Home
  By Author [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Title [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Language
all Classics books content using ISYS

Download this book: [ ASCII | HTML | PDF ]

Look for this book on Amazon


We have new books nearly every day.
If you would like a news letter once a week or once a month
fill out this form and we will give you a summary of the books for that week or month by email.

Title: Nederlandsch handboek voor roeisport
Author: Rijcken, Frans Eduard Pels, Damsté, Pieter Helbert
Language: Dutch
As this book started as an ASCII text book there are no pictures available.


*** Start of this LibraryBlog Digital Book "Nederlandsch handboek voor roeisport" ***


  +----------------------------------------------------------------+
  |                                                                |
  |                 OPMERKINGEN VAN DE BEWERKER:                   |
  |                                                                |
  | De tekst in dit bestand wordt weergegeven in de originele,     |
  | verouderde spelling. Er is geen poging gedaan de tekst te      |
  | moderniseren.                                                  |
  |                                                                |
  | Bladzijde-nummering is verwijderd. Afgebroken woorden aan het  |
  | einde van de regel zijn stilzwijgend hersteld. Voetnoten zijn  |
  | verplaatst naar het eind van de alinea met de verwijzing.      |
  |                                                                |
  | De in het origineel als cursieve tekst is weergegeven als      |
  | _cursief_. Uitgespatieerde tekst is weergegeven als            |
  | ~uitgespatieerd~.                                              |
  |                                                                |
  | Overduidelijke druk- en spelfouten in het origineel zijn       |
  | gecorrigeerd. Variaties in spelling zijn behouden: met/zonder  |
  | accent, met/zonder koppelteken, met/zonder hoofdletter,        |
  | met/zonder extra spatie). Bij het Kampioenschap van Nederland  |
  | (blz. 33) zijn in de bron geen uitslagen vermeld.              |
  |                                                                |
  | Aan het eind van het boek volgt een overzicht van de           |
  | aangebrachte correcties.                                       |
  |                                                                |
  | De illustraties zijn beschikbaar bij de html-versie van dit    |
  |                                                                |
  +----------------------------------------------------------------+



                         NEDERLANDSCH HANDBOEK

                                  VOOR

                               ROEISPORT.


[Illustratie: „Sans nom” op de Race van 8 Juni, 1884, bij Leiden.]



                              NEDERLANDSCH
                                HANDBOEK
                                  VOOR
                              ~ROEISPORT~

                                  DOOR


                            DR. P. H. DAMSTÉ
                                   EN
                          F. E. PELS RIJCKEN,

             Eereleden van de Leidsche Stud. R. V. „Njord”.


                               AMSTERDAM,
                              ~H. G. BOM.~
                          (Warmoesstraat 35.)



INHOUD.


                                                    Blz.

      VOORREDE.

   I. GESCHIEDKUNDIG OVERZICHT                         1

        Uitslag van wedstrijden                       27

  II. DE BOOT EN HARE ONDERDEELEN                     36

        1. De boot                                    36

        2. Onderdeelen der boot                       41

 III. HET ROEIEN                                      57

        1. Algemeene opmerkingen                      57

        2. De eerste beginselen van de roeikunst      61

        3. Nadere behandeling van sommige punten      74

        4. Het scullen                                93

  IV. HET STUREN EN DE STUURMAN                      102

   V. DE TRAINING                                    109

  VI. DE WEDSTRIJD                                   127



VOORREDE.


Hoezeer wij volkomen bewust waren van het gewicht der taak die wij op
onze schouders laadden, toen wij het voornemen opvatten eene handleiding
voor Roeisport te geven, en dus eenigen schroom gevoelden, vóórdat
wij den arbeid aanvingen, zoo heeft toch de liefde voor den Roeisport
dusdanig bij ons overgewogen, dat wij ons over dien schroom hebben
kunnen heenzetten.

De Engelschen toch hebben hun ~Bradford Woodgate~, de Franschen bezigen
hiervan eene vertaling, in Duitschland verscheen onlangs een nieuwe druk
van ~Silberer~'s „_Handbuch des Rudersport_,“ doch de nederlandsche
roeiers moesten zich met een dier buitenlandsche werkjes behelpen.

Wij weten zelven te goed, dat het boekje, dat wij hierbij aan de
nederlandsche roeiers aanbieden, verre van volledig is en vele gebreken
heeft, dan dat wij ons zouden inbeelden daardoor de zoo lang gevoelde
leemte op voldoende wijze aan te vullen. Maar wij gelooven, dat ook in
deze zaak veel op het doel moet worden gelet.

Immers met eene vertaling van een der vreemde handboeken zouden onze
roeiers al zeer weinig gebaat zijn. Er moet rekening worden gehouden met
toestanden en gewoonten, die bij ons anders zijn dan in den vreemde.

Daarom hebben wij den eersten stap gedaan om, uit eigen ervaring
puttend, eene nederlandsche handleiding samen te stellen.

Het is natuurlijk, dat wij ons daarbij meermalen tot buitenlandsche
schrijvers hebben gewend, en daaraan vele bizonderheden ontleend.

Evenmin zal men ons het recht ontzeggen om dáár, waar wij eene andere
meening dan de hunne waren toegedaan, onze eigenen weg te bewandelen.
Wij hebben steeds onze opinie, waar deze van die anderen verschilt,
uitvoerig verdedigd, zoodat de lezer, na beide zijden gehoord te hebben,
zijne keuze kan vestigen.

Op verschillende plaatsen, maar voornamelijk waar gehandeld wordt over
de boot en hare onderdeelen, hebben wij de engelsche, fransche en
duitsche benamingen, voorzoover wij ze konden te weten komen, gevoegd
achter de nederlandsche, daar het ons voorkwam, dat deze opgave van
eenig nut kan zijn bij de correspondentie met engelsche, fransche en
duitsche bootbouwers.

Overigens hebben wij naar aanleiding van de volgende bladzijden weinig
meer te zeggen. Al roept de lezer, na de vrucht onzer overpeinzingen
te hebben doorloopen, nog niet uit: „_la vie sans canotage est une
absurdité_,“ zoo hopen wij toch door onzen arbeid iets te mogen
bijdragen tot het opwekken van de liefde voor den edelen roeisport
in ons dierbaar vaderland!



[Decoratieve illustratie]



EERSTE HOOFDSTUK.

GESCHIEDKUNDIG OVERZICHT.


Het komt ons voor, dat aan het begin van eene handleiding over de
theorie van het roeien eene korte uiteenzetting van de geschiedenis
dezer schoone lichaamsbeweging niet mag gemist worden.

Hierbij zouden wij echter in het duister rondtasten, zoo wij naar
bronnen gingen zoeken om daaruit het ontstaan en de geleidelijke
ontwikkeling na te gaan; slechts eene dorre, kale vlakte zou zich aan
den navorscher voordoen.

Maar er zijn oasen in die woestijn.

Die oasen zijn de roeiwedstrijden. Deze zijn reeds in oude tijden
zorgvuldig opgeteekend, hetzij als wetenswaardigheden in bestovene
kronieken of als zangen van bewonderende dichters. En zoo kan de
geschiedschrijver, van wedstrijd tot wedstrijd gaande, de vorderingen
opmerken, die in de duistere tusschenruimten zijn gemaakt, en daaruit
zijne gevolgtrekkingen met zekerheid maken.

De wedstrijden dus zijn onze bronnen. Hoe en wanneer nu zijn deze
ingesteld?

Zoodra vele menschen eene kunst gaan beoefenen, zal het niet lang duren
of zij zullen gaan beproeven, wie hunner het daarin wel het verst heeft
gebracht. Eerst zal zulk een proef misschien eens bij toeval worden
genomen, doch weldra vindt de zaak bij meerderen bijval, die door de
begeerte naar eer en roem worden aangetrokken, en alras worden vaste
dagen of feesten voor die proefnemingen vastgesteld.

Zoo ontstonden wedstrijden en zoo ontstonden prijsvragen.

Zoolang dus de menschen reeds geroeid hebben, zoolang bestaan ook reeds
de roeiwedstrijden.

Zonder eenigen grond wordt het roeien door ~Victor Silberer~ in zijn
„_Handbuch des Rudersport_“ „een kind van den nieuweren tijd“ genoemd
en gezegd, dat er geene bewijzen zijn voor de onderstelling, dat reeds
bij de oude volken wedstrijden in het roeien gehouden zijn. Immers
~Virgilius~ schildert in het 5de boek zijner _Aeneis_ een roeiwedstrijd
op meesterlijke wijze, en, wat meer zegt, reeds de grijze ~Homerus~
verkondigt in de _Odyssea_ herhaaldelijk den lof, dien de _Phaeaces_
met de riemen hebben behaald!

Maar het zou ons te ver voeren, de roeikunst van die oude tijden af na
te gaan. Hen, die daarin belangstellen, verwijzen wij naar het werkje
van den franschen ingenieur ~Aug. Jal~: _la flotte de César, Paris,
Didot,_ 1861.

Dezelfde schrijver heeft zich ook door zijne „_Archéologie navale_“
en „_Glossaire nautique_“ verdienstelijk gemaakt ten opzichte van het
zeewezen in de middeleeuwen.

De oudste in Engeland bekende roeiwedstrijd is de sculler-race om
„_Doggett's Coat and Badge_,“ die in 1715 door den tooneelspeler ~Mr.
Thomas Doggett~ werd ingesteld en nog telken jare op den 1sten Augustus
wordt gehouden op de Thames van London-bridge tot Chelsea. Slechts
aan jonge „_watermen_“ (schippers), die hun leertijd juist hebben
uitgediend, is het veroorloofd naar den prijs te dingen. Deze bestaat
uit eene roode jas en zilveren medaille, waaraan door de londensche
visschersvereeniging nog eene som gelds is toegevoegd. Daar slechts
zes roeiers aan den wedstrijd mogen deelnemen, wordt, zoo zich
meerdere mededingers hebben aangemeld, door voorafgaande wedstrijden
(_trial-heats_, _Versuchsrennen_) uitgemaakt, welke zes deze eer waardig
zijn.

Vele wedstrijden, in daarop volgende jaren gehouden, zijn van minder
belang.

Reeds in 1815 vinden wij onderlinge wedstrijden tusschen verschillende
colleges van Oxford vermeld in achtriemsgieken; in Cambridge werd
hierin voor het eerst geroeid in 1826.

Van de ongeveer driehonderd wedstrijden, die jaarlijks in Engeland
gehouden worden, is die in achtriemsgieken tusschen de studenten van
Oxford en Cambridge zeker wel de meest bekende. In 1829 had deze kamp
voor het eerst plaats, en nu wordt reeds sedert eene reeks van jaren
jaarlijks vóór de Paaschvacantie door geheel Engeland met spanning de
dag verwacht, waarop het donkerblauw van Oxford en het lichtblauw van
Cambridge op de 6838 M. lange baan van Putney naar Mortlake op de Thames
naar den prijs zullen dingen. Reeds 43 malen is die strijd gestreden,
waarin Oxford een viertal overwinningen op de tegenpartij vóór heeft.
Aan Cambridge komt echter de eer toe het beste record te hebben behaald
nl. in 1873 (tevens het eerste jaar, waarin de _sliding-seat_ werd
gebruikt), toen de ~Cantabs~ in 19′ 35″ de overwinning behaalden.
Vermelding verdient ook het jaar 1877, waarin de strijd onbeslist bleef,
daar beide booten tegelijkertijd de winning-post bereikten: op eene zoo
lange baan voorwaar eene groote zeldzaamheid!

Een eigenaardig feest vond den 7den April 1881 te London plaats. Men
vierde toen het vijftigste verjaarfeest der _University-race_, waaraan
200 personen deelnamen van de 485, die hetzij als roeiers of als
stuurlieden van 1829 af tot op den feestdag toe aan dien wedstrijd
hadden deelgenomen. Als aandenken aan dien dag hebben de H.H. ~Treherne~
en ~Goldie~ een boek uitgegeven in slechts 250 exemplaren, dat door ~Mr.
W. Spottiswoode~, die in 1845 tot de Oxford-ploeg behoorde, gedrukt is.
Het is van fraaie afbeeldingen voorzien en bevat eene beschrijving, niet
slechts van den feestdag, maar ook van alle _University-races_, die van
1829 tot 1880 hebben plaats gehad. Tevens geeft het een onderhoudend
verhaal van de verdere loopbaan der roeiers. Uit de statistiek blijkt,
dat de sterfte onder de raceroeiers geringer is dan gewoonlijk. Derhalve
de hand aan de riemen, levenslustigen!

Na de _Varsity_ (zooals het volk den Universiteitswedstrijd noemt),
die telken jare het roeiseizoen opent, volgt in belangrijkheid de
_Henley-Royal-Regatta_, in 1839 gesticht. Dit is het grootste nationale
roeifeest in Engeland, dat meerdere dagen duurt en wedstrijden in
allerlei gieken te aanschouwen geeft. Als het gloriepunt geldt echter
steeds de „_race for the diamond challenge sculls_,“ daar de winner
van de gouden, door een grooten diamant verbondene sculls tevens als de
_champion-sculler_ van Europa wordt beschouwd. Verscheidene malen hebben
duitsche en fransche scullers er aan deelgenomen, maar nog nimmer is het
hun mogen gelukken de sculls aan de Engelschen te ontrukken.

Nadat te Henley gebleken is, wie op de korte baan van 2100 M. de beste
sculler is, kan deze eenige dagen daarna op de Thames zijne krachten op
de lange baan beproeven, en wel op den wedstrijd „_for the Wingfield
sculls and the amateur Championship of the Thames_,“ die jaarlijks op
de Putney–Mortlake baan wordt gehouden om een paar zilveren sculls,
welke in 1830 door ~Mr. H. C. Wingfield~ zijn geschonken.

Na aldus de drie belangrijkste wedstrijden in Engeland genoemd te
hebben, willen wij ook over andere landen het een en ander zeggen.
En dan verdient in de eerste plaats Duitschland genoemd te worden,
daar in geen ander land het roeien in de laatste jaren zóó in bloei
is toegenomen als dáár. Het aantal roeivereenigingen wordt nog steeds
grooter, de wedstrijden jaarlijks menigvuldiger, de deelneming
voortdurend drukker.

Dat verschijnsel is te verklaren, wanneer wij zien, hoe personen van
het vorstelijk huis van hunne belangstelling doen blijken door hunne
tegenwoordigheid op wedstrijden, door het uitloven van prijzen en—door
zelven aan den roeisport een werkzaam aandeel te nemen.

Ook komt de eer van dien vooruitgang voor een groot gedeelte toe aan
het in 1883 opgerichte weekblad, de „_Wassersport_“, door ~Carl Otto~
te Berlin uitgegeven. Sedert alle roeivereenigingen van het duitsche
rijk in datzelfde jaar tot den „_Deutschen Ruderverband_“ toetraden en
genoemd blad tot haar officiëel orgaan verklaarden, heeft het steeds
zijne lezers op de hoogte gehouden van alle gewichtige feiten, die op
dat gebied voorvielen, en hoogst belangrijke beschouwingen over het
roeien in zijne kolommen te genieten gegeven. Wij raden dan ook alle
vereenigingen, die op de hoogte willen blijven van den roeisport in het
buitenland, ten zeerste aan om dit blad in het clubgebouw ter lezing te
leggen.

Op overwinningen tegen buitenlanders kunnen de duitsche roeiers zich
niet zeer beroemen. Hoewel zij in ~Achilles Wild~, die reeds drie jaren
„_die Meisterschaft von Deutschland_“ heeft veroverd en haar slechts
ééns door een ongeluk aan een ander heeft moeten afstaan, een goed
sculler bezitten, zoo is deze in Engeland nog steeds verslagen.

Men moet het in de Frankforter R. G. „_Germania_“ toch op prijs stellen,
dat zij de energie hebben zich met de Engelschen te gaan meten. In 1880
dong een achtriems van deze club te Henley mede naar den prijs, in 1881
en 1883 ~Wild~ in de sculling, terwijl in 1884 ~Dr. W. R. Patton~ van
de Cölner R. C. en ~J. Bungert~ van de Mannheimer R. C. hunne krachten
aldaar beproefden. Alles tevergeefs: de _diamond sculls_ zijn in
Engeland gebleven en het eenige succes, waarop de Duitschers zich
beroemen kunnen, is, dat ~Wild~ den champion van Frankrijk, die ook
deelnam, heeft verslagen.

En dat zegt veel: want ~Lein~ heeft zich als sculler een goeden naam
verworven en gedurende acht jaren den titel „_Champion de France_“
gevoerd.

In 1883 nam de _Club Nautique de Gand_ aan verscheidene nummers van den
grooten wedstrijd te Frankfort deel en behaalde bij allen den eersten
prijs.

Jammer is het, dat de haat tegen de Duitschers zich bij de Franschen tot
in den sport heeft vastgeworteld: een paar voorbeelden hiervan willen
wij mededeelen.

Een Berlijner had aan een bootbouwer te Parijs eenige teekeningen
besteld, welke deze in verschillende sportbladen had geadverteerd. In
plaats van de gevraagde platen ontving de Duitscher een brief met de
mededeeling, dat de schrijver als oud-kavallerist dacht deel te nemen
aan het innemen van Berlijn en dan meteen de teekeningen zou
medebrengen.

Eenige jaren geleden lieten twee duitsche scullers zich inschrijven voor
het championnaat van Frankrijk, dat internationaal is. Zij werden echter
door het komitee afgewezen op grond, dat het voor de handelingen van het
plebs van Parijs niet kon instaan bij eene mogelijke overwinning van een
Duitscher.

Wij herhalen het: jammer, dat zelfs de sport onder de politiek lijden
moet!

De Franschen hebben, behalve den wedstrijd om het championnaat, nog
een roeifeest, dat even als de _university-race_ in Engeland, duizende
toeschouwers lokt: dit is de „_match annuel en outrigger à huit
rameurs_“ tusschen de _Rowing Club_ en de _Société Nautique de la
Marne_.

De club, die tegenwoordig in Frankrijk wel het meest van zich doet
hooren, is de _Cercle de l'Aviron_ te Parijs. Jaarlijks ondernemen de
roeiers van die vereeniging tallooze tochten naar België, Italië en
Zwitserland, en hunne jaarverslagen wijzen telken jare geheele lijsten
van overwinningen aan.

Zoo zien wij, dat ook in Frankrijk de roeisport vooruitgaat en in eere
is. Voorwaar een verblijdend verschijnsel, als wij weten, dat aldaar
vroeger het woord „_canotier_“ een scheldnaam was, gelijkstaande met
„_leeglooper_“, „_deugniet_“ en dergelijke lieflijkheden. Dit verhaalt
ons tenminste de schrijver van het werkje, dat den tocht van drie
fransche roeiers door Nederland beschrijft, en dat ieder met genoegen
zal lezen. Het draagt tot titel „_En canot de Douai au Helder_“ en is
in 1880 te Parijs uitgegeven.

In België ziet het er, zoo men de bladen op dat gebied aldaar moet
gelooven, in de roeiwereld tegenwoordig niet zoo rooskleurig uit.
Fransche en nederlandsche ploegen hebben zich in de laatste jaren
herhaaldelijk de meerderen in het roeien betoond op wedstrijden, waaraan
Belgen deelnamen. Maar wat erger is en noodwendig belemmerend op den
vooruitgang van den sport in dat land moet werken: er heerscht tusschen
de vereenigingen geen vriendschappelijke geest; vooral de brusselsche
roeiclubs zijn voortdurend met elkaar op een gespannen voet.

Gent was in de laatste jaren steeds aan het hoofd bij wedstrijden en
hare roeiers waren alom gevreesd, doch ook de _Club Nautique Gantois_
deed in 1885 weinig meer van zich hooren.

Moge daar in dien toestand spoedig verbetering komen! Er zijn althans
mannen genoeg, die zich alle mogelijke moeite geven tot verheffing van
den edelen roeisport.

Eéne zaak is er, die, onzes inziens, zoowel in Frankrijk als in België
een nadeeligen invloed zal uitoefenen. Wij bedoelen de gewoonte, dat
raceroeiers de prijzen, die zij behalen, zelven behouden, daar zij
ook zelven hunne racebooten moeten aanschaffen en voor eigen kosten de
wedstrijden mogen bezoeken. Deze instelling moet slecht werken, daar eer
en onbaatzuchtigheid dikwijls zullen moeten plaats maken voor winstbejag
en hebzucht.

Alles, wat wij tot dusver hebben medegedeeld, betrof slechts amateurs
d. w. z. roeiers, die het roeien slechts uit liefhebberij beoefenen en
er geene broodwinning van maken. Dat is nu wel zeer kort gezegd, maar
toch is er heel wat papier verbruikt, vóórdat men het ééns was over
de definitie; tenminste in landen waar eene grens tusschen amateurs
en professionals of roeiers van beroep noodig was: want in Nederland
bestaat eene zoodanige definitie niet, omdat zij tot nog toe niet
noodig is geweest. Wij laten de definities, die in Engeland, Frankrijk
en Duitschland zijn aangenomen, hier volgen.

_Definition of an Amateur._

     „An amateur oarsman or sculler must be an officer of Her
     Majesty's army or navy or civil service, a member of the liberal
     professions, or of the Universities or Public schools, or of any
     established Boat- or Rowing-Club not containing mechanics or
     professionals; and must not have competed in any competition for
     either a stake, or money, or entrance-fee, or with or against
     a professional for any prize; nor have ever taught, pursued,
     or assisted in the pursuit of athletic exercises of any kind
     as a means of livelihood; nor have ever been employed in or
     about boats or in manual labour; nor be a mechanic, artisan,
     or labourer.“

_Henley Definition. April 8, 1879._

     „No person shall be considered an amateur oarsman or sculler:
     First, who has ever competed in any open competition for a stake,
     money, or entrance fee; secondly, who has ever competed with
     or against a professional for any prize; thirdly, who has ever
     taught, pursued, or assisted in athletic exercises of any kind as
     a means of gaining a livelihood; fourthly, who has been employed
     in or about boats for money or wages; fifthly, is or has been by
     trade or employment, for wages, a mechanic, artisan or labourer.“

_Classification des rameurs._

     „Ne seront admis dans les courses d'amateurs, que les rameurs
     amateurs faisant partie des Sociétés invitées.

     Ne sont pas amateurs:

     1. Les watermen, c'est-à-dire les rameurs, faisant profession de
     courir.

     2. Les rameurs courant ou ayant couru à gages.

     3. Les marins, mariniers, passeurs, pêcheurs par état, gardiens
     de garages, ouvrier constructeurs de bateaux, enfin toutes les
     personnes, tirant leur moyen d'existence d'une façon habituelle
     et continuelle dans les chantiers de construction et sur les
     bateaux.“

_Deutscher Amateur-Begriff._

     „Amateur ist Jeder, der das Rudern nur aus Liebhaberei mit
     eigenen Mitteln betreibt oder betrieben hat und dafür keinerlei
     Vermögensvortheile in Aussicht hat oder hatte, weder als Arbeiter
     seinen Lebensunterhalt lediglich durch seiner Hände-Arbeit
     verdient, noch in irgend einer Weise beim Bootbau beschäftigt
     ist. Wer um Geldpreise startet oder nach dem 1 Januar 1884
     gestartet hat, wird nicht als Amateur betrachtet.“

Wij weten alzoo wat _professionals_ zijn en willen eens nagaan, welke
merkwaardige feiten in Engeland, Amerika en Australië onder hen zijn
voorgevallen. In andere landen namelijk, waar het roeien nog niet door
de lagere standen beoefend wordt, komt het professionalroeien niet voor.
Want de beroemdste professionals zijn grootendeels menschen uit de
volksklasse en worden, wanneer zij het tot zekere hoogte in de kunst
gebracht hebben, meestal door rijke bewonderaars in staat gesteld om
er zich geheel aan te wijden, zoodat men, lezende dat twee personen om
duizend pond sterling geroeid hebben, niet denken moet, dat zij hierbij
zelven deze som op het spel hebben gezet; die gelden zijn dan door de
_backers_ van elke partij bijeengebracht. Zooals hier een sportsman
zijne paarden op een wedren laat loopen, zoo hebben clubs, bestaande uit
rijke Amerikanen, hunne roeiers.

Hierop zijn natuurlijk uitzonderingen: ook amateurs, die het ver hebben
gebracht, worden somtijds professionals, doordien zij zich met andere
beroepsroeiers hebben gemeten.

