By Author | [ A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z | Other Symbols ] |
By Title | [ A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z | Other Symbols ] |
By Language |
Download this book: [ ASCII | HTML | PDF ] Look for this book on Amazon Tweet |
Title: In Luxemburg's Gutland - De Aarde en haar Volken, 1907 Author: Perk, M. A. Language: Dutch As this book started as an ASCII text book there are no pictures available. *** Start of this LibraryBlog Digital Book "In Luxemburg's Gutland - De Aarde en haar Volken, 1907" *** In Luxemburg's Gutland. Door M. A. Perk. Met photographieën van den heer _Walter Knapp_ Jr. [1] "Les grands états auraient tort de mépriser les avertissements qu'ils reçoivent des petits pays: il appartient quelquefois aux petits de donner de grands exemples." Geen land ter wereld ongetwijfeld waarop men met meer recht dit zoo juiste woord van den Franschen schrijver G. Valbert [2] mag toepassen dan op het groothertogdom Luxemburg, welks zoo verlichte regeering al den tijd dat zij aan het bewind is,--en dat is al heel wat jaren!--zoo'n warm hart en open oog toonde te bezitten voor de sociale behoeften des volks en de bevordering van diens geestelijk en stoffelijk welzijn. En dank zij de krachtige medewerking van de Kamer der afgevaardigden, is haar het voorrecht beschoren geweest haar streven in dat opzicht met schitterenden uitslag bekroond te zien. Om die reden alleen reeds zou het voormalige graafschap der Ardennen aanspraak mogen maken op onze hartelijke sympathie en een persoonlijke kennismaking overwaard kunnen geacht worden, al is tegenwoordig onder den zooveel weidscher naam van Groothertogdom, zijn grondgebied met een bevolking van niet meer dan 235,000 zielen, beperkt tot nauwelijks het vijfde gedeelte van zijn vroegere oppervlakte, en al moet het ook alle staatkundige beteekenis derven. Het is hier niet de plaats om zijn grootsch verleden in herinnering te brengen, noch om zijn economischen toestand, zijn staatswezen of staatsinrichtingen, de bronnen van zijn welvaart, de geestelijke stroomingen, die er zich vertoonen, of zijn beteekenis op het gebied van kunst en wetenschap in het licht te stellen. Ik deed dit trouwens reeds elders en kan daarnaar verwijzen. [3] Maar in niet mindere mate moet, mijns erachtens, dit kleine land de belangstelling van de bezoekers wekken door de indrukwekkende bouwvallen van middeleeuwsche ridderburchten, die daar vele hoogten bekransen, door het rijke en dankbare onderzoekingsveld, dat het oudheidkundigen, botanisten en mineralogen aanbiedt, bovenal door zijn trotsche wouden van eiken, sparren of beuken, zijn liefelijke valleien en de haar bezoomende heuvelruggen, zijn steile rotsgevaarten, stoute bergkloven en huiveringwekkende afgronden, zijn kabbelende beekjes en snelvlietende rivieren, in één woord zijn afwisselend natuurschoon. Dit kan in verhevenheid wedijveren soms met dat van Zwitserland, dikwerf met dat van de Saksische Schweiz of den Hartz. De roep van dat natuurschoon, vroeger slechts bekend hoofdzakelijk aan Duitschers en Belgen, drong eindelijk tot ons vaderland door. En sedert een veertig jaren ongeveer neemt in Luxemburg het bezoek van onze landgenooten gestadig toe. Verschillende omstandigheden, voor den lezer zonder belang, noopten in 1878 ook mij naar het Groothertogdom mijn schreden te richten, om daar eenige weken door te brengen. En het ging mij als zoo velen anderen. Wie eens het voorrecht heeft gehad met land en volk kennis te maken--en ze kennen is ze liefhebben--verzuimt niet licht de gelegenheid tot een nieuw bezoek. Herhaaldelijk, bijna jaarlijks kan ik wel zeggen, keerde ik er voor korteren of langeren tijd terug, totdat het klimmen mijner jaren mij tegen de vermoeienissen, onafscheidelijk van de reis en het verblijf in dat Hoogland, deden opzien. Onvergetelijke dagen bracht ik er door. En een aantal hartelijke en blijvende vriendschapsbanden knoopte ik er aan, waarvan, helaas! reeds verscheidene door den dood zijn verbroken. En hoe dikwijls, wanneer ik ter verfrissching van geest en lichaam er met volle teugen de heerlijke stalende berglucht ging inademen en de schoone natuur bewonderen, hoe dikwijls zag ik mij verrast door nieuwe schoonheden, schoonheden die ik vroeger niet had kunnen aanschouwen om de eenvoudige reden, dat zij nog niet toegankelijk waren. 't Is toch pas sedert ruim een kwart eeuw, dat, vooral op aanstichting van den toenmaligen directeur-generaal van Justitie en Openbare Werken, die sedert geruimen tijd de hooge waardigheid van Ministre d'État et Président du Gouvernement met zooveel eere bekleedt, den kunstlievenden en smaakvollen Dr. P. Eyschen, men zich beijvert de schilderachtigste, te voren niet gemakkelijk of in het geheel niet te genaken punten onder het bereik van ieders blik te brengen of toegankelijk te maken. Jaarlijks worden er aanzienlijke sommen, ten minste in verhouding tot de geheele staatsbegrooting, besteed om in den winter tegen de hellingen paden aan te leggen, hinderpalen uit den weg te ruimen, doorgangen in gevaarten van graniet te banen, trappen in rotsen uit te houwen, bruggen te slaan over beken en stroompjes of bergkloven. Jaarlijks wordt ook een belangrijk krediet aan de Kamer aangevraagd ter ondersteuning van plaatselijke Verfraaiings-vereenigingen, die in grooten getale verrezen, en ter bevordering van het toeristenverkeer. De bedoelingen der regeering zijn voor niemand een geheim en verdienen allen lof. Zij wil naar Luxemburg de buitenlanders lokken, die anders elders ontspanning van den dagelijkschen arbeid en nieuwe krachten daarvoor gaan zoeken. Doch zij doet dit niet door sterk-prikkelende vermaken of door, uit een zedelijk oogpunt beschouwd, minder aanbevelenswaardige middelen. Herhaaldelijk doch vruchteloos kwamen wel met de verleidelijkste aanbiedingen bij de Regeering aanvragen in van avonturiers om verlof tot oprichting van een speelbank. Deze wil slechts partij trekken van wat het land in kwistige mate en rijke verscheidenheid aanbiedt: een merkwaardig natuurschoon. En niet onvruchtbaar is haar streven geweest. Van jaar tot jaar stijgt het aantal bezoekers, ook onder onze landgenooten. Velen dezer meen ik een dienst te hebben bewezen door de uitgave van mijne hierboven reeds vermelde Schetsen, waarvan de derde druk in 1892 verscheen, vermeerderd met een aanhangsel, aanwijzende de voornaamste wandeltochten in de buurt van Diekirch en de uitstapjes, van daar in een halven dag en op een geheelen dag te ondernemen. Moge het mij nu maar door de volgende bladzijden gelukken, bij vernieuwing de aandacht te vestigen op dat merkwaardige Hoogland en eenige lezers van dit tijdschrift, zoo mogelijk vele, te bewegen in den aanstaanden zomer enkele vacantiedagen aan een kennismaking daarmede te wijden! Zeker zou ik dan, wat hen betreft, geen ondankbare taak op mij hebben genomen, toen ik de uitnoodiging aanvaardde om, ter toelichting der Gezichten uit Luxemburg, welke in dit tijdschrift zouden worden opgenomen, eenige mededeelingen te voegen. Uiteraard moest ik mij wel herhaaldelijk genoopt voelen daarin naar de meer uitvoerige beschrijving in mijn bovenvermelde Schetsen te verwijzen. II De eerste maal, dat ik het Groothertogdom bezocht, sloeg ik, naar aanleiding eener aanbeveling van vrienden, mijn tent op in het stadje Diekirch. En nooit heb ik daarvan spijt gehad. Zoo dikwijls ik later in het Hoogland terugkeerde, bleef Diekirch mijn hoofdkwartier. Wel ontken ik niet, dat b.v. de naaste omtrek van Echternach veel stouter en schilderachtiger is en rijker aan indrukwekkende natuurtafereelen, die hem aanspraak geven op den naam van _Petite Suisse Luxembourgeoise_. Maar op grond van mijne ervaring durf ik gerust verklaren, dat wie met het geheele land, het noorden zoo goed als andere gedeelten, wil kennis maken, niet beter kan doen dan te Diekirch zijn intrek nemen, om dit als uitgangspunt voor zijn tochtjes te kiezen. Van daar kan men die in alle richtingen gemakkelijk maken en, behoudens een enkele uitzondering, op den zelfden dag thuiskomen. Dit is met de hoofdstad, Echternach of een andere plaats als hoofdverblijf, niet altoos het geval. Niet onmogelijk is het, uit het hart van Nederland op één dag den tocht naar Diekirch, ook over Brussel en verder over de stad Luxemburg, af