Home
  By Author [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Title [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Language
all Classics books content using ISYS

Download this book: [ ASCII ]

Look for this book on Amazon


We have new books nearly every day.
If you would like a news letter once a week or once a month
fill out this form and we will give you a summary of the books for that week or month by email.

Title: Ontwerp van wet tot afsluiting en droogmaking van de Zuiderzee met toelichtende memorie
Author: Lely, Cornelis, 1854-1929
Language: Dutch
As this book started as an ASCII text book there are no pictures available.


*** Start of this LibraryBlog Digital Book "Ontwerp van wet tot afsluiting en droogmaking van de Zuiderzee met toelichtende memorie" ***


  +----------------------------------------------------------------+
  |                                                                |
  |                 OPMERKINGEN VAN DE BEWERKER:                   |
  |                                                                |
  | De tekst in dit bestand wordt weergegeven in de originele,     |
  | verouderde spelling. Er is geen poging gedaan de tekst te      |
  | moderniseren.                                                  |
  |                                                                |
  | Bladzijde-nummering is verwijderd. Afgebroken woorden aan het  |
  | einde van de regel zijn stilzwijgend hersteld.                 |
  |                                                                |
  | Overduidelijke druk- en spelfouten in het origineel zijn       |
  | gecorrigeerd. Variaties in spelling zijn behouden.             |
  |                                                                |
  | In het origineel cursieve tekst is weergegeven als _cursief_.  |
  | Vette tekst is weergegeven als #vet#. In het origineel         |
  | uitgespatiëerde tekst is weergeven als ~uitgespatiëerd~.       |
  |                                                                |
  | In het boek worden lage en hoge aanhalingstekens gebruikt.     |
  | De dubbele aanhalingstekens zijn in dit e-boek aangegeven als  |
  | »aanhalingstekens".                                            |
  |                                                                |
  | Aan het eind van dit e-boek volgt een overzicht van de         |
  | aangebrachte correcties.                                       |
  |                                                                |
  | De illustratie is beschikbaar bij de html-versie van dit       |
  |                                                                |
  +----------------------------------------------------------------+


                         ZUIDERZEE-VEREENIGING.



                            ONTWERP VAN WET
                     TOT AFSLUITING EN DROOGMAKING
                                  VAN
                              DE ZUIDERZEE
                                  MET
                         TOELICHTENDE MEMORIE.


                              TWEEDE DRUK.


                               ~LEIDEN~,
                       ~BOEKHANDEL EN DRUKKERIJ~
                         voorheen E. J. BRILL.
                                 1912.



                         KONINKLIJKE BOODSCHAP.


                              _Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal._

       Mijne Heeren!

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een ontwerp van wet tot
afsluiting en droogmaking van de Zuiderzee.

De toelichtende memorie (en bijlage), die het wetsontwerp vergezelt,
bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede, Mijne Heeren, bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

Het Loo, den 7den Mei 1901.

                                                      ~WILHELMINA.~



ONTWERP VAN WET.


    Wij ~WILHELMINA~, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden,
        Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, saluut! doen te weten:

Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat de afsluiting van de
Zuiderzee en de droogmaking van gedeelten binnen die afsluiting in
's lands belang door het Rijk behooren te worden ondernomen;

Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen
overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk
Wij goedvinden en verstaan bij deze:


Artikel 1.

Op nader door Ons of van Onzentwege vast te stellen wijze, worden voor
rekening van den Staat de werken uitgevoerd, noodig:

1º. tot afsluiting van de Zuiderzee door een afsluitdijk, loopende van
de Noordhollandsche kust door het Amsteldiep naar het eiland Wieringen
en van dit eiland naar de Friesche kust bij Piaam;

2º. voor de droogmaking van twee gedeelten van de afgesloten Zuiderzee
en wel:

_a._ een noordwestelijk gedeelte, begrensd door de Noordhollandsche
kust, den afsluitdijk door het Amsteldiep, het eiland Wieringen en een
aan te leggen dijk van dit eiland naar de Noordhollandsche kust nabij
Medemblik;

_b_. een zuidwestelijk gedeelte, begrensd door de Noordhollandsche
kust en door een aan te leggen dijk, loopende van omtrent Blokkershoek
naar het eiland Marken en van daar naar den noordelijken oever van het
Monnikendammer Gat;

3º. tot voorziening in de belangen van waterkeering, afwatering en
scheepvaart, voor zooveel deze door de afsluiting en de droogmaking
geschaad worden;

4º. tot voorziening in de belangen van de landsverdediging, in verband
met de sub 1, 2 en 3 bedoelde werken.


Artikel 2.

Op bij algemeenen maatregel van bestuur vast te stellen wijze zal eene
tegemoetkoming worden gegeven aan de Zuiderzeevisschersbevolking wegens
de schade, welke de afsluiting haar zal berokkenen.


Artikel 3.

Door Ons wordt eene Commissie benoemd om de Regeering van advies te
dienen omtrent de voorbereiding en uitvoering der werken.

Aan deze Commissie kan de leiding der werken, onder de bevelen der
Ministers, Hoofden van de betrokken Departementen, geheel of ten deele
worden opgedragen.


Artikel 4.

Wegens de uitgaven voor de werken bij art. 1 en voor de tegemoetkoming
bij art. 2 bedoeld, wordt jaarlijks eene afzonderlijke begrooting bij de
wet vastgesteld.

Het beheer dier begrooting is onderworpen aan dezelfde regelen als het
beheer dier algemeene begrootingen van Staatsuitgaven.


Artikel 5.

Tot dekking van de uitgaven, begrepen in de bij het eerste lid van art.
4 bedoelde begrooting, worden bestemd en bij de wetten tot vaststelling
dier begrootingen aangewezen:

_a._ de sommen, die ten behoeve van de bij deze wet bedoelde werken op
de algemeene begrootingen van Staatsuitgaven zullen worden uitgetrokken;

_b._ de vermoedelijke batige sloten der rekeningen van ontvangst en
uitgaaf wegens de bij het eerste lid van art. 4 bedoelde begrootingen
over vroegere diensten;

_c._ de toevallige baten, welke uit de uitvoering van de bij art. 1
bedoelde werken zullen kunnen voortvloeien.

Lasten en bevelen, dat deze in het _Staatsblad_ zal worden geplaatst
en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en
Ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand
zullen houden.

Gegeven

_De Minister van Waterstaat,
    Handel en Nijverheid_,

_De Minister van Financiën_,

_De Minister van Oorlog_,

_De Minister van Binnenlandsche Zaken_,



MEMORIE VAN TOELICHTING.


#Inleiding.#

De oplossing van het Zuiderzee-vraagstuk, waartoe het hierbij aangeboden
wetsontwerp moet strekken, biedt twee voordeelen aan die sterk op den
voorgrond treden: de verbetering van den waterstaatstoestand der om den
zeeboezem gelegen landstreek door de _afsluiting_, en de vergrooting van
de bebouwbare oppervlakte des lands door de _droogmaking_.

Bij de phasen die het vraagstuk in de laatste halve eeuw heeft
doorloopen, is nu eens het eene, dan weder het andere voordeel meer op
den voorgrond geplaatst.

Toen de Ingenieur van den Waterstaat B. P. G. van Diggelen in 1849 zijne
studie »de Zuiderzee, de Friesche Wadden en de Lauwerzee, hare bedijking
en droogmaking", in het licht gaf, waarin een plan werd ontwikkeld tot
afsluiting van de geheele Zuiderzee achter de eilanden, met insluiting
alzoo van den IJssel, liet de ontwerper in de eerste plaats het licht
vallen op de verbetering van den vaderlandschen bodem, die zou worden
verkregen door de bedijking, welke, zoo schreef hij, »inderdaad zal
voeren tot eene geheele herziening van den binnenlandschen waterstaat
der omliggende gewesten".

Eerst in de tweede plaats noemde de ontwerper de geleidelijke
droogmaking van de binnengedijkte watervlakte, waardoor eene
gedeeltelijke vergoeding zou worden verkregen voor de aan de bedijking
verbonden uitgaven.

De insluiting van den IJssel, welke rivier volgens het plan van Diggelen
door breede stroombanen langs en door de droogmaking zou worden geleid
naar de bij Terschelling en te Petten te bouwen uitwateringssluizen,
werd evenwel toen ter tijde een onoverkomelijk bezwaar tegen de
onderneming geacht, en dit was oorzaak dat het plan langen tijd bleef
rusten.

De Inspecteur van den Waterstaat J. A. Beijerinck, die in 1866 op
uitnoodiging van de Maatschappij voor Grondkrediet een nieuw ontwerp
opmaakte, dat onder den titel »Proeve van een ontwerp tot afsluiten,
indijken, droogmaken en in cultuur brengen van een gedeelte der
Zuiderzee" in het licht verscheen, liet dan ook den IJssel buiten de
bedijking, en stelde voor een afsluitdijk te leggen van Enkhuizen over
Urk naar den Ketelmond, waarachter de geheele afgesloten watervlakte zou
worden drooggemaakt.

Het plan Beijerinck, omgewerkt door den ingenieur T. J. Stieltjes,
vormde den grondslag voor eene concessie-aanvraag, die in 1870 werd
ingediend door de in de plaats van de Maatschappij voor Grondkrediet
getreden Maatschappij tot droogmaking van het zuidelijk deel der
Zuiderzee.

Uit den aard der zaak stond bij dit plan de wensch naar vermeerdering
van grondbezit op den voorgrond, en was _verbetering_ van den
waterstaatstoestand der omliggende landstreek niet het doel van de
concessie-aanvrage; in het plan waren dan ook slechts werken opgenomen
om te voorzien in de _nadeelen_, die voor afwatering en scheepvaart
uit de droogmaking zouden voortvloeien. De concessie-aanvraag werd
onderzocht door een Staatscommissie, die in 1873 verslag uitbracht,
in welk verslag, door de meerderheid der commissie het gevoelen werd
uitgesproken, dat het indijken, droogmaken en in cultuur brengen der
Zuiderzee op de in het verslag aangegeven wijze technisch mogelijk zou
zijn, en dat er in het algemeen belang geen aanleiding bestond om het
uitgeven der onderneming in concessie aan eene maatschappij in beginsel
te ontraden, mits van Rijkswege krachtige hulp en medewerking werd
verleend, welke hulp met het oog op het algemeen belang alleszins
gerechtvaardigd werd geacht.

De Regeering kwam echter, na langdurige onderhandelingen met de
concessie-aanvragers, tot het besluit dat de indijking en droogmaking
van de Zuiderzee meer vatbaar was om van Staatswege dan bij wijze van
concessie te worden uitgevoerd, en nam zelf de zaak ter hand, door in
1877 een wetsontwerp in te dienen tot bedijking en droogmaking van het
zuidelijk deel der Zuiderzee.

Aan dat wetsontwerp lag ten grondslag het door de Staatscommissie
onderzochte plan Beijerinck-Stieltjes, ofschoon zoowel in de richting
van den afsluitdijk als in de inrichting van de afwaterings- en
scheepvaartkanalen verschillende wijzigingen waren gebracht.

Ook bij het Regeerings-ontwerp van 1877 stond de landaanwinning op den
voorgrond, zóó zelfs, dat in de Memorie van Toelichting omtrent de
voorziening in de waterstaatsbelangen van de omliggende landstreek
nagenoeg niets werd vermeld.

Bij uitvoering van dat ontwerp zou dan ook voorzeker geen algemeene
verbetering van den waterstaatstoestand zijn verkregen, en zouden zelfs
sommige belangen, o. a. die der scheepvaart van Amsterdam naar den
IJssel en het Zwolsche diep, in niet geringe mate zijn geschaad.

Ook zou de provincie Friesland geheel van de verbetering zijn
uitgesloten, en werd zelfs meerder gevaar voor de zeedijken van die
provincie en van Overijssel niet onmogelijk geacht, een reden waarom de
afsluiting van het Eijerlandsche gat tusschen Texel en Vlieland in het
plan was opgenomen.

Het wetsontwerp werd intussen den 19den November 1877 door het inmiddels
opgetreden Ministerie ingetrokken, zonder in behandeling te zijn
geweest.

Het was de heer A. Buma, lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal,
die de Zuiderzee-vraag, nadat zij eenige jaren was blijven rusten, weder
op den voorgrond bracht, en wel in den geest waarin de eerste ontwerper,
de heer van Diggelen, haar had opgevat. De _afsluiting_, het sluiten van
de Noordzee buiten de landpalen, was bij hem hoofdzaak.

Nadat een door den heer Buma ingediend wetsvoorstel, om van
Staatswege een nieuw onderzoek in die richting in te stellen, door
hem was ingetrokken, werd naar aanleiding van zijn initiatief de
Zuiderzee-vereeniging opgericht, die zich ten doel stelde het instellen
van een technisch en financieel onderzoek omtrent de afsluiting, mede
ter voorbereiding eener latere geleidelijke drooglegging, van de
Zuiderzee, de Wadden en de Lauwerzee.

De Zuiderzee-vereeniging heeft in de jaren 1887-1892 de uitkomsten van
haar onderzoek openbaar gemaakt in een achttal technische nota's en in
eene nota, bevattende economische en financieele beschouwingen, terwijl
in 1898, nadat het verslag der hieronder te vermelden Staatscommissie
was openbaar gemaakt, in het licht verscheen eene, in opdracht van het
bestuur, door den secretaris, den heer H. C. van der Houven van Oordt,
met medewerking van Mr. G. Vissering geschreven studie, getiteld: »De
economische beteekenis van de afsluiting en droogmaking der
Zuiderzee"[1].

[1] Van dit werk zal eene nieuwe uitgave verschijnen. Een exemplaar
dezer uitgave zal aan de leden der Staten-Generaal worden toegezonden.

Het onderzoek leidde tot het plan voor de afsluiting van de Zuiderzee
van de Noordhollandsche kust bij de van Ewijcksluis over Wieringen naar
de Friesche kust bij Piaam, dus meer binnenwaarts dan door den heer
Buma was bedoeld, en voor het achtereenvolgens droogmaken van vier
inpolderingen in de afgesloten watervlakte, waarbij een binnenmeer
overblijft, dat de wateren van den IJssel en van de andere op de
afgesloten kom afwaterende rivieren, boezems en polders opneemt en, voor
zooveel noodig, door op Wieringen te bouwen sluizen naar zee voert.

