren den _fabriekheer_ te versieren, om den
arbeid van z'n ondergeschikten behoorlyk aantewenden?

Het antwoord op deze vraag zou tehuis behooren in 'n verhandeling over
_niet_-specialiteiten.

De spreuk _de minimis non curat Praetor_ bevat 'n goede les, doch
wordt zooals veel spreuken misbruikt. Onthouding van bemoeienis met
zoogenaamde kleinigheden, sluit in zich de verplichting tot zorg dat
ze behoorlijk worden behartigd zònder die bemoeienis, en deze plicht
is waarlyk géén kleinigheid. Dat er tot de hiertoe onmisbare
organizatie en tucht _bekendheid met dat kleine_ noodig is, spreekt
vanzelf. Vóór zich de _Praetor_ straffeloos kan onthouden van
onmiddelyke aanraking met het geringere, behoort hy blyk te geven
_niet daar-beneden te staan_. Wie dit verzuimt, verliest in de oogen
van z'n ondergeschikten--_specialiteiten die_ zonder uitzondering
_vyanden van den meester_ zijn--de zedelyke bevoegdheid om 't geheel
te regeeren, en uit deze storende minachting zou dan ook inderdaad 'n
betrekkelyke onbekwaamheid voortvloeien.

Eén ding staat vast: tot wèl overzien van dat geheel, is vóór alles
noodig 'n geoefend verstand en veel hart. Deze twee hoedanigheden
vertegenwoordigen het _kunnen_ en het _willen_, en sluiten evenzeer
bekrompen vooroordeel uit, als ze borg staan voor rechtvaardigheid en
praktischen zin. Van den niet-specialist is te vorderen dat hy den
arbeid zyner onderhoorigen wete te regelen, te beoordeelen, te
schiften en te gebruiken. Jazelfs er behoort 'n tyd te komen dat hy
dit alles--met uitzondering van 't ál te stipt-ambachtelyke--gelyk
TIBERIUS den medicynmeester, _ontberen_ kan.

Het streven naar deze onafhankelykheid is _zyn_ specialiteit.

Ik vrees te moeten gelooven dat nooit eenig vak slordiger beoefend
werd, en 't zal dan ook wel hieraan te wyten zyn dat we overal aan
_byzondere_ bekwaamheden den rang zien toekennen die in 't algemeen
belang de belooning wezen moest van harmonische ontwikkeling op
_universeel_ gebied. Waar 't uitstekende ontbreekt, speelt het
ordinaire den meester, en zoolang alle ruimte wordt ingenomen door den
soldaat, blyft er voor maarschalken geen plaats.

       *       *       *       *       *

Wat nu vervolgens den invloed van 't specialismus op de waarde van den
_individu_ aangaat, ieder begrypt dat het niet gemakkelyk is den
juisten grens te bepalen tusschen algemeene en byzondere verplichtingen.
Dat verdeeling van arbeid in zekeren zin voordeelig werkt, mag niet
ontkend worden, doch 't overschryden van de juiste maat dezer verdeeling
geeft aanleiding tot ongerymdheid als waarop ik herhaaldelyk gewezen heb.
Er behoort daarby vooral te worden acht geslagen op juiste waardeering
der uiteenloopende aanspraken van rechtstreeks en indirekt oordeel. Het
zou kunnen zyn dat de _handigheid_ zich ontwikkelde ten-koste der
_bekwaamheid_, en dat we ten-laatste ónbekwaam werden de vruchten van
die handigheid te genieten. De Maatschappy zou dan beginnen te gelyken
op 'n letterzetter die zóó mechanisch-vlug leerde werken dat-i 't lezen
verleerde. Men bedenke dat onevenredige toepassing onzer gaven--ook
zelfs uit 'n _industrieel_ oogpunt--niet praktisch is, daar byv. de
behoefte aan letter vervallen zou als er niet meer gelezen werd.

