Home
  By Author [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Title [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Language
all Classics books content using ISYS

Download this book: [ ASCII | HTML | PDF ]

Look for this book on Amazon


We have new books nearly every day.
If you would like a news letter once a week or once a month
fill out this form and we will give you a summary of the books for that week or month by email.

Title: York - De Aarde en haar Volken, 1909
Author: Bosch, G.
Language: Dutch
As this book started as an ASCII text book there are no pictures available.


*** Start of this LibraryBlog Digital Book "York - De Aarde en haar Volken, 1909" ***


YORK.

door G. Bosch.


In het noord-westen van Engeland ligt, zooals u bekend is, de
hoofdplaats van het graafschap Yorkshire; bijna naast onze deur,
van Rotterdam op Hull per stoomboot, en dan nog slechts een goed uur
sporen. Bezigheden riepen mij daarheen, en ik zag er zoo veel moois,
en hoorde er zooveel dat de aandacht waardig is,--dat ik niet aarzel
het u in 't kort mede te deelen.

York is eene zeer oude stad; wanneer men nu het dagelijksch verkeer
daar waarneemt, dat geenszins aan eene wereldstad maar duidelijk aan
eene provinciestad doet denken, al zijn er meer dan 78.000 inwoners,
en al wordt de stad zeer druk bezocht door de groot industriëelen en
de oeconomen uit haren aan delfstoffen zeer rijken en bovendien zeer
vruchtbaren omtrek,--dan kan men zich niet zoo dadelijk voorstellen
op eene plaats te zijn, waar voor eeuwen soms over 't wel en weê
van het groote romeinsche keizerrijk beslist werd. En vóór den tijd
der romeinen had York reeds eene geschiedenis; het werd gesticht
in de 8ste en 9de eeuw voor onze jaartelling, en is dus ouder dan
Rome. De Britten noemden het Caer-Evranc, en als Eboracum treed het
reeds in de 2de eeuw van onze jaartelling op den voorgrond als de
hoofd-nederzetting der Romeinen in Brittanje; als het hoofdkwartier
van het 6de legioen en als residentie der keizers. Keizer Severus
stierf in 211 te York en werd er begraven; Constantijn de Groote
werd er in 306 tot keizer uitgeroepen. In het Saksische tijdperk
handhaafde het zijne aanzienlijke stelling en van York uit verspreide
het Christendom zich over het noorden van Engeland. De Normandiërs
hadden er eene belangrijke nederzetting. Willem de Veroveraar
bouwde er twee kasteelen om het land tusschen de Humber en de Tees
te bedwingen. Hendrik II van Engeland ontving hier de huldiging van
Willem den Leeuw van Schotland. Het huwelijk van Eduard III en Philippa
van Henegouwen werd hier gesloten. Eduard IV werd er gekroond na den
slag bij Hexham, en het leger der koningsgezinden vluchtte binnen de
wallen van York, nadat de rondkoppen van Cromwell hen bij Marstonmoor
zoo deerlijk geslagen hadden. Karel I werd in een klein vertrek van
de Guild Hall van York voor 200.000 pond sterling aan de Schotten
overgeleverd. Kortom bijna elke voetstap te York wordt gezet op door
de geschiedenis gewijden grond.

De kathedraal van York is het waarteeken der stad, en met recht. Zij
is een der grootste en prachtigste kerken in Engeland, en dat zegt
veel, want de engelsche kathedralen zijn wereld monumenten. Van den
vroeg-engelschen bouwstijl is de kathedraal van Ely het waardigste
voorbeeld; zij is langer maar smaller dan die van York; zij heeft
misschien meer eigenaardigheden, maar die van York, trouwens van
later dagteekening, spant de kroon.

Op dezelfde plaats waar nu dit trotsche gebouw zich verheft, werd
allereerst in 627 door Paulinus, de eerste aartsbisschop van York,
een kleine houten kerk gebouwd; spoedig werd zij door eene van steen
vervangen, deze en eene volgende werden door brand vernield, en daarna
werd de grondslag van de tegenwoordige kerk gelegd, door den eersten
normandischen bisschop. Opeenvolgende kerkvoogden bouwden er aan
voort en breiden haar uit, tot zij ongeveer in den tegenwoordigen vorm
in 1472 voltooid werd. De kerk boven den grond is in de zoogenaamde
decorated Gothic stijl aangevangen, en in den weelderigen stijl der
latere gothische bouworde opgetrokken. Bouwkundige merkwaardigheden
zijn het westelijk front; de Vleugels (Transepten); de indrukwekkende
midden-toren; het buiten triforium van het priesterkoor; het
Kapittelhuis en het groote oostelijke venster.