Naar aanleiding van den arbeid der Zuiderzee-vereeniging werd bij
Koninklijk besluit van 8 September 1892, no. 21 eene Staatscommissie
ingesteld, met opdracht om te onderzoeken of eene afsluiting en
eene droogmaking van de Zuiderzee, op eene wijze als door de
Zuiderzee-vereeniging is voorgesteld, in 's lands belang behoort te
worden ondernomen, en zoo ja, op welke wijze dit werk tot uitvoering
moet worden gebracht.

Nadat het ontwerp van de Zuiderzee-vereeniging door de technische
afdeeling dezer commissie, onder voorzitterschap van den Inspecteur van
den Waterstaat W. F. Leemans, onderzocht en op verschillende punten
nog eenigszins gewijzigd was, en de economische en financieele zijde
van het vraagstuk door eene andere afdeeling, onder voorzitterschap
van Mr. C. J. Sickesz, nauwkeurig was nagegaan en uiteengezet, kwam
in het op 14 April 1894 vastgestelde verslag de groote meerderheid
der Staatscommissie (een en twintig van de zeven en twintig leden)
tot het besluit dat de vraag, of eene afsluiting en eene droogmaking
van de Zuiderzee, op eene wijze als door de Zuiderzee-vereeniging
is voorgesteld, in 's lands belang behoort te worden ondernomen,
bevestigend moet worden beantwoord, behoudens de wijzigingen, in het
verslag aangegeven. Het antwoord op de vraag »op welke wijze dit werk
tot uitvoering moet worden gebracht" behoorde, volgens de meening van
alle leden, te luiden: door den Staat op den voet, in dit verslag
vermeld.

Het plan van de Zuiderzeevereeniging, zooals het door de Staatscommissie
is aangevuld en gewijzigd, vormt den grondslag voor het wetsontwerp
dat hierbij wordt aangeboden. In overeenstemming met de grondgedachte,
waarvan de vereeniging uitging, bedoelt het wetsontwerp eerst
_afsluiting_ en daarna _geleidelijke droogmaking_ van de Zuiderzee.

Voor eene juiste beoordeeling van het voorstel moet worden gelet op de
beide zijden van het vraagstuk, en wel niet minder op de afsluiting
waardoor de waterstaatstoestand van een aanzienlijk deel des lands zal
worden verbeterd, dan op de droogmaking, waardoor de oppervlakte des
lands met een groot aantal hectaren vruchtbaren grond zal worden
vergroot.

In het onderstaande zullen daarom eerst de afsluiting en de daarmede
samenhangende belangen nader worden beschouwd.


#De afsluiting.#

Aan de richting van den afsluitdijk, waardoor de IJssel binnen de
afsluiting valt, ontleent het voorgestelde ontwerp zijn bijzonder
karakter.

Ofschoon reeds van Diggelen het denkbeeld als uitvoerbaar had erkend, en
ook in den boezem der Staatscommissie van 1870 op een nieuw onderzoek in
die richting was aangedrongen, werd de binnensluiting van den IJssel,
welke rivier in gewone omstandigheden ongeveer een negende van het water
van den Boven-Rijn afvoert, en bij dijkbreuk langs de bovenrivier in
Pruissen zelfs een nog grooter aandeel in dien afvoer ontvangt, toch
vrij algemeen voor een onoverkomelijk bezwaar gehouden.

Het denkbeeld van een achter den afsluitdijk gelegen groot binnenmeer,
dat de wateren van den IJssel met die van de overige binnengesloten
rivieren, boezems en polders opneemt, en gedurende enkele dagen, waarop
de loozing door de uitwateringssluizen wegens hoogen zeestand belet
wordt, kan bergen, zonder dat, ook bij het grootste waterbezwaar, de
waterstand van het meer tot een nadeelige hoogte stijgt, is, hoewel ook
vroeger ter sprake gekomen, voor het eerst ernstig onderzocht door de
Zuiderzeevereeniging, waarbij de uitvoerbaarheid van het denkbeeld
duidelijk aan het licht trad.

Hierdoor was de zaak van de droogmaking der Zuiderzee eene groote
schrede verder gebracht. Terwijl het toch eenerzijds mogelijk bleek de
afsluiting uit te voeren langs eene veel korter lijn dan met vrijlating
van den IJssel het geval kan zijn (volgens het Regeeringsontwerp van
1877 zou de afsluitdijk eene lengte verkrijgen van ruim 48 K.M.), konden
anderzijds door middel van het IJsselmeer aan de omringende gewesten
zulke belangrijke voordeelen verzekerd worden, dat in de waarde daarvan
de kosten van de afsluiting, zooal niet geheel dan toch voor een
aanzienlijk deel, teruggevonden worden, waardoor deze niet voor hun
volle bedrag op rekening van de droogmaking behoeven te worden gesteld.


_Voordeelen van de afsluiting._

Door de afsluiting met insluiting van den IJssel, op de wijze als in het
ontwerp is aangegeven, wordt niet alleen de tegen de zee te verdedigen
kustlijn belangrijk verkort, doch wordt midden in het land in plaats
van een met de Noordzee gemeen liggende _zoutwaterplas_, waar onder
den invloed van de standen der Noordzee sterk afwisselende waterstanden
voorkomen, een _zoetwatermeer_ verkregen met een veel meer standvastigen
waterspiegel, laag genoeg voor eene behoorlijke afwatering van de
omringende landstreek, uit welk binnenmeer de provinciën Friesland
en Noordholland, die tot dusver steeds leden onder het gemis eener
behoorlijke waterverversching, op overvloedige wijze van zoetwater
kunnen worden voorzien.

De voordeelen, welke uit deze verandering voortspruiten voor de
waterverversching, de waterloozing en de waterkeering van de omringende
gewesten, alsmede voor het verkeer te water en te land, zullen
achtereenvolgens nader worden beschouwd.


a. _de waterverversching._

De boezem der provincie Friesland ontvangt geen ander water dan het
hemelwater, dat op den boezem zelf en in de polders valt en het weinige,
dat van de hooge gronden in het oosten der provincie afstroomt.

In droge zomers houdt de aanvoer nagenoeg geheel op, en lijdt de boezem
groot gebrek aan water, waarin niet door inlating van buiten kan worden
voorzien, daar het zoute zeewater dat de provincie van drie zijden
omringt, hiertoe niet geschikt is. Deze toestand brengt mede een te
lagen boezemstand in den zomer, waarvan uitdroging der graslanden,
gebrek aan drinkwater voor het vee en bezwaren voor de scheepvaart het
gevolg zijn.

Een tweede, indirect, gevolg van de onvoldoende aanvulling van den
boezem is dat, uit vrees voor te groote daling van den boezemstand, de
uitwateringssluizen, waardoor de boezem op de zee wordt afgestroomd,
vaak vroeger moeten worden gesloten dan met het oog op eene goede
afwatering wenschelijk is, waardoor bij ongunstige verandering van
weersgesteldheid overlast van water kan ontstaan.

In het algemeen heeft men in Friesland de regeling der hoogte van het
boezemwater niet in de hand, wat veel meer het geval zou zijn indien
eene behoorlijke gelegenheid tot inlating van versch water aanwezig was.

Hetzelfde doet zich, ofschoon in eenigszins mindere mate, voor in het
deel der provincie Noordholland benoorden het IJ. De verversching van
het boezemwater kan hier slechts geschieden door inlating van water uit
het Noordzeekanaal, en deze verversching is zeer gebrekkig, daar het
water van het Noordzeekanaal brak is tengevolge van de schuttingen te
IJmuiden en te Schellingwoude en de inlating van Zuiderzeewater te
Zeeburg ten behoeve van de waterverversching van Amsterdam, terwijl
de boezem bovendien nog verontreinigd wordt door de loozing van het
vervuilde grachtwater van Amsterdam.

In dezen toestand zal een geheele omkeer worden gebracht door de vorming
van een met zoet water gevuld IJsselmeer, waaruit een ruime hoeveelheid
zoet water tot verversching van de boezems kan worden afgetapt.

Reeds tijdens de uitvoering van de afsluiting wordt de toevoer van
zoutwater naar het zuidelijk deel der Zuiderzee beperkt, terwijl na
de voltooiing van den afsluitdijk niet anders dan zoet water in het
IJsselmeer zal worden aangevoerd, ter vervanging van het brakke water
dat met elk gunstig tij door de sluizen te Wieringen wordt geloosd.

Het meer zal dus op den duur een zoetwatermeer worden. Hoewel het
niet mogelijk is, te bepalen hoeveel jaren moeten verloopen eer al
het zoute water door zoet water zal zijn vervangen, zoo mag toch met
de Staatscommissie, die zich daarbij ook grondde op de uitkomsten van
de door haar medelid, den hoogleeraar J. M. Telders, genomen proeven,
worden aangenomen, dat het water van het IJsselmeer reeds korten tijd
na de voltooiing van den afsluitdijk voldoende ontzilt zal zijn, om te
dienen tot boezemverversching van Friesland en Noordholland en, wat het
zoutgehalte betreft, tot drinkwater voor mensch en vee, althans voor
vee.

Ten einde de gelegenheid tot waterinlating nog gemakkelijker te maken,
zal de waterstand van het IJsselmeer, die als regel op 0.40 M. - N.A.P.
is aangenomen, in droge tijden tijdelijk kunnen worden opgezet tot
0.20 M. - N.A.P., hetgeen alsdan zonder hinder voor de afwatering zal
kunnen geschieden, indien slechts gezorgd wordt, dat bij te verwachten
waterbezwaar de boezem tijdig tot de normale hoogte wordt afgestroomd.


b. _de waterloozing._

Voor het afgesloten deel der Zuiderzee, het latere IJsselmeer, is een
peil aangenomen van 0.40 M. - N.A.P., welke hoogte nog iets blijft
beneden den gewonen laagwaterstand in het zuidelijk deel van den open
zeeboezem.

De aangenomen hoogte is natuurlijk niet meer dan eene gemiddelde, daar
eenerzijds de waterstand van den afgesloten boezem in verband met de
verhouding tusschen afvoer door de sluizen en aanvoer van den IJssel en
van de andere rivieren, de boezems en de polders, steeds zal afwisselen,
anderzijds de waterspiegel van het meer onder den invloed van den wind
een hellenden stand zal kunnen aannemen, door afwaaiing aan de eene en
opwaaiing aan de andere zijde.

De door de Zuiderzeevereeniging en de Staatscommissie ingestelde
berekeningen hebben doen zien, dat met de aangenomen sluiswijdte van
300 M. de gemiddelde stand van 0.40 M. -N.A.P. in normale omstandigheden
zonder moeite zal kunnen worden gehandhaafd.

Indien echter de loozing door de sluizen op Wieringen door stormvloed
gedurende eenige achtereenvolgende tijen wordt belet, en in het algemeen
indien gedurende eene eenigszins langere periode de afvoer van de
sluizen door den aanvoer van den IJssel en de andere bronnen van
waterbezwaar wordt overtroffen, zal de gemiddelde waterstand van den
afgesloten zeeboezem boven het aangenomen peil kunnen rijzen, en wel
hooger naarmate de ongunstige verhouding tusschen aanvoer en afvoer
sterker is of langer aanhoudt.

Voorts zal door opwaaiing de waterstand langs een deel van de kust
eene grootere hoogte dan de gemiddelde kunnen bereiken, en wel hooger
naarmate de wind krachtiger en langduriger op den waterspiegel inwerkt.

De ingestelde berekeningen toonen echter aan, dat ook onder die
omstandigheden de waterstand van het IJsselmeer nog belangrijk zal
blijven beneden de laagwaterstanden die thans bij menigen stormvloed in
den open zeeboezem voorkomen, zoodat de afwatering op de Zuiderzee, ook
al ondervindt die dan tijdelijk bezwaar, toch niet in die mate en zoo
langdurig zal worden belemmerd als thans menigmaal het geval is.

Ofschoon bij uitvoering van de vier door de Staatscommissie aangegeven
inpolderingen de oppervlakte van het IJsselmeer van 360.000 H.A. tot
145.000 H.A. zal worden teruggebracht, en dan een gelijk waterbezwaar op
den zooveel kleineren boezem een sterker rijzing zal veroorzaken, zoodat
onder ongunstige omstandigheden hoogere waterstanden op het IJsselmeer
te verwachten zijn dan zonder inpoldering zullen voorkomen, zoo zal
toch, naar de Staatscommissie aantoonde, ook dan nog eene verbetering
worden verkregen in vergelijking met de thans voorkomende hooge
waterstanden, terwijl in normale omstandigheden de verbetering van de
waterloozing, door het constante lage peil verkregen, even groot zal
zijn als zonder inpoldering.

De afsluiting der Zuiderzee zal dus over het algemeen eene belangrijke
verbetering ten gevolge hebben van de waterloozing op het afgesloten
gedeelte.

Hierdoor worden verschillende voordeelen verkregen:

Vooreerst wordt eene betere afwatering verzekerd aan de polders en
uiterwaarden langs het benedengedeelte van den IJssel, alwaar de lagere
waterstanden van het IJsselmeer hun invloed nog zullen doen gevoelen, en
aan de kleine rivieren en boezems die thans op de open zee loozen, als
Schermerboezem, de Vechtboezem in Utrecht en Noordholland, de Eem, het
Zwartewater met de Overijsselsche Vecht, de Sallandsche Weteringen en
het Meppelerdiep, de boezem van het waterschap Vollenhove en de Linde.

De loozing van deze wateren is thans verre van voldoende, en
onderscheidene, deels zeer kostbare, plannen tot verbetering zijn
ontworpen, die nog niet tot uitvoering kwamen.

Sommige van die ontworpen werken zullen bij afsluiting van de Zuiderzee
onnoodig worden, andere kunnen met minder kosten tot uitvoering worden
gebracht. De afsluiting van de Zuiderzee vertegenwoordigt dus eene
belangrijke _besparing_ op deze, zeker eenmaal noodige, werken.

Eene jaarlijksche besparing zal voorts door de afsluiting worden
verkregen op de kosten van waterloozing der boezems en polders, die door
stoombemaling op de Zuiderzee en op de daarmede gemeen liggende wateren
loozen, als het Noordzeekanaal, de polders Mastenbroek, Oosterwolde,
Arkenheem, enz., doordat de stoomgemalen, in plaats van op den
afwisselenden Zuiderzeestand, op een meer standvastigen lageren
waterstand zullen kunnen uitslaan.

