Home
  By Author [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Title [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Language
all Classics books content using ISYS

Download this book: [ ASCII | HTML | PDF ]

Look for this book on Amazon


We have new books nearly every day.
If you would like a news letter once a week or once a month
fill out this form and we will give you a summary of the books for that week or month by email.

Title: De positie van Nederland
Author: Kuyper, Abraham
Language: Dutch
As this book started as an ASCII text book there are no pictures available.


*** Start of this LibraryBlog Digital Book "De positie van Nederland" ***


  +----------------------------------------------------------------+
  |                                                                |
  |                 OPMERKINGEN VAN DE BEWERKER:                   |
  |                                                                |
  | De tekst in dit bestand wordt weergegeven in de originele,     |
  | verouderde spelling. Er is geen poging gedaan de tekst te      |
  | moderniseren.                                                  |
  |                                                                |
  | Bladzijde-nummering is verwijderd. Afgebroken woorden aan het  |
  | einde van de regel zijn stilzwijgend hersteld. De algemene     |
  | noot is verplaatst naar het begin van het opstel. Voetnoten    |
  | zijn verplaatst naar het eind van de alinea met de verwijzing. |
  |                                                                |
  | De in het origineel als cursieve tekst is weergegeven als      |
  | _cursief_. Uitgespatieerde tekst is weergegeven als            |
  | ~uitgespatieerd~.                                              |
  |                                                                |
  | Overduidelijke druk- en spelfouten in het origineel zijn       |
  | gecorrigeerd. Variaties in spelling zijn behouden.             |
  |                                                                |
  | Aan het eind van het boek volgt een overzicht van de           |
  | aangebrachte correcties.                                       |
  |                                                                |
  | De illustraties zijn beschikbaar bij de html-versie van        |
  |                                                                |
  +----------------------------------------------------------------+



                             DE POSITIE VAN
                               NEDERLAND

                                  DOOR

                             Dr. A. KUYPER

                   _Opstel uit het Duitsche Weekblad
                     „DIE WOCHE” van 23 Dec. 1916_

                            _vertaald door_

                              H. S. S. K.

                       [decoratieve illustratie]

                         J. H. KOK—1917—KAMPEN



    N.B. In _Die Woche_, het bekende Duitsche weekblad, vatte de
    redactie het plan op, om uit Neutrale landen een stem te doen
    uitgaan, die de positie aangaf, waarin men zich ten opzichte van den
    wereldoorlog meende te moeten plaatsen. Een artikel over Noorwegen
    opende deze reeks. En toen daarop de redactie zich tot Dr. Kuyper
    wendde, om in gelijken geest de neutrale positie van Nederland
    uiteen te zetten, verklaarde deze zich bereid aan dit verzoek
    te voldoen. Het artikel dat hij daartoe inzond, werd opgenomen
    in _Die Woche_ van 23 December. Sinds echter drong men er van
    onderscheidene zijden op aan, dit artikel ten onzent vertaald te
    zien verschijnen. Hieraan wordt hiermede voldaan. Vanzelf verloor
    het door de vertaling. Een vertaling geeft nooit wat het origineel
    bood. _Die Woche_ gaf voor de vertaling haar toestemming. Krankheid
    is oorzaak, dat de schrijver van het origineel niet in elk opzicht
    voor de juistheid der vertaling in het Nederlandsch kan instaan.

De positie, die Nederland, als neutrale staat te midden van den
wereldoorlog inneemt, wordt beheerscht door tweeërlei vraagstuk; het
ééne terugziende op 't verleden, het tweede doelende op de toekomst.

De eerste vraag komt hierop neder, of Nederland, historisch-geographisch,
sterkere „Seelenverwandtschaft” van zich doet uitgaan naar de Westersche
of naar de Oostersche Mogendheden; en de tweede plaatst ons voor de gis,
welke uitkomst van den huidigen oorlog, bij eind-vrede, voor Nederland
het minst bedenkelijke karakter zal dragen.

Wat nu het eerste probleem aanbelangt, zijn de historische en
geographische aanrakingspunten, die ons land met de Westelijke
Mogendheden steeds gehad heeft, veel talrijker en gewichtiger, dan
men zich dit in Duitschland veelal voorstelt. Het stamoord van ons
Koninklijk Huis is het stedeke Orange, dat nog steeds zijn naam met
eere draagt in het Fransche Departement Vaucluse. Want wel is het Huis
van Oranje reeds in 1530, door huwelijk, met het Duitsche geslacht van
de Nassau-Dillenburgers in gemeenschap getreden, maar toch bleef de naam
van Oranje, alle eeuwen sinds dien, de leidende geslachtsnaam van het
Vorstelijk Huis, terwijl Nassau steeds de ondergeschikte en bijkomende
naam bleef. Het groote Bourgondische Huis, dat door het Lotharingsche
straks in het Oostenrijksch-Spaansche Huis overging, en de heerschappij
over onze 17 provinciën 't eerst aan zich trok, was van Westersche
herkomst, en in de Zuidelijke Nederlanden bleven de Waalsche gewesten
tot heden toe onder één hoofd met de Vlaamsche gewesten verbonden.

