Home
  By Author [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Title [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Language
all Classics books content using ISYS

Download this book: [ ASCII | HTML | PDF ]

Look for this book on Amazon


We have new books nearly every day.
If you would like a news letter once a week or once a month
fill out this form and we will give you a summary of the books for that week or month by email.

Title: Een en ander over het dorpsleven in Transvaal - De Aarde en haar Volken, 1917
Author: Uitlander
Language: Dutch
As this book started as an ASCII text book there are no pictures available.


*** Start of this LibraryBlog Digital Book "Een en ander over het dorpsleven in Transvaal - De Aarde en haar Volken, 1917" ***


EEN EN ANDER OVER HET DORPSLEVEN IN TRANSVAAL.

Door Uitlander.


Een gedeelte van de Boeren, die in 1836 en volgende jaren wegtrokken
uit de Kaapkolonie, bereikte na een langen en moeilijken zwerftocht
de landstreek die nu Noord-Oostelijk Transvaal is. In die houtrijke,
vruchtbare wereld, toen vol van allerlei soorten wild, beviel het hun
zoo goed, dat zij besloten daar voorgoed te blijven, en in een der
mooiste valleien legden zij hun eerste dorpje uit, naar een Hollander,
die, vanuit wat nu Lourenço-Marques is, met hen handel zou drijven,
Ohrigstad gedoopt.

Wat de Voortrekkers gedreven heeft juist die bepaalde kloof te kiezen
is thans niet meer bekend, maar gelukkig was de keuze niet. Nu
nog, 75 jaar later, is het daar vol van slangen en luipaarden;
hoe moet dat derhalve toen wel geweest zijn? En alles, wat niet
door menschenhand opengekapt is, is bedekt met houtgewas zoo dicht,
dat stroopende kafferbenden daarin niet te vervolgen waren. En bij de
wilde dieren die het vee wegstalen en de kaffers die 's nachts het dorp
in brand staken, kwam nog een derde en misschien nog ergere plaag:
een kwaadaardige malaria. Twee jaren lang hield men vol; toen werd
besloten alles op te breken en op een meer geschikte plek opnieuw te
beginnen. Een vijftig kilometer ten Zuiden van Ohrigstad werd een
nieuw dorp uitgelegd, ter herinnering aan de doorgestane ellende
"Lijdenburg" genoemd. De personen die deze plek hebben uitgezocht,
hebben eer van hun werk. "Lijdenburg" is een der mooist gelegene en
fraaiste dorpen in Transvaal. Het ligt in een uitgestrekte vlakte,
eigenlijk een lang, breed dal. Naar het Zuiden glooit het dal op naar
het Hooge Veld, het plateau 5-6000 voet boven de zee, dat het centrum
van de Transvaal uitmaakt; naar het Noorden loopt het dal af naar het
Lage- of Boschveld, dat deel van Transvaal 't welk slechts gedurende
enkele maanden van het jaar voor blanken bewoonbaar is.

Lijdenburg ligt 4800 voet boven de zee; op zoo'n hoogte komt malaria
bijna niet meer voor. In den zomer kan het er overdag drukkend warm
zijn, maar de ijlheid van de lucht, afhankelijk van de hoogte, maakt
dat alle warmte reeds in den voornacht weer wegstraalt, en zoodoende
zijn, ook in het heetst van den zomer, de nachten koel en frisch. De
meeste winterdagen hier doen mij telkens weer terugdenken aan den
herfst in Holland, maar in de winternachten kan het geweldig rijpen,
en als een Zuidenwind de lucht van het Hooge Veld over het dorp blaast,
is zelfs overdag een dikke winterjas nauwelijks voldoende.

De "oumense" hebben bij het uitleggen van hun dorp de methode gevolgd,
die zij in de Kaapkolonie hadden leeren toepassen. Waar het midden
van het dorp moet komen, wordt een kerkplein afgebakend, vierkant,
of langwerpig vierkant met zijden van een paar honderd meter. Dit
kerkplein vormt meteen het eerste "blok" van het dorp. Al het voor het
dorp bestemde terrein wordt nu ingedeeld in "blokken", die gelijk en
gelijkvormig zijn met het kerkplein-blok. Lagen de blokken vlak tegen
elkaar, dan zou het terrein dus ingedeeld zijn als een dambord; het
eenige verschil is dat in het dorp de naden tusschen de blokken van
het dambord zijn uitgedijd tot straten, een meter of vijftien breed,
en soms breeder. Een van de blokken, niet te ver van het centrum,
wordt aangewezen als marktplein; de overige worden "opengesneden"
in "erven", acht tot twaalf in een blok. Het eind van de zaak is
dus, dat in een Z. Afrikaansch dorp of stad (want alle worden op
dezelfde manier uitgelegd) alle straten elkaar rechthoekig snijden,
en alle huizen bijeen gegroepeerd zijn in blokken van precies dezelfde
grootte. In het midden van Lijdenburg zijn de straten thans verhard;
aan de buitenkanten van het dorp, waar weinig of geen verkeer is,
zijn de straten nog niet meer dan strepen veld.