De kript (onderkerk) is laat romaansch, maar er zijn hier en
daar sporen van ouder metselwerk, waarschijnlijk uit het saksisch
tijdperk. Engelsche deskundigen wijzen u daar gaarne op, gevoelig
als zij zijn aan de onjuiste maar toch zeer verspreide opvatting,
alsof men vóór de overheersching door de Normandiërs in Engeland
geene steenen kerken, en in 't algemeen niet in steen bouwen konde.

De kathedraal van York bevat prachtige oude geschilderde
vensterglazen. Zelden ziet men er zoovele bijeen. In den zuidelijken
vleugel is een venster met nieuw gekleurd glas, dat hoe fraai ook
op zichzelf, toch eene droeve figuur maakt in de omgeving van dat
heerlijke oudere.

Ik waag mij niet van eene verdere beschrijving der kerk. Het geven
van nadere bijzonderheden over de stijlen, die hier en daar op
den voorgrond treden, zoude u wellicht vervelen, en stellig boven
mijne krachten gaan. Er behoort oneindig veel studie toe om in al de
eigenaardigheden van zulk een monument thuis te geraken. Ik hoorde eens
een vermaard bouwkundige zeggen, dat men na jaren en jaren vlijtige
bestudeering van zulke gebouwen, nog telkens weêr bijzonderheden
ontdekte, dikwijls oorspronkelijker en merkwaardiger dan al wat men te
voren gevonden had. Alles wat men ziet is echter ook niet voor iedereen
mooi; zoo is te York in de vorige eeuw in het schip het houten dak
afgebrand; het werd met uitnemende zorg hersteld,--maar geverfd als
of het van steen was. Ook dat werk is uitstekend gedaan, maar 't kwam
me wat wijsneuzig voor, om een werk in hout, van keurige constructie
en uitvoering, te gaan kleuren en het uiterlijk te geven van iets
dat het niet is en ook in deze verhoudingen en omgeving niet zijn kan.

Dikwijls hoort men veel bereisde lieden zeggen, dat zij er nu
eenmaal genoeg van hebben, om kerken te gaan zien, en dat is niet
onbegrijpelijk. Eene kerk is niet altijd mooi, en men wordt alleen
tot een bezoek gedreven omdat het eene kerk is en dikwijls het
eenige groote bouwwerk in wijden omtrek. Dikwijls is zij ook alleen
merkwaardig om zaken die alleen den vakman kunnen boeien. Maar
toch kerken als de kathedraal van York mag men niet overslaan; die
maken denzelfden bijzonderen indruk als schilderijen van Rembrandt;
als muziek van groote meesters; men wordt er door medegesleept, en
het zien en hooren blijft een niet te miskennen genot, ook voor den
leek. Die kerken zijn prachtig versierd, maar niet overladen; bij al
de eigenaardigheden der bouworde blijven zij stemmig, en vooral dit
maakt een aangenamen indruk. Ik ben ook wel eens huiverig wanneer men
mij voorstelt eene kerk te gaan zien, omdat ik een onoverkomelijken
afkeer heb van overdadige versierselen; die mij voorkomen in eene kerk
't allerminst op hare plaats te zijn. Van den anderen kant houd ik
ook niet van die ledige, kale kerken, waar men niet veel meer ziet,
dan groote, ijle ruimte en wit gekalkte muren. In de kathedraal te
York heeft man noch van 't een, noch van het ander te veel; en wijkt
misschien hier en daar eene kapel of zoo, van den goeden regel af, dan
kan dat toch aan het overheerlijke geheel geen afbreuk doen. In zulke
kerken gevoelt men, dat de bouwkundigen ten volle getracht hebben,
onder toepassing van al hun weten en kunnen, een tempel te stichten.

Maar ik heb u misschien reeds te lang bezig gehouden met de kathedraal,
de overige kerken van York zullen we daarom ook maar voorbijgaan.