In verband hiermede zij op een tweede nog ingrijpender element gewezen.
Het Calvinisme, de machtige geestelijke actie, die onze voorvaderen
in hun strijd op dood of leven tot hun groote victorie voerde, was
herkomstig uit het Fransch-sprekende Genève; de stichter, Calvijn, zelfs
uit Noyon geboortig. Na den Bartholomeusnacht kwamen Fransche „Réfugiés”
in grooten getale als vluchtelingen naar Amsterdam en andere Hollandsche
steden; hetzelfde deden vroeger reeds, in 1576, na de Pacificatie van
Gent, een menigte Fransch-sprekende Walen. Nu nog vindt men in talrijke
Hollandsche steden Waalsche en Fransche kerken; bij de Waalsche kerk van
Amsterdam zijn niet minder dan drie predikanten aangesteld. Wel is waar
kwam de Heidelbergsche Catechismus uit Duitschland tot ons, maar onze
Belijdenis gaf ons Guido de Brès—zoo wordt de naam oorspronkelijk
geschreven—in de Fransche taal. Vandaar dat bijna alle kerkelijke
uitdrukkingen tot in de 18e eeuw toe Romaansch waren. Men sprak van
Konfessie, van Katechismus, van Religie, van Katechisatie, van Synode,
van Klassis, van Konsistorie, van Reformatie, en noemde den predikant
Dominee. Reeds de oude Roomsch-Katholieke kerk was hierin voorgegaan, en
de herkomst onzer Reformatie uit Genève deed het aantal vreemde woorden
nog toenemen.

Maar ook in de stadhuis-taal der regeering was nog uit den Bourgondischen
tijd het Romaansche element overheerschend gebleven. Men kan in oude
actestukken er op rekenen, op iedere drie woorden gewoonlijk twee
Romaansche te vinden. Dit Romaansche overwicht danken wij, zooals gezegd
is, aan de regeering van het Bourgondische huis. Maar dit Romaansche
overwicht heeft, behalve de politieke aangelegenheden en de kerkelijke
traditie, nog een derde oorzaak, nl. de Universitaire studiën, waarbij
tot aan het einde der 18e eeuw steeds in alle faculteiten het Latijn
voertaal was.[1]

[1] Onze taal werd dan ook door Romaansche woorden letterlijk
    overstroomd. Kerkelijk sprak men van dogmatiek, van diaconie, van
    ministerie der predikanten, van organist, enz. In wetenschappelijke
    kringen gebruikt men woorden als universiteit, seminarie, faculteit,
    examen, college, dispuut, promotie, rector, candidaat, pedel.
    Voorts sprak men van chirurgie, medicijn, apotheek, ambulance. In
    regeeringskringen van finantiën, minister, secretaris, referendaris,
    departement, marine, justitie, petitie, notaris, loterij; van
    politie, van kanton, arrondissement, provincie. En ook in 't
    burgerlijke leven wemelt het van woorden als taille, korset,
    mantel, parapluie, parasol, ceintuur, voile, gordijn, fauteuil,
    chaise-longue, canapé, kabinet, porte-brisée, piano, secretaire,
    bibliotheek, vigelante, buffet, en voorts van fruit, van dessert,
    menu, cotelet, van boeuf en rollade. En zoo zou ik kunnen voortgaan,
    bijna eindeloos, met immer meer vreemde Romaansche woorden, zonder
    dat het mogelijk zou zijn, hier ook maar een dozijn Duitsche, bij
    ons ingeburgerde woorden tegenover te stellen.

Eerst aan het eind van de 18e en het begin van de 19e eeuw is er sprake
van een tegenstroom van Duitschen invloed op onze taal. Luther heeft
hier in Holland niet veel onmiddellijken invloed gehad; nog heden ten
dage tellen de verschillende Luthersche kerken niet veel meer dan
100.000 leden. Krachtiger Duitsche invloed ging van de Piëtisten uit.
Niet lang daarna kwam de philosophie van Kant, en de in het teeken
dezer philosophie staande poëzie van Schiller en Goethe, het Romaansche
element te onzent terugdringen en voor Duitsch geestesleven den weg
banen.

Desniettemin bleef nog zeer lang het onderwijs in de Fransche taal
voor den middenstand het kenmerk eener „beschaafde” opvoeding, terwijl
het aanleeren der Duitsche taal van ondergeschikt belang werd geacht.
Men schreef en drukte, ook sinds de 18e eeuw, niet veel anders dan in
Latijnsch schrift. Nog heden ten dage zijn er betrekkelijk weinig
Hollanders, die het z.g. „Duitsche schrift” lezen kunnen.