Aan de Westzijde wordt het dorp afgesloten door de "Dorpsrivier",
in gewone tijden niet meer dan een of twee voet diep, maar in den
regentijd vaak weken lang ondoorwaadbaar. Uit een der kloven ten
Z. O. van Lijdenburg komt de Sterkspruit die zich bij het dorp met de
Dorpsrivier vereenigt. Een gedeelte van het water van de Sterkspruit
wordt, een paar kilometer boven het dorp, afgetakt en in een geul
naar het dorp geleid. Bij het bereiken van het dorp wordt het water
onderverdeeld in meerdere geultjes en verspreid in een netwerk van
kanaaltjes, die overal langs de straten loopen. In de Kaapkolonie
komt zooiets meer voor, maar in Transvaal is dit "levende" water
langs de straten zeldzaam; Middelburg, Pietersburg en Potchefstroom
hebben iets dergelijks, maar de hoeveelheid water waarover die dorpen
beschikken is maar gering, zoodat op een gegeven oogenblik maar enkele
der geultjes vol water zijn.

Lijdenburg daarentegen heeft overvloed van water, zoodat bijna
voortdurend alle geulen loopen. Elk "erf" heeft het recht vier uren
in de week het voor het erf loopende kanaaltje af te dammen en al
het water over het erf te laten loopen, maar er is zooveel water,
dat in de praktijk iedereen net zooveel water kan krijgen als hij
hebben wil. Het is alleen in tijden van droogte, als de watertoevoer
vermindert, dat de "waterschout" toeziet dat niemand meer neemt dan
zijn rechtmatige portie. In gewone tijden bepaalt zijn werk zich tot
het in orde houden van de geulen.

Dank zij al dit water, is Lijdenburg nu een der mooiste dorpen
in Transvaal: vele van de straten zijn met boomen beplant, en de
meeste huizen hebben prachtige tuinen. In het voorjaar, als langs
al de watergeulen de viooltjes bloeien en alle mimosaboomen bedekt
zijn met hun gele bloesems, is Lijdenburg een der mooiste plekjes van
Z. Afrika. Als de mimosa uitgebloeid is, krijgen de wilde rozenheggen
hun groote witte bloemen; kort daarna zijn de eerste aardbeien rijp
en dan heeft Lijdenburg voortdurend vruchten, tot ten slotte de
sinaasappelen en mandarijntjes rijp zijn, die weer aanhouden tot lang
na de aardbeien.

Nadat het dorp was uitgelegd, werd in 1848 de "Republiek Lijdenburg"
gesticht. Een der eerste daden van het bestuur van de nieuwe republiek
was het bouwen van een met riet gedekt "landdrost" kantoor op een
der erven aan het Kerkplein. Dit gebouw heeft dienst gedaan tot 1883,
toen de regeering van de toenmalige Zuid-Afrikaansche republiek aan
het Marktplein een voor dien tijd royaal gebouw stichtte, tegelijk
magistraatsgebouw en postkantoor. Het afgedankte gebouw ging toen in
particulier bezit over; veranderd en verbouwd doet het sinds dien tijd
dienst als woonhuis. Al spoedig werd op een ander erf een schooltje
gebouwd; het eerste onderwijs hierin werd gegeven door een Hollander
Hendriks; het meubilair moet hoogst primitief geweest zijn; banken
waren er zelfs heelemaal niet; de kinderen zaten allemaal plat op den
grond. Het gebouwtje, dat nu, in particulier bezit zijnde, gebruikt
wordt als kantoortje, is geheel onveranderd gebleven. Zou het niet
mogelijk zijn dat in Holland geld werd bijeengebracht om het aan
te koopen en zoo voor het nageslacht te bewaren? Het is het eenige
gebouwtje dat nog herinnert aan de vroegere republiek Lijdenburg,
die zich in 1860 met de beide anderen toen benoorden de Vaal bestaande
republieken vereenigde tot Transvaal.

Het oorspronkelijke kerkje is in den loop der jaren zoo vaak veranderd
en verbeterd, dat het op het oogenblik in niets meer aan vroeger
dagen herinnert; het is nu een leelijk langwerpig gebouw, met gegolfd
ijzeren dak, dat dienst doet als schoollokaal.

Eenige jaren voor den Boerenoorlog heeft de gemeente een nieuwe kerk
gebouwd, naar plannen van den toenmaligen predikant. De toren is
niet, als bij andere kerken, aan het eind van het schip geplaatst,
maar naastaan; de predikant is er dus zeer zeker in geslaagd zijn
kerk een eigen, maar zeer eigenaardig cachet te geven. De predikant
heeft toentertijd ook zelf den preekstoel ontworpen en, met behulp
van een paar leden van het kerkbestuur, zelf uitgevoerd ook.



Na 1860 werden dus de landszaken afgedaan door het bestuur in Pretoria,
maar nog lang daarna hadden de inwoners van het district het recht
zelf hun magistraat te kiezen. En de inwoners van het dorp kregen
het recht een "stadsraad" te kiezen, een lichaam dat eenigszins te
vergelijken was en is met een gemeenteraad. Maar onderwijs en politie,
twee twistappels voor Hollandsche gemeenteraden, zijn in Transvaal
regeeringszaken; de stadsraden mogen zich zoo ongeveer alleen bemoeien
met de wegen, den gezondheidsdienst en de verlichting. Het aantal leden
wisselt af naar het aantal inwoners van het dorp; elk jaar kiezen zij
een van hen tot "mayor"; "burgemeester" is maar een grove benadering
van "mayor". De stadsraad heeft het recht, een "erfbelasting" op te
leggen, en overal in Transvaal legt men zich neer bij een belasting
van enkele shillings per jaar voor ieder erf. Maar toen eenige maanden
geleden de stadsraad van Lijdenburg besloot tot een kleine verhooging
van de erfbelasting, om geld te krijgen voor eenige dringend noodige
verbeteringen en verfraaiingen, dienden enkele dagen later een aantal
belastingbetalers een verzoek in, waarin den mayor gevraagd werd een
vergadering van belastingbetalers te beleggen en hun gelegenheid
te geven zich over die verhooging uit te spreken. De magistraat
was zoo vriendelijk de groote zaal van het magistraatsgebouw voor
een Zaterdagmiddag af te staan; boven in de zaal zat de stadsraad,
met den mayor in het midden; lager in de zaal zaten en stonden een
aantal belastingbetalers.