Een dergelijk voordeel zal ook kunnen verkregen worden ten aanzien van
Frieslands boezem. Onder de middelen om de schadelijke hooge
waterstanden op dien boezem te voorkomen, komt ook in aanmerking de
invoering eener stoombemaling, waartoe o. a. aan de zuidkust eenige
stoomgemalen zouden zijn te stichten. Indien deze stoomgemalen in plaats
van op de open Zuiderzee op het IJsselmeer kunnen uitslaan, zal het
vereischte stoomvermogen, en zullen dus ook de bemalingskosten,
belangrijk kleiner kunnen zijn.


c. _de waterkeering._

Door het leggen van den afsluitdijk wordt de tegen de zee te verdedigen
kustlengte van 320 K.M. teruggebracht tot ongeveer 40 K.M., zijnde de
lengte van den afsluitdijk met de noordkust van Wieringen.

Stormvloeden uit de Noordzee, die thans het Zuiderzeewater tot eene
groote hoogte opzetten, kunnen na de afsluiting op het IJsselmeer hun
invloed niet anders doen gelden, dan door gedurende enkele tijen de
loozing te Wieringen te beletten.

De opwaaiing door den wind blijft echter ook op den afgesloten waterplas
mogelijk; evenwel zal, doordat de gemiddelde hoogte van den waterspiegel
steeds veel lager zal zijn dan thans gewoonlijk bij stormweder het geval
is, het opgewaaide water langs de kust ook een veel geringere hoogte
bereiken.

Dit geldt zoowel de afgesloten Zuiderzee zonder inpoldering, als het
IJsselmeer, dat na uitvoering van de door de Staatscommissie aangegeven
inpolderingen overblijft.

De thans langs de Zuiderzee aanwezige bedijkingen behoeven dus na de
afsluiting slechts als binnendijken te worden onderhouden, voorzoover
zij aan het IJsselmeer blijven liggen, terwijl die welke achter de
bedijking van een der inpolderingen vallen, niet meer dan slaperdijken
zullen zijn, en als zoodanig behouden kunnen worden.

Ook de dijken langs den Beneden-IJssel tot Wijhe zullen door de
afsluiting worden ontlast, daar de hooge waterstanden, die op dat deel
der rivier thans voorkomen indien de afvoer van hoog opperwater
samenvalt met de opzetting van de Zuiderzee door stormvloed, in het
vervolg worden voorkomen.

Op het onderhoud van de dijken en zeeweringen zal dus eene aanzienlijke
besparing worden verkregen.

Voorts zal, in verband met de geringere hoogte, die de waterspiegel ook
onder de ongunstigste omstandigheden zal verkrijgen, belangrijk worden
bespaard op het onderhoud van de zee- en havenwerken langs de afgesloten
Zuiderzee en op de eilanden Schokland, Urk en Marken.

De jaarlijksche besparing, die op deze wijze zal worden verkregen, is
niet met juistheid te berekenen, doch zal zeker ver overtreffen, het
bedrag der onderhoudskosten van den nieuwen afsluitdijk, met inbegrip
van de werken op Wieringen en het kanaal Harlingen-Piaam, die door de
Staatscommissie op ruim f90.000 's jaars werden geraamd.

Daarbij komt nog dat de waterkeeringen langs de Zuiderzee thans lang
niet overal in een voldoenden toestand verkeeren, en dat bij stormvloed
op verschillende plaatsen door overstrooming schade wordt geleden ten
gevolge van het ontbreken eener behoorlijke waterkeering, o. a. langs
de Eem, in den omtrek van Kampen en langs het Zwarte Water tot boven
Zwolle.

Verschillende werken tot verbetering der waterkeering zijn dan ook
ontworpen, welke bij afsluiting van de Zuiderzee kunnen worden gemist,
zooals de bedijking van Dronthen, de watervrijmaking van Zwolle en
omstreken en de verbetering van de bedijking langs de Eem. Ook door het
onnoodig worden van deze werken zal de afsluiting eene besparing
vertegenwoordigen.

Het grootste voordeel van de afsluiting ten aanzien van de waterkeering
echter, hoewel de waarde daarvan niet onder cijfers is te brengen, is
gelegen in de _meerdere veiligheid_ bij stormvloeden van de om de
Zuiderzee gelegen landstreek.

Hoewel de zeeweringen langs de Zuiderzee in de latere jaren belangrijk
versterkt zijn geworden, en doorbraken als in 1825, en hoewel van minder
omvang o. a. nog in 1877 plaats hadden, thans minder te vreezen zijn,
zoo behooren dergelijke rampen ook thans nog geenszins tot de
onmogelijkheden.

Na de afsluiting zal elk gevaar in dat opzicht kunnen geacht worden te
zijn buitengesloten.

Ook zullen dan de geregeld terugkeerende overstroomingen van de niet of
niet voldoende bedijkte oeverlanden langs de Zuiderzee, den IJssel en
het Zwarte Water, die herhaaldelijk groote schade hebben veroorzaakt,
tot de geschiedenis gaan behooren.


d. _de scheepvaart._

In verband met de blijvende verlaging, die de waterspiegel der Zuiderzee
bij afsluiting zal ondergaan, zullen de binnen den afsluitdijk vallende
havens, ook die welke later achter de inpolderingen vallen, zoodanig
moeten worden verdiept, dat daarin onder het peil van het IJsselmeer
dezelfde diepte wordt aangetroffen als thans bij dagelijksch hoog water
aanwezig is. De kosten van deze verdieping zijn in de begrooting van de
afsluiting opgenomen.

Daarmede zal echter een voordeel voor de scheepvaart worden verkregen,
daar de genoemde Zuiderzeehavens na de uitdieping, in plaats van alleen
met hoogwater gelijk thans, ten alle tijde eene voor de scheepvaart
bruikbare diepte zullen aanbieden, en dus ophouden tijhavens te zijn.

In verband met de afsluiting en de verlaging van den waterspiegel wordt
een afdoende verbetering van het Zwolsche Diep noodig, waarvan de
kosten, tot een bedrag van ruim 3.5 millioen gulden, in de begrooting
van de afsluiting moeten worden opgenomen. Maar daarvoor wordt dan ook
een veel verder strekkende verbetering verkregen dan reeds in 1878 voor
dien waterweg was ontworpen, en zal aan alle bezwaren dienaangaande voor
goed een einde worden gemaakt.

Een algemeen voordeel voor de scheepvaart is verder gelegen in de
meerdere veiligheid van de vaart bij den meer standvastigen waterstand,
die na de afsluiting is te wachten.


e. _het landverkeer._

Het landverkeer zal door de afsluiting worden gebaat door de
gelegenheid, die wordt geopend voor den aanleg van een weg over den
afsluitdijk, alsmede voor eene rechtstreeksche spoorwegverbinding
tusschen Friesland en Noordholland, waardoor de afstand langs den
spoorweg tusschen Leeuwarden en Amsterdam met 56 K.M. zal worden
verkort.

De spoorweg zal een plaats kunnen vinden op den berm van den afsluitdijk
en zal, daar hierdoor de uitgaven voor onteigening en voor den aanleg
eener aarden baan bespaard worden, met belangrijk minder kosten kunnen
worden aangelegd dan andere spoorwegen.

       *       *       *       *       *

Uit het bovenstaande blijkt duidelijk dat de afsluiting van de
Zuiderzee, zooals zij thans is ontworpen, belangrijke wijzigingen zal
brengen in den toestand van de omliggende gewesten, dat is van niet
minder dan vijf provinciën, wijzigingen zóó veelomvattend en ingrijpend
als nog bij geen enkel tot dusver uitgevoerd openbaar werk, ook niet bij
de verlegging van den Maasmond, het geval is geweest.

Met recht mag dan ook hier van eene geheele herziening van den
waterstaatkundigen toestand van Nederland worden besproken.

Dat de wijzigingen vele voordeelen voor de betrokken streken zullen
opleveren, is in het bovenstaande mede aangetoond. Het lijdt dus geen
twijfel of de afsluiting van de Zuiderzee op zich zelf, ook zonder
daaraan de droogmaking van eenig deel van de afgesloten wateroppervlakte
te verbinden, is een werk van _openbaar nut_, en het zou zeker
wenschelijk zijn haar in het algemeen belang als een op zich zelf staand
werk te ondernemen, indien althans kon worden aangenomen, dat de waarde
der bovenbedoelde voordeelen opweegt tegen de kosten van het werk.

Ten einde omtrent dit laatste punt een oordeel te kunnen vestigen is het
noodig die kosten na te gaan. Alvorens dit echter te doen moet nog de
aandacht worden gevestigd op verschillende voorzieningen, die in verband
met de afsluiting moeten worden genomen en waarmede bij de raming van
kosten rekening dient te worden gehouden.


_Voorziening in de belangen der waterkeering._

Hoewel langs de Friesche en Noordhollandsche kusten benoorden den
afsluitdijk geene verhooging van de stormvloedhoogten, als gevolg van
de afsluiting, is te verwachten, zoo werd toch door de Staatscommissie
eenige verhooging van den Frieschen zeedijk benoorden Piaam en van den
Balgdijk in Noordholland, ter geruststelling van belanghebbenden,
wenschelijk geacht.

Deze verhooging is in het plan opgenomen.


_Voorziening in de belangen der waterloozing._

De belangen van den IJssel zullen door de afsluiting van de Zuiderzee
niet worden geschaad, terwijl, zooals in het bovenstaande is aangetoond,
die afsluiting van gunstigen invloed zal zijn op de afwatering van de op
den afgesloten waterplas loozende rivieren, boezems en polders. Werken
tot voorziening in de belangen dier afwatering worden dus, als gevolg
van de afsluiting, niet vereischt.


_Voorziening in de belangen der scheepvaart._

Op de diephouding van de haven het Nieuwediep zal de afsluiting van de
Zuiderzee geen nadeeligen invloed uitoefenen, aangezien de afsluitdijk
blijft bezuiden de zuidelijke grens der kom, waarvan het water bij
eb dient tot spuiing van de haven. Evenmin is van de afsluiting een
overwegende invloed op den toestand van het Heldersche Zeegat, het Vlie
en den toegang tot de haven van Harlingen te wachten.

Tot behoud van de scheepvaartgemeenschap van Harlingen, Terschelling
en Vlieland met het bezuiden de afsluiting vallend deel der Zuiderzee
is een kanaal ontworpen van Harlingen langs de binnenzijde van den
Frieschen zeedijk tot even ten zuiden van den afsluitdijk, en aldaar
bij Piaam uitmondende in de afgesloten Zuiderzee.

Bij Piaam zal in dit kanaal een schutsluis worden gebouwd en zal een
haven worden gemaakt, die aan een voldoende diep gedeelte van het
IJsselmeer komt te liggen.

Verder zal in de scheepvaartgemeenschap tusschen de beide deelen der
Zuiderzee, die door den afsluitdijk gescheiden worden, moeten worden
voorzien door middel van Wieringen te bouwen schutsluizen. Behalve een
sluis voor de gewone vaart is aldaar een kleinere schutsluis voor
visschersschepen ontworpen.

In het voorgaande is reeds vermeld dat, in verband met de afsluiting,
verbetering van het Zwolsche diep en verdieping van de binnen de
afsluitdijk vallende Zuiderzeehavens noodig zal zijn.

Op al deze werken moet in de begrooting worden gerekend.


_Voorziening in de belangen der visscherij._

De ontzilting van den afgesloten waterplas, die spoedig op de afsluiting
zal volgen, heeft ten gevolge dat de op de Zuiderzee uitgeoefende
visscherij als zoodanig te niet gaat. Wat zal gedaan moeten worden
om het nadeel, dat de Zuiderzeevisschers hierdoor zullen lijden, te
vergoeden, zal hierachter nader worden uiteengezet.

Op deze plaats behoeft slechts te worden vermeld dat de Staatscommissie
voor de voorziening in de visscherijbelangen heeft uitgetrokken een som
van 4.5 millioen gulden, met welk bedrag de begrooting van de afsluiting
dus moet worden bezwaard.

Het voordeel dat uit de zoetwatervisscherij op het IJsselmeer kan worden
getrokken, en dat tegenover deze uitgaaf zou kunnen worden gesteld, is
voorzichtigheidshalve niet in rekening gebracht.


_Voorziening in de belangen der defensie._

De defensiebelangen zullen door de afsluiting in menig opzicht zeer
worden bevorderd.

De met de afsluiting gepaard gaande spoorwegverbinding zal de
mobilisatie en de concentratie van het leger vereenvoudigen, terwijl
meer zekerheid zal worden verkregen, dat die handelingen onder alle
omstandigheden ongestoord zullen kunnen verloopen.

Ook zal de afsluitdijk het ons veel gemakkelijker maken het meesterschap
te water op het toekomstige IJsselmeer te handhaven, dan thans op de
Zuiderzee, mits vijandelijke gepantserde schepen geen gelegenheid vinden
om hetzij door het kanaal Harlingen-Piaam, hetzij door de sluizen op
Wieringen, in het IJsselmeer te komen.

Daar aan de sluizen op Wieringen en te Piaam eene breedte zal worden
gegeven van hoogstens 10 M., wordt de bedoelde gelegenheid evenwel
voldoende afgesloten.

Aan de andere zijde echter zal de afsluitdijk een nieuw accès tot
Noordholland vormen, dat moet worden verdedigd.

De afsluitdijk met de sluizen maken het mogelijk, den waterstand op
het IJsselmeer binnen zekere grenzen te beheerschen. Dit is, weliswaar,
voor ons van veel nut met het oog op de militaire inundatiën, maar kan
omgekeerd in dit opzicht ook den aanvaller dienstig zijn. De sluizen
zullen dus zoowel tegen aanvallen van de land- als van de zeezijde
verdedigd moeten worden en wel op zoodanige wijze, dat niet alleen den
vijand het gebruik daarvan ontzegd, maar dat gebruik ook ons gewaarborgd
worde.

De afsluitdijk zal wellicht verbetering ten gevolge hebben van de
vaarwaters, welke uit de Vliegaten toegang verleenen tot den
Texelstroom.