In Engeland zijn jaarlijks ook voor deze klasse van roeiers bepaalde
wedstrijden, zooals de sedert 1854 bestaande _Thames National Regatta_
en de in 1868 gestichte _Thames Regatta_. Dan zijn er vooral in Amerika
rijke liefhebbers, die dergelijke wedstrijden laten houden: zelfs de
„_Hop Bitters Company_“ heeft reeds meermalen 5000 Dollars voor dat
doel geschonken! Wel een echt amerikaansche manier om reclame te maken,
waartegen de „maandbladen tegen de kwakzalverij“ bezwaarlijk zullen
kunnen concurreeren. Op dezelfde wijze voerde genoemde _Company_ hare
geneesmiddelen in 1879 in Engeland in.

De meeste wedstrijden tusschen professionals hebben plaats tengevolge
van eene uitdaging van een der beide partijen om eene bepaalde som.

Tot 1876 had altijd een Engelschman den titel „_Championsculler of the
World_“ gevoerd, doch in dat jaar werd ~J. H. Sadler~ door den beroemden
Australiër ~E. Trickett~ verslagen, die door deze zege „_the Championship
of the World_“ en 400 £ mede naar zijn vaderland nam.

Deze sculler werd in 1851 te Greenwich aan de Paramatta geboren. In 1875
werd hij „_Champion of Australia_“ en in 1876 bracht een ondernemend en
rijk hotelhouder uit Sidney hem naar Engeland en deed hem daar tegen
den engelschen champion ~Sadler~ in 't strijdperk treden.

Na het aldaar behaalde succes bevocht hij vele nieuwe lauweren, tot hij
in 1879 op de _Sidney-Regatta_, waaraan hij ziek deelnam, door een ander
bekend Australiër ~Laycock~ geslagen werd.

Na zijne herstelling bewees hij dezen echter duidelijk zijne
meerderheid.

Toch zou hij den trotschen titel niet lang meer behouden.

Doch niet meer uit Engeland dreigde voor hem het gevaar: een Amerikaan
zou het zijn, die de eer van „den besten roeier der wereld te bezitten“
van Australië op Canada moest overbrengen.

Deze man was ~Edward Hanlan~.

Hij werd den 12den Juli 1855 te Toronto geboren en behaalde in 1873
zijne eerste overwinning op een match om het „_Amateur Championship in
the Toronto Bay_.“ Hij werd daarop professional. In 1877 daagde ~Wallace
Ross~, de gevierde sculler der United States, alle roeiers van Canada uit
om een match van 5 mijlen met hem te roeien om 1000 dollars. ~Hanlan~ nam
dit aan en won gemakkelijk.

Deze zege, die hem tot „_Champion of Canada_,“ maakte, deed opeens
aller oogen op hem vestigen, zoodat zich te Toronto een _Hanlan-Club_
vormde, die zijne verdere leiding op zich nam. Nu had ~Hanlan~ voor
niets meer te zorgen. De Club sloot alle overeenkomsten voor hem,
zorgde op de mildste wijze voor zijne behoeften, betaalde zijne reis-
en verblijfkosten, gaf hem de beste trainers, kortom, beschouwde hem
als haar dierbaarst kleinood.

In 1878 sloeg hij den New-Yorker sculler ~Plaisted~ om 2000 Doll., dan
~Evan Morris~ om 1000 Doll. en het _Championship_ van geheel Amerika,
daarop nogmaals ~Wallace Ross~ en eindelijk ~Courtney~.

In 1879 ging hij naar Engeland om tegen den engelschen champion ~W.
Elliott~ te roeien.

Daar het er de _Hanlan-Club_ om te doen was zooveel mogelijk geld uit
de zaak te slaan, sloten zij vooraf eene overeenkomst, volgens welke
~Hanlan~ eerst met ~Hawdon~, een engelsch sculler van den tweeden rang,
zou roeien, terwijl de overwinnaar in dezen match zich met ~Elliott~
zou meten. De list gelukte volkomen: de Engelschen, die ~Hanlan~
niet kenden, wedden los en vast op hun champion, en de heeren van de
_Hanlan-Club_, die allen waren overgekomen, namen alle weddenschappen
aan.

Toen ~Hawdon~ met gemak was verslagen, vermoedden de Engelschen nog
niets, daar ~Hanlan~ hierbij zich niet had behoeven in te spannen,
zoodat zij voortgingen met op ~Elliott~ te wedden. Maar daar versloeg
hij op den 16den Juni zonder de minste moeite ook ~Elliott~, waardoor
hij den „_Sportsman Challenge Cup_“ en 400 £ veroverde, benevens het
„_Championship of England_“, en met stroomen vloeide het engelsche goud
in de zakken der Amerikanen.

Bij zijne terugkomst te Toronto werd hij feestelijk ingehaald door eene
deputatie met den burgemeester aan het hoofd, en de burgers schonken hem
een huis van 20,000 Doll.

In 1880 veroverde hij door zijne overwinning op ~Trickett~ het
„_Championship of the World_.“ Deze match had plaats op de Thames en
staat in de annalen van het roeien als een der gewichtigste feiten
opgeteekend. Uit drie werelddeelen stroomden belangstellenden te samen
om den strijd te aanschouwen, en het moet voor de Engelschen een
beschamend gezicht zijn geweest op hunne oude Thames een Amerikaan en
Australiër om den titel te zien strijden, dien vroeger een der hunnen
bezat.

Doch na 1876 hadden de Engelschen, wat het professionalroeien betreft,
zich nooit meer kunnen opheffen.

In 1881 sloeg hij ~Laycock~, die intusschen ~Trickett~ overwonnen had en
het daarom ook tegen ~Hanlan~ meende te kunnen opnemen, met het meeste
gemak en wederom op de Thames.

In 1882 stak hij nogmaals naar Engeland over en versloeg er den
engelschen Champion ~Boyd~ en ~Trickett~ nogmaals.

In 1883 won hij het in Amerika tegen ~Kennedy~, ~W. Ross~ en vele anderen.

In Mei 1884 versloeg hij nogmaals ~Laycock~.

Doch ditzelfde jaar zou noodlottig voor hem worden en zijne gelukszon
zien ondergaan.

Het bericht in de „_Wassersport_“ over zijne nederlaag begon met de
woorden:

    „Es fiel ein Stern herunter
    Aus seiner funkelnden Höh'“

En zoo was het. ~Hanlan~ had eindelijk zijn meester gevonden.

Het was ~William Beach~, die hem op de Paramatta bij Sidney versloeg
om 500 £ en het _Championship of the World_ op den 16den Aug. 1884.
Wel is waar bevocht hij den 7den Febr. 1885 terzelfde plaatse weer de
overwinning tegen den Australiër ~Clifford~ om 1000 £ en gaf daardoor
zijne landgenooten hoop, dat hij ook tegen ~Beach~ bij een tweeden match
zou kunnen stand houden, doch deze verwachting werd niet vervuld. Den
28sten Maart 1885 werd hij wederom door ~Beach~ geslagen, die thans den
_Championtitel_ voert.

~Beach~ is den 6den Sept. 1852 geboren en woont te Dapto, Illawara.
Van beroep is hij smid en gelukkige vader van zes kinderen. Zijn
lichaamskracht moet buitengewoon zijn. Vóór zijn match met ~Hanlan~
had hij de beroemdste scullers van Australië verslagen.

Den 24sten Oct. 1885 leed ~Hanlan~ zijne derde nederlaag op de Hudson.
Thans was het ~John Teemer~, een nog jong en veelbelovend amerikaansch
sculler, die hem overwon.

Daar ~Beach~ niet veel van reizen en trekken schijnt te houden, zullen
~Teemer~ en ~Ross~ wel de helden van het naderend seizoen zijn. Met de
Engelschen behoeven zij althans geen rekening te houden, daar ~Ross~ nog
den 10den Maart 1884 den besten engelschen roeier ~Bubear~ uit Putney
versloeg, dien hij zelfs 10 sekonden had vóórgegeven.

       *       *       *       *       *

Werpen wij thans een blik op ons land.

Op pag. 17 van zijn _Handbuch des Rudersport_ houdt ~V. Silberer~ eene
lange lofrede op de „_Allgemeine Sport-Zeitung_,“ die sedert 1880 te
Weenen het licht ziet, en—waarvan hij zelf uitgever is. Om nu nog niet
eens te spreken van het andere fraais, dat hij er van verhaalt, wil
ik op één volzin wijzen. Van het (dus: zijn) blad sprekend zegt hij:
„_welche heute das erklärte Central-Organ des gesammten Rudersportwesens
in Deutschland, Oesterreich, Holland, Russland und der Schweiz bildet_“.

Wij zijn met den roeisport in twee van deze vijf rijken bekend, en in
Duitschland is het _Central-Organ des gesammten Rudersportwesens_ niet
de _A. Sportzeitung_, maar de _Wassersport_; terwijl Nederland zijn
_Nederlandsche Sport_ heeft. Op de drie overblijvende landen zal dus ook
wel iets af te dingen zijn.

Het eerste nummer der „_Nederlandsche Sport_“ zag den 11den Maart 1882
het licht. Hoewel het aan alle takken van sport is gewijd en stukken
over paardrijden en honden de meeste ruimte gewoonlijk in beslag nemen,
zoo staan hare kolommen toch ook voor de roeiers steeds open; mochten
dezen toch wat meer van deze gastvrijheid gebruik maken!

In de eerste nummers gaf de „_Sport_“ eenige mededeelingen over het
ontstaan der oudste roeivereenigingen in Nederland. Wij ontleenen
daaraan de volgende bizonderheden.

In 1846 werd te Rotterdam onder voorzitterschap van ~Prins Hendrik der
Nederlanden~ „_de Koninklijke Nederlandsche Yacht-Club_“ opgericht,
waarvan ook vele Amsterdammers lid werden. Spoedig ontstond er tusschen
de Rotterdammers, die ~Prins Hendrik~ aan hun hoofd hadden, en de
Amsterdammers geschil, waarop deze laatsten hun ontslag namen. Deze
vereeniging bestaat thans niet meer.

In 1847 werd daarop te Amsterdam „_de Koninklijke Nederlandsche Zeil- en
Roeivereeniging_“ opgericht, waarvan in het volgend jaar ~Koning Willem
II~ het beschermheerschap aanvaardde. Reeds op 30 Sept. 1848 hield deze
vereeniging haar eersten wedstrijd op het IJ.

In 1848 werd de R. en Z. V. „_de Hoop_“ te Amsterdam gesticht, wier
leden in datzelfde jaar den prijs, bestaande uit een door ~Prins
Hendrik~ geschonken beker, wonnen tegen twee rotterdamsche ploegen.
Deze wedstrijd werd den 12den Aug. 1848 te Rotterdam gehouden en is de
eerste giekenwedstrijd in ons land geweest.

In 1851 werd daarop te Rotterdam de Z. en R. V. „_de Maas_“ opgericht.

Het IJ, de Maas en de Amstel waren nu weldra getuigen van vele
wedstrijden tusschen deze beide vereenigingen, wier ploegen binnen
korten tijd ook in België (vooral te Antwerpen en Namen) en in Frankrijk
tallooze overwinningen behaalden.

Toch duurde het lang, voordat nieuwe clubs naast de bestaande verrezen.
Eerst het jaar 1874 gaf aan verscheidene nieuwe vereenigingen tegelijk
het leven; en na dat jaar werd het getal grooter en grooter en neemt
nog jaarlijks toe. Zonderling is het echter dat zij steeds zijn beperkt
gebleven tot het midden van ons land; in het noorden en zuiden wordt het
roeien weinig of niet beoefend.

Vooral op de laatste jaren kunnen de nederlandsche roeiers met trots
terugzien: 1883, 1884 en 1885 zagen daar, waar Nederlanders en vreemden
tegen elkaar kampten, steeds de eersten de zege behalen; jammer alleen,
dat wij, door ons verzet tegen den outrigger, van de engelsche races
kunnen wegblijven.

Ook het inwendige, de verhouding onderling is bij ons beter dan in den
vreemde.

De _Nederlandsche_ Sport bevat geene hatelijke stukken, die door
afgunst zijn in de pen gegeven, geene kleingeestige haarklooverijen,
waardoor verslagene roeiers hunne nederlaag tot eene overwinning
trachten te maken, geene berichten van vijandelijkheden in dezelfde
club.

Onze amateurs zijn ook als roeiers gentlemen.

De _Koninkl. Ned. Zeil- en Roeivereeniging_ wordt dikwijls en terecht
de moeder der nederlandsche roeivereenigingen genoemd. Want niet
alleen is zij de oudste en worden hare jaarlijksche wedstrijden als
de belangrijkste van het seizoen beschouwd, ook in een ander opzicht
betoont zij zich eene zorgzame moeder voor hare kinderen.

Toen in 1885 eene zaak van algemeen belang voor de nederlandsche
roeivereenigingen het gemis aan een gemeenschappelijken band deed
gevoelen, riep zij afgevaardigden van alle clubs tot eene vergadering te
Amsterdam samen; en de zaak werd na onderlinge overweging tot een goed
einde gebracht. Het gold toen de stuurmanskwestie, waarop wij nader
zullen terugkomen.

Deze vergadering had het nut van dergelijke bijeenkomsten zóó duidelijk
doen uitkomen, dat zij nu jaarlijks plaats vindt. Ook op die van
1886 werd een belangrijk voorstel aangenomen: de instelling van een
nederlandsch kampioenschap in single-sculling outrigged.

Nadat dit in principe was besloten, verklaarden zich een twintigtal
heeren bereid om dien wedstrijd, zoowel de leiding als de kosten, geheel
op zich te nemen, en er een schoonen prijs voor uit te loven, die drie
achtereenvolgende jaren moet gewonnen worden alvorens het eigendom te
worden van den overwinnaar.

Zij verbonden er echter de voorwaarde aan, dat de wedstrijd steeds bij
Amsterdam zou plaats vinden en internationaal moest zijn.

Tegen het eerste bestond natuurlijk geen bezwaar. De vergadering
verzocht echter om den wedstrijd althans de eerste keeren slechts voor
nederlandsche scullers open te stellen.

Volgens onze meening ware het beter een wedstrijd om het kampioenschap
van Nederland ook alleen voor Nederlanders te houden. Het doel van eene
dergelijke race is immers: te zien wie van de nederlandsche scullers de
beste is.

Het is daarom onze hoop, dat de milde gevers hiertoe nog mogen
besluiten.

       *       *       *       *       *

Ook ons land heeft sedert eenige jaren zijne universiteitswedstrijden.

In Leiden was in 1874 de Studenten-Roeivereeniging „_Njord_“ opgericht,
en in 1876 zag te Delft de Studenten-Roeivereeniging „_Laga_“ het licht.

In 1878 vond, op eene uitdaging van Leiden, aldaar de eerste wedstrijd
tusschen beide clubs in vierriemsgieken (vaste banken) plaats, die met
de overwinning van Delft eindigde.

In 1880 gaf _Njord_ een internationalen wedstrijd en verbond hieraan
wederom eene race voor Studenten-Roeivereenigingen, waarin Delft
nogmaals met 10 sekonden de zege behaalde.

Bij dezen wedstrijd roeide Delft op sliding-seats, terwijl Leiden ook
eene boot met sliding-seats had, doch de slidings had vastgezet, wijl de
ploeg aan vaste banken de voorkeur gaf.

In 1881 had de wedstrijd te Delft plaats; beide partijen roeiden op
sliding-seats, Delft in eene boot van ~Dossunet~, Leiden in eene van
~Clasper~. Voor de derde maal was Delft de eerste met een voorsprong van
12 seconden.

In 1882 dong ook de inmiddels opgerichte Studenten-Roeivereeniging
„_Triton_“ uit Utrecht mede. De wedstrijd had plaats te Leiden en de
uitslag was, dat Leiden de overwinning behaalde. Delft kwam 35 seconden
later als tweede aan en Utrecht bleef 18 sekonden achter Delft.

In 1883 werd door de drie vereenigingen de „_Nederlandsche
Studentenroeibond_“ opgericht. Het bestuur hiervan bestaat uit zes leden
(van elke vereeniging twee), dat jaarlijks op een onzijdig terrein een
wedstrijd doet houden. Er wordt geroeid in vierriemsgieken, bemand door
de beste roeiers van elke vereeniging. Zoo vond in datzelfde jaar nog
de eerste race van den bond te Oudshoorn plaats op een baan van 3400 M.
met een omvaartsboei op de helft der baan.

Bij de boei was Leiden eenige lengten vóór Utrecht, Utrecht evenveel
vóór Delft, toen er tusschen beide laatsten aanvaring plaats vond,
zoodat Leiden alléén aan de winboei kwam, en den prijs verkreeg. Deze
bestaat uit het eerediploma en vijf gouden medailles, waaraan door ~Mr.
J. Cohen Stuart~, eerelid van _Njord_, jaarlijks een kunstvoorwerp
ter waarde van 100 gulden onder den naam „_Oprichtersprijs_“ wordt
toegevoegd.

In 1884 had de wedstrijd wederom te Oudshoorn plaats. Het bestuur
had nu besloten om er ook races voor seniores in tweeriems- en voor
juniores in vierriems en tweeriems aan toe te voegen om der wille van
het publiek. Het nummer „_Oude vier_“ bleef echter het hoofdnummer,
_de universityrace_. De prijs werd wederom door Leiden behaald, dat
4 sekonden vóór Utrecht en 36 sekonden vóór Delft den winning-post
bereikte.

De baan was even lang als het vorige jaar, maar thans zonder draaiboei.

In 1885 werd de strijd op het Noorder-Spaarne bij Haarlem gestreden. Het
hoofdnummer werd weder op eene rechte baan, die van Spaarndam naar de
stad liep, geroeid en zag Leiden als overwinnaar uit den strijd komen.
Leiden legde de baan 18 sekonden sneller af dan Utrecht en 30 sekonden
sneller dan Delft.

Gedurende de vier laatste jaren bezigden alle drie clubs gieken van
~Dossunet~.

Ook in 1886 is besloten den wedstrijd ter zelfder plaatse te houden, die
daarvoor dan ook alle voordeelen aanbiedt.

Hoewel de drie clubs natuurlijk ook op andere wedstrijden meermalen
hunne krachten hebben gemeten, zullen wij dezen, evenmin als de
bijnummers op de universiteitswedstrijden, hier opsommen, daar het
ons slechts te doen is om in 't kort na te gaan de resultaten van de
nederlandsche „_Varsity_.“

Moge zij weldra evenveel belangstelling in Nederland ondervinden als de
Oxford-Cambridge race in Engeland geniet; en het lichtblauw van Leiden,
het rood van Delft, het donkerblauw van Utrecht op het jaarlijksche
roeifeest de borst sieren van duizenden en duizenden van belangstellende
toeschouwers! Dat zij zoo!

[Decoratieve illustratie]


                        UITSLAG VAN WEDSTRIJDEN,
              die in het eerste hoofdstuk zijn besproken.


Oxford and Cambridge Eight-Oared Race.

De baan was in 1829 te Henley, in 1836 tot en met 1842 van Westminster
naar Putney, daarna van Putney naar Mortlake.

  Jaar.    Overwinnaar.     Tijd.    Gewonnen met

  1829     Oxford          14′ 30″    gemakkelijk.
  1836     Cambridge       36′           1′
  1839     Cambridge       31′           1′ 45″
  1840     Cambridge       26′ 30″       ⅔ L.
  1841     Cambridge       32′ 30″       1′ 4″
  1842     Oxford          30′ 45″      13″
  1845     Cambridge       23′ 30″      30″
  1846[1]  Cambridge       21′ 5″        2 L.
  1848     Cambridge       22′           3 L.
  1849     Oxford           —        aanvaring.
  1852     Oxford          21′ 36″      27″
  1854     Oxford          25′ 29″      11″
  1856     Cambridge       25′ 50″       ½ L.
  1857     Oxford          22′ 50″      35″
  1858     Cambridge       21′ 23″      22″
  1859     Oxford          24′ 30″    C. gezonken.
  1860     Cambridge       26′           1 L.
  1861     Oxford          23′ 27″      48″
  1862     Oxford          24′ 40″      30″
  1863     Oxford          23′ 5″       42″
  1864     Oxford          21′ 48″      23″
  1865     Oxford          21′ 23″      13″
  1866     Oxford          25′ 48″      15″
  1867     Oxford          22′ 40″       ½ L.
  1868     Oxford          21′           6 L.
  1869     Oxford          20′ 20″       5 L.
  1870     Cambridge       22′ 33″       1 L.
  1871     Cambridge       23′ 5″        1 L.
  1872     Cambridge       21′ 16″       2 L.
  1873[2]  Cambridge       19′ 35″       3 L.
  1874     Cambridge       22′ 39″       3 L.
  1875     Oxford          22′ 2″       10 L.
  1876     Cambridge       20′ 20″       8 L.
  1877     dead heat       24′ 8″
  1878     Oxford          22′ 15″      10 L.
  1879     Cambridge       21′ 18″       4 L.
  1880     Oxford          21′ 23″       4 L.
  1881     Oxford          21′ 51″       3 L.
  1882     Oxford          20′ 12″       ¼ L.
  1883     Oxford        gemakkelijk     3 L.
  1884     Cambridge       21′ 39″       3 L.
  1885     Oxford          21′ 36″       3 L.
  1886     Cambridge       22′ 39″       ½ L.

[1] Voor den eersten keer in outriggers.

[2] Voor den eersten keer met sliding-seats.


Henley-on-Thames Royal Regatta

_Diamond Challenge Sculls, for Scullers._

  Jaar.            Winner.                               Tijd.

  1844    Bumpsted, Seullers's Club, London             10′ 32″
  1845    Wallace, Leander                              10′ 30″
  1846    Moon, Magdalen Coll., Oxford.
  1847    Maule, First Trinity, Cambridge               10′ 45″
  1848    Bagshawe, Third Trin. Cambridge.
  1849    T. R. Bone, London.
  1850    T. R. Bone, Meteor C., London.
  1851    E. G. Peacock, Thames C., London.
  1852    E. Macnaghten, First Trin., Cambridge.
  1853    Rippingall, Peterhouse, Cambridge             10′  2″
  1854    H. H. Playford, Wandle C., London.
  1855    A. A. Casamajor, Argonauts C., London.
  1856    A. A. Casamajor, Argonauts C., London          9′ 27″
  1857    A. A. Casamajor, London R. C.
  1858    A. A. Casamajor, London R. C.
  1859    E. D. Brickwood, Richmond                     10′
  1860    H. H. Playford, London R. C.                  12′  8″
  1861    A. A. Casamajor, London R. C.                 10′  4″
  1862    E. D. Brickwood, Richmond                     10′ 40″
  1863    C. B. Lawes, Third Trin., Cambridge            9′ 43″
  1864    W. B. Woodgate, Brasenose Coll., Oxford       10′  3″
  1865    E. B. Michell, Magdalen Coll., Oxford          9′ 11″
  1866    E. B. Michell, Magdalen Coll., Oxford          9′ 55″
  1867    W. C. Crofts, Brasenose Coll., Oxford         10′  2″
  1868    W. Stout, London R. C.                         9′  6″
  1869    W. C. Crofts, Brasenose Coll., Oxford          9′ 56″
  1870    J. B. Close, First Trinity, Cambridge          9′ 43″
  1871    W. Fawcus, Tynemouth R. C.                    10′  9″
  1872    C. C. Knollys, Magdalen Coll., Oxford         10′ 48″
  1873    A. C. Dicker, St. John's Coll., Cambridge      9′ 45″
  1874    A. C. Dicker, St. John's Coll., Cambridge     10′ 50″
  1875    A. C. Dicker, Lady Margaret Club               9′ 15″
  1876    F. L. Playford, London R. C.                   9′ 28″
  1877    T. C. Edwards-Moss, Brasenose Coll., Oxford   10′ 20″
  1878    T. C. Edwards-Moss, Brasenose Coll., Oxford    9′ 37″
  1879    J. Lowndes, Hertford Coll., Oxford            12′ 13″
  1880    J. Lowndes, Hertford Coll., Oxford             9′ 10″
  1881    J. Lowndes, Hertford Coll., Oxford             9′ 28″
  1882    J. Lowndes, Jesus Coll., Cambridge            11′ 43″
  1883    J. Lowndes, Kingston R. C.                    10′  2″
  1884    W. S. Unwin, Magdalen Coll., Oxford            9′ 40″
  1885    W. S. Unwin.


Wingfield Sculls

_and the Championship of the Thames._

  Baan van 1830–1849 Westminster–Putney,
           1849–1861 Putney–Kew,
           1861 Putney–Mortlake.

