Home
  By Author [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Title [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Language
all Classics books content using ISYS

Download this book: [ ASCII | HTML | PDF ]

Look for this book on Amazon


We have new books nearly every day.
If you would like a news letter once a week or once a month
fill out this form and we will give you a summary of the books for that week or month by email.

Title: De economische toestand der vrouw - Een studie over de economische verhouding tusschen mannen - en vrouwen als een factor in de sociale evolutie
Author: Gilman, Charlotte Perkins, 1860-1935
Language: Dutch
As this book started as an ASCII text book there are no pictures available.


*** Start of this LibraryBlog Digital Book "De economische toestand der vrouw - Een studie over de economische verhouding tusschen mannen - en vrouwen als een factor in de sociale evolutie" ***


                   De economische toestand der vrouw.

  Een studie over de economische verhouding tusschen mannen en vrouwen
                 als een factor in de sociale evolutie


            Naar het Engelsch van Charlotte Perkins Stetson.

                                  Door

                         Dr. Aletta H. Jacobs.


                                Haarlem
                      H. D. Tjeenk Willink & Zoon

                                  1900



VOORBERICHT VAN DE SCHRIJFSTER.


Dit boek is geschreven om een eenvoudige en natuurlijke verklaring
te geven van een der meest bekende en meest verwarde vraagstukken
van het menschelijk leven,--een vraagstuk dat zich bijna aan elkeen
ter praktische oplossing opdringt en dat de ernstige aandacht vraagt
van den moralist, den medicus, en den socioloog--

Om aan te toonen hoe eenige van de ergste kwalen waaronder wij gebukt
gaan, kwalen die lang verondersteld werden onafscheidelijk van onzen
aard te wezen en onuitroeibaar te zijn, slechts het gevolg zijn van
zekere willekeurige toestanden, toestanden van eigen maaksel, en hoe
wij, door deze toestanden te veranderen, de daaruit voortspruitende
kwalen kunnen verwijderen--

Om aan te duiden hoever wij reeds het pad ter verbetering betreden
hebben en hoe onweerstaanbaar de sociale krachten ons dwingen verder
te gaan, zelfs zonder ons weten en tegen ons krachtig verzet in,--een
voortgaan dat door onze erkenning en met onze hulp zeer versneld
kan worden--

Om in het bijzonder de denkende vrouw van heden te bereiken en haar
een nieuw besef te geven, niet alleen van haar maatschappelijke
plichten als individu, maar van haar onmetelijk belang voor het ras
als maakster van menschen.

Tevens wordt de hoop gekoesterd dat de ontvouwde theorie suggestief
genoeg zal werken, om aanleiding te geven tot zulke verdere studie
en bespreking, waardoor haar dwaling aangetoond of haar waarheid
bevestigd zal worden.


Charlotte Perkins Stetson.



Met liefde en toewijding volbracht ik de vertaling van dit belangrijk
werk, met zijn diepgaande studie van de menschelijke samenleving en
zijne breede grondslagen voor de hervormingen die onze maatschappij
heeft te ondergaan.

Niets schijnt mij noodiger bij de duidelijk waarneembare kentering in
onze begrippen omtrent de sexueele verhoudingen, dan het kennis nemen
van beschouwingen daarover, die getuigen van zelfstandig onderzoek,
vrij van alle doctrinairisme, en van volkomen onafhankelijkheid bij
de beoordeeling der verkregen resultaten.

Het is waar dat de schrijfster bij haar arbeid het oog gevestigd
had op toestanden in Amerika, maar met hier en daar slechts geringe
wijzigingen zijn hare beschouwingen ook op de meeste Europeesche
landen toepasselijk. De bijzondere waardeering die het werk in
Amerika en vooral in Engeland ten deel viel zal het ook hier te lande
ongetwijfeld ondervinden. Vooral nu hier in de laatste jaren zooveel
geschreven en geredetwist is over het geslachtsleven van de vrouw in
verband met haar maatschappelijk optreden, zal dit werk van Charlotte
Perkins Stetson zeer velen tot nadenken aansporen en hun het antwoord
geven op verschillende toen gerezen vragen.

De schrijfster, een zeer gunstig bekende dichteres en begaafd
spreekster, werd in 1860 in New-England geboren. Zij is, zoowel
van vaders' als van moeders' zijde, aan vele beroemde en om hun
vooruitstrevende denkbeelden en handelingen bekende mannen en vrouwen
verwant, waarvan voorzeker de schrijfster van "de negerhut van Oom
Tom", Harriet Beecher Stowe, hier te lande de meest bekende is.

In 1888 werd zij in Californië, waar zij toen woonde, voor haar
schitterend artikel over de arbeidersbeweging met goud bekroond en
in 1896 bood de Fabian Society te Londen haar, voor het vele goede
zaad dat zij door haar verschillende werken uitgestrooid had, het
eerelidmaatschap aan.

Deze geestelijk zoo rijk begaafde vrouw bezit een hoogst aangenaam
uiterlijk en doet hare gesprekken van humor tintelen. Op het
internationale vrouwencongres te Londen, in den zomer van 1899, waar
ik het voorrecht had haar persoonlijk te leeren kennen, fonkelde
zij te midden van de élite der vrouwenbeweging als een ster van de
eerste grootte.


Aletta H. Jacobs.							   Amsterdam, Juni 1900.



INLEIDING.


In de donkere en vroege tijden, nog vóórdat het licht in den
voor-historischen nacht begon te schijnen, waren in de oorspronkelijke
wouden de tweevoudige menschen elkaars gelijke; zij waren innige,
hartelijke vrienden, die in onberekend genot wild en vrij tezamen
leefden.



Vóórdat het verstand ontwaakte,--en bewustzijn kwam in die tijden
langzaam,--vóórdat het verstand ontwaakte in den man, maar ook in de
vrouw; nog vóór hij den Boom der Kennis vond, dien verschrikkelijken
doch heiligen boom, reeds vóór hij wist was hij gevallen en begreep
toen dat hij wist.



Toen sprak hij tot Smart: "Thans ben ik wijs en ken U! maar zoolang
macht en wijsheid duren, wil ik niet meer lijden!" En tot Genot sprak
hij: "Ik ben sterk en ik zal U bewijzen dat mijn mannenwil U in bezit
kan nemen,--o, en U vast houden ook!"



Voedsel at hij voor zijn genoegen en wijn dronk hij voor zijn
pleizier. En de vrouw? O, de vrouw, het toppunt van genot! Zij was
nu de zijne,--ja, hij wist het! En sterk als een krankzinnige werd
hij in de vroege schemering na den voor-historischen nacht.



Hem toebehooren,--de zijne voor eeuwig! welk een heerlijke, teedere
overwinning! O, wat zou hij haar liefhebben! En zij zou slechts
hem beminnen! Hij wilde werken en strijden voor haar, hij wilde
haar beschutten en beschermen.--En zij zou hem nooit meer verlaten,
vóórdat haar oogen door den dood gebroken werden.



Nauw, nauw sloot hij haar op, opdat zij hem nooit kon verlaten; zwak
hield hij haar, opdat zij de kracht zou missen hem te ontvluchten. En
de verdoovende vlam der passie hield hij steeds vlammend, door al de
kunstgrepen en krachten die aarde en hemel en zee hem boden.



Doch o, die lange tocht! Die langzame en verschrikkelijke jaren die
zij te zamen, blind en kreupel en ten laatste geheel verdwaald,
doorworsteld hebben! Welk een machtig boekdeel, met millioenen
schandelijke bladen, van de vrijheid der wouden tot in de gevangenissen
van heden!



Voedsel at hij voor zijn genoegen en het bracht hem ziekte aan! Wijn
dronk hij voor zijn pleizier en het baande hem den weg tot misdaad! En
de vrouw? Hij wilde haar vasthouden,--hij wilde haar hebben als
het hem behaagde,--En hij heeft haar nooit terug gezien, sedert den
voor-historischen tijd!



Verdwenen was de vriendin en makker uit den vroegeren levenstijd;
Zij die koesterde en troostte, zij die hulp en redding bracht. Hij
zoekt haar nog steeds met onstilbaren honger vergeefs; Alleen staat
hij thans, onder zijn tyrannen, alleen boven zijn slaven.



Zwoeger, gebogen en vermoeid door den zwaren last dien gij u zelf hebt
opgelegd! Gij, die treurig en eenzaam zijt, ofschoon slechts eenzaam
in schijn! Gij, die Genot hebt trachten te overwinnen om het steeds
voor het grijpen te hebben, Gij hebt ondervonden dat Genot slechts
was een andere naam voor Smart.



Natuur heeft uwe dwaling hersteld, uwe dwaasheid vergeven! God heeft
niet vergeten, indien de menschen het ook nog niet inzien. De geest
der vrouw verheft zich, in weerwil van uw schennis. Bevrijd haar nu
en vertrouw haar! Zij wil u nog liefhebben!



U liefhebben? Ja, zij zal u liefhebben met een liefde, zooals alleen
de vrijheid kweekt. U liefhebben? Ja, zij zal u liefhebben, omdat
alleen liefde doet leven! Vrees het hart der vrouw niet! Het zal
geen bitterheid toonen! Het eeuwenlange lijden heeft haar geleerd
te vergeven.



I


Sedert wij geleerd hebben de ontwikkelingsgeschiedenis van den mensch
evenals de overgangsvormen in het dierenrijk te bestudeeren, hebben
zich eenige bijzondere verschijnselen, die langen tijd den philosoof en
moralist op een dwaalspoor brachten, in een nieuw licht vertoond. Wij
beginnen te begrijpen dat vele bezwaren en moeilijkheden in ons leven,
in plaats van onoplosbare vraagstukken te zijn, die een ander leven
eischen om verklaard te kunnen worden, slechts het natuurlijk gevolg
van natuurlijke oorzaken zijn en dat er zoodra wij die oorzaken hebben
vastgesteld, veel kan gedaan worden om ze uit den weg te ruimen.

Niettegenstaande de individueele wil tegen invloeden kan strijden,
deze voor een tijd kan weerstaan en ze somtijds overwinnen, blijft het
toch waar dat de omgeving op den mensch, als op ieder ander levend
wezen, haren stempel drukt. De macht van den individueelen wil om
natuurwetten te weerstaan, is duidelijk bewezen door het leven en den
dood van den asceet. Bij enkele van deze zelfmoordende martelaren kan
men zien hoe de wil, door een ziekelijken geest misleid, het lichaam
dwingt elken natuurlijken prikkel weerstand te bieden,--tot zelfs
aan den rand van het graf en er in.

Mogen zulke uitzonderingen ook aantoonen wat de menschelijke
wil vermag, het leven der menschheid in het algemeen bewijst
daarentegen den onverbiddelijken invloed der omstandigheden. Van deze
omstandigheden deelen wij met andere levende wezens de invloeden van
het stoffelijk heelal. Wij ondergaan wijzigingen door het klimaat en
de plaatselijke gesteldheid, door physische, chemische, electrische
machten, zoo goed als alle dieren en planten. Met de dieren deelen wij
verder de gevolgen van onze eigen werkzaamheid, de terugwerkende kracht
van lichaamsbeweging. Wat wij doen, even goed als wat men ons doet,
maakt ons tot wat wij zijn. Maar buiten en behalve deze machten, staan
wij nog bloot aan de inwerking van een derde reeks invloeden, alleen de
menschheid eigen, namelijk die van de maatschappelijke toestanden. In
het organisch leven onzer maatschappij oefenen wij grooter invloed
op elkander uit dan ooit, zelfs bij de meest in kudden samenlevende
dieren, gevonden is. Deze derde factor, de maatschappelijke omgeving,
wijzigt met zeer groote macht het menschelijk leven. Uit al deze
ons omringende invloeden, veroorzaken degene welke onze economische
behoeften raken, de sterkste uitwerking.

Stellen wij den invloed der maatschappelijke toestanden ter zijde,
en beschouwen dus den mensch als een dierlijk wezen, dan ontdekken
wij dat de mensch evenals ieder ander dier de sterkste wijziging
ondergaat door zijn economische levensvoorwaarden. Mogen de dieren
ook verschillen in kleur en grootte, in kracht en spoed, in meerder
of minder aanpassingsvermogen aan slechter toestanden, toch hebben
alle grasetende en alle vleeschetende dieren onderscheidingsteekens
gemeen, zóó onderscheidend en zóó gemeen, dat zij door hun tanden,
door hun digestie-orgaan in het geheel, in klassen verdeeld worden,
in plaats van door hun verdedigings- of bewegingsmiddelen. De
behoefte aan voedsel is bij het dier de grootste passieve macht in
zijn ontwikkeling; de wijze waarop het in deze behoefte voorziet
is de grootste actieve macht in zijn ontwikkeling. Het zijn deze
werkzaamheden, de onophoudelijke herhaling van de krachtige pogingen
om zijn voedsel te verkrijgen, welke het meest zijn vorm wijzigen
en zijne functiën ontwikkelen. Het schaap, de koe, het rendier
verschillen in het vermogen om zich aan te passen aan het weder,
in de snelheid om zich voort te bewegen, in de verdedigingsmiddelen;
zij stemmen evenwel overeen in de voornaamste kenteekenen, omdat hun
voeding op gelijke wijze geschiedt.

De mensch als dier maakt op dezen regel geen uitzondering. Het
klimaat oefent invloed op hem uit, het weder oefent invloed op
hem uit, vijanden oefenen invloed op hem uit; de sterkste wijziging
ondergaat hij evenwel, evenals ieder ander levend wezen, door hetgeen
hij doet voor zijn levensonderhoud. Niettegenstaande het individu
allen invloed ondergaat van zijn later en breeder leven, al de
tegenwerkende macht van maatschappelijke instellingen, toch ondergaat
het onverbiddelijk wijzigingen door de middelen die het aanwendt om
in zijn levensonderhoud te voorzien: "aan de hand van den blauwverver
ziet men wat hij verwerkt." Als een zuiver, wereldbekend voorbeeld van
den invloed der economische omstandigheden op den mensch, voer ik de
duidelijke rasverandering der Joden aan, onder de gedwongen beperkingen
van de laatste 2000 jaren. Hier treedt een volk op den voorgrond,
eerst als een herdersvolk, dan als een landbouwende natie, alleen voor
een deel koophandel drijvende, voor zoover het in relatie stond met de
Phoeniciërs, de eerste kooplieden der wereld. Onder de sociale macht
van een vereenigd Christendom,--vereenigd ten minste in deze meest
onchristelijke daad--werden de Joden gedwongen hun levensonderhoud
voornamelijk in den handel te verwerven. Men kan aantoonen dat vele
hunner eigenschappen een gevolg zijn van den wreeden druk der sociale
omstandigheden waaraan zij onderworpen waren: de sterke familieband
van een volk zonder vaderland, zonder koning; zonder gelegenheid
voor ontspanning of tot voldoening aan hun eerzucht, behalve in het
familieleven; de verminderde lichaamsmaat en de verschrikkelijke
levensvatbaarheid en levensduur van de meedoogenloos uitverkoren
overblijvenden van het Ghetto; de herhaalde uitbarstingen van geniale
geesten zoo onmenschelijk onderdrukt. Maar kenmerkender nog is het
gevolg der economische omstandigheden;--de kunstmatige ontwikkeling
van een ras kooplieden en geldhandelaars, van het minste pandjeshuis
tot het huis van Rothschild; een bijzonder soort volk, uitgebroeid
door de economische omgeving waarin zij gedwongen waren te leven.

Een ruw doch bekend voorbeeld, waarbij wij gelijke oorzaak met gelijk
gevolg kunnen opmerken, is het opvallend verschil van een veeteelend,
een landbouwend, en een fabrieksvolk in dezelfde natie, waarbij al
de andere omstandigheden dus gelijk zijn.

Uit dezelfde zuivere redeneering dat functiën en organen door het
gebruik zich ontwikkelen, dat de organen die het meest gebruikt worden
ook het meest zich ontwikkelen, en dat het dagelijks moeten voorzien
in onze economische behoeften deze functiën tot de meest gebruikte
maakt, volgt, dat waar wij een bijzondere volksklasse vinden onder
bijzondere economische omstandigheden, wij dan mogen uitzien naar
bijzondere gevolgen en die ook zullen vinden.

Met het oog op deze feiten wordt thans de aandacht gevestigd op een
zeer in het oog loopenden en eigenaardigen economischen toestand waarin
het menschengeslacht verkeert en die in de organische wereld geen
tegenhanger vindt. Wij zijn de eenige diersoort waarbij het vrouwtje
van het mannetje afhankelijk is voor haar voedsel, de eenige diersoort
waarbij de geslachts-verhouding tevens een economische verhouding
is. Bij ons leeft een geheele sekse in economische afhankelijkheid
van de andere sekse en de economische verhouding is vereenigd met de
geslachts-verhouding. De economische staat van de vrouw houdt verband
met de geslachts-verhouding.

Dikwijls wordt aangenomen dat deze toestand ook voorkomt bij andere
diersoorten, maar dit is niet het geval. Er zijn verschillende
vogels, waar het mannetje het vrouwtje gedurende den broeitijd helpt
de jongen te voeden en dan gedeeltelijk ook haar voedt, en ook bij
sommige hooger ontwikkelde carnivoren helpt het mannetje de jongen
voeden en voedt dan gedeeltelijk ook het vrouwtje. In geen geval is
"zij" evenwel uitsluitend afhankelijk van "hem", zelfs niet in den
broeitijd. Alleen de hoornvogel maakt hierop een uitzondering. Zoodra
zijn vrouwtje in een hollen boom op het gemaakte nest is gaan
zitten omringt hij haar met een muur van klei, zoodat alleen haar
snavel vrij blijft en dan voedt hij haar tot de eieren uitgebroeid
zijn. Maar zelfs het hoornvogelvrouwtje verwacht niet dat zij op eenig
ander tijdstip gevoed zal worden. Het vrouwtje van bij en mier zijn
economisch afhankelijk, maar niet van het mannetje. De arbeiders zijn
ook vrouwtjes, tot economische werkzaamheden bepaald aangewezen. En
bij de vleesch-etende dieren kunnen de jongen, indien zij één van
de ouders moeten missen, beter den vader dan de moeder verliezen,
want de moeder is volkomen in staat alleen de zorg voor hen op zich
te nemen. Bij vele diersoorten, zooals bijv. bij de kat, voedt het
vrouwtje niet alleen zich zelf en de jongen, doch zij moet tevens de
jongen verdedigen tegen het mannetje. In geen enkel geval wordt het
vrouwtje gedurende haar geheele leven door het mannetje onderhouden.

Bij de menschen is deze toestand algemeen en aanhoudend, al zijn er
ook uitzonderingen en al is deze eeuw ook getuige van een groote
verandering ten goede. Toch zijn we nog niet gewend dit feit te
beschouwen buiten de grens van eenige losse algemeenheden, wij meenen
dat de oude toestand «natuurlijk» is en dat andere dieren ook zoo doen.

Velen zal dit inzicht niet dadelijk helder voor den geest staan en
zij zullen werkende boerinnen of vrouwen uit wilde volksstammen en
vooral de huishoudelijke werkzaamheden der vrouw als voorbeelden
daartegenover stellen. Eenige met zorg gekozen voorbeelden zijn
noodig om voor ons zelf het essentieele der feitelijke verhouding,
ook in deze gevallen duidelijk te maken. Het paard, in zijn vrijen
natuurstaat, is economisch onafhankelijk. Het verkrijgt zijn voedsel
door eigen inspanning, zonder hulp van een ander schepsel. Het paard,
in zijn tegenwoordigen slaventoestand, is economisch afhankelijk. Het
ontvangt het voedsel uit de hand van zijn meester; zijn inspanning,
hoe krachtig ook, staat niet in onmiddellijk verband tot zijn
levensbehoeften. Integendeel, de paarden die het best gevoed en
verzorgd worden zijn niet de paarden die het hardst werken. Het paard
werkt, dat is waar; maar wat hij te eten krijgt hangt af van de macht
en den wil van zijn meester. Zijn levensbenoodigdheden verkrijgt
het door een ander. Het paard is economisch afhankelijk. Zoo ook de
hardwerkende wilde of de boerin. Hun arbeid is het eigendom van een
ander, zij werken onder den wil van een ander en wat zij ontvangen
hangt niet af van hun werk, maar van de macht en den wil van een
ander. Zij zijn economisch afhankelijk. Dit geldt voor de vrouw zoowel
individueel als collectief.

Door den economischen toestand van de seksen in hun geheel te
bestudeeren komt het verschil het sterkst uit. Als maatschappelijk
dier berust de economische staat van den mensch op de gezamenlijke
en uitgewisselde diensten van groote getallen op den voorgrond
tredende bijzondere individuen. De economische vooruitgang van een
ras, zijn bestaan op zeker tijdstip, zijn bestendige vooruitgang
sluit in zich de gezamenlijke werkzaamheden van al de ambachten,
beroepen, kunsten, fabrieken, handel, uitvindingen, ontdekkingen en
al de burgerlijke en militaire instellingen, waarvan het volk zich
onderhoudt. De economische staat van eenig ras op eenig tijdstip,
met zijn daarin opgesloten gevolgen op al de bestaande individuen,
hangt af van hun over de geheele wereld zich uitbreidenden arbeid
en hun vrij onderling verkeer. Economische vooruitgang is evenwel
bijna uitsluitend mannenwerk. De economische werkzaamheden die de
vrouwen mochten verrichten zijn van den vroegsten tijd en van de
eenvoudigste soort. Indien mannen geen andere economische diensten
bewezen hadden, dan die ook thans nog door vrouwen worden verricht,
de staat van ons ras zou in economisch opzicht tot de pijnlijkste
grenzen teruggebracht worden.

Wanneer men uit een gemeenschap al de mannen-werkers verwijderde
zou dit in economisch opzicht veel verlammender werken dan wanneer
daaruit al de vrouwen-werkers verwijderd werden. Het werk dat nu gedaan
wordt door vrouwen, kan door mannen verricht worden, het vereischt
alleen de terugzetting van goede werkkrachten tot een vroegeren vorm
van voortbrenging; doch het werk nu door de mannen verricht, zou
niet door de vrouwen verricht kunnen worden, zonder geslachten van
inspanning en aanpassing. Mannen kunnen koken, reinigen, naaien, zoo
goed als de vrouwen; maar het maken en besturen van de groote machines
der moderne industrie; het doorbanen van land en zee met uitgebreide
stelsels van vervoer, de behandeling van onze saamgestelde beroeps-,
handels-, en regeeringsinstellingen, deze zaken kunnen door vrouwen
in haar tegenwoordigen staat van economische ontwikkeling niet zoo
goed gedaan worden.

Dit is niet te wijten aan gebrek aan de essentieele menschelijke
bekwaamheden die voor zulke handelingen noodzakelijk zijn, noch aan
een aangeboren ongeschiktheid van het geslacht, maar zij is een gevolg
van de tegenwoordige positie der vrouw, waardoor zij verhinderd wordt
zich tot dien graad van economische bekwaamheid te ontwikkelen. Bij
den mensch is de man in economischen staat de vrouw duizenden jaren
vooruit. In het algemeen gesproken kan men zeggen dat mannen goederen
voortbrengen en zorgen voor de verdeeling en dat vrouwen die van hen
ontvangen. Als mannen jagen, visschen, veehoeden of het land bebouwen,
dan eten de vrouwen wild, visch, biefstuk of koren. Als mannen over de
zee gaan en koffie, specerijen, zijde en edelgesteenten medebrengen
uit verre landen, dan krijgen de vrouwen haar deel van de koffie en
specerijen en zijde en edelgesteenten, die de mannen gebracht hebben.

De economische staat van het menschelijk ras in eenig volk op zeker
tijdstip is in hoofdzaak afhankelijk van de werkzaamheden van den man;
de vrouw verkrijgt haar aandeel in den vooruitgang enkel en alleen
door hem.

Deze feiten zijn zelfs nog duidelijker merkbaar, meer algemeen bekend,
indien men ze individueel bestudeert. Van de vrouw van den dagwerker
tot die van den millionnair, spreekt het versleten kleed of schitterend
edelgesteente, de hut of het kasteel, de vermoeide voet of de rijke
equipage, van de economische bekwaamheid van den echtgenoot. De
comfort, de weelde, de noodzakelijkste levensbehoeften zelfs, welke
de vrouw ontvangt,  zijn door den man aangebracht en haar door hem
gegeven. En zoodra de vrouw aan haar zelf overgelaten, zonder man om
haar te "onderhouden", in haar eigen economische behoeften tracht te
voorzien, dan bewijzen de moeilijkheden die zij ondervindt voldoende
wat in het algemeen de economische staat van de vrouw is. Niemand kan
deze duidelijke feiten ontkennen,--de economische staat der vrouwen
individueel hangt af van de mannen individueel, van de mannen tot
welke zij in betrekking staan.

Maar onmiddellijk wordt daar tegenover geplaatst de algemeen
gehuldigde meening dat, ofschoon moet worden toegegeven dat de mannen
de economische goederen voortbrengen en verdeelen, toch de vrouwen hun
aandeel daarin verdienen als echtgenooten. Dit veronderstelt òf dat
de echtgenoot in de positie verkeert van werkgever en de echtgenoote
van werknemer, òf dat het huwelijk een vennootschap is en de vrouw
een gelijk aandeel neemt in de voortbrenging als de man.

Economische onafhankelijkheid is ten slotte een betrekkelijke
toestand. In ruimen zin opgevat zijn alle levende wezens van elkander
economisch afhankelijk, de dieren van de planten en de menschen
van beide. In engeren zin is het geheele maatschappelijke leven
economisch onderling afhankelijk; de mensch brengt collectief voort
wat hij onmogelijk afzonderlijk kan voortbrengen. Maar vat men dit
begrip zoo eng mogelijk op, dan veronderstelt individueele economische
onafhankelijkheid, dat het individu betaalt voor hetgeen het ontvangt,
werkt voor wat het krijgt, aan een ander een gelijke waarde geeft voor
hetgeen de ander hem geeft. Ik ben afhankelijk van den schoenmaker
voor schoenen en van den kleermaker voor kleederen, maar geef ik den
schoenmaker en kleermaker genoeg van mijn arbeid als timmerman om de
schoenen en kleeren die zij mij geven te betalen, dan behoud ik mijne
persoonlijke onafhankelijkheid. Ik heb hun arbeid niet genomen zonder
daarvoor iets van mijn arbeid te geven. Zoolang hetgeen ik ontvang
betaald is door hetgeen ik geef, ben ik economisch onafhankelijk.

Vrouwen verbruiken economische goederen. Welk economisch product geven
zij in ruil voor wat zij verbruiken? De bewering dat het huwelijk een
vennootschap is, waarin de twee gehuwde personen zooveel voortbrengen
als geen van beiden afzonderlijk kan voortbrengen, kan den toets der
kritiek niet doorstaan. Een man die gelukkig is en zonder zorgen,
kan meer voortbrengen dan een die ongelukkig en vol zorgen is,
maar dit geldt evenzeer van een vader of een zoon als van een
echtgenoot. Ontneemt men een man eenige van de voorwaarden waardoor
hij gelukkig en zonder zorg is, dan verlamt men, in het algemeen
gesproken, zijn ijver. Maar die verwanten die hem gelukkig maken
zijn daarom niet zijn arbeids-vennooten en worden niet geacht deel
te nemen aan de vermeerdering van zijn inkomen.

Een dankbare belooning voor aangebracht geluk is geen ruilmiddel
in een vennootschap. Het gemak dat een man door een vrouw heeft
ligt, evenmin als haar zuinigheid en werkzaamheid, in den aard der
bedrijfs-vennootschap. Een huishoudster in haar plaats kan even zuinig
en even werkzaam zijn, maar zou daarom toch geen deelgenoot zijn. Man
en vrouw zijn ware vennooten in hunne onderlinge verplichting tegenover
hunne kinderen,--hun gemeenschappelijke liefde, plicht en hulp. Maar
een fabrikant die huwt, of een geneesheer, of een advokaat neemt geen
deelnemer in zijn zaak, wanneer hij een deelgenoot in zijn ouderschap
neemt, tenzij zijne vrouw ook een fabrikant, doctor of advocaat
is. Zij kan hem zelfs nog geen goeden raad in zijne zaken geven,
zonder oefening en ondervinding. Dat zij haar man, den componist,
liefheeft, maakt haar niet bekwaam tot componeeren. Als een man zijn
vrouw verliest, dan mag zijn hart breken, maar het bedrijf lijdt
er niet onder, tenzij zijn geest ziek wordt door verdriet. Zij
is in geen opzicht een arbeids-vennoot, of zij moet kapitaal of
ondervinding of arbeid aanbrengen, evenals een man zou doen in dezelfde
betrekking. Vele mannen zullen zich eerst zeer ernstig bedenken,
voordat zij in een bedrijfs-vennootschap treden met een of andere
vrouw, echtgenoote of niet.

Indien dus de vrouw geen werkelijke deelgenoot in zaken is, op
welke wijze verdient zij dan van haar man het voedsel, de kleeding,
de huisvesting, die zij uit zijn handen ontvangt? Door huiselijke
bezigheden, zal onmiddellijk geantwoord worden. Dit is het algemeen
vage begrip van deze zaak,--dat vrouwen alles verdienen wat zij
ontvangen, en meer zelfs, door huiselijke diensten. Hier komen wij op
een zeer praktisch en ten slotte economisch terrein. Ofschoon geen
voortbrengers van goederen, dienen zij in het eindproces, bij de
bereiding en verdeeling daarvan. Haar arbeid in het huisgezin heeft
werkelijk economische waarde.

Een zeker percentgehalte personen die anderen dienen, zoodat die
anderen meer kunnen voortbrengen, leveren inderdaad een bijdrage die
niet over het hoofd mag gezien worden. Het werk dat de vrouwen in
huis doen stelt de mannen zeer zeker in staat, meer goederen voort
te brengen dan zij anders konden doen; en in zoo ver zijn vrouwen
economische factoren in de maatschappij. Maar aldus ook de paarden. Het
werk van de paarden stelt de menschen in staat meer goederen voort te
brengen dan zij anders konden doen. Het paard is een economische factor
in de maatschappij. Maar het paard is niet economisch onafhankelijk,
evenmin als de vrouw. Indien een man met een knecht meer nuttig werk
kan verrichten dan zonder knecht, dan doet de knecht nuttig werk. Maar
indien de knecht het eigendom van den man is, verplicht wordt dat
werk te doen zonder betaling, dan is hij niet economisch onafhankelijk.

Het werk dat de vrouw in het huisgezin verricht, geeft zij als een
deel van haar functioneele taak, niet als beroepsbezigheid.

De vrouw van een arm man die in haar klein huisje hard werkt, alles
alleen doet voor het huisgezin, of de vrouw van den rijkaard die
aardig en bevallig haar paleis bestuurt en de werkzaamheden leidt,
beiden hebben aanspraak op behoorlijke betaling voor bewezen diensten.

Als men dezen grondslag aanneemt en daaraan consequent vasthoudt,
dan maken huisvrouwen, die door huishoudelijke werkzaamheden haar
levensonderhoud verdienen, aanspraak op de loonen van keukenmeiden,
werkmeiden, kindermeiden, naaisters of huishoudsters en niets meer. Dit
zou natuurlijk de uitgaven van de rijke huisvrouwen verminderen en
het voor den armen man onmogelijk maken om een vrouw "te onderhouden",
tenzij dat die arme man de onderlinge verhouding goed inzag, zijn vrouw
betaalde als dienstbode, en zij hun gezamenlijke inkomsten bij elkaar
voegden om daarvan hun kinderen op te voeden. Hij zou dan een meid
houden en zij zou haar aandeel betalen in de huishouding. Maar dan zou
er op de geheele wereld geen "rijke vrouw" te vinden zijn. Zelfs de
beste huishoudster, hoe nuttig ook haar diensten mogen zijn, brengt
geen fortuin bij elkaar. Zoo iemand koopt geen juweelen en parelen,
of houdt equipage. Zulke dingen verdient men niet door huiselijke
bezigheden.

Maar wat het merkwaardige in deze bespreking is, hoe groot ook
de economische waarde van de huiselijke bezigheden mogen zijn, de
vrouwen krijgen ze niet uitbetaald. De vrouwen die het hardst werken,
ontvangen het minst en de vrouwen die het meest verteren werken het
minst. Haar arbeid is noch gegeven noch genomen als een factor in den
economischen ruil. Men gaat uit van de meening dat het haar plicht
als vrouw is om dit werk te doen, en er bestaat geen verhouding
tusschen de hoeveelheid van dit werk en haar economischen staat,
tenzij een omgekeerde. Doch bovendien, als de vrouwen aldus eerlijk
betaald werden en men haar gaf wat zij verdienen en niets meer, dan
zouden alle vrouwen die dezen arbeid verrichten teruggebracht worden
tot den economischen staat van dienstboden. Er zijn niet veel vrouwen,
mannen ook niet, die deze voorwaarden aandurven.

De basis dat vrouwen haar levensonderhoud verdienen door huiselijk
werk wordt dan ook onmiddellijk los gelaten en de bewering volgt,
dat zij haar onderhoud verdienen als moeders. Dit is een eigenaardige
toestand. Wij spreken genoeg hierover en dikwijls met diep gevoel,
zonder dit echter voldoende te ontleden.

Wanneer men het als een economischen ruil behandelt en men vraagt,
wat geven de vrouwen in goederen of arbeid terug voor de goederen
en arbeid die haar gegeven worden,--hetzij aan het geheele ras of
aan haar echtgenooten individueel,--wat betalen de vrouwen voor haar
kleederen en schoenen en meubelen en voedsel en huisvesting, dan zal
men antwoorden dat de plichten en diensten van de moeder haar het
recht geven op onderhoud.

Indien dit waar is, indien het moederschap een wisselbaar
handelsartikel is, dat vrouwen in ruil geven voor kleederen en
voedsel, dan moeten wij natuurlijk eenige betrekking vinden tusschen
de kwantiteit en kwaliteit van het moederschap en de kwantiteit en
kwaliteit van de betaling. Dan zouden de vrouwen die geen kinderen
hebben in 't geheel geen economischen staat bezitten en van de moeders
zou moeten kunnen aangetoond worden dat haar economische staat in
verhouding staat tot haar moederschap. Dit is klaarblijkelijk onzin. De
kinderlooze echtgenoote heeft even veel geld te verteren als de moeder
van veel kinderen,--meer, want de kinderen van de laatste verteren
nog, wat anders het hare zou zijn, en de zwakke moeder ontvangt niet
minder dan de krachtige.

Het is immers duidelijk dat de economische welvaart van een vrouw
geen verband houdt met haar moederschap. Onder de oorspronkelijke
volkeren, in het patriarchale tijdperk bijvoorbeeld, was er iets
waars in. De vrouwen bezaten toen geen andere waarde dan alleen om
kinderen te baren en de voorrechten en gunsten die zij ontvingen
stonden in direct verband tot het moederschap; de vrouwen hadden
toen meer dan één reden om te juichen wanneer zij een zoon ter wereld
brachten. Heden ten dage is evenwel het onderhoud van de vrouw daarop
niet meer gebaseerd. Een man heeft geen recht zijn vrouw te verstooten
op grond dat zij geen kinderen krijgt. De aanspraak van het moederschap
om beschouwd te worden als een factor voor economischen ruil is heden
ten dage ongerijmd. Maar veronderstel eens dat het waar was. Zijn
wij bereid dezen grondslag, zelfs in theorie, aan te nemen? Zijn wij
bereid toe te stemmen dat het moeder-zijn een bedrijf is, een vorm
van ruilhandel? Zijn de zorgen en plichten van de moeder, haar werk
en haar liefde, handelsartikelen die voor brood te koop zijn?

Zulke overwegingen zijn stuitend. Indien wij onze gedachten durven
volgen en ze doorvoeren tot een logische gevolgtrekking, dan zullen wij
zien dat er niets terugstootender voor het menschelijk gevoel kan zijn,
of meer maatschappelijk en individueel beleedigend, dan het moederschap
te maken tot een bedrijf. Weg daarom met deze aangevoerde reden van
de economische onafhankelijkheid der vrouwen! Er is aangetoond dat
vrouwen als een klasse geen goederen voortbrengen, noch verdeelen;
dat vrouwen als individuen hoofdzakelijk werken als dienstboden,
niet als zoodanig betaald worden en niet tevreden zouden zijn met
haar economischen staat, indien zij wel als zoodanig betaald werden;
dat vrouwen geen bedrijfs-vennooten of mede-voortbrengers van goederen
met haar mannen zijn, tenzij zij werkelijk hetzelfde vak uitoefenen;
dat zij niet als moeders gesalarieerd worden en dat, indien dit het
geval was, dit onuitsprekelijk vernederend zou zijn,--wat hebben
nu degenen nog in te brengen die niet willen toegeven dat vrouwen
onderhouden worden door mannen? Dit (en dit is een zeer vermakelijke
toestand), dat de functie van het moederschap een vrouw ongeschikt
maakt voor economische voortbrenging en dat het daarom billijk is
dat zij door haar man onderhouden wordt.

Wij zijn begonnen met de stelling dat bij de menschen de vrouw
economisch afhankelijk is, dat zij gevoed wordt door den man. Om dit
te loochenen heeft men eerst beweerd dat zij economisch onafhankelijk
is, doordat zij zich onderhoudt door haar werkzaamheden in de
huishouding. Daarop werd aangetoond dat er geen verband bestond
tusschen den economischen staat der vrouw en den arbeid dien zij
in het huisgezin verricht, toen werd aangevoerd dat zij niet als
dienstbode, maar als moeder haar levensonderhoud verdient. Nadat
aangetoond was dat de economische staat der vrouw geen verband houdt
tot haar moederschap, noch in de kwantiteit, noch in de kwaliteit,
toen werd beweerd dat het moederschap de vrouw ongeschikt maakt voor
economische productie en dat het daarom rechtvaardig is dat de vrouw
door haar man onderhouden wordt. Voordat wij verder gaan, kunnen wij
dus vaststellen,--dat de vrouw wordt onderhouden door haar echtgenoot.

Zonder thans in zedelijkheids- of in noodzakelijkheidsbeschouwingen
te treden, hebben wij ten minste dezen vasten grond onder den voet:
Het wijfje van het geslacht mensch wordt onderhouden door het
mannetje. Terwijl bij andere diersoorten het mannetje en vrouwtje
gelijkelijk grazen en weiden, jagen en dooden, klimmen en zwemmen,
graven, rennen of vliegen voor hun levensbehoeften, zoekt in onze soort
het vrouwtje haar eigen levensonderhoud niet, door de gebruikelijke
werkzaamheden van ons geslacht, maar wordt gevoed door het mannetje.

Nu kan de aangevoerde noodzakelijkheid nagegaan worden. Het
wijfje-mensch zou door haar moederplichten onbekwaam zijn om in
haar eigen onderhoud te voorzien. Aangezien de moederplichten van
andere wijfjes deze niet ongeschikt maken om in eigen onderhoud en
dikwijls ook in het onderhoud der jongen te voorzien, schijnt het dat
de moederplichten van den mensch eischen dat de totale krachten van
de moeder in dienst worden gesteld van het kind en dat wel gedurende
geheel haar volwassen leeftijd, of dat er zoo'n groot gedeelte van
noodig is dat er niet genoeg overblijft om de individueele belangen
der moeder te behartigen.

Indien zulk een toestand bestond, zou hij natuurlijk de
beklagenswaardige afhankelijkheid van het wijfje-mensch  en haar
onderhoud door het mannetje verontschuldigen en rechtvaardigen. Evenals
de koningin-bij, geheel voor het moederschap bestemd, onderhouden
wordt--niet door het mannetje, wees daarvan overtuigd--door haar
medewerksters, de "oude vrijsters" de onvruchtbare werkbijen, die
geduldig en lief op hare wijze arbeiden voor de moederplichten van den
bijenzwerm, zoo zou ook het wijfje-mensch, dat geheel bestemd werd
voor het moederschap, ongeschikt worden voor elke andere inspanning
en hulpeloos afhankelijk zijn.

Is dit de toestand van het menschelijk moederschap? Verliest de vrouw
door haar moederschap de macht over haar geest en haar lichaam,
verliest zij de gave, de geschiktheid, den lust en de kracht voor
elk ander werk? Zien wij het menschelijk geslacht voor ons met
al de wijfjes, alleen bestemd voor het moederschap, zich wijden,
afzonderen, bijzonder ontwikkelen en elke gave der natuur besteden
in dienst hunner kinderen?

Neen. Wij zien de mensch-moeder harder werken dan een merrie,
levenslang werken in dienst, niet alleen van haar kinderen, maar
ook van vele menschen, echtgenooten, broeders en vaders en verdere
mannelijke verwanten; ook voor moeders; voor de kerk een beetje, als
het haar veroorloofd wordt; voor de maatschappij, indien zij daartoe
in staat is; voor liefdadigheid en opvoeding en hervormingen; werken
in verschillende richtingen, die niet speciaal de richting van het
moederschap zijn.

Het is niet het moederschap dat de huisvrouw van den vroegen morgen
tot den laten avond op de been houdt, het is huishoudwerk, geen werk
in dienst van het kind. Vrouwen werken langer en harder dan de meeste
mannen, doch niet enkel in dienst van het moederschap. Bij de wilde
volksstammen draagt de moeder zware lasten en doet al de werkzaamheden
voor den stam. De boerin-moeder werkt op het land en de werkmansvrouw
in de fabriek of te huis. Vele moeders verdienen zelfs nu geld voor
het gezin, dat zij tegelijkertijd onderhouden en besturen. Vindt men
misschien bij de vrouwen die niet zoo veel doen, vrouwen die rijken
mannen toebehooren, een volledige toewijding aan het moederschap,
waardoor de economische afhankelijkheid der vrouw gerechtvaardigd
en geduld zou moeten worden? Wij vinden haar zelfs daar niet. Rijke,
in weelde levende vrouwen laten dikwijls meer zorg aan haar kinderen
besteden dan de arme moeder kan doen, doch zij zelf wijden aan hen
niet meer tijd, noch meer liefde en toewijding. Zij hebben andere
bezigheden.

Ondanks haar veronderstelde bestemming voor het moederschap, werkt
de mensch-moeder over de geheele wereld dagelijks uren lang aan
werk dat met het moederschap niets te maken heeft, lang genoeg om
haar een onafhankelijk levensbestaan te verschaffen en toch wordt de
onafhankelijkheid onmogelijk verklaard op grond dat het moederschap
haar het werken verhindert!

Als deze grond houdbaar was, dan zouden wij een wereld vol vrouwen
vinden die nooit een vinger verroerden dan alleen ten dienste harer
kinderen, en een wereld vol mannen die al het overige werk deden en
bovendien de vrouwen bedienden, omdat dezen door het moederschap
verhinderd waren zich zelf te bedienen. Dit is niet het geval. De
gezonde, flinke vrouw heeft 25 levensjaren alvorens zij moeder
is en zal over 25 jaren te beschikken hebben na de periode waarin
zulke moederdiensten van haar verwacht worden. De plichten van het
grootmoederschap zullen toch zeker haar economische onafhankelijkheid
niet in den weg staan?

De werkkracht van de moeder is altijd een voorname factor in het
menschelijk leven geweest. Zij is de werker "bij uitnemendheid"; maar
haar werk oefent geen invloed uit op haar economischen staat. Haar
levensonderhoud, dat is alles wat zij noodig heeft:--voedsel, kleeding,
sieraden, weelde, amusementen, staat niet in verhouding tot haar
productievermogen, haar huiselijke diensten of haar moederschap. Deze
dingen staan alleen in verband tot den man dien zij huwt, den man
waarvan zij afhankelijk wordt; namelijk van hoeveel hij bezit en
hoeveel hij bereid is haar te geven.

De vrouwen wier opvallende levenswijze de wereld verblindt, die de
grootste weelde genieten, zijn dikwijls geen huisvrouwen, noch moeders,
maar eenvoudig de vrouwen die de grootste macht uitoefenen over mannen
die het meeste geld hebben.

Het wijfje van het geslacht mensch is afhankelijk van het mannetje. Hij
voorziet haar van voedsel.



II


Nu wij weten welk een belangrijke factor de economische verhouding
in de evolutie der diersoorten is en wij in het menschengeslacht een
zoo bijzondere economische verhouding vinden, moeten wij natuurlijk
op gevolgen rekenen, die alleen aan ons ras eigen zijn. Wij mogen
verwachten dat er zich in de geslachts-verhouding en in de economische
verhouding van de menschen verschijnselen zullen voordoen, eenig in
haar soort,--verschijnselen die niet uit de menschelijke superioriteit
verklaard kunnen worden, doch zonderling genoeg deze superioriteit
afbreuk doen; verschijnselen zoo kenschetsend, zoo ziekelijk, dat
zij tot vele bespiegelingen aanleiding hebben gegeven.

Zijn deze voor de hand liggende gevolgtrekkingen juist? Zijn deze
bijzonderheden in de geslachts-verhouding en in de economische
verhouding in het menschelijk leven aanwezig? Zonder twijfel zijn zij
het,--en wel zóó duidelijk, zóó in 't oog loopend, zóó gebiedend de
aandacht vergend, dat de menschelijke geest van zijn eerste ontwaken
af er door werd bezig gehouden en getracht heeft er zich op de een of
andere wijze rekenschap van te geven. Deze verschijnselen uiteen te
zetten en te verklaren,--met afscheiding van wat moet toegeschreven
worden aan een normale ras-ontwikkeling van datgene wat een gevolg
is van abnormale sexueel-economische verhoudingen,--is het doel van
de hier gegeven studie.

Aangezien het ras-kenmerk van de menschheid in haar maatschappelijke
verhouding ligt, moeten wij de kenmerkende voor- en nadeelen van het
menschenras ook zoeken in haar maatschappelijke verhouding. Onze
betrekking tot elkander oefent meer invloed op ons uit dan onze
physische omgeving.

Nadeelen van het klimaat, gebrek aan voedsel, mededinging van andere
diersoorten,--al deze voorwaarden kan de maatschappij met haar krachtig
organisme gemakkelijk overwinnen of regelen. Maar in onze onderlinge
menschelijke verhoudingen zijn wij niet zoo voorspoedig. Ernstige
gevaren en bezwaren in het menschelijk leven zijn meer een gevolg
van de moeilijkheid om te wennen aan onze maatschappelijke, dan
aan onze physische omgeving. Deze moeilijkheden, voor zoover zij
bestaan, hebben als een aanhoudende rem aan den maatschappelijken
vooruitgang gewerkt. Hoe volkomener een natie over physische
toestanden getriumfeerd heeft en hoe gunstiger zij stond in haar
overmacht tegenover physische vijanden en hindernissen, des te meer
kracht legde zij in haar maatschappelijke macht, waardoor zij ten
laatste vernietigd werd en het werd aan anderen overgelaten om den
langen weg opwaarts op nieuw te doorloopen.



De moraal uit alle verhalen aan de menschheid ontleend
Zegt dat het Verleden zich steeds op dezelfde wijze herhaalt,--
Eerst Vrijheid en dan Zege; wanneer dat ontbreekt,
Dan volgt op Rijkdom, ondeugd en verderf,--Barbaarschheid op het eind.
En Geschiedenis met hare groote boekdeelen.
Beslaat dan slechts één pagina. [1]



Het pad der geschiedenis ligt bezaaid met fossielen en zwakke
overblijfselen van uitgestorven rassen,--rassen die stierven aan
wat de sociologen liever inwendige ziekten dan natuurlijke oorzaken
willen noemen. Ook dit is voor den opmerker door alle eeuwen heen
duidelijk geweest. Het was gemakkelijk te zien dat er iets in ons
eigen gedrag was, waardoor ons meer schade berokkend werd dan eenige
invloed van buiten kon teweegbrengen; wij zagen echter de natuurlijke
oorzaak van ons onnatuurlijk gedrag niet en wisten zoodoende niet
hoe allergemakkelijkst het te veranderen zou zijn.

Wanneer wij de voornaamste moeilijkheden van het menschelijk leven
ten ruwste klassificeeren, dan vinden wij dat een groot gedeelte
er van moet toegeschreven worden aan de geslachts-verhouding en
een ander deel aan de economische verhouding tusschen de leden
der maatschappij. Plastisch voorgesteld kan men zeggen dat de
levensbezwaren bijna altijd teruggebracht kunnen worden tot het hart
of de portemonnaie. De andere kwaal van ons leven--ziekte--is dikwijls
een gevolg van dezelfde oorzaken, iets verkeerds in onze economische
verhouding of in onze geslachts-verhouding. Ziek-gevoed of ziek-gebroed
of beide, is hoofdzakelijk de oorzaak van ons ziekelijk bestaan. Wat
zijn de voornaamste kenmerken van deze verkeerde voortplanting,
deze averechtsche geslachts-verhouding in de menschheid? Wij zien
in de maatschappelijke ontwikkeling in dit deel van het leven
twee hoofdzakelijk werkende krachten. De een is een langzamerhand
geordende ontwikkeling van monogame huwelijken, als de vorm van
geslachts-vereeniging die het best berekend is om de belangen van
het individu en van de maatschappij te bevorderen. Men moet duidelijk
begrijpen dat dit een natuurlijke ontwikkeling is, die onvermijdelijk
was in den loop van den maatschappelijken vooruitgang, geen kunstmatige
toestand ons door wetten van eigen maaksel opgedrongen. Monogamie
wordt gevonden onder vogels en zoogdieren; het is een even natuurlijke
toestand als polygamie of gemengde geslachtsvereeniging of welke andere
vorm van geslachts-vereeniging ook. Haar duurzaamheid en volledigheid
werden ingevoerd en uitgebreid door de behoeften der jongen en de
voordeelen voor het ras, om dezelfde reden dus als elke andere vorm
van voortplanting werd ingevoerd. Onze zedelijkheidsbegrippen rusten
voornamelijk op feiten. De zedelijke hoedanigheid van een monogaam
huwelijk hangt af van het werkelijk voordeel dat het individu en de
maatschappij er bij hebben. Wanneer het voor ons ras niet de beste
huwelijksvorm was, zou hij geen recht van bestaan hebben. Door alle
tijden heen, van de verwarde horden der wilde volksstammen, met
hunne verscheidenheid in paring, tot aan de levenslange toewijding
van romantische liefde, is ten slotte in het sociale leven een
type van geslachts-vereeniging ontstaan, het meest geschikt voor
de ontwikkeling en verbetering van het individu en het ras. Deze
overgang kwam op regelmatige en zeer aangename wijze tot stand, alleen
in zoover pijn en moeilijkheid veroorzakende als deze bij aanneming
van nieuwe en uitroeiïng van oude processen altijd gevoeld worden,
doch in dit geval leverde het meer genoegen dan pijn op.

Met het natuurlijk proces van maatschappelijken vooruitgang ging echter
een onnatuurlijk proces gepaard, een ongeregelde, ziekelijke handeling,
die de geslachts-verhouding der menschheid tot een vreeselijke bron
van ellende maakte. Deze ziekelijke handelingen met haar slechte
gevolgen drongen zoo op den voorgrond, dat oppervlakkige denkers ten
allen tijde gemeend hebben dat de geheele zaak slecht en onthouding
de hoogste deugd was. Zonder de macht van volkomen ontleding, zonder
kennis der sociologische tijdperken die het wezenlijke deel van zulk
een ontleding uitmaken, hebben wij het in zijn geheel zeer sterk
veroordeeld, omdat wij gemakkelijk inzagen dat het verbonden was met
zooveel pijn en verdriet. Maar evenals alle natuurlijke verschijnselen
moet ook de geslachts-verhouding bestudeerd worden, zoowel de normale
als de abnormale, de physiologische als de pathologische; dan zijn
wij volkomen in staat den slechten toestand waarin wij verkeeren te
begrijpen en uit te maken hoe wij betere toestanden kunnen verkrijgen.

Tot zoover heeft de studie van dit onderwerp berust op de
veronderstelling dat de mensch juist zoo moet zijn als wij hem vinden,
dat de mensch handelt zooals hij verkiest en, indien hij niet wenscht
te handelen zooals hij doet, hij het dan kan nalaten. Toen wij dan
ook ontdekten dat de menschelijke gedragslijn ten opzichte van de
geslachts-verhouding niet de juiste was en kwaad veroorzaakte, werd
de mensch vermaand die gedragslijn niet langer te volgen en deze
vermaning werd door verschillende geslachten heen herhaald. Door
wet en godsdienst, door opvoeding en gewoonte hebben wij getracht
het menschelijk individu te dwingen zich te gedragen als volgens ons
maatschappelijk gevoel noodzakelijk was.

Maar de ziekelijke daad bleef steeds bestaan. Wat ook de uiterlijke
vorm van de geslachts-vereeniging was waaraan wij maatschappelijke
sanctie gaven, of de Bijbel, de Koran en de Vedas ons wilden
onderwijzen, een geheime oorzaak heeft voortdurend gewerkt om den
waren loop van maatschappelijke ontwikkeling, tegen te gaan, om de
natuurlijke neiging naar een hoogere en betere geslachts-verhouding
in verkeerde richting te leiden en lager vormen en slechter toestanden
van zeer schadelijken aard te handhaven.

Ieder ander dier bezigt die wijze van geslachts-vereeniging die
het meest geschikt is voor de voortplanting van zijn soort en
brengt die vredig in toepassing. Wij brengen in toepassing wat
het best voor ons past, het best voor de betrokken personen, voor
het kind dat geboren wordt en voor de maatschappij in haar geheel;
maar wij doen dat niet langs vreedzamen weg. Dit is zoo'n tastbaar
feit dat wij gewoonlijk aannemen en voor uitgemaakt houden, dat de
geslachtsverhouding een aanhoudende bron van verdriet moet zijn. "Het
huwelijk is een loterij", is een gewoon gezegde. "Trouwe liefde
loopt nimmer over effen paden." En zalvend geven wij den raad van
"Punch" aan hen die trouwen willen: "Doe het niet." Die bijzondere
bijverhouding, welke ons gedurende den tijd dat de monogame huwelijken
in wording waren naar beneden trok en de aangenomen vorm voor onze
geslachts-vereeniging werd,--de prostitutie--hebben wij aanvaard en
een "sociale noodzakelijkheid" genoemd. Wij noemen haar tevens een
"sociaal kwaad." Wij hebben stilzwijgend toegestemd dat de sexueele
verhouding bij de menschen meer of minder onaangenaam en slecht moest
zijn, dat het in onzen aard ligt om het zoo te hebben.

Laat ons nu de zaak eens eerlijk en bedaard onderzoeken en zien of
zij zoo onnaspeurlijk en onveranderlijk is als tot op heden geloofd
werd. Hoe zijn de toestanden? Wat zijn de natuurlijke en wat de
onnatuurlijke kenmerken der kwestie? Om dit uit te maken, dient een
kleine studie van het voortplantingsproces vooraf te gaan.

Door de langzame, doch zekere proeven der natuur was het reeds zeer
vroeg in de ontwikkeling der diersoorten bewezen dat het in haar
belang was, dat de twee geslachten in twee afzonderlijke organismen
zetelden en van elkaar verschilden. Te dien einde groeiden door het
gebruik uit de min of meer protoplasma massa's de drijvende cellen,
de vroege amorphe levensvormen, het onderscheid in de geslachten,--de
trapsgewijze ontwikkeling van mannelijke en vrouwelijke organen en
functiën in twee verschillende lichamen. Door het gebruik ontwikkeld en
toegenomen, nam ook bij de evolutie der diersoorten het onderscheid
in geslacht toe. Hoe meer het verschil in geslacht toenam, hoe
meer ook de onderlinge aantrekking toenam, tot wij in al de hooger
ontwikkelde rassen twee duidelijk verschillende seksen hebben, die
zich sterk tot elkaar voelen aangetrokken en in de voortplanting van
de soort hun plicht vervullen. Dit zijn de natuurlijke kenmerken van
geslachts-onderscheid en geslachts-vereeniging, die zoowel in het ras
der menschen als in dat van andere diersoorten gevonden worden. Het
onnatuurlijke kenmerk waardoor ons ras zich niet benijdenswaardig
onderscheidt, bestaat in een ziekelijke buitensporigheid in de
uitoefening van deze functie.

Deze buitensporigheid is het, hetzij in het huwelijk of daarbuiten,
die de gezondheid en het geluk der menschen in dezen zoo hoogst
onzeker maakt. Het is deze buitensporigheid, die altijd gemakkelijk
waar te nemen was, die wet en godsdienst gepoogd hebben te
beteugelen. Buitensporige geslachts-bevrediging is kenmerkend voor
de menschheid.

Het is niet moeilijk te bepalen wat "buitensporigheid" in dezen wil
zeggen. Alle natuurlijke functiën die voor hare vervulling onze bewuste
medewerking vereischen, dringen zich door een gebiedende begeerte
aan onze aandacht op. Wij behoeven niet te wenschen te ademen of
het bloed te laten circuleeren, want dat geschiedt zonder onzen wil;
maar wij moeten wenschen te eten of te drinken, omdat de maag anders
het noodige niet verschaffen kan zonder op de eene of andere wijze
het geheele organisme in de war te brengen. Daarom beschouwen wij het
gevoel van honger als een voornamen factor in het voedingsproces. Op
dezelfde wijze is geslachts-aantrekking een voorname factor in de
vervulling van het voortplantings-proces. In normalen toestand is de
hoeveelheid honger die wij voelen in volkomen overeenstemming met de
hoeveelheid voedsel die wij noodig hebben. De honger waarschuwt ons
wanneer wij eten moeten en wanneer wij bevredigd zijn. In sommige
ziekelijke toestanden treedt "een onnatuurlijke eetlust" op, dan
worden wij als 't ware gedreven om meer te eten dan de maag verteren
of het lichaam opnemen kan. Dit is een buitensporige honger.

Wij toonen als ras een buitensporigen geslachtslust te bezitten, die
gevolgd wordt door een buitensporige bevrediging en de onvermijdelijke
slechte gevolgen daarvan. Hij drijft ons tot een graad van bevrediging
welke niet in verhouding staat tot de oorspronkelijke behoeften van
het menschelijk organisme en die even bespottelijk overdreven is
als dat hij ongunstig terugwerkt op het toevallig bijkomend genot;
een buitensporigheid die zoowel strekt om de begeerte uit te dooven
en op verkeerde wegen te leiden als om de geheele voortplanting
te benadeelen.

Het menschelijk dier openbaart een overdrevenheid in den geslachtslust,
die niet alleen het ras benadeelt door hare ziekelijke werking op
het natuurlijk verloop der voortplanting, maar die ook het geluk van
het individu in den weg staat door hare ziekelijke terugwerking op
eigen begeerten.

Wat is de oorzaak van dezen buitensporigen geslachtslust bij den
mensch? De onmiddellijke oorzaak van geslachts-aantrekking is
geslachts-verschil. Hoe meer de geslachten uiteenloopen, des te
krachtiger voelen zij zich tot elkaar aangetrokken. Hoe hooger het
geslachts-verschil zich in ieder organisme ontwikkelt, hoe sterker
de aantrekking van het eene geslacht tot het andere wordt. In het
menschenras vinden wij het geslachts-onderscheid tot een buitensporige
hoogte ontwikkeld. Geslachts-onderscheid komt zoo sterk uit bij de
menschen, dat het ras-onderscheid er door op den achtergrond treedt,
de individueele onderscheiding er door belemmerd en het ras ernstig
benadeeld wordt. Gewend als wij zijn om het leven maar steeds te
nemen zooals wij het vinden, de menschen te beschouwen als vaste
typen, in plaats van hen te zien als een heel ras dat aanhoudend
verandert, naarmate verschillende machten daarop inwerken, schijnt het
ons eerst vreemd om onderscheid te maken tusschen bekende uitingen
van geslachts-onderscheid en te zeggen: "dit is normaal en mag niet
tegengegaan worden; dit is abnormaal en moet verwijderd worden." Maar
dat is juist hetgeen gebeuren moet.

Het normale geslachts-kenmerk openbaart zich bij alle diersoorten
in wat wij noemen, primaire en secondaire kenteekenen. Onder
primaire geslachts-kenteekenen vatten wij al die organen en
functiën samen, die voor de voortteling wezenlijk noodig zijn. De
secondaire geslachts-kenteekenen daarentegen zijn de verschillen in
vorm en functie van de organen die bij de voortteling slechts een
ondergeschikten rol spelen en daarbij geen directe diensten bewijzen;
bijv. de horens van het hert zijn secondaire geslachts-kenteekenen,
omdat zij alleen van dienst zijn in den geslachts-strijd;
evenzoo de veerentooi van den pauw-haan, die in den onderlingen
geslachts-wedijver der pauw-hanen van nut is. Zoo zijn ook al
de ondergeschikte kenteekenen, zooals baard, manen, kam, sporen,
schitterende kleuren of meerdere grootte, waardoor het mannetje zich
van het vrouwtje onderscheidt, secondaire geslachts-kenmerken. Zij
zijn bij de verschillende diersoorten alleen voor de voortplanting van
nut in de processen van ras-behoud. Voor het proces van zelf-behoud
hebben zij geen waarde. Geen schepsel heeft persoonlijk voordeel van
zijn manen, zijn kam of zijn staartveeren; zij zullen hem zijn diner
niet verschaffen noch zijn vijanden dooden.

Integendeel, zij zijn in zijn persoonlijk nadeel, indien zij bijv. door
te groote ontwikkeling zijn werkkracht verminderen of hem een in 't
oogloopende prooi voor zijne vijanden maken. Zulk een ontwikkeling
zou een overdreven geslachts-kenmerk zijn, en dezen toestand treffen
wij juist bij de menschen aan. Onze geslachts-kenmerken zijn tot
zulk een hoogte ontwikkeld, dat zij op den vooruitgang der individuen
zoowel als op dien van het ras een nadeeligen invloed uitoefenen. In
onze diersoort verschillen de geslachten niet alleen genoeg om hun
primaire functiën te kunnen uitoefenen, of genoeg om alle secondaire
geslachts-kenteekenen voldoende te openbaren en aan hun doel te doen
beantwoorden door genoegzame geslachtsaantrekking tot stand te brengen,
maar ze zijn zoo sterk dat zij ernstig het proces tot zelf-behoud
belemmeren, en erger nog, zelfs op het proces van ras-behoud, dat zij
verondersteld worden te dienen, een ongunstigen invloed uitoefenen. Ons
buitensporig geslachts-onderscheid, waardoor de eigenaardigheden
van het geslacht tot een buitengewone hoogte zijn opgevoerd, heeft
tot zulk een groote aantrekking der geslachten aanleiding gegeven,
dat het een geslachtsbevrediging ten gevolge heeft, waardoor het
moederschap en het vaderschap rechtstreeks worden benadeeld. Wij
zijn geen beter ouders, noch beter menschen, omdat onze geslachten
zoo sterk verschillen, maar blijkbaar slechter. Waar moeten wij de
oorzaak voor deze verschijnselen zoeken?

Laat ons eerst onderzoeken, waardoor deze twee groote
processen--zelf-behoud en ras-behoud--in de wereld in evenwicht
worden gehouden. Zelf-behoud sluit in het verbruik van energie in
die handelingen, en de daaruit voortvloeiende wijzigingen van bouw en
functie, die strekken tot behoud van het individueele leven. Ras-behoud
sluit in het verbruik van energie in die handelingen en de daaruit
voortvloeiende wijzigingen van bouw en functie, die strekken tot behoud
van het ras-leven, zelfs indien het individueele leven daarbij geheel
moet worden opgeofferd. Dit op den voorgrond tredend verschil moet
duidelijk in het oog worden gehouden. De processen die tot zelf-behoud
en tot ras-behoud leiden zijn in geen enkel opzicht gelijk, dikwijls
staan zij lijnrecht tegenover elkander. De natuurkeus, in het proces
van zelf-behoud op het individu inwerkende, brengt die bijzonderheden
tot ontwikkeling, waardoor het individu "den strijd om het bestaan"
beter kan voeren, door die organen en functiën door gebruik het
sterkst te doen toenemen waarbij het rechtstreeks voordeel heeft. De
teeltkeus, in het proces van ras-behoud op het individu inwerkende,
brengt die bijzonderheden tot ontwikkeling, waardoor het individu, wat
Drummond genoemd heeft "de strijd om het bestaan van anderen" beter
kan voeren, door die organen en functiën door gebruik het sterkst
te doen toenemen, waarbij de jongen direct of indirect voordeel
hebben. Het individu wijzigt zich niet alleen, onder de inwerking
der natuurkeus naar zijn omgeving, maar onder de inwerking van de
teeltkeus wijzigt het zich ook naar zijn makker. Wanneer men de keuze
eenvoudig vrij laat, dan ontwikkelt elk geslacht die eigenschappen
die door den ander begeerd worden, en doordat de individuen met de
beste geslachts-eigenschappen dan het eerst gekozen worden, brengt
geslachts-ontwikkeling ras-ontwikkeling voort.

De orde der zoogdieren is ontstaan doordat een primair
geslachts-kenmerk zich door de natuurkeus ontwikkeld heeft; maar de
prachtige staart van den pauwhaan is het gevolg van de ontwikkeling van
een secondair geslachts-kenmerk door teeltkeus. Nam de pauwenstaart
echter zoo sterk in grootte en pracht toe, dat hij een akker gronds
bedekte en schitterde als de zon,--laat ons veronderstellen dat hij een
neiging vertoonde om zoo toe te nemen,--dan zou zulk een overdreven
geslachts-kenmerk het persoonlijk belang van den pauwhaan zoodanig
in den weg staan, dat hij ten slotte zou uitsterven en zijn staart
met hem. Ook omgekeerd, indien de pauw-hen, wier geslachts-kenmerk
in tegenovergestelde richting aantrekt door niet groot te zijn noch
te schitteren, maar klein en stemmig,--indien zij zoo klein en zoo
stemmig werd dat zij zich zelf en haar jongen niet meer kon voeden en
verdedigen, dan zou zij sterven, en er zou op andere wijze belemmering
door een overdreven geslachts-onderscheid zijn. In kudden van rendieren
en runderen is het mannetje grooter en sterker, het wijfje kleiner en
zwakker; maar het wijfje blijft altijd groot en sterk genoeg om met het
mannetje haar voedsel te zoeken of te kunnen vluchten voor vijanden,
want anders zou zij eenvoudig sterven, het mannetje bleef dan alleen
over en daarmede zou de diersoort geheel verdwijnen. Hoezeer zij ook
in geslacht mogen verschillen, in soort moeten zij gelijk blijven,
elkaar's gelijke in ras-ontwikkeling, anders gaan zij te gronde. De
kracht der natuurkeus, die slechts dezelfde ras-eigenschappen vraagt
en voortbrengt, werkt belemmerend op de teeltkeus, die juist het
ontstaan van verschil in ras-eigenschappen bevordert. Als seksen
vervullen zij verschillende functiën en neigen daardoor tot verschil
in ontwikkeling. Als diersoort vervullen zij dezelfde functiën en
neigen daardoor tot gelijke ontwikkeling.

Aangezien geslachts-functiën slechts nu en dan en ras-functiën geregeld
uitgeoefend worden, omdat paren slechts eens in het jaar of eens in
de drie maanden en eten dagelijks en zelfs elk uur geschiedt, werken
de processen om voedsel te verkrijgen of om geregeld vijanden af te
weren aanhoudender dan de voortplantings-processen en veroorzaken
daardoor een grooter uitwerking.

Dientengevolge vinden wij bij de orde der zoogdieren, die hunne
jongen op gelijke wijze voortbrengen en zogen, toch een groote
verscheidenheid van diersoorten, die op verschillende wijzen in hun
levensonderhoud voorzien. Het kalf, het veulen, de welp, het katje
worden op dezelfde wijze geboren; maar de koe en het paard, de beer
en de kat worden op verschillende wijze groot gebracht. En mogen
koe en bul, merrie en hengst ook in geslacht verschillen, in soort
zijn zij toch gelijk, terwijl de gelijkheid in soort het verschil
in geslacht overtreft. Koe, merrie en kat zijn allen wijfjes uit de
orde der zoogdieren en in zoover gelijk, maar toch is hun verschil
veel grooter dan hun overeenkomst.

Door natuurkeus ontwikkelt zich het ras. Door teeltkeus ontwikkelt
zich het geslacht. Geslachts-ontwikkeling is in al zijn verschillende
vormen hetzelfde, zij strekt alleen om voort te planten wat reeds
bestaat. Maar ras-ontwikkeling stijgt steeds in hooger en hoogere
uiting van energie. Ons verschil in geslacht deelen wij, nagenoeg
van den oorsprong van leven af, met het dierenrijk en zelfs met de
plantenwereld. Maar de rassen verschillen in opklimmenden graad en
het menschenras heeft daarbij het hoogste standpunt ingenomen.