Voor reizigers, die met den trein te York aankomen of in het
uitstekende Stationshotel logeeren, is het zeer gemakkelijk van
daar uit een overzicht van de stad te krijgen. Men gaat het plein
af links, langs een wit marmeren standbeeld, over eene brug en
krijgt dan spoedig aan zijne linkerhand den ingang van een park,
de Philosophical Society's gardens; rechts van den ingang zijn de
overblijfselen van het St. Leonards Hospital, oorspronkelijk uit den
Saksischen tijd en door koning Stephen in de 12de eeuw herbouwd. Verder
op de zoogenaamde Multangular Tower, die vroeger het zuid westelijk
eindpunt van de romeinsche stad was. Er is verder in dat park een
museum met eene prachtige verzameling van romeinsche oudheden. Dan
nog de schilderachtige bouwvallen van de St. Mary's Abbey, een van
de belangrijkste kloostergebouwen in Yorkshire, merkwaardig om zijne
bouwkundige eigenaardigheden. Aan het einde van het park vindt men
eene groep gebouwen, waarin thans een instituut voor blinden gevestigd
is. Zij werd gesticht door Hendrik VIII als eene residentie voor de
Lords President of the North. Hier woonde tijdelijk de ongelukkige
Thomas Wentworth graaf van Strafford; zijn blazoen is nog boven den
ingang aanwezig. De gebouwen zien er wat somber uit, maar doordat
ze voor een groot deel met klimop begroeid zijn, maken zij een
schilderachtigen indruk.

In dat park troffen mijne Yorksche vrienden, bekenden van hen in
ernstig overleg; het waren commissarissen voor het groot festijn dat
dit jaar in het laatst van Juli te York gevierd staat te worden. Dan
worden er groote historische optochten gehouden; in elk opzicht getrouw
aan de geschiedenis, en wat kleederdrachten, versieringen en wapenen
aangaat uit onbekrompen beurs daargesteld.

Laat ik eenige grepen doen uit het program.

Het eerste tijdvak, ongeveer 800 jaar van onze jaartelling, opent met
een eenvoudig tafereel met plaatselijke voorstellingen. De levenswijze
van de oorspronkelijke landbewoners wordt in groepen voorgesteld.

Het tweede tijdvak is dat der romeinen en omvat drie eeuwen.

Het derde tijdvak is het Saksische toen het romeinsche Eboracum
omgedoopt werd als het Saksische Evferwic.

Het vierde vertoont het deensche Iorwik, besloten door een groot
christenfeest.

Het vijfde geeft York onder de heerschappij der Normandiers,
Plantagenet's en onder de Lancastersche en Yorksche heerschers.

Het zesde behandelt den grooten burgeroorlog.

Het zevende en laatste speelt in 1644. (Trust in God, and keep your
powder dry!)

Het houden van dergelijke geschiedkundige optochten is thans wel
wat de mode in Engeland; maar die mode wordt gevolgd met niet te
misprijzen ernst, en het voorbereiden wordt daardoor een werk van
uitgebreide studie. De Pageant wordt wijd en breed aangekondigd; een
dier aankondigingen trok bijzonder mijne aandacht, om de spoorwegkaart,
die op den omslag gedrukt was, met het wel wat opgeschroefde opschrift
"alle wegen gaan naar York!" Wellicht is het ook eene zijdelingsche
herinnering aan de bekende zegswijze: alle wegen gaan naar Rome; Rome
dat door de Yorkers zoo gaarne hunne jongere zusterstad genoemd wordt!

Laten we de heeren te York van 26 tot 31 Juli goed weer toe wenschen!

De feestcommissarissen aan hunnen arbeid overlatende zetten we
onze wandeling voort en beklimmen de stadsmuren, een bouwwerk uit
het midden der 14de eeuw, gedeeltelijk op de grondslagen der oude
romeinsche wallen voortgebouwd. Deze stadsmuren zijn vooral in
de latere jaren sterk gerestaureerd en steken daarom tegen hunne
omgeving wel wat nuchter af,--maar dat kan wel niet anders; die nu
een 50 tal jaren na ons komen zien de muren weer door wind en regen en
stof grauw gekleurd en genieten er van; waren ze niet gerestaureerd,
dan bestonden ze over vijftig jaar wellicht niet meer.

We gaan links om; kruisen de spoorlijn en komen spoedig aan
Micklegate-Bar, eene der zes oude stadspoorten, allen merkwaardig
en mooi. Weldra krijgen we een heerlijk uitzicht op de kathedraal;
komen langs de Victoria Bar, en gaan over Bade-Hill, de plaats
waar een der kasteelen van Willem den Veroveraar stond. Nu over de
rivier de Ouse. Links over de rivier naderen we het groote kasteel,
ook een werk van Willem den Veroveraar, eene verzameling van
onderscheiden gebouwen, waarvan het voornaamste de Clifford toren
is. Deze eerwaardige bouwval is een brandpunt van geschiedkundige
herinneringen. Daar werden onder Richard 1500 Joden vermoord; in den
grooten burgeroorlog hielden hier de royalisten onder Francis Clifford,
graaf van Cumberland, stand. De beroemde kwaker George Fox werd hier
eenigen tijd gevangen gehouden. In den toren is eene verzameling van
oude pijnigings werktuigen, die iemand van den tegenwoordigen tijd
eigentlijk niets dan afschuw inboezemen. Het kasteel wordt overigens
thans tot militaire doeleinden gebruikt.

