Home
  By Author [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Title [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Language
all Classics books content using ISYS

Download this book: [ ASCII | HTML | PDF ]

Look for this book on Amazon


We have new books nearly every day.
If you would like a news letter once a week or once a month
fill out this form and we will give you a summary of the books for that week or month by email.

Title: De strijd tusschen Noord en Zuid - Deel 1: Overrompeling eener plantage
Author: Verne, Jules, 1828-1905
Language: Dutch
As this book started as an ASCII text book there are no pictures available.


*** Start of this LibraryBlog Digital Book "De strijd tusschen Noord en Zuid - Deel 1: Overrompeling eener plantage" ***


                              Wonderreizen

                              Jules Verne


                    De strijd tusschen Noord en Zuid

                      Overrompeling eener plantage



                               Amsterdam

                   Uitgevers-Maatschappij "Elsevier"



I.

AAN BOORD VAN DE STOOMBOOT »SHANNON".


Florida, die langwerpige strook gronds, welke zich als een overgroote
splinter tusschen den Atlantischen Oceaan en den Mexicaanschen
zeeboezem uitstrekt, en die in 1819 bij de groote Amerikaansche
federatie ingelijfd was geworden, werd eenige jaren later tot
bondgenootschappelijken Staat verheven.

Door die inlijving was het grondgebied der Groote Republiek met
zeven en zestig duizend vierkante mijlen vergroot geworden. Maar de
Floridasche ster schittert slechts met een glans van den tweeden rang
aan het firmament der zeven en dertig sterren, welke op de vlag der
Vereenigde Staten van Noord-Amerika prijken.

Dat Florida is slechts een smalle lage landtong. Hare geringe breedte
belet aan de rivieren, welke het landschap besproeien, zich over
eenige lengte van belang te ontwikkelen en eenige gewichtigheid te
erlangen. Hierop maakt evenwel de Sint John eene gunstige uitzondering.

Met eene zoodanige geringe terreinsverheffing als Florida bezit,
hebben de rivieren en beken te weinig verval om een sterken stroom
te verkrijgen.

De streek bevat geene bergen; slechts eenige reeksen van die »blufs"
of heuvels, welke in het centrum en het noordelijk gedeelte van de
Vereenigde Staten zoo veelvuldig aangetroffen worden.

Wat den vorm van het land betreft, men zou dien kunnen vergelijken
met een castorstaart, die in de zee zou hangen, hebbende ten oosten
den Atlantischen Oceaan en ten westen de Golf van Mexico.

Florida heeft dus geene grensburen, tenzij de Staten Georgië en
Alabama, die er in het noorden aan grenzen. Die grens vormt als
het ware eene breede landengte of beter landbasis, waardoor het
schiereiland aan het vasteland verbonden is.

Om kort te gaan, Florida doet zich voor als een bijzonder land, als
een vreemdsoortig land zelfs. Daar brengen de bewoners wel het hunne
toe bij. Zij zijn toch voor een derde Spanjaarden, voor een ander
derde Amerikanen, en voor het laatste derde Indianen. Deze laatsten
behooren tot den Seminolen-stam en verschillen zeer veel van hunne
rasgenooten uit het Far West.

De bodem is vrij droog, zandig en bijna geheel omzoomd door duinen, die
achtereenvolgens door den Atlantischen Oceaan op de zuidkust opgeworpen
zijn. In het noordelijk gedeelte is de streek bewonderenswaardig
vruchtbaar.

Die streek verdient den naam van Florida volkomen. Hare flora
is er prachtig, krachtig en van eene buitengewoon weelderige
verscheidenheid. Dat wordt ongetwijfeld daardoor veroorzaakt, dat
die streek door de Sint John besproeid wordt. Die stroom ontwikkelt
zich op breeden voet van het zuiden naar het noorden over eene
uitgestrektheid van twee honderd vijftig mijlen, waarvan er honderd en
zeven tot aan het Georges-meer gemakkelijk bevaarbaar zijn. De lengte,
welke de andere rivieren des lands missen, ontbreekt der Sint John
niet, die dat aan hare hoofdrichting van zuid naar noord te danken
heeft. Talrijke rio's en beken voeren haar heur water toe en vormen
menigvuldige kreken en haften op de beide oevers.

De Sint John is dus de slagader des lands. Zij, met hare levenwekkende
wateren, vervult waarlijk de rol van ader, die het bloed door het
aardlichaam rondvoert.

Op den 7den Februari van het jaar 1862 stevende de stoomboot Shannon
de Sint John af. Zij zou tegen vier uren 's avonds bij het kleine
gehucht Picolata aanleggen, na de hooger gelegen aanlegplaatsen der
rivier en de verschillende forten van de graafschappen Sint Jan en
Putnam aangedaan te hebben. Eenige mijlen lager zoude het vaartuig
op het grondgebied van het graafschap Duval aankomen, hetwelk zich
tot aan het graafschap Nassau uitstrekt, welk laatste door de rivier
van denzelfden naam begrensd wordt.

Picolata bezit uit zich zelve hoegenaamd geene belangrijkheid. Maar
hare omstreken bevatten rijke indigo-plantages, vruchtbare
rijstvelden, weelderige katoen- en suikerrietvelden, en onmetelijke
cypressenbosschen.

De bevolking ontbreekt er dan ook geenszins in den omtrek.

Hare ligging daarenboven verleent haar een zeker handelsverkeer,
waardoor koopwaren en reizigers hunnen uitweg daarheen zoeken. Niet
ver daarvan verwijderd--een twaalftal mijlen--wordt Sint-Augustijn
aangetroffen, een der voornaamste steden van Florida, die op de
oostkust, aan den Atlantischen Oceaan gelegen, en door het langwerpige
eiland Anastasia tegen de hooggaande deining uit volle zee beschut,
als de beste havenplaats in deze streken te beschouwen is. Een bijna
rechte weg verbindt Picolata met Sint-Augustijn.

Dien dag trof men in de nabijheid der aanlegplaats te Picolata een
grooter aantal reizigers aan dan gewoonlijk. Eenige vlugge rijtuigen,
eenige »stages", een soort vervoermiddel met acht zitplaatsen,
hetwelk met vier of zes muildieren bespannen is, die als dollen
over dien weg, welke door het moerassige land heenvoert, rennen,
hadden die reizigers van Sint-Augustijn aangevoerd. Het was zaak het
aanleggen der stoomboot niet mis te loopen, wilde men eene vertraging
van minstens acht en veertig uren vermijden, om de steden, dorpen,
gehuchten en forten stroomafwaarts gelegen te bereiken.

Inderdaad, de vaart van de Shannon was geen dagelijksche dienst om de
gemeenschap tusschen de beide oevers der Sint John te onderhouden. Op
dat tijdstip bestond er nog geene concurrentie en was die boot de
eenige om dien dienst te volvoeren. Men moest dus te Picolata zijn
op het oogenblik, dat zij aanlegde, anders was het mis. De rijtuigen
hadden dan ook reeds een uur te voren de passagiers afgezet.

In dit oogenblik bevonden zich een vijftigtal reizigers op het
aanleghoofd van Picolata. Men had kunnen opmerken, dat dezen zich in
twee groepen verdeelden. Was het eene belangrijke handelszaak, die
hen te Sint-Augustijn te zamen had gebracht, of wel eene staatkundige
beraadslaging?

Wat er van zij, zooveel is zeker, dat gerust beweerd kon worden, dat
de goede verstandhouding onder hen ontbrak. Zij waren als vijanden te
zamen gekomen, als vijanden gingen zij weer van elkander. Dat kon men
genoegzaam aan de blikken gewaar worden, die zij op elkander wierpen,
aan den afstand, dien de beide groepen onderling handhaafden, aan
eenige onvoegzame woorden, die weerklonken en waarvan de tartende
bedoeling voor niemand verborgen bleef.

Intusschen werd een schril gefluit vernomen, dat bovenstrooms de
lucht als het ware verscheurde. Weldra verscheen de Shannon bij de
ombuiging van een hoek op den rechter-rivieroever, op een afstand
van een halve mijl van Picolata. Dikke stoomwolken ontsnapten uit
hare beide schoorsteenen en dwarrelden door de kruinen van het zware
geboomte, die door den sterken wind heftig heen en weer geschud werden.

De naderende romp der boot werd voor het oog al grooter en grooter. De
eb begon door te staan. De stroom der rivier, die sedert drie of vier
uren ten gevolge van den vloed tegen was geweest, was nu gunstig en
voerde de wateren der Sint John thans naar hare zeemonding af.

De scheepsklok werd eindelijk vernomen. De raderen, die thans achteruit
sloegen, stuitten de vaart der Shannon, die het landhoofd op zijde
schoot en daaraan met trossen vastgemeerd werd.

De inscheping geschiedde toen met een zekere haast. Een der twee
groepen stapte de loopplank over, zonder dat de andere haar poogde
voorbij te ijlen. Dat was ongetwijfeld daaraan toe te schrijven,
dat deze nog een of twee passagiers wachtte, die niet op tijd waren
en die gevaar liepen de boot te missen.

Twee of drie mannen verlieten dan ook de groep, om tot op een punt van
de kade van Picolata te gaan, vanwaar men den weg naar Sint-Augustijn
overzien kon. Vandaar keken zij, blijkbaar in de meest ongeduldige
stemming, oostwaarts op.

En dat ongeduld had zijne oorzaak; want de gezagvoerder van de Shannon,
die reeds op de brug tusschen de beide raderkasten stond, riep:

»Aan boord!... Aan boord!..."

»Nog een paar minuten, kapitein," vroeg een der mannen van dat gedeelte
van de groep, hetwelk op het landhoofd was blijven staan.

»Ik kan niet wachten, heeren!"

»Slechts eenige minuten!"

»Eenige minuten?... Gij spreekt er gemakkelijk over!"

»Slechts twee, kapitein!"

»Neen, geen enkele!"

»Slechts een oogenblik!"

»Neen, onmogelijk! De eb is ingetreden; als ik nog draal, tref ik
geen diep water genoeg op de bank van Jacksonville aan."

»Daarenboven," merkte een der passagiers op, »er bestaat geen enkele
reden waarom wij aan de grillen van de te laat komenden zouden moeten
onderworpen worden!"

Hij die zoo sprak, behoorde tot de eerste groep, die reeds bij de
roef van het achterschip der Shannon plaats genomen had.

»Dat is ook mijne meening, master Burbank," antwoordde de
gezagvoerder. »De dienst gaat voor alles... Kom, heeren, aan boord;
want ik laat de meertrossen innemen!"

Reeds hadden een paar matrozen der stoomboot een boom gegrepen, om
haar van het landhoofd af te duwen, en reeds liet de stoomfluit een
schrillen gil hooren, toen een kreet weerklonk.

»Daar is Texar!... Daar is Texar!..."

Een rijtuig, dat in vollen ren voortjoeg, werd bij de ombuiging
van de kade van Picolata ontwaard en naderde snel. Weinige seconden
later stonden de muildieren, welke de bespanning uitmaakten, bij het
landhoofd stil. Een man steeg er uit. Zij, die tot op den weg gegaan
waren, om naar hem uit te kijken, stapten haastig naar hem toe,
waarna allen de loopplank der boot overschreden en zich inscheepten.

»Een oogenblik later,"... sprak een uit de groep.

»Nu, wat zou een oogenblik later?" vroeg de nieuw aangekomene.

»Dan waart ge niet meegegaan."

»Dat zou jammer geweest zijn," was het bedaarde antwoord.

»Ja, zeer jammer, en niet alleen jammer, maar ook teleurstellend."

»Zeker; want er zouden twee dagen hebben moeten verloopen,"
vervolgde een ander, »alvorens gij hadt kunnen vertrekken naar... Ja,
waarheen? Wij zullen het weten, als ge het ons zult willen zeggen."

»Wanneer de kapitein naar dien onbeschoften James Burbank geluisterd
had," viel een derde in, »dan zou de Shannon zich nu reeds op een
kwart mijl beneden Picolata bevinden!"

»Nogmaals, dat zou jammer zijn," antwoordde de nieuw aangekomene.

Texar had zich, vergezeld van zijne vrienden, naar het voorschip
begeven. Hij vergenoegde zich master James Burbank, van wien hij
slechts door de breedte der brug gescheiden was, aan te kijken. Neen,
hij sprak geen enkel woord; maar de blik, dien hij op hem wierp,
was voldoende om te doen begrijpen, dat er een onverzoenlijke haat
tusschen die beide mannen bestond.

Wat James Burbank betrof, deze draaide Texar, na hem vlak in het
aangezicht gekeken te hebben, den rug toe en nam plaats bij het
achtergedeelte der roef, alwaar zijne makkers reeds gezeten waren.

»Wat ziet die Burbank er ontevreden uit!" zei een van de makkers
van Texar.

»Hetgeen trouwens te begrijpen is," antwoordde een ander.

»Zijne leugens hebben hem niet gebaat en de recorder heeft zijne
valsche getuigenissen alle recht laten wedervaren."

»Maar de recorder heeft hem niet gevonnist..."

»Dat is waar, Texar."

»Welnu, met dat vonnissen belast ik mij," zei Texar.

De meertrossen waren middelerwijl losgegooid. Het voorschip was door
middel van lange boomstaken van het landhoofd afgeduwd geworden, de
schepraderen der boot volvoerden eenige omwentelingen, en weldra gleed
de Shannon snel met den stroomdraad, waarbij zij door de ingetreden
eb krachtig geholpen werd.

De beide oevers der Sint John gleden als met verbazende snelheid
voorbij.

De lezer weet misschien, hoe de stoombooten, die bestemd zijn
op de Amerikaansche rivieren en meren dienst te verrichten,
er uitzien. Het zijn ware huizen met verscheidene verdiepingen,
die met breede terrassen bekroond zijn. Zij worden beheerscht door
beide schoorsteenen der machine, en door een tweetal masten, die de
hoofdtouwen te dragen hebben, waaraan de spinnekoppen bevestigd zijn,
welke de zonnetenten uitgespreid moeten houden.

Die stoombooten zijn op de Mississippi ware vlottende paleizen, die
ieder de geheele bevolking van een vrij groot gehucht zouden kunnen
bevatten. Voor den dienst op de Sint John en voor de Floridasche
steden waren zulke paleizen niet noodig. Neen, de Shannon was slechts
een vlottend hôtel, hoewel zij zoowel door hare innerlijke inrichting
als door haar uiterlijk de meeste overeenkomst had met de Kentucky's
en met de Dean Richmonds.

Het weer was prachtig. Het donkerblauwe uitspansel was met eenige
lichte nevelvlokjes gevlekt, die hier en daar, langs het hemelgewelf
verspreid, zweefden. Het luchtgestel gedurende de maand Februari is in
de bedoelde streken der Nieuwe Wereld, gelegen onder den dertigsten
graad noorderbreedte, bijna zoo warm als dat van de streken der
Oude Wereld, op de grenzen der Sahara, die snikheete woestijn,
gelegen. Toch temperde een zachte bries, welke de zeewind van den
Atlantischen Oceaan toevoerde, dat klimaat eenigermate en belette,
dat het er onverdragelijk heet werd.

Het meerendeel der passagiers van de Shannon was dan ook op het
dek gebleven, om, tegelijk met de frischheid van het windje, de
doordringende geuren te genieten, welke het uit de oever-bosschen tot
hen overbracht. De schuin neerschietende stralen van de dagvorstin
konden hen onder het afdak der uitgespannen zonnetenten, die door
de luchtverplaatsing, door de snelheid der boot teweeggebracht,
als punka's heen en weer bewogen werden, niet bereiken.

Texar had met vijf of zes zijner makkers, die met hem aan boord
gekomen waren, goedgevonden naar de »dining-room" te gaan, die in
het benedenschip gelegen was. Daar bevochtigden zij hunne keelen, die
aan de sterke dranken der Amerikaansche bar's gewoon geraakt waren,
met boordevolle glazen gin, bitter en Bourbonwhiskey. Het waren,
om kort te gaan, ruwe kerels, die in hun uiterlijk niets voornaams
vertoonden, meer met lederen dan met lakensche kleeding gekleed waren,
uiterst onbeschaafd en onbehouwen in hunne uitdrukking en dan ook
eerder moesten geacht worden tot de oudere dan wel tot de Floridasche
steden te behooren.

Texar scheen eenig recht van meerderheid op hen uit te oefenen,
hetgeen waarschijnlijk zijn oorsprong zoowel in de geestkracht van zijn
karakter als in de belangrijkheid van zijn maatschappelijken toestand
of van zijn vermogen had. Toen dan ook Texar den mond niet opende,
bewaarden zijn volgelingen allen een stipt stilzwijgen en benuttigden
de gelegenheid om den tijd, dien zij niet met praten doorbrachten,
aan drinken te besteden.

Eindelijk ontviel evenwel aan Texar, die met verstrooiden blik een
der dagbladen ingezien had, welke op de tafels der dining-room ter
lezing lagen:

»Dat alles is oude kost!"

»Nogal begrijpelijk," antwoordde een zijner makkers.

»Hoe zoo?"

»Gij hebt eene courant in de hand, welke drie dagen oud is."

»En in drie dagen gebeurt zooveel," viel een ander van het gezelschap
in.

»Vooral sedert hier in de buurt gevochten wordt," vulde een ander aan.

»Hoe staat het met den oorlog?" vroeg Texar.

»Wat ons meer in het bijzonder betreft, Texar, ziehier de staat van
zaken: het federalistisch gouvernement zou zich, zooals algemeen
beweerd wordt, onledig houden met het uitrusten van eene expeditie
naar Florida. Het gevolg daarvan is, dat wij ieder oogenblik een
vijandelijken inval vanwege de Noordelijken te verwachten hebben."

»Is dat zeker?"

»Och, kom..." wilde er een tusschenbeide brengen.

»Dat kan ik niet zeggen," ging de berichtgever voort; »maar het gerucht
er van heeft te Savannah geloopen, en ik heb het ook te Sint-Augustijn
hooren bevestigen."

»Welnu, laat die federalisten maar komen, nu zij met aanmatiging
verkondigen, dat zij ons onderwerpen willen!" riep Texar uit,
terwijl hij met de vuist zoo op de tafel sloeg, dat flesschen en
glazen rinkelend opsprongen. »Ja, laat ze maar komen! Zij zullen
dan ontwaren, of de slaven-eigenaars van Florida genegen bevonden
zullen worden, om zich door die abolitionnistische dieven te laten
uitschudden en bestelen!"

Dat antwoord zou eene tweeledige inlichting verschaft hebben aan hen,
die niet op de hoogte waren der gebeurtenissen, waarvan Noord-Amerika
op dat tijdstip het tooneel was. Namelijk, vooreerst dat de secessie of
afscheidingsoorlog, die feitelijk verklaard was door het kanonschot
hetwelk op den 11den April 1861 op het fort Sumter gelost werd,
toen in zijn hevigst tijdperk was; want hij strekte zich toen bijna
tot aan de uiterste grenzen der Zuidelijke Staten uit; en eindelijk
dat Texar aanhanger van het stelsel van den slavenhandel was en
gemeene zaak maakte met de overgroote meerderheid van de bevolking
der slavendistrikten.

En juist bevonden zich dien dag aan boord van de Shannon verscheidene
vertegenwoordigers van de beide partijen in elkanders tegenwoordigheid.

Aan den eenen kant: Noordelijken, anti-slavenhouders, abolitionnisten
of federalisten, zooals zij gedurende dien oorlog gewoonlijk genoemd
werden; aan den anderen kant: Zuidelijken, slavenhouders, slavenhalers,
secessionnisten of geconfedereerden.

Texar en zijne tochtgenooten stonden een uur later, nadat zij meer
dan voldoende hunnen dorst gelescht hadden, van hunne zitplaatsen op,
om zich naar het bovendek der Shannon te begeven.

Men was reeds de Trent-kreek en de Zes-Mijlen-kreek voorbijgestoomd. De
eerste dier haftvormingen verleende toegang aan het water tot aan de
grens van een dicht cypressenbosch; de andere tot het uitgestrekte
moeras, de Zes-Mijlen-kreek genaamd, welker naam den omvang dier
moerassige oppervlakte aangeeft.

De stoomboot stevende toen tusschen twee oevers, overdekt met
prachtige bosschen van Virginische tulpenboomen, van magnolia's,
van pijnboomen, van cypressen, van altijd groenende eikenboomen,
van Adams-naaldboomen en van vele andere, die zich even prachtig
voordeden en welker stammen te midden van verwilderde azalea-struiken
en van onuitwarbare slingerplanten niet te bespeuren waren. Soms bij
het voorbijstevenen van de kreek-mondingen, waardoor de water-toevoer
naar de moerasachtige vlakten van de graafschappen Sint Jan en Duval
plaats heeft, werd eene sterke muskuslucht, die den dampkring als
het ware verontreinigde, ontwaard. Die doordringende geur was niet
afkomstig van sommige boomen of struiken, welker uitwasemingen in
dit luchtgestel zoo onaangenaam scherp kunnen zijn, maar wel van de
alligators, die bij het luidruchtig voorbijstevenen van het stoomschip
in allerijl eene toevlucht zochten te midden der lange biezen en
andere grasgewassen, welke de boorden van de rivier overdekten.

Wijders ontwaarde men velerlei soorten van vogels, zooals
bonte spechten, jacamars, reigers, roerdompen, duiven met witte
koppen, orpheeën, spotvogels en meer anderen met uiteenloopend
gevederte. Daaronder was voornamelijk de kat-vogel, die met
zijne buiksprekersstem alle mogelijke geluiden, die hij waarnam,
nabootst, zelfs die van den kraaghaan, welke een gekraai uitstoot
met metaalachtigen klank, schetterend als het getoet eener trompet
en wat op een afstand van vier of vijf mijlen vernomen wordt.

Toen Texar de laatste trede van de kajuitstrap opgestegen was om op het
dek op een vouwstoeltje plaats te nemen, was eene vrouw op het punt om
die trap af te dalen, welke ook naar het salon der boot voerde. Zij
trad haastig terug, toen zij zich tegenover dien man geplaatst
zag. Dat was eene mestische vrouw, die bij de familie Burbank in dienst
was. Haar eerste gebaar was dat van een niet te onderdrukken walging,
toen zij zich plotseling in tegenwoordigheid van dien aartsvijand van
haren meester bevond. Zonder zich te bekreunen over den giftigen blik,
dien Texar haar toewierp, sprong zij op zijde. Hij trok de schouders
verachtelijk op en keerde zich tot zijne makkers.

»Ja, dat is Zermah," riep hij uit, »een der slaven van dien James
Burbank, die er op snoeft geen aanhanger van de slavernij te zijn!"

Zermah antwoordde niet.

Zoodra de toegang tot de kajuitstrap vrij was, daalde zij naar het
salon van de Shannon af, zonder het minste gewicht aan die gesproken
woorden te hechten.

Texar van zijn kant begaf zich naar het voorschip van de stoomboot,
zette zich daar neder, stak eene sigaar aan en scheen zich, zonder
verder eenige aandacht aan zijne tochtgenooten, die hem gevolgd
hadden, te schenken, geheel en al te verdiepen in de nauwgezette
waarneming van den linkeroever der Sint John, die daar de grens van
het graafschap Putnam uitmaakte.

Middelerwijl ging ook het gesprek op het achterschip van de Shannon
zijn gang.

Natuurlijk was ook daar de oorlog het onderwerp van het gesprek.

Nadat Zermah zich naar het salon begeven had, was master James Burbank
alleen gebleven met de twee vrienden, die hem naar Sint Augustijn
vergezeld hadden. De een was zijn zwager, de heer Edward Carrol, de
andere was een Floridiaan, die te Jacksonville woonde en master Walter
Stannard heette. Ook zij spraken met eene zekere opgewondenheid over
den bloedigen strijd, waarvan de uitslag eene quaestie van leven of
dood voor de Vereenigde Staten van Noord-Amerika was. Maar zooals men
wel uit het vervolg van dit verhaal zal ontwaren, oordeelde James
Burbank, met het oog op de mogelijke gevolgen, geheel anders dan
Texar over dien oorlog.

»Ik heb haast," zei hij, »om te Camdless Bay terug te zijn."

»Dat wil ik wel gelooven," antwoordde Walter Stannard.

»Wij zijn twee dagen geleden vertrokken," ging master Burbank
voort. »Wellicht zijn tijdingen van den oorlog ingekomen."

»Dat kan wel."

»Misschien zijn Dupont en Sherman reeds meester van Port Royal en in
het bezit van de eilanden van Zuidelijk Carolina."

»In ieder geval kan dat niet lang uitblijven," betuigde Edward Carrol,
»en het zou mij wel verwonderen, wanneer de president Lincoln er niet
toe overging om den oorlog naar Florida over te brengen."

»Waarlijk, het zal niet te vroeg zijn!" hernam James Burbank. »Ja! het
is meer dan tijd om den wil van de Unie aan al die Zuidelijken van
Georgië en Florida, die meenen, dat hunne Staten door den grooten
afstand onbereikbaar zijn, te beteekenen. Gij ziet tot welken graad
van onbeschoftheid die straffeloosheid kerels van het gehalte van
Texar kan vervoeren. Hij gevoelt, dat hij ondersteund wordt door de
slavenhouders der streek, en hij hitst hen op tegen ons mannen van
het Noorden, welker toestand al moeielijker en moeielijker wordt en
de wisselingen van den oorlog in hooge mate ondervinden!"

»Gij hebt gelijk, master James," hernam Edward Carrol, »het is noodig
dat Florida zoo spoedig mogelijk onder de autoriteit van het wettig
gezag te Washington terugkeere!"

»Ja, dat is noodig!" bevestigde Walter Stannard met nadruk.

»Ik ben dan ook ongeduldig," ging Edward Carrol voort, »om het
federalistische leger te zien opdagen, om er de wet te komen stellen,
anders zullen wij verplicht zijn onze plantages te verlaten."

»Volgens mij, waarde Burbank," antwoordde Walter Stannard, »kan dat
nog slechts eene quaestie van eenige dagen zijn. Voorgisteren, toen
ik Jacksonville verliet, begonnen de gemoederen zich te verontrusten
over de plannen, die aan den Commodore Dupont toegeschreven worden,
namelijk om de bank der Sint John te overschrijden. En dat heeft
aanleiding gegeven tot het uiten van bedreigingen jegens hen,
die andere denkbeelden toegedaan zijn dan zij, die aanhangers der
slavernij zijn. Ik vrees..."

»Vreest gij?... Maar, wat?"

»Ik vrees, dat door een oproer de autoriteiten der stad zullen
verjaagd worden en dat het bestuur in handen zal vallen van kerels
van de ergste soort."

»Dat zou mij niets verwonderen," antwoordde master James Burbank. »Wij
moeten er dan ook op bedacht zijn, dat wij bij het naderen van het
federalistische leger ernstige, ja kwade dagen zullen te doorworstelen
hebben."

»Zullen die niet te vermijden zijn?"

»Neen, dat is volgens mij onmogelijk!"

»Die gedachte is toch ontmoedigend," sprak Walter Stannard. »Zoowel
te Jacksonville als op andere punten van Florida, bevinden zich
verscheidene edele kolonisten, die eenstemmig met ons over het
vraagstuk van de slavernij denken. Zij zijn evenwel te weinig talrijk,
om zich tegen de buitensporigheden der secessionnisten te kunnen
verzetten. Voor onze veiligheid mogen wij slechts op de aankomst
van het federalistisch leger rekenen, waarbij gerust de wensch mag
gevoegd worden dat, wanneer tot militaire interventie besloten is,
zij zoo spoedig mogelijk uitgevoerd worde."

»Ja, waarlijk," antwoordde master James Burbank, »ik deel hetzelfde
gevoelen, en met u uit ik den wensch: dat zij komen! dat zij spoedig
mogen komen, master, om ons van dat slechte gespuis te verlossen!"

Men zal weldra zien, of die mannen van het noorden, welker familie-
of vermogen-belangen hen noodzaakten, wilden zij te midden eener
slavengezinde bevolking kunnen leven, zich naar de zeden van het
land te schikken, redenen hadden om zoo te spreken, redenen hadden
om alles te duchten.

Alles wat James Burbank en zijne vrienden van den oorlog dachten, was
zuiver waar. Het federalistisch gouvernement bereidde eene expeditie
voor, die de onderwerping van Florida in opdracht zoude hebben. Het
gold niet zoozeer zich van dien Staat meester te maken of hem door
de militaire macht te doen bezetten, dan wel om alle toegangen tot
dat gewest te sluiten voor de smokkelaars, welker handwerk daarin
voornamelijk bestond om de maritieme blokkade te verbreken, zoowel om
de binnenlandsche producten uit te voeren, als om wapenen en munitie
in te voeren.

De Shannon waagde zich er dan ook niet meer aan, om de zuidelijke
kusten van Georgië, die in de macht der troepen van de Noordelijken
waren, aan te doen. Het vaartuig ging uit voorzichtigheid niet verder
dan de grens, dat wil zeggen weinig buiten de riviermonding van de
Sint John, tot bij de noordelijke punt van het eiland Amalia, tot
bij de havenplaats Fernandina, alwaar de spoorwegbaan van Cedar Keys
een aanvang neemt en het Floridasche schiereiland in schuine richting
doorsnijdt, om bij de golf van Mexico te eindigen. Wanneer de Shannon
verder dan het eiland Amalia en de rio Sint Mary gestevend ware,
zou zij gevaar geloopen hebben, door de schepen genomen te worden van
het federalistische smaldeel, hetwelk dat gedeelte van het kustland
onverpoosd bewaakte.

Uit het medegedeelde volgt derhalve, dat de passagiers der
stoomboot voornamelijk uit Floridianen bestonden, die door hunne
zaken niet genoodzaakt werden zich buiten de grenzen van Florida te
begeven. Allen waren inwoners van de steden, dorpen en gehuchten,
welke op de oevers van de Sint John verrezen of op de oevers van hare
bijrivieren. Voor het meerendeel behoorden zij te huis hetzij te Sint
Augustijn, hetzij te Jacksonville. Bij die verschillende plaatsen
konden zij op de landhoofden ontschepen, die bij de aanlegplaatsen
opgericht waren, of konden zich van die houten staketsels bedienen,
van die »piers", welke volgens Engelsch model gebouwd waren, en de
ontschepingsvaartuigen der rivier noodeloos maakten.

Een der passagiers van de stoomboot zou haar evenwel middenstrooms
verlaten. Zijn voornemen was het vaartuig te verlaten, zonder te
wachten, totdat het een der voorschriftmatige aanlegplaatsen zou
aangedaan hebben. Hij wilde ontschepen op een gedeelte van den oever,
alwaar geen dorp, geen gehucht, zelfs geen enkele alleenstaande woning,
zelfs geen jagers- of visschershut in het gezicht was.

Die passagier was Texar.

Tegen zes uren in den avond liet de Shannon drie scherpe stooten van
hare stoomfluit vernemen. Hare raderen werden bijna onmiddellijk daarop
gestopt, terwijl het vaartuig zich met den stroom liet mededrijven,
die op dit gedeelte van de rivier volstrekt niet snel is.

Het bevond zich toen dwars van de Zwarte Kreek.

Die kreek is zeer diep in den linkeroever van de Sint John ingesneden,
terwijl een kleine rio, welke geen naam draagt, maar den voet van
het fort Steilman bespoelt, er in uitwatert. Deze rivierarm vormt de
grensscheiding tusschen de graafschappen Putnam en Duval. Hare smalle
monding wordt geheel en al bedekt door een gewelf van zware takken,
welker loof zich als een dicht netwerk ineenstrengelt. Die sombere
lagune is als het ware geheel en al onbekend aan de lieden van de
omstreken. Niemand heeft ooit gepoogd daarin door te dringen, en
niemand wist derhalve, dat zij tot verblijfplaats strekte aan dien
Texar. Die onbekendheid werd veroorzaakt, doordat de oever van de
Sint John bij de monding der Zwarte Kreek geene opening vertoont,
zoodat hij zich als onafgebroken voordoet.

Bij zoo'n staat van zaken, moest men dan ook uiterst bekend met het
vaarwater van die donkere kreek zijn, om er zich bij het vallen van
den nacht, die in deze gewesten zeer spoedig intreedt, met eene sloep
in te wagen.

Op het eerste schrille gefluit van de Shannon was dadelijk een kreet,
die tot drie malen toe herhaald werd, tot antwoord gegeven. Daarop
werd men eerst het flikkerend licht van een vuur tusschen de biezen
van den oever gewaar, hetwelk evenwel spoedig in beweging geraakte.

Dat was het bewijs dat eene sloep vooruitstevende, om bij de boot
aan te leggen.

Toen dat vaartuig dichterbij gekomen was, bemerkte men dat het slechts
een »squif" was, een kleine notendop van boomschors vervaardigd, die
door een enkele pagaai voortbewogen en bestuurd werd. Het vaartuigje
naderde snel en weldra was het nog slechts op eene halve kabellengte
van de Shannon verwijderd.

Texar naderde toen de valreepsopening in de verschansing van het
voorschip, en van zijn hand een soort scheepsroeper makende:

»Aoh!" praaide hij.

»Aoh!" kreeg hij tot antwoord terug.

»Ben jij het, Squambô?"

»Ja, meester!"

»Leg aan boord!"

De squif schoot langs zijde. Bij het schijnsel van de seinlantaarn,
welke aan den voorsteven vastgehecht was, kon men den man zien die
het vaartuigje stuurde. Het was een Indiaan met verward zwart haar,
die tot aan het middel naakt was. Het was, te oordeelen naar den romp,
die daar onder de lichtstralen van de seinlantaarn zichtbaar was,
een stevige pootige vent.

Texar keerde zich in dit oogenblik tot zijne makkers en drukte hen de
hand, terwijl hij hen een beteekenisvol »tot weerziens" toeriep. Daarna
daalde hij, na nog een dreigenden blik naar de zijde van master Burbank
geworpen te hebben, de valreeptrap af, welke achter de kast van het
bakboordrad geplaatst was en vervoegde zich bij den Indiaan Squambô.

Na weinige omwentelingen harer raderen, had de stoomboot zich van
de squif verwijderd, en niemand aan boord kon gissen, dat het lichte
vaartuigje eene toevlucht zou gaan zoeken onder het donkere loof van
den oever.

»Een schurk minder aan boord!" zei toen Edward Carrol, zonder er
zich in het minst om te bekreunen, of hij door de makkers van Texar
gehoord werd.

»Ja," antwoordde James Burbank, »een schurk, die tevens een gevaarlijk
boosdoener is."

Zijne reisgenooten keken hem vragend aan.

»Dienaangaande bestaat bij mij niet de geringste twijfel, hoewel
de ellendeling er altijd in geslaagd is, zich door inderdaad
onverklaarbare alibi's uit den pekel te redden."

»In ieder geval," zei master Walter Stannard, »wanneer dezen nacht
eene misdaad in de omstreken van Jacksonville bedreven wordt, dan
zal men hem niet kunnen beschuldigen, niet waar? daar hij de Shannon
verlaten heeft!"

»Ik wil er geen eed op doen, dat hij onschuldig zoude zijn!" antwoordde
master James Burbank. »Wanneer men mij verzekerde, dat men hem op dit
oogenblik, waarin wij te zamen spreken, heeft zien stelen en moorden op
vijftig mijlen hiervandaan, bij voorbeeld in het noorden van Florida,
zou ik waarachtig niet verwonderd zijn."

»Dat is sterk!" riepen eenige der omstanders.

»Ik moet er bijvoegen," ging James Burbank voort, »dat, wanneer
hij er in slaagde het bewijs te leveren, dat hij niet de bedrijver
der misdaad was, mij dat, na alles wat met hem gebeurd is, evenmin
zoude verwonderen. Maar wij doen dien kerel te veel eer aan, door
ons zoolang met hem bezig te houden."

»Dat is waar."

»Keert gij naar Jacksonville terug?"

»Dezen zelfden avond."

»Wacht uwe dochter u?"

»Ja, en ik ben inderdaad ongeduldig om bij haar te zijn."

»Dat begrijp ik," antwoordde James Burbank. »Maar tegen wanneer denkt
gij bij ons te Camdless Bay te komen?"

»Over eenige dagen."

»Kom zoo gauw als gij zult kunnen, waarde Stannard."

»Dat zal ik voorzeker doen, master James Burbank."

»Gij weet, wij staan aan den vooravond van zeer ernstige
gebeurtenissen, die bij de nadering der federalistische troepen nog
ernstiger zullen worden. Ik vraag mij dan ook vol bezorgdheid af,
of uwe dochter Alice en gij niet beter in veiligheid bij ons in
onze woning te Castle-House zoudt zijn, dan te midden van die stad,
alwaar de Zuidelijken in staat geacht kunnen worden tot de ergste
uitspattingen over te slaan."

»Mooi gezegd; maar, waarde Burbank, gij vergeet dat ik zelf een
Zuidelijke ben."

»Ongetwijfeld zijt gij dat, Stannard, maar gij denkt en handelt,
alsof gij een Noordelijke waart!"

»Ik zal uwe woorden in gezette overweging nemen, master Burbank. Eene
dadelijke beslissing kan ik evenwel niet nemen."

Een uur later stevende de Shannon onder den aandrang der eb, die al
sneller en sneller doorstond, het kleine gehucht Manderijn, hetwelk
op een kleinen steeds groenen heuvel gelegen was, voorbij. Ongeveer
vijf of zes mijlen lager hield het stoomschip bij den rechter-oever
der rivier stil.

Daar was eene inschepings-kade aangelegd, waaraan de schepen
vastmeeren konden, om zoo op de gemakkelijkste wijze te kunnen lossen
en laden. Iets meer bovenstrooms was een bevallige pier van hout
gebouwd, die in de buiging van twee gebogen ijzeren stangen door
middel van twee metalen kabels opgehangen was.

Dit was de ontschepingsplaats van Camdless Bay.

Aan het uiteinde van de pier stonden twee zwarten te wachten. Zij
waren van brandende lantaarns voorzien, want de nacht was zeer donker.

James Burbank nam afscheid van master Walter Stannard, en besteeg,
gevolgd door Edward Carrol, de pier.

Achter hem kwam de mestische vrouw Zermah, die reeds van uit de verte
eene fijne kinderstem beantwoordde:

»Daar ben ik, Dy!... Daar ben ik!"

»Waarlijk?" riep het kind.

»Ja, waarlijk!" antwoordde Zermah.

»En is papa er ook?"

»Ja, papa is er ook!"

De lantaarns verwijderden zich en de Shannon stoomde verder en stak de
rivier naar den linker-oever over. Drie mijlen voorbij Camdless Bay,
maar bij den anderen oever der rivier, stopte zij bij het landhoofd van
Jacksonville, om daar het meerendeel harer passagiers te ontschepen.

Daar stapte ook Walter Stannard, tegelijkertijd met drie of vier van
die lieden, welke Texar, die anderhalf uur vroeger, toen de Indiaan
Squambô hem met zijne squif van boord afhaalde, verlaten had, aan
wal. Toen bleef er hoogstens nog een dozijn reizigers aan boord van
de stoomboot over. Een gedeelte daarvan had tot bestemmingsplaats een
klein gehucht, Pablo genaamd, hetwelk bij den vuurtoren verrezen was,
die bij de mondingen der Sint John opgericht was. Een ander gedeelte
zoude zich naar het eiland Talbot begeven, hetwelk in volle zee, dwars
van de bedoelde mondingen gelegen is. Een ander gedeelte eindelijk
zou de reis tot de havenplaats Fernandina voortzetten.

De Shannon ging dus voort met de wateren van den stroom met hare
schepraderen te zweepen. Een uur later was zij zonder ongevallen over
de bank gestoomd en weldra bij de bocht van de Trout-Kreek, alwaar
de Sint John hare reeds sterk bewogen wateren in de deininggolven
van den Atlantischen Oceaan stort, verdwenen.



II.

CAMDLESS-BAY.


Camdless Bay, zoo heette de plantage, welke aan master James Burbank
toebehoorde.

Daar woonde die rijke planter met zijne geheele familie. De naam
Camdless was ontleend aan den naam eener kreek of inham van de
Sint John, welker monding iets boven Jacksonville, maar op den
tegenovergestelden oever der rivier gelegen was. Ten gevolge van die
nabijheid kon men zeer gemakkelijk met de Floridasche hoofdplaats
gemeenschap onderhouden.

Een goede zeilsloep, eene flinke noorder- of zuiderbries, het voordeel
van de eb bij het heenvaren of van den vloed bij het terugkomen,
ziet, met al die gegevens was er niet meer dan één uur noodig om de
drie mijlen af te leggen, die Camdless-Bay van genoemde hoofdplaats
scheiden.

James Burbank bezat daar een der fraaiste eigendommen van den
geheelen Staat. Hij was rijk, zoowel uit zich zelven als vanwege zijne
verwantschap. Zijn vermogen bestond daarenboven ook nog in uitgestrekte
bezittingen en landerijen, gelegen in den Staat New-Jersey, welke
aan den Staat New-York grenst.

De plaats, op den rechteroever van de Sint John, was zeer gelukkig
gekozen, om er eene onderneming van zeer groote waarde te stichten. Aan
de uiterst voordeelige gesteldheid van den bodem, door de natuur in
het leven geroepen, had de hand des menschen niets te veranderen of
te verbeteren gehad. Dat terrein was uit zich zelf geschikt voor de
meest uiteenloopende behoeften eener uitgestrekte onderneming.

De plantage van Camdless-Bay werd door een ijverig en kundig man,
in de volle kracht des levens, bestuurd. Hij werd in zijne taak ter
zijde gestaan door een talrijk en ontwikkeld personeel. Het geld,
om de onderneming te drijven en in de behoeften van werkkapitaal
te voorzien, ontbrak niet. Geen wonder dus bij al die elementen van
slagen, dat de onderneming in bloeienden staat verkeerde.

Zij had een omvang van twaalf mijlen en besloeg eene oppervlakte
van vierduizend Amerikaansche bunders, gelijkstaande met drieduizend
hectaren. Ja, er bestonden grootere ondernemingen in de Zuidelijke
Staten der Unie, maar eene beter bestuurde voorzeker niet. Het
woonhuis, de verblijven voor de bedienden, de stallen, zoowel voor
de paarden als voor het overige vee, de woningen voor de slaven,
de pakhuizen, bestemd tot opberging der producten, de magazijnen,
de gebouwen benoodigd voor de exploitatie, de keeten voor de
manipulatie, de werkplaatsen, de machinekamer, de railways,
die van den omtrek van het landgoed naar de kleine havenplaats
uitstraalden, de karrenwegen,--dat alles was uit een practisch oogpunt
bewonderenswaardig gebouwd en aangelegd.

Met een enkelen oogopslag zag men, dat een Amerikaan van het Noorden
die werken uitgedacht, overwogen en uitgevoerd had. Slechts de
voornaamste etablissementen van Virginia of van Noord- of Zuid-Carolina
hadden met de onderneming te Camdless-Bay kunnen wedijveren.

Daarenboven, de bodem van de plantage bevatte "high hummocks" of hooge
terreinen, die zich bijzonder voor het telen van granen eigenden,
"low hummocks" of lage terreinen, die meer in het bijzonder voor de
koffie- en cacao-cultuur geschikt waren, en "marshes" of eene soort
van gezouten savanen of vlakten, waar de rijst en het suikerriet zeer
voordeelig gedijen. [1]

Zooals men weet, zijn de katoensoorten van Georgië en Florida de
meest gewilde op de stapelmarkten van dat product in Europa en in
Amerika. Dat hebben zij te danken aan de lengte en het zijdeachtige
van hunnen vezel. De katoenvelden, met hunne regelmatig in rijen en op
bepaalde afstanden geplante struiken, welker loof van eene zachtgroene
kleur is en welker gele bloemen eene maluwachtige tint verraden,
stelden dan ook een der voornaamste inkomsten van de onderneming daar.

Tegen het tijdstip van den oogst, overdekten die velden, welke ieder
eene oppervlakte van een paar bunders hadden, zich met hutten, waarin
dan de slaven met vrouwen en kinderen woonden, wien het binnenbrengen
van het product opgedragen was.

Die arbeid bestond vooreerst in het plukken der zaaddoozen, om dezen
daarna te ontdoen van haren wolligen inhoud. Dit laatste was een zeer
teedere arbeid, daar vooral de vezel niet mag verbroken worden.

De verkregen katoen werd dan eerst in de zon gedroogd, daarna
door middel van getande raderen en rollen in molens gezuiverd en
eindelijk onder hydraulische persen te zamen geperst, om in balen met
ijzeren banden omgeven, verpakt en zoo in de magazijnen opgeschuurd
te worden. Het product was dan geheel tot verzending gereed. De
zeilschepen of stoomvaartuigen konden dan die katoenbalen bij de
kaden van de haven van Camdless-Bay komen inladen.

Met de katoen, teelde James Burbank ook koffie en suikerriet. Hier
ontwaarde men tuinen, die duizend tot twaalfhonderd koffiestruiken
bevatten, die vijftien tot twintig voet hoogte bereikten. Hun bloesem
heeft wel iets van de Spaansche jasmijn, maar hun geur is zachter
en oneindig fijner. Hunne vruchten of beter bessen, die wel ietwat
op kleine kersen gelijken, zijn in rijpen toestand donkerrood van
kleur en bevatten de beide zaden of welbekende boonen, met de platte
zijden tegen elkander gedrukt. Die bessen behoeven slechts gedroogd,
daarna van de roode en vervolgens van de hoornschil ontdaan te worden,
waarna de boonen in zakken verpakt worden en zoo ter verzending
gereed zijn. Elders zag men uitgestrekte velden, die met moerassen
konden vergeleken worden, welke met duizenden en duizenden van die
rietstengels overdekt waren, welke van negen tot achttien voeten
hoog worden en welker bloempluimen zich onder den invloed van den
wind als de vederbossen van een op marsch zijnd cavalerie-korps
bewegen. Dat suikerriet was het voorwerp van bijzondere zorg te
Camdless-Bay; want de geoogste stengels leverden de suiker onder
den vorm van eene vloeistof, welke in de raffinaderijen, die in de
Zuidelijke Staten groote vorderingen gemaakt hebben, tot de meest
volmaakte geraffineerde suiker herschapen werd. Als bijproducten werden
stroopsoorten gewonnen, die tot het vervaardigen van tafia, of van rum,
of van rietwijn gebezigd werden. Eene andere likeur werd verkregen door
het suikervocht te vermengen met het sap van ananassen of oranjeappels.

Hoewel die koffie-teelt en die suikerfabricatie, bij den
katoen-aanplant vergeleken, slechts eene tweede plaats innamen,
zoo leverden zij toch belangrijke inkomsten op.

Verder bestonden nog op de onderneming te Camdless-Bay eenige bunders,
beplant met cacaoboomen, anderen beplant met Turksche tarwe, met
jamswortelen, met pataten, met indisch koren, met tabak; terwijl eene
vrij aanzienlijke uitgestrektheid aan de rijstteelt afgestaan was. Dit
alles bij elkander leverde ook nog een belangrijk contingent aan de
inkomsten van James Burbank.

Maar eene andere exploitatie geschiedde naast de opgenoemde die niet
minder winsten afwierp dan de katoen-teelt. Dat was de ontginning
van de onuitputtelijke wouden, waarmede het grootste gedeelte van
de oppervlakte der plantage overdekt was. Zonder te gewagen van de
opbrengst der kaneelboomen, peperstruiken, oranjeboomen, citroenboomen,
olijfboomen, vijgeboomen, mangaboomen, broodboomen, zonder ook te
spreken van de opbrengst van de Europeesche vruchtboomen, die in
Florida uitstekend gedijen, wenschen wij hier meer de aandacht te
vestigen op de houtsoorten, die in de wouden voortkwamen en geregeld
uitgekapt werden. Welk een rijkdom aan campèchehout, aan gazuma's,
aan Mexicaansche olmen, welke thans voor zoo verschillende zaken
gebezigd worden, aan baobab's, aan koraalhout met zijn bloedroode
takken en bloemen, aan altijd groenende eiken, aan pijnboomen der
zuidelijke streken, die zoo geschikt zijn zoowel voor timmerwerk
als voor scheepsmasten en ra's, aan pavieren, eene soort van
geelbloeiende kastanjeboom, aan zwarte notenboomen, aan pachirieren,
welker zaaddoozen de zonnewarmte doet openbarsten met een ratelend
geluid, alsof vuurpijlen uit elkander springen, aan zonneschermvormige
pijnboomen, aan tulpboomen, aan dennensoorten, aan ceders, maar vooral
aan cypressen, eene boomsoort, die zoo talrijk op het Floridasche
schiereiland voorkomt, dat zij er bosschen vormt, die eene lengte
van zestig tot honderd mijlen bereiken.

James Burbank had verscheidene belangrijke houtzagerijen
op verschillende punten van zijne onderneming moeten
oprichten. Afdammingen, opgeworpen in verscheidene beken, welke
schatplichtig aan de Sint John zijn, hadden haren kalmen loop
in watervallen veranderd, en die watervallen verleenden op breede
schaal de noodige werkkracht om die zaagmolens in beweging te stellen,
welke die boomstammen in balken, delen en planken moesten veranderen,
en die jaarlijks aan honderden schepen bevrachting verschaften.

Bovendien moeten nog uitgestrekte vette weilanden vermeld worden,
waarin paarden, muildieren en groote kudden runderen graasden, welker
opbrengst in alle landbouwkundige benoodigdheden voorzag.

Wat het pluimgedierte betreft, hetwelk de bosschen bewoonde of in
de velden en de vlakten rondhuppelde, dat behoorde tot de meest
uiteenloopende soorten, en men zou zich moeielijk eene voorstelling
kunnen maken van hunne voorttelingskracht daar op dat landgoed te
Camdless-Bay, die evenwel in niets verschilde van die, welke door
geheel Florida waargenomen werd.

Boven de bosschen zweefden arenden met witte koppen, die eene breede
vlucht hadden, en wier scherpe kreet op het fanfaar-geschetter eener
gebarsten trompet geleek; valken van eene buitengewone wreedaardige
woestheid; reusachtige roerdompen met lange bekken, scherp als
bajonetten.

Tusschen de hooge biezen van den rivieroever en onder het
ineengestrengeld loof der reusachtige bamboestruiken leefden
rose-roode of scharlakenroode flamingo's; geheel witte ibissen,
die men zou meenen, dat van het een of ander Egyptisch monument
weggevlogen waren; pelikanen van buitengewone grootte, duizenden en
nog eens duizenden zeezwaluwen van allerhande soort; krabbenvangers,
versierd met groene kuif en kleed; vuurroode pluvieren met bruin
donzigen hals en met witte stippen gevlekt; Amerikaansche goudvogels;
gevlekte ijsvogels met vergulden weerschijn; eene geheele wereld van
duikereendjes, waterhoenders, »widgeons," eene soort van fluiteenden,
van talinkjes, grauwe pluvieren, zonder nog te rekenen de ontelbare
stormvogels, stormduikers, schaarbekken, marlpriemen, zeeraven,
meeuwen en stroostaarten, die gewoonlijk door een windvlaag tot binnen
de monding der Sint John gejaagd werden, waarbij dan zelfs vliegende
visschen waargenomen werden, die door de lekkerbekken op hoogen prijs
gesteld worden.

In de lage weilanden werden ontelbare troepjes van gewone snippen,
watersnippen en rietsnippen aangetroffen, zoo ook wulpen, gemarmerde
poelsnippen, sultane-kippen, met gevederte dat tegelijkertijd rood,
blauw, groen, geel en wit is, »colins-ouis", eene patrijssoort,
duiven met sneeuwwitte kopjes en vuurroode pootjes.

Eindelijk had men er natuurlijk ook viervoetige dieren, waarvan wij
slechts eenige eetbare soorten zullen opsommen, zooals: vliegende
eekhorentjes, langgestaarte tapijnen, eene diersoort, welke het midden
houdt tusschen het konijn en den haas in Europa, geheele troepen
damherten; eindelijk nog raccoons of Amerikaansche waschbeeren,
schildpadden, en ichneumons of spoorwezels.

Dat waren de vertegenwoordigers van het dierenrijk op dat fraaie
landgoed van Camdless-Bay.

Dat daar in die weelderige natuur de vergiftige slangen niet ontbraken,
zal wel niet behoeven verzekerd te worden.

Wanneer wij van de vertegenwoordigers van het dierenrijk spraken,
dan was dat natuurlijk ongerekend de negers, zoowel mannelijke als
vrouwelijke, die op de plantage hunne diensten te verrichten hadden. En
daarin hadden wij ongelijk; wij hadden hen onder de diersoorten
moeten brengen; want wat maakte die monsterachtige instelling der
slavernij toch van al die menschelijke wezens anders dan dieren,
die als slachtvee of als trekossen gekocht of verkocht werden?

Hoe kwam het toch dat master James Burbank, die een aanhanger was
der anti-slavenleerstellingen, die een Noordelijke was, die alles
van de overwinning der Noordelijken verwachtte, aan de slaven zijner
plantage de vrijheid nog niet gegeven had?

Zou hij aarzelen dit te doen, wanneer de omstandigheden zich daartoe
gunstig voordeden? Neen voorzeker; dat niet!

En dat was nog slechts eene quaestie van weken, van dagen misschien,
daar het federalistisch leger reeds eenige punten van een der
aangrenzende Staten bezet had en eene expeditie naar Florida
voorbereidde.

Intusschen had James Burbank toch reeds alle maatregelen te
Camdless-Bay getroffen, die het lot zijner slaven konden verbeteren. Op
het landgoed waren ongeveer zevenhonderd zwarten van beider geslacht
aanwezig. Die lieden waren zindelijk in barakken gehuisvest, die
zorgvuldig onderhouden werden. Zij waren goed en doelmatig gevoed,
en het werk, dat zij te verrichten hadden, was naar den aard hunner
krachten geregeld.

De hoofdbestuurder en de onderbestuurders der plantage hadden stipt
bevel, om hen met rechtvaardigheid en zachtheid te behandelen. Het
natuurlijk gevolg daarvan was, dat de verschillende diensten veel beter
uitgevoerd werden dan elders het geval was, hoewel de lijfstraffen
sedert lang te Camdless-Bay buiten werking gesteld waren.

Deze opvatting van toestanden stelde eene scherpe tegenstelling daar
met hetgeen op de andere Floridasche plantages geschiedde, en, zooals
wel te begrijpen is, werd die opvatting niet dan met leede oogen door
de buren van James Burbank aangezien. Daaruit ontstond--zooals men wel
uit het vervolg van dit verhaal zien zal--een zeer gespannen toestand,
vooral in het tegenwoordige tijdperk, waarin de slavenquaestie door
de wapens zoude worden beslecht.

Het talrijke personeel van de plantage was in gezonde en goed
ingerichte hutten gehuisvest.

Bij vijftigtallen gegroepeerd, vormden die hutten een tiental
gehuchten, die ook wel barakken genoemd werden en langs de oevers
van stroomend water opgericht waren.

Daar leefden die zwarten met hunne vrouwen en kinderen. Ieder gezin
werd zooveel mogelijk bij dezelfde velden, bij dezelfde boschperceelen
of bij dezelfde werkinrichting ten arbeid gesteld, zoodanig dat de
leden van dat gezin niet gedurende de werkuren van elkander verspreid
waren.

Een onderbestuurder stond aan het hoofd van elk dier gehuchten en
was er in waarheid de hoofdman van, eigenlijk de burgemeester van die
kleine gemeente, welke aan de hoofdplaats van het kanton onderhoorig
was. Die hoofdplaats was het privaat-domein van Camdless-Bay, hetwelk
door eene omheining van hooge palissaden omgeven was. Die palissaden,
welke van zware boomstammen vervaardigd waren, die zorgvuldig tegen
elkander gevoegd en rechtstandig geplant waren, stonden halfverscholen
onder het loof van den weelderigen Floridaschen plantengroei.

Te midden van dat afgesloten terrein verhief zich de woning van de
familie Burbank.

Die woning, die het midden hield tusschen een heerenhuis en een
kasteel, had den naam van Castle-House ontvangen en verdiende dien
ten volle.

Camdless-Bay behoorde sedert vele jaren aan de voorouders van James
Burbank.

In een vroeger tijdvak, toen de verwoestende invallen der Indianen
te duchten waren, hadden de grondbezitters hun woonhuis moeten
versterken. Het was nog zoo heel lang niet geleden, dat generaal
Jessup Florida tegen de Seminolen te verdedigen had. Gedurende een
lang tijdperk hadden de kolonisten vreeselijk vanwege die stroopers
te lijden gehad. Niet alleen stonden zij aan ontvreemding en aan
diefstallen bloot, maar veelvuldige moorden werden toen in hunne
woningen gepleegd, die daarna in brand gestoken werden.

Zelfs de steden werden meermalen overvallen en met plundering bedreigd.

Op vele plaatsen worden nog bouwvallen aangetroffen als onwraakbare
bewijzen van de wreedaardige en bandelooze handelwijze van die
bloeddorstige Indianen. Op een kleinen afstand van Camdless-Bay, op
nog geen vijftig mijlen, in de nabijheid van het gehucht Manderijn,
wijst men den reiziger nog het »bloedige huis" aan, waarin een
kolonist, master Motle genaamd, met zijne vrouw en zijne drie nog
jeugdige dochters door die bandieten gescalpeerd en daarna op de
meest wreedaardige wijze vermoord waren.

Maar thans was de uitroeiingsoorlog tusschen de blanke en de roode
menschen geëindigd. De Seminolen waren ten lange laatste afdoende
overwonnen geworden en hadden eene toevlucht moeten zoeken in de dichte
bosschen aan gene zijde van de Mississippi. Men verneemt tegenwoordig
niets meer van hen. Slechts eenige hunner benden, die aan de algemeene
slachting zijn ontkomen, zwerven nog in de moerasachtige streken
van Zuid-Florida rond. Het land heeft dus niets meer van die woeste,
wreede inboorlingen te duchten.

Maar men begrijpt, dat de woningen der kolonisten in dat tijdperk
zoodanige ingericht werden, dat zij tegen een plotselingen aanval der
Indianen genoegzame veiligheid aanboden, ja zelfs in staat waren een
beleg te doorstaan, in afwachting van de vrijwilligersbataljons, die in
de naburige steden en dorpen bij zulke gelegenheden werden opgeroepen.

En zoo was het ook met het kasteel van Castle-House geschied.

Castle-House was op eene geringe terreinverheffing, te midden van
een afgezonderd park, hetwelk eene oppervlakte van ruim drie bunders
besloeg, gebouwd. Dat park rondde zich op een afstand van een paar
honderd yards van den oever der Sint John-rivier af. Een vrij diepe
gracht omgaf dat park, terwijl eene hooge omheining van stevige
palissaden dat verdedigingsstelsel vervolledigde. Een bruggetje
over de singelgracht was de eenige toegang tot die stelling. Achter
het kasteel overdekten verscheidene fraaie boomgroepen de hellingen
van den heuvel, waarop het verrees, en vormden een prachtigen steeds
groenen gezichteinder. Een frissche laan van bamboestruiken, die hunne
fijne topeinden hoog in de lucht in ogiefvormige figuren kruisten,
vormde een lang gewelf, dat zich van de ontschepingsplek bij de kleine
havenkom van Camdless-Bay tot bij de eerste grasperken uitstrekte.

Binnen de omheining was de geheele ruimte tusschen de boomen door
steeds groene graszoden ingenomen, waarin breede wandellanen en paden
gesneden waren, die door witgeverfde staketsels omzoomd waren en op
een met wit zand bedekt plein voor het voorfront van Castle-House te
zamen liepen.

Dat kasteel, hetwelk vrij onregelmatig van constructie was, bood
in het geheel van zijne bouworde zeer veel onverwachts en in zijne
bijzonderheden niet minder grilligheden aan. Maar voor het geval dat
de aanvallers de palissadeering van het park bemachtigd hadden, zou het
in zich zelve eenig verdedigingsvermogen bezeten hebben en--wat vooral
belangrijk was--een beleg van eenige uren hebben kunnen uithouden.

De vensters der benedenverdieping waren door middel van ijzeren
stangen getralied. De hoofddeur, namelijk die in het voorfront, kon
in waarheid eene valpoort van een vestingfront genoemd worden. Op
sommige punten was op den bovenkant der gevelmuren eene soort van
bastionvormige peperbussen in marmersteen naar buiten gebouwd, die de
verdediging zeer vergemakkelijkten, daar zij gedoogden de aanvallers
in de flank te kunnen beschieten.

Om kort te gaan, nam men alles te zaam, zijne toegangen die tot het
strikt noodzakelijke beperkt waren, zijn centralen toren, die het
geheel beheerschte en waarboven de sterrenvlag der Vereenigde Staten
van Noord-Amerika in den wind golfde, de rijen van schietgaten, die in
sommige muren gebroken waren, de schuine helling zijner muren bij hun
grondvlak, zijne hoogverheven daken, zijne veelvuldige uitsteeksels,
de dikte zijner muren, waarin hier en daar embrasuren aangelegd waren,
dan geleek dit woonhuis meer op een versterkt kasteel, dan op een
buitengoed of op eene tot weelde ingerichte woning.

Zooals reeds gezegd is, was men genoodzaakt geweest die bouworde aan te
nemen ter wille van de veiligheid van hen, die Castle-House ten tijde
der woeste invallen van de Indianen op het grondgebied van Florida
bewoonden. Er bestond zelfs een tunnel, een soort van onderaardsche
gang, die onder de palissadeering en de ringgracht doorvoerde en zoo
het hoofdgebouw in gemeenschap stelde met een klein haft van de Sint
John-rivier, de Marinokreek genaamd. Die tunnel was bestemd om in
den uitersten nood de vlucht te kunnen nemen.

Voorzeker, in den tegenwoordigen tijd waren de Seminool Indianen,
die van het Floridasche schiereiland bijna geheel verjaagd waren,
sedert een twintigtal jaren niet meer te duchten. Maar wist men wat
de toekomst verborgen hield?

Het is waar, van den kant der Indianen dreigde geen gevaar meer; maar
wie weet of het niet van den kant van landgenooten zou kunnen komen?

Stond James Burbank niet als Noordelijke geheel geïsoleerd te midden
van die Zuidelijke Staten, en was hij daardoor niet blootgesteld
aan alle kansen van den burgeroorlog, die tot heden zoo hardnekkig
bloederig gevoerd was geworden en tot zoovele gevallen van weerwraak
aan weerskanten aanleiding gegeven had?

Maar die noodzakelijkheid om op de veiligheid van Castle-House
bedacht te zijn, had aan de gezellige en doelmatige inrichting
van het innerlijke van het woonhuis niet geschaad. De zalen waren
ruim, de vertrekken weelderig en keurig verdeeld. De familie Burbank
genoot er, te midden van eene heerlijke ligging, alle gemakken, alle
genoegdoeningen, welke de weelde verschaffen kan, wanneer zij bij hen,
die haar bezitten, aan een waren kunstzin gepaard gaat.

Achter het kasteel strekten zich in het afgesloten park, prachtige
tuinen uit tot bij de palissadeering, welker palen verdwenen onder een
dek van slingerplanten, waaronder de ranken van de passiebloem en te
midden waarvan duizenden colibri's, die vliegende juweel-vogeltjes,
fladderden. Geheele boschjes van oranjeboomen, olijfboomen,
vijgeboomen, granaatboomen, pontederiaplanten met hare azuren
bloembouquetten, geheele groepen van magnolia's, welker kelken met
hunne tint van oud ivoor de heerlijkste geuren verspreidden, geheele
struiken van sabal-palmen, welker waaiervormige bladeren door de bries
bewogen werden, geheele festoenen van coboca's met hare violetkleurige
bloemen, geheele boschjes van tupea's, met groene rosetvormige bloemen,
van yukka's, welker zaaddoozen een geklikklak als van gescherpte
sabels doen hooren, van rooskleurige rododendrons, van myrten en van
pompelmoezen, in één woord: van alle gewassen, die in eene luchtstreek
voortgebracht kunnen worden, welke aan de keerkringslanden grenst,
waren dan ook in die tuinen, in die perken, in die bloembedden,
tot streeling zoowel van den reuk als van het oog, aanwezig.

Bij de grens van de omheining, onder het loofgewelf der cypressen en
der baobabs, waren de stallen, de rijtuigloodsen, de hondenhokken,
de melkinrichting en de hoenderhokken verscholen. Dank zij de ver
uitgespreide takken en het dichte loof van die boomen, waardoor de
dagvorstin zelfs op deze breedte niet vermocht door te dringen, hadden
de huisdieren niets te lijden van de zonnehitte, terwijl daarenboven
stroomend water, afgeleid uit naburige beken en riviertjes, er eene
aangename en gezonde frischheid onderhield.

Zooals men ziet, was dit particulier eigendom, geheel en al ten
gebruike van de bewoners van Camdless-Bay, een bewonderenswaardig
geënclaveerd gedeelte van de uitgestrekte onderneming van master James
Burbank. Noch het spektakel der katoenmolens, noch het geknars der
houtzaagmolens, noch het gebons van de bijlslagen op de boomstammen,
noch een enkel der geluiden, zoo eigen aan eene zoo belangrijke
onderneming, konden zich aan de binnenzijde der palissadeering
doen hooren.

