Home
  By Author [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Title [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Language
all Classics books content using ISYS

Download this book: [ ASCII | HTML | PDF ]

Look for this book on Amazon


We have new books nearly every day.
If you would like a news letter once a week or once a month
fill out this form and we will give you a summary of the books for that week or month by email.

Title: Achter den Sluier in Perzië en Turksch Arabië - De Aarde en haar Volken, 1917
Author: Hume-Griffith, M. E.
Language: Dutch
As this book started as an ASCII text book there are no pictures available.


*** Start of this LibraryBlog Digital Book "Achter den Sluier in Perzië en Turksch Arabië - De Aarde en haar Volken, 1917" ***


ACHTER DEN SLUIER IN PERZIË EN TURKSCH ARABIË.

Naar het Engelsch van M. E. Hume-Griffith. [1]



De schrijfster van dit werk, dat in 1909, dus vóór den oorlog,
verscheen, draagt het op aan haren echtgenoot, met wien ze acht jaren
doorbracht in dat Oosten, nu ook al door den oorlog geteisterd, waar
hij als zendeling-dokter zijn bezigheid had en zij in de gelegenheid
was, met de vrouwen in vertrouwde aanraking te komen. In haar voorrede
zegt zij, hoe ze heeft getracht, het innerlijk leven van het Oosten
te schilderen, waarvan de gewone reiziger, ook als hij opmerkzaam
en intelligent is, zelden meer te zien krijgt dan een oppervlakkig
kijkje. Gedurende het verblijf van acht jaren in Perzië en Turksch
Arabië, zegt ze, ben ik bevriend geworden met veel vrouwen, wier
leven achter den sluier wordt gesleten, en als de vrouw van een
zendeling-dokter ben ik buitengewoon goed in de gelegenheid geweest,
haar vertrouwen te winnen en bekend te worden met haar denkbeelden. Van
het eigenlijke zendingswerk heb ik weinig verteld; maar ik hoop,
dat mijn schildering belangstelling moge hebben gewekt voor vrouwen,
die in zoo totaal van de onze verschillende omstandigheden leven.

Wij woonden in Perzië van het voorjaar van 1900 tot dat van 1903. Ik
hoorde met groote vreugde, dat mijn man aangewezen was door de
Zendingsmaatschappij, om in Kerman zijn medischen werkkring te
beginnen en dat wij zoo spoedig mogelijk moesten vertrekken. We
trouwden binnen een maand, hadden onze uitrusting gekocht, namen met
bitter leedwezen afscheid van betrekkingen en vrienden en reisden
naar het romantische land Perzië. Van Londen naar Ispahan waren we
juist negen weken onderweg, daar we door ziekte opgehouden werden,
zoowel in Rusland als in de Perzische woestijn.

Op den 9den Mei betraden we de mooie stad Ispahan, waar we met
warmte werden verwelkomd door vrienden, die er ons wachtten. Ik
zal die plaats altijd een warm hart toedragen, want we maakten er
ons eerste home. De dokter, die de praktijk uitoefende in Dsjoelfa,
de christelijke wijk van de stad, was met verlof, en mijn man zou
diens plaats innemen tot zijn terugkomst. Eerst de volgende lente
vertrokken wij naar Kerman. Onze eerste indrukken van het land kregen
we dus in Ispahan en de omstreken. Die eerste tijd is voor wie in
een vreemd land gaat wonen, altijd vol van leven en beweging; men
ontvangt nieuwe indrukken, ziet allerlei nieuws, doet ervaringen op,
die vaak duur worden betaald, maar die noodig zijn, wil de nieuweling
comfort en vrede vinden in zulk een oostersch land.

De inlandsche bedienden willen graag betrekkingen hebben bij de pas
aangekomenen, wetende, dat ze ten minste voor de eerste maanden
een best plaatsje hebben, door flink voordeel te kunnen trekken
uit de onbeleerdheid van de niets kwaads vermoedende Feringhi
of vreemdelingen. Ik kan nog een zucht niet onderdrukken, als ik
denk aan de vele manieren, waarop wij bedrogen werden in die eerste
maanden van ons verblijf in Perzië; maar niemand zei er ons een woord
van, wetend, dat onze oogen gauw genoeg open zouden gaan, en dat de
ervaring de beste leermeesteres was. Het is een zonderling feit, dat
alle huisvrouwen, die pas in het land komen, denken dat hun bedienden
volmaakt zijn, tot ze uitvinden, misschien als het te laat is, dat
ze bij den neus zijn genomen.

Al dadelijk van het begin af ging mijn hart uit naar de mohammedaansche
vrouwen en nu, na acht jaren verblijf onder haar, kan ik naar waarheid
zeggen, dat mijn genegenheid aan diepte heeft gewonnen en dat mijn
sympathie is toegenomen voor die bekoorlijke, maar, helaas, al te
vaak ongelukkige volgsters van Mohammed.

Onze kennis van Perzië raakt in hoofdzaak drie steden, in elk waarvan
we een jaar doorbrachten. Ispahan was, naar we zagen, ons eerste thuis,
daarna kwam een jaar in Kerman, dat ongeveer vijfhonderd mijlen van de
eerste stad is verwijderd, en ten slotte brachten we een zeer gelukkig
jaar door te Yezd, de stad zoowat midden tusschen Ispahan en Kerman.

Perzië wordt wel het Land van den Leeuw en de Zon genoemd. De laatste
naam is stellig wel verdiend, want de zon schijnt bijna altijd, en
zonder dien schitterenden zonneschijn zouden we Perzië niet herkennen.

Het symbool van den Leeuw en de Zon dateert uit den tijd, toen
de aanhangers van Zoroaster in het land woonden. De zon, als het
embleem van de Vuuraanbidders, werd hun nationaal herkenningsteeken,
en de Leeuw werd er later aan toegevoegd, omdat Ali, de kleinzoon van
Mohammed, de Leeuw van God werd genoemd. Het vrouwengelaat in de Zon
werd er eenige jaren later in aangebracht door een van de perzische
koningen als een hulde aan zijn meest beminde vrouw.

De zonneschijn in Perzië is een van de grootste
aantrekkelijkheden. Zelfs in den winter komen er zeer zelden
bewolkte dagen voor. Is er eens een regenachtige dag, dan is het
volk zoo verrast en uit het veld geslagen, dat ze voor het oogenblik
verlamd lijken en niet in staat zijn, hun gewone werk te doen. Mij
is nog altijd in de herinnering gebleven, hoe wij onzen eersten
regenachtigen dag doormaakten. Wij waren op een morgen veel later
dan anders wakker geworden en vonden de lucht dicht bewolkt en een
stortregen vallend. Ik was verbaasd, dat we niet geroepen waren als
gewoonlijk; maar meende, dat de dienstboden het hadden vergeten. Toen
ik de eetkamer binnentrad, zag ik in het geheel geen toebereidselen
voor het ontbijt, en den bediende roepend, vroeg ik hem, waarom het
maal niet gereed was. Bij die vraag scheen hij beleedigd, en zei:
"Maar, Mevrouw, het regent!" Dat feit was naar zijn meening reden
genoeg voor rust, en zoolang de regen aanhield, konden de bedienden
niet tot werken worden gebracht en zaten maar te hangen over het vuur
en te rillen. Dadelijk toen de regen ophield en de zon weer scheen,
waren ze weer normaal.

Die voortdurende zonneschijn is een groote zegen voor de bedelaars
en de armen; ze hebben weinig kleeding noodig, om warm te blijven,
en zoolang ze maar in de zon kunnen liggen te blakeren en genoeg
brood inzamelen om in het leven te blijven, bekommeren ze zich niet
om werken of geld verdienen.

Maar er is één plaats, waar weinig zon komt, en wel in het hart en
het leven van de volksmassa, en nog het sterkst is dat het geval
met de vrouwen van het land, zooals wij zullen zien. Een perzische
zonsverduistering verwekt altijd grooten schrik, en de menschen zijn
bang, dat hun weldoenster zal verdwijnen. Het gebeurde eens, toen
wij in Yezd waren. Plotseling werden honderden geweren en kanonnen
afgeschoten in alle stadsgedeelten. Wij gingen naar buiten, om te zien
wat er gebeurd was en kwamen onze verschrikte bedienden tegen, die
hun geweren in de hand hadden en ons vertelden, dat een reuzenvisch
trachtte de zon te verslinden, en dat ze hoopten door een geweldig
rumoer het dier weg te jagen.

Zandstormen zijn ware beproevingen in Perzië. Geheel onverwachts
verdwijnt het licht; wolken van stof komen aanzetten, en voor ge
tijd hebt ramen en deuren te sluiten, is alles in huis met een fijn,
wit stof bedekt. Die stormen zijn lastig en vervelend, als ge thuis
zijt, maar als ze u overvallen op een tocht door de woestijn, zijn ze
vaak levensgevaarlijk. Zijt ge te paard, dan zit er niets anders op,
dan af te stijgen, hoofd en gezicht zoo goed mogelijk te bedekken,
uw rug naar den storm te keeren en het beste te hopen.

Men kan op verschillende manieren reizen in Perzië, en ieder kan het
inrichten naar zijn eigen opvatting van comfort en gerief. Volgens
mijn meening is de prettigste manier, uw eigen paarden te hebben om
op te rijden en dus uw eigen snelheid te bepalen, zonder gebonden te
zijn aan de langzame, vermoeiende karavaan-allures. Voor wie niet
sterk genoeg is, om te paard te rijden, of die er niet van houdt,
zijn er verschillende vervoermiddelen. Vooreerst is er de "kajavah",
die bestaat uit twee kooien, aan weerszijden van het rijdier hangend;
in die soort van kooien is een klein bankje als zitplaats, maar dat
komt niet steeds voor. Twee menschen van ongeveer gelijk gewicht moeten
aan elken kant plaats nemen, anders is de last niet te overzien. Ik
reisde eens met een groote karavaan. In een van de kajavahs zat
een regeeringsambtenaar met zijn vrouw. Hij was heel tenger en zij
juist het tegenovergestelde, en het gevolg was, dat de kleine man
aanhoudend hoog in de lucht wiegde, terwijl de andere zijde van de
kajavah haast den grond raakte. Ze beproefden allerlei middelen, om
het evenwicht te herstellen, door steenen, die aan den lichten kant
werden ingenomen, door zakken met brandstof aan den buitenkant van de
kajavah te bevestigen; maar het hielp niet. In wanhoop sprong de vrouw
er op het laatst uit, zonder haar man te waarschuwen, en de uitkomst
was voor de toeschouwers belachelijk. De vrouw weigerde den heelen
dag, weer in de kajavah te gaan en wandelde liever, tot een van de
ezeldrijvers haar een zitplaats aanbood boven op de bagage. De kleine
man werd spoedig in evenwicht gebracht met steenen, van den wegkant
opgeraapt, en reisde het verdere van den dag kalm en ongestoord. Aan
het einde wou zijn vrouw echter niet tot hem spreken en geen eten
voor hem koken, en de man, die niet op een gewonen Mohammedaan leek
in zijn houding, kwam naar mijn man toe en vroeg hem, bemiddelend te
willen optreden. In dit geval leek het wel, of man en vrouw van aard
hadden geruild, daar de vrouw beslist de baas was, en de arme man
scheen zich al bedroefd klein te voelen. Er zijn onder Mohammedanen
ook wel vrouwen van een sterken geest.

Ik heb veel gereisd in een van die kajavahs en vond ze prettig en
rustig. Mijn man had een voor mij laten maken met zitplaatsen erin en
met kussens bekleed; we reisden er altijd mee in Perzië, zoodat ik,
als ik vermoeid was van het paardrijden, rust kon nemen. Als ik er
geen gebruik van maakte, lieten we onze bedienden erin zitten. Als
we bij nacht voorttrokken, heb ik uren aaneen in een van die
kajavahs geslapen; de afgemeten en geregelde stap van den muilezel
was bevorderlijk voor de dommeligheid. Maar nu en dan kon het wel
gebeuren, dat het muildier plotseling op zijn knieën vooroverboog,
en dan ging het naar den grond, en ik vloog als een pijl uit den boog
uit het vervoermiddel.

Als de reiziger niet van de kajavah houdt, is er nog de "takhtiravan",
een weelderig vervoermiddel, dat in den regel enkel voor invalieden
gebruikt wordt of voor voorname mohammedaansche dames. Het is een
kast met ramen en deuren, zes of zeven voet breed, vier lang en vijf
hoog. Van boven bestaat de overdekking uit zwaar vilt of iets anders,
dat zon en regen tegenhoudt naar gelang van het seizoen. Binnenin is
een matras met een massa kussens, en het geheel rust op dragers, die
tusschen twee muildieren worden gehangen, één vóór en één achter. De
beweging doet u aan als die van een rollend schip, en als de inzittende
niet tegen zeeziekte beveiligd is, kan men de gewaarwording niet
aangenaam noemen. Ik heb eens een week lang met dat vervoermiddel
gereisd, en toen we ter plaatse waren aangekomen, was mijn rug hier
en daar gekneusd. Voor reizen des nachts is de takhtiravan wel goed;
men kan dan liggen en slapen, als de dieren gelijk stappen en de weg
goed is. Op een oneffen weg is de beweging niet aangenaam.

Wij hadden eens een week van groote pijniging in een wagen zonder
veêren; maar dat was al te vreeselijk. Dat schokken en stooten en de
dagelijks grooter wordende hinder! Ik zou die manier van reizen aan
niemand aanraden, die een reis naar Perzië gaat ondernemen. Toen we
voor het eerst naar het Land van den Leeuw en de Zon gingen, waren
er weinig rijtuigen en ten zuiden van Teheran waren ze heel duur. Nu
worden ze al meer gebruikt, ten minste tot aan Ispahan toe. Toen wij
in 1902 naar Yezd reden, was het in een rijtuig, dat ons welwillend
was geleend door een voornamen inboorling uit Kerman. Al verloren we
onderweg wel eens een wiel, toch was het een koninklijke manier van
reizen, vergelijkenderwijs gesproken. In 1903 reden we van Ispahan
naar Teheran in een particulier rijtuig, dat aan een vriend behoorde;
zoodat ik nu wel denk, dat men meer per rijtuig in Perzië zal reizen.

Het laatste gedeelte van dien rit naar Teheran heeft een diepen
indruk op mij gemaakt. Het was Zaterdag, en wij hoopten ernstig,
Teheran dien avond te bereiken, anders zouden we den Zondag moeten
slijten in een dorpje dichtbij de stad, daar we niet graag reisden
op dien dag. Dus maakten we zooveel mogelijk spoed. De zaak werd
er niet beter op, toen het begon te stortregenen, met een druilig
regentje den verderen dag. Lang voordat de tocht ten einde was, waren
we beiden doornat. De zonsondergang vond ons nog twintig mijlen van
Teheran, en daar de paarden vermoeid waren, moesten we wel een poosje
stilhouden. Toen we zoowat vijf mijlen van de stad waren, bleek de
weg overstroomd, en het was ondoenlijk, te onderscheiden, waar de weg
ophield en de slooten aan weerszijde begonnen. Het was pikdonker,
en er bleef niets anders over, dan op het instinct der paarden te
vertrouwen en hen hun gang te laten gaan. Alles ging goed, tot we
reeds de lichten van Teheran zagen. Daar opeens vielen de paarden
in de diepe sloot. Een arm paardje, ons eigen, dat we meenamen naar
Teheran, om het daar te verkoopen, bleef stil liggen, en we meenden
dat het dood was. Ik sprong uit de dogcart en stond in de sloot,
bijna tot het middel in het water. De lampen waren uitgegaan, en
we waren heelemaal in het donker. Wij riepen en riepen om hulp,
maar er kwam niemand, dus wandelden mijn man en ik een eindje op,
om hulp te zoeken, en lieten de paarden en den wagen achter in de
hoede van den koetsier, die buiten zichzelf was van schrik.

Daar zagen we een klein koffiehuis en vonden een paar mannen bereid,
te helpen aan het uit de sloot trekken van de paarden, terwijl wij
doorliepen naar de poort en wachtten in de loge van den portier. Na
zoowat een uur kwam het rijtuig, en de paarden schenen niet te hebben
geleden van het ongeval. Onze goede vrienden van de amerikaansche
zending verwachtten ons en hadden voor een warm bad en warm drinken
gezorgd, wetend dat, als we dien avond aankwamen, we dat wel noodig
zouden hebben. Dank zij hun voorzorg ondervonden we geen nadeelige
gevolgen van onze natte, zorgvolle reis.

De inwoners van Perzië zijn Mohammedanen; dat zijn de tegenwoordige
Perzen; Zoroasterianen of Parsi's, dat zijn de Perzen van gisteren;
Armeniërs en Joden. Over de beide eerstgenoemden spreek ik hier
niet, omdat wij ze later zullen leeren kennen. Nu even een paar
woorden over Armeniërs en Joden. De eerste werden uit Dsjoelfa
in Armenië veel jaren geleden aangevoerd door een vroegeren Shah,
omdat ze bekwame handwerkslieden waren. Hij gaf hun een voorstad van
Ispahan ter bewoning, en al spoedig ontstond er een flinke armenische
vestiging. Dsjoelfa in Perzië ligt ongeveer drie mijlen van Ispahan,
en daar wonen alle Armeniërs, en tot voor korten tijd hadden de
Europeanen daar ook hun huizen, omdat het niet veilig werd geoordeeld,
in Ispahan te wonen. Maar dat is in den laatsten tijd veranderd,
en de meeste Europeanen hebben nu hun woning in Ispahan.

De Armeniërs zijn knappe werklieden in alle bedrijven. Tot hun
schande moet ik echter ook zeggen, dat zij de bereiders zijn van wijn
en sterken drank. Een echte Mohammedaan mag geen wijn bereiden of
drinken. Door het werk van de Armeniërs komen ze telkens in verzoeking,
en er bieden zich tal van gelegenheden aan, om in het geheim te
zondigen. Voor hospitaalwerk zijn de Armeniërs zeer geschikt, en
er komen ook goede dokters onder hen voor. Mijn man had twee jaren
lang een Armeniër tot assistent, die na ons vertrek naar Indië ging
en een cursus volgde, en thans een volkomen bevoegd, practiseerend
geneesheer is in Indië. Ze hebben fut in zich, om vooruit te komen,
en laten zich door hinderpalen niet afschrikken.

De Joden zijn een armoedig, laagstaand volkje in Perzië. Hun lot is
hard, daar ze veracht en onderdrukt worden door de Mohammedanen en door
allen gehaat en vervloekt worden. Men vindt ze overal, in Ispahan,
Yezd, Kerman en veel andere steden. Ik voelde steeds medelijden met
die stumpers, als ze naar onze apotheek kwamen; maar gelukkig werkt een
afdeeling van de zending onder de Joden in Perzië, die veel doet om hun
leven gelukkiger te maken. Na dit vluchtig kijkje moeten we trachten,
meer vertrouwd te worden met enkele steden en met de inwoners.



Bij onze eerste kennismaking met Kerman maakte de stad een
schilderachtigen indruk. Wij hadden zoowat drie weken gereisd,
en bereikten op Paaschzondag een mooien tuin, een uur of vijf van
Kerman verwijderd, waar we voor dien dag besloten te blijven. Vroeg
op Maandag vertrokken we voor de laatste etappe van onze reis. Juist
toen de zon opging, kwamen we aan den top van een heuvel, en daar lag
in de verte de stad, waar onze gedachten zoo lang op gevestigd waren
geweest, het doel, dat ons het laatste jaar voor oogen had gestaan
en waarvan we hoopten, dat het voor lange jaren ons tehuis zou zijn,
wat God echter anders heeft beslist.

Kerman is een belangwekkende, oude stad, die veel lotswisselingen
heeft gehad en een bonte geschiedenis. Het is ook een mooie stad,
vooral op korten afstand gezien, omringd als het aan drie kanten is
door hooge bergen, die een prachtigen achtergrond vormen voor de aan
hun voeten liggende stad. Aan de vierde zijde breidt zich de woestijn
uit tot Yezd en Ispahan. Het tegenwoordige Kerman is een vesting met
ongeveer veertig duizend inwoners. De muur heeft een dozijn poorten,
enkele nog bruikbaar, maar andere bijna in puin vallend. Inderdaad
zijn de meeste gebouwen in Kerman en ook in het verdere Perzië "kharab
shodeh", dat is, in den toestand van een ruïne. Staan die gebouwen
buiten de stad, dan huizen er jakhalzen, hyena's, uilen en andere
vrije dieren in, die de woestijn bewonen. Toen wij in Kerman een huis
hadden even buiten de stad, hoorden we altijd het geschreeuw en gehuil
van de jakhalzen, en in het begin werden we er bang van, maar op den
duur gewende het, en we misten het avondconcert, als we niet in Kerman
waren. Soms kwamen de dieren in den nacht wel eens in onzen tuin.

Wat de industrie in Perzië betreft, wil ik alleen een paar
fabrieken en industrieën beschrijven, die wij in werking zagen. Het
allerinteressantst zijn naar mijn meening de tapijtfabrieken, die men
op veel plaatsen vindt. Heel weinig Europeanen leven lang achtereen
in Perzië, zonder te worden aangegrepen door de bevlieging voor
tapijtwerk. Ze mogen er tegen strijden; ze bezwijken allen vroeger
of later!

Als ge een tapijt koopt, is de eerste eisch, dat de kleuren vast
zijn. Men doet het onderzoek door den zakdoek nat te maken en het
kleed daarmee of met een wit katoenen of linnen lapje te wrijven. Als
er maar de geringste kleur afkomt, is het kleed niet goed. Het
hangt alles af van den aard en de duurzaamheid van de verf. De oude
kleurstoffen, die in het verleden werden gebruikt, waren indigo,
meekrap en wingerdbladen. Met die drie ingrediënten waren de oude
Perzen in staat, de teêrste en mooiste tinten te scheppen, die alle
vast waren. Maar nu worden de anilinekleuren zoo algemeen gebruikt, dat
het moeilijk is, een kleed te vinden, waarin alle kleuren permanent
zijn. Europeanen worden vaak bedrogen, als ze perzische tapijten
koopen; maar met inlanders gebeurt dat zelden. Als een inlander een
tapijt koopt, verwacht hij, dat het zijn leven lang zal duren en
niet enkel zijn leven, maar ook dat van zijn kinderen, zijn klein-
en achterkleinkinderen, en misschien grooter waarde hebben op het eind
van die periode, dan op den dag, dat hij het kocht. In den regel komt
die verwachting uit.

Als een Pers een nieuw tapijt koopt, is het eerste, wat hij doet, het
in de bazars neer te leggen, waar allen er overheen moeten gaan. Hoe
vuiler en modderiger de schoenen van de voorbijgangers zijn, des
te mooier zal het tapijt later zich voordoen, als ten minste de
kleuren echt zijn. Dit moge vooral gelden voor Syrië en Turksch
Arabië, ik geloof dat het ook voor Perzië geldt. Ik heb zelf vaak
tapijten zien liggen op die manier in de bazars van Damascus, Beiroet,
Bagdad en Mosoel. Ik kon er nooit toe komen, onze kleeden ook aan die
behandeling te onderwerpen, ofschoon mijn man mij altijd verzekerde,
dat het de eenige manier was, om aan de tapijten dien mooien, zijden
glans te geven, waar de echte liefhebber zoozeer aan hecht. Natuurlijk
blijft die glans in wezen door de inlandsche gewoonte, om de schoenen
bij de deur te laten staan. Het voortdurend loopen over de kleeden
met bloote voeten of op kousen verhoogt dien glans, terwijl aan den
anderen kant onze barbaarsche gewoonte, vuile schoenen te dragen in
de kamer, niet goed is voor het tapijt, zoo min als tafels en stoelen
verbeteraars zijn van die grondbekleeding.

Om een goed beoordeelaar te zijn van een kleed, behoeft men juist geen
expert te wezen. Er moet echter op veel dingen worden gelet. Ten eerste
de kleuren, zooals wij reeds hebben gezien; dan moet het aantal steken
op een inch geteld worden, en het heet, dat een goed tapijt zoo wat
tien duizend steken heeft op den vierkanten voet, terwijl enkele van
de beste veertig duizend steken hebben op die ruimte. Een ander punt,
waarop gelet moet worden, is of de breedte overal gelijk is. Men
legt de randen op elkaâr, en als de randen niet samenvallen, is het
geen goed tapijt. Verder moet het volkomen vlak op den vloer liggen,
anders gaat het binnen korten tijd kreukelen en wordt waardeloos. Mijn
man kreeg eens een mooi kermansch tapijt ten geschenke, dat op een
waarde van twintig pond sterling werd geschat, en als het vlak op den
grond had gelegen, nog veel meer waard zou zijn geweest. Wij hebben
het nu aan den wand hangen, en het kreukt niet op die manier.