We gaan op den muur verder, langs Fishergate en Walmgate een
merkwaardig middeneeuwsch bouwwerk. Bij den zoogenaamden Red Tower
verdwijnt de muur, en we volgen de straat tot aan de Layerthorpe brug,
waar ze weêr begint, om na enkele minuten de Monkbar te bereiken;
van daar over een geheel gerestaureerd gedeelte tot de Bootham Bar,
waar we weêr een mooi gezicht krijgen op de kathedraal en over de
tuinen van de Deanery. We zijn nu bijna aan het einde. Eene heerlijke
wandeling is het, die aan weerszijden prachtige uitzichten geeft op
het oude en nieuwe York.

Reizigers die gaarne oude en vreemde gebouwen zien, kunnen in York te
gast gaan. In de Shambles vinden ze straten waarvan de huizen groote
neiging vertoonen om met de voorgevels van weêrszijden tot elkaar te
komen, en men uit de bovenverdiepingen elkaar over de straat heen,
de hand kan reiken. Aan het oostelijk einde van de kathedraal vindt
men een fraai oud huis in het St. Williams College; men is bezig het
te restaureeren. In het St. Anthony hospitaal is een prachtig houten
dak, en in de Guild Hall vindt men enkele fraaie eiken houten pijlers.

Dat alles zag ik gedurende een tweedaagsch verblijf te York, in de
snipper uurtjes tusschen de bezigheden. En met groote voldoening en
met het voornemen om de kennismaking te hernieuwen en dan verder
in Yorkshire rond te kijken. De kusten moeten prachtig zijn, rijk
aan stoute en grillige rotspartijen; de dalen der Tees, Swaledale
en Wensleydale moeten buitengewoon lief zijn, en de wandeling langs
die riviertjes, vooral langs de Tees, tot aan haren oorsprong in de
Cimbrische bergen moet van niet geëvenaarde bekoorlijkheid zijn.

Nog eene opmerking van anderen aard. Yorkshire werd ook een tijd
bewoond door Saksers, en wel door dezelfde stammen, als zich in ons
land in Friesland vestigden. Daar van kan men in beider volkstaal
sporen vinden. De Friezen hadden indertijd een shibboleth, waaraan
zij elkaar herkenden als behoorende tot denzelfden zuiveren stam. In
het boerenfriesch, zooals hier gewoonlijk die oude taal zeer ten
onrechte genoemd wordt, kan ik u dat herkenningswoord niet weêrgeven,
maar in het hollandsch luidt het: Brood, boter en groene kaas; die
dat niet zeggen kan is geen echte fries. Welnu! in Yorkshire heeft
men hetzelfde, met eene maar weinig gewijzigde uitspraak. Het heet
daar: Brood, boter en groene kaas, die dat niet zeggen kan is niet
goed Halifax en niet goed friesch. Waarom zij hier friesch zeggen en
niet bijv.: Yorkshire of Saxon is mij niet duidelijk. Halifax was in
het tijdperk der Saksers de hoofdstad van het landschap.--Aangaande
ditzelfde punt werd mij ook eens medegedeeld, dat in het begin der 19de
eeuw een geleerde engelschman voor taalstudiën Friesland bezocht. Hij
reisde met zijn knecht. Bij eene friesche familie ten platten lande op
bezoek zijnde, werd de knecht in de keuken gelaten, en toen in den loop
van den avond de engelschman eens in de keuken ging hooren, hoe zijn
knecht het stelde met de taal, onder die vreemde menschen, antwoordde
de man hem "Best mijnheer! alle menschen hier spreken plat Yorkshire!"

Er bestaat dus van oudsher stamverwantschap tusschen friezen en
Yorkshire's.



HET PASSIESPEL OP DE MARQUESASEILANDEN.


De roem van de passiespelen te Oberammergau is door de heele wereld
verbreid, en waar ook maar een kerk is opgericht of een kapel, waar ook
zendingsposten te vinden zijn, daar is wel nu en dan een rondreizend
leeraar opgetreden, die voor de verbaasde gemeente in woord en beeld
of met behulp van stereoscoop of kinematograaf voor oogen stelde,
hoe in dat bovenbeiersch Alpendal eenvoudige boeren de levens- en
lijdensgeschiedenis van den Heiland en Verlosser voorstellen. Er zal
wel geen enkele vertooning van dien aard zoo bekend wezen als die,
welke alle tien jaren te Oberammergau terugkeert.

