Home
  By Author [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Title [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Language
all Classics books content using ISYS

Download this book: [ ASCII | HTML | PDF ]

Look for this book on Amazon


We have new books nearly every day.
If you would like a news letter once a week or once a month
fill out this form and we will give you a summary of the books for that week or month by email.

Title: Reize naar Surinamen en door de binnenste gedeelten van Guiana — Deel 2
Author: Stedman, John Gabriel
Language: Dutch
As this book started as an ASCII text book there are no pictures available.


*** Start of this LibraryBlog Digital Book "Reize naar Surinamen en door de binnenste gedeelten van Guiana — Deel 2" ***


REIZE NAAR SURINAMEN, EN DOOR DE BINNENSTE GEDEELTEN VAN GUIANA;

DOOR DEN CAPITAIN JOHN GABRIËL STEDMAN.

MET PLAATEN EN KAARTEN.

NAAR HET ENGELSCH.

TWEEDE DEEL.



INHOUD DER HOOFTSTUKKEN.

XI. HOOFTSTUK.

Het Krygsvolk keert naar de Wana-Kreek te rug.--De Pipa.--Gevecht
tusschen een soldaat en een slang.--De Fesant-vogel van Guiana.--De
Agamie of Trompetter.--De Muitelingen trekken de legerplaats voorby;
men vervolgt hen te vergeefs.--Groot gebrek aan water.--Schranderheid
der Negers.--De Zyde-plant.--Kevers en Insecten.--Bergwerken.--Fraaije
Kapel.--Het krygsvolk koomt op den post van la Rochelle aan de
Patamaca.

XII. HOOFTSTUK.

Beschryving van Paramaribo, en van het Fort Zelandia.--De Grow Mouneck
of graauwe Munnik.--De West-Indische Abricoos-boom.--Verschillende
zoorten van Oranjeboomen.--De Colonel FOURGEOUD trekt naar de Rivier
Maroni.--Een Capitain word gewond, en eenige soldaaten gedood.--Vreemde
straf-öeffening in de hoofdstad.--Het Fort Sommelsdyk.--De wachtpost
van de Hoop.--Duiven en Tortelduiven.--Groenten en vruchten.--Jacht
en wildt.--Steenbakkery.--Insecten.


XIII. HOOFTSTUK.

Beschryving van eene Suiker-Plantagie.--Huisselyk geluk in
zekere hut.--Krygs-verrigtingen van den Generaal FOURGEOUD.--De
Duncane, Igname en Soubacou.--Wreedheden van zommige Opzigters der
Plantagiën.--Onderscheidene zoorten van visschen.--Misnoegen van
eenen Capitain der muitelingen.

XIV. HOOFTSTUK.

De Colonel FOURGEOUD keert naar Paramaribo te rug.--Het gevleugeld
en gewapend Water-hoen van EDWARDS.--Bewys van onkunde in
een Heelmeester;--van deugd in een slaaf;--van wreedheid
in eenen Bevelhebber.--De roode Wulp.--De Wesp, Marobonso
genaamd.--Orange-appelen en Limoenen.--De insecten, Chiques
genaamd.--Het krygsvolk begeeft zig weder naar de bosschen.--De
Kibry-Fowlo.--Verscheidene zoorten van wilde varkens.--Mieren.--De
dans van Loango.--De Toreman.--De Poelsnip van Guiana.--Plantains en
Bananes.--Manier om te visschen.--Visschen.--Vogelen.


XV. HOOFTSTUK.

Indianen, inboorlingen van
Guiana.--Voedzel,--Wapenen,--Cieradiën,--Optooisels,--Bezigheden,--
Vermaken,--Driften,--Godsdienst,--Huwelyken,--Begravenissen,
enz. van deeze Volken.--De Caraïbische Indianen in 't byzonder,
en hunne koophandel met de Europeanen.--Boomen, Heesters en Planten.

XVI. HOOFTSTUK.

Versterking van krygsvolk, uit Holland aangekomen.--De Goijava-boom,
en deszelfs vrucht.--Legerplaats by Maagdenberg aan de Tempaty
Kreek.--Verschillende zoorten van Aapen.--Een zeer maanzieke
Neger.--Eekhoorntje van Guiana.--Verscheidene zoorten van
boomen.--Hagedissen.--Bergen van mynstoffen voorzien.--Treffelyke
gezichten.--De Roucouboom.--Fraaije Kapel.--Palmloom--worm.

XVII. HOOFTSTUK.

Nieuwe wreedheden, nog onmenschelyker, dan alle de
voorige,--Verschillende zoorten van planten.--Papegaaijen en
Parkieten.--Surinaamsche Patrys.--Buitengewoone Insecten.--Geiten van
Guiana.--De Taïbo.--Verscheidene zoorten van visschen.--Groote sterfte
onder het krygsvolk, het welk zig op de posten aan de Tempaty-Kreek,
en de Commewyne bevond.


XVIII. HOOFTSTUK.

Een Tyger, op de legerplaats gevangen.--De Jaguar.--De Couguar.--De
Tyger-kat.--De Jaquarette.--Gevecht tusschen eenige afgezondene
manschappen der Sociëteit en de muitelingen.--Levens-manier van eenen
Surinaamschen Planter.--Verscheiden zoorten van visschen.--Besmettelyke
ziekten.--Zelfsmoord.

XIX. HOOFTSTUK.

Optocht van het Krygsvolk naar Barbacoeba, aan de Rivier Cottica.--De
Palmboom-kool en de Mauricy.--Heete koorts.--Trek van dankbaarheid in
eenen Engelschen Matroos.--Verscheiden zoorten van Peper.--Citroen-
en Limoen-boomen.--De Mammy-appel.--Pimpernooten.--Regeering in
Surinamen.--Honden van Guiana.--Ongemeene trek van edelmoedigheid.



ELFDE HOOFTSTUK.

Het krygsvolk keert naar de Wana-Kreek te rug.--De Pipa.--Gevecht
tusschen een Soldaat en een Slang.--De Fesant-vogel van Guiana.--De
Agamie of Trompetter.--De muitelingen trekken de legerplaats voorby;
men vervolgt hen te vergeefs.--Groot gebrek aan water.--Schranderheid
der Negers.--De zyde-plant.--Kevers en insecten.--Bergwerken.--Fraaije
Kapel.--Het krygsvolk koomt op den post van la Rochelle aan de
Patamaca.

Den 30sten November 1773, verliet al het krygsvolk den post van
Jerusalem, en men keerde naar de Wana-Kreek te rug, maar zonder juist
den weg te volgen, langs welken men gekomen was. De Colonel FOURGEOUD
herriep intusschen de eerst gegevene bevelen, en stond ons toe hutten
te maken, om onze hangmatten in dezelve te plaatsen. Wy hadden ons
dus weinig op dit stuk te beklagen; met de levensmiddelen was het
geheel anders gelegen.

Wy vervolgden onzen tocht, geduurende drie agter één volgende dagen,
met vry goed weder; maar alle morgen liet de Colonel my onbarmhartiglyk
wekken door eene schildwacht, die last had my niet te verlaaten,
eer dat ik hem antwoord had gegeven.

Den 3den, kwamen wy op nieuw by de Wana-Kreek aan: ik vleide my,
na eenen moeielyken tocht, met het doorbrengen van eenen gerusten
nacht myne krachten aldaar te zullen herkrygen; maar ik wierd als
naar gewoonte wakker gemaakt, en was in zulk een diepen slaap, dat
men my by den arm moest schudden, om my te doen ontwaaken. De Colonel
was in zijne hangmat gezeten, met een donderende stem zweerende, dat
hy allen, die zyne beveelen niet gehoorzaamden, zou doen ophangen,
of vierendeelen; en het bosch weêrgalmde eenigen tyd van zyn
geschreeuw. Daar op volgde eene diepe stilte, die ik wel dra door een
schaterenden lach afbrak: ik was de eenige niet; anderen voegden zig
by my, en de Colonel begon weder te brullen, zonder de stem van iemand
te kunnen onderscheiden. Hij wierd wonderbaarlyk geholpen door eene
groote padde, die men hier Pipa noemt. Dit dier huisvestte in de hut
van den Commandant, en kwaakte alle nachten op eene vervaarlyke manier.

De Pipa of Pipal gelykt, zoo men zegt, gedeeltelyk naar de kikvorsch,
gedeeltelyk naar de padden: hy is de grootste onder allen van dit
laatste zoort, die men in Zuid-America, en misschien in de weereld
vindt; hy is leelyk, met eene pokächtige huid van een donker bruine
kleur bedekt, en met onregelmatige en zwarte vlekken geteekend;
zijne agterpooten zyn plat, van een vlies voorzien, en de klauwen
zyn langer, dan die van de voorpooten; uit dien hoofde kan hy te
gelyk zwemmen en springen als een kikvorsch, een voordeel, waar door
hy van andere padden verschilt. Hij is een weinig grooter, dan een
gewoone eendvogel, wanneer die geplukt is. Zyn gekwaak, het welk hy
doorgaans niet dan des nachts laat hooren, is ongemeen sterk. Maar
het merkwaardigste in dit zoort van gedrocht is de manier, waar op hy
voortteelt: de jongen zyn besloten in een zoort van zak vol water, die
op den rug der moeder geplaatst is; aldaar word zy door het mannetjen
vruchtbaar gemaakt, en aldaar begint ook het aanzyn van de vrucht,
blyvende daar in tot het oogenblik, dat dezelve genoegzaam gevormd is,
om 'er te kunnen uitkomen. [1]

De padden zyn niet vergiftig, zoo als men doorgaans gelooft; men kan
'er zelfs huisdieren van maken. De heer ARSSCOTT heeft 'er jaaren
lang een opgevoed; [2] de Colonel FOURGEOUD bewaarde de zyne in zyn
hut, even als een huisdier, geduurende al den tyd, dat wy aan de
Wana-Kreek gelegerd waaren; en ik zelf heb langen tyd een kikvorsch,
als een huisdier gehouden.

Maar laaten wy tot myne hangmat, en myn dagverhaal te rug keeren. Het
gekwaak van deezen Pipal, dat van eene andere padde, die van het
ondergaan tot het opkomen der zon, aanhoudend riep touck, touck, touck;
het gebrul der tygers, dat der aapen, de schuiffeling der slangen,
en een aanhoudende regen, maakten deezen nacht zoo onaangenaam,
als somber: de opkomende dageraad echter deed my denzelven wel dra
vergeeten, en ik bevond my zoo wel en zoo te vreden, als men in de
bosschen van Guiana met mogelykheid zyn konde.

Den 4den, des morgens, ontdekte ik twee fraaije Powesas, op de takken
van eenen hoogen boom, die naby de legerplaats stond. Aan den Colonel
verlof gevraagd hebbende, om 'er een te schieten, weigerde hy my
zulks op eene ruwe wyze, onder voorwendzel, dat de vyand de schoot
van myn snaphaan zoude kunnen hooren; als of dezelve niet wist waar wy
waaren. Kort daar na echter, wanneer zig op den top van eenen anderen
boom een groote slang vertoonde, gaf de Bevelhebber, het zy uit vreeze,
het zy uit weerzin, last om op hem te schieten. Het dier, den schoot
ontfangen hebbende, viel op den grond, schoon nog volkomen levendig
zynde, en kroop dadelyk naar eene dikke doornhage by het magazyn. Ik
had hier gelegenheid, om de ongemeene onverschrokkenheid van eenen
soldaat op te merken, die de voetstappen van deezen slang zoetjens
agter na volgde, en hem van onder de struiken weg trok, beweerende,
door een zoort van bygeloovigheid, dat de beet hem geen kwaad konde
veroorzaaken: wat daar ook van zy, de slang, die meer dan zes voeten
lang was, verhief verscheiden malen den kop en het halve lyf, om hem
aan te pakken, maar de soldaat deed hem door vuistslagen nederbukken,
en eindelyk kloofde hy hem met zyn sabel in tweën; het welk een einde
aan het gevecht maakte.

Vreezende dat ik beschuldigd mogt worden, zoo aanstonds een nieuw
woord gebruikt te hebben, het geen voor myne lezers waarschynlyk
onverstaanbaar is, zal ik hun zeggen, dat de Powesas is de Fesant
van Guiana: het is een zeer fraaije vogel, byna de grootte hebbende
van een gewoone jonge kalkoen, waar mede hy door zyne pluimaadje,
en door den smaak van zyn vleesch veel gelykheid heeft. Zyne vederen
zyn van een schitterende zwarte kleur, uitgenomen onder den buik;
zyne pooten zyn geel, zyn bek insgelyks, uitgenomen aan de punt,
alwaar dezelve blaauw en boogsgewyze gekromd is. Hy heeft levendige
en schitterende oogen, en draagt een kuif van gekrulde vederen van
een glinsterend zwarte kleur, het geen hem eene onëindige fraaiheid
geeft. Deeze vogel kan niet ver vliegen; men maakt hem gemakkelyk tam;
men maakt 'er zelfs een huisdier van, en te Paramaribo verkoopt men ze
dikwils voor meer dan een guinie het stuk. Ik zal deeze gelegenheid
waarnemen tot het beschryven van eenen anderen vogel, die aan Guiana
byzonder eigen is, en Agamie door de Franschen, en Camy-camy in
Surinamen genoemd word. Hy is, even als de Fesant, ten naasten by van
de grootte van een jonge kalkoen, maar hy verschilt van dezelve in
gestalte en in pluimaadje. Zyn lyf, dat geen staart heeft, heeft de
gedaante van een ey; zyne vederen zyn zwart, uitgenomen op den rug,
alwaar hy grysächtig is, en onder de borst, alwaar zyne vederen, van
eene blaauwe kleur, lang zyn en nederhangen, als van den Reiger; zyne
oogen zyn schitterend, zyn bek is puntig, en van een zee-groene kleur,
zoo als ook zyne pooten, die hoog zyn, en eindigen met een klauw, waar
aan vier nagels zyn, drie van vooren, en één van agteren. Deeze vogel
draagt in dit Land gewoonlyk den naam van de Trompetter, uit hoofde
van een gezang, het welk hy dikwils doet hooren, en aan het geluid van
dit speeltuig gelykvormig is. Ik kan met geene zekerheid bepaalen,
van waar dit geluid koomt, maar zommige Schryvers beweeren, dat het
van de vorming van zyn bek voortkoomt. Onder al het pluimgedierte,
is de Trompetter het dier, het welk men gemakkelykst kan tam maken:
hy is de vriend der menschen, volgt hen, liefkoost hen, en schynt hun
dezelfde getrouwheid te bewyzen, als de hond: ik heb op verscheidene
Plantagiën 'er veelen gezien, welken men, even als de Powesas, tot
huisselyke diensten gebruikte, en met de kalkoenen en ander gevogelte
te zamen liet eeten. [3]

Den 6den, ontfing ik van Paramaribo zes kruiken rhum, waar van ik
'er vier aan den Colonel gaf.

Om zes uuren des morgens, gaven twee van onze slaven, die
Lacanus-boomen waaren gaan hakken, ons bericht, dat een hoop
muitelingen op den afstand van omtrent een myl van de legerplaats
was voorby getrokken; dat zy onder het bevel stonden van één hunner
Capitains, genaamd ARICO, met wien onze beide Negers aan den oever van
de Cermoetibo-Kreek gesproken hadden, maar dat zy niet konden zeggen,
welken kant de vyand genomen had, zoodanig waren zy verschrikt. Na
het bekomen van dit bericht kreegen wy bevel, om hen by het aanbreken
van den dag te vervolgen. Des anderen daags was mitsdien al het volk
ten vyf uuren gereed, en na een gedeelte van het zelve te hebben
agtergelaten, om de krygs- en mond behoeften te bewaaren, rigtten
wy onzen tocht naar de plaats, alwaar de muitelingen zig vertoond
hadden. Wy zagen hier een grooten palmboom, die op het water dreef,
en aan den anderen oever met koorden van heestergewassen was vast
gemaakt; het geen duidelyk te kennen gaf, dat ARICO en zyn volk de
Kreek waren overgekomen. Zie hier, hoe de Negers in zoodanig geval
eene Rivier overgaan: zy plaatsen zig, de één agter den ander,
op den dryvenden stam van den boom; zomtyds zelfs zetten zy hunne
kinderen en vrouwen daar op; en de beste zwemmers vergezellen hun,
en zyn hunne leidslieden.

Schoon de bewyzen van den overtocht der muitelingen duidelyk waaren,
trok de Colonel dezelve echter in twyffel, of liever hy beweerde,
dat het van hunnen kant slechts eene krygslist was: zy hadden eenige
manschappen, zeide hy, afgezonden, om den boom aan den oever vast te
maken, en ons te bedriegen.

Niemand was van dit gevoelen, maar alle redeneeringen der weereld
werkten daar tegen niets uit. Wy namen dus een weg, die recht het
tegengestelde was van den weg der muitelingen; namelyk wy trokken
oostwaarts, daar men hen naar den westkant had moeten vervolgen,
het geen de Jagers zekerlyk gedaan zouden hebben. In deeze eerste
richting gingen wy voort tot de aannadering van den nacht, schoon
men het brood vergeten had, en dat wy den geheelen dag geen enkelen
drop water hadden kunnen hebben, want wy trokken door zwaar zand
of Savanen. Na dat wy den weg een weinig rechts af genomen hadden,
riep een Neger uit, dat wy aan de Wana-Kreek naderden. Ik hoorde dit
met genoegen; en hem een kalabas en myn fles rhum gegeven hebbende,
verzogt ik hem derwaarts te gaan, om de kalabas met een mengzel van
rhum en water te vullen; maar hy maakte het te sterk, zig buiten
twyffel verbeeldende, dat het daarom beter zyn zoude. Ik had zulk
een zwaaren dorst, dat ik den drank in eens doorzwolg, zonder dien
te proeven; dit werkte zeer gezwind, want op het zelfde oogenblik
was ik naauwlyks in staat my overëind te houden.

Den 9den, na eenen vrugteloozen tocht, kwamen wy weder in onze
oude legerplaats te rug. De Neger SEPTEMBER, die ons volgde, gelyk
een herders hond de kudde volgt, wierd aldaar door den Colonel in
vryheid gesteld. In de daad hy was onvermoeid. Hy zelf doorwaadde
de Kreek, om 'er den westelyken oever van te bespieden. Des anderen
daags morgens, liet hy ons wederom onzen knapzak vullen, en geleidde
ons langs den zelfden weg, beweerende, dat hy den vyand eindelyk
agterhalen zoude. Vervolgens tot des avonds voortgetrokken zynde,
bragten wy den nacht in eene oude legerplaats der muitelingen door,
na den geheelen dag gebrek aan water gehad te hebben.

Den volgenden dag, trokken wy steeds voorwaarts, maar wy vonden nog
vyanden, nog water. De Officiers en soldaaten begonden te verzwakken,
en men droeg 'er reeds eenigen in hunne hangmatten. Het was in de daad
ondraaglyk heet; want wy waaren in het saisoen der droogte. In dit
uiterste deeden wy een gat graven van zes voeten diep, op welks grond
men een snaphaan afschoot; oogenblikkelyk kwam 'er een weinig water
te voorschyn; maar zoo modderig, dat het tot geen gebruik dienen konde.

Wy vervolgden onzen tocht, en sloegen ons neder op eene plaats, alwaar
de muitelingen voor deezen eenige Plantagiën bebouwd hadden. Het viel
hard, om geduurende den nacht de ongelukkige soldaaten over dorst te
hooren klagen. De Colonel echter bleef, tot den derden dag, 'er by,
om verder voort te trekken, in de hoop van eenige kreek of beek te
ontmoeten, en den algemeenen dorst te lesschen. Maar hy wierd in
zyne verwagting bedrogen; want den 12den, tot op den middag door de
brandende zand-woestynen heen getrokken hebbende, bezweek hy zelf met
veele anderen, die door een aanhoudenden en verteerenden dorst waaren
ter neder geslagen. Het was nog een geluk voor ons, dat de muitelingen
ons in deeze gesteldheid niet aantastten. Het was ons ondoenlyk geweest
den minsten tegenstand te bieden: de grond was bezaait met elendigen,
die door eene brandende koorts gefolterd wierden. De Colonel zelf
was hopeloos; zyne tong verdroogde in zyn mond, en zyne lippen waaren
geheel zwart; zulk een bitter lyden verduurde hy. In deezen staat konde
ik, hoe weinig hy het ook verdienen mogt, myn mededogen niet weigeren.

Intusschen aten eenige soldaaten by aanhoudenheid van hun gezouten
varkens-vleesch; anderen trokken elkander vier aan vier voort, en
zogten eenige droppelen daauw, op bladeren van boomen verspreid. Wat
my betreft, ik ondervond tans, voor welken yver een Neger, die door
zynen meester wel behandeld word, vatbaar is. In deeze algemeene
behoefte, bood de myne my een kalebas vol water aan, zoo goed als
ik het in myn leven gedronken heb. Het was niet dan met de grootste
moeite, dat het hem gelukte dit water van de bladen van eenige wilde
pynboomen te haalen: zie hier, hoe deeze bewerking geschied.

Men houdt de plant in de eene hand, en in de andere een sabel of mes,
waar mede men de plant beneden de bladen afsnydt. Vervolgens plaatst
men onder de opening een kalebas of een glas, en het water loopt
'er zuiver, fris, en zomtyds in eene groote hoeveelheid in. De bladen
van de plant, dit water in het regen-saisoen opvangende, brengen het
door derzelver canaalen als in een vergaarbak. Zommige Negers vonden
ook gelegenheid om door middel van water-willigen hunnen dorst te
lesschen; maar dit was voor eene door dorst versmagte krygsbende
niet voldoende. De water-willige is een zeer sterk heester-gewas,
zynde een zoort van wynstok, en alleenlyk in zandige landstreeken
groeiende: men snyd dezelve met den sabel in langwerpige stukken,
en dadelyk neemt men 'er een in den mond. Deeze plant verschaft op
die manier een frisschen, aangenaamen en gezonden drank, die in de
brandende bosschen van Guiana van groote nuttigheid is.

De Voorzienigheid my dit hulpmiddel gelukkiglyk hebbende toegezonden,
konde ik myne eerste gemoeds-beweging niet wederstaan, en ik deelde
'er den Colonel van meede, wiens ouderdom en zwakheden ten zynen
voordeele spraken. Hy wierd 'er door verkwikt, en vervolgens besloot
hy, om langs zynen ouden weg te rug te keeren, zonder eenige hoop om
den vyand te agterhaalen: het volk was zoo afgemat, dat men verscheiden
soldaaten dragen moest. Als een laatste hulpmiddel, zond de Bevelhebber
toen eenen Neger uit de Volkplanting de Berbices, genaamd GAUSARIE,
af, om geduurende onzen te rug tocht moeite tot eenige ontdekking te
doen. Den zelfden weg hernomen hebbende, kwamen wy op eenen korten
afstand van de put, welke wy des avonds te vooren gegraven hadden. In
de gedachten zynde, dat dezelve tans helder water in zig bevatten
moest, zond ik mynen Neger QUACO derwaarts, om eene van myne flesschen
te vullen, eer dit water troebel gemaakt wierd; en dit deed hy. Maar,
toen hy daar mede naar my te rug kwam, ontmoette hy den Colonel, die
met zyn snaphaan de fles in stukken sloeg, en aan twee mannen bevel
gaf, om zig als schildwachten by de put te plaatsen, willende het
water voor zig zelven, en voor zyne vrienden bewaren. Dewyl echter
in zulk eene omstandigheden de onderwerping ophield, bukten de beide
schildwachten in de put, met het hoofd naar beneden. Hun voorbeeld
wierd oogenblikkelyk door verscheidene andere soldaaten gevolgd, en
dit water veranderde wel dra in eene modderpoel, die tot niets meer
dienstig was. Na dat wy onze hangmatten aan boomen hadden opgehangen,
verdeelde men onder ons allen, zonder onderscheid, een weinig van
zekeren sterken drank, genaamd kill-devel; maar ik dronk nimmer daar
van, en liet myn aandeel voor mynen getrouwen QUACO. De Colonel dit
vernomen hebbende, liet hem het glas uit de handen rukken, om het geen
er in was, weder in de kruik te gieten, my toevoegende: "dat vermits
ik van dien drank niet dronk, ik 'er niet van hebben moest." Ik was
verontwaardigd over zyne ondankbaarheid; en den zelfden avond een
volle fles van dit zoort van drank gevonden hebbende, gaf ik die aan
mynen Neger.

Omtrent middernacht ontdekten wy, by toeval water. Onuitspreeklyk
verkwikkend was dit voor ons! het verdiende den voorrang boven den
besten wyn: ik zal nooit vergeeten, met welk genoegen ik 'er van
dronk. Ieder leschte zynen dorst naar wensch; en de Colonel liet
toen een groot vuur aanleggen, om zyne avond-maaltyd gereed te maken;
maar hy verbood, aan wien 't ook wezen mogt, dit insgelyks te doen. Hy
stond zelfs niet toe om een stok te snyden, en men was dus genoodzaakt
het gezouten ossen en varkensvleesch rauw te eeten. Myn aandeel aan
een zoort van wandelstokjen geregen hebbende, kroop ik zachtkens
naar het vuur van den Bevelhebber, om aldaar dit vleesch te braden;
intusschen maakte de Neger, die hem tot kok diende, my zeer spoedig
willende helpen, eenig gerucht, en deed hem ontwaaken; maar ik, om
te beletten, dat hy my niet zag, pakte my weg, na myn stuk vleesch
in zyne ketel geworpen te hebben.

Na verloop van eenige minuuten, wende hy voor, dat men in weêrwil
zyner beveelen hout gesneden had. Ik vernam dit, en vreezende dat
hy eenig geweld mogt aanrechten, begaf ik my zachtkens naar zyne
hangmat, en verzekerde hem, dat al het volk in diepen slaap was. Hy
veinsde my niet te herkennen, en my by de hairen nemende, gaf hy
een verschrikkelyken gil. Het gelukte my hem te ontsnappen, en my in
veiligheid te stellen; echter riep hy uit: "schiet op hem! schiet op
hem!" het welk onze geheele legerbende vermaakte. Mynen Neger gevonden
hebbende, liet ik hem dadelyk myn eeten haalen; hy ging in alleryl
derwaarts, en bragt my een stuk ossen-vleesch weêrom, het welk tien
maalen grooter was, dan het geen ik gegeven had; ik bewaarde het,
en had het genoegen, om 'er de ongelukkige slaven op te onthaalen:
dus eindigde deeze elendige dag.

Den 13den, kwamen wy weder aan de Wana-Kreek. Wy waren, door zoo veel
nutteloos lyden, onuitspreekelyk vermoeit.

Alhier onthaalde de Colonel zyne vrienden op myn rhum, en in myne
tegenwoordigheid, maar zonder my een enkelen droppel 'er van aan te
bieden. Ik vond op deeze zelfde plaats een brief, gedagteekend uit
Ceylon, in de Oost-Indiën: deeze was aan my gezonden, door één myner
naastbestaanden, den heer ARNOLDUS DE LY, Gouverneur van Punta de
Galo en Matury, die my nodigde om by hem te komen, en my verzekerde,
dat myn fortuin dan gemaakt zoude zyn. Myn kwaade planeet gedoogde
dit niet; ik oordeelde my zelven onëer aan te doen, met in zoodanig
tyds-gewricht den dienst te verlaten.

De Neger GAUSARIE kwam den 14den te rug, en verklaarde niets gezien
te hebben.

Den 15den, werd eenig krygsvolk, bestaande uit twee Capitains, twee
Lieutenants, en vyftig soldaaten, naar de Rivier Maroni afgezonden,
om aldaar den Capitain FREDERIK op te zoeken, die, aan het hoofd van
vyftig andere manschappen, den 20sten der laatst voorgaande maand
vertrokken was, en van wien men niet meer had hooren spreken, het
geen groote bekommering veröorzaakte.

De wachtpost van Vrydenburg, aan de Maroni, bestaat in een vierkant
stuk grond, bedekt met huizen van Latanus-boomen hout gebouwd,
waar van de bosschen van Guiana overvloeijen, en met goed paalwerk
omringd. 'Er is een wacht aan de buiten-kant, en aan de vier hoeken
vier schilderhuizen voor de schildwagten. Deeze post, door verscheide
stukken geschut verdedigd, is in het midden van een ledig plein gelegen
aan de oevers der Rivier, alwaar men ook een vlag ziet. Dezelve heeft
gemeenschap met de Fransche wachtpost aan de overzyde, en beide leggen
op een korten afstand van den mond der Maroni. Om daar van een juister
denkbeeld aan den lezer te geven, heb ik dezelve afgeteekend, gelyk
mede die van de Wana-Kreek, welke, schoon aangenaam voor het gezicht,
nier minder doodelyk was voor een groot aantal van ons volk.

In de afteekening der Wana Kreek worden de drie legerplaatsen
onderscheidentlyk vertoond. Aan beide zyden, ziet men die van den
Colonel FOURGEOUD, en van wylen den Major RUGHCOP; in het midden, en
lynrecht in 't gezicht van den mond deezer Kreek, is de legerplaats
der Neger-Jagers.

Den gemelden 15den, liet men vaartuigen vertrekken, om de zieken weg
te brengen, en krygsbehoeften aan te voeren. De geheele legerbende
wierd toen door eene zwaare ziekte, een roode loop, aangetast, die
een groot getal menschen in 't graf sleepte. Al wat wy doen konden,
bestond daar in, dat wy, op hoop van goeden uitslag, braak- en andere
geneesmiddelen aan de zieken toedienden: wy hadden geene Chirurgyns; zy
waaren allen in de hospitaalen aan de Commewyne of op Paramaribo bezet.

De arme slaaven vooral verwekten deernis. Zy waaren, zoo als ik gezegd
heb, op eene halve portie eeten gezet, en zedert omtrent twee maanden,
leefden zy van kool van palmboomen, graanen, en wilde wortelen:
hier aan moet men de besmetting toeschryven, die de legerbende
verwoestte. Deeze ongelukkige Negers waren zoo uitgehongerd, dat zy
koorden of banden van heestergewassen om hunne lendenen bonden, volgens
de gewoonte der Indianen, die zig op deeze wyze den buik toebinden,
wanneer hen de honger kwelt, en welke vermeenen of zig inbeelden,
dat het lyden door de drukking minder word. Ik ontsnapte echter,
met eenige anderen, aan de besmetting; maar ik was buiten staat om
te gaan, uit hoofde van eene zwaare zwelling aan één myner voeten,
een ongemak, het geen men hier consaca noemt, en zeer gelykvormig is
aan het geen wy in Europa onder den naam van bevriezing kennen, en
het welk eene groote jeukte veröorzaakt, vooral tusschen de vingers,
waar uit water zypert.

De Negers zyn aan dit ongemak zeer onderworpen; zy geneezen het zelve,
door een citroen- of limoen-schil, zoo heet, als zy die veelen kunnen,
op de huid te leggen.

Ik heb dikwils reden gehad, om van onze mondbehoeften te spreken,
welke bestonden in gezouten ossen- en varkens-vleesch, en in bischuit,
waar van men ons alle vyf of zes dagen onze portie toedeelde. De twee
eersten hadden, na hun vertrek uit Ierland, misschien reeds de weereld
rond gereisd. Zy waren toen zoo groen, zoo slymerig, zoo stinkend,
en zomtyds zoo vol wormen, dat ik ze op andere tyden niet in myn maag
zoude hebben kunnen verdragen.

Ik gaa tans over tot ons reistuig. Deszelfs beschryving zal my niet
veel tyd kosten; want het bestond, voor elken Officier, slechts in
een koffer, of vierkante kist, waar in hy zyn linnen, zyn verschen
voorraad, en zyn sterken drank, wanneer hy die had, wegsloot. Deeze
kisten dienden ons tevens tot stoelen en tafels in het veld: op de
tochten, droegen de Negers dezelve op hun hoofd. Ik moet bovendien
aanmerken, dat wy na zes uuren des avonds nooit vuur hadden; wy kenden
dan alleenlyk het maanlicht, het welk voor ons eene zeer treurige
vertooning maakte.

Ik had noch bord, noch schotel, noch lepel, noch vork: de kalebas van
eenen Neger vervulde my de plaats van de twee eerstgemelde. Zelden
had ik een vork van nooden, en nog minder een lepel. In plaats van
dezelve, bediende ik my van een breed omgebogen blad, zoo als de
Slaven doen. Elk droeg een mes in zyn zak. Ik trachte eindelyk my
een lamp te maken van een gebroken fles; ik deed daar in een weinig
varkens-vet in plaats van oly, en ik scheurde een stuk van myn hembd,
om 'er een lemmet van te maken. De nood, zegt men, maakt vernuftig,
en in zulk een staat als de onze valt men niet kiesch. In de daad,
indien ik op dit oogenblik gehad had, het geen ik in voorige tyden
wegsmeet, zoude ik God gedankt hebben.

Van vernuft sprekende, moet ik niet vergeten het fraay mandwerk,
het welk de Negers in groote meenigte in het veld maakten. Ik maakte
dit zelf ook, volgens hunne onderrigtingen, en ik zond 'er een aantal
van ten geschenke aan myne vrienden op Paramaribo. Het word gemaakt
van een zoort van houtachtig en sterk koord, het welk men in den
bast van den kool-boom vindt. Die men tot het quadrille-spel maakt,
zyn zeer fraay. Andere zyn geschikt om 'er vrugten en groenten in te
bewaaren; men vlegt dezelve met een zoort van biezen, warimbo genaamt,
welke men splyt, en 'er de merg uit haalt. Men maakt ze ook vry goed,
met dunne koorden van heestergewas. De Negers maken ook fraaye netten
van een zoort van zyde plant.

Het is een zoort van Aloë, die in de bosschen groeit. De bladen 'er
van zyn getand, stekelachtig, en bevatten, over derzelver geheele
lengte, kleine witte vezelen, welke men even als de hennip slaat, en
laat rotten. Deeze vezelen dienden ons om touw te maken, veel sterker
dan eenig touw in Europa. Het zoude zeer geschikt zyn voor de schepen,
maar het is aan eene zeer schielyke verrotting onderhevig. Dit zoort
van hennip gelykt zoo sterk naar de witte zyde, dat de invoer daar
van in verscheiden Landen verboden is, uit vreeze dat men 'er by
verkoop bedrog mede plegen zoude. De Indianen noemen deeze plant
curetta, en in Surinamen noemt men ze doorgaans Indiaansche zeep;
zy schynt dezelfde te zyn, als de zeepboom, om dat ze eene zachte
zelfstandigheid voortbrengt, welke even als de gewoone zeep tot
wassching dient, en door de Negers en verscheiden inwooners tot dit
einde gebruikt word. Men vind ook in de bosschen een andere zoort van
plant van dezelfde gedaante als deeze, welke de Negers baboun knify
(apen mes) noemen, en die het vleesch tot op het been doorklieft. Ik
heb 'er zelf de proef van genomen, maar zonder nadeelig gevolg.

In het tydstip, waar van ik tans spreek, hadden alle de soldaaten
gebrek aan koussen, schoenen en hoeden. De Colonel, om een voorbeeld
van lydzaamheid te geven, en morringen voor te komen, liep een geheelen
dag blootsvoets voor het volk uit. Ik had hier in een voorrecht boven
alle anderen. Myne gewoonte, om zonder koussen of schoenen te gaan,
had my de huid verhard. 'Er was toen onder ons volk geen enkele,
die een lid aan zyn lichaam had, dat volmaakt gezond was: het gebrek
van zindelykheid was 'er voornamelyk oorzaak van; zulks verwekte zeer
dikwils zweeren, welke aan hun, wien men in tyds de afzetting niet
doen konde, den dood veroorzaakten. Deeze waaren de kwaalen, waar
mede wy te worstelen hadden, maar hoe groot die ook waren, zy waren
slechts de voorloopers van de geene, die ons nog te wagten stonden.

Ik ontfing toen een beste ham en een douzyn flessen Porto-wyn, welke
de Capitain VAN COEVERDEN my zond. Ik hield 'er vier van, welke ik
met de andere Officiers uitdronk, en gaf de overige aan den Colonel,
die door vermoeing uitgeput was. Des anderen daags, den 29sten, had ik
de eer het bevel te ontfangen over eene wacht, benevens den Capitain
BORGNES, en veertig mannen, om pogingen te doen tot het vangen der
Negers, welke drie weken te vooren de Kreek waren overgetrokken.

Na de Rivier in een vaartuig afgezakt te zyn, en in het zelve vaartuig
den nacht te hebben doorgebragt, stapten wy des anderen daags morgens
aan land, en trokken noordwest-waarts voort; maar geen kompas hebbende,
verdwaalden wy wel dra van onzen weg. Eene groote Savane doorgetrokken
zynde, hingen wy onze hangmatten aan den kant van een dik en eenzaam
bosch op. Den 31sten, vervolgden wy den zelfden weg, in de hoop van
aan de boomen de kenbaare teekens van den doortocht van eenigen van ons
krygsvolk te zullen ontdekken. In een moeras gegaan zynde, waadden wy
daar in tot op den middag, hebbende zomtyds het water tot aan de kin,
en zynde in gevaar van te verdrinken: eindelyk geheel doorweekt, en
onze kleederen aan flarden zynde, waren wy genoodzaakt langs onzen
ouden weg te rug te keeren. Na een gedwongen marsch, hielden wy op
nieuw halte aan de oevers van de Cormoetibo-Kreek. 'Er viel zulk een
zwaare regen, dat ik my niet herïnnere immer een zwaarer gezien te
hebben: dezelve duurde den geheelen nacht, en veröorzaakte zoo veel
verwarring en wanörde door de overyling, waar mede zig elk van eene
schuilplaats voorzag, dat ik eene kneuzing aan het hoofd kreeg. Ik
ging niettemin voort, met my spoedig eene verblyfplaats te bezorgen,
en ik was de eerste in myne hangmat, waar boven ik een overdek van
bladeren maakte; omtrent onder dezelve, leide ik een goed vuur aan,
en viel in diepen slaap te midden van den rook, die my voor het
steeken der muggen bewaarde.

Van insecten sprekende, moet ik niet vergeten, dat deezen avond een
Neger, die droog hout was gaan zoeken, my tot myne groote verwondering,
een Kever aanbood, die niet minder dan drie of vier duimen lang,
en meer dan twee duimen breed was. Men noemt hem in Surinamen den
Rinoceros, uit hoofde van zyn Olyfants snuit, die omgebogen en
gespleeten is, en de dikte heeft van een groote ganzen veder. Dit
dier heeft op den kop verscheide harde en gladde verhevenheden; hy
heeft zes ledematen; zyne vleugels zyn breed, en zyn geheele lyf is
volmaakt zwart: hy is de grootste van alle de Amerikaansche Kevers.

'Er is ook in Guiana een ander insect van dit zoort, genaamd het
vliegend Hart, uit hoofde van zyne hoorns, die naar de hoornen van
een hart gelyken: beiden vliegen met een ongemeen gebrom, en zyn zoo
sterk, dat weinige vogelen hen durven aanpakken. Een der grootste
ongemakken, die wy in het bosch ondervonden, wierd veroorzaakt door
een vlieg, zoo groot als een bye, en wier steek byna even geducht
is. Ik kan dezelve niet beter vergelyken, dan by het diertjen, dat
wy in Engeland de Vlieg-Spinnekop noemen.

Na zes of zeven uuren lang, in weerwil van den regen, de rook, de
muggen, en myne bekomene kneusing, vast geslapen te hebben, ontwaakte
ik zeer verfrischt ten vyf uuren des morgens, en ten zes uuren traden
wy het jaar 1774 in, vaarende langs den oever der Cormoetibo-Kreek
tot op den middag, wanneer wy in de algemeene legerplaats aankwamen,
aan den mond van de Wana-Kreek, na een zeer nutteloozen tocht, als
naar gewoonte.

Den 3den, zagen wy, tot ons groot genoegen, den Capitain FREDERIK
wederom, met zyne krygsbende, die eenen Neger, CUPIDO genaamd,
gevangen met zig bragt. De Capitain verhaalde ons, dat een arme
soldaat van 's Compagnies krygsvolk, ter dood veroordeeld zynde,
vergiffenis van hem ontfing, op het oogenblik, dat hy op de kniën
lag om doodgeschoten te worden, en dat de ontsteltenis, die hem zulks
veroorzaakte, hem het verstand deed verliezen.

De Colonel FOURGEOUD, toen besloten hebbende deezen veldtocht te
eindigen, zond eene krygsbende van zestig mannen vooraf, om naar de
Patamaca-Kreek op kondschap uit te gaan.

Ik waschte nu myn hembd in de Wana-Kreek: dit was het laatste dat ik
had, en ik was verpligt my te baden, tot dat het droog was. Ik had
naar Paramaribo om ander linnen geschreven; maar myn brief kwam niet
te recht, en alles, wat ik had medegebragt, was aan flarden.

Den 4den January, des morgens ten tien uuren, waaren wy gereed om op te
breken. De zieken in vaartuigen naar Devil's Harwar gezonden hebbende,
staken wy eindelyk de Cormoetibo-Kreek over, en wy trokken regelrecht
zuidwaarts aan, om de Patamaca te bereiken. Op onzen tocht trokken
wy voor by steile bergen, met steenen bedekt, en met myn stoffelyke
zelfstandigheden bezwangerd. De ligging deezer bergen, die niet
meer dan twintig mylen van den Oceaan gelegen zyn, wederspreekt de
waarneemingen van Dr. BANCROFT, die beweert, dat men dezelve in dit
Land niet ziet, dan op den afstand van meer dan vyftig mylen van de
Zee. Des avonds sloegen wy ons neder aan den voet van eenen anderen
zeer hoogen berg, alwaar wy een kleine beek van goed water en Latanus
boomen vonden, het geen voor ons twee gewichtige punten uitmaakte. Het
was in de daad merkwaardig, en zelfs zeer fraay, een soort van stad van
boomloof te zien, die zig in een uur verhief op een grond, alwaar te
vooren niets was. Een oogenblik daar na waaren de vuuren aangestoken:
de een kookte 'er zyn eeten op, de ander droogde 'er zyne kleederen by.

Deezen nacht echter wierd het geheele leger aangetast door een loop,
veroorzaakt door het water, het welk wy hier dronken. Dit water,
schoon zeer helder, bevatte zoo veele myn-stoffelyke zelfstandigheden,
dat het den smaak van Bath- of Spa-water had. Deeze omstandigheid
alleen is genoeg ter aanwyzing, dat men in deeze bergen metaalen
vinden zoude, indien de Hollanders de noodige kosten doen wilden, om
'er in te delven.

Den 5den, vervolgden wy onzen tocht steeds over de bergen, waar van
zommigen zoo steil waren, dat verscheide Slaven met hunne pakken niet
kunnende opklauteren, dezelve tegen den grond wierpen en wegliepen,
niet naar den vyand, maar naar hunne meesters, die hun dit ligtelyk
vergaven: anderen rolden met pak en zak van boven neder.

Des avonds van dien zelfden dag, vonden wy onze huisvesting gereed,
en wy besloegen de hutten, die men had laten staan, na BONNY en zyn
volk op de vlucht gedreven te hebben. In de myne vond ik nog een
zoort van kaars, die vry aartig gemaakt was van wasch van wilde byën,
en het gedroogd merg van biezen.

De wooning van BONNY had zeer veel gemak; zy was met paalwerk omringd,
en bestond uit vier zeer nette vertrekken. De Colonel nam aldaar
zyn intrek.

Den 6den, scheen al het volk uittermaten vermoeit te zyn. De Colonel
gelastte dienvolgende een dag halte te houden; alleenlyk zond hy den
Capitain FREDERIK, wien het Land 't best bekend was, met zes mannen
af, om de oevers van de Claas-Kreek op te zoeken, zynde een zoort
van vlietend water, het geen zynen oorsprong neemt op de plaats,
alwaar wy ons bevonden, en in de Cottica uitloopt. Naauwlyks waren
zy vertrokken, of de oogen van den Colonel by toeval op my gevallen
zynde, gelastte hy my om hen alleen te volgen, en hem bericht te komen
brengen, van het geen ik aan de overzyde van den oever ontdekken
mogt. Ik haalde weldra de afgezondene manschappen in, en na eenige
oogenblikken te zyn voortgetrokken, slonden wy tot onder de armen
toe in 't water. FREDERIK gaf toen bevel om te rug te trekken, maar
ik verzogt hem, om naar my te wagten; waarna ik, mijne kleederen
uitgetrokken, en myn sabel tusschen de tanden genomen hebbende, de
Kreek al zwemmende overstak; aan de overzijde gekomen zynde, ging ik
daar een wyl langs; niets vindende, kwam ik te rug op dezelfde manier,
en wy kwamen wederom op de legerplaats.

