By Author | [ A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z | Other Symbols ] |
By Title | [ A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z | Other Symbols ] |
By Language |
Download this book: [ ASCII | HTML | PDF ] Look for this book on Amazon Tweet |
Title: Vadertje Langbeen Author: Webster, Jean, 1876-1916 Language: Dutch As this book started as an ASCII text book there are no pictures available. *** Start of this LibraryBlog Digital Book "Vadertje Langbeen" *** +----------------------------------------------------------------+ | | | OPMERKINGEN VAN DE BEWERKER: | | | | De tekst in dit bestand wordt weergegeven in de originele, | | verouderde spelling. Er is geen poging gedaan de tekst te | | moderniseren. | | | | Bladzijde-nummering is verwijderd. Afgebroken woorden aan het | | einde van de regel zijn stilzwijgend hersteld. | | | | De in het origineel als cursieve tekst is weergegeven als | | _cursief_. Onderstreepte tekst is weergegeven als | | #onderstreept#. Superscript is als normale tekst weergegeven. | | | | Overduidelijke druk- en spelfouten in het origineel zijn | | gecorrigeerd. Variaties in spelling zijn behouden: met/zonder | | afbreekstreepje, met/zonder extra spatie. | | | | Aan het eind van het boek volgt een overzicht van de | | aangebrachte correcties. | | | | De illustraties zijn beschikbaar bij de html-versie van dit | | | | Het engelse origineel van dit e-boek is „Daddy-Long-Legs”, | | welke ook als e-boek no. 157 beschikbaar is via | | en in een geïllustreerde versie als e-boek no. 40426 | | Het engelse boek is ook beschikbaar als audio-boek (e-boek | | | +----------------------------------------------------------------+ VADERTJE LANGBEEN VADERTJE LANGBEEN DOOR JEAN WEBSTER 6de GOEDKOOPE DRUK [Illustratie] AMSTERDAM SCHELTEMA & HOLKEMA'S BOEKHANDEL K. GROESBEEK & PAUL NIJHOFF LAMME WOENSDAG. De eerste Woensdag van elke maand was een echt in-vervelende dag, een dag, die vol angst tegemoet gezien werd, dapper doorstaan moest worden en dan weer zoo gauw mogelijk vergeten werd. Geen vlekje mocht er dan op de vloeren te bespeuren zijn, geen stofje op de stoelen en geen rimpel in de beddelakens. Zevenennegentig onrustige, kleine vondelingetjes moesten geboend, gekamd en geborsteld en in versch gesteven pakjes gestoken worden, en aan alle 97 werd nog extra op het hart gedrukt, dat zij zich netjes moesten gedragen en vooral met twee woorden moesten antwoorden, wanneer een van de regenten of van de bezoekers zich verwaardigde hen aan te spreken. Het was werkelijk een allerafschuwelijkste dag en de arme Jerusha Abbott, de oudste vondeling, had er nog den meesten last van. Maar ook deze afschuwelijke „Lamme Woensdag” kwam, net zooals zijn voorgangers, gelukkig tot een eind. Jerusha vluchtte van de provisiekamer, waar zij sandwiches voor de gasten had klaargemaakt, naar boven, om haar gewone dagelijksche werk af te maken. Aan haar was de speciale zorg voor Kamer F. opgedragen, waar elf kleine kleuters van vier tot zeven jaar sliepen in elf kleine bedjes, die op een rij langs den muur stonden. Jerusha verzamelde haar pleegkinderen om zich heen, trok hun verkreukelde pakjes glad, snoot hun vuile neuzen en stuurde ze op een rijtje naar de eetkamer, waar ze zich gedurende een gezegend half uur aan brood met melk en pruimepudding te goed konden doen. Daarna liet ze zich op de vensterbank neerzakken en drukte haar bonzend, gloeiend voorhoofd tegen de koele ruit. Van 's morgens vijf uur af was ze op de been geweest en had ze iedereen naar de oogen moeten zien en dan nog op den koop toe uitgescholden en opgejaagd door een zenuwachtige directrice. Want achter de schermen bezat Juffrouw Lippett lang niet altijd de kalme waardigheid, waarmede ze op den Lammen Woensdag de regenten en bezoeksters ontving. Jerusha staarde recht voor zich uit, over de uitgestrekte bevroren weilanden, over het hooge ijzeren hek, dat het gesticht omringde, over het heuvelland, waarop zich hier en daar een landhuis verhief, naar de torenspitsen van de stad, die te midden van de kale boomstammen verrezen. De dag was afgeloopen, voor zoover zij wist, goed afgeloopen zelfs. De regenten en bezoeksters hadden de ronde door het gesticht gedaan, de verslagen gelezen, hun thee gedronken en waren nu weer vlug weggegaan naar hun eigen gezellige huizen om daar hun vervelende kleine liefdadigheidsplichten weer tot het begin van de volgende maand te vergeten. Nieuwsgierig leunde Jerusha tegen het raam en volgde belangstellend met de oogen den stroom van equipages en automobielen, die door het hek van het gesticht wegrolden. In haar verbeelding vergezelde zij eerst de ééne, dan weer de andere equipage tot de groote landhuizen, welke zich langs de heuvels verhieven. Zij zag zichzelf, gehuld in een dikken bontmantel en met een grooten fluweelen hoed met veeren op, gemakkelijk in de kussens gevlijd, terwijl ze nonchalant den chauffeur gelastte „Naar huis” te rijden. Aan den drempel van haar huis werd haar droombeeld echter verward. Jerusha had zooveel verbeeldingskracht, dat Juffrouw Lippett wel eens beweerde, dat ze nog gek zou worden, indien zij er zich niet met kracht tegen verzette. Maar hoe groot haar fantazie ook was, die kon haar toch niet brengen in het portaal van de huizen, waar zij wilde binnentreden. De arme, avontuurlijke kleine Jerusha had in haar heele zeventienjarig bestaan nog nooit den drempel van een gewoon huis overschreden. Zij kon zich het dagelijksche leven van menschen, die niet met den zorg voor de arme vondelingen belast waren, met geen mogelijkheid voorstellen. „Jerusha Abbott Je moet komen In de kamer Van Juf Lippett!” Tommy Dillon, die in het koor had meegezongen, kwam zingende de trap op en de kamer binnen, al luider keel opzettend naarmate hij naderde. Jerusha schrok uit haar droom aan het venster op en keerde tot de dagelijksche lasten van haar leven terug. „Wie heeft er naar me gevraagd?” onderbrak ze Tommy's gezang op angstigen toon. „Juf Lippett is in de kamer. Ze is geloof ik gek. A-a-men!” eindigde vrome Tommy zijn mededeeling. Toch was zijn toon niet plagerig, want zelfs het onverschilligste pleegkind voelde medelijden voor zijn armen broeder of beklagenswaardige zuster, die in de kamer van de gejaagde, zenuwachtige directrice werd ontboden. En Tommy hield van Jerusha, al rammelde ze hem ook wel eens door elkaar en al werd zijn neus ook vaak heel hardhandig door haar gesnoten. Jerusha ging naar de kamer. Twee diepe rimpels vertoonden zich tusschen haar wenkbrauwen. Wat had ze nu weer niet goed gedaan? Waren de sandwiches niet dun genoeg gesneden, waren er schillen in de amandelkoekjes geweest of had een bezoekster het gat in Suze Hawthorns kous ontdekt? Hemelsche goedheid, had een van die allerleukste kleine kleuters uit haar eigen kamer een regent misschien een brutaal antwoord gegeven? De lange lage gang was niet verlicht en toen zij bij de kamer kwam, stond daar nog een regent, op het punt van vertrekken, in de open gangdeur, die naar de hal leidde. Jerusha kreeg slechts een vluchtigen indruk van den man. Zij zag alleen maar, dat hij groot was en heel lange beenen had. Met zijn armen zwaaide hij naar de auto, die voor de deur stond te wachten. Toen deze zich in beweging zette en naderbij kwam, wierpen de lantaarns een duidelijke schaduw van den man tegen den muur van de vestibule. Die schaduw toonde enorm lange armen en beenen, die langs den wand naar den uitgang zwaaiden. Het geheel maakte den indruk van iets enorm groots en fladderends. Jerusha's angstig gezichtje nam een vroolijke uitdrukking aan. Ze had een blijmoedig karakter en het geringste kon haar lachlust opwekken. Ze kwam dan ook door die kleine gebeurtenis geheel opgevroolijkt in de directricekamer en begroette Juffrouw Lippett met een glimlach. Tot haar groote verbazing was de Moeder, zooal niet glimlachend, toch oogenschijnlijk in een rooskleurige bui. De kleine Jerusha werd tenminste haast net zoo welwillend ontvangen als de bezoekers van dien middag. „Ga zitten, Jerusha. Ik moet iets met je bespreken.” Jerusha liet zich in den eersten stoel den besten neervallen en wachtte ongeduldig af, wat komen zou. Een auto snorde langs het raam. Juffrouw Lippett keek haar na. „Zag je dien heer, die zooeven wegging?” „Ja, zijn rug”. „Het is een van de regenten, die het meest te zeggen heeft. Hij heeft ook al groote sommen gegeven om onze inrichting te steunen. Ik mag je zijn naam niet noemen, hij heeft mij uitdrukkelijk gezegd, dat hij onbekend wil blijven.” Jerusha keek haar met groote oogen aan. Zij was er niet aan gewend, dat de directrice de particuliere zaken van de regenten met haar besprak. „Deze heer stelt in verschillende van onze jongens belang. Herinner je je Charles Benton en Henry Freize? Die werden alle twee door hem naar de universiteit gezonden en beiden hebben ze door hard werken en groot succes het geld eer aangedaan, dat zoo edelmoedig voor hen werd uitgegeven. Een andere betaling wenscht deze heer niet. Tot nu toe heeft hij alleen maar jongens op weg geholpen en het is me nooit gelukt, ook maar in het minst belangstelling in een van de meisjes van het gesticht bij hem op te wekken, hoe zeer enkelen het misschien ook verdiend hebben. Ik kan je wel vertellen, dat hij absoluut niets om meisjes geeft”. „Zoo, juffrouw”, bromde Jerusha, die dacht, dat zij hierop iets moest antwoorden. „Vandaag is op de vergadering jouw toekomst besproken”. Juffrouw Lippett hield even een veelzeggende pauze. Daarna vervolgde zij weer op haar kalme spreekwijze tot de nu plots gespannen toehoordster: „Zooals je weet, worden de kinderen gewoonlijk hier niet langer dan tot hun zestiende jaar gehouden, maar hebben we bij jou een uitzondering gemaakt. Tot je veertiende jaar ben je op de lagere school geweest en omdat je altijd goed geleerd hebt, werd er besloten, dat je daarna de middelbare school mocht bezoeken, ook al was je gedrag lang niet altijd even goed. Nu heb je ook die geheel bezocht en kan het gesticht niet langer voor je zorgen. Je hebt al twee jaar meer dan je toekwam”. Juffrouw Lippett negeerde het feit, dat Jerusha gedurende die twee jaar hard voor haar kost had moeten werken, zoodat het werk voor het gesticht in de eerste plaats en dat voor haar opvoeding pas daarna aan de beurt was gekomen. Ook sprak ze er niet over, dat het kind op dagen als heden b.v. thuis werd gehouden, om het huis schoon te maken. „Zooals ik zooeven al zei, werd vanmiddag je toekomst besproken, grondig besproken.” Beschuldigend keek Juffrouw Lippett de kleine, voor haar zittende gevangene aan en bescheiden sloeg deze de oogen neer, niet omdat zij zich van iets kwaads bewust was, maar omdat zij begreep, dat dit van haar verwacht werd. „Natuurlijk behoorde iemand in jouw positie ergens heen gestuurd te worden, waar je hard moet werken, maar je hebt nu eenmaal op school goed je best gedaan, vooral in sommige vakken. Het schijnt, dat je Engelsche opstel zelfs schitterend geweest is. Juffrouw Pritchard, die in ons bestuur zit en ook in het schoolcomité, heeft er met je leeraar over gesproken en heeft hier een opstel van je voorgelezen, dat je „Lamme Woensdag” hebt betiteld.” Deze keer was Jerusha's schuldige uitdrukking niet geveinsd. „Het komt me voor, dat je je niet bepaald dankbaar toont, wanneer je het instituut, waar je zooveel hebt genoten, belachelijk maakt. Als het niet bepaald humoristisch geschreven was, geloof ik dan ook niet, dat de regenten het je ooit hadden vergeven. Maar gelukkig voor jou heeft Mijnheer.... ik meen Mijnheer de regent, die zoo juist vertrokken is, heel veel gevoel voor humor en naar aanleiding van dit brutale opstel heeft hij aangeboden, je voor zijn kosten naar de universiteit te sturen”. „Naar de Universiteit?” Met open mond gaapte Jerusha de directrice aan. Die knikte. „Ja, hij bleef net hier om nog verschillende condities met me te bespreken. Heel buitengewone condities waren het. Die Mijnheer de regent is een fantast, mag ik wel zeggen. Hij gelooft, dat je veel oorspronkelijke gedachten hebt en wil nu een schrijfster van je maken”. „Een schrijfster!” Jerusha kon haar ooren niet gelooven. Half onbewust herhaalde ze Juffrouw Lippett's woorden. „Ja, dat wil hij nu eenmaal. Of zijn wensch ook in vervulling zal gaan, moet de toekomst ons leeren. Hij wil je een heele groote toelage geven, eigenlijk te groot voor een meisje zooals jij, dat nog nooit eenig begrip van geldzaken gehad heeft. Maar hij heeft nu alles tot in de kleinste bijzonderheden met me besproken en ik kwam er niet toe, eenige tegenwerpingen te maken. 's Zomers kun je hier altijd komen en Juffrouw Pritchard is zoo vriendelijk geweest om voor je uitzet te willen zorgen. Je pension en het collegegeld zal direct aan de universiteit betaald worden en de vier jaar, dat je daar bent, krijg je nog een toelage van $ 35.— per maand. Daardoor zal je op gelijken voet met de andere meisjes-studenten kunnen leven. Eén keer per maand ontvang je het geld door den secretaris van dien regent en dan moet je hem zelf in antwoord daarop elke maand een brief schrijven, waarin je hem er voor bedankt. Of nee, bedanken moet je hem ook weer niet voor het geld, daar geeft hij niets om.... Maar je moet hem schrijven over de vorderingen, die je maakt en hem allerlei kleine bijzonderheden van je dagelijksch leven vertellen. Schrijf hem net zoo'n brief als je aan je ouders zoudt sturen als je die hadt. Die brieven moet je aan Mijnheer John Smith richten, en aan zijn secretaris zenden. Hij heet natuurlijk niet John Smith, maar wil nu eenmaal onbekend blijven en voor jou zal hij dan ook wel nooit iemand anders zijn dan John Smith. Hij verlangt dat je hem geregeld elke maand schrijft, omdat hij meent, dat niets een betere oefening voor je stijl en het gemakkelijk in woorden brengen van je gedachten is, dan juist brieven schrijven. Omdat jij nu geen familie hebt aan wie je kunt schrijven, wil hij die brieven ontvangen. Ook wil hij precies op de hoogte gehouden worden van je vorderingen. Hij zal je nooit antwoorden of de geringste notitie van je brieven nemen. Hij verfoeit dat gecorrespondeer! En, hij wil natuurlijk geen last van je hebben. Mocht het voorkomen, dat je een direct antwoord noodig hebt—b. v. als je weggestuurd zou worden, wat naar we hopen niet gebeuren zal—dan kun je aan den secretaris, Mijnheer Griggs, schrijven. Je bent verplicht elke maand een brief te sturen, dat is de eenige betaling, die Mijnheer Smith van je verlangt, dus moet je ze altijd stipt op tijd sturen, want het is je rekening, die je daarmee betaalt. Ik hoop, dat je altijd met het noodige respect zult schrijven en je opvoeding eer zult aandoen. Denk er altijd aan, dat je aan een regent van het John Grier Home schrijft....” Jerusha's oogen zochten tersluiks de deur. Haar hoofd bonsde, zij hoopte, dat ze nu eindelijk van Juffrouw Lippett af kon komen om rustig over alles na te denken. Ze stond op en deed zachtjes een stap naar de deur, maar met een beslist handgebaar hield de directrice haar terug, haar rede was nog niet ten einde. „Ik vertrouw dat je je altijd dankbaar zult toonen voor het geluk, dat je te beurt gevallen is. Er zijn uiterst weinig meisjes in jouw omstandigheden, aan wie zoo'n gelegenheid wordt geboden om in de wereld vooruit te komen. Je moet er altijd aan denken, dat....” „Ja zeker, Juffrouw, dat zal ik doen. Maar ik geloof, dat ik nu weg moet. Freddie Perkins heeft een gat in haar kous....” De deur ging achter haar dicht. Met een onderdrukt scheldwoord sloot de waardige directrice haar redevoering. DE BRIEVEN VAN JERUSHA ABBOTT AAN MIJNHEER VADERTJE LANGBEEN. 215 Fergussen Hall. 24 September. Lieve, vriendelijke Regent-die-Vondelingen-naar-College-stuurt! Hier ben ik nu! Gisteren heb ik vier heele uren in den trein gezeten. Een typisch gevoel is dat, hè? Ik was er vroeger nog nooit in geweest. College is de grootste inrichting, die je je kunt voorstellen! Ik verdwaal gewoonweg als ik even mijn kamer uitga! Als ik me een beetje minder door elkaar gerammeld gevoel, zal ik u later een heel nauwkeurige beschrijving geven en dan zal ik u ook van alles over mijn lessen vertellen. Die beginnen pas Maandagmorgen en het is nu Zaterdagavond, maar ik wou u zoo graag dadelijk mijn eersten brief schrijven, alleen maar, om gauw met u bekend te raken. 't Is toch gek om brieven te schrijven aan iemand, die je heelemaal niet kent en voor mij is het toch al erg vreemd om te schrijven. Denk eens aan, ik heb er in mijn heele leventje pas drie of vier geschreven. Erger u er dus alsjeblieft maar niet over, wanneer dit niet precies een model-brief wordt! Voordat ik gisteren eindelijk vertrok, heb ik nog een heel ernstig gesprek met Juffrouw Lippett gehad. Ze zei me voor de duizendste maal nog eens precies hoe ik me nu gedurende de rest van mijn leven moest gedragen en vooral schreef ze me nog eens uitdrukkelijk mijn gedrag voor, tegenover den vriendelijken heer die zooveel voor me doet. Ik moest er altijd aan denken, Heel Eerbiedig aan hem te schrijven! Maar hoe kan ik nu in 's hemelsnaam heel eerbiedig zijn (eigenlijk weer met twee hoofdletters) tegenover een man, die zich _John Smith_ wenscht te noemen! Hoe kwam u er eigenlijk toe, zoo'n alledaagschen naam uit te pikken? Ik zou net zoo goed brieven aan Mijnheer Hitching Post of Mijnheer Clothes-Prop kunnen schrijven. Ik heb dezen zomer heel veel aan u gedacht. Nu ik eindelijk iemand heb gevonden, die werkelijk belang in me stelt, heb ik het gevoel, alsof ik zoo opeens een heele familie heb gekregen, het is net, alsof ik nu ook bij iemand hoor. O, het is een zalig gevoel! Toch moet ik eerlijk opbiechten, dat ik het erg vervelend vind dat ik zoo verschrikkelijk weinig van u weet. Kijk, daar zijn alleen maar drie dingen, waarop ik mijn verbeelding voortbouw: I. U is groot. II. U is rijk. III. U hebt het land aan meisjes. Ik zou u wel Lieve Mijnheer Meisjes-Hater kunnen noemen, maar dat is toch nogal beleedigend voor mij. Of Lieve Mijnheer Rijkaard, maar dat is weer beleedigend voor u, want dan lijkt het wel of uw geld het belangrijkste van u is. En daarbij is rijk zijn zoo iets wisselvalligs. Misschien blijft u niet eens uw heele leven rijk, een massa heel knappe menschen eindigen hun leven in Wall Street. Maar lang zult u wel uw heele leven blijven en daarom heb ik besloten U mijn Lieve Mijnheer Langbeen of wel Vadertje Langbeen te doopen. Ik hoop, dat u het niet erg zult vinden, het is een eigen naampje voor mij alleen. We zullen het niet aan Juffrouw Lippett vertellen. Over twee minuten zal de tien uur bel geluid worden. Ons heele leven is hier door bellen ingedeeld: wij eten, slapen en studeeren volgens bellen. Vroolijk, hè? Ik voel me den heelen dag als een vurig, steigerend paard. Daar gaat het licht al uit! Goeden nacht! Let u wel op, hoe netjes ik hier gehoorzaam? Dat komt door de training in het John Grier Home. Met verschuldigden eerbied, Hoogachtend, Uw Jerusha Abbott. Aan den WelEd. Heer Vadertje Langbeen Smith. 1 October. Mijn lieve Vadertje Langbeen. Ik houd van College en houd van jou, omdat ik door jou hier gekomen ben. Ik ben heel, heel gelukkig en overdag zoo opgewonden, dat ik 's nachts bijna niet slapen kan. Je kunt je niet voorstellen, wat een verschil het leven hier is met dat in het John Grier Home. Zelfs in mijn droomen heb ik me zoo'n leventje niet kunnen voorstellen! Zeg Vadertje, ik heb medelijden met iedereen, die geen meisje is en die dus hier niet kan komen, want ik weet heel zeker, dat het op College, waar jij geweest bent toen je nog jong was, niet half zoo prettig kan geweest zijn als hier bij ons. Mijn kamer is in een toren en toen het nieuwe ziekenhuis nog niet gebouwd was, werd ze voor de besmettelijke zieken gebruikt. Er slapen nog drie andere meisjes op dezelfde verdieping als ik: een Senior (studente van het vierde jaar), met een bril op, die ons vraagt, toch alsjeblieft wat kalmer te zijn, en dan nog twee groentjes, Sallie McBride en Julia Rutledge Pendleton. Sallie heeft rood haar en een wipneus en ze is heel aardig, Julia behoort tot een van de eerste families in New-York en heeft het tot nu toe beneden haar waardigheid gevonden, eenige notitie van mijn persoontje te nemen. Die twee wonen samen op éen kamer, en de oudere studente en ik hebben ieder een kamer voor ons alleen. Gewoonlijk krijgen nieuwelingen geen kamer alleen, er zijn er maar heel enkelen, die dat hebben, maar ik kreeg er dadelijk een, zonder dat ik er om gevraagd had. Ik denk, dat de registerbewaarder het niet over zich kon verkrijgen een fatsoenlijk grootgebracht meisje te verzoeken om samen met een vondeling op éen kamer te wonen. Dat is tenminste nog een voordeeltje! Mijn kamer ligt op het Noordwesten en heeft twee ramen. Wanneer je 18 jaar lang met twintig anderen op éen zaal hebt geleefd, is het heerlijk rustig, eindelijk eens alleen te zijn. Ik geloof, dat dit het eerste gansje is, dat ik kreeg door de kennismaking met Jerusha Abbott en ik geloof heusch, dat ik nog eens van haar ga houden ook. Hou jij ook een beetje van haar? Dinsdag. Ze zijn bezig het Korfbal-twaalftal van de Groentjes samen te stellen en ik geloof wel, dat ik kans heb er in te komen. Ik ben natuurlijk wel erg klein, maar toch verbazend vlug en lenig. Wanneer de anderen allemaal in de lucht springen om den bal te vangen, kan ik onder hun voeten grabbelen en den bal op rapen. O, het is éénig 's middags daar buiten op het veld! De bladeren zijn nu alle rood, bruin en geel, er is en heerlijke, frissche lucht en wij lachen en schateren en hebben eeuwig pret! Ik heb nog nooit zulke gelukkige meisjes gezien en ik ben nog de allergelukkigste van allemaal! Ik wou je eigenlijk een heel langen brief schrijven en je over alles vertellen, wat ik nu leer (Juffrouw Lippett zei, dat je dat weten moest), maar het heeft net zeven uur geslagen en over 10 minuten moet ik in mijn sportpak op het korfbalveld zijn. Zeg, hoop jij ook zoo, dat ik in het twaalftal kom? P.S. (9 uur). Sallie McBride stak net haar hoofd door de deur. Weet je, wat ze zei? „Ik heb zoo'n heimwee, dat ik het niet meer kan uithouden. Heb jij ook zoo'n verlangen naar huis?” Ik lachte een beetje en zei, dat ik er niet zoo'n erge last van had. Ik dacht, dat ik er wel doorheen zou komen. Heimwee is tenminste een kwaal, waar ik geen last van zal hebben. Ik heb tenminste nog nooit gehoord van iemand die heimwee naar het Vondelingengesticht had, jij wel? 10 October. Lieve Mijnheer Langbeen, Heb jij ooit van Michael Angelo gehoord? Hij was een beroemd schilder, die in de Middeleeuwen in Italië leefde. Iedereen in de Engelsche letterkunde-les scheen hem te kennen en zij lachten mij allemaal uit omdat ik dacht, dat het een aartsengel was. Maar het klinkt ook net als de naam van een aartsengel, nietwaar? Zieje, Vadertje, dat is heel lastig hier op College. Ze verwachten van me, dat ik een heele massa dingen weet, waarvan ik nog nooit gehoord heb. Ik ben er in het eerst vreeselijk verlegen mee geweest, maar nu luister ik goed wanneer de anderen over dingen spreken, waarvan ik niets weet, en dan zoek ik ze later in de encyclopaedie op. Den eersten dag maakte ik een vreeselijke stomme fout. Iemand had het over Maurice Maeterlinck en toen vroeg ik of dat ook een nieuweling was. Die mop is nu in de heele universiteit bekend. Maar het doet er niets toe: in de klas ben ik even knap als de anderen en zelfs nog knapper dan sommigen. Wil je weten hoe ik mijn kamer heb ingericht? Het is alles in bruin en geel gehouden. De muur was geel geverfd en nu heb ik geel linnen gordijnen en kussens gekocht en een mahoniehouten schrijftafel (tweede hands voor $ 3.—) en een rieten makkelijken stoel en een bruin karpet met een inktmop er midden in. Nu zet ik mijn stoel net op die mop. De vensters zijn heel hoog van den grond en wanneer je gewoon op de stoel zit, kun je niet naar buiten kijken. Maar nu heb ik mijn lessenaar bij het raam gezet en ga ik daarop zitten. Dat gaat heel gemakkelijk. Ik schuif maar de la's uit en klim erop als bij een trap. Sallie McBride hielp mij die dingen koopen op een veiling die de Seniors (vierde jaars studenten) hielden. Zij heeft haar heele leven in een huis gewoond en weet dus precies hoe je een kamer moet inrichten. O Vadertje Langbeen, je kunt je heusch niet voorstellen hoe leuk dat is, een winkel binnen te gaan en dan met een echt vijfdollars banknootje te betalen en dan nog geld terug te krijgen. Dat weet je alleen wanneer je je heele leven nooit meer dan een paar centen je eigendom hebt kunnen noemen. Ik stel je zakgeld erg op prijs. Sallie is het aardigste meisje dat ik ken en Julia Rutledge Pendleton het vervelendste. Toch vreemd, dat de registerbewaarder zulke tegenstrijdige karakters op één kamer brengt. Sallie vindt alles even leuk en prettig, en Julia heeft aan alles even erg het land. Weet je waarom? Ze vindt dat alleen het feit dat ze een Pendleton is, haar het recht geeft zonder eenige moeite in den Hemel te komen. Zij en ik zijn geboren om vijandinnen te worden. Je bent zeker erg ongeduldig, omdat ik je nog nooit verteld heb wat we hier allemaal leeren. Luister: I. Latijn: Tweede Punische Oorlog. Hannibal overnachtte gisteravond met zijn leger aan het Trasimeensche meer. Zij gaan in een hinderlaag liggen en om 4 uur vanmorgen had het gevecht tusschen hen en de Romeinen plaats. De Romeinen delven het onderspit. II. Fransch: 24 bladzij's uit „Les trois Mousquetaires” en de onregelmatige werkwoorden van de derde klas. III. Meetkunde: Met de Cylinders zijn we klaar, nu komen de Kegels. IV. Engelsch: Wij moeten de tentoonstelling beschrijven. Mijn stijl wordt van dag tot dag beter en ik schrijf nu veel pittiger. V. Menschkunde: Het verteringsproces hebben we gehad. Den volgenden keer beginnen we aan de gal en de klieren. Dag, Je, met kennis volgepropte, Jerusha Abbott. P.S. Ik hoop, dat je nooit alcohol drinkt, Vadertje Langbeen? Het zou vreeselijk slecht voor je lever zijn. Woensdag. Mijn lieve Vadertje Langbeen, Ik heb mijn naam veranderd! In de lijst der studenten sta ik nog heel deftig als Jerusha aangegeven maar overal elders heet ik nu Judy. Het is toch eigenlijk naar dat je jezelf een lievelingsnaam moet geven, maar ik heb hem toch niet heelemaal zelf bedacht. Freddie Perkins noemde me zoo, toen hij nog niet goed kon praten. Ik wou dat die Juffrouw Lippett zich een beetje meer moeite gaf om aardige namen voor ons uit te zoeken. De achternamen haalt ze uit het telefoonboek—als je het openslaat, zul je Abbott op de eerste bladzij vinden—en de voornamen pikt ze overal uit op. Jerusha heeft ze eens op een grafsteen gelezen. O, ik had toch altijd zoo het land aan dien afschuwelijken naam! Maar Judy vind ik wel aardig. Weet je, het past eigenlijk heelemaal niet bij mij; een lief klein kindje met zonnige, blauwe oogen moest zoo heeten, een, dat door de heele familie vertroeteld en geknuffeld wordt en zonder eenige moeite zijn weg in het leven vindt. Zou het niet heerlijk zijn ook zoo'n kind te wezen? Ik mag een heeleboel fouten hebben, maar dat kan niemand mij verwijten, dat ik door mijn familie bedorven ben. Ik vind het prettig om me voor te stellen, dat ze het wèl gedaan hebben! Doe me een plezier en noem me in het vervolg nooit anders dan Judy, wil je? Wil je nog meer van me weten? Ik heb drie paar glacés. Ik heb wel eens met Kerstmis wollen wanten gekregen, maar nog nooit echte handschoenen met vijf vingers. En dan glacés! Is het geen rijkdom? Lach niet, ik moet je nog iets biechten. Ik trek ze elk oogenblik uit en aan en vind het alleen maar doodjammer, dat ik ze niet in de klas kan dragen! (Daar luidt de etensbel. Dag!). Vrijdag. O Vadertje Langbeen, ik heb je zoo iets prettigs te vertellen! De Engelsche leerares zei, dat mijn laatste opstel veel oorspronkelijke gedachten inhoudt. Dat zei ze woordelijk, zeg! Je kunt het haast niet gelooven, hè, als je denkt aan het leven, dat ik achttien heele jaren heb moeten leiden. Zooals je wel weet (en zeker ook van harte goedkeurt) is het doel van het John Grier Home om 97 vondelingen in 97 gelijk- en gelijkvormige kinderen te herscheppen. Ja, van mijn buitengewonen teekenaanleg gaf ik al in mijn prilste jeugd blijk, getuige de vele spotprentjes op Juffrouw Lippett op de deur van de loods. Ik hoop dat ik je niet kwets, wanneer ik het instituut zoo bekritiseer. Je weet wel, dat jij de grootste macht in handen hebt, want als je me al te brutaal vindt, kun je altijd een eind aan mijn maandgeld maken. Het is niet erg beleefd dat ik dat zeg, hè Vadertje, maar hoe kun je ook van mij manieren verwachten: een vondelingengesticht is nu eenmaal geen jongedameskostschool. Zeg, weet je, het is niet het werk dat me hier zwaar valt, het moeilijkste is voor mij onze vrije tijd. Ik weet haast nooit waar de meisjes het over hebben. Hun grappen schijnen op dingen betrekking te hebben, die iedereen behalve ik hier weet. Ik ben een vreemde eend in de bijt en versta hun taal niet. O, het is een ellendig gevoel en ik heb het mijn heele leven gehad. Op de middelbare school stonden de meisjes in groepjes bij elkaar en keken naar mij. Ik was altijd alleen en heel anders dan de anderen en iedereen vond me gek. Ik _voelde_ „John Grier Home” op mijn voorhoofd branden. Een paar, die medelijden met me hadden, kwamen dan wel eens naar me toe en zeiden iets tegen me. O, _ik had het land aan iedereen_, maar nog het allermeest aan die medelijdende schapen. [Illustratie: VONDELINGEN TYPE van achteren van voren] Niemand weet hier, dat ik uit een vondelingengesticht kom. Ik vertelde Sallie McBride, dat mijn ouders gestorven waren en dat een lieve, oude heer mij naar College had gestuurd. En dat is tot zoover ook heelemaal waar. Denk nu alsjeblieft niet dat ik laf ben, maar begrijp dan toch, Vadertje, ik wou zoo graag net als de andere meisjes zijn en dat ellendige gesticht zou nog mijn heele leven kunnen bederven. Daardoor alleen ben ik anders dan gewone meisjes, maar als ik dit huis den rug toe draai en er nooit meer aan denk dan geloof ik, dat ik nog net zoo als de anderen kan worden. Want ik geloof toch niet dat er een werkelijk bestaand verschil tusschen ons is. Jij wel? In elk geval houdt Sallie McBride toch van mij! Dag Vadertje, hartelijke groeten van Judy Abbott. (Née Jerusha). Zaterdagmorgen. Ik lees zoo net mijn brief van gisteren over. Hij is niet erg aardig, wel? Maar begrijp je dan ook niet, dat ik van morgen over een te voren opgegeven onderwerp moet spreken en repetitie meetkunde heb, terwijl het met dat al nog vreeselijk koud is bovendien? Zondag. Ik vergat mijn brief gisteren te posten en wil er nu nog even een verontwaardigd P.S. bijschrijven. Vanmorgen preekte een bisschop hier en _waarover denk je wel dat hij het had_? „De schoonste belofte in den Bijbel is deze: „De armen zult gij altijd bij u hebben”. De armen zijn hier op aarde opdat wij barmhartigheid zullen leeren”. Luister goed dan zul je begrijpen, dat de armen als zoo'n soort nuttig huisdier in de wereld dienst doen. Wanneer ik hier niet een volmaakte lady moest wezen zou ik na den dienst naar hem toegegaan zijn en hem eens flink hebben verteld, hoe ik daarover wel dacht. 