Home
  By Author [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Title [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Language
all Classics books content using ISYS

Download this book: [ ASCII | HTML | PDF ]

Look for this book on Amazon


We have new books nearly every day.
If you would like a news letter once a week or once a month
fill out this form and we will give you a summary of the books for that week or month by email.

Title: Het kaatsspel - handleiding met historische aanteekeningen en kaatszangen
Author: Westra, Willem
Language: Dutch
As this book started as an ASCII text book there are no pictures available.


*** Start of this LibraryBlog Digital Book "Het kaatsspel - handleiding met historische aanteekeningen en kaatszangen" ***


  +----------------------------------------------------------------+
  |                                                                |
  |                 OPMERKINGEN VAN DE BEWERKER:                   |
  |                                                                |
  | De tekst in dit bestand wordt weergegeven in de originele,     |
  | verouderde spelling. Er is geen poging gedaan de tekst te      |
  | moderniseren.                                                  |
  |                                                                |
  | Bladzijde-nummering is verwijderd. Afgebroken woorden aan het  |
  | einde van de regel zijn stilzwijgend hersteld. Voetnoten zijn  |
  | verplaatst naar het eind van de alinea met de verwijzing.      |
  |                                                                |
  | De in het origineel als cursieve tekst is weergegeven als      |
  | _cursief_. Uitgespatieerde tekst is weergegeven als            |
  | ~uitgespatieerd~; vette tekst als #vet#.                       |
  |                                                                |
  | De weergave [0-0] staat voor het teken dat de dubbele bal      |
  | aangeeft: een twee rondjes boven elkaar, gekoppeld door een    |
  | verticaal streepje.                                            |
  |                                                                |
  | De illustraties die een overzicht geven van het speelveld zijn |
  | door middel van karaktertekens weergegeven.                    |
  |                                                                |
  | Overduidelijke druk- en spelfouten in het origineel zijn       |
  | gecorrigeerd. Het verschil in spelling van Frank van Berkhey   |
  | is behouden.                                                   |
  |                                                                |
  | Aan het eind van het boek volgt een overzicht van de           |
  | aangebrachte correcties.                                       |
  |                                                                |
  | De illustraties zijn beschikbaar bij de html-versie van        |
  |                                                                |
  +----------------------------------------------------------------+



HET KAATSSPEL

HANDLEIDING MET HISTORISCHE
AANTEEKENINGEN EN KAATSZANGEN

DOOR

W. WESTRA
Voorzitter van den Nederlandschen Kaatsbond.

GEÏLLUSTREERD.



BAARN.
J. F. VAN DE VEN.



_Opgedragen aan den heer _JAN BOGTSTRA_ te Franeker, Eerelid van den
Nederlandschen Kaatsbond, uit achting en erkentelijkheid voor de groote
diensten aan de kaatssport bewezen, gedurende een tijdperk van eene
halve eeuw._

[Illustratie: JAN BOGTSTRA.]

    Der is in âlde Stânfries
      Fen meer as tachtig jier,
    By keatsers heech yn eare,
      In Fries yn hert en ier.

    Dy Stânfries is Jan Bogtstra,
      Hwet m'oer syn deugden geit:
    D'âld-keatsers binn' syn frjeonen,
      De jonge naeme 'm „Heit”!

[Illustratie:  JOH. BIERMA.     JAN REITSMA.    JOH. STRUIKSMA.
               (oud costuum).  (nieuw costuum).  (oud costuum).

Oud-Koningspartuur, Franeker.]



INHOUD.


                                       Bldz.

  Inleiding                                7

  Eenige historische aanteekeningen       15

  Eereprijzen en Kaatszangen              25

  Uitlegging van het spel                 43

  Beschrijving van een partij             57

  Aan de Kaatsers                         75



#BOEK-, COURANT- EN STEENDRUKKERIJ G. J. THIEME, NIJMEGEN.#



I.

INLEIDING.


    „Daar is maar één spel, dat mij hartstocht is en weelde,
    Daar 'k alles voor laat staan en dat mij nooit verveelde,”

zong De Genestet, toen hij nog „jong en jolig” was en „'t groene veld
hem meer trok dan het groene laken.” Dat spel was het raketten. Deze
regelen zijn mede van toepassing op het kaatsen, dat Oud-Hollandsch
balspel. Immers op den dag van den grooten wedstrijd van den Ned.
Kaatsbond zijn reeds 's morgens vele honderden naar de kampplaats
opgetrokken, die in den middag tot een 5000 tal zijn aangegroeid, om
getuige te zijn van de meesterlijke slagen van Frieslands beroemde
spelers. Er zijn er bij honderden, die zich in den morgen een plaatsje
in de tribunes hebben uitgekozen, en tot des avonds 7 uur met
onverdeelde aandacht het spel gade slaan.

Wie in het kaatsseizoen (April–October) in den kaatshoek onzer provincie
komt, die zal verwonderd staan over het groot aantal personen en knapen
vooral, die elken dag met groote ambitie dit aloude balspel spelen. In
vele plaatsen van Friesland is het kaatsspel _het_ openluchtspel. Het is
dan ook of de bovenstaande regels van De Genestet voor het kaatsspel en
zijne beoefenaars zijn geschreven.

Zooals de Griek zijn Olympische spelen had en de Engelschman zijn
football heeft, zoo heeft de Fries zijn kaatsspel.

En de Friezen kennen hun beste spelers, zooals de Engelschman zijn beste
footballspelers kent. Hun namen gaan in het speelseizoen van mond tot
mond en ook de kaatsersroem van hen, die in vroegere jaren de corypheeën
van het kaatsterrein waren, klinkt nog jaren daarna door Frieslands
kaatserswereld.

       *       *       *       *       *

Er was een tijd, en die tijd ligt verre achter ons, dat het kaatsspel
hier te lande en elders, zelfs door koningen, graven en edelen hoog werd
gewaardeerd. Doch niet alleen bij dezen stond het als een ridderlijk
spel bekend, ook bij het volk was het niet minder hoog in aanzien.
Kaatsten de heeren meer in de open of overdekte _kaatsbanen_, het volk
beoefende het spel op openbare pleinen in dorp of stad. Veel is bij
de wisseling der tijden veranderd en ook het kaatsspel heeft in die
kentering gedeeld. Vroeger een algemeen bekend spel in Nederland
en onder alle klassen der samenleving beoefend, is het kaatsgebied
langzamerhand beperkt geworden tot Friesland, welks inwoners steeds
lichaamsoefeningen in de openlucht, waarbij vlugheid, moed en kracht
hoofdvereischten zijn, als de meest geliefde uitspanningen beschouwden.
Het eigenaardig en frissche volkskarakter der Friezen spiegelt zich in
dit aloude balspel nog ten duidelijkste af.

Terecht wordt in onzen tijd ingezien, dat gezonde en ongekunstelde
volksspelen in het vrije veld een volk bewaren voor verweeking en voor
verbastering van het karakter. Zonder iets te willen afdingen op de
waarde van vele geïmporteerde spelen, moet ons toch de klacht van de
lippen: „Waarom moeten die uitheemsche spelen de plaats innemen van
onze echt Hollandsche spelen? Of vindt dit zijn oorzaak misschien in
het bedroevend verschijnsel te willen bewonderen, wat uit den vreemde
komt?” Zoo ja, dan zal zulks niet strekken tot hooghouding van ons
eigenaardig en frisch volkskarakter. Voor alles gelde toch bij onze
volksspelen de leuze: „Nederlandsch in Nederland.” Een echt Hollandsch
balspel is het kaatsspel. Het wordt gespeeld op 't vrije veld of op
een plein in stad of dorp. Aan de beoefening er van is een minimum
van kosten verbonden. Met een bal van 10 cent speelt men verscheidene
partijen, en met weinig omslag is het speelterrein in orde. In vele
plaatsen zelfs ligt het speelveld altijd gereed; (de kaatsbuurt).
In dit opzicht verdient het ook de voorkeur boven die spelen, voor
welker beoefening duur materiaal moet worden aangeschaft, of waarbij
schittering van kleeding mede een rol speelt.

Elke Friesche kaatsersknaap draagt in het speelseizoen een kaatsbal
in zijn zak; spoedig is onder de jongens een partuur gevormd en vóór
en na schooltijd ziet men ze op de speelvelden druk in de weer den bal
te hanteeren. De Friesche knaap is dan de beste type van Hildebrands
„Hollandsche Jongens”.

Zie in uwe verbeelding eens die Friesche knapen op de groene weide of
op het speelplein, zie die jonge en krachtige mannen als moedige en
onversaagde athleten den sterken arm uitgestrekt, 't lichaam schuins,
vóór- of achterwaarts gebogen, den scherpen en vasten blik beurtelings
op den tegenstander en den kaatsbal gericht. Dit balspel is een bij
uitstek gymnastisch spel, het oefent oog en hand, maakt wakker, wekt
zelfvertrouwen, staalt de spieren, versterkt het hart, maakt de longen
veerkrachtig, in 't kort bevordert eene goede gezondheid. Het is een
onophoudelijk springen, werpen, buigen, strekken en loopen, en met welk
een behendigheid wordt de bal, hoog in de lucht of laag bij den grond,
verscheidene meters ver geslagen.

Waar er nu in onzen tijd de nadruk op wordt gelegd, dat niet alleen
gestreefd moet worden naar de bevordering van openluchtspelen ten bate
van de jongens en de jongelieden uit den gegoeden stand, maar ook en in
veel hooger mate nog van die uit de mindere standen, daar meenen wij,
dat ook voor deze laatsten even goed als voor de eersten het kaatsspel
het aangewezen openluchtspel is. Daarbij is het niet ingewikkeld, maar
toch een spel vol afwisselingen. Het wordt meestal gespeeld 3 tegen 3;
soms ook 2 tegen 2 of één tegen één. Het kan echter even goed ook 4
tegen 4 gespeeld worden, de regel is evenwel 3 tegen 3, wat de sterkste
formatie is.

De lichamelijke ontwikkeling van alle lagen der maatschappij is een
volksbelang. Blijkens de posten, uitgetrokken op de Staatsbegrooting
voor 1910, als subsidies aan het Ned. Gymnastiekverbond, het N. O.
Genootschap, den Ned. Bond voor Lichamelijke Opvoeding, wordt zulks door
de Regeering erkend. Naar onze meening kunnen ook de gemeentebesturen
niet langer achterwege blijven om steun te verleenen, en moet van
gemeentewege een terrein beschikbaar worden gesteld, waarop de jeugd en
de jongelingschap zich dagelijks met het spel vermaken kan, wat tot heil
der lichamelijke ontwikkeling van „Jong Nederland” strekken zal.

Dikwijls wordt er in onzen tijd geklaagd over verwildering der jeugd.
Geeft haar de speelterreinen van vroeger terug, en de klachten over de
„baldadigheid van den koning der straat” zullen zeker afnemen.

In sommige dorpen van onzen kaatshoek is een plein, aldus geplaveid,
dat het kaatsveld steeds tot spelen gereed ligt. Het perk is daarbij
aangewezen door een rij van roode klinkers, terwijl het terrein
overigens met gele klinkers is gevloerd. Deze pleinen of kaatsterreinen
worden door de gemeente onderhouden.

De plaats onzer inwoning bezit een weiland in de stad, het terrein,
waar Franeker's bekende groote kaatspartij wordt gehouden. Het
gemeentebestuur stelt dit terrein gedurende het speelseizoen ter
beschikking van de kaatsminnende jeugd en de jongelingschap, elken dag
na 12 uur.

Hieruit blijkt, dat het kaatsspel steeds in onze provincie een zeer
populair spel is geweest.

Door de toenemende bevolking en de daarmee gepaard gaande aanbouwing,
werden in vele plaatsen de pleinen aan het spel onttrokken. Ook werd
door sommige gemeentebesturen het kaatsen binnen het dorp of de stad
verboden, hetwelk in die plaatsen noodlottig is geweest voor den bloei
van het aloude balspel.

In onzen tijd van opleving der openluchtspelen treedt ook het kaatsspel
weer meer naar voren. Door de organisatie en het streven van den Ned.
Kaatsbond worden in vele plaatsen der provincie kaatsclubs opgericht,
die òf op een buurt òf op een weiland hare oefeningen houden.

Een eigenaardig verschijnsel doet zich bij de vorming dezer clubs voor.
Terwijl toch bij vele sportvereenigingen het standenverschil naar voren
treedt en in een zelfde plaats onderscheiden clubs gevormd worden,
omvatten onze _kaats_clubs de leden van elken stand. De landbouwer
en zijn arbeider, de timmerbaas en zijn knecht, de onderwijzer, de
ambtenaar, de dokter, de werkman en de burger spelen samen als leden
eener zelfde vereeniging op het groene veld of het kaatsplein.

Een landbouwer en twee zijner arbeiders speelden vele malen in één
partuur; de dokter, het hoofd der school en de timmerbaas van 't zelfde
dorp kaatsten nog dit jaar op de Bondspartij.

Zulks kan niet anders dan een gunstigen invloed uitoefenen op de
verhouding van de onderscheiden standen in een zelfde plaats. Het
versterkt bovendien de nationale eenheid, waar de protestant, de
katholiek, in 't kort, lieden van verschillende godsdienstige richting
samen spelen onder 't zelfde vaandel.

       *       *       *       *       *

Het spreekt van zelf, dat een spel als het kaatsspel, hetwelk weleer
door geheel ons vaderland met groote voorliefde en door alle standen
beoefend werd, niet zonder invloed is geweest op de taal des volks. Tal
van uitdrukkingen hebben haren oorsprong aan dit spel te danken. Hier
volgen er eenige:

Hij maakt een bovenslag of dat was een bovenslag; zij kaatsen elkaar
de ballen toe; wie de kaats verliest, moet de ballen betalen; de beste
kaatser slaat wel eens den bal mis; wie kaatst, moet den bal verwachten;
elkaar prippers (slecht uit te slagen ballen) geven; hij slaat voor baas
(eerste opslager) op; dat was een buitenslag; dat was een kwaadslag;
elkander den bal toewerpen, enz. enz.

Bij Harreboomee vonden wij nog enkele uitdrukkingen of spreekwoorden,
die in onzen tijd niet meer gebruikt en verstaan worden, zooals:

Hiermee is de bal afgekaatst; de kaats is mijn; hij weet die kaats wel
te teekenen; teeken die kaats (let daarop) keer die kaats; het was een
heel gewonnen spel, dan in 't laatst gaf hij de kaats; die van het dak
niet kaatsen kan, blijve uit de baan; geef mij kaatsruimte, enz.

Vondel zegt in den lofzang van den Christelijken ridder:

    „Voor zulk een antwoord ruimt de booze Geest zijn plaats,
    En vlucht de name Gods, de ridder wint de kaats.”