Wanneer het nu kan aangetoond worden dat het geslachts-verschil in het
menschenras zoo buitensporig groot is, dat daardoor niet alleen zijn
eigen optreden wordt bemoeilijkt, maar dat daardoor ook de vooruitgang
van het ras wordt tegengehouden of in verkeerde banen geleid, dan
wordt het een zaak die ernstige overweging verdient. Onder onze
sexueel-economische verhouding is het echter onvermijdelijk. Doordat
in het menschengeslacht de vrouw economisch afhankelijk is van den
man, is het evenwicht der krachten verbroken. Natuurkeus beteugelt
hier niet langer de teeltkeus, maar werkt met haar samen. Waar beide
seksen hun voedsel verkrijgen door gelijke inspanning, uit dezelfde
bronnen, onder dezelfde voorwaarden, daar werken op beide dezelfde
invloeden en worden beide door hun omgeving gelijk ontwikkeld. Doch
waar beide seksen hun voedsel verkrijgen op verschillende wijze en
dat verschil beteekent dat een van beide gevoed wordt door den ander,
daar wordt het voedende geslacht de omgeving van het gevoede. De man
wordt, door de vrouw te onderhouden, haar economische omgeving. Door de
natuurkeus wordt ieder schepsel naar zijn omgeving gewijzigd, doordat
het noodzakelijkerwijze die hoedanigheden moet ontwikkelen die het
noodig heeft om in zijn levensonderhoud in die omgeving te kunnen
voorzien. De man als voeder der vrouw wordt de sterkst wijzigende
macht van haar economischen toestand. Door de teeltkeus wijzigt het
menschelijk wezen zich natuurlijk evenals alle schepselen naar zijn
makker. Wordt de makker tegelijkertijd de meester, zoodat economische
noodzakelijkheid gevoegd wordt bij geslachts-aantrekking, dan werken
de twee groote evolutionaire krachten samen voor denzelfden uitslag,
om namelijk in de vrouw het geslachts-onderscheid tot ontwikkeling
te brengen. Want in haar positie van economische afhankelijkheid
in de geslachts-verhouding is het geslachts-onderscheid voor haar
niet alleen het middel om te kunnen paren, zooals bij alle andere
schepselen, maar het is voor haar tevens het middel om in haar
levensonderhoud te voorzien, hetgeen bij geen ander wezen op aarde
gevonden wordt. Door haar economische afhankelijkheid van den man
wordt de vrouw in een buitensporig geslachts-wezen veranderd. Deze
overdreven verandering brengt zij op haar kinderen over en zoo wordt in
het menschelijk lichaam aanhoudend de ziekelijke neiging tot excessen
in deze verhouding voortgeplant, welke, ondanks al onze pogingen om
die tegen te gaan, steeds zoo sterk op ons allen heeft ingewerkt. Het
is geen normale geslachts-neiging, die alle schepselen eigen is,
maar eene abnormale geslachts-lust, opgewekt en onderhouden door de
abnormale economische verhouding, waarbij het eene geslacht gevoed
wordt door het andere en dat nog wel ter vergoeding voor de uitoefening
harer geslachts-functiën. Dat is het rechtstreeksche gevolg van de
bijzondere sexueel-economische verhouding die onder ons bestaat.



III


Na te hebben vastgesteld dat het buitensporig geslachts-onderscheid
(de over-sexualiteit) in het menschenras bestaat, dienen wij den
gewonen lezer nog duidelijk te maken, wat met dezen term bedoeld
wordt. Volgens de volksmeening, zoowel in ruw-gemeenzame als
in overbeschaafde kringen, beteekent "sexueel" (geslachtelijk)
meestal "sensueel" (zinnelijk), en meent men iemand, die den last
der over-sexualiteit te dragen heeft, daarvan een verwijt te moeten
maken. Deze meening kunnen wij onmiddellijk ter zijde stellen, want
zij toont duidelijk aan dat men de beteekenis van den gebruikten
term niet kent. Een man toch voelt zich niet beleedigd als men hem
"mannelijk" noemt, of een vrouw als men haar "vrouwelijk" noemt. En
toch is alles wat mannelijk of vrouwelijk aan hen is sexueel. Zich
door vrouwelijkheid te onderscheiden, beteekent niets anders dan zich
sexueel te onderscheiden. Over-vrouwelijk te zijn is over-sekst te
zijn. Door op de een of andere wijze de onderscheidingsteekens van
het geslacht, de primaire zoowel als de secondaire, in overmaat te
vertoonen, bewijst men over-sekst te zijn. Om bij ons voorbeeld van
den pauwhaan te blijven, eene te groote en te schitterende staart
zou bewijzen dat hij over-sekst was, doch dit zou voor zijn zedelijk
karakter geen beleediging zijn!

De primaire geslachts-kenmerken zijn in ons ras zoowel als in andere
rassen alleen in de organen en functien aanwezig die een werkelijke
rol bij de voortplanting vervullen. De secondaire kenmerken,--en
hier moeten wij onze grootste overmaat zoeken,--zijn te vinden
in al die kenmerken in orgaan en functie, in gelaatsuitdrukking
en beweging, in gewoonte, manieren, wijze van doen, bezigheid,
gedrag, waardoor mannen en vrouwen uiterlijk van elkaar onderscheiden
worden. Ziet men een troep paarden op een kleinen afstand dan kan men
de geslachten niet van elkander onderscheiden. In een kudde rendieren
zijn de mannetjes door hun gewei onmiddellijk te herkennen. De leeuw
onderscheidt zich door zijn manen, de kater alleen door wat zwaarder
bouw. In sommige soorten van insekten verschillen het mannetje en het
vrouwtje uiterlijk zooveel van elkaar, dat zelfs natuuronderzoekers
gemeend hebben dat zij tot afzonderlijke soorten behooren. Boven deze
verschillen staat het verschil in gedrag. Elke sekse bezit zekere
psychische eigenschappen. De krachtige moederlijke hartstocht is even
goed een geslachts-kenmerk als de manen van den leeuw of de horens
van het hert. Het oorlogzuchtige en heerschende in het karakter van
den man zijn geslachtskenmerken; de bescheidenheid en bedeesdheid
der vrouw zijn geslachts-kenmerken. De zucht om te broeden is een
geslachts-kenmerk van de hen; de zucht om trots en deftig te stappen
is een geslachts-kenmerk van den haan. De neiging tot vechten is
een geslachts-kenmerk der mannen in het algemeen; de neiging om te
beschermen en te verzorgen is een geslachts-kenmerk der vrouwen in
het algemeen.

De beginnende neiging tot geslachts-onderscheid is bij de menschen,
wier voornaamste werkzaamheden van socialen aard zijn, in allerlei
functiën merkbaar. Wij hebben onze industrieele werkzaamheden,
onze verantwoordelijkheid, onze ware deugden, door geslachtslijnen
in tweeën gedeeld. Het is daarom duidelijk dat het buitensporig
geslachts-kenmerk in de menschheid, en in de vrouw in het bijzonder,
geen bepaald "zedelijk" verwijt in zich sluit, ofschoon het in ruimer
beteekenis aantoont dat het op den vooruitgang der menschheid een
beslist slechten invloed uitoefent.

In de primaire kenmerken is onze buitensporigheid niet zoo merkbaar
als in de verdere en fijnere ontwikkeling; doch zelfs daar zijn de
bewijzen duidelijk aanwezig. Geslachts-drift uit zich bij den man ten
eerste veel sterker dan noodig is voor de voortplantings-processen,
zoo sterk inderdaad, dat het geheele proces er door tegengegaan of
benadeeld wordt. Het directe nadeel aan de voortplanting door den
overdreven geslachts-lust van den man, het indirecte nadeel door zijn
verzwakkenden invloed op de vrouw, met het verschrikkelijk kwaad
door buiten-echtelijke geslachts-gemeenschap aan de maatschappij
berokkend--deze zijn de bijna algemeen bekende gevolgen. Eeuwenlang
kenden wij ze reeds en wij hebben het kwaad trachten te beteugelen
door burgerlijke, maatschappelijke en zedelijke wetten. Maar wij
hebben het altijd als een daad van vrijen wil beschouwd en niet als
een toestand van ziekelijke ontwikkeling. Wij hebben altijd gemeend
dat het juist was dat mannen zoo waren, maar dat het verkeerd was
dat zij zoo handelden. Op die wijze werkt de natuur niet. Wie zoo
moet zijn, moet ook zoo handelen. Wie anders moet handelen, moet
ook anders zijn. De overdreven eisch naar geslachts-gemeenschap in
den man is een buitensporig geslachts-kenmerk. Wij vinden in een
zeker soort ruwheid en hardheid, in een te groote heerschzucht en
trots, in een te sterk toegeven aan de macht tot geslachts-lust,
de voornaamste kenteekenen van een buitensporig geslachts-kenmerk
in mannen. Dit werd in hen steeds beteugeld en tegengewerkt door
de gezonde werkzaamheden van het ras-leven. Hunne krachten werden
gebruikt en hun talenten ontwikkeld langs de geheele linie van
den menschelijken vooruitgang. Met den vooruitgang van industrie,
koophandel, wetenschap, fabrieken, regeering, kunst, godsdienst,
werd de man van ons ras mensch, veel meer dan man. Hoe sterk deze
hartstocht in hem is en hoe buitensporig hij er ook aan toegeeft,
toch is hij een veel normaler dier dan het vrouwtje van zijn ras, veel
minder over-sekst. Voor hem is dit veld van bijzondere werkzaamheid
slechts een deel van zijn leven,--een voorbijgaand iets. De geheele
wereld staat daar buiten. Voor haar daarentegen is het de geheele
wereld. In het bekende gezegde van madame de Staël:--"Liefde is
voor den man een episode, voor de vrouw een geschiedenis,"--is
dit zeer goed weergegeven. In de vrouw vinden wij het buitensporig
geslachts-onderscheid van het menschenras, lichamelijk, geestelijk,
maatschappelijk, het volledigst uitgedrukt.

Eerst het lichamelijk onderscheid. Door een voorbeeld zal ik trachten
het verschil tusschen een normaal en een abnormaal geslachts-kenmerk
duidelijk te maken. Beschouw voor dat doel een wilde koe en een
"melkkoe" zooals wij die gemaakt hebben. De wilde koe is een
vrouwtje. Zij heeft gezonde kalveren en melk genoeg om hen te voeden;
dat is al de vrouwelijkheid die zij noodig heeft. Overigens is zij meer
rund dan vrouwelijk. Zij is een licht, sterk, vlug, gespierd schepsel,
in staat als het noodig is te rennen, te springen, te vechten. Voor
ons economisch voordeel hebben wij de eigenschap van de koe om melk
te kunnen voortbrengen, kunstmatig ontwikkeld. Zij is een wandelende
melk-machine geworden, aangefokt en opgeleid voor dat uitsluitend doel,
zoodat haar waarde in liters berekend kan worden. Melk-afscheiden
is een moederlijke functie, een geslachts-functie. De koe is
over-sekst. Breng haar in haar natuurlijken toestand terug en indien
zij de verandering overleeft, dan zal zij na eenige generaties weder
in een eenvoudige koe veranderd zijn, die al haar energie gebruikt
in de algemeene werkzaamheden van haar ras, in plaats van op te gaan
in het produceeren van melk.

Lichamelijk behoort de vrouw tot een groot, krachtig schoon diersoort,
dat in staat is tot groote inspanning van allerlei aard. In elk ras
en op elk tijdstip waar zij gelegenheid had aan de werkzaamheden
van het ras deel te nemen, ontwikkelde zij zich in overeenstemming
daarmede en zij werd niet minder vrouw door een gezond menschelijk
wezen te zijn. In elk ras en op elk tijdstip waar men haar deze
gelegenheid ontnam,--en haar jaren van vrijheid waren inderdaad zeer
weinige,--heeft zij zich in die richting ontwikkeld waarvoor men haar
bestemde, en die richting was altijd geslachts-werkzaamheid. Daardoor
treedt het geslachts-onderscheid bij de vrouw zeer sterk op den
voorgrond.

De vrouwelijkheid der vrouw,--en "das ewig weibliche" beteekent
eenvoudig het eeuwig sexueele,--treedt in evenredigheid tot haar
menschelijkheid meer op den voorgrond, dan de vrouwelijkheid van
andere dieren in evenredigheid tot hun hond- of kat- of paard-zijn. Een
"vrouwenhand" of een "vrouwenvoet" is altijd te herkennen. Wij hooren
echter nooit spreken van een "vrouwenpoot" of een "vrouwenhoef." Een
hand is een grijporgaan en een voet een bewegingsorgaan. Zij zijn geen
secondaire geslachts-organen. De betrekkelijke kleinheid en zwakheid
van de vrouw is een geslachts-kenmerk. Wij hebben het tot zulk een
uiterste gebracht dat de vrouwen gewoonlijk aangeduid worden als "het
zwakke geslacht." In geen ander hoog ontwikkelde diersoort bestaat zulk
een beschamend verschil tusschen het mannetje en het vrouwtje. Op de
lange zwerftochten der trekvogels, in de onophoudelijke beweging der
grazende kudden die het geheele jaar door over de velden trekken, of
in de wilde, diepe reizen van de zalmen is nooit sprake van een zwak
geslacht. En bij de hoogere carnivoren, die door hun langdurige zorg
voor de jongen dichter bij ons staan, vreest de jager den aanval van
het vrouwtje meer dan van het mannetje. De ongeëvenredigde zwakheid is
een buitensporig geslachts-kenmerk. Haar schadelijke gevolgen kunnen
duidelijk aangetoond worden bij de Oostelijke natiën, waar de vrouwen
in gesloten harems geheel alleen voor geslachts-functiën bestemd zijn
en de uitoefening van elke ras-functie haar verboden is. Bij zulke
volkeren wordt de zwakheid, de fijne beenderenbouw en de sterke
vetontwikkeling van de over-sekste vrouw op den man overgebracht
en bewerkt zoodoende achteruitgang van het geheele ras. Omgekeerd,
bij de vroegere Germaansche stammen brachten de betrekkelijk vrije en
menschelijk ontwikkelde vrouwen,--die groot, sterk en moedig waren,--op
hunne zonen een grootere hoeveelheid menschelijke krachten en veel
minder ziekelijken geslachts-lust over.

De graad van zwakheid en plompheid aan vrouwen eigen, de betrekkelijke
moeilijkheid om te staan, te loopen, te rennen, te springen, te
klimmen, en om andere ras-functiën, die voor beide seksen gelijk
zijn, te verrichten, is een buitensporig geslachts-onderscheid,
en de daaropvolgende overplanting van deze betrekkelijke zwakheid
op hare kinderen, zoowel op de jongens als op de meisjes, houdt de
ontwikkeling van het menschdom tegen. Sterke, vrije, werkzame vrouwen,
de stoere op-het-land-werkende boerin, de last-dragende wilde,
zijn niet minder goede moeders omdat zij zoo krachtig zijn. Maar
onze beschaafde "vrouwelijke teerheid", die zich iets minder teer
voordoet zoodra zij erkend wordt als een uitdrukking van buitensporige
seksualiteit, maakt geen betere moeders van ons, maar slechtere. De
betrekkelijke zwakheid der vrouwen is een geslachts-kenmerk. Zij heeft
dien graad bij hen bereikt dat het moederschap, de huwelijksstaat en
het individu er door benadeeld worden. Het nut dat vrouwen als sekse
en als menschen doen, haar algemeene menschenplicht, wordt door dezen
graad van distinktie zeer sterk aangetast. In elk opzicht oefent de
over-sekste toestand der vrouw een ongunstigen invloed uit op haar
zelf, haar man, haar kinderen en het ras.

Het geestelijk verschil der beide seksen is even duidelijk. De
aanvankelijke behoefte aan geslachts-bevrediging heeft zich onder den
invloed van sociale krachten langzamerhand ontwikkeld tot een bewusten
hartstocht van enorme macht, een innige, levenslange toewijding, die in
zijn kracht overweldigend is. In beide seksen is dit overdreven, maar
toch meer in vrouwen dan in mannen; niet zoo erg in zijn eenvoudigen
physischen vorm, maar in de onredelijke kracht der emotie, die voor
geen rede vatbaar is en degenen, die in haar macht zijn, voortdrijft
om alles aan dit ééne doel op te offeren. Oppervlakkig beschouwd,
lijkt het niet gemakkelijk en het is misschien een oneerbiedige
en ondankbare taak om hier uit te maken wat in "meester-hartstocht"
goed en wat slecht is, vooral nu het eene geslacht meer van dit gevoel
eischt dan het andere; maar het kan toch geschieden.

Het is voor het individu en voor het ras goed de hartstochtelijke
en bestendige liefde tot zulk een graad ontwikkeld te hebben als
noodig is om het geluk der individuen en de voortplanting van het
ras te bevorderen. Het is voor het individu en voor het ras niet
goed, dat dit gevoel zoo krachtig is geworden dat het alle andere
menschelijke eigenschappen overschaduwt, dat het den spot drijft met
de opgedane wijsheid van vele eeuwen en de voorhanden wilskracht, om
het individu--tegen zijn eigen volle overtuiging--tot een vereeniging
te drijven, welke zeker op kwaad uitloopt of hem hulpeloos in een
ongewenschte verhouding houdt.

Zoo is de toestand der menschheid, de slechtste gevolgen voor zijne
nakomelingen en voor zijn eigen geluk medebrengende. En hoewel
bij de mannen de onmiddellijk op den voorgrond tredende kracht van
den hartstocht misschien meer de aandacht trekt, toch heerscht hij
algemeener onder de vrouwen. Want de man heeft tegelijkertijd andere
krachten en eigenschappen in volle werking, waardoor hij de macht
der hartstochten kan ontvluchten; maar de vrouw, die opzettelijk tot
geslachts-wezen gevormd en aan wie elke ras-werkzaamheid ontzegd wordt,
stort haar geheele leven in haar liefde uit en wordt zij hier gekwetst,
dan is zij onherstelbaar gewond. Bij den man is de liefde doorgaans
licht en vergankelijk, en wanneer zij het krachtigst is duurt zij
meestal het kortst.

Bij de vrouw is het een innige, alles-opslorpende kracht, onder
wier macht zij alles wat het leven aanbiedt opoffert, elk gevaar
trotseert, elke ontbering geringschat, elke pijn verdraagt. Zelfs
na levenslang verwaarloosd en misbruikt te zijn, blijft de liefde in
haar voortleven. Dagelijks komt het op de politie-bureaux voor, dat
de wreed mishandelde vrouw weigert tegen haar man te getuigen. Deze
toewijding, tot zulk een hoogte opgevoerd dat het tot paring van niet
bij elkaar passende individuen leidt, met de daaruit voortvloeiende
persoonlijke en maatschappelijke nadeelen, is een buitensporig
geslachts-onderscheid.

Maar in onze gewone maatschappelijke verhoudingen komt het
overheerschen van het geslachts-onderscheid der vrouwen het duidelijkst
uit. Het feit dat de vrouwen, in het algemeen gesproken, uitdrukkelijk
"de sekse" genoemd worden, toont onbetwistbaar aan, dat dit de
voornaamste indruk is, dien zij op waarnemers en geschiedschrijvers
gemaakt hebben. Men behoeft geen verder bewijs te leveren, maar slechts
den lezer te herinneren aan de onafgebroken reeks feiten en gevoelens
aan ieder volkomen bekend, doch tot nu toe beschouwd als volmaakt
natuurlijk en rechtvaardig. Zoo geheel heeft men den staat van de
vrouw als een sexueelen beschouwd, dat het aan de vrouwenbeweging der
19e eeuw werd overgelaten om te strijden voor den eisch, dat vrouwen
ook als personen beschouwd zullen worden. Dat vrouwen behalve wijfjes
ook burgers zijn--welk een ongehoorde eisch!

In een "Handboek met Spreekwoorden van alle Volken", vele duizenden
bevattende, zijn deze feiten opgemerkt: 1e dat de spreekwoorden
over vrouwen veel minder talrijk zijn dan die over mannen; 2e dat
de spreekwoorden op vrouwen van toepassing bijna altijd haar in
het algemeen treffen. Die op mannen toegepast worden, bepalen zijn
hoedanigheid, begrenzen, beschrijven of specializeeren hem. Het is een
"luie man", "een driftige man", "een dronken man". Hoedanigheden
en handelingen worden den man individueel toegerekend en niet
het geheele geslacht, tenzij hij gunstig tegenover de vrouw wordt
gesteld, zooals in "Een man van stroo is een vrouw van goud waard",
"Mannen zijn daden, vrouwen zijn woorden", of "Man, vrouw en duivel,
zijn de drie trappen van vergelijking." Maar wanneer er sprake is
van een vrouw, is het altijd en alleen "de vrouw", eenvoudig het
wijfje bedoelende, zonder eenig persoonlijk onderscheid te maken:
"Het is even hard een vrouw te zien weenen als een gans blootvoets
te zien gaan". "Het is even gemakkelijk een aal bij zijn staart
als een vrouw aan haar woord te houden". "Een vrouw, een hond en
een ezelijn, hoe meer men ze slaat, hoe beter zij zijn". Nu en dan
wordt er verschil gemaakt tusschen een "blondine" en een "brunette"
en Salomo's "deugdzame vrouwen", die zulk een hoogen prijs bedongen,
zooals ons allen bekend is. Maar gewoonlijk is het "een vrouw", eeuwig
en altijd. Het bluffen van den losbol dat hij "de vrouwen" kent, werd
niet lang geleden door een der jonge dichters aldus bezongen: "De zaken
die men leert bij negervrouwen en kleurlingen, bevorderen het succes
bij blanken"; iemand die afgewezen is klaagt verdrietig "dat alle
vrouwen precies gelijk zijn"; dat de publieke opinie ten allen tijde
hierin overeenstemde bewijst, dat de eigenaardigheden van het geslacht
de eigenaardige verschillen van het individu hebben overtroffen,--geen
geringe buitensporigheid in het geslachts-onderscheid.

Van het oogenblik dat onze kinderen geboren worden, wenden
wij alle bekende middelen aan om in jongen en meisje beiden het
geslachts-onderscheid te doen uitkomen; de reden dat de jongen er niet
zoo hopeloos door bedorven wordt als het meisje, ligt daarin, dat
de jongen nog het heele veld van menschelijke uiting voor zich open
vindt. In ons bestendig drijven om het geslachts-onderscheid te doen
uitkomen, hebben wij ons aangewend de meest menschelijke eigenschappen
als mannelijke eigenschappen te beschouwen en wel om de eenvoudige
reden, dat zij voor mannen geoorloofd en voor vrouwen verboden waren.

Het verschil tusschen ras-eigenschappen en geslachts-eigenschappen
moet helder en scherp uiteengezet worden. Het leven bestaat uit
daden. Het gedrag van een levend wezen is onder twee hoofdlijnen te
brengen,--zelf-behoud en ras-behoud. Tot de daden van zelf-behoud
behooren al de levensprocessen die dienen om het individu in leven
te houden, van de onwillekeurige werking der inwendige organen tot de
willekeurige daden der uitwendige organen, van het ademhalen tot het
op de jacht gaan voor voedsel, alles dus wat het in stand houden van
het individueele leven bevordert. Tot de daden van ras-behoud behooren
al die processen die dienen om het ras in leven te houden, van de
onwillekeurige werking der inwendige organen, tot de willekeurige
daden der uitwendige organen; van de ontwikkeling der kiem-cellen
tot het verzorgen der kinderen, alles dus wat het in stand houden
van het ras-leven bevordert. Voor ras-behoud hebben mannen en vrouwen
verschillende organen, verrichten zij verschillende functiën, en doen
verschillende handelingen. Voor zelf-behoud hebben mannen en vrouwen
dezelfde organen, verrichten zij dezelfde functiën, en doen dezelfde
handelingen. De processen van ras-behoud hebben bij de menschen
een zekeren graad van volmaaktheid bereikt, maar de processen van
zelf-behoud zijn reeds veel en veel verder gegaan.

Allerlei werkzaamheden van economische voortbrenging en verdeeling,
alle kunsten en industrieën, beroepen en bedrijven, onze vooruitgang
in wetenschap, ontdekkingen, regeering, godsdienst,--die alle onder
de daden van zelf-behoud gerangschikt moeten worden, deze worden,
of moesten worden uitgevoerd door beide geslachten. Te onderwijzen,
te regeeren, te maken, te decoreeren, te verdeelen,--dit zijn geen
geslachts-functiën, het zijn ras-functiën. Doch zoo buitensporig
is het geslachts-onderscheid in het menschenras dat het geheele
veld van menschelijken vooruitgang als een mannelijk prerogatief
werd beschouwd. Is er sterker bewijs voor een buitensporig
geslachts-onderscheid in het menschenras denkbaar? Dat dit onderscheid
al de natuurlijke grenzen overschreed en over iedere levensdaad werd
uitgebazuind, zoodat elke stap van het menschelijk wezen gestempeld
wordt als "mannelijk" en "vrouwelijk", zekerlijk, dat is genoeg om
onzen over-seksten toestand aan te toonen.

Doch beetje bij beetje, zeer langzaam, onder den onrechtvaardigsten
en wreedsten tegenstand en dikwijls ten koste van alles wat het leven
dierbaar maakt, is trapsgewijze vastgesteld dat menschenwerk zoowel
door vrouwen als door mannen kan geschieden. Harriet Martineau moest
haar schrijfwerk onder haar naaiwerk verstoppen, wanneer er onverwacht
bezoek kwam, want "naaiwerk" was vrouwelijk en "schrijfwerk" mannelijk
werk. Mary Somerville moest zelfs haar werk voor vele familieleden
verbergen, want "wiskunde" was een wetenschap voor mannen. Men heeft
het zoover gebracht dat de geheele menschenwereld beheerscht wordt
door het geslacht,--al de groote levens-uitingen zijn "mannelijk"
genoemd en voor de vrouw heeft men het overgelaten een "wijfje"
te zijn, niets anders.

Maar terwijl de zaken die de mannen dwaas genoeg als "mannelijk"
beschouwden meestentijds "menschelijk" waren, wat zeer goed voor hen
was, waren de weinige zaken die voor de vrouwen overbleven inderdaad
"vrouwelijk"; en altijd hetzelfde deuntje te zingen, hoe mooi dan ook,
is verschrikkelijk eentonig. In een kleeding, waarvan het hoofddoel is
onmiskenbaar het geslacht aan te duiden; met een zucht tot opschik die
overvloedig blijk geeft van geslachts-neiging; met een lichaam zoodanig
vervormd tot een vrouwelijk lichaam dat het op betreurenswaardige wijze
haar natuurlijke verrichtingen belemmert; met manieren en gedrag geheel
in overeenstemming met haar geslachts-belang en dikwijls zeer nadeelig
voor eenig menschelijk belang; met een arbeidsveld zoo streng mogelijk
beperkt tot de geslachts-verhoudingen; met haar over-gevoeligheid,
haar overdreven zedigheid, haar "eeuwige vrouwelijkheid",--is het
wijfje van het geslacht mensch onloochenbaar over-sekst.

Dit buitensporig geslachts-onderscheid vertoont zich evenzeer in
een opvallend vroegrijpe ontwikkeling. Onze kleine kinderen, de
zuigelingen, vertoonen reeds kenteekenen van geslacht in uiterlijk
en kleeding, wanneer de jongen van andere schepselen nog zuiver
geslachtloos zijn. Wij merken deze vroegrijpheid verheugd op. Wij
zijn er trotsch op. Door voorschrift en voorbeeld moedigen wij het
zorgvuldig aan, wij doen moeite om het geslachts-instinkt bij het kind
te ontwikkelen en denken aan geen kwaad. Een van de eerste dingen
die wij het kind, bij het ontwaken van zijn bewustzijn, inprenten
is het feit dat hij een jongen of dat zij een meisje is, en dat zij
daarom elke zaak uit een verschillend oogpunt moeten beschouwen. Zij
moeten verschillend gekleed worden, niet ter wille hunner persoonlijke
behoeften, want die zijn in die levensperiode precies dezelfde, maar
opdat zij niet zelf noch iemand anders een oogenblik zouden kunnen
vergeten dat zij tot een verschillend geslacht behooren.

Onze eigenaardigheid om datgene wat gewoonlijk bij dieren gevonden
wordt om te keeren, waar het mannetje opgesierd is en het vrouwtje
er donker en eenvoudig uitziet, is waarlijk niet zoo zeer een bewijs
van buitensporigheid als wel van onze bijzonder averechtsche positie
in de kwestie van teeltkeus. Bij andere diersoorten wedijveren de
mannetjes in opschik en de vrouwtjes kiezen. Bij ons wedijveren de
vrouwtjes in opschik en de mannetjes kiezen. Indien deze theorie
van sekse-tooi geen instemming vindt en wij geven er de voorkeur
aan om den opschik der mannetjes meer als een vorm van overvloedige
geslachts-lust te beschouwen, die zich zelf in onproductieve overdaad
verbruikt, dan is inderdaad het feit, dat bij ons de wijfjes met zulk
een schitterenden tooi voor den dag komen een ander teeken van een
buitensporig geslachts-kenmerk. In elk geval, om kleine meisjes met
geweld zulke mooie kleederen aan te doen, dat haar lichaamsbewegingen
en natuurlijke vrijheid er door belemmerd worden en een vroegtijdig
geslachts-bewustzijn aangekweekt wordt, is een zoo klaar en dreigend
bewijs van onzen toestand, als maar met mogelijkheid kan aangevoerd
worden. Dat het kleine meisje zoo gekleed wordt dat het daardoor
verschil in zorg en gedrag vereischt, alleen omdat het kind een meisje
is, iets wat op dien leeftijd anders in haar geest niet zou opkomen,
is een brutaal aandringen op geslachts-onderscheid, dat in zijn
gevolgen zeer slecht is. Jongens en meisjes worden dus verondersteld
zich verschillend tegenover elkander en tegenover de menschen in
het algemeen te gedragen,--een gedrag dat wij kortheidshalve in
twee woorden kunnen omschrijven. Tot den jongen zeggen wij "Doe";
tot het meisje "Doe niet." Kleine broer moet zusje "beschermen",
zelfs als zus grooter is dan broer. "Waarom?" vraagt hij den eersten
keer. Wel, omdat hij een jongen is. Om het geslacht. Als zij waarlijk
sterker is, moet zij hem beschermen, al was het alleen daarom dat in
een normaal ras het beschermend instinkt zuiver vrouwelijk is. Het
duurt niet lang of de jongen kent zijn les. Hij is een jongen en
zal een man worden, dat sluit alles in. "Ik dank God dat ik niet als
vrouw geboren ben," luidt het joodsch gebed. Zij is een meisje, "máár
een meisje", "niets anders dan een meisje" en zal een vrouw worden,
alleen een vrouw. Jongens worden van het begin af aangemoedigd te
toonen dat zij de gevoelens, die men veronderstelt mannelijk te zijn,
bezitten. Wanneer de kleine vent rondom zich slaat, schreeuwt en
zijn speelgoed wegsmijt, dan zeggen wij trotsch: "het is een echte
jongen." Wanneer het kleine nufje met bezoekers coquetteert, of in
moederlijk weeklagen uitbarst omdat broer haar pop heeft stuk gemaakt,
wier zaag-meelig overschot zij met liefde verzorgt, dan zeggen wij
trotsch: "zij is reeds op end'op een moedertje!" Wat weet een klein
meisje van moederlijk instinkt? Niets meer dan een kleine jongen
van vaderlijk instinkt. Dat zijn geslachts-instinkten, die zich
niet moesten openbaren vóór de periode van geslachts-rijpheid. Het
meest normale meisje is "de wildzang", waarvan het aantal in deze
wijzere dagen gelukkig toeneemt; een jong, gezond schepseltje dat
door en door mensch is en niet vrouwelijk voordat de tijd daarvoor
gekomen is. De meest normale jongen is evenzeer kalm en vriendelijk
als levendig en moedig. Hij is een menschelijk wezen zoo goed als een
mannelijk wezen, en niet opvallend mannelijk voordat de tijd daarvoor
aangebroken is. De kindsheid is niet de periode voor deze kenmerkende
geslachts-uitingen. Dat wij ze aan anderen toonen, ze bewonderen en
aanmoedigen, bewijst hoezeer wij over-sekst zijn.



IV


Nadat wij gezien hebben dat het geslachts-onderscheid in de
menschheid buitensporig groot is en bij de vrouwen sterker op den
voorgrond treedt dan bij de mannen en tevens bevonden hebben dat
het wijfje van het menschengeslacht een éénige positie inneemt
als economisch afhankelijk van het mannetje van haar diersoort,
is het niet moeilijk een verband vast te stellen dat tusschen
deze twee feiten bestaat. Reeds in het tweede hoofdstuk werd kort
verwezen naar de algemeene wet die dezen toestand van buitensporige
geslachts-ontwikkeling doet ontstaan. Hij ontstaat als volgt: De
natuurlijke neiging van elke functie om door gebruik in kracht toe te
nemen, is oorzaak dat de geslachts-functie toeneemt door de werking
van teeltkeus. In de meeste diersoorten wordt deze neiging beteugeld
door de kracht der natuurkeus, welke de energie langs andere kanalen
voert en ras-functiën ontwikkelt. Waar het mannetje de economische
omgeving van het vrouwtje is en haar economisch voordeel rechtstreeks
bepaald wordt door haar geslachts-verhouding, daar wordt de kracht der
natuurkeus gevoegd bij de kracht der teeltkeus en werken beide samen om
de geslachts-functiën te ontwikkelen. In elk dier, wanneer geen andere
omstandigheden aanwezig waren, zou zulk een verhouding onvermijdelijk
het geslacht tot een buitensporige hoogte hebben ontwikkeld. Dit valt
duidelijk waar te nemen in betrekkelijk overeenkomstige gevallen van
sommige insekten, waar het wijfje, haar economische bedrijvigheid
verliezende,  geheel in geslachtswezen verandert en enkel een eierzak
wordt, een organisme dat geen vermogens tot zelf-behoud, alleen die
tot ras-behoud bezit. Het eenige ras-vraagstuk bij deze insekten komt
daarop neer, hoe zij het best hun diersoort in stand kunnen houden
en voortplanten en zulk een toestand is niet noodzakelijk slecht;
maar voor een ras als het onze, welks ontwikkeling tot menschelijke
wezens nog maar betrekkelijkerwijze begonnen is, is hij wel slecht,
omdat hij den individueelen en den ras-vooruitgang tegenhoudt. Buiten
en behalve de zuivere instandhouding en voortplanting van ons ras,
bestaan er voor ons nog andere doeleinden.

Het moest ieder die de werking der biologische wetten kent duidelijk
zijn, dat elk levend organisme er naar streeft om in zijn ontwikkeling
progressief te zijn en dat die progressieve ontwikkeling beteugeld
wordt door de onderlinge werking der verschillende krachten. Elk
levend wezen, met zijn op den voorgrond tredende eigenaardigheden,
vertegenwoordigt een evenwicht van macht, een soort van compromis. De
grootte van de voorwereldlijke monsterdieren der aarde werd begrensd
door den voorraad voedsel. Zeemonsters konden grooter zijn, omdat
het element waarin zij leefden, meer voor onderhoud aanbiedt. Vogels
zijn kleiner om de omgekeerde reden. De koe bezit vele magen van
tamelijke grootte, omdat haar voedsel een geringe voedingswaarde
heeft en zij groote hoeveelheden moet eten om haar levensmachine
gaande te houden. De grootte van op boomen levende dieren, zooals
apen en eekhorentjes wordt begrensd door den aard van hun woonplaats:
schepselen die op boomen leven, kunnen niet zoo groot zijn als die
welke op den grond leven. Iedere hoedanigheid van elk schepsel staat in
verhouding tot zijn toestand en streeft er naar om in overeenstemming
daarmede toe of af te nemen; elke hoedanigheid  bezit een neiging om
toe te nemen in evenredigheid tot haar bruikbaarheid en af te nemen
in evenredigheid tot haar onbruikbaarheid. De oorspronkelijke man en
zijn vrouwtje waren dieren, evenals andere dieren. Zij waren sterke,
vurige, levendige beesten; en zij was even vlug en woest als hij;
behalve dat de mannetjes in hun geslachts-wedstrijd bovendien zeer
strijdlustig waren. In dien strijd vocht hij, evenals de andere
mannelijke wezens, wild en woest met zijne harige medeminnaars;
terwijl zij, even als de andere vrouwelijke wezens, met voldoening
hun strijd gadesloeg en zich met den overwinnaar paarde. In andere
tijden rende zij mede door de wouden, bediende zich zelf van 't geen
er te eten was even vrij als hij.

Er schijnt een tijd gekomen te zijn, waarin het aan het ontwaakte
verstand van dezen beminnelijken wilde duidelijk werd dat het
goedkooper en gemakkelijker was om een wijfje te bevechten en zich
daartoe te bepalen dan telkens een man te bevechten, wanneer hij een
vrouw wenschte. Daarom stelde hij tot regel om het wijfje tot slavernij
te brengen, en toen zij haar vrijheid verloren had, kon zij niet langer
haar eigen voedsel en dat voor haar jongen verkrijgen. De moeder-aap,
na haar goed volbrachte moederlijke functie, vliedt springende door het
woud, plukt haar vruchten en noten, verplaatst zich met den troep, haar
jong op den rug of in een sterken arm houdende. Maar de moeder-vrouw,
tot slavernij gebracht, kan dit niet doen. Toen zag de man, de vader,
dat die toestand van slavernij hem verplichtingen oplegde; hij moest
voor haar zorgen, omdat hij haar verboden had voor zich zelf te zorgen;
anders zou zij onder zijn oogen sterven. Langzaam en met tegenzin nam
hij de plichten van zijn nieuwe positie op zich. Hij begon haar te
voeden en niet alleen dat, maar hij moest nu ook de kinderen voeden,
waaruit bleek hoezeer hij de plichten van het moederschap gedwarsboomd
had. Het schijnt een eenvoudige regeling. Wanneer wij er over nadachten
was dit met bewondering. De naturalist verdedigt haar op grond dat
het voor de diersoort het voordeeligst is als de moeder, van alle
andere zorgen bevrijd, zich geheel kan wijden aan de plichten van
het moederschap. De dichter en novellist, de schilder en beeldhouwer,
de priester en onderwijzer, allen hebben deze liefelijke verhouding
hoog verheven. Den socioloog werd het overgelaten uit een biologisch
oogpunt hare gevolgen op de lichaamsgesteldheid van het menschelijk
ras op te merken, zoowel in het individu als in de maatschappij.

Naarmate de man de vrouw begon te voeden en te verdedigen, hield
zij op, zich zelf te voeden en te verdedigen. Naarmate hij tusschen
haar en haar physische omgeving stond, hield zij op, den invloed van
die omgeving te voelen en er aan te beantwoorden. Naarmate hij haar
onmiddellijke en almachtige omgeving werd, begon zij aan dezen nieuwen
invloed te beantwoorden en veranderde in overeenstemming daarmede. In
vrijen staat was spoed een even groot voordeel voor het vrouwtje als
voor het mannetje, zoowel om haar prooi te bemachtigen als om aan
haar vijanden te ontkomen; maar in haar nieuwen toestand was spoed een
nadeel. Zij mocht geen mannen vangen, en het gaf haar het voordeel om
door haar nieuwen meester gevangen te worden. Vrije wezens, die hun
eigen voedsel zoeken en in hun levensonderhoud voorzien, ontwikkelen
groote vlugheid om het noodige te verkrijgen. Parasieten, die hun
levensonderhoud door de inspanning van anderen verkrijgen, ontwikkelen
de hoedanigheden om zich vast te zuigen en vast te houden aan anderen,
hoedanigheden  die hun het meeste voordeel aanbrengen. Het menschelijk
wijfje werd aan de rechtstreeksche werking der natuurkeus onttrokken,
dien machtigen invloed welke te voren op het mannetje en vrouwtje
gelijkelijk had ingewerkt met onverbiddelijk en heilzaam gevolg,
kracht, bekwaamheid, volharding, moed ontwikkelende,--in één woord,
het ras ontwikkelende. Zij ondervond nu den invloed der natuurkeus
indirect werkende door het mannetje en natuurlijk werden daardoor de
eigenschappen ontwikkeld, die noodig zijn om een hoûvast aan hem te
krijgen en te behouden. Onnoodig te zeggen dat deze eigenschappen,
die van geslachts-aantrekking waren, de eenige macht die hem er toe
gebracht heeft het wezen, waarop hij verliefd was, met graagte in
alle mogelijke weelde te onderhouden. Vele, vele eeuwen had zij geen
ander hoûvast, geen andere zekerheid om gevoed te worden. Het jonge
meisje had een toekomstige waarde en werd onderhouden voor hetgeen
zou volgen; de oude vrouw daarentegen had in vroeger tijden slechts
een armoedig bestaan. De vrouw die haar heer het meest kon behagen
was de lievelings-slaaf of de lievelings-vrouw en zij verkeerde in
de beste economische omstandigheden.

Met het toenemen der beschaving hebben wij trapsgewijze de zichtbare
noodzakelijkheid om het hulpelooze vrouwtje te voeden tot wet verheven;
en zelfs oude vrouwen hebben nu een aangename zekerheid dat zij door
hunne mannelijke verwanten zullen worden onderhouden. Maar tot op
heden,--uitgezonderd natuurlijk het steeds grooter wordende leger
loontrekkende vrouwen, die de wereld door haar aanhoudend voorwaarts
schrijden naar economische onafhankelijkheid een ander aanzien zullen
geven,--staat het persoonlijk voordeel der vrouwen nog steeds in een
te nauw verband tot haar macht om de andere sekse te winnen en er een
hoûvast aan te krijgen. Van de odalisk met de meeste armbanden tot
de debutante met de meeste bouquetten, blijft de verhouding steeds
dezelfde,--het economisch voordeel der vrouw wordt verkregen door de
macht van geslachts-aantrekking.

Wanneer wij dit feit moedig en eerlijk op de open markt van ontucht
aanschouwen, dan walgen wij van afschuw. Doch zien wij diezelfde
economische verhouding blijvend vastgesteld, bekrachtigd door de wet,
gesteund en geheiligd door de kerk, bedekt onder bloemen en wierook
en al het opeengehoopte sentiment, dan denken wij dat het onschuldig,
liefelijk en juist is. Den kortstondigen handel beschouwen wij als
slecht. Den verkoop voor het leven keuren wij goed. Maar het biologisch
gevolg blijft hetzelfde. In beide gevallen ontvangt de vrouw haar
voedsel van den man op grond van haar geslachts-verhouding tot hem. In
beide gevallen, misschien zelfs meer in het huwelijk, omdat daar de
stand van zaken volmaakter optreedt, verandert het wijfje van het
menschenras, levende onder natuurwetten, onvermijdelijk in steeds
toenemenden graad in een geslachts-wezen.

De inwerking der veranderde omgeving op vrouwen, in bepaalde
bijzonderheden nagegaan, is in gegeven omstandigheden als volgt
geweest: In de beteekenis van zuiver passieve omstandigheden is de
vrouw onmiddellijk in haar levenscirkel beperkt geworden. Deze ééne
factor heeft onmetelijke gevolgen zoowel op mensch als dier. Een
volkomen éénvormige omgeving, één vorm, één grootte, één kleur, één
geluid, zou het leven maken, indien eenig leven zoo kon zijn, tot een
hopelooze, onveranderlijke zaak. Wanneer de omgeving grooter wordt
en afwisselt, moet ook de ontwikkeling van het schepsel grooter
worden en mede afwisselen; want het verkrijgt kennis en macht
zoodra de stof voor kennis en de behoefte aan macht verschijnt. Bij
zwervende diersoorten is het vrouwtje vrij om dezelfde kennis als het
mannetje op dezelfde wijze op te doen, dezelfde ontwikkeling door
dezelfde ondervinding. Van den beginne af is het gebied waarop het
menschelijk wijfje zich had te bewegen beperkt geworden. Zelfs onder
de wilden is haar kennis van het land waarin zij leeft beperkter dan
de zijne. Zij reist natuurlijk met den troep en oefent haar primitieve
werkzaamheden in zijn nabijheid uit, maar het oorlogsveld en de jacht
blijven voor den man. Hij leeft op veel ruimer gebied. Het leven van
de vrouwelijke wilde is evenwel de vrijheid zelf, vergeleken met
de toenemende gewoonte om de vrouw in huis op te sluiten, waar de
beschaving vooruitgaat. Zeer sterk is dit uitgedrukt in het gezegde:
"Een vrouw moet maar driemaal haar huis verlaten: als zij gedoopt
wordt, als zij trouwt en als zij begraven wordt." Of dit: "De vrouw,
de kat, het fornuis, Verlaten nimmer het huis." Het steeds thuiszitten
van het wijfje en het vrij rondzwerven van het mannetje zijn duidelijk
te onderscheiden menschelijke instellingen; achter ons volgen zulke
laag georganiseerde wezens als de rondvliegende mot, wiens vrouwtje
zich zelden meer dan een paar voet van de plaats waar zij pop-mot was
verwijdert. Zij heeft afgeknotte vleugels en kan niet vliegen. Zij
wacht ootmoedig op het gevleugelde mannetje, legt haar ontelbare
eieren en sterft,--een prachtig voorbeeld van opgaan in geslachts-dier.

Door de omgevings-ruimte zoo te verkleinen, heeft men de
ras-ontwikkeling zeer sterk belemmerd; maar dit kan in zijne gevolgen
niet vergeleken worden met de beperking van vrijwillige werkzaamheden
waaraan men de vrouw heeft onderworpen. Haar beperkte indrukken, haar
opsluiting tusschen de vier muren van het huis, heeft natuurlijk groote
gevolgen gehad; daardoor werden haar denkbeelden, kennis, gedachtengang
en macht om te oordeelen begrensd en werd een onevenredig gewicht en
belangrijkheid gegeven aan de weinige zaken waarvan zij iets afweet;
maar dit alles werkt onschuldig vergeleken met haar beperkte uiting
en het verbod om in vrijheid te handelen. Een levend wezen wordt veel
minder gewijzigd door den invloed van uiterlijke omstandigheden en zijn
verzet daartegen, dan door de gevolgen van zijn eigen inspanning. De
huid mag langzamerhand dikker worden door blootstelling aan het weder,
maar wordt veel sneller dik wanneer zij tegen iets gewreven wordt,
bijv. tegen het handvat van een roeiriem of van een bezemsteel. Met
mooie zaken omgeven te zijn oefent op het menschelijk wezen een
grooten invloed uit; maar mooie zaken te maken veel meer. In een
mooie omgeving te leven en leelijke zaken te maken verlaagt meer
rechtstreeks, dan in een leelijke omgeving te leven en mooie zaken te
maken. Wat wij doen verandert ons meer dan wat ons gedaan wordt. De
vrijheid om zich te uiten is bij vrouwen meer beperkt geworden dan
de vrijheid om in zich op te nemen, indien dat mogelijk ware. Zij
heeft iets van de wereld waarin zij leeft door hare getraliede
vensters gezien. Een beetje lucht kwam door de reten der deuren,
een beetje kennis drong tot haar gretige ooren door uit de gesprekken
der mannen. Desdemona leerde iets van Othello. Had zij meer geweten,
dan had zij misschien langer geleefd. Maar in den steeds grooter
wordenden menschelijken drang tot scheppen, de macht en den wil om
te maken, te doen, nieuwe gedachten in nieuwe vormen uit te drukken,
werd zij volkomen belemmerd. Zij mocht werken zooals zij van het begin
af gewerkt had, aan den oorspronkelijken huishoudelijken arbeid, maar
in de onvermijdelijke uitbreiding zelfs van deze werkzaamheden tot
beroeps-werkzaamheden, hebben wij getracht haar tegen te houden. Om met
haar handen te werken voor niets, in rechtstreeksche dienstbaarheid
bij haar eigen familie,--dit werd toegestaan, ja verplicht. Maar het
werd haar verboden om iets anders te zijn, iets meer te doen. Haar
arbeid was niet alleen begrensd in soort, maar ook in gehalte. Wat
haar ooit werd toegestaan te doen, moest zij in stilte en alleen doen,
de eenvoudige werkzaamheden uit onbeschaafde tijden.

Onze industrie is niet alleen in soort maar ook in rang
vooruitgegaan. De bakker staat niet op denzelfden graad van industrie
als de keukenmeid, ofschoon beiden brood bakken. Door een of ander
soort van werk tot een bepaald vak te maken, verheft men het; door
het te organiseeren, gaat men een stap verder. Specialiseeren en
organiseeren zijn de grondslagen van den menschelijken vooruitgang, de
organische stelsels van het maatschappelijk leven. Dit is den vrouwen
nagenoeg geheel verboden geworden. De grootste en meest heilzame
verandering in deze eeuw is de ontwikkeling der vrouwen op deze twee
lijnen van vooruitgang. Het gevolg van de belemmering in industrieele
ontwikkeling, vergezeld als zij werd door het onophoudelijk overerven
van vermeerderde ras-macht, heeft de gevoelens en aandoeningen
der vrouwen versterkt en een groote bedrijvigheid ontwikkeld op de
toegestane arbeidswegen. De zenuwachtige haast, die zelfs tegenwoordig
nog vele vrouwen voortdrijft om onophoudelijk iets te doen, zij het
dan ook het onzinnigst handwerkje, is één kenteeken van dit effekt.

Dezelfde dooddoener heeft den vooruitgang der vrouwen in godsdienstige
ontwikkeling door alle rassen en eeuwen tegengehouden. In de grijze
oudheid nam de vrouw deel aan de geheimen en ceremoniën; maar bij de
ontwikkeling van den godsdienst, werd zij op zij geschoven, totdat
Paulus haar beval in de kerken te zwijgen. En zij heeft gezwegen,
tot op dezen dag. Zelfs nu, met al wat wij gewonnen hebben, staan
wij nog maar aan het begin,--het langzaam afgedwongen en afgekeurd
begin--van godsdienstige gelijkheid voor beide geslachten. Bij sommige
natiën wordt de godsdienst nog beschouwd als een zuiver mannelijke
eigenschap, en wordt het zelfs betwijfeld of vrouwen wel een ziel
hebben. Een Christelijke Raad heeft vroeger deze belangrijke kwestie
bij stemming uitgemaakt, gelukkig werd toen aangenomen dat zij een
ziel hadden. Voor een kerk, wier voornaamste kracht altijd in de
aanhankelijkheid der vrouwen gelegen heeft, zou het een droevige
achteruitgang geweest zijn haar geen zielen toegekend te hebben.

Oude familie-vereering ging alleen op mannelijke afstammelingen
over. Het was de zoon die de heilige voorvaders in hooge achting kon
houden en plengoffers over hunne overblijfselen uitstortte. Wanneer
een vrouw huwde, dan veranderde zij van voorouders, dan moest
zij de voorvaders van haar man vereeren in plaats van haar
eigen. Daarom moeten de Hindu en de Chinees en velen van gelijken
aard een zoon hebben om hen in eere te houden,--een diep ingeworteld
geslachts-vooroordeel, dat langzaam begint te verdwijnen nu de vrouwen
in economische beteekenis stijgen.

Het is pijnlijk interessant de langzaam toenemende uitwerking van
deze toestanden op vrouwen na te sporen. Eerst de werking van groote
natuurwetten, die op haar evenals op elk ander dier inwerken, dan de
evolutie van maatschappelijke gewoonten en wetten (met haar positie als
de werkende oorzaak), die op dezelfde wijze als de zuiver physische
krachten werken en deze zeer versterken. Bij toenemende beschaving
komt dan de onafgebroken opeenhooping van het voorafgaande, die door
de grooter wordende kracht der opvoeding in elke generatie gegrift
wordt, na eerst door de kunst verfraaid, door godsdienst geheiligd,
door gewoonte wenschelijk gemaakt te zijn; en onveranderlijk van
beneden af inwerkende, de niet afwijkende druk van economische
noodzakelijkheid, waarop het geheele samenstel steunt. Dit zijn
waarlijk zeer sterk wijzigende omstandigheden.

Het proces zou zelfs veel grooter uitwerking hebben en veel
minder pijnlijk zijn, indien slechts één belangrijke omstandigheid
ontbrak. Erfelijkheid kent geen Salische wet. Elk meisje erft van haar
vader een zekere toenemende hoeveelheid menschelijke ontwikkeling,
menschelijke macht, menschelijke neiging; en evenzoo erft elke jongen
van zijn moeder een toenemende hoeveelheid geslachts-ontwikkeling,
geslachts-macht, geslachts-neiging. Het erfelijkheidsproces heeft
gelijk gemaakt, wat elke strekking van omgeving en opvoeding
verschillend wilde maken. Dit heeft ons voor het lot van de mot
beveiligd. Het heeft de vrouw hoog-, en den man laag gehouden. Het
heeft ijzeren grenspalen geplaatst voor onze pogingen om een ras
te vormen, waarin de eene sekse een millioen jaren achter de andere
aankomt. Maar het heeft de smart en moeilijkheid van het menschelijk
leven verschrikkelijk vergroot,--een moeilijkheid en smart die ons
reeds lang geleerd moesten hebben dat wij naar valsche begrippen
leefden. Elke vrouw die geboren wordt, vermenschelijkt door den stroom
van ras-bekwaamheid door haar vader aangebracht en vervrouwelijkt
door hare traditioneele positie, moet in haar eigen persoon nog
eens datzelfde proces van beperking, terugstooting, verloochening,
doorleven; het smorende "neen" hetwelk al haar menschelijke wenschen
om te scheppen, te ontdekken, te leeren, te uiten, vooruit te gaan,
te niet doet. Daarnaast stond voor elke vrouw slechts een en dezelfde
weg open om zich te uiten en haar doel te bereiken; dezelfde ééne weg
waarlangs zij alleen tot stand mocht brengen wat zij kon en hebben wat
zij kon krijgen. Alle andere deuren waren gesloten, deze ééne altijd
open, terwijl de geheele last der vooruitgaande menschheid op haar
drukte. Geen wonder dat de jonge Daniël in testamentische taal uitriep:
"De koning is sterk! wijn is sterk! maar vrouwen zijn sterker!"

Voor den jongen man die het leven intreedt ligt de wereld open. De
krachten die hij heeft mag hij aanwenden, moet hij aanwenden. Kiest
hij eerst verkeerd, hij mag nog eens kiezen en nog eens. Is de
fortuin hem niet gunstig op de eene wijze, dan beproeft hij haar
op een andere. De aangroeiende, wisselende behoeften der geheele
menschheid doen een beroep op hem voor alle diensten, waarin hij zich
kan ontwikkelen. Wat hij wenscht te zijn, daarnaar mag hij streven. Wat
hij wenscht te hebben, mag hij trachten te verkrijgen. Rijkdom,
macht, maatschappelijke onderscheiding, eer,--wat hij begeert, kan
hij beproeven te verkrijgen.

De jonge vrouw die het leven intreedt, staat tegenover dezelfde
wereld met dezelfde menschelijke gaven en menschelijke wenschen en
menschelijke eerzucht. Maar alles wat zij kan wenschen te hebben,
alles wat zij kan wenschen te doen, moet door een enkel kanaal, door
een enkele keus komen. Rijkdom, macht, maatschappelijke onderscheiding,
eer,--niet deze alleen, maar een tehuis en geluk, reputatie, gemak
en pleizier, haar boterham,--alles moet door een kleinen gouden
ring komen. Dit is een zware last. Deze werd achter haar opgehoopt
door erfelijkheid, rondom haar voortgezet door omgeving. Zij werd er
door haar opvoeding langzaam aan gewend, tot dat zij haar toestand is
gaan beschouwen als den juisten, dien zij met grootere kracht op haar
dochter over brengt. Is het dan te verwonderen dat vrouwen oversekst
zijn? Ware het niet dat zij aanhoudend van den meer menschelijken man
erfden, dan zouden zij inderdaad reeds lang koningin-bijen geworden
zijn. Maar de dochter van den krijgsman en den zeeman, den artist,
den uitvinder, den groothandelaar, heeft in elke generatie in lichaam
en geest haar deel geërfd van zijn ontwikkeling, en is zoodoende iets
menschelijk gebleven in al haar vrouwelijkheid.

Alle ziekelijke toestanden neigen tot uitsterving. Eén beletsel
heeft onze onevenredige geslachts-ontwikkeling altijd in den weg
gestaan,--de nimmer falende hulp der natuur, de dood. Was iets tot
het uiterste opgevoerd, dan stierf het individu, het gezin stierf uit,
de heele natie verdween, zooals Sodom en Gomorrha. Waar één functie tot
onnatuurlijke buitensporigheid is opgevoerd, verzwakken andere functies
en het organisme verdwijnt. In individueele gevallen is dit ons bekend,
ten minste, de doctoren weten het. In de geschiedenis der natiën kunnen
wij er iets van vinden. Elke nieuwe sprong in de geschiedenis kwam
van jonger rassen, die nader tot de wilde toestanden stonden, nader
tot de gezonde gelijkheid van de vóór-menschelijke wezens. Perzië was
ouder dan Griekenland en zijn hoog opgevoerde sexualiteit heeft het
onvermijdelijk gevolg gehad dat de ras-hoedanigheden verzwakten. Op het
land, onder boeren-menschen, is er veel minder geslachts-onderscheid
dan in steden, waar rijkdom de vrouwen in staat stelt om te leven
in volmaakt niets-doen; zelfs de mannen openbaren daar dezelfde
bijzonderheid. Het frissche bloed dat stroomt in de steden, komt van
het land en de lagere volksklasse, maar keert door den invloed van
de onnatuurlijke geslachts-onderscheiding verzwakt daarheen terug,
totdat er niets is overgebleven om de natie weder aan te vullen.

De onvermijdelijke neiging van het menschelijk leven is naar hoogere
beschaving; maar aangezien die beschaving slechts tot één sekse is
beperkt, vermeerdert het onvermijdelijk geslachts-onderscheiding,
totdat het toenemende kwaad van deze omstandigheid sterker is dan
al het goede dat door de beschaving wordt aangebracht en dan daalt
de natie. Laat men niet vergeten dat beschaving niet bestaat in
het verkrijgen van weelde. Sociale ontwikkeling is een organische
ontwikkeling. In een beschaafden Staat leven de burgers in organische
industrieele verhouding. Hoe vollediger, vrijer, fijner, gemakkelijker
die verhouding; hoe volmaakter de verdeeling van arbeid en ruil van het
voortgebrachte, met hunne wederkeerige instellingen,--des te hooger
is de beschaving. Eten, drinken, slapen, zich warm houden,--deze
werkzaamheden zijn eigen aan alle dieren, om het even of het dier
zich te ruste begeeft in een bed van bladeren of een van eiderdons,
in de zon slaapt en den wind vermijdt of een verwarmd huis bouwt,
op de loer ligt voor wild of zijn diner bestelt in een hotel. Dit
zijn slechts individueele dierlijke processen. Of men één ei of een
millioen eieren legt, of men een kat, een kalf of een baby baart, of
men zijn kuikens uitbroedt, zijn varkens hoedt, of een kinderkamer
vol kinderen verzorgt, dit zijn slechts individueele dierlijke
handelingen. Maar om elkander al meer en ruimer te dienen; alleen
voor zulk een dienst te leven; bijzondere functiën te ontwikkelen,
zoodat wij voor ons levensonderhoud afhangen van wat de maatschappij
kan terug geven voor diensten die geen direct nut voor ons zelf
opleveren,--dat is beschaving, onze menscheneer, ons ras-kenmerk.

Deze geheele menschelijke vooruitgang is door mannen tot
stand gebracht. Vrouwen zijn achter, buiten gelaten, omdat zij
hoegenaamd geen maatschappelijke verhouding hebben, enkel de
geslachts-verhouding waardoor zij leven. Laat ons niet vergeten dat
alle teedere familiebanden, banden zijn van bloedverwantschap, van
geslachtsverwantschap. Een vriend, een kameraad, een deelgenoot,--dat
is een menschelijke verwant. Vader, moeder, zoon, dochter, zuster,
broeder, echtgenoot, echtgenoote,--deze zijn geslachts-verwanten. Bloed
is dikker dan water, zeggen wij. Dat is waar. Maar banden van
bloed doen de wereld niet ruischen met de onstuimige golven van
vooruitgaanden godsdienst, kunst, wetenschap, handel, opvoeding
en alles dat ons tot menschen stempelt. De man is het menschelijk
wezen. De vrouw is belemmerd, gekortwiekt, omgebracht geworden in
menschelijken groei; de aanzwellende krachten van ras-ontwikkeling
werden in elke generatie terug gedreven om in haar alleen door
geslachts-functiën te werken.

Op deze wijze heeft de sexueel-economische verhouding in onze diersoort
gewerkt, door ras-ontwikkeling in de eene helft van ons te belemmeren
en geslachts-ontwikkeling in beide helften te verhoogen.



V


De feiten in de vorige hoofdstukken genoemd zijn bekend en niet
te loochenen, de redeneering is logisch. Toch verzet het verstand
zich met geweld tegen de gevolgtrekkingen die het gedwongen wordt
te aanvaarden en tracht steun te vinden in de gewone omstandigheden
van het dagelijksch leven. Wij vluchten van het opdoemende spook van
het over-sekste wijfje van het geslacht mensch met voldoening terug
naar goede vrienden en bekenden,--naar mevrouw Smit en naar juffrouw
Muller,--naar moeders en zusters en dochters, naar verloofden en
echtgenooten. Wij meenen dat zulk een verschrikkelijke staat van zaken
niet waar kan zijn zonder dat wij dien zouden hebben opgemerkt. Wij
probeeren zelfs dezen acrobatischen toer te volbrengen, voor het
verstand van velen zoo gemakkelijk,--toe te stemmen dat het hiervoor
gestelde theoretisch waar, maar praktisch onjuist is!

Aan twee eenvoudige wetten van hersenwerking is het toe te schrijven
dat de menschen moeilijk te overtuigen zijn van de een of andere
groote algemeene waarheid die henzelf betreft. Eén van deze is aan
elk brein eigen, aan alle zenuwgewaarwordingen zelfs, en blijde zijn
wij hier te kunnen constateeren dat dit niets te maken heeft met de
sexueel-economische verhouding. Het is dit eenvoudig feit, dat wij
geen notitie nemen van hetgeen wij gewóón zijn te doen. Dit berust
op de wet van aanpassing, het adaptatie-vermogen; den geregelden,
onophoudelijken drang, die het organisme aan zijne omgeving passend
zoekt te maken. Een zenuw die voor den eersten keer door een zekeren
prikkel getroffen wordt, voelt dezen eersten prikkel veel meer dan den
honderdsten of duizendsten, zelfs wanneer hij den duizendsten keer
veel krachtiger was dan den eersten. Indien een prikkel voortdurend
en regelmatig werkt, dan worden wij er volkomen ongevoelig voor en
beantwoorden er alleen onder bijzondere omstandigheden aan; zooals
het tikken van een klok, het geluid van stroomend water of van de
golven van de zee. Zelfs het ratelen van de spoortreinen wordt niet
meer opgemerkt door degenen die het dagelijks hooren. Een individu is
volkomen in staat zich aan de nadeeligste omstandigheden te wennen,
zonder ze op te merken.

Evenzoo is het mogelijk voor een ras, een natie, een klasse om
gewend te raken aan de nadeeligste toestanden, zonder ze op te
merken. Neem, als een individueel voorbeeld, het dragen van corsetten
door vrouwen. Doe een krachtigen man of eene vrouw die nooit een
corset droeg er eens een aan, een los corset maar, dan zullen zij
het steeds onaangenaam voelen drukken. De gezonde spieren van den
romp verzetten zich tegen zulk een druk, de werking van het geheele
lichaam wordt in het midden belemmerd, de maag wordt vernauwd,
het digestie-proces in de war gebracht en het slachtoffer vraagt:
"Hoe kan men in 's hemelsnaam zoo'n ding dragen?"

Maar de persoon die gewend is een corset te dragen voelt daarvan
niets. Het bestaat wel, dat is zeker, de feiten zijn er, het lichaam
wordt niet misleid; maar de zenuwen zijn aan dit onaangenaam gevoel
gewend geraakt en beantwoorden er niet langer aan. De persoon "voelt
het niet." Werkelijk wordt de drager zoo aan dit gevoel gewend,
dat het corset niet kan worden uitgelaten zonder dat hij er last
van ondervindt. De zware plooien van de das, stropdas en halsdoek,
zooals de mannen vroeger droegen, de zware paardenharen pruik,
de stijve hooge kraag van heden, het soort schoenen dat wij dragen,
het zijn alle volmaakt bekende voorbeelden van de kracht der gewoonte
bij het individu.

Dit is eveneens waar voor de gewoonten van een ras. Dat een koning
moest regeeren, eenvoudig omdat hij geboren was, werd duizenden
jaren als van zelf sprekend beschouwd. Dat de oudste zoon de titels
en landgoederen moest erven, was een zelfde verschijnsel, evenmin in
twijfel getrokken. Dat een schuldenaar in de gevangenis moest worden
gezet en zoodoende heelemaal verhinderd werd om zijn schulden te
betalen, was de wet. Zoo'n schandelijk kwaad als kettingslavernij
was een onaangetaste maatschappelijke instelling uit de vroegste
geschiedenis tot op onze dagen, onder de meest beschaafde natiën
van de wereld. Zelfs Jezus merkte haar niet op. De afschuwelijke
onrechtvaardigheid van de Christelijke kerk tegenover de Joden heeft
vele eeuwen lang niemands aandacht getrokken. Dat de slaaf met den
grond verkocht werd en de meester zich dien toeeigende, was in de
middeleeuwen een van de grondslagen der maatschappij.

Men gewent op den duur zoowel aan sociale als aan individueele
toestanden en dan worden zij niet meer opgemerkt. Dat is de reden
waarom het zooveel gemakkelijker is de gebruiken van andere personen
en van andere natiën te kritiseeren dan onze eigen. Het is tevens
de reden waarom wij zoo gemakkelijk de aanvallen der kritiek kwalijk
nemen en er de juistheid van ontkennen. Het is geen gevolg van eenige
onrechtvaardigheid aan de eene zijde of onoprechtheid aan de andere,
maar alleen een eenvoudige en nuttige natuurwet. De Engelschman die
in Amerika komt, wordt in hooge mate getroffen door de politieke
verdorvenheid aldaar en met den ernstigen wensch zijn broeder te
helpen, brengt hij hem dat onder 't oog. Wat in zijn eigen land
gebeurt ziet hij niet, omdat hij daaraan gewend raakte. De Amerikaan
in Engeland vindt ook wel iets waartegen hij bezwaar heeft en vergeet
dan ook niet om in gedachten vergelijkingen te maken met wat hij in
eigen land zag.

Wanneer een toestand onder ons bestaat, die reeds aanving in die
vroege tijden waarvan de overlevering zelfs niet spreekt, die in
wisselenden graad bij elk volk op aarde aangetroffen wordt en die reeds
bij de geboorte op het individu begint in te werken, dan zou het een
wonder zijn dat alle begrip te boven gaat, indien menschen dien zouden
opmerken. De sexueel-economische verhouding is zulk een toestand. Zij
begon in de vroegste oudheid. Zij bestaat bij alle volken. Elke jongen
en elk meisje is er in geboren, in opgevoed en moet er in leven. De
vooruitgang der wereld in zaken als deze wordt verkregen door een
langzaam en pijnlijk proces, maar een dat tot een goed einde leidt.

In den loop der maatschappelijke evolutie zijn er ontwikkelde
individuen geweest, wier lichaamsgesteldheid niet passend kon worden
gemaakt aan de bestaande toestanden, maar die organisch voor meer
geavanceerde toestanden geschikt waren. Deze geavanceerde individuen
reageeren in scherp en pijnlijk bewustzijn op de bestaande toestanden,
en wat zij met hun helderziendheid opmerken, verkondigen zij luide. De
geschiedenis der religieuse, politieke en sociale hervorming is vol
van bekende voorbeelden hiervan. De ketter, de hervormer, de agitator
voelt wat zijns gelijken niet voelen, ziet wat dezen niet zien, en
natuurlijk, zegt wat zij niet zeggen. De groote massa van het volk
houdt niet van het luid geschreeuw van deze onrustige geesten. In
vroegere eeuwen werden zij eenvoudig ter dood veroordeeld. Vooruitgang
was langzaam en moeilijk in die dagen. Maar dit geweldig proces van
uit-den-weg-ruimen ontwikkelde het soort van vooruitstrevende personen,
die als martelaren bekend zijn, en deze merkwaardige sociologische wet
openbaarde zich, dat de sterkte van een stroom van sociale kracht wordt
vergroot door de opoffering van individuen, die bereid zijn voor de
zaak te strijden en te sterven. "Het bloed der martelaren is het zaad
der kerk." Dit is tegenwoordig zoo algemeen bekend, ofschoon nog niet
geformuleerd, dat de machthebbers aarzelen om te vervolgen, uit vrees
dat zij ongewenschte ketterij in de hand werken. Men heeft bevonden dat
een staatkunde van "vrije discussie" de meeste van de aanhoudende duwen
en uitvallen van deze bewogen krachten doet voorbijgaan en tot een
meer ordelijke uitwerking leidt. Onze groote anti-slavernij-beweging,
de heldhaftige pogingen van de strijdsters voor "vrouwenrechten",
zijn nieuwe en krachtige bewijzen van deze waarneembare feiten: dat
de massa van het volk bestaande toestanden niet opmerkt en dat zij
niet veel houdt van hen die het wel doen. Dit is een van de voorname
redenen waarom de sexueel-economische verhouding onopgemerkt onder ons
heerscht en waarom eenige bespreking er van velen zoo onaangenaam is.