Slechts de duizenden vertegenwoordigers van de Floridasche
vogelenwereld konden over die omheining heen vliegen. Maar die
gevleugelde zangers, waarvan het gevederte met de schitterende bloemen
van deze zone wedijverden, werden even gulhartig welkom geheeten als
de geuren, waarmede de bries bezwangerd werd, als zij de weilanden
en de wouden met haren adem kuste.

Zoo was Camdless-Bay, de plantage van James Burbank. En inderdaad,
zij mocht onder de rijkste ondernemingen van oostelijk Florida
gerekend worden.



III.

HOE HET MET DEN SECESSIE-OORLOG STAAT.


Eenige woorden zijn noodig over den secessie-oorlog, waarmede deze
geschiedenis zoo innig samenhangt.

Laten wij eerst en vooraf als uitgemaakt vaststellen, dat, zooals
de Graaf van Parijs, vleugel-adjudant van den generaal Mac Clellan,
in zijne merkwaardige Geschiedenis van den burger-oorlog in de
Vereenigde Staten van Noord Amerika geschreven heeft, deze oorlog
veroorzaakt werd noch door eene tarievenquaestie, noch door eene veete
gesproten uit een verschil van afkomst tusschen de Noordelijken en
de Zuidelijken. Het Anglo-Saksische ras regeerde tegelijkertijd over
het geheele grondgebied der Vereenigde Staten. Een handelsquaestie
heeft ook geene aanleiding tot dien vreeselijken strijd tusschen
broeders gegeven. »Niet anders dan de slavernij, die in de eene
helft der republiek bloeide en in de andere helft afgeschaft was,
heeft twee groepen in het leven geroepen, die elkander vijandig
waren. Die slavernij had ten zeerste de zeden der bewoners gewijzigd,
alwaar zij voortheerschte, hoewel zij daarbij voor het uiterlijke den
regeeringsvorm onaangetast liet. Zij was het, die niet het voorwendsel
of de gelegenheid aan de hand gaf, maar de eenige oorzaak was van de
tweespalt, die den burger-oorlog tot onvermijdelijk gevolg had."

In de Slavenstaten bestonden drie klassen. Geheel op de laagste
sport vier millioen negers, die hunne vrijheid kwijt waren; maar het
derde gedeelte der bevolking uitmaakten. Op de bovenste sport stond
de kaste der eigenaars, die betrekkelijk weinig onderwezen, maar
rijk en van zelfgenoegzaamheid doortrokken waren. Dezen hadden het
bestuur der openbare zaken geheel en al tot zich getrokken. Tusschen
die twee bestond de rumoerige, de luie, de ellendige klasse der
half-blanken. Dezen verklaarden zich, tegen alle verwachting in, voor
het behoud der slavernij, grootendeels uit vrees dat de negerklasse
bij invrijheidstelling tot hun peil zou kunnen stijgen.

Het Noorden moest dus als vijandig beschouwen niet alleen de rijke
grondbezitters, maar ook de half-blanken, die vooral buiten de steden
te midden der slavenbevolking woonden.

De strijd, welke zich ontspon, was dan ook vreeselijk. Hij verwekte
zelfs te midden der huisgezinnen zoodanige oneenigheden, dat men
broeders zag strijden, de een onder de vanen der geconfedereerden,
de andere onder die der federalisten. Om het even, een groot volk
mocht en kon niet aarzelen, om de slavernij met wortel en tak uit te
roeien. Reeds in de vorige eeuw had de beroemde Franklin de afschaffing
van die mensch-onteerende instelling geëischt. In 1807 had Jefferson
het congres aanbevolen »om een handel te verbieden, welks verdwijning
door de moraliteit, door de eer en door de dierbaarste belangen van
het land gevorderd werd."

Het Noorden had dus recht, toen het tegen het Zuiden oprukte, om het
ten onder te brengen. Daarenboven, een meer innige band zou tusschen
al de elementen der republiek geboren worden, door de vernietiging
van de zoo noodlottige en zoo bedreigingsvolle leer, dat ieder burger
eerst en vooral gehoorzaamheid verschuldigd was aan den Staat waartoe
hij behoorde en eerst daarna en dus eerst in de tweede plaats aan
het algemeen belang der Amerikaansche federatie.

Nu was het juist in den Staat Florida, dat de eerste quaestiën
betreffende de slavernij en den slavenhandel geopperd werden. In
het begin der XIXde eeuw had een Indiaansch opperhoofd, een mesties
van oorsprong, Oscéola genaamd, eene boschnegerin, of duidelijker
uitgedrukt: eene voortvluchtige negerslavin, tot vrouw genomen. Deze
was geboren in dat moerassige gedeelte van het Floridasche
grondgebied, hetwelk Everglades geheeten wordt. Deze vrouw werd
op een vroegen morgen als voortvluchtige slavin gevat en met geweld
weggevoerd. Oscéola, die niet verkoos zich bij zulk een handeling neer
te leggen, riep zijne Indianen te wapen en begon met hen den eersten
veldtocht tegen het slavenstelsel. Hij delfde evenwel het onderspit,
werd gevangen genomen en stierf in de kasematten van de versterking,
waarin men hem opgesloten had. Maar de oorlog was daarmede niet
uit, hij werd integendeel met de meeste verbittering voortgezet,
en, zooals de geschiedschrijver Thomas Higginson zich uitdrukt:
»de somme gelds welke tot het voeren van dien strijd benoodigd was,
overtrof ruim driemalen die, welke in vroegere jaren aan Spanje voor
den aankoop van Florida betaald was."

Ziedaar de beginpunten van dien secessie-oorlog. Wij deelen ook den
staat van zaken mede gedurende de maand Februari van het jaar 1862,
het tijdstip waarop James Burbank en zijn huisgezin zóó schrikkelijk
den weeromstuit dier gebeurtenissen zouden ondervinden, omdat wij
het belangrijk genoeg achten daarvan het onderwerp van dit verhaal
te maken.

Op den 16den October 1859 maakte de heldhaftige kapitein John Brown aan
het hoofd van een kleinen troep voortvluchtige slaven, zich meester van
Harpers-Ferry in den Staat Virginia. De bevrijding uit het slavenjuk
van de kleurlingen was zijn doel. Dat beleed hij, dat verkondigde
hij openlijk. Eindelijk werd hij door de militie-compagnieën, welke
tegen hem afgezonden waren, overwonnen, gevangen genomen en op den
2den December 1859 te Charlestown met zes zijner makkers opgehangen.

Een conventie kwam op den 20sten December 1860 in Zuid-Carolina
bijeen, verklaarde zich permanent en nam het besluit van secessie,
of van afscheiding van de Vereenigde Staten van Noord-Amerika met
geestdrift aan.

In het daarop volgende jaar werd Abraham Lincoln op den 4den
Maart 1861 tot president van de republiek benoemd. De Zuidelijke
Staten beschouwden die verkiezing als eene bedreiging tegen de
slaven-instelling.

Op den 11den April 1861 viel het fort Sumter, een der sterkten, die
den toegang tot de reede van Charlestown verdedigden, in handen der
Zuidelijke troepen, die door generaal Beauregard aangevoerd werden.

Noord-Carolina, Virginia, Arkansas en Tennessee schonken onmiddellijk
na dat wapenfeit hunne adhaesie aan het besluit tot afscheiding.

Het federalistisch Gouvernement riep toen een leger van vijf-en
zeventig duizend vrijwilligers onder de wapenen.

Maar in de allereerste plaats hield men zich onledig, met Washington,
de hoofdstad der Vereenigde Staten van Noord-Amerika, tegen een
onverhoedschen aanslag vanwege de geconfedereerden te beveiligen.

Men vulde de arsenalen van het Noorden, die zich in berooiden toestand
bevonden, terwijl die van het Zuiden onder het bestuur van den
president Buchanan overvloedig voorzien waren. Het oorlogsmaterieel
werd ten koste van de grootste geldelijke opofferingen en dank zij
der grootste inspanning gecompleteerd.

Eindelijk verklaarde Abraham Lincoln de havenplaatsen der Zuidelijken
in staat van blokkade.

De eerste oorlogsfeiten vielen in Virginia voor. Mac Clellan drong
de opstandelingen in westelijke richting terug. Maar op den 21sten
Juli werden de federalistische troepen onder de bevelen van Mac Dowel
te Bull Run geslagen en zetten zij hunne bandelooze vlucht tot bij
Washington voort.

Waren de Zuidelijken niet meer voor de veiligheid van Richmond, hunne
hoofdplaats, beducht, thans was het de beurt der Noordelijken, om voor
het behoud der hoofdplaats van de Amerikaansche republiek te vreezen.

De federalistische troepen werden weinige maanden later andermaal
bij Ball's Bluff geslagen.

Gelukkig werd aan deze noodlottige voorvallen een tegenwicht verschaft
door verschillende krijgstochten, waardoor het fort Hatteras en
Port-Royal-Harbour in handen der Noordelijken geraakten.

Op het einde van het jaar 1861 werd de algemeene bevelvoering over
de troepen der Unie opgedragen aan den Generaal-majoor Georges Mac
Clellan.

Intusschen hadden gedurende dit jaar zich kapers, door de Zuidelijke
Staten uitgerust, in alle zeeën der beide halfronden vertoond. Deze
kapers genoten eene welwillende ontvangst in de havenplaatsen
van Frankrijk, Engeland, Spanje en Portugal. Dit kon als een grove
misslag aangerekend worden; want het toekennen aan de secessionnisten
van de rechten eener oorlogvoerende partij had tot uitslag, dat de
kaapvaart aangemoedigd en de duur van dien vreeselijken burgeroorlog
verlengd werd.

Alsnu volgden de oorlogsfeiten ter zee, die eene merkwaardige plaats
in de geschiedenis dier dagen verworven hebben.

Vooreerst het kaperschip Sumter, waarover de beroemde kapitein
Semmes het bevel voerde. Dan de verschijning van het ramschip
Manassas. Op den 12den October 1861 werd het zeegevecht bij den
ingang tot de vaarwaters van de Mississippi-mondingen geleverd. Op
den 8sten November daarop volgende werd de Trent, welk vaartuig de
commissarissen der geconfedereerden aan boord had, door den kapitein
Wilkes der Noordelijken genomen. Maar de Trent was een Engelsch schip,
voer onder Engelsche vlag, zoodat dit feit de Vereenigde Staten van
Noord-Amerika in die kritieke tijdsomstandigheden in groot gevaar
bracht in een oorlog met Groot-Brittanje gewikkeld te worden.

Middelerwijl leverden de tegenstanders en de aanhangers der slavernij
elkander bloedige gevechten met afwisselend geluk en ongeluk. Het
terrein van den oorlog werd tot in den Staat Missouri uitgebreid.

Lyon, een der voornaamste Generaals van de Noordelijken, sneuvelde,
hetgeen den terugtocht der federalistische troepen op Rolla en het
voortdringen van Price aan het hoofd van het leger der geconfedereerden
in noordelijke richting ten gevolge had. Op den 21sten October leverde
men slag te Frederictown, op den 25sten te Springfield en op den
27sten bezette Generaal Fremont aan het hoofd van de federalistische
troepen laatstgenoemde stad.

Op den 19den December bleef het gevecht te Belmont, waar de
wederzijdsche troepen door de Generaals Grant en Polk aangevoerd
werden, onbeslist. Eindelijk kwam de winter, welke in die streken
van Noord-Amerika zoo gestreng kan wezen, een einde aan de
krijgsverrichtingen maken.

De eerste maanden van het jaar 1862 werden besteed tot het treffen
van maatregelen om den veldtocht te vervolgen en werden daarbij aan
weerskanten de grootste ijver en de verreikendste inspanning aan den
dag gelegd.

In het Noorden nam het congres een wetsvoorstel aan, waarbij eene
lichting van vijfmaal honderd duizend vrijwilligers onder de wapenen
geroepen werd. Men zou het later daarbij niet laten, daar het getal
strijders der abolitionnisten vóór het einde van den reuzenstrijd het
cijfer van een millioen te boven gingen. Men schreef daarenboven eene
leening uit van vijf honderd millioen dollars. Groote legers werden in
het leven geroepen, waaronder dat der Potomac. De Generaals, die aan
het hoofd van die legers geplaatst werden, waren: Banks, Butler, Grant,
Sherman, Mac Clellan, Meade, Thomas, Kearney en Halleck. Dit zijn
slechts de namen van de voornaamsten en van de meest beroemden. Alle
wapens en diensten werden voltallig gemaakt. De infanterie, de
cavalerie, de artillerie, de genie werden allen nagenoeg op dezelfde
wijze in divisiën ingedeeld. Met eene onbeschrijfelijke voortvarendheid
werd er allerwege gewerkt, om het benoodigde oorlogs-materieel te
vervaardigen, zooals: Minié- en Colt-karabijnen, getrokken kanonnen
volgens de stelsels van Parrot en Rodman, kanonnen met gladde ziel en
Columbiads-geschut volgens het stelsel Dahlgren, houwitser-kanonnen,
revolver-kanonnen, Shrapnel-granaten, belegeringsparken, enz. enz. Men
regelde de diensten der militaire telegraphie en der militaire
luchtvaart, ook den reporters-dienst der groote dagbladen, de
transportdienst, welke door twintig duizend karren, door vier en
tachtig duizend muildieren getrokken, verricht zou worden. Men bracht
de noodige hoeveelheden levensmiddelen te zamen, die onder het bestuur
van den directeur der intendance gesteld werden. Men vervaardigde
nieuwe grondvormen van ramschepen, die de »rams" van kolonel Ellet
genoemd werden; ook »gun-boats," die den naam van kanonneerbooten
van den Commodore Foote erlangden. Deze laatstgenoemden verschenen
voor de eerste maal bij een zeeoorlog.

Bij de Zuidelijken werd niet minder ijver en geestdrift ontwikkeld.

Er bestonden vele kanongieterijen in New-Orleans, bij voorbeeld
te Memphis. Er werden smederijen te Tredogar, in de nabijheid van
Richmond aangetroffen, alwaar Parrot- en Rodman-kanonnen vervaardigd
werden. Maar dat kon onmogelijk bij den bestaanden staat van
zaken voldoende wezen. Het gouvernement der geconfedereerden deed
toen bestellingen in Europa. Luik en Birmingham verzonden geheele
scheepsladingen met wapenen, voornamelijk kanonstukken volgens het
stelsel van Armstrong en Whitworth. De blokkadebrekers, die katoen
tegen spotprijs kwamen laden in de havenplaatsen der Zuidelijken,
konden geene vracht dan in ruil van oorlogsmateriëel verkrijgen.

Het leger werd vervolgens uitgerust en georganiseerd. De Generaals
der Zuidelijken waren Johnston, Lee, Beauregard, Jackson, Critenden,
Floyd, Pillow, enz. Aan de vier honderd duizend vrijwilligers, die
voor hoogstens drie jaren en voor minstens een jaar onder de wapenen
geroepen waren, voegde men korpsen ongeregelde troepen toe, zooals:
militietroepen en guerilla-benden. Dat alles werd op den 8sten Augustus
1861 door het Separatistisch Congres met eene onbeschrijfelijke
geestdrift aan den president Jefferson Davis toegestaan.

Alle die voorbereidende maatregelen beletten evenwel niet, dat de
strijd hervat werd, zoodra het tweede gedeelte van den eersten winter
om was. Van het geheele grondgebied, waarop slaven gehouden werden,
was nog slechts Maryland, West-Virginia, eenige gedeelten van Kentucky,
het grootste gedeelte van Missouri en een zeker getal plaatsen op de
kuststreek door de federalistische troepen bezet.

De vernieuwde vijandelijkheden begonnen het eerst in het oostelijk
gedeelte van Kentucky. Op den 7den Januari had Generaal Garfield
de geconfedereerde troepen te Middle-Creek geslagen. Op den 20sten
daarop volgende delfden zij andermaal het onderspit te Logan-Cross of
Mill-Springs. Op den 2den Februari scheepte Generaal Grant zich in met
twee divisiën op eenige groote stoombooten van Tennessee, die door de
gepantserde flottilje van den Commodore Foote ondersteund werden. Op
den 6den reeds viel het fort Henry hem in handen. Zoo werd een schakel
van de keten verbroken, »waarop," zooals de geschiedschrijver van
dien burgeroorlog verklaart, »het geheele stelsel van verdediging
van zijn tegenstander Johnston steunde."

Geheel Cumberland en de hoofdplaats van den Staat Tennessee werden
toen onmiddellijk en binnen korten tijd door de federalistische
troepen bedreigd. Johnston poogde dan ook zijne geheele macht om het
fort Donelson te concentreeren, ten einde een steviger steunpunt te
hebben bij den verdedigenden oorlog, welken hij wenschte te voeren.

Tegen datzelfde tijdstip zakte eene andere expeditie, welke
bestond uit een korps van zestien duizend manschappen, onder de
bevelen van Generaal Burnside, uit een flottilje van vier en twintig
stoomschepen, die behoorlijk ten aanval bewapend waren, en uit vijftig
transportvaartuigen, de Chesapeake af en stak op den 12den Januari
van Hampton Roads in zee. In weerwil dat die scheepsmacht door hevige
stormen geteisterd werd, stevende zij de toegangen van Pamlico-Sound
binnen, om zich van het eiland Roanoke meester te maken en de kust
van Noord-Carolina tot werkeloosheid en onmacht te doemen.

Het eiland was evenwel versterkt. Het toegangs-kanaal werd ten westen
verdedigd door eene afdamming van gezonken scheepsrompen. Batterijen
en veldverschansingen beletten den toegang. Vijf of zes duizend man,
gesteund door een flottilje van zeven kanonneerbooten stonden gereed,
om iedere poging tot ontscheping tegen te gaan.

Maar, in weerwil van dat alles, en in weerwil van den moed der
verdedigers, in de dagen van den 7den en 8sten Februari ten toon
gespreid, viel dat eiland in handen van Burnside, die daarbij
twintig kanonnen buit maakte, terwijl hij meer dan tweeduizend man
krijgsgevangen maakte.

Daags daarna waren de federalistische troepen meester van Elisabeth
City en van de geheele kust van Albermarle Sound, dat wil zeggen van
het noorder gedeelte van die binnenzee.

En eindelijk, om deze beschrijving van den toestand tot op den 6den
Februari te besluiten, moeten wij nog spreken van dien Generaal der
Zuidelijken, van dien gewezen professor in de scheikunde, van Jackson,
van dien puriteinschen soldaat, die den Staat Virginia verdedigde.

Nadat Generaal Lee naar Richmond teruggeroepen was, voerde hij het
bevel over het Zuidelijke leger. Hij verliet op den 1sten Januari
Winchester met zijne tienduizend man, trok het Alleghanies-gebergte
over om Bath, aan den Ohio-spoorweg gelegen, te bezetten; maar hij
werd door het ruwe weder overwonnen. Sneeuwstormen dreigden zijn leger
te vernietigen, zoodat hij verplicht werd naar Winchester terug te
keeren, zonder zijn objectief bereikt te hebben.

En nu wat betreft de Zuidelijke kusten en meer in het bijzonder van
af den Staat Carolina tot aan Florida, ziehier wat er gebeurd was:

De Noordelijken bezaten gedurende de tweede helft van het jaar 1861
genoeg snelvarende schepen, om het noodige politie-toezicht in die
zeeën uit te oefenen, hoewel zij zich niet hadden kunnen meester maken
van het beruchte kaperschip Sumter, dat in Januari 1862 Gibraltar
aandeed, om de Europeesche wateren te kunnen afschuimen. De Jefferson
Davis, die voor de federalistische schepen de wijk moest nemen,
wilde zich te Sint Augustijn in Florida in veiligheid stellen,
maar verongelukte op het oogenblik, toen zij het vaarwater wilde
binnenstevenen.

Bijna terzelfder tijd bemachtigde de Anderson het kaperschip
Beauregard.

Maar in Engeland werden nieuwe schepen ter kaapvaart ingericht en
gewapend.

Toen vaardigde de president Abraham Lincoln eene proclamatie
uit, waarbij de blokkade ook over de kusten van Virginia en
over die van Noord-Carolina en zelfs de fictieve blokkade, dat
wil zeggen de blokkade op papier, over eene uitgebreidheid van
vierduizend vijfhonderd kilometers kustlijn uitgestrekt werd. Om die
uitgestrektheid evenwel gade te slaan, had men slechts twee smaldeelen,
waarvan het eene de Atlantische kusten, het andere die in de golf
van Mexico moest blokkeeren.

De geconfedereerden poogden het eerst op den 12den October de
mondingen van den Mississippi-stroom met de Manassas,--het eerste
schip, hetwelk gedurende dezen oorlog geblindeerd of gepantserd werd,
te bevrijden. Het oorlogsschip werd daarbij door een flottilje branders
gesteund. Maar hoe goed ook gesmeed en voorbereid, de aanslag gelukte
niet. Het korvetschip Richmond ontsnapte aan het gevaar en kon zich
op den 29sten December veilig terugtrekken. Daarentegen slaagde de
kleine stoomer Sea Bird er in, eene federalistische goelet in het
gezicht van het fort Monroe te bemachtigen.

Intusschen werd het noodig gerekend een punt te bezetten, hetwelk tot
operatie-basis kon dienen voor de kruistochten op den Atlantischen
Oceaan. Het federalistisch Gouvernement besloot toen tot de
bemachtiging van het fort Hatteras, hetwelk den toegang of zeeëngte
van dien naam beheerschte en waarlangs de blokkadebrekers veelal
hunnen weg namen. De bemachtiging van dat fort was geen gemakkelijke
taak. Het hoofdwerk werd door een vierkante redoute gesteund, welke
fort Clarke heette. Een duizendtal vrijwilligers en het 7de regiment
van Noord-Carolina waren met de verdediging belast.

Maar om het even; het federalistisch smaldeel, bestaande uit
twee fregatten, drie korvetten, een adviesvaartuig en twee groote
stoombooten, ankerden op den 27sten October voor de zeeëngte. De
Commodore Stringham en de Generaal Butler leidden den aanval. Eerst
werd de redoute Clarke genomen. Het gevecht duurde voort en eindelijk
heesch het fort Hatteras, na langen tijd weerstand geboden te hebben,
de witte vlag.

De Noordelijken hadden die operatie-basis voor den geheelen duur van
den secessie-oorlog verworven.

In November werd het eiland Santa Rosa, ten oosten van Pensacola,
eene onderhoorigheid van de Floridasche kust in de golf van Mexico,
in weerwil van den meest hardnekkigen tegenstand, door de Zuidelijken
geboden, eindelijk door de federalistische troepen genomen.

Toch scheen het bezit van het fort Hatteras niet voldoende voor de
leiding der verdere krijgsoperatiën. Andere punten op de kusten van
Zuid-Carolina, van Georgië en van Florida moesten noodzakelijk in
bezit genomen worden. Twee stoomfregatten, de Wasbah en de Susquehanna,
drie zeilfregatten, vijf korvetten, zes kanonneerbooten, verscheidene
adviesvaartuigen, vijfentwintig kolenschepen, beladen met brandstof en
met de noodige levensmiddelen en munitiën, twee en dertig stoomschepen
met vijftienduizend zeshonderd manschappen aan boord, aangevoerd
door Generaal Sherman, werden onder de bevelen van den Commodore
Dupont gesteld.

Die flottilje lichtte het anker op den 25sten October en vertrok van
het fort Monroe. Na een vrij hevigen storm in volle zee ter hoogte
van kaap Hatteras doorstaan te hebben, kwam zij de toegang-vaarwaters
van Hilton-Head, tusschen Charlestown en Savannah, verkennen.

Daar wordt de baai van Port-Royal aangetroffen, destijds een der
voornaamsten van de Amerikaansche confederatie, alwaar de Generaal
Rippley de landmacht der Zuidelijken aanvoerde. De twee forten
Walker en Beauregard bestreken den ingang van de baai en waren op
vierduizend meters van elkander gelegen. Acht stoombooten werkten
tot de verdediging mede; maar wat haar bijna onneembaar maakte, was
de zandbank, die er voor ligt en waarop eene vreeselijke branding
staat. Die maakte haar schier ontoegankelijk.

Op den vijfden November was het zeegat of beter het vaarwater,
hetwelk toegang tot de baai verleende, afgebakend. Dupont drong, na
eenige kanonschoten met de forten gewisseld te hebben, er in door,
zonder evenwel in de mogelijkheid te zijn, de troepen van Sherman
aan wal te zetten.

In den voormiddag van den 7den viel hij het fort Walker en daarna het
fort Beauregard aan. Hij overstelpte die sterkten onder een hagelslag
als het ware van zijne zwaarste bommen en granaten. Tegen zulk een vuur
was niets bestand. De forten werden verlaten en de federalistische
troepen namen er bijna zonder gevecht bezit van. Zoo kwam Sherman in
het bezit van dat punt, hetwelk voor het vervolg der krijgsoperatiën
zoo belangrijk zoude zijn.

Dat was de Slaven-Staten in het hart zelve aantasten. De naburige
eilanden vielen nu voor en na in handen van de Noordelijken, zelfs het
eiland Tybec en het daarop gelegen fort Puloski, hetwelk de monding
der Savannah-rivier beheerschte.

Toen het jaar ten einde liep, was Dupont meester van de vijf groote
baaien van North-Edisto, van Sint-Helena, van Port-Royal, van Tybec
en van Warsaw, alsook van dien geheelen krans van eilandjes, welke
langs de kusten van Carolina en Georgië gezaaid liggen. Een laatste
succes, op den 1sten Januari 1862 behaald, gedoogde den Commodore om
de uitbreiding der versterkingswerken der Zuidelijken op de oevers
der Coosaw te beperken.

Zoo was dus de toestand der oorlogvoerende partijen bij het begin van
de maand Februari des jaars 1862. Daaruit is duidelijk de voortgang
van het federalistisch gouvernement naar het zuiden te ontwaren,
nu het tijdperk naderde, dat de schepen van den Commodore Dupont en
de troepen van den Generaal Sherman Florida bedreigden.



IV.

DE FAMILIE BURBANK.


Het was iets over zeven uren, toen master James Burbank en Edward
Carrol de treden van het perron opstegen, waarop de voornaamste deur
van Castle-House, naar den kant van de Sint-John rivier, toegang
verleende. Zermah, die het kleine meisje bij de hand hield, volgde
hen onmiddellijk. Weldra bevonden zij zich in de hall, eene soort
van groote vestibule, welker achtergedeelte, koepelvormig afgerond,
de dubbele omwenteling van de groote trap bevatte, welke naar de
bovenverdiepingen voerde.

Mevrouw Burbank bevond zich daar in gezelschap van den heer Perry,
die de geheele administratie van de plantage voerde.

»Is er geen nieuws van Jacksonville gekomen?" vroeg James Burbank
aan zijne echtgenoote.

»Neen, manlief."

»Zijn er geen tijdingen van Gilbert?"

»Toch... er is een brief!"

»God zij gedankt! Waar is hij?"

»Ziehier."

James Burbank nam den brief en brak hem, na zijne vrouw en ook de
kleine Dy, zijne dochter, hartelijk gekust te hebben, open.

Die brief was niet geopend geworden gedurende de afwezigheid van
James Burbank. De omstandigheden in aanmerking genomen, waarin hij,
die hem geschreven had, en ook zijne familie in Florida zich bevonden,
had mevrouw Burbank het geraden geacht, dat haar echtgenoot het eerst
van den inhoud kennis nam.

»Die brief is ongetwijfeld niet met de gewone postgelegenheid
gekomen?" vroeg James Burbank bezorgd.

»O, neen, mijnheer Burbank," antwoordde Perry.

»Dat zou van den kant van Gilbert te onvoorzichtig zijn," vulde
mevrouw Burbank aan.

»Wie heeft zich met de bezorging belast?"... vroeg de echtgenoot

»Een man uit Georgië, op wiens toewijding onze jonge luitenant
vertrouwen meent te kunnen stellen."

»Wanneer is deze brief aangekomen?"

»Wanneer?"

»Ja, op welken dag? Gisteren of vandaag?"

»Gisteren."

»En de man?"

»Wien bedoelt gij?"

»De man, de bode, welke dien brief gebracht heeft?"

»O, die is denzelfden avond weer vertrokken."

»En is hij voor zijn dienstbetoon goed beloond geworden?"

»Ja, manlief; maar niet door ons..."

»Niet door u?"

»Neen, maar door Gilbert. Zoo zei hij en daarom wilde hij niets van
ons ontvangen."

»Dat is zonderling," zei James Burbank peinzend.

De hall was door twee helder brandende lampen verlicht, die op eene
marmeren tafel voor een breeden divan stonden. James Burbank nam
bij die tafel plaats, terwijl zijne echtgenoote en zijne dochter
naast hem gingen zitten. Edward Carrol had, nadat hij zijne zuster
de hand gedrukt had, in een leuningstoel plaats genomen. Zermah en
Perry stonden dicht bij de trap. Zij waren genoegzaam vertrouwd met
de familie Burbank, dan dat hunne tegenwoordigheid bij het lezen van
dien brief aan onbescheidenheid zou kunnen worden toegeschreven.

James Burbank had hem geopend en bekeek hem.

»Hij dagteekent reeds van den 3den Februari," zei hij.

»Reeds vier dagen oud!" antwoordde Edward Carrol. »Dat is lang in de
tijdsomstandigheden, die wij doorleven."

»Lees dan toch!" zei mevrouw Burbank.

»Ja, lees dan toch, papa!... lees dan toch!" zei het kleine meisje,
trillend van ongeduld, hetgeen voor haren leeftijd zeer begrijpelijk
was.

Ziehier, wat die brief inhield:


    »Aan boord van de Wasbah, ter ankerplaats te Edisto, den 3den
    Februari 1862.


    »Waarde Vader!

    »Ik begin met u een kus toe te zenden voor mijne dierbare
    moeder, voor mijne kleine zuster en voor u. Ik vergeet daarbij
    mijn oom Carrol niet. En om niets te verzuimen, zend ik tevens
    aan de goede Zermah de meest liefderijke groeten van haren
    echtgenoot, van mijn braven en toegenegen Mars.


»Wij beiden zijn zoo gezond mogelijk en lijden slechts aan
eene gemeenschappelijke kwaal, namelijk aan de begeerte om bij
ulieden te zijn! De vervulling dier begeerte zal wel niet lang meer
uitblijven, hopen wij, al zou Perry ons ook daarom moeten vloeken,
hij onze waardige administrateur, die, daar hij de meest verstokte
voorstander der slavernij is, daarom als een razende moet aangaan,
nu de Noordelijken zoo'n voortgang maken..."

»Ziezoo," zei Edward Carrol, »dat is voor u Perry. Daar kunt gij het
vooreerst mede doen!"

»Ieder heeft zijne eigene meeningen daaromtrent," antwoordde Perry,
op den toon van iemand, die volstrekt niet genegen is de zijne prijs
te geven.

James Burbank vervolgde:

»Deze brief zal u overhandigd worden door een man, omtrent wien ik
verzekerd ben. Vreest derhalve dienaangaande niets. Gij zult wel
reeds vernomen hebben, dat het smaldeel van den Commodore Dupont zich
van Port Royal en de nabijgelegen eilanden meester gemaakt heeft. De
Noordelijken dringen de Zuidelijken dus langzamerhand achteruit. Het
komt mij dan ook als zeer waarschijnlijk voor, dat het federalistisch
gouvernement trachten zal de voornaamste havenplaatsen van Florida,
zoowel langs den Atlantischen Oceaan als langs de golf van Mexico,
in handen te krijgen. Men praat veel over een krijgstocht, die Dupont
en Sherman tegen het einde van deze maand denken te ondernemen.

»Zeer waarschijnlijk zullen wij dan de baai van Sint Andrews
bezetten. Dat is volgens mij het meest geschikte punt, om van daaruit
den Floridaschen Staat binnen te dringen.

»Hoe ongeduldig ben ik, waarde vader, om dien krijgstocht aan boord
van onze zegevierende flottilje mede te maken. De toestand mijner
verwantschap te midden dier bevolking van heftige aanhangers der
slavernij beangstigt mij steeds. Maar het oogenblik nadert al meer
en meer, dat wij openlijk de beginselen kunnen doen zegevieren,
welke steeds op de plantage van Camdless-Bay voorgezeten hebben en
daar nimmer verloochend zijn.

»O, kon ik toch een uitstapje maken. Een slippertje, zooals wij hier
zeggen, al ware het slechts voor vierentwintig uren; hoe zou ik mij
haasten, om u te komen opzoeken!

»Maar neen, dat zou te onvoorzichtig handelen zijn, zoowel voor u als
voor mij. Beter is het nog wat geduld te oefenen. Nog eenige weken
en dan zullen we allen te Castle-House vereenigd zijn!

»En nu ik zal gaan eindigen, vraag ik mij af, of ik niemand vergeten
heb, toen ik u opdroeg mijne groeten over te brengen. En, waarlijk,
ik vergat mijnheer Walter Stannard en mijne bekoorlijke Alice, die ik
zeer ongeduldig ben om terug te zien! »Doet mijne hartelijke groeten
aan haren vader, maar... geef aan haar toch nog iets meer.


    »Ik noem mij met den meesten eerbied en hartelijke liefde,
    uwe u liefhebbende zoon:

    »Gilbert Burbank."


Toen hij met lezen ophield, legde James Burbank den brief op tafel
neder. Zijn echtgenoote greep het papier en bracht het aan de
lippen. Daarna volgde de kleine Dy, die een klinkenden zoen op de
handteekening van haren broeder drukte.

»Brave kerel!" zei Eduard Carrol.

»En brave Mars!" vulde mevrouw Burbank aan, terwijl zij Zermah
aankeek, die het kleine meisje in hare armen sloot en onstuimig aan
haar hart drukte.

»Zeg, manlief," vervolgde mevrouw Burbank, »weet ge wat ge doen moest?"

»Als gij het mij zeggen zult, zal ik het weten, vrouwlief."

»Gij moest aan Alice mededeeling doen," ging de liefhebbende moeder
voort, »dat wij een brief van Gilbert ontvangen hebben."

»Juist, dat is eene goede gedachte," antwoordde James Burbank. »Ik
zal haar schrijven...."

»Schrijven?..."

»Of beter... binnen eenige dagen moet ik toch naar Jacksonville gaan
en zal dan Walter Stannard ontmoeten. Sedert Gilbert dezen brief
geschreven heeft, zijn waarschijnlijk nadere berichten omtrent den
voorgenomen krijgstocht ontvangen. O, dat zij toch spoedig mogen komen,
onze Noordelijke vrienden, en dat ons schoon Florida toch weer spoedig
onder de vlag der Unie moge gesteld worden! Want onze toestand zoude
ten lange laatste eindigen met eenvoudig onhoudbaar te worden!"

En inderdaad sedert het oorlogsgewoel al meer en meer het zuiden
naderde, onderging de openbare meening in Florida eene onmiskenbare
wijziging ten opzichte van de quaestie, welke de Vereenigde Staten
zoo wreed verscheurde. Tot op dat tijdstip had zich de slavernij
niet buitengewoon ontwikkeld in die vroegere Spaansche kolonie,
die de beweging niet met dezelfde geestdrift, als in de Staten
Virginia, Noord- en Zuid-Carolina, Georgië of Alabama het geval was,
gevolgd had. Maar heethoofdige volksmenners hadden zich weldra aan
het hoofd der voorstanders van de slavernij geplaatst. Die lieden,
die steeds tot muiterij en opstand gereed waren, hadden niets te
verliezen, daarentegen alles te winnen, wanneer de zaken in de war
liepen en troebelen uitbraken. Zij beheerschten de autoriteiten
te Sint Augustijn, maar vooral te Jacksonville, waar zij bij het
afzichtelijkste gedeelte der bevolking steun zochten.

En daarom kon de toestand van James Burbank, wiens afkomst en
denkbeelden niet onbekend waren, op een gegeven oogenblik zeer
onrustbarend worden.

Het was ongeveer twintig jaren geleden, toen master James Burbank,
na den Staat New Jersey verlaten te hebben, alwaar hij nog eenige
grondeigendommen bezat, zich met zijne vrouw en zijn zoon, toen nog
slechts vier jaren oud, te Camdless-Bay was komen vestigen. Men weet,
hoe de plantage was vooruitgegaan, dank zij zijner oordeelkundige
bedrijvigheid, alsook dank zij den krachtigen bijstand, dien Edward
Carrol, zijn zwager, hem geboden had.

Hij gevoelde dan ook eene onwrikbare aanhankelijkheid voor dat
grondbezit, hetwelk hij van zijne voorouders geërfd had. Daar was
zijn tweede kind, de kleine Dy, geboren, vijftien jaren nadat hij
zijn intrek op Castle-House genomen had.

Master James Burbank was toen zes en veertig jaren oud. Hij was een
man van een ijzersterk gestel, die aan den arbeid gewoon was en zich
niet spaarde, wanneer het gold het goede voorbeeld te geven. Men
wist dat hij een geestkrachtvol karakter had. Hij was zeer aan zijn
eenmaal opgevatte meeningen gehecht, en deinsde er niet voor terug die
openlijk te verkondigen. Zijne gestalte was lang, zijn hoofdhaar begon
nauwelijks te grijzen, zijn gelaat vertoonde een ernstigen trek, maar
ademde toch welwillendheid en stootte volstrekt niet terug. Evenals
de Amerikanen der Noordelijke Staten, droeg hij een kinbaard, zonder
knevels of bakkebaarden en stelde zoo het type daar van den echten
Yankee van Nieuw-Engeland.

Hij was op de geheele plantage, hoe uitgestrekt ook, bemind;
want hij was goedig. Men gehoorzaamde hem gaarne; want hij was
rechtvaardig. Zijne zwarten waren innig aan hem verknocht en hij
wachtte, evenwel niet zonder ongeduld, dat de omstandigheden hem
gedogen zouden, hen van het slavenjuk te kunnen bevrijden.

Zijn schoonbroeder, die ongeveer zijn leeftijd bereikt had, was
hoofdzakelijk met de comptabiliteit van Camdless-Bay belast. Edward
Carrol leefde in alles in de beste verstandhouding met hem, en deelde
zijne meeningen ten opzichte van de slavenquaestie volkomen.

Er was dus slechts de administrateur Perry, die te midden van die
kleine wereld te Camdless-Bay een ander gevoelen toegedaan was. Maar
men moet daarom niet gelooven, dat die waardige man de slaven
mishandelde. Integendeel, hij zorgde goed voor hen en stelde alle
pogingen in het werk, om hen in hun toestand zoo gelukkig mogelijk
te maken.

»Maar," verkondigde hij, »er zijn streken in de warme landen, waar de
veldarbeid slechts door de zwarten kan verricht worden. En nu zouden
zwarten, die geene slaven waren, geen zwarten meer zijn!"

Dat was zijne theorie, zijne meening, die hij bij iedere gelegenheid,
welke zich voordeed, hardnekkig volhield. Men liet hem gaarne
redekavelen, zonder veel naar hem te luisteren. Maar, toen het
wapengeluk de tegenstanders der slavernij toelachte, hield master
Perry niet met raaskallen op.

»Men zal mooie dingen op Camdless-Bay zien gebeuren," zei hij,
»wanneer master Burbank zijn negers de vrijheid zal verleend hebben."

Maar, zooals gezegd is, het was een best, zelfs een uitstekend
mensch, en daarbij moedig ook. Toen toch James Burbank en Edward
Carrol deel hadden uitgemaakt van dat detachement der militie,
hetwelk de »minutemen" genoemd werd--minuut-menschen, om aan te
duiden, dat zij iedere minuut, ieder oogenblik gereed moesten staan
om uit te rukken--had hij zich zonder aarzelen bij hen aangesloten,
om de laatste overgebleven benden der Seminool-Indianen te bevechten.

Mevrouw Burbank droeg toen ten tijde hare jaren met eere. Men zou
nimmer gezegd hebben, dat zij reeds negen en dertig was. Zij was nog
zeer schoon. Ongetwijfeld zou hare dochter haar gelijken.

James Burbank had in haar eene liefhebbende en aantrekkelijke
levensgezellin gevonden, aan wie hij een groot gedeelte van het geluk,
hetwelk hij gesmaakt had, verschuldigd was. De edelmoedige vrouw
leefde slechts voor haren echtgenoot, voor hare kinderen, die zij in
de volste beteekenis des woords aanbad, en omtrent welker toekomst
zij de levendigste ongerustheid gevoelde in de gegeven omstandigheden,
waardoor de burgeroorlog tot in Florida zou overgebracht worden.

Ja, zij had Diana, of beter Dy, zooals het vroolijke en beminnelijke
meisje gewoonlijk genoemd werd, op Castle-House bij zich; maar
Gilbert daarentegen was er niet. Die bevond zich te midden van het
volle oorlogsgewoel. En dat was oorzaak, dat de liefderijke moeder
onophoudelijke doodsangsten doorstond en zij zich niet in staat
gevoelde, die steeds en altijd te bemantelen.

Gilbert was een jongeling, die toen vier en twintig jaren oud was,
en bij wien men de edele eigenschappen en hoedanigheden van zijn
vader terugvond. Hij was evenwel iets meer mededeelzaam van karakter,
terwijl hij lichamelijk met meer bevalligheid en aantrekkelijkheid
bedeeld was. Bovendien was hij een stoutmoedige kerel, die zijne
zenuwen door alle mogelijke lichaamsoefeningen gestaald had. Hij was
even behendig ruiter als bekwaam zeevaarder en ervaren jager. Tot
grooten schrik zijner moeder had hij veelal de uitgestrekte wouden en
moerassen van het graafschap Duval tot tooneel zijner jachtbedrijven
gekozen. Ook met de veelvuldige kreken en zeemondingen van de Sint
John was hij bekend, en meermalen had hij zijne tochten tot bij de
Pablo-monding uitgestrekt.

Gilbert gevoelde zich dan ook natuurlijk geheel aangetrokken tot
het soldatenleven, toen de eerste schoten bij het uitbreken van
dien onzaligen secessie-oorlog gewisseld werden, en was tot het
doorstaan van de vermoeienissen, aan dat leven verbonden, geheel
en al geschikt. Hij begreep, dat zijn plicht hem in de gelederen
der federalistische troepen riep en aarzelde niet. Hij verzocht om
te mogen vertrekken. En James Burbank dacht er geen oogenblik aan,
om den wensch zijns zoons te weerstreven, hoeveel verdriet zijne
echtgenoot ook over het genomen besluit mocht ondervinden en hoevele
gevaren de toestand ook mocht aanbieden. Hij dacht evenals zijn zoon,
dat plicht gebood en dat plicht boven alles moet gaan.

Gilbert vertrok dus naar het noorden; maar zijn heengaan werd
zoo geheim mogelijk gehouden. Wanneer men toch te Jacksonville
vernomen zoude hebben, dat de zoon van James Burbank bij het
leger der Noordelijken in dienst getreden was, zou dat voorzeker
represaille-maatregelen tegen Camdless-Bay uitgelokt hebben. De jonge
man had aanbevelingsbrieven medegekregen voor vrienden, die zijn vader
in den Staat New Jersey behouden had. Daar hij steeds een zekere
voorkeur voor het zeemansleven aan den dag gelegd had, verschafte
men hem spoedig eene verbintenis op de federalistische vloot.

In dien tijd kwam men in dienst snel vooruit, en daar Gilbert
tot hen behoorde, die niet van luilakken houden, baande hij zijn
weg. Daarenboven had het gouvernement van Washington het oog op dien
jongen man gevestigd, die bij het uitbreken der vijandelijkheden geen
oogenblik geaarzeld had, om zijne diensten aan te bieden. Bij den
aanval op het fort Sumter had Gilbert het geluk gehad bijzonder
uit te munten. Hij was op de Richmond, toen dit schip in de
Mississippi-monding door de Manassas aan boord geloopen werd, en hij
bracht in ruime mate het zijne er toe bij, om het veroverde vaartuig
te ontdoen van de entertrossen en haken en het te hernemen.

Na die verrichting werd hij, hoewel hij niet afkomstig was van
de zeevaartkundige inrichting te Annapolis, evenmin als al die
geïmproviseerde officieren, welke aan den handel ontleend waren,
tot adelborst bevorderd. In dezen nieuwen graad kwam hij bij het
smaldeel van den Commodore Dupont aan en woonde het schitterende
wapenfeit van het nemen van het fort Hatteras, daarna het bezetten
der Sea Islands bij.

Hij was nu luitenant ter zee aan boord van een der kanonneerbooten
van den Commodore Dupont, die zich gereed maakten om de toegangen
tot de Sint John te bemachtigen.

Ja, dit jongmensch was ook ongeduldig om dien onzaligen en bloedigen
broederoorlog een einde te zien nemen. Hij beminde toch en werd
weder bemind!

Wanneer zijn diensttijd om zoude zijn, zou hij naar Camdless-Bay
vliegen, alwaar hij met de dochter van een der beste vrienden zijns
vaders in het huwelijk zoude treden.

Master Walter Stannard behoorde niet tot de klasse der kolonisten van
Florida. Hij was als weduwnaar, evenwel niet geheel zonder vermogen,
bij den dood zijner gade achtergebleven en had zich geheel en al willen
wijden aan de opvoeding zijner dochter. Hij woonde te Jacksonville
en had derhalve de rivier slechts vier of vijf mijlen op te varen,
om zich naar Camdless-Bay te begeven. In de laatste vijftien jaren
was er geen week voorbijgegaan, dat hij geen bezoek aan de familie
Burbank gebracht had. Men zou dus gerust kunnen beweren, dat Gilbert
Burbank en Alice Stannard te zamen opgevoed waren.

Vandaar dan ook dat men reeds sedert langen tijd plannen van een
huwelijk tusschen de jongelieden gevormd had. Die plannen hadden nu
tot eene beslissing geleid, die het geluk van beiden moest verzekeren.

Hoewel Walter Stannard van zuidelijke afkomst was, zoo was hij
toch, evenals meerdere zijner medeburgers in Florida, een bepaald
tegenstander van de slavernij. Maar hij en zijne medestanders waren
niet talrijk genoeg, om aan de groote meerderheid der kolonisten en
der bewoners van Jacksonville, welker denkbeelden steeds scherper aan
den dag kwamen en zich al meer en meer voor de zaak der afscheiding
uitspraken, het hoofd te kunnen bieden. Daaruit volgde, dat die
eerlijke lieden door de volksmenners in het graafschap, door
de half-blanken en vooral door de heffe des volks, die tot alle
buitensporigheden en uitspattingen in staat was, met vertoornden blik
nagekeken werden.

Walter Stannard was een Amerikaan, van Nieuw Orleans geboortig. Mevrouw
Stannard, van Fransche afkomst, was op jeugdigen leeftijd gestorven,
maar had de edele hoedanigheden, welke het Fransche ras zoo eigen zijn,
op hare dochter overgedragen.

Toen het oogenblik van vertrek voor Gilbert gekomen was, had Alice eene
groote geestkracht aan den dag gelegd. Zij was het, die toen mevrouw
Burbank getroost en gerustgesteld had. Hoewel zij Gilbert evenzeer
beminde als hij haar liefhad, hield zij niet op zijne moeder er op te
wijzen, dat het zijn plicht was om te vertrekken, dat het zijn plicht
was om voor zulk eene menschlievende zaak te strijden. Strijden voor
die zaak, was strijden voor de bevrijding van een geheel menschenras.

Miss Alice was toen negentien jaren oud. Het was een blond jong meisje
met bijna zwarte oogen, met eene warme en levendige huidtint, met
eene bevallige gestalte en met lieve en voorname gelaatstrekken. Zij
was wellicht een weinig ernstig, maar daarbij toch zoo bewegelijk
van uitdrukking, dat de minste glimlach voldoende was om haar fraai
gelaat te doen uitkomen.

En nu nog de schildering van een paar anderen.

Waarlijk, de kennismaking met de familie Burbank zou onvolkomen zijn,
wanneer men naliet de beide dienstboden Mars en Zermah met een paar
penseelstreken te vermelden.

Zooals men uit den brief van Gilbert gezien heeft, was deze niet alleen
vertrokken. Mars, de echtgenoot van Zermah, had hem vergezeld. De
jonge man zou geen meer verknochten makker hebben kunnen aantreffen dan
die slaaf van Camdless-Bay, die vrij was, zoodra hij het grondgebied
der anti-slaven-gezinde Staten betreden had. Maar Gilbert was steeds
voor Mars zijn jonge meester en hij had hem niet willen verlaten,
hoewel het federalistische gouvernement reeds lang overgegaan was tot
het vormen van neger-bataljons, waarin hij natuurlijk een plaats had
kunnen vinden.

Mars en Zermah behoorden niet door hunne geboorte tot het zuivere
negerras. Zij waren beiden mestiezen. Zermah had tot broeder dien
heldhaftigen slaaf, Robert Small genaamd, die vier maanden later in de
baai zelve van Charlestown aan de geconfedereerden een stoomscheepje,
bewapend met twee kanonnen, zou ontnemen, om het als hulde aan de
federalistische vloot aan te bieden.

Zermah was dus van goed ras; maar Mars ook. Het was een gelukkig
huisgezin, dat gedurende de eerste jaren van hun huwelijk, zich
meermalen door den hatelijken slavenhandel in hun geluk bedreigd had
gezien. Het was zelfs ten gevolge van zulk een oogenblik, waarbij zij
door de wisselvallige kansen van eene verkooping gescheiden zouden
worden, dat zij te Camdless-Bay in het personeel der plantage waren
opgenomen geworden.

Ziehier onder welke omstandigheden dat plaats had.

Zermah was thans een-en-dertig jaren oud, Mars vijf-en-dertig
jaren. Zij waren zeven jaren vroeger getrouwd, toen zij aan een
zekeren kolonist toebehoorden, Tickborn genaamd, wiens onderneming
een twintig mijlen hoogerop en bovenstrooms van Camdless-Bay gelegen
was. Die kolonist had sedert jaren in drukke betrekking gestaan met
Texar. Deze laatste bracht veelvuldige bezoeken op de plantage van den
eerstgenoemde, alwaar hij steeds goed ontvangen werd. Dat kan geen
bevreemding baren, daar Tickborn iemand was, die hoegenaamd geene
achting in het graafschap genoot. Zijn bevattelijkheid was gering,
en daar zijne zaken in de war geraakten, was hij verplicht eene partij
zijner slaven te verkoopen.

Juist tegen dat tijdstip had Zermah, die, evenals het overige
slavenpersoneel van de plantage Tickborn, zeer mishandeld was geworden,
een armzalig klein wezen ter wereld gebracht, dat haar bijna dadelijk
ontnomen was geworden. Terwijl zij de straf onderging voor de eene of
andere misdaad of verzuim, dat zij niet begaan had, of waaraan zij
niet schuldig was, stierf haar kind in hare armen. Dat men oordeele
welke droefheid de arme Zermah bezielde, maar ook welken toorn Mars
voelde opwellen!

Maar wat konden die rampzaligen tegen een meester uitrichten, aan
wien hun vleesch, hetzij levend hetzij dood, toebehoorde? Hij had
het immers gekocht!

Bij dat verdriet zou een nog veel verschrikkelijker gevoegd worden. En
inderdaad, den morgen volgende op den dag dat hun kind gestorven was,
waren Zermah en Mars ten verkoop aangeslagen geworden. Maar... de
troost om zich bij een anderen meester weer bij elkander aan te
treffen, zouden zij zeker niet hebben mogen smaken. Er had zich toch
een man voorgedaan, die Zermah wilde koopen; maar Zermah alleen,
hoewel hij geene plantage bezat. Een gril voorzeker! En die man was
Texar. En zijn vriend Tickborn was op het punt de vereischte koopakte
op te maken, toen in het laatste oogenblik door een nieuwen kooper
een opbod gedaan werd.

Die nieuwe kooper was master James Burbank, die bij dien verkoop der
slaven van Tickborn tegenwoordig was. Hij gevoelde zich zeer bewogen
met het lot der arme mestiesche vrouw, die tevergeefs bad en smeekte,
dat men haar toch niet van haren echtgenoot zoude scheiden.

James Burbank had juist eene min voor zijn dochtertje noodig. Toen hij
vernam, dat eene der slavinnen van Tickborn, wier kind pas gestorven
was, in de gewenschte omstandigheden verkeerde, had hij slechts ééne
gedachte, namelijk die om haar te koopen. Maar innig bewogen door de
tranen van Zermah, aarzelde hij niet om voor haren man en haar een
veel hoogeren prijs te loven dan tot nu toe geboden was.

Texar kende master James Burbank, die hem reeds verscheidene malen
van zijn landgoed als een man van zeer verdachte reputatie verjaagd
had. Dat was dan ook de oorzaak van den haat, dien Texar aan de
geheele familie op Castle-House toedroeg.

Texar poogde tegen zijn rijken concurrent op te bieden; maar dat ging
niet. Hij hield evenwel vol, zoodat de prijs tot het dubbele steeg
van dien, welken Tickborn voor de beide mestiezen, voor man en vrouw,
gevraagd had. Dat diende tot niets dan om James Burbank te noodzaken
zooveel duurder te betalen. Eindelijk werd hem het paar toegewezen.

Dus, niet alleen zouden Mars en Zermah niet van elkander gescheiden
worden, maar zij zouden in dienst komen bij den meest edelaardigen
van alle kolonisten van geheel Florida.

Dat was waarlijk eene verzachting in hun leed. Zij zagen dan ook
met een zeker gevoel van veiligheid de toekomst, die zich zoo
verschrikkelijk voorgedaan had, tegemoet.

Zermah was zes jaar later op het toppunt harer schoonheid als
mestiesche vrouw. Zij bezat eene geestkrachtvolle geaardheid,
daarenboven een hart, dat geheel aan hare meesters gewijd was. Zij
was meer dan eens in de gelegenheid geweest,--en zou in het vervolg
ook nog in de gelegenheid komen,--om hun hare dankbare toewijding te
bewijzen en te toonen. Mars was ten volle die vrouw waardig, waaraan
de liefderijke daad van James Burbank hem voor immer vastgeklonken
had. Hij was een opmerkenswaardig type van dit Afrikaansche ras,
hetwelk zich op zoo breeden voet met het Kreoolsch bloed gekruist
heeft. Hij was lang, uiterst stevig gebouwd en bezat een moed, die
gerust bij iedere gelegenheid op de proef gesteld kon worden. Daardoor
was hij in staat gesteld, om zijn meester de meest belangrijke diensten
te bewijzen.

Die twee nieuwe dienaren, welke aan het personeel der plantage van
Camdless-Bay toegevoegd waren, zouden evenwel niet als gewone slaven
behandeld worden. Door hunne goedhartigheid en hunne schranderheid
waren zij al heel gauw op hunne juiste waarde geschat geworden.

Mars werd in het bijzonder voor den dienst van den jeugdigen Gilbert
bestemd.

Zermah werd natuurlijk de min, de voedstermoeder van de lieve kleine
Diana.

Die schikkingen eigenden zich in het bijzonder, om die twee zoo innig
mogelijk in de vertrouwelijke intimiteit der familie Burbank binnen
te voeren.

Zermah gevoelde daarenboven al heel spoedig eene moederlijke liefde
voor dat jonge meisje in haar hart opwellen, eene liefde, die zij niet
meer voor haar eigen overleden kindje kon koesteren. Dy betaalde haar
die liefde met woekerwinst uit, en de kinderlijke liefde van de eene
beantwoordde ten volle aan de moederlijke liefde van de andere. Was
het wonder, dat mevrouw Burbank de meest vriendschappelijke en meest
dankbare gevoelens voor die twee mestiezen koesterde?

Dezelfde edelaardige band was tusschen Gilbert Burbank en Mars
ontstaan.

De mesties was behendig en krachtig. Door zijn voorbeeld en onderwijs
had hij er veel toe bijgebracht, om zijn jeugdigen meester eene zekere
behendigheid in alle lichaamsoefeningen te verleenen. James Burbank
wenschte zich zelven dan ook geluk, dat hij dien persoon aan zijn
zoon verbonden had.

Dus de toestand en de levensvoorwaarden van Zermah en van Mars waren
nimmer zoo gelukkig geweest.

Zij zouden nimmer vergeten, wat zij bij dien Tickborn geleden hadden,
ook niet, dat zij op het punt geweest waren in handen van een man
als Texar te geraken.



V.

DE ZWARTE KREEK.


Den volgenden morgen, bij het eerste krieken van den dageraad,
wandelde een man op den oever van een der kleine eilandjes, welke
als verloren te midden van die lagune der Zwarte Kreek bestaan.

Dat was Texar.

Niet ver van hem, slechts op weinige passen van hem verwijderd, was een
Indiaan in de squif gezeten, die den vorigen dag bij het stoomschip
Shannon aangelegd had. Het vaartuigje scheen pas aangekomen, maar
ook weer gereed te zijn de lagune in of de rivier op te stevenen.

Die Indiaan--zal het nog wel noodig zijn hem te noemen?--was Squambô.

Na eenige malen heen en weer gedrenteld te hebben, bleef Texar voor een
magnolia-boom stilstaan, greep een der benedentakken, boog dien tot
zich en plukte een blad met stengel af. Daarna haalde hij een klein
briefje uit zijn notitieboekje, dat slechts drie of vier woorden,
met inkt geschreven, bevatte. Hij rolde dat briefje tot den kleinst
mogelijken vorm op en verborg het toen tusschen de onderhuid van
het magnolia-blad. Dat werd zeer behendig verricht, en wel zoodanig,
dat aan het uiterlijke van dat blad niet te bespeuren was, dat daarin
iets verborgen was.

»Squambô!" riep Texar toen.

»Meester?" vroeg de Indiaan.

»Ga, gij weet wel waarheen."

Bij die woorden reikte Texar hem het magnolia-blad aan.

Squambô nam het aan en legde het in het voorste gedeelte van de squif
neder. Daarop nam hij plaats bij den achtersteven, greep zijn pagaai,
sloeg dien te water, rondde met zijn vaartuigje weldra de eindpunt
van het eilandje en verdween eindelijk in een bochtig vaarwater,
te midden van het dichte gewelf, hetwelk de loofkruinen der boomen
over de lagune vormden.

Die lagune vormde een labyrinth, een waar doolhof van kanalen, die
met een uitgestrekt netwerk te vergelijken was. Zij was gevuld met
een zwart gekleurd water, niet ongelijk aan dat van de uitgeveende
turfgronden in Drenthe.

Niemand zou in dit doolhof den weg hebben kunnen vinden, tenzij hij
door langdurige ervaring eene grondige kennis opgedaan zoude hebben
van de vaarwaters en doorgangen van dat diepe uitwateringsbekken,
waarin de neventakken van de Sint John zich uitstorten.

Maar Squambô aarzelde geen oogenblik.

Hij stuurde stoutmoedig zijne squif naar plekken, waar het oog
geen doorvaart kon ontwaren. De lage takken, die hij ophief, om
den doortocht te erlangen, hernamen achter hem hun vorigen stand,
en niemand zou hebben kunnen vermoeden, dat een vaartuig daar ter
plaatse voorbij gestevend was.

Zoo vervolgde de Indiaan zijn weg en stevende door die lange bochtige
kanalen, die soms niet eens zoo breed waren als die voren in de
polders gegraven, om het naburige land droog te leggen. Eene groote
menigte van watervogels vloog bij zijne nadering op. Glibberige alen,
met verdachte koppen, die aan slangen deden denken, schoten onder de
struikwortels, die boven water uitstaken.

Squambô, als echte Indiaan, vreesde dat schuifelend gedierte niet,
evenmin de krokodillen, die in de modder lagen te slapen en die hij
wekken kon, door ze met zijn pagaai of met de kiel van zijn vaartuig
aan te raken. Hij stevende steeds vooruit en wanneer hem de ruimte
ontbrak om te kunnen pagaaiën, dan greep hij een staak, waarmede hij
zijn vaartuigje dan voortboomde.

In weerwil dat het reeds volle dag was, in weerwil dat het nachtelijk
duister bij het schitteren der eerste stralen van de opkomende zon
verdwenen was, zoo was het toch onmogelijk de dagvorstin onder dat
ondoordringbaar dak van loof te ontwaren. Zelfs bij den meest schellen
zonneschijn, zelfs wanneer dat hemellichaam in het zenith stond,
was het onmogelijk dat een enkele lichtstraal tot op de oppervlakte
van het zwarte water doordrong.

Het was alsof die moerassige streek slechts een halfduister noodig
had, zoowel voor het kruipend gedierte, hetwelk in dat smerige water
rondwriemelde, als voor de waterplanten, die op hare oppervlakte
dreven.

Zoo stevende Squambô gedurende ruim een half uur van het eene eilandje
naar het andere. Toen hij stil hield, was zijn vaartuigje bij een
der meest verwijderde hoeken der kreek aangekomen.

Bij die plek, waar het moerassige gedeelte der lagune eindigde, stonden
de boomstammen minder dicht bij elkander en waren de boomkruinen
minder ondoordringbaar. Hier en daar waren dan ook enkele lichtstralen
te ontwaren.

Iets verder strekte zich een uitgestrekt weiland uit, hetwelk met
wouden omzoomd was. Het waterpas van den bodem van dat weiland was
weinig boven de oppervlakte van de Sint John verheven. Ternauwernood
groeiden vijf of zes alleenstaande boomen er op. Wanneer de voet
zich op dien moddergrond neerzette, ondervond hij een gevoel, alsof
hij op eene veerkrachtige matras trad. Eenige sassafras-struiken,
met hun mager loof en hunne kleine violetkleurige bessen, teekenden
grillige arabesken op het groene grastapijt.

Na zijn squif aan een stronk op den oever vastgemeerd te hebben, sprong
Squambô aan wal. De nachtelijke nevelen begonnen op te trekken. Het
weiland, dat geheel verlaten was, begon langzamerhand uit den mist
te voorschijn te treden. Te midden der vijf of zes boomen, welker
omtrekken in slechts onzekere beelden te bespeuren waren, stond een
magnoliaboom van middelmatige ontwikkeling.

De Indiaan trad op dien boom toe en bereikte hem binnen weinige
minuten. Bij hem gekomen, deed hij, wat hij Texar had zien doen; hij
greep een der benedentakken en boog dien naar zich toe. Maar in stede
van er een blad van te plukken, bevestigde hij het blad, hetwelk hij
van zijn meester ontvangen had, er aan vast. Toen hij daarmede klaar
was, liet hij den tak weer los, die zijn vorigen stand hernam en dat
blad te midden der duizenden anderen van den boom als verloren voerde.

Squambô keerde toen naar zijn vaartuigje weder en stevende naar het
eilandje terug, waar Texar hem wachtte.

Die Zwarte Kreek, naar hare donkerkleurige wateren aldus genoemd,
besloeg een uitgestrektheid van ongeveer vijf- of zeshonderd
bunders. Zij werd door de Sint John gevoed en vormde eene soort
van archipel, die volkomen ondoordringbaar was voor hem, die er
de doolwegen en de kronkelende vaarwaters niet van kende. Het
getal eilandjes, hetwelk op hare oppervlakte werd aangetroffen,
bedroeg zeker een honderdtal. Om de gemeenschap daartusschen daar
te stellen, bestonden geene bruggen of veren. Neen, slechts enkele
lange dooreengevlochten lianen, eene soort van slingerplanten,
overspanden het vaarwater, slechts enkele hooge takken kruisten zich
boven de ontelbare waterspruiten, welke die eilandjes van elkander
scheidden. Dat was alles. Niets meer. En, het moet erkend worden, dat
deze verbindingsmiddelen niet zeer geschikt waren, om de gemeenschap
druk te doen zijn.

Een dezer eilandjes, nagenoeg in het midden van het stelsel gelegen,
was door zijne uitgestrektheid van een twintigtal bunders en door
zijne verhevenheid van vijf of zes voeten boven den gemiddelden
waterstand zoowel van de Sint-John als van den Atlantischen Oceaan,
als het voornaamste aan te merken.

In een lang vervlogen tijdvak, had dit eilandje tot emplacement
gediend van een klein fort, een soort blokhuis, dat thans uit een
militair oogpunt verlaten was en welks slooping aan den tand des
tijds overgelaten was, zooals de officiëele uitdrukking luidt. Zijne
palissadeering, die reeds half verrot was, stond nog onder de hooge
boomen, onder de magnolia's, de cypressen, de steeds groenende eiken,
de zwarte noteboomen, de zuidelijke pijnboomen, die met hunne lange
festoenen van cobea's en andere eindelooze slingerplanten doorvlochten
en getooid waren.

Binnen de omwalling ontwaarde het oog eindelijk onder de dichte
loofkruinen van dat geboomte de geometrische lijnen van dat kleine
fort of beter gezegd: van dien observatiepost, die nimmer voor meer
geschikt geweest was, dan tot opneming van een detachement van een
twintigtal manschappen. Smalle schietgaten waren in die houten muren
der palissadeering ingesneden. De graszoden daken dekten de gebouwen
met een dikke laag aarde, die bestemd was om de kogels der aanvallers
op te vangen.

In het innerlijke bevonden zich eenige kamers, welke het centrale
reduit uitmaakten en aan een magazijn grensden, waarin vroeger
de levensmiddelen en de munitiën, voor de bezetting benoodigd,
opgeborgen waren.