25 October. Lieve Vadertje Langbeen, Ik ben in het Korfbal twaalftal en ik wou dat je de rozet op mijn linkerschouder eens kon zien. Ze is blauw met bruin en binnen in een klein oranje knoopje. Julia Pendleton wilde ook in het twaalftal komen, maar ze kwam er lekker niet in. Hoera! [Illustratie: Judy op het Korfbalveld] Nu zie je eens, wat een min schepseltje ik ben. O, ik vind het hier hoe langer hoe prettiger. Ik houd van de meisjes en de leeraressen en de lessen en de openluchtspelen en ook van het eten, dat we hier krijgen. Zeg, we krijgen twee keer in de week roomijs en nooit meer maismeelpap. Je wou eigenlijk maar één keer in de maand van me hooren, is het niet, en ik overstroom je elk oogenblik met mijn brieven. Maar denk eens aan, Vadertje, wat heb ik niet veel nieuws beleefd in dien korten tijd! Ik ben zoo opgewonden, dat ik er wel met iemand over _moet_ spreken en jij bent de eenige dien ik ken. Erger je dus maar niet als ik het je zoo erg vaak lastig maak. Ik zal wel gauw weer tot bedaren komen en als mijn geschrijf je verveelt, wel, dan kun je mijn brieven altijd verscheuren en ze in je papiermand gooien. Ik beloof je plechtig, je nu niet meer te schrijven voor midden November. Dag, Je kleine babbelzieke Judy Abbott. 15 November. Lieve Vadertje Langbeen, Luister eens naar wat ik vandaag weer heb geleerd: De ruimte van de bolle oppervlakte van de kegels van een regelmatige pyramide is het halve product van de som van den omtrek van zijn basis en de hoogte van elk van zijn trapeziums. Het klinkt niet erg waarschijnlijk, maar het is tòch zoo en ik kan het bewijzen ook. Ik heb nog nooit over mijn kleeren gesproken, wel Vadertje? Nu, hoor dan eens: Ik heb zes japonnen, allemaal nieuw en mooi en extra voor mij gekocht en niet eerst voor een ander, die er nu uitgegroeid is. Misschien begrijp je niet eens, wat voor een punt van belang dat wel in het leven van een John Grier-Home-kind uitmaakt. Ik heb ze alle zes van jou gekregen en ik ben er je heel, heel dankbaar voor. Het is een zalig gevoel een goede opleiding te krijgen maar toch is het niets, vergeleken bij het overstelpend genot, de eigenares van zes nieuwe japonnen te zijn. Juffrouw Pritchard, die zooals je weet een geregelde bezoekster van het J. G. H. is, heeft ze voor me uitgezocht—gelukkig niet Juffrouw Lippett! Ik heb een avondjapon, zacht roze voile op roze zijde gewerkt (als ik die aan heb, ben ik heusch mooi) en een blauwe japon om naar de kerk te gaan en een japon voor 's avonds aan tafel, roode voile met een mooie Liberty rand (net een Zigeunermeisje is kleine Judy dan) en weer een andere met een roze zijden ceintuur en een grijs mantelcostuum en een daagsche japon om onder de les te dragen. Julia Rutledge Pendleton zou het niet veel bijzonders vinden, maar voor Jerusha Abbott is het een schat! Nu denk je zeker: wat is ze toch een dom, frivool klein ding en waarvoor heb ik haar nu eigenlijk naar College gestuurd. Maar kijk eens, Vadertje, als je, zooals ik, je heele leven lang geruite katoenen jurken hebt moeten dragen, zou je wel kunnen begrijpen wat ik nu voel. En toen ik naar de middelbare school ging, brak er voor mij een nog veel erger tijd aan dan die met de geruite jurken. Toen kreeg ik de afleggers van de kinderen uit mijn klas. O, je weet niet hoe vreeselijk ik het vond in die afleggertjes op school te komen! Ik was er zeker van, dat ik in de klas naast het meisje moest zitten, dat mijn kleeren eerst had opgedragen en ik voelde, dat ze zou gaan gichelen en fluisteren en ginnegappen met de anderen en er pret over zou maken. Het was zoo vernederend, de afgedragen kleeren van die nesten te moeten dragen, waaraan je zoo het land hebt, en het toch niet anders te kunnen! Al kon ik mijn heele verdere leven zijden kousen dragen, dan zou dat toch niet het verdriet uitwisschen, dat ik toen op school heb geleden! Laatste oorlogsbulletin!! Nieuws van het slagveld! Bij de vierde rondte op Donderdag 13 November dreef Hannibal de voorhoede der Romeinen op de vlucht en leidde de Carthagers over de bergen in de vlakte van Casilinum. Een krijgsbende van licht gewapende Numidiërs kwam in botsing met het voetvolk van Quintus Fabius Maximus. Twee veldslagen en een kleine schermutseling. Na zware verliezen trokken de Romeinen zich terug. Met de meeste hoogachting, teeken ik J. Abbott, uw speciale correspondent van de voorhoede. P.S. Ik weet, dat ik geen antwoord op mijn brieven mag verwachten en ze hebben me ook genoeg gewaarschuwd, dat ik je niet met vragen mag lastig vallen. Maar één ding zou ik toch zoo graag willen weten. Zeg Vadertje, ben je vreeselijk oud of maar een béétje oud. En ben je heelemaal kaal of heb je alleen maar een klein maantje? Het is zoo vreeselijk vervelend als ik aan jou als aan iets wezenloos moet denken, net zooals aan een theorieregel in de meetkunde. Gegeven: Een groote, rijke man, die aan meisjes het land heeft maar heel edelmoedig is voor een brutaal klein ding. Gevraagd: Hoe ziet hij er uit? _Antwoord s. v. p._ 19 December. Lieve Vadertje Langbeen, Je hebt nog altijd niet op mijn vraag geantwoord en toch was die van groot belang. _Ben je kaal?_ Ik heb bij me zelf nog eens overdacht, hoe je er wel uit moet zien en ik weet het nu precies. Maar als ik den kruin van je hoofd bereik, is mijn heele kennis uitgeput. Het maakt me radeloos! Ik kan maar niet uitmaken of je sneeuwwit haar hebt of wel ravenzwarte lokken of peper-en-zout of wel heelemaal niets. Hier heb je je portret. [Illustratie] Maar nu de hoofdzaak: moet ik er nog wat haar opplakken? Wil je weten wat voor kleur oogen je hebt? Ze zijn grijs en je wenkbrauwen steken als luifels naar voren (in romans spreken ze altijd van dreigende, zwarte wenkbrauwen maar ik vind dat niet leuk), je mond vormt een rechte, besliste lijn, bij de mondhoeken trekt die heel even spottend naar beneden. Zie je wel, dat ik je ken? Je bent een scherpe, oude heer, toch heel aardig, maar je hebt een lastig humeur. (Daar gaat de bel. We moeten naar de kapel). 945 n. m. Ik heb een vasten stelregel waarvan ik nooit wil afwijken: 's avonds studeer ik niet, onverschillig hoeveel opstellen we ook voor den volgenden dag hebben opgekregen. Dan lees ik alleen maar mooie boeken en ik heb een massa te lezen, want 18 lange jaren heb ik het niet kunnen doen. Je kunt je heusch niet voorstellen, wat een woestenij van onwetendheid er in mijn hersenen heerscht. Nu eerst krijg ik er zelf een flauw besef van. Van de dingen, die de meeste meisjes van een gewone familie met een eigen thuis en vrienden en een bibliotheek al van kind af aan weten, heb ik nog nooit gehoord. Ik heb nog nooit „Moeder de Gans” gelezen of „David Copperfield” of „Ivanhoe” of „Asschepoes” of „Blauwbaard” of „Robinson Crusoe” of „Jane Eyre” of „Alice in Wonderland” of iets van Rudyard Kipling. Ik wist niet, dat Hendrik VIII meer dan eens getrouwd was en dat Shelley een dichter was. En nog veel minder, dat de menschen van de apen afstammen en dat het Paradijs maar een mooie mythe is. Ik wist niet, dat R.L.S. de afkorting van Robert Louis Stevenson is en dat George Eliot een vrouw was. Ik had nog nooit een afbeelding van de Mona Lisa gezien en (het is waar maar je zult het haast niet kunnen gelooven) ik had nog nooit van Sherlock Holmes gehoord. Nu weet ik al die dingen en ook nog een heeleboel meer, maar nu zie je eens, hoe ik mijn best moet doen om dat alles in te halen. En is het niet grappig, ik verlang den heelen dag al naar den avond en dan hang ik een bordje met „Niet te spreken” op de deur en doe mijn mooie warm-roode kimono aan en mijn sandalen. Alle kussens worden op de sofa gegooid, de koperen studeerlamp bij mijn hoofd neergezet en dan ga ik lezen, lezen en nog eens lezen. Eén boek is nooit genoeg, ik heb er altijd vier tegelijk bij de hand. Op het oogenblik zijn dat Tennyson's gedichten, „Vanity Fair”, Kiplings „Plain Tales” en dan nog (lach niet) „Op eigen wieken” van Louise Alcott. Ik heb gemerkt, dat ik hier het eenige meisje ben, dat dat boek in zijn jeugd nog niet gelezen heeft. Ik heb het niemand verteld (dan zou ik dadelijk den naam krijgen van een vreemd kind) maar ik ging heel kalm de deur uit en kocht het boek voor $ 1.12 van mijn zakgeld van de laatste maand. En als er nu iemand een volgende keer over kleverige lemoenen spreekt, weet ik tenminste, wat ze er mee bedoelt. (Daar heb je de 10-uur-bel. Deze brief is wel erg verward). Zaterdag. Mijnheer, Hiermede heb ik de eer u mede te deelen, dat ik nieuwe ontdekkingen op het gebied van de meetkunde heb gedaan. Vrijdag l.l. hebben we ons werk over de parallelogrammen gestaakt en hetzelve bij de afgeknotte pyramides voortgezet. Wij vinden onzen studieweg hobbelig en zéér steil. Zondag. De volgende week begint de Kerstvacantie en wij hebben allen onze koffers voor den dag gehaald. De gangen staan er zoo propvol mee, dat je er haast niet door kunt en wij zijn allemaal zoo dol-opgewonden, dat we haast niet meer aan ons werk denken. Ik krijg beslist een heerlijken vacantietijd! Er is hier een andere nieuweling, die uit Texas komt en ook met de vacantie hier blijft en nu hebben wij afgesproken om samen lange wandelingen te maken en—als we ijs krijgen—te leeren schaatsenrijden! Dan is daar nog de heele bibliotheek en drie volle weken om te lezen!! Dag, Vadertje, ik hoop dat jij je even blij voelt als ik me nu! Altijd, Je Judy. P.S. Vergeet vooral niet mijn vraag te beantwoorden! Als je het te lastig vindt om te schrijven, kun je je secretaris toch even laten telegrafeeren. B.v. Mijnheer Smith is heelemaal kaal, of: Mijnheer Smith is niet kaal, of: Mijnheer Smith heeft sneeuwwit haar, en het kwartje dat het telegram kost, mag je dan van mijn maandgeld afhouden. Dàààg, tot Nieuwjaar! En prettige Kerstvacantie! Aan het eind van de Kerstvacantie. Datum weet ik niet. Mijn lieve Vadertje Langbeen, Sneeuwt het ook zoo waar jij bent? Alles wat ik hier vanuit mijn toren zie, is wit, en groote sneeuwvlokken dwarrelen voortdurend naar beneden. Het is laat in den namiddag. De zon is juist ondergegaan en koud-gele strepen zijn achter de nog kouder lila heuvels zichtbaar. Ik zit hier in mijn raamzitje om bij het laatste daglicht nog aan jou te schrijven. Je heerlijke vijf goudstukjes waren een verrassing! Ik ben er niet aan gewend met Kerstmis cadeaux te krijgen en jij hebt me al zóó veel gegeven—alles wat ik heb, komt van jou—dat ik zelf vind, dat ik eigenlijk niet nog iets extra's verdien. Maar het is toch heerlijk, dat je het me gestuurd hebt! Wil je weten, wat ik er voor gekocht heb? I. Een zilveren horloge in een leeren riempje om aan mijn pols te dragen. Nu zal ik altijd wel op tijd op college komen. II. De gedichten van Matthew Arnold. III. Een nikkelen kruik. IV. Een heerlijke warme reisdeken. (Het is vaak ijskoud in mijn toren). V. 500 folio's geel papier. (Ik ben van plan nu gauw een schrijfster te worden, weet je). VI. Een woordenboek van synoniemen. (Om de woordenschat van de schrijfster te vergrooten). VII. (Eigenlijk heb ik niet veel lust om je ook dit laatste te bekennen, maar ik wil het toch niet voor je verzwijgen). Een paar zijden kousen. En nu moet je nooit vertellen, dat ik niet alles, tot het laatste toe, opbiecht! Het was een klein, flauw motief, dat me er toe bracht ook die zijden kousen te koopen. Luister maar! Julia Pendleton komt 's avonds in mijn kamer om met me meetkunde te doen en zit daar met gekruiste beenen op mijn sofa, opdat ik vooral toch maar haar zijden kousen zal zien. Maar nu komt de mop! Als zij nu weer terug komt, zal ik met gekruiste beenen op háár canapé gaan zitten en ook zijden kousen dragen! Nu zie je weer, Vadertje, wat Judy toch een kinderachtig schepseltje is, maar ik ben nu tenminste eerlijk geweest en je weet al door mijn John Grier Home rapport, dat dit vroeger niet altijd het geval was, herinner je je wel? Om het in het kort nog eens samen te vatten (zoo begint onze Engelsche leerares ook elken nieuwen zin), ik ben heel, heel blij met mijn zeven cadeaux. Ik verbeeld me, dat alles in een groot pak van mijn familie in Canada is gekomen. Het horloge is van Vader, de reisdeken van Moeder (die is altijd bang, dat ik hier in dat kille klimaat kou zal vatten), de kruik van Grootmoeder, het gele papier van mijn kleine broertje Harry, Isabel, mijn zusje, gaf mij de zijden kousen en Tante Suze de gedichten van Matthew Arnold. Van Oom Harry (kleine Harry is zoo naar hem genoemd) komt het woordenboek. Eigenlijk wilde hij me chocolade sturen, maar ik vond het woordenboek veel nuttiger. Je hebt er niets op tegen, is het wel, om zoo voor een heele familie te spelen? Zal ik je nu eens iets over mijn vacantie vertellen, of kan alleen mijn werk je maar interesseeren? Het meisje uit Texas heet Leonora Fenton, (haast net zoo'n gekke naam als Jerusha, vind je niet?) Ik houd wel van haar, maar niet zooveel als van Sallie McBride. En ik zal ook nooit zooveel van iemand gaan houden als van Sallie, behalve van jou natuurlijk. Van jou zal ik altijd het meeste houden, dat spreekt vanzelf, want jij bent mijn heele familie in één persoon. Leonora en ik en twee tweede jaars studenten hebben elken mooien dag groote wandelingen gemaakt. Wij droegen voetvrije rokken, sweaters en gebreide mutsen en kleine wandelstokken voor de mop en hebben zoo den heelen omtrek doorkruist. Eens zijn we naar de stad gewandeld (dat was vier mijlen) en hebben daar gegeten in een restaurant, waar de studenten altijd heengaan. Eerst kreeft en vleesch (75 cent) en beschuit met bessensap toe (30 cent). Goedkoop en voedzaam! Het was éénig leuk, vooral voor mij, omdat het zoo heel anders was dan in het gesticht. Vadertje, ik voel me nu nog elken keer weer als een vluchteling, wanneer ik Fergussen Hall verlaat. Voordat ik het zelf wist, had ik de anderen al over dat gevoel gesproken en ik kon me nog net bijtijds inhouden. Maar het valt me zoo vreeselijk moeilijk niet alles uit te flappen, wat me te binnenschiet. Ik ben van natuur een erg mededeelzaam zieltje en als ik jou niet had om alles te vertellen, mijn lieve Vadertje, dan geloof ik heusch, dat ik nog eens op een goeden dag zou barsten! Verleden Vrijdag heeft de directie van Fergussen Hall aan alle achterblijfsters een caramelfuif aangeboden. Wij waren met ons tweeëntwintigen; groentjes en tweede-, derde- en vierdejaars, allen vreedzaam bijeen. De keuken is kolossaal groot met roodkoperen pannen en ketels op een rij aan den steenen muur. De kleinste ketel heeft nog veel van een stoomketel. Wij wonen hier met ons vierhonderden op Fergussen. De chef-kok met een witte muts en schort kreeg nog 22 andere witte mutsen en schorten (ik begrijp niet waar hij die zoo vlug vandaan tooverde), en wij werden allen aan het werk gezet. Het was éenig leuk, al hebben we wel eens betere caramels gegeten. Toen we klaar waren en wijzelf en de deurknoppen en alles in de keuken even vies en kleverig was, hebben we een processie georganiseerd en zijn we, met onze mutsen en schorten aan, elk met een groote vork, lepel of braadpan gewapend, door de gangen gemarcheerd naar de ontvangkamer, waar een half dozijn professoren en leeraressen rustig hun avond doorbrachten. Wij gaven een serenade met studentenliederen ten beste en boden hun verfrisschingen aan. Ze namen alles heel beleefd maar toch een beetje weifelend aan. Toen gingen wij weer naar onze kamers terug, en zwijgend en kleverig, op groote brokken caramel zuigend, bleven ze daar achter. Nu zie je weer, Vadertje Langbeen, wat een welopgevoede dame ik hier nog eens zal worden. Kijk eens naar deze penneschets. Geloof je niet werkelijk ook, dat ik een schilderes moest worden inplaats van een schrijfster? Over twee dagen is de vacantie weer voorbij en dan zal ik alle meisjes weer hier zien. Nu is mijn toren wel een beetje eenzaam. Wanneer negen meisjes een huis bewonen, dat voor vierhonderd is gebouwd, kom je jezelf wel wat verlaten voor. [Illustratie] Elf bladzijden al! Arme lieveling, wat zul je moe zijn! Ik was eigenlijk van plan je alleen maar een kort bedankbriefje te schrijven, maar nu zie je, waartoe mijn schrijfsterstalent me niet al brengt! Dag mijn oude, lieve Vadertje. Je bent een schat, dat je zoo aan me hebt gedacht. Ik zou volkomen gelukkig zijn, wanneer er niet een klein wolkje aan den hemel dreigde: in Februari beginnen de examens. Dag lieveling, veel groeten van Judy. P.S. Misschien vind je het niet erg comme il faut, dat ik je zoo maar „lieveling” noem. Neem het me niet kwalijk. Ik moet toch iemand op de wereld liefhebben en ik heb alleen maar Juffrouw Lippett en jou, dus snap je wel, Vadertje, dat ik wel van jou _moet_ houden, want aan haar heb ik het land. Even voor het examen. Mijn lieve Vadertje Langbeen. Je moest ons hier op College eens zien blokken! Wij hebben allemaal vergeten, dat er ook eens een vacantietijd bestond. In de laatste vier dagen alleen heb ik 75 onregelmatige werkwoorden in mijn arm hoofd gepompt—het is nu maar te hopen, dat die er tot na het examen in blijven! Sommige meisjes verkoopen hunne leerboeken wanneer ze die niet meer noodig hebben, maar ik wil de mijne alle houden. Wanneer ik dan eindelijk heelemaal afgestudeerd ben, zal mijn heele opleiding in een rijtje in mijn boekenkast staan en als ik iets niet weet, kan ik het dadelijk opslaan. Dat is veel secuurder dan al die wijsheid te onthouden, (dat gaat toch niet!) Julia Pendleton kwam vanavond even binnen om me een buurvisite te brengen. Ze bleef hier een flink uur plakken en had het natuurlijk over „Familie”. Ik kon maar niet van haar afkomen. Ze wilde met alle geweld weten, welke mijn Moeders meisjesnaam was. Heb je ooit zoo'n onmogelijke vraag gehoord aan iemand, die uit een vondelingengesticht komt? Ik dorst haar niet te bekennen, dat ik het niet wist en zei toen maar den eersten den besten naam, die me te binnen schoot en dat was Montgomery. Ze wilde toen weten of ik van de Montgomery's uit Massachusetts of wel van die uit Virginia afstamde. Haar moeder was een Rutherford. Die familie is (dat spreekt van zelf) verbazend oud en nog door huwelijk aan Hendrik VIII verwant. Van haar Vaders kant stamt ze van nog vóór Adam's tijd. Op de bovenste takken van haar stamboom huist een superieur apengebroed met zacht, zijachtig haar en extra lange staarten. Ik was van plan je vanavond een lieven, aardigen en geestigen brief te schrijven, maar ik ben werkelijk te slaperig en te dood op. Het lot van een eerstejaars studente is werkelijk niet op rozen gebed. Je haast geëxamineerde Judy Abbott. Zondag. Liefste Vadertje Langbeen. Ik heb allerafschuwelijkst nieuws voor je, maar ik zal niet dadelijk met de deur in huis vallen. Eerst moet ik probeeren je in een goed humeur te brengen. Jerusha Abbott is haar schrijfstersloopbaan begonnen. Haar gedicht, getiteld „Uit mijn toren”, verschijnt in het tweede nummer van „De Maandelijksche” op de allereerste bladzij—een groote eer voor een eerste jaars. De Engelsche leerares hield me op weg naar de kapel even tegen en zei dat het een alleraardigst gedicht was. De zesde regel uitgezonderd, want die heeft te veel lettergrepen. Als je er iets om geeft, zal ik je er den volgenden keer een copie van sturen. Wacht eens—heb ik niet nog iets aardigs om je te vertellen? O, ja, ik heb leeren schaatsenrijden en kan nu al heel alleen voortkrabbelen. En ik kan ook aan een touw van de zoldering van het gymnastieklokaal af naar beneden klauteren. En ik kan 1.50 M. hoog springen, misschien breng ik het nog wel tot twee Meter! Van morgen preekte hier de bisschop van Alabama. Prachtig! Zijn tekst was „Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt”. Hij wees er op, dat we niet zoo op gebreken van anderen moeten letten en ook de menschen niet mogen ontmoedigen met ons hard oordeel. Ik wou dat je er bij geweest was. Vandaag is het de heerlijkste, zonnigste winterdag, die je je kunt voorstellen. IJskegels hangen aan de boomen en de heele wereld gaat onder een zware vracht sneeuw gebukt... behalve ik, want ik ga onder mijn groot verdriet gebukt. Nu komt het nieuws! Vat moed, Judy, je moet het vertellen. Ben je nu heusch in een goed humeur?.... Ik ben voor Latijn en Meetkunde gezakt en moet nu de volgende maand herexamen doen. Ik vind het heel naar als je nu teleurgesteld bent, maar anders kan het me niet zooveel schelen, want ik heb een macht dingen geleerd, die niet op het programma staan. Hoor maar: ik heb 17 boeken gelezen en _bundels_ gedichten, werkelijk heel goede boeken, zooals: „Vanity fair” en „Richard Feverel” en „Alice in Wonderland” en ook nog „Emerson's Essays” en het eerste deel van Gibbon's „Roman Empire” en de helft van Benvenuto Cellini's „Life”—interessant is dat, vind je ook niet? Hij had de gewoonte 's morgens rond te zwerven en bij gelegenheid eens een man te dooden, alles vóór zijn ontbijt. [Illustratie: NIEUWS van de MAAND Judy leert schaatsen rijden en over een heele hoogte springen Ook langs een touw naar beneden glijden Rokken zijn lastig! Ze krijgt twee herexamens en stort heete tranen Maar ze gaat #hard# aan 't werk.] Dus nu zie je, dat ik nog knapper ben dan wanneer ik dat alles niet had gelezen en alleen maar door mijn Latijn was gekomen. Wil je het me dus dezen éénen keer vergeven wanneer ik je beloof nooit, nooit meer voor iets te zakken? In zak en asch, Je Judy. Lieve Vadertje Langbeen. Vandaag krijg je een extra brief in het midden van de maand, want ik voel me zoo alleen en verlang er naar, je weer eens te schrijven. Het stormt buiten en het sneeuwt aanhoudend. Alle lichten in het gebouw zijn al uitgedraaid, maar ik heb sterke koffie gedronken en kan nu niet in slaap komen. Ik heb vandaag Sallie en Julia en Leonora te soupeeren gevraagd. We hadden sardines en toast en sla, kaas en koffie. Julia zei, dat het heel gezellig geweest was, maar Sallie bleef nog hier om me te helpen opruimen. Het zou heel geschikt zijn, als ik nu vannacht nog wat voor mijn Latijn ging werken, maar ik moet je eerlijk bekennen, dat ik daar heel weinig voor voel. We hebben Livius en De Senectute uit en ik ben nu met De Amicitia begonnen. Vind je het goed als ik me (alleen maar voor een tijdje) voorstel, dat jij mijn grootmoeder bent? Sallie heeft er een en Julia en Leonora hebben er zelfs twee en ze spraken er vanavond alle drie over. Ik zou, geloof ik, niets zoo graag willen, als ook een eigen grootmoedertje te hebben. Dat is zoo'n lief, eerwaardig familielid. Dus, als je er werkelijk niets tegen hebt.... Toen ik gisteren in de stad was, zag ik er een met een allerdoddigst zwart kanten kapje met lila linten. Ik zal het jou dus geven met je 83sten verjaardag. ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! Dat is de klok van de kapel, die juist twaalf sloeg! Ik geloof, dat ik nu toch slaperig word. Nacht Grootmoedertje! Ik houd heel veel van je. Judy. Midden Maart. Lieve V.L., Ik ben druk bezig over mijn Latijn te blokken. Ik ben er mee bezig geweest, ik zal er mee bezig zijn, ik zal er gelukkig haast mee bezig geweest zijn. A.s. Dinsdag om 7 uur moet ik her-examen doen en ik zal er doorkomen of _stralen_. Je zult dus wel gauw weer van me hooren en als het eenmaal terecht is, zal ik je ook weer een behoorlijken brief kunnen schrijven. Vannacht moet ik me geheel aan den Ablativus Absolutus wijden. In alle haast, je J. A. 26 Maart. Den Heer V. L. Smith, Mijnheer, U hebt mij nog nooit op een enkelen vraag antwoord gegeven. U toont nooit de minste belangstelling in wat ik doe. U bent ongetwijfeld de allervervelendste van al die afschuwelijk-vervelende Regenten en dat U me hier een goede opleiding laat genieten, doet U niet, omdat U een steek om me geeft, maar vindt alleen zijn oorsprong in een zeker plichtsgevoel. Ik weet absoluut niets omtrent u; ik ken zelfs uw naam niet. Ik twijfel er geen oogenblik aan of u gooit al mijn brieven in de prullemand zonder zelfs de moeite te nemen ze te openen. Van nu af aan zal ik u slechts over mijn werk schrijven. Verleden week had ik her-examen voor Latijn en Meetkunde. Ik slaagde voor beide vakken. Hoogachtend, Jerusha Abbott. 2 April. Mijn lieve Vadertje Langbeen, Ik ben een _Mispunt_. Vergeet alsjeblieft dien afschuwelijken brief, dien ik je verleden week zond. Ik voelde me dien nacht afschuwelijk verlaten en ellendig en ik had erge keelpijn. Ik wist het toen niet, maar mijne amandelen waren gezwollen en ik had influenza en nog een macht andere vervelende dingen. Ik lig nu al zes dagen in het ziekenhuis en ik mag vandaag voor het eerst weer opzitten en aan jou schrijven. De hoofdverpleegster is heel, heel lief, maar ik heb den heelen tijd aan dien vervelenden brief moeten denken en ik zal niet beter worden, voordat ik er zeker van ben, dat je me vergeeft. [Illustratie] Hier zie je meteen hoe ik toegetakeld ben met dien dikken doek om mijn hoofd geknoopt! Heb je nu niet een beetje medelijden met me? Ik heb gezwollen amandelen. Ik heb nu al het heele jaar Menschkunde gehad en toch wist ik niets van die amandelen af. Wat is onze opvoeding toch oppervlakkig! Ik kan nu niet verder schrijven, want ik word een beetje duizelig van het lange opzitten. Vergeef me, dat ik zoo ondankbaar en brutaal geweest ben. Ik ben èrg slecht opgevoed. Je je liefhebbende Judy Abbott. In het Ziekenhuis. 4 April. Liefste schat van een Vadertje Langbeen, Toen ik gisteravond tegen donker in bed opzat, naar den regen keek en allerverschrikkelijkst het land had aan het leven hier in die groote inrichting, kwam de verpleegster met een lange witte doos, aan mij geadresseerd, die met de snoezigste rose rozenknopjes was gevuld. En wat nog veel aardiger was, er zat een kaartje binnen-in, waarop een paar vriendelijke zinnetjes met een grappig, stijl handje geschreven (maar toch toont je schrift veel karakter). Dank je lieveling, dank je heel, héél hartelijk. Dat is nu het eerste werkelijke cadeau, dat ik ooit in mijn leven heb gekregen. En zoo'n kleine baby ben ik nog, dat ik stil ging liggen en zachtjes huilde, omdat ik me zoo gelukkig voelde. Nu ik zeker weet dat je mijn brieven wel leest, zal ik je in het vervolg nog veel meer vertellen en ze zoo interessant maken, dat je ze nog allemaal zult bewaren, met een rood zijden lintje er om heen gebonden. Maar neem alsjeblieft die ééne nare er uit en verbrand hem. Ik zou het ellendig vinden, als je die ooit weer eens te voorschijn haalde. Dank je, Vadertje, dat je een zieke, knorrige en landerige eerste jaars zoo gelukkig hebt gemaakt. Je zult wel een groote familie hebben en een massa vrienden die van je houden, en je weet dus niet hoe ellendig het is, wanneer je je zoo vreeselijk verlaten voelt. Dàg. Ik beloof je, nooit meer naar tegen je te zijn, omdat ik nu weet, dat je een werkelijk bestaand mensch bent en ik zal je ook nooit meer met vragen lastig vallen. Altijd, Je kleine Judy. Maandag, 8 uur. Lieve Vadertje Langbeen, Je bent toch niet de regent geweest, die op die pad is gaan zitten? Ze vertelden me naderhand, dat die ongedeerd met een plof er onderuit sprong. Het zal dus wel bij een dikkeren regent gebeurd zijn, denk ik. Herinner je je dat kleine holletje met tralies ervoor, bij het waschhuis van het John Grier Home? Elk voorjaar, wanneer de padden weer te voorschijn kwamen, maakten we jacht op ze en stopten dan heele benden in dat holletje. En af en toe sprongen ze er dan uit en kwamen ze ook in 't waschhuisje en brachten ons zoo wat afleiding op die vervelende waschdagen. We kregen dan natuurlijk allemaal erge straf maar toch konden we het nooit laten, die padden telkens en telkens weer te vangen. En op een goeden dag (ik zal je maar niet met kleine bijzonderheden vervelen) maar in elk geval, toen kwam een van onze vetste padden in een van de groote leeren clubstoelen in de regentenkamer terecht. En dien middag op den Regentendag—maar ik hoef je niets verder te vertellen, want je bent er natuurlijk ook bij geweest en herinnert je nu zeker wel de rest. Wanneer ik nu na langen tijd onpartijdig aan het geval terugdenk, moet ik eerlijk bekennen, dat onze straf verdiend was en—als ik me tenminste goed herinner—zelfs in evenredigheid met de zonde. Ik weet niet, waarom ik juist vandaag zoo'n zin heb, al die oude herinneringen weer eens op te frisschen. Misschien roepen het voorjaar en de padden mijn ouden ondeugenden geest wakker. Alleen het feit, dat hier geen enkele regel ons verbiedt er een verzameling padden op na te houden, weerhoudt me, aan die lust toe te geven. Na kerk, Donderdag. Wat denk je wel, dat mijn lievelingsboek is? Op het oogenblik meen ik, want ik verander alle drie dagen. „Wuthering Heights!” Emily Brontë was nog heel jong toen ze het schreef, was zelfs nog nooit buiten het kerkhof van Haworth geweest. Ze had nog nooit in haar heele leven een man gekend. Hoe kon ze dan toch zoo'n man als Heathcliffe beschrijven? Ik zou het niet kunnen. Soms ben ik op eens erg bang, dat ik heelemaal geen schrijfsterstalent heb. Zou je erg teleurgesteld zijn wanneer ik geen groote schrijfster werd? Nu het in het voorjaar zoo mooi wordt met al dat jonge groen en die zwellende knoppen, zou ik die boeken wel den rug willen toedraaien en naar buiten, in het veld, hollen. Daar kun je toch zoo'n macht avonturen beleven en het is veel leuker boeken te lezen dan ze te moeten schrijven! O!!!! Dat was een noodkreet, die Sallie en Julia en (o schrik!) zelfs de Senior vierde jaars, met den bril op, in mijn kamer deed stormen. Hij werd veroorzaakt door een ongedierte, dat er zoo uitzag: [Illustratie] Alleen nog wat griezeliger! Juist toen ik mijn laatsten zin af had en er over nadacht, wat ik je nu wel zou vertellen, viel dat dier, plof, op de bladzij naast me neer. Ik heb twee kopjes van de theetafel gegooid in mijn angst om weg te komen. Sallie smeet er met mijn haarborstel naar, (die zal ik nu nooit meer durven gebruiken) en doodde het kopstuk, maar het achtereind kronkelde over mijn schrijftafel weg en ontsnapte. Door den klimop en omdat onze toren zoo oud is, wémelt het hier van duizendpooten. Ik vind het vreeselijke dieren, ik vond heusch nog liever een tijger onder mijn bed! Vrijdag, 9.30 n.m. Ik had vandaag toch zoo'n pechdag! Vanmorgen hoorde ik de bel niet en heb ik me verslapen. Ik trok mijn schoenveter stuk terwijl ik me in alle haast aankleedde en liet het knoopje van mijn boord in mijn hals glijden. Ik kwam te laat aan het ontbijt en ook op het eerste uur. Ik vergat mijn vloeipapier, en mijn vulpenhouder lekte. Onder de trigonometrie hadden de leerares en ik een klein meeningsverschil in verband met de logarithmen; ik heb de zaak nagegaan en zij had natuurlijk gelijk. Bij de lunch hadden we gestoofd schapenvleesch en rijstenbrij. Ik heb aan alle twee het land—het ruikt naar het John Grier Home! Met de post kwamen er niets anders dan rekeningen voor me (hoewel ik moet bekennen, dat dit niets bijzonders is want er komt voor mij nooit iets anders: mijn familie houdt nu eenmaal niet van schrijven). Dan hadden we vandaag nog onverwachts een schrijfles. Kijk, dat moesten we overschrijven: „I asked no other thing, No other was denied. I offered Being for it; The mighty Merchant smiled. Brazil? He twirled a button Without a glance my way: But, madam, is there nothing else That we can show to-day?” Dat moet een gedicht voorstellen! Ik