Terwijl tot nu toe de groote schepen, die in de Vliegaten kunnen
binnenloopen, slechts door de moeilijk bevaarbare Doove Balg in den
Texelstroom kunnen komen, om de stelling van den Helder om de noordoost
te naderen, zal na de voltooiing van den afsluitdijk, die toegang
mogelijk door verbetering van vaarwaters gemakkelijker worden en dus een
aanval op de Stelling Helder van die zijde meer te vreezen zijn, vooral
wanneer er zich vaarwaters vormen of verbeteren, waar onze lichte
vaartuigen en torpedobooten den vijand niet in flank en rug kunnen
bestoken, zooals nu in de Doove Balg het geval is.

Dientengevolge zullen òf in de genoemde Stelling, òf tot afsluiting der
Vliegaten, meer of minder belangrijke voorzieningen noodig blijken.

In het algemeen zal het dus noodig zijn om de inrichting der defensie in
overeenstemming te brengen met de door de afsluiting gewijzigde
geographische en waterstaatstoestanden.

In verband hiermede werd door de Staatscommissie een bedrag van 10
millioen gulden noodig geacht voor vermeerdering en verbetering van
materieel der zeemacht en der doode weermiddelen van de landmacht,
daaronder begrepen de hulpmiddelen voor onderwaterzetting in verband
met de ontworpen inpoldering.

De Regeering meent dit op eene globale raming berustende bedrag
voorloopig te moeten aanhouden. Zij stelt zich daarbij op het standpunt
dat, hetgeen in voldoening van de wet van 18 April 1874 (_Staatsblad_
no. 64) reeds is tot stand gebracht, op de eenvoudigste en minst
kostbare wijze in overeenstemming moet worden gebracht met de door
de afsluiting en droogmaking gewijzigde toestanden.

Van het bedrag van 10 millioen gulden wordt 8 millioen gerekend noodig
te zijn in verband met de afsluiting en 2 millioen in verband met de
droogmaking van den zuidwestelijken polder.


_Voorziening in de belangen der waterverversching van Amsterdam._

Door de verlaging van den waterspiegel der afgesloten Zuiderzee, zal de
tegenwoordige wijze van verversching der grachten van Amsterdam, waarbij
te Zeeburg bij vloed Zuiderzeewater wordt ingelaten dat weder op het
Noordzeekanaal wordt geloosd, niet kunnen worden gehandhaafd.

Door het ter verversching noodige Zuiderzeewater op te pompen, kan
hieraan worden tegemoet gekomen. Een post om de daarvoor noodige
uitgaven te bestrijden dient daarom in de begrooting van de afsluiting
te worden opgenomen.


_Kosten van de afsluiting._

De kosten van den afsluitdijk en van de daarmede in onmiddellijk verband
staande werken zijn begroot als volgt:

  ===================================================================
           Uit te voeren werken.          |Bedrag voor de|Gezamenlijk
                                          |werken noodig.|   bedrag.
  -------------------------------------------------------------------
  _a._ Afsluitdijk                        |  f  28130000 |
                                          |              |
  _b._ Werken op Wieringen.               |  »   8000000 |
                                          |              |
  _c._ Kanaal Harlingen-Piaam met inbegrip|              |
       der verhooging van Friesland's     |              |
       zeedijk tusschen Piaam en Zurig    |  »   2585000 |
                                          |              |
  _d._ Verhooging van den Balgdijk en     |              |
       verbetering van havens langs de    |              |
       Zuiderzee                          |  »    600000 |
                                          |              |
  _e._ Onvoorziene werken in verband met  |              |
       de afsluiting en ter afronding     |  »   1485000 |
                                          |              |
                  Te zamen                |--------------| f 40800000
                                          |              |

Als noodzakelijk met de afsluiting samenhangende uitgaven zijn voorts te
beschouwen:

                                                     Benoodigd bedrag.
  De verbetering van het Zwolsche Diep                     f   3564000
  De voorziening in de belangen der visscherij             »   4500000
  »      »       »  »     »      »  defensie               »   8000000
  »      »       »  »     »      »  waterverversching
    van Amsterdam, en ter afronding                        »    236000
                                                          ------------
                                 te zamen                  f  16300000

Met inbegrip van deze uitgaven bedragen dus de kosten van de afsluiting
der Zuiderzee ruim _57 millioen gulden_.


_Financiëele beschouwing._

Wordt nu de uitgaaf van 57 millioen gulden opgewogen door de waarde van
de door de afsluiting te verkrijgen voordeelen?

Het is zeer bezwaarlijk op deze vraag een beslist antwoord te geven.

Is het reeds bijna onmogelijk om van de besparing op de kosten van
waterkeering en waterloozing eene eenigszins vertrouwbare raming te
geven, de indirecte voordeelen van de afsluiting zijn stellig niet met
eenige juistheid onder cijfers te brengen. Op welke waarde is bijv. te
schatten de voorziening van Friesland en Noordholland met zoetwater, de
meerdere veiligheid bij stormvloed voor de kustprovinciën, de veiliger
scheepvaart en de kortere spoorwegverbinding?

De ondergeteekenden zullen niet beproeven op deze vragen een antwoord te
geven. Alleen moeten zij er op wijzen dat de waarde der genoemde
voordeelen niet moet worden onderschat.

Alleen het genot van een zoetwaterboezem voor de waterverversching van
Friesland en Noordholland werd bij een door den Nationalen Zuiderzeebond
gehouden navraag geschat op eene waarde van f680.000 's jaars, en wel op
grond van door verschillende belanghebbenden verstrekte mededeelingen,
waaruit bleek dat de meerdere opbrengst van het grasland, als een gevolg
van de waterverversching, werd geraamd op f10 per H.A. voor Noordholland
en f6 per H.A. voor Friesland. Een meerdere opbrengst van f680000 per
jaar nu vertegenwoordigt bij een rentevoet van 3,5 pct. reeds een
kapitaal van 19,5 millioen gulden.

Dit cijfer wordt slechts genoemd om eenig denkbeeld te geven van de
waarde, die door goed ingelichte personen aan sommige indirecte
voordeelen wordt toegekend, geenszins om het genoemde bedrag in
mindering van de kosten der afsluiting te willen brengen.

Hoe dit echter ook zij, en al zou ten opzichte van de afsluiting der
Zuiderzee, die toch stellig als een werk van openbaar nut kan worden
beschouwd, hetzelfde standpunt mogen worden ingenomen, waarop men zich
tot dusver bij den aanleg van alle groote openbare werken, als de aanleg
der Staatsspoorwegen en van het Merwedekanaal, de verbetering van
den Rotterdamschen Waterweg en de verlegging van den Maasmond, heeft
gesteld, dat namelijk daarbij niet mag worden geëischt, dat de van die
werken te verwachten voordeelen vooraf in geldswaarde moeten zijn uit te
drukken, om tegenover de kosten te worden gesteld, de ondergeteekenden
zijn toch van oordeel, dat er met het oog op de voordeelen van de
afsluiting alléén geen voldoende aanleiding zou bestaan om de uitvoering
van dit werk op zich zelf voor te stellen.

Zij sluiten zich hiermede aan bij de zoowel door de Zuiderzeevereeniging
als door de Staatscommissie uitgesproken meening: »dat de voordeelen van
den afsluitdijk niet van dien aard zijn, dat het wenschelijk zou wezen
om alleen met het oog daarop, geheel afgescheiden van eene latere
droogmaking, de afsluiting ten uitvoer te leggen."


#De droogmaking.#

Anders wordt evenwel de rekening, indien de afsluiting van de Zuiderzee
wordt verbonden met de _droogmaking_ van een deel der afgesloten
watervlakte.

De droogmaking toch is, vooral wanneer zij onder beschutting van den
afsluitdijk op minder kostbare wijze kan worden tot stand gebracht, een
_productief_ werk, waarvan met stelligheid kan worden verwacht dat de
rechtstreeksche voordeelen de uitgaven zullen overtreffen.

Wordt derhalve de droog te maken oppervlakte groot genoeg gekozen, dan
zal het op de droogmaking te verkrijgen overschot in elk geval kunnen
opwegen tegen het nadeelige saldo, dat op de kosten van de afsluiting
zal overblijven, indien de voordeelen van deze laatste minder hoog
worden geschat dan de voor het werk geraamde uitgaaf.


_Ontwerp van de Zuiderzeevereeniging._

De Zuiderzeevereeniging heeft er uit den aard der zaak naar gestreefd
om het ontwerp voor de droogmaking zoodanig in te richten, dat zooveel
grond zou worden drooggelegd als met het oog op de hoedanigheid van den
bodem en op de bij het behoud van een IJsselmeer betrokken belangen
mogelijk scheen.

De Staatscommissie heeft, hoofdzakelijk met het oog op de belangen der
defensie en van de scheepvaart, den vorm en de grootte van de ontworpen
inpolderingen eenigszins gewijzigd, waardoor de gezamenlijke oppervlakte
van de droog te maken gronden iets kleiner, en derhalve die van het
IJsselmeer iets grooter werd, maar heeft toch het ontwerp van de
vereeniging in hoofdtrekken aangehouden.

Volgens het voorstel der Staatscommissie zouden in de afgesloten
Zuiderzee vier inpolderingen worden gemaakt en wel:

  een noordwestelijke polder, groot ongeveer       21700 H.A.
    waarvan ongeveer 18700 H.A. vruchtbaar land.

  een zuidoostelijke polder, groot ongeveer       107760   »
    waarvan ongeveer 98990 H.A. vruchtbaar land.

  een zuidwestelijke polder, groot ongeveer        31520   »
    waarvan ongeveer 27820 H.A. vruchtbaar land.

  een noordoostelijke polder, groot ongeveer       50850   »
    waarvan ongeveer 48900 H.A. vruchtbaar land.
                                                  -----------
                                      Te zamen    211830   »

    waarvan ongeveer 194410 H.A. vruchtbaar land.

Na voltooiing van deze inpolderingen zou dan een IJsselmeer overblijven
ter grootte van 145000 H.A.

Voor de uitvoering van het geheele werk, de afsluiting inbegrepen, werd
door de Staatscommissie een tijdvak van 33 jaren noodig geacht. De
afsluitdijk zou worden gemaakt in de eerste negen jaren. In het 8ste
jaar zou worden begonnen met de bedijking van den noordwestelijken
polder, in het 11de met die van den zuidoostelijken, in het 21ste
met die van den zuidwestelijken en in het 25ste met die van den
noordoostelijken polder.

De noordwestelijke polder zou geheel droog en in cultuur gebracht zijn
in het 14de, de zuidoostelijke in het 24ste, de zuidwestelijke in het
28ste en de noordoostelijke in het 33ste jaar.

De kosten van de inpolderingen werden door de Staatscommissie geraamd
als volgt:

  de noordwestelijke polder          f   12700000
  »  zuidoostelijke    »             »   61850000
  »  zuidwestelijke    »             »   22850000
  »  noordoostelijke   »             »   32500000
                                     ------------
                           Te zamen  f  129900000

Met de kosten van den afsluitdijk en de bijbehoorende werken ad
f57100000 en het bedrag van f2000000 voor voorziening in de belangen
der defensie, dat zooals hierboven is opgemerkt ten laste van de
droogmaking zal moeten komen, wordt de begrooting van het volledige
ontwerp der Staatscommissie dus rond _189 millioen gulden_.

Voor deze uitgaaf, in _33 jaren_ te besteden, zou eene oppervlakte
van ruim 194000 H.A. vruchtbaar land worden verkregen, waarvan de
opbrengst, naar de Staatscommissie in haar verslag aantoonde, zeer
waarschijnlijk voldoende zou zijn om de uitgaven, die voor de afsluiting
inbegrepen, te dekken, zelfs al werden de voordeelen van deze laatste
niet onder cijfers gebracht en medegesteld.

Opgevat op de wijze als door de Staatscommissie werd voorgesteld kan dus
de uitvoering van het plan in zijn geheel eene voordeelige onderneming
worden geacht, en het zou zeker te verdedigen zijn zoo de uitvoering van
Staatswege van het volledige ontwerp thans werd voorgesteld.

Het is echter niet te ontkennen dat in de groote kosten en den langen
duur van het werk een bezwaar is gelegen, en te verwonderen is het
daarom niet, dat velen aarzelen om 's lands crediet voor zulk een bedrag
en gedurende zulk een lang tijdsverloop te verbinden.


_Beperking van het plan._

Ook de ondergeteekenden oordeelen het minder gewenscht, de uitvoering
van een werk van dergelijken omvang als het door de Staatscommissie
aanbevolen gewijzigde ontwerp van de Zuiderzeevereeniging in ééne
wet vast te leggen, en achten het beter, en althans voorzichtiger,
om nu alleen te besluiten tot wat het eerst voor de hand ligt, onder
voorwaarde evenwel dat dit past in het groote geheel, en dat er
voldoende zekerheid besta, dat met het nu te ondernemen werk, ook op
zich zelf beschouwd, een behoorlijke rekening zal worden gemaakt.

De beperking van het werk tot de afsluiting alléén voldoet, gelijk
hierboven is aangetoond, niet geheel aan de laatstgenoemde voorwaarde.

Het ligt nu voor de hand, aan de afsluiting te verbinden de droogmaking
van zóóveel grond, dat door de waarde daarvan, gevoegd bij die van de
directe en indirecte voordeelen van de afsluiting, de uitgaven
ruimschoots gedekt kunnen worden geacht.

Op deze wijze zal, zelfs al blijven de andere door de Staatscommissie
voorgestelde inpolderingen door latere ongunstige tijdsomstandigheden
achterwege, nooit een onvruchtbaar werk begonnen zijn, en zullen de
aan het werk ten koste gelegde gelden op zijn minst door even groote
voordeelen worden opgewogen.

Van dit standpunt zijn de ondergeteekenden uitgegaan bij hun voorstel,
om, in de wet die de afsluiting beveelt op te nemen de droogmaking van
twee der door de Staatscommissie aanbevolen inpolderingen, en wel de
noordwestelijke, kortheidshalve in het vervolg _Wieringerpolder_ te
noemen, en de zuidwestelijke of _Hoornsche polder_.

Deze beide droogmakerijen, de eerste uit zeer goeden, de tweede uit den
allerbesten kleigrond bestaande, zijn voor eene spoedige ontwikkeling
van het landbouwbedrijf het gunstigst gelegen. Zij grenzen toch aan
het oude land van Noordholland, waar landbouw en zuivelbedrijf tot een
hoogen trap van ontwikkeling zijn gekomen, waar goede markten aanwezig
zijn en van waaruit de hoofdstad langs goede spoor- en waterwegen in
korten tijd kan worden bereikt.