Om binnen dat reduit van het fortje te geraken, moest men eerst langs
eene smalle poterne door de walgang dringen, daarna de esplanade of
binnenplaats overschrijden, die met eenige boomen beplant was, en
eindelijk een tiental treden opstappen, die in den grond uitgestoken
waren en door balken gesteund werden. Dan vond men de eenige deur,
die tot het innerlijke van het reduit toegang verleende, en die was
nog, om de geheele waarheid te zeggen, slechts eene oude embrasure
of kanonschietgat, hetwelk tot dat doeleinde gewijzigd was.

Dat was het gewone verblijf, of beter de gewone schuilplaats van Texar,
die niemand kende.

Daar leefde hij, verscholen voor iedereen, met dien Squambô, die aan
den persoon van zijn meester zeer verknocht was. Deze en vijf of zes
slaven, die daar ook verblijf hielden, waren niet veel beter dan Texar.

Zoo als men ziet, lag dat eilandje van de Zwarte Kreek nog al
verwijderd van de rijke ondernemingen, die op de beide oevers der Sint
John aangetroffen werden. Onmogelijk zouden Texar en zijne makkers, hoe
weinig eischend zij ook waren, daar hebben kunnen bestaan. Zij bezaten
slechts eenige huisdieren en verder eenige roeden bouwgrond, waarop
zij pataten, maniokwortels, komkommers teelden, en waarop zich eenige
vruchtboomen, die evenwel schier verwilderd waren, verhieven. Dat was
alles. Het is waar, zij konden in de nabijgelegen wouden jagen en in
de kanalen en bochten der lagune visschen, hetgeen in ieder seizoen
kon geschieden; maar dat alles was onvoldoende, om hun bestaan te
rekken, en dus moesten daartoe andere middelen te baat genomen worden,
middelen, waarvan Texar en Squambô alleen het geheim bezaten.

Wat de veiligheid van het blokhuis betrof, die was door zijne ligging
te midden van die onbereikbare schuilplaats verzekerd. Daarenboven,
wie zou getracht hebben dat nest aan te vallen, en waarom zou
zoo iets geschieden? In ieder geval zou iedere verdachte nadering
dadelijk verraden worden door het geblaf der honden, op het eilandje
aanwezig. Dat waren woeste speurhonden, vroeger door de Caraïben
ingevoerd, die weleer gebruikt waren geworden door de Spanjaarden,
om de gevluchte slavennegers op te sporen.

Ziedaar eene beschrijving van het verblijf van Texar, dat hem ten
volle waardig was.

Texar was iemand van omstreeks dertig jaren. Hij was van middelmatige
gestalte, maar van een stevig gestel, een gestel, dat gehard was
geworden door dat leven in de open lucht, door dat leven vol avonturen,
hetwelk hij sedert zijne kindsheid geleid had. Hij was van Spaansche
afkomst, en die afkomst was in allen deele in hem herkenbaar. Hij
had zwart en ruw hoofdhaar, dikke wenkbrauwen, zwartgroene oogen, een
breeden mond met dunne naar binnen gekeerde lippen, alsof zij met een
sabelhouw gespleten waren, een korten dikken neus met neusgaten als
die van een wild dier. Zijn geheel uiterlijk duidde op een heftig,
maar tevens listig karakter.

Vroeger droeg hij een vollen baard, maar nadat deze door een
geweerschot bij het een of andere gevecht tot in de huid geschroeid
was, schoor hij zich, hetgeen de scherpheid en hoekigheid zijner
gelaatstrekken nog meer deed uitkomen.

Die gelukzoeker had zich een twaalftal jaren geleden hier in Florida
komen vestigen en zijn intrek genomen in dat verlaten fortje, dat
niemand ter wereld hem betwistte.

Vanwaar kwam hij? Dat wist niemand en daaromtrent vertelde hij
nooit iets.

Wat was nopens zijne vroegere levenswijze bekend? Ook hoegenaamd niets.

Er waren er, die beweerden,--en die hadden het bij het rechte
eind,--dat hij slavenhaler geweest was en dat hij geheele
scheepsladingen van negers in de havenplaatsen van Georgië, Florida
en van Noord- en Zuid Carolina had aan den wal gebracht. Had hij
bij dien afschuwelijken menschenhandel eenig vermogen vergaard? Dat
bleek niet. Zooveel is zeker, dat hij niet de minste achting genoot,
zelfs niet in dat land, waar toch menschen van zijn allooi bij de
vleet voorkwamen.

Intusschen, al moest het erkend worden, dat Texar volstrekt niet
in een reuk van heiligheid in de streken stond, zoo belette zulks
niet, dat hij toch veel invloed in het geheele graafschap, maar
voornamelijk te Jacksonville uitoefende. Het is waar, dat dit op het
minst aanbevelingswaardige gedeelte der bevolking van die hoofdplaats
geschiedde, maar die invloed was onmiskenbaar en daarom juist des
te gevaarlijker.

Hij begaf zich zeer dikwijls naar die hoofdplaats voor zaken,
waarover hij met niemand sprak. Hij had daar vele vrienden onder de
half blanken en onder de meest verfoeielijke wezens der stad. Men
heeft dit reeds kunnen ontwaren, toen hij in gezelschap van een half
dozijn kerels van zeer verdacht allooi van Sint Augustijn aan boord
van de stoomboot Shannon wederkeerde.

Zijn invloed strekte zich over eenige kolonisten in de streken van
het Sint John-gebied uit. Hij bezocht dezen meermalen, en wanneer
men hem geen bezoek terugbracht, dan was dat, omdat niemand zijne
schuilplaats in de Zwarte Kreek kende. Maar dat belette niet, dat
hij tot verscheidene ondernemingen op de beide oevers der rivier
toegang had.

De jacht was natuurlijk een voorwendsel van die bijeenkomsten en die
betrekkingen, die zoo spoedig aangegaan worden tusschen lieden van
dezelfde zeden, van dezelfde gebruiken en van denzelfden smaak.

Die invloed had van een anderen kant in de laatste jaren zeer gewonnen,
ten gevolge der heerschende meeningen, tot welker vurigste voorvechter
Texar zich opgeworpen had.

Nauwelijks had de slaven-quaestie eene scheuring tusschen de beide
helften van de Vereenigde Staten van Noord-Amerika teweeggebracht, of
de Spanjaard had zich als de hardnekkigste, als de meest vastbeslotene
der voorstanders van de slavernij opgeworpen. Zooals hij dat luide
uitbazuinde, kwam daarbij bij hem geen eigenbelang in het spel,
daar hij slechts een half dozijn negers in eigendom bezat. Maar hij
verklaarde het grondbeginsel van eigendom te willen verdedigen. Met
welke middelen evenwel? Ja, het moet gezegd worden, door beroep te
doen op de meest verfoeielijke van alle hartstochten, door de hebzucht
van de lage volksklasse op te zweepen, door haar tot plundering,
tot brandstichting, zelfs tot moord aan te zetten jegens de bewoners
of kolonisten, die de meer edelaardige denkbeelden der Noordelijken
deelden.

En thans strekten de plannen van dien gevaarlijken gelukzoeker tot
niets minder dan tot omverwerping van het gezag der bestaande civiele
autoriteiten te Jacksonville, ten einde de vertegenwoordigers van
dat gezag, die hem te gematigd in hunne staatkundige denkbeelden
waren, te vervangen door de meest geestdriftvolle aanhangers der
zijne. Wanneer hij zoodoende door oproer en muiterij meester van
het graafschap zou zijn geworden, zou hij den tijd gekomen achten,
om aan zijne personeele wraaknemingen den vrijen teugel te vieren.

Uit het vorenstaande zal de lezer gemakkelijk begrepen hebben, welke
belangen James Burbank en eenige andere eigenaren van ondernemingen
bij de bestaande omstandigheden hadden, om de handelingen van zoo'n
kerel, die reeds in gewone tijden door zijne slechte geaardheid te
duchten was, van zeer nabij gade te slaan. Uit dien toestand waren
aan den eenen kant een ingekankerde haat, en aan den anderen kant
een diep ingeworteld wantrouwen ontstaan, die door de aanstaande
gebeurtenissen nog zouden toenemen.

Er kwam nog iets bij, namelijk dat, onder hetgeen men omtrent het
verleden van Texar, sedert hij het baantje van slavenhandelaar
had laten varen, meende te weten, zeer verdachte daadzaken
voorkwamen. Alles scheen er toch op te wijzen dat hij, bij den laatsten
inval van de Seminool-Indianen, in geheime betrekking tot hen gestaan
had. Had hij hun de aanslagen aangeduid, die zij moesten uitvoeren? Of
had hij hen de plantages aangewezen, die aangevallen moesten worden?

Had hij hen hulp verstrekt bij het leggen van hinderlagen of bij het
doen van aanvallen?

Vele omstandigheden droegen er toe bij, om iedere twijfel dienaangaande
te doen verdwijnen, en zelfs ten gevolge van een der laatste aanslagen
van die Indianen, zagen de magistraten zich genoodzaakt den Spanjaard
gerechtelijk te vervolgen, hem gevangen te nemen en voor de rechtbank
te brengen. Maar Texar beriep zich op een alibi--een reddings-systeem,
dat hem later ook dienen zou,--en hij leverde het bewijs, dat hij
onmogelijk had kunnen deelnemen aan den aanval op eene pachthoeve
in het graafschap Duval, omdat hij zich in datzelfde oogenblik te
Savannah in den Staat Georgië bevonden had, op ruim veertig mijlen
ten noorden en buiten de grenspalen van Florida gelegen.

Gedurende de daaropvolgende jaren werden verscheidene zeer belangrijke
diefstallen gepleegd, hetzij op nabijgelegen ondernemingen, hetzij op
reizigers, die op den openbaren weg in Florida aangevallen waren. Was
Texar medeplichtig aan of bewerker van die misdaden? Hoe het ook zij,
men verdacht hem zeer; maar alweer door gebrek aan bewijzen, moest
men er van afzien het schuldig uit te spreken.

Eindelijk deed zich eene gelegenheid voor, waarbij men dacht den
misdadiger, die tot heden onaantastbaar geweest was, op heeter daad
betrapt te hebben. Het was juist voor die zaak, dat hij daags te
voren voor den rechter van instructie te Sint-Augustijn opgeroepen was.

Die zaak was namelijk deze: Toen James Burbank, Edward Carrol en Walter
Stannard op een avond zoo omstreeks tegen zeven uren, nu ongeveer
acht dagen geleden, van een bezoek op eene naburige onderneming naar
Camdless-Bay terugkeerden, vernamen zij angstgegil, hetwelk tot hen
doordrong. Zij haastten zich naar de plek te ijlen, vanwaar die kreten
kwamen, en bereikten zoo de gebouwen van eene alleenstaande pachthoeve.

Die gebouwen stonden in brand. De pachthoeve was vooraf door een
bende boosdoeners, die zich verstrooid hadden, geplunderd geworden. De
misdadigers konden niet verre zijn; men kon nog twee van die schurken
ontwaren, die trachtten door het woud te ontvluchten.

James Burbank en zijne vrienden zetten die kerels, welke juist
in de richting van Camdless Bay vluchtten, onmiddellijk en zonder
aarzeling na. Die poging was evenwel tevergeefs. De brandstichters,
door de terreinhindernissen te midden van dat woeste bosch begunstigd,
slaagden er in te ontkomen.

Intusschen hadden de heeren Burbank, Edward Carrol en Walter Stannard
een hunner zeer goed kunnen herkennen en die eene was de Spanjaard.

Bovendien, eene andere bewijsvoerende omstandigheid sloot zich daarbij
aan, namelijk toen die kerel bij een der krommingen van de woudgrens
bij Camdless-Bay verdween, liep hij Zermah, die daar voorbijkwam,
bijna tegen het lijf aan. De mestiesche vrouw schrikte hevig, maar
zij herkende hem. Volgens haar was het wel degelijk Texar, die daar
in alle haast vluchtte.

Zooals men wel begrepen zal hebben, baarde die zaak groot opzien in
het graafschap.

Een diefstal gevolgd door brandstichting, is wel de misdaad, welke de
kolonisten, die over eene groote uitgestrektheid van het grondgebied
meestal eenzaam wonen, het meest duchten. Master James Burbank aarzelde
dan ook geen oogenblik, om met eene formeele aanklacht op te treden.

Ten gevolge van zijne pertinente aanwijzingen, konden de autoriteiten
niet anders doen, dan rechtsingang tegen Texar verleenen.

De Spanjaard werd te Sint-Augustijn voor den recorder gedaagd, om
tegenover de getuigen gehoord en bij ontkentenis met hen geconfronteerd
te worden.

James Burbank, Walter Stannard, Edward Carrol en Zermah verklaarden
eenparig, dat zij Texar herkend hadden in den kerel, die de in brand
staande pachthoeve ontvluchtte. Volgens hen was hier geene vergissing
mogelijk. Texar was een der euveldaders bij die misdaad.

Maar van zijn kant had de Spanjaard een zeker aantal tegengetuigen
naar Sint-Augustijn doen oproepen. Dezen nu verklaarden formeel,
dat zij zich dienzelfden avond, toen de misdaad bedreven werd,
in gezelschap van Texar in de »tienda" de Torillo te Jacksonville
bevonden hadden. Die tienda was eene slecht befaamde kroeg, die als
zoodanig bij iedereen bekend was. Texar zou dat krot gedurende den
geheelen avond niet verlaten hebben.

Eene nog meer bevestigende bijzonderheid werd er bij gevoegd,
namelijk dat Texar, juist op het oogenblik dat de misdaad gepleegd
werd, een twist had met een der gasten van die kroeg van Torillo,
welke twist door bedreigingen gevolgd en met slagen geëindigd was,
waarvoor ongetwijfeld klachten tegen hem zouden ingebracht worden.

Tegenover deze getuigenissen, die men niet wantrouwen kon, omdat zij
door personen afgelegd werden, die den Spanjaard geheel vreemd waren,
zag de magistraat van Sint-Augustijn zich verplicht de rechtsvervolging
te staken en den beschuldigde vrij en frank te laten gaan.

De alibi was dan ook ditmaal ten voordeele van dezen vreemdsoortigen
kerel ten volle bewezen geworden.

Het was na die rechtszaak, dat Texar in gezelschap van zijne getuigen
van Sint-Augustijn, den zetel der arrondissements-rechtbank, in den
avond van den 7den Februari terugkeerde. Men weet, welke houding
hij aan boord van de Shannon, terwijl die boot den stroom afstoomde,
aangenomen had.

Toen later de squif, door Squambô gevoerd, hem opgenomen had, was hij
naar het verlaten fortje teruggekeerd, alwaar hij, zooals wij weten,
moeielijk te volgen ware geweest.

Wat dien Squambô betreft,--waarover wij toch ook een enkel woord dienen
te zeggen,--dat was een schrandere en listige Seminool-Indiaan, die de
vertrouweling van Texar geworden was. Deze had hem, juist bij het einde
dier laatste expeditie van die inboorlingen binnen het grondgebied
van Florida, waarbij zijn naam zoo ten rechte gecompromitteerd was
geworden, in dienst genomen.

De Spanjaard kon natuurlijk in den geestestoestand, waarin hij zich
tegenover James Burbank bevond, aan niets anders denken, dan zich door
alle mogelijke middelen te wreken. En nu, door de gebeurlijkheden,
die door den oorlog dagelijks konden in het leven geroepen worden, zou
Texar, wanneer hij er in slaagde, het bestaande bestuur te Jacksonville
omver te werpen, voor Camdless-Bay zeer gevaarlijk worden en derhalve
zeer te duchten zijn.

Het is waar, dat de geaardheid van master James Burbank hem niet
gedoogde voor iemand van zulk gehalte te beven; maar dat nam niet weg,
dat mevrouw Burbank redenen te over meende te hebben, om voor haren
echtgenoot en voor allen, die haar lief waren, te vreezen.

En wanneer die eerlijke familie nu nog had geweten, dat Texar
vermoedde, dat Gilbert Burbank dienst had genomen in de gelederen
van de strijdmacht der Noordelijken, dan zou zij voorzeker in
onophoudelijke angsten geleefd hebben.

Hoe had die kerel die bijzonderheid toch vernomen? Gilbert was
toch in stilte heengegaan en zijn vertrek was voor een ieder geheim
gehouden. Daarop is geen antwoord te geven. Voorzeker had hij hen,
die hij haatte, laten bespieden, en hij was gewoon, zooals wij wel
later zullen zien, zich van spionnen te bedienen.

En inderdaad, zou men niet moeten duchten, nu Texar vermeende dat
de zoon van master James Burbank in de gelederen der federalisten,
onder de bevelen van den Commodore Dupont diende, dat hij zou pogen
den jeugdigen officier een strik te spannen? Ja, dat zeker. Ook dat,
wanneer hij er in slagen mocht, hem op het Floridasche grondgebied te
lokken, hij zoude trachten zich van zijn persoon meester te maken, om
hem aan de Zuidelijke autoriteiten over te leveren. Men begrijpt welk
lot Gilbert zoude wachten, wanneer hij zich in handen zoude bevinden
van die slavenhouders, die door den voorspoed der Noordelijken ten
zeerste verbitterd waren.

Zoo stond de staat van zaken op het oogenblik, dat dit verhaal begint.

Zoo was de toestand der federalisten, die tot dicht bij de zeegrenzen
van Florida genaderd waren.

Zoo was de toestand van master James Burbank te midden van het
graafschap Duval.

Zoo was de positie van Texar niet alleen te Jacksonville, maar in de
geheele uitgestrektheid van het slavenhoudende grondgebied van Florida.

Wanneer de Spanjaard er in slaagde, de bestaande regeering omver te
werpen of hare macht te verlammen, dan zou het voor hem eene zeer
gemakkelijke taak zijn, om de dweepzieke bevolking, die tot de grootst
mogelijke woede ten opzichte van de tegenstanders van de slavernij
opgezweept zoude zijn, aan te zetten zich op Camdless-Bay te werpen.

Een uur ongeveer nadat hij Texar verlaten had, was Squambô weer op
het centraal-eilandje terug. Hij trok zijne squif op de oeverhelling,
begaf zich naar het fortje, stapte de poterne door en de trap van
het blokhuis op.

»Hebt gij gedaan, wat ik u bevolen had?" vroeg Texar hem.

»Ja, meester."

»En.... niets?"

»Neen, niets."



VI.

JACKSONVILLE.


»Ja, Zermah, ja, je bent geschapen en ter wereld gebracht, om slavin te
zijn!" herhaalde de administrateur Perry, wie weet voor de hoeveelste
maal. »Ja, om slavin te zijn en volstrekt geen vrij schepsel!"

Als die man zijn stokpaardje bereed, was hij er onmogelijk af te
brengen.

»Ik deel uwe meening niet," sprak Zermah kalm en zonder van eenige
aandoening te laten blijken.

Het goedige schepsel was gewoon geraakt aan het geleuter van den
administrateur van Camdless-Bay.

»Zoo, deel je mijne meening niet?"

»Neen, master Perry!"

»Nu, om het even, Zermah! Mij kan het niet schelen, wat uwe meening
ook zijn moge; maar gij zult toch eindigen moeten met de meening te
deelen, dat er redelijkerwijze geene gelijkheid kan bestaan of in
het leven geroepen worden tusschen blanken en zwarten."

»Och, die gelijkheid is reeds in het leven geroepen, mijnheer Perry,
en zij is dat door de natuur zelve."

»Gij vergist u, Zermah."

»Vergis ik mij, master Perry?"

»Ja, Zermah, en het bewijs daarvan is, dat het aantal blanken over
de oppervlakte der aarde verspreid, tienmalen, twintigmalen...;
maar wat raaskal ik?... honderdmalen dat der zwarten overtreft!"

»En daarom hebben zij hen tot slavernij gedoemd!" antwoordde Zermah.

»Juist.... Maar...."

»Omdat zij de macht hadden, hebben zij er misbruik van gemaakt!"

»Maar luister dan toch, Zermah!"

»Wanneer de zwarten evenwel de getalsterkte aan hunne zijde hadden
gehad, dan zouden zij de blanken tot slaaf gemaakt hebben!... Maar
neen! Driemaal neen! Zij zouden veel meer rechtvaardigheidszin en
veel minder wreedheid hebben aan den dag hebben gelegd!"

»Dat zou nog te bezien staan," pruttelde de oude administrateur, niet
tevreden over den loop van het gesprek. »God weet, wat die zwarte
schelmen zouden uitvoeren, als zij eens de baas waren!"

Men moet nu uit dit gesprek, dat zoo nu en dan maar eens gevoerd werd,
niet afleiden, dat de administrateur Perry en de gewezen min Zermah
vijandig tegenover elkander stonden. O, zeker niet! Het tegendeel was
waar; maar zij hadden voor het oogenblik niets anders te doen dan te
babbelen en te kibbelen.

Er zou kunnen aangenomen worden, dat het onderwerp van hun onderhoud
eene meer nuttige strekking zou kunnen gehad hebben, en dat zou ook
waarschijnlijk het geval zijn, zonder het zwak van den administrateur,
die steeds over de slavernij-quaestie wilde twisten.

Beiden waren gezeten in eene der pleizier-vaartuigen van Camdless-Bay,
dat door vier varensgezellen van de plantage geroeid werd. Zij
staken de rivier in schuine richting over en begaven zich naar
Jacksonville, waarbij zij door de ingetreden eb goed geholpen
werden. De administrateur had eenige zaken voor rekening van James
Burbank ter hoofdplaats te behandelen, en Zermah vergezelde hem,
om eenige toiletartikelen voor de kleine Dy in te koopen.

Men telde toen den 10den Februari.

Master James Burbank was te Castle-House en Texar in de Zwarte
Kreek sedert drie dagen na het proces, te Sint-Augustijn gevoerd,
teruggekeerd.

Het spreekt vanzelf dat master Walter Stannard en zijne dochter den
volgenden ochtend een briefje van Camdless-Bay ontvingen, waarin hun
in korte trekken van den inhoud van Gilberts brief mededeeling gedaan
werd. Waarlijk, die tijdingen kwamen niet te vroeg, om miss Alice,
die hare dagen, sedert het uitbreken van dien onzaligen burgeroorlog
tusschen het zuidelijk en noordelijk gedeelte van de Vereenigde
Staten van Noord-Amerika, in voortdurende ongerustheid doorbracht,
eenigermate tot bedaren te stemmen.

Het vaartuig, waarin Perry en Zermah gezeten waren, was getuigd
met een soort barkzeil en stevende flink vooruit. Nog een klein
kwartieruur, dan zou het de haven van Jacksonville bereikt hebben. Er
bleef den administrateur dan nog maar zeer luttel tijd over, om zijne
geliefkoosde denkbeelden grondig te ontwikkelen. Hij liet dan ook de
gelegenheid niet ontsnappen.

»Neen, Zermah, neen, geloof mij," hernam hij. »Al hadden de zwarten
ook al de getal-meerderheid gehad, dan nog zou dat niets aan den
staat van zaken veranderd hebben"....

»Hetgeen te bezien zou staan," mompelde de mestiesche vrouw.

»En ik ga verder," vervolgde Perry, »en beweer dat, welke ook de
uitkomsten van den oorlog mogen zijn, men steeds tot de slavernij
zal terugkeeren...."

»En dat waarom?" vroeg Zermah ietwat bits.

»Eenvoudig, omdat er slaven noodig zijn voor den dienst der plantages."

»Zoo denkt master Burbank er toch niet over, zooals gij zeer goed
weet!" antwoordde Zermah.

»Ja, dat weet ik, maar in weerwil van den eerbied, dien ik voor hem
koester, durf ik beweren, dat master James Burbank zich vergist. Een
zwarte behoort tot den inventaris eener onderneming, evengoed als de
huis- en trekdieren, evengoed als de landbouwgereedschappen."

»Het is wat moois!" bromde de mestiesche.

»Verbeeld je dat een paard kon weggaan, wanneer het wilde," vervolgde
de administrateur, »dat een ploeg het recht had uit eigen beweging
in andere handen dan in die van zijn meester over te gaan, wanneer
dat in zijn kraam te pas kwam, dan zou..."

»Maar dat is eenvoudig bespottelijk!" sprak Zermah heftig.

»Dan zou geene exploitatie meer mogelijk zijn," ging Perry
onverstoorbaar voort. »Juist Zermah, gij hebt het gezegd: dat zou
eenvoudig bespottelijk zijn!"

»Maar, master Perry..."

»Laat master James Burbank zijne slaven in vrijheid stellen, dan
zullen wij eens zien, wat er van Camdless-Bay terecht zal komen."

»Hij zou dat reeds gedaan hebben, wanneer de omstandigheden zulks
gedoogd hadden, dat weet gij ook wel, master Perry. En wilt gij
weten, wat er gebeurd zoude zijn, wanneer de slaven in vrijheid
gesteld waren?"

»Ja, dat wou ik wel eens weten, Zermah!"

»Welnu, dan zou geen enkele neger de plantage verlaten hebben."

»Niet? Een mooie vrijheid dan."

»Er zou niets veranderd zijn, dan het recht om hen als lastdieren te
kunnen behandelen. En daar gij nimmer van dat recht gebruik gemaakt
hebt, master Perry, zou Camdless-Bay, na de invrijheidstelling der
slaven, gebleven zijn wat het tot dusver was."

»Denkt gij mij bij geval tot uwe denkbeelden bekeerd te hebben,
Zermah?" vroeg de administrateur.

»In geenen deele, master Perry. Daarenboven, dat zou geheel nutteloos
wezen."

»Nutteloos?"

»Ja, geheel en al nutteloos, en weet gij waarom?"

»Welnu?"

»Om eene zeer eenvoudige reden..."

»En welke?"

»Wel, omdat gij in het wezen der zaak over die quaestie denkt evenals
master Burbank, als master Edward Carrol, als master Walter Stannard
en evenals alle anderen, die een edelmoedig hart en een rechtvaardigen
geest hebben."

»Nooit, Zermah, nooit!"

»Gij hebt mooi praten."

»Nooit, Zermah, nooit! En ik beweer zelfs, dat, wat ik aanvoer,
geheel en al in het voordeel der zwarten is. Als men hen aan hun
eigen wil overlaat, dan zullen zij van ellende omkomen en hun ras
zal onvermijdelijk te niet gaan."

»Dat geloof ik niet, master Perry, al verteldet gij dat honderd malen!"

»Gij zult het zien."

»Neen, nooit! nooit!... En al ware dat zoo... welnu, dan zou het
beter zijn, dat het ras te niet ging, dan dat het aan de eeuwigdurende
vernederende slavernij zoude gewijd zijn!"

De administrateur, die, zooals men wel bevroeden zal, zijne
bewijsgronden nog lang niet uitgeput had, zou wel hebben willen
antwoorden, maar het zeil was reeds ingenomen en het vaartuig schoot
het houten staketsel van de aanlegplaats op zijde. Daar moest het
op den administrateur en Zermah blijven wachten. Beiden ontscheepten
weldra en spoedden zich heen, om zich ieder van hunnen kant aan hunne
zaken te wijden.

Jacksonville is op den linkeroever der Sint-John aan de grens van
een vrij lage vlakte gelegen. Die vlakte is door prachtige bosschen
omzoomd, die haar eene steeds groene omlijsting schenken. Uitgestrekte
velden van maïs of Turksche tarwe en van suikerriet besloegen dat
geheele terrein, terwijl in de nabijheid der rivier rijstvelden
aangetroffen werden.

Jacksonville was, nog slechts een tiental jaren geleden, niets meer
dan een groot dorp, een stadje, bestaande uit hutten van »torchis"
of biezen, die slechts tot woningen van de negerbevolking dienden.

In het tegenwoordige tijdvak was het dorp op weg om eene stad te
worden. Men ontwaarde dat uit de meer voorname woningen, uit de beter
aangelegde straten, die daarenboven goed onderhouden werden, uit het
groote aantal inwoners, dat meer dan verdubbeld was. In het volgend
jaar daarenboven zou die hoofdplaats van het graafschap Duval in
belangrijkheid stijgen, door de spoorbaan, welke haar met Tallahassee,
de hoofdstad van geheel Florida, in verbinding zoude brengen.

De administrateur en Zermah hadden reeds bij hunne aankomst kunnen
bemerken, dat eene groote opgewondenheid in de stad heerschte. Eenige
honderden harer inwoners, waarvan de eene helft Zuidelijken van
Amerikaanschen oorsprong, de andere helft mulatten of Spaansche
mestiezen waren, wachtten de aankomst der stoomboot af, welker
rookpluim boven het geboomte van een lagen hoek van de Sint-John
benedenstrooms ontwaard werd.

Eenigen van die menigte, ongeduldig om des te spoediger in verbinding
met dat stoomschip te komen, waren in de aanwezige havensloepen
gesprongen en roeiden het tegemoet; anderen hadden plaats genomen in
»dogres", een soort vaartuig met een mast, hetwelk in de wateren van
Jacksonville veelvuldig aangetroffen wordt.

En voor dat ongeduld bestond wel reden.

Sedert den vorigen dag toch waren ernstige berichten van het tooneel
des oorlogs ingekomen. De projecten der krijgsverrichtingen, in den
brief van Gilbert Burbank aangeduid, waren gedeeltelijk uitgelekt. Men
wist, dat de vloot van den Commodore Dupont zeer spoedig onder stoom
zoude gaan, en dat bij Generaal Sherman het plan bestond, hem met
een sterk korps debarkementstroepen te vergezellen.

Waarheen zou die krijgsmacht zich wenden? Daarop wist niemand een
bepaald antwoord te geven. Maar het lag voor de hand, dat de Sint-John
en het Floridasche kustland het objectief zouden zijn.

Na Georgië was Florida dus direct aan een inval van de federalistische
troepen blootgesteld.

Toen de stoomboot, welke van den kant van Fernandina kwam, bij de pier
van Jacksonville aangelegd had, konden hare passagiers die tijdingen
slechts bevestigen. Zij voegden er bij, dat de Commodore Dupont zeer
waarschijnlijk in de baai Sint-Andrews zou ankeren, ten einde daar
het gunstige oogenblik af te wachten, om het vaarwater van het eiland
Amelia en de hoofdmonding der Sint-John te kunnen bemachtigen.

Dadelijk verbreidden zich benden door de stad, die luidruchtig
de vele »urubus", een soort van grooten aasvogel, wien alleen de
reinigingsdienst van de straten overgelaten is, deden opvliegen. Men
tierde en schreeuwde: »Op tegen de Noordelijken! Dood aan de
Noordelijken!"

Dat waren woeste ophitsingen, welke uitgingen van de volksmenners,
die de partij van Texar toegedaan waren, ja, in zijn dienst
stonden. Natuurlijk vonden zij een gretig oor bij de reeds zoo
opgewonden bevolking.

Volksoploopen en betoogingen hadden op het groote plein voor
Court-House, voor het paleis van justitie en zelfs tot in de
bisschoppelijke kerk plaats. De autoriteiten der stad hadden veel
moeite, om die volksbewegingen te bedwingen, hoewel de bewoners van
Jacksonville, zooals wij reeds gelegenheid hadden te doen uitkomen,
omtrent de quaestie der slavernij nog in twee kampen verdeeld waren.

Maar in zulke oproerige tijden zijn het de levenmakers en de
schreeuwers, die het veld behouden, terwijl de meer gematigden en
de andersdenkenden genoodzaakt zijn het hoofd voor den drang der
omstandigheden te buigen.

Natuurlijk was de gelegenheid te schoon, om er geen gebruik van te
maken om in de kroegen en in de tienda's de keelen met sterken drank
te bevochtigen. Daar werd ontzettend gesproken en geschreeuwd. De
kamerstrategen, de generaals van den praat ontwikkelden er hunne
onfeilbare plannen, om den inval der Noordelijken een onoverwinnelijken
dam tegen te stellen.

»Men moet de militaire troepen naar Fernandina zenden!" riep de een.

»Met artillerie en cavalerie!" schreeuwde een ander.

»Men moet geballaste schepen in de vaarwaters van de Sint-John laten
zinken," brulde een derde.

»Schepen met rotsblokken geladen," vulde een vierde aan.

»Men moet versterkingen aanleggen!" riep een vijfde.

»Ja, rondom de stad!" schreeuwde een zesde.

»En ze met geschut bewapenen, anders heb je er niets aan!"

»Juist! Versterkingen zonder geschut beteekenen niets!"

»Men moet hulp te Keys vragen!"

»Perfect! Die kan gemakkelijk met den spoorweg naar Fernandina
overgevoerd worden!"

»Ja, het is gemakkelijker anderen voor ons te laten vechten!"

»Men moet het kustlicht van Pablo uitblusschen, om te beletten dat
de flottilje bij nacht de Sint-John binnenstevent!"

»Dat is een goed idee!"

»En de rivierbedding met torpedo's bezaaien!"

»Dat is een nog beter denkbeeld!"

Omtrent dit laatste vernielings-werktuig, hetwelk van nieuwere vinding,
bij het uitbreken van den secessie-oorlog ternauwernood bekend was,
hadden de schreeuwers zeer onvoldoende opvattingen. Toch begreep
men, dat dit het meest afdoende verdedigingsmiddel in de gegeven
omstandigheden zou zijn. Maar, vanwaar het nu vandaan gehaald? Vooral
om oorlog te kunnen voeren, is degelijke voorbereiding noodig.

»Maar voor alles," schreeuwde een der meest hartstochtelijke
sprekers in de tienda de Torillo, »moeten al de Noordelijken der
stad gevangengenomen worden, zoo ook die Zuidelijken, die hunne
meeningen deelen!"

Het zou waarachtig te verwonderen zijn geweest, wanneer niemand
dien maatregel, die ultima ratio bij alle burgeroorlogen, waar ook
ter wereld, voorgesteld had. Gelukkig voor de eerlijke lieden te
Jacksonville, zouden de autoriteiten nog eenigen tijd aarzelen,
alvorens aan dien volkswensch toe te geven.

Zermah had inmiddels, terwijl zij door de straten ging, alles trachten
waar te nemen wat onder haar bereik kwam, om haren meester, die toch
in het bijzonder kon bedreigd worden, dadelijk te kunnen waarschuwen.

»Wanneer men toch tot feitelijkheden, tot daden van geweld
overging," zoo dacht zij, »zouden de booswichten zich niet tot de
stad bepalen. Neen, zij zouden hunne gewelddadigheden spoedig naar de
omstreken, ja tot op de meest verwijderde plantages van het graafschap
overbrengen. Ja, en in dat geval zou Camdless-Bay het eerst aan de
beurt liggen!"

Zoo was de gedachtengang der mestiesche vrouw, en daarom trachtte
zij alles uit te visschen wat haar zou kunnen inlichten. Om goed op
de hoogte te komen, ging zij een bezoek brengen bij master Walter
Stannard, die in eene soort voorstad buiten Jacksonville woonde.

Diens huis was eene bevallige en gemakkelijk ingerichte woning, welke
in een soort van groene oase gelegen was, die door de woudontginners
in dit hoekje van de vlakte uitgespaard was. Door de goede zorgen
van miss Alice had dit woonhuis, zoowel innerlijk als uiterlijk,
een goed voorkomen en werd dan ook op de meest onberispelijke wijze
bestuurd. Men gevoelde, dat zich in dit jonge meisje, dat door den
dood harer moeder op jeugdigen leeftijd geroepen werd om aan het
hoofd van het huishouden van haren vader te staan, eene schrandere,
degelijke en toewijdingsvolle huisvrouw ontwikkelde.

Zermah werd door het jonge meisje met zeer veel voorkomendheid
bejegend. Miss Alice sprak haar dadelijk over den brief van Gilbert,
waarvan Zermah haar de volzinnen bijna woordelijk kon mededeelen.

»Ja, hij is thans niet meer ver van ons," zei miss Alice.

»Zoo denk ik ook," antwoordde Zermah.

»Maar onder welke omstandigheden zal hij in Florida
terugkeeren?" vervolgde het jonge meisje.

»Wie kan daarop antwoorden?" zuchtte de mestiesche.

»En welke gevaren kunnen hem nog dreigen, vóór die veldtocht afgeloopen
zal zijn?"

»Gevaren, Alice?" kwam master Walter Stannard tusschenbeiden. »Stel
u gerust! Gilbert heeft er veel grootere gedurende den kruistocht
langs de kusten van Georgië en vooral bij het gevecht te Port Royal
getrotseerd."

»Ja, maar, pa..."

»Volgens mij zal de tegenstand hier in Florida noch ernstig,
noch langdurig zijn. Wat willen zij toch uitvoeren in de gegeven
omstandigheden, nu de Sint-John aan de kanonneerbooten gedoogen zal,
tot in het hart der graafschappen door te dringen."

»Dat is waar, pa; maar..."

»Iedere verdediging komt mij hoogst moeielijk, zoo niet onmogelijk
voor."

»Och, dat gij toch waarheid mocht spreken, waarde vader!" zei
Alice. »En dat toch aan dezen wreeden oorlog een einde moge komen!"

»Daaraan kan geen einde komen dan door de volkomene onderwerping,
door de verplettering van de Zuidelijken," antwoordde Walter Stannard.

»Maar dan kan het nog lang duren, pa!..."

»Dat kan het zeker; want ik twijfel er niet aan, of Jefferson Davis
en met hem zijne Generaals Lee, Johnson en Beauregard zullen zich
nog lang in de Staten, meer binnenlands gelegen, verdedigen."

»Och, God!"

»Hij, die vermeent, dat de federalisten de geconfedereerden gemakkelijk
zullen onderwerpen, vergist zich schromelijk."

»Dat is verschrikkelijk!"

»Wat Florida evenwel betreft, dat zal niet moeielijk tot onderwerping
te brengen zijn."

»Denkt gij!"

»Ja zeker; maar ongelukkig levert die onderwerping de eindoverwinning
niet op!"

»Als Gilbert nu maar geene onvoorzichtigheden of roekeloosheid
begaat!" zei miss Alice, terwijl zij de handen vouwde.

»O, dat zal hij niet doen," zei Zermah. »Waarom zou hij dat doen?"

»Och, als hij eens aan het verlangen gehoor gaf om zijne familie voor
eenige uren weer te zien! Hij bevindt zich thans zoo nabij haar..."

»Zoo nabij haar en u, niet waar, miss Alice," hernam Zermah. »Behoort
gij niet reeds tot de familie Burbank?"

»Ja, Zermah, reeds door het hart!"

»Neen, vrees niet, Alice," zei master Walter Stannard. »Gilbert is te
verstandig om zich zoo bloot te stellen, vooral nu het den Commodore
Dupont nog slechts weinige dagen zal kosten om Florida te bezetten. Nu
zou zoo'n uitstapje in eene landstreek, waar de federalisten nog niet
baas zijn, eene onverschoonbare roekeloosheid wezen."

»Vooral, nu de gemoederen meer dan anders tot gewelddadige
buitensporigheden geneigd zijn," sprak Zermah.

»Inderdaad, de stad is dezen morgen zeer woelig," hernam master
Walter Stannard. »Ik heb die volksmenners gezien. Ik heb ze hooren
schreeuwen! Texar verlaat hen in de laatste acht of tien dagen niet
meer. Hij dwingt hen, hij hitst hen op, en die boosdoeners zullen
eindelijk de lagere volksklassen in opstand brengen, niet alleen
tegen de bestaande autoriteiten, maar ook tegen die inwoners, welke
hunne zienswijze niet deelen."

»Zoudt gij niet wèl doen, master Stannard," zei toen Zermah, »door
Jacksonville, althans voor eenigen tijd, te verlaten? Het zou dan
voorzichtig zijn er niet weer te keeren, dan na de bezetting van
Florida door de federalistische troepen. Master Burbank heeft mij
opgedragen, u nogmaals te verzekeren, dat hij zich gelukkig gevoelen
zou, wanneer miss Alice en gij uwen intrek in Castle-House zouden
nemen."

»Jawel... jawel!..." antwoordde master Walter Stannard. »Ik heb het
aanbod van Burbank niet vergeten."

»Welnu?" vroeg de mestiesche.

»Maar," ging Stannard voort, »zal Castle-House zooveel veiliger zijn
dan Jacksonville? Wanneer die gelukzoekers, die kerels zonder God
of gebod, die verdwaasden, hier meester zullen zijn, zullen zij zich
dan ook niet over de omstreken uitstorten en zullen de plantages een
bolwerk zijn tegen hunne vernielzucht?"

»Mijnheer Stannard," antwoordde Zermah, »mij dunkt dat het in
oogenblikken van gevaar verkieselijk is, vereenigd en bij elkander
te zijn."

»Zermah heeft gelijk, pa," zei Alice. »Mij dunkt ook dat het beter is,
allen bij elkander te Camdless-Bay te zijn."

»Ongetwijfeld, Alice," antwoordde master Stannard. »Ik wijs het
voorstel van mijn vriend Burbank niet van de hand. Maar ik geloof aan
een anderen kant ook niet, dat het gevaar  zoo onmiddellijk dreigend
is. Zermah zal onze vrienden mededeelen, dat ik nog eenige dagen
behoef, om regel op mijne zaken te stellen, en dan..."

»En dan?" vroeg Zermah.

»En dan?" herhaalde Alice. »Waarom aarzelt gij, pa?"

»Dan zullen wij te Castle-House de gastvrijheid inroepen," voleindigde
Stannard.

»En als mijnheer Gilbert terugkomt, dan zal hij allen, die hij
liefheeft, vereenigd vinden," zei Zermah.

Zermah nam afscheid van master Walter Stannard en zijne dochter. Daarna
begaf zij zich, zonder zich om de heerschende volksopgewondenheid,
die al meer en meer toenam, te bekreunen, naar den kant der kaden en
der haven, waar de administrateur Perry haar reeds wachtte. Beiden
stegen in het vaartuig, dat hen aangebracht had en staken de rivier
over. Natuurlijk hervatte master Perry het gesprek juist ter plaatse,
waar het door hunne aankomst te Jacksonville afgebroken was geworden.

Misschien vergiste zich master Walter Stannard, toen hij beweerde dat
het gevaar nog niet zóó dreigend was. Misschien had hij dat ook maar
gezegd, om Alice gerust te stellen.

Maar de gebeurtenissen zouden sneller vooruitgaan dan menigeen denken
kon, en Jacksonville zou daarvan het eerst den weerslag ondervinden.

Het moet evenwel erkend worden, dat het federalistisch gouvernement
steeds met zeer veel omzichtigheid te werk ging, met het onmiskenbare
doel, om de belangen der Zuidelijken zooveel mogelijk te sparen. Het
wilde slechts langzaam met op elkander volgende maatregelen te
werk gaan.

De voorzichtige Abraham Lincoln had twee jaren nadat de
vijandelijkheden begonnen waren, de afschaffing der slavernij binnen
het geheele grondgebied der Vereenigde Staten van Noord-Amerika nog
niet afgekondigd. Verscheidene maanden zouden nog voorbijspoeden,
alvorens eene boodschap van den President der Republiek de oplossing
van het vraagstuk zoude voorstellen, door den terugkoop en de daardoor
mogelijke invrijheidstelling der slaven, voordat de afschaffing der
slavernij zoude afgekondigd worden.

Tot dat doeleinde werd bij de opening van het Congres eene som van
twee en een half millioen dollars toegestaan, met bepaling dat voor
iederen in vrijheid gestelden slaaf eene som van vijf honderd dollars
bij wijze van schadeloosstelling zoude kunnen worden uitbetaald.

Eenige generaals van het leger der Noordelijken hadden zich gemachtigd
gerekend, om de slavernij in de streken, door hunne troepen bezet, af
te schaffen; maar tot heden waren zij gedesavoueerd geworden. De opinie
omtrent die bevoegdheid was nog niet onverdeeld gevestigd, en men
beriep zich op verscheidene militaire opperhoofden der Noordelijken,
die hunne meening niet onder stoelen of banken verborgen, dat zij
die maatregelen noch logisch noch ter goeder tijd getroffen vonden.

Middelerwijl had de oorlog zijn voortgang en viel geheel en al ten
nadeele van de geconfedereerden of Zuidelijken uit. Hun Generaal Price
had op den 12den Februari den Staat Arkansas met het contingent van
de militietroepen van den Staat Missouri moeten ontruimen. Men had
het reeds ervaren, dat het fort Henry door de federalistische troepen
genomen en bezet gehouden was. Thans waren deze bezig met de belegering
van het fort Donelson, hetwelk door een machtig artilleriepark
verdedigd en door buitenwerken, die eene uitgestrektheid van vier
kilometers hadden, en de kleine stad Dover daarin opnamen, gedekt werd.

Toch, in weerwil van de koude en de sneeuwjachten, viel dit zoo
sterke fort, van twee kanten besprongen, aan de landzijde door de
vijftienduizend man van Generaal Grant, en aan de rivierzijde door
de kanonneerbooten van den Commodore Foote, op den 14den Februari in
handen van de Noordelijken, waarbij eene geheele divisie der Zuidelijke
troepen in krijgsgevangenschap geraakte en hunne tegenstanders een
aanzienlijken buit aan wapentuig, munitie en levensbehoeften maakten.

Dat was inderdaad een gevoelige nederlaag voor de geconfedereerden. De
indruk, daardoor teweeggebracht, was dan ook in den volsten zin des
woords onmetelijk te noemen.

Als onmiddellijk gevolg daarvan moest de terugtocht van Generaal
Johnston beschouwd worden, waardoor de belangrijke stad Nashville,
aan de Cumberland-rivier gelegen, de hoofdplaats van den Staat
Tennessee prijs gegeven werd. Hare bewoners, door een panischen schrik
overvallen, verlieten haar, terwijl die van de stad Columbus in den
Staat Ohio weinige dagen later hetzelfde lot ondergingen. Daardoor
geraakte de geheele Staat Kentucky weer in de macht van het
federalistisch gouvernement.

Men zal zich gemakkelijk kunnen voorstellen met welke gevoelens van
toorn, met welke denkbeelden van wraak die gebeurtenissen in den Staat
Florida ontvangen en opgenomen werden. De autoriteiten zouden inderdaad
onvermogend geweest zijn, om de beweging, welke ontkiemde en zich tot
in de verst afgelegen gehuchten van de graafschappen voortplantte,
te smoren of maar te breidelen.

Waarlijk, men kon gerust zeggen, dat het gevaar voor hen die de
algemeene meeningen van de Zuidelijken niet deelden en hunne plannen
van weerstand tegen de federalistische legerkorpsen niet omhelsden
en schraagden, ieder uur grooter werd. Te Tallahassee en te Sint
Augustijn hadden oproerige bewegingen plaats, die zeer moeielijk te
onderdrukken waren. Maar voornamelijk dreigde de volksberoering zich
te Jacksonville in ergerlijke daden van geweld te uiten.

Men begrijpt dat de toestand te Camdless-Bay in deze omstandigheden al
meer en meer onrustbarend werd. Intusschen zou master James Burbank met
zijne dienstbaren, die vol toewijding voor zijn persoon waren, wellicht
weerstand kunnen bieden, althans de eerste aanvallen afslaan, hoewel
het in die tijden zeer moeielijk was zich van munitie en wapenen te
voorzien. Master Walter Stannard daarentegen, meer dadelijk bedreigd,
had alle redenen om voor de veiligheid zijner woning en voor de
toekomst van zijne dochter, van al de zijnen en ook van zich zelven
te vreezen.

James Burbank, die al de gevaren van dien toestand inzag, schreef hem
brief op brief. Hij zond verscheidene boden naar hem toe, om hem uit
te noodigen dadelijk en zonder uitstel naar Castle-House te komen.

Daar zou men betrekkelijk in veiligheid zijn, en wanneer men
genoodzaakt werd eene andere schuilplaats te zoeken, wanneer men
gedwongen werd meer binnenslands eene toevlucht te zoeken, totdat
de federalistische troepen door hunne aanwezigheid de veiligheid
zouden hersteld hebben, dan zou dat van daar uit gemakkelijk te
volvoeren zijn.

Tegenover dien aandrang kon master Walter Stannard geen weerstand
bieden. Hij besloot dan ook Jacksonville voor een korten tijd--zoo
hij hoopte--te verlaten, om zijn intrek op Castle-House te nemen.

Hij vertrok in den ochtend van den 23sten Februari zoo geheimzinnig
mogelijk en zonder zelfs iets omtrent zijne voornemens te hebben laten
gissen. Een vaartuig wachtte hem in eene kleine kreek van de Sint John,
op een afstand van ongeveer eene mijl bovenstrooms gelegen. Miss Alice
en hij scheepten zich daarin in, staken de rivier over en kwamen in
de kleine havenkom aan, alwaar hen de familie Burbank wachtte.

Het is niet moeielijk zich de ontvangst voor te stellen, die hen ten
deel viel. Was toch miss Alice niet reeds eene dochter van mevrouw
Burbank? Allen waren thans vereenigd, niet waar? Men zou die kwade
dagen te zamen doorbrengen en men zou zich daardoor meer veilig
gevoelen en minder angsten ondervinden.

Om de waarheid onverholen te zeggen, het was waarlijk meer dan tijd,
dat de familie Stannard Jacksonville verlaten had. Den volgenden
ochtend viel eene bende boosdoeners het huis van master Walter aan,
die hunne euveldaden en hunne gewelddadigheden eene kleur van vermeende
vaderlandsliefde verleenden. De autoriteiten hadden de grootste moeite
om de plundering van die woning te beletten en slaagden daarin maar
ternauwernood, zoo ook om eenige andere heerenhuizen te beveiligen,
welke aan eerbare burgers toebehoorden, die evenwel geen aanhangers
van de separatistische denkbeelden waren. Het was duidelijk dat
het oogenblik naderde, dat die magistraten overvleugeld en door
opperhoofden der muiters vervangen zouden worden.

En die laatsten, wel verre van de gewelddadigheden met kracht en
ernst tegen te gaan, zouden eerder daartoe aansporen.

En inderdaad, zooals master Walter Stannard aan Zermah medegedeeld
had, was Texar eenige dagen geleden er toe overgegaan om zijn
onbekend woonoord te verlaten en naar Jacksonville te komen. Daar
had hij zijne gewone makkers weergevonden, die onder het meest
onzedelijke en walgelijke gedeelte der Floridasche bevolking van de
verschillende plantages, op de beide oevers der Sint John gelegen,
te zamen gestroomd, aangeworven waren. Die woestelingen verkondigden
luid, dat zij hunnen wil zoowel bij de bewoners der stad als bij die
der omstreken zouden doen zegevieren. Zij hielden briefwisseling met
het meerendeel hunner aanhangers in de verschillende graafschappen
van Florida. Door het beginsel der slavenquaestie behendig op den
voorgrond te plaatsen, wonnen zij dagelijks terrein.

Nog slechts weinige dagen, dan zouden zij zoowel te Jacksonville als
te Sint Augustijn, alwaar reeds al de zwervelingen, al de gelukzoekers,
al de woudloopers, die zoo veelvuldig in dat land werden aangetroffen,
samenschoolden, meester van den toestand zijn, dan zouden zij over de
macht beschikken, en dan zouden zij zoowel over de militaire als over
de civiele aangelegenheden te beschikken hebben. De militie-korpsen,
de geregelde krijgsmacht zou dan niet dralen gemeene zaak met
die woestelingen te maken, hetgeen toch gewoonlijk en noodlottig
genoeg geschiedt in die dagen van oproer en muiterij, waarin de
gewelddadigheden aan de orde van den dag zijn.

James Burbank bleef niet onbekend met hetgeen buiten Camdless-Bay
voorviel.

Verscheidene zijner vertrouwelingen, waarop hij volkomen staat
kon maken, hielden hem voortdurend op de hoogte van de woelingen
en bewegingen, die te Jacksonville voorbereid werden. Hij wist dat
Texar daar weer opgetreden was, dat zijn verfoeielijke invloed op
de lagere volksklasse, die evenals hij van Spaanschen oorsprong was,
zich al meer en meer uitbreidde.

Zulk een man aan het hoofd der stedelijke regeering was eene
voortdurende directe bedreiging tegen Camdless-Bay! James Burbank
bereidde zich dan ook op iedere mogelijke gebeurlijkheid voor,
zoowel tot het bieden van tegenstand, wanneer de mogelijkheid daarvan
mocht blijken, als tot het aannemen van den terugtocht, wanneer men
genoodzaakt mocht worden Castle-House aan plundering en brandstichting
ten prooi te laten.

Vóór alles was het voorzien in de veiligheid van zijne familie en
van zijne vrienden het onderwerp zijner gedachten.

Zermah betoonde gedurende die weinige dagen inderdaad eene grenzenlooze
toewijding. Zij bewaakte ieder uur van den dag de toegangen naar de
plantage, vooral die, welke van den kant der rivier kwamen. Eenige
slaven, door haar onder de schrandersten en van de meest welwillende
geaardheid uitgezocht, bleven nacht en dag op de posten, welke zij
hun aangewezen had.

Zoo was men eenigermate tegen een overval beveiligd. Iedere poging
toch om de plantage Camdless-Bay aan te tasten, zou onmiddellijk en
bijtijds ontdekt worden, zoodat de familie Burbank nimmer onverhoeds
kon overvallen worden, maar steeds tijd zoude hebben, om binnen
Castle-House hare toevlucht te kunnen nemen.

Maar James Burbank zou voorshands althans niet door een directen
aanval, gewapenderhand uitgevoerd, verontrust worden. Zoolang
de openbare macht niet in handen van Texar en zijne volgelingen
gevallen was, zouden dezen met omzichtigheid te werk moeten gaan. Maar
intusschen werden toch de nog aan het roer zijnde magistraten door de
openbare meening genoopt om een maatregel te nemen, die eene soort van
genoegdoening zoude verschaffen aan de aanhangers van de slavernij,
als verbitterde vijanden tegen hunne tegenstanders, de Noordelijken.

James Burbank kon als de meest gewichtige van de kolonisten van
Florida, ook als de meest rijke beschouwd worden, en men was maar al
te zeer bekend met zijne vrijzinnige denkbeelden. Men had het vooral
dan ook op hem gemunt, en hij was het die het eerst opgeroepen werd
om uitleg te geven van zijne persoonlijke denkbeelden omtrent de
bevrijding der slaven. Dat was waarlijk eene lastig op te lossen
vraag te midden van eene slavenhoudende bevolking.

In den avond van den 26sten Februari kwam een ordonnans, die door het
stedelijk bestuur van Jacksonville afgezonden was, te Camdless-Bay
aan en overhandigde aan James Burbank een officieel schrijven,
hetwelk aan hem geadresseerd was.

Ziehier wat dat schrijven inhield:

»Bevel aan master James Burbank, om zich morgen den 27sten Februari,
des ochtends te elf uren in persoon te vervoegen bij de autoriteiten
van Jacksonville op Court-Justice."

Overigens behelsde dat papier geen woord!



VII.

IN WEERWIL VAN ALLES.


Wanneer dat de donderslag nog niet was, dan was het toch de
bliksemstraal die hem voorafgaat.

En al toonde James Burbank zich niet ontsteld bij de ontvangst van
dien brief, dan toch vervulde die de geheele familie met angst en
ontzetting. En dat niet zonder reden.

Waarom toch was de eigenaar van Camdless-Bay naar de hoofdplaats
Jacksonville opgeroepen? Ja, opgeroepen! Want het was degelijk een
bevel en geene uitnoodiging om voor de autoriteiten te verschijnen.

Wat verlangde men toch van hem?

Was het een maatregel, welke een gevolg was van een voorstel tot
onderzoek, dat tegenover hem ingesteld werd?

Werd zijne vrijheid, zijn leven wellicht daarom bedreigd?

En zou men hem, wanneer hij gehoorzaamde, wanneer hij de zijnen
verliet, naar Castle-House laten wederkeeren?

En zou men, wanneer hij niet gehoorzaamde en niet naar Jacksonville
ging, geweld gebruiken om hem te noodzaken?

O, aan welke gevaren, aan welke gewelddadigheden zou hij de zijnen
in dit laatste geval niet blootstellen?

»Ge zult niet gaan, James!"

Het was mevrouw Burbank die zoo sprak en die--men gevoelde het--het
woord uit aller naam voerde.

»Neen, mijnheer Burbank!" sprak miss Alice op hare beurt. »Gij kunt,
gij moogt er niet aan denken om ons te verlaten..."

»Neen, dat mag niet!" herhaalde Walter Stannard.

»En waarom zoudt gij zoo iets doen?" vroeg master Edward Carrol.

James Burbank keek zijn vriend met doordringenden blik aan.

»Ja, kijk mij maar aan!" hernam deze. »Ik herhaal mijne vraag: waarom
zoudt gij zoo iets doen? Om u aan de genade of beter aan de willekeur
van dergelijke lieden over te geven?"

James Burbank bleef nog steeds zwijgen. In de eerste oogenblikken
was bij de ontvangst van die brutale oproeping zijne verontwaardiging
opgewekt geworden, en die kon hij zoo spoedig niet bedwingen.

Maar wat was er toch geschied, dat die magistraten zoo stoutmoedig
maakte? Waren de makkers en aanhangers van Texar reeds meester van
het bestuur?

Hadden zij de regeering, die nog eenige gematigdheid aan den dag legde,
reeds omver geworpen? En hadden zij hare plaats reeds ingenomen?

Neen, dat was het geval niet! De administrateur, master Perry, was
dienzelfden namiddag van Jacksonville op de plantage teruggekeerd en
had geene tijding medegedeeld, die zoo iets kon doen vermoeden.

»Misschien is in de laatste dagen een oorlogsfeit in het voordeel der
Zuidelijken uitgevallen," meende master Walter Stannard, »hetwelk de
Floridasche autoriteiten kan aanzetten om meer gewelddadig tegenover
ons op te treden."

»Ik vrees waarlijk dat dit het geval is," antwoordde Edward Carrol.

»En waaraan ontleent gij die vrees?" vroeg mevrouw Burbank.

»Wanneer de Noordelijken eene nederlaag geleden hebben, dan zullen
de boosdoeners vermeenen geen redenen meer te hebben, om de nadering
van den Commodore Dupont te duchten, en dan zijn zij in staat tot
alle uitspattingen en losbandigheden over te slaan."

»Men verhaalde dat de federalistische troepen in den Staat Texas
voor de militietroepen van Sibley het veld hebben moeten ruimen,"
hernam master Walter Stannard, »en dat zij, na eene vrij ernstige
nederlaag bij Valvesde geleden te hebben, den Rio Grande weer hebben
moeten overtrekken."

»Maar is dat waar?"

»Zoo vertelde mij althans ongeveer een uur geleden een man van
Jacksonville."

»Klaarblijkelijk heeft die tijding," meende Edward Carrol, »die kerels
zoo stoutmoedig gemaakt."

»Zullen het leger van Generaal Sherman en de flottilje van den
Commodore Dupont dan nimmer komen?" riep mevrouw Burbank uit.

»Wij hebben nog slechts den 26sten Februari," antwoordde miss Alice,
»en volgens den brief van Gilbert zullen de schepen van den Commodore
eerst op den 28sten zee kiezen."

»En dan zal er nog tijd noodig zijn om de mondingen der Sint John
te bereiken," antwoordde master Walter Stannard, »daarna andermaal
tijd om de vaarwaters te bemachtigen, om de bank over te stevenen,
om eene landing te Jacksonville te bewerkstelligen... Gij kunt gerust
op tien dagen rekenen, alvorens..."

»Tien dagen?" mompelde miss Alice.

»Nog tien dagen!"... herhaalde mevrouw Burbank.

»Ja, nog tien dagen!" antwoordde Stannard.

»En wie weet hoeveel ongelukken wij in dat tijdsverloop kunnen
ondervinden," vervolgde de arme vrouw.

»Ja, God weet dat alleen!"

James Burbank had aan dat gesprek geen deel genomen. Hij peinsde;
met de oproeping voor zich, vroeg hij zich af, wat hij doen moest.

Zou hij weigeren te antwoorden? Maar was dat het gevaar niet
uitlokken om de geheele bevolking van Jacksonville, onder openlijke
of stilzwijgende goedkeuring der autoriteiten, naar Camdless-Bay te
zien stormen? En welke gevaren zouden dan aan zijne familie niet te
wachten staan?

Neen, het was beter dat hij slechts zijn eigen persoon waagde. Al zou
zijn leven of zijne vrijheid gevaar loopen, dan kon hij ten minste
hopen, dat dit gevaar slechts hem zoude dreigen.

Mevrouw Burbank gevoelde de hevigste ongerustheid in haar gemoed
opwellen en hield het oog op haren echtgenoot gevestigd. Zij kende hem
en wist dat een hevige strijd in zijn binnenste woedde. Zij aarzelde
evenwel eene vraag tot hem te richten.

En van hun kant aarzelden miss Alice, master Walter Stannard en Eduard
Carrol ook om hem te vragen, welk antwoord hij vermeende te moeten
geven op dat bevel van Jacksonville.

Het was de kleine Dy, die zich, ongetwijfeld geheel en al onbewust,
tot tolk der geheele familie maakte. Zij was tot haren vader gegaan,
die haar opgenomen en op zijn schoot geplaatst had.

»Papa?" zeide zij op vragenden toon.

»Wat wilt ge, lieve?"

»Zult gij naar die booze menschen gaan, die ons zooveel leed willen
berokkenen?"

»Ja... kindlief... ik zal gaan..."

»James!..." riep mevrouw Burbank uit.

»Papa!"... kreet het kleine meisje ontzet.

»Het moet!... Het is mijn plicht!... Ja, ik zal gaan!"

James had met zulk een vastbesloten stem gesproken, dat iedereen
gevoelde, dat het nutteloos zou zijn dit voornemen te bestrijden,
waarvan hij de gevolgen, hoe schrikkelijk ook, voorzeker berekend
en gewogen had. Zijne echtgenoote had naast hem plaats genomen; zij
omhelsde hem, zij sloot hem in hare armen; maar zij sprak geen enkel
woord. Wat zou zij bovendien ook hebben kunnen zeggen?

»Vrienden," sprak James Burbank, »het is, alles wel beschouwd, zeer
goed mogelijk, dat wij de gevolgen van dat willekeurig bevel zeer
ver overdrijven."

»Ja, die mogelijkheid bestaat," zei Edward Carrol.

»Waarvan kan men mij beschuldigen?" ging master Burbank
voort. »Feitelijk van niets. Dat weet men zeer goed. Men kan mij mijne
meeningen ten laste leggen, dat is zoo! Maar mijne meeningen zijn
mijn eigendom, niet waar? Nimmer heb ik ze voor mijne tegenstanders
onder stoelen of banken gestoken, en ik zal niet aarzelen hen in het
aangezicht te zeggen, wat ik mijn geheele leven lang gedacht heb."

»Maar dat zou juist gevaarlijk zijn!" kreet mevrouw Burbank
handenwringend.

»Wij zullen u vergezellen, James," zei Edward Carrol.

»Ja, wij gaan met u!" beaamde master Walter Stannard. »Wij zullen u
niet zonder ons naar Jacksonville laten vertrekken. Neen, dat zullen
wij niet."

»Neen, dat kan niet, vrienden," sprak James Burbank. »Ik alleen
heb bevel gekregen, om voor de magistraten van Court-Justice te
verschijnen; ik zal alleen naar Jacksonville gaan."

»Maar... James!" riep mevrouw Burbank wanhopend uit.

»Het zou kunnen wezen," vervolgde de eigenaar van Camdless-Bay,
»dat ik eenige dagen opgehouden werd. Gij Edward en gij Carrol moet
dus gebiedend op de plantage blijven; want aan u moet ik thans mijne
familie toevertrouwen."

»Gaat gij ons dan verlaten, paatje-lief?" vroeg de kleine Dy met
tranen in de oogjes.

»Ja, kleine meid," antwoordde haar vader op luchtigen toon. »Maar..."

»Maar wat, papa?" vroeg het kleine ding.

»Als ik morgen niet met u ontbijt, dan reken ik er toch op, dat ik
terug zal zijn om te dineeren. En... dan zullen wij den geheelen
avond te zamen doorbrengen...."

Het kind sloeg hare betraande oogjes naar haren vader.

»Kom, zeg mij," vervolgde hij medelijdend, »al zal ik niet veel tijd
te Jacksonville hebben, zoo zal mij toch nog wel een kwartiertje
overblijven, om wat voor je in te koopen. Zeg mij dus wat je genoegen
zal doen? Wat moet ik voor je meebrengen?"

»Meebrengen?.... O, papa, breng u zelve mee!" antwoordde het lieve
kind.

Na dat woord, hetwelk zoozeer het verlangen van allen schetste, ging
de familie uiteen, om rust te zoeken. James Burbank beijverde zich
evenwel, alvorens ook zoo te doen, al die veiligheids-maatregelen te
treffen, welke door de omstandigheden geboden werden.

De nacht ging zonder bijzonder voorval voorbij.

Den volgenden ochtend ging James Burbank, die reeds bij het aanbreken
van den dag opgestaan was, de bamboelaan door en richtte zijne
schreden naar de kleine havenkom. Daar gaf hij de noodige bevelen,
dat een vaartuig tegen acht uren zoude gereed zijn, om hem naar de
overzijde der rivier over te zetten.