Op beter voet van vertrouwelijkheid voelde men zich met het Neder- of
Platduitsch; „Nederduitsch” was zelfs de officieele betiteling onzer
taal. De groote Bijbelvertaling, die onder den naam van „Statenbijbel”
bekend is, en een zeer grooten invloed op ons spraakgebruik heeft
uitgeoefend, werd aangekondigd onder den titel: „Nederduitsche
vertaling.” De uitdrukking „Nederlandsch” is van betrekkelijk jongeren
datum.

Met Oost-Friesland, vooral met Emden, dat langen tijd onzen
vluchtelingen een toevluchtsoord voor Spaansche vervolging was, bleven
wij in duurzame betrekking. In Emden werd zelfs een onzer Synoden
gehouden, een andere in Wezel. De vijandschap echter, waarmede de
aartsbisschoppen van Munster en Keulen tegen ons optraden, hield nog
tot diep in de 18e eeuw de Westfaalsche grenzen grootendeels voor ons
gesloten.

Geweldig was reeds in den aanvang der 18e eeuw de aantrekkingskracht
van Parijs, dat nog heden ten dage voor de dames onzer hoogere kringen
een soort wereldsch Mekka is. Berlijn kon toen nog niet met Frankrijks
hoofdstad wedijveren, en ook Londen bood nog weinig aantrekkelijks.

Weliswaar werkte de veroveringsoorlog, dien Frankrijk onder Lodewijk
XIV tegen ons voerde, en de meedoogenlooze vervolging der Calvinisten
in Frankrijk, bij het grootste deel van ons volk den invloed uit Parijs
krachtig tegen. Maar later, toen bij de _Réfugiés_ hun vaderlandsliefde
weer bovenkwam, en toen verder na de uitbarsting der Fransche Revolutie
de grootere meerderheid onzer burgerlijke bevolking, de regeering
der aristocratische regentenfamiliën moede, zich bijna als één man
met de revolutionaire beweging uit Parijs solidair verklaarde, was
het mogelijk, dat het wereldhistorisch oogenblik intrad, waarop de
Sansculotten in Holland met gejubel ontvangen werden. De Prins van
Oranje vluchtte naar Londen, en wat toen in Holland als regeering
optrad, was niets dan een nabootsing op kleine schaal van het in
Frankrijk tot heerschappij gekomene Jacobinisme.

Voor dezen kwaden roes heeft Holland boete gedaan, toen het in 1813 ten
opzichte van Napoleon's tyrannie en zijn plundermethode schoon schip
maakte. Aan de overdrijvingen, waaraan de Fransche overheersching van
vreemde natiën zich schuldig maakte, is het te danken, dat eindelijk, na
het Weener Congres, in Holland een helderder en meer bewuste nationale
geest opwaakte, en de drang algemeen werd, om het nationaal karakter,
ook in de vormen van het Staatkundig leven, weer in eere te herstellen.

Wat Duitschland in de toekomst voor ons te beteekenen zou hebben,
daarvan had Blücher's legeraanvoering bij Waterloo ons een duidelijk
voorteeken gegeven. Maar ook de hooge kultuur, die op het gebied van het
werk des vredes zich in Duitschland ontwikkelde, oefende een zeer sterke
aantrekkingskracht uit op onze hoogerstaande bevolking. Het onbetwiste
meesterschap der Duitschers in de heilige toonkunst betooverde ons.
De philosophische spankracht van den Duitschen geest wekte in alle
wetenschappelijke kringen bewondering. Vele jonge Hollanders gingen
naar Duitsche Universiteiten, een nog grooter aantal studeerde aan de
voortreffelijke inrichtingen der technische en handelshoogescholen. Men
bespeurde het steeds meer, dat de geestelijke leiding, die van Parijs
en Londen uitging, gaandeweg te Berlijn een krachtige mededingster
begon te krijgen. Duitsche geleerden traden aan onze Universiteiten als
Professoren op, Hollanders van naam werden aan Duitsche Hoogescholen
beroepen.

Helaas kon Holland niet meer, als in de 16e en 17e eeuw, een leidende
plaats innemen; daarvoor zijn de Europeesche machtsverhoudingen te veel
van de bevolkingscijfers afhankelijk. Ook wij werden, of wij het wilden
of niet, door den grooten stroom van het Europeesche wereldgebeuren
meegevoerd, en zoo bevestigde zich meer en meer de indruk, dat ook
bij ons de nieuwe stroom van het hoogere leven voortaan ook mede
Duitschlands diepere bronnen zou gevoed worden.