Op den middag, deed ik bericht aan den Colonel, die my voorkwam
over deeze hoopelooze daad, welke hy niet verwagt had, verwonderd
te zyn. En ik was het niet minder, wanneer hy my by de hand vatte,
en aan zynen kamerdienaar gelastte, om my een fles wyn en een stuk
ham te brengen. Men zal het misschien naauwlyks kunnen gelooven;
maar het een was zuur, en het ander bedorven: het geschenk egter van
gelyken aart, het welk ik hem gegeven had, was gezond en gaaf. Zulk
eene laagheid veröntwaardigde my dermaten, dat ik boos opstond,
en hem verliet, hem, zyn knecht, zyn wyn, zyn vleesch, en stinkende
wormen. Ik stilde mynen honger met een stuk bischuit en drooge visch,
die ik van een Neger kogt.

Den 7den January, trokken wy weder voort. Den zelfden dag vong ik
één van die fraaije kapellen, waar van ik, by het verhaal van mynen
tocht naar de Cottica, gesproken heb. Ik zal tans voortgaan met
hem te beschryven, schoon ik zyn naam niet weet. Van het eene einde
zyner vlerken tot aan het andere, was hy by de zeven duimen breed;
alle waaren zy van eene zoo levendige en schitterende blaauwe kleur,
dat dezelve gelyk stond met het hemelsblaauw op eenen schoonen dag;
deeze vlerken pronkten met een rand van eene bruine kleur met witte
vlakken. Ik kan niet nalaaten hier te herhaalen, dat deeze kapel, op
het groene loof der boomen huppelende, door zijne schitterende kleur
en grootte eene treffende uitwerking deed. Zoo ik my niet bedrieg,
behoort hy tot het zoort der Danaï van LINNAEUS. Ik heb zyn popjen
niet gezien; maar zyne rups, die van eene geelachtig gryze kleur is,
is zoo dik als de vinger van een mensch, en meer dan vier duimen
lang. Het is onbegrypelyk, van hoe veele verschillende zoorten
van kapellen de bosschen van Guiana overvloeijen. Zommige lieden,
die 'er een kostwinning van maken, met dezelve te vangen, winnen
'er veel geld mede. Na ze in kleine papiere doosjes met spelden te
hebben vast gemaakt, zend men ze naar verscheidene kabinetten van
Europa. Doctor BANCROFT zegt, dat om ze gaaf te houden, men ze met
terpentyn moet aanraken; maar het is genoeg, dat men in de doos,
waar in deeze insecten leggen, een stuk campher vast maakt.

Deezen avond lagen wy op eenen kleinen afstand van de Patamaca-Kreek
gelegerd. Wy vonden aldaar eene arme Negerin, die bitterlyk schreide,
en als eene offerhande, aan den voet van eenen boom, waar onder
het lyk van haaren man begraven was, eenige eetwaaren nederleide,
en water plengde. Deeze man had in eenen slag tegen de Europeanen
het leven verloren.

De Capitain FREDERIK en ik, in eene zandwoestyn, in den omtrek der
legerplaats, wandelende, ontdekten hier de pas gezette voetstappen
van eene groote tygerin, met haar jong, in welk oogenblik dit dier
zeer verslindend is. Wy begrepen dus, dat het voorzichtig was te rug
te keeren. Ik nam de maat van den voet der moeder: dezelve was byna
zoo groot als een gewoone tinne schotel.

Na een tocht van eenige uuren, kwamen wy des anderen daags morgens
eindelyk op den post van la Rochelle, aan de Patamaca. Wy waren mager,
uitgehongerd, zwart geworden, verbrand, ongekleed, de meesten zonder
schoenen en hoeden, en in een staat, zoo als men nimmer iets dergelyks
gezien heeft. Ik had zelf niet meer dan de helft van myn lange broek,
en myn eenigste hembd hing gescheurd aan malkander. Wy vonden op
deezen post eene kleine bende van elendelingen, gereed om het bosch,
het welk wy verlieten, in te gaan, en die bestemd waren, om, even
als wy, alle de elenden, die menschelyke schepfels verduuren kunnen,
door te staan. Ik heb reeds van verscheidene ziekten gesproken, als
van verschillende zoorten van rooden uitslag, van, rotkoortsen, van
galkoortsen, van verharde gezwellen, van rooden loop, waar aan men
in deeze luchtstreek is bloot gesteld. Ik heb gezegd, hoe zeer men
aldaar geplaagd word door muggen, pattat en scrapat-luizen, mieren,
wilde byen, heestergewassen en doornen in de bosschen; hoe zeer men
aldaar te vreezen had voor de kaymans en de pery in de Rivieren;
hoedanig het gesuiffel der slangen, het gebrul der tygers was;
welke zandwoestynen, welke diepe moerassen wy doortrokken; welke
heete dagen, welke vochtige en koude nachten, welke vreesselyke
slagregens wy doorstonden; welk slecht en slap voedzel men ons gaf;
en de lezer staat buiten twyffel verstomd, dat iemand zulke wreede
beproevingen heeft kunnen, overleven. Hoe lang die lyst ook zy,
verklaar ik egter, dat ik, uit vreeze van langwylig te worden,
een gebrek, waar aan ik misschien reeds schuldig ben, veele andere
onheilen, die ons drukten, heb overgeslagen. Ik zoude nog hebben
kunnen spreken van een onëindig getal kleine slangen, hagedissen,
scorpioenen, sprinkhaanen, spinnekoppen, wormen, duizendpooten,
en zelfs vliegende luizen, waar van de reiziger gevaar loopt om elk
oogenblik van één gereten of gestoken te worden; maar ik bewaar die
beschryving tot eene andere gelegenheid.

Men zal zig een denkbeeld kunnen vormen van, den honger, die ons
by onze komst alhier verslond, wanneer ik verhaald zal hebben, dat
ik eene Negerin gezien hebbende, die van zekere groove spys haare
maaltyd hield, haar een halve kroon toewierp, de schotel uit haar hand
rukte, en het geen 'er op was met meer smaak opslokte, dan ik immer
de lekkerste spys bereiding genuttigd heb. Ik deed tans den Colonel
FOURGEOUD opmerken, hoe aangenaam het zyn zoude, wanneer hy zyne overig
zynde soldaten op groenten, versch ossen- en schapen-vleesch onthaalde,
zoo wel als dat hy hun van koussen, schoenen en hoeden voorzag; maar
hy antwoordde my, dat de lekkernyen van Capua het leger van HANNIBAL
bedorven hadden; hy scheen my toe in het begrip te staan, dat zy,
die als hoopeloozen vechten, menschen zyn, die 't leven moede zyn.

Den 11den, kwam het krygsvolk aan, het welk de Wana-Kreek een dag voor
ons verlaten had; en, als naar gewoonte, hadden zy niemand gevangen
genomen, noch zelfs gezien.

Den 12den, kwam één der muitelingen met zyn wyf, aan den post
van la Rochelle, en zy gaven zig aan den Bevelhebber vrywillig
over. Den zelfden dag kreeg ik verlof, om, wanneer ik het verkoos,
naar Paramaribo te gaan, om my te herstellen. Ik was over dit
verlof verblyd, en maakte my met eenige andere Officiers gereed om
te vertrekken. Wy lieten den Colonel agter ons aan het hoofd van
eene krygsbende, waar van de beste uit den hoop een Pagters kar in
Engeland ontcierd zoude hebben. Eindelyk kwam het verlangde uur, en
ik was de vyfde, die in een overdekt vaartuig trad, het welk door zes
roeiers wierd voortgeroeit, om my naar de hoofdstad der Volkplanting
te begeven. Ik was steeds welvarende, wel gemoed en vol vreugde.

Ik vond op Devil's Harwar eene kleine bezending van thee, koffy,
beschuit, boter, suiker, limoenen, rhum, en twintig flessen goeden
wyn, die myne vrienden van Paramaribo my naar den post van la Rochelle
toezonden. Ik zond dezelve niet te rug, en in weerwil der onwaardige
behandelingen van den Colonel, maakte ik 'er hem een geschenk van,
uitgenomen echter twaalf flessen, die wy, op de gezondheid onzer
vrouwen of minnaressen, in het vaartuig uitdronken. Ik konde my niet
wederhouden den Bevelhebber te beklagen, wiens ouderdom (hy was een
man van by de zestig jaaren,) en werkzaamheid, in allen gevalle zeer
veel achting verdienden. Schoon hy op deezen, tocht zeer weinige
muitelingen had gevangen genomen, had hy echter het bosch van de
Commewyne tot den mond der Wana-Kreek gezuiverd; hy had de vyanden
uit één gedreven, hunne wooningen vernield, hunne velden verwoest,
en alle hereeniging van de verschillende partyen der muitelingen belet.

Wy kwamen den 13den des avonds op de Plantagie myn Genoegen, alwaar
wy de avond maaltyd hielden. Van daar zetteden wy onze reize dag
en nacht voort, onzen tyd met zingen en lachen doorbrengende,
tot den 15den op den middag, wanneer wy, onder begunstiging van
het vallend water, aan het Fort Amsterdam aankwamen. Vervolgens de
Rivier oversteekende, stapten wy aan land voor het huis van den heer
DELAMARE, te Paramaribo. Ik bleef in 't eerst aan den oever staan,
alwaar een groot getal myner vrienden my omärmden, en my met myne te
rug komst in de stad geluk wenschten.

Myne eerste zorge was, om myne geliefde JOANNA te laten haalen, die,
toen ze my zag, in traanen weg smolt: dit was zoo wel uit vreugde dat
ik nog leefde, (men had gezegd, dat ik dood was,) als uit aandoening
over den deerniswaardigen staat, waar in ik my bevond. Dus eindigde
myne tweede veldtocht, waar van het verhaal dit Hooftstuk besluiten
zal.



TWAALFDE HOOFTSTUK.

Beschryving van Paramaribo, en van het Fort Zelandia.--De Grow-Mouneck,
of graauwe Munnik.--De West-Indische Abricoos-boom.--Verschillende
zoorten van Oranje-boomen.--De Colonel FOURGEOUD trekt naar de Rivier
Maroni.--Een Capitain word gewond, en eenige soldaaten gedood.--Vreemde
straf-oeffening in de hoofdstad.--Het Fort Sommelsdyk.--De wachtpost
van de Hoop. Duiven en Tortelduiven.--Groenten en vruchten.--Jacht
en wildt.--Steenbakkery.--Insecten.

My thans andermaal te Paramaribo bevindende, zal ik, ter dezer
gelegenheid, de beschryving deezer aangenaame Stad mededeelen. Ik heb
reeds gezegd, dat zy aan de fraaije Rivier Surinamen, zestien of agtien
mylen van derzelver mond, gelegen is. Zy is gebouwd op een zoort van
steenachtigen zandgrond, met de landen rondsomme waterpas liggende,
en maakt een langwerpig vierkant van anderhalve myl lang, en ten
hoogsten een halve myl breed. Alle de straaten zyn volmaakt afgemeeten,
en beplant met oranjeboomen, palmboomen, tamarinde en limoenboomen,
die in alle Jaargetyden bloeien, en zig onder het gewicht van geheele
trossen der geurigste en uitgelezendste vruchten krommen. Men heeft
hier noch gehouwen, noch gebakken steenen voor de straaten noodig;
de steenachtige zandgrond is voldoende; dezelve is niet minder,
dan die der fraaiste tuinen in Europa, en men maakt denzelven nog
aangenaamer, door dien met zeeschelpen te bestrooijen. De huizen,
die meerendeels twee, en zomtyds vier verdiepingen hebben, zyn,
eenigen uitgezonderd, van zeer fraay hout gebouwd. De grondvesten
der gebouwen zyn byna allen van gebakken steen; en kleine gekloofde
planken bedekken de daken in plaats van pannen. Men ziet zeer zeldzaam
glaaze raamen in dit Land; het glas verwekt 'er te veel warmte,
en men gebruikt in plaats van dien, raamen van gaas. Eenige huizen
hebben windluiken of blinden, die men van zes uuren des morgens tot
zes uuren des avonds open houdt. Wat schoorsteenen betreft, ik heb
'er geen enkele in de geheele Volkplanting gezien; men legt geen
vuur aan, dan in de keuken, die altoos van het woonhuis afgelegen is;
men legt het daar aan op den grond, en de rook vliegt door een gat,
in het midden van het dak gemaakt. Deeze houte huizen zyn echter in
Surinamen zeer duur; het huis, het welk de Gouverneur onlangs had
laten bouwen, kostte hem meer dan vyftien duizend ponden sterling. In
de geheele Stad Paramaribo is geen bronwater: elk huis heeft een put,
in den rotsachtigen grond gegraven, die brak water geeft, alleenlyk
dienende voor Negers, het vee, enz. Europeaanen hebben regenbakken,
waar in zy het regenwater tot hun gebruik bewaren: het beste zygt
door een steen, en valt in groote tonnen, of aarde vaten, door de
Indianen gemaakt, die dezelve tegen koopwaren verruilen. De inwooners
van dit Land slapen allen in hangmatten, uitgenomen de Negers, die
meestal op den grond slapen. De hangmatten van lieden van aanzien,
zyn van catoene lynwaat, met zeer ryke franjen omzet. De Indianen
maken die ook, en verkoopen ze zomtyds tot voor dertig guinies. Men
heeft geene dekens noodig: men behoeft alleenlyk gordynen, om zig
tegen de muggen te beveiligen. Zommige lieden hebben bedden, met
gaaze gordynen omringd, welke de lucht vryelyk laaten doorspelen,
en tegen het kleinste insect veilig stellen. De huizen zyn in 't
algemeen te Paramaribo luisterryk verciert met schilderyen, glaswerk,
verguldzels, kristalle kroonen en porceleine potten; de muuren der
kamers zyn nooit bepleisterd, noch met papieren behangzels overdekt,
maar overheerlyk beschoten met kostbaar hout.

Men berekent het getal der huizen te Paramaribo op veertien
honderd. Het voornaamste is het Paleis van den Gouverneur, het welk,
langs een weg in den tuin, met het Fort Zelandia gemeenschap heeft. Dit
Paleis, en het huis van den Bevelhebber van het Fort, waaren de eenige
steene gebouwen in de geheele Volkplanting. Het Stadhuis is een cierlyk
en nieuw gebouw, met pannen belegt. Aldaar houden de verschillende
Hoven van Justitie hunne zitting, en daar boven zyn de gevangenissen,
voor Europeesche misdadigers geschikt, uitgenomen voor krygslieden,
welken men in het Fort Zelandia gevangen zet. De Protestantsche Kerk,
alwaar men den dienst in het Hollandsch en Fransch doet, heeft een
kleine spitse tooren met een uurwerk; de Lutherschen hebben ook
hunne Kerk; en de Joden bezitten twee Synagogen, eene Portugeesche
en eene Hoogduitsche. 'Er is in de Stad een groot Hospitaal voor de
bezetting, en ongelukkig is het nooit ledig. In de Vesting bewaart men
de oorlogs- en mondbehoeften; de soldaten van 's Compagnies krygsvolk
zyn aldaar in barakken gehuisvest, en eenige Officiers hebben 'er vry
goede wooningen. De Stad Paramaribo heeft eene voortreffelyke reede,
alwaar dikwils, op den afstand van een pistoolschoot van den oever,
meer dan honderd koopvaardyschepen geankerd liggen. Zelden zyn
'er minder dan tachtig, geladen met koffy, suiker, cacao, catoen
en indigo voor Holland; verscheide andere hebben slaven van de kust
van Africa aangebragt; en zommige eindelyk zyn uit het noorden van
America, of van de Antillische Eilanden gekomen, om meel, ossen-
en varkens-vleesch, sterke dranken, gezouten haring en makreel,
spermaceti-kaarssen, paarden en grof huisraad tegen verschillende
koopwaaren te verruilen, vooral tegen syroop van suiker (melasse),
waar van de Americanen rhum maken.

De stad Paramaribo heeft geene vestingwerken; zy paalt ten zuid-oosten
aan de Rivier Surinamen, die meer dan een myl breed is; ten westen
aan eene groote zand-woestyn; ten noord-westen aan een ondoordringbaar
bosch; en het Fort Zelandia verdedigt dezelve ten oosten. Het Fort is
van de Stad alleenlyk afgescheiden door eene groote vlakte, alwaar het
krygsvolk de parade doet. Het heeft de gedaante van eene regelmatige
vyfhoek, en heeft maar ééne poort, die aan den kant van de Stad gelegen
is: twee van deszelfs bolwerken dekken de Rivier. Het is zeer klein,
maar sterk tot verdediging, zynde gebouwd van gehouwen of rots-steen,
en omringd door eene breede gracht, die vol water is, en voor welke
nog eenige vestingwerken leggen. Ten oosten, en aan de Rivier, is eene
battery van twintig stukken geschut. Op één der bolwerken is een klok,
waar op de wachthebbende soldaat met een hamer het uur slaat, het
welk hem door een zandlooper word aangewezen: op een ander bolwerk,
steekt men een vlag op, by het naderen van een oorlogschip, of by
openbaare vreugdebedryven. De muuren zyn zes voeten dik, en hebben
openingen voor het geschut, maar geene borstweeringen. Ik heb van
den tyd, dat dit Fort gebouwd is, reeds gesproken.

Paramaribo is eene zeer volkryke stad. Men ziet op byna alle haare
straaten eene meenigte van Planters, Matroosen, Soldaten, Joden,
Indianen en Negers. De Rivier is aanhoudend bedekt met kano's en
vaartuigen, die heen en weder vaaren, even als onze schepen op de
Theems, en dikwils eene meenigte Musikanten met zig voeren. De schepen
op de reede, met hunne wimpels verciert, verfraaijen het toneel, het
welk nog gevoeliger word door de meenigte van jongelingen en jonge
meisjes, die in het water speelen. De vrolykheid en verscheidenheid van
deeze voorwerpen weegt eenigermaten tegen de ongemakken der luchtstreek
op. De kleederen en rytuigen der voornaamste inwoonders zyn waarlyk
prachtig: de geborduurde zyde stoffen, de Genueesche fluweelen,
de goude en zilvere boordzels, de diämanten schitteren dagelyks; en
zelfs de schippers der koopvaardyschepen komen met gespen en knoopen
van massief goud voor den dag. De tafels zyn niet minder kostbaar;
men discht op dezelve de duurste en uitgezogtste spyzen op in platte
schotels, of porceleine vaten, in den eersten smaak, en allerfynst
gewerkt. Maar niets duidt meer de pracht der Surinaamsche Colonisten
aan, dan het getal der Slaven, welke men aldaar in dienst houd, en die,
in zommige huizen, een getal van twintig of dertig bedragen. Zelden
ontmoet men in deeze Volkplanting blanke dienstboden.

Men vind, te Paramaribo, in overvloed, geslacht vleesch, gevogelte
van allerlei zoort, wildt en visch. De groenten zyn 'er ook zeer
overvloedig. Behalven de lekkerste voortbrengzels, die aan deeze
luchtstreek eigen zyn, voert men aldaar aan het beste, dat Europa,
Asia, en Africa opleveren. De eetwaaren echter zyn 'er over 't algemeen
zeer duur, vooral die uit vreemde Landen komen, en door de Joden of
Schippers verkogt worden. De eersten genieten in deeze Volkplanting
byzondere voorrechten; de laatsten rigten voor een korten stond
magazynen op, om 'er de lading hunner schepen in te bergen, terwyl zy
die wederom met voortbrengzels van het Land beladen. Het tarwe-meel
word verkocht voor vier stuivers tot een schelling het pond; de boter,
twee schellingen; het geslacht vleesch, nooit onder een schelling,
en dikwils anderhalve schelling. Ik heb voor een enkele kalkoen
anderhalve guinie betaald. De eieren gelden vyf stuivers het stuk;
de aardäppelen zes stuivers het dozyn; de wyn kost drie schellingen
de fles; de Jamaicasche rhum een kroon de kruik. De visch en groenten
zyn goedkoop, en de vruchten byna voor niet. Myn kleine Neger QUACO
heeft my dikwils veertig oranje-appelen voor zes stuivers t'huis
gebragt, en een half dozyn pyn-appelen voor denzelfden prys. Wat de
limoenen en tamarinden betreft, men behoeft slechts de moeite te doen,
om ze op te raapen. De huuren zyn uittermaten duur. Voor een kleine
kamer zonder huisraad betaalt men drie of vier guinies in de maand;
en voor een huis met twee kamers op elke verdieping, honderd guinies
's jaars. De schoenen kosten een halve guinie het paar; en een rok
met zyn toebehooren is my komen te staan op twintig guinies.

De twee zoorten van hout, waar van de huizen getimmert zyn, namelyk
het wana en couppy hout, verdienen, dat men 'er van spreekt. Het eerste
is zeer hard, en van een grof erf; het is niet vatbaar voor de minste
glans, en heeft eene ligt roode kleur, gelykende naar die van nieuw
brasilie-hout; men bedient 'er zig van voor de deuren en kassen,
voor schepen en vaartuigen.

Het couppy hout gelykt naar dat van den wilden kastanje-boom; het
is hard, kwastig en vast. Men maakt 'er planken van, waar mede men,
in plaats van steene muuren, de huizen bekleed. Dit hout is van een
bruine kleur: het laat zig zeer goed polysten.

Op dat de lezer zig een juister denkbeeld van deeze Stad vorme, zal
ik hem verwyzen naar het ontwerp, het welk ik daar van geschetst heb:
ik zal tans overgaan, om eenige byzonderheden, betrekkelyk tot deszelfs
inwooners, op te geven.

De Europeanen of blanken, in de geheele Volkplanting, beloopen
op een getal van vyf duizend, zonder de bezetting daar onder te
rekenen, en zy houden voornamelyk hun verblyf in de hoofdstad; maar
de Neger-slaven bedragen ten naasten by een getal, van vyfënzeventig
duizend. Alle morgen ten agt uuren gaat het krygsvolk naar de wacht
in de Vesting. De wacht in de Stad word door de burgers of soldaten
waargenomen, en duurt den geheelen nacht. Twee maalen daags, en ten
zes uuren lost het bevelvoerend schip deszelfs geschut in de haven. By
het avond-sein, stryken alle de vlaggen der onderscheidene schepen,
de klokken luiden, en de trommelslagers en pypers loopen door de
Stad. Geen slaaf, van welke kunne ook, mag als dan op de straaten,
of in de haven verschynen, zonder verlof van zynen meester. Die
deezen regel overtreedt, word in arrest genomen, en buiten twyffel
des anderen daags morgens gegeesseld. Des avonds ten tien uuren,
slaan andere tambours den trom op alle de straaten van Paramaribo.

Op dit oogenblik vertoonen zig de vrouwen, vooral die veel van een
geheim gesprek in het maanlicht houden. Op haare byëenkomsten laaten
zy zig sorbet en sangary toedienen, zynde een mengzel van water,
Madera-wyn, Muscaat-wyn en suiker; zy houden aldaar gesprekken, die
geenzints dubbelzinnig zyn, zoo omtrent haare mans, als omtrent haar
zelven; dikwils vertoonen zy aldaar haare jonge slavinnen, welke
zy aan de manspersoonen voor een zekeren prys ter week aanbieden:
en zoo haare omgang al een weinig ingetogener is, zy zyn ten minsten
wydlustig in het roemen van de geenen, die in haare gezelschappen
tegenwoordig zyn, en wier voorkomen of persoon haare aandacht verdient.

Elk Land heeft zyne gewoonten, en in allen kan men uitzonderingen
maken; want ik heb vrouwen in Surinamen gekend, wier kiesche en
beschaafde opvoeding de beminnelykste gezelschappen van Europa
veraangenaamd zouden hebben. De inwoonders van Paramaribo, behalven
de vermaken van de tafel, het dansen, het uit ryden gaan, en de
speel-partyen, hebben een klein toneel, waar op zy, tot vermaak van
hun en hunne vrienden, blyspelen vertoonen. Indien zy keurig op hunne
kleederen zyn, zy zyn het niet minder op de netheid hunner huizen. Hun
linnen is allerfynst; zy laaten het wasschen met Castiliaansche
zeep, en deszelfs witheid is by niets, dan by de sneeuw der bergen,
te vergelyken. De vloer der vertrekken, waar in gezelschappen by
één komen, word altoos met zuure oranje-appelen, in tweën gesneden,
schoon gemaakt, het geen een aangenaame geur verschaft: de Negerinnen
houden in elke hand een halve appel, en zingen, wanneer zy dit
werk doen. Dusdanig is de hoofdstad, dusdanig zyn de inwooners der
Surinaamsche Volkplanting, en hun caracter is gelyk aan dat van alle
de Hollanders in de West-Indische bezittingen. Maar laaten wy tot
myn verhaal te rug keeren.

De gewoonte, die ik had om bloots-voets te gaan, belette my eenigen
tyd, om schoenen en koussen te kunnen verdragen. Wanneer ik nieuwe
wilde aantrekken, zwollen myne voeten zoodanig op, dat ik by mynen
vriend KENNEDY ten eeten zynde, genoodzaakt was myne schoenen uit
te trekken, en hy had de goedheid om my in zyne koets naar huis
te laten brengen. Zoo dra ik myne schoenen konde blyven aanhouden,
ging ik een bezoek geven aan den Colonel WESTERLOO, aan boord van een
West-Indisch Compagnie's Schip, het welk naar Holland onder zeil ging,
Deeze Officier, die my te Devil's Harwar, op het oogenblik, dat ik
aldaar in zulk een deerniswaardigen staat was, was opgevolgd, bevond
zig tans van het gebruik van alle zyne ledematen beroofd. In zulk eenen
beklaaglyken toestand, hoopte hy slechts op de vaderlandsche lucht,
om zyne gezondheid te herstellen. Verscheide Officiers zagen zig, op
dit zelfde oogenblik, genoodzaakt hunne goederen te verkoopen om te
leven, vermits zy van den Colonel geene betaaling konden erlangen. Ik
leed door dit onheil minder dan anderen; myne talryke vrienden lieten
my aan niets gebrek lyden.

Den 28sten January, des morgens aan den oever wandelende, zag ik
aldaar een visch uit het water ophalen, die van wegen zyn goed
vleesch en grootte (hy woog by de twee honderd ponden) verdient
gemeld te worden. Men noemt hem grow-mouneck, of de graauwe Monnik;
men zegt dat hy tot het geslacht der kabeljauwen behoort, waar mede
hy, zoo in gedaante als kleur, veel overeenkoomt, zynde zyn rug van
een zeer donker bruine olyf kleur, en den buik wit. Men sneed hem
dadelyk in groote stukken; ik kocht 'er verscheiden van, en zond
dezelve aan myne vrienden. Van smaak scheen hy my zelfs den tarbot
te overtreffen. Zomtyds vind men hem in de Rivieren; maar gemeenlyk
leeft hy in 't zee-water. In dit Land zyn geene visschers, dan de
Negers. Hunne meesters laaten hun dit ambagt leeren, en vorderen daar
voor eene zekere somme ter week. Indien zy yverig zyn, verzamelen zy
spoedig geld voor eigen rekening; en zommigen zelfs worden ryk. Maar
indien zy integendeel agteloos zyn, en hunne verbintenissen niet
volbrengen, kunnen zy wel staat maken van strengelyk gestraft te
worden.

Dezelfde gewoonte heeft plaats ten aanzien van verscheide andere
kostwinningen; en met onvermoeide vlyt en zuinigheid kunnen
de Negers dan gelukkig leven. Overeenkomstig dit gebruik heb ik
slaven, in Surinamen gekend, die andere slaven voor eigen rekening
kogten. Verscheiden koopen hunne vryheid van hunne meesters; zommigen
verkiezen liever hun geld te bewaaren, wanneer die meesters billyke
menschen zyn, vermits zoo lang zy slaven blyven, zy van belastingen
zyn vry gesteld, waar aan de vrygemaakte slaven onderworpen zyn. Ik
heb een Neger gekend, zynde een smit, en genaamd JOSEPH, wien men,
in aanmerking van zyne lange en getrouwe diensten, de vryheid had
aangeboden, maar die dezelve zeer stellig weigerde, en liever verkoos
slaaf by een goed meester te blyven. Deeze man bezat verscheiden
slaven in eigendom; hy bewoonde een gemakkelyk en wel gemeubileerd
huis, en zelfs bezat hy eenige stukken zilverwerk. Wanneer zyn meester
en meesteresse hem kwamen zien, liet hy hun kostelyken wyn en sorbet
toedienen. Men moet echter toestemmen, dat zulk een voorbeeld zeldzaam
is: want zoo al eenige slaven te Paramaribo wel behandeld worden,
het grootste getal is elendig: maar de ergste van allen zyn, die
onder de beveelen staan van vrouwen, meer nayverig om rykdommen ten
toon te spreiden, dan om menschlievenheid te doen blyken.

Het meest geachte zoort der slaven is dat der Cabougles, of
Quarteronnés. Hunne verwandschap met de Europeanen is 'er de oorzaak
van. Men weet, dat zy van een blanken en eene mulatte vrouw geboren
worden: derzelver getal is in deeze Volkplanting zeer aanmerkelyk. Men
plaatst de jongens van deeze kleur doorgaans by ebbenhoutwerkers,
zilversmits, of handelaars in kostbaarheden, wier handwerk zy
leeren. De meisjes zyn kameniers. Men leert haar naaijen, breijen
en borduuren, het geen zy in de volkomenheid doen. Zy zyn over
't algemeen zeer schoon, en scheppen groot vermaak in zig op eene
cierlyke en nette wyze te kleeden. De meeste, van eene hooge, rechte
en wel gemaakte gestalte zynde, zyn zwieriger dan de mulatte meisjes,
en gaan nooit met het bovenlyf naakt, gelyk de laatst-gemelde. Haare
kleeding bestaat doorgaans in een klein overtrek van satyn, verciert
met een belegzel van gebloemd gaas. Zy dragen een korte borstrok
van Indisch catoen of zyde, van vooren geregen, welke boven het
overtrek een hembd van zeer fyn mousseline doet te voorschyn komen:
schoenen en koussen dragen de slaven in dit Land nooit. Het hoofd van
deeze meisjes is met fraay zwart hair verciert, het welk natuurlyke
en korte krullen heeft. Wanneer zy uitgaan, dragen zy een hoed van
zwart of wit vilt, met een knoop en gouden lis daar aan. Om den hals,
aan de armen en enklauwen dragen zy halsbanden, kettingen, armringen,
goude penningen, en vercierselen van verschillende koraalen. Alle
deeze lievelingen leven met Europeanen, het geen voor de Creoolsche
vrouwen een groot hartzeer is. Indien men echter wist, dat eene
Europeaansche vrouw met een slaaf iets uitstaande had, zoude zy by
de blanken in verachting zyn, en de minnaar zoude zonder genade ter
dood verwezen worden.--Dusdanig zyn, in Hollandsen Guiana, de wreede
wetten der mannen tegen de schoone kunne.

Maar laaten wy van onderwerp veranderen.--De dwinglandye van onzen
Bevelhebber, den Colonel FOURGEOUD, vermeerderde van dag tot dag. De
Lieutenant Graaf van RANDWYK, die ziek was, en zig gereed maakte,
om met den Colonel WESTERLOO te scheep naar Holland te vertrekken,
ontfing bevel, om in de Volkplanting van Surinamen te verblyven,
alleenlyk vermits hy gezegd had niet wel behandeld te zyn geworden. Om
van des Colonel's rechtvaardigheid een denkbeeld te geven, zal ik
eenvoudig opmerken, dat de Officiers moesten leven van eene gelyke
portie gezouten vleesch, als de soldaaten kregen; alleenlyk geduurende
het verblyf van eenige weeken te Paramaribo, wierd deeze levens-regel
niet gevolgd. Deeze schikking kostte my dertig ponden sterling; maar ik
heb reeds gezegd, dat de Colonel ons onze betaaling onthield; waarom
zou hy ons ook ons eeten niet onthouden hebben? Dit zyn beuzelingen,
waar over een soldaat zig niet ontrusten moet.

Den eersten February egter wierd ons bericht, dat wy geene kosten
zouden behoeven te maken, zoo wy ons, met het geen men ons gaf, wilden
te vreden houden; en dat, zoo wy daar over niet voldaan waren, men ons
tien ponden sterling s'jaars voor de kosten van ons gezouten ossen-
en varkens-vleesch in rekening zoude brengen.

Den 2den, vernam ik, dat de Lieutenant Colonel BECKER schielyk
gestorven was. Zyne compagnie kwam my, van wegen den rang, dien ik
bekleedde, toe; het zoude een zoort van vergelding geweest zyn voor
zoo veele moeiten en afmattingen. Om echter een evenwicht tegen dit
voordeel te maken, deed eene getrouwde vrouw, wier man my de grootste
vriendschap betoonde, toen een aanbod, het welk de eerbaarheid my
verbood aan te nemen. Zy hield aan, en ik bleef haare gunsten en
geschenken weigeren; maar wel dra ondervond ik de gevolgen van den haat
en wraakzucht van eene vrouw. Haar man wierd eensklaps myn doodelykste
vyand. Verzekerd van myne onschuld, en grootsch, dat ik geene misdaad
begaan had, waar op verscheide anderen roem gedragen zouden hebben,
verdroeg ik dit ongeluk met geduld. Kort daar na egter, toen de man
zag, dat hy misleid was, schonk hy my zyne vriendschap weder, en
wy waren betere vrienden dan ooit. Ik breng dit geval alleenlyk by,
om te doen zien, welke over 't algemeen de zeden in dit Land zyn.

Den 6den, bragt een arme trommelslager van het krygsvolk der Societeit
my een geschenk van orange-appelen, en West-Indische Abricoosen, om dat
ik hem, zoo hy zeide, in Holland tegen myn knecht, die zig veroorloofd
had hem te slaan, de hand had boven 't hoofd gehouden. Deeze daad van
erkentelykheid deed my meer genoegen, dan de verkoeling van mynen
vriend my moeite gedaan had. De West-Indische Abricoos is groot,
en naar myn smaak de uitgelezenste van alle vruchten, welke men in
deeze Volkplanting, en misschien in de weereld vindt. Van binnen is
dezelve geel, en de pit is omwonden in een zoort van huid, even als
de kastanje. Het vleesch van deeze vrucht is zoo voedzaam en gezond,
dat men het zomtyds het merg der Planten noemt; en men eet het dikwils
met peper en zout. Ik kan dezelve niet anders vergelyken dan by een
persik; zy smelt ook als zoodanig in den mond; zy is minder zoet,
maar onvergelykelyk lekkerder. De boom, waar aan deeze vrucht groeit,
is meer dan veertig voeten hoog, en gelykt veel naar den nooteboom.

In Surinamen zyn drieërleije zoorten van oranje-boomen; met zuure,
met bittere en met zoete vruchten: de jonge boomen zyn uit Spanjen
of Portugal aangebragt. De zuure oranje-appelen zyn een uitstekend
hulpmiddel tegen de zweeren, die in dit Land zoo gemeen zyn; maar
het is zeer pynlyk; men gebruikt het daarom niet, dan voor de Negers,
welken men meent dat alles verdragen moeten. De bittere oranje-appelen
worden alleenlyk gebruikt, om met suiker in te maken. De smaak van de
zoete is uitgelezen, en men kan er zonder schroom van eeten; dit kan
men niet zeggen van de China's-appelen, welken ik hier na beschryven
zal. Alle deeze verschillende oranje-boomen zyn zeer fraay, en brengen,
in alle jaar-getyden, bloemen en vruchten voort.

Den 16den, vernamen wy, dat de Colonel FOURGEOUD, met het overschot
van zyne manschappen, den post van la Rochelle verlaten had, en door
de muitelingen aangetast was geworden. Hy had verscheiden gekwetsten,
en in 't byzonder den Capitain FREDERIK, die voor uit trok, en aan
beide de dyen gewond wierd. Deeze dappere Officier, uit vreeze dat zyn
volk den moed verliezen mogt, hield de beide handen op zyne wonden,
en zat tot de borst toe in het water, op dat men het loopen van zyn
bloed niet bemerken zoude. Hy bleef in die gesteldheid tot op het
oogenblik, dat de Heelmeester hem verbonden had; en toen droegen hem
twee Negers in zyne hangmat.

Het is onmogelyk meerder yver te betoonen, dan gemelde Capitain
FREDERIK, en de Capitain VAN GUERIKE, adjudant van den Colonel,
geduurende deezen geheelen tocht betoonden. Zy waren altyd op de been,
of hunne gezondheid het toeliet, of niet. De eer was byna de eenige
vrucht, die zy van eenen buitengewoonen en aanhoudenden dienst van
vyf jaaren, trokken; de Colonel FOURGEOUD, naar myn inzien, beloonde
hen nimmer naar verdiensten; en hy behandelde de hoogere zoo wel als
de laage Officieren, zoo als ik myne Corporaals niet zoude willen
behandeld hebben.

Ik deed hem op dit oogenblik het aanbod, om my by hem in de bosschen
te vervoegen; maar in plaats van myn verzoek toe te staan, zond hy
my bevel, om my naar de Plantagie, de Hoop genaamd, en gelegen aan
de Commewyne, te begeven, om aldaar, geduurende zyne afwezigheid,
over al het krygsvolk, het welk by deeze Rivier gelegerd lag, het
bevel te voeren. Zulk een last was nieuw voor my, en ik maakte my
gereed om denzelven met blydschap te volvoeren.

Na mondbehoeften gekocht, en my van eene volkomene uitrusting tot
een veldtocht voorzien te hebben, maakte ik aanstalte, om my naar
de plaats myner bestemming te begeven. Maar alvoorens Paramaribo
te verlaten, moet ik opmerken, dat men, geduurende myn verblyf in
deeze Stad, aan een getal van negen Negers elk een been afzette,
om dat zy van de Plantagie hunner meesters waaren weggeloopen. Het
Hof van Justitie in Surinamen gelastte, op verzoek van den eigenaar,
deeze strafoeffening, en de Heelmeester van het Hospitaal, GREUBER,
voerde het vonnis uit. Geduurende deeze onmenschelyke daad, rookten
de lyders gerust hun pyp tabak. De Heelmeester ontfing zes ponden
sterling voor het afzetten van elk been: maar niettegenstaande zyne
groote bekwaamheid, stierven vier van deeze ellendigen oogenblikkelyk
daar na. Een vyfde hielp zig zelven van kant, door zyn verband af te
rukken, en des nachts zyn bloed te laten uitloopen. Zulke verminkte
Negers zyn in deeze Volkplanting gemeen, en hunne meesters gebruiken
hen tot het roeijen van hunne schuiten en vaartuigen. Men ziet 'er
ook, die eenen arm missen: dit is de straf, als men een Europeaan
heeft durven slaan.

Den 17den February, scheepte ik in naar de Plantagie de Hoop, in een
open en zeer net vaartuig, door zes Negers voortgeroeit wordende. Des
avonds kwam ik voorby de Plantagie Sporksgift aan de Matapaca
Kreek. Des anderen daags kwam ik aan de Plantagie Arentrust, aan de
Commewyne, na de Orelana-Kreek te zyn voorby gevaaren, als mede het
Fort Sommelsdyk, gelegen zestien mylen boven het Fort Amsterdam, ter
plaatse, alwaar de Cottica zig met de eerstgemelde Rivier vereenigt,
en van waar de batteryen den oever der beide Rivieren bestryken. Dit
Fort wierd, in het jaar 1684, door den Gouverneur SOMMELSDYK gebouwd,
wiens naam het ook draagt: het heeft de gedaante van een vyfhoek,
en deszelfs vyf bolwerken zyn van geschut voorzien; het word door een
gracht omringd, en bevat krygs-magazynen: schoon het van geene groote
uitgestrektheid is, is het niettemin van goede verdediging, voornamelyk
uit hoofde van deszelfs laage en moerassige ligging. Op eenigen
afstand van dit Fort is eene fraaije Kreek, genaamd Comite-Wana.

Den 19den, op den middag, kwam ik op de Plantagie de Hoop: ik vond de
oevers van de Commewyne veel aangenamer, dan die van de Cottica; zy
zyn bedekt met fraaije Suiker- en Koffy-Plantagiën, maar vooral met de
eerste, in 't byzonder aan den mond van deeze Rivier. Een halve myl van
die Rivier en van de Cottica, is eene Protestantsche Kerk, alwaar de
Colonisten den dienst gaan hooren: dezelve onderhouden den Predikant.

De Plantagie de Hoop, alwaar ik tans het bevel over het krygsvolk op
my nam, is eene uitmuntende Suiker-Plantagie, gelegen aan den linker
oever van de Commewyne, aan den mond van eene kleine beek, genaamd
Bottle-Kreek, en byna tegen over eene andere, Cassivinica genaamd. De
Bottle-Kreek heeft gemeenschap met de Commewyne en de Peréca, zoo
als de Wana-Kreek heeft met de Cormoetibo-Kreek en de Rivier Maroni.

Het krygsvolk was alhier gehuisvest in barakken, van Latanus-boomen
hout gemaakt; maar men had dezelve op eenen zoo moerassigen en laagen
grond geplaatst, dat zy by den vloed geheel onder water stonden. De
Officiers waren allen in een gebouw van denzelfden aart opgesloten;
en ondertusschen wierd het fraaije huis van den Planter, het welk
voor hun zeer gemakkelyk en gezond geweest zoude zyn, door niemand
dan door den Opzigter der Plantagie bewoond.

Een kanon-schoot verder, als men de Rivier opvaart, ligt de Plantagie
Klarenbeek alwaar ik, den 22sten, naar toe ging, om den staat van
het Hospitaal te onderzoeken. Het volk had het op deezen post veel
aangenamer, dan op de Hoop, uit hoofde van eene onbegrypelyke meenigte
rotten, waar door dezelve geplaagd wierd: zy doorknaagden de kleederen
der soldaaten, en hunne levensmiddelen, en des nachts liepen zy met
dozynen over het aangezicht. Het eenig middel om dit verschrikkelyk
ongemak te keer te gaan, bestond in het booren van gaaten in den
bodem van flessen, en de koorden der hangmatten, zoo aan de voeten
als aan het hoofd-einde, daar door te steken. Wanneer dit werk wel
verrigt wierd, belette de gladheid van de fles deeze dieren, om by
het doek te komen.

De meenigte van zieken, die in het Hospitaal van Klarenbeek op één
gestapeld waren, maakte eene elendige vertooning. De menschelykheid
word op het gezicht van zulke treurtoneelen dermaten getroffen, dat
ik my zeer gelukkig rekende, toen ik op de Plantagie de Hoop was te
rug gekeerd. Myn last was hier dezelfde, als aan de Cottica, namelyk,
dat ik de Plantagiën tegen den aanval des vyands moest beschermen;
en het order-woord wierd my regelmatig door den Colonel FOURGEOUD
toegezonden. Een der Neger-Capitains uit de Volkplanting de Berbices,
genaamd ACKERAW, ontdekte op deeze Plantagie eenen ouden afgeleefden
slaaf, dien hy voor zynen vader herkende; hy omhelsde hem met de
levendigste teederheid, en dit toneel van dankbaare erkentenis was
één der belangrykste. In myne wandelingen rondom deezen post, had
ik gelegenheid, om verscheiden merkwaardige vogelen te ontdekken,
welken ik tans beschryven zal.