weet niet wie het in elkaar prutste en nog veel minder wat het beteekent! Toen we vanmorgen in de klas kwamen, stond het al op het bord en wij moesten het allemaal overschrijven. Na het eerste couplet dacht ik, dat ik het begreep. De machtige Koopman was een godheid, die zegeningen in ruil voor goede daden uitdeelde, maar toen ik bij het tweede couplet hoorde, dat hij een knoop ronddraaide, leek me dat wel een heel profane voorstelling en nu weet ik niet meer, wat ik er van denken moet. De anderen verkeerden in hetzelfde geval en zoo zaten we drie kwartier met een wit papier voor ons en een doezelig hoofd. Een goede opleiding te krijgen is toch soms een gruwelijk vervelend proces! Maar daarmede was mijn pechdag nog niet teneinde. Er kwam nog iets veel ergers! Het stortregende zoo, dat we geen golf konden spelen, maar naar het gymnastieklokaal moesten. Het meisje naast me sloeg me bij het schermen op mijn elleboog. Ik ging naar mijn kamer en zag daar, dat mijn nieuwe lichtblauwe voorjaarsjapon was gekomen. De rok is zoo verknipt, dat ik niet kan zitten. Vrijdags wordt hier schoongemaakt en de meid had alle papieren op mijn lessenaar door elkaar gesmeten. Voor dessert hadden we vanavond vanillevla, dat is melk en gelatine met wat vanillesuiker er bovenop. We moesten twintig minuten langer dan anders in de kerk blijven om er een preek over Vrouwelijke Vrouwen aan te hooren. En toen ik op mijn kamer eindelijk met een zucht van verlichting. „The Portrait of a Lady” van het rek haalde, kwam daar een kind, dat Ackerly heet, een dom schaapachtig wurm, dat met Latijn naast me zit omdat haar naam ook met A begint (Ik wou, dat Juffrouw Lippett me maar Zabriski had gedoopt). Ze vraagt me of de les voor Maandag bij Par. 69 of 70 begint en _blijft me daar liefst een heel uur plakken_. Nu net is ze weggegaan. Heb je ooit zoo'n rits vervelende dingen bij elkaar gezien? Het zijn werkelijk niet de groote lasten in het leven, die veel van je karakter vergen. Iedereen kan een verpletterende tragedie met moed in de oogen zien, maar om de kleine onaangename dagelijksche ongelukjes met een glimlach over je heen te laten gaan—daar is heusch heel wat kracht voor noodig. Zoo'n karakter zou ik wel willen hebben. Ik oefen me dagelijks. Dan stel ik me voor, dat het heele leven maar een spel is, dat je zoo handig en zoo mooi mogelijk moet spelen. Wanneer ik verlies, zal ik mijn schouders ophalen en lachen—en als ik win ook! In elk geval wil ik me harden. Je zult me niet meer hooren klagen, hoor oude lieveling, wanneer Julia zijden kousen draagt en duizenden duizendpooten van den muur naar beneden vallen. Altijd, Je Judy. Antwoord me eens gauw. 27. Mei. Den WelEd. Heer Vadertje Langbeen. WelEd. Heer, Ik kwam in het bezit van een schrijven van Mejuffrouw Lippett, waarin deze den wensch uitspreekt, dat ik me goed gedraag en hard werk. Daar ik dezen zomer hier niet blijven kan, mag ik gedurende dien tijd naar het gesticht terugkeeren en daar met werken mijn kost verdienen, totdat ik weer hier kan komen. _Ik haat het John Grier Home._ Ik ga liever dood dan nog eens daarin. Met beleefde groeten, Hoogachtend, Jerusha Abbott. Cher Père-Jambes-Longues, Vous êtes un éénige man! Je suis très heureuse dat ik naar die boerderij mag, parce que je n'ai jamais geweest op een boerderij dans ma vie en ik zou het vreeselijk vinden om retourner chez John Grier en daar de vaten af te wasschen tout l'été. Ik ben heusch bang, dat er dan quelque chose affreuse zou gebeuren, parce que j'ai perdue ma humilité d'autrefois et j'ai peur dat ik op een goeden dag uit den band zou springen en alle borden en schotels dans la maison kapot zou smijten. Pardon brièveté et papier. Je ne peux pas zenden des mes nouvelles, parce que je suis dans Fransche les et j'ai peur que Monsieur le Professeur me tout de suite een beurt zal geven. Hij deed het werkelijk! Au revoir. Je vous aime beaucoup Judy. 30 Mei. Lieve Vadertje Langbeen, Ben je hier ooit vroeger wel eens geweest? (Dit is alleen maar een vraag om mijn brief in te leiden, je hoeft er niet op te antwoorden). Je kunt je in Mei niets mooiers voorstellen! Alle struiken dragen bloesems en alle boomen hebben satijnige groene blaadjes—zelfs de oude dennenboomen zien er nu nog jong en frisch uit. Het gras is met gele paardebloemen bezaaid en daartusschen loopen honderden meisjes in blauwe, witte en roze japonnetjes. Iedereen is even vroolijk en onbezorgd, want nu komt onze heerlijke vacantietijd en met dat vooruitzicht laten zelfs de examens ons koud. Is het niet heerlijk, zoo tusschen allemaal vroolijke menschen te leven? En, o Vadertje, ik ben nog de vroolijkste en gelukkigste van allemaal, want ik hoef niet naar het gesticht en ik hoef ook niet in mijn vacantie de kindermeid of type-writester of boekhoudster van de een of andere rijke familie te zijn! (Ik had natuurlijk overal mijn kost dubbel en dwars moeten verdienen behalve bij jou). Ik heb nu berouw over al mijn vroegere ondeugendheden. Ik heb er berouw over, dat ik Freddie Perkins wel eens door elkaar rammelde. Ik heb er berouw over, dat ik zoo vaak brutaal tegen Juffrouw Lippett was. Ik heb er berouw over, dat ik het suikervaasje eens met zout heb gevuld. Ik heb er berouw over, dat ik achter den rug van de regenten grimassen trok. Ik wil nu tegenover iedereen vriendelijk en lief zijn, omdat ik zoo gelukkig ben. En dezen zomer zal ik gaan schrijven, om een beroemde schrijfster te worden. Heb ik nou geen prachtige plannen? O, je zult zien, dat ik nog eens een mooi karakter krijg, de thermometer daalt een beetje bij koud weer, maar bij zonneschijn stijgt hij voortdurend! Dat is met iedereen zoo het geval. Ik ben het ook heelemaal niet eens met de menschen, die beweren, dat verdriet en teleurstellingen de zedelijke kracht sterken. Neen, het zijn de vroolijke menschen, die van zonnige vriendelijkheid overloopen. Ik heb geen vertrouwen in misanthropen. (Dat is netjes gezegd, hè?). Maar jij bent ook geen misanthroop, wel Vadertje? O ja, dat is waar ook, ik wou je over College vertellen! Zeg, kan je niet eens hier komen? Ik zou je overal rond leiden en dan alles uitleggen: „Hier is de bibliotheek, daar ginds is het badhuis, dat Gothische gebouw aan je linkerhand is het gymnastieklokaal. Het Romaansche daarnaast is het nieuwe ziekenhuis”. O, ik kan de menschen wàt goed rondleiden! Ik heb het mijn heele leven in het gesticht gedaan en ik doe het hier ook haast elken dag, werkelijk waar. Laatst heb ik hier zelfs een Heer rondgeleid. Toen heb ik heel wat kunnen leeren, Vadertje, want ik heb nog nooit te voren zoo maar met een echten heer gesproken. (Behalve zoo af en toe met de Regenten en die tellen niet mee). O, pardon! 't Is niet mijn bedoeling je te beleedigen, wanneer ik zoo over de regenten spreek. Maar zie je, ik weet ook zeker, dat je daar ook eigenlijk niet tusschen hoort. Je bent er alleen maar toevallig tusschen verzeild geraakt. Want zie je, een echte regent is dik en opschepperig en welwillend en klopt je goedkeurend op je hoofd en draagt een zware horlogeketting. [Illustratie] Maar om nu op ons verhaal terug te komen: Ik heb met een heer gewandeld en gepraat en thee gedronken en nog wel met een heel deftig heer uit een van de eerste families—met Mijnheer Jervis Pendleton uit de familie van Julia! Haar oom, in het kort (in het lang hoorde ik eigenlijk te zeggen, want hij is even groot als jij bent). Omdat hij toch voor zaken in onze buurt was, besloot hij ook even naar College over te wippen om zijn nichtjes daar te bezoeken. Hij is de jongste broer van Julia's vader, maar zij kent hem haast niet. Het schijnt, dat hij haar eens als baby heeft gezien, maar ik geloof niet, dat hij ooit van haar heeft gehouden of verder eenige notitie van haar heeft genomen. In elk geval, hij zat daar heel correct in de ontvangkamer met zijn hoed en stok en handschoenen in de hand. En Julia en Sallie hadden om zeven uur les en konden zich daar niet van afmaken. Julia stormde dan ook mijn kamer binnen en vroeg me, om hem alles te laten zien en hem na zeven-uur-les weer bij haar af te leveren. Ik wilde het wel doen, hoewel ik er niet veel voor voelde, want ik geef niets om die Pendletons. Maar bij nader inzien was het toch een geschikte baas. Hij is tenminste een menschelijk wezen—absoluut geen Pendleton. Wij hadden het erg prettig samen. Ik heb altijd naar een oom verlangd! Zeg, zou jij niet voor een tijdje mijn oom willen zijn? Ik geloof, dat ze nog aardiger zijn dan grootmoeders! Mijnheer Pendleton deed mij wel een beetje aan jou denken, toen je nog twintig jaar jonger was. Je ziet, dat ik je heel intiem ken, al heb ik je ook nog nooit goed gezien! Hij is lang en slank en heeft een bruin verbrand gezicht met besliste, scherp geteekende trekken. En dan kan hij zoo aardig lachen! Zijn mond lacht nooit heelemaal, de mondhoeken krullen alleen heel even naar boven! En hij heeft zoo iets over zich om je je dadelijk op je gemak te gevoelen. Het was net of ik hem al mijn heele leven had gekend en hij was ook erg kameraadschappelijk. Ik heb hem alles laten zien, van den binnenhof af tot het sportveld toe. Toen zei hij, dat hij zich een beetje flauw ging voelen en wel graag thee wilde drinken. Hij zei, dat we maar naar het „College Café” moesten gaan—dat is vlak bij het dennenbosch. Ik vond, dat we eigenlijk terug moesten naar Julia en Sallie, maar hij zei, dat hij het beter vond, dat zijn nichtjes niet zooveel thee dronken. Daar zouden ze maar zenuwachtig van worden. Dus gingen we het Café binnen en gebruikten daar thee met toast en gelei en roomijs en cake aan een klein aardig tafeltje op het balcon. Het was er haast heelemaal leeg, want het loopt nu tegen het eind van de maand en dan is er nooit veel van ons maandgeld over. O, we hebben toch zoo'n pret gehad! Hij moest naar den trein rennen om nog op tijd te komen en hij zag Julia haast heelemaal niet meer. Ze was woest, dat ik hem zoolang voor mezelf had gehouden! Het schijnt, dat hij een buitengewoon rijke oom is en heel lief kan zijn. Ik vind het heusch een verlichting, dat hij zoo rijk is, want onze thee heeft 60 cents per persoon gekost. Van morgen (het is Maandag) kwamen er drie doozen chocola met de exprespost voor Julia, Sallie en mij. Hoe vind je dat? Leuk hè, om bonbons van een heer te krijgen! Ik ga me nu heusch als een gewoon jong meisje voelen en niet meer als een vondeling. Ik wou, dat je ook eens kwam en met me thee ging drinken. Dan kon ik zien of ik werkelijk zooveel van je kan houden. Maar het zou toch ook weer vreeselijk jammer zijn als ik dan niet meer van je hield! Nee, dat is onzin, ik weet heel zeker, dat ik dan nog veel meer van je ging houden. Bien! Ik groet je heel hartelijk. Jamais je ne t'oublierai, Judy. P.S. Ik keek vanmorgen in den spiegel en ontdekte een heuschig kuiltje in mijn kin. Grappig hè? Waar zou dat zoo opeens vandaan komen? 9 Juni. Mijn lieve, beste Vadertje Langbeen. Het is vandaag een heerlijke dag. Ik ben juist door mijn laatste examen gekomen en wel in de physiologie. En nu: _Nu ga ik drie maanden naar een boerderij!_ Ik weet heelemaal niet wat eigenlijk een boerderij voor een ding is. Ik ben er in mijn heele leven nog nooit in geweest. Ik heb er zelfs nog nooit een gezien (behalve uit het spoorraampje), maar ik weet zeker, dat het daar heerlijk is en ik er heel vrij zal zijn. Ik ben er nog altijd niet aan gewend, dat ik nu van het John Grier Home verlost ben. Wanneer ik daar maar even aan terugdenk, voel ik koude rillingen over mijn rug loopen en dan zou ik wel hard willen weghollen en telkens omkijken, om te zien of Juffrouw Lippett nog niet vlak achter me is, om me met haar grijphanden mee te sleuren. Ik hoef me dezen zomer gelukkig aan niemand te storen, niet waar? Van jouw gezag heb ik niet de minste last, je bent veel te ver weg om me ook maar eenigszins in den weg te staan. Juffrouw Lippett is voor mij voor altijd dood en de Semples hoeven zeker geen toezicht over mijn zedelijk welzijn te houden. Neen, ik ben er zeker van, dat dat niet noodig is, want ik ben nu immers een groot jongmeisje. Hoera! Ik moet je nu in den steek laten want ik moet mijn koffer pakken en nog drie kisten met theeketels en kopjes en schoteltjes en sofakussens en boeken vullen. Altijd, Je Judy. P.S. Hier heb je mijn examenvragen voor Physiologie. Zou je denken dat jij er ook door was gekomen? Lock Willow Farm. Zaterdagnacht. Liefste Vadertje Langbeen. [Illustratie] Ik ben juist hier aangekomen en ik heb mijn koffer nog niet uitgepakt, maar ik kan er toch niet mee wachten met je te schrijven. Ik moet je dadelijk vertellen hoe dolletjes ik het hier op de boerderij vind. Het is in één woord zalig. Kijk, het huis ziet er zoo uit: en het is oud, wel honderd jaar geloof ik! Het heeft een waranda aan den kant, dien ik niet kan teekenen en een aardige ingang van voren. Het is jammer, dat ik niet alles kan teekenen zooals het er werkelijk uitziet. Die dingen, die net speelgoedboompjes zijn, zijn eschdoorns en die prikkelige aan den oprijweg zijn poëtisch murmelende dennen en sparren. Het huis staat op den top van een heuvel en je kijkt mijlen ver weg over groene weilanden tot aan een andere heuvelrij. De menschen, die hier wonen, zijn: de twee Semples, man en vrouw, en een boerenmeisje en twee boerenknechten. Die drie laatsten eten in de keuken en de twee Semples en Judy in de eetkamer. Wij hadden vanavond ham met eieren en honing en boterhammen met gelei en pudding en kaas en thee en we hebben een heeleboel samen afgepraat. Ik heb in mijn heele leven nog nooit zooveel gebabbeld! Alles, wat je hier ziet, is ook even grappig. Ik geloof dat ik dat alleen maar vind omdat ik nog nooit buiten geweest ben, en al mijn vragen komen uit een enorm groote onwetendheid voort. [Illustratie] De kamer met het kruisje is niet die, waar de moord is gepleegd, maar waar je kleine beschermeling slaapt. Zij (de kamer) is groot en vierkant en frisch en heeft eenige ouderwetsche meubels en langs het raam groeit een klimplant met gele bloemen, die er afvallen als je er even aan raakt. En in de kamer staat nog een groote vierkante mahoniehouten tafel. Daar zal ik dezen zomer met gefronst voorhoofd en mijn ellebogen onder mijn hoofd aan zitten en de eene novelle na de andere schrijven. O lieveling, ik ben zoo opgewonden! Ik kan heelemaal niet wachten tot het eindelijk weer dag is! Het is nu half negen en ik zal dadelijk mijn kaars uitblazen en probeeren wat te slapen. Wij staan hier om vijf uur al op. Heb je ooit zoo iets grappigs gehoord? Ik kan werkelijk niet gelooven, dat ik nog dezelfde oude Judy ben. Jij en de goede God geven me veel meer dan me eigenlijk toekomt. Ik moet wel heel, heel goed zijn om het je ooit te vergelden. Maar ik ga mijn best doen. Je zult het zien. Nacht Vadertje! Je Judy. P.S. Ik wou dat je die kikkers kon hooren kwaken en de varkens knorren. Je moet ook eens even naar de nieuwe maan kijken. Ik zag hem net van over mijn rechter schouder. Lock Willow. 12 Juli. Lieve Vadertje Langbeen. Hoe wist je secretaris het adres van Lock Willow? (dit is geen rhetorische vraag, ik wil het vreeselijk graag weten). Luister eens, hoe grappig: de boerderij is het eigendom van mijnheer Jervis Pendleton, maar nu heeft hij haar aan de Semples gegeven, want Juffrouw Semple is zijn oude kindermeid. Heb je ooit van zoo'n typischen samenloop van omstandigheden gehoord? Ze noemen hem hier nog altijd „Jongeheer Jervie” en spreken over hem alsof hij nog altijd hetzelfde aardige jongetje van vroeger was gebleven. Zij hebben een van zijn babykrulletjes in een doosje bewaard en het is rood—tenminste een beetje roodblond. Sedert ze weten dat ik hem ook ken, ben ik minstens 100% in hun achting gerezen, want een van de leden van de familie Pendleton te kennen, is de beste introductie voor Lock Willow en de beste van de heele familie is natuurlijk „Jongeheer Jervie”. Ik ben blij, dat Julia tot een van de minder geachte takken hoort! Het leven wordt hier hoe langer hoe leuker. Gisteren heb ik op een hooiwagen gereden! Wij hebben hier drie groote, vette varkens en negen biggetjes en je moest ze eens zien slobberen! We hebben ook een macht baby-kuikentjes en eendjes en kalkoenen en paarlhoenders. De menschen die in de stad blijven, terwijl ze hier buiten konden wonen, zijn toch eigenlijk gek. Mijn dagelijksche taak is, de eieren op te sporen. Ik viel gisteren van een balk in de schuur, toen ik probeerde naar een nest te kruipen, dat de zwarte hen had gestolen. En toen ik met een gekneusde knie in huis kwam, heeft juffrouw Semple er een verband met zalf om heen gedaan, en weet je, wat ze zei: „Ach lieve deugd, het lijkt wel gisteren, dat Jongeheer Jervie van dienzelfden balk viel en ook zijn rechterknie bezeerde!” Aardige oude vrouw, hé? De omstreken zijn hier prachtig. Er is een vallei en een rivier en heel veel begroeide heuvels en heelemaal in de verte verrijst een éénig mooie berg. Ik zou die graag eens willen beklimmen. Twee keer in de week karnen we, en de room bewaren we in de steenen schuur. Sommige boeren hier hebben een speciale separator voor het karnen, maar wij houden niet van die nieuwe ideeën. Het is misschien wel wat omslachtiger zooals wij het doen maar de boter is zooveel te beter. Wij hebben zes kalveren. [Illustratie] 1. Sylvia. Omdat ze in het bosch geboren is. 2. Lesbia. Naar de Lesbia in Catullus. 3. Sallie. 4. Julia-a. Een gek, niet te beschrijven dier. 5. Judy. Naar mij. 6. Vadertje Langbeen. Je bent er niet boos om, wel lieveling? Het is een volbloed Jersey en hij ziet er heel lief uit. Kijk maar hierboven. Zie je wel, dat de naam erg goed gekozen is? Ik heb tot nog toe geen tijd gehad om aan mijn onsterfelijke novelle te beginnen. Wij hebben het daarvoor veel te druk. Dàg, veel groeten van Judy. P.S. Ik heb pannekoeken-bakken geleerd. P.S. (2) Wanneer je misschien van plan bent kuikens te koopen, moet je Buff Orpingtons nemen. Dat is een goed ras. P.S. (3) Ik wou, dat ik je wat van die heerlijke versche boter kon sturen, die ik van morgen zelf heb gekarnd. Ik ben een uitstekende melkmeid. [Illustratie: Buttercup Daisy Birdie Bess Spotty Koeien drijven kan ik niet] P.S. (4) Dit is het portret van Mejuffrouw Jerusha Abbott, de toekomstige groote schrijfster, bezig de koeien naar den stal te drijven. Zondag. Lieve Vadertje Langbeen. Is dat niet leuk? Gisterenmiddag wou ik aan je schrijven, maar ik kwam niet verder dan tot het „Lieve Vadertje Langbeen” want het schoot me opeens te binnen, dat ik beloofd had, wat boschbessen voor het avondeten te plukken. En dus liep ik weg en liet mijn papier op tafel liggen. En wat denk je wel, dat ik op mijn brief vond toen ik terug kwam? Een echte Mijnheer Langbeen, een glazenwasscher! [Illustratie] Ik nam hem heel voorzichtig bij een poot en liet hem het raam uitvliegen. Ik zou voor geen geld van de wereld er een kwaad willen doen. Met hun lange pooten herinneren ze me altijd weer aan jou, toen ik je voor de eerste en eenige maal in mijn leven zag. We namen vanmorgen het wagentje en reden naar de kerk. Het is een vriendelijk wit dorpskerkje met een spitsen toren en drie Dorische kolommen aan den voorkant (misschien zijn het wel Ionische, ik haal die twee altijd door elkaar). Het was een alleraardigst, slaperig preekje en alle menschen schenen veel moeite te hebben om niet te gapen. Het eenige geluid, dat tot ons doordrong, was, behalve het lijmige orgaan van den predikant, het gezang van de sprinkhanen daar buiten in het veld. Ik werd niet wakker voordat ik mezelf op de knieën vond liggen, bezig een psalm te zingen. Toen speet het me toch, dat ik niet beter had geluisterd, want ik zou dolgraag wat meer van den man willen weten, die zulk een psalm uitzocht. Luister maar: Come, leave your sports and earthly toys And join me in celestial joys. Or else, dear friend, a long farewell. I leave you now to sink to hell. Ik heb al gemerkt, dat het niet goed is om met de Semples over godsdienst te spreken. Hun Gods-idee (die zij nog onveranderd van hun oude Puriteinsche voorvaderen hebben geërfd) is die van een kleinzielig, onredelijk, onrechtvaardig, min, wraakzuchtig, bigot Wezen. Gelukkig, dat ik me er niet zoo'n voorstelling van maak! Weet je, hoe ik me Hem denk? Hij is vriendelijk en vergevend en zacht en begrijpt alles—hij heeft gevoel voor humor. Ik hou dolveel van de Semples. In het werkelijk leven zijn ze veel beter en liever dan je wel uit hun redeneeringen zoudt opmaken. Ze zijn veel beter dan hun eigen God. Ik zei hun dat ook en toen had je hun gezichten moeten zien! Ze waren ontsteld. Ze vonden, dat ik godslasterlijke taal sprak—en ik vind, dat _zij_ het doen. Wij spreken nu maar nooit meer over godsdienst. Het is nu Zondagmiddag. Amasai, de eene knecht, is juist met een roode das en kanariegele handschoenen, hoogrood en geschoren, met Carrie (de meid) met een grooten hoed met roode rozen op en een lichtblauwe japon en stijf gekrulde haren, weg gereden. Amasai bleef den heelen morgen thuis om de sjees schoon te maken en Carrie gaf voor, dat zij het eten moest koken, maar in werkelijkheid heeft ze haar blauwe japon gestreken. Wanneer ik mijn brief aan jou klaar heb, ga ik naar beneden om een boek te lezen, dat ik op de vliering heb gevonden. Het heet „Op het Indianenpad” en op de eerste bladzijde staat met een grappig jongenspootje geschreven: Jervis Pendleton. Als je dit boek ooit vindt, Pak het dan in en stuur het me naar huis. Hij was hier eens 's zomers, 11 jaar geleden, nadat hij lang ziek was geweest, en liet toen dit boek achter. Je kunt wel zien, dat hij het goed heeft gelezen, overal zie je vuile, kleine vingertjes. In een hoek van de vliering staat ook een windmolen. Verder vond ik er een paar tollen en knikkers. Juffrouw Semple spreekt zoo vaak over hem, dat ik werkelijk ga gelooven, dat hij nog leeft. Niet als een groot heer met een hoogen zijden en een wandelstok, maar als een aardige, vuile robbedoes, met een krullebol die altijd in de war zit, en groote laarzen, waarmee hij stampt als hij de trap opgaat. En de deuren laat hij allemaal open staan en hij bedelt om koekjes. (En krijgt ze ook altijd, ik ken Juffrouw Semple!) Het schijnt een avontuurlijk heertje geweest te zijn, flink en rond. Jammer dat het een Pendleton is! Hij verdient iets beters te zijn. Morgen gaan we de haver dorschen. Er is al een stoommachine besteld en drie extra knechts hebben we gehuurd. Tot mijn groot verdriet moet ik je vertellen, dat Eenhoorn (de gevlekte koe met één hoorn en moeder van Lesbia) iets heel onbehoorlijks heeft gedaan. Vrijdagavond is ze den boomgaard binnengeloopen en heeft er net zoolang de afgevallen appels gegeten, tot het haar naar het hoofd is gestegen. Nu is ze al twee dagen stomdronken. Het is heusch waar. Heb je ooit zoo iets schandelijks gehoord? Dag lieveling. Als altijd, Je kleine Judy. P.S. Het eerste hoofdstuk handelt over Indianen en het tweede over struikroovers. Wat zal er in het derde staan? „De Roode Arend sprong twintig voet hoog en stortte toen dood neer”. staat er met dikke letters boven. Zullen Judy en Jervie nu samen pret hebben? 15 September. Lieve, oude Lieveling, Ik ben gisteren op de groote weegschaal op den korenzolder gewogen. Denk eens aan, Judy is 9 pond aangekomen. Laat ik je Lock Willow als een uitstekend herstellingsoord aanbevelen. [Illustratie] Altijd, Je Judy. 25 September. Lieve Vadertje Langbeen. Stel je eens voor, ik ben een tweede jaars studente! Ik kwam hier gisteravond aan, wel een beetje verdrietig dat ik van de lieve luidjes op Lock Willow weg moest, maar toch blij, dat ik alle meisjes hier weer terug zou zien. Want het is erg prettig, weer naar een bekende omgeving terug te keeren. Ik ga me hier zoo echt thuis voelen, over het algemeen voel ik me nu in de wereld thuis, net of ik er werkelijk in hoor en er niet maar bij ongeluk tusschen ben gekomen. Ik geloof dat je eigenlijk heelemaal niet begrijpt, wat ik daarmee zeggen wil. Zoo'n gewichtig persoon als een regent kan ook moeilijk het gevoelsleven van een niets beteekenend persoontje als een vondeling begrijpen. [Illustratie: Sallie Judy Studeerkamer Julia gang.] Maar luister nu eens even, mijn oude lieveling. Weet je met wie ik samen woon? Met Sallie McBride en Julia Rutledge Pendleton. Werkelijk waar! We hebben samen een studeerkamer en drie kleine slaapkamertjes.—Voilà! Sallie en ik vormden dit voorjaar het plan, samen te gaan huizen, en Julia wil met alle geweld weer bij Sallie wonen. Waarom weet ik niet, want die twee hebben geen snars gemeen. Maar de Pendletons zijn nu eenmaal van natuur erg conservatief en te laksch om van gedachte te veranderen. In elk geval zitten we hier nu bij elkaar. Denk eens aan: Jerusha Abbott uit het John Grier Home woont samen met een Pendleton! Het is hier toch een democratisch land. Sallie is candidaat gesteld voor het Klasse-Presidentschap en als ik het niet heelemaal mis heb, zal ze het worden ook! Er heerscht hier toch zoo'n intrigeer-atmosfeer. Je moest eens weten wat een politieke vrouwen hier allemaal bij elkaar huizen! O manneke, als wij vrouwen eenmaal onze rechten krijgen, zullen de mannen al hun tijd noodig hebben, om de hunne te houden! Komende Zaterdag is onze verkiezingsdag en 's avonds zullen we een fakkeloptocht houden, onverschillig wie of er wint. Ik ben nu bezig scheikunde te leeren, een onmogelijke studie! Ik had nog nooit van zoo iets gehoord. Op het oogenblik hebben we het over Moleculen en Atomen, maar de volgende maand zal ik je daar meer over kunnen vertellen. Ik krijg nu ook les in de philosophie. En in de Algemeene Geschiedenis. En we behandelen de tooneelstukken van Shakespeare. En ik heb les in Fransch. Als dit nog lang zoo doorgaat, zal ik ten slotte nog heelemaal beschaafd worden. Ik had veel liever les in Staathuishoudkunde dan in Fransch gehad, maar ik dorst het niet te zeggen, want ik was bang, dat de Prof. me zou laten zakken als ik geen Fransch koos. Ik kwam er voor Fransch net eventjes door met het Juni-examen. Maar ik geloof ook niet, dat de lessen op de Middelbare School veel waard waren. Er is een meisje in onze klas, dat net zoo vlug in het Fransch als in het Engelsch babbelt. Als klein meisje stak ze met haar ouders naar Frankrijk over en ze heeft daar drie jaar in een kloosterschool geleefd. Je kunt je denken hoeveel knapper ze is dan de rest. Alle onregelmatige werkwoorden heeft ze onder den duim! Ik wou, dat mijn ouders me ook in een klooster hadden gestopt, toen ik klein was, inplaats van in een vondelingengesticht. Of neen, toch weer niet, want dan had ik jou niet gekend en ik vind het toch nog prettiger jou te hebben dan goed Fransch te spreken. Dag Vadertje, ik moet nu even naar Harriet Martin om me een paar scheikunde-dingen te laten uitleggen. En dan moeten we nog eens de a.s. verkiezingen bespreken. Je politieke J. Abbott. Lieve Vadertje Langbeen. 17 October. Wanneer het heele zwembassin met citroenvla gevuld zou zijn, zou dan iemand die zwemmen kan, zich boven de vla kunnen houden of zou hij zinken? Wij hadden vanavond aan tafel citroenvla als dessert en kwamen er zoo over te spreken. Wel een half uur lang hebben we er hevig over gedebatteerd en nog is het niet beslist. Sallie beweert, dat ze heel vast gelooft, dat je er doorheen zou kunnen zwemmen en ik ben er vast van overtuigd dat zelfs de beste zwemster zou zinken als een baksteen. Zou het niet grappig zijn zoo in de citroenvla onder te gaan? [Illustratie: McBride lang zal zij leven] Nog twee andere kwesties werden aan tafel besproken. A. Hoe moeten de kamers in een achthoekig huis gebouwd zijn? Sommige meisjes beweerden dat ze vierkant moeten zijn, maar ik geloof dat ze den vorm van een stuk punttaart zullen hebben. Geloof je ook niet? B. Neem eens voor een oogenblik aan, dat er een groote ruimte van spiegelglas is en iemand daar middenin zit. Tot hoever zal dan het gezicht weerspiegeld worden en waar zal het glas beginnen den rug te weerkaatsen? Hoe meer je er over nadenkt, des te minder weet je het. Nu zie je eens, wat een diepzinnige onderwerpen er bij ons bij net eten behandeld worden en dan zeggen ze nog: als de katjes muizen, mauwen ze niet. Heb ik je al over de verkiezingen gesproken? Het is al drie weken geleden, maar we hebben hier zooveel te doen, dat het wel een eeuw geleden schijnt. Sallie werd gekozen en we hadden een fakkeloptocht met transparanten, waarop „McBRIDE, LANG ZAL ZIJ LEVEN!” geschilderd stond. En dan nog een muziekcorps dat uit 14 muzikanten bestond, waarvan er drie mondharmonica's bespeelden en elf ketelmuziek gaven. Wij zijn nu heel gewichtige personages in No. „258”. Een groot deel van Sallie's glorie straalt ook op Julia's onwaardig hoofd en op het mijne: het is een heele eer met de Presidente samen te wonen! Bonne nuit, cher ami! Acceptez mes compliments. Très respectueux Je suis Votre Judy. 12 November. Lieve beste Vadertje Langbeen. Met korfbal hebben we het gisteren van de Groentjes gewonnen. Natuurlijk vonden we het éénig, maar het zou toch nog heel wat leuker geweest zijn, wanneer het de juniores (derde jaars studenten) geweest waren. Ik zou 't er dan heusch voor over hebben gehad, heelemaal bont en blauw te zijn en een week met koude compressen in bed te moeten liggen. Sallie heeft me uitgenoodigd, in de Kerstvacantie bij haar familie te komen logeeren. Ze komt uit Worcester in Massachusetts. Is het niet schattig van haar? Ik ben nog nooit in mijn heele leven in een echte familie geweest, behalve in Lock Willow, maar de Semples zijn beiden oud en dat noem ik eigenlijk geen familie. Maar bij de McBrides zijn er nog meer kinderen (wel twee of drie) en een moeder en een vader en een grootmoeder en een Angora kat. Het is een _echte_ familie. Je koffer te pakken en op reis te gaan is veel leuker dan hier blijven. O, ik vind het toch zoo zalig om er heen te gaan! 7 uur! Ik moet naar de repetitie. We studeeren een comedie in. Ik ben een prins met een fluweelen mantel en blonde krullen. Eenig leuk hè? Dàg! Je J. A. Zaterdag. Wil je niet eens weten hoe ik er uitzie? Hier heb je een kiek van ons drietjes, die Leonora Fenton genomen heeft. Dat meisje in het wit, dat lacht, is Sallie, en de lange met haar neus in de lucht is Julia en dat kleintje met hangend haar is Judy. Ze ziet er in werkelijkheid beter uit, maar de zon scheen net in haar gezicht. „Stone Gate” Worcester, Mass. 31 December. Liefste Vadertje Langbeen. Ik had je eigenlijk al lang willen schrijven en je voor je chèque met Kerstmis bedanken, maar het gaat hier in huis zoo druk toe, dat ik nauwelijks een paar minuten kan vinden om een beetje met je te babbelen. Ik heb een nieuwe japon gekocht. Eigenlijk had ik hem niet bepaald noodig, maar ik wou hem zoo dolgraag hebben. Dit jaar kreeg ik mijn Kerstcadeau van mijn ouden vriend, Vadertje Langbeen. Mijn familie stuurde me niets, alleen maar een lieven brief. Mijn vacantie is gewoonweg heerlijk hier bij Sallie's familie. Ze wonen in een groot, ouderwetsch baksteenen huis met wit gekalkte gevel. Het ziet er net zoo uit als het huis, waarnaar ik altijd tuurde toen ik nog in het John Grier Home was, en ik verlangde er toen altijd zoo naar om te weten hoe het er wel van binnen zou uitzien. Ik had nooit gedacht, dat ik het ooit te weten zou komen—en nu leef ik al een paar weken in zoo'n huis! Alles is hier gezellig en huiselijk en smaakvol. Ik loop soms alle kamers achter elkaar door en geniet. Het is het mooiste huis, dat je je voor je kinderen denken kunt. Er zijn heerlijke donkere hoekjes en gaatjes, waar je prachtig verstoppertje kunt spelen en er is een groote zolder om op regenachtige dagen pret te maken en heerlijke gladde trapleuningen met een knop aan het ondereind. En dan is er een groote, zonnige keuken met een aardige dikke keukenmeid, die hier al dertien jaar dient en altijd een stukje deeg voor de kinderen bewaart wanneer ze bakt. Hè, Vadertje, ik verlang er soms vreeselijk naar, om heel klein te zijn en dan hier op te groeien. En dan de familie! Ik had nooit gedroomd dat die zóó lief kon zijn. Sallie heeft een vader en een moeder en een grootmoeder en een schat van een zusje van drie jaar met allemaal kleine, blonde krulletjes en een broer van een jaar of 14, die altijd vergeet zijn voeten te vegen, en een groote, knappe broer, die Jimmie heet, en al Junior op het Princeton College is. Wij hebben altijd pret aan tafel. Iedereen lacht en praat en maakt gekheid en we hoeven gelukkig niet vóór het eten te bidden. Dat vind ik toch zoo'n verlichting, dat je hier niet voor iederen hap eten hoeft te danken. (Je vindt misschien, dat ik een godslasteraarster ben, maar jij zou dat ook worden, wanneer je, net zooals ik, zooveel gedwongen gebeden had moeten opzeggen). We hebben al zoo'n macht dingen gedaan! Ik weet heusch niet, waar ik mee zal beginnen. Mijnheer McBride heeft een fabriek, en op Kerstmis hebben we een grooten boom voor de arbeiderskinderen versierd. Hij stond in een groote zaal van het pakhuis, dat voor dien dag heelemaal met hulst en mistletoe was versierd. Jimmie McBride was als St. Nicolaas verkleed en Sallie en ik hielpen hem om de pakjes uit te deelen. O lieve deugd, wat was dat eenig! Ik voelde me dien avond welwillend als een regent van het John Grier Home. Een allerliefst klein jongetje heb ik gekust, maar ik geloof, dat ik ze geen van allen op hun hoofd heb getikt. En twee dagen na Kerstmis hebben we hier in huis een bal gehad, _ter eere van mij!!