In Perzië worden de tapijten uit Koerdistan voor de allerbeste
gehouden; ze zijn het duurst en kosten omstreeks drie pond sterling de
vierkante yard. De grootste bekoorlijkheid ligt in het feit, dat ze aan
weerskanten precies gelijk zijn en heel glad en fijn aanvoelen. Daarna
volgen die, welke te Kerman zijn gemaakt, waar men niet zelden figuren
van menschen en dieren op vindt, soms levensgroot. Tijdens ons verblijf
in Kerman bezochten we een paar fabrieken en stelden veel belang in
de vervaardiging.

Alle tapijten worden natuurlijk gemaakt zonder eenige machine. De
schering loopt gewoon over een raam. De inslag bestaat uit korte
draden, doorgestoken en geknoopt met de hand zonder hulp van een
spoel. Als een toer is afgewerkt, wordt het met behulp van een kam door
de schering heen dicht tegen de rest van het weefsel gedrukt. De wever
ziet het patroon niet onder het werken, want hij zit met den verkeerden
kant van het weefsel naar zich toe. De weefgetouwen staan meestal
in een overwelfd vertrek onder den grond, vaak met een stroompje van
water er middendoor. Aan elk getouw zitten drie of vier werkers naar
gelang van de grootte van het tapijt. Soms arbeiden één man en twee
kinderen samen, en ook komt het voor, dat de eigenaar alleen jongens
en meisjes voor het weven gebruikt, terwijl één man toezicht houdt.

Ik zat op een hoog bankje naast een tenger meisje, wier vingers
zoo hard werkten, dat ik haar bewegingen nauwelijks kon volgen. De
opzichter liep heen en weer in de kamer en riep nu en dan zijn
instructies uit. Ik kon er niets van begrijpen; maar de kinderen
schenen hem te verstaan. De opzichter had een papier in de hand,
waarvan hij voorlas, hoeveel blauwe, witte of groene draden genomen
moesten worden, en ieder kind moest de aanwijzingen herhalen. Alles
ging met hooge, eentonige stem, zoodat het een oorverdoovend rumoer
was, waarin die kleine wevers dag in, dag uit, en week in, week uit,
zitten, hard aan den gang gehouden door den onverbiddelijken opzichter.

De kinderen worden al heel jong aangenomen, soms op vijf- of zesjarigen
leeftijd. Hun werkuren zijn van zonsopgang tot zonsondergang in den
zomer en tot twee of drie uur na zonsondergang in den winter, en in den
leertijd en lang daarna krijgen ze geen hooger loon dan een stuiver
per dag. Het gevolg van dit afschuwelijke sweating systeem is dat er
tegenwoordig honderden kinderen zijn in Kerman, van acht tot negen
jaar oud, die al door het verblijf in de donkere, vochtige kelders
lijders zijn aan rheumatiek en andere kwalen. Door het zoo lang in één
houding zitten, op zoo jeugdigen leeftijd in die vochtige atmosfeer,
worden ze ziek; hun handen en voeten worden misvormd en als ze niet
langer kunnen verdienen, vermeerderen ze het groote aantal bedelaars,
dat de straten en bazars van Kerman bevolkt.

Ik zag eens een klein meisje van omstreeks zeven jaar aan den weg
zitten dichtbij ons huis. Toen ik haar vroeg, waarom ze daar heel
alleen zat, antwoordde ze: "Moeder zond mij naar het werk in de
weverij; maar mijn voeten doen mij zoo'n pijn, dat ik niet loopen
kan." Zij wachtte daar, terwijl een lotgenoote in werk en leed iemand
opzocht, om haar vriendinnetje naar de werkzaal te dragen.

Als wij aan het lijden denken van die honderden arme, onschuldige
kinderen, breekt ons hart bijna van droefheid. De "Kreet van de
kinderen" uit Kerman moet toch wel tot God doordringen, en Hij zal
medelijden hebben. En omdat de menschen goedkoope perzische kleedjes
willen hebben, moeten deze kleine martelaars bereid zijn, de gelukkige
jeugd, hun gezondheid en vaak het leven zelf ten offer te brengen op
het altaar der goedkoopheid.

Majoor, nu kolonel Phillott, toen britsch consul te Kerman, was
zoo getroffen, toen hij die arme stumpertjes zag, dat hij besloot,
zelf een weverij te openen met enkel mannen voor het weven. Hij deed
natuurlijk de ervaring op, dat de kosten enorm waren, daar de loonen
zooveel meer bedroegen dan voor de kinderen, en dat de mannen ook
weigerden, zulke lange werktijden te maken. Zoolang kinderen te krijgen
zijn voor haast geen geld, zoolang zullen de wevers hen gebruiken,
zich niet bekommerend om hun leed, alleen om geld te maken, dat in
Perzië als een god wordt aangebeden.

Een zachte soort van viltkarpetten worden ook in Perzië gemaakt,
vooral in Ispahan en Yezd. Ze heeten namaden en worden van allerlei wol
vervaardigd, vooral van kameelhaar. De kleur is lichtbruin en soms
is er in het midden een patroon geweven van andere, meestal roode
kleur. Enkele van die namaden zijn wel een inch dik en heerlijk
zacht, om op te loopen. Ze zijn prachtige onderleggers voor een
mooi tapijt. Ook shawlfabrieken heeft Kerman; maar die gaan in
aantal hard achteruit. Vijftig toemans of tien pond sterling is er
een gewone prijs voor een shawl, die veel gelijkt op de beroemde
indische shawls uit Kaschmir. Die doeken worden door den gouverneur
als eeregeschenk uitgereikt en worden door iedereen op hoogen prijs
gesteld. Zij worden op dezelfde manier geweven als de tapijten en
worden vervaardigd van het onderhaar van een witte geit, die alleen
in de buurt van Kerman voorkomt.

In Ispahan zagen wij het katoendrukken voor gordijnen, tafelkleeden
e. d., die niet duur zijn. De inboorlingen gebruiken de stof ook, om
hun dooden in te wikkelen, en voor dat doel worden bepaalde doeken
gemaakt met toepasselijke Koranspreuken erop. In den zomer, als de
rivierbedding droog is, kan men in Kerman die weefsels in de zon zien
liggen drogen, nadat ze geverfd zijn.

De ruimte laat niet toe, nog andere industrieën te bespreken,
als het koperwerk van Ispahan, het zilver van Ispahan en Sjiras en
het mozaïekwerk, ook uit Sjiras. Maar er is genoeg gezegd, om aan
te toonen dat de Perzen een knap en artistiek volk zijn, en dat, in
aanmerking genomen de primitiefheid van hun methode en hun gereedschap,
de resultaten verrassend mooi en aantrekkelijk zijn.

Ook in den landbouw geschiedt er veel, en de aanvoer van water is
daarbij een mild vloeiende bron van krakeel en oneenigheid, waar
soms wel eens moorden uit voortvloeien. De arbeiders, die voor de
besproeiing van het te veld staande moeten zorgen, hebben lange spaden,
om groeven te graven, die het water een weg banen. Bij een twist zijn
die spaden een geducht wapen, waar al menig schedel mee is gekloofd.

Als wij door de woestijn reden, zagen we menigmaal een troep van
die mannen, die van hun werk kwamen met het lange wapen over den
schouder, en in het halfdonker geleken ze een afdeeling soldaten op
marsch. Het water wordt dikwijls naar een stad of dorp geleid vanaf
de bergen door kanats, dat zijn lange, ondergrondsche kanalen. Kuilen
worden gegraven op afstanden van vijf-en-twintig voet, die met elkander
worden verbonden door een onderaardsche gang, steeds verder loopend tot
de plek is bereikt, waar het water noodig is. Soms zijn die tunnels
mijlen lang en daar de opening van elken put omringd is door hoopen
aarde, lijkt het, of men een opeenvolging ziet van groote molshoopen,
over het land verspreid. Er gaan vaak levens verloren met het maken
van die gangen, daar de wanden niet zelden instorten. De loonen zijn
bij dit werk zeer hoog, als vergoeding voor het levensgevaar.

Een van de hoofdproducten rondom Ispahan is de papaver. Het is een mooi
gezicht, veld naast veld te zien van die prachtige, witte bloemen, soms
mijlen en mijlen ver. Hoe treurig te denken, dat zooveel schoonheid tot
ellende en zonde en verlaging moet leiden! Als de papavervrucht rijp
is, wordt de bol tegen zonsondergang met een soort van kam op drie
plaatsen gekerfd, en uit de openingen vloeit de opium. Die wordt dan
des morgens vóór zonsopgang ingezameld, wordt gedroogd en uitgerold
tot koeken, die klaar zijn voor het gebruik in het land of voor den
uitvoer. Men heeft berekend, dat omstreeks 8000 kisten opium, elk met
ongeveer tweehonderd koeken, jaarlijks uit Perzië worden uitgevoerd.

Ofschoon het verbouwen van opium diegenen verrijkt, die er onmiddellijk
bij betrokken zijn, toch maakt het de streek armer, want de grond,
die anders met koren bebouwd zou zijn geworden, wordt nu in gebruik
genomen voor de papavers, zoodat het graan duurder wordt.

Er wordt ook veel tabak verbouwd in Perzië, die gebruikt wordt in de
"kilian" of waterpijp en voor het rooken van sigaretten. De beste
soort groeit in de buurt van Sjiras. De grond is vruchtbaar en met
weinig moeite verkrijgt men goede oogsten, als er maar watertoevoer
is. Sprekend over het klimaat van Perzië, moet Cyrus hebben gezegd:
"De menschen komen om van koude op één punt en stikken van hitte op
een ander", en dit is nog volkomen toepasselijk op het Perzië van
heden, want iedere plaats heeft weer een ander klimaat, naarmate van
de ligging boven de oppervlakte der zee. Als we aan de Kaspische Zee
op perzisch grondgebied komen, zijn we eenige voeten lager dan het
zeeniveau, en bij gevolg is het klimaat er vochtig en de plantengroei
weelderig. De regenval is in Resjt zoo overvloedig, dat de bronnen
vaak overloopen; het regent er dan ook bijna twee derde deelen van
het jaar. Daar wij altijd aan Perzië hadden gedacht als aan een zeer
droog, verschrompeld land, was onze verbazing groot bij het bereiken
van Resjt, de haven aan de Kaspische Zee, waar wij zulke mooie bosschen
zagen en bloemen in overvloed, zoowel wilde als gekweekte. Primula's,
anemonen, maagdepalm, cyclamen en veel andere soorten van bloemen,
alle bloeiden, toen wij door Resjt reden op onzen weg naar Ispahan. De
varens waren ook heel mooi, vooral maidenhair en pteris. Met al die
gewone bloemen en planten om ons heen, drong het maar half tot ons
door, dat wij niet door een laan in Devonshire reden in Engeland.

Maar naarmate wij al hooger en hooger kwamen in het Elboersgebergte,
verloren wij dat engelsche type van het landschap. Het klimaat werd
droog en warm, en toen we in Teheran waren, was de beschutting van het
koele huis onzer amerikaansche vrienden ons zeer welkom. In Teheran is
het best uit te houden; de winters zijn prettig koud, en de zomerhitte
is niet zóó overweldigend als in andere steden. Daarbij zijn er mooie
tuinen in de buurt en parken, en de inwoners brengen dikwijls den
zomer buiten door. Voor wie de bergen liefheeft, is er de Demavend,
die tot 19400 voet omhoog rijst. Hij draagt niet weinig bij tot de
schoonheid van Teheran en is met de eeuwige sneeuw op zijn top een
wonder van heerlijkheid in de stralen eener laagstaande zon. Ook als
zomertoevlucht is de berg gezocht door wie de hitte wil ontvlieden. Dit
is de hoogste berg in Perzië; maar er zijn veel andere van tien tot
dertien duizend voet, zoodat men in alle tijden van het jaar wel een
koel klimaat kan opzoeken. Als men eenmaal over het Elboersgebergte
is gekomen, ligt heel Perzië als een hoog plateau daar, tot we weer
kunnen afdalen naar de oevers van de Perzische Golf.

In Ispahan zijn de winters helder en koud, en in den zonneschijn kan
men in de meeste wintermaanden buiten zitten; alleen des morgens en
des avonds is het er te koud voor. De atmosfeer is hier, als overal
in Perzië, heel droog, en de huid splijt soms, niet van de kou, maar
van de droogte der lucht. Zij werkt ook op de zenuwen der Europeanen,
vooral bij de vrouwen. In den winter verwarmen de inboorlingen zich
en hun vertrekken met een "korsi", dat is letterlijk een stoel. Die
korsi geeft warmte met een minimum van kosten. Er wordt een opening
gemaakt in den vloer van het vertrek, waar de heele familie woont. In
dat gat wordt een steenen of ijzeren vuurpan gezet, vol aangestoken
houtskool. Daaroverheen wordt de korsi, een houten geraamte, in grootte
afwisselend naar het aantal familieleden, geplaatst en over alles
wordt een groote "lahaf" of gewatteerde deken uitgespreid. Rondom
de korsi legt men zachte matrassen en kussens, en hier brengt het
gezin den tijd door met eten, slapen en praten. De korsi dient als
tafel en de lahaf als bedekking bij dag en nacht. Het is een zeer
ongezonde methode; maar men is er eenmaal aan gewend, en hoe meer
vrienden en betrekkingen ze om de korsi kunnen vereenigen, des te
gelukkiger gevoelen de menschen zich.

De zomers zijn warm in Ispahan, maar er zijn veel plaatsen dichtbij,
die koel en aangenaam zijn en binnen het bereik van wie door zijn werk
in het warme jaargetij in de stad wordt teruggehouden. IJs kan men
altijd in overvloed krijgen, al is het niet steeds volmaakt helder. Het
kan toch dienen voor het afkoelen van vruchten en dranken. De
inlandsche methode om ijs te maken, is nogal knap. Een "yakh khaneh"
of ijshuis ligt meestal buiten de stad of bij een stroomend water. Een
greppel van een paar voet diep wordt gegraven en een muur van twintig
tot veertig voet hoog wordt aan den noord- en den zuidkant opgetrokken,
zoodat de greppel voor alle zonnestralen beschut ligt. Zoodra het gaat
vriezen, wordt een paar inches water in den greppel gelaten, welk
water 's nachts bevriest, en den volgenden dag laat men meer water
binnen, bovenop het ijs. Dit wordt veel dagen achtereen herhaald,
tot een ijsmassa van een voet of meer dikte zich heeft gevormd. Die
wordt dan opgebroken en weggeborgen in diepe kelders ten gebruike in
den zomer. Het werk wordt volgehouden zoolang de vorst aanhoudt, en
meestal krijgt men genoeg voor de behoefte der stad in den tijd van
de groote hitte. Rijke Perzen hebben hun eigen ijskelders, en er zijn
anderen die er hun levensonderhoud mee verdienen. Als er gebrek komt,
voordat de hitte voorbij is, wordt er bevroren sneeuw van de bergen
gehaald; maar die is zeer duur, omdat ze van zoo ver moet komen.

Yezd heeft een veel warmer "heet jaargetij" dan Ispahan; de warmte
duurt daarbij langer en is lastiger te verdragen. De huizen zijn
echte zomerhuizen. Daar de winters korter zijn en minder streng,
wordt er weinig aandacht geschonken aan het gerief dat men in koud
weêr niet kan ontberen, en alles is erop aangelegd, de huizen koel
en luchtig te houden.

Als een reiziger Yezd nadert, moet hij wel worden getroffen door de
vele groote "schoorsteenen", die uit de stad omhoog rijzen, en hij
moet haast denken, dat hij in een drukke fabrieksstad komt en zich
afvragen, welke nijverheid wel zou worden beoefend in zulk een zandstad
der woestijn. Als hij nauwkeurig toeziet, bespeurt hij echter, dat
er geen rook komt uit die schoorsteenen, en dus besluit hij, dat ze
voor iets anders dan voor industriëele doeleinden dienen. Wat is dan
de bedoeling van al die groote, vierkante, schoorsteenachtige torens,
die op de daken van zooveel huizen in Yezd staan? Het zijn luchtkokers,
gebouwd in de hoop, dat ze wat koelte zullen aanvoeren in de huizen in
den zomer, als de atmosfeer zoo verstikkend is, dat het ademen haast
onmogelijk wordt. Windvangers zijn het dus. Er was een hooge op het
huis waarin wij in Yezd woonden, en zelfs op de heetste dagen voelde
men nog wat lucht van boven komen. Het was zoo ingericht in ons huis,
dat, als de luchtstroom naar beneden geleid was door den toren, hij
over een waterreservoir streek en dus afgekoeld werd, eer hij door de
woning streek. Een andere poging, om de hitte in Yezd te doorstaan,
is de gewoonte om het midden van den dag te slijten in kelders onder
den grond.

Enkele van die kelders zijn prachtig ingericht, met muren van het
beroemde marmer uit Yezd, dat veel op albast gelijkt. Ik herinner
mij een van die verblijven van veertig bij dertig voet, heel hoog
en van boven verlicht door ramen, gelijkvloersch met den grond. In
het midden van het vertrek was een waterbak, waar de Perzen zoo op
gesteld zijn, en uit het water rees een fontein, die tot een hoogte
van dertig voet kon spuiten. Een groote halve bol was aan de zoldering
bevestigd, om het schuim te vangen. Hier hielden de bewoners van het
huis hun middagsiësta, en het was er behoorlijk koel, vergeleken
bij de bovenwereld. Maar sommige kelders zijn ver van gezond, en
als men er overdag slaapt, doet men maar al te licht malaria op of
een andere koorts. Als ze droog zijn en goed worden geventileerd,
schijnt het geen kwaad te doen, en zeker is een goede kelder een zegen
voor Europeanen, als de thermometer boven 110° in de schaduw wijst,
terwijl hij in den kelder zelden boven 86 of 90 graden komt.

Schorpioenen, duizendpooten en groote spinnen hebben een best leven
in Yezd. Het klimaat doet ze goed, zoodat ze zeer welvarend zijn en
het leven in onrustbarende mate genieten. Op een dag doodde mijn man
drie schorpioenen binnen het uur, waarvan twee van de vergiftige
zwarte soort. Tarantula's, de groote spinnen, waren er veel in en
buiten het huis, en ze schenen het er altijd op gemunt te hebben,
bij mij te komen onder het gebed. Het is ver van prettig, een van die
schepsels langs je heen te zien glijden met de duidelijke bedoeling,
zich onder je rokken te verbergen! Onze kat sprong er dadelijk op toe,
als ze een van die tarantula's zag, alsof ze er onze aandacht op wou
vestigen, maar ze hapte ze nooit op.

Van het leven in den kelder gaan we nu over naar het leven op het
dak. Dat was vaak het prettigste deel van den dag. Het is aangenaam,
als de hitte van den dag voorbij is, daar te liggen kijken naar de
sterren, wetend dat diezelfde sterren neerzagen op onze dierbaren in
het vaderland. Op het dak te slapen heeft zoowel zijn voor- als zijn
nadeelen. Een groot nadeel is, dat de zon je zoo vroeg wakker maakt,
en een tweede, dat het zingen en praten op de naburige daken het
dikwijls moeilijk maken, rust te vinden. En dan is er nog het zeer
ernstige bezwaar, dat de jakhalzen vaak in den nacht op de daken
komen, zoekend naar iets, om hun honger te stillen, en als ze niets
anders kunnen vinden, wil het wel gebeuren, dat ze slapende kinderen
aanvallen. Bij verscheiden gelegenheden werden kleintjes naar ons
hospitaal gebracht, gewond en verminkt door de jakhalzen, soms tot
onherkenbaar wordens toe. Ik herinner mij een zeer droevig geval van
een moeder, die razend was van smart, omdat haar kindje van enkele
weken door zoo'n dier bijna was opgegeten.

Het leven op het dak begint even na zonsondergang. Van een hoog
punt gezien, is het heel aardig, dat ontwaken van het dakleven te
volgen. Vóór en na worden de familiebedden voor den dag gehaald,
op het dak uitgespreid of op lage houten banken, en dan gaan de
menschen er zitten praten, tot het tijd is voor den avondmaaltijd,
die vaak op het dak wordt gebruikt, waarna de familie zich ter ruste
begeeft. Een Mohammedaan doet erg zijn best, om te zorgen, dat zijn
dak goed beschut is tegen onbescheiden blikken van kijkers, en als hij
nog eenig wantrouwen heeft en zich bespied waant, zal hij dadelijk
zijn muur laten verhoogen. Daar dat zoo is, zijn de daken meestal
omringd door hooge muren, die de lucht beletten, toe te treden en de
nachten dus veel minder dragelijk maken.

Het klimaat van Kerman is bijna volmaakt voor wie eraan gewend is. Daar
de stad ongeveer 6500 voet boven de zee is gelegen en aan alle kanten
door bergen en woestijnen is omgeven, waait er een verfrisschende
koelte. Men behoeft in Kerman niet over dag in kelders te kruipen of
's nachts op het dak zijn toevlucht te zoeken. Het kan haast nergens
beter zijn uit het oogpunt van lucht en weersgesteldheid. De winters
zijn heerlijk, helder en koud, met altijd het gezicht op met sneeuw
bekleede bergen. Een paar zomermaanden lang is het er wel warm, als
vliegen en muggen iemand haast dol maken; maar het is meestal wel
mogelijk, voor een paar weken weg te gaan, en voor 't overige deel van
het jaar is het klimaat al wat men wenschen kan. En toch, al lijkt het
vreemd, Europeanen vonden het hier altijd moeilijk zich te schikken.

Onze zendingspost had in 't begin allerlei lotswisselingen, door
den minder gunstigen gezondheidstoestand van de zendelingen. De
eerste, die het werk er opnam, was een Mr. Carless, een dominee uit
Engeland. Hij ging erheen als een jonge man in de kracht der jeugd,
en na drie jaar, toen hij de liefde en de bewondering had gewonnen,
zoowel van Mohammedanen als van Parsi's, legden ze hem in een eenzaam
graf in de woestijn in een dal tusschen heuvels. Na korten tijd werd
zijn arbeid opgenomen door een Mr. en Mrs. Blankett, maar de laatste
kon slechts enkele maanden blijven; toen moest ze naar Engeland terug
met geknakte gezondheid. Toen werd mijn man aangewezen voor de opening
van een medischen zendingspost daar. Ongelukkig moesten ook wij,
vóór een jaar om was, vertrekken, en wel om mijn gezondheid.

Tijdens ons verblijf daar kwam een engelsch ingenieur, om naar
artesische putten te boren. Na twee of drie maanden kreeg hij koorts
en stierf bij ons in huis. Ook hij rust op dat kalme plekje tusschen
de bergen naast den heer Carless. Toen wij vertrokken, werd een
andere dokter aangesteld, om de plaats van mijn man in te nemen;
maar hij bleef zelfs nog korter in Kerman dan wij. En zoo leek het
wel, of het werk daar niet zou lukken. Doch eindelijk is er aan het
hoofdstuk van rampen een eind gekomen, want onze zendelingen hebben er
nu drie à vier jaar met succes gewerkt. Allen zijn het erover eens,
dat het klimaat heel gezond is, als de menschen, die er wonen, maar
een gezond hart hebben.



In een klimaat als dat van Perzië is het noodig, dat men een deel van
den warmen tijd naar buiten gaat. Er zijn gelukkig geschikte plaatsen
in de buurt van alle groote steden, en dus is het niet moeilijk, er
voor enkele weken uit te breken. De moeite is maar, die plaatsen te
bereiken en je hebben en houden erheen over te brengen, al beperkt
men zich daarin tot het strikt noodzakelijke.

Wanneer men het besluit tot op reis gaan heeft genomen, bepaalt
men den dag van vertrek. Dat lijkt zoo lastig niet. Ja, ge kunt
gemakkelijk zeggen: "Dien en dien dag zullen we gaan," maar dan rekent
ge misschien buiten uw muilezeldrijver om. Op den bepaalden morgen
gaat ge vroeg opstaan, ziet na, of alles klaar is en wacht erop,
dat de lastdieren zullen komen. De tijd verstrijkt; het wordt warm
en geen spoor van de ezels of de geleiders is te zien. Dan stuurt
ge een bediende op onderzoek uit, en hij brengt den drijver mee,
die vriendelijk glimlachend zegt: "Evsha' allah farda (morgen,
zoo God wil), zullen wij op reis gaan." Zijn muildieren zijn naar
een dorp in de buurt en zullen terug zijn "evsha' allah farda." We
kunnen er ons op voorbereiden, dat hetzelfde zich den volgenden
dag herhaalt. Het is altijd "farda" met die menschen, dus moeten we
onze ziel in lijdzaamheid bezitten en het beste hopen. Perzen hebben
nooit haast en kunnen niet begrijpen, waarom het eenig verschil zou
maken of we vandaag gaan of morgen. O, die eindelooze farda's! Wat
verveelden ze ons, toen we een tijdje in het land waren. Maar het is
goed om geduld te leeren en hoe gauwer ge die les goed hebt geleerd,
des te gelukkiger zult ge u in het Oosten voelen.