  1830        J. H. Bayford.
  1831        C. Lewis.
  1832        A. A. Julius.
  1833        C. Lewis.
  1834 en 35  A. A. Julius.
  1836        H. Wood.
  1837        P. Colquhoun.
  1838        H. Wood.
  1839        H. Chapman.
  1840 en 41  T. L. Jenkins.
  1842 en 43  H. Chapman.
  1844        T. B. Bumpsted.
  1845        H. Chapman.
  1846        C. Russell.
  1847 en 48  J. R. L. Walmisley.
  1849        F. Playford.
  1850 en 51  T. R. Bone.
  1852        E. G. Peacock.
  1853        J. Paine.
  1854        H. H. Playford.
  1855–60     A. A. Casamajor.
  1861        E. D. Brikwood       29′
  1862        W. B. Woodgate       27′
  1863        J. E. Parker         25′
  1864        W. B. Woodgate       25′ 35″
  1865        E. B. Lawes          27′  4″
  1866        E. B. Michell        27′ 26″
  1867        W. B. Woodgate.
  1868        W. Stout             26′ 52″
  1869 en 70  A. de L. Long.
  1871        W. Fawcus            26′ 13″
  1872        C. C. Knollys        28′ 30″
  1873 en 74  A. C. Dicker         24′ 40″ en 25′ 45″
  1875–79     F. L. Playford       24′ 41″
  1880        A. Payne             24′  2″
  1881        J. Lowndes           25′ 13″
  1882        A. Payne             27′ 40″
  1883        J. Lowndes.
  1884 en 85  W. S. Unwin          24′ 12″


Championnat de France.

  1853 tot 1856        Frédéric Lowe.
  1857 tot 1861        Louis Armet.
  1862                 Edmond Gamby.
  1863                 Louis Huot.
  1864–1867            Eug. Frébault.
  1868, 69, 71 tot 75  Rég. Gesling.
  1876 tot 1883        Alex. Lein.
  1884                 A. d'Hautefeuille.
  1885                 Louis Bidauld.


Match annuel

_entre le Rowing-Club et la Société Nautique de la Marne_.

                           gewonnen met
  1880  Rowing Club          41″
  1881  Rowing Club          45″
  1882  S. N. de la Marne    37″
  1883  S. N. de la Marne    20″
  1884  Rowing Club          44″
  1885  Rowing Club           5 L.


Meisterschaft von Deutschland.

  1882  Achilles Wild,  Frankfurter R. G. „Germania“
  1883  J. Bungert,     Mannheimer R. C.
  1884  Achilles Wild,  Frankfurter R. G. „Germania“
  1885  Achilles Wild,  Frankfurter R. G. „Germania“


Championnat de Belgique.

  1874  Alfr. Vidrequin,  Bruxelles.
  1875  Aug. Bartholomé,     „
  1876  Hector Donies,       „
  1877  Hector Donies,       „
  1878  Hector Donies,       „
  1879  Hector Donies,       „
  1880  Josef Polak,         „
  1881  H. Werlemann,        „
  1882  Joseph Polak,        „
  1883  M. Chaudoir,       Liège.
  1884  Trasenster,          „
  1885  M. Chaudoir,         „


NEDERLAND.


Universiteitswedstrijd.

  Jaar. Overwinnaar.        Plaats.          Gewonnen met:

  1878    Delft,     op den Rijn bij Leiden  gew. m. ?
  1880    Delft,     op den Rijn bij Leiden   „   „  10″
  1881    Delft,     op de Schie bij Delft    „   „  12″
  1882    Leiden,    op den Rijn bij Leiden   „   „  35″ vóór Delft,
                                                     53″ vóór Utrecht.
  1883    Leiden,    Oudshoorn, aanvaring van Delft en Utrecht.
  1884    Leiden,    Oudshoorn               gew. m.  4″ vóór Utrecht,
                                                     36″ vóór Delft.
  1885    Leiden,    Haarlem                  „   „  18″ vóór Utrecht,
                                                     30″ vóór Delft.


Kampioenschap van Nederland.


_Matches of Professionals for the Championship._

P. M. = Putney–Mortlake.

De tusschen haakjes geplaatste naam is die van den overwonnene.

 1831 (9 Sept.)  C. Campbell (C. Williams).
 1846 (19 Aug.)  R. Coombes (C. Campbell) P. M.     26′ 15″
 1852 (24 Mei)   T. Cole (R. Coombes) P. M.         26′ 15″
 1854 (20 Nov.)  J. Messenger (T. Cole) P. M.       24′ 25″
 1857 (12 Mei)   H. Kelley (J. Messenger) P. M.     24′ 30″
 1859 (25 Sept.) R. Chambers (H. Kelley) P. M.      25′ 25″
 1865 (8 Aug.)   H. Kelley (R. Chambers) P. M.      23′ 26″
 1866 (22 Nov.)  R. Chambers (J. Sadler) P. M.      25′  4″
 1867 (6 Mei)    H. Kelley (R. Chambers) op de Tyne 31′ 47″
 1868 (17 Nov.)  J. Renforth (H. Kelley) P. M.      23′ 15″
 1874 (17 April) J. H. Sadler (E. Bagnall) P. M.    24′ 15″
 1875 (15 Nov.)  J. H. Sadler (R. W. Boyd) P. M.    28′  5″
 1876 (27 Juni)  E. Trickett (J. H. Sadler) P. M.   24′ 45″
 1877 (19 Maart) R. W. Boyd (W. Nicholsen)
                           op de Tyne               25′ 40″
 1877 (28 Mei)   R. W. Boyd (J. Higgins) P. M.      28′ 24″
 1877 (8 Oct.)   J. Higgins (R. W. Boyd) P. M.      24′ 10″
 1878 (14 Jan.)  J. Higgins (R. W. Boyd) op de Tyne  foul.
 1878 (3 Juni)   J. Higgins (W. Elliott) P. M.      24′ 38″
 1878 (17 Sept.) W. Elliot (R. W. Boyd) P. M.        foul.
 1879 (17 Febr.) W. Elliot (J. Higgins) op de Tyne  22′  1″
 1879 (16 Juni)  E. Hanlan (W. Elliot) op de Tyne   21′ 21″
 1880 (15 Nov.)  E. Hanlan (E. Trickett) P. M.      26′ 12″
 1881 (14 Febr.) E. Hanlan (E. C. Laycock) P. M.    25′ 41″
 1882 (3 April)  E. Hanlan (R. W. Boyd) op de Tyne  21′ 25″
 1882 (1 Mei)    E. Hanlan (E. Trickett) P. M.      28′
 1883 (31 Mei)   E. Hanlan (J. L. Kennedy)
                           Point of Pines Canada    m. 15 L.
 1883 (18 Juli)  E. Hanlan (W. Ross)
                           Lawrence River U. S.     m. 20 L.
 1884 (22 Mei)   E. Hanlan (E. C. Laycock)
                           Melbourne Nep.           m. ½ L. in 22′ 45″
 1884 (16 Aug.)  W. Beach (E. Hanlan) Paramatta     m. 6 L. in 20′ 29″
 1885 (7 Febr.)  E. Hanlan (Clifford) Paramatta     m. 7 L.
 1885 (28 Maart) W. Beach (E. Hanlan) Paramatta     m. 10 L. in 22′ 51″
 1885 (24 Oct.)  J. Teemer (E. Hanlan) Hudson Riv.  22′ 11″

[Decoratieve illustratie]



[Decoratieve illustratie]



TWEEDE HOOFDSTUK.

DE BOOT EN HARE ONDERDEELEN.


§ 1. _De Boot._

De booten worden in twee hoofdgroepen verdeeld: _outrigged-_ en
_inriggedbooten_.

Bij ons te lande wordt bijna uitsluitend de laatste soort gebezigd, om
welke reden wij daaraan het meest onze aandacht zullen wijden.

Daar echter de veranderingen en verbeteringen aan de _outriggedbooten_
ook op die der tweede soort grooten invloed hebben uitgeoefend, zullen
wij vooraf eene korte beschrijving van _outriggedbooten_ geven. De
snelheid eener boot is afhankelijk van twee hoofdfactoren, n.l. hare
breedte en de lengte van den hefboom des riems. De uitvinding van den
outrigger nu is de eenvoudige oplossing van het probleem: de lengte van
den hefboom onafhankelijk te maken van de breedte der boot, m. a. w.
de boot smaller te kunnen maken, zonder dat het daarbij noodig is den
hefboom te verkorten. ~H. Clasper~ van New-Castle on Tyne heeft in 1841
deze vraag opgelost door de dollen, in plaats van op het boord, buiten
de boot op een uitstekend ijzeren toestel aan te brengen.

Naar dit toestel nu, dat den naam _outrigger_ draagt, worden ook de
booten, die er mede voorzien zijn, _outriggers_ genoemd.

Zij hebben in Amerika en Engeland de oudere bootsoorten op wedstrijden
geheel verdrongen, zijn in Duitschland reeds overal ingevoerd en
beginnen ook in Frankrijk en België het burgerrecht te verkrijgen.
In Nederland is tot nog toe de _single-sculling_ de eenige
vertegenwoordiger van de _outriggers_ op wedstrijden.

Daar _outriggers_, die voor wedstrijden gebruikt worden, gewoonlijk niet
meer dan een paar centimeter boven het water uitsteken, zijn zij met taf
overdekt, uitgezonderd het gedeelte waarin de roeiers zitten. Dit wordt
door eene kleine verhooging der boorden, het _waschboord_ genaamd, tegen
het binnenslaan der golven beveiligd.

Bij _inrigged-_ of _rowlockboats_ (_yole-gigs_, _Dollenboote_), bij ons
kortweg _gieken_ geheeten, zijn de dollen niet op outriggers, maar op de
boorden aangebracht.

De _giek_ is breeder en hooger dan de _outriggers_; breeder, omdat geen
outrigger hierin de lengte van den hefboom onafhankelijk maakt van de
breedte der boot; hooger, omdat zij niet overdekt zijn. Doordat echter
de roeiers niet in het midden der boot, maar tegen de boorden zitten,
kan hierdoor de hefboom weer langer zijn.

Hoewel, zooals reeds gezegd is, in vele landen op wedstrijden door
den _outrigger_ verdrongen, zal toch ook daar de _giek_ steeds
moeten blijven bestaan voor het oefenen van beginners; want om in een
_outrigger_ te kunnen gaan roeien moet men het tot zekere hoogte in de
kunst gebracht hebben. Bij ons wordt de _giek_ nog altijd op wedstrijden
gebruikt, doch voorzien van allerlei veranderingen en verbeteringen, die
in Engeland in verloop van tijd aan de _outriggers_ werden aangebracht.
Zoo ziet een _racegiek_ (_yole-gig de course_, _Dollenrennboot_), die
men tegenwoordig van fransche of duitsche bootbouwers ontvangt, er
geheel anders uit dan eene echte, oude engelsche _inriggedracingboat_;
de sliding-seat is er in aangebracht, de oude houten dollen zijn door
_swiveling-rowlocks_ vervangen, en deze staan niet meer op het boord,
doch op een naar buiten stekend, op het boord aangebracht stuk hout,
zoodat het eigenlijk geen _inriggers_ meer zijn. En nog worden
er jaarlijks nieuwe veranderingen in aangebracht en worden onze
vereenigingen daardoor jaar op jaar gedwongen zich nieuwe booten aan te
schaffen, zoo zij ten minste op wedstrijden niet door haar materiaal
aan de tegenpartij een voordeel willen verschaffen; en de bootbouwers
wrijven zich de handen van plezier en worden steeds scherpzinniger in
het uitvinden van „_innovations_“; want elke nieuwigheid heeft nieuwe
bestellingen tengevolge.

Hiertegenover staat, dat wij, de _outriggers_ op onze wedstrijden
invoerende, onze vereenigingen vele kosten zouden besparen, daar het
model van een _outrigger_ niet telkens verandert.

Maar het grootste voordeel zou zijn, dat wij ook met de Engelschen, tot
dusver de eersten onder de amateurs, onze krachten zouden kunnen meten,
terwijl wij nu met onze _gieken_ op het vasteland kunnen blijven.

Waarom niet flink en doortastend terstond de _outriggers_ ingevoerd in
plaats van krampachtig aan onze _inriggers_ vast te houden, die toch
eigenlijk geen _inriggers_ meer zijn?

Wij stellen met onze hybridische _gieken_ nog ééns de uitvinding van den
_outrigger_ voor.

Immers men verhaalt, dat ook de eerste _outrigger_ slechts een houten
toestel was om de dollen naar buiten te brengen, en dat ~Clasper~ hierop
het denkbeeld heeft opgevat om dit toestel te verlengen en uit ijzeren
stangen te vervaardigen. En dat was in 1841!

Ook bij onze naburen, de Belgen, is de _outrigger_ zeer koel ontvangen
en slechts op enkele „_courses pour embarcations de construction libre_“
verschenen. Toch vindt hij daar ijverige verdedigers, getuige het
jaarverslag over 1885 van de _Cercle des Régates_ te Brussel, waarin men
leest: „Depuis longtemps les sociétés des pays voisins nous ont devancés
dans cette voie, et il est réellement fâcheux qu'en Belgique certains
cercles persistent dans leurs anciens errements.“

Zoowel _outriggers_ als _inriggers_ ontvangen naar het aantal roeiers,
waarvoor zij bestemd zijn, hun naam. Zoo heet eene boot voor 8, 6, 4
of 2 roeiers een _achtriems_ (_eight-oar_, _gig à huit rameurs_,
_Achtriemer_), _zesriems_, _vierriems_ of _tweeriems_ (_pair-oar_).

Wanneer de roeier slechts één riem hanteert, zoo heet deze _oar_
(_aviron de pointe_); roeit hij echter met twee riemen, dan worden deze
_sculls_ (_avirons de couple_) genoemd, de roeier is dan een _sculler_
en de boot een _scullingboat_.

Een boot, die slechts voor één roeier bestemd is, heet daarom
_single-scullingboat_.

Ook komen wel booten voor, die voor meerdere scullers zijn ingericht.

Booten, die door meerdere roeiers worden voortbewogen, hebben gewoonlijk
een stuurman.

In Amerika en Engeland worden echter _vierriemsoutriggers_ meestal—en
_tweeriemsoutriggers_ (_pairoars_) altijd door een der roeiers gestuurd.

De tegenwoordige _single sculling outrigger_, waarin alom om het
„_championship_“ geroeid wordt, draagt in België en Frankrijk algemeen
den naam van _skiff_, waaronder vroeger een geheel ander vaartuig werd
verstaan. Toen was het een korte, zware en wijde boot, die eenigszins
het model van eene _wherry_ had.

De _wherry_ was vóór twintig jaren de meest voorkomende boot op de
Thames. Zij gelijkt op een _giek_, maar is zwaarder en korter, terwijl
de boorden, in plaats van over de geheele lengte dezelfde hoogte te
hebben, op de plaatsen, waar de dollen zijn aangebracht, oploopen. Zij
is meestal overnaadsch en dient voor het maken van tochten, zoodat zij
dikwijls ook voor zeilen is ingericht.


§ 2. _Onderdeelen der Boot._

Wanneer men zich in eene boot gezeten denkt met het gelaat naar den
voorsteven, evenals de stuurman, dan heet de linkerzijde _bakboord_
(_port_ of _larboard_, _babord_, _Backbord_)—de rechterzijde
_stuurboord_ (_starboard_, _tribord_, _Steuerbord_).

Het voorste gedeelte tot aan den eersten roeier wordt de _boeg_ (_bow_,
_Bug_)—het achterste tot aan den stuurman de _achtersteven_ (_stern_)
genoemd; het overige heet _midships_.

Tot de onderdeelen overgaande hebben wij vooreerst: de _kiel_ (_the
keel_), die bij zware booten aan den binnen- en buitenkant—doch bij
racebooten alleen aan den binnenkant zichtbaar is. Zij vormt geen rechte
lijn, maar is aan de beide uiteinden eenigszins opwaarts gebogen en is
dus als 't ware de ruggegraat der boot.

Aan beide zijden van de kiel zijn de _ribben_ (_the ribs_, _timbers_ of
_lands_, _die Rippen_) bevestigd. Het is van groot belang, dat de ribben
stevig met de kiel verbonden zijn, daar zij het beloop der zijwanden
aangeven.

De _waterlijn_ is de streep, die het water op de zijden der boot
afteekent, wanneer deze bemand op het water ligt. Daar elke boot ééne
bepaalde ligging op het water heeft, waarbij zij het snelst loopen kan,
is het groot geheim der kunst juist in het vaststellen dier lijn
gelegen.

Het lichaam zelf der boot bestaat uit lange, smalle, over elkander
sluitende planken, die tegen de ribben genageld zijn. Zulke booten
heeten _overnaadsche-_ of _klinkerbooten_.

Bij _lichte_ of _gladde booten_, die op wedstrijden gebruikt worden, is
het lichaam uit lange, breede en zeer dunne bladen hout samengesteld.
Deze zijn door stoom gebogen en sluiten zóó dicht tegen elkander, dat
het geheele uitwendige eene gladde oppervlakte vertoont.

Deze laatste soort wordt gewoonlijk van amerikaansch cederhout
vervaardigd, terwijl de overnaadsche booten meestal van eiken- of
mahoniehout zijn gemaakt en voor oefen- of pleiziervaartuigen dienen.

Racebooten worden tegenwoordig zóó gemaakt, dat zij in twee of drie
stukken kunnen worden uit elkander genomen, hetgeen vooral voor het
vervoer zeer gemakkelijk is en vele kosten bespaart. De Franschen noemen
zulk eene boot _démontable_, de Duitschers _zusammenlegbar_.

In Amerika worden racebooten in de laatste jaren ook van papier
vervaardigd; zij moeten ten opzichte van lichtheid, gemakkelijke
reparatie, groote hechtheid, enz. vele voordeelen aanbieden. Door lang
in het water te liggen zal de papieren substantie, al is deze ook nog
zoo hard gemaakt, naar onze meening, echter noodzakelijk water inzuigen.
In Europa zijn zij nog slechts weinig in gebruik om de eenvoudige reden,
dat de Amerikanen de bewerking geheim houden. Al heeft men er dus de
hooge transportkosten voor over om hier zulk eene boot te bezitten, zoo
moet men haar toch bij elke averij in Amerika laten herstellen.

_Boeg_ (_stem_, _Bug_) heet het voorste gedeelte der boot, dat het water
doorsnijdt, terwijl het achterstuk, waaraan het roer bevestigd wordt,
_achtersteven_ (_stern_ of _afterpart_, _Hintersteven_)—en bij booten,
waarbij dit deel niet scherp uitloopt, maar een klein plat vlak vormt,
_hek_ (_transom_, _Heck_) wordt genoemd.

De _loopplanken_ liggen altijd los op den bodem der boot om er bij het
schoonmaken te kunnen worden uitgenomen.

De _spoorplank_ of het _voetbord_ (_stretcher_, _la barre de pied_,
_Stemmbrett_), waartegen men bij het roeien de voeten plaatst, kan
naar gelang van de lengte der beenen verplaatst worden. Hierop is de
_voetriem_ bevestigd, die de voeten van den roeier omsloten houdt en
deze daardoor in de voor- en achterwaartsche bewegingen ondersteunt.
Het is noodzakelijk voor de regelmatigheid dezer bewegingen, dat beide
voeten in voetriemen steken, daar de roeier, zoo slechts één der voeten
door een riem is omvat, na het einde van den slag alle kracht bij het
naar voren komen op die zijde van het lichaam overbrengt.

_Dollen_ (_rowlocks_, _dames_, _Dullen_) zijn de houten of metalen
pennen, waartusschen de riem bij het roeien ligt. Zij zijn bij
_inriggers_ op de boorden—bij _outriggers_ op de _outriggers_
aangebracht. De een, waartegen de riem bij het trekken drukt, heet de
_trekdol_ (_thowl_, _dame d'arrêt_, _Ruderpflock_), de ander, die bij
het strijken dienst doet, de _strijkdol_ (_stopper_ of _after-thowl_,
_dame de retour_, _Streichpflock_).

Het houtje, dat tusschen de beide dollen ligt en waarop de riem rust,
heet het _scheerhout_ of _vulhout_ (_filling_, _Dullenlager_ of
_Fütterung_).

Sedert eenige jaren is men in Amerika op de gedachte gekomen om
beweegbare dollen op scullingbooten te plaatsen.

[Illustratie: Fig. 1.]

Het is eene uitvinding, die op het invoeren der sliding-seat
noodzakelijk volgen moest. Terwijl immers hierdoor de roeier werd in
staat gesteld om de sculls veel verder naar voren en achteren te brengen
dan op vaste banken, moesten ook de dollen verder van elkander worden
geplaatst. Dit nu was nadeelig, 1e door de grootere speelruimte,
welke de scull daardoor tusschen de dollen kreeg, en door de daaruit
voortvloeiende onvastheid, en 2e door de grootere wrijving.

Deze beide bezwaren nu worden door de _draaidollen_ (_swivel rowlocks_)
opgeheven, daar de roeier hierbij zóóver met zijne sculls reiken kan,
als hij zelf maar wil.

Van deze draaidollen bestaan tegenwoordig alweer tallooze soorten. Ook
de fransche bootbouwers brengen ze op inriggers aan. Voor een der beste
soorten geldt de „_Davis swivel rowlock_“, waarvan ook ~Hanlan~ zich
steeds bediend heeft. (zie fig. 1).

De _riem_ (_oar_ of _scull_, _aviron_ of _rame_, _Ruder_ of _Riem_)
bestaat uit vier deelen: het _handvat_ (_handle_, _le manche_, _la
poignée_, _Griffe_), het _binneneind_ (_loom_, _Innenhebel_), het
_buiteneind_ (_shank_ of _small_, _Aussenhebel_) en het _blad_ (_blade_,
_pelle_, _Blatt_).

Op de plaats, waar de riem in de dollen rust, is hij over eene lengte
van 15 cM. met leder bekleed om de wrijving te verminderen; en hierop is
het _stootleêr_ (_stop_, _Pflock_ of _Knopf_) aangebracht, dat het
uitglijden uit de dollen verhindert.

Dit stootleer werd gewoonlijk met drie lange draadnagels aan den riem
vastgemaakt, waardoor deze op die plaats zeer verzwakt werd. In de
meeste gevallen, dat riemen werden stukgetrokken, geschiedde dat op die
plaats. Nu heeft een Engelschman ~Young~ in 1885 een middel uitgevonden
om het stootleer zonder spijkers aan den riem te bevestigen, en op zijne
uitvinding patent aangevraagd. De door roeiers uit Londen, Oxford en
Cambridge genomene proeven hebben uitstekend voldaan.

Ook in de riemen heeft de Amerikaan ~Davis~ in den laatsten tijd eene
verbetering aangebracht. De as der bladen van de door hem vervaardigde
riemen valt niet in het verlengde van den steel, maar vormt hiermede een
hoek, zoodat bij het roeien de bovenkant van het blad evenwijdig is aan
de wateroppervlakte, hoewel de steel van den riem met het watervlak
natuurlijk een stompen hoek maakt.

Onderstaande figuur geeft een scull te zien, zooals die onder den trek
in het water staat.

[Illustratie: Fig. 2.]

De proeven, die de berlijnsche bootbouwer ~Rettig~ in 1885 met holle
riemen heeft genomen, zijn niet bevredigend uitgevallen.

Het _roer_ (_the rudder_, _la barre_, _das Steuer_), dat met de roerpen
aan den achtersteven wordt verbonden, bestaat uit het blad, en het juk,
aan welks uiteinden de _stuurlijnen_ (_yokelines_, _fils_,
_Steuerleinen_) verbonden zijn.

De _vanglijn_ (_painter_ of soms _headfast_) is het touw, waarmede de
boot wordt vastgelegd.

De zitplaatsen blijven ons nog ter bespreking over.

De zitplaats van den stuurman, stuurbank genoemd, wordt tegenwoordig
aldus in de boot aangebracht, dat men dien naar gelang van het gewicht
van den stuurman kan verplaatsen.

De _roeibanken_ (_thwarts_, _bancs de nage_, _Ruderbänke_) staan dwars
op de boot en zijn door middel van kniehoutjes aan de boorden bevestigd.

Gewoonlijk zit de roeier op een aan den bank vastgebonden matje of
kussen om het afglijden en dóórroeien tegen te gaan. Op wedstrijden
echter lieten de roeiers die kussens weg en gleden op hunne banken
heen en weder om den slag langer te kunnen maken; om deze beweging
te vergemakkelijken werd de zitplaats wel met zeep of vet bestreken,
waarover de roeier dan met eene met leder bekleede broek heen en weer
schoof.