te leggen. Doch hij is wel wat vermoeiend. Men loopt gevaar, als men Namen achter den rug heeft, na zoovele uren sporens, door afmatting onvatbaar te worden voor het genot van het natuurschoon, dat het verdere gedeelte der reis zoo kwistig aanbiedt. Ook van het goede kan men soms te veel krijgen! Over Luik en Ettelbrück is de afstand korter, de weg nog prachtiger en zijn de kosten ook geringer, zoowel wanneer men van Luik met de Ourthe-baan tot Rivage, en van daar door het heerlijke dal der Amblève de reis maakt, als wanneer men de voorkeur geeft aan de iets langere, maar niet minder belangwekkende lijn Luik-Pepinster-Spa-Trois Vierges-Luxemburg, door het Vesdre-dal met zijn talrijke kunstwerken, die het kronkelen van dat bergstroompje noodig heeft gemaakt, en voorts door de valleien van den Hoëgne, den Wayay, en het eerste gedeelte van het dal der Amblève. Bij den ingang van dat der Salm, aan het station Trois Ponts, waar de Amblève rechts afslaat, om bij Rivage in de Ourthe uit te loopen, ontmoeten de in beide richtingen, met een tijdsverschil van drie kwartier uur, uit Luik vertrokken treinen elkander om te worden aaneengekoppeld en vereenigd verder te sporen, tot zij op een kleinen afstand van de grensplaats Gouvy het Belgische grondgebied verlaten en door een langen tunnel dat van Luxemburg betreden. Bij het eerstvolgende station Trois Vierges bereiken zij de vallei der Woltz of Clerf en spoeden straks in die der Wiltz zich voort. Te Trois Vierges, ook wel naar het bloeiende dorp in zijn nabijheid Ufflingen geheeten, zijn de bureelen der Luxemburgsche douane gevestigd of liever die van het Duitsche Tolverbond, waarin het Groothertogdom ten jare 1867 is opgenomen. Van hier tot Ettelbrück heeft men het indrukwekkendste gedeelte van de gansche lijn. De spoortrein loopt er door het hart der Ardennen, die, gelijk men weet, zich uitstrekken over het Fransche departement der Ardennen, de Belgische provinciën Luxemburg, Namen, Luik, de noordelijke helft van het Groothertogdom en over de pruisische grenzen in de richting van Aken en Keulen. Aschgrauwe rotsgevaarten, op elkander gestapeld, verheffen zich aan de eene zijde der baan, aan de andere liefelijke beemden met talrijke boomgaarden beplant en door snelvlietende stroompjes besproeid. Doch een tunnel brengt u telkens eensklaps met donderend geraas aan den anderen kant van den, u den weg versperrenden bergrug en doet het tooneel geheel veranderen. Op vele punten, waar men tusschen de muren van graniet een doorgang heeft moeten banen, schijnen de bijna loodrecht zich in de lucht verheffende steenen kolossen elkander grimmig te willen naderen, om den voorbijratelenden trein in hun omarmingen te verpletteren. De langste tunnel, die van Michelau, de voorlaatste dien men doorgaat, is bekranst met de trotsche bouwvallen van Bourscheid. Het is of deze van verre den bezoeker van het Groothertogdom het dreigend protest in de ooren wil donderen van den krijgshaftigen geest der middeleeuwen tegen de overweldigingen der vredelievende industrie van de moderne tijden! Na het dal der Wiltz doorgespoord te hebben, komt men bij Goebelsmühle in de vallei der Sûre, in wier wateren genoemd riviertje zich uitstort, en die, ontsprongen in de Belgische provincie Luxemburg nabij het plaatsje Sûre, waaraan zij waarschijnlijk haar naam dankt, niet ver van Martelange als hoofdrivier het Groothertogdom betreedt. Als kostte het haar moeite zich tusschen de haar bezoomende rotspartijen een weg te banen, doorsnijdt zij het van het westen naar het oosten en splitst het in twee zeer ongelijksoortige deelen: het noordelijke, _Oesling_ of _Esling_ geheeten, en het zuidelijke _Gutland_, goed voor den landbouw namelijk. Van den naam _Oesling_ kan men niet met zekerheid de afleiding en beteekenis vaststellen, daar er verschillende verklaringen van in omloop zijn. Het is een zeer boschrijk Hoogland, dat een verhevenheid bereikt van 552 meter. De valleien, die het doorsnijden, zijn diep en schilderachtig en met steile rotsgevaarten ommuurd. Van Michelau bereikt men in weinige minuten Ettelbrück, waar de Alzette zich in de Sûre stort en de wateren van deze doet zwellen. In het Sûredal, dat men, gelijk wij opmerkten, bij Goebelsmühle betreedt, wordt het oog aanvankelijk geboeid door soortgelijke natuurtafereelen als in de andere dalen: groene, lachende weiden en stoute rotspartijen. Deze worden door een paar tunnels en bruggen afgewisseld, tot men Ettelbrück nadert en het dal plotseling zich ziet verwijden. Hier, de voornaamste marktplaats der gansche streek, heeft men het middelpunt der spoorbanen, die het land in verschillende richtingen doorkruisen. Oostwaarts loopt de lijn der Prins-Hendrik-maatschappij, voorbij Diekirch en Echternach, altoos de schilderachtige oevers der Sûre volgende, tot Wasserbillig, waar zij zich met de lijn Guillaume-Luxembourg vereenigt, die, met Trois Vierges als uitgangspunt, over Ettelbrück de hoofdstad in een uur bereikt en deze met Trier verbindt. Van Ettelbrück brengt u de trein in een klein kwartier te Diekirch. III Toen ik voor het eerst het station Ettelbrück verliet, kon ik een gevoel van teleurstelling niet verkroppen. Onze trein scheen zich hoe langer zoo meer van het gebergte te verwijderen. Had men mij dan verkeerd ingelicht? En zou Diekirch in een vlakte liggen? Dat ware ons, mij en mijn gezin, die zoo naar de berglucht snakten, bitter tegengevallen. Gelukkig werd onze vrees spoedig beschaamd. Zij week allengs naarmate wij onze bestemmingsplaats meer naderden. Een zucht van verluchting ontsnapte onze borst, toen wij daar aankwamen en ons rekenschap gaven van de ligging der stad. Een gevoel van blijde ingenomenheid volgde daarop, toen wij het terras achter ons hotel betraden, waarheen de aan het station gereed staande omnibus ons in eenige minuten bracht. Niet licht vergeet ik den indruk, dien ik ontving, toen ik voor het eerst van de tweede verdieping uit onze kamer den blik over het liefelijke landschap liet waren. Op een kleinen afstand zag ik de Sûre zich kronkelen als een breed zilveren lint. Aan den rechteroever op eenigen afstand het gebergte, den Ban van Gilsdorf, en een gedeelte van den Haart. Tegen hun hellingen bouwland, rijk geschakeerd van tint door de verschillende graansoorten, die er op geteeld worden. Aan hun voet weiland, door de baan der Prins-Hendrik-Spoorwegmaatschappij of door een laan populieren doorsneden. Tot stoffeering een pachthoeve. In het verschiet, het aan de Sûre gelegen dorp Gilsdorf. Links, over de huizen van den straatweg naar Vianden, viel mijn oog op den met houtgewas bekleeden rug van den Herrenberg, aan wiens voet het stadje zich amphitheatersgewijze uitstrekt. Het geheele landschap was door de ondergaande zon zacht getint en ademde een rust, die mij weldadig aandeed. Het in de laatste jaren aanzienlijk vergroote Grand hotel des Ardennes, prop. Alexis Heck, waar ik sedert mijn eerste bezoek altoos mijn intrek nam, en dat ik--al wil ik niets ten nadeele zeggen der andere hotels, die men te Diekirch aantreft--ook om het matige, hoewel altoos toch nog hoogere tarief dan in de andere, zoowel als om de goede verzorging gaarne aanbeveel, het hotel des Ardennes ligt in een der hoofdstraten, een zoogenaamden boulevard, de Rue du Pont. Van voren en van achteren heeft het uit schier alle logeerkamers een schoon uitzicht. Alleen voor een enkel vertrek op de eerste verdieping, aan de straatzijde, wordt dit belemmerd door een in gothischen stijl opgetrokken kasteeltje, ongeveer een halve eeuw geleden gebouwd en door den eigenaar, den heer Wirtgen, aan zijne geboortestad vermaakt, en na diens dood, in Sept. 1889, tot gemeentehuis ingericht. De voormalige tuin, tusschen het slot en de straat aangelegd, is tot een soort van "Square" hervormd, naar den milden erflater Place Wirtgen gedoopt. Dit plekje lokt menigen logé uit, van tijd tot tijd daar te vertoeven. Er is veel lommer. Een vijvertje, waarin de waterstraal van een midden daaruit opspringende fontein kletterend nederstort, doet daar in de warmste dagen van den zomer zekere frischheid heerschen. Uit de kleine eet- of ontbijtzaal aan de straat komt men van achteren op een overdekt terras, dat ook toegang verleent tot de groote eetzaal en daaraan grenzende conversatiezalen. Van dit terras geleidt een