Van een identificeering der wereldbeschouwingen, zooals die aan
gene zijde van den Rijn en bij ons den toon aangeven, kon echter
nooit sprake zijn. In Duitschland zelf had de Hoogduitsche taalgeest
den Nederduitschen teruggedrongen en zijn stempel op de geheele
levensopvatting gezet. Het Hoogduitsche beginsel had, door strenge
unificatie, de verschillende lagen der bevolking in elkander gedrukt; in
de Nederduitsche levensopvatting heerschte en heerscht nog steeds meer
de individualiseerende drang naar zich steeds uitbreidende beweging.
Aangezien dit individualisme in geen land ter wereld meer op de spits
gedreven is dan in Holland, met zijn gescheiden polders, met zijn
afzonderlijke woningen voor ieder gezin, zijn hoogst ontwikkeld
huiselijk leven en zijn particularisme, dat iedere stadswijk tot een
afzonderlijk volksdeel stempelt,—zoo ware het voor ons land een daad
van zelfvernietiging geweest, als wij ons angstvallig beschermd,
eigenaardig leven hadden op zijde gezet en een nabootsing van Duitsch
leven, Duitsche denkwijze, en Duitsche strenge organisatie overgenomen
hadden.

De streng-systematische levenswijze, het in de ziel ingesmede harnas
dwingt ons, tot Duitschlands krachtspraestatie met bewondering op te
zien. Zij harmonieert echter niet met onze aangeboren volksnatuur. Wie
ons dat mooie systeem door dwang zou willen opdringen, maakt zich tot
onzen tegenstander. Wij wonen aan den oever der zee, en ons leven is de
scheepvaart, zooals de dichter het zoo schoon uitdrukte: „De welvaart
van dit land, die komt van 't varen”.

Scheepvaart en handel vormen het volkskarakter voor de vrijheid; vandaar
dat West-Europa zoo lang de grootste bekoring op ons kon uitoefenen. De
pelgrimsvaders zijn uit Delft naar Amerika overgestoken. In Amerika is
het Calvinisme tot zijn hoogste openbaring gekomen. En zoo verklaart het
zich, dat wij nog altijd voor ons nationale leven op conformiteit met
onzen nationalen oorsprong aandringen.

Voor ééne vergissing wachte men zich echter. Het eigenaardige
zelfbewustzijn van ons volk heeft toch nooit een sterke voorliefde voor
de westelijke Mogendheden als Staten doen ontstaan. De liefde van ons
volk heeft Engeland nooit bezeten. Toegegeven moet worden, dat in zeer
kleine aristocratische kringen, in den Haag nog meer dan in Amsterdam en
Rotterdam, de Engelsche taal, zede en kleeding ten deele toonaangevend
zijn; niet te loochenen is ook het feit, dat de Zendingsactie gaarne
Engelands voorbeeld navolgde; niemand zal kunnen betwisten dat de lezing
van Engelsche romans in Tauchnitz-editie een tijdverslindende gewoonte
is geworden. De tegenstelling in de internationale politiek woog echter
zwaarder. Sedert Cromwell's dagen, voelt ons volk die tegenstelling;
en terecht voelt het zich het slachtoffer van de buitensporigheden der
Engelsche Koloniale politiek. Het verlies van de Kaap en van Ceylon,
de Boerenoorlog en het martelaarschap van Paul Krüger, en nu weer de
sluiting onzer havens, de aanhouding onzer Koloniale brievenmalen, de
„zwarte lijsten”, die onze kooplui buiten den internationalen handel
moeten sluiten, en nog veel meer, doet opnieuw de tragische herinnering
in ons opleven, dat wij van ons hoogtepunt, waarop wij eenmaal gestaan
hebben, door Engeland zijn afgeduwd. Liefde voor Engeland als Staat
heeft het Nederlandsche volk na het einde der 16e eeuw in zijn breedere
lagen nooit gekend.

En niet anders staat ons volk tegenover Frankrijk. Men behoeft slechts
de namen van Lodewijk XIV en Napoleon te noemen, om in Holland de
geschiedenis als aanklaagster van Frankrijk op te roepen. Natuurlijk
zijn ook hier uitzonderingen. Het werkelijk groote in Frankrijk en
Engeland is ook in Holland steeds geëerd en bewonderd, nog afgezien
van het feit, dat er natuurlijk bij ons nog vele heeren en dames zijn,
die zonder hun winter-uitstapje naar de groote Parijsche opera's en
magazijnen zich geen volkomen geluk op aarde kunnen indenken. Maar deze
uitzonderingen overschrijden haar enge grenzen slechts zelden. Neemt men
echter het Nederlandsche volk in zijn geheel, dan staat het ingesloten
in de altijd harde lijnen, van een gezond, nationaal egoïsme.