Zich voorbereiden voor een uitstapje, is in Perzië heel wat anders dan
thuis zich klaarmaken voor het strand of waar ook. Alles moet worden
meegenomen, potten en pannen, tafels, stoelen, bedden en beddegoed,
eenvoudig alles, wat noodig is voor een verblijf van vier of vijf
weken in een huis, waar niets aanwezig is dan de kale muren. Het
is wonderlijk, hoeveel dingen noodig zijn voor een kort verblijf,
al legt men het nog zoo eenvoudig aan.

De inboorlingen zijn erg bijgeloovig, als ze op reis gaan. Het is
bijvoorbeeld in hun oogen een ramp, als men verder moet gaan, wanneer
één van 't gezelschap bij ongeluk niest even vóór het vertrek. Dan
willen ze dat liever uitstellen tot een betere gelegenheid, om het
kwade voorteeken niet te trotseeren. Ik hoorde van een man, die in
zoo'n geval erop aandrong, de reis te vervolgen, met het gevolg, dat
hij van zijn muildier viel en zijn been brak! Ook zorgen de Perzen er
altijd voor, als ze op reis gaan, een goeden voorraad kleine koperen
munt bij zich te hebben, om die aan de bedelaars te geven. Wanneer wij
uitgingen, gaven de bedienden altijd gul aan de armen in de buurt,
om zegen te krijgen op onzen tocht, en ze vergaten nooit, ons het
bedrag in rekening te brengen!

Wij hadden in Perzië prettige vacanties; maar daar ik de hooge lucht
niet kon verdragen, konden we niet naar de bergen gaan, waar het
verblijf in den zomer het aangenaamst is. Toch vonden wij een paar
mooie en vrij koele plaatsen in de vlakte of op geringe hoogte. Onze
eerste vacantie brachten we door in het mooie dorpje Natanz. Ik was
ziek geworden op onze reis naar Ispahan, en de vrouwelijke dokter,
die mij behandelde, ried aan, een poosje naar Natanz te gaan, vóór we
in Ispahan ons huis betrokken. Het was al vrij ver in het voorjaar,
en het is moeilijk, daar in de hitte op zijn verhaal te komen.

Natanz is een schilderachtig dorpje, niet aan den grooten weg gelegen,
zoodat de bewoners nog niet aan Feringhi's of vreemdelingen gewend
waren en onze komst heel wat attentie trok. We kwamen er laat op een
avond aan en werden naar ons logies begeleid door een bewonderende
menigte, die bleef bewonderen al den tijd dat we daar waren. De
vensters van onze kamer bestonden enkel uit latjes, zoodat wie er
belang in stelde, altijd kon zien, wat wij deden. Als we in den
morgen ontwaakten, waren onze trouwe volgelingen er al en drukten
hun neuzen plat tegen de tralies, wachtend, om te zien wat we gingen
doen. Nu en dan was die belangstelling van de zijde der bewoners wel
eens wat lastig; maar hoe vaak de toeschouwers ook weggejaagd werden
door onzen bediende, ze kwamen telkens terug, als hij zijn rug had
gekeerd. De eerste paar dagen kwam ik de kamer niet uit, maar toen
ik sterker werd, ging ik gewoonlijk in een stoel vóór het raam buiten
zitten lezen of schrijven.

Dadelijk als mijn man mij eens alleen liet, kwamen alle vrouwen
als bijtjes op mij af, om nieuwsgierige vragen te doen. Ongelukkig
kon ik toen nog niet met ze praten, daar ik de taal niet kende;
maar ik begreep toch meestal wel wat ze bedoelden door haar
bewegingen. Mijn vulpen was een ding, dat veel verbazing wekte, net
als mijn haarspelden. Het was grappig, hoe blij de vrouwen waren, als
ik haar een paar haarspelden ten geschenke gaf. Ze schenen te meenen,
dat ik ze in mijn hoofd stak als in een speldenkussen. Eerst waren de
vrouwen nog al schuw, want ze wisten niet heel zeker, of ik een man
was of een vrouw. Een van haar kwam eens onder mijn hoed kijken en
toen ze het lange haar zag, kwam ze tot het besluit, dat ik een vrouw
was. Mijn man kreeg een bezoek van een dorpsbestuurder, die het zeer
interessant vond een engelsche vrouw te zien. Het speet ons zeer,
toen onze vacantie in Natanz om was, maar daar we verlangden naar
Ispahan te gaan, wilden we er niet langer blijven dan noodig was.

Onze daarop volgende vacantie was in den zomer van 1900. We gingen
toen maar een klein eindje buiten Ispahan, naar een plaats op een
paar uur rijdens afstands, Pulivagoon geheeten. Het was een heel
aardig dorpje, en een mooi huis van den Zil es Sultan werd ons voor
een maand afgestaan. Het huis was feitelijk boven de rivier gebouwd,
en onze ramen zagen vlak op het water uit, zoodat het ruischen van
de snel stroomende golfjes ons herinnerden aan strandgeluiden van
het dierbare Engeland. Er waren een paar mooie bosschen in de buurt,
waar we vaak met onze thee heen verhuisden en den tijd genoegelijk
sleten met roeien en baden en visschen in de rivier.

Het volgend jaar waren we in Kerman en gingen in den vacantietijd naar
een mooien tuin, zoowat negen uur rijdens van de stad. Mahoon ligt
heel hoog, wel 6700 voet boven de zee. Het klimaat is heerlijk; maar
voor mij was de hoogte te groot, dan dat ik er recht kon genieten. We
hadden een zeer vermoeienden rit van Kerman. We vertrokken even na den
middag en reden een uur of vier, om dan een verkwikkend kopje thee
te gebruiken onder een grooten schaduwrijken boom. Maar lang konden
we niet blijven, want we hadden nog de grootste helft van de reis
vóór ons. Dus bestegen we weer onze paarden, hopend onze bestemming
zoowat om negen uur te bereiken. Maar o, die hoop van ons! Negen uur
kwam en ging en we schenen nog maar niet te zullen aankomen; tien uur
en nog geen spoor van ons dorp. Het was nu pikdonker, en wij waren
allen erg moe en hongerig. Ik was zoo uitgeput, dat ik haast niet
rechtop kon zitten op mijn paard. Mijn man reed vlak naast mij, om
klaar te zijn, als ik van slaperigheid eens van mijn rijdier mocht
vallen. Op de altijd weer herhaalde vraag: "Hoe ver nog?" volgde
steeds het antwoord: "Ensha' allah, maar een half uurtje nog." O,
die halve uren, wat werden ze vervelend! Ik hoopte maar, dat ze eens
zouden zeggen: "Twee uur of drie uur", voor de afwisseling, want dat
herhaalde halve uur was zoo tantalizeerend.

Onze bedienden vertelden mij later, dat ze het maar zeiden, om den
moed er bij mij in te houden, omdat ze dachten, dat het hart van
de Khanoen in haar schoenen zou zinken, zoo zij de waarheid hoorde
omtrent den afstand. Het was na middernacht toen we ter plaatse
waren; het was zóó donker, dat we het pad naar den tuin niet konden
vinden. Onze paarden struikelden over groote steenen of stapten
in slooten, tot er ten laatste iemand was die ons terecht wees. In
het huis hoorde ons vermoeid gezelschap, dat de pakdieren met Bagi,
onze vrouwelijke bediende, en de anderen, nog niet waren aangekomen,
ofschoon ze een paar uur vóór ons op weg waren gegaan. Ze kwamen
eerst den volgenden morgen, zoodat wij niet anders konden doen dan
gaan liggen op de planken van den vloer en zonder avondeten den nacht
ingaan. Er was een pan in huis, waar we een verkwikkenden teug helder
water uit konden drinken en toen gingen we rusten en sliepen spoedig
zoo heerlijk, alsof we op donzen bedden lagen.

Wij werden den volgenden morgen om een uur of acht gewekt door
het geluid van belletjes en wisten daardoor, dat onze karavaan was
aangekomen. Terwijl ze aan 't ontladen waren, liepen wij den tuin in en
verfrischten ons in het koele water, dat door den aanleg stroomde. Het
was of was ten minste geweest een prachtige tuin; maar als alles in
Perzië, werd het al meer een ruïne. Er was water in overvloed, vloeiend
aan weerszijden, en fonteinen sprongen op de bovenste terrassen, zoowel
als beneden in den tuin. De heele aanleg bestond uit een opeenvolging
van terrassen met trappen van het eene terras naar het andere. De
huizen en tuinen waren gebouwd door den heer Tarwan Tarma, toen hij
gouverneur van Kerman was, en moeten handenvol geld hebben gekost.

Wij betrokken het hoogste huis in den tuin, en na eenige dagen kwam
de consul uit Kerman en ging in een lager gelegen woning zijn intrek
nemen. Wij brachten daar een zeer genoegelijke maand door met rijden,
jagen en baden en gezellig verkeer. Mijn man opende een kliniek
voor de dorpelingen, waar hij twee morgens elke week ging werken,
en de menschen waren er zeer mee ingenomen, daar ze, meen ik, nooit
een engelschen dokter bij zich hadden gehad. Wij maakten van onze
vacanties altijd gebruik voor taalstudie, want mijn man kon daar bij
zijn werk in de stad haast geen tijd voor vinden, en wij wilden beiden
goed Perzisch leeren spreken. Ik moet zeggen, dat de Perzen altijd
goed en geduldig waren bij onze vergissingen en nooit lachten om onze
zwakke pogingen tot het voeren van een gesprek. Ongelukkig moesten
wij, juist toen we wat op weg raakten met Perzisch, weer een nieuwe
taal leeren, zoodat we ons Perzisch weer grootendeels vergeten hebben.

Onze laatste vacantie in Perzië brachten we door te Aliabad, een klein
dorpje, tien uur rijdens van Yezd. Een neef van den overleden Shah,
de Jalal ed Dowleh, stond ons tijdelijk een huis af, en daar het maar
klein was, liet hij voor ons in den tuin een groote tent opslaan, die
dienst deed als eet- en zitkamer. De Jalal stond ons ook zoolang een
van zijn rijtuigen af, om van Yezd naar Aliabad te rijden. Het eerste
deel van den weg was goed; we verlieten Yezd vóór zonsondergang en
waren even vóór middernacht halfweg. Hier moesten de paarden rusten
tot den morgen en wij brachten met toestemming van den eigenaar den
nacht in een tuin door. Met een vacht op den grond uitgespreid, en
een paar rijtuigkussens onder het hoofd, brachten we daar een heel
goeden nacht door en werden in den vroegen morgen verkwikt wakker,
gereed voor het tweede gedeelte van onze reis.

We vertrokken vóór zonsopgang, daar we onze bestemming wenschten te
bereiken vóór de groote hitte. Ik zal dien rit nooit vergeten. Er was
over heele einden zelfs geen schijn van een weg, en overal lagen groote
steenen; het was mij een raadsel, hoe de wagen er overheen kwam. Maar
o dat schokken en schudden! De pyramiden op te gaan in een rijtuig
zou nog een heerlijkheid zijn, vergeleken bij dien weg. Wij hadden er
spijt van, dat we het aanbod van het rijtuig hadden aan genomen. Op
zulk een weg is men te paard veel beter af. Maar aan alle dingen komt
een eind voor wie maar geduld heeft; zoo ging het ook met dezen rit,
en wij waren heel blij, toen we omstreeks tien uur de boomen van ons
dorp aan den horizon zagen. We vonden het huisje geriefelijk ingericht,
en het ontbijt wachtte ons in de tent, daar onze bedienden vooruit
waren getrokken, in plaats van in den nacht te blijven rusten.

Aliabad bestond zoowat uit een vijftigtal huizen, alle bewoond door
Mohammedanen van nog al een dweepziek type. Aan alle kanten was het
dorp omringd door bergen en heuvels, wat ons een ingesloten gevoel
gaf. Na zonsondergang was het er dan ook vochtig en koud, want er
lagen veel tuinen in dien tijd van het jaar onder water, de gewone
manier van irrigatie. Ik wou graag kennis maken met de vrouwen uit
het dorp, en dus maakte ik bekend, dat ik in den regel 's morgens
in den tuin zou zijn en graag ieder, die mij zou willen bezoeken,
zou ontvangen. Op die manier kreeg ik de meeste vrouwen te zien;
maar er was over 't geheel niet veel uit ze te krijgen. Zoo zittend
in den tuin, spraken we over den rozenkrans, dien de vrouwen bij
't gebed gebruiken, en vernamen toen een eigenaardige aanwending van
dat voorwerp.

Het tellen van de kralen gebeurt namelijk ook om voorspellingen te
doen, op de manier waarop in 't Westen de blaadjes van een madeliefje
dienst doen. Men moest den rozenkrans met beide handen vóór zich
uit houden en dan een willekeurig aantal van de kralen afzonderen,
zijn oogen sluiten, gaan tellen onder het uitspreken van de mystische
woorden "Adam, Eva, Satan," tot de laatste kraal bereikt is. Als het
treft, dat die Adam is, gaat het geluk met u mee; valt de laatste op
Eva, dan blijft het lot neutraal en uw wensch kan al of niet worden
vervuld, terwijl Satan het ongeluk aangeeft, zoodat de teller een
voorgenomen plan gerust kan opgeven.

Het kwam vaak voor, dat we vrouwen zagen, die haar kralen telden en
in zichzelf mompelden: "Adam, Hava, Sjaitan, Adam, Hava, Sjaitan,"
ook wel in ons hospitaal, vóór ze de medicijn al of niet innamen. Of
een patiënt werd door den dokter een operatie aangeraden, en hij
ondervraagt zijn kralen, of hij des dokters raad zal volgen of
niet. Het is echter een feit, dat, als ze heel erg verlangen iets te
doen, ze er wel een middeltje op weten, om bij Adam uit te komen,
of anders blijven ze maar door tellen, tot de gelukkige naam komt,
en dan is alles in orde.

Toen wij eenige dagen in Aliabad waren geweest, bracht de prinselijke
gouverneur van Yezd zijn anderoen of vrouwenvertrek over naar dezelfde
plaats. Natuurlijk was er geen plaats voor de dames in het dorp,
zoodat er een stadje apart werd ingericht. Het ontstond in één nacht,
en des morgens leek het, alsof een groot gezelschap soldaten voorbij
was gekomen en hun kamp bij ons had opgeslagen. Het kwartier voor de
dames bestond uit twintig groote tenten, omsloten door een hoogen,
linnen wal, die haar geheel van de buitenwereld afsloot. De gouverneur
had zijn ontvangtent en ook andere tenten buiten het zeildoek, maar
dicht in de buurt.

Een paar dagen na de aankomst zond de prinses haar rijtuig, om mij af
te halen, met het verzoek, of ik haar een bezoek wilde brengen, wat ik
met genoegen deed. Ik vond haar in haar huiselijkheid en gekleed in
een mooi zijden gewaad. In het vervolg liet ze mij geregeld driemaal
per week halen, en wij praatten en wandelden samen. Als we aan een tuin
kwamen met groenten en vruchten, stapten zij en de dames-begeleidsters
altijd naar binnen en aten van de vruchten, blij met het toevallige
picnic, zonder een oogenblik te denken aan den armen eigenaar, die
de opbrengst van zijn tuin zag verminderen.

Een tweetal eunuchen liep altijd vooruit, wanneer de prinses
ging wandelen, om de mannen weg te jagen, die op haar pad mochten
verschijnen. Op een dag veroorloofde haar gemaal haar, mij een bezoek
te brengen. Dit was de eerste maal, waarop het haar werd vergund,
een bezoek af te leggen. Het speet mij, dat wij niet in ons eigen
huis waren, omdat ik haar graag de gezelligheid van een engelsch
home zou hebben laten zien. Maar wij maakten onze woning zoo knap en
gezellig als 't kon voor haar ontvangst. Mijn man moest natuurlijk
worden verbannen en ook alle mannelijke bedienden. Bagi, onze meid,
maakte alle lekkernijen gereed, maar de eigen bedienden van de prinses
presenteerden ze haar, daar Bagi een Parsi-vrouw was, en het zou
ontwijding voor een Mohammedaansche zijn geweest, om voedsel aan te
nemen uit de hand eener volgelinge van Zoroaster.

De prins bracht het grootste deel van zijn tijd op de jacht door,
en mijn man ging verscheiden keeren met hem mee. De sport leek niet
bijzonder interessant, want de Jalal nam zoo'n dertig of veertig
volgelingen mee, die een soort van cordon vormden om de plek, waar
zich gazellen ophielden. Ze sloten de dieren dan in al engeren kring,
tot de dieren te zien kwamen en alle ruiters erop inreden en links
en rechts schoten. Wij werden in dien tijd zoo overvloedig van wild
voorzien, dat ik er voor altijd genoeg van kreeg.

Vlak bij Aliabad waren groote kelders, waar de dorpelingen bevroren
sneeuw hadden bewaard, zoodat wij zelfs midden in den zomer elken dag
over een groot blok ijs konden beschikken. Het was een prettige tijd,
en het speet ons dat die vacantie om was en we naar de broeihitte
van Yezd moesten terugkeeren.



Het leven van Europeanen in Perzië is zeer verschillend naar gelang
van de stad, waar men woont. In sommige plaatsen is vroolijkheid
en drukte genoeg, terwijl die elders totaal ontbreken. In Teheran,
waar onze legatie is gevestigd, is de levendigheid het grootst. Ook
in Ispahan is een groote europeesche kolonie. Toen wij er in 1900 en
in 1903 waren, hadden een vijftigtal Europeanen het er heel gezellig
en aardig. Van Ispahan gingen wij naar Kerman, waar wij vijf à zes
maanden lang de eenige vreemdelingen waren; maar ofschoon er niemand
was, wien wij visites moesten maken of behoefden te ontvangen, waren
we er zeer gelukkig. Later werd er een engelsche consul benoemd,
wat ons veel genoegen deed, en het was een blijde dag, toen ik een
europeesch "at home" kon openen, waar elken Woensdag onze consul de
vaste en eenige bezoeker was. Hij verlangde altijd erg naar huis en
hield van al wat hem het dierbaar vaderland te binnen bracht.

Bij één gelegenheid hadden we zelfs vier Engelschen te eten,
daar er een paar reizigers gelijktijdig door Kerman trokken, van
wie de eene Savage Landor was, die ons hartverscheurende verhalen
deed over zijn verblijf onder de Thibetanen. Kort vóór ons vertrek
kwamen er twee engelsche dames, zoodat de gezelligheid in Kerman
toenam, en tegenwoordig wonen er heel wat Europeanen, consuls van
verschillende naties, en verder zendelingen en beambten van banken
en van de telegraaf.

Bij onze komst in Kerman hadden we groote moeite met het huren van een
huis. Er waren genoeg menschen, die ons hun huis lieten zien en ons
verzekerden, dat al wat ze bezaten het onze was, om mee te doen wat
we wilden; maar als het er dan op aan kwam, definitieve schikkingen
te maken, viel het heel anders uit. Zoolang er enkel gepraat moest
worden, waren de verschillende huisheeren bereid tot alle mogelijke
beloften; maar er kwam niet veel van terecht, als men de bepalingen
op papier wilde zetten. Ten laatste kozen we een huis buiten de stad
met een mooien, grooten tuin, al had het huis zelf maar twee kamers,
die er nog al vervallen uitzagen.

De huisheer, een Parsi beloofde te verbouwen volgens onze aanwijzingen
en de huur van de eerste drie jaren te besteden voor verbetering en
uitbreiding van de woning. Het gevolg van die mooie schikking was,
dat er den langsten tijd van ons verblijf in Kerman gebouwd werd, en
toen wij zoowat klaar waren om te vertrekken, was alles gereed. Onze
zendelingen zijn er later blijven wonen.

Onze tuin was heel groot, maar de helft slechts was aangelegd. We
hadden gehoopt aan het eind een tennisveld te krijgen; maar het kwam
niet gereed. Alle steenen voor het bouwen werden gemaakt van den
tuingrond zelf. Het proces is zoo eenvoudig mogelijk. Water wordt met
de aarde vermengd, tot het een dikke pap is geworden; dan geeft men
aan de brokken den gewenschten vorm met behulp van een houten bakje
en laat ze in de zon drogen. Soms wordt er stroo door de brij gemengd,
als het noodig is zeer sterke steenen te hebben.

Dadelijk toen we ons huis betrokken, bemerkte ik tot mijn schrik,
dat het vol zat met witte mieren. Dit was mijn eerste ervaring met
die ellendige dingen, en ik hoop dat het mijn laatste mag blijven. Ze
zijn vernietigers van iemands geestkracht, want als ze eenmaal in een
huis zijn, is het onmogelijk, ze kwijt te raken, en de eenige hoop,
die u overblijft, is door onophoudelijken strijd ze een beetje in
bedwang te houden. Ik herinner mij nog zoo goed den dag toen ik voor
het eerst kennis maakte met die schadelijke beestjes. Ik was er met
veel moeite in geslaagd, onzen salon in orde te krijgen en, alles wel
beschouwd, gevoelde ik mij voldaan; het was er wel niet weelderig,
maar toch keurig en gezellig. Helaas, hoe spoedig zou mijn trots worden
gebroken! Na een paar dagen vroeg mijn man naar een boek en toen ik
het van de plank nam, waren er groote gaten in gebeten! Ik ging aan
het zoeken en vond de kamer vol van die beesten, onder het karpet,
achter de schilderijen, diep weggedoken in boeken. En overal waar
ze waren, schenen ze het naar hun zin te hebben. Van dien dag af tot
den dag van ons vertrek hield ik niet op die alomtegenwoordige mieren
te bestrijden.

Er werden twee nieuwe vertrekken bij gebouwd, en ik zei tegen mijn man:
"Een geluk, dat er geen mieren in de nieuwe kamers kunnen zijn!" Maar,
helaas, mijn hoop bleek ijdel. De bouwers hadden een oud stuk als balk
gebruikt, waar de zoldering op rustte, en dit zat vol witte mieren,
zoodat die dieren binnen heel korten tijd ook die kamer hadden, om
pret in te maken. Ik beproefde allerlei middelen om ze kwijt te raken
en vond nog het meest doeltreffend het brengen van petroleum in gaten,
waar ze uit kwamen. Ze verdwenen dan daar, maar hadden al gauw weer
een nieuwe opening geboord, om weer een uitweg te hebben. Een engelsch
ingenieur, die in Kerman kwam, vertelde, dat hij, toen hij in Indië
woonde, een huis bouwde en vóór hij de fundamenten legde, loofde
hij hooge premies uit voor ieder die een mierenkoningin inleverde,
want zoolang de koningin van een nest blijft leven, kan men ze niet
uitroeien.

De witte mieren en de bedienden waren in Kerman mijn grootste zorg. Het
personeel, dat wij uit Ispahan hadden meegebracht, weigerde in zoo'n
afgelegen plaats als Kerman te blijven, en al heel spoedig zeiden
ze, de een na den ander, ons den dienst op. Toen aan het zoeken,
wat in Kerman allermoeilijkst was. Men kan haast geen fatsoenlijk
dienstpersoneel krijgen, en een groot bezwaar is, dat het allen
opiumrookers zijn. Gelukkig hadden wij Bagi, onze trouwe Parsivrouw,
die er zoo schilderachtig uitzag met haar wijde broek als een zak,
daarboven het kleurige overkleed, dat tot op de knieën hing en de
vele hoofddoeken, die de leer van Zoroaster voorschrijft.