De quise-quidi, dus genoemd, uit hoofde van zynen zang, heeft ten
naasten by de grootte van een leeuwrik. Zyne pluimaadje is bruin,
uitgenomen aan de borst en den buik, alwaar hy eene fraaije geele kleur
heeft. Deeze vogel doet veel schade aan de Plantagiën. De wilde duiven
zyn hier zeer gemeen; ik doodde eene zeer groote, veel gelykende naar
die, welke men de Jamaicasche duif met een gekrulde staart noemt. De
rug en de zyden waaren aschkleurig, de staart loodkleurig, de buik
wit, en het voorste van den hals van een purper-kleur met een groene
weerschyn, de oogbal en de pooten rood. Ik zag op deeze plaats ook
andere duiven van een klein zoort, die by paaren loopen. Zy hebben ten
naasten by de grootte van een Engelsche musch, en een helderder kleur;
ik nam ze voor de Picui-nima van Markgraaf; zy hebben schitterende
oogen, met een geele oogbol, en over 't geheel zyn deeze diertjes
zeer aartig. De Hollanders noemen dezelve Steenduifje, om dat men ze
dikwils op rotzige en zandige plaatsen vindt. Men ziet ook tortelduiven
in Guiana, maar zeldzaam by Plantagiën. Zy leven met vermaak in het
binnenste der somberste bosschen; zy maken hunne nesten op de boomen,
in het midden van het dikste lommer; ik heb 'er met de hand aangevat,
zonder dat zy pogingen deeden om weg te vliegen; in kleur verschillen
zy weinig van de Europeesche; maar hunne grootte is minder, en hunne
vlerken hebben eene grootere uitgebreidheid, dan die van alle andere
tortelduiven of duiven.

Ik was over mynen staat steeds zeer te vreden. Ik koude vryelyk adem
haalen, en had het vooruitzigt, om myne geledene vermoeienissen en
hartzeeren vergoed te zien. Men eerbiedigde my, als den Oppervorst
der Rivier: de nabuurige Planters beweezen my alle vriendelykheid,
zonden my wildt, visch, groenten en vruchten ten geschenke; ik kende
my naauwlyks voor het zelfde mensch, en byna alle myne wenschen
waren voldaan.

Op zekeren dag, den 5den Maart, geduurende myn verblyf alhier, wierd
ik verrast, door op een schuit, die de Rivier opvoer, met een witte
neusdoek te zien waaijen; het was myne geliefde JOANNA, door haare
moeije vergezeld, die deeze beweging maakte. In plaats van in de Stad
te blyven, verkoos zy tans liever naar Fauconberg te gaan, slechts
vier mylen van de Plantagie de Hoop af liggende: ik vergezelde haar
dadelyk tot aan deeze Plantagie.

Ik vond aldaar een ouden slaaf, dien JOANNA my zeide haar grootvader
te zyn, en die my zes stuks gevogelte ten geschenke gaf. Deeze oude
man had gryze hairen, en konde niet meer zien; maar zyne talryke
afkomelingen onderhielden hem ordentelyk: hy verhaalde my, dat hy
in Africa geboren was, alwaar hy in meerder aanzien was geweest,
dan zyne meesters immer in Suriname waren.

Misschien zal de lezer het vreemd vinden, dat ik zoo dikwils spreeke
van eene Slavin, en dat ik voor haar zoo veel achting betoone;
maar ik kan met geene onverschilligheid spreken van eene vrouw,
die de teedere liefde van elk gevoelig mensch waardig is, en wier
genegenheid my tot een tegenwicht in alle myne onheilen verstrekte:
haare deugd, haare jonkheid, haare schoonheid deeden haar meer en
meer myne achting winnen: het ongeluk van haare geboorte en staat,
wel verre van myne genegenheid te verminderen, dienden, integendeel,
om dezelve te doen aanwassen.

Den 6den Maart, kwam ik op de Hoop te rug, beladen met geschenken van
gevogelte, aubergines, koolspruiten, agoma, en eenige Surinaamsche
kerssen. De aubergine is een soort van vrucht, hebbende de gedaante
van een komkommer, eene purper-kleur van buiten, en wit van binnen;
men snydt dezelve in schyven, en eet ze als salade; zomtyds laat
men ze koken; zy is zeer goed en zeer gezond. De bladen van den
boom, die deeze vrucht voortbrengt, zyn breed, groen, en met een
purperverwig dons bedekt. De agoma is een kruid, dat eenigzints bitter
is. De koolspruiten zyn dezelfde als in Europa, maar vry zeldzaam. De
kerssen zyn zeer zuur; ten minsten, indien ze niet volkomen ryp zyn,
deugen ze niet, dan om in suiker in te leggen.

Den 8sten, den geboorte-dag van den Prins van Oranje, noodigde ik
verscheiden lieden, om dien dag met my te vieren. De Colonel FOURGEOUD
hield zig al dien tyd bezig met de bosschen te doorkruissen: maar zyne
krygsverrigtingen hadden geen ander gevolg, dan den dood van eenigen
zyner soldaten, die door de Negers vermoord wierden; het verlies
van eenige anderen, die in de bosschen verdwaalden; en de vlucht
van CUPIDO, die in weerwil van alle zyne ketenen ontsnapte. Van twee
mannen, welken de Colonel my in 't Hospitaal te Klarenbeek zond, was
de één door de muitelingen op eene afgryzelyke wyze verminkt geworden.

Den 17den, ontfing ik van zekeren heer ONIS een reebok ten geschenke;
en denzelfden dag bragt één der slaven my een hagedis, genaamd
Sapagala, zynde van een minder groot zoort, en minder aangenaam van
smaak, dan de Iguan, welken de Indianen den naam van waya-maca geven:
ik at 'er niet van, en gaf dit dier aan den Opzichter der Plantagie. Op
't wildt onthaalde ik myne Officiers.

'Er zyn in Surinamen twee zoorten van harten. Het hart, dat men aldaar
bajew noemt, heeft ten naasten by de gedaante van een Engelschen
reebok. Hy heeft de hoornen niet zeer lang en gebogen, de oogen
levendig en vol vuur, en een korte staart; zyn hair is van een
bruinachtig roode kleur, uitgenomen onder den buik, die wit is. Dit
dier, wanneer men het vervolgt, loopt met een verwonderlyke kragt en
vaardigheid: men vindt hem dikwils in de nabyheid der Plantagiën,
alwaar hy aan het suiker-riet groote schade toebrengt; de Planters
hebben zelfs Neger-Jagers of Indianen, om hem te vervolgen en te
dooden. De jacht kan in dit Land, uit hoofde van de dikte der bosschen,
voor een Europeaan geen vermaak opleveren. Zomtyds vangt men het
hart levend, wanneer hy een Rivier overzwemt; het geen hy dikwils
doet, het zy om zynen dorst te lesschen, het zy om zynen vyand te
ontvluchten. Zyn vleesch is noch sappig, noch vet, noch malsch, en
is van weinig waarde, in vergelyking van het vleesch der Europeesche
harten, hoe zeer het by de inwooners van Surinamen in groote achting
is. Het ander zoort van harten word bouzi-cabritta door de Negers,
en wirre-bocerra door de Indianen genoemd. Hy is kleinder en ligter in
't loopen dan die van het eerste zoort; zyne huid heeft een geel-achtig
bruine kleur, en kleine witte vlakken; zyne oogen zyn levendig, en zyn
gezicht doordringend; hy heeft naauwe en korte ooren; hy heeft geene
takken aan de hoornen; zyne ledematen zyn klein, maar sterk gespierd;
zyn vleesch is lekkerder dan van eenig ander wildt, het welk ik in
dit Land geproefd heb.

Den 21sten, aan den heer en mevrouw LOLKENS, op Fauconberg, een bezoek
hebbende gaan geven, gingen wy in de nabuurschap eene steenbakkery
zien, genaamd Appe-cappe, en aan den Gouverneur NEPVEU toebehoorende:
men werkte aldaar zoo schielyk en zoo wel als in Europa. Zulk een
trafiek brengt groote voordeelen op, want van dit zoort zyn ze in
deeze Volkplanting zeldzaam. Ik spreek hier van egter alleenlyk,
om in 't algemeen de groote voordeelen van dit Land te bewyzen,
alwaar men het hout voor niet heeft: 'er is in dit geval niets dan
vlyt noodig. De Plantagie Fauconberg was zoo besmet met insecten, die
men monpeiras noemt, dat ik zeer te vreden was met afscheid van myne
vrienden te nemen, en naar de Hoop te rug te keeren. De monpeiras zyn
muggen van het kleinste zoort, maar in het steken zoo kwaadaartig,
als de grootste muggen. Zy vliegen in zulk een groot aantal, en in
zulke dikke zwermen, dat wanneer ze in diervoegen by elkander zyn,
men dezelve voor een wolk van zwarten rook zoude aanzien. Zy zyn zoo
klein, dat ze verscheiden te gelyk in de oogen vliegen, van waar men
ze niet zonder pyn en gevaar kan doen verhuizen.

Ik leide alle myne bezoeken te water af; want ik had een fraay
vaartuig tot myne beschikking, met zes Negers tot roeiers, die ook
voor my jaagden en vischten: om kort te gaan, ik was zoo gelukkig en
zoo wel gezien op deezen post, dat ik my byna verbonden zoude hebben,
om van staat niet te veranderen.



DERTIENDE HOOFTSTUK.

Beschryving van eene Suiker-Plantagie.--Huisselyk geluk in
zekere hut.--Krygs-verrigtingen van den Generaal FOURGEOUD.--De
Duncane, Igname en Soubacou.--Wreedheden van zommige Opzigters der
Plantagiën.--Onderscheidene zoorten van visschen.--Misnoegen van
eenen Capitain der muitelingen.

Ik heb gezegd, dat ik op de Hoop het gelukkigst leven leidde. Myn
geluk duurde nog, toen de heer en mevrouw LOLKENS, my een bezoek
hebbende komen geven, my in de gelegenheid stelden, om my te kunnen
vervoegen aan de heeren PASSELAIGE, vader en zoon, te Amsterdam, die
de nieuwe eigenaars van myne JOANNA waaren. Zy noodigden my bovendien,
om haar op de Hoop te laten komen, alwaar het verblyf haar aangenaamer
zoude zyn, dan op Fauconberg, of te Paramaribo: men kan denken, of ik
ook gaarne daar in toestemde; en aanstonds gaf ik aan de slaven last,
om eene wooning van Latanusboomen-hout te maken, ten einde haar daar
in te ontfangen.

Te gelyker tyd schreef ik den volgenden brief aan de heeren PASSELAIGE,
vader en zoon:

"MYNE HEEREN!

Ik heb van den heer LOLKENS, Bestuurder der Plantagie Fauconberg,
vernomen, dat gylieden daar van tans eigenaars zyt. Groote
verpligtingen hebbende aan eene uwer Mulatte Slavinnen, de dogter van
wylen den heer KRUYTHOFF, genaamd JOANNA, die my in myne ziekte heeft
opgepast, wilde ik haar myne dankbaarheid betuigen, door van ulieden,
myne Heeren! haare vryheid onverwyld te koopen. Verwaardig u my den
prys op te geven; dezelve zal u op het oogenblik betaald worden;
en gy zult verpligten,

MYNE HEEREN!

UEd. onderdanigsten en gehoorzaamsten Dienaar,

JOHN GABRIËL STEDMAN,

Capitain in de Zee-krygsbende van den Colonel FOURGEOUD."


Deeze brief ging vergezeld van eene andere van den heer LOLKENS;
en deeze waarde vriend vleide my met den goeden uitslag.

Deeze beide brieven naar Holland hebbende afgezonden, had ik tyd en
gelegenheid, om eene Suiker-Plantagie in alle derzelver byzonderheden
te onderzoeken; ik zal trachten daar van eene naauwkeurige beschryving
te geven.

De gebouwen bestaan doorgaans in een fraay huis voor den eigenaar,
in twee andere voor den opzigter en boekhouder, in eene wooning voor
den timmerman, in keukens, in bergplaatsen, en in stallingen, indien
de Suikermolen door paarden of muilëzels gedraait word, want op de
Plantagie de Hoop bedient men 'er zig niet van; het water brengt
aldaar de raden in beweging; de vloed stort het water in de huizen,
door middel van sluizen, welke men by laag water open zet; en dit
water, als eene beek nederstortende, brengt het geheele werktuig in
beweging. Het bouwen van een Suikermolen kost gewoonlyk vier duizend,
en dikwils zeven of agt duizend ponden sterling.

Het zoude misschien verveelend zyn, zulk een werktuig stuk voor stuk
te beschryven; ik zal alleen opmerken, dat het groote rad zig lynrecht
beweegt, en met een ander mede zeer breed rad, het welk horizontaal
geplaatst is, gemeenschap heeft; het laatstgemelde slaat op drie yzere
stampers, die van onderen door een zwaren balk ondersteund worden, en
zoo zeer op elkander sluiten, dat zy alles, wat 'er tusschen beiden
koomt, zoo dun maken, als een blad papier. Op die wyze word het
suikerriet gebroken, om het sap of vocht van den bast af te scheiden,

De andere molens zyn volgens de zelfde grondbeginzels gebouwd; en
om het horizontaal rad in werking te brengen, doet men een grooten
hefboom door paarden of muilezels draaijen. Zoo al de watermolen
sterker werkt, en minder kostbaar is, moet men ook den vloed afwagten,
en hy kan niet meer dan een gedeelte van den dag gaan. De molen,
die door paarden bewogen word, kan integendeel ten allen tyde maalen,
naar het goedvinden van den eigenaar.--By den molen is een werkplaats,
van steen gebouwd, alwaar groote kopere ketels zyn, waar in men de
natte suiker laat koken; gewoonlyk zyn 'er vyf. Daar tegen over zyn
koelbakken: deeze zyn groote vierkante houte kuipen met een platten
bodem, waar in men de suiker giet, wanneer ze uit de ketel koomt, om
daar in te koelen, eer men ze in de vaten stort: deeze vaten staan,
by de koelbakken, op zwaare uitgeholde balken, die de syroop, wanneer
ze van de suiker afloopt, opvangen, en door buizen in een vierkante
van onderen gegraven bak brengen. De werkplaats tot de overhaaling
{destillatie) is 'er dicht by; men trekt aldaar van de schuim van het
vocht een zoort van rhum, waar van ik hierboven onder den naam van
kill-devil gesproken heb. Elke Planter, in Surinamen, heeft altyd ter
zyner beschikking een open vaartuig, en verscheide andere schuiten,
om zyne waaren daar mede te vervoeren: hy heeft ook een bergplaats,
om dezelve te laren droogen.

De uitgestrektheid der Suiker-Plantagiën, in deeze Volkplanting, is
gewoonlyk van vyf of zes honderd akkers. De gedeelten, tot bebouwing
geschikt, zyn in vierkante vakken verdeeld, alwaar men de stekken of
uitspruitzels van het riet, aan welke men omtrent een voet lengte laat,
in rechte en gelyke reijen, schuins in den grond steekt: men plant
dezelve gewoonlyk in het regensaisoen, wanneer de grond vochtig en
week is. Het duurt omtrent twaalf of zestien maanden, eer de spruiten,
die uit de stekken uitbotten, tot haare volkomene rypheid geraken;
wanneer zy daar toe gekomen zyn, worden ze geel, en haare grootte is
ten naasten by die van een Duitsche fluit. Het Suikerriet groeit zes
of tien voeten hoog: uit deszelfs afzetzels spruiten bladeren van een
ligt groene kleur, hebbende de gedaante van die van een pry, maar veel
langer en getand, en vallende op den grond af, wanneer de plant goed
is om gesneden te worden. De voornaame zorg der slaven, geduurende
dat het riet groeit, bestaat in het uitwieden van het onkruid, het
welk anderzints de plant van haare kragt berooven zoude. Men telt op
zommige Suiker-Plantagiën meer dan vier honderd slaven. De geldsommen,
die 'er noodig zyn om dezelve te koopen, en de gebouwen te stichten,
beloopen twintig à vier-en-twintig duizend ponden sterling, zonder
de waarde van den grond 'er eens by te rekenen.

Laaten wy tans zien, wat 'er van het riet geduurende de werking van
den molen word: het word aldaar tusschen de drie stampers, door welke
het twee malen doorgaat, gebroken. Vervolgens loopt het vocht door
eene groeve, die in een balk gemaakt is, tot in de werkplaats, alwaar
men het zelve laat koken, en in een zoort van houten bak ontfangt.

De arbeid der Negers, die aan de stampers werken, is zoo gevaarlyk,
dat wanneer één van hunne vingers tusschen twee rollen geraakt,
het geen meenigwerf en door onöplettenheid gebeurdt, de geheele arm
oogenblikkelyk word weg getrokken en aan stukken geslagen, zoo al
zelfs niet een gedeelte van het lichaam. Doorgaans houdt men een
byl gereed, om het lid af te houwen, want de man zou gevaar loopen
van om te komen, eer het werktuig konde worden stil gehouden. Een
ander gevaar, waar aan deeze ongelukkige slaven zyn bloot gesteld,
bestaat in het proeven alleenlyk van het vocht, het welk zy in het
zweet van hun aangezicht 'er uit halen; zoo men dit bemerkt, worden
zy veroordeeld, om eenige honderde geesselslagen te ontfangen, of
zelfs de tong te worden uitgerukt, op last van den Opzichter.

Wanneer het vocht uit den gemelden houten bak koomt, word het in de
eerste kopere ketel gestort, alwaar het door een zeef gekleinst word,
om al het stroo, het welk 'er by het stampen mogt zyn in gebleven,
weg te nemen. Dit vocht, na eenigen tyd gekookt te hebben, en
afgeschuimd te zyn, word andermaal overgegoten in de tweede ketel,
en zoo vervolgens tot in de vyfde en laatste, alwaar het eindelyk den
bekwaamen graad van dikte of vastheid verkrygt, om in de koelbakken
overgestort te worden: men werpt in de ketels eenige ponden aarde
en aluin, onder elkander gemengd, om het vocht te doen korrelen: op
die wyze dan laat men het al langs hoe meer koken, tot in de vyfde
ketel. Wanneer men de suiker in de koelbakken overgiet, draagt men
zorg, om ze wel te roeren en gelykelyk uit te spreiden: wanneer ze
koud is, heeft ze het voorkomen van bevrozen te zyn; ze is vast, als
kandy, bruin en doorschynend; men zoude byna zeggen, dat het stukken
noteboomen hout waaren, die zeer glad gepolyst zyn. Als de suiker
uit de koelbakken koomt, stort men ze in vaten, die een gewicht van
duizend ponden suiker bevatten, in welker bodem openingen of kleine
gaten zyn, dienende om het vocht, het welk nog mogt zyn overgebleven,
en melasse genoemd word, te doen uitloopen, en word het zelve, zoo als
ik reeds gezegd heb, in een van onderen gegraven bak gevangen. Na deeze
laatste bewerking, is de suiker geschikt om naar Europa overgevoerd,
aldaar geraffineerd en tot brooden gemaakt te worden. Ik moet opmerken,
dat hoe grooter de korrels zyn, hoe beter de suiker is, en dat geen
Land tot derzelver voortplanting meer geschikt kan zyn, dan Guiana. De
rykdom van eenen onuitputtelyken grond brengt te weeg, dat 'er drie
of vier vaten suiker van een akker komen. In 't jaar 1771, voerde
men niet minder dan vier-en-twintig duizend vaten uit naar Rotterdam
en Amsterdam alleen, het welk tegen zes ponden sterling het vat, (en
zomtyds maakt men 'er het dubbeld van,) eene somme van by de honderd
vyftig duizend ponden sterling uitmaakt, zonder van eene groote
meenigte kill-devil en suiker-syroop te spreken. De laatstgemelde,
die men op zeven duizend vaten voor dit zelfde jaar kan rekenen,
wierd voor vyf-en-twintig duizend ponden sterling aan de Engelschen
in America verkogt. De kill-devil word in Surinamen; ten gebruike der
Negers gestookt; men kan haar bedragen op dezelfde somme rekenen:
het geen, alle drie by elkander gerekend, omtrent tweemaal honderd
duizend ponden sterling 's jaars uitmaakt.

De kill-devil is ook een drank, welke zommige Planters gebruiken;
maar zy is vooral voor soldaten en matroozen. Wanneer ze nieuw is,
is zy een langzaam vergift voor elken Europeaan. De Negers hebben
'er nooit hinder van; integendeel, ze is hun zeer noodzakelyk en zeer
goed, vooral in het regen-saisoen. Geen gedeelte van het suikerriet
is nutteloos. Het gemalen riet en de bladeren dienen tot mest, om
het land vet te maken.

Alle de Plantagiën worden door bosschen omringd. Eene meenigte wilde
beesten rechten aldaar groote verwoestingen aan: men laat door honden
jacht op hen maken, en de Negers dooden ze dikwils. Na het geen ik
omtrent dit stuk alleen gezegd heb, kan men zig van den natuurlyken
rykdom van dit Land een denkbeeld vormen, maar ik twyffel echter
of de Volkplanting van Surinamen, zoo zy immer in andere handen,
dan die der Hollanders, overging, van zulk een aanzienlyk gewicht
blyven zoude. 'Er zyn 'er geenen, die geduld, vlyt, en onvermoeidheid
in zulk een hoogen trap bezitten.

Ik keer tans tot myn verhaal te rug. Ik heb gezegd, dat de slaven,
die ter myner beschikking stonden, bezig waaren met eene wooning
te maaken, om JOANNA daar in te ontfangen: zy voltooiden het in
vyf of zes dagen. Het bestond uit een kamer tot gezelschappen,
ook tot een eetkamer dienende; een slaapkamer, waar in ik alle
myne goederen bergde; en een zoort van gang, om buitenwaards lucht
te scheppen. Eene kleine keuken, en een groot hoenderhok waaren
'er van afgescheiden. Rondom stonden heiningen, en de ligging was
verrukkelyk. De tafels, de stoelen, en de banken, die myn huisraad
uitmaakten, waaren ook van Latanus-boomen hout. De deuren en vensters
waaren gesloten, door middel van konstig gemaakte houte sloten
en sleutels, welke een Neger my gegeven had, en door hem gewerkt
waaren. Alles in dier voegen gereed zynde, was myne eerste zorg, om in
deeze wooning den voorraad te doen plaatsen, dien ik van Paramaribo
had medegebragt. Dezelve bestond in een vaatje meel; een ander met
ingezouten makreel, die in dit Land lekker is, en welke men aldaar uit
Noord-America aanbrengt; in hammen; ingelegd vleesch, en Bostonsche
bifchuit. Ik had ook wyn, Jamaicasche rhum, thee, suiker, en een kistje
met spermacetie-kaarssen. De heer KENNEDY had my van zyne Plantagie
Vriedyk twee fraaije vreemde schapen en een varken gezonden. De moeije
van JOANNA gaf my twee douzyn verschillende zoorten van gevogelte; de
groenten en vruchten, het wildt en de visch ontfing ik van alle kanten.

Den eersten April, voer JOANNA de Rivier af, en kwam op de Hoop met
het vaartuig van Fauconberg, door agt Negers geroeid wordende. Ik
gaf haar dadelyk bericht van den inhoud van den brief, dien ik naar
Holland had geschreven. Zy bedankte my met veel zedigheid, maar haare
oogwenken waaren levendiger, dan haare gesprekken. Ik bragt haar in
haare nieuwe wooning, alwaar de Slaven der Plantagie, ten teeken van
achting, haar dadelyk geschenken deeden van cassaves, ignames, bananes,
en plantains. Nimmer waren twee gelieven gelukkiger. Zoo vry zynde,
als de heesters van het woud, ademden wy de zuiverste lucht in. Het
vergenoegen en de gezondheid waren myn deel; en myne gezellinne, van
jeugd en schoonheid schitterende, verwekte de afgunst en verwondering
der geheele Volkplanting.

De Colonel FOURGEOUD, toen besloten hebbende de bosschen te verlaten,
en te Maagdenberg, een post aan den mond van de Commewyne gelegen,
zyn leger neer te slaan, zond ik hem een groote schuit, geladen met
mondbehoeften, en met twintig soldaten onder bevel van een Officier
bemand. Ik deed vervolgens de monstering myner zee-soldaaten;
ik had 'er niet meer dan twintig overig, zonder echter een klein
detachement, het welk te Calis, aan den mond der Cassivinica-Kreek,
geplaatst was, daar onder te rekenen: iets hooger aan dezelve kreek,
en op eene Plantagie, Coupy genaamd, waren ook een Officier en eenige
soldaten geplaatst.

Den 4den, des morgens, was ik getuige van een zonderling gevecht
tusschen twee slangen, de eene van omtrent drie voeten lang, de
andere alleenlyk van veertien duimen. Het duurde byna anderhalf uur,
geduurende welken tyd de draaien en kronkelingen deezer dieren zeer
merkwaardig waren; en het eindigde met den nederlaag van de kleinste,
welken de grootste by den kop nam, en geheel en al levendig inslokte.

Myn Neger, den zelfden dag, eenige kleine gloeijende kolen hebbende
weggeworpen, zag ik met zeer veel verwondering een kikvorsch dezelve
gretig inslokken, zonder dat zy 'er eenig kwaad van scheen te gevoelen;
ongetwyffeld zag zy die voor vuur-muggen aan. Ik zag ook, in een
suiker-molen, een kikvorsch, die zig op mieren vergastte, welker
getal ter deezer plaatse zeer groot was. Zy lekte dezelve met haare
tong op, naar maate zy voor haar henen liepen. Een andere kikvorsch
sliep dagelyks op één der balken van myne wooning, en verliet dezelve
doorgaans des nachts. De Negers noemden haar yombo-yombo, uit hoofde
van de kracht, waar mede zy sprong. De kikvorsch van dit zoort is
zeer klein; een weinig plat; derzelver huid heeft eene fraaije geele
kleur, met zwarte en scharlaken vlakken. Men vindt ze dikwils in
de bovenkamers der huizen. Het evengemelde beestjen ons zeer fraay
voorgekomen zynde, verboden wy het zelve aan te raken.

Den 8sten tusschen zes en zeven uuren des morgens, terwyl wy één van
onze Sergeanten begroeven, hoorden wy verscheiden schoten met klein
geschut, naar den kant van de Peréca, en ik zond dadelyk een Officier
en twaalf soldaten af, om van dien kant te hulp te komen. Zy kwamen des
anderen daags te rug, en zeiden my, dat de muitelingen de Plantagie
Kortenduur hadden aangevallen, alwaar zy met plonderen bezig waaren;
maar dat de bewooner alle zyne Slaven gewapend hebbende, deezen de
eerstgemelden hadden genoodzaakt de vlucht te neemen, zonder dat men
eenige andere hulp noodig gehad hadde.

De Colonel FOURGEOUD zond my van de Wana-Kreek, eene kleine
bezending van krygsvolk, die den 11den op de Hoop aankwam, met den
Neger SEPTEMBER, die steeds gevangen bleef. De soldaten verhaalden,
dat de muitelingen, met den Bevelhebber gesproken hadden, en hem
in 't aangezicht hadden uitgelachen, toen zy hem een bevel hoorden
uitbrengen, om geen vuur op hen te geven, maar hen levendig gevangen
te nemen. Ik vernam ook, dat onder de geenen, die in de bosschen
verdoold geraakt waren, zig ook bevond de ongelukkige SCHMIDT, die
onlangs zoo zwaar gekwetst was geworden, dat hy zig naderhand niet
volkomen had kunnen herstellen.

Den 15den, de sluisen door het hooge water overgeloopen zynde, geraakte
onze geheele post onder water, uitgenomen het vak, waar op ik myne
hut geplaatst had, het welk droog bleef. Door dit toeval, waren de
Officiers en soldaten tot de kniën toe in 't water. Den zelfden dag,
kwam myn waarde vriend HENEMAN, die als vrywilliger diende, uit het
leger van den Colonel FOURGEOUD, aan de Wana-Kreek, in een vaartuig vol
krygsbehoeften en soldaaten. Hij was tot Lieutenant in myne Compagnie
benoemd. Ik vernam van hem, dat de overige krygsbende Maagdenberg
verliet, om zig naar het bovenste gedeelte van de Commewyne te begeven,
en zig aldaar neder te slaan. Deeze arme jongeling was door elende
en vermoeienissen uitgeput; ik beval hem aan de zorge van JOANNA,
die hem als een broeder behandelde.

Den 14den, den Colonel FOURGEOUD met zyn krygsvolk te Maagdenberg
aangekomen zynde, kwamen de Officiers en soldaten der Compagnie, en
de Jagers, ten getale van by de twee honderd mannen, in vaartuigen de
Rivier afzakken, om in verschillende posten aan de Peréca verdeeld
te worden. Zommigen van hun kwamen op de Hoop aan land, om zig te
ververschen, en gedroegen zig zoo slecht, dat myne Officiers en ik
genoodzaakt waaren, een half dozyn 'er van te straffen; zy vertrokken
den zelfden dag. Ik zond vervolgens een open vaartuig van agt riemen
af, om den Opper Bevelhebber, met eenigen van zyne Officiers, naar
Paramaribo te brengen, van waar hy eindelyk aan den Graaf van RANDWYK
toestond, om naar Holland scheep te gaan.

Den 16den, wierd het grootste gedeelte der schapen, tot deeze Plantagie
behoorende, ongelukkiglyk vergeven, door van eene plant te eeten, welke
de Negers duncane noemen; maar de myne ontsnapten dit ongeluk. Het
spyt my zeer, dat ik deeze plant niet met meerder aandacht onderzogt
heb. Zie hier alles wat ik 'er van weet. Het is een struik met breede
groene bladen, byna van de grootte van het Engelsch klissekruid. Het
groeit van zelf op laage en moerassige plaatsen, en veröorzaakt aan
elk dier, het welk 'er van eet, oogenblikkelyk den dood. De slaven
zyn dienvolgende verpligt in de Savane en velden, alwaar men beesten
weidt, dit onkruid uit te trekken; want men beweert, dat de ossen
en schapen 'er heet op zyn, hoe schadelyk het ook voor hun is, en
schoon anders de ingeschapen neiging der dieren hen, zoo men zegt,
de nuttige van de schadelyke planten doet onderscheiden. Een Neger had
door onöplettenheid deeze plant in zyn tuin laten groeien, alwaar de
ongelukkige schapen, na het om ver werpen der heiningen, binnen kwamen.

Er waaren ook, in deezen zelfden tuin, verscheide andere wortels
en planten, die der aandacht waardig zyn. Ik vond aldaar de igname,
een wortel, in de West-Indiën zeer bekend, en die in een vetten grond
welig groeit. Die van Surinamen weegt zomtyds drie of vier ponden, en
één akker kan wel tien of twintig duizend ponden opbrengen: dezelve is
zeer aangenaam van smaak, het zy gekookt, het zy gebraden, en bovendien
zeer gezond, en gemakkelyk te verteeren. Van binnen is zy wit, en van
buiten heeft ze eene hooge purper kleur, naar het zwart hellende. Haare
gedaante is zeer onregelmatig. De ignames komen voort van spruiten,
welke men op eenen korten afstand van elkander plant; en na verloop
van zes maanden geraken zy tot haare volkomene rypheid. De bladen
beginnen dan bleek te worden. Tot dien tyd toe hebben zy eene zeer
donkere groene kleur. Deeze wortels kruipen langs den grond, even
als het eiloof. Zy maaken het voornaamste voedzel der slaven in de
West-Indiën uit, en dienen hun zelfs tot brood. Men kan ze geduurende
een jaar, of daaromtrent bewaaren; zy zyn dienstig op lange reizen,
en men voert ze dikwils naar Engeland over. Ik zag ook nog eene andere
zeer kleine wortel, waar aan men in Surinamen den naam van naapjes
geeft. Men eet ze op dezelfde wyze, als de igname, maar zy is veel
beter. Beiden vervullen hier de plaats van aardäppelen, wortelen en
raapen, die ons in Engeland van zulk eene groote nuttigheid zyn.

Dezelve tuin bevatte ook Turksch graan, of maïs, gelykende naar
dat van Europa. Men teelt dit zeer veel in Surinamen: men geeft het
niet alleen aan het gevogelte, en allerleije zoort van vee te eeten;
maar men maakt 'er ook meel van, en de Creölen bakken 'er ook lekkere
koeken van, die daarënboven zeer voedzaam zyn. Men eet ze zomtyds met
wortels van althea. Deeze is een zeer kleine stronk, met langwerpige
bladeren; dezelve wortels, wel gekookt, geeven een zeer goede saus,
wanneer men ze met peper van Caijenne aanzet; maar derzelver slymige
aart maakt ze niet zeer smakelyk.

Den avond van den dag, die voor de schapen zoo doodelyk was, met myn
snaphaan op den schouder wandelende, schoot ik een vogel, alhier
Soubacou genaamd. Het was een zoort van grauwe ryger. Zyn bek en
pooten waaren zeer lang, en van een zeer donker groene kleur. De
laatstgemelde scheenen met breede schubben bedekt te zyn, van eene
harde en hoornachtige zelfstandigheid; en de nagels van elken klaauw in
het midden der poot waaren getand. Deeze vogel, schoon van de grootte
van een gewoon hoen, was zoo ligt als een duif. Toen hy gereed gemaakt
was, vonden wy in hem een visch-smaak.

Ik heb zedert eenigen tyd geen trek van wreedheid aangehaald, en
ik heb my deswegens zeer gelukkig geacht. Het is derhalven niet
dan met weerzin, dat ik my gedwongen zie 'er eenige te verhaalen,
welke ik zeker ben, dat de verontwaardiging en het mededogen van
den lezer verwekken zullen. De eerste daad van onmenschelykheid,
die myn mededogen gaande maakte, was eene strafoeffening, welke ik
op eene nabuurige Plantagie aanschouwde. Een fraay Samboes meisje,
omtrent agtien jaaren oud, en geheel en al naakt, was met de armen
aan een boom vast gemaakt. In deezen staat wierd zy door zweepslagen,
die twee Negers haar toebragten, zoo verschrikkelyk van één gereeten,
dat het bloed uit haar lichaam van het hoofd tot de voeten gonsde. Dit
ongelukkig schepzel had reeds twee honderd slagen ontfangen, toen
ik haar vernam, hebbende het hoofd op haaren boezem hangende, en
het akeligst schouwspel opleverende. Ik liep naar den Opzichter,
en bad hem, dat hy haar oogenblikkelyk zoude doen losmaken,
vermits zy haare straf geheel had ondergaan. Maar hy antwoordde
my zeer eenvoudig, dat hy, om de vreemdelingen te beletten van zig
met zyn bestuur te bemoeijen, zig tot eenen onveranderlyken regel
had voorgeschreven, om de straf te verdubbelen, ingevalle iemand
hunner voor den schuldigen spreeken wilde; en de wreedäart liet de
straföeffening oogenblikkelyk op nieuw beginnen. Ik wilde hem, maar
vrugteloos, tegen houden; hy verklaarde my, dat het minste uitstel,
wel verre om hem van besluit te doen veranderen, zyne wraak slechts
onverzoenbaarer en verschrikkelyker maakte. My stond niets anders
te doen, dan dit afschuwelyk wangedrocht te ontwyken, en zig, even
als een wild beest, met bloed te laten verzadigen. Van dien dag af,
besloot ik alle gemeenschap met de Opzichters af te breken, en ik
konde my niet wederhouden, om hen allen te vervloeken. Naar de reden
van deeze onmenschelyke daad onderzoek gedaan hebbende, vernam ik met
zekerheid, dat de eenige misdaad van dit ongelukkig meisjen daar in
bestond, dat zy de omhelzingen van haaren vervloekten beul standvastig
geweigerd had. De schelm, door jaloersheid en wraakzucht aangedreven,
deed, onder voorwendzel van ongehoorzaamheid, haar zoo levendig van
één ryten. Ik heb dit arm meisjen in den staat, waar in ik haar vond,
afgeteekend, en ik ben overtuigd, dat dit gezicht het medelyden van
elk gevoelig mensch verwekken zal.

Tot hier toe geene gelegenheid gehad hebbende, om van de Samboes te
spreken, zal ik tans zeggen, dat het een zoort is tusschen mulatten
en negers in. Zy zyn van eene donkere koper-kleur; zy hebben zwarte
en ligt gekrulde hairen. Deeze slaven, zoo mans als vrouwen, zyn over
't algemeen zeer fraay, en de Planters gebruiken ze voornamelyk tot
den dienst binnen hunne huizen.

By myne te rug komst op de Hoop, sprak de Opzigter der Plantagie,
EBBER, my aan, en zeide my met traanen in de oogen, dat hy veroordeeld
was in eene boete van twaalf honderd guldens, ter zaake dat hy dezelfde
straf aan een mans slaaf had doen uitvoeren, maar met dit onderscheid,
dat het ongelukkig slachtöffer staande de straföeffening stierf. Wel
verre van hem te troosten, antwoordde ik hem, dat zyn hartzeer my
een onuitspreekelyk genoegen deed.

Zie hier de byzonderheden van deezen moord. Terwyl de Capitain TULLING
op de Hoop het bevel voerde, en kort voor myne aankomst op deeze
Plantagie, was een Neger op eene nabuurige Plantagie overgeloopen,
van waar men hem te rug bragt, door twee gewapende slaven geleid
wordende. De Neger, terwyl de Opzichter den brief van zynen medebroeder
van de nabuurige Plantagie, hem over deeze zaak geschreven, las,
vond middel om te ontsnappen, en verschool zig in het bosch. EBBER,
woedend zynde, wreekte zig op de twee slaven, die den gevangen hadden
laten ontkomen, en deed hen op de werkplaats van den timmerman vast
binden. Op zyn bevel geesselde men hen zoo onbarmhartig, dat de
Capitain TULLING geraden vond genade voor hun te verzoeken; maar hy
ondervond het zelfde lot als ik, zyne tusschenkomst bragt eene geheel
tegenstrydige uitwerking voort naar 't geen hy verwagtte. Het geruisch
der slagen, en het grievend geschreeuw deezer ongelukkigen, lieten
zig meer dan anderhalf uur hooren, en deeze wreede strafoeffening
eindigde niet, dan met den dood van één van beiden. Men dagvaardde
EBBER dadelyk wegens begaane moord. Hy wierd overtuigt, en alleenlyk in
de zoo even gemelde boete verwezen. De bloedprys word altoos tusschen
den Fiscaal en den eigenaar van den vermoorden slaaf verdeeld. 'Er is
een wet in Surinamen, dat elke Planter, mits eene somme van vyfhonderd
guldens betaalende, één van zyne Negers mag ter dood brengen; zoo
hy 'er een van iemand zyner gebuuren doodt, moet hy hem schadeloos
stellen, na van de misdaad overtuigd te zyn, een zaak, die in dit
Land zeer moeielyk is, alwaar men geen getuigenis van een slaaf
toelaat. Dusdanig is de wetgeving in Hollandsch Guiana, met opzigt
tot de Negers. Gemelde EBBER was een verschrikkelyke wreedaart: een
geheel jaar lang folterde hy een jongman van veertien jaaren, genaamd
CADETTI; men geesselde hem alle dagen, geduurende de eerste maand; men
liet hem op den grond en op den rug met yzers aan de voeten slapen,
geduurende de geheele tweede maand; men deed hem een driehoek [4]
om den hals, geduurende de derde maand, om hem te beletten van in de
bosschen te loopen; geduurende de vierde maand ketende men hem nacht
en dag in een honden-hok, aan den waterkant, met last om te roepen,
zoo dikwils 'er een vaartuig of kano voor by voer; de Opzichter
veranderde eindelyk de straf van maand tot maand, en altyd op eene
nieuwe manier; het gevolg daar van was, dat deeze jongeling geheel krom
wierd; hy scheen geheel van gevoel beroofd te zyn, en had geen ander
voorkomen, dan van een beest. De schelm van een Opzigter was echter
grootsch op de schoonheid der slaven, en zomtyds zelfs, uit vreeze
van hunne huid te bederven, strafte hy verscheiden van hun, die door
hunne rooveryen en misdaden de galeijen verdiend hadden, alleenlyk
met een twintig-tal geesselslagen. Zie daar, welke de openbaare en
huisselyke rechtsöeffening in de Volkplanting van Surinamen is. Deeze
EBBER geraakte echter om deeze reden van de Plantagie de Hoop af, en
zyn opvolger, (ten blyke dat hy meer menschelykheid bezat!) begon zyn
bestuur, met alle de Negers der Plantagie, mans en vrouwen, te laten
geesselen, om dat ze des morgens een quartier te lang geslapen hadden.

De lezer verbeeld zig ongetwyffeld, dat dit de wreedheid in den
hoogsten top is! hy bedriegt zig. Het geval, dat ik nog zal bybrengen,
is in dit opzigt veel sterker, dan allen, die ik verhaald heb; en
het was een vrouw, die 'er zig aan schuldig maakte.

Mevrouw S.... in een open vaartuig, naar haare Plantagie gaande,
wierd vergezeld van eene Negerin, die haar kind zoog. Deeze vrouw
zat voor aan in het vaartuig, het kind schreeuwde, en zy kon het
niet tot bedaaren krygen. Mevrouw S...., wien het geschrei van dit
onnoozel wicht verveelde, gelastte aan haare slavin, om het by haar
te brengen. Zy nam het kind toen by een arm, hield het onder water,
tot dat het verdronken was, en vervolgens wierp zy het in den stroom
weg. De moeder sprong uit wanhoop oogenblikkelyk in de Rivier, in het
vast besluit, om aldaar haar leven te eindigen; maar dit lukte haar
niet: een gedeelte der roeijers zwommen haar na, en bragten haar weder
aan boord. Haare meesteresse deed, by haare komst op de Plantagie, haar
drie of vier roede-slagen geven, om haar te straffen wegens de schade,
welke zy, door zig van kant te helpen, aan haar had willen toebrengen.

Den 20sten, verliet de Colonel FOURGEOUD met zyn krygsvolk, het
welk in den deerniswaardigsten staat was, Maagdenberg; dienvolgende
sloeg hy zyn leger neder op eene Plantagie, genaamd Nieuw Rozenback,
gelegen tusschen mynen post van de Hoop en het Hospitaal. Ik ging
dadelyk myne opwagting by mynen Colonel maken, en vernam aldaar den
volgenden uitslag zyner krygsverrigtingen. Ik heb reeds gezegd, dat
de Capitain FREDERIK was gewond geworden; een soldaat was verdwaald
geraakt: een ander was door de muitelingen gehouwen; de gevangenen
hadden met hunne ketenen de vlucht genomen; en de vyand spotte met
deezen krygstocht.--Men had een zee-soldaat, die ziek was, aan zyn
lot overgelaten; één der Slaven had den arm gebroken, ten gevolge
van mishandelingen. Dusdanig waren de byzonderheden van deezen
veldtocht. Ik moet egter niet vergeeten de edelmoedigheid van eenen
armen Neger, die wegliep, om den elendigen soldaat te hulp te komen,
en die, na hem den laatsten plicht bewezen te hebben, te rug kwam,
om zyne straf te ontfangen; maar, tot zyne groote verwondering,
genade kreeg.

Ik moet den Colonel FOURGEOUD het recht doen wedervaaren, dat
verscheiden deezer toevallen het onvermydelyk gevolg waren van
zoortgelyke tochten in zulk eene luchtstreek. Zoo hy al, door een
allerslegtsten levensregel, zyn krygsvolk deed omkomen, zonder
muitelingen gevangen te nemen, deed hy ten minsten een gewichtigen
dienst aan de Volkplanting, door den vyand te ontrusten, af te matten,
en te vervolgen, derzelver legerplaatsen te verwoesten, en hunne
schuilplaatsen te vernielen. De Colonel FOURGEOUD deelde in alle deeze
vermoeienissen en gevaaren, en dat op zyne jaaren, het geen tegen
de gebreken van zyn caracter in aanmerking moet genomen worden, en
dienen kan, om hem den naam van geduldig en moedig toe te kennen. Ik
zoude veel meer genoegen hebben, met tot zynen lof te schryven;
maar de waarheid, en het algemeen voordeel, het welk het menschdom
daar uit trekken moet, vorderen, dat ik, de goede hoedanigheden van
den Colonel schetsende, ook opgeeve welke zyne gebreken waren, op
dat anderen zig door zyn voorbeeld kunnen verbeteren. Was het niet
belachelyk, om te Paramaribo, alwaar het papier volkomen goed was,
zyn krygsvolk in geld te betaalen, en hun op de tochten niets anders
te geven, dan die ingebeelde munt, waar mede het onmogelyk was eene
enkele igname, of de minste vrucht van een plantain-boom te betaalen,
Intusschen had hy geld tot zyne beschikking; maar hy wilde tien ten
honderd winnen met de soldy van het geheele Regiment, en dit gedrag
bragt hem by al het volk in eene algemeene verachting.