Toen hij van de pier naar Castle-House terugkeerde, sprak hem Zermah,
die hem ontmoette, aan.

»Meester," vroeg zij, »zijt gij vast besloten om naar Jacksonville
te gaan?"

»Ja, Zermah," antwoordde hij, »en ik ben in het belang der veiligheid
van allen verplicht zoo te handelen. Gij begrijpt mij toch, niet waar?"

»Ja, meester. Ik gevoel dat eene weigering uwerzijds waarschijnlijk
de benden van Texar naar Camdless-Bay zal lokken."

»En dat gevaar, hetwelk als het grootste van alle te beschouwen is,
moet, het koste wat het wil, vermeden worden!"

»Verlangt gij, dat ik u vergezellen zal?"

»Ik verlang integendeel, Zermah, dat gij op de plantage zult
blijven. Gij moogt mijne echtgenoote, mijne dochter niet verlaten,
voor het geval, dat een gevaar haar vóór mijne terugkomst zou kunnen
bedreigen."

»Welnu, ik zal ze niet verlaten, meester!"

»Geen enkel oogenblik, Zermah?"

»Geene minuut, geene seconde; daar kunt gij verzekerd van zijn. Wees
dus gerust."

»Hebt gij niets nieuws vernomen?"

»Neen. Het is evenwel vrij zeker, dat verdachte lieden rondom
de plantage dwalen. Men zou zeggen dat zij haar bewaken en
bespieden. Gedurende den nacht hebben nog twee of drie vaartuigen op
de rivier gekruist."

»Weet gij dat zeker?"

»Ja, master Burbank. En het komt mij voor alsof men gist, dat mijnheer
Gilbert vertrokken is om dienst te nemen bij de federalistische
krijgsmacht, dat hij onder de bevelen van den Commodore Dupont
staat en dat hij door den lust bekropen kan worden om heimelijk naar
Camdless-Bay te komen."

»Mijn brave jongen!" antwoordde James Burbank. »Neen, zoo iets
vrees ik niet. Hij is te verstandig om zulk eene onvoorzichtigheid
te bedrijven."

»Ik vrees, meester, dat Texar dienaangaande eenigen argwaan koestert,"
hernam Zermah. »Men verzekert dat de invloed van dien schavuit iederen
dag grooter wordt. Wantrouw vooral dien Texar, meester, wanneer gij
te Jacksonville zult zijn. Wantrouw hem!"

»Ja, zooals ik een vergiftige slang zou doen, Zermah. Ja, ik zal
voorzichtig zijn en goed uitkijken. Maar wanneer hij gedurende mijne
afwezigheid een aanslag op Castle-House ondernam...."

»Wees slechts bezorgd voor u zelven, meester, en vrees niets voor
ons. Uwe slaven zullen de plantage wel weten te verdedigen. Als
het zal moeten zijn, zullen zij zich tot den laatsten man laten
dooden. Allen zijn vol toewijding voor u. Zij hebben u lief. Ik weet
wat zij denken, wat zij zeggen en wat zij, als het oogenblik daar
zal zijn, doen zullen. Men is reeds van andere plantages herwaarts
gekomen, om hen tot opstand aan te zetten... Maar zij willen er niets
van weten. Allen maken slechts ééne groote familie uit, die u innig
verknocht is. Gij kunt op hen rekenen."

»Ik weet het Zermah, ik weet het, en ik reken ook op hen."

James Burbank ging naar het woonhuis terug. Toen het oogenblik tot
vertrek gekomen was, zeide hij vaarwel aan zijne echtgenoote, aan zijn
dochtertje, aan miss Alice. Hij beloofde hen, in tegenwoordigheid
van die magistraten te Jacksonville, welke hem voor zich ontboden
hadden, kalm te blijven en niets te doen of te zeggen wat hen tot
gewelddadigheden zoude kunnen verlokken, onverschillig wie zij ook
zijn mochten. Zeer zeker zou hij dienzelfden dag weer op Camdless-Bay
terug zijn.

Daarna nam hij afscheid van al de zijnen en vertrok.

Zeer zeker had James Burbank alles voor zich zelven te duchten. Hij was
evenwel veel meer ongerust over zijne familie, die hij op Castle-House
moest achterlaten en die aan zoovele gevaren blootgesteld kon zijn.

Walter Stannard en Edward Carrol vergezelden hun vriend tot bij de
kleine haven, die, zooals men weet, aan het uiteinde der bamboelaan
gelegen was. Daar beval hij hun nogmaals zijne lievelingen aan
en stapte toen in het vaartuig, dat, door eene flink doorstaande
zuidwesten bries voortgestuwd, zich met snelheid van de aanlegplaats
van Camdless-Bay verwijderde.

Een uur later, zoo omstreeks tegen tien uren, landde James Burbank
op de kade te Jacksonville.

Die kade was toen nagenoeg verlaten. Er bevonden zich slechts eenige
weinige vreemde zeelieden, die zich onledig hielden met het lossen
van vrachtgoederen uit de doggers. James Burbank werd dus bij zijne
aankomst niet herkend, en kon hij zich, zonder dat daarvan door iemand
melding gemaakt werd, naar master Harvey, een zijner correspondenten,
begeven, die aan het andere uiteinde der haven woonde.

Master Harvey was zeer verbaasd hem te zien en ontveinsde zijne
ongerustheid deswege niet. Hij had de hoop gekoesterd, dat de heer
Burbank niet aan de oproeping, om voor de Court-Justice te verschijnen,
zoude gehoorzamen. In de stad koesterde het meerendeel der bevolking
dezelfde meening. Wat aanleiding tot dat kort en bondig bevelschrift
had gegeven, om voor de magistraten te verschijnen, daaromtrent kon
master Harvey niets mededeelen.

Zeer waarschijnlijk wilde men, om aan de openbare meening voldoening
te schenken, aan James Burbank inlichtingen vragen over zijne houding
sedert het uitbreken van den oorlog en over zijne denkbeelden ten
opzichte der slavernij. Dit kon vrij overbodig geacht worden, daar èn
die houding èn die denkbeelden genoegzaam bekend waren. Misschien wilde
men zich van zijn persoon verzekeren, om in hem, die als aanhanger der
Noordelijken en als de rijkste kolonist van geheel Florida beschouwd
werd, een gijzelaar te hebben. Had hij niet beter gedaan met te
Camdless-Bay te blijven? Zoo althans was de meening van master Harvey.

»En kunt gij niet dadelijk terugkeeren," vroeg de waardige
correspondent, »daar, zooals gij zegt, niemand te Jacksonville weet,
dat gij aangekomen zijt?"

Neen, dat ging niet, James Burbank was niet gekomen om heen te gaan.

Hij wilde weten, waaraan hij zich voortaan te houden zoude hebben,
en dat zou hij weten.

Hij richtte toen eenige vragen tot zijn correspondent, die in innig
verband met den toestand, waarin hij zich bevond, stonden.

»Zijn de autoriteiten weggejaagd?"

»Nog niet. Maar hunne positie is niet benijdenswaardig en wordt
wel bedreigd."

»Dus de volksmenners zijn te Jacksonville nog niet op het kussen?"

»Neen, maar bij het eerste opstootje zullen zij er wel op komen. De
toestand van de oude autoriteiten is volkomen onhoudbaar; bij de
eerste beweging moeten zij omvergeworpen worden."

»Heeft de Spanjaard Texar de hand in de oproerige beweging, die onder
de bevolking voorbereid werd?"

»Ja, zeker."

»Heeft hij invloed?"

»Men beschouwt hem als het hoofd van het meest geavanceerde gedeelte
der partij van de aanhangers der slavernij."

»En beschikt die partij over eenige macht?"

»Men rekent er op als op het onvermijdelijke, dat hij en zijne makkers
weldra het gezag over de stad in handen zullen hebben."

»Zijn de laatste wapenfeiten, waarvan de berichten zich over geheel
Florida beginnen te verspreiden, al dan niet bevestigd geworden?"

»Ja, dat zijn zij thans. De organisatie der Zuidelijke Staten heeft
geheel en al plaats gegrepen. Het gouvernement is op den 22sten
Februari geïnstalleerd geworden."

»Wie zijn tot regeeringsleden gekozen?"

»Tot president is Jefferson Davis en tot vice-president Stephens
gekozen. Beiden zijn voor een tijdvak van zes jaren met het gezag
bekleed. Drie dagen later heeft Jefferson Davis aan het Congres,
dat uit twee kamers samengesteld en te Richmond te zamen geroepen is,
het voorstel gedaan om den verplichten persoonlijken diensttijd in te
voeren, en is dat met overgroote meerderheid van stemmen aangenomen."

»En verder? Hoe is de loop der gebeurtenissen?"

»Sedert dat tijdstip hebben de geconfedereerden eenige partieele
voordeelen behaald, die evenwel op geene groote belangrijkheid
kunnen bogen. Daarenboven, een groot gedeelte van het leger van den
Generaal Mac Clellan was, zooals men beweerde, op den 24sten Februari
de boven-Potomac overgetrokken en had daardoor de ontruiming van
Columbus door de Zuidelijken noodzakelijk gemaakt."

»Maar dat zijn zeer gewichtige tijdingen, master Harvey."

»Als ze zich bevestigen, zeker! Men vertelt ook, dat in de nabijheid
van de Mississippi een groote veldslag aanstaande is. Daardoor zou
het leger der Zuidelijken voeling met dat van Generaal Grant krijgen."

»En hoe staat het met het smaldeel, hetwelk de Commodore Dupont naar
de mondingen der Sint John gericht heeft?"

»Het gerucht heeft zich verspreid, dat de flottilje van dien zeevoogd
de vaarwaters binnen een tiental dagen zou bemachtigen."

»Dat zal den toestand hier nog meer gespannen maken, dunkt u niet?"

»Ja, zeker zal het dat! Wanneer Texar en zijne aanhangers een aanslag
in den zin hebben, die hen het gezag over de stad in handen moet
spelen en die hen veroorloven zal aan hunne persoonlijke wraakzuchtige
gevoelens bot te vieren, dan moeten zij zich inderdaad haasten."

Zoo was de stand van zaken te Jacksonville, en ... wie weet of het
voorval met James Burbank de ontknooping niet ging verhaasten?

Toen het vastgestelde uur om te verschijnen gekomen was, verliet James
Burbank de woning van zijn correspondent en richtte zijne schreden naar
het plein, alwaar het gebouw van Court-Justice verrees. Er heerschte
eene groote opgewondenheid in de straten. De bevolking drong in grooten
getale naar dien kant. Men gevoelde als het ware, dat uit die zaak,
welke uit haar zelve weinig belangrijk was, een oproer kon groeien,
welks gevolgen betreurenswaardig konden zijn.

Het bedoelde plein was overvuld. Half blanken, mestiezen, mulatten
en negers krioelden daar en waren natuurlijk zeer onstuimig. Wanneer
ook al het getal van hen, die eene plaats binnen de gerechtszaal
van Court-Justice bekomen hadden, vrij beperkt was, zoo waren toch
vooral aanhangers van Texar er in geslaagd daar binnen te dringen
en bevonden zich te midden van een zeker aantal eerlijke lieden,
die tegen iedere daad van onrechtvaardigheid en onbillijkheid gekant
waren. Het zou dezen evenwel zeer moeielijk zijn weerstand te bieden
aan dat gedeelte van de bevolking, dat er op uit scheen, het bestaande
stedelijke bestuur van Jacksonville omver te werpen.

Toen James Burbank op het plein verscheen, werd hij dadelijk
herkend. Heftige kreten, die hem volstrekt niet gunstig in de
ooren konden klinken, barstten toen los. Eenige moedige burgers
evenwel sloten zich bij hem aan en vormden een kring rondom hem. Zij
wilden niet, dat een eervol man, zoo geacht als de grondbezitter
van Camdless-Bay, zonder verdediging blootgesteld zoude zijn aan de
handtastelijkheden van eene verdwaasde menigte.

Volgens hen had James Burbank, door aan de oproeping, die hij
ontvangen had, te gehoorzamen, bewijzen gegeven van vastberadenheid
en waardigheid. En daarvoor moest men hem dankwijten.

James Burbank was dus in staat, zich over dat plein een doortocht
te banen. Hij betrad ongehinderd den drempel van de deur van
Court-Justice, ging naar binnen en bleef voor den rechterstoel staan,
waarvoor hij tegen alle recht en billijkheid in gedaagd was.

De eerste magistraat der stad en zijne hulpofficieren hadden hunne
zetels reeds ingenomen. Dat waren gematigde mannen, die terecht
den eerbied en het ontzag, welke zij genoten, verdienden. Aan
welke schimpscheuten en aan welke bedreigingen die lieden sedert
het uitbreken van den secessie-oorlog blootgestaan hadden, zal wel
niet behoeven verteld te worden. Zij hadden meer dan buitengewonen
moed moeten ten toon spreiden, om op hun post te blijven, meer
dan buitengewone geestkracht moeten ontwikkelen, om zich daarop te
handhaven. En dat zij er in geslaagd waren om aan alle aanslagen
van de omwentelings-gezinden weerstand te bieden, vond daarin zijne
afdoende reden, dat de quaestie der slavernij de gemoederen in Florida
slechts middelmatig opwond, terwijl zij de hoofden in de naburige
Staten hartstochtelijk in beroering bracht.

Het viel evenwel niet te ontkennen, dat de separatistische
meeningen langzamerhand al meer en meer veld wonnen. En met haar
werd de invloed der kerels, die op onverwachte aanslagen uit waren,
der gelukzoekers, der zwervelingen, in aanzienlijken getale in het
graafschap aanwezig, al meer en meer beduidend. En het was zelfs om
eene soort van genoegdoening te verschaffen aan de openbare meening,
die onder den druk der woestelingen stond, dat de magistraten er toe
overgegaan waren om James Burbank, toen die door den Spanjaard Texar,
door dat hoofd van de partij der onverzoenlijken, aangeklaagd werd,
voor hunnen rechterstoel te dagen.

Het gemompel, dat zich van den eenen kant goedkeurend en van den
anderen kant afkeurend had laten hooren, toen de eigenaar van
Camdless-Bay de gerechtszaal binnentrad, verstomde weldra.

James Burbank stond voor den rechterstoel rechtop, met den blik van
iemand, die geen zwak oogenblik ondervond, en alvorens de magistraat
hem de gewone vragen kon stellen, zei hij met heldere en onbewogen
stem:

»Gij hebt James Burbank voor u gedaagd, heeren; James Burbank staat
voor u!"

Daarna vroeg hij, nadat de gebruikelijke formaliteiten in dergelijke
gevallen volbracht waren, waarbij hij op eenvoudigen toon maar zeer
kortaf antwoordde:

»Waarvan beschuldigt men mij?"

»Men beschuldigt u, dat gij door woorden en misschien ook door
daden tegenstand tracht te bieden aan de meeningen en aan de hoop,
die thans in Florida geldig zijn!"

»En wie beschuldigt mij?" vroeg James Burbank.

»Ik!"

Dat was Texar, die sprak. James Burbank had zijne stem herkend. Maar
hij draaide zelfs zijn hoofd niet naar dien kant. Hij vergenoegde
zich met de schouders op te trekken, als een teeken van minachting
voor den ellendigen aanklager, die tegen hem optrad.

De makkers en aanhangers van Texar moedigden hun hoofd met stem en
gebaren aan.

»En waarop steunt de aanklacht van die zijde ingebracht?" vroeg James
Burbank aan den magistraat.

Deze keek Texar vragend aan.

»Vooreerst," zei deze, »zal ik James Burbank zijne qualiteit van
Noordelijke in het aangezicht werpen. Zijne tegenwoordigheid te
Jacksonville is eene voortdurende beleediging voor de bevolking van
een geconfedereerden Staat. Daar hij zoowel door afkomst als door
overtuiging de zienswijze der Noordelijken toegedaan is, waarom is
hij dan niet naar het Noorden teruggekeerd?"

»Ik ben in Florida gekomen, eenvoudig omdat mij dat goed dacht,"
antwoordde James Burbank, »en om dezelfde reden ben ik er gebleven. Ik
woon nu sedert twintig jaren in het graafschap. Al ben ik er niet in
geboren, dan weet toch iedereen vanwaar ik kom. Ik zeg dat voor hen,
wier verleden onbekend is, die een verborgen bestaan leiden en wier
daden eerder aan een onderzoek zouden moeten onderworpen worden dan
de mijne."

Texar, die door dat antwoord direct aangevallen was, werd daardoor
niet uit het veld geslagen. Integendeel, hij zette een nog hoogere
borst dan vroeger.

»En nu verder?" zei James Burbank.

»Verder?"... antwoordde de Spanjaard.

»Ja, verder? Is dat alles, waarvoor ik hier heb moeten komen?"

»Welnu," sprak Texar met de grootste heftigheid. »In dit oogenblik dat
het land in opstand komt, om de instelling der slavernij te behouden,
in dit oogenblik dat ieder goedgezind ingezetene van dezen Staat
gereed is zijn bloed veil te hebben, om de federalistische troepen,
die ons met een inval bedreigen, terug te slaan, beschuldig ik James
Burbank, dat hij meeningen toegedaan is, die de instandhouding der
slavernij verhinderen en dat hij voor die meeningen propaganda maakt!"

»James Burbank," zei de magistraat, »gij zult begrijpen, dat die
beschuldiging in de tijdsomstandigheden, welke wij doorworstelen,
buitengewoon ernstig en belangrijk is. Ik moet u dus verzoeken daarop
te antwoorden."

»Mijnheer," hernam James Burbank, »mijn antwoord zal zeer eenvoudig
zijn. Ik heb nimmer eenige propaganda gemaakt en zal dat ook nimmer
doen. Die beschuldiging is valsch!"

»Maar uwe meeningen omtrent de slavernij?"

»Wat die meeningen betreft, veroorloof mij, heer rechter, die hier
uit te drukken. Ja! ik ben voor de afschaffing der slavernij! Ja! ik
betreur innig den strijd, dien het Zuiden tegen het Noorden
volhoudt! Ja! ik vrees, dat het Zuiden rampen tegemoet gaat, die het
had kunnen vermijden! En in het belang van dat ongelukkige land zelve
had ik gewenscht, dat het een anderen weg had ingeslagen, dan over
te gaan tot dien noodlottigen oorlog, die tegen de reden en tegen
het algemeen gezond verstand gevoerd wordt. Er zal een dag komen,
dat gij u herinneren zult, dat zij die u woorden doen hooren, als
die welke ik uitsprak, geen ongelijk hadden..."

Een gehuil van woede, dat in de zaal opsteeg, brak hier de rede van
den spreker af. Met over elkander geslagen armen wachtte hij.... en
toen de stilte weer eenigermate ingetreden was, toen hij zich althans
weer kon doen verstaan, vervolgde hij:

»Wanneer het uur van een moreelen vooruitgang, van eene hervorming,
eene herschepping geslagen heeft, dan is het dwaasheid zich daartegen
te verzetten. Daarenboven, de afscheiding van het Noorden van
het Zuiden zou eene misdaad tegenover het Amerikaansche vaderland
zijn! Noch het gezond verstand, noch de rechtvaardigheid, noch de
billijkheid, noch de macht zijn op uwe zijde, en derhalve, geloof mij,
zal die misdaad niet voltrokken worden!"

Thans heerschte er stilte in de gerechtszaal. Dat duurde evenwel
slechts kort. Toen eenig goedkeurend gemompel die vaderlandslievende
woorden begroette, werd dat onmiddellijk door een heftig geschreeuw
overstemd. De meerderheid van het publiek, hetwelk uit lieden van
zeer gering allooi bestond, kon zulke taal niet verdragen.

Toen eindelijk de magistraat er in geslaagd was, de stilte in de
gerechtszaal te herstellen, hernam James Burbank het woord:

»En nu," zei hij, »wacht ik dat er meer stellige beschuldigingen
zullen worden ingebracht, maar betreffende feiten, niet betreffende
meeningen. Als men ze mij bekend zal gemaakt hebben, zal ik er op
kunnen antwoorden."

Tegenover eene zoo waardige houding moesten de magistraten zich in
het nauw gedrongen gevoelen. Hun was geen enkel feit bekend, dat James
Burbank kon ten laste gelegd worden. Hunne rol bestond slechts daarin:
gelegenheid te geven om beschuldigingen in te brengen, natuurlijk
met de bewijzen tot staving, wanneer het althans mogelijk was die
te leveren.

Texar begreep, dat van hem gevergd werd zich nader te verklaren,
wanneer hij namelijk zijn doel wilde bereiken.

»Welnu, het zij zoo!" zeide hij. »Ik deel de meening niet, dat men
zich op het punt der quaestie omtrent de slavernij op de vrijheid
van denken kan beroepen, vooral wanneer een geheel land in opstand
geraakt om die quaestie te steunen. Maar, al is het waar, dat James
Burbank het recht heeft te denken zooals hij wil over dat vraagstuk,
al is het waar, dat hij zich onthouden heeft aanhangers voor zijne
meeningen te werven, dan toch ontziet hij zich niet gemeenschap te
onderhouden met den vijand, die de grenzen van Florida genaderd is."

Die beschuldiging van medeplichtigheid met de Noordelijken was zeer
gewichtig in de gegeven omstandigheden. Iedereen begreep dat en
allerwege werd dan ook hartstochtelijk gemompeld. Intusschen was het
gesprokene nog slechts eene beschuldiging vervat in woorden. Wilde
zij eenige waarde erlangen, dan moest zij door onwraakbare feiten
gestaafd worden.

»Gij beweert, dat ik in verbinding met den vijand sta?" vroeg James
Burbank.

»Ja!" bevestigde Texar.

»Gij zult dat wel kunnen bewijzen, niet waar?"

»Zooals gij verkiest," hernam Texar.

»Komaan, ik luister."

»Wij luisteren," herhaalden de magistraten.

»Het is nu ongeveer drie weken geleden," getuigde Texar, »dat een man,
die naar James Burbank gezonden was, het federalistisch leger of de
flottilje van den Commodore Dupont verlaten heeft. Die man is naar
Camdless-Bay gegaan en hij is gevolgd en bespied geworden van het
oogenblik af, dat hij de grens van den Staat Florida overschreden
heeft en gedurende den tijd, dien hij op de plantage doorgebracht
heeft.--Zult gij dat loochenen, James Burbank?"

Klaarblijkelijk gold het hier den bode, die den brief van den
jeugdigen luitenant aangebracht heeft. De spionnen van Texar hadden
zich dienaangaande niet vergist. Dezen keer klonk de beschuldiging
afdoende, en men wachtte niet zonder ongerustheid, welk antwoord
James Burbank daarop zou geven.

Deze aarzelde geen enkel oogenblik om de stipte waarheid mede te
deelen.

»Inderdaad," zei hij, »is tegen dat tijdstip een man op Camdless-Bay
aangekomen. Maar hij was geen vijand; hij was slechts een bode. Hij
behoorde in geenen deele tot het federalistisch leger en bracht
eenvoudig een brief van mijn zoon over."

»Een brief van uw' zoon!" riep Texar uit.

»Ja, van mijn zoon. Wat is daar vreemds in? Zou dat ook bij geval
verboden zijn?"

»Van uw zoon," vervolgde Texar, »die, als ik goed ingelicht ben,
dienst genomen heeft bij de krijgsmacht der Noordelijken! Van uw zoon,
die zich misschien in de voorste gelederen bevindt van de troepen,
die op marsch zijn om een inval in Florida te bewerkstelligen!"

De woestheid, waarmede Texar die woorden uitgalmde, bleef niet in
gebreke grooten invloed op het publiek in de gerechtszaal uit te
oefenen. Wanneer James Burbank, na erkend te hebben, dat hij een
brief van zijn zoon ontvangen had, thans zou bekennen dat Gilbert
zich in de gelederen van de federalistische krijgsmacht bevond, hoe
zou hij zich dan met vrucht kunnen verdedigen tegen de beschuldiging,
briefwisseling gehouden te hebben met de vijanden van de Zuidelijken?

»Wenscht gij te antwoorden op de beschuldigingen, die tegen uwen zoon
ingebracht zijn?" vroeg de magistraat.

»Neen, mijnheer," antwoordde James Burbank met kalme maar vastberaden
stem. »Ik heb daarop niet te antwoorden. Voor zoover ik weet, geldt
het thans mijn zoon niet. Ik alleen ben beschuldigd in verbinding
gestaan te hebben met het federalistisch leger. Welnu, dat loochen ik,
en ik tart dien man, die mij slechts uit persoonlijken haat aanvalt,
te bewijzen wat hij zegt!"

»Hij bekent dus," riep Texar uit, »dat zijn zoon zich in de gelederen
bevindt van hen, die tegen de geconfedereerden strijden!"

»Ik heb daaromtrent niets te bekennen," antwoordde James Burbank »Gij
poogt de rollen te verwisselen."

Texar knarsetandde van woede. Burbank vervolgde echter onverstoorbaar
kalm:

»Gij moet eene beschuldiging met bewijzen staven."

»Welnu, dat zal ik!" riep de Spanjaard uit.

»Ik ben geheel gehoor," zei James Burbank hoonend.

»Wij luisteren," zeiden de magistraten ernstig.

»Binnen weinige dagen zal ik in het bezit zijn van dat bewijs, dat
men thans van mij vergt, en als ik het zal hebben...."

»Als gij het zult hebben," sprak de magistraat, »dan zullen wij kunnen
oordeelen, dan zullen wij uitspraak kunnen doen. Maar, tot nu toe
zie ik nog niets, wat op eenige schuld van James Burbank zou wijzen."

Die magistraat sprak, toen hij die woorden deed hooren, als een
onkreukbaar eerlijk man. En ongetwijfeld had hij gelijk. Maar hij had
tegenover een publiek, hetwelk zoo vooringenomen tegen den kolonist
van Camdless-Bay was, ongelijk gelijk te hebben. Hieruit ontstond
gemompel, zelfs protest tegen de makkers van Texar, welke zijne
beschuldigingen steunden. De Spanjaard gevoelde dat wel. Hij liet
dan ook de daadzaken betreffende Gilbert Burbank varen en herhaalde
zijne beschuldigingen tegen den vader.

»Ja," zei hij, »ik zal alles bewijzen, wat ik beweerd heb, namelijk
dat James Burbank briefwisseling onderhoudt met den vijand, die zich
gereed maakt om Florida binnen te rukken. In afwachting meen ik dat
de meeningen, die hij koestert en verkondigt, en die heilloos voor
de zaak der slavernij moeten gerekend worden, een publiek gevaar
voor den Staat daarstellen. Ik verg dan ook in naam van al de
slavenbezitters, die zich nimmer aan het juk zullen onderwerpen,
hetwelk de Noordelijken hen wenschen op te leggen, dat men hem
gevangenneme, om hem onschadelijk te maken!"

»Ja!... Ja!..." riepen al de aanhangers van Texar, terwijl een gedeelte
van de aanwezigen tevergeefs poogde te protesteeren tegen zulk een
niet te qualificeeren eisch.

Het rumoer was vreeselijk en duurde geruimen tijd. Het gelukte
den rechter evenwel, na herhaalde pogingen, eenigermate stilte te
verkrijgen. James Burbank nam toen het woord.

»Ik verzet mij uit alle macht, krachtens het recht," zei hij,
»tegen den willekeurigen maatregel, waartoe men de rechtbank dwingen
wil. Dat ik voor de afschaffing der slavernij gestemd ben! Ja! dat is
waar. Ik heb dat reeds beleden. Maar in het vrije Amerika, onder een
bestuurs-stelsel, dat geheel en al op vrijheid gegrond is, zijn de
meeningen vrij. Het is geene misdaad, geene overtreding, tegen den
slavenhandel te zijn, en derhalve waar geen schuld, geen overtreding
bestaat, kan de wet onmogelijk straf opleggen!"

Luide en talrijke goedkeuringen schenen James Burbank gelijk te
geven. Thans scheen het Texar toe, dat de gelegenheid gekomen was om
van taktiek te veranderen, daar zijne aanvallen tot nu toe mislukt
waren. Men zal zich dan ook niet verwonderen, dat hij eensklaps en
geheel onverwacht James Burbank toevoegde:

»Welnu, stel dan uwe slaven in vrijheid, daar gij verklaart tegen de
slavernij gestemd te zijn!"

»Dat zal ik doen," antwoordde James Burbank.

»Zoo? maar wanneer?"

»Wanneer het oogenblik daartoe aangebroken zal zijn."

»Inderdaad? Ja, wanneer het federalistisch leger meester in Florida zal
zijn, niet waar?" grinnikte Texar hoonend. »Gij wacht op de soldaten
van Sherman en op de mariniers van Dupont, om den moed te hebben
uwe daden met uwe denkbeelden in overeenstemming te brengen! Dat is
voorzichtig, maar tevens laf!"

»Laf?..." riep James Burbank, die niet begreep dat zijn ellendige
tegenstander hem een strik spande, verontwaardigd uit.... »Laf?...."

»Ja, laf!" herhaalde Texar tartend. »Kom, laat zien. Heb toch den
moed om uwe meeningen en denkbeelden in praktijk uit te voeren!"

»Ja, dien moed dient men te bezitten, wanneer men tegen de slavernij
gekant is!" huilden verscheidene stemmen in de zaal.

»Stilte!" gebood de magistraat.

»Stilte!" schreeuwde de deurwaarder.

Toen die verkregen was, vervolgde Texar steeds hoonend:

»Waarlijk, ik geloof, dat ik niet ver van de waarheid verwijderd ben,
wanneer ik beweer, dat gij slechts een gemakkelijk middel aanwendt
om eene soort populariteit bij de Noordelijken na te jagen!"

James Burbank knarsetandde en balde de vuisten bij die zoo beleedigende
woorden.

Texar vervolgde:

»Ja, anti-slaafsgezinde voor de leus, en in schijn zijt gij slechts
een huichelaar; want inderdaad zijt gij in den grond van uw hart uit
eigenbelang een voorstander van het behoud der slavernij!"

James Burbank had onder dien hoon zijne gestalte verheven. Dat was meer
dan hij verdragen kon. Zoo'n verwijt van huichelarij was blijkbaar in
tegenspraak met zijn geheele leven, hetwelk een leven van toewijding
en loyauteit kon genoemd worden. Hij wierp een grimmigen blik van
verachting op den ellendeling, en niemand verwonderde zich toen hij met
eene luide en heldere stem, die door allen gehoord werd, antwoordde:

»Bewoners van Jacksonville, van heden af bezit ik geen enkelen slaaf
meer! Van heden af proclameer ik de invrijheidstelling van alle mijne
slaven, en de afschaffing der slavernij op mijne geheele bezitting
van Camdless-Bay! En die woorden zal ik gestand doen!"

In het eerste oogenblik werd die stoutmoedige verklaring met eenige
hoerah-kreten beantwoord.

Ja, er was waarlijk moed toe noodig. Ja, moed! Maar of James Burbank
voorzichtig gehandeld had? Instinctmatig gevoelde hij, dat hij zich
door zijne verontwaardiging had laten vervoeren.

Nu was het maar al te duidelijk, dat die maatregel de belangen
der andere planters in Florida zeer zou benadeelen. Dit bewustzijn
bracht eene plotselinge verkoeling teweeg, die hare terugwerking op
de aanwezigen in de gerechtszaal van Court-Justice niet miste. De
eerste goedkeurende kreten voor den kolonist van Camdless-Bay werden
spoedig overstemd en gesmoord door verwenschingen, die niet alleen
geuit werden door hen, die uit grondbeginsel de slavernij toegedaan
waren, maar zelfs door hen, die zich tot nu toe onverschillig voor
het vraagstuk van den slavenhandel gevoeld hadden. En de vrienden en
aanhangers van Texar zouden voorzeker van dien ommekeer der gevoelens
en de gemoederen gebruik gemaakt hebben, om zich aan daden van geweld
tegen James Burbank over te geven, wanneer de Spanjaard zelf hen niet
weerhouden had.

»Laat af!" sprak hij bevelend.

En toen zijne makkers hem verwonderd aankeken, vervolgde hij:

»Laat begaan! James Burbank heeft zich zelven ontwapend!... Thans is
hij ons!"

Die woorden, waarvan de lezer weldra de beteekenis zal begrijpen, waren
voldoende, om zijne aanhangers van gewelddadigheden te doen afzien.

James Burbank werd dan ook in het geheel niet verontrust of
lastig gevallen, toen de magistraten hem gezegd hadden, dat hij
kon vertrekken. Bij afwezigheid zelfs van het geringste bewijsstuk,
had men onmogelijk den eisch tot gevangenneming, door Texar gesteld,
kunnen inwilligen.

Wanneer de Spanjaard, die zijne beweringen bleef volhouden, later
deugdelijke en afdoende bewijzen zoude leveren omtrent de beweerde
strafbare mededeelingen van James Burbank aan den vijand, dan zouden de
overheden de vervolging hervatten. Maar tot zoolang moest de eigenaar
van Camdless-Bay in vrijheid blijven.

Het is waar, die verklaring van de invrijheidstelling van het
slavenpersoneel van Camdless-Bay, in het publiek afgelegd, zou later
tegen de autoriteiten der stad en in het voordeel der muiterspartij
aangewend worden.

Hoe het ook zij, hoewel James Burbank bij het verlaten van
Court-Justice, door een menigte gevolgd werd, die zeer veel
kwaadgezindheid jegens hem aan den dag legde, slaagden de
politie-agenten er toch in, om te beletten dat gewelddadigheid werd
gepleegd. Hij werd uitgejouwd, ja zelfs bedreigd; maar hij ondervond
geen enkele daad van mishandeling. Blijkbaar beschermde de invloed
van Texar hem.

James Burbank kon dus ongehinderd de havenkade bereiken, alwaar zijn
vaartuig hem wachtte. Daar nam hij afscheid van master Harvey, zijn
correspondent, die hem geen oogenblik verlaten had.

Toen hij in de boot gestapt was, werd dadelijk van wal gestoken, en
dank zij der lichaamskracht zijner roeiers, was hij weldra buiten
het bereik van het schelden en schreeuwen, waarmede het plebs van
Jacksonville zijn vertrek had meenen te moeten begroeten.

Daar de eb zwaar doorstond, had het vaartuig, dat met den zeer
sterken stroom te worstelen had, niet minder dan twee uren noodig,
om de aanlegplaats van Camdless-Bay, alwaar de geheele familie en
de gasten van Castle-House James Burbank stonden op te wachten, te
bereiken. Het zal wel onnoodig zijn de vreugde te beschrijven van dien
kleinen kring bij dat weerzien. Er hadden toch zooveel redenen bestaan
om te vreezen, dat men den edelaardigen man weerhouden zou hebben.

»Dus niet weggebleven, paatjelief!" riep de kleine Dy, terwijl zij
in de handjes klapte.

»Neen, neen! mijn dotje!" riep de gelukkige vader, terwijl hij het
kleine meisje optilde en haar met kussen overdekte. »Neen, neen!... Ik
had je beloofd om vóór het diner terug te zijn. En je weet, lieveling,
dat ik mijne beloften steeds stipt nakom."

»Ja, dat weet ik!" juichte het kind. »Ja, dat zie ik, beste papa!"



VIII.

DE LAATSTE SLAVIN.


Dienzelfden avond, toen de kleine Dy te bed gebracht was, en de
familie met hare vrienden te zamen vereenigd zat, stelde James Burbank
allen op de hoogte van hetgeen in de gerechtszaal van Court-Justice
voorgevallen was.

Hij deelde hen de hatelijke handelingen van Texar mede en stelde in het
licht, hoe de dagvaarding, om voor de magistraten te verschijnen, aan
den invloed van dien man en aan den aandrang van de lagere volksklasse
van Jacksonville toe te schrijven was. Toch verdienden de magistraten
slechts lof voor hunne houding in deze zaak. Op de beschuldiging
van verstandhouding met de Noordelijken, hadden zij geantwoord met
de opvordering van het bewijs der misdaad. En daar Texar dat bewijs
niet had kunnen leveren, was James Burbank in vrijheid gelaten.

Intusschen viel het niet te ontkennen, dat te midden dier onbewezen
beschuldigingen, de naam van Gilbert uitgesproken was geworden. Het
scheen, dat niet in twijfel was getrokken geworden, dat de jonge man
in de gelederen van de krijgsmacht der Noordelijken diende. En zou
nu de weigering van James Burbank, om zich dienaangaande duidelijk
te verklaren, niet als eene soort van erkenning uitgelegd worden?

Die omstandigheid verlevendigde de vrees en de angsten van mevrouw
Burbank, van miss Alice en van die geheele familie, die zich toch
al niet op haar gemak gevoelde. En die vrees was maar al te zeer
gewettigd.

Zouden de woestelingen van Jacksonville, nu de zoon zich buiten hun
bereik bevond, zich niet willen wreken op den vader?

Texar had ongetwijfeld gesnoefd, toen hij beloofd had, binnen weinige
dagen het bewijs te leveren van de uitgesproken beschuldiging. Maar
zou het niet mogelijk zijn, alles wel beschouwd, dat hij er in slaagde
om dat bewijs in handen te krijgen? En wanneer dat geschiedde, dan
zou de toestand in de hoogste mate onrustbarend worden. Dat moesten
allen inderdaad erkennen.

»Mijn arme Gilbert!" riep mevrouw Burbank uit. »Te weten, dat hij
zich zoozeer in de nabijheid van dien Texar bevindt, die tot alles
in staat is om zijn doel te bereiken!"

»Ja, dat is die ellendeling!" beaamde James Burbank.

»Maar, zou men Gilbert niet op de hoogte kunnen stellen van hetgeen
te Jacksonville voorgevallen is?" vroeg miss Alice.

»Mij dunkt van ja," zei Edward Carrol.

»Mij dunkt, dat zoo iets moet geschieden," beaamde master Walter
Stannard. »Vooral zouden wij hem moeten aanbevelen, dat iedere
onvoorzichtige daad zijnerzijds de meest noodlottige gevolgen voor
zijne familie-betrekkingen en ook voor hem zelven zoude hebben."

»Maar hoe in verbinding met hem te komen?" vroeg James Burbank bezorgd.

»Ja, hoe? Die vraag heb ik mij al gedaan," zei Edward Carrol.

»Het is maar al te zeker," ging James Burbank voort, »dat
voortdurend spionnen rondom Camdless-Bay zwerven. Reeds is de bode,
dien Gilbert ons toegezonden heeft, bij zijn terugkeer gevolgd en
bespied geworden. Iedere brief, dien wij Gilbert zouden schrijven,
loopt gevaar in handen van Texar te vallen. Ieder man, dien wij met
eene mondelinge boodschap tot hem zouden zenden, loopt gevaar onderweg
aangehouden te worden."

»Dat is waar," beaamde master Walter Stannard met een hoofdknik.

»Neen, vriend," vervolgde de eigenaar van Camdless-Bay, »laten
wij niets beproeven of ondernemen, hetgeen den toestand zou kunnen
verergeren."

»En geve de hemel!" zuchtte mevrouw Burbank, »dat het federalistisch
leger Florida spoedig moge bezetten!"

»Ja, waarlijk, dat wordt inderdaad wenschelijk voor de minderheid
der eerlijke lieden," zei Walter Stannard, »die zoo ergerlijk door
de meerderheid der schurken in het land bedreigd wordt."

Inderdaad, James Burbank had gelijk. Het zou ten gevolge van het
toezicht, dat ongetwijfeld rondom de plantage uitgeoefend werd,
zeer onvoorzichtig zijn geweest, briefwisseling met Gilbert te
houden. Daarenboven, het oogenblik naderde ras, waarin James Burbank
en met hem alle noordelijk-gezinden onder de bescherming van het
federalistisch leger volkomen in veiligheid zouden zijn.

En waarlijk, den volgenden morgen reeds zou de Commodore Dupont het
anker lichten om van de reede te Edisto te vertrekken. Vóor dat drie
dagen verloopen zouden zijn, zou men ongetwijfeld de tijding vernemen,
dat de flottilje, na de kuststreek van Georgië voorbij gestevend te
zijn, in de baai van Sint Andrews aangekomen was.

James Burbank vertelde toen ook de ernstige mededeeling, in
tegenwoordigheid der magistraten van Jacksonville gedaan. Hij deelde
mede, hoe hij genoodzaakt was geworden, door de uitdaging van Texar
met betrekking tot de slaven van Camdless-Bay, om te handelen zooals
hij deed. Door zijn goed recht en door zijn geweten gesteund, had
hij in het openbaar de afschaffing der slavernij op zijn landgoed
verklaard. Wat nog geen Zuidelijke Staat had durven afkondigen, zonder
daartoe door wapengeweld genoodzaakt te zijn, had hij vrijwillig en
geheel en al uit vrije beweging gedaan.

Die invrijheidstelling was even stoutmoedig als edelmoedig, voorwaar!

Welke zouden er de gevolgen van zijn? Dat kon natuurlijk niemand
voorspellen.

Klaarblijkelijk evenwel was zij weinig geschikt, om den toestand
van James Burbank minder bedreigd en onrustwekkend te midden van die
slavenhoudende bevolking te maken. Misschien zou zij zelfs aanleiding
geven, om de neiging tot opstand onder de slaven der andere plantages
eenigermate voedsel te verschaffen.

Maar die bijomstandigheid mocht niet wegen! De familie Burbank,
bewogen door de grootschheid der daad, keurde ten volle en geheel
onvoorwaardelijk de gedragslijn van haar hoofd goed.

»James," zei mevrouw Burbank, »wat er ook gebeuren moge, gij hebt
gelijk gehad met de hatelijke insinuatiën, welke u door dien Texar,
dien ellendeling, naar het hoofd geslingerd werden, te beantwoorden
zooals gij gedaan hebt."

»Wij zijn trotsch op u, vader," vulde miss Alice aan, die voor den
eersten keer aan master Burbank den naam van vader gaf, »ik sluit
mij aan bij de gedachte van Gilberts moeder."

»Gij hebt goed gehandeld, master James Burbank!" betuigden èn Edward
Carrol èn Walter Stannard.

»En thans, geliefde dochter," sprak de eigenaar van Camdless-Bay,
terwijl hij Alice's wangen streelde. »En thans, wanneer Gilbert en
de federalistische troepen Florida zullen binnenrukken, dan zullen
zij op mijn landgoed geen enkelen slaaf meer aantreffen."

»Ik dank u, mijnheer Burbank," sprak Zermah, »ik dank u voor mijne
lotgenooten en voor mij."

»Gij behoeft mij daarvoor niet te bedanken, Zermah," zei James Burbank.

»Zeker, master Burbank, zijn wij u dank schuldig, voor de groote gave,
die gij ons verleent," antwoordde de mestische.

»Gij beschouwt dus de vrijheid als eene groote gave, Zermah?"

»Wat mij betreft, master Burbank," vervolgde de kleurlinge, »ik heb
nimmer den druk, van slavin te zijn, bij u gevoeld. Uwe goedheid en
uwe edelaardigheid verschaften mij eene groote mate van vrijheid en
ik gevoelde mij even vrij als thans."

»Gij hebt volkomen gelijk, Zermah," hernam mevrouw Burbank. »En
verlies nimmer uit het oog, dat slavin of vrij, om het even, wij
zullen u steeds liefhebben!"

Zermah poogde, maar tevergeefs, hare aandoening te verbergen. Zij
greep de kleine Dy in hare armen, drukte haar aan hare borst en
overdekte het kind zenuwachtig met kussen.

De heeren Edward Carrol en Walter Stannard hadden de hand van James
Burbank gegrepen en drukten die met de meeste innigheid. Dat strekte
hem duidelijk tot bewijs, dat zij zijne daad van stoutmoedigheid,
maar ook van volkomen rechtvaardigheid in allen deele goedkeurden.

Blijkbaar vergat de familie Burbank onder den indruk dier edelaardige
gevoelens, de verwikkelingen, welke uit die gedragslijn van haar
hoofd voor de toekomst konden geboren worden.

Niemand dacht er dan ook aan te Camdless-Bay om James Burbank te
gispen, of het zou ongetwijfeld de administrateur Perry moeten zijn,
wanneer hij op de hoogte gesteld zoude wezen van hetgeen gebeurd
was. Maar hij deed juist eene inspectie-reis op de plantage en zou
eerst bij het vallen van den avond terugkomen.

Het was reeds laat toen men scheidde. James Burbank ging evenwel niet
rusten alvorens verklaard te hebben, dat hij reeds den volgenden
ochtend aan ieder zijner slaven hun bewijs van invrijheidstelling
zoude overhandigen.

»Ik wensch daar haast mede te maken," zei hij tot zijne huisgenooten
en vrienden.

»Wij zullen bij u zijn, James," antwoordde mevrouw Burbank, »wanneer
gij hun zult mededeelen, dat zij vrij zijn."

»Ja, dat zullen wij!" zei Edward Carrol.

»Ja, dat zullen wij allen!" voegde Walter Stannard er aan toe. »Niet
waar, Alice?"

»Voorzeker papa!" antwoordde de jeugdige miss geestdriftvol.

»En ik ook, papa?" vroeg de kleine Dy vleiend aan haren vader.

»Ja, gij ook, lieveling!"

»Goede Zermah," vervolgde het bekoorlijke kind, »zult gij ons thans
gaan verlaten?"

»Neen, mijn kind!" antwoordde Zermah. »Wees gerust, ik zal u nimmer
verlaten!"

»En nu, goeden nacht, allen!" sprak James Burbank, terwijl hij een
kus met de eenen en een handdruk met de anderen wisselde.

»Goeden nacht!"

En iedereen ging naar zijne kamer, ook James Burbank, die alvorens
evenwel zich vergewiste, dat alle veiligheidsmaatregelen voor
Castle-House genomen waren.

De eerste persoon, dien de eigenaar van Camdless-Bay den volgenden
ochtend in het park ontmoette, was juist de administrateur, master
Perry. Daar het geheim van het gebeurde stipt bewaard was gebleven,
zoo wist die waardige man nog van niets. Hij vernam spoedig evenwel
alles uit den mond van James Burbank, die zich intusschen op de
verbazing van master Perry voorbereid hield.

»O! mijnheer James!... O! mijnheer James!" zei hij.

De brave kerel kon waarlijk in zijne verbijstering geen andere woorden
uitbrengen dan:

»O! mijnheer James!... O! mijnheer James!"

»Ontstel toch zoo niet, master Perry," meende James Burbank ter
bedaring van den waardigen administrateur te moeten zeggen.

»O! mijnheer James!... O! mijnheer James!" herhaalde deze schier
wezenloos.

»Mijne handeling kon u toch niet zoo verrassen, Perry," ging James
Burbank voort. »Ik ben slechts de gebeurtenissen vooruitgeloopen. Gij
weet, dat de bevrijding der negers eene daad is, welke zich opdringt
aan elken Staat, die eenig begrip van zijne waardigheid heeft..."

»Van zijne waardigheid, master James?"

»Ja, van zijne waardigheid, Perry!"

»Wat heeft waardigheid hierbij te maken, master James?"

»Vat gij dat woord waardigheid niet, Perry? Welnu het zij zoo! Laten
wij dan zeggen, dat de bevrijding der negers zich opdringt aan elken
Staat, die zijne belangen behartigt."

»Zijne belangen!... zijne belangen, master James!... Gij durft zeggen:
die zijne belangen behartigt?"

»Zeker durf ik dat!"

»O, God!... O, God!" prevelde de administrateur wanhopend.

»En de toekomst zal zich met het bewijs van de degelijkheid belasten,
waarde Perry," vervolgde master James Burbank.

»Maar waar zal men voortaan het dienstpersoneel, voor de plantages
benoodigd, aanwerven, mijnheer Burbank?"

»Dat zal steeds onder de vrije negers gevonden worden, Perry."

»Maar wanneer de negers in vrijheid gesteld zullen zijn, zullen zij
niet meer willen werken."

»Integendeel, zij zullen met meer ijver werken, daar het niet meer
gedwongen, maar vrijwillig zal geschieden; zij zullen ook met meer
genoegen werken, daar hun toestand zooveel verbeterd zal worden."

»Maar uwe slaven... master James?"

»Wat! mijne slaven, Perry? Wat bedoelt gij?"

»Uwe slaven zullen beginnen met ons te verlaten!"

»Het zou mij zeer verwonderen, waarde Perry, wanneer één enkele ook
maar de gedachte koesterde om dat te doen."

»Gij meent? God geve, dat gij gelijk hebt!"

»Gij zult zien dat ik gelijk heb."

»Maar, o, God! Intusschen ben ik geen administrateur meer van de
slaven van Camdless-Bay?"

»Gij zijt en blijft steeds de administrateur van het landgoed
Camdless-Bay en ik vermeen dat uw toestand niet verminderd zal zijn
door de omstandigheid, dat gij het opzicht over vrije menschen zult
hebben, instede van bevelen aan slaven uit te deelen."

»Maar..."

»Waarde Perry, ik moet u waarschuwen, dat ik op alle uwe »maren" een
antwoord gereed heb, en geloof vrij: een steeds afdoend antwoord. Schik
u dus in het onvermijdelijke en tracht vrede te hebben met een
maatregel, die vroeg of laat toch moest getroffen worden en waaraan
mijn gezin--ik voeg er dat uitdrukkelijk bij--zijne volle goedkeuring
gehecht heeft."

»En weten onze negers er reeds van, master James?..."

»Neen, nog niet," antwoordde James Burbank. »En ik verzoek u, Perry,
om er nog niet over te spreken."

»Daaraan zal ik voldoen, master James," beloofde de administrateur.

»Intusschen zullen zij heden die belangrijke tijding nog vernemen. Gij
zult hun tegen drie ure in den namiddag in het park van Castle-House
te zamen brengen..."

»En wanneer zij mij vragen, waartoe die samenkomst moet dienen,
master James?"

»Dan kunt gij antwoorden, dat ik hun een belangrijke mededeeling te
doen heb. En dat zal de volle waarheid zijn."

Daarop vertrok de administrateur, terwijl hij groote gebaren van
verbazing maakte en terwijl hij tusschen de tanden mompelde:

»Zwarten, die geen slaven meer zijn! Wie heeft dat ooit op een
viool hooren spelen? Negers, die voor hun eigen rekening gaan
werken! Zwarten, die verplicht zullen zijn in hunne eigen behoeften
te voorzien! Dat is eene omwenteling, dat is eene omkeering van de
sociale maatschappij. Dat is de omverwerping van alle menschelijke
wetten! Dat is tegennatuurlijk!... Ja, tegennatuurlijk!"

James Burbank ging met Walter Stannard en Edward Carrol gedurende den
voormiddag in een licht rijtuig een bezoek brengen aan een gedeelte
der plantage, bij de noordelijke grens gelegen.

De slaven waren met hunnen gewonen arbeid bezig te midden
der rijstvelden, te midden der koffie-aanplantingen en der
suikerriettuinen. Dezelfde ijver werd ook in de werkloodsen, in de
keten en in de houtzaagmolens opgemerkt. Het groote geheim was dus
stipt bewaard geworden. Geen gemeenschap tusschen Jacksonville en
Camdless-Bay, waar langs het nieuws verspreid had kunnen worden, had
nog plaats gevonden; zoodat zij, die er het meest bij betrokken waren
en er dus het meeste belang bij hadden, nog niets van de plannen van
James Burbank afwisten.

Bij dat bezoek langs de meest blootgestelde grens der plantage,
wilden James Burbank en zijne vrienden er zich van verzekeren,
dat daar niets verdachts aangetroffen werd. Na de verklaring,
daags te voren in het openbaar afgelegd, was het te vreezen, dat een
gedeelte der bevolking van Jacksonville of van de naburige streek er
toe aangezet werd, om naar Camdless-Bay te trekken. Tot nu toe werd
daarvan evenwel niets bespeurd. Men had zelfs geen zwervers, anders
zoo talrijk in die streken, aan den rivierkant, of op de Sint John
zelve ontwaard. De Shannon, die tegen tien uren de rivier opstoomde,
legde zelfs aan de pier van de kleine havenkom der plantage niet aan
en vervolgde haren koers naar Picolata. Neen, noch bovenstrooms,
noch benedenstrooms werd iets ontwaard, dat voor de bewoners van
Castle-House onrustwekkend mocht heeten.

Een weinig vóór het middaguur keerden James Burbank, Walter Stannard
en Edward Carrol naar het woonhuis terug en reden de brug van de
ringgracht van het park over. De geheele familie wachtte hen met
het ontbijt.

Men was nu meer gerustgesteld. Men praatte meer onbelemmerd. Het was
alsof eene ontspanning, eene verandering in den toestand had plaats
gehad. Ongetwijfeld hadden het plichtbesef en de geestkracht der
magistraten van Jacksonville ontzag ingeboezemd aan de drijvers van
de partij van Texar.

Wanneer dat nu het geval was en wanneer die staat van zaken nog slechts
weinige dagen aanhield, dan zou Florida door de federalistische troepen
onder Generaal Sherman bezet zijn en dan konden zich de voorstanders
van de afschaffing der slavernij, hetzij zij van afkomst tot de
Noordelijken, hetzij zij tot de Zuidelijken behoorden, in veiligheid
in den Staat rekenen.

James Burbank wou dus overgaan tot de plechtigheid van de
invrijheidstelling zijner slaven. Dat zou de eerste daad van dien
aard zijn, welke vrijwillig in een Slavenstaat verricht zoude worden.

Van al de negers van de geheele plantage van Camdless-Bay, was er een,
die wel het meest vergenoegd van allen zou wezen. Dat was een lummel
van ongeveer twintig jaren, die Pygmalion--in het dagelijksch leven bij
verkorting Pyg--geheeten werd. Pyg was bij den dienst van het woonhuis
Castle-House zelve geplaatst en woonde dan ook in de bijgebouwen
daarvan. Hij behoefde niet in het veld of in de werkplaatsen of keten
of werven van Camdless-Bay te arbeiden. Het moet erkend worden, dat
Pygmalion een bespottelijke kerel was, een snoever en een luiaard,
van wien zijn meester uit goedhartigheid veel door de vingers zag.

Sedert de slaven-quaestie op het tapijt was gekomen, zette die
lummel een hooge borst en men had hem eens moeten hooren hoogdravende
volzinnen opdreunen over de vrijheid der menschen. Iedere gelegenheid
greep hij aan, om pedante redevoeringen voor zijne rasgenooten te
houden, die hem hartelijk in het gezicht uitlachten. Hij poogde eene
belangrijke rol te vervullen, terwijl hij nauwelijks voor schoenpoetsen
geschikt was. Maar daar hij, alles wel beschouwd, volstrekt niet
kwaadaardig van inborst was, liet men hem praten. Maar de lezer zal
wel reeds bevroeden welke twistredenen hij met den administrateur,
master Perry, moest hebben, wanneer deze namelijk in eene gunstige
stemming was, om naar hem te luisteren, alsook welke tevredenheid
die lummel zal betuigen, wanneer hij in vrijheid zal gesteld zijn,
en hij zich in zijne waardigheid van mensch hersteld zal gevoelen.

Zooals verhaald is, werd den negers bevolen zich tegen drie uren in
het park van Castle-House te verzamelen. Dan zou hun eene belangrijke
mededeeling gedaan worden door den eigenaar van Camdless-Bay.

Toen het vastgestelde uur naderde, begon het geheele personeel de
barakken te verlaten en naar het park voor Castle-House toe te
stroomen. Die brave lieden waren na hun middagmaal niet naar de
werkplaatsen, naar de velden en ook niet naar de perceelen bosch
gegaan, die geveld moesten worden. Zij hadden zich een weinig
willen opschikken en hunne werkkleederen voor hun Zondagspak willen
verwisselen, zooals trouwens gebruikelijk was, wanneer de poterne der
palissadeering voor hen ontsloten werd. Er ontstond dus eene groote
opgewektheid onder hen, een eindeloos heen en weer geloop van de eene
hut naar de andere; terwijl de administrateur, master Perry, tusschen
de barakken op en neer wandelde en tusschen de tanden mompelde:

»Als ik bedenk, dat in dit oogenblik nog handel te drijven is met
die zwarten, dat zij nog steeds als koopwaar te beschouwen zijn! En
over een uur, dan zal het niet meer geoorloofd zijn hen te koopen of
te verkoopen! Ja, ja! ik herhaal het en ik zal het tot mijn laatsten
ademsnik herhalen! Master Burbank heeft mooi praten en mooi handelen,
en met hem de president der republiek Abraham Lincoln, en met den
president Abraham Lincoln al de federalisten van het Noorden en met
die al de vrijheidsgezinden van de beide halfronden, van de geheele
wereld, ik blijf er bij: het is tegennatuurlijk!"

In dit oogenblik van innerlijke opgewondenheid bevond de waardige
administrateur zich eensklaps van aangezicht tot aangezicht met
Pygmalion.

»Zoo ben jij daar?" vroeg hij den neger.

»Ja, master Perry!" antwoordde deze.

»Het is je geluk, dat je bijtijds bent."

»Dat ben ik altijd, als ik geroepen word," zei de vlegel vrij
brutaal. »Maar waarom worden wij opgeroepen, master Perry? Wilt gij
de goedheid hebben mij dat te zeggen?"

»Zeker, domoor! Het is om je..."

Maar plotseling zweeg de administrateur stil. Hij bedacht, dat het
hem verboden was de reden der samenkomst te verraden. Toen viel hem
eene gedachte in.

»Kom hier, Pyg!" zeide hij.

Pygmalion naderde.

»Luister. Ik trek je wel eens aan je ooren, niet waar, lummel?"

»Ja, master Perry, dat doet gij, omdat gij daartoe het recht hebt,
al strijdt dit ook met alle rechtvaardigheid, hetzij van goddelijken
of menschelijken oorsprong!"

»Dus, je erkent, dat ik dat recht heb, niet waar?"

Pygmalion knikte ja.

En zonder zich toen om de kreten van den kerel te bekommeren, of
zich daardoor te laten weerhouden, trok hij hem, hoewel hij zorgde
hem daarbij niet te veel pijn te doen, duchtig aan zijne ooren,
die toch al reeds eene vrij aanzienlijke lengte bezaten. Waarlijk,
het schonk den administrateur eene soort van verlichting, nu hij nog
eens, misschien wel voor den laatsten keer, zijn recht op een der
slaven van de plantage kon doen gelden.

Toen het drie uren sloeg, verschenen James Burbank en zijne
huisgenooten op het perron van Castle-House. Voor hen stonden op
het groote grasveld voor het heerenhuis zevenhonderd slaven, mannen,
vrouwen en kinderen gegroepeerd. Onder hen bevonden zich zelfs een
twintigtal oude negers, grijsaards in den volsten zin des woords, die,
toen erkend werd dat zij voor iederen arbeid ongeschikt waren, eene
veilige toevlucht voor hun ouden dag in de barakken van Camdless-Bay
gevonden hadden.

Zoodra de familie Burbank op het perron verscheen, trad eene diepe
stilte in.

Master Perry en zijne onderopzieners deden op een gebaar van James
Burbank, het personeel tot bij de trappen van Castle-House naderen,
opdat allen de mededeeling, welke gedaan zoude worden, duidelijk
zouden hooren.

Toen allen aandachtig en met open mond luisterden, nam de eigenaar
van Camdless-Bay het woord.

»Vrienden," sprak hij, »gij weet dat een burgeroorlog, die reeds
al te lang duurt en helaas! maar al te veel bloed gekost heeft, de
bevolking van onze Vereenigde Staten van Noord-Amerika verdeelt. De
ware oorzaak van dien oorlog is de slavenquaestie. Het Zuiden, dat
zich slechts door een gevoel van eigenbelang heeft laten leiden,
heeft het behoud der slavernij geëischt. Het Noorden, hetwelk in het
belang der menschheid handelde, wilde die menschonteerende instelling
uitroeien. God heeft de verdedigers van die rechtvaardige zaak gezegend
en de overwinning heeft zich reeds meermalen ten voordeele van hen
verklaard, die voor de bevrijding van een geheel menschenras strijden.

»Niemand is er onbekend mede, dat ik, getrouw aan mijne afstamming,
steeds de meening der Noordelijken gedeeld heb, zonder evenwel
in de gelegenheid gekomen te zijn, haar in de praktijk te kunnen
toepassen. Nu hebben zich sedert gisteren zoodanige omstandigheden
voorgedaan, dat ik in staat ben het oogenblik te verhaasten, om mijne
daden en handelingen in overeenstemming met mijne meeningen te brengen.

»Luistert nu goed naar hetgeen ik u ook namens mijne geheele familie
mede te deelen heb."

Een dof gemompel van aandoening liep door de verzamelde menigte. Dat
duurde evenwel slechts zeer kort; want bij het herhaald shut! shut! van
master Perry en van zijne opzieners verstomde het dadelijk.

James Burbank uitte toen met eene heldere stem, die door iedereen
duidelijk vernomen werd, de navolgende verklaring:

»Van heden af, den 28sten Februari 1862, zijn al de slaven van
mijne plantage in vrijheid gesteld en bijgevolg van alle verplichte
dienstbaarheid ontslagen. Zij kunnen onbeperkt over hunne eigene
persoon beschikken. Er bevinden zich thans slechts vrije menschen
op Camdless-Bay!"

De eerste uiting, dat zich van die nieuw bevrijden vernemen liet,
was een doordringend hoerageschreeuw, hetwelk van alle kanten
losbarstte. De armen strekten zich uit en bewogen, de handen wuifden
ten teeken van dank. De naam van Burbank werd luide verheerlijkt. Allen
drongen naar het perron. Mannen, vrouwen en kinderen wilden de handen
kussen van hunne bevrijders. Het was eene onbeschrijfelijke geestdrift,
welke zich daar ontwikkelde en die te meer aangrijpend was, daar
zij niet voorbereid was, dus geheel onverwacht kwam. De lezer zal
kunnen oordeelen, hoe Pygmalion zich als een bezetene aanstelde,
hoe hij gesticuleerde en een voorname houding trachtte aan te nemen.

Toen trad een oude neger, de deken als het ware van het personeel,
vooruit, steeg de trappen van het perron op en daar aangekomen,
verhief hij het grijze hoofd en sprak met eene diep bewogen stem:

»In naam van de slaven van Camdless-Bay, die thans vrij zijn, dank
ik u, master Burbank, dat gij ons de eerste woorden van bevrijding
hebt doen hooren, die in den Staat Florida uitgesproken zijn!"

Terwijl hij zoo sprak, was de oude neger langzaam nader getreden. Hij
had de handen van James Burbank gegrepen en overdekte die met kussen;
en toen de kleine Dy hem de mollige armpjes toestak, greep hij het
kind, keerde zich om en vertoonde het zoo op zijn arm gezeten, aan
zijne overgelukkige lotgenooten.

»Hoera!... Hoera, voor master Burbank!"

Die kreet weerklonk machtig en geweldig door de lucht en moest te
Jacksonville aan de overzijde der Sint John gehoord worden, alwaar
hij de tijding overbracht van de grootsche daad van menschenmin,
die verricht was.

De familie Burbank stond daar diep bewogen. Tevergeefs poogde ieder
harer leden die teekenen van geestdrift te doen bedaren. Eindelijk
gelukte het aan Zermah, om eenigermate stilte te verkrijgen toen zij
naar het perron toetrad, om op hare beurt het woord te voeren.

»Vrienden," zei zij, »wij zijn thans vrij, dank zij der edelmoedigheid
en der menschlievendheid van hem, die onze meester en de beste van
alle meesters was!"

»Ja, ja!..." riepen honderden stemmen uit in eene edelaardige opwelling
van dankbaarheid.

»Ieder onzer kan dus voortaan over zijn eigen persoon beschikken,"
ging Zermah voort.

»Ja!... Ja!..." joelde de menigte.

»Ieder onzer kan dus de plantage verlaten, als hij dat wil. Hij
is vrij en mag dus vrij handelen, zooals hem dat door zijn belang
ingegeven wordt," vervolgde de mestiesche.

»Ja!... Ja!..." jubelden de negers en negerinnen.

»Wat mij betreft," ging Zermah steeds voort, zonder zich van haar
stuk te laten afbrengen, »ik zal slechts den aandrang van mijn hart
volgen en ik houd mij overtuigd, dat het meerendeel uwer niet anders
zal handelen dan ik zal doen...."

»Laat hooren!... Laat hooren!..." riepen vele stemmen.

»Het is ruim zes jaren geleden, toen ik op Camdless-Bay aangebracht
werd. Ik heb er met mijn echtgenoot tevreden geleefd en wij wenschen
er ons leven te eindigen!"

»Wij ook!... Wij ook!..." riep de overgroote meerderheid.

»Ik verzoek master Burbank dus," vervolgde de kleurlinge, »om ons bij
zich te houden nu wij vrij zijn, zooals hij ons bij zich hield, toen
wij zijne slaven waren.... Dat zij dus, wiens wensch dat ook is...."

»Allen!... Allen!... Wij allen wenschen dat!"

En die woorden, duizendvoudig herhaald, verkondigden genoegzaam,
welke edele waardeering de eigenaar van Camdless-Bay genoot, welke
vriendschapsband en welke gevoelens van dankbaarheid hem met al die
vrijgestelden van zijn landgoed verbonden.