Ook over andere kerkelijke plechtigheden, over grootsche
optochten en grootsche processies, die men in Italië kan zien,
over tooneelvoorstellingen, aan den bijbel ontleend, gehouden in
spaansche en zuid-amerikaansche schouwburgen, is in alle talen
gesproken en geschreven; maar over het passiespel van de fransche
zending op het eiland Hiwaoa in de Stille Zuidzee, een van de groep
der Marquesaseilanden, is nog weinig tot de buitenwereld doorgedrongen.

Interessant is daarom wat de heer Arthur Abrecht uit New York
daarover in "Ueber Land und Meer" dezer dagen meedeelde. Hij zegt,
dat waarschijnlijk niet meer dan een dozijn blanken zich er op kunnen
beroemen, ooggetuigen van dit belangwekkend schouwspel geweest te
zijn. In Frankrijk, waarheen in de berichten van de zendingsposten
er melding van kan zijn gemaakt, weet men, dat daar ergens in het
zuidelijkste Zuiden van den Stillen Oceaan, verweg in de buurt van
Australië, wilden, kannibalen misschien wel, een zoogenaamd passiespel
opvoeren; maar overigens is de roem van de merkwaardige plechtigheid
niet buiten de koraalriffen doorgedrongen, die de rotsachtige oevers
van Hiwaoa omzoomen.

En toch wordt er nu al bijna vijftig jaren met Paschen een passiespel
opgevoerd. Katholieke zendelingen zijn er mee begonnen, en bij de
eerste voorstellingen waren ook zij de dragers der rollen. Van de
verschillende zendingsposten op de eilanden in de buurt kwamen ze over;
een ware vloot van koopvaardijschepen, voor het doel met opzet gehuurd,
verzamelde zich om Hiwaoa, en nadat de stille week voorbij was, gingen
de predikers weer heen, ieder naar zijn moeilijk werk, blij, een zaad
te hebben uitgestrooid, waarvan ze zich wel wat goeds voorspelden,
maar waarvan ze toch niet wisten, hoe de oogst zou uitvallen.

De gedachte, die de zendelingen had bewogen, aan de wilde,
donkerkleurige menschen het leven van Jezus in beeld voor te stellen,
was eenvoudig de opvolging der leer, dat aanschouwingsonderwijs meer
goed doet dan enkel woorden, en dat men door het oog meer leert
dan door het oor. Al spoedig kon men enkele kleinere rollen laten
bezetten door inboorlingen, tot belooning voor hun overgang tot het
Christendom. Het duurde daarna niet lang, of ook de grootere rollen
konden door de wilden worden gespeeld, en de zendelingen konden er
zich toe bepalen, régisseurs, koorleiders en costumiers te leveren.

Toen eerst bleek, welk groot succes men met deze voorstelling
bereikte, hoe voortreffelijk ze haar doel vervulde, door in eenvoudige,
primitieve beelden de geschiedenis van den timmermanszoon van Nazareth
nader te brengen tot het hart en het verstand van de wilden. En zelfs
nog tegenwoordig, nu de menschen al zooveel jaren gewend zijn aan
den jaarlijkschen terugkeer van de plechtige feestelijkheid, is de
moreele werking merkbaar.

Het passiespel wordt thans nog op hetzelfde tooneel opgevoerd, waarop
de zendelingen indertijd optraden. Het is een soort van natuurlijk
amphitheater midden in de kolonie van hutten, die het dorp Hiwaoa vormt
en die rondom den katholieken zendingspost is gelegen. De gebouwen
der zending, lage huizen van koraalsteen en gegalvaniseerd ijzer,
vormen twee kanten van een vijfhoekig plein. Aan twee andere kanten
staan dicht opeen rijen vijgenboomen en broodboomen, ware reuzen,
waarvan de ver in het rond afhangende takken samen met de knoestige,
over den grond kruipende wortels een bijna massief houten terras
vormen. Honderden toeschouwers vinden er gemakkelijk plaats. Daarbij
gaat het juist zoo toe als in de beschaafde wereld. De deftigen zitten
in het parterre; de inboorlingen klimmen in de takken en kijken van
die "galerij" uit naar het wondere spel. Het tooneel zelf is een
vastgestampt stuk land, waarlangs op den voorgrond en aan welks beide
zijden zich een stroomend beekje met kristalhelder water kronkelt,
waarvan de golfjes in het zonlicht glinsteren met lichtjes, die het
voetlicht op het tooneel kunnen vervangen.