De andere wet van hersenwerking waardoor wij de algemeene waarheid
niet zien is deze: het is gemakkelijker te personaliseeren dan
te generaliseeren. Dit moet in de eerste plaats aan de wetten van
verstands-ontwikkeling toegeschreven worden, doch wordt belangrijk
versterkt door het verband met het hiervoren behandelde. De macht
om op te merken en een persoonlijken indruk te onthouden bewijst
een lageren graad van ontwikkeling, dan de macht om indrukken te
klassificeeren en te ordenen en er algemeene gevolgtrekkingen uit
te maken. Er zijn wilden die zeggen kunnen "heet vuur", "heete
steen", "heet water", maar die niet zeggen kunnen "hitte"; dat
kunnen zij niet denken. Evenzoo kunnen zij zeggen "goed mensch",
"goed mes", "goed vleesch", maar zij kunnen niet zeggen "goedheid",
omdat zij zich die niet denken kunnen. Zij hebben bepaalde
voorbeelden opgemerkt, maar zijn niet in staat ze te ordenen, ze te
generaliseeren. Eveneens worden in ons dagelijksch leven individueele
voorbeelden van onrechtvaardigheid of wreedheid opgemerkt, lang
voor dat de volksgeest in staat is te zien dat zij een gevolg zijn
van een toestand en dat eerst de toestand veranderd moet worden,
vóór dat de gevolgen verwijderd kunnen worden. Een slechte priester,
een slechte koning, een slechte meester, waren reeds opgemerkt en
scherp veroordeeld, lang voor men begon in te zien dat de monarchale
toestand of de toestand der slavernij slechte vruchten moest dragen
en, indien die vruchten ons niet smaakten, wij beter deden den boom te
veranderen. Ieder slavenhouder zou toestemmen dat er onder de meesters
voorbeelden waren van wreedheid, luiheid, trots, en onder de slaven
voorbeelden van bedrog, vadsigheid, oneerlijkheid. De slavenhouder
zag evenwel niet dat, gegeven de verhouding van kettingslavernij, dit
onvermijdelijk deze gebreken moest voortbrengen en ook voortbracht,
ondanks alle pogingen van het individu om ze te bestrijden. Het is
gemakkelijk een individueel voorbeeld te zien. Het is moeilijker en
vereischt een grooter verstands-ontwikkeling de algemeene oorzaak te
zien. Wij, als een ras, hebben reeds lang den graad van algemeene
ontwikkeling bereikt, die ons in staat moest stellen, breeder en
wijzer over sociale vraagstukken te oordeelen; maar hier vertoont
zich het ontaardings-effect  van de sexueel-economische verhouding.

De geslachts-verhouding is sterk persoonlijk. Al de functiën en
verhoudingen die daaruit voortvloeien zijn sterk persoonlijk. De
geest van "ik en mijn vrouw, mijn zoon Jan en zijn vrouw, wij
met ons vieren en niet meer", is de natuurlijke uiting van deze
levensphase. Door de halve wereld tot deze ééne reeks van functiën
te beperken, maakten wij ze tot absoluut persoonlijke functiën. En
op den man, die uit de vrouw geboren wordt, door haar in deze zelfde
atmospheer van geconcentreerde persoonlijkheid wordt groot gebracht,
en er later een groot deel van zijn leven in doorbrengt, mist dit
zijn uitwerking niet. Deze toestand leidt er toe om in onzen geest
het persoonlijke te vergrooten en het algemeene te verkleinen, met de
ons allen bekende gevolgen. De moeilijkheid om gezondheidswetten in
te voeren, waar persoonlijk gemak aan de algemeene veiligheid moet
opgeofferd worden, de grootte van het persoonlijk bezwaar tegenover
het algemeen belang, de noodzakelijkheid van "alles tehuisgebracht
te moeten hebben", welke elken stap van openbaren vooruitgang in den
weg staat en ons boos antwoord wanneer het "ons tehuisgebracht is",
zijn bekende waarheden. Voor zoover een vergelijking mogelijk is,
zijn vrouwen in dezen zin persoonlijker dan mannen, meer persoonlijk
gevoelig, minder bereid om "in 't gelid te staan" en "mee te keeren",
minder in staat om in te zien waarom eene algemeene beperking juist is,
wanneer die haar of haar kinderen raakt. Dit is natuurlijk genoeg,
onvermijdelijk genoeg en wordt hier dan ook alleen aangehaald,
omdat het voor een deel verklaart, waarom de menschen de algemeene
feiten van onzen overseksten toestand niet zien. Toch zijn zij overal
duidelijk zichtbaar en niet alleen duidelijk zichtbaar, maar zij doen
pijnlijk aan. Wij merken ze niet op, omdat wij er aan gewend zijn,
of worden wij gedwongen ze op te merken, dan schrijven wij de pijn die
wij ondervinden toe aan het slechte gedrag van een of ander individu
en denken er nooit aan dat ze een gevolg zijn van een toestand die
ons allen eigen is.

Indien wij onder ons een toestand hebben als gezegd is--een staat van
ziekelijke en overdreven geslachtsontwikkeling,--dan moet zich die
natuurlijk dagelijks op duizenden wijzen openbaren. De gedachtelooze,
die van zulk een openbaring niets heeft opgemerkt, besluit dat er
niets van dien aard bestaat en ontkent alzoo den hier besproken
toestand; zegt dat het heel waar klinkt, maar dat hij er nergens een
bewijs van gevonden heeft! Nu bedenke men wel dat, indien zulk een
bewijs bestaat, dit in het gewone leven natuurlijk het gevolg zou
zijn van een abnormaal geslachts-kenmerk; het kwaad zoo algemeen en
voortdurend zou voorkomen, dat het onopgemerkt bleef. Wanneer onze
aandacht er dan op gevestigd wordt, zien wij het alleen als iets van
persoonlijken aard. Laat ons ondanks deze hindernissen zien, of de
zichtbare gevolgen onder ons niet zoo zijn als uit zulk een oorzaak
moet volgen en laat ons ze voornamelijk zoeken in de verschijnselen
van het dagelijksche leven, zooals wij het kennen, en niet in de
dieper liggende sexueele en sociale gevolgen.

Een concreet voorbeeld, algemeen bekend en met ongeloofelijk slechte
gevolgen, is het gedrag der moeder tegenover haar kinderen ten
opzichte van de geslachts-verhouding. Op weinig uitzonderingen na,
geeft de moeder haar dochter geen waarschuwing voor of inlichting
omtrent hetgeen het leven voor haar inhoudt en laat zoo onschuld
en onwetendheid oorzaak worden van eeuwigdurende ziekte, zonde en
smart, vele generaties door. Een normaal moederschap behoedt zijn
jongen wijs en waarachtig voor gevaar. Een abnormaal moederschap,
overbang en minder wijs, vertelt het kind niets van zijn leed en
levert het ongewapend aan het ergste kwaad over. Millioenen en
millioenen weten dit. Maar slechts sedert kort denken wij er aan
het openlijk te bespreken. Wij zien echter nog niet dat het niet
de fout is van de individueele moeder, maar van haar economischen
staat. Onze abnormale geslachtsontwikkeling is oorzaak dat deze
geheele zaak een soort van misdaad geworden is,--iets wat geheim
gehouden en ontkend moet worden, iets wat men voorbijgaat zonder
opmerking of verklaring. Van daar deze dwaze tegenstrijdigheid dat
moeders zich schamen over het moederschap; dat zij niet in staat zijn
het te verklaren en,--vergeet dit niet,--haar kinderen voorliegen
over het ontstaan van leven,--moeders die liegen tegen haar eigen
kinderen over het moederschap!

De drang waaronder dit geschiedt is een economische. Het meisje
moet trouwen, hoe zou zij anders leven? De toekomstige echtgenoot
geeft de voorkeur aan een meisje dat niets weet. Hij is de markt, de
vraag. Zij is het aanbod. En met de beste bedoelingen dient de moeder
het economisch voordeel van het kind, door haar voor de markt geschikt
te maken. Dit is een uitstekend voorbeeld. Het is bekend. Het getuigt
van de slechte verhouding. Het is geheel uit onze sexueel-economische
verhouding te verklaren.

Een ander voorbeeld van zoo'n grof onrechtvaardig, zoo'n voelbaar,
zoo'n algemeen kwaad, dat het zelfs nu en dan met eenig protest
ons slaperig geweten heeft doen ontwaken is dit: dat men de vrouw
dwingt te huwen. Zooals reeds werd opgemerkt is voor het jonge
meisje het huwelijk de eenige weg tot fortuin, tot het leven. Zij
werd geboren in hooge mate aangelegd als vrouw, zij werd zorgvuldig
opgevoed en geoefend om op alle wijzen haar geslachts-beperkingen
en geslachts-voordeelen te realiseeren. Wat zij zelfs als kind kan
verkrijgen wordt voor een groot deel veroverd door vrouwelijke trekjes
en bekoorlijkheden. Haar lectuur, zoowel geschiedenis als romans,
schetst de positie der vrouwen evenzoo, terwijl de dichter en novellist
haar meer bepaald op den voorgrond brengen. Schilderkunst, muziek,
tooneelspeelkunst, maatschappij, alles vertelt haar dat zij is "zij"
en dat alles er van afhangt met wien zij trouwt. Waar jongens plannen
maken wat zij zullen worden en verkrijgen, daar maken meisjes plannen
wie zij zullen worden en verkrijgen. Kleine Ellie in haar zwanennest
tusschen het riet is een bekende illustratie. Zij maakt haar plannen
voor den minnaar op het bruine strijdros. Het is Lancelot die door
het struikgewas rijdt om de Prinses van haar weefstoel te halen:
"hij", is de komende wereld.

Met vooruitzichten als deze; met een lichaamsgestel dat voor dit
doel speciaal ontwikkeld wordt; met een opvoeding die het natuurlijk
instinkt nog versterkt door voorschrift en voorbeeld, door wijsheid en
deugd; met een maatschappelijke omgeving die er geheel op ingericht is
om het meisje een kans te geven om te zien en gezien te worden en haar
"gelegenheid" te verschaffen; en met den geheelen druk van persoonlijk
voordeel en eigen-belang gevoegd bij geslachts-instinkt,--kon men
logisch verwachten in een maatschappij te leven, vol van wanhopige
en begeerige mannenjaagsters, zonder dat iemand er aanstoot aan nam.

Toch is dit niet het geval! Het huwelijk is het eigen gebied der vrouw,
haar heilig aangewezen plaats, haar natuurlijke bestemming. Zij
wordt er voor geboren; zij wordt er voor opgevoed, zij wordt
er voor tentoongesteld. Meer nog, het is haar middel voor een
eerlijk levensbestaan en om vooruit te komen. Maar--zij mag zelfs
niet kijken alsof zij het wenscht. Zij mag er haar hand niet voor
omdraaien. Zij moet lijdelijk zitten wachten, zelfs wanneer haar
lentejaren voorbijgaan en haar "kansen" met elk jaar verminderen. Denk
eens aan den zielsangst van een fijngevoelig zenuwachtig organisme,
zoo sterk naar iets te verlangen, de mogelijkheid om het te krijgen
elk jaar minder en minder te zien worden en dan ook niet één stap
te mogen doen om het te bemachtigen. Dit moet zij met waardigheid en
lieftalligheid tot het einde toe volhouden.

Tot welk einde? Zoo zij er niet in slaagt gekozen te worden, dan
wordt zij op het einde een ding van medelijdende geringschatting, een
menschelijk wezen zonder plaats in het leven, behalve misschien als
een aanhangsel, een afhankelijke van meer gefortuneerde familieleden,
een oude vrijster. De openlijke geringschatting en bespotting waarmede
ongehuwde vrouwen gewoon zijn behandeld te worden, vermindert elk jaar,
naarmate zij in economische onafhankelijkheid vooruitgaan. Maar
het is nog niet zoo lang geleden dat het bekende spreekwoord
"oude vrijsters zijn vaatjes zuur bier" algemeen in gebruik was;
dat afgewezen minnaars heengingen met het dreigend argument "dat zij
wel eens de laatste vrager konden zijn"; dat de hopelooze juffer in
het bosch bad om een man, en toen de uil vroeg: "Wie? wie?" riep:
"Iemand, goede God!" Er bestaat nog steeds een vroolijk liedje,
dat vertelt van de "Drie oude vrijsters van Lynn": "toen zij kenden
wilden zij niet en toen zij wilden konden zij niet."

De wreede en absurde onrechtvaardigheid om het meisje te laken, omdat
zij niet bemachtigen kon, wat zij niet mocht trachten te verkrijgen,
schijnt onverklaarbaar; maar het wordt verklaarbaar zoodra wij het
beschouwen  in verband met de sexueel-economische verhouding. Ofschoon
het huwelijk een middel is tot levensonderhoud, is het toch geen
eerbaar beroep, waarbij men zijn werk zonder schaamte kan aanbieden;
maar een verhouding, waarbij het onderhoud dadelijk en gedwongen door
de wet wordt verstrekt ter vergelding van de functioneele diensten der
vrouw, "de plichten van vrouw en moeder." Daarom kan geen eerbare vrouw
er om vragen. Het komt niet alleen doordat het natuurlijk vrouwelijk
instinkt zich wil terughouden en dat van den man zich wil opdringen,
maar omdat het huwelijk beteekent onderhoud, en een vrouw een man niet
kan vragen om haar te onderhouden. Het is een economische bedelarij
zoo wel als een valsche houding uit een geslachtelijk oogpunt.

Let eens op de vernuftige wreedheid van de regeling. Het is even
menschelijk natuurlijk voor een vrouw om rijkdom te begeeren als voor
een man. Maar waar haar rijkdom moet komen door hetzelfde kanaal
als haar liefde, mag zij er wegens haar geslachts-aard en wegens
beroeps-eer niet om vragen. Van daar de millioenen mislukte huwelijken
met "Iemand, goede God!" Vandaar de millioenen gebroken harten die het
geheele leven moesten laten voorbijgaan, niet in staat zelfs om een
poging te doen het te doen stil staan. Van daar de vele oude tantes,
oude zusters en dochters, alleen loopende vrouwen overal, die een last
zijn voor hare mannelijke familiebetrekkingen en voor de maatschappij
tevens. Dit wordt nu gelukkig beter, doch het verandert alleen door de
vordering in economische onafhankelijkheid der vrouwen. Een "ongehuwde
vrouw" is thans heel iets anders dan een "oude vrijster".

Zie hier de verklaring van de Andromeda-figuur der jonge vouw die
misschien-had-kunnen-trouwen, en voor de bespotting en het verwijt
waaraan zij bloot staat. Zoolang de vrouwen alleen als geslachts-wezens
beschouwd worden, zelfs door de vrouwen onderling; zoolang nog alles
gedaan wordt om de macht van geslachts-attractie te vergrooten; zoolang
zij hoofdzakelijk op dien grond huwbaar bevonden worden, tenzij er
een "fortuin" naast haar bekoorlijkheden geplaatst wordt; zóólang zal
niet-getrouwd-zijn beschouwd worden als gemis aan attractie, gemis aan
geslachts-waarde. Zoolang zij geen andere waarde hebben, dan alleen
om ondergeschikt huiswerk te doen, zijn zij heel natuurlijk weinig in
tel. Voor wat deugt zoo'n schepsel, dat het doel waarvoor het geboren
is gemist heeft? Zoo'n geslachtloos ding ondervindt de geringschatting
van man en vrouw tegelijk; het is een menschelijk misbaksel.

Om die reden is het niet vreemd, ofschoon het even juist als treurig
is, dat in het leven der vrouwen dit lange hoofdstuk van geduldig,
stil, bitter lijden voorkomt, en evenmin is het vreemd de publieke
opinie duidelijk en bestendig te zien veranderen, naar mate de vrouwen
ook andere hoedanigheden ontwikkelen buiten en behalve die betreffende
het geslachtsleven. Nu zij zoowel mensch is als vrouw, een economische
positie in de maatschappij bekleedt, wordt zij verwelkomd en aangenomen
als een menschelijk wezen en behoeft niet meer te trouwen met den
eersten den besten man voor haar boterham. De reactie in dezen is zelfs
zoo sterk, dat er heden een kleine groep vrouwen is die niet verkiezen
te trouwen, omdat zij, "haar onafhankelijkheid", haar pas-geboren,
zwaar-verdiende, duur-gekochte onafhankelijkheid niet willen prijs
geven. Dat eenig levende vrouw haar onafhankelijkheid verkiest boven
een tehuis en een man, boven liefde en moederschap, werpt een schel
licht op hetgeen vrouwen vroeger moeten hebben geleden door gemis
aan vrijheid.

Dat deze neiging algemeen zal worden behoeft men evenwel niet te
vreezen. Zij is een zuivere reactie, die zeer natuurlijk is. Zij zal
even natuurlijk verdwijnen als de vrouwen meer en meer onafhankelijk
worden, wanneer het huwelijk niet meer de vrijheid kost. Dat men
vreest dat vrouwen in het algemeen, eens geheel onafhankelijk, niet
zullen trouwen, bewijst hoe goed het bekend was dat afhankelijkheid
alleen de vrouwen dwong tot een huwelijk, zooals dit was. Noch lokaas,
noch straf zal er noodig zijn om de vrouwen te dwingen tot een waar
huwelijk met onafhankelijkheid.

Het is zeer interessant langs dezen weg den voortdurenden strijd op
te merken tusschen natuurlijk instinkt en natuurwet, tusschen sociale
gewoonten en sociale wetten, ons geheel opwaarts leven door. Met de
natuurlijke functiën en het geslachts-instinkt beginnende, vervult
de vrouw die haar hooge positie als kiezende uit de beste onder de
wedijverende mannen hoog houdt, de schoone taak om het ras door een
goed huwelijk te verbeteren. Het gevoel waardoor dit tot stand komt,
wordt fijner naarmate wij beschaafder worden en ontwikkelt zich in die
breede, diepe, ware, duurzame liefde, welke het hoogste goed is voor
elk individu. Dezen stroom volgende, hebben wij altijd "ware liefde"
vereerd en bewonderd, en van de vroegste tijden af vloeiden de romans
over van lof voor de prinses die haar page of haar gevangene huwde,
de teeltkeus in de vrouw vereerende, die den "rechten man" om bestwil
koos. Hier tegen in druischt een sterke stroom van tegenovergestelde
richting, die uitloopt in "het conventioneele huwelijk", iets wat
de wereld altijd innerlijk gehaat heeft. De jonge Lochinvar is voor
niets geen eeuwigdurende held. Het gepersonifieerde type van een
groote sociale waarheid kan zeker zijn van een lang leven. De arme
jonge held, mooi, moedig, goed, maar omringd van moeilijkheden, wordt
altijd geplaatst tegenover den slechten man met rijkdom en macht. De
vrouw weifelt dan tusschen die twee en tegen het einde wint de arme
held het. Dat hij dan ten slotte met rijkdom en eer overladen wordt,
beteekent niets anders, dan onze erkenning dat hij het meest waard
is. Dit is beter dan een zonnemythe. Het is een rasmythe, die waar
is als waarheid.

Het bestaat zoo nog in het hedendaagsche leven, maar eindeloos bewerkt
en door overvloedige bijzonderheden verzwakt, zooals de aard van het
leven het nu medebrengt. Het meisje dat den ouden rijken man huwt of
den adellijken losbol, wordt door de publieke opinie veroordeeld;
het meisje dat den armen jongen man huwt en haar best doet om hem
door het leven te helpen, wordt geprezen door denzelfden grooten
scheidsrechter. Maar waarom zouden wij het meisje verwijten dat zij
haar roeping najaagt? Zoolang het huwelijk haar eenige weg is om geld
te verdienen, waarom mag zij dan niet trachten langs dien weg geld te
verkrijgen? Waarom wordt het gewicht van het geheele eigen-belang
bij de practische uitvoering zoo krachtig geslingerd tegen het
geslachts-belang van individu en ras? Het gekochte huwelijk is een
volkomen natuurlijke consequentie van de economische afhankelijkheid
der vrouw.

Neem aan den anderen kant eens het gevolg van deze afhankelijkheid
waar op de mannen. Wanneer het overdreven geslachts-kenmerk en
de economische afhankelijkheid der vrouwen toeneemt, dan neemt
tegelijkertijd de kans om te huwen af en de moeilijkheid van het
huwelijk toe; het huwelijk wordt dan uitgesteld en vermeden, wat
voor beide geslachten en voor de maatschappij tevens een direct
nadeel is. In eenvoudiger verhoudingen op het land, waar vrouwen een
persoonlijke waarde in de economische verhouding vertegenwoordigen,
even goed als een vrouwelijke waarde in de geslachts-verhouding, is een
vroeg huwelijk een voordeel. De jonge boer krijgt een voordeelige meid
als hij trouwt. De jonge handelsman krijgt niets van dien aard,--een
aardig meisje, een mooi vrouwtje, gereed voor het huwelijk en het
moederschap, zoo lang haar gezondheid het toelaat,--maar hoegenaamd
geen economische waarde hebbende. Zij is alleen een verbruikster, en
hij moet wachten tot hij genoeg verdient, om te kunnen trouwen. Dit
zijn overal dikwijls voorkomende voorbeelden, ons allen bekend, van
de tastbare gevolgen van onze sexueel-economische verhouding in het
gewone leven.

Indien er in het menschelijk leven een kwaad bestaat dat in elk opzicht
slecht is, dan is het zonder twijfel dat, hetwelk bekend is onder
den populairen naam van "een noodzakelijk kwaad", en dat bestaat in
gemengde en tijdelijke geslachts-verhoudingen. Het inherente kwaad in
deze verhoudingen is een sociologisch kwaad, eer nog dan een wettig of
zedelijk kwaad. Indien het zedelijkheidsgevoel iets als slecht erkent,
moet het van den beginne af slecht geweest zijn. Iets is niet slecht
alleen omdat het zoo genoemd wordt. De slechtheid van dezen vorm van
geslachts-verhouding in een beschaafde maatschappij rust stevig op
natuurwetten. Met de steeds verbeterde middelen om de soort voort te
planten ontwikkelde zich tevens een langere periode van kindsheid. Deze
langere periode van kindsheid vereischte langere zorg en overeenkomstig
daarmede kwam men tot het inzicht dat de beste zorg gedurende dezen
tijd door beide ouders werd gegeven. Dit gaf aanleiding tot eene
duurzamere paring. En de duurzamere paring bond de ouders te zamen door
gezamenlijke belangen en plichten, ontwikkelde in hen door het gebruik
hooger geestelijke hoedanigheden, en door overerving  gingen deze op
de kinderen over. Daarom heeft de maatschappij het recht om van de
haar samenstellende individuen de deugd der kuischheid, de heiligheid
van het huwelijk te eischen. De maatschappij heeft hierop volkomen
recht, want de sociale evolutie is een even natuurlijk proces als de
individueele evolutie, en de bestendige bond der ouders is gebleken
een voordeel voor de maatschappij te zijn. Maar de sociale evolutie,
diep, onbewust, langzaam en de zelfbewuste, over-sekste leden der
maatschappij zijn twee verschillende zaken.

De natuurwetten hebben er krachtig toe medegewerkt in het menschelijk
ras zuivere, langdurige, monogame huwelijken te ontwikkelen. Maar
onze bijzondere regeling om het eene geslacht door het andere te
laten voeden, heeft getracht geheel iets anders tot stand te brengen
en is daarin geslaagd. In geen andere diersoort is het vrouwtje
economisch afhankelijk van het mannetje. In geen andere diersoort is
de geslachts-gemeenschap te koop, een overeenkomst. Waar aan de eene
zijde elke levensomstandigheid neigt om in de vrouw het geslacht te
doen uitkomen, om de macht en den wensch naar economische productie
en ruil te vernietigen en de eeuwenoude gewoonte te ontwikkelen alle
aardsche goederen in een mannenhand te zoeken en daarvoor slechts één
ding terug te geven; waar aan de andere zijde de man buitensporige
geslachts-drift erft en nimmer voor het toegeven daaraan berispt wordt,
en waar hij ook de eeuwenoude gewoonte ontwikkelt om alles wat hij
wenscht van vrouwen te nemen, voor wier hulpelooze berusting hij een
economische belooning teruggeeft, wat moest daarvan het natuurlijk
gevolg zijn? Immers juist wat gevolgd is. Wij leven in een wereld
van wetten en de menschheid maakt daarop geen uitzondering. Wij
hebben een zeker percentage vrouwen voortgebracht met geëvenredigde
geslachts-drift en buitensporige begeerte naar stoffelijk voordeel. Wij
hebben een zeker percentage mannen voortgebracht met buitensporige
geslachts-drift en een grootmoedige bereidwilligheid om voor hun
geslachts-bevrediging te betalen. Aangezien het percentage van
zulke mannen grooter is dan dat van zulke vrouwen, hebben wij zeer
slechte methoden uitgedacht om aan de vraag te voldoen. Het gezonde
deel der maatschappij wist altijd wel dat die methoden slecht waren,
slecht in de gevolgen voor het ras, de bron van al het kwaad. In deze
mannenwereld is het heel begrijpelijk dat de vrouw alleen de schuld
kreeg van hun wederzijdsch misdrijf. Daarvoor bestaat ook wel een
reden. Hoe slecht de man ook is, hij zoekt alleen een bevrediging die
natuurlijk is in soort, ofschoon abnormaal in graad. De vrouw doet
dit in sommige gevallen ook, maar in de meeste gevallen toont zij
het scheeve der verhouding door het voor geld te doen, een physisch
bedrog, een zonde tegen de natuur.

Het zuiver instinkt komt in opstand tegen een broodwinning door gebruik
der geslachtsfunctiën. Maar waarom zijn wij er dan tevreden mede,
zoodra zij geschiedt in het huwelijk? Wettig en godsdienstig kunnen
wij zeggen dat zij juist is, maar de daaruit voortvloeiende gevolgen
voor de betrokken paren en voor de maatschappij in haar geheel,
zijn slecht. De physische en psychische gevolgen zijn verkeerd,
ofschoon gewijzigd door onze meening dat zij goed zijn. De physische
en psychische gevolgen van de prostitutie waren ook verkeerd, toen de
jonge Babylonische meisjes door zich te prostitueeren hun bruidschat
verdienden in den tempel van Bela en meenden dat zij daaraan geen
kwaad deden. Het zedelijk karakter van een daad die wij doen,
verandert in ons bewustzijn door hetgeen wij denken en gevoelen,
maar de daaruit voortspruitende gevolgen blijven dezelfde. De
economische afhankelijkheid van vrouwen van de geslachts-verhouding
rechtvaardigen wij en keuren wij goed in het huwelijk. Buiten het
huwelijk veroordeelen wij haar zonder voorbehoud. Wij volgen met onze
verachting en beschuldigingen tot zelfs aan de huwelijkspoort--de
verkochte bruid, maar van de verkochte vrouw, die de zakken van haar
man 's nachts ledigt, denken wij geen kwaad. Het huwelijk maakt alles
heilig, zeggen wij; liefde moet er mede gepaard gaan.

Liefde ging echter nog nimmer met eigenbelang samen. De grootste
tegenstrijdigheid bestaat tusschen deze beide; zij zijn lijnrecht
tegenovergestelde krachten. In het schoone evolutie-proces vinden
wij voortdurend oppositie tusschen het instinkt en het proces van
zelf-behoud en tusschen het instinkt en het proces van ras-behoud. Van
die beginnende vormen, waar nieuw leven dood ten gevolge heeft,
zooals in de bloeiende aloë of bij de ééndaagsche meivlieg, tot op de
hoogste glorie van zelf-opofferende liefde, werken deze twee machten
elkander tegen. Wij hebben ze te zamen gebonden. Wij hebben de vrouw,
de moeder,--de ware bron van opoffering door liefde,--er toe gebracht
om winst te maken uit liefde, een afzichtelijke paradox. Het is geen
wonder dat ons dagelijksch leven van in 't oogloopende gebreken
door dezen onnatuurlijken stand van zaken vol is. Geen wonder dat
de menschen zich met walging afkeeren van het soort vrouwen dat zij
gemaakt hebben.



VI


De eigenaardige vereeniging van functiën welke wij bestudeeren,
heeft niet alleen een onmiddellijk gevolg op individuen door
geslachts-handelingen en door de geslachtelijk-beheerschte individuen
op de maatschappij, maar oefent evenzeer invloed uit op de maatschappij
door economische handelingen en door de economisch beïnvloede
maatschappij op het individu.

Door dit vraagstuk uit een economisch oogpunt te beschouwen, wordt
het tegenwoordig duidelijk dat niet alleen onze eigen gezondheid en
geluk en het voortplantingsproces er mede gemoeid zijn, maar eveneens
de algemeene gezondheid en het algemeene geluk en het verloop der
sociaal economische ontwikkeling. Nu de maatschappij in deze eeuw
tegenover de ingrijpendste economische vraagstukken geplaatst wordt,
hebben wij behoefte aan een duidelijk begrip van de factoren die
daarop inwerken. Deze vraagstukken zijn nagenoeg geheel sociaal,
meer nog dan physisch en betreffen niet de vraag of een bepaalde
maatschappij in staat is om genoeg welvaart voort te kunnen brengen
en te kunnen verdeelen om in haar onderhoud te voorzien, maar
zij betreffen eenige slecht geregelde inwendige processen, die de
voortbrenging en verdeeling belemmeren en die zulke ongeregelde en
ziekelijke uitkomsten van niet-gevoed zijn, slecht-gevoed zijn en
overvoeding opleveren, dat voortdurend de gezondheid en werkzaamheid
van het sociale organisme daardoor benadeeld wordt. De moeilijkheid
voor ons is niet om welvaart uit den grond te halen, maar om die
elkander afhandig te maken. In de ontwikkeling der sociaal-economische
verhoudingen doen zich verschijnselen voor, die analoog zijn met die
welke onze ontwikkeling in de geslachts-verhouding vergezellen.

Toen de maatschappij nog in den primitieven toestand verkeerde en
het menschelijk dier in zijn oorspronkelijken staat, toen waren de
economische processen van zuiver individueelen aard. De hoeveelheid
voedsel die ieder mensch verkreeg stond in rechtstreeksche verhouding
tot zijn persoonlijke inspanning. Andere menschen waren voor hem
zuiver ongewenschte mededingers naar dezelfde goederen, en hoe
geringer hun aantal, hoe meer goederen er voor hem overbleven. Daarom
doodde hij zooveel van zijn mededingers als mogelijk was. Gegeven
een zekere hoeveelheid benoodigd voedsel, zooals de eetbare beesten
of vruchten in een bosch en een zeker aantal individuen, die door
eigen inspanning dit voedsel bemachtigen moesten, dan volgt daaruit,
dat hoe grooter het aantal individuen, hoe geringer de hoeveelheid
voedsel is die door elk van hen verkregen kon worden; en omgekeerd,
hoe kleiner het aantal individuen, hoe meer voedsel door ieder
verkregen kon worden. De oorspronkelijke wilde versloeg daarom zijn
makker op het eerste gezicht op goede economische gronden. Dit is
de individueele concurrentie tot het uiterste doorgedreven, doch
volkomen logisch en in haar tijd economisch te rechtvaardigen. Die
tijd is voor altijd voorbij. De grondslag van het menschelijk leven
is vereeniging; de organische sociale verhouding; de onderlinge ruil
van functioneele diensten, waarbij het individu het meeste voordeel
heeft, is niet inspanning alleen voor eigen goederen, maar de ruil van
zijn inspanning met de inspanning van anderen voor goederen door hen
te zamen voortgebracht. Het ligt niet in mijne bedoeling hier eene
communistische theorie te verdedigen,  met gelijke verdeeling der
voortgebrachte welvaart, maar om een eenvoudige waarheid in sociale
economie te constateeren, dat rijkdom een maatschappelijk product
is. Welke meening men ook is toegedaan omtrent de verdeeling der
goederen, niemand kan loochenen dat de voortbrenging dier goederen,
de vereenigde werkkracht van vele individuen vereischt. Van de
eenvoudigste krachtvereeniging die menschen in staat stelt den mammoet
te overwinnen of den steen te lichten, wat één alleen nooit had kunnen
volbrengen, tot den fijn uitgesponnen en ingewikkelden onderlingen ruil
in de verst doorgevoerde verdeeling van arbeid, waardoor het mogelijk
wordt een modern huis te bouwen, rust de vooruitgang der maatschappij
op toenemende samenwerking van de verschillende werkkrachten.

De evolutie van het organisch leven volgt een meetkundige reeks;
cellen vereenigen zich en vormen organen; organen vereenigen
zich en vormen organismen; organismen vereenigen zich en vormen
organisatiën. De maatschappij is een organisatie. De maatschappij
is de vierde macht van de cel. Zij is samengesteld uit individueele
dieren van het geslacht mensch, die in organische betrekking tot
elkander staan. In het verloop der sociale evolutie komt de organische
verhouding tusschen de individuen langzamerhand tot stand en deze
organische verhouding berust op zuiver economische gronden. In de
eenvoudigste samenvoeging van de oorspronkelijke cellen was het de
kracht der economische noodzakelijkheid die hen te zamen dreef en te
zamen hield. Het was een voordeel voor hen om vereenigd te leven. Die
het deden bleven bestaan en die het niet deden gingen te niet. Dit
geschiedde eveneens bij de verschijning der meest samengestelde
organismen, het was een voordeel voor hen om een complex van leden en
organen te vormen in ondeelbare verhouding. Een zoo opgebouwd lichaam
blijft bestaan, terwijl dezelfde massa ongeorganiseerde levensstof
verdwenen zou zijn. En zoo gaat het letterlijk en precies in een
samengestelde maatschappij, met al haar nauwkeurige specialiseering
van individuen in kunsten en ambachten, handel en beroepen. Een zoo
samengestelde maatschappij blijft bestaan, terwijl hetzelfde aantal
levende ongeorganiseerde wezens zou verdwijnen. De verdeeling van
arbeid en de ruil der producten in een maatschappelijk lichaam is
in wezen identiek met de verdeeling en ruil van functiën in het
lichaam van het individu. Volgens den geregelden loop der evolutie
sluit dit proces in zich, dat de individueele inspanning voor het
individueele welzijn langzamerhand ondergeschikt moet worden aan
de collectieve inspanning voor het collectief welzijn, niet uit
een zoogenaamd altruïsme, maar uit economische noodzakelijkheid
voortspruitende. Het is voor het bestaan der maatschappij even
noodzakelijk het leven zoo in te richten dat de individueele burgers
samenwerken voor het sociale welzijn, als het voor het menschelijk
lichaam noodzakelijk is dat handen en voeten, tanden en oogen, hart en
longen samenwerken voor het individueel welzijn. De maatschappelijke
evolutie leidt naar een toenemende verdeeling van functiën en naar
een toenemende onderlinge afhankelijkheid van de samenstellende leden,
met een wederkeerige afneming, door onbruikbaarheid, van den eens zoo
waardevollen individueelen strijd voor het bestaan. Dit is gebaseerd
zoowel op het individueele voordeel als op dat van de maatschappij.

Doch wanneer wij dit ontwikkelingsproces bestudeeren en met bewondering
de progressieve veranderingen in de menschelijke verhouding opmerken,
de nieuwe functiën, de uitgestrekte structuur, het toenemende gevoel
voor de medeburgers met hunne talrijke gelegenheden voor pleizier
en gezonde gevoeligheid voor pijn, dan worden wij getroffen door
de zichtbare aanwezigheid van de een of andere tegenwerkende
macht, die de normale ontwikkeling belemmert en de nadeeligste
uitkomsten oplevert. Even als wij in onzen geregelden voortgang in
geslachts-ontwikkeling belemmerd worden door verouderde impulsiën,
die door valsche toestanden kunstmatig gehandhaafd worden, evenzoo zien
wij in onzen geregelden voortgang in sociaal-economische ontwikkeling
dit zelfde dwaze bestaan blijven van rudimentaire aandriften, die
wij reeds lang gemakkelijk te boven hadden moeten zijn. Het is nu
niet meer voordeelig voor iemand om te strijden voor eigen voordeel
ten koste van anderen: zijn voordeel vereischt nu de gecoördineerde
inspanningen van die anderen; toch blijft hij zoo voortstrijden.

In dit gebrek om overeenstemming te brengen tusschen de individueele en
maatschappelijke belangen, liggen onze economische moeilijkheden. Dit
kan men zien in fabrieken van bereide voedingsmiddelen. Dit werk
kan onmogelijk door een enkel persoon gedaan worden, terwijl
het in samenwerking zeer voordeelig is voor het individu;--een
geheel natuurlijk economisch proces, voordeelig in verhouding tot de
hoeveelheid en hoedanigheid van het bereide voedsel. Wij vinden echter
steeds dat de producten van dezen arbeid verdund en vervalscht worden,
ten nadeele van de maatschappij en ten voordeele van een enkel persoon,
den fabrikant. Het is alsof een van de organen van ons lichaam,--de
lever bijvoorbeeld,--haar aandeel in de afscheiding opzettelijk zou
verzwakken of vergiftigen, opdat door minder te geven er meer voor
haar kon overblijven en zij groot en vet kon worden. Een orgaan kan
zoo iets doen, doet het zoo nu en dan, maar dat is een ziekelijke
werking, die ziekte veroorzaakt. Het lichaam wordt dan benadeeld,
verzwakt, verwoest en daardoor gaat ten slotte het orgaan ook te
gronde. Het is een valsch begrip van voordeel, en de valschheid ligt
in de niet-erkenning van de ware verhouding tusschen individueele en
sociale belangen. Dit niet-erkennen of ten minste handelen alsof wij
de sociale belangen niet kenden, door de individueele belangen meer
te doen gelden, is de aanleidende oorzaak van onzen economischen
tegenspoed. Daar de maatschappij uit individuen is samengesteld,
moeten wij hun onze aandacht wijden om de oorzaak van deze ziekelijke
maatschappelijke processen op te sporen, en aangezien de individuen
handelen onder den druk van omstandigheden, moeten wij zien welke
omstandigheden op de individuen invloed uitoefenen om die werking
te veroorzaken.

In het algemeen ontwikkelen zich de menschen onder maatschappelijke
wetten in goede richting, maar de een of andere geheimzinnige oorzaak
schijnt hen telkens in een verkeerde richting te sturen. In de
sexueel-economische verhouding ligt deze geheimzinnige oorzaak voor
ons. Stonden wij nog op den individueel-economischen grondslag, dan
zou de slechte invloed daarvan niet zulke ernstige ziekelijke gevolgen
hebben gehad, maar nu wij in de sociaal-economische verhouding groeien,
nemen de nadeelen met onze beschaving toe. De geslachts-verhouding
is van het begin tot het einde individueel. Zij is een lichamelijke
verhouding tusschen individueele lichamen. Omdat zij zich ook kan
uitstrekken tot een geestelijke verhouding tusschen individueele
geesten, daarom wordt zij nog geen sociale verhouding, hoewel zij
haar persoonlijke ontwikkeling naar de sociale behoeften wijzigt.

De geslachts-verhouding is in haar geheele wezen en in haar
gevolgen persoonlijk, zij werkt door individuen op individuen
en ontwikkelt tot groot voordeel van de maatschappij individueele
karaktertrekken en bijzonderheden. De hoedanigheden die zich door de
sociale verhouding ontwikkelen, worden door de geslachts-verhouding
in het ras opgenomen, maar de geslachts-verhouding zelf is geheel
persoonlijk. Daarentegen is onze economische verhouding, ofschoon
oorspronkelijk individueel, door de sociale evolutie in steeds
toenemende mate collectief geworden. Door nu de menschelijke
geslachts-verhouding te vereenigen met de menschelijke economische
verhouding, hebben wij een bestendig-individueel proces met een
voortgaand-collectief proces vereenigd. Dit verschaft beiden een
kracht, toenemende in directe verhouding tot onze socialisatie, en
waar zulke onvereenigbare krachten op het sociale organisme inwerken,
moet het ten slotte ondergaan.

Deze combinatie heeft, zooals reeds werd opgemerkt, op de
geslachts-verhouding der individuen haar invloed uitgeoefend door
er een neiging tot collectivisme met economisch voordeel in te
brengen, zooals bij de prostitutie, kenmerkend voor ons ras, het
best blijkt. Anderzijds heeft het op de economische verhouding
der maatschappij haar invloed uitgeoefend, door er een neiging
tot individualisme met geslachts-voordeel in te brengen, het best
aangetoond in het veelvuldig opofferen van het algemeen welzijn aan
persoonlijk voordeel, opdat het individu daardoor "zijn gezin kan
onderhouden." Wij zijn zoo gewend om het als een eersten plicht van
een man te beschouwen om "zijn gezin te onderhouden", dat wij een zeer
sprekend voorbeeld van omkoopbaarheid en verdorvenheid noodig hebben
om onze overtuiging in dezen aan het wankelen te brengen; maar als een
sociologische wet wordt ieder stadium van de laagheid om den publieken
dienst tot een persoonlijk voordeel te maken, van de degradatie van den
artist tot de exploitatie van den hulpeloozen onbekwamen werkman, als
een ziekelijke maatschappelijke handeling gekenmerkt. Onze maatschappij
moet gebaseerd zijn op onze algemeene toestemming, algemeen handelen,
algemeene onderwerping aan den algemeenen wil.

Geen individueele belangen kunnen ook maar voor een oogenblik tegenover
de belangen van het algemeen welzijn staan, zelfs niet wanneer de
oorlog het laatste offer van persoonlijk bezit of het leven eischt,
of wanneer de vrede de volkomen onderwerping vereischt aan de wet,
de vastgestelde uitspraak van den volkswil. Het handhaven van
"wet en orde" sluit den waren socialen geest in,--het opgaan van
persoonlijk belang in het algemeen belang. Dit alles berust op de
ontwikkeling van den maatschappelijken geest, het scherpe gevoel
voor den maatschappelijken plicht, het nauwgezet volbrengen van den
maatschappelijken dienst. Hier treedt het overdreven individualisme
dat door onze sexueel-economische verhouding gehandhaafd wordt, als
een sterke en toenemende nadeelige sociale factor op. Wij hebben
zwakjes erkend dat het samengaan van de geslachts-verhouding met
de economische verhouding van beide zijden niet bestaanbaar is,
door scherp te veroordeelen dat de geslachts-functiën openlijk
tot koopwaar worden gemaakt en door aan te sporen tot het ongehuwd
blijven in collectieve instellingen. Vereenigingen van mannen of
vrouwen, die door de hoogste godsdienstige gevoelens geleid worden
tot een waardig leven en het dienen van de maatschappij, hebben in
onze geslachts-verhouding altijd iets tegenstrijdigs gevonden. Zij
hebben gemeend dat het in de verhouding zelf lag, en zagen niet dat
het de economische zijde was die haar tegenstrijdig maakte. Toch was
deze handeling praktisch geoorloofd in het voortdurend bestaan van
gemengde vereenigingen, waar de geslachts-verhouding bestaat in een
vorm die niet erkend wordt en zonder het element van den economischen
ruil. Het wordt ook aan de gehuwde zendelingen der Protestantsche kerk
toegestaan, die door vrijwillige bijdragen onderhouden worden. Was de
zendeling verplicht voor zich en voor zijne vrouw het levensonderhoud
te verdienen, dan kon hij te weinig voor de zaak der zending doen.

De hoogste deugden in den mensch zijn volkomen vereenigbaar met
de geslachts-verhouding, maar niet met de sexueel-economische
verhouding. Dit wordt ons nog eens bewezen in de neiging tot samengaan
in vereenigingen van ongehuwde mannen,--hun kameraadschappelijkheid,
gelijkheid en onderlinge hulpvaardigheid,--vergeleken met de houding
van diezelfde mannen tot elkander, zoodra zij gehuwd zijn. Hierin
kan men ook de reden vinden waarom het organiseerend vermogen in
mannen zooveel sterker is dan in vrouwen; hunne algemeen economische
belangen dwingen hen met elkander in betrekking te treden, terwijl
de geïsoleerde en zelfs tegenstrijdige belangen der vrouwen haar van
elkander verwijderd houden. De toestand van individueel economische
afhankelijkheid waarin de vrouwen leven, komt overeen met die van de
wilden in het bosch. Zij worden haar economische goederen machtig
door zich door persoonlijke inspanning een man te veroveren, allen
wedijverende voor dit doel. Geen vereeniging is mogelijk. Het groot
aantal meisjes in een badplaats doet ons in haar houding tegenover
den kleinen groep jonge mannen onwillekeurig denken aan de naijverige
wilden op een te klein jachtveld. Hier kan de economische reden
gevonden worden voor de dikwijls opgemerkte bitterheid waarmede  de
deugdzame vrouwen haar gevallen zusters beschouwen. In gesloten rijen
staan de deugdzame vrouwen opeen gepakt, weigerend om zich zelf te
geven,--haar eenig economisch goed,--tenzij zij verzekerd zijn van
een wettig huwelijk, een waarborg voor levenslang onderhoud. Wanneer
bij beide geslachten de geboortecijfers gelijk waren, zou elke vrouw
vrij wel zeker zijn dat haar eischen ingewilligd werden. Maar ook in
dat geval komt de ondeugdzame vrouw tusschenbeide en biedt dezelfde
zaken,--ofschoon van minder kwaliteit, dat is zeker,--voor een lageren
prijs aan. Elk van zulke onwettige mededingsters vermindert de kans van
de ongehuwde en het inkomen van de gehuwde vrouwen. Geen wonder dat
dit de vrouwen die zich op waarde houden en op die wijze onderkropen
worden tot bitterheid stemt. Het is dezelfde haat dien een werkman
die lid is van zijn vakvereeniging, voelt voor den "onderkruiper".

Aan den kant van de vrouw handhaven wij nog steeds de kracht van den
oorspronkelijken individueelen wedijver in de wereld, wat natuurlijk
ook door hare zonen wordt overgeërfd, en wordt daardoor de richting
van den maatschappelijken vooruitgang, die juist co-operatie wil
ontwikkelen, tegengehouden.

Aan den kant van den man ontstaat een zelfde gevolg uit een
ander kenmerk der verhouding. De neiging tot individualisme met
geslachts-voordeel komt in den man door een tegenovergesteld
proces als in de vrouw werkt, tot ontwikkeling. Zij verdient haar
levensonderhoud met het verkrijgen van een man. Hij verkrijgt
zijn vrouw met het verdienen van een levensonderhoud. Het is haar
individueel economisch voordeel om een man te bemachtigen. Het is
zijn individueel geslachts-voordeel om zich economische voordeelen te
verzekeren. De geslachts-functiën zijn voor haar economische functiën
geworden. De economische functiën zijn voor hem geslachts-functiën
geworden. Hierdoor is onze natuurlijke economische wedijver, die leidde
tot economische co-operatie met het element van geslachts-wedijver--een
geheel andere kracht--in de war gebracht.

Wedijver onder mannen, met een vrije keus der vrouwen om den besten
te kiezen, is het proces der teeltkeus, dat tot verbetering van het
ras voert. Voor zoo ver de man met zijne gelijken wedijvert in hooger
en hooger bekwaamheden en de vrouw den winnaar kiest, ontstaat een
direct algemeen voordeel. Maar er bestaat een ingrijpend verschil
tusschen geslachts-wedijver en het huwelijk door koop. In het eerste
geval overwint de man door wat hij kan doen, in het tweede door
wat hij kan krijgen. De toenemende macht om te doen, overgebracht
op de nakomelingen, is van groot voordeel voor het ras. Maar zuiver
bezit, zonder de vraag op welke wijze het verkregen is, behoeft niet
noodzakelijk voordeelig te zijn voor het individu als vader.

Door het geslachts-voordeel van den man op zijn gekochte macht te
gronden, wordt de onmetelijke kracht van den geslachts-wedijver in
het sociaal-economische veld geplaatst, niet enkel als een aansporing
tot werken en uitvoeren, wat goed is, maar ook als een aansporing
om persoonlijke winst te maken, op welke wijze dan ook verkregen,
wat slecht is; zoodoende wordt onze wensch om te bezitten grooter en
sterker en van daar de buitensporige inhaligheid van onze industrieele
bevolking.

Het steekspel in de middeleeuwen was misschien een ruwe sport,
met zijn verminkende kwetsuren, pijn en dood; maar met het
aanvuren van: "Vooruit, moedige ridders, schoone oogen zijn op u
gevestigd!" vertegenwoordigde het een gezonder proces dan onze moderne
handelwijze, van zich eerst een middel van bestaan te verzekeren om
de geslachts-verhouding te kunnen betalen. Door Jean Ingelow werd
dit zeer goed bezongen:



Ik werkte ver opdat ik kon verdienen
Een gezellig tehuis op Engelands grond;
Ik zwoegde hard om veel te kunnen sparen.
En had daarom mijn zwaren arbeid lief.



En steeds fluisterde het in mijn geest zeer zacht:
"Hoe kalm en gelukkig zal mijn leven zijn
Als een lieve vrouw en kleine kinderen
Het door mij verdiende brood mede-eten."



De strijd die tegenwoordig in het hart van ieder goed mensch gevoerd
wordt tusschen hetgeen hij "moest doen" en hetgeen hij "doet",
tusschen zijn goed werk en het werk om den broode, is zijn persoonlijk
aandeel in dezen voortdurenden strijd tusschen sociaal-belang en
eigen-belang. Voor hem zelf en door hem zelf zou hij blijde zijn
als hij zijn beste werk kon leveren, als hij trouw kon zijn aan
zijne idealen, als hij moedig verlies kon dragen ter wille van de
waarheid. Maar het is even als een inschikkelijke kapitalist in:
"Stel U In Zijn Plaats" zeide, toen zijn flinke jonge vriend--een
ongehuwde--zich verwonderde dat hij op onrechtvaardige eischen van
zijne werklieden inging: "Het huwelijk maakt een muis van een man."

De jonge handelsman die de kronkelwegen in de geslachts-verhouding
bewandelt, vindt in het dure onderhoud van zijne schoone afhankelijke
een aanhoudende bedreiging voor zijn eerlijkheid en zijne verwachtingen
in zaken. Wanneer diezelfde man trouwt, werken de behoeften van zijne
vrouw dikwijls op dezelfde wijze. Het gevoel van de afhankelijkheid
van het hulpelooze schepsel dat door hem gevoed moet worden, prikkelt
niet tot meer moedbetoon, maar dwingt tot onderwerping. Dit op den
voorgrond tredend onderscheid moet goed in het oog gehouden worden.

Wettige geslachts-wedijver doet al de goede eigenschappen van een man
uitkomen. Om haar te behagen, om haar te winnen streeft hij er naar
zijn best te doen. Maar de economische afhankelijkheid der vrouw van
den man, met de daaruit voortvloeiende koopbaarheid, oefent een geheel
anderen invloed op hem uit; het plaatst hem voor de noodzakelijkheid
om dingen te verkrijgen, niet om dingen te doen. Op de laagste treden
van den arbeidsladder, waar men niets verkrijgt zonder iets te doen
en de werkman altijd meer doet dan hij verkrijgt, heeft dit niet
zulke tastbare slechte gevolgen als op de hoogere treden, waar de
beroepen en kunsten staan en het beste werk altijd boven de markt
staat; werken voor de markt beteekent daar verlaging van arbeid. De
jonge kunstenaar of dichter, de wetenschappelijke jonge man werkt ter
wille van de kunst of van de wetenschap en zoo voor het welzijn van
de maatschappij. Maar zoodra zij huwen, moeten zij geld verdienen,
moeten dan werken voor hen die betalen willen, en die betalen willen
zijn niet diegene die de vlag van den vooruitgang hoog houden. Den
belangeloozen werkers voor het maatschappelijk welzijn is het zeer
goed mogelijk gemeenschappelijke belangen te hebben, doch zoodra de
geslachts-verhouding tusschen beide treedt, scheurt de solidariteit
vaneen en lost zich op in kleine groepen van individuen, die vereenigd
zijn alleen op grond van geslachts-vereeniging en zich druk maken
alleen voor hunne persoonlijke belangen, ten koste van iemand of
van iedereen.

Dat de geslachts-verhouding een slechten invloed uitoefent op
de ras-werkzaamheden is tot de volksovertuiging  doorgedrongen
en heeft uiting gevonden in het hartelooze gezegde: "Cherchez la
femme". Wanneer iemand zijn zaken slecht behartigt, den moed laat
zakken, onverschilligheid toont, dan vragen zijn cynische vrienden:
"wie is zij?" Niet voor niets zuchten de goede vrienden van een
man wanneer hij trouwt, vooral wanneer hij iemand is met groote
gaven. Maar naast dit oordeel van de wereld staat eveneens het
vertrouwen in den veredelenden invloed der vrouw. De wereld heeft
gelijk. Het kan evengoed het een als het ander zijn. Beide opinies
zijn juist. De vrouw die alleen door de geslachts-verhouding of
alleen door de individueel-economische verhouding invloed uitoefent,
werkt veredelend op de maatschappij. De vrouw die door hardnekkig
beide verhoudingen te vereenigen, een macht wordt in de maatschappij,
oefent inderdaad een zeer vreemden invloed uit.

Een van de amusante kleine gevolgen van deze omstandigheden is dit:
terwijl wij het gevolg van het huwelijk op de sociaal-economische
verhouding en het gevolg van de sociaal-economische verhouding op het
huwelijk hebben opgemerkt en gezien dat de trouwe dienaar van het gezin
een slechte dienaar van de maatschappij en de trouwe dienaar van de
maatschappij een slechte dienaar van het gezin was, en dat instellingen
waar ongehuwden samenwonen een goed resultaat opleveren, maakten wij
de conclusie dat alleen de ongehuwde staat met collectieve welvaart
kan samengaan, iets dat wij niet wenschen. Daarom is de volksmeening
zoo spoedig gereed om de socialistische theorieën gelijk te stellen
met ondermijning van het huwelijk. Toen men inzag dat het huwelijk ons
minder gezind maakte tot collectivisme, heeft men de gevolgtrekking
gemaakt dat dan ook omgekeerd het collectivisme ons minder gezind
moet maken om te trouwen,--dat "het gezin zal afgebroken worden"
en dat het "de grondslagen van het familieleven zal aantasten."

Wanneer wij ons eerst duidelijk voor den geest hebben gesteld dat
een zuivere, duurzame, monogame geslachts-vereeniging bestaan kan
zonder lokmiddel of koop, zonder de ijzeren boeien van economische
afhankelijkheid, en dat mannen en vrouwen zoo vereenigd in
geslachts-verhouding toch vrij zullen zijn om met anderen vereenigd
te zijn in economische verhouding, dan zullen wij toewijding aan
de menschheid niet meer beschouwen als een onnatuurlijk offer en
collectieve welvaart als een zaak om te vreezen.

Buiten en behalve het handhaven van dit oorspronkelijk individualisme
in het steeds toenemend collectivisme van het sociaal-economisch
proces en het brengen van het beginsel van den geslachts-strijd in
het nauwe veld van industrieelen wedijver, bestaat er nog een andere
zijde van den slechten invloed dien de sexueel-economische verhouding
op de maatschappelijke ontwikkeling uitoefent. Dit komt doordat de
vrouw niet produceert en toch consumeert.

In de individueele ontwikkeling van het menschenras, dat wonderbaar
fijne uitwerken en ineenvloeien laten van bepaalde functiën welke
het organisch leven van de maatschappij samenstellen, vinden
wij dat productie en consumptie hand aan hand gaan, maar dat
productie voorafgaat. Iemand kan niet verbruiken, wat nog niet
voortgebracht is. Economische voortbrenging is de natuurlijke
uiting van menschelijke energie,--geen geslachts-energie maar
ras-energie,--de onbewuste plichtsvervulling van het maatschappelijk
organisme. Maatschappelijk georganiseerde menschen hebben de neiging
om voort te brengen, zooals een klier om af te scheiden; dit ligt in
den aard der zaak. De scheppingsdrang,  de wensch om te maken, om
de innerlijke gedachte in uiterlijken vorm te brengen,--alleen uit
behoefte om te maken, niet uit behoefte aan het gemaakte,--is het
meest kenmerkend karakter der menschheid. "Ik wil teekenen", roept
het kind, een potlood vragende. Het begeert niet te eten. Het wil
teekenen. Het begeert niet iets in te brengen, maar het probeert iets
uit te brengen. Meestal verlangt het iets te doen wat het heeft zien
doen, om het even of het geldt het maken van een taartekorst of van
scheermessen. De eerste kan het opeten, de laatste niet, maar dat maakt
blijkbaar geen verschil. Dit is het natuurlijk voortbrengingsproces
en wanneer het uitvoerbaar is, wordt het gevolgd door het natuurlijk
verbruiksproces. Maar de consumptie is niet het voorname doel, de
macht die regeert. Onder deze organische maatschappelijke wet komt,
indien zij natuurlijk werkt, de evolutie van die kunsten en ambachten
tot stand, in welker beoefening ons leven bestaat en van wier opbrengst
wij leven. Zoo ontwikkelt de maatschappij in zich zelf,--scheidt af
als 't ware--den socialen bouw met zijn samengestelde inrichting;
en waren andere dingen gelijk, dan zouden wij in de maatschappij even
natuurlijk functioneeren alsof wij zoovele klieren waren.

Maar andere dingen zijn niet gelijk. Het halve menschdom is van de
vrije productieve uiting verstoken en gedwongen zijn menschelijken
drang tot productie te beperken tot dezelfde wegen waar langs ook zijn
geslachtsdrang tot reproductie uiting vindt. Zijn scheppend vermogen
wordt beperkt tot het niveau van den rechtstreekschen persoonlijken
lichamelijken dienst, tot het maken van kleederen en het bereiden
van voedsel voor individuen. Geen maatschappelijke dienst wordt
toegestaan. Terwijl de macht van de vrouw om te produceeren belemmerd
wordt, neemt haar macht om te consumeeren onevenredig toe door den
gullen toevoer van onverdiende gaven van den man. Eerstens heeft
men de vrouw niet toegestaan vrij te produceeren en ten tweede
bestaat er geen verhouding tusschen wat zij voortbrengt en wat
zij verbruikt. Haar werkzaamheid is niet het natuurlijk gevolg van
haar scheppende kracht, niet het werk dat zij doet omdat zij er de
innerlijke macht en kracht toe heeft; noch geeft haar arbeid zelfs
den maatstaf aan van hetgeen zij verdient. Zij bezit natuurlijk den
aangeboren wensch om te consumeeren en men heeft daaraan geen andere
grens gesteld, dan de macht of den wil van haar man.

Zoodoende hebben wij in ons midden met moeite ontwikkeld en met zorg
gekweekt een groote klasse van on-productieve verbruikers, een klasse
die de halve wereld is en de moeder van de andere helft. Wij hebben
in het menschenras den wensch en de gewoonte gekweekt om "te nemen"
afgescheiden van zijn natuurlijken voorlooper of begeleider van
"te maken". Wij hebben deze eindelooze schare groote bloedzuigers
voor ons zelf gemaakt, die allen roepen: "Geef! Geef!" Om voedsel te
verbruiken, kleederen te verbruiken, huizen en meubelen en schilderijen
en versierselen en amusementen te verbruiken, om eeuwig te nemen, te
nemen, te nemen,--van één man als zij deugdzaam zijn, van velen als
zij slecht zijn,--maar altijd te nemen en er nooit aan te denken om
iets terug te geven dan alleen haar vrouw-zijn; dit is de gedwongen
toestand van de moeders van ons ras. Het is geen wonder dat hare
zonen in "zaken" gaan, om geld te maken. Het is geen wonder dat
de wereld vervuld is van den wensch, om zooveel mogelijk trachten
te krijgen en zoo weinig mogelijk te geven. Wat wonder ook dat wij
hooge, innige liefde slechts bij naam kennen, met hier en daar een
vreemde, mooie uitzondering,  waarvan wij door onze bewondering de
zeldzaamheid bewijzen.

Neemt men in aanmerking dat de sterk ontwikkelde mannelijke energie
met ruwe wreedheid op de arbeidsmarkt moet strijden als op een
slagveld en dat de averechtsche toestand der vrouwelijke energie
een onnatuurlijke begeerigheid aangekweekt heeft, dan spreekt het
van zelf dat de industrieele ontwikkeling der menschheid bijzondere
verschijnselen te aanschouwen geeft. Een van de mindere gevolgen
van deze laatste omstandigheid, het beperken van de vrouwelijke
werkzaamheid tot uitsluitend persoonlijke behoeften en de neiging van
haren over-ontwikkelden geslachts-aard, om de zoogenaamde "plichten
der vrouw" te overschatten, heeft een fijn uitgesponnen toewijding aan
personen en persoonlijke behoeften doen ontstaan, niet met het doel
om beter karakters te vormen, maar om de lichamelijke behoeften en
genoegens hooger op te voeren. De vrouw en moeder, die den opkomenden
vloed van de macht van het ras in dezelfde oude kanalen stort als
weleer haar vroegste voorouders deden, voorziet voortdurend en met
toenemende kracht alleen in de physische behoeften van het gezin. Zij
doet dit natuurlijk gaarne. Maar het onderhoudt in de menschen een
overdreven gevoel van waarde voor kleederen, voedsel en versierselen
voor zich zelf, zonder dat men het werkelijk nut en de waarde voor
het algemeen er van beseft. Het ontwikkelt persoonlijke zelfzucht.

Doch ook, de verbruikende vrouw, uitgesloten als zij is van iedere
vrije voortbrenging, is niet in staat het werk te waardeeren dat
noodig was om haar al datgene te verschaffen, wat zij zoo lichtzinnig
verbruikt. En daar haar verbruik zich hoofdzakelijk bepaalt tot
die voorwerpen die haar zinnelijkheid streelen, is zij oorzaak dat
de markt overvoerd wordt met zaken voor opschik en persoonlijke
versierselen, met allerlei dingen die weelderig en ontzenuwend
stemmen en dat wel in zulk een groote en grillige verscheidenheid
dat zij een onoverkomelijk beletsel vormen voor de ware industrie
en echte kunst. Als de priesteres van den tempel der consumptie,
als de onbeperkte vraagster naar voorwerpen die zij verbruikt,
is haar economische invloed reactionair en nadeelig. Veel, zeer
veel van den stroom van nuttelooze productie waarin onze economische
krachten doodloopen,--de kracht van den man uitloopend als water op mul
zand,--is een gevolg van het scheppen en zorgvuldig handhaven van deze
valsche markt, dien put waarin menschelijke arbeid wordt opgeslorpt,
zonder dat er iets van terugkeert. De vrouw in haar valschen
economischen toestand werkt nadeelig terug op industrie, op kunst,
op wetenschap, op ontdekkingen en op vooruitgang. Door den invloed
van de sexueel-economische verhouding op de lichaamsgesteldheid van
het individu wordt in ons de drift naar oorspronkelijk individualisme
levendig gehouden, waaraan wij anders reeds lang ontgroeid zouden
zijn. Het maakt onze industrieele verhouding geslachtelijk en het maakt
onze geslachts-verhouding tot handel. En als zichtbaar gevolg op de
markt, verhindert en bederft de over-sekste vrouw, in haar onverstandig
en voortdurend eischen, de economische ontwikkeling der wereld.



VII


Een toestand die reeds zoolang bestaat, zoo algemeen voorkomt en zoo
standvastig was als de sexueel-economische verhouding in het menschdom,
kon niet in den loop der sociale evolutie opgenomen en gehandhaafd
zijn, indien hij geen natuurlijke oorzaken had gehad. De grootste
kracht van den individueelen wil kon op den duur geen toestand
gaande houden, waardoor de maatschappij zooveel nadeel berokkend
wordt. Kerk en Staat en maatschappelijke vormen gaan met onzen
vooruitgang mede, wij kunnen ze nooit lang tegenhouden, zoodra de
tijd voor verderen vooruitgang gekomen is. Er is dus een tijd geweest
dat de sexueel-economische verhouding voor de maatschappij voordeelig
was. Nu zij dit niet meer is, is "de vrouwenbeweging" ontstaan en wij
zien hoe van jaar tot jaar, van dag tot dag de toestand onder onze
oogen verandert, ondanks ons traditioneel verzet. De verandering
in deze bladzijden besproken, is dan ook niet voorspeld en wordt
hier niet aanbevolen, zij heeft reeds onder de kracht der sociale
evolutie plaats gevonden en zij behoeft alleen tot ons bewustzijn
door te dringen om den nutteloozen maar prikkelenden tegenstand onzer
zelfmisleiding te overwinnen.

De aanvankelijke noodzakelijkheid van deze kenmerkende menschelijke
verschijnselen ligt diep verscholen onder de elementaire
krachten van het maatschappelijk leven. De verhoudingen die
noodig waren om het individueel organisme tot stand te brengen,
lieten ons in den steek toen zij dienst moesten doen bij de
verdere ontwikkeling van organisatie, van het individueel tot het
sociaal organisme. Samenwerking vereischt eerst het bestaan van een
gemeenschappelijk belang en daarna de vestiging der gemeenschappelijke
bewustwording. Het gemeenschappelijk belang der individueele cellen
om op gemakkelijker manier aan voedsel te komen, bracht hen tot
nauwer aaneensluiting. Toen dit nauwer verbond tot stand gebracht
was, werd hun gemeenschappelijk bestaan een éénheid, één zijn,
een iets met een eigen bewust leven. In de hoogste ontwikkeling
van het meest samengesteld en fijnst uitgewerkt organisme gaat dit
altijd door. Er moet een gemeenschappelijk belang bestaan, dat door
al deze samenwerkende bedrijvigheid bevorderd wordt; en er moet
een gemeenschappelijk bewustzijn aanwezig zijn, waardoor het zeer
gemakkelijk wordt het gemeenschappelijk belang te dienen.

Wanneer de samenstellende cellen in onze weefsels beginnen ineen
te krimpen en door gebrek aan voedsel achteruit te gaan; wanneer de
verschillende organen van ons lichaam vermoeid zijn van niets-doen en
knorrig hun natuurlijke beweging eischen, dan zegt de mensch niet,
"mijn weefsels eischen nieuwen toevoer", of "mijn organen verlangen
naar werk", maar hij zegt: "Ik heb honger". Dat "Ik", de persoonlijke
bewustheid, die de gewillige samenwerking van al de deelen van het
lichaam leidt, zet zich aan het werk om voedsel te verkrijgen. De
sociale evolutie berust op dit algemeen belang. Individueele menschen
hebben bij zulk een sociaal verbond voordeel en daarom sluiten zij
zulk een verbond. Zulk een verbond vereischt een gemeenschappelijk
bewustzijn, waardoor de gecoördineerde werking kan plaats grijpen; en
de geheele loop van sociale ontwikkeling wordt door de voortdurende
uitbreiding van dit sociale bewustzijn en zijn noodzakelijk
begeleidende gevolgen gekenmerkt.

De taal is ons beste middel tot onderlinge gedachtewisseling en voert
op tot letterkunde. Het menschelijk verstand is het maatschappelijk
orgaan, waardoor wij onderling verbonden zijn. Daaruit vloeit de stroom
der gedachten, die ons in staat stelt samen te werken. Door datgene
wat het verstand met anderen gemeen heeft, kan men elkander begrijpen;
en het is om die reden dat tot op zekere hoogte gemeenschappelijke
opvoeding onontbeerlijk is voor vrije maatschappelijke ontwikkeling.

In het allervroegste begin van dit proces, toen het menschelijk
dier nog niets dan een dier was,--maar een individu,--ontstond
reeds de gebiedende eisch voor de vaststelling van een algemeen
bewustzijn tusschen deze tot hiertoe onverzoenlijke dieren. De eerste
stap door de natuur in deze richting gedaan, wordt gevonden in de
betrekking tusschen moeder en kind. Waar de jongen na de geboorte
geheel afhankelijk blijven van de moeder; waar de functiën van
een afzonderlijk levend lichaam de hulp noodig hebben van een ander
afzonderlijk levend lichaam, daar bestaat een wederzijdsche behoefte,
het eigenlijk instinkt, dat deze wederzijds op elkaar inwerkende
persoonlijkheden te zamen houdt. Dat instinkt noemen wij liefde. Het
kind heeft de moederborst noodig. De moederborst heeft behoefte aan
het kind. Daardoor werd tusschen moeder en kind reeds liefde geboren,
toen het vaderschap nog niets meer was dan een oogenblikkelijke
gebeurtenis. Maar het gemeenschappelijk gevoel, de wederzijdsche
aantrekking tusschen moeder en kind hield hier onvoorwaardelijk
op. Zij was in omvang tot deze nauwste verhouding begrensd; in duur
tot de periode der kindsheid.

Het gemeenschappelijk belang van de menschen moet echter door de
ras-eigenschappen gediend worden en niet hoofdzakelijk door de
geslachts-functiën der vrouw of de plichten der moeder ten opzichte
van haar kind. Toen het mannetje, door zijn aard gedreven, telkens
inbreuk maakte op de vrijheid van het vrouwtje tot zij ten laatste
tot den staat van economische afhankelijkheid gebracht was, matigde
hij zich daarbij de positie van verzorger aan voor dit schepsel, dat
niet langer in staat was voor zich zelf te zorgen. Hij was echter niet
enkel verplicht in haar behoeften te voorzien, maar hij moest ook een
deel van de gedwarsboomde moederplichten op zich nemen. Hij werd en
bleef tot op heden een soort van man-moeder, in het scheppen van deze
merkwaardige positie alleen staande. Het gemeenschappelijk belang,
dat nu niet alleen tusschen moeder en kind, maar tusschen vader,
moeder en kind bestond, ontwikkelde een verdergaand gemeenschappelijk
gevoel. Aangezien de vader het kind niet door geslachts-functiën,
maar door ras-functiën diende, leidde deze betrekking tot een veel
verdere en duurzamere ontwikkeling dan die van de moeder alleen ooit
kon bereikt hebben. Zoowel liefde als ijver zijn door de kracht der
moederlijke energie in de wereld gekomen. Door den onvermoeiden wensch
der moeder om haar jongen van dienst te zijn, begon zij het eerst met
de beoefening der kunsten en bedrijven, waarvan wij thans leven. Toen
de mannelijke wilde nog niets was dan een jager en strijder, op
die wijze uiting gevende aan mannelijke energie, toen bracht de
vrouwelijke wilde op dezelfde natuurlijke wijze haar behoudende kracht
van vrouwelijke energie tot uitwerking. Zij verzamelde en bewaarde
voedsel voor het kind, evenals de kiemcel, in de onbewuste stilte
der natuur, voedsel verzamelt en bewaart. Zij omhulde het kind met
kleedingstukken en bouwde er een schuilplaats voor, even natuurlijk als
zij te voren de ongeboren vrucht verwarmde en een schuilplaats bood in
haar lichaam. Moederlijke energie, die door ons kunstig samengesteld
lichaam naar buiten werkt, is de bron van productieven arbeid, is de
voornaamste stroom van maatschappelijk leven.