Het kretinizeeren der individuen kan nooit gunstig werken op het
geheel. Wie op beperkt terrein meer tyd en ziel uitgeeft dan in
verhouding tot z'n algemeen-menselyke roeping gepast is, werkt
nadeelig op de som van algemeen welzyn, en schaadt tevens zich-zelf
daar geen uitstekendheid in 'n bepaald vak opweegt tegen de
vernedering als _Mens_.

En dit is niet genoeg gezegd. Zelfs _in dat vak_ bereikt hy z'n doel
niet. Het is te betwyfelen of die Haagsche paardman beter schuiten-
leepte dan andere mannen. Maar beter dan andere _paarden_ zeker niet!
Wie met werktuigen en dieren konkurreert, zal ervaren dat hy z'n
menselyke waardigheid _à pure perte_ wegwierp, en daarvoor geenszins
wordt schadeloos gesteld door 't behalen van 'n prys op 't lager
gebied dat hy tot werkplaats koos. De geschiedenis levert voorbeelden
in menigte, dat speciaal-mannen in hun eigen vak overtroffen werden
door personen die zich op dat vak niet uitsluitend hadden toegelegd.
En meer nog: _alle_ voorgangers in _elke_ kunst in _elke_ wetenschap,
in _elk_ bedryf, op _elk_ gebied van menselyke ontwikkeling, waren
leeken. Wat in hen 'n gunstig samenvallen was van in-en uitwendige
_roeping_, werd door hun opvolgers vervormd tot _beroep_. (IDEE 498
_en_ 499. _Voorts, nieuwe nummering_: 921.)

Dit nu kan niet vermeden worden. Ten-allen-tyde werden school,
reglement, methode, aangewend als surrogaat voor 't _genie_ dat hyzelf
onbewust in sleur verstikte ... door de maatschappy: als surogaten
voor _de genien_ die ze doodmartelde uit afgunstige baldadigheid.

Hoe dit zy, de behoefte aan die plaatsvervangende middelen bestaat, en
daarom moeten wy ons schikken in zekere beroepsgewyze verdeeling van
den arbeid. Wie zich tot het overzien van 'n ruim veld ongeschikt
acht, doet wel zich te bepalen tot enger gebied, doch hy vergist zich
in de meening dat-i op 't door hem gekozen terrein nuttiger bezig is
naarmate hy de grenzen daarvan nauwer beperkte. De Staatsdienaar die
't heil der Mensheid verwacht van z'n papierkraam of _diplomatie_ ...
de babbelaar die frazen voor daden geeft ... de koopman die z'n
winkeltjen of kantoortjen als 't centrum van 't Heelal beschouwt ...
de militair die by al z'n redeneeringen 'n kazernig «by ons» op den
voorgrond stelt ... de filoloog die de beoefening der letteren
inkrimpt tot 'n bespottelyke studie in letters ... de huisvrouw die
meent dat «huishouden» hoofdroeping is van moeder en echtgenoot ... de
publieke aanklager die aan de eer van z'n funktie meent schuldig te
zyn, elken beklaagde voor 'n monster uittemaken ... zy allen die hun
specialiteitje willen doen voorkomen als 't «instrument»
by-uitnemendheid ter veelzydige ontwikkeling, ze vergissen zich in de
meening dat ze door die uitsluitingstheorie blyk gaven van
uitstekendheid in hun eigen «vak». Het verkrachten van waarheid, het
verwaarloozen der juiste verhouding onzer verplichtingen, levert nooit
goede vrucht. Tot het wel beoefenen van elk onderdeel van kennis of
wetenschap is noodig dat wy 'n open oog houden voor andere zaken die
_tezaam genomen_ onze fakulteiten behooren bezig te houden. Hierdoor
wordt onze waarde als mens bepaald. Dezelfde bekrompenheid die ons een
al te klein onderdeel tot doel aan ons streven deed kiezen, zal ons
weldra onbekwaam maken tot bereiken van dat nietige doel-zelf. Een
huismoeder die niets dan huishoudster wil zyn, is geen _goede_
huishoudster. Ze maakt noch echtgenoot noch kinderen gelukkig. De
krygsman die z'n gansch gemoed weggaf aan de kazernedienst, wordt
onbruikbaar tegen den vyand, en is zelfs in vredestyd een nietig
voorwerp. De mannen van de dubbele _o_, die waarachtig geen
meesterstukken leveren in _wezenlyke_ letterkunde, zyn daarom in hun
speciaal-vakje niet uitstekender dan de eerste de beste die zich nooit
met zulke nietigheden bemoeide. Een liefhebbery-chemicus verhoogt
geenszins de kans op 't ontdekken eener nieuwe brandstof, door 't
slecht vervullen van z'n ambt als opzichter over 't onderwys. De
staatsman die niets is dan staatsman, niets dan diplomaat ...
arm Volk!