Achter het tooneel verrijst een met klimplanten begroeide rotswand,
die zoo steil is, dat de régisseur op dit tooneel niet licht iemand
"door het midden" zal laten opkomen. Links heet de in een halven
kring om het tooneel stroomende beek Boventarula, rechts heet ze
Benedentarula, en de tusschen de coulissen op hun "woord" wachtende
medespelenden zijn voor de blikken der toeschouwers verborgen door
hooge broodboomen, die aan weerszijden tot het water reiken.

Voor de muziek zorgt een orgel, dat zijn ouderdom noch tracht
te verbergen, noch weg te cijferen en een klagelijk geluid laat
hooren, als de vingers van den zendeling of van een zendelinge over
de vergeelde toetsen glijden; dan een klarinet en een aantal tamtams
of trommen van uitgeholde boomstammen, waar men zoo aandoenlijk op
kan trommelen, dat men de tranen er van in de oogen krijgt. Onder
de door dit orkest voortgebrachte tonen der Marseillaise gaat het
gordijn omhoog voor het eerste tooneel "Christus en de kinderen". Dat
is natuurlijk slechts figuurlijk gesproken, want een gordijn heeft men
op Hiwaoa niet. Als de opvoering begint, komt Christus, een pikzwarte
Christus, eenvoudig van den kant der Boventarula op het tooneel,
de kinderen duiken achter de broodboomen vandaan aan den kant der
Benedentarula op en ze ontmoeten elkaar midden op het tooneel.

Dan legt de Christus ieder de hand op het zwarte hoofdje en naar de
Benedentarula trekt hij af met de kleinen achter zich aan. Evenmin
als een gordijn heeft men blanketsel noodig. De kinderen spelen in het
meer of minder complete toilet, waarin men ze dagelijks op den weg kan
zien. Voor Jezus speelt een inboorling, wiens naam Lurau is. Lurau
gaat door voor den behendigsten parelduiker en haaivisscher op de
Marquesaseilanden. Als hij zijn lang krullend haar flink in de olie
heeft gezet en glad gemaakt heeft, zijn baard heeft verzorgd, maakt
de forsche zwarte man in zijn lang en slepend kleed van sneeuwwit
mousseline eerder den indruk van een Christus dan veel vertooners van
den Heiland, die men in de passiespelen in Zuid-Amerika ziet optreden.

De Europeaan, die van kindaf gewend is, zich de lichtgestalte van
den Verlosser op zijn wijze voor te stellen, wordt in zijn illusie
wreed gehinderd, als daar de goede Lurau met een stralenkrans op
zijn geoliede haren verschijnt, een ornament, dat hij blijkbaar met
veel moeite en geduld uit een blik van cakes heeft uitgesneden. Want
Christus moet een stralenkrans hebben, redeneeren de zwarten, en
dien moet men zien, want heeft hij dien ook niet op alle plaatjes,
die in de kerk, de kapel en de school hangen? Daarom hebben ook de
zendelingen die concessie gedaan, en Lurau draagt zijn glinsterenden,
vergulden blikken ring in het haar. Tijdens de week van den Goeden
Vrijdag, zoolang de passiespelen duren, is de voorsteller van Christus
op het tooneel en in het dagelijksche leven waardig en deftig, een
waar model van deugd; later is hij.... nu, net als al zijn zwarte
broeders en zusters.

Het tweede tooneel stelt de boete van Magdalena voor. Deze dame
komt in een lichtroode "holokau", dat is een licht, los en eenvoudig
huiskleed, op het tooneel (rood om haar zondigheid zinnebeeldig voor
te stellen) van den Boventarulakant. Ze ziet Christus, die in een
nis van den rotsachtergrond uitrust, werpt zich voor hem neer, om
haar boetvaardigheid te toonen. Christus staat op, heft de knielende
omhoog en brengt plotseling een sneeuwwitte "holokau", die een goede
Voorzienigheid met opzet voor dit doel ergens in de plooien van zijn
gewaad verborgen heeft, te voorschijn, en zegent de boetvaardige
zondares, reikt haar het witte gewaad over, en zij trippelt met een
breeden grijns op het vetglanzige gezicht naar den Benedentarulakant,
verwisselt achter den beschermenden stam van een zwaren broodboom
in een oogenblik haar kleeding, en het tooneel eindigt daarmee, dat
Magdalena aan den bovenkant verdwijnt, van geluk stralend in haar
sneeuwwit gewaad, vrij van alle zonde en schuld. Deze rol wordt bijna
ieder jaar door een andere inboorlinge gespeeld.