De indijking en droogmaking van de bedoelde gronden, althans van een
deel daarvan, is reeds meermalen ter sprake gekomen, echter zonder dat
daaraan het denkbeeld eener voorafgaande afsluiting van de Zuiderzee
werd verbonden. Zoowel voor het Wieringermeer als voor het Hoornsche
Hop werden plannen tot indijking en droogmaking opgemaakt, waarvoor
concessie werd aangevraagd. Wel een bewijs, dat in de drooglegging van
deze gronden reeds lang eene vruchtdragende onderneming werd gezien.

  De ontworpen Wieringer polder is groot       21700 H.A.,
    waarvan 18700 H.A. vruchtbaar land.
  De ontworpen Hoornsche polder is groot       31520   »
    waarvan 27820 H.A. vruchtbaar land.
                                               ------------
  De beide polders te zamen dus groot          53220  H.A.,
    waarvan 46520 H.A. vruchtbaar land.

De oppervlakte van het IJsselmeer, zonder inpoldering 360000 H.A.
bedragende, wordt door de bedijking van de beide polders teruggebracht
tot 307000 H.A.


_Kosten._

De raming van het werk wordt, bij beperking der droogmaking tot de beide
westelijke polders, als volgt:

  =====================================================================
            Uit te voeren werken.             | Benoodigd | Gezamenlijk
                                              |  bedrag.  |   bedrag.
  ---------------------------------------------------------------------
         _De afsluiting._                     |           |
                                              |           |
    I. De afsluitdijk met de daarbij          |           |
       behoorende werken:                     |           |
                                              |           |
  _a._ Afsluitdijk                            | f 28130000|
  _b._ Werken op Wieringen                    | »  8000000|
  _c._ Kanaal Harlingen-Piaam, met inbegrip   |           |
       der verhooging van den zeedijk         |           |
       tusschen Piaam en Zurig                | »  2585000|
  _d._ Verhooging van den Balgdijk in         |           |
       Noordholland, en verbetering van de    |           |
       havens                                 | »   600000|
  _e._ Onvoorziene werken in verband          |           |
       met de afsluiting, en ter afronding    | »  1485000|
                                              |-----------| f 40800000
                                              |           |
   II. De verbetering van het Zwolsche Diep   |      »    | »  3564000
  III. De voorziening in de belangen der      |           |
       defensie                               |      »    | » 10000000
   IV. De voorziening in de visscherijbelangen|      »    | »  4500000
    V. De voorziening in de belangen der      |           |
       waterverversching van Amsterdam, en    |           |
       ter afronding                          |      »    | »   236000
                                              |           |
         _De droogmaking._                    |           |
                                              |           |
   VI. De inpolderingen achter den afsluitdijk|      »    |
                                              |           |
  _a._ De Wieringerpolder                     | f 12700000|
  _b._ De Hoornsche polder                    | » 22850000|
                                              |-----------| » 35550000
                                              |           |-----------
                              Totaal          |           | f 94650000
                                              |           |===========
                                              |           |

De totale kosten van het beperkte plan kunnen alzoo gesteld worden op
rond 95 millioen gulden.

Hiervan komen, als men van de uitgaven voor de defensiewerken stelt
8 millioen op rekening van de afsluiting en 2 millioen op rekening van
de droogmaking, voor rekening van de afsluiting #57 millioen#, en voor
rekening van de droogmaking #38 millioen#.

De uitvoering van het beperkte plan zal kunnen geschieden in 18 jaren,
gedurende welk tijdverloop dus gemiddeld een bedrag van ruim 5 millioen
's jaars zal zijn te besteden, en wel als volgt:

  ==================================================================
       |                                               | Te besteden
       |                                               |  bedrag in
  Jaar.|             Uit te voeren werken.             |  millioenen
       |                                               |   guldens.
  ------------------------------------------------------------------
    1  |Afsluitdijk en defensiewerken                  |      6.5
    2  |   idem                                        |      6
    3  |   idem                                        |      7
    4  |   idem                                        |      7
    5  |Afsluitdijk, defensiewerken en verbetering     |
       |   Zwolsche Diep                               |      7.5
    6  |Afsluitdijk, defensiewerken, verbetering       |
       |   Zwolsche Diep en voorziening in de          |
       |   visscherijbelangen                          |     11.5
    7  |Afsluitdijk, defensiewerken en verbetering     |
       |   Zwolsche Diep                               |      5.5
    8  |Afsluitdijk, defensiewerken en Wieringerpolder |      5
    9  |Afsluitdijk, en Wieringer polder               |      4
   10  |Wieringer polder                               |      3
   11  |Wieringer polder en Hoornsche polder           |      5
   12  |   idem                                        |      5
   13  |   idem idem. en defensiewerken                |      5
   14  |   idem idem                                   |      5
   15  |Hoornsche polder                               |      4
   16  |   idem                                        |      3
   17  |   idem                                        |      3
   18  |   idem                                        |      2
       |                                               |------------
       |                              Totaal           |     95
       |                                               |============
       |                                               |

De afsluitdijk zal in het 9de jaar voltooid worden. In het 8ste jaar
zal worden begonnen met de werken tot bedijking van den Wieringerpolder,
welke polder in het 14de jaar droog en verkaveld kan zijn. In het 11de
jaar zal worden begonnen met de werken tot bedijking van den Hoornschen
polder, die in het 18de jaar droog en verkaveld kan zijn.

Aan het eind van het 18de jaar zal dan eene oppervlakte van ruim 46500
H.A. vruchtbaar land zijn verkregen.


_Financieele beschouwingen._

Door de droogmaking te beperken tot de beide westelijke polders wordt
bij uitvoering van de wet de uitgaaf tot 95 millioen en de tijd van
uitvoering tot 18 jaren beperkt. Zoowel kosten als tijd worden dus
teruggebracht tot ongeveer de helft van hetgeen bij uitvoering van de
voorstellen der Staatscommissie zou worden vereischt.

Het is duidelijk dat hierdoor het geheele werk beter overzienbaar wordt.

Gevraagd zal echter worden of aan de uitvoering ook van dit beperkte
plan geen overwegende financiëele bezwaren zijn verbonden.

Lang en ernstig heeft deze vraag de ondergeteekenden bezig gehouden;
veel eerder dan nu geschiedt zou het ontwerp zijn ingediend, ware het
niet, dat aan de financiëele quaestie bijzondere aandacht moest worden
gegeven. Nu zullen de ondergeteekenden geenszins beweren dat het hun
gelukt is een plan te ontwerpen, waardoor alle bezwaren zijn opgeheven;
zij meenen echter te kunnen aantoonen, dat de gevraagde offers op verre
na zóó groot niet zijn, als zij zich bij eene eerste beschouwing
voordoen.

Men moet een scherpe grenslijn trekken tusschen de kosten der
_afsluiting_ en die der _droogmaking_.

De afsluiting zelve zal--daargelaten, dat zij de droogmaking veel minder
kostbaar zal maken--voor den Staat geen direct voordeel opleveren.

Wel zullen de omliggende streken belangrijke voordeelen genieten, maar
de schatkist van het Rijk zal daarbij niet gebaat zijn.

De ondergeteekenden zouden daarom de kosten der afsluiting ten bedrage
van f57000000 beschouwd willen zien als eene uitgaaf zonder meer.

Is die som echter eenmaal besteed en alles tot stand gekomen waarvoor
zij moet dienen, dan treedt men in een geheel anderen toestand. De
droogmakingen zelve kunnen dan onder zoo gunstige voorwaarden worden
ondernomen dat aan hare rentabiliteit, ook al rekent men interest
op interest, niet meer kan getwijfeld worden. Wel zullen dan groote
kapitalen voor de uitvoering bijeengebracht moeten worden, doch daaruit
zullen geene verhoogingen van het budget der gewone uitgaven
voortvloeien.

Met andere woorden: is de afsluiting volbracht, dan wordt de droogmaking
eene onderneming, die hare kosten, alles daaronder begrepen, zal goed
maken. De mogelijkheid bestaat zelfs dat zij meer dan dit zal doen, doch
het ware niet voorzichtig thans reeds daarop te rekenen.

Door deze beschouwing komt de financiëele zijde van het vraagstuk in
een ander, en--naar de ondergeteekenden meenen--eerst in het ware licht,
want de geheele zaak, voor zoover zij de beurzen der belastingschuldigen
raakt, blijkt nu hierop neder te komen, hoe men de f57000000 uit de
_gewone_ middelen kan dekken. Uit deze toch moeten zij ten slotte
gevonden kunnen worden, zal men de droogmaking zelve kunnen behandelen
als een onderneming, die al hare kosten, rente daaronder begrepen, ten
volle goed maakt.

Het eenvoudigst middel daartoe zou natuurlijk zijn, de voor dat doel te
besteden gelden ieder jaar als een gewone uitgaaf aan te merken. Maar
dit zou verhooging der belastingen gedurende ongeveer negen jaren met
een aanzienlijk bedrag ten gevolge hebben, en daartegen bestaan ernstige
bezwaren. Het zal onvermijdelijk zijn, de uitgaven voor de afsluiting
over een langer tijdsverloop te verdeelen. Hoe lang dat tijdsverloop
zal moeten zijn, hangt af van omstandigheden. Eene becijfering, waaraan
eene rente van 3½ pct. ten grondslag werd gelegd, deed zien, dat indien
voor de vereischte uitgaaf eenerzijds telken jare werd geleend, maar
anderzijds _van het eerste jaar af_ f2000000 voor rente en aflossing
werd aangewezen, in 60 jaren tijds de leeningen gedelgd zouden zijn.

Het is echter niet zeker, zelfs niet waarschijnlijk, dat ieder jaar
voor de geheele vereischte uitgaaf geleend zal moeten worden, want de
uitkomsten van een dienstjaar zijn dikwijls gunstiger dan zij zich bij
het opmaken der begrootingen lieten aanzien, zoodat posten, die men
onder de buitengewone had gerangschikt, uit de gewone middelen bestreden
werden. Afgescheiden hiervan kan de toestand der kas zoodanig zijn, dat
het sluiten eener leening, zelfs tijdelijke kasversterking, uitstel
gedoogt. De hierboven genoemde termijn van 60 jaren is derhalve een
_maximum_; hij kan aanmerkelijk worden bekort. Dit alleen staat vast:
wil het werk op financieel gezonde grondslagen worden ondernomen,
dan zullen gewone middelen tot een bedrag van f2000000 daarvoor
beschikbaar moeten zijn, en wel gedurende een groot getal jaren, dat
intusschen het cijfer van 60 niet overschrijden zal.

Het financiëele vraagstuk lost zich derhalve op in eene verhooging
van het budget der gewone uitgaven gedurende een vrij langen tijd
met f2000000 's jaars. Niet terstond zal die verhooging ontstaan.
Heeft de wet het _Staatsblad_ bereikt, dan kunnen de werken niet
onverwijld worden ondernomen, daar nog veel voorbereidende arbeid,
ook onteigeningswetten, noodig zullen zijn. Vóór het derde jaar na
de totstandkoming der wet zal geen belangrijke post op hoofdstuk IX
der Staatsbegrooting gebracht worden. Maar dàn moeten de f2000000
beschikbaar zijn, desvereischt door versterking der inkomsten.

Desvereischt, en na de mededeelingen van den Minister van Financiën in
zijne rede van 20 September ll. bij de aanbieding der Staatsbegrooting
voor 1901 gedaan, kan bezwaarlijk worden voorgespiegeld, dat de
hierbedoelde noodzakelijkheid achterwege zal blijven. Doch al mocht dit
niet door een gunstigen samenloop van omstandigheden gebeuren, zoodat
over enkele jaren de inkomsten opnieuw versterkt moesten worden, dan
zouden de ondergeteekenden dezen prijs niet te hoog achten voor hetgeen
daardoor verkregen werd. Zwaarder en pijnlijker offers zijn door volken
gebracht om hun grondgebied uit te breiden. Voor die f2000000 op te
brengen gedurende een tijdperk van _ten hoogste_ 60 jaren, zou men de
mogelijkheid verkrijgen om, zonder verdere lasten op te leggen aan de
burgerij, van lieverlede eene geheele provincie toe te voegen aan ons
land.

Dit laatste moet nog in bijzonderheden worden toegelicht. Door de
droogmaking van het tweetal thans daarvoor te bestemmen gedeelten, zal,
na aftrek van den voor wegen, dijken en watergangen in te nemen grond,
46500 H.A. vruchtbaar land worden aangewonnen.

Trekt men hiervan nog, zooals door de Staatscommissie is gedaan, af 1%
van de oppervlakte, te reserveeren voor de uitbreiding van de nieuw te
stichten gemeenten, en aan deze kosteloos af te staan, dan blijft er
over aan vruchtbaar _verkoopbaar_ land:

  in den Wieringerpolder rond      18500 H.A.
   »  »  Hoornschen »     »        27500  »
                                   ----------
                         te zamen  46000 H.A.

Deze grond kan, naar gelang van de vordering der droogmaking, in
gedeelten worden uitgegeven.

Het is wenschelijk, dat die uitgifte eerst plaats heeft na verloop van
drie jaren na de droogvalling van den grond, gedurende welke jaren de
bebouwing dan voor rekening van den Staat kan geschieden.

In verband hiermede en met de grootte van de afdeelingen, waarin de
polders naar hunne hoogteligging verdeeld worden, zouden dan, te
beginnen met het 14de jaar, jaarlijks ongeveer 5800 H.A. kunnen
worden uitgegeven, zoodat de laatste uitgifte in het 21ste jaar
plaats heeft.

Zonder dat hier behoeft te worden uitgemaakt op welke wijze de grond
zal worden uitgegeven, mag toch wel worden aangenomen, dat in de
_verkoopwaarde_ daarvan de voor droogmaking uitgegeven gelden zullen
worden teruggevonden.

Dat bij uitvoering van dit beperkte plan jaarlijks nog geen 6000
H.A., en in het geheel slechts 46000 H.A., aan de markt zullen worden
gebracht, en dat nog wel van den meest gunstig gelegen grond, zal er
zeker toe bijdragen om de vrees voor neerdrukking van de koop- of
pachtprijzen weg te nemen.