Bij het scullen was deze methode ongetwijfeld voordeelig; doch bij het
roeien, waarbij 6 à 10 slagen per minuut méér worden gemaakt, woog het
voordeel van den langeren slag niet op tegen de buitengewone inspanning
der beenen.

Zoo was de beroemde ploeg van Renforth gewoon op vaste banken te
glijden, wanneer zij op een korten afstand alle krachten aanwendden
(_to make a spurt_, _faire un enlevage_), doch op lange afstanden konden
zij zulks niet volhouden. Ook de vierriemsploeg „~John-o' Gaunt~“ van
Lancaster, die in 1870 aan de Henley deelnam, gleed over vaste banken,
en verkreeg op eene korte baan eene groote snelheid; maar de beenen
werden te zeer ingespannen, dan dat zij het lang vermochten vol te
houden.

Zonderling, dat roeiers, die toch inzagen, dat het gebrekkige in dit
glijden voortkwam uit de wrijving van het lichaam op den bank, niet op
de gedachte kwamen de beweging te vereenvoudigen door den bank tegelijk
met het lichaam te laten glijden. Aan een Amerikaan is de theoretische
toepassing van dit principe te danken. Maar de amerikaansche roeiers,
hoewel schrander genoeg om in te zien dat, zoo het lichaam over den
bank moest glijden, deze beweging gemakkelijker werd door op een
afzonderlijk bankje over den eigenlijken bank heen en weer te gaan,
stelden deze uitvinding niet genoeg op prijs; hetgeen wel hieraan wordt
toegeschreven, dat de Amerikanen in dien tijd bij het roeien bijna allen
hunne armen en schouders gebruiken, zonder aan het gebruik der been- en
lendespieren gewicht te hechten.

Een ploeg uit het noorden van Engeland, die destijds in Amerika
vertoefde en daar de oplossing van het probleem zag, bracht het
bij haar terugkomst in praktijk; en het groote nut der _glijbanken_
(_sliding-seats_, _bancs à coulisse_, _Gleitsitze_) bleek op den
wedstrijd voor vierriemsgieken in Nov. 1871 op de Tyne. ~J. Taylor~
namelijk had zijne ploeg overgehaald tot het beproeven der nieuwe
methode en dit tot den dag van den wedstrijd zorgvuldig geheim gehouden.
Het resultaat was verrassend, want de tegenpartij, de ploeg van
~Chambers~, werd met gemak verslagen.

Twee wedstrijden in sculling, in de daaropvolgende lente op de Thames
gehouden, deden het voordeel der glijbanken nog meer uitkomen.

Zonderling is het verder, dat de Amerikanen, de eigenlijke uitvinders
der glijbanken, nalieten er zich van te bedienen, en, terwijl zij
zelven in hunne methode van roeien de beenen niet gebruikten, aan hunne
mededingers, de Engelschen, door hunne uitvinding de beste wijze aan de
hand gaven om het meeste voordeel van de beenspieren te trekken.

Bekend is de overwinning van de _London Rowing-club_ op de _Club
Atalanta_ van New-York, waarbij eerstgenoemde de glijbanken gebruikte.
Hoewel toen de Engelschen, zoowel door meerdere physieke kracht als door
hun beteren stijl, ook zonder dat voordeel de overwinning zouden hebben
behaald, zoo was toch de _sliding-seat_ in de engelsche boot voor een
groot gedeelte de oorzaak van de smadelijke nederlaag der Amerikanen.
Maar juist de overtuiging, dat de Engelschen toch verreweg de baas
waren, hield de oppositie tegen de nieuwigheid bij de roeiers van het
oude stelsel nog levendig. Want de schoone stijl (zoo redeneerden zij)
gaat er door verloren, al moge men dan ook iets in snelheid winnen.

Mettertijd echter ging men inzien, dat de schoone stijl zeer goed te
vereenigen was met het roeien op _sliding-seats_, en dat, al valt het
niet te ontkennen dat voorbeelden van goeden stijl minder talrijk zijn
dan in den tijd van de vaste banken, deze toch langzamerhand terugkeert.

En naarmate men het juiste gebruik der _sliding-seat_ beter zal leeren
kennen, zullen alle roeiliefhebbers zich niet over het bederf van den
stijl hebben te beklagen, doch zich verheugen over eene uitvinding, die
alle lichaamsdeelen tot hun recht laat komen en het roeien tot een der
volledigste lichaamsoefeningen maakt.

In den laatsten tijd tracht men ook in de _sliding-seat_ weer
verbeteringen te brengen door de banken over wieltjes te laten
rollen. Daar men het over de zaak nog niet eens is, verwijzen wij
belangstellenden naar de no. 24 en 25 van de _Wassersport_ van 1885,
waarin de kwestie door ~Dr. Schiller~ in met teekeningen opgeluisterde
opstellen wetenschappelijk behandeld wordt; en naar no. 42, waar zij
door ~R. Rochow~ meer uit een praktisch oogpunt wordt besproken.

Nog van eene andere uitvinding der Amerikanen moeten wij melding maken,
n.l. het _windzeil_ voor scullers. Ieder sculler weet bij ondervinding,
hoe lastig het is om bij zijwind koers te houden, daar de boot steeds
neiging heeft met den boeg tegen den wind in te loopen; hierdoor is men
dan genoodzaakt met den arm aan de windzijde bijna alléén te roeien,
zoodat deze daardoor bovenmatig ingespannen en vroegtijdig vermoeid
wordt.

Verschillende middelen werden daartegen reeds beproefd, o. a. heeft men
een gewicht van een kilo aan het achtereind der boot gehangen, onder aan
de kiel een zwaard aangebracht: alles tevergeefs.

Door het eerste middel namelijk lag de boot van achteren te diep en stak
met den boeg in de lucht, door het tweede werd het draaien zoo goed als
onmogelijk.

Eerst het _windzeil_ heeft de kwaal geheel verholpen. Het bestaat uit
een dun blad hout, dat loodrecht op den boeg wordt geplaatst en aan
elken zijwind is blootgesteld. De wind draait dan, door den druk op het
zeil, den boeg zoover van zich af als de neiging der boot is om in den
wind op te loopen, zoodat de boot haren rechten koers behoudt en de
roeier beide armen gelijkelijk kan gebruiken, hetzij hij bij windstilte
of bij sterken zijwind vaart.

De beide volgende afbeeldingen van verschillend gevormde windzeilen,
ontleend aan de „_Spirit of the Times_,“ zijn geplaatst op booten van de
_New-York Athletic-Club_.

[Illustratie: Fig. 3.]

[Illustratie: Fig. 4.]

       *       *       *       *       *

Na alzoo de boot en hare onderdeelen te hebben besproken, rest ons nog
het een en ander over de vervaardigers ervan te zeggen.

Om dan met ons land te beginnen, kunnen wij de ~Gebr. van Heemstede Obelt~
te Amsterdam noemen, die vooral in de laatste jaren in het bouwen van
racegieken zijn vooruitgegaan, getuige de overwinningen der R. V.
_Fortuna_ in gieken van die firma behaald.

Hunne booten zijn gewoonlijk zwaarder dan de fransche en engelsche, en
dit is zeker de reden, waarom de nederlandsche roeivereenigingen hunne
gieken meestal uit den vreemde laten komen.

In het vorige jaar hebben zich ook te Rotterdam ~Deichmann~ en ~Ritchie~,
die vroeger bij ~Rettig~ te Berlijn werkzaam waren, nedergezet en zich
reeds een goeden naam verworven met booten voor berlijnsche clubs en
voor de _Deutsche Turn- und Ruder-Verein_ te Rotterdam.

De duitsche fabriekanten zijn ons onbekend, hoewel er in de laatste
jaren aldaar velen zijn verrezen.

Wij laten onze inriggers voor verreweg het grootste gedeelte uit
Frankrijk komen, hetzij van ~Louis Dossunet~ te Joinville-le-Pont
(à l'Ecluse) Seine of van ~Tellier~, Quai de la Rapée, Paris.

Bij ~Dossunet~ schijnt men zich wel het best te bevinden, daar alle
nederlandsche ploegen, die de laatste jaren in België, waar men algemeen
aan booten van ~Tellier~ de voorkeur geeft, overwinningen hebben behaald,
deze lauweren in booten uit ~Dossunet~'s werkplaats hebben weggedragen.
Ook zijn zijne booten veel billijker in prijs. De Stud. R. V. _Njord_
toch ontving in 1883 van hem een tweeriemsracegiek van 700 francs en in
het volgend jaar een dito van ~Tellier~ voor 900 francs.

Inriggers uit Engeland te laten komen is niet aan te raden, daar men
zich daar niet meer bedient van de bootsoort, die bij ons op wedstrijden
gebruikt wordt. Zoo hebben wij van ~Clasper~ te Oxford in 1881 een
vierriems- en in 1882 een zesriemsracegiek (beide inrigged) gezien, die
zóó slap waren, dat men bij het uit- en indragen bang was, dat ze inéén
zouden zakken.

Voor losse riemen zijn ~E. Ayling~, oar and scullmaker, Vauxhall, London
S. E., alsmede ~Norris~, York, Wandsworth aan te bevelen, die zonder
prijsverhooging bij ~Deichmann~ en ~Ritchie~ te verkrijgen zijn.

Voor outriggers, die door de genoemde fransche firmas trouwens ook
vervaardigd worden, worden gewoonlijk genomen ~J. H. Clasper~ in Oxford;
~Searle & Sons~, London, ~S. E. Stangate~, Lambeth; en ~R. Simmons & Sons~
in Putney. Bij ~Messum & Sons~ te Richmond bevonden wij ons vroeger zeer
goed wat betreft booten met vaste banken.

       *       *       *       *       *

De duurzaamheid eener boot hangt grootendeels af van de wijze van
behandeling, vooral lichte racebooten kunnen door vele geforceerde
wendingen in korten tijd worden tegronde gericht.

Allereerst is het noodig, dat zij in een goed gesloten _giekenloods_
(_boathouse_, _garage_, _Boothaus_) tegen weer en wind beschut zijn.
Verder moeten zij aldus gelegd worden, dat zij door slechte ligging niet
haren vorm kunnen verliezen. Zoo moet men eene boot nooit op de beide
uiteinden laten rusten, daar zij dan in 't midden zal uitzakken, doch
liefst op 3 of 4 dwarsbalken of bokken leggen, zóódat zij op alle
gelijkelijk steunt.

Gedekte booten worden liefst in zeilen opgehangen.

Een boot moet steeds goed gevernist zijn om het hout tegen slechte
invloeden van weer en temperatuur te beschutten. Ook is het goed lichte
booten van tijd tot tijd met vet in te wrijven, daar dit zoowel het
vernis spaart als het hout tegen scheuren beschut, die door invloeden
van water en hitte kunnen ontstaan.

[Decoratieve illustratie]



[Decoratieve illustratie]



DERDE HOOFDSTUK.

HET ROEIEN.


§ 1. _Algemeene opmerkingen._

Geen lichaamsbeweging is er bijna, die zoozeer aanspraak kan maken op
de goede eigenschap van 't aangename aan 't nuttige te verbinden, als
't roeien. Wat is heerlijker dan op een schoonen zomeravond over den
gladden waterspiegel heen te glijden, en na een snikheeten Julidag te
luisteren naar het geplas der riemen in het frissche water? Wat is
gezelliger dan een roeitochtje, waarbij men onder eene frissche, gezonde
beweging nieuwe streken doortrekt, vreemde dorpen en steden bezoekt?

Groot is daarom 't aantal van hen, die in eene boot hebben plaats
genomen om dat genoegen te smaken, en die op dien grond beweren te
kunnen roeien. Hoe weinigen zijn er echter onder hen, die beseffen hoe
ingewikkeld en moeilijk deze lichaamsbeweging is, wanneer men er zich op
toelegt om haar correct uit te voeren, wanneer men haar als een sport
beschouwt!

Het is waar, 't is het lot van de meeste lichaamsbewegingen om aldus
behandeld te worden. De overgroote meerderheid stelt zich al heel
spoedig tevreden, en getroost zich de moeite niet om haar in den grond
te leeren. Maar het sterkst doet zich dit voor bij 't roeien.

Wil men leeren paardrijden, men neemt dan ten minste toch eenige lessen;
gaat men leeren schaatsenrijden, de moeielijkheden doen zich dan vaak in
't begin pijnlijk gevoelen; zoo is 't ook met 't schermen, 't zwemmen en
zoo vele andere lichaamsoefeningen.

Maar met 't roeien? Wel, men gaat met een vriend, die evenmin ooit
een riem in zijne handen heeft gehad, in eene tweeriemsboot zitten; de
eerste slagen gaan dan wel minder goed, maar spoedig toch begint het er
wat meer naar te gelijken, de riemen komen wat meer gelijk in 't water,
en heeft men bovendien leeren scheren, dan kan men roeien. Zoo is men in
twee middagen een roeier.

Wij behoeven zeker niet te zeggen, hoe dwaas het is dit te meenen; maar
toch met hoeveel menschen gaat het niet op deze wijze!

Het roeien is schijnbaar een zeer gemakkelijke beweging, omdat het zoo
weinig moeite kost een vaartuig over 't water te doen glijden; maar
tracht men met een minimum inspanning de grootst mogelijke snelheid te
verkrijgen, dan eerst wordt het een sport, en wel een edele sport, omdat
het een zeer groot aantal spieren in beweging brengt, en het lichaam
harmonisch ontwikkelt. Het aanleeren van dezen sport, aldus beschouwd,
kost veel moeite en eenigen tijd; en het is vooral zaak al dadelijk
onder leiding te komen en niet te trachten het zich zelf te leeren, want
allicht neemt men fouten aan, die later moeilijk afgeleerd worden.

Een goede stijl wordt genoemd die methode van roeien, die de grootste
resultaten voortbrengt, d. w. z. die met de minst mogelijke inspanning
de grootst mogelijke snelheid doet verkrijgen. Bij het opsporen naar
deze beste methode heeft men geput uit de kennis der spieren, en uit
de natuurkunde; maar de ervaring, de praktijk is hier de voornaamste
leermeesteres. Het spreekt van zelf, dat deze opsporing niet overal
dezelfde resultaten heeft gegeven. Ook bij 't roeien heeft men
verschillende meeningen, verschillende theoriën. Maar omtrent een groot
aantal punten, omtrent de hoofdzaken is men het ééns.

Bij 't onderzoek naar de vereischten voor een goeden stijl, heeft men
zich laten leiden door dit beginsel, dat de krachtsinspanning zooveel
mogelijk over het geheele lichaam moet verdeeld worden.

Gemakkelijk is 't te begrijpen waarom. Werken slechts weinige spieren,
dan drukt 't geheele gewicht van den arbeid op deze, en zij zullen niet
alleen het niet zoo lang volhouden, maar er zal ook lang niet zooveel
kracht ontwikkeld kunnen worden, als wanneer 't werk door een groot
aantal spieren verricht wordt. Verdeeling van den arbeid dus, en wel
naar de juiste maat; elke spier drage bij naar zijne krachten!

Wij zullen trachten naar ons vermogen uiteen te zetten hoe men een
eerstbeginnende de hoofdbeginselen van 't roeien leert, voor welke
fouten hij zich vooral moet hoeden, en welke eischen men aan een goeden
stijl mag stellen.

Maar vooraf nog een raad. Laat hij, die wil leeren roeien, eerst
leeren zwemmen, zoo hij deze kunst nog niet verstaat. Want hoewel niet
dikwijls, zoo gebeurt 't toch soms, dat de boot omslaat, en dit gevaar
bestaat vooral in ons land, waar men veel ruw water vindt. Aan hem,
die op 't IJ of op de groote rivieren in ons land roeit, is deze raad
in de eerste plaats gegeven, maar ook aan hem, die door de ligging
van de plaats, waar zijne roeivereeniging gevestigd is, minder in
de gelegenheid verkeert om zich op ruw water te begeven. Er zijn
voorbeelden van 't verdrinken van een groot deel der bemanning door
't omslaan van de boot.


§ 2. _De eerste beginselen van de roeikunst._

Om iemand het roeien te leeren, is het raadzaam hem te plaatsen in
eene zware tweeriemsgiek met vaste banken. De onderwijzer gaat op den
stuurbank zitten, als slag neemt een geoefenden roeier plaats in de
boot, terwijl de leerling den boegriem in handen krijgt. Deze methode
heeft het voordeel, dat de leerling tegelijk dat hem de lessen worden
gegeven, de toepassing ervan kan zien; de noodige wenken worden hem
gegeven, de fouten worden hem aangewezen door den stuurman, terwijl hij
een voorbeeld vóór zich heeft in den slag, die hem de verschillende
bewegingen vóórdoet, en dien hij tracht na te volgen.

Het eerste wat de leerling moet leeren is de _houding_ in de boot. Hij
plaatst zich midden op het aan den bank bevestigd matje. Dit matje moet
op zoodanige wijze om den bank worden gebonden, dat men vlak bij het
boord zit zonder het nochtans met zijn dijen aan te raken.

De voeten worden stevig tegen het spoorplankje aangedrukt, na ze onder
de voetriemen te hebben geschoven. Daarvoor is het noodig, dat het
spoorplankje niet te ver verwijderd is, maar juist zóóver, dat de
beenen niet geheel gestrekt kunnen worden, en de knieën nog iets gebogen
zijn. Vooral op dit laatste moet de onderwijzer letten, daar ieder
eerstbeginnende de neiging heeft, om het spoorplankje zoover mogelijk
van zich af te zetten, ten einde bij het scheren minder last van zijne
knieën te hebben. Toch is 't noodzakelijk voor een stevigen zit en voor
een veerkrachtigen slag, dat de voeten stevig tegen den spoorplank
aangedrukt worden, hetgeen alleen mogelijk is wanneer de beenen niet
geheel gestrekt zijn.

De hielen worden tegen elkander gedrukt en de voeten waaiervormig
uitgespreid. De beenen worden evenwijdig met de bootskiel gestrekt.

Het bovenlijf wordt volkomen rechtop gehouden, beide schouders op
gelijke hoogte, en vooral niet naar één kant overhellend; 't gezicht en
de borst gekeerd naar den achtersteven, met geen der zijden vooruit.

De borst wordt naar boven gewelfd, en de schouders iets naar beneden
achterwaarts gedrukt, maar zonder overdrijving, zonder zoogenaamden knip
of deuk in den rug. Het doel moet zijn om de longen en het hart zooveel
mogelijk ruim en onbekneld te laten werken, zonder toch eene gewrongen
houding aan te nemen. Hoe meer ongedwongen, hoe vrijer en gemakkelijker
men zit, hoe beter; want daardoor wordt de werking der spieren
zuiverder, en kan er meer kracht ontwikkeld worden.

[Illustratie: _Verkeerde greep._ Fig. 5.]

[Illustratie: _Juiste greep._ Fig. 6.]

Na de houding moet de leerling leeren zijn riem vast te houden.
Onwillekeurig zal hij bij 't roeien wanneer hij eenige kracht wil
zetten, zijn riem stevig omknellen, zelfs knijpen. (Zie fig. 5.) Dit nu
is niets anders dan verspilling van krachten, want daardoor worden de
spieren, nl. die van den benedenarm, gespannen en vermoeid, zonder er
eenig grooter resultaat mede te verkrijgen. De handen moeten slechts
dienen als middel om den riem te verbinden aan het lichaam; hoe losser
dus de riem vastgehouden wordt, hoe beter, en daartoe buige men slechts
de twee uiterste leden der vingers, waardoor er als 't ware een haak
gevormd wordt, die zich om den riem slaat; (zie fig. 6) de duim wordt
onder den riem gehouden en ook slechts met 't uiterste lid er tegen
aangedrukt. De polsgewrichten mogen volstrekt niet naar beneden gebogen
worden, want daardoor worden juist de spieren van den benedenarm
ingespannen, hetgeen van geen nut is, en daarom streng verboden moet
worden. Het doel moet immers zijn geen spier in te spannen, zonder
daaruit eenig aan de krachtsinspanning evenredig resultaat te
verkrijgen. De hand moet dus zóó gehouden worden, dat zij met den
arm één rechte lijn vormt.

De buitenhand houdt men geheel aan 't einde van den riem, de binnenhand
ongeveer 1 d.M. er van af. Daar men met de buitenhand verder moet
reiken, zoo moet deze nog losser om den riem geslagen zijn dan de
binnenhand.

Nu gaat de leerling slagklaar liggen, d. i. hij strekt 't lichaam flink
vooruit, zonder nochtans den rug te krommen, of de schouders te veel
naar voren te brengen, waardoor zijn hoofd zich als 't ware daartusschen
verbergt; maar toch moet dit ongedwongen geschieden. Deze houding is
voor den eerstbeginnende zeer lastig te leeren, want hij zal allicht in
één van twee uitersten vervallen, òf zijn rug krommen en de schouders te
veel naar voren brengen, òf stijf blijven zitten en zelfs een deuk, een
holte in zijn rug maken.

Maar na eenige oefening zal het hem gelukken de middelmaat te vinden,
waarbij hij zijn borst vrij laat zonder zijn spieren geweld aan te
doen.

De armen worden volkomen gestrekt, 't lichaam evenwijdig met de kiel
naar den achtersteven gericht, niet naar binnen gebogen, en zonder dat
de buitenzijde méér naar voren komt.

Nu wordt het tijd den leerling de verschillende bewegingen, die
gezamenlijk 't roeien vormen, te leeren. Is hij slagklaar, dan wordt
eerst 't blad van den riem juist verticaal in 't water gelaten, door de
handen even op te lichten. Een punt van groot belang is dat _de stand
van 't blad juist verticaal is_; noch de holle, noch de bolle zijde mag
eenigszins naar boven gekeerd zijn; in 't eerste geval zou 't blad, bij
't maken van den slag, dadelijk in de diepte verdwijnen, zonder veel
tegenstand van 't water te ondervinden, en dus in een gedeelte van den
slag niet de voortstuwende kracht op de boot uitgeoefend worden, terwijl
het bovendien moeite kost om den riem van uit de diepte weer uit 't
water te brengen; in het tweede geval zou 't blad niet dadelijk geheel
in 't water gaan, maar gedeeltelijk er boven blijven rusten, ja, soms
zal het eerste gedeelte van den slag daardoor in de lucht gemaakt
worden. Opdat het blad zuiver verticaal in 't water gehouden wordt, is
het noodig dat de riem goed gevormd en niet gedraaid, het stootleer
juist aangebracht is, en de trekdol niet scheef achterover staat. Het is
zelfs wenschelijk, dat de afstand tusschen de dollen van boven kleiner
is dan onderaan.

Ook noodzakelijk is het, dat _niets meer maar ook niets minder dan het
blad onder water wordt gestoken_. Komt een gedeelte van den steel ook
onder water, dan zal grooter moeite ontstaan om den riem uit 't water te
lichten, zonder dat de voortstuwende kracht grooter wordt, want de dunne
steel ondervindt bijna geen weerstand van 't water; laat men echter een
gedeelte van het blad boven water, dan zal de weerstand van 't water
aanmerkelijk kleiner worden en daarmede ook de voortstuwende kracht.

Nu wordt 't blad van den riem in rechte lijn in horizontale richting
gelijkmatig door 't water getrokken, door met 't lichaam kalm achterover
te zwaaien. _De armen worden daarbij volkomen gestrekt gehouden_, zoodat
de kracht wordt uitgeoefend door de spieren van den rug. Eerst op 't
einde van den slag, wanneer 't lichaam zijn zwaai volbracht heeft,
worden de armen gebogen, en de riem tot aan den buik of de borst
doorgetrokken. Men zorge hierbij steeds den rug niet te krommen, en
op 't einde van den slag zelfs _de schouders achterwaarts neder te
drukken_. _Het blad van den riem wordt_, zooals wij reeds zeiden,
_gedurende den geheelen slag op gelijke hoogte onder het water gehouden
tot op het einde toe_.

Is de slag gemaakt, dan is 't noodig, ten einde een nieuwen slag te
beginnen, dat 't lichaam opnieuw naar voren gebogen en de armen gestrekt
worden.

Om de verschillende bewegingen van 't roeien zuiver te leeren maken, is
het noodig, dat ze in het begin langzaam en kalm uitgevoerd worden. Door
ze dadelijk snel en vlug te willen maken, leert men fouten aan.

Dus men ligt met 't lichaam iets achterover en 't handvat van den riem
tegen den buik of den borst gedrukt. Nu wordt 't blad uit 't water
gelicht door eene kleine drukking van de handen op den riem ('t scheren
moet niet dadelijk geleerd worden, maar eerst nadat de leerling de
bewegingen van 't roeien reeds eenigszins begint te begrijpen, en zich
wat thuis begint te gevoelen in de boot), daarna worden de armen in ééns
gestrekt, en 't lichaam vooruit gebracht.