Voor het tooneel van het Heilig Avondmaal heeft men zich noch Leonardo
da Vinci's schilderij ten voorbeeld genomen, noch dat van een anderen
meester, en het gevolg is, dat het Avondmaal op Hiwaoa ook zeer
wezenlijk verschilt van de gewone opvatting. Ja, er wordt zelfs niet
in zoo ver naar historische getrouwheid gestreefd, dat het maal aan
een tafel wordt gebruikt. Op den grond van het tooneel zet men op een
"tafellaken" van bananenbladeren een, wat de hoeveelheid betreft,
koninklijk maal neer, bestaande uit broodvruchten, bananen, pataten
en kokosnoten. Ieder gaat zitten als een Turk met gekruiste beenen en
nuttigt zwijgend en met veel ijver zooveel van de opgehoopte voorraden,
als hij binnen vijf minuten vermag in te nemen. Dan eerst begint men
te spreken.

Als het "Avondmaal" voorbij is, wordt het overschot eenvoudig in de
daarvoor als voorbeschikte Tarula geworpen, die dan ook zoo vriendelijk
is, het in snellen loop weg te voeren. Daarna volgt de voetwassching
van de jongeren. Lurau waadt in de rivier, zorgvuldig er op lettend,
dat zijn kleed niet nat wordt; hij gaat op een steen zitten, en de
een na den ander treden zijn leerlingen op hem toe en ieder laat zich
door zijn Heer en Meester met een stuk zeep en een harden, van het
buitenomhulsel eener kokosnoot vervaardigden borstel beide voeten
behoorlijk afwrijven.

Het meest realistische, het aangrijpendste tableau van alle
passiespelen, onverschillig waar ze worden opgevoerd, is het
tooneel "Christus geneest de melaatschen", zooals dat op Hiwaoa
wordt gegeven. Want hier treden in dit tooneel werkelijke leprozen
op. In de eerste tijden der passiespelen liet men ook deze rollen door
gezonden spelen; maar het is aan de overredingskunst der zendelingen
nooit gelukt, de arme kerels te overtuigen, dat het beter was,
zich aan dat gebruik te houden, hoewel er waarlijk geen gebrek is
aan melaatschen, die naar genezing verlangen. Want wat ze op het
tooneel zien, is voor hen Evangelie; wat daar gebeurt is voor hen het
leven; ze vergeten, dat in het sneeuwwitte gewaad van den Heiland hun
vriend Lurau is gestoken; ze zien enkel Jezus. Als ze aanschouwen,
hoe hij de melaatschen geneest, hoe ze zich opheffen uit de ellende
en hem juichende omringen, dan vragen ze, waarom, als de man zoo'n
wonderkracht heeft, gezonden te genezen, die het toch in het geheel
niet noodig hebben, terwijl er zooveel zieken geholpen zouden kunnen
worden? Met die beschouwing wendden zich eenige lepralijders op een dag
tot de zendelingen, en dezen wisten, als ze niet de geheele werking
en de groote bekoring van het passiespel wilden te niet doen, geen
anderen uitweg, dan dat ze overeenkwamen, bij de volgende opvoering
een half dozijn lepralijders, van wie een besmetting nog het minst
viel te verwachten, te laten meespelen.

De vrome waan moet naar de mededeelingen van de zendelingen bij
eenige zieken maanden van te voren ware wonderen hebben uitgewerkt,
zoodat hun toestand veel verbeterde. En sedert zoo een paar van die
ongelukkigen door hun deelneming aan het passiespel hun leven met een
paar weken of maanden verlengd hebben gezien, hebben de zendelingen
niet meer den moed, aan de leprozen, die zich aanmelden, het optreden
in dit tooneel te verbieden. Tegenwoordig komen ze in zoo grooten
getale toegestroomd, dat men genoodzaakt is, ze in verschillende
afdeelingen te splitsen en elke afdeeling op een anderen avond te
laten optreden. Overigens verzekert ook de zendingsarts, dat sinds de
invoering van dit zonderlinge gebruik de sterfte onder de melaatschen
op het eiland merkbaar geringer is geworden en dat tot nu toe door de
altijd toch bedenkelijke toenadering tusschen melaatschen en gezonden
geen ernstige gevolgen zijn ontstaan. Daartoe zal ook wel de kunst
van den dokter het hare hebben bijgedragen, want bij voorbeeld moet
de goede Lurau zich na iedere opvoering onderwerpen aan een kuur,
waarbij hij met formalin duchtig wordt doorgerookt.