Toen wij pas in Kerman kwamen, had men mij gezegd, dat ik vooral
niet door de bazars moest rijden; men had daar nooit een Engelsche
gezien. Ik mocht te paard buiten de stad gaan en de bazars uit de verte
bekijken; maar dat was mij niet voldoende, en zoodra wij wat op orde
waren, vroeg ik mijn man, mij de bazars te laten zien. Dus reden wij
op een middag uit voor een experiment en namen twee bedienden mee,
die vóór en achter ons liepen. Ik zal niet ontkennen, dat toen wij
de sombere, donkere poorten doorgingen, mijn hart wel wat sneller
klopte dan te voren, als ik dacht aan al de gruwelijkheden, die
mij verteld waren over wat er kon gebeuren met een Engelsche, die
openlijk in de bazars werd gezien. Natuurlijk had ik uit voorzorg
een dichten sluier voorgedaan. Er gebeurde niets; maar bij een
tweede bezoek had juist het Moharramfeest plaats, en toen werd de
zaak opwindender. De optocht was afgeloopen, toen wij rustig door
de bazars reden, maar een groep van de deelnemers kwam met bebloede
hoofden en handen terug van den tocht, waarbij zij zichzelven allerlei
wonden toebrengen in hun godsdienst-extase. Ze hadden hun zwaarden
en dolken nog in de handen. Onze bedienden waren doodverschrikt en
wendden de koppen onzer paarden in een nauw steegje, in de hoop, dat
de menschen ons niet zouden zien. Maar dat gebeurde wel en "Feringhi
feringhi!" (vreemdelingen) werd er geroepen. De massa ging toen vóór
het straatje, waar wij stonden, haar dansen uitvoeren, die een woesten,
griezeligen indruk maakten met de blinkende zwaarden en de gillende,
schreeuwende en dansende mannen. Wij waren blij, toen ze na eenige
minuten verder trokken, voldaan dat ze voor de vreemdelingen hun
voorstelling hadden gegeven. Na die ervaring begreep ik wel, dat er
geen reden was voor vrees, en van dien tijd af liep en reed ik vrij
in en door de bazars.

Perzen zijn dikwijls de Franschen uit het Oosten genoemd. Ze zijn
inderdaad een zeer beleefd volk, voor het uiterlijk ten minste,
en ze zijn meesters in het maken van complimenten. Maar voor een
nieuweling is het niet juist gemakkelijk, te leeren hoe ver die
vleierij moet gaan, en het is haast even verkeerd iemand te veel te
vleien als hem te weinig eer te geven. De kunst is te weten, wat aan
ieders rang toekomt. Als gij iemand wilt bezoeken, schrijft ge, dat
ge uzelf wenscht te eeren door zijne hoogheid te bezoeken en krijgt
ten antwoord, dat ge als 't u blieft, uwe waardigheid moet doen
verschijnen. Toch is het  jammer, dat de aanzienlijke Perzen meer
en meer europeesche manieren aannemen, want die passen lang niet zoo
goed voor deze oostersche Franschen als hun eigen zeden en gewoonten.

Toen wij in Kerman waren woonde er een gouverneur, die lang in Europa
was geweest en graag alles à la Feringhi deed. Hij hield veel van
engelsche afternoon tea's, van eigen gebakken koekjes en zoo meer. Wij
kregen al gauw een uitnoodiging voor een diner in de volgende week. Op
den vastgestelden avond kwam een rijtuig en bracht ons naar de "Arg",
zooals het gouvernementshuis heet. Wij vonden daar een prachtig diner,
voorgediend in franschen stijl met omstreeks twintig gerechten van
uitstekend toebereide schotels. Na den maaltijd werden we geamuseerd
door perzische zangers en muzikanten. Onze gastheer was een neef
van den gouverneur, die excuses maakte over de afwezigheid van
zijn oom. Deze zou volgens hem een hevige koorts hebben opgedaan,
zoodat hij niet aan tafel kon verschijnen. Wij hoorden later, dat
de ware reden van zijn wegblijven niet koorts was, maar vrees om
te worden uitgelachen. Hij wist hoe de dingen moesten gebeuren naar
europeeschen trant en was bang, dat hij niet alles in voorraad had,
om een diner naar den eisch te geven. Daarom gaf hij er de voorkeur
aan, zich maar niet te vertoonen.

Maar toen hij merkte, dat alles voortreffelijk in orde was, en dat
het eerste diner een succes was geweest, besloot hij een tweede te
geven, en een week later kregen wij weer een uitnoodiging. Dien keer
zat de gouverneur zelf aan het hoofd van de tafel en nam de honneurs
naar eisch waar. Er was niets waar hij zich over behoefde te schamen,
want alles had in volmaakten franschen stijl plaats. Van de soep tot
het dessert, met alle tusschengerechten, werd alles voorgediend op
zeer mooi porselein, en het kristal zoowel als de tafelversiering
zou op geen enkele europeesche tafel hebben misstaan.

De gouverneur van Yezd daarentegen hield er meer van, het perzische
gebruik te volgen, en ik heb veel genoegen gesmaakt aan een diner
met zijn gezin. Alles werd toen naar den ouden perzischen trant
voorgediend en genuttigd.



Terwijl ik in Perzië was, had ik volop gelegenheid, goed bekend te
worden met enkele mohammedaansche vrouwen. Vóóral in Kerman bestond
die gelegenheid, daar ik er eenigen tijd de eenige Engelsche was,
zoodat de vrouwen zich tot mij moesten wenden, om iets te zien en te
hooren van het leven der Feringhi's. De perzische vrouwen zijn veel
levendiger en natuurlijker dan haar arabische zusters; maar toch geef
ik in 't algemeen aan de laatste de voorkeur; misschien ook doordien
ik meer met ze te doen heb gehad. De perzische dame is dadelijk,
als ze u ziet, klaar met veel complimenten, terwijl de strengere
Arabische zich den tijd geeft, om te zien, of ge een betrouwbaar
persoon zijt of niet. Als zij dan na eenigen tijd u genegen blijkt
te zijn, is haar toenadering ook de moeite waard.

In Kerman had ik een at home voor mohammedaansche dames, en op
ontvangdagen leerde ik velen kennen. Den eersten keer kwamen er al
twintig dames, elk met een paar slavinnen en een jongetje, om op haar
schoenen te passen, die ze natuurlijk aan de deur lieten staan. Het was
een heel ding, al die dames te ontdoen van haar wijde, zwarte mantels
en ieder haar plaats aan te wijzen naar rang en waardigheid. Wij hadden
in onzen salon een langen divan van twaalf bij zes voet, die één zij
van het vertrek geheel besloeg, met kussens erop volgens oostersche
gewoonte. Daar kwamen twaalf dames op te zitten en zagen er tevreden
en voldaan uit, terwijl de rest op stoelen zat en zich blijkbaar lang
niet zoo goed op haar gemak voelde. Al gauw zag ik eerst één voet en
dan den tweeden optrekken, tot de meeste dames op oostersche wijze
zaten op de stoelen, wat een dwaze vertooning gaf in mijn oogen. Toen
allen zaten en de mantels netjes opgevouwen en op zij gelegd waren
door slavinnen, werd de kalian of waterpijp binnengebracht, waarbij
een slavin de pijp voor haar eigen meesteres klaar maakte.

Ik had het zóó geschikt dat Bagi de thee zou presenteeren; maar de
dames schrikten bij het idee, iets aan te nemen uit de hand van een
Parsivrouw, en dus moest mijn arme Bagi zich op den achtergrond houden
en haar plaats door anderen zien innemen. Op den volgenden ontvangdag
was ik wijzer geworden en huurde de diensten van de moeder van een
onzer bedienden, die Mohammedaansche was, daar ik het niet prettig
vond, dat een vreemde vrouw de honneurs van mijn theetafel waarnam. De
dames stelden veel belang in europeesche gebruiken en meeningen. Een
van haar vroeg een portret te mogen zien van Jezus Christus, en toen ik
haar het beeld toonde, kuste ze het eerbiedig en bracht het aan haar
voorhoofd. Ze vonden het heerlijk, naar ons orgeltje te luisteren,
en een der dames had er zooveel plezier in, dat ze niet rustte,
vóór haar man haar een had gekocht, en toen was ze niet tevreden,
voordat ik haar geleerd had, hoe ze erop moest spelen.

Naar gelang van den rang van den heer des huizes is het leven van
de vrouwen zeer uiteenloopend. De armere vrouwen en de dorpsvrouwen
hebben het geluk, te moeten werken; maar de vrouwen uit de hoogere
standen hebben in 't geheel niets te doen van den morgen tot den
avond dan te rooken, thee te drinken en te babbelen. De arme is er
veel beter aan toe; zij moet vroeg in den morgen opstaan, om haar
man zijn ontbijt te geven, eer hij naar zijn werk gaat; dan moet ze
het huis schoonhouden en de kinderen verzorgen en voor ze naaien, en
verder heeft ze de zorg voor de maaltijden met de bereiding van pillau
of van kabobs tegen dat haar man thuis komt. In al dien tijd zit de
rijke dame zich te vervelen in haar anderoen of brengt een bezoek aan
een ander vrouwenverblijf, om een of ander schandaaltje te bespreken.

Het anderoen is dat deel van het huis, dat voor de vrouwen bestemd is,
meestal het beste deel van de woning. De mannen houden er zich op,
als hun werk is afgeloopen om verzorgd en bediend te worden door hun
vrouwen. Rijke mannen, die meer dan één vrouw hebben, laten ze meestal
afgezonderd van elkander wonen; maar vaak ook wonen twee vrouwen
samen in één anderoen, zonder dat ze daarom nog veel van elkaâr houden.

De grootste en voornaamste oorzaken van jaloezie in het anderoen zijn
de kinderen of liever het gemis aan kinderen. Bij voorbeeld komt
een jonge bruid naar het huis van haar man, is voor een poosje de
lieveling en favorite van den echtgenoot, en alles gaat goed; maar
als er na eenigen tijd geen kind komt, om haar hart te verheugen,
wordt de man zijn speelpopje spoedig moe en zoekt naar iets nieuws
en mooiers, tot de jonge vrouw op een dag verneemt, dat haar man op
't punt staat, een andere vrouw thuis te brengen, om leven en huis
met haar te deelen. Geen wonder, dat zij de nieuwe bewoonster van het
anderoen gaat haten, vooral als die later een knaap het leven schenkt.

Er zijn veel ongelukkige anderoens; maar er komen ook uitzonderingen
voor. Ik herinner mij een huis, waar twee vrouwen in vrede en geluk
samenwoonden. Er was hier echter ook geen reden tot strijd, want ze
waren beiden kinderloos, en haar echtgenoot was een aristocraat van
omstreeks zeventig jaar, die twee jonge vrouwen had genomen, om zijn
ouden dag te vervroolijken. Hij had een zoon van een van zijn vele
vroegere vrouwen en hij hield dolveel van den jongen. Eenige maanden
lang was de knaap ziek. Hij leed aan een hartaandoening en werd dag
en nacht met groote toewijding verzorgd door de beide vrouwen, die
werkelijk van hem hielden en innig bedroefd waren, toen hij stierf.

Door de ziekte van den jongen kregen wij de gelegenheid, twee dagen
door te brengen in het anderoen van Khan Baba Khan. Wij woonden in
Kerman en waren juist uitgegaan voor ons vacantie-uitstapje naar
dien mooien tuin van Mahoen, toen er een dringende boodschap kwam bij
mijn man van Khan Baba Khan, om hem te vragen, of hij bij den zieke
wou komen. De oude man had zijn rijtuig gezonden, om ons af te halen
met instructies voor den koetsier, om den dokter dadelijk te brengen
naar den tuin aan de andere zijde van Kerman, waar de patiënt lag. Zoo
gauw mogelijk gingen wij mee, maar konden dien avond nog alleen Kerman
bereiken, waar wij sliepen, om den volgenden dag in den tuin van den
Khan aan te komen.

Het was een prachtige tuin met veel boomen en stroomend water. Bij onze
aankomst werden we naar de voor ons bestemde kamer gebracht, waar de
arme zieke bij ons binnen werd gedragen. Hij zag er heel slecht uit,
maar toonde nog veel vastheid van wil, en ieder gaf hem in alles toe,
omdat zijn driftbuien heel nadeelig waren voor zijn gestel. Terwijl de
dokter in een andere kamer voorschriften en medicijnen gaf, kwamen de
beide dames bij mij en brachten een smakelijk maal, waarvan een gerecht
van kuikens en pillau den hoofdschotel vormde. De dames trokken zich
spoedig terug, en mijn man en ik lieten ons het eerste dîner in een
perzische anderoen uitstekend smaken.

Na het eten bezocht mijn man den patiënt weer, en de dames kwamen,
om onze kamer voor den nacht in gereedheid te brengen. Dat hield heel
wat in. Vooreerst werd een groot muskietennet uitgehangen, door aan de
vier hoeken lussen vast te maken en die aan den muur te spijkeren. Het
benedengedeelte van het net rustte op den grond; daar werden de
matrassen neergelegd, zoodat als men onder het net lag, men als in een
afgesloten vertrek was geborgen. De beide volgende dagen bleven wij
inderdaad daaronder zitten lezen en schrijven, daar we erbuiten het
niet konden uithouden van de muggen en zandvliegen. Slapen op den vloer
is volstrekt niet onaangenaam, en ik kan de noodzakelijkheid van bedden
heelemaal niet inzien, tenzij er muizen of ratten in de buurt zijn!

Als in die dagen mijn man uit de kamer was, kwamen de dames dadelijk
bij mij, om een praatje te maken. We werden groote vriendinnen,
en die vriendschap duurde, tot wij eenige maanden daarna Kerman
verlieten. Toen liet de Khan ons met zijn rijtuig naar Yezd brengen
en toonde groote dankbaarheid voor wat mijn man voor zijn jongen had
gedaan. Ongelukkig kon de zieke niet beter worden en na twee à drie
maanden van lijden stierf hij.

Ik ben blij geweest met die beide dagen, die wij sleten in echte
perzische huiselijkheid, want toen kon ik zien, hoe het leven er wordt
geleid. Maar, zooals ik zei, dit was een buitengewoon gelukkig anderoen
zonder intriges of gekibbel, als zoo vaak in die vrouwenverblijven
voorkomen.

De kleeding voor binnenshuis is bij de perzische vrouwen in 't minst
niet aantrekkelijk. Ze dragen een soort van wijd los jakje van heldere
kleur en bij rijke vrouwen van zij of fluweel, en daaronder een heel
kort rokje, niet langer dan dat van een balletdanseres. Vele jaren
geleden droegen de vrouwen alle de schilderachtige, wijde pofbroek
met een lang, golvend gewaad eroverheen; maar toen een van de vorige
shahs Europa bezocht en de balletteuses zag, gaf hij bevel, dat de
bewoonsters van den koninklijken harem datzelfde costuum moesten
aannemen, en daar de koninklijke familie de mode vaststelt voor het
land, hadden binnen korten tijd al de mohammedaansche vrouwen in
Perzië die leelijke dracht aangenomen.

De eerste maal, dat ik die kleeding zag, was op den avond van den
dag, dat wij in Ispahan aankwamen. Na het dîner gingen miss Stuart,
de dochter van den bisschop, en ik op het dak van hun huis wandelen,
toen er plotseling een vrouw boven den muur verscheen en met miss
Stuart begon te praten. Ik kreeg lust, den anderen kant uit te kijken
in de meening, dat de dame  vergeten had, zich verder aan te kleeden,
maar toen ik zag, dat mijn gastvrouw niet verbaasd leek, dacht ik
wel, dat alles in orde was en schikte mij in het geval. Maar op
het eerste gezicht is het zonderling, vooral als de dames de lange
kousen hebben uitgelaten in heel warm weêr. Op het hoofd dragen ze
een wit mousselinen kapje, met daaraan bevestigd een langen sluier
of mantel, die achter ze aan wappert bij het door huis loopen en
wel sierlijk staat. De dames houden niet van die korte rokken-mode,
en ik kreeg herhaaldelijk verzoeken om patronen van japonnen, zooals
ik droeg. Als ik gewild had, zou ik al mijn tijd hebben kunnen vullen
met het maken van knippatronen of 't knippen van modellen. Dat deed
ik voor een paar goede vriendinnen, maar verder zei ik, geen tijd te
hebben, doch gaarne patronen te willen uitlenen.

Het costuum op straat is veel passender, al is het wel wat warm in
de hitte. Het bestaat uit drie gedeelten; de groote wijde broek, die
over de voeten valt en precies op den voet past; daaroverheen de wijde
zwarte mantel, die bij de armen van katoen, bij de rijken van zijde is,
en dan de sluier, vallend over het gezicht. Het is een lange lap wit
katoen met openingen op de hoogte van de oogen, en vanachteren op het
hoofd vastgemaakt met koperen, zilveren, gouden of juweelen spangen,
naar rang en rijkdom van de draagster.

Een groep perzische dames zoo te zien, is een onvergetelijke
aanblik. Ik kreeg veel invitaties voor verlovings- en huwelijksfeesten
en kon ze niet alle aannemen, maar ging dan vaak eens een half uurtje
kijken, om mij verder te excuseeren. Eens ging ik naar een trouwpartij
in het huis van een der voornaamste mollahs in de stad. Ik was bij
zonsopgang verwacht, maar ging om negen uur. Toen ik er kwam, waren
de gasten er al eenige uren. De aanblik was prachtig. Twee groote
zalen waren voor het feest bestemd ter eere van de bruid, terwijl de
bruidegom in een ander huis receptie hield.

Toen ik de deur naar het anderoen was doorgegaan, kon ik het tooneel
vóór mij bewonderen, dat kleurig was door de prachtige zijden en
satijnen stoffen en de zijden sluiers, die in glans en schittering
wedijverden. Er waren van regenboogkleurige zijde; andere, met bloemen
bestikt of van weerschijnzijde, en het geheel werd iets van groote
bekoorlijkheid. Elke getrouwde dame droeg een takje bloemen in het
haar en vele hadden bouquetten rozen in de hand. Wij hadden onder
onze bewondering haast vergeten, onze opwachting te maken bij de
gastvrouw en deden het nu, waarna ons een plaatsje in het gezelschap
werd aangewezen. Ik was dien dag de eenige Europeesche in de stad. Het
gesprek werd spoedig hervat, en de dames beginnen met een reeks van
vragen, zooals:

"Hoe oud is u?" "Leeft uw moeder nog?" "Waarom maakt u uw wenkbrauwen
niet zwart?" "Is u gelukkig?" "Is uw man goed voor u?" "Houd u van
hem?" "Hoeveel heeft uw japon gekost?" en zoo voort, precies als een
troep kinderen, en als ge denkt dat ze niet meer weten te vragen,
beginnen ze op nieuw. Er werd thee gepresenteerd, perzische thee in
kleine kopjes, eigenlijk glaasjes. Het was een zoet, waterig vocht,
want ze doen eenige klontjes suiker in het kopje, gieten er een
lepeltje vol thee over en vullen verder aan met water, tot het glaasje
in kopjevorm vol is. Toch is het wel prettig, eens te drinken, om den
tijd te passeeren. Na de thee kwam sorbet van allerlei vruchtensappen
en dan voor de afwisseling koffie.

Tegen den middag, toen wij allen, denk ik, erg moe en slaperig
werden, kwam er een welkome verandering, toen er over de binnenplaats
vrouwen kwamen aanloopen met enorme bladen op het hoofd, waarop
allerlei gerechten stonden, een voorspel voor het dîner, dat werd
aangekondigd. In de beide groote zalen zaten in ieder honderd gasten
aan. Ik werd aan tafel geleid door de moeder van den bruidegom; de
moeder van de bruid komt niet voor den dag, daar zij verondersteld
wordt, door leed overmand te zijn om het verlies van haar dochter. De
"tafel" is de grond, en wij moeten maar sierlijk op onze hielen gaan
zitten. Een massa gerechten waren er, pillau's en kip en kabobs
en groenten en vruchten, alle goed toebereid en smakelijk eruit
ziend. Toen de gastvrouw den mohammedaanschen zegen,  "Bismi 'llah"
in den naam van God, had uitgesproken, begon het werk voor de dames,
die dapper toetastten en nu weinig praatten, om zich niet te laten
afleiden. Er waren lepels en vorken voor mij, maar ik had mij al
geoefend en wou liever als de anderen met mijn vingers eten. Als
een blijk van eerbied legde de gastvrouw soms stukjes vleesch van
haar portie op mijn bord en eens stak ze als speciale hulde mij een
heerlijk stukje kip in den mond.

Na het eten waschten wij allen onze handen in een kom, die werd
rondgereikt en waarbij een meisje uit een kan geurig water over
onze vingers goot. Daarna gingen we allen naar de ontvangzaal van
's morgens; thee en sorbet werden weer rondgediend, en de kalian of
waterpijp ging van mond tot mond.

Maar waar was het bruidje al dien tijd? We hadden haar den heelen
langen dag niet gezien, en toch was het feest te harer eer. Dien
langen, warmen Junidag zat ze opgesloten in een klein kamertje, en
tegen zonsondergang gingen vriendinnen en familieleden haar kleeden
en haar van het hoofd tot de voeten behangen met sieraden van goud en
edele steenen. Gouddraad werd door haar kapsel geweven, en zoo werd
ze naar de zaal geleid en gezet op een stoel in het midden. Ieder
ging naar haar toe en kuste haar met de woorden: "Moogt ge gezegend
zijn." Het arme kleine ding, dat misschien pas dertien jaar was, zag er
bedroefd en verlegen uit en bedankte toen haar iets werd gepresenteerd.

Zelfs als haar man goed voor haar is, nu zij tot slot van dien
dag in een gesloten rijtuig naar zijn huis is gebracht, blijft
ze beklagenswaardig en weinig anders wacht haar dan smart en
ontgoocheling; komt ze misschien in een anderoen, waar reeds twee of
drie vrouwen zijn, dan is haar leed niet te overzien. Zoodra een man
een vrouw of meisje heeft getrouwd, is zij volkomen zijn eigendom,
en hij mag met haar doen, wat hij wil. De schaduw van voorgevoeld
leed ligt donker over de gezichten van die bruidjes, die haar moeders
anderoen verlaten voor het onbekende lot, dat haar wacht en dat
dikwijls gruwelijk is.



Een reis door de woestijn is bijna altijd belangrijk en ook niet
onaangenaam. De meeste menschen worden door de woestijn aangetrokken,
en wat merkwaardig is, men gaat er op den duur altijd meer van
houden. Het is een wereld op zich zelf, die wijde oceaan van zand,
een wereld, heel anders dan eenig verder deel van Gods aarde. Niemand
kan reizen door de woestijn, zonder de majesteitelijke aanwezigheid
Gods te voelen; alles spreekt van Hem in de wijde eenzaamheid.

Als men gezond is, goed weêr treft en in aangenaam gezelschap reist,
is een tocht van twee of drie weken door de woestijn een genot;
maar aan den anderen kant ken ik geen grooter ellende, dan verweg
in de woestijn door ziekte te worden overvallen. Dan gevoelt ge,
hoe volkomen hulpeloos ge zijt, als ge niet verder kunt reizen en
toch niet blijven kunt waar ge zijt. Wij hebben de ervaring meer dan
eens gehad op onze vele reizen.

De beste tijd is de vroege lente, vóór de hitte begint. Moet men
in den zomer reizen, dan geschiede het des nachts, wat altijd
vermoeiend is, omdat er overdag zoo weinig van slapen komt door de
massa vliegen en muggen en ander opgewekt gezelschap. De rusthuizen
in Perzië zijn onderscheiden in "mehman khanehs," "tsjappa khanehs"
en karavanserai's. De eerste vindt men vooral tusschen Resjt en
Teheran. Zij heeten te lijken op europeesche hôtels! Men krijgt er
bedden en soms een kam en een tandenborstel! Den reiziger wordt een
kamer aangewezen, waar de bedden voor elken gast gespreid zijn, en
alles ziet er vuil uit. Ik houd veel meer van de gewone karavanserai,
die men door geheel Perzië vindt. Ze zijn vaak gebouwd door een vroom
en rijk man, die een goede daad wenscht te doen, om voor zichzelf
naam te maken en een plaatsje in het Paradijs te verdienen. Er zijn
wel zindelijker plaatsen op de wereld dan een karavanserai; maar
nadat ge eenigen tijd op reis zijt geweest, raakt ge gewend aan een
zeker quantum vuil, en ge verbaast u ten hoogste, als ge eens een
vrij schoon rusthuis vindt.

Die karavanserai's zijn meestal in den vorm van een vierkant
opgetrokken, met vertrekken om een binnenplein, waar in het midden
de rustplaatsen liggen voor ezels, muildieren, paarden en andere
dieren. Bij aankomst kiest ge het zindelijkste van de vertrekken,
en uw bediende veegt het vuil en het stof naar een hoekje. Als het
stof wat gezakt is, maakt ge uw kamer voor den nacht in orde, door
een kleed op den vuilen grond uit te spreiden en uw bed en reistafels
en stoelen klaar te zetten. Hoogst waarschijnlijk heeft het vertrek
geen deur; dus slaat ge een paar spijkers en hangt een gordijn op
voor den ingang, om al te onbescheiden blikken te weren van de naaste
buren. Daarna gaat ge denken over uw avondeten, en uw bediende zendt
ge uit om een kip, waarna een uurtje later een maal gereed is en ge
niet lang daarna ter ruste kunt gaan.