En bij Cats:

    „Kaats of min heeft geen val
    Zonder overgaanden bal.”

Terwijl in de _laatste jaren_ onderscheiden balspelen in ons land werden
ingevoerd, en het nut van openluchtspelen allerwege wordt ingezien, werd
reeds sedert _eeuwen_ op den Vaderlandschen bodem, in de provincie
Friesland, een balspel gespeeld, hetwelk in alle opzichten waard is
zijn oude plaats in de rij der vaderlandsche spelen weer in te nemen.

[Illustratie: Kaatspartij te Franeker.]

Moge dit openluchtspel bij uitnemendheid meer en meer beoefenaars en
voorstanders vinden, waar men in onzen tijd steeds meer doordrongen
wordt van 't groote belang der oefening van 't lichaam, ook op de
ontwikkeling der hoogere vermogens van den geest: „den wil, het
karakter, den moed, de tegenwoordigheid van geest, de scherpzinnigheid”.

Ons wil het voorkomen, dat dit aloude balspel alleszins waard is weder
in de nationale zede door te dringen, omdat het kan bijdragen tot
verhooging van de volksgezondheid, tot ontwikkeling van den volksgeest,
tot veredeling en versterking van het volkskarakter.

_Franeker_, 1910.                                           W. WESTRA.



II.

Eenige historische aanteekeningen.


Naar men meent, is het kaatsspel hier te lande door de Romeinen
ingevoerd. Deze zouden het overgenomen hebben van de Grieken, door wie
onderscheidene balspelen beoefend werden. Bij de Spartanen werd het
balspel als een belangrijk onderdeel der gymnastiek beschouwd, terwijl
ook de Atheners het met voorliefde beoefenden. Onder die Grieksche
balspelen waren er vier spelen met een kleinen bal. Een dier spelen
schijnt veel overeenkomst gehad te hebben met ons kaatsspel. Ook de
Romeinen speelden met een bal „trigonalis” genoemd, waarmee men vrijwel
op dezelfde wijze speelde als tegenwoordig nog met den kleinen kaatsbal.
De onaanzienlijken speelden in de open lucht en op de straten en pleinen
van het oude Rome, een „fatsoenlijk” Romein in het „sphæristerium”, eene
overdekte baan.

Dergelijke kaatsbanen werden in lateren tijd in verschillende
Europeesche landen aangetroffen. We herinneren aan de kaatsbaan van
Versailles, waar de bekende eed van 1789 werd uitgesproken. In het Jeu
de Paume speelden de Bourbons met den Franschen adel en hunne hovelingen
en menige vermaarde partij werd daar gespeeld.

Koning Hendrik IV van Frankrijk en zijn minister Sully muntten
bijzonder in het kaatsen uit, ofschoon de eerste volgens de overlevering
een onpleizierig speler was. Wanneer hij een partij verloor, schold
hij zijne medespelers uit. Vóór hem was koning Frans I niet minder
groot liefhebber van het kaatsspel. De overlevering vertelt van hem
de volgende anecdote: „Op een dag, dat hij in partuur met een monnik
kaatste tegen twee voorname heeren, werd de strijd beslist door een
meesterlijken bovenslag van den monnik. Uitgelaten van vreugde riep de
koning: „Dat is een prachtige monniksslag”. „Met uw verlof,” hernam
snedig de monnik, „dat was de slag van een abt”. En de koning schonk hem
later de eerst opengevallen abdij.”

[Illustratie: Het Pelote-Basque.—Foto „Revue der Sporten”.]

Nog heden ten dage wordt het kaatsspel, vooral in Noord-Frankrijk, veel
beoefend.

Ook in Spanje en in België vooral wordt het kaatsspel nog in onzen tijd
druk gespeeld. Ook in die landen trof men in vroeger eeuwen kaatsbanen
aan. Opmerkelijk mag het heeten, dat dit aloude balspel zich heeft
gehandhaafd in de kustlanden van de Noordzee en den Atlantischen Oceaan.

In den nazomer van 1903 werd door de Spaansche kolonie te Parijs,
die zeer talrijk en zeer rijk is, gepropageerd voor het „Pelote
Basque”. Het wordt gespeeld op den fronton te Neuilly, even buiten
de vestingwerken, met 't gevolg dat de fronton in de rue Borghese een
plaats van samenkomst is geworden voor de aanzienlijke Spanjaarden.
Bij dit spel wordt de bal door middel van een handnap tegen den
muur geslagen en als hij terugkomt, moet hij door de tegenpartij
teruggeslagen worden. Het spel moet een groote behendigheid vereischen,
maar is niet zonder gevaar. In de Spaansche kustprovinciën langs den
Atl. Oceaan wordt dit spel mede nog gespeeld; (de Baskische provinciën;
vandaar de naam Pelote _Basque_.)

In het Fransche kaatsspel zijn twee slagen spreekwoordelijk geworden: de
linksche slag van den hertog van Nemours, (deze was linksch en muntte
vooral uit in prachtige bovenslagen), genaamd „de slag van Nemours”;
mede „de slag van Orleans”, een reuzenslag tot boven aan het dak der
kaatsbaan, van Philippe-Egalité.

Ook Karel X speelde als graaf van Artois dikwijls in de kaatsbaan. Thans
wordt het kaatsspel in Noord-Frankrijk nog beoefend door de volksklasse
en den burgerstand. Het meest wordt daar gespeeld het „Jeu au tamis”,
waarbij de opslager den bal laat afstuiten op een trommel, met een vlies
overspannen, om den opstuitenden bal met de gehandschoende hand naar het
perk te drijven; de perkslagers hebben een napvormigen handschoen en
trachten den opgeslagen bal terug te drijven. Meesterlijk wordt de
kleine, harde bal dikwijls een verbazend eind hoog in de lucht
teruggeslagen.

Dit kaatsspel met de zeef werd ook in ons land vroeger veel gespeeld.
In 1780 werd het kaatsspel in dezen vorm veel in Holland beoefend,
zooals Franck van Berkhey in zijn „Historie van Holland” ons mededeelt.
Bij den opslag gebruikte men toen in Holland een zeef, een rond net van
gevlochten snaren, trommelsgewijze gespannen, rustende op drie pootjes
en een weinig schuin van den grond verheven. Frank van Berkhey zegt, dat
omstreeks 1780 het aloude kaatsspel was gedegradeerd tot een boerenspel,
maar erkent, dat het een van de vernuftigste en vermakelijkste spelen
van dien tijd was. Het is, zegt hij, een recht manlijk en gezond spel,
en vereischt een vlugge gestalte, benevens stevige, vereelte vuisten.

Evenals in ons vaderland reeds langen tijd niet meer aldus beoefend,
verdwijnt deze wijze van kaatsen ook meer en meer in Frankrijk en
bij onze buren de Belgen, het rijk alleen overlatende aan het „Jeu
de Pelote”, dat met uitzondering van eenige afwijkende spelregels en
afwijkenden vorm van het perk, vrijwel overeenkomt met het huidige
Friesche kaatsspel. Van daar dan ook, dat de Belgen en Friezen elkaar
jaarlijks op de Friesche kaatsvelden komen bestrijden, zooals te Sneek
en te Leeuwarden.

Zooals wij reeds hiervoor opmerkten is het kaatsspel hier te lande
ongetwijfeld door de Romeinen ingevoerd.

Van oudsher althans is het hier bekend, zij het ook in anderen vorm
en volgens andere regels. In „Ulrich de Zanger” (Onze Voorouders van
Van Lennep) lezen wij anno 1048: „De kaatsbaan was wel is waar op dit
oogenblik verlaten, maar des te drukker ging het schieten naar den
vogel zijn gang” (in de omstreken van het kasteel te Vlaardingen).
In de grafelijke en hertogelijke rekeningen der 14de eeuw vinden we
het kaatsspel vermeld. Zoo vinden we opgeteekend, dat Jan van Blois
„vercaetste jeghens hertoghe Aelbregt 50 mott”, en met Jan van Heenvliet
tegen denzelfden hertog 16 mott. In 1364 vermaakte hij zich te Dreischor
en Goes met „caetzen” en liet te Quesnoi „twee foletten, om mede te
caetzen”, koopen.

Ook vercaetste hij geld jegens heer Franke van Borssele, Janne van den
Oestende en anderen te Haarlem. Willem van Oostervant verspeelde in
1398 „up een kaetsspel tot Staveren”, zijn tuyn, dat is zijn gouden
halsketen, die hij met 26 Fransche kronen weer inloste. Deze Willem van
Oostervant, later graaf Willem VI, was een hartstochtelijk kaatser.

De weelderige hertogen van Bourgondië vermaakten zich dikwijls met den
kaatsbal en ook hertog Karel van Gelre was een groot beminnaar van het
kaatsspel. Dat er in den tijd van Karel van Gelre geenszins „om des
keizers baard” gespeeld werd, blijkt uit een door Hofdijk meegedeelde
aanteekening van des hertogen rentmeester Bar-le-duc, bij gelegenheid,
dat de hertog naar Frankrijk reisde: „In den heiligen daigen van
Paeschen m.g. Heren gegeven die sijne genaede verkatz hadde VIIJ sonne
kronen, maickt XXIIIJ gl. X st.”

De edelen in de middeleeuwen gaven, wanneer ze hunne onderzaten op
een feest wilden onthalen, dikwijls een „kaatsbal”, d. w. z. eene
kaatspartij, met al wat daarbij behoorde, vrij gelag incluis. Zoo
betaalde de rentmeester van Buren in 1469 eene zekere som voor „den
kaetsbal, die mijn gen. Here die gesellen gaff, dat si kaetsen solden,
dat hij 't aensach om den tijt te verdriven”.

Filips de Schoone was een groot liefhebber van 't kaatsspel, zooals de
historie vermeldt. Na op zekeren warmen dag wederom druk gekaatst te
hebben, dronk hij, hoewel zeer bezweet, te veel koud water, wat hem het
leven kostte (1506).

Te midden der Staatszorgen, in 1566 zelfs, vergaten de leden van den
adel het kaatsen niet en toen de Markgraaf van Bergen op 't punt stond
met Montigny naar Spanje te vertrekken, werd hij bij 't spelen in de
kaatsbaan zoodanig aan den voet gekwetst, dat hij de reis eenige dagen
moest uitstellen.

In 1547 was te Arnhem op 's Heeren Hof een kaatsbaan aangelegd en deze
werd toen en later door de ridderschap zoo ijverig bezocht, dat men in
1583 den jonkers verweet dat zij in plaats van de Kwartiersvergaderingen
bij te wonen en 's Lands belangen te helpen behartigen, hun tijd
doorbrachten „in den balspill op 't Hof”.

Prins Maurits hield ook veel van kaatsen en men zou zeker meenen, dat
hij, de krijgsman, nog minder dan de Geldersche jonkers om wind en
weer gegeven zou hebben en toch beviel 't hem niet, dat de Arnhemsche
kaatsbaan open was; op zijn verzoek werd er een dak opgezet. En Hooft
vertelt in zijne „Nederlandsche Historiën”: Toen op Vrijdag den 2
October 1587 in Amsterdam vrij onverwacht de tijding kwam, dat men
binnen weinige uren een bezoek van Leicester stond te wachten, was
alles in de weer om de noodige schikkingen tot ontvangst te maken. De
Stadsbode klopte ook aan bij den schepen en burgerhopman Jan Hooft, die
echter niet thuis was. Maar des schepens huisvrouw wist wel „waar zijn
uithof was” en stuurde den bode naar de kaatsbaan. Als in de 17e eeuw
een knecht zijn heer zocht, liep hij „kaetsbaan in, kaetsbaan uit”.

Ook de geleerden van vroeger dagen wisselden dikwijls de studeerkamer
met de kaatsbaan af. O. a. was de beroemde professor Van Swieten er een
groot liefhebber van en oordeelde hij het voor den mensch een zeer
gezonde uitspanning, evenals de Hooggeleerde Adrianus van Rooijen en
Erasmus, die het als een gezond nationaal spel in hun Latijnsche
dichtmatige redevoeringen voordroegen.

Werd het kaatsen bij de edellieden als een ridderlijk spel beschouwd,
niet minder hoog in aanzien stond het bij het volk. Dit kaatste echter
niet in de kaatsbanen, maar op de straten en pleinen van dorp en stad.
Bij de toenemende bevolking en bebouwing begon men in de steden overlast
van het kaatsspel te krijgen, en van de andere toen in gebruik zijnde
spelen, zoodat zoogenaamde „keuren” werden uitgevaardigd. In de 14e eeuw
o. a. te Amsterdam:

„Nyemant moet kaetsen mit ballen noch mit ballen slaen binnen de
vrijhede van der stede”.

Albrecht van Beieren stond aan de Brielenaars het kaatsen toe alleen
_buiten_ de veste. In andere plaatsen was men minder streng—misschien
wel omdat de liefhebberij zoo groot was, dat een verbod aanleiding zou
hebben gegeven tot groote onaangenaamheden. Het volk, dit begreep
men—en men begint het in onzen tijd meer en meer in te zien—moest zich
in een gezonde lichaamsoefening ontspannen. Maar toch het kaatsspel werd
evenals het kolven en het clootschieten beperkt, hier tot enkele straten
of pleinen, daar tot zekere uren.

In den jare 1390 bewees graaf Albrecht van Beieren aan de Haarlemmers
de bijzondere gunst hun een speelveld ten geschenke te geven, en wel
de baan, een ruim veld tusschen den grooten en den kleinen Houtweg,
om daarop te gaan „spacieren en balslaan en recreatie te nemen”.

In de Amsterdamsche keuren van de 15e eeuw vindt men vermeld, dat
het kaatsen in de Nes verboden werd, tengevolge van de klachten der
kloosterlingen, die door het kaatsen, kolven en clootschieten bij hun
muren, in hun aandacht gestoord werden.

Ten slotte willen wij hier nog enkele Friesche keuren vermelden. Bij een
ordonnantie van den 12 Februari 1566, uitgevaardigd te Leeuwarden, werd
aan een iegelijk verboden „wye hy sy, hem te vervorderen met colff ende
bal te slaene, noch oick met ballen ofte clooten te schieten, hoedattet
sy, binnen deeser steede Leeuwairden, 't sy op kerckhoven, 's Conincx
plaetsen of te andere straeten, waer dattet sy, by pene voer d'eerste
reyse te verbeuren, die contrarie bevonden wert te doen, veerthien
stuvers, die andere reyse een gouden gulden, ende die derde reyse by
arbitraele correctie”. In 1580 gaf de regeering van Leeuwarden bij eene
publicatie de waarschuwing: „Ende sal neymant so wel olde als jonge
personen, op de kerckhoven, noch in de kercken noch kloosters speelen,
noch balslaen, by pene van 't ouersten kleet, in te lossen met seuven
stuvers.”