_ Het was het eerste, echte bal, dat ik ooit heb bijgewoond—die op College tellen niet mee, want daar dansen we alleen onder elkaar. Ik droeg een nieuwe witte avondjapon (jouw Kerstcadeau, dank je nog hartelijk) en lange, witte handschoenen en wit satijnen schoentjes. Het eenige wat me speet, was, dat Juffrouw Lippett me niet zien kon, toen ik den cotillon met Jimmie danste. Spreek er haar alsjeblieft over, den eersten den besten keer dat je weer naar het John Grier Home gaat. Als altijd, Je Judy Abbott. P.S. Zou je het heel, heel erg vinden, mijn liefste lieveling, wanneer ik geen Groote Schrijfster werd, maar alleen een heel gewoon meisje bleef? 6.30 Zaterdag. Liefste Vadertje. We waren eigenlijk vandaag van plan naar de stad te gaan, maar we hadden geen rekening met het weer gehouden: het stortregent nu. Ik houd van den winter wanneer hij ook werkelijk winter is met sneeuw en ijs, maar niet wanneer het regent. Julia's model-oom kwam haar vanmiddag opzoeken. Hij bracht vijf pond bonbons mee!! Je ziet, er is ook wel eens een voordeeltje aan verbonden, om met Julia samen te wonen. Ons gebabbel scheen hem te amuseeren en hij besloot een lateren trein te nemen en eerst met ons samen thee te drinken. Het was vreeselijk lastig voor ons om daartoe verlof te krijgen. Het is al heel moeilijk om een vader of grootvader bij ons te mogen hebben en een oom—nu, dat is weer een graadje erger. Broers en neven zijn heelemaal contrabande! Julia moest voor een notaris den eed afleggen, dat hij werkelijk haar oom was en toen heeft een klerk daarvan dadelijk een certificaat opgemaakt. (Weet ik niet een heeleboel van rechtsgeleerdheid af?) En dan betwijfel ik nog hard, of we Oom Jervie wel bij ons hadden mogen houden, als die lieve menschen gezien hadden, hoe jong en knap hij er uitziet. [Illustratie] Lieve deugd, wat regent het! Als we vanavond naar de kapel willen, zullen we er heen moeten zwemmen! Dag lieveling, Je Judy. 20 Januari. Mijn lieve oude Vadertje Langbeen. Heb je nooit over een allerdoddigste kleine baby hooren spreken, die door slechte menschen uit zijn wiegje werd geroofd? Ik zou zoo graag het arme kind geweest zijn. Wanneer we in boeken leefden, zou dat het dénouement geweest zijn. Het is heusch heel vreemd wanneer je zelf niet eens weet, wat je eigenlijk bent—echt opwindend en romantisch! Daar zijn zoo veel mogelijkheden. Misschien ben ik wel geen Amerikaansche—een heeleboel zijn het niet. Ik kan wel van de oude Romeinen afstammen of van de Vikingers of het kind zijn van een Russischen banneling en dus eigenlijk in Siberië thuis hooren. Of misschien ben ik wel een Zigeunermeisje—ja, dat is, geloof ik, eigenlijk nog het meest waarschijnlijk. Ik heb een zwerversnatuur, hoewel ik nog niet veel kans heb gehad om die te ontwikkelen. Ken je de schandvlek in mijn leven? Weet je, dat ik eens stilletjes ben weggeloopen omdat ik gestraft was voor het snoepen van koekjes? Het staat in het groote boek beschreven en elke regent kan het lezen. Maar nu in ernst.—Wat kun je anders verwachten van zoo'n kind? Wanneer jij een hongerig kind van 9 jaar in de provisiekamer messen laat slijpen met een schaal koekjes vlak naast haar en je gaat weg en laat haar alleen. En je komt dan plotseling weer binnenstormen, zou jij dan ook niet verwachten, dat ze een paar kruimeltjes aan haar mond heeft? En wanneer je haar dan door elkaar rammelt en om haar ooren slaat en haar commandeert van tafel op te staan, wanneer de pudding binnengebracht wordt en je vertelt dan aan alle kinderen, dat dat gebeurt omdat zij een dievegge is—zou jij het dan ook niet heel begrijpelijk vinden, dat ze stilletjes weg loopt? Ik heb alleen maar vier mijlen geloopen. Toen hebben ze me achterhaald en weer teruggebracht. En een week lang werd ik toen elken dag aan een paal in den tuin vastgebonden, terwijl de anderen mochten spelen. O, lieve deugd, daar heb je de bel van de kapel al! En na den dienst moet ik naar een bestuursvergadering. Het spijt me heusch, want ik was net van plan je vanavond een echt gezelligen brief te schrijven. Auf Wiedersehen, Cher oude vriend, Pax tibi! P.S. Iets weet ik toch heel beslist: _ik kom niet uit China!_ 4 Februari. Lieve Vadertje Langbeen. Jimmie McBride heeft me een Princeton banier gestuurd, zoo groot als de heele lengte van de kamer. Ik vind het verbazend aardig van hem dat hij aan me dacht, maar wat moet ik er in 's hemelsnaam mee doen? Sallie en Julia willen niet dat ik hem ophang. Onze kamer is dit jaar geheel in het rood gehouden en je begrijpt, hoe het oranje met zwart van die vlag er mee zou vloeken. Maar het is zulk heerlijk, dik warm goed, dat ik het zonde vind, het zoo maar te laten liggen. Wat dunkt je, zou ik het niet als badmantel kunnen gebruiken. Mijn oude kromp in de wasch. [Illustratie: We moeten er vroeg bij zijn om een badkuip te krijgen.] Ik heb in den laatsten tijd heelemaal vergeten je over ons werk te schrijven. Je zou het werkelijk niet uit mijn brieven opmaken, maar toch is haast mijn heele tijd daarmee in beslag genomen. „Een werkelijk ernstige studente moet met de grootste nauwkeurigheid haar studies beoefenen”, zegt de Prof. in de scheikunde. „Zorgt ervoor, dat ge niet in kleine onderdeelen opgaat”, zegt de Prof. in de geschiedenis. „Houdt u op een afstand, zoodat ge het geheel kunt overzien”. Nu zie je eens hoe aardig we moeten scharrelen, willen we ze allebei tevreden stellen. Ik houd meer van de methode van den laatsten geleerde. Wanneer ik zeg, dat Willem de Veroveraar in 1492 naar Engeland overstak en Columbus in 1100 of 1066, of weet ik wanneer, Amerika ontdekte, dan is dat natuurlijk een kleinigheid, die de Prof. negeert. Het geeft je zoo'n gevoel van zekerheid en rust dat ik bij de scheikunde geheel mis. Daar gaat de zes-uur-bel! Ik moet naar het laboratorium om nog een scheikundig mengsel van zuren en zouten na te zien. Ik heb laatst met Waterstof een groot gat in mijn schort gebrand. Als de theorie opging, had ik het met een sterke oplossing van Ammoniak kunnen neutraliseeren, niet waar? De volgende week hebben we weer examens, maar je gelooft toch niet, dat ik daar bang voor ben? Veel liefs van Je Judy. 5 Maart. Lieve Vadertje Langbeen. De Maartstorm loeit en de heele hemel is met zware wolken bedekt. De kraaien in de denneboomen maken een helsch lawaai. Het is een opwindend lokkend geluid. Ik zou mijn boeken wel willen dichtslaan en over de heuvels rennen, voortgejaagd door den wind. Wij hebben verleden Zaterdag een snippenjacht gehouden over vijf mijlen land. De foks (voorgesteld door drie meisjes en een schepel confetti) kwam een half uur voor de 27 jagers aan. Ik was een van de 27; 8 konden er onderweg niet verder en met ons negentienen kwamen we op het eindpunt aan. Onze weg leidde over een heuvel, door een korenveld en over een drassig land, waar we heel voorzichtig van het eene droge plekje op het andere moesten springen. Natuurlijk is meer dan de helft er tot de enkels ingezakt. Wij verloren het confetti-spoor en hadden wel 25 minuten noodig om weer uit dat moeras te komen. Dan leidde het spoor weer over een heuvel, door struikgewas, en zelfs lag het bij het raam van een schuur. De deur van de schuur was gesloten, het raam was vrij hoog van den grond en nogal smal. Het was eigenlijk al te moeilijk, vind je ook niet? Maar we zijn ook niet naar binnen geklommen! We hebben heel voorzichtig langs de schuur rondgespeurd en toen het spoor weer gevonden. Ze hadden haast alle confetti daar uitgestrooid. De foks dacht, dat hij ons leelijk voor den gek kon houden, maar we zijn verder door blijven zoeken en hebben twee mijlen over glooiend weiland moeten rennen. Het spoor was vreeselijk moeilijk te volgen, want de confettivoorraad bleek wel haast uitgeput. Volgens de regels van het spel moet je met een tusschenruimte van hoogstens 2 meter strooien, maar dit waren de langste twee meters, die ik ooit heb gezien. Eindelijk, na twee uur aanhoudend zoeken, vonden wij onzen foks in de keuken van Crystal Spring. (Dat is een boerderij, waar de meisjes in bobsleden en hooiwagens heengaan, om kuikens en wafels te eten). We vonden de drie hondjes vreedzaam bezig met melk en beschuit met honing te verorberen. Ze hadden nooit gedacht dat we ze nog zouden vinden. Ze hadden bepaald gehoopt, dat we daar in het raam van de schuur waren blijven steken. Alle twee partijen beweerden, dat zij het hadden gewonnen. Ik vind, dat wij het gewonnen hebben, want we hadden ze toch maar gevonden voordat ze weer op den terugweg naar College waren. In elk geval waren wij alle 19 uitgehongerd en we vielen als wolven op den voorraad aan en moesten al maar meer honing hebben. Er was niet genoeg voor ons allemaal, maar Juffrouw Crystal Spring (zoo noemen wij haar, eigenlijk heet ze Johnson) bracht een groote pot aardbeienjam en een kan appelstroop en drie bruine brooden. Wij stapten pas om half zeven op (we kwamen een half uur te laat voor het avondeten), en we liepen zoo maar naar binnen, zonder ons eerst te verkleeden, we hadden zoo'n honger! We zijn dien avond geen van allen meer naar de kapel gegaan, maar als je onze schoenen gezien had, had je begrepen dat dat ook niet meer kòn. Ik heb je nog niets van de examens verteld. Ik ben door alles gemakkelijk heengerold. Ik weet nu hoe je dat moet aanleggen. Ik geloof ook niet, dat ik ooit weer zal zakken. Ik kan niet meer _cum laude_ promoveeren door dat gemeene herexamen voor Latijn en Fransch, maar het komt er niets op aan. Er zonder zullen we ook nog wel gelukkig worden! Heb je Hamlet al eens gelezen? Als je het nog niet gedaan hebt, moet je het beslist doen. Het is _schitterend_ in één woord. Ik heb al mijn heele leven over Shakespeare hooren spreken, maar ik had toch geen flauw benul dat het zoo mooi zou zijn. Ik dacht altijd, dat de menschen het elkaar maar naspraken. Ik heb een heerlijk tijdverdrijf, dat ik al bedacht heb, toen ik mijn eerste boek las. Elke nacht droom ik, dat ik de persoon ben (natuurlijk de hoofdpersoon) van het boek dat ik juist lees. Nu ben ik Ophelia en een heel gevoelige Ophelia ook. Ik leid Hamlet af en vertroetel hem en knor op hem en zorg dat hij zijn mantel omslaat wanneer hij het koud heeft. Ik heb hem al heelemaal van zijn melancholie genezen. De Koning en de Koningin zijn alle twee dood—door een ongeluk op zee. Er is dus geen begrafenis bij noodig. Nu kunnen Hamlet en ik zonder eenige dwarsboomerij in Denemarken regeeren. O, ons koninkrijk bloeit! Hij zorgt voor de regeeringszaken en ik voor de liefdadigheidsinstellingen. Ik heb zoo juist een Model-Vondelingeninrichting gesticht (het heeft niets van het John Grier Home!) Als jij of een van de andere regenten het misschien willen bezichtigen, zal ik je met alle plezier persoonlijk rondleiden. Het zal leerrijk zijn! Ik verblijf, Mijnheer, Uwe U welwillend gezinde Ophelia, Koningin van Denemarken. 24 Maart (misschien is het wel de 25ste). Lieve Vadertje Langbeen. Ik geloof niet, dat ik ooit in den hemel zal komen. Ik geniet hier op aarde zóó, dat ik het niet fair zou vinden, als ik hiernamaals nog eens aan de beurt kwam. Luister eens, wat er gebeurd is! Jerusha Abbott heeft den eersten prijs ($ 25!) gewonnen voor de schets die „De Maandelijksche” elk jaar uitlooft. En ze is een tweede jaars! De mededingsters zijn haast allen derde jaars. Toen ik mijn naam las, kon ik het haast niet gelooven. Misschien wordt ik dus toch nog een schrijfster! Ik wou dat Juffrouw Lippett me niet zoo'n vervelende naam had gegeven; is me dat nu een naam voor een Schrijfs_ter_? Ik ben ook al gekozen om in het tooneelstuk in de open lucht „Elck wat Wils”, dat we dit jaar zullen opvoeren, mee te spelen. Ik zal Celia zijn, het nichtje van Rosalinde. En, last not least: Julia, Sallie en ik gaan komenden Vrijdag naar New-York om onze inkoopen voor het voorjaar te doen en we blijven er den heelen nacht over en gaan den volgenden dag met „Jongeheer Jervie” naar den schouwburg. Hij heeft ons uitgenoodigd. Julia gaat bij haar ouders logeeren, maar Sallie en ik gaan dien nacht naar het Maria Washington Hotel. Heb je ooit van zoo iets heerlijks gehoord! Ik ben nog nooit in een hotel geweest en ook nog niet in een theater. Alleen eens, toen de Katholieke kerk een feest gaf en alle vondelingen vrijkaarten kregen, maar dat was geen echt tooneelstuk en telt dus eigenlijk niet mee. En wat denk je wel, dat er gegeven wordt? Hamlet! Stel je voor hoe zalig! We hebben het juist vier weken geleden behandeld en ik ken heele stukken uit mijn hoofd. Ik ben nu zoo opgewonden door al die heerlijke vooruitzichten, dat ik haast niet kan slapen. Nacht Lieveling! Het leven is toch heerlijk! Veel groeten van Je Judy. P.S. Ik keek net op de kalender. Het is de 28ste. Nog eens P.S. Ik zag vandaag een tramconducteur met één blauw en één bruin oog. Zou dat geen prachtig kenteeken zijn voor een schurk in een detective roman? 7 April. Liefste Vadertje Langbeen. Lieve deugd, wat is New-York groot! Worcester is er niets bij. Woon jij heusch in al dat geroezemoes? Ik geloof, dat ik in geen maanden van al die verwarring door die twee enkele dagen zal bekomen. Ik kan je ook nu nog niet geregeld over al die wonderlijke dingen schrijven, die ik daar gezien heb. Het is ook niet noodig, want je woont er immers zelf en je kent zeker alles. Vind je het ook op straat en in de winkels zoo leuk? En wat zijn de menschen er aardig! Ik heb nog nooit zulke mooie dingen gezien als daar in de winkelkasten zijn uitgestald. Ik ga nu heusch begrijpen, dat sommige menschen zulke schatten voor hun kleeding over hebben. Sallie, Julia en ik gingen Zaterdagmorgen winkelen. Julia liep het prachtigste gebouw binnen, dat ik ooit zag. De muren waren wit met goud, blauwe kleeden lagen op den grond en er waren blauw zijden gordijnen en vergulde stoeltjes. Een mooie, blonde dame in een prachtige zijden sleepjapon verwelkomde ons met een vriendelijk lachje. Ik dacht dat we hier een bezoek gingen brengen en wilde al juist mijn hand gaan uitsteken, toen het bleek, dat we alleen maar hoeden gingen uitzoeken. Tenminste, dat deed Julia. Ze nam tegenover een spiegel plaats en paste toen wel een stuk of twaalf hoedjes, het eene al mooier en eleganter dan het andere, en toen kocht ze de twee allermooiste. Ik geloof, dat ik niets zaligers zou vinden dan me ook zoo tegenover een spiegel bewonderen en alle hoeden te koopen, die ik mooi vond, zonder eerst naar den prijs te vragen. Daar is geen twijfel aan of het eenvoudige vondelingetje uit het John Grier Home zou in New-York wel gauw veranderen! En toen we alle boodschappen gedaan hadden, ontmoetten we Jongeheer Jervie bij Sherry. Je bent daar zeker wel eens geweest. Denk dan eens aan de eetzaal in het John Grier Home met zijn met zeil bedekte wit houten tafels en grof aardewerk, dat je _onmogelijk_ zou kunnen breken en tinnen vorken en messen met zwart houten handgrepen. Dan zul je begrijpen hoe ik me daar in Sherry te moede voelde. Ik at mijn visch met de verkeerde vork, maar de kellner gaf me heel vriendelijk een andere, dus heeft niemand het gemerkt. En na de lunch zijn wij naar het theater gegaan. Het was duizelingwekkend, tooverachtig, onbeschrijfelijk—ik droom er nog elken nacht van. Is Shakespeare niet heerlijk? Hamlet komt zooveel beter op het tooneel uit, dan wanneer wij het in de klas behandelen. Te voren vond ik het al heel mooi, maar nu—laat ik daar niet over beginnen! Als je het goed vindt, word ik, geloof ik, liever tooneelspeelster dan schrijfster. Heb je er bezwaar tegen dat ik nu maar van College af ga en me op een tooneelschool laat inschrijven? Later zal ik dan je ook telkens, wanneer ik optreed, een vrijkaart voor een loge geven en je van voor het voetlicht toelachen. Maar draag dan alsjeblieft een roode roos in je knoopsgat, want anders zou ik zeker een verkeerden man toelachen en dat zou toch erg vervelend voor me kunnen worden. Zaterdagnacht keerden we terug. We aten in den trein aan kleine tafeltjes met schemerlampjes met roode kapjes en werden door negers bediend. Ik had er nog nooit van gehoord, dat je in den trein kon eten en ik was zoo dom, het er uit te flappen ook. „Waar ben jij in 's hemelsnaam toch opgegroeid?” vroeg Julia. „In een dorp”, antwoordde ik schuchter. „Maar heb je dan nooit gereisd?” zette ze het onderzoek voort. „Neen, niet totdat ik naar College moest en dat was maar een 150 mijlen en we hebben toen niet gegeten”. Ze gaat nu bepaald veel belang in me stellen, omdat ik zulke gekke dingen zeg. Ik probeer ze telkens te onderdrukken, maar wanneer ik verbaasd over iets ben, denk ik daar niet aan. En ik ben haast altijd verbaasd. Ja, mijn oude, beste vriend, je kunt heel vreemde gewaarwordingen hebben, wanneer je 18 jaar lang in het John Grier Home bent opgesloten geweest en dan opeens midden in de _wereld_ wordt geplaatst. Maar nu voel ik me daar al meer op mijn gemak en ik maak ook niet meer zulke vreeselijke blunders als in het begin. En ik voel me ook niet meer vreemd tegenover de andere meisjes. Vroeger bloosde ik geregeld, wanneer de menschen naar me keken. Ik dacht dat ze dan, door mijn nieuwe kleeren heen, het geruite John Grier Home jurkje zouden ontdekken. Maar nu laat ik me zelfs door geen honderd geruite jurkjes van streek maken. Ik vergat je nog over onze bloemen te spreken. Jongeheer Jervie gaf ons alle drie een groote bos viooltjes met lelietjes van dalen. Lief van hem, hè? Vroeger voelde ik niets voor mannen, omdat ik alleen maar de regenten kende—maar nu ga ik er anders over denken. Elf bladzijden! Is me dat een brief! Kom, mijn oud, best Vadertje Langbeen, ik schei er mee uit! Veel liefs van Judy. 10 April. Waarde Mijnheer Rijkaard. Ik stuur je inliggend je chèque voor $ 30. terug. Ik ben je dankbaar, maar voel dat ik dat geld niet kan aannemen. Mijn zakgeld is groot genoeg om er alle hoeden voor te koopen, die ik noodig heb, en het spijt me wel, dat ik je al dien onzin over die modiste schreef. Het komt alleen maar, omdat ik nooit te voren zoo iets had gezien. In elk geval deed ik het niet, om geld van je te ontvangen. Ik maak liever niet meer gebruik van je weldadigheid dan ik toch al doen moet. Vriendelijke groeten van Judy. 11 April. Liefste lieveling. Zeg, wil je me vergeven, dat ik je gisteren zoo'n naren brief schreef? Toen ik hem op de bus had gedaan, had ik er al weer spijt van en ik vroeg hem terug, maar die vervelende brievenbesteller wilde hem er niet meer uithalen. Het is nu middernacht. Ik lig uren lang wakker door die ellendige gedachte, dat ik zoo'n wurm, zoo'n duizendpootig wurm ben. (Dat is het ergste scheldwoord, dat ik voor me zelf bedenken kan). Ik heb heel voorzichtig de deur van onze werkkamer dicht gemaakt om Sallie en Julia niet te wekken en zit nu op een vel papier, dat ik uit mijn geschiedenis-dictaatcahier heb gescheurd, aan jou te schrijven. Ik wou je zeggen dat ik het zoo naar vind, dat ik je dien chèque zoo plompweg heb teruggestuurd. Ik weet dat je het heel lief hebt bedoeld en je bent een schat, dat je je zoo'n moeite geeft voor zoo'n dom kind als ik ben. Ik had hem je natuurlijk wel terug moeten sturen, maar heel anders dan ik het deed. Maar in elk geval _moest_ ik hem terugsturen. Het is bij mij zoo iets heel anders dan bij de andere meisjes. Die hebben vaders en moeders en tantes en ooms, maar ik heb heelemaal geen familie, ik heb niemand, niets. Ik stel me wel graag voor, dat jij zoo'n beetje familie van me bent, omdat ik dat zoo'n prettig gevoel vind, maar ik weet natuurlijk heel goed, dat dat maar onzin is. Ik sta heelemaal alleen op de wereld, en ik moet me schrap zetten, om den strijd met het leven te aanvaarden. O, ik word koud als ik daaraan denk. Ik durf er dikwijls niet aan denken en daarom fantaseer ik zooveel, maar je begrijpt ook wel, dat ik niet meer mag aannemen dan ik al doe, omdat ik je later alles wil terugbetalen en zelfs als ik werkelijk nog eens een groote schrijfster word, zal het toch moeilijk zijn om zoo'n _vreeselijk_ groote schuld af te lossen. Ik hou heel veel van mooie kleeren en hoeden, maar ik mag mijn toekomst niet verpanden door ze nu te koopen. Wees er niet boos over, dat ik daar zoo ruw over spreek. Ik heb de afschuwelijke gewoonte om alles impulsief neer te schrijven, wanneer ik het denk, om er dan later berouw over te hebben als de brief al weg is en ik hem niet meer kan verscheuren. Maar al lijk ik soms ook ruw en ondankbaar, ik meen het toch nooit. In mijn hart dank ik je altijd voor het vrije leven, waarin je me geplaatst hebt en de onafhankelijkheid, die ik door jou zal verkrijgen. Mijn jeugd was één lange sleur, die ik met al mijn oproerige gedachten niet kon verbreken en nu voel ik me elken dag zoo gelukkig, dat ik nu, na dat heele jaar op College, soms nog niet kan gelooven dat ik niet droom. Ik voel me als een heldin in een verhaaltje! Het is nu kwart over twee. Ik ga op mijn teenen naar de bus om dezen brief nog even te posten. Je zult hem dus precies een post na dien anderen krijgen en je kan dus gelukkig niet lang boos op me zijn. Nacht lieveling! Ik hou heel veel van je. Judy. 4 Mei. Verleden Zaterdag hadden we velddienst. Het was vreeselijk leuk. Eerst hadden we groote parade gehouden. We waren allen in het wit gekleed. De Seniores droegen kleine Japansche parasolletjes, blauw met goud en de Juniores wit met gele vlaggen. Wij hadden roode luchtballons. Dat was vreeselijk aardig, want elk oogenblik verloor een van ons er eentje en die vloog dan de lucht in. De eerste jaars hadden groote groen papieren mutsen met lange, afhangende linten. We hadden ook een muziekcorps in blauwe uniform voor dien dag uit de stad laten overkomen en ook een stuk of twaalf hansworsten, die de menschen tusschen de wedstrijden door bezig moesten houden. Julia had zich als een dikken buitenman in een wit linnen pak verkleed, met bakkebaarden en een geweldig groote parasol. Patsy Moriarty (eigenlijk heet ze Patricia maar heb je ooit zoo'n onmogelijken naam gehoord, Juffrouw Lippett zou er werkelijk geen ergere kunnen bedenken), een lang, mager kind, was Julia's vrouw en droeg een hardgroene muts op één oor. De menschen hebben den heelen weg langs geproest wanneer die twee voorbijkwamen. Ik had nooit gedacht, dat een Pendleton nog zooveel spirit zou bezitten. (Hierbij denk ik natuurlijk niet aan Jongeheer Jervie, want die beschouw ik evenmin als een echten Pendleton als jou als een echten regent). Sallie en ik deden niet aan den optocht mee, omdat we ons beiden voor de wedstrijden hadden laten inschrijven. En stel je voor, we hebben alle twee gewonnen! Tenminste bij één spel. Bij het ver-springen verloren we alle twee, maar Sallie won bij polsstok springen en ik bij het hardloopen (30 M. in 8 seconden). Ik kreeg op het laatst wel erg hartkloppingen, maar het was toch eenig, toen de heele klas daar met zijn ballons stond te wuiven en te schreeuwen en zong: Wat is er aan de hand met Judy Abbott? Ze heeft gewonnen! Wie heeft er gewonnen? Judy Abbott! Dat is eerst eens roem! Toen ben ik naar het tentje gegaan en heb me daar heelemaal met spiritus afgewreven en een citroenkwast gedronken. Je ziet, dat we altijd aan onze gezondheid denken. Het is heel verdienstelijk, als je een spel voor je klas wint, want de klas, die de meeste spelen wint, krijgt dat jaar den wisselbeker. Dit jaar kregen de Juniores hem met zeven spelen in hun voordeel. Het comité bood alle winners in het gymnastieklokaal een diner aan. We kregen kreeft, en chocolade-ijs in den vorm van korfballen. [Illustratie: Judy wint bij het hardloopen] Ik heb gisteren den halven nacht opgezeten om in Jane Eyre te lezen. Ben jij oud genoeg om je te herinneren hoe het voor 60 jaar was en als dat zoo is, kun je me dan ook zeggen of de menschen toen zóó spraken? De hooghartige Lady Blanche zegt tot haar knecht: „Staak uw gepraat, man, en verricht, wat ik u gebied”. Mijnheer Rochester spreekt over „het metalen hemelgewelf” wanneer hij het over de lucht heeft, en als je dan aan de krankzinnige vrouw denkt, die als een hyena lacht en de bedgordijnen in brand steekt, tranen stort over een bruidssluier en _bijt_... nu ja, dan is het een melodrama van het reinste water, maar toch lees je en lees je, uren achter elkaar. Ik kan me niet begrijpen, dat een meisje zoo'n boek geschreven heeft, vooral niet een meisje, dat op een kerkhof werd grootgebracht. Daar is iets in de Bronte's, dat me sterk tot ze aantrekt. Hun boeken leven, er is geest in. Maar hoe kwamen ze aan die gave! Toen ik over het ellendige leven las, dat de kleine Jane in die weldadigheidsinrichting had, ergerde ik me zoo, dat ik de kamer uitging en een flinke wandeling maakte. Ik kan me heelemaal in haar toestand verplaatsen. Als je Juffrouw Lippett kent, begrijp je ook, hoe Mijnheer Brocklehurst geweest moet zijn. Frons je wenkbrauwen nu maar niet. Ik weet heel goed, dat het John Grier Home heel anders is ingericht dan het Lowood instituut. We kregen genoeg te eten en hadden voldoende kleeren en genoeg water om ons te wasschen en zelfs de kelder was verwarmd, maar toch is er een groote overeenkomst. Ons leven was onbeschrijflijk eentonig. Er gebeurde nooit eens iets bijzonders. De eenige afleiding was het roomijs, waarop we Zondags werden getracteerd en dat werd zelfs tot een geregeld terugkomende verrassing, dus eigenlijk geen verrassing meer. In al die 18 jaar, dat ik er was gebeurde er alleen maar één keer iets bijzonders, n.l. toen de houten schuur afbrandde. We moesten midden in den nacht opstaan en ons aankleeden, voor het geval dat het huis ook in brand zou raken. Maar het vatte geen vlam en we moesten allen weer naar bed. Iedereen houdt wel eens van een verandering, dat is zoo'n gewoon menschelijke behoefte. Maar ik had nog geen verrassing beleefd tot op het oogenblik, dat Juffrouw Lippett me in haar kamer riep om daar te vertellen, dat Mijnheer John Smith me naar College wilde sturen. En toen ging ze daar zoo vervelend over uitweiden, dat ze weer een heeleboel van mijn plezier bedierf. Je weet, dat ik het van het grootste belang voor iemand vind, dat hij verbeeldingskracht heeft. Daardoor voel je je in staat, je ook in de plaats van een ander in te denken. Het stemt je vriendelijk en vergevensgezind. Bij kinderen moest de fantasie al vroeg ontwikkeld worden. Maar in het John Grier Home wordt de flauwste flikkering van je verbeeldingskracht dadelijk uitgedoofd. Plicht is het eenige, wat je telkens voor oogen wordt gehouden. Ik vind dat kinderen eigenlijk de beteekenis van dat woord niet moesten kennen. Het is iets kouds, verfoeilijks. Een kind moest alles uit liefde doen, niet uit plichtsgevoel, bah! Wacht maar, totdat je het vondelingengesticht hebt gezien, waarvan ik de directrice word. Dat is nu mijn lievelingsdroom vóór ik ga slapen. Ik werk het tot in de kleinste bijzonderheden uit, het eten en de kleeren en het werk en de spelen en de straffen... Want zelfs mijn uitstekend opgevoede pleegkinderen zijn wel eens een enkele keer ondeugend. Maar in elk geval zijn ze gelukkig. Volgens mijn meening moet iedereen, al komen er naderhand ook nog zooveel zorgen, een echt gelukkige, zonnige jeugd hebben, waaraan hij altijd de heerlijkste herinnering houdt. En als ik ooit zelf eens kinderen krijg, dan zal ik er voor strijden, dat ze een onbezorgd gelukkig leven hebben, zoolang ze nog jong zijn, onverschillig onder hoeveel verdriet ik zelf misschien gebukt ga. Daar luidt de klok van de kapel al. Een andere keer zal ik je hierover nog wel eens schrijven. Donderdag. Toen ik vanmiddag na mijn practisch werk in het laboratorium weer in onze werkkamer kwam, zat daar een eekhoorntje juist genoegelijk op mijn theetafel amandelen te knabbelen. [Illustratie: „Mijn lieve Juffrouw Duizendpoot, gebruikt U één of twee klontjes”] Dat zijn de soort bezoekers die bij dit warme weer geregeld bij ons komen wanneer de vensters open staan. Zaterdagmorgen. Misschien denk je wel, dat ik, omdat het vandaag Zaterdag is en we dan geen lessen hebben, gisteravond eens heerlijk rustig in de boeken van Stevenson heb kunnen lezen, die ik van het geld van mijn prijs kocht. Maar als je dat heusch denkt, weet je niets van het leven op een meisjes-universiteit af, mijn oude, beste Vadertje! Zes vriendinnen stormden naar binnen, om een bowl te maken en één heeft een groote plas op ons mooiste vloerkleedje gemorst. We zullen er die vlek wel nooit uitkrijgen. Ik heb je in den laatsten tijd heelemaal niet over ons werk gesproken. We hebben een heeleboel te doen, en ik vind het daarom juist prettig om iemand te hebben met wien ik over iets anders dan over het eeuwige werk kan spreken. We moeten dus maar lange discussies over de wereld en het leven in het algemeen houden. Ik vind het wel wat erg dat ik daarbij altijd maar alleen aan het woord ben, maar dat is je eigen schuld. Je mag me altijd antwoorden wanneer je maar wilt. Ik heb nu al drie dagen lang telkens een paar regels aan dezen brief geschreven en ik ben nu heusch bang dat ik je een beetje verveel. Dag, mijn lieve oude vriend. Je Judy. Den WelEd. Heer Vadertje Langbeen Smith. WelEd. Heer. Daar ik mijn studies over argumentatie en de verdeeling van een stelling in onderdeelen heb voltooid, heb ik besloten den volgenden briefvorm aan te nemen. Mijn brieven zullen op deze wijze alle noodzakelijke feiten bevatten zonder eenig overbodig woordenverbruik. I. We hadden deze week schriftelijk examen in: A. Scheikunde. B. Geschiedenis. II. We krijgen een nieuw gebouw met slaapkamers. A. Het materiaal bestaat uit: _a._ rooden baksteen. _b._ grijze steenen. B. Er in verblijf houden zullen: _a._ een directrice, vijf leeraressen, _b._ 200 meisjes-studenten, _c._ een huishoudster, drie koks, 20 werkmeisjes, 20 kamermeisjes. III. We hadden vanavond zure room als dessert. IV. Ik schrijf een studie over de bronnen van Shakespeare's tooneelstukken. V. Lou McMahon gleed vanmiddag bij 't korfballen uit. Ze viel en A. ontwrichtte haar schouder en B. kneusde haar knie. VI. Ik kocht een nieuwen hoed, gegarneerd met: A. een blauw fluweelen band, B. twee blauwe vlerken, C. drie roode pompoenen. VII. Het is half tien. VIII. Goeden nacht. Judy. 2 Juni. Lieve Vadertje Langbeen. Je kunt je heelemaal niet voorstellen, wat voor heerlijks er vandaag weer gebeurd is. De McBrides hebben me uitgenoodigd den heelen zomer in hun kamp te Adirondacks te komen logeeren. Ze zijn leden van een club, die 's zomers buiten gaat wonen aan een klein meer, midden in het bosch. De verschillende leden hebben daar houten huisjes en ze gaan roeien op het meer en maken lange wandelingen naar de kampen van andere clubs en één keer in de week wordt er in het clublokaal gedanst. Jimmie McBride komt er ook met een van zijn vrienden, ook een student, dus hebben we genoeg heeren om mee te dansen. Vind je het niet verbazend lief van Mevrouw McBride, om me ook uit te noodigen? Het schijnt, dat ze van me is gaan houden toen ik er met Kerstmis was. Neem het me niet kwalijk, dat ik vandaag zoo kort ben. Het is ook eigenlijk geen echte brief. Ik schrijf je alleen maar om je te zeggen, dat mijn zomerplannen al gemaakt zijn. Je in gelukzaligheid zwemmende Judy. 5 Juni. Lieve Vadertje Langbeen. Van je secretaris ontving ik zoo juist een briefje waarin hij me vertelt, dat Mijnheer Smith liever heeft dat ik de uitnoodiging van Mevrouw McBride niet aanneem, maar net als den vorigen zomer naar Lock Willow ga. Maar waarom... _Waarom_ dan toch, Vadertje Langbeen? Het schijnt, dat je heelemaal niet begrijpt hoe de zaak in elkaar zit. Mevrouw McBride vindt het heusch heel prettig dat ik kom, ik sta haar absoluut niet in den weg. Integendeel, ik help haar. Er gaan niet veel dienstboden mee naar buiten en Sallie en ik zullen een heeleboel in huis werken. Het is juist een prachtige gelegenheid ook het huishouden te leeren. Elke vrouw moet toch een goede huishoudster zijn en ik weet eigenlijk alleen maar hoe een huishouden in een gesticht er uitziet. Er zijn geen andere meisjes van onzen leeftijd in het kamp en Mevrouw McBride vindt het daarom veel prettiger voor Sallie, dat ze een vriendin bij zich heeft. We zullen een heeleboel samen doorlezen, alle boeken, die we het volgende jaar voor Engelsch en Staathuishoudkunde moeten kennen. De prof. zei, dat het voor ons zooveel gemakkelijker was, als we dat alles van te voren deden en je kunt het veel beter onthouden als je alles samen leert. En dan zou het ook voor mij zoo goed zijn om een tijdlang met Sallie's moeder samen te wonen. Ze is de interessantste, verstandigste en liefste vrouw van de wereld. Ze weet alles. Denk eens aan, hoeveel zomers en winters, hoeveel lange jaren ik met juffrouw Lippett heb geleefd en hoe scherp dat contrast me nu opvalt. Je hoeft niet bang te zijn, dat ze geen plaats voor me hebben: hun huis is van elastiek. Wanneer ze een heeleboel gasten hebben, slaan ze tentjes in het bosch op en gaan de jongens daarin slapen. Het zal een heerlijke zomer zijn en zoo gezond, altijd in de buitenlucht. Jimmie McBride wil me leeren paardrijden en roeien en schieten en o, nog een heeleboel andere dingen, die ik niet ken. Het wordt een zalig, vrij leventje en ik heb dat nooit gekend en alle meisjes moesten toch wel eens zoo'n tijd in haar leven hebben. Natuurlijk zal ik precies doen, wat jij wilt, maar, ... och toe, lieveling, laat me gaan. Vandaag is het niet Jerusha Abbott, de toekomstige groote schrijfster, die je dezen brief stuurt, het is alleen maar Judy—een jong meisje. 