Doch niet voordat deze reuzenkracht zich met andere krachten kon
vereenigen om coöperatief op te treden en zoodoende den verwoestenden
invloed, die door den blinden wedijver der mannelijke energie
ontstond, kon te boven komen, kon ons menschelijk leven zijn volle
rasontwikkeling intreden. Dit werd door de onderdrukking van de vrije
uiting der moederlijke energie in de vrouw en haar overbrenging
op den man tot stand gebracht. De twee krachten werden daardoor
vereenigd en door den man kwamen zij tot openbaring. Het was een van
de kalme, eenvoudige wonderen der natuur, doch niet wonderlijker
dan dat de natuur de onschuldige, gulzige bij, die meent dat zij
eenvoudig haar voedsel zoekt, tot tusschenpersoon laat dienen om de
vele bloemen gelegenheid tot voortplanting te geven. De bij mocht
zich eens beleedigd toonen als zij wist welk ambt zij vervulde
en dat de natuur het voedsel voor haar juist zoo geborgen had dat
zij verplicht werd dezen dienst te vervullen. De onderwerping van
de vrouw heeft tot een zeer hoogen graad de vermoederlijking van
den man ten gevolge gehad. Hij werd nu gedwongen nieuwe functiën
op zich te nemen, die voor mannelijke energie alleen onmogelijk
waren. Hij moest nu beginnen iemand buiten en behalve zich zelf te
leeren liefhebben en verzorgen. Hij moest leeren werken, dienen,
menschelijk zijn. Door de hevig overprikkelde geslachtsdrift werd
het menschelijk ras het lange, steile pad van vooruitgang opgeleid en
opgedreven over alle hindernissen, door alle gevaren, de vergezellende
verschijnselen van ziekte en zonde medevoerende (en deze overwinnende),
in weerwil van alles hooger en hooger, totdat ten laatste een graad van
ontwikkeling bereikt wordt, waarin de uitbreiding van menschendienst
en menschenliefde een beteren weg mogelijk maakt. Door de werking
van zijn eigen begeerten, door al het bijkomende kwaad, werd de man
voor een deel moeder, waardoor beiden, man en vrouw, in staat waren
mensch te worden. Het was een belangrijke stap in den vooruitgang van
ons ras, een middel om tot een einddoel te geraken. Zij moet niet als
een buitengewone moederlijke opoffering beschouwd worden, maar als een
nieuw en volmaakt systeem van vaderlijke opoffering: het mannetje van
het genus mensch door behoefte aan geslachtsbevrediging gedwongen tot
het uitoefenen van moederlijke plichten. De natuurlijke verwoestende
neigingen van den man werden langzamerhand in de behoudende neigingen
van de vrouw omgezet en wel zoo in 't oogloopend, dat het proces
door de geheele geschiedenis heen opgemerkt werd. Door middel van
de natuurkeus en onafgebroken oefening werden in het mannetje tot
zijn groot voordeel het instinkt en de gewoonten van het vrouwtje
tot ontwikkeling gebracht. In individueel economische verhouding
was de vrouw afhankelijk van den man. Zij leefde in een staat van
hulpelooze slavernij. Zij werd met onuitsprekelijke onrechtvaardigheid
en wreedheid behandeld. Maar de processen in de natuur storen zich
in 't geheel niet aan zulke omstandigheden. Om de tegenstrijdige
geslachtsneigingen van twee dieren zoodanig te vermengen dat zij
een vruchtdragende macht van een zegevierend ras worden, wordt een
pijnlijk proces vereischt, maar dat komt er niet op aan. Het was
noodzakelijk en het werd volbracht. Er moet een eind komen aan de
bittere gevoelens welke in deze eeuw tusschen de beide seksen ontstaan
zijn. Hoewel de vrouw van heden recht heeft op een andere positie,
behoeft zij over het verleden geen wrok te toonen, noch schaamte,
noch gevoel van onrecht. Met een volkomen zekerheid van de vroegere
superioriteit van haar sekse en de sociologische noodzakelijkheid
van hare tijdelijke onderdrukking, behoorde zij alleen hoogen,
teederen trots te voelen over haar eeuwenlang geduldig wachten en
lijden, totdat de man langzaam kon opklimmen om het tot volkomen
ras-gelijkheid met haar te brengen. Zij kon wachten; zij kon lijden.

Het is hoog tijd dat vrouwen hare ware positie beginnen te begrijpen,
voor nu en voor altijd, en te zien hoe weinig de lange jaren van
slavernij die veranderd hebben. Het was niet in het belang van het ras
om de behoudende levensprocessen zoo geheel alleen aan de vrouwen over
te laten, en den man slechts de rol van tijdelijken bemiddelaar in de
voortplanting en niets anders toe te bedeelen. Zijn grootte, kracht en
woestheid,--bewonderenswaardige hoedanigheden tot instandhouding van
een individueel dier,--waren niet de meest gewenschte eigenschappen
om het menschelijk ras te ontwikkelen. Wij hebben het meest behoefte
aan coördinatievermogen,--de gemakkelijkheid van vereenigen,--aan
de macht om te maken en te bewaren, meer dan aan die om te verteren
en te vernietigen. Dat waren vrouwelijke hoedanigheden. Uit eigen
natuur handelende kon de man geen hoedanigheden openbaren die
hij niet bezat. Als de meester van de vrouw zich verheffende, als
haar dienaar geketend, heeft hij door die vreemde samenvoeging van
functiën deze hoedanigheden onder de zware wet der noodzakelijkheid
verworven. Oorspronkelijk werkten man en vrouw op verschillende wijze,
hij verteerde en verwoestte, zij bewaarde en bouwde. Zij was de diepe,
voortgaande voorname stroom van het leven, terwijl hij de werkzame
variant was, die dat leven hielp wijzigen en uitbreiden, doch meer
als helper dan als dader. Er waren en er zijn nog rassen die zich
zelf voortplanten zonder de hulp van het mannelijk organisme,--bij
de hermaphroditen en door parthenogenesis.

Terwijl de evolutie der diersoorten voortschreed, vinden wij een
lange reeks van werkdadige proefnemingen in mannetjes,--zeer zwakke,
voorbijgaande en ondergeschikte verschijningen in den beginne,--zich
langzamerhand ontwikkelende tot voller en voller gelijkheid met de
vrouwtjes. In sommige lagere vormen, zooals in rotiferen, insekten en
crustaceæ, worden de meest inferieure mannetjes gevonden, soms zijn zij
er in het geheel niet, of als zij bestaan dan hebben zij geen ander nut
dan als bemiddelaar bij de voortplanting. Het meest bekende voorbeeld
hiervan komt bij de bijen voor, waar de hommel, nadat hij zijn functiën
verricht heeft, sterft of anders door de krachtige mede-moeders van
den zwerm omgebracht wordt. Ook de gewone spin heeft een zwak mannetje,
dat al bevende zijn éénig klein doel uitvoert en dan door zijn vrouwtje
opgegeten wordt. Zij is de spin, de aanhoudende vliegenvangster. Hij
is niets anders dan een vruchtbaarmakende bemiddelaar. De kleine,
groene plantenluis, die zoo menigvuldig op onze rozestruiken voorkomt,
kan zich door parthenogenesis voortplanten, zoolang de omstandigheden
gunstig zijn, dat wil zeggen, zoolang het warm en er genoeg te eten
is. Zoodra echter de toestanden slechter worden, ontwikkelen er zich
mannetjes en dan vindt de dualistische wijze van voortplanting plaats.

In de twee groote levensprocessen van zelf-behoud en ras-behoud
is het vrouwtje bij de lagere diersoorten voor het eerste altijd
beter toegerust dan het mannetje en voor het ras-behoud draagt zij
bijna den geheelen last. De korte duur van zijn functioneel nut is
niets in vergelijking van den langen drachttijd voor haar en de
diensten die zij in vele gevallen den jongen nog na hun geboorte
bewijst. Ras-behoud is bijna geheel een vrouwelijke functie geweest,
somtijds zelfs uitsluitend. Maar het is gebleken in het belang
van het ras te zijn om twee hoog ontwikkelde ouders te hebben in
plaats van een. Van daar dat gelijkheid van beide seksen langzaam
ontwikkeld werd, niet alleen door het mannetje bij de voortplanting
een belangrijker plaats te doen innemen, maar door ras-eigenschappen
in hem, die tot nog toe slechts een voortplantende bemiddelaar was
geweest, tot ontwikkeling te brengen. Het laatste stadium in dit
proces was de verheffing van het mannetje van het geslacht mensch tot
volle ras-gelijkheid met het vrouwtje en dit sloot haar tijdelijke
onderwerping in. Haar lichamelijke en geestelijke neigingen zijn
beide in het organisme van den man overgeplant geworden. Hij werd tot
de werkende moeder van de wereld bevorderd. De sexueel-economische
verhouding was noodzakelijk om het mannetje van het menschenras
te verheffen en te verbreeden, te verdiepen en te verzachten,
vrouwelijker en daardoor meer menschelijk te maken. Indien de vrouw
haar geheele persoonlijke vrijheid en werkzaamheid behouden had,
dan ware zij de meerdere van den man gebleven, maar zouden beiden in
ontwikkeling zijn blijven staan. Aangezien de vrouw niet de neiging
bezat om afwisseling in haar werkzaamheden te brengen, waardoor
de man zich onderscheidde, vereenigde zich de uitzettende kracht
van mannelijke energie met de behoudende en opbouwende macht van
de vrouwelijke energie. De expansieve en veranderlijke mannelijke
energie, die in den nieuwen toestand verplicht was te strijden voor
opbouwenden arbeid, heeft dien arbeid meer vooruitgebracht en meer
doen afwisselen dan wanneer dit alleen door toedoen der vrouw had
moeten plaats vinden. Met haar rijkdom van macht en geduld, haar liefde
tot werken en tot geven, verricht zij nog steeds dezelfde primitieve
werkzaamheden. Hij ongeduldig wordende wanneer er hindernissen op zijn
weg liggen, met zijn afkeer van werken, splitst zijn werk in duizende
afzonderlijke werkzaamheden en spoort ontelbare wegen op om zijn taak
te verlichten. Aangezien met mannelijke energie vrouwelijke functiën
volbracht moesten worden, werd onze industrie tot hare tegenwoordige
ontwikkeling gebracht. Zonder de economische afhankelijkheid van
de vrouw, zou de man nog enkel de jager en vechter, de dooder,
de verwoester zijn; terwijl zij nog steeds als de ijverige moeder,
zonder verandering of verbetering, zou fungeeren.



"Wat Israëls kinderen liefst opbouwden,
Egypte's kinderen liefst neerhouwden".



zegt een oud rijmtje, maar op die wijze zou de wereld niet veel verder
komen. De vrouw heeft in haar ondergeschikte positie, onder allerlei
bezwaren en door de dikke muren van haar gevangenis haar opbouwende
kracht op den man overgebracht en door hem de opbouwing der wereld tot
stand doen komen. Zijn zuiver individualistische energie, die alleen
door de macht van geslachts-aantrekking in bedwang werd gehouden, had
juist dezen vereenigingsvorm, met zijn sterk overdreven geslachtsleven
noodig, om die taak te volbrengen. De abnormale geslachtsontwikkeling
van de vrouw, door allerlei wetten in toom gehouden, heeft als een
onstuimige bron gewerkt op den eenigen vrij handelenden persoon in
de maatschappij,--den man. Door dezen sterken prikkel kon hij bergen
verzetten. De geheele wereld heeft het opgemerkt en bewonderend
heeft men geroepen: "O, 't is liefde, 't is liefde, 't is liefde,
waarom de wereld draait". Dat was inderdaad zoo, of ten minste die
heeft den man door de wereld voortgedreven in een langen zwerftocht
van strijd en overwinning, van werken en zwoegen. En ieder man die
bemint en zegt: "Ik ben de uwe, doe met mij wat gij wilt," kent die
macht en vereert haar.

Tot zoo ver is de menschelijke ontwikkeling tot stand gekomen
door de macht der mannelijke energie, die door den prikkel van
de geslachtsdrift en door de opeengehoopte onderdrukte vrouwelijke
energie tot werkzaamheid aangespoord werd. Vrouwen hebben haar periode
van onderwerping betaald gekregen met een overwonnen wereld en de
beschaving van den man.

De vrouwen moeten, ondanks den zielestrijd en de lange donkere
jaren van bitter leed, van schande en van afgrijzen, niet vergeten
dat zij het ten minste zoo ver gebracht hebben en, dank zij de
gezegende macht der heriditeit, niet zoo ten achter zijn gekomen,
dat een paar geslachten van vrijheid hen niet weder op gelijken
voet met hun tijd zal brengen. Wanneer de eeuwen van slavernij en
oneer, van marteling en pijn, van grievende onrechtvaardigheid en
vernederende onderdrukking de vrouwen lang toeschijnen, laten zij
zich dan de geologische tijden, die millioenen en millioenen jaren te
binnen roepen, toen onvolkomen ontwikkelde, pygmeïsche, parasitische
mannetjes streden voor hun bestaan en al of niet door de vrouwtjes
gebruikt werden, zooals dat het beste uitkwam. Welke reeks vrouwen
of bijwijven werd ooit zoo'n onteerende plaats aangewezen als aan
de vele mannetjes der cirrhopedes (een soort weekdieren), die door
hunne zorgdragende vrouwtjes tusschen de schalen worden rondgedragen,
omdat zij bang zijn er een of twee van te zullen verliezen! Geen
verwaarloozing van oude verwelkte vrouwen kan vergeleken worden met
den smadelijken, onopgemerkten dood van den hommelbij, die mishandeld,
uitgehongerd, in was gemetseld en alleen aangehouden wordt om voor een
oogenblik zijn geslachts-functie uit te oefenen en zelfs daarvoor niet
bepaald noodig is! Geen Blauwbaard-geschiedenis of wreedheid van een
bruid-doodenden Oosterschen Koning kan in onbarmhartigheid wedijveren
met de ruwe slachting van het ongelukkig kleine mannetje-spin, dat door
zijn wreede echtgenoote op haar huwelijksmaal genuttigd wordt! In de
geschiedenis der menschheid werd nooit tegen vrouwen zooveel geweld
gepleegd als tegen die hulpelooze mannetjes in lagere diersoorten. Den
grootsten duur van het leven is het vrouwtje de heerscheres op aarde
geweest. Tot ons ras toe is het vrouwtje minstens altijd gelijk
geweest aan het mannetje en in ons ras werd zij gedurende de vroegere
ontwikkelingsperiode door het mannetje onder het juk gebracht voor
zulk een groot rassenbelang, zulk een schoon en edel doel, dat dit
offer nooit moest worden geteld, noch betreurd door de vrouwen die
haar macht kennen. Om de opbouwing van het menschelijk leven op
aarde mogelijk te maken heeft de vrouw zich zelf op den achtergrond
geplaatst, en--inniger, teederder, liefderijker nog,--om haar woeste
geslachtsmakkers tot een vrij en edel broederschap op te heffen,
om de menschelijke ziel in hare dierbare zonen hooger op te voeren,
zoude zij niet alleen dit verdragen hebben, maar zelfs meer,--en zij
zou het glimlachend, edelmoedig, verheugd hebben gedragen voor hun
geluk en dat van de wereld.

Doch nu die lange periode van opoffering voorbij is, nu de tijd
gekomen is dat noch de man, noch de wereld bij haar onderwerping meer
voordeel heeft, nu zij langzamerhand er toe overgaat zich persoonlijk
te uiten, in volle vrijheid te genieten van haar ras-bekwaamheden,
zich te plaatsen op den troon in plaats van er achter, nu zou
het harer onwaardig zijn om leedgevoel te toonen over hetgeen zij
ondervonden heeft.

Zoo moet het opgevat worden, zelfs wanneer men toestemt dat het
individu en de gemeenschap groot nadeel ondervonden door in de vrouw
de ras-ontwikkeling tegen te houden en de geslachts-ontwikkeling,
met hare gevolgen, in de hand te werken. Zelfs wanneer men verder
aanneemt dat onze groote toewijding aan het moederschap niet als een
voordeel voor de menschheid kan worden beschouwd, dan blijft het toch
waar dat onze sexueel-economische verhouding, met het gevolg dat het
menschelijk leven alleen door den man vooruit gestuwd werd, door sterke
geslachtsdrift tot werkzaamheid werd aangespoord, wat het welzijn van
het individu en het ras, zooals reeds werd opgemerkt, op velerlei
wijze heeft bevorderd; en wel door het overnemen van vrouwelijke
functiën door den man; door het vermengen van beider hoedanigheden,
waarvan onze tegenwoordige beschavingstoestand het resultaat is; door
een hooger ontwikkelde strijdmacht in den man, waarvan ras-verovering,
zoowel door oorlog als door handel, het gevolg was; door toenemende
productiviteit, als gevolg van het op zich nemen van moederlijke
functiën; en door dat de geslachts-verhouding in hoofdzaak afhankelijk
werd van de macht van den man om er voor te kunnen betalen. Zelfs het
moederschap heeft bij deze verhouding zijdelings gewonnen. Ofschoon
de moeder zelf in haar moederdiensten rechtstreeks belemmerd werd,
diende zij het ras veel meer door de mannen tot ijver te prikkelen
dan door zelf eenig werk te verrichten; en het kind heeft ten slotte
meer door de moederlijk-vaderlijke diensten geprofiteerd dan het door
de moederdiensten alleen zou hebben genoten.

Men zal waarschijnlijk toestemmen dat dit alles vroeger zoo geweest is;
maar dan zal onmiddellijk de vraag volgen: indien het zoo duidelijk
is dat de onderwerping der vrouw vroeger nuttig en noodig was en
dat de slechte, afschuwelijke sexueel-economische verhouding toch
ten slotte in het belang van het ras was, hoe weten wij dan dat
de tijd voor verandering is aangebroken? Hoofdzakelijk omdat wij
reeds bezig zijn te veranderen. Maatschappelijke ontwikkeling komt
niet tot stand door het verkondigen van nieuwe theorieën of door
het schrijven van boeken. Toen Rousseau over gelijkheid schreef,
werd het vrije Frankrijk reeds geboren, trilde de geest des tijds
reeds in de menschelijke ziel, en wie ooren had om te hooren hoorde,
wie schrijven kon schreef. De toestand der kettingslavernij, die
haar natuurlijk einde naderde, deed Garrison en Phillips en Harriet
Beecher Stowe ontwaken. Zij maakten de beweging niet. Het einde van
de economische afhankelijkheid der vrouwen is nabij, omdat het nut
er van voor het ras afnemende is. Wij hebben reeds een stadium van
menschelijke verhoudingen bereikt, waarin wij onzen socialen plicht
in botsing voelen komen met onze geslachtsbanden, die gedurende zulk
een langen tijd de eenige banden zijn geweest die wij erkenden. De
algemeene bewustwording der menschheid, de zin voor sociale behoeften
en sociale plichten openbaart zich in mannen en vrouwen beiden. De
tijd is aangebroken dat wij voor dieper en hooger prikkels dan
die van de geslachts-drift vatbaar zijn; het sociale instinkt is
thans sterk genoeg om ons tot volle werkzaamheid aan te sporen. Dit
is duidelijk in den tweelingstrijd die heden ten dage de geheele
wereld beroert,--den strijd tusschen de geslachten en tusschen de
klassen,--"de vrouwenbeweging"  en "de arbeidersbeweging". Beide namen
zijn niet geheel juist. Beide stempelen tot een klasse-gebeurtenis,
wat inderdaad een sociale gebeurtenis is, en wat vraagstukken zijn, die
het belang van het geheele menschdom in zich sluiten. Maar natuurlijk
voelen de vrouwen het meest het pijnlijke van eigen toestand. Zij
komen persoonlijk in opstand en meenen dat zij bij de verandering
het meest zullen gebaat worden. Zoo gevoelt ook de arbeidende klasse
het meest de toenemende onrechtvaardigheid van haar toestand en komt
natuurlijk onder dezelfde overtuiging daartegen in verzet. Sociologisch
beteekenen deze beide omstandigheden, welke sommigen zoo pijnlijk
en zoo schrikwekkend vinden, slechts één ding,--de toeneming van
sociale bewustwording. De vooruitgang van sociale organisatie heeft
in gelijke mate individualisatie doen ontstaan, die ten slotte zelfs
tot de vrouwen, zelfs tot den laagsten trap van onbekwame arbeiders,
is doorgedrongen. Deze hoogere graad van individualisatie kenmerkt zich
in een scherp persoonlijk bewustzijn van de gebreken van een toestand,
die voorheen weinig gevoeld werden. Met deze hoogere ontwikkeling
van het individueel bewustzijn en er een deel van uitmakende, gaat
een evenredige toeneming van maatschappelijk bewustzijn gepaard. Wij
hebben de ontwikkelingshoogte bereikt om voor elkander zorg te dragen.

De vrouwenbeweging berust niet alleen op een hooger staande
persoonlijkheid der vrouw en haar diepe verontwaardiging over
onrechtvaardigheid, maar op het breede, diepe solidariteitsgevoel der
vrouwen. De vrouwenbeweging is een harmonische beweging, gegrondvest
op de erkenning van een algemeen kwaad en op het zoeken naar een
algemeen goed. Hetzelfde is het geval met de arbeidersbeweging. Zij
is niet ontstaan doordat de individueele werkman beter opgevoed,
hooger ontwikkeld is dan de domme boer van vroeger, maar door dat met
het scherper persoonlijk bewustzijn een grooter sociaal bewustzijn
gepaard ging, zonder hetwelk geen klasse haar toestand verbeteren
kan. De bijkomende eigenaardigheden van onze sexueel-economische
verhouding hebben zich zóó ver ontwikkeld, dat zij het voortduren
van deze verhouding verbieden. In de economische wereld hebben de
overdreven mannelijkheid met haar woesten wedijver en primitief
individualisme, en de overdreven vrouwelijkheid met haar overmatig
verbruik en hinderlijke afhankelijkheid thans een stadium bereikt,
waardoor zij meer kwaad dan goed uitrichten.

De moderne vrouw die met elken dag zich meer gaat wijden aan een
bepaald vak, waarvoor zij den vereischten aanleg van den zich
voortdurend meer bekwamenden man heeft geërfd, komt door de zich
ontwikkelende ras-hoedanigheden in opstand tegen de primitieve
beperkingen van een zuiver sexueele verhouding. De wensch om te
produceeren,--deze kenmerkende eigenschap van den mensch,--vergenoegt
zich niet langer met een staat waarin alleen de reproductie van het
geslacht wordt toegestaan. In ons tegenwoordig stadium van sociale
evolutie wordt het voor de vrouwen steeds moeilijker en pijnlijker
haar toestand van economische afhankelijkheid te verdragen en
daarom scheppen zij zich een andere positie. Dit wil niet zeggen
dat op een gegeven oogenblik alle vrouwen economisch onafhankelijk
aaneengeschaard zullen staan, maar dat een langzaam aangroeiend aantal
vrouwen, nu reeds zoo groot dat de geheele wereld ze opmerkt, bij de
meest geavanceerde volkeren reeds dit vrije standpunt inneemt. Groote
sociale verbeteringen komen langzaam, gelijk het veel-golvig opkomen
van den vloed; het zijn geen plotselinge sprongen over gapende kloven.

Maar, behalve dat wij voor het eerst duidelijk bemerken dat onze
vreemde verhouding haar einde nadert, kunnen wij ook zien, hoe zij
door eigen werking krachten ontwikkelt, die aan haar bestaan of aan
het onze een einde moesten maken. Door onze eigenaardige vereeniging
der geslachten, waarbij de vrouw zich van den man bedient als middel
om haar doel te bereiken,--de moeder-vader die het werk doet voor het
hulpelooze wezen dat hij aan zijn hart koestert; de parasiet-gezellin
die zelfs verslindt waar zij het meest moest voeden,--is de toestand
geboren reeds herhaaldelijk aangeduid: dat de vrouw door den man
onderhouden wordt uit geslachtslust. Uit vrees dat hij haar zal
verliezen voedt hij haar, en door den nood gedwongen, ook haar
jongen. Zij, haar voedsel verdienende door haar geslachtsleven
wordt oversekst en werkt daardoor met steeds toenemende prikkeling
op zijn geslachts-neigingen en daar deze neigingen verband moeten
houden met zijn economisch kunnen, sporen zij hem tot economisch
handelen aan en bevordert de vrouw zoodoende de nijverheid en elken
vooruitgang. Maar,--en hier volgt nu het natuurlijke einde van een
onnatuurlijken toestand, een toestand die wel is waar een tijdlang zijn
doel diende, doch die de kiemen van eigen ondergang medevoerde--de
geslachtsdrift, versterkt als zij werd door den abnormalen druk van
de economische zijde der verhouding, werd zoo overdreven ontwikkeld,
dat zij strekte tot vernietiging van individu en ras beide; en zulke
karakter-hoedanigheden ontstonden daardoor, dat ook deze strekten
tot ons nadeel en onze vernietiging.

Een verhouding die onvermijdelijk een abnormale ontwikkeling
voortbrengt, kan op den duur niet gehandhaafd  worden. Het toepassen
der geslachtsdrift als een sociale kracht heeft zulk een onbegrensde
overdrijving van geslachtslust ten gevolge gehad, dat het sexueel in
de onnatuurlijke ondeugden der moderne beschaving, en maatschappelijk
in de gespannen economische verhouding tusschen voortbrenger en
verbruiker, waardoor de maatschappij in tweeën is gedeeld, tot
uitdrukking komt. De sexueel-economische verhouding dient om de
sociale ontwikkeling tot een zekere hoogte op te voeren. Nadat die
hoogte bereikt is, moet een hooger verhouding aangenomen worden òf
het proces houdt op opheffend te zijn; het ras gaat dan te gronde
door ziekelijke werking van eigen krachten en een jonger ras komt op,
om het geheele verloop van sociale evolutie op nieuw te beginnen.

Onder den prikkel der sexueel-economische verhouding verhief zich de
eene beschavingstoestand na den anderen, om telkens weder onder te
gaan in vermoeiende opeenvolging. Ons is het overgelaten een nieuwer,
een beter vorm van geslachtsverhouding en daarmee gepaard gaande
economische verhouding te ontwikkelen en zoodoende de vruchten te
plukken van voorafgaande civilisatie en opgevoerd te worden tot hooger
wezens. De ware en duurzame maatschappelijke vooruitgang, verder dan
wij thans gekomen zijn, is gebaseerd op onderlinge menschenliefde,
niet uitsluitend op onderlinge geslachtsliefde; hij vereischt een
economisch samenstel dat voor menschelijke behoeften en niet voor
geslachts-behoeften georganiseerd is. De sexueel-economische verhouding
voerde den man tot die hoogte op, waarop hij volkomen mensch kan
zijn. Zij verhief en ontwikkelde den menschelijken geest tot hij in
staat was die groote sociale belangen te begrijpen en te volbrengen,
waarin een opvolgend leven zijn uiting moet vinden. Maar indien het
menschdom deze nieuwe krachten niet ziet, ze niet voelt, ze niet
trouw dient, dan wordt de hoogte van waar elke verdere vooruitgang
moet voortschrijden niet bereikt, en daalt het weder. Telkens en
telkens was de maatschappij reeds tot op die hoogte gestegen, bleef
dan in gebreke de nieuwe plichten te aanvaarden en zonk terug.

Thans zullen wij niet weder dalen, want het sociale bewustzijn is ten
slotte zoo'n bezielende kracht in man en vrouw beide geworden, dat
wij duidelijk gevoelen dat ons menschelijk leven niet ten volle door
het geslachtsleven alleen geleefd kan worden. Wij zijn reeds zoo ver
geïndividualiseerd, zoo ver gesocialiseerd, dat mannen kunnen werken
zonder de aansporing van den overdreven geslachtsprikkel, werken voor
een ander doel dan alleen voor vrouw en kinderen; terwijl de vrouwen,
zonder in den slaafschen toestand van economische afhankelijkheid
gebracht te zijn, kunnen liefhebben en dienen,--ja beter liefhebben en
meer dienen. De geslachtsprikkel begint en eindigt in de individuen. De
sociale zin is een hooger iets, een betere zaak, waar een breeder,
edeler leven mede gepaard gaat, een leven zooals wij het nooit zullen
leeren kennen, zoolang het alleen op een geslachts-basis rust.

Daarenboven moet men goed begrijpen, wat reeds in wijden kring vaag
gevoeld wordt, dat de hoogere ontwikkeling van het sociale leven,
die op de economische onafhankelijkheid der vrouwen volgt, een
hooger geslachtsleven mogelijk maakt dan tot dusver bekend was. Even
snel als de mensch tot op een bepaalde hoogte in maatschappelijken
vooruitgang stijgt, even snel verslijt en vergaat deze oorspronkelijke
vorm van geslachts-vereeniging; dan gevoelt men ook hoe onvoldaan een
zoodanige vereeniging laat en hoe kwetsend zij is. In het hedendaagsche
leven is dit reeds duidelijk merkbaar. De lange, zekere, opgaande
strooming van het menschelijk ras naar het monogame huwelijk wordt
niet langer gesteund, maar belemmerd door de economische zijde van
de verhouding. Het beste huwelijk is dat hetwelk gesloten is door de
beste individuen; doch heden ten dage voelen de beste individuen van
beide seksen zich steeds meer gekwetst door de economische basis van
ons huwelijk, een basis die in mannen en vrouwen die eigenschappen
en de daaruit voortvloeiende industrieele toestanden voortbrengt
en in stand houdt, welke het huwelijk met elken dag moeilijker en
wisselvalliger maken.

Daarom moest de vrouwenbeweging door ieder rechtschapen en helderziend
man zoowel als vrouw begroet worden als de beste vrucht van deze
eeuw. De vooruitstrevende banier voert tot zinspreuk: "gelijkheid
voor de wet", de vrouw een aandeel in het politieke leven; maar
de voornaamste vooruitgang is en zal zijn economische vrijheid en
gelijkheid. Zoolang leven op aarde bestaat, zullen de economische
voorwaarden van elken bestaanden levensvorm er den grondslag van
vormen en den toestand beheerschen; het menschelijk leven maakt hierop
geen uitzondering. Een maatschappij, wier economische eenheid een
geslachts-verbond is, kan zich niet boven een zekere hoogte economisch
ontwikkelen; evenmin als een maatschappij, zooals de patriarchale,
wier politieke eenheid een geslachts-verbond was, zich boven een
zekere hoogte politiek kon verheffen.

De laatste bevrijding van het individu zal de laatste vereeniging
van individuen mogelijk maken. Zoolang de zonen zich moesten
buigen voor den wil van een patriarchalen vader was democratie een
onmogelijkheid. Democratie beteekent, vereischt, is, persoonlijke
vrijheid. Zoolang de sexueel-economische verhouding het huisgezin
maakt tot het doel waarvoor wij werken, is geen hooger samenleven
dan wij thans bereikt hebben mogelijk. Doch zoodra de vrouwen vrije,
economische, maatschappelijke factoren geworden zijn, wordt een
volkomen maatschappelijke vereeniging van individuen met collectieve
voortbrenging mogelijk. Met zulk een vèr strekkende vereeniging,
wordt ook een vereeniging tusschen man en vrouw mogelijk, zooals de
wereld zich die reeds lang te vergeefs gedroomd heeft.



VIII


Met zoo'n onmisbare en ingrijpende verandering in het menschelijk
leven als deze verandering van economischen grondslag in de positie
der vrouwen, doen wij goed eindelijk meer aandacht te schenken aan
de verklaring van alledaagsche feiten in ons gewone leven, die door
elken oppervlakkigen lezer begrepen kunnen worden, indien hij ten
minste weet, hoe hij moet lezen. In den regel begrijpen wij niets
van de belangrijkste openbaringen aan de menschheid,--de teekenen
des tijds. Geschiedkundige crisissen, welke langzaam haar hoogtepunt
bereikt hebben, barsten plotseling over ons los, nog voor de overgroote
meerderheid van het volk bemerkt dat er iets gaande is. Het eerste
geweer dat te Fort Sumter werd afgeschoten, was een buitengewone
verrassing voor de meeste burgers der Vereenigde Staten. Toen de adel
van Frankrijk werd vernietigd, hadden slechts weinigen dit genoegzaam
voorzien om het te voorkomen.

Gelukkig wachten de wetten der sociale evolutie niet op onze erkenning
of aanneming er van, zij gaan onverbiddelijk haar gang. Zoo is de
verandering, grooter en belangrijker dan de wereld ooit aanschouwd
heeft, het langzaam oprijzen van de eeuwenlang onderdrukte vrouw
tot volkomen ras-gelijkheid met den man, reeds lang genoeg rondom
ons gaande geweest, om opgemerkt te kunnen worden. Zij verscheen om
velerlei redenen in Amerika eerder en sterker dan ergens elders.

Het Anglo-Saksisch bloed, dat engelsch mengsel waarvan Tennyson
zingt,--"Saksisch, Normandisch en Deensch zijn wij",--toont de
krachtigste uiting van den laatsten stroom van frisch rassen-leven
van het Noorden; van deze krachtige rassen, waar de vrouwen meer
gelijk waren aan de mannen en de mannen er niet minder mannelijk om
waren. De sterke, levendige geest van den godsdienst-opstand in de
nieuwe kerk, die protesteerde tegen en zich los maakte van de oude,
deed de ziel der vrouw even goed als die van den man ontwaken en in de
gelijkheid van het martelaarschap leerden beide seksen naast elkander
staan. Daarna, in het durven en zich blootstellen, het harde werken
en de bittere ontbering van het pioniers-leven der eerste kolonisten,
was de aanwezigheid der vrouwen werkelijk van het hoogste belang en
had haar arbeid groote economische waarde. Geslachts-afhankelijkheid
werd bijna niet gevoeld. Zij die de kogels goot en de geweren
laadde, terwijl de mannen ze afvuurden, was mede-verdediger van
huis en haard. Zij die de wol kamde, verfde, spon en weefde was
mede-kostwinner van het gezin. Mannen en vrouwen zonden te zamen hunne
gebeden op, werkten te zamen en vochten te zamen in betrekkelijke
gelijkheid. De ontwikkeling der democratie heeft ons echter meer dan
alles de volmaaktste individualisatie gebracht die de wereld ooit
aanschouwd heeft. Ofschoon dit in het politieke leven alleen door de
mannen wordt geuit, is toch het karakter dat het heeft voortgebracht,
ook door hun dochters geërfd. De democratische Federatie die in haar
organische vereeniging terugwerkt op individuen, heeft in Amerika den
geest der menschen zoo vrij gemaakt, zoo versterkt, zoo aangemoedigd,
dat zij de slavernij hebben afgeworpen, en, door denzelfden prikkel
in beweging gebracht, den langen strijd voor wettelijke gelijkstelling
der vrouw zijn begonnen.

Deze strijd is in Amerika reeds 50 jaren onvermoeid gestreden en nadert
thans met snelle schreden zegevierend zijn einde. Het is niet alleen
dat in vier Staten ten volle het kiesrecht wordt uitgeoefend door beide
seksen, noch dat in vierentwintig andere Staten het kiesrecht voor een
deel aan de vrouwen is toegekend, wat wij onder vooruitgang rekenen;
maar wij vinden in de wettelijke en maatschappelijke, geestelijke en
lichamelijke veranderingen het bewijs dat de moeder der wereld haar
rechte plaats in de maatschappij gaat innemen. Hebben wij niet reeds
opgemerkt dat de moderne vrouw in grootte, kracht en vlugheid gewonnen
heeft? De moderne vrouw, die geest en lichaam staalt, vertegenwoordigt
het nieuwe type, waarlijk een edel type. De heldinnen van novellen en
drama's hebben tegenwoordig reeds een ander karakter dan die van het
begin dezer eeuw. Niet alleen dat men ze uiterlijk anders schetst, maar
zij gedragen zich ook anders. De valsche sentimentaliteit, de valsche
preutschheid, de valsche teederheid, de buitengewone valschheid van de
overdreven complimenten en kruipende hoffelijkheid, welke met al die
andere valschheden hand aan hand gaan, verdwijnen langzamerhand. De
vrouwen beginnen oprechter, flinker, sterker, gezonder en werkzaam,
bekwaam, vrij te worden, meer menschelijk in elk opzicht.

De verandering in opvoeding is voor een groot deel de oorzaak hiervan
en zal er later een gevolg van worden. Dag aan dag vallen hinderpalen
neder. Meer en meer worden wegen voor de vrouw geopend waar zij haar
geest kan verrijken, en gretig maakt zij daarvan gebruik. Niet alleen
onze leerlingen, maar zelfs onze onderwijzers zijn meestal vrouwen. En
het heldere en krachtige verstand der vrouwen toont telkenmale hoe
onrechtvaardig de laffe beleediging was, waarmede men vroeger steeds
verachtelijk sprak van "vrouwelijk verstand." Vrouwelijk verstand
bestaat niet. Hersenen zijn geen geslachtsorganen. Wij zouden even
goed van een vrouwelijke lever kunnen spreken.

Aanhoudend gaat de vrouw vooruit in kunsten en wetenschappen, handel
en ambachten; doch het is zeer dom met deze betrekkelijke vorderingen
aanspraak op superioriteit op dit gebied van vrouwen boven mannen te
maken of zelfs hunne gelijkheid hieruit te willen afleiden. Meer voor
dit doel geschikt, en wat ook gemakkelijker aangetoond kan worden,
is de superioriteit der hedendaagsche vrouwen boven die van vroeger
tijden, de onbegrensde nieuwe ontwikkeling van ras-hoedanigheden in
de vrouw. Zouden wij ons nog in spreekwoorden uitdrukken, dan zouden
onze moderne spreekwoorden niet meer met zulk een verpletterende,
onbeteugelde verachting van de hedendaagsche vrouwen spreken, als
deze onfeilbare uitspraken der volksmeening vroeger deden.

De volksgeest van heden wordt weergegeven in novellen en romans,
eenvoudige verzen en humoristische toespelingen. Onze verandering in
omstandigheden en verandering van gevoelens blijkt uit hetgeen door de
meeste auteurs vrij geschreven en door de meeste menschen vrij gelezen
wordt. In oude romans was de vrouw alleen mooi, voornaam, deugdzaam en
soms "talentvol". Zij deed niets dan beminnen en haten, gehoorzamen
of niet gehoorzamen, hier en daar werd zij aan schurken, helden en
slechte ouders overgeleverd, werd uitgescholden, viel in zwijm of
barstte in tranen uit, al naar het best bij de gelegenheid paste.

De hedendaagsche roman ruimt de vrouw hoe langer hoe grooter plaats in
de handeling van het verhaal in. Er worden persoonlijke bijzonderheden
van haar vermeld, buiten en behalve haar lichamelijke schoonheid. En
zij is niet meer tevreden met er eenvoudig "te zijn", zij "doet"
ook werkelijk iets. Onze romanheldinnen bezitten thans eigenschappen
van moed, lijdzaamheid, kracht, overleg, en de macht om een goed
overlegd plan snel uit te voeren. Zij hebben een eigen oordeel en
een eigen doel, en zelfs wanneer, zooals in zoovele gevallen door de
meer reactionaire novellisten beschreven wordt, de pogingen van de
heldin volkomen nutteloos blijken en zij meestal vrij onberedeneerd
ten slotte toch haar toevlucht neemt tot een huwelijk met economische
afhankelijkheid, dan ontbraken toch de pogingen niet. Afkeuren mag
hij, zijn kunst gebruiken om te veroordeelen en te verguizen mag hij,
maar de ware novellist is verplicht om de kenmerkende verschijnselen
van dezen tijd te boekstaven, en geen teeken is meer kenschetsend
voor dezen tijd, dan de steeds toenemende individualisatie der
vrouwen. Lichtelijk, doch met gelijke onfeilbare waarheid, vertoonen
het vernuft en de humor tegenwoordig dezelfde ontwikkeling. De meeste
van onze tegenwoordige aardigheden op vrouwen hebben betrekking op haar
"nieuwheid", haar geavanceerdheid.

Geen sociologische verandering, die in belangrijkheid gelijk was aan
deze duidelijk opgemerkte verbetering van een geheele sekse, heeft
ooit in één eeuw plaats gegrepen. Onophoudelijk gaat de spil waar
alles om draait, de groote verandering in de economische verhouding,
haar gang. Zij volgt een geheel natuurlijke, richting. Even als
het toenemend gebruik van machines de ruwe lichaamskracht in waarde
doet verminderen en ontwikkeld verstand en ervaring in waarde doet
stijgen, zoo eischt ook de druk van industrieele toestanden een steeds
hoogeren graad van arbeidsverdeeling en leidt tot het verdwijnen van
dit overblijfsel uit het patriarchale tijdperk,--het gezin als een
economische eenheid.

De vrouwen zijn door den druk der noodzakelijkheid tegen haar zin op
het veld der economische werkzaamheid aangeland. Voor haar langzaamheid
en begeerigheid, een gevolg van eeuwenlange afhankelijkheid, is
die verandering volstrekt niet aantrekkelijk. Vele vrouwen werken
alleen omdat zij moeten, en niet langer dan tot zij kunnen trouwen en
"onderhouden worden." Ook de mannen, die in de macht van het geld en
in de geringe soort dankbaarheid en toewijding die er mede gekocht
kan worden behagen scheppen, verwerpen en bestrijden de verandering;
maar door dit alles wordt de loop van den socialen vooruitgang slechts
weinig gewijzigd.

Een sprekend feit is de toenemende wensch van jonge meisjes om
onafhankelijk te worden, om een eigen loopbaan te hebben, ten minste
voor een tijd, en het steeds aangroeiend bezwaar van tallooze gehuwde
vrouwen om hun man nederig om geld te vragen, om te bedelen voor
hun onderhoud. Meer en meer geven vaders hun dochters en mannen
hun vrouwen een vast jaargeld--een afzonderlijk bedrag, dat zij
naar eigen goedvinden kunnen gebruiken. Het gevoel van persoonlijke
onafhankelijkheid bij de tegenwoordige vrouwen is een zeker bewijs
dat er verandering is gekomen.

De invoering der machines, waardoor een tijd geleden vele takken van
industrie uit het huis verdreven werden, beroofde de vrouw geheel van
hare economische waarde; maar thans verheft zij zich en volgt haar
verloren spinnewiel en weefstoel naar hun nieuwe plaats, de fabriek. Er
is tegenwoordig nauwelijks een industrie aan te wijzen waarin niet
eenige vrouwen werkzaam gevonden worden. Door heel Amerika vindt men
vrouwelijke werklieden buiten den onbetaalden arbeid van het gezin;
bij de laatste volkstelling waren er reeds drie millioen. Dit is zulk
een bekend feit en wordt op zoo verschillende  wijzen door een zoo
groot aantal personen gevoeld dat het tot herhaalde en breedvoerige
bespreking en verschillende opvatting aanleiding geeft. Zonder ons
hier te verdiepen in de onmiddellijke vóór- of nadeelen hiervan voor
de industrie, halen wij dit alleen als een onbetwistbaar bewijs aan
van de radicale verandering in de economische positie der vrouwen,
zooals die zich thans aan ons voordoet. Voor onze oogen zien wij de
vrouw van jaar tot jaar nieuwe banen betreden, maar met deze feiten
uit een persoonlijk oogpunt te beschouwen, bleven wij in gebreke den
aard der verandering naar waarde te schatten.

Overwegen wij eens de veranderde gezins-verhouding, die met
de verandering in de positie der vrouwen gepaard gaat. Geheel
afgescheiden van de gespannen verhouding in het huwelijk, worden ook
de andere takken van het familieleven door de vreemde nieuwe krachten
geïnfluenceerd en beantwoorden er aan. "Toen ik een meisje was", zucht
de grijze moeder, "zaten wij zusters allen stil te naaien, terwijl
moeder ons voorlas. Nu gaan mijn dochters allen naar een verschillende
club!" Zij zucht, laat ons dat niet onopgemerkt laten. Wij voelen
altijd bezwaar veranderingen in die uitingen van het leven te maken,
waaraan wij een ethische beteekenis hebben gegeven. Dat al de dochters
zouden naaien terwijl de moeder hardop voorlas, werd als goed beschouwd
en daarom acht men het verkeerd dat de dochters naar verschillende
clubs gaan, omdat hierin gevaar schuilt voor het huiselijk leven. In de
periode van gezamenlijk naaien en lezen waren de zoo vergaderde vrouwen
even nauw verwant in industrieele en intellectueele ontwikkeling als
in familie-verwantschap. Zij konden allen hetzelfde werk doen en zij
hielden er van om het te doen. Zij konden allen hetzelfde boek lezen
en zij hielden er van om het te lezen. (En lezen werd een halve eeuw
geleden, half als een deugd, half als een kunst beschouwd). Van daar
het gemak waarmede zulk een groep vrouwen hun gemeenschappelijk werk
en hun gemeenschappelijk genoegen opvatten.

De steeds grooter wordende individualisatie door het democratisch leven
brengt onvermijdelijk in onze dochters even goed als in onze zonen
verandering. Niet alle meisjes houden meer van naaien, velen kunnen
het zelfs niet. Nu bij elkaar te gaan zitten naaien, zou in plaats van
een harmonisch proces te zijn, op verschillende wijze rusteloosheid,
afkeer en zenuwachtige prikkelbaarheid te weeg brengen. En wat het
hardop lezen aangaat, het is nu niet meer zoo gemakkelijk een boek
te vinden, waarin een goed onderwezen gezin van moderne meisjes en
de moeder allen te zamen belang zouden stellen. Met het zich meer
specialiseeren, meer differentieeren van het menschenras worden de
eenvoudige banden van het familieleven minder sterk gevoeld, terwijl
de meer samengestelde banden van het sociale leven krachtiger tot ons
spreken; en dit is voor vrouwen zoowel als voor mannen een volmaakt
natuurlijk en gewild proces.

Het moet in het voorbijgaan even worden opgemerkt, dat een van de
oorzaken van hetgeen men "Americanitis" noemt, gevonden wordt in de
toenemende zenuwachtige inspanning om het familieverband te behouden,
wat voornamelijk op de vrouwen van invloed is. Nu zij persoonlijk
meer zelfstandig worden, lijden zij meer onder de primitieve en
onbeteekenende toestanden van het familieleven uit vroegeren tijd. Wat
"een vrouw" en "een moeder" verondersteld werd volkomen geschikt
te vinden, vindt de ontwikkelde vrouw van heden, die tevens een
persoonlijkheid werd, dikwijls leelijk en ongeschikt,--een wantje waar
zij een handschoen begeert. De huiselijke zorgen en werkzaamheden die
nog niet op de hoogte van den tijd zijn gebracht, laten haar toenemende
ontwikkeling geen vrij spel. Waar de embryonische samenvoeging van
kok-verpleegster-waschvrouw-kamermeid-huishoudster-naaister-kindermeid
tevreden was met een "van alle markten thuis" en niets geheel meester
te zijn, daar lijdt de vrouw, die zich in staat voelt in één van die
zaken uit te munten, doch daarnaast minder van de andere af te weten
dubbel, wanneer zij genoodzaakt wordt te doen waartoe zij zich niet
in staat voelt en te laten wat zij goed zou kunnen doen. Het met zorg
ontwikkeld modern verstand ondervindt door de botsing en schok van het
wel een dozijn keeren daags veranderen van het soort arbeid een bepaald
nadeel, een verlies van zenuwkracht. Met de breeder maatschappelijke
ontwikkeling van de hedendaagsche vrouw gaat gepaard een geschiktheid
en verlangen naar een ruimer arbeidsveld, naar een meer georganiseerde
wijze van werken voor grooter doeleinden, waardoor het algemeen belang
meer gediend wordt, terwijl de sterke persoonlijke grenzen van de meer
primitieve huiselijke plichten, belangen en methoden steeds zwaarder
gaan drukken. En deze druk en spanning moet met den vooruitgang der
vrouwen grooter worden, totdat de nieuwe functioneele macht zich
zelf een organische uiting verschaft en de verouderde huiselijke
werkzaamheden onder handen genomen en georganiseerd worden, evenals
de andere arbeid van het moderne leven.

Onderwijl evenwel lijden de besten en de meest op den voorgrond
tredende vrouwen zeer veel; de maatschappelijke vooruitgang wordt
sterk belemmerd door de moeilijkheid om oude toestanden aan nieuwe
levensvoorwaarden passend te maken. Men moet toch bedenken dat
het niet de wezenlijke verhoudingen van vrouw en moeder zijn,
welke door deze verandering gewijzigd worden, maar dat alleen de
huishoudelijke werkzaamheden die uit de economische afhankelijkheid
van vrouw en moeder voortspruiten en die tot nu toe verondersteld
werden een deel van haar functiën te zijn, veranderen zullen. De
verandering die wij ondergaan maakt in geen enkel opzicht inbreuk
op de ware familieverhoudingen, huwelijk, ouderschap; doch alleen
op die onder-verhoudingen, die in een vroeger tijd tehuis behooren
en nu langzamerhand gaan verdwijnen. De familie als een geheel, een
economisch en maatschappelijke eenheid, blijft niet bestaan zooals
zij was. De banden tusschen broeder en zuster, neven en nichten en
bloedverwanten in het algemeen, worden langzamerhand minder sterk
en zijn verplicht plaats te maken voor nieuwe banden, die een beter
verbond zullen vormen.

De verandering werkt opvallender bij vrouwen dan bij mannen, omdat
onder haar langer de meer oorspronkelijke phasen van het familieleven
bleven bestaan. Een van de meest in het oog vallende teekenen is de
eisch der vrouwen niet alleen van eigen geld, maar van eigen werk,
om zich persoonlijk te kunnen uiten. Zij die zich verzetten tegen
vrouwen-arbeid op grond dat zij niet moeten wedijveren met mannen
of niet verplicht moeten worden te strijden voor haar bestaan,
beschouwen het werken alleen als middel om geld te verdienen. Zij
moeten bedenken dat menschenarbeid een uiting van bekwaamheid is,
dat "te doen" en "te maken" niet alleen hoog genot verschaft,
maar dat het onontbeerlijk is voor een gezonde lichamelijke en
geestelijke ontwikkeling. Slechts weinige hedendaagsche meisjes
blijven in gebreke om op de een of andere wijze dezen wensch voor
persoonlijke uiting te kennen te geven. Dit zien wij niet alleen in
de klassen der maatschappij waar men gedwongen is te werken, maar
zelfs onder de rijke vrouwen vinden wij dezelfde krachtige uiting
van normale ras-energie. Houtsnijden, ijzersmeden, photographeeren,
japonnen maken volgens de regelen der kunst,--om het even wat het is,
maar onze tegenwoordige meisjes willen allen iets doen. Het is een
zeer gezonde toestand die wijst op de ontwikkeling van raskenmerken
in de vrouwen en een evenredige vermindering van geslachtskenmerken,
tot deze hun normale verhouding weder zullen hebben ingenomen.

De vrouw ondergaat thans in lichaam en geest, in alles wat met het
leven in verband staat een zegenrijke verandering; terwijl zij vroeger
in hoofdzaak een geslachtswezen was, ontwikkelt zij zich thans tot
een volmaakt menschelijk wezen dat niet minder een ware vrouw is,
nu zij meer een waar mensch wordt. Wat ons beangstigt en mishaagt
bij het zien van deze dingen komt voort uit ons dwaas wanbegrip
dat ras-functiën mannelijke functiën zijn. Er wordt veel inspanning
nutteloos verbruikt met te willen aantoonen dat vrouwen geslachtloos
en mannelijk zullen worden, door deze menschelijke plichten op zich te
nemen. Men zegt ons dat het voor de kindsheid en voor den ouderdom
karakteristiek is slechts weinig geslachtelijk onderscheiden te
zijn en dat aanneming van eigenschappen die de andere sekse eigen
zijn, een verval of een onontwikkelden toestand bewijst. Bij elk
ras zijn de jongen minder geslachtelijk onderscheiden en van de
ouden van dagen zijn de kenmerkende geslachts-eigenschappen somtijds
verwisseld, bijv. het kraaien van oude hennen of het groeien van een
baard bij oude vrouwen. Het is om die reden dat men ons overtuigen
wil dat de poging der vrouwen om mannelijke economische functiën
te verrichten een verminderde beschaving bewijst en diep betreurd
moet worden. Er zou eenige reden voor die opvatting zijn, indien de
gewone ras-werkzaamheden van de menschheid, waaraan de vrouwen nu
zoo ijverig deelnemen, inderdaad mannelijke functien waren. Maar
dat zijn zij niet. Wij kunnen onze ziekelijke denkbeelden omtrent
geslachts-onderscheid niet bespottelijker uitdrukken dan door
dezen liefelijken eisch om alle menschelijke levensprocessen
tot geslachts-functien van den man te verklaren. "Mannelijk"
en "vrouwelijk" heeft alleen betrekking op reproductieve
geslachts-functien, op de processen van ras-behoud. De processen
van zelf behoud zijn ras-functien, anders voor iedere diersoort,
doch gelijk voor beide geslachten.

Indien kon aangetoond worden dat de hedendaagsche vrouwen
een baard kregen of bijv. van bekkenbeenderen veranderden, of
basstemmen ontwikkelden, of dat zij in hun nieuwe werkzaamheden de
vernietigende kracht, den ruwen oorlogzuchtigen aard, of de intense
geslachts-ijdelheid van den man vertoonden, dan zou er reden zijn om
zich ongerust te maken. Maar men vond steeds bij elk onderzoek dat
ingesteld werd naar vrouwen die werkzaam waren, dat zij toch vrouwen
bleven, en dit schijnt voor vele eenvoudige zielen een verrassing
geweest te zijn. Een vrouwelijk paard is niet minder vrouwelijk
dan een vrouwelijke zeester, maar zij heeft meer functien. Zij kan
meer dingen doen, is een hooger ontwikkeld organisme, heeft meer
verstand, en met dit alles is zij zelfs vrouwelijker in haar meer
uitgewerkte en verder strekkende voortplantingsprocessen. Zoo zal ook
de "moderne vrouw" niet minder vrouw zijn dan de "ouderwetsche vrouw",
ofschoon zij ook meer functien verricht, meer dingen kan doen, een
fijner ontwikkeld, organisme heeft en meer verstand bezit. Zij zal
met dit alles vrouwelijker zijn, daardoor zal zij veel beter voor
de kinderen zorg dragen dan met onze tegenwoordige verspillende,
betreurenswaardige methode, waarbij wij, evenals een kabeljauw,
vijftig percent van de jongen verloren laten gaan, mogelijk is. Een
gehuwd paar, zegt de wetenschappelijke dictator in allen ernst, heeft
gemiddeld vier kinderen noodig om de bevolking op de tegenwoordige
hoogte te houden, twee om de ouders te vervangen en twee om dood
te gaan,--een pleizierige manier van doen en eene die veel tot den
goeden naam van ons moederschap bijdraagt!

De snelle uitbreiding van den werkkring der moderne vrouw heeft niets
te maken met de verwisseling van sommige mannelijke en vrouwelijke
eigenschappen; dit is eenvoudig een voortgang in menschelijke
ontwikkeling waarbij de eigenschappen aan beide seksen eigen, nu
duidelijker aan het licht komen, en wat in zijne gevolgen zeer heilzaam
is. Ieder die het leven rondom ons gadeslaat moet de verandering in
de toestanden opmerken. Het is jammer dat wij het belang er van niet
genoeg weten te waardeeren. Want de groei en het krachtig optreden
van het gemeenschapsgevoel onder ons allen, is een even duidelijk
en merkbaar teeken van het moderne leven als de verandering in de
positie der vrouw, en beide zijn nauw verwant.

Nooit te voren hebben de menschen zooveel voor anderen gevoeld. Van
de beginnende uiting van grooter belangstelling in en hulpvaardigheid
voor andere menschelijke wezens, tot aan de laatste uiting van de vage,
blinde, weifelende beweging voor internationale rechtvaardigheid en
wetten, worden de gemoederen heden ten dage in beroering gebracht. Het
geheele maatschappelijk lichaam krijgt tegenwoordig plotselinge
gevoelsrillingen, wanneer in het een of ander deel van de wereld
groote droefheid of reden tot vreugde heerscht. Toen het bericht van
"de negerhut van Oom Tom" het hart van alle menschen had aangegrepen en
in vuurgloed gezet had; het vuur van menschelijke liefde en medelijden
dat in ons allen latent is en dat steeds verlangt naar een gelegenheid
tot gemeenschappelijke uiting, toen bleek dat in elk beschaafd land de
menschen van onzen tijd over sommige onderwerpen gelijk denken. Niets
kon in den tijd van Perikles, Augustinus of zelfs van Elisabeth den
geest zoo hebben wakker geschud, omdat de menschheid in dien tijd nog
niet zoo ver gesocialiseerd en zoo ver geindividualiseerd was om in
staat te zijn zoo gemeenschappelijk te voelen.

Uitvindingen en wetenschappelijke ontdekkingen werken er voortdurend
toe mede om de wereld thans tot eenheid te brengen. Dikwijls
wordt beweerd dat het verstand van de Grieken of van de groote
denkers der Middeleeuwen sterker en grooter was dan het verstand
der hedendaagsche menschen. Misschien is dat waar. Evenzoo waren
de lichamen van een megatherium (voorwereldlijk gordeldier) en een
ichthyosaurus (voorwereldlijke hagedis) sterker en grooter dan de
lichamen der hedendaagsche dieren. Toch stonden zij in organische
ontwikkeling lager. De maatstaf voor maatschappelijken vooruitgang
ligt niet zoozeer in de bekwaamheid van het individu, als wel in
de organische verhouding der individuen, waardoor de vooruitgang
van ieder afzonderlijk ten bate komt aan allen. Emerson heeft meer
voor Amerika gedaan dan Plato kon doen voor Griekenland. Plato heeft
inderdaad meer voor Amerika gedaan dan hij kon doen voor Griekenland,
omdat door de drukpers en de openbare scholen het denken vrijer werd
en wat gedacht werd gemakkelijker aan anderen kon worden medegedeeld.

Menschelijke vooruitgang moet gezocht worden in het volmaken
der maatschappelijke organisatie, en hierin gaan wij thans
met reuzenschreden vooruit. Terwijl bij de meer oorspronkelijke
volkeren alleen nadeel gevoeld werd, wanneer het individu daardoor
aan zijn lichaam of in zijn persoonlijke belangen getroffen werd,
en later wanneer het zijn natie of kerk betrof, is tegenwoordig het
gevoel reeds zoo ontwikkeld, dat wij in verzet komen wanneer vreemde
natiën onrechtvaardig behandeld worden. De beschaafde wereld heeft
geleden onder de martelingen in Armenië, ofschoon de wijze waarop de
maatschappij aan hare verontwaardiging lucht geeft nog niet de juiste
is om het sociale gevoel en den socialen wil ten volle tot uitvoering
te brengen. [2] Altijd ontstaat eerst de functie en dan het orgaan;
het menschelijk hart en de menschelijke geest, welke het hart en de
geest der maatschappij zijn, moeten eerst lang gevoeld en gedacht
hebben, alvorens het maatschappelijk lichaam zich krachtig kan uiten.

Het maatschappelijk voelen en denken wordt elken dag krachtiger en
werkzamer. In onze lastige pogingen om tot internationale arbitrage
te komen; in de half-gewilde verbonden en overeenkomsten tusschen
groote volkeren; in de samenwerking der geheele menschheid om zeeën
en bergen en woestijnen door stoom en electriciteit over te steken;
in het vestigen van zulke wereld-functiën als de internationale
postdienst;--in deze uiterlijke zaken begint onze maatschappelijke
eenheid reeds te werken. Wie heeft op het meer bekende terrein van het
huiselijk leven niet opgemerkt hoe velen van ons bestendig worden bezig
gehouden voor de belangen der gemeenschap, zelfs ten koste van hun
eigen-belang. Aanvankelijk werden vrouwen die belangstelling toonden
in den gang der maatschappij met spot overladen door zulke personen
als een juffrouw Pieterse of mevrouw Smit, ofschoon enkele vrouwen,
die zoo groot waren of zoo voor godsdienst en philanthropie ijverden,
dat zij achting afdwongen, vrouwen als de heilige Elisabeth Frij,
Clara Burton en Florence Nightingale, hieraan ontkwamen. Doch beide
categorieën van vrouwen behooren tot denzelfden tijd, maken deel uit
van dezelfde verschijnselen. Tegenwoordig is er in geheel Amerika, om
niet van andere landen te spreken, nauwelijks één verstandige vrouw te
vinden, die niet op de eene of andere wijze werkzaam deelneemt aan een
maatschappelijk belang, die niet erkent, dat zij nog andere plichten
te vervullen heeft, buiten die welke alleen haar eigen bloedverwanten
ten goede komen.

De beweging voor het vormen van verschillende bonden voor vrouwen
is een van de belangrijkste sociologische verschijnselen van deze
eeuw,--eigenlijk van alle eeuwen,--omdat zij de eerste bedeesde
pogingen tot sociale organisatie van deze zoo lang ongesocialiseerde
leden van ons ras aantoont. Het maatschappelijk leven moet
onvoorwaardelijk organisatie ten grondslag hebben. De militaire
organisatie welke vrede bevordert, de industrieele organisatie waardoor
het leven onderhouden wordt en alle opvoedkundige, godsdienstige,
liefdadige organisatiën welke voor onze hoogere behoeften zorgen,
stellen de wezenlijke factoren van die sociale werkzaamheid samen,
waarin wij als individuen leven en opgroeien; en het is daarom
duidelijk dat, terwijl vrouwen aan deze organisatiën vroeger niet
deelnamen, zij ook niet aan het sociale leven deelnamen. Haar
hoofdzakelijke verhouding tot de maatschappij was een persoonlijke,
een dierlijke, een sexueele verhouding. Zij brachten de menschen voort
waaruit de maatschappij was samengesteld, maar zij maakten geen deel
uit van de maatschappij. Natuurlijk waren zij in hunne hoedanigheid
onmisbaar, maar evenmin als wij voedsel een deel noemen van de
maatschappij omdat de menschen niet bestaan kunnen zonder te eten,
evenmin mogen wij de vrouwen een deel van de maatschappij noemen,
omdat menschen niet bestaan kunnen zonder geboren te worden. Vrouwen
hebben menschen gemaakt, die de wereld maakten en men behoeft geen
vrees te koesteren dat zij niet altijd daarmede zullen voortgaan. Maar
tot nu toe speelden zij een zeer onbeteekenende rol in de door haar
zonen gemaakte wereld.

De eenige vorm van organisatie voor de vrouwen was langen tijd de
ongehuwde godsdienstige gemeenschap. Deze is haar altijd dierbaar
geweest. Evenals thans vele vrouwen haar onafhankelijkheid niet
willen opofferen voor een ongewenscht huwelijk, zoo vluchtten er
vroeger velen voor een gevreesd huwelijk naar de gemeenschappelijke
onafhankelijkheid van het klooster. De liefde der vrouwen voor de
Kerk vindt haar grondslag niet alleen in godsdienstige gevoelens,
maar in de zucht van den mensch om gezamenlijke belangen te dienen
en gemeenschappelijken arbeid te verrichten; en de vrouwen konden
daarvoor in de Kerk alleen bevrediging vinden. Daar konden zij ten
minste te zamen zijn. Daar konden zij voelen met anderen, werken
met anderen,--het hoogste menschelijk genot. Toen de Kerk haar
werkzaamheden uitbreidde, vond zij overal in de vrouwen haar vlijtigste
en vertrouwdste arbeiders. Te zamen te werken, te zamen fondsen te
vormen voor een gemeenschappelijk doel, voor een nieuw gebouw of een
nieuwe geestelijke, voor plaatselijke, liefdadige instellingen of voor
zendingen in den vreemde,--als het maar betrof samenwerking voor andere
behoeften dan die van het huisgezin,--dit is altijd met blijdschap
door de strijdende menschelijke ziel der vrouwen aanvaard. Toen
het mogelijk werd samen te werken voor andere dan godsdienstige
doeleinden,--toen de vrouwen groote maatschappelijke belangen mochten
dienen, bijv. het werk mochten doen in de ambulances gedurende den
laatsten Amerikaanschen oorlog, waren zij overal onmiddellijk bereid
in deze behoefte te voorzien. De oprichting en uitbreiding van de
grootste vrouwen-organisatie, de Women's Christian Temperance Union
(christelijke-vrouwen-geheel-onthouders-vereeniging) heeft op nieuw
aangetoond hoe bereidwillig het hart van de vrouw is, om andere
dan persoonlijke belangen te dienen. Door heel Amerika verrijzen
de vrouwenbonden thans als paddestoelen uit den grond. De bonden
vereenigen en verbinden zich tot stedelijke bonden, staatsbonden,
nationale bonden en zelfs tot wereldbonden. Met elken dag neemt het
gevoel van menschelijke eenheid onder vrouwen toe. Dit niet op te
merken is onmogelijk. Deze nieuwe groei in het sociale leven, dit
plotseling en buitengewoon versterken van onze beste krachten in haar
allereerste levensuiting niet met voldoening en bewondering gade te
slaan, is alleen reeds een bewijs hoe blind wij zijn voor den waren
menschelijken vooruitgang en hoe onverstandig wij zijn ons zoo te
hebben gehecht aan ons buitensporig geslachts-kenmerk.

Een van de meest gewaardeerde teekenen van dezen vooruitgang is
de zielegrootheid die in het leven wordt uitgestort. Het is een
overal opgemerkt feit dat onder den druk van ons modern zaken-leven
de eerzucht en het idealisme aan het afnemen zijn en van lager
gehalte worden. Wij worden opgevoed om overtuiging en geweten en
eergevoel ondergeschikt te maken aan de eischen van succes in zaken,
onze edelste gaven op te offeren voor de meest onedele praktijken,
met de laffe verontschuldiging: "een mensch moet leven."

In deze levensphase komt thans een nieuwe geest,--de geest van vrouwen
als Elisabeth Cady Stanton en Susan B. Anthony; van dr. Elisabeth
Blackwell en haar schitterende zusterschaar; van al de vrouwen die
geleden en gestreden hebben een halve eeuw lang, die met kracht den
weg baanden met opoffering van zoo veel wat haar lief en dierbaar was,
naar het veld van vrijheid, haar zoo lang ontzegd,--niet voor zich zelf
alleen, maar ook voor anderen. Wij hebben het luide uitgebazuind dat
de huishouding en het huisgezin onder zulk een loop van zaken zouden
lijden. Wij hebben niet weinig er aan meegedaan de onaantrekkelijke
en onvrouwelijke figuren onder deze vrouwen die de voorhoede vormden
bespottelijk te helpen maken.

Maar weinigen van ons dachten er over na, hoeveel geestkracht er noodig
was om de lieve oude paadjes, door zoo vele voeten plat getreden, te
verlaten en heel alleen nieuwe wegen te banen en die te volgen. De
aard van de inspanning bracht mede en de aard van den tegenstand
dien zij zich op den hals gehaald hadden leidde er toe, om de zachte
bekoorlijkheden en bevalligheden van den over-vrouwelijken staat te
verliezen; doch de vrouwen die volgen en zachtjes de treden beklimmen
die deze groote voorgangsters zoo ijverig op gebouwd hebben, kunnen
het nieuwe werk op de nieuwe wegen verrichten en toch veel behouden
van hetgeen deze krachtige heldinnen hebben moeten opofferen.

Niet doctor zijn maakt een vrouw onvrouwelijk, maar de behandeling
welke de eerste vrouwelijke medische studenten en doctoren van hare
mannelijke collega's ontvingen, was van dien aard dat het mannen
onmannelijk maakte. Die tijd is reeds lang voorbij. De poorten zijn
bijna alle geopend, ten minste in sommige landen;--de ras-bekwaamheden
der vrouwen kunnen zich thans vrij ontwikkelen, zoo als uit den aard
der zaak wel zal geschieden. Het voornaamste struikelblok ligt nu in
het verwrongen karakter van de vrouw zelf.