Den 21sten kwamen verscheiden Officiers my verzoeken, om op de Hoop
het middagmaal te houden, en ik deed hun veelerhande visch opdisschen,
waar onder waren de Kawiry, de Lamper, en de Makrely-fisy. De Kawiry
is een kleine visch zonder schubben, met een breede kop, en twee
lange baarden, die uit het bovenste gedeelte van den bek uitsteeken:
men vindt hem in alle deeze Rivieren in overvloed. De Lamper is een
zoort van lamprey, zoo als men die in de Theems vangt: de Surinaamsche
is van eene ronde gedaante, en niet zeer dik, maar slymig en zeer vet;
hy heeft een zee-groene kleur, met geele vlakken, uitgenomen onder den
buik, die wit is. Deeze visch word, even als de zalm, en in de zee en
in de rivieren gevonden. De Makrely-fisy gelykt naar de makreel, die
aan dezelve den naam geeft; de kleur is echter minder blaauwachtig,
en minder schitterend.

Deeze maaltyd deedt groot genoegen aan myne gasten, en wy waren zeer
vrolyk; maar, des morgens van den 22sten, wierd myne arme JOANNA,
die onze keukemeid geweest was, door eene geweldige koorts aangetast:
zy betuigde my haar verlangen, om naar Fauconberg te rug te keeren,
alwaar zy door eene van haare nabestaanden konde worden opgepast, en ik
stemde daar in toe. Den 25sten, was zy zoo ziek, dat ik besloot haar
zoo, veel mogelyk in stilte te gaan zien; want de Colonel moest des
anderen daags op de Hoop komen, en ik had geen lust om zyn kortswyl
af te wagten. Ik wist, dat de loffelykste beweegreden niemand voor
beschimping veilig stelde.

Het was in deeze onderneming moeielyk voor by den post van den
Colonel te komen, zonder gezien te worden. Aan mynen vriend HENEMAN
myn ontwerp hebbende mede gedeeld, stapte ik des avonds ten elf
uuren in myn vaartuig; maar toen ik tegen over Nieuw-Rozenback was,
hoorde ik zeer onderscheidentlyk de stem van den Bevelhebber, die
met eenige Officieren door het zand wandelde; en oogenblikkelyk riep
een schildwacht, om met het vaartuig aan wal te komen. Ik dacht,
dat alles zoude zyn ontdekt geworden: egter dagt ik best, aan de
Negers te zeggen, dat zy zouden antwoorden: Killestein Nova, het welk
de naam was van eene naby gelegene Plantagie, en men liet ons voor
by vaaren. Kort daar na, kwam ik gezond en behouden te Fauconberg,
alwaar ik JOANNA veel beter vond.

Maar, des morgens van den 26sten, nam ik den opkomenden dageraad
voor het maanlicht, en versliep my. Ik wist niet, op welke wyze ik
naar de Hoop te rug zoude komen; want myn vaartuig en myne Negers
konden niet meer voor by komen, zonder door den Colonel herkend
te worden. Alle uitstel was nutteloos. Ik ging dus weder scheep,
my volstrektelyk verlatende op de behendigheid der slaven, die my,
een oogenblik voor dat wy in 't gezicht van 't hoofd-kwartier waren,
aan land zetteden. Een van hun, my door de bosschen geleid hebbende,
kwam ik behouden weder op de Hoop aan. Myn vaartuig kwam schielyk
aldaar aan, maar voorzien van eene goede wacht; en de Colonel zond my
bevel, om hen allen te doen afkloppen, om dat zy zonder verlof waren
uitgegaan; want zy hadden tot hunne verschooning gezegd, dat zy voor
hunnen meester waren gaan visschen.

Hunne getrouwheid jegens my, ter deezer gelegenheid, was waarlyk
verwonderlyk: zy verklaarden allen, dat zy zig liever in stukken
hadden laten houwen, dan de geheimen van eenen zoo goeden meester te
verraden. Echter hield alle gevaar voor hun op. Ik bekragtigde het
geen zy gezegd hadden, en voegde 'er by, dat de visch geschikt was,
om 'er den Colonel op te onthalen. Ik deelde vervolgens twee kruiken
rhum onder deeze brave lieden uit. Deeze trek kan een denkbeeld
geven van de zwakheid van een Europeaan, zoo wel als van den moed en
standvastigheid van een Africaan.

Onäangezien alle myne toebereidzels, ontfing ik het bezoek van den
Bevelhebber eerst op den 28sten; maar des morgens van den 26sten,
kwam JOANNA te rug, vergezeld door eenen grooten Neger, die haar
oom was, en op één der armen een zilvere plaat droeg, waar op deeze
woorden stonden: Getrouw aan de Europeanen. Deeze man, genaamd COJO,
die vrywillig en de eerste tegen de muitelingen gevochten had, had
zig naderhand genoodzaakt gezien, om zig weder by hen te voegen,
uit hoofde der mishandelingen van M. D. B. en van den Opzichter. Hy
verhaalde my het volgende geval: "Gy ziet dit kind, zeide hy,
my een klein meisje, TAMERA genaamd, het welk hy by de hand hield,
aanbiedende: haar vader is genaamd JOLI-COEUR; hy is de eerste Capitain
onder BARON, en de onverschrokkenste van allen de muitelingen van het
bosch; het geen hy nog laatstelyk heeft doen zien op eene Plantagie,
gelegen naby Nieuw-Rosenback, alwaar uw Colonel tegenwoordig het bevel
voert. De Opzichter deezer Plantagie was een Jood, genaamd SCHOULTS,
die het bevoorens op Fauconberg geweest was. De muitelingen verscheenen
aldaar eensklaps, en maakten 'er zig meester van, zy bonden SCHOULTS,
plonderden het huis, en begaven zig tot dansen, en het maken van goeden
cier, alvoorens zy dagten om over hunnen gevangen te beschikken. In
deeze akelige gesteldheid, verwagtte deeze niets anders dan het teeken
tot zynen dood, wanneer zyn oog by toeval op den Capitain JOLI-COEUR
viel, wien hy deeze woorden te gemoet voerde: "Myn lieve JOLI-COEUR,
gedenk aan SCHOULTS, die alleenlyk de gemachtigde van uwen meester
was; herinner u alle de vriendelykheden, die ik u geduurende uwe
kindsheid bewezen heb; gy waart myn gunsteling; herinner u dit, en
breng door uwen vermogenden invloed te weeg, dat men my het leven
gunne".--Het antwoord van JOLI-COEUR is merkwaardig.--Ik herinner
my dat alles volkomen; maar, geweldenaar, herinner u, dat gy myne
arme moeder hebt geschaakt, en mynen vader, die haar ter hulpe kwam,
door geesselslagen doen van één ryten; herinner u, dat gy haar in
myne tegenwoordigheid hebt geschonden, toen ik nog maar een kind
was. Herinner u deeze schenddaad, en sterf door myne hand!--Op deeze
woorden hieuw hy hem met eenen byl het hoofd af". Na dit verhaal,
vertrok COJO met de kleine TAMERA, en ik reikhalsde met ongeduld
naar het nieuws, het geen ik dagelyks van Amsterdam te gemoet zag,
en, zoo ik hoopte my zelf in staat zoude stellen, om de beminnelyke
JOANNA van het juk van zulke gedrochten te verlossen.

De Colonel FOURGEOUD kwam, den 28sten, met één van zyne Officiers
aan. Zyne houding was uittermaten ernstig; het geen my zeer leed
deed. Ik liet hem dadelyk in myne hut komen; en zoo dra hy myne
gezellinne gezien had, verdweenen alle de rimpels van zyn voorhoofd,
als een damp voor de stralen der zon. Nooit heb ik gezien, dat hy
zig met zoo veel wellevenheid gedroeg.

Ik behandelde hem zoo goed my mogelyk was, en waagde het, om hem
een verhaal van myne reize naar Fauconberg te doen: hy lachte 'er
hartelyk om; en ons beiden de hand gedrukt hebbende, keerde hy,
in eenen goeden luim, en volkomen voldaan, naar Nieuw-Rosenback te
rug.--Volgens alle de omstandigheden, in dit hooftstuk vervat, kan
ik zeggen, dat het tydperk, waar over het zelve loopt, de gulde eeuw
was van mynen tocht naar de West-Indiën.



VEERTIENDE HOOFTSTUK.

De Colonel FOURGEOUD keert naar Paramaribo te rug.--Het gevleugeld
en gewapend Water-hoen van EDWARDS.--Bewys van onkunde in
een Heelmeester;--van deugd in een slaaf;--van wreedheid
in eenen Bevelhebber.--De roode Wulp.--De Wesp, Marobonso
genaamd.--Orange-appelen en Limoenen.--De insecten, Chiques
genaamd.--Het krygsvolk begeeft zig weder naar de bosschen.--De
Kibry-Fowlo.--Verscheidene zoorten van wilde varkens.--Mieren.--De
dans van Loango.--De Toreman.--De Poelsnip van Guiana.--Plantains en
Bananes.--Manier om te visschen.--Visschen.--Vogelen.

De Colonel, zyn vertrek tot den 29sten April hebbende uitgesteld,
begaf zig eindelyk naar Paramaribo. Hy was door eenige Officiers
vergezeld, die, zoo wel als hy, allernoodigst hadden zig aldaar te
ververschen. Zyn krygsvolk, tot een zeer klein getal versmolten
zynde, was niet meer in staat, om eenige krygsoeffening uit te
houden, en verlangde naar rust. Geduurende zyne afwezigheid, vond
ik my Bevelhebber der Rivier te zyn. Korten tyd voor zyn vertrek,
zond hy my zeer merkwaardige Instructiën, onder anderen inhoudende:
"Om aan de Planters te vragen, of de muitelingen op hunne Plantagiën
kwamen, en zoo ja, hen aan te tasten, en op de vlucht te dryven;
maar hen niet te vervolgen, zonder zeker te zyn, van hen geheel en al
t'onder te brengen; en ik moest voor de uitvoering van deeze beveelen
verantwoordelyk zyn". Dit wilde zeer eenvoudig zeggen: "Dat, indien
ik den vyand zonder goed gevolg aantastte, ik gestraft zoude worden;
en dat, zoo ik hem in 't geheel niet aantastte, ik rekenschap van
myne achteloosheid zoude hebben te geven". Hoe oordeelkundig andere
artikelen ook waren, konde ik my niet wederhouden van dit zeer ongerymd
te vinden. Ik zond het dadelyk door een Officier te rug; en, op myn
verzoek, verbeterde men het zoodanig, dat het een verstaanbaaren
zin had.

Hoe gelukkig was ik op dit oogenblik! My ontbrak niets, en ik had myne
bevallige gezellin steeds by my. Haar beminnelyk gezelschap verrukte
my; haare zoete stem streelde myn oor; haare tegenwoordigheid verbande
alle hartzeer, alle akelige herdenking uit mynen geest.

Op zekeren dag in de verdronken Savanen wandelende, schoot ik een
vogel, dien ik voor het gevleugeld en gewapend Waterhoen van EDWARDS
herkende. Deeze fraaije vogel behoort, zoo men zegt, tot het zoort
der Pluviers; hy heeft de gedaante van een duif; zyne pluimaadje
heeft eene donkere kaneel-kleur of zeer donker roodachtig oranje;
de buik en hals zyn volmaakt zwart; de vouw van elke vlerk, waar
van de vederen een schitterend geele kleur hebben, is gewapend met
een spoor van eene zelfstandigheid, gelyk aan hoorn, en dienende
tot verdediging van deezen vogel: hy heeft geen staart; zyn bek is
byna twee duimen lang; zyne pooten zyn ook zeer lang, en, even gelyk
de bek, van een geelachtig groene kleur; zyne klauwen, vooral de
achterste, zyn uittermaten lang; zy schynen berekend, om de zwaarte
van den vogel in het slyk te dragen, alwaar men hem dikwils ontmoet,
mogelyk om aldaar zyn voedzel in het water te zoeken. Dit hoen, even
als andere zoorten van Pluviers, zwemt nooit; zyn kop is verciert met
een scharlaken hanekam, en kleine peerlen scheiden hem den bek van de
oogen af, even als de Moscovische eendvogel. Men vindt de gewapende
Pluviers altoos by koppelen; en wanneer zy vliegen, fluiten zy vry
aangenaam. Hunne ongemeene schoonheid herinnert my een anderen vogel,
welken ik op nabuurige Plantagiën gezien heb, ik bedoel de roode
Wulp van Guiana, alhier Flamingo genoemd, [5] uit hoofde van de
groote gelykvormigheid, die tusschen hem en den beroemden vogel van
dien naam gevonden word. Men treft deezen Flamingo in Canada aan,
en in verscheide noordelyke en zuidelyke gedeelten van America,
en vooronderstelt, dat hy tot het geslacht der kraanvogels behoort,
en zoo groot is, als een zwaan in Europa. De roode Wulp heeft echter
alleenlyk de gedaante van een kleine Reiger; hy heeft geen staart;
maar zyn hals, zyn gekromde en ronde bek, en zyne pooten zyn zeer
lang; de laatstgemelde hebben vier klauwen, drie van vooren en één
van agteren. De kop van deezen Wulp is zeer klein. Het wyfje legt
altoos twee eieren, uit ieder van welke, na het uitbroeien, een jong
voortkomt, eerst van een zwarte, vervolgens van een gryze, en dan
van een witte kleur, naar mate hy in grootte toeneemt, en eindelyk
word de geheele vogel scharlaken of karmozyn, of naar bloedkleur
hellende. De roode Wulpen leven in gezelschap, even als de Oijevaars,
en bewoonen voornamelyk de oevers der Rivieren, of de stranden der
zee; en men vind ze aldaar in zulk een ongemeen groot getal, dat men
meenen zoude, dat het zand rood geverwd was. Men houdt deeze vogelen,
voor zeer uitgelezen, wanneer ze jong zyn; en zy zyn zoo gemeenzaam,
dat men ze dikwils ziet lopen en eeten met het tam gevogelte, schoon
zy echter aan het vleesch der vogelen en visschen den voorrang geven.

Ik vond dus altyd eenig nieuw voorwerp om te beschryven, en ik sleet
de gelukkigste dagen met myne geliefde JOANNA, op deeze aangenaame
Plantagie. Maar, helaas! eensklaps was myn geluk vervallen, en ik
verviel in de diepste moedeloosheid. De heer PASSELAIGE, te Amsterdam,
wien ik geschreven had, om van hem de vryheid myner gezellinne te
koopen, kwam te sterven; en het geen myne smart ten top deed ryzen,
was de tegenwoordige staat van JOANNA, die my beloofde, dat ik binnen
eenige maanden vader zyn zoude. Niet alleen moest myne gezellinne
slavin blyven, maar myn eigen bloed was ook tot een gelyk lot, en
onder zulk een bestuur bestemd!--De heer PASSELAIGE, op wien myne
hoop gevestigd was, overleden zynde, ging de Plantagie aan eenen
nieuwen eigenaar over. Ik konde alle deeze akelige denkbeelden niet
verduwen, en wierd als door zinneloosheid bevangen. Myne overmaat
van neerslagtigheid zoude my in het graf gestort hebben, zonder de
teedere vertroostingen van JOANNA, die my overreedde, dat de heer
LOLKENS onze hulp nog zoude kunnen zyn. In deeze droevige gesteldheid
hoorde ik des avonds van den 4den verscheide alarm-schoten met geschut,
van den noord-oost kant. Des anderen daags morgens, by het opkomen
van den dageraad, zond ik eenige manschappen naar de Peréca. Dezelve
kwamen op den middag te rug, met de tyding, dat de muitelingen de
Plantagie Marseille aan de Cottica hadden aangevallen; maar dat
de slaven der Plantagie hen genoodzaakt hadden de wyk te neemen,
zoo als laatstelyk die van Kortenduur gedaan hadden. De muitelingen
hadden ook een gedeelte der Indianen mishandeld, welken zy verdacht
hielden van aan de Planters hulp verschaft te hebben. Ik vernam nog
te gelykertyd, dat men eene zamenzweering van Negers te Paramaribo
ontdekt had. Zy hadden het ontwerp gevormd, om zig by de muitelingen
te voegen, na alle de inwooners vermoord te hebben. De hoofden der
zamenzweerders wierden ter dood gebragt.

Des morgens van den 26sten, hoorden wy nog verscheiden schoten in
het bosch. Vreezende, dat dit Europeesche manschappen zyn mogten,
die van den weg afgedwaald waren, gelastte ik myne schildwagt, om
deeze noodschoten, één voor één, met zyn snaphaan te beantwoorden,
en ik voegde daar by twee tambours, die twee uuren agter den anderen
trommelen zouden. Eindelyk verscheenen een Sergeant en zes soldaaten
van 's Compagnies krygsvolk, tot den post van Reidwyck aan de Peréca
behoorende, welke geduurende drie dagen in het bosch waaren verdwaald
geraakt. Zy hadden noch hangmatten, noch levensmiddelen, noch drank,
en zy waren byna dood van vermoeienis, honger en dorst. Ik onthaalde
hen zoo goed ik konde, en, tot myn groot genoegen, kregen zy wel dra
hunne kragten weerom. Een van hun echter wierd eenige uuren lang van
zyn gezicht beroofd, door het steeken van een zoort van Wespen, in dit
Land bekend onder den naam van Marobonso, die uittermaten groot zyn,
zig in de holen der boomen ophouden, de sterksten van het zoort der
beijen zyn, en zoo hevig steeken, dat de pyn daar van allergeweldigst
is, en de koorts veroorzaakt.

Den 12den, na de Cottica twee maalen te hebben overgezwommen, kwam ik
verkleumd t'huis, en des anderen daags had ik de koorts. Ik ontrustte
er my weinig over, en dacht, dat ik door een gematigden levens-regel,
en de hulp van limonade en tamarinden, die op de Hoop in overvloed
groeien, spoedig zoude genezen zyn.

Den 16den, bevond ik my, op de zwakheid na, volmaakt hersteld. Maar
denzelfden dag, des morgens ten tien uuren, met JOANNA voor myne
wooning zittende, ontving ik een onverwagt bezoek van den heer STEEGER,
één van onze Heelmeesters. Na myn pols gevoeld, en myne tong bekeken
te hebben, verklaarde hy my, zonder omwegen, dat ik des anderen daags
een lyk zoude zyn, indien ik zyn voorschrift niet volgde. Dit gezegde
deed op my zulk eene uitwerking, dat ik, schoon op alle andere tyden
geene geneesmiddelen inneemende, niet aarzelde, om het geen hy my
aanbood, en door hem in een glas was gereed gemaakt, in te zwelgen;
maar ik viel byna oogenblikkelyk gevoelloos op den grond.

Ik bleef in dien staat tot den 20sten. Het gebruik van myne zinnen
wederom krygende, bevond ik my op een matras leggende, en myne arme
JOANNA, die in traanen wegsmolt, naast my zittende. Uit vreeze, dat
ik my ontrusten mogt, verzogt zy my, om haar geene vragen te doen;
maar des anderen daags verhaalde zy my al wat my was wedervaren. Op
het oogenblik, dat ik viel, deed zy my door vier Negers opneemen, die
my nederleiden ter plaatse, alwaar ik my nog bevond. De Heelmeester,
my op verscheidene plaatsen Spaansche vliegen gelegd hebbende,
dog zonder eenige werking, zeide, dat ik dood was, en verliet de
Plantagie. Toen liet men myne doodkist maken, om my den 17den te
begraven, het geen JOANNA voorkwam, door tot het verkrygen van eenig
uitstel op de kniën te vallen. Dadelyk zond zy iemand af naar haare
moeije, ten einde haar goede azyn, en een fles zeer oude Champagne wyn
te zenden. Zy bediende zig van den eersten, om my by aanhoudenheid de
slapen van het hoofd te wryven; zy doopte 'er verscheide neusdoeken
in, waar mede zy my de gewrichten van de handen, en de voeten omwond;
eindelyk gelukte het haar, om my eenige droppels zeer warmen wyn in
een theelepel binnen te krygen. Dit arme meisje, had my, met myn
kleine QUACO en een ouden Neger, al dien tyd bewaakt, in de hoop,
dat ik 'er nog van zoude mogen opkomen, een geluk, waar voor zy tans
God dankte. Ik konde haar niet antwoorden en dank zeggen, dan door
eenige traanen, en met haar teederlyk de hand te drukken.

Intusschen ontsnapte ik den dood; maar in weerwil van de zorgen van
dit uitmuntend meisjen, aan wien alleen ik het leven verschuldigd was,
was ik tot den 15den Juny buiten staat, om alleen te kunnen gaan. Ik
was zoo zwak, dat men my als een kind moest te eeten geven, en twee
Negers droegen my in een zoort van leuning-stoel. De arme JOANNA,
die zoo veel voor my geleden had, was toen zelve zeer ziek.

Deeze staat was zeer verschillende van dien, waar in ik my nog zoo
kort geleden bevond. Ik genoot vergenoegen en gezondheid, en op dit
oogenblik was ik van beiden beroofd. De heer HENEMAN, myn vriend,
die my dagelyks kwam zien, zeide my, dat hy hebbende willen weten,
waar in het geneesmiddel, het geen ik had ingenomen, en my noodwendig
zoude hebben van kant geholpen, bestond, hy ontdekt had, dat het zelve
niet minder was, dan vier greinen braak-wynsteen, onder veertig greinen
ipecacuanha gemengd: de Heelmeester had over myn gestel geoordeeld,
naar mate van myne grootte, die by de zes voeten is. Ik was over deeze
trek van onkunde verontwaardigd. Den 4den Juny, een glas vol Madéra
wyn op de gezondheid van zyne Britsche Majesteit gedronken hebbende,
zag ik deezen knaap verschynen, om my een tweede bezoek te geven. Ik
nam dadelyk één der stokken, dienende om myne leuningstoel te dragen,
en liet dien op het hoofd van den weetniet vallen; want ik had nog
geen kragt genoeg, om hem een slag toe te brengen. Hy vroeg naar
niets meer, en begaf zig zeer schielyk weder in zyn vaartuig. Myne
Negers groetten hem, by zyn vertrek, met drie vreugde-galmen.

Twee der kloekmoedigste lieden, die in de Volkplanting waren, de
Capitain FREDERIK, en de Capitain STOELEMAN, welke laatstgemelde
tot het krygsvolk der Compagnie behoorde, begaven zig toen met de
Neger-Jagers in de bosschen. Zy doodden drie of vier muitelingen,
en namen een gelyk getal gevangen, die van honger stierven, waar
aan zy blootgesteld waaren, na dat de Colonel FOURGEOUD de bosschen
doorkruist, en hunnen oogst vernield had. Twee andere muitelingen,
op de Plantagie van den heer WINEY, aan de Patamaca-Kreek, hebbende
willen stelen, wierden door de slaven gedood, die vervolgens aan elk
van hun de rechte hand afkapten. Zy lieten dezelve droogen, en zonden
ze naar Paramaribo.

Den staat van zwakte, waar in ik was, my tot allen dienst onbekwaam
makende, stelde ik het bevel op de Hoop, in handen van den Officier,
die in rang op my volgde. Denkende, dat de verandering van lucht
my goed zoude doen, ging ik, na daar van aan den Colonel bericht
gegeven te hebben, naar eene nabuurige Plantagie, Egmond genaamd,
en aan den heer DE CACHELIEU, een Fransch Edelman, toebehoorende. Ik
wierd vergezeld door JOANNA, eenen blanken bedienden, en mynen kleinen
Neger. De heer DE CACHELIEU had my verscheidene maalen genoodigd, om
hem te komen zien, en niets was tot myn herstel geschikter, dan zyn
vrolyk gezelschap, en zyne gastvryheid. Hoe zeer waaren echter deeze
hoedanigheden het tegen overgestelde van zyne onrechtvaardigheid en
wreedheid omtrent zyne slaven! Zie hier een voorbeeld van de manier,
waar op hy dezelven behandelde. Twee Negers hadden eene geesseling
verdiend, om dat zy in zyn magazyn met geweld waren ingedrongen, en
gestolen hadden, en zy wierden met eenige zweepslagen vry gelaten,
om dat ze nog jong waren, terwyl twee anderen, die ongelukkiglyk ouder
waren; verwezen wierden, om voor een geringe twist drie honderd slagen
te ontfangen.

Aan den heer DE CACHELIEU naar de reden deezer partydigheid gevraagd
hebbende, antwoordde hy my, dat die twee jonge lieden eene zeer
fraaije huid hadden, en werken konden; maar dat de anderen oud
en zedert lang verminkt zynde, tot niets meer goed waren, en dat,
wanneer zy omkwamen, de Plantagie het onderhoud, het geen men hun
zonder nut verschafte, zoude uitwinnen.--Eenige dagen te vooren,
deed op Arentsrust, eene andere Plantagie beneden de evengemelde,
de Opzichter aan eenen ongelukkigen Neger, die hem uit naam van den
eigenaar een brief bragt, over welks inhoud deeze Opzichter niet
voldaan was, vier honderd geesselslagen geven, en zeide hem, dat hy
dit antwoord konde brengen aan den geen, die hem gezonden had.

Maar laten wy tot mynen gastheer te rug keeren. In weêrwil van zyne
wreedheid omtrent zyne Negers, was hy jegens alle anderen beschaafd,
vriendelyk, gastvry, en zeer wellevend. Ik zag op zyne Plantagie een
groot getal Chineesche oranjeboomen. Derzelver vruchten verschillen van
de andere oranje-boomen daarin, dat ze van binnen veel doorschynender
zyn, en een veel geuriger smaak hebben. De schil is ook veel gladder,
dunner en bleeker. Maar schoon men zonder hinder eene groote meenigte
gewoone oranje-appelen eeten kan, kan men dit niet zeggen van,
de Chineesche, wier onmatig gebruik in deeze Volkplanting steeds
gevaarlyke gevolgen gehad heeft. Deeze vrucht is van het zelfde zoort,
als die van Lissabon aankoomt, en waarschynlyk zyn het de Portugeezen
of Spanjaarden, die deeze oranje appelen in Guiana gebragt hebben. Men
kan gemakkelyk naargaan, dat de oranje-appelen van dit zoort, als
gouden trossen in volkomene rypheid van de boomen afvallende, van
veel lekkerder smaak zyn; dan die wy in Engeland eeten, werwaarts
men ze zend, wanneer ze nog groen zyn; het is waar, dat zy aldaar
vervolgens van kleur veranderen; maar zy komen aldaar nimmer tot
hunne waare rypheid. Men kan zig ligtelyk een denkbeeld maken van
de geur, die de bloemen van alle deeze oranje-boomen, waar van men
hier de fraaiste ruikers maakt, verspreiden. Op de Plantagie Egmond
vond ik ook eenige schoone limoenboomen; de vruchten waren groot, en
hadden een zeer dikke schil. 'Er waren ook nog zeer zoete limoenen,
maar die zeer klein, en naar myn oordeel zeer smakeloos zyn.

Na van de lekkere vruchten van den heer DE CACHELIEU gesproken
te hebben, moet ik zyne uitstekende Fransche wynen, en vooral zyn
Muscaat-wyn, niet vergeten. In weêrwil van soo veele uitgelezene
zaaken, bleef ik steeds zeer zwak, en zonder eetlust. Hoopende, dat
het te paard ryden my dienst zoude doen, besloot ik, om de gastvrye
wooning van deezen beminnelyken Franschman te verlaten, en verlof te
vragen, om eenigen tyd te Paramaribo te gaan doorbrengen.

Den Colonel FOURGEOUD den 9den op Cravassibo aangekomen zynde, om
aldaar zyne krygsverrigtingen te hervatten, schreef ik hem een brief,
om dit verlof te verkrygen, en zes maanden soldy, die my verschuldigd
waren, te vorderen. Hy antwoordde my den 12den en sloeg my het een
en ander verzoek af, maar in Zulk een onbeleefden styl, als ik van
hem niet verwagtte. Hy scheen aan mynen yver te twyffelen, en schoon
hy wel wist, dat ik ziek was, weigerde hy my myn geld, en de noodige
geneesmiddelen, om myne gezondheid te herstellen. Ik was daar over
zoo veröntwaardigd, dat ik hem een tweeden brief zond, waar in ik hem
verklaarde buiten staat te zyn, om iets te doen of te verzoeken, dat
met myne eer strydig was, waar van ik hem alle bewyzen geven zoude,
die hy eenigzints konde vorderen. Door zwakte geen dienst kunnende
doen, volgde ik mynen brief na verloop van twee dagen, en ik vertrok
met den heer DE CACHELIEU, in een overdekt vaartuig van agt riemen.

Ik stelde my voor, dat de Colonel by myne komst woedend tegen my zoude
zyn; dat hy my in arrest zoude doen gaan, en my eenige uitlegging
op myne brieven zoude afvorderen; maar hoe buitenspoorig hy zig ook
mogt aanstellen, ik vreesde hem niet, want na alle zyne pogingen om
my ongelukkig te maken, verlangde ik den dood boven andere wreedheden.

De heer DE CACHELIEU, ook vermoedende, dat de Bevelhebber tegen my
een groot geweld zoude maken, vergezelde my, toen ik by hem ging, doch
beiden waren wy bedrogen. De Colonel gaf ons zeer beleefdelyk de hand,
en vroeg ons beiden ten eeten, als of 'er tusschen hem en my niets
was voorgevallen, maar ik zag die gemaakte houding met verachting,
en weigerde zyne uitnoodiging, zoo als ook de Planter deed. Toen
ik hem verzogt had my de reden te verklaaren, die hem bewogen had,
om my myn verzoek af te wyzen, en my zulk een vreemden brief te
zenden, antwoordde hy my: ---- Dat dertig of Veertig Oucas-Negers,
die onze bondgenooten waren, hem bedrogen hadden, door niets te doen
van het geen zy beloofd hadden, terwyl zy in de bosschen waren, en
hy zelf zig op Paramaribo bevond; dat hy dienvolgende besloten had,
zyne krygsverrigtingen met dubbelen yver voort te zetten. Dit was de
reden, die hem bewogen had, niet alleen om my het verzogte verlof te
weigeren, maar om zelfs aan alle de zieke Officiers te gelasten, zig
oogenblikkelyk by hem te vervoegen, zonder 'er zelfs een enkele van uit
te zonderen tot bewaaring van de vaandels en de krygskas, welke hy aan
een Quartiermeester had toevertrouwd. De Colonel sprak de waarheid wel,
en hy had dezelve niet te kort gedaan, met 'er by te voegen, dat zyne
ingekankerde haat tegen eenige andere Officiers en my, hem aanzette,
om alles tot ons verderf aan te spannen. Ik moet niet vergeten te
verhaalen, dat hy omtrent deezen tyd de orde regelde, welke in het
doen der tochten moest gevolgd worden. Te vooren geschiedde alles
met verwarring, het geen by vervolg nog maar al te dikwils voorviel.

Byna twee maanden te Egmond hebbende doorgebragt, zonder my aldaar te
kunnen herstellen, en zonder verlof te verkrygen, om naar Paramaribo
te gaan, verkoos ik liever het bevel op de Hoop te hernemen. De heer
DE CACHELIEU vergezelde my derwaarts, en ik onthaalde hem aldaar zoo
goed my mogelyk was.

Ik vond op de Hoop mynen vriend HENEMAN, die toen Capitain was. Zoo wel
als verscheiden anderen van het krygsvolk, was hy aldaar ziek geworden,
en men had hem gelaten zonder geld, zonder Heelmeester, zonder
geneesmiddelen. Echter had de Stad Amsterdam verscheide vaten wyn,
ingelegde groenten, en andere versche voorraad gezonden; maar alles was
voor onze kwynende krygsbenden onzichtbaar, schoon dit zekerlyk het
oogmerk van deeze Stad niet was. Ik deed alhier vergeefsche moeite,
om ons aandeel in alle deeze mondbehoeften te verkrygen; noch geld,
noch geneesmiddelen, noch wyn, noch eenig zoort van ververschingen
wierden ons toegezonden. Dus hield onze kwyning aan, en wy verloren
onze kragten, in plaats van die wederom te krygen. Ik had echter de
minste reden van klagen, want ik wierd door JOANNA en myne dienstboden,
die, daags na myne aankomst op de Hoop, de Plantagie van den heer DE
CACHELIEU verlieten, bediend; en voorts ontfing ik, als naar gewoonte,
geschenken van alle kanten. De grootste onaangenaamheid, welke ik
toen ondervond, bestond daar in, dat ik de voeten vol insecten had,
chiques genaamd, het geen ik gedeeltelyk toeschreef aan het dragen
van schoenen en koussen, geduurende myn verblyf op Egmond. Ik heb
reeds gezegd, dat deeze insecten op Devil's-Harwar uittermaten talryk
waren, en ik zal deeze gelegenheid waarnemen, om dezelve op een meer
opzettelyke wyze te beschryven.

De chiques zyn kleine zandluizen, die tusschen vel en vleesch
doordringen, maar in 't algemeen onder de nagels van de voeten,
zonder dat men ze gevoelt. Zy zuigen aldaar het bloed, en worden
als een groote luis, en de jeukte, die zy dan veroorzaaken, is
allerönaangenaamst. Vervolgens komen zy te voorschyn, onder de
gedaante van een blaasje, het welk vol eiëren of neeten is, en indien
men het breekt, zoo veele jongen voortbrengt. Dezelve verspreiden
zig in het zieke deel, en veröorzaaken aldaar zweeren, die dikwils
zoo gevaarlyk zyn, dat ik een soldaat gekend heb, wien men met een
scheermes de voetzool moest afsnyden, om hem te geneezen. Men heeft
in dergelyke gevallen tot de afzetting dikwils toevlucht genomen;
en verscheiden lieden hebben zelfs het leven verloren, om dat zy
verzuimd hadden deezen vervloekten worm in tyds te doen verhuizen. Op
het oogenblik derhalven, dat men een zoort van brandende pyn gevoelt,
en eene ongewoone roodheid aan den voet bespeurt, is het tyd, om de
chique, die 'er de oorzaak van is, 'er uit te haalen. Dit doet men
met een naald, en de Negerinnen zyn 'er zeer bekwaam toe. Zy dragen
zorg, om geene onnoodige pyn te veröorzaaken, en om het insect,
noch deszelfs nest in de wonde niet te breeken. Op derzelver opening
leggen zy vervolgens asch van tabaks-bladen, en in korten tyd is men
geneezen. Op het oogenblik, dat ik 'er door besmet was, nam JOANNA eene
naald, en haalde uit myn linke voet, tot drie-en-twintig van deeze
insecten. Zy huisvesten allen onder de nagels, en men kan naargaan,
welk eene verschrikkelyke pyn ik uitstond. Deeze zelfde insecten
dragen by de Spanjaarden te Carthagena den naam van Niguas.

Den 21sten, ontfing ik een brief van den Bevelhebber, niet in antwoord
op dien, welken ik hem laatst gezonden had, maar, vermits hy zig in de
bosschen ging begeven, eenen last vervattende, om hem te Cravassibo,
alwaar toen het hoofd-quartier was, alle de mond- en krygsbehoeften,
alle de bylen, alle de kook-ketels toe te zenden, welke men op de Hoop
niet volstrekt noodig had. Ik deed ze hem des anderen daags toekomen:
maar de levensmiddelen waaren 'er in eene kleine hoeveelheid; want
een schuit, geladen vol met ossen- en varkens-vleesch, voor den post,
alwaar ik my bevond, had in de Rivier schipbreuk geleden.

Den 25sten, wierd de heer STEGER, die Heelmeester, welke my byna had
doen omkomen, zoo dat ik de gevolgen van zyne onkunde nog gevoelde,
van het Regiment weggezonden, als onbekwaam tot de uitoeffening van
zyn beroep. Schoon myne gezondheid op dit tydstip nog niet hersteld
was, doch ziende, dat verscheiden Officiers zig gereed maakten
om den Colonel te volgen, verzogt ik hem, om my zulks mede toe te
staan. Maar toen, den 26sten, zyn Adjudant, met een Heelmeester,
het krygsvolk, aan de Commewyne gelegerd leggende, onderzogt, vonden
zy beiden my buiten staat, om de vermoeienis van zulk eenen tocht
door te staan. Dit was waar; en den 29sten, weder ingestort zynde,
had ik het genoegen, om my als Bevelhebber aan de Rivier afgelost te
zien door den Majoor MEDLAR, die deezen zelfden dag tot dit einde op
de Hoop kwam. My was echter bevolen, om deezen post niet te verlaten,
schoon het verblyf van een maand te Paramaribo my een volkomen herstel
zoude hebben kunnen bezorgen, ik had dus niets meer te doen, dan myne
teekeningen voort te zetten, waar voor de evengemelde Officier my
eene vry aanzienlyke somme aanbood; maar ik wilde, zoo 't mogelyk was,
myne verzameling volledig maken. Wanneer ik 'er de krachten toe had,
wandelde ik rondom de Plantagie, met myn snaphaan op den schouder;
en den 3den September schoot ik, onder verscheide andere vogelen,
een zeer kleinen vogel, alhier Kibry-fowlo genaamd, om dat hy zig
altyd verscholen houdt. Deeze vogel, hebbende de grootte van een
lyster, is ten aanzien van deszelfs pluimaadje en gedaante gelyk aan
een quartel; maar zyne pooten zyn een weinig langer, en zyn bek is
uittermaten puntig. Zeldzaam ziet men hem vliegen; maar hy loopt zeer
schielyk in de weiden en Zand-woestynen, alwaar hy zig verschuilt,
zoo dra hy bemerkt, dat men op hem loert. De vogel, dien ik doodde,
was zeer vet, en toen hy gereed gemaakt was, vond ik hem zoo lekker,
als een leeuwrik in Europa.

Den 11den September verliet de Colonel FOURGEOUD Cravassibo, en
ging den vyand in de bosschen vervolgen; hy voerde met zig alle de
manschappen, in staat zynde om hem te volgen, welke hy by één kon
krygen, maar geen hooger getal beliepen, dan van honderd mannen. Vooraf
had hy het krygsvolk van den post van de Savane der Joden doen te
rug trekken, om dezelve op de verlaatene Plantagie Ornamibo, aan
het bovenste gedeelte van de Commewyne, te plaatsen, laatende dus de
Planters van de Rivier Surinamen aan hunne eigene verdediging over.

Den 19den van deeze maand, in den morgenstond, kwam een hoop van meer
dan twee honderd wilde varkens, alhier Pingos genoemd, in het bosch
verdwaald geraakt zynde, op de Hoop, en liep over de Plantagie. De
Negers vervolgden hen, en doodden 'er meer dan twintig van, door houwen
met snoeimessen en bylen. 'Er zyn drie zoorten van wilde varkens in
Guiana: de Pingos of Wary, waar van ik tans spreeke; de Cras-Pingos;
en de Mexicaansche varkens, genaamd Peccaris. De Pingos hebben ten
naasten by de grootte van onze kleine Engelsche varkens. Zy zyn zwart,
en hebben het lyf met zeer harde, maar niet zeer digt tegen elkander
staande borstels bedekt: zy verzamelen zig tot kudden, ten getaale
zomtyds van meer dan drie honderd, en bewoonen de dikste gedeelten
der bosschen. Zy loopen altyd op eene lyn, volgende de een den
ander van zeer naby. Wanneer de geen, die voorloopt, of de geleider,
gedood word, is de linie dadelyk gebroken, en de geheele kudde is
in wanörde; hierom beginnen de Indianen, zoo het hun mogelyk is,
altyd met den voorsten het eerst te treffen. Zoo dra hy is afgemaakt,
houden de anderen zig stil, elkander op eene domme wyze aankykende,
en laaten zig één voor één dood slaan, waar van ik getuige geweest
ben. Zy tasten geene menschen aan, en bieden hun geen wederstand,
zelfs wanneer ze gewond zyn, zoo als de wilde zwynen in Europa
doen, hoe zeer verscheiden Schryvers dit tegen de waarheid verhaald
hebben. Ik kan niet zeggen, of zy de honden aanpakken, want ik had
'er geen, toen ik hen ontmoette.--De Cras-Pingos zyn dik, en zyn tot
sterke verdediging gewapend. Hunne borstels zyn nog veel ruwer, dan
die van de eerstgemelde. De varkens van dit zoort zyn zeer gevaarlyk,
zoo door hunne kracht, als door hunne woestheid. Zy tasten menschen
en beesten aan, die hunnen, weg belemmeren willen, vooral wanneer ze
gewond zyn. Hunne manier van reizen is dezelfde, als die der andere
Pingos, en zy verzamelen zig ook tot talryke kudden; maar zy houden
zig voornamelyk in de binnenste gedeelten des Lands op. De varkens
van deeze beiderleije zoorten, wanneer zy in het bosch het minste
gerucht hooren, het welk hun de aannadering van eenig gevaar te kennen
geeft, staan eensklaps stil, vormen zig tot een naauw ingesloten hoop,
knarssen met de tanden, en maken zig dus tot hunne verdediging tegen
den vyand gereed. Ik geloof niet, dat ze oorsprongelyke bewooners van
Guiana zyn, maar uit Africa en Europa afkomstig. De Indianen eeten
hun vleesch met graagte; de blanken houden 'er veel van, en ik vond
het hard, droog en smakeloos.--De Peccaris, of Mexicaansche varkens,
worden gehouden voor de eenigen, die uit Guiana oorsprongelyk zyn,
en zy mengen zig niet onder de andere tamme of wilde varkens. Het dier
van dit laatste zoort is byzonder merkwaardig door een beurs of zak op
den rug, die men gewoonlyk voor zyn navel neemt, en die byna een duim
diep zynde, een stinkend vocht in zig vervat, waar van echter zommige
lieden de reuk by die van muscus vergelyken, maar die zoo onaangenaam
is, dat de Indianen, op het oogenblik, dat het dier gedood is, zorge
dragen, om 'er het vleesch rondsom uit te snyden, ten einde voor te
komen, dat het verdere 'er niet door bedorven worde; het geen anders
schielyk plaats zoude hebben, en wel zoo sterk, dat het onëetbaar
worden zoude. De Peccaris is by de drie voeten lang: hy heeft geen
staart zyne leden zyn wel gemaakt; hy kan zig weinig verdedigen. Zyne
borstels, van eene geelachtig gryze kleur, gelyken zeer veel naar de
stekels van den Engelschen egel. Zy zyn zeer lang op den rug, maar
zeer kort en zeer zeldzaam aan den buik en in de zyden. Dit dier heeft
op elken schouder een vlak van een helderer kleur, dan het overige
van zyn lichaam, loopende onder den hals in één, en veel gelykheid
hebbende met den halsband van een paard. De varkens van dit zoort zyn
op de lange en moerassige landen minder bekend, dan binnen in het Land,
alwaar zy in de Savanen en op de bergen leven. Zy worden gemakkelyk tam
gemaakt, en dan zyn zy mak en stil, maar zoo dom niet, als de Graaf DE
BUFFON voorwendt. Deeze natuurkenner zegt, dat zy niemand herkennen,
en geene verkleefdheid hebben aan de geenen, die hun voedzel geven;
echter had de Majoor MEDLAR 'er een op de Hoop, die hem als een hond
volgde, en zigtbaar genoegen schepte, door zynen meester gestreeld
te worden. Ik moest ook opmerken, dat wanneer men ze tergt, zy zeer
gevaarlyk en kwaadaartig zyn. De Peccaris loopen met groote troepen,
even als de andere zoorten; hunne wyfjes werpen verscheiden jongen
te gelyk; en hun geknor is zeer onäangenaam en sterk.

Des morgens van den 29sten, hoorden wy op nieuw het geluid van
verscheiden snaphaan-schoten naar den kant van de Cottica. Het kwam
van de Plantagie Marseille alwaar de slaven, vol dapperheid en trouw,
de muitelingen voor de tweede maal verjaagd hadden.