De tsjappa khanehs of posthuizen zijn vaak wel wat zindelijker dan
de karavanserai's. De dieren worden er vóór de deur gehouden, en wie
"tsjappa" reist, wordt verondersteld, bij elk van die posthuizen
versche paarden gereed te vinden; maar er komen meestal paarden en
muildieren te kort, en uw slecht gevoed, vermoeid beestje moet nog
maar verder mee, weer een etappe, dat is zoo iets tusschen vijftien
en dertig mijlen. Mijn man reisde zoo eens van Yezd naar Kerman, een
afstand van 250 mijlen in twee-en-een halven dag, om een engelschen
dokter te bezoeken, die zwaar ziek lag aan typhus. Het was moeilijk
rijden op de slechte wegen, en onder de paarden waren er blinde en
lamme, terwijl ze alle slecht gevoed waren.

Die karavanserai's en tsjappa khanehs zijn meestal de eenige huizen,
die ge te zien krijgt aan het eind van een etappe. Daar staan ze alleen
in de wijde woestijnruimte, een baken over groote afstanden. In de
fijne lucht zijn ze van heel ver te zien en lijken dichtbij, als ze nog
ver verwijderd zijn. Eens deden wij een lastige ervaring op, namelijk
dat we verdwaald waren. Wij waren op weg van Yezd naar Kerman en waren
aan de tweede etappe. Wij hadden met den ezeldrijver afgesproken,
dat hij op een bepaald uur in den morgen zou komen, maar toen wij uit
onze kamer kwamen, vonden we nog geen spoor van een karavaan, gereed
tot vertrek. Na wat omhangen, besloten wij niet langer te wachten,
maar vooruit te rijden. Dit ging tegen onze gewoonte in, daar wij
het altijd wijzer vonden, de karavaan vooruit te laten gaan; anders
zanikten de drijvers den heelen morgen om. Maar voor een keer meenden
we het wel eens te kunnen wagen, daar het licht was en de zon al gauw
smoorheet zou zijn. Dus gingen wij met opdracht aan onzen bediende,
om zoo gauw mogelijk te volgen. Wij kregen nauwkeurige inlichtingen,
hoe we moesten rijden en dachten, dat we ons onmogelijk in den weg
konden vergissen.

Buiten de stad, waar de woestijn begon, kwamen we aan twee wegen,
een, die recht vooruit liep, en een, die naar links afboog. Wij
besloten, den eersten te nemen, omdat die ook meer begaan leek. Dus
reden we vroolijk voort. Mijn man zei al eens: "Ik hoop, dat we op
den goeden weg zijn", en ik zei altijd: "O, dat zijn we stellig",
en wees hem nu en dan het spoor van een andere karavaan, die pas
was voorbij getrokken. Hoe het zij, wij waren niet op den goeden
weg en we zagen het al spoedig tot onzen grooten schrik in. De zon
brandde op ons neer, en het verbaasde ons, waar de bedienden en de
karavaan toch bleven. Het werd later, en geen teeken van leven deed
zich voor. In onze stijgbeugels staande, keken we steeds weer den
horizon af; maar we konden niets ontwaren dan gloeiend zand. Toen
begonnen wij in te zien, dat we den verkeerden weg waren ingeslagen
en verdwaald waren. Verdwaald in de woestijn zonder een droppel water
of een kruimel voedsel! Welk een gedachte! Wij konden niet teruggaan,
en verder rijden zou erger dan nutteloos wezen. Na wat peinzen over wat
het beste was, besloten wij voort te galoppeeren naar een heuveltje,
dat we in de verte zagen. Dat deden we en bij het naderen van den top
ontdekten we tot onze groote vreugde een klein plekje aan den horizon
in de richting van waar wij waren gekomen. Dit "vlekje" werd al gauw
een bewegend persoon en langzamerhand onderscheidden wij een man te
paard, die hard galoppeerde. Toen paard en ruiter dichterbij kwamen,
was onze dankbaarheid groot bij het herkennen van onzen eigen bediende,
George. Als we ooit een hartelijk dankgebed opzonden, dan was het toen
en uit de diepste diepten van ons hart klonk het "Alhamd' llillah",
God zij lof, met de ernstige gelofte, nooit weer alleen van onze
karavaan weg te rijden, als we niet heel zeker van den weg waren.

Onze bediende was zoo blij, dat hij ons daar veilig en wel zag,
dat hij van vreugde schreide. Na lang treuzelen was de karavaan
eindelijk van de tsjappa khaneh vertrokken juist bij zonsopgang. Ze
waren verbaasd, dat wij zoo ver vooruit waren en dachten toen maar,
dat wij gegaloppeerd hadden, om de plaats voor de lunch te bereiken,
eer het warm was geworden. Toen ze op die plek kwamen, waren ze zeer
verbaasd, ons niet te zien. George reed dadelijk terug naar het dorp,
om te vragen. Hij ontmoette onderweg een man, die hem zei, ons in
tegengestelde richting te hebben zien rijden, en terstond sloeg hij
den aangewezen weg in, met het reeds vermelde gevolg. Bij het bereiken
van onze karavaan waren we zoo goed als uitgeput door hitte en dorst,
want we waren in de brandende zon buiten geweest zonder voedsel of
water op de heetste uren van den dag.



De oude stad Nineveh, de vroegere hoofdstad van het Assyrische
rijk, ligt aan den oostelijken oever van de Tigris. Er is van de
eenmaal beroemde stad niet veel meer te zien dan hoopen aarde,
tot hooge heuvels opgestapeld boven de plek van die historische en
belangwekkende stad. Er zijn twee van die heuvels gescheiden door
een klein riviertje. De eerste heet Koeyunjik en is het grootst;
de andere draagt den naam van Nabbi Eunice. De eerste bevat de ruïne
van het paleis van Sennacherib, aan wien Jona zijn bericht bracht;
maar niets herinnert aan de vroegere pracht en weelde. Toen wij
drie jaar geleden de plaats bezochten, was er een groote leeuw met
een menschenhoofd overgebleven en wat beeldhouwwerk, dat in water
zwemmende visschen voorstelde. Maar die zijn nu ook al verdwenen,
want anderhalf jaar geleden verkocht de turksche regeering alle
zichtbare resten van Nineveh ten behoeve van den bouw van woningen.

Nineveh kan men thans het best zien in het Britsch Museum of het
Louvre te Parijs, want daar vindt men veel interessante overblijfselen
van die stad. Nineveh werd voor eenige jaren gesloten voor verdere
afgravingen, maar het is te hopen, dat in de naaste toekomst het
onderzoek zal worden hervat, daar er nog dertien vertrekken van het
paleis moeten worden bestudeerd. De andere en kleinere aardheuvel,
bekend als Nabbi Eunice d. i. profeet Jona, was eenmaal de plek,
waar een naar den profeet genoemde kerk stond, waar Jona moest hebben
gepreekt. De kerk is er nog, maar wordt als moskee gebruikt.

Koeyunjik is nu een geliefde plek voor picnics van Mosoel uit, en in
het vroege voorjaar is zoo'n dag te midden van de ruïnen van Nineveh
een waar genoegen. In den zomer is het er te warm, en schaduw vindt
men er niet. Van den top der hoogten heeft men een mooi gezicht op
Mosoel met de Tigris op den voorgrond en de bergen aan weerszijden.

Mosoel is met Nineveh verbonden door een oude schipbrug;
twee-en-twintig ouderwetsche schepen, door zware kettingen aan
elkander bevestigd, dragen een houten dek, dat met aarde bedekt
is. Dit is het bewegelijke deel van de brug, die aan één kant met den
wal in verband staat door een vaste steenen brug van 33 bogen. In de
lente, als de aandrang van het water heel sterk is, door het smelten
van de sneeuw op de bergen, wordt het losse gedeelte aan één zij
losgemaakt en beweegt met den stroom mee. Maar soms stijgt de rivier
plotseling en beschadigt brug en oevers. Dan is soms voor weken de
handel tot stilliggen gedoemd of heeft plaats met kleine bootjes,
waar de veerlieden profijt van hebben. De bruggelden worden geïnd
door een man, die ze pacht van de regeering. Hij moet een der rijkste
menschen uit Mosoel zijn. Voetgangers mogen vrij over de brug gaan;
maar alle viervoetige dieren moeten tol betalen, en rijtuigen zelfs
een medjidieh, dat is bijna een gulden. Daar er massa's kameelen,
muildieren en ezels over trekken, is 't geen wonder, dat de brugwachter
rijk wordt.

Ik vind het niet aangenaam over de brug te rijden. Ze is niet breed en
kameelen stooten tegen u aan met hun zware lasten, terwijl muilen en
ezels elkaâr trachten voorbij te gaan, vergetend, dat er geen ruimte
is en de rivier onder u met bruisend geweld voortstroomt. Er ontsnapt
mij altijd een zucht van verlichting, als ik den tegenoverliggenden
oever heb bereikt. Het klimaat van Mosoel is zeer verschillend in
zomer en winter, die uitersten van temperatuur aanwijzen. In de warme
maanden slapen alle inwoners op hun daken. Dat begint al op den eersten
Juni en duurt voort vijf maanden lang, of tot den val van de eerste
regens. Veel van de woningen hebben "sirdabs" of vertrekken onder den
grond, om te gebruiken op het midden van den dag. Het marmer, waar
de meeste huizen van gebouwd zijn, houdt de hitte lang vast, zoodat
ze niet afkoelen in den avond en op het eind van de warmteperiode
ondragelijk heet zijn geworden. Daarom trachten wij in Augustus
of September eens een maand vacantie te nemen. Er zijn geen koele
plaatsen in de buurt, en men moet wel drie of vier dagen reizen,
om een dragelijk zomerverblijf te vinden. Wij gingen een paar jaren
naar een groot huis ongeveer drie mijlen van Mosoel, ons afgestaan
door een patiënt van mijn man. De hitte was er overdag ook geweldig,
maar in den regel waren de avonden heerlijk koel, en de rivier liep
er langs het benedeneind van den tuin.

De winters zijn vaak in Mosoel gruwelijk koud. Twee jaar geleden was
de Tigris bijna geheel bevroren, en drie dagen lang konden we geen
ander water krijgen dan van gesmolten sneeuw. De kou was zoo hevig,
dat de mannen stierven onder hun werk. Wij konden bij die kou de
patiënten niet in het hospitaal houden, en daar we geen kachels in de
zalen hadden, konden we niet verwarmen. Maar het was een recordwinter,
en in honderd-vijftig jaren had men zoo'n vorst niet gehad.

Lente en herfst zijn aangename seizoenen in Mosoel, vooral de
eerste. In Maart, April en een deel van Mei staat het land vele mijlen
ver rondom Mosoel vol wuivend koren, een verkwikkend gezicht voor
vermoeide oogen. Als het gras gegroeid is tot zoowat een voet hoogte,
slaan alle stedelingen tenten op buiten de stad en brengen daar hun
dagen door. Wie paarden hebben, maken ze vóór hun tenten vast en laten
ze naar hartelust gras eten. Een vriend leende ons verleden jaar een
tent, en zes weken lang genoten we de weelde van een verblijf in
het groen! Van onze congregatie gingen elken dag enkele leden mee
naar buiten, en om beurten zorgden we voor afternoon tea. Het was
een genot buiten het bereik van de hitte der stadsmuren te zijn en,
hoe kort dan ook, den heerlijken geur van de korenvelden te ruiken.

Ook de herfst is wel prettig; maar in den regel duurt dat seizoen te
kort. De zomers duren, tot de regendagen beginnen, en dan wordt het ook
bijna dadelijk koud. De grootste beproeving komt tegen het eind van
den zomer, als de wolken komen opdagen. Het is wonderlijk, hoe knap
de inboorlingen kunnen voorspellen, wanneer de eerste wolken kunnen
worden verwacht. Ze duren veelal van tien tot twaalf dagen, en het
is een verlichting, als ze aftrekken of zich in regen oplossen. Over
't geheel is het klimaat van Mosoel niet ongezond. In het koelste deel
van ons huis noteerden wij als hoogste temperatuur 110° Fahrenheit;
maar de gemiddelde hitte van de warmste maanden ligt tusschen 98°
en 105°! Drie of vier maanden van die warmte is inderdaad te veel!

Het land rondom Mosoel is goed bebouwd, en koren is het
hoofdproduct. Het succes van den graanoogst is totaal afhankelijk
van de winter- en voorjaarsregens. Als het veel regent, is de oogst
overvloedig; maar als het een droog seizoen is, ziet het er slecht
uit. Er zijn een paar primitieve installaties aan de Tigris voor het
ophalen van water voor irrigatie met schepraderen, maar daar ze hoog
zijn belast door de regeering, zijn het er niet veel. Die eenvoudige
manier, om water te krijgen, wordt ook nog duur, omdat men er de
werkkracht van twee mannen bij noodig heeft en ten minste twee ossen
of muildieren.

Tuinen bij de stad worden op die wijze besproeid met water uit de
rivier of uit diepe putten; maar de groote uitgestrektheid met graan
bezaaide grond is afhankelijk van den regenval. Ook katoen wordt
verbouwd en uitgevoerd. Meloenen, komkommers en tomaten, kweekt
men algemeen, en daar de rivier in den zomer terugtreedt, wordt de
vochtige bedding gebruikt voor watermeloenzaad, dat daar prachtige
oogsten levert.

In de bergen worden veel vruchten gekweekt, die op ezels naar beneden
worden gebracht. Abrikozen zijn er in overvloed; kersen, pruimen,
perziken in geringer hoeveelheid. De beste appels worden van Damascus
aangevoerd. Ze zien er mooi uit, maar hebben weinig geur. Druiven
worden veel gekweekt en zijn zeer lekker, vooral de groote, blauwe
soort; ook is er een witte druif, die heel geurig is. In de tuinen
bij Mosoel vindt men allerlei groenten, erwten, spinazie, wortels,
bieten, uien, artisjokken en nog veel meer. Aardappels komen uit
Perzië en hebben soms zooveel van de lange reis te lijden, dat
ze alleen geschikt zijn, om weggegooid te worden, als ze Mosoel
bereiken. Den vorigen winter werden veel honderden zakken aardappelen
in de rivier geworpen, daar ze bedorven waren op de reis naar Mosoel
en dus oneetbaar waren geworden.

Spinnen en weven zijn de voornaamste industrieën van Mosoel. Heel
sterk katoen wordt er gemaakt en ook wel wollen goed. Jaren geleden
bloeide die industrie meer dan nu, en de naam mousseline moet van
Mosoel afkomstig zijn uit den tijd, toen de Franschen lang geleden
de stof uit die stad uitvoerden. Het weven is het werk der mannen,
terwijl de vrouwen spinnen en katoen en wol verven. Ook wordt er
bont uit Mosoel uitgevoerd. Vossenvellen worden er veel aangeboden,
en een jas, met dat bont gevoerd, kost 50 pond sterling.

Die drie groote quaesties omtrent Mesopotamië zullen veel invloed
hebben op de toekomst van Mosoel. De eerste vraag betreft de
scheepvaart op de Tigris van Bagdad tot Mosoel. Als die eens goed
geregeld is, zal het met invoer en uitvoer in Moesel beter gaan. Ook
de Bagdadspoorweg zal de beteekenis van Mosoel doen toenemen, want
het Oosten zal erdoor in nauwere aanraking komen met het nabije
Westen. En het belangrijkste punt in verband met de toekomst van
Mosoel is de irrigatie van Mesopotamië, waardoor die heele uitgestrekte
woestijn in een tuin zal kunnen worden veranderd. Men behoeft daartoe
maar eenvoudig de oude, assyrische manier van besproeiing te doen
herleven. Die methode bestond in het graven van kanalen door het land
tusschen de rivieren Euphraat en Tigris. Kaarten van die kanalen kan
men nog zien in het Britsch Museum en andere plaatsen. Die groote
vaarten, gegraven in den bloeitijd van het Assyrische rijk, zijn nu
dichtgeslibd, nadat ze vele eeuwen lang door de bewoners zijn gebruikt.

Layard zegt in zijn "Ontdekking van Nineveh": "Herodotus beschrijft
de buitengewone vruchtbaarheid van Assyrië en de overvloedige
graanoogsten, waarbij het zaad twee- en driehonderdvoudig
vrucht voortbracht en voegt erbij, dat in dien tijd de Assyriërs
even afhankelijk waren van kunstmatige besproeiing als van de
winterregens. "Zij maakten machines voor het ophalen van het water en
hun stelsel van kanalen was even merkwaardig om de vindingrijkheid
als om de hydraulische kennis, die eruit sprak". Als het resultaat
der besproeiing in die oude dagen twee- en driehonderdvoudige oogsten
waren, zullen, als men er nu toe overgaat met de vermeerderde kennis
van natuurwetenschap en de ruimere ervaring, de oogsten nog veel
overvloediger zijn.

Men heeft berekend, dat acht millioen pond sterling voldoende
zouden zijn, om alle oude kanalen van Mesopotamië te heropenen met
de zekerheid, dat de aldus besproeide landen eindelooze voordeelen
zouden opleveren.

Zoo God het wil, "ensha' allah," zal dit veelbesproken plan spoedig
worden uitgevoerd, en Mesopotamië zal dan weer het land van koren en
wijn worden, van brood en vruchten, olijfolie en honing.

Als men het heele vilayet Mosoel neemt, bedraagt de bevolking wel haast
anderhalf millioen inwoners, en de stad Mosoel alleen moet een kleine
zeventig duizend inwoners hebben. Er wonen allerlei nationaliteiten
en stammen, die vaak hun eigenaardigheden hebben behouden en ook
hun eigen taal spreken. In de stad zijn het meest Arabieren, van wie
verreweg het grootste deel Mohammedanen zijn. Zij vormen natuurlijk
het godsdienstig element van het volk en zijn tevens de veroveraars,
wat ze nooit schijnen te vergeten. Op de markt, in de moskee en op
straat laat de Mohammedaan altijd merken, dat hij de heer en meester
is. Een Christen komt er altijd slecht af op de markt, want als hij
bij een Mohammedaan koopt, mag hij de waren niet aanraken en moet
altijd op goed vertrouwen handelen.

In alle moskeeën, die eenmaal christenkerken waren, preekt de mollah
met ontbloot zwaard in de hand, opdat het volk zich herinnere, dat de
mohammedaansche leer door het zwaard werd verbreid en, zoo noodig,
op dezelfde manier moet worden gehandhaafd. Christenen en Joden
doen op straat, alsof zij zich wel voor den Mohammedaan onzichtbaar
wilden maken. De Mohammedanen doen hun macht gevoelen; maar toch
hebben ze graag christenbedienden in huis, en in vele harems zijn de
slavinnen, dat zijn de meisjes, die voor haar leven verkocht zijn,
kinderen van christelijke ouders, die voor enkele ponden hun dochters
hebben verkocht. En het tegenovergestelde is ook waar, namelijk dat
christengezinnen dikwijls de voorkeur geven aan een mohammedaansch
bediende.

Er zijn vijftien á twintig duizend Christenen in Mosoel, die hun
bekeering al dateeren vanaf Sint Thomas; anderen kwamen uit Bagdad
naar Mosoel ten tijde van het Kalifaat. Die Christenen zijn het geloof
hunner vaderen trouw gebleven, vervolging en beproevingen ten spijt. Er
zijn tegenwoordig in Mosoel veel verschillende secten van Christenen,
Chaldeërs, Syriërs, Nestorianen, Jacobieten, Armeniërs en Grieken.

Een uitspanning, waar alle inwoners van Mosoel genoegen in vinden,
is een jaarlijksch bezoek aan een warme zwavelbron. Die bron is
zoowat twaalf mijlen van Mosoel verwijderd op den weg naar Bagdad en
heet Hammam Ali. Een dorpje is om de bron heen ontstaan, maar kan in
't minst niet voorzien in wat de duizenden bezoekers, die er in den
vroegen zomer komen, noodig hebben. Om aan hun behoeften te gemoet
te komen, heeft men er kramen of tenten neergezet, met droog gras
gedekt, die door een familie gehuurd kunnen worden voor den tijd van
haar bezoek. Twee jaar geleden had men uitgerekend, dat tien duizend
menschen uit Mosoel daar tegelijkertijd logeerden, huizend in ruimten
zonder eenig gerief en zonder eenige hygiënische voorziening, zoodat
het niet behoefde te verwonderen, dat er veel ziekte heerschte en
dat menigeen, die er genezing kwam zoeken, er den dood vond.

Verleden jaar waren weer zulk een groot aantal menschen te Hammam
Ali bijeen, toen op een avond een half afgebrande lucifer achteloos
werd weggeworpen met het gevolg, dat binnen weinige minuten een groot
deel van de kramen in brand stonden. Er kwamen veel kinderen om en
ook twee vrouwen. Den volgenden dag trokken velen weg uit het oord
van de ramp. Wij waren toen in een huis, dat halfweg tusschen Mosoel
en Hammam Ali lag, en zagen den optocht van vertrekkende bezoekers,
een aanhoudenden stroom, die bleef vloeien van den morgen tot den
avond. Maar na eenige dagen was de treurigheid vergeten, en de
bezoekers begonnen weer terug te komen.

Op een keer zagen wij de beroemde badplaats. Het was laat in den avond,
toen wij er kwamen, en we hadden geen tent. De dorpelingen boden ons
vriendelijk het gebruik van het bad, de Hammam, aan voor den nacht;
maar toen wij eens inspectie hadden gehouden, bedankten we voor het
vriendelijk aanbod. De plaats was vochtig en vuil, en het rook er heel
onaangenaam. Wij gaven er de voorkeur aan, den nacht door te brengen in
een stal, ofschoon daar rattengaten te zien waren! Des morgens bracht
ik een bezoek aan het bad, daar het een dag van vrouwenbaden was,
en ik vond alles dicht bezet door vrouwen en kinderen. Het water was
zeer warm, en ik verbaasde mij erover, hoe ze het konden uithouden,
er zoo lang in te blijven. Enkelen zagen er dan ook uit, of ze gekookt
waren. Gezonde vrouwen en kinderen baadden er in hetzelfde water als
anderen, die aan allerlei kwalen en huidziekten leden. Maar ze waren
allen gelukkig en tevreden, en ik kon de arme schepsels niet anders
dan gelukkig achten om die afleiding in haar treurig en eentonig
leven daar aan de oevers van de Tigris.

Dat is een breede rivier, die wedijveren kan met de Euphraat,
waar zij in lengte voor moet onderdoen, maar niet in oudheid en
historischen roem. Zij hebben beide het voorrecht, dat aan haar
oevers de romantische plek moet hebben gelegen van het Paradijs van
Adam en Eva. De tuin van Eden lag, volgens de overlevering in die
streek, dichtbij de plaats, waar Tigris en Euphraat samenkomen. Wij
gingen er voorbij op onze reis van Basra naar Bagdad; maar het
land was overstroomd door de voorjaarsregens, dus kregen wij de
Paradijsschoonheid niet te zien.

De Tigris kan, evenals de Euphraat, bogen op belangwekkende
betrekkingen tot enkele van de oude koninkrijken onzer aarde. In
de buurt bouwde het Assyrische rijk zijn prachtige, versterkte
steden. Daniël verhaalt van vizioenen, die hij had aan hun oevers,
Cyrus moet met zijn troepen erlangs zijn getrokken, Alexander versloeg
de Meden en de Perzen in deze omgeving, terwijl in de vlakte van
Nineveh de dynastie der Omayaden-khaliefen ten onder werd gebracht,
om plaats te maken voor die der Abassiden.

Ten allen tijde is de Tigris een snelstroomende rivier; maar de
snelheid wisselt af met de seizoenen. De grootste vaart heeft het
water in het voorjaar, als de sneeuw op al de omringende bergen smelt
en naar de rivier vloeit, zoodat de oevers onder water komen te staan
en de snelheid groot is. In dien tijd is het mogelijk, over de rivier
van Mosoel naar Bagdad te reizen in acht-en-veertig uren, terwijl
het in den nazomer en herfst minstens tien of twaalf dagen duurt,
eer die reis voltooid is. De loop heeft veel bochten en kronkelingen
en is 1040 mijlen lang. De breedte is zeer ongelijk. Te Mosoel is
ze even beneden de vierhonderd voet, te Bagdad omstreeks zeshonderd,
en op een plek, waar een zijtak zich met den stroom vereenigt, is de
breedte meer dan duizend voet.