Den 21 September 1594 publiceerden Burgemeester en Raden van Franeker
o. a.: dat het kaatsen op de stadsplaats onder de predicatie verboden
was: „by poene van apprehensie en aan een der palen daartoe verorderd
gesteld en zekeren tijd lang gesloten te worden”.

Bij placaat der Staten van Friesland van 20 Juli 1667 werden alle
ingezetenen geordonneerd „op de voorschreven dagen, voornamentlijck
onder de predicatiën, niet in de herbergen te gaen drincken, noch
mit kaerten en andere spelen zich te exerceeren, alsmede van kaetsen,
balslaen, clossen en anderen diergelijcke exercitiën en spelen sich te
onthouden, op poene van twalef caroli-guldens, 't elckens te verbeuren,”
enz. Dit placaat werd nader bevestigd bij een dito van den 20 Juli 1676
en nog later bij een dito van den 29 April 1699.

Nog in de 17de eeuw vond men in vele steden van ons land een kaatsbaan,
zooals te Franeker in de Molensteeg, waar de studenten speelden (1632);
te Leeuwarden in de Baghijnestraat, te Amsterdam, Dordrecht, Arnhem, Den
Briel, enz.

In de 18de eeuw schijnt het aloude spel meer op den achtergrond
gedrongen te zijn. De heeren hadden de kolfbaan boven de kaatsbaan
gekozen. In Friesland echter is het steeds het geliefde spel, van den
boerenstand vooral, gebleven en niet minder van den burgerstand in de
dorpen, terwijl het thans ook weder in Leeuwarden, Bolsward, Sneek,
Dokkum en Harlingen gespeeld wordt, evenals in Franeker, waar het altijd
bestaan heeft.

In een opstel „De frissche lucht” zegt de bekende Friesche schrijver en
dichter, Dr. J. H. Halbertsma:

„Het kaatsen is eene oefening, die vlugheid en kracht in de hoogste
mate vereenigt. In een open weiland, bij droog weder gespeeld, dus
in de vrije lucht, moest dit spel de vlugheid en de kracht van het
Nederlandsche ras krachtdadig bevorderen. En wanneer ik dan denk, dat
wij voor dit athletenwerk den biljartbal in de plaats hebben gekregen,
kan ik mij alweder eene der redenen verklaren, waarom onze handen en
krachten zooveel „jufferlijker” zijn geworden dan die onzer vaderen.” En
waar moet het met de wereld heen, als we allen juffers worden? vraagt
Halbertsma.

We hebben dus gezien, dat het aloude balspel, het kaatsspel, om zich
heeft vereenigd vorsten, graven, hertogen, geestelijken zelfs,
geleerden, burgers en voorname lieden, ambtenaren en werklieden.

Maar de tijden zijn veranderd en wij met hen. Dat dit aloude spel
alleszins waard is weer in zijn oude eer en zijn ouden luister hersteld
te worden, is buiten twijfel.

De machtige organisatie, de Ned. Kaatsbond, die ruim 10.000 leden omvat,
streeft op loffelijke wijze naar dit doel.



III.

Eereprijzen en Kaatszangen.


Weleer bestonden de prijzen bij de kaatswedstrijden uit zilveren
ballen, zilveren lepels, zilveren tabaksdoozen enz. Dat die prijzen zeer
gewaardeerd werden, blijkt uit het feit, dat nog heden ten dage in vele
families deze zegeteekenen bewaard worden als eene herinnering aan de
kaatscorypheeën van dien tijd. In het Friesch museum zijn mede van deze
fraaie zilveren eereprijzen te vinden.

Van de _oude_ zilveren ballen is de meest bekende „de ouwe griep”
(Bildtsch dialect) of „de âlde gryp” (Friesch) te Lieve Vrouwen Parochie
(Bildtsch dorp).

Het was op 24 Aug. 1794, dat te Beetgum deze bal verkaatst werd. Eenige
gardeniers uit dat dorp hadden hem als prijs uitgeloofd. Zijn naam
„Ouwe Griep” ontleent hij aan de teekening, die er op voorkomt: „een
man met een grijp”. (Een grijp is een landbouwwerktuig, gebruikt bij
het rooien van aardappelen, een product, daar veel verbouwd). Niet
alleen Beetgumers, maar ook de beste spelers uit den omtrek namen aan
den wedstrijd deel. Na menig spannende partij werd ten slotte de bal
gewonnen door drie spelers uit het dorp „Vrouwbuurt” (L. V. Parochie);
nl. Hindrik Faikes, Taeke Johannes en Krelis de Boer.

[Illustratie: De Ouwe Griep.]

Des avonds begaven de winnaars zich naar de dorpsherberg om den bal in
ontvangst te nemen, doch vele Beetgumers, die het kwalijk verkroppen
konden, dat deze mooie prijs naar elders zou verhuizen, maakten
aanmerkingen op het spel der Vrouwbuurtsters en beweerden, dat dezen den
bal niet eerlijk hadden gewonnen. Het gevolg daarvan was, dat het weldra
tot handtastelijkheden kwam. Een der Vrouwbuurtsterspelers, die den
bal in ontvangst genomen had, sprong uit een raam der bovenverdieping,
kwam nog al gelukkig beneden, zette het op een loopen en verschool
zich in een waterstoep. Ondertusschen werd de vechtpartij in de
herberg voortgezet, en de andere Bildtkers moesten, door de overmacht
genoodzaakt, mede hun heil in de vlucht zoeken. Nadat ze een eindweegs
achtervolgd waren, kwamen de overwinnaars, door slooten en over bouw- en
weiland vliedende, behouden met den Eereprijs in hun dorp aan. Sedert
dien bewaart men „de Ouwe Griep” als een zegeteeken aan den Beetgumer
tocht. De overwinnaars gaven hem aan hun dorp ten geschenke en sedert
1796 wordt hij elk jaar op den eersten Zondag na Vrouwbuurtster (met
kermis) onder de inwoners verkaatst. Dan is het een feestdag in dit
Bildtsche dorp.

De eerste dorpspartij had plaats op 22 Augustus 1796.

Uit het dak van de herberg van Harmen Keimpes hing toen de bal in een
netje zoo hoog, dat er geen gevaar was, om door de Beetgumers weggenomen
te worden, waarvoor men nog steeds vreesde. Tevens werd er een wacht bij
geplaatst, hetgeen nog vele jaren daarna geschiedde.

Eénmaal is de bal zoek geweest; de winnaar of beter de bewaarder van den
bal had hem in den winter bij geldgebrek in den lombard gebracht, waar
hij spoedig weer werd uitgelost. In 1894 was de bal een eeuw in het dorp
geweest, bij welke gelegenheid men op den meergemelden dag flink feest
gevierd heeft. Hoevele beoefenaars van het kaatsspel hebben in deze
jaren om hem gestreden, in hoeveel kamers heeft hij niet als een sieraad
en ten trots der overwinnaars gehangen!

       *       *       *       *       *

Als blijk van hooge ingenomenheid met het aloude Friesche volksspel,
vereerde de Commissaris des Konings in deze provincie in 1883 aan de
Franeker kaatspartij een fraaien zilveren bal als Koningsprijs.

De eene zijde van dezen fraaien gedreven bal bevat het wapen van
Harinxma thoe Slooten, terwijl de andere zijde eene voorstelling van
de kaatspartij geeft. Op den bal staan de volgende inscripties:

„Vereerd door Mr. Binnert Philip Baron van Harinxma thoe Slooten,
Commissaris des Konings van Friesland, ter gelegenheid van de
feestelijke herdenking van het 30-jarig bestaan van de kaatspartij
te Franeker.”

De andere inscriptie heeft betrekking op het kaatsspel, en is van de
hand van den heer J. v. Loon, toen lid van Ged. Staten van Friesland.
Zij luidt in 't Friesch aldus:

    „—Op 't sté fen 't âlde Sjaerdema
    Hat Fryslâns Haed van Harinxma
    Oan Freantjers warb're keatsersboun
    Mij ta in earpriis joun,
    For hwa, as kening fen de dei,
    Mij yn de kampstriid woun.
    Sont gean 'k der elts jier roun,
    Sa lang net 't Fryske aerd stjert wei
    En Freantjer hâlt syn keatsersdei.”

Een der drie winnaars van het partuur wordt door zijn makkers als koning
aangewezen. Deze heeft het recht den bal als koning van de partij te
dragen bij den optocht na afloop van dezen strijd en 't volgende jaar
bij den optocht naar 't kaatsterrein. Daarna komt de bal weer in het
bezit van de Commissie der Kaatspartij, welke hem deponeert op de
oudheidkamer van 't stadhuis alhier.

       *       *       *       *       *

Ook de Leeuwarder kaatsclub bezit een zilveren bal.

In 1908 werd te Brussel een wedstrijd gehouden tusschen 2 sterke
Friesche en 2 krachtige Belgische parturen. Door den koning van België
was als koningsprijs uitgeloofd een prachtige zilveren bal met vergulde
kroon.

[Illustratie: R. ANEMA van Leeuwarden.]

De Friesche spelers waren overeengekomen om dezen bal, zoo zij de
winnaars in dezen kamp mochten worden, ten geschenke te geven aan de
Leeuwarder kaatsclub, welker bestuur hen op dezen tocht geleidde.
De zege werd behaald door de Friesche kaatsers, en één hunner, de
kaatser Reinder Anema, lid van de Leeuwarder club, werd als koning
uitgeroepen, daar hij den beslissenden slag geleverd had. Getrouw aan de
overeenkomst, stelde deze bij terugkomst in Friesland den bal ter hand
aan 't bestuur zijner club.

Daarna is op den bal de volgende inscriptie aangebracht:

    „Jimmer scil ik tinken bliuwe
    Oan 'e tiid dat Rein my woun,
    En ek troch de Fryske keatsers
    Hjir in plak yn Fryslân foun.
    Belg en Fries bliuw jimmer striden,
    Hâld it keatsspil heech yn ear,
    Lit it bloeie yn ús mieden
    As it folksspil fen alear.”

Indien de Leeuwarder club hare groote jaarlijksche kaatspartij houdt,
wordt deze eereprijs gedragen door den kaatskoning van 't vorige jaar.

       *       *       *       *       *

De _vermaardste_ Zilveren bal in de Nederlandsche kaatssport is de
_Mulierprijs_, de groote Zilveren _Wandelbal_ van den Ned. Kaatsbond,
welke op de groote Bondspartij jaarlijks de _Eereprijs_ is.

Deze Wandelprijs, die in 1900 op de Bondspartij in het dorp Witmarsum,
de geboorteplaats van den geachten schenker W. J. H. Mulier, zijne
wandeling begon, is de groote attractie van dezen wedstrijd. Reeds weken
te voren is de strijd om dezen Wandelbal het onderwerp der gesprekken in
de kaatswereld. Dezen bal te winnen, geldt voor de hoogste eer in de
kaatssport.

[Illustratie: De Mulierprijs.

Foto „Revue der Sporten”.]

Beschrijving van den bal:

Op de bovenste helft is gegraveerd een Friesch landschap, terwijl
op een vrij veld twee kaatsers staan. Een bal vliegt door de lucht;
opgeslagen door den eenen speler, moet hij door den tegenstander
worden teruggeslagen. De benedenhelft is versierd met klaverbladen
en klaverbloemen „en relief,” als symbool van het vrije veld, waarop
het spel gespeeld wordt. Aan den rand van het inschrift hangen in
ruitvormige zilveren plaatjes de wapens der elf Friesche steden. De
bal is bevestigd aan een fraai lint in de nationale kleuren. Hierop
zijn in ruitvormige zilveren platen aangebracht de wapens der vroegere
kwartieren van Friesland: Oostergo, Westergo en Zevenwolden. Op den
band, die halverwege om den bal heenloopt, staat het volgende inschrift
van den Frieschen bard W. Faber:

    „It libben jowt, mei stean en fallen,
    Rju driuwerkes nei stive ballen:
    Kom, Keatser! lit de ljue lûd roppe,
    Siz neat, maar slach de ballen boppe!”

Woordelijke vertaling in het Nederlandsch:

    „Het leven geeft, met staan en vallen,
    Dra drijvertjes na stijve ballen:
    Kom, Kaatser! laat de liên luid loven,
    Zeg niets, maar sla de ballen boven.”

Dit inschrift is eenigermate een allegorie op „'s Menschen leven en
streven.” Als zoodanig beschouwd, zou men den inhoud in Nederlandsche
woorden kunnen overzetten aldus:

    Ons leven, met zijn worstlen, strijden,
    Het geeft verblijden toch na lijden,
    Laat 's werelds oordeel u niet schaden,
    Roem niet, maar staal uw kracht in daden.

Door denzelfden dichter is vervaardigd „de Silveren Balsang”, welke
zang telken jare op den grooten Bondsdag (Pinkstermaandag) bij de
overreiking van den Wandelbal gezongen wordt door eene zangvereeniging
ter plaatse, waar de Bondspartij gespeeld wordt, terwijl des avonds
bij de feestelijke prijsuitdeeling, en ook gedurende het kaatsseizoen
elders, deze balzang met groote liefde en geestdrift door de Friesche
spelers en de beminnaars van 't spel wordt aangeheven.

Hier volgt de „Balsang”.

[Illustratie: SILVEREN-BALSANG.]

Wize: De Wâldsang. (_Frysk Lieteboek_)[1].

                        1.

    Krêft-grea-te kri-gers bin-ne de keat-sers,
    Kri-gel, nei keat-sers-aerd, krekt by de bal;
    Li-nich as lek-ken, rêd-dich as wet-ter,
    Al hin-ne⁀en wer sa, hjir, dêr, oer-al,
    Al hin-ne⁀en wer sa, hjir, dêr, oer-al!
    Krêft-ti-ge kam-pers bin-ne de keat-sers,
    Kri-gel, nei keat-sers-aerd, krekt by de bal,
    Krekt by de bal, de bal, krekt by de bal.

                        2.

      Mannen! „Muliers priis” hat eat to sizzen,
    De⁀yn-moaije Wandelbal,—hear', hwet er seit:
      Hwer ús de wei laet yn lot en libben,
    Jimmer it paed rjucht, hwersa dat leit!
    Jimmer it paed rjucht, hwersa dat leit!
      Frjeonen, de Haedpriis hat eat to sizzen,
    De⁀yn-moaije Wandelpriis,—hear', hwet er seit,
    Hear', hwet er seit, er seit,—hear', hwet er seit!

                        3.