9 Juni. Den WelEd. Heer John Smith. WelEd. Heer. Ik kwam in het bezit van Uwe letteren van 7 dezer en deel U naar aanleiding van de instructies, door tusschenkomst van Uwen secretaris ontvangen, mede, dat ik Vrijdag a.s. van hier vertrek om den zomer op Lock Willow door te brengen. Hoogachtend, Jerusha Abbott. Lock Willow Farm. 3 Augustus. Lieve Vadertje Langbeen. Ik heb je nu al bijna twee maanden lang niet geschreven en ik moet eerlijk bekennen, dat dat alles behalve aardig van me was. Maar zie je, ik heb dezen zomer een klein beetje het land aan je gehad. Je ziet, dat ik alles ronduit zeg. Je weet heusch niet hoe teleurgesteld ik was, dat ik niet naar de McBride's mocht gaan. Natuurlijk weet ik dat je heel veel over me te zeggen hebt en dat ik met al je wenschen rekening moet houden, maar ik begrijp heelemaal de reden niet, waarom ik er niet zou mogen heengaan. Het was zoo duidelijk als iets, dat het juist heel goed voor me zou zijn, er een paar maanden te logeeren. En als ik nu Vadertje Langbeen was geweest en jij Judy, dan zou ik hebben gezegd: „Wel, lieve meid, ik ben heel blij voor je, dat je die uitnoodiging hebt gekregen. Natuurlijk moet je het aannemen. Maak maar van je zomer, wat je er van maken kunt. Je zult nieuwe menschen leeren kennen en een massa nieuwe dingen. Ga maar heel veel in de open lucht en zorg dat je gezond en sterk en uitgerust bent, want je zult na dezen zomer weer een jaar hard aan het werk moeten.” Maar niets van dat al. Alleen een kort briefje van je secretaris, waarin hij me zegt, dat ik naar Lock Willow moet. Het ergst van je bevelen vind ik nog, dat ze zoo onpersoonlijk zijn. Ik vind, dat je me toch zelf wel eens een regeltje kon schrijven, inplaats van me die vervelende, getikte briefjes te sturen, al geef je misschien ook nog zoo weinig om me. Als je dan ook maar de kleinste zinspeling maakte, dat je iets liever niet had, zou ik natuurlijk alles doen om je tevreden te stellen. Ik weet, dat ik je aardige, lange, uitvoerige brieven moet schrijven zonder ooit een antwoord te mogen verwachten. Jij houdt je aan je belofte (ik krijg een uitstekende opleiding) maar ik voel, dat je me verwijt, dat ik van mijn kant me niet heelemaal aan onze overeenkomst houd. Maar begrijp dan ook, dat het zoo'n moeilijk geval voor me is. Heusch, vreeselijk moeilijk. Ik voel me zoo verschrikkelijk alleen. Jij bent de eenige van wien ik kan houden en jij bent voor mij zoo'n wazig iemand. Je bent eigenlijk alleen maar een denkbeeldige man, die voor mij alleen door mijn fantasie leeft en het kan heel goed zijn, dat je in werkelijkheid heel anders bent dan ik je me voorstel. Maar eens, toen ik in het ziekenhuis lag, heb je me een kaartje gestuurd en nu ik me zoo afschuwelijk verlaten en alleen voel, haal ik dat weer te voorschijn en lees het nog eens. Ik geloof dat ik je heelemaal niet zeg, wat ik je eigenlijk had willen zeggen en dat is: Ofschoon ik me nog altijd een beetje gekrenkt voel—want het is beleedigend om zoo maar weggestuurd te worden door een heerschzuchtig, onredelijk, almachtig en onzichtbaar Iemand, ook als die Iemand even vriendelijk en edelmoedig en bezorgd was als jij dat tot nog toe voor me bent geweest, vermoed ik, dat diezelfde Iemand het recht heeft de rol van een heerschzuchtige, onredelijke, almachtige en onzichtbare Voorzienigheid te spelen wanneer hij dat wil en daarom ... daarom zal ik je vergeven en weer lief tegen je zijn. Maar toch voel ik me nog altijd verdrietig wanneer ik een brief van Sallie krijg en hoor, hoe prettig het bij hen in het kamp is. Maar—we zullen nu een sluier over het verleden hangen en weer met frisschen moed opnieuw beginnen. Ik heb dezen heelen zomer geschreven. Vier kleine schetsjes zijn nu naar verschillende weekbladen gestuurd. Dus zie je, dat ik mijn best doe om een schrijfster te worden. Ik heb hier mijn werkkamer in een hoek van den zolder, waar Jongeheer Jervie vroeger op regenachtige dagen zijn speelhoekje had. Het is een koele, frissche plaats met twee dakvensters en beschaduwd door een grooten eschdoorn, waarin een heele familie eekhoorntjes huist. Over een paar dagen zal ik je weer een aardigen brief schrijven en je al ons nieuws van de boerderij vertellen. Op het oogenblik hebben we regen hard noodig. Altijd, Je Judy. 10 Augustus. Den Heer Vadertje Langbeen. Mijnheer. Ik schrijf aan je, gezeten op den tweeden tak van den wilgenboom bij de poel in de wei. Onder mijn voeten kwaken de kikkers, een sprinkhaan maakt muziek boven mijn hoofd en twee kleine roodvinkjes springen in mijn boom van tak tot tak. Ik zit hier al een heel uur. Het is een heerlijk plaatsje, vooral nu ik eerst twee kussens op mijn tak heb gelegd. Ik kwam hier met een vulpenhouder en een blocnote, in de hoop een onsterfelijk verhaal op papier te doen ontstaan, maar ik heb een zwaren strijd met mijn heldin gestreden. Ik kan haar maar niet laten spreken en handelen zooals ik het graag zou willen en daarom laat ik dat verhaal maar een oogenblik rusten en schrijf aan jou. (Voor mij eigenlijk geen verlichting, want ook jij handelt niet zooals ik het graag zou willen, en spreken doe je heelemaal niet). Wanneer je nu in dat drukke New-York bent, zou ik je wel wat van onze heerlijke, frissche lucht hier en het mooie uitzicht willen sturen. Het is hier hemelsch na een week regen! O ja, van den Hemel gesproken! Herinner je je Ds. Kellog, den predikant van de kleine, witte kerk in Corner, waarover ik je verleden jaar al schreef? Nu, die arme ziel is gestorven. Verleden winter aan longontsteking. Ik ben nog wel een keer of zes naar zijn preeken gaan luisteren en ik raakte zoo tenslotte geheel vertrouwd met zijn ideeën. Tot aan zijn dood toe geloofde hij precies hetzelfde als wat hij als kind al had geloofd. Ik vind, dat een mensch, die 74 jaar lang precies dezelfde gedachten kan behouden zonder ook maar in een enkele kleinigheid te veranderen, als een merkwaardigheid tentoongesteld moest worden. Ik hoop, dat hij nu gelukkig is met zijn harp en zijn gouden kroon. Hij was er zoo vast van overtuigd dat hij ze zou krijgen. Er is nu een andere, jonge predikant. Een erg verwaand heerschap. De broederschap is vrij oproerig, vooral de aanhangers van den diaken Cunnings. Het lijkt wel of we hier gauw een groote verdeeldheid in de kerk zullen krijgen. Wij op Lock Willow bemoeien ons niet met die twisten. Gedurende de regenweken heb ik aanhoudend op zolder gelezen. Hoofdzakelijk Stevenson. Hij zelf is boeiender dan een van de personen in zijn boeken. Ik zou haast zeggen, dat hij van zich zelf den held maakt, waarvan je graag zou willen lezen. Vindt je het niet eenig van hem, dat hij de erfenis van $ 10.000 van zijn vader heelemaal voor een jacht besteedde en daarmede naar de Zuidzee zeilde? Hij voldeed aan zijn avontuurlijke neigingen. Als mijn vader me $ 10.000 had achtergelaten, deed ik het ook. De gedachte aan Vailima maakt me wild. Ik wil ook de tropen zien, ik wil de heele wereld zien. En ik zal ook op een goeden dag een wereldreis gaan maken. Ja heusch, lieveling, wacht maar tot ik een groote schrijfster ben of een beroemde artiste of wat voor een beroemdheid ik ook worden moge. Ik heb een vreeselijke zwerversnatuur. Ik zou dolgraag willen reizen. Als ik een landkaart zie, heb ik grooten lust om mijn hoed op te zetten en mijn parasol mee te nemen en op stap te gaan. „Voordat ik sterf, zal ik de palmen en tempels van het Zuiden zien”. Donderdagavond in den schemer. (Gezeten op den drempel). Het is erg moeilijk, je in dezen brief een paar nieuwtjes te vertellen. Judy is in den laatsten tijd zoo philosophisch aangelegd, dat ze alleen maar over het leven in het algemeen wil spreken en niet tot de onbeduidende alledaagsche kleine gebeurtenissen wil afdalen. Maar als je met alle geweld nieuwtjes wil hooren welnu, luister dan: [Illustratie] Onze negen biggetjes zijn verleden Dinsdag door het moeras gewaad en weggeloopen. Acht kwamen er maar van de reis terug. Wij willen niemand ten onrechte beschuldigen maar wij vermoeden, dat vrouw Dowd nu een biggetje rijker is dan haar rechtens toekomt. Boer Weaver heeft zijn schuur hardgeel laten verven. Het is een verschrikkelijke kleur, maar hij zegt, dat ze goed tegen weer en wind bestand is. [Illustratie] De Brewers hebben deze week bezoek over; juffrouw Brewer's zuster en twee nichtjes uit Ohio. [Illustratie] Een van onze Rhode Island Reds kippen heeft van vijftien eieren er maar drie uitgebroed. Ik begrijp niet, waarin het hem ligt. Ik vind de Rhode Island Reds geen goed ras om te fokken. De Buff Orpingtons zijn veel en veel beter. De nieuwe klerk in het postkantoor te Bonnyrigg Four Corners heeft den rhum, dien ze daar hadden staan, tot den laatsten druppel toe opgedronken. Het was wel voor $ 7.— en ze merkten het pas toen alles op was. De oude Ira Hatch heeft erge last van zijn rheumatiek en kan nu niet meer werken. Hij heeft nooit een cent gespaard toen hij nog goed verdiende. Nu is het armoe lijden. Zaterdagavond is er bijeenkomst in het schoollokaal. We worden op roomijs getracteerd. Als je zin hebt, kom dan ook en breng je vrienden en familie mee. Ik heb hier voor een kwartje een nieuwen hoed gekocht. Hiernevens heb je mijn laatste portret. Ik ben net bezig den weg langs de heg netjes op te harken. Het wordt nu te donker om nog meer te schrijven. Bovendien is mijn voorraad nieuwtjes ook uitgeput. Goeden nacht, mijn oud vadertje! Judy. Vrijdag. Goeden morgen, nu heb ik gelukkig een echt nieuwtje en wat een heerlijk ook. Wat denk je wel, dat het is? Och, je zult het toch nooit en nooit kunnen raden. Vanmorgen kreeg Juffrouw Semple een brief van Mijnheer Pendleton, waarin hij haar schrijft, dat hij een autotocht door de Berkshires heeft gemaakt. Hij is nu moe en zou graag op een gezellige, vriendelijke boerderij een tijdje uitrusten. Of ze, als hij nu op een goeden dag voor haar deur staat, dan een kamer voor hem klaar heeft. Hij blijft misschien één, misschien twee, misschien ook wel drie weken. Als hij hier is, ziet hij vanzelf, hoe moe of hij is en hoe lang hij moet blijven. Wij hebben nu de handen vol werk, dat snap je. Het heele huis moet geboend worden en alle gordijnen gewasschen. Vanmorgen reed ik nog even naar Corners om nieuw zeil voor den ingang te koopen en twee groote blikken bruine verf om de hal en de trappen nog wat op te knappen. Vrouw Dowd hebben we voor morgen aangenomen om de ramen een goede beurt te geven. (In de opgewondenheid van het oogenblik vergaten we onze achterdocht betreffende het biggetjes-geval geheel en al.) Je zult bij het hooren van al die voorbereidselen wel denken, dat het huis niet goed onderhouden wordt, maar ik verzeker je plechtig, dat alles er keurig uitziet. Wat ze ook van Juffrouw Semple zeggen mogen, ze is een _huishoudster_ van top tot teen. [Illustratie: Oude Grover is geen vurig Paard] Maar vind je dat niet ook net iets voor een man? Hij schrijft absoluut niet of hij er over denkt, vandaag of morgen of misschien wel eerst over twee weken te zullen komen opdagen. Wij zullen nu in een voortdurende opgewondenheid leven, totdat hij eindelijk voor ons staat. En als hij niet voortmaakt, zullen wij nog eens van voren af aan moeten gaan schoonmaken. Beneden wacht Amasai al met het mandenwagentje met Grover. Ik men zelf, maar als je Grover zag, zou je je heusch niet over me bezorgd maken. Met mijn hand op mijn hart roep ik je een hartelijk vaarwel toe. Je Judy. P.S. Is dat geen aardig slot? Ik nam het over uit een van Stevenson's brieven. Zaterdag. Nogeens goeden morgen, Vadertje Langbeen! Ik had gisteravond je brief nog niet dichtgemaakt, toen de postbode al kwam, dus zal ik er nu nog maar wat bijschrijven. We hebben elken dag één keer buslichting—om 12 uur. Die dagelijksche brievenuitdeeling heeft heel wat voor de boeren te beteekenen, want onze brievenbesteller deelt niet alleen de post uit, maar hij doet ook boodschappen naar de stad voor 12½ cent per boodschap. Gisteren bracht hij schoenveters voor me mee, en een groote pot coldcream (mijn heele gezicht vervelt, ik heb mijn nieuwe hoed iets te laat gekocht) en een blauwe stropdas en een potje schoensmeer. Alles voor 25 cent, maar dat was een buitengewone reductie, omdat ik hem zooveel tegelijk opgaf. Hij vertelt ons ook wat er buiten in de groote wereld voorvalt. Sommige menschen hier zijn op een krant geabonneerd en hij leest ze terwijl hij ze rondbrengt en vertelt de nieuwtjes weer aan de anderen, die er geen krant op nahouden. Dus als er nu een oorlog tusschen de Vereenigde Staten en Japan uitbreekt of de President wordt vermoord of Rockefeller vermaakt een millioen aan het John Grier Home, behoef je het me heusch niet te schrijven. Ik hoor het toch in elk geval. Nog altijd geen levensteeken van Jongeheer Jervie. Maar je moest eens zien hoe kraakhelder het huis er uitziet en hoe angstvallig we onze voeten vegen vóór we naar binnen gaan. Ik hoop, dat hij maar gauw komt. Ik verlang er zoo naar, weer eens met iemand te spreken. Om je de waarheid te zeggen, Juffrouw Semple wordt op den duur wel wat vervelend. Wanneer ze eenmaal aan het babbelen is, kan niets haar woordenvloed stuiten en het blijft babbelen, niet spreken. Het is grappig met de menschen hier. Hun wereld bestaat alleen maar uit den heuvel, waarop ze zich toevallig bevinden. Ze zijn heelemaal niet voor algemeene gesprekken. Je begrijpt wel, wat ik meen. Het is precies als in het John Grier Home. Die ideeën daar bleven ook heelemaal binnen het ijzeren hek bepaald, maar toen merkte ik het zoo niet, omdat ik nog jong was en den heelen dag zoo vreeselijk hard moest werken. Tusschen twee haakjes; weet je wel, dat ik alle bedden op Kamer F. moest opmaken, en mijn pleegkinderen wasschen en dan naar school gaan en dan, als ik thuiskwam, weer hun gezichten moest wasschen en hun kousen stoppen en Freddie Perkins' broeken ook. (Die scheurde hij elken dag weer opnieuw stuk). En daar tusschendoor moest ik mijn schoolwerk maken. Wanneer ik dan naar bed ging, was ik niet tot het besef gekomen, dat er een geestelijke leegte in onze gesprekken was. Maar nu, nadat ik twee jaar het gezellige universiteitsleven heb meegemaakt, mis ik dat vreeselijk en ik zal dolblij zijn, als er iemand hier komt, met wien ik eindelijk weer eens _spreken_ kan. Nu geloof ik heusch, dat ik klaar ben. Er is geen ander nieuws om je te vertellen. Een volgenden keer zal ik probeeren je een langeren brief te schrijven. Je Judy. P.S. De sla staat dit jaar heelemaal niet mooi. We hebben in Juli en Augustus te weinig regen gehad. 25 Augustus. Zeg oude vriend, Jongeheer Jervie is hier en we hebben toch zoo'n pret samen! Tenminste _ik_ heb verbazend veel pret en ik geloof, hij ook wel. Hij is al tien dagen hier en spreekt gelukkig nog niet over weggaan. Als je ziet, hoe hij door Juffrouw Semple vertroeteld wordt, rijzen je haren te berge. Als ze het net zoo heeft gedaan, toen hij nog een baby was, begrijp je niet, dat er zoo'n flinke man uit gegroeid is. Hij en ik eten aan een klein tafeltje in de waranda of soms onder de boomen voor het huis of, wanneer het regent of koud is, in de allermooiste kamer van het huis. Hij zoekt altijd de plekjes uit, waar hij wil eten, en Carrie loopt met het tafeltje achter hem aan. Wanneer het dan erg lastig is en zij de schotels heel ver heeft moeten dragen, vindt ze den volgenden morgen altijd een dollar in het suikervaasje. Hij is een verbazend gezellige baas. Toch zou je het nooit zeggen wanneer je hem zag. Op het eerste gezicht is hij een echte Pendleton, maar dat is hij juist héélemaal niet. Hij is zoo eenvoudig en natuurlijk en lief, als een man maar zijn kan. Het is misschien wel gek om het karakter van een man zóó te beschrijven, maar het is nu eenmaal zoo en niet anders. Hij gaat verbazend leuk met de boeren hier om. In het begin waren ze nogal stug en achterdochtig en beweerden ze, dat ze niks niemandal om zijn fijne kleeren gaven. En die zijn juist nogal typisch. Hij draagt kuitbroeken en een fluweelen jacket en daaronder een wit flanellen overhemd of een rijcostuum met een pofbroek. Wanneer hij in een nieuw pak beneden komt, draait Juffrouw Semple als een pauw om hem heen en bekijkt hem van alle kanten en vermaant hem, toch vooral voorzichtig te zijn en niet overal te gaan zitten. Ze is doodsbang, dat hij zijn goed stoffig zal maken. Het hangt hem natuurlijk vreeselijk de keel uit en hij zegt altijd maar: „Kom Lizzy, ga nu weg. Je hebt nog zooveel te doen. Je kunt toch niet langer den baas over me spelen. Ik ben nu volwassen!” [Illustratie] Het is eenig leuk als je denkt, dat die groote, breedgeschouderde man met zijn lange armen en beenen (haast net zoo lang als die van jou, zeg, Vadertje Langbeen) ooit op Juffrouw Semple's schoot heeft gezeten en door haar is afgewasschen. Maar hij beweert, dat ze eens slank en gespierd en vlug is geweest en harder kon loopen dan hij nu. O, we hebben zooveel avonturen beleefd! We hebben den omtrek mijlen ver verkend en hij heeft me leeren visschen en ook schieten, met een geweer en met een revolver. Ik kan nu ook rijden. Er is nu verbazend veel vuur in den ouden Grover ontwaakt. We hebben hem drie dagen lang met haver gevoed en hij vloog plots tegen een kalf aan en rende er haast met mij van door. Woensdag. Maandagmiddag hebben we den Sky Hill beklommen. Dat is een berg hier dicht bij. Geen vreeselijk hooge berg met sneeuw op den top, maar toch hoog genoeg om buiten adem te zijn wanneer je boven bent. De hellingen zijn met bosschen begroeid, maar de top is een opeenstapeling van rotsblokken en verder kale hei. We bleven tot zonsondergang en staken een vuur aan en kookten ons avondeten. Jongeheer Jervie deed als kok dienst. Hij zei, dat hij het wel beter zou kunnen dan ik, en dat was ook zoo, want hij is aan het kampeeren gewend. Toen zijn we bij maneschijn afgedaald en toen we bij het bosch kwamen, waar het erg donker was, heeft hij met zijn electrische zaklantaarn voorgelicht. O, het was eenig! Hij heeft den heelen weg gepraat en gelachen en over allemaal prettige onderwerpen gesproken. Hij kent alle boeken, die ik gelezen heb en nog een macht andere daarbij. Het is verbazend, zooveel dingen als die man weet. Vanmorgen wilden we een stevige voetreis maken, maar een stortregen heeft ons overvallen en onze kleeren waren doorweekt, toen we eindelijk thuiskwamen. Maar toch voelden we ons heerlijk frisch en opgewekt. O, je had Juffrouw Semple's gezicht moeten zien, toen we daar zoo aankwamen! „O, Jongeheer Jervie, o, Juffrouw Judy! U bent alle twee druipnat! Wat moeten we nu toch doen. Die mooie nieuwe jas is heelemaal bedorven!” Het was eeuwig leuk. Je zou denken, dat we kinderen van een jaar of tien waren en zij een wanhopige moeder! Ik was heusch een oogenblik bang, dat we geen thee en toast met jam zouden krijgen. Zaterdag. Ik ben een eeuw geleden midden in dezen brief blijven steken, maar ik had heusch geen tijd om hem af te maken. Is dit geen mooie gedachte van Stevenson: „The world is so full of a number of things, I am sure we should all be as happy as kings”. En het is beslist waar ook. Er is zooveel geluk op aarde en je kunt ook gelukkig worden als je je alleen maar met het geluk tevreden stelt, dat je op je weg tegenkomt. Het heele geheim bestaat hierin, dat je er een beetje oog voor moet hebben. Vooral buiten zijn zoo verbazend veel prettige dingen. Ik kan over een ieders land loopen en van elk mooi vergezicht genieten en ik mag in alle beekjes plassen en ik kan van dat alles net zoo genieten alsof het van me zelf hoorde, zonder dat ik er iets voor hoef te betalen. Het is nu Zondagavond, zoowat 11 uur en iedereen veronderstelt dus, dat ik rustig in Morpheus' armen lig. Maar ik heb vanavond sterke koffie gedronken, dus voor mij is er geen rustige slaap weggelegd. Vanmorgen zei Juffrouw Semple tot Mijnheer Pendleton op een heel beslist toontje: „We moeten om kwart over 10 hier weg om tegen 11 uur in de kerk te zijn”. „Heel goed, Lizzy”, zei Jongeheer Jervie, „de sjees zal wel voor je klaar slaan en als ik niet op tijd ben aangekleed, moet je maar niet op me wachten”. „We zullen wel wachten”, antwoordde ze. „Ga je gang”, zei hij, „maar laat alleen de paarden niet te lang staan”. Toen zij zich nu ging kleeden, liet hij Carrie de lunch inpakken en tegen mij zei hij, dat ik mijn sportkleeren aan moest doen, en door de achterdeur slopen we stilletjes weg en gingen visschen. Het heele huishouden liep daardoor natuurlijk in de war, want op Zondag dineeren we op Lock Willow om twee uur, maar hij bestelde het diner tegen 7 uur. Hij geeft hier alles aan zooals hij dat verkiest. Je zou heusch gaan denken dat 't hier een restaurant is. En zoo konden dan Carrie en Amasai vandaag ook niet samen uit rijden gaan, maar hij zei, dat hij dat heel goed vond, want het was niet netjes om zoo zonder chaperonne uit te gaan. En in elk geval had hij toch de paarden noodig, want hij wou met mij gaan rijden. Heb je ooit zoo'n onzin gehoord! En die arme Juffrouw Semple gelooft vast en heilig, dat menschen, die 's Zondags gaan visschen, in de hel komen. Zij heeft nu nog altijd berouw, dat zij hem niet beter heeft opgevoed, toen hij nog klein en handelbaar was en ze veel meer over hem te zeggen had. En dan—ze zou toch zoo dolgraag in de kerk een beetje met hem willen pronken. In elk geval, we zijn uit visschen gegaan. Hij heeft vier kleine vischjes gevangen en we hebben ze gekookt ook. Ze smaakten wel wat verbrand, want we hebben ze in het vuur laten vallen toen we ze met stokjes uit het water wilden halen, maar we hebben ze toch opgegeten. Om 4 uur kwamen we thuis en om 5 uur gingen we uit rijden en om 7 uur eten en om 10 uur werd ik naar bed gestuurd en nu zit ik hier aan jou te schrijven. [Illustratie] Maar nu word ik toch een beetje slaperig. Nacht lieveling! Hier heb je het portret van den eenigen visch, dien ik ving! Hola, Kap'tein Langbeen. Ho, stop r's even! Jawel, geef me maar een vat rum! Raad eens, wat ik lees? Onze gesprekken hebben in de laatste dagen een zeemansachtigen vorm aangenomen. Is „Treasure Island” geen leuk boek? Heb je het ook gelezen, of was het nog niet geschreven in den tijd toen je nog een jongen was? Stevenson kreeg maar £ 30.— voor het auteursrecht. Ik geloof niet, dat je met schrijven rijk wordt. Misschien word ik wel onderwijzeres. Hindert het je, dat mijn brieven in den laatsten tijd telkens zoo vol zijn van Stevenson? In gedachten ben ik altijd met hem bezig. Die boeken beslaan de heele bibliotheek op Lock Willow. Ik ben nu al twee weken met dezen brief bezig. Dat is, me dunkt, lang genoeg. Zeg maar nooit, dat ik je niet alles en alles tot in de kleinste kleinigheden vertel. Ik wou, dat jij hier ook was. We zouden het zoo gezellig samen hebben en het zou voor mij zoo prettig zijn als mijn verschillende vrienden elkaar kenden. Ik wou mijnheer Pendleton vragen, of hij je ook kende; ik zou het toch wel denken. Je zult wel in dezelfde kringen komen en je behoort alle twee tot dezelfde politieke partij en zoo. Maar ik kon het hem natuurlijk niet vragen want ik ken je waren naam niet eens. [Illustratie] Ik vind het toch zoo vervelend, en ik heb ook nog nooit zoo iets geks gehoord. Juffrouw Lippett waarschuwde me van te voren, dat je exentriek bent. En ik vind dat ze groot gelijk heeft. Veel groeten van je Judy. P.S. Terwijl ik mijn brief overlees, zie ik, dat hij heelemaal niet alleen over Stevenson handelt. Een of twee keer wordt er ook vluchtig over Jongeheer Jervie gesproken. 