Deze tweeledige beweging wordt in de volgende volgorde uitgevoerd: _men
begint de armen te strekken, vóórdat de voorwaartsche beweging van 't
lichaam wordt gemaakt_, en wel omdat: 1º. men veel meer moeite heeft
de beweging te maken met gebogen armen, dan met gestrekte; ten bewijze
hiervan beproeve men een zwaar voorwerp of een persoon weg te duwen
met gebogen armen, en daarna met gestrekte; dan zal men bemerken dat
't laatste veel minder inspanning kost; 2º. omdat, wanneer de armen
niet dadelijk gestrekt worden, de knieën in den weg zitten, vooral op
sliding-seats; maar ook op vaste banken, omdat ook hier de knieën zich
bij de voorover strekkende beweging van 't lichaam iets opheffen; 3º.
omdat, wanneer de voorwaartsche beweging wordt gemaakt met gebogen
armen, 't lichaam zich noodzakelijk over den riem moet heenbuigen, en de
borst wordt ingetrokken; 4º. omdat anders de voorwaartsche beweging op
't einde niet langzaam uitloopt, zooals behoort, maar juist op 't laatst
de grootste snelheid verkrijgt, zoodat zij met een schok moet eindigen.

Wanneer deze beweging is volbracht, laat men het blad van den riem weer
dadelijk in 't water, zooals hierboven is aangeduid, en begint op 't
zelfde oogenblik te trekken, niet met een ruk, _maar toch met kracht,
en met evenveel kracht trekt men den geheelen slag door_.

Zoo maakt 't lichaam een slingerende beweging, evenwijdig met de
kiel van de boot, zonder bij 't einde van den voorwaartschen of
achterwaartschen zwaai te rusten. Zoodra de slag geëindigd is, wordt de
riem in één beweging uit 't water gelicht en naar achteren gebracht, en
ook zoodra hij zijn vlucht boven 't water volbracht heeft, weer dadelijk
in één beweging ondergedompeld en door het water heengehaald. _Er
mag geen stilstand in de beweging van den riem zichtbaar zijn, ja,
schijnbaar moet alles in één onafgebroken loop doorgaan._

Eerst na de eerste lessen komt 't _scheren_ aan de beurt. Dit is het
naar achteren zwaaien van den riem met 't blad in horizontale houding.
De moeilijkheid bestaat in 't platdraaien van 't blad. Dit moet op de
volgende wijze geschieden: Nadat de slag geheel volbracht is, brengt men
eerst eene drukking met de vingers op 't handvat van den riem teweeg,
en vlak daarna drukt men er den palm van de hand tegen, waardoor de
riem van zelf omgedraaid wordt en tegelijk het blad zijn vlucht over
het water begint. Dit moet noodzakelijk in de aangegeven volgorde
geschieden. Drukt men eerst den palm van de hand tegen den riem, dan zal
't blad zich noodwendig onder water omkeeren, en men „vangt een snoek.“
Worden beide bewegingen tegelijk uitgevoerd, dan zal de onderkant van
het blad nog even de gelegenheid hebben wat water mede te nemen en door
de omdraaiende beweging een straaltje in de hoogte te werpen. Dit
laatste is niet zoo gemakkelijk te vermijden, en zelfs oudere en meer
geoefende roeiers ziet men het dikwijls doen.

Men moet deze fout echter wel onderscheiden van eene andere veel
grootere fout, n.l. het naar achter weg werpen van water. Terwijl het
eerste een gevolg is van incorrect platdraaien van 't blad van den riem,
is het laatste 't gevolg van een geheel verkeerde houding van den riem
gedurende 't laatste gedeelte van den slag. Het blad van den riem wordt
dan gedurende den slag reeds een weinig omgedraaid, zoo dat het niet
geheel verticaal meer is, daarbij worden de handen niet in één rechten
lijn naar den borst getrokken, maar in een boog naar beneden gedrukt.
Zoo wordt met 't blad van den riem een kolom water mede opgelicht,
en door 't laatste gedeelte van den slag weggeworpen. Dat dit tot
de grootste fouten in 't roeien behoort, is duidelijk, want door 't
naar beneden drukken van den riem worden krachten aangewend niet in
horizontale richting, maar om de boot in 't water neer te drukken;
bovendien gaat 't laatste gedeelte (hoe klein ook) van den slag in de
lucht verloren. Nadat de leerling eenigen tijd op vaste banken heeft
geroeid, en hij zich aangewend heeft bij het begin van den slag zijn
lichaam flink vooruit te strekken, en bij het einde goed achterover te
vallen, en de slingerende beweging van het bovenlijf zonder schokken of
stooten uit te voeren, dan wordt het eerst tijd hem op sliding-seats te
doen plaats nemen. Hier wordt de beweging meer gecompliceerd, daar nu
de werking der beenen grooter is dan op vaste banken. Telkens wanneer
de slag geëindigd is en 't lichaam vooruitgestrekt wordt, moet ook 't
bankje naar voren gebracht worden. Dit laatste mag echter volstrekt niet
met geweld gedaan worden. Door de voorwaartsche strekking van armen en
lichaam wordt de stoot gegeven, waardoor 't bankje als 't ware van zelf
naar voren glijdt. Daarmee willen wij niet zeggen, dat 't vooruitbrengen
van 't lichaam met een schok moet geschieden, maar _eerst armen en
bovenlijf, en dan volgt de sliding-seat gemakkelijk en als van zelf_.
Doet men dit niet op deze wijze, dan zullen de spieren, die langs het
scheenbeen loopen, spoedig vermoeid worden, en de boot zal eene
stootende beweging verkrijgen.

Op 't oogenblik dat 't bankje naar voren is gebracht, moet ook 't
lichaam voorover gestrekt zijn, en op datzelfde oogenblik wordt het blad
weer in 't water gestoken en een nieuwe slag begonnen. Op de wijze,
waarop men met de beenen de sliding-seat naar achteren afzet, in verband
met de achteroverstrekkende beweging van 't lichaam, komen wij later
terug. Eerstbeginnenden is het vooral zaak op het hart te drukken,
ook hierbij _geen rukken of stooten te geven, maar gelijkmatig en
veerkrachtig alle bewegingen van 't roeien uit te voeren_.

Wij gelooven dat het, om 't juist gebruik van de sliding te leeren, den
beginner aan te raden is om in 't eerst niet de geheele lengte ervan af
te loopen, maar langzamerhand telkens een grooter stuk ervan te
gebruiken.

       *       *       *       *       *

Wij behoeven bijna niet te zeggen, dat het van 't grootste gewicht is,
dat de leden van een ploeg _goed maat houden_, dat zij allen op 't
zelfde oogenblik hun riem in 't water steken en kracht zetten, en ook
op 't zelfde tijdstip hem er weer uit lichten en beginnen te scheren.
Wordt dit niet gedaan, dan zal 't totaal van de uitgeoefende kracht
versnipperd worden, en de boot nu eens naar bakboord- dan weer
naar stuurboordzijde overgetrokken worden, terwijl bovendien eene
schommelende beweging van de boot, 't gevolg van ongelijk roeien, niet
alleen lastig is voor de roeiers, maar ook eene wrijving veroorzaakt met
't water, die den gang van de boot tegenhoudt.

       *       *       *       *       *

In dit hoofdstuk hebben wij gesproken van het „_snoek vangen_.“ Dit
gebeurt òf wanneer men den riem na 't eindigen van den slag niet tijdig
uit 't water kan lichten, òf wanneer men bij 't scheren, in plaats van
't blad over de oppervlakte van 't water te laten gaan, het ontijdig in
zijne platgedraaide houding weer in 't water doet vliegen. Het eerste
geval komt voor, wanneer de riem niet verticaal, maar scheef in 't water
wordt gestoken, zoodat hij in de diepte verdwijnt; of wanneer men 't
blad platdraait, vóórdat het uit 't water is gelicht. In beide gevallen
zal de boot een schok krijgen, en zoo de riem niet dadelijk uit de
dollen wordt gelicht, zullen deze noodwendig moeten breken. Daarom,
roeier, wanneer 't ongeluk van een snoek te vangen u overkomt, hef dan
dadelijk 't handvat van den riem met beide handen op, zoodat hij uit
de dollen gelicht wordt, en door den vaart over 't water langs den
achtersteven van de boot komt te glijden. Dadelijk daarna wordt 't
blad van den riem op 't water rustende met eenige kracht naar achteren
geslingerd, en op deze wijze wordt het met leer bedekte gedeelte weer in
de dollen gebracht.

Na de beginselen van 't roeien leert men met de boot te manoevreeren.
Plotseling kan zich iets voor den boeg opdoen, dat de stuurman eerst
laat ontdekt; dan is 't zaak de boot dadelijk tot stilstand te brengen,
ten einde eene botsing te voorkomen. Of men heeft zich in een nauw
vaarwater begeven, waarin 't wenden onmogelijk is, en de weg wordt
versperd. In het eerste geval moet men kunnen _stoppen_, in het tweede
_strijken_.

Het stoppen geschiedt aldus: met gestrekte armen en 't lichaam iets
voorover gestrekt brenge men 't blad van den riem bijna horizontaal,
maar met de holle zijde iets naar den boeg gericht, in 't water, en
draaie dan langzamerhand den riem om, totdat de holle zijde geheel naar
den voorsteven gekeerd is. Daarbij zorge men echter niet op het handvat
van den riem te drukken, want daardoor wordt het boord naar beneden
gedrukt.

De bewegingen van het strijken zijn juist de tegenovergestelde van die
van het ophalen of trekken. Achterover zittende brenge men den riem, met
de holle zijde van 't blad naar den boeg gekeerd, in 't water, strekke
de armen en bewege 't lichaam voorwaarts, zoodat het blad door 't water
geduwd wordt; na 't einde van den slag drukke men den riem iets neer
en draaie hem plat, schere het blad over 't water door 't lichaam
achteruit te brengen en de handen tegen de borst te trekken, en beginne
een nieuwen slag. Ook deze beweging geschiedt gelijkmatig, terwijl
slechts 't blad van den riem onder water mag gehouden worden. Bij 't
wenden, wanneer het ééne boord ophaalt en het andere strijkt, moeten
ook de riemen gelijktijdig in 't water komen, en daarbij richten zich
de strijkende roeiers naar de trekkende.


§ 3. _Nadere behandeling van sommige punten._

Wij stellen ons voor eenige momenten in de beweging van 't roeien
uitvoeriger te bespreken, enkele, omdat daaraan veel gewicht moet
gehecht worden, andere, omdat daarin de meeste fouten voorkomen, weer
andere, omdat daaromtrent de meeningen zeer uiteenloopen.

De correcte uitvoering van de bewegingen is dáárom niet alleen
wenschelijk, omdat 't begaan van een fout ten gevolge heeft verspilling
van krachten of verkeerde krachtsaanwending, maar ook omdat één fout
gewoonlijk andere na zich sleept. Het scheef inzetten b.v. van het blad
van den riem maakt niet alleen dat het eerste deel van den slag verloren
gaat, maar bovendien wordt het lastiger den riem van uit de diepte weer
uit 't water te lichten, en dit belemmert de snelle voortwaartsche
beweging van 't lichaam; de roeier komt daardoor uit de maat, en om
gelijk te blijven is hij genoodzaakt zijn lichaam minder voorover te
strekken en dus zijn slag korter te maken.

Indien het blad van den riem niet gedurende den geheelen slag onder
water gehouden wordt, maar bij het einde half uit 't water gelicht, dan
zal niet alleen de op de boot werkende voortstuwende kracht verminderd
worden, maar bovendien door den minderen weerstand van 't water tegen
het blad, de slag spoediger geëindigd zijn dan bij de andere roeiers
't geval is, wanneer door allen dezelfde kracht wordt aangewend; zoo
zal dus ook hier de maat verbroken zijn, en de voorwaartsche beweging
langzamer moeten zijn om zich als 't ware te laten inhalen, en bij 't
begin van den slag weer gelijk te zijn.

Vooral zullen eene massa fouten voortkomen uit het verkeerd gebruik
maken van de armen op het einde van den slag. Zooals men weet, moet
op het einde van den slag, wanneer het lichaam zijne achterwaartsche
beweging gemaakt heeft, de riem tot de borst worden doorgetrokken. Dit
geschiedt natuurlijk door de buiging der armen, maar daarom volstrekt
nog niet _door de samentrekking van den biceps_. Integendeel, de biceps
blijft nagenoeg werkeloos, en de beweging wordt uitgevoerd door de
spieren, die de schouderbladen verbinden met den bovenarm, en de
spieren, die aan de achterzijde van den bovenarm liggen. Om zich een
denkbeeld te vormen van de werking dier spieren, stelle men zich voor
dat men met den elleboog een voorwerp achterwaarts duwt door den
bovenarm iets voorbij 't lichaam naar achteren te brengen, of dat men
een achter zich staanden persoon met den elleboog een stomp geeft.
Dezelfde spieren, die dan in werking komen, gebruikt men ook bij het
roeien, de bovenarmen worden aangehaald, totdat zij langs en evenwijdig
met 't lichaam komen te hangen, de benedenarmen dienen hierbij slechts
als eene verbinding van den riem met de bovenarmen; anders uitgedrukt,
de hoek bij den elleboog wordt eenvoudig gemaakt door den bovenarm
achterwaarts te trekken, niet door den benedenarm naar zich toe te
halen, hetgeen door den biceps geschiedt. (Zie fig. 7).

[Illustratie: Fig. 7.]

Buigt men de armen door de samentrekking van den biceps, dan moeten
noodzakelijk de ellebogen zijwaarts opgeheven worden, want anders zou
de riem naar den hals en dus veel te hoog opgetrokken worden. Brengt men
daarentegen den riem naar 't lichaam door de werking van de spieren over
de schouderbladen en aan den achterkant van den bovenarm, dan komen de
armen langs het lichaam, met de ellebogen naar beneden gericht.

Men behoeft dus niets anders te doen dan de armen langs het lichaam aan
te trekken, om de aangewezen spieren te laten werken, en een krachtig
einde van den slag te maken.

[Illustratie: Fig. 8.]

Doet men dit niet, trekt men door de kracht van den biceps den riem
tot de borst, en houdt men bijgevolg de ellebogen zijwaarts opgeheven,
zooals in fig. 8 is afgebeeld, dan zal 't einde van den slag niet alleen
veel zwakker zijn, maar, en hiervan zijn wij uitgegaan, deze fout zal
talrijke andere fouten na zich slepen.

In de eerste plaats zal de borst ingedrukt en de rug gekromd worden
op 't einde van den slag, juist op 't oogenblik dat de borst 't meest
moet gewelfd worden. Men kan zich hiervan gemakkelijk overtuigen door
een niet al te zwakken armstrong te nemen, dien met het ééne einde
ergens aan te bevestigen, en met beide handen aan het andere einde
den armstrong uit te rekken door de armen, met de ellebogen zijwaarts
opgeheven, te buigen. Men zal dan duidelijk kunnen bemerken dat de borst
eene sterke neiging heeft zich in te trekken. Voert men echter dezelfde
beweging uit met omlaag gehouden ellebogen, dan zal de borst zich
gemakkelijk en als van zelf opheffen.

Een tweede gevolg van de aangewezen fout is eene langzame en aarzelende
strekking van de armen na 't uit 't water halen van den riem. Wanneer
de armen zijwaarts worden gebogen, dan vormen zij bij den elleboog een
scherper hoek, dan wanneer ze langs het lijf worden aangetrokken; en
hoe meer de armen zijn gebogen, hoe scherper hoek zij dus maken, des
te moeilijker wordt ook de strekkende beweging. Deze zal dus langzamer
zijn, en om den verloren tijd in te halen moet de voorwaartsche beweging
in 't volgend oogenblik en op 't einde sneller zijn, waardoor schokken
gegeven worden en de beweging de vereischte gelijkmatigheid en
veerkracht verliest; of, en dit is even verkeerd, de armen worden niet
in ééns gestrekt, en daarna eerst 't lichaam voorover gebracht, maar
beide bewegingen beginnen gelijktijdig, zoodat het lichaam zich over
den riem heenbuigt; wij hebben boven aangeduid, waarom dit verkeerd is.

       *       *       *       *       *

Eene andere fout die op 't einde van den slag bedreven wordt en zeer
veel voorkomt, is _dat de roeier het lichaam tegen den riem optrekt_, in
plaats van den riem tot de borst door te halen. Dat hierdoor de slag
aanmerkelijk korter wordt, springt in het oog, maar toch zal degene,
die die fout begaat, dit zelf niet zoo spoedig inzien. Hij vormt zich
de illusie een even langen slag te maken als de anderen, daar hij toch
even ver zijn lichaam vooruitstrekt en achteroverzwaait als dezen, en
verwondert zich dan, dat hij eerder „klaar“ is, maar bedenkt niet, dat
hij wel zijn lichaam evenver achterover zwaait, maar vóórdat de slag nog
geëindigd is, reeds weer aan den riem optrekt.

Deze fout is gewoonlijk een gevolg van overhaasting, of, om 't zoo uit
te drukken, van de begeerte om zoo spoedig mogelijk weer een nieuwen
slag te beginnen.

Een ander gevolg van die overhaasting is te groote inspanning van de
beenspieren, voornamelijk die naast het scheenbeen loopen, bij 't naar
voren komen. Hierboven is aangewezen in welke volgorde de bewegingen van
armen, bovenlijf en beenen moeten uitgevoerd worden. Natuurlijk worden
ze niet elk afzonderlijk uitgevoerd, ze vloeien in elkaar, maar de ééne
moet vóór de andere _begonnen_ worden. Hij die 't eerst of gelijktijdig
met de voorwaartsche beweging van 't bovenlijf zijne beenen aantrekt,
loopt kans deze laatste te overspannen.

       *       *       *       *       *

Wij gaan nu over tot 't belangrijkste moment in de beweging van 't
roeien, tot 't _begin van den slag_. Het is best mogelijk dat iemand al
de opgenoemde vereischten voor een goeden stijl in zich vereenigt, dat
hij eene goede houding heeft, zijn riem op de juiste hoogte in 't water
houdt, de voorwaartsche beweging van 't lichaam correct uitvoert, en
dat hij toch als roeier weinig beteekent, omdat hij in 't begin van den
slag geen kracht zet, en, om zoo te zeggen, den riem een eind door 't
water laat drijven, vóórdat hij er aan begint te trekken. Hij heeft de
hoedanigheid verkregen om zijne krachten op de meest spaarzame wijze te
gebruiken, en zoo weinig mogelijk te verspillen, maar hij wendt ze niet
op het juiste oogenblik aan.

Het is daarom van het hoogste gewicht dat men al dadelijk leert op
hetzelfde oogenblik, dat 't blad in het water komt, zijne volle kracht
aan den riem te brengen. Men moet doen, alsof, zoodra 't blad in 't
water komt, 't bankje van onder zich verdwijnt, en de eenige steunpunten
voor 't lichaam zijn 't spoorplankje en 't handvat van den riem,
aan welk laatste men blijft hangen. Die juiste en bliksemsnelle
krachtsaanwending wordt door de Engelschen van zóóveel gewicht geacht,
dat zij legio termen hebben om het denkbeeld uit te drukken: „_Catch
the water, do all the work at the beginning, lift at the beginning_“,
en nog verscheidene andere. Dus tegelijk dat de voorwaartsche beweging
is geëindigd, worden de handen iets opgelicht, zoodat de riem den
vereischten steun in 't water heeft, en men hangt dan aan den riem en
drukt de voeten stevig tegen den spoorplank.

De reden waarom juist in 't begin van den slag de volle kracht gebruikt
moet worden, is deze: na afloop van elken slag vermindert telkens de
vaart van de boot, omdat elk licht vaartuig weinig vaart houdt zoodra de
voortstuwende kracht opgehouden heeft te werken, en bovendien omdat door
de voorwaartsche beweging van de lichamen of liever door de drukking van
den riem op den strijkdol de gang gestremd wordt. Dus telkens wanneer
men een slag begint, heeft de boot zijne minste vaart; op dat oogenblik
heeft men den meesten „vat“ op 't water. Brengt men eerst later zijne
volle kracht in werking, dan is een sneller achterwaartsche beweging
van 't lichaam noodig om een even krachtigen druk op 't water uit te
oefenen.

Daarom, maak gebruik van 't oogenblik waarop gij den meesten steun in
't water hebt, waarop gij door een betrekkelijk langzame beweging groote
kracht kunt uitoefenen.

Het vereischt eene ernstige oefening om op 't juiste oogenblik op ééns
zijne volle kracht aan te wenden, zonder toch een ruk te geven.

Velerlei zijn daarom de fouten, die omtrent dit punt worden
aangetroffen. Er zijn er, die, zooals wij reeds aanmerkten, eerst nadat
de riem eenigen tijd in 't water is, hunne volle kracht gebruiken.

Anderen beginnen den slag goed, verslappen echter spoedig en eindigen
zwak.

Weer anderen pakken 't water goed, rusten in 't midden van den slag wat
uit, en geven aan 't eind nog een flinken ruk.

Al deze manieren hebben 't groote gebrek dat zij geen volledig gebruik
maken van den kostbaren tijd, dat de riem in 't water is, en de laatste
methode nog bovendien dit, dat er rukken gegeven worden. Laat de roeier
toch begrijpen dat door rukken geen resultaat verkregen wordt evenredig
aan de krachtsinspanning. Bovenal zij hem op het hart gedrukt, om
gelijkmatig den riem door 't water te halen, in 't begin van den slag
reeds met volle kracht, maar zooveel mogelijk tot 't laatste toe die
krachtsuitoefening voort te zetten.

       *       *       *       *       *

_De wijze waarop de roeier van zijn sliding-seat moet gebruik maken._

Wij hebben reeds in de vorige § aangewezen op welke wijze men na
volbrachten slag 't handvat van den riem weer vooruit brengt om een
nieuwen slag te beginnen, en daarbij als eene zaak van veel gewicht
er op aangedrongen, dat de handen dadelijk en met vlugheid voor zich
uitgeworpen worden, en eerst daarna de zwaai van 't lichaam en de
voorwaartsche beweging van 't glijbankje moeten volgen, en wel in de
volgorde waarin wij ze opnoemen om deze reden, dat het lichaam zoodra
het den steun van den riem moet missen, zoo spoedig mogelijk van zijne
achteroverliggende houding opgeheven moet worden, daar deze houding eene
vrij groote inspanning van de buikspieren vordert.

Maar nu de trek, de eigenlijke slag: hoe moeten daarbij de bewegingen
van 't lichaam en van de sliding-seat ten opzichte van elkander zijn?
De armen kunnen wij hier buiten rekening laten, daar, zooals wij gezien
hebben, deze eerst gebogen worden op 't einde van den slag, wanneer
de overige deelen van 't lichaam hunne functiën verricht hebben.

We hebben dus alleen te maken met den zwaai van 't lichaam en met het
strekken der beenen.

Daar de spieren der beenen de sterkste zijn van 't lichaam, zal de
roeier er allicht toe komen, om bij 't begin van den slag de beenen in
ééns en met kracht te strekken, terwijl 't bovenlijf voorover gebogen
blijft, totdat 't bankje geheel naar achteren is gebracht, op welk
oogenblik eerst de zwaai begint.

[Illustratie: Fig 9.]

Deze manier heeft deze twee fouten:

1º. Wordt gedurende een groot deel van den slag 't lichaam in
voorovergestrekte houding gelaten, in welke de spieren van den rug
met meer moeite den last zullen dragen dan wanneer 't lichaam wat
achterover gestrekt was. Zelfs zal het dikwijls voorkomen, dat bij
zulke plotselinge strekking der beenen, 't bovenlijf niet in staat is
te volgen, maar als 't ware achterblijft, dat tengevolge daarvan de
schouders naar voren komen en de rug gekromd wordt, dat dus de geheele
houding van den roeier bedorven wordt.

2º. Ook dan, wanneer de goede houding bewaard blijft, werkt de
langdurige vooroverliggende positie de vrije ademhaling tegen.

~Victor Silberer~ in zijn „_Handbuch des Rudersport_“ is daarom eene
andere methode toegedaan: „eerst het bovenlijf achterover zwaaien,
en dan eerst de beenen strekken.“ Dus de beenen worden gedurende
het eerste gedeelte van den slag in dezelfde stelling gehouden, de
sliding-seat blijft op dezelfde plaats totdat het lichaam achterover
gezwaaid is, waarna eerst de beenen gestrekt worden.