De Staatscommissie noemde in haar rapport voor de vermoedelijke
verkoopwaarde van den grond geen cijfer, al werd door haar eene
berekening gegeven van den _kostenden prijs_ van den grond in
verschillende onderstellingen, een prijs waaraan de verkoopwaarde van
den grond dus gelijk zou moeten zijn, opdat de kosten der onderneming
gedekt kunnen worden geacht. De kostende prijs zou, bij voorafgaande
afsluiting, waarvan de kosten over de vier inpolderingen worden
omgeslagen, volgens de Staatscommissie zijn: gemiddeld f982 der H.A.
indien geen rente in rekening wordt gebracht, en f1350 per H.A. met
bijrekening van eenvoudige rente.

Een beter uitgangspunt geeft de waarschijnlijke _opbrengst_ van de
nieuwe gronden.

De Staatscommissie meende die opbrengst (pachtwaarde) op f60 per H.A.
te mogen ramen, na aftrek van de dijks- en polderlasten, en wel op grond
van de cijfers, welke door de commissie van schatters voor de herziening
der belastbare opbrengst van de ongebouwde eigendommen zijn gegeven.

Dat die raming niet bijzonder hoog is, bewijzen de pachten van f90
à f120 per H.A., die heden ten dage worden besteed in de IJpolders,
waarmede een groot deel der gronden in de nieuwe polders het best zullen
zijn te vergelijken.

Een pachtwaarde nu van f60 per H.A. vertegenwoordigt voor de 46000 H.A.
van de Wieringer- en Hoornsche polders een jaarlijksche opbrengst van
f2760000.

De totale kosten van het beperkte droogmakingsplan, zonder de afsluiting
en de bijkomende werken, zullen volgens de hierboven gegeven raming,
bedragen ongeveer _38 millioen gulden_, welke kosten tot 48,5 millioen,
overeenkomende met eenen jaarlijkschen rentelast van f1700000 bij
een rentevoet van 3½ pct. zullen stijgen, indien rente op rente in
rekening worden gebracht en ondersteld wordt dat voor elk der beide
polders alle gronden drie jaar na de droogmaking in gebruik zijn
gegeven.

De jaarlijksche opbrengst zal dus den jaarlijkschen rentelast volgens
deze rekening met ruim 1 millioen gulden kunnen overtreffen, waaruit
genoegzaam blijkt, dat die droogmakingen na de afsluiting als
winstgevende ondernemingen beschouwd kunnen worden.

De ondergeteekenden aarzelen dan ook niet, als hunne overtuiging uit te
spreken, dat de uitvoering van het in dit wetsontwerp neergelegde plan
zonder gevaar voor 's lands geldmiddelen kan worden ondernomen.

Wellicht zal hier de opmerking worden gemaakt, dat, terwijl de Staat
alle uitgaven draagt, de voordeelen van de afsluiting voor het grootste
deel zullen worden genoten door de om de Zuiderzee gelegen landstreken.

Dit is volkomen waar. Alleen de besparing op het onderhoud van de Rijks
zee- en havenwerken en op de kosten der bemaling van het Noordzeekanaal
komt rechtstreeks aan de Staatskas ten goede.

Overigens komen de voordeelen voor de scheepvaart en voor het
landverkeer grootendeels, en komt de besparing op het onderhoud der
zeeweringen en op de kosten der waterloozing geheel ten voordeele van
de inwoners der omliggende provinciën en waterschappen, terwijl de
betere waterverversching van Friesland en Noordholland in de eerste
plaats ten goede komt aan de bezitters en bewoners der in die gewesten
gelegen landerijen.

Deze overweging mag echter, naar de overtuiging van de ondergeteekenden,
niet gelden waar het betreft de economische waarde te bepalen van een
werk van openbaar nut als dit.

Ook bij andere groote openbare werken is dit niet geschied.

Of vloeiden de voordeelen van de verbetering van den Rotterdamschen
waterweg, van den aanleg van het Merwedekanaal en van zoo menig ander
kostbaar op Rijkskosten uitgevoerd werk rechtstreeks in de Staatskas of
kwamen deze gelijkelijk aan alle ingezetenen van Nederland ten goede?

Naar de meening van de ondergeteekenden rechtvaardigen de groote
belangen, die voor niet minder dan vijf provinciën aan de afsluiting der
Zuiderzee zijn verbonden, ten volle dat de kosten van dit werk geheel
door den Staat worden gedragen, en dit des te meer waar een aanzienlijk
deel van die kosten door de droogmaking rechtstreeks in de Staatskas
zal terugvloeien. Van het vorderen eener bijdrage in de kosten van de
betrokken belanghebbenden moet dan ook ditmaal worden afgezien, te meer
daar het bedrag dier bijdrage niet in billijkheid zou kunnen worden
vastgesteld voordat de rekening van de droogmaking geheel was
afgesloten.


#Latere droogmakingen.#

Na uitvoering van de afsluiting en de droogmaking der beide westelijke
polders, waarop het wetsontwerp betrekking heeft, is het te verwachten
dat de droogmaking van de beide andere polders of van andere deelen van
het IJsselmeer zal worden ter hand genomen, hetzij door dit geslacht,
hetzij door een volgend.

De thans voorgestelde afsluiting van de Zuiderzee zal aan die latere
droogmaking evenzeer ten goede komen als zij het doet aan die van de
beide westelijke polders.

De droogmaking zonder voorafgaande afsluiting werd door de
Staatscommissie geraamd:

  voor den zuidoostelijken polder op   f  85000000
   »    »  noordoostelijken  »    »    »  50500000
                                       -----------
                         te zamen op   f 135500000

De droogmaking bij voorafgaande afsluiting werd geraamd:

  voor den zuidoostelijken polder op   f  61850000
   »    »  noordoostelijken   »   »    »  32500000
                                       -----------
                         te zamen op   f  94350000
                                       ===========

Het verschil bedraagt ruim _41 millioen gulden_, welk bedrag door de
voorafgaande afsluiting op de kosten van droogmaking der beide
oostelijke polders wordt bespaard.


#Droogmaking met afsluiting in vergelijking met droogmaking zonder
afsluiting.#

Hier is het de plaats om de vraag te stellen, die reeds door de
Staatscommissie bij de beschouwing van het volledige plan van
droogmaking is gesteld en beantwoord, en die bij dit beperkte plan nog
meer op den voorgrond komt: Is het wel wenschelijk de Zuiderzee eerst af
te sluiten alvorens tot droogmaking over te gaan?

Het is toch niet te ontkennen dat de afsluiting, die met de daaraan
onvermijdelijk verbonden uitgaven voor visscherij-, afwaterings-,
scheepvaart- en defensiebelangen, een bedrag van 57 millioen gulden
vordert, voordat nog een hectare grond is drooggemaakt, de kosten van
het geheele werk zeer hoog opvoert.

Waar nu niet, zooals de Staatscommissie voorstelde, aan de afsluiting
terstond de droogmaking van ruim 194000 H.A., doch zooals dit voorstel
luidt de droogmaking van slechts 46500 H.A. vruchtbaar land wordt
verbonden, klemt dit bezwaar te sterker.

Is nu een dergelijke werkwijze, zoo zal worden gevraagd, wel met
een goed financieel beleid overeen te brengen, en ligt het niet veel
meer voor de hand om onmiddellijk met het maken van een der beide
inpolderingen te beginnen, en dan, wanneer de daarmede te verkrijgen
uitkomsten zulks wettigen, ook den tweeden, en desverkiezende later ook
den derden en den vierden polder droog te maken?

Om die vraag goed te beantwoorden, moet het oog gevestigd worden op de
voordeelen die de afsluiting biedt, zoowel op zich zelf voor de
omringende landstreek als voor de drooggemaakte polders.

De eerstbedoelde voordeelen zijn in het vorenstaande uitvoerig
behandeld.

Er blijft dus over na te gaan welke de voordeelen zijn van de afsluiting
voor de inpolderingen.

Vooreerst kunnen in de afgesloten Zuiderzee de dijken van de nieuwe
polders goedkooper worden gemaakt; zij behoeven dan slechts eene
waterkeering te vormen tegen de hoogste waterstanden die op het
afgesloten IJsselmeer te wachten zijn, en kunnen dus aanmerkelijk lager
blijven en op eenvoudiger en goedkooper wijze worden samengesteld dan
wanneer zij in de open Zuiderzee moesten worden aangelegd en de hoogste
stormvloeden moesten keeren. Ook het onderhoud van deze dijken zal
belangrijk minder kosten.

Ten andere zal de bemaling van de inpolderingen bij voorafgaande
afsluiting in gunstiger conditie verkeeren. Indien toch de stoomgemalen
op de open Zuiderzee uitslaan zal in den regel tot een hooger peil
moeten worden opgemalen dan wanneer op het afgesloten IJsselmeer kan
worden uitgeslagen.

De Staatscommissie berekende de kosten van droogmaking zonder
voorafgaande afsluiting:

  voor den Wieringerpolder op     f 21400000
   »    »  Hoornschen  »   »        37300000
                                  ----------
          voor de beide polders   f 58700000

en de kosten van de droogmaking met afsluiting:

  voor den Wieringerpolder op     f 12700000
   »    »  Hoornschen  »   »        22850000
                                  ----------
          voor de beide polders   f 35550000

Het verschil, dus de besparing op de kosten van droogmaking, is ruim _23
millioen gulden_.

Dit bedrag klimt tot ruim _64 millioen_ indien daarbij wordt gevoegd de
besparing, ad ruim 41 millioen, die op de kosten van droogmaking der
beide oostelijke inpolderingen door de voorafgaande afsluiting wordt
verkregen.

Daarbij komt dan nog de door de afsluiting te verkrijgen besparing op
de onderhoudskosten van de polderdijken en op de kosten van bemaling der
inpolderingen, welke besparing merkbaar zal zijn aan het lagere bedrag
der polderlasten.

Maar niet overwegingen van bloot financiëelen aard moeten, naar de
Regeering meent, den doorslag geven bij de keus tusschen droogmaking met
en zonder afsluiting.

Er zijn redenen van anderen aard die, ook afgezien van het geldelijk
voordeel, beslist de voorkeur moeten doen geven aan het plan tot
droogmaking met voorafgaande afsluiting.

Daar zijn vooreerst de bezwaren, die voor de militaire verdediging
des lands verbonden zijn aan het maken van de inpolderingen wanneer
de Zuiderzee niet wordt afgesloten, en die er zelfs waarschijnlijk toe
zouden moeten leiden om van de landaanwinning, althans voor zooveel de
beide oostelijke polders betreft, af te zien.

Vervolgens moet in het oog worden gehouden dat de _veiligheid_ van de
nieuwe inpolderingen veel beter is gewaarborgd _met_ dan _zonder_
afsluitdijk.

Met afsluitdijk toch zullen de nieuwe polders achter meerdijken komen
te liggen die ten opzichte van de zee slaperdijken zijn. Zelfs in het
bijna ondenkbare geval van een doorbraak in den afsluitdijk tijdens
stormvloed, zou wel de waterstand van het IJsselmeer belangrijk rijzen,
doch waarschijnlijk niet in die mate dat de meerdijken van de polders,
die eene minste hoogte van 2.50 M. + N. A. P. bekomen, zouden
overloopen. Zonder afsluitdijk daarentegen zullen de nieuwe polders
onmiddellijk zijn gelegen achter _zeedijken_, die bij stormvloeden een
groot waterverschil zullen moeten keeren.

De vraag mag dan ook wel worden gesteld of de bevolking van een
dergelijken polder zich voldoende _veilig_ zou gevoelen, en of niet
de meerdere risico, waaraan de gebruikers van den grond zouden zijn
blootgesteld, in een lagere pacht- of verkoopwaarde van de gronden zou
worden teruggevonden.

Op deze plaats moet er op worden gewezen, dat door aan de droogmaking
van verschillende gedeelten van de Zuiderzee de afsluiting van den
waterplas te doen voorafgaan, niet anders gehandeld wordt dan door het
voorgeslacht steeds is gedaan.

Nimmer toch is een deel van den diepen zeebodem drooggelegd dat
onmiddellijk aan de open zee grensde. Of zouden in de 17de eeuw de
Beemster, de Purmer, de Schermer, de Wormer, die alle toch vroeger in
open gemeenschap hebben gestaan met de Zuiderzee, zijn drooggemaakt,
indien niet in vorige eeuwen de wateren van Hollands Noorderkwartier van
de zee waren gescheiden door de dijken, die aan de plaatsen Monnikendam,
Edam, Zaandam, Schardam, enz. hun naam hebben gegeven?

Zou de Haarlemmermeer zijn drooggemaakt indien niet in vroegere eeuwen
zijne wateren te Spaarndam en Halfweg van die van het open IJ waren
afgescheiden geworden, en zou men zonder de afsluiting te Schellingwoude
de IJpolders hebben drooggelegd en deze hebben blootgesteld aan de door
stormvloeden in de Zuiderzee opgezette wateren van het open IJ?

Men wijze hierbij niet op de bedijking van de Zijpe in 1597 en van den
Wieringerwaard in 1608, en op die van den Waard- en Groetpolder in 1843
en van den Anna Paulownapolder in de jaren 1845-1847. Deze polders
kunnen toch niet vergeleken worden met de diepgelegen droogmakerijen
waarvan hier sprake is; het zijn gedeeltelijk bedijkte schorgronden, die
wat hun aard betreft meer overeenkomen met de Friesche en Groninger
Wadpolders en met de bedijkingen in Zeeland en Zuidholland.


#Besluit.#

De vraag moet ten slotte nog worden beantwoord, of er voor den Staat
_voldoende reden_ bestaat om _thans_ tot de uitvoering van het groote
werk te besluiten.

Dat ook bij de uitvoering van het thans voorgestelde beperkte plan een
belangrijk deel van de uitgaven door de opbrengst van de drooggemaakte
gronden kan worden gedekt en hetgeen nog ontbreekt ruimschoots wordt
opgewogen door de voordeelen van de afsluiting, dat bij uitvoering van
het volledige ontwerp der Staatscommissie de opbrengst der droogmaking
de gezamenlijke uitgaaf kan overtreffen, en het werk dus een directe
bate aan de Staatskas kan opleveren, mag op zichzelf nog niet alleen de
drijfveer zijn om het werk te beginnen. Immers het ligt niet op den weg
van den Staat om een werk als dit uit een bloot speculatief oogpunt
te ondernemen. Hoofddoel moet zijn het vermeerderen van de algemeene
welvaart, door het scheppen van een beteren waterstaatstoestand in een
belangrijk deel des lands, door de vergrooting van den vaderlandschen
bodem met eene aanzienlijke uitgestrektheid vruchtbaar land, en door het
openen van een uitgebreid arbeidsveld voor Nederlandsche nijverheid en
werkkracht.