10 September. Liefste oude Lieveling. Hij is weg en we missen hem vreeselijk. Wanneer je aan iemand of iets gewend raakt en dat wordt je dan plotseling weggenomen, laat het een akelig leeg knagend gevoel achter. Ik vind Juffrouw Semple's gesprekken nu tamelijk onverteerbaar. Over twee weken opent College weer en ik zal blij zijn, wanneer ik weer aan het werk kan gaan. Toch heb ik dezen zomer nog betrekkelijk veel gedaan: zes verhaaltjes geschreven en zeven gedichten! Die, welke ik aan verschillende tijdschriften heb gestuurd, kwamen alle, vergezeld van beleefd-onbarmhartige briefjes, terug. Maar dat kan me niets schelen. Het is een goede oefening. Jongeheer Jervie las ze allemaal door. Hij bracht de post binnen, dus het kon niet anders of hij moest het zien wanneer ze terugkwamen. En hij zei ook dat hij ze afschuwelijk vond. Er bleek duidelijk uit, dat ik niet in het minst verstand had van de dingen waarover ik schreef. (Jongeheer Jervie stelt eerlijkheid boven beleefdheid). Maar het laatste, wat ik schreef, een kleine schets over ons leven van meisjes-studenten, beviel hem niet slecht. Hij liet het typen en stuurde het aan een weekblad. Ze hebben het daar nu al twee weken, misschien denken ze er nog eens over of ze het zullen aannemen, ja of neen. Je moest eens naar de lucht kijken. Er is een vreemd oranjekleurig licht. We krijgen vast en zeker storm. Juist op dat oogenblik begon het te gieten en alle luiken rammelden. Ik vloog weg om overal de ramen te sluiten en Carrie liep met haar armen vol melkpannen naar zolder om die overal neer te zetten, waar het lekt. En toen ik juist weer verder wilde schrijven, bedacht ik me daar opeens dat ik een kussen en een kleedje en een hoed en Matthew Arnolds gedichten onder een linde in den boomgaard had laten liggen. Dus stormde ik weer weg om dat alles te gaan halen, maar het was natuurlijk al drijfnat. Het rood van den band van de gedichten is doorgeloopen en heeft overal op de bladzijden roode strepen achtergelaten. „Dover Beach”, het strand van Dover, zal voortaan door roze golfjes bespoeld worden. Een regenbui brengt buiten verbazend veel opschudding te weeg. Je moet aldoor aan dingen denken die buitenshuis zijn en door het water bedorven kunnen worden. Donderdag. Zeg Vadertje, lieveling, wat denk je wel dat er vandaag gebeurd is!! Stel je voor de post brengt me zoo juist twee brieven: I. Mijn verhaal is aangenomen! $ 50.! Ik ben dus een _Schrijfster_! II. Een brief van College! Ik krijg het scholarship voor twee jaar, dus twee jaar hoef ik nu niets meer voor de colleges en het pension te betalen. Het fonds is gesticht voor „Buitengewone bekwaamheid in Engelsch, gepaard met goede vorderingen in de andere vakken”. En ik heb het gewonnen! Ik heb er wel naar gedongen vóór ik met vacantie naar Lock Willow ging, maar ik had geen idee, dat ik het zou krijgen, want ik had het eerste jaar immers herexamen voor Meetkunde en Latijn. Maar het schijnt, dat ik dat alweer heb opgehaald. O, ik ben toch zoo blij, zoo dolblij, want nu behoef ik niet meer zoo vreeselijk veel geld van je te krijgen. Alleen maar het zakgeld. En het is best mogelijk, dat ik dat later met schrijven of lesgeven ook zelf kan bij verdienen. Ik verlang nu toch zoo, om weer naar Fergussen Hall te gaan en dadelijk aan het werk te kunnen. Altijd, Je Jerusha Abbott, schrijfster van „Hoe de Sophomores den wedstrijd wonnen”. Aan alle kiosken verkrijgbaar. Prijs 25 cent. 26 September. Lieve Vadertje Langbeen. Eindelijk zit ik weer op College en wel als Junior! (derde jaars studente). Onze werkkamer is nog mooier dan het vorig jaar. Hij ligt op het Zuiden en heeft twee openslaande ramen. En o, hij is zoo prachtig gemeubeld. Julia kwam hier twee dagen vóór ons aan. Haar vader gaf haar onbeperkt crediet en je hebt geen idee, wat ze in die twee dagen al niet voor de kamer heeft gekocht. We hebben nieuw behang en Oostersche kleedjes en mahoniehouten stoelen,—echte, geen geschilderde, wat we verleden jaar toch al zoo mooi vonden. Het is heel mooi, maar toch heb ik altijd het gevoel alsof het niet werkelijk van ons is. En ik ben altijd bang, dat ik ergens op een in het oog loopende plaats een inktmop zal maken. O ja, ik vond ook je brief,—o pardon, den brief van je secretaris—bij mijn komst hier voor me gereed liggen. Zeg, wees zoo goed en geef me een grondige reden op, waarom je nu wil, dat ik voor het scholarship zal bedanken. Ik begrijp heelemaal niet, waarom je dat van me vraagt, maar in elk geval helpt het je nu toch niets meer dat je er bezwaren tegen maakt, want ik heb het al aangenomen en ik ben ook niet van plan nu nog van gedachten te veranderen. Dat klinkt wel wat brutaal, hè Vadertje, maar ik meen het niet zoo erg. Het schijnt dat je mijn heele opleiding zelf wilt bekostigen nu je er eenmaal ook mee begonnen bent. Maar bekijk het zaakje nu eens van mijn standpunt. Ik heb toch alles door jou gekregen, ook al betaal je niet tot het laatste toe alles voor me, want ik had nooit het scholarship gekregen als jij me niet hierheen had gestuurd. Het eenige verschil is, dat ik nu niet zoo heel veel schuld aan je heb. Ik weet wel, dat je het geld niet terug wilt hebben, maar ik wil het toch voor mijn eigen gevoel terugbetalen en ik zal het doen ook, zoodra ik maar eventjes kan. En door dat scholarship wordt nu alles zooveel makkelijker. Ik dacht dat ik de heele rest van mijn leven noodig had om mijn schulden af te doen, maar nu zal ik er alleen maar de halve rest voor hoeven te gebruiken. Ik hoop dat je me goed begrijpt en niet boos bent. Ik zal altijd erg blij met je maandgeld zijn. Je hebt heusch heel wat noodig om, bij Julia's installatie-ideeën, samen te wonen. Ik wou dat ze een eenvoudiger smaak had of dat ze anders niet met me samen huisde. Dit is een erg verwarde brief. Ik dacht nogal dat ik je zooveel had geschreven. Maar ik heb intusschen vier gordijnen en drie portières gezoomd (goed, dat je mijn naaikunst niet kunt beoordeelen) en dan heb ik een koperen schrijfgarnituur met tandpoeder gepoetst (een zwaar werk, hoor!) en ik heb koperdraad met mijn nagelschaar doorgezaagd om een schilderij op te hangen en ik heb vier kisten met boeken uitgepakt en twee koffers met kleeren (het schijnt haast ongeloofelijk, dat J. A. twee koffers met haar kleeren kan vullen, maar toch is het zoo) en daar tusschendoor heb ik een stuk of vijftig vriendinnen gesproken. Den eersten dag na onze vacantie gaat het hier altijd erg vroolijk toe. Nacht Vadertje, laat het je nu niet hinderen, dat het kuiken zijn eigen voedsel wil zoeken. Het groeit nu op tot een energieke, kleine kip met een macht mooie veeren (die ze allemaal aan jou te danken heeft). Je je liefhebbende Judy. 30 September. Lieve lieveling. Denk je nog altijd aan dat scholarship? Ik heb nog nooit een man gekend, die zoo koppig en taaivolhardend en hardnekkig en onredelijk en dwingerig en niet-in-staat-iets-ook-van-een-andermans-standpunt-te-bekijken is, als jij bent. Je ziet liever dat ik geen gunsten van vreemden aanneem. Vreemden—maar zeg, wat ben _jij_ dan voor me? Is er iemand in de wereld, dien ik minder ken dan jou? Ik zou je niet eens herkennen als ik je op straat tegenkwam. Zie je, als jij nou een redelijk, verstandig mensch was geweest en lieve vaderlijke brieven aan je Judy hadt geschreven en zoo af en toe was overgekomen en haar een stevige hand hadt gegeven en haar gezegd hadt, dat je zoo blij was, dat ze zoo haar best deed en dat je van haar hield—ja zie je, dan was ik misschien op je ouden dag niet zoo weerspannig geweest, maar ik had je je wenschen van je oogen afgelezen als een gehoorzaam dochtertje—waarvoor ik toch eigenlijk ook in de wieg gelegd ben. Vreemden ... Die is werkelijk goed! Je woont in een glazen huis, Mijnheer Smith! En daarbij is het heelemaal geen gunst. Het is zoo iets als een prijs en ik heb hem door hard werken gewonnen. Als niemand goed genoeg in Engelsch was geweest, zou het Comité het scholarship niet hebben uitgereikt. Een paar jaar geleden hebben ze het ook niet gedaan. Dus—maar och, wat geeft het je, met een man te redeneeren. Je behoort nu eenmaal tot een sekse, die geen begrip van logica heeft, Mijnheer Smith! Er zijn twee methodes, om een man iets aan het verstand te brengen: je moet hem vleien, of je moet hem flink de waarheid zeggen. Ik houd er niet van met vleien mijn zin te krijgen, daarom moet ik het je dus maar even flink zeggen: Mijnheer, ik denk er niet aan, om het scholarship te weigeren en als je er nu nog meer over spreekt, wil ik je zakgeld ook niet meer aannemen, maar zal ik mezelf zwak en zenuwachtig moeten maken door lessen te geven aan domme groentjes. Dit is mijn laatste woord. En luister eens. Ik heb er nog verder over nagedacht. Jij bent bang, dat ik iemand anders benadeel, wanneer ik het scholarship aanneem, zoodat een arm meisje nu misschien niet kan studeeren. Maar dan kan je toch het geld, dat je voor mij hadt willen uitgeven, gebruiken voor de opleiding van een ander meisje van het John Grier Home? is dat geen prachtidee? Alleen, lieveling, geef dat andere meisje de beste opleiding, die je haar bij mogelijkheid geven kunt, maar ga alsjeblieft niet meer van haar houden dan van mij. Ik hoop dat je secretaris zich niet gekrenkt voelt, nu ik zoo weinig op de voorstellen let, die hij me doet. Maar ik kan het werkelijk niet helpen als hij beleedigd is. Hij is heusch een verwend kind, oudje. Ik heb vroeger altijd aan zijn grillen toegegeven, maar nu ben ik besloten _standvastig_ te blijven. Je onherroepelijk voor eeuwig vastbesloten Jerusha Abbott. 9 November. Lieve Vadertje Langbeen. Ik ging vandaag naar de stad om een potje schoencrème, een paar boorden en stof voor een nieuwe blouse, een tubetje violetglycerine en een doos geparfumeerde zeep te koopen—alles even noodzakelijk, ik kon er werkelijk geen dag mee wachten. En toen ik mijn tramkaartje wilde betalen, ontdekte ik daar, dat ik mijn beursje in den zak van mijn anderen mantel had gelaten. Dus moest ik weer uitstappen en weer terug en een andere tram nemen en kwam zoodoende te laat in het gymnastieklokaal. Het is afschuwelijk als je vergeetachtig bent en er daarbij twee mantels op nahoudt. Julia Pendleton heeft me uitgenoodigd, met Kerstmis bij haar ouders te komen logeeren. Hoe vindt je dat wel, Mijnheer Smith? Denk eens aan, Jerusha Abbott uit het John Grier Home zal aan de tafel van de rijken mee aanzitten. Ik snap zelf niet waarom Julia me heeft uitgenoodigd, maar het schijnt, dat ze zich in den laatsten tijd nogal aan me heeft gehecht. Om je de waarheid te zeggen, ik zou veel en veel liever naar Sallie's familie gaan, maar Julia heeft me het eerst gevraagd, dus zal ik wel naar New-York inplaats van naar Worcester reizen. Ik krijg kippevel als ik er aan denk de Pendletons en masse te ontmoeten, en ik zal ook aardig wat voor mijn toilet moeten uitgeven. Dus, oude heer, als je me nu schrijft dat je liever ziet dat ik deze vacantie rustig hier blijf, zal ik met mijn welbekende gehoorzaamheid aan je wensch gedwee gevolg geven. In mijn vrijen tijd lees ik zoo nu en dan „Life and Letters of Thomas Huxley”. Het is een aardig boek om er een half uurtje mee zoek te brengen. Weet je wat een archaeopteryx is? Het is een vogel. En een stereognathus? Ik stel me dat voor als overgang, een schakel in de natuur b.v. een vogel met tanden of een hagedis met vleugels. O jé, het is geen van tweeën! Ik heb het net opgezocht. Het is een mesozoïsch zoogdier. [Illustratie: zoo zal denk ik een Stereognathus er uit zien Hij heeft de kop van een slang en ooren van een hond en pooten van een koe en een staart van een hagedis en vleugels van een zwaan en is heelemaal met nesthaartjes bedekt als een pasgeboren katje.] Ik heb er dit jaar staathuishoudkunde bij gekozen. Als ik daarmee klaar ben, wil ik voor maatschappelijk werk studeeren. En dan, Mijnheer de Regent, dan weet ik precies, hoe een vondelingengesticht moet worden geleid. Geloof je ook niet, dat ik een uitstekende kiezeres zou zijn, als ik stemrecht had? Ik ben verleden week 21 geworden. Het is toch een vreeselijk land, waar ze zoo'n edele goed onderlegde nauwgezette verstandige burgeres niet eens naar waarde weten te schatten. Altijd, Je Judy. 7 December. Mijn lief, oud Vadertje Langbeen. Dank je wel voor je verlof om bij Julia's familie te gaan logeeren. Ik neem tenminste aan, dat je stilzwijgen je toestemming beduidt. We hebben toch weer zoo'n pret gehad! De vorige week was het feest van de Stichting van de Universiteit. Het was voor het eerst, dat een van ons er aan kon deelnemen, want alleen de Juniors en Seniors worden toegelaten. Ik noodigde Jimmie McBride uit, en Sallie zijn vriend, die met hem in Princeton samen slaapt en die den vorigen zomer ook in het kamp logeerde. Het is een erg aardige jongen met rood haar. En Julia noodigde iemand uit New-York uit—géén erg aardige heer maar _onberispelijk en van zeer goeden huize_. Hij is verwant aan De la Mater Cichester's. Misschien ken jij die lui, mij zegt dat natuurlijk niets. In elk geval, onze gasten kwamen Vrijdag aan, en we dronken thee in de ontvangkamers van de Seniors en toen moesten ze weer weg naar het hotel om te dineeren. Het hotel was zoo stamp en stampvol, dat ze zelfs beweerden, dat ze op matrassen op de billardtafels sliepen, maar dat zal wel niet heelemaal zoo geweest zijn. Jimmie zegt, dat, als hij weer voor het een of andere feest wordt uitgenoodigd, hij een van de Adirondack tentjes zal meebrengen en die dan op een sportveld zal opslaan. Om half acht kwamen ze alweer terug voor de ontvangst bij den President en voor het bal. We moesten dus gauw voortmaken. We hadden alle dansboekjes voor de heeren van te voren klaar gemaakt en na elken dans lieten we ze onder de voorletter van hun achternaam in groepjes bijeenstaan, zoodat ze gemakkelijk door hun dames voor den volgenden dans gevonden konden worden. Zoo moest Jimmie McBride geduldig onder de „M” blijven staan totdat hij werd opgeëischt. (Tenminste dat behoorde hij te doen, maar hij liep telkens weg en mengde zich tusschen de R's en S's en andere letters). Ik vond hem een erg lastigen gast. Hij was een beetje brommig omdat hij maar drie dansen met me had en hij beweerde, dat hij te bleu was om met meisjes te dansen, die hij niet kende. Den volgenden dag hadden wij een groot concert met zang. En raad eens wie het welkomslied voor die gelegenheid heeft gedicht? Het is heusch waar, _zij_ is het. O ja, Vadertje, je zult nog eens zien wat voor een beroemd persoontje je kleine vondeling wordt! Onze twee Princetons vonden het verbazend gezellig, tenminste, ze waren zoo beleefd dat bij het afscheid te zeggen, en ze hebben ons meteen voor hun feest van het volgend voorjaar uitgenoodigd. We hebben het alle drie aangenomen; stribbel dus maar niet tegen, lieve engel! Julia en Sallie en ik hadden alle drie nieuwe japonnen. Wil ik ze eens beschrijven? Die van Julia was van ivoorkleurig satijn met goud geborduurd en ze droeg daarbij purperen orchideën. Het was sprookjesachtig mooi en het kwam regelrecht uit Parijs. Het heeft een schat gekost. Sallie's japon was van teer blauw satijn met Perzisch handborduursel afgezet. Het kleurde prachtig bij haar rood haar, het kostte niet zooveel als Julia's gewaad, maar ze zag er minstens net zoo mooi uit. Mijn japon was van zacht roze crêpe de chine met écru kant en roze satijn afgewerkt en ik had er roze anjelieren bij (Van Jimmie McBride, Sallie had hem gezegd welke kleur ik zou dragen). En we droegen alle drie satijnen schoentjes en zijden kousen en shawls in de tint van onze japonnen. Je zult nu wel diep onder den indruk van al die kleine toiletbijzonderheden zijn. 't Is misschien gek, maar heusch, ik vind dat een man toch een erg eentonig leven heeft als je alleen maar bedenkt, dat b.v. crêpe de chine en Venetiaansche kant en handborduursel en Iersche kant enkel maar woorden voor hem zijn, terwijl een vrouw—al stelt ze nog zooveel belang in babies en microscopen of in haar man of een gedicht of dienstboden of parallelogrammen of bloemen of Plato of bridge of weet ik wat—toch altijd opleeft, als ze over kleeren hoort spreken. Eén trek in de natuur maakt, dat de menschen zich verwant voelen. (Dit is geen oorspronkelijke gedachte, ik las het in een van Shakespeare's tooneelstukken). Maar laten we nu weer op ons verhaal terugkomen. Wil ik je een geheim toevertrouwen, dat ik laatst ontdekt heb? En beloof je me, dat je me dan niet ijdel zult vinden? Luister dan. Ik zie er aardig uit. Werkelijk waar, ik zou wel heel erg dom zijn als ik dat niet zag met twee spiegels in mijn kamer. Een Vriendin. P.S. Dit is een van die ondeugende, anonieme brieven, waarover je in novellen leest. 20 December. Liefste Vadertje Langbeen. Ik heb maar een oogenblik om je te schrijven. Ik moest nog twee colleges bijwonen, een koffer pakken en een hoedendoos, en met dat al moet ik nog den trein van vier uur halen. Maar ik kon toch niet weg zonder je nog even te schrijven hoe gelukkig je me met je Kerstcadeaux hebt gemaakt. Ik hou van dat prachtige bont en de kant en de Liberty shawl en de handschoenen en de zakdoekjes en de boeken en het zilveren taschje—maar boven alles hou ik van jou, Vadertje. Maar lieveling, toch moest je me eigenlijk niet zoo verwennen. Ik ben maar een mensch en daarbij een jong meisje. Hoe kan ik een ernstige studente blijven als je me met zooveel mooie, wereldsche dingen overstroomt. Ik heb nu een sterk vermoeden, wie van de John Grier Home regenten altijd voor den Kerstboom zorgde en voor het Zondagsche roomijs. Hij deed alles anoniem maar door zijn daden herken ik hem. Lieveling, jij verdient zeker gelukkig te zijn na al het goede, dat je stil voor anderen deedt. Dag! Gelukkig Kerstfeest! Je je liefhebbende Judy. P.S. Hier heb je het portret van kleine Judy. Geloof je, dat je van haar zou gaan houden als je haar kende? 11 Januari. Ik wou je eigenlijk uit New-York schrijven, maar ach heden, ik kwam er werkelijk niet toe. Het was een interessante, een schitterende tijd, maar ik ben toch blij, dat ik niet zoo'n familie bezit. Ik zie heusch nog liever het John Grier Home op den achtergrond. Ik weet nu, wat de menschen bedoelen wanneer ze zeggen, dat ze door vormen en plichtplegingen naar beneden worden getrokken. De atmosfeer in dat huis was al zoo drukkend. Ik heb diep adem gehaald toen ik weer in den express naar Fergussen Hall terugreisde. Alle stoelen waren gebeeldhouwd en overal lagen kostbare kleeden, alles was even schitterend en verpletterend rijk. De menschen, die ik daar ontmoette, waren prachtig gekleed en spraken op zachten, beschaafden toon, maar werkelijk, ik heb geen enkel verstandig idee gehoord, zoo lang ik daar in huis was. Ik geloof dat bij hen nog nooit een denkbeeld hun hersenkast is binnengeslopen. Mevrouw Pendleton denkt aan niets anders dan aan juweelen en kleermakers en costumières en plichtplegingen. Ze is een heel andere moeder dan Mevrouw McBride, maar als ik trouw en een eigen familie krijg, dan zal ik er zooveel mogelijk McBrides van maken. Voor geen geld van de wereld zou ik uit mijn kinderen Pendletonnetjes willen zien groeien. Het is misschien niet beleefd, de menschen bij wie je een tijd gelogeerd hebt, te critiseeren. Neem het me maar niet kwalijk, ik moet mijn hart even luchten en jij spreekt er toch niet verder over. Ik zag Jongeheer Jervie maar één keer, toen hij kwam tea-en en toen had ik niet eens gelegenheid om hem te spreken. Erg jammer; na dien gezelligen zomer, dien we samen gehad hebben, zou ik hem zoo graag van alles verteld hebben. Ik geloof niet dat hij veel om zijn familie geeft en ik weet zeker, dat zij ook niet veel van hem houden. Julia's moeder zegt dat hij zijn evenwicht niet kan bewaren. Hij is een socialist, maar gelukkig draagt hij geen lange haren en roode dassen. Ze begrijpen maar niet, waar hij toch die vreemde ideeën vandaan heeft. De familie is sedert eeuwen conservatief geweest. Hij schenkt groote sommen geld aan allerlei vooruitstrevende vereenigingen inplaats van het voor zulke aardige dingen als yachten, auto's en paarden uit te geven. Maar hij koopt met dat al toch ook bonbons—hij stuurde Julia en mij ieder een mooie bonbonnière met Kerstmis. Weet je, ik geloof, dat ik ook een socialiste ben. Dat hindert je zeker niet, hè? Je moet ze vooral niet verwarren met anarchisten. Het is hun bedoeling heelemaal niet om menschen te dooden. Ik hoor bij het volk. Ik ben nog niet besloten bij welke richting ik me zal aansluiten. Ik zal daar Zondag nog eens ernstig over nadenken en dan schrijf ik het je in mijn volgenden brief. Ik heb een macht theaters en hotels en prachtige huizen gezien. In mijn hersenen is een vreeselijk warbeeld van onyxen en verguldsels en mozaïekvloeren en palmen. Ik ben nog altijd een beetje buiten adem en ik geloof heusch, dat ik een echte studente ben. Deze academische kalmte lijkt me veel gezonder dan de atmosfeer te New-York. Het universiteitsleven geeft heel veel voldoening. De boeken en de studie en de geregelde colleges houden je geestelijk leven bezig en wanneer je wat overwerkt en afgemat bent, zijn er nog altijd het gymnastiek gebouw en de openluchtspelen. En er zijn altijd een heeleboel aardige vriendinnen, met wie je veel bespreken kunt. Wij hebben laatst een heelen avond niet anders gedaan dan praten—praten en nog eens praten en ik ben toen heelemaal opgelucht naar bed gegaan alsof we een massa moeilijke problemen hadden opgelost. En dan kunnen we zoo'n heerlijken onzin uithalen, allemaal kleine onschuldige dingen, maar toch erg leuk, en we stellen onze moppen altijd zelf erg op prijs. Het is niet het groote plezier, dat je leven aangenaam maakt, juist die kleine dingen dragen er zooveel toe bij. Ik heb het ware geheim van het geluk ontdekt, Vadertje, en dat is: In het Heden te leven. Je moet niet altijd het Verleden betreuren of bang zijn voor de Toekomst, maar je moet van het oogenblik zooveel maken als je maar kunt. Het is net als buiten op de boerderij. En nu ik dit weet, leef ik dubbel, want ik geniet van elke seconde en ik weet, dat ik ze geniet terwijl ik ze geniet. De meeste menschen leven niet. Ze rennen altijd maar rusteloos door, ze trachten altijd een doel ergens ver weg aan den horizont te bereiken en door de inspanning van dat jagen raken ze buiten adem en beginnen ze te hijgen, zoodat ze heelemaal niet naar het mooie, kalme landschap kijken, waar ze doordraven. En het eerste, wat ze dan weten, is, dat ze oud en afgeleefd zijn en dan is het voor hen hetzelfde, of ze hun doel wel of niet hebben bereikt. Ik wil aan den rand van den weg blijven zitten en een heeleboel kleine gelukjes verzamelen, ook al word ik nooit een Beroemde Schrijfster. Wist je, dat ik zooveel aanleg had om een philosophe te worden? Als altijd Je je liefhebbende Judy. P.S. Het schijnt, dat het van nacht katten en honden heeft geregend. Ik vond van morgen twee kleine hondjes en een katje op mijn vensterkozijn. 5 Maart. Lieve Vadertje Langbeen. President Cuyler hield vanavond een rede over de moderne jeugd, die hij oppervlakkig en zwak vindt. Hij zegt, dat wij de oude idealen van ernstig streven en ware studie uit het oog verliezen en deze achteruitgang in ons geslacht is vooral merkbaar in een minder eerbiedige houding tegenover onze professoren. We schijnen den afstand tusschen ons en onze meerderen niet meer te kennen. Zeer deemoedig verliet ik de kapel. Ik ben tegen jou misschien ook te familiaar, Vadertje. Behoorde ik je eigenlijk niet eerbiediger en meer op een afstand te behandelen? Ja, ik ben er nu van doordrongen, dat ik dat eigenlijk doen moest. Ik wil van voren af aan beginnen. Zeer geachte Heer Smith. Het zal u genoegen doen te vernemen, dat ik voor mijn halfjaarlijksch examen geslaagd ben en in een nieuw semester begin te werken. Ik zet mijn studie in de scheikunde niet langer voort doch neem de studie in de biologie op, weliswaar eenigszins aarzelend, want ik verneem, dat we regenwormen en kikkers zullen moeten ontleden. Ik heb laatst een zeer interessante lezing over „Overblijfselen uit den Romeinschen tijd in Z. Frankrijk” aangehoord en nog nooit beter over dit onderwerp hooren spreken. Ik lees op het oogenblik Wordsworth's „Tintern Abbey” in verband met onze colleges over de Engelsche letterkunde. Wat is dit een buitengewoon mooi werk en hoe mooi spreekt Wordsworth hier zijn gedachten over het pantheïsme uit! De romantische beweging in het begin van de vorige eeuw, uitgedrukt in de gedichten van Shelly, Byron, Keats en Wordsworth maakt op mij meer indruk dan de klassieke periode, die daaraan voorafgaat. Van gedichten gesproken, hebt U ooit dat fijne, kleine gedicht van Tennyson gelezen, de „Locksley Hall”? Ik ga in den laatsten tijd heel geregeld naar het gymnastieklokaal. Dit is nu voorgeschreven en het zou mij zeer veel onaangenaamheden berokkenen, indien ik deze verplichting niet zou nakomen. Wij hebben nu in het gymnastieklokaal een prachtig zwembassin van cement en marmer, een geschenk van een vroegere studente. Mijn kamergenoot, Juffrouw McBride, heeft me haar zwempak geschonken (dat was zoo gekrompen, dat zij zelve het niet langer kon dragen), en nu ga ik zwemles nemen. Wij hadden gisteravond heerlijk rose ijs voor dessert. Er worden bij ons alleen maar plantaardige bestanddeelen gebruikt om het eten te kleuren. Tegen het gebruik van andere kleurstoffen verzetten wij ons met alle macht, zoowel uit aesthetisch als uit hygiënisch oogpunt. Het weer was in den laatsten tijd prachtig, heldere zonneschijn afgewisseld door enkele welkome sneeuwstormen. Mijn vriendinnen en ik hebben veel genoten op onze wandelingen voor en na de colleges—vooral van die er na. Terwijl ik de hoop uitspreek, dat gij, geachte Heer Smith, zooals gewoonlijk een goede gezondheid geniet, teeken ik met verschuldigde hoogachting, Jerusha Abbott. 24 April. Lieve Lieveling. [Illustratie] Eindelijk is het lente. Je moest eens zien, hoe mooi het er nu bij ons uitziet! Hè ja, je moest toch zelf eens komen om je daarvan te overtuigen. Jongeheer Jervie kwam verleden Vrijdag ook even aanwaaien maar ongelukkigerwijs op een erg ongelegen oogenblik, want Sallie en Julia en ik moesten juist weg om den trein te pakken. En waarheen denk je wel, dat we reisden? Naar Princeton om aan het bal en de feesten deel te nemen! Ik vroeg je niet van te voren of ik wel mocht, want ik had een voorgevoel, dat je secretaris dan weer zijn onverbiddelijk veto zou uitspreken. Maar het ging alles heel ordelijk toe. We hadden verlof aangevraagd en Mevrouw McBride chaperonneerde ons. Wij hadden het 'er dol, maar ik zal maar niet op bijzonderheden ingaan, dan ben ik heusch bang, dat mijn brief veel te lang wordt. Zaterdag. We zijn vanmorgen voor dag en dauw opgestaan! De nachtwaker heeft ons gewekt. We waren met ons zessen meisjes en we hebben op een komfoor koffie gezet. (Je hebt nog nooit koffie met zooveel zaksel geproefd!) En toen hebben we twee mijlen geloopen om op den top van One Tree Hill den zonsopgang te bewonderen. Je hadt ons dat laatste stuk naar boven moeten zien krabbelen! De zon brandde ons in het gezicht! Je kunt je voorstellen hoe uitgehongerd we bij het ontbijt waren! Lieve deugd, ik schijn vandaag wel een erg uitroeperigen stijl te hebben! Kijk eens naar al die uitroepteekens op die eene bladzij. [Illustratie: Dit is Prexy's katje. Je kunt aan mijn teekening wel zien wat een echte Angora het is.] Ik wou je eigenlijk eens heel veel vertellen over de uitbottende boomen en het nieuwe sintelpad dat nu naar het sportveld leidt en over de afschuwelijke les, die wij voor morgen voor ontleedkunde moeten leeren en over de nieuwe bootjes op het meer en over Catharina Prentiss, die longontsteking heeft en over Prexy's Angora-katje, dat van huis is weggeloopen en twee weken hier op Fergussen Hall heeft gelogeerd, totdat een van de kamermeisjes het weer heeft teruggebracht. En dan over mijn drie japonnen, wit en roze en blauw mousseline met een daarbij passenden hoed—maar, Vadertje, ik ben heusch moe, een meisjes-universiteit is een heel drukke plaats en wij zijn dikwijls erg moe tegen den avond, vooral als onze dag al voor zonsopgang begint. Je je liefhebbende kleine Judy. 15 Mei. Lieve Vadertje Langbeen. Hoort het tot de goede manieren, om recht voor je uit te staren, wanneer je in de tram zit, en dus niet rond te kijken? Een heel mooie dame in een prachtigen fluweelen mantel stapte vandaag in de tram en zat wel 15 minuten lang met een wezenloos gezicht naar een reclameplaat van bretels te staren. Ik vind het niet erg beleefd als je iedereen negeert, het lijkt wel of je jezelf de eenige gewichtige persoon in den tramwagen vindt. In elk geval gaat er dan een heeleboel voor je verloren als je aldoor naar zoo'n vervelende plaat moet kijken. Ik heb ondertusschen een heele tram vol interessante menschentypes bestudeerd. [Illustratie] Deze brief is alweer geïllustreerd, zooals je ziet. Het heeft wel veel van een spin die aan een touw spartelt, maar in werkelijkheid is het een afbeelding van Judy, die in het bassin in het gymnastieklokaal zwemmen leert. De zwemjuffrouw haakt een touw aan een ring aan mijn zwemgordel vast en laat dat touw over een katrol aan de zoldering loopen. Het zou een prachtig systeem zijn als je vertrouwen in de juffrouw hadt, maar ik ben altijd bang dat ze het touw zal laten glippen, dus houd ik één angstig oog op haar gericht, terwijl ik met het andere mijn zwembewegingen volg en door dit verdeelen van mijn opmerkzaamheid tusschen haar en het water maak ik geen reusachtige vorderingen. Het weer is erg veranderlijk in den laatsten tijd. Het regende toen ik begon te schrijven en nu schijnt de zon weer. Sallie en ik gaan tennissen en ik heb daardoor meteen een excuus om voor de gymnastiekoefeningen te spijbelen. Een week later. Ik had dezen brief eigenlijk al lang moeten afschrijven, maar ik kwam er niet toe. Je vindt het niet zoo heel erg, hè Vadertje, al schrijf ik je ook erg ongeregeld. Ik vind het heusch heerlijk om aan je te schrijven, het geeft me zoo'n heerlijk gevoel, net alsof ik ook familie heb. Wil ik je eens iets vertellen? Je bent niet meer de eenige man, aan wien ik schrijf. Er zijn er nog twee andere. Ik heb dezen winter heerlijk uitvoerige brieven gekregen van Jongeheer Jervie (met getikte enveloppes, dus weet Julia er gelukkig niets van). Heb je ooit zoo iets shockings gehoord? En haast elke week komt er een erg verward epistel, meestal op geel blocnote-papier, uit Princeton. En dat alles beantwoord ik met de promptheid van een zakenman. Dus zie je, dat er niet meer zoo'n groot verschil tusschen mij en andere meisjes bestaat. Ik krijg ook brieven. Heb ik je verteld dat ik gekozen ben tot lid van de dramatische club van de Seniors? De organisatie is erg deftig: maar 75 leden worden uit de 1000 meisjes gekozen. Vind je, dat ik als consequent socialiste daarvan deel kan uitmaken? Waarmee denk je wel dat ik op het oogenblik voor sociologie bezig ben? Figurez-vous, ik schrijf een proefschrift over „De zorg voor minvermogende kinderen”! De Prof. heeft de papiertjes met de onderwerpen eerst alle door elkaar geschud en heeft er ons toen elk eentje laten trekken. En ik trok dit. C'est drôle ça, n'est-ce pas? Daar gaat de gong voor het eten. Als ik nu langs de bus ga, kan ik je brief posten. Veel liefs van J. 4 Juni. Lieve Vadertje, We hebben het vreeselijk druk. Over 10 dagen promotiedag! Morgen beginnen de examens. We hebben nog een macht er voor te werken en daarbij is het zoo heerlijk mooi buiten, dat het me aan mijn hart gaat, er niet uit te mogen. Maar kom, het is haast vacantie. Julia gaat dezen zomer naar Europa, voor de vierde keer al. Zeg, het gaat hier op aarde toch niet eerlijk toe. Sallie gaat als gewoonlijk weer naar Adirondacks en wat denk je wel, dat _ik_ ga doen? Je mag drie keer raden. „Lock Willow”. Mis! „Naar Adirondacks met Sallie?” Mis! (Dat probeer ik niet nog eens, de teleurstelling van het vorig jaar zit er nog te versch in). Kun je nu niets anders raden? Zeg, jij hebt toch ook niet veel verbeeldingskracht. Ik zal het je dan maar zeggen, tenminste, als je me belooft nu niet weer een macht bezwaren te maken. Ik waarschuw je secretaris van te voren, dat ik vast besloten ben mijn plan door te zetten. Ik ga dezen zomer naar zee met Mevrouw Charles Paterson en haar dochter. De oudste moet komend najaar naar College, en nu ga ik haar een beetje bijwerken. Ik ontmoette Mevrouw Paterson bij de McBrides. Ze is een erg lieve dame. Haar jongste dochtertje geef ik les in Engelsch en Latijn, maar ik zal toch ook nog een beetje tijd voor mezelf overhouden en elke maand verdien ik daar nog $ 50.— mee. Vind je dat niet ontzaggelijk veel geld? Ze bood het me zelf aan, ik had heusch niet meer dan $ 25.— durven vragen. Ik blijf in Magnolia (daar gaan ze heen) tot 1 September en dan zal ik nog een week of drie naar Lock Willow kunnen. Ik vind het erg leuk om de Semples en alle dieren daar eens weer te zien. Wat zeg je nu van mijn programma? Je ziet, dat ik al heelemaal onafhankelijk begin te worden. Jij hebt me leeren staan en nu kan ik haast ook loopen. De promotiedag in Princeton en onze examens vallen juist samen. Vreeselijk jammer, hè? Sallie en ik waren er zoo dolgraag op den promotiedag heengegaan, maar dat is nu natuurlijk onmogelijk. Dag Vadertje, geniet maar van den zomer en kom in het najaar maar goed uitgerust terug. (Dat zeg ik je nu maar voor, je moet dat natuurlijk tegen mij zeggen). Ik heb er geen flauw benul van, wat jij wel in den zomer doet en hoe je jezelf amuseert. Ik kan me je omgeving ook heelemaal niet voorstellen. Speel je golf of ga je op de jacht of rijd je paard of lig je languit in de zon te droomen? In elk geval, hoe je den zomer doorbrengt, geniet ervan en vergeet Judy niet. 10 Juni. Liefste Vadertje, Dit is de moeilijkste brief, dien ik je ooit heb geschreven, maar ik heb bij mezelf ernstig overlegd, wat me te doen staat en nu kan ik niet meer van mijn plan afwijken. Het is allerliefst en heel edelmoedig van je, dat je me dezen zomer naar Europa wilt sturen. Toen ik je brief pas kreeg, was ik half dronken van geluk. Maar daarna.... daarna wist ik ook, dat ik het niet mocht aannemen. Het zou al te onlogisch van me zijn, om je geld voor de Universiteit te weigeren, maar het wel voor mijn plezier aan te nemen. Je moet me niet te veel een weeldeleventje willen geven. Als je iets nooit hebt gekend, mis je het ook niet, maar het is vreeselijk hard en moeilijk je later dingen te ontwennen, waarvan je al dacht, dat ze je gewoonweg toekwamen. Het is al moeilijk om in het samenleven met Sallie en Julia mijn stoïcijnsche onverschilligheid te bewaren. Zij hebben van kind af aan alles gekregen en aanvaarden het geluk als iets wat hun toekomt. Zij denken dat het Leven hun alles verschuldigd is, wat ze maar wenschen. Misschien is dat ook wel zoo. In elk geval schijnt het Leven zijn schuld te kennen en geeft het hun alles. Maar mij is het niets verschuldigd en het heeft mij dat ook al van jongs af aan duidelijk gemaakt. Ik heb hoegenaamd geen recht op crediet, want er zal een tijd komen, waarin het Leven mijn aanspraken zal verwerpen. Ik praat er nu eigenlijk zoo'n beetje om heen, maar toch begrijp je zeker wel, wat ik ermee wil zeggen. In elk geval voel ik duidelijk, dat het voor mij het beste is om dezen zomer lessen te geven en te beginnen, voor mijn eigen onderhoud te zorgen. Magnolia. 