[Illustratie: Fig. 10.]

Ook deze methode heeft, naar onze meening hare gebreken, waardoor zij
niet aanbevelenswaardig wordt.

1º. Zal de „catch,“ 't begin van den slag, bij deze methode, niet zóó
flink, niet zóó krachtig zijn als 't behoort. Met opgetrokken, sterk
gebogen beenen kunnen de spieren van den rug niet zoo krachtig werken
als na eenige strekking. En in die onnatuurlijke houding met opgetrokken
knieën wil men hebben, niet alleen dat 't lichaam gedurende eenigen tijd
blijft, maar ook dat bovenlijf zijne geheele functie zal verrichten,
totdat het zijne uiterste achteroverhangende stelling heeft ingenomen.

2º. Doet zich dit bezwaar voor, dat de beenspieren, de sterkste van het
lichaam, gedurende een kort gedeelte van den slag, en nog wel op 't
einde, wanneer de boot reeds weer vaart heeft, het bankje met snelheid
achteruit stooten, hetgeen allicht de boot doet schokken.

Bij de eerste methode bestond dit bezwaar niet, daar in 't begin van den
slag de riem den grootsten weerstand ondervindt, en dus, hoe energiek
de beenen ook werken, het bankje niet met zóó groote snelheid achteruit
geschoven kan worden.

Beide genoemde stelsels zijn uitersten; naar onze meening moet er eene
transactie gesloten worden om de ware methode te verkrijgen.

Zoodra de slag wordt aangevangen, strekken zich de beenen niet in ééns,
noch zwaait 't bovenlijf achterover terwijl de knieën opgetrokken
blijven, maar beide bewegingen geschieden gelijktijdig: het bankje wordt
langzamerhand achteruit geduwd, terwijl het lichaam zijn
achterwaartschen zwaai maakt.

[Illustratie: Fig. 11.]

In dit stelsel wordt het lichaam niet gedwongen gedurende een groot
deel van den slag in onnatuurlijke houding te blijven, daar door eene
kleine strekking van de beenen de rugspieren al dadelijk gemakkelijker
kunnen werken, de sterke beenspieren werken mede tot een krachtig
begin van den slag, terwijl aan den anderen kant ook eene langdurige
voorovergestrekte houding van het bovenlijf vermeden is. Ook wordt de
gelijkmatigheid, waarmee de riem door 't water gehaald wordt, door deze
methode zeer bevorderd.

       *       *       *       *       *

Een andere kwestie van belang, waarover de meeningen nog al
uiteenloopen, is _de mate van snelheid waarmee de riem naar voren
gebracht moet worden na 't eindigen van elken slag_.

Het beginsel waarvan men uitgaat, is om zoo weinig mogelijk tijd te
verliezen. Elk overtollig oogenblik dat de riem boven water doorbrengt
na elken slag, heeft ten gevolge tijdverlies, en maakt dus den tijd
waarin de baan afgelegd wordt langer. Vandaar dan ook, dat de riem geen
oogenblik stil mag zijn, noch na 't einde van den slag, wanneer hij uit
't water gehaald is, noch vóór 't begin van den slag na zijne vlucht
over 't water. Wanneer de riem slechts 1/10 seconde stil ligt b.v. na 't
einde van elken slag, dan blijft hij in één minuut, wanneer 40 slagen in
de minuut gemaakt worden, reeds 4 seconden werkeloos. Zoo krijgt men een
denkbeeld van 't kolossale tijdverlies, dat op de geheele baan wordt
geleden.

Dus in geen geval stilstand van den riem. Maar nu welke mate van
snelheid? Wanneer men alleen rekening hield met het zooeven genoemd
beginsel, dan zou het wenschelijk zijn om _zoo snel mogelijk_ naar
voren te komen, omdat men dan zoo weinig mogelijk tijd verliest.

Er zijn echter ook andere factoren van de snelheid van de boot, waarmee
men rekening moet houden.

1º. Zooals wij reeds ter andere plaatse hebben gezegd, verliest de boot
na 't einde van elken slag door de voorwaartsche beweging van 't lichaam
telkens een deel van hare snelheid. Hoe sneller nu de voorwaartsche
beweging van 't lichaam is, hoe grooter de kracht waarmee de gang van de
boot gestremd wordt.

2º. Vordert 't naar voren brengen van 't lichaam eene groote inspanning
vooral van de buikspieren. Wordt nu deze beweging zoo snel mogelijk
gemaakt, dan worden genoemde spieren overmatig ingespannen, en daardoor
de energie, de veerkracht van 't lichaam uitgeput, want men moet wel
bedenken dat te groote inspanning van sommige spieren terugwerkt op alle
deelen van 't lichaam.

Zoo moet dus ook alweer hier een middenweg hem trachten te vinden
door de praktijk, waarbij men zich zal kunnen laten leiden door twee
hoofdbeginselen van het roeien: 1º. Nooit mag de beweging met schokken
geschieden, 2º. Geen deel van 't lichaam mag bovenmatig en buiten
evenredigheid met de andere deelen ingespannen worden.

       *       *       *       *       *

Wanneer iemand begint te leeren roeien, zal de gedurige aanmaning van
zijn leermeester zijn: „_flink naar voren komen en goed naar achteren
vallen!_“ Hoewel wij deze methode van leeren geenszins afkeuren, omdat
de leerling steeds eene sterke neiging gevoelt om rechtop te blijven
zitten, en slechts met de armen te werken, zoodat hij vroegtijdig moet
gedwongen worden zijn bovenlijf te gebruiken, zoo zal men toch in de
meeste gevallen zien dat hij na deze aanmaning in zijn ijver veel te
ver achterover zwaait, en soms ook de voorover strekkende beweging
overdrijft.

_Tot hoever moet hij nu deze bewegingen uitstrekken?_

In eene boot met vaste dollen zal de voorwaartsche strekking van het
lichaam van zelf hare grens vinden in het gevaar dat de riem tusschen
de dollen bekneld raakt. Men zorge dan steeds zoover naar voren te
komen als maar mogelijk is, zonder in 't begin van den slag met den
voorkant van den riem tegen den strijkdol aan te komen. Het is echter
ook mogelijk, dat in eene boot de dollen te ver van elkaar verwijderd
zijn; in dit geval en wanneer er draaiende gekozen worden, eene
verzoening gezocht tusschen twee tegenstrijdige beginsels. In theorie is
het moeilijk te zeggen, welke die middenweg is. Men moet zich wachten
voor overdrijving van de voorwaartsche beweging. De strekking mag niet
ontaarden in eene vooroverbuiging, zoodat de rug gekromd, de schouders
vooruitgebracht, de borst bekneld wordt. Wij hebben het reeds meer
gezegd, men moet zijn lichaam geen geweld aandoen. Het voordeel van een
langeren slag weegt dan niet op tegen de groote inspanning om in die
houding den riem met kracht door 't water te halen.

Ook het achterovervallen mag niet reiken over een zeker punt, van waar
de roeier zich weer gemakkelijk kan oprichten. Gaat men verder, dan
zal de lengte van den slag daardoor winnen, maar het hieruit verkregen
voordeel ook alweer niet in evenredigheid zijn met de vermeerdering van
inspanning der buik- en lendespieren, die het lichaam weer moeten
opheffen.

Vaste regels zijn hier echter niet voor te geven; sommige roeiers zullen
meer naar voren komen, anderen meer achterover vallen, weer anderen
beide bewegingen in meerdere mate uitvoeren. Dit hangt dan grootendeels
af van de gewoonte en van de oefening, waardoor zich sommige spieren
meer ontwikkelen dan andere. Maar in elk geval wake men tegen
overdrijving.

In nauw verband met het juist gezegde staat _het aantal slagen_ door
eene ploeg in de minuut gemaakt.

Dikwijls ziet men op wedstrijden of ook wel wanneer als oefening op tijd
wordt geroeid, de toeschouwers angstvallig letten op het aantal slagen
in de minuut, en dan hoort men ook veelal uit het grootere of kleinere
aantal conclusies maken ten nadeele of ten gunste van de ploeg.

Meestal zijn die conclusies geheel ongemotiveerd; men kan in 't algemeen
uit het aantal slagen geen gevolgtrekking maken over de kwaliteit van
den roeier. Natuurlijk moet een zoogenaamde „_ratelslag_“ evenals een
luie „_zeurslag_“ geen hoogen dunk geven van den roeier; dit ligt
aan een gebrek in den stijl, hetzij aan overhaasting, hetzij aan
langzaamheid, gemis aan veerkracht in de bewegingen. Maar het is zeer
goed mogelijk dat eene bepaalde ploeg in eene zekere boot met 36 slagen
in de minuut sneller roeit, dan met 38 slagen, als ook andersom.

Daarom is het zoo verkeerd, dat een trainer vooraf bepaalt met hoeveel
slagen zijne ploeg moet roeien, en aanmerking maakt, wanneer ze een
kalmer, langer slag aanneemt. Dit kan hij eerst beoordeelen, wanneer hij
zijne ploeg goed kent, en zelfs door proeven eene zekere ondervinding
omtrent haar heeft opgedaan.

       *       *       *       *       *

Wij laten hier nog volgen eenige regels voorgeschreven door den
schrijver van „_The principles of Rowing and Steering_“, en eenige door
hem aangewezen meest voorkomende fouten.

„The requisites for a perfect stroke are:

1º. Taking the whole reach forward, and falling back gradually a little
past the perpendicular, preserving the shoulders throughout square, and
the chest developed at the end.

2º. Catching the water and beginning the stroke with a full tension on
the arms at the instant of contact.

3º. A horizontal and dashing pull through the water immediately the
blade is covered, without deepening in the space subsequently traversed.

4º. Rapid recovery after feathering by an elastic motion of the body
from the hips, the arms being thrown forward perfectly straight,
simultaneously with the body, and the forward motion of each ceasing at
the same time.[3]

[3] Wij hebben hierboven in dit hoofdstuk eene andere meening verdedigd.

5º. Lastly, equability in all the actions, preserving full strength
without harsh, jerking, isolated, and uncompensated movements in any
single part of the frame.

Faults in rowing.—The above laws are sinned against when the rower

1º. Does not straighten both arms before him.

2º. Catches the water with unstraightened arms or arm, and a slackened
tension as its consequence; thus time may be kept, but not stroke;
keeping stroke always implying uniformity of work.

3º. Rows round and deep in the middle, with hands high and blade still
sunken after the first contact.

4º. Keeps one shoulder higher than the other.

5º. Doubles forward and bends over the oar at the feather, bringing the
body up to the handle and not the handle up to the body.

6º. Strikes the water at an obtuse angle, or rows the first part in the
air.

7º. Shivers out the feather, commencing it too soon and bringing the
blade into a plane with the water while work may yet be done; thus the
oar may leave the water in perfect time, but stroke is not kept. This
and No. 2 are the most subtle faults in rowing, and involve the
science of shirking.

8º. Rolls backward, with an inclination towards the inside or outside of
the boat.

9º. Turns his elbows at the feather instead of bringing them sharp past
the flanks.

10º. Throws up water instead of turning it well aft off the lower angle
of the blade. A wave thus created is extremely annoying to the oar
further aft; there should be no wave travelling astern, but an eddy
containing two small circling swirls.“


§ 4. _Het scullen._

Men zorge er voor, alvorens in eene scullingboot plaats te nemen,
het roeien met één riem in den grond te kennen. En dan nog is het den
beginner geraden in eene zware boot met vaste banken te beginnen, daar
men in eene lichte raceboot reeds aan het bewaren van het evenwicht
zoozeer zijn aandacht moet wijden, dat de beweging zelve er door op den
achtergrond zou geraken.

Het is ook wenschelijk dat het materiaal vooraf door een ervaren sculler
worde nagezien, want hetgeen bij het roeien in 't algemeen over 't
aanleeren van fouten door slecht materiaal gezegd is (bv. verkeerde
stand van de dollen, van het stootleer, enz.) geldt in nog grooter
mate bij het scullen. Men lette hierbij vooral op de voldoende ruimte
tusschen de dollen, want, daar de hefboom van een scull korter is dan
van een riem, is de hoek door een scull met de dollen gevormd, ook
scherper, waaruit volgt, dat de dollen verder van elkander moeten staan,
zal de scull niet er tusschen bekneld raken.

De vereischten voor een goeden stijl in het scullen zijn dezelfde als
bij het roeien met één riem. Door de hanteering van twee riemen wordt
de beweging echter van zelf iets gewijzigd, want men wordt nu niet meer
gedwongen met de eene hand verder te reiken dan met de andere, en zoo
ook worden beide handen op 't einde van den slag even ver naar zich toe
getrokken.

Een punt van onderscheid maakt de lengte van den slag uit. In eene
scullingboot kan en moet de slag langer zijn dan in eene andere.

Bij de voorwaartsche beweging reeds kan de sculler iets verder reiken,
daar hij zijne armen naar beide zijden voor zich uitspreidt, zoodat het
lichaam recht voorover gestrekt kan blijven, terwijl de roeier, wil hij
zich zoover mogelijk naar voren strekken, in dat geval genoodzaakt is
zijn lichaam naar binnen te buigen en dan nog zijne armen niet recht
voor de borst heeft.

Maar het is vooral in de achterwaartsche zwaai dat de sculler zijn slag
veel langer kan maken.

Zoo de roeier zich te veel achterover geeft, zal het einde van den slag
zeer zwak zijn, want de hefboom van zijn riem wijst naar zijn borst, en
moet dus naar den binnenkant van zijn lichaam getrokken worden. Want
indien het binneneinde van den riem zóó lang was, dat het handvat naar
zijne borst getrokken kon worden, ook al was hij evenmin achterover
gezwaaid, dan zouden al weder zijne armen buiten de richting van het
lichaam vallen op het oogenblik, dat de riem een rechten hoek met het
boord vormt, juist op het punt waarop de uitwerking van de ingespannen
kracht het grootst is. Bij den sculler daarentegen snijden de rechts
en links werkende krachten elkaar in het middenpunt der breedte van de
boot, zoodat het lichaam steeds in de richting der kiel kan blijven
werken, ook al is het nog zoo ver achterover gestrekt.

Eene zaak van gewicht is nog deze:

Bij het scullen is het nog meer noodig dan bij 't gewone roeien, dat
de armen na het einde van den slag in eens gestrekt worden; de handen
moeten bliksemsnel naar voren worden geworpen om eene aanraking met de
knieën te voorkomen; voor deze aanraking bestaat nl. bij het scullen
meer gevaar, daar de handen, niet op gelijke hoogte, maar de een boven
de andere over de knieën worden gebracht.

Deze beweging, juist uitgevoerd, zal de schouders terugbuigen en de
vrije ademhaling bevorderen.

~Walter Bradford Woodgate~ geeft nog eene andere afwijking aan van de
regels gegeven voor 't gewone roeien.

Hij zegt nl. dat een sculler op 't einde van den slag niet de sculls
naar zijn lichaam moet trekken, maar 't lichaam aan de sculls optrekken,
dus juist iets doen wat bij 't roeien met één riem streng verboden is.

Als redenen voor deze afwijking worden opgegeven de volgende argumenten:

1º. Bij het scullen wordt een langer slag gemaakt, het bovenlijf wordt
verder achterover gezwaaid, zoodat een extra kracht noodig is om het
weer op te heffen. De buik- en lendespieren zullen dus overmatig worden
ingespannen, zoo zij niet ondersteund worden, doordat 't lichaam aan de
riemen wordt opgetrokken.

2º. Het gewicht van het bovenlijf wordt, zoodra de sculls 't water
verlaten hebben, op de lendenen overgebracht. Is nu het lichaam op dat
oogenblik ver achterover gestrekt, dan zal het gewicht rusten op het
voorste gedeelte van de boot, waardoor de boeg „_dompt_,“ 't geen de
vaart vermindert. Trekt men echter 't lichaam aan de riemen op, dan zal
het gewicht eerst op de boot drukken wanneer 't lichaam weer een eind
voorwaarts is opgeheven, en dus niet meer zoover achterover ligt, zoodat
het gewicht niet zoover vóór in de boot komt.

Niettegenstaande onze achting voor de kundigheden van den bekenden
engelschen schrijver over de theorie van 't roeien, kunnen wij ons toch
geenszins vereenigen met de door hem voorgestane meening.

Onzes inziens is zijn betoog niets anders dan eene cirkelredeneering.

Zij komt hierop neer: de sculler moet verder achterover zwaaien dan de
roeier aan één riem; hieruit zullen twee gevolgen voortkomen:

1º. Wordt grooter krachtsinspanning vereischt om 't lichaam weer naar
voren te zwaaien, 2º. 't gewicht wordt na 't einde van den slag, zoodra
de riemen uit 't water gelicht worden, meer naar 't voorste gedeelte van
de boot verplaatst, waardoor de boeg zal dompen.

Om nu deze beide nadeelige gevolgen te voorkomen, moet dienen de
aanbevolen beweging, waarbij 't lichaam door de kracht van de armen
aan de riemen wordt opgeheven, want zoo zal men de voorwaartsche zwaai
vergemakkelijken, en dus krachten besparen, en tevens 't dompen der boot
voorkomen.

Volkomen waar; maar men vergeet dan, dat dit alles geschiedt ten
koste van de lengte van den slag, want stel dat de sculler zijn
achterwaartsche zwaai maakt totdat zijn lichaam den stand heeft van
_a c_ op hierbovenstaand figuur, maar hij trekt zich op 't einde van
den slag aan de riemen op, zóó dat op 't oogenblik dat zijne handen bij
zijne borst komen, 't lichaam den stand _a b_ heeft, dan wordt de slag
niet doorgetrokken tot punt _e_, maar tot punt _d_.

[Illustratie: Fig. 12.]

En waartoe dient nu de achterwaartsche zwaai tot _a c_, wanneer de slag
er toch niet langer door wordt, dan wanneer de zwaai gegaan was tot
_a b_? Immers nergens voor; want, hetzij men zich achterover geeft tot
_a c_, maar zich weer optrekt tot _a b_, hetzij men eenvoudig slechts tot
_a b_ achterover zwaait, in beide gevallen zal 't gewicht even ver naar
voren in de boot verplaatst worden, en ook zullen in beide gevallen de
buik- en lendespieren de voorwaartsche beweging moeten volbrengen van af
_a b_.

De redeneering van ~Woodgate~ loopt dus in dezen cirkel:

De slag moet langer gemaakt worden van _d_ tot _e_, maar om de daaruit
voortvloeiende nadeelen te niet te doen, geeft hij middelen aan de hand
waardoor de slag weer ingekort wordt tot _d_.

Is het dan niet eenvoudiger en dáárom beter, omdat de verdere zwaai
achterover bespaard wordt, om slechts tot _a b_ achterover te vallen?

Onze conclusie is dus deze: men moet zóóver het lichaam achterover
zwaaien, dat de voordeelen van de meerdere lengte van den slag de
nadeelen daaruit voortvloeiende nog overtreffen, en niet aan de nadeelen
trachten te ontkomen door middelen die den slag feitelijk korter maken;
want dit is met een omweg naar 't doel streven.

       *       *       *       *       *

Er doen zich bij het scullen nog eenige eigenaardige moeilijkheden voor,
waarmede beginners soms zwaar te kampen hebben.

1º. De sculls loopen over een afstand van 5 à 6 cM. over elkaar heen,
waardoor het in 't begin moeilijk is het tegen elkaar stooten der handen
te vermijden. De eene hand moet dus hooger dan de andere gehouden
worden; het is geheel onverschillig welke hand men boven, welke onderaan
houdt. Maar men werpe ze toch tegelijk naar voren, zoodat de sculls
tegelijk in 't water komen, en het ook tegelijk weer verlaten.

Om het afglijden der handen te verhinderen, legge men het bovenlid van
den duim tegen het uiteinde van de scull aan.

2º. Door de geringe breedte zal de boot spoedig aan 't „_rollen_“ gaan,
en de sculler zal dit trachten te verhinderen door bij het scheren de
bladen der sculls over 't water te laten gaan. Dit nu is verkeerd. Bij
't einde van den slag moet hij de sculls flink uit het water lichten en
ze naar achteren brengen zonder de oppervlakte van 't water te raken.

Dit is echter niet gemakkelijk, en eerst na oefening zal men zijn
evenwicht leeren bewaren.

Dikwijls wordt in het handvat van de scull een of twee ons lood gegoten
om op het vereischte oogenblik gemakkelijker het blad uit het water te
kunnen lichten en terug te brengen, zonder de oppervlakte van het water
aan te raken.

3º. Eene kunst die de sculler ook noodzakelijk moet leeren, is: zijn
vaartuig _in den koers te houden_. In 't eerst zal hij daartoe telkens
omzien, en zoodoende alras de handigheid verkrijgen om _alleen het
hoofd_ om te wenden, zonder daarbij met roeien op te houden. Op wateren
waar weinig of geen scheepvaart is, zal men dikwijls kunnen volstaan
met de oogen steeds op den achtersteven gericht te houden, nadat men
dezen eenmaal in de gewenschte richting heeft gebracht. Elke afwijking
zal terstond in het kielwater zichtbaar worden. Bovendien heeft het
gadeslaan van den achtersteven dit voordeel in, dat de sculler steeds
't werk zijner handen zal kunnen nagaan.

De stuurtoestellen verlichten 't werk zeer, als het noodig is de boot
weer in de vereischte richting te brengen, maar toch is het beter eerst
eenigen tijd dit toestel _niet_ te gebruiken. Het gemak, waarmee men
door een lichten druk van den voet eene afwijking der boot herstelt,
verleidt den sculler allicht om de gelijkelijke arbeid der handen te
veronachtzamen, en telkens zijn toevlucht te nemen tot 't stuurtoestel.
Het roer nu vertraagt den gang der boot door den tegenstand van 't
water. Hoe minder het dus gebruikt wordt, hoe beter.

Zijn alle moeilijkheden overwonnen en heeft men zich een goeden stijl
als sculler eigen gemaakt, zoo kan men zich vleien met het bewustzijn
een hoogen trap van volmaaktheid in de schoone roeikunst bereikt te
hebben.

[Decoratieve illustratie]



[Decoratieve illustratie]



VIERDE HOOFDSTUK.

HET STUREN EN DE STUURMAN (_coxswain_, _barreur_, _Steuermann_).


Evenals men den roeiliefhebber toeroept: „leer zwemmen vóórdat gij in
de boot plaats neemt,“ raden wij den aanstaanden _stuurman_ aan om te
leeren roeien alvorens de stuurlijnen ter hand te nemen.

Dikwijls komt het voor, dat iemand, door liefde tot de stuurmanskunst
aangetrokken, lid eener roeivereeniging wordt en dan maar terstond
als stuurman in eene boot plaats neemt zonder zich de moeite te willen
getroosten eerst te leeren roeien; immers, aldus redeneert hij, roeien
en sturen zijn geheel verschillende kunsten en hebben niets met elkaar
gemeen.

Wij behoeven zeker niet te zeggen, welke gevaren een ploeg, door zulk
een stuurman gestuurd, bedreigen.

Daar zit hij dan op den stuurbank in eene gedwongene houding, onbekend
met de kommando's, bij elken slag met het bovenlijf naar voren
slingerende, dan naar bakboord dan weer naar stuurboord glijdende, bij
de minste afwijking van den boeg zóó hevig aan een der stuurlijnen
trekkend, dat de boot plotseling veel te ver naar de andere zijde
vliegt, en bij het minste gevaar aarzelend en gereed om de stuurlijnen
te laten glippen.

Neen, eerst leeren roeien en dan sturen zij ieder aangeraden.

Een roeier zal, wanneer hij op den stuurbank plaats neemt, zijn
bovenlijf recht gestrekt houden en zorgen dat de boot niet naar ééne
zijde overhelt, daar hij als roeier geleerd heeft hoe lastig dit voor
de roeiers is. Hij zal een vast punt in de verte in het oog houden en
daarop steeds aansturen, daar hij als roeier heeft ondervonden, hoe het
zigzag sturen de roeiers afmat en den gang der boot vertraagt. Hij zal
de stuurlijnen steeds gestrekt houden, daar hij hierdoor alleen de boot
haren rechten koers zal kunnen doen behouden.