Wat nu het eerste betreft, de verbetering die voor de omliggende
provinciën zal worden verkregen ten aanzien van veiligheid tegen de zee,
waterloozing, waterverversching en verkeer is in het bovenstaande
genoegzaam duidelijk aangewezen.

En wat de droogmaking betreft, al wordt bij uitvoering van dit
wetsvoorstel slechts een aanwinst verkregen van ruim 46000 hectaren,
dat is nog geen vierde gedeelte van de oppervlakte die bij uitvoering
van het voorstel der Staatscommissie zou worden drooggelegd, ook deze
aanwinst van grondgebied, ter grootte van ongeveer twee en een half maal
de oppervlakte van den Haarlemmermeerpolder, is waarlijk belangrijk
genoeg om daarop de beschouwingen toe te passen, die in het verslag
der Staatscommissie, zoomede in de studie van de heeren van der Houven
van Oordt en Vissering, worden aangetroffen ter aanbeveling van het
grootere droogmakings-ontwerp der Zuiderzeevereeniging, en waarheen de
ondergeteekenden verder ten aanzien van dit onderwerp meenen te kunnen
verwijzen.


#Artikelen.#


ART. 1.

De Regeering stelt zich voor, dat bij de uitvoering van de in deze wet
genoemde werken in hoofdzaak zullen gevolgd worden de daarvoor in het
verslag der Staatscommissie aangegeven plannen, behoudens de wijzigingen
die, ook in verband met de adviezen der in artikel 3 bedoelde commissie,
gedurende de voorbereiding en uitvoering noodig zullen blijken. Voor
eene uitvoerige beschrijving der ontworpen werken, waarvan in het
onderstaande een overzicht wordt gegeven, zij daarom verwezen naar het
Verslag der Staatscommissie.


#1º. De afsluiting.#

Met de afsluiting der Zuiderzee over Wieringen moet worden begonnen.

Daartoe moet een dijk worden gelegd van de Noordhollandsche kust bij de
van Ewijcksluis tot Wieringen en een dijk van Wieringen naar de Friesche
kust bij Piaam.

De gezamelijke lengte dezer dijken is ongeveer 29,3 K.M.

De afsluitdijk zal eene gemiddelde kruinshoogte van 5,40 M. + N.A.P.
verkrijgen, oploopende van 5,20 M. aan de westzijde tot 5,60 M. aan de
oostzijde, en eene kruinsbreedte van 2 M.

De 17 M. breede binnenberm biedt gelegenheid aan tot aanleg van een
kunstweg voor gewoon verkeer benevens een spoorweg met dubbel spoor,
tusschen Noordholland en Friesland.

Voor de uitwaterings- en scheepvaartsluizen in de afsluiting is geen
betere plaats aan te wijzen dan de oostpunt van Wieringen bij het dorp
Den Oever, tegen welke plaats ook ten aanzien van de belangen der
militaire verdediging geen bedenking bestaat.

De uitwateringssluizen, met eene gezamenlijke wijdte van 300 M., zullen
worden aangelegd in vijf groepen, elk van zes sluizen. Elke sluis
verkrijgt eene wijdte van 10 M. en eene slagdorpeldiepte van 4,40 M.
- N.A.P.

Naast deze sluizen worden twee schutsluizen gebouwd, waarvan één wijd
10 M. en de tweede, in het bijzonder voor visschersschepen bestemd,
wijd 6 M. De sluizen zijn door buiten- en binnen-toeleidingskanalen in
verbinding te brengen met de open zee en met het IJsselmeer.

Voor het IJsselmeer is een peil aan te nemen van 0,40 M. - N.A.P.,
dat bij droogte des zomers, in verband met de meerdere behoefte tot
waterinlating van de aan het IJsselmeer gelegen provinciën, tijdelijk
is te verhoogen tot ongeveer 0,20 M. - N.A.P.


#2º. De droogmaking.#

Om boven aangegeven redenen wordt in dit wetsontwerp voorgesteld het
droogmaken van twee der vier door de Staatscommissie aangegeven
inpolderingen.

De kruinshoogte van de dijken dezer droogmakerijen zal zijn 2,50 M.
boven N.A.P.

Wegens het belangrijk verschil in hoogte van den bodem, is het
wenschelijk elke droogmakerij in verschillende afdeelingen te verdeelen
en deze afzonderlijk te bemalen. Met het oog op de hoogteligging van den
bodem is eene verdeeling van den Wieringerpolder in vier en van den
Hoornschen polder in drie afdeelingen doelmatig te achten.

De vaarten der verschillende polderafdeelingen zijn door schutsluizen
met elkander in verbinding te brengen.

Van veel belang is eene krachtige en diepgaande bemaling voor de
droogmakerijen, ook met het oog op eene spoedige ontzilting van den
drooggelegden grond. Tot voorkoming van teleurstelling is voor den bodem
op eene inklinking van 1 M. te rekenen, en het toekomstige polderpeil
voor elke polderafdeeling aan te nemen op 1 M. beneden de laagste
gedeelten van het maaiveld, na de inklinking. Het polderpeil wordt dus
op die wijze aangenomen ter diepte van 2 M. onder de laagste gedeelten
van den bodem van elke polderafdeeling, zooals deze zich vertoont
onmiddellijk na de droogmaking.

Voor de bemaling van de beide polders zijn in het geheel acht
stoomgemalen ontworpen, met een gezamenlijk vermogen van 4330
paardekrachten, de reserve inbegrepen.

       *       *       *       *       *

De drooggelegde grond dient zoodanig te worden verkaveld, dat op ruime
schaal wordt voorzien in de eischen van afwatering en tevens zooveel
mogelijk in alle richtingen gelegenheid aanwezig is tot aan- en afvoer
te land en te water van landbouwbenoodigdheden en producten.

Aan deze eischen wordt in ruime mate voldaan door het plan van
verkaveling dat door de Staatscommissie is opgemaakt, volgens welk plan
kavels zullen worden gevormd van 1000 M. lengte bij 200 M. breedte,
alzoo groot 20 H.A., door eene hein- of tusschensloot verdeeld in twee
helften van 100 M. breedte en door drie dwarsslooten in vier gelijke
deelen van 250 M. lengte. De kavels worden aan de beide lange zijden
begrensd door twee slooten, aan één der korte zijden door een hoofdweg
en aan de andere korte zijde door een hoofdtocht. Hoofdwegen en
hoofdtochten doorsnijden op die wijze de polders haaks op de richting
der kavelslooten voor ieder hunner op onderlinge afstanden van 2000 M.


_Wijze van uitgifte der drooggemaakte gronden._

In het verslag der Staatscommissie alsmede in de studie van de heeren
van der Houven van Oordt en Vissering komen uitvoerige beschouwingen
voor omtrent de wijze van uitgifte der drooggemaakte gronden.

De ondergeteekenden stellen zich voor om, geleid door het nadere advies,
dat hieromtrent van de in art. 3 bedoelde Staatscommissie wordt
verwacht, de uitgifte in het algemeen in den geest van de bedoelde
beschouwingen te doen plaats vinden.


_Invloed van de droogmaking op den gezondheidstoestand._

Met betrekking tot de gevolgen van de droogmaking uit hygiënisch oogpunt
is op grond van de door de Staatscommissie daaromtrent geleverde
beschouwingen, het volgende op te merken:

Gedurende de droogmaking zal de droogvallende, moerasachtige bodem
aanleiding kunnen geven tot de ontwikkeling van malaria-ziekten.
Hetzelfde zal het geval zijn in de eerste jaren na de droogmaking,
gedurende het verkavelen en zwart maken van den grond. Het met deze
werkzaamheden belaste werkvolk staat aan malaria-invloed bloot.

De wijze, waarop het werk wordt uitgevoerd, zal echter van grooten
invloed zijn op de hygiënische toestanden waaronder het werkvolk
verkeert. Door de droogmaking te bewerkstelligen van achtereenvolgende,
niet te groote oppervlakten en de drasperiode daarvan zooveel mogelijk
te beperken, verder door het waterpeil zoo snel mogelijk te doen dalen
en zooveel doenlijk op konstante hoogte te houden, heeft men het in
handen de malaria-periode te verkorten. Bovendien is men heden ten dage
tegenover malaria, zoowel preventief als curatief, beter geneeskundig
gewapend dan vroeger.

De waarschijnlijkheid, dat malaria-ziekten zich op eenigszins
aanzienlijken afstand van de broedplaatsen zouden uitbreiden, is uiterst
gering. De mogelijkheid van door malaria te worden aangetast zal beperkt
blijven tot de drooggemaakte polders zelf en de naaste omgeving langs
de Zuiderzeeoevers. Is echter de schadelijke periode voorbij, dan mag
de toestand der oeverlanden beschouwd worden als hoogst waarschijnlijk
hygiënisch gunstiger dan thans.

De vraag kan gesteld worden of de overgang van zout- tot zoetwater geen
schadelijke gevolgen zal hebben voor de oeverbewoners.

De ervaring leert toch in het algemeen, dat lagere organismen niet
blijven bestaan wanneer zij van zout- in zoetwater worden overgebracht.
Het afsterven van zulke organismen op groote schaal zou leiden tot
rotting en derhalve tot vorming van stinkende producten, vooral dan, als
het water stil staat en hoogere temperatuur de rottingsprocessen
begunstigt.

Gaat men echter na, hoe thans de toestand is van de Zuiderzee, dan staat
vast dat daarin zoowel in zoet- als in brak- of zoutwater levende lagere
organismen verblijven. Immers nabij den IJssel komen plaatsen voor,
waar het water slechts weinig van zoetwater verschilt en terwijl in
eene breede strook langs de Utrechtsche, Geldersche, Overijsselsche en
Friesche kust tot nabij Stavoren het soortelijk gewicht minder is dan
1,008, verschilt het in het Noordelijk gedeelte niet veel van dat van
zeewater. De lagere organismen in de Zuiderzee moeten zich dus reeds
hebben gescheiden in die, welke enkel in zoet-, enkel in brak- of enkel
in zoutwater kunnen gedijen, terwijl sommige hunner het zoover moeten
gebracht hebben, dat zij minder gevoelig zijn voor wisselingen in het
zoutgehalte van de hen omgevende middenstof.

Waarschijnlijk mag men het derhalve achten, dat de Zuiderzee voorwaarden
levert om aan lagere organismen gelegenheid te geven, geleidelijk hun
woongebied te verplaatsen naar mate het minder zoute water het terrein
van brak- of zoutwater verovert.


#3º. De voorziening in de belangen van waterkeering, afwatering en
scheepvaart.#


1º. als een gevolg van de afsluiting.

a. _de waterkeering._

Het ligt in de bedoeling, den Frieschen zeedijk bij den afsluitdijk te
verhoogen tot het peil, waarop de kruin van den afsluitdijk zal komen te
liggen, en die verhooging noordwaarts geleidelijk te niet te doen loopen
bij Zurig. Voor deze verhooging kan ten deele worden gebruik gemaakt
van den uit de ontgraving voor het kanaal Harlingen-Piaam voortkomenden
grond.

Evenzoo is eene verhooging van den Balgdijk in Noordholland, beginnende
bij den afsluitdijk en noordwaarts te niet loopende, ontworpen.

b. _de afwatering._

Zooals in het bovenstaande reeds werd opgemerkt, worden in verband met
de afsluiting geen andere werken tot voorziening in de belangen der
afwatering vereischt, dan de uitwateringssluizen op Wieringen, die in
het plan van de afsluiting zijn opgenomen.

c. _de scheepvaart._

Het kanaal Harlingen-Piaam dient zoo dicht mogelijk bij Harlingen uit te
monden in het kanaal van Koetille naar Harlingen, en kan voor een groot
gedeelte worden gevormd door verruiming van de bestaande dijkvaart.
De bodem moet eene breedte van 20 M. bij eene diepte van 2.40 M. onder
Friesch zomerpeil verkrijgen, terwijl voor de onteigening is te rekenen
op eene latere verbreeding van het kanaal met 10 M.

Te Piaam is eene schutsluis te bouwen van 8 M. wijdte met 2.50 M. diepte
op den slagdrempel en 50 à 60 M. schutlengte.

De verbetering van het Zwolsche diep zal bestaan in het uitbrengen van
nieuwe, verder buitenwaarts reikende, leidammen en het baggeren van eene
vaargeul van voldoende diepte tusschen die dammen.

De verbetering van de Zuiderzeehavens zal bestaan in het verdiepen
van die havens, zoodanig dat daarin onder het peil van het IJsselmeer
dezelfde diepte wordt aangetroffen als thans bij dagelijksch hoogwater
aanwezig is. Deze verdieping is noodig voor alle havens, daar deze toch
zoowel tijdens als ná de afsluiting toegankelijk moeten blijven. Voor
die havens, welke niet spoedig na de afsluiting door de droogmaking van
de rechtstreeksche gemeenschap met het IJsselmeer afgesloten worden, zal
wellicht ook eenige verlenging van de havendammen noodig blijken.


2º. Als een gevolg van de droogmaking.

Ter voorziening in de afwaterings- en scheepvaartbelangen van de
landstreken, die door de droogmakerijen van het af te sluiten deel der
Zuiderzee worden afgesneden, zijn de volgende werken ontworpen:


_Voor den Wieringerpolder._

  _a._ Een kanaal van Kolhorn naar Geestmerambachtsluis en van daar
  tot Medemblik, waar het wordt afgesloten door eene schut- en
  uitwateringssluis, waarbij een stoomgemaal;

  _b._ een kanaal door den Anna Paulownapolder, van de duikersluis van
  den Wieringerwaard tot de van Ewijcksvaart, tot afwatering van den
  boezem van den Wieringerwaard op de van Ewijcksvaart;

  _c._ een kanaal van de van Ewijcksluis langs en door Wieringen
  tot nabij het dorp den Oever, waar het met eene schut- en
  uitwateringssluis is af te sluiten. Tijdens den aanleg van dit
  kanaal kan in de afwatering en scheepvaart door de van Ewijcksluis
  voorzien worden, door het kanaal langs den Balgdijk tusschen de van
  Ewijcksvaart en het Noordhollandsch kanaal daarvoor in te richten.
  Op die wijze wordt eene scheepvaartverbinding binnendoor tusschen het
  Nieuwediep en het IJsselmeer verkregen, welke ook voor de militaire
  defensie van belang is.