De mayor zette de zaak uiteen van zijn standpunt; de belastingbetalers
van het hunne; na eenig over en weer praten vroeg de mayor of iemand
een voorstel had; een motie werd ingediend, waarin de stadsraad
verzocht werd de belasting niet te verhoogen; de motie werd met
gejuich begroet, en de stadsraad heeft toen maar besloten alles te
laten zooals het was.

Zooals reeds werd opgemerkt, het tegenwoordige postkantoor dateert
uit de dagen van de Transvaalsche Republiek. Na 1902, in de dagen van
Milner, is het oorspronkelijke opschrift vervangen door een Engelsch,
maar binnenin, boven de postbussen, prijkt nog het fraaie, in kleuren
uitgevoerde wapen van de oude Z. A. Republiek. Tot voor enkele jaren
werd de post door een kar met muilen aangevoerd uit Machadodorp,
een station op de lijn Pretoria-Lourenço-Marques; sinds 1911 echter
is Lijdenburg door een taklijntje aangesloten aan het spoorwegnet.

Voor dat het lijntje gebouwd zou worden, was er groote opgewondenheid
over de vraag, van welk punt op de lijn Pretoria-Lourenço-Marques de
nieuwe spoorbaan zou aftakken. Een gedeelte der bevolking verlangde
dat de nieuwe lijn den ouden postweg zou volgen: van Machado-dorp liep
immers reeds een zijlijntje naar het Zuiden zoodat men gemakkelijk het
Z. O. van de Transvaal zou kunnen bereiken, en de nieuwe lijn zou het
dal van de Krokodilrivier ontwikkelen, waar al zooveel landbouw was,
en waar waarschijnlijk nog zooveel mineralen te vinden zullen zijn. In
overoude tijden toch is daar al oud gegraven; op een 10 kilometer van
Machado-dorp zijn nog de overblijfselen te zien van een sterkte die
daar moet zijn opgeworpen door die geheimzinnige oude werkers, die
op zoovele punten in Z. Afrika hun sporen hebben achtergelaten. De
Zimbabwe-ruïnes (Rhodesië) zijn herhaaldelijk uitvoerig onderzocht
en beschreven; het deskundig onderzoek heeft evenwel nog niet kunnen
uitmaken wie deze bouwwerken gesticht hebben, het is alleen bekend
dat zij eeuwen en eeuwen oud moeten zijn.

Maar om terug te komen op Lijdenburg: tegenover de partij die de
taklijn wou laten beginnen in Machado-dorp, stond een andere, die
de lijn wou laten aftakken in Belfast, een 40 kilometer nader bij
Pretoria. Op deze wijze zou de nieuwe lijn een ander, misschien nog
beter deel van het district ontwikkelen; zij zou ook om zoo te zeggen
rakelings voorbij veelbelovende kolenlagen gaan, en ten slotte wisten
de personen die bij deze kolenlagen belang hadden het door te zetten,
dat de nieuwe lijn van Belfast uit werd gebouwd.

Driemaal in de week wordt nu 's avonds in Pretoria een rijtuig voor
Lijdenburg ingehaakt in den mailtrein naar Lourenço-Marques; 's morgens
zes uur wordt dat dan te Belfast uitgeschakeld en een half uur later
vertrekt de trein naar Lijdenburg. De heele trein bestaat dan uit nog
een personenrijtuig en verder uit enkele goederenwagens. Een paar
haltes verder wordt de Kopjes-kolenmijn gepasseerd, met Hollandsch
kapitaal onder een Hollandschen bestuurder ontgonnen. De volgende
stopplaats is Dullstroom, 6800 voet boven de zee, op één na het hoogste
station in de Unie. Van het dorpje zelf, indertijd door Hollandsch
kapitaal aangelegd als kolonie voor Hollandsche landbouwers, is
uit den trein niet veel te zien; het ligt te veel achter een plooi
van het terrein. Na Dullstroom daalt de lijn voortdurend langs een
aantal halten, waar niets aanwezig is dan een bord met den naam van
de halte, en een wachthuis met telefoon, van waaruit het publiek
gratis de stations aan beide einden van de spoorlijn mag opbellen,
om te hooren hoeveel de trein over zijn tijd is, naar het eindpunt
Lijdenburg. De drie "treindagen": Maandag, Woensdag en Vrijdag,
zijn daar altijd drukke dagen. Al lang voor half elf, het officieele
uur van aankomst, staan de omnibussen van de beide hôtels, een paar
huurrijtuigen en de eenige taxi op het pleintje voor het station. Een
weinig na tien komt dan heel, heel in de verte, een 18 K. M. ver een
zwarte streep te zien, die langzaam voortschuift. Even later blijft
hij een paar minuten staan bij de laatste halte. Dan verdwijnt hij
in een plooi van het terrein, en komt pas vlak bij het station weer
te voorschijn. Voor enkele minuten is dan het anders zoo uitgestorven
station vol leven en beweging.