In al die speciaal-mensen is iets dors, iets ongenietbaars, iets dat
in tegenspraak is met de veelzydige, ryke, gulle natuur. _Zy_ bemoeit
zich niet met verdeeling van arbeid en studie. Háár weten en werken is
algemeen. Scheikunde, mathesis, statika, sterrekunde, geschiedenis,
hartstocht, ontbinding, groei, kristallizatie ... alles heeft zy in
haar oneindig magazyn, alles wendt ze aan, alles beheerscht ze, alles
brengt ze voort door gelyktydige en harmonische toepassing van haar
krachten. Een harmonie die zóóver gaat, dat we gedurig de ontdekking
te-gemoet zien dat ze dit alles te-weeg brengt volgens één wet, door
één kracht, met slechts één soort van stof!

Het afwyken van deze _algemeenheid_ der natuur, is ongehoorzaamheid
aan den wenk dien ze ons geeft, en moge in zekeren zin een vergeeflyk
gevolg wezen van onze zwakheid, het blyft een fout die afwyking te
verheffen tot _stelsel_. Wel weet ik dat de inrichting onzer
Maatschappy hiertoe aanleiding geeft, maar de eene verkeerdheid
verontschuldigt de andere niet. Juist door dat al te mechanisch
onderverdeelen van roeping, is die maatschappy geworden wat zy is. Een
verstompende verdeeling van den arbeid moge in zekere gevallen noodig
zyn om niet ondertegaan in den bloedigen _Kampf um's Dasein_, de
wysbegeerte ontleent haar voorschriften niet aan de door nood tot
fouten geperste industrie. Het is juist háár roeping middel te vinden
tot het _verbeteren_ van die fouten, en mocht er ooit blyken dat het
bereiken van dit doel onmogelyk is, toch blyft altyd het streven
daarnaar de taak van 't beter deel der Mensheid. Gelyk 'n boosaardige
TARQUINUS, scheert, schaaft en snoeit het specialiteiten-systeem alles
af wat uitsteekt, en verlaagt daardoor tevens gaande-weg het reeds zoo
diep gezonken peil der middelmatigheid-zelf. Wat middelmatig genoemd
wordt, zou veelal _slecht_ heeten indien we ons in oprechtheid
afvroegen wat _goed_ is. Hoe langer hoe meer gaan de individuen op in
hun «vak» en 't _mens-zyn_ wordt uitzondering.

Dit is treurig!

_Qui trop embrasse mal étreint_, zeker! Ik verdedig geen onberaden
verbrokkeling van gaven. Wie te veel omvatten wil, zou zich maken tot
'n specialiteit van wanbegrip. Maar evenzeer is 't waar, dat men niet
tot de juistheid van oordeel geraakt door 'n idioot staroogen op 'n àl
te gering deel van wat ons omgeeft. Op geestelyk en stoffelyk gebied
beide, staat _al wat is_ in verband met iets anders, onmiddellyk met
het naastliggende, middelyk met het verwyderde. By 't waarnemen van
den aard der dingen, is het achtslaan op dat verband onmisbaar. Wie
slechts met 'n _loupe_ de steenen van 'n gebouw beschouwde, zal
hoogstens eenig oordeel kunnen vellen over de soort van 't materiaal,
het gebouw _als zoodanig_ heeft hy niet gezien. Daartoe wordt wyder
gezichtshoek vereischt, meer ruimte van blik.