Den 8sten der volgende maand, ontfingen wy de tyding, dat de Colonel
FOURGEOUD, na de velden van den vyand, met welken hy van verre
gesproken had, ontdekt en verwoest te hebben; na het overschot
van den ongelukkigen SCHMIDT, die, zoo als ik gezegd heb, door de
muitelingen gedood was, gevonden te hebben, met zyn krygsvolk te
Maagdenberg was te rug gekomen, en dat hy aldaar tot den 11den dier
maand verblyven zoude. Hy ging vervolgens wederom in de bosschen, maar
vooraf droeg hy zorg, om zyne zieken naar de Hoop te doen brengen:
hy zond ook derwaarts, om arrest te houden, en vervolgens gevonnisd
te worden, een jong Officier, die aan niets anders schuldig stond,
dan dat hy, zoo goed niet als hy zelve, de vermoeienis had kunnen
doorsstaan. Deeze jongeling had last gehad, om twee dagen en twee
nachten lang te waken; eindelyk niet in staat zynde om wakker te
blyven, viel hy onder de wapenen in slaap, des te ligter, om dat hy
op den grond zat. De luchtstreek van Guiana is in de daad zoodanig,
dat zy in staat is de natuur gedwee te maken.

De Colonel schreef de voortduuring zyner gezondheid grootendeels toe
aan zeker alleronäangenaamst geneesmiddel, het welk hy zyn drank
noemde, en zeer heet en met koppen vol inzwolg: het bestond uit
kina en room van wynsteen, by elkander gekookt; zyn gestel was 'er
zoodanig aan gewend, dat hy het zelve niet ontbeeren konde. Echter
had hy geene navolgers, elk was beducht, dat, wanneer de werking van
dit geneesmiddel ophield, het geen eindelyk gebeuren moest, alle
andere geneesmiddelen, op het oogenblik, dat men ze meest noodig
had, werkeloos zyn zouden. Wat my betrof, ik bleef uitermaten zwak,
en wanhoopte zelfs aan myn herstel. De neerslagtigheid, waar toe de
kommerlyke staat van JOANNA my deed vervallen, veroorzaakte zulks
niet weinig. Myne ongerustheid verminderde ten deezen opzigte niet,
toen by een bezoek, het welk de heer en mevrouw LOLKENS my op de Hoop
gaven, de eerstgemelde my zeide, dat de Plantagie Fauconberg andermaal
stond verkogt te worden, en dat de nieuwe eigenaar was de heer LUDEN,
te Amsterdam, tot wien hy geene de minste betrekking had; hy voegde
'er tevens by, dat het gerucht liep, dat JOANNA en ik beiden vergeven
waren. Het verdriet, het welk zyne eerste tyding in my verwekte,
wierd echter verzacht door het verlangen, het geen mevrouw LOLKENS my
deed blyken, om myne gezellin dadelyk naar Paramaribo mede te nemen,
ten einde haar aldaar in haar eigen huis te doen oppassen, tot dat
zy volkomen hersteld zoude zyn. Ik betuigde haar alle mogelyke
dankbaarheid, en de arme JOANNA stortte traanen van vreugde. Zy
vertrokken alle drie den zelfden dag, en ik bragt hen tot Killestein
Nova, alwaar wy het middagmaal hielden; waar na ik, na het nemen van
een teder afscheid, hen verliet.

By myne te rug komst op de Hoop, had ik moeite om myne verontwaardiging
binnen de paalen van omzigtigheid te houden, wanneer ik my de zorg,
die ik voor myn eigen bloed droeg, door myne medgezellen hoorde
verwyten. "Doet als wy, STEDMAN, zeiden zy, en vreest niets. Indien
onze kinderen slaven zyn, men draagt ten minsten zorge voor hun; en
sterven zy, dan is 't over. Laat alle uwe zuchten in uwen boezem, en
uw geld in uw zak te rug keeren, gy zult 'er u beter by bevinden". Ik
geef hunne eigene uitdrukkingen op, om te doen gevoelen, hoe zeer
het my moet hebben aangedaan, zulke troostredenen te ontfangen.

Des anderen daags, met het aankomen van den dag ontwakende, was het
eerste voorwerp, het welk my voor het oog kwam, een slang van zes
voeten lang, die lynrecht boven myn hoofd hing, op den afstand van
minder dan een voet, en met zyn bek naar beneden; hy had zyn staart om
een balk van het dak geslingerd. Zyne oogen glinsterden als starren,
en hy weemelde met zyn gespleeten tong in den bek. Ik was zoodanig
verschrikt, dat ik moeite had, om hem te ontwyken, het geen ik egter
deed, door my uit myn hangmat te werpen. Ik hoorde hem vervolgens
gerucht maken in het drooge stroo, waar mede myn dak gedekt was; de
Negers vervolgden hem aldaar, om hem te dooden, maar hy ontsnapte hun;
dus kan ik niet zeggen, tot welk zoort hy behoorde. My toen alleen
bevindende, en voor zulke bezoeken in het vervolg beducht zynde,
sloot ik myn huis toe, en ging met myne vrienden, den Majoor HENEMAN
en den heer MACDONALD, te zamen woonen.

Myne koffers naarziende, bevond ik, dat de mieren daar aan veel schade
gedaan hadden. Zy zyn in Guiana van verschillende zoorten, en zoo
talryk, dat ze my in één nacht een paar catoene koussen, die geheel
nieuw waren, vernielden. De mieren, die veel op de Plantagiën gevonden
worden, zyn zeer klein, maar zeer onaangenaam. Om de suikerbrooden
te beveiligen, moet men die met een spyker tegen het beschot hangen,
en zorge dragen, dat men rondom veel kryt smeert, om dat dit afvalt,
en hen op het oogenblik, dat zy 'er over willen gaan, mede neemt. Ik
verbeeldde my, dat, wanneer ik myne suikerbrooden op een steen zette,
die in eene tobbe rondom in 't water stond, ik dezelve tegen deeze
geduchte vyanden zoude veilig stellen; maar ik bedroog my; de voorhoede
trok, tot myne groote verwondering, over 't water; en zeer weinigen
verdronken. Het waare middel om zig van deeze insecten te ontlasten,
bestaat daar in, dat men hen aan eene brandende zon bloot stelt; zy
kunnen die niet verdragen, en vluchten na verloop van eenige minuuten
weg. Het geen verscheiden Schryvers, waar onder zig Dr. BANCROFT,
en zelfs Koning SALOMON bevinden, van den zoogenaamden voorraad,
dien de mieren voor den winter vergaderen, hebben opgegeven, word
door nieuwe waarneemingen wedersproken. Het is wel waar, dat 'er in
Surinamen geen winter is; maar overal, waar dit jaargetyde bekend
is, worden de mieren door eenen gevoel benemenden slaap verdoofd,
geduurende welken zy niets noodig hebben.

Myn vriend, de Capitain VAN COEVERDEN, die toen in de bosschen was,
ondervond eene onaangenaamheid van eenen anderen aart. Neger slaven
openden zyne koffers te Paramaribo; zy ontstalen hem zyne beste
goederen, en twintig guinies.

Den 6den, verdronk een zee-soldaat zig zelf in den aanval van een
heete koorts, eene ziekte, die in Guiana zeer gemeen is. Byna te
gelyker tyd wierd een soldaat van 's Compagnies krygsvolk op last
van eenen hoogen krygsraad dood geschoten.

Aan den heer SEIFKE geschreven hebbende, om te weten, of het niet in de
magt van Gouverneur en Raaden stond, om het kind van een vry man vry
te maken, mits aan den eigenaar de somme betaalende, die zy in hunne
wysheid gepast zouden oordeelen; hy antwoordde my, dat geene somme
hoe genaamd een slaaf konde vry koopen, wie ook zyn vader wezen mogt,
zonder de toestemming van den meester, naardien, volgens de wetten,
die uit eene moeder in slavernye zynde geboren word, even zeer slaaf
is, als of hy in Africa geboren, en van de kusten van Guinée herwaarts
overgebracht was. Deeze uitlegging maakte myne ellende volkomen. Korten
tyd na het ontfangen van dit antwoord, wierd ik op zekere Plantagie,
Knoppemonbo genaamd, aan de Cassivinica-Kreek, en welks eigenaar,
de heer DE GRAAF, alles deed, wat hy konde, om my te verzetten,
ter maaltyd genoodigd. Eindelyk my ter zyden af, op een kleine brug,
die naar een oranjen-bosch leide, ziende zitten, in eene houding, die
myne bittere droefheid aanduidde, kwam hy by my, vatte my by de hand,
en zeide my het volgende, het welk ik met de grootste verwondering
aanhoorde.

"De heer LOLKENS heeft my bericht, myn heer, van de oorzaak uwer
billyke smarte, maar de Hemel laat nimmer eene goede daad onbeloond. Ik
heb het genoegen u tans kennis te geven,dat de heer LUDEN my tot
Bestuurder zyner Plantagie verkozen heeft, en dat ik van dien dag af
aan alle myne pogingen zal aanwenden, om u by hem van nut te zyn,
als mede aan de achtenswaardige JOANNA, die, door haar beminnelyk
caracter, zig de achting van allen, die haar kennen, verworven heeft,
terwyl uw loffelyk gedrag ten haaren opzigte u de achting der geheele
Volkplanting heeft doen verdienen."

Een Engel, uit den hemel nederdaalende, konde my geen blyder boodschap
brengen: een misdadiger, die ter dood verwezen is, ontfangt de aan
hem geschonkene genade met geen meerder vreugde! Ik gevoelde mynen
boezem van een zwaaren last ontheven; en na den heer DE GRAAF zyne
belofte hebben doen herhaalen, vond ik, dat ik my in den kelk van 't
geluk nog konde dronken drinken. Kon na dit gesprek, wierd ik door
alle de lieden van het gezelschap omringd, aan wien deeze waardige
man zyne edelmoedige oogmerken mededeelde. Zy wenschten my met myne
lofwaardige gevoelens, en met de beminnelyke gezellinne, waar aan
ik my verbonden had, geluk: zy scheenen in het genoegen, het welk
ik ondervond, deel te nemen; en de geheele dag wierd in festynen
en vermaken doorgebragt. Des avonds keerde ik naar de Hoop te rug,
veel beter te vreden, dan toen ik deezen post verlaten had. Des
anderen daags wierd het zelfde gezelschap aldaar door den Majoor
MEDLAR ontfangen; en wy hielden met onze bezoeken aan tot den 13den,
wanneer wy andermaal gezamentlyk naar Knoppemonbo gingen.

De heer DE GRAAF, nieuwe slaven gekogt hebbende, gaf aan alle de
Negers van zyne Plantagie een festyn, en ik had dus gelegenheid,
om de hun eigenäartige vermakelykheden te zien; maar ik bewaare
derzelver mededeling tot een ander tydstip. Tans zal ik alleenlyk
eene beschryving geven van den dans van Loango, zoo als die door
de Negers van dit gedeelte van Africa, en door geene anderen word
uitgeöeffend. Dezelve bestaat in zulke aangevuurde en wulpsche
houdingen en gebaarden, dat men de meest verhitte verbeelding en
de bestendige gewoonte noodig heeft, om dien uittevoeren. Deeze
dans, die met trommelslagen vergezeld gaat, en geduurende welken
de dansers met hunne handen de maat slaan, kan als een zoort van
pantomime beschouwd worden, die in verscheiden bedryven verdeeld is,
en eenige uuren aanhoudt. Maar het merkwaardigst is, dat, zoo lang
dit zoort van vertooning duurt, de dansers en danseressen, verre van
vermoeid te schynen, zig meer en meer aanvuuren en verhitten, tot dat
zy eindelyk door en door bezweet, en hunne aangezette bewegingen tot
die hoogte gestegen zyn, dat, de natuur bezwykende, zy op het punt zyn,
om in stuiptrekkingen te vervallen.

Hoe onbetamelyk deeze oeffening ook is, de Europeesche en Creoolsche
vrouwen zyn by het gezicht daar van, even als van alle andere vermaaken
tegenwoordig. Zy verzamelen zig onbeschroomd benevens de manspersoonen,
rondom de dansers, om, zoo zy zeggen, eens hartig te lagchen. Zulke
vertooningen zouden het gezicht van eene Engelsche vrouw geheel
doen bloozen.

Deeze waarneeming, dat de gewoonte in zekere Landen zaaken voor
geoorloofd houd, die men elders verwerpen zoude, word meer of
min bewaarheid, naar maate men verschillende luchtstreeken bezogt
heeft. Een Officier, in dienst der Indische Compagnie, heeft onlangs
eene beschryving uitgegeven van de verschillende houdingen, gebaarden,
gezichten, zuchtingen, uitdrukkingen van vermaak, vrees, hoop, en
elke trap van hartstocht, die de danseressen in de Oost-Indiën doen
blyken; maar wat deeze jonge dogters ook doen mogen, om de verbeelding
der toekykers aan te vuuren, men weet, dat de heidensche vrouwen de
kuischte in de geheele weereld zyn.

Den 14den keerde ik naar de Hoop te rug, alwaar ik vernam, dat
het dak van myn huis door een stormwind was weggenomen. Dewyl ik
niet meer voorneemens was het zelve te bewoonen, liet ik het om ver
vallen. Intusschen had ik aldaar de gelukkigste dagen van myn leven
gesleeten.

Den 26sten, trok de Colonel FOURGEOUD op nieuw naar de Wana-Kreek;
maar dewyl hy van den post van de Savane der Jooden het krygsvolk
had weggenomen, maakten de muitelingen daar van gebruik, niet alleen
door eene Plantagie aan de Rivier Surinamen te plonderen, maar zelfs
verscheide Plantagiën, aan de Cassivinica-Kreek, te verbranden. Eene
bezending van 's Compagnies krygsvolk, die by toeval zig aan deeze
Rivier bevond, vervolgde hen, maar zonder eenig voordeel. Twee
soldaaten wierden gedood, en verscheide anderen, waar onder hun
Bevelhebber NEYLE was, wierden gekwetst. De Majoor zond het krygsvolk
af, het welk onlangs op Ornamibo geplaatst was, ten einde den vyand te
vervolgen: het zelve doorkruistte het bosch eene geheele week lang,
en kwam te rug, zonder iemand ontmoet te hebben. Deeze meenigvuldige
gebeurtenissen doen zien, hoe moeielyk het voor Europeesche krygsbenden
is, om in de bosschen van Noord-America te gaan oorlogen.

Den 30sten van deeze maand, zynde St. ANDREAS dag, liet ik een geheel
schaap braden, waar op ik alle de Officiers, die zig op de Hoop
bevonden, onthaalde. Ik gaf daar by twee kruiken goede Jamaicasche
Rhum, waar van wy Punch maakten, welke wy op de gezondheid van onze
vrienden van het oude vaste Land uitdronken. Ik herhaalde dit festyn
den 4den December, na het ontfangen der tyding, dat myne JOANNA van
een frisschen en schoonen zoon bevallen was. Den zelfden dag schreef
ik aan den heer LUDEN te Amsterdam, om de vryheid voor moeder en
kind te bekomen, en ik deed dit in dezelfde uitdrukkingen, als aan
zynen voorzaat den heer PASSELAIGE; alleenlyk verzogt ik hem met
meerder aandrang, om zyn antwoord te verhaasten, om dat ik niet wist,
hoe lang onze tocht nog duuren zoude. Myn nieuwe vriend, de heer
DE GRAAF, ondersteunde my, zoo als de heer LOLKENS gedaan had. Dit
alles afgeloopen zynde, gaf ik aan de zieken een douzyn flessen goeden
Champagne-wyn, die de eerstgemelde van deeze twee heeren my gezonden
had, en die zedert het jaar 1726. in zyne kelder geweest waren.

Des morgens van den 10den, met myn snaphaan op den schouder rondom
de Plantagie wandelende, zag ik, dat alle de slaven, uit hoofde der
mishandelingen van den Opzichter, aan 't muiten waaren. Het krygsvolk,
by geluk van het verschil kennis genomen hebbende, deed het zelve
tot algemeen genoegen eindigen. Deeze veelvuldige onlusten, waar van
ik verscheiden malen melding gemaakt heb, gaven klaarlyk het oogmerk
der Negers te kennen, om tot eenen openbaaren opstand over te slaan;
en zy zouden zulks voorzeker te meermalen beproefd hebben, zoo zy niet
wederhouden waren geworden door de vrees, welke de tegenwoordigheid
van het krygsvolk hun inboezemde. Dien zelfden morgen bragt ik een
paar vogels van twee verschillende zoorten mede. De eerste word
genoemd Toreman; de andere is een zoort van poelsnip. De Toreman is
een vogel van eene zeer heldere zwarte kleur, hebbende gryze pooten,
en een zeer krommen bek: hy heeft de grootte van een hoen; en is zeer
goed om te eeten. Hy gaat op de hoogste takken der boomen zitten,
en men ontdekt hem gemakkelyk door een zoort van zang, het welk hy by
de aankomst van elk mensch in het bosch duidelyk herhaalt. Van daar
heeft hy den naam van Toreman, het welk in de taal der Surinaamsche
Negers een snapper of spion beteekent: de muitelingen dragen hem om
die reden eenen verschrikkelyken haat toe.

De poelsnip in de Savanen is een weinig minder groot dan een korhaan:
deszelfs pluimaadje is van eene fraaie gryze zilver-kleur, en zyne
gedaante ten naasten hy van de Europeesche poelsnippen. Men vindt
deezen vogel voornamelyk in de verdronkene Savanen; hy is vet, en
van een uitmuntenden smaak.

Den 11den, wierd de Plantagie Reetwyk, aan de Peréca, door de
muitelingen aangetast; maar het krygsvolk noodzaakte hen de wyk
te nemen.

Den Colonel FOURGEOUD toen te Maagdenberg te rug gekomen zynde, en
my, na eene ziekte van zeven maanden, volmaakt hersteld bevindende,
waagde ik het, om hem op nieuw schriftelyk voor te stellen, om met
hem in de bosschen te trekken, of my toetestaan van eenigen tyd te
Paramaribo door te brengen; maar hy weigerde my het een en ander
verzoek. Ziende, dat het my niet mogelyk was mynen post te verlaten,
deed ik derhalven aan myne geliefde JOANNA by een brief verstaan,
dat ik my beter bevond. Ik kwam vervolgens met myn brief aan den
oever der Rivier, om aldaar een vaartuig te vinden; en tegen den
middag bespeurde ik het open vaartuig van Fauconberg, het welk den
Opzichter naar Paramaribo bragt: by ongeluk bekleedde hy dien post
slechts zedert kort, en my niet kennende, wilde hy niet naar den
oever komen, om myn brief aan te nemen. Echter ziende, dat de Negers
met hunne riemen stil lagen, stak ik den brief tusschen myne tanden,
en sprong in 't water, om naar het vaartuig toe te zwemmen, niet
twyffelende, of men zoude my wel weder aan land brengen. Ik volgde dus
den stroom, geheel gekleed, en naderde eindelyk tot op den afstand
van twee riemen van het vaartuig: toen nam ik myn brief in de hand,
en denzelven in de hoogte houdende, riep ik: "Wie zyt gy, die een
stuk papier weigerdt aan te nemen?" Men antwoordde my in 't Fransch:
"Ik ben JEAN BEARNY, een boer uit Gasconje, om u te dienen". Het
vaartuig ging, na deeze weinige woorden, oogenblikkelyk voort, en ik
zag my buiten staat, om het zelve in te haalen, of weder aan land te
komen. In zulk eene benaauwdheid stond my niets anders, dan den dood
te wagten; want het was onmogelyk, om tegen den stroom op te zwemmen,
vooral, daar myne kleederen my in den weg waren: ik beproefde het
egter, maar ging twee keeren naar den grond. Ik zoude aldaar buiten
twyffel hebben moeten blyven, indien ik eindelyk niet eenig paalwerk
gevat had, het welk in de Rivier gestoken was om visch te vangen,
en my daar aan stevig had vast gehouden. In deeze gesteldheid riep
een Hollandsch Timmerman, die my boven van een Suikermolen zag,
uit al zyn kragt, dat de Engelsche Capitain zig wilde verdrinken. Op
deeze woorden sprong een dozyn sterke Negers in de Rivier, en wel dra,
onder het oog van mynen vriend, den Major MEDLAR, die vry genegen was,
om het bericht van den Hollander te gelooven, grepen zy my, en namen
my op hunne schouders, om my aan wal te brengen. De woede over de
onbetamelyke bejegening, die my wedervaren was, de pyn, het gevaar,
en de schande zelfs, vervoerden my dermaten, en maakten zulk eenen
sterken indruk op mynen geest, dat ik oogenblikkelyk het gebruik der
reden verloor, en de misdaad, waar van ik beschuldigd wierd, byna
ter uitvoer bragt; want door de slaven over eene kleine brug gedragen
wordende, nam ik een sprong, en wierp my van boven neder in de Rivier;
ik wierd dadelyk door de Negers weder opgevischt; en de verdenking, dat
ik een zelfsmoord in den zin had, wierd bevestigd. Dienvolgende bragt
men my in myne hangmat, waar by den geheelen nacht twee schildwachten
geplaatst wierden. Myne vrienden omringden my, en stortten traanen;
maar een weinig warmen wyn genomen hebbende, viel ik in eenen diepen
slaap tot des anderen daags morgens. By myn ontwaken een zeer bedaard
voorkomen hebbende, vonden myne redenen, tot myn groot genoegen,
eindelyk ingang, en myne medgezellen lieten alle vrees ten mynen
opzigte vaaren. Aan zulk een gevaar stelde my het onbeschaamd gedrag
van deezen onmenschelyken Franschman bloot, die zig zelfs naderhand
door trekken van eene voorbeeldelooze wreedheid befaamd maakte.

Daags na dit voorval, zond ik myn brief met één van myne Negers,
die zig in een kleine kano naar Paramaribo begaf. Tegen den middag
een vaartuig met syroop van suiker, waar op zig in de brandende zon
een Engelsch matroos en twee Negers bevonden, voor de Hoop ten anker
ziende liggen, deed ik den eerstgemelden aan land komen, al waar
ik hem op een schotel spek met eieren, en een bool punch onthaalde;
het geen hem zeer verwonderde, want hy maakte geene rekening op zulk
een goeden maaltyd, en nog minder, om één zyner landgenooten op deeze
plaats te vinden: zyn naam was MACDONALD, en men zal by vervolg zien,
welke zyne dankbaarheid was.

Het evengemelde vaartuig was een groote schuit met twee riemen,
welke de syroop van suiker (melasse) op de Plantagiën gaat haalen,
en aan boord der Americaansche schepen brengt; en deeze voeren ze
naar de Eilanden, om 'er rhum van te maken. Men betaalt ze aan de
Hollanders tegen drie guinies het vat.

Den 16den, kwam 'er een ander Officier aan, die door den Colonel was in
arrest gezet. De naam van den eersten was GYLGUIN, en van den tweeden
NEYS: de misdaad van den laatsten was een twist, die hy met een vryen
Neger, GOASARY genaamd, over het schikken van plantains had. Deeze twee
jongelingen wierden vervolgens naar Europa gezonden op last van den
Colonel, die vast stelde, dat zy door een hoogen krygsraad veroordeeld
zouden worden: maar, na een kort rechtsgeding, wierden zy met eere
vry gesproken, tot algemeen genoegen der geheele krygsbende. In de
daad, zoo verregaande was de gestrengheid van den Colonel, dat hy de
minste toegevenheid niet had voor de zwakheden der jeugd.--Dewyl ik
zoo even van Plantains sprak, zal ik deeze gelegenheid waarnemen,
om deeze vrucht, en den boom, die ze voortbrengt, te beschryven;
het geen ik misschien reeds had behooren gedaan te hebben.

De Plantain-boom is veel eer een plant, dan een boom, want hy heeft
noch schors noch hout, dezelve bestaat in een stamen, of helmstyl,
rondom door bolachtige, vezelachtige groene vliezen omgeven, die even
als de uijen op elkander zitten, tot tien en meer duimen middellyns:
deeze omwindzels of schelpswyze schorssen klimmen beurtelings tot op
omtrent veertien voeten afstand van den grond, en vormen zig niet tot
takken, maar tot bladeren, ten getale van dertien of veertien, die zig
als een zonnescherm uitspreiden, en waar van elk in staat is iemand van
de grootste gestalte te overdekken: zy zyn van een helder zeegroene
kleur, tot dat zy verwelken en afvallen, om voor nieuwe plaats te
maken. Uit het midden van deeze verëenigde bladeren, spruit een zwaare
stam van by de drie voeten lang, welken de zwaarte eener bloem-kelk
van eene purper kleur naar den grond doet overhellen. Boven aan deezen
stam groeien de vruchten, Plantains genaamd, welke de gedaante van een
komkommer hebben; zy bedragen een getal van meer dan honderd, en deeze
geheele tros noemt men doorgaans een rey of reeks. Elke boom of plant
draagt slechts één van deeze reijen te gelyk: wanneer die afgesneden
is, komen 'er zeer schielyk jonge uitspruitzels in de plaats, die uit
hunne bolachtige wortels voortkomen, en in den tyd van tien maanden
dezelfde bewerking kunnen ondergaan. De Plantain-boom vordert een
voedenden grond, zonder welken de vrucht niet goed voortkweekt,
en nooit haare waare hoogte van rypheid bereikt. Deeze vrucht,
ontdaan van derzelver bekleedzelen, wanneer ze nog groen is, bevat
eene meelachtige zelfstandigheid van eene ligt geele kleur, die,
het zy gekookt, het zy gebakken, in plaats van brood dient, gelyk
ik reeds gezegd heb: zy is zeer gezond, en van een zeer aangenaamen
smaak. Wanneer de schil geel word, is de binnenste zelfstandigheid
zoet, en men kan ze raauw eeten, want zy heeft ten naasten by de smaak
van een rype peer; maar tot die hoogte gekomen zynde, bedient men zig
'er alleenlyk van op het nagerecht.

De Bananen-boom is een zoort van plant van dien aart; hy verschilt
alleenlyk van den Plantain-boom daar in, dat zyne vrucht meer eirond,
en minder groot is, en dat men dezelve nooit eet, dan wanneer ze geel
en volkomen ryp is. De eerste is van meerder nut; maar de tweede,
die een reuk van muscus heeft, is lekkerder: de eene is in Surinamen
bekend onder den naam van banana, de andere onder dien van bacouba. [6]

Den 18den, van mynen vriend, den Majoor MEDLAR, verlof verkregen
hebbende, om een keer naar Paramaribo te doen, begaf ik my derwaarts
in een vaartuig; ik kwam aldaar aan op het tydstip, dat men myn zoon
met Madéra wyn en water waschte, volgens de gewoonte des Lands. JOANNA
was volmaakt hersteld, en ik bood haar een gouden gedenkpenning aan,
welken myn vader op myn geboorte-dag aan myne moeder geschonken had. Ik
bedankte ook mevrouw LOLKENS voor alle haare goedheden, en ik vertrok
weder dadelyk naar de Hoop, alwaar ik den 22sten te rug kwam.

De arme Neger, dien ik met de bezorging van mynen brief belast had,
was minder gelukkig geweest, dan ik: de kragt van den stroom had
zyne kano in het midden der Rivier Surinamen doen omslaan: hy konde
niet zwemmen, maar had de kragt en behendigheid, om zig op de kano,
die onöphoudelyk weder trachte om te keeren, recht op te houden,
en door dit middel gelukte het hem om altyd het hoofd boven water
te houden, terwyl de zwaarte van zyn lichaam dit vaartuig eindelyk
belette te wankelen. Eene sloep van een oorlogschip verlostte hem
gelukkig uit deeze gevaarlyke en lastige gesteldheid; maar zy, die op
het schip waren, namen de kano voor hunne moeite, en zetten den man te
Paramaribo aan land. Geduurende al den tyd, dat hy in 't water geweest
was, had hy den brief tusschen zyne tanden gehouden, en denzelven met
allen spoed willende bezorgen, deed hy dadelyk zyn best, om zulks te
verrigten, maar vergistte zig in het huis: men zag hem in 't huis,
alwaar hy binnen trad, voor een dief aan, want hy weigerde aanhoudend
den medegebragten brief over te geven, en men stond gereed, om hem
vier honderd geesselslagen te doen toetellen,wanneer gelukkiglyk
een Engelsch Koopman, één van myne vrienden, GORDON genaamd, en
die den Neger kende, hem uit deeze ongelegenheid redde. Dus wilde
deeze arme jongen, die byna in de Rivier verdronken was, liever
onder de geesselslagen sterven, dan de geheimen van zynen meester
ontdekken.--Waar zyn de Europeanen, met zulk een moed en trouw begaafd!

Hier boven van eene manier van visschen door middel van paalwerk
melding gemaakt hebbende, zal men misschien verlangen deeze manier,
die my dikwils eene zeer goede maaltyd verschafte, te kennen. Men
omzet eenvoudig een vierkant vak in de Rivier, met goed paalwerk van
Latanusboomen hout, die met koorden van heestergewassen vast zyn aan
één gebonden. In het midden is eene breede opening of deur, welke men
by den vloed open, en by de ebbe gesloten houdt, om voor te komen, dat
de visch niet ontsnappe. Door dit middel vangen de Negers en Indianen
dikwils eene groote meenigte visch. Onder die geenen, welken men de
laatste keer vong, waren de logolago, en de matouary. De eerste is
een zoort van zeer dikke paling, en twee voeten lang: zyne huid heeft
eene bleekblauwe kleur op zyde en op den rug, maar witachtig onder den
buik. Deeze paling is zeer vet, en van een goeden smaak. De matouary
is klein en zonder schubben. Het is in Surinamen zeer merkwaardig,
dat, zoo dra zy buiten 't water zyn, de meeste visschen een geknor
maken, naar dat van een bigge gelykende.

Den 23sten, op de Plantagie Knoppemonbo ten eeten zynde, zag ik twee
vogelen, die al myn aandacht tot zig trokken. Een derzelve verdiende
dit vooral, door het zonderling maakzel van zyn nest. Men noemt hem
in dit Land Lipybanana, om dat hy zig voornamelyk, zoo men zegt, met
rype bananen voedt. Ik weet niet of hy de spotvogel van Dr. BANCROFT
is, maar hy koomt zeer naby aan deszelfs beschryving.

Eenige vogels van dit zoort hadden zig op een grooten boom aan
den waterkant genesteld: de Negers verzekerden my, dat zy zig op
die plaats zedert verscheiden jaaren rustig by één verzamelden. Zy
maakten eindelyk aldaar een getal van meer dan twee honderd uit. De
gedaante deezer vogelen is ten naasten by die van een Engelsche
lyster. De mannetjes hebben vederen op het lyf van eene zeer heldere
zwarte kleur, zynde hun staart en een gedeelte der vlerken van
eene karmozyn kleur; de wyfjes hebben ook het lyf zwart, maar het
overige van eene zeer fraaije geele kleur. Hun zang was in de daad
uit eene groote verscheidenheid van zangnooten zaamgesteld; maar hy
had geene zoetluidenheid, en bootste geenen anderen wildzang naar,
zoo als men gemeenlyk voorwendt, dat de spotvogel doet, dien ik voor
't overige in Surinamen niet heb hooren noemen. Deeze vogels hadden,
ten getale van meer dan zestig, hunne nesten op het einde van de
takken der boomen geplaatst, alwaar zy door den wind heen en weder
slingerden. Deeze nesten, ten aanzien van derzelver gedaante naar
een zoort van beursen gelykende, zyn in de laagte zeer rond; maar
eindigen in de hoogte puntsgewyze. Zy zyn van een weinig hooy gemaakt;
en in 't midden ziet men een gaatje, waar door de vogels uit en in
vliegen. Hunne eieren leggen zy op den grond, die zeer breed is,
en het boven-einde, spitswyze gemaakt, beveiligt deeze vogelnesten
tegen roof en slegt weder: maar van nog meerder gewicht is het, dat,
uit hoofde van hunne ligging, de aapen, die in dit Land zoo talryk
zyn, hun geen nadeel kunnen toebrengen, om dat deeze takken, waar aan
hunne nesten vast zyn, schoon sterk genoeg om dezelve, en het geen
'er in is, te dragen, te zwak zyn voor vyanden van eene vry meerdere
zwaarte; en tot meerder zekerheid waaren die geene, welke ik gezien
heb, boven het water geplaatst.

De andere vogel, dien ik in myn te rug komen doodde, was
de Surinaamsche valk, die, ten aanzien van grootte en gedaante,
naar dien in Engeland gelykt. Deszelfs pluimaadje is van een helder
bruine kleur, en aan de borst en staart met verschillende roode,
zwarte, en geele vlakken geteekend. Hy had een gespleeten tong,
de oogen uittermaaten schitterend, de pooten van een citroen-kleur,
en de klauwen met zeer lange en zeer puntige nagels gewapend. Deeze
vogel doet veel schade op de Plantagiën, en vooral onder het gevogelte.

Het word tyd, dat ik tot de krygs-verrigtingen van onzen Bevelhebber te
rug keere, die eenige dagen op Maagdenberg gebleven zynde, op Kersdag
met het zwak overschot van zyne krygsbenden optrok, en zig naar de
Savane der Jooden begaf, van waar hy naar Maagdenberg te rug keerde,
zonder iets gezien te hebben, maar ten minsten met den titel van den
zwervenden Jood. Deeze weinige vorderingen wederhielden den Majoor
MEDLAR en my niet, om hem ons verzoek te hernieuwen, ten einde hy ons
zoude toestaan om hem op zyne tochten te vergezellen: onze verzoeken
waren te vergeefs, want hy begaf zig toen naar Paramaribo, alwaar men
dagelyks nieuwe versterkingen uit Europa verwagtte. Eindelyk echter
stond hy ons toe hem naar deeze Hoofdstad der Volkplanting te volgen;
ik zegge ons, om dat die zelfde gunst ook aan eenige andere Officiers
wierd toegestaan, die in dit oogenblik aan alles gebrek hadden, terwyl
'er vyftien vaten besten wyn, en vyftien duizend guldens aan geld,
ter beschikking van den Colonel waren.



VYFTIENDE HOOFTSTUK.

Indianen, inboorlingen van
Guiana.--Voedzel,--Wapenen,--Cieradiën,--Optooisels,--Bezigheden,
--Vermaken,--Driften,--Godsdienst,--Huwelyken,--Begravenissen,
enz, van deeze Volken.--De Caraïbische Indianen in 't byzonder,
en hunne koophandel met de Europeanen.--Boomen, Heesters en Planten.

Den 18den January 1774, verliet ik eindelyk den wachtpost van de
Hoop, welke den lezer misschien reeds zoodanig verveeld zal hebben,
als dezelve my te dier tyd gedaan had. Van daar zakte ik de Rivier
af naar de Plantagie Arentslust; en des anderen daags hield ik op de
Plantagie Katwyk, die zeer fraay is, het middagmaal. Ik dagt hier een
einde aan alle myne reizen te maken; want de heer GOETZER, eigenaar
van deeze Plantagie, my één van zyne paarden geleend hebbende, om
zyne bezittingen eens te doorkruissen, verdweenen wy, het dier en ik,
eensklaps; een houte brug, waar over ik heen reed, verrot zynde, brak
oogenblikkelyk aan stukken; ik viel in 't water, en had veel moeite
om de wal te bereiken; vervolgens eenige Negers geroepen hebbende,
trokken zy het paard, het welk in de modder gezonken was, 'er uit;
maar dit geschiedde egter niet zonder groote moeite.

Des avonds vertrok ik nog naar Paramaribo, alwaar ik met laag water
aankwam, het geen my gelegenheid gaf tot het beschouwen der boomen, die
aan den oever der Rivier Surinamen groeien, en met oesters, even als
vruchten, aan de takken vast zittende, bedekt zyn. Deeze byzonderheid
heeft gelegenheid gegeven tot de algemeene misvatting, dat zy aan die
boomen groeiende, 'er een gedeelte van zouden uitmaken; maar 'er is
niets byzonders in gelegen, dat zy zig zoo wel aan de eene als andere
zelfstandigheid vast hechten; want men vindt gemeenlyk verscheiden
zoorten van schelpvisschen, die zig aan de kiel der schepen, als aan
rotzen, vast houden. Deeze oesters, die de gedaante van paddenstoelen
hebben, zyn zeer klein en vry middelmatig; honderd van dezelve zyn
zoo veel niet waardig, als een dozyn Glocester oesters. Men vindt
ook mosselen in Surinamen, maar zy zyn zoo klein en smakeloos, dat
zy naauwlyks verdienen gemeld te worden.

Des anderen daags na myne aankomst, gaf ik een bezoek aan den
Gouverneur en aan den heer KENNEDY, als mede aan Mevrouwen LOLKENS en
DEMELLY: allen ontfingen zy my met zeer veel eerbewyzing, en wenschten
my geluk met myne kennis aan den heer DE GRAAF; zy keurden ook goed
het geen ik voor JOANNA en voor myn zoon gedaan had.

Den 22sten, het overschot van ons krygsvolk zig grootendeels op
Paramaribo bevindende, gaf de heer VAN EYS eene maaltyd aan de
geheele krygsbende.

Den 29sten, kwam een aanzienlyk getal Indianen in deeze hoofdstad
der Volkplanting aan. Deeze volken,die uit Guiana oorsprongelyk zyn,
schynen de gelukkigste schepzels, die onder den hemel leven, en zyn
in stammen (castes) verdeeld, als daar zyn,

			De Caraïben.       De Arrowouks.
			De Accawaus.	   De Tajiras.
			De Worrows.	       De Piannacotaus.

'Er zyn bovendien nog veele anderen, wier gebruiken en gewoonten
onbekend zyn. De Indianen van alle deeze stammen hebben in 't algemeen
een koper-kleur; terwyl de Africaansche Negers, die onder den zelfden
graad van breedte woonen, volmaakt zwart zyn. Men kan gemakkelyk van
dit onderscheid reden geven: de Indianen van Guiana worden door de
zeewinden, of de ooste winden, die tusschen de keerkringen waaien,
aanhoudend verfrischt. De inwooners van Terra Firma en Peru aan de
westkust van America, genieten ook denzelfden oosten wind, welke
dien grooten keten van bergen, in de binnen-landen gelegen, wier
kruin steeds met sneeuw bedekt is, en waar over die wind heen waait,
altyd frisch houdt. De inwooners van Africa, zuidwaarts van de Rivier
Senegal levende, hebben dien wind ook wel, maar na dat dezelve door
de verschrikkelyke meenigte woestynen, welke zy overwaait, brandend
geworden is.

Deeze zyn de waarschynlykste oorzaaken, waarom de Americanen alleenlyk
een koper- of roode kleur hebben, en dat de inwooners van Africa, welke
Negers genoemd worden, geheel zwart zyn; namelyk, om dat de straalen
der zon by de laatstgemelden meer brandende zyn, dan by de eersten, en
niet om dat zy twee geheele onderscheidene stammen of geslachten zouden
uitmaken: want ieder, die wel onderzoekt en opmerkt, ziet klaarlyk,
dat 'er maar eene zoodanige stam van het menschdom op de aarde is, en
dat het onderscheid tusschen de menschen alleenlyk voortkoomt uit het
verschil van luchtstreek en grond. Ik ben daarënboven van gedachten,
dat deeze Indianen altyd des te minder aangemerkt moeten worden als
eene stam, van die van het oude vaste Land verschillende, wanneer men
de nabyheid van Rusland aan Noord-America in aanschouw neemt. Uit het
eerstgemelde Land zullen de eerste Americaanen verhuist zyn, maar zy
hebben tot hier toe het nieuwe vaste Land slechts weinig bevolkt,
uitgenomen egter Mexico, en eenige andere gedeelten van America,
die door de gierigheid en het bygeloof der Spanjaarden ontvolkt zyn.

Ik kan deeze Indianen van Guiana gelukkig noemen, daar hunne zeden en
gerustheid door de gebreken der Europeanen niet zyn gestoord geworden,
daar zy geene misslagen dan die der onkunde hebben, welke geenzints
uit het bederf van eenen zoogenaamden staat van beschaafdheid, en
van eenen Godsdienst, van deszelfs grondbeginzel zoo zeer afwykende,
hunnen oorsprong nemen.

Deeze aanmerkingen herïnneren my natuurlyk het antwoord van eenen
Indiaan, met opzigt tot eene redenvoering van een Zweedsch Prediker,
ter gelegenheid van een Vredes-verdrag, te Covestogo gesloten. Zie
hier hetzelve in 't kort:

"Wel! gelooft gy in de daad, dat onze voorvaderen en wy allen,
zoo als gy zegt, veroordeeld zyn, om in eene andere weereld
eeuwig-duurende folteringen te ondergaan, om dat wy van uwe
geheimzinnige nieuwigheden niet zyn onderrigt geworden? Zyn wy niet het
maakzel van God? En kan deeze God zonder de hulp van een boek zynen
wil niet openbaaren? Indien dit waar is, en God is rechtvaardig, is
het dan met zyne rechtvaardigheid eenigermaten over één te brengen,
dat hy ons zonder onze toestemming in deeze weereld plaatsen zoude,
en ons vervolgens tot eene eeuwige verdoemenis verwyzen, om dat wy
met u niet eenstemmig denken. Neen, neen! wy zyn overtuigd, dat de
Europeanen een meer bedorven zedenleer, dan de Indianen, hebben,
indien wy hunne leer naar hun gedrag afmeten".

'Er is zekerlyk geen loffelyker onderneming, dan om de waarheden, door
God zelven aangekondigd, aan menschen, wier verstand zoo zuiver is,
en zoo zeer verdient opgehelderd te worden, mede te deelen: maar ik
vrees, en niet zonder reden, dat de pogingen van eenen achtenswaardigen
Prediker zeer weinige vorderingen maken zullen, zoo lang het gedrag van
het grootste gedeelte van andere zendelingen der Moravische Broederen,
zig onder de Indianen aan de oevers der Saraméca nedergezet hebbende,
alwaar zy zig met de bekeering der Indianen en Negers bezig houden,
niet hunne leeringen lynrecht strydig wezen zal.

Alle de Indianen van Guiana gelooven in eenen God, als de opper-oorzaak
van alles goeds, en die hun nooit het minste kwaad wil doen; maar zy
bidden den duivel aan, om de onheilen, waar mede hy hen kwellen kan,
af te weeren: zy noemen hem Yawahou; zy schryven aan hem de smart,
de ziekten, de wonden, en den dood toe, en overal, waar een Indiaan
sterft, verlaat zyn geheele huisgezin dadelyk dit verblyf, om voor
het vervolg den doodelyken invloed van het noodlot te ontwyken.

De Indianen van Guiana zyn volken, die volmaakt vry zyn; dat is,
zy kennen geene verdeeling van landen, en hebben geen ander bestuur,
dan dat der oudsten, die elk in hun huisgezin den post van Capitain,
Priester, en Geneesheer waarnemen; men bewyst hun eene eerbiedigende
gehoorzaamheid, en noemt hen Peji, of Pagaijers, en even als by
veele beschaafde volkeren, genieten zy meerder voorrechten, dan hunne
overige landgenooten.

De veelwyverye is onder deeze volken geoorloofd, en het staat aan
ieder man vry zoo veele vrouwen te nemen, als hy onderhouden kan,
schoon hy 'er doorgaans niet meer dan ééne heeft, op welke hy
uittermaten jaloers is, en die hy oogenblikkelyk om hals brengt,
zoo dra zy hem een sterk en zeker bewys van trouwloosheid geeft. De
Indianen slaan hunne kinderen nooit, om welke reden het ook zy; en
hun geheel onderwys bestaat in hen te leeren jagen, visschen, loopen
en zwemmen. Nimmer beledigen zy elkander met scheldwoorden, en begaan
geen diefstal; de leugen is onder hen eene onbekende zaak. By deeze
gelukkige hoedanigheden kan men voegen, dat geen volk dankbaarer is,
wanneer men hen met ordentelykheid behandelt; ik zal zelf, by vervolg,
daar van een merkwaardig bewys opgeven; maar aan den anderen kant
moet ik ook zeggen, dat deeze Indianen uittermaten wraakzuchtig zyn,
vooral wanneer zy vermeenen, dat men hen onrechtvaardig beledigd heeft.

De eenige gebreken, die ik in hun ken, indien men ze by hen als
zoodanig beschouwt, zyn de onmatige drift om zig dronken te drinken,
wanneer de gelegenheid zig daar toe aanbiedt, en hunne onbegrypelyke
agteloosheid. De eenige bezigheid van eenen Indiaan, wanneer hy niet
vischt, nog jaagt, bestaat om in zyn hangmat te gaan leggen, zig te
vermaken met het schoonmaken zyner tanden, met de hairen van zynen
baard tusschen zyne vingers te wryven, of zig zelf in een stuk van
een gebroken spiegel te bekyken.