4 dagen later. Ik had dat alles juist geschreven toen—ja, wat denk je wel, dat er toen gebeurde?—De meid kwam binnen met een kaartje van Jongeheer Jervie. Hij gaat dezen zomer naar Europa, niet met Julia en haar familie, maar heelemaal alleen. En ik zei hem, dat je me hadt uitgenoodigd om onder de hoede van een oudere dame met een heele troep jonge meisjes ook naar Europa te gaan. Ik heb hem al eens over jou gesproken, lieveling, d.w.z., hij weet, dat mijn Vader en Moeder gestorven zijn en dat een lieve, oude heer me naar College heeft gestuurd. Maar ik had niet den moed hem over het John Grier Home en de rest te spreken. Hij denkt, dat jij mijn voogd bent en een goede huisvriend. Ik heb hem nooit verteld, dat ik je niet eens ken. Dat zou al te gek zijn. In elk geval raadde hij me erg aan om naar Europa te gaan. Hij zei, dat het bepaald noodzakelijk voor mijn opleiding was en dat ik het niet mocht weigeren en ook, dat hij zoowat gelijk met mij in Parijs zou zijn en dat ik dan wel eens onder de hoede van de chaperonne weg kon vluchten en met hem in een aardig buitenlandsch restaurant kon dineeren. Om je de waarheid te bekennen, het was erg verleidelijk, Vadertje. Ik bezweek haast, en als hij niet zoo'n dictators-air had aangenomen, was ik heel en al bezweken. Ik geef dikwijls toe wanneer iemand vriendelijk, geduldig met me spreekt, maar ik kan het niet hebben, dat ze mij willen dwingen. Hij zei, dat ik een dom, dwaas-romantisch, onredelijk, idioot, onhandelbaar kind was (dit zijn een paar van zijn lieflijke benamingen, de rest ontging me) en dat ik niet wist, wat goed voor me was. Dat moest ik maar aan het oordeel van oudere menschen overlaten. We hebben haast gekibbeld. Misschien deden we dat ook wel. In elk geval, ik heb toen in alle haast mijn koffers gepakt en ben hierheen gereisd. Ik dacht, dat het beter was, dat mijn schepen achter mij verbrand waren wanneer ik je weer zou schrijven. En ik kan nu mijn brief ook afmaken. Ik zit hier nu in Cliff Top (de naam van Mevrouw Paterson's buitenhuisje). Mijn koffers zijn uitgepakt en ik heb ook samen met Florence—de jongste—den strijd tegen de verbuigingen opgenomen. En dat is me een zware strijd! Zij is een buitengewoon verwend kind. Ik zal haar eerst moeten leeren hoe ze werken moet. Ze heeft haar heele leventje nog nooit over iets gewichtigers gedacht dan over roomijs en spuitwater. Wij gebruiken een rustig hoekje, op een van de rotsen, voor leerkamer (Mevrouw Paterson wenscht, dat ik haar buiten les geef) en ik wil je wel bekennen, dat het mij ook moeilijk valt om mijn gedachten bij het werk te houden met de blauwe zee en de schepen voor oogen. En als ik dan denk, dat ik ook op zoo'n schip had kunnen zijn en vreemde landen had kunnen zien..... Maar ik _wil_ aan niets anders dan aan Latijnsche grammatica denken. De voorzetsels a of ab, absque, coram, cum, de, e of ex, prae, pro, sine, tenus, subter, sub en super regeeren den ablativus. Zoo zie je, dat ik hard kan werken, zelfs met de meest verleidelijke beelden voor oogen. Toe, wees niet boos op me en denk nu niet, dat ik je goedheid niet op prijs stel. Want dat doe ik wel. Altijd, altijd. De eenige manier, waarop ik je ooit mijn dankbaarheid kan bewijzen is door een Zeer Nuttig Burger te worden. (Zijn vrouwen ook burgers, ik geloof het eigenlijk niet). En als je dan naar me kijkt, kun je bij jezelf zeggen: ik schonk de wereld deze Zeer Nuttige Vrouw. Dat klinkt als een klok, hè Vadertje, maar laat ik je niet misleiden. Ik denk dikwijls, dat ik heelemaal niets bijzonders heb. Het is gek, nu al zoo ver vooruit te spreken, maar toch geloof ik heusch niet, dat ik ooit iets anders dan een heel gewone middelmatige vrouw zal worden. Misschien zal ik een ondernemend man trouwen, en hem bij zijn werk inspireeren. Altijd, Je Judy. 19 Augustus. Lieve Vadertje Langbeen, Van uit mijn venster heb ik een prachtig vergezicht op de zee, niets dan water en rotsen. De zomer spoedt ten einde. Ik breng mijn tijd door met Latijn en Engelsch en Algebra bij mijn uiterst domme leerlingen in te pompen. Ik begrijp niet, hoe Marion ooit tot College toegang zal krijgen of hoe ze er zal blijven, _als_ ze er eenmaal zit. En wat Florence betreft, nu, dat is een erg hopeloos geval. Maar het is een schoonheidje en ik geloof, dat het er in het minst niet op aankomt of een meisje dom is of niet, als ze er maar mooi uitziet. Ik kan het niet helpen, ik moet er aldoor aan denken, hoe ze later haar man wel met praten zal vervelen, tenminste als die niet zoo dom is als zij. En ach dat zal hij wel zijn. De wereld schijnt wel stampvol met domme menschen. Ik heb er ten minste van den zomer weer een paar ontmoet! 's Middags maken we een wandeling over de rotsen of we zwemmen. Je ziet, hoe nuttig mijn opleiding blijkt te zijn. Ik kreeg een brief van Mijnheer Jervie Pendleton uit Parijs, nogal een korte, stugge brief. Hij heeft me nog niet heelemaal vergeven, dat ik zijn raad niet wilde opvolgen. Maar toch komt hij nog een paar dagen naar Lock Willow, voordat College weer opent en we zullen elkaar daar zien. En als ik erg aardig en lief en gedwee ben, dan (dat lees ik tusschen de regels door) wordt Judy weer in genade aangenomen. Er kwam vanmorgen ook een brief van Sallie. Ze vraagt of ik met September nog twee weken in het kamp kom. Moet ik je nog verlof vragen, of is de tijd nu gekomen, dat ik zulke uitnoodigingen op eigen houtje mag aannemen? Ja, ik weet zeker, dat ik je er nu niet meer om behoef te vragen. Ik ben nu een senior, weet je. En nu ik den heelen zomer zoo hard heb gewerkt, voel ik, dat ik ook behoefte aan ontspanning heb en ik verlang er zoo naar, om Adirondacks te zien! Ik verlang naar Sallie, naar haar moeder, naar haar broer. Hij zal me leeren roeien en (dat geeft eigenlijk den doorslag, weet je) ik vind het prettig, dat Jongeheer Jervie op Lock Willow komt en me er dan niet vindt. Ik moet hem eens toonen, dat ik me niet laat dwingen. Niemand kan me dwingen, Vadertje, alleen jij, en jij kunt het ook niet eens altijd. Dag! Ik ga weg naar de bosschen, naar Adirondacks! Judy. Kamp McBride 6 September. Lieve Vadertje. Je brief ontving ik net een paar dagen te laat. (En dat is gelukkig ook). Als je wilt, dat je bevelen worden opgevolgd, moet je je secretaris zeggen, dat hij geen twee weken met het antwoord moet wachten. Zooals je ziet, zit ik nu hier en dat al vijf heele dagen. Het bosch is heerlijk en het kamp en het weer ook en de McBrides zijn schatten en de heele wereld is lief en goed. O, ik ben zoo gelukkig! Daar roept Jimmie me al om te gaan roeien. Dag! Het spijt me dat ik je niet heb gehoorzaamd, maar waarom verzet je je er toch met alle geweld tegen, dat ik ook eens een beetje pleizier heb? Nu ik zoo'n heelen, langen zomer heb gezwoegd, verdien ik toch deze twee heerlijke weken. Je kunt niet zien, dat de zon in het water schijnt. Mijnheer Smith! Toch hou ik van je, Vadertje, ondanks al je fouten. Judy. 3 October. Lieve Vadertje Langbeen, Nu ben ik weer hier op Fergussen Hall en wel in mijn waardigheid van Senior, daarbij nog redactrice van „De Maandelijksche”. Het is haast niet te gelooven hè, dat zoo'n gewichtig personage nog pas vier jaren geleden in het John Grier Home thuis hoorde. We kunnen hier in Amerika onzen weg vinden als we maar willen! Zeg, hoe vind je dat? Ik kreeg vanmorgen een briefje van Jongeheer Jervie, dat hij naar Lock Willow adresseerde en dat me naar hier opgestuurd werd. Hij zegt, dat hij tot zijn spijt in den herfst niet op Lock Willow kan komen. Hij heeft een uitnoodiging van een vriend aangenomen om met hem op de jacht te gaan. Hij hoopt, dat ik dezen zomer veel plezier heb gehad en dat de buitenlucht me goed heeft gedaan. En hij wist toch, dat ik bij de McBrides logeerde, want Julia heeft het hem zelf verteld. Jullie mannen moesten de intrigetjes maar aan ons vrouwen overlaten: jullie hebt daar toch geen slag van. Julia heeft een koffer vol van de prachtigste costumes meegebracht, o.a. een avondjapon van Liberty crêpe in een onbeschrijfelijke tint, een geschikte kleeding voor de engelen in het Paradijs. En ik dacht nog wel, dat mijn kleeren dezen zomer onovertreffelijk mooi waren. Ik maakte de costumes van Mevrouw Paterson na met de hulp van een goedkoop naaistertje en ofschoon mijn gewaden niet bepaald volkomen gelijk aan de oorspronkelijke uitvielen, was ik er toch erg blij mee, totdat Julia haar schatten tentoonstelde. Lieveling, ben je eigenlijk niet blij, dat je geen meisje bent? Je zult wel denken, dat we gansjes zijn om zooveel over kleeren te spreken en er zoo dol veel van te houden. Heb je wel eens van dien geleerden professor gehoord die van oordeel was, dat vrouwen sober gekleed moesten gaan en geen versieringen mochten dragen? Het liefst natuurlijk in zoo'n soort hobbezak. Welnu, zijn vrouw was een lief gedwee schepseltje en ze droeg heel gewillig de door haar echtgenoot voorgeschreven kleeding. En wat denk je nu wel, dat _hij_ deed? Wel, hij ging er met een balletdanseres vandoor!! Altijd Je Judy. P.S. Het kamermeisje in onze gang draagt blauw geruite schorten. (Precies hetzelfde goed, dat ik vroeger op het J. G. H. moest dragen). Ik zal er haar een paar bruine voor in de plaats geven en dan moet ze die blauwe maar onder in haar kast wegstoppen. Er gaat me telkens een koude rilling over het lijf als ik die dingen zie. 17 November. Liefste Vadertje, Ik heb toch zoo'n tegenslag op mijn letterkundigen loopbaan gekregen. Eigenlijk weet ik niet of ik het je vertellen zal, ja of neen, maar ik heb zoo'n behoefte aan sympathie, stilzwijgende sympathie alsjeblieft. Open de wonde niet door er in je volgenden brief over te schrijven. Ik heb een boek geschreven. Alle winteravonden heb ik er het vorig jaar in mijn vrijen tijd aan gewerkt en ook dezen zomer, wanneer ik niet mijn twee dommertjes Latijn moest inpompen. Juist voordat College weer opende, was het klaar en ik stuurde het naar een uitgever. Hij hield het twee lange maanden en ik was er toch zoo zeker van, dat hij het zou aannemen. Maar gisterenmorgen kwam een pakje met de expres (ik moest er nog 30 cent voor betalen) en daar hadt ik het toch weer terug. Er lag nog een brief van den uitgever bij, heel vriendelijk en vaderlijk geschreven, maar erg openhartig. Hij zei, dat hij aan het adres zag, dat ik nog studeerde en als ik een goeden raad wilde aannemen, dan zou hij me voorstellen voorloopig al mijn wilskracht voor de studie te gebruiken en met schrijven te wachten totdat ik gepromoveerd was. Daarbij gaf hij mij de opinie van den man weer, die het boek had doorgelezen. Hier hoor je die meteen: „Samenloop van omstandigheden zeer onwaarschijnlijk. Karakterbeschrijving overdreven. Gesprekken gedwongen en onnatuurlijk. Veel humor maar niet altijd op de goede plaats. Raad haar aan, door te zetten, mettertijd zal zij nog een goed boek kunnen schrijven”. Niet erg vleiend, vind je wel? En ik dacht nog wel, dat ik den schat van de Amerikaansche letterkunde met mijn geesteskind zou verrijken. Ja heusch, zoo ijdel was ik. Ik wou je eens aardig verrassen door een goede novelle te schrijven nog voordat ik promoveerde. De stof verzamelde ik bij Julia's familie, toen ik daar met Kerstmis logeerde. Maar ik moet je ook eerlijk bekennen, dat ik zelf inzie dat de uitgever gelijk heeft. Twee weken is waarschijnlijk niet lang genoeg om de manieren en de gewoonten van een groote stad en een vreemde omgeving gade te slaan. Ik nam dat rampzalige boek gistermiddag met me mee en toen ik bij de verwarmingsinrichting kwam, ging ik er in en vroeg den stoker, of ik even van zijn fornuis gebruik mocht maken. Hij deed heel beleefd het deurtje voor me open en met mijn eigen handen stopte ik de vellen papier er in. Ik had het gevoel of ik mijn eigen kind had omgebracht. Geheel terneergeslagen ging ik naar bed. Ik wanhoopte, of ik het wel ooit tot iets zou brengen en dan hadt jij toch maar je geld voor niets uitgegeven. Maar stel je voor! Vanmorgen word ik wakker met een prachtig nieuw schema in mijn hoofd en nu loop ik den geheelen dag al over de verschillende karakters na te denken en voel me in den zevenden hemel. Niemand zal me ooit van pessimisme kunnen beschuldigen. Wanneer mijn man en twaalf kinderen bij een aardbeving zouden omkomen, zou ik den volgenden morgen weer in een rooskleurige bui opstaan en probeeren een ander stel bij elkaar te krijgen. 14 December. Lieve Vadertje Langbeen, Ik had gisteren nacht toch zoo'n grappige droom! Ik liep een boekwinkel binnen en daar bracht me de bediende een boek, getiteld „Het leven en de brieven van Judy Abbott”. Ik zag het duidelijk voor me. Het was in een rooden band met een teekening van het John Grier Home erop. En voorin stond mijn portret met „Aan mijn besten vriend. Judy Abbott,” eronder gedrukt. Maar juist toen ik het slot wilde lezen en het opschrift van mijn grafsteen, werd ik wakker. Jammer hè? Ik had anders nog kunnen zien, met wien ik zou trouwen en wanneer ik sterven moet. Geloof je ook niet, dat het verbazend leuk zou zijn om werkelijk de geschiedenis van je leven te lezen, naar waarheid geschreven door een alwetend schrijver? En stel je voor, dat je alleen maar op die voorwaarde mocht lezen, dat je het nooit mocht vergeten en het leven ten einde moest brengen terwijl je alles al vooruit wist. Ook het uur, waarop je zou sterven. Hoeveel menschen zouden dan wel den moed hebben om het Boek te lezen en hoeveel zouden zooveel wilskracht hebben om het verlangen te weerstaan het te mogen lezen, zelfs tot den grooten prijs dat zij het leven zonder een sprankje hoop en zonder eenige verrassing zouden moeten doorloopen. Op zijn best genomen is het leven toch in-vervelend. Je kunt elken dag weer opnieuw gaan eten en slapen, maar stel je voor, hoe vreeselijk saai het zou worden, als er nooit iets onverwachts, tusschen die maaltijden en dat slapen gaan in, gebeurde. Nee, dank je hartelijk! Ja Vadertje, dat is een inktmop, maar ik ben nu al aan mijn derde zijdje en kan dat heusch niet allemaal nog eens overschrijven. Ik ga dit jaar door met ontleedkunde. Het is verbazend interessant. Op het oogenblik bestudeeren wij het darmkanaal van de zoogdieren. Je moest eens weten hoe aardig de blinde darm van den kat er onder den microscoop uitziet! Ook volg ik nu colleges over wijsbegeerte. Ook heel mooi maar vreeselijk vaag! Ik houd dan toch meer van ontleedkunde, waar je het voorwerp van je belangstelling aan een bordje kunt vastmaken. Nog een mop en nog één! Mijn pen stort tranen met tuiten. Neem het haar niet kwalijk, Vadertje! Geloof je in iemands vrijen wil? Ik doe het. Beslist. Ik ben het heelemaal niet eens met de filosofen, die denken dat elke daad het onvermijdelijke resultaat van een samenloop van lang geleden oorzaken is. Dit is de meest minderwaardige leer, waarvan ik ooit heb gehoord. Dus niemand zou iets kunnen verwijten! Als een man fatalist is, blijft hij maar den heelen dag kalm zitten,—„God's wil geschiede”—en wacht net zoo lang tot hij eindelijk dood is. Ba! Ik geloof heilig in mijn eigen vrijen wil en mijn eigen macht om mijn verder leven te vormen. En dat is een geloof, dat zelfs bergen kan verzetten. Je zult nog eens zien, wat ik voor een groot schrijfster word. Ik heb al vier hoofdstukken van mijn nieuwe boek kant en klaar en No. V staat al in korte trekken op een kladje. Dit is weer eens een diepzinnige brief, hè lieveling? Heb je er hoofdpijn van gekregen? Laat ik dan nu met redeneeren uitscheiden en wat caramels gaan maken. Ik wou, dat ik er jou een doosje van kon sturen. Ze worden vast heel lekker, want we doen het met room en drie balletjes boter. Je je liefhebbende Judy. P.S. We hebben vandaag in het gymnastieklokaal allerlei soort fancydansen uitgevoerd. [Illustratie] Hoe mooi we het doen, zie je op dit prentje. Die op het eind, die juist een zeer bevallige pirouette maakt, is Judy. 26 December. Liefste lieveling, Wat heb je nu gedaan? Weet je dan niet, dat je een jong meisje geen 17 cadeaux met Kerstmis moet geven? Denk er toch aan, dat ik een socialiste ben. Wat zou het niet vreeselijk lastig worden, als we later ooit eens herrie met elkaar kregen. Ik zou een verhuiswagen moeten huren om je al je cadeaux terug te sturen. [Illustratie: Aan Vader's Langbeen — Goederen Vervoer] Het spijt me vreeselijk, dat de das, die ik je stuurde, zoo ongelijk gehaakt was, maar ik heb het zelf gedaan (zooals je trouwens ook wel zien kunt). Je moet hem bij koud weer dragen en dan je jas heelemaal dichtknoopen. Dank je, Vadertje, voor alles wat je me weer gaf. Ik geloof, dat je de liefste man op de heele wereld bent, maar toch moet je me niet zoo verwennen. Je Judy. P.S. Hier heb je een klaverblaadje van vier van Kamp McBride. Laat het je veel geluk brengen in het nieuwe jaar. 9 Januari. Wil je iets doen, lieveling, waarmee je je eeuwig zielsheil kunt verzekeren? Er verkeert hier een familie in vreeselijken nood, een moeder en vader en vier zichtbare kinderen. De twee oudste jongens zijn de wijde wereld ingetrokken, om hun fortuin te zoeken en hebben niets meer van zich laten hooren. De vader heeft in een glasfabriek gewerkt en kreeg er de tering—het is vreeselijk ongezond werk—en nu ligt hij in het ziekenhuis. Door die ziekte zijn al hun spaarduitjes opgeraakt en nu moet de oudste dochter van 24 de heele familie onderhouden. Ze gaat uit naaien voor $ 1.50 per dag (als ze dat ten minste krijgt) en 's avonds borduurt ze ook nog. De moeder is niet erg sterk en verbazend slap van karakter en devoot. Ze zit den geheelen dag met gevouwen handen, een beeld van geduldige gelatenheid, terwijl de dochter zich met haar afbeulen, haar zorgen en haar groote verantwoordelijkheid half dood maakt. Ze weet niet hoe ze door den winter heen moeten komen en mij is dat ook een raadsel. Met een honderd dollars zou ze brandstof kunnen koopen en schoenen voor de kinderen, zoodat die weer naar school kunnen, en ze zou dan ook nog overhouden, zoodat ze niet zoo vreeselijk heeft te tobben wanneer ze eens geen werk krijgt en een paar dagen thuis moet blijven. Jij bent de rijkste man, dien ik ken. Zou jij niet die honderd dollars kunnen missen? Dat meisje verdient veel meer geholpen te worden dan ik, toen ik nog in het John Grier Home was. Ik vraag het eigenlijk ook maar alleen voor dat arme kind. De moeder kan me niets schelen. Daar zit absoluut geen leven in en die vindt toch alles wat de Heere doet, welgedaan. Het kan me woedend maken, wanneer die menschen hun oogen vroom ten hemel slaan en lijden: „Wie weet, misschien is het wel voor ons bestwil” terwijl ze er zelf toch zoo vast van overtuigd zijn, dat dat natuurlijk niet zoo is. Nederigheid, of hoe je het ook noemen wilt, is alleen maar machtelooze traagheid, laksheid! Ik ben voor een opgewekten, strijdlustigen godsdienst. We hebben op het oogenblik vervelende colleges over wijsbegeerte—morgen weer over Schopenhauer. Onze prof. schijnt te denken, dat we voor niets anders te werken hebben. Hij is een grappige oude baas en altijd met zijn gedachten ver van deze aarde verwijderd en als hij dan plotseling vasten grond onder zijn voeten voelt, schrikt hij op. Hij probeert de colleges een beetje aangenamer te maken door er nu en dan een grap tusschen te gooien en dan spannen wij ons in om te glimlachen. Maar ik kan je verzekeren, dat dat soms toch nog moeilijk gaat. In zijn vrijen lijd tracht hij het probleem op te lossen, of de dingen werkelijk bestaan of dat hij alleen maar _denkt_, dat ze bestaan. Ik weet zeker, dat mijn arm naaistertje het dan verder heeft gebracht, zij weet tenminste dat de dingen bestaan. Waar denk je wel, dat mijn nieuwe novelle is? In de prullenmand! Ik zie zelf in, dat het niets wordt en als een auteur dat al van zijn eigen werk zegt, wat moet het venijnige publiek dan niet schreeuwen? Later. Ik schrijf je van mijn ziekbed, Vadertje. Al twee dagen lig ik hier met gezwollen amandelen. Ik kan net heete melk drinken, maar dat is ook alles. „Hoe is het nu in godsnaam mogelijk, dat uw ouders die amandelen niet hebben laten snijden toen u nog klein was?” vroeg de dokter me. Daarop kon ik hem niet antwoorden, maar ik geloof, dat ze toen niet hard over me hebben nagedacht. Je J. A. Volgende morgen. Ik lees juist mijn brief over, voordat ik hem sluit. Ik begrijp niet, waarom ik zoo'n duister licht over het leven werp. Ik wil je nog gauw even schrijven, dat ik me jong, gelukkig en levenslustig voel. En ik denk, dat jij dat ook wel zult zijn. De jeugd heeft er niets mee te maken; hoeveel jaren je eigenlijk telt, dat doet er niet toe, het hangt alleen maar af van onze levendigheid van geest. Dus Vadertje, al heb jij misschien grijze haren, toch kun je nog een echte jongen zijn. Je je liefhebbende Judy. 12 Januari. Lieve Mijnheer de Philantroop. Gisteren kreeg ik je chèque voor mijn arme familie. Dank je heel hartelijk. Ik spijbelde voor gymnastiek en ging er dadelijk na de koffie heen en je had het gezicht van het meisje moeten zien! Ze was zoo verrast en gelukkig en verlicht, dat ze er haast jong uitzag. En ze is toch pas 24. Is dat niet vreeselijk? In elk geval heeft ze nu het gevoel, alsof alle goede dingen opeens op haar zijn neergedaald. Ze heeft nu al voor twee maanden vooruit vast werk. Er gaat iemand trouwen en zij heeft de bestellingen voor het uitzet gekregen. „Laten we den goeden God danken”, zei de moeder toen ze eindelijk tot besef kwam, dat dit kleine papiertje $ 100.— waard was. „De goede God stuurt het je heelemaal niet”, zei ik, „je hebt het van Vadertje Langbeen”, (ik zei natuurlijk: „van Mijnheer Smith”). „Maar de goede God heeft hem op die gedachte gebracht”, zei ze weer. „Absoluut niet, dat deed ik”, antwoordde ik haar. Maar in elk geval vertrouw ik, dat God je naar waarde zal beloonen, Vadertje. Je verdient een vrijstelling van minstens 10.000 jaar uit het vagevuur. Je je zeer dankbare Judy Abbott. 15 Februari. Zoo het Uwe Excellentie moge behagen. Dezen morgen at ik bij het ontbijt een koud kalkoenepastijtje en een stuk gans en ik liet mij een kopje thee brengen (een Chineesche drank), welke ik nooit te voren had geproefd. Word niet zenuwachtig, Vadertje, ik ben nog bij mijn verstand, ik citeer alleen maar uit Sam'l Pepys. Wij lezen hem in verband met de Engelsche geschiedenis en wel in het oorspronkelijke. Sallie en Julia en ik spreken nu alleen nog maar in de taal van 1660. Luister nu eens even naar dit: „Ik ging naar Charing Cross om daar Majoor Harrison opgehangen, geradbraakt en gevierendeeld te zien. Hij keek zoo vriendelijk als een man dat in dien toestand kan doen”. En dan: „Ik dineerde met mijn vrouw, die fraaie rouw draagt over haar broer, welke gisteren aan de gele koorts stierf”. Een vriend van Pepys maakte een zeer loos testament op, waarbij hij bepaalde, dat de Koning zijn schulden zou mogen betalen met het geld, dat hij voor den verkoop van zijn oude, bedorven levensmiddelen aan arme menschen zou ontvangen. Wat denk jij, vooruitstrevende, wel van zoo iets? Ik geloof niet, dat wij tegenwoordig zoo slecht zijn als de kranten wel beweren. Samuel was even blij met zijn kleeren als een jong meisje. Hij gaf er vijf maal zooveel voor uit als zijn vrouw. Toen schijnt het wel de Gouden Eeuw voor de mannen geweest te zijn. Kijk, vind je dat niet aardig? Hier zie je weer uit, dat hij het werkelijk eerlijk meende: „Vandaag kwam mijn prachtige Camlett mantel met gouden knoopen thuis. Het kostte me zeer veel geld en ik smeek God dat Hij het me mogelijk zal maken deze som te betalen”. Neem me niet kwalijk, dat ik zoo vol van dien Pepys ben. Ik schrijf, geloof ik, een heelen brief alleen over hem. Wat zeg je daar wel van, Vadertje: het bestuur heeft de 10 uur-regel ingetrokken. We mogen nu net zoo lang licht branden als we zelf willen. De eenige voorwaarde is, dat we de rust van de anderen niet storen, dus niet hard praten of allemaal op één kamer bij elkaar komen, of zoo. Het resultaat werpt weer een prachtig licht op de menschelijke natuur. Nu we zoo lang op mogen blijven als we maar willen, kan dat ons niets meer schelen. Om 9 uur beginnen we te knikkebollen en om half tien ontvalt de pen aan onze moede handen. Het is nu net half tien. Goeden nacht! Zondag. Ik kom net uit de kerk. We hadden een predikant uit Georgia. Hij sprak er over, dat wij ervoor moeten zorgen, dat de ontwikkeling van ons verstandsleven niet ten koste van ons gevoelsleven gaat. Ik vond het een vervelend, droog preekje. Uit welken hoek van de Vereenigde Staten ze ook komen, we krijgen altijd weer hetzelfde te hooren. Waarom gaan ze niet in 's hemelsnaam naar de mannenuniversiteit en dringen ze er daar bij de studenten op aan, dat hun mannelijk karakter niet te veel door geestelijke studie wordt onderdrukt. Het is vandaag een heerlijke dag: helder, vriezend weer. Dadelijk na het koffiedrinken trekken Sallie, Julia, Maty Keene en Eleanor Pratt (vriendinnen van mij, maar jij kent ze toch niet) en ik voetvrije rokken aan en dan gaan we door het bosch naar Crystal Spring Farm en eten er gebraden kuikentjes en wafels en daarna rijdt boer Crystal Spring ons naar huis. We moeten eigenlijk om 7 uur weer binnen zijn, maar ik denk, dat we er vanavond wel 8 uur van zullen maken. Dag Vadertje. Ik heb de eer te teekenen als Uwe zeer oprechte, eerbiedige, gehoorzame en trouwe dienaresse J. Abbott. 5. Maart. Lieve Mijnheer de Regent. Morgen is het weer Lamme Woensdag in het John Grier Home. Wat zullen ze zich opgelucht voelen als het eindelijk 5 uur heeft geslagen en jij ze een tikje op hun hoofd hebt gegeven! Heb jij me ook wel eens op mijn hoofd getikt, Vadertje? Ik geloof het niet. Ik kan me alleen maar dikke regenten voor den geest roepen. Groet ze allen op het gesticht, als je wilt, en vriendelijk ook. Als ik nu na vier jaar aan dat huis terugdenk, krijg ik heusch een gevoel van teederheid. Toen ik hier de eerste dagen was, voelde ik me ongelukkig omdat ik dacht, dat ik beroofd was van de normale jeugd die andere meisjes genieten. Maar nu is dat gevoel al lang verdwenen, ik denk aan mijn verleden als aan een vreemd avontuur terug. Ik voel me ter zijde van de anderen staan en van daaruit een blik in het leven werpen. Nu ik volwassen ben, krijg ik een kijk op de wereld, die andere menschen, welke er middenin zijn opgegroeid, totaal missen. Ik ken een heeleboel meisjes,—Julia b.v.—die nooit weten dat ze gelukkig zijn. Ze zijn zoo aan het geluk gewend, dat dat gevoel heelemaal verstompt is. Maar als ik me gelukkig voel, is dat iets heel anders. En ik zal me gelukkig blijven voelen, al moet ik misschien nog door heel wat ellende heenworstelen. Ik beschouw nu alles, zelfs kiespijn, als een belangwekkende gewaarwording en ik ben blij te weten wat het is. „Whatever sky's above me, I've a heart for any fate”. Maar Vadertje, neem die ontluikende liefde voor het John Grier Home nu niet al te letterlijk op. Wanneer ik, zooals Rousseau, vijf kinderen had, zou ik ze niet op den drempel van een vondelingengesticht leggen, in de hoop dat ze eenvoudig zouden worden opgevoed. Doe mijn groeten aan Juffrouw Lippett (dat kun je heusch doen) en vertel haar eens, hoe mooi ik vooruitgekomen ben. Je kleine Judy. Lock Willow. 4 April. Liefste Vadertje, Heb je het poststempel wel gezien? Ja, het is zoo, we zijn op Lock Willow! Sallie en ik vereeren deze plaats met onze tegenwoordigheid gedurende de Paaschvacantie. Wij meenden, dat dat het beste was, wat we in onze vacantie doen konden. We waren beiden op en top zenuwachtig geworden en konden het niet langer in Fergussen Hall uithouden. En als je in zoo'n toestand verkeert, is het een straf, om met 400 meisjes in één zaal te eten. Er is dan zooveel lawaai, dat je niet met het meisje tegenover je kunt spreken als je beide handen niet voor je mond houdt en hard schreeuwt. Heusch waar! We hollen de heuvels op en af en lezen en schrijven en hebben hier een heerlijken rustigen tijd. Dezen morgen beklommen we den Sky Hill. Je weet wel, de berg, waar Jongeheer Jervie en ik eens ons avondeten hebben klaargemaakt. Ik kon nog de plek ontdekken, waar de rots door den rook van ons vuur heelemaal zwart was geworden. Het is toch vreemd dat sommige plekken je dadelijk aan bepaalde menschen herinneren. Je kunt er niet langs, zonder aan ze te denken. Ik voelde me erg verlaten zoo zonder hem, net twee minuten lang. Wat denk je wel, dat mijn laatste werk is, Vadertje? Je zult wel gaan denken dat ik onverbeterlijk ben. Ik schrijf een boek! Drie weken geleden begon ik ermee en ik schiet er heerlijk mee op. Ik ben nu eindelijk achter het geheim gekomen. Jongeheer Jervie en die uitgever hadden gelijk. Je schrijft het best, wanneer je het over dingen hebt die je door en door kent. En dezen keer heb ik het over iets, waarvan ik zeker weet te kunnen spreken. Raad eens wat! Het John Grier Home! En het wordt goed, Vadertje. Ik geloof het beslist. Tot op de kleine onbelangrijke alledaagsche dingetjes toe. Ik ben nu een realiste. Ik heb de romantiek er aan gegeven. Daartoe zal ik later nog wel terugkeeren, wanneer mijn eigen avontuurlijke toekomst begint. Dit boek zal ik nu afmaken ook, en dan wordt het uitgegeven. Je zult het zien! Als je vurig naar iets verlangt en maar volhoudend blijft volharden, dan zet je je zin toch door op den duur. Ik heb er nu al vier jaar lang op gewacht een brief van jou te ontvangen en ik geef den moed nog altijd niet op. Nacht Vadertje! (Ik vind het prettig je „Vadertje” te noemen. Het klinkt zoo aardig, vertrouwelijk!) Je je liefhebbende Judy. P.S. Ik vergat nog, je nieuws van hier te vertellen. En het is toch werkelijk erg wanhopig nieuws. Lees maar niet verder als je niet tot tranen toe geroerd wilt worden. Arme, oude Grover is dood! Hij was zoo zwak, dat hij niet meer kon eten en ze moesten hem daarom wel dood schieten. Negen kuikens zijn laatst door een wezel of een bunzing of een rat om het leven gebracht. Een van de koeien is ziek en we hebben den veearts uit Bonnyrigg Four Corners laten komen. Amasai moest den heelen nacht opblijven om de koe lijnzaadolie en whisky te geven maar we hebben er een zwaar hart over of die arme zieke koe wel iets anders dan lijnzaadolie te proeven heeft gekregen. Sentimenteele Tommy (de schildpad) is spoorloos verdwenen. We zijn bang dat hij in een val terecht is gekomen. Er is toch een macht verdriet op de wereld. 