_Cest mal étreindre que d'embrasser trop peu_ sla ik voor als
weerklank op de aangehaalde spreekwys. De juiste grenslyn tusschen _te
veel_ en _te weinig_ moge niet te trekken zyn, er zal toch wel geen
wysheid liggen in 't najagen van het àllergeringste. We kunnen
wel-is-waar geen zonnestelsel omvatten, maar 'n zandkorl evenmin. De
zeloten voor 't nietige, de aanbidders der afgodinne BEUZELARY
zyn--ook zelfs naar den maatstaf van hun eigen bekrompen streven--even
ver van _Waarheid_ en van 't _praktisch nuttige_, als de verongelukte
hoogvlieger die dan toch noch altyd 'n weemoedig _in magnis voluisse_
kan aanvoeren ter vergoelyking van z'n misslag. Wie _te veel_ wil,
bereikt _niets_, wordt er gezegd. Dit is onjuist. Dat willen-zelf is
'n _iets_, en 't verachtelykste niet. Het medelyden met den gevallen
adelaar sluit geen eerbied uit, maar 'n struikelende schildpad is
bespottelyk.

Ons leven is te kort om op _alles_ te letten, zegt men.

Ons leven is te kort om «alles» te verwaarloozen, is m'n antwoord.
Juist de aanhoudende pogingen om 't verband tusschen _alles_ en
_alles_ te vatten--ziehier het punt waar POËZIE en WIJSBEGEERTE
ineensmelten--zyn noodig om ons iets van de onderdeelen te doen
begrypen. Zedelyke en verstandelyke ontwikkeling--identisch met
arbeid, genot en deugd--is gevolg en belooning van aanhoudende
kritische vergelyking der feiten die de Natuur ons te aanschouwen
geeft. Wie den blik van dat schouwspel afwendt, die punten van
vergelyking geen aandacht waard keurt en alzoo de _harmonische_
ontwikkeling zijner gaven veronachtzaamt, krimpt in tot 'n dier, tot
'n machine, tot 'n zaak.

De steen ligt. Dat is alles wat-i kan ... zyn _Specialiteit_! We
willen meer zyn dan zoo'n steen.

Het rad draait. Het kan niet anders ... zyn _Specialiteit_! We willen
meer zyn dan 't werktuig dat zich zoo dom eentonig beweegt.

De plant groeit bloeit, verdort en sterft zonder genot, leed of besef
... haar _Specialiteit_! We willen meer zyn dan zoo'n plant.

De koe eet gras, herkauwt, eet weer gras en herkauwt weder tot ze
geslacht wordt. Dat is háár _Specialiteit_ ...

_Excelsior, Excelsior_:

De roeping van den mens is _Mens_ te zyn.



NOTEN:


[1] Wel zeker! «_Hy is op die plaats de rechte man_» of: «_die_
plaats _is voor hem de rechte_.» Zóó zou zich iemand uitdrukken, wiens
denkvermogen zich de weelde van eigen equipage kan veroorloven en dus
niet met huurfrazen behoeft te ryden.

[2] «Ik weet het niet.»

[3] Een citaat is het, en wel 'n historisch. «_Ietoe andjieng belanda
bakkelahi sama tahi_!» riepen de Jakartanen. By eigen ervaring weet ik
dat de in dat verwyt gekenschetste nationale hebbelykheid nog altyd in
volle kracht is blyven bestaan.

[4] Er zyn er nu 'n dozyn meer, maar gemakshalve zal ik ze
_septuaginters_ blyven noemen. «Elf-en-dertigers» zou ook 'n goede
benaming zyn.

[5] _Noot van_ 1878, Tot m'n verdriet voel ik me genoodzaakt deze
bemoedigende premisse intetrekken. Gedurende de zes, zeven jaren die
er sedert het schryven van dit werk verliepen, ben ik door nauwkeurig
achtslaan op de verschynselen en ingespannen nadenken tot de
overtuiging gekomen, dat onze scholen--lage, middelbare en
hoogere--_inderdaad_ slecht zyn. De pas verschenen Onderwyswet--'n
hoogst onvryzinnig-liberalistisch prul--zal de kroon zetten op 't
spelletje van bederf, dat sedert jaren door ministers van allerlei
wankleur, geholpen door kamerleden van gelyk allooi--liefst
_Specialiteiten_!--in den Haag gespeeld werd.