De Indianen zyn in 't algemeen zeer zindelyk; zy baden zig twee of
drie maalen daags in de Rivier of in de Zee. Allen, van welke kunne zy
ook zyn, trekken zig al het hair uit, uitgenomen op het hoofd. Hun
hoofdhair is dik, en van een schitterend zwarte kleur; het word
niet grys, en nooit worden zy kaal; de mannen dragen het hair kort,
maar by de vrouwen hangt het tot op de helft van den rug. Het schynt
dat zy de Bybelleer volgen, waar in gezegd word, dat lange hairen de
cieraad van een vrouw, en de schande van een man zyn.

De Indianen van Guiana zyn noch groot, noch sterk, noch zwaar gespierd,
en over 't algemeen zeer gezond. Hun gelaat geeft niets dan vergenoegen
en goedäartigheid te kennen. Zy hebben regelmatige en schoone trekken,
dunne lippen, witte tanden, en zwarte, maar kleine oogen. Echter
mismaken zy zig allen meer of min door het gebruik van de Arnotta,
of Roucou, waar aan zy den naam van Cosowy, en de Hollanders dien
van Orlean geven. Het zaad van de Arnotta, in limoensap wel geweekt,
en gemengd met water, en de gom, die van den boom, Mawna genaamd,
afvloeit, of met oly van bevergeil, maakt eene scharlaken verwe,
waar mede alle de Indianen zig het lichaam, en de mannen zelfs hun
hoofdhair besmeeren, het geen aan de huid de kleur geeft van een
gekookte zee-kreeft. Zy hebben bovendien de gewoonte, om zig met
caraba, of krabben-oly, te wryven, en men moet erkennen, dat zulks
voor menschen, die byna naakt zyn, in eene brandende luchtstreek zeer
dienstig is. Op zekeren tyd aan 't lagchen geraakt zynde, op het
zien van een jongen Indiaan, die van onder tot boven besmeerd was,
en uit den omtrek van Caijenne kwam, antwoordde hy my in 't Fransch:
"Dusdanig gebruik verzagt myne huid; het belet eene al te overvloedige
uitwaasseming, en bewaart my gedeeltelyk voor het steken der insecten,
die u kwellen; zie daar, myn heer, waar toe, behalven het fraaije,
my die roode verwe dient. Zeg my nu eens, (wyzende op de poeder,
waar van myn hair vol was,) om welke reden zyt gy wit geverwd? Ik
vind geene reden, waarom gy op die wyze uw meel verdoet, uwe kleederen
vuil maakt, en grys gelykt, eer gy oud zyt".

De Indianen gebruiken ook tot het zelfde einde een zeer ligt gevlakt
blauw, het welk zy tapowripa noemen; maar dit heeft alleenlyk plaats,
wanneer zy zig willen opschikken, en het blyft negen dagen op de
huid. Zy maken dit van het sap van eene kleine vrucht, gelykende
naar een kleinen appel, en groeiende aan den boom, tawna genoemd, en
welke zy in water laten weeken; zy bedienen 'er zig van, om over hun
geheele lichaam en aangezicht een zooit van beeldspraken te teekenen,
waar van de grond altyd vierkant is. Dit smeersel zit zoodanig aan
de huid vast, dat één van onze Officiers, die zulks niet gelooven
wilde, uit aartigheid goedvond zig twee zeer groote knevels te laten
schilderen, welke hy tot ons groot vermaak verpligt was een geheele
week op Paramaribo te dragen; en hy moest den gewoonen tyd afwagten,
op welken deeze kleur weggaat, om daar van geheel en al ontheven
te worden.

De eenige kleeding, welke de Indianen hebben, bestaat in een
zwart of blauw windzel van catoene lywaat, het welk de mans om hun
midden dragen, en vry veel gelykheid heeft met het geen de Negers
hun camisa noemen. Zy binden het om hunne lenden, en laaten het
tusschen hunne beenen doorgaan; en dewyl het zeer lang is, hangen zy
het einde over hunne schouders, of laten het agteloos over den grond
sleepen. De vrouwen, hebben, in plaats van dit windzel, een zoort van
voorschoot van catoene lywaat, met koraalen verciert, en by hun queiou
genaamd. Dit voorschoot heeft maar een voet breedte tegen agt duimen
hoogte; het is met franjen omboord, en met koorden van catoene draaden
vast geknoopt. Schoon het zwaar is, maakt deeze kleinte het zelve niet
zeer geschikt tot het oogmerk, waar toe het dienen moet. Verscheide
vrouwen dragen ook een gordel van hair, waar aan zy van vooren en
van agteren, een groote vierkante lap zwart catoene lywaat hegten,
maar veel ligter en zonder sleep, zoo als de mannen aan hunne camisa
hebben. Beiden dragen zy dit zoort van kleeding zeer laag; het geen
hun het voorkomen van eene uittermaten lange gestalte geeft.

In de binnen landen gaan verscheiden Indianen van beiderleije kunne
geheel naakt. De opschik der vrouwen bestaat, om in kleine gaten,
welke zy zig in de onderlip maken, spelden te steken, en zelfs alle
de spelden, welke zy zig kunnen aanschaffen, en waar van de punten
haar, als een zoort van baard, op de kin hangen. Door dat zelfde
middel hangen zy ook brokjes kurk-, of ander ligt hout aan hunne
ooren. Zommige van haar steeken ook gaten in de huid van hunne wangen
of neus, om 'er vederen in te plaatsen; maar dit is zeer zeldzaam. Het
ongeschiktst cieraad in myn smaak is dat der jonge dogters van tien of
twaalf jaaren oud, en bestaande in een zoort van catoene koussebanden,
die om de enklauwen en beneden de kniën naauw zyn toegebonden, en altyd
zoo blyvende, de kuit van het been ongemeen dik maaken, wanneer zy
in haar groeijen zyn, en haar een lomp voorkomen geeven. Alle dragen
zy ook gordels, windzels, armringen van koraalen van verschillende
kleuren, of van schelpen, en van tanden van visschen: zy dragen die
om den hals, de schouders en de armen; maar de laatstgemelde meestal
boven den elleboog. De Indiaansche vrouwen hebben in 't geheel zeer
weinig bevalligheid in haare gestalte; zy zetten de voeten binnewaarts,
en haare opschik heeft slechts eene middelmatige aantrekkelykheid. Ik
moet egter hier van uitzonderen de vrouwen van zekeren byzonderen stam,
waar van ik in 'tvervolg spreken zal.

De cieraden der mannen bestaan in kroonen van vederen van verschillende
kleuren, of in een zoort van draagband, gemaakt van tanden van tygers
of wilde zwynen, welken zy als een teeken van hunne dapperheid en
werkzaamheid dragen. De hoofden des huisgezins bedekken zig zomtyds met
de huid van de eerstgemelde deezer dieren, met een zilvere plaat in de
gedaante van een kruis vastgemaakt, het welk ze caracoly noemen. Zy
steeken ook dikwils kleine brokken van dit zelfde metaal door het
kraakbeen in het midden van den neus, of zomtyds een steen van eene
groene of geele kleur. Alle deeze volken leven in de bosschen, by de
Rivieren, langs de Zeekusten, en bewoonen kleine gehuchten. Hunne
huizen of hutten, welke zy carbets noemen, zyn gebouwd, zoo als ik
van die der Negers reeds heb opgegeven; maar in plaats van met bladen
van Latanus-boomen bedekt te zyn, zyn zy bedekt met biezen, welke men
hier tas noemt, en die by bossen op moerassige plaatsen groeien. Meer
algemeen gebruiken zy hier toe troulies, een zoort van blaaden, aan den
wortel der plant wassende, niet minder dan twintig of vier-en-twintig
voeten lang, en twee of drie voeten breed zynde, welke geheele jaaren
eene kragtdadige beschutting tegen het guur weder verschaffen.

De huisraad en gereedschappen der Indianen zyn zeer eenvoudig, maar
tot hun gebruik voldoende: het zyn eenige potten van zwarte aarde,
die zy zelve maaken; eenige calebassen of kauwoerden; eenige korven,
welke zy pagala noemen; een steen om te malen, matta genaamd, en een
anderen om hun cassaven-brood te bakken; een zoort van waijer, om
het vuur aan te blazen; een houte stoel, mouly genaamd; een zeeft,
mounary genaamd; een pers, matoppy genaamd, dienende om het vocht
van de cassave uit te perssen; en eindelyk een catoene hangmat,
waar in zy slapen.

Door hunne betrekkingen met de Europeanen, hebben zy bylen of messen,
welken deeze aan hun bezorgen; en zy dragen de eerstgemelden altyd
om hun midden even als dolken. Elk huisgezin der Indianen is ook van
een groot vaartuig of kano voorzien, om alles, wat hy bezit, over te
voeren, wanneer zy te water reizen, het geen zeer dikwils voorvalt.

De eenige plantgewassen, door deeze volken aangekweekt wordende, zyn
de ignames, de plantain-boomen, welken ik reeds beschreven heb, en in
't byzonder de Maniok, waar van zy de cassave maken. De laatstgemelde
plant is een zacht en grysachtig heestergewas, het welk omtrent
drie voeten hoog opgroeit. Deszelfs bladeren zyn gevingerd, breed,
en hangende aan steelen van eene kaneel-kleur. Deeze heesters
zyn van tweërley zoort, door de benaaming van zoete en bittere
onderscheiden. De wortels alleen zyn goed; zy zyn van een meelachtigen
aart, en van een zeer zoeten smaak; en ten aanzien van kleur, grootte
en gedaante, gelyken zy veel naar Europeesche witte wortelen. De zoete
maniok, even als de groene plantains, onder heeten asch gebraden,
en met boter gegeten, is een aangenaam en gezond voedzel, en heeft
den smaak van kastanjes. Maar de bittere maniok, wanneer hy raauw
is, is het doodelykst vergift, zoo voor menschen als beesten; en
ondertusschen hoe vreemd dit ook schynen moge, wanneer hy door het
vuur is gaar geworden, word hy een zeer heilzaam voedzel, en dient aan
de Indianen van dit Land, zoo wel als aan de Europeanen en Negers,
tot brood. Zie hier de manier, waar op de eerstgemelden de cassave
gereed maken: eerst malen of raspen zy de wortels op de matta, of
ruwe steen. Dit geraspte zetten zy vervolgens in een pers, om het
sap van de meelachtige zelfstandigheid af te scheiden. Deeze pers is
een zoort van zeer lange buis, van warimsbo, of gevlochten biezen,
gemaakt; na dezelve met geraspte cassave gevult te hebben, hangt men
die aan een boom, en maakt 'er van onderen een, stuk hout aan vast,
welks zwaarte deeze buis uitrekt; terwyl de langzaam voortgaande
drukking het vocht door derzelver openingen doet uitloopen. Deeze
bewerking geëindigd zynde, geeft men aan het meelachtig gedeelte de
ronde gedaante van een koek, welke men op een heeten steen laat bakken,
tot dat dezelve bruin en geroost is; als dan is het een zeer gezond
voedzel, het welk zes maanden lang bewaard kan worden. Men moet egter
toestemmen, dat door deeze behandeling de smaak van dit zoort van brood
zoetachtig en smakeloos word. Indien de slaven op de Plantagiën geene
zorge droegen, om het aldus uitgeperst vocht van deezen wortel weg
te werpen, zoude het vee en gevogelte 'er van drinken, het geen hen
oogenblikkelyk zoude doen opzwellen, en in doodelyke stuiptrekkingen
vervallen; en echter dient dit zelfde vocht, met geslacht vleesch en
peper gekookt, om 'er soep van te maken. Men moet geen maniok-wortel
tot voedzel nemen, zonder denzelven wel te kennen: verscheiden lieden
zyn, zoo als ik zeker weet, vergeven geworden, door het een voor het
ander te nemen. Het onderscheid tusschen de twee zoorten bestaat daar
in, dat een houtachtig en ruw vezel, of een zoort van koord, dwars
door den wortel van den zoeten of eetbaaren maniok loopt, terwyl de
bittere of vergiftige maniok zulks niet heeft. De Indianen eeten
ook acajou-nooten, en zy brengen ze dikwils te Paramaribo, alwaar
men ze inginotto noemt. De pitten van deeze nooten, die, ten aanzien
van de kleur en gedaante, naar lams-nieren gelyken, zyn uittermaten
lekker. De acajou-nooten groeien aan boomen, welke men niet dan zeer
diep binnen in 't land vindt, maar dewyl ik 'er geene gezien heb,
kan ik 'er geene beschryving van geven.

De Indianen voeden zig ook met land- en zeeschildpadden en met krabben,
welke zy syryca noemen, en welke men by laag water in meenigte langs
de kusten van Guiana in het slyk vindt. Zy zyn 'er zeer heet op, gelyk
ook op rivier-kreeften, welke zy sarosara noemen, en die in dit Land
zeer overvloedig zyn; maar geen zoort van voedzel behaagt hun meer,
dan de iguana, of de hagedis waijamaca, waar van ik reeds gesproken
heb. Al wat zy eeten, is zoodanig met peper van Caijenne aangezet,
dat een Europeaan het proevende den mond branden zoude. Zy gebruiken
weinig of geen zout, en laaten hun wildt in den rook droogen, het
geen het voor 't bederf bewaart. Indien een Indiaan verzuimt heeft,
om door jagen of visschen levens-middelen te vergaderen, stilt hy
zyn honger met het een of ander voortbrengzel der bosschen.

Deeze volken hebben verscheiden zoorten van drank, en onder anderen
het sap van zekere vrucht, by hen coumou genaamd. De boom, die deeze
vrucht voortbrengt, is een palmboom van het kleinste zoort. Deszelfs
zaad is besloten in bessen van een blauw gevlakte kleur, die naar
trossen gelyken, en wier vleesch aan een harde en ronde pit, als een
pistool-kogel, lugtig aanhangt. Men laat deeze bessen in kokend water
weeken en ontbinden: de inwooners van goeden smaak doen vervolgens
suiker en kaneel in dit vocht, het welk hun dan tot drank dient,
en zeer sterk de smaak van chocolaad heeft. Een andere drank, waar
aan de Indianen den naam van Pivorry geven, is een mengzel van
cassavebrood, door de vrouwen gekauwd, en in water uitgegist; het
heeft de smaak van zoet bier (aile), en kan iemand dronken maken. Men
vindt het dadelyk vreemd, dat menschen, van welken landäart ook,
een drank kunnen drinken, welken een ander in den mond gehad heeft:
maar zy, die de reizen van Capitain COOCK geleezen hebben, zullen
zig herinneren, dat deeze gewoonte op de door hem ontdekte Eilanden
mede plaats heeft, en dat, zoo hy zig daar niet naar geschikt had,
hy derzelver inwooners zeer te onvreden zoude gemaakt hebben. Zyne
Officiers echter vonden niet goed, om zig naar dit gebruik te voegen,
en weigerden, om van deezen walgelyken drank mede te drinken. Het
brood, van Turksch graan gemaakt, dient ook aan de inboorlingen van
Guiana, om 'er een ander zoort van drank van te maken; zy kruimelen
het, en laten het in water weeken, tot dat dit mengzel, even als
het voorgaande, is uitgegist, en zy noemen het zelve chiacoar. Deeze
volken hebben bovendien nog een vierde zoort, cassiry genaamd, waar
van zy veel gebruik maken. Het is zaamgesteld uit ignames, cassave,
zuure orange-appelen, en suiker of teriaak, in water wel geweekt en
uitgegist zynde. Ik moet 'er byvoegen, dat alle deeze dranken, als men
'er te veel van gebruikt, dronken maken, het geen aan de Indianen, mans
en vrouwen, dikwils gebeurd. Dan alleenlyk begaan zy ongeregeldheden,
en ontstaan 'er twisten onder hen.

De taal der Indianen in 't algemeen gelykt veel, ten aanzien van de
uitspraak, naar de Italiaansche. Hunne woorden zyn welluidend, en
eindigen met een klinkletter, zoo als men uit de door my bygebragte
zien kan. Tot hun Almanach hebben zy niets anders, dan een koord met
knoopen. Hun speeltuig bestaat voor eerst in een zoort van fluit,
toutou genaamd, van een zeer dik bies gemaakt, waar op zy geluiden
doen hooren, die niet veel aangenaamer zyn dan het gebulk van een os,
en zonder welluidenheid of maat. Eene andere fluit, door deeze volken
quarta genoemd, (veel overëenkomst hebbende met het geen OVIDIUS noemt
Syrinx, en eenige dichters het rietfluitje van PAN:) is gemaakt van
eene verzameling van rieten, aan het eene einde van ongelyke grootte,
en als de pypen van een orgel te zamen gevoegd. Om op deeze fluit te
spelen, neemt men ze met beide handen, en brengt ze aan de lippen,
alwaar men ze heen en weder draaiende, 'er een zoort van mateloos
en helder geluid mede maakt, het welk voor niemand aangenaam is,
dan voor deeze Indianen. Wanneer ik zoodanig één moedernaakt, in
het midden van een boschjen, op zyn rieten fluitje hoor speelen,
verbeeld ik my den God PAN te zien. Ik bezit tans ook nog eene fluit,
welke zy van een been van hunne vyanden maken. Hunne dans, indien men
'er dien naam aan geven kan, bepaalt zig tot sprongen, tot slingeren
op één been, en tot rond draaien in verschillende houdingen, tot dat
hun hoofd duizelig word.

De Indianen zyn zeer gemeenzaam onder elkander, en komen dikwils in
eene groote hut of carbet, die daar toe in ieder gehucht is opgericht,
by elkander. Zy danssen, zy speelen daar, of vermaken zig met het
hooren of doen van vertellingen van spooken, toovenaars, of het
verhaalen van hunne droomen, terwyl zy tusschen beiden dikwils in een
onmatig gelach uitbarsten. Zy scheppen groot vermaak in zig te baden,
het geen zy twee of drie maalen daags doen, mans, vrouwen, jongens,
meisjens, allen onder malkander; en by deeze partyen maken zy zig zelfs
niet aan de geringste onvoeglykheid schuldig, het zy met woorden, het
zy met daden. Zy zyn, allen zonder onderscheid, uitmuntende zwemmers.

De bezigheden der mannen zyn, zoo als ik reeds gezegd heb, weinig in
getal: men kan ze in twee woorden uitdrukken, jagen en visschen; en
zekerlyk zyn de Indianen op deeze beide oeffeningen meerder afgericht,
dan eenig ander mensch, tot welk volk hy ook behoore. Tot de jagt
bedienen zy zig van boogen en pylen, welken zy zelve maken; en van de
laatstgemelde hebben zy verschillende zoorten, naar den verschillenden
aart van het wildt, waar op zy ter jagt willen gaan. Hunne bogen
zyn van het stevigste en hardste hout gemaakt; zy geven aan dezelve
zes voeten, en polysten ze op het fraaist door middel van een steen:
deeze bogen zyn gespannen met koorden van zyde-planten, en de greep is
met catoen omwonden. Hunne pylen hebben doorgaans by de vier voeten
lengte. Zy zyn van een zoort van zeer sterk en recht riet gemaakt,
aan welks einde eene ligte roede van een voet lengte is vast gemaakt,
om ze in evenwigt te houden, en zy zyn met een staale punt, of een
vischgraat gewapend, welke altyd een weerhaak heeft. Zommige van de
pylen deezer volken hebben een punt als die van een lans; andere zyn
met dubbele en driedubbele weerhaken, en zoodanig in één gewerkt,
dat zy in de wond blyven hangen, wanneer zelfs het hout weggenomen
is; deeze zyn de pylen, waar van men zig voornamelyk voor het jagen
en visschen bedient; want, schoon zy niet doodelyk zyn, zyn zy voor
het wildt ongemeen hinderlyk, en door middel van een boey, welke men
'er aan vast maakt, dienen zy om de visch naar de oppervlakte van
het water te trekken, en mitsdien om zoo wel de een als de ander te
vangen. Deeze pylen zyn alle van vederen van zes of zeven duimen lang
voorzien. Verscheide hebben in plaats van punten rond gemaakte knoppen,
van de grootte van een kastanje; de Indianen bedienen 'er zig van om
de papegaijen en kleine apen te bedwelmen en te doen nedervallen,
waar na zy ze met de hand grypen; deeze dieren komen weder spoedig
by, en men zend ze levendig naar Paramaribo. Zommige van deeze pylen,
geschikt om de visschen te dooden, hebben de gedaante van een drietand,
hebbende tot drie en zelfs tot vyf punten. De Indianen doopen 'er
ook eenige, maar in een klein getal, in het vergift, wourara [7]
genaamd, het welk eene verschrikkelyke en schielyke werking doet;
maar wanneer zy vreezen, dat hun schot zoude mogen missen, bedienen zy
zig van een ander zoort van pylen, die niet meer dan tien of twaalf
duimen lang, uitermaten dun, en van de schors van zeer hard palmhout
gemaakt zyn. In plaats van vederen, is dezelve met catoen omwonden,
zoo veel als voldoende is tot het vullen van een holle buis, van
een riet gemaakt, en by de zes voeten lang, waar in deeze Indianen
met hun adem blaazen. Zy werpen deeze doodelyke werktuigen, op den
afstand van veertig schreden, en op zulk eene zekere manier, dat
het dier, het welk zy mikken, hun niet ontsnappen kan. De punt van
deeze laatstgemelde pylen word ook in het vergift wourara gedoopt,
het welk zulk een krachtig vermogen heeft, dat by den laatsten
opstand, in de Volkplanting de Berbices voorgevallen, eene vrouw,
die door eene deezer vergiftigde pylen ligt gewond was, niet alleen
byna oogenblikkelyk stierf, maar dat zelfs een kind, het welk zy aan
de borst had, schoon het door dit wreed wapentuig niet geraakt was,
insgelyks overleed, vermits het slechts een oogenblik aan de borst
zyner moeder, na dat deeze was gekwetst geworden, gezogen had.

De manier van visschen is by de Indianen byna dezelfde, als die, welke
ik reeds ter gelegenheid van den post de Hoop beschreven heb. Zy maken
een fuik van paalwerk, by den ingang van kleine kreeken en in laage
gronden; zy dooden aldaar de visch met hunne drietandige pylen, of
vergiftigen het water, door 'er wortels van hiary, in Surinamen den
naam van tringy-youco of konamy dragende, in te werpen. Deeze wortel
verdooft den visch; en in dien staat kan men hem met de hand grypen,
terwyl hy op de oppervlakte van het water dryft. De Indianen dryven in
deeze wortelen handel, en verzenden ze in meenigte naar de Plantagiën,
en naar Paramaribo. Zie daar, welke, behalven het maken van hunne
huisraad, cieradiën, en wapentuigen, by deeze volken de bezigheden
der mannen zyn.

Ik moet ook niet vergeten, dat elke Indiaan ter zyner verdediging
een knods draagt, welke men apoutou noemt, van het zwaarste hout uit
het bosch gemaakt: dezelve is agttien duimen lang, aan de twee einden
plat en vierkant; maar aan het eene einde veel zwaarer, dan aan het
andere: in het midden is dezelve het dunst; hy is omwonden met zeer
sterke draden catoen, dienende om hem met des te meerder vastheid aan
te vatten, en door een zoort van stootplaat gedekt, om de voorhand te
bewaaren. Door een slag met deezen knods, waar aan dikwils een puntige
steen word vast gemaakt, slaat men iemand de herssens in. De Indianen
van Guiana snyden dikwils op hun apoutou beeldspraakige vertooningen,
en het getal der vyanden, welken zy gedood hebben. Om den steen aan
deezen knods vast te maken, steekt men dien in den boom zelven, die
het hout levert, terwyl die in zyn groei is; dezelve hecht zig daar
aan als dan zoo vast, dat het niet mogelyk is 'er dien uit te trekken;
vervolgens hakt men dit hout, om 'er het fatsoen aan te geven.

De vrouwen houden zig bezig, om de maniok, de bananen, de ignames,
en andere wortelen te planten; zy maken de levens-middelen gereed,
maken aarde potten, catoene hangmatten, armbanden, en manden of
korven. De beste derzelve worden pagala genoemd; zy zyn van een
dubbele rieten mat gemaakt, die den naam van warimbo draagt, en eene
witte of bruine kleur heeft; en deeze dubbele mat is tusschen beiden
met bladeren van tas of trouly gevuld, om ze voor de vochtigheid te
beveiligen. Het dekzel is gewoonlyk veel hooger en breeder, dan de
mand zelve; het gaat over de geheele mand heen, en maakt dezelve op
die wyze nog sterker: de bodem rust op twee stukken hout, kruislings
gelegd. De hangmatten zyn geweven; het geen veel moeite en tyd vordert;
want men moet elke draad, één voor één, in de scheering steeken, byna
op dezelfde manier, waar op men koussen weeft. Men legt vervolgens
deeze hangmatten in eene verwe, van schorssen van boomen gemaakt,
volgens de kleur, die men 'er aan geven wil.

De Indiaansche meisjes bereiken de huwbaarheid voor den ouderdom van
twaalf jaaren, en zomtyds zelfs veel eerder. Men huwd ze op die jaaren
uit. De geheele plechtigheid bestaat, ten aanzien van den jongman,
daar in, dat hy aan de jonge dogter eene zekere hoeveelheid wildt
en visch, door hem gevangen, aanbied; en, wanneer zy dit aanneemt,
doet hy haar deeze vraag: "Wilt gy myne vrouw zyn"? Indien zy dit met
ja beantwoordt, is de zaak klaar; en wanneer het huis en de huisraad
gereed zyn, viert men de bruiloft door een feest, waar op men zig
dronken drinkt. De zwangere vrouwen kramen zonder hulp, en met zoo
weinig moeite en pyn, dat men haar schier ontheven zoude oordeelen
van het vonnis, tegen de eerste moeder van het menschelyk geslacht
uitgesproken. Zy verrigten alle de bezigheden van het huishouden
en bedienen haare mannen op den dag van haare verlossing zelven. Hoe
belachelyk en ongeloofbaar deeze gewoonte ook schynen moge, is het niet
minder waar, dat de man in dat geval, geduurende meer dan een maand,
in zyne hangmat leggen blyft, alwaar hy steent en zucht, als of hy
zelf van een kind stond te verlossen; en geduurende al dien tyd,
moet zyne vrouw hem zorgvuldig oppassen, en hem het beste voedzel
geven. Dit zyn de Indianen gewoon te noemen genot van zig zelven
te hebben, en van hunne vermoeidheid uit te rusten. Verscheiden van
deeze volken beschouwen een plat voorhoofd als eene groote schoonheid,
en zoo dra hunne kinderen geboren zyn, drukken zy derzelver voorhoofd
plat, zoo als eenige wilden in het Noorden van America doen.

De Indiaansche vrouwen eeten niet met hunne mannen, en zy bedienen
hun als slavinnen, het geen haar belet, om alle mogelyke zorge voor
haare kinderen te dragen; deezen zyn echter steeds wel gesteld en
sterk. Wanneer zy reizen, dragen zy dezelve in kleine hangmatten,
die op één der schouderen hangen; het kind zit in dezelve, met de
beenen, het één voor, het ander agter de moeder geplaatst.

Deze Indianen neemen sap van tabak, in plaats van een
braakmiddel. Wanneer één van hun op sterven ligt, het zy van ziekte,
het zy van ouderdom, (en dit laatste overkoomt hun meer dan het
andere) bezweert de Peji, of Priester, den Yawahou, of duivel, te
middernacht, door het roeren van een calebas, gevuld met steentjes,
erweten, en koraalen, geduurende welke verrigting hy eene lange
redenvoering doet. Het ampt van Priester is by deeze volken erffelyk;
en, zoo als ik reeds gezegd heb, hy, welke dien post vervult, heeft
de eerstelingen van alle zoorten van spyzen of dranken, en zelfs een
gemakkelyker leven. Wanneer een Indiaan gestorven is, wascht men hem,
wryvt hem met olie, en steekt hem in een zak van nieuw catoen; hy zit
daar in, met de elleboogen op de kniën, het gezicht met de palm van
beide handen bedekt, en al zyn krygs- of jagt-gereedschap word by
hem gelegd. Geduurende deeze plechtigheid, doen zyne nabestaanden,
zyne vrienden, zyne gebuuren, de lucht van een jammerlyk geschreeuw
weergalmen, maar kort daar na drinken zy zig aan sterke dranken
dronken, en spoelen dus hun hartzeer af, het welk niet voor het
volgende jaar weder te voorschyn koomt. Deeze gewoonte heeft daar door
eenige overëenkomst met die der Berg-Schotten, by het begraven hunner
dooden. Op het einde van het jaar haalt men het lyk uit den grond;
het vleesch is 'er dan van afgescheiden, en men verdeelt de beenderen
onder de nabestaanden en vrienden; men volgt dezelfde plechtigheden,
als de eerste keer; waar na de geheele buurt naar eene andere geschikte
verblyfplaats zoekt. Eenige byzondere stammen van Indianen volgen nu
en dan een verschillend gebruik. Na het lichaam van hunne overledene
nabestaanden of vrienden in de zoo even beschrevene houding geplaatst
te hebben, leggen zy het zelve in 't water, en laten het verscheiden
dagen daar in. De visschen eeten 'er wel dra het vleesch af, en wanneer
'er niet meer aan is, haalt men het geraamte uit 't water, laat het
in de zon droogen, en hangt het vervolgens van binnen aan het dak
der hutten of carbets. Dit is het grootste bewys van teedere liefde
en achting, welke men, by deeze volken, aan de dooden bewyzen kan.

Wanneer deeze Indianen te land reizen, neemen zy altoos hunne kano met
zig, welke gemaakt is van den stam van een grooten boom, door middel
van het vuur uitgehold. Dezelve dient hun dan tot het overbrengen van
hun reistuig, wanneer zy moerassen doorwaden, of kreeken of rivieren
over moeten; en is, even als zy zelven, geheel rood geverwd. Indien
zy te water reizen, gaan zy doorgaans tegen den stroom, om het wildt,
het welk zy op de boomen, of aan den oever zien, des te gemakkelykcr
te kunnen dooden; indien zy met den stroom mede roeiden, zou de
kragt van 't water hen noodzaaken om gezwind voort te gaan. Wanneer
zy de zeekusten volgen, gebeurd het dikwils, dat eene golve hunne
cano met water vult; maar in weerwil van dit ongeluk, lyden zy nooit
schipbreuk. In zoodanig geval werpen zy allen, mans en vrouwen, zig
oogenblikkelyk in het water; met de eene hand houden zy zig aan de
kano vast, en met de andere maken zy dezelve met calebassen ledig.

Schoon de Indianen van Guiana zeer vreedzaame volken zyn, voeren
zy echter zomtyds oorlog, eenvoudiglyk om gevangenen te hebben: de
Europeanen zetten hen maar al te dikwils daar toe aan, om dezelven
van hun te koopen, en 'er slaven van te maken; maar zy dienen niet
meer dan tot eene uiterlyke vertooning, dewyl zy volstrekt weigeren te
arbeiden: indien men hen mishandelt, en vooral indien men hen slaat,
kwynen zy, teeren uit, en weigeren alle voedzel, tot dat zy eindelyk
van verzwakking en smarte sterven.

De Indianen doen altyd hunne aanvallen midden in den nacht; hunne
krygsverrigtingen gelyken meer naar die van een beleg, dan naar
die van eenen veldslag; zy bestaan in het omcingelen der vyandelyke
gehuchten, terwyl derzelver bewooners in diepen slaap liggen; in het
gevangen nemen der vrouwen en kinderen van beiderleije kunne; in het
dooden der mannen met hunne vergiftigde pylen, of in dezelven met
hunne apoutous, of knodsen, de herssenen in te slaan. Zy ontnemen
ook aan de laatstgemelden het hoofdhair, en brengen het als een
zegenteeken t'huis, om het aan hunne kinderen en vrouwen te toonen,
of zy verkoopen het aan de Europeanen op Paramaribo. In de vechteryen
van twee partyen, maar die zeer zeldzaam onder hun voorvallen, zyn de
boog, en met weerhaaken voorziene pylen, hunne voornaame aanvallende
wapentuigen. Deeze raaken den vyand, en doen denzelven omkomen,
op den afstand van meer dan zestig schreden. De ligtste vogel zelf
in zyne vlugt, indien hy slechts de grootte van eene kraay heeft,
kan hun niet ontsnappen.--De behendigheid van deeze volken, in
alle hunne krygsoeffeningen, is zoo groot, dat de beste schutters,
in de veldslagen van Crecy, van Poitiers en van Agincourt, voor
hun zouden hebben moeten onderdoen.--Ik moet 'er nog byvoegen, dat
wanneer deeze Indianen gaan oorlogen, zy eenen Generaal verkiezen,
wien zy den titel van Outil geven.

De koophandel, welken de Indianen van Guiana met de Hollanders dryven,
bestaat in ruilingen. Zy leveren slaven, waterkruiken, kano's en
hangmatten, Brasilie-hout, hiary wortelen, kapellen, papegaijen, apen,
copaiva-balsem, arracocerra-gom, oly van acajou-noten, en arnotta;
waar voor zy wederkeerig ontfangen gecouleurde stoffen, snaphaanen,
kruid, bylen, messen, scharen, glaswerk, spiegels, visch-haaken,
kannen, naalden, spelden, enz. De copaïva-balsem druipt van de
schors van eenen dikken boom, die zeer verre binnen in het Land
groeit, welks bladeren breed en puntig zyn, en die eene vrucht
draagt, als een komkommer. Deeze gom is geel, hard, doorschynend,
en naar amber gelykende. Wanneer men ze ontbindt, geeft ze een
aangenaame geur van zig, en dient tot een water-afdryvend middel,
en tot een vernis. De gom, aracocerra genoemd, loopt uit een boom,
die men insgelyks in het binnenste des lands vindt. Zy is geel, gelyk
de eerstgemelde, maar zwaar, en zacht in het aanraken: derzelver
reuk is ook veel geuriger. De Europeanen en Indianen waardeeren
dezelve zeer, uit hoofde van haar krachtig vermogen tot geneezing
van wonden en andere kwaalen. De caraba, of oly van acajou-noten,
word op deeze wyze gemaakt: men klopt, stampt en kookt de pitten,
welke men uit de hoekachtige en bruine vrucht haalt, groeiende
aan een boom van denzelfden naam, die de gedaante van een goeden
kastanje-boom heeft. Deeze oly is bitter. De Indianen bedienen 'er
zig van, om 'er het lyf mede te besmeeren, en de Europeanen gebruiken
ze tot verschillende einden. De boom, wiens bladeren naar die van
den laurierboom gelyken, groeit tot de hoogte van meer dan vyftig
voeten; maar dewyl ik denzelven, noch ook de twee eerstgemelden,
niet gezien heb, kan ik 'er niet meer van zeggen. De Mawna-boom is
hoog, recht, en van een helder bruine kleur; deszelfs bladeren zyn
eirond, en de noten gelyken naar muscaat noten; maar zy hebben 'er de
geur niet van. De gom loopt uit den stam door insnydingen, welke men
'er in maakt; de Indianen laaten dezelve in water ontbinden, en, zoo
als ik reeds gezegd heb, zy mengen die onder de arnotta, om zig te
beschilderen. De Palma-Christi by de kruidkundigen onder den naam van
Ricinus, of den Wonderboom, bekend, is een heester van omtrent vier
voeten hoog. Hy is recht op geschoten, en met breede gevingerde bladen
bedekt, hangende aan lange steelen, en zulks zoo wel de stam, als de
takken. Deeze heesters zyn van tweederley zoort, roode en witte. Zy
brengen driehoekige nooten voort, zittende in groene schillen, die
bruin worden, en afvallen, wanneer de vrucht ryp is. Men perst uit
deeze noten de oly, aan welke men in Surinamen den naam geeft van
carapat. Derzelver smaak gelykt veel naar die van olyf-olie.

Onder alle de Indiaansche volken, onderscheiden zig de Caraïben door
hun getal, werkzaamheid, en dapperheid. Zy woonen grootendeels naar
den kant der Spaansche bezittingen, die zy dikwils ontrusten door
een geest van wraakzucht over de wreedheden, omtrent de volken van
Mexico en Peru, welken de Caraïben als hunne voorvaderen beschouwen,
door deeze Europeanen zynde gepleegd geweest; zy hebben een Capitain
aan hun hoofd, en verzamelen zig by elkander op het geluid van een
zeeschelp; dikwils leveren zy ook slag aan de Indianen uit hunne
nabuurschap; maar eene byzonderheid, die schier ongelooflyk schynt,
en sterk is tegengesproken geworden, steldt hen beneden alle de andere
volken van het vaste Land; zy zyn Cannibalen, of menschen-eeters. Dit
is ten minsten zeker, dat zy hunne vyanden eeten, wier vleesch zy
met de gretigheid van een gier inslokken, schoon men in algemeen
vooronderstelt, dat zy daar toe meer door wraakzucht, dan door een
bedorven smaak, gedreven worden.

De Accawaus-Indianen zyn weinig in getal, en van de zee-kusten meer
af gelegen, dan de eerstgemelden. Zy leven in goede verstandhouding
met de Hollanders; maar zy zyn valsch, en weeten een langzaam vergift
te bereiden, het welk zy onder hunne nagels verbergen. Hunne hutten
zyn omringd met staketzels, van palen gemaakt, waar van de punten
ook vergiftigd zyn.

De Worrows-Indianen, zoo zy niet de wreedsten zyn, mogen ten minsten
voor de verachtelyksten van alle de Indianen in Guiana gehouden
worden. Zy woonen langs de Orenoco, tot aan de Volkplanting van
Surinamen. Hunne kleur is onaangenaam en bleek. Zy zyn wel sterk,
maar kleinmoedig. Hunne natuurlyke vadzigheid en hunne elende, een
gevolg van hunne gevoelloosheid, is zoo groot, dat zy naauwlyks zoo
veel hebben om die deelen te bedekken, welke de schaamte gebiedt
te verbergen, en dat zy zig daar toe dikwils van den schors van een
palmboom in plaats van linnen bedienen. Zomtyds gaan zy geheel naakt,
en geven een ondraaglyken stank van zig. Hunne luiheid noodzaakt hen
den meesten tyd, om alleen van wilde vrugten te leven, en niets dan
water te drinken. Het moge vreemd dunken, wanneer men zegt, dat dit
volk wel te vreden is; maar men moet begrypen, dat deszelfs verlangen
zig tot deeze genietingen bepaalt, en dat men nooit een Indiaan hoort
klagen, dat hy ongelukkig is.

De Tajiras bewoonen ook de zeekust, tusschen de Volkplanting
van Surinamen, en de Rivier der Amazonen; hun getal is het meest
aanzienlyk; men berekent ze op byna twintig duizend zielen in deeze
bezitting alleen. Deeze Indianen zyn vreedzaam; maar zeer ongevoelig,
en in veele opzigten gelyken zy naar de Worrows.

De Piannacotaus leven zeer verre in de binnen landen, en zyn
vyanden van de Europeanen, met wien zy weigeren te handelen, of in
de minste betrekking te staan. Dit kan ik 'er bovendien van zeggen,
dat zy alle de Christenen in Guiana vermoorden zouden, indien zy
'er de magt toe hadden.

De eenige Indiaansche natie in dit Land, die my nog staat op te noemen,
is die der Arrowouks: ik verkies dezelve boven alle anderen;--maar
dewyl dit hooftstuk reeds vry lang geworden is, zal ik 'er by eene
andere gelegenheid van spreken. Ik stap derhalven voor een oogenblik
af van dit gelukkig volk, het welk noch van onderscheidingen van rang,
noch van verdeelingen van landen, de bronnen van wanorde en twist
by de verlichtste volken, eenige kennis heeft. Dit zelfde volk weet,
in deszelfs gelukkig Land, alwaar groente en bloemen zig onophoudelyk
vertoonen, in 't geheel niet wat behoefte en moeite is. De wenschen van
hun, die deeze volken uitmaken, zyn bepaald, maar altyd voldaan. Deeze
gelukkige Indianen hebben, met het denkbeeld van een toekomend leven,
geene de minste ongerustheid over deeze toekomste, en sterven in
vrede. Men kan van hun, naar de letter, zeggen, dat zy dikwils niet
op den dag van morgen denken; maar met hun dit zoort van ontkennend
geluk toe te staan, beweere ik egter niet, dat het zelve voor een
Europeaan benydens-waardig is.

Om een naauwkeuriger denkbeeld van de wapenen, huisraad, werktuigen,
en onderscheidene cieradiën der Indianen van Guiana te geven, verwyze
ik den lezer naar de daar van gemaakte afteekening. Zie hier de lyst
der dingen, die daar op vertoond worden. [8]



 1. Eene Coriola, of Indiaansche kano, doorgaans van den stam van een
    boom gemaakt.
 2. Een Pagaije, of roei-riem.
 3. Een zeeft, manary genaamd.
 4. Een Indiaansche blaasbalg, of way-way.
 5. Een stoel, of zitbank, mouly genaamd.
 6. Een korf, of pagala.
 7. Een pers voor de cassave, matapy genaamd.
 8. Een Indiaansche boog.
 9. Een pyl om de visch te dooden.
10. Een pyl met een ronde knop voor de vogelen.
11. Een gewoone pyl met weerhaken.
12. Een kleine vergiftigde pyl.
13. Een pyp of fluitje, waar door men blaast, om de pylen te doen
    afgaan.
14. Een kroon van verschillende vederen.
15. Een voorschoot, queiou genaamd.
16. Een Indiaansche aarde pot.
17. Een Indiaansche knods, of apoutou.
18. Een catoene hangmat.
19. Cieradiën, van tanden van tygers, of wilde zwynen gemaakt.
20. Een toover-schelp, of calebas.
21. Een Indiaansche fluit, tou-tou genaamd.
22. Een fluit, van het been van een vyand gemaakt.
23. Een Indiaansche fluit, quarta genaamd.
24. Een steen, om de maniok te malen, genaamd matta.



ZESTIENDE HOOFTSTUK.

Versterking van krygsvolk, uit Holland aangekomen.--De
Goijava-boom, en deszelfs vrucht.--Legerplaats by Maagdenberg
aan de Tempaty-Kreek.--Verschillende zoorten van Aapen.--Een zeer
maanzieke Neger.--Eekhoorntje van Guiana.--Verscheidene zoorten van
boomen.--Hagedissen.--Bergen van mynstoffen voorzien.--Treffelyke
gezichten.--De Roucou-boom.--Fraaije Kapel.--Palmboom-worm.

Ik keere tans tot de krygs-verrigtingen van den Colonel FOURGEOUD te
rug. Ik heb reeds gezegd, dat men nieuw krygsvolk wagte, om ons zwak en
elendig leger te versterken; en den 30sten. January 1775, ontfing men
te Paramaribo de tyding, dat het transport-schip Maasstroom, Capitain
LEG, in de Rivier Surinamen was binnen geloopen, en voor het Fort
Amsterdam het anker geworpen had; twee divisiën van honderd twintig
mannen, onder bevel van den Colonel SEYBOURG, aan boord hebbende:
en men verwagtte nog twee andere.

Des anderen daags zakte ik de Rivier met eene kleine roeischuit
af, om deeze nieuw aangekomenen te gaan verwelkomen. Ik hield het
middagmaal aan boord met de Officiers, waar na men het anker ligte,
en ik voer met hun schip mede tot het Fort Zelandia, alwaar het aan
den wal ging leggen en door eenige kanon-schoten begroet wierd. Ik
had het genoegen, om onder de Officiers mynen ouden Hoog-Bootsman,
den Vaandrig HESSELING, te vinden, dien wy aan de Helder hadden
agtergelaten, aan de kinderziekte gevaarlyk ziek leggende, wanneer wy
uit Texel zeilden. Deeze jongman, die tans met den rang van tweeden
Lieutenant by ons was, was zedert zyne herstelling aller ongelukkigst
geweest. Zyne reize naar Surinamen hebbende willen voortzetten,
ging hy aan boord van een schip, het welk in de baay van Biscaije
eenen storm beliep, en na kaap Finisterre te zyn voorby gezeild, zyne
gangen en roer verloor: dit zelfde schip verloor vervolgens ook nog zyn
fokke-mast en steng. In deezen kommerlyken staat, en geen wind genoeg
hebbende, om Lissabon te bereiken, was hy verpligt het op Plymouth
aan te zetten. Van daar begaf zig de heer HESSELING aan boord van
eene kleine sloep, met kolen geladen, en waar op hy niet gelukkiger
was; want door onachtzaamheid van den schipper, stootte dit schip op
rotzen, waar door de kiel los geraakte, en het schip dadelyk zonk. De
heer HESSELING had echter, eer de sloep verging, den tyd om zyn maal
te openen, en 'er zyn linnen, en eenige der noodzakelykste goederen
uit te nemen, vervolgens ging hy in een slecht vaartuig over, en kwam
eindelyk te Brest aan. Hy ging aldaar spoedig scheep naar Amsterdam
op een Hollandsch schip, waar van de schipper niet veel bekwaamer dan
de voorgaande was, en zyn schip op het drooge liet loopen, alwaar het
byna aan stukken stootte. De heer HESSELING kwam nochtans gezond en
behouden te Texel aan, alwaar hy tweemaalen te vergeefs moeite deed,
om zig naar Zuid-America in te schepen. Hy slaagde eindelyk daar in,
en op zynen tocht had hy zulk een zwaaren storm, dat alle de sloepen,
schapen, varkens en gevogelte door de zee verzwolgen wierden.