Verder moet de stuurman zijne beenen als een Turk gekruist houden en de
knieën zoover mogelijk uitgespreid. Tevens zal hij zooveel mogelijk
onbeweeglijk zitten en niet elke beweging der boot volgen; dat hij bij
elken slag door de meegevende beweging van het bovenlijf de snelheid der
boot zou bevorderen, is louter fictie; immers zal hij bij het einde van
den slag dezelfde beweging weer achterwaarts moeten maken om zijne
gewone positie te herkrijgen en dus daarbij ook de snelheid der boot
weer verminderen. Het eenig gevolg van dat heen- en weerslingeren is
dus, dat hij door onvast op den bank te zitten de roeiers in hunne taak
zal hinderen en door onbedoelde rukken aan een der stuurlijnen den gang
der boot kan belemmeren.

Ieder stuurman behoort verder met de volgende regels bekend te zijn:

1º. eene boot, die stroomopwaarts gaat, moet aan den oever blijven en
elke boot, die zij ontmoet, aan den binnenkant, d. w. z. in het midden
van den stroom laten passeeren.

2º. eene stroomafwaarts varende boot houdt het midden van den stroom en
laat eene haar ontmoetende boot aan den buitenkant voorbijgaan.

3º. eene boot, die eene andere boot inhaalt, moet voor deze uithalen om
te passeeren, terwijl de ingehaalde boot ongestoord haren koers kan
vervolgen.

4º. ontmoeten twee booten elkaar op niet stroomend water, zoo wijken
beiden naar stuurboord uit en ieder laat dus de andere aan bakboord
passeeren.

5º. eene boot met stuurman moet uitwijken voor eene boot, die zonder
stuurman vaart.

6º. eene roeiboot moet steeds voor eene zeilboot uitwijken.

7º. een tweeriems moet voor een vierriems—een vierriems voor een
zesriems—en deze weer voor een achtriems uitwijken.

Dit over de plichten van den stuurman in het algemeen.

Thans nog het een en ander over de taak, die hij op wedstrijden heeft te
vervullen.

Raceroeiers noemen den stuurman wel eens een noodzakelijk kwaad, en
vooral de Franschen en Belgen schijnen deze meening zeer te zijn
toegedaan, waarom zij dit kwaad maar zoo klein mogelijk trachten
te maken en met de kleinste exemplaren van het genus „stuurman“ op
wedstrijden verschijnen. Gewoonlijk zijn het kinderen van 25 à 30 kilo,
aan wie in die landen op wedstrijden het roer wordt toevertrouwd. Dat
zulk een knaap slechts pro forma in de boot zit ingevolge het reglement,
dat een wedstrijd voor „booten _met_ stuurman“ heeft uitgeschreven,
spreekt van zelf, daar de slag in werkelijkheid het bevel voert en hem
gedurende den ganschen kamp instructies moet geven.

Het voordeel van dezen maatregel ligt voor de hand: de roeiers hebben
minder ballast mee te trekken en de snelheid der boot kan daardoor
grooter zijn.

Doch ook de nadeelen, die uit die instelling voortvloeien, zijn niet
gering te schatten.

Zoo de wedstrijd op een water, dat zeer onstuimig is of waar vele
vaartuigen de baan her- en derwaarts doorkruisen, plaats vindt, zullen
kinderen al zeer slechte leiders zijn op dat moeilijke pad, en
ongelukken zullen allicht voorkomen.

Een goed stuurman kan door eene juiste kennis van den invloed van wind
en stroom op den gang der boot zijn ploeg menigen omweg en veel
krachtsinspanning besparen.

Wanneer wij bedenken, hoevele wedstrijden met eene bootslengte of minder
gewonnen zijn, dan is het duidelijk, dat een goed stuurman, die de boot
iedere afwijking, hoe gering ook, bespaart, en van elken gunstigen
toestand van wind of stroom onmiddellijk partij weet te trekken, in
vele gevallen voor een groot deel tot de overwinning heeft bijgedragen.

En hoe kan men dit van een kind eischen? Hoe kan men in een kind die
tegenwoordigheid van geest, dien vasten wil, dat vlug begrip verlangen,
die zoo noodzakelijk zijn tot het vormen van een racestuurman in den
waren zin van het woord? Wij herinneren den lezer slechts aan de wijze,
waarop door belgische ploegen op wedstrijden de boeien worden gemaakt,
waarbij zij steeds een eind tegen nederlandsche ploegen verliezen.

Ook zouden wij er op kunnen wijzen, hoe bespottelijk het is op
wedstrijden in genoemde landen den slag voortdurend tegen zijn „petit
barreur“ te hooren schreeuwen en onophoudelijk te zien omkijken, in
plaats van op het tempo zijner slagen en de conditie zijner mederoeiers
te letten. Door dat geschreeuw èn van den slag èn van den stuurman, die
zonder ophouden zijn „tirez donc“ laat hooren, worden ook de ooren der
toeschouwers op een allesbehalve welluidend concert vergast.

Neen, in dat opzicht is het in Nederland beter.

De gecombineerde vergadering van alle nederlandsche roeivereenigen, in
1885 te Amsterdam gehouden, heeft besloten, dat op onze wedstrijden
slechts stuurlieden worden toegelaten, die minstens 60 kilo wegen,
zoodat hierdoor het kwaad voorkomen wordt, dat sedert jaren in Frankrijk
en België voortwoekert.

Het is dus wel te verwachten, dat men binnenkort in België ons voorbeeld
volgen en een niet te laag minimum-gewicht voor den racestuurman zal
vaststellen.

Het is namelijk noodzakelijk, dat deze taak door iemand wordt
waargenomen, die in staat is met vaste hand den koers der boot te
bepalen, van elk voordeel partij te trekken, den roeiers op den
wedstrijd moed kan inboezemen en hen, zoo zij verslappen, met nieuwe
krachten weet te vervullen en tot de uiterste inspanning aan te sporen.

En in dat geval, is de stuurmanskunst eene edele kunst en kan de
stuurman met evenveel recht trotsch zijn op zijne behaalde medaille als
de roeier op de zijne.

Verkiest men echter zonder stuurman te roeien, zoo kieze men
wedstrijden voor booten, die door een der roeiers worden gestuurd, doch
trachte niet den edelen roeisport te verlagen door gehuurde kinderen in
de boot te nemen en aldus een voordeel op zijne tegenpartij te erlangen.

In vele landen is het roeien in booten, voorzien van een _stuurtoestel_,
(_steering-apparatus_), reeds doorgedrongen.

Het is eene amerikaansche uitvinding, die het gemis van een stuurman
mogelijk maakt door diens taak aan een der roeiers op te dragen. Op de
spoorplank van een der roeiers namelijk is een toestel aangebracht, dat
met de stuurlijnen in verband staat en den roeier in staat stelt de boot
met zijne voeten naar rechts of links te wenden.

Er zijn drie soorten van dit stuurtoestel, die allen, hoewel in
hoofdzaak aan elkaar gelijk, in samenstelling een weinig verschillen.
Het beste wordt vervaardigd door ~Searle & Sons~ te Londen.

Het spreekt van zelf, dat het gebruik van dit toestel van den roeier
groote vaardigheid vereischt, zoodat het in eene meerriemsboot
gewoonlijk aan den bekwaamsten roeier wordt opgedragen.

[Decoratieve illustratie]



[Decoratieve illustratie]



VIJFDE HOOFDSTUK.

                                Multatulit fecitque puer, sudavit et
                                alsit, abstinuit venere et vino.

DE TRAINING.


Een enkel woord vooraf over de keuze der roeiers en over de
samenstelling van eene ploeg is hier op zijne plaats. Dikwijls wordt
bij de samenstelling van eene raceploeg meer gelet op physieke kracht
dan op vaardigheid in 't roeien. Men gaat dan van 't denkbeeld uit,
dat degenen, die men gekozen heeft om hunne sterke spieren, met eenige
oefening zich een goeden stijl wel eigen zullen maken.

Het is gemakkelijk aan te toonen dat deze wijze van handelen onjuist is,
en wel om de eenvoudige reden dat de grondstelling waarvan men uitgaat,
nl. dat ieder door oefening eene goede methode van roeien zich zal
kunnen eigen maken, met de waarheid in strijd is. Er zijn er, die nooit
leeren roeien, er zijn er ook, die slechts door langdurige oefening het
tot op een zekere hoogte brengen.

Daarom is het raadzaam in de 1e plaats te letten op den aanleg voor en
de vaardigheid in 't roeien, en slechts in de 2e plaats in aanmerking te
nemen de physieke kracht.

Overigens is over de lichamelijke vereischten voor een roeier weinig
te zeggen. Het spreekt van zelf dat goede longen en een normaal werkend
hart onmisbaar zijn. Heeft men die niet, dan is zelfs eene proefneming
om de vermoeienissen der training te doorstaan reeds gevaarlijk voor
de gezondheid, terwijl de ploeg door het uittreden van een der leden
gedupeerd is, daar men nu met een ander opnieuw zal moeten beginnen te
oefenen.

Twijfelt men daarom maar eenigszins aan de volkomene gezondheid van een
der genoemde organen, dan doet men goed zich vooraf door een medicus te
doen onderzoeken.

Groote spierkracht, wij hebben het reeds gezegd, is geen
hoofdvereischte. Tot bewijs van deze bewering beroepen wij ons op het
feit dat zoovele groote roeiers van mindere lichaamskracht zich den baas
hebben getoond van anderen, die over veel grooter physieke kracht konden
beschikken. Een treffend voorbeeld is geweest ~Robert Coombes~, een man
van zeer kleine gestalte en slechts 56¼ K.G. wegende, die in 1846 het
Championnaat van Engeland won, en de eerste roeier van zijn tijd was.
En nemen wij ~Hanlan~ zelf, welk verschil van lichaamskracht bestaat er
niet tusschen hem en ~Trickett~, ~Laycock~, ~Ross~ en andere reuzen,
die allen voor hem 't onderspit moesten delven. En ook onder de
eerste amateurs kennen wij immers roeiers die, ten opzichte van hun
lichaamskracht, niet boven 't middelmatige gingen, b. v. ~Mr. Lowndes~
van Oxford, die eenige jaren het Championnaat van de Thames wist te
veroveren.

Maar hiermede willen wij geenszins aantoonen dat groote spierkracht van
geen nut is. Zeker zal, wanneer bij 2 roeiers alle voordeelen gelijk
zijn, de grootere kracht bij den één de schaal naar zijn kant doen
overhellen. Maar ze is niet van zooveel gewicht als men over 't algemeen
gelooft, en in geen geval kan ze in de plaats komen van 't gemis aan
eene goede methode van roeien. Men zorge echter bij de keuze van roeiers
niet gedecideerd zwakke personen te nemen, daar het noodig is dat ze
gedurende elken slag op zich zelf den riem gemakkelijk door 't water
halen; anders kan men niet verwachten dat ze diezelfde beweging
honderden malen zullen kunnen herhalen.

Aangeboren taaiheid strekt tot aanbeveling.

Ook geeft eene lange, slanke gestalte een voordeel bij het roeien,
omdat men dan om een even grooten slag te maken als door iemand van
korter, meer ineengedrongen lichaamsbouw wordt gemaakt, zijn lichaam
minder voorover en achterover behoeft te strekken, en dus vanzelf
gemakkelijker roeit.

Na de keuze der roeiers gaat men over tot de aanwijzing van ieders
plaats in de boot. Hierbij zijn eenige regels in acht te nemen. Als
slagroeier (_strokeman_, _chef de nage_, _Schlagmann_) kieze men den
besten roeier, of hem, die door meerdere geoefendheid boven de anderen
uitmunt. De slagroeier is 't, die de grootste verantwoordelijkheid in
de boot draagt. Vertraagt hij zijn tempo, verliest zijn slag de noodige
veerkracht, noodwendig moet dit terugwerken op de anderen, want ze
moeten hem volgen, en al waren ze de beste roeiers der wereld, ze kunnen
er niets aan doen.

Ook zijn kalmte en koelbloedigheid zeer gewenschte eigenschappen in hem,
om dezelfde reden, dat hij 't tempo moet aangeven. Een zenuwachtige slag
heeft dikwijls een wedstrijd doen verliezen, evenals kalmte en beleid
hem vaak doen winnen. Te gelegener tijd uitgevoerde „_spurtjes_“, het
juist gebruik maken van zwakke oogenblikken van de tegenpartij, zijn
dikwijls beslissend geweest op een race tusschen ongeveer gelijkstaande
ploegen.

In die oogenblikken is het de taak van de overige leden der ploeg, maar
vooral van den 2en slagroeier, om oogenblikkelijk 't veranderd tempo
te volgen; geen halve slag mag daardoor ongelijk worden, op 't zelfde
oogenblik dat de slagroeier zijn tempo verandert, moeten de overigen dit
als een elektrischen schok voelen; wij herhalen het, in de 1e plaats de
2e slagroeier, want volgt hij niet, dan zullen alle stuurboordroeiers
eveneens achterblijven; hij is als 't ware de slagroeier aan stuurboord.

Bij de aanwijzing van ieders plaats komt 't gewicht in aanmerking. Het
grootste gewicht moet in 't midden der boot gelegd worden, dus in een
vierriemsgiek zijn 2e slagroeier en 2e boeg de zwaarste personen, zoo 't
kan de 2e slag nog zwaarder dan de 2e boeg. De boeg (_bow_, _brigadier_,
_Bug_) is de lichtste, terwijl de slagroeier minder gewicht moet hebben
dan de twee in 't midden der boot gezetenen. De gewichtsverdeeling
is echter niet van overwegend belang; stel dat iemand door zijn
regelmatig tempo, etc., de meeste geschiktheid bezit als slagroeier,
maar tevens de zwaarste van de ploeg is; dit laatste zal dan geen
verhindering mogen zijn om hem als slag te doen plaats nemen. Eerst
wanneer een tweede, wat die geschiktheid betreft, met hem gelijk staat,
zal de gewichtsverdeeling in aanmerking mogen komen. 't Gewicht aan
bakboord moet ongeveer gelijk zijn aan dat aan stuurboord; anders zou
de boot naar één kant „overliggen“, hetgeen alleen verholpen kan worden
doordat de stuurman meer naar den kant van 't minste gewicht gaat
zitten. Behalve dat dit laatste nadeelig voor de boot is, heeft het nog
dit inconvenient dat de stuurman bij de minste schommeling van de boot
door wind of golven weer naar 't midden van zijn zitplaats zal glijden,
in welk geval 't evenwicht weer verloren is.

Een punt aan groot belang is dat de krachten aan stuurboord en aan
bakboord zooveel mogelijk gelijk zijn, zoodat, wanneer 't roer
losgelaten wordt, de boot eene rechte lijn volgt en geen van beide
boorden, zooals 't heet, „_overgetrokken_“ wordt. Duidelijk is het,
waarom.

Trekt een van de boorden over, dan ziet de stuurman zich genoodzaakt
voortdurend 't roer naar één kant om te halen, hetgeen met meer of
mindere kracht voortdurend het vaartuig in zijn gang tegenhoudt.

       *       *       *       *       *

Zijn de roeiers gekozen, is ieders plaats in de boot aangewezen, de
ploeg kan dan „_in training_“ gaan. De beteekenis van 't engelsche woord
„_to train_“ is africhten; hij, die de handeling pleegt is _de trainer_.

In Engeland is dit gewoonlijk een „_professional_“ (d. i. iemand, die
van een zekeren tak van sport, in casu van 't roeien, zijn beroep, zijne
broodwinning heeft gemaakt) of een gewezen _professional_, die in dienst
treedt bij eene roeivereeniging, om de ploegen voor de wedstrijden af te
richten, door hun, bij de oefeningen en bij hunne levenswijze met raad
ter zijde te staan en het noodige toezicht over hen uit te oefenen.
Ook in Duitschland is bij de groote roeivereenigingen de gewoonte om
trainers in dienst te nemen, heerschende, en in Frankrijk en België niet
onbekend.

In Nederland echter heeft ze nog geen ingang gevonden, hier worden de
jongere roeiers geoefend en getraineerd door hunne oudere collega's,
leden of eereleden van de vereeniging. Het behoeft nauwelijks gezegd te
worden dat eerstgenoemd gebruik veel voor heeft. De in dienst genomen
trainers toch zijn niet alleen beproefde roeiers, of het geweest, maar
bovendien menschen die er hun beroep van maken om de fouten in eens
anders methode te ontdekken, en in de roeikunst onderwijs te geven. Dit
nu is eene kunst op zich zelf.

Het doel van de training is natuurlijk om de ploeg in den toestand
te brengen waarin zij haar toppunt heeft bereikt, en de baan in den
kortst mogelijken tijd aflegt. De engelschen zeggen dan dat men „_in
condition_“ is.

Daarvoor is noodig dat de roeiers reeds vóórdat de training begint, goed
kunnen roeien. Het is een zeer verkeerd begrip, dat ze dat gedurende de
training wel kunnen leeren. Daarvoor is de tijd te kort; men moet dan
de laatste hand aan 't werk leggen, om zoo te zeggen, de puntjes op de
i zetten. Het spreekt van zelf, dat vooral bij jonge roeiers gedurende
de training de stijl zich aanmerkelijk nog zal verbeteren, maar men
mag het daarop niet aan laten komen, ze moeten reeds vóór dien tijd
geoefende roeiers zijn.

De training dient: 1º. om van de verschillende roeiers één geheel te
maken. Het is mogelijk dat ieder op zich zelf goed is, maar de ploeg
slecht; 2º. om de taaiheid der spieren, de kracht der longen en het
weerstandsvermogen van 't hart tot op 't maximum te brengen, dat ieder
der roeiers voor zich bereiken kan.

Om dit doel te bereiken, moet men zich dagelijks vele vermoeienissen
getroosten, vele genietingen ontzeggen. Hieraan is 't dan ook toe te
schrijven, dat zoo velen zich niet aan het régime willen onderwerpen.
Want dat er zijn, die van de training weinig zouden verwachten, kunnen
wij niet gelooven, wanneer de resultaten zoo helder aan den dag komen,
niet alleen op 't gebied van de roeisport, maar ook van de andere takken
van sport. Wanneer wij zien dat ~Axel Paulsen~, om wien te Leeuwarden
op zijne oefeningen de Friezen, als spreeuwen om een kraai, cirkels
beschreven, op den wedstrijd op de lange baan met glans overwon, wanneer
wij hem bewonderen als hij op het laatst even hard rijdt als in 't
begin, dan is 't onmogelijk dat wij in ernst over de training minachtend
de schouders ophalen. Moeten wij niet veeleer denken aan gemis aan
wilskracht, aan gemakzucht?

In hem, die het wel aardig vindt aan een wedstrijd deel te nemen, en
dit als een grap beschouwt, kunnen wij het verschoonen, dat hij zich
niet aan de ontberingen wil onderwerpen, en zich niet al te veel moeite
getroost. Maar den echten liefhebber van den sport strekt het tot
schande!

       *       *       *       *       *

Welke zijn nu de middelen om het bovenomschreven doel te bereiken?
Wanneer wij de handboeken over den roeisport opslaan in het hoofdstuk
over de training, dan vinden wij daarin een overvloed van voorschriften,
die in de kleinste bizonderheden de dagverdeeling en de levenswijze der
roeiers in training aangeven. Behalve dat meestal hierdoor te weinig
rekening wordt gehouden met 't verschil in lichaamsgesteldheid, in
krachten, in gewoonten van de verschillende roeiers, heeft deze wijze
van behandeling bovendien deze grove fout, dat de geheele regeling te
bezwarend, ja onuitvoerbaar wordt. Het is daarom ons doel in de volgende
regelen aan te geven eene wijze van training, die het minst mogelijk
afwijkt van de dagverdeeling, levenswijze en gewoonten in Nederland
in zwang. Ieder wijzige deze naar zijne bizondere bezigheden, die hem
verhinderen haar juist te volgen, zooals ze hier zal worden aangegeven.

Ter bevordering van de regelmaat zullen wij de in acht te nemen
voorschriften in 3 cathegorieën verdeelen.

In de eerste plaats komt in aanmerking _de oefening in de boot_.
Noodzakelijk is 't hieraan de grootste zorg te besteden. Om het grootst
mogelijke nut van deze oefeningen te trekken moet men ze niet te snel
op elkander doen volgen. Twee oefeningen daags, ieder van 1½ uur, zijn
wenschelijk, een des morgens en een des avonds (daar bij ons alle
wedstrijden in den zomer plaats hebben). De slag zorge er voor, vooral
in de eerste week der training, een niet te snel tempo aan te geven,
maar zulk een, dat door allen gemakkelijk gevolgd kan worden. Men moet
nog leeren gelijk roeien, men moet aan elkander gewennen en eenigszins
dezelfde manier van roeien verkrijgen; daarvoor is 't vooral noodig dat
men niet overhaast wordt. Gaat 't niet goed, dan is 't raadzaam om een
oogenblik te rusten; in 't algemeen is 't wenschelijk op de oefeningen,
na de helft van den afstand afgelegd te hebben, 10 min. of een kwartier
te rusten. Men zal dan dikwijls bemerken, dat op den terugtocht beter
geroeid wordt dan bij 't heengaan.

Is er meer gelijkheid in de bewegingen van de roeiers gekomen, dan worde
het tempo versneld, en sommige kleine afstanden mogen zelfs met groote
krachtsinspanning geroeid worden.

Men ga er echter niet te spoedig toe over een baan op tijd te roeien;
dit bederft den stijl en vergt te veel van de krachten der roeiers.
Eerst wanneer de roeiers aan elkaar gewoon zijn geraakt, en een paar
weken van de training achter den rug zijn, dan mag er „_een baantje
geroeid worden_.“ Maar dit mag niet te dikwijls herhaald worden, want
eene lange oefening van 1½ uur is als regel veel beter.

Het is o. i. nuttig dagelijks een „_start_“ te maken, en gedurende 1 of
2 min. het versnelde tempo te behouden. Maar men beginne ook hiermede
eerst nadat de ploeg eenige vorderingen gemaakt heeft.

Overigens is er weinig te zeggen van de wijze waarop in de boot geoefend
moet worden. Veel hangt af van de krachten der roeiers. Hiermede vooral
moet de trainer te rade gaan, en ook de bemanning zelve moet beoordeelen
hoeveel zij van haar krachten kan vergen.

Maar wij wenschten toch, vooral voor jonge roeiers, een raad te geven:
men denke niet dat hoe grooter de dagelijksche arbeid is, des te
sterker de ploeg wordt, want het gevaar voor overspanning is dan
groot. Werkelijk, 't is geen zeldzaam geval, dat men op 't einde van
de training zwakker wordt, omdat men „overtrained“ is; en dit is dan
meestal 't gevolg van 't overmatig baantjes roeien.

De groote moeilijkheid, die zich bij de training voordoet, is juist
deze, dat men moet ontwijken twee klippen, aan den eenen kant te slappe
oefening, aan den anderen kant overspanning, in één woord, men moet
nabij komen aan het maximum, dat van ieders krachten kan gevergd worden,
zonder hem af te matten.

Als tweede middel tot oefening van de spieren, maar vooral van hart en
longen, diene het _hardloopen_.

Ook hiervoor geldt natuurlijk de waarschuwing tegen overspanning. Men
beginne daarom met slechts eenige minuten in kalmen draf te loopen,
en telkens op te houden, wanneer de ademhaling te moeilijk wordt.
Langzamerhand worden de afstanden grooter, en sommige daarvan met
grooter snelheid afgelegd. Op deze wijze gebruike men des morgens daags
een ½ uur. Maar deze oefening mag geen afbreuk doen op de oefening in de
boot; zoodra men bemerkt dat men spoedig vermoeid wordt bij het roeien,
moeten de oefeningen in het hardloopen ingekort worden.

Zoowel door de oefening in de boot als door 't loopen verliest men 't
overtollige vet. Dit is bevorderlijk voor de vrije werking van hart en
longen, en ook van de spieren.

Maar wij houden het voor bepaald nadeelig om nog bovendien kunstmatig te
doen zweeten door b.v. na het hardloopen in bed onder de dekens te gaan
liggen, waardoor de transpiratie nog eenigen tijd wordt voortgezet,
zooals door sommigen (o. a. ~Victor Silberer~) wordt aangeraden. Op
deze wijze verliest men krachten, zonder dat de spieren, zooals bij
het natuurlijke zweeten 't geval is, door de gezonde oefening worden
gestaald. Bovendien wordt door strenge training, op de wijze zooals
hierboven is aangewezen, van zelf het vet tot een minimum
teruggebracht.

Tot de derde cathegorie brengen wij de regels en voorschriften omtrent
de _levenswijze_ en het _dieet_ gedurende de training in acht te nemen.

Eene geregelde levenswijze, vroeg naar bed en vroeg op, is eerste
plicht. Het spreekt van zelf dat na den vermoeienden dagelijkschen
arbeid het lichaam eene flinke rust noodig heeft. Veel hangt ook hier af
van ieders gewoonte; een bepaald aantal uren is daarom niet als regel
aan te geven, maar ieder zorge volkomen uitgerust des morgens op te
staan, zonder nochtans uit luiheid na voldoenden slaap in bed te blijven
liggen.