James Burbank nam toen het woord. Hij verklaarde, dat allen, die
zulks zouden verlangen, op de plantage konden blijven, zelfs nu
hun toestand, hunne omstandigheden gewijzigd waren. Men behoefde nu
slechts de belooning van den vrijwilligen arbeid en de rechten van
de nieuw vrijgestelden te regelen.

De eigenaar van Camdless-Bay voegde er bij, dat eerst en vooraf de
nieuwe toestand wettig bevestigd moest worden. Daarom zou iedere
neger, zoowel voor zich zelven als voor zijn gezin, eene akte van
invrijheidstelling ontvangen, die hem veroorloven zoude den rang en
de plaats in de maatschappij in te nemen, die hem rechtens toekwamen.

Dat werd dadelijk door de goede zorgen van den administrateur Perry,
geholpen door de onderopzieners, ten uitvoer gebracht.

Daar James Burbank reeds sedert lang voornemens geweest was zijne
slaven in vrijheid te stellen, zoo had hij die documenten bijtijds
doen in gereedheid brengen, en iedere neger ontving het zijne met
alle teekenen der innigst gevoelde dankbaarheid.

Het einde van dien heugelijken dag werd aan vreugdebedrijven
gewijd. Zou ook al het geheele personeel den volgenden dag den arbeid
met ijver en vlijt hervatten, deze dag moest in eene feestelijke
stemming doorgebracht worden.

De familie Burbank, welke tusschen de gelukkigen, die zij gemaakt had,
bleef verwijlen, ontving de meest hartelijke en oprechte betuigingen
van vriendschap, zoowel als de verzekering eener onbegrensde
toewijding.

Middelerwijl dat alles plaats vond, stapte de administrateur Perry,
na de bezorging der akten van invrijheidstelling geregeld te hebben,
te midden zijner oude kudde van menschelijke wezens, als eene ziel in
het vagevuur op en neer, en antwoordde op de vraag van James Burbank:

»Wel, Perry, wat zegt gij er van!"

»Wat ik zeg, master James? Ik zeg alleen en blijf er bij, dat al zijn
die Afrikanen ook al vrij verklaard, zij daarom niet minder in Afrika
geboren en dat zij ook niet van kleur veranderd zijn! Dus daar zij
dientengevolge zwart ter wereld gekomen zijn, zullen zij wel zwart
blijven, en zwart sterven...."

»Maar zij zullen als blanken leven," hernam James Burbank glimlachend,
»en dat is, dunkt mij, het voornaamste!"

Dien avond vereenigde het diner de geheele familie Burbank en hare
gasten, die allen de toekomst vol vertrouwen te gemoet zagen, rondom de
tafel van Castle-House. Vooral de eigenaar van Camdless-Bay gevoelde
zich gelukkig en genoot het bewustzijn zijner daad ten volle. Nog
weinige dagen, dan zou de veiligheid in Florida ten volle verzekerd
zijn. Daarenboven, geen enkele Jobs-tijding was van Jacksonville
ontvangen. Het was toch niet onmogelijk, dat de houding van James
Burbank voor de magistraten van Court-Justice op het meerendeel der
bewoners een voldoenden gunstigen invloed had gehad.

Ook master Perry, de administrateur van Camdless-Bay, die wel
genoodzaakt was, zich bij de genomen maatregelen, die hij niet
had kunnen verhinderen, neer te leggen, woonde dat diner bij. Hij
was zelfs geplaatst tegenover den deken der negers, die door James
Burbank opzettelijk uitgenoodigd was, om in diens persoon goed te
doen uitkomen, dat de invrijheidstelling, aan hem en zijne lotgenooten
verleend, geen ijdele verklaring in mond of gedachte van den eigenaar
van Camdless-Bay was.

Buiten barstten allerwege vreugdekreten los, en het park van
Castle-House werd prachtig verlicht met illumineerglazen en
feesttoortsen, die allerwege ontstoken waren en zelfs op de verst
verwijderde punten van de plantage schitterden. Bij het eindigen
van het feestmaal vertoonde zich eene deputatie der negers, die aan
de kleine dochter van den eigenaar een prachtigen bouquet aanboden,
voorzeker de mooiste, dien »mejuffrouw Dy Burbank van Castle-House"
ooit ontvangen had.

Natuurlijk werden plichtplegingen en dankzeggingen, waarbij de
gemoederen zeer aangedaan waren, over en weer gewisseld.

Daarna ging ieder naar huis en begaf de familie Burbank zich naar de
hal van het woonhuis, in afwachting dat het uur gekomen zoude zijn,
om zich naar de slaapvertrekken te begeven.

Het scheen een ieder toe, dat een dag, die zoo goed begonnen en zoo
goed besteed was, niet dan prettig zou kunnen eindigen.

Het was ongeveer acht uren in den avond. Alles was rustig op de geheele
plantage en de meening mocht gegrond heeten, dat niets die rust zoude
komen storen, toen eensklaps buiten af een gerucht van verscheidene
stemmen vernomen werd.

James Burbank stond dadelijk op en ging de groote deur der hal openen.

Buiten stonden ettelijke personen, die met luide stem met elkander
praatten, onder aan de trap van het perron te wachten.

»Wie is daar?" vroeg James Burbank.

»Ik ben het, master Burbank," antwoordde een der opzieners van de
plantage, die daarbij zijn naam noemde.

»En wat is er?"

»Er is bij de aanlegplaats van de havenkom een vaartuig aangekomen,
mijnheer Burbank," antwoordde de opziener.

»En vanwaar komt dat vaartuig?"

»Van de overzijde der rivier."

»Wie bevindt zich aan boord?"

»Een bode, die vanwege de magistraten van Jacksonville naar u
toegezonden is."

»Een officieele bode?"

»Ja, master Burbank."

»En, wat verlangt hij?"

»Hij verzoekt u een mededeeling te mogen doen."

»Zoo!"

»Mag hij aan wal stappen?"

»Wel zeker, verzoek hem om hier te komen."

Mevrouw Burbank was haren echtgenoot genaderd. Ook miss Alice was
vlug op een der vensters van de hal toegetreden, terwijl master
Walter Stannard en master Edward Carrol naar de deur gingen. Zermah,
die het handje van de kleine Dy gegrepen had, was opgestaan.

Allen hadden er al een voorgevoel van, dat eene ernstige verwikkeling
op til was.

De opziener was naar de aanlegplaats teruggekeerd en tien minuten
later bracht hij den bode op Castle-House, die door het vaartuig van
Jacksonville naar Camdless-Bay was overgebracht.

Dat was een man, die in de uniform der militie van het graafschap
gekleed was. Hij werd de hal binnengeleid en vroeg den heer Burbank
te spreken.

»Dat ben ik," antwoordde de eigenaar van Camdless-Bay. »Wat verlangt
gij van mij?"

»Mij is opgedragen u dezen brief te overhandigen," antwoordde de bode.

Hij reikte hem een grooten omslag van officiëelen vorm over, die in
een der hoeken het zegelstempel van Court-Justice voerde.

James Burbank brak den briefomslag open en las het volgende:


    »Bevel van de nieuw opgetreden autoriteiten te Jacksonville,
    dat iedere slaaf, die, in weerwil der besluiten van de
    Zuidelijken, in vrijheid zal gesteld zijn, onmiddellijk van
    het grondgebied van den Staat zal verwijderd worden.

    »Aan dezen maatregel zal binnen de tweemaal vierentwintig
    uren uitvoering gegeven moeten zijn. In geval van weigering
    zal die verwijdering door den sterken arm geschieden.

    »Uitgevaardigd te Jacksonville, den 28sten Februari 1862.

    »Texar."


De regeering, waarin de eerlijke lieden vertrouwen konden stellen, was
omvergeworpen en de Spanjaard Texar, gesteund door zijne aanhangers,
was thans aan het hoofd van het stedelijke bestuur van Jacksonville
gekomen.

James Burbank dacht een oogenblik na.

»Wat moet ik antwoorden?" vroeg de bode.

»Niets!" hernam James Burbank.

De bode vertrok en werd naar zijn vaartuig teruggeleid, dat dadelijk
van de aanlegplaats afstak en naar de overzijde van de rivier
geroeid werd.

Dus op bevel van dien ellendigen Spanjaard zouden de gewezen slaven
van de plantage Camdless-Bay verwijderd en heinde en verre verspreid
worden! Dus door het feit, dat zij in vrijheid gesteld waren, zouden
zij het recht missen om in vrijheid op het grondgebied van Florida
te mogen leven! Camdless-Bay zou van zijn geheel personeel verstoken
zijn, waarop James Burbank ten volle had kunnen rekenen om de plantage
te verdedigen!

»Op die voorwaarden bevrijd?" vroeg Zermah.

»Gij ziet het, Zermah," antwoordde James Burbank, terwijl hij op het
noodlottige papier wees. »Kom hier en lees!"

»De vrijheid voor dien prijs!" vervolgde de mestiesche vrouw vertoornd
en opgewonden. »Neen, dat nooit! Ik weiger de vrijheid. En daar het
gemis mijner vrijheid noodig is, om bij u, waarde meester, te mogen
blijven, wil ik liever weer slavin worden!"

En hare bevrijdings-akte grijpende, verscheurde Zermah dat document
en viel toen voor de voeten van James Burbank op den grond neder.



IX.

IN AFWACHTING.


Dat waren de eerste gevolgen van de edelaardige opwelling, waaraan
James Burbank, door zijne slaven, voordat het federalistisch leger
van Sherman het grondgebied van den Staat Florida had overschreden,
in vrijheid te stellen, gehoor had gegeven.

Thans voerden Texar en zijne aanhangers gezag in Jacksonville niet
alleen, maar over het geheele graafschap. Zij zouden in de gelegenheid
zijn, en die voorzeker ook benutten, om allerlei daden van geweld te
plegen, die hun door hunne ruwe en woeste geaardheid zouden ingegeven
worden, dat wil zeggen, dat zij zich schuldig zouden maken aan de
verschrikkelijkste buitensporigheden.

Was het den Spanjaard bij slot van rekening ook al niet gelukt, om
door zijne lasterlijke aantijgingen en door zijne valsche en onbewezen
beschuldigingen de inhechtenisneming van James Burbank te bewerken,
zoo had hij toch desniettemin zijn doel bereikt, door gebruik te
kunnen maken van den eigenaardigen toestand van Jacksonville, welker
bevolking zeer was geprikkeld geworden door de gevolgde gedragslijn
der magistraten bij de behandeling der zaak van den eigenaar van
Camdless-Bay.

Nadat de anti-slaven-gezinde kolonist, die de invrijheidstelling
van alle de dienstbaren op zijn landgoed geproclameerd had, vrij en
frank heen was gegaan, de Noordelijke die zoo kenmerkend getoond had
tegen de meening der Zuidelijken gekant te zijn, had Texar de menigte
van oneerlijke kerels, die de meerderheid in de stad uitmaakten,
opgeroepen en had eene omwenteling in de stad tot stand gebracht.

Nadat de regeering der zoodanig verzwakte autoriteiten omvergeworpen
was, had hij hunne plaats doen innemen door de meest woeste zijner
partijgangers en had daarvan eenen raad gevormd, waarin de halfblanken
voor de eene helft en de bewoners van Florida, die van Spaansche
afkomst waren, voor de andere helft de macht in handen kregen.

Verder had hij zich van de medewerking der militie-troepen verzekerd,
die reeds lang bewerkt waren, en op het gewichtige oogenblik zich
dan ook met de lagere volksklasse verbroederden.

Thans bevond zich het lot van al de bewoners van het geheele graafschap
in zijn handen.

Hier ter plaatse dient verteld te worden, dat de handeling van
James Burbank hoegenaamd geene goedkeuring bij het meerendeel der
kolonisten, wier ondernemingen langs de beide oevers van de Sint John
gelegen waren, ondervonden had. Deze konden toch terecht vreezen, dat
hunne slaven hen zouden willen dwingen, om het gegeven voorbeeld te
volgen. Verreweg het grootste gedeelte dier planters waren voorstanders
van de slavernij en als zoodanig dan ook vastbesloten, om zich door
alle middelen tegen de eischen van de Noordelijken te verzetten. Zij
zagen de vorderingen, welke de federalistische leger-afdeelingen
maakten, met leede oogen en verbittering aan. Zij eischten dan ook, dat
Florida, evenals de andere Zuidelijke Staten, weerstand zoude bieden.

Had ook al het vraagstuk van de vrijmaking der slaven bij het uitbreken
van den oorlog hen wellicht onverschillig gelaten, thans beijverden
zij zich, om zich onder de door Jefferson Davis opgestoken vlag te
laten inlijven. Zij toonden zich geheel gereed, om de pogingen der
oproerlingen tegen het gouvernement van den president Abraham Lincoln
met al hun vermogen te steunen.

Men zal zich onder die gegeven omstandigheden volstrekt niet
verwonderen, dat het Texar, die begreep, dat hij aller meeningen en
den invloed van het belang op zijne zijde had, om diezelfde belangen
te verdedigen, gelukt was, zich aan de bevolking op te dringen,
hoewel hij slechts weinig achting voor zijn persoon afdwong.

Hij zou voortaan als heer en meester kunnen handelen, niet zoozeer
om den weerstand, om de verdediging der Zuidelijken te organiseeren,
of om de flottilje van den Commodore Dupont terug te dringen, dan
wel om zijne kwade neigingen bot te vieren.

Daarom, maar vooral ten gevolge van den haat, dien hij voor de
familie Burbank koesterde, was de eerste zorg van Texar geweest om de
invrijheidstelling der slaven van Camdless-Bay te beantwoorden met
den maatregel, die, zooals de lezer reeds weet, ieder vrijgeworden
slaaf noodzaakte het grondgebied binnen de tweemaal vierentwintig
uren te ontruimen.

»Door zoo te handelen," zei hij, »beveilig ik de belangen der
kolonisten, die onmiddellijk bedreigd worden. Ja, zij zullen niet
anders kunnen dan dien maatregel goedkeuren, daar zijn eerste gevolg
zal zijn, den opstand der slaven in het geheele gebied van den Staat
Florida te beletten."

De groote meerderheid had dan ook den genomen maatregel door Texar,
zonder nevengedachten goedgekeurd, hoewel niemand zich ontveinsde,
dat hij zeer willekeurig was.

Ja! willekeurig, onrechtvaardig en onhoudbaar!

James Burbank bleef bij de invrijheidstelling van zijne slaven
geheel en al binnen de grenzen van zijn recht. Hij kon dat recht
reeds uitgeoefend hebben, voor dat de oorlog eene scheuring ter zake
van de quaestie der slavernij tusschen de Vereenigden Staten van
Noord-Amerika veroorzaakt had. Nimmer had dat recht mogen aangetast
worden, en nimmer zou de maatregel, door Texar getroffen, billijk,
noch wettig, noch rechtvaardig genoemd kunnen worden.

Maar, met betrekking tot den toestand van de familie Burbank, valt
vooreerst te vermelden, dat door dien maatregel Camdless-Bay van hare
natuurlijke verdedigers beroofd zoude worden. Dienaangaande had de
Spanjaard zijn doel volkomen bereikt.

Dat begreep men te Castle-House dadelijk en wellicht ware het te
wenschen geweest, dat James Burbank met die invrijheidstelling zijner
slaven gewacht had, totdat hij zonder gevaar had kunnen handelen.

Maar, zooals men weet, was hij ten aanhoore van de magistraten
van Jacksonville beschuldigd geworden, dat zijne daden niet in
overeenstemming met zijne grondbeginselen waren; hij had zich
verplicht gezien om dadelijk, overeenkomstig die beginselen te
handelen en onder den indruk zijner verontwaardiging had hij in het
openbaar zijne verklaring afgelegd, en in het openbaar was hij ook
tegenover het personeel der plantage er toe overgegaan, om de negers
van Camdless-Bay tot vrije lieden uit te roepen.

Daar nu de toestand van de familie Burbank en van hare gasten ten
gevolge van dat feit verergerd was, moest in alle haast besloten
worden, wat er in de gegeven omstandigheden moest gedaan worden.

En vooreerst--en daarop kwam het voornaamste gedeelte der discussie
dien avond neer--zouden er redenen bestaan om op de daad van
invrijheidstelling terug te komen? Neen! Want dat zou aan den stand
van zaken volstrekt niets veranderen. Texar zou geen rekening willen
houden met dien te laten terugtred.

Daarenboven zoude de overgroote meerderheid der negers van
de plantage, wanneer zij het ergerlijk besluit door de nieuwe
autoriteiten van Jacksonville tegen hen genomen, zouden vernemen,
zich niet beijveren het voorbeeld van Zermah te volgen? Zouden al de
akten van invrijheidstelling niet verscheurd worden? Ja, waarlijk,
om Camdless-Bay niet te verlaten, om niet van het grondgebied van
den Staat Florida verjaagd te worden, zouden allen hun toestand van
slaaf willen hernemen, totdat bij eene Staatswet bepaald zoude zijn,
dat zij het recht zouden hebben om vrij te zijn en te kunnen wonen,
waar hun dat zou goeddunken.

Maar, waartoe zou dat alles dienen? Daar zij toch vastbesloten waren
om met hunnen meester ook de plantage, die voor hen een waar vaderland
geworden was, te verdedigen, zouden zij dat met evenveel geestdrift
en toewijding doen, nu zij vrijgemaakt waren. Zermah stelde zich
borg daarvoor.

James Burbank was dan ook van oordeel, dat op zijn eenmaal genomen
besluit niet mocht worden teruggekomen. En allen deelden dienaangaande
zijne meening. En zij vergisten zich niet; want toen den volgenden
morgen de nieuwe maatregel, door het bestuur van Jacksonville
uitgevaardigd, bekend werd, braken de betuigingen van toewijding,
van getrouwheid en verknochtheid van alle kanten op Camdless-Bay los.

»Als Texar zijn besluit wil ten uitvoer leggen," werd er van den
eenen kant geroepen, »dan zullen wij weerstand bieden!"

»Wanneer hij geweld wil gebruiken," riep eene andere stem, »dan zullen
wij hem met geweld te keer gaan!"

In het heerenhuis dacht men er iets kalmer over.

»De gebeurtenissen zullen nu gaan dringen," zei Edward Carrol. »Binnen
twee dagen, misschien wel binnen vier en twintig uren, zal de quaestie
der slavernij in Florida haar beslag gekregen hebben."

»Hoe bedoelt gij?" vroeg James Burbank.

»Wel, overmorgen kan de flottilje van de federalisten onder Dupont
de mondingen der Sint John bemachtigd hebben."

»Dat is zoo."

»Maar wanneer de militietroepen, gesteund door de legerafdeeling der
geconfedereerden, weerstand zullen bieden?" merkte meester Walter
Stannard op.

»Wanneer die weerstand bieden, dan kan zulks niet lang duren,"
antwoordde Edward Carrol. »Hoe zouden zij zich, zonder oorlogsschepen,
zonder kanonneerbooten zelfs, tegen het binnenstevenen van den
Commodore Dupont, tegen het landen van de debarkementstroepen van
Generaal Sherman en tegen de bezetting der havensteden Fernandina,
Jacksonville en Sint Augustijn kunnen verzetten?"

»Ik beken, dat het moeielijk is."

»Welnu, wanneer die punten in handen der federalistische zee- en
landmacht gevallen zijn, dan is Florida feitelijk in de macht der
Noordelijken."

»Dat erken ik ten volle; maar..."

»En dan blijft aan Texar en zijne aanhangers geen ander redmiddel
meer over, dan het hazenpad te kiezen."

»O, dat het integendeel toch gelukken moge hem in handen te
krijgen!" riep James Burbank uit.

»Dat help ik u van harte wenschen!" zei Walter Stannard.

»Wanneer hij in de macht der gerechtigheid van de Noordelijken zal
zijn," vervolgde James Burbank, »dan zullen wij eens zien of hij
zich nogmaals op een alibi zal beroepen, om aan de gerechte straf
voor zijne misdaden te ontkomen!"

»Ja, op dat gebied is hij slim, dat moet erkend worden," antwoordde
Edward Carrol.

»Maar, dan zouden wij toch zien!" mompelde James Burbank dreigend.

De nacht ging voorbij zonder dat de veiligheid van Castle-House
bedreigd, zonder dat de stilte zelfs gestoord was geworden. Maar in
weerwil daarvan hadden èn mevrouw Burbank èn Miss Alice dien nacht
in de grootste ongerustheid doorgebracht.

Den volgenden dag--den 1en Maart--hield men het oor scherp geopend
ter waarneming van de geruchten, die zich van buitenaf konden laten
hooren. Niet dat de plantage dien dag in het bijzonder bedreigd
was. Neen, het besluit van Texar toch hield in, dat de verdrijving
der vrijgestelde slaven eerst na tweemaal vierentwintig uren moest
geschied zijn.

Daar James Burbank vast besloten was, aan dat willekeurig bevel niet
te gehoorzamen, had hij tijd in overvloed, om de verdedigingsmiddelen
van Castle-House zooveel als mogelijk was in gereedheid te brengen.

Het voornaamste was, om goed op de hoogte te zijn van hetgeen op het
tooneel des oorlogs voorviel. De berichten daarvan konden toch ieder
oogenblik den staat van zaken wijzigen.

James Burbank en zijn zwager stegen dus te paard en verlieten bij het
aanbreken van den dag Castle-House. Zij reden tot aan den rechteroever
der Sint-John, en zich naar den benedenstroom richtende, wilden zij de
monding der rivier verkennen. Vooral wilden zij hunne aandacht wijden
aan de trechtervormige kom, die deze monding voorafgaat en op een
tiental mijlen van de plantage gelegen is, en in de San-Pablo-kaap
eindigt, waarop de vuurtoren, die het vaarwater aanduiden moet,
verrijst.

Bij dien tocht moesten zij Jacksonville, op den linkeroever der
Sint-John gelegen, voorbijrijden. Zij zouden dan zeer gemakkelijk
kunnen waarnemen, of vaartuigen bij elkander gebracht waren of werden,
hetgeen eenigermate als een teeken kon gelden, dat er een aanslag
door de bevolking op de plantage Camdless-Bay ondernomen zoude worden.

Beiden hadden een half uur later de grensscheiding der plantage
overschreden en reden steeds in noordelijke richting voort. De lezer
weet waarschijnlijk, dat de Sint John van zuid naar noord stroomt.

Middelerwijl wandelden mevrouw Burbank en miss Alice in het park van
Castle-House op en neer, waarbij hare gedachtenwisselingen natuurlijk
niet van geruststellenden aard waren. Master Walter Stannard poogde
later het onmogelijke om haar tot kalmte te stemmen, maar helaas
tevergeefs! Zij beweerden het voorgevoel van een op handen zijnd
ongeluk te ondervinden.

Zermah van haren kant had zich beijverd naar de barakken der negers
te wandelen. Hoewel de bedreiging van verjaagd te worden thans aan
allen bekend was, dachten de gewezen slaven er niet aan om er rekening
mede te houden. Zij waren eenvoudig aan den arbeid gegaan, zooals zij
gewoon waren. Evenals hun meester, waren zij vastbesloten weerstand
te bieden, en vroegen zich dan ook in gemoede af: krachtens welk
recht zou men hen, nu zij vrij waren, uit hun aangenomen vaderland
verjagen? Zermah kon dus hare meesteres van die zijde de meest
gunstige berichten mededeelen. Men kon en mocht ten volle op het
personeel van Camdless-Bay vertrouwen.

»Ja," zeide zij, »al mijne lotgenooten zouden liever weer slaaf
willen worden, zooals ik gedaan heb, dan de plantage te verlaten en
de meesters van Castle-House in den steek te laten."

»Maar als men hen daartoe noodzaakt, met geweld noodzaakt?" vroeg
mevrouw Burbank.

»Wanneer men hen daartoe zou willen noodzaken," antwoordde Zermah,
»welnu.... dan zullen zij hunne rechten verdedigen! Dan zullen zij
geweld met geweld keeren!"

»God geve, dat dit onnoodig moge zijn!" zuchtte de echtgenoote van
den eigenaar van Camdless-Bay.

»Ja, God geve dat!" herhaalde Zermah.

Er bleef niets anders te doen over dan den terugkeer af te wachten
van master James Burbank en van Edward Carrol. Het was volstrekt niet
onmogelijk, dat de flottilje der federalisten dien zelfden dag--wij
weten dat het den 1sten Maart was--den vuurtoren van San Pablo in
het gezicht liep, in welk geval zij geheel gereed zoude zijn, de
mondingen van de Sint John te bemachtigen en in bezit te nemen.

De geconfedereerden zouden aan alle hunne militietroepen waarachtig
niet te veel hebben om den Noordelijken dien doortocht te betwisten
en dan zouden de autoriteiten van Jacksonville, die zich dadelijk en
persoonlijk bedreigd moesten gevoelen, niet meer in staat zijn hunne
dreigementen ten opzichte der bevrijde slaven van Camdless-Bay ten
uitvoer te leggen.

De administrateur, master Perry, ging middelerwijl voort zijn
dienst te verrichten, alsof niets buitengewoons gebeurd was. Zoo
bracht hij dien ochtend zijn dagelijksch bezoek aan de verschillende
inrichtingen en arbeidsketen in de plantage, en kon hij daarbij ook
van zijn kant de gunstige gezindheid der negers opmerken. Hoewel hij
dat uiterst moeielijk ten aanhoore van anderen erkend zoude hebben,
zoo zag hij toch met zijne eigene oogen dat, al was ook al de toestand
der negers geheel gewijzigd, hun vlijt en naarstigheid bij het werk,
hunne toewijding aan de familie Burbank dezelfde gebleven waren. Ook
begreep hij ras, dat zij vastbesloten waren, om iederen aanslag,
dien de lagere volksklasse van Jacksonville tegen hen zoude willen
ondernemen, met alle kracht te keer te gaan. Maar, volgens de meeningen
van master Perry, die meer dan ooit hardnekkig aan zijn denkbeelden
van voorstander der slavernij vasthield, konden die mooie gevoelens
niet lang duren. De natuur zoude volgens hem hare rechten wel weten
te hernemen. Wanneer zij van de onafhankelijkheid geproefd zouden
hebben, dan zouden zij uit eigen beweging weer om de invoering der
slavernij verzoeken. Zij zouden wederom tot den rang afdalen, die
hun door de natuur op de ladder der wezens tusschen den mensch en
het dier aangewezen was.

Terwijl hij zoo, in zijne gedachten verdiept, liep rond te drentelen,
ontmoette hij den ijdelen en opgeblazen Pygmalion. Die domoor had een
nog trotscher en nog snoevender voorkomen dan daags te voren. Wanneer
men hem daar fier als eene pauw, met de handen op den rug gekruist,
met het hoofd in den nek, en met de borst vooruit als eene kropduif,
zag voortstappen, dan gevoelde men inderdaad, dat het een vrij mensch
was, die zich daar vertoonde. Vrij was hij, dat is waar, vrij om te
doen en te laten wat hij wilde, en als zoodanig maakte hij dan ook
van dien toestand gebruik, om zoo min mogelijk te doen, of beter om
niets te doen en alles, wat op arbeid betrekking had, na te laten.

»Goeden morgen, master Perry!" zei hij op uiterst voornamen toon.

»Goeien morgen...." knorde de administrateur binnensmonds. »Dat komt
er nog bij, dat zoo'n lummel je goeien morgen mag wenschen!"

»Mooi weertje vandaag, master Perry!" vervolgde Pygmalion luchtig.

»Hum, ja.... Wat voer jij hier uit, luiaard?"

»Zooals ge ziet, master Perry, ik wandel."

»Zoo, wandel jij?"

»Heb ik daartoe het recht niet, master Perry?"

»Het recht, uilskuiken?"

»Ja, het recht! Ik ben toch geen ellendige slaaf meer, meen ik,
master Perry?"

»Zoo, meen je dat maar, domkop?"

»O, niet alleen dat, ik ben er ook zeker van. Heb ik niet de akte
mijner invrijheidstelling in den zak?"

»Wel bekome het je, ezelskop."

»Dank u, master Perry."

»Maar, zeg eens Pyg...."

»Wat is er?"

»Wie zal je voortaan voeden?"

»Wel ikzelf, master Perry."

»Hoe zul je dat doen, Pyg?"

»Wel, master Perry, met mijn mond, door te eten."

»En wie zal je te eten geven, schaapskop?"

»Mijn meester."

»Je meester?... Heb je dan al vergeten, dat je geen meester meer
hebt, domkop!"

»Neen, master Perry, ik heb geen meester meer en zal er nooit meer
een hebben!"

»Welnu?"

»Maar master Burbank zal mij nimmer heenzenden van de plantage,
waarop ik, zonder snoeverij, eenige diensten bewijs, master Perry."

»Integendeel,...."

»Wat integendeel?"

»Hij zal je wel wegzenden!"

»Mij wegzenden?"

»Ongetwijfeld. Toen je hem toebehoordet, toen je zijn eigendom
waart, kon hij je houden, zelfs al voerde je niets uit. Maar van het
oogenblik, dat je hem niet meer toebehoort, zal hij je, wanneer je
voortgaat den luiwammes te spelen en niet te willen werken, de deur
goed en wel uitjagen!"

»Mij de deur uitjagen?"

»Ja, en dan zullen wij eens zien, wat je met je mooie vrijheid zult
aanvangen, arme dwaas!"

Pygmalion trok een vervaarlijk leelijk gezicht. Het was helder
als de dag, dat hij de quaestie der slavernij niet uit dat oogpunt
beschouwd had.

»Wat, master Perry," hernam hij, »zoudt gij denken, dat master James
Burbank zoo wreed zoude kunnen zijn, om...."

»Daarbij komt geene wreedheid te pas, domoor," antwoordde de
administrateur, »zoo iets volgt uit de logica der feiten, begrijp je?"

Pyg schudde met het hoofd. Neen, hij begreep die orakelspreuk niet. Dat
was erger dan latijn voor hem.

»Om het even," ging mijnheer Perry voort, »of je het begrijpt of
niet. Wat zou ook zoo'n negerkop kunnen begrijpen? Wat je evenwel
duidelijk moet zijn, dat is, dat er--het moge master Burbank aanstaan
of niet--eene ordonnantie vanwege de autoriteiten te Jacksonville
uitgevaardigd is, waarbij de uitzetting van al de bevrijde slaven
buiten het grondgebied van Florida bevolen is."

»Is dat dus waar, master Perry?"

»Zeer waar; en wij zullen eens zien, hoe gij en uwe lotgenooten het
nu aanleggen zult, om aan den kost te komen, nu gij geen meester
meer hebt."

»Ik wil Camdless-Bay niet verlaten!" riep Pygmalion uit.

»Zoo, wil je niet, mijn jongen?" vroeg de administrateur sarcastisch
glimlachend.

»Neen, ik wil niet!..." schreeuwde de neger. »Daar ik vrij ben...."

»Juist, Pyg.... je bent vrij om heen te gaan, maar je bent niet vrij
om te blijven! Hoor je dat? Ik raad je dus aan om je bullen bijeen
te pakken."

»Maar, wat zal er van mij worden, master Perry?"

»Dat zijn zaken, die niemand anders aangaan dan je zelven. Je bent
immers vrij!"

»Maar als ik dan vrij ben...." hernam Pygmalion, die maar steeds op
zijn stokpaardje terugkwam.

»Dat is niet genoeg, zooals het schijnt."

»Zeg mij, wat ik doen moet, master Perry?"

»Wat je doen moet, domme gans?"

»Ja, master Perry, ik bid u."

»Welnu, luister dan.... en volg mijne redeneering, als je die namelijk
vatten kunt."

»O, ik zal ze wel vatten, wees gerust, master Perry. Ga uw gang."

»Je bent een bevrijde slaaf, niet waar?"

»Ja, dat ben ik, master Perry! Dat ben ik! Ik heb de akte van
invrijheidstelling in den zak!"

»Welnu, verscheur dat document!"

»Dat nooit!"

»Nooit?"

»Neen nooit!"

»Welnu, als je weigert dat middel te baat te nemen, dan ken ik nog
slechts een, namelijk als je in den Staat Florida wilt blijven."

»En dat is, master Perry."

»Om van kleur te veranderen, domoor! Laat je bleeken, Pyg, laat
je bleeken! En als je wit zult geworden zijn, dan zul je het recht
verkregen hebben om op Camdless-Bay te blijven. Anders niet!"

Pygmalion, verwoed over die scherts, droop grommend af,

De administrateur zette, grinnikend van de pret over de bestraffing,
die hij Pygs ijdelheid had doen ondergaan, zijne wandeling voort.

De neger bleef eerst diep in gedachten verzonken. Hij gevoelde wel,
dat er meer noodig was om in dienst van Castle-House te blijven, dan
slechts een in vrijheid gestelde slaaf te zijn. Vooreerst zou hij
blank moeten zijn. Maar, voor den drommel! hoe zou hij het moeten
aanleggen, om blank te worden, nu de natuur hem met eene huid van
het fraaiste ebbenzwart begiftigd had?

Toen Pygmalion zich naar de bedienden-gebouwen van Castle-House begaf,
krabde hij zich dan ook het lichaam, alsof hij de zwarte opperhuid
wilde afscheuren.

Het hielp hem natuurlijk niet veel.

James Burbank en Edward Carrol waren even vóór het middaguur op
Castle-House wedergekeerd. Zij hadden niets onrustbarends in de
omstreken van Jacksonville bespeurd. Het meerendeel der vaartuigen
lag op zijne gewone plaats, een gedeelte vastgemeerd aan de kaden der
haven, de anderen voor anker in het vaarwater en op de reede. Toch had
men eenige beweging onder de troepen-gedeelten op den anderen oever
der rivier waargenomen. Verscheidene detachementen der landmacht van de
geconfedereerden hadden zich op den linkeroever der Sint John vertoond,
die in noordelijke richting naar het graafschap Nassau oprukten.

Voor Camdless-Bay was evenwel niets dreigends ontwaard.

Toen James Burbank en zijn tochtgenoot bij de riviermonding aangekomen
waren, hadden zij hunne blikken natuurlijk zeewaarts gericht. Maar
geen enkel zeil werd in de verte bespeurd. Geen rook of damp van eene
stoomboot, die de tegenwoordigheid of de nadering van een smaldeel te
kennen kon geven, vertoonde zich bij of boven den gezichteinder. Wat
de maatregelen betrof, die ter verdediging genomen waren, die waren
totaal nul. Geene strandbatterijen, geene schouderweringen van aarde
opgeworpen. Geen enkel werkje om het binnenloopen van de monding
door een schip of door een flottilje te beletten. Wanneer de schepen
der federalisten zich zouden vertoonen, hetzij voor de Nassaukreek,
hetzij voor de monding der Sint John, zouden zij zonder de minste
verhindering naar binnen kunnen stevenen. Alleen de verlichting van den
vuurtoren San Pablo was buiten werking gesteld. De lantaarn van die
inrichting was uit elkander genomen en kon derhalve den toegang van
de vaarwaters niet aanduiden. Dat kon evenwel slechts moeielijkheden
baren, wanneer de vijandelijke flottilje zoude beproeven des nachts
naar binnen te stevenen.

Ziedaar, wat de Heeren James Burbank en Edward Carrol berichtten,
toen zij op Castle-House teruggekeerd waren.

Alles bij elkander genomen, kon de toestand als vrij geruststellend
beschouwd worden, daar te Jacksonville geen enkele beweging waargenomen
was, die op een aanstaanden aanslag op Camdless-Bay duidde.

»Gij kunt gelijk hebben," beaamde master Walter Stannard met een
hoofdknik.... »Ik zie evenwel het geruststellende van den toestand
zoo nog helder niet in."

»Wat bedoelt gij?" vroeg James Burbank.

»Integendeel, ik vind het een verontrustend feit, dat de schepen
van den Commodore Dupont nog niet in het gezicht zijn. Dat is eene
vertraging, die mij raadselachtig en vreemd voorkomt."

»Mij ook," zei Edward Carrol. »Wanneer die flottilje voorgisteren zee
gekozen en de baai Sint Andrews verlaten heeft, dan moest zij nu ter
hoogte van Fernandina aangekomen zijn!"

»Wij hebben sedert eenige dagen slecht weer gehad," antwoordde James
Burbank op kalmeerenden toon.

»Ja, maar voor een eskader als het onderwerpelijke...."

»Het is mogelijk," vervolgde de eigenaar van Camdless-Bay, »dat ten
gevolge van de hevige oostenwinden, die eene zware branding hebben
doen ontstaan, de Commodore Dupont genoodzaakt is geweest de kust te
mijden en zijn heil in volle zee te zoeken. Maar de wind is sedert
heden ochtend veel gevallen, zoodat het niemand verwonderen zou,
wanneer dezen nacht...."

»Dat de hemel u verhoore, waarde James!" zei mevrouw Burbank, »en
dat hij ons ter hulpe kome!"

»Waarde heer James," merkte miss Alice op, »hoe zal de flottilje,
nu de vuurtoren van San Pablo niet meer verlicht is, de Sint John
kunnen binnendringen?"

»De Sint John binnendringen, dat zou zeer moeielijk en zeer gevaarlijk,
ik durf wel zeggen: onmogelijk zijn, lieve Alice."

»Dus...." wilde mevrouw Burbank zeggen.

»Dus zullen de federalisten, alvorens de mondingen van den stroom te
bemachtigen," ging haar echtgenoot voort, »eerst het eiland Amelia
moeten bezetten, zoo ook het stadje Fernandina, ten einde meester
te zijn van de spoorbaan naar Cedar-Keys. Ik denk voor het naaste,
dat de schepen van den Commodore Dupont de Sint John eerst over drie
of vier dagen zullen opstevenen."

»Eerst dan," zuchtte mevrouw Burbank.

»Dat is wel laat," sprak miss Alice op hare beurt bedrukt.

»James heeft gelijk," sprak Edward Carrol. »Dat binnendringen kan
eerst over een viertal dagen geschieden en in de tegenwoordige
omstandigheden is dat een lang tijdperk; maar ik koester de hoop,
dat de bemachtiging van de havenplaats Fernandina voldoenden indruk
zal teweegbrengen, om de geconfedereerden te noodzaken den terugtocht
aan te nemen. Misschien zullen zelfs de militie-troepen de aankomst van
de kanonneerbooten der federalisten niet afwachten, maar Jacksonville
dadelijk ontruimen. In dat geval zou Camdless-Bay buiten gevaar zijn
en niet meer door de muitende bende van Texar bedreigd worden...."

»Dat alles is mogelijk, vrienden!" zei James Burbank. »Laat ons dus
hopen, dat de federalistische troepen den voet maar zetten op het
grondgebied van Florida; meer is niet noodig om onze veiligheid te
verzekeren. En dat zal spoedig genoeg geschieden!--Maar, om over iets
anders te spreken: Is er geen nieuws op de plantage?"

»Neen, mijnheer Burbank," antwoordde miss Alice. »Van de trouwe
Zermah vernam ik, dat de negers hunne gewone bezigheden in de
constructie-keten en werkplaatsen, als ook bij den houtaankap in de
bosschen hervat hadden. Zij verzekert, dat die menschen steeds vol
toewijding zijn en zich gereed verklaren, Camdless-Bay te verdedigen
tot de laatste hunner gevallen is."

»Laten wij hopen, dat van hunne verknochtheid die proef niet zal
gevergd behoeven te worden!" zeide James Burbank.

»Ja, laten wij dat hopen!" prevelde mevrouw Burbank; »maar laten wij
tevens God bidden, dat onze hoop vervuld worde!"

»Het zou mij zeer verwonderen," vervolgde James Burbank,
»wanneer de ellendelingen, die zich door daden van geweld aan de
eerlijke lieden tot bestuurders opgedrongen hebben, niet de vlucht
zullen nemen, wanneer er geseind zal worden, dat de flottilje der
federalisten ter hoogte van Florida zal aangekomen zijn. Intusschen
moeten wij voorzichtig zijn, blijven uitkijken en geen enkelen
veiligheidsmaatregel veronachtzamen!"

»Ja, zeker, wij moeten de grootst mogelijke waakzaamheid blijven
betrachten!" zei Edward Carrol.

»Juist," hernam James Burbank, »en daarom, Stannard en Carrol, gaat
gijlieden na het ontbijt met mij mede, om een bezoek te brengen aan
het meest blootgestelde gedeelte van de plantage?"

»Wat wilt gij daar gaan doen?" vroeg Walter Stannard.

»Gij weet: »het oog des meesters enz."; maar vooral, waarde vriend,
wil ik er mij van overtuigen, dat gij en onze lieve Alice hier op
Castle-House niet door grootere gevaren zult bedreigd worden dan te
Jacksonville. Waarlijk, wanneer de zaken slecht liepen, zou ik het
mij zelven nimmer vergeven, dat ik u herwaarts heb doen komen."

»Waarde James," antwoordde master Walter Stannard, »wanneer wij
in onze woning te Jacksonville gebleven waren, dan zouden wij zeer
waarschijnlijk nu aan de knevelarijen der thans aan het roer zijnde
autoriteiten blootgesteld zijn, zooals het allen geschiedt, die de
meeningen der voorstanders van de slavernij niet toegedaan zijn."

»In ieder geval, mijnheer Burbank," vulde miss Alice aan, »wanneer
zelfs de gevaren hier grooter mochten zijn, dan vraag ik nog: of het
niet beter is, dat wij ze samen deelen?"

»Ja, waarde dochter!" antwoordde James Burbank.

»Ja, zeker, Alice!" zei haar vader.

»Kom!" ging master James Burbank voort. »Ik koester veel hoop en ik
vermeen, dat Texar zelfs den tijd niet zal hebben, om het tegen ons
geslagen besluit ten uitvoer te kunnen leggen!"

»Het is te hopen!" zuchtte mevrouw Burbank, die zich als een drenkeling
aan dat strootje poogde vast te klemmen.

James Burbank en zijne beide vrienden bezochten in de namiddaguren
de verschillende barakken, bij welk bezoek de administrateur, master
Perry, hen vergezelde. Zij konden zich daarbij overtuigen, dat de
stemming der negers uitmuntend was.

Bij die gelegenheid meende James Burbank de aandacht van den waardigen
administrateur te moeten vestigen op den ijver, waarmede de nieuw
bevrijden den arbeid hervat hadden.

»Jawel!... Jawel!..." antwoordde master Perry. »Het is een nieuwtje,
en gij kent het spreekwoord omtrent de nieuwe bezems, master Burbank."

»Ja, maar dat is hier niet toepasselijk, master Perry," meende James
Burbank.

»Best mogelijk, master Burbank.... Maar dan zal nog te bezien staan,
hoe het afgeleverde werk zal zijn."

»Ja, maar Perry, is dat nu een argument?"

»En een goed argument, master Burbank!"

»Die brave zwarte kerels zullen, bij wisseling van toestand, toch
niet hunne handen verwisseld hebben, meen ik."

»Neen, nog niet, master Burbank," antwoordde de onverbeterlijke
stijfkop. »Maar gij zult weldra ontwaren, dat zij niet meer dezelfde
handen aan het uiteinde hunner armen bezitten, of beter uitgedrukt,
dat hun de handen geheel verkeerd staan!"

»Kom, kom, master Perry," zei James Burbank glimlachend. »Hunne
handen zullen steeds vijf vingeren hebben en hunne handen zullen op
dezelfde wijze aan het polsgewricht bevestigd blijven; wees daaromtrent
onbekommerd, en waarlijk, meer kan toch niet van hen gevorderd worden!"

Pruttelend ging de administrateur heen.

»Wie heeft ooit van eene negerhand hooren spreken?" mompelde hij. »Van
een negerpoot, dat's wat anders!"

Zoodra dat bezoek afgeloopen was, keerden James Burbank en zijne
beide tochtgenooten naar Castle-House terug.

De avond ging rustiger voorbij dan de avond te voren. Bij gebrek aan
tijdingen van Jacksonville, was men weer begonnen te hopen, dat Texar
er van afgezien had zijne dreigementen ten uitvoer te leggen of dat
de tijd hem daartoe zou ontbreken.

Evenwel werden toch de nauwkeurigste veiligheidsmaatregelen voor den
nacht getroffen. Perry met zijne opzieners zouden op de grenzen van
de plantage ronden verrichten, voornamelijk op den oever der Sint
John. De negers waren gewaarschuwd geworden, dat zij bij aanval of
alarm dadelijk moesten terugtrekken op de met palissaden omheinde
binnenruimte, terwijl eene sterke wacht bij de buitenpoterne opgesteld
werd.

Dat alles getuigde, dat de eigenaar van Camdless-Bay, in weerwil van
de gekoesterde hoop, een goed overzicht van den stand van zaken had.

James Burbank en zijne vrienden losten elkander herhaalde malen af,
om zich buiten Castle-House te gaan overtuigen, dat hunne bevelen
stipt opgevolgd en geen der veiligheidsmaatregelen verwaarloosd
werden. Toen de zon aan den gezichteinder verscheen, had geen enkel
voorval de rust van de bewoners en gasten van het heerenhuis gestoord.



X.

DE DAG VAN DEN 2DEN MAART.


Daags daarna--dus den 2den Maart--ontving James Burbank tijdingen van
een zijner opzieners, wien het gelukt was onbemerkt de rivier over te
steken, binnen Jacksonville te dringen en zonder achterdocht opgewekt
te hebben, van die stad weer te keeren.

Die tijdingen, welker waarheidlievendheid niet in twijfel te trekken
was, waren zeer belangrijk. De lezer zal uit het ondervolgende er
over kunnen oordeelen.

De Commodore Dupont, bevelhebber van het eskader, dat bestemd was tegen
de Staten Georgië en Florida te ageeren, was in de baai Sint-Andrews,
ten oosten van de Georgische kust gelegen, ten anker gekomen. De
Wabash, die den wimpel van den opperbevelhebber voerde, stond aan het
hoofd van een smaldeel, hetwelk uit zes en twintig vaartuigen bestond,
waarvan achttien kanonneerbooten, een kotter, een transportvaartuig,
dat behoorlijk van geschut voorzien, als oorlogsschip dienst kon doen,
en daarenboven nog zes gewone transportschepen, die de brigade van
den Generaal Wright aan boord hadden.

Zooals Gilbert Burbank het in zijn laatsten brief medegedeeld had,
vergezelde Generaal Sherman deze expeditie.

De Commodore Dupont, wiens komst door het heerschende slechte weer zeer
vertraagd was, beijverde zich om dadelijk maatregelen tot bemachtiging
der toegangen tot het vaarwater van Sint-Mary te treffen. Dit
vaarwater, hetwelk zeer moeilijk te verkennen is, levert toegang tot
de monding van eene rivier van dien naam, ten noorden van het eiland
Amelia, op de grenzen van de Staten Georgië en Florida gelegen.

Fernandina, de havenplaats en de voornaamste stelling van het geheele
eiland, werd verdedigd door het fort Clinch, dat, door stevige dikke
steenen muren beveiligd, eene bezetting van ruim vijftien honderd
man bevatte. Zouden de Zuidelijken, in die sterkte, waarin eene
langgerekte verdediging zeer mogelijk was, weerstand bieden aan de
federalistische troepen? Dat was zeer goed mogelijk.

Toch gebeurde dat niet.

Volgens het medegedeelde door den opziener, liep het gerucht te
Jacksonville, dat de geconfedereerden het fort Clinch ontruimd hadden
op het oogenblik, dat het smaldeel van den Commodore Dupont voor de
baai Sint-Mary verscheen. Zij zouden niet alleen het fort Clinch
verlaten hebben, maar ook de havenplaats Fernandina, het eiland
Cambesland, alsook dit geheele gedeelte der Floridasche kust.

Tot zoover luidden de tijdingen te Castle-House aangebracht.

Het zal onnoodig zijn om nog verdere klem te leggen op hare bijzondere
belangrijkheid, vooral ten opzichte van de plantage Camdless-Bay.

Daar de federalistische troepen eindelijk in Florida ontscheept waren,
kon het niet missen of het geheele grondgebied van dien Staat moest
weldra in hunne macht vallen. Blijkbaar zouden nog eenige dagen
moeten voorbijgaan, alvorens de kanonneerbooten de bank van de Sint
John zouden kunnen overstevenen. Hunne nabijheid evenwel zoude eene
heilzame vrees inboezemen aan de autoriteiten van Jacksonville. En het
was te hopen dat, voor weerwraak beducht, Texar en zijne aanhangers
niets tegen de plantage zouden durven uitvoeren van een Noordelijke,
waarop de algemeene aandacht zoozeer gevestigd was als James Burbank.

Dat was inderdaad eene geruststelling voor de familie, die haar,
wel wat al te spoedig, van te groote vrees tot te groote hoop, dus
van het eene uiterste tot het andere deed overslaan.

Maar, zoowel voor miss Alice Stannard als voor mevrouw Burbank hadden
die tijdingen het voordeel haar de zekerheid te verschaffen, dat
Gilbert niet meer ver af was, dat zij dus de hoop mochten koesteren
de eene om haren bruidegom, de andere om haren zoon binnen kort weer
te zien, zonder dat voor zijne veiligheid behoefde gevreesd te worden.

En, inderdaad, de jeugdige luitenant zoude slechts dertig mijlen af
te leggen gehad hebben, om van Sint-Andrews af de kleine havenkom
van de plantage Camdless-Bay te bereiken.

Hij bevond zich in dat oogenblik op de kanonneerboot Ottawa, en die
kanonneerboot had door eene schitterende krijgsdaad uitgeblonken,
welker weerga in de maritieme geschiedrollen nog niet aangetroffen was.

Ziehier wat er dien morgen van den 2den Maart voorgevallen was.

Het is waar, dat de opziener, welke de tijdingen naar Camdless-Bay
overgebracht had, dat feit gedurende zijn verblijf te Jacksonville nog
niet had kunnen vernemen; maar wij deelen het bericht er van mede,
omdat de lezer het moet kennen voor de duidelijkheid der ernstige
gebeurtenissen, die volgen gaan.

Zoodra de Commodore Dupont kennis bekomen had, dat de bezetting
der geconfedereerden het fort Clinch ontruimd had, zond hij eenige
vaartuigen van weinig diepgang, langs het vaarwater van Sint-Mary.

De blanke bevolking had zich reeds in het gevolg der zuidelijke troepen
naar het innerlijke des lands teruggetrokken en de steden, de dorpen,
de gehuchten en de plantages, langs de kust gelegen, verlaten.

Het was inderdaad een panische schrik, die allen bezielde, veroorzaakt
door de gedachte aan weerwraak, welke de secessionisten ten onrechte
aan de hoofden van de federalistische troepenafdeelingen toeschreven.

Maar niet alleen in Florida, maar overal op de grenzen van Georgië,
in dat geheele gedeelte van dien Staat, hetwelk tusschen de baaien van
Ossabaw en van Sint-Mary gelegen is, sloegen de inwoners overhaast
op de vlucht, om aan de debarkementstroepen van de brigade Wright
te ontkomen.

In die niet voorziene omstandigheden hadden de vaartuigen van den
Commodore Dupont geen enkel kanonschot te lossen gehad, om het
fort Clinch en de havenplaats Fernandina in bezit te nemen. Alleen
de kanonneerboot Ottawa, waarop Gilbert Burbank, die steeds den
mesties Mars bij zich had, als eerste officier dienst deed, kwam in
de gelegenheid van hare vuurmonden gebruik te moeten maken.

De zaak droeg zich navolgender wijze voor:

De havenstad Fernandina is met het westerstrand van Florida, hetwelk
de golf van Mexico omzoomt, door eene spoorbaan verbonden, die naar
de haven van Cedar Keys voert, Die spoorbaan volgt eerst de kust van
het eiland Amelia, maar alvorens het vaste land te bereiken, steekt
zij de Nassau-kreek over langs eene zeer lange brug op palen gebouwd.

Juist toen de Ottawa in het midden van die kreek aankwam, stoomde een
spoortrein die brug op. Daarmede vluchtte de bezetting van Fernandina,
die al haar mondvoorraad en krijgsbehoeften medevoerde. Bij die
bezetting hadden zich eenige aanzienlijken der stad gevoegd. Dadelijk
stoomde de kanonneerboot met volle kracht naar de brug en gaf vuur
uit hare jaagstukken zoowel op het paalwerk der brug als op den
voortijlenden trein. Gilbert Burbank bevond zich op het voorschip
en regelde de richting der kanonstukken. Door zijne juistheid van
richten werden eenige gelukkige schoten gedaan, Onder anderen trof
eene granaat het laatste rijtuig van den trein, waarvan de assen en
de verbindingskrammen werden verbrijzeld. De trein, die onmogelijk in
dit kritiek oogenblik stoppen kon, was verplicht dat rijtuig in den
steek te laten. Hij spoorde dan ook met volle kracht en was alzoo
in weinige oogenblikken in zuid-westelijke richting te midden van
het dichtbegroeide gedeelte van het Floridasche schiereiland uit het
oog verdwenen. Juist in dit oogenblik verscheen een detachement der
federalistische troepen, te Fernandina ontscheept, die de spoorwegbrug
dadelijk bestormden. In een oogwenk waren de reizigers in dat rijtuig
gezeten, allemaal civielen, gevangengenomen. Deze krijgsgevangenen
werden den hoofdofficier, den kolonel Gardner, die te Fernandina bevel
voerde, in handen gesteld. Om een voorbeeld te stellen, weerhield
men hen gedurende vier-en-twintig uren op een van de vaartuigen van
het smaldeel, waarna men hen liet gaan.

Toen de spoortrein uit het gezicht verdwenen was, moest de Ottawa
zich vergenoegen met een vaartuig aan te vallen, hetwelk met
oorlogsmaterieel geladen was en dat eene toevlucht in die baai gezocht
had. De kanonneerboot bemachtigde het gemakkelijk.

Die gebeurtenissen waren wel geschikt om de troepen der
geconfedereerden en de bewoners der Floridasche steden sterk te
ontmoedigen. Dit gebeurde in de hoogste mate te Jacksonville. De
monding der Sint John zou weldra evenals die der Sint Mary in handen
der Noordelijken zijn. Dit leed geen twijfel, en zeer waarschijnlijk
zouden de Unionisten evenmin te Jacksonville weerstand ondervinden
als te Sint Augustijn en in de overige plaatsen van het graafschap.

Dat alles bracht het zijne er toe bij, om James Burbank gerust
te stellen.

Onder die omstandigheden moest men wel gelooven, dat Texar geen gevolg
zou durven geven aan zijne dreigementen. Hij en zijne aanhangers
zouden verjaagd worden en binnenkort zouden, alleen door den drang
der omstandigheden, de eerlijke lieden weer aan het bestuur komen,
dat hen door eene muiterij van de lagere volksklasse aan de handen
ontwrongen was.

Er bestond blijkbaar alle reden toe om zoo te denken en bijgevolg ook
om goede hoop te koesteren. Toen dan ook het personeel der plantage
van Camdless-Bay die belangrijke tijdingen vernomen had, die ook te
Jacksonville dadelijk verspreid waren, toonde het zijne vreugde door
luidruchtige hoerakreten, waarvan onze bekende Pygmalion een groot
deel voor zijne rekening nam.

Evenwel mochten de veiligheidsmaatregelen, die nog gedurende eenigen
tijd betracht moesten worden en die zooveel konden bijbrengen
om aan ieders gemoedsstemming eene zekere mate van gerustheid te
schenken, niet verwaarloosd worden, althans niet tot het tijdstip,
dat de federalistische kanonneerbooten in de wateren van de Sint John
zouden verschijnen.

Neen, dat mocht vooral niet! Hoewel noch James Burbank, noch een der
zijnen dat gissen of ook maar veronderstellen kon, zou ongelukkig
nog eene geheele week moeten voorbijgaan, alvorens de Noordelijken
de noodige maatregelen zouden getroffen hebben om de Sint John te
kunnen opstevenen en meester van zijn stroomgebied te zijn.

En hoeveel gevaren zouden intusschen Camdless-Bay kunnen bedreigen!

Inderdaad, hoewel de Commodore Dupont Fernandina bezet had, zoo was
hij toch verplicht met eene zekere mate van omzichtigheid te werk
te gaan. Het behoorde tot zijn plan om de federalistische vlag op
alle punten, bereikbaar voor zijne vaartuigen, te vertoonen. Hij
was dus verplicht zijn eskader in verscheidene onderdeelen te
splitsen. Eene kanonneerboot werd de rivier Sint-Mary opgezonden, om
de kleine stad van dien naam in bezit te nemen en verder het land een
twintig mijlen ver binnen te dringen. Ten noorden zouden drie andere
kanonneerbooten, onder de bevelen van den kapitein ter zee Gordon,
de baaien onderzoeken, zich meester maken van de eilanden Jykill en
Sint-Simon en verder bezit nemen van de kleine stad Brunswijk en van
de iets grootere stad Darier, die evenwel door hare bewoners verlaten
waren. Zes stoomvaartuigen van geringen diepgang waren bestemd om onder
de bevelen van den kommandant Stevens de Sint John op te stevenen en
Jacksonville aan te tasten.

Wat de rest van het expeditionnaire smaldeel betreft, dat maakte
zich gereed om andermaal zee te kiezen, ten einde Sint-Augustijn te
bemachtigen en de geheele kuststrook van Florida tot Mosquito-Inlet
te blokkeeren. Daardoor zouden dan de mondingen van de Mosquitolagune
voor den smokkelhandel in oorlogs-materieel gesloten zijn.

Maar die samengestelde bewegingen konden niet in vier-en-twintig uren
volbracht worden, en vier-en-twintig uren waren meer dan voldoende
om het geheele grondgebied aan de verwoestingen van de Zuidelijke
kwaadgezinden over te leveren.

Het was ongeveer drie uren in den namiddag toen James Burbank
de eerste tijdingen kreeg, dat er iets tegen Camdless-Bay op til
was. De administrateur master Perry, die eene verkenning langs de
grensscheiding van de plantage was gaan uitvoeren, kwam buiten adem
naar Castle-House loopen.

»Master James!... Master James!..." riep hij.

»Wat is er, Perry?"

»Men heeft eenige verkenners bespeurd, die Camdless-Bay langzaam
naderen!"

»Van welken kant, Perry?"

»Van de noordzijde, master James!"

»Van de noordzijde!... Dat is ernstig."

Al heel spoedig verscheen Zermah, die van de kleine havenkom
terugkeerde en haren meester mededeelde, dat verscheidene vaartuigen
den stroom overstaken en naar den rechteroever aanhielden.

»Komen zij van den kant van Jacksonville, Zermah?" vroeg James Burbank.

»Voorzeker, master James."

»Laten wij dan onzen intrek in Castle-House nemen," sprak James
Burbank.

»En wat zal ik doen, meester?" vroeg de mestiesche.

»Gij, gij moogt het heerenhuis onder geen voorwendsel meer verlaten,
Zermah. Hebt gij verstaan?"

»Ja, meester."

Toen James Burbank te midden der zijnen teruggekeerd was, kon hij
hun niet ontveinzen, dat de toestand weer zeer onrustbarend geworden
was. Daar een aanslag op Camdless-Bay nu als zeker kon aangenomen
worden, achtte hij het verkieselijk, dat iedereen verwittigd was.

»Dus," zei master Walter Stannard, »zouden die ellendelingen, die op
het punt staan verpletterd te worden, durven om....."

»Ja," antwoordde James Burbank koelbloedig, »zeker zullen zij
durven. Texar zal zulk eene gelegenheid om zich op ons te wreken,
niet willen laten voorbijgaan. Let er op...."

»Waarop?"

»Dat hij spoorloos verdwijnen zal, wanneer aan zijne wraakgierigheid
voldaan zal zijn."

Allen zaten een oogenblik stil in nadenken verzonken.

Daarna vervolgde James Burbank, die zich bij de gedachte aan zoo
iets opwond:

»Maar zullen de misdaden van dien kerel steeds ongestraft blijven?" zei
hij... »Zal hij dan steeds een uitvlucht vinden?.... Inderdaad, het
is om aan de menschelijke gerechtigheid niet alleen, maar ook aan de
Goddelijke gerechtigheid te doen twijfelen!"...

»James," viel mevrouw Burbank in, »o, beschuldig God niet en dat
juist op het oogenblik, dat wij misschien van niemand anders hulp te
verwachten hebben dan van Hem!..."

»Laten wij ons onder Zijne Heilige hoede stellen!" zei miss Alice
Stannard.

Allen keken een oogenblik, in vrome aandacht verzonken, voor zich heen.

James Burbank herkreeg zijne koelbloedigheid en hield zich onledig
met het geven van bevelen, om Castle-House in staat van verdediging
te stellen.

»Zijn de negers reeds gewaarschuwd?" vroeg Edward Carrol.

»Nog niet," antwoordde James Burbank.

»Dan wordt het toch tijd, dunkt me."

»Het zal dadelijk geschieden."

»Maar hoe denkt gij de verdediging van Camdless-Bay te voeren?" vroeg
master Walter Stannard.

»Volgens mijne opvatting," antwoordde de eigenaar der plantage,
»moeten wij ons bepalen de omheining te verdedigen, die het park en
het woonhuis omgeeft."

»Is dat wel goed ingezien?"

»Mijns inziens, kan het niet anders."

»Geef uw denkbeeld duidelijk aan."

»Wij kunnen er niet aan denken," ging James Burbank voort, »een
gewapenden troep op de grens van die plantage tot staan te brengen."

»Waarom niet?"

»Omdat de aanvallers zeer zeker in grooten getale zullen komen
opzetten. Het komt mij dus doelmatig voor, de verdedigers achter de
borstwering op te stellen."

»Ja, maar als de palissadeering bemachtigd wordt?"

»Dan trekken wij op Castle-House terug," antwoordde James Burbank.

»En dan?"

»Ja, dan... Het heerenhuis is stevig en sterk. Het heeft menigen aanval
der Seminool-Indianen glansrijk doorstaan; zoodat ik hoop, dat wij
ons daarin ook tegen de bandieten van Texar zullen kunnen verdedigen."

»Hebt gij nog andere bevelen, James?" vroeg master Walter Stannard.

»Ja, dat mijne vrouw, Alice en Dy, en dat Zermah, aan wie ik die
toevertrouw, Castle-House zonder mijn verlof niet mogen verlaten."

»Maar...."

»Voor het geval dat onze toestand er te gevaarlijk mocht worden,
is alles in gereedheid gebracht, dat zij langs de tunnel, die in de
kleine baai van Marino en dus ook in de Sint John uitkomt, de vlucht
kunnen nemen. Daar zal eene sloep tusschen de hooge biezen van den
oever verborgen liggen, waarin zich twee vertrouwde mannen zullen
bevinden. En... hoort gij naar mij, Zermah?..."

»Ja, master Burbank," antwoordde de kleurlinge.

»En in dat geval, Zermah, moet gij de rivier opstevenen, om eene
schuilplaats in het paviljoen van de Ceder-Rots te zoeken. Hebt gij
dat begrepen?"

»Ja, master Burbank! En uw bevel zal behoorlijk uitgevoerd worden!"

»Maar, gij, James?" vroeg mevrouw Burbank.

»Maar, gij, vader?" vroeg miss Alice.

De twee liefderijke wezens hadden ieder een arm gegrepen, de eene
dien van haren echtgenoot James Burbank, de andere dien van haren
vader Walter Stannard, alsof het oogenblik reeds daar was om te
ontvluchten en Castle-House in allerijl te verlaten.

»Wij zullen allen het mogelijke doen, om ons bij ulieden te voegen,
wanneer de stelling niet meer houdbaar zal zijn," antwoordde James
Burbank. »Maar gij moet mij ernstig beloven, dat wanneer het gevaar
te groot, te dreigend zal worden, gij veiligheid in die schuilplaats
van de Ceder-Rots zult gaan zoeken."

»Ja, maar...."

»Hier gelden geen maren, waarde vrouw, beste Alice. Wanneer wij
overtuigd zijn dat gij in veiligheid zijt, dan zullen wij meer moed
hebben, dan zal ons meer stoutmoedigheid bezielen, om die misdadigers
terug te drijven of om weerstand te bieden, totdat de laatste patroon
verschoten zal zijn."

Dat was een uiterst treurig vooruitzicht, maar de aangegeven
maatregel was toch nog de beste, die te volvoeren was, namelijk
wanneer de aanvallers, in dichte drommen oprukkende, er in slaagden
de omwalling te bemachtigen en het park binnen te dringen, om dan
tot den onmiddellijken aanval op Castle-House over te gaan.

James Burbank hield zich nu terstond onledig met zijn personeel samen
te trekken.

Perry en de andere opzieners ijlden naar de verschillende barakken,
om de bewoners daarvan bijeen te roepen en hen het park te doen
bezetten. In minder dan een uur waren de negers geheel strijdvaardig in
de nabijheid der poterne achter de palissadeering gerangschikt. Hunne
vrouwen en kinderen evenwel hadden vooraf eene toevlucht moeten zoeken
in de bosschen, die in de nabijheid van Camdless-Bay aangetroffen
werden.

Ongelukkig waren de middelen tot het voeren van eene ernstige
verdediging op Castle-House zeer beperkt. In de tegenwoordige
tijdsomstandigheden, dat wil zeggen van af het uitbreken van den
oorlog, was het zoo goed als onmogelijk te noemen geweest om wapenen
en munitie in voldoende hoeveelheid, voor de verdediging der plantage
benoodigd, aan te kunnen schaffen. De poging om ze te Jacksonville
aan te koopen, zou volkomen vruchteloos geweest zijn, en men moest
zich tevreden stellen met hetgeen, na den laatsten strijd, gevoerd
tegen de Seminool-Indianen, in het heerenhuis was overgebleven.