steenen trap naar een fraai aangelegden, met een rijken bloemenschat prijkenden tuin, waar ook de jeugd gelegenheid heeft zich met verschillende spelen te vermeien. Uit dien tuin geleidt, langs den moeshof, een pad naar de rivier, waarin ten gerieve der logé's des zomers een badhuisje gemeerd ligt, voorzien van twee vertrekjes, één voor heeren en één voor dames. Diekirch spreidt zich in de lachende en vruchtbare vallei der Sûre uit, aan den voet van den Herrenberg, die, 433 meter hoog boven de oppervlakte der zee, zich verheffende, haar tegen de noordenwinden beschut. Twee bruggen verbinden daar de rivieroevers. Over de eene, geheel van ijzer, loopt de Prins Hendriklijn naar Echternach en Wasserbillig. De andere, van een nette ijzeren leuning voorzien doch uit steen opgetrokken, is bestemd voor rijtuigen en voetgangers en voert hen links langs den oever naar Gilsdorf, rechts voorbij een paar landelijke woningen naar een sterk rijzenden straatweg, over de bergtoppen van den Hart of Haart naar La Rochette of Fels. Oppervlakkig beschouwd, lijken die beide bruggen met hare zware pijlers, evenals de meeste andere, elders over de rivier geslagen, wat al te kolossaal. Vooral omdat de Sûre hier zeer ondiep is en zelfs vele droge plekken vertoont. Maar het verschijnsel werd mij zeer verklaarbaar, toen ik vernam dat na ettelijke regendagen de stroom, die in gewone tijden reeds zoo snel vloeit, sterk zwelt en in onstuimige vaart zijne wateren voortzweept. Om zijn geweld te wederstaan, moeten de bruggen wel bijzonder stevig zijn. Gedurende een deel des jaars, van November tot Mei, is de rivier bevaarbaar. Waarschijnlijk diende zij in de middeleeuwen tusschen Diekirch, Echternach en Trier als gemeenschapsweg, tot het vervoer van goederen. Een vijftigtal jaren geleden werden er nog vele houtvlotten op gezien, die haar afzakten om in Rijn of Moezel bij soortgelijke verzamelingen boomstammen, uit het Schwarzwald of de Vogeezen afkomstig, te worden aangehecht. Sedert den aanleg van den Prins-Hendrik-spoorweg is echter de scheepvaart op de Sûre van schier geen de minste beteekenis. Enkele platboomde vaartuigen kan men met den stroom laten afdrijven of voortstuwen en moeten dan nog vaak over de ondiepten worden gelicht. Een tochtje daarmede bij warm zomerweder, ook al stort men bij het stooten op een steenklomp hals over kop in het water, een ongeval, waaraan geen het minste gevaar verbonden is,--zoo'n tochtje durf ik wel aanbevelen. Vooral het gedeelte van Reisdorf tot Wasserbillig, inzonderheid in de buurt van Echternach, staat in liefelijkheid en pracht volstrekt niet achter bij de Rijnoevers. De niet zeer breede zoom, waarlangs het stoompaard al snuivend en dampend u voortsleurt, strekt zich uit aan den voet der bergen. Uit de wagens valt de blik op den steilen, kalmen, zachtkens voortkabbelenden stroom, en aan de overzijde op de glooiende oevers, beplant met donkere groene elzen en esschen, door vruchtboomen en oude eiken afgewisseld, waarboven populieren hun kruin fier verheffen. De kronkelingen der rivier dragen veel bij tot verhooging der schoonheid van het landschap, eene schoonheid, verhoogd vooral door de heerlijke lijnen en kleuren, die het oog treffen. Tal van beekjes ontlasten zich aan beide zijden in de Sûre. Vruchtbaar is het Sûredal en uiterst geschikt voor den landbouw. Het rijpende graan ziet men des zomers golven aan den voet en tegen de helling der bergen. Trouwens groote rijkdom kenmerkt den bodem van het gansche zuidelijk gedeelte, dat dan ook terecht Gutland genoemd wordt. Wel droeg Luxemburg tijdens de fransche overheersching den naam van _Département des forêts_,--naar de bosschen, die de bergtoppen zoo weelderig tooien,--en zal men wellicht daaruit opmaken, dat de grond weinig geschikt moet zijn voor den akkerbouw. Men zou zich evenwel hierin bedriegen. Met uitzondering van het kale, woeste Oesling, ten noordoosten van Diekirch, ontmoet men overal welige landouwen en rijke boomgaarden, vruchtbare akkers, mildelijk door beekjes besproeide weiden, hier en daar omgeven door schilderachtige, met dicht houtgewas beplante rotsen of vriendelijke dalen met lachende dorpen en breede straatwegen berg-op, berg-af, waar steeds leven en beweging is, het teeken van een goed bevolkte streek. Ook de hellingen van de bergen in den naasten omtrek van Diekirch waren vroeger met bosschen bedekt. Deze zijn gerooid en hebben tot aan den voet plaats gemaakt voor bouwland. Hoogerop zijn de steenbeddingen zichtbaar, die onder de eerste aardlaag verborgen, er dikwijls doorheengluren en hier en daar ontgonnen worden. Na de hoofdstad bekleedt Diekirch, niettegenstaande haar bevolking van nog geen 4000 zielen, een eersten rang onder de Luxemburgsche steden. Zij is de hoofdplaats van een der drie distrikten, waarin het Groothertogdom verdeeld werd en heeft het voorrecht de zetel te zijn van een der twee arrondissements-rechtbanken des lands en van een kantongerecht en de standplaats van een distriktcommissaris, en onder hare inrichtingen van onderwijs ook een bloeiend gymnasium te bezitten. Daar zijn er, die hare stichting willen laten opklimmen tot den tijd, toen de Romeinen het land bezet hielden. En de vele romeinsche oudheden, die in den omtrek opgegraven zijn, schijnen wel eenigszins dit gevoelen te bevestigen. Doch als die vondst iets bewees voor de oudheid der plaats, dan moet men ook uit de ontdekking van gallische en keltische voorwerpen: munten, wapens, huishoudelijke gereedschappen enz. besluiten tot een nog veel ouderen oorsprong. Ons bestek gedoogt niet over dezen oorsprong in bijzonderheden te treden, evenmin om de voornaamste feiten van hare belangwekkende geschiedenis in herinnering te brengen. Wij veroorloven ons te dien aanzien te verwijzen naar onze Schetsen uit Luxemburg. Ook ten opzichte der voornaamste gebouwen, hotels, de plaatselijke industrie enz. zij ons vergund dezelfde opmerking te maken. Een enkel woord slechts over de beide kerken, die de belangstelling van den bezoeker bijzonder waard zijn, voegen wij hier nog bij. De oude, aan St. Lourens gewijd, is niet meer in gebruik. Zij staat dicht bij het hotel, van waar men den lagen toren kan zien. Afgekeurd omdat zij te klein was geworden, is zij langzamerhand geheel vervallen. Het voorportaal dient tot bergplaats van allerlei voorwerpen. Het schip is daarvan gescheiden door een deur. Deze is afgesloten. De heer Coster, die er naast woont en wien het daar gelegen erf toebehoort, haalt voor u evenwel, op uw verzoek, met groote bereidwilligheid den sleutel. Duidelijk zijn de sporen zichtbaar van de ophooging, die de grond, met de geheele binnenstad, in 1765 heeft ondergaan. Hoe gedrukt is alles!--Geen wonder. Graaft men langs de pilaren, dan kan men wel tien voet diep de aarde weghalen, zonder aan de voetstukken te komen. De stijl, waarin het gebouwtje werd opgetrokken, is de byzantijnsche. De wapens der stad, uit steen gehouwen, waren in den muur aan de linkerhand aangebracht. De preekstoel, het hoofdaltaar en een zijaltaar, benevens een in den muur gemetselde lijksteen van wit marmer, met een zwarten rand omlijst en ter nagedachtenis van Dom François Emanuël Goethals, in leven Markies van Diekirch opgericht, een paar schilderijen van zeer geringe waarde en eenige erg verweerde of geschonden beelden, die ik er herhaaldelijk heb gezien, zijn sedert een kleine twintig jaar verdwenen. De lijksteen is in het bezit gekomen van den Baron Goethals te Brussel, nazaat van den bovengenoemden Markies van Diekirch. De geschilderde ruiten echter zijn grootendeels stuk. Wat er goeds was in het gebouw, werd bij de stichting der nieuwe kerk medegenomen en daarheen overgebracht. Die Nieuwe kerk, welke tegenover de _Esplanade_ zich verheft, is nog niet lang geleden gesticht. Even als de oude aan St. Lourens gewijd, werd zij opgetrokken in 1868 ter plaatse, waar de kapel stond van het thans tot school ingerichte en in de dagen der Fransche staatsomwenteling opgeheven, ten jare 1671 gestichte Franciskanerklooster. Zij wordt bediend door een pastoor-deken en drie kapelaans. In romaansch-byzantijnschen stijl, met twee torens gebouwd, heeft zij behalve een fraaie, wit marmeren Mater Dolorosa, het werk van den beeldhouwer Achterman, niets merkwaardigs. IV Mag Diekirch op zichzelf in menig opzicht een