[6] _Noot van_ 1878. Slechts zeer onopmerkzame lezers zullen _deze_
bemoediging voor iets anders dan ironie hebben gehouden. Als zoodanig
slechts behoeft ze dan ook niet te worden ingetrokken. De toestand in
Indië is erbarmelijk. De zaken gaan er zoo hard achteruit als 'n
Fransche maarschalk loopen kan.

[7] _Noot van_ 1878. Het openlyk en loyaal _verkoopen_ van plaatsen in
de Vertegenwoordiging van Stad of Land, _aan den meest-biedende,_ zou
nog beter zyn. Voor dat stelsel laat zich veel aanvoeren, vooral
wanneer men het beschouwt in tegenstelling met het _tegenwoordige_ dat
even onzedelyk als onstaatkundig is.

[8] Historisch.

[9] Noot van 1878. De hier geleverde schetsjes van de werking der
distriktskiezery stellen de zaak te gunstig voor. Ik geef daarin nog
toe dat de kiezers _zeker voorwendsel_ zouden kunnen aanvoeren,
waardoor hun keuze wel niet gerechtvaardigd, maar toch eenigszins
verklaard wordt. In de werkelykheid echter meent men zelfs dat
voorwendsel te kunnen missen. Niemand die de onlangs verschenen
brochure van den heer Van Vloten: _Kiezersindrukken, te boek gesteld
tot waarschuwing en opwekking van ieder naar ware vryzinnigheid
strevend Nederlander_, aandachtig leest, zal durven beweren dat ik my
te sterker uitdrukte, toen ik in m'n _Pruisen en Nederland_ zeide:
«_wie 't oog slaat op de keukens waar de parlementspoppen gebakken
worden, is er misselyk van_». Ook de t.z.p. aangehaalde woorden van
LOUIS REYBAUD--den eerlyken en scherpzinnigen auteur van _Jerôme
Paturot_--roep ik by dezen in 't geheugen van ieder die de publieke
zaak met _gezond verstand_ en _goede trouw_ wil behandeld zien.

[10] Overal namelyk waar de toeschouwer zich niet juist op de loodlyn
bevindt, die op 't midden van een der zyden valt, en. deze gunstige
kans is oneindig-klein. Van alle andere punten gezien, is 't ding
scheef. De specialiteit-bouwheer schynt niet geweten te hebben dat de
ellipsvorm voor koepeldaken ongeschikt is.

[11] _Noot van_ 1878. Men beweert dat er in 't bouwontwerp van dat
reusachtig «Volksvlytpaleis» niet op 'n trap gerekend was, en dit komt
gelooflijk voor als men 't spiraaltje beschouwd dat nu als zoodanig
moet dienst doen. De schuld zal aan de Grieken liggen, die verzuimd
hebben ons voorbeelden van wenteltrappen in harmonie met 'n gebouw
natelaten. Zoodra 'n specialiteit geen «modellen» vindt, staat hy met
de handen verkeerd.

[12] «_Forsch_» vind ik voorgeschreven in 'n boekje van de
letterspecialiteiten D.V. & T.W. Als superlatief pryzen die heeren
«_forscht_» aan. Jongelui die by zulke handleidingen tot wèlschryven
geen litterarische meesterstukken leveren, verdienen gesmoord te
worden tusschen de drukproeven van 't _Woordenboek der Nederlandsche
taal_.

[13] «We hebben gemeend» dat te moeten doen, staat er. _Gemeend_ ...
wel verbazend! Zulke apenkool wordt met allen schyn van ernst door
vakmannen opgedischt, en de onnoozele leek doet zonder protest z'n
maal met die kost. Als ik my den tyd gunde, zou ik nog zotter
staaltjes van specialiteiten-wysheid op dit gebied kunnen aanvoeren,
o, in menigte.