De bronnen van de Tigris bevinden zich op een hoogte van ongeveer
vijfduizend voet boven het zeeniveau, maar het grootste deel van
het verval komt voor in den bovenloop, en als de rivier Mosoel heeft
bereikt, is de hoogte boven de oppervlakte der zee nog maar 353 voet,
en de verdere loop heeft een geleidelijke daling. Met heel weinig
moeite zou de Tigris goed bevaarbaar kunnen worden gemaakt tot Mosoel,
want de ergste bezwaren zijn rotsen in de rivier, die men wel met
dynamiet of een andere springstof kan doen verdwijnen.

In den zomer en den herfst is het water zeer ondiep, en stoombooten
zouden groote moeite hebben, om naar Mosoel te komen, doch eenig
kundig ingenieurswerk zou de rivier bevaarbaar kunnen maken in alle
jaargetijden. Toen een paar malen stoombooten Mosoel hebben aangedaan,
wekte dat groote verbazing onder de bevolking. De laatste dertig
jaren wordt er nu al in de stad over stoombooten gepraat, maar het
blijft bij praten. Wij hoorden een jaar geleden, dat twee stoombooten
gecharterd waren, om tusschen Mosoel en Bagdad dienst te doen, en er
werd enkel gewacht op een firman van den Sultan, maar wij hebben ze
tot nog toe niet zien verschijnen.

In afwachting van de stoombooten inwijding volgen de inboorlingen nog
op de rivier dezelfde methoden, die al gangbaar waren in Abrahams
tijd. Ze gebruiken een soort van vlot, dat voor passagiers en
voor goederen dienst kan doen. Het bestaat uit een aantal geiten-
of schapen vellen, opgeblazen en stevig aan elkaâr bevestigd, waar
dwarse houten balken over zijn gelegd en stevig vastgebonden zijn. De
huiden worden iederen dag nagezien en, zoo noodig, opgeblazen; er
moet groote zorg worden gedragen, dat ze nat blijven, want als ze
droog worden, barsten ze licht. Zoo'n vlot heeft als bemanning één
of twee inboorlingen, die niets anders te doen hebben dan de "kelek"
te besturen, dat het vlot in het midden van den stroom blijft, ver van
gevaarlijke rotsen en banken. Voor dat doel wordt een ruwe roeiriem
gebruikt, gemaakt van een boomtak, met palmbladen aan het eind,
waar de riem breeder moet zijn. De kelek drijft met den stroom mee,
en de passagiers amuseeren zich vaak met zingen en verhalen vertellen.

Als er een Europeaan mee reist, wordt er nog al eens voor hem een
hutje opgezet. Een lichte opstelling latwerk, juist groot genoeg,
dat er een reisbed en stoel kunnen staan, wordt met vilt bedekt of
met waterdicht doek op het vlot gezet. Bij aankomst in Bagdad wordt
het geheel verkocht voor zoowat de helft van den oorspronkelijken
prijs. De eigenaar van de kelek verkoopt het houtwerk van zijn vlot,
pakt zeer zorgvuldig zijn huiden in en gaat over land naar Mosoel
terug, daar de stroom te sterk is, dan dat hij denzelfden weg, dien
hij heen is gegaan, ook terug zou kunnen afleggen. Hij is nu klaar,
om weer voor een nieuwen tocht een overeenkomst te sluiten. Bij
goed weêr is zoo'n reis met een kelek een alleraangenaamste manier
van verplaatsing, veel prettiger dan een karavaanreis te land. Men
heeft niet die vervelende voorbereiding 's avonds en 's morgens. De
eigenaar legt eenvoudig het vlot des avonds ergens vast, en zoodra het
licht wordt, maakt hij zijn touwen los, en weg glijdt het vaartuig,
terwijl de passagier rustig doorslaapt, onbewust van eenige beweging.

Maar, helaas, in den zomer is de rivier de speelplaats van eindelooze
massa's vliegen en muggen, zoodat men haast niet tot rust komt, bij
dag noch bij nacht. En natuurlijk is bij een storm een kelek geen
heel veilig schip.

De kooplieden uit Mosoel gebruiken deze vlotten, om hun waren naar
Bagdad te vervoeren en naar andere plaatsen stroomaf. Na den oogst kan
men dagelijks veel keleks uit Mosoel zien vertrekken, zwaar beladen
met graan. Alle goederen, voor zuidelijker plaatsen bestemd, worden
aldus vervoerd. Voor die groote handelsvlotten gebruikt men drie-
à vierhonderd schapen- of geitenvellen, terwijl andere van vijftig
tot tweehonderd zijn gemaakt, al naar gelang van de eischen van 't
vervoer. Een Europeaan, die alleen ging reizen, zou zoowat tusschen
de honderdvijftig en tweehonderd huiden noodig hebben, om een tamelijk
geriefelijk vlot te krijgen.

Inboorlingen bezigen vaak één enkele opgeblazen huid, om de rivier
af te reizen en komen er wel eens mee tot Bagdad zelfs. Dat heeft
onlangs een man in vier-en-twintig uren volbracht. Het is lang zoo
gemakkelijk niet, als het lijkt, om op zoo'n huid in evenwicht te
blijven; wij hebben het bij 't baden vaak geprobeerd, maar vonden het
verschrikkelijk moeilijk. De Arabieren gebruiken ze ook als veerbooten;
ze nemen dan hun kleêren op het hoofd in een bundel bijeen en houden
die zoo droog.

In een dorp bij Mosoel heb ik ook vrouwen zoo over de rivier zien gaan,
soms met een kind op den rug en een grooten bundel waschgoed. De
Arabieren, mannen, vrouwen en kinderen, zijn heelemaal thuis in
de rivier; ze zwemmen als eenden en doen allerlei spelletjes in het
water, alleraardigst, om uit de verte naar te kijken. Het lange, losse
kleed houden de vrouwen dan wel aan en nemen den zoom van den rok
in den mond, om er geen last van te hebben bij 't zwemmen. Verleden
jaar waren wij een poos gelogeerd in een kasteel dichtbij de rivier,
zoowat een uur rijden van Mosoel. Toen we daar vertoefden, baadden
wij bijna iederen dag, en een klein boschje, dat tot aan den oever
van den stroom liep, was onze kleedkamer. Bovendien gaf de eigenaar
van het kasteel aan de dorpelingen bericht, dat het boschje iederen
middag vrouwenverblijf was, zoodat wij er volkomen vrij waren. Ik nam
een arabische vrouw in dienst, om mij te leeren zwemmen, als mijn man
verhinderd was. Zij kon zelf zwemmen als een visch, maar ze had er
geen idee van, het aan iemand anders te leeren. Toch was ik de kunst
meester geworden lang vóór het eind van onze vacantie. Ze liet mij
een hand op haar schouder leggen en riep dan: "Sla nu uit!" daaruit
bestond haar heele onderwijs uit dat eene woord: "Sla uit!"

Als men erop let, wat er al zoo in de rivier drijft, is het geen
aangename gedachte, dat de stroom onzen eenigen watervoorraad levert
voor drinken en de huishouding en alles. Gaan we naar de plek waar de
waterdragers ons water halen, dan wordt het er niet aangenamer op. Op
die plaats wasschen honderden vrouwen de kleederen; mannen en jongens
zijn er aan het zwemmen; paarden, muildieren en ezels genieten in het
slib, terwijl er hoogstwaarschijnlijk een paar doode katten of honden
ronddrijven. Alles verzamelt zich op die bevoorrechte plek. Het is
dus zoo vreemd niet, dat ons water vaak op modder lijkt. Natuurlijk
filtreeren wij ons drinkwater en koken het altijd ook nog vóór het
gebruik. Het wordt van de rivier ons thuisgebracht in huiden op den
rug van muildieren of ezels voor een bedrag van drie shillings en vier
pence (twee gulden holl.) voor honderd huiden. Het lijkt gek, op die
manier voor water te betalen, dat tegen betrekkelijk weinig onkosten
gemakkelijk naar ieder huis kan worden aangevoerd door buizen uit de
rivier, die zoo dicht in de buurt is. Een energiek wali in Damascus
heeft dat gedaan weten te krijgen met benijdbaar goed resultaat.

De vischverkoopers zitten gewoonlijk te visschen op de brug. Meestal
gebruiken ze een hengel, met als aas stukjes vleesch of brokjes
meloen. Ook wordt er wel vergif gestrooid, om de visschen te dooden,
die dan boven komen drijven en gemakkelijk kunnen worden gevangen. In
den zomer is het gewaagd, om visch in den bazar te koopen en als
ik er zeker van wil zijn, dat ik versche visch krijg, stuur ik een
bediende naar de brug, en hij ziet de visch vangen, die hij mij thuis
brengt. Natuurlijk vindt hij het niet prettig, in de zon te zitten
wachten en gaat liever naar het koffiehuis vlak bij de rivier, om,
als er een paar uur verloopen zijn, met leêge handen terug te komen
met de boodschap: "Er was vandaag geen visch in de rivier."

Rivieren zonder bruggen zijn een ware beproeving voor het geduld,
als men op reis is. Het duurt zoo lang, eer alles overgezet is en
de overvaart heeft meestal plaats aan het eind van een etappe,
als men al vermoeid is en, ik moet het maar bekennen, niet in
zijn beste humeur. Het wachten in de brandende zon, terwijl de
booten worden gehaald, het vermoeiende marchandeeren en alle andere
geduldsbeproevingen worden honderdmaal moeilijker te dragen, doordat
men weet, dat daar aan den overkant de rustplaats is voor den verderen
dag en den nacht, zóó dichtbij en toch zoo veraf! Als ge zoo zit aan
den verkeerden kant van de rivier, is het moeilijk, kalm te blijven
en in vrede met alle menschen. Wat wou ik graag net als de dieren
maar naar de overzij zwemmen! Een klein bedrag moet men geven voor
het transport van ieder dier, en dus geeft de muildierdrijver er vaak
de voorkeur aan, zelf over te zwemmen en zijn dier mee te nemen. In
den regel is er maar één veerboot; dus men moet zijn beurt afwachten,
en daar ieder overtocht zoowat een uur duurt, wordt er soms veel van
het geduld gevergd.

De veerboot is een groote platboomde schuit, anti-diluviaansch van
voorkomen, en men verbaast zich erover, hoe ze het gewicht kan dragen,
dat erop wordt geladen. Als een rijtuig moet worden overgezet, worden
de paarden eerst uitgespannen; dan wordt het voertuig op de pont
getild, en passagiers en paarden moeten maar staan, waar er ruimte is.

Zijt ge eenmaal aan den overkant, dan is 't leed nog niet geleden, want
als de tent zal worden opgeslagen, blijkt het, dat een van de palen
achtergebleven is. Dus maar weer wachten. Of je denkt, dat een kopje
thee den tijd zou kunnen verdrijven, en je bemerkt, dat de houtskool
nog aan den overkant is. Er is niets te doen dan te wachten, tot alles
er is, om te beginnen met toebereidselen voor de welverdiende rust.



Er is wel eens gezegd, dat er niet zoo heel veel schoonheid te zien
is achter den sluier in Turksch-Arabië. Daar ben ik het niet mee
eens, want ik heb heel mooie gezichten gezien onder de vrouwen uit
Mosoel. Er zijn schoonheden voor elken smaak; de bekoorlijke blondine
met lichtblauwe oogen en blond haar treft men aan, zoowel als de
opvallende brunette, die met lachende, bruine oogen u van achter haar
sluier aankijkt, oogen soms vol pathos als van een trouwen collie,
die zijn meester heeft verloren.

Ik vind de grootste aantrekkelijkheid van de oostersche vrouwen haar
oogen. Ik zie in mijn gedachten onder het schrijven typen vóór mij van
gezichten, niet eens mooi in den gewonen zin van het woord, maar met
oogen als wonderen, openbarend een ziel vol droefenis uit verlangen
naar iets onbereikbaars, oogen, die u aan het schreien zouden kunnen
brengen, zulk een verlangen naar liefde spreekt eruit. Een ander
type is dat van de levendige, vroolijke soort, gewoonlijk te vinden
onder jonge, ongetrouwde vrouwen. Het huwelijk heeft in het Oosten
gewoonlijk de uitwerking, dat het alle opgewektheid van het gezicht
en uit het leven verbant. Aardige, vriendelijke gezichtjes zijn er ook
genoeg in Mosoel; ze zouden misschien niet mooi kunnen worden genoemd,
maar lief zijn ze. Jammer, dat de schoonheid in het Oosten gewoonlijk
zoo kort duurt; een vrouw van dertig is er totaal passée; maar toch
ziet men wel oude dames in Mosoel, die er goed uitzien. Grijs en wit
haar ontdekt men haast niet, want als dat begint te komen, gaan de
vrouwen over tot henna en verven de haren ermee.

Mooie kinderen ziet men in Mosoel, donkere en blonde met blauwe
oogen en krullend haar. Maar die laatste stijl van schoonheid wordt
niet algemeen bewonderd. Als een kind krulhaar heeft, trachten de
vrouwen op alle manieren de krul eruit te krijgen en vragen soms
wel om medicijnen met dat doel. In den harem hooren de kinderen,
helaas, veel verkeerde dingen, en jongens en meisjes groeien er
op in een omgeving, die de onschuld der jeugd spoedig verjaagt en
bederft. Wat heb ik vaak in een harem een gesprek trachten af te
breken over dingen, waar men niet over spreekt, door de vrouwen
attent te maken op jongens of meisjes, die met open ooren zaten te
luisteren. Soms zwegen ze dan, maar vaak ook lachten ze en zeiden:
"Wat kan dat schelen; ze weten er alles van!" Is het te verwonderen,
dat die kinderen opgroeien met een verhard gemoed en een kranke ziel?

Voor de kinderen der Mohammedanen is er geen hoop, als niet de
moeders iets hebben leeren begrijpen van een reiner levensopvatting,
en voor de vrouwen is er geen hoop, als de mannen blijven, zooals ze
zijn. De sluier houdt de vrouwen gevangen voor het leven. Als wij
enkele harems in Mosoel gaan zien, breng ik u niet naar plaatsen,
waar gij over de gesprekken zoudt moeten blozen, maar daar, waar
wij niets aanstootelijks zullen zien of hooren. Bij een naasten
buurman van ons, een man, die in een groot huis woont en een hooge
maatschappelijke positie in de stad bekleedt, treden we binnen door
een poort en gaan naar een groote ontvangkamer, waar de heer des
huizes ontvangt, maar waar wij met streng gesloten sluier doorheen
stappen naar de deur van den harem. Die deur is altijd gesloten; als
men klopt, wordt ze geopend door een vrouw of meisje, die dadelijk
ons de hand of het kleed kust en ons dan brengt in tegenwoordigheid
van de khatoen, de vrouw des huizes. In dit geval is de dame in het
zwart gekleed, omdat ze nog niet zoo lang geleden weduwe was. Ze staat
op van haar plaats tusschen de kussens op den grond en groet diep bij
ons binnentreden; daarna heet ze ons welkom in haar huis en wijst ons
plaatsen naast zich aan. Wij gaan zoo gemakkelijk mogelijk zitten met
de beenen gekruist onder ons naar echt arabischen trant. Dan komt de
schoondochter binnen, een zwak vrouwtje, en met haar een klein meisje,
haar eenig kind. Ze is bedroefd, omdat ze geen jongen heeft en vreest,
dat haar man daarom van haar zal willen scheiden. Na mijn vertrek uit
Mosoel vernam ik, dat er voor die vrees reden bestond, want haar man
heeft haar weggezonden en een andere vrouw in haar plaats genomen. De
koffie werd door een der vele vrouwelijke bedienden gepresenteerd,
en onze gastvrouw is er zeer verbaasd over, dat wij niet met haar
een sigaret willen rooken. In denzelfden harem wonen vaak een dozijn
vrouwen of meer, en dan is het wel eens moeilijk, de dames, vrouwen
van broeders dikwijls, uit elkaâr te houden. De betrekkingen kunnen
ingewikkeld zijn, en er waren verscheiden huizen, waar ik dikwijls
kwam en toch nog niet de verschillende connecties van tantes en
nichten enz. wist te onderscheiden.

Hier is weer een heel ander soort van harem. Mijn speciale vriendinnen
in dit huis zijn twee jonge, nog niet getrouwde meisjes. Het zijn
vroolijke, aardige wezentjes, die bij mijn binnentreden mij hartelijk
omhelzen en mij demonstratief welkom heeten. Als ze mij verwachten, is
er altijd een maaltijd voor mij gereed en als mijn bezoek niet vooraf
is aangekondigd, moet er altijd een vrouw naar de naastbij gelegen
soek of markt gaan, om wat lekkers te halen. Ze zijn niet rijk, en
ik zeg altijd, dat ze 't niet moeten doen, maar dat helpt niet. Ook
hier zijn veel vrouwen, alle min of meer met elkaâr verwant. Als
ik ze verwar, wat soms gebeurt, en de namen vergeten blijk te zijn,
spijt ze dat en ze roepen uit: "Wat, heeft u mij vergeten?"--"Was ik
de vorige week niet nog in het hospitaal?"--"Heb ik Die en Die niet
bij u gebracht?" en zoo meer en zoo meer. Als ze mij eenmaal hebben
ontmoet, meenen ze, dat ik alles van ze heb onthouden en dikwijls moet
ik tot list mijn toevlucht nemen, om hun namen te hooren, zonder mijn
eigen vergeetachtigheid te verraden.

Terwijl we zitten te praten, zijn de meisjes druk bezig met het haken
van mutsjes, die in de soeks verkocht worden voor zoowat een shilling
het dozijn, katoen inbegrepen. In andere wijken van de stad zal men
de vrouwen bezig zien met het breien van sokken, en weer elders is
het maken van sigaretten in de mode. Elke wijk schijnt zoowat haar
eigen stijl van vrouwelijken huisarbeid te hebben en blijft daaraan
vasthouden.

Ik bezoek niet alleen de harems in de steden; maar de harems brengen
mij dikwijls een bezoek in ons huis. De armere vrouwen komen vrij
binnen en weten, dat ze altijd welkom zijn. Wij hebben een aparte
kamer voor vrouwelijke bezoekers, dat ze zich volkomen vrij zullen
voelen van mannelijke bedienden, die mochten komen opdagen. De dames
uit de hoogere standen komen niet zoo dikwijls, want het heet, dat
hoe strenger ze zich bepalen tot den eigen harem, des te deftiger
en gewichtiger zijn ze in de oogen van hun omgeving. Er woont een
familie te Mosoel, die er trotsch op is, dat haar harem nooit in
eenig huis een bezoek heeft gebracht. De dames waren er zoo streng in
afzondering gehouden, dat ze nog maar pas in den laatsten tijd verlof
hebben gekregen, om naar het bad, den hammam te gaan. Nadat ik kennis
had gemaakt met de dames van dien harem, stelde ik er een eer in, de
toestemming voor haar te erlangen, mij te mogen bezoeken. Ze hadden
er niet veel hoop op, dat haar heeren en meesters zoo iets ongehoords
zouden goedkeuren. Op een goeden dag echter vertelde mijn man aan
den eigenaar van het huis, dat ik er grooten prijs op zou stellen
als de dames van den harem mij een bezoek wilden brengen. Tot groote
verbazing van iedereen gaf hij zijn toestemming, enkel verzoekend, dat
het bezoek zoo stil mogelijk zou worden gehouden. De dames waren in
één opwinding, en dagen van te voren spraken ze over den voorgenomen
uitgang en maakten er toebereidselen voor. Op den vastgestelden dag
moesten alle mannen zich uit de voeten maken. De dokter werd uit het
huis verbannen voor den heelen namiddag; de mannelijke bedienden
kregen vacantie, en alle deuren, waar toevallig een man door zou
hebben kunnen binnenkomen, werden zorgvuldig gegrendeld.

Toen de tijd daar was, verscheen eerst een vrouwelijke bediende,
om te hooren, of alles gereed was. Toen ze zich overtuigd had,
dat er geen man in de nabijheid was of onverwacht zou hebben kunnen
verschijnen, ging ze terug, om de dames te halen. Ze kwamen in alle
glorie van zwart zijden mantels, die Judy, toen onze vrouwelijke hulp,
zorgvuldig opvouwde. De beide oudere dames waren zeer eenvoudig
gekleed in katoenen of stoffen japonnen; maar de jonge vrouw had
zich laten dossen in een van haar bruidscostumes en zag er zeer
bekoorlijk uit. Ze was toen nog maar zestien jaar en had al twee mooie
kinderen, een jongen en een meisje. Ze vonden het allen zoo prettig,
eens uit te gaan voor de eerste maal in haar leven. We aten eerst,
als gebruikelijk, komkommers en watermeloenen, gevolgd door thee en
koffie, engelsche biscuits en eigen gebakken koek. Dien laatste vonden
ze lekker en ze vroegen, of ze er een stukje van mee mochten nemen,
om de andere bewoonsters van den harem te laten proeven. Natuurlijk
wilden ze graag het huis zien, en 't was aardig, onder het gaan van
kamer tot kamer haar opmerkingen te hooren.

Ons klein harmonium trok zeer de aandacht, en ze luisterden met de
grootste attentie, toen ik een paar van onze oud-engelsche liederen
speelde en zong, die ik in 't Arabisch had vertaald. Een van de dames,
die probeerde te spelen, begreep niet, waarom er geen geluid kwam
voor haar, en toen ik de pedalen in beweging bracht, was ze dolblij,
dat zij ook "muziek kon maken". Hun vreugde leek heel veel op die van
kleine kinderen, als ze een nieuw stuk speelgoed vinden. Ze bleven
ongeveer drie uren en bij 't weggaan beloofden ze, gauw terug te
komen. Deze harem is een bijzonder gelukkige, ook al doordien er maar
één getrouwde vrouw is; daar de beide oudere dames ongetrouwde zusters
zijn van den man. Ze leven samen in vrede en eensgezindheid. Jammer,
dat zoo iets uitzondering is, en dat in bijna alle harems haat en
jaloezie een hoofdrol spelen.

Men heeft vaak beweerd en ook dikwijls terecht, dat de liefde geen
rol speelt in het leven eener mohammedaansche vrouw, en toch hebben
ze feitelijk veel behoefte aan aanhankelijkheid en zijn zelf ook
beminnenswaardig. Als men haar liefde en vertrouwen heeft gewonnen, kan
men daar altijd staat op maken. Het is dan wel een weemoedige gedachte,
dat deze vrouwen zooveel moeten lijden en ontberen en dikwijls zoo
wreed door de mannen worden behandeld. Medelijden en sympathie moet men
ze toedragen. Bij de geboorte al zijn ze onwelkom, waar men zooveel
liever een jongen heeft; dan blijven ze zonder liefderijke leiding
en zonder onderwijs, worden als jong meisje en jonge vrouw achter
den sluier verborgen gehouden, worden als echtgenoote niet bemind
en als moeder niet geëerd, en als het bezwaarlijke leven voor haar
ten einde loopt, zinken ze onbetreurd in het graf. Dit is in groote
trekken het leven van een mohammedaansche vrouw.

Wat de huwelijksplechtigheden betreft, die maken een trouwpartij
in Mosoel tot een zeer dure geschiedenis, vooral voor ouders, die
drie of vier dochters hebben. Er volgt geen huwelijk, als niet de
huwelijksgift aanwezig is van het noodige goud en juweelen en een
schitterend uitzet. Daarom zal een man, die veel dochters heeft, al
vroeg beginnen te sparen voor haar uitzet, en de moeders gaan vaak al
vóór de verloving allerlei kleeding aanschaffen, dat ze maar beter
aan de eischen van de trouwpartij kunnen voldoen, als die werkelijk
plaats vindt.

Dan moet er niet enkel voor het uitzet worden gespaard, maar ook
voor het onthaal van eenige honderden personen en gasten gedurende
de zeven op het huwelijk volgende dagen. Een man van behoorlijken
welstand in Mosoel vertelde mij eens, dat het huwelijk van zijn
dochters hem voor ieder tweehonderd pond sterling kostte, en daar
hij zeven dochters had, was de vereischte som niet gering. Als die
man met een goed inkomen het moeilijk vond, het vereischte bijeen
te brengen, hoeveel moeilijker moet het dan niet zijn voor diegenen,
die geen vast inkomen hebben en die weinig verdienen. Een inlandsche
christen, dien wij hoog waardeerden en van wien we veel hielden,
had twee dochters. Beide waren verloofd en stonden op het punt, te
gaan trouwen. Hij verdiende drie pond sterling per maand en had een
vrouw en zes kinderen te onderhouden; hoe zou hij het geld voor de
sieraden van zijn dochters bijeenbrengen? En als hij het niet deed,
zouden de meisjes misschien nooit trouwen. Er was maar één manier,
om de moeilijkheid op te lossen, dat was, geld te leenen tegen hoogen
interest en zoo zichzelf aan banden te leggen voor een langen tijd,
mogelijk voor zijn heele leven. Voorbeelden genoeg zijn er van dien
aard, om aan te toonen, dat meisjes dure brokjes zijn in Mosoel,
als men ze aan den man wil brengen. En dan de voorbereiding voor den
gewichtigen dag!