      Tink' om it ynskrift: „fêststean en fallen,
    Stive ballen, driuwerkes”; kriich is rounom!
      Merkbyt' myn wapens, loaits' nei myn teikens:
    Neist Leechlâns trijekleur de⁀âld Swanneblom,[2]
    Neist Leechlâns flagge de⁀âld Swanneblom.
      Tink' om it ynskrift: „fêststean en fallen,
    Stive ballen, driuwerkes”; striid is rounom,
    Striid is rounom, rounom, striid is rounom!

                        4.

      Snoerjende ballen!—flink „mei de flecht” ljeafst,
    Gau'ris in „boppeslach”, fier oer it gea!
      Heech yn 'e loft mar! sjuch se dêr driuwen!
    Net folle „bûten”, selden ien „kwea”!
    Net „foar” ef „bûten”, selden ien „kwea”!
      Rju moaije ballen!—flink „mei de flecht” ljeafst.
    Gau'ris in „boppeslach”, fier oer it gea!
    Fier oer it gea, it gea, fier oer it gea!

                        5.

      Lok, stoere striders! Masters yn 't keatsen,
    Lok mei de Earepriis, lok mei de Bal!—
      —Dimmen fen wêzen, dregens yn dieden,...
    Pronkpeinjen binne 't, dûrsum oeral,
    Pronkpeinjen binne 't, bliuwe 't oeral.—
      Lok, stoere striders! Helden yn 't keatsen,
    Lok, ek yn letter tiid, lok mei de Bal!
    Lok mei de Bal, de Bal, lok mei de Bal!

                        W. FABER, Pietersbierum.

[1] Utjown by R. V. D. VELDE to Ljouwert.

[2] Nymphaea alba; de „Fryske Wetterfammen”; Holl.: plompen; Frysk:
    Swanneblommen. It âlde Fryske Wapen hie saun reade pompeblêdden,
    dêr 't de Swanneblom „útsetten komt”; mei trije blauwe balken,
    skean oer, op in silveren skild (wyt yn 'e groun).

De partij van den Ned. Kaatsbond is een strijd tusschen de aangesloten
vereenigingen. Elke vereeniging zendt naar de Bondspartij haar
krachtigste partuur van drie spelers. De Vereeniging in haar geheel
wordt als winnaar de bezitster van den Mulierprijs voor den tijd van
één jaar. Groote vreugde heerscht in de stad of in het dorp, wanneer
de eerste boden de tijding van de overwinning komen brengen. De helden
van den Bondsdag worden met geestdrift ingehaald en met gejuich begroet.
Op het Koningspartuur van den Bond is de geheele plaats trotsch en
in den boezem der vereeniging wordt feest gevierd, ter eere der
kaatscorypheeën. Hun naam klinkt door de provincie als weleer die van de
helden der Olympische spelen in het oude Griekenland. Het volgende jaar
moet de winnende Bondsafdeeling den Wandelbal weer verdedigen tegenover
de ongeveer 60 zusterafdeelingen.

Behalve deze „balsang” heeft de Ned. Kaatsbond nog zijn eigen
Strijdlied, Winnaarslied en Vaandellied. (Hier volgen deze liederen).

[Illustratie: STRIIDLIET.]

                        1.

     't Is keat-sers-dei!
     't Is keat-sers-dei!
     't Is keat-sers-dei!
     Bouns-le-den, kom, nei 't keat-sers-lân,
     Wy hab-be 't nou wol foar 't for-stân,
     Elts-ien mei 't wol bi-tracht-sje:
     't Giet om de priis, ja wis, mar mear
     Yet giet it hjoed om nam-me⁀en ear'.
     Dit moat men 't heech-ste acht-sje!
     Dit moat men 't heech-ste acht- -sje!

                        2.

     De keningspriis, (3 kear)
     Dy liket ús sa hearlik ta.
     Sa'n earepriis wol elts graech ha,
     Hwat scill' w'ús dêrom warre!
     Fol kriich dos nei de krite tein,
     En rekket faeks yens krêft oan 'e ein,
     De moed litt' wy net farre!

                        3.

     Stiel yn it bloed, (3 kear)
     In romme boarst, in fleurich sin
     Jowt 't keatsen ús. Goefriezen binn'
     Fol lôf oer d'eable stipe
     Fen Fryslâns keatsspil, âldfaers ear'.
     Dat wy 't yet ljeaf ha, mear en mear,
     Is fen gjin freamden skipe.

                        4.

     Wy miene 't goed! (3 kear)
     Giet 't fjochtsjen rimpen en fol fjûr,
     Dochs hâlde w'ús oan 't bounsbistjûr,
     Sa 't dat de wet ornearre.
     Ho fùl de striid, der stoart gjin bloed,
     Is 't kwea portûr, men bliuwt dochs goed.
     Nin rûsje scil men hearre.

                        5.

     Mei 't bounsbistjûr, (3 kear)
     Tsjogg' wy nou nei it keatslân ta;
     Dêr scill' wy nocht en wille ha,
     Oerdiedich ús formeitsje.
     Foarút, to gau, nei 't keatsersfjild;
     't Giet hjoed om d'ear', dat 's mear as jild,
     Foar d'eare scill' wy weitsje!

                        W. ANDRINGA, Leeuwarden.

[Illustratie: WINDERSLIET.]

                        1.

    Kom, keat-sers, 't is dien, nou mei 'n fleur-ri-ge stoet
    Ut 't lân wei nei hos-pes-om ta.
    De priis is for-tsjin-ne, sa ear-lik en goed,
    Elts hat der mei fre-de, men is wol to moed.
    Wy moatt' ek hwat nei-pret yet ha.

    #Refrein:#
    Lok, ke-ning mei dyn ke-nings-priis;
    Lok, jimm' ek, win-ders-ma-ten.
    Mar pas mar op, jimm' wou-nen 't niis:
    Wy komm' wol wer 's to pra-ten
    Oer⁀'e ke-nings-priis.

                        2.

    Mei faendels foarop en mei grien as omtein
    En great op hjar priiswinderssteat,
    Sa gean' se foaroan. Mar al binn' wy nou slein,
    Kom op mar in oar, kear, en dan scill it ein
    Utwize: Wy habb'⁀er oan leard!

          REFREIN: Lok _ensfh._

                        3.

    Rju lok mei de priis, ek mei d'ear' en de krans',
    Jimm' winders op 't keatsen fen hjoed.
    Jimm' wieren de helden, al-d'oaren to mansk.
    Mar letter, foarsiker, dan wikselt de kans,
    Wy ha dan op winnen wol moed.

        REFREIN: Lok _ensfh._

                        4.

    Foar jierren, do drige⁀op ús âldfryske groun
    It keatsen der onder to gean.
    Dat koe net. Do makken goefriezen in boun.
    Sa rûst nou oer Fryslân in sang fier yn 't roun:
    „Us keatsen, 't bliuw' ivich bistean!”

        REFREIN: Lok _ensfh._

                        S. V. D. BURG, Makkum.

FAENDELLIET.

Wize: _O, schitt'rende kleuren_.

    Hwet laitsje dy kleuren fen 't faendel ús tsjin,
    Hja sprekke fen iendracht en macht.
    Hja roppe ús ta 'n striid, yn in eabele sin
    Nei 't keatsen, dêr elkien nei tracht.
    Wy helje forien'ge ús faendel omheech,
    Hjir hellet gjin twadracht it ea wer omleech!

    Hwêr 't faendel syn kleuren, sa skoan en sa swiid,
    Sa helder lit blinke yn it roun,
    Hwêr 't keatsen ús noeget ta 'n eabele striid,
    Der fiele wy op nij ús forboun.
    De krêft, dy steech-fêster de koarde omwynt
    Dy 't ús oan de Leechlânske Keatsboun forbynt,
    Dêrfen bliuwt ús faendel it treflikst symboal!
    Us faendel it treflikst symboal!

    Wij stell' ús nou mei elkoar onder syn kleur
    En romje „Jan Bogtstra”, dy 't skonk.
    Wy hâlde de Leechlânske Keatsboun yn fleur,
    Om 't ljeafde for 't keatsen der blonk.
    Bestrielje, o kleuren, ús mei jimme gloed,
    Jimm' jowe by 't keatsen ús krêften en moed!
    Sa hâlde wij 't faendel mei eare omheech!
    Us faendel mei eare omheech!

                        Y. SCHUITMAKER, Franeker.

In deze kaatszangen ziet men een stukje psychologie van het Friesch
volkskarakter, de eerlijke erkenning van en 't royale huldebetoon aan de
meerderheid van de overwinnaars, maar tevens een vastberaden zich gereed
houden voor den volgenden strijd. Een stukje poëzie van het Friesche
volksleven. Krachtige longen, die deze forsche woorden zingen: nationaal
gevoel, zich uitend in Friesche taal en Friesch tooneelspel tevens.
(Er bestaat in de Friesche tooneelliteratuur een tooneelstuk getiteld:
Sjirk Walles ef de keningspriis fen it keatsen). De toehoorder voelt
zich hier te staan tegenover eigen volksleven met eigen aard, uit oude
tijden, historisch opgroeiend in taal, gewoonte, karakter, spel. Eigen
volksleven, dat misschien op den duur, wel, maar toch langzaam zich zal
assimileeren met wat daar buiten omgaat, dat zeer lang de taal zal
bewaren en liefhebben. Die vasthoudendheid aan 't oude en overgeleverde
is, naast de zeer menschelijke liefde en piëteit voor wat met ons
en onze voorouders is samengegroeid, ook een gevolg van Frieslands
langdurig isolement en eigenaardige hoofdigheid der bewoners. Door den
Ned. Kaatsbond is het aloude balspel in de laatste jaren wel eenigszins
gemoderniseerd, maar met behoud van het typisch Friesche en 't
eigenaardige van 't Friesche volkskarakter.

[Illustratie: C. WERKHOVEN.  TJ. KOOISTRA.

Op het Kaatsterrein te Sneek.—Foto „Revue der Sporten”.]



IV.

Uitlegging van het spel.


Het kaatsspel wordt bij voorkeur gespeeld op een vlak kaal grasveld. Ook
komt in aanmerking een plein, hetzij geplaveid, hetzij ongeplaveid. Bij
een geplaveid plein mogen geen ronde keien het plaveisel vormen, wel
klinkersteenen.

Het perk worde op het kaatsveld liefst zoodanig gelegd, dat de bezetting
er van den wind in den rug heeft, daarbij rekening houdende met den
eisch, dat de zon haar niet hinderlijk in 't gezicht schijne.

       *       *       *       *       *

#Het speelveld:# _Zie de teekening_. Het perk heeft den vorm van een
rechthoek, die 4½ M. breed is. De lengte hangt af van de bekwaamheid
der spelers. Bij spelers van de 1ste categorie is de lengte 18 M.
(Bondsreglement). Evenzoo houden de opslag en de bovenslag verband met
de geoefendheid der spelers, en worden deze lijnen gelegd bij gemeen
overleg. Bekwame spelers slaan op 30 à 32 M., van de perkvoorlijn
gerekend, terwijl de bovenslag gesteld wordt op 40 M. van de
perkvoorlijn (Bondsreglement).

[Illustratie:           ~HET SPEELVELD.~

                           OMHEINING.
     +---------------------------------------------------+
     |                       kwaad                       |
     |                D.---------------.C                |
     |                 |               |                 |
     |                 |               |                 |
     |                 |      1•       |                 |
     |                 |               |                 |
     |          buiten .    Perk       . buiten          |
     |                 |               |                 |
     |                 |      2•       |                 |
     |                 |               |                 |
     |                 |               |                 |
     |     E          A.               .B          G     |
     |-----.---------------------------------------.-----|
     |     ·                 vóór                  ·     |
     |     ·                   ·                   ·     |
     |     ·        •3         ·                   ·     |
   O |     ·                   ·                   ·     | O
   M |     ·                   ·                   ·     | M
   H |     ·  Meetlijn         ·                   ·     | H
   E |     ····················+····················     | E
   I |     ·                   ·                   ·     | I
   N |   k ·                   ·                   · k   | N
   I |   w ·                   ·                   · w   | I
   N |   a ·                   ·       kaats       · a   | N
   G |   a ·                   ·         @         · a   | G
   . |   d ·  Meetlijn         ·                   · d   | .
     |   l ····················+···················· l   |
     |   i ·                   ·         2×        · i   |
     |   j ·                   ·                   · j   |
     |   n ·                   ·                   · n   |
     |     ·                   ·                   ·     |
     |     ·      .-------------------------.      ·     |
     |     ·       2e opslag   ·                   ·     |
     |     ·      .-------------------------.      ·     |
     |     ·       1e opslag   ·                   ·     |
     |     ·                   ·                   ·     |
     |     ·              ×3   ·                   ·     |
     |     ·                   ·                   ·     |
     |     ·                 boven                 ·     |
     | 1M. .---------------------------------------. 1M. |
     |     F                   ·                   H     |
     |                         ·                         |
     |                         · ×1                      |
     |                         ·                         |
     |                         ·                         |
     +---------------------------------------------------+
                           OMHEINING.

ABCD = perk.

BC en AD = buitenlijnen.

AB = voorlijn.

DC = kwaad (perk)

EF en GH = zijkwaad.

Van vóór tot boven = 40 M.

Vóór tot 1e opslag = 32 M.

Tot 2e opslag = 30 M.

Omheining achter boven nog pl. m. 7 M.

Lengte van het perk = 18 M. (speelveld) te zamen pl. m. 65 M. lang en
breed 25 M. à 30 M.

Perkbreedte = 4½ M.

• 1, 2 en 3 zijn de perkspelers.

× 1, 2 en 3 zijn de opslagspelers.]

Bij een wedstrijd zijn nog kwaadlijnen ter zijde van 't speelveld, welke
loopen van de perkvoorlijn tot de bovenslaglijn. Het geheele speelveld
is afgesloten door een omheining, waarachter de toeschouwers zich
opstellen.

Zulks geschiedt om vrij spel te houden. Achter de bovenslaglijn is nog
± 7 M. ruimte, opdat de spelers op den opslag gelegenheid hebben den
uitgeslagen bal terug te slaan.

Het rechthoekig perk heeft vier lijnen (voorlijn—twee buitenlijnen en
de achterkwaadlijn).

Ten einde bij het ontstaan van geschillen over de lengte van den slag
(over het àl of niet voorbijslaan der kaatsen) zoo spoedig mogelijk te
beslissen, worden op het speelveld twee meetlijnen gelegd, resp. 10 M.
afstand van perk en opslag.

Alle lijnen voor het spel noodig moeten op het speelveld _liggen_.

De kwaadlijnen (perk- en zijkwaad) liggen 1 M. van de omheining, opdat
de toeschouwers op behoorlijken afstand van deze lijnen blijven, ter
voorkoming van geschillen.

De drie spelers in het perk vormen het perkpartuur; er staan 2 van de
drie spelers in het perk, de derde maat staat er buiten.