Om kort te gaan: in hoofdzaak bestond het plan van James Burbank,
om Castle-House tegen brandstichting en tegen overrompeling te
beveiligen. Het geheele landgoed te willen beschermen, de werkplaatsen,
de keten, loodsen en timmerwerven te willen redden, de barakken
der negers te willen verdedigen, te willen beletten dat de plantage
veroverd werd, dat zou eenvoudig onmogelijk zijn. Hij dacht er dan ook
niet aan. Ternauwernood had hij vierhonderd negers, in staat om den
aanvallers weerstand te kunnen bieden, ter zijner beschikking, en dan
nog zouden die brave lieden nog zeer onvoldoende gewapend zijn. Eenige
dozijnen geweren werden aan de meest behendige schutters uitgereikt,
waarbij de zekerheidswapenen natuurlijk afzonderlijk gehouden waren
voor James Burbank en zijne vrienden, alsook voor master Perry en
zijne opzieners.

Allen begaven zich naar de poterne. Daar hadden zij hunne manschappen
op zoodanige wijze opgesteld, dat zij den stormaanval, die op de
buitenomwalling ondernomen mocht worden, zoolang mogelijk weerstand
konden bieden. Die buitenomwalling werd daarenboven door de rondgaande
gracht versterkt en de nadering derhalve zeer bemoeielijkt, daar die
gracht den voet der palissadeering bespoelde.

Het zal wel niet behoeven medegedeeld te worden, dat de wufte
Pygmalion zich te midden van al die drukte, uiterst bedrijvig en
uiterst bewegelijk betoonde, en dat hij heen en weder liep zonder
eenigen dienst te bewijzen. Men zou hem gevoegelijk voor een van
die clowns van een kermis-paardenspel hebben kunnen houden, die zich
het voorkomen geven alles voor het vermaak van het publiek te doen,
maar wier bedrijvigheid al bitter weinig om het lijf heeft.

Pyg beschouwde zich als te behooren tot de bijzondere verdedigers
van het woonhuis en dacht er dus volstrekt niet aan om zich bij
zijne makkers te voegen, die daar buiten opgesteld waren. Nimmer
had hij zijne borst van zooveel toewijding voor James Burbank voelen
ontgloeien!

Toen alles ter verdediging in gereedheid gebracht was, wachtte men
natuurlijk.

De voornaamste quaestie was thans, te weten te komen, van welken kant
de aanval ondernomen zoude worden.

Wanneer de aanvallers zich op de noordelijke grens van de plantage
zouden vertoonen, dan zoude de verdediging met meer klem gevoerd
kunnen worden. Wanneer daarentegen de aanval van den kant der rivier
zou ondernomen worden, dan zou de zaak meer moeielijkheden aanbieden,
daar Camdless-Bay van dien kant geheel open lag.

Wel is waar, kan een debarkement steeds als eene lastige onderneming
beschouwd worden. In ieder geval zou een vrij groot aantal vaartuigen
benoodigd zijn, om een gewapenden troep met spoed van den eenen oever
der Sint John naar den anderen over te voeren.

Dat waren de gebeurlijkheden, die James Burbank en zijne vrienden
Edward Carrol en Walter Stannard bezighielden en waarover zij druk
van gedachten wisselden, terwijl zij den terugkeer der verkenners
afwachtten, die zij naar de grenzen der plantage gezonden hadden.

Men zou niet lang behoeven te wachten, om behoorlijk ingelicht te
worden omtrent de wijze hoe de aanval geschieden zou en hoe hij geleid
zoude worden.

Tegen half vijf in den avond, keerden de verkenners, na de
noordelijke grens van de plantage ontruimd te hebben, in allerijl op
de hoofdstelling terug en brachten hun rapport uit.

Eene kolonne van gewapende mannen, welke van dien kant kwam, rukte
tegen Camdless-Bay op.

Was het eene afdeeling der militietroepen van het graafschap of was
het slechts een gedeelte van het grauw, dat, op plundering belust,
zich belast had, het besluit van Texar tegen de vrijgelaten slaven
ten uitvoer te brengen?

Dat kon toen nog niet met zekerheid gezegd worden, maar vooral
was reeds zeker, dat die kolonne meer dan duizend man sterk was,
waaruit volgde, dat het onmogelijk geacht moest worden aan die macht
met het geringe personeel van de plantage weerstand te bieden. Men
mocht evenwel hopen, dat wanneer ook al de gepalissadeerde omheining
stormenderhand genomen werd, Castle-House evenwel een meer ernstigen
en meer langdurigen weerstand zou kunnen bieden.

Maar wat al dadelijk helder bleek, dat was dat die kolonne geen
debarkement had willen beproeven in de kleine havenkom of op den
oever van de Sint John, waar die Camdless-Bay bespoelde, dat niet
van moeielijkheden ontbloot was; maar dat zij de rivier beneden
Jacksonville door middel van een vijftigtal vaartuigen overgestoken
was. Ieder dier sloepen had evenwel drie of viermaal den overtocht
moeten bewerkstelligen om dien troep over te voeren.

Het kon dus als een doelmatige maatregel geroemd worden, dat James
Burbank al het personeel der plantage in de binnenruimte van het park
van Castle-House had doen terugtrekken. Het zou toch onmogelijk geweest
zijn de grens van het landgoed aan een behoorlijk gewapenden troep te
betwisten, die daarenboven het vijfvoudige van de verdedigers bedroeg.

Maar wie voerde de aanvallers aan? Was dat Texar in persoon? Dat
mocht met grond betwijfeld worden. De Spanjaard toch zou er wel op
bedacht zijn geweest, dat het roekeloos mocht heeten zich aan het
hoofd zijner benden te stellen, in dit tijdperk dat de federalistische
troepen naderden. Intusschen, mocht het zijn, dat hij zoo handelde,
dan kon dat daarop duiden, dat hij besloten was, wanneer zijne wraak
gekoeld, wanneer de plantage verwoest, de familie Burbank vermoord of
in zijne handen gevallen zoude zijn, te vluchten naar de Zuidelijke
graafschappen, wellicht naar de Everglades, dien moerassigen uithoek
van Zuid Florida, waar het zeer moeielijk zoude zijn hem te gaan
opsporen.

Die gebeurlijkheid kon als de ergste van allen beschouwd worden, en
zij was het dan ook, die het brein van James Burbank voornamelijk
bezighield. Om die reden had hij besloten zijne echtgenoote, zijn
dochtertje en Alice Stannard, die hij allen aan de toewijding van
Zermah toevertrouwd had, in die schuilplaats van de Ceder-Rots in
veiligheid te stellen.

Wanneer hij en zijne vrienden genoodzaakt zouden worden om Castle-House
te ontruimen, dan zouden zij pogen zich daar bij hunne lievelingen,
hun kroost te voegen en daar dan te verwijlen totdat de zekerheid en
veiligheid der eerlijke lieden onder de hoede van het federalistisch
leger zouden gewaarborgd zijn.

Eene sloep lag dan ook, onder de bewaking van twee te vertrouwen
negers verscholen tusschen de biezen van den oever der Sint John, te
wachten bij het uiteinde van de tunnel, die het woonhuis in verborgen
gemeenschap stelde met de Marino kreek.

Maar alvorens tot die scheiding, tot dat uiterste middel zijne
toevlucht te nemen, moest men zich verdedigen. Men zou eenige uren
weerstand moeten bieden, althans tot aan het vallen van den nacht. Dan
zou de sloep, begunstigd door de duisternis, heimelijk de rivier kunnen
opstevenen, zonder gevaar te loopen door de verdachte vaartuigen, die
men op de Sint John zag zwerven, achtervolgd en ingehaald te worden.



XI.

DE AVOND VAN DEN 2DEN MAART.


James Burbank, zijne beide makkers en het meerendeel der negers waren
geheel tot het gevecht gereed.

Zij hadden slechts den aanval af te wachten. Alle maatregelen waren
genomen, om zich eerst achter de palissadeering der omwalling, die het
park omgaf, te verdedigen, vervolgens achter de muren van Castle-House,
alwaar men beschutting zoude zoeken voor het geval namelijk, dat het
park door de overmacht overrompeld en genomen zoude worden.

Het was omstreeks vijf uren, toen verwijderd geschreeuw, dat evenwel
reeds duidelijk weerklonk, er op duidde dat de aanvallers niet meer
ver af waren. Op hun getier afgaande, was het gemakkelijk te gissen,
dat zij thans het geheele noordelijke gedeelte van de plantage
bezetten. Op menig punt dwarrelden dikke rookwolken boven het woud,
dat aan dien kant den gezichteinder begrensde.

De houtzaagmolens waren in brand gestoken, zoo ook de barakken
der negers, nadat zij vooraf geplunderd waren geworden. Die arme
sukkels hadden den tijd niet gehad, om hunne schamele have en goed
in veiligheid te brengen en die zij nu hadden moeten achterlaten in
hunne hutten, waarvan zij na hunne invrijheidstelling door schenking
van den eigenaar van Camdless-Bay, ruim een dag geleden, bezitters
waren geworden.

Men kan begrijpen, welke wanhoopskreten, welke kreten van woede
het gehuil van den aanvallenden troep beantwoordden. Het was toch
hun goed, dat daar door die onverlaten, die de plantage overvielen,
vernield werd.

Het geschreeuw en getier naderde inmiddels langzamerhand
Castle-House. Angstverwekkende vuurstralen verlichtten den
noordelijken gezichteinder, alsof de zon in die richting bloedrood
ware ondergegaan. Soms joeg de wind met een zwarten rook, een heeten
luchtstroom naar den kant van het heerenhuis. Geweldige knallen,
afkomstig van het brandende droge hout, dat in de timmerwerven
en in de houtstapelplaatsen van de plantage opgehoopt lag, werden
vernomen. Weldra duidde eene nog geweldiger losbarsting aan, dat een
stoomketel van een der houtzaagmolens in de lucht gesprongen was.

In één woord, de naderende verwoesting uitte zich onder de
verschrikkelijkste vormen.

James Burbank, Edward Carrol en Walter Stannard bevonden zich in dit
oogenblik voor de poterne der binnenomwalling. Daar verbeidden zij
de laatste detachementen negers, die op het heerenhuis terugtrokken,
en stelden hen doelmatig op. Men moest er op bedacht zijn, dat de
aanvallers ieder oogenblik te voorschijn konden treden. Een sterker
onderhouden geweervuur zou ongetwijfeld het tijdstip aankondigen,
dat zij zich nog slechts op een korten afstand van de palissadeering
zouden bevinden.

Zij zouden de omwalling des te gemakkelijker kunnen berennen, daar de
eerste boomgroepen zich op slechts vijftig passen van de palissadeering
bevonden, zoodat het hen mogelijk was gedekt te naderen en hunne
kogels af te zenden nog vóór dat hunne geweren ontwaard werden.

Na een oogenblik beraadslaagd te hebben, achtten James Burbank en
zijne vrienden het oogenblik gekomen, om hun personeel achter de
palissadeering in veiligheid te brengen. Daar zouden diegenen der
negers, die gewapend waren, minder blootgesteld zijn, wanneer zij door
den hoek, gevormd door de aangepunte uiteinden van twee aan elkander
grenzende palissaden, vuur zouden geven.

Wanneer de aanvallers dan zouden willen beproeven om den overgang van
de ringgracht te bewerkstelligen, dan zou men wellicht er in slagen,
hen met groot verlies terug te drijven.

Die maatregel werd ten uitvoer gelegd.

De negers rukten naar binnen, en de poterne zou gesloten worden,
toen James Burbank nog een blik op het voorgelegen terrein willende
werpen, eensklaps een man ontwaarde, die uit al zijn macht rende,
alsof hij te midden der verdedigers van Castle-House eene toevlucht
wilde komen nemen.

Dat was ook blijkbaar het doel van dien man. Eenige geweerschoten,
op hem gelost, knalden hem achterna, zonder hem evenwel te treffen;
met een sprong als het ware vloog hij het bruggetje over en bevond
hij zich weldra in de omheining, waarvan de poort dadelijk achter
hem gesloten, behoorlijk gegrendeld en verzekerd werd, in veiligheid.

»Wie zijt gij?" vroeg hem James Burbank.

Maar de man kon hem niet antwoorden, zoozeer was hij buiten adem van
het snelle loopen.

Na een poos gewacht te hebben, ten einde hem tijd te gunnen om tot
verhaal te komen, herhaalde de eigenaar van Camdless-Bay zijne vraag:

»Wie zijt gij?"

»Een der geëmployeerden van master Harvey, uwen correspondent te
Jacksonville," antwoordde de man.

»Zijt gij door mijnheer Harvey gezonden?"

»Ja, master Burbank."

»Om eene mededeeling over te brengen?"

»Ja, en daar de rivier streng bewaakt werd, kon ik onmogelijk den
kortsten weg langs de Sint John nemen."

»Hoe hebt gij toen gedaan?"

»Ik heb mij bij de militietroepen gevoegd."

»Bij de militietroepen? Bij de aanvallers dus?" vroeg James Burbank.

»Ja, master Burbank."

»Maar hoe hebt gij dat kunnen doen?"

»Die troepen worden door een geheele bende plunderaars gevolgd..."

»En?"

»Ik heb mij onder hen gemengd en ben met hen meegegaan."

»Maar, verder?"

»Verder is er niets. Toen ik hier in de nabijheid kwam en de kans
schoon zag om de plaat te poetsen, heb ik dat gedaan en had slechts
het gevaar van eenige achterna gezonden geweerschoten te trotseeren."

»Ik dank u, mijn vriend, voor uw opofferend moedbetoon," antwoordde
James Burbank.

»Mij moet gij niet danken, maar master Harvey, die mij gezonden heeft."

»Gij hebt zeker een brief van Harvey aan mijn adres?"

»Ja, master Burbank. Hier is hij."

»Ik dank u, mijn vriend."

James Burbank nam den brief en las dien met alle aandacht.

De heer Harvey zeide daarin, dat hij alle vertrouwen kon stellen in
John Bruce, zijn bode, omtrent wiens toewijding hij verzekerd kon
zijn. Na dien man in verhoor genomen te hebben, zou de eigenaar van
Camdless-Bay overwegen, wat ter beveiliging zijner familieleden en
zijner makkers gedaan moest worden.

Maar in dit oogenblik knetterden buiten een twaalftal
geweerschoten. Daar was dus iets aan de hand en er mocht natuurlijk
geen tijd verloren worden. Toen hij zich evenwel omtrent den stand
van zaken vergewist had, kwam hij haastig bij John Bruce terug.

»Wat laat master Harvey door uwe tusschenkomst mij weten?" vroeg hij.

»Vooreerst, dat de gewapende troep, die de rivier overgestoken is,"
antwoordde John Bruce, »om tegen Camdless-Bay op te rukken, veertien-
of vijftienhonderd man sterk is."

»Ik had hem ook op die sterkte geschat," zei master James
Burbank. »Maar verder?"

»Wat wenscht gij verder te weten, master Burbank?"

»Staat Texar aan het hoofd van dien troep?"

»Dat heeft master Harvey onmogelijk kunnen te weten komen," antwoordde
John Bruce. »Wat evenwel voor zeker aangenomen kan worden, dat is,
dat Texar zich sedert vier-en-twintig uren niet meer te Jacksonville
bevindt."

»Daarachter moet weer eene nieuwe kuiperij van dien ellendeling
schuilen, meent gij ook niet?" vroeg James Burbank.

»Ja, master Burbank," antwoordde John Bruce.

»En wat denkt uw heer er van?"

»O, master Harvey deelt dezelfde meening. Daarenboven...."

»Wat wilt ge zeggen?"

»Daarenboven, master Burbank, Texar heeft niet noodig tegenwoordig
te zijn om het bevel tot uiteenjaging der vrijgestelde slaven ten
uitvoer te doen brengen..."

»Uiteenjaging?..."

»Ja, uiteenjaging, master Burbank, dat is tegenwoordig de gebezigde
term."

»Uiteenjaging!..." ging James Burbank vertoornd
voort. »Uiteenjaging... ja door brandstichting en plundering!"

»Master Harvey is dan ook van meening..."

»Spreek vrij uit, John Bruce!"

»Dat nu het nog tijd is, gij wèl zoudt doen met uw gezin in veiligheid
te stellen..."

»Hoe bedoelt gij?"

»Ik bedoel niets, master Burbank. Ik spreek slechts uit naam van
master Harvey."

»Nu, wat bedoelt master Harvey dan?"

»Dat uw gezin dadelijk Castle-House moet verlaten," antwoordde
John Bruce.

»Maar Castle-House is in staat om weerstand te bieden," hernam James
Burbank. »Ik ben vast besloten het heerenhuis niet te verlaten,
dan wanneer de toestand onhoudbaar zal worden."

»Dat is een onvoorzichtig besluit, master Burbank."

»Dat is mogelijk; maar... ik kan niet anders handelen.--Is er overigens
geen nieuws te Jacksonville?"

»Niets, master Burbank."

»Hebben de federalistische troepen nog geene beweging naar de grenzen
van Florida gemaakt?"

»Geen enkele, sedert zij de havenplaats Fernandina en de baai Sint-Mary
bezet hebben."

»Het doel van uwe zending is dus, master Bruce...?"

»Vooreerst om u mede te deelen, dat het uiteenjagen der vrijgestelde
slaven slechts een voorwendsel is..."

»Een voorwendsel?..."

»Ja, een voorwendsel, om uwe plantage te kunnen verwoesten en om uwen
persoon in handen te krijgen!"

»Weet gij dus niet," drong James Burbank verder aan, »of Texar zich
aan het hoofd van die bende boosdoeners bevindt?"

»Neen, master Burbank. De heer Harvey heeft al het mogelijke gedaan
om dat te weten te komen, maar te vergeefs."

»Dat is jammer."

»Ik zelf heb, sedert ik in gezelschap van de bende plunderaars
Jacksonville verlaten heb, daaromtrent niets, volstrekt niets kunnen
vernemen."

»Zijn er veel mannen van de militietroepen bij die bende aanvallers
aanwezig?"

»Hoogstens een honderdtal, master Burbank."

»Dat is niet veel."

»Neen, maar...."

»Maar wat?"

»Dat grauw, hetwelk in hun gevolg medegekomen is, bestaat uit de
ergste misdadigers van het geheele land. Texar heeft die gemeene
kerels doen wapenen, en...."

»Nu, ga voort, master Bruce."

»En het is te vreezen, dat dezen zich aan de grootste uitspattingen
zullen schuldig maken. Ik herhaal het, master Burbank, dat het de
meening van master Harvey is, dat gij wèl zoudt doen door Castle-House
dadelijk te verlaten."

»Dat is onmogelijk! Waar zou ik heen moeten gaan met de mijnen?"

»Gij laat mij niet uitspreken, master Burbank."

»Welnu dan, ga voort."

»Bij dien raad heeft master Harvey mij tevens opgedragen, u mede te
deelen, dat hij zijn buiten Hampton Red ter uwer beschikking stelt."

»Hampton Red?... Waar ligt dat?"

»Ongeveer tien mijlen bovenstrooms, op den rechteroever der Sint
John. Daar zult gij althans gedurende eenige dagen in veiligheid
zijn...."

»Ja.... dat zou kunnen...."

»Welnu, ik kan er uw gezin en ook u zelven, zonder dat iemand zulks
gewaar zal worden, brengen, evenwel onder de uitdrukkelijke voorwaarde
dat gij Castle-House dadelijk zult verlaten, om te voorkomen dat u
de nu nog mogelijke aftocht afgesneden wordt..."

»Ik dank den heer Harvey en ook u, goede vriend..." antwoordde James
Burbank.

»Dat is alles goed en wel... Maar neemt gij het voorstel aan?... Gij
moet dadelijk beslissen."

»Integendeel, master Bruce.... Zoo erg zie ik den toestand niet in."

»Zooals gij wilt, master Burbank," antwoordde John Bruce. »Ik blijf
in ieder geval ter uwer beschikking...."

»Keert gij niet naar Jacksonville terug?"

»Neen, ik blijf bij u, voor het geval gij mijne hulp mocht behoeven."

»Dat blijft dan afgesproken," zei James Burbank, terwijl hij hem de
hand drukte.

De aanval, die thans in werkelijkheid begon, nam de geheele aandacht
van den eigenaar van Camdless-Bay in beslag.

Een vreeselijk geweervuur ontbrandde plotseling, zonder dat men de
aanvallers nog kon ontwaren, die zich zorgvuldig achter de voorste rij
boomen gedekt hielden. De kogels kletterden als een zware hagelslag
tegen de palissadeering, zonder daaraan wel is waar groote schade
aan te richten.

Ongelukkig konden James Burbank en zijne makkers dat geweervuur slechts
flauw beantwoorden, daar zij ternauwernood een veertigtal vuurwapens
ter hunner beschikking hadden. Maar daar zij in betere stellingen
stonden en betere gelegenheid hadden om rustig te schieten, waren
hunne schoten veel wisser dan die der militie-troepen, welke zich
aan het hoofd der aanvalskolonne bevonden. Het gevolg daarvan was,
dat een zeker getal der laatstbedoelden op de grens van het bosch
getroffen werd.

Dat gevecht op een afstand duurde ongeveer een half uur en viel
natuurlijk geheel in het voordeel van de verdedigers van Camdless-Bay
uit.

Nu ijlden de aanvallers naar de omwalling, om haar stormenderhand
te veroveren. Daar zij haar op verscheidene punten tegelijk wilden
aantasten, hadden zij een voorraad planken en balken, afkomstig van
de timmerwerven der plantage, die nu in brand stonden, medegenomen.

Die balken werden op twintig plaatsen tegelijk dwars over de
ringgracht geworpen en veroorloofden aan de aanvallers om den teen
der palissadeering te bereiken, evenwel niet zonder ernstige verliezen
aan dooden en gekwetsten ondervonden te hebben.

Toen klemden zij zich aan de palissaden vast, zij heschen elkander op;
maar zij slaagden er niet in om de omwalling te overschrijden. De
negers, die ten zeerste verbitterd tegen die brandstichters waren,
dreven hen met waren heldenmoed terug. Het bleek evenwel bij deze
gelegenheid helder als de dag, dat de verdedigers van Camdless-Bay
niet op alle punten, die door den overmachtigen vijand bedreigd werden,
tegelijk konden optreden.

Toch slaagden zij er in, om tot het invallen van den nacht den
weerstand te rekken. Weinige hunner waren gewond geworden en dan nog
niet eens ernstig. James Burbank en Walter Stannard, hoewel zij zich,
om het voorbeeld van stoutmoedigheid te geven, meermalen roekeloos
blootgesteld hadden, waren zelfs niet geraakt geworden.

Edward Carrol alleen werd door een kogel getroffen, die hem zeer
pijnlijk het vleezige gedeelte van den schouder doorboorde. Hij was
verplicht zich naar het heerenhuis te begeven, alwaar hij door mevrouw
Burbank, door miss Alice en door Zermah op de meest liefderijke wijze
verbonden en verpleegd werd.

Intusschen was de nacht gekomen en deze zou met zijne duisternis den
aanvallers ten goede komen.

Een vijftigtal der dappersten, van die gunstige omstandigheid gebruik
makende, konden tot bij de poterne naderen en begonnen dadelijk
haar met bijlslagen aan te tasten. De poortbladen waren evenwel
voldoende stevig en weerstonden dien aanval. Die poging zou voorzeker
schipbreuk geleden hebben, en nimmer zouden die mannen hebben kunnen
binnendringen, wanneer niet eene stoutmoedige daad eene bres voor
hen geopend had.

En inderdaad, eensklaps stond een gedeelte der bijgebouwen van
Castle-House in brand, en de vlammen, die in dat droge hout, waaruit
die gebouwen bestonden, een gereed voedsel gevonden hadden, tastten
nu ook dat gedeelte der palissadeering aan, waartegen zij opgetrokken
waren.

James Burbank stormde naar dat verbrande gedeelte der omwalling,
niet zoozeer om het te blusschen, dan wel om het te verdedigen.

In dit oogenblik kon men bij het schijnsel der vlammen een man te
midden van den rook zien springen, naar buiten ijlen en de ringgracht
oversteken, langs de balken die daarover gelegd waren.

Dat was een der aanvallers, die er in geslaagd was het park, aan den
kant der Sint John, door te midden der biezen te kruipen, heimelijk
binnen te dringen. Zonder door iemand gezien te zijn, was hij een
der stallen binnengeslopen. En daar, op gevaar af van in de vlammen
om te komen, had hij eenige bossen stroo in brand gestoken, met het
doel om zoodoende dat gedeelte der palissadeering door het vuur te
doen vernielen.

Thans was de bres geopend en voor de aanvallers bruikbaar.

Tevergeefs poogden James Burbank en zijne makkers de opening te
verdedigen en het binnendringen te beletten. Een dichte drom van
aanvallers stormden er door en weldra was het park door een paar
honderd hunner bezet.

Aan weerszijden vielen toen velen, want men vocht toen man tegen
man. De geweerschoten weerklonken van alle kanten. Castle-House
was weldra aan alle zijden ingesloten, terwijl de negers, door den
overmachtigen vijand buiten het park teruggedrongen, genoopt waren de
vlucht te nemen naar de bosschen, die Camdless-Bay allerwege omgaven.

Zij hadden gestreden, zoolang zij konden. Zij hadden dat met
veel toewijding en met veel moed gedaan; maar nu de aanvallers
binnengedrongen waren, was verdere tegenstand totaal onmogelijk,
tenzij zij zich wilden laten neerhouwen. Neen, de partij stond te
ongelijk!

James Burbank, Walter Stannard, master Perry en zijne opzieners,
ook John Bruce, die even moedig gevochten had, en verder nog eenige
negers waren eindelijk genoodzaakt geweest eene toevlucht achter de
beschermende muren van Castle-House te zoeken.

Het was toen ongeveer acht uren in den avond. In het westen was
de duisternis zwart. In het noorden werd de gezichteinder nog
eenigermate verlicht door het schijnsel der vlammen van den brand,
die op verschillende punten der plantage gesticht was.

James Burbank en Walter Stannard traden in dit oogenblik het woonhuis
in allerijl binnen.

»Gij moet vluchten," sprak de eigenaar van Camdless Bay, »dadelijk
vluchten!"

»Mijn God!" kreet mevrouw Burbank.

»Hetzij die bandieten met geweld hier binnendringen," vervolgde James
Burbank, »hetzij zij buiten rondom Castle-House het oogenblik zullen
afwachten, dat wij door honger en gebrek genoodzaakt zullen zijn ons
over te geven; in beide gevallen blijft het gevaarlijk hier langer
te verwijlen!"

»Is het inderdaad zoo ver gekomen?" vroeg mevrouw Burbank jammerend
en handenwringend.

»Volgens mijn inzien, ja," antwoordde haar echtgenoot.

»Wat moet er dan gedaan worden?"

»De sloep ligt klaar! Het is tijd om te vertrekken," sprak de eigenaar
van Camdless-Bay, zoo kalm en bedaard als de omstandigheden slechts
gedoogden.

»O, God!... O, God!..." kreten de vrouwen.

»Kom, vrouwlief, moed! Alice, neem haar onder den arm en volgt
Zermah met Dy naar de Ceder-Rots! Daar zult gij in veiligheid wezen,
en... wanneer wij genoodzaakt worden Castle-House te ontruimen,
dan zullen wij ulieden daar komen opzoeken, dan zullen wij u wel
terugvinden..."

»Vader," sprak miss Alice tot Walter Stannard, »gij gaat immers met
ons mede, en gij ook mijnheer Burbank?"

»Ja!... James!..." riep mevrouw Burbank uit.

»Ik!" antwoordde de heer Burbank.

»Ja! James!... Kom met ons mede!" smeekte zijne echtgenoote.

»Ik!... Ik zou Castle-House ontruimen en in de macht van die
ellendelingen laten! Nooit!... zoolang tegenstand nog mogelijk zal
zijn!..."

»Maar.... James!"

»Wij kunnen nog lang in het heerenhuis stand houden!... En wanneer wij
het bewustzijn zullen bezitten, dat gijlieden in veiligheid zult zijn,
dan zullen wij ons sterker en krachtiger gevoelen, om de verdediging
te voeren!"

»James!..."

»Ga niet voort, vrouwlief!"

»James!..." hield mevrouw Burbank handenwringend aan.

»Het kan niet; wij moeten hier stand houden!"

Een verschrikkelijk gehuil werd in dit oogenblik vernomen. De poort
dreunde en weergalmde onder de bijlslagen, die haar door de aanvallers
toegebracht werden. Eene bende dier plunderaars viel thans de voorpoort
van Castle-House, naar den kant van de rivier gekeerd, aan.

»Kom, vertrekt!" riep James Burbank uit.

»Vertrekken!" gilden de vrouwen.

»Ja!... de nacht is reeds gevorderd. De duisternis is voldoende,
men zal u thans niet ontwaren!... Kom, vertrekt!"

»O, James!..."

»Gij verlamt door te blijven onze pogingen... In Gods naam, vertrekt
dan toch!"

Na veel wijfelens, gaven de vrouwen eindelijk aan dien aandrang gehoor.

Zermah stapte vooruit en hield de kleine Dy bij de hand. Mevrouw
Burbank moest zich geweld aandoen, om zich aan de armen van haren
echtgenoot te ontrukken. Zoo ging het ook met miss Alice, die een
toevlucht aan de borst van haren vader gezocht had.

Beiden verdwenen langs de trap, die naar de benedenverdieping geleidde,
alwaar de ingang was van de tunnel, die naar de Marino-Kreek voerde.

»En thans," sprak James Burbank, terwijl hij zich tot master Perry, tot
de opzichters en tot de weinige negers wendde, die hem niet verlaten,
maar met hem den terugtocht naar het heerenhuis aangenomen hadden. »En
thans, vrienden, zullen wij ons tot onzen laatsten snik verdedigen!"

Allen stapten met hem de groote trap van het woonhuis op en namen
stelling bij de ramen van de eerste verdieping. Van daar beantwoordden
zij de honderden geweerschoten, die op het voorfront van Castle-House
gelost werden en waarvan de kogels tegen de arduinsteenen gevels
knetterden. Hunne schoten waren lang zoo talrijk niet als die der
aanvallers, maar daarentegen waren die schoten juister gemikt en
werden op een vrij dichten drom afgevuurd, zoodat menigeen van den
woesten troep getroffen nederviel.

De belegeraars van Castle-House zagen dan ook ras in, dat het
zaak voor hen was, de poort open te krijgen, door bijlslagen of
door vuur. Ditmaal was er niemand om voor hen eene bres te openen,
die toegang tot het heerenhuis kon geven. Wat daar buiten tegen eene
houten palissadeering met welslagen ondernomen was geworden, zou hier
schipbreuk lijden tegenover die vuurvaste muren.

Intusschen naderden toch een twintig vastberaden kerels, die zich
zooveel mogelijk tegen de kogels der verdedigers dekten en van den
duisteren nacht gebruik maakten, het perron. De deur werd toen meer
krachtdadig aangetast, en zij mocht wel sterk en stevig heeten,
nu zij aan die tallooze bijlslagen en piekstooten weerstand bood.

Die poging kostte evenwel het leven aan verscheidene der aanvallers;
want door de aangebrachte schietgaten was het mogelijk een kruisvuur
op het aangevallen punt te richten.

Eene omstandigheid kwam in dit oogenblik den toestand nog
verergeren. De munitievoorraad spoedde ten einde. James Burbank,
zijne vrienden, zijne opzichters en de negers, die met geweren
gewapend waren, hadden gedurende de drie uren, dat die aanval duurde,
het grootste gedeelte der voorradige patronen verbruikt. En hoe zou
men nog langer weerstand kunnen bieden, althans wanneer de verdediging
nog langer gerekt moest worden, wanneer de laatste patronen verschoten
zouden zijn?

Zou men dan Castle-House moeten ontruimen en in handen van die
misdadigers laten?

Maar die zouden er slechts puinhoopen van laten overblijven!

En toch, er bleef niets anders te doen over, wanneer de aanvallers
er in slaagden, de deur, die reeds wankelde, open te breken. James
Burbank begreep den toestand maar al te goed; toch wilde hij nog
wachten. Kon toch niet ieder oogenblik eene afleiding geschieden,
waarvan dan partij te trekken zoude zijn?

Thans had men niet meer voor het lot van mevrouw Burbank, noch
voor haar dochtertje, de kleine Dy, noch voor miss Alice Stannard
te vreezen! En, mannen waren het aan zich zelven verplicht tot het
uiterste weerstand te bieden aan dat samenraapsel van moordenaars,
brandstichters, dieven en plunderaars.

»Wij hebben nog patronen voor een uur!" riep James Burbank
uit. »Vrienden, die moeten wij eerst verschieten en doelmatig
verschieten, alvorens Castle-House te ontruimen!"

Maar nauwelijks had James Burbank dien volzin geëindigd, toen de
doffe knal eener ver verwijderde losbranding vernomen werd.

»Een kanonschot!" riep hij uit.

Een tweede losbranding liet zich andermaal en ook evenals de eerste
in westelijke richting hooren. Blijkbaar kwam zij van de overzijde
van de rivier.

»Een tweede kanonschot!" zei master Walter Stannard.

»Luisteren!... Wij moeten luisteren!" zeide master James Burbank.

Een derde schot, dat door eene windvlaag naar Castle-House overgebracht
werd, klonk duidelijker dan de beide vorige losbarstingen.

»Zou dat een sein zijn?" vroeg master Walter Stannard.

»Welk sein?"

»Misschien om de aanvallers naar den rechter-rivieroever terug
te roepen?"

»Wie zal dat kunnen zeggen?"

»Misschien gebeurt daar iets..."

»Dat denk ik ook," zei master Perry, »en..."

»En... wat? Spreek vrij uit, Perry!" zei master James Burbank.

»En als die drie kanonschoten niet te Jacksonville gelost zijn,"
vervolgde de administrateur, »dan..."

Maar hij kon niet eindigen. Ieder had zijne gedachte geraden.

»Dan zijn zij door de federalistische vaartuigen gelost!" riep James
Burbank uit.

»Zou de flottilje van den Commodore Dupont eindelijk de monding van
de Sint John bemachtigd hebben en thans de rivier opstevenen?" vroeg
Walter Stannard.

Alles wel beschouwd, was het volstrekt niet onmogelijk, dat die
vlootvoogd thans meester van de rivier, althans van het benedengedeelte
van haar stroombekken was.

Toch was dat het geval niet.

Die drie kanonschoten waren van de landingsbatterij te Jacksonville
gelost geworden. Dat bleek al spoedig; want het bleef bij die drie
losbrandingen.

Er had dus geen gevecht plaats tusschen de vaartuigen der Noordelijken
en de troepen der geconfedereerden, hetzij op de Sint John, hetzij
in de vlakten van het graafschap Duval.

Weldra bleef er geen twijfel meer over, dat het een sein
tot terugroeping was voor de opperhoofden van het detachement
militietroepen. Toen toch master Perry een der zij-schietgaten genaderd
was, riep hij eensklaps uit:

»Zij trekken af!... Zij trekken af!..."

Niemand had te vragen wie aftrok. Die uitkomst kwam te zeer met aller
wenschen en verwachtingen overeen om niet terstond voor onbetwistbaar
waar aangenomen te worden.

James Burbank en zijne makkers traden dadelijk op het middenvenster
toe en openden dat.

De bijlslagen weerklonken niet meer op de deur. De geweerschoten
knalden niet meer en men bespeurde geen enkele der aanvallers
meer. Wel werd nog geschreeuw en gehuil vernomen, maar klaarblijkelijk
verwijderde zich dat al meer en meer.

Er was dus iets gebeurd, hetgeen de aan het roer zijnde autoriteiten
van Jacksonville genoopt had dien geheelen troep op den anderen
rivieroever van de Sint John terug te roepen. Ongetwijfeld was men met
elkander overeengekomen, dat drie kanonschoten zouden gelost worden,
wanneer de eene of de andere beweging van het noordelijk smaldeel de
stellingen der geconfedereerden mocht bedreigen.

De aanvallers hadden dan ook plotseling hunne laatste poging om
Castle-House te bemachtigen gestaakt.

Thans volvoerden zij door de verwoeste velden van de plantage, langs
dien weg, die nog door de vlammen van de gepleegde brandstichtingen
verlicht werd, den terugtocht, en een uur later bereikten zij de
plaats, waar hunne sloepen en vaartuigen op twee mijlen beneden
Castle-Bay, hen wachtten en staken zij de rivier over.

Hunne kreten verzwakten weldra in de verte en verstomden eindelijk
geheel. Op het luidruchtig geschreeuw en het geknetter van het
geweervuur volgde thans eene diepe stilte. Het was alsof het de stilte
des doods was, die op de plantage heerschte.

Het was toen ongeveer half tien des avonds. James Burbank en zijne
makkers daalden naar de hal, op de benedenverdieping gelegen, af. Daar
vonden zij Edward Carrol, op een divan uitgestrekt liggen. Hij
was slechts licht gekwetst en gevoelde zich maar wat zwak door het
bloedverlies.

Men vertelde hem wat er voorgevallen was en dat Castle-House ten
gevolge van het sein, van den kant van Jacksonville uitgegaan, voor
het oogenblik althans niets meer van de bende van Texar te vreezen had.

»Ja, ik hoop zoo," zei James Burbank, »maar intusschen heeft het ruwe
geweld en de vreeselijkste willekeur hier huis gehouden."

»Denk daar nu niet aan!" sprak Edward Carrol.

»Die Texar, die ellendeling, heeft besloten, dat mijne bevrijde negers
verspreid en uiteengejaagd zouden worden. En ziet, zij zijn heinde
en ver verspreid! Hij wilde uit wraakzucht de plantage verwoesten,
en ziet, er blijven slechts puinhoopen over!"

»James," antwoordde master Walter Stannard, »grooter onheilen en rampen
hadden ons kunnen overkomen. Niemand onzer is bij de verdediging van
Castle-House omgekomen; alleen Edward Carrol is licht gekwetst. Uwe
echtgenoote, uwe dochter en de mijne hadden in handen van die
onverlaten kunnen vallen. En wat ware dan hun lot geweest! En ziet,
zij bevinden zich in veiligheid!"

»Gij hebt gelijk, Stannard, en dat God geloofd en geprezen zij!" zei
James Burbank plechtig.

»Ja, dat God geloofd en geprezen zij!" herhaalden allen met aandoening
en dankbaarheid.

»Overigens," ging James Burbank voort, »wat op bevel van Texar
uitgevoerd is, zal niet ongestraft blijven. Ik zal wel zorgen, dat
er over het vergoten bloed recht gesproken worde!..."

»Wellicht is het thans te betreuren," zei Edward Carrol, »dat mevrouw
Burbank, miss Alice, de kleine Dy en Zermah Castle-House verlaten
hebben."

»Wat bedoelt gij?" vroeg James Burbank.

»Ja, ik weet wel, dat onze toestand toen vrij benard was... Toch zou
ik het thans wenschelijk achten, dat zij weer bij ons waren."

»Morgen, vóór dat de dag nog aangebroken zal zijn, ga ik naar haar
toe," antwoordde James Burbank.

»Dat is een goed voornemen," zei Walter Stannard.

»Zij moeten in doodelijke ongerustheid verkeeren," vervolgde James
Burbank. »Ik kan hen dan geruststellen. Ik zal dan beslissen of zij
naar Camdless-Bay teruggevoerd zullen kunnen worden, of dat zij nog
eenige dagen op Ceder-Rots zullen moeten verblijven!"

»Ja, niets mag met overhaasting geschieden," antwoordde master
Walter Stannard. »Misschien is alles nog niet ten einde... en zoolang
Jacksonville zich nog in de macht van Texar bevindt, hebben wij nog
alles te duchten."

»Daarom zal ik zoo voorzichtig mogelijk te werk gaan," hernam James
Burbank.

En zich tot master Perry, den administrateur, wendende, vervolgde hij:

»Zorg er voor, Perry, dat morgenochtend vóór het aanbreken van den
dag een vaartuig gereed ligt."

»Goed, master Burbank," antwoordde Perry. »Hoeveel roeiers wenscht
gij?"

»Ik geloof aan één man genoeg te hebben, om..."

Een angstverwekkende kreet, een wanhopig hulpgeschreeuw werd er in
dit oogenblik vernomen en brak den volzin van James Burbank af.

Die kreet kwam van den kant van het grasperk in den tuin, hetwelk
zich voor het heerenhuis uitstrekte.

Weldra werden deze woorden duidelijk vernomen:

»Vader!... Vader!..."

»God!... het is de stem mijner dochter!" riep master Walter Stannard
uit.

»O, God!... Een nieuw ongeluk!..." was de kreet van James Burbank.

Hij vloog naar de deur, opende die en allen stormden naar buiten.

Miss Alice stond daar op weinige passen afstand van het woonhuis bij
mevrouw Burbank, die op den grond uitgestrekt lag.

Noch Zermah, noch de kleine Dy bevonden zich bij haar.

»Mijn kind?... Waar is mijn kind?" riep James Burbank in den grootsten
angst uit.

Bij het hooren van die stem richtte mevrouw Burbank zich op.

Zij kon niet spreken... Met angstig gebaar strekte zij de hand naar
den kant van de rivier uit.

»Ontvoerd!..." sprak zij met schorre stem.

»Ontvoerd?" vroeg de vader, schier waanzinnig van ontzetting.

»Ja," knikte zijne vrouw.

»Door wien?"

»Door... Texar!..." antwoordde miss Alice.

En bij het uitspreken van die woorden zeeg het jonge meisje naast
mevrouw Burbank op den grond neder.



XII.

DE ZES VOLGENDE DAGEN.


Wat was er met de drie vluchtende vrouwen gebeurd? Ziehier:

Toen mevrouw Burbank en miss Alice Stannard de tunnel intraden, die
van het heerenhuis naar de kleine Marino-kreek op den linkeroever
der Sint John-rivier voerde, stapte Zermah vooruit. Zij hield het
kleine meisje bij de hand. In de andere hand droeg zij eene lantaarn,
welker zwak schijnsel haren weg verlichtte.

Bij het uiteinde van de tunnel aangekomen, had Zermah mevrouw Burbank
verzocht haar te wachten. Zij wilde zich vergewissen, dat de sloep
en de twee negers, die haar naar Ceder-Rots moesten brengen, gereed
en op hun post waren. Zij opende de deur, die daar toegang tot de
tunnel verleende, en naderde de rivier.

Zij kon zich nog nauwelijks gedurende hoogstens eene minuut verwijderd
hebben, toen mevrouw Burbank en miss Alice, die den terugkeer van de
slavin ongeduldig afwachtten, ontwaarden dat de kleine Dy zich niet
meer bij haar bevond.

»Dy?... Dy?..." riep mevrouw Burbank met luide stem, op gevaar af
hare tegenwoordigheid te dezer plaatse te verraden.

Geen antwoord.

Het kind, gewoon om steeds Zermah te volgen, was met haar buiten de
tunnel getreden en begaf zich, zonder dat hare moeder het bemerkte,
naar den kant der kreek.

Plotseling werd gejammer vernomen. Een voorgevoel waarschuwde de arme
moeder, dat een nieuw ongeluk haar getroffen had; en zonder zich af te
vragen of zich rekenschap te geven, of zij zelve geen gevaar liepen,
vlogen mevrouw Burbank en miss Alice naar buiten, liepen naar den
rivieroever en kwamen helaas! nog juist bijtijds bij den waterkant,
om eene sloep in het duister van den nacht te zien verdwijnen.

»Help!... Help!..." riep Zermah met wanhopige stem. »Help!... Het
is Texar!"

»Texar!... Texar!..." riep Alice op hare beurt. »Ja,... het is Texar!"

En met de hand wees zij naar den Spanjaard, die rechtopstaande op de
achterplecht van het vaartuig, een oogenblik door het schijnsel van
de vlammen van een nog brandende keet van Camdless-Bay verlicht werd,
maar spoedig daarop in het donker verdween.

Daarna was alles stil.

De beide negers van de sloep lagen vermoord en akelig bloedend op
den grond.

Toen vloog mevrouw Burbank, waanzinnig van angst en ontzetting,
en gevolgd door miss Alice, die haar niet had kunnen weerhouden,
naar den rivieroever en riep met luide stem haar dochtertje. Geen
enkele kreet beantwoordde haar angstig geroep. Het vaartuig, dat
haar schat bevatte, was uit het gezicht verdwenen. Wellicht was het
achter een hoek der vele rivierkronkelingen voortgeschoten, of wel
was het den stroom overgestoken, om bij het een of andere punt van
den linkeroever aan te leggen.

Hare nasporingen duurden ruim een uur lang; maar waren natuurlijk
tevergeefs. Eindelijk viel mevrouw Burbank, wier krachten uitgeput
waren, op den oever neder. Miss Alice Stannard ontwikkelde toen eene
buitengewone geestkracht; zij slaagde er in de rampzalige moeder op
te tillen, haar te ondersteunen. Zij trok haar met zich voort, ja,
zij droeg haar schier. In de verte, in de richting van Castle-House,
donderde en ratelde het geweervuur en bij wijlen werd het vreeselijk
jankend gehuil van den aanvallenden troep vernomen.

En toch moesten die twee vrouwen in die richting voorwaarts treden!

Zij moesten pogen door de tunnel weer in het heerenhuis te geraken;
zij moesten trachten te bewerken, dat haar de deur geopend werd, die
van de benedenverdieping van het woonhuis toegang tot die onderaardsche
gang verleende.

Maar zou miss Alice, wanneer zij die deur met de ongelukkige moeder
bereikt zoude nebben, er in slagen om zich door de bewoners te
doen hooren?

Zij trok, zij sleurde als 't ware mevrouw Burbank, die geheel onbewust
was van hetgeen rondom haar voorviel, met haar voort. Terwijl
zij langs den rivieroever terugkeerden, waren zij verplicht zeker
wel twintigmalen stil te blijven staan. Beiden konden toch ieder
oogenblik in handen vallen van een dier benden, die op de plantage
overal rondzwierven om te plunderen en te vernielen, wat maar te
vernielen was.

Het ware misschien beter geweest den dag af te wachten! Maar hoe
zou het mogelijk zijn, aan mevrouw Burbank op dien rivieroever die
verpleging te wijden, welke haar toestand toch vorderde? Miss Alice
besloot dan ook, in weerwil van alles naar Castle-House te gaan. Daar
zij evenwel begreep, dat het volgen van de kronkelingen van de Sint
John den weg aanmerkelijk en noodeloos verlengde, kwam zij op de
gedachte dwars door de weilanden te steken en zich daarbij te richten
op de barakken, die in lichte laaie stonden.

Zoo deed zij, en wij hebben gezien, hoe zij in de nabijheid van het
heerenhuis aangekomen was.

Daar viel mevrouw Burbank bewegingloos op den grond neder en stond
miss Alice naast haar, die zelf onmachtig was overeind te blijven.

In dit oogenblik was het detachement militietroepen, gevolgd door de
bende plunderaars, na den stormaanval gestaakt te hebben, reeds ver
van de omwalling verwijderd.

Men hoorde geene kreten meer noch buiten noch binnen het heerenhuis.

Miss Alice kon inderdaad meenen, dat de aanvallers, na Castle-House
ingenomen te hebben, het verlaten hadden, zonder er een der verdedigers
levend achtergelaten te hebben.

Toen overviel haar een doodelijke angst. Uitgeput viel ook zij op den
grond neder; maar zij had nog de kracht een laatste gejammer te uiten,
een laatsten kreet om hulp te doen hooren.

En die kreet was gehoord geworden!

James Burbank en zijne makkers waren toen naar buiten geijld en nu
wisten zij alles, wat bij de Marino-kreek voorgevallen was. Wat kon
het hun thans schelen of de vijanden afgetrokken waren? Wat ging het
hun aan, dat zij het vreeselijke lot niet meer te duchten hadden
van in hunne handen te kunnen vallen? Dat alles liet hen koud en
gevoelloos. Een vreeselijke ramp had hen getroffen, die hen gevoelloos
voor alles maakte. De kleine Dy was in de macht van Texar!

Ziedaar, wat miss Alice met horten en stooten en meermalen afgebroken
door zuchten en snikken verhaalde.

Ziedaar, wat mevrouw Burbank onder een stortvloed van tranen vernam,
toen zij van hare onmacht bijgebracht was.

Ziedaar, wat James Burbank, Walter Stannard, Edward Carrol, master
Perry en hunne overige lotgenoten vernamen.

Dat arme kleine meisje ontvoerd, meegesleept God weet waar, en... wat
het ergst was... in handen van den wreedsten vijand haars vaders!...

Wat was er erger te bedenken?... En zou het mogelijk zijn, dat de
toekomst nog zwaardere rampen voor deze familie voorbereidde?

Allen waren ten zeerste terneer geslagen door dien slag. Zij waren
inderdaad vernietigd.

Mevrouw Burbank werd naar hare kamer gebracht en te bed gelegd,
en miss Alice bleef tot hare verpleging liefderijk bij haar.

Beneden in de hal trachtten James Burbank en zijne vrienden tot
overeenstemming te geraken, omtrent hetgeen verricht moest worden,
om de kleine Dy op het spoor te komen en haar met Zermah uit de handen
van Texar te verlossen.

Ongetwijfeld zou de getrouwe en verknochte mestiesche vrouw alles
beproeven om het kind te verdedigen! Daartoe zou zij zelfs haar leven
veil hebben! Maar zij was de gevangene van een ellendeling, die een
persoonlijken haat jegens haar koesterde. En zou die er niet op uit
zijn, haar met haar leven te doen boeten voor de in zijn oogen zoo
groote misdaad, dat zij hem vroeger voor de rechtbank aangeklaagd had?

Toen beschuldigde James Burbank zich, dat hij zijne echtgenoote
genoodzaakt had Castle-House te verlaten, dat hij een
ontvluchtingsmiddel had uitgedacht, hetwelk zoo verkeerd gewerkt had.

Maar, was het aan het toeval wel alleen te danken, dat Texar zich
juist bij die ontvluchting bij de Marino-Kreek bevonden had?

Zeker niet. Blijkbaar had de Spanjaard op de een of andere wijze
kennis bekomen van het bestaan van de tunnel. Hij had begrepen, dat de
verdedigers van Camdless-Bay pogen zouden daar langs te ontsnappen,
wanneer zij het in het heerenhuis niet meer zouden kunnen houden. En
na zijn troep op den rechteroever der rivier overgebracht te hebben,
na de palissadeering der omwalling bemachtigd te hebben, na James
Burbank genoodzaakt te hebben met de zijnen een toevluchtsoord achter
de beschermende muren van Castle-House te zoeken, toen ongetwijfeld
had hij het strijdperk verlaten, om met eenigen zijner afschuwelijkste
medeplichtigen in de nabijheid van de Marino-Kreek post te komen
vatten.

Daar had hij eensklaps de beide negers overvallen, die op de sloep
pasten en die bij de ontvluchting behulpzaam moesten zijn. Hij had
die ongelukkigen doen afmaken, wier hulpgeschreeuw te midden van het
geknetter der geweerschoten en het verdere tumult van het gevecht
niet vernomen was geworden.

Toen had de Spanjaard geduldig gewacht totdat Zermah en een oogenblik
na haar de kleine Dy te voorschijn traden. Toen hij die twee alleen
zag verschijnen, moest hij wel denken, dat noch mevrouw Burbank, noch
haar echtgenoot, noch diens vrienden tot de ontruiming van Castle-House
hadden kunnen besluiten. Hij moest zich dus met die prooi vergenoegen.

Hij had toen het kleine meisje en de mestiesche vrouw ontvoerd, om
ze naar eene onbekende schuilplaats te brengen, alwaar het onmogelijk
zoude zijn ze op te sporen!

Dat was wel de wreedste slag, waarmede die ellendeling de familie
Burbank had kunnen treffen.

Zou hij dien vader, die moeder meer hebben doen lijden, wanneer hij
hun het hart uit het lijf had gerukt? Ja, de ontvoering van dat kleine
meisje was eene onmenschelijke daad!

De overgebleven verdedigers van Camdless-Bay brachten een vreeselijken
nacht door.

Moesten zij daarenboven niet vreezen, dat de aanvallers zouden
terugkomen en dan talrijker en beter bewapend dan bij den eersten
inval, om de laatste verdedigers van Castle-House te noodzaken zich
over te geven?

Gelukkig geschiedde dat niet. De dag brak eindelijk aan, zonder dat
James Burbank en zijne lotgenooten door een nieuwen aanval verontrust
werden.

Het kon evenwel nuttig geacht worden, te weten waarom daags te voren
die drie kanonschoten gelost waren, en waarom de aanvallers op dat
sein hun stormaanval gestaakt hadden? Toen was het toch voor iedereen
duidelijk, dat een laatste pogen, dat de volharding slechts gedurende
een uur, het heerenhuis in hunne handen zoude doen vallen!

Mocht men gelooven, dat die terugroeping veroorzaakt werd door een
aanvallend vertoon van de federalistische scheepsmacht bij de monding
van de Sint John?

Hadden de vaartuigen van den Commodore Dupont Jacksonville reeds
bemachtigd?

In het belang van James Burbank en de zijnen was natuurlijk niets
wenschelijker. Zij zouden dan volkomen veilig de meest ijverige
nasporingen hebben kunnen beginnen en voortzetten, om de kleine Dy en
Zermah weer te vinden. Zij zouden dan Texar in persoon aansprakelijk
hebben kunnen stellen, namelijk wanneer de Spanjaard niet met zijne
handlangers de vlucht genomen hadden, en hem vervolgen als de opstoker,
de belhamel bij de verwoestingen, op Camdless-Bay aangericht, en
vooral als de schuldige aan de dubbele schaking van de mestiesche
vrouw en het kind.

Wanneer ook al aanvankelijk betwijfeld werd of Texar aan het hoofd van
die booswichten gestaan had, die Camdless-Bay aangevallen hadden,--wij
weten toch dat John Bruce, de bode van master Harvey, dienaangaande
aan master James Burbank niets met zekerheid had kunnen mededeelen;
thans had de laatste kreet van Zermah dien twijfel verdreven en
genoegzaam onthuld, welk aandeel hij in die ontvoering had of beter
wie de eenige schuldige was. Daarenboven, had miss Alice hem niet
herkend, op het oogenblik toen hij zich met zijne sloep verwijderde?

Ja, de gerechtigheid der federalisten zou dien ellendeling wel weten
tot bekentenis te brengen, waarheen hij zijn slachtoffers vervoerd
had! Ja, zij zou hem weten te straffen en ernstig te straffen, wegens
de gruwelijke misdaden, die hij niet meer zoude kunnen loochenen.

Ongelukkig, niets kwam de veronderstellingen van James Burbank, met
betrekking tot de aankomst van de flottilje der Noordelijken in de
wateren der Sint John, bevestigen.

Op dien datum--den 3den Maart--had nog geen enkel vaartuig de baai
Sint-Mary verlaten. Dat bleek weldra maar al te zeer uit de tijdingen,
die een der opzieners van de plantage Camdless-Bay op den anderen
rivieroever was gaan inwinnen.

Geen enkel vaartuig was nog ter hoogte van den vuurtoren van Pablo
verschenen. Tot nu toe hadden de federalisten er zich bij bepaald,
de havenplaats Fernandina en het fort Clinch te bezetten.

Het scheen, dat de Commodore Dupont slechts met de uiterste
omzichtigheid tot in het hart van Florida wilde doordringen. Wat
Jacksonville betrof, daar was de partij der muiters steeds de
baas. Texar had zich na den verwoestingstocht op Camdless-Bay weer in
de stad vertoond. Hij bereidde de verdediging voor, voor het geval
dat de kanonneerbooten van Stevens zouden beproeven de bank in de
rivier over te stevenen.

Zonder twijfel was het een valsch bericht, hetwelk hem daags te voren
met zijne aanhangers naar Jacksonville had teruggeroepen.

Maar was, alles wel beschouwd, de wraakgierigheid van Texar niet
voldoende bevredigd? De geheele plantage was toch verwoest, de
timmerwerven waren door de vlammen verteerd, de negers waren verjaagd
en in de omliggende bosschen van het graafschap heinde en ver verspreid
zonder huisvesting, daar hunne barakken verbrand waren, en eindelijk
de kleine Dy was aan hare ouders ontroofd en niemand kon op het spoor
van het ontvoerde kind komen.

James Burbank kreeg van dit laatste de zekerheid, toen hij en Walter
Stannard de rivier langs den rechteroever den volgenden ochtend
opvoeren; tevergeefs doorzochten zij de verschillende inhammen, de
kleinste kreken, nergens vonden zij eenig teeken, dat hen op het spoor
kon brengen der richting, welke het vaartuig, dat het kind ontvoerde,
genomen had.

Maar deze nasporing had toch slechts zeer onvolledig kunnen geschieden,
want om er eenige meening op te kunnen bouwen, had men haar ook over
den linkeroever moeten uitstrekken.

Was dat evenwel in de tegenwoordige tijdsomstandigheden mogelijk?

Zou het niet beter zijn te wachten, totdat Texar en zijne aanhangers
door de aankomst der federalistische troepen tot onmacht gedoemd
zouden zijn?

Zou het niet meer dan onvoorzichtig moeten heeten, wanneer men èn
mevrouw Burbank, in den toestand waarin zij zich bevond, èn miss Alice,
die de waardige vrouw onmogelijk verlaten kon, èn Edward Carrol, die
tengevolge zijner wel is waar lichte verwonding toch bedlegerig was,
alleen in Castle-House zou achterlaten, daar immers een terugkeer van
den woesten troep tot de mogelijkheden, ja tot de waarschijnlijkheden
gerekend moest worden?

En wat den toestand nog wanhopiger maakte, dat was dat master James
Burbank er niet aan denken kon om Texar aan te klagen noch wegens de
verwoesting der plantage, noch wegens de ontvoering van Zermah en
van het kleine meisje. Aan wien zou hij zich toch met zijne klacht
moeten wenden? De eenige magistraat, die haar immers in ontvangst
had kunnen nemen, was de misdadiger zelf.

Hij moest dus wachten, totdat de geregelde rechtspleging te
Jacksonville weer uitgeoefend kon worden.

»James," sprak master Walter Stannard, »al zijn ook de gevaren, die
uw kind bedreigen, groot en verschrikkelijk te noemen, toch is het
een troost voor u, te weten, dat Zermah bij het lieve meisje is. En
niet waar? de toewijding van die goede vrouw is zoo onbegrensd, dat..."

»Dat zij haar leven voor het kind zal opofferen, dat is waar," zeide
James Burbank, »maar... wanneer..."

Hij aarzelde voort te gaan.

»Wat wilt ge zeggen?" vroeg Walter Stannard.

»Maar... wanneer Zermah dood zal zijn..."

»Dat zou verschrikkelijk wezen, James!"

»Niet waar?... O, die gedachte foltert mij!" steende James Burbank.

»Luister evenwel, waarde James," hernam Walter Stannard. »Als wij
goed nadenken, dan brengt het belang van Texar niet mede om het tot
dat uiterste te drijven."

»Dunkt u?"

»Zoo is mijne overtuiging, James. Texar heeft Jacksonville nog niet
verlaten, niet waar?"

»Dat is zoo."

»Welnu, zoolang hij daar zal verwijlen, zal van zijn kant
geene gewelddadigheid te duchten zijn. Zal hij in uw kind niet
een soort van bescherming, van gijzelaar zien tegen de weerwraak,
die hij te vreezen heeft, zoowel van uwe zijde als van den kant der
federalistische gerechtigheid, wegens het omverwerpen der wettelijke
regeering te Jacksonville en wegens het verwoesten eener plantage,
aan een Noordelijke toebehoorende?"

»Daar is wel iets van aan!"... aarzelde James Burbank te erkennen.

»Dat is voor mij helder als de dag," ging Walter Stannard voort. »Zijn
belang brengt mede, die vrouw en dat meisje te sparen en te ontzien,
en in dit geval moeten wij geduldig wachten, totdat de Commodore Dupont
en de Generaal Sherman meester van het grondgebied van Florida zullen
zijn, om tegen hem te kunnen handelen."

»Maar, wanneer zullen zij meester zijn?"... riep James Burbank
wanhopig uit.

»Morgen,... heden reeds wellicht!... Ik herhaal het u: de kleine Dy
is onbewust de beschermster van Texar."

»Welaan!"

»Daarom heeft hij de gelegenheid aangegrepen, om haar te ontvoeren,
geloof mij!"

»Slechts daarom?" vroeg James Burbank bitter.

»O, hij wist ook, dat hij u daarmede het hart verbrijzelen zou,
arme James, en de ellendeling is daarin maar al te wel geslaagd!"

Zoo redeneerde master Walter Stannard en zoo trachtte hij zijn vriend
een hart onder de riem te steken. Toch moet erkend worden, dat ernstige
motieven voor de juistheid zijner redeneering pleitten. Maar gelukte
het hem James Burbank te overtuigen? Ongetwijfeld, neen. Of slaagde
hij er in, hem eenige hoop in te boezemen? Ook dat niet. Helaas,
dat was het onmogelijke verlangen!

Toch begreep James Burbank, dat hij zich dwingen moest om in
tegenwoordigheid zijner echtgenoote te redeneeren, zooals Walter
Stannard tegenover hem gedaan had. Als hij anders handelde, als hij
de hoop in het moederlijke hart niet zou weten aan te kweeken, dan
zou mevrouw Burbank die laatste ramp zeer zeker niet overleven.

Toen hij dan ook in het heerenhuis teruggekeerd was, deed hij al die
argumenten, waaraan hij zelf zoo bitter weinig geloofde, krachtig
gelden.

Middelerwijl liep master Perry, de administrateur, met zijne
ondergeschikten, de opzieners, Camdless-Bay rond, om de plantage in
oogenschouw te nemen.

Helaas, het was een treurig tooneel, dat zij te zien kregen; zelfs
zoo treurig, dat het een diepen indruk op Pygmalion, die hen bij
dien tocht vergezelde, scheen te maken. Die »vrije man" had gemeend
de bevrijde slaven, op last van en door Texar uiteen gejaagd, niet
te moeten volgen. Die vrijheid om in het woud te moeten gaan slapen,
om daar honger, dorst en koude te gaan lijden, kwam hem een beetje al
te dwaas voor. Hij verkoos dan ook op Castle-House te verblijven, al
zou hij, om daartoe het recht te verkrijgen, ook, evenals Zermah gedaan
had, zijne acte van invrijheidstelling hebben moeten verscheuren.

»Gij ziet het, Pyg?" vroeg hem de administrateur Perry. »Gij ziet het."

»Ja, ik zie het, master Perry."

»De plantage is verwoest, onze werkplaatsen zijn verbrand. Alles
is vernield!"

»Ja, ja, master Perry, het is erg."

»Zie, dat zijn de gevolgen, wanneer men de vrijheid geeft aan lummels
van uw kleur!"

»Master Perry," antwoordde Pygmalion, »het is toch mijne schuld niet,
dat..."

»Het is integendeel wel je schuld, domme neger!" hernam de
administrateur.

»Dat zou ik wel eens willen vernemen."

»Wanneer gij en uwe gelijken niet al die schreeuwers, die tegen
de slavernij donderden en preekten, toegejuicht hadt; wanneer gij
ernstig tegen de denkbeelden van de Noordelijken geprotesteerd hadt;
wanneer gij de wapenen opgevat hadt!..."

»Om wat te doen, master Perry" vroeg de neger verbouwereerd.

»Om de federalistische troepen terug te drijven, dom dier! Ziet,
dan zou master James Burbank nimmer op de gedachte gekomen zijn om
ulieden vrij te verklaren en dan zouden de rampen van Camdless-Bay
ver verwijderd gebleven zijn!"

Pygmalion stond bij die redeneering geheel versteld.

»Maar wat kan ik er thans aan doen?" vroeg hij met beklemd
gemoed. »Zeg, goede master Perry, wat kan ik er thans aan doen?"

»Wat je er aan doen kunt?... Luister, ik zal het je zeggen, Pyg. En
als je nog een enkel grijntje gevoel van rechtvaardigheid in het lijf
hebt, dan..."

»Dan, master Perry?"

»Dan zul je doen, wat ik je zeggen zal. Doe goed je zwarte ooren
open, Pyg."

»Ik luister, master Perry."

»Je bent vrij, niet waar?"

»Ja, het schijnt zoo."

»Bijgevolg behoor je aan niemand anders toe dan aan je zelven,
niet waar?"

»Ongetwijfeld, master Perry."

»En als je je zelven toebehoort..."

»Hoe zegt gij, master Perry?"

»Als je de eigenaar van je eigen persoon bent... begrijp je thans?"

»O, ja."

»Welnu, dan kan je over je lichaam beschikken, zooals je wilt,
niet waar?"

»Voorzeker, master Perry!"

»Dat kan niemand je beletten, niet waar?"

»Neen, niemand."

»Welnu, als ik in je plaats was, Pyg, dan zou ik geen oogenblik
aarzelen..."