By het aankomen van dit nieuw krygsvolk, noodigde de Colonel FOURGEOUD
de Officiers op het middagmaal, en deed hun niets anders dan gezouten
ossen- en varkens-vleesch, en oude erweten, voorzetten. Ik had de eer,
om mede aan deezen disch te zitten, en het vermaakte my zeer te zien,
met hoe veel verwondering de Colonel en zyne tafel door de gasten
wierd aangekeken. Des avonds geleidden wy hen naar den Schouwburg,
alwaar men den dood van CESAR, en CRISPYN den Doctor, vertoonde: het
eerste van deeze stukken wierd gespeeld op eene manier, die zoo wel
als het tweede deed lagchen. Des anderen daags hield de Gouverneur ons
des middags en des avonds ten eeten. Zyne tafel schitterde van rykdom
en pracht. Onze nieuwe medgezellen waren over deeze kostbaarheid zoo
zeer verwonderd, als zy het des avonds te vooren over de karigheid
van den Colonel geweest waren.

Op deeze maaltyd eenige ingelegde vruchten, waar onder de guava was,
ontmoet hebbende, zal ik deeze gelegenheid waarnemen, om 'er iets
van te zeggen. De Guava-boom, die deeze vrucht voortbrengt, groeit
tot de hoogte van vier-en-twintig voeten. Deszelfs schors is van een
heldere kleur, en het hout tusschen beiden; maar de vrucht, die geel
en eyrond is, en ten naasten by de grootte van een renet-appel heeft,
bevat een roodachtig vleesch, vol kleine zaden of korrels. Dit vleesch
is van een zeer zoeten smaak, en men kan het rauw eeten; men maakt
'er ingelegde geley van, die ongemeen lekker is. 'Er zyn tweërleije
zoorten van guavas: de zoetsten bevatten het minste zaad.

Den 3den February wierd het krygsvolk, het welk ontscheept was, naar
het bovenste gedeelte van de Commewyne gezonden, om zig aldaar neder
te slaan. Ik spreek egter alleenlyk van de soldaten, want de meeste
Officiers bleven, om een festyn aan het huis van den heer MARCELLUS
by te woonen. Deeze Colonist, om aan de maaltyd luister by te zetten,
deed door een half douzyn Negers op trompetten en jagthoorns blazen,
tot dat eindelyk het geheele gezelschap door dit geraas verdoofd was.

Den 6den, ontfing de geheele krygsbende, zonder onderscheid,
bevel om Paramaribo te verlaten, en op den Maagdenberg, aan de
Tempaty-Kreek gelegen, dicht by dat gedeelte van de Commewyne,
werwaarts men, den 3den, de nieuw aangekomene manschappen gezonden
had, te gaan legeren. Dienvolgende alles tot een vierden veldtocht
hebbende gereed gemaakt, nam ik afscheid van myne kleine familie,
en van myne vrienden, en ik ging naar den oever, alwaar ik my in
het zelfde vaartuig, als de Colonel SEYBOURG, moest inschepen: maar
deeze, te onrecht vooronderstellende, dat het krygsvolk, met hem
uit Holland gekomen, eene bende uitmaakte, van die van den Colonel
FOURGEOUD afgescheiden, gaf last aan de Negers om voort te roeijen,
op het oogenblik, dat ik niet verder dan een pistoolschoot van hem
afwas, en liet my, ten uitersten daar over verwonderd, aan den wal
staan. Ik wist, dat de Colonel FOURGEOUD gezworen had, dat hy deezen
Officier tot gehoorzaamheid zoude noodzaken, zoo wel als den jongsten
Vaandrig van het Regiment, en daar in had hy volmaakt gelyk. Een
ander vaartuig genomen hebbende, haalde ik den Colonel SEYBOURG in,
die over deeze myne daad zeer verwonderd scheen, en wy kwamen te
gelyker tyd op de Plantagie Vossenburg, aan de Commewyne. Des anderen
daags bereikten wy de Plantagie Arentslust, na de zwaare vaartuigen,
die den 3den Paramaribo verlaten hadden, te hebben agtergelaten. Den
10den, kwamen wy aan de Hoop, alwaar ik bevorens verscheiden maanden
had doorgebragt. Ik voege hier by eene afteekening van het gezicht
deezer Plantagie, en van den post Klarenbeek, alwaar ons Hospitaal
steeds bleef. De Colonel FOURGEOUD vertrok ook den zelfden dag als wy,
en sliep op Wajampibo.

Den 11den, kwamen wy op de Plantagie Crawassibo, alwaar wy den
nacht doorbragten. De Opzigter van deeze Plantagie dreef aldaar
zyne onbeschoftheid tot die hoogte, dat ik, die reeds tegen al dit
zoort van lieden was vooringenomen, hem een frisschen vuistslag in
't aangezicht gaf. Hy rekende zig daar door zoo beledigd, dat, schoon
hy vry wat bloedde, hy zig met een enkelen Neger in een kano begaf, en
in dien staat te middernacht op 't alleronverwagtst voor den Colonel
FOURGEOUD verscheen, die in plaats van zyne klagten te beantwoorden,
hem al vloekende wegjoeg.

Den 12den kwamen wy op Maagdenberg, te weten, de Colonel FOURGEOUD,
de Officiers en de vaartuigen met zee-soldaten beladen. Zedert dat wy
de Hoop verlaten hadden, wierden de Plantagiën zeldzaamer, en na dat
wy die van Goed-Accord, welke tien of twaalf mylen verder ligt, voor
by waren, zagen wy geene bebouwde landen meer. De muitelingen hadden,
zoo als ik reeds gezegd heb, alle de Plantagiën, die hooger op lagen,
verwoest, uitgenomen eene kleine bezitting, zoo ik meen, Jacob genoemd,
alwaar men Negers hield, om hout te hakken. De Rivier word boven
Goed-Accord zeer naauw, en is van wederzyden door ondoordringbaare
heesterstruiken bezet, even als de Cottica, tusschen Devil's Harwar
en de Patamaca-Kreek. De Tempaty-Kreek, welke men als den oorsprong
van de Commewyne kan aanmerken, vernaauwde zig op gelyke wyze zeer
sterk. Maagdenberg, liggende honderd mylen van Paramaribo, was voor
deezen eene Plantagie; maar 'er zyn aldaar geene andere overblyfzels
van bebouwing, dan een oude oranje-boom: deeze plaats geeft thans
niets meerder dan een dor en woest gezicht.

Wy zagen hier en daar kleine schelpen verspreid, die het voorkomen
hadden van die geene, welke men de moeder der peerlen noemt, en ten
naasten by zoo groot waren als een Engelsche, schelling. Men vindt
in verscheiden gedeelten der Volkplanting van Surinamen, voetstappen
van bergwerken en mineraalen. De yzer-mynen zyn 'er gemeen; en ik
twyffel niet of men zoude 'er ook goud en zilver ontdekken, indien
de Hollanders 'er de noodige kosten toe wilden doen, en daar toe
onvermoeid lieten arbeiden. Ik heb reeds gesproken van den diamant
van Maroni, en van de roode en witte agaat, in het bovenste gedeelte
der Rivier van Surinamen.

De lucht was zuiverder en frisscher, en gevolgelyk veel gezonder op
Maagdenberg, dan in eenig ander gedeelte deezer Volkplanting.

Den 17den, vernamen wy, dat het transportschip de Maria Helena,
hebbende twee andere divisiën van honderd twintig mannen aan boord,
onder bevel van den Capitain HAMEL, den 14den deezer maand in de
Rivier Surinamen mede was binnen geloopen: dus bestond de geheele
versterking in twee honderd en veertig man, die den 3den Maart in
vaartuigen op Maagdenberg aankwamen, alwaar de geheele krygsmagt van
den Colonel FOURGEOUD zig toen by den anderen bevond. Den zelfden dag
kwamen 'er ook honderd Negerslaven aan, die bestemd waren om op onzen
tocht de pakken te dragen. Een van deeze Negers aan boord van één der
vaartuigen vermist wordende, wierd de bevelhebbende Officier, genaamd
CHATEAUVIEUX, en een schildwacht, welken men met bloed besmet vond,
in arrest genomen, om als beschuldigden van eene moord gevonnisd
te worden. Deezen zelfden dag hadden twee van onze Capitains een
tweegevecht, en één van hun wierd aan het voorhoofd gewond.

Den 13den, vond een vaartuig, met mondbehoeften geladen, van Paramaribo
komende, den Neger, die den 5den vermist was; hy lag aan den waterkant
in de heesterstruiken, zynde in de strot gestoken, maar nog levend,
vermits de steek de lugt-ader niet geraakt had. Het vaartuig nam
deezen ongelukkigen op, en bragt hem te Maagdenberg, alwaar door een
bekwaam Heelmeester, den heer KNOLLAERT, de wond wierd toegenaait,
en deeze man op eene wonderbaarlyke wyze herstelde, schoon hy negen
dagen zonder voedzel en zonder hulp gebleven was, in zyn bloed badende.

In de daar aan volgende week verloor ik byna door een toeval het
leven. Zie hier de zaak. De Colonel FOURGEOUD gebruikte twee Negers
van de Plantagie Goed-Accord, om voor hem te jagen en te visschen. Een
van hun, PHILANDER genaamd, stelde my voor, om hen in de bosschen
te vergezellen, alwaar wy eenige pingos, of eenige powesas zouden
kunnen ontmoeten; maar wy hadden nog geen twee mylen afgelegd, of wy
wierden door eenen geweldigen slagregen overvallen, die ons noodzaakte
om dit ontwerp te laten varen, en op den hoek lands, Jacob genaamd,
de wyk te nemen. Om daar te komen, moesten wy een moeras doorwaden,
zoo diep dat wy het water tot onder de armen hadden. PHILANDER
(de schoonste manspersoon, dien ik immer gezien heb,) begaf zig tot
zwemmen, en zyn medgezel van gelyken. Zy kliefden het water alleenlyk
met de eene hand; met de andere hielden zy hunne jagt-geweeren in
de hoogte. Zy noodigden my om hen daar te volgen, zoo als ik ook
deed, niets anders dan myn borstrok en broek aan hebbende; maar
na het maken van eenige bewegingen, zonk ik met myn snaphaan naar
den grond. Ik liet hem daar, en weder boven water komende, verzogt
ik PHILANDER te duikelen, en den snaphaan van den grond te haalen;
toen lag hy de zyne op een Palmiet boom, en haalde vervolgens de myne
zonder moeite. Op dit oogenblik hoorden wy een donderende stem uit
het midden der doornstruiken roepen:--"qui somma datty? en door een
ander, Souto, Souto da BONNY kiry da dago? Wie is daar? geef vuur! 't
is BONNY! slaat den schelm dood!" Ons oprichtende, zagen wy vyf of
zes snaphaanen, op eenen korten afstand op ons aangelegd. Ik duikte
dadelyk onder water; maar PHILANDER geantwoord hebbende, dat wy tot
den post van Maagdenberg behoorden, veroorloofde men ons, om één
voor één naar de Plantagie Jacob te gaan. Zy, die ons gezien hadden,
waren Neger-slaven, die in 't water hoorende roeren, naar den kant,
van waar dit gerucht kwam, keeken, en drie gewapende mannen in het
moeras ontdekten. Zy geloofden, dat het de muitelingen waren, die
voorwaarts trokken, onder geleide van BONNY zelven, voor wien zy my
aanzagen, om dat ik byna naakt, en myn lichaam door de zon verbrand
was; myne hairen, die kort en gekruld waren, deeden my naar eenen
Mulat gelyken. Na een weinig rhum gedronken, en onze kleederen voor
een goed vuur gedroogd te hebben, keerde men naar Maagdenberg te rug,
alwaar men my geluk wenschte met aan dit gevaar ontsnapt te zyn.

De Colonel FOURGEOUD toen van eene versterking van versche manschappen
voorzien zynde, deed, den 9den, alle zyne verminkten naar Holland
inschepen. Myn vriend HENEMAN vertrok ook, den 6den February, naar
dit zelfde Land, in eenen aller elendigsten staat.

Op den zelfden bodem, als deeze jongman, bevonden zig verscheide
andere Officiers, die gedwongen waren te vertrekken, niet door
ziekte, maar door afkeer en mismoedigheid, welke de onrechtmatige
behandeling van den Colonel, die, zoo als ik op het einde van het
tiende hooftstuk gezegd heb, hunne bevordering had tegengehouden,
aan hun veroorzaakte. Zy hadden gezien, dat jongelingen, die nog
ter school gingen, wanneer zy zelven in 't jaar 1772 reeds in dienst
der Volkplanting waren, aan hun wierden voorgetrokken. Die geenen,
welken de Colonel, den 6den December 1774, in arrest had doen zetten,
om in Holland gevonnisd te worden, wierden op het zelfde schip
gebragt. Dit schip was niets anders dan een hospitaal, maar zeer
slecht van ververschingen voorzien.

Den 21sten, deed de Colonel met genoegen de monstering van zyn
klein leger, en het smertte my zeer de Neger-Jagers daar niet by te
zien. De eerste zorge van den Bevelhebber was vervolgens, om eene wacht
aftezenden, tot het bespieden der omleggende streeken van zyne nieuwe
legerplaats, en ik had de eer daar toe te behooren. Geduurende deezen
kleinen tocht viel 'er niets merkwaardigs voor, dan het ontmoeten van
eene groote meenigte Coïatas (quoata in Guiana, quatto in Surinamen,
chameck in Peru genaamd) zynde een zoort van aapen, die zeer veel
opmerking verdienen, uit hoofde van hunne overëenkomst met den mensch,
eene hoedanigheid, welke ik niet met stilzwygen mag voorby gaan. Op
zekeren avond met mynen kleinen QUACO buiten de legerplaats wandelende,
naderden deeze aapen van zeer naby, om ons te bekyken, en zy wierpen
kleine stukjens hout, en hunne vuiligheid naar ons toe. Wy bleven
staan, en ik konde hen gemakkelyk waarnemen. De Coïata is zeer groot,
en zyne staart ongemeen lang. Zyne armen en beenen zyn met lange zwarte
hairen bedekt, het welk een zeer onaangenaam gezicht maakt. De huid
van zyn aangezicht is rood, en zonder hair, de oogen zyn ingedoken,
en ten dien opzigte gelykt hy niet kwalyk naar een oud Indiaansch
wyf. Zyne ooren zyn kort; zyne handen of voorpooten hebben vier
vingeren en geene duimen; maar de agterpooten hebben vyf toonen, allen
met zwarte nagels. Het uiteinde van zyne staart is krulswyze gedraait;
zy is zonder hair en eeltachtig, vermits hy 'er dikwils gebruik van
maakt, om aan de takken der boomen te blyven hangen, en dan dient zy
hem tot een vyfde lid. De gezwindheid, waar mede de Coïata van de
eene boom op de andere overgaat, is wonderbaarlyk; maar ik heb hem
niet zien springen. Het schynt, dat deeze eigenzinnigheid, om kleine
stukjens hout, en vuiligheid te werpen, slechts eene naarbootzing van
de bewegingen der menschen is; want hy doet het altyd in 't wild, en
heeft de behendigheid noch kragt niet, die 'er noodig zyn, om het door
hem gemikte voorwerp te raken; en zoo dat al gebeurt, het is by louter
toeval. Maar in de Coïata is dit zeer merkwaardig, dat zoo dra hy door
een snaphaanschoot of pyl gewond is, hy aanstonds zyn poot op de wonde
legt, zyn bloed ziet vloeijen, en met behulp van zyne medemakkers,
boven op den boom klimt, een droevig geschreeuw makende. Hy maakt
zig aldaar met de staart aan een tak vast; en gaat voort zyn lot
te betreuren, tot dat hy, door het verlies van zyn bloed verzwakt,
voor de voeten van zynen vyand dood nedervalt. [9]

Het is niet verwonderlyk, dat deeze aap, wanneer hy gewond is, door
de dieren van zyn zoort geholpen word, om op den top van eenen boom
te klimmen; maar dat zy kennis genoeg van de kruidkunde hebben zouden,
om de wond-planten uit te zoeken, te kaauwen, en op den wond te leggen,
dit is iets het geen ik niet gelooven kan, schoon zeker reiziger het
nog onlangs verzekerd heeft. Betreffende de hulp, welke zy elkander
toebrengen, om over een Rivier te komen, en die daar in bestaat,
dat zy de staart van den één aan den ander vastbinden, tot dat de
laatste van de reije zig van boven van een tak van een boom geworpen
heeft, hoe groote achting ik ook heb voor ULLOA, die dit verhaalt,
en die zulks in eene plaat vertoond heeft, durve ik echter, dewyl hy
'er geen ooggetuige van geweest is, hier aan twyffelen, en zelfs aan
hem, die beweert het zelve gezien te hebben. [10]

Ik moet ook nog spreken van een anderen aap, dien ik by den Colonel
FOURGEOUD zag, en wien men in Surinamen den naam van Wanacoe
geeft. Hy is met lange zwarte hairen bedekt, even als de Coïata,
maar zyne ledematen zyn veel korter, hairachtiger, en zyn aangezicht
is van eene vuile witte kleur: deeze aap is de eenige van zyn zoort,
die voor geen maatschappelyk leven is; men vindt hem altoos alleen. Dit
eenzaam dier word door de aapen van andere zoorten zoo veracht, dat zy
hem by aanhoudenheid slaan, en hem zyn voedzel ontsteelen; hy is al te
langzaam om hun te ontsnappen, en al te lafhartig, om hen te bevechten.

De Saki-winki is de kleinste van de aapen met lange hairen, en
misschien van die van Guiana, zoo niet van de geheele weereld; want
hy is niet veel grooter dan een Noorweegsche rot.

Deeze aap is een allerliefst diertje, hebbende gekruld en zwart grys
hair, een aangezicht van eene witte kleur, en zeer schitterende
oogen. Zyne ooren zyn breed en kaal, maar weinig zichtbaar, zynde
bedekt door een baard, die hem rondom het aangezicht groeit; zyne
pooten gelyken naar die van een eekhoorntje; zyne staart is dik en
met ringen. Hy is zoo vatbaar voor de koude, dat men hem naauwlyks
levendig in Europa brengen kan, en dat hy, aldaar aankomende, gaat
kwynen en sterft. De Hollanders noemen hem chagryntje, om dat hy
zig ligtelyk aan treurigheid overgeeft. Ik heb de groote Coaïta,
en de kleine Saki-winki op de nevensstaande plaat afgeteekend, ten
einde myn penceel de onvolmaaktheid van myne pen mogt aanvullen.

By myne te rug komst op Maagdenberg, wierd ik door eenen zwaaren boom,
die van ouderdom voor myne voeten nederviel, byna verpletterd. Dit
toeval gebeurt in de bosschen van Guiana meenigmaal, en zelfs wierden
twee of drie zeesoldaten op die wyze, maar ligtelyk, gewond. Geduurende
al den tyd, dat onze ronde duurde, hadden wy veel regen, en doorwaadden
eene kleine Kreek. Wy hakten een palmboom om, die aan den waterkant
stond; hy viel aan de andere zyde over, en diende ons alzoo tot
een brug.

Te rug gekomen zynde, ging ik den ongelukkigen Neger bezoeken, dien
men met een steek in de strot gevonden had, en die op dit oogenblik vry
wel hersteld, en in staat was, om te kunnen spreken. Hy verklaarde my,
dat hy zig zelf zoodanig verminkt had. Ingevolge deeze verklaaring,
wierden de Officier en de schildwacht, welken men verdacht gehouden
had, oogenblikkelyk weder in vryheid gesteld. Ik vroeg deezen man,
welke reden hem had kunnen bewegen, om zig zelven te willen van kant
maken? Hy antwoordde my:--Geene hoe genaamd.

"Ik heb, zeide hy my, ik heb den besten meester, en de beste
meesteresse van de weereld; ik heb eene familie, welke ik bemin, en
die my bemint. Ik had den geheelen nacht, tot vier uuren des morgens,
sterk geslapen, toen ik, ontwakende, het mes nam, om met de punt myne
tanden schoon te maken, en op 't oogenblik stak ik my in den strot,
zonder te weten waarom. Een oogenblik daar na had ik berouw over 't
geen ik gedaan had. Ik stond toen uit myne hangmat op, en ging in de
kano, om my te wasschen, en de wond, zoo mogelyk, toe te maken. Gebukt
hebbende, om water te scheppen, en by aanhoudenheid veel bloed kwyt
raakende, stortte ik in eene flaauwte, en viel in de Rivier. Toen
had ik geen kracht meer, om my op te richten, noch zelfs om hulp te
roepen. Echter gelukte het my, na veele pogingen, den oever der Rivier
te bereiken, alwaar ik op nieuw flaauw viel, en alleen bleef leggen,
tot op het oogenblik, dat het vaartuig, het welk naat Maagdenberg
ging, my aan boord nam. In al dien tusschentyd, die negen dagen duurde,
bleef ik volkomen by myne kennis, en zag een Ouarini, (mier-eeter,) die
aan het bedorven bloed, het welk ik rondom den hals had, kwam ruiken;
maar ik maakte eenige beweging, en hy keerde naar het bosch te rug".

Ik gaf aan deezen ongelukkigen eenige beschuit, welke men my van
Paramaribo gezonden had; ik voegde 'er een groote calebas vol garst
by, om soup voor hem te maken, en een fles wyn. Deeze Neger scheen
my toe omtrent zestig jaaren oud te zyn.

Ik ontfing op dit tydstip, en met moeite, eenen brief van den heer
KENNEDY, die zig gereed maakte, om naar Holland in te schepen,
en my verzocht, om mynen kleinen QUACO naar zyne Plantagie te rug
te zenden; het geen ik oogenblikkelyk deed, aan deezen jongen slaaf
eenen brief medegevende, waar by ik aan zynen meester een aanbod deed,
om denzelven van hem te koopen, zoo dra het in myne macht zoude zyn,
om 'er hem den koopprys voor te betaalen.

Den 2den April gaf de Colonel FOURGEOUD aan alle de zieken, die in de
Volkplanting gebleven waren, bevel, om zig naar Maagdenberg te begeven,
alwaar hy een hospitaal en een groot Magazyn voor de mondbehoeften
liet oprichten. Dus kwamen alle de verminkten van Klarenbeek alhier
aan, vergezeld van heelmeesters, apothecars, derzelver knechts,
enz. De lucht was in de daad, zoo als ik hier boven heb aangemerkt,
op deeze hoogte beter, dan ergens elders. De Colonel was op dit
oogenblik in een zeer kwaden luim, en mishandelde vriend en vyand,
zonder onderscheid. Hy zwoer, dat geen krygsman, onder zyn bevel
staande, van den dienst ontheven zoude worden, indien hy slechts op
zyne beenen staan konde. Byna te gelyker tyd zond men eene aanzienlyke
krygsbende naar de Plantagie Brouyingsbourg, aan de Commewyne, alwaar
men voor eenen opstand beducht was, om dat de Negers geweigerd hadden
des Sondags te werken: men dwong 'er hen echter door zweepslagen toe.

Wy waren in het midden van het regen-saisoen, het welk den Bevelhebber
niet wederhield, om ons zyn oogmerk tot het doorkruissen der bosschen
te verklaaren; en dienvolgende gaf hy last, ten einde twee sterke
kolommen des anderen daags zouden optrekken.

De reden, die hem bewoog, om zulk een gevaarlyk jaargetyde te
verkiezen, bestond hier in, dat indien het hem nu gelukte de
muitelingen te doen verhuizen, hy hen tot hongersnood zoude doen
vervallen, het geen in het saisoen van droogte, wanneer de bosschen
van allerleije zoort van vruchten en wortelen rykelyk voorzien zyn,
niet geschieden konde. Dit was echter, naar myn inzien, eene verkeerde
rekening; want men moest ook in 't oog houden, welke verwoestingen zulk
een ongezond jaargetyde, het welk twintig van onze soldaten tegen éénen
muiteling zoude doen omkomen, onder ons krygsvolk stond aan te rechten.

De Colonel was van een zeer sterk gestel, en hy had byna zyn geheele
leven in de oeffeningen der jagt doorgebragt. By deeze gave der
natuur voegde hy eene andere, de gematigdheid, en voorts gebruikte
hy dagelyks zynen geneesdrank.

Zyne geheele kleeding bestond in een overrok, waar in zyn degen door
een knoopsgat doorging. Op zyn hoofd droeg hy een catoene muts,
met een witte hoed 'er op. In zyn hand hield hy een rotting, maar
zelden droeg hy zyn snaphaan of pistolen. Ik heb hem wel gezien,
zeer slecht gekleed en blootsvoets, als de gemeenste soldaat.

Den 3den April, des morgens ten zes uuren, trokken de twee colommen op
weg, de eene onder bevel van den Colonel FOURGEOUD, de andere van den
Colonel SEYBOURG; ik had de eer tot de eerste te behooren. Onze arme
soldaten waren verschrikkelyk beladen; zy hadden bevel ontfangen, om
hunne snaphanen in hun knapzak te steeken, den mond derzelve alleen
uitgezonderd: dit geschiedde, om hun geweer voor de stortregens
te beveiligen. Wy trokken zuidoost-waarts langs de oevers van de
Tempaty-Kreek, en wel dra ontmoetten wy moerassen, waar in wy tot
over de kniën door 't water gingen.

Geduurende den tocht van den eersten dag, ontmoetten wy eenige fraaije
eekhoorntjes, van welke dieren in dit Land verscheide zoorten zyn. Die
wy zagen, waren bruin, den buik wit, en de staart een weinig dik;
zy waaren zoo groot niet, als die in Europa. Men vindt 'er in Guiana,
die wit zyn, met roode oogen; 'er zyn 'er ook die vliegen. Men weet,
dat de laatstgemelde geene vlerken hebben, maar dat een vlies, een
gedeelte van hunne huid uitmakende, van wederzyden tusschen de voor-
en agter-pooten geplaatst, hun daar voor dient. Deeze huid, wanneer
zy springen, spreidt zig uit als de vlerk van een vledermuis; door
dit middel vliegen deeze dieren door de lucht tot eenen zeer verren
afstand.

Des anderen daags, den 4den April, vervolgden wy onzen tocht
zuidoost-waarts, tot twee uuren toe; maar vervolgens namen wy onzen
weg ten zuid-zuidwesten.

Deezen dag trokken wy voorby eenige hoopen fraay werkhout, het
welk op den grond lag te verrotten zedert het jaar 1757, wanneer de
Plantagiën door de Neger-slaven, die toen in opstand geraakt waren,
waren vernield geworden. Onder dit hout ontdekte ik, dat van den rood-
of purper-hout boom, van den yzer-hout boom, en van de bourracourra.

De purper-hout boom groeit zomtyds tot de hoogte van veertig voeten,
en heeft een stam van eene geëvenredigde dikte. Zyn schors is bruin en
glad; zyn hout is van eene fraaije purper kleur, en van eene aangenaame
reuk. Men waardeert hem zeer, uit hoofde van deszelfs vastheid.

De yzer-hout boom, aldus van wegen deszelfs hardheid genoemd, verheft
zig byna tot de hoogte van zestig voeten. Zyn schors heeft eene heldere
kleur. De Indianen en Europeanen maken veel werk van deszelfs hout,
om dat het zoo hard en in één gedrongen is, dat het zelfs de byl
wederstaat, en voor eene zeer schitterende gladheid vatbaar is:
in het water gaat het te niet.

De bourracourra verheft zig tot de hoogte van dertig of veertig
voeten; maar hy is niet zeer dik, en zyn schors is rood. Het hart
alleen van dit hout is goed; maar wanneer men 'er het spint afneemt,
is deszelfs middellyn merkelyk verkleind. Intusschen is het zoo
wel fraay als nuttig, zynde van een zeer fyne karmosyn-kleur, met
onregelmatige en zwarte moesjes gevlakt, waarom de Franschen 'er
den naam van letterhout aan gegeven hebben. Het is in één gedrongen,
vast, en hard, schoon een weinig tot breken geneigd, en het neemt ook
den schitterendsten glans aan. Het letterhout is zeldzaam in Guiana;
maar de twee eerstgemelde zoorten zyn 'er in meerder overvloed, en
groeien op de hooge gronden. Men vindt in dit Land ook ebbenhout. De
boomen van hard hout, tot planken voor de suiker-molens gezaagd, worden
voornamelyk verzonden naar de Engelsche Eilanden in de West-Indiën;
men verkoopt dezelve zeer duur.

Het bevel tot den tocht op den 5den gegeven zynde, vouwden wy onze
hangmatten op, en wy trokken ten zuid-zuid-oosten, vervolgens ten
zuid-oosten, door gevaarlyke en diepe moerassen, alwaar wy tot aan de
borst toe door het water gingen, en de regen viel als met bakken van
den hemel. In deeze elendige gesteldheid, hadden wy eene onaangenaame
ontmoeting, niet door de muitelingen veroorzaakt, maar door een hoop
groote aapen, die wy vervolgens boven in de boomen vernamen, Zy sloegen
een zoort van noten tegen de takken, om 'er de pit uit te haalen; het
geen zy met eene groote regelmatigheid deeden, laatende tusschen elken
slag eene tusschenpoozing van tyd verloopen. Sommigen van hun wierpen
van die noten naar ons toe; en zelfs bekwam één van onze soldaaten
daar door een gat in 't hoofd. Het geraas, het welk deeze aapen by
het breken van die noten maakten, had ons in de gedachten gebragt, dat
het de muitelingen waren, die in het bosch, met een byl hout hakten.

Des avonds sloegen wy ons neder by de Tempaty-Kreek. Wy ontstaken op
deeze plaats groote vuuren, en bouwden aldaar vry goede hutten: dus
bragten wy deezen nacht door, beveiligd voor de vochtigheid. Wy vonden
hier het beste water, het welk ik immer gedronken heb; en ik zag op
de legerplaats twee merkwaardige hagedissen, dragende in dit Land den
naam, de één van bosduivel, en de andere agama. De eerste is klein en
leelyk, en van eene zeer hoog bruine, of zelfs zwartachtige kleur. Hy
klimt op de boomen, en koomt met eene ongelooflyke schielykheid weder
naar beneden; hy heeft geene schubben; zyn kop is breed, en men zegt,
dat hy byt, het geen de hagedissen anders niet gewoon zyn. De tweede
heeft ook den naam van de Mexicaansche Kameleon. Hy is ongemeen schoon,
en even als alle anderen van dit zoort, bezit hy het vermogen om
van kleur te veranderen; maar geen tyd gehad hebbende, om hem met
aandacht te onderzoeken, kan ik van zynen aart en hoedanigheden
niets meer zeggen. In Surinamen is ook nog een zoort van Hagedis,
bekend onder den naam van Salamander; maar ik heb hem nooit gezien.

Den 6den, vervolgden wy onzen tocht, nemende den weg westwaarts tot
den middag toe. De regen viel steeds geweldig, en wy liepen door het
water. Op het gemelde uur, veranderden wy onzen weg, om noordwaarts
te gaan, en wy trokken langs zeer hooge bergen, die, zoo als ten
minsten veelen vooronderstellen, in hunnen boezem schatten bevatten:

"Rotsen met kostbaare gesteenten verrykt; bergen, waar op de
glinsterende aderen van schitterende mynstoffen blinken; die ketenen
vormt, boven den middaglyn in hoogte verheven; waar uit talryke beken
ontspringen, om over het gouden zand heen te rollen; ontzag verwekkende
bosschen, wier bladeren allerleije levendige kleuren vertoonen, die uwe
golfswyze toppen op een onmeetlyk toneel in evenwicht houdt. (THOMSON)"

De twee hoogste bergen in het zuiden van America, zyn het Andische
gebergte, door de bewooners des Lands Chimborazo genoemd, het welk
zig twintig duizend vierhonderd zestig geometrische voeten boven de
oppervlakte der Zuid-zee verheft, en, schoon onder, den middellyn
gelegen, aanhoudend met sneeuw bedekt is, tot op den afstand van
vier duizend voeten beneden deszelfs kruin. De andere berg is die,
op het vallen van welken de Stad Quito gebouwd is; deszelfs hoogte is
negen duizend driehonderd zeventig voeten, en men rekent denzelven
voor het hoogste van alle bewoonde Landen in Zuid-America, zoo niet
in de geheele weereld.

Den 7den, trokken wy al verder noordwaarts, over gebergten, van
welker kruin wy de verrukkelykste gezichten zagen. Wy ontdekten aldaar
een onmeetlyk en woest Land, geheel en al bedekt door een treffelyk
bosch, welks geboomte door eene verscheidenheid van schaduwen, en het
schitterendst groen veraangenaamde. Ik zag hier een houtsnip, die my
dezelfde kleur, als de Europeesche, scheen te hebben, maar langzaamer
vliegt; men verhaalde my egter, dat zy met eene ongelooflyke ligtheid
kan voortloopen. De Arnotta-boomen, welken ik vond, schoon in een
klein getal, trokken vooral myne aandacht naar zig, en ik heb 'er
een tak met de grootste naauwkeurigheid van afgeteekend. De Arnotta,
dien men ook den Roucou-boom noemt, en door de Indianen genoemd word
Cossowy, is veel eer een heestergewas, dan een boom, want hy groeit
slechts tot de hoogte van twaalf voeten. Deszelfs lange, smalle,
puntige, en beurtelings geschaarde bladeren, zyn aan de eene zyde
hooger groen, dan aan de andere, en door vezelen van eene roodachtig
bruine kleur verdeeld; de steel heeft ook de zelfde kleur. De bast
van de vrucht, naar een klein hoender-ei gelykende, is vol puntige
stekels, als de schel van een kastanjen: in 't begin heeft zy eene
fraaije roozen-kleur; en naar maate dat zy ryp word, verandert zy,
en krygt eene donker bruine kleur; als dan gaat zy van zelve open,
en vertoont een vleesch van eene fraaie karmozyn kleur, waar in zwart
zaad zit, even als druiven korrelen. Toen ik van de inboorlingen, of
Indianen van Guiana sprak, heb ik het gebruik, beschreven, waar toe
hun de Arnotta dient. In de afbeelding, welke ik den lezer aanbiede,
beteekent de letter A, het blad van boven; de letter B, het blad
naar beneden; de letter C, de bast der vrucht, eer dezelve ryp is;
de letter D, de rype schel, het vleesch vertoonende; de letter E,
het zwart zaad, door een gedeelte van het vleesch overdekt. Ik moet
hier aanmerken, dat de tak van den Roucou, door de beroemde Juffrouw
DE MERIAN afgeteekend, met alle die geene, welke ik gezien heb, weinig
overëenkoomt; en, het geen my zeer verwonderd heeft, zy verklaart, dat
dezelve door eenen boom van aanmerkelyke grootte word voortgebracht.

Na, des avonds, eenen arm van de Mapany-Kreek doorwaad te hebben,
kwamen wy in onze legerplaats te Maagdenberg te rug. Veelen van
onze Officiers waren zoo kwalyk gesteld, dat zy door Negers in hunne
hangmatten gedragen moesten worden; anderen bevonden zig zoo zwak,
dat zy met moeite staan konden; maar het klagen was loutere dwaasheid;
men moest bezwyken en sterven. Ik was geduurende deezen tocht zeer
gelukkig; want ik vermoeide my niet, en ondervond geene kwaade
behandeling van den Bevelhebber. De tweede kolom kwam des anderen
daags aan; zy had, zoo min als wy, eenigen vyand ontmoet.

Myn kleine QUACO kwam, den 29sten, van Paramaribo te rug. De heer
KENNEDY verkogt hem my, voor eene somme van 500 Hollandsche guldens,
die, met eenige kosten, ten naasten by 50 ponden sterling bedraagen,
tot welker betaaling de Colonel FOURGEOUD de beleefdheid had my een
order briefje op den waarneemer zyner zaaken te geven. Ik was verrukt
van eenen zoo getrouwen dienaar in eigendom verkregen te hebben; en
deeze gebeurtenis verdubbelde myn ongeduld, om het verlangd oogenblik
te zien, dat ik myne geliefde JOANNA, en mynen zoon, van wier eigenaar
ik nog geen antwoord ontfangen had, zoude kunnen vry koopen.

Terwyl wy op Maagdenberg waren, bood een Neger my eene fraaie Kapel
aan, welke ik met alle mogelyke naauwkeurigheid afteekende. In de
verzameling van Mejuffrouw DE MERIAN heb ik dezelfde gezien, alwaar
die zeer slecht gekleurd is. De myne was van een zeer dof blaauwe
kleur, hellende naar het groen, en geheel bedekt met moesjes, even
als een paauwen-veder; op elke vlerk had dezelve een vlak van eene
bleek geele, en van onderen eene purper karmozyn kleur. De rups van
deeze kapel is geel en bruin, met agt hoornen op den kop en twee op
de staart.--Byna te gelyker tyd kwam de Capitain FREDERIK van eenen
tocht in de bosschen te rug. Een van zyne Corporaals was by het
oversteeken van een Kreek verdronken. Het is niet zeldzaam, dat in
dusdanig geval iemand in het water valt, maar doorgaans haalt men hem,
wien zulk een ongeluk wedervaart, in tyds 'er uit. Dit was het lot
niet van deezen ongelukkigen, die met al zyn reistuig oogenblikkelyk
naar den grond zonk.

Een ander Neger bragt my ook een kookzel van groegroe, zoo als men
het in Surinamen noemt, en zynde van Palmboom-wormen toebereid. Het
zyn groote zwarte koorn-wormen, die hunne eieren in het merg van
afgekapte of afgebrokene Palmboomen nederleggende, dezelven alzoo doen
geboren worden. Deeze wormen hebben de gedaante en grootte van een
menschenduim. Welk walgelyk voorkomen zy ook hebben mogen, eeten 'er
verscheiden lieden met smaak van, en men verkoopt ze ten allen tyde
te Paramaribo: men bakt ze in de pan met boter en een weinig zout;
of men braad ze, en rygt ze aan kleine houte pinnen. Zy hebben een
smaak, uit dien van alle Indiaansche speceryen, als de muscaat-nooten,
kruid-nagelen, kaneel, enz. zaamgesteld. De Palmboomen, die beginnen
te verrotten, leveren dit zoort van wormen op; maar allen hebben zy
dezelfde grootte niet. De eene en andere hebben eene bleeke geele
kleur, meteen zwarte kop; de Indianen en Negers noemen dezelven
toecoema.

Den 16den, deed men een hoop krygsvolk naar la Rochelle, aan de
Patamaca, vertrekken. Des anderen daags zond men een Capitain met
eenige soldaaten naar den post van de Hoop aan de Commewyne, om aldaar
alle de Plantagiën, aan de oevers deezer Rivier gelegen, te beschermen.

Den zelfden dag zag men den ongelukkigen Neger, die den 5den Maart zig
in den strot gestoken had, en die tans van zyne wonden genezen was,
het bosch ingaan. Hy hield een mes in de hand, en deeze keer mislukte
hem zyn slag niet. Men liep hem na, maar vond hem dood. Zyn meester
berigtte ons, dat hy zedert eenigen tyd van maand tot maand pogingen
deed, om zig van kant te helpen.

Den 17den, kwamen de manschappen, die naar den post van la Rochelle
afgezonden waren, van daar te rug; al het krygsvolk der Sociëteit
was daar ziek.

De Colonel FOURGEOUD behandelde my in dit oogenblik met de grootste
beleefdheid. Op zyn verzoek zond ik hem, den 20sten verscheide
afteekeningen, die hem zelven en zyn krygsvolk verbeeldden, worstelende
tegen alle de moeielykheden, die zig elk oogenblik in onzen dienst
opdeeden; hy zeide my, dat zyn oogmerk was dezelve aan den Prins van
Oranje en aan de Staaten Generaal aan te bieden, om hun te doen zien,
wat zyn volk al in de bosschen van Guiana geleden had.

Hy gaf my toen een verlof van veertien dagen, om naar de Stad te
gaan, en den heer KENNEDY goede reize te wenschen. Zynen goeden
luim niet willende laten verkoelen, verliet ik Maagdenberg binnen
't uur, en maakte zoo veel haast, dat ik den 22sten te Paramaribo
aankwam. Ik vond myne kleine familie aldaar zeer welvarende. Op 't
oogenblik van myne aankomst, zond men my dezelve by den heer DELAMARRE;
maar geduurende myne afwezigheid, had dezelve het huis van den heer
LOLKENS niet verlaten, en was aldaar steeds met veel oplettenheid en
achting behandeld.



ZEVENTIENDE HOOFTSTUK.

Nieuwe wreedheden, nog onmenschelyker, dan alle de
voorige.--Verschillende zoorten van planten.--Papegaaijen en
Parkieten.--Surinaamsche Patrys.--Buitengewoone Insecten.--Geiten van
Guiana.--De Taïbo.--Verscheidene zoorten van visschen.--Groote sterfte
onder het krygsvolk, het welk zig op de posten aan de Tempaty-Kreek,
en de Commewyne bevond.

Myn eerste bezoek leide ik by den heer KENNEDY af, en betaalde hem de
vyf honderd gulden, voor den koopprys van QUACO, die toen mynen vryen
eigendom was. By myn verblyf op Paramaribo wierd ik door eene koorts
aangetast, die echter slechts weinige dagen duurde. Den eersten Mey,
aan den oever der Rivier wandelende, vernam ik, dat 'er eene groote
meenigte volks voor het huis van Mevrouw S.... vergaderd was, alwaar ik
eene verschrikkelyke vertooning zag. Een ongelukkig Mulatten meisje was
'er het voorwerp van. Zy baadde in haar bloed. Men had haar op eene
wreedaartige wyze in den strot gestoken, en negen of tien steeken in
de borst op verschillende plaatsen gegeven. Men beweerde, dat dit het
gevolg was van de jaloersheid van dit helsche beest, Mevrouw S...., die
haaren man verdacht hield, dat hy op dit ongelukkig meisjen verliefd
was. Dit wangedrocht van een wyf heb ik reeds bevoorens aangehaald,
toen zy een onnoozel kind, welks geschrei haar hinderde, verdronken
had. Men beschuldigde haar zelfs van eene nog grootere wreedheid,
indien 'er grooter zyn konde! Op zekeren dag op haare Plantagie
komende, om aldaar eenige slaven, die in 't kort gekocht waren, te
bezigtigen, viel haar oog op eene Negerin van omtrent vyftien jaaren,
die de taal niet verstond. Bemerkende, dat deeze jonge dogter zeer
schoon was, dreef haare verfoeijelyke jaloersheid haar op 't oogenblik,
om dit meisjen met een gloeiend yzer, aan de wangen, den mond, en het
voorhoofd te mismaken; zy sneed haar ook de pees van Achilles aan één
haarer beenen af, en maakte haar alzoo tot een gedrocht van leelykheid.