Als een man besluit, een vrouw te nemen, of als zijn ouders voor hem
de overtuiging krijgen, dat het hoog tijd wordt voor hun zoon, om te
trouwen, worden er allerlei samensprekingen gehouden, en de vrouwen
hebben er veel in te zeggen. Ze zijn nooit gelukkiger, dan wanneer
ze een huwelijk in elkaâr kunnen zetten en vinden genoegen in het
geheimzinnige, dat ermee samenhangt, want het mag nooit gebeuren,
dat een liefhebbende moeder de hand van haar dierbaren zoon zou
aanbieden aan de moeder van een mogelijke bruid en een weigering zou
ontvangen. De schande daarvan zou te groot zijn; dus moeten de moeder
en de andere vrouwelijke betrekkingen van den aanstaanden bruidegom
zeer voorzichtig te werk gaan in de keus van het meisje en in het
doen van het huwelijksaanzoek.

Voor het eigenlijke "vragen" aan de orde is, moet de weg geëffend
worden door zijdelingsche wenken en vragen omtrent de gezondheid
van het meisje, haar bekwaamheden en haar bruidsschat. Als alles
naar wensch is, wordt een formeel aanzoek gedaan. Is men zoo ver,
dan volgt zelden een weigering, en komt die toch, dan is het een
groote beleediging.

Mohammedaansche vrouwen hebben mij wel eens gevraagd, haar een geschikt
meisje aan te wijzen voor haar broeder of haar zoon. Als ik dan een
paar meisjes noemde, die ik kende, waren de antwoorden bij voorbeeld:
"O, maar die heeft een wit vlekje op het oog", of "Die is te arm",
of "Zij heeft een slecht humeur", of "Ze is niet mooi". Haar begrip
van schoonheid is dat van een bleek, vol gezicht zonder een zweem
van kleur behalve de door kunst aangebrachte. Natuurlijk krijgt de
man het meisje in 't geheel niet te zien vóór den dag der verloving
en bij strenge Mohammedanen niet vóór den trouwdag. Men moet soms
medelijden hebben met arme bruidjes, die verbonden worden aan mannen,
oud genoeg, om haar grootvaders te zijn of zelfs haar overgrootvader!

Als de trouwdag nadert, worden uitnoodigingen gezonden naar alle
vrienden en betrekkingen voor bepaalde dagen van de feesten. Eerst
komt de dag, waarop de bruid naar het bad gaat, een belangrijk moment,
dat gevolgd wordt door een week van opwinding met dansen en zingen
en feestvieren. Allen hebben er schik in, zelfs diegenen, die het
hardst moeten werken, om alle maaltijden klaar te krijgen. De gasten
blijven elken dag van 's morgens tot 's avonds. Drie maaltijden worden
elken dag opgedischt. 's Morgens een, die bestaat uit boter en brood,
room, vruchten enz.; het middagmaal is stevig en bestaat uit vleesch,
op verschillende manieren toebereid, rijst, kip en de groenten van
het seizoen. Ook de avondmaaltijd is weer zwaar, en de gasten gaan
hoogst voldaan naar huis.

Die heele week lang moet de bruid in de ontvangkamer zitten op een
kussen, speciaal voor bruidjes vervaardigd, en neemt geen deel aan de
feestelijkheden. Elken dag moet ze weer een andere zijden japon dragen,
overladen vaak met goud en juweelen. Zij spreekt niet, als ze niet
wordt toegesproken, en de gasten nemen niet veel notitie van haar, als
ze den gebruikelijken begroetingskus hebben gegeven. Aan de maaltijden
brengen de familieleden haar eten, dat haar moet worden gevoerd,
want een bruid is, naar het heet, te aangedaan, om zelf te eten.

Als de feestdagen ten einde zijn, neemt de bruid haar plaats in,
eigenlijk als "meid" van haar schoonmoeder. In een mohammedaansch
huis wordt de jongste en laatste vrouw het eerste jaar van haar
huwelijksleven de meid van allen en blijft dat, tot een jongere in den
harem wordt opgenomen. Veel hangt af van het karakter der schoonmoeder,
als men vraagt, hoe het lot van de haremvrouwen is. Als zij willen,
kunnen ze het leven der jonge vrouwen bepaald ondragelijk maken,
doch ook het tegendeel.

Diezelfde gewoonte van dagen achtereen feestvieren treft men ook aan
bij begrafenissen. De gasten, die komen klagen, zitten den heelen dag
in ernstig zwijgen; maar hun rouw staat hun eetlust niet in den weg,
want ze genieten het goede in die dagen van droefheid ten volle. Na
den dood komen dadelijk de klaagvrouwen binnen, een ambtelijke groep,
die midden tusschen de verwanten en gasten zit en niet anders doet dan
zich opwinden tot een nagemaakte smart met een ijver, dat men denkt,
ze van uitputting flauw te zullen zien vallen. Ze rukken aan haar
kleeding, slaan op haar knieën, trekken zich aan de haren, tot ze
half krankzinnig lijken. Het is een weerzinwekkend gezicht.

Maar om van den dood over te gaan tot het leven, als er een kind
in Mosoel wordt geboren, is de eerste zorg van de ouders, zoowel in
mohammedaansche als in christelijke gezinnen, het kind te beschermen
tegen den noodlottigen invloed van het Booze Oog. De gewoonte is,
een galnoot aan een draad te rijgen en die den zuigeling om den
hals te hangen. Mohammedanen naaien een Koranspreuk in een zakje en
bevestigen dat om den arm van het kind of op het mutsje. Het gebruik
van het dragen van amuletten, om het Booze Oog te ontwijken komt veel
voor en is diep geworteld in de zeden van het volk in Mosoel.

Het kussen van de hand is een aantrekkelijke gewoonte. Kinderen
leeren dat al, voordat ze kunnen praten of loopen. Bedienden zijn
altijd haastig met het kussen van uw handen, nadat ze iets zeer
vervelends of ergerlijks hebben gedaan. Ze grijpen uw hand en kussen
die, voor je nog recht weet, wat ze gaan doen. Op die manier meenen
ze de vergiffenis al te hebben gewonnen, eer de schuld bekend is. Ik
ben er nu slimmer op geworden, en wil liever eerst hooren, wat er
gebeurd is, eer ik ze in staat stel, mijn hand te kussen. Het is ook
een teeken van dankbaarheid.

Wie een bakshisch of een geschenk ontvangt, is altijd bereid, de hand
van den gever te kussen. Onder het rijden door de stad is het mij soms
gebeurd, dat mijn hand gevat en gekust werd door een voorbijganger,
die als patiënt in het ziekenhuis had gelegen en zijn dankbaarheid
op die manier wilde toonen. Een man moet al groote genegenheid en
innige dankbaarheid voelen, om de hand van een vrouw te kussen;
dus als dat eens gebeurde, voelde ik mij inderdaad zeer vereerd.

Een vreemde, maar niet onaangename gewoonte in Mosoel is die, om bladen
met een volledigen maaltijd erop, gekookt en netjes voorgediend, te
zenden aan vreemdelingen, die pas zijn aangekomen, of aan iemand,
die na lange afwezigheid thuis komt. Wij kenden dat gebruik niet,
toen wij pas in Mosoel kwamen; dus waren we hoogst verbaasd, toen
tegen zonsondergang van onzen tweeden dag twee of drie mannen op het
erf kwamen met groote bladen op het hoofd. Ze verklaarden, dat hun
meester, een mohammedaansch koopman, dezen maaltijd had gezonden met
veel groeten en goede wenschen. Het was een dîner, groot genoeg voor
wel twintig menschen. Wij brachten bij ons samen wie we maar konden
vinden, assistenten, catechisanten en anderen, die ons vriendelijk
met de verhuizing hadden geholpen. Op het binnenplein lieten we een
paar perzische tapijten leggen en zaten daar aan, met veel genoegen
onzen eersten echt arabischen maaltijd in Mosoel gebruikend.

Als iemand de stad verlaat of op reis gaat, sturen de menschen
bladen met lekkernijen, koekjes en snoeperij, die gemakkelijk kan
worden meegenomen op reis. Toen wij Mosoel verlieten, kregen we
een heele boel van die bladen, zooveel zelfs, dat aan het slot van
onze veertiendaagsche woestijnreis, we nog vrijwat van al die goede
gaven over hadden. Er waren lekkernijen bij van gestampte amandels,
met suiker vermengd, dus een soort van noga en andere van heerlijk
deeg met honig ertusschen.

Hier moet ik ook even vertellen van de broodbaksters. Het is
onder een groot deel van het volk de gewoonte, eens in de maand
maar brood te bakken in voldoende hoeveelheid, om al dien tijd te
strekken. De bakdag is een feit van beteekenis en geen pretje in de
huishouding. Het begint al kort na middernacht, als de vrouw komt,
die het deeg bereidt en klaar zet voor het rijzen. Dien heelen dag
moet iedere vrouw van het gezin zich beschikbaar stellen, om hulp
te verleenen. De een moet het deeg tot kleine koekjes vormen; een
ander begint ze uit te rollen en schuift ze dan naar haar buurvrouw,
die een kleinere rol in de hand heeft, tot die het uitgerolde deeg
weer aan iemand anders overdraagt voor een laatste rolling.

Als dat gebeurd is, blijkt het deeg bijna zoo dun als postpapier
en zoo groot als de houten hoepel van een kind. Dan kan het worden
gebakken. De brandstof, gebruikt voor de verhitting van den oven,
die gestookt wordt tot de vereischte hitte bereikt is, bestaat uit
gehakt stroo en geitenmest. De groote, dunne broodplaten worden
dan tegen de wanden van den oven gepleisterd en weggenomen, als ze
een keurigen graad van bruinheid hebben gekregen. Het brood is heel
lekker, als het versch en bros is; als het oudbakken is, weekt men
het gewoonlijk eerst in water, eer het op tafel wordt gebracht.

Wij bakken ons brood niet op die manier. Ik probeerde het een keer
voor de inwonende patiënten van het hospitaal, maar vond, dat het
veel te veel tijd kostte. Het dagelijks bakken is veel geschikter,
als er dagelijks een dertig of veertig menschen gevoed moeten worden.

De bewoners van Mosoel zijn over het algemeen een eenvoudig slag
van menschen. Zij zijn gemakkelijk te vermaken; men wint licht hun
hart; maar ze winden zich ook spoedig op tot drift. Meestal zijn
ze goedgehumeurd en geduldig en, in aanmerking nemend, hoezeer bij
hun opvoeding de lessen in zelfbeheersching worden verwaarloosd,
moet men erkennen, dat ze minder voet geven aan hun hartstochten,
dan men zou verwachten.

Ze hebben veel maatschappelijke verplichtingen en zijn gezellig van
aard, houden ervan, verhalen te vertellen en ernaar te luisteren
onder het drinken van koffie en het rooken van een pijp. Ongelukkig
drinken ze niet alleen koffie, en al die gezelligheid leidt tot
drankgebruik. Arak vooral wordt veel gedronken, zoowel door Christenen
als door Mohammedanen. Het is een sterk vocht, dat in Mosoel wordt
bereid door Christenen en Joden en door hen aan de Mohammedanen wordt
verkocht. Geen feest of welke plechtigheid ook kan er zijn, of er
moet arak bij. Bij huwelijken, begrafenissen, maaltijden wordt dat
vuurwater geschonken. Het spijt mij te moeten zeggen, dat de vrouwen
ook drinken, maar lang niet zoo algemeen als de mannen.

Natuurlijk wordt het als groote zonde beschouwd voor een Mohammedaan,
om wijn of sterken drank te gebruiken, daar beide in den Koran verboden
zijn; maar hun liefde voor den arak is in veel gevallen sterker dan
die voor den Koran. Een Mohammedaansche in Mosoel vertelde mij onlangs,
dat ze niet dacht, dat er één Mohammedaan in Mosoel was, die niet nu en
dan wijn of arak dronk. Ik hoop, dat zij overdreef; maar de neiging, om
zich voor de drinkgewoonte niet te schamen en er met minder bezwaar toe
over te gaan, wordt steeds algemeener. Het is een droevige gedachte,
dat de Christenen in de stad de vervaardigers en verkoopers zijn van
wijnen en sterke dranken, en dat zij verantwoordelijk zijn voor het
gebruik in Mosoel.

Opmerkelijk is het, hoe bijgeloovig de menschen in Mosoel zijn. Onze
meid Judy is ook een vrouwtje, vol van bijgeloovige denkbeelden. Toen
wij in Mosoel woonden, kreeg ik het treurige bericht van den dood
van mijn vader. Toen ik mijn smart liet blijken was de arme Judy
dood ongelukkig, omdat ik bij te diepe of te zeer aan den dag gelegde
droefheid God wel eens kon tarten, om ook mijn man weg te nemen. Daar
er veel primitiefs is in de kleermakerskunst van Mosoel, wou ik sommige
stukken zwart laten verven. Judy wou daar niet van hooren en zei, dat
alleen weduwen zwarte kleeren moesten dragen, en dat ik, als ik zwart
ging dragen voor mijn vader, zeker ongeluk over mijn man zou brengen.

Een ander voorbeeld van haar bijgeloof. Ze zou er zich wel voor
wachten, over onze voeten te stappen! Op zomeravonden zaten wij
in onze veranda, die nog al smal was, en als we bij toeval onze
voeten zetten op een voetkussen vóór ons, bleef er weinig plaats
over, om te passeeren. Ik kon eerst niet begrijpen, waarom Judy
nooit daarlangs ging, als ze aan dien kant de kamer moest ingaan,
tot ze mij eens vertelde, dat zij, als ze over onze voeten stapte,
gevaar liep, ons leven af te snijden, en dat het, als wij stierven,
dan haar schuld zou zijn.

Het is verbazend, hoe dom bijgeloovig ook de menschen van de hoogere
standen zijn. De vrouw van een zeer rijken christelijken koopman
in Mosoel had een kind, dat hevig aan de oogen leed. Zij bracht den
jongen naar het hospitaal; maar toen ze merkte, dat de behandeling
hem pijn deed en aan het schreien bracht, hield ze hem thuis. Wij
hoorden later, dat ze een griezelig middel had toegepast, door
bijgeloof voorgeschreven. Er werd een schaap gekocht en geslacht,
en het kind moest met het hoofd midden in het doode dier gaan liggen
en het er een kwartier houden. Kan men zich iets weerzinwekkenders
voorstellen? En toch zijn dit rijke en op den voorgrond tredende
leden van de gezellige wereld in Mosoel, die werkelijk geloofden,
op die manier de oogen van hun kind te genezen. Onnoodig te zeggen,
dat de gewenschte uitwerking uitbleef, en maanden later brachten ze
het kind weer. Door de ervaring wijzer geworden, lieten ze den dokter
zijn gang gaan met het gevolg, dat na twee maanden van dagelijksche
behandeling de oogen totaal genezen waren.

Ik weet niet, wat het voordeel is van het dooden van een schaap of
een geit, maar in Mosoel doet men het bij allerlei gelegenheden. Bij
onze terugkomst van Beiroet, toen we drie maanden uit waren geweest,
werd een levende geit ons tegemoet gezonden in de woestijn, en toen
wij uit het rijtuig stapten, werd het arme beest vlak vóór onze oogen
doodgestoken. In Perzië was het zelfs bij de Armeniërs gewoonte,
bij een huwelijk een schaap te dooden juist als bruid en bruidegom
over den drempel van hun nieuwe woning gingen. Het werd niet als
gelukkig beschouwd, indien de bruid niet juist haar voet had gezet
in het bloed. Ik geloof, dat in Mosoel ook bij trouwpartijen op deze
manier een schaap wordt geslacht, maar ik heb het nooit bijgewoond.

Als een vrouw graag moeder wil worden, zijn er allerlei bijgeloovige
methoden, waar ze haar toevlucht toe kan nemen; maar de meest
algemeene is die van Sjeik Matti. Dat is een klooster, dat een twaalf
uur rijdens van Mosoel verwijderd is op een eenzaam gelegen berg. De
vrouw doet een pelgrimtocht naar die plaats, en men zegt haar dan,
dat zij een nacht moet doorbrengen in de eenzame kapel daarboven. In
haar slaap zal een engel het gebouw bezoeken, en als haar gebed zal
worden verhoord, zal hij een appel bij haar hoofd leggen. Wil de
engel bijzonder vriendelijk en welwillend zijn voor de vrouw, dan
zal hij twee of zelfs drie appels neerleggen, en het aantal appels
zal aanduiden, hoeveel kinderen haar zullen worden geschonken. Vreemd
genoeg, hebben die engelenbezoeken nooit plaats, als er niet een zeer
voldoend aantal bakschisch is gegeven, om ze uit te lokken!

Er zijn ook een massa bijgeloovigheden aangaande medische behandeling
van ziekten en ongelukken, maar die verdwijnen tegenwoordig snel, nu de
menschen de europeesche behandeling beter leeren kennen. Door ervaring
leeren ze, hoeveel beter de engelsche methode is dan de hunne. Zoo
bij voorbeeld was het algemeen de gewoonte van koortslijders, naar
den mollah te gaan, die zijn handen op het hoofd van den zieke placht
te leggen onder het lezen van eenige Koranverzen. Als de koorts niet
dadelijk week, wel, dan was dat de schuld van de koorts, niet van den
mollah. Ik meen wel, dat koortspatiënten beginnen te begrijpen, dat
engelsche medicijnen meer helpen dan handopleggingen van den mollah.

Als iemand door een dollen hond is gebeten, wat, het aantal
straathonden in aanmerking genomen, niet dikwijls gebeurt, gaat hij
dadelijk naar den sjeik, die hem een tegengif zal geven. Dit bestaat
in een dadel, waar de steen uit is genomen, en waar de sjeik twee-
of driemaal in heeft gespuwd, om de opening te vullen, waar de pit
heeft gelegen. Heeft de gebetene die vrucht opgegeten, dan behoeft
hij niet meer bang te zijn voor het krijgen van hydrophobie.

Droomen en vizoenen hebben grooten invloed op den oosterschen geest. De
menschen gelooven stellig, dat God daardoor dikwijls tot zijn kinderen
spreekt en ze gebruikt als waarschuwing voor dreigend gevaar of als
een stem, die leering geeft. Kort geleden kwam een mohammedaansche
vrouw in het hospitaal, lijdende aan dubbel cataract. Ze was al vele
jaren blind geweest en verlangde naar een operatie. Ze zei, dat,
als ze maar genoeg kon zien, om het erf aan te vegen, dat ze dan wel
in haar onderhoud kon voorzien. De dokter onderzocht haar oogen en
deelde de vrouw mede, dat hij niet voor het resultaat kon instaan,
omdat haar oogen niet gezond waren. Maar daar ze totaal blind was, kon
men het probeeren, en misschien zou ze zooveel kunnen onderscheiden,
dat ze zich alleen kon redden. Dus werd ze in het hospitaal opgenomen,
om op geschikten tijd te worden geopereerd. Het was een hartelijke,
gevoelige vrouw met veel intuïtief waarnemingsvermogen. Als ik de deur
van haar zaal maar naderde, riep ze reeds, vóór ik nog een woord had
gezegd: "Daar is mijn khatoen!" Soms sloop ik stil binnen, om eens te
zien, of ze zou merken, dat ik in het vertrek was. Dat deed ze bijna
altijd en als ze opzat in bed, luisterde ze gespannen, of ze mij
hoorde en zei dan tot een van de andere zieken: "Is de khatoen niet
hier?" Voelde ze dan mijn hand, dan greep ze die en zei: "Ik wist
het; ik voelde het hier!" Daarbij wees ze op haar hart. Zij was zoo
opgewonden, dat mijn man bang was, haar de een of andere dwaasheid
te zien doen òf vóór de operatie òf erna. Hij waarschuwde haar, dat,
als ze zich niet rustiger hield, ze haar oogen wel heelemaal kon
verliezen; maar bij het naderen van den gewichtigen dag werd ze al
zenuwachtiger. Op een morgen echter vonden wij haar heel kalm en ze
haastte zich, ons de reden van haar rustigen gemoedstoestand mee te
deelen. In den nacht had ze een vizioen gehad, dat al haar vrees had
weggenomen en haar geloovig vertrouwen had geschonken.

In haar droom was het, of ze in de woestijn liep, waar ze een mollah
ontmoette, die haar uitschold en haar vervloekte. Toen ze wilde
vluchten, zag ze een gestalte naar haar toe komen, die zij wist, dat
Onze Heer Jezus was, den Levende, zooals hij in 't Arabisch heet. Hij
sprak vriendelijk tot de vrouw en vroeg haar, waarom ze weende. Zij
antwoordde den Heer, dat de mollah hard tegen haar was geweest. In
haar droom zag ze toen, hoewel ze blind was, dat de Heer zich tot
den mollah wendde en hem berispte, omdat hij de vrouw gehinderd had,
en tot de verbaasde vrouw sprak hij: "Ween niet, mijn dochter,
want de engelsche dokter zal u binnen weinige dagen het gezicht
teruggeven." Toen verliet Hij haar. Zij ontwaakte vast overtuigd,
dat dit een bijzondere openbaring van God was door Jezus, onzen Heer,
om haar te verzekeren, dat ze het gezicht terug zou krijgen. Van dat
oogenblik af was ze volkomen rustig en bleef dat al den tijd van haar
verblijf in het hospitaal.

Den dag vóór de operatie werd ze weer gewaarschuwd, dat ze misschien
niet beter zou worden, maar ze glimlachte en zei: "Morgen kan ik
zien!" Haar vertrouwen werd niet beschaamd, daar de operatie goed
gelukte, en na twee of drie weken kon ze vertrekken met één volkomen
ziend oog, terwijl het andere later werd geopereerd.

Eens reisde mijn man met de post of tsjappa van Yezd naar Kerman, toen
hij op een avond tot zijn grooten schrik bemerkte, dat hij zijn gouden
horloge en ketting had verloren. Aan beide was hij zeer gehecht om de
eraan verbonden herinneringen, dus speet het hem erg, dat hij ze moest
missen. Dienzelfden avond ontmoette hij een anderen Engelschman, die
naar Yezd terugkeerde. Hij deelde hem zijn verlies mee en vroeg hem,
onderweg te willen informeeren, terwijl hij een belooning uitloofde
voor ieder, die hem het verlorene terugbracht. Zijn vriend beloofde,
te doen wat hij kon en riep toen zijn bediende, wien hij het geval
vertelde, hem radend, goed op te letten op ieder, dien ze onderweg
mochten zien. De bediende was een slimme baas. Den volgenden morgen
ontmoetten ze een kameelkaravaan op den weg naar Kerman, en de bediende
stapte op den drijver toe met de woorden:

"Gij, edele broeder, mocht uw goedheid nooit verminderen; mijn slaap
is dezen nacht gestoord geworden door droomen van u."

"Estakfarullah!" (God verhoede het) zegt de kameeldrijver. "Waarom
werd mijns heeren slaap gestoord door droomen over mij, die een
onwaardige ben?"

"Ja, ik zag in mijn slaap u bukken en iets oprapen."

"Dan was uw droom verkeerd," zei de kameeldrijver snel, "want ik heb
niets opgeraapt."

"Zie, in mijn droom," ging de slimme bediende voort, "zag ik, dat
het ding, hetwelk door u werd opgeraapt, niet veel waarde had en maar
een goedkoop iets is, waar ge geen voordeel van zult hebben."

Toen de kameeldrijver bedrukt keek, ging de bediende voort: "Maar de
eigenaar van dat waardelooze ding zou het zeer gaarne terugvinden,
daar het, ofschoon het geen waarde in geld vertegenwoordigt, hem zeer
lief is als een aandenken."

"Maar ik zei u," herhaalde de kameeldrijver, "dat ik niets heb
opgeraapt."

"In mijn droom," vervolgde de knecht, zonder op de herhaalde ontkenning
van den drijver te letten, "zag ik u kijken naar het waardelooze
voorwerp in uw hand en het toen wegstoppen in uw ala (jas)."

"Nee, nee," riep de drijver, "ik heb niets opgeraapt."

"Dus als je mij wilt aanwijzen, waar het is, kan ik je van het
waardelooze voorwerp wel afhelpen."