[14] Uit schaamte voor de drukkery heb ik de vryheid genomen de
woorden van den advokaat in 't Hollandsch overtezetten. _Hy_ drukte
zich aldus uit:

«_En zeer zeker is het een aardige aanwyzing, werpt het een
eigenaardige blik in het karakter van den beschuldigde, als men leest
het inschrift_ ... enz.

Ziedaar 'n «het» dat «een blik werpt als men leest». We komen niet te
weten wie die «het» is, en wat Z.Ed. werpt als men niet leest.
Ter-schadeloosstelling voor deze gaping evenwel wordt ons hier--als
men leest--gelegenheid geboden een niet-aardigen blik te werpen op de
wèl-eigenaardige _onzuiverheid van uitdrukking_ die oorzaak, gevolg en
kenmerk is van begripsverwarring en onzedelykheid (_Zie_ IDEE 692, _in
de latere uitgaven_: 1057).

[15] Een dergelyk voorbeeld van verstandsverkrachting of misselyk
hofmaken aan bygeloof, vindt de lezer in IDEE 606 (_nieuwe nummering_:
908) en onlangs vernamen wy uit de troonrede, dat we--onder 't
«liberaal» ministerie-_Kappeyne_!--dit jaar (1878) zullen geregeerd
worden «met Gods hulp.» Mag ik den heer Kappeyne doen opmerken, dat
die God 'n landverrader is? Om nu van z'n intieme relatien met _zeer
veel_ Buitenlandsche Mogendheden niet te spreken, is het 'n
uitgemaakte zaak dat hy in byzonder-vriendschappelyke verstandhouding
staat met de Atchinezen, een volkje dat hem fanatiek vereert en zich
brutaal durft beroepen op zyn bescherming.

[16] Bij de behandeling dezer zaak heb ik gebruik gemaakt van het
werkje: «_Rechtsgeding tegen_ HENDRIK JACOBUS JUT _en zyne huisvrouw_
CHRISTINA GOEDVOLK _beschuldigd_ ... enz. _door_ B. DE VRIES.
_sGravenhage by_ H.C. SUSAN, C.H. ZOON, 1876». 't Is me niet bewust
dat de delinkwenten--ik bedoel hier de moordenaars niet--tegen den
inhoud van dat boekje geprotesteerd hebben, en ik meen dus me daaraan
te moeten houden. Mochten de heeren rechtenmeesters die zich
verbeelden JUT en KRISTIEN verdedigd te hebben, ontevreden zyn met m'n
oordeel over hun arbeid, ik ben niet ongenegen tot nadere toelichting.
De stof is rijk.

[17] Over DE VLETTER heb ik roerende mededeelingen te doen, die in de
_Noten en Toelichtingen_ zullen worden opgenomen zoodra de staat myner
gezondheid me zal toelaten die gereed te maken voor de pers. Ik
bezocht den armen man herhaaldelyk in de gevangenis te 's Gravenhage,
en ontying vele brieven van hem uit het tuchthuis. Zyn veroordeeling
was 'n misdaad.

[18] _Quia triumviralie supplicio adfici virginem inauditum habebatur_
zegt die geschiedschryver. (_Annales V. cap. 9_)

[19] De lezer sla eens IDEE 279 op. Hy zal in dat nummer 'n aardig
staal vinden van akademisch-geleerde rechtskrankzinnigheid.

[20] Ik kende het woord _Actuaire_ niet, en heb 't opgezocht in
LITTRÉ, die 't dan ook 'n _néologisme_ noemt en 't eerst in z'n
_Supplément_ heeft opgenomen. Ziehier wat hy er van zegt:
«_mathématicien chargé de contrôler d'après le calcul des probabilités
les bases des contrats viagers ou d'assurances_». Men ziet alzoo dat
de beteekenis van 't woord _Actuaire_ louter konventioneel is. Iets
anders moet men dan ook niet zoeken by LITTRÉ, 'n specialiteit--in
Fransche onwetendheid--op 't gebied van etymologie en algemeene
taalkennis.