De drie tegenstanders staan bij opslag en bovenslag; ze heeten dan het
opslagpartuur.

Gedurende den strijd wisselen beide parturen bij een bepaalden stand der
partij van perk en opslag.

Een samenstelling der speelmakkers heet een partuur; meestal 3 tegen 3.

       *       *       *       *       *

#Algemeen doel van het spel.# Het opslagpartuur heeft in de eerste
plaats tot taak den bal door _opslaan_ in het _perk_ te drijven en
moet zich verder beijveren om den eventueel _uitgeslagen_ bal door
_terugslaan_ en _keeren_ achter of zoover mogelijk in de richting van
de voorlijn te brengen of te houden.

Het perkpartuur tracht den bal zoover mogelijk in de tegengestelde
richting (naar de bovenlijn) te brengen of te houder en wel door
_uitslaan_, _terugslaan_ en _keeren_.

De spelers van beide parturen mogen elkaar in den kamp niet hinderen.
(Strafpunt Bondsreglement).

       *       *       *       *       *

#Slaan.# Het slaan geschiedt met de flauw gestrekte hand, de vingers
niet gespreid; bij voorkeur bovenhands, daarbij den betrokken arm
zooveel mogelijk gestrekt, opdat de slag krachtig zij en de bal daardoor
een grooten afstand doorloope.

Ofschoon het slaan van den bal na een enkelen stuit geoorloofd is,
verdient het aanbeveling—als men in de gelegenheid is den bal in de
vlucht te bereiken—dien stuit niet af te wachten, aangezien men dan
niet zeker is van de richting, in welke de bal opspringt.

Niet als slaan wordt aangemerkt als het geschiedt:

_a_. met beide handen tegelijk.

_b_. na den tweeden stuit.

_c_. indien tegelijkertijd de hand den grond aanraakt (of het gras).

_d_. indien de bal in aanraking is geweest met de kleeding of met een
ander lichaamsdeel dan de hand.

_e_. indien de bal reeds door een der partuurmakkers is geraakt,
gedurende dezelfde vlucht.

In al deze gevallen wordt zulks als _keeren_ aangemerkt en wordt de bal
beschouwd zich te bevinden op dàt punt, waar de hierboven bedoelde
handeling plaats vond.

       *       *       *       *       *

#Opslaan.# Nadat de spelers hunne plaatsen hebben ingenomen, wordt het
spel geopend met _opslaan_. Hij, die hiermee is belast, de opslager,
plaatst zich, front makende naar het perk, achter de opslaglijn, den
kaatsbal in de linkerhand houdende. (De linksche opslager natuurlijk
houdt den bal in de rechterhand).

Terwijl de bal wordt losgelaten, wordt hij met de rechterhand (of
linker) geslagen (bestemming: perk), zóódat de bal de hand verlaat, als
de opslager op de opslaglijn staat. Deze aanloop, snel en kort (b.v.
3 à 6 passen) heeft tot doel den bal een grootere snelheid te geven.
Hoofddoel is nl. den bal ver en krachtig voort te drijven, opdat hij
zoolang mogelijk zijn levende kracht behoude en het uitslaan bemoeilijkt
wordt.

Hoe gestrekter de baan, welke de bal volgt, des te beter de opslager.
Het opslaan moet geschieden in de lengteas van het speelveld, aangegeven
door twee witte ballen op de opslaglijn.

De opgeslagen bal moet binnen het afgelijnde perk gebracht worden. Is
hij er vóór, of over, of buiten (ook op de lijnen), dan is het een
foutieve slag.

(De bal is vóór, of kwaad, of buiten.)

       *       *       *       *       *

#Uitslaan.# Indien de bal binnen het afgelijnde perk gebracht wordt,
moet de perkbezetting hem _uitslaan_. Zij sla niet, als de bal kwaad,
vóór of buiten is of komt (te roepen: „kwaad”, „vóór”, „buiten”!)
Ingeval zulks wel geschiedt, wordt de bal beschouwd _in_ te zijn. Slaan
de perkmaats den bal niet uit, als hij _in_ is, dan zegt men: „de bal
zit”.

       *       *       *       *       *

#Terugslaan.# Heeft het perkpartuur den opgeslagen bal _uitgeslagen_,
dan tracht het opslagpartuur hem terug te drijven achter de voorlijn
van het perk (EG in de teekening). Gelukt dit, dan zal het perkpartuur
op zijn beurt zich beijveren den bal nogmaals terug te slaan, enz.

       *       *       *       *       *

#Triktrakslag.# Op deze wijze kan een bal zich herhaaldelijk heen en
weer bewegen tusschen perk- en opslagpartuur. Zulke slagen dragen den
naam van triktrakslagen en worden door de toeschouwers uitbundig
toegejuicht, wegens de wisselende kans van den slag.

(Men trekke hieruit niet het besluit, dat zulks het doel is der spelers;
dezen beoogen juist het tegendeel, nl. den bal steeds zooveel mogelijk
_buiten het bereik_ der tegenpartij te brengen).

       *       *       *       *       *

#Keeren.# Is de kaatser niet in staat den bal door terugslaan een
tegengestelde richting te doen volgen, dan tracht men hem althans in
zijn gang te stuiten, door hem te _keeren_, d. i. tegen te houden,
hetgeen met elk lichaamsdeel mag geschieden.

Goed keeren is veel waard en behoort tot de bekwaamheden van den speler,
even goed als het opslaan en het uitslaan.

Het opvangen van den bal in één of beide handen is intusschen niet
geoorloofd, tenzij men hem onmiddellijk op den grond werpt of laat
vallen.

       *       *       *       *       *

#Zitten-boven-kaats.# De tot rust gekomen bal zal zich ten slotte
bevinden:

zitten _a_. achter de voorlijn van 't perk: hij _zit_.

boven _b_. voorbij de bovenlijn: hij is _boven_.

kaats _c_. tusschen voor- en bovenlijn: Er is een _kaats_ (tenzij de
slag diende om een reeds bestaande kaats te beslissen), welke op bedoeld
rustpunt wordt aangeduid door een merkteeken (blokje of steen).

       *       *       *       *       *

~Aanmerken~. Aangezien herhaaldelijk twee kaatsen moeten worden
_aangemerkt_, is het wenschelijk twee verschillende merkteekens, resp.
voor de 1ste en de 2de kaats beschikbaar te hebben.

(1ste kaats: wit blokje; 2de kaats: rood blokje).

#Tellen.# Het tellen geschiedt bij 2 punten tegelijk voor elken
winstslag en wel ten gunste van:

  ~het perkpartuur~:

     _a_. Als de opgeslagen bal is _voor_, _buiten_, _kwaad_.

     _b_. Als de uitgeslagen bal is _boven_.

     _c_. Als de uitgeslagen bal is _voorbij_ de kaats.

  ~het opslagpartuur~:

     _a_. Als de opgeslagen bal _zit_.

     _b_. Als de uitgeslagen bal achter of op de perkvoorlijn
     teruggedreven wordt.

     _c_. Als de uitgeslagen bal _niet_ is voorbij de kaats.

     _d_. Als de uitgeslagen bal kwaad is. (Dat is, als hij over de
     zijkwaadlijnen is geslagen of er op).

       *       *       *       *       *

#Vervallen van de punten.# Acht punten = (4 × 2 p. of 4 winstslagen)
vormen een half spel.

Twee halve spellen maken één spel.

De eenmaal gewonnen halve spellen en spellen blijven bestaan.

Wanneer echter een der parturen een half spel „vol” maakt, vervallen de
„losse” punten der tegenpartij.

Het partuur, dat 3 spel heeft, is winnaar. Soms ook wordt 2 spel
gespeeld. Bij een wedstrijd steeds 3 spel; in bijzondere gevallen kan
daarvan worden afgeweken.

       *       *       *       *       *

#Wisselen.# Bij den aanvang van het spel wordt door het lot bepaald,
welk partuur het eerst den opslag heeft. Daarvoor geldt steeds, dat het
laagste nummer den opslag heeft. Bij een vrije partij wordt daarom door
beide parturen geraden (met on of even b.v.)

Herhaaldelijk wordt echter van perk en opslag gewisseld. Zulks
geschiedt:

_a_. Als een der parturen (of beide) 6 punten _heeft_ (hebben) en er
_ontstaat_ een kaats.

_b_. Als een der parturen 6 punten _krijgt_ en er _is_ een kaats.

_c_. Als geen der parturen 6 punten heeft en er ontstaat een _tweede_
kaats.

       *       *       *       *       *

#Beslissing der kaatsen.# Bij wisseling dient de eerste bal om over de
_eerste_ (c. q. de eenige) kaats te beslissen. Met den tweeden bal moet
op gelijke wijze in zake de tweede kaats—zoo deze bestaat—worden
beslist.

Het perkpartuur, dat pas in het perk is gekomen, tracht den bal voorbij
het merkteeken te slaan. Na de gevallen beslissing der kaatsen wordt
onmiddellijk het betrokken merkteeken weggenomen.

       *       *       *       *       *

#Rolverdeeling der spelers.# _A_. Bij het opslagpartuur.

1ste ~opslager~. Hij, die in het opslaan de meeste bedrevenheid bezit,
treedt als 1ste opslager op (voor best opslaan) en is dus normaal met
bedoelde taak belast. Voor hem geldt de verste opslaglijn.

2de ~opslager~. Een ander partuurmakker is 2de opslager (voor minst
opslaan) en bezigt de kortste opslaglijn.

Als zoodanig moet hij werkzaam zijn:

_a_. Zoodra het perkpartuur een kaats geslagen heeft en nog niet
gewisseld wordt.

_b_. den 1sten opslagbal, direct na de wisseling, indien er nl. 2
kaatsen waren.

De _tweede_ opslager moet dus bij wisseling den bal opslaan bij de
beslissing over de 1ste kaats.

Daarna geeft hij den bal over aan den 1sten opslager, bij de beslissing
over de 2de kaats. Deze houdt den bal, tot weer een kaats geslagen
wordt. Is er bij de wisseling van perk en opslag maar één kaats, dan
heeft de 1ste opslager den bal en houdt hem, totdat er weer een kaats
geslagen wordt.—Wil het opslaan met een der opslagers niet gelukken,
staat hij buiten of voor, dan mag hij den bal aan den derden makker
afstaan.

Overigens stellen de leden van dit partuur zich op naar verkiezing,
daarbij zorgende zich min of meer over het veld te verdeelen.
De praktijk leert welke punten op het speelveld de doelmatigste
opstellingsplaatsen zijn. Die plaats der spelers wisselt echter met
bijna elken slag. Taktiek en overleg der spelers komen hierbij zeer te
stade; het bepaalt mede hun bekwaamheid of betoefdheid in het spel.

       *       *       *       *       *

_B_. Bij het perkpartuur.

Bij een partuurformatie van 3 spelers nemen twee hunner plaats in het
perk; de een vóór (de voorman), de andere achter in het perk (de
achterinsche), daarbij zorgende, dat de voorste den achterste niet het
vrije uitzicht op den opslagbal belemmert.

Wanneer zij een bal hebben uitgeslagen, zijn zij niet meer aan het perk
gebonden, doch mogen zich vrij over het veld bewegen, ten einde den
eventueel teruggeslagen bal te gemoet te loopen, opdat deze nogmaals
door hen geslagen en anders gekeerd kan worden. In het bijzonder rust de
laatstbedoelde taak op den _derden_ makker van het partuur, die buiten
het perk staat en vlugger er bij kan zijn dan zijn perkmakkers. Daarom
moet hij eveneens voortdurend den blik gericht houden op de handelingen
en bewegingen van het opslagpartuur.

De perkmakkers mogen van plaats verwisselen, als dit voor hun spel beter
blijkt; of als het met een dezer spelers niet vlotten wil, kan deze met
den derden makker van rol wisselen.

Om den achterman beter slag op den opslagbal te geven, is het
wenschelijk, dat de voorman ter zijde wijkt buiten het afgelijnde perk.
Blijft hij staan, dan belemmert hij allicht den achterinsche in den
slag. Deze voorman moet goed uit zijn oogen zien, of de snelheid en de
hoogte van den opslagbal van dien aard zijn, dat hij den bal voor zich
moet nemen of dien aan zijn perkmaat moet overlaten.

Een geoefend oog is voor de perkspelers noodzakelijk, om den bal op tijd
te slaan. Ze moeten dit juist weten te bepalen. Slaan zij te _gauw_ of
te _laat_, dan mist de slag zijn effect, wat duidelijk te zien is aan
het resultaat van den slag en de richting, die de uitgeslagen bal neemt.

Bestaat een partuur uit 2 spelers, dan nemen beiden in het perk plaats;
ook moeten ze beiden als opslagers fungeeren.

De sterkste en mooiste partuurformatie is die van 3 tegen 3.—Bij een
formatie van 2 tegen 2, kan het speelveld niet goed bezet worden, om de
uit- of teruggeslagen ballen te treffen.

       *       *       *       *       *

#Onderscheidingsteeken.# Van twee tegen elkaar strijdende parturen wordt
het laagste nummer door een roode sjerp om den middel, een rooden band
om den arm, of een rood strikje op de borst, als het partuur der
_Rooden_ aangeduid.

Het hoogste nummer wordt op dezelfde wijze door wit aangeduid en het
partuur der _Witten_ geheeten.

Bij den aanvang van den strijd vangt het _roode_ partuur den kamp aan
met den _opslag_.

De kleuren bij het kaatsspel zijn dus Rood en Wit. Het _rood_ ziet op
het vuur van den strijd, den moed, terwijl het _wit_ op het smettelooze,
op de reinheid of eerlijkheid van den kamp wijst.

       *       *       *       *       *

#Telegraaf.# Ten einde den stand der partij bij elken slag te kunnen
aangeven, gebruikt men bij het kaatsspel een werktuig, _telegraaf_
geheeten, in hoofdzaak bestaande uit een verticale, draaibare staak,
waaraan horizontale armen, aan welke de _halfspellen_, de _spellen_ en
de _punten_ worden opgehangen, terwijl aan haakjes van den stok bordjes
worden bevestigd, welke de gemaakte _kaatsen_ aangeven.

[Illustratie: DE TELEGRAAF.]

(Er zijn dus drie dwarslatten aan den staak)

De eene helft der telegraaf is _rood_ geschilderd, de andere
helft _wit_. Deze kleuren zijn dus in overeenstemming met het
onderscheidingsteeken der spelers van beide parturen. Eveneens zijn
de bordjes, welke halve spellen en spellen aangeven in deze beide
kleuren geverfd, wat mede het geval is met de dubbele ballen, die
de punten voorstellen.