belangstellend bezoek overwaard geacht worden, nog in hoogere mate is dit het geval, wanneer men het kiest tot hoofdverblijf om te voet, per as of per spoor van daar uit aantrekkelijke uitstapjes te ondernemen. In den naasten omtrek reeds kan men, zonder buitengewone vermoeienis of krachtsinspanning een aantal aangename wandeltochten maken, die een rijke bron van genot opleveren voor hen, wier gemoed waarachtig natuurschoon weet te waardeeren. Zij beginnen reeds zoodra men de stad verlaat en bieden zich van zelf aan. Uitgezonderd die over den Kaleberg, moet men de andere beginnen met eerst een eind den weinig belommerden straatweg te volgen. De krachtige, schaduwrijke boomen, die hem weleer bezoomden, zijn geruimen tijd geleden door het gemeentebestuur omgehouwen en door jeugdig plantsoen vervangen, en de voet van het gebergte is bekleed met korenvelden. Eerst hoogerop beginnen de bosschen. Daarenboven, tenzij men den straatweg langs de Sûre, westwaarts naar Ettelbrück of oostwaarts naar Bettendorf volgt, moet men niet tegen een beetje klimmen opzien. Die bergpaden evenwel behoeven u niet af te schrikken. Zij zijn in den regel niet steil, maar voeren geleidelijk _en zigzag_ naar den top. Wel kan men dien in korteren tijd bereiken, doch dan heeft men smalle, sterk-hellende laantjes te bestijgen. De moeite wordt echter rijkelijk beloond, als men het doel heeft bereikt. Te bejammeren is het--misschien is hierin verandering gekomen--dat er nergens banken worden aangetroffen. Die ontbreken ten eenenmale. Er blijft geen andere keus over om de vermoeide ledematen uit te strekken, dan op het gras aan den zoom van het bosch of op een rotsblok. Het gemeentebestuur zal een goed werk doen en de vreemdelingen, die de stad bezoeken en wier aantal jaarlijks toeneemt, zeer aan zich verplichten door hier en daar eenvoudige, uit boomtakken vervaardigde zetels te plaatsen, zooals op den Kaleberg reeds is geschied. Evenzoo zullen de wandeltochten nog veraangenaamd worden, wanneer in de bosschen betere paden zijn gebaand. Een genoegen is het mij thans te kunnen mededeelen, dat in dit opzicht een krachtige hand geslagen werd aan eene verbetering van den toestand. De ettelijke jaren geleden te Diekirch opgerichte Verschönerungs-verein, door het landsbestuur en de stedelijke regeering gesteund, beijvert zich, ook met hulp der vrijwillige bijdragen van de ingezetenen, den omtrek te verfraaien en de schoonste punten toegankelijk te maken. Aan haar heeft men, gelijk ik reeds mededeelde, de zoo aanbevelenswaardige wandeling naar den Haart te danken. De aanleg van den reeds hierboven genoemden Kaleberg (koude-berg) mag als een proeve van wat zij in staat is tot stand te brengen, worden beschouwd. Voor die wandeling behoeft men de brandende zonnestralen niet te trotseeren. Zij begint aan het einde der zoogenaamde Esplanade, die naar de Place Guillaume voert. Men slaat daar den zoogenaamden hollen weg, _chemin creux_, achter de Bierbrouwerij in, tegen de helling van den Seitert, links van den weg naar Stavelot. Onder het toezicht en naar de plannen van wijlen den districts-ingenieur Hartmann is daar, gedeeltelijk voor rekening van den Staat, gedeeltelijk voor die van de Gemeente, in 1880 een groot stuk van de berghelling tot een prettig wandeloord gemaakt. Een pad is er in het bosch aangelegd van één tot twee meters breedte, langzaam rijzend, nu eens glooiend, dan langs trappen uit boomstammen vervaardigd naar boven voerend tot op den top van den Seitert. Hier en daar heeft men met veel takt openingen gemaakt tusschen het geboomte om een vergezicht te hebben op de naburige bergen. Men vindt er ook rustieke banken en zetels, zelfs tafels met leunstoelen. Uitnemende plekjes voor dames, om daar met haar handwerkje den ochtend door te brengen. Houten bruggen geleiden over de door bergstroompjes gegraven ravijnen. Halverwege is een in rustieken stijl gebouwde kiosk, die als muziektent moet dienen. Daar hebben van tijd tot tijd ook uitvoeringen der stedelijke kapel plaats. Het is een uitnemend terrein voor een bal champêtre. Wil men de wandeling voortzetten en een genotvol uurtje doorbrengen in een wezenlijk bosch, waarin pijn en den en spar met hun verfrisschende geuren de lucht bezwangeren, dan volgt men het middenpad van den Kaleberg, dat uitloopt op een kleine hoogvlakte. Deze steekt men over, recht uit, en komt dan binnen weinige minuten in het Friedbusch. Dit wordt door verschillende voetpaden doorsneden. Rechts afslaande bereikt men de bovengenoemde heirbaan naar Stavelot. Links af, die naar Erpeldange of Erpeldingen. Wil men, na den Kaleberg te hebben bezocht, dadelijk stadwaarts keeren langs een anderen weg, dan slaat men het pad in, dat in linksche richting is aangelegd en om den berg heenloopt, en betreedt Diekirch weder langs de Flossbach en den Flossweg. Van den Herrenberg, op welks top een groote landhoeve, de Schwartzhof zich uitstrekt, heeft men een heerlijk gezicht op de stad en het gansche dal van de Sûre. Die berg verheft zich aan een hoek van het schiereiland, door de Blèze of Blees en de Sûre gevormd, en ligt geheel op zich zelf aan de noord- oost- en zuidzijden. Het riviertje, dat tusschen groene weiden en met goudgeel graan beladen akkers voortkronkelt en dat men over een groote uitgestrektheid met het oog volgen kan; het stedeke, dat u zoo vriendelijk toelacht, als noodde het u binnen zijne muren terug te keeren; het gebergte aan de overzijde met de boschrijke hellingen en de valleien, die de verschillende deelen, waaruit het samengesteld is, scheiden; het op een kleinen afstand gelegen dorpje Gilsdorf met zijn witte huizen en zijn kerkje, dat zoo scherp uitkomt tusschen de populieren, die het omgeven en tegen den achtergrond, gevormd door de hoogten van den Grilsdorfer-Ban.... alles is even liefelijk en trekt onwederstaanbaar het oog tot zich. Ook het doorkruisen der kleine valleien tusschen de bergen, die den achtergrond vormen van het landschap, waarvan Diekirch het middelpunt is: de Herrenberg, de Seitert, de Schützenberg en de Goldknap, verschaft een groot genot, niet minder dan het dwalen langs hun flanken en over hun toppen. Het verblijf te Diekirch wordt aanmerkelijk veraangenaamd, wanneer men goed ter been is. Men kan dan te voet allerlei uitstapjes doen en op de schoonste punten zoolang men wil vertoeven, terwijl men, in een rijtuig gezeten, door het rijzen of dalen van den weg gedwongen wordt steeds voort te gaan. Trouwens, de afstanden zijn niet groot. Een gemak is het daarenboven, dat men dezen per kilometer op steenen palen langs de straatwegen aangeduid vindt, terwijl op de kruispunten der heirbanen overal wegwijzers zijn opgericht. Men weet dus altoos of men de goede richting volgt. Ook heeft men geen vergissingen of teleurstellingen te duchten en blijft gevrijwaard voor de onaangename ervaring, welke men zoo vaak ten onzent op het platteland ontmoet, wanneer men hoort spreken van "een goed kwartiertje", terwijl men soms een uur heeft af te leggen. Een alleraangenaamste wandeling vindt men aan de overzijde der rivier langs de Sasselbach, beek der Saksen, die, na een uitgestrektheid van zes à zeven kilometers te hebben doorloopen, zich tusschen Gilsdorf en Diekirch in de Sûre stort. Volgt men stroomopwaarts de smalle vallei waarin zij zich voortspoedt, dan komt men eindelijk in de nabijheid van een meelfabriek en brandewijnstokerij, verscholen in de diepte aan den straatweg naar La Rochette tusschen weelderig groen, waaruit het geklik-klak van het molenrad u tegenklinkt. Een landhoeve is er aan verbonden. Uitgestrekte korenakkers en aardappelenvelden strekken zich aan de andere zijde uit. Nijverheid, landbouw en veeteelt te gader hebben daar hun zetel opgeslagen. De inrichting, Moulin-Tschiderer geheeten, is een bezoek overwaard. Met welgevallen zal men de zware ossen en stevige schapen aanschouwen, die men hier fokt om ze later ter markt te brengen of uit te voeren naar België en Duitschland. De melk der koeien wordt in de stad uitgevent. De afval der fabriek dient tot voedsel voor het vee. Niets gaat verloren, terwijl de grondstoffen in de nabijheid worden verbouwd. Dicht bij die fabriek, vormt de Sasselbach drie watervalletjes, als ten minste de droogte des zomers niet te lang heeft aangehouden. Onwillekeurig wordt men daar