[21] Vgl. in den IIIn bundel IDEEN, de nummers die over kunst en
kritiek handelen.

[22] «_Als de schoone Amalia uit haar bedwelming ontwaakt, is de
bekoorlyke Emilia neergezegen_» enz. Er zijn meer dergelyke oud-nieuwe
snufjes in omloop, waarover bygelegenheid 'n woordje.

[23] Ik had hier honderd andere veldheeren kunnen noemen. De
krygsgeschiedenis is er vol van. De specialiteit van dien MAURITS was:
_door brandschatten en plunderen z'n beurs te spekken_. En daar
SPINOLA hem hierin niet te-keer ging, mag men 't er voor houden dat
die twee specialiteiten in krygskunde tot hetzelfde gild behoorden.
Het wordt tyd dat men de «_Geschiedenis_» eens bestudeere in àndere
werken dan onze schoolboekjes, specialiteiten gewoonlyk in
chauvinistische vervalsching!

[24] IDEEN, _bundel_ II, _vyfde druk, blz_. 59.

[25] IDEE 322.

[26] Zie nummer 19 der Noten in de laatste uitgaaf van den _Max
Havelaar_.

[27] Ik spreek hier nog niet eens van de armzalige rol die de
specialiteiten van politie en justitie in deze zaak hebben gespeeld
voor zy de ware schuldigen ontdekten en in hechtenis namen. De daarin
tentoon-gespreide onbekwaamheid gaat in 't ongeloofelyke over!

[28] Een koddig staal van dien advokatenbluf vindt men in BILDERDIJK'S
brief aan juffrouw WOESTHOYEN, van 22 April 1784. _(Bilderdyks Eerste
Huwelyk_, enz. _Leiden by E. J. Brill_.)

[29] Zie de parabel van den bruggeman in IDEE 340.

[30] De aangehaalde zinsneden zyn ontleend aan 'n allerzotst artikel
in _Eigen Haard_, waarin de schryver zich verbeelt den heer GOUDSMIT
'n eerzuil te stichten. De achtenswaardige man zal er niet mee
ingenomen zyn. Komiek-onhandig is de verwaandheid waarmee die
christelyke jurist den heer GOUDSMIT wel vergeven wil dat-i maar 'n
Israëliet is. Het model van dien flater zal zeker uit de pandekten
gehaald zyn, maar _elegantie_ is wat ànders, dunkt me.

[31] Zie de parabel van de pasteibakkers in nummer 453 van de IDEEN.

[32] By-gelegenheid 'n schoofje stalen van de ontwikkeling die de heer
HUET aan de wondervolle werking van het door hem uitgevonden
«instrument» te danken heeft. Ik zal dat niet dan met weerzin leveren,
maar nu eenmaal in m'n VIn bundel IDEEN 't ongeluk gehad hebbende z'n
_kritische methode_ aantepryzen--in-tegenstelling namelyk van 't
gebruikelyke ongemotiveerd mooi-of leelyk-vinden--moet ik me
waarborgen tegen de verdenking dat ik party-trek voor z'n _taal_, z'n
_wyze van uitdrukking_, z'n _betoogtrant_, z'n meeningen over _Kunst,
Letterkunde, Moraal, Poëzie_ en ... meer nog, helaas, al noemde ik
veel. Het meeste werk dat de heer HUET in den laatsten tyd geleverd
heeft, is kopie _for the million_, en zelfs als zoodanig vry slecht.

[33] Zie de polemiek over VAN HAREN, en vgl. IDEEN II, 5e _dr. blz_.
11.

[34] Ik zag hem voor 'n twaalftal jaren. 't Is te hopen dat de arme
krankzinnige overleden zy. Doch ook in dat geval zullen vele inwoners
van Delft en 's Hage de zaak kunnen bevestigen. Voor 'n aalmoes of 'n
stuk brood dankte hy trappelend en brieschend. Snyender satire op 't
specialiteiten-systeem is niet denkbaar.





*** End of this LibraryBlog Digital Book "Specialiteiten" ***

Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.



Home