Hoe groot ook de vrouwen mogen zijn die in elk opzicht den hoogsten
geest des tijds belichamen, de zware erfenis van de jaren die achter
ons liggen blijft toch nog op ons drukken, er bestaan nog tallooze
zwakke, kleinzielige vrouwen, die geen hooger begeerten kennen dan
die van een verliefd guineesch biggetje. Ook deze vrouwen zullen tot
werken gebracht en haar over-ontwikkelde geslachts-aard tot de normale
ontwikkeling terug gevoerd worden, door het onzekere bestaan van een
afhankelijk, onproductief leven. Zij moeten eerst erkennen dat zij
benadeeld worden. Zij moeten de moeilijkheid waarin zij verkeeren
begrijpen en die moedig en flink onder de oogen zien.

Maar dit is een zaak van persoonlijke wilskracht, van subjectieve
bewustwording. Wat wij in de zaak zien en waarin wij ons verheugen is
dat, met of zonder haar bewusten wil, met of zonder de toestemming
en de hulp van mannen, zelfs ondanks de historische dwaasheid van
enkele vrouwen om zwaren tegenstand te bieden aan den vooruitgang der
anderen,--het wijfje van ons ras zekere en snelle vorderingen maakt
in menschelijke ontwikkeling.



IX


Wanneer men de onderwerping der vrouwen zoekt te rechtvaardigen,
dan wordt gewoonlijk aangevoerd dat het belang der kinderen die
vereischt, omdat de vrouwen onder dezen toestand zich uitsluitend
aan het moederschap kunnen wijden. In deze bewering zijn twee zwakke
punten. Het een is dat dit belang der kinderen niet bewezen kan
worden; het ander dat het niet de diensten van het moederschap zijn
waaraan de vrouw zich geheel wijdt, maar dat het de diensten van het
geslachts-leven zijn. In plaats dat de economische afhankelijkheid der
vrouwen in het belang van het nageslacht werkt, heeft zij daarentegen
een ziekelijk moederschap en een afnemend geboorte-cijfer ten gevolge.

In de eenvoudige tijden van voorheen was er een periode waarin het
krijgen van kinderen voor de vrouwen een economische beteekenis had,
toen beschouwde men hen alleen in dat opzicht van nut; vervulden zij
die taak niet, dan stonden zij ook niet in eer of aanzien. Zulk een
toestand leidde er toe, de hoeveelheid kinderen sterk te doen toenemen,
al geschiedde dit ook ten koste van de hoedanigheid. Doch toen met
de ontwikkeling der industrie het gewicht van economische zorgen op
de schouders van den man toenam, begon men kinderen als een last te
beschouwen en werd hun komst door den hard werkenden vader niet meer
in die mate gewenscht. Zij verkleinen het inkomen van het gezin; en
de moeder die uitsluitend met dat inkomen moet rondkomen en in haar
positie van onbetaalde dienstbode overwerkt is, voelt zich volstrekt
niet gedrongen onder dien economischen druk naar het moederschap te
streven. Bij de werklieden,--waartoe toch de meerderheid van een volk
behoort,--is de vrouw dan ook niet uitsluitend werkzaam in dienst van
haar kinderen. En onder de verstandigste en nauwgezetste werklieden
bestaat tegenwoordig een merkbare afkeer van groote gezinnen, en
bestendig wordt getracht om de uitbreiding van het gezin te voorkomen.

Mocht men meenen dat deze beschouwing in geen direct verband staat
met de economische positie der vrouw, maar veeleer met den algemeenen
staat der werklieden, dan bezie men denzelfden toestand eens bij
de rijke lieden naderbij. Hier is de economische afhankelijkheid
der vrouw tot het uiterste opgevoerd. De dochters en vrouwen van de
rijken doen nog niet eens het huiselijk werk dat door de vrouwen uit
arme gezinnen moet verricht worden. Zij zijn van de wieg tot het
graf volmaakt on-productief, zoowel in goederen als in arbeid van
economische waarde en zij verteren daarentegen van zulke goederen
en arbeid een hoeveelheid, welke alleen door de koopkracht van hunne
mannelijke bloedverwanten begrensd wordt. Hun economische beteekenis,
gehuwd of ongehuwd, ligt in hun macht de mannen aan te trekken en te
bekoren; en deze macht is niet die van het moederschap. Integendeel,
het moederschap ontrooft vele vrouwen haar persoonlijke bekoringen en
neemt veel van haar tijd in beslag, waardoor zij allerlei genoegens en
voordeel die voor een vrouw zonder kinderen verkrijgbaar zijn, moeten
derven. Zij profiteeren het meest door de geslachtsverhouding zonder
haar natuurlijke gevolgen; en daarom is het economisch in haar voordeel
het moederschap tegen te gaan, in plaats van het in de hand te werken.

Indien men de uiterste grens van de sexueel-economische verhouding
uit dit oogpunt beschouwt dan is het voor ieder duidelijk waar te
nemen. Niets werkt toch de verbetering van het ras door het moederschap
meer absoluut tegen dan de prostitutie. Met zich uitsluitend te wijden
aan den dienst van het moederschap, zooals de koningin-bij doet, of
met zich uitsluitend te wijden aan den dienst van het geslachts-leven
zonder moederschap, zooals de prostituée doet, bevordert men niet de
verbetering van het ras. En toch bestaat er nog steeds een krachtige
volksmeening, dat het voor ons ras van het grootste belang is dat
alle vrouwen van directe economische werkzaamheden bevrijd blijven,
opdat zij zoodoende al hun krachten beschikbaar houden voor de schoone
taak van het moederschap.

In The Forum van November 1888 schrijft Lester F. Ward een artikel
getiteld: "Our better halves" (onze betere helft), waarin hij duidelijk
de superioriteit van het vrouwelijk geslacht uit een biologisch
oogpunt aantoont. Natuurlijk verwekte dit artikel veel tegenspraak;
en in een weerleggend stuk "Woman's place in nature" (de plaats der
vrouw in de natuur), (The Forum Mei 1889) zet Mr. Grant Allen zeer
uitvoerig de algemeene opinie over dit onderwerp uiteen. Van de vrouw
zegt hij: "ik geloof dat het waar is dat de vrouw veel minder dan de
man het ras vertegenwoordigt, dat zij waarlijk op het oogenblik nog
zelfs niet ten halve tot het ras behoort, maar eerder een deel er
van uitmaakt, bepaald bestemd voor de instandhouding van de soort;
precies als hommels en mannelijke spinnen deelen zijn van hun soort,
alleen aangewezen voor de uitoefening van hun mannelijke functiën,
of zoo als honingbijen individueele insekten zijn, alleen bestemd om
als levende honingpotten voor de gemeenschap te werken. De vrouw moet
zich alleen aan de voortplanting wijden."

Sedert op biologische gronden bewezen werd dat het zeer langzaam
ontstaan en ontwikkelen van het mannelijk organisme uitsluitend als een
reproductieve noodzakelijkheid moet opgevat worden; en sedert vrouwen
worden opgeofferd niet aan reproductieve noodzakelijkheden, maar aan
zeer onnoodige en beleedigende geslachtelijke handelingen onder den
druk hunner economische afhankelijkheid, vertoont een bewering als die
van Mr. Grant Allen een sterk humoristische zijde. Zijne meening wordt
evenwel niet alleen gedeeld door menschen die beweren van sociologie
en biologie een bijzondere studie te hebben gemaakt, maar het groote
publiek denkt er evenzoo over en daarom is het noodig dat wij er
onze aandacht aan wijden. Wie de meening van Mr. Grant Allen deelen,
moeten echter toestemmen dat de over-ontwikkeling van het geslacht een
gevolg is van de economische verhouding tusschen mannen en vrouwen
en dat een reeks individueele en maatschappelijke zonden uit deze
over-ontwikkeling voortspruiten. Zij moeten verder zelfs toegeven
dat de economische ontwikkeling van het ras er eenige schade door
lijdt. Maar zij zullen in antwoord daarop beweren dat deze ziekelijke
toestanden bij den menschelijken vooruitgang behooren; dat door de
vrouw voor den dienst van het moederschap te bestemmen de menschheid
meer goed dan kwaad ondervindt, hoe groot dit laatste ook mag zijn;
en omgekeerd, dat het individueele en maatschappelijke voordeel door
economische vrijheid der vrouw verkregen, niet opweegt tegen het
verlies het ras toegebracht, door opheffing van een moederschap,
waaraan de vrouwen zich speciaal wijden.

Om dit te weerleggen is het noodig aan te toonen dat onze groote
toewijding aan de kinderen niet zulke voordeelige resultaten heeft
als wel verondersteld wordt; dat de invloed van ons moederschap op
het ras eerder beneden dan boven die van andere diersoorten staat;
dat deze mindere invloed zijn oorzaak vindt in de sexueel-economische
verhouding; dat het weder instellen van de economische vrijheid
der vrouw het moederschap zal ten goede komen; en ten slotte langs
welke lijn van sociale en individueele ontwikkeling deze verbetering
praktisch te verkrijgen is.

Bij de behandeling van dit onderwerp hebben wij behoefte aan een
bijzondere geestelijke voorbereiding. Wij dienen aan te toonen dat
onze denkbeelden hierover door vooroordeel een eigenaardige tint
hebben aangenomen, en dat wij in geen andere gedachtensfeer zoo door
onze aandoeningen verblind worden. Dit onderwerp is altijd boven eenig
ander, meer een kwestie van gevoel dan van verstand geweest. Ook de
verhouding der seksen is grootendeels een kwestie van gevoel, maar
wij hebben die tevens tot een onderwerp van studie, van vergelijking,
van bespiegeling gemaakt. Er bestaan dientengevolge verschillende
meeningen over de geslachts-verhouding, maar over het moederschap
bestaan er geene. Hier en daar durft de een of ander philosoof,
een Plato, een Rousseau, eenige gedachten wijden aan dit onderwerp;
maar over het geheel is geen thema van zooveel belang zoo weinig als
dit bestudeerd geworden. Men beschouwt het moederschap als heiliger
dan godsdienst, bindender dan de wet, bekender dan de wijze van eten;
wij zijn allen geboren en opgevoed in de aangenomen verheerlijking
er van, en op ouderen leeftijd deelen wij het weder evenzoo aan de
jongeren mede. Iemand kan met minder gevaar om uitgejouwd te worden
den wil en de daden van zijn God dan van zijn moeder in twijfel
trekken. Deze moeder-vergoding is een zoo diep ingeworteld, zoo wijd
verspreid en lang bestaand gevoel dat zij zich op iederen trap van
geestelijke ontwikkeling vertoont. Zij is met onze godsdienstige
gevoelens eenerzijds en met onze geslachts-neigingen anderzijds
zoodanig saâmgeweven, dat het bijna onmogelijk is over dit onderwerp
helder en kalm na te denken; immers lang was het verboden om over
godsdienst en geslachts-kwesties van gedachten te wisselen, wijl het
een te heilig en het andere te onheilig was. Het is daarom gemakkelijk
te begrijpen waarom wij in dezen zoo vol vooroordeel zijn.

Het instinkt dat het kind naar de moeder drijft is even oud als dat wat
de moeder naar het kind drijft, beide dateeren uit de periode toen het
kind voor het eerst zorg noodig had, misschien reeds uit den tijd der
latere reptiliën. Deze band tusschen moeder en kind heeft onafgebroken
door de geheele lijn van progressie bestaan en is bij ons sterker
dan bij eenig ander schepsel, omdat in onze sociale ontwikkeling de
ouders voor het kind niet alleen het geheele leven door, maar wegens
ons erfrecht, zelfs nog na den dood van belang zijn. Een zoo vroeg,
zoo hoogst belangrijk, zoo lang opgehoopt dierlijk instinkt, dat nog
door maatschappelijke wetten versterkt wordt, is een groote kracht,
waarbij bovendien nog gevoegd moet worden de lange periode van groote
ouder-vereering. Daardoor veranderen de dwaze begrippen van vroegere
vergoders van de idee der ouderlijke heiligheid geheel, want zij
die eerst een God van hun vader gemaakt hadden, maakten daarna een
vader van God, en dit diep godsdienstig gevoel heeft het gewicht van
instinkt zeer verhoogd. Ook familie-regeering, onbegrensd als zij was
in het patriarchale tijdperk, heeft ons eerbiedig, blind vertrouwen
in het ouderschap zoo hoog opgevoerd, tot het majesteitsschennis
werd aan de goede plichtsvervulling er van te twijfelen. Op twee zeer
belangwekkende overgangen in deze sfeer moet gewezen worden. De een is
dat het toppunt van kinderlijke toewijding in het patriarchale tijdperk
bereikt werd, in den tijd toen de vader de eenige machthebbende en de
voeder van het gezin was en naar goedvinden zijn kinderen mocht slaan
of verkoopen; doch dit overblijfsel van onder-vereering verminderde
bestendig met de wijziging van den regeeringsvorm tot in onzen
democratischen tijd, waarin met volle ontwikkeling van persoonlijke
vrijheid en verantwoordelijkheid de laagste graad van kinderlijken
eerbied en onderwerping aangetroffen wordt. In plaats daarvan is in
aller belang de ongedwongen, liefelijke omgang tusschen ouders en
kinderen gekomen, die vroeger, toen de kinderen een kruipende houding
tegenover hen moesten aannemen, volkomen onbestaanbaar was.

De ander is de langzame overgang van de hoogste vadervereering
"de schepper van mijn bestaan", zooals het kind gewoon was hem
te beschouwen, naar onze moderne moederwaardeering. De stervende
soldaat op het slagveld denkt aan zijn moeder, verlangt naar haar,
niet naar zijn vader. De reiziger en banneling droomt van zijn moeders
zorgen, zijn moeders versnaperingen. De pathos der volkssprookjes
gaat heden reeds zoover dat men "den verloren zoon" naar zijn moeder
terugbrengt, niet naar zijn vader. Indien de oorspronkelijke "verloren
zoon" een moeder had gehad, dan zou die zeker bezig geweest zijn het
vetgemeste kalf te braden, toen hij terugkwam. Indien de tegenwoordige
"verloren zoon" een vader heeft, dan heeft die alleen de verplichting
het kalfsvleesch te betalen. Onze teederste gevoelens, onze diepste
eerbied, onze hoogste verbolgenheid over een beleediging concentreeren
zich tegenwoordig allen meer om de moeder dan om den vader; en dit is
een sterk bewijs dat de erkenning van de werkelijke waarde van de vrouw
in het leven en de plaats die zij er moet innemen, ons wordt ingegeven,
terzelfder tijd dat ons verstand beide kan begrijpen. Niets kan ooit de
waarheid van de waarde der moeder overschatten. Ons instinkt geeft ons
den rechten weg aan, zooals trouwens alle diep ingewortelde sociale
instinkten doen; maar rondom dit instinkt zijn een hoop valschheden
en dwaasheden opgegroeid, die er altijd toe leiden den vooruitgang
er van te vertragen en te beletten.

Als de hoofdpersoon bij de voortplanting wordt de moeder hoofdzakelijk
op eenvoudige physiologische gronden vereerd. Als de hoofdpersoon in
vormende liefde, de groote voorwaarde voor menschelijk geluk, is zij
de bron van onzen geheelen groei. Als de beginner der industrie is zij
nog eens een bron van vooruitgang. Als de eerste en laatste opvoedster
vormt zij buiten haar lichaam wat zij daar binnen schiep; en daar zij
de zichtbare, voelbare, beminnelijke, levende type van dit alles is,
het wezen in wiens persoon de volle som van goedheid voor het individu
is uitgedrukt, is het geen wonder dat onze sterkste, diepste, teederste
gevoelens zich groepeeren om het beteekenisvolle woord "moeder".

Stemmen wij met dit alles volkomen in, dan blijft nog voor ons over het
volle licht der wetenschap en het eerlijke werk der gedachte naar deze,
evenals naar iedere andere phase van het menschelijk leven te richten;
ons gevoel te laten rusten en ons verstand te gebruiken; uit te maken
of wij zelfs hier wel gerechtigd zijn om het belangrijkste werk van
het individueele leven volgens de methoden van het primitieve instinkt
te blijven verrichten. Het moederschap is slechts een levensproces en
als alle levensprocessen mag het bestudeerd worden. Onder onbewuste,
beginnende levensvormen  volbrengt het zijn taak door een eenvoudig
instinkt. In het bewuste en samengestelde menschelijk leven eischt
het veel talrijker en verschillender krachten om zijn taak goed te
vervullen. Bij ons is het een bewust proces,--een proces dat goede of
slechte gevolgen kan hebben. Deze willekeurige macht brengt nieuwe
verantwoordelijkheden en de behoefte aan nieuwe methoden mede,--een
behoefte die niet enkel hierop neerkomt, om te overwegen of wij de
plichten van het moederschap wel aanvaarden mogen, maar hoe wij ze
het best vervullen kunnen.

Het moederschap moet evenals ieder ander natuurlijk proces beoordeeld
worden naar zijn resultaten. Het is goed of slecht naarmate
het aan zijn doel beantwoordt. Het menschelijk moederschap moet
beoordeeld worden naarmate het aan zijn doel voor het menschelijk
ras beantwoordt. Zijn eerste doel is het ras voort te planten door
reproductie van het individu; het tweede het ras te verbeteren,
door verbetering van het individu. Het zuiver eenvoudige werk van
voortplanting wordt evengoed volbracht door het leggen van eieren,
die soms na den dood van de moeder eerst worden uitgebroed, als door
jarenlang dienstbetoon aan de kinderen; maar voor het verbeteren van
het ras komen wij met andere eischen. De functiën van het moederschap
zijn even natuurlijk vermeerderd als de functiën van de voeding, en
elk ontwikkelingsstadium heeft voor de moeder nieuwe plichten mede
gebracht. De moeder-vogel moet haar jongen uitbroeden, de moeder-koe
moet haar jongen zoogen, de moeder-kat moet jagen voor ze; en van
elken afzonderlijken dienst welken de moeder verricht, moet de waarde
beoordeeld worden naar de gevolgen voor de jongen. De maatstaf voor
het ware moederschap wordt gevonden in datgene wat gedaan wordt in
het werkelijk belang der jongen, en het beste voor de jongen zal wel
datgene zijn, wat hun een beter toekomstig bestaan verschaft dan dat
van hun ouders. Het doel van het ware moederschap is een beter wezen
dan de ouders in de wereld achter te laten.

Dit doel wordt in het menschenras door twee processen gediend: door
de eenvoudige individueele functie van voortplanting, waartoe ook alle
zorg en verpleging behooren; en door de saamgestelde, maatschappelijke
functie van opvoeding. Aanvankelijk was deze laatste een moederlijke
functie en daarom een individueele, maar sedert lang is zij eerder een
ras- dan een individueele functie geworden, die in geen betrekking
meer staat tot de sekse of eenige andere persoonlijke beperking. De
kinderen hebben voor een goede ontwikkeling niet alleen de liefde en
zorg der moeder noodig, maar bovendien de zorg en opvoeding van vele
anderen. Dit is in zulk een uitgebreiden zin waar, dat men in het
algemeen kan zeggen dat het tegenwoordig voor een kind beter zou zijn
om totaal verlaten, zonder moeder of eenig familielid, in de straten
eener groote stad te staan, dan met een groote en aanhankelijke
familie overgebracht te worden naar het "donkerste Afrika".

Menschelijke functiën zijn ras-functiën, maatschappelijke functiën,
en daartoe behoort opvoeding. De plicht van de mensch-moeder en de
maatstaf voor een goede of slechte vervulling er van moet beoordeeld
worden naar de vruchten der voortbrenging en opvoeding. Aangezien
er geen diersoort boven ons staat bij wie wij ons moederschap
kunnen vergelijken, moeten wij den maatstaf bij lager diersoorten
aanleggen. Wij moeten bewijzen kunnen dat wij in de functiën, die
wij met hen gemeen hebben, hooger staan dan zij.

Slaagt de mensch-moeder beter in de voortplanting van haar soort dan
andere dieren van de orde mammalia? Brengt zij de jongen beter in de
wereld en voedt zij ze beter op dan moeders van lager diersoorten? Deze
dieren, minder bewust dan wij, handelen eenvoudig door hun instinkt:
zij paren in het daarvoor bestemde jaargetijde; zij voeden, bewaken,
verdedigen hun jongen zoo goed als zij kunnen en zij laten schepsels
in de wereld achter even goed of beter dan hunne ouders. Wij hebben
van wilde dieren weinig vertrouwbare gegevens, en het is moeilijk om
de natuurlijke processen van de tamme dieren los te maken van onze
inmenging. Maar bij beide toont de eenvoudige handhaving der soort dat
het moederschap ten minste tamelijk goed in de voortplanting slaagt;
en bij de dieren die wij voor ons voordeel laten broeden, zien wij
duidelijk de mogelijkheid dat het ras door het voortplantingsproces
alleen reeds verbeteren kan. Kunnen wij nu met ons menschelijk
verstand en ons menschelijk geweten, rijk door macht en wijsheid en
door het heerschen over de andere rassen, kunnen wij als moeders de
vergelijking met onze voorgangers doorstaan?

Het menschelijk moederschap vertoont meer ontaardingskenmerken
dan eenig ander; het is ongezonder, onvolmaakter, zieker. De
jongen van de menschen zijn eveneens ziekelijk. Wij als dieren,
zijn in deze omstandigheid zeer inferieure dieren. In plaats
van ons zelf te verheffen op den grooten moed waarmede wij "de
gevaren van het moederschap" onder de oogen zien en te pochen dat
wij ons "in levensgevaar begeven" voor onze kinderen, moesten wij
ons liever schamen, dat wij moeder en kind beide aan zulke gevaren
blootstellen. In levensgevaar begeven? Maar dat is het levenslicht voor
de ongeborene; en daar bestaat trouwens geen levensgevaar, behalve
wat wij, de moeders, door ons onnatuurlijk leven, over onze eigen
kinderen gebracht hebben. Levensgevaar, natuurlijk, voor de duizende
kinderen die te-laat-geboren, ontijdig-geboren, tot-ongeluk-geboren,
en dood-geboren worden omdat het ware moederschap niet aanwezig is. In
de eerste lichamelijke functiën van het moederschap kan de vrouw niet
bewijzen dat haar veronderstelde bijzondere roeping voor deze taak
de vervulling er van verbeterde, eer het tegendeel. Waar dan ook de
mensch-moeder zich bezig houdt met de natuurlijke werkzaamheden van
een menschelijk wezen, zooals de vrouw bij de wilde volksstammen,
de boerin en overal de werkende vrouw doet, daar vervult zij, zoolang
zij zich niet behoeft te overwerken, deze functiën oneindig veel beter.

Doch waar een vrouw uitsluitend bestemd wordt voor geslachts-functiën
en van alle economische werkzaamheden wordt uitgesloten, waar haar
geslachtsverhouding moet dienen als middel tot levensonderhoud, daar
zal haar moederschap aan ziekelijke afwijkingen onderhevig zijn. De
overdreven geslachts-ontwikkeling, veroorzaakt door haar economische
afhankelijkheid van den man, werkt nadeelig terug op haar wezenlijke
plichten. Zij is te vrouwelijk voor een volmaakt moederschap! De
overdreven ontwikkeling van haar secondaire geslachts-eigenschappen
vormen bij overerving een verwoestend element. Kleine, zwakke, zachte,
slecht geproportioneerde vrouwen brengen geen groote, sterke, forsche,
krachtige, welgevormde mannen en vrouwen voort. Toen Frederik de
Groote stevige grenadiers wilde hebben, liet hij groote mannen met
groote vrouwen paren,--niet met kleine. De vrouw die alleen voor de
geslachts-functiën leeft, ontaardt natuurlijk in ras-ontwikkeling en
brengt even natuurlijk die ontaarding op haar nakomelingschap over. De
mensch-moeder toont in de voortplantingsprocessen niet boven maar
beneden de lagere dieren te staan, en geeft in dat opzicht geen blijk
dat haar opgaan in geslachtsfunctiën haar jongen ten goede komt. De
moeder van een dood kind of het kind van een doode moeder; het zieke,
kreupele of idiote kind; de uitgeputte, zenuwachtige, te vroeg-oude
moeder,--zijn bij ons niet onbekend en zijn geen bewijzen dat wij in
ons moederschap boven andere dieren staan.

Nu wij de wijze waarop bij den mensch het moederschap vervuld wordt,
met het oog op de lichamelijke voortplantingsprocessen niet kunnen
goedkeuren rijst de vraag, of er soms voordeelen van het menschelijk
moederschap in de andere afdeeling, de opvoeding, zijn aan te
toonen? Indien de moeder ziekelijk is en het kind eveneens, zal dan
misschien haar liefderijke zorg voor het kind daar tegen opwegen? Zal
niet de teedere toewijding van de moeder en haar onvermoeide bewaking
van het kind genoegzame resultaten opleveren om voor het menschelijk
moederschap, in vergelijking met dat van andere diersoorten, onze
bijzondere wijze van doen te rechtvaardigen? Ter beantwoording dezer
vraag moeten wij aantoonen dat ons moederschap, voor zoover wij
daaronder gewoonlijk verstaan de "zorg" voor het kind, (duidelijker
omschreven door het woord opvoeding), van superieuren aard is.

Hier missen wij weder het voordeel van een vergelijking. Bij geen
andere diersoort vereischt het jong zulk een langen tijd zorg, heeft
het zooveel onderricht noodig. Voor zoover die andere dieren deze
zorg en dit onderricht hebben te geven, doen zij het goed. De hen
met haar kuikens is in dit opzicht een algemeen aangenomen voorbeeld
van moederschap. Zij legt niet alleen de eieren en broedt ze uit,
maar zij onderwijst en beschermt ook haar jongen voor zoo ver het
noodig is. Doch behalve dit eenvoudig voorbeeld bezitten wij geen
maatstaf van vergelijking voor het opvoedend moederschap. Wij kunnen
dit alleen onder ons zelf bestudeeren, door vergelijking van het kind
dat moederloos is, met het kind dat moederlijke zorg ontvangt; het
kind dat een moeder heeft en niets anders, met het kind wiens moeder
geholpen wordt door bedienden en onderwijzers; het kind van wat wij
verstaan onder een superieure moeder, met het kind van een inferieure
moeder. Deze laatste onderscheiding, een vergelijking tusschen twee
moeders, is van groot gewicht. Wij hebben reeds stilzwijgend een
vage maatstaf voor het menschelijk moederschap vastgesteld en losweg
toegepast, door te spreken van een "natuurlijke" en "onnatuurlijke"
moeder.

Doch deze termen toonen op nieuw aan hoe wij nog steeds geneigd zijn
het geheele veld van moederlijke werkzaamheid meer te beschouwen
als een instinktmatig handelen dan als een werk van verstand, meer
als een functie dan als een dienst. Wij hebben wel een maatstaf, hoe
los en vaag die dan ook mag zijn; en zelfs bij dien maatstaf is het
pijnlijk te zien hoeveel moeders als zoodanig mislukt zijn. Vraag u
zelven maar eens eerlijk af hoevele van de moeders, wier handelingen
tegenover hun kinderen gij ziet in straten, winkels, omnibussen en
booten, in hotels, pensions en aangrenzende tuinen, hoevelen van hen
een gunstige kritiek bij u opwekken, in vergelijking met die welke
gij ongunstig beoordeelt. Neem niet in aanmerking het rozig ideaal van
moederschap dat in uwe ziel huist, maar de ruwe, harde werkelijkheid,
zooals gij die in het dagelijksch leven te hooren en te zien krijgt.

Het moederschap kan in het volbrengen van opvoedende plichten
alleen beoordeeld worden naar zijne resultaten. Wanneer wij
als maatstaf aannemen de edele mannen en vrouwen wier goeden
lichaamsbouw en flink karakter wij zoo gaarne toeschrijven aan "een
voortreffelijke moeder", wat moeten wij dan van de moeders zeggen,
die de wereld gevuld hebben met zoovele onedele mannen en vrouwen,
met slechten lichaamsbouw en zwak karakter? Wanneer goede moeders
goede menschen vormen, wat moeten wij dan van de slechte menschen
zeggen? Wanneer wij geniale mannen en vrouwen zien, dan stellen
wij die op rekening van hun moeders. Wanneer wij onbeduidende
mannen en vrouwen zien,--en die zijn toch wel de regel,--dàn durft
niemand de waarde van de moeders, die deze menschen voortbrachten,
in twijfel trekken. Wanneer het tot aangeboren misdadigheid komt,
dan beginnen wij iets te fluisteren van "erfelijkheid", en om aan de
groote nationale onwetendheid te gemoet te komen, vragen wij dan een
beter opvoedings-systeem. Maar niemand komt op de gedachte dat het
moederschap van het menschdom verbeterd kan worden, en toch schuilt
daar inderdaad het kwaad. Indien onze voortplantingsmethode niet deugt,
dan is daarvoor de moeder verantwoordelijk. Zij is de voornaamste
factor in de reproductie. Indien onze opvoedingsmethode niet deugt,
is de moeder daarvoor eveneens verantwoordelijk. Zij is de voornaamste
factor bij de opvoeding.

Hiertegen werd aangevoerd dat zulk een bewering den vader en zijn
verantwoordelijkheid zou buitensluiten. Doch indien de moeder haar
rechte plaats in de wereld inneemt en zij volbrengt haar plicht goed,
dan zal zij geen reden hebben over den vader te klagen. Zij zal
dan immers in de eerste plaats betere mannen maken. En in de tweede
plaats zal zij zich maatschappelijk verantwoordelijk voelen om een
geschikten vader voor hare kinderen te kiezen. In de derde plaats
zal zij als een economisch vrij handelend wezen, voor de helft in de
behoeften van het kind voorzien. Mannen die niet geschikt zijn voor
een goed vaderschap zullen onder zulke omstandigheden niet veel kans
hebben vader te worden en zullen sterven, door iedereen beklaagd,
in plaats van te leven en door iedereen verwenscht. De man heeft het
echter in zijn positie, met alle ras-werkzaamheden, en alles wat tot
het vaderschap en de helft van hetgeen tot het moederschap behoort
te doen, beter aangelegd om het onmogelijke te volbrengen, dan de
vrouw het deed in de hare. Men veronderstelde dat zij op aarde geen
andere taak te vervullen had dan die van moeder. Zij heeft echter
het werk van de moeder en bovendien alle huishoudwerk van de wereld
gedaan. Maar zij heeft toch ongetwijfeld zoo veel tijd en krachten
voor het moederschap gehad als de man voor het vaderschap; en niet
voordat zij bewijzen kan dat de kinderen der wereld even goed door
haar opgevoed als zij door den vader gevoed zijn, kan zij op hem den
blaam werpen van onze algemeene onvolkomenheid.

Geen der beide partijen heeft evenwel schuld. De sexueel-economische
verhouding oefent onvermijdelijk slechten invloed uit zoowel op het
moederschap als op het vaderschap. Maar op de moeder moet een beroep
worden gedaan om deze ongewenschte verhouding te veranderen. Zij,
een dieper plichtsgevoel, een grooter liefde voor het kind bezittende,
moet gaan inzien hoe haar valsche positie haar moederschap schaadt en
zij moet, ter wille van haar kinderen, met dien toestand breken. Van
den man en zijn vaderschap kan zij maken wat zij wil.

De plicht der moeder is eerst om kinderen voort te brengen die
lichamelijk even goed of beter zijn dan zij zelf; om de nakomelingen
een goed karakter te geven, beter, naarmate zij zelf op een hooger
standpunt staat; om door haar buitengewone macht als moeder het
menschenras te verbeteren; in een woord, om edeler menschen te maken.

Daarna is het de plicht der moeder, de mensch-moeder, om haar kinderen
zoodanig op te voeden dat zij voltooit, wat met baren en zoogen slechts
begonnen was. Zij moet haar kind negen maanden in haar lichaam, twee
jaar in de armen en zoolang zij leeft in hart en ziel dragen. De
opvoeding van het kind is een geduchte factor in de menschelijke
voortplanting. Een goed moederschap moet in staat zijn deze groote
functie goed te volbrengen. Te dien einde moet de vrouw steeds haar
kennis verrijken, om de lichamelijke en geestelijke vermogens van het
kind op de beste wijze te kunnen ontwikkelen, versterken en leiden,
opdat elk geslacht, tot rijpheid gekomen, duidelijk te onderscheiden
zal zijn van het voorafgaande, door een edeler, voller ontwikkeling,
zoowel lichamelijk als geestelijk. Dat de menschheid slechts langzaam
verbetert wordt hier niet ontkend; maar onze langzame verbetering
toegegeven, vragen wij toch, is dit alles wat wij er van kunnen
maken? En kan de verkregen winst toegeschreven worden aan verbetering
van het moederschap?

Op beide vragen moeten wij neen antwoorden. Wanneer wij zien hoe
sommige gezinnen verbeteren, terwijl anderen ontaarden en hoe onzeker
en onregelmatig zulk een verbetering tot stand komt, dan weten wij
ook dat wij grooter vorderingen zouden kunnen maken, indien alle
kinderen diezelfde wijze zorgen en diezelfde goede leiding ontvingen
die thans sommigen te beurt vallen. Wanneer wij verder zien hoe veel
van onze verbetering op rekening gesteld moet worden van hygienische
kennis, van openbare zorg voor onderwijs en gezondheidsvoorschriften,
waarvan niets door moeders is tot stand gebracht, dan is men gedwongen
toe te geven dat de vooruitgang van het menschenras niet uitsluitend
aan het moederschap mag worden toegeschreven. De mensch-moeder doet
minder voor haar jong, in absoluten zin en in verhouding, dan eenig
ander soort van moeder op aarde. Zij zorgt noch voor voedsel, noch
voor dekking, noch voor beschutting, noch voor verdediging van haar
kind. Zij onderricht het niet meer dan de gewoonten en manieren,
die in den familiekring en in haar beperkten maatschappelijken kring
gebruikelijk zijn. De noodzakelijke wereldkennis, voor elk menschelijk
wezen zoo onontbeerlijk, kan zij niet aanbrengen, want die heeft zij
zelf niet verworven. Deze zorg en opvoeding ontvangt het kind uit
andere handen en hersenen dan de hare. Ook de zorg en arbeid die de
moeder aan het lichamelijk welzijn van haar kind besteedt geven haar
geen aanspraak op superioriteit in het moederschap: dit is slechts
een deel van ons idealiseeren van het hier behandelde onderwerp.

De vrouw van den armen daglooner heeft veel te veel ander werk te
doen, dan dat zij al haar tijd aan de verzorging harer kinderen kan
besteden. De vrouw van den rijkaard zou het kunnen doen, maar zij
doet het niet, eensdeels wijl zij iemand huurt die het voor haar
doet en anderdeels omdat ook zij andere plichten te vervullen heeft,
die een groot deel van haar tijd in beslag nemen. In enkele op zich
zelf staande gevallen laat een moeder alle andere werkzaamheden door
anderen verrichten en wijdt haar krachten aan de voeding, kleeding,
wassching, en voor zoo ver het kan ook aan de opvoeding van haar
kind. Waar zulke gevallen zich voordoen moet nog bewezen worden,
dat een zoo opgevoed kind uit deze onverpoosde toewijding van zijn
moeder voordeel trekt. Integendeel, de beste hulp en opvoeding die
een kind kan ontvangen komen voort uit de verzamelde kennis en de
verschillende werkzaamheden van duizenden en duizenden behalve zijn
moeder,--van de vaders van ons ras.

Uit de zorg voor en de opvoeding van het kind, zooals die door de
moeder gegeven wordt, blijkt niet dat het menschelijk moederschap in
een of ander opzicht den voorrang verdient. Vergelijken wij de vrouw
eerst in haar voortplantings-processen rechtstreeks met andere dieren,
dan vervult zij deze functie niet zoo gemakkelijk en goed. Vergelijken
wij daarna de opvoedings-processen der vrouwen onderling, de weinige
eenigszins bekwame moeders met de vele bedroevend onbekwamen, dan
schijnt het dat zij in dit opzicht, zoo mogelijk, nog meer te kort
schieten dan in de eerstgenoemde hoedanigheid. De vooruitgang in de
menschelijke opvoeding, voor zoo ver die bestaat, is niet verworven en
wordt niet uitgedeeld door de moeders, maar door mannen en ongehuwde
vrouwen; en in de vervulling van het menschelijk moederschap bewijst
niets, dat het in het belang van het ras is dat de vrouwen al haar
tijd daaraan besteden. Door al haar tijd daaraan te besteden, heeft
de vrouw noch de kwantiteit, noch de kwaliteit verbeterd. De vrouw
die werkt plant meestal beter voort, dan de vrouw die niet werkt. En
de vrouw die niet werkt, is daarom geen beter opvoedster.

Een planeetbewonende socioloog, die eens het menschelijk leven kwam
bestudeeren en dan voor de eerste maal hoorde van onze zoogenaamde
"moederlijke opoffering" als middel om het ras te verbeteren, zou
door dat denkbeeld getroffen kunnen worden en onder den indruk er
van komen. "Hoe prachtig!" zou hij uitroepen. "Hoe buitengewoon
aandoenlijk en teeder! De eene helft van de menschheid doet
afstand van alle andere menschelijke belangen en werkzaamheden
om al haar tijd, kracht en toewijding te kunnen concentreeren op
de functiën van het moederschap! Het verheven ras te baren en op
te voeden, waartoe zij zelf nooit ten volle kan behooren! Eeuwig
plaatsvervangend te leven door hare zonen, want hare dochters
zijn slechts een andere plaatsvervangende schakel! Wat een edel en
hoogstaand martelaarschap!" Daarna zou hij nauwkeurig onderzoeken
welk systeem gevolgd werd om deze verheven toewijding van het halve
ras voor het voortbestaan van de andere helft tot stand te brengen en
te volmaken. Hij zou met innige en hartstochtelijke belangstelling
den eindeloozen stoet meisjes naoogen, die even als hunne broeders
als mensch geboren werden, doch die onmiddellijk lager gemerkt
werden met "vrouwelijk--onvolmaakt type--alleen dienstig om mannen
voort te brengen." Hij zou veronderstellen dat dit "geslacht gewijd
aan weder voortbrengende benoodigdheden", doch niettemin begiftigd
met menschelijk bewustzijn en verstand zich om deze reden grootsch
zou verheffen en er naar streven zich zelf in elk opzicht voor dit
groote werk geschikt te maken. Hij zou meenen een maatschappij te
vinden die deze opoffering betreurt, doch die het gezegende wezen,
wier leven moest opgeofferd worden voor het leven van anderen, boven
alles vereert en alle geschikte middelen aanwendt om haar voor haar
edele taak op te voeden en zoo goed mogelijk voor te bereiden. Helaas,
welk een ontnuchtering zou de planeetbewonende socioloog met zijn
geheel natuurlijke verwachtingen ondervinden. Na zijne onderzoekingen
geeindigd en daarbij niets van al deze dingen gevonden te hebben,
zou hij naar Mars of Saturnus terugkeeren, of van welke andere planeet
hij kwam en zich verbazen over de grenzenlooze dwaasheid der menschen.

Indien de positie der vrouw gerechtvaardigd kan worden door de leer
dat de zorg van de moeder voor het kind die vereischt, dan zou toch
zeker de maatschappij, of het individu, of beide, daarvoor eenige
voorbereiding noodzakelijk achten. Maar van voorbereiding is geen
sprake. De maatschappij erkent zulk een functie niet. Somtijds
zijn er premiën betaald voor een groot aantal kinderen, maar die
werden aan de vaders betaald. De nauwkeurig saamgestelde sociale
inrichting, welke onze huwelijksmarkt vormt, bezit geen afdeeling
waarbij het moederschap gesteund of bevorderd wordt. Zij staat er
integendeel vijandig tegenover, zoodat in ons maatschappelijk leven
het moederschap gelijk staat met direct nadeel en door degeen die
zich aan maatschappelijken arbeid wijdt vermeden wordt. En het
individu? Dit neemt zeker goede voorzorgen? Jonge vrouwen, roem
dragende op haar aanstaande plichten, haar heilig en onvervreemdbaar
ambt, haar groot geslachts-martelaarschap in het belang van het ras,
zullen zich zeker voor dit werk plechtig voorbereiden? Wat zien
wij evenwel? Onze jonge vrouwen laat men volkomen onbewust van hun
toekomstig moederschap, ja hun levenswijze benadeelt dit zeer dikwijls;
zij zijn met betrekking tot het moederschap onbetrouwbare, onwetende,
onverschillige wezens. Zij worden opgevoed niet voor het moederschap
doch om de andere sekse voor een economisch doel of op zijn best voor
wederkeerig genot aan te trekken. Zij worden in volslagen onwetendheid
van haar veronderstelde voornaamste plichten groot gebracht, en weten
niets van deze plichten voor zij ze moeten vervullen.

Iets dergelijks zou 't zijn als alle menschen eens soldaten moesten
worden, wien men het lot der natiën in handen gaf en niemand een
woord met hen zou spreken over oorlog of militairen dienst, totdat
zij het slagveld betraden!

De opvoeding van jonge vrouwen bevat geen afdeeling voor het
moederschap! Men beschouwt het als ongepast om deze gewijde
functionaris eenige voorafgaande kennis van hare heilige plichten
te geven. Deze belangrijkste en bewonderenswaardigste van alle
menschelijke functiën is eeuw in eeuw uit in handen gelaten van
in dat opzicht absoluut onwetende vrouwen. Men heeft stilzwijgend
verondersteld dat die functie tot stand werd gebracht door die
mysterieuse werking welke wij gewoonlijk "het heilig instinkt van het
moederschap" noemen. Moederlijk instinkt is een zeer achtenswaardig
en nuttig instinkt dat aan de meeste dieren eigen is. Het is
"heilig" en "goddelijk", zooals alle wetten der natuur heilig
en goddelijk zijn, maar het is dit alleen wanneer het zijn ware
roeping vervult. Indien de processen tot ras-behoud voor heiliger
gehouden worden dan de processen tot zelf-behoud, dan moeten wij
voor alle functiën en vermogens der voortplanting denzelfden graad
van eerbied aannemen,--de hartstocht van den man voor de vrouw even
hoog schatten als de hartstocht van de moeder voor het kind. Indien
wij nog verder willen gaan en de processen van ras-behoud het meest
willen vereeren in hun laatste en hoogste phase, welke ook de eenige
maatstaf is die op een natuurlijken grondslag berust, dan moeten wij
de groote, belanglooze maatschappelijke functie van opvoeding ver
boven de zelfzuchtige, individueele moederlijke functie van baren
en verzorgen plaatsen. Moederlijk instinkt, enkel als een instinkt,
is onze bijgeloovige vereering niet waard. Het moet alleen beschouwd
worden als een middel tot een doel en in evenredigheid tot zijn
gevolgen gewaardeerd worden.

Bij dieren die slechts weinig verstand hebben heeft het instinkt
zijn toppunt bereikt en werkt goed. Bij wilden die ook geen groote
intellectueele ontwikkeling bezitten, neemt het een groote plaats
in. Bij de dieren verzorgt de moeder haar jongen geheel instinktmatig,
bij de wilden bijna geheel, doch geholpen door de traditiën van haar
stam, den opvoedenden invloed van vereeniging en eenig rechtstreeksch
onderricht. Doch naarmate de menschheid vooruitging, samengestelder
en afwisselender werd, en naarmate het menschelijk verstand zich
genoeg ontwikkelde om nieuwe functiën en nieuwe behoeften te scheppen,
verminderde het instinct in waarde. Het menschelijk wezen verbetert
niet en gaat niet vooruit door zijn dierlijk instinkt, maar door de
wijsheid en macht van een aangekweekt verstand en een aangekweekten
wil, welke hem in staat stellen zijn handelingen te leiden, zijn
instinkten te beheerschen en te wijzigen, opdat deze niet hem zullen
regeeren.

De vrouw die verzuimd heeft deel te nemen aan de zich steeds
uitbreidende werkzaamheden, waardoor het verstand van den man
zich ontwikkelde, die tevens in gebreke bleef haar wilskracht te
oefenen, wat enkel door vrijheid en macht kan geschieden, heeft
dientengevolge tot op heden de rudimentaire krachten van het instinkt
gehandhaafd. Door haar overdreven opgaan in het geslachtsleven, loopt
deze invloed van het instinkt hoofdzakelijk langs geslachts-lijnen, en
vindt vrijen toegang tot de processen van het moederschap, waar hij dan
ook onafgebroken geheerscht heeft. Zoo worden de menschen-kinderen nu
nog geboren in de armen van een eindelooze schare ongeoefende moeders,
die voor de zorgen en opvoeding hunner kinderen noch opleiding voor,
noch ondervinding in dat grootsche werk medebrengen; zij bezitten
alleen de krachtig opeengestapelde macht van een ruw instinkt, den
blind vertrouwenden hartstocht van de moeder voor het kind. Moederlijke
liefde is een enorme kracht, maar kracht heeft leiding noodig. Alleen
liefde voor het kind beteekent voor dat kind niets, tenzij bepaalde
daden deze liefde doen kennen. Welke die daden zijn en hoe zij worden
uitgevoerd, daarvan hangt voor het leven van het kind alles af.

Merk eens op hoe nutteloos de hulpelooze moederlijke liefde en het
moederlijk instinkt is bij de eenvoudige handeling der voeding van
het kind. Tot de orde der zoogdieren behoorende, wenscht de moeder
instinktmatig haar kind te zoogen. (Bij sommige overbeschaafde vrouwen
bestaat zelfs die wensch niet meer). Dit instinkt heeft haar echter
niet de levensgewoonten aan de hand gedaan die haar in staat stellen
deze natuurlijke functie te volbrengen. En waar de natuurlijke functie
faalt, van welk verder nut kan het instinkt haar dan zijn bij de
voeding van het kind? Het kan toch niet beslissen tusschen Marrow's
Food en Nestlé's kindermelk, tusschen Socklet en bussemelk, tusschen
papbeschuit en alle andere soort kindervoedsel, dat bereid en op de
markt gebracht wordt door mannen! Deze surrogaten worden niet bereid
door moederlijk of vaderlijk instinkt, maar door chemische analyse en
physiologische studie; de gevolgen er van op het kinderlijk lichaam
worden opgemerkt en het diëet vastgesteld door doctoren, die hun werk
ook niet verrichten door instinkt.

Indien het fleschkindje het verlies van de moederborst overleeft en
het zoover brengt dat het mee eet uit den pot, is dan het moederlijk
instinkt misschien in staat het geschikte dieet voor hem vast te
stellen? Laat de doctor en het kerkhof hierop antwoorden.

Het groote, uitgebreide veld van mannelijke werkzaamheden in
het belang der kleine kinderen, van het eigenaardig menschelijk
verschijnsel van mannelijke hulp bij de baring, (er bestaat nog
één dier, de obstetrische kikvorsch, waar dit ook voorkomt), tot de
fabriekmatige arbeid van voedsel, kleeding, bescherming, vermaak,
en onderricht voor het kind, bewijst dat het moederlijk instinkt bij
de vrouw ten eenenmale ontoereikend is. Maar er wordt ook nog iets
anders door bewezen, nl. dat de vrouw misdadig in gebreke blijft om
op een verstandige wijze in datgene te voorzien waarin het instinkt
niet langer voorziet. Een met rede begaafd, bewust wezen, dat de
verantwoordelijkheid draagt voor het behoud van het menschelijk ras
en zich voor die taak niet op de beste wijze voorbereidt, alvorens
haar te aanvaarden, is erger dan zorgeloos.

Vóórdat een man een handel, ambacht of beroep aanvaardt, bereidt hij
zich voor. Hij bekwaamt zich voor de taak die hij op zich neemt. Hij
zou voor een bedrieger gehouden worden, indien hij werk ondernam
waarvoor hij niet bekwaam was en de mislukking zijner onderneming zou
hem met schande en spot overladen. In de gewichtiger beroepen, vooral
in die waar gebrek aan de noodige kennis "levensgevaar" voor anderen
medebrengt, bijv. kapitein van een schip, machinist van een trein,
doctor of apotheker, wordt niet alleen vereischt dat men zijn vak
bestudeerd heeft, maar dat men door een examen bewijst de noodige
kennis te hebben opgedaan, en alleen bij voldoende bekwaamheid
wordt als bewijs daarvan een getuigschrift, diploma of somtijds
een geloofsbrief uitgereikt, waardoor aangetoond wordt dat aan den
houder verantwoordelijkheid voor het behoud van menschenlevens kan
worden toevertrouwd.

Vrouwen aanvaarden een positie waarin zij de verantwoordelijkheid
voor het leven of den dood van het geheele menschenras op zich nemen,
zonder voorafgaande studie of ondervinding, zonder zelfs een schijn
van voorbereiding of waarborg van bekwaamheid. Voor zoover zij
nog eens over hun nieuwe plichten denken, zijn zij dwaas genoeg te
veronderstellen dat het geheimzinnig "moederlijk instinkt" hen er wel
door zal helpen. Kennis als die noodig mocht blijken, zullen zij wel
opdoen, zoodra de tijd daar is. Ondervinding krijgen zij onderwijl
de kinderen komen van zelf. "Ik veronderstel dat ik wel weet hoe
kinderen behandeld moeten worden!" roept de gebelgde grootmoeder uit,
die om raad gevraagd wordt. "Ik heb er reeds zeven op het kerkhof." Het
record van het ongeoefend moederlijk instinkt in het menschenras kan
men vinden in de reeksen en reeksen kleine grafsteenen welke onze
kerkhoven vullen. De ondervinding die door de behandeling van het
kind verkregen wordt, wordt dikwijls met het kind begraven.

Neen, de leer dat de verzorging van het kind de positie der vrouw
rechtvaardigt, kan het licht van onderzoek niet verdragen. De
mensch-vrouw die zich geheel wijdt aan de voortplanting, alle
persoonlijke werkzaamheden, elke eervolle onafhankelijkheid, alle
nuttige en voortschrijdende economische diensten opgeeft om zich
glorieus te wijden aan de plichten van het moederschap, kan op weinig
resultaten bogen, die haar positie zouden kunnen rechtvaardigen. Noch
het enorme hooge sterftecijfer der kinderen, noch de gemiddelde slechte
gezondheidstoestand van diegenen die in het leven blijven, noch de
lichamelijke, noch de geestelijke vooruitgang van het ras leveren eenig
bewijs dat de moederlijke toewijding ten voordeele komt van het ras.



X


Niettegenstaande het superieure moederschap van de mensch-vrouw
zoo moeilijk te bewijzen is en het door de onvoldoende, ongeregelde
en pathologische resultaten een open veld voor zware aanvallen van
kritiek oplevert, blijft toch ons heilig geloof, onze eerbied, onze
ongeschokte overtuiging dat het de eenige volmaakte zaak op aarde is,
onaangetast. De feiten, die onze zorgeloosheid en onwetendheid in
het volbrengen van deze functie aantoonen, vallen niet te ontkennen;
de groote kindersterfte en de vele kinderziekten,--namelijk die welke
door de doctoren in de rubriek: "ziekten die voorkomen kunnen worden"
zijn opgenomen,--deze fouten en gebreken met doodelijke gevolgen
nemen wij overal waar, maar wij tellen ze allen niet, of stellen
ze op rekening van alle mogelijke oorzaken, behalve op die van een
onvoldoend moederschap.

Een van de meest gebruikte verontschuldigingen van hen, die inderdaad
meenen dat verontschuldiging noodig is, is deze, dat de vader voor
deze omstandigheden moet gelaakt worden. Reeds is vroeger gezegd dat
zijne ondeugden het lichaamsgestel van het ras verzwakken. Maar zijne
tekortkoming in dezen verhindert de moeder niet het kind voldoende
te verzorgen. De vader wordt verantwoordelijk gesteld voor al het
kwaad dat wij in onze kinderen opmerken; en niettemin vereeren wij de
moeder voor het physisch proces een kind van zoo'n man ter wereld te
brengen,--thans als een heldendaad beschouwd,--en voor "de toewijding"
welke zij er later aan schenkt, afgezien daarvan of die toewijding
wijs is en werkelijk geschonken wordt. Een gezond en onafhankelijk
moederschap zou er niet aan denken voor het goed volbrengen van
zijn natuurlijke functiën meer geprezen te willen worden dan een
kat voor het ter wereld brengen van haar poesjes of een schaap
van haar lammeren. Het bekende feit dat de vrouwen uit de lagere
maatschappelijke rangen meer kinderen baren en ze gemakkelijker ter
wereld brengen dan de vrouwen uit de hoogere kringen, moest eigenlijk
aan deze dwaze aanmatiging een einde maken, maar het doet het niet. Hoe
meer de vrouwen zich zelf en hun kroost verzwakken, hun eigen leven in
gevaar brengen door verkeerde gewoonten, des te meer moeite, gevaar en
onkosten zijn er aan dit natuurlijk proces verbonden, en des te meer
beroemen de vrouwen er zich in allen ernst op en nemen den lof van
anderen in ontvangst voor de heldhaftige zelfopoffering met welke zij
hun leven (en dat van hun babies!) voor het behoud van het menschdom
wagen. Wat den vader en zijn aandeel in de slechte gevolgen betreft,
niets van hetgeen hij ooit gedaan heeft of nog kan doen, ontslaat
het moederschap van zijn eerste verantwoordelijkheid.

Veronderstel eens dat het wijfje van een ander diersoort haar plicht
tegenover haar ras om een goeden echtgenoot te kiezen niet telde,
dat zij ging paren met schurftige, tandelooze kreupelen,--indien
zij zulke rasgenooten had,--en daardoor zwakke, misvormde jongen
voortbracht, die haar ras hielpen uitroeien, zou zij dan het mannetje
voor de gevolgen aansprakelijk stellen? Een geheele sekse, uitsluitend
bestemd voor moederlijke functiën, welke zoo hoog geschat worden dat
het gemis aan economische waarde der vrouwen er door gerechtvaardigd
zou worden, moest in den loop des tijds geleerd hebben, hoe men
geschikte vaders moet kiezen. Indien de mensch-moeder alleen door
de hulp van een ander persoon haar kinderen kan voeden en behoeden,
een voeder en beschermer van wien hun leven en veiligheid afhangt,
welke natuurlijke, maatschappelijke of zedelijke verontschuldiging
heeft zij dan, om daarvoor niet den rechten man te kiezen?

Maar hoe kan een jong meisje weten wie een goede aanstaande vader
is, vraagt men? Dat zij door hare opvoeding hiertoe niet in staat
wordt gesteld, bewijst reeds haar ongeschiktheid voor haar grootsche
taak. Dat zij er niet over nadenkt en er geen belang in stelt, bewijst
haar schandelijke onverschilligheid voor dien grooten plicht. Zij kan
in geen geval de verantwoordelijkheid der misdadige zorgeloosheid,
om een goeden vader voor haar kinderen te kiezen, ontduiken, tenzij
er inderdaad geen keuze was, en er geen goede mannen op de wereld
bestonden. Bovendien zijn wij niet verplicht om deze moeilijke
keuze aan jonge meisjes over te laten. Het moederschap is het werk
van volwassen vrouwen, niet van halve kinderen; wanneer wij eerlijk
zooveel voor het moederschap gevoelen als wij voorwenden, dan zullen
wij de vrouw voor haar taak, niet het meisje voor haar bedriegelijke
kunstgrepen om zich een verzorger te verzekeren, opvoeden. Wij spreken
over de edele moederplichten, maar onze dochters worden groot gebracht
voor een economisch goed huwelijk.

Wanneer wij dit veld van den moederplicht voor een goede teeltkeus
verlaten, dan komen wij op het veel uitgebreider terrein, waarheen de
volksgeest ons in triomf heenleidt; dáár waar het later werk van de
moeder bewijst hoe goed de arbeidsverdeeling naar het geslacht in ons
ras voldoet, dat in de verzorging van het kind, de opvoeding van het
kind, het heerlijk huiselijk en familieleven aangetoond wordt, hoe goed
ons systeem werkt. Dit is de laatste vesting. Stevig verschanst zit
hier de volksmeening, veilig in het heilig gebied van den huiselijken
haard. "Eigen haard is goud waard." En de vensters worden gesloten om
de lucht buiten te houden. De gordijnen worden neergelaten om het licht
buiten te houden. De deuren worden gegrendeld om den vreemdeling buiten
te houden. Binnen brandt het haardvuur en zetelt de hoogepriesteres,
de kiem van menschelijke samenleving,--het gezin te huis.

Onze tronen zijn verwoest en hebben plaats gemaakt voor zetels
van tijdelijke presidenten. Onze kerken hebben het moderne licht
opgevangen en de reuk van heiligheid werd verfrischt met zachte zonnige
lucht. In deze oude heiligdommen kunnen wij zien dat er plaats is
voor verandering, maar in het heiligdom van het tehuis niet. Zóó nauw
is deze tempel en zijn rechten met de diensten der onderworpen vrouw
saamgeweven, zijn altaar eischt zóó haar onophoudelijke opoffering,
dat wij ons het menschelijk leven op een andere leest geschoeid,
onmogelijk kunnen voorstellen. Wij huiveren bij de gedachte dat er kans
bestaat eenige van deze oude en heilige gebruiken te verliezen. Zonder
dezen gezegenden achtergrond van alle onze herinneringen en den
voorgrond van alle onze hoop schijnt het leven inderdaad ledig. Wij
worden allen tehuis geboren. Wij sterven allen tehuis, of hopen er te
sterven. Wij allen werken voor een tehuis, in huis of er buiten. Het
tehuis is het middenpunt en de grens, het begin en het einde van de
meesten onder ons. Wij hebben het lief met een liefde, ouder dan het
menschenras. Wij vereeren het met de blinde gehoorzaamheid uit die
vroege eeuwen, toen deze vereering een aanvang nam. Wij hechten er
ons aan met de vasthoudendheid van het meest oorspronkelijk instinkt
onzer dierlijke natuur, en met de geestdrift van elk laatste woord
in het onafgebroken loflied dat wij er aan wijden, sedert wij het
voor het eerst leerden prijzen.

Wanneer wij meenen dat ons huiselijk leven, juist zooals wij het
hebben ingericht, de beste zaak op aarde is, en dat dit leven op zijn
minst een heele vrouw voor ieder gezin eischt, doch gewoonlijk meer,
dan volgt hieruit dat ieder die de positie van de vrouw tracht te
veranderen, beschouwd wordt als iemand die "het gezin ondermijnt",
"de grondslagen van het familieleven aantast" en daarvan willen
wij niets weten. Indien wij, wanneer getracht wordt het moderne
vaandel van vrij denken en vrij spreken ingang te doen vinden,
luisteren en, voor een oogenblik onzen afgod ter zijde stellende,
tot den moedigen beeldstormer zeggen: "Toon ons iets beters", met
welk een grenzenlooze bespotting begroeten wij dan zijn voorgestelde
verandering! Toch wordt overal om ons heen deze toren, dit kasteel
van verdwijnende traditie, moeilijker te verdedigen of goed te
onderhouden. Wij stutten het op nieuw met elke generatie; wij hebben
zijn krakende en afbrokkelende hoeken lief; wij drapeeren en behangen
ze met eindelooze versierselen; wij verbergen de boven ons opdoemende
gevaren met frissche wierookwolken; en wij eischen van de zoogenaamde
verbeteraars en hervormers dat zij eerst de wenschelijkheid van hunne
roekelooze plannen aantoonen, alvorens zij den hamer opheffen. Doch
wanneer zij ons hunne plannen toonen, lachen wij hen uit.

Het is een moeilijk geval. De aandacht op bestaande toestanden
te vestigen en hun verhouding tot bestaande verschijnselen vast
te stellen, is nog niet hetzelfde als uit te maken in hoever een
veranderde toestand nieuwe verschijnselen zal medebrengen en hoe
deze verschijnselen ons ten goede zullen komen. Toch moet deze
taak steeds vervuld worden, wil het menschenras bewust voorwaarts
schrijden. Zoolang de vooruitgang onbewust tot stand kwam, was het
voldoende dat zekere individuen en volksklassen langzamerhand de nieuwe
verhoudingen in het sociaal evolutieproces aannamen en dat zij hunne
nieuwe levensomstandigheden den tegenstribbelenden behoudzuchtigen,
die zich niet ontwikkeld hadden, opdrongen.

In den nog niet zoo lang geleden overgang van het leenstelsel naar
de monarchie, werd er geen tijd verspild met de poging om den
koppigen adel te overreden, of hen van hun nationalen plicht te
overtuigen. De toenemende macht van den koning bestreed en overwon
de verminderende macht van den adel,--dat was alles. Had men toen
een boek geschreven om op de verandering aan te dringen, het kon de
gebreken van het leenstelsel duidelijk genoeg bewezen hebben; maar
wanneer het getracht had den zegen van nationalen vrede en macht
onder één enkelen heer te schilderen, zou het weinig indruk gemaakt
hebben. Nationale vrede en macht, tot op dien tijd niet bestaanbaar,
zou op de machtige grondeigenaren, wier eenig denkbeeld van vrede en
macht was hun ootmoedige naburen onderworpen te houden, geen invloed
gehad hebben. Had hun kracht toen geschuild in argumenteeren, dan
zouden zij de "zullen worden's" en "zal zijn's" van den schrijver
bespot hebben en hem hebben uitgedaagd om te bewijzen dat de nieuwe
toestand door de nieuwe processen tot stand zou komen, en dat zou
zeer zeker moeilijk geweest zijn.

Zoo is het ook thans met het in twijfel trekken van den economischen
staat der vrouw en haar positie in huis en gezin; het is veel
gemakkelijker de tegenwoordige gebreken dan de toekomstige verbetering
aan te toonen. Toch wordt dit juist verlangd. Er wordt van den pleiter
voor maatschappelijke hervorming niet alleen geëischt dat hij de
tevreden volgers van het tegenwoordig systeem overtuigt dat dit niet
deugt, maar hij moet hun ook afdoende bewijzen dat eenig ander stelsel
beter is. Dit is in den aard der zaak onmogelijk. Wanneer menschen
tevreden zijn, dan kan men ze niet doen gevoelen dat wat is niet deugt
of dat iets anders beter is. Zelfs de ontevredenen willen veel liever
hun bezwaren op den een of anderen persoonlijken factor schuiven,
dan toegeven dat hun toestand, als een geheel, onvermijdelijk het
algemeene euvel voortbrengt waarin zij deelen. Zelfs indien zij
overtuigd worden dat een veranderde toestand de bron van nadeel
zal wegnemen, zijn zij bang, evenals de vos met den zwerm vliegen,
gestoord te zullen worden en vreezen in nog slechter toestand gebracht
te worden dan voorheen. Met deze onvermijdelijke bezwaren voor oogen
moet evenwel de taak ondernomen worden.

Voordat wij beginnen, moeten wij twee dingen vooropstellen en het
daarover eens zijn. Vooreerst dat vooruitgang, ontwikkeling, de
plicht van het menschelijk leven is, dat wij hier niet alleen zijn
om te leven, maar om te worden,--niet tevreden mogen zijn met halve
beschaving, noch met beginnende ontwikkeling, maar dat wij door alle
eeuwen heen hebben te arbeiden om steeds edeler levensvormen op te
bouwen, waarheen de sociale evolutie leidt. Indien dit niet geloofd
wordt, indien iemand meent dat met de soort in het leven te houden en
voort te planten de grens van onzen menschelijken plicht bereikt wordt,
dan moet zoo iemand dit boek niet verder lezen. Dit doel kan bereikt
worden en is eeuwenlang door allerlei vormen van geslachts-verhouding
en economische verhouding bereikt geworden. Menschelijke wezens
hebben geleefd en kinderen groot gebracht, evengoed als hunne ouders
in vrije liefde en luiheid, in gedwongen polygamie en slavernij, in
vrijwillige polyandrie en werkzaamheid en in monogamie plus prostitutie
en fabrieken. De betrekkelijke superioriteit van eenig stelsel,
hetzij dit gebaseerd is op het geslachtsleven of steunt op economische
grondslagen, wordt niet bewezen alleen door dat men leeft en kinderen
voortbrengt. Indien wij aannemen dat leven beteekent vooruitgang,
dan moet elke opvolgende vorm van geslachts-verhouding en economische
verhouding naar zijn invloed op den vooruitgang beoordeeld worden.

Het zal hier noodig zijn om eerst een definitie van menschelijken
vooruitgang te geven. In overeenstemming met de algemeene wet van
organische evolutie, kan zij aldus luiden: menschelijke vooruitgang
beteekent zulk een ontwikkeling van het individu en zijne sociale
verhoudingen als noodig is, om zijn gezondheid en geluk te handhaven
en de organische ontwikkeling der maatschappij te doen toenemen.

Wanneer wij deze definitie van menschelijken vooruitgang aannemen,
indien wij het er over eens zijn dat streven naar vooruitgang de
maatschappelijke plicht is en dat alle maatschappelijke instellingen
hiernaar beoordeeld moeten worden, dan kunnen wij tot onze tweede
premisse overgaan. Deze is in belangrijkheid niet aan de eerste gelijk;
zij moest zóó door iedereen begrepen en aangenomen zijn, dat het niet
noodig was haar op den voorgrond te brengen. Maar zij wordt niet door
iedereen begrepen en aangenomen. Feitelijk wordt zij zóó dikwijls
misverstaan en geloochend, dat eigenlijk geen verontschuldiging
behoeft te worden aangeboden dat er hier op gewezen wordt.

De tweede premisse is: als wij genot door iets smaken, bewijst dit nog
niet dat dit iets juist en goed is. Zelfs onze liefde, bewondering,
eerbied voor iets bewijst nog niet dat zoo iets juist en goed is,
en uit een evolutionair oogpunt is zelfs onze meening, dat iets
"natuurlijk" is, nog geen bewijs dat het juist en goed is. Iets kan
juist en goed zijn in het eene evolutie-stadium en slecht worden in
een ander. Bijvoorbeeld, vrije liefde is "natuurlijk"; het menschelijk
dier, evenals vele andere diersoorten, voelt zich er zeer gemakkelijk
toe geneigd. Maar door sociale evolutie is bewezen dat monogamie
juist en goed is; dat door monogamie de maatschappelijke verhouding
in het menschelijk ras het meest vooruitgaat; maar het is niet zoo
"natuurlijk" als men wel wenschen zou.

Keeren wij tot onze tweede premisse, die nog al omvangrijk is, terug,
dan moeten wij aantoonen dat het nog geen bewijs is dat iets juist en
goed is, wanneer het "natuurlijk" is en genot verschaft. Het spreekt
van zelf dat dit niet belet om juist en goed te zijn. Goede dingen
kunnen genot verschaffen, kunnen bemind, bewonderd en geëerbiedigd
worden, kunnen zelfs "natuurlijk" zijn, maar dat kunnen slechte dingen
ook. Zelfs dat bovenmenschelijk vermogen, genaamd instinkt, is dan
alleen een trouwe gids waardoor wij ons kunnen laten leiden, wanneer
de omstandigheden aanwezig zijn, die dat instinkt oorspronkelijk
ontwikkeld hebben. Het instinkt, waardoor thans een huis-hond
drie keer ronddraait, voordat hij in zijn mand gaat liggen is geen
groote bewondering waard, ofschoon het in de grasvlakten en in de
bebladerde holten, waar het dier oorspronkelijk opgroeide, zijn nut
had. Indien deze twee premisses toegegeven zijn, dat het de plicht
van het menschenleven is naar vooruitgang te streven en dat een
gegeven toestand niet noodzakelijk juist en goed behoeft te zijn,
omdat wij er van houden, dan kunnen wij verder gaan.

Is de tegenwoordige wijze van huiselijk leven, gegrondvest
als zij is op de economische afhankelijkheid der vrouw van de
geslachts-verhouding, het best berekend om de gezondheid en het geluk
van het individu te waarborgen en in hem de hooger maatschappelijke
hoedanigheden te ontwikkelen? De gezondheid en het geluk van het
individu worden niet gewaarborgd, dat ziet iedereen; en hoe weinig de
maatschappelijke hoedanigheden van de individuen worden ontwikkeld,
blijkt duidelijk uit hunne vele afwijkingen en uit de verspilling
van krachten in ons tegenwoordig economisch stelsel.

Economische onafhankelijkheid der vrouwen brengt noodzakelijk een
verandering van de huishouding en het gezin mede. Doch indien
deze verandering in het belang van het individu of het ras is,
behoeven wij haar toch niet te vreezen. Zij sluit geen verandering
in de huwelijksverhouding in, afgezien daarvan, dat het element van
economische afhankelijkheid er uit verwijderd wordt; ook niet in de
verhouding van moeder tot kind, behalve dat die er door verbeterd
wordt. Zij brengt evenwel mede dat vrouwen zich in menschelijke
werkzaamheden bekwamen, die echter meer ten bate der maatschappij dan
der huishouding komen. Hiervoor wordt natuurlijk een andere leefwijze
vereischt dan die wij nu volgen. De in zwang zijnde voedingsmethode
der wereld door middel van millioenen eigen dienstboden, en het groot
brengen der kinderen door dezelfde handen zal dan blijken onmogelijk
te zijn.

Het is een droevig feit dat de groote meerderheid van onze kinderen
groot gebracht en opgevoed worden door eigen dienstboden, gewoonlijk
wel hunne moeders, zekerlijk, maar die toch van beroep dienstbode
zijn. De tegenwoordige staat der vrouw als particuliere dienstbode moet
noodzakelijk in botsing komen met haar positie als voortbrengster, als
een factor in de economische bedrijvigheid der wereld. Huismeesteres
kan zij blijven, in den zin dat zij haar huishouding regelt en leidt,
maar huishoudster of dienstbode kan zij niet zijn en tegelijkertijd
iets anders. Haar positie als moeder zal eveneens veranderen. Moeder
in den zin van draagster en grootbrengster van edele kinderen kan
zij zijn en wel het best, en als betrekking waarschijnlijk het meest
gewaardeerd en het liefst; maar moeder in den zin van uitsluitend
individueele kindermeid en kinderjuffrouw kan zij niet zijn en
tegelijkertijd iets anders.