uitgelokt zich in de schaduw van het zwaar geboomte aan den oever neêr te vlijen en, luisterende naar het geklots en gekletter der schuimende golven, zich in zoete mijmeringen te verdiepen. Van hier keert men naar Diekirch langs den straatweg terug. De geheele wandeling duurt een anderhalf uur. Men kan die ook ondernemen van Gilsdorf over Folkingen, dat een oud kasteel bezit, thans in een pachthoeve hervormd. Op een half uur afstand ten zuidoosten van dit dorp, in het bosch tusschen Medernach en Stegen, ontspringt de Sasselbach. Wat Diekirch als hoofdverblijf bovenal aanbeveelt, is dat het door zijne ligging beter dan eenige stad van het groothertogdom geschikt blijkt voor langere uitstapjes, per spoortrein of rijtuig te maken. Een volledig programma wordt u daarvoor aangeboden en is ook in een aanhangsel achter mijn Schetsen opgenomen. Naar gelang van den tijd, waarover gij te beschikken hebt, kan dit worden ingekrompen of uitgebreid: in noordelijke richting naar Vianden, Clairvaux, Bourscheid, Wiltz, Esch-le-Trou; oostelijk naar Beaufort, Echternach, het Müllerthal; zuidwaarts naar La Rochette, Meysemburg, Mersch en haar omtrek, de vallei der Alzette en de hoofdstad. In de stad zijn uitnemende rijtuigen verkrijgbaar: landauers, omnibussen, victoria's, breaks, chars-à-bancs, open en gesloten. Bij heele of halve dagen en naar het aantal paarden, dat men noodig heeft, worden de prijzen van een rijtoer berekend. Een wagen met twee paarden kost voor een geheelen dag 20 fr., voor een halven 12 fr.; met één paard 7.50 fr. voor een halven en 12 fr. voor een geheelen dag. Toch kan de toestand van den weg wel eens een verhooging van den prijs noodzakelijk maken. V Onder de uitstapjes, die bij een eerste, zelfs kort verblijf te Diekirch worden aanbevolen, behoort dat aan de ruïnen van Bourscheid, anderhalve kilometer van het dorp van dien naam gelegen op den top van een hoogen berg, wiens voet door de Sûre wordt gekust en waaronder men bij Michelau in een langen tunnel voortspoort. Ik wees reeds in mijn inleiding op de stoute en verheven tooneelen, die de oevers der Boven-Sûre aanbiedt, eer zij bij Ettelbrück de Alzette in haren schoot opneemt. Die ruïnen, een der schoonste proeven van militaire architektuur uit de middeleeuwen, zijn de overblijfselen van een kasteel, dat aan het gevaar ontkwam van, als zoovele andere burchten door een Fransch leger onder den maarschalk de Boufflers, die als een geesel het hertogdom doortrok, te worden verwoest, toen het bij de eerste opeisching zich haastte zijn poorten te openen. Een eeuw later werd het door de Fransche republikeinen geplunderd en ontmanteld. Langzamerhand in een bouwval herschapen, tot staatseigendom verklaard en ten verkoop aangeslagen, kwam het in het bezit der familie Vannérus. Was de burcht voorheen de trots van den ganschen omtrek, thans wekt de verhevenheid der ruïne, die de vallei bestrijkt en van verre den blik onweêrstaanbaar tot zich trekt, de bewondering van den toerist. Te midden eener indrukwekkende en woeste natuur is zij als neêrgeworpen op een soort van voorgebergte, dat, vierhonderd meters hoog, aan drie zijden door de wateren der zich er omheen kronkelende Sûre wordt omspoeld. Die dubbele rij wallen, kolossale torens, gescheurde muren en steenklompen, waarheen een steil pad u voert, geven een hoog denkbeeld van de macht der voormalige bewoners, die van de 9de tot de 13de eeuw een groote rol speelden in het gewest. In de 16de eeuw stierf hun huis uit en kwam de baronnie aan de Heeren van Metternich, die het tot aan de fransche revolutie behielden. De laatste baron verliet toen het land en liet zijn bezittingen in den steek, die dan ook verbeurd werden verklaard. Op verschillende wijzen kan men den bouwval bereiken. Ten eerste per spoortrein van Diekirch en verder langs de lijn Ettelbrück-Pepinster tot de eerste halt, Michelau, het dorpje, dat zich langs de Sûre aan den voet van een hooge heuvelenrij, met zijn vriendelijke landouwen, boomgaarden en tuinen uitstrekt. Daar gaat men de rivier over en bestijgt den berg, wiens beklimming een 25-tal minuten duurt, om hem iets verder, tegenover het dorpje Goebelsmühle, af te dalen en van daar per spoor terug keeren. Doch ik geloof niet dat de tocht, op die wijze gemaakt, al het genot oplevert, 't welk men smaken kan. Klimmen blijft altoos vermoeiend, en men is te veel aan den tijd gebonden. Daarenboven mist men de heerlijke gezichten, die men heeft als men over Ettelbrück, Warcke en Buerden per as zich er heen begeeft, om dan aan de zijde van Michelau af te dalen en verder den straatweg naar Diekirch te volgen. Op die wijze begaf ook ik mij de eerste maal daarheen. Wij sloegen te Ettelbrück rechtsaf eene zijstraat in, die langzamerhand rees, reden het reeds veel hooger gelegen dorp Warcke door, en stegen steeds tusschen graanvelden, afgewisseld door hellingen, met kort eikenhout beplant. Merkwaardig was het verschil tusschen de natuur aan gindsche zijde van het dal, dat wij hadden doorgereden, en die welke ons omringde. Wij waren op de grens van het barre Oesling. Welk een tegenstelling tusschen de dorheid en de schraalheid van den rotsachtigen bodem ginds, en de weelderigheid beneden! Daar onvruchtbaarheid en grauwe steenklompen, hier rijkdom en verscheidenheid van voortbrengselen van den grond. Hoe hooger wij stegen, des te meer begon ook onze omgeving het karakter van het Oesling te vertoonen. Het loofhout verdween weldra. Enkele dennen vertoonden zich nog. Alleen heidebloempjes of boekweit zagen wij den bergrug tooien. Het was spoedig gedaan met allen plantengroei. Geen heester, geen kruidje, geen bloem kon ons oog meer ontdekken. Het rijtuig hadden wij wegens het sterke stijgen van den weg verlaten. Eindelijk bereikten wij eene hoogvlakte. Overal, in alle richtingen, aanschouwden wij nieuwe bergen, wier omtrekken minder scherp werden en wier tinten ineensmolten. Achter ons, in het verschiet, de hoogten tegenover Diekirch. Eenige meters beneden ons, aan onze rechterhand, verhief zich de spits van een dorpskerkje. Het was de toren van Buerden. Treffend schoon is vooral het panorama, u even voorbij Buerden aangeboden, wanneer gij de bergvlakte, waarop het dorp ligt, bereikt. Bij het zwenken van den weg ziet gij de ruime bergkloof liggen, terwijl aan de andere zijde de gemeente Heiderscheid in de diepte zich schijnt te willen verbergen, en een kerktoren en eenige huizen, die van het dorp Welscheid, zich op grooten afstand tegen den horizon scherp afteekenen. Wij reden verder door, steeds klimmende. Na in het dorp wat te hebben gepleisterd, daalden wij gedurende een kwartier ongeveer, naar een lager gelegen bergtop af, en bezochten de ruïnen. Aan de zijde van Michelau verlieten wij den bouwval. Wij bleven steeds dalen. De weg levert wel eenige bezwaren op. Het pad is langs die zijde in den berg, den hoogsten van het geheele groothertogdom, zigzagsgewijze uitgehouwen. De helling is steil. Men ziet dus altoos aan zijn linker- of rechterzijde het naar beneden voerende, als een breed lint zich slingerende pad. Het gezicht van dien gapenden afgrond is voor velen ijzingwekkend. Een zijsprong van een der paarden.... en gij loopt gevaar naar beneden te tuimelen en in de rivier terecht te komen. Nochtans is die angst overdreven, gelijk ik uit eigen ervaring kan getuigen. Al zit men niet volkomen op zijn gemak, toch moet men uit vrees voor een beetje ongerustheid niet het heerlijke schouwspel prijs geven, dat de rit naar Bourscheid over Ettelbrück schenkt. De paarden zijn aan dien tocht gewoon. En nooit of nimmer heeft men van een ongeluk gehoord, een toerist overkomen. Trouwens, men kan denzelfden weg, waarlangs men gekomen is, terug nemen. Eene zeer loonende rijtoer is ook naar La Rochette of Fels. Bij de brug, die de beide oevers der Sûre verbindt, aan de overzijde der rivier, begint een langzaam rijzende breede straatweg. Zigzagsgewijze voert deze in zuidelijke richting naar den top van den Haart en geleidt verder naar La Rochette. De afstand bedraagt twaalf kilometers. Aanvankelijk blijft Diekirch in het gezicht, en kan men eenigen tijd den loop van den stroom volgen. Een steil voetpad brengt evenwel veel spoediger en in rechte lijn naar het punt, waar het Sûredal zich aan uw blik onttrekt. Daar verbreedt zich ook de vallei aan uwe