»Wat zoudt ge dan doen, master Perry?" vroeg Pygmalion.

»Ik zou mij op de naastbij gelegen plantage gaan aanbieden. Ik
zou mij zelven daar als slaaf verkoopen en ik zou de opbrengst of
beter het bedrag van dien verkoop aan mijn ouden meester brengen,
om hem schadeloos te stellen voor het nadeel, dat ik hem toebracht,
door mij in vrijheid te laten stellen. Ziedaar, beste Pyg, nu weet
je, wat ik doen zou, als ik met een zwart vel bedeeld was en in jou
geval verkeerde."

Sprak de administrateur ernstig of gekscheerde hij slechts? Wie zal
dat uitmaken? De goede man was tot alles in staat, zelfs tot het
spreken van wartaal, van onzin, wanneer hij zijn stokpaardje besteeg.

In ieder geval stond de dwaze Pygmalion daar, verbouwereerd te kijken
en wist niet wat te antwoorden.

Intusschen was het onbetwistbaar waar, dat de daad van edelmoedigheid,
door James Burbank bedreven, ongeluk, verwoesting en verderf over
de plantage gebracht had. De materieele verwoesting en de daaruit
voortspruitende geldelijke nadeelen zag men voor oogen en moest tot
een vrij hoog bedrag becijferd worden. Van de barakken was niets
overgebleven; zij waren door de vlammen verteerd, nadat zij door
die ellendige bandieten geplunderd waren. Van de houtzagerijen, van
de werkplaatsen, van de loodsen, van de timmerwerven bleef niets
anders over dan een hoop asch en eenige zwaar verkoolde balken en
stijlen. Uit die treurige overblijfselen van den gewoed hebbenden
brand ontsnapten hier en daar nog eenige blauwachtige rookwolken,
die spiraalvormig naar boven kronkelden.

Ter plaatse waar de keten stonden, die tot opschuring dienden van de
reeds gezaagde en afgewerkte houtdeelen, ter plaatse waar de fabrieken
verrezen, waarin de werktuigen aanwezig waren, om de katoenvlokken
uit de zaaddoozen te halen en, zonder de vezel te verbreken, van
de vrucht te scheiden, waarin de hydraulische persen werkten, die
de katoen tot balen, voor het vervoer geschikt, moesten verwerken,
waarin de rietmolens, de diffusie-machineriën en de vacuumpannen
van de rietsuikerkokerijen te vinden waren, stonden niets meer dan
eenige geblakerde en roetzwarte muurpanden, die ieder oogenblik konden
omstorten. Men zag er slechts hoopen baksteenen, die ter plaatse,
waar de schoorsteenen der fabrieken zich hoog verheven hadden,
eenmaal door het heftige vuur der ovens roodgloeiend gemaakt waren.

Ter plaatse waar eenmaal lachende koffietuinen, met hun fraai
glinsterend groen, aangetroffen werden, waar de halmen der rijstvelden
onder den zachten druk der bries golfden, waar de groenten, voor de
tafel des meesters bestemd, geteeld werden, waar de fourages voor het
slacht- en trekvee der plantage, voor de paarden en het pluimgedierte
verbouwd werden, werden niets anders dan sporen van vernieling en
verwoesting aanschouwd. De vernielzucht had zoodanig gewoed, dat
het was, alsof wilde dieren gedurende langen tijd op de plantage
huisgehouden hadden.

Bij het gezicht van die bewijzen der misdadige bedoelingen van
de aanvallers, kon master Perry zijne verontwaardiging niet meer
inhouden. Zijn toorn ontlastte zich in een vloed van verwenschingen en
dreigementen. Pygmalion voelde zich niets op zijn gemak, wanneer hij
de woeste blikken van den bulderenden administrateur op zich voelde
rusten. Hij besloot dan ook hem alleen te laten en naar Castle-House
te sluipen, »om," zooals hij zeide, »meer op zijn gemak te kunnen
nadenken over het voorstel om zich zelven te koop aan te bieden,
hetwelk de administrateur hem gedaan had." En voorzeker was een dag
niet voldoende om zijn gedachtengang dienaangaande te bepalen; want
toen de avond gevallen was, had hij nog geen besluit genomen.

Toch waren eenige oude slaven dienzelfden dag heimelijk op Camdless-Bay
teruggekeerd. Men zal zich wel kunnen voorstellen, hoe groot hunne
droefheid was, toen zij allen hunne hutten verbrand vonden.

James Burbank verstrekte dadelijk de noodige bevelen, opdat
zooveel mogelijk in de behoeften van die arme drommels voorzien
zou worden. Een zeker getal van die zwarten kon binnen de omwalling
gehuisvest worden, namelijk in de bijgebouwen, die door den brand
gespaard waren geworden. Men zette hen dadelijk aan den arbeid,
en hun eerste werk was om de lijken te begraven van hunne makkers,
die bij de verdediging van Castle-House gesneuveld waren, alsook de
lijken der aanvallers, die bij het beleg omgekomen waren. De woeste
troep had bij zijn aftocht slechts de gekwetsten medegenomen.

Ook werden de beide ongelukkige negers, die in de kleine Marino-kreek
vermoord waren, toen zij door Texar en zijne medeplichtigen overvallen
werden, terwijl zij de sloep bewaakten, waarmede de vrouwen van
Castle-House zouden ontvluchten, met alle plechtigheid ter aarde
besteld.

Toen dat gedaan was, kon James Burbank nog niet aan de reorganisatie
van zijne plantage denken. Daarmede moest hij wachten tot het
hoofdgeschil tusschen de Noordelijken en Zuidelijken in den Staat
Florida beslecht was. Maar middelerwijl bestormden hem andere
beslommeringen, die hem dag en nacht bezig hielden. Hij wendde
natuurlijk alle mogelijke pogingen aan, om zijn dochtertje op het
spoor te komen. Van een anderen kant was de gezondheidstoestand van
mevrouw Burbank, ten gevolge van al die wederwaardigheden, ten gevolge
van den doorgestanen angst en schrik, zeer bedenkelijk geworden en
boezemde dit haren echtgenoot groote bekommering. Miss Alice verliet
haar geen oogenblik en verzorgde en verpleegde haar met kinderlijke
toegenegenheid. Maar in weerwil daarvan verergerde de toestand en
het werd dringend noodig, dat geneeskundige hulp ingeroepen werd.

Te Jacksonville woonde een geneesheer, die het vertrouwen der
familie Burbank volkomen bezat. Deze aarzelde geen oogenblik om naar
Camdless-Bay te komen, toen hij daarheen geroepen werd. Ja, de waarde
Esculaap schreef geneesmiddelen voor, maar kon men daarvan ook maar
de geringste uitwerking verwachten, zoolang de kleine Dy niet aan
hare moeder zou weergegeven zijn?

Terwijl Edward Carrol, die genoodzaakt was eenige dagen zijn kamer te
houden, op het heerenhuis achterbleef, gingen James Burbank en Walter
Stannard dagelijks nasporingen op de beide rivieroevers doen. Zij
doorzochten de eilandjes van de Sint John; zij ondervroegen de bewoners
der landstreek; zij strekten hunne verkenningen tot in de kleinste
gehuchten van het graafschap uit; zij loofden geld, veel geld uit aan
hen, die eenige aanwijzing omtrent het verdwenen meisje konden doen.

Alles, alles vruchteloos!

Hoe toch zou men te weten hebben kunnen komen, dat die ellendige
Spanjaard zich in de Zwarte Kreek schuil hield? Dat was niemand
bekend. En daarenboven kon Texar, om zijne slachtoffers des te beter
aan iedere nasporing te onttrekken, haar niet naar het boven-gedeelte
van de Sint John vervoerd hebben? Het grondgebied was groot genoeg. Er
waren genoeg schuilplaatsen in de uitgestrekte bosschen van het
binnenland, te midden van de onmetelijke moerassen van Zuid-Florida
in de streek van de onbereikbare Everglade, waar Texar de beide
vrouwen zoo goed zoude kunnen verbergen, dat niemand tot haar zoude
kunnen komen.

Door dien geneesheer, die dagelijks op Camdless-Bay kwam, kreeg James
Burbank geregeld tijdingen en werd hij zoo op de hoogte gehouden van
hetgeen zoowel te Jacksonville als in het noordelijk gedeelte van
het graafschap Duval gebeurde.

De federalistische krijgsmacht had nog geene nieuwe demonstratie
tegen het Floridasche grondgebied ondernomen. Dat was onbetwistbaar.

Waren nu bijzondere voorschriften door de Regeering te Washington
uitgevaardigd, waarbij bevolen werd om op de grens halt te houden en
haar niet te overschrijden?

Dat zou eene rampvolle beslissing geweest zijn voor de belangen der
Unionisten, die op het grondgebied der Zuidelijken gevestigd waren. Zij
zou vooral noodlottig voor James Burbank zijn, wiens toestand, door
zijne laatste zoo vijandige daden tegenover de geconfedereerden,
toch reeds zoo hachelijk te noemen was.

Maar om het even, het smaldeel van den Commodore Dupont bevond zich nog
in de monding der Sint Mary en had nog geene voorwaartsche beweging
beproefd. Dat de lieden van Texar in den avond van den tweeden Maart
door drie kanonschoten waren teruggeroepen, was veroorzaakt geworden
doordat de autoriteiten zich door een valsch bericht hadden laten
beetnemen. Dat bericht was evenwel aan de verongelijkten zeer te
stade gekomen, dewijl daardoor de geheele verwoesting en plundering
van Castle-House voorkomen was geworden.

Maar.... dacht de ellendige Spanjaard er niet aan om dien rooftocht
te hervatten?

Hij voor zich moest het er toch voor houden, dat zijne wraakoefening
onvolkomen was, daar James Burbank zich niet in zijne handen
bevond. Die veronderstelling kon als weinig waarschijnlijk aangenomen
worden. Ongetwijfeld zou de verwoesting der plantage, de aanval op
Castle-House en de ontvoering van Zermah en van de kleine Dy hem
volledige genoegdoening verschaffen en zijne inzichten bevredigen.

Daarenboven, eenige goedgezinde ingezetenen hadden niet geschroomd
hunne afkeuring over het gebeurde op Camdless-Bay luide uit te
spreken, en hunnen afkeer voor het opperhoofd van de muitelingen van
Jacksonville aan den dag te leggen. Dat kon evenwel niet veel baten
en vooral kon dat Texar geene zorgen baren, daar die goedgezinden de
minderheid uitmaakten.

De Spanjaard en zijne woeste aanhangers waren dus machtiger dan ooit
in het graafschap Duval. Die troep leegloopers, die gewetenlooze
gelukzoekers handelden alsof niets ter wereld hen kon deren. Zij
brachten de dagen door met feestvieren, hetgeen veelal in walgelijk
brassen ontaardde. Zij maakten daarbij dan zoo'n geweld, dat hun
spektakel tot op Camdless-Bay vernomen werd; terwijl intusschen het
uitspansel den glans van de talrijke illuminatiën weerkaatste en wel
zoodanig, dat men andermaal aan brandstichting kon gelooven.

Ja, de schrik zat er op Castle-House nog in.

De bedaagde en gematigde lieden waren in die omstandigheden genoodzaakt
te zwijgen en moesten zich het juk van die ellendelingen, die door
het grauw van het graafschap gesteund werden, laten welgevallen.

Inderdaad, de tegenwoordige werkeloosheid van de federalistische
krijgsmacht kwam de nieuwe autoriteiten van Jacksonville bijzonder
wel te stade. Zij maakten behendig gebruik van die omstandigheid,
om het gerucht te verbreiden, dat de Noordelijken de grens van
Florida niet zouden overschrijden, dat zij integendeel reeds bevel
uit Washington ontvangen hadden, om Georgië en de beide Carolina's te
ontruimen, zoodat het Floridasche schiereiland niet aan den inval der
legerscharen van de anti-slaven-gezinden zoude blootgesteld zijn. Voor
dit laatste was volgens die oproerkraaiers eene afdoende reden,
namelijk dat de Staat Florida in zijne hoedanigheid van weleer eene
Spaansche volksplanting te zijn geweest, buiten den kring der Staten
viel, wier belangen door de Unie door middel van wapengeweld konden
beslecht worden. Deze en meer dergelijke praatjes werden natuurlijk
voor goede munt opgenomen.

Het gevolg daarvan was, dat zich in al de graafschappen eene strooming,
eerder gunstig dan nadeelig, voordeed ten aanzien der denkbeelden,
welke die woestelingen predikten. Die openbare meening werd vertolkt
door de gruwelen, die allerwege gepleegd werden, en op vele plaatsen,
maar vooral in het noordelijk gedeelte van Florida, aan den kant der
grenzen van Georgië, werden plantage-bezitters, wanneer het mannen
waren, uit de federalistische streken afkomstig, zeer mishandeld,
hunne slaven op de vlucht gedreven, hunne houtzaagmolens, hunne
timmerwerven in brand gestoken en hunne ondernemingen door de troepen
der geconfedereerden verwoest, zooals dat met Camdless-Bay door het
grauw van Jacksonville, gesteund door een afdeeling militie-troepen,
geschied was.

Intusschen bleek het niet, dat de plantage--althans voorshands--een
nieuwen inval en Castle-House een nieuwe belegering te duchten
had. Toch begon James Burbank ongeduldig te worden ten aanzien van de
inbezitneming van het Floridasche grondgebied door de federalistische
troepen. Die draalden hem te lang. Bij den tegenwoordigen staat van
zaken was toch tegen Texar direct niets uit te voeren. Hoe zou het
mogelijk zijn, hem in deze omstandigheden voor de rechtbank te dagen
voor feiten, die hij ditmaal wel is waar niet zoude kunnen loochenen,
maar waaromtrent toch geen recht zoude gesproken worden? Hoe zou men
hem kunnen nopen de plaats te openbaren, waar hij de kleine Dy en
Zermah gevangen hield?

Welk een reeks van angstige gevoelens moesten James Burbank,
zijne echtgenoote en vrienden niet ondervinden door die eindelooze
vertragingen! Toch konden zij niet aannemen, dat de federalistische
troepen op de grens van Florida onbeweeglijk zouden blijven. De laatste
brief van Gilbert Burbank meldde toch bepaald, dat het doel van den
krijgstocht van den Commodore Dupont en van den Generaal Sherman
was: Florida met hunne scheepsmacht en troepen te bezetten. Zou nu
het federalistisch gouvernement sedert het afzenden van dien brief
op zijne besluiten terug zijn gekomen en tegenbevelen naar de baai
van Edisto gezonden hebben, waar het smaldeel het gunstige tijdstip
om zee te kunnen kiezen verbeidde? Had een welgeslaagd wapenfeit,
door de geconfedereerde troepen in Virginia of in een der beide
Carolina's behaald, de legermacht der Unie genoodzaakt haren tocht
naar het zuiden te staken?

Welke voortdurende onrust voor die familie toch, die reeds van het
uitbreken van dezen rampzaligen oorlog af zoo beproefd was geworden! En
op hoevele rampvolle gebeurtenissen moest zij zich niet nog voorbereid
houden!

Zoo verliepen de vijf eerste dagen, die op het noodlottige etmaal
van den inval in Camdless-Bay volgden.

Geen enkele tijding werd ontvangen nopens de maatregelen, welke de
federalisten dachten te nemen. Geen enkele tijding kwam er van de
kleine Dy of van Zermah in, hoewel James Burbank geen enkele poging
onbeproefd had gelaten, om die twee op het spoor te komen, hoewel
geen enkele dag voorbij was gegaan, zonder dat in de eene of andere
richting verkenningen en nasporingen gedaan waren.

Zoo bereikte men den 9den Maart.

Edward Carrol was toen geheel genezen. Hij kon weder deelnemen aan
de veelvuldige tochten, die door zijne vrienden beraamd en uitgevoerd
werden.

Mevrouw Burbank verkeerde steeds in een staat van onrustbarende
zwakheid. Het was alsof hare levensvonk met hare tranen dreigde te
vervlieten. In hare ijlhoofdigheid riep zij met hartverscheurende
stem om haar dochtertje en wilde naar buiten om haar op te zoeken. Die
telkens terugkeerende crisissen eindigden steeds met een zenuwtoeval,
waardoor haar leven in gevaar gebracht werd.

Hoeveel keeren vreesde miss Alice toch, dat die rampzalige moeder
den laatsten adem in hare armen zoude uitblazen!

Een enkel bericht van het oorlogstooneel werd in den ochtend van
den 9den Maart te Jacksonville aangebracht. Ongelukkig was het van
dien aard, dat het de denkbeelden van de afscheidingspartij van de
Unie stijfde.

Volgens dat bericht zou de Generaal Van Doorn der geconfedereerden,
de federalistische troepenmacht onder Generaal Curtis op den 6den
Maart bij het gevecht te Bettonville in den Staat Arkansas geslagen
en tot een volledigen terugtocht genoodzaakt hebben. In waarheid
had slechts een onbeduidend achterhoedegevecht plaats gehad van eene
kleine legerafdeeling der Noordelijken, waarbij dezen het onderspit
gedolven hadden. Maar die nederlaag werd eenige dagen later ruimschoots
opgewogen door de overwinning te Pea-Ridge.

Dat kleine voordeel te Bettonville evenwel was voldoende om de
overmoedige houding der Zuidelijken te verhoogen. Te Jacksonville
vooral werd die onbeduidende achterhoede-schermutseling als eene
volkomene nederlaag der federalistische legermacht voorgesteld. Dit gaf
weer aanleiding tot feestvieringen, tot braspartijen en uitspattingen,
waarvan het spektakel tot bij de droefgeestige bewoners van
Castle-House doordrong.

Zie hier welke tijdingen James Burbank, toen hij tegen zes uren des
avonds van eene verkenning op den linkerrivieroever op Camdless-Bay
wederkeerde, vernam:

Een ingezetene van het naburige graafschap Putnam, meende sporen
der ontvoering van de kleine Dy en Zermah ontdekt te hebben op het
innerlijke gedeelte van een eilandje, in de Sint-John eenige mijlen
bovenstrooms van de Zwarte-Kreek gelegen. Gedurende den afgeloopen
nacht meende die man een wanhopig hulpgeroep gehoord te hebben,
en het was dat feit, hetwelk hij ter kennis van James Burbank kwam
brengen. Daarenboven, de Indiaan Squambô, de bekende vertrouweling
van Texar, was in die buurt met zijn squif gezien geworden. Dat was
ontwijfelbaar, en die bijzonderheid werd ten volle bevestigd door een
passagier van de Shannon, die van Sint-Augustijn terugkeerende, dien
dag aan de pier van de kleine havenkom van Camdless-Bay ontscheept was.

Meer was er niet noodig om James Burbank er toe aan te zetten, dat
spoor te volgen. Hij en Edward Carrol, vergezeld van twee negers,
bestegen eene sloep en roeiden ijverig de rivier op. In de nabijheid
gekomen, staken zij naar het bedoelde eilandje over en onderzochten
het zorgvuldig. Zij drongen zelfs eenige visschershutten binnen,
die evenwel sedert eenigen tijd bleken onbewoond te zijn. Onder
het schier ondoordringbare weelderige struikgewas van het eilandje
werd geen enkel spoor van een menschelijk wezen aangetroffen. Op de
oevers duidde niets ter wereld aan, dat iemand daar aan land gekomen
was. Squambô werd nergens ontwaard, en was hij in zijn squif gezeten,
in de nabijheid van het eilandje ontwaard, dan was hij er zeker niet
op ontscheept.

Die tocht bleef dus als zoovele anderen geheel zonder gevolgen; men
moest naar de plantage terugkeeren met de overtuiging, dat men ook
ditmaal door een onwaar bericht op een valsch spoor gebracht was.

James Burbank, Walter Stannard en Edward Carrol zaten des avonds bij
elkander in de hal van Castle-House en bespraken die vruchtelooze
poging en wat er de aanleidende oorzaak van geweest was. Miss Alice
Burbank kwam tegen negen uren, toen mevrouw Burbank meer in eene
sluimering dan wel in slaap geraakt was, zich voor een oogenblik bij
hen voegen en vernam den vruchteloozen uitslag van den tocht.

De nacht was zeer duister. De maan, die wassende en in het eerste
kwartier was, was reeds onder den gezichteinder verdwenen. Eene diepe
stilte heerschte rondom Castle-House, alsook over de geheele plantage
en over de gansche oppervlakte der rivier. De weinige negers, op het
heerenhuis aanwezig en in de bijgebouwen gehuisvest, waren op het
punt om in slaap te geraken, toen plotseling de stilte door een ver
verwijderd gerucht afgebroken werd. Heftig geschreeuw werd gehoord,
losbarstingen en knallen als van vuurwerk werden in de richting van
Jacksonville vernomen, alwaar men toen de zoogenaamde overwinningen
van de geconfedereerden met de meeste luidruchtigheid vierde.

Telkenmale wanneer die losbarstingen en dat geschreeuw in de hal van
Castle-House vernomen werden, was het alsof der familie Burbank een
nieuwe slag werd toegebracht.

»Wat mag dat toch zijn, vader?" vroeg miss Alice, die angstig
luisterde.

»Ik weet het niet, mijne dochter," antwoordde Master Walter Stannard.

»Ik ook niet," zei James Burbank zeer ongerust.

»Mij dunkt, het is vreugdegejuich," zei Edward Carrol.

»Ja, het zijn vreugdeschoten, het is het geknetter van vuurwerk,"
zei Walter Stannard.

»Zouden er slechte tijdingen zijn?"

»Wie weet!"

»Wij dienen toch op de hoogte te zijn van hetgeen er gebeurt," zei
Edward Carrol.

»Zeker."

»En trachten te weten te komen, of de federalistische-legerafdeeling
van de bezetting van Florida heeft afgezien."

»Ja, dat moet," zei James Burbank.

»Wij kunnen onmogelijk in die onzekerheid blijven!" vervolgde Walter
Stannard.

»Welnu," zei James Burbank, »ik zal morgen ochtend naar Fernandina
gaan en... daar zal ik berichten inwinnen... wanneer althans de
havenplaats nog in handen der federalisten is."

»Zou dat niet al te gevaarlijk zijn, James?" vroeg Walter Stannard.

»Om het even; het moet!"

In dat oogenblik werd zacht op de hoofddeur van Castle-House geklopt,
die toegang verleende tot de bamboelaan, die naar den oever der Sint
John voerde.

Een kreet ontsnapte aan miss Alice. Het jonge meisje sprong op en
vloog naar de deur, in weerwil van de poging van James Burbank,
die haar wilde grijpen om haar te weerhouden.

Maar daar van binnen nog geen antwoord verleend was, werd andermaal
geklopt, doch thans duidelijker.



XIII.

GEDURENDE EENIGE UREN.


James Burbank was ook naar de deur toegetreden. Hij verwachtte in
dit oogenblik niemand.

Maar... wellicht werd hem een belangrijk bericht van Jacksonville door
John Bruce vanwege zijn correspondent, den heer Harvey, aangebracht!

Een derde maal werd op de deur geklopt, thans echter met ongeduldige
hand.

»Wie is daar?" vroeg James Burbank.

»Ik!" kreeg hij ten antwoord.

»Ik?... Wie is die ik?"

»Ik!"

»Gilbert!" kreet miss Alice.

Ja, zij had zich niet vergist. Haar hart had het geraden.

Gilbert te Camdless-Bay!... Gilbert te midden der zijnen, overgelukkig
om eenige uren in hun midden te komen doorbrengen en natuurlijk geheel
onbekend met de rampen, die hen getroffen hadden!

In een oogwenk lag de jonge man in de armen zijns vaders, die hem
aan de borst klemde. Een man vergezelde hem; deze sloot zorgvuldig
de deur, na een bespiedenden blik naar buiten geworpen te hebben.

Dat was Mars, de echtgenoot van Zermah, de toewijdingsvolle mesties
van den jongen Gilbert Burbank.

Toen hij zijn vader omhelsd had, keerde Gilbert zich om. Hij ontwaarde
toen miss Alice. Hij greep hare hand en drukte die met innige maar
onweerstaanbare teederheid.

»Maar, mijne moeder?" vroeg hij. »Waar is mijne moeder?.... Is het
waar, dat zij ziek, dat zij stervende is?"

»Gij weet dus, mijn zoon?...." vroeg James Burbank.

»Ik weet alles, vader!"

»Alles?... Ook de vernieling der plantage door de bandieten van
Jacksonville?... Ook den aanval op Castle-House?..."

»Ja, vader!... Maar, mijne moeder?... mijne moeder?... Zij is toch
niet dood?"

»Neen, Gilbert! Neen, goede jongen. Zij is niet dood! Stel u gerust."

De aanwezigheid van den jongen man in deze streek, alwaar hij
persoonlijk zooveel gevaar liep, vond thans hare gereede verklaring,
niet waar?

Ziehier, wat er gebeurd was.

Sedert den vorigen dag waren ettelijke kanonneerbooten van het
eskader van den Commodore Dupont, in weerwil van den buitengewoon
lagen waterstand op de bank buiten de rivier, de monding der Sint John
binnengedrongen. Na eenigen tijd stroomopwaarts gestevend te hebben,
waren zij genoodzaakt geweest voor eene tweede bank op vier mijlen
beneden Jacksonville halt te houden en ten anker te komen. Weinige
uren later was er een man aan boord van de kanonneerboot van den
gezagvoerder Stevens gekomen, waarop Gilbert Burbank als eerste
officier dienst deed. Die man gaf te kennen, dat hij lichtwachter op
den vuurtoren van Pablo was, en deelde alles mede, wat te Jacksonville
voorgevallen was, alsook den inval, waaraan Camdless-Bay blootgesteld
had gestaan, de uiteenjaging der negers en den wanhopigen toestand,
waarin mevrouw Burbank zich bevond.

De lezer kan oordeelen, wat er in het gemoed van Gilbert Burbank
omging, toen hij het verhaal van die betreurenswaardige gebeurtenissen
vernam.

Toen overviel hem een onweerstaanbare begeerte, om zijne innig geliefde
moeder weer te zien.

Hij vroeg en verkreeg verlof van den gezagvoerder Stevens, om
de flottilje te mogen verlaten. Hij steeg in een van die kleine
vaartuigen, die gieken genoemd worden, en vergezeld van zijn getrouwen
Mars, slaagde hij er in,--zooals hij althans meende,--onopgemerkt
te midden der duisternis voort te spoeden. Hij voer naar den wal en
verliet het vaartuigje op een halve mijl afstands van Camdless-Bay,
om te vermijden in de kleine havenkom aan te leggen, die voorzeker
bewaakt en bespionneerd zoude zijn.

Maar, wat hij niet wist en ook niet weten kon, was dat hij in een
strik gevallen was, die hem door den laaghartigen Texar met de meeste
behendigheid gespannen was.

De Spanjaard had besloten, het mocht kosten wat het wilde, dat bewijs
te erlangen, hetwelk door de magistraten van Court-Justice geëischt
was, het bewijs namelijk dat James Burbank, de Noordelijke, de eigenaar
van Camdless-Bay, briefwisseling met den vijand onderhield. Om dan
ook den jongen officier naar de plantage te lokken, had de Spanjaard
een lichtwachter van den vuurtoren te Pablo, die aan hem verknocht
was, opgedragen, naar de kanonneerboot van Stevens te roeien, om aan
Gilbert Burbank een gedeelte der gebeurtenissen mede te deelen, die
op Castle-House voorgevallen waren, maar om hem vooral op de hoogte
te brengen van den onrustbarenden gezondheidstoestand zijner moeder.

Zooals wij weten, was de jeugdige luitenant vertrokken; maar wat hij
alweer niet wist, was dat hij behoorlijk bespied werd, terwijl hij de
Sint John oproeide. Intusschen was hij er toch in geslaagd, door vlak
langs het dichte riet en de biezen, die zich op den oever der rivier
bevonden, te roeien, de verspieders van den Spanjaard, die in last
hadden hem te volgen, het spoor bijster te maken. Maar hadden die
spionnen hem ook al niet op den oever beneden Camdless-Bay zien aan
wal stappen, dan hoopten zij toch hem bij zijn terugkeer naar boord in
handen te krijgen en dit niet zonder grond, daar dat benedengedeelte
der rivier door hen en hunne partijgangers stipt bewaakt werd.

»Mijne moeder?... Waar is mijne moeder?" herhaalde Gilbert Burbank
ongerust.

»Hier ben ik, mijn zoon, mijn Gilbert!" antwoordde mevrouw Burbank.

Zij verscheen op het portaal van de trap der hal en klom langzaam naar
beneden, terwijl zij zich krampachtig aan de leuning vasthield. Beneden
gekomen, viel zij uitgeput op een divan neder, maar had toch nog kracht
genoeg om haren zoon, haren Gilbert, die haar met kussen overdekte,
in de armen te sluiten en aan het moederlijk hart te drukken.

In hare sluimering had de zieke op de deur van Castle-House hooren
kloppen. Toen had zij zich reeds opgewekt gevoeld, maar toen zij de
stem van haren zoon herkend had, had zij krachten genoeg gevonden om
op te staan, om naar haren Gilbert te gaan en om met hem en met al
de haren te weenen en de gebeurde zaken te betreuren.

De jonge man klemde haar in zijne armen.

»Moeder!... Moeder!..." sprak hij met ontroerde stem. »Ik zie u dan
toch weer!... O, wat ziet gij er lijdende uit!"

»Dat's niets, mijn jongen," antwoordde de ongelukkige moeder, »zie,
ik leef nog en dat is het voornaamste!"

»Ja, moeder, dat is het voornaamste!... En wij zullen u door onze
zorgen, door onze verpleging genezen!... Ja, dat zullen wij!... O,
de ongeluksdagen zijn thans voorbij!"

»God verhoore je, mijn Gilbert!" bad mevrouw Burbank; terwijl zij
het hoofd van haren zoon in hare handen omklemd hield en hem in de
heldere oogen keek.

»Ja, moeder, wij zullen weldra allen vereenigd zijn!... Gij zult
uwe gezondheid herwinnen!... En wat mij betreft, vrees voor mij
niets!... Niemand dan Mars en ik weten dat wij hierheen gekomen
zijn!..."

En terwijl hij sprak, liefkoosde hij zijne moeder, en trachtte haar
door zijne vroolijke hoopvolle woorden op te beuren. Helaas, hoe
zou de arme vrouw opgebeurd hebben kunnen worden. Slechts een flauwe
treurige glimlach vloog over haar gelaat, terwijl zij de liefkoozingen
haars zoons ontving.

Intusschen scheen Mars te begrijpen, dat noch Gilbert noch hij, de
ramp, die hem en het gansche gezin getroffen had, in haren geheelen
omvang kende. James Burbank en naast hem de heeren Edward Carrol en
Walter Stannard stonden daar stilzwijgend en met gebukt hoofd. Miss
Alice trachtte hare tranen te drogen en kon hare snikken niet
bedwingen. Wat was er dan toch nog gebeurd?

»Maar... waar zou de kleine Dy zijn?" vroeg zich de trouwhartige
kleurling af. »En waar Zermah? Die had moeten raden, dat haar
echtgenoot op Camdless-Bay aangekomen was, dat hij binnen het woonhuis
was, dat hij zijne vrouw wachtte, met ongeduld wachtte..."

Zijn hart kneep te zamen. Een onuitsprekelijke angst overviel
hem. Hij keek rond, onderzocht met den blik iederen hoek der hal,
en het eindelijk niet meer kunnende uithouden, vroeg hij aan master
James Burbank:

»Wat is er toch, meester?"

James Burbank schudde treurig, ja wanhopig het hoofd.

In dit oogenblik wierp Gilbert, na nog eene laatste liefkoozing met
zijne moeder gewisseld te hebben, een blik rondom zich.

»Waar is Dy?"... vroeg hij. »Is kleine Dy reeds te bed?... Maar,
waar is mijn lief zusje dan toch?"

»En waar is mijne vrouw?" vroeg Mars.

Helaas, nu begon een verhaal van het gebeurde, dat, meermalen door
snikken, door onbedwingbare snikken, door geween, door angstgegil,
door wanhoopskreten afgebroken, maar ten slotte toch ten einde gebracht
werd. Toen wisten de jeugdige zeeofficier en Mars alles.

Bij het voortschrijden van den oever der Sint John, van de plek af,
waar hunne sloep hen wachtte, hadden de beide mannen wel bouwvallen op
de plantage in het duister ontwaard. Maar zonder zich daaromtrent veel
te bekommeren, hadden zij de meening gekoesterd, dat de geheele ramp
zich tot een min of meer belangrijke materieele schade, onafscheidelijk
verbonden aan de vrijstelling der slaven, bepaalde!... Thans evenwel
was hen alles bekend. De eene miste zijn zusje; de andere miste zijne
echtgenoote... En niemand kon hen zeggen, waarheen die ellendige
Texar de twee onschuldige wezens in de laatst verloopen zeven dagen
vervoerd had.

Gilbert keerde zich weer naar zijne moeder, knielde naast haar neder
en weende bitterlijk met haar.

Mars daarentegen liep, met hevige als met bloed beloopen oogen,
met hijgende borst op en neder en kon zich onmogelijk bedwingen.

Eindelijk barstte zijn toorn los.

»O, ik zal dien Texar dooden!" riep hij uit. »Ja, ik zal hem
vermoorden!... Ik zal naar Jacksonville gaan... morgen... neen,
dezen nacht nog... dadelijk... oogenblikkelijk..."

»Ja, kom, Mars, kom!..." antwoordde Gilbert.

James Burbank weerhield hen.

»Waar wilt gij heen?" vroeg hij.

»Naar Jacksonville!"

»Zoudt gij dan denken, mijn zoon, dat wanneer dat doenlijk ware,
ik tot uwe terugkomst zoude gewacht hebben?" kreet de wanhopige
vader. »Kunt gij denken, dat ik die taak aan u zou overlaten?... Neen,
bij God! neen! Dan had de ellendeling al lang het kwaad, dat hij ons
gedaan heeft, met zijn leven betaald!..."

»Maar... maar..." wilde Gilbert in het midden brengen.

»Maar wat, mijn zoon?"

»Die aterling kan toch niet ongestraft blijven!"

»Neen, bij God! dat zal hij niet!--Maar eerst zal hij ons moeten
mededeelen, wat hij alleen weet..."

»Vader!..."

»Ja, dat gaat voor! En als ik u en Mars aanmaan om te wachten,"
sprak James Burbank hoogst ernstig, »gelooft mij, dan moet er gewacht
worden!"

» Welnu, het zij zoo, vader! Gij kunt gelijk hebben."

»Ik heb gelijk, Gilbert, geloof mij!"

»Welnu, ik herhaal: het zij zoo! Wij zullen niet naar Jacksonville
gaan. Maar gij zult mij toch wel veroorloven, hoop ik, om het geheele
grondgebied, de geheele streek te doorzoeken, om..."

»Maar... denkt ge dan, dat ik dat niet gedaan heb?" riep master James
Burbank uit.

»Daaraan twijfel ik niet, vader. Maar het zou kunnen..."

»Geen dag is er voorbijgegaan, zonder dat wij de oevers der Sint
John en de eilandjes, die Texar eene schuilplaats konden aanbieden,
hebben doorzocht..."

»En... hebt gij niets gevonden?"

»Niets!... Niets!... geen enkele aanwijzing, die mij op het spoor kon
brengen van uwe zuster, Gilbert, van uwe echtgenoote, Mars! Hier,
de heeren Edward Carrol en Walter Stannard hebben met mij gezocht;
zij hebben alles ondernomen... alles gewaagd... en hunne nasporingen
zoowel als de mijne zijn vruchteloos gebleven!"

»Waarom geen klacht ingebracht te Jacksonville?" vroeg de jeugdige
officier.

»Te Jacksonville?..."

»Waarom dien ellendigen Texar niet voor de rechtbank vervolgd, als
schuldig aan ophitsing tot plundering van Camdless-Bay, als schuldig
aan ontvoering?..."

»Waarom?... Wilt ge weten waarom ik dat niet deed?" vroeg James
Burbank. »Omdat Texar thans baas is; omdat ieder, die tot de eerlijke
lieden behoort, voor de schurken beeft, welke aan hem verknocht zijn;
omdat het grauw voor hem gestemd is; omdat ook de militietroepen
zijne partij gekozen hebben..."

»O, ik zal Texar vermoorden!" herhaalde Mars, alsof zijn brein door die
standvastige gedachte, die niet te verjagen was, slechts vervuld was.

»Gij kunt hem dooden," hernam master James Burbank, »evenwel dan eerst,
wanneer het tijd zal zijn. Gebeurde dat thans, dan werd de toestand
slechts verergerd."

»En, wanneer zal het tijd zijn?..." vroeg Gilbert.

»Als de federalistische troepen Florida zullen binnengerukt zijn en
zij Jacksonville zullen bezet hebben."

»En, als het dan te laat is?"

»O, Gilbert!... mijn zoon!..." kreet mevrouw Burbank met
hartverscheurende stem. »Ik bid, ik smeek je, zeg dat toch niet."

»Neen, Gilbert, zeg dat toch niet!" herhaalde miss Alice.

James Burbank greep de hand van zijn zoon.

»Gilbert, hoor mij aan!" sprak hij. »Evenals gij en Mars wildet doen,
wilden wij kort recht over Texar spreken en kort en bondig met hem
handelen, voor het geval hij geweigerd zoude hebben te verhalen,
wat er met zijne slachtoffers gebeurd is. Maar in het belang van
uwe zuster, Gilbert, in het belang van uwe echtgenoote, Mars,
hebben wij voorzichtigheid moeten betrachten en onzen gerechten
toorn aan die voorzichtigheid ten offer brengen. Het is toch aan
te nemen inderdaad, dat de kleine Dy en Zermah in handen van Texar
als gijzelaars te beschouwen zijn, waarvan hij zich een vrijgeleide
maken wil, wanneer de zaken der Zuidelijken verkeerd loopen. Want die
ellendeling verkeert dan in gevaar om vervolgd te worden ter zake van
rebellie en van verjaging der wettige autoriteiten te Jacksonville,
ter zake van opruiïng eener bende boosdoeners tegen Camdless-Bay
en ter zake van brandstichting en vernieling op de plantage van
een Noordelijke! Ziet, als ik die meening niet koesterde, Gilbert,
zou ik dan wel met die overtuiging tot je spreken? Zou ik dan den
treurigen moed, de lakenswaardige geestkracht van het wachten kunnen
ontwikkelen!..."

»Zou ik dan niet bezweken, zou ik dan niet dood zijn?" zei mevrouw
Burbank.

De rampzalige moeder begreep maar al te goed, dat wanneer haar
zoon naar Jacksonville ging, hij zich als het ware aan Texar
uitleverde. En wie zou dan het leven van een officier van de
federalistische krijgsmacht hebben kunnen redden, die in de handen
der Zuidelijken zoude gevallen zijn en dat nog wel in een tijdperk,
dat een troepenafdeeling der Noordelijken Florida bedreigde.

Maar de jeugdige officier bezat geene zelfbeheersching meer. Hij
wilde en zou vertrekken en toen Mars herhaalde:

»Ik zal Texar vermoorden!"

»Kom, laten wij vertrekken!" sprak hij.

»Ge zult niet gaan, Gilbert!"

Mevrouw Burbank was, in weerwil harer zwakte, door eene buitengewone
inspanning harer wilskracht opgestaan, en plaatste zich voor de
deur. Maar door die poging uitgeput, en zich niet meer overeind
kunnende houden, zeeg zij op den grond neder.

»Moeder!... Moeder!..." riep de jonge man uit.

»Blijf, Gilbert!" zei miss Alice.

Gilbert Burbank boog het hoofd.

Men moest mevrouw Burbank naar hare kamer dragen, waar het jonge
meisje haar bleef bewaken.

Daarna keerden James Burbank, Edward Carrol en Walter Stannard naar
de hal terug.

Gilbert was toen in voorovergebukte houding op den divan gezeten en
hield het hoofd door beide handen ondersteund. Mars stond ter zijde
en nam een diep stilzwijgen in acht.

»Nu, Gilbert, nu ge weer kalm zijt," sprak zijn vader James Burbank,
»nu ge uwe zelfbeheersching herwonnen hebt, spreek nu. Van hetgeen
ge ons zeggen zult, zal de beslissing afhangen omtrent hetgeen ons
te doen staat. Wij stellen onze eenige hoop in eene spoedige aankomst
der federalistische troepen in het graafschap..."

Gilbert zat als wezenloos voor zich te kijken. Hij hoorde evenwel
aandachtig toe.

»Hebben zij hun plan om Florida te bezetten laten varen?" vervolgde
James Burbank.

»Neen, vader."

»Waar bevinden zij zich thans?"

»Een gedeelte van het eskader is thans onder stoom en zet koers naar
Sint Augustijn, om de blokkade tot naar dien kant uit te strekken."

»Maar denkt de Commodore Dupont er niet aan?..." vroeg Edward Carrol
aarzelend.

»Waaraan?"

»Om zich meester van de Sint John te maken."

»Het benedengedeelte van den stroom is in onze macht," antwoordde
de jeugdige zeeofficier. »Onze kanonneerbooten, onder de bevelen van
den Kommandant Stevens, liggen reeds in de Sint John ten anker."

»In de Sint John?" riep master Walter Stannard uit.

»Ja, in de Sint John!"

»En zij hebben nog geene pogingen gedaan, om zich van Jacksonville
meester te maken?"

»Neen."

»Waarom niet?"

»Omdat zij bij de binnenbank gekomen, die op vier mijlen beneden de
havenplaats ligt, niet verder konden."

»Niet verder konden?" vroeg James Burbank ontsteld.

»Neen, vader."

»De kanonneerbooten worden weerhouden door een hinderpaal en nog wel
door een onoverkomelijken hinderpaal!"

»Ja, vader, weerhouden door gebrek aan water, door gebrek aan
diepte. De vloed moet sterk doorzetten om te veroorloven die bank te
overschrijden, en dan nog zal het zeer moeielijk zijn. Mars kent de
geul volkomen en die zal ons moeten loodsen."

»Wachten!... Steeds wachten!..." riep James Burbank wanhopig uit. »En
hoe lang zullen wij nog moeten wachten? Zeg, Gilbert, hoe lang nog?"

»Hoogstens nog drie dagen, dan is het springvloed; maar.... wanneer..."

»Maar, wanneer wat? Ga voort."

»Maar nog slechts vier-en-twintig uren, wanneer de wind draaide en
uit volle zee op de riviermonding stond."

»Dat is een kans, waarop in dit seizoen niet te vertrouwen valt,"
zei Walter Stannard.

Drie dagen, of in het gunstigste geval nog vier-en-twintig uren! O, wat
was dat nog eene lange tijdsruimte voor de bewoners van Castle-House!

En wanneer de geconfedereerden middelerwijl tot het besef zouden
komen, dat zij de stad niet zouden kunnen verdedigen, en wanneer zij
haar dientengevolge ontruimden, zooals zij de havenplaats Fernandina,
het fort Clinch en zoovele andere plaatsen van noordelijk Florida en
van Georgië ontruimd hadden, zou Texar dan niet met hen vluchten? En
waar zou men hem dan moeten gaan opsporen?

Van een anderen kant hem in dit oogenblik gaan aanvallen, nu hij
heer en meester te Jacksonville was, nu het grauw hem bij alle
zijne gewelddadigheden hielp en steunde; neen, dat was en bleef
onmogelijk. Daarop viel niet meer terug te komen. Dat begreep iedereen.

Master Walter Stannard vroeg toen aan Gilbert, of het waar was, dat de
federalistische troepen in het noorden wederwaardigheden ondervonden
hadden en wat er van de nederlaag te Bentonville aan was?

De jeugdige officier gaf een overzicht van den stand van zaken en
eindigde aldus:

»De overwinning te Pea-Ridge behaald, heeft aan de troepen van Generaal
Curtis veroorloofd, het terrein, dat zij kortstondig verloren hadden,
te hernemen. De toestand der Noordelijken mag uitmuntend heeten en de
einduitslag of beter het eindwelslagen is verzekerd. Wanneer? Ja, dat
tijdstip is moeielijk te bepalen of ook maar te voorzien. Wanneer zij
de voornaamste punten van Florida zullen bezet hebben, dan zullen zij
de oorlogscontrabande kunnen beletten, die nu op zeer vele punten van
het kustland gedreven wordt. Als dat zal kunnen geschieden, dan zullen
weldra zoowel de wapens als de munitie aan de geconfedereerden gaan
ontbreken. Dus dit grondgebied zal binnen kort onder de bescherming
van ons eskader de rust en veiligheid herkregen hebben!... Binnen
kort... Ja... over ettelijke dagen!... Maar, wat kan er in dien
tusschentijd gebeuren?..."

Toen rezen hem de talrijke gevaren voor den geest, waaraan zijn zusje
blootgesteld was en kwam de zucht, om heen te ijlen en haar te gaan
wreken, weer zoodanig bij hem op, dat James Burbank zich genoodzaakt
zag, ten einde hem van dat denkbeeld af te brengen, het gesprek weer op
de oorlogvoerende partijen te brengen. Gilbert kon hen toch nog veel
mededeelen van de gebeurtenissen, die noch te Jacksonville vernomen,
althans niet naar Camdless-Bay overgebracht waren.

En werkelijk, er waren feiten gebeurd die van zeer groot belang waren,
vooral voor de federalistisch gezinde bewoners van den Staat Florida.

De lezer zal zich herinneren, dat de Staat Tennessee, als gevolg
van de overwinning te Donelson, geheel en al onder het bestuur der
Unionistische regeering was teruggekeerd. Deze was er nu op bedacht,
zich door de samenwerking van haar landleger en hare vloot, van den
geheelen loop der Mississippi meester te maken. Dientengevolge waren
de federalisten dien stroom tot bij het eiland nummer 10 afgezakt,
alwaar zij met de troepen van den Generaal Beauregard, wien de
verdediging van den stroom was opgedragen, in botsing zouden komen.

Reeds op den 24sten Februari waren de brigades van den Generaal Pope,
die te Commercie op den rechteroever van de Mississippi ontscheept
waren, er in geslaagd het legerkorps van den Generaal John Thomson
terug te dringen. Het is waar, dat, toen zij in de nabijheid van
het eiland nummer 10 en van het dorp New-Madrid gekomen waren,
zij tegengehouden werden door een zeer sterk stelsel van redoutes
of gesloten versterkingen, tot dat doel door Generaal Beauregard
aangelegd.

Maar al moesten ook, sedert dat Donelson en Nashville door de
Noordelijken genomen waren, al de positiën langs de rivier, boven
Memphis gelegen, als verloren voor de Zuidelijken beschouwd worden,
zoo konden die, meer benedenstrooms gelegen, nog verdedigd worden.

Het was dan op dit punt, dat een slag geleverd zou worden, die
misschien beslissend zoude zijn.

Intusschen was de reede van Hampton Road, in de monding van de
James-Rivier, het tooneel van een gedenkwaardig gevecht geweest. Bij
dat gevecht kwamen de eerste staaltjes van die gepantserde vaartuigen,
welker gebruik de geheele zeetaktiek veranderd en den aard van den
bouw der oorlogsvaartuigen van al de maritieme rijken van de beide
halfronden gewijzigd hebben, tegenover elkander.

Op den 5den Maart hadden de Monitor, een pantserschip door den
Zweedschen ingenieur Erikson, en de Virginia, vroeger Merrimac genaamd,
thans getransformeerd, het anker gelicht en waren vertrokken, het
eerstgenoemde vaartuig van New-York en het andere van Norfolk.

Op dat tijdstip lag eene divisie federalistische vaartuigen, vereenigd
onder de bevelen van den kapitein ter zee Marston, te Hampton Road,
in de nabijheid van Newport-News ten anker. Die scheepsafdeeling
bestond uit de zeilfregatten Congress, de Sint Laurens, de Cumberland
en verder uit twee stoomvaartuigen.

Eensklaps verscheen in den morgen van den 2den Maart de Virginia,
die door den kapitein der geconfedereerden Buchanan gekommandeerd
werd. Gevolgd door een paar andere schepen van minder belangrijkheid,
wierp dat vaartuig zich eerst op de Congress, vervolgens op
de Cumberland, die hij met zijn spoor in de zijde liep, zoodat
dit fregat met honderd en twintig man van zijne equipage in de
diepte wegzonk, welke lieden hun graf in de golven vonden. Toen zich
andermaal naar de Congress wendende, die, om het gevaar te ontkomen,
op eene modderige ondiepte geloopen was, beschoot de Virginia haar met
granaten, vernielde als het ware dit vaartuig door dat vuur en stak
het ten slotte in brand. Alleen de nacht belette, dat ook de drie
andere vaartuigen van de federalistische scheepsafdeeling vernield
werden. Deze konden onder begunstiging van de duisternis de vlucht
nemen en eene veilige haven opzoeken.

Men zou zich moeielijk eene voorstelling kunnen maken van den indruk,
door die volledige overwinning van zoo'n klein gepantserd vaartuig
bij dien strijd tegen de grootste oorlogsschepen van de Vereenigde
Staten van Noord-Amerika gevoerd, door de geheele beschaafde
wereld, maar vooral in het grondgebied der oorlogvoerende partijen
teweeggebracht. Bij de eene, bij de Noordelijken en hunne aanhangers,
veroorzaakte zij eene diepe verslagenheid, omdat het aan een nietig
vaartuigje als de Virginia mogelijk was geweest tot in de Hudsonrivier
de schepen van New-York te komen rammen.

Bij de andere partij, bij de Zuidelijken, en alle slavenhoudende
Staten veroorzaakte zij eene buitengewone vreugde en hoop. Men zag
toch reeds in de verbeelding de zoo gehate blokkade verbroken en
opgeheven en den handel weer vrij en verlevendigd langs de kusten
der zoo geteisterde landstreken.

Het was inderdaad dat buitengewone succes, dat daags te voren te
Jacksonville zoo luidruchtig gevierd was.

De geconfedereerden mochten nu toch hopen, dat zij voor den aanval der
vaartuigen van het federalistische gouvernement veilig waren. Want
onmogelijk was het toch niet, dat het eskader van den Commodore
Dupont, ten gevolge van de overwinning te Hampton Roads, dadelijk
naar de Potomac- of Chesapeake-monding teruggeroepen zoude worden.

Geen debarkement van vijandelijke troepen zou dan meer voor Florida
te duchten zijn. De denkbeelden der slavenhoudende planters, gesteund
door het meest woeste gedeelte van de bevolking der Zuidelijke Staten,
zouden zonder verdere hinderpalen zegevieren!

Dat zou de bevestiging van Texar en zijne aanhangers zijn in een
toestand, waarin zij zooveel kwaad doen en zooveel onheil stichten
konden!

Intusschen had men zich bij de geconfedereerden te zeer gehaast om
victorie te kraaien.

Want, er waren toch latere berichten, die in Noord-Florida reeds
bekend waren, en die Gilbert Burbank vernomen had juist toen hij de
kanonneerboot van den gezagvoerder Stevens wilde verlaten en thans tot
geruststelling zijner familiebetrekkingen en vrienden kon mededeelen.

Inderdaad, den tweeden dag na het scheepsgevecht van Hampton Roads had
een ander plaats, dat eene andere uitkomst had, geheel verschillend
met die van het eerstgenoemde.

In den ochtend van den 9den Maart, op het oogenblik dat de Virginia
zich gereed maakte op het federalistische stoomfregat Minnesota,
hetwelk deel uitmaakte van de scheepsmacht van Hampton Road, in te
loopen en met zijn spoor in den grond te boren, verscheen een vijand,
welks tegenwoordigheid het geconfedereerde pantserschip zelfs niet
vermoed had. Het was een zonderling vaartuigje, dat zich als het ware
van de flanken van het fregatschip losmaakte.

»Het is net een kaasstolp op een vlot," zeiden de geconfedereerden.

Maar die kaasstolp was de Monitor, die door den luitenant ter
zee Warden gekommandeerd werd. Dat vaartuig was naar deze wateren
heengezonden, om de strandbatterijen der Potomac te beschieten en te
vernielen, maar bij de uitwatering van de James-Rivier gekomen, had
luitenant Warden het kanongebulder van Hampton Road vernomen en van
den nacht gebruik makende, was het hem gelukt ongemerkt het strijdperk
te naderen en zich achter de Minnesota verdekt op te stellen.

Op tien meter afstand van elkander gekomen, begonnen die beide geduchte
oorlogsgevaarten elkander met al hun geschut te beschieten. Dat vuur
duurde vier uren, maar bleef zonder uitwerking. De vaartuigen liepen
elkander herhaaldelijk aan boord en poogden elkander met den ram
te treffen, maar tevergeefs. De bewegingen van den bedreigde waren
steeds zoo snel en zoo wel uitgevoerd, dat een gevaarlijke schok of
stoot vermeden werd.

Eindelijk werd de Virginia, die slechts tot aan de waterlijn gepantserd
was, daar beneden gevaarlijk getroffen. Zij dreigde te zinken en was
verplicht zich door de vlucht in de richting van Norfolk te redden.

De Monitor, die zelf negen maanden later zou zinken, had zijn
tegenstander volkomen overwonnen, en het was aan dat vaartuig te
danken, dat het federalistisch gouvernement zijne meerderheid in de
wateren van Hampton-Road kon hernemen.

»Neen, vader," zei Gilbert Burbank, terwijl hij zijn verhaal eindigde,
»ons eskader is niet naar het noorden teruggeroepen geworden. De
kanonneerbooten van Stevens liggen in de Sint John voor de tweede
bank ten anker."

»Wachten!... steeds wachten!" prevelde master Walter Stannard.

»Ja, helaas... wachten... Maar, ik herhaal het u, uiterlijk over
drie dagen zullen wij Jacksonville bemachtigd hebben. Wees daar
verzekerd van!"

»Gij ziet dus, Gilbert," sprak James Burbank, »dat ook gij moet
wachten en dat gij naar boord van uwe kanonneerboot moet terugkeeren."

Gilbert antwoordde daarop niet, maar boog toestemmend met het hoofd.

»Maar," vervolgde zijn vader, »vreest gij niet dat, terwijl gij naar
Camdless-Bay roeidet, gij bespied, gevolgd zijt geworden?..."

»Neen, vader," antwoordde de jeugdige officier. »Mars en ik zijn aan
aller oog ontsnapt. Daar ben ik zeker van."

»En die man?"...

»Welke man?"

»Die u bericht is komen geven van de gebeurtenissen op de plantage,
van de brandstichtingen, van de verwoestingen, van de plunderingen,
van de ziekte uwer moeder. Wie is hij?"

»Dat weet ik niet."

»Weet gij dat niet?"

»Neen. Hij heeft mij alleen gezegd, dat hij een lichtwachter van
den vuurtoren van Pablo geweest is, die door de autoriteiten van
zijn post ontzet en weggejaagd is. Hij kwam den kommandant Stevens
verwittigen van het gevaar, dat de Noordelijk-gezinden in dit gedeelte
van Florida liepen."

»Wist hij, dat gij aan boord van de kanonneerboot waart?" vroeg James
Burbank bezorgd.

»Neen, vader."

»Niet?"

»Neen. Hij scheen zich zelfs over mijne aanwezigheid te verbazen,"
antwoordde de jeugdige officier. »Maar waarom toch al die vragen,
beste vader?"

»Omdat ik waarlijk ducht, dat u een valstrik door Texar gespannen is."

»Een valstrik, vader?"

»Ja, hij doet meer dan op gissing afgaan; hij weet zeker dat ge in
dienst van de federalistische krijgsmacht zijt."

»Zou dat?... Maar dan weet hij nog niet, dat ik aan boord van een
der vaartuigen van dit eskader ben..."

»Dat kan hij vernomen hebben."

»Van wien?"

»Ja, wie weet?... Maar als hij weet, dat gij onder de bevelen van
den kommandant Stevens staat... dan is het niet onmogelijk, dat hij
u hierheen heeft gelokt."

»Vrees niets, vader. Mars en ik zijn op Camdless-Bay aangekomen, zonder
door iemand gezien te zijn, terwijl wij de rivier oproeiden. En wees
verzekerd, dat wij onze maatregelen zullen nemen, om even onbemerkt
weer heen te gaan..."

»Waarheen?" vroeg de vader met driftigen angst.

De jonge officier antwoordde niet dadelijk. Hij scheen zich te
bedenken.

»Om naar boord terug te keeren, niet waar?..." vervolgde zijn vader,
terwijl hij Gilberts hand greep.

»Dat heb ik u beloofd, vader," was het kalme antwoord. »Ja, Mars en
ik gaan naar boord en morgen vóór het aanbreken van den dag zullen
wij daar terug zijn."

»Hoe laat wilt gij vertrekken?"

»Als de eb ingetreden zal zijn, dat wil zeggen: tegen half drie in
den ochtend."

»Maar zou vóór dien tijd?..." begon Edward Carrol.

»Wat bedoelt gij?" vroeg James Burbank. »Spreek."

»Zou het niet mogelijk zijn, dat de kanonneerbooten van den kommandant
Stevens geen zoolang oponthoud zullen ondervinden voor de bank van
de Sint John als Gilbert wel meent?"

»Ja!..." antwoordde de jeugdige officier. »Het zou voldoende zijn
dat de zeewind wat aanwakkerde, om voldoend diep water op de bank
te hebben."

»Och, dat dit toch geschiede!" zuchtte James Burbank, zijn vader.

»Ja, en al moest er een storm blazen!" zei Gilbert. »Dat hij kome! Uit
dien hoek zal hij welkom zijn!"

»Ja, welkom!" kreet Mars met rauwe stem.

»Dan zouden wij met die ellendelingen kunnen afrekenen," dreigde
Gilbert. »Dan..."

»Dan, dan zal ik Texar vermoorden!" brulde Mars, terwijl hij zijne
woorden met een ontzettend gebaar aanvulde.

Het was toen iets over middernacht. Gilbert Burbank en Mars zouden
Castle-House eerst tegen twee uren verlaten. Zij moesten toch het
intreden der eb afwachten, om de flottilje van den kommandant Stevens
te kunnen bereiken.

De duisternis zou dan zeer groot zijn en dan waren de kansen het
allergunstigst om onbemerkt tusschen de vele vaartuigen, die de
opdracht hadden de Sint John beneden Camdless-Bay te bewaken, door
te sluipen.

De jeugdige officier ging toen naar de kamer zijner moeder. Toen
hij binnentrad, zat miss Alice bij het hoofdeneind van het
ledikant. Mevrouw Burbank, die uitgeput was door de laatste
krachtsinspanning, die zij volvoerd had, was in eene soort van zeer
pijnlijke verdooving geraakt, althans te oordeelen naar de snikken,
die aan hare borst ontsnapten.

Gilbert wilde dien staat van verdooving, die meer aan neerslachtigheid
en uitputting dan wel aan een gerust slapen te wijten was, niet
storen. Hij zette zich, nadat miss Alice hem met de hand een teeken
gegeven had, om niet te spreken, naast het bed neder.

Daar zaten zij te zamen en waakten stilzwijgend bij die rampzalige
vrouw, die zoozeer door het ongeluk vervolgd was en misschien nog
zou worden!

Hadden die twee jongelieden woorden noodig om hunne gedachten te
vertolken?

Waarlijk neen; zij gevoelden dezelfde smarten, zij begrepen elkander,
al uitten hunne monden geen woord, zij spraken tot elkander door
het hart.

Eindelijk was het oogenblik aangebroken, om Castle-House te
verlaten. Gilbert Burbank reikte aan miss Alice de hand en beiden
bukten zich over mevrouw Burbank, die daar bewusteloos en met half
gesloten oogen terneerlag en die twee jongelieden derhalve niet
kon zien.

Toen drukte Gilbert een kus op het voorhoofd zijner moeder, waarna
het jonge meisje hetzelfde op dezelfde plaats deed. Mevrouw Burbank
ondervond als eene pijnlijke rilling, die haar door de ledematen voer;
maar zij zag haren zoon niet heengaan, ook niet dat miss Alice hem
volgde, om hem nog eens de hand te drukken en een laatst vaarwel
te zeggen.

Gilbert en het jonge meisje vonden James Burbank, Walter Stannard
en Edward Carrol in de hal van het heerenhuis terug, welke zij niet
verlaten hadden.

Mars, die naar buiten getreden was, om den omtrek van Castle-House
te verkennen, kwam in dit oogenblik terug.

»Het is tijd!" zei hij.

Gilbert keek hem als wezenloos aan. Hij was met zijne gedachten elders.

»Het is tijd om te vertrekken," herhaalde Mars.

»Ja, Gilbert," hernam James Burbank. »Het is tijd; draal dus
niet. Vertrek..."

»Vader!..."

»Geen verteederingen, mijn zoon! Vertrek... en te Jacksonville zullen
wij elkander wederzien!"

»Ja!... te Jacksonville," antwoordde de zoon, »en morgen reeds
wellicht, wanneer de vloed flink komt doorzetten en veroorloven zal,
dat wij de bank overstevenen!"

»Dat God je verhoore, mijn Gilbert!"

»En wat Texar betreft..."

»Wij moeten hem levend in handen hebben! Levend!... Denk er aan,
Gilbert!"

»Ja!... Levend!..."

De jonge man omhelsde zijn vader, wisselde een handdruk met zijn oom
Edward Carrol, en met Walter Stannard, den vader van miss Alice.

Daarop zei hij met vastberaden stem:

»Kom Mars!"

En beiden traden naar buiten en stapten langs den rechteroever der
Sint John, die daar de plantage begrensde, voort en volgden haar
gedurende een half uur. Zij ontmoetten gelukkig niemand op hun weg.

Bij de plek gekomen, waar zij hunne giek tusschen de biezen verstopt
hadden, stapten zij in het vaartuigje en brachten het zoo spoedig
mogelijk in den vollen stroom, die hen met de meeste snelheid naar
de bank in de Sint John zoude voeren.



XIV.

OP DE SINT JOHN.


De oppervlakte van den stroom was eenzaam in dit gedeelte van zijn
loop.

Geen enkel lichtje verscheen op den tegenovergestelden oever. De
lichten van Jacksonville werden gedekt door den hoek of elleboog,
dien de kreek van Camdless-Bay daar vormde, terwijl de oever zich in
noordelijke richting afrondde. Alleen hun schijnsel werd boven dien
hoek ontwaard en tintte eenigermate de onderste wolkenlaag.

Hoewel de nacht zeer donker was, kon toch de giek gemakkelijk koers
in de richting van de bank houden. Daar geen nevel of waterdamp zich
van de oppervlakte der Sint John ontwikkelde, zou het gemakkelijk
zijn de giek te volgen, ja te vervolgen, wanneer eenig vaartuig der
geconfedereerden haar opgewacht had, wat Gilbert en zijn reisgenoot,
zooals wij weten, niet te duchten meenden te hebben.

Beiden bewaarden een diep stilzwijgen. Zij zouden den stroom wel hebben
willen oversteken, in plaats van hem af te roeien, om Texar tot binnen
Jacksonville te gaan opzoeken en hem in het wit der oogen te zien.

Zij zouden daarna de Sint John weer kunnen opvaren, om al hare
oeverwanden, al hare kreken, al hare eilandjes te doorzoeken, en wie
weet? waarschijnlijk zouden zij slagen, waar master James Burbank
slechts teleurstellingen gevonden had.

Zoo dachten zij, terwijl de stroomdraad hun vaartuig medevoerde. En,
alles wel bedacht, was het toch verstandiger maar te wachten en die
wraakoefening en die nasporingen uit te stellen.

Wanneer de federalistische troepen in Florida de baas zouden zijn, dan
zouden Gilbert Burbank en Mars met veel meer kans van slagen tegenover
dien ellendigen Spanjaard kunnen optreden. Daarenboven, de plicht
gebood om op de flottilje van den kommandant Stevens terug te zijn,
vóórdat de dag aanbrak. Wanneer toch de vloed flink doorkwam en de
mogelijkheid voor de kanonneerbooten, om de bank over te stevenen,
zich vroeger instelde dan aangenomen of verondersteld werd, dan
was het noodzakelijk dat de jeugdige officier bij het te verwachten
gevecht op zijn post was, dan was het noodig dat Mars present was,
om de oorlogsvaartuigen te loodsen door de eenig bruikbare geul,
waarvan hij de breedte en diepte bij alle waterstanden, bij eb of
bij vloed of bij de hoogwater- of laagwaterkenteringen kende.

Mars was op de achterplecht der giek gezeten en hanteerde zijne
pagaai met kracht en behendigheid. Bij hem zat Gilbert, die de
rivieroppervlakte met zorgzamen blik zoowel boven- als benedenstrooms
gadesloeg, om bijtijds iederen hinderpaal te kunnen aanduiden, hetzij
een drijvenden boomstam, die met het vaartuig in botsing zou kunnen
komen, hetzij eene sloep, waarvan de opvarenden nog meer te duchten
konden zijn.

Na zich in schuine richting van den rechteroever verwijderd te hebben,
om het midden van de geul te kunnen volgen, zou het lichte schuitje
slechts den stroomdraad te volgen hebben, om in het goede vaarwater
te blijven, en daar zou eene enkele handbeweging van Mars met zijne
pagaai langs stuurboord of bakboord voldoende zijn, om in de gewenschte
richting te blijven.