Afgedaald uit de sferen van onze vroegere grootheid, stellen wij in
ons kleine land niet zoozeer een hoog, dan wel een rustig leven op
prijs, bezield door het ernstige streven, ook nu nog in onze verengde
verhoudingen, zooals onze Koningin in een Troonrede zeide, waar 't ons
mogelijk is, iets groots te presteeren. Aansluiting aan internationale
alliantiën is ons geen behoefte. Al zouden wij ook willen vergeten,
wat Lodewijk XIV en Napoleon, wat Engelands machtshonger ons aangedaan
heeft, dan blijft toch dit ééne feit in onze herinnering leven, dat
Duitschland ons nooit op ernstige wijze bemoeilijkt, ons nooit door
oorlog gekrenkt heeft, maar omgekeerd zelfs eenmaal het voor het Huis
van Oranje met de wapenen opnam, en door Blücher, met Wellington's hulp,
bij Waterloo ons van Napoleon verloste. Onze vaderlandsche geschiedenis
bevat een bundel bladzijden, waarop Frankrijks en Engelands oorlogen
tegen de Republiek der zeven provinciën zwart op wit voor ons liggen,
en het mag niet verheeld worden, dat onze verhouding tot Duitschland
ons nooit zulke jammeren heeft opgeleverd.

Zoo vinden wij zoowel bij onze westelijke als bij onze oostelijke
naburen dingen, die ons aantrekken, maar ook dingen, die ons scheiden;
de grondtoon voor de positie die wij innemen, wordt nog altijd bepaald
door het ras, waartoe wij behooren. Wij, Hollanders, zijn niet van
Romaanschen, maar van Germaanschen stam, en blijven in den Germaanschen
stam altijd een West-europeesche variatie.

Als wij al het voorgaande in 't kort samenvatten, kunnen wij zeggen, dat
wij tegenover de Romanen staan als Germanen, tegenover de Hoogduitschen
als Nederduitschen, en wel als het eenige tot volkomen politieke
ontwikkeling geraakte Nederduitsche volk, tot West-Europa behoorend,
meer de zee dan het land toegewend.

       *       *       *       *       *

Is zoo en niet anders onze geneologische, geografische en historische
positie, dan staan wij nu voor de tweede en meer actueele vraag:
Welke afloop van den tegenwoordigen oorlog voor Holland het meest
te vreezen ware. En dan is de eerste waarschuwing, waarmede men
tot ons komt, deze: dat wij ons toch in acht moeten nemen voor het
Pangermanisme, dat—zooals men beweert—ook onze vrijheid en onze
nationale zelfstandigheid gewetenloos bedreigt. Men kent en noemt
ons met naam en toenaam de geleerden en politieke leiders, die
pangermanisme drijven. Niet ver van onze grenzen verschijnt dagelijks
het dagblad, welks redactie ons tot terugkeer in de alomvattende
Germaansche familie uitnoodigt, en, ook afgezien van dit meer
bijzondere drijven, kennen wij het pan-isme, dat zich bijna overal als
pan-amerikanisme, pan-hellenisme, pan-romanisme of pan-slavisme en zoo
ook als pan-germanisme aankondigt. Het is licht te verstaan, hoe de
nationaliteitsgedachte, iets sterker aangeschroefd, hare rust zoekt
in rasseneenheid en daarom de storing, die de geschiedenis in den
natuurlijken samenhang te weeg bracht, op zijde zet, om de verloren
eenheid terug te winnen. Uit zulk een idealistisch streven kan men
echter, aan de hand der geschiedenis, nooit tot de realiteit afdalen,
zonder reeds in den beginne van de ijdelheid van zulke phantastische
gedachten overtuigd te worden.

Frankrijk, Spanje en Italië zijn Romaansche landen; wie echter denkt
zich ook maar de mogelijkheid in, dat deze drie staten zich ooit in één
grooten staat zouden kunnen oplossen. De Slaven wonen van Archangel tot
Sofia. Maar wie speurt ook hier niet weer, hoe taalverschil, kerkelijke
scheiding en historische herinnering Russen, Polen en Bulgaren scheiden.
Eenmaal is er een reusachtig Romeinsch keizerrijk geweest. In dit
rijk woonden niet alleen Romanen, maar ook volken en stammen uit drie
werelddeelen, van allerlei ras. En nu is het zeer begrijpelijk, dat de
dwepende gedachte aan een alomvattende eenheid bijna overal de meest
intensieve nationale geesten zal verleiden; maar de geschiedenis heeft
al zulk streven en pogen zonder uitzondering veroordeeld, om zich in
phantasieën te verloopen. Bij nog zeer laag staande kultuur bindt de
nauwe genealogische samenhang nog veelal de volkeren saam. Hoe meer
echter de twijgen aan den stam zich vertakken, des te duidelijker
dringen de eigenaardigheden der variaties naar zelfstandigheid. Wij,
Hollanders, zijn over dit pangermanistisch streven volkomen zonder zorg.
Wij weten, dat onze nationale eigenaardigheiden eer te sterk dan te zwak
zijn uitgegroeid. Wie het een oogenblik zou wagen, ons te annexeeren,
zou weldra slechts één vraag kennen: hoe snel hij ons weder kwijt zou
raken. Onze onverteerbaarheid zou hem meer schaden, dan ons opslokken
hem voordeel gebracht had. Onze nationale natuur is _te_ intensief
Hollandsch, dan dat wij ook maar het geringste van het pan-germanisme
te vreezen zouden hebben.