Na nog wat heen en weer praten haalde de kameeldrijver het horloge
en den ketting van mijn man te voorschijn en kreeg daarvoor een
kleine fooi. De bediende was heel tevreden over den loop van zaken en
over zijn eigen slimheid en dacht met welbehagen aan de uitgeloofde
belooning van vijf tomans, dat is een pond sterling. De kameeldrijver
bekende later, dat hij er zoo van geschrikt was, te hooren, dat zijn
daden in een droom aan dien man waren geopenbaard, dat hij voor geen
geld van de wereld het horloge had willen houden.

Onnoodig te zeggen, dat de droom maar een gefingeerde was, een
bedenksel, om invloed te krijgen op den bijgeloovigen geest van den
kameeldrijver.

In Mosoel vertelde het hoofd der Seyeds eens aan den dokter een
geschiedenis van een merkwaardigen droom. Het ging aldus. Twee mannen
bezochten eens een mollah, om hem een vraag te stellen over een punt,
dat hen lang had beziggehouden. De oorzaak van hun verschil van
meening was de volgende. Als ze naar hun werk gingen iederen dag,
gingen die mannen een ladder voorbij, die tegen den muur stond. Een
van hen beiden vermeed het altijd, eronder langs te gaan, opdat de
ladder niet zou vallen en hem dooden, terwijl de ander zei: "Nee,
ik loop niet weg voor het gevaar, want wat Allah heeft besloten,
geschiedt. Als het geschreven is, dat ik door de ladder moet sterven,
zal dat gebeuren." Nadat de beide vrienden veel tijd hadden zoek
gebracht met die netelige vraag, besloten ze de zaak den mollah
voor te leggen en zijn beslissing in te roepen. De mollah liet
beiden uitspreken; maar zei toen, dat zulk een moeilijk vraagstuk
veel overweging vereischte. Hij bepaalde een dag, waarop ze terug
moesten komen en zijn uitspraak zouden vernemen. Na hun vertrek viel
de mollah in slaap, en in zijn slaap droomde hij. In den droom zag
hij een schoonen knaap, den zoon van een koning, aan wien hij zeer
gehecht was. Later ontmoette hij een vreemdeling, die hem zeide,
dat hij, de mollah, den dood zou veroorzaken van den jongen, dien
hij zoo liefhad. De mollah, ten hoogste verontwaardigd, wierp het
denkbeeld ver van zich, en zei, dat hij den knaap veel te lief had,
om hem eenig kwaad te doen. "En toch," zei de vreemdeling, "zal het
geschieden, want Allah heeft besloten, dat de jongen door u zijn lot
moet ondergaan, en wat geschreven staat, staat geschreven."

De oude mollah keerde naar zijn huis terug in droevig gepeins, maar
vast besloten, dat hij niets zou ondernemen, dat op eenige wijze den
prins kon schaden. Weer in den droom ontving de mollah een oproeping,
om bij den jongen prins te komen. Zich de woorden van den vreemdeling
te binnen brengend, nam hij niets met zich, dat op eenige wijze den
jongen kwaad kon doen, niets dan als eenige gift een appel. De jongen
ontving den mollah in zijn mooie woning op een eiland, en de beiden
hadden een prettig onderhoud te zamen.

Eer hij afscheid nam, gaf de oude man met uitgestoken hand een appel
aan den knaap, die de vrucht gretig aannam en haar dadelijk wilde gaan
opeten. De mollah nam een pennemesje uit zijn binnenzak, schilde den
appel en gaf dien op de punt van het mesje aan den jongen prins. Deze
greep toe, maar bij het aannemen drong de punt van het mesje in den
vinger van den knaap met het gevolg, dat er bloedvergiftiging bij
kwam, en dat de bloeiende knaap na korten tijd dood terneerlag. De
mollah weende luid, en onder het schreien werd hij wakker. Met een
nederig hart en in een neerslachtige stemming gaf hij zich gewonnen
en prees Allah.

Op den vastgestelden dag kwamen de beide mannen terug, om de uitspraak
van den wijzen mollah te vernemen. Hij ontving hen vriendelijk, maar
bedroefd, en verzekerde hen, dat het niet het minste verschil maakte,
of ze onder de ladder doorliepen of niet.

"Want," zei de oude, "als het geschreven staat, dat gij door een
vallende ladder om zult komen, zal dat gebeuren; ge kunt er niet aan
ontkomen. Wat Allah besloten heeft, moet vervuld worden. Zijn plannen
kunnen niet tegengehouden worden."

Die leer, die den ouden mollah door middel van zijn droom was
voorgehouden, staat zeer sterk in den geest van alle tegenwoordige
Mohammedanen.

Toen we in Perzië woonden, hadden we een indischen bediende, die
Mohammedaan was. Hij vertelde ons, dat drie nachten achtereen Onze
Heer hem in den droom was verschenen in de gedaante van een ouden
man met een langen, witten baard. Hij was zoo getroffen door den
herhaalden terugkeer van dien droom, dat hij naar een engelschen
geestelijke ging en vroeg, of hij onderwijs mocht ontvangen in den
christelijken godsdienst.

De vrouwen in Mosoel hebben mij dikwijls verhalen gedaan van
wonderbaarlijke dingen, die mij zouden overkomen, omdat zij ze in
droomen hadden aanschouwd. Zelfs nu nog krijg ik vaak brieven van
enkele dier vrouwen, waarin ze zeggen, dat ze mij zoo dikwijls in
haar droomen zien.

De eerste vrouwelijke inwonende patiënten in ons zoogenaamd hospitaal
moesten zich behelpen in een soort van buitenloods. Wij konden niet
anders voor haar vinden als vrouwenverblijf dan een groote ruimte, waar
hout werd bewaard. Mijn man had er witkalk op de muren laten aanbrengen
en alles was flink schoongemaakt en ontsmet. De eerste vrouw, die
er werd geïnstalleerd, was een heel rustige, zachte Mohammedaansche,
die geopereerd moest worden. Haar moeder was meegekomen, en ze waren
alleen in de niet al te geriefelijke ruimte.

Twee of drie dagen na de operatie verklaarden die vrouwen, dat in
den nacht een groote gedaante, die er als een dragonder uitzag, van
den grond was opgerezen naast de zieke. En een paar weken later werd
een klein joodsch meisje in die zaal opgenomen, een kind, dat zich
ernstig gebrand had, terwijl haar moeder en haar grootmoeder op haar
pasten. Er waren toen nog twee of drie andere vrouwen in de zaal. Op
een morgen heel vroeg kwam men ons berichten, dat alle bewoonsters van
de bedoelde ruimte er verschrikt waren geworden in den nacht. Toen we
erheen gingen, om te zien, wat gebeurd was, vonden wij ze allen in de
gang liggen, terwijl ze het beddegoed erheen mee hadden genomen. Ze
zagen er ongelukkig en verschrikt uit en verzochten, het hospitaal
onmiddellijk te mogen verlaten, daar ze niet nog weer een nacht op
die verschrikkelijke plek wilden doorbrengen. Daarna begonnen ze
allen hun ervaringen mee te deelen, allen tegelijk, zoodat het voor
ons heel moeilijk was, gewaar te worden, wat er precies was gebeurd.

Het schijnt, dat kort na middernacht ze nog met elkander aan het
praten waren, toen ze plotseling twee soldaten zagen zitten op randen
van haar bedden. Ten hoogste verschrikt, vroegen ze de mannen,
hoe ter wereld ze daar kwamen, en of ze niet wisten, dat dit een
harem of vrouwenverblijf was. Eerst antwoordden de soldaten niet,
maar later vertelden ze aan de vrouwen, dat ze gekomen waren uit een
dorp op twaalf mijlen afstands. Dat hun in een droom was verteld,
hoe ze hadden te gaan naar het huis van den "beit hakeem Engelisi,"
het huis van den engelschen dokter. Gehoorzamend aan dat bevel waren
ze gekomen. Toen waren ze verdwenen even plotseling, als ze waren
gekomen. De vrouwen waren zeer angstig, terwijl enkelen geloofden,
dat het echte soldaten waren, en anderen, dat het geesten waren
in de gedaante van soldaten. Ze hadden terstond de kamer verlaten,
hadden haar beddegoed meegenomen en brachten het overige deel van
den nacht in vrees en beven door. Den volgenden morgen werd het dak
nauwkeurig onderzocht, om te zien, of op eenige manier soldaten op
ons erf hadden kunnen komen. We bevonden, dat in het naaste huis
het hoofd van de soldaten woonde, en het kon wezen, dat enkele van
de wachthebbende soldaten over de muren waren geklommen en den weg
hadden gevonden naar ons huis.

Er werd intusschen nooit iets bewezen; maar niemand was er weêr toe
te bewegen, die kamer te betrekken, want de vrouwen beweerden, dat er
booze geesten huisden. Ten slotte maakten we er een kippenhok van;
maar de kippen en kalkoenen werden alle ziek en stierven, zoodat er
waarschijnlijk iets niet in orde was met de lucht in dat vertrek. Zoo
was onze eerste proef met een vrouwenzaal mislukt; maar er is toch
iets goeds uit die mislukking voortgevloeid. Daar de vrouwen de
spookzaal niet wilden gebruiken, moest er wat anders worden gezocht,
en wij gaven ons huis haar ten gebruike, terwijl wij in het daarnaast
gelegen trokken, dat grooter was. De kamer, waar noch menschen,
noch dieren het konden uithouden, werd nu als houtschuur gebruikt.



Op een woestijnreis kan licht de verveling u overvallen, wanneer
iederen dag volkomen gelijk is aan den anderen, en elk voorval,
dat dan van het gewone afwijkt, wordt als een welkome afwisseling
beschouwd. Eens gedurende onze middagrust naast een pas verlaten
arabisch kamp hoorden we janken, en rondkijkend, vonden we een klein
hondje van misschien een paar dagen oud. Dat hondje gaf ons wel een
week lang afleiding; we koesterden het in flanel, zetten het in de
zon, om wat warmte te wekken in het rillende lichaampje, en hadden
eindelijk de voldoening, dat het piepen ophield, toen het diertje
warm werd. We onderhielden het leven in het beestje nog verscheiden
dagen, maar daar er haast geen melk in de woestijn is te krijgen,
was het onmogelijk voor de goede voeding te zorgen.

Op een avond kwamen we aan een arabisch kamp en dachten, dat het
verstandiger zou zijn, het arme hondje bij een van de Arabieren
achter te laten, want er wordt van de Arabieren gezegd, dat ze veel
van honden houden. Dus haalden we onzen bediende over, het hondje
mee te nemen en naar een van de tenten te brengen. Hij deed het met
tegenzin en dacht, dat hij wel kon worden doodgeschoten, omdat hij
in donker naderde. Maar hij sloop toch voorzichtig naar het kamp en
wist het hondje binnen een van de tenten te leggen. Terstond riep de
eigenaar, wie daar was; maar Aboo, onze bediende vluchtte weg, zonder
te antwoorden. Wij hoorden den Arabier vloeken, en toen hij het arme
hondje zag, nam hij het op en wierp het naar buiten in de woestijn. We
konden het stumpertje hooren piepen en klagen, en mijn man ging erheen
en zag het liggen op een vuilnishoop. Hij bracht het weer in onze tent
en wij probeerden weer, het te warmen en te koesteren. Den volgenden
dag evenwel was het kleine levensvonkje gebluscht. Zoo eindigde de
korte geschiedenis van dien kleinen, verlaten zwerveling in een
droevig treurspel, en mijn man nam den treurigen plicht op zich,
het lijkje aan het diepe water van de rivier toe te vertrouwen.

Zulke kleine episoden breken de eentonigheid, maar er zijn ook
andere ervaringen. Ons was vaak voorgehouden, dat het reizen door de
woestijn gevaarlijk was, maar wij hadden aan den kreet van "De Wolf,
de wolf!" gedacht en begonnen al te denken, dat de veelbesproken
roovers in de woestijn alleen in de verbeelding van de menschen
bestonden. Spoedig echter zouden we het anders leeren.

Eens reisden we van Mosoel naar Aleppo en hadden bijna onze bestemming
bereikt, toen we de volgende ervaring opdeden. Toen we eens aan
het eind van onze etappe waren, kampeerden we slechts een steenworp
van de Euphraat af, even buiten het stadje Beridjik. Onze tent was
opgeslagen onder een mooien boom, waarlangs een helder riviertje
stroomde, dat op weg was van de bergen naar den grooten stroom. Wij
vonden het een ideale kampplaats, en er waren blijkbaar ook anderen,
die er zoo over dachten, maar van een ander standpunt. Rondom ons
heen waren blijken te zien van de werkzaamheid der dorpelingen in
den vorm van groote hoopen pas geoogst graan, die op den tijd van het
dorschen wachtten. Voordat we ter ruste gingen, wandelden we langs de
rivier en langs het koren, waar we twee mannen ontdekten, die op het
veld zaten en ons den avondgroet brachten, toen wij passeerden. Wij
hechtten niet aan het voorval, daar de dorpelingen wel eens bewakers
aanstellen voor den oogst, tot die veilig binnen is.

Dus, ons toevertrouwend aan de zorg van Hem, die nooit sluimert of
slaapt, trokken we ons in onze tent terug, hopende door een goede
nachtrust ons voor te bereiden voor de reis van den volgenden dag. Onze
ideale kampplaats had één groot gebrek, dat men aantreft overal,
waar in de velden schapen en geiten grazen, want die "pelgrims van
de woestijn" hebben er een handje van, om 's nachts rond te loopen,
en dien nacht waren ze bijzonder levendig. Ze stieten tegen de palen
van de tent en hielden mij lang wakker. Mijn veldbed schudde soms en
deed mij schrikken, en eens kwam ik tot het besluit, dat onze ezel
was losgeraakt van zijn touw en ons een vriendschappelijk bezoek
trachtte te brengen. Denkend, dat hij de schuldige was, keerde ik mij
om en was al gauw weer in slaap, tot ik weer wakker werd met dezelfde
gewaarwording. Nu was ik klaar wakker en liet in hetzelfde oogenblik
het schijnsel van mijn electrisch lantaarntje door de tent spelen,
juist tijdig genoeg, om een man haastig onze tent te zien verlaten. Ik
maakte mijn man wakker en vertelde, wat er gebeurd was. Hij snelde
onmiddellijk naar buiten en maakte alarm. Ongelukkig was het een
zeer donkere nacht, en men kon geen voet van zich af zien, zoodat de
roovers een mooie gelegenheid hadden, om te ontsnappen. Onze tent was
een eindje van het dorp verwijderd, dus keerde mijn man terug naar de
tent, om wat kleêren aan te trekken, voordat hij naar den hoofdman
in het dorp ging, van wien altijd verondersteld wordt, dat hij voor
de veiligheid van de vreemdelingen instaat. Toen mijn man naar zijn
kleêren zocht, was al, wat hij kon vinden, één schoen, en de dieven
hadden alles uit de tent weggehaald, zelfs tandenborstels. En niet
alleen hadden ze de tent leeggehaald, maar een buiten staande kist
werd ook geplunderd en een groot valies eveneens. Waren ze daarmee
tevreden geweest, dan zouden wij niets hebben geweten van den diefstal
vóór den morgen; maar hun begeerte naar het tapijt op den grond van
de tent had mij gewekt. Intusschen zagen we nu wel in, dat er niets
kon worden gedaan, eer het licht was en we gingen weer rusten.

Zoodra de morgenstond was aangebroken, reden enkele leden van de
karavaan weg in verschillende richtingen om te zien, of ze eenig
spoor van dieven konden vinden; maar natuurlijk waren die al lang
verdwenen in de duisternis. Toch bracht het zoekende gezelschap
eenige kleedingstukken mee, die de dieven onderweg hadden verloren,
toen er alarm werd gemaakt. Ons gewapend geleide, een soldaat uit
Beridjik, werd naar het stadje gezonden, om de regeeringsambtenaren
te verwittigen van den diefstal. Al spoedig reed de gouverneur van
de plaats uit met zes of zeven andere ambtenaren, allen blijkbaar
zeer angstig, dat ze in ongenade zouden vallen, omdat ze niet hadden
verhinderd, dat er schade werd toegebracht aan een europeesche
karavaan. Het eerste, wat de gouverneur deed, was te zenden om den
hoofdman van het dorp, die gekneveld en geslagen werd. Het deed mij
innig leed om den man, die luide schreeuwde bij de stokslagen.

Daarna gingen allen naar de naburige dorpen en brachten dien heelen
dag en den volgenden door met zoeken naar dieven, elken dag tegen
zonsondergang terugkeerend en het onderzoek hernieuwend den volgenden
morgen. Mijn man ging den eersten dag mee en werd getroffen door het
gedrag van de dorpelingen bij het bezoek van de autoriteiten. Er
waren dorpen, waar ze niet anders aantroffen dan de vrouwen, daar
alle mannen gevlucht waren op het bericht, dat soldaten in aantocht
waren. Ze vonden een massa andere gestolen goederen begraven in
den grond bij en in de hutten, maar niets, dat ons behoorde. In een
der dorpen fluisterde een man den soldaten in, dat hij wist, waar de
gestolen goederen waren. Toen men hem beval, den weg erheen te wijzen,
bracht hij allen op een groot veld, waar een paar honderd groote
graanhoopen stonden en zei, dat de goederen in een van die hoopen waren
verborgen. Hij zal wel veel genoegen van zijn grap hebben beleefd,
want nadat ze een massa van die hoopen ondersteboven hadden gehaald
in de brandende zon, gaven de soldaten het op als hopeloos. Daar er
niets werd gevonden, moesten wij onze reis vervolgen en redden ons
zoo goed mogelijk, tot we Aleppo bereikten, waar het ontbrekende kon
worden gekocht. De roep van ons avontuur ging ons voor naar Jeruzalem,
waar we een paar maanden later hoorden, hoe er een overdreven verhaal
de ronde deed van ons wedervaren.

Mijn man ging terstond naar onzen consul bij aankomst in Aleppo en
vertelde de zaak. Gelukkig was de heer Longworth een energiek en
doortastend man, die op de regeeringsambtenaren grooten invloed
had. Hij verzocht ons, een opgaaf te schrijven van wat we hadden
verloren en stelde die den wali ter hand, terwijl hij ons verzekerde,
dat hij de regeering zou dwingen, vergoeding te geven of de verdwenen
goederen terug te leveren. Na een half jaar werkens en schrijvens
zond de heer Longworth mijn man een telegram met het bericht, dat
een afdoende schadevergoeding gegeven was. Wij waren onzen consul
zeer dankbaar voor al het werk, dat hij in dezen had verricht met
zoo goeden uitslag.

De beide mannen, die wij in het koren hadden zien zitten, waren
waarschijnlijk gehuurd met het doel, ons te bestelen; maar de ware
schuldige werd later gezocht onder de autoriteiten van Beridjik; er
werd ons namelijk bericht, dat hij een lid van den "gemeenteraad"
van het stadje was. Hij was zeker begeerig, om voor zichzelven en
zijn harem wat europeesche kleedingstukken te krijgen, zonder die te
moeten koopen.

Een ander gevaar, dat ons in Mosoel dreigde en nog al goed afliep,
ontstond, doordien de wali na een bevel uit Konstantinopel beproefde,
alle vrouwen in Mosoel te registreeren; hij moest een lijst opmaken
van de vrouwen, die zich in ieder huis bevonden. Mohammedanen en
Christenen kwamen allen in opstand tegen dien maatregel, daar het
tegen alle wetten van God en van Mohammed scheen te strijden, zooiets
te doen. De heele stad was in opstand; de winkels werden gesloten, er
werden geen zaken gedaan in de soeks, en de menschen schoolden overal
samen onder booze gesprekken en ernstige bedreigingen. Die toestand
hield wel vijf dagen aan; zoo iets was nooit vroeger voorgekomen.

De Christenen begonnen bang te worden voor hun veiligheid, daar er
gezegd was, dat, als de wali niet toegaf aan het eind van den vijfden
dag, een algemeene moord op de Christenen zou plaats hebben. Het
fransche klooster werd door soldaten bewaakt; onze agent telegrafeerde
aan den consul generaal te Bagdad om ook zulk een bewaking voor het
engelsche; maar het bleek gelukkig niet noodig. Als mijn man te huis
was, voelde ik mij niet zenuwachtig; maar als hij bij avond naar een
patiënt werd geroepen, zat ik in angst tot hij terugkwam. Wij hoorden
overal in het rond geweervuur en pistoolschoten.

Op den avond van den vijfden dag trok de gouverneur zijn order in,
om de namen der vrouwen op te schrijven, en alles werd weer rustig,
ten minste naar het uiterlijk.

Want er bleef nog een heelen tijd een onbestemde angst, daar er in die
week verscheiden moorden plaats hadden. Wij zaten op een avond aan den
maaltijd, toen onze bediende naar binnen vloog in groote opwinding en
zei, dat zijn broeder in de soek of bazar was doodgestoken en dat men
het lijk naar ons erf had gebracht. Mijn man ging dadelijk naar buiten
en vond den jongen man met een wond in de dij. Was de stoot wat hooger
aangekomen, dan zou het geval zeer ernstig zijn geweest; maar nu bleek
het een niet gevaarlijke wonde en met een week rust was de jonge man
genezen. Daoed, zoo heette het slachtoffer, begreep niets van den
aanval, want, voor zoo ver hij wist, had hij geen vijanden. Hij was
vroeger een jaar bediende in ons hospitaal geweest en was een stille,
bescheiden jongen.

Jaloezie en particuliere grieven worden vaak uitgemaakt door de
revolver. Nog pas werd een armenische dokter aangevallen, toen hij
naar huis reed van een ziekenbezoek. Hij reed onder een donkere poort
door en hoorde opeens de kogels suizen, bemerkende, dat hijzelf tot
doelwit diende. Zijn paard kreeg zware wonden en zal waarschijnlijk
niet herstellen; maar gelukkig kwam hijzelf er met een paar lichte
schrammen af. Hij schrijft den aanval toe aan grieven, die zijn
collega's tegen hem hebben.

Er woont in Mosoel een armenische vrouw, wier man een dokter was,
bekend om een speciale operatie. Toen hij overleed, dacht zijn weduwe,
dat ze zijn zaak wel kon opvatten, daar ze hem dikwijls had geholpen in
zijn praktijk. Dus werd ze een van de vele kwakzalvers in Mosoel. Veel
van haar operaties gelukten best; maar de uitslag van een veel grooter
aantal bleef in het duister. Haar prijzen waren enorm; onverschillig,
hoe arm haar patiënten waren, ze deed niets, als er niet een zeer
hooge betaling voorafging. Op die manier werd ze rijk; maar nadat
er een europeesche dokter kwam, werd haar inkomen minder. Ze zal na
ons vertrek uit Mosoel haar winstgevende praktijk wel hebben hervat,
want we hoorden niet lang geleden, dat ze op straat onder dolksteken
was vermoord.

Berooving komt veel voor in Mosoel, en eens hadden we een schrik, toen
op een avond, dat we rustig onder de veranda zaten, een vrouw uit het
vrouwenhospitaal kwam aanloopen en zei, dat er drie mannen op het dak
waren. We liepen allen naar buiten, gewapend met wat we maar konden
vinden; maar er was geen spoor van de mannen te zien. Een van onze
bedienden klom boven op den muur, die tusschen ons huis en dat van
onze buurman was en liet het licht van een lantaarn overal schijnen,
om den dief te ontdekken. Daar hoorden we verschrikte stemmen: "Wie
is daar? Waarom hebt ge dat licht in de hand?" en de lantaarndrager
zag tot zijn niet geringen schrik, dat hij bezig was, den harem van
onzen naasten buurman in het licht te zetten. Hij kwam veel vlugger
naar beneden, dan hij naar boven was geklauterd, daar hij doodsbang
was, doodgeschoten te worden door den verwoeden eigenaar.

In den regel is het dieven alleen de moeite waard, goud te
stelen. Zilver wordt van niet veel waarde geacht in Mosoel. Zoowel de
inboorlingen als de Christenen en vooral de Joden zorgen goud in huis
te hebben, maar leven daardoor altijd in angst voor dieven. Elke vrouw,
behalve de allerarmste, heeft bij haar huwelijk gouden sieraden voor
haar hoofd, gouden kettingen voor haar hals, een gouden gordel voor
haar middel, gouden banden voor haar armen en ook voor haar enkels. Die
"schatten" zijn haar alles waard, en als ze bestolen worden, zijn
ze radeloos. Moeten wij geen medelijden hebben met zooveel armoede
van geest?



AANTEEKENING


[1] Tekst en illustraties ontleend aan M. E. Hume-Griffith, »Behind
the veil in Persia and Turkish Arabia." London, Seeley & Co.





*** End of this LibraryBlog Digital Book "Achter den Sluier in Perzië en Turksch Arabië - De Aarde en haar Volken, 1917" ***

Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.



Home