linkerhand, en ontwaart gij in de diepte de reeds vroeger besproken fabriek, naar den eigenaar _le moulin Tschiderer_ geheeten. Hier begint de weg sterk te rijzen. De paarden kunnen niet dan stapvoets voort. Gij nadert allengs het hoogste punt, en snel gaat het dan naar beneden. Tot tweemalen toe evenwel moet gij een bergrug beklimmen, en staart gij van den top in een eerbiedwaardige diepte neder. Vlak tegenover u verrijst dan een andere berg, naar wiens spits een sterk hellend, bijna loodrecht pad voert. De bestijging daarvan schijnt voor de paarden van het rijtuig bijna een volslagen onmogelijkheid. Die wegen zijn evenwel in werkelijkheid veel minder steil dan ze op eenigen afstand lijken. Geleidelijk is hun glooiing. Hier en daar, bij verbreeding van het dal, waarin zij aangelegd zijn en waar het uitzicht ruimer is, geven zij u de liefelijkste natuurtooneelen te bewonderen. Maar ook wederom verder, als zij u langs dichte bosschen of voorbij rotsachtige, met wild gewas beplante hellingen voeren, komen ze u somber en eenzaam voor. De rotsen zijn echter hier, evenmin als elders in het groothertogdom, geheel onvruchtbaar. Gij ziet ze met graan of met klein laag hout begroeid en hooger op met forsche boomen getooid. Hunne toppen alleen zijn kaal. Daar vertoont zich de schraalheid van den bodem, die zulk een contrast vormt met den rijkdom en de welvaart aan den voet. Men rijdt het dorp Medernach door, waar eenigen tijd geleden een prachtig mozaïek is gevonden, thans in het museum te Luxemburg geplaatst, en voortdurend munten en oudheden worden opgedolven. Altemaal getuigenissen ter versterking van het vermoeden, dat hier een Romeinsche nederzetting is geweest. Eindelijk komt men in het dal, waarin het plaatsje aan de Erenz ligt, hier de Erenz Blanche of Haute Erenz geheeten, ter onderscheiding van een anderen, daarmede evenwijdig loopenden tak, de Erenz Noire. Beide ontspringen op den Grünewald en storten zich, gelijk ik reeds vroeger opmerkte, in de Sûre, de eerste bij Reisdorf, de tweede bij Grundhof. Tweemaal doorsnijdt het riviertje den straatweg, eer deze La Rochette bereikt. Nu eens heeft men het links, dan weder rechts. Fraai is vooral het laatste gedeelte van den weg. Met ingenomenheid rust het oog aan wêerskanten op de bergruggen. 't Is een der meest romantische dalen van het zoo schilderachtige land. Het vlek strekt zich als het ware in twee verdiepingen aan den voet van den berg uit, aan alle kanten ingesloten door torenhooge rotsen in de schilderachtigste vormen en groepeeringen. Het marktplein wordt besproeid door de rivier en bestreken door de bovenstad en een om zijn uitgestrektheid en hoogte indrukwekkend rotsgevaarte, dat achter haar verrijst en aan de noord- en westzijde om de steilte zijner wanden ontoegankelijk is. Op den top van dat gevaarte, waarnaar het vlek den naam van La Rochette of Fels heeft ontvangen, verheffen zich, scherp afstekend tegen het blauwe hemelgewelf, de indrukwekkende bouwvallen van een middeleeuwschen ridderburcht, te midden en boven allerlei heestergewas en hoog opgaand geboomte, dat een schaduwrijk, met lanen doorsneden park vormt. Het zijn brokken van torens en muren, met weelderig groen getooid. Ook kan men nog de overblijfselen onderscheiden der wallen, die het stedeke, na zijne vrijverklaring, tegen elke vijandelijke aanranding moesten beschutten. Op die rotsachtige hoogvlakte, die een door de natuur zelve gebouwde forteres gelijkt, is het tusschen de ruïnen stil en eenzaam. Een huivering moet, dunkt mij, ieder bevangen, die er bij het vallen van den avond ronddoolt. De bouwvallen bieden op zich zelve weinig merkwaardigs aan, dat tot een bezoek uitlokt. Maar het uitzicht, dat men van daar heeft op de omringende heuvelen, het pittoreske plaatsje en het dal, waarvan het als het ware het middelpunt vormt, beloont ruimschoots de moeite van de zeer lastige beklimming. Deze is echter door de zorgen van den plaatselijken Verschönerungs-Verein wat gemakkelijker geworden. Tien minuten ongeveer voorbij het marktplein bereikt men het pad, dat naar boven voert. Links en rechts van den ingang verheffen zich als schildwachten twee rotsblokken, waarin kelders zijn uitgehouwen, de eene bestemd voor de bewaring van de schatten van Bacchus, de andere voor die van Cambrinus. Tusschen die reuzen van graniet stijgt men langzaam op naar de rotskruin, onder het loof van beuken en dennen, terwijl een verkwikkende koelte u te gemoet stroomt. Deze kruin draagt den naam van Scheffendelchen en is bekroond met het overschot van een voormaligen slottoren, "Verloren kost" geheeten. Hier en daar maken trappen de opklimming lichter. Op gevaarlijke punten zijn hekken geplaatst en daar, waar een schoon uitzicht zich voordoet, banken. In afwachting van de dingen die komen zullen, wandelt men voort. Op de rotsvlakte aangeland, ontwaart men aan zijn voet, in de gapende diepte, waarin een stevig ijzeren hek u belet neêr te storten, het pad, langs hetwelk men gekomen is. Een heerlijk schouwspel biedt de tegen u overliggende ruïne met het schilderachtige landschap, dat zij bestrijkt. Op deze wandeling wijst men u ook het punt, waar indertijd de veldstukjes geplaatst werden, uit welke het kasteel door Boufflers beschoten is geworden. Over de stad en het geslacht, dat tot de beroemdste van Luxemburg behoorde en van wier Heerlijkheid zij de hoofdplaats en het middelpunt was, handelde ik in mijn Schetsen. VI Wie evenwel slechts een enkelen dag te Diekirch vertoeft, blijve niet in gebreke eenige uren af te zonderen voor een bezoek aan het, op twaalf kilometers ten N. O. van Diekirch gelegen Vianden. Het romantische natuurschoon, dat de weg derwaarts oplevert; de pittoreske ligging van het stadje; de indrukwekkende bouwvallen, die het bestrijken en in uitgestrektheid en schoonheid de ruïnen van de Rijnoevers verre overtreffen; de geschiedkundige herinneringen, aan dit oord vastgeknoopt, noodigen als om strijd den toerist dien tocht te aanvaarden. Voor den Nederlander heeft deze een aantrekkelijkheid te meer. Die klassieke plek immers was de bakermat van dien tak der Nassau's, die zich in de Nederlanden vestigde, met opoffering van goed en bloed ons vaderland aan het Spaansche dwangjuk zich hielp ontworstelen en, na met eer en roem zich te hebben overdekt, er in 1815 de koninklijke waardigheid verwierf. Daar droegen de stamhouders van ons Oranjehuis, vóór eeuwen reeds, de grafelijke kroon en waren zij met souvereine macht bekleed. Geen landgenoot dan ook "wien Neêrlandsch bloed in de aderen vloeit", die deze streek bezoekt en niet in bedevaart zijne schreden richt naar den alouden stamburcht, waar het eerst in de Nederlanden de banieren van de Nassau's wapperden. 't Is een heerlijke tocht, dien men meestal met de stoomtram, in het Groothertogdom Secundär-Bahne geheeten, onderneemt, of wel, wat mij verkieslijker voorkomt, per rijtuig. Men kan echter ook gebruik maken van den postwagen, die des morgens van Diekirch vertrekt en 's avonds terugkeert. Den afstand per as legt men in anderhalf uur af. Wie echter niet opziet tegen een paar uurtjes geleidelijk klimmen, moet te voet er heen gaan. Het genot is des te grooter; want de weg is vol afwisseling. Men volgt eerst de Sûre, totdat men, aan de linkerhand een flinken breeden straatweg bereikt, halverwege Bettendorf bij Bleesbrück of de Bleesbrug, waar ook een halt is van de stoomtram naar Vianden. Deze heirbaan slaat men in. Zij is bezoomd met lindeboomen, hier en daar door sparren, eiken of platanen vervangen. Spoedig begint gij te stijgen. Slechts langzaam gaat het voort, maar de schoone omgeving doet den tijd kort vallen. Welige landouwen, hooi- en bouwland met bosschen op den achtergrond, spreiden zich aan de eene zijde uit. Aan de andere verheffen zich berghellingen met hoog hout getooid. Een reeks van natuurtooneelen, nu eens liefelijk, dan weder stout, boeit uw oog. Maar hooger en hooger rijst de weg, die u voorbij de zoo pittoresk tegen de helling gelegen dorpjes Fouhren en Tandel voert. In de diepte aanschouwt gij de vallei, waar alles u spreekt van vruchtbaarheid en welvaart: die boomgaarden, dat volle koren, die nette huisjes. Daarachter, met bosschen omkranste bergtoppen, als gesteund, omstrengeld en opgehouden door een gordel van grazige weiden. Eindelijk komt gij op eene hoogvlakte. En bij het kronkelen van den aan weêrskanten met ooftboomen beplanten weg, ziet! daar vertoont zich eensklaps op een afstand de iets lager gelegen trotsche ruïne. Welk een tooneel! Van welken kant men Vianden nadert, altoos blijft dit even indrukwekkend. Gij begint te dalen; doch den bouwval, die u zoo dreigend aangrimt, verliest gij geen oogenblik uit het gezicht. Onmogelijk het oog er van af te wenden. In snelle vaart gaat het echter naar beneden en nadert ge het in een diepe en enge bergkloof aan de romantische oevers der Our gelegen stadje, niet veel meer dan een op elkander gedrongen groep huizen. Boven de stad, op een steile, ongeveer 150 meters hooge rots, wier voet door de zacht kabbelende golfjes der Our gekust wordt, ontdekt gij thans weer de voor een oogenblik aan uw gezicht onttrokken overblijfselen van den burcht, die eens den machtigen graven van Vianden tot residentie verstrekte. 