Ook van een binnenzwermen van Duitschers in Holland is geen sprake.
Volgens opgave van den Gotha-almanak van 1915 zijn er in ons land 37.534
inwoners van Duitsche nationaliteit, terwijl men in Duitschland niet
minder dan 144.195 Nederlanders telt.

De politiek-internationale vraag dient dan ook heel anders gesteld
te worden. Voor ons is de hoofdvraag, van welken kant—van 't Oosten
of van 't Westen—het meeste gevaar dreigt voor Hollands nationale
zelfstandigheid en voor het bezit van onze koloniën. En stelt men de
vraag zoo, dan is het niet te loochenen, dat altijd het meeste en
grootste gevaar dreigt van die mogendheid, die er naar streeft, nog
eenmaal de gedachte van het wereldrijk te verwezenlijken.

Krachtens Genesis XI: 1–9 is dit streven het eerst in het Babylonische
rijk tot openbaring gekomen en onvoorwaardelijk veroordeeld. Er komt
eenmaal eene de geheele wereld omvattende monarchie, maar alleen door
de wederkomst van den Heere Jezus Christus. Iedere poging, om reeds nu
in 't leven te roepen, wat eerst dan komen kan en zal, moet ten slotte
op mislukking uitloopen. De stichting en instandhouding van zulk een
wereldrijk hebben eerst de Assyriërs en Babyloniërs, toen de Perzen,
daarna nog eens de Grieken onder Alexander den Grooten en ten slotte de
Romeinen beproefd. Napoleon heeft later nog eens voor korten tijd de
poging gewaagd dit opzet na te volgen, maar zijn rijk heeft niet kunnen
bestaan. Lees slechts Gibbon's „_History of the decline and fall of the
Roman empire_”[2] en ge zult inzien, waarom zelfs het oppermachtige
Romeinsche wereldrijk niet stand heeft kunnen houden.

[2] N.B. Dit werk van Gibbon is in 1787 voltooid en in 1788 in zes
    deelen te Londen verschenen. De jongste Engelsche uitgave is van
    Bury, in zeven deelen. Te Leipzig verscheen 1805–1807 een Duitsche
    vertaling in 12 deelen; een tweede vertaling, die in 1837 verscheen,
    beleefde reeds vier drukken, waarvan de laatste in 1862/63 verscheen.

Vraagt men nu, of ook thans een rijk naar de wereldheerschappij streeft,
dan is er slechts één antwoord mogelijk, nl. dat in de 19e eeuw niet op
het continent van Europa, maar op de uitgestrektheid van den Oceaan zulk
een wereldrijk feitelijk reeds ontstond, dat zich noemt: ~The British
Empire~. Sedert Trafalgar is de Engelsche vloot beheerscheresse der
wereldzee geworden. Nu omvat het water echter niet minder dan 71.7
procent van de geheele oppervlakte der aarde, terwijl aan het vaste
land van de vijf werelddeelen slechts 25.3 procent overblijft. En neemt
men de bevolking van de aarde, dan vindt men, dat die in haar geheel in
't jaar 1900 1587 millioen beliep, en dat daarvan niet minder dan 425
millioen, verstrooid over de vijf werelddeelen, dus weinig minder dan
⅓, tot het Britsche wereldrijk behooren. Zulk een wereldrijk van
zoodanigen omvang te land en ter zee heeft in vroeger eeuwen nooit
bestaan.

En buiten Groot-Brittanje is er thans niet één staat in heel de wereld,
die men met dit British Empire zou kunnen vergelijken. Rusland, China,
of welk ander land men ook noeme, alles moet voor zulk een reuzenmacht
te land en ter zee de vlag strijken. Reeds daarom komt het mij voor,
dat de wensch naar verdere vergrooting van deze geweldige macht bij
geen der kleine natiën kan opkomen. Tenslotte zouden ze bijna allen door
deze wereldmacht worden opgeslokt. En daar komt nog bij, dat vooral
Holland hier alles te vreezen heeft. Reeds zijn wij door de Engelsche
wereldmacht teruggedrongen, en dit niet alleen als staat, maar ten deele
ook in ons stamverband. Men heeft ons gedwongen, onze prachtige kolonie
aan Kaap de Goede Hoop op te geven, en in den Boerenoorlog heeft men een
poging gewaagd, ook onze nationale belangen aan de Kaap te vernietigen.