Een uur later komen de zakenmenschen aan het postkantoor afhalen wat er
gesorteerd in hun bussen ligt. Want om drie uur sluit de post alweer;
een uur later vertrekt de trein, maar nu hij voortdurend moet klimmen,
doet hij meer dan een uur langer over het traject dan 's morgens.

Tot voor ongeveer een jaar vertrokken uit Lijdenburg, in aansluiting op
de treinen, door zes of acht muilen getrokken "postkoetsen", groote,
zware diligences die tegelijk de post meenamen, naar Pelgrimsrust,
een mijndorp in het N. O. De aanleg evenwel van een nieuw zijlijntje,
speciaal voor die plek, heeft daar een eind aan gemaakt; de materialen
voor de mijnen werden vroeger op ossenwagens van Lijdenburg naar de
mijnen vervoerd maar nu dat ook is opgehouden, is Lijdenburg een stil,
slapend dorp geworden, zooals er zoovele zijn in Transvaal.

Het gewone Transvaalsche dorp heeft n. l. nooit eenige industrie. Het
is de zetel van den magistraat die rechtspreekt in alle voorkomende
eenvoudige burgerlijke en crimineele gevallen; er wonen een paar
procureurs, tevens notarissen, een of meer dokters, en eenige
ambachtslieden; verder zijn er een paar scholen, wat winkels, en daar
houdt het mee op. Het aantal ambachtslieden is altijd maar klein;
de Boeren zijn over het algemeen bijzonder handig, en repareeren
zelf hun wagens, schoenen, etc.; de meesten kunnen ook wat timmeren,
metselen, etc. zoodat er in Zuid-Afrika veel minder vraag is naar
ambachtsmenschen dan in Europa. In Lijdenburg heeft het gouvernement
een mooie, groote school gebouwd, en verder is er een "Convent",
d. w. z. een door nonnen bestuurde school voor jongens tot ongeveer
negen, voor meisjes tot ongeveer achttien jaar. Voor kinderen,
die een paar kilometer van het dorp wonen stelt het gouvernement op
uiterst gemakkelijke voorwaarden ezels beschikbaar; waar niet meer
dan twee kinderen uit een gezin schoolgaan, komen zij, ook meisjes,
meestal elken morgen op de ezels naar het dorp; waar meer dan twee
kinderen zijn, brengen de ezels hen in een wagentje naar het dorp.

Voor een buitenstaander evenwel, die telkens weer ziet hoe de kinderen
alleen door hard en voortdurend ranselen de ezels er toe kunnen brengen
hun plicht te doen (de ezels hier zijn meest ongeloofelijk koppig)
is die ezelverstrekking van zeer twijfelachtig paedagogisch nut. Voor
kinderen die nog verder van het dorp wonen, zijn er in de dorpen meest
logieshuizen, die een subsidie krijgen van den staat en vaak ook van
de kerk. De gouvernementsscholen zijn over de geheele Transvaal vrij,
zooals indertijd in 1910 bepaald is, toen de Transvaal, vrijwel zonder
schulden, toetrad tot de Unie van Zuid-Afrika, met o.a. de diep in
de schulden stekende Kaapkolonie, waar nu op alle scholen schoolgeld
betaald wordt.

Het "Convent" geeft eens in het jaar een uitvoering, waarop de
leerlingen muziek laten hooren, een klein komediestukje opvoeren
enz. Op de gouvernementsschool is er eens in het jaar een feestje,
waarop de leerlingen wedstrijden houden in hardloopen, enz.



Elk Zuid-Afrikaansch dorp telt eenige groote winkels, waar de Boeren
uit den omtrek alles kunnen koopen wat zij maar bij mogelijkheid noodig
kunnen hebben, en waar zij tevens hun producten kunnen verkoopen.

In de praktijk voert dit er dikwijls toe, dat een Boer het heele
jaar door op crediet koopt, en dan voor zijn oogst moet nemen wat
de winkelier hem er voor geven wil. In de laatste jaren zijn er, met
steun van het gouvernement op vele dorpen coöperatieve vereenigingen
opgericht, waar de leden goedkoop geholpen werden aan zaaikoren,
landbouwwerktuigen, etc.; en waar zij tevens een behoorlijken prijs
voor hun producten krijgen.

In den oogsttijd komt het voor, dat het dorp vol ossenwagens is, die
maïs en koren aanvoeren, maar in gewone tijden is het er stil. Nu
en dan komen enkele boeren naar het dorp, om inkoopen te doen, hun
procureur te raadplegen of iets dergelijks; of wel er komt eens een
wagen om brandhout te verkoopen, of een met vruchten; maar dat is
ook al.

Slechts viermaal in het jaar, met "Nachtmaal", is er leven en
beweging. Twee, drie dagen van te voren komen de Boeren reeds naar het
dorp en spannen op het Kerkplein uit, in regelmatige rijen. Naast elken
wagen wordt een tent opgeslagen; als de familie zoo groot is, dat de
kap van den wagen en de tent samen nog niet voldoende slaapgelegenheid
geven, worden twee, soms nog meer tenten opgeslagen. Enkele welgestelde
Boeren hebben echter een "kerkhuis" in het dorp, een optrekje dat
alleen bij de nachtmalen gebruikt wordt.