Gedurende het spel is de witte helft steeds naar den kant der Witten,
de roode helft naar de zijde der Rooden gekeerd. Zoo kunnen de
toeschouwers op elk moment den stand der partij overzien, terwijl
door directe aanteekening van den „telegrafist” geschillen tusschen
de parturen over den stand van de partij worden vermeden.

(Zie de teekening). Aan de haakjes van de onderste lat worden de
_punten_ (dubbele ballen) opgehangen; de middelste lat wijst de _halve
spellen_ der beide parturen aan, terwijl aan de bovenste de gewonnen
_spellen_ worden genoteerd.

De persoon, die de telegraaf bedient, heet _telegrafist_; hij, die de
kaatsen aanmerkt met de blokjes, heet de _aanmerker_.

Stand: _Rood_ heeft, 2½ spel met 4 punten; insgelijks _Wit_. Er zijn 2
kaatsen. De stand der partij is dus gelijk.

       *       *       *       *       *

#Benaming der slagen.#

~Bovenslag~: Een slag, waarbij de bal rollende over de bovenlijn komt,
    heet kortweg een _bovenslag_.

~Victoriaslag~: Komt de bal bij eersten uitslag met de vlucht over de
    bovenlijn, zoo heet de slag een _Victoriaslag_.

~Herculesslag~: Een slag, waarbij de bal bij eersten uitslag met
    de vlucht over het afgesloten speelveld geslagen wordt, heet
    _Herculesslag_.

~Triktrakslag~: Wordt de bal eenige keeren tusschen perk- en
    opslagpartuur heen en weer geslagen, zoo is het een _triktrakslag_.

~Pripper~: Indien de bal laag bij den grond, juist over de voorlijn, of
    voor de voeten van den voorman of in den hoek geslagen wordt, is het
    een _pripper_.

~Vosseslag~: Komt de bal tusschen voorman en achterman in, zoodat hij
    niet of slecht te slaan is, zoo heet de slag een _Vosseslag_.

       *       *       *       *       *

#Bepalingen.# ~Hand~. _a_. De kaatsers mogen alleen spelen met de
onbedekte hand. Indien echter een speler bij 't doorslaan van de hand
zich van een handbedekking wenscht te voorzien, heeft hij deze te
onderwerpen aan de goedkeuring der keurmeesters bij een wedstrijd.

_b_. De ballen mogen alleen geslagen worden met de _hand_, die geacht
wordt op te houden, waar de pols begint. Raken ze den pols of den arm,
zoo is de slag foutief. In het perk is het een verloren slag, op het
speelveld wordt de slag als keeren aangemerkt. Hetzelfde is het geval,
als de bal bij den slag de kleeding van den speler heeft geraakt, of een
ander lichaamsdeel dan de hand.

       *       *       *       *       *

#Kaatscostuum.# Bij de wedstrijden van den Ned. Kaatsbond en zijne
afdeelingen, is het volgende costuum verplichtend:

Lange of korte bovenbroek met Eng. hemd, sportblouse of tricot.

In het kaatsreglement van den Ned. Kaatsbond zijn opgenomen de _regels_
van het spel, de _verplichtingen_ der spelers, enz. (Het is à 10 cts.
verkrijgbaar bij den Bondssecretaris).

[Illustratie: Het Kaatsterrein te Leeuwarden.—Foto „Revue der
Sporten”.]



V.

Beschrijving van eene partij.


_(Voorgestelde loop van het spel)._

We willen, om hierbij zoo duidelijk mogelijk te zijn, twee parturen van
drie spelers tegen elkaar laten kaatsen. (Zie daarom de teekening van
het speelveld). De spelers 1•, 2•, 3• begeven zich bij den aanvang van
den kamp naar het perk; ze zijn de _Witten_. Hun drie tegenstanders 1×,
2×, 3× stellen zich op bij den opslag, ze zijn het partuur der Rooden.
De Rooden ('t laagste nummer) hebben bij den aanvang steeds 't eerst
den _opslag_. In het perk staan 2 uitslagers der Witten, de derde makker
staat er buiten. Van de Rooden heeft 3× den eersten opslag. (Let tevens
op de teekening van de „Telegraaf” en lees vooraf goed „De uitleg van
het spel” hiervoor).

       *       *       *       *       *

De strijd neemt een aanvang. De speler 3× der Rooden neemt den kaatsbal
ter hand, en stelt zich als 1ste opslager achter de 1ste opslaglijn op.
Hij neemt een aanloop, werpt behendig den bal met de linkerhand een
weinig op en drijft hem daarna met de rechter zoo krachtig mogelijk
naar het perk, waar de perkspelers zich schrap hebben gezet, het oog
op den opslager en daarna op den bal gericht. (Deze opslager tracht
zulke krachtige of slechte ballen te geven, dat de perkspelers ze niet
of moeilijk kunnen uitslaan, terwijl dezen den bal over de bovenlijn of
zoo ver mogelijk uit het bereik der tegenstanders trachten te brengen).

De opslagbal vliegt naar het perk. Nu zijn twee gevallen mogelijk.

_A_. De bal bereikt het afgelijnde perk _niet_. (Hij komt terecht vóór
of òp de voorlijn (hij is vóór)—hij valt buiten of òp de zijlijnen (hij
is buiten)—hij wordt óver of òp de kwaadlijn van het perk geslagen (hij
is kwaad).) Het zijn misslagen.

In al deze gevallen is het een verloren slag voor de spelers op den
opslag. Het perkpartuur krijgt 2 punten (dubbele bal) aan de onderste
lat van de telegraaf aan zijn zijde (de Witten).

_B_. De bal bereikt het afgelijnde perk _wel_. Nu kunnen de volgende
gevallen zich voordoen.

1º. De perkspelers slaan den bal _niet_ terug. Hij zit. (Het
opslagpartuur wint nu 2 punten en de telegrafist hangt aan de roode
helft een dubbelen bal op).

2º. Een der perkspelers slaat den bal zoo krachtig, dat het een
bovenslag wordt (de bal wordt geslagen over de bovenlijn; bovenslag,
Victoriaslag of Herculesslag.) Het perkpartuur wint 2 punten.

3º. De spelers in het perk slaan den bal terug, maar de opslagpartij
drijft hem op haar beurt achter de perkvoorlijn terug en de perkmaats
kunnen hem niet weer bemachtigen. Het opslagpartuur heeft nu 2 punten
gemaakt.

4º. Een der perkmakkers slaat den opslagbal terug, maar deze spat
van de hand en komt in de vlucht (vóór de bovenlijn) op of over de
zijkwaadlijnen. Het is voor de tegenstanders een gewonnen slag. Het was
een kwaadslag. Komt de bal _rollende_ of stuitende over de kwaadlijnen,
dan is het geen kwaadslag, maar een gewone uitslagbal.

5º. Een der spelers van het perk slaat den opslagbal terug, maar niet
ver genoeg. Hij wordt door de tegenpartij gekeerd vóór de bovenlijn,
of door haar teruggeslagen, maar niet zoover, dat hij achter de
voorperklijn gedreven wordt.

Na enkele heen- en weerslagen komt de bal tusschen perk en bovenslag tot
rust. Hij _zit_ dus niet (in het perk) en hij is niet _boven_ (achter de
bovenlijn). Geen der parturen heeft dezen slag gewonnen. Het is een nog
onbesliste slag, een _kaats_. De aanmerker plaatst een kaatsblokje bij
dit punt. Nu moet de 2de opslager den bal overnemen (2× bijv.). Dezelfde
gevallen, als hierboven beschreven zijn, kunnen zich nu weer voordoen.

Na enkele slagen moeten Rood en Wit wisselen. Rood gaat naar het perk,
Wit naar den opslag. Deze wisseling geschiedt: met _één_ kaats, als
beide parturen (of een van beide) 6 punten aan de lat hebben (heeft).
Met _twee_ kaatsen, als _geen_ der parturen 6 _punten_ heeft (b.v. Rood
heeft 4 p., Wit 2 p. enz., enz.).

In het half spel, stellen we, staat de partij Rood 4 p., Wit 2 p. en
twee kaatsen. Er wordt dus gewisseld. Er wordt nu eerst gestreden om die
beide kaatsen. Rood (in het perk) moet de ballen _voorbij_ die kaatsen
slaan, om de slagen te winnen. Gelukt dit niet, dan wint Wit (op den
opslag) telkens 2 punten. Wit heeft dan 6 punten en Rood staat nog op
4 punten.

De strijd wordt voortgezet met de opslagballen van Wit. Krijgt Wit nu
ook den volgenden slag, dan heeft het 8 punten, en daarmee het eerste
_halfspel_ gewonnen. Rood _verliest_ nu de behaalde 4 punten en de
strijd om het _tweede_ halfspel vangt aan. Deze strijd geschiedt volgens
dezelfde regels, maar de wisselingen van het spel kunnen natuurlijk
nu weer geheel anders zijn, doch de spelers, die het eerst 4 × [0-0]
hebben bemachtigd, winnen steeds het gespeelde halfspel. Had de
tegenpartij daarbij 3 × [0-0] gewonnen, ze moest deze wederom missen,
daar de winstpunten der tegenstanders altijd daarbij vervallen.

Hoewel het spel dus zeer eenvoudig is, kunnen tal van onderscheidene
slagen zich hierbij voordoen, wat het spel zeer _afwisselend_ maakt.

Het partuur, dat het eerst 3 spellen veroverd heeft, is winnaar.

       *       *       *       *       *

~Opmerking~: De lezers zullen hebben opgemerkt dat de slagen op „gelijk
zes” (Rood en Wit hebben beide 3 × [0-0]) _veege_ slagen zijn, omdat het
eene partuur de gewonnen punten moet verliezen. Bij zulke veege slagen
is de belangstelling onder de toeschouwers op 't hoogst gespannen en de
kaatsers zelf zijn natuurlijk op hun qui vive. Sommige spelers, vooral
de jongere, zijn bij zulke gewichtige slagen een weinig zenuwachtig.
De ervaren kaatser haalt er bij zoo'n veegen slag alles uit, wat hij
kan. Oppervlakkig schijnt het onbillijk, de eenmaal gewonnen punten
weer te verliezen, doch dit vervallen dier punten verhoogt juist de
belangwekkendheid van het spel, de belangstelling van de toeschouwers
en de ambitie der spelers.


_Maximum- en minimumpunten der winnende partij._

_a_. Elk half spel bestaat uit 4 × 2 p. = 8 punten; de geheele partij
uit 3 spellen (6 halve spellen = 6 × 8 p. = 48 punten). Winnen nu bijv.
de _Rooden_ achtereenvolgens de 6 halve spellen, zonder dat de Witten
één halfspel kunnen veroveren, dan heeft Rood met 48 punten gewonnen.
(Minimum).

_b_. Winnen b.v. de Rooden de partij, dan hebben zij vast behaald
6 × 8 p. = 48 punten. Nu kan het zijn, dat ze 5 halve spellen aan
_Wit_ verloren, waarbij zij echter telkens 6 punten verwierven.
De Rooden hebben dan in 't geheel 6 × 8 p. met 5 × 6 p. = 78 p.
gemaakt. (Maximum).

Tusschen deze cijfers varieert dus het behaalde aantal punten der
winnende partij.

Bij de gebruikelijke telwijze kan het nu voorkomen, dat het
_verliezende_ partuur _meer_ punten heeft gemaakt dan het _winnende_.

_c_. Stel b.v. dat Rood achtereenvolgens 5 halve spellen wint van Wit,
zonder dat Wit één slag wint. Rood heeft nu 5 × 8 p. = 40 punten en
Wit 0 punten. Daarop keert de kans ten gunste van Wit. Het bemachtigt
achtereenvolgens alle 6 halve spellen en wint dus met 6 × 8 p. = 48
punten. Nemen we aan, dat Rood hierbij telkens op „gelijk 6” verloor,
dan had Rood in de geheele partij gemaakt 5 × 8 p. met 6 × 6 p. = 76
punten. Wit won nu met 48 tegen Rood 76.

Dit is nu wel het ongunstigste geval; vele gevallen liggen tusschen deze
getallen.

Toen Rood reeds 5 halve spellen had, had Wit nog _niets_, omdat de
gewonnen punten in deze vijf halve spellen voor zijn partuur vervielen;
(het kon ook telkens op „gelijk 6” verloren hebben). Maar Wit houdt den
moed er in, (een goed speler laat vóór den laatsten slag nooit den moed
zakken) wint nu een half spel, strijdt met vuur en.... zegeviert ten
slotte nog. Dergelijke partijen zijn spannend, en de emotie bij de
toeschouwers stijgt bij elk volgend halfspel.

Ze bereikt haar toppunt, wanneer de partij den eindstand heeft van 5
halve spellen gelijk en 6 punten gelijk. Is er dan ook nog eene kaats,
dan moet nu de volgende slag de _beslissende_ zijn.

       *       *       *       *       *

Deze emotie is het grootst bij de partij van den Nederlandschen
kaatsbond, waar de afdeelingen met hare sterkste parturen elkander
den _Mulierprijs_ betwisten. De leden der betrokken vereenigingen
en hun stad- of dorpsgenooten scharen zich om de strijdende parturen
hunner plaatsen Ze leven geheel mede in het spel en schieten bij de
overwinning op hun vrienden toe, om ze geluk te wenschen met de zege.
Terwijl de partijen elkander bekampen, is het onder die duizenden
toeschouwers geen luidruchtig geschreeuw, maar een stille en kalme
aanschouwing van den kamp, soms eene uiting van geestdriftige
toejuiching bij een spannenden of meesterlijken slag. Hier wordt
gestreden niet om de geldprijzen, maar om de _eer_, vandaar dat de
partij van den Ned. Kaatsbond de meest geziene is in de Ned. kaatssport
en het talrijkst bezoek haar ten deel valt. Het is een stukje poëzie te
midden van een fellen kamp—hier wordt meegevoeld, meegeleefd,
meegestreden door al die duizenden.


_Het speelveld van Frieslands jeugd._

Geeft de terreinteekening hiervoor een afbeelding van het speelveld bij
een wedstrijd, de jeugd behelpt zich met een terrein, dat zeer primitief
is ingericht, en in weinige oogenblikken zonder kosten gereed is. (Zie
de teekening hiernaast).

Vol levenslust en moed trekken de knapen naar het groene speelveld.
In een oogenblik zijn de jassen en vesten, de schoenen of klompen
uitgetrokken, de hoeden of petten afgezet. Netjes naast elkaar in
het gelid worden deze kleedingstukken gelegd, om de voorlijn en de
buitenlijnen van het perk te vormen; het perk is gereed.

Ook worden wel eenige steenen opgezocht, op korten afstand naast elkaar
geplaatst om het perk te vormen, terwijl ook pollen gras daarvoor dienst
doen. De opslag en de bovenlijn worden mede aldus gevormd en het spel
kan een aanvang nemen. Bij dit vrije spel zijn geen kwaadlijnen gelegd.
Voor kaatsblokjes fungeeren een paar steenen.