Een der belangwekkendste karakters van de passiespelen is Judas. Van
het eerste begin af was het het streven van de zendelingen, aan de
inboorlingen de goede en de minder goede eigenschappen der handelende
personen zoo drastisch mogelijk voor te stellen. Met dat doel heeft
men dikwijls voor Judas Ischariot een bekenden misdadiger laten
optreden. Die apostel des Heeren moet dan ook in de meeste gevallen
zijn naam en karakter alle eer aan hebben gedaan en niet minder dan
zes acteurs voor deze rol moeten beproefd hebben, de beurs met de
dertig zilverlingen--in dit geval mexicaansche zilveren dollars,
die op het eiland als munt gelden--te doen verdwijnen. Om de
verdere spelers van de rol niet in verzoeking te brengen, hebben
de zendelingen een probaat middel toegepast, want tegenwoordig
verschachert op Hiwaoa Judas Ischariot zijn Heer voor de in de beurs
geborgen scherven van een gebroken koffiekopje of van een of ander
oud stuk aardewerk. Voor vier jaren hadden ze een Judas, een zekeren
John Bascard, zoon van een australischen koopman en een inboorlinge,
die juist in de strafkolonie een tijd moest vertoeven, omdat hij
een parelvisscher had bestolen. Deze apostel van Jezus maakte van de
hem geboden tijdelijke vrijheid op die wijze gebruik, dat hij op den
tweeden avond der passiespelen in het onbewaakte zendingshuis inbrak,
alles stal, wat hem het meenemen waard leek, zich met de actrice van
de Magdalena in een roeiboot naar een in de baai voor anker liggend
koopvaardijschip begaf, daar den waker, die alleen aan boord was,
in het water gooide, en daarna met zijn Magdalena, zijn gestolen buit
en het schip, dat hij geheel alleen bestuurde, naar een ander eiland
vluchtte, terwijl het passiespel met twee plaatsvervangers voor de
bedoelde rollen moeilijk ten einde werd gebracht.

De rol van Pontius Pilatus wordt sedert twintig jaren door een
oud dorpshoofd, Rauga, gespeeld. Zijn costuum bestaat uit een
met glinsterende knoopen bezetten uniformrok, een broek en een
cylinderhoed. De wapenrok en de cylinder hebben, hoe belachelijk
de combinatie ook is, hun reden van bestaan en beter zou Pontius
Pilatus op Hiwaoa moeilijk kunnen zijn uitgedost. Want de zendeling
en de fransche soldaat zijn de verhevenste persoonlijkheden, die de
wilde zich kan voorstellen. Iets hoogers bestaat er absoluut niet. Dus
welk een geweldig heerscher moet diegene wezen, die de kenmerken van
deze beide grootmachten mag dragen. Vandaar de rok van den soldaat
en de hooge hoed van den zendeling. En deze combinatie maakt op het
kinderlijke gemoed der inboorlingen dieperen indruk dan de toga, de
met den romeinschen adelaar gekroonde helm of welk ander eereteeken,
dat Pilatus kan hebben gedragen, ook zou hebben kunnen maken. De
zwarte broeder, die Johannes den Dooper voorstelt, moet zich met
een iets eenvoudiger uitmonstering tevreden stellen, namelijk met
den cylinderhoed, omdat hij immers net als de zendelingen doopt, en
een afgedragen gekleede jas. Voor het overige draagt deze Johannes,
die er inderdaad zoo uitziet, alsof hij van sprinkhanen en wilden
honig leeft, een lendendoek. Voilà tout.

Ruth Ingalls, sinds drie jaren de tooneelspeelster, die de moeder van
Jezus, Maria, voorstelt, is een half blank meisje, wier afstamming
onbekend is. Ze heeft de gestalte van een Juno, het gelaat van een
Helena en de manieren van een groote dame. Haar wijze van optreden is
onweerstaanbaar, innig bekoorlijk. Ruth is ongeveer vijf-en-twintig
jaar oud, vijftien jaren jonger dan Lurau, wiens moeder ze voorstelt,
en ze is sinds haar tiende jaar, toen een orkaan haar met het
wrakhout van een kustschoener van Tahiti aan het strand van een der
eilanden wierp, de bijzondere beschermelinge en ook lieveling der
zendelingen. Wie en wat ook haar ouders geweest zijn, de pleegouders
van Ruth Ingalls hebben het haar aan een goede opvoeding niet laten
ontbreken; ze is ook een goede Christin, en haar onvermoeid werken
in de school van de zending is voor de zendelingen oneindig veel
waard. Ruth's vertolking van de rol der Moeder Gods moge een weinig
naïef wezen, maar is bijzonder krachtig van werking op de toeschouwers,
en haar optreden is feitelijk het eenige bij de geheele opvoering, waar
men ook maar bij benadering den naam van kunst aan zou kunnen geven.





*** End of this LibraryBlog Digital Book "York - De Aarde en haar Volken, 1909" ***

Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.



Home