't Is of die overblijfselen u toeroepen, dat hun voormalige bewoners, die, vermaagschapt aan de eerste vorstenhuizen in Europa, langen tijd geen ander gezag boven zich erkenden dan dat des Duitschen keizers en door de sires van Bettendorf, Brandenburg, Clervaux, Esch, Erpeldange, Meysemburg en anderen als leenheer gehuldigd werden, dat zij niet verdacht wilden worden van iets gemeen te hebben met wie daar beneden hunne tenten hadden opgeslagen in de nederige woningen, rondom hun slot gegroepeerd! Toch zou men zich bedriegen, als men dit geloofde. De graven van Vianden hadden hun onderzaten lief en lieten niets onbeproefd om het welzijn van dezen te bevorderen. Vianden maakt den indruk van vervallen grootheid, hoe kwistig ook de natuur hier hare bekoorlijkheden tentoonspreidt. Wisten de bewoners van de stulpen, die zich in de bergkloof om den burcht groepeerden, dank zij de vrijgevigheid en genegenheid hunner graven, hun gehucht uit te breiden tot eene stad, waar kunst en wetenschap beoefend werden en het fabriekswezen bloeide,--alles herinnert u dat die schoone dagen voorbij zijn. Zij, die eens de hoofdstad was van een graafschap, de zetel van een schitterend hof, is thans niets meer dan een eenvoudige gemeente van omstreeks 1500 zielen. De nijverheid en handel, die er vroeger welig tierden, kwijnen sinds lang. Eenige welvaart wordt er nog verspreid door het bezoek van vreemdelingen. Want schilders, dichters en oudheidkundigen, zoowel als de bewonderaars eener romantische natuur, worden als om strijd erheen getrokken, terwijl zij, die niet zoozeer voedsel voor hun hoofd of hart als wel een aangename ontspanning zoeken, in de vischvangst en de jacht hiertoe ruimschoots gelegenheid vinden. Voor de geschiedenis der stad en een nadere kennismaking met haar en hare prachtige omstreken, verwijzen we naar onze Schetsen uit Luxemburg. De overblijfselen van den alouden burcht, wiens kapel door de zorgen des toenmaligen Stedehouders van den Koning-groothertog Willem III, Prins Hendrik der Nederlanden in haar indrukwekkenden oorspronkelijken stijl hersteld werd, zijn thans het eigendom van den regeerenden Groothertog, wiens Vader ze met de vele andere domeinen van wijlen koning Willem III, van diens hooge Erven aankocht--die overblijfselen zijn een der schoonste monumenten uit de middeleeuwen, voor den oudheidkundige inzonderheid in de hoogste mate belangwekkend. Ten dage zijner grootheid was de burcht, na Luxemburg, de sterkste vesting van het hertogdom en misschien van al de zuidelijke Nederlanden. Zijn stichting klimt op tot de negende of tiende eeuw; uit dien tijd zijn dan ook de bouwvallen afkomstig. Een breede weg, die allengs overgaat in een hobbelig pad, leidt uit het noordelijk gedeelte der stad daarheen. Een driedubbele rij ringmuren bevestigde het eigenlijke kasteel. Een diepe, thans gedempte gracht verleende daarheên den toegang door middel van een ophaalbrug, wier plaats thans is ingenomen door een rijzend pad. Aan de eene zijde sloten die muren zich tegen de stad aan; aan de andere strekten zij zich uit tot de loodrechte, schier ongenaakbare rots, waarop het slot zich verhief. Van dat oude slot zijn de bouwvallen, die men ziet, het overschot. Langs den eersten ringmuur, waarachter men, ter plaatse waar vroeger de hoofdpoort was, de ruïne betreedt, en uit wiens schietgaten men tal van schoone panorama's aanschouwt, bereikt men een klein, in gothischen stijl opgetrokken gebouwtje, waar de toerist zijne handteekening in het daarvoor bestemde boek zet. Naar het aantal namen te oordeelen, is het bezoek zeer druk. Naast dit gebouwtje ligt de woning van den bewaarder, wiens vrouw of kind u op uw tocht vergezelt. In hun volksdialect beproeven zij al wat uwe aandacht wekt, te verklaren. Dit was mij hinderlijk. Zoo gaarne had ik daar alleen rond gedoold, mij aan mijne gepeinzen overgevende en luisterende naar de stemmen, die uit de eerbiedwaardige steenklompen tot mij kwamen. Dit geleide is echter noodig om u te beletten te verdwalen, of te verhoeden dat gij u op gevaarlijke punten zoudt begeven. Wel bood het geheel een tooneel van verwoesting aan, dat mij het hart met diepen weemoed vervulde. Wat spraken die ingevallen torens, brokken muur, vermolmde balken van een onherstelbaar verloren grootheid! Doch niet veel inspanning kostte het, mij eenigszins voor te stellen hoe het kasteel in de dagen van zijn glorievol verleden was ingericht, met zijn voor- en binnenhof en het buitenhof, waar het lagere dienstpersoneel woonde. Phantastisch zag ik het door mijne geschiedkundige verbeelding verlicht. De gleuven in het muurwerk wijzen nog de scheidingen der verschillende verdiepingen aan. De gemetselde zitbanken aan de voormalige kruisramen toonen de plaats, waar men koutende samen zat, met het uitzicht op het heerlijke landschap, dat den burcht aan alle zijden omgaf. En in mijne gedachte zag ik het bevolkt door zijne doorluchtige bewoners. De ridderzaal, de vestibule met hare pilaren en kapiteelen, de gevangenissen, de kelders en sombere gewelven, de oubliëtte, de steenen kogels of ballen, die blijkbaar eens voor de lepels der blijden, het middeleeuwsch geschut, bestemd waren en hier en daar verspreid lagen, dit alles tooverde mij het grijs verleden voor den geest. Bovenal deed dit de zoo heerlijk herstelde kapel, waarvan het middelste gedeelte niet bevloerd is, maar een, door een steenen balustrade omgeven cirkelvormige opening aanbiedt. Hierdoor konden, volgens de overlevering, de gevangenen, die daar onder in den kerker zuchtten, de mis bijwonen, en waren zij dus door 's graven goedheid niet van den troost van hun godsdienst verstoken. Door huwelijk in 1407 aan de Nassau's vervallen, bleef het graafschap aan dit doorluchtige huis behooren, ook nadat Reinier van Nassau, die zijn vader Hendrik IV in het graafschap Vianden en al de overige nederlandsche domeinen opvolgde, van Philibert, zijn oom van moederszijde, het prinsdom Oranje erfde. Van dezen Reinier, den eersten prins uit het huis Oranje-Nassau, was de groote Vader des vaderlands, de onsterfelijke Willem de Zwijger, de volle neef en erfgenaam. Beiden hadden denzelfden grootvader, Johan V van Nassau. Zoo kwam Vianden aan het Vorstenhuis, dat drie eeuwen lang met Nederland lief en leed getrouwelijk deelde en zich onvergankelijke aanspraak verworven heeft op de dankbaarheid van ons volk. En al werden ook de meeste der 52 dorpen en andere domeinen, waaruit het graafschap eertijds bestond, in 1815 door het Weener-congres aan Pruisen geschonken, het oude stamslot verbleef in eigendom den nazaten van hen, die er vroeger resideerden. "Daarom ook beschouwt de Luxemburger dien stamburg als een der meest klassieke plekken van zijn schilderachtige landouwen, en met trots wijst hij er op, dat het huis der Nassau's vóór meer dan vijfdehalve eeuw in zijn vaderland het bewind voerde over een uitgestrekte landstreek en daar zegen en voorspoed verspreidde" [4]. Wie daartoe eenigszins de gelegenheid heeft, mag niet verzuimen ook de hoofdstad te bezoeken. Van Ettelbrück loopt de spoorbaan der maatschappij Guillaume-Luxembourg, die, gelijk wij reeds opmerkten te Trois-Vierges haar uitgangspunt heeft, door de uiterst vruchtbare en poëtische vallei der steeds kronkelende Alzette. Nauwelijks heeft men het laatste station bij het bloeiend fabrieksplaatsje Eich verlaten, of men ziet het voormalige "Gibraltar