Behalve een godsdienstplechtigheid is het "Nachtmaal" ook "de"
gelegenheid om familie en kennissen te zien en te spreken. Den heelen
dag door brengt men elkaar bezoeken en in de meeste tenten is de
koffieketel niet van het vuur. De diensten in de kerk beginnen meest
Zaterdagsmiddags; vaak zijn er, op Zaterdag en Zondag samen zeven
diensten; soms wordt Maandagsmorgens nog een dankdienst gehouden. De
predikant wordt altijd bijgestaan door een collega uit een andere
plaats. Een enkele maal wordt Zaterdagsavonds, na afloop van den
dienst, een "gemeente-vergadering" gehouden, waarin de predikant en het
kerkbestuur tegenover de gemeente verantwoording afleggen van hun doen
en laten. Ieder lidmaat kan dan inlichtingen vragen, voorstellen doen,
en critiek laten hooren; vooral van dit laatste wordt een veelvuldig
gebruik gemaakt. Wanneer de kerk geld noodig heeft en de kerken in
Transvaal lijden niet zelden hieraan, wordt voor den Zaterdagmiddag
een "bazaar" georganiseerd. Alle gemeenteleden worden verzocht iets
voor dit doel af te staan. Een "schaap"boer bijv. zal dan een schaap
geven; een zaaiboer een zak koren; een ander brengt een varken, een
paar kippen, wat groente, etc; de vrouwen brengen bloemen, eieren,
eigengebakken brood, beschuit, koek, handwerken, eigengemaakte zeep,
en dergel. Alles wordt bijeengebracht bv. in een leeg pakhuis, en
een kaffer wordt in het dorp rondgestuurd met een bord, waarop bekend
wordt gemaakt waar en hoe laat de bazaar gehouden wordt. Hij krijgt
een groote bel mee, en waar alle kaffers het heerlijk vinden lawaai
te maken, is het begrijpelijk dat er met animo gebeld wordt. Op het
vastgestelde uur is de zaal dan vol met menschen; de predikant opent de
kerkbazaar met een kort gebed, waarna een psalm wordt gezongen. Alles
ligt geprijsd op de tafels; vruchten, groenten, bloemen, koek en
kleine handwerken zijn dan terstond verkocht. Jonge meisjes loopen rond
met kleine bouquetjes voor het knoopsgat, en wedijveren wie de meeste
"tikkie's" (driestuiverstukken) zal inzamelen. Oudere meisjes gaan rond
met loten voor een groot stuk handwerk of een groote koek. Ieder lot
kost een shilling; voor een mooi handwerk krijgen zij op deze manier
al gauw 1 pst. of 1-10-0 pst. Een enkele maal wordt ook een schaap
of een varken op deze manier verloot; meestal echter worden die bij
opbod verkocht. Soms ook worden zij "uitgeschoten"; d. w. z. voor
een shilling mag men een paar schoten doen met een luchtbuks; wie
het grootste aantal punten schiet krijgt het schaap. Spoedig wordt
het verschrikkelijk benauwd in de zaal maar er is altijd ruim gezorgd
voor koffie, eigengemaakte limonade en eigengemaakt gemberbier. Een
gewone bazaar brengt van 50 pst.-100 pst. op, maar als er voor de
een of andere bijzondere gelegenheid eens bijzonder gewerkt was,
is er wel eens een opbrengst van 400 pst. bereikt.

Zaterdagsavonds is het Kerkplein wel het rumoerigst; na afloop van
de kerk zijn alle tenten helder verlicht, en voor alle tenten branden
vuurtjes, waar de koffie op gekookt wordt. Des Zondags, de dag waarop
het avondmaal wordt bediend, is men ernstig stil; Zondagsmiddags tegen
zonsondergang, worden al enkele tenten afgebroken; na zonsondergang
worden de ossen weer ingespannen, en tegen middernacht als voor de
tweede maal wordt uitgespannen, is men al weer ver van het dorp,
en zeker dat men toch niet later dan Dinsdag, op zijn laatst Woensdag
thuis zal zijn. De andere tenten worden meest Maandagmorgen afgebroken,
en tegen zeven uur is het Kerkplein meestal weer geheel verlaten.



Tweemaal 's jaars brengt de zitting van het rondgaande hof, waarvoor
een der rechters met zijn staf uit Pretoria overkomt, eenige
levendigheid in het dorp. Bij loting worden een twintigtal of meer
juryleden aangewezen, naar gelang van het aantal te behandelen zaken,
uit de personen die een zekere uitgestrektheid grond bezitten, en
van wier namen door een der procureurs, baljuw van het gerechtshof,
een lijst wordt gehouden. Welke ook uit juridisch oogpunt de voor-
en nadeelen van het jurystelsel mogen zijn, het is een feit dat het
publiek hier veel meer belang stelt in en meeleeft met de rechtspraak
dan in Nederland. Klachten over "klasse-justitie" worden hier nooit
gehoord; klachten over te groote gestrengheid van de rechtspraak
zijn uiterst zeldzaam. Integendeel wordt vaak geklaagd dat de jury's
te zachtmoedig zijn. Het gebeurt bijv. dat iemand terecht staat,
beschuldigd van moord; na afloop van het getuigenverhoor spreken
publieke aanklager en verdediger; tenslotte geeft de rechter een
zoo onpartijdig mogelijk overzicht van de zaak. En toch, al wijst
alles soms op moord, en al geeft de rechter het der jury als het
ware in den mond het: "schuldig aan moord" uit te spreken, toch zal
deze niet zelden, echt  menschelijk, overwegen dat een uitspraak
"moord" den rechter verplicht het doodvonnis te vellen, terwijl
de uitspraak "strafbare manslag" voor den beschuldigde neerkomt op
gevangenisstraf. Maar het is ook begrijpelijk dat die uitspraak niet
altijd de publieke opinie zal bevredigen.