Elk der onder _a_ en _c_ bedoelde kanalen is door een schutsluis in
verbinding te brengen met de watergangen in den nieuwen polder.


_Voor den Hoornschen polder._

Langs de geheele inpoldering van Blokkershoek tot Monnikendam is een
uitwaterings- en scheepvaartkanaal ontworpen, dat te Lutje-Schardam door
eene uitwaterings- en schutsluis in twee panden is verdeeld.

Het noordelijk pand komt in den regel gemeen te liggen met het
IJsselmeer. Alleen bij buitengewoon hooge of lage waterstanden van het
meer moet dit pand kunnen worden afgesloten, waartoe bij Blokkershoek
eene uitwaterings- en schutsluis is te bouwen.

Het zuidelijk pand komt in open gemeenschap met den Schermerboezem.
Het loost te Monnikendam door een schut- en uitwateringssluis op het
IJsselmeer en te Lutje-Schardam op het noordelijk pand.

Het zuidelijk pand is bij Edam en Schardam en het noordelijk pand bij
Hoorn door eene schutsluis in verbinding te brengen met de watergangen
in den nieuwen polder. Voorts zijn op twee plaatsen schutsluizen
ontworpen tot verbinding van den nieuwen polder met het IJsselmeer.

Daar door de verlaging van den waterstand op het zuidelijk deel der
Zuiderzee na de afsluiting, de thans reeds ongunstige toestand van
den toegang tot de haven van Monnikendam nog zal verergeren, is in het
belang der scheepvaart de vaart van Monnikendam naar Ilpendam langs de
ringvaart van de Purmer, te verbeteren, en op laatstgenoemd punt door
eene schutsluis in verbinding te brengen met het Noordhollandsch Kanaal.


#4º. De voorziening in de belangen der defensie.#

Het ligt in de bedoeling, de in de begrooting opgenomen post van 10
millioen gulden voor voorzieningen in de belangen der defensie te
besteden voor de navolgende werken:

  1º. verdedigingswerken bij de sluizen te Piaam en op Wieringen,
  derwijze aangelegd, dat het gebruik dezer sluizen aan den vijand
  wordt ontzegd en aan ons wordt gewaarborgd;

  2º. voorzieningen aan de stelling van den Helder of wel tot afsluiting
  der Vliegaten;

  3º. voorzieningen ten behoeve van de inundatiën der stelling
  van Amsterdam, als: _a._ het maken van de noodige sluiswijdte te
  Monnikendam tot aanvoer van inundatiewater; _b._ verbetering en
  desgevorderd vermeerdering van waterwegen voor de wegvoering van dat
  water; _c._ het maken van een zestal damsluizen in de boezemwateren
  van Noordholland, ter voorkoming van aftapping van het inundatiewater
  in de te vormen diepe zuidwestelijke inpoldering; _d._ de middelen tot
  het inundeeren van de zuidwestpunt der zuidwestelijke inpoldering;

  4º. de noodige forten van Edam tot nabij Monnikendam.


ART. 2.

Op de Zuiderzee bestaat eene levendige visscherij, voornamelijk op
haring, bot, ansjovis, spiering, aal en garnaal.

Er zijn gemeenten, vanwaar uitsluitend op de Zuiderzee gevischt wordt,
andere waarvoor de Zuiderzeevisscherij hoofdzaak is, doch vanwaar ook
gedeeltelijk op de Noordzee gevischt wordt en eindelijk zulke, waarvoor
de Noordzeevisscherij hoofdzaak is, doch vanwaar gedurende een gedeelte
van het jaar ook op de Zuiderzee gevischt wordt. Afziende van de
laatste, blijven voor de beide eerste categorieën 18 gemeenten over,
met eene vloot van meer dan 1500 vaartuigen, bemand met 3000 koppen,
waarmede uitsluitend of voornamelijk op de Zuiderzee gevischt wordt.

Die opbrengst van de Zuiderzeevisscherij is aan zeer groote
wisselvalligheid onderhevig. Voor een ongunstig jaar als 1888 wordt
de waarde die de gevangen visch aan de visschers opbrengt, op ruim 1
millioen gulden geschat; gewoonlijk echter is de opbrengst aanzienlijk
meer. Eene overvloedige ansjovisvangst kan alleen reeds in een jaar
meer dan 1 millioen gulden afwerpen. Dooreen genomen bedraagt de
bruto-opbrengst van de Zuiderzeevisscherij waarschijnlijk ongeveer
2 millioen gulden per jaar.

Na de afsluiting zal het gedeelte der Zuiderzee benoorden die afsluiting
voor de visscherij, uitgenomen die van schelpdieren, van geen beteekenis
zijn, hetgeen mag worden afgeleid uit het feit, dat daar ook thans
nagenoeg geen andere visscherij plaats grijpt, en de natuurlijke
omstandigheden aldaar door de afsluiting geen beteekenende wijzigingen
zullen ondergaan.

Hoewel het zoetwatermeer achter den afsluitdijk en zoetwatervisschen
zal kunnen voeden, zoo zal daarin van eene visscherij op dergelijke
groote schaal als thans in de Zuiderzee moeilijk sprake kunnen zijn.
Afsluiting van de Zuiderzee maakt dus, reeds tijdens den aanleg van
den afsluitdijk, aan de visscherij op die zee als groote industrie een
einde.

Niet alleen wordt door de afsluiting aan hen, die thans uitsluitend
van de Zuiderzeevisscherij leven, het middel van bestaan ontnomen, maar
ook hun materieel, dat ongeschikt is voor de Noordzeevisscherij, wordt
nagenoeg waardeloos gemaakt. Aan het nadeel dat de afsluiting voor
de Zuiderzeevisscherij te weeg zal brengen, behoort dan ook zooveel
mogelijk te worden te gemoet gekomen.

Dit zou in de eerste plaats kunnen geschieden door die visschers,
welke thans hun bedrijf uitsluitend of voornamelijk op de Zuiderzee
uitoefenen, op Rijkskosten in het bezit te stellen van vaartuigen,
geschikt en uitgerust voor de visscherij op de Noordzee. De
Staatscommissie geeft nog andere vormen van schadeloosstelling aan de
hand en raamt de kosten, die de voorziening in de visscherijbelangen
voor het Rijk zal veroorzaken, op f4500000. Het schijnt der Regeering
niet noodig, thans reeds in bijzonderheden vast te stellen, hoe aan
het verlies, dat de afsluiting aan de Zuiderzeevisschersbevolking
zal berokkenen, zal worden te gemoet gekomen; zulks kan later worden
geregeld, nadat daarover het advies van eene deskundige commissie zal
zijn ingewonnen. Intusschen is in de begrooting van uitgaven op de door
de Staatscommissie noodig geoordeelde tegemoetkoming gerekend.


ART. 3.

Het ligt in de bedoeling de uitvoering van de werken, met uitzondering
natuurlijk van die ter voorziening in de defensiebelangen, te doen
geschieden onder toezicht van de ambtenaren van den Waterstaat.

Dit corps zal daartoe tijdelijk eene uitbreiding moeten ondergaan, daar
de gewone dienst zijne eischen blijft doen gelden.

Het is evenwel, met het oog op de velerlei belangen van uiteenloopenden
aard, die bij de uitvoering van het geheele werk betrokken zijn,
wenschelijk dat er een centraal lichaam besta, dat de achtereenvolgens
op te maken ontwerpen aan die verschillende belangen kan toetsen, ten
einde die, met het geldelijk belang van den Staat, zooveel mogelijk tot
hun recht te doen komen.

De samenstelling van dat centrale lichaam, dat als eene commissie wordt
bedoeld, waarin deskundigen op verschillend gebied zitting zullen
hebben, zal nader bij Koninklijk besluit zijn te regelen. Ook zal
op die wijze voor de commissie een algemeene instructie moeten worden
vastgesteld, waarbij nader valt te overwegen of de taak der commissie
zal worden beperkt tot het geven van advies aan de Hoofden der betrokken
Departementen, dan wel of aan haar ook deel zal worden gegeven aan de
onmiddellijke leiding van de voorbereiding en uitvoering der werken,
bijv. door haar op te dragen de voorbereiding van overeenkomsten en
regelingen, die aan de uitvoering der werken moeten voorafgaan of
daaruit moeten voortvloeien, de voorbereiding van de uitgifte der
drooggemaakte gronden, en meer andere bemoeiingen.

Eene dergelijke commissie werd ingesteld bij Koninklijk besluit van
22 Mei 1839 om het speciaal beheer en toezicht uit te oefenen over
de bedijking en droogmaking van het Haarlemmermeer. Zij bleef tot de
voltooiing van het werk in 1852 in functie, al werd hare samenstelling
meermalen gewijzigd.

De leden dezer commissie genoten geen bezoldiging. Zij was verplicht
alle voordrachten, door haar omtrent de werken te doen, aan het
Departement van Binnenlandsche Zaken te doen toekomen, en kon geen
werken doen uitvoeren zonder daartoe te zijn gemachtigd.

In het wetsontwerp voor de bedijking en droogmaking van het zuidelijk
gedeelte der Zuiderzee, dat in 1877 werd ingediend, was bepaald dat de
uitvoering der werken zou worden opgedragen aan eene door den Koning te
benoemen bezoldigde Staatscommissie, wier instructie bij Koninklijk
besluit zou worden vastgesteld.

Het volgen van den laatsten weg komt der Regeering minder
aanbevelenswaardig voor, daar hierdoor als het ware een college van
Staatsambtenaren zou worden in het leven geroepen, onafhankelijk
van de betrokken Ministers. Veel meer aanbeveling verdient het, de
eenheid tusschen de verschillende werkzaamheden te bevorderen, door de
instelling eener centrale commissie, wier taak in de eerste plaats zal
zijn der Regeering van advies te dienen, aan welke commissie dan ook een
deel der werkzaamheden, de uitvoering betreffende, zal kunnen worden
opgedragen, onder de betrokken Ministers evenwel, die voor den gang van
zaken verantwoordelijk blijven.

Het komt der Regeering niet wenschelijk voor, in de wet te bepalen of
de leden der commissie als zoodanig al dan niet bezoldigd zullen worden;
eene beslissing hieromtrent kan bij de instelling der commissie worden
genomen.


ART. 4 en 5.

In deze artikelen zijn bepalingen voorgesteld, geheel overeenstemmende
met die, welke bij de wetten van 22 December 1861 (_Staatsblad_ no. 149)
en 3 December 1874 (_Staatsblad_ no. 193) werden vastgesteld ten aanzien
van het beheer der gelden, bestemd voor den aanleg der Staatsspoorwegen
en voor de voltooiing van het vestingstelsel.

Zij brengen mede, dat de voor het werk benoodigde gelden jaarlijks
zullen worden aangevraagd, en verzekeren dus, dat de Staten-Generaal
ieder jaar gelegenheid zullen hebben om den voortgang van het werk te
beoordeelen en alle daarmede verbandhoudende aangelegenheden in gemeen
overleg met de Regeering te overwegen. Die bepalingen zullen tevens
ten gevolge hebben, dat wat er in eenig jaar van de toegestane sommen
ongebruikt mocht blijven, niet in het saldo der algemeene Staatsrekening
zal opgaan, maar tot het doel blijft voorbehouden, daar volgens art.
5_b_ het saldo der rekening van iederen dienst steeds in de rekening der
volgende zal overgaan.

                                            _De Minister van Waterstaat,
                                                Handel en Nijverheid_,
                                                        C. LELY.

                                            _De Minister van Financiën_,
                                                        PIERSON.

                                               _De Minister van Oorlog_,
                                                        A. KOOL.

                                 _De Minister van Binnenlandsche Zaken_,
                                                H. GOEMAN BORGESIUS.



[Illustratie:  ONTWERP VOOR DE AFSLUITING EN GEDEELTELIJKE
                       DROOGMAKING DER ZUIDER-ZEE.

                          Schaal 1 à 400.000.

            _Lith. Gebrs. J & H v. Langenhuysen, Den Haag._]



  +---------------------------------------------+
  |                                             |
  |        OPMERKINGEN VAN DE BEWERKER:         |
  |                                             |
  |  De volgende correcties zijn in de tekst    |
  |  aangebracht:                               |
  |                                             |
  |  Bron (B:) -- Correctie (C:)                |
  |                                             |
  |  B: in de _meedere veiligheid_              |
  |  C: in de _meerdere veiligheid_             |
  |  B: van ruim 3.5 milioen gulden,            |
  |  C: van ruim 3.5 millioen gulden,           |
  |  B: eener aardenbaan bespaard               |
  |  C: eener aarden baan bespaard              |
  |  B: dat de meedere opbrengst van            |
  |  C: dat de meerdere opbrengst van           |
  |  B: afsluiting ten uitvoer te leggen.       |
  |  C: afsluiting ten uitvoer te leggen."      |
  |  B: door de Staatcommissie een tijdvak      |
  |  C: door de Staatscommissie een tijdvak     |
  |  B: zijn de ongeteekenden uitgegaan bij     |
  |  C: zijn de ondergeteekenden uitgegaan bij  |
  |  B: landbouwbedrijf het gunstigt gelegen.   |
  |  C: landbouwbedrijf het gunstigst gelegen.  |
  |  B: waarvan 46520 H.A vruchtbaar land.      |
  |  C: waarvan 46520 H.A. vruchtbaar land.     |
  |  B: jaar voltooid worden, In het            |
  |  C: jaar voltooid worden. In het            |
  |  B: van brak of zoutwater verovert.         |
  |  C: van brak- of zoutwater verovert.        |
  |  B: inpoldering;                            |
  |                                             |
  |     _d._ de middelen tot                    |
  |  C: inpoldering; _d._ de middelen tot       |
  |                                             |
  +---------------------------------------------+





*** End of this LibraryBlog Digital Book "Ontwerp van wet tot afsluiting en droogmaking van de Zuiderzee met toelichtende memorie" ***

Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.



Home