17 Mei. Lieve Vadertje Langbeen, Dit wordt maar een erg kort briefje, want mijn schouders doen al pijn bij het gezicht van een pen. Ik heb den heelen dag gedurende de colleges aanteekeningen moeten maken en den heelen avond aan mijn novelle geschreven en dat is toch werkelijk wat al te veel. Woensdag over drie weken is er promotiedag. Ik hoop, dat je dan zult komen en kennis met me zult maken. Heusch Vadertje, ik zal je gaan haten als je zelfs dan niet komt opdagen. Julia noodigt Jongeheer Jervie uit omdat hij familie van haar is, en Sallie Jimmie McBride, ook omdat hij familie van haar is, maar wien kan ik in 's hemelsnaam uitnoodigen? Alleen jou en Juffrouw Lippett en haar wil ik niet zien. Kom dus alsjeblieft! Dag lieveling, ik heb zoo'n schrijfkramp, dat ik het maar niet langer maak. Judy. Lock Willow. 19 Juni. Lieve Vadertje Langbeen, Het werk is volbracht. Mijn opleiding is teneinde. Mijn diploma ligt in de bovenste la van mijn kast bij mijn twee mooiste japonnen. De promotiedag verliep als gewoonlijk met een paar regenbuien op onheilspellende oogenblikken. Dank je voor je rozeknopjes. Ze waren schattig. Van Jongeheer Jervie en van Jimmie kreeg ik rozen, maar ik heb de hunne in het water laten staan en droeg jouw bloemen bij den rondgang van de Seniors. Hier zit ik nu weer op Lock Willow voor de zomermaanden, misschien wel voor altijd. Het leven is hier goedkoop, de omgeving rustig en zeer geschikt voor een letterkundig leven. Wat kon een worstelende schrijfster nog meer verlangen. Mijn boek maakt me gek. Ik denk er elk wakend oogenblik aan en droom er nog 's nachts van bovendien. Alles wat ik verlang is rust en vrede en een macht tijd om te werken, onderbroken door krachtige maaltijden. Jongeheer Jervie komt ook voor een week of zoo in Augustus en Jimmie McBride wil dezen zomer ook even komen aanwippen. Hij is geïnteresseerd bij de een of andere onderneming en reist nu om aan de verschillende banken obligaties te verkoopen. Hij wil nu „The Farmers National” te Corners en mij op dezelfde reis vereenigen. Je ziet dus, dat we hier op Lock Willow geen gebrek aan bezoekers hebben. Ik had verwacht, dat je ook eens langs zoudt komen met je auto, maar ik weet nu al, dat mijn wenschen in verband met jou toch hopeloos zijn. Toen ik zag dat je zelfs niet op mijn promotiedag was overgekomen, verbande ik je voor altijd en eeuwig uit mijn hart. Judy Abbott A. B. (A. B. afkorting van Artium Baccalaureus, dat is de eerste academische graad na drie jaar studie en examens). 24 Juli. Liefste Vadertje Langbeen, Is het niet heerlijk te kunnen werken? Of heb je het nog nooit gedaan? Het is vooral eenig, wanneer je werk het liefste is, dat je zou willen doen. Ik heb dezen zomer elken dag zooveel geschreven als ik maar met mogelijkheid kon doen en mijn eenige grief tegen het leven is, dat de dagen niet lang genoeg zijn om alle mooie en waardevolle en onderhoudende gedachten, die ik heb, zwart op wit te zetten. Ik heb nu al twee deelen van mijn boek klaar en ga morgen om half zeven met het derde deel beginnen. Het is het mooiste boek, dat je ooit hebt gezien. Werkelijk waar! Ik denk aan niets anders meer. 's Morgens heb ik haast geen geduld om me behoorlijk aan te kleeden en te gaan ontbijten. Dan ga ik schrijven en nogeens schrijven totdat ik ten langen leste zoo doodop ben, dat ik haast van mijn stokje val. Dan ga ik uit met Collin (de nieuwe herdershond) en ren met hem door de velden en doe een nieuwen voorraad gedachten op voor den volgenden dag. Het is het mooiste boek, dat je ooit gelezen hebt. O, neem me niet kwalijk, dat heb ik je zooeven al verteld. Zeg lieveling, je denkt toch niet, dat ik verwaand ben? Dat ben ik anders heusch niet. Alleen maar een beetje opgewonden. Misschien bekoel ik later wel en word ik kritisch en vervelend. Och nee, dat weet ik toch wel, dat ik dat niet word. Maar dezen keer heb ik dan een werkelijk boek geschreven. Wacht maar totdat je het hebt gelezen, dan kun je er zelf over oordeelen. Ik zal voor een oogenblik probeeren over iets anders te spreken. Ik heb je nog niet verteld, dat Amasai en Carrie dit jaar Mei getrouwd zijn, is het wel? Ze blijven hier beiden werken, maar voor zoover ik erover kan oordeelen, geloof ik, dat het huwelijk hen beiden heeft bedorven. Vroeger lachte ze, wanneer hij modderschoenen mee naar binnen bracht of asch op den grond morste maar nu.... Zeg, je moest haar eens hooren schelden. En ze krult haar haar ook niet meer. En Amasai, die vroeger altijd zoo graag bereid was om kleedjes te kloppen en hout aan te dragen, bromt nu als ze hem zoo iets vraagt. Zijn dassen zijn nu ook van een erg sombere kleur, zwart en bruin, terwijl hij vroeger nooit anders dan roode en paarse droeg. Ik heb besloten nooit te trouwen. Het schijnt dat dat heusch een ontaardend proces is. Ik kan je van hier niet veel nieuws berichten. De dieren genieten alle een goede gezondheid. De varkens zijn buitengewoon vet, de koeien schijnen tevreden en de kippen leggen goed. Stel je belang in pluimvee? Laat ik je dan even dat kleine boekje aanbevelen: „200 eieren per kip elk jaar”. Ik denk er hard over, de volgende lente een kunstmatige broedmoeder te laten komen. Je ziet, dat ik al aardig aan het denkbeeld gewend raak, om hier op Lock Willow blijvend mijn tenten op te slaan. Ik moet hier nog 114 novellen schrijven, evenals Anthony Trollope's moeder. Dan heb ik mijn levenstaak volbracht en kan ik me terugtrekken en gaan reizen. Mijnheer James McBride was hier den vorigen Zondag bij ons. We hebben gebraden kip en roomijs bij het avondeten gehad en het scheen hem heel goed te smaken. Ik was erg blij, hem weer eens te zien. Het was voor mij een bewijs, dat de wereld bij Lock Willow toch niet ophoudt. Die arme Jimmie moet hard werken om zijn obligaties kwijt te raken. The Farmers' National in Corners wil er niet van hooren, al betaalt het ook 6% en soms zelfs 7% per jaar. Ik denk, dat hij nu wel weer naar huis zal gaan en in de fabriek van zijn vader werk zal zoeken. Hij is veel te rond en vertrouwelijk en goedhartig om ooit een goed effectenman te worden. Maar aan het hoofd van een goed gaande fabriek te staan, is toch ook een prachtige positie, vindt je niet? Nu spreekt hij daar nog niet over, maar hij zal het later toch doen. Ik hoop dat je het op prijs stelt, dat je vandaag een langen brief krijgt van iemand die erge schrijfkramp heeft. Ik hou toch nog altijd erg veel van je, lieveling, en ik voel me erg gelukkig. Overal zijn hier prachtige landschappen en er is altijd genoeg om te eten en ik heb een heerlijk, zacht bed en een riem papier en een liter inkt. Mijn hartje, wat wensch je nog meer? Altijd, Je je liefhebbende Judy. P.S. De postbode brengt ons zoo juist goed nieuws. Jongeheer Jervie kondigt ons zijn bezoek voor den volgenden Vrijdag aan en hij wil een week blijven. Heerlijk: ik ben alleen bang, dat er niet veel tijd voor mijn boek zal overblijven. Hij is nog al erg veeleischend. 27 Augustus. Lieve Vadertje Langbeen. Zeg, waar zit je nu? Ik weet nooit in welken hoek van de wereld je eigenlijk bent, maar ik hoop, dat je in elk geval niet met die afschuwelijke warmte in New-York zit. Ik hoop dat je ergens op een hoogen bergtop zit (maar niet in Zwitserland, een beetje dichterbij). Denk alsjeblieft eens aan mij. Ik ben heelemaal alleen en ik verlang er toch zoo naar, dat iemand een oogenblik aan mij denkt. O lieveling, ik zou het toch zoo heerlijk vinden, als ik je werkelijk kende. Wanneer we ons dan alle twee ongelukkig voelden, zouden we elkaar kunnen opvroolijken. Ik denk niet, dat ik nog lang op Lock Willow zal blijven. Ik zal maar weggaan. Sallie gaat den volgenden winter naar Boston om daar voor haar proefschrift te werken. Zou het niet aardig zijn als we samen gingen, dan zouden we samen een werkkamer hebben en ik zou schrijven terwijl zij aan haar proefschrift werkte, en 's avonds zouden we heel veel aan elkaar hebben. De avonden zijn hier zoo lang. Ik heb alleen maar de Semples en Carrie en Amasai om mee te praten. Ik weet al van te voren, dat je niet op mijn plannen zult ingaan. Ik zie al het briefje van je secretaris: „Mejuffrouw Jerusha Abbott. Lock Willow. „Geachte Mejuffrouw, „Mijnheer Smith ziet liever, dat u op Lock Willow blijft. Hoogachtend, Elmer H. Griggs”. Ik heb het land aan je secretaris. Ik ben er van overtuigd, dat een man, die Elmer H. Griggs heet, vervelend moet zijn. Maar werkelijk, lieveling, ik geloof in ernst dat ik naar Boston moet gaan. Ik kan hier niet langer blijven. Als er niet gauw iets gebeurt, zal ik me uit pure wanhoop nog gaan verdrinken. Lieve deugd, wat is het warm! Het gras is heelemaal verschroeid en de beekjes zijn uitgedroogd, de wegen stoffig! Het heeft weken en weken lang niet geregend. Deze brief klinkt heusch, alsof ik de hydrophobia had, maar dat is toch niet zoo. Ik verlang alleen maar naar familie, naar iemand die van me houdt. Nacht, mijn lieve Vadertje. Ik wou, dat ik je kende. Judy. Lock Willow. 3 October. Lieve Vadertje Langbeen. Je eigenhandig geschreven briefje (en nog wel met zoo'n onzeker schrift) kreeg ik juist vanmorgen. Wat naar, dat je ziek bent geweest! Ik had je niet met mijn zaken lastig gevallen als ik dat geweten had. Ja, ik zal je mijn verdriet vertellen. Maar, het is nogal ingewikkeld om het alles te schrijven en het is een héél intieme kwestie. Bewaar dezen brief alsjeblieft niet, maar verbrand hem als je hem gelezen hebt. Voordat ik begin, stuur ik je eerst een chèque van $ 1000.— Het lijkt wel grappig, hé, dat ik aan jou een chèque stuur. Waarmee denk je wel, dat ik dat zoo ineens heb verdiend? Ik heb mijn boek verkocht, Vadertje. Het wordt nu in zeven deelen uitgegeven en dan in een boekdeel. Je denkt nu misschien, dat ik opgewonden van geluk ben, maar dat is toch niet zoo. Het kan me haast niets schelen. Natuurlijk ben ik blij, dat ik met het afbetalen een begin kan maken. Ik ben je meer dan $ 2000.— schuldig. Het zal bij gedeelten binnenkomen. Wees nu niet vervelend en zeg niet, dat je het niet wilt aannemen, want ik voor mij vind het een heerlijk gevoel, dat ik het terugbetalen kan. Ik ben jou veel meer dan je geld schuldig. Voor die rest zal ik je mijn heele leven dankbaar blijven en je liefhebben. En nu Vadertje, moet ik je over iets anders spreken. Geef me nu een heel goeden raad. Je weet, dat ik altijd heel veel van je heb gehouden. Jij was immers mijn heele familie in één. Maar natuurlijk neem je me niet kwalijk, als ik je zeg dat ik nog een anderen man op een heel, heel andere manier liefheb. Het zal je wel niet moeilijk vallen te begrijpen, wie dat is. Ik vermoed dat je het allang hebt gemerkt, dat mijn brieven vol waren van Jongeheer Jervie. Ik wou dat ik je duidelijk kon maken, hoe hij is en hoe vriendschappelijk onze omgang was. We denken zoowat hetzelfde over alles. Ik ben bang dat ik dikwijls geneigd ben eerst te denken, hoe _hij_ het wel zou vinden. Maar hij heeft ook altijd gelijk. Dat moet ook, zie je, want hij is veertien jaar ouder dan ik. In andere dingen is hij weer een echte groote jongen en dan moet je wel degelijk voor hem zorgen. Hij heeft er b.v. geen flauw benul van, dat je overschoenen moet dragen, als het nat, regenachtig weer is. Hij en ik vinden dezelfde dingen leuk, en dat is ook een heeleboel waard. Het is erg vervelend wanneer de humoristische kijk op de dingen van twee menschen niet hetzelfde is. Ik geloof niet dat die twee dan werkelijk samen gelukkig kunnen zijn. En dan is hij ... Ach, ik kan het je niet zeggen, hij is, die hij is en ik mis hem, ik mis hem vreeselijk. De heele wereld schijnt me zoo leeg en ellendig zonder hem. Ik haat den maneschijn, omdat die zoo prachtig is en hij niet bij me is om er samen met mij van te genieten. Maar misschien heb jij ook wel eens van iemand gehouden en weet je dus wat ik nu lijd. Als dat zoo is, hoef ik er ook niet verder over te spreken en als je het nooit gedaan hebt, wel, dan kan ik het je toch niet duidelijk maken. In elk geval, ik verlang ontzettend naar hem. En ik heb geweigerd met hem te trouwen. Ik gaf er hem geen reden voor op. Ik voelde me zoo ellendig en moe en ik kon niet denken bij wat ik zei. En nu is hij boos weggegaan en denkt, dat ik van Jimmie McBride hou. En dat is nog zoo'n jongen, heelemaal geen man. Maar Jongeheer Jervie en ik raakten van het eene misverstand in het andere en we griefden elkaar. Ik vroeg hem om weg te gaan, niet omdat ik hem niet genoeg liefhad, maar juist omdat ik hem boven alles liefheb. Ik was bang dat hij er later berouw van zou hebben en dat zou ik niet kunnen verdragen. Het schijnt me niet goed voor iemand als ik, die nog niet eens de naam van mijn ouders ken, in zoo'n familie te trouwen. Ik heb hem nog nooit over het vondelingengesticht gesproken en ik vond het altijd vreeselijk, dat ik daar niet voor uit dorst komen, en dat ik niet eens zelf wist, wie of ik eigenlijk ben. Misschien ben ik wel van heel lage afkomst, en zijn familie is trotsch. En ik ben ook trotsch. Dan voelde ik ook een band tusschen jou en mij. Nu je mij de opleiding voor schrijfster hebt gegeven, heb ik de verplichting tenminste te trachten er een te worden. Het zou niet eerlijk zijn, eerst die opleiding aan te nemen en dan er mee uit te scheiden en er geen gebruik van te maken. Maar nu ik al een deel van de som heb terugbetaald, voel ik de schulden al lichter op me wegen en ook zie ik nu in, dat ik kan schrijven al ben ik getrouwd. Ik heb er heel veel over nagedacht. Natuurlijk, hij is socialist, en heeft dus geen bekrompen gedachten over standsverschil. Misschien kan het hem niets schelen om iemand uit het volk te trouwen, zooals wel meer mannen er over denken. En als twee menschen goed harmonieeren en met elkaar gelukkig zijn en zich ellendig en verlaten voelen wanneer ze gescheiden zijn, moeten ze misschien wel niets ter wereld tusschen zich dulden. Natuurlijk wil ik dat vreeselijk graag gelooven, maar ik had ook graag uw onpartijdig oordeel gehoord. Jij behoort waarschijnlijk ook tot een aanzienlijke familie en je zult er van een wereldsch standpunt over oordeelen en niet alleen van een medevoelend-menschelijk standpunt. Dus zie je hoe dapper ik ben, om mijn lot door jou te laten beslissen. Denk eens aan, als ik nu naar hem toeging en hem vertelde dat de oorzaak van onze ellende niet Jimmie McBride maar het John Grier Home was, zou dat niet vreeselijk voor me zijn? Ik zou er in elk geval veel moed voor noodig hebben. Neen, dan blijf ik me nog liever mijn heele verdere leven ellendig-alleen voelen. Dit alles is zoowat twee maanden geleden gebeurd. Ik heb nog geen woord van hem gehoord sedert hij hier was, en ik ging juist aan het gevoel van een gebroken hart wennen, toen ik zoo net een brief van Julia kreeg, die me heelemaal van stuur maakt. Ze schrijft zoo terloops, dat „Oom Jervie” een heelen stormnacht uit is gebleven, terwijl hij in Canada op de jacht was en hij heeft sedert dien naren nacht longontsteking. En dat heb ik nooit geweten! Ik voelde me gekrenkt, omdat hij weg was gebleven en niets meer van zich had laten hooren! Ik denk, dat hij zich nu ook erg ongelukkig voelt, net als ik. Wat raad je me nu aan te doen? Judy. 6 October. Liefste Vadertje Langbeen. Ja zeker, ik zal komen. Volgende Woensdag om half vier! Natuurlijk vind ik den weg. Ik ben al drie maal in New-York geweest en ik ben toch geen klein kind meer. Ik kan het haast niet gelooven, dat ik je nu werkelijk zal zien. Ik heb je altijd alleen maar in _gedachten_ gezien, het schijnt me haast onwaarschijnlijk, dat je een werkelijk mensch van vleesch en bloed bent. Je bent toch verbazend lief, Vadertje, dat je me nog helpen wilt, terwijl je zelf ziek bent. Wees vooral voorzichtig om geen kou te vatten, de mist dringt nu overal binnen. Je je liefhebbende Judy. P.S. Ik krijg opeens een angstige gedachte. Heb je een huisknecht? Ik heb een doodsangst voor huisknechten en als er een de deur voor me openmaakt, zal ik nog op den drempel flauw vallen. En wat moet ik tegen hem zeggen? Je hebt me nog nooit verteld, hoe je eigenlijk heet. Moet ik naar Mijnheer Smith vragen? Donderdagmorgen. Mijn eigen liefste Jongeheer-Jervie-Vadertje-Langbeen-Pendleton-Smith. Heb jij gisteren nacht kunnen slapen? Ik niet, geen oogenblik. Ik was zoo opgewonden en verbaasd en overstuur en dol-gelukkig. Ik kan haast niet gelooven, dat ik ooit weer als een gewoon sterveling ga eten en slapen. Maar ik hoop toch, dat je hebt kunnen slapen, want je moet heusch je best doen om weer gauw sterk te worden, dan kun je bij me komen. Mijn liefste, ik durf er haast niet aan te denken, dat je zoo ziek bent geweest. En ik heb er al dien tijd niets van geweten! Toen de dokter gisteren beneden kwam om te zeggen dat ik weg moest, vertelde hij me, dat hij drie dagen geleden geen hoop meer had. Mijn beste lieveling, als dat ooit was gebeurd, dat vreeselijke, dan zou er voor mij geen vreugde meer op aarde hebben bestaan. Eens, in de verre toekomst, zal ook een van ons den ander moeten verlaten, maar dan hebben we een gelukkig leven achter ons en we zullen, met de herinnering daaraan, voortleven. Ik wilde je opvroolijken en inplaats daarvan vroolijk ik nu mezelf op, want, hoewel ik nu veel gelukkiger ben dan ooit te voren, voel ik me ook ernstiger. De zorg, dat jou iets zou kunnen overkomen, liefste, maakt me onrustig en angstig. Vroeger kon ik luchthartig en onbezorgd zijn, ik had niets dierbaars te verliezen, maar nu zal ik die eene, groote zorg mijn heele leven houden. Wanneer je van me weg bent, dan zal ik over al die auto's denken, die je zouden kunnen overrijden of aan de uithangborden, die naar beneden kunnen vallen, aan die verraderlijke ziektekiemen, die je kunt inademen. Mijn kalmte en rust is nu voor altijd weg. O, maar ik ben er blij om, ik heb nu iemand voor wien ik mag zorgen, aan wien ik altijd kan denken! O lieveling, zorg toch, dat je gauw, heel gauw beter bent. Ik wou dat ik je dicht bij me had, zoodat ik je altijd zou kunnen zien en voelen. Dan kon ik me telkens overtuigen dat het geen droom maar werkelijkheid is. Wat hebben we samen een heerlijk halfuurtje gehad! Als ik nu alleen maar een klein beetje familie van je was (bijv. een achter-achter-achternichtje), dan zou ik elken dag bij je mogen komen en ik zou je kunnen voorlezen en je kussens opschudden en die twee kleine rimpels van je voorhoofd gladstrijken en ik zou maken, dat je mondhoeken even opkrulden bij jouw eigen lieve glimlach. Je bent nu ook vroolijk, niet lieveling? Je was het gisteren wel, toen ik weg moest. De dokter zei, dat ik zeker een heel goede verpleegster was, want je zag er wel tien jaar jonger uit. Ik hoop, dat niet iedereen er tien jaar jonger gaat uitzien, wanneer hij iemand liefheeft. Zeg mantie, zou jij toch nog van me houden, ook als ik er nu als een kind van elf ging uitzien? Gisteren was de mooiste dag van mijn leven. Ik kan niet gelooven, dat er ooit nog zóó een zal terugkomen. Juffrouw Semple wekte me om half vier. Ik staarde half dronken in de duisternis voor me uit en het eerste, dat me toen te binnen schoot, was: Ik ga vandaag naar Vadertje Langbeen! Ik ontbeet in de keuken bij kaarslicht en reed toen vijf mijlen ver naar het station in het prachtigste Octoberweer, dat je je denken kunt. De zon ging juist op en de vochtige eschdoorns en het struikgewas stonden in oranje-rooden gloed en op den steenen muur en de korenvelden schitterde de nachtvorst. De lucht was zoo helder en alles scheen zoo vol vreugdevolle verwachting! Ik _wist_ dat er een geluk zou gebeuren. Den heelen weg snorden de wielen van den trein: „Je gaat naar Vadertje Langbeen, je gaat naar Vadertje Langbeen!” Het gaf me zoo'n rustig, veilig gevoel. Ik had zoo'n vertrouwen in de hulp van mijn Vadertje, ik wist, dat hij de zaak in orde zou kunnen brengen. En ik wist ook, dat ergens een andere man, die mij nog liever was dan Vadertje, er vurig naar verlangde om me te zien en ik voelde bij instinct, dat ik dien man denzelfden dag nog zou ontmoeten en je ziet, dat ik gelijk had! Toen ik bij het huis op de Madison Avenue kwam, zag dat er zoo groot en deftig en streng uit, dat ik niet naar binnen dorst te gaan. Dus liep ik er eerst maar een paar keer om heen, om al mijn moed te verzamelen. Maar ik had heelemaal niet bang hoeven te zijn want je huisknecht is een echt lieve man en ik voelde mij dadelijk op mijn gemak. „Bent u juffrouw Abbott?” vroeg hij en ik zei „ja”. Dus hoefde ik heelemaal niet naar mijnheer Smith te vragen. Hij liet me in den salon wachten. Het was een heel sobere, smaakvolle kamer, een echte kamer voor een man. Ik zat daar op een puntje van een leeren stoel en zei telkens bij mezelf: „Ik zal nu dadelijk Vadertje Langbeen zien, ik zal dadelijk Vadertje Langbeen zien!” Toen kwam de man terug en hij vroeg me, met hem mee te gaan naar de bibliotheek. Ik was zoo overstuur, dat ik haast niet kon loopen. Voor de deur draaide hij zich nog even om en fluisterde: „Mijnheer is zwaar ziek geweest, juffrouw. Vandaag mag mijnheer voor het eerst weer even opzitten. U wilt zeker wel niet te lang blijven om Mijnheer niet te vermoeien?” Uit de manier, waarop hij dat zei merkte ik duidelijk, dat hij van je hield. O, het is een goeie man! Toen klopte hij aan en meldde „Juffrouw Abbott” en hij verdween en sloot de deur achter zich. Omdat ik pas uit de lichte hall kwam, leek het zoo duister, dat ik op het eerste oogenblik niets kon onderscheiden. Toen zag ik een groote makkelijke stoel voor het vuur en een mooie theetafel en een klein stoeltje daarnaast. En eindelijk zag ik daar in dien grooten stoel, tusschen een heeleboel kussens in, een man met een shawl over de knieën. Voordat ik hem kon tegenhouden, rees hij op (nog wat onzeker), steunde tegen den rug van de stoel aan en keek naar mij, zonder een woord te spreken. En toen ... toen zag ik, dat jij dat was! Maar zelfs toen begreep ik het nog niet. Ik dacht, lieveling, dat jij daar gekomen was om mij te verrassen. Toen lachte je en je stak je hand naar me uit en zei: „Mijn lieve kleine Judy, kon je dan maar niet begrijpen dat ik Vadertje Langbeen was?” En toen, opeens, begreep ik alles. O, wat was ik toch dom! Honderd kleine bizonderheden hadden het me kunnen verraden, als ik maar een beetje scherpzinnig was geweest. Ik heb niet veel aanleg voor een detective, hè Vadertje? Jervie? Hoe moet ik je eigenlijk noemen? Zoo alleen maar „Jervie” klinkt zoo oneerbiedig en dat mag ik toch niet tegenover je zijn. Het was een goddelijk half uur, totdat de dokter kwam en me wegstuurde. Ik was zoo in de war, dat ik haast in een trein naar St. Louis stapte. En jij was ook overstuur, hoor! Je hebt heelemaal vergeten me thee aan te bieden. Maar we waren heel, heel gelukkig samen. In het donker reed ik naar Lock Willow terug. Maar o, wat schitterden die sterren! En van morgen ben ik naar Collin gegaan en heb alle plekjes opgezocht, waar we samen geweest zijn en ik dacht eraan, wat je daar gezegd hebt en hoe je er uitzag. Over het bosch ligt vandaag een bronzen tint en er is vorst in de lucht. Het is net weer, om een grooten bergtocht te maken. Ik wou dat je bij me was en dat we samen bergen gingen klimmen. Ik mis je zoo vreeselijk, mijn Jervie. Maar het is toch een gelukkig gemis, want ik weet, dat we gauw bij elkaar zullen zijn. Wij hooren nu voor altijd en eeuwig bij elkaar. Lijkt het je niet vreemd, dat ik nu werkelijk ook bij iemand hoor? Het is zoo heerlijk, ik ben zoo in-gelukkig. En ik zal er voor zorgen, dat jij je nooit, nooit verdrietig zult voelen. Voor altijd, Je eigen Judy. P.S. Dit is de eerste liefdesbrief, die ik ooit geschreven heb. Grappig hè, dat ik het tòch kan. Als vervolg op dit boek leze men „HET JOHN GRIER HOME” dat even geestig is en ofschoon 256 bladzijden beslaande in linnen band ook slechts f 1.50 kost. +--------------------------------------------------------+ | | | OPMERKINGEN VAN DE BEWERKER: | | | | De volgende correcties zijn in de tekst aangebracht: | | | | Bron (B:) -- Correctie (C:) | | | | B: verezen. | | C: verrezen. | | B: meest te zeggen heeft Hij heeft | | C: meest te zeggen heeft. Hij heeft | | B: jaar gehouden maar hebben we | | C: jaar gehouden, maar hebben we | | B: voor haar staande | | C: voor haar zittende | | B: bellen Vroolijk, hè? Ik | | C: bellen. Vroolijk, hè? Ik | | B: en Julia Rudlege Pendleton. Sallie heeft | | C: en Julia Rutledge Pendleton. Sallie heeft | | B: alleen te zijn, Ik geloof, dat | | C: alleen te zijn, Ik geloof, dat | | B: den bal op rapen O, het is | | C: den bal op rapen. O, het is | | B: zelf bedacht. Freddy Perkins noemde me | | C: zelf bedacht. Freddie Perkins noemde me | | B: buitengewonen teekenaanlag gaf ik al | | C: buitengewonen teekenaanleg gaf ik al | | B: J. G. H.. is, heeft ze voor | | C: J. G. H. is, heeft ze voor | | B: mooien Liberty rand (net een | | C: mooie Liberty rand (net een | | B: _Antwoord s. v. p,_ | | C: _Antwoord s. v. p._ | | B: Hier hebt je je portret. | | C: Hier heb je je portret. | | B: me gestuurd hebt.! Wil je weten, | | C: me gestuurd hebt! Wil je weten, | | B: van synoniemen, (Om de woordenschat | | C: van synoniemen. (Om de woordenschat | | B: Jerusha, vindt je niet?) Ik | | C: Jerusha, vind je niet?) Ik | | B: voetvrije rokken, sweeters en | | C: voetvrije rokken, sweaters en | | B: omtrek droorkruist. Eens zijn | | C: omtrek doorkruist. Eens zijn | | B: bessensap toe (30 cent) Goedkoop | | C: bessensap toe (30 cent). Goedkoop | | B: ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! | | C: ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! | | B: Ik weet alsoluut niets omtrent | | C: Ik weet absoluut niets omtrent | | B: dat ik Freddy Perkins wel eens | | C: dat ik Freddie Perkins wel eens | | B: krullen alleen heeleven naar | | C: krullen alleen heel even naar | | B: zooveel thee dronken Daar zouden | | C: zooveel thee dronken. Daar zouden | | B: weer vreeeselijk jammer zijn | | C: weer vreeselijk jammer zijn | | B: in mijn leele leven nog nooit | | C: in mijn heele leven nog nooit | | B: die nieuwe ideeën Het is misschien | | C: die nieuwe ideeën. Het is misschien | | B: je mischien van plan bent | | C: je misschien van plan bent | | B: Buff Orghingtons nemen. Dat | | C: Buff Orpingtons nemen. Dat | | B: Amasai de eene knecht, is juist | | C: Amasai, de eene knecht, is juist | | B: Je Judy | | C: Je Judy. | | B: personages in No. „258” Een groot deel | | C: personages in No. „258”. Een groot deel | | B: er in werkelikheid beter uit, | | C: er in werkelijkheid beter uit, | | B: hier bij Sallies familie. Ze wonen | | C: hier bij Sallie's familie. Ze wonen | | B: was, en ik verlangte er toen altijd | | C: was, en ik verlangde er toen altijd | | B: dient en altjd een stukje deeg | | C: dient en altijd een stukje deeg | | B: me een Princeto banier gestuurd, zoo | | C: me een Princeton banier gestuurd, zoo | | B: hoe het orange met zwart van die | | C: hoe het oranje met zwart van die | | B: ik wanneer, Amerika, ontdekte, dan | | C: ik wanneer, Amerika ontdekte, dan | | B: sterke oplossing van Amoniak kunnen | | C: sterke oplossing van Ammoniak kunnen | | B: een helsch lavaai. Het is een | | C: een helsch lawaai. Het is een | | B: bepaald gehoopt, det we daar in het | | C: bepaald gehoopt, dat we daar in het | | B: andere regenten het mischien willen | | C: andere regenten het misschien willen | | B: dat is je eigen schuld, Je | | C: dat is je eigen schuld. Je | | B: bronnen van Skakespeare's | | C: bronnen van Shakespeare's | | B: het werk moeten. | | C: het werk moeten.” | | B: schrijfster te worden, Ik heb hier | | C: schrijfster te worden. Ik heb hier | | B: ook worden moge, Ik heb een vreeselijke | | C: ook worden moge. Ik heb een vreeselijke | | B: Islands Reds geen goed ras | | C: Island Reds geen goed ras | | B: fokken. De Buf Orphingtons zijn veel en | | C: fokken. De Buff Orpingtons zijn veel en | | B: vooraad nieuwtjes ook uitgeput. | | C: voorraad nieuwtjes ook uitgeput. | | B: van al die voortbereidselen wel denken, dat | | C: van al die voorbereidselen wel denken, dat | | B: Oude Grove is geen vurig Paard | | C: Oude Grover is geen vurig Paard | | B: Freddie Perkin's broeken ook. (Die scheurde | | C: Freddie Perkins' broeken ook. (Die scheurde | | B: werkelijk van ons hoort. En ik ben altijd | | C: werkelijk van ons is. En ik ben altijd | | B: gezegd hadt, dat je zoo blej | | C: gezegd hadt, dat je zoo blij | | B: de Pendletons en massa te ontmoeten, | | C: de Pendletons en masse te ontmoeten, | | B: McBride uit, en Sallie, zijn vriend, | | C: McBride uit, en Sallie zijn vriend, | | B: bij, dat ik niet zoo'n | | C: blij, dat ik niet zoo'n | | B: Mevrouw McBridge, maar als ik trouw | | C: Mevrouw McBride, maar als ik trouw | | B: Je je liefhebende Judy. | | C: Je je liefhebbende Judy. | | B: boven moet ten zien krabbelen! | | C: boven moeten zien krabbelen! | | B: geef ik les in Engelsch en Latijn | | C: geef ik les in Engelsch en Latijn, | | B: mijn stoïcijnsche onverschillighed te | | C: mijn stoïcijnsche onverschilligheid te | | B: 4 dagen later | | C: 4 dagen later. | | B: alleen. En zei hem, dat je me | | C: alleen. En ik zei hem, dat je me | | B: naam van Mevrouw Patersons's | | C: naam van Mevrouw Paterson's | | B: Daar roept Jimmy me al om te gaan | | C: Daar roept Jimmie me al om te gaan | | B: en ook dezen zomer, wanneer ik | | C: en ook dezen zomer, wanneer ik niet | | B: heelen dag kalm zitten.— | | | | „God's wil | | C: heelen dag kalm zitten,—„God's wil | | B: Hoe mooi wet het doen, | | C: Hoe mooi we het doen, | | B: herzie met elkaar kregen. | | C: herrie met elkaar kregen. | | B: Je J A. | | C: Je J. A. | | B: helder, vriezend weer, Dadelijk na | | C: helder, vriezend weer. Dadelijk na | | B: daarna rijdt boer Christal Spring ons | | C: daarna rijdt boer Crystal Spring ons | | B: weet wel de berg, waar Jongeheer | | C: weet wel, de berg, waar Jongeheer | | B: nog de plek ontdeken, waar de rots | | C: nog de plek ontdekken, waar de rots | | B: jaar langop gewacht een brief | | C: jaar lang op gewacht een brief | | B: zwak, dat hij niet mee kon eten | | C: zwak, dat hij niet meer kon eten | | B: door een wezel een bunzing of een | | C: door een wezel of een bunzing of een | | B: | | C: 24 Juli. | | B: vooraad gedachten op voor den | | C: voorraad gedachten op voor den | | B: dat Amasai en Carry dit jaar Mei getrouwd | | C: dat Amasai en Carrie dit jaar Mei getrouwd | | B: samen met mij van te genieten, Maar | | C: samen met mij van te genieten. Maar | | B: onpartijdig oordeel gehoort. Jij behoort | | C: onpartijdig oordeel gehoord. Jij behoort | | B: vermoeien? Uit de manier, waarop | | C: vermoeien?” Uit de manier, waarop | | B: O, het is een goeie man!” | | C: O, het is een goeie man! | | B: de stoel aan een keek naar mij, | | C: de stoel aan en keek naar mij, | | B: ben ik naar Colin gegaan en heb alle | | C: ben ik naar Collin gegaan en heb alle | | | +--------------------------------------------------------+ *** End of this LibraryBlog Digital Book "Vadertje Langbeen" *** Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.