Wat het te gebruiken voedsel betreft, zijn alle vet aanzettende spijzen
verboden, en moeten de krachtige spieren vormende gerechten gezocht
worden. Zoo zijn rundvleesch en des morgens bij 't ontbijt eieren
als hoofdvoeding te gebruiken. Ook bladgroenten zijn aan te raden;
daarentegen aardappelen, zetmeelinhoudende groenten, als boonen, erwten,
enz. kortom alle meelspijzen af te raden.

Ook vette kost, als varkensvleesch, en ook al te versch brood is
nadeelig.

Eene hoofdzaak bij de training is de onthouding van allerlei
genietingen; maar tevens zijn de voorschriften hieromtrent gegeven, die,
welke het meest overtreden worden, en waarbij men helaas! geneigd is
groote toegevendheid jegens zich zelven te betoonen.

Dat de omgang met het andere geslacht streng verboden is, laat zich
gemakkelijk begrijpen. Vele krachtige sappen worden dan door het lichaam
verloren, die het onmogelijk missen kan, want, wij hebben het reeds
gezegd, dagelijks wordt het maximum krachtsinspanning van het lichaam
gevorderd; en het is onzin te beweeren, dat men door wat meer voedende
spijs te gebruiken de krachten kan herstellen, want ook de maag moet
reeds het maximum arbeid verrichten, reeds zooveel voedsel wordt
opgenomen, als mogelijk is zonder oververzadigd te worden.

Dat 't gebruik van sterken drank en het rooken uiterst nadeelig is, het
is eene algemeen bekende zaak; 't eerste omdat het 't bloed te snel in
beweging brengt, het tweede omdat 't nadeelig op de longen werkt. Deze
moeten zooveel mogelijk zuivere lucht inademen; vandaar ook dat 't aan
te raden is, gedurende de training zooveel mogelijk in de open lucht te
zijn.

Bier is nog bovendien om deze reden verboden, omdat het vet aanzet.
't Gebruik van een enkel glas wijn, wij kunnen het eerder goed- dan
afkeuren, vooral bij het middagmaal en dan aangelengd met een weinig
water, omdat het in dezen vorm den dorst meer lescht dan zuiver water.

Dikwijls ziet men roeiers in training na afloop van hunne oefeningen
groote hoeveelheden water drinken; en dit is zeer begrijpelijk, omdat
men door 't zweeten soms een bijna onlijdbaren dorst verkrijgt; en toch
is 't zeer verkeerd daaraan zonder eenigen tegenstand toe te geven. Men
drinke nooit een glas in één teug leeg; dit lescht den dorst niet, een
oogenblik daarna gevoelt men weer bijna evenveel behoefte, en op deze
wijze wordt de maag gevuld met plassen vloeibare stoffen, terwijl de
beschikbare ruimte, om 't zoo uit te drukken, gebruikt had moeten worden
tot opneming van krachtige spijzen. Een goede raad is 't om bij 't
drinken slechts kleine slokjes van tijd tot tijd te nemen; op die manier
wordt de dorst gestild door eene betrekkelijk kleine hoeveelheid. De
ondervinding heeft ons zelf geleerd welk verrassend resultaat men door
deze wijze van handelen kon verkrijgen. Gingen wij op eerstgenoemde
wijze te werk, door met groote teugen te drinken, dan waren wij
nauwelijks tevreden met 7 à 8 glazen water bij het middagmaal. Later
zagen wij in dat dit nadeelig was, en bemerkten toen, dat door de
hierboven aanbevolen methode reeds 3 glazen onzen dorst konden lesschen.

De vraag, welke de duur van den trainingtijd moet zijn, is niet in 't
algemeen te beantwoorden. Het hangt van verschillende omstandigheden af.
In de eerste plaats van de lengte van de baan, die op den wedstrijd
afgelegd moet worden. Is deze kort, dan kan men volstaan met een korter
trainingtijd; is hij daarentegen lang, dan is ook eene langdurige
training noodig om „_in conditie_“ te komen. Verder hangt de
beantwoording van de vraag af van de meerdere of mindere geoefendheid
der roeiers. Hebben deze reeds meermalen op wedstrijden medegedongen, en
dus reeds meermalen eene training medegemaakt, dan zullen ze eerder in
conditie zijn dan 't geval is met jonge roeiers, die voorzichtiger
behandeld moeten worden, kalmer moeten beginnen, en daarom langer tijd
noodig hebben. Onzes inziens zou als middelmaat kunnen dienen de tijd
van 6 weken. Maar in alle geval moeten allen reeds voor de eigenlijke
training geregeld eenigen tijd eene dagelijksche oefening hebben gehad,
daar 't lichaam anders niet voldoende in staat is om plotseling zulk
eene zware inspanning te verdragen. De overgang zou dan te schielijk
zijn.

       *       *       *       *       *

Als slot van dit hoofdstuk laten wij volgen eene proeve van eene
verdeeling van den dag voor roeiers in Nederland.

Men staat 's morgens om zeven of acht uur op, al naar men de gewoonte
heeft vroeg of laat zijne legerstede te verlaten. Het lichaam wordt met
koud water geheel gewasschen, of zoo de gelegenheid open staat, even in
't water ondergedompeld, daarna met een ruwen handdoek hard afgewreven.

Vóór het ontbijt nog gaat men dan ongeveer een half uur uit en begint
zijne oefening in 't loopen op bovenvermelde wijze. Men mag zich echter
vóór het ontbijt niet te veel vermoeien; daarom is het beter, zoo men
den tijd heeft, om deze oefening zeer kort te maken, en haar in den
middag te herhalen. Men zorge steeds voor deze oefening andere kleeren
beschikbaar te stellen, die na afloop ervan uitgedaan worden, om 't
lichaam met een ruwen doek af te wrijven en schoon te droogen. Na drooge
kleeren aangetrokken te hebben, en toch vooral niet denzelfden flanellen
borstrok, gebruikt men een stevig ontbijt.

Tot 1 uur is men vrij; op dat uur begint de oefening in de boot, en deze
duurt tot half drie.

Om de lunch niet te kort hieraan te doen voorafgaan, beginne men er wat
vroeger mee, dan men gewoon is, zoodat een uur minstens verloopt na
afloop van de lunch vóór 't begin van de oefening. Het overige gedeelte
van den namiddag is men vrij. Voor zoover deze vrije uren niet bezet
zijn door bezigheden, waartoe men door zijn werkkring verplicht is,
brenge men ze door in kalme beweging zooveel mogelijk in de open lucht.
Liggen is in alle geval verkeerd.

Na het diner begint om 7 uur of half acht de 2e oefening in de boot;
deze duurt tot half 9 of 9 uur. Niet te kort voordat men zich te ruste
begeeft wordt nog een matig avondmaal gebruikt, bestaande uit niet te
zware spijzen; om half 11 of 11 uur gaat men ter ruste.

Het zal niet voor iedereen mogelijk zijn deze dagverdeeling te volgen,
maar, wij herhalen het, hij wijzige ze dan naar de eischen van zijne
werkzaamheden, zooveel mogelijk echter zóó, dat de lichamelijke arbeid
over den geheelen dag wordt verdeeld.

Het komt ons voor dat wie, zooveel in zijn vermogen is, dezen leefregel
volgt en daarbij de andere gegeven voorschriften nakomt, het onschatbare
genoegen zal smaken dagelijks zijne vorderingen te bemerken, en telkens
bij de oefeningen zich sterker en veerkrachtiger te gevoelen. Met
zelfvoldoening zal hij op 't einde van de training kunnen terugzien op
den zoo goed gebruikten tijd, waarin hij zijn lichaam gehard, zijne
wilskracht gestaald en zijn levenslust opgewekt heeft. Met een kalm hart
en een gerust geweten zal hij op den dag van den wedstrijd op de baan
verschijnen, die voor hem wellicht roemvol zal worden!

[Decoratieve illustratie]



[Decoratieve illustratie]



ZESDE HOOFDSTUK.

DE WEDSTRIJD (_race_, _course_, _rennen_).


Eindelijk is dan de lang verwachte dag aangebroken, die door eene
overwinning of eervolle nederlaag de kroon op het werk zal zetten.
Velen zijn van meening, dat de roeiers op den dag vóór den wedstrijd
denzelfden leefregel moeten volgen, dien zij den ganschen trainingtijd
hebben gehad; dus de loopoefening, roeioefeningen, enz. ook dien dag
waarnemen. Anderen raden aan, dat eene raceploeg dien dag in volkomen
rust moet doorbrengen om op die wijze als 't ware dubbele krachten voor
den wedstrijd zelf te verzamelen.

Wij zijn het meer eens met de laatsten en kunnen deze methode bij
ondervinding als de beste aanbevelen. Een eindje kalm roeien is dan
goed, maar alle inspanning moet vermeden worden.

Wat dus nog al eens in de laatste weken van dien tijd gedaan wordt,
„_het zoogenaamde baantje roeien_“, mag op den dag vóór den wedstrijd
volstrekt niet geschieden.

Het beste is om alsdan met kalmen slag de baan een paar keeren af te
roeien, zoowel voor den stuurman om zijn koers voor den volgenden dag
vast te stellen, als voor de roeiers om zich te oriënteeren en aldus
in staat te zijn gedurende den strijd hunne krachten verstandig te
verdeelen.

Op den voorgaanden dag dus nooit de roeiers afmatten!

Twee uren vóór den aanvang van den wedstrijd gebruiken de roeiers een
stevig, maar niet overvloedig maal, bestaande uit vleesch en eieren;
en daar de wedstrijden bij ons te lande meestal te 1 ure aanvangen kan
dit maal dus gevoeglijk als lunch gelden, en zal er een kop koffie bij
kunnen gebruikt worden.

De stuurman begeve zich intusschen, zoo hij dit den vorigen dag nog
niet gedaan heeft, naar de regelingscommissie om alle noodzakelijke
inlichtingen aangaande afgaan, baan, draaiboeien, passeeren der winboei,
enz. te verkrijgen.

Na dan een uurtje met praten te hebben doorgebracht, wordt het al
spoedig tijd zich naar het terrein van den strijd te begeven, de boot
te water te laten en een oogenblik met kalmen slag op en neer te roeien
om de spieren wat lenig te maken.

Daarna gaan de roeiers op een beschaduwd plekje zitten tot het nummer
aan den seinpaal wordt geheschen, dat den wedstrijd aankondigt, waarin
zij zullen mededingen. Mochten zij alsdan dorst of liever een droge keel
hebben, zoo zal een slok spuitwater geen kwaad doen. Men moet echter
op den dag van den wedstrijd niet drinken, zoo men er geen bepaalde
behoefte aan heeft, en ook dan nog de kleinste hoeveelheden.

De ploeg stapt dus in, zorgt dat de sliding-seats goed loopen; dat het
stootleer van den riem goed, doch niet al te rijkelijk gesmeerd is; dat
de spoorplank goed vastzit; dat de voetriem geen gevaar loopt te breken;
dat de kleederen niet kunnen knellen, doch vrij en los om het lichaam
zitten. Nauwlettendheid is hierbij noodig, daar op alle wedstrijden
slechts ongevallen, die door de schuld van mededingers zijn veroorzaakt,
recht tot reclame geven. De stuurman zorgt, dat zijne stuurlijnen niet
doorgesleten zijn op het juk van het roer, dat zijn zitkussen stevig op
den bank bevestigd is, zoodat hij er niet mede naar de zijden kan
glijden.

Hij bespreekt nog even met den slag eenige zaken, die zij op den vorigen
dag hebben overgelegd b.v. welke theorie te volgen met het afgaan, welke
draaiboei te nemen, zoo men de keus heeft, op welke punten spurts te
maken, enz.

En daar ligt dan de boot aan de afvaartsboei, wachtende op het schot.

De stuurman heeft beide stuurlijnen in zijn eene, de afvaartsboei in de
andere hand, gereed om deze los te laten zoodra het schot afgaat en dan
de stuurlijnen terstond op de gewone wijze in handen te nemen.

De roeiers moeten zwijgen en op elk woord van den stuurman letten, die
natuurlijk zorgt de boot recht te houden in den voorgeschreven koers en
daartoe nu bakboord dan stuurboord iets zal laten ophalen of strijken.

De roeiers zien met voorovergebogen lichaam en gestrekte armen recht
voor zich uit en hebben slechts op den slag te letten om tegelijk met
hem te kunnen beginnen. Daartoe houden zij dan ook voortdurend het blad
van den riem in het water.

Wij herhalen het: de roeiers moeten letten op den slag en niet op het
schot. Zoo allen op het hooren van het schot willen afgaan, zal de start
nooit zoo regelmatig zijn, als wanneer zij slechts op den slag en op
niets anders om zich heen letten.

De slag vangt het schot op d. i. hij moet niet wachten, tot het schot
heeft weerklonken, doch als 't ware tegelijk met het afgaan ervan zijn
slag beginnen. Op dat oogenblik werpt de stuurman de afvaartsboei flink
zijwaarts van zich af, zoodat deze in het water en niet in de boot
terecht komt. Wij hebben meermalen gezien, dat de stuurman dat touw, aan
het einde gewoonlijk van een stuk kurk voorzien, in plaats van in het
water, achter zich in de boot wierp, waar het om een latje slingerde en
de boot vasthield. De roeiers moesten dan eerst zich aftobben om door
wanhopig rukken dat weerspannige touwtje of het latje waarom het zich
gedraaid had, stuk te trekken, vóórdat zij zich op weg konden begeven.

Wij behoeven niet te zeggen, hoe zulk een oogenschijnlijk klein en
vergeeflijk verzuim van een stuurman een zes weken langen arbeid kan
vruchteloos maken.

Dus het schot heeft weerklonken en pijlsnel schiet de boot voorwaarts.
Van dat oogenblik af hebben de roeiers slechts op den slag te letten;
zoo hij het tempo versnelt, moeten zij hem hierin terstond volgen; zoo
hij het aantal slagen vermindert, ook hierin één met hem zijn; van
praten onder den wedstrijd mag geen sprake zijn; slechts de slag zal nu
en dan aan den stuurman zijn wil door een wenk te kennen geven, zoodat
deze laatste op elke beweging van den slag moet letten, geene vragen aan
hem zal doen, waarop het antwoord uit eenige woorden moet bestaan, doch
zijne vraag aldus inkleeden, dat een knik van den slag voldoend antwoord
is.

Op wedstrijden heeft ieder wel stuurlieden in functie gezien, die
door ontzettend te schreeuwen hunne roeiers aanvuren en schor van die
inspanning aan land stappen. Dat schreeuwen is natuurlijk tot niets
nuttig en zal slechts den lachlust van het publiek kunnen opwekken. Wèl
kan het kwaad doen: namelijk de roeiers reeds in het begin tot te groote
inspanning verleiden, en niets is op een wedstrijd gevaarlijker dan dat.

Daarom, stuurman, spreek kalm tot uwe roeiers. Het zullen natuurlijk
meestal personen zijn, die gij goed kent, zoodat gij allicht weet, welke
snaren in hun gemoed moeten worden aangeroerd om hun moed in te
boezemen; en dan zal het wèl zooveel indruk maken, zoo gij hen dit kalm
en flink toevoegt, dan indien gij met een rood gelaat als een bezetene
zit te brullen en te springen.

Thans nog het een en ander over het afgaan.

Vraagt men, wat beter is: terstond alle krachten in te spannen om van
den aanvang af de leiding op zich te nemen of in het begin niet al te
veel „er op te zetten“, teneinde dan later te toonen wat men kan, zoo
zouden wij hierop in het algemeen geen antwoord willen geven, maar wel
na eerst de ploeg te hebben leeren kennen, waarvoor het gevraagd wordt.

Eene ploeg, uit zenuwachtige personen bestaande, zal, zoo zij vóór is,
al terstond rustiger gestemd worden en dus beter samenwerken. Voor
zulke roeiers is het derhalve wel wenschelijk, om, zoo het niet al te
veel inspanning moet kosten, reeds in den aanvang vóór te komen. Vooral
voor jonge roeiers dus zal dit meestal verkieslijk zijn.

Wat daarentegen ervaren, bedaarde roeiers betreft, die er zich in 't
minst niet om bekommeren of zij aanvankelijk vóór of achter zijn, die
met een glimlach toezien hoe hunne tegenstanders in woeste vaart hen
voorbijvliegen en hunne krachten in het begin verspillen, zulke roeiers
zouden wij altijd aanraden flink maar kalm af te gaan.

Wij hebben eene bepaalde baan steeds in korteren tijd afgelegd, wanneer
wij bedaard vertrokken en al ons kunnen in het laatste gedeelte legden,
dan zoo wij hard afgingen en de baan, naar ons gevoel althans, toch ook
konden uitroeien.

Het spreekt van zelf, dat ook dat kalm afgaan en krachten sparen voor
het laatst niet moet overdreven worden. Ook dan kan men in een fout
vervallen, die de overwinning kosten kan.

Op de verstandige verdeeling der krachten komt dus veel aan.

In andere landen zijn meestal alle roeivereenigingen tot een bond
vereenigd, die reglementen voor wedstrijden vaststellen, welke dus voor
al die vereenigingen bindend zijn. Bij ons is dit niet het geval, en
laat elke vereeniging, die een wedstrijd uitschrijft, op het programma
tevens de voor dien wedstrijd geldende bepalingen drukken.

Het is misschien wenschelijk, dat de jaarlijksche vergadering te
Amsterdam dit punt eens op haar programma plaatste, n.l. het vaststellen
van een reglement voor roeiwedstrijden, uitgeschreven door nederlandsche
R. of Z. vereenigingen.

Eenige bepalingen, die algemeen zijn aangenomen, vindt men op elk
programma terug, o. a. hetgeen wij over het recht tot reclame zeiden.

Op een paar willen wij nog wijzen:

Een roeier wordt _junior_ genoemd, wanneer hij vóór den 1sten Januari
van dat jaar nog geen eersten prijs heeft gewonnen, of slechts op
wedstrijden tusschen leden eener zelfde vereeniging of matches
(wedstrijden tusschen twee particulieren tengevolge eener uitdaging).

Behaalt een roeier een eersten prijs tegen een of meer vereenigingen,
zoo wordt hij met ingang van het volgende jaar _senior_ en mag nooit
meer op wedstrijden, uitgeschreven voor juniores, uitkomen.

In België geldt echter de bepaling, dat men slechts door het winnen van
een eersten prijs op een _internationalen_ wedstrijd senior wordt.
Nationale wedstrijden noemen zij _courses d'entraînement_.

Oarsmen en scullers vormen twee op zich zelf staande groepen, zoodat een
prijs door een oarsman behaald, den winner wèl als oarsman doch niet
als sculler senior maakt; en zoo omgekeerd.

Wij laten nog als slot volgen een _concept algemeen reglement voor
wedstrijden_:

1. Het sein van afvaart wordt door den „starter“ gegeven, nadat deze
zich verzekerd heeft, dat alle mededingende partijen gereed zijn.

2. Indien de starter van oordeel is dat eenige onregelmatigheid
heeft plaats gehad bij de afvaart, dan zal hij dadelijk de partijen
terugroepen; elke partij, die weigert een tweede maal af te gaan, zal
buiten mededinging worden gesteld.

3. Elke partij, die niet op 't bepaalde sein binnen den voor den
wedstrijd vooraf bepaalden tijd aan de afvaartsboei verschijnt, kan
buiten mededinging worden gesteld.

4. Bij loting wordt aan iedere partij hare boei van omvaart aangewezen.

5. Iedere partij moet gedurende de geheele baan in haar eigen vaarwater
blijven. Begeeft zij zich in een anders water, dan geschiedt dit op haar
eigen risico; met ieders water wordt bedoeld die lijn recht voor zich
uit, die evenwijdig loopt met den koers van de andere booten tot aan de
winboei toe.

6. De partij, door wier schuld aanvaring of averij ontstaat, verliest
alle aanspraak op den prijs, tenzij de scheidsrechter, wegens het
onbeduidende er van, anders mocht beslissen.

7. Averij, niet door toedoen van mededingers geschied, geeft geen recht
tot reclame.

8. In geval van aanvaring kan de scheidsrechter beslissen, dat de
mededingende partijen behalve die, door wier schuld de aanvaring is
geschied, nogmaals op denzelfden dag of op een nader bepaalden anderen
dag de geheele baan tegen elkander roeien.

9. Alle geschillen betreffende den race, van de afvaart af tot aan de
aankomst aan de winboei worden beslist in hoogste instantie door den
Scheidsrechter of door eene Jury, bestaande uit een oneven aantal leden.
Reclames moeten dadelijk na aankomst worden ingediend.

10. De beslissing, welke partij 't eerst de winboei bereike, komt toe
aan een op die hoogte geposteerden persoon.

11. De leiding van den wedstrijd is opgedragen aan eene afzonderlijke
commissie, die de volgorde van het programma bepaalt, vaststelt over
welke zijde de booten om de boei van omvaart moeten gaan, en de
stuurlieden de noodige aanwijzingen geeft.

[Decoratieve illustratie]



  +--------------------------------------------------------+
  |                                                        |
  |              OPMERKINGEN VAN DE BEWERKER:              |
  |                                                        |
  |  De volgende correcties zijn in de tekst aangebracht:  |
  |                                                        |
  |  Bron (B:) — Correctie (C:)                            |
  |                                                        |
  |  B: flotte de César Paris,                             |
  |  C: flotte de César, Paris,                            |
  |  B: en het _Chapionship_ van geheel Amerika,           |
  |  C: en het _Championship_ van geheel Amerika,          |
  |  B: vloeide het engelschegoud                          |
  |  C: vloeide het engelsche goud                         |
  |  B: en het _Campionship of the World_                  |
  |  C: en het _Championship of the World_                 |
  |  B: Moon, Magdalen Coll., Oxford                       |
  |  C: Moon, Magdalen Coll., Oxford.                      |
  |  B: 1861 Putney–Morlake.                               |
  |  C: 1861 Putney–Mortlake.                              |
  |  B: 1885  RowingClub         5 L.                      |
  |  C: 1885  Rowing Club        5 L.                      |
  |  B: 1885  M. Chaudoir         „                        |
  |  C: 1885  M. Chaudoir,        „                        |
  |  B: Messenger) P. M.     24′ 30′                       |
  |  C: Messenger) P. M.     24′ 30″                       |
  |  B: Boyd) op de Tyne  foul                             |
  |  C: Boyd) op de Tyne  foul.                            |
  |  B: aan de _ontriggers_ werden aangebracht.            |
  |  C: aan de _outriggers_ werden aangebracht.            |
  |  B: _swivling-rowlocks_ vervangen, en                  |
  |  C: _swiveling-rowlocks_ vervangen, en                 |
  |  B: (_filling_, _Dullenlager of                        |
  |  C: (_filling_, _Dullenlager_ of                       |
  |  B: Fütterung_).                                       |
  |  C: _Fütterung_).                                      |
  |  B: Dossunet~ te Joinville-le Pont                     |
  |  C: Dossunet~ te Joinville-le-Pont                     |
  |  B: prijsverhooging bij ~Deichman~ en                  |
  |  C: prijsverhooging bij ~Deichmann~ en                 |
  |  B: _Jui ste greep._ Fig. 6.                           |
  |  C: _Juiste greep._ Fig. 6.                            |
  |  B: dat 't lichaam op nieuw naar voren                 |
  |  C: dat 't lichaam opnieuw naar voren                  |
  |  B: Plotsing kan zich iets                             |
  |  C: Plotseling kan zich iets                           |
  |  B: borst te trekken, en begine                        |
  |  C: borst te trekken, en beginne                       |
  |  B: lift at the beginniug_“,                           |
  |  C: lift at the beginning_“,                           |
  |  B: slidingseat blijft op dezelfde                     |
  |  C: sliding-seat blijft op dezelfde                    |
  |  B: 2º, Catching the water                             |
  |  C: 2º. Catching the water                             |
  |  B: wind of stroom onmiddelijk partij weet             |
  |  C: wind of stroom onmiddellijk partij weet            |
  |  B: voorschriftenin 3 cathegorieën                     |
  |  C: voorschriften in 3 cathegorieën                    |
  |  B: starter van oordeel, is dat                        |
  |  C: starter van oordeel is dat                         |
  |                                                        |
  +--------------------------------------------------------+





*** End of this LibraryBlog Digital Book "Nederlandsch handboek voor roeisport" ***

Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.



Home