De heerschappij van Groot Brittanje's marine is in 't begin van deze
eeuw zóó absoluut overwegend, dat, in geval van oorlog met Engeland,
geen enkel oorlogsschip uit Holland naar onze koloniën zou kunnen gaan
en weldra alle gemeenschap met Java zou zijn afgesneden. Sedert nu
Engeland met Japan in verbond getreden is, mag zonder overdrijving
gezegd worden, dat in het Oosten het gevaar voor de Nederlanden
verdubbeld is. En staat de zaak zoo, wie zou dan in Holland nog
wenschen, dat dit alles-beheerschende wereldrijk nog vergroot en in
zijn kracht nogmaals aanmerkelijk versterkt zou worden!

Veeleer moet het ons toespreken, als het anderen Mogendheden gelukt, op
den grooten Oceaan een tegenwicht tot stand te brengen en daardoor ook
onze toekomst te verhelderen. Voor ons bewoog zich in Augustus 1914 de
evenaar slechts tusschen Engeland en Duitschland.

Hoe heldhaftig ook Frankrijk den strijd nogmaals aangebonden heeft,
ieder kenner van den toestand weet, dat Frankrijk in de 19e eeuw door
de afneming zijner bevolking in zijn nationale energie veel te veel
verzwakt is, dan dat het de rol, die het onder den eersten Napoleon
speelde, ooit weder op zich zou kunnen nemen. Het is niet in staat
geweest, de hooge positie uit zijn verleden te handhaven. Aan zichzelf
overgelaten, zoude Frankrijk geen invloed meer buiten zijn grenzen
kunnen uitoefenen. Met Rusland staat de zaak zoo, dat zijn bevolking
ieder jaar met 3½ millioen toeneemt, en dat het, ingeval het in zijn
moreele voortplantingskracht volhardt, reeds na een eeuw gansch Europa
zou kunnen overweldigen. Thans lijdt het nog onder de onrijpheid zijner
jeugd, maar wie kan zeggen, wat Europa van Rusland te duchten heeft, als
de machtigste Slavische staat tot volle manlijke rijpheid zal gekomen
zijn? Veel wonderschoons schuilt nog in dit volk, en de „~mir~” blijft
een buitengemeen mooie dorpsinrichting. Alleen, het Slavische element
poogt de Germaansche volken steeds meer terug te dringen. Ik mag daarom
niet wenschen, dat dit voortdringen der Slaven in Europa te snel van
stapel loope. En dan bergt Rusland in zijn schoot nog altijd geheel
andere stammen en in zijn bodem schatten, en bovendien heeft het een
overweldigend rijke natuur; waarbij dan nog komt, dat het overmachtige
Azië, dat eeuwen lang als dood was, nu door Japan ten leven gewekt is,
en ook in ons eigen Indie door den _Sarêkat Islâm_ een geheel nieuwe
toekomst tegengaat.

Bij zulk een stand van zaken kan het voor Holland niet gewenscht zijn,
dat de Centrale mogendheden, met wie wij verwant zijn, en wier lot ook
ons lot beheerscht, ook maar een duimbreedte terug gedrongen worden.
Natuurlijk zouden wij in hunne vernedering deelen. Als ik mij deswege
bij het begin van den oorlog voor pro-Duitsch verklaarde, dan werd
hiermede voor mij slechts dit ééne uitgesproken, dat een herhaalde
stijging der Britsche wereldmacht mij voor den geheelen gang der
wereldgeschiedenis uiterst bedenkelijk voorkwam, omdat Engelands
wereldheerschappij dan nog hechter zou bevestigd worden en daardoor
vooral voor Holland een verzwakking van de Centrale mogendheden en een
belangrijke toename van Engelands macht te water en te land beteekenen
zou; iets wat in den tegenwoordigen toestand voor ons kleine Holland met
zijne rijke koloniën een misschien niet meer te keeren gevaar zou kunnen
oproepen.

Holland behoort tot de neutralen en zal, natuurlijk, zoo 't maar
eenigszins mogelijk is, tot aan het herstel van den vrede in zijn
neutraliteit volharden. Aan onze regeering is aller dank verpand, dat
zij onze positie in het Europeesche conflict zoo uitstekend begrepen
en zoo talentvol verdedigd heeft. Nationale neutraliteit sluit echter
geenszins uit, dat de bevolking hare stemming en sympathieën tot uiting
brengt. Niemand heeft deze neutraliteit ergens zoo begrepen, dat
persoonlijke partijkiezing contrabande ware, in Amerika niet en in
Zwitserland niet. Ook ons in Holland moet daarom die vrijheid gegund
blijven; en ook, als men het ons niet toestond, zouden wij het recht
nemen, om met al wat in den oorlog geschiedt, mee te leven en voor
het eindresultaat onze wenschen te koesteren. Men moet daarom goed
begrijpen, dat ook mijne overtuiging, dat eene herhaalde vergrooting van
de Britsche macht te water ons onheil zou kunnen brengen, in niets een
krenking van onze politieke neutraliteit bedoelt. Alleen blijft het mijn
zeer ernstige wensch, en is het mijn innigst gebed, dat, als de vrede
terugkeert, onze positie in de wereld, zoowel in Europa als in Azië,
niet achteruit gegaan zijn.