van het noorden", zooals het vroeger als een schier onneembare vesting beschouwde Luxemburg genoemd werd, verrijzen. Hoe dichter men de stad nadert, tot wier ontmanteling in 1867, na den Pruisisch-Oostenrijkschen oorlog van 1866, en haar opheffing als bondsvesting van den Duitschen Bond door het congres van Londen werd besloten, des te meer vernauwt zich het dal, des te hooger en indrukwekkender worden de rotsen, die in natuurlijke verdedigingswerken werden herschapen. Gedurende drie eeuwen arbeidden daaraan achtereenvolgens Luxemburgers, en na hen de volken, in wier bezit de stad kwam: Spanjaarden, Oostenrijkers, Franschen en ook Nederlanders, nadat bet groothertogdom in 1815 aan Koning Willem I was afgestaan, en het laatst, sedert 1839, de Duitsche Bond, waarin het was opgenomen. Nog in den trein gezeten, heeft men reeds gelegenheid zich een denkbeeld te vormen van de sterkte, welke de muren vroeger hadden, en die het bezit der vesting uit een strategisch oogpunt voor meer dan ééne mogendheid zoo begeerlijk maakte, en haar door andere deed misgunnen. Eerst aanschouwt men aan zijne rechterhand in het hart der vallei, eene der drie beneden- of voorsteden, die aan den voet der rots, waarop de bovenstad zich uitstrekt, gelegen, aan het geheel zulk een schilderachtig aanzien geven. 't Is Pfaffenthal met zijne dicht opeengedrongen huizen, zijne voormalige, thans tot fabrieken ingerichte of voor den openbaren dienst bestemde kazernes, die voorheen een deel van het Pruisische bezettingsleger herbergden. Daarachter, aan de overzijde van het dal, de veelkleurig getinte reuzen van graniet, als met guirlandes van groen getooid door de afhangende twijgen van het heestergewas en van de slingerplanten, die in hun spleten zoo welig tieren. En op hun top, in al hare bekoorlijkheid opdoemend, de bovenstad met hare kerkspitsen en oude gevels, met hare sierlijke terrassen en op de fundamenten der gesloopte bolwerken verrezen nieuwe landhuizen, benevens het schilderachtige park. Iets lager de fraai aangelegde Boulevard de Ceinture, zich als een gordel halverwege de rotsen, om haar heen slingerend. Beiden, Park en Boulevard, scheppingen der laatste jaren, tot stand gekomen op het bezielend initiatief van den minister Paul Eyschen en aangelegd volgens de plannen, door een Parijschen architecte-paysagiste, den heer André, ontworpen. Doch eer men nog Pfaffenthal geheel voorbij is, ontwaart men aan zijne linkerhand in de diepte, de lachende tuinen van Clausen, de tweede voorstad. Met haar in eene lijst van groen gevat kerkje en hare vriendelijke vallei, en met den achtergrond van indrukwekkende rotsen, hier en daar met laag geboomte getooid, vormt zij een allerbevalligst geheel. Aan de grens van Pfaffenthal, en dit scheidende van de derde benedenstad, Grund, wekt een trotsche, over de vallei geslagen uit de bovenstad naar Clausen voerende boogbrug, de Schlossbrücke geheeten, de aandacht vooral door den poëtischen bouwval, die zich er midden op verheft: het overschot van een verdedigingswerk, Le Bouc, de Bok, geheeten. Dit is het eenige brokstuk dat nog bestaat van den Lützelburg, kleine Burcht, die zijn naam aan de thans zoo bloeiende stad heeft geschonken, en waarvan de grondslagen aan den oever der Alzette, op een rotsachtig, door dien stroom omkronkeld schiereiland, ter plaatse waar de Pétruse [5] zich in haar stort, in de 10e eeuw gelegd zijn door den toenmaligen graaf der Ardennen Siegfried. Deze koos het kasteel tot residentie. Later is dit in een geducht verdedigingswerk herschapen. Als gedenkteeken aan een roemrijk verleden wordt die bouwval onderhouden. De kazematten daaronder kunnen bezichtigd worden. Uit hun schietgaten heeft men heerlijke vergezichten te bewonderen. Doch nauwelijks heeft men den tijd gehad even den blik te laten waren over dien verwonderlijk romantischen Grund met zijn doolhof van enge straten, kronkelende, glooiende steegjes en onregelmatig verspreide huizen, welke zich zoo schilderachtig weêrspiegelen in de door de wateren der Petrusbeek gezwollen Alzette, of het landschap wordt eensklaps aan uw oog onttrokken door een bocht, die de spoorwegbaan beschrijft. En aan weêrskanten aanschouwt men slechts wanden van graniet, tusschen welke de trein al ratelend doorloopt, tot men een paar minuten later het station bereikt. Hier wachten thans den reiziger, behalve de omnibussen der hotels, een paar tramwagens, die hem langs een reusachtige viadukt, geslagen over de Pétrusse, naar een nieuw aangelegde, met vele winkels bezette straat voeren. Aan haar uiteinde, ter plaatse waar men de stad betreedt, verheft zich de Caserne du St. Esprit, Deze is in gebruik bij de gewapende macht, die, volgens het besluit der Londensche conferentie van 1867, waarbij ook de onafhankelijkheid en onzijdigheid van het Groothertogdom door de gezamenlijke groote mogendheden gewaarborgd werd, niet sterker mag zijn dan voor de handhaving der binnenlandsche rust en orde noodzakelijk wordt geacht. Laat men van die prachtige viadukt den blik gaan rechtsaf, over den omtrek, den Boulevard de ceinture en de beneden-steden met de haar doorkronkelende Petrusbeek en Alzette, dan aanschouwt men een panorama, dat zich onwischbaar in het geheugen prent. Achter zich, in de verte, aanschouwt men de over eerstgenoemd stroompje geslagen Adolfsbrug, aldus genoemd naar den vorigen Groothertog. Het is een allermerkwaardigst massief bouwwerk, den 24 Juli 1903 voltooid: een brug, die met een enkelen boog, breeder dan die van welke andere brug ook ter wereld, het geheele dal overspant en daar de oevers verbindt ten behoeve van den spoorweg naar Echternach, waarvan het station paalt aan het Centraalstation. De geheele omgeving maakt een gansch eigenaardigen, stouten indruk. Weinig steden kunnen in dit opzicht op één lijn met Luxemburg gesteld worden. Een woeste natuur heeft zich hier gehuwd aan de kunst. Grootsche en toch liefelijke tooneelen verrijzen er voor den blik. Eene prachtige en onvergetelijke wandeling vooral kan men maken, als men te voet of per rijtuig over de viadukt langs de genoemde kazerne, en dan over den Breitenweg naar de brug van het kasteel gaat en van daar in Pfaffenthal afdaalt en zoo naar den Boulevard of La Place du Théâtre zich begeeft. Hier en daar wijzen bakens de hoogten aan, tot welke vroeger de vestingwerken reikten, en vervullen u met verbazing over den reuzenarbeid, die vereischt werd om ze te slechten. Met een verwijzing naar mijne Schetsen uit Luxemburg meen ik ter toelichting der hier opgenomen. Gezichten uit de schilderachtige hoofdstad te kunnen volstaan. Ik wijdde daar aan hare merkwaardigheden en geschiedenis, aan hare instellingen op het gebied van onderwijs, wetenschap en kunst een afzonderlijk hoofdstuk. Doch daarin kon ik toen, evenmin als van de Adolfsbrug nog melding maken van het monument op de Place d'Armes, pas een paar jaar geleden verrezen ter eere der nationale dichters Dicks (schuilnaam van Edm. de la Fontaine) en Michel Lentz, die ik beiden nog het voorrecht heb gehad persoonlijk te kennen. Wat den welwillenden lezer in de bovenstaande bladen werd medegedeeld of onder de oogen gebracht, zal,--mag ik met een herhaling van dien wensch besluiten?--bij hem het verlangen wekken om eens, mocht hij daartoe de gelegenheid krijgen, in dit kleine maar in vele opzichten zoo merkwaardig landje een poosje de versterkende berglucht te gaan inademen en tevens hoofd en hart te verfrisschen door de kennismaking met wat het op velerlei gebied voor merkwaardigs oplevert. Hij zal daarvan geen berouw hebben! AANTEEKENINGEN [1] Deze photografieën werden bij het ten vorige jaren gehouden photografisch concours van _De Aarde en haar Volken_ met den vierden prijs bekroond. [2] Revue des deux mondes, Année 1878 no 21, p. 227. [3] M. A. Perk. Schetsen uit Luxemburg. Derde, herziene en vermeerderde druk, met een schetskaart van het groothertogdom en een wandelkaart van Diekirch en omstreken. Haarlem 1892. [4] Witkamp in zijne belangrijke studie: De Nassau's en hun oudste burg in de Nederlanden (1874). [5] Petrussa of Petressa, aldus geheeten naar den rotsachtigen bodem, over welken zij zich een weg baant. *** End of this LibraryBlog Digital Book "In Luxemburg's Gutland - De Aarde en haar Volken, 1907" *** Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.