[Illustratie: HET SPEELVELD VAN FRIESLANDS JEUGD.]

      |           |
      |           |
      |           |
      |           |
      |           |
      |   Perk.   |
      |-·········-|


      -···········-  Opslag.

      -···········-  Opslag.


     -·············- Bovenslag.

Gaan de jongens zich op een ongeplaveid plein in stad of dorp vermaken
met den kaatsbal, zoo worden eenige lijnen met een mes getrokken of
met een stuk krijt en in een ommezien is het terrein gereed. Bij een
klinkerplaveisel zijn de spellijnen door roode klinkers aangeduid,
zoodat dit terrein steeds voor het spel gereed ligt.

Jong Friesland viert jaarlijks onder het patronaat van het hoofdbestuur
van den Ned. Kaatsbond een mooi kaatsfeest in het vriendelijk dorp
Wommels, gelegen tusschen Franeker en Bolsward.

De prijzen van deze partij bestaan uit 3 gouden en 3 zilveren horloges,
welke telken jare worden vereerd door jonkvrouwe C. J. de Vos van
Steenwijk, voor enkele jaren inwoonster van Wommels. De leeftijd der
jongens is bepaald van 13–16 jaar, terwijl de parturen uit dezelfde
plaats afkomstig moeten zijn. Zoo is deze partij van Jong Friesland
een Bondspartij in het klein, de kweekschool tevens voor den grooten
Bondswedstrijd.

Groote emotie onder de dorps- en stadgenooten als de beslissende
partijen gespeeld moeten worden. Het geheele publiek leeft mede, gaat
op in de partij, een hoera stijgt op uit de rijen der kaatsmakkers, als
_hun_ dorps- of stadgenooten de schoone Freuleprijzen hebben gewonnen.

Met welk een aandacht volgen de vaders der knapen elken op- of
uitgeslagen bal, tevreden glimlachend als ze vooruitschieten, bedremmeld
kijkende als ze achterop geraken, ze aanmoedigende tot den einde toe,
wetende dat de kans spoedig keeren kan. En wie ze zoo ziet strijden
met moed en volharding, loyaal elkaar straks de hand drukkende, krijgt
eerbied voor de Friesche Spes Patria, voor het schoone ongekunstelde
spel op Frieschen bodem.


_Het Belgisch kaatsen._

Zooals wij in onze historische aanteekeningen reeds opmerkten, werd ook
in België en in Frankrijk sinds overoude tijden gekaatst. De Romeinsche
soldaten zouden het ook daar ingevoerd hebben. De adel beoefende vooral
het spel en in Parijs waren in de 18de eeuw nog vele meesterkaatsers.
Men speelde er voorheen met de bloote hand als bij ons. Later is de
handschoen in gebruik genomen, ook bij de Belgen.

[Illustratie: Kaatsspel te Braine-le-Comte.]

De Fransche revolutie gaf den genadeslag aan het eens zoo bloeiende
kaatsspel. In Parijs werden de kaatsbanen gesloten en in 1825 verdween
daar de laatste. Met het tweede Keizerrijk beproefde men in 1861 het
spel weder te verheffen en werd het in den tuin der Tuilerieën gespeeld
op het prachtig terras der Feuillantijnen. Een tweede poging werd in
1866 gedaan, doch het mocht niet baten. Parijs verloor de ambitie in het
spel der voorouders. In Noord-Frankrijk en in België wordt het echter
nog druk beoefend; het jeu au tamis verdwijnt meer en meer, om het veld
alleen over te laten aan het „Jeu de pelote”.

[Illustratie: HET JEU DE PELOTE (BELGIË).]

                              Outre
     ·-----------------------------------------------------·
      \     •4                  3                  5•     /
        \-----------------------•-----------------------/
          \                 Opslager                  /
          C \               (Livreur)               / e
            o \                                   / d
              r \      1                   2    / r
                d \    •                   •  / o
                  e \                       / C
                      \       Courte      /
                       ·-----------------·
                       |                 |
                      /                   \
                      |                   |
                     /                    \
         * Expert    |  Cordier    Cordier |   * Expert
                    /     1×         2×     \
                    |   gauche      droit   |
                   /                         \
                   |                         |
                  /                           \
                  |        Petit milieu       |
                 /              ×              \   * Expert
                 |              3              |
              e /                               \ C
              d |                               | o
             r /                                 \ r
             o |                                 | d
            C /            Grand milieu           \ e
              |                 ×                 |
             /                  4                  \
    * Expert |                                     |
            /                                       \
            |                                       |
           /                                         \
           |                   Fond                  | * Expert
          /                     ×                     \
          |                     5                     |
         /                                             \
         |                                             |
        /                                               \
       ·-------------------------------------------------·
                               Fond

De teekening, die hierbij gaat, geeft de Belgische benamingen aan.
De Belgen onderscheiden 2 perken, het perk van den opslag en het perk
van den uitslag; het kleine en het groote perk. Een partuur bestaat
uit 5 spelers, die zich in de beide perken ongeveer opstellen, als de
teekening aangeeft.

(De plaats der kaatsers hangt ook hier af van de plaats der kaatsen
en van den slag). De zwaarste plaats in het uitslagperk is het „grand
milieu”, waar de sterkste speler staat. Ook hier heeft men bij 't perk
de benaming vóór—buiten—kwaad.

• 1, 2, 3, 4 en 5 zijn in het opslagperk; × 1, 2, 3, 4 en 5 in het
uitslagperk.

Aan elke zijde van de bovenlijn (outre) zijn seinpalen (vlaggetjes)
geplaatst, om aan te geven of de ballen àl of niet tellen. De
perkspelers zijn voorzien van een leeren handschoen; de livreurs spelen
met de bloote hand.

Aan weerszijden van het perk neemt een marqueur plaats, die de punten
telt. Elke slag is 15 punten. 4 slagen maken 60 punten: dit heet een
_spel_.

De partij wordt gewoonlijk in 13 spellen gespeeld met een rust na
het zevende spel. De kaatsen ontstaan evenals bij het Friesche spel
bij onbesliste ballen; bij het Belgische spel wordt een _kaats_
ook aangemerkt in het _uitslagperk_. Om die kaats te winnen moet de
tegenpartij den bal verder slaan dan het kaatsblokje. Is deze kaats
achter in het perk, dan stellen alle vijf spelers zich op achter
in het perk bij die _kaats_. Deze plaats der kaatsen is het meest
kenmerkende verschil tusschen het Friesche en het Belgische spel.

Bij het Jeu de Pelote moeten alle uitslagballen en ook de
terugslagballen blijven binnen de afgelijnde perken. Worden ze in
de _vlucht_ er over geslagen, dan zijn het verloren slagen voor 't
partuur, dat den slag doet; de tegenpartij maakt daarmee winstpunten.
Bij het Friesche spel is de _terugslag_ over de zijlijnen niet kwaad.

Elk der livreurs slaat een _spel_ op, zoodat alle 5 spelers den
opslag om beurten hebben. Overigens komen de beide spelwijzen veel
met elkaar overeen, zoodat een internationale kamp op beide manieren
mogelijk is. De Belg gebruikt bij den opslag slechts één hand. Zijn
opslag is daardoor bij lange na niet zoo krachtig als die van den
Fries. Daarentegen is zijn uitslag zeer schoon en maakt hij dikwijls
Herculesslagen. Met de krachtige, snelle en _stijve_ ballen der Friezen
is hierop de kans geringer.

Waar _vijf_ tegen _vijf_ spelen is de actie grooter, het veld meer
bezet, wat aan 't oog der toeschouwers meer levendigheid oplevert. Hier
staat tegenover, dat het spel over 't geheel minder krachtig is ten
opzichte van den speler persoonlijk.

Dit is duidelijk merkbaar, als de Friezen en de Belgen tegen elkaar
spelen in parturen van _drie_ tegen _drie_, op Friesche wijze dus. In
plaats van vijf, zooals bij hen, moeten er nu slechts drie het veld
beslaan en het werk in perk en opslag verrichten.

Waar het spel zich daarbij over verscheiden parturen uitstrekt, hebben
de Friezen meer ausdauer, wat natuurlijk een gevolg is van hun
spelwijze.

Elegant in zijn houding, vlug in zijn beweging over het veld, bewegelijk
van aard in het spel, opgewekt in den kamp, wordt de Belgische speler
gaarne op de Friesche kaatsvelden gezien.

In den uitslag over 't geheel sterker dan de Friesche kaatser, is hij
in den opslag verre de mindere, wat hem de partijen tegen de Friezen
gewoonlijk doet verliezen. Ook het verschil in grootte tusschen den
Frieschen en den Belgischen bal is hierbij voorzeker niet zonder
invloed. De ontmoetingen leerden steeds, dat de Friezen in _hun_ spel,
de Belgen in het _Jeu de Pelote_ de sterksten zijn.


#Kaatsbaan (1780).#

Het kaatsen, eene der oudste en der natie eigen lichaamsoefeningen,
was in vroegeren tijd zoo algemeen, dat men in de steden overdekte
en gepriviligeerde kaatsbanen had. In zijn „Historie van Holland”
beschrijft Francq van Berckey zulk eene kaatsbaan en geeft daarbij eene
verklaring van het spel, zooals het omstreeks 1780 in Holland gespeeld
werd.

De kaatsbanen besloegen altoos een vrij groot plein en waren des te
beter, naarmate ze grooter en ruimer waren. De bal, die er _buiten_
geslagen werd, rekende men voor _kwaad_. Als nu nog telde zulk een slag
2 punten voor de tegenpartij.

De lengte en de breedte der baan werd bij afspraak tusschen de partijen
bepaald en hing af van de krachten der spelers. De baan lag steeds voor
het spel gereed, op de wijze dus als bij ons nog op sommige
kaatspleinen.

In de teekening zijn de lijnen AB en CD rollagen op de geplaveide baan.
Men onderscheidde toen 2 perken, uitslag- en opslagperk, zooals nog
heden bij het Belgische Pelotespel en het Fransche „Au tamis”. Een
partuur heette toen een _cabel_. Soms werd gespeeld 6 tegen 6, of ook
wel 4 tegen 4. Het meest echter bestond een cabel uit 3 spelers, wat het
sterkste spel geacht werd, zooals nog thans bij het Friesche spel het
geval is.

     +---------------------------------------------------+
     |                            Dirk                   |
     |                           •                       |
     |                                                   |
     |            Uitslagperk                + _d_       |
     |                                                   |
     |                                                   |
     |                                                   |
     |                                                   |
     |    A                                         B    |
     |    -------------------------------------------    |
     |    ·   •Kees                                 ·    |
     |    ·                          _b_       •    ·    |
     |    ·                           +       Jaap  ·    |
     |    ·                                         ·    |
     |    ·                                         ·    |
     |    ·                                         ·    |
     |    ·         + _a_                           ·    |
     |    ·    Piet                          Leen   ·    |
     |    ·    ×                               ×    ·    |
     |    -------------------------------------------    |
     |    D                                         C    |
     |                                                   |
     |                                                   |
     |                                                   |
     |                                                   |
     |                                                   |
     |                                         + _c_     |
     |                    Opslagperk                     |
     |                                                   |
     |                                 ##                |
     |                              ×  ##                |
     |                            Arie                   |
     |                                                   |
     |                                                   |
     |                                                   |
     +---------------------------------------------------+

Veelal geschiedde een partij bij uitdaging. De uitdagers sneden daartoe
een bal in zooveel kerven, of bijhangende lappen als er uitdagers waren,
legden den gesneden bal bij de baan of staken hem in een beugel bij de
baan vast. Dit heette „balopsteken”. Andere spelers informeerden naar de
opstekers. Vertrouwden ze zich, zoo namen ze den bal af en de partij
begon.

(Deze gewoonte was in mijne jeugd nog in den kaatshoek in zwang, en naar
ik meen, geschiedt zulks op onze kaatspleinen van het platteland nog
wel. De bal wordt bevestigd in een ijzeren beugel aan den voormuur eener
herberg op het kaatsplein. Zij, die de uitdaging aanvaardden, namen den
bal uit den beugel, en maakten te voren een afspraak, om hoeveel geld of
„gelag” de partij gespeeld zou worden).

In het opslagperk der teekening ziet men een zeef afgebeeld, een rond
net van gevlochten snaren, trommelsgewijze gespannen, rustende op 3
pootjes en een weinig schuin van den grond verheven. Aan de zijde der
baan stonden de toeschouwers. Hieruit koos elke cabel een
_aanteekenaar_.

Tot beter begrip van den loop eener partij zullen we de makkers van
den eenen cabel Dirk, Jaap en Kees noemen, die van den tegencabel Arie,
Leen en Piet. Ze staan 3 bij 3 recht tegenover elkaar. Op onze teekening
staat Dirk in het uitslagperk tegenover Arie bij de zeef. Jaap en Kees
staan tegenover Leen en Piet in het middenperk tusschen de rollagen
AB–CD.

       *       *       *       *       *

De partij neemt een aanvang. Arie slaat op, hij steekt de hand met den
bal omhoog en geeft daarmee aan Dirk het sein. Eerst werpt hij den bal
2 à 3 maal op de zeef, om goed te mikken, terwijl de bal op de hoogte
van den bedoelden slag rijst. Hij drijft nu den bal op Dirk aan. Indien
nu Arie, wat bazenwerk is, den bal ver over Dirk heen kan slaan, zoodat
deze hem niet kan inloopen of treffen, dan telt cabel-Arie 2 punten.
De bal is _vrij_, heette het destijds. Kan Arie dit telkens doen, dan
zal hij het spel winnen door zijn _opslag_. (Er was dus toen een vrije
opslag; thans zijn zulke slagen over de achterlijn _kwaadslagen_; het
spel is nu dus meer begrensd).

Doch treft Dirk den bal en drijft hij hem met kracht weer naar Arie, zoo
telt cabel-Dirk 2 punten, indien de tegenpartij den bal niet terugslaat.
Gebeurt het echter, dat Arie den uitslagbal terugkaatst, dan schieten
Jaap en Kees toe om hem terug te drijven, of ook Piet en Leen snellen
toe om den door Dirk geslagen bal terug te kaatsen over lijn AB.

Dit heen- en terugslaan geschiedt zoolang tot de bal blijft liggen,
bijv. bij + _d_ of + _c_. Een slag is gewonnen door cabel-Arie, als de
bal achter lijn AB blijft, door cabel-Dirk, als hij teruggeslagen is
achter lijn CD. Is de bal dus bij + _d_ komen liggen, dan is de slag
voor cabel-Arie; doch bij + _c_ tot rust gekomen is hij voor cabel-Dirk.
Dan riep de winnende partij tot zijn aanteekenaar: „Schrijf!”