En vraagt men ten slotte, of de vredesbeweging ons geen hope biedt, dat
met het eindigen van dezen oorlog eene ~Pax aeterna~ intreedt, dan belet
reeds Christus' besliste uitspraak mij, dit voor mogelijk te houden.
Voor de bestendigheid van den vrede heb ik steeds geijverd. Ik was
voorzitter van de vredesbeweging, die zich in den Haag gevormd had. Ik
blijf, voor en na, voor de vredesbeweging werkzaam. Carnegie is mij een
vriend. En juist, omdat wij thans aan oorlogsgevaar zijn blootgesteld,
kan nooit te sterk de neiging tot het pacifisme gevoed worden. Alleen,
van alle bewapening te water en te land afzien en slechts het vredeslied
uitjubelen, is geen praktische politiek. De verhoudingen op de wereld
kunnen niet altijddurend zóó blijven, als zij op een gegeven oogenblik
zijn. Het eene volk verliest, het andere volk wint, aan cultuur, aan
levenskracht, aan hoogere bekwaamheid en macht.

Dit moest in 't praktische leven in wrijving en krachtsmeting overgaan.
In Den Haag bezitten wij thans het Vredespaleis, en onder de hoogheid
onzer Koningin houdt nu in Hare residentie het arbritage-hof zitting.
Zoo is Holland vanzelf er op aangewezen, door zijne centrale positie in
de vredesbeweging, den oorlog, waar hij dreigt, te verhoeden, en, wat
voor alle volken de taak van iederen dag is, de duurzaamheid van den
vrede na te jagen. Alleen, vroeger of later komt het toch weder tot een
botsing. Dat weet iedere groote mogendheid, en daarom betaamt het ook
ons, rekening te houden met datgene, wat de toekomst ons brengen kan.

Vredestoestanden zijn heerlijk, en ook Holland zal niet nalaten, ze te
voorschijn te roepen en te bestendigen. Ook nu gaat de roep van mijn
gansche vaderland daarnaar uit. Maar wij zijn een te oud volk, dan dat
wij ons nog aan een gekunstelde illusie zouden mogen overgeven. En hoe
klaar en helder ook van het vredesfirmament de zon ons bestralen moge,
ook wij weten het, dat heldere zonneschijn heden, voor morgen de donkere
wolkenmassa met den bliksemstraal uit het donker, niet buitensluit.



  +--------------------------------------------------------+
  |                                                        |
  |             OPMERKINGEN VAN DE BEWERKER:               |
  |                                                        |
  |  De volgende correcties zijn in de tekst aangebracht:  |
  |                                                        |
  |  Bron (B:) -- Correctie (C:)                           |
  |                                                        |
  |  B: het Nederlandsch kan instaan                       |
  |  C: het Nederlandsch kan instaan.                      |
  |  B: leven tot hun groot evictorie voerde,              |
  |  C: leven tot hun groote victorie voerde,              |
  |  B: van organist, enz In wetenschappelijke             |
  |  C: van organist, enz. In wetenschappelijke            |
  |  B: arrondissement, provincie, En ook in 't            |
  |  C: arrondissement, provincie. En ook in 't            |
  |  B: niet veel onmiddelijken invloed                    |
  |  C: niet veel onmiddellijken invloed                   |
  |  B: in Wezel. De vijanschap echter,                    |
  |  C: in Wezel. De vijandschap echter,                   |
  |  B: dien Frankrijk onder Lodelijk                      |
  |  C: dien Frankrijk onder Lodewijk                      |
  |  B: N B. Dit werk van Gibbon                           |
  |  C: N.B. Dit werk van Gibbon                           |
  |  B: Natuurlij zouden wij in hunne                      |
  |  C: Natuurlijk zouden wij in hunne                     |
  |  B: geens zins uit, dat de bevolking                   |
  |  C: geenszins uit, dat de bevolking                    |
  |  B: vrede heb ik steeds geijverd Ik was                |
  |  C: vrede heb ik steeds geijverd. Ik was               |
  |  B: iederen dag is, de duurzaamhe d van den            |
  |  C: iederen dag is, de duurzaamheid van den            |
  |                                                        |
  +--------------------------------------------------------+





*** End of this LibraryBlog Digital Book "De positie van Nederland" ***

Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.



Home