Hier is juist het punt waar de wereld halt roept. Niets kan
voortreffelijker zijn, zegt zij, dan onze huisgezinnen met
hunne schoone priesteressen. Niets kan voor kinderen beter zijn
dan de voortdurende zorg van hun eigen moeders. Het zijn weder
dezelfde argumenten als van den adel in het feudale tijdperk. Wij
kunnen misschien overtuigd worden van de gebreken der bestaande
toestanden, maar wij kunnen niet overtuigd worden van de kans op
verbetering. Niettemin kunnen wij het probeeren.

Laat ons eens bedaard gaan zitten en een beter soort van moederschap
bedenken dan dat van individueele kindermeiden, een betere manier om de
wereld te voeden, te kleeden, te reinigen dan door eigen dienstboden.

Nu hebben wij onze tweede premisse noodig, want wij vinden de
toestanden, zooals zij zijn, aangenaam; (dat wil zeggen, sommigen
van ons vinden dat somtijds en de overigen verbeelden het zich). Wij
hebben ze lief, bewonderen en eerbiedigen ze en het is zoo "natuurlijk"
ze zoo te hebben. Indien nu aangetoond kan worden dat het voor den
menschelijken vooruitgang beter is dat wij anders handelen, dan
bewijst dit toch dat deze andere handelwijze de juiste is; en dan
moeten wij leeren zulk een handelwijze te vereeren, lief te hebben,
te bewonderen zoo veel wij kunnen, dan zullen wij na verloop van tijd
haar ook "natuurlijk" vinden. Indien aangetoond kan worden dat het voor
onze kleine kinderen beter zou zijn, dat zij een gedeelte van den dag
aan andere verzorging dan die van hunne moeders waren toevertrouwd,
dan zou die andere verzorging de juiste zijn en dan zou de plicht van
het moederschap medebrengen, daarin te voorzien. Indien aangetoond
kan worden dat aan onze persoonlijke behoeften, aan voeding, kleeding,
reinheid, warmte, huisvesting, afzondering, beter kan voldaan worden
door eenige andere methode dan die, welke één vrouw of meer voor elk
gezin vereischt, dan zou het de plicht der vrouwen zijn om zulk een
methode te zoeken en toe te passen.

Misschien is het de moeite waard om onderwijl den aard van ons
gevoel voor die maatschappelijke instelling, genaamd "het gezin" en
de wijziging die het waarschijnlijk ondergaat door de verandering in
den economischen staat der vrouw, te onderzoeken.

Huwelijk en gezin zijn twee instellingen, niet één, zooals
gewoonlijk verondersteld wordt. Wij verwarren het natuurlijk
resultaat van het huwelijk, kinderen--een resultaat dat aan
alle vormen van geslachtsvereeniging eigen is,--met gezin, dat
een zuiver maatschappelijk verschijnsel is. Het huwelijk is een
vorm van geslachts-vereeniging die door de maatschappij erkend en
gesanctionneerd is. Het is een verhouding die, in overeenstemming met
de gewoonten van het land, tusschen twee of meer personen bestaat
en die wederzijdsche verplichtingen in zich sluit. Ofschoon wij er
een economische verhouding van gemaakt hebben, is zij dit toch in
werkelijkheid niet en zij zal een veel hoogere voldoening schenken,
zoodra wij de economische phase er van ontwassen zijn.

Het gezin is een maatschappelijke groep, een geheel, een kleine
staat. Het neemt een voorname plaats in de evolutie der maatschappij
in, geheel afgescheiden van zijn verband met huwelijk. Er is een
tijd geweest waarin het gezin de hoogste vorm van maatschappelijke
verhouding was,--eigenlijk de eenige vorm,--toen bestond er in het
brein van de landelijke, aartsvaderlijke stammen nog geen begrip
van iets zoo groot als vaderland, staat of natie. Voor hen bestond
er alleen een groot land bezaaid met gezinnen, elk gezin zijn eigen
kleine wereld, waarvan Grootpa priester en koning was.

Het gezin was een maatschappelijke eenheid. De leden hadden dezelfde
belangen, die vijandelijk waren aan die van andere gezinnen. Zoo'n
gezin trok de aarde over, ging waar voedsel te vinden was, vocht nu
en dan met andere gezinnen voor gras en water, wanneer het daaraan
behoefte had. Onoplosbare algemeene belangen vormen den grondslag
voor een organische vereeniging en deze belangen hebben langen tijd
op bloedverwantschap berust.

Toen het menschelijk individu het best gevoed en behoed werd door het
gezin, moest het natuurlijk een hoofd hebben, omdat daarvoor de stipte,
onderlinge samenwerking van al de leden van dat gezin vereischt werd,
en zoo ontstond die vorm van regeering die als de patriarchale bekend
is. De natuurlijke familiebetrekking, zooals bij ouders en jongen van
andere diersoorten gezien wordt, of bij ons in de latere vormen, sluit
zulk een regeeringsvorm niet in; hij is alleen een eigenaardigheid
van het gezin wanneer dit een sociale éénheid vormt.

Tot het wezen van het patriarchale familieleven behoorde polygamie,
en niet slechts polygamie, maar het openlijk concubinaat met een
vrouwenslavernij, die bijna op hetzelfde neerkwam. Toen het gezin
als een maatschappelijke instelling zijn toppunt van ontwikkeling
bereikt had, nam het huwelijk als zoodanig een zeer laag standpunt in;
in dien tijd was het huwelijk feitelijk nog maar gedeeltelijk aan de
vroegere vrije verhouding van den primitieven wilde ontgroeid. Het
gezin schijnt inderdaad een langzaam verdwijnend overblijfsel van
de nog losser vereeniging der horden te zijn, welke weder nader tot
de in kudden of troepsgewijs levende carnivoren stonden dan tot een
organische maatschappelijke verhouding. Een losse, gemengde groep
dieren vormt geen stam; en de meest primitieve groepen der wilden
schijnen niets meer dan zoo iets geweest te zijn.

De stam in zijn waren vorm volgt op het gezin, is er een natuurlijke
uitbreiding van en ontleent zijn essentieele banden aan dezelfde
verwantschap. Ook deze maatschappelijke vormen zijn nauw verbonden
met economische omstandigheden. De horde was de jacht-éénheid; het
gezin en later de stam was een herders-éénheid. De landbouw en wat
daarvan het gevolg is, handel en fabrieken, hebben langzamerhand deze
ruwe banden des bloeds verzwakt en de maatschappelijke verwantschap
doen ontstaan, welke den Staat vormt. Vóór het herders-tijdperk
nam het gezin geen belangrijke positie in en na dit tijdperk is het
langzamerhand in verval geraakt. Met den vooruitgang der maatschappij
zijn de menschelijke verhoudingen steeds minder op een persoonlijken of
een sexueelen grondslag gaan rusten, maar meer en meer op onderlinge
economische afhankelijkheid. Met een hoogere ontwikkeling der
individuen werd ook een hooger vorm van huwelijk mogelijk.

Het gezin is een verdwijnend overblijfsel van de vroegste, aan menschen
bekende, groepeering. Het huwelijk is een toenemende ontwikkeling
van hoog maatschappelijk leven, dat nog niet ten volle ontwikkeld
is. In plaats van identiek te zijn met het gezin, staat het huwelijk
in omgekeerde verhouding tot het gezin; het wordt beter en hechter,
naarmate het gezin in waarde afneemt; dit is duidelijk waar te nemen
in het groote contrast dat bestaat tusschen de huwelijks-verhouding
van Jacob en zijne vrouwen en den niet te bedwingen wensch naar
een levenslange monogame echtvereeniging, zooals die heden ten
dage in onze harten opwelt. Gedurende het patriarchale tijdperk
kon men zich van een huwelijk als een levenslange vereeniging van
twee bij elkaar passende individuen, geen begrip vormen. Vrouwen
hadden toen alleen waarde als kinderenvoortbrengsters. Het gezin had
behoefte aan vele familieleden, voornamelijk mannelijke, daardoor
verwierven de vrouwen met het in de wereld brengen van een mannelijk
kind de hoogste gunst. Het gezin stond toen slechts weinig graden
boven de horde. Zijn vereenigings-banden waren zeer los;--er was
alleen een gemeenschappelijke vader, maar verschillende moeders met
tegenstrijdige belangen. Zulk een grondslag verhinderde voor goed
elke hoogere individualisatie, en hooger individualisatie, steeds
vergezeld gaande met den wensch naar een hooger echtvereeniging, kan
niet met een gezinsleven van eenige beteekenis gepaard gaan. Steeds
steeg het huwelijk en ontwikkelde zich in maatschappelijke beteekenis,
wanneer het gezin in waarde daalde en het gezinsleven minder werd.

Het is zeer interessant dit op te merken bij de vestiging van Utah,
die onder betrekkelijk gelijke omstandigheden  plaats vond. De
gemakkelijk gevoelde gemeenschappelijke belangen van veel menschen
onder één hoofd, waardoor de polygame gezinnen zich onderscheiden,
was een nuttige factor in deze groote baanbrekende onderneming. Met
de verdere ontwikkeling dier maatschappij gevoelde men behoefte
aan een vlottender, verstandiger, breeder opgevatte verhouding
der individuen. Het gezin als een maatschappelijke éénheid, vormt
een zwaarwichtig lichaam, dat uit eenigszins vijandige leden is
samengesteld en waarbij een militaire regeling vereischt wordt, om
het in zijn geheel te doen werken. Het is alleen nuttig zoolang het
doel dat men er mede bereiken wil van eenvoudigen aard is en door de
domste menschen begrepen kan worden. Het is gemakkelijk na te gaan,
hoe het gezin door toeneming in aantal leden zich uitbreidde tot
een stam, en dat in overeenstemming met dien groei de vader van het
gezin veranderde in hoofd van den stam. Hoe daarna, door de steeds
grooter wordende kracht der nationale éénheid de naam hoofd en de
vorm stam niet meer toepasselijk waren en door de hoogere eischen aan
de geslachts-verhouding gesteld, die met de primitieve economische
behoeften van het gezin niet konden samengaan, het gezin zich op een
monogamischen grondslag vestigde.

En verder, nu onze nog in wording zijnde sociale behoeften een
steeds verfijnder en vrijer onderlinge en gemeenschappelijke
hulp der individuen noodig maken, vinden wij zelfs dat hetgeen
nog van economische éénheid van het gezin overbleef, snel aan het
afnemen is. Doch met den achteruitgang en met de verdwijning van de
economische-verhouding wordt de geslachts-verhouding in het huwelijk
zuiverder; en de wensch der hedendaagsche wereld naar een hooger, een
edeler geslachts-vereeniging wordt even scherp uitgesproken, als het
aangroeiend bezwaar tegen de bestaande economische vereeniging. Wij
zijn zoo lang gewend geweest die twee met elkaar te verwarren dat
het ons vreemd zal toeschijnen juist in de verouderde overblijfselen
van de gezins-verhouding, wel is waar voorheen van waarde, thans de
oorzaak te vinden, waardoor de hoogere ontwikkeling van het monogame
echtverbond zoo pijnlijk wordt belemmerd.

In elke jongere generatie vormen mannen en vrouwen
geslachts-vereenigingen, waarbij steeds hooger eischen gesteld worden
aan een gelukkig huwelijk; waarbij steeds meer behoefte gevoeld
wordt aan geestverwantschap. In elke nieuwe generatie wenschen
en vragen mannen en vrouwen meer van elkander. Een vrouw is nu
niet meer tevreden en dankbaar wanneer zij "een goeden man" heeft;
een man is niet meer tevreden met een geduldige huissloof. Indien
echter alle mannen en vrouwen in hun huwelijk weder tot den ouden
economischen staat van het gezin terugkeeren, dan komen zij steeds
weder onder de omstandigheden, waardoor hun wederkeerige liefde
vermindert en het huwelijk een soort van compromis wordt, meer of
minder moeilijk te dragen, naarmate de betrokken personen beter
opgevoed en liefvriendelijk van aard zijn. Zulke menschen zijn zich
niet altijd bewust van hun "ongelukkig huwelijk". Hun huwelijk is
immers even gelukkig als die, welke zij rondom zich zien, misschien
zoo gelukkig als wij veronderstellen dat een huwelijk "op aarde"
kan zijn; en in den hemel verwachten wij geen huwelijken. Maar het
is toch niet wat zij in hun jeugd er van verwacht hadden.

Wanneer twee jonge lieden elkander liefhebben, zouden zij dan, in de
lange uren van samenzijn, die hun nooit lang genoeg toeschijnen, wel
eens stilstaan bij het verrukkelijk vooruitzicht der huishoudelijke
plichten? Immers neen. Zij denken aan het genot een "tehuis" te zullen
hebben, waar zij "eindelijk alleen" zijn kunnen; aan de gelegenheid om
van elkanders bijzijn te genieten, maar vooral aan hetgeen zij samen
zullen doen. Samen te werken, samen te wandelen, samen te lezen,
schilderen, schrijven, zingen of iets anders dat men prettig vindt
samen te doen, daarnaar verlangt liefde.

Menschelijke liefde, nu zij een steeds hoogeren vorm aanneemt, verlangt
hoe langer hoe meer naar zulk een kameraadschappelijkheid. Maar de
economische staat van het huwelijk verstoort wreedaardig den jongen
liefdesdroom. Uit een economisch oogpunt, afgescheiden van al het
zoete en oprechte van de geslachts-verhouding, wordt de vrouw in het
huwelijk de dienstbode, of op zijn hoogst de huishoudster van den
man. Wij kunnen gerust zeggen dat over de geheele wereld de vrouwen in
de lichamelijke behoeften van het menschelijk dier voorzien. Gehuwde
verliefden werken niet te zamen. Zij kunnen, als zij tijd hebben,
te zamen rusten; zij kunnen misschien te zamen spelen; maar zij
maken niet te zamen de bedden op, of vegen of koken te zamen; en zij
gaan ook niet te zamen naar de werkplaats. Zij staan economisch op
een geheel verschillend maatschappelijk terrein, en dit vormt een
slagboom voor elke hooger, oprechter vereeniging dan wij rondom
ons zien. Een huwelijk kan alleen dan volmaakt zijn, indien het
gesloten is tusschen menschen van gelijke klasse. En er bestaat geen
klasse-gelijkheid tusschen hen die deelnemen aan het werk der wereld,
volgens de nieuwste, breedste, hoogste methode en hen die hun werk
verrichten op de oudste, bekrompenste, laagste wijze.

Indien wij gulweg toegeven dat het de taak der vrouwen is het huiselijk
leven overal gezond, waar en zonnig te maken, dan kan men ons toch
niet tegenspreken dat de economisch afhankelijke vrouw dit niet doet
en het ook nooit zal kunnen. Dit kan en zal alleen een economisch
onafhankelijke vrouw doen. Evenmin als het gezin identiek is met
het huwelijk, evenmin is het huiselijk leven in een of ander opzicht
identiek met een dier beiden.

Een tehuis is een bestendige woonplaats, hetzij het dienst doet
voor één, twee, veertig of duizend, voor een paar, een troep of een
zwerm. De bijenkorf is het tehuis voor de bijen, even letterlijk en
absoluut als het nest het is voor een vogelpaar in hun paartijd. Het
tehuis en de liefde er voor kunnen zich inkrimpen tot de ééne kamer
van een ongehuwde, of zich uitbreiden tot de oppervlakte van het
vasteland, wanneer de terugkeerende reiziger land ziet en "thuis"
roept. Er bestaat geen zoeter woord, er is geen dierbaarder plek,
wij kennen geen gevoel dat meer tot ons hart spreekt, dan dit.

Waarop berust, bij nauwkeurige ontleding, ons gevoel in dezen? Wat
vormt den grondslag? Veel lager dan de menschheid, bij de vossen in
hun holen en de vogels in hun nesten, begint reeds het diepe gevoel
voor het tehuis. Het moederlijk instinkt zoekt een plaats waar het
onbeschermd jong beschut wordt, wanneer de moeder afwezig is om
voedsel te zoeken. De eerste scherpe indrukken uit de jeugd staan
in verband met de beschuttende muren van een tehuis, moge dit de
schommelende wieg in de takken der boomen, de zachte, donkere holte
in den boomstronk of de kelder met zijn verborgen leger zijn. Een
plaats waar men veilig is; een plaats waar men warm en droog is; een
plaats waar men rustig slaapt en in vrede eet; een plaats wier enge,
bekende grenzen de zenuwen rust geven van den voortdurenden toevoer
van indrukken der buitenwereld; dezelfde plaats steeds en overal,
waar elk moedeloos gevoel gesust en genezen wordt, in 't kort, elke
plaats waar men gevoelt "dat men thuis is". Dit alles dateert uit
onze eerste bewustwording. Dit alles bestaat reeds millioenen en
millioenen jaren. Geen wonder dus dat wij het liefhebben.

Langzamerhand komen er dan nog de indrukken van teedere verhoudingen
bij, de familiebanden uit den vroegsten tijd. Daarbij voegde zich,
wel primitief doch wij zijn er nog niet geheel aan ontgroeid, het
tastbaar-godsdienstig gevoel der vroegere ouder-vereering,--heiligheid
bij veiligheid,--waardoor het gevoel voor tehuis zeer versterkt
werd. Het was de plaats waar men bad, waar het heilig vuur
brandde en waar plengoffers gestort werden voor gestorven
voorvaderen. Voortgaande, kwam dan het langzaam uitgestorven tijdperk
van vader-regeering hierbij een nieuw gevoel voegen, het gevoel van
eer voor de plaats van comfort en van gebed. Het werd toen tevens
de zetel der regeering,--het paleis en de troon. Op deze sterke
fundeering hebben wij een torenhoog gebouw van gebruiken, gewoonten
en wetten gebouwd, waar alle diepe, innige, teedere aandoeningen van
het menschelijk individu huizen. Geen wonder dat wij doof en blind
zijn voor elke voorgestelde verbetering van ons goddelijk lustslot.

Maar laat ons verder zien. Zonder een woord van het bovenstaande
tegen te spreken, is het toch ook waar dat de hoogste aandoeningen
der menschen opkomen en doorleefd worden buiten de woning en
afgescheiden daarvan. Zoolang de godsdienst tehuis werd beoefend
nam hij in dogma en ceremonie, in geest en uitdrukking een laag en
benepen standpunt in. Hij kon zich niet verheffen, vóór dat hij nieuwe
bezieling en nieuwe uiting vond in het menschelijk leven buiten de
woning, vóórdat een plek gevonden werd, waar men gemeenschappelijk
kon bidden en ceremoniën en moraal een menschelijken grondslag in
plaats van den familie-grondslag aannamen. Voor wetenschap, kunst,
regeering, opvoeding, onderwijs, industrie, is het huis de wieg, maar
het zou ook hun graf worden, indien zij er in bleven. Alleen door te
leven, denken, voelen en werken buitenshuis, worden wij menschelijk
ontwikkeld, beschaafd, gesocialiseerd.

De flinke ontwikkeling van ons modern huiselijk leven is alleen
mogelijk geworden, doordat het begeleid en voorafgegaan werd door
modern maatschappelijk leven. Indien het omgekeerde waar was,
wat gewoonlijk verondersteld wordt, dan zouden alle natiën, die in
woningen leven, aanhoudend in beschaving moeten vooruitgaan. Doch
dat doen zij niet. Integendeel, natiën waarbij het gezin en het
familieleven nog het meest van kracht zijn, zooals in China, leveren
een droevig voorbeeld van het resultaat van huiselijke deugden zonder
maatschappelijke. Een waardig huiselijk leven is het product van een
waardig maatschappelijk leven. De deugden waaraan de maatschappij
behoefte heeft worden niet tehuis gekweekt. Maar de deugden noodig in
gezinnen zooals die tegenwoordig gewenscht worden, worden wel in de
maatschappij ontwikkeld. De leden van de vrijste, beschaafdste en meest
geïndividualiseerde natiën vormen de beste leden van het gezin. De
leden van de meest op zich zelf levende en hoogst vereerde gezinnen
vormen niet noodzakelijk de meest gewenschte leden der maatschappij.

De strekking van sociale evolutie, zooals trouwens van elke evolutie,
is om de "onbestemde, onzamenhangende homogeniteit te brengen tot
bepaalde, samenhangende heterogeniteit", en het gezin met zijn
koppig handhaven van een voortdurende homogeniteit staat daarom den
maatschappelijken vooruitgang zeer in den weg. De menschelijke wezens
moeten het huiselijk leven niet minder lief hebben, maar zij moeten
het uitbreiden door een nieuwe en krachtige uiting.

Bovenal echter hebben wij behoefte aan een volledige ontwarring
der denkbeelden omtrent de afwisselende en dikwijls lijnrecht
tegenovergestelde belangen en werkzaamheden, die zoolang verondersteld
zijn deel uit te maken van huis en gezin. De verandering
van de economische positie der vrouw, van afhankelijkheid tot
onafhankelijkheid, brengt tot ons groot voordeel ook een andere
regeling der huiselijke belangen en werkzaamheden mede.



XI


Als een natuurlijk gevolg van onze arbeidsverdeeling naar het geslacht,
de vrouw het huis en den man de wereld als arbeidsveld gevende, is
het dwaze begrip gekweekt dat de huiselijke plichten als essentieel
vrouwelijk en ieder ander soort van arbeid als essentieel mannelijk
werk moet aangemerkt worden. Wij hebben stilzwijgend aangenomen
dat de bereiding en toediening van voedsel en het verwijderen
van stof en vuil,--de voedende en uitscheidende processen van het
gezin,--vrouwelijke functiën zijn; doch tevens namen wij aan dat deze
processen in de woning moeten geschieden, dat daarin eigenlijk de
uiterlijke expressie van het gezin gelegen is. Het menschelijk wezen
moet tehuis gevoed, gereinigd, verwarmd, en in 't algemeen verzorgd
worden, wanneer het niet elders werkzaam is.

De voeding van den mensch is een ingewikkelde zaak. De weg van hand
tot tand is lang, zegt een oud spreekwoord. Het voedsel wordt door het
menschenras collectief voortgebracht, niet door individuen voor hun
eigen gebruik, maar door onderling met elkaar in betrekking staande
groepen van individuen, over de geheele wereld, voor het verbruik van
allen. Dit gemeenschappelijk geproduceerd voedsel circuleert door de
wereld, door middel van nauwkeurig werkende inrichtingen van transport,
aflevering en bereiding, vóór dat het de monden der verbruikers
bereikt, en alleen de eindprocessen, keuze en bereiding zijn in
handen der vrouwen. De vrouw is de laatste kooper; in haar handen
rust ook de laatste handeling der menschelijke voeding, het koken;
dit is een soort van buiten het lichaam plaats vindende digestie,
die voor de menschen bleek voordeelig te zijn. Deze laatste afdeeling
der menschelijke voeding heeft men tot een geslachts-functie gemaakt
en wordt verondersteld bij de vrouwen-natuur te passen.

Indien het voor het menschelijk ras voordeelig is dat het voedsel door
een bepaalde sekse wordt gereed gemaakt, dan moet dit voordeel uit
eene betere gezondheid en reinere gewoonten der menschen blijken. Dit
voordeel bestaat evenwel niet. Ondanks onze macht en ervaring bij de
voortbrenging en bereiding van voedsel, blijven wij, wat het eten
betreft, "het ziekste beest der wereld." Ons machteloos geschreeuw
tegen de vervalsching der voedingsmiddelen bewijst dat een deel
van dit euvel in de ten verkoop aangeboden voedingsproducten ligt;
de aandoenlijk groote oplagen der talrijke kookboeken bewijzen dat
een ander deel van dit kwaad in de bereiding dezer producten ligt;
en de nuttelooze vermaningen van doctoren en wijze moeders bewijzen
dat ook een deel aan onzen ziekelijken smaak en eetlust moet worden
toegeschreven. Oogenschijnlijk zou men meenen dat de menschen, na de
eeuwenlange ondervinding, nog niet geleerd hebben hoe goed voedsel
bereid, hoe het gekookt en hoe het gegeten moet worden,--wat helaas
maar al te waar is!

De groote functie der menschelijke voeding werd met de
geslachtsverhouding verward en als een geslachts-functie beschouwd; zij
werd in de hulpelooze handen dier lieve doch onvolmaakte bemiddelaars,
de economisch afhankelijke vrouwen gesteld; en het valt niet moeilijk
aan te toonen dat zulke bemiddelaars werkelijk voor die taak onbekwaam
zijn. In haar positie van huishoudster in eigen gezin is de vrouw de
laatste kooper van het voedsel; en hier vinden wij de oorzaak wan de
ongelooflijk groote vervalsching der voedingsmiddelen.

Elk soort van bedrog en misleiding in den dienst der menschheid
moet toegeschreven worden aan de zucht om te ontvangen zonder te
geven, welke zucht, zooals in vorige hoofdstukken werd aangetoond,
grootendeels een gevolg is van de opleiding der vrouwen tot
onproductieve verbruikers. Maar de bijzondere vorm van bedrog en
misleiding door den een of anderen verkooper in praktijk gebracht,
wordt door het verstand en de macht van den kooper beheerscht. Het is
zeer gemakkelijk, voordeel te trekken uit verdunning en vervalsching
der voedingsmiddelen, omdat de laatste kooper over bijna geen macht
en zeer weinig verstand beschikt. De huisvrouw koopt bij korte
tusschenpoozen en bij kleine hoeveelheden. Men weet zeer goed dat
dit financieel nadeelig is, maar dat ook de kwaliteit der koopwaren
daaronder lijdt, is niet zoo algemeen bekend. Alleen wanneer de
vrouw aan het hoofd van een rijke huishouding staat en in groote
hoeveelheden moet inkoopen voor gezin, bedienden, gasten, krijgt
haar handel genoegzame waarde om op de kwaliteit van de waar invloed
uit te oefenen. Een winkelier met honderd arme vrouwen tot klant,
levert een veel mindere kwaliteit dan hij, die eenzelfde hoeveelheid
aan één persoon verkoopt. Van daar dat het gezin bij den inkoop van
voedsel wezenlijk in een voortdurend ongunstige positie verkeert;
en daarenboven de voornaamste oorzaak is van het lage gehalte der
voedingsmiddelen, waartegen wij met lastige wettelijke bepalingen
moeten strijden.

De meeste huishoudsters zijn onnoozel genoeg hunne onbekendheid met
deze zaken te bewijzen, door te ontkennen dat de voedingsmiddelen van
zoo'n laag gehalte zijn. Laten zulke vrouwen eens de verordeningen
en instellingen van de stad hunner inwoning--en van elke beschaafde
stad--onderzoeken en nagaan hoe het brood, de melk, het vleesch, het
fruit enz. onder aanhoudend wettelijk toezicht staan, met het doel,
den onwetenden, hulpeloozen kooper voor bedrog te beschermen. Indien
de huishoudster van het gezin zooveel technisch verstand bezat dat
zij de gekochte voedingsmiddelen kon keuren, indien zij zich geoefend
had de melk te onderzoeken, de vreemde bestanddeelen in koffie en
specerijen te ontdekken, de hoedanigheid van vleesch te bepalen, de
soort en rijpheid der vruchten en groenten vast te stellen, dan zou
zij ten minste in staat zijn tegen haar leverancier te protesteeren
en voor zoover tijd, afstand en beurs het toelaten, een beteren op
te zoeken. Dit technisch verstand verkrijgt men echter alleen door
bepaalde studie en ondervinding; doch voor dengeen die alleen voor
zich zelf koopt, zou deze kennis slechts moeilijkheid en ellende
medebrengen, omdat hij de macht mist de eischen te stellen, die het
verstand alsdan aangeeft.

Zooals de toestand nu is bezit de vrouw bij het koopen der
voedingsmiddelen alleen haar onwetenschappelijke ondervinding,
opgedaan door oefening op haar hulpeloos gezin en nog wel gedurende
den tijd dat het opgroeiend kroost zoozeer behoefte heeft aan eene
verstandige verzorging, die de moeder slechts in staat is in later
jaren te verschaffen. Deze ondervinding met hare treurige begrenzing en
praktische belemmering door den persoonlijken smaak en de financieele
omstandigheden van het gezin, gaat telkens verloren waar zij gevonden
werd. Ieder moeder verkrijgt langzamerhand een beetje kennis van
haar bezigheden door ze uit te oefenen, ten koste dikwijls van het
leven en de gezondheid van het gezin en door op te merken welke
gevolgen ze op de overlevenden hebben. En elke dochter begint op
nieuw even onwetend als haar moeder was. Men schijnt deze kunst niet
aan anderen te kunnen mededeelen. Het is geen geregelde opleiding,
zooals elk belangrijk werk vereischt, maar een langzaam opzuigen
van ondervinding, waarmede op het beschermen van de gezondheid der
maatschappij geen invloed kan worden uitgeoefend. Als de laatst
handelende tusschenpersoon bij de voeding der menschheid voldoet de
huisvrouw niet; dit is geen gevolg van gebrek aan goeden wil, maar
van haar positie als individueele kooper. Alleen door organisatie
kunnen zulke gebreken, als de in het groot voorkomende vervalsching
der voedingsmiddelen, verholpen worden en de vrouw, als dienstbode,
behoort tot den laagsten graad van ongeorganiseerden arbeid.

Wanneer wij thans den inkoop van voedingsmiddelen laten rusten en de
bereiding van het voedsel nagaan, dan mogen wij natuurlijk verwachten
dat de bestemming van een geheele sekse, voor het vervullen van deze
functie, zeer merkwaardige resultaten oplevert. Die resultaten zijn
merkwaardig, doch niet gunstig zoo als verwacht mocht worden. De
kunst en wetenschap van het koken vereischt een grondige kennis van
de voedingswaarde der voedingsmiddelen en van de physiologische en
hygiënische wetten. Als een wetenschap grenst het aan de preventieve
geneeskunde. Als een kunst is het in staat tot nobele expressie,
binnen zijn natuurlijke perken. Het standpunt dat het tot heden bij
ons inneemt is zoo ver van wetenschap verwijderd en houdt zoo weinig
verband met preventieve geneeskunde, dat het op de laagste sport
van amateurs-handenarbeid staat en een vruchtbare bron voor ziekte
is. Als een kunst heeft het zich, onder den eigenaardigen prikkel
van zijn toestand als geslachts-functie, tot een wellustige overdaad
ontwikkeld, die even valsch als slecht is. Ons onschuldig gezegde:
"de weg tot het hart van den man gaat door zijn maag," verklaart
treurig duidelijk hoe wij aan tafel onze lichamen bederven en onzen
geest verlagen.

Zoolang de eene helft van het menschdom als amateurkok voor de andere
helft werkt, zal het onmogelijk zijn, dat de kennis van dit vak
een hoogen graad van wetenschappelijke nauwkeurigheid of technische
bekwaamheid bereikt. De ontwikkeling van een of ander menschelijk
werk vereischt specialisatie en specialisatie is onmogelijk bij ons
stelsel, waarbij verondersteld wordt dat elke vrouw van nature kok
is. Voor zoo ver de kookkunst is vooruit gegaan, hebben wij dit te
danken aan de studie en ondervinding van de mannelijke beroeps-koks
en scheikundigen en niet door den Sisyphus-arbeid van onze eindelooze
generaties van op zich zelf staande vrouwen, waarvan ieder weder begon,
waar ook haar moeder begonnen was.

Natuurlijk zullen hier weer smartelijke verzuchtingen gehoord
worden over "moeders lekkere schoteltjes", en in antwoord daarop
kunnen wij alleen verwijzen naar onze tweede premisse in het laatste
hoofdstuk. Het feit dat wij van iets houden bewijst nog niet dat dit
juist en goed is. Een kind uit Missouri kan de gekruide beschuiten
van zijn moeder erg lekker vinden, maar dat neemt niet weg dat zij
op zijn geest en lichaam een slechte uitwerking hebben. Kookkunst
berust op wetten, zij is geen onschuldig verbeeldingsspel. Bouwkunst
zou misschien vermakelijker en afwisselender zijn, indien ieder zijn
eigen huis bouwde, maar dan was zij nooit de kunst en wetenschap
geworden, waartoe wij haar nu hebben opgevoerd. Zoolang iedere vrouw
het voedsel bereidt voor haar eigen gezin, zal het koken zich nooit
boven het niveau van amateurs-werk kunnen verheffen.

Maar hoe laag ook de kookkunst als wetenschap moge staan, als kunst
staat zij nog lager. Sedert het voor de echtgenoote-keukenmeid van
het grootste belang is genot te verschaffen,--omdat daarin haar
voornaamste middel schuilt om te verkrijgen wat zij verlangt of om
haar dankbaarheid uit te drukken,--leert zij spoedig het gehemelte
streelen, in plaats van de behoeften der maag nauwkeurig te bestudeeren
en daaraan tegemoet te komen. Door ontelbare geslachten heen, zijn
de volwassen man en het opgroeiend kind het voorwerp geweest van de
aanhoudende inspanningen van haar die kookte met liefde in plaats van
met kennis, die kookte om genot te geven. Dit is een van de breedste
wegen welke naar het verderf voeren. In iedere levensphase is het
verkeerd de gebeurtenis aan het doel te doen voorafgaan, de middelen
te stellen vóór het eind; en hier heeft het dit algemeen bekende
gevolg gehad, dat wij leven om te eten, in plaats van eten om te leven.

Deze houding van de vrouw heeft de overal voorkomende overdaad
ontwikkeld, die wij de "fijne keuken" noemen; een ding zoo ver
verwijderd van ware artistieke ontwikkeling in de kookkunst als een
groote ijskan van een Grieksche vaas. Hierdoor is de ontzettend groote
dwaasheid van het voorname leven ontstaan, waarbij menschelijke arbeid
en tijd en bekwaamheid worden verspild met voort te brengen wat noch
als zuiver voedsel, noch als zuiver genot kan worden aangemerkt, maar
een kunstmatige bereiding is, die alleen door kenners gewaardeerd kan
worden. Men kan zich nauwelijks een lager levenswijze voorstellen,
dan die, welke het gevolg is van den onnatuurlijken wedloop tusschen
kunstmatige opwekking en eetlust, waardoor lichaam en ziel beide
bedorven worden.

De man, het voorwerp van al deze eetkamer-verheerlijking,  heeft
hierdoor een aangekweekte belangstelling in eigen smaak en de
bevrediging er van ontwikkeld en onderhouden,--de vraag naar dingen
waarvan hij houdt, meer dan naar die welke goed voor hem zijn,--waarin
een van de meest gevreesde karaktertrekken, aan de psychologen
bekend, gelegen is. De gevolgen van deze aanhoudende streeling van
het gehemelte op den natuurlijken eetlust kunnen ver nagespoord worden
en zij loopen ten slotte uit op een onbeteugeld toegeven aan de trek
naar gekruide spijzen en allerlei soort van onmatigheid. Het humeur,
dat niet bij machte is deze verzoekingen alle te verdragen, wordt
dan tehuis voortdurend bot gevierd.

Even als het concentreeren van de physische krachten der vrouw op haar
geslachts-functiën, daartoe door economische afhankelijkheid gedwongen,
geleid heeft tot het opwekken en onderhouden van een buitensporigen
geslachts-lust bij den man, tot nadeel van het ras; zoo heeft ook de
concentratie van de nijvere krachten der vrouw in den beperkten en
aanhoudenden dienst van persoonlijken smaak en eetlust er toe geleid
een buitensporigen lust in lekker eten en drinken op te wekken en te
onderhouden, wat eveneens nadeelig is voor het ras. Hiermede wordt
niet beweerd dat dit de eenige oorzaak van deze verkeerde gewoonte is,
maar het is een van de belangrijkste en van voortdurenden invloed.

Misschien kan men de uitwerking beter zien door een niet diepgaande
vergelijking dan door een bloote vermelding. Men stelle zich twee
groote, gezonde, vlugge apen voor. Veronderstel dat het mannetje-aap
het vrouwtje-aap niet toestaat rond te springen en haar eigen
kokosnoten te plukken, maar dat hij haar brengt wat zij noodig
heeft. Veronderstel dat hij dan eischt dat zij den dop breekt, de noot
er uitpelt en voor hem gereed maakt wat hij er van wenscht te eten; en
verder dat haar deel van het eten, om niets te zeggen van haar kans om
na afloop een klein, prettig uitstapje in de boomtoppen te mogen maken,
afhangt van zijn tevredenheid met het voedsel dat zij voor hem gereed
maakte. Als zij een verstandige aap is, zal zij met alle listen die
haar ten dienste staan, prikkel en afwisseling zoeken te voegen bij de
maaltijden die zij voor hem bereidt; de stukjes die hij bijzonder graag
lust voor hem uitkiezen om zijn smaak te streelen en zijn eetlust op
te wekken; en hij, onder dezen aangenamen druk zich ontwikkelende, zal
langzamerhand een fijn onderscheidingsvermogen in voedsel verkrijgen
en met toenemend genot naar zijn feestmaaltijden verlangen. Er zou een
nieuwe dwang zijn om hem te doen eten,--niet alleen zijn behoefte aan
voedsel, met de natuurlijke en gezonde eischen, maar haar behoefte aan
alles, wat alleen door zijn behoefte aan voedsel verkregen kan worden.

In een apenfamilie klinkt dit een beetje gek, doch het geeft toch
juist weer wat gebeurde in de menschenfamilie. De wijze waarop de
vrouw haar doel bereikte, was haar man aangenaam te zijn, en de
noodzakelijkheid heeft haar geleerd hoe zij dat doen moest; en daar
zij over het algemeen een onontwikkelde en onbekwame werkster was,
kon zij hem alleen zoeken te behagen door de gaven die zij bezat,
in hoofdzaak die van huiselijke diensten. Haar was tot taak gesteld
het voedsel voor beiden gereed te maken en daarmede haar voordeel te
doen. Zij heeft haar taak goed volbracht, maar of het tot voordeel
strekte van een hunner is twijfelachtig.

Uit een oogpunt van sociale ontwikkeling zijn wij van het grove
schrokken van den wilde, van elk voedsel wat hij kon bemachtigen,
gekomen tot een nauwkeurig uitkiezen van geschikt voedsel en een
beschaafder en beter vorm om het te gebruiken. Deze maatschappelijke
vooruitgang wordt door onze sexueel-economische verhouding belemmerd;
doordat de bereiding van voedsel tot een geslachts-functie is gemaakt,
worden al de producten er van vermengd met den gloed van persoonlijke
liefde en den drukkenden last van eigenbelang. Op die wijze wordt niet
alleen de echtgenoot, maar worden tot op zekere hoogte ook de kinderen
gevoed, want waar moederlijke liefde en moederlijke energie gedwongen
worden zich hoofdzakelijk te uiten in de bereiding van voedsel,
daar wordt de wensch om het kind doelmatig te voeden, vermengd met
een onverstandige begeerte om het kind genot te verschaffen, en de
moeder verlaagt haar hoog standpunt, door steeds den onontwikkelden
smaak te streelen in plaats van dien te veredelen.

Wij meenen in den regel dat wij ons eten en drinken verhoogd en
veredeld hebben door het met liefde te verbinden. Integendeel, wij
hebben onze liefde verlaagd en doen ontaarden door haar met eten en
drinken te verbinden, en wat meer zegt, wij hebben daardoor ook deze
behoeften verlaagd. Maatschappelijk is er eenige vooruitgang gekomen,
maar deze ongelukkige vermenging van geslachts-belang en eigen-belang
met normalen eetlust, deze Cupido-in-de-keuken regeling, heeft den
vooruitgang sterk tegengehouden.

Wij hebben veel geleerd door beroeps-koks. Handel en fabrieken hebben
onze benoodigdheden sterk vermeerderd. Wetenschap heeft ons geleerd
wat wij noodig hebben en hoe en wanneer wij het gebruiken moeten. Maar
in het met liefde vermengde werk van vrouw en moeder worden deze
verbeteringen slechts weinig gevoeld. Indien het meisje naar de
kookschool gaat, dan geschiedt dat meer om te leeren hoe lekkernijen
bereid moeten worden welke genot verschaffen, dan om de voedingswaarde
van het voedsel te bestudeeren en daardoor de gezondheid van het
huisgezin te bevorderen. Uit de steeds grooter wordende magazijnen,
door de bedrijvigheid der mannen voor haar geopend, kiest zij in
ruime mate, om een afwisselend menu te maken dat den eetlust opwekt,
zonder eenigszins op de hoogte te zijn welke combinatiën gemaakt moeten
worden om onze lichamelijke behoeften het best te dienen. Wetenschap,
scheikunde, gezondheidsleer zijn voor haar slechts namen. "Jan houdt
daar zoo veel van"; "Willem lust het niet anders"; "vader kon nooit
kool verdragen." Zij moet bedenken wat haar man het liefst lust, niet
zoozeer omdat zij het prettig vindt hem een genoegen te verschaffen
of omdat zij er voordeel bij heeft als zij hem een genoegen doet,
maar omdat hij betaalt voor het eten en zij zijn dienstbode is.

Wordt het niet tijd dat de weg naar het hart van den man door zijn
maag wordt verlaten voor een idealer toegang? Laat de maag voor haar
natuurlijk werk bestemd blijven, niet tot doortocht voor ongewone
hartstochten en doeleinden gemaakt worden; en laat ons tot het hart
doordringen langs idealer wegen. Wij hebben behoefte aan een nieuwe
afbeelding van onzen overwerkten blinden god,--dik, vet, volgepropt
met lekkernijen door de arme aanbidsters, zoolang gedwongen haar
toewijding te betalen met zulke lage middelen.

Neen, het menschelijk ras wordt slecht gevoed door het voedingsproces
tot een geslachts-functie te maken. De keuze en bereiding van voedsel
moest in de handen van geoefende deskundigen rusten. De vrouw moest
naast den man staan als de verwante van zijn geest, niet als de
dienares van zijn lichaam.

Dit zal groote veranderingen in onze levenswijze vereischen. De wereld
door het werk van deskundigen te voeden; aan deze groote functie de
bekwaamheid en ondervinding van geoefende specialiteiten, de macht
der wetenschap en de schoonheid der kunst ten goede te doen komen,
is met de sexueel-economische verhouding onmogelijk. Zoolang wij het
koken als een aan alle vrouwen eigen geslachts-functie beschouwen,
en het eten als een zaak die alleen in het gezin goed kan geschieden,
kunnen wij niet verder komen. Wij besteden tegenwoordig veel ernstige
studie en inspannenden arbeid om de vrouwen in de kunst van koken te
onderwijzen en te oefenen, zoowel de echtgenoote als de meid; want met
onze gewone opvatting, dat het willekeurig gedrag van het individu
de oorzaak der omstandigheden is, zoeken wij de omstandigheden te
wijzigen door het gedrag van het individu te veranderen.

Wij moeten evenwel inzien dat het gedrag niet kan veranderen,
zoolang de omstandigheden dezelfde blijven. Ieder ambt of beroep,
waarvan de ontwikkeling afhankelijk zou zijn van het werk van op
zich zelf staande personen, alleen geholpen door gehuurde bedienden,
onwetender nog dan zij zelf, zou op een gelijk laag niveau blijven.

Voor zoover gezondheid kan bevorderd worden door openbare middelen,
wordt zij door gezondheids-reglementen en medisch toezicht,
door hygiënische literatuur en door beroeps-personen bereide
"gezondheidsmiddelen", door bepaalde wetten voor besmettelijke
ziekten en gevaarlijke beroepen, voortdurend verbeterd; maar door deze
middelen wordt de bevordering der gezondheid, voor zoover die in de
handen der huisvrouw ligt, niet bereikt. Negen-tiende van de vrouwen
die haar eigen huiswerk doen, kunnen niet tot bedreven koopers en
ervaren keukenmeiden worden opgeleid, evenmin als negen-tiende van de
mannen tot bedreven kleermakers kunnen worden gemaakt, zonder beter
oefening of gelegenheid om zich te vormen, dan met het kleeden van
eigen familieleden verkregen wordt. Het overige tiende gedeelte der
vrouwen kan dan het werk doen volgens de primitieve arbeids-methoden.

Het voedsel te laten bereiden door gehuurde bedienden is nog slechter
dan door de echtgenoote en moeder; de kunst om te koken wordt dan met
nog minder oefening en geringer ondervinding uitgevoerd. De dienstboden
zijn meerendeels jonge meisjes, die dezen vorm van dienstbaarheid
verlaten zoodra zij kunnen trouwen; en zoodoende vertrouwen wij de
lichamelijke gezondheid der menschen, voor zoover het koken daarop
influënceert, aan de handen van ongeoefende, onvolwassen vrouwen van
de laagste maatschappelijke klasse, die door geen hooger prikkel
gedreven worden dan van financieele noodzakelijkheid. De liefde
der vrouw en moeder is ten minste een prikkel om haar gezin goed te
willen voeden. Voor de dienstbode bestaat die prikkel niet. Alleen
in die enkele gevallen waarin de vrouw en moeder "een geboren kok"
is en haar gezin begunstigt met de producten van haar buitengewone
gaven, of in de rijke gezinnen, waar de hulp van beroepslieden kan
betaald worden, kan het koken tehuis goede resultaten opleveren.

Er was een tijd dat vorsten en voorname lieden er eigen dichters
op nahielden om hen te prijzen en bezig te houden, maar zoo'n
dichter was nooit werkelijk groot, tenzij hij tevens dichtte voor de
menschheid. Zoo kan ook de kunst van koken nooit haar hooge plaats
als een maatschappelijke functie, die in een menschelijke behoefte
voorziet, innemen, zoolang zij alleen voor eigen behoefte wordt
aangewend. Ons leven en onze woningen zoodanig in te richten dat het
koken een beroep kan worden, is de eenige manier om deze groote kunst
uit hare tegenwoordige begrenzing te bevrijden. Het moet een eervolle,
goed betaalde betrekking worden, waartoe zulke mannen of zulke
vrouwen opgeleid worden, die zich tot dit werk voelen aangetrokken,
even als men meubelmaker of apotheker wordt. Tusschen de koks die
hun werk alleen als handwerk opvatten en de artisten in hun vak zal
er een natuurlijke verscheidenheid komen; en wij zullen een breeden,
nieuwen weg voor winstgevenden arbeid en eervolle werkzaamheid en
een nieuwen grondslag voor menschelijke gezondheid en geluk openen.

Dit sluit geen coöperatie in. Onder coöperatie verstaan wij gewoonlijk
de vereeniging van gezinnen met het doel hunne veronderstelde
functiën beter te kunnen vervullen. Deze zaak faalt in den regel
omdat het beginsel niet deugt. Koken en reinigen zijn geen functiën
van het gezin. Wij bezitten geen familie-mond, geen familie-maag en
geen familie-gezicht dat gewasschen moet worden. Individuen moeten
gevoed en gewasschen worden van hun geboorte tot hun dood, geheel
afgezien van hun familie-verhoudingen. De wees, de ongehuwde man, de
kinderlooze weduwnaar, hebben even veel behoefte aan deze voedende en
reinigende zaken als eenig patriarchale vader. Eten is een individueele
functie. Koken is een maatschappelijke functie. Geen van beide is
in het minst een functie van het gezin. Dat wij het in de vroegere
beschavingsperioden geschikter vonden tehuis te koken, bewijst niets
meer dan hetzelfde feit dat wij het vroeger ook geschikter vonden
tehuis te spinnen en te weven, onze zeep en kaarsen te bereiden,
onze boter te maken, ons vee te slachten, ons brood te bakken en ons
goed te wasschen.

Met de ontwikkeling der maatschappij gaat een specialiseering,
van hare functiën gepaard; en de reden dat deze groote ras-functie,
het koken, in zijn natuurlijken groei zoo lang werd tegengehouden,
ligt hoofdzakelijk aan de economische afhankelijkheid der vrouwen,
die daardoor aan den menschelijken vooruitgang niet deelnamen. Zoodra
de vrouwen economisch vrij zijn, zullen zij de achterlijk gebleven
functiën opheffen en verruimen, zoowel om hunne plichten als vrouwen
en moeders beter te kunnen volbrengen, als om de gezondheid en het
geluk van het menschenras te bevorderen.

Hiervoor wordt geen coöperatie vereischt, maar wel de hulp van
geoefende beroepslieden en zulk een regeling onzer levenswijze,
waardoor wij in staat worden gesteld er van te profiteeren. Wanneer
een groot aantal lieden denzelfden kleermaker of bakker of kruidenier
begunstigen, dan coöpereeren zij nog niet. Evenmin zouden zij
coöpereeren indien zij denzelfden kok begunstigen. De verandering
moet van de zijde van den kok komen en niet van het gezin. Zij moet
door natuurlijke functioneele ontwikkeling in de maatschappij gebracht
worden en zij is reeds in aantocht. De vrouw, inziende dat haar plicht
als voedster en reinigster een maatschappelijke en geen sexueele plicht
is, moet de eischen van den toestand onder de oogen zien en zich zelf
voorbereiden er aan tegemoet te komen. Honderd jaar geleden kon dit
niet gedaan worden. Nu wordt het gedaan, omdat de tijd er rijp voor is.

Indien er tegenwoordig in een of ander groote stad een geriefelijk en
goed ingerichte woning met afzonderlijke vertrekken geopend werd voor
vrouwen die een gezin hebben en een beroep uitoefenen, zou zij op eens
gevuld worden. De kamers moesten zonder keukens zijn; maar er moest een
keuken bij het huis behooren van waar de maaltijden naar verkiezing aan
de gezinnen in hun eigen kamers of in een gemeenschappelijke eetkamer
werden opgedischt. Het zoude een huis moeten zijn dat schoon gehouden
werd door flinke bedienden, die niet door de gezinnen afzonderlijk
gehuurd, maar door den leider der inrichting aangesteld werden, en
een overdekte tuin, kinderkamer en Kindergarten onder goed geoefende
kinderjuffrouwen en onderwijzers zou een doelmatige verzorging der
kinderen moeten verzekeren. Met den dag neemt de behoefte aan zulke
instellingen toe en weldra moet hieraan tegemoet gekomen worden, niet
door een kosthuis, of een inrichting waar alleen huisvesting verleend
wordt, of een hotel, een restaurant of het een of ander maaksel
van eenige van deze instellingen te zamen; maar door eene instelling
waarin voortdurend voorzien wordt in de behoeften van individuen en van
afzonderlijke gezinnen, die de voordeelen van het gemeenschappelijk
samenleven willen genieten. Dit moet op een bedrijfs-basis rusten,
om een deugdelijk bedrijfs-succes te hebben en het zal dit hebben
omdat het in een toenemende sociale behoefte voorziet.

Alleen in New-York City zijn honderd duizenden vrouwen die loontrekkend
zijn en die tevens een gezin hebben, en het getal wordt steeds
grooter. Dit is niet alleen waar voor de armen en ongeletterden,
maar nog veel meer voor de vrouwen die een ambt of beroep uitoefenen,
voor de wetenschappelijke, artistieke en literaire vrouwen. Onze
onderwijzeressen, die een talrijke klasse vormen, zijn niet allen
zonder bloedverwanten. De behoeften van een menschenziel worden niet
voldaan in een kosthuis. Deze vrouwen hebben behoefte aan een tehuis,
maar zij begeeren daarom niet den vervelenden aanhang van rudimentaire
werkzaamheden die verondersteld worden bij een tehuis te behooren. De
moeilijkheden waarmede zulke vrouwen te kampen hebben zijn niet
langer noodzakelijk. Het private leven van een eigen huis kan even
goed in een gebouw, als hierboven beschreven, gehandhaafd worden,
als in een of ander deel van een blok woningen, een of andere kamer,
verdieping of gedeelte er van, onder de tegenwoordige levenswijze. Het
voedsel zou beter zijn en minder kosten; en dit zal ook met andere
werkzaamheden en benoodigdheden het geval zijn.

In de voorsteden zou dit doel veel beter uitgevoerd kunnen worden
door een groep van aangrenzende woningen, elk huisje afzonderlijk met
een eigen erf, maar allen zonder keuken en door een overdekten weg
verbonden met het eet-huis. Geen gedétailleerd plan van den juisten
vorm, hoe ten slotte de inrichting het beste en pleizierigste zal zijn,
kan thans gegeven worden; doch de maatschappij verlangt met steeds
grooter aandrang dat de werkzaamheden die in huis verricht worden,
aan bekwamer handen worden toevertrouwd.

Elk huis zal veel gemakkelijker schoon gehouden kunnen worden, wanneer
de twee voornaamste oorzaken van het vuil worden, vettigheid en asch,
er uit verwijderd zijn.

Natuurlijk kunnen de maaltijden, zoolang men dat wenscht, te huis
worden opgedischt; doch zoodra de menschen gewend raken aan zuivere,
reine woningen, waar geen stoom-werkzaamheden worden uitgevoerd, zullen
zij het langzamerhand verkieselijker vinden naar hun voedsel te gaan,
dan het voedsel bij hen te doen brengen. Het is volmaakt natuurlijk
dat iemand naar zijn voedsel gaat. Achterna beschouwd, is het slechts
een gradueel verschil; huist men in één kamer, waar ook gekookt wordt,
dan heeft men het eten vlak bij; in de groote huizen gaat men om te
eten naar de eetkamer; nog een beetje verder en men gaat niet naar de
eetkamer in zijn eigen, maar in een aangrenzend huis. Gezinnen zouden
gezamenlijk kunnen gaan eten, even als zij te zamen kunnen gaan baden
of te zamen kunnen luisteren naar muziek; doch mocht het gebeuren dat
verschillende individuën op verschillende uren wenschten te eten, dan
zou hieraan te gemoet gekomen kunnen worden, zonder dat het comfort van
anderen of hun eigen, daarbij behoefde opgeofferd te worden. Iedere
huisvrouw weet hoe moeilijk het is de leden van het gezin altijd te
zamen aan de maaltijden te krijgen. Waarom moet dat ook? Hier komt het
gevoel voor den dag en men beweert dat familie-liefde, familie-éénheid,
het ware huiselijk leven, afhankelijk is van het te zamen zijn bij de
maaltijden. Een familie-éénheid te zamen gehouden door een tafellaken,
is van bedenkelijke waarde.

Onze domme wijze van huishouden omvat verscheiden beroepen. Een goede
keukenmeid behoeft niet noodzakelijk een goede huishoudster te zijn,
of een goede huishoudster iemand die nauwkeurig en voorzichtig reinigt,
of iemand die goed reinigt, een die verstandig inkoopt. Onder de vrije
ontwikkeling van deze verschillende vakken zou een vrouw haar positie
kunnen kiezen, zich er voor bekwamen en een zeer gewaardeerde beambte
worden in het door haar zelf gekozen vak. En toch kon zij daarbij in
eigen huis blijven wonen, dat wil zeggen, dat zij in haar huis leeft
zooals een man in het zijne, met zekere uren van den dag aan het werk,
de andere tehuis te besteden.

Verdeeling van het huishoudelijk werk zou den dienst vereischen van
een geringer aantal vrouwen gedurende minder uren daags dan thans het
geval is. Waar nu twintig vrouwen in twintig gezinnen den geheelen dag
werken en hun verschillende plichten zeer onvoldoende vervullen, zou
hetzelfde werk door handen van specialiteiten in minder tijd en door
een geringer aantal personen kunnen geschieden; en daardoor zouden de
anderen vrij worden om werk te doen waarvoor zij beter geschikt zijn en
waarmede zij de voortbrengende kracht in de wereld vergrooten. Met de
pogingen voor dit doel te coöpereeren, werd wel getracht het bestaande
werk van vrouwen te verminderen, maar de behoefte aan andere bezigheden
werd daarbij niet erkend en daarin ligt juist een der oorzaken van
het herhaaldelijk schipbreuk lijden dezer proefnemingen.

Het schijnt bijna onnoodig te zeggen dat vrouwen als economische
voortbrengsters, natuurlijk de beroepen zullen kiezen, die met
het moederschap vereenigbaar zijn en verscheiden beroepen zijn
met het moederschap veel meer in harmonie dan de huishoudelijke
werkzaamheden. Moederschap is geen toevallige gebeurtenis in het
verschiet, maar een algemeene plicht van gezonde vrouwen. Indien
vrouwen beroepen kozen onvereenigbaar met het moederschap, dan zou de
natuur, door haar onveranderlijk proces, hen heel kalm uitroeien. De
moeders die hardnekkig volhielden acrobaten, paardrijdsters of matrozen
te worden, zouden waarschijnlijk geen krachtig en talrijk kroost
voortbrengen. Deden zij dat wel, dan zou dat eenvoudig bewijzen dat
zulk werk haar niet hinderde. Er behoeft geen vrees te bestaan dat
wij uitgeroeid zullen worden, doordat de vrouwen verkeerde beroepen
zouden kiezen, wanneer zij vrij zijn in haar keuze. Vele vrouwen
zouden voortgaan hetzelfde werk te kiezen wat zij nu doen, maar
het op de nieuwe en betere wijze uitvoeren. Zelfs schoonmaken, goed
begrepen en uitgevoerd, is een nuttig en achtenswaardig beroep. Het
is vermakelijk dat eertijds dit minst geliefde werk zoo onschuldig
voor een natuurlijke plicht der vrouw gehouden werd. De vrouw, de
liefelijke en schoone, de beminde echtgenoote en vereerde moeder
werd onder algemeene goedkeuring gehouden voor de aangewezen persoon
om kamers en vaatwerk te reinigen. Haar had men toch in de laatste
plaats moeten aanwijzen voor werk dat als min en verachtelijk staat
aangeschreven. Zij mocht haar dagen slijten te midden van vettigheid,
asch, stof, vuil linnen en roetvuil ijzerwerk. Wanneer wij de
huishoudelijke functiën socialiseeren, dan zullen deze werkzaamheden
wel uit de handen van de vrouw naar die van den man verhuizen. De
stad schoon te maken is het werk der mannen. En zelfs in onze huizen
wordt de schoonmaker van beroep hoe langer hoe meer een man.

De organisatie der huishoudelijke werkzaamheden zal
de reinigingsprocessen vereenvoudigen en centraliseeren, door
toepassing van vele mechanische uitvindingen en door de aanwending van
wetenschappelijke kennis. Onze huizen zullen reiner zijn dan ooit te
voren. Er zal minder werk te doen zijn en beter middelen om het uit
te voeren. De dagelijksche bezigheden van een goed ingericht huis
konden gemakkelijk gedaan worden door elk individu in eigen kamer,
of door iemand die zulk werk wenscht te doen; en het werk dat niet
zoo dikwijls voorkomt kon door een deskundige geschieden, die het eene
huis na het andere schoonmaakt met de vlugge bekwaamheid van oefening
en ondervinding. Onze woning zou dan niet langer een werkplaats en
een museum zijn, maar zou meer de persoonlijke eigenaardigheden
van den bewoner uitdrukken,--de plaats van rust en vrede, van
liefde en afzondering,--dan het in zijn tegenwoordigen toestand van
achtergebleven industrieele ontwikkeling kan zijn. En de vrouw zal
dan haar werkzaamheden met veel beter resultaten kunnen vervullen,
dan zij nu met haar voortdurende moeilijkheden, haar stipte toewijding,
haar aandoenlijke onwetendheid en machteloosheid doet.



XII


Als zelfbewuste schepselen, die gemakkelijk in de dwaling verkeeren
de gewaarwording voor het feit te houden, in wier bewustzijn de
gewaarwording inderdaad het feit is,--er wordt een dieper doordenken
vereischt om de gewaarwording uit het feit af te leiden,--zijn
wij er niet erg om te berispen dat wij zooveel gewicht aan gevoel
en aandoening hechten. Misschien zullen wij in het licht der koude
redeneering toestemmen dat het huis niet de geschikte plaats is voor
zooveel werk en dat de echtgenoote en moeder niet de aangewezen persoon
is om het te verrichten. Deze verstandige meening verandert evenwel
op geenerlei wijze ons gevoel over dit onderwerp. Dit gevoel, diep
ingeworteld en overprikkeld, bedekt met een dikke laag het geheele
veld van huiselijk leven. Niet wat wij er van denken (want wij hebben
er nooit veel over na gedacht), maar wat wij er van voelen, stelt in
dezen de som van onze meeningen vast. Vele zijn ware, rechtmatige,
gewettigde gevoelens. Sommige zijn domme ongerijmdheden, niets anders
dan reliquien uit lang vervlogen tijden, waarvan wij ons langzaam
zullen ontdoen, zoodra wij wijzer worden.

Men denke bijvoorbeeld eens na over het reeds lang bestaand geloof aan
het "vrij zijn in eigen huis". Er ligt voor velen iets terugstootends
in het denkbeeld dat het voedsel gekookt zou worden buitenshuis,
zelfs wanneer het in huis wordt opgedischt; meer nog in het idee
dat het gezin uitgaat om te eten en nog meer dat de individuen
afzonderlijk uitgaan om te eten. De bijzondere smaak van verschillende
personen door het "koken te huis" ontwikkeld, kon wel eens de eigen
bruine kleurschakeering van de ham, het naar eigen smaak gekruid
vischschoteltje, het eigen biscuittrommeltje moeten ontbeeren.

Dit bezwaar moet eerlijk in aanmerking genomen worden en gedeeltelijk
worden toegestemd. Een menu, hoe ruim ook uitgedacht door beroeps-koks,
zal toch nooit dat vrij spel aan persoonlijke eigenaardigheden bieden
als de menu's, bereid door de talrijke op zich zelf staande koks die
ons nu bedienen. Er zal dan een veel grooter keus in bestanddeelen
zijn, maar de bereidingswijze en bediening zullen niet zooveel verschil
opleveren. Het verschil zal gelijk staan met dat, wanneer ieder man
zijn eigen jas maakte of door zijn eigen vrouwelijke bedienden liet
maken en wanneer hij zijn keuze deed uit een aantal in voorraad
gemaakte jassen of er een bij een beroeps-kleermaker bestelde.

In een geregelden, als beroep uitgeoefenden, voedingsdienst zou een
goede algemeene regelmaat heerschen, en voor bepaalde gelegenheden zou
het werk van specialiteiten dienst kunnen doen. Wij hebben dit reeds
lang kunnen opmerken bij de aanhoudende toename van beroepsmatig bereid
voedsel, van de goedkoope eetgelegenheden tot de deftige restaurants,
van de gewone scheepsbeschuit tot de fijne wafel. Doch ook wanneer
men het "tehuis koken" eens zijn beroepsmatig bereide toevoegsels
ontneemt, zou het heel veel minder worden. Wij bedenken niet hoe ver
wij reeds in die richting gegaan zijn en hoe snel wij verder gaan.

Een van de belangrijkste gevolgen van een voortdurend algemeene
goede voedingswijze zal zijn, dat de volkssmaak verbeterd wordt. Wij
zullen daarmede de waardeering van wat inderdaad goed voedsel is
aankweeken, veel beter dan dit door de dwalende en onberedeneerde
zelf-toegevendheid van de eigen tafel kan geschieden. Onze eenige
maatstaf voor smaak in gekookt voedsel is thans persoonlijke eetlust
en luim. Dat wij van een schotel houden is voldoende om er onze volle
instemming aan te schenken. Maar van iets te houden is niets anders dan
aanpassingsvermogen. Natuur zoekt steeds het organisme naar de omgeving
te wijzigen en wanneer het organisme zoo gewijzigd is geworden, zoo aan
de omgeving passend is gemaakt, dan houdt het van de omgeving. Vroeger
zeide men: "het past mij", wat duidelijk de bedoeling weergeeft.

Elke natie, elk volk, elk gezin, elk individu houdt bovenal van die
dingen waaraan het gewoon is geworden. Waarvan het anders zou hebben
gehouden, indien het dat andere gehad had, kan men nimmer weten;
maar het langzaam doordringen van nieuwe smaken en gewoonten, het
tegenstribbelend in gebruik nemen van aardappelen, tomaten, maïs en
andere nieuwe groenten door de menschen in oude landen, bewijst dat
het toch mogelijk is verandering te brengen in hetgeen men lust.

Door de beperkte macht van het gezin om in de voeding te voorzien
en zijn onbekwaamheid om het te bereiden en door onze overdreven
voorkeur voor enkele zaken, zijn wij in het kleine veld van keuze
zeer vasthoudend geworden. Wij vinden onze eigen manier van doen bij
het koken het best en wij keuren de wijze van doen van onze buren
af, zonder eenig hoogeren maatstaf voor kritiek te hebben dan onzen
onontwikkelden smaak. Wanneer wij van onze jeugd af gewend worden aan
wetenschappelijk en met kunst bereid voedsel, dan zullen wij later
weten wat goed is en daarvan kunnen genieten, zooals wij ook goede
muziek leeren waardeeren, door ze te hooren.

Als wij een ruimer keus en beter bereid voedsel hebben leeren
waardeeren, dan zullen wij ook leeren eenvoudigheid in het koken
op prijs te stellen. Onder ons tegenwoordig systeem kunnen de
meeste menschen het niet zoover brengen. Wanneer het koken wordt
afgescheiden van het gezin, dan zullen wij langzamerhand ophouden er
aandoeningen aan vast te knoopen; wij zullen het dan onpersoonlijk
leeren beoordeelen op wetenschappelijken en artistieken grondslag. Dit
zal natuurlijk niet beletten dat sommige personen een bijzonderen
smaak hebben, maar deze zullen dan weten dat zij bijzonder zijn en
ook hun buren zullen het weten. Het zal ook niet beletten dat een
vrouw, die er veel van houdt nu en dan het een of ander te koken,
om zich zelf of haar vrienden te tracteeren, een klein kooktoestel
binnen haar bereik houdt, evenals zij een naaimachine of een kleine
draaibank kan bezitten.

Met betrekking tot het buitenshuis nuttigen van het voedsel ondervinden
wij nog sterker tegenkanting door het bezwaar van onvrijheid, en
wij ontwaren een sterk uitgesproken, zelfs pijnlijken tegenzin als
wij deze functie van het huiselijk leven willen scheiden. Samen
te eten vormt natuurlijk een tijdelijken band. Om een middel tot
gedachtewisseling tusschen ongelijke personen vast te stellen,
moet een of ander gemeenschappelijke grondslag gevonden worden,--een
ceremonie, een of ander spel, eenig vermaak,--iets wat zij te zamen
kunnen doen. En indien de personen die met elkander in verbinding
wenschen te komen geen andere gemeenschappelijke basis hebben dan deze
lichamelijke functie,--welke inderdaad zoo gemeenschappelijk is, dat
zij niet alleen het geheele menschdom, maar ook het geheele dierenrijk
insluit,--laten zij die dan vooral aangrijpen. Bij gelegenheden
van algemeen maatschappelijk vreugdebetoon, waarbij een of andere
gebeurtenis van algemeen belang gevierd wordt, zal een feestmaal
altijd een natuurlijke en voldoening gevende instelling zijn.

Voor den oorspronkelijken echtgenoot die vocht voor zijn beroep,
de oorspronkelijke vrouw die huishoudwerk deed voor het hare, de
oorspronkelijke kinderen die alleen in lichamelijke verwantschap tot
hun ouders stonden, voor dezulken was de gemeenschappelijke tafel de
eenige gemeenschappelijke band; en hun eenvoudig voedsel schonk het
middel dat niemand kwetsen kon. Doch in de hoogere ontwikkeling van
het moderne leven is de etenskwestie volstrekt niet het eenige punt van
algemeen belang der leden van een gezin en in geen geval het beste. De
liefste, teederste, heiligste herinneringen van het familieleven staan
niet met de tafel in verband, ofschoon menige vroolijke en pleizierige
herinnering daarmede vereenigd kan zijn. Doch bij vele gebeurtenissen
van diep gevoel, hetzij van vreugde of van pijn, wordt het ongevoelig
verzadigen van een heele groep, drie keer daags aan tafel, een
ondragelijke inspanning. Indien een groote verscheidenheid van goed
voedsel altijd te verkrijgen was, zou een gezin te zamen kunnen gaan
feest vieren, wanneer het dat verkoos; of te zamen eenvoudig gaan
eten, wanneer het dat wilde; en elk individu kon alleen gaan, wanneer
hij niet met het heele gezelschap verkoos te eten. Men behoeft dit
niet te dwingen of te verhaasten, doch zoodra er steeds voedsel in
voorraad bestaat, dat gemakkelijk binnen ieders bereik is, behoeft
de maag niet langer verplicht te worden als familieband dienst te doen.

Men heeft beweerd dat de lagere dieren in hunne redeloosheid alleen
eten en dat menschen het eten tot een gezamenlijke functie gemaakt
en het daardoor verheven hebben. De verheffing is het moeilijkst
te bewijzen, wanneer wij de ruwe gewoonten, ziekelijken smaak en
doodelijke ziekten, de geveinsdheid en ongemanierde gulzigheid en
onmatigheid der menschen waarnemen. De dieren mogen lager staan dan
wij, omdat zij eenvoudig eten wat goed voor hen is wanneer zij honger
hebben, maar hun doel dient het goed.