Zooals reeds gezegd is, nachtmaal en zitting van het gerecht
zijn zoo ongeveer de eenige gelegenheden dat het druk is in een
Transvaalsch dorp. Een heel enkele keer komt er eens een circus, en
in de grootere dorpen kan men eens per week een bioscoop bezoeken,
maar verder is men aangewezen op eigen huis en op een omgang met
kennissen en vrienden. Men legt over en weer bezoeken af en het is
begrijpelijk dat bij gebrek aan andere stof de verleiding groot is,
zich te verdiepen in de fouten en tekortkomingen der niet-aanwezigen
en dat door het voortdurend ronddraaien in een klein kringetje op den
duur maar weinigen sterk genoeg blijken te zijn om de verleiding tot
"schenderen" te weerstaan.



DE FAKIRS VAN INDIË.


Sedert de oudheid tot in onze dagen, zoo verhaalt Prof. Dr. R. Stübe
in Reclam's Universum, zijn de indische "boetelingen" eigenaardige
figuren geweest in Indië's geestelijk leven. De benaming "fakir" is
echter voor deze indische asceten niet de juiste. Fakir heeten in
Indië de mohammedaansche bedelmonniken. Het uit den bodem van het
indisch geloof ontsproten ascetendom wordt vertegenwoordigd door
de Yogins. Met dit woord worden meer in 't bijzonder de aanhangers
aangeduid eener bepaalde wijsgeerige richting, het Yoga-stelsel. Yoga
(lat. jugum "juk") beteekent "inspanning", dat is hier het afwenden
der waarneming van de uitwendige wereld, en het concentreeren
van den geest op het innerlijk. Daartoe dient een lichamelijke en
geestelijke strenge oefening, waarbij alle krachten op één punt
worden gericht. Bepaalde lichaamshoudingen, een zekere beheersching
der ademhalings-organen, en het onbewegelijk richten van den blik
op één punt dienen als middelen om tot dien staat van verzonkenheid
te geraken. De Yoga-philosophie leert, dat de door deze concentratie
verkregen bewustheid van het verschil in wezen tusschen geest en stof
het middel is tot de verlossing, die bestaat in de volkomen opheffing
van àlle bewustzijn, en tenslotte van dat, wat wij het leven noemen.

Deze gedachte is reeds na te speuren in de indische oudheid. Ook
de nog thans in zwang zijnde techniek dezer praktijken is oud. Een
ander middel der indische Yogins bestaat hierin, dat de tong in de
mondholte wordt teruggeslagen en de oogappels naar een punt tusschen
de wenkbrauwen gericht. Wat de Yogins vermogen te doen, is in zekeren
zin iets natuurlijks; doch de oefening, door eeuwen lang heerschende
traditie, heeft de technische aanwending dezer auto-hypnose steeds
meer volmaakt, en daarmede resultaten bereikt, die ons met recht ten
hoogste verwonderlijk, den Indiërs echter als de wonderbare werking van
goddelijke machten voorkomen. Door hun vermogen zichzelf in langdurigen
staat van katalepsie of hypnose te brengen, geraakten de Yogins in den
roep van bijzondere heiligheid en wonderdadige macht, en die vereering
wisten zij handig te gebruiken. De kunst der auto-hypnose werd door
hen beoefend als een soort sport, die rijke verdienste afwierp.

Er waren, en zijn echter ook thans nog in Indië onder de Yogins
wijsgeerig gevormde mannen, die door de Yoga-praktijk een mystiek doel
meenen te bereiken, die in een woord de visioenen van een hysterischen
of kataleptischen toestand ("trance") voor werkelijkheid houden. Zij
meenen in dien staat eene mystieke vereeniging met de wereldziel
te bereiken, van alle grenzen en boeien der lichamelijkheid te zijn
ontdaan, en de volkomen heerschappij over het materieele zijn te hebben
verkregen. De Yogin kan alle dingen die hij wenscht, verkrijgen en
weet alles wat geschiedt, in heden, verleden en toekomst. Eindelijk
wordt hij met de godheid zelf vereenigd en is daardoor ontheven
van den dwang eener wedergeboorte in een aardsch bestaan. Dit
alles zijn oude voorstellingen der Yoga-leer, die wortelen in hare
grondgedachte. In de praktijk treedt in het indische volksleven een
andere trek meer op den voorgrond: het geloof, dat de Yogins begiftigd
zijn met wonderbare vermogens en toovermacht, die zij ten goede en ten
kwade kunnen aanwenden. De tooverij is altijd een bestanddeel van den
indischen godsdienst geweest, zij is doorgedrongen in den cultus der
groote goden en heeft alle religieuse voorstellingen doordrongen. Wel
heerschten onder de priesterkaste hoogere opvattingen, maar nooit
hebben de priesters hun eigen geloof duidelijk afgescheiden van dat
der groote massa. Men wilde dit blijkbaar niet, daar de priesters
door in te gaan op de naieve voorstellingen van het volk, hunnen
invloed op het zieleleven hunner volgelingen wisten te behouden.