Het zou voorzeker veel verkieselijker geweest zijn, zich niet van den
oever, die met zwaar en somber geboomte begroeid en met reusachtig hoog
riet omzoomd was, te verwijderen. Wanneer zij onder de beschutting
der groote takken en der dichte loofkruinen zich evenwijdig aan den
oever bewogen hadden, dan zouden zij minder gevaar loopen ontwaard
te worden. Maar, iets benedenstrooms van de plantage, vormde de Sint
John een scherpen elleboog, waarop de stroom der rivier brak en naar de
overzijde zette. Daar bij dien hoek bestond eene zeer sterke wieling,
die het voortroeien van de giek oneindig meer vermoeiend gemaakt en
haren gang ook merkbaar vertraagd zoude hebben.

Mars, die dan ook hoegenaamd niets verdachts op de oppervlakte der
rivier bespeurde, beijverde zich om het midden van den snellen stroom
te bereiken, die hen vlug naar de riviermonding zou voeren. De afstand
van af de kleine havenkom van Camdless-Bay tot aan de plek, waar de
flottilje van den kommandant Stevens buiten de bank ten anker gekomen
was, werd gerekend vier of vijf mijlen te bedragen; en met behulp
van de krachtig doorslaande eb en van de krachtsinspanning van Mars,
die zijne pagaai verbazend repte, was die afstand in kleine twee
uren tijds af te leggen. Zij zouden dus aan boord der kanonneerboot
terug zijn vóórdat het aanbreken van den dag het varen op de Sint
John gevaarlijk kon maken.

Gilbert Burbank en Mars bevonden zich dan ook een klein kwartieruurs
na hun vertrek in het midden van den stroom. Daar bemerkten zij,
dat hunne snelheid wel is waar aanmerkelijk was, maar ook dat de
richting van dien stroom hen naar Jacksonville voerde. Wie weet;
misschien hield Mars geheel onbewust naar dien kant aan, alsof hij
onder den invloed eener onweerstaanbare aantrekkingskracht stond. Toch
moest dat gevloekte oord gemeden worden, omdat het te voorzien was,
dat de toegangen tot die havenplaats in de gegeven tijdsomstandigheden
beter bewaakt zouden zijn dan eenig ander gedeelte van de Sint John.

»Recht vooruit, Mars! Recht vooruit!" vergenoegde zich de jeugdige
zeeofficier te zeggen.

En de giek bleef den stroomdraad op een kwartmijl van den linkeroever
der rivier volgen.

In de haven van Jacksonville was het noch somber noch
stil. Integendeel; talrijke lichten bewogen zich op de kaden of
schitterden in de vaartuigen, terwijl zij op de oppervlakte van
het water weerkaatsten. Eenigen hunner zelfs verplaatsten zich met
snelheid, alsof eene bedrijvige waakzaamheid, die zich over een
uitgestrekten straal uitbreidde, georganiseerd werd.

Terzelfder tijd duidden gezangen, met woeste kreten vermengd, er op,
dat de ergerlijke tooneelen van uitspattingen en brasserijen steeds de
rust der stad verstoorden. Geloofden Texar en zijne aanhangers dan nog
steeds aan de nederlaag der Noordelijken in den staat Virginia? Meenden
zij nog, dat het mogelijk ware, dat de federalistische flottilje den
terugtocht zoude aannemen?

Of--en dat was wel het meest aanneembare--benuttigden zij hunne
laatste dagen van macht, om zich aan alle mogelijke buitensporigheden,
te midden van eene lagere volksklasse, die dronken van wiskey en gin
was, over te geven?

Maar om het even, de giek volgde middelerwijl den stroomdraad met
spoed, en Gilbert kon met reden hopen, dat hij weldra het grootste
gevaar achter den rug zoude hebben, als zij maar Jacksonville
voorbijgestevend zouden zijn.

Maar wat was dat?... Plotseling gaf de jeugdige zeeofficier aan Mars
een teeken om stil te houden....

Hij wreef zich de oogen en keek daarna scherp uit.

Op minder dan een mijl afstands beneden de haven van Jacksonville,
bespeurde hij een lange lijn van zwarte punten, als het ware eene
reeks van rotsklippen, op de oppervlakte van de rivier van den eenen
oever tot den anderen gezaaid.

Dat was eene lijn van sloepen, die daar ter plaatse voor een licht
werpanker lagen en de geheele Sint John afdamden. Die vaartuigen
zouden blijkbaar niet bij machte zijn, om de kanonneerbooten tegen te
houden, wanneer dezen er in slaagden over de bank te komen, en zij
zouden verplicht zijn alsdan de wijk te nemen; maar voor het geval
dat federalistische sloepen pogen zouden de rivier op te stevenen,
zouden zij wellicht krachtigen weerstand kunnen bieden, wanneer de
doortocht met geweld beproefd zoude worden.

Daarom hadden die vaartuigen die afdamming gedurende den nacht
gevormd. Allen lagen stil dwars in de Sint John, hetzij zij zich op
de hun aangewezen plaats door middel van hunne roeiriemen hielden,
hetzij zij voor hunne dreggen ten anker lagen.

Hoewel onze beide zeelieden daarvan bij de heerschende duisternis niets
konden ontwaren, konden zij toch verzekerd zijn, dat zich een groot
aantal mannen aan boord van die vaartuigen bevond, die behoorlijk
gewapend waren, om zoowel verdedigender- als aanvallenderwijze te
werk te kunnen gaan.

Gilbert Burbank maakte intusschen de opmerking, dat die reeks
van vaartuigen de rivier nog niet afdamde, toen hij de Sint John
opgestevend was, om naar Camdless-Bay te gaan. Die voorzorgsmaatregel
was dus eerst genomen, toen de giek reeds voorbij was. Dat was
zeer waarschijnlijk geschied met het oog op een mogelijken aanval,
waarvan evenwel geen sprake was, toen onze jeugdige marine-officier
de flottilje van den kommandant Stevens verlaten had.

De opvarenden van de giek waren nu verplicht het midden der rivier te
verlaten, om zich zooveel mogelijk onder de takken en het loof van
het hooge geboomte van den rechteroever te verschuilen. Misschien
zou het nietige vaartuigje onbemerkt blijven, wanneer het zich een
weg door de dichte biezen zou kunnen banen.

In ieder geval bestond geen ander middel om die afdamming van de Sint
John te vermijden.

»Tracht te roeien zonder gedruisch te maken, Mars," zeide de jeugdige
zeeofficier.

»Ja, master Gib."

»Totdat wij de lijn dier afsluitingsvaartuigen achter den rug zullen
hebben."

»Goed, master Gib."

»Gij zult waarschijnlijk tegen wielingen op te werken hebben."

»Dat denk ik ook, master Gib."

»Dan zal ik ook een pagaai ter hand nemen en u helpen, Mars!"

»Dat zal wel niet noodig zijn, master Gib!" grinnikte de kleurling.

»Anders, reken op mij."

»Niet noodig."

En de giek met vaste hand een halve wending latende maken, voerde
hij haar snel naar den kant van den rechteroever, dien hij bereikte,
toen zijn vaartuigje nog slechts op een afstand van drie honderd
meters van de afsluitingslijn gekomen was.

Daar de giek niet bespeurd was geworden, terwijl zij de rivier dwars
overstak,--en toen kon zij ontwaard zijn geworden,--kon men het tot
de onmogelijkheden rekenen, dat zij thans bemerkt zoude worden,
nu zij onder de schaduwrijke oevers voortstevende en zij zich
in het donker daarvan als het ware verloor. Het was zoo goed als
zeker, dat zij door de afsluitingslinie zou kunnen sluipen, althans
wanneer deze niet aan den oever aansloot, hetgeen niet waarschijnlijk
was. Daarentegen bestond er in de vaargeul van de Sint John zeer veel
gevaar, en zou het meer dan onvoorzichtig, ja roekeloos moeten heeten,
die te blijven volgen.

Men bevond zich in eene dikke duisternis, die nog zwaarder gemaakt
werd door de dichte gordijn van zwaar geboomte met volle loofkruin,
dat op den oever verrees.

Mars pagaaide met kracht en zorgde ervoor, tegen geene boomstronken
aan te varen, welker toppen hier en daar boven de wateroppervlakte
uitstaken. Ook vermeed hij zorgvuldig met zijn schepper of
pagaai luidruchtig in het water te plassen, hoewel hij nogal in de
noodzakelijkheid kwam om krachtsinspanning aan te wenden, ten einde
den weerstand van een tegenstroom of van eene draaiwieling te breken
en te overwinnen.

In die gegeven omstandigheden zou Gilbert Burbank op zijn tocht
eene vertraging van ruim een uur ongetwijfeld ondervinden. Maar,
alles wel beschouwd, kon het hem niets schelen of het dan dag zoude
zijn. Hij zou dan dicht genoeg bij de ankerplaats der kanonneerbooten
van den kommandant Stevens zijn, om niets meer van de kwaadwilligen
van Jacksonville te duchten te hebben.

Het vaartuigje was zoo omstreeks vier uren ter hoogte van de sloepen
gekomen, die de afsluitingslinie vormden. Zooals Gilbert Burbank
voorzien had, was, op grond van de geringe diepte der rivier in dit
gedeelte der vaargeul, de doorvaart langs den oever geheel en al
onbewaakt en vrij. Een paar honderd voeten verder stak eene landpunt
zeer ver in de Sint John uit en vormde eene kaap, die met zware
bamboestruiken en dicht ineen gestrengelde wortelboomen begroeid was.

Het was thans zaak die kaap te ronden. Zij vertoonde zich
naar den bovenstroomschen kant zeer somber en bedekt. Naar den
benedenstroomschen kant evenwel, werd het beschermende loofdak
plotseling afgebroken. De kuststrook daalde al meer en meer, naarmate
zij de monding van de Sint John naderde, en ging in een onuitwarbaar
net van kreken, poelen, plassen en moerassige strooken over, hetwelk
een uiterst laag en onbedekt strand vormde.

Het was bijgevolg niet onmogelijk, dat een zwart en bewegelijk punt,
zooals de giek vormde, die te klein was om te gedoogen dat die twee
mannen daarin konden liggen om zich te verbergen, bespeurd werd door
het een of andere vaartuig, dat ter hoogte van die kaap rondzwierf.

Voorbij die vooruitstekende punt liet zich de tegenstroom van de
wieling niet meer gevoelen. Integendeel, daar schoot hij met kracht
langs den oever vooruit zonder de vaargeul te volgen.

Gelukte het de giek die kaap zonder ongeval te ronden, dan zou zij
met de meest mogelijke snelheid naar de bank gevoerd worden, alwaar
zij dan in zeer weinig tijds op de ankerplaats van den kommandant
Stevens zoude aankomen.

Mars stuurde dus het vaartuigje met de grootste voorzichtigheid
langs den oever. Hij gleed, hij sloop als het ware voort. Zijne oogen
poogden de duisternis te doorboren. Hij scheerde den oever van zoo
nabij mogelijk en kampte met de wieling, die als tegenstroom aan
deze zijde van de kaap nog zeer sterk was. De pagaai boog en zwiepte
onder den druk zijner gespierde armen, bij het te water slaan van dat
roeiwerktuig. Intusschen zat Gilbert Burbank naar den bovenstroomschen
kant van de Sint John, vanwaar hij dacht dat het gevaar zoude opduiken.

Zoo naderde de giek middelerwijl die landpunt. Nog eenige weinige
minuten, dan zou zij het uiteinde er van, dat zich als eene lange
zandtong in de rivier uitstrekte, bereikt hebben. Het vaartuigje
was er nog slechts vijf-en-twintig of dertig meters van verwijderd,
toen Mars eensklaps ophield met roeien.

»Wat is er?" vroeg de jeugdige zeeofficier.

»Shut!" blies de kleurling meer dan hij sprak.

»Zijt ge vermoeid?" vervolgde Gilbert Burbank.

»Shut!"

»Wilt ge, dat ik u vervang?"

»Shut! master Gib."

»Maar, wat is er dan toch, Mars?"

»Shut! Thans geen woord!" antwoordde de kleurling.

Terzelfder tijd wendde hij de giek met driftige pagaaislagen, en
stuurde haar in schuine richting, alsof hij haar op den oever op het
droge wilde zetten. Dicht bij de kustlijn gekomen, greep hij een
der over het water afhangende takken; toen hij die bereiken kon,
trok hij zich daaraan voort en deed zoo het vaartuigje onder een
dicht loofdak verdwijnen.

Een oogenblik later sloeg hij een eind touw om een der steltwortels
van een rysophoor en lag de giek eindelijk onbewegelijk stil, en
bewegingloos zaten Gilbert Burbank en Mars daar te midden van eene
zoo diepe duisternis, dat zij elkander niet konden zien.

Die geheele manoeuvre had geen tien seconden geduurd, zoo vlug was
alles in zijn werk gegaan.

De jeugdige zeeofficier greep toen zijn makker bij den arm en was
op het punt hem de verklaring van zijne plotselinge handelwijze te
vragen, toen Mars met den arm naar het gebladerte wees en op een
beweegbaar punt duidde, dat zich op het minst donkere gedeelte van
de wateroppervlakte vertoonde.

»Wat is dat?" vroeg hij zoo zacht mogelijk aan het oor van zijn makker.

»Kijken!" antwoordde deze even zacht fluisterend.

Wat zij daar zagen, was eene sloep, die door vier mannen geroeid werd
en na de landspits gerond te hebben, de rivier langs den oever boven
de kaap opstevende.

De beweging van dat vaartuig was duidelijk. Daarin kon men zich
niet vergissen.

Gilbert Burbank en Mars hadden toen een en dezelfde gedachte, namelijk:
vóór alles en in weerwil van alles naar boord van de kanonneerboot
terug te keeren. Wanneer hun vaartuigje ontdekt werd, zouden zij niet
aarzelen om aan wal te springen. Zij zouden dan tusschen de boomen van
het woud doorsluipen; zij zouden dan voortvluchten langs den oever,
tot zij ter hoogte van de bank gekomen zouden zijn. Daar zouden zij
dan wachten tot de dag aanbrak. Zij zouden dan seinen geven aan de
meest nabij geankerde kanonneerboot, en werden die niet bespeurd....

»Welnu," sprak Mars, »dan springen wij in de rivier en zwemmen naar
de ankerplaats. Niets eenvoudiger dan dat!" Zeker was het eenvoudig,
maar de uitvoering?

Zooveel is onbetwistbaar, dat die mannen vastbesloten waren, alles
te doen, om op hunnen post terug te zijn.

Maar.... de mensch wikt en God beschikt.

Een kort oogenblik later zouden zij de ervaring opdoen, dat iedere
terugtocht ook over land afgesneden was.

Toen de sloep, welke zij ontwaard hadden, dan ook op een afstand van
hoogstens twintig voet genaderd was tot de plek waar zij onder het
dichte loof met hun vaartuig verscholen lagen, werd er een gesprek
gevoerd door de lieden, die haar roeiden met een half dozijn andere
kerels, waarvan men de omtrekken tusschen het geboomte op den oevernok
kon ontwaren.

»Ohoi!" praaiden de sloeproeiers.

»Ohoi!" werd er van den wal geantwoord.

»Het zwaarste werk is verricht."

»Dat dunkt mij ook."

»Drommels!" werd er van den rivierkant geroepen. »Het was een taai
stuk werk met de zwaar doorstaande eb tegen den stroom op te roeien."

»Dat zal het wel geweest zijn."

»Bijna zoo zwaar, als een vaartuig tegen eene stroomversnelling op
te voeren."

»Gaat gij nu ten anker?"

»Waar?"

»Hier bij deze plek, waar wij op deze kaap eindelijk ontscheept zijn?"

»Ja, dat zullen wij doen."

»Maar, alsjeblieft gauw."

»Wij moeten eerst in de tegenstrooming van de wieling zijn."

»Zeer juist."

»Dan maken wij het uiteinde van de afsluitingslinie uit en kunnen
die afdoende bewaken."

»Goed! Intusschen zullen wij den oever in het oog houden...."

»Perfect!"

»En tenzij die schoften zich door het moeras baan breken...."

»Dat kunnen zij niet."

»Welnu, dan is het niet mogelijk, dat zij ons ontsnappen...."

»Als dat maar niet reeds geschied is?"

»Te drommel, neen, dat is onmogelijk!"

»Waarom niet?"

»Wel, omdat zij tot laat op de plantage zullen gebleven zijn."

»Dat kan wel."

»Blijkbaar zullen zij bij het intreden van de eb in hun vaartuig
gestapt zijn, om bij het aanbreken van den dag aan boord terug
te zijn."

»Zoo stel ik mij ook voor, dat zij gehandeld zullen hebben."

»Daar zij wel zullen inzien, dat door de afsluitingslinie niet heen
te sluipen is, zullen zij dat langs den oever pogen te doen. Gij zult
zien, dat ik gelijk heb."

»Jawel; maar wij zijn er om hen bij den kraag te vatten!"

»Ja, wij zijn er!"

Dat gesprek, die duidelijke volzinnen gaven genoegzaam aan wat er
gebeurd was.

Het vertrek van boord van Gilbert Burbank en van Mars was bekend
geworden. Geen twijfel kon daaromtrent bestaan. En al was het hun ook
bij hun tocht naar Camdless-Bay, terwijl zij de rivier oproeiden,
gelukt om aan de vaartuigen, die uitgezonden waren om hun den pas
af te snijden, te ontkomen, zoo zou het thans, nu de geheele rivier
afgesloten was en men hun terugkeer bespiedde, uiterst moeielijk,
ja onmogelijk zijn om de ankerplaats der kanonneerbooten van den
kommandant Stevens te bereiken.

Bij het overzien van den toestand bleek het, dat de giek gevangen
zat tusschen de mannen van de sloep en tusschen diegenen hunner
makkers, die op de landspits ontscheept waren en den rivieroever daar
bewaakten. De ontvluchting was dus onmogelijk zoowel langs de rivier,
als langs den smallen oever, die zich tusschen de Sint John en de
moerassen der kuststreek uitstrekte.

Gilbert Burbank had dus vernomen, dat zijn tocht langs de Sint John
verraden was. Intusschen was het toch mogelijk, dat men niet wist,
dat zijn makker en hij op de plantage Camdless-Bay aan wal geweest
waren. Misschien wist men niet eens, dat een hunner de zoon van James
Burbank was, dat de een een federalistische marine-officier, de ander
een federalistische matroos was. Helaas, zoo was het niet. Zij zouden
dienaangaande spoedig ontgoocheld worden. De jeugdige luitenant kon
weldra niet meer twijfelen omtrent het gevaar, dat hem bedreigde, toen
hij de volgende volzinnen vernam van het gesprek, hetwelk hervat werd.

»Ohoi!"

»Ohoi!"

»Weest waakzaam en goed opgepast!" riep men van den kant van den wal.

»Jawel, jawel!" werd er geantwoord.

»Een federalistisch officier is een goede buit, dat weet ge!"

»Vooral, wanneer die officier de eigen zoon van een dier gevloekte
Noordelijken is!"

»Die zich in ons schoon Florida gevestigd hebben!"

»Denk er om, dat deze goed betaald zal worden!"

»En zeer goed zelfs, daar Texar er veel belang bij schijnt te hebben!"

»Ik hoop zoo. Hoe meer dollars, hoe liever!"

»Het zou toch mogelijk kunnen zijn, dat wij ze heden nacht niet te
pakken krijgen...."

»Waarom niet?"

»Zij kunnen zich in den een of anderen schuilhoek van den oever
verstopt hebben!"

»Nu, dat zal hen niet veel geven. Als het dag wordt, zullen wij al
de schuilhoeken zoo doorzoeken, dat...."

»Dat een waterrat ons niet ontsnappen zal."

»Juist! Denk er evenwel aan...."

»Waaraan?"

»Dat wij uitdrukkelijk bevel hebben, hen levend in handen te krijgen!"

»Mooi!... Dat is afgesproken!"

»Perfect!... maar laten wij ook afspreken, dat voor het geval zij op
den oever aangehouden worden, wij ulieden slechts te praaien zullen
hebben, om hen aan boord te nemen, en hen naar Jacksonville over
te voeren!"

»Afgesproken! Dat kan te gemakkelijker, daar wij hier ten anker zullen
blijven liggen, wanneer wij niet genoodzaakt zullen worden hen op de
rivier na te jagen!"

»Goed zoo!... Wij zijn dwars over den oever geposteerd, zoodat geen
muis door kan!"

»Nu, goed geluk!"

»Dankje. Ik voor mij, ik zou liever in eene heerlijke kroeg van
Jacksonville zitten!"

»Ik ook!... maar als wij die twee schoften maar niet laten
ontsnappen! En wij hen aan handen en voeten gebonden aan Texar kunnen
overleveren!... dan... dan kunnen wij de kroegen bezoeken, zooveel
wij willen!"

Daarop verwijderde de sloep zich op een afstand van twee
roeiriemslengten. Vervolgens werd het geluid van een ketting vernomen,
die van een spil afliep. Dat duidde er op, dat een anker uitgeworpen
werd en dit den grond geraakt had.

Wat de mannen betreft, die den oeverrand bezetten, dezen spraken niet
meer, maar men vernam toch het geluid hunner passen op het afgevallen
droog gebladerte, dat den grond bedekte.

De vlucht was dus zoowel aan den kant van den wal als langs de rivier
totaal onmogelijk.

Daarover zaten Gilbert Burbank en Mars te peinzen. Geen hunner
had zich eene beweging veroorloofd noch een enkel woord durven
spreken. Niets verraadde dan ook de aanwezigheid van de giek, welke
onder het sombere loofdak, dat inderdaad eene gevangenis geworden
was, verscholen lag. Ja, eene gevangenis; want het was onmogelijk
die schuilplaats te verlaten.

Maar al nam men ook al aan, dat het vaartuig gedurende den nacht niet
ontdekt werd, hoe zou Gilbert Burbank kunnen hopen, dat het bij het
aanbreken van den dag niet bespeurd zoude worden?

En nu was de gevangenneming van den federalistischen officier niet
alleen een dreigend gevaar voor zijn leven,--dat hij als goed soldaat
gaarne opgeofferd zoude hebben,--maar wanneer men zoude kunnen bewijzen
dat hij op Camdless-Bay gedebarkeerd, dat hij op Castle-House geweest
was, dan zou zijn vader andermaal in verzekerde bewaring genomen
worden, dan zou zonder vrees voor tegenspraak het heulen van master
James Burbank met de federalisten als afdoende bewezen, beweerd
kunnen worden. Ja, dat bewijs had den Spanjaard ontbroken, toen hij
den eigenaar van Camdless-Bay voor den eersten keer van landverraad
beschuldigde. Maar thans zou hij het in handen hebben, wanneer Gilbert
Burbank, de zoon van zijn gezworen vijand, in zijne macht zoude zijn!

En wat zou dan van mevrouw Burbank worden?

En wat van zijn zusje, de kleine Dy? En wat van Zermah? Wanneer de
vader, de broeder, de echtgenoot niet meer in staat zouden wezen om
hunne nasporingen voort te zetten?

In een ondeelbaar oogenblik vertoonden zich al die gevolgen met
de bliksemsnelheid der gedachten in het brein van den jeugdigen
marine-officier.

Dus, alles wel beschouwd, bleef hen voor het geval, dat zij beiden
gevangen genomen werden--en dat geval was zeer waarschijnlijk--slechts
één kans over, namelijk dat de federalisten Jacksonville zouden
ingenomen hebben, vóórdat Texar in staat zoude zijn kwaad te kunnen
stichten.

Wellicht zouden zij nog tijdig genoeg verlost worden, om te verhoeden,
dat het vonnis, hetwelk zij onmogelijk ontgaan konden, ten uitvoer
gelegd zoude worden. Ja, dat was hunne geheele, hunne eenige hoop!

Maar, hoe zou men er in slagen, de aankomst van den kommandant Stevens
met zijn kanonneerbooten in de bovenrivier te verhaasten? Hoe moest
de flottilje over de bank der Sint John geraken, wanneer gebrek aan
diep water dat belette?

Wie zou dat smaldeel door de veelvuldig kronkelende geul van het
vaarwater loodsen, wanneer Mars, die de taak van loods moest vervullen,
in krijgsgevangenschap der Zuidelijken zoude geraken?

Gilbert Burbank moest dus het onmogelijke beproeven en wagen om,
voordat de dag aanbrak, aan boord zijner kanonneerboot terug te
zijn. Maar, daartoe moest hij zonder verwijl vertrekken, vluchten
kunnen zonder een oogenblik verloren te laten gaan.

Maar... was dat doenlijk? Kon Mars de giek niet door eene plotselinge
wending, in schuine richting door de tegenstrooming van de wieling,
hare vrijheid hergeven? En al werden zij ook al bespeurd, dan zouden
de lieden van de bewakingssloep verplicht zijn, tijd te laten verloren
gaan, hetzij door het ophalen van hun anker, hetzij door het laten
slippen van den ankerketting. Zouden zij daardoor niet zoo'n voorsprong
kunnen verkrijgen, dat zij spoedig buiten bereik zouden zijn?

Neen! Neen! Dat ware alles in de waagschaal stellen. Ja erger, dat
ware alles verderven. Dat wist de jeugdige marine-officier maar al te
goed. Mars kon met zijne eenige pagaai geen wedstrijd aangaan met de
vier roeiriemen van de sloep. De giek zou, terwijl zij pogen zou langs
den rivieroever voort te spoeden, al ras ingehaald zijn. Door zoo te
handelen, liep men het gevaar zeker en onbetwistbaar in den mond.

»Maar... wat dan toch te doen?"

Dat vroegen zich de twee in nood verkeerende schepelingen af.

»Moeten wij wachten?" prevelde Gilbert Burbank besluiteloos.

Mars trok de schouders op, alsof hij zeggen wilde:

»Ik laat de beslissing aan master Gib over."

De dag zou spoedig aanbreken. Het was reeds half vijf. Een lichtende
band werd reeds boven den oostelijken gezichteinder waargenomen. Dat
was de naderende dageraad.

Men moest noodzakelijk tot een besluit komen, en ziehier waarbij
Gilbert zich meende te moeten bepalen:

Hij boog zich naar Mars over en fluisterde dien zoo zacht mogelijk
in het oor.

»Wij kunnen onmogelijk langer hier wachten," zei hij. »Wij zijn
beiden met een revolver en een sabel gewapend. In de sloep bevinden
zich slechts vier man."

»Dat is twee tegen een," grinnikte Mars.

»Ja, maar wij zullen het voordeel der overvalling kunnen laten
meetellen. Dat zal de partij meer gelijk maken."

»Dat's waar."

»Gij brengt de giek met eenige krachtige pagaaislagen dwars door de
wieling en stuurt haar vlak op de sloep aan. Deze, die ten anker ligt,
zal de aanvaring en het aan boord klampen niet kunnen ontwijken. Wij
zullen die menschen overvallen, wij zullen op hen inhouwen, voordat
zij tijd zullen hebben tot bezinning te komen. Daarna zullen wij zoo
spoedig mogelijk een goed heenkomen zoeken. Vervolgens zullen wij,
alvorens de oeverbewakers aan den wal alarm zullen hebben kunnen maken,
de bank en daarmede de kanonneerbooten bereikt hebben."

»Ja, master Gib," grinnikte de lotgenoot van den jeugdigen
marine-officier.

»Hebt gij begrepen, Mars?"

De kleurling gaf geen antwoord, maar greep zijn sabel, die hij
uit de scheede trok en zoo bij zijn revolver aan zijn buikriem
bevestigde. Toen hij daarmede klaar was, maakte hij het touw los,
waarmede de giek aan den boomtak vastgemaakt was, en greep zijne
pagaai om hem met kracht te water te slaan.

Maar juist op het oogenblik, dat hij daarmede wilde beginnen, werd
hij door Gilbert Burbank weerhouden.

»Wacht nog een oogenblik," fluisterde deze, terwijl hij den schouder
van den kleurling met de hand aanraakte.

Eene onverwachte omstandigheid bracht hem er toe zijne beschikkingen
dadelijk te wijzigen.

Met het eerste daglicht begon zich een dikke nevel over de oppervlakte
van de Sint John te verspreiden. Men zou gezegd hebben, dat een
onmetelijke maar vochtige wattenvlok zich over het water ontwikkelde,
die het daarbij met hare voortschrijdende spiraalvormige krullen
aanraakte, en voortgestuwd door eene zachte bries langzaam van uit
zee opkomende, naar het bovengedeelte der rivier voortbewoog.

Wanneer zij nog een kwartier wachtten, dan zoude zoowel Jacksonville
op den linkeroever der rivier, als de boomgroepen op den rechteroever
verdwenen zijn in dien nevel, die in deze streken gewoonlijk ietwat
geelachtig van kleur is en met een karakteristieken geur bedeeld is,
en dan de geheele vallei van het stroomgebied van de Sint John vervult.

Was dat niet de redding, die daar den jeugdigen marine-officier en
zijn makker aangeboden werd?

Waarom zouden zij niet van dien nevel pogen gebruik te maken, om
onzichtbaar en onbemerkt door de mazen van het net te sluipen, wat
hen omstrikt hield, in stede van een ongelijken strijd aan te gaan,
waarin beiden toch het onderspit konden delven? Gilbert Burbank meende
ten minste, dat dit het beste zou zijn. Daarom weerhield hij Mars,
toen deze de giek plotseling wilde laten vooruitschieten en haar van
den oever laten verwijderen. Integendeel moest men dezen thans zeer
voorzichtig en in alle stilte naderen, en daarbij de sloep mijden,
welker omtrekken, thans reeds zeer onduidelijk, weldra geheel verdwenen
zouden zijn.

Maar toen begonnen de stemmen elkander weer te praaien. Van den oever
hoorde men het langgerekte scheepsgeroep:

»Ohoi!"

»Ohoi!" werd er van de sloep geantwoord.

»Opgepast met den mist!"

»Jawel!"

»En uitkijken! Dat is de boodschap!"

»Jawel!.... Wij gaan ons anker winden en dichter bij den oever halen."

»Goed. Maar blijf ook in verbinding met de andere vaartuigen van
de afsluitingslinie."

»Opperbest!"

»En, als gij er ontmoet, beveelt hen aan, om heen en weer te kruisen,
totdat de nevel opgetrokken zal zijn."

»Jawel! Jawel! Vreest niet en waakt gij van uwen kant, dat die schoften
niet over land ontkomen! Dat zou niet onmogelijk zijn, niet waar?"

»Zeker niet. Maar weest gerust; wij hebben het terrein goed bezet en
doen de kijkers goed open."

Klaarblijkelijk werden die maatregelen, die als het ware door de
omstandigheden geboden werden, genomen. Een zeker aantal sloepen
zouden zich beijveren, van den eenen rivieroever tot den anderen te
kruisen. Dat begreep Gilbert Burbank; hij aarzelde dan ook niet.

De giek, die in de grootste stilte door Mars bestuurd en gevoerd
werd, verliet het loofdak, waaronder zij verscholen was geweest,
en stevende door de wieling, welke daar bij die kaap gevormd werd.

De mist verdichtte zich al meer en meer, hoewel hij het zwakke bleeke
licht van den aanbrekenden dag niet weerhield, maar toch aanmerkelijk
temperde. Dat licht was niet ongelijk aan het schijnsel, hetwelk men
bespeurt, wanneer eene lamp in eene hoornen lantaarn brandt. Men
zag niets meer, zelfs niet binnen een kring van slechts weinige
meters straal.

Wanneer de giek gelukkig genoeg was niet tegen de sloep, die zich
meer in het midden der rivier bevond, aan te varen, dan bestonden
er zeker kansen, dat zij ongemerkt zou doorsluipen. En inderdaad,
het gelukte haar dat vijandelijke vaartuig te mijden, terwijl de
mannen daarop bezig waren met het anker lichten en het geratel van
den ketting bij het binnenpalmen, de plaats die vermeden moest worden,
vrij nauwkeurig aanduidde.

De giek passeerde dus, waarna Mars gelegenheid had zijne pagaai met
meer kracht te kunnen hanteeren, waardoor meer vaart kon gemaakt
worden.

Het moeielijkste was, een doelmatigen koers te volgen zonder in de
geul van het midden der rivier terecht te komen. Men moest integendeel
op een kleinen afstand van den rechter rivieroever houden en daaraan
nagenoeg evenwijdig blijven. Maar niets was er om Mars te midden van
dien dikken nevel te geleiden; niets dan het gekabbel en geruisch van
het voortstroomende water, hetwelk den oever schuurde. Men voelde
eerder dan men zag, dat het dag werd. Het werd meer en meer licht
boven de nevelmassa, hoewel die zich nog zeer dik op de oppervlakte
der rivier vertoonde.

De giek dwaalde zoo gedurende een half uur, om het zoo uit te
drukken, op Gods genade. Soms verscheen er plotseling en op het
onverwachtst een ijle omtrek. Men kon in de meening verkeeren dat
het eene sloep was, die door de straalbreking buitengewoon vergroot
werd, een natuurverschijnsel, dat bij mist op volle zee veelvuldig
waargenomen wordt. Inderdaad, ieder voorwerp dat zich alsdan eensklaps
en zonder voorbereiding aan het oog voordoet, vertoont zich dan uiterst
vreemdsoortig en verwekt den indruk, alsof het buitengewone afmetingen
verkregen heeft. Dit deed zich op dien tocht veelvuldig voor.

Gelukkig, dat wat Gilbert Burbank voor eene sloep aanzag, niets
anders was dan òf eene boei, die het vaarwater in de geul moest
aanwijzen, òf een rotstop, die boven water uitstak, of een boomstam,
die daarheen dreef, of een paal, die in den rivierbodem geheid was,
maar zijn hoofd in het neveldak stak.

Verscheidene vogelparen, met eene onmetelijke vleugelvlucht, verschenen
ook. Zag men hen ook al ternauwernood in den nevel verschijnen en
verdwijnen, dan hoorde men toch den doordringenden kreet, dien zij
in het luchtruim lieten weerklinken. Andere vlogen van de oppervlakte
der rivier zelve op, wanneer de nadering van de giek hen op de vlucht
dreef. Het was onmogelijk te bepalen of zij op den oever op slechts
weinig passen afstand gingen rusten, of dat zij in de Sint John
onderdoken, om zich aan de onbescheiden blikken van de opvarenden
van het vaartuigje te onttrekken.

Daar evenwel de eb steeds flink doorstond, was Gilbert Burbank er
zeker van, dat de giek, door den stroom medegevoerd, de ankerplaats
der kanonneerbooten onder de bevelen van den kommandant Stevens al
meer en meer naderde. Maar hoewel nog flink, zoo was die ebstroom
toch reeds zooveel verzwakt, dat onze jeugdige marine-officier
het er voor houden moest, dat zijn vaartuig de afsluitingslinie,
door de vijandelijke sloepen gevormd, nog niet voorbijgestevend
was. Integendeel, hij meende alle redenen te hebben om te gelooven,
dat hij zich nu juist op dezelfde hoogte bevond en dat derhalve het
gevaar groot was, van plotseling op een dier sloepen te stooten.

Dus was ieder gevaar nog lang niet voorbij. Het bleek integendeel al
heel spoedig, dat de giek nog nimmer in grooter gevaar verkeerd had
dan thans.

Mars hield dan ook gedurende korte tusschenpoozen op met roeien,
waarbij hij dan, om steeds gereed te zijn in de een of andere
richting te kunnen wenden, zijne pagaai boven de watervlakte verheven
hield. Het geluid van roeiriemen werd nu eens heel dichtbij, dan
weer iets verder af, maar toch steeds in de onmiddellijke nabijheid
vernomen. Verscheidene kreten werden op die sloepen voortdurend
uitgestooten en door anderen beantwoord. Dat geschiedde natuurlijk
om met elkander in verbinding te blijven. Hier en daar doken in het
ijle van den nevel vormen op, welker omtrekslijnen als gedoezeld
schenen. Dat waren vaartuigen, die voortgleden en vermeden moesten
worden.

Plotseling openden zich ook de dampen, alsof een onmetelijke blaasbalg
zijne horizontale luchtkolom in hunne massa gedrongen had. Dan
verruimde zich de gezichtskring tot op een afstand van eenige
honderden meters.

Gilbert Burbank en Mars poogden alsdan hun stand op de rivier te
verkennen. Maar die opklaring van den nevel ging weer even spoedig
voorbij als zij gekomen was, en de giek was weer verplicht zich
geduldig aan den stroomdraad over te geven.

Zoo was het eindelijk vijf uren geworden.

Gilbert Burbank rekende, dat hij thans nog twee mijlen van de
ankerplaats der kanonneerbooten verwijderd was. En inderdaad, de bank
in de rivier was nog niet bereikt. Zij zouden die bank gemakkelijk
herkend hebben aan het meerdere geluid en geweld van den stroom,
aan de kabbelingen van het water, waaromtrent zeelieden als Gilbert
en Mars zich niet vergissen konden.

Wanneer de bank overschreden zoude zijn, dan zou Gilbert Burbank
zich betrekkelijk in veiligheid gerekend hebben, want het was niet
waarschijnlijk dat de sloepen zich op zoo'n verren afstand van
Jacksonville en tot onder het geschutvuur der kanonneerbooten zouden
gewaagd hebben.

Beiden luisterden dus aandachtig en bogen zich voorover, om de
oorschelp zoo nabij mogelijk aan de wateroppervlakte te brengen. Hun
zeer geoefend oor had nog niets kunnen opvangen. Het kon bijna niet
anders of zij moesten hetzij ter rechter- hetzij ter linkerzijde op
een dwaalspoor geraakt zijn.

Zou het niet de beste partij zijn, die genomen kon worden, om namelijk
in eene richting schuins met den stroom voort te stevenen, om zoo
een der oevers te bereiken?

Of ware het beter, stil te blijven wachten, totdat de nevel opgetrokken
zoude zijn, om dan weer, natuurlijk na zich behoorlijk verkend te
hebben, in den goeden koers voort te roeien?

Dit laatste werd als het best uitvoerbare geacht; vooral nu men
ontwaarde, dat de dampen naar hoogere luchtlagen begonnen op te
stijgen. De zon, die men als het ware daar boven voelde, trok hen
aan en verwarmde hen. Men kon waarlijk de oppervlakte van de Sint
John over eene groote uitgestrektheid en zelfs voordat het uitspansel
duidelijk zichtbaar werd, zien te voorschijn treden.

Het was te voorzien, dat de gordijn, die hun blik als het ware gevangen
had gehouden, zoude vaneenscheuren en dat de gezichteinder uit den
nevel zoude te voorschijn treden. Misschien zou dan Gilbert Burbank
de kanonneerbooten ontwaren, die achter de bank op een mijl afstands
daarvan ten anker lagen, en het zou mogelijk zijn die oorlogsvaartuigen
te bereiken.

In dit oogenblik werd een sterk watergeklots vernomen, en bijna
tegelijkertijd begon de giek te draaien, alsof zij in een soort
maalstroom geraakt was.

Vergissing was onmogelijk.

»De bank!" riep Gilbert uit.

»Ja, de bank!" herhaalde Mars opgetogen.

»En eenmaal daarover!..."

»Dan zijn wij op de ankerplaats!"

»Goddank!"

»Goddank!"

Zoo klonken beider stemmen tegelijkertijd.

Mars had zijn pagaai gegrepen en poogde nu de giek in de gewilde
richting te houden.

Eensklaps greep Gilbert Burbank hem bij den schouder en noodzaakte
hem het pagaaien te staken. Hij had in een der nevelbanken, die nog
over de rivier zweefden, een vaartuig ontwaard, dat met snelheid
voortgeroeid werd en denzelfden koers volgde als de giek.

Hadden de mannen, die zich in dat vaartuig bevonden, de giek
bespeurd? En wilden zij haar den doortocht betwisten?

»Over bakboord wenden!" zei de jeugdige marine-officier.

Mars gehoorzaamde, en weinig pagaaislagen waren voldoende om de
gewenschte wending te doen uitvoeren.

Maar van dien kant werden stemmen vernomen, welke elkander luidruchtig
praaiden. Ongetwijfeld bevonden zich op dit gedeelte van de rivier
verscheidene sloepen, die in verband met elkander kruisten.

Eensklaps en alsof zij door een onmetelijken luchtdruk weggeveegd
werden, verdwenen de neveldampen en vielen als fijn verdeelde
waterstofdeeltjes op de oppervlakte der Sint John neder.

Gilbert Burbank kon den kreet, die hem ontsnapte, onmogelijk
weerhouden.

De giek bevond zich te midden van een dozijn sloepen, welke in opdracht
hadden dit gedeelte van de vaargeul, welke zich door de bank in zeer
bochtige en schuine richting slingerde, te bewaken.

»Daar zijn ze!... Daar zijn ze!"

Dat waren de kreten, die tusschen de sloepen gewisseld werden en
waarmede de opvarenden de vluchtelingen begroetten.

»Ja, hier zijn wij!" antwoordde de jeugdige marine-officier op
dien kreet.

»Ja, hier zijn wij!" herhaalde Mars even uitdagend.

»Revolver en sabel in de hand, Mars!"

»En er op in, ja master Gib!"

Maar.... twee tegen dertig! Was die strijd mogelijk?

In een ondeelbaar oogenblik hadden drie of vier sloepen de giek
aan boord geklampt. Eenige schoten knalden. Dat waren slechts de
revolvers van Gilbert Burbank en van Mars, die zich in het gevecht
hooren lieten. De tegenpartij maakte van geen vuurwapenen gebruik,
omdat last was gegeven de vluchtelingen levend gevangen te nemen. Drie
of vier opvarenden der sloepen werden gedood of gewond. Maar, was
het wonder, dat Gilbert en zijn makker in dien ongelijken strijd het
onderspit delfden?

De jeugdige officier werd, in weerwil van zijn schier ontembaren
tegenstand, gekneveld en daarna in een der sloepen overgedragen.

»Vlucht.... Mars!... Vlucht!"

Dat waren de laatste woorden, die hij zijnen wakkeren matroos nog
vermocht toe te roepen. Een oogenblik later lag hij met een prop in
den mond en aan handen en voeten geboeid op den bodem eener sloep.

Mars had de aanbeveling van zijn officier niet noodig gehad.

Met een flinken sabelslag ontdeed hij zich van den man, die hem
gegrepen had, en alvorens een ander had kunnen bijspringen om hem tegen
te houden, was de koene echtgenoot van Zermah in de rivier gesprongen.

Alle pogingen om hem op te visschen waren tevergeefs. De kleurling
was te midden van de kolken der bank verdwenen. Bij het intreden van
den vloed toch kookt en woelt het op die ondiepten en verandert de
anders zoo kalme stroom gewoonlijk in woedende stortvloeden.

Men moest het er voor houden, dat Mars verdronken was.



XV.

VEROORDEELING.


Ongeveer een uur later werd Gilbert Burbank op de kade te Jacksonville
aangebracht.

Men had daar de revolverschoten, die op den benedenstroom gelost waren,
gehoord. Gold het daar eene schermutseling tusschen de vaartuigen
der geconfedereerden en die van de federalistische vloot?

Viel er niet te vreezen, dat zelfs de kanonneerbooten van het smaldeel
van den kommandant Stevens de vaargeul daar ter plaatse verkend en
over de bank gestevend waren?

Dat alles had natuurlijk eene ernstige opschudding onder de bevolking
der stad veroorzaakt. Een gedeelte der bevolking was met spoed naar
den rivierkant geijld. De plaatselijke autoriteiten verschenen in
de personen van Texar en zijn aanhangers eveneens daar met bekwamen
spoed. Allen keken uit naar den kant der bank, die duidelijk te
ontwaren was, nu de nevel opgetrokken was. Tooneelkijkers, verrekijkers
en scheepsteleskopen waren druk in de weer.

Maar de afstand, ongeveer drie mijlen, was nog te groot om over
de belangrijkheid van die schermutseling en over hare gevolgen te
kunnen oordeelen.

Wat men in ieder geval duidelijk zag, was dat de flottilje van den
kommandant Stevens nog altijd voor de bank geankerd lag en dat de
havenplaats Jacksonville nog geen onmiddellijken aanval vanwege de
kanonneerbooten te duchten had. Zij van de bewoners der hoofdplaats,
die zich bij de oproerige gebeurtenissen het meest gecompromitteerd
hadden, zouden tijd genoeg hebben om hunne beschikkingen te nemen, ten
einde, als het moest, de wijk naar het binnenland van Florida te nemen.

Maar, al hadden Texar en zijne aanhangers ook al redenen om meer dan
de overige bewoners beducht voor hunne eigene veiligheid te zijn,
zoo bleek het toch duidelijk, dat er geen aanleiding bestond, om zich
over dit voorval te verontrusten.

De Spanjaard daarenboven giste, dat die schermutseling het aanhouden
van de giek gold, welker bemachtiging hij zoo innig en zoo vurig
wenschte.

»Ja, die aanhouding wensch ik, verlang ik, tot welken prijs
ook!" prevelde en herhaalde Texar voortdurend, terwijl hij met zijn
tooneelkijker aandachtig de sloep gadesloeg, welke naar de haven
stevende. »Ja, tot welken prijs ook!"

»Dat is boud gesproken!" meende een zijner makkers.

»Maar bedenk dan toch, dat het den zoon van James Burbank geldt!"

»De zoon van James Burbank?... Ja, dat is wat anders!"

»Als die in den strik gevallen is, dien ik hem gespannen heb,"
vervolgde Texar opgewonden, »dan heb ik het bewijs, dat James Burbank
gemeenschap met de federalisten onderhoudt...."

»Dat is zoo; maar...."

»En, bij God!... wanneer de zoon doodgeschoten zal zijn, dan zullen
geen vier-en-twintig uren verloopen, alvorens de vader hetzelfde lot
ondergaan zal hebben! Dat zweer ik!"

En, inderdaad, hoewel zijne partij thans te Jacksonville den baas
speelde, had Texar, nadat de laatste rechtszaak ten voordeele van
James Burbank uitgesproken was, eene gunstige gelegenheid willen
afwachten, om den eigenaar van Camdless-Bay gevangen te doen nemen. De
gelegenheid om Gilbert Burbank in een valstrik te lokken, had zich
aangeboden. Wanneer die Gilbert Burbank, die als federalistisch
officier bekend stond, op vijandelijk grondgebied opgepakt werd,
dan zou zijne veroordeeling als spion niet uitblijven, en dan kon de
Spanjaard zijne wraakzucht in haren geheelen omvang volvoeren.

De ellendeling werd maar al te zeer door de omstandigheden geholpen.

Het was wel degelijk de zoon van den eigenaar van de plantage
Camdless-Bay, de zoon van James Burbank, die daar in de haven van
Jacksonville aangebracht werd. Dat Gilbert slechts alleen gevangen
genomen was, dat zijn makker verdronken of ontsnapt was, dat kon den
Spanjaard bitter weinig schelen. Het voornaamste was, dat hij den
jeugdigen marine-officier in handen had.

Er bleef nu niets anders te doen over, dan den gevangene voor eene
rechtbank te doen verschijnen, welker leden allen uit aanhangers
van de partij van Texar zouden bestaan, eene rechtbank, die door hem
zelven voorgezeten zoude worden.

Gilbert Burbank werd met veel gejouw en met bedreigingskreten,
door de bevolking van Jacksonville, die hem maar al te goed kende,
ontvangen. Hij beantwoordde dat alles met een trotschen blik van
minachting. Zijne houding toonde genoegzaam aan, dat hij geen vrees
koesterde, hoewel eene afdeeling soldaten te hulp was moeten geroepen
worden, om zijn leven tegen de gewelddadigheden van het grauw te
beveiligen.

Toen de jonge luitenant evenwel Texar ontwaarde, was hij zich zelven
niet meer meester, en voorzeker zou hij zich op dien schavuit geworpen
hebben met het doel om hem te verwurgen, wanneer hij niet door de
soldaten zijner bewaking weerhouden was geworden.

Texar had geen enkele beweging gemaakt, geen woord gesproken. Hij
deed zelfs alsof hij den jongen officier niet zag en liet hem met
het onverschilligste gelaat der wereld wegvoeren.

Weinige minuten later zat Gilbert Burbank in de gevangenis van
Jacksonville opgesloten. Er waren geene illusiën omtrent het lot,
dat hem vanwege de Zuidelijken wachtte, te scheppen.

De heer Harvey, de correspondent van meester James Burbank, ging een
uur later naar de gevangenis en verzocht den jongen man te zien. Dat
werd hem evenwel geweigerd. Op bevel van Texar mocht niemand, volstrekt
niemand bij den gevangene toegelaten worden.

Die poging had zelfs tot gevolg, dat master Harvey zelf zeer streng
bespied zou worden.

Men was inderdaad bekend met zijne betrekking tot de familie Burbank,
en het lag in de plannen van den Spanjaard, dat de gevangenneming
van Gilbert Burbank niet onmiddellijk te Camdless-Bay bekend werd.

Wanneer het rechtsgeding beëindigd en het vonnis uitgesproken zoude
zijn, dan was het tijd genoeg om James Burbank het gebeurde mede te
deelen. Wanneer hij het evenwel dan zou vernemen, zou het te laat
zijn om Castle-House te verlaten en de vlucht naar de noordelijke
Staten te nemen, om zoo aan de wraakzucht van Texar te ontkomen.

Master Harvey kon dus onmogelijk een bode naar Camdless-Bay zenden. Er
was een soort embargo op al de vaartuigen van de havenplaats
gelegd. Iedere gemeenschap tusschen den rechter- en den linkeroever
van de Sint John was verbroken, en zoo kon de familie Burbank niets
vernemen van de gevangenneming van Gilbert. Integendeel, zij verkeerde
in de stellige meening, dat hij aan boord van de kanonneerboot van
Stevens was teruggekeerd; terwijl hij daarentegen in de gevangenis
van Jacksonville opgesloten zat.

Met welke spanning spitste men te Castle-House de ooren, om te
vernemen of de een of andere ver verwijderde knal de aankomst der
federalistische kanonneerbooten niet zou vermelden, die eindelijk
over de zandbank geraakt zouden zijn.

Wanneer toch Jacksonville in handen der Noordelijken gevallen zoude
zijn, zou dat gelijk staan met Texar in handen van James Burbank! Dan
kon de vader van de kleine Dy gezamenlijk met zijn zoon en met zijne
vrienden de nasporingen hervatten, die tot nu toe tot niets geleid
hadden!

Niets werd evenwel op het benedengedeelte der rivier waargenomen. Geen
geluid liet zich van die zijde hooren.

Master Perry, de administrateur van de plantage Camdless-Bay, had de
Sint John tot in de nabijheid van de sloepen, welke de afsluitingslinie
vormden, doorkruist. Hij had evenwel niets gevonden, dat hem op het
spoor kon doen komen.

Pyg en een der opzichters waren over land langs den oever gezonden
en hadden hunne nasporingen tot op drie mijlen benedenstrooms van
de plantage uitgestrekt; maar waren verplicht hetzelfde rapport uit
te brengen.

Zooveel bleek evenwel uit de ingekomen berichten, dat de
kanonneerbooten nog steeds voor anker lagen; terwijl hoegenaamd geene
voorbereidende maatregelen, om onder stoom of onder zeil te gaan,
bespeurd waren. Een aanslag op Jacksonville scheen dus nog niet in
de bedoeling te liggen.

Maar daarenboven, hoe zou die flottilje over de zandbank geraken? Dat
was toch eene vraag, die men zich stellen moest. Aangenomen ook al
dat de vloed genoegzaam doorzette, om het vaarwater vroeger dan men
dacht bruikbaar te maken, hoe zou men zich dan nog durven wagen in
die smalle en bochtige toegangen tot de geul, nu de eenige loods,
die er al de kronkelingen van kende, niet meer aanwezig was?

En inderdaad, Mars was niet meer te voorschijn gekomen.

Als James Burbank had kunnen vernemen, wat er na het gevangennemen
van zijn zoon Gilbert en het oppikken van de giek gebeurd was, dan
moest hij in de meening verkeeren, dat de stoutmoedige makker van
den jeugdigen marine-officier in de kolkende branding op de zandbank
omgekomen was. Voor het geval toch, dat Mars zich met zwemmen gered
had, zou hij immers getracht hebben den rechteroever der Sint John
te bereiken en zich gehaast hebben zich naar Camdless-Bay te begeven,
daar het hem niet meer mogelijk was, naar boord terug te keeren.

Maar Mars was ook niet op de plantage verschenen.

Den volgenden dag--den 11den Maart--was de geheele Raad tegen elf
uren onder het voorzitterschap van Texar in persoon, in dezelfde
zaal van Court-Justice vereenigd, waarin de Spanjaard vroeger reeds
als aanklager tegen James Burbank was opgetreden. Ditmaal waren de
beschuldigingen, welke tegen den jeugdigen marine-officier ingebracht
werden, van zeer ernstigen aard en zelfs zoo zwaar, dat hij aan zijn
noodlot niet zou kunnen ontsnappen.

Hij was dan ook reeds bij voorbaat veroordeeld.

Wanneer de zaak van den zoon maar eenmaal beëindigd zoude zijn, dan
zou Texar zich met die van den vader onledig houden. Hij hield de
kleine Dy gevangen. De gezondheidstoestand van mevrouw Burbank, die
onder de vele slagen, door de hand van dien ellendeling toegebracht,
zooveel geleden had, was in deerniswaardigen staat. Nu nog de vader,
dan zou hij goed en wel gewroken zijn.

Waarlijk, het was alsof alles hem meeliep, om het botvieren van zijne
wraakzucht te bevorderen.

Gilbert Burbank werd uit de gevangenis gehaald. Evenals den vorigen dag
vervolgde hem het grauw met bedreigingen, met gehuil en met hoonkreten.

Toen hij de zaal van Court-Justice, waar hij de meest verwoede
aanhangers van den Spanjaard bijeen vond, binnentrad, werd hij met
verwenschingen en met kreten van woede ontvangen.

»Weg met den spion!"

»De spion ter dood!"

»Schiet hem neer!"

»Neen, niet doodschieten!"

»Dat is een te eerlijke dood voor een spion!"

»De strop!"

»Ja, de strop!"

»Hang hem op!"

»Ja, hang den spion op!"

Spion!... Ja, dat was de beschuldiging, welke dat grauw, welke die
ellendelingen lieten hooren! Dat was de beschuldiging, welke door
Texar ingefluisterd was!

Gilbert, door die hatelijke beschuldiging een oogenblik uit het veld
geslagen, had intusschen zijne geheele koelbloedigheid herkregen. Hij
slaagde er in kalm te blijven, zelfs toen hij den Spanjaard ontwaarde,
wien het aan kieschheid en aan de noodige schaamte ontbroken had,
om zich als rechter in deze zaak te recuseeren.

»Uw naam?" vroeg Texar.

»Ik heet Gilbert Burbank," antwoordde de beklaagde.

»Gij zijt officier van de federalistische krijgsmacht, niet waar?"

»Ja."

»Marine-officier?"

»Ja."

»Gij zijt eerste officier aan boord van een der kanonneerbooten onder
de bevelen van den kommandant Stevens?"

»Ja."

»Gij zijt de zoon van James Burbank, een Amerikaan uit een der
Noordelijke Staten afkomstig?"

»Ja."

»De zoon van den eigenaar van de plantage Camdless Bay?"

»Ja."

»Bekent gij de vijandelijke flottilje, die voor de zandbank in de
monding der Sint John ten anker ligt, in den nacht van den 10den
Maart verlaten te hebben?"

»Ja."

»Bekent gij krijgsgevangen gemaakt te zijn, terwijl gij, te zamen
met een matroos van dezelfde kanonneerboot, poogdet naar boord terug
te keeren?"

»Ja."

»Wilt gij ons mededeeling doen van hetgeen gij in deze streken kwaamt
uitrichten?"

»Voorzeker, wil ik dat."

»Welnu, wij luisteren."

Gilbert Burbank streek zich met de hand over het gelaat en scheen
gedurende een oogenblik zijne gedachte te verzamelen. Daarop sprak
hij zonder aarzeling:

»Daags te voren was een man aan boord van de kanonneerboot gekomen,
waarop ik als eerste officier dienst doe. Hij deelde mij mede, dat
de plantage mijns vaders door eene bende booswichten en misdadigers
verwoest en dat Castle-House door een troep bandieten belegerd was
geworden..."

»Ik zie mij verplicht den beschuldigde aan te manen, zijne
uitdrukkingen te matigen," sprak Texar met gemaakte kalmte en
deftigheid.

»Ik zal aan den voorzitter van deze rechtbank wel niet behoeven voor
te houden, op wien de verantwoordelijkheid der misdaden, die ik daar
onthulde, neerkomt," vervolgde de beklaagde kalm.

»En ik," viel Texar hem in de rede, »ik antwoord Gilbert Burbank
daarop, dat zijn vader de openbare meening getrotseerd, ja getart
heeft, door zijne slaven in vrijheid te stellen, dat daarop een besluit
verschenen is, hetwelk de verstrooiing van die nieuw bevrijden gebood,
dat dit besluit moest worden ten uitvoer gelegd..."

»Door middel van plundering en brandstichting, niet waar?"

Texar grinnikte hoonend; maar antwoordde niet.

»En door middel van ontvoering van personen, waaraan Texar zich
persoonlijk heeft schuldig gemaakt!"

De Spanjaard keek eens rond, alsof hij de stemming van het publiek
wilde opnemen, daarop antwoordde hij koeltjes:

»Wanneer ik in rechten te dezer zake betrokken zal zijn, zal ik
daarop antwoorden;.... maar... Gilbert Burbank, gij moet niet pogen
de rollen te verwisselen. Vergeet niet, dat gij thans beschuldigde
en niet aanklager zijt!"

»Ja... ik ben thans beschuldigde... toch maar voor het tegenwoordige
oogenblik..." antwoordde de jeugdige marine-officier. »Vergeet gij
niet, dat de federalistische kanonneerbooten slechts de zandbank der
Sint-John hebben over te stevenen, om Jacksonville in hunne macht te
hebben, en dat dan...."

Een gehuil van woede, een storm van bedreigingen barstte in dit
oogenblik over den jeugdigen marine-officier, die de Zuidelijken zoo
in het aangezicht durfde braveeren, los.

»Ter dood!"

»Hang hem op!"

»Vierendeel hem!"

Dergelijke liefelijke kreten kruisten elkander allerwege.

Den Spanjaard gelukte het eindelijk, na zeer veel moeite, de volkswoede
in bedwang te houden. Daarop vervolgde hij het gerechtelijk onderzoek.

»Wilt gij ons mededeelen, Gilbert Burbank," vroeg hij, »waarom gij
verleden nacht uwe kanonneerboot verlaten hebt?"

»Ik heb haar verlaten, om mijne stervende moeder te bezoeken. Wie
zal dat wraken?"

»Gij bekent dus, dat gij te Camdless-Bay aan wal gegaan zijt?"

»Ja, dat beken ik. Ik maak daar geen geheim van."

»Zijt gij alleen aan wal gegaan, om uwe moeder te bezoeken?"

»Daarom alleen."

»Is dat waar?"

»Ja, dat is waar."

»Toch meenen wij redenen te hebben om te gelooven, dat gij een ander
doel hadt."

»Welk?"

»Namelijk: om met uwen vader, met James Burbank in verbinding te komen,
met dien Noordelijke, die reeds lang verdacht wordt in betrekking
met de federalistische legerafdeeling te staan."

»Gij weet zeer goed, dat wat gij daar zegt, eene onwaarheid is,"
antwoordde Gilbert Burbank, die zijne verontwaardiging onmogelijk
kon bedwingen.

Texar grinnikte hoonend.

»Gij weet ook zeer goed," vervolgde de jeugdige zeeman, »dat ik als
zoon, niet als officier naar Camdless-Bay gegaan ben."

»Of als spion!" antwoordde Texar.

Andermaal verhief zich een gehuil:

»Ter dood de spion!"

»Weg met hem!"

»Aan de galg de spion!"

Gilbert Burbank zag wel in, dat hij een verloren man was. Maar wat
hem nog het meest ontzette was, dat hij begreep, dat zijn vader ook
verloren was, dat hij van diens ongeluk ja de onschuldige bewerker,
maar toch de bewerker was.

»Ja," ging Texar voort, »de ziekte uwer moeder was slechts een
voorwendsel! Gij zijt te Camdless-Bay als spion gekomen, om aan de
federalistische bevelhebbers verslag te kunnen doen omtrent den staat
der versterkingen, die de Sint John verdedigen!"

Gilbert Burbank stond op.

»Ik ben naar Camdless-Bay gekomen, om mijne stervende moeder te
bezoeken," zei hij, »dat weet gij wel. Ik ben bij stikdonkeren
nacht van boord gegaan en ben dienzelfden nacht te Castle-House
aangekomen. Ik heb daar slechts weinige uren vertoefd en ben weer
bij nacht vertrokken, en vraagt uwe suppoosten, om hoe laat zij mij
gevangengenomen hebben. Ik heb dus van uwe versterkingen niets kunnen
zien; ik voeg er bij: ik heb van uwe versterkingen niets willen
zien. Wanneer dat mijn doel geweest ware, dan zou ik wel een ander
tijdstip gekozen hebben....."

De menigte zat hem ademloos aan te hooren. Het was stil in die zaal,
zoo stil, dat men een speld zoude hebben kunnen hooren vallen. Gilbert
Burbank vervolgde:

»Ik heb nimmer kunnen gelooven, dat in een land, dat op beschaving
aanspraak maakt, rechters zouden kunnen gevonden worden, die er een
soldaat een misdaad van maken, bij het sterfbed zijner moeder te komen,
zelfs wanneer hij daartoe op vijandelijk grondgebied verschijnt! Dat
hij, die mijn gedrag afkeurt en anders zou handelen dan ik gedaan heb,
den moed hebbe dat te verklaren."

Een gehoor, uit mannen bestaande, in wier harten de haat en de
wraakzucht niet ieder edel gevoel gedoofd hadden, zou niet anders
hebben kunnen doen dan die edele, waardige en vrijmoedige taal toe te
juichen. Helaas, dat gebeurde niet. Een woest gehuil barstte daarop
los en verving de stilte, die een oogenblik te voren geheerscht
had. Luide toejuichingen en handgeklap ter eere van den Spanjaard
werden vernomen, toen deze er op wees, dat toen James Burbank een
vijandelijk officier in oorlogstijd in zijn huis ontving, hij even
schuldig was als die officier. Het bestond dus eindelijk, dat bewijs,
hetwelk Texar beloofd had te leveren, dat bewijs van verstandhouding
van James Burbank met de leger-afdeeling der Noordelijken!

De triomf straalde den aterling uit de oogen. Men kon zien, dat hij
van zijne zegepraal genoot.

De rechtbank veroordeelde Gilbert Burbank, luitenant ter zee bij
de federalistische marine, ter dood, na evenwel vooraf aanteekening
gehouden te hebben van de verklaringen van dien officier ten opzichte
van zijnen vader.

De veroordeelde werd onmiddellijk, te midden der verwenschingen
en der beleedigende kreten van het grauw naar zijne gevangeniscel
teruggebracht. Daarin nog kon hij door het geopende venster hooren:

»Ter dood de spion!"

»Ja, ter dood, die snoode verspieder!"

Dienzelfden avond verscheen een detachement militietroepen te
Castle-House.

De kommandeerende officier vroeg om master James Burbank te spreken.

Deze, vergezeld van Edward Carrol en van Walter Stannard, trad voor.

»Wat verlangt gij van mij?" vroeg de eigenaar van Camdless-Bay.

»Zijt gij James Burbank?" vroeg de officier.

»Ja, die ben ik."

»Lees dan dit bevelschrift!"

En bij het uitspreken van die woorden, reikte hij een vel folio
papier over.

Dat bevelschrift bevatte de opdracht, om James Burbank gevangen te
nemen, wegens medeplichtigheid met Gilbert Burbank, die ter zake van
spionneeren door de Court-Justice van Jacksonville ter dood veroordeeld
was en binnen de tweemaal vier-en-twintig uren gefusilleerd zoude
worden.



               EINDE VAN DE OVERROMPELING EENER PLANTAGE.



INHOUD.


                                                    Bladz.

       I. Aan boord van de stoomboot "Shannon"        1
      II. Camdless-Bay                               18
     III. Hoe het met den secessie-oorlog staat      30
      IV. De Familie Burbank                         43
       V. De Zwarte Kreek                            58
      VI. Jacksonville                               71
     VII. In weerwil van alles                       88
    VIII. De laatste slavin                         108
      IX. In afwachting                             126
       X. De dag van den 2den Maart                 142
      XI. De avond van den 2den Maart               155
     XII. De zes volgende dagen                     172
    XIII. Gedurende eenige uren                     192
     XIV. Op de Sint John                           212
      XV. Veroordeeling                             235



AANTEEKENINGEN


[1] Men leert dagelijks wat nieuws: koffie en cacao in lage
terreinen, rijst en suikerriet op gezouten velden! Wat zullen onze
Ned. Ind. plantkundigen verwonderd staan kijken!





*** End of this LibraryBlog Digital Book "De strijd tusschen Noord en Zuid - Deel 1: Overrompeling eener plantage" ***

Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.



Home