Een van de gevolgen, voortspruitende uit het maken van het eten tot een
gezamenlijke functie is, dat hoe nauwgezetter wij die socialiseering
doorvoeren, des te meer behoefte wij hebben bij onze maaltijden
aan een groot aantal vreemden, die van het onderling gesprek zijn
uitgesloten,--personen, die niet mede-eten, niet mede-spreken
en die zelfs niet door het knippen der oogleden mogen verraden,
dat zij eenig belang in het gesprokene stellen,--die alleen de
grove benoodigdheden voor de gelegenheid op een zuiver koopcontract
leveren en toedienen. Zulk een tegenwoordigheid van vreemden moet en
doet het gesprek op een bepaalde hoogte houden. In een gezin zonder
dienstbode zijn vader en moeder beide te vermoeid van het werken om
den maaltijd tot een sociabele functie te maken, terwijl in gezinnen
met een dienstbode het gesprek tot op zekere hoogte beperkt wordt. De
uitwerking van ons gezamenlijk eten, hetzij in gezinnen of in grooter
groepen, is niet in elk opzicht goed. De vraag moet gesteld worden
of wij niet, vooral in dit geval, onze levenswijze verbeteren kunnen.

Wanneer de kookkunst zich ten volle kan ontwikkelen en uitgeoefend
wordt door hen, die door aangeboren talent en geduldige studie
geleerd hebben, hoe het best aan de behoeften van het lichaam
te gemoet gekomen kan worden, door een smakelijke en geschikte
samenvoeging van de voedingsbestanddeelen, dan zullen wij beginnen
te begrijpen, wat het voedsel voor ons beduidt en op welke wijze het
menschelijk lichaam in goede gezondheid en volle kracht moet opgebouwd
worden. Een wereld van reine, sterke, schoone mannen en vrouwen, die
weten wat zij eten en drinken moeten en het nemen wanneer het noodig
is, zal ons een hooger en verhevener vorm van verbond te aanschouwen
geven, dan die veel geprezen gemeenschappelijke tafelverbonden. De
tevreden ruwheid van het heden, de volhardende zelfzucht van overigens
verstandige menschen, de vetheid en luiheid en zwakheid, de heele
reeks digestie-stoornissen en het gebruik van velerlei kruiderijen, al
deze ziekelijke verschijnselen zijn meerendeels toe te schrijven aan
de abnormale aandacht aan het eten en koken geschonken en die zullen
blijven bestaan, zoolang het eten als een familie-functie beschouwd
blijft. Zoodra wij het eten en koken uit deze valsche verhouding hebben
losgemaakt, door onze sexueel-economische verhouding te verbreken,
zullen wij de natuurkrachten een kans geven hun eigen reinen weg in
ons te volgen en ons beter te maken.

Men vreest dat het private leven te huis bedreigd wordt door de
invoering van beroeps-schoonmakers. Maar wij zullen zien dat een huis
zonder keuken veel minder behoeft te worden schoongemaakt en dat het
dagelijks in orde brengen van iemands eigen kamer heel gemakkelijk,
door ieder die het doen wil, zelf kan geschieden. Velen wenschen
zoo van harte, dat hun eigen kamer, hun persoonlijk verblijf, nooit
anders dan door hun dierbaarste vrienden, hun naaste betrekkingen
betreden wordt. Zoo 'n ideaal van privaat leven mag dwaas schijnen
aan hen, die nu tevreden de ruwe openbaarheid van onze tegenwoordige
levenswijze aannemen. Van alle bekende tegenstrijdigheden is er geen
zoo ongerijmd dan ons te hooren pochen op ons "vrij zijn te huis",
en dat in een plaats waar wij volgaarne tot onze tafelgesprekken en
onze kamerdiensten toelaten,--ja, tot het opmaken van onze bedden en
het hanteeren van onze kleedingstukken,--een volslagen vreemdeling,
vreemdeling niet alleen door de nieuwe kennismaking of om het verkeerde
begrip dat vreemde oogen zich onvermijdelijk van onze eigenaardigheden
vormen, maar vreemdeling door geboorte, door opvoeding,--iemand die
ons nooit geheel begrijpen kan.

Ieder onzer die het betalen kan neemt zoo'n vreemdeling in huis, één of
meer op eens en velen in opvolging. Indien wij, even als de barbaarsche
koningen deden in de oude en bloedige zeeroover-geschiedenissen,
hun tongen uitsneden, zoodat zij niets konden navertellen, dan nog
zou het een vervelende indringerij blijven. Maar zooals zij nu zijn,
met oogen om te zien, ooren om te hooren en tongen om te spreken, en
geen andere belangen dan de onze om hun geest bezig te houden en met de
wraaknemende uitvallen, volgende op het gedwongen stilzwijgen van hen
die niet mogen "tegenspreken"; met dit opmerkzame en oververtellend
leger, gehuisvest in den schoot der familie, moeten wij toch bitter
glimlachen over ons dwaas ideaal van "het vrij zijn te huis."

Het vlugge werk van menschen die van beroep vegen, stoffen en
schrobben en ontboden kunnen worden waar en wanneer wij ze in de
kamers noodig hebben, is in elk geval niet zoo kwetsend voor het
intieme leven als de tegenwoordige wijze van doen. De afschaffing van
dienstboden en het optreden der vrouw op een maatschappelijk en voor
haar persoon belangrijker gebied, zal in de wereld een nieuw begrip
van de heiligheid van het huiselijk leven vestigen, de rechten van
het individu in dezen doen gevoelen, zooals tot nu toe onbekend was.

Nauw verwant aan het schoonmaak-vraagstuk is het inrichten en het
meubileeren van de woning. De economisch afhankelijke vrouw, alle
energie in haar kleine kooi verkwistende, stort een verwarde massa
in die kleine ruimte uit, evenals een groote plant een hoop wortelen
uitzendt in een kleinen pot. Zij heeft haar beperkte woning met een
onbeperkt aantal dingen overvuld, nuttige en nuttelooze, sierlijke
en smakelooze, gemakkelijke en ongemakkelijke zaken, en tot haar
levenstaak behoort, deze zaken te bewaken en in orde te houden.

De vrije vrouw, die zich geheel kan uiten in haar economische
werkzaamheden en haar maatschappelijke positie, voelt zich
niet gedrongen haar ziel uit te storten in antimacassars en
photographiestandaards. Haar huis zal haar plaats van rust en niet
van rustelooze bezigheid zijn, en zij zal inzien dat eenvoudigheid ten
slotte het aangenaamst is. Hiervan zullen beter hygiënische voorwaarden
in de woningen en meer schoonheid en minder werk het gevolg zijn. De
nieuwe omstandigheden, waardoor de waarde van het huiselijke leven
verhoogd en het schoonheidsgevoel ontwikkeld zal worden, zullen het
inwendige van onze woningen een beschaafder en liefelijker aanzien
geven, en ze zullen zonder overmatige inspanning van den eigenaar in
orde te houden zijn.

Buiten en behalve deze betrekkelijk uiterlijke omstandigheden,
ondervindt het gezin door de sexueel-economische verhouding geestelijke
gevolgen, die niet allen een gunstigen invloed op onze ontwikkeling
uitoefenen. Een van die gevolgen toont duidelijk op welke wijze de
druk van deze verhouding werkt. Het private leven in onze huizen is een
privaat leven van het gezin, een vereenigd privaat leven; dit verzekert
ons niet,--integendeel werkt tegen,--het individueel privaat leven. Dit
is een ander van de nog bestaande rudimenten van een levenswijze
uit tijden die wij reeds lang ontgroeid zijn en die gehandhaafd
blijven door het zorgvuldig bewaren van de primitieve gewoonten in
den onveranderden toestand der vrouwen. In zeer vroege tijden kon een
ruw en onverschillig volk in groote groepen in een kleine tent te
zamen huizen, zonder ernstig ongerief of nadeel te ondervinden. De
gevolgen van zulk groepeeren op moderne menschen kan men waarnemen
in sommige wijken van groote steden, waar blokken huizen bij kamers
verhuurd worden; zij zijn bepaald van demoraliseerenden aard.

De menschelijke wezens gaan voort zich hoe langer hoe meer door
kleine verschillen van elkander te onderscheiden, waardoor een
eigen tehuis, of ten minste een eigen kamer voor elk individu
een vereischte wordt. Deze behoefte wordt voor een deel in het
familie-leven erkend en voor zoo ver de beurs het toelaat, wordt er
aan te gemoet gekomen; maar voor de groote meerderheid der bevolking
is dit een onmogelijkheid. Voor vrouwen in het bijzonder is de weelde
van een eigen kamer alleen voor de rijken weggelegd. Zelfs waar door
den druk der maatschappelijke ontwikkeling voor een deel in deze
behoefte voorzien wordt, daar werkt de druk van het familieleven haar
aanhoudend tegen. Het tehuis is de eenige plaats op aarde waar niemand
der familieleden ware afzondering kan genieten. Een gezin is een ruwe
samenvoeging van personen, verschillend in leeftijd, grootte, geslacht
en karakter, die door geslachts-banden en economische behoeften te
zamen gehouden worden; en de liefde die tusschen de verschillende
familieleden bestaan moest, wordt door dien economischen druk niet
vermeerderd, doch eerder verminderd. Een door economische krachten
onderhouden liefde, is trouwens de soort niet welke de menschheid
het meest noodig heeft.

Elke neiging om zich tegenwoordig aan de oude sleur te onttrekken en
een eigen leven te leiden, te leven naar eigen opvatting, wordt sterk
tegengewerkt en door andere familieleden kwalijk genomen. Dit hindert
de vrouwen meer dan de mannen, omdat de mannen zeer weinig te huis en
zeer veel in de wereld leven. De man heeft zijn individueel leven, zijn
persoonlijke uiting met de daaraan verbonden rechten, zijn kantoor,
studeerkamer of werkplaats; de vrouwen en kinderen leven te huis,
omdat zij moeten. Men beschouwt het van een vrouw slecht als zij elders
veel tijd wenscht te besteden, en de kinderen laat men geen keuze. De
historische neiging der vrouwen om "op straat te slenteren"; en van
de kinderen om van huis te loopen, of om steeds ergens anders dan te
huis te willen spelen; de onophoudelijke, nuttelooze, goed gemeende
pogingen om "de jongens tehuis te houden", deze feiten, saam genomen
met de bepaalde hoeveelheid tijd die de man buitenshuis doorbrengt,
vormen een vreemd commentaar op ons gewillig geloof dat wij "tehuis"
leven en het prettig vinden. En toch binden de banden van tehuis ons
met een zachten druk, dien slechts weinigen kunnen weerstaan. Wie
weerstand bieden en het doorzetten volgens eigen opvatting te leven,
betalen dit met verlatenheid en ontbering; zij moeten zooveel van
hun dagelijksche comfort en genegenheid opofferen, dat vele anderen
er door teruggeschrikt worden hun voorbeeld te volgen.

Er bestaat geen enkele reden waarom deze pijnlijke keuze ons opgelegd
behoeft te worden, geen reden waarom het huiselijk leven niet zoo
ingericht kan worden, dat veroorloofd, ja, dat bevorderd zou worden,
de hoogste ontwikkeling zijner persoonlijkheid te bereiken. Wij hebben
behoefte aan het gezelschap van menschen die wij lief hebben, aan hun
liefde en omgang. Dit zal bestaan blijven. Maar de gelegenheid om te
koken en te eten, zooals in onze technisch onontwikkelde huizen, met
alle daarmede samenhangende gebreken, is daarvoor niet noodzakelijk
en behoeft niet te blijven.

Wij houden het er meestal voor dat de woning, zooals zij nu is
ingericht, voor ons het beste is. Wij verbeelden ons daar hooger
opvattingen, edeler aandoeningen op te doen, daar onderricht te
worden hoe wij moeten leven. De waarheid aan deze volksmeening ten
grondslag liggende is, dat de liefde van de moeder voor het kind de
basis vormt van alle hoogere wederkeerige liefde. Maar men vergeet
dat achter moederliefde de krachtige aandrift tot geslachts-liefde,
de zich te buiten gaande kracht van den geslachtslust ligt. De
familie-verhoudingen die daarvan een gevolg zijn, staan niet zoo hoog
als onze breeder, dieper, maatschappelijke verhoudingen.

Voor het behoud van ons individueel leven hebben wij behoefte
aan huiselijke geriefelijkheden. Het dragen en verdragen van het
huiselijk leven, met zijn heerschenden en onophoudelijken invloed van
den conservatieven geest der vrouw, houdt den onregelmatig snellen
aandrang der mannelijke energie zeer goed in toom. Zoolang de wereld
duurt zullen wij niet alleen aan individueele woningen behoefte hebben,
maar ook aan het familieleven; een gemeenschappelijke scheede voor
de onontloken blaadjes van elken nieuwen tak, bijeengehouden aan den
ouderlijken stam, vóórdat zij ten slotte uiteen vallen.

Stemmen wij dit alles toe, dan blijft nog te bestrijden de steeds
toenemende slechte uitwerking, niet van het huiselijk leven
als zoodanig, maar van de soort van huiselijk leven, welke op de
sexueel-economische verhouding gegrondvest is. In een gezin, waarin
de terecht overheerschende vrouwelijke energie op een primitieve
ontwikkelingshoogte wordt gehouden, en de vrouw de vrije deelname aan
de snelle, breede, voorwaartsche beweging der wereld wordt ontzegd,
ondervinden al de leden den invloed daarvan. Waar de buitengewone
behoefte om dingen te ontvangen zonder er iets voor terug te geven,
in de eene sekse wordt bevorderd en de woeste begeerte om zooveel
mogelijk te verkrijgen in de andere sekse zorgvuldig wordt aangekweekt,
daar ondervindt het kind dezen invloed onophoudelijk en groeit op in
het denkbeeld, dat het leven slechts bestaat in het hebben van eten
en het verkrijgen van geld om er voor te betalen, en dat men alleen
werkt om voedsel van den leverancier te huis te krijgen, het te koken
en op te disschen. Dat zijn de op den voorgrond tredende handelingen
in het huiselijk leven, zooals wij het geregeld hebben. De zorg waarin
wij ons leven doorbrengen, de zaken die ons hinderen en kwellen, zijn
zaken die wij reeds lang en lang geleden ontgroeid moesten zijn, indien
het menschdom geregeld vooruitgegaan was. De man is vooruitgegaan,
maar de vrouw bleef achter. Door erfelijkheid gaat zij vooruit,
door ondervinding komt zij achteraan; altijd teruggeduwd tot een
economischen graad van vele duizenden jaren geleden.

Indien een man van den tegenwoordigen tijd met al zijn verstand en
energie en hulpmiddelen gedwongen werd zijn levensdagen te slijten,
jagend met pijl en boog, visschend met gepunte beensperen, hongerig
wachtend bij zijn vallen en strikken, in de hoop een prooi te
bemachtigen, zou hij op zijn vrouw en kinderen niet den verheffenden
invloed van den waren mannenaard uit onzen tijd kunnen hebben. Zelfs
wanneer hij hooger onderwijs genoten had, zelfs wanneer hij vele
boeken te lezen had (en tijd had ze te lezen) en verheffenden omgang
met anderen, dan nog zouden de economische beslommeringen van zijn
leven, de aanhoudende  dagelijksche druk van hetgeen hij voor zijn
onderhoud te doen had, den groei van hoogere gaven belemmeren. Wanneer
alle mannen tot nu toe jagers geweest waren dag in dag uit, zou de
wereld nog woest en wild zijn. Omdat alle vrouwen steeds, dag in
dag uit, dienstboden voor het gezin geweest zijn, leven zij nog in
slaafschen toestand.

Een huiselijk leven met een afhankelijke moeder en een
dienstbode-echtgenoote is geen veredelende macht. Dat gevoelen wij
allen nu en dan. De man, met den grooten vooruitgang der wereld
zich ontwikkelende en ontplooiende, voelt zich tehuis door de domme
gesprekken, het kleingeestig gekibbel en de dwaze en achterlijke
begrippen klaarblijkelijk omlaag gaan. Het is daar behagelijk,
bevredigend voor het gevoel, warm en zacht en mooi en geschikt gemaakt
voor de behoeften van het zwakker en kleiner wezen dat gedwongen is er
te verblijven. Het wordt zelfs als een deugd van den man aangemerkt,
wanneer hij veel te huis is en het ter wille van zijn pantoffels
en couranten, zijn haardvuur en avondmaal, zijn springveeren bed en
schoon ondergoed boven andere plaatsen verkiest.

Het kwaad schuilt ook niet in de liefde voor het tehuis en het
er zooveel mogelijk vertoeven, maar in de soort van woning en in
de soort van vrouwen die er gekweekt worden en in den graad van
technische ontwikkeling die er heerscht. Wanneer men de richting van
den tegenwoordigen vooruitgang volgt, behoeft men geen profeet te
zijn om te zien waarheen ons huiselijk leven leidt. Van het hol en
de tent en de hut tot een goed verdeeld huis, waarvan elk lid van
het gezin zooveel ruimte voor zich alleen krijgt als verschaft kan
worden; van de barsche heerschappij van den almachtigen patriarch
met zijn stille, slaafsche vrouwen en babbelende kinderen, tot de
betrekkelijke vrijheid, gelijkheid en geheel verschillende levenswijze
van de leden uit een hedendaagsch beschaafd gezin; van den laagsten
graad van nijverheid in het kamp der wilden, waar alles te zamen
gekookt werd in denzelfden pot door éénzelfden persoon,--zonder
zindelijkheid, zonder overleg, zonder toewijding,--tot de millioenen
zeer verschillende handen die het gezin tegenwoordig op duizendvoudige
wijze bedienen, hebben de man en de fabriek alles gedaan; de vrouw
ging alleen buitenshuis om inkoopen te doen en stond binnenshuis op
de nederigste plaats.

Men lette op het nog belangrijker en opmerkelijker feit, dat waar
in het historisch begin niets anders dan de woonplaats voor het
gezin bestond, langzaam, met onze ontwikkeling ook de woning voor
het individu zich ontwikkelde. De eerste verder gaande beweging van
het maatschappelijk leven zal een vrijer dagelijksch verkeer onder
de bevolking zijn. Langs rivieren en zeeën, van kano tot stoomboot;
langs paden en wegen, van omnibus tot spoortrein; steeds sneller en
vrijer, verder en vaker, stroomden de individueele menschelijke wezens
naar buiten en mengden zich in het vrije maatschappelijk leven. In
het begin was gastvrijheid de eenige toevlucht van den reiziger,
het recht van den vreemdeling; maar door het toenemend verkeer
ontstond--uit noodzakelijkheid--het organisch maaksel, de tijdelijke
individueele woning, waardoor het reizen gemakkelijker werd. Van de
meest oorspronkelijk karavansera tot onze hotels van eenige vierkante
mijlen vloerruimte, heeft de herberg meer in de behoeften der sociale
evolutie voorzien, dan ooit eenig eigen huis kon doen.

Voor mannen, tot dusver de eenige volkomen ontwikkelde menschelijke
wezens van hun tijd, was de gehuurde kamer de tijdelijke woning voor
dat gedeelte van hun leven, waarin zij het eene gezin verlaten en nog
geen ander gezin gevormd hadden. Voor de vrouw staat deze mogelijkheid
thans ook open. Meer en meer matigen zich thans ook de vrouwen aan
een woning, zelfs zonder een gezin, te hebben. Ook de familiewoning
ondergaat meer en meer den invloed van den vooruitgang. Vroeger
bleef men in hetzelfde huis wonen, soms vele geslachten lang. Thans
veranderen wij herhaaldelijk, zelfs met groote gezinnen; veranderen wel
is waar dikwijls tegen onzen zin en ten koste van vele huishoudelijke
goederen, maar niettemin veranderen wij en moeten veranderen onder
toenemende verbittering tegen de onhoudbare toestanden. En hieruit
is ontstaan en heeft groote afmetingen aangenomen, dat ontzettend
verschijnsel van onzen tijd "het familie-hotel."

Men overwege dit eens. Eerst de herberg, eens de eenige reddende
toevlucht voor vermoeide reizigers. De vermoeide reiziger bemerkte
evenwel reeds spoedig het verschil tusschen zijn individueele vrijheid
dáár en zijn beperkingen tehuis en was gaarne bereid "zijn gemak in de
herberg te zoeken." Thans is de tijdelijke rustplaats voor ongehuwde
mannen van voorheen een vaste woonplaats voor gezinnen geworden. Niet
uit financieële noodzakelijkheid. Zij worden bewoond door menschen
die geld genoeg hebben om een huis te bewonen. Die menschen begeeren
echter geen eigen woning. Zij zijn vermoeid van het huishouden. Het
is zoo moeilijk een huishouding te voeren, de dienstbodenkwestie is
zoo lastig. De gezondheid van de vrouwen laat niet toe dat zij zich
met huishoudelijke werkzaamheden vermoeien. Dit zijn de aangevoerde
redenen.

Maar onder deze vage begrippen en uitdrukkingen ligt hijgend
en onrustig een langzaam stijgende maatschappelijke vloed. De
oorspronkelijke woning, gebaseerd op de economische afhankelijkheid
der vrouw met haar ongeorganiseerde werkzaamheden, haar slaafschen
arbeid, haar verdoovenden invloed op individueele ontwikkeling,
wordt met den dag onbruikbaarder voor de hedendaagsche mannen en
vrouwen. Natuurlijk keeren zij er telkens uit noodzakelijkheid
in terug, zoo lang verondersteld wordt dat huwelijk en kinderen
baren een eigen woning vereischt; zoo lang onze diepste gevoelens en
vroegste herinneringen er zoo nauw mede verbonden zijn. Maar door haar
praktische gevolgen, die steeds sterker door de beurs van den man en
de krachten van de vrouw gevoeld worden, zal de woning snel verdwijnen.

Wij hebben dezen toestand zien aankomen en zijn ontstaan aan allerlei
oorzaken, behalve aan de werkelijke, toegeschreven. Wij hebben het de
mannen kwalijk genomen dat zij niet even als vroeger tehuis bleven. Wij
hebben de vrouwen gelaakt omdat zij niet even goede huishoudsters zijn
als vroeger. Wij hebben de kinderen berispt over hunne ontevredenheid,
de dienstboden over hunne onbekwaamheid, de steenen en de kalkbak
over hun slechte constructie. Maar wij hebben er nooit aan gedacht, de
schuld op de instelling zelf te werpen en getracht die te verbeteren.

In de verre Westersche prairiën, en overal in afgelegen
boerenhofsteden, worden de hedendaagsche vrouwen, die men opgesloten
houdt in hun beperkte woningen, bij velen tegelijk gek! Onze
krankzinnigengestichten bevatten ook een grooter aantal krankzinnige
vrouwen uit den boerenstand dan uit een andere klasse. In de steden,
waar men minder tehuis leeft, schijnen de vrouwen het beter te
verdragen. Daar is meer afleiding, zeggen de mannen en zij zoeken
die. Daar heerscht meer vroolijkheid, amusement, afwisseling, zeggen
de vrouwen en zij zoeken die. Doch in werkelijkheid voelt men de
grooter maatschappelijke belangen en den drang van andere invloeden
dan van den huiselijken kring.

Velen vreezen den loop der dingen en wagen ijdele pogingen om hem
tegen te houden. Er bestaat echter geen reden om angstig te zijn. Wij
zullen onze woningen en onze gezinnen niet verliezen, noch iets
van het geluk en het liefelijke dat er mede gepaard gaat. Maar wij
zullen onze keukens verliezen, evenals wij onze wasscherij en bakkerij
verloren hebben. De kookkachel zal het spinnewiel en het weefgetouw, de
wolkaarde en de wolschaar volgen. Onze woningen zullen plaatsen worden
om in te leven en te lieven, te rusten en te spelen, om alleen te zijn
en om samen te zijn; en zij zullen niet langer verward en verlaagd
worden door bijmenging van eenigen tak van nijverheid, welken dan ook.

In zulke woningen zal in het familieleven een beschaafde, goede geest
heerschen en de zorgen en arbeid die nu de rust daar bederven, zullen
buitenshuis op een hooger arbeidsveld overgebracht kunnen worden. De
verhouding van vrouw tot man en van moeder tot kind zal door deze
uiterlijke verandering verbetering ondergaan. Al de persoonlijke
familieverhoudingen zullen dan tot een zuiverder en voller groei komen.

In de langdurige onderwerping der vrouw is niets zoo pijnlijk als het
gevoel, dat de verlaging van het moederschap veroorzaakt wordt door
dezelfde omstandigheden, die verondersteld werden deel er van uit te
maken. Wij zien hoe de moeder steeds verlangt met haar kind te zijn,
het altijd te kunnen helpen en dan moet zij ervaren, dat het kind met
elk jaar meer van haar vervreemdt, dat het dingen leert die zij nooit
mocht leeren, dingen doet die zij nooit mocht doen, alleen de wereld
ingaat,--zijn wereld, doch niet de hare--en hard is het, het kind "te
dragen, te verzorgen, te zoogen, te beminnen en dan te verliezen", niet
door de natuurlijke scheiding van groei en persoonlijk uiteenloopen,
maar door de onnatuurlijke scheiding van valsch verdeelde klassen, de
onontwikkelde vrouwen naast de steeds hooger ontwikkelde mannen. Dat
is de kloof, gevormd nog vóór dat de jongen tien jaar oud is en die
met elk jaar breeder wordt.

Een economisch vrije moeder, een wereld-dienares in plaats van een
dienstbode voor het gezin; een moeder die de wereld kent en er in
leeft, kan voor haar kinderen veel meer zijn, dan ooit te voren
mogelijk was. Het moederschap toegepast op de wereld, zal van die
wereld een geschikter plaats voor het kind maken.



XIII


Wanneer wij ons de positie der vrouw onder economisch onafhankelijke
omstandigheden voor den geest stellen, dan is de vrouw in haar positie
als moeder voor velen het groote struikelblok.

Wij zijn zoo gewoon geraakt aan de oude opvatting van het moederschap,
wij gevoelen ons zoo overtuigd dat alle onderdeelen er van onderling
met elkaar in betrekking staan en niet te vervangen zijn, en wij
vreezen zoozeer door verandering van een daarvan de geheele verhouding
in gevaar te brengen, dat wij ons van eenige wenschelijke verandering
geen voorstelling kunnen maken.

Wanneer bepaalde voorstellen voor zulk een verandering aan de hand
worden gedaan,--maatregelen, waardoor kleine kinderen beter verzorgd
zullen worden dan tegenwoordig,--dan loochenen wij òf de voordeelen van
de voorgestelde verandering, òf wij beweren dat diezelfde voordeelen
ook behaald kunnen worden onder ons tegenwoordig stelsel. Evenals wij
bij het koken de eigen keukenmeid trachten te oefenen en onzen smaak te
verbeteren, zoo trachten wij ook bij de verzorging van kleine kinderen
de individueele moeder te oefenen en beter toestanden in eigen huis
te scheppen; in beide gevallen de verhouding tusschen ons algemeen
systeem en zijne bijzondere verschijnselen voorbijziende. Ofschoon
bewezen kan worden dat de woning als plaats om kinderen groot te
brengen, voor zoo ver het de lichamelijke omstandigheden betreft,
geschikt gemaakt kan worden, handhaven wij daartegenover met kracht
deze waarheid: dat voor het geestelijk leven van het jonge kind het
gezin met zijn leven vol aandoeningen geen geschikte omgeving is.

Er is een tijd in de menschelijke geschiedenis geweest dat de woning
ook voor het geestelijk leven van het kind de beste plaats was. Toen
de vooruitgang zijn voornaamste drijfkracht aan de geslachts-drift
ontleende en onze hoogste aandoeningen die waren, waardoor wij in
familieverhouding samen bleven, was het natuurlijk voor het kind het
beste een opvoeding en omgeving te hebben, waarin zulke aandoeningen
gekweekt en versterkt werden. Maar in het levensstadium dat wij thans
tegemoet gaan, waarin de familieverwantschap slechts een deel van het
leven uitmaakt en de individuen, die in maatschappelijke verhouding
tot ons staan onze hoogste toewijding behoeven, heeft het kind nieuwe
behoeften gekregen.

Hiermede wordt niet bedoeld, hetgeen de panische schrik aan
het onberedeneerde verstand zal ingeven, dat onmiddellijk het
tegenovergestelde, verbreking van den familiekring of vernietiging
van het tehuis moet plaats vinden. Er wordt geen scheiding van
moeder en kind bedoeld,--die oogenblikkelijke vrees uit het zuiver
instinkt van dierlijk moederschap voortspruitende. Maar er wordt een
andere grondslag in de familieverhouding bedoeld, het verwijderen
van het vroeger economisch fundament en een andere methode van
kindercultuur. Wij zijn immers niets meer gedwongen altijd dezelfde
handelwijze van vroeger bij het verzorgen van kleine kinderen toe te
passen, dan wij gehouden zijn haar bij de opvoeding van oudere kinderen
of bij de bloemencultuur te handhaven. Het geheele menschelijk leven
is in zijn waren aard voor verbetering vatbaar en het moederschap is
daarvan niet uitgesloten. De verhouding tusschen mannen en vrouwen,
tusschen echtgenoot en echtgenoote, tusschen ouders en kinderen
verandert onvermijdelijk met den maatschappelijken vooruitgang, maar
wij willen dit niet altijd toegeven. Wij meenen dat elke verandering
in het moederschap verkeerd moet zijn, omdat wij ons verbeelden dat
de tegenwoordige toestand de juiste is.

Onderzoeken wij dien echter, dan vinden wij dat de bestaande verhouding
tusschen ouders en kinderen tehuis volstrekt niet is zooals wij die,
als van zelf sprekend, hadden aangenomen. Wij bezitten allen zekere
idealen van het huiselijk leven, het familieleven. Doch wanneer wij
rondom ons zien, of wij lezen van honderde gevallen van ongelukkige
gezinnen, die openlijk met elkaar in vijandschap leven, dan schrijven
wij dat toe aan het individueel wangedrag der betrokken partijen,
en blijven onvoorwaardelijk aan de innerlijke volmaaktheid van
het familieleven gelooven. Doch wanneer, omgekeerd, menschen in
deze verhouding in rust en liefde en hoffelijkheid te zamen leven,
dan schrijven wij dat niet toe aan de individueele superioriteit en
deugdzaamheid dier menschen, maar dan gebruiken wij dat gezin als
voorbeeld om de schoonheid dier verhouding aan te toonen.

Voor den nauwkeurigen sociologischen opmerker is evenwel de
ware toedracht deze: zoolang de individueele en ras-vooruitgang
het best door het nauwe verbond der familieleden gediend werden,
was familie-genegenheid zeer sterk bij de menschen ontwikkeld. Zij
voelden de werkelijke beperking en de onophoudelijke wrijving der
verhouding niet. Zij berustten in de onbegrensde heerschappij van
het hoofd der familie en de dwingelandij der lagere gezaghebbers,
wijl zij geen van deze scherp omlijnde individueele bijzonderheden
bezaten, welke zoo vijandelijk tegenover de familieverhouding staan.

Maar wij hebben een stadium bereikt waarbij vooruitgang van het
individu en het ras het best gediend worden door een steeds toenemend
verschil der individuen en door een hooger en breeder opvatting
van liefde en plicht. Deze verandering oefent op de geestelijke
omstandigheden van het huiselijk leven een steeds nadeeliger
invloed uit. Onophoudelijk hooren wij klagen over slechte manieren
der hedendaagsche kinderen, over rusteloosheid der jeugd en over
ouders die hun kinderen verlaten. Het is blijkbaar nu niet meer zoo
gemakkelijk tehuis te leven als het vroeger was. Onze kinderen zijn
niet onhandelbaarder dan de kinderen uit vroeger eeuwen, maar de
toestanden waarin zij groot gebracht worden zijn niet meer geschikt
de eigenschappen te ontwikkelen, die menschelijke wezens thans
noodig hebben.

Deze toenemende wrijving onder de familieleden moet uit een zedelijk
oogpunt niet met vooroordeel beschouwd, maar met wetenschappelijke
belangstelling bestudeerd worden. Indien onze gezinnen onder de
tegenwoordige omstandigheden betrekkelijk niet op hun gemak zijn,
zijn er dan geen toestanden te scheppen, waarin diezelfde gezinnen
aangenamer kunnen leven? Neen: wij vreezen dat het niet kan. Wij meenen
dat het goed is zooals de dingen nu zijn en dat het verkeerd is te
wenschen dat zij veranderd worden. Wij meenen dat het zeer deugdzaam
is in deze ongemakkelijke toestanden te berusten en dat wij bijzonder
deugdzaam zijn, als wij de bestaande familieverhouding niet aantasten.

Deugd is een betrekkelijke term. Menschelijke deugden veranderen jaar
in jaar uit met de verandering van toestanden. Beschouwen wij eens
de groote deugd van trouw,--onzen hoogsten naam voor plicht. Zij is
een eigenschap die in het menschelijk leven waarde verkreeg, op het
oogenblik dat wij dingen begonnen te doen, die niet oogenblikkelijk
en duidelijk merkbaar voor ons zelf voordeelig waren. Voortdurende
ijver van een individu voor een op zich zelf niet aantrekkelijke taak,
was een onontbeerlijke maatschappelijke hoedanigheid en werd daarom
als deugd aangemerkt. Onveranderlijkheid, getrouwheid, oprechtheid,
plichtsgevoel, die bewuste, vrijwillige houding van het individu,
welke hem aan een te voren overeengekomen verhouding bindt, soms
levenslang, al mocht het hem persoonlijk nog zooveel schaden, deze
verhoudingen vormen het verband van het maatschappelijk lichaam. Zij
zijn het grondbeginsel van het maatschappelijk bestaan.

Een sociale deugd moet zich aan het persoonlijk geweten doen gevoelen
door een erkend en aangenomen drang, een drang waarvoor wij buigen,
een plicht tegenover anderen. Op die wijze kwam de deugd van trouw
reeds vroegtijdig in duurzame achting; hetzij in den vorm van trouw
aan het eens gegeven woord of de belofte, of trouw aan een vriend of
een groep van vrienden die voor een of ander gemeenschappelijk doel
tijdelijk vereenigd waren, of trouw aan een grooter en bestendiger
verhouding. De hoogste vorm van trouw is natuurlijk trouw aan het
grootst algemeen belang; en hier kunnen wij duidelijk den loop der
ontwikkeling van deze eigenschap volgen.

Eerst zien wij haar in het vage, nevelachtig samenhangen van de
horde der wilden, dan in de strenge vereering der gezinnen,--dien
onbegrensden plicht voor de hoogste toen bekende maatschappelijke
groep. Het was in deze periode dat gehoorzaamheid aan ouders op onze
schaal der deugden zoo hoog stond aangeschreven. De familietwisten,
de vendetta der Corsicanen, zijn een over-ontwikkeling van deze
deugd van familievereering. Daarna kwam trouw aan het opperhoofd, met
voorbijgaan zelfs van trouw aan den vader. En met den Koning,--die
dramatische verpersoonlijking van een natie,--"Zie! het Koninkrijk
Engeland komt!"--werd trouw zelfs een hartstocht. Zij werd, en om
goede redenen, boven elke andere deugd verheven, want het was niet,
zooals verondersteld wordt, de persoon des Konings die zoo vereerd
werd; het was de belichaamde natie, de ver-strekkende, gezamenlijke
belangen van elken burger, het gemeenschappelijk welzijn, waarvoor
het vrijwillig offer van elk individu gevraagd werd. Wij bezitten
nog al deze phasen van trouw, in verschillend afnemende graden;
maar wij verkrijgen thans ook een breeder opvatting van deze deugd,
meer geschikt voor onzen tijd.

De tegenwoordige maatschappelijke verhoudingen zijn hoofdzakelijk
industrieele verhoudingen. Ons individueel leven, onze sociale rust
en vooruitgang hangen meer af van onze economische verhoudingen
dan van eenige andere. Gedurende langen tijd was de maatschappij
alleen ingericht op een geslachts-basis, een godsdienstige basis of
een militaire basis; elk van deze organisaties was van betrekkelijk
kortstondigen duur; en de individuen die haar samenstelden werkten
alleen op den economischen grondslag van het hulpeloos individualisme.

Plicht is een maatschappelijk gevoel en ontwikkelt zich alleen met
maatschappelijke organisatie. Toen onze burgerlijke organisatie
eene nationale werd, ontwikkelden wij het gevoel van plicht voor
den Staat. Toen de industrieele organisatie tot de tegenwoordige
wereldomvattende ingewikkelde regeling aangegroeid was, toen wij het
stadium bereikt hadden waarin onze plaats op aarde alleen houdbaar
was door onze uitgestrekte en ingewikkelde economische verhouding, met
haar snel kloppend en fijngevoelig samenstel van verkeer en algemeen
onderling dienstbetoon, toen heeft het verstand ons voor de nieuwe
sociale behoeften een nieuw soort trouw voorgeschreven,--trouw aan
ons werk. De machinist op zijn post blijvende tot hij sterft, opdat
de passagiers in den trein behouden blijven; de kassier, liever de
grootste kwellingen verdragende, dan het geheim van de brandkast te
verraden,--dezulken zijn even trouw als de dienaar uit het feudale
tijdperk die zijn meester tot den dood volgde, of de onderdaan die
alles voor zijn koning opofferde. Beroepseer, verplichtingen tegenover
het werk zelf, wat het ook kosten moge,--dat noemen wij trouw,
geloofwaardigheid, de macht om stand te houden in een verhouding,
die noodzakelijk is voor het maatschappelijk belang, zelfs wanneer
het persoonlijk belang daarmede rechtstreeks in strijd is.

De kinderen voor dit stadium van het menschelijk leven op te voeden,
daarvoor is de eigen woning niet meer voldoende en de op zich zelf
staande, primitieve, afhankelijke vrouw niet meer in staat. Niet dat
de moeder geen krachtig en alles-overheerschend gevoel van trouw en
plicht bezit, maar het is een plicht voor individuen, even als het
was in het jaar één. In haar gedwongen nijverheids-beperking is zij
onbekwaam, de hoogere arbeidsverdeeling en de loffelijke toewijding van
een menschenleven aan den vooruitgang van zijn vak te waardeeren. Zij
werd zoo slaafs mogelijk tot haar dagelijksche taak beperkt, dat
geven wij toe; maar het kwam ook niet in haar op dat het ook haar
plicht was het gehalte van haar arbeid in het belang der menschheid
te verhoogen, noch dat het een zonde was den vooruitgang der wereld
door haar tevreden berusting tegen te houden.

Zij kan niet onderwijzen wat zij niet weet. Zij kan niet, met
eenigen ernst, als plicht hoog houden, hetgeen zij zelf niet
in toepassing brengt. Het kind leert meer van de deugden noodig
voor het hedendaagsche leven,--van oprechtheid, rechtvaardigheid,
vriendschap, gemeenschapszin en gemeenschappelijk handelen--in
een openbare school dan in den besten familiekring onderwezen kan
worden. Wij kunnen, zooveel wij willen, onze kinderen den grooten
plicht zijn naaste lief te hebben en van dienst te zijn voorhouden;
maar de zuigeling wordt geboren en het kind groeit op in een omgeving,
waarin een geheel leven,--dat van zijn moeder,--gewijd wordt aan de
vergrooting van haar gezin; en waarin een ander geheel leven,--dat van
zijn vader,--zich overspant door de noodzakelijkheid van "zijn gezin
te onderhouden", zoodat verraad jegens de maatschappij gewoonlijk de
prijs is, waarmede wij het gemak in de woning betalen. De man, die
elk laag, valsch werk waarvoor hij gehuurd wordt verricht, werk dat
voortbrenger en verbruiker beiden benadeelt; die zijn gaven en talenten
beschikbaar stelt voor elken kooper die ze gebruiken kan, wordt door
mannen verontschuldigd met wat zij noemen "plichten voor het gezin"
en door het zedelijk gevoel der afhankelijke vrouwen niet gelaakt.

Dit is de atmospheer waarin het tehuis opgevoede, door de moeder
onderwezen kind opgroeit. Waarom zouden dan niet voedsel en kleederen
en gemak van eigen familieleden een eerste plaats in zijn jonge ziel
innemen? Ziet hij niet zijn eigen moeder, de boven allen geliefde,
de boven alles volmaakte in zijne oogen, rustig haar dagen besteden
in het regelen van die zaken, welke door vader's onophoudelijk zwoegen
verkregen zijn? Waarom zou hij, als hij groot is, niet voor zich zelf
zorgen, met veronachtzaming van de belangen of ten nadeele van al
de anderen, wanneer zijn vroegste, diepste indrukken gevormd worden
onder een toewijding van zóó exclusieven aard?

Het is niet de woning als plaats van familieleven en liefde die het
kind bederft, maar de woning als middelpunt van een verwarden hoop
werkzaamheden, laag in hun ongeregelden toestand en lager nog om hun
zuiver persoonlijk karakter. Werk dat alleen voor eigen belang dient,
staat het laagst. Daarop volgt het werk dat hoofdzakelijk voor het
belang van eigen gezin moet dienen. Werk dat in het belang van meer
en meer menschen, in steeds wijder kring verricht wordt, tot het ten
laatste den heiligen geest die voor de geheele wereld zorgt nabij
komt, is maatschappelijk werk in den volsten zin, en de hoogste vorm
van dienstbaarheid dien wij kunnen bereiken.

Het is dit persoonlijke in de huiselijke werkzaamheden, waardoor de
huiselijke omgeving zoo hopeloos laag staat. De korte afstand tusschen
inspanning voor en bereiking van het doel, de aanhoudende aandacht aan
persoonlijke behoeften geschonken, is voor den man slecht, slechter
nog voor de vrouw en het slechtst voor het kind. Van den aanvang af
worden zijn levensindrukken daardoor verkleind. Het gewent hem de
plichten tegenover zijn persoon te vergrooten en de plichten tegenover
de maatschappij te verkleinen en het houdt zijn geschiktmaking voor een
breeder levensopvatting zeer sterk tegen. Het dienstbode-moederschap,
met al zijn onvermijdelijke beperkingen en ziekelijke gevolgen,
is de begeleider van de economische afhankelijkheid der vrouw, het
rechtstreeksch en onafwendbaar gevolg van de sexueel-economische
verhouding.

Het kind ondergaat dien invloed gedurende de jaren dat het voor
indrukken het meest vatbaar is en voelt de slechte gevolgen er van
zijn geheele leven door. De vrouw wordt er bestendig achterlijk
door gehouden; de man in mindere mate, omdat hij door zijn normale
maatschappelijke werkzaamheden tegelijkertijd meer ontwikkelende
invloeden ondervindt. Maar toch wordt ook hij nog in groote mate
daardoor benadeeld, terwijl onze geheele beschaving er door belemmerd
en in verkeerde richting gedreven wordt.

Ook lijden wij hierdoor levenslang aan een sterk gevoel van
eigenwaarde, een alle voegen te buiten gaande lichtgeraaktheid;
wij eischen een bovenmatige aandacht en toewijding aan onze
persoonlijkheid, omdat wij geboren en groot gebracht werden in een
ware broeikast van deze hoedanigheden. Een klein kind dat een zeker
aantal uren daags onder andere kleine kinderen doorbrengt, waarvoor
wordt zorg gedragen omdat hij een klein kind is en niet omdat hij
"mijn kindje" is, zal, groot geworden, een heel ander oordeel over
zich zelf hebben dan het kind, dat opgroeit onder de onophoudelijke
bewondering en liefkoozing van eigen familieleden. Het kind moet
eens en voor altijd leeren, vriendelijk en zacht doch onverbiddelijk,
dat het een kind is als velen.

Wij erkennen dit allen zwakjes door het prijzen van groote gezinnen
en door te zeggen dat "een eenig kind geneigd is om zelfzuchtig te
worden." Dat is ook het geval met een eenig gezin. Hoe vroeger en
gemakkelijker een kind kan leeren dat menschelijk leven beteekent
het leven van vele menschen en hun gedrag tegenover elkander, des te
gelukkiger en voller en nuttiger zal zijn leven worden.

Dit kan het kind zonder eenige moeite onder bepaalde omstandigheden
geleerd worden, juist zoo als het zijn tegenwoordige zelfzucht en
lichtgeraaktheid onder de tegenwoordige omstandigheden leert. Niet
enkel temperatuur en dieet en rust en beweging oefenen invloed op
een klein kind uit. "Hij vindt het zoo prettig als er notitie van
hem genomen wordt", zeggen wij. "Hij is zoo gelukkig wanneer hij een
dozijn bewonderaars rondom zich ziet," merken wij op. Maar wat leert
onderwijl het jonge kind van dit alles? Welke indrukken vangt het op,
zoodra het ziet en hoort en langzamerhand leert opmerken? Dank zij de
rechtstreeksche gevolgtrekkingen die een helder, ontluikend verstand,
dat nog niet over ervaring beschikt, maakt, leert het dat vrouwen in
de wereld zijn om de menschen te bedienen, voor het eten te zorgen,
te vegen en te schrobben en weg te ruimen; dat mannen geschapen zijn
om dingen te huis te brengen, die hun naar gelang van omstandigheden
afgebedeld of afgeperst moeten worden; dat kleine kinderen het
voorwerp zijn van voortdurende bewondering, dat hun haar, handen of
voeten bijzonder aantrekkelijk schijnen, dat zij het brandpunt van
oplettendheid zijn, van hand tot hand gaan, geslingerd en gehost en
vermaakt worden op de wildste manier, doch ook op zijde gezet en aan
zich zelf overgelaten, zonder te overwegen wat het kind het liefst
wil en het aangenaamst is.

En dan te midden van zijn tintelend zelfbewustzijn en zijn zucht om
geprezen te worden, moet het kind hooren dat het "ondeugend" is. Het
verdriet, de schaamte, de woede over zulk een onrechtvaardigheid, de
wanhopige verbijstering, de ziekelijke prikkelbaarheid of de verdooving
van het geweten, het langzamerhand tot het teleurgesteld verstand
doordringen van al deze vroegtijdige gewaarwordingen, doen het kind
ten slotte haken naar zuiver persoonlijk genot en het legt zich toe om
dat te bemachtigen. Dit zijn de ondervindingen die de meeste kinderen
opdoen en die ook wij opdeden toen wij kinderen waren. Natuurlijk
herinneren wij ons dat niet meer. Wij hielden natuurlijk van onze
moeder en dachten dat zij volmaakt was. Vergelijkingen tusschen moeders
te maken is moeilijk voor een klein kind. Wij hielden natuurlijk
van ons huis en droomden er nooit van, dat er ook nog een andere
weg bestaat om groot gebracht te worden. En natuurlijk als wij zelf
kinderen krijgen, brengen wij ze weder op dezelfde wijze groot. Welke
andere weg bestaat er? Wat kan men er tegen hebben? Kinderen werden
immers altijd tehuis groot gebracht. Is dat niet voldoende?

En toch, verraderlijk, langzaam, onverzettelijk, terwijl wij ons
zelf vleien met de gedachte dat de toestanden dezelfde blijven,
veranderen zij onder onze oogen van jaar tot jaar, van dag tot
dag. Opvoeding, zich zelf verschuilende achter een hoop boeken, maar
al meer en meer bestaande in het groepeeren van kinderen en in het
oefenen van eigenschappen die in den schoolcursus nimmer vermeld
worden,--opvoeding, welke het menschelijk moederschap uitmaakt,
kruipt al nader en nader naar haar ware plaats, haar beste werk,--de
verzorging en opleiding van het kleine kind. Er zijn enkele vrouwen en
ook enkele mannen die de menschheid ten hoogste aan zich verplichten
door hun zorg voor kinderen. Dezulken moesten hun krachten niet
concentreeren op eigen kinderen,--een zeer twijfelachtig voordeel voor
de maatschappij--maar zij moesten zoo geplaatst worden dat hun talenten
en geschiktheid, hun kennis en ondervinding, het grootst aantal
kinderen ten goede konden komen. Er zijn vele vrouwen en vele mannen
ook, die, ofschoon zij in staat zijn mooie, gezonde kinderen voort te
brengen, niet bekwaam zijn hun een goede opvoeding te geven. Kinderen
te baren is een persoonlijke zaak, een dierlijke functie. Opvoeding
is een collectieve, menschelijke, maatschappelijke functie.

Zooals wij nu het leven geregeld hebben, loopen onze kinderen de kans
terwijl zij nog zuigelingen zijn, te leven of te sterven, ten goede
of ten kwade zich te ontwikkelen, naar gelang van de hoedanigheden
der moeder, uit wie zij geboren worden. Een onverstandige moeder is
geen beletsel voor een kind om een goede schoolopleiding en later een
goede vakopleiding deelachtig te worden; maar de opvoeding in zijn
prille jeugd, de belangrijkste in alle opzichten, is geheel in haar
handen. Het is onnoodig aan te voeren dat moeders onderwezen moeten
worden, hoe zij hunne moederplichten vervullen moeten. Men kan niet van
elke moeder een goede schoolonderwijzeres of een goede vakonderwijzeres
maken. Waarom verwacht men dan dat wel van iedere moeder eene goede
opvoedster voor kleine kinderen gemaakt kan worden? Maar welke ook
onze verwachtingen zijn, de ondervinding heeft geleerd dat niet
allen er geschikt voor zijn; en onze verkeerd opgevoede kinderen,
dezulken die de verkeerde stoffelijke behandeling te boven komen,
groeien tot menschen op, zoo als wij ze rondom ons zien.

De groei en verandering van het huiselijk en familieleven gaan
aanhoudend hun gang onder en over en door onze vooroordeelen en
overtuigingen heen; en ook de opvoeding van het kind is veranderd
en een sociale functie geworden, hoewel wij ons nog verbeelden dat
alles alleen door de moeder gedaan wordt.

In haar vroegste en meest onvolledige openbaringen maakte opvoeding
slechts deel uit van de individueele moederlijke functie wan het
vrouwelijk dier. Maar van het oogenblik af dat de menschelijke geest
in staat werd indrukken weer te geven en te ontvangen door middel van
de spraak, hierdoor werd de macht verkregen kennis uit andere bronnen
dan die van eigen ondervinding op te doen, hield de individueele
moeder op, de eenige opvoedster van haar kind te zijn. De jonge wilde
ontvangt niet alleen leiding van zijn angstige moeder, maar ook van
de hoofden en ouderen van zijn stam. Gedurende langen tijd beschouwde
men de ouden van jaren als de eenige geschikte onderwijzers, omdat
toen de meeste kennis uit persoonlijke ondervinding verkregen werd;
en hoe ouder de persoon was, des te grooter was zijn ondervinding,
indien natuurlijk, andere dingen gelijk waren, en die waren in dien
tijd maar al te veel gelijk. Dit primitieve denkbeeld bestaat nog onder
ons. Menschen matigen zich thans nog aan meer wijsheid te bezitten
omdat zij ouder zijn, stellen enkel de som hunner ondervindingen
tegenover een essentieeler en goed geregelde veelzijdigheid en vergeten
geheel, dat de wijsheid die wij tegenwoordig bezitten niet uit een
verzameling van feiten bestaat, maar in de macht om over die feiten
met een bepaald doel na te denken.

Sedert wij al meer en meer in staat zijn individueele ondervinding door
literatuur te bewaren en aan anderen mede te deelen en de daardoor
verkregen kennis door systematisch onderwijs te verspreiden, zien
wij steeds jonger en jonger menschen bijv. rijker zijn in chemische
of electrische ervaring dan "de oudste inwoner" in vroeger tijden
kon geweest zijn. Daarom zijn de hedendaagsche onderwijzers niet
meer de grijsaard en oude vrouw, maar de man of vrouw, die liefst
zoo kort mogelijk geleden de verzamelde ondervinding der wereld
opdeed. Evenals bij den onderwijzer een overgang van ouderdom tot
jeugd plaats vond, evenzoo geschiedde dit bij de leerlingen. Bij
de Grieken bezochten volwassen mannen de school. In de middeleeuwen
vulden jonge mannen de inrichtingen van onderwijs. In onze verlichte
eeuw kunnen jongens en ook meisjes gebruik maken van het zich steeds
uitbreidend schoolonderricht.

Thans is zelfs door de ontwikkeling van "den Kindergarten"  het
onderwijs tot de deur der kinderkamer genaderd. Zelfs ons stekeblind
moederschap begint die deur te openen; en zoo zijn wij ten slotte
genaderd tot de studie van kleine kinderen, wij leeren hun behoeften en
gaven kennen en zien dat de opvoeding moet beginnen op het oogenblik
dat het leven aanvangt. Het is geen gewaagde ketterij te beweren dat
kleine kinderen een beter opvoeding noodig hebben dan de individueele
moeder hun geeft. Wij bedoelen alleen een weinig verder uitstrekken
van het zich geregeld uitbreidend systeem der menschelijke opvoeding,
welke met toenemende beschaving toch zal komen. En daardoor zal niet
meer inbreuk worden gemaakt op de rechten der moeder, de plichten
der moeder, het genoegen der moeder, dan de school en vakschool doen.

Wij denken immers geen kwaad van het moederschap, omdat onze
lievelingen daags vele uren in de school gaan doorbrengen. De
moeder wordt daarom niet voor zorgeloos, noch het kind voor te kort
gedaan gehouden. Wij noemen het niet een "scheiding van moeder en
kind." Er zal ook niet meer kwaad of gevaar of verlies zijn, wanneer
de kleine-kinderleeftijd in een omgeving van geoefende en voor hun
taak opgeleide personen doorgebracht wordt, die hunne behoeften beter
kennen en er beter aan te gemoet kunnen komen dan het voor de moeder
alleen tehuis mogelijk is.

Beter omgeving en beter zorg voor kleine kinderen, in 't kort een beter
opvoeding beteekent niet, zooals sommige moeders zich verbeelden,
dat de zwakke zuigeling onderwezen wordt in lezen, of zelfs dat
hij gezet zal worden aan het rangschikken van kleuren of vormen of
geluiden, welke het jonge verstand geheimzinnig tot bloei zullen
dwingen. Het beteekent hoofdzakelijk, een veel kalmer en rustiger
leven dan mogelijk is in de drukke huishouding, voor het te vurig
geliefkoosde en te zeer verzorgde kindje; en dat de indrukken die
het ontvangt met inachtneming van zijne verstandelijke vermogens
gekozen worden. De moeder zou niet uitgesloten maar geholpen worden,
evenals zij nu door den onderwijzer en de school bijgestaan wordt.

Tracht u eens, als gij wilt, een nieuwe wijze van de komst in het leven
voor den geest te roepen;--de moederborst en moederarmen vervullen
ook daar natuurlijk den dienst, welke geen ander hoe teeder ook,
kan aanbrengen; maar waarbij tevens andere hulp zou zijn. De lange,
gelukkige uren van de steeds langer wordende dagen zouden doorgebracht
worden in zonnige, zacht gekleurde vertrekken, of tusschen gras en
bloemen, of op het warme strand en aan het water. Er zouden vele
andere kinderen zijn, kinderen van denzelfden leeftijd en dezelfde
grootte, in kalme hulpvaardige vriendschap. Een jaar verschil in
leeftijd beteekent voor kleine kinderen heel veel. Denkt eens aan
de geestdrift van kleine kinderen, wanneer zij met makkertjes van
dezelfde jaren spelen, omdat zij zich dan volkomen gelijk voelen; en
bedenkt dan dat het tehuis groot gebrachte kindje zulke kameraadjes
nooit heeft, tenzij er toevallig tweelingen zijn.

In deze groote groep, in volle vriendschap levende, zou het kind
onbewust de kennis opdoen, dat "wij" menschheid zijn, dat "wij"
wezens zijn die moeten worden gevoed, bewaakt, gekleed, te slapen
gelegd, gekust en geliefkoosd en vrijgelaten om te rollen en te
spelen. Misschien zouden de moeder-uren de prettigste zijn. Dan zou het
kind heelemaal alleen aan iemand toebehooren en dit zou om het contrast
te beter gewaardeerd worden. Maar de lange, geregelde dagen zouden de
rustige lessen van gelijkheid en gemeenschappelijk belang brengen,
in plaats van de koortsige persoonlijkheid van het alleen staande
kindje in het één-kinder-huishouden, of de tallooze dwingelandijen
en kibbelarijen van een kinderkamer vol broertjes en zusjes van zeer
verschillenden leeftijd en verschillende gaven. Moeders, die er aan
gewend zijn vele andere kleine kinderen dan hun eigen waar te nemen,
zouden eensdeels beginnen iets te leeren van het klein-kinderwezen
in het algemeen en daardoor dat levensstadium veel beter begrijpen,
en anderdeels zouden zij leeren inzien, dat er verschil tusschen
kleine kinderen bestaat en zoodoende een nieuw ideaal in hun groot
werk van moederschap opdoen.

Dit alleen is reden genoeg voor een ruimer opvatting van het
moederschap. Zoolang nog ieder moeder alleen haar eigen kinderen in
volle bewondering en hartstochtelijkheid aanstaart, niets wetende van
anderen, zoolang zal deze dierlijke passie de zuiver menschelijke
hoedanigheden van het kind over- of onderschatten. Zoolang dit
voortduurt zullen wij opgroeien met het valsche, onvaste oordeel over
ons zelf, dat ons in onze kindsheid is opgedrongen. Wij mogen te goed
of te slecht van ons zelf denken, maar altijd denken wij te veel van
ons zelf, als gevolg van die ongeoefende en onveranderde concentratie
van moederlijk gevoel. Onze geheele houding tegenover het kind is te
sterk persoonlijk. Door heel ons pijnlijk later leven kampen wij om aan
dat valsche perspectief, door het primitieve moederschap onderwezen,
te ontgroeien.

Een klein kind, dat groot gebracht wordt met andere kleine kinderen zal
nimmer die moeite en dat verdriet hebben. Hoezeer zijn moeder het ook
mag liefhebben en hoeveel het ook van haar liefde geniet, het zal toch
ondervinden, dat het voor het grootste gedeelte van den tijd precies
zoo behandeld wordt als andere kinderen van denzelfden leeftijd. Zulk
een verandering zal voor het huiselijk en familieleven geen grooter
verlies medebrengen dan de school of den Kindergarten doen. Zij zal
het kleine kind niet van zijn moeder en de moeder niet van haar kind
berooven. En zulk een verandering zou de moeder een aantal uren daags
vrij geven om een gewoon mensch te zijn, een lid van een beschaafde
gemeenschap, een economische voortbrengster, een zich ontwikkelend,
zelfstandig individu. Deze ontwikkeling, vrijheid en macht zullen
van haar een verstandiger, sterker en edeler moeder maken.

Na alles wat gezegd is van de liefde en dankbaarheid voor onze
onfeilbare moeder-kindermeid, moeten wij vrouwen toch wel een zeer
hoogen dunk van onze persoonlijke belangrijkheid hebben om ons eigen
werk zoo heilig te verklaren. De moeder in dienst der maatschappij,
in plaats van in dienst van het gezin, zal haar ware moederplichten
niet verwaarloozen. Zij zal haar kind even goed liefhebben, misschien
beter, als zij er niet elk oogenblik mede in aanraking is; wanneer
zij van zijn leven naar haar leven en terug van het hare tot het
zijne gaat, met steeds nieuwe vreugde en nieuw verlangen. Zij zal
de innige, groote vreugde van het moederschap veel frisscher in haar
hart bewaren, in stem en oogen veel duidelijker uitdrukken, wanneer
de uren van individueel werk haar geest een anderen uitweg gegeven
hebben voor haar eigen deel wan den dag. Zij zal van haar werk, dat
zij lief heeft en hoog stelt, naar het leven te huis en het leven
van haar kind met graagte en met voortdurend welbehagen terugkeeren,
gezuiverd als dit dan zal zijn van de duizend kleine kwellingen,
oneenigheden en moeilijkheden die het nu zoo bederven.

Ook het kind zal dit weldoende gevolg ondervinden. Men vergist zich als
men meent dat het kleine kind, meer dan het oudere, juist de zorg en
tegenwoordigheid van de moeder noodig heeft. Een zorgvuldig onderzoek
heeft aangetoond dat een pas-geboren kind zijn eigen moeder en een
pas-bevallen moeder haar eigen kind niet kent. Men kan ze verwisselen
zonder dat een van beiden er iets van bemerkt.

De diensten van een zoogster, een kindermeid, een grootmoeder worden
door kleine kinderen dikwijls evenzeer gewaardeerd, soms beter, dan die
van de eigen moeder. De zuiver lichamelijke zorg voor een jong kind kan
even goed door de eene als door de andere verstandige, liefderijke hand
gegeven worden. Het is de geoefende hand waaraan het kind voor deze
zorg behoefte heeft, niet aan bloedverwantschap. Zoolang de moeder
het heerlijke voorrecht behoudt haar kind te kunnen zoogen, behoeft
zij nooit te vreezen dat iemand anders het kleine hartje dierbaarder
zal zijn dan zij, de gezegende verschafster van het hoogste goed dat
het kent. Een gezond, gelukkig, goed aangewend moederschap zal in
staat zijn deze functie langer en beter te vervullen dan nu gewoonte
is, tot groot voordeel voor het kind. Afgezien van deze speciale
verwantschap, zal het aldus opgevoede kleine kind gemakkelijk het
besef krijgen van een ander en breeder verwantschap.

In de vrijheid en rust van zijn kinder-slaapkamer en speelkamer,
in zijn dagelijkschen omgang met andere kinderen van zijn leeftijd,
zal het een gevoel van de juiste menschelijke verhouding, als het
ware, met de moedermelk in zich opnemen, een besef krijgen van de
rechten van anderen en van zich zelf. In plaats van zich het leven te
denken als iets waarin alle pret bestaat om door anderen rondgedragen
en geliefkoosd te worden, of ook om door anderen getiranniseerd
of onuitstaanbaar verveeld te worden, zal het kind het leven gaan
beschouwen als een gelegenheid om zich ongehinderd te ontwikkelen,
bekend te worden met zijn eigen ontluikende gaven van lichaam en
geest, in een atmospheer van lichamelijke warmte en gemak en van
kalme zielerust.

Rechtstreeksche, geconcentreerde, onveranderlijke persoonlijke liefde
is een te heete atmospheer voor een ontluikende ziel. Afwisseling met
eenzaamheid, drift en onrechtvaardigheid brengt niet de gewenschte
verandering. Een bedaard toegepaste liefde, door wijsheid verlicht,
op rechtvaardigheid gegrondvest, en door de innige toewijding van de
eigen moeder nu en dan afgewisseld, zou ons na weinige geslachten tot
andere menschen maken. De neiging en uiting van ons geheele leven
worden sterk gewijzigd door de omgeving in de kindsheid, en deze
omgeving kan verbeterd worden, evenwel niet door de individueele
moeder in de individueele woning.

Er zijn drie redenen waarom de individueele moeder nooit geschikt
gemaakt kan worden om alle zorg voor haar kinderen op zich te nemen. De
eerste twee zijn te bekend om er lang bij stil te staan, de derde is
zoo volstrekt afdoend, dat die alleen voldoende zou zijn.

Ten eerste is niet elke vrouw met de bijzondere eigenschappen en
gaven geboren, noodig om de juiste zorg voor kinderen op zich te
nemen; zij bezit er geen aanleg voor. Ten tweede kan niet iedere
vrouw de opleiding en oefening verkrijgen, noodig om haar geschikt
te maken de juiste zorg voor kinderen op zich te nemen; zij is er
niet voor opgeleid. Ten derde, zoolang elke vrouw alle zorg alleen
voor eigen kinderen op zich neemt, kan nooit een vrouw de vereischte
ondervinding er voor opdoen. Dat is de laatste hinderpaal. Dat houdt
ons menschelijk moederschap achterlijk. Geen moeder weet meer dan
haar moeder wist; geen moeder heeft ooit haar beroep geleerd; en onze
kinderen ondergaan de goed-gemeende proefnemingen van een eindelooze
reeks van amateur-opvoedsters.

Wij trachten een kindermeid te krijgen, die ondervinding heeft. Wij
zoeken een arts met ondervinding. Maar naar onze opinie is een moeder
met ondervinding eenvoudig een, die veel kinderen gebaard heeft,
alsof baren een opvoedend proces was!

De angsten van het kraambed of de angsten van een kindersterfbed, hoe
vaak ook ondervonden, dragen hoegenaamd niet bij tot de kennis van de
moeder omtrent de juiste verzorging, kleeding, voeding en onderricht
van het kind. De afdeeling opvoeding van het moederschap is geen
persoonlijke functie; het is in haar waren aard een maatschappelijke
functie; en in de volbrenging er van schieten wij betreurenswaardig
te kort.

De economisch onafhankelijke moeder, verruimd en bevrijd, versterkt
en ontwikkeld door haar maatschappelijke taak, zal als moeder beter
dienst bewijzen dan dit de afhankelijke moeder mogelijk is. Niets kan
meer de belangen der menschheid bevorderen dan verstandiger zorg en
breeder opgevatte liefde van een georganiseerd menschelijk moederschap
over onze kleine kinderen. Zulk edeler moederschap, voortbrengende
edeler kinderen en hen op edeler wijze groot brengende, zal een wereld
mogelijk maken, zooals wij die wenschen. En deze verandering nadert
overweldigend snel, ondanks onze dwaze vrees.



XIV


De verandering in opvatting en uitdrukking van ons huiselijk
leven, zoo snel en krachtig rondom ons plaats grijpend, sluit
vele ver-reikende gevolgen in, die alle bevorderlijk zijn aan den
menschelijken vooruitgang. Niet de minste van deze is de verbetering
in de samenstelling van het maatschappelijk verkeer.

Deze behoefte der beschaving was in vroeger tijd onbekend, toen
familie-omgang voldoende was voor allen en toen elke verdere
aanraking tusschen individuen oorlog beteekende. Handel en het
daaruit voortvloeiend reizen voor zaken, de specialisatie van arbeid
en de verspreiding van zijn producten, en alle verdere ontwikkeling,
hebben een ruimer en vrijer en herhaaldelijker omgang ten gevolge
gehad van de tallooze individuen, wier onderlinge handelingen de
maatschappij vormen. Slechts kort geleden en nog maar gedeeltelijk,
hebben de vrouwen als individuen aan dit onderling maatschappelijk
verkeer deelgenomen, en toch maakt dit de wezenlijke voorwaarde uit
voor ware beschaving. Het maatschappelijk verkeer bestaat niet voor
ons genoegen, maar als een noodzakelijkheid voor den mensch.

Voor vrouwen als individuen is het een steeds grooter wordende eisch
om mannen en andere vrouwen als individuen te ontmoeten, zonder
juist in familiebetrekking tot hen te staan. Als een sociale behoefte
moet er noodzakelijk eenige vorm aan gegeven worden; maar de juiste
ontwikkeling er van wordt thans nog sterk belemmerd door de haar
aanklevende vormen van huiselijke en maatschappelijke gewoonten, die
hun ontstaan danken aan de sexueel-economische verhouding. De eisch
van een vrijer en ruimer maatschappelijken omgang tusschen de beide
seksen berust hoofdzakelijk op een wederzijds gevoelde behoefte;
doch in het hedendaagsche leven is dit een veel reiner gevoelde en
hooger opgevatte aandoening geworden dan zij aanvankelijk was, toen nog
slechts één behoefte en één wijze om daaraan te voldoen bestond. Thans
eischt deze behoefte dringend een betere regeling van onze levenswijze.

In sociale evolutie, evenals in andere evolutiën, ontgroeien wij
slechts langzaam aan den uiterlijken vorm passend voor de vroegere
behoeften; en de overgangsperiode, zoolang de nieuwe functiën tastend
rondzoeken door de oude organen en die eerst langzamerhand tot
een werktuigelijke uiting kunnen dwingen, is steeds onvermijdelijk
pijnlijk. Voor zoover onze ontwikkeling thans gevorderd is,--nog
steunende op een diep gewortelde overtuiging dat de wereld alleen uit
gezinnen is samengesteld en de regeling der zaken noodzakelijk het
belang dezer gezinnen moet bevorderen,--hebben wij er nauwgezet naar
gestreefd het familie-belang te bevorderen en het familie-leven te
veraangenamen en zijn daarbij onbewust of onwillekeurig gedwongen
geworden, voor individuen slechts voorbijgaande maatregelen te
nemen. Wat niet strekte tot bevordering van het familieleven, maar
wel om te gemoet te komen aan de behoeften van individuen, op dat
tijdstip in geen familie-verhouding levende, werd steeds in beginsel
krachtig bestreden, ofschoon men gedwongen werd in de praktijk er
aan toe te geven.

Nog heden worden er ernstige en humoristische artikelen geschreven, met
het doel te protesteeren tegen de toenemend weelderige en gemakkelijke
inrichting der gehuurde vertrekken voor ongehuwde mannen, even als men
te velde trekt tegen de financieele onafhankelijkheid der vrouwen,
op grond dat deze omstandigheden het huwelijk en het familieleven
tegengaan. De meeste mannen doorleven tegenwoordig een tijdruimte
van misschien tien jaren, dat zij op zich zelf staande menschen zijn;
zaken roepen hen uit het ouderlijk huis en veroorloven hun voorloopig
niet een nieuw gezin voor zich zelf op te bouwen. Ook vrouwen treden
elk jaar meer en meer een gelijke individueele levensperiode in. En
er is een zeker vast percentage van individuen, "oneven nummers"
en "gebroken stellen", die in het familieleven overschieten of
achtergebleven zijn; en ook dezen moeten leven.