Thans wordt ons de indische askese eerst volkomen duidelijk. Zij
is niet slechts het middel ter overwinning van de wereld, zooals
bij andere godsdiensten; zij is vóór alles een werktuig om in het
bezit te geraken van bovennatuurlijke macht. De geheele godsdienst
van Indië is door die gedachte in magische richting geleid. Niet de
goden zijn de hoogste machten, maar de boetende heilige, dien zelfs
de goden dikwijls vreezen. Het offer zelf wordt een magisch middel,
om de goden te dwingen. Het hoogste, dat de mensch kan bereiken,
is de askese of "boete". De goden zelf hebben hun macht slechts door
langdurige en harde boetedoening gewonnen.

De Yogins plegen een zwervend leven te leiden. Overal treft men ze aan
in het Indië van onzen tijd, op de markten en bij volksfeesten, buiten
op het land, in 't gebergte en in de duistere diepten van het woud. Zij
gaan geheel naakt, of in lompen gehuld; dikwijls is hun lichaam dik
bestrooid met asch, en in onze oogen bijna belachelijk door zijn
afstootendheid. Onderling worden zij weer onderscheiden in talrijke
sekten, verschillend in opvatting en beoefening hunner leer. Ze stammen
volstrekt niet allen uit de lagere klassen; alle kasten zijn onder
hen vertegenwoordigd. De dikwijls afschuwelijke kwellingen, die zij
zichzelf aandoen in hun ascetischen drang, zijn van allerlei aard. De
oud-indische litteratuur schildert ze veel in hun zeldzame afwijkingen,
en die getuigenissen uit het grijs verleden worden door hedendaagsche
opmerkers bevestigd. Zoo is het bijv. een geliefkoosd gebruik, dat de
asceet in de gloeiende indische zon tusschen vier brandende houtstapels
gaat zitten. In het drama "Sakuntala" wordt een Yogin geteekend, die
jarenlang als een paal stilstaat, mieren  hebben hun nest gebouwd om
zijn lichaam en in zijn verwilderd hoofdhaar nestelen de vogels. Dat
is niet louter dichterlijke fantasie. Een andere kwelling is het
zitten en zelfs slapen op een plank, waarin spijkers zijn geslagen,
ook de schoenen zijn dikwijls van binnen van scherpe spijkerpunten
voorzien. Hierbij zal wel de gevoelloosheid eene rol spelen, die
bij zekere zware zenuwziekten een veel voorkomend verschijnsel
is. Daarbij komt natuurlijk ook bedrog voor; zoo hoorde ik van een
Yogin, die zijn rug spaarde door een blikken plaat onder zijn kleeding
te dragen. Een zeer moeilijke en pijnlijke oefening bestaat hierin,
dat de asceet dagen--ja wekenlang, op een stok geleund, op één been
staat. Het ophangen aan een boom of paal, met het hoofd naar beneden,
komt ook voor, en is door europeesche reizigers gezien. Onuitputtelijk
is de vindingrijkheid der Yogins in het uitdenken van dergelijke
martelingen. Zoo bindt een dezer lieden zijn arm vast aan een stok,
zoodat het lichaamsdeel loodrecht omhooggestoken blijft. Het gevolg
is volkomen verstijving of verlamming, zoodat de arm niet weer in de
natuurlijke houding kan worden teruggebracht. Of de boeteling houdt
de hand zoolang gesloten, tot de lange nagels al groeiend tusschen
vleesch en beenderen tot den rug der hand doordringen. Dikwijls
brengen zij zichzelf gruwelijke verminkingen toe, die als uitingen
van religieusen waanzin moeten beschouwd worden.

Over geen der wonderlijke handelingen van de zoogenaamde "fakirs"
is in Europa zooveel gesproken en geschreven als over hun vermogen,
zich kunstmatig in werkelijke schijndooden te veranderen, en zich in
dien toestand zelfs te laten begraven. Daaromtrent zijn waarnemingen
gedaan, die elken twijfel buitensluiten. Reeds in de 17de eeuw
bericht de fransche reiziger Thevenot, een zeer betrouwbaar opmerker,
dat fakirs zich "voor een bepaalden tijdsduur in kuilen onder de
aarde lieten begraven". Uit het jaar 1728 dateert de mededeeling,
dat indische asceten negen of tien dagen in een grafkuil bleven
liggen, zonder voedsel en in dezelfde houding,--lucht werd hun door
een kleine opening toegevoerd. Een werkelijke begrafenis van een
Yogin, waarbij het lichaam in een kist lag, heeft tusschen 1820 en
'30 plaats gehad. Door geregelde bewaking van het graf en andere
maatregelen was daarbij geen mogelijkheid tot bedrog.