Het kan echter ook zijn, dat de bal geslagen wordt of tot rust komt
tusschen de twee perken in, dat is tusschen AB en CD. Dan stelt men
daar ter plaatse een teeken. Dit heet een _kaats_, bijv. bij + _e_.
Heeft Arie of een zijner makkers den bal gekeerd, dan komt hun aanmerker
de kaats aanteekenen. Kaatsen ontstonden toen dus alleen in de ruimte
tusschen de beide perken.

Even als nu werd ook toen bij één of meer kaatsen van perk en opslag
gewisseld. Zou de kaats gewonnen worden, dan moest zij voorbij geslagen
worden over een der lijnen AB of CD en telde de cabel daarvoor 2
punten. Dat Jaap en Kees ter eener, en Piet en Leen ter andere zijde
hierbij een werkzaam aandeel nemen, spreekt vanzelf. Vele malen ging de
bal tusschen de cabels heen en weer. (Triktrakslag).

Gebeurde het echter, dat onder het spelen _om eene kaats_, de bal na
eenige heen- en terugslagen weer terecht kwam tusschen de lijnen AB–CD,
dan was de kaats _onbeslist_ gebleven en ontstond er een _nieuwe kaats_.
Zoo konden er bij den strijd om eene kaats wel eens drie andere kaatsen
gemaakt worden. Om de kaats te _winnen_, moest een der cabels den bal
over lijn AB of CD hebben geslagen.

Bij het slaan van de _eerste_ kaats of van meerdere kaatsen gingen de
cabels wisselen. Dit geschiedde beurtelings, nadat men met de meeste
kunst den opslag zijner tegenpartij afwon. Ook werd elke maat op zijn
beurt opslager, bij het slaan van een kaats. Dus alle _drie_ maats
werden op hun beurt opslager. Dit kon toen, omdat men dikwijls met
meer dan 2 kaatsen verging, zooals hier boven is aangewezen.

Een zeer eigenaardige afwijking van ons tegenwoordig spel was het
volgende. Stel, dat Arie om kaats + _b_ te winnen, den bal naar Dirk
slaat. Deze drijft hem terug, maar Piet pakt hem en werpt hem op zijn
beurt terug. Nu schiet echter Kees toe en deze slaat den bal schuin
over, waarop zijn _eigen_ maat Jaap er op inloopt en den bal terugslaat
tot + _c_ bijv. Doch Leen, die dezen slag voorziet, is achteruit
geloopen en drijft hem over alles heen, zoodat hij bijv. bij + _d_
blijft liggen. Dirk had bij dezen strijd zijne plaats verlaten, en
was meer vooruitgeschoten. De bal vliegt hem nu over. Cabel-Arie won
dus de kaats en riep: „Schrijf”! Bij het tegenwoordige spel mag echter
de bal slechts geslagen worden in _dezelfde_ vlucht door één der
partuurmakkers.

Gewoonlijk bestond toen een partij uit 6 spellen, soms meer, soms
minder. Een spel bevatte meestal 12, soms ook 16 punten. Zulks werd te
voren vastgesteld. Voor elken gewonnen slag werden 2 punten genoteerd.

Zooals uit bovenstaande verklaring blijkt, week het spel der 18de
eeuw in vele opzichten van dat van onzen tijd af, maar stemde in vele
gevallen toch weer met het onze overeen. Het gold toen als een der
vernuftigste en vermakelijkste spelen van dien tijd.

[Illustratie: JAN REITSMA.]

Hier volgen nog een drietal der meest bekende kaatszangen, welke bij de
prijsuitdeelingen der kaatswedstrijden worden aangeheven.


1. ~OAN DE KEATSERS~.

Wize: De Fryske Tael (_Nij Frysk Lieteboek_ No. 2).

    Jimmer wierne de âlde Friezen
      Krêftich, flink en stoer en dreech;
    Dy stoerens moatt' hja net forlieze
      En derom frjeunen mei'noar op it leech!
          Op! oan it keatsen!
        Jimm' bern fen Fryslâns gea!
          Kom! fleurich op!
        Jimm' krij in flinke lea!
              Frjeunen gou,
              Slaen se nou!
        Op it keatsfjild binn' wij bliid!
              Frjeunen gou!
              Slaen se nou!
        Wêz nou flink en krêftich yn 'e striid!

    Lit de wyn den ek mar rûze,
      Krêftich komt yn 't perk de bal;
    Kom, lit it bloed jimm' nou ris brûze,
      Hwent sjoch, wy binne gou _Jan Reitsma's_ al!
          De ballen fleane,
        Hja fleane fier en heech!
          Sjoch Fryslâns soannen,
        Hja binn' stoer en dreech!
          Frjeunen gou! (_ensfh._)

    Slaen nou, keatsers, moaije ballen!
      Lyk as _Greate Hantsje_ alear.
    Al wirde keatsen wol forfallen,
      De krêft forlieze jimme dochs net mear!
          Kom lit se fleane,
        Nei boppen yn 'e loft!
          Flink yn 'e baen!
        En rêst gjin inkeld skoft!
          Frjeunen gou! (_ensfh._)

2. HULDE OAN DE ALD-KEATSERS!

Wize: _„Pietje Puck!”_

      Hwet waerd to Frjentsjer jierren lyn
        Al keatst faek fen kom sa,
      Troch Hessel Brijker, Manne Roek
        Of Piter Alkema.
      En Douwe Mùteltsje, dy al
        Sa'n baes yn 't keatsen wier,
      Dan Grouwe Yme, wolbikind,
        Dy sloech faek einen fier.

                  ~Refrein~:

    For de âlde keatsers klinkt in „Hyp, hoera!”
    Dy stoere Friezen komt ús hulde ta!
        De âlden gyngen foar,
        Wij folgje grif hjar spoar,
        En stypje op nij ús eale keatspartij.

      Greate Hantsje en de Lytse fen de Ryp,
        Haije út de Easterein,
      Mei Willem fen Kubaerd der by,
        Hwet habbe hja wol slein!
      Tsjommearum hie syn Knilles Proast,
        Dy sloech se ek faek in ein.
      Hwêr Dykstra fen Seisbjirrum kaem
        Der waerd ek tige slein.

                  ~Refrein~:

    For de âlde keatsers, _ensfh._

      Klaes Hantsjes to Achlum hâld s' omleech,
        Greate Obe út Arum wei
      Wier op en út ek jimmer klear
        By eltse keatspartij,
      De greate Kúken fen it Bil
        Wier krigel, tûk en tai,
      Ek Piter Bakker fen de Ryp
        Wier ien fen 't echte skaei,

                  ~Refrein~:

    For de âlde keatsers, _ensfh._

[Illustratie: T. GROENDIJK.  SJ. DIJKSTRA.  T. SWART.

Koningspartuur 1909 Ned. Kaatsbond afdeeling „Tjummarum”.]

      Rients Doekles, dy 't fen Peinjum kaem,
        Mei de Rypma's yn petûr,
      Wier mei syn maten yn it spil
        Sa krêftich, sa fol fjûr.
      Klaes Post fen Kimsert en foarâl
        Durk Ynses fen Wynaem,
      Klaes Boarsma en Auke Miedema
        Fen Sweins wierne ek bikwaem.

                  ~Refrein~:

    For de âlde keatsers, _ensfh._

      Wier Arum op Jan Bonnema great,
        De Ryp op Sjirk de Wal,
      Wynaem op 'e Hiddinga's, Pyt en Jan,
        Rients Koopmans ek foaral.
      Dan blonk út Winsum Felkers wer,
        Wier Strûksma—Wommels ear.
      Hein Postma en Rein de Wite stien'
        Yn Surch en Peinjum klear.

                  ~Refrein~:

    For de âlde keatsers, _ensfh._

                        _(Ut „Sjirk Walles”)._

3. FEN DE FRYSKE FAMMEN.

Wize: Yn 'e Snitser Merk (_Ald Frysk Lieteboek_ No. 50).

    De fammen yn 'e keatsershoek
      Binn' gljeon op keatspartijen:
    In pear komme om nei 't spil to sjen,
      De measten om it frijen.
    De keatser is sa rêd,
    It fanke is al sa glêd,
    Dat hja mei 'n inkeld lonkje
    Yn 't ringen lôgjend keatsershert
      In smeuljend ljeafdefonkje
      Ta 'n ljochte laeije set.

    Hja witte dat hja troch dat spil
      Bitùfte feintsjes krije.
    Dêrom mei eltse faem hjir ek
      Sa graech it keatsen lije.
    Mei each en hânnen klear!
    Dit fùget herten gear,
    En, lyk as bij it keatsen,
    Komt stadichoan in nij petûr,
      Dat keatst dan troch oan 't trouwen
      Fol ljeafde en fol fjûr.

    Mar nei it trouwen slacht de man
      Meast „kwea” ynpleats fen „boppe”;
    En 't wyfke wol dan wol ris graech,
      Him út de krite... skoppe.
    En 't ein is: Op it lêst
    Slacht s' op en út „for bêst”!
    De man docht mei for „kearder”,—
    Hy, dy 't as feint sa'n keatser wier.
      Syn wiif slacht alles „boppe,”
    Hij hjit dan min as strie.

                        _(Ut „Sjirk Walles”)._

De nos. 2 en 3 zijn overgenomen uit:

„Sjirk Walles ef de keningspriis fen it keatsen”, toaniel- en sjongstik
fen W. Westra en Y. Schuitmaker, leden fen de keatsklub „Jan Bogtstra”
to Frjentsjer, mei in foarwird fen de hear S. v. d. Burg, de algemiene
skriuwer fen it Selskip for Fryske Tael- en Skriftenkennisse,—útjown by
T. Telenga to Frjentsjer.



      #:: EERVOLLE VERMELDING AMSTERDAM 1908 ::#


                    #~PRAKTISCHE~#
                  #Huis-Bibliotheek#

                   #Geïllustreerd.#

  _Schreber_, Longen-Gymnastiek. 2e druk         35 Ct.
  _Bock_, Eerste Hulp bij Ongelukken             30 „
  _van de Ven_, Amateur Fotograaf. 2e druk       25 „
  _Toepoel_, Physical Culture                    60 „
  Licht-, Lucht- en Zonnebaden                   30 „
  Mijn Aquarium                                  35 „
  De Kleine Briefsteller                         35 „
  De Jonge Schaker                               35 „
  _Broekkamp_, Jonge Dammer                      ƒ 1.25
  _Broekkamp_, Damstudies                        35 Ct.
  _Leefson_, Nieuwste Dansen                     35 „
  Skatspel, handleiding                          50 „
  Billardschool. 2e druk                         35 „
  _Ott_, Rijwiel, inrichting. 2e dr.             25 „
  Levensmagnetisme                               15 „
  Terrarium. _(Ter perse)_                       35 „
  Luchtscheepvaart, populaire beschouwing        30 „


                #Sport-Bibliotheek#
                  #Geïllustreerd.#

                #HANDLEIDING voor:#

           Voetbal-Scheidsrechter      60 Ct.
           Voetbal. 3e druk            25 „
           Lawn Tennis. 2e dr.         30 „
           Lawn Tennis. 3e dr.         ƒ 1.60
           Water-Polo. 2e dr.          30 Ct.
           Cricket                     30 „
           Croquet                     30 „
           Kegelen                     30 „
           Korfbal                     30 „
           Hockey                      30 „
           Hardloopen. 2e dr           30 „
           Roeien                      35 „
           Zeilen                      50 „
           Zwemschool. 2e dr.          35 „
           Droogzwemmen                15 „
           Schermen                    50 „
           Boksen                      35 „
           Worstelen                   60 „
           Schoonrijden                50 „
           Kolven                      50 „
           Rolschaatsenrijden          30 „
           Openluchtspelen             45 „
           Halteren                    35 „
           Skiloopen                   30 „
           Wielrennen                  35 „


     #:: UITGAVEN VAN J. F. VAN DE VEN TE BAARN ::#



  +--------------------------------------------------------+
  |                                                        |
  |              OPMERKINGEN VAN DE BEWERKER:              |
  |                                                        |
  |  De volgende correcties zijn in de tekst aangebracht:  |
  |                                                        |
  |  Bron (B:) — Correctie (C:)                            |
  |                                                        |
  |  B: JAN REITSMA.    JOH. STRUIKSMA,                    |
  |  C: JAN REITSMA.    JOH. STRUIKSMA.                    |
  |  B: later de eerst opengevallen abdij.                 |
  |  C: later de eerst opengevallen abdij.”                |
  |  B: de Spaansche kustprovinciên langs                  |
  |  C: de Spaansche kustprovinciën langs                  |
  |  B: de Polote”, dat met uitzondering                   |
  |  C: de Pelote”, dat met uitzondering                   |
  |  B: zijn gang (in de omstreken                         |
  |  C: zijn gang” (in de omstreken                        |
  |  B: ras krachtdadig bevorderen.” En wanneer            |
  |  C: ras krachtdadig bevorderen. En wanneer             |
  |  B: zilveren eereprijzen te vinden,                    |
  |  C: zilveren eereprijzen te vinden.                    |
  |  B: —Op 't sté fen 't âlde                             |
  |  C: „—Op 't sté fen 't âlde                            |
  |  B: folksspil fen alear.                               |
  |  C: folksspil fen alear.”                              |
  |  B: mei stean en fallen.                               |
  |  C: mei stean en fallen,                               |
  |  B: staal uw kracht in daden,                          |
  |  C: staal uw kracht in daden.                          |
  |  B: 't Is kaet-sers-dei!                               |
  |  C: 't Is keat-sers-dei!                               |
  |  B: oan 't bounsbistjúr,                               |
  |  C: oan 't bounsbistjûr,                               |
  |  B: teekening_. (Het perk heeft den                    |
  |  C: teekening_. Het perk heeft den                     |
  |  B: de 1ste catagorie is de lengte                     |
  |  C: de 1ste categorie is de lengte                     |
  |  B: (bestemming: perk). zóódat de bal                  |
  |  C: (bestemming: perk), zóódat de bal                  |
  |  B: is kwaad). Het zijn misslagen.                     |
  |  C: is kwaad).) Het zijn misslagen.                    |
  |  B: of Herculesslag. Het perkpartuur wint              |
  |  C: of Herculesslag.) Het perkpartuur wint             |
  |  B: neemt een marquer plaats, die                      |
  |  C: neemt een marqueur plaats, die                     |
  |  B: Friezen komt ùs hulde ta!                          |
  |  C: Friezen komt ús hulde ta!                          |
  |                                                        |
  +--------------------------------------------------------+





*** End of this LibraryBlog Digital Book "Het kaatsspel - handleiding met historische aanteekeningen en kaatszangen" ***

Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.



Home