Het familiehotel, het pension, de club, de gehuurde kamer en het
restaurant zijn tegenwoordig de toevlucht voor deze groote en steeds
grooter wordende klasse. Het zijn menschen, die voor zekeren tijd
ergens willen wonen, soms voor jaren, doch die niet gehuwd zijn of
op andere wijze een gezin bezitten. Omdat huiselijk leven in onzen
geest onafscheidelijk verbonden is met huwelijksleven, een woning
verondersteld wordt een gezin te bevatten en een gezin een hoofd
te hebben, zijn zulke alleenstaande personen niet bij machte eenig
huiselijk leven te leiden en worden daarom verplicht het ongerief, de
schade, de duurte, de dikwijls onhygienische en somtijds onzedelijke
invloeden van onze plaatsvervangende hulpmiddelen te verdragen.

Het menschelijk ras eischt thans dat er voorzien wordt in de behoeften
van individuen, afgescheiden van hun geslachts-verhouding. Wij dwalen
wanneer wij meenen dat alleen gehuwde menschen en hunne onmiddellijke
verwanten eenig recht hebben om in comfort en in een gezonde omgeving
te leven. Ieder mensch heeft behoefte aan een woning,--ongehuwde,
echtgenoot, weduwnaar, meisje, vrouw, weduwe, jong en oud. Zij hebben
er behoefte aan van de wieg tot het graf, zonder dat dit iets met
hunne geslachts-verbintenissen te maken heeft. Wij moesten de woning
en het comfort der menschheid zoodanig inrichten en opbouwen dat het
huwelijk er niet door benadeeld wordt, doch dat zij ook niet van het
huwelijk afhankelijk waren. Door de werkzaamheden van het huiselijk
leven beroepsmatig te doen uitoefenen, met kamers en suites van kamers
en huizen voor een of meer personen verkrijgbaar, zouden wij ongehuwd
kunnen leven, zonder iets van het aangename van een eigen woning of
van de gewone gezelligheid op te offeren; wij zouden onze familie
kunnen verliezen, zonder daarom beroofd te worden van de genoegens
van het huiselijk leven; wij zouden kunnen huwen in vrijheid en geluk,
zonder eenige verandering te brengen in de economische basis van een
der betreffende partijen.

Gehuwde lieden zullen wel altijd aan een gezamenlijke woning de
voorkeur geven en die kunnen zij hebben; maar groepen van vrouwen
of groepen van mannen zouden ook een gezamenlijke woning of
aangrenzende kamers kunnen hebben, indien zij dat wenschten. Doch
zelfs alleenstaande personen zouden een woning voor zich zelf kunnen
hebben, zonder dat zij daarom ook de drukte van een huishouding op
hun schouders behoeven te laden.

Indien men de keukens uit de woningen neemt, houdt men kamers over
voor elken regelingsvorm geschikt; men kan die kamers bewonen zonder
dat dit beteekent "huishouding" doen. Het persoonlijk karakter en de
smaak zouden met zoo'n levenswijze tot bloei kunnen komen als nooit te
voren; de woning van elk individu zou ten slotte de persoonlijkheid
van den bewoner uitdrukken, en de vereeniging van twee personen
tot een huwelijk zou niet noodzakelijk het dooreen gooien van de
geheele uiterlijke inrichting van hun leven ten gevolge hebben,--een
zaak waarbij steeds veel van de teederheid en frischheid der liefde
verloren gaat. Het gevoel van levenslange vrijheid en van vrede in
en duurzaamheid van iemands eigen woning zal er veel toe bijdragen
de persoonlijke levensverhoudingen te louteren en te verheffen,
maar nog meer de maatschappelijke verhoudingen te versterken en uit
te breiden. Het individu zal leeren zich zelf een samenstellend deel
van het maatschappelijk gebouw te voelen, in nauw, rechtstreeksch en
bestendig verband staande met de behoeften en eischen der maatschappij.

Dit is voor vrouwen bijzonder noodig, omdat men haar meestal alleen
beschouwt, en zij zelf doen het ook, als deelen van gezinnen, niet in
staat om op zich zelf gelukkig te leven. De overtuiging, dat zij voor
haar geheele leven rust en vrede kunnen vinden, zelfs zonder dat zij
trouwen,--en dat zij die ook kunnen vinden indien zij trouwen,--zal een
kalmte en kracht in haar ontwikkelen, die haar zelf en de wereld zeer
ten goede zal komen. Het is een schitterend bewijs hoezeer de bestaande
huwelijksvorm het karakter prikkelt en den mensch onvoldaan laat,
dat de vrouwen door de behoefte aan voedsel en kleederen en de mannen
door de behoefte aan keukenmeiden en huishoudsters er toe gedwongen
moeten worden. Wij zijn bespottelijk bang, dat mannen en vrouwen,
indien zij hun levensbehoeften op andere wijze dan door het huwelijk
kunnen verkrijgen, voor de huwelijks-verhouding hartelijk zullen
bedanken. En dan bezingen wij nog bewonderend de macht der liefde!

Wij mogen waarlijk hopen, dat het meest te waardeeren gevolg van de
verandering in den grondslag van het leven, liefde en huwelijk zal
reinigen van dit lage bijvoegsel van financieel belang en persoonlijk
gemak; en dat mannen en vrouwen, eeuwig tot elkaar aangetrokken door de
sterkste kracht in de natuur, ten laatste in staat zullen zijn elkander
op het gebied van zuivere en volmaakte liefde te ontmoeten. Wij maken
onze eigen idealen, ons diepste instinkt, onze hoogste overtuiging
te schande door deze grove verdenking, dat het edelste ras op aarde
niet zou willen paren, of ten minste niet monogaam zou willen paren,
tenzij het gekocht en gelokt wordt door de gewone dierlijke behoefte
aan voedsel en dekking, en geketend wordt door gewoonte en wet.

De innigheid, de reinheid, de bestendigheid der huwelijksverhouding
berusten op de noodzakelijkheid dat beide ouders voor de kinderen
langdurig zorg moeten dragen,--een gevolg van de ontwikkeling van het
ras, waaraan wij nooit kunnen ontsnappen. Wanneer ouders zich minder
zullen uitsloven om voedsel te verkrijgen en het te koken, om meubelen
te verkrijgen en ze schoon te houden, dan zullen zij misschien meer
tijd vinden om nieuwe gedachten en nieuwe inspanning aan de verzorging
hunner kinderen te wijden. Het kind heeft hooger behoeften dan aan
een boterham en een bed; dit zijn alleen ras-behoeften die het met
zijn geheele soort gemeen heeft. Het heeft veel meer behoefte--en aan
deze wordt minder voldaan--aan het gezelschap van, en de vereeniging,
de persoonlijke aanraking met zijn vader en zijne moeder. Wanneer vele
van de tegenwoordige werkzaamheden uit het huis verwijderd zijn, dan
zullen wij den tijd vinden en misschien ook den lust om werkelijk met
onze kinderen kennis te maken. Het zal ons dan toeschijnen dat zij niet
zoo zeer schepselen zijn die bewaakt, als wel menschjes die begrepen
willen worden. Even als door de burgerlijke en militaire bescherming
der maatschappij reeds sedert lang de tand-en-klauw-verdediging van
wreede ouders werd afgeschaft, zonder dat daardoor de familieband in
gevaar gebracht werd, zoo zullen ook de economische veranderingen in
de maatschappij, die aan het tehuis brengen van voedsel door de ouders
een einde zullen maken, geen slechte gevolgen voor de liefde en achting
in het gezin medebrengen. Deze primitieve behoeften en de primitieve
wijze om er aan te gemoet te komen, hielden de familie-verhouding
ongetwijfeld op een zeer laag standpunt; maar zij liggen reeds
gedeeltelijk achter ons en de band tusschen ouders en kinderen werd
door de verandering niet verzwakt, maar integendeel versterkt.

Hoe meer wij aan deze lage toestanden ontgroeien, des te volkomener
zullen wij de dieper en hooger verhoudingsvormen kunnen verwezenlijken,
welke de kracht en den lust van het menschelijk leven uitmaken. Goed
en voortdurend voor de veraangenaming van het individueele leven te
zorgen, zal niet de kracht vernietigen waardoor mannen en vrouwen zich
tot elkander voelen aangetrokken, of die de kinderen aan de ouders
bindt; doch het zal deze verhoudingen reiner en sterker maken en tot
een hoogte opvoeren, welke wij eenigszins kunnen afleiden uit het
resultaat, door zulke veranderingen in sommige gezinnen reeds tot
stand gebracht. Door de individuen, oud en jong, van den dwang te
bevrijden om deel van een gezin uit te maken en hun te veroorloven
vrij in de maatschappij te leven, werken wij bovendien krachtig mede
aan de ontwikkeling van het ware maatschappelijk verkeer.

De tegenwoordige economische grondslag van het familieleven
houdt onzen vriendschappelijken en gemeenzamen omgang binnen enge
grenzen. Het is thans alleen mogelijk met families om te gaan en
families te bezoeken in plaats van om te gaan met individuen; en het
toenemend persoonlijk verschil der individuen maakt het hoe langer hoe
onmogelijker dat alle leden van een zeker gezin den bezoeker behagen
of behagen vinden in hem. Zoolang wij op den tegenwoordigen grondslag
blijven voortleven belemmeren wij den vrijen omgang en brengen de
familieverhouding dikwijls in pijnlijke spanning. De verandering der
economische verhouding in de gezinnen, van de geslachts-basis tot de
maatschappelijke basis, zal een ruimer individueelen omgang mogelijk
maken, zonder dat hiermede een breuk der familiebanden vergezeld
behoeft te gaan.

Men heeft den drang der familieleden, hun toenemenden wensch naar
een algemeener en persoonlijker maatschappelijken omgang enkel
toegeschreven aan dorst naar genoegens, en daarom meenden de moralisten
er krachtig tegen te velde te moeten trekken. Zij beweerden dat de
hoogste vorm van omgang, omgang met eigen familieleden was en dat de
wensch om ruimer en gemakkelijker met anderen te kunnen verkeeren uit
onwaardige gevoelens voortsproot. "Hij is goed voor zijn gezin;" zeggen
wij vol bewondering van den man die s'avonds niets meer verlangt dan
zijn courant en zijn pantoffels; en voor de vrouw, die durft bekennen
dat zij nog ander gezelschap wenscht dan haar man, hebben wij slechts
één naam. Ook voor de kinderen geldt dit. Onophoudelijk spannen wij
ons in "de jongens tehuis te houden", "het tehuis aantrekkelijk te
maken", opdat ons oud ideaal, het patriarchaal ideaal, een wereld
van gezinnen en niets anders, gehandhaafd blijft.

Maar wij leven in een wereld van personen zoowel als van gezinnen. Wij
zijn personen zoodra wij geboren zijn, ofschoon geboren in
gezinnen. Wij zijn personen zoodra wij de gezinnen verlaten hebben en
nog personen, zelfs wanneer wij een nieuw, ons eigen gezin, gevormd
hebben. Als personen hebben wij in elke generatie meer, behoefte
ons met andere personen te vereenigen. Het is zeer interessant
op te merken hoe deze behoefte zich steeds deed gevoelen en zich
zelf, door reine en onreine middelen, in de voorafgaande duistere
eeuwen heeft trachten te helpen. Door onze onzinnige overdrijving
van de geslachtsverhouding hebben wij ruwweg voorondersteld, dat
de wensch naar vrijer menschelijken omgang beteekende een vrijer
geslachts-verhouding en daarom moest tegengegaan worden; evenals men
het in Spanje voor zeer onverstandig hield vrouwen te leeren schrijven,
omdat zij dan gemakkelijker met hun minnaars konden omgaan en zoodoende
de grondslagen der maatschappij aan het wankelen zouden kunnen brengen.

Zoodra echter onze geslachts-verhouding door de economische
onafhankelijkheid der vrouwen gezuiverd en geregeld is, zoodra
geslachts-aantrekking niet langer een verterende koorts is, die onze
maatschappij voortdurend in beroering brengt, zullen wij niet meer
tevreden neerzitten bij een half dozijn bloedverwanten, als onzen
eenigen maatschappelijken cirkel. Wij zullen elkander dan meer, niet
minder, noodig hebben en wij zullen de behoefte aan maatschappelijk
verkeer erkennen en beschouwen als het hoogste recht van hen, die
het hoogste ras op aarde zijn.

De kracht, waardoor vrienden zich tot elkander voelen aangetrokken is
een hoogere dan die welke de seksen tot elkander brengt,--hooger in
dien zin, dat zij bij een latere ras-ontwikkeling past. "De liefde
van vrouwen overtreffend", is geen onbeteekenende phrase. Kinderen
hebben elkanders omgang noodig, zoo ook jonge menschen. Menschen van
middelbaren leeftijd hebben elkanders omgang noodig, oude menschen
eveneens. Wij hebben elkander allen noodig, veel en dikwijls. Even
als ieder mensch behoefte heeft aan een plaats waar hij alleen kan
zijn, zoo hebben alle menschen eveneens behoefte aan een plaats
van samenzijn; van de twee die elkaar ongestoord hun innigste
gewaarwordingen willen toevertrouwen, tot het grootst aantal dat zich
in harmonie kan verzamelen en bewegen.

Menschheid beteekent samenzijn, terwijl onze levenswijze, waaraan
wij ontegenzeggelijk ontgroeid zijn, ons apart houdt. Hoe vele
menschen, indien zij het feit onder de oogen durven zien, hebben
niet dikwijls hopeloos verlangd om hunne vrienden op betere wijze te
kunnen ontmoeten, hun eigen ware vrienden, verwanten door den geest,
indien niet door het lichaam.

Doch wij, levende in de verhitte atmospheer van onzen overseksten
geest, hebben de menschen steeds als een ras van beesten
uitgeschilderd, wier eenige wensch tot samenzijn gebaseerd is op
den grooten, overwerkten hartstocht, en die alleen van gemengde
nachtelijke zwelgpartijen teruggehouden worden door dat zij aan huis
gebonden zijn. Dit is onwaar! Het is zelfs nu in onzen over-seksten
toestand niet waar. En het zal nog minder waar zijn, wanneer wij
van den kunstmatigen druk der sexueel-economische verhouding verlost
zullen zijn en ons weder natuurlijk kunnen ontwikkelen.

Mannen, vrouwen en kinderen hebben behoefte aan vrijheid om op een
menschelijken grondslag samen te komen, dat wil zeggen, dat zij in
hun dagelijksch leven en door hunne bezigheden bijeenkomen, zonder
bepaald doel, en niet opzettelijk elkander behoeven op te zoeken. Wij
weten allen hoe prettig de kennismaking en de innige vriendschap is die
ontstaat, wanneer menschen op natuurlijke wijze samen worden gebracht,
op de school, aan de universiteit, op een werkplaats, aan boord van
een schip, in den trein, op een gezamenlijk uitstapje, in zaken. De
maatschappelijke behoefte van beide partijen aan een algemeene,
functioneele ontwikkeling van het maatschappelijk verkeer is een
uitgemaakte zaak en gemeenschappelijke functioneele werkzaamheden
bieden daarvoor op natuurlijke wijze de gelegenheid.

De reden waarom vriendschap voor mannen meer beteekent dan voor vrouwen
en waarom de mannen zich veel gemakkelijker en vrijer vereenigen,
ligt in de omstandigheid dat zij zooveel verder in de ras-functiën
ontwikkeld zijn en dat zij samen werken. Het natuurlijk verbond van
gemeenschappelijke inspanning en gemeenschappelijke ontspanning is de
beste bron voor vriendschap. Alleen door een aantal menschen in een
zelfde vertrek bijeen te brengen, om de kubieke ruimte, als het ware,
met hunne lichamen te vullen, daardoor brengt men hunne zielen niet
tot elkander. Onze tegenwoordige vereenigingswijze, in het bijzonder
die der vrouwen, is zeer onvoldoende. Zij kleeden zich en brengen
elkaar een kort bezoek. Dit kort bezoek wordt evenzoo beantwoord. Of
zij zetten veel voedsel gereed en verzoeken veel menschen om het te
komen opeten; of een danspartij, muziek of voordracht is het lokmiddel
voor hun bijeenkomst. Maar zulke menschen ontmoeten elkander niet
werkelijk. Zij doorleven op deze wijze heele leeftijden, zonder ooit
kennis met elkaar gemaakt te hebben. Wij dorsten thans naar een voller
en eerlijker maatschappelijken omgang, maar onze samenleving verschaft
ons thans de middelen nog niet om dien dorst te lesschen.

Mannen hebben onderling in deze behoefte ruimschoots voorzien; maar
tusschen vrouwen onderling of tusschen mannen en vrouwen bestaat nog
geen vrije omgang. Mannen ontmoeten elkaar vrij bij hun werk, terwijl
vrouwen alleen werken. Maar het verschil komt nog sterker uit bij
hun spelen. "Meisjes hebben nooit eenige pret", zeggen de jongens
verwijtend, en zij hebben gelijk. De pret die de meisjes hebben,
moet, evenals haar boterham, langs de geslachts-lijn komen. Mannen
moeten haar het vermaak verschaffen, evenals zij haar al het overige
verschaffen, De mannen hebben de wereld gevuld met spelen en sport,
van de edele worstelperken der Olympische spelen tot de geest en
lichaam versterkende sport van heden; goede, slechte en onbeteekenende
sport. Door alle eeuwen heen hebben de mannen gespeeld en de vrouwen
toegezien, als zij daartoe ten minste uitgenoodigd waren. Zelfs
de prettige bezigheid om mannen te zien spelen was haar ontzegd,
tenzij zij door de deelnemers daarvoor gevraagd werden. De "koningin
van het bal" blijft een muurbloempje, totdat zij door den koning ten
dans gevraagd wordt.

Zelfs thans, nu vele gymnastische spelen voor vrouwen open staan,
nu zij zich kunnen oefenen in tennis en golfspel en al de overige
vermaken, zijn de kansen om te spelen voor beide seksen toch nog niet
gelijk. Een goeden speelmakker te wenschen, is niet hetzelfde als het
gezelschap van de andere sekse te begeeren, en toch hangt de vervulling
van den wensch van een meisje om een goede tegenpartij bij haar spel
te hebben, sterk af van haar macht tot geslachts-aantrekking; dit is
een andere van de vele betreurenswaardige uitingen dier macht. De
wensch om elkander te ontmoeten, wordt door ons uitgelegd als:
"hij" wenscht "haar" te zien, of "zij" wenscht "hem" te zien. De
ontspanning en het pleizier van de menschen is zoo verward met
de geslachts-afhankelijkheid der vrouwen van mannen, dat vrouwen
gedwongen worden naar "hofmakerij" te streven, als zij in waarheid
niets anders wenschen dan zich te amuseeren; en zoolang wij de
vereeniging der geslachten in die richting dringen, houden wij een
heilzamer samenkomen tegen.

Zelfs onze kleine kinderen worden bij hun spel zorgvuldig geoefend
het geslacht te doen uitkomen; en op verschil in gedrag van jongens
en meisjes wordt sterk en aanhoudend aangedrongen, nog voor dat een
van hen aan het bestaan van zulk een verschil denkt. Wanneer meisjes
en jongens samen spelen, worden zij zoo door anderen geplaagd en
moeten zij zooveel aanmerkingen hooren, dat dit alleen reeds elken
gezonden vriendschapsband tegenhoudt en aanleiding geeft tot een
vroegtijdig geslachts-bewustzijn. Jonge mannen en jonge vrouwen
wordt toegestaan meer of minder vrij samen te komen, maar altijd
op een strenge geslachts-basis, want vriendschap tusschen mannen en
vrouwen wordt als iets belachelijks aangemerkt. Iedere gezonde jongen
en ieder meisje neemt dit kwalijk en tracht een vrije, natuurlijke
verhouding te vormen; maar de maatschappelijke druk hiervan is
moeilijk te dragen. Zij mag zooveel "beaux" hebben, als zij omarmen
kan; hij mag aan zooveel meisjes als hij wil "attenties bewijzen",
maar op die wijze alleen mogen zij elkaar ontmoeten.

Het staken van alle vriendschapsbezoeken zoodra een van beide
partijen verloofd is, bewijst den aard van dien band. Wanneer hij
eenmaal een keuze voor een huwelijk gedaan heeft, waarom zou hij dan
nog andere meisjes bezoeken? Wanneer zij eenmaal den man gevonden
heeft die haar wil trouwen, waarom zou zij dan nog met andere mannen
omgaan? Die "bezoeken" en die "omgang" waren alleen maar onderzoekende
voorbereidingen voor een mogelijk huwelijk. En na het huwelijk wordt
verondersteld dat de vrouw geen anderen man dan haar echtgenoot
wenscht te zien en de echtgenoot geen andere vrouw dan de zijne. In
sommige landen keert men deze regeling om, door meer maatschappelijke
vrijheid aan gehuwde lieden toe te staan, maar die gewoonte gaat
vergezeld van een totaal gemis aan vrijheid vóór het huwelijk,
waaruit zoowel in het huwelijksleven als in het maatschappelijk
leven zeer twijfelachtige resultaten verkregen worden. In de hooger
maatschappelijke kringen heeft altijd na het huwelijk meer vrijheid
van socialen omgang tusschen de beide geslachten bestaan; maar in het
algemeen van Amerika gesproken, na de periode van de bezoeken vóór het
huwelijk vinden er zeer weinig natuurlijke en ernstige kennismakingen
tusschen mannen en vrouwen plaats.

Zelfs de vriendschap welke tusschen man en vrouw kan bestaan hebben
vóór het huwelijk, wordt dikwijls in het huwelijk met zijne economische
verwikkelingen spoedig verwoest. Zij hebben dan geen tijd meer om
over vraagstukken te spreken zooals vóór hun huwelijk; zij zijn
te veel bij elkander en stellen te diep belang in de technische en
financieele zaken, hun nieuwe huishouding betreffende. Dit werkt de
ontwikkeling van hooger en reiner verhoudingen tusschen mannen en
vrouwen bestendig tegen en leidt er toe, hen op denzelfden primitieven
voet van geslachts-vereeniging te houden.

Een jong man gaat naar een stad om te leven en te werken. Hij
heeft even goed behoefte aan het gezelschap van vrouwen als
van mannen. Voorheen had hij zijn moeder, zijne zusters en hare
vriendinnen, zijne schoolkameraden. Nu moet hij onze onvrije sociale
toestanden onder de oogen zien. Hij mag twee soorten van vrouwen
bezoeken, degenen die wij "goed" noemen en degenen die wij "slecht"
noemen. (Deze indeeling berust slechts op één zedelijke eigenschap
en dat is een geslachts-eigenschap). Natuurlijk verkiest hij de
goeden. De goeden zijn weder verdeeld in twee soorten, gehuwden en
ongehuwden. Indien hij een gehuwde vrouw dikwijls bezoekt, wordt
er aanmerking op gemaakt; dit vindt hij onpleizierig en laat het
daarom na. Bezoekt hij een ongehuwde vrouw dikwijls, dan wordt er
ook aanmerking op gemaakt; hij wordt dan beschouwd "bedoelingen"
te hebben. De beste middenweg is een aantal ongehuwde vrouwen te
bezoeken en de attenties zoo omzichtig te verdeelen, dat niemand ze
zich persoonlijk kan aantrekken.

Nu treedt hij in de eerste phase van onze sexueel-economische
verhouding: hij kan zelfs geen meisje vrijelijk bezoeken of het
kost hem geld. Het meisje enkel in den familiekring te ontmoeten
kan toch moeilijk verondersteld worden als door een der beide
partijen gewenscht. Men ontmoet niet een half dozijn menschen van
verschillenden leeftijd en van beide seksen zooals men een vriend
alleen ontmoet. Te trachten haar alleen te zien, wordt als een
"bedoeling" beschouwd. "Haar mede uit te nemen", kost geld en hij
betaalt het graag. Maar hij kan dit niet te dikwijls doen, of hij wordt
beschouwd "ernstige bedoelingen" te hebben, en elke stap van de verdere
kennismaking wordt uit een sexueel oogpunt beschouwd en gekritiseerd.

Er bestaat geen natuurlijk, eenvoudig middelpunt van maatschappelijk
verkeer tusschen mannen en vrouwen. De jonge man zal weldra ontdekken
dat zijne bekendheid  met vrouwen zeer hoog in zijn zakboekje genoteerd
staat. Het geld dat hij voor het huwelijk zou kunnen bewaren, wordt
nu voor deze verschillende voorbereidingen gebruikt. Wanneer hij
ziet waarvan de vrouwen houden en hoeveel het kost ze te bevredigen,
dan wijkt zijn hoop op een huwelijk al verder en verder naar den
achtergrond. De periode waarin hij als individu moet leven duurt
langer en hij gewent zich aan oppervlakkige kennismaking met veel
vrouwen, hij leert haar van de meest onbeteekenende zijde kennen,
zonder gelegenheid te hebben tot het vormen van een oprecht verbond
en ware vriendschap. Is het dan te verwonderen dat de andere soort
vrouwen, die ook geld kosten, dat is waar, maar die geen voortdurende
verplichting medebrengen, zulk een bestendige factor in ons sociaal
leven zijn geworden? De sexueel-economische verhouding bevordert de
ondeugd op meer dan één wijze.

De economische onafhankelijkheid der vrouw zal al deze omstandigheden
veranderen even natuurlijk en onvermijdelijk als haar afhankelijkheid
ze ingevoerd heeft. Door zich te wijden aan een of anderen tak
van nijverheid zal zij meer persoonlijkheid en minder sexualiteit
ontwikkelen, en hierdoor zal de druk op de geslachts-verhouding
verminderen, zoowel in mannen als in vrouwen. De nieuwe levenswijze
en het nieuwe karakter dat er aan gegeven wordt, zal in ons
maatschappelijk verkeer de vereeniging van menschen ten volle tot
ontwikkeling brengen. Wanneer de eigen woning inderdaad een privaat
leven mogelijk maakt en niet langer de maatschappelijke en industrieele
horizon der vrouw is; wanneer de werkplaatsen overal--het gebied der
vrouw zoowel als van den man,--huiselijk en gezellig worden door haar
invloed; en wanneer mannen en vrouwen zich gezamenlijk vrij bewegen
bij de uitoefening  der gemeenschappelijke rasfunctiën,--dan zal de
stroom van het menschelijk leven door nieuwe kanalen gaan.

Dan zullen de vrouwen zich niet meer hoofdzakelijk bewegen van de
geïsoleerde woning naar den geïsoleerden winkel en terug, in een
wereld die uit elkander gerukt en in tweespalt gebracht wordt door de
zelfzuchtige voortbrenging van het eene geslacht en het zelfzuchtig
verbruik van het andere; dan zullen wij leven in een wereld van mannen
en vrouwen, die even goed menschelijk als geslachtelijk vereenigd
zijn, en die tezamen voor het algemeen welzijn werken, wat hun ware
bestemming is. De woning zal dan niet langer een economische éénheid
zijn, waar de vervelende huishoudelijke werkzaamheden heel gemeen gauw
aan toegevoegd zijn, maar zij zal een vredige uitdrukking zijn van
persoonlijk leven, wanneer dat zich uit de maatschappelijke omgeving
terugtrekt; en voor aanraking met de maatschappij zal gezorgd worden
door de vele plaatsen van samenkomst, die door de organisatie der
huiselijke werkzaamheden noodig geworden zijn.

De vereenigings-kamer is inderdaad een even groote behoefte voor
het menschelijk leven als de afzonderingskamer,--geen balzaal of
theater, waar men voor een bepaald doel moet uitgenoodigd worden,
maar groote gemeenschappelijke leesmusea en conversatie-kamers,
bad-inrichtingen en gymnastiek-zalen, werk- en speelkamers, waarin
beide geslachten op dezelfde wijze en voor hetzelfde doel toegang
hebben, en waar zij vrij kunnen bijeen komen om uiting te geven
aan algemeen menschelijke gevoelens. De soort gebouwen, door de
organisatie der huiselijke werkzaamheden ontstaan, zullen ook voor
deze plaatsen moeten zorgen. Zij zullen afzonderlijke kamers voor
individuen en afzonderlijke woningen voor gezinnen moeten bevatten,
doch de gemeenschappelijke zaal, de kamer voor allen, mag er evenmin
ontbreken. Zij behooren een plaats voor de kinderen te hebben,
ontworpen en bedoeld als prettige speelplaats van veel kinderen
voor veel jaren, een woning zooals kinderen tot nu toe nooit gehad
hebben. Eveneens moeten er gezelschapskamers voor jonge en oude
menschen zijn, waarin men even natuurlijk bijeenkomt alsof men in
zijn eigen kamer gaat, zonder moeite, navraag of aanmerking.

Zulk een inrichting zou een vrije vereeniging, op gemeenschappelijk
belang gebaseerd, onder ons mogelijk maken, en door de natuurlijke
en gemakkelijke samenvloeiing zouden wij veel hooger eigenschappen
ontwikkelen, dan nu met de inspanning om in onze tegenwoordige kringen
elkander zonder bepaald doel te bezoeken, mogelijk is. Het zou voor
de vrouwen veel gemakkelijker worden den rechten man te kiezen. Zij
zouden de mannen in hun dagelijksche werkzaamheden en ontspanning
kunnen gadeslaan en leeren kennen, waartoe zij nu ten eenenmale
de gelegenheid missen. De koopkracht van den man, welke hem nu den
gemakkelijksten weg verschaft om aan zijn geslachts-lust te voldoen,
zou dan hierop zonder invloed zijn. De vrouw, ontwikkeld door een vrij
en nuttig leven, helder van hoofd en open van oog,--een vrouw nog,
maar een zelfstandig wezen tevens,--die als meisje opgevoed werd tot
economische onafhankelijkheid en vrij mocht omgaan met jonge mannen
in gemeenschappelijk spel en werk, zal geleerd hebben edele mannen
naar waarde te schatten.

De jonge man, wetende dat hij zijne tekortkomingen niet langer met een
gekleede jas kan bedekken en dat hij niet meer alles mag doen eenvoudig
op boete van er voor te betalen, die eigenlijk ook niet veel kwaad
meer kan doen, omdat de vroegere gelegenheid en aansporing ontbreken,
zal, voortdurend bijgestaan en bezield door den vriendschappelijken
omgang met eerlijke en ernstige vrouwen, met al de kracht die de
natuur hem biedt zich kunnen verheffen, in plaats van, zooals nu,
steeds met geweld naar omlaag gerukt worden.

Wanneer de druk van ons over-ontwikkeld geslachts-instinkt uit de
wereld verwijderd is, kan en zal de man, rein en sterk geboren
uit edelhartige, edeldenkende en edelgebouwde moeders, groot
gebracht met de uitgebreide kennis van de nieuwe opvatting van het
moederschap, en dagelijks in vrijen omgang levende met de beste
vrouwen, een geheel nieuw karakter aannemen. Wat dit het ras aan
macht en vrede en geluk zal aanbrengen kan niemand voorspellen. Maar
dit zien wij nu reeds:--dat wij bezig zijn aan onze eens zoo nuttige
sexueel-economische verhouding te ontgroeien; dat deze verhouding thans
vele slechte gevolgen heeft en dat hare verwisseling met economische
vrijheid der vrouw nieuwe krachten in de wereld zal brengen, die
door hare natuurlijke werking de deugden, waarnaar wij reeds zoo lang
gestreefd en verlangd hebben, in ons ontwikkelen zullen.

Deze verandering wordt niet voorspeld en wij kunnen er ook niet voor
pleiten. Zij is reeds in wording en met bewonderenswaardige snelheid
wint zij elk jaar meer en meer veld. Vrouwen noch mannen wenschen de
verandering. Vrouwen noch mannen hebben haar gezocht. Maar dezelfde
groote kracht van sociale evolutie, welke ons in de oude verhouding
bracht,--tot groot verdriet en ellende,--is bezig ons er uit te
brengen, eveneens met droefheid en smart. De tijd is daar, waarin het
voor de wereld beter is dat vrouwen economisch onafhankelijk zijn en
daarom beginnen zij het te worden.

Onderwijl loont het de moeite, den toestand ten volle en eerlijk
onder de oogen te zien, opdat wij weten wat met ons gebeurt en opdat
wij de gelukkigste verandering in menschelijke omstandigheden, die
ooit door de wereld aanschouwd werd, met vreugde kunnen begroeten. De
helft der menschheid uit een gekunstelde positie te bevrijden; sterke
natuurkrachten uit haar gespannen en pijnlijken toestand te verlossen
en ze vrij te maken om ongehinderd te kunnen werken, wat ook haar
bestemming was; toestanden in het leven te roepen, die de menschheid
innerlijk zal veranderen door een beter moederschap en vaderschap,
een beter jeugd en zuigelingsperiode, beter voedsel, beter woningen,
beter maatschappelijken omgang,--beteekent: verbetering der menschheid
langs natuurlijke banen. Zij zal daarom grooten vooruitgang van het ras
en wel met groote snelheid ten gevolge hebben, omdat deze verandering
niet behoeft te wachten tot er nieuwe krachten geschapen worden,
maar omdat zij eenvoudig krachten vrijmaakt, die reeds machtig en
sterk zijn, en de menschheid dus kan opvliegen als een losgelaten
springveer. En het gebeurt reeds. Alles wat wij nog te doen hebben
is te begrijpen en te helpen.



XV


Nu wij weten hoe nauw ons geestelijk bestaan verband houdt met onze
uiterlijke omstandigheden, hoe het zedelijk gevoel en het gedrag van
den mensch gewijzigd worden door de omgeving, moeten wij natuurlijk
uitzien naar kenmerkende gevolgen in de geestelijke ontwikkeling,
voortspruitende uit een zoo belangrijke omstandigheid als onze
sexueel-economische verhouding.

Voortdurend is opgemerkt dat de verhouding der geslachten, in welken
vorm ook, op den zedelijken aard van het menschdom van sterken
invloed was, en dat is één der redenen, waarom in dit boek zulk
een groote nadruk is gelegd op de bijzondere zedelijke kracht dier
verhouding. In het dagelijksch leven beteekent het woord "zedelijk",
"kuisch" en wanneer men van vrouwen spreekt heeft het woord "deugd"
alleen beteekenis als deugd van kuischheid. Groote volksbegrippen zijn
nimmer zonder grondslag. Zij zijn geworteld in diepzinnige waarheden,
die beter gevoeld dan gezien worden en, hoe dom en onwaar zij ook
in hun woordelijke vertolking zijn, in hun algemeene strekking kan
men ze vertrouwen. Niet omdat de deugd van kuischheid voor het ras
zooveel belangrijker is dan de deugd van trouw, de deugd van moed,
de deugden van blijmoedigheid, hoffelijkheid, vriendelijkheid,
maar omdat de geslachts-verhouding waarin wij leven zooveel invloed
uitoefent op de verdere ontwikkeling en regeling van onzen geheelen
zedelijken aard, daarom hechten wij er zooveel beteekenis aan.

Wat wij zedelijk gevoel noemen, is een erkenning van de betrekkelijke
belangrijkheid van zekere handelingen en hare gevolgen. Vaag en zwak
kwam dit bij de vroegere wilden voor en het werd gedurende langen tijd
hoofdzakelijk toegepast bij onduidelijk omschreven en willekeurig
vastgestelde godsdienstige plechtigheden en ceremoniën. Maar de
gewoonte om een gevoel van deugdzaamheid te verbinden met zekere
handelingen door welke lof en voordeel werd ingeoogst, wortelde zich
in de kinderlijke ziel en de reeks van zedelijke handelingen werd
grooter. Sedert is die reeks steeds grooter, hooger en ingewikkelder
geworden, met de andere maatschappelijke hoedanigheden zich
uitbreidende.

Geen menschelijke eigenschap is meer absoluut maatschappelijk dan het
zedelijk gevoel. Ethica is een sociale wetenschap. Er bestaat geen
zedeleer voor het individu. Op zich zelf genomen is de mensch maar een
dier; zijn gedrag staat dan alleen in betrekking tot zijn dierlijke
behoeften,--zelf-behoud en ras-behoud. Elke deugd en de wil ze te
erkennen en er naar te streven is een maatschappelijke hoedanigheid. De
hoogste deugden zijn die waarmede wij op de beste wijze de meeste
menschen dienen en haar ontwikkeling in ons houdt gelijken tred met de
ontwikkeling der maatschappij. Door onze maatschappelijke verhouding
worden onze deugden te voorschijn geroepen en blijven zij in stand.

Een eenvoudig voorbeeld hiervan vinden wij in het gemakkelijk tot
wreedheid vervallen van iemand, die afgesneden is van zijn stamgenooten
en gedwongen wordt in een woeste omgeving te leven. Zelfs een korte
en gedeeltelijke verandering van toestand wijzigt dikwijls op eens
het gedrag, wat men bij de vroomste Nieuw-Engelanders heeft kunnen
opmerken toen zij tijdelijk in de mijnwerken vertoefden. Het blijkt ook
uit het verschil van deugd bij de verschillende klassen van menschen
en in de verschillende takken van nijverheid.

Elke sociale verhouding heeft haar eigen zedewetten; en de algemeene
behoeften der maatschappij, als een geheel, vormen de grondslagen der
zedeleer. Dit kan voor iedere eeuw en voor elk ras nagegaan worden en
steeds zal men een duidelijk verband vinden tusschen de deugden en
ondeugden van een gegeven volk en zijne plaatselijke toestanden. De
economische omgeving beheerscht hoofdzakelijk de ontwikkeling der
zedewetten. Voor iemand die gewend is de zedewetten te beschouwen als
niet van deze wereld afkomstig en die ziet hoe dikwijls deugdzaamheid
den bezitter duur te staan komt, kan dit vreemd schijnen. Het zedelijk
gedrag van een gegeven aantal menschen hangt ten eerste van het bestaan
van deze menschen af. Een gedrag dat er toe zou leiden om hen uit te
roeien, zoude eveneens hunne zedewetten uitroeien. Een gedrag dat hen
doet in stand blijven en toenemen, is het eenige gedrag waarvan de
zedelijke waarde kan worden vastgesteld. Daarom wordt de zedeleer
absoluut beheerscht door het leven en de handhaving daarvan. Van
het laagste en meest bekrompen inzicht dat een handeling goed of
slecht noemt naar gelang van haren onmiddellijken invloed op iemands
tegenwoordig leven, tot het helder vooruitzien van latere gevolgen
dat een gedrag goed of slecht noemt naar gelang het van invloed is
op iemands leven hiernamaals, wordt onze zedeleer, de wetenschap van
het menschelijk gedrag, alleen beoordeeld naar zijne gevolgen.

Daarom vinden wij onvermijdelijk bij alle rassen die handelingen
waardoor menschen leven, als goed aangemerkt en wij zien hooge
goedkeuring geschonken aan hem, die het best die handelingen
volbrengt. In de jacht- en vischperiode werd de beste jager en
de beste visscher ook als de beste man, door zijn stam geprezen
en geëerd. Men kweekte die deugden aan, die den bezitter in
staat stelden met het meeste succes te jagen en te dooden, niet
alleen om zelf te kunnen leven, maar ook om een vertrouwde hulp
te zijn voor zijn vrienden. Barbaarsche deugden waren enkel de
terugkaatsing van barbaarsche toestanden. Geduld en zelfbedwang
te bezitten, was voor den jager een economische behoefte; pijn en
langdurige inspanning gemakkelijk te dragen, was voor den krijger
een noodzakelijkheid. Daarom werden deze deugden, door voorbeeld en
voorschrift, bij de wilden aangekweekt.

In de lange landbouw- en militaire tijdperken geschiedde
hetzelfde. Arbeidzaamheid en geduld werden als deugden in de boeren
geprezen, want het vereischt ijver en geduld om koren te oogsten. De
deugden van moed en gehoorzaamheid werden in den soldaat hoog verheven,
en iedereen moest de deugd van geloof bezitten omdat die een eerste
vereischte was voor het bestaan van den godsdienst. En er werd een
groote mate van geloof vereischt om den godsdienst van die tijden aan
te nemen. De deugd van geloof verminderde in belangrijkheid, zoodra
de godsdienst verstandiger en toepasselijk op het leven werd. Het
vereischt geen inspanning om te gelooven wat men kan begrijpen
en begrijpt. Langzamerhand ontstond het nijverheids-tijdperk
en ontwikkelde zich dit van de zwakke, sporadische pogingen van
den nederigen marskramer en handwerksman,--het slachtoffer van de
overheerschende klasse van militairen--tot onze hedendaagsche kolossale
industrieele organisatie, waarin de soldaat onbarmhartig geëxploiteerd
wordt voor het een of ander financieel belang. Met deze verandering
in economische omstandigheden werd ook de schaal der deugden veranderd.

Lichamelijke moed verminderde in waarde; gehoorzaamheid, geduld,
geloof en de rest staan niet meer zoo hoog aangeschreven als
vroeger. Evenals altijd prijzen en waardeeren wij heden de deugden
waardoor wij leven. Elk dier ontwikkelt de deugden passend voor zijn
omstandigheden; het kenmerkend verschil voor den mensch ligt hierin
dat hij de macht van het bewust begrip en de persoonlijke wilskracht
bij de werking der natuurkracht voegt. Niet alleen voor ons eigen
ras, maar ook voor andere rassen noemen wij die hoedanigheden "goed"
en "slecht," naarmate zij ons tot voordeel strekken; en de beesten
die wij grootbrengen en gebruiken, ontwikkelen noodzakelijkerwijze
de eigenschappen die hun in hun nieuwen toestand het meest tot nut
strekken, zooals bijv. onze welbekende vriend, de hond.

De hond is een dier dat sedert lang van zijne natuurlijke
onderhoudsmiddelen is afgesneden en voor zijn voedsel geheel
afhankelijk is van den mensch. Als een vrije, wilde hond, was hij
onverschrokken, moedig, wreed. Als een tamme, slaafsche hond, bezit
hij lage onderworpenheid, kruipende willoosheid; hij klaagt wanneer
hij een trap krijgt en likt den voet die hem kastijdt. Wij hebben
den oorspronkelijken hond geheel herschapen en zijn zedelijke aard,
zijn geest, toont de verandering meer dan zijn lichaam. De kracht
waardoor dit tot stand werd gebracht is een economische,--de bron
van voedsel en de wijze om het te bemachtigen werden veranderd.

Laat ons eens de kenmerkende deugden der menschheid in het kort
nagaan, haar wijze van ontstaan en ontwikkeling onderzoeken en zien
hoe die ééne bijzondere verhouding, de sexueel-economische, er op
geïnfluenceerd heeft.

Het voornaamste kenmerk van menschelijke deugdzaamheid ligt in, wat
wij ruwweg als altruisme beschrijven,--"zelfopoffering." Elkander
lief te hebben en te dienen, voor elkander zorg te dragen, voor en
met elkander te voelen,--het bijvoegelijk naamwoord van ons ras,
"menschelijk", sluit deze eigenschappen in. Het eigenlijk bestaan der
menschheid maakt deze hoedanigheid tot zekere hoogte noodzakelijk en de
ontwikkeling der menschheid gaat met hare ontwikkeling hand aan hand.

Wanneer wij deze dingen bestudeeren, dan maken wij gewoonlijk de
fout, de noodzakelijkheid van zulke zedelijke hoedanigheden in het
menschelijk leven niet genoeg te waardeeren. Wij hebben gemeend dat het
in toepassing brengen van deze maatschappelijke deugden persoonlijke
inspanning en opoffering kost, en dat er een eeuwigdurende strijd
bestaat tusschen de cosmische ontwikkelingsprocessen en de ethische
processen, zooals Huxley het voorstelt. De sociale evolutie brengt
evenwel de essentieele hoedanigheden van de sociale verhouding
mede, en dat zijn dan onze deugden, waarop wij zoo trotsch zijn. De
natuurlijke veranderingen in het onderling verkeer en de onderlinge
verhouding der menschen ontwikkelden van zelf de hoedanigheden, zonder
welke dat verkeer en die verhouding niet mogelijk waren; en deze
ontwikkeling verliep even geregeld, even natuurlijk, even "cosmisch",
als de organische werkzaamheden in het menschelijk lichaam. Het is
even natuurlijk voor een industrieele maatschappij om in vrede,
als voor een jagersvolk om in oorlog te leven. Die vrede is geen
gevolg van heldhaftige en zelfopofferende inspanning van de leden der
industrieele maatschappij; het is niets anders dan een noodzakelijke
voorwaarde voor hun bestaan.

In het ontwikkelingsverloop der menschelijke zeden wordt een
trapsgewijze uitbreiding van ons begrip van algemeen "goed" en
"kwaad" opgemerkt, in tegenstelling met ons oorspronkelijk begrip
van individueel "goed" en "kwaad." Dit komt bij de personen die zich
geheel aan de maatschappij wijden zeer sterk uit, zooals bij de groote
staatkundigen, patriotten en philanthropen. Ieder van deze woorden
toont in zijne samenstelling reeds dat de beschreven hoedanigheid
van socialen aard is,--de staatsman denkt en werkt voor den staat;
de patriot heeft zijn land lief en werkt er voor, de philanthroop
handelt uit liefde voor de menschheid. Deze eigenschappen zijn allen
van het begin tot het einde een bloote erkenning van het gelijk recht
van den naaste, rechtvaardigheid en hoffelijkheid voor allen; zij zijn
slechts het natuurlijk product der maatschappelijke omstandigheden,
welke door de noodzakelijkheid om in de economische behoeften te
voorzien op het individu inwerken. Het individu dat economisch absoluut
alleen staat evenals het beest, wordt door zuiver egoisme bevoordeeld,
en ontwikkelt dat.

Onze deugden kunnen allen op deze wijze opgespoord en verklaard
worden. De groote voorname stam van alle deugden, welke wij
"liefde" noemen, is niets anders dan de eerste voorwaarde voor ons
maatschappelijk bestaan. Het is cohaesie, waardoor de afzonderlijke
deelen der maatschappij saamgehouden worden. Indien er niet een of
andere aantrekking tusschen ons bestond, dan zouden wij niet in staat
zijn om samen te blijven; en deze aantrekking die door ons bewustzijn
wordt waargenomen, noemen wij liefde. De deugd van gehoorzaamheid
bestaat in de overgave van den eigen wil, wat dikwijls noodzakelijk
is voor het algemeen welzijn; en zij staat daarom bij militairen zoo
hoog aangeschreven, omdat bij hen dikwijls een groot aantal mannen te
zamen moet handelen ten dienste der gemeenschap tegen hun persoonlijk
belang, zelfs met opoffering van hun leven.

Toen wij ons tot een voller maatschappelijk leven ontwikkelden,
ontdekten wij langzaam en zoekend, na vele droevige en kostbare
ervaringen, welk soort van mensch de beste maatschappelijke factor
was. Het type van een goed lid der hedendaagsche maatschappij is een
zich zelf beheerschend, vriendelijk, beschaafd, sterk, verstandig,
dapper, hoffelijk, opgeruimd, waar mensch. In de Middeleeuwen
zoude sterk, moedig en waar, aan de eischen van dien tijd voldaan
hebben. Wij eischen nu voor ons algemeen welzijn een grooter reeks van
hoedanigheden, een meer doorwrochte zedelijke organisatie. Dit alles
geschiedt op eenvoudige, evolutionaire wijze in het maatschappelijk
leven, en moest niet meer verwarring, inspanning en smart veroorzaken
dan eenig ander natuurlijk proces.

De zedelijke ontwikkeling der menschheid was echter een zeer verward
en ingewikkeld proces. Enkele deugden hebben wij in geregelden vorm
ontwikkeld, nauwelijks bemerkende dat het deugden waren, omdat zij
zoo gemakkelijk in gebruik kwamen. Nauwkeurigheid en stiptheid zijn
deugden die de wilden niet kenden, omdat zij ze voor hunne bezigheden
niet noodig hadden. Wij hebben ze ontwikkeld, omdat zij vereischt
werden en zoo werden zij door den druk der economische behoeften
langzamerhand aangenomen. Gehoorzaamheid, zelfs in haren uitersten vorm
van zelfopoffering, werd den soldaat geleerd; toch bestaat er geen
hoedanigheid die altruistischer en onnatuurlijker is, of moeilijker
valt aan te nemen voor den krachtigen individueelen wil. De gewone,
wet-eerbiedigende burger beschouwt zich zelf niet als een held; toch
openbaart hij een hooge mate van maatschappelijke deugdzaamheid,
dikwijls een groote zelfopoffering.

Maar in andere deugden zijn wij niet zoo geleidelijk vooruitgegaan. In
de gewone economische levensverhoudingen en in de geslachtsverhoudingen
onderscheiden wij ons door bijzondere en schadelijke hoedanigheden. Wij
bezitten nog onuitgeroeide hoedanigheden, welke wij op grond van
het maatschappelijk welzijn reeds lang afgelegd moesten hebben en
waardoor nu onophoudelijk strijd ontstaat tusschen deze rudimentaire
overblijfsels en onzen normalen groei. Dit is het waardoor ons
geweten sedert zijn ontwaken onophoudelijk wordt geplaagd en wat wij
"den strijd tusschen goed en kwaad" noemen. Wij hebben het rukken
van die verschillende neigingen innerlijk gevoeld,--den drang om te
doen wat onmiddellijk goed voor ons zelf is, maar wat ons toenemend
sociaal gevoel ons als nadeelig voor de gemeenschap heeft doen kennen
en daarom slecht is; en den drang om te doen wat onmiddellijk slecht
voor ons zelf kon zijn, maar hetzelfde sociale gevoel ons als goed
voor de gemeenschap heeft doen kennen en daarom als goed moet worden
aangemerkt. Dit voelden wij, en zochten in onzen geest naar een
verklaring van ons gedrag, omdat wij wisten dat het vreemd was. Het
menschelijk verstand wil een verklaring hebben, indien het er een
zoekt. Wij maakten er een.

De achtergebleven impulsiën van het individueele dier,--goed voor hem,
omdat hij ze noodig had, maar slecht voor ons, omdat wij begonnen
mensch te worden en andere behoeften kregen,--pakten wij tot één hoop
samen, en met onze gemakkelijke, dramatische, personifieerende neiging
noemden wij dien "den duivel." En aangezien deze slechte ingevingen
gewoonlijk aandriften  van physischen aard waren, beschouwden wij onze
lichamen, en onzen aard in het algemeen, als deel van het kwade,--"de
wereld, het vleesch en de duivel." Wij voelden evenwel ook in ons
een krachtige beroering van nieuwe machten en vreemde neigingen,
die onze zelfzucht tot zwijgen brachten en ons voor anderen deden
gevoelen; nieuwe liefde, hoop en wenschen, nieuwe verlangens om te
geven in plaats van te nemen, te dienen in plaats van te strijden;
en met echt maatschappelijk instinkt begrijpende dat deze aandriften
ons ten goede zouden leiden, ons tot voordeel zouden strekken, noemden
wij ze den wil van God, de stem van God, den weg tot God. De tweespalt
tusschen deze slechte impulsiën en neigingen, en onze toenemende
macht om zelfbewust en naar willekeur te handelen, veroorzaakte bij
onze geestelijke ontwikkeling den strijd tusschen goed en kwaad.

En vaag en onbestemd naar de bronnen van onze smart zoekende, voor
zoover wij ze konden nasporen, en even als altijd personen in plaats
van toestanden beoordeelend,--zooals een kind de tafel slaat als het
zijn hoofdje stoot,--hebben wij, ras na ras, de vrouw als oorzaak van
alle ellende beschouwd. Niet dat zij aanvankelijk het kwaad zou hebben
uitgedacht,--de vage duivel was de verwijderde oorzaak,--maar de vrouw
zou het over ons hebben gebracht. Pandora maakte de onheils-doos niet;
maar koppig als zij was opende zij haar, niettegenstaande den wijzen
raad van haar man. Eva plantte den appelboom niet; maar zij at van de
vruchten en verleidde haar superieuren man. Het lijkt een kinderachtige
en domme redeneering, maar er zit toch iets in. Ik bedoel niet de
ergerlijke blaam en schande die de mannen, gedurende al deze eeuwen
op hunne moeders geworpen hebben, maar de sociologische waarheid die
er in schuilt.

Niet de vrouw, maar de toestand der vrouw is altijd de oorzaak van
het kwade geweest. De sexueel-economische verhouding heeft haar
bij de maatschappelijke werkzaamheden buiten gesloten, waardoor en
waardoor ook alleen de maatschappelijke deugden tot ontwikkeling
kunnen komen. Zij mocht de hoedanigheden voor onzen ras-vooruitgang
noodig niet verwerven; en in haar in ontwikkeling achtergebleven
toestand heeft zij de deugden en de ondeugden behouden uit die
ontwikkelingsperiode, waarin zij aan banden gelegd werd. In een
periode van geïsoleerde economische werkzaamheden,--enkel dierlijk
individualisme,--in een periode waarin maatschappelijke banden
niet verder reikten dan tusschen bloedverwanten, werd de vrouw
van de aanraking met de maatschappij afgesneden en bestemd voor de
functioneele werkzaamheden van haar geslacht.

Door haar op dezen primitieven grondslag van het economisch leven
te houden, hebben wij de halve menschheid aan het uitgangspunt
vastgebonden en de andere helft laten voortrennen. Wij hebben één soort
van hoedanigheden in de eene helft van ons ras geoefend en aangekweekt,
en een ander soort in de andere helft. En dan verwonderen wij ons
over de tegenstrijdigheden in de menschelijke natuur. Bijvoorbeeld,
wij deden alles wat wij konden, met medewerking der natuurkrachten
om mannen moedig te maken. Wij deden alles wat wij konden, met
medewerking der natuurkrachten, om vrouwen lafhartig te maken. En
aangezien ieder menschelijk wezen uit man en vrouw geboren is, is het
niet zoo verbazend vreemd dat wij een beetje van gemengden aard zijn.

Wij hebben in de mannen de groote hoedanigheden aangekweekt die tot
nut der maatschappij strekken en die ook door den druk van hunne
economische omstandigheden ontwikkeld werden; wij deden dit door te
prijzen of te berispen, te beloonen of te straffen, en met de hulp van
wet en gewoonte. Door dezelfde middelen hebben wij de vrouwen geoefend
in de kleine hoedanigheden van persoonlijk nut, die ook door den druk
van hunne economische omstandigheden ontwikkeld werden. Wij hebben
daardoor een wezen gevormd, dat niet homogeen is, welks leven gevoed
wordt door twee hereditaire stroomen, zoo ongelijk en tegen elkaar
indruischend, als men zich maar met mogelijkheid kan voorstellen. Wij
hebben een ras van geestelijke hybriden voortgebracht, en de
geestelijke eigenschappen der hybriden zijn maar al te goed bekend.

Teruggaande naar dat vroege begin, hebben wij, door de economische
omstandigheden van mannen en vrouwen te doen verschillen, hun
geestelijke ontwikkeling doen verschillen en de lichaamsgesteldheid
van het ras uit de tegenstrijdige elementen van deze uiteenloopende
karakters opgebouwd. Het tegenstrijdig gedrag van dit gekruist
product is het raadsel van het menschelijk leven. Door dit kunstmatig
onderscheid tusschen de beide geslachten te laten voortduren, hebben
wij het raadsel, dat wij zoo moeilijk vonden op te lossen, steeds
behouden en in onze eigen karakters de verwarring en tegenstrijdigheid
bewaard, die ons grootste bezwaar in het leven zijn.

Het grootste en meest radicale gevolg van het herstellen der
economische onafhankelijkheid der vrouwen zal zijn, dat ten slotte
de menschelijke geest helder wordt en kan harmonieeren. Met een
homogene natuur, voortgekomen uit ouders van denzelfden graad van
maatschappelijke ontwikkeling, zullen wij enkelvoudig kunnen voelen,
helder zien, het eens zijn met ons zelf, de dienaar en de meester van
ons eigen leven zijn, in plaats van in zulk een hopelooze verwarring
te worstelen met hetgeen wij genoemd hebben "den dualistischen aard
van den mensch." Laat een beschaafd man met een oorspronkelijke
wilde paren, dan zal hun kind een tweeslachtigen aard hebben. Laat
een Anglo-Sakser met een Afrikaner of Oosterling paren en hun kind
zal van tweeslachtigen aard zijn. Laat een of ander man van een
hoog ontwikkelde natie, vol van de hoog ontwikkelde werkzaamheden
van zijn ras en de daarmede gepaard gaande zedelijke hoedanigheden,
huwen met een zorgvuldig dom gehouden, onontwikkeld vrouwelijk wezen,
dat liefderijk aan zijn zijde gekoesterd wordt, en men krijgt tot
resultaat dat wij allen zoo goed kennen,--de menschelijke geest
in zijn bedroevende, goedgemeende pogingen, zijn blinde dwalingen,
zijn stuipen van hartstocht, en tusschen al dit wankelen door, zijn
schoonen en onophoudelijken drang tot een hooger leven.

Wij zijn met dit resultaat volkomen bekend, maar tot dusver hebben wij
de plaats nog niet bepaald waar de oorzaak gezeteld is. Wij hadden
een flauw vermoeden dat de vrouw er iets mede te maken had; en men
heeft haar, in vele eenvoudige rassen, dienovereenkomstig behandeld,
tot haar verder nadeel en tot dat van alle menschen. Wij moeten echter
inzien dat niet de vrouwen als een sekse verantwoordelijk zijn voor
de slechte moeders in de wereld, maar dat de economische toestand
van de vrouwen haar gemaakt heeft tot wat zij zijn. Indien de mannen
in die omstandigheden geplaatst waren, zouden wij hetzelfde effect
gekregen hebben. Niet de geslachts-verhouding, maar de economische
verhouding van de geslachten heeft den draad van het menschelijk
leven zoo verward.

Behalve de essentieele gebreken van een natuur die niet in
evenwicht is, werden door deze omstandigheden nog andere schadelijke
hoedanigheden in de menschelijke karakters ontwikkeld. Gedurende
ontelbare eeuwen hebben wij getracht, door teeltkeus en opvoeding,
een angstige onderwerping in vrouwen te ontwikkelen. Wanneer er een
"bij-de-handje" verscheen, dan bleef zij ongetrouwd, en dan verdween
haar aard met haar, of zij werd door den een of ander Petruchio
"getemd." In haar afhankelijkheid van de persoonlijke gunst der mannen,
hebben de vrouwen zich met buitengewone bekwaamheid aan haar bron van
bestaan aangepast. Door de noodzakelijkheid van te moeten behagen,
of zij het wenscht of niet, te moeten pleiten voor vergiffenis van
haar kind, of te smeeken om genoegens voor zich zelf, heeft men "de
gebreken van den slaaf" in deze dienstbode der wereld steeds behouden.

Een andere strijd door den toestand van dienstbaarheid ontstaan,
is die tusschen willen en doen. Een dienstbare stelt zijn tijd en
kracht ter beschikking van den wil van een ander. Hij moet steeds
gereed zijn te doen wat hem wordt bevolen, en de natuurwet van
krachtsbesparing, om niet te spreken van zijn eigen bewust oordeel,
verbiedt hem zenuwkracht te verspillen met plannen te beramen en te
ondernemen, die hij waarschijnlijk toch niet mag uitvoeren. Hierdoor
ontstaat een toestand van luiheid, tenzij er gedwongen gewerkt wordt,
maar tevens een onhandelbare, grillige onbuigzaamheid in kleine
zaken,--als reactie van een gedwongen onderwerping.

Een gevaarlijker kracht, die meer de evolutie van het menschelijk
karakter tegenhoudt, dan deze bestendige oefening van de gewoonten der
dienstbaarheid in de helft der menschheid,--en de moeder van allen,--is
nauwelijks denkbaar. De gevolgen werden natuurlijk gewijzigd, door
dat de mannen anders dan de vrouwen werden opgevoed en een andere
omgeving hadden, waardoor in hen tegenovergestelde hoedanigheden
tot ontwikkeling kwamen en deze vermengd op de kinderen werden
overgebracht.

Erfelijkheid kent geen Salische wet. De jongen erft van zijn moeder
evengoed als van zijn vader; het meisje van haar vader, evengoed als
van haar moeder. Dit heeft de slechte resultaten, die ontstaan konden,
ten deele tegengehouden, maar het heeft onze persoonlijke bezwaren
vermeerderd en den algemeenen vooruitgang van het ras vertraagd.

Doch erger dan de gevolgen waren van de belemmering van
den lichamelijken arbeid der vrouwen, was het gevolg van de
beperking van haar macht om voor zich zelf te mogen denken en te
handelen. Het uitgebreide gebruik van den menschelijken wil verkrijgt
men alleen door vrij en willekeurig handelen. De vrouw werd in nog
onontwikkelden toestand lichamelijke vrijheid, de grondslag van alle
kennis, onthouden; haar werd geestelijke vrijheid, de weg tot verdere
wijsheid, niet verleend; haar werd zedelijke vrijheid, om meesteres
over haar eigen daden te zijn en door de genadige wet van consequentie
te leeren wat goed en wat slecht was, geweigerd; en dientengevolge
bleef zij ten achter in de hoogere opvatting der zeden.

Haar zedelijk gevoel is groot genoeg, ziekelijk groot zelfs, omdat
zij in dit opzicht voor haar gedrag steeds gelaakt of geprezen
werd. Haar fijngevoeligheid voor zedelijke handelingen werd zelfs in
een broeikas gekweekt, maar het breede oordeel, waardoor alleen deze
fijngevoeligheid bestuurd kan worden, bezit zij niet. Haar medewerking
tot zedelijken vooruitgang heeft de wereld slechts het wreede besef
van zonde en schande gegeven; de wanhopige wensch om goed te doen
en de vrees om kwaad te doen, doch niet de hulp van een praktisch
verstand en een geregelden wil. De vrouwen zijn, door met elke
generatie de opgehoopte krachten van onzen socialen aard te erven,
en door in elke generatie ten gevolge van haar bekrompen leven weder
achteruit te gaan, krachtige, zelfbewuste middelpunten van zedelijke
impulsie geworden, doch tegelijkertijd slechte gidsen voor het gedrag,
en deze kunnen toch alleen die impulsie van nut zijn en het karakter
van het ras verbeteren.

Men heeft in latere jaren aangenomen dat de vrouw zedelijk hooger
staat dan de man, omdat men in haar sterk het gevoel van kuischheid,
de deugden van trouw, onderwerping en zelfopoffering,--eigenschappen
die in de middeleeuwen tot de eerste deugden gerekend werden,--bewaard
vond. Maar de onophoudelijke groei van het menschelijk leven, het
sociale leven, heeft in den man nieuwe deugden ontwikkeld, die hooger
en noodzakelijker waren; terwijl de zedelijke aard der vrouw, in het
oorspronkelijk stadium van economische afhankelijkheid, een aanhoudende
rem voor den vooruitgang van den menschelijken geest is. De voornaamste
trek van haar leven,--beperking van haar plichten tot de liefde en
hulp van haar naaste bloedverwanten--werkt op ons voortdurend als een
rem, doordat zij den geest belet zich tot de sociale liefde en sociale
diensten uit te breiden, waarvan ons bestaan afhankelijk is. Hierdoor
worden wij op de zedelijke hoogte van het patriarchale tijdperk
gehouden en worden onze oogen gesloten voor den vollen menschenplicht.

Een sterk zelfbewustzijn, gevolg van den voortdurenden omgang met
hetzelfde groepje menschen; een overdreven eigenbelang, gekweekt
door aanhoudend aandacht te schenken en diensten te bewijzen aan
die menschen; een koortsige, martelende, moreele fijngevoeligheid,
zonder den breeden en helderen blik van een goed ontwikkeld
zedelijkheidsbegrip; een gedwarsboomde wil, die dan eens dienst doet
om zich gedwee over te geven, dan weder om listig iets te ontduiken of
zich nutteloos te verzetten; een kinderlijk, weifelend, onbeteekenend
oordeel, verkleind nog door aandoening; een veel te groote toewijding
aan eigen bloedverwanten en een overdreven moederlijke hartstocht;
zulke geestelijke hoedanigheden zijn de onvermijdelijke gevolgen van
onze sexueel-economische verhouding.

Wij kunnen de slechte gevolgen hiervan niet alleen bij de vrouw en
door haar bij het ras bespeuren. Ook de man, als heer en meester,
heeft er in zijn positie onder geleden. De begeerte om macht uit te
oefenen en te heerschen, aan de mannelijke leden van elke diersoort
eigen, werd door deze goedkoope en gemakkelijke heerschappij veel
te sterk gevoed. De heerschappij van den man is geen gevolg van
zijn geschiktheid daarvoor, of omdat hij in eerlijken strijd "zijn
waardigen tegenstander" met gunstigen uitslag verslagen heeft, maar zij
berust alleen op het toeval der geboorte, en hij heerscht over zulke
hulpelooze en inferieure onderdanen, die niet in opstand komen of er
zich tegen verzetten. De gemakkelijke heerschappij, die geen inspanning
vereischt om haar te handhaven; de verzoeking om tot wreedheid te
vervallen, als gevolg van macht zonder verantwoordelijkheid; trots en
eigenzinnigheid welke er steeds mede gepaard gaan,--deze hoedanigheden
zijn door de sexueel-economische verhouding bij de mannen aangekweekt.
Toen de man zijn plaats moest handhaven door ruwe kracht, maakte
dit hem ruwer: toen hij zijn plaats moest handhaven door koop,
door de macht der economische behoeften, toen wendde hij deze macht
zoo meedoogenloos aan, dat hij nog heden ten dage de kenmerken er
van draagt.

Een ander reusachtig kwaad, door deze verhouding veroorzaakt, is de
zelfzucht. Het maatschappelijk leven tracht dit gevoel, dat niets
anders is dan een verachterd individualisme, te overwinnen, maar door
de sexueel-economische verhouding wordt het gevoed. Een wezen te hebben
dat zich geheel wijdt aan zijn directen persoonlijken dienst, en hem
op alle mogelijke wijzen zoekt te behagen en te voldoen, dat heeft den
man, meer dan voor ons stadium van maatschappelijke ontwikkeling past,
zelfzuchtig gemaakt. Zelfs in onze gekunstelde voorname kringen zijn
de mannen verdraagzamer en beleefder en vriendelijker buitenshuis dan
tehuis. Trots, wreedheid en zelfzucht zijn de fouten van den meester;
en deze fouten worden in den boezem van het gezin versterkt door de
valsche positie der vrouw. En elke menschelijke ziel, in de jeugd
licht voor indrukken vatbaar, leeft in nauwe aanraking met deze
toestanden. Onze kinderen moesten door de zeden van een beschaafde,
vrije, ijverige, democratische eeuw omringd zijn; maar zij worden
geboren en opgevoed in de zedelijke atmospheer van het patriarchale
tijdperk. Geen wonder dat het dan wat lang duurt eer wij in staat zijn
van de groote gaven en voorrechten der democratie te kunnen genieten,
de volle maatschappelijke waardigheid en maatschappelijken plicht te
voelen, nu ieder onzer wordt groot gebracht in de vesting van oude
en verouderde aandoeningen,--in het economisch verwante gezin.

Zoo kunnen wij, als gevolg van de sexueel-economische verhouding der
menschen, niet alleen bepaalde gebreken in hun geestelijke ontwikkeling
opsporen, op verschillende wijze in mannen en vrouwen ontstaan doch
gelijkelijk op de kinderen overgebracht, maar ook de aangeboren
karaktervorming deugt niet, wegens de samenvoeging van twee zoo
verschillend geestelijk gevormde menschen;--het menschelijk karakter
is daardoor dikwijls van den aanvang af duister en verwrongen. Wij
worden naar lichaam en geest benadeeld door te ongelijke trekken van
de te zeer uiteenloopende karakters der ouders over te erven, maar
het nadeel komt hier duidelijker aan het licht dan bij den zedelijken
aard van het ras.

Toch kunnen wij ook hier, evenals met de andere slechte gevolgen
wan de sexueel-economische verhouding, het bijkomende goede zien dat
dezen toestand in zijn tijd noodzakelijk maakte, en wij kunnen met
gemakkelijke zekerheid de schoone resultaten van onze tegenwoordige
verandering volgen. Een gezond, normaal zedelijk gewoel, bevrijd
van zijn overdrijvingen en tegenstrijdigheden, zal ons deel worden;
en met een helder besef zullen wij ons de ethische processen niet
langer voorstellen als iets dat boven- en tegennatuurlijk is, maar
als de natuurlijkste zaak der wereld.

Terwijl wij ons nu inspannen en kwellen om onmogelijke deugden
te erlangen, zullen wij dan gemakkelijk en als van zelf deze
eigenschappen verwerven, zonder er zelfs over te denken dat dit iets
bijzonder prijzenswaardigs is. Terwijl onze vooruitgang tot nu toe zoo
belemmerd werd door den invloed van rudimentaire krachten uit vroegere
levensperioden, zal hij  dan effen en snel voorwaarts schrijden,
zoodra mannen en vrouwen in economische verhouding gelijk staan. Zoodra
de moeder van het ras vrij zal zijn, zullen wij in een beter wereld
leven, door het ongedwongen recht van geboorte en door de geleidelijke,
langzame, vreedzame krachten der maatschappelijke evolutie.



AANTEEKENINGEN


[1] Childe Harold's Pilgrimage, Canto IV. CVIII.

[2] Terwijl ik dit werk vertaal lijdt de gansche beschaafde wereld
onder het onrecht, dat de Zuid-Afrikaansche Republieken door Engeland
wordt aangedaan en het gevoel van onmacht om daaraan een eind te maken.





*** End of this LibraryBlog Digital Book "De economische toestand der vrouw - Een studie over de economische verhouding tusschen mannen - en vrouwen als een factor in de sociale evolutie" ***

Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.



Home