Het is echter een vergissing, als men meent, dat deze kunst veelvuldig
door de Yogins wordt beoefend. Inderdaad is er slechts één man geweest,
die door oefening van jaren den kataleptischen toestand zóólang wist te
doen voortduren, dat de levensgeesten gedurende veertig dagen zoo goed
als geweken waren, en hij al dien tijd onder de aarde lag. Het was de
Yogin Haridas, die zich viermaal,--en wel tegen goede betaling--liet
begraven, drie, tien, dertig en veertig dagen achtereen. Noch vóór
hem, noch na zijn dood, in 1837, is in Indië een Yogin bij machte
geweest tot een dergelijke prestatie. Ons zijn twee gevallen bekend,
waarin deze proefnemingen van Yogin's met den dood eindigden.

Haridas was afkomstig uit Lahore, in het noordwesten van Indië, en
leidde als Yogin een zwervend leven. Hij werd wegens zijn bijzondere
gaven algemeen als een heilige vereerd. Hoe hij zijn schijnbaren
dood voorbereidde wordt ons uitvoerig medegedeeld. Eenige dagen te
voren gebruikte hij niets dan wat melk. Op den dag der begrafenis
slikte hij een smalle strook linnen in van dertig ellen lengte, en
trok dien weer uit de keel terug. Daarna zette hij zich tot aan de
schouders in een met water gevuld bad. Het doel was de verwijdering
van alle vreemde stoffen uit maag en ingewanden. Daarna stopte hij
was in de ooren en neusgaten, en boog zijn tong achterwaarts in de
mondholte. De ademhaling hield nu op, en weldra trad verstijving
in. Haridas zag er thans volkomen uit als een lijk. Het lichaam werd
in een doek gewikkeld en in een kist gelegd, die van een stevig
slot en grendels was voorzien. Daarna werd de kist neergelaten in
een kuil van vier voet diepte; de aarde werd vastgestampt, en gerst
hierin gezaaid. De plek werd voortdurend bewaakt door mohammedaansche
soldaten. Toen Haridas na veertig dagen werd opgegraven vond men
het lichaam precies in dezelfde houding. De armen en beenen waren
stijf en gerimpeld, het hoofd lag als bij een doode op den eenen
schouder. De europeesche medicus, die het onderzoek leidde, kon pols,
hartslag noch ademhaling constateeren.--Thans gingen leerlingen van
den Yogin aan het werk, die het lichaam baadden in zeer warm water,
armen en beenen masseerden en meermalen gloeiend tarwedeeg op het
hoofd legden. De waspropjes werden uit neus en ooren verwijderd, de
mond geopend met een tusschen de tanden geschoven mes, en de tong naar
voren getrokken. De oogleden werden ingewreven met gesmolten boter,
en geopend; de oogen waren nog dof en strak.

Weldra vertoonden zich stuiptrekkingen, de neusvleugels bewogen,
de spieren spanden zich. Op dat oogenblik goot een dienaar Haridas
gesmolten boter in den mond. Na enkele minuten kregen de oogen
hun natuurlijken glans terug. Het volle bewustzijn was weergekeerd
omstreeks een half uur nadat het lichaam uit de kist was genomen. De
uit den dood opgewekte sprak, hoewel zacht en met zwakke stem, met
de omstanders.

Hoe is dit verwonderlijke en ook in Indië in zijn soort eenige geval
te verklaren? De physiologie geeft daarop haar antwoord. Het feit is
haar bekend, dat er toestanden zijn, waarin het levensproces wordt
gereduceerd tot een minimum, dat toch nog tot het doen voortduren van
dat proces voldoende is. De Yogin had zich in dien staat van uiterste
beperking aller levensfuncties weten te brengen. In dien toestand
was ook de geringe luchttoevoer voldoende, die door de aardlaag in de
kist kon dringen. Het lichaam wordt onderhouden door het verbruik van
zijn eigen vet en celweefsel. Ook Haridas was sterk vermagerd. Bij
langeren duur van de proef zou stellig de dood zijn ingetreden.

Nog blijft de vraag onopgelost, hoe het den Yogin mogelijk is, den
kunstmatigen stilstand van hart en ademhaling te bewerken. De Weener
medicus L. Schrötter beschouwt het als 't gevolg van willekeurige
samentrekking eener halsspier. Voor den lang aanhoudenden duur van
dezen kunstmatigen schijndood heeft men nog geene verklaring weten te
vinden. Er werd beweerd, dat Haridas een narcotisch middel innam eer
hij zich in den toestand van katalepsie bracht. In ons klimaat zouden
dergelijke proeven niet mogelijk zijn; hiervoor wordt een indische
temperatuur vereischt, waardoor de gloeiende bodem ook nog op vrij
groote diepte het lichaam zooveel warmte schenkt, als noodig is vóór
zijn levensbehoud.

De hier medegedeelde feiten zijn van historisch zoowel als medisch
standpunt beschouwd, aan geen twijfel onderhevig. Zeker is het dat
de Indiërs dingen verrichten, die onze kracht te boven gaan; doch
buiten de grenzen der natuurlijke mogelijkheid liggen ook de kunsten
der Yogins niet. Slechts eene oppervlakkige kritiek zal alles voor
onwerkelijk houden, wat haar eigen wezen vreemd is; doch men begeeft
zich op gevaarlijke wegen, zoo men voor de hier vermelde feiten andere
dan natuurlijke verklaringen zoekt.





*** End of this LibraryBlog Digital Book "Een en ander over het dorpsleven in Transvaal - De Aarde en haar Volken, 1917" ***

Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.



Home