Eenige Negers deeden haar, by deeze gelegenheid, vertogen omtrent de
wreede straffen, welke zy dagelyks uitoeffende, en verzogten haar, om
haare slaven met meerder menschelykheid te behandelen. Men verhaalt,
dat Mevrouw S...., woedend kwaadaartig wordende, dadelyk aan een
ongelukkig slaven kind, zig aldaar bevindende, de herssens insloeg,
en vervolgens aan twee jonge Negers, die dit kind in den bloede
bestonden, en deeze schenddaad hadden willen beletten, het hoofd deed
afslaan. Toen zy de Plantagie verlaten had, wierden de beide hoofden
in een zyden doek gewonden, en door derzelver vrienden naar Paramaribo
gebragt, alwaar zy ze voor de voeten van den Gouverneur nederleiden,
en hem de volgende aanspraak deeden.

"Zie hier, uwe Excellentie, het hoofd van mynen zoon, en zie hier dat
van zynen broeder, (op zynen makker wyzende,) welke onze meesteresse
heeft doen afhouwen, om dat zy één der moorden, die zy dagelyks begaat,
hadden willen voorkomen. Wy weten wel, dat, vermits wy slaven zyn,
men ons getuigenis niet aanneemt; maar indien deeze bloedende hoofden
voor een genoegzaam bewys verstrekken van het geen wy zeggen, smeeken
wy, dat de vernieuwing van dergelyke wreedheden moge belet worden:
wy zullen daar voor eeuwig dankbaar zyn, en met genoegen ons bloed
plengen voor het behoud van onzen meester, onze meesteresse, en van
de geheele Volkplanting."

Men gaf deeze ongelukkigen ten antwoord, dat zy leugenaars waren,
en dat men hen veroordeelde, om op alle de straaten van Paramaribo
gegeesseld te worden. Dit onrechtvaardig vonnis wierd met de grootste
wreedheid ter uitvoer gebragt.

De wetten deezer Volkplanting brengen mede, dat men aldaar nooit het
getuigenis van eenen Neger aanneemt. Indien by den moord, door my
verhaald, een blanke was tegenwoordig geweest, zoude zyn getuigenis
bestaanbaar geweest zyn; maar dan zou deeze afschuwelyke boosdoenster
vry geweest zyn met de betaaling eener boete van vyftig ponden sterling
voor elken doodslag.--Maar laat ons eindigen.--Myne ziel heeft een
weerzin, om nopens zulke onderwerpen breeder uit te wyden.

Den 22sten Mey, volkomen hersteld zynde, verliet ik JOANNA, en mynen
zoon JOHNNY, aan wien ik dien naam by verkorting van den mynen gaf,
schoon echter de plechtigheid van den doop nog niet verrigt was. Zy
bleven beiden by mynen vriend, den heer DELAMARRE, en ik vertrok naar
Maagdenberg, in een overdekt vaartuig met zes roey-riemen.

Den 3den, kwam ik op de Plantagie Egmondt, by den heer DE CACHELIEU;
en des anderen daags hield ik stil op de Plantagie Ornamibo,
alwaar ik mynen ouden vyand, den Capitain MEYLAND, met wien ik aan
de Wana-Kreek gevochten had, goedhartig onthaalde. Hy verklaarde my,
dat hy tegenwoordig van niemand in de geheele Volkplanting meer hield,
dan van my: hy kwam juist van eenen tocht van twaalf dagen uit de
bosschen te rug.

Ik vond onder zyne soldaten zekeren CORDUS, den zoon van een ordentelyk
man te Hamburg, in welke betrekking ik hem voor deezen gekend had,
en die tot den dienst van de West-Indische Compagnie was opgeligt. Ik
heb reeds gezegd, dat dit zoort van krygsvolk bestaat uit menschen
van allerleije natiën, en godsdiensten, Christenen, Heidenen, en
zelfs Joden.

Op deeze plaats, die wel eer bebouwd was geweest, maar die toen
met distelen en doornen bedekt was, zag ik eenige kruiden, welke ik
niet met stilzwygen kan voorbygaan, schoon ik dezelve niet kenne,
dan met den naam, dien 'er de slaven aan geven, uitgenomen egter één,
zynde de siliqua hirsuta, of stekende peul, door de Negers genoemd
crussy-wiry-wiry. Ik kan dezelve niet beschryven, dan als een zoort
van erwt, of liever een kleine platte boon, van eene purper kleur, en
zig in een bast of schel vormende, die aan een losse kruipende plant
groeit. Deeze schellen zyn met een zoort van elastieke punten bedekt,
die, wanneer men ze aanraakt, eene ondraaglyke jeukte veroorzaaken,
en die 'er afgenomen, en in een theelepel met geley gemengd zynde,
als een uitmuntend worm-afdryvend middel worden aangeprezen. De
slaven toonden my ook op deeze zelfde plaats, een zoort van hout,
het welk zy crassy-wood noemden. Het stak insgelyks, maar verdere
hoedanigheden weet ik 'er niet van. Ik vond bovendien heestergewassen,
consaca-wiry-wiry genoemd. Zy hebben breede groene bladen, waar
van de Negers zig bedienen om het ongemak aan de voeten, al mede
consaca genoemd, waar van ik gesproken heb, te geneezen, maar dit
is alleen by gebrek van citroenen of limoenen. Deeze plant levert
ook eene uitstekende salade op. De dea-wiry-wiry is een zeer fraay
en zeer gezond kruid, het welk om deeze reden zeer geacht is;
maar de coutty-wiry-wiry is eene der grootste pesten van deeze
Volkplanting. Het is een sterk en puntig kruid, het welk op zommige
plaatsen in overvloed groeit. Wanneer iemand al gaande met zyn been
'er dicht by koomt, snydt hy 'er zig aan, als aan een scheermes. Alle
de kruiden in dit Land worden door de Negers aangeduid onder den naam
van wiry-wiry.

Den 5den kwam ik te Maagdenberg aan. Hier scheenen de Colonel SEYBOURG,
en die geenen, welken hy zyne Officiers noemde, eene krygsbende te
willen uitmaken, afgescheiden van die van den Colonel FOURGEOUD. Zy
waren uittermaten onbeschaafd, en behandelden elkander met een zoort
van ruwheid. Hun Colonel was by onzen Bevelhebber zeer in den haat;
en deeze staat van zaken bragt veel toe, om onze gesteldheid steeds
onaangenaamer te maken. Ik had voor my zelf toen geene reden om my
te beklagen, want ik was zeer wel gezien by den Colonel, doch raakte
om een beuzeling byna uit zyne gunst. Hy had van eenige Indianen een
paar fraaije Kakatoes gekocht, welke hy in een kooy hield opgesloten,
en in 't kort naar Europa stond te verzenden, om aan haare Koninglyke
Hoogheid, de Princes van Oranje, ten geschenke te worden aangeboden. Ik
verzogt LAURENS my toe te staan, om 'er één van in de hand te nemen,
ten einde hem met meerder aandacht te beschouwen: maar de deur van de
kooy was zoo dra niet geopend, of de vogel ging aan 't schreeuwen, en
verdween in een oogenblik, met een snelle vlucht boven de Tempaty-Kreek
heen vliegende. De arme kamerdienaar stond verstomd, en konde niets
meer uitbrengen, dan deeze enkele woorden: Ziet gy wel? Ik nam de
vlucht, om het aannaderend onweder te ontwyken; maar ik verbergde my
in de struiken, door welke ik de bewegingen van den Colonel bespeuren
konde. Zoo dra hy deeze verschrikkelyke gebeurtenis vernomen had,
begon hy te vloeken, te brullen, en zig in alle bogten te wringen, als
een mensch die van zinnen beroofd is. In de hevigheid van zyne woede,
gaf hy een trap aan een arme eendvogel, die aan één van onze Officiers
toebehoorde, en trapte hem in ééns dood. Eindelyk nam hy zyne paruik
van 't hoofd, en smeet die tegen den grond. Ik stond te beven, en de
overige toekykers schaterden het uit van lagchen. Na verloop echter
van een halfuur, begon de gramschap van den Colonel te bedaaren, en
hy gebruikte toen een list, waar door de weggevlogen vogel weder in
zyne macht kwam. Na een kort eind touw boven aan de kooy gebonden te
hebben, haalde hy 'er het andere dier uit, en bond het met de poot
aan het tegenëinde van het zelfde touw vast. Hy plaatste deeze kooy
in de open lucht, leide eene rype banane binnen in, en liet de deur
open, zoo dat alle vogels, uitgenomen de geen, die vastgebonden was,
'er konden inkomen. Deeze, aan wien men niets te eeten gaf, door den
honger gedrongen, maakte zulk een schel geschreeuw, dat hy door zyn
makker gehoord wierd, die te rug kwam, en ziende de banane in de kooy,
daar binnen ging, en op nieuw van zyne vryheid beroofd wierd. De zaak
aldus afgeloopen zynde, kwam ik weder te voorschyn, en geraakte met
eene vriendelyke bestraffing vry; maar, zoo als men wel denken kan,
LAURENS kreeg een goede les.

De Kakatoes zyn minder groot, dan de Papegaijen. Derzelver pluimaadje
is groen, uitgenomen aan den kop, en eenige vederen van de staart,
die een bleeke roode kleur hebben. Deeze vogelen zyn gekroond met
een bos van vederen, die gewoonlyk agter over leggen, maar welke zy
in de hoogte steken, wanneer zy door het een of ander vertoornd of
verschrikt worden.

Ik heb in Surinamen ook een Papegaay gezien van eene hoog blaauwe
kleur, hoe zeer verschillende van die geene, welke men van de Kust van
Guinée aanbrengt, die veel eer eene gryze loodkleur hebben. Dit dier is
zeer zeldzaam, en bewoont de diepste schuilhoeken der bosschen, alwaar
de Indianen hem vangen, en vervolgens naar Paramaribo brengen. Hy
heeft de gestalte van de gewoone Papegaay; maar schynt zeer levendig
en zeer sterk. De gemeenste Papegaaijen in Guiana zyn die geene,
aan welke MARKGRAAF den naam van ajuruoura geeft. Deeze vogelen zyn
zoo groot niet, als die uit Africa komen. Zy zyn groen, en de borst
en buik zyn van eene bleek geele kleur. Boven op den kop hebben
zy een blaauwe vlak; hunne pooten zyn grys, en met vier klaauwen,
twee van vooren, en twee van agteren, gelyk alle anderen van dit
zoort. Op hunne vlerken ziet men eenige vederen van eene schitterend
blaauwe, en andere van eene hoog karmosyne kleur. Zy zyn in Surinamen
zeer talryk, maar meer schadelyk, dan aangenaam, want zy werpen zig
troepsgewyze op de Plantagiën van koffy, graanen en ryst, alwaar zy
groote verwoestingen aanregten; en het geen hun vooral ondraaglyk
maakt, is hun schel geschreeuw. Zy vliegen altyd aan paaren, en zeer
ligt. Ik heb waargenomen, dat zy, om de zon te ontmoeten, des morgens
oostwaarts, en des avonds westwaarts vliegen. In 't algemeen leven
zy op afgelegene plaatsen, en hunne wyfjes leggen niet meer dan twee
eieren. Toen ik my op de Plantagie Sporksgift bevond, schoot ik twee
van deeze Papegaaijen. Deeze dieren nog niet dood zynde, toen ik hen
opraapte, haalden zy my met hunne puntige klaauwen deerlyk de huid
open. Wy lieten ze koken, en zy gaven eene vry goede soep; men kan 'er
ook een pasty van maken; maar op eenige andere manier toebereid zynde,
zyn zy zeer slecht en taay. Men kan deeze Papegaaijen leeren spreken,
lagchen, schreeuwen, baffen, maauwen, fluiten, maar veel minder, dan
die in Africa geboren zyn. Men zegt, dat het zaad van catoen-schellen
hen dronken maakt. Zy zyn aan ziekten onderworpen, misschien uit hoofde
hunner geneigdheid tot gramschap; de Indianen egter schryven hun een
lang leven toe: zy hebben een sterken en gekromden bek, en bedienen 'er
zig van, om op de boomen te klauteren, om zeer harde noten te kraken,
en om pynlyke beeten te geven. Hun vermaak is, om zig op de takken der
boomen in evenwicht te houden, of daar aan te blyven hangen, en het zy,
dat zy zig in vryheid bevinden, het zy dat zy in de slavernye leven,
zy nemen hun voedzel met één van hunne klaauwen, als met de hand.

'Er zyn in Surinamen ook andere fraaije Papegaaijen, zynde een
zoort van Parkieten, en mede zeer gemeen. De aangenaamste hebben
de gedaante van eene zeer kleine duif. Derzelver pluimaadje is van
een zeer levendig groene kleur op den rug en de staart, maar de kop
is donker bruin; de hals van gelyken, met dit onderscheid, dat elk
der vederen een rand van eene fraaije goud-kleur heeft. De borst
is van eene lood-kleur, de buik violet, en de vlerken bestaan uit
verschillende vederen van eene oranje en hemels blaauwe kleur. Zyne
oogen hebben eene kleur als vuur, en de pooten byna wit. Het ander
zoort van Parkieten is volmaakt groen, met een witten bek, en eene
karmozyne vlak op den kop. Zy brengen een aangenaam gepraat voort;
maar men maakt ze zoo gemakkelyk niet tam, als de eerstgemelden.

Den zelfden avond, (op den 5den namelyk,) bood een soldaat my een
vogel aan van een geheel verschillend zoort, dien hy met de hand
gevangen had. Deeze was de Anamoe, of Surinaamsche Patrys, het
schoonste dier, dat ik immer gezien heb. Hy was zeer vet, en had
de grootte van een eendvogel. Zyne vederen, van eene donker bruine
kleur op den rug, de vlerken, en het bovenste gedeelte van den
kop, hadden aan het benedenste van den kop, en het geheele overige
gedeelte van het lichaam, eene fraaie witte room-kleur, doorsneden
met vederen van eene orange-kleur, en zeer kleine dwarsloopende zwarte
streepen. Deeze Patrys, die zonder staart is, had een lichaam van eene
eironde gedaante; een langen hals, een korten bek, die zeer puntig
en een weinig krom gebogen was. Zyne oogen, zoo zwart als een git,
vertoonden eenen zeer schitterenden glans, Hy had korte pooten, van
eene fraaie roode kleur, met drie sterke klauwtjes aan elke poot. Men
zegt, dat hy met eene verwonderlyke ligtheid loopt, dat hy zig tusschen
de kruiden en planten verschuilt, maar dat zyne dikte hem bezwaarlyk
doet vliegen; en deeze bezwaarde vlucht gaf gelegenheid, dat gemelde
soldaat deezen vogel met de hand gevangen had. Wy deeden hem braden,
en ik heb nooit iets lekkerder gegeten.

Den 9den, gebeurde 'er byna een toeval, het welk my een zeer gevoelig
en smartelyk hartzeer veroorzaakt zoude hebben. Myn Neger QUACO, myne
hangmat in de Tempaty-Kreek uitwasschende, wierd door den schielyken
stroom eensklaps naar den grond getrokken. Hoe zeer in de koorden van
dit zoort van bed, het welk met hem in 't water gezonken was, verward
zynde, gelukte het hem, schoon met veel moeite, om zig los te maken,
en tot myn onuitspreeklyk genoegen, kwam hy weder boven water, en wel
dra op 't land. Hy had toen de bedaardheid van geest, om een haak,
aan een sterke visschers lyn vast gemaakt, in 't water te doen zinken,
en door dit middel de hangmat wederom te krygen. Des anderen daags,
wanneer de Captain HAMER zig met visschen vermaakte, bleef zyne lyn
aan den grond der Kreek haken: ik was 'er by tegenwoordig, en sprong
oogenblikkelyk in 't water, om dezelve los te maken; maar ik stootte
den enklauw met zulk een geweld tegen een rots, dat het verscheiden
maanden aanliep, eer ik volkomen hersteld was.

Alle deeze toevallen scheenen den Colonel SEYBOURG zeer te vermaken,
terwyl ik van myn kant over zyn onheusch gedrag zeer verontwaardigd
was. Deeze tegenstrydigheid tusschen hem en my, deed my de gunst van
den Colonel FOURGEOUD verwerven, als of ik de helft van de muitelingen
der Volkplanting vernield had.--Echter kruisten 'er sterke wachten
tusschen de posten van Maagdenberg, van la Rochelle, en van de Savane
der Joden. Den 17den, trok de Opperbevelhebber met de helft van zyn
krygsvolk naar de Patamaca, en dewyl myne kwetsuur aan den enklauw my
niet toeliet hem te volgen, liet hy my het bevel over de manschappen,
die agterbleven.

Als toen het vooruitzigt hebbende, om eenigen tyd op Maagdenberg te
blyven, zond ik QUACO naar Paramaribo, om levens-middelen van daar
te halen, en my eene levende geyt mede te brengen.

Schoon de Colonel FOURGEOUD de muitelingen nog niet genoodzaakt
had, om tot een geregeld gevecht te komen, oeffende hy daarom niet
minder zyn krygsvolk en zig zelven. Dikwerf het bovenste gedeelte
der Rivieren overstekende, en de grenspalen der Volkplanting schoon
houdende, voorkwam hy het plunderen en verbranden der Plantagiën; en
op die wyze deed hy eenen zeer wezentlyken dienst aan de inwooners,
hoe zeer zulks veel menschen en geld kostte.

Daar ik derhalven tans Opperbevelhebber van den post was, hield
ik de twee Negers, waar van ik reeds gesproken heb, bezig, met
voor my te jagen en te visschen. Zy bragten my byna dagelyks één
of twee wilde varkens, of pingos, en een visch, newmara genoemd,
die zomtyds zoo groot is als een kabbeljauw, en welken ik by vervolg
beschryven zal. Ik onthaalde alle de Officiers zonder onderscheid op
deezen verschen voorraad, en ik gaf aan de zieken de plantains, de
bananen, de oranje-appelen, de limoenen, welke men van de Plantagiën,
aan het bovenste gedeelte van de Commewyne gelegen, aan my toezond:
nooit wierd een afgezonden Bevelhebber zoo wel behandeld. Ik vergat
echter de hoofdzaak niet, en zond regelmatig ronden uit in den omtrek
van Maagdenberg, die zoo oplettend waren, dat'er geen aanval der
muitelingen te duchten was. Deeze voorzorgen waren zeer noodzakelyk,
want zy hadden verscheide posten overweldigd, om zig van de wapenen en
het kruid meester te maken, het geen voor hun van een groot gewicht,en
voor de Volkplanting allernadeeligst is. Niet alleen hadden zy op
zommige van deeze posten die dingen geroofd, maar zelfs alle de
soldaaten vermoord.

Te dier tyd geen werkend deel aan de krygsverrigtingen kunnende
hebben, maakte ik van dit oogenblik van rust gebruik, om een groot
getal afteekeningen te maken; en toen kwam my het eerst het denkbeeld
in de gedachten, om dezelve in 't licht te geven, indien het lot over
my beschoren was, om in Europa te rug te komen.

Een van myne Negers bragt my, den 24sten van deeze maand, twee zeer
merkwaardige insecten, die ik tans beschryven zal. Een van de twee,
die naar een sprinkhaan scheen te gelyken, was die geene, welke
men doorgaans alhier Spaansche Juffer noemt; nimmer heb ik iets
meer buitengewoons in deeze Volkplanting gezien. Het lichaam van dit
wonderbaarlyk insect, schoon het niet veel dikker was, dan de schacht
van een gewoone veder, was zeven en een halve duim lang, de staart
daar by gerekend, welke, even als die van veele andere insecten, uit
verschillende gewrichten bestaat.--Hy liep, even als een spinnekop,
op zes pooten van by de zes duimen lang, en hy had geene vlerken. Vier
hoorens, waar van twee de lengte hadden van vyf duimen, en de andere
veel korter waren, staken hem uit den kop. Deeze kop was klein, maar
met groote zwarte en uitpuilende oogen. Het lichaam van dit insect had
eene bruinachtig groene kleur, en over 't geheel had hy het voorkomen
van een gedrocht in zyn zoort. Men vindt hem op moerassige plaatsen,
alwaar zyne lange pooten hem ongetwyffeld dienen om te gaan, en niet
om te zwemmen, als daar toe ongeschikt zynde, want zy eindigen met
twee kleine nagels, als die der kevers. Het andere insect is door
Mejuffrouw DE MERIAN afgeteekend, die het de waaker genoemd heeft;
maar de Hollanders geven hem een naam, die betrekkelyk is tot het
geraas, het welk hy tegen den avond doet hooren, en vry veel gelykt
naar het geluid van een cymbaal, of naar dat van het slypen van
een scheermes. Dit merkwaardig insect, welks gebrom altyd met het
ondergaan der zon, of des avonds ten zes uuren begint, word ook
lantaarn-drager genoemd, uit hoofde van het licht, het welk hy des
nachts verspreidt, een licht, veel sterker, dan dat van een vuur-mug,
van welk zoort hy ook zyn moge, en met behulp van 't welk men alles
doen kan. De lantaarn-drager is meer dan drie voeten lang. Hy heeft
een dik en groenkleurig lichaam, met vier doorschynende vlerken,
die, onaangezien deeze hoedanigheid, eene groote verscheidenheid
van kleuren laten schitteren, vooral van onderen, alwaar men twee
ronde moesjes opmerkt, veel gelykheid hebbende met die van een
paauwen-staart. Onder den kop van dit insect ziet men een lynregte
snuit, als eene naald, waar mede men zegt, dat hy het sap uit de
bloemen zuigt. Met dit werktuig vooronderstelt men ook, dat hy het
zoo even gemelde onaangenaam en sterk geraas maakt. Ik voor my zoude
het veel eer aan de beweging zyner doorschynende vlerken toeschryven,
zoo als men dit van zommige muggen in Engeland beweert. Eene sterke
snuit, met roode en geele streepen, en hebbende de gedaante van het
eerste gewricht van een's menschen vinger, steekt hem uit het voorste
gedeelte van den kop, en maakt een derde der lengte van het geheele
dier. Deeze uitwas word gemeenlyk de lantaarn van dit insect genoemd,
en doet het licht voortkomen, waar van hy zynen naam draagt. Ik zal
zyne beschryving eindigen met te zeggen, dat hy zeer langzaam loopt,
maar met eene verbaazende gezwindheid vliegt.

Den 26sten, kwam myn kleine QUACO van Paramaribo te rug, met zig
brengende al het geen ik hem gelast had: men had de geit niet vergeten,
en men zond 'er my een met haar jong, waar voor ik twintig guldens,
of by de twee ponden sterling betaalde.

De geiten zyn echter in geheel Guiana zeer gemeen; zy zyn aldaar niet
groot, maar fraay; haare hoornen zyn zeer klein; haar hair is kort,
zacht, en van eene donker bruine kleur; haare gezwindheid is niet te
vergelyken, dan by die der harten. Men kweekt ze op de Plantagiën aan,
alwaar zy vermeenigvuldigen, en veel melk geven. Wanneer men ze jong
doodt, is haar vleesch goed om te eeten.

Ik ontfing toen de onaangenaame tyding, dat het Schip, waar mede
myne brieven naar Europa vertrokken waren, in de nabyheid van Texel
vergaan was. Ik vernam te gelyker tyd met aandoening, dat myn vriend,
de heer KENNEDY, zyne vrouw en huisgenooten, aan de Volkplanting hadden
vaarwel gezegd, en naar Holland waren ingescheept. De gemelde heer
KENNEDY, de heer GORDON, en de heer GOURLUY, waren Schotten; de heer
BUCKLAND, de heer TOWNSEND, en de heer HALFHIDE, waren Engelschen de
heer MACNEYL was uit Ierland: 'er waren geene anderen van hunne natie,
die deeze Volkplanting bewoonden.

Den 28sten, kwam de Colonel FOURGEOUD van zynen tocht naar de Patamaca
te rug. Zyn krygsvolk was van vermoeienis afgemat, en hy zelf had veel
geleden. Hy had een groot getal zyner soldaten in het Hospitaal van la
Rochelle agtergelaten; maar hy vernam zelfs de muitelingen niet, schoon
hy bestendig zynen weg veranderd had. Het scheen derhalven, dat zy in
wanorde waren, zoo zy al in 't kort eenig vast verblyf gehad hadden;
maar waar konde men hen in dit eindeloos bosch ontdekken? Daar kwam
het op aan. De Colonel wanhoopte echter niet, dit te zullen doen. In
de daad, hy stelde den zelfden yver te werk om hen te vervolgen,
als voorheen, om de schuilhoeken van het wildt te ontdekken.

Den 29sten, bood de heer MATHIEU, één van onze Officiers, die ter
jagt gegaan was, my den Taïbo aan, een dier, alhier onder den naam
van Boschrot bekend. Hy had de grootte van een jonge haas, maar was
aan het einde van zyn lyf uittermaten dun; hy had eene huid van eene
rosachtig bruine kleur, lange pooten, een ronde kop, en zyne staart
geleek naar die van een speenvarken; zyne klauwen hadden juist de
gedaante van die van een gewoone rot, maar in evenredigheid veel
grooter; zoo als ook de kop, de bek, de knevels, en de tanden; hy had
korte en kaale ooren; de oogbal zyner zwarte en uitpuilende oogen was
wit. Men beweert, dat deeze boschrot zeer schielyk loopt. Wy lieten
hem gereed maken: men had ons gezegd, dat hy goed om te eeten was,
en wy vonden dit ook bewaarheid; hy had een uitmuntenden smaak, en
was malsch en vet, hoe zeer hy mager scheen. Dit dier herinnert my,
uit hoofde van deszelfs gedaante, een ander, in dit Land bekend onder
den naam van crabbo-dago, of den koppigen hond, welken men hem geeft
van wegens zyne voorbeeldelooze woestheid; want alle viervoetige,
vliegende of kruipende gedierten, welken hy ontmoet, doodt en verslindt
hy; hy schynt nooit van bloed verzadigd te zyn. Zonder door den honger
gedreven te worden, doodt hy alle dieren, welken hy overwonnen heeft;
zyn moed, zyne kragten, zyne werkzaamheid hebben weinig huns gelyken,
schoon hy niet veel grooter, dan een gewoone kat is. Volgens het geen
ik hier opgeeve, verdenke ik sterk, dat hy naar den Ichneumon gelykt;
maar nog meer naar het dier, in de Natuurlyke Historie van BUFFON
gemeld, die, volgens de verzekering van den heer ALLEMAND, het zelve
den Grifon noemt: die geen, waar van ik spreek, is echter een weinig
grooter. Deeze Schryver zegt, dat schoon het oorsprongelyk een dier
uit Surinamen is, niemand van hun, die van daar komen, 'er bericht
van kunnen geven. Indien hy het zelfde dier is, en ik twyffel 'er niet
aan, strekt het my tot genoegen, om 'er aan den lezer de beschryving
van op te geven. Ik zal dus de plaats uit het werk van den Graaf DE
BUFFON, die zulks van den heer ALLEMAND zelf ontleend heeft, letterlyk
aanhaalen. Indien ik deeze opgaave by het leven van deezen beroemden
Natuur-kenner gelezen had, zoude ik de vryheid gebruikt hebben, om
hem de waarneemingen te schryven, welke ik aan het Publiek onderwerpe.

"Ik heb uit Surinamen het diertjen ontfangen, het welk op Plaat
VIII. verbeeld is, en op de lyst van het geen in de kist, waar in
hy ingepakt was, gevonden wierd, den naam droeg van de gryze wezel,
waar van ik den naam van Grifon gemaakt heb, om dat ik den naam niet
weet, dien men hem in zyn land geeft, en om dat zyne kleur denzelven
genoegzaam aanwyst. Het geheele bovenste gedeelte van zyn lichaam
is met hairen van eene donker bruine kleur bedekt, met witte punten,
het geen eene gryze kleur maakt, waar in het bruin doorsteekt; maar
boven op den kop en hals heeft hy eene helderer gryze kleur, om dat de
hairen aldaar zeer kort zyn, en om dat het witte gedeelte in lengte met
het bruine gelyk staat. De snoet, het geheele onderlyf, en de pooten,
zyn van eene zwarte kleur, die eene zonderlinge tegenstrydigheid maakt
met de gryze kleur, waar van de zelve aan den kop is afgescheiden door
eene witte streep, beginnende aan den eenen schouder, en doorgaande
onder de ooren, boven de oogen en den neus, en zig tot den anderen
schouder uitstrekkende.

De kop van dit dier is zeer groot in evenredigheid van zyn lichaam;
zyne ooren, die byna een halve cirkel maken, zyn meer breed dan hoog;
zyne oogen zyn groot: zyn bek is gewapend met maaltanden, en sterke
en puntige honds-tanden. 'Er zyn zes sny-tanden in elk kakebeen;
maar die van de beide reijen zyn alleen zichtbaar; de vier tusschen
beiden staande komen naauwlyks uit derzelver holligheden. De pooten,
zoo wel die van vooren, als van agteren, zyn verdeeld in vyf klauwen,
die met sterke geelachtige nagels gewapend zyn. Zyn staart, die vry
lang is, eindigt puntsgewyze.

De wezel is onder alle dieren van ons vaste Land die geene, waar
mede deeze Grifon de meeste overëenkomst heeft; dus ben ik niet
verwonderd, dat hy my onder dien naam uit Surinamen is gezonden
geworden. Nogtans is het geen wezel; schoon hy wegens het getal en de
gedaante zyner tanden 'er veel overëenkomst mede heeft, is zyn lyf
zoo langwerpig niet, en zyne pooten zyn veel hooger. Ik ken geen
schryver nog reiziger, die 'er van gesproken heeft, en de geen,
die my gezonden is, is de eenige, welken ik immer gezien heb. Ik
heb hem aan verscheiden lieden getoond, die langen tyd hun verblyf
in Surinamen gehouden hadden; maar hy was hun onbekend; derhalven
moet hy op de plaatsen, van waar hy herkomstig is, zeldzaam zyn, of
oorden bewoonen, die weinig bezogt worden. De zender van dit dier
had geene byzonderheid opgemerkt, geschikt om deszelfs natuurlyke
geschiedenis op te helderen; dienvolgende heb ik niets anders kunnen
doen, dan eene afteekening van hem te maken". (Hist. Nat. de BUFFON;
Edit. de Hollande, Tom. XIV. pag. 65.)

Het is waar, dat dit dier in Surinamen zeer zeldzaam is; maar dat hy
door de natuur-kenners niet beter beschreven is, moet men ongetwyffeld
toeschryven aan zyne ongemeene woestheid, die byna altyd belet,
om hem levend te vangen.

De Bevelhebber en ik waren toen boezemvrienden, en dagelyks noodigde hy
my aan zyne tafel. Hy verzogt my, om hem zyn pourtrait levensgrootte
te maken, en hem in zyne veld-kleeding te vertoonen. Zyn oogmerk
was, om dit naar Europa mede te neemen: hy hoopte, dat de Stad van
Amsterdam het zelve op haare kosten zoude doen in 't koper brengen;
hy oordeelde zig iemand te zyn van zoo veel gewicht voor Holland, als
de Hertog van Cumberland, na den slag van Culloden, voor Engeland was.

My van een blad groot papier, en Chineesche inkt voorzien hebbende,
ging ik aan 't werk. Terwyl ik bezig was, om de trekken van myn
oorsprongelyk stuk naauwkeurig naar te gaan, wierd de berg door
eenen vervaarlyken donderslag ylings geschokt, zoo dat alle de
eieren van een hen, die in een hoek van onze hut te broeien zat,
aan stukken braken. De straal van den blixem ontstelde de trekken
van den Colonel voor een oogenblik; maar hy herstelde zig schielyk,
en ik ging voort. Het werk was korten tyd daar na tot zyn groot
genoegen afgemaakt.

De Neger SEPTEMBER, die in 't jaar 1774. gevangen genomen was,
stierf, byna op deezen tyd, aan de waterzucht. De Colonel had hem
gedwongen hem te volgen op alle zyne tochten, even als een geketende
hond. Hy verbeeldde zig, dat deeze Neger, vroeg of laat, hem in de
onderscheidene bezittingen der muitelingen brengen zoude, maar hy
bedroog zig, De andere slaven, hem verdacht houdende van reeds eenigen
raad aan den Bevelhebber gegeven te hebben, schreven zynen dood aan de
Goddelyke rechtvaardigheid toe, die hem strafte wegens het verraden
van de trouw, welke hy buiten twyffel aan zyne landgenooten gezworen
had. De lezer herinnert zig waarschynlyk, het geen ik in het derde
hooftstuk gezegd heb, dat de Africaansche Negers gelooven, dat hy,
die zynen eed schendt, elendig moet omkomen, en eene eeuwige straffe
in de andere weereld ondergaan.

De post van de Hoop aan de Commewyne was, wegens gebrek aan
zindelykheid, tans zeer ongezond geworden: het krygsvolk, het
welk aldaar na myn vertrek de wacht gehouden had, was uittermaten
onachtzaam, om deezen post in goeden staat te houden. De dood had
reeds verscheiden soldaaten weggerukt, en de ziekte belette den
bevelhebbenden Officier en een gedeelte van zyn volk, om dienst te
doen. De Colonel FOURGEOUD zond den Capitain BRANT en eenige soldaaten
derwaarts, met last, om alle de zieken, welken men op deezen post
vinden zoude, niet naar de Stad Paramaribo, maar naar Maagdenberg te
doen vertrekken. De Colonel, deezen Capitain met dien tocht belastende,
behandelde hem met eene groote hardheid, en vergunde hem zelfs den tyd
niet, om zyne goederen mede te neemen. Van een anderen kant, ontnam de
Colonel SEYBOURG hem den eenigen slaaf, dien hy tot zynen dienst had,
en hield dien voor zig zelven. Deeze behandeling deed den armen BRANT
zoo geweldig aan, dat hy begon te schreijen, en verklaarde, dat hy
wenschte zulke mishandelingen niet te overleven. Hy vertrok vervolgens
naar den post van de Hoop; met een hart van droefheid overstelpt.

By zyne aankomst vernam hy, dat de Capitain BROUGH, de laatste
Bevelhebber op deezen post, zoo even overleden was. Deeze
Officier, zeer zwaarlyvig zynde, had groote vermoeïngen in de
bosschen ondergaan. De hette was voor hem ook doodelyk: hy had eene
versmelting van vochten, die op een rotkoorts uitliep, en hem uit
't leven wegnam. De Colonel SEYBOURG volgde den Capitain BRANT wel
dra naar de Hoop, om aldaar de zieken te bezoeken. Geduurende al
dien tyd had ik niets te doen. Ik zal my dus bezig houden met twee
visschen te beschryven, die eenen byzonderen aandacht verdienen.

De eerste heeft de gedaante van een groote bokking; ik had ze van dit
zoort nog niet gezien, en zekerlyk, behalven den zee-braassem, kende ik
'er geene, die fraaijer gekleurd was. Zyn rug en zyden hebben streepen
van eene fraaije geele en van eene ryke en donkere blaauwe kleur, zyn
buik heeft eene witte zilver-kleur. Hy heeft zwarte en goudkleurige
oogen, doorschynende vinnen van eene zeer levendig roode kleur. Zyne
gedaante gelykt vry veel naar die van eene forelle, en hy is met kleine
schubben bedekt; hy heeft eene vinne op den rug, en het teeken van eene
andere by den staart, die gespleten is; onder den buik ziet men aan hem
vyf andere vinnen, waar van twee tot de borst behooren, en de laatste
achter den navel. Zyn benedenste kakebeen steekt meer voorwaarts dan
het bovenste, en zyn bek schynt eene omgekeerde gedaante te hebben:
eindelyk heeft hy zeer kleine kieuwen of ooren. Ik deed onderzoek naar
deezen visch; maar alles wat een oude Neger 'er my van berigten kon,
was, dat men hem dago-faisy noemde.

De andere was die groote en fraaie visch, die by de Engelschen den
naam van rock-cod draagt, by de Indianen dien van baroketta, en by de
Negers dien van new-mara. Ik heb 'er reeds verscheiden malen melding
van gemaakt; maar ik heb hem nog niet beschreven. Men vindt deezen
visch zeer dikwils in het bovenste gedeelte der Rivieren. Hy heeft de
gedaante van eene groote kabeljauw, maar met schubben bedekt. Zyn
rug heeft eene donkere olyf-kleur, zyn buik is wit, zyn kop is
groot met kleine oogen, waar van de appel zwart en de oogbol grys
is. Zyn breed kakebeen is van boven en onder van eene reije puntige
tanden voorzien, even als die van een snoek. Hy is, gelyk dit dier,
uittermaten vraatächtig. Hy heeft een stompen staart, en, zoo als ook
de vinnen, van dezelfde kleur als het lichaam: deeze vinnen zyn zes in
getal, één op den rug, twee aan de borst, twee onder aan het lyf, en
de laatste aan den onderbuik. Zommige lieden vergelyken den smaak van
deezen lekkeren visch by dien van Zalm. Hy is by de blanken in deeze
Volkplanting zeer geacht; maar zeldzaam te Paramaribo, schoon hy, gelyk
ik gezegd heb, boven in de Rivieren overvloedig gevonden word. Ik heb
ze beiden zeer naauwkeurig afgeteekend, zoo wel de dago-faisy, als de
new-mara. Men vond 'er ook in Surinamen naauwkeurige afteekeningen van.

Verscheiden Officiers, die gevogelte en varkens aankweekten, verloren
dezelven tans allen in den tyd van twee dagen: zy waren waarschynlyk
vergeven door het eeten van duncane, of van eenige andere vergiftige
plant, die ons onbekend was. Echter heeft men in 't algemeen opgemerkt,
dat de aangeboren neiging der dieren hun de heilzaame kruiden van de
schadelyke doet onderscheiden.

De heer SEYBOURG kwam toen al zegevierende van de Hoop te rug: hy
bragt den Lieutenant DEDERLEIN, één der Officiers van den Colonel
FOURGEOUD met zig, doende denzelven door een Sergeant en zes soldaten,
met de bajonnet op de snaphaan, bewaren, om dat hy, zoo hy zeide,
hem de verschuldigde achting niet betoond had.

Den 7den, kwamen de zieke Officiers, en soldaten van denzelfden post,
in vaartuigen aan. Verscheiden van hun, welken men inscheepte, vonden
zig buiten staat om vervoerd te worden, en geraakten, zonder eenige
hulp, op de reize om 't leven. Een van onze Heelmeesters stierf
ook, den zelfden dag, op de legerplaats, en aanhoudend begroef
men soldaaten. Deeze waren de gevolgen van eenen tocht, in een zoo
vochtig jaargetyde ondernomen; maar onze Colonel oordeelde het zelve
meer geschikt dan eenig ander, om eindelyk eens de muitelingen uit
de bosschen van Guiana te verdryven.



AGTTIENDE HOOFTSTUK.

Een Tyger, op de legerplaats gevangen.--De Jaguar.--De Couguar.--De
Tyger-kat.--De Jaquarette.--Gevecht tusschen eenige afgezondene
manschappen der Sociëteit en de muitelingen.--Levens-manier van eenen
Surinaamschen Planter.--Verscheiden zoorten van visschen.--Besmettelyke
ziekten.--Zelfsmoord.

Ik heb zoo straks gezegd, dat verscheiden Officiers gevogelte
aankweekten; maar alle nachten ontnam een onbekende strooper 'er hun
verscheiden van. De Capitain BOLTS, den coati-mondi of crabbo-dago
van deezen diefstal verdacht houdende, zette een val, door middel van
eene ledige kist, welke hy in den grond deed plaatsen, en waar van
het dekzel wierd opgehouden door een hout, waar aan men een lang touw
had vast gemaakt. Vervolgens sloot hy al zyn gevogelte naauwkeurig
op, uitgenomen twee hoenderen, welke hy onder deeze val plaatste,
doende dezelve door twee Negers op eenigen afstand bewaken. Deezen
hadden naauwlyks een uur of twee op hunnen post doorgebracht, of zy
hoorden de hoenderen schreeuwen; één van hun trok toen aan het touw,
en de ander schoot toe, om zig van den dief te verzekeren, gaande
op het dekzel zitten: het was een jonge Tyger, die 'er in besloten
zat; hy deed wel dra alle pogingen, om zig in vryheid te stellen;
maar men bond de kist met zwaare touwen toe, en men wierp die alzoo
in de Rivier, dezelve onder water houdende, om het dier, het welk
de sterkste pogingen deed om te ontsnappen, te doen verdrinken. De
Capitain BOLTS nam zyne huid, en bewaarde die tot eene gedachtenis
van dit zonderling voorval.

De Graaf DE BUFFON beweert, dat 'er in America geene Tygers zyn; maar
dat men 'er dieren vindt, die hun gelyken, en waar aan men denzelfden
naam geeft. Ik zal dezelve beschryven zoodanig als ik ze gezien heb,
en de lezer zal beöordeelen, wat zy zyn.

De eerste en grootste word Jaguar van Guiana genoemd. Dit dier, het
welk verscheiden Schryvers als zwak, verachtelyk, en van de grootte van
een haazen-windhond hebben afgebeeld, is integendeel zeer sterk, zeer
gevaarlyk, zeer woest. Zyne lengte, van den bek tot het begin van den
staart, heeft zomtyds zes voeten: men vergeete niet den verbaazenden
voetstap van een tyger, welken ik aan de Patamaca in het zand zag,
schoon men zoude kunnen tegenwerpen, dat deeze in 't byzonder van eene
buitengewoone grootte had, en het zand los was. De Jaguar heeft eene
donkere oranje kleur en een witten buik. Zyn rug heeft langwerpige
en zwarte streepen. Op zyde van den buik zyn onregelmatige ringen,
in den omtrek zwart, en in het midden helder. Het overige gedeelte
van zyn lichaam en zyn staart hebben kleine vlakken, die volmaakt
zwart zyn. Zyne gedaante gelykt in alle opzichten naar die van den
Africaanschen Tyger; en dewyl hy ook onder het geslacht der katten
behoort, is het niet noodig 'er eene omstandiger beschryving van te
geven. Maar dewyl zyne grootte en krachten die van dit klein huisdier
overtreffen, verscheurt hy een schaap of een geit even gemakkelyk,
als de kat een muis of een rot doodt. De koeijen zelfs en de paarden
zyn in weerwil van hunne grootte, voor zyne woede niet beveiligd,
want dikwils tast hy hen op de Plantagiën aan; en schoon hy dezelve,
uit hoofde van hunne zwaarte, niet naar de bosschen kan sleepen,
scheurt hy hen wreedelyk aan stukken, alleenlyk om hun bloed te
drinken, waar naar dit woest dier altyd dorstig is. Het is bovendien
wel gebeurd, dat de Jaguar jonge Negerinnen, die op het land werkten,
heeft mede gesleept, en dit zelfde ongeluk gebeurt hunne kinderen maar
al te veel. Dit boosäartig dier werpt (volgens de uitdrukking van
deeze zelfde Schryvers) door een enkelen slag met de poot, een wild
varken om ver, en het sterkste paard, dat men in Guiana beryden kan,
grypt hy by de keel. Zyn woeste aart en bloeddorstigheid zyn oorzaak,
dat men hem nooit heeft kunnen tam maken. Hy zou de hand van zynen
oppasser verscheuren; en dikwils zelfs verslindt hy zyne jongen. Hoe
sterk echter en woedend hy ook zy, hy is niet in staat wederstand
te bieden aan den slang Aboma, die, wanneer hy hem bereiken kan,
hem in korte oogenblikken aan stukken slaat.

Het tweede dier van het zelfde zoort is de Couguar, de roode Tyger in
Surinamen genaamd. Men zoude hem voegzamer kunnen vergelyken by een
haazen-windhond, ten aanzien van deszelfs gedaante, maar niet van
zyne grootte, en by gevolg ook ligter dan den Jaguar, maar grooter
dan een windhond. De huid van dit dier is van eene bruin roode kleur;
de borst en buik zyn van eene vuile witte kleur; hy heeft lange en
ongevlakte hairen; de staart van eene aard-kleur, en aan het einde
zwart. Zyn kop is klein, met twee glinsterende oogen, waar uit het
vuur als uitspringt; en zyne tanden zyn zeer breed. Zyn dun lyf word
gedragen door lange pooten, die met geduchte en witachtige klaauwen
gewapend zyn. Hy is even verslindend als de Jaguar.

Een derde dier van dit zoort, en het welk zeer fraay is, al mede in
Guiana gevonden wordende, is de Tyger-kat. Deszelfs grootte gaat die
van veele katten, welke ik in Engeland gezien heb, niet te boven. Zyne
huid is van eene fraaie geele kleur, en gevlakt met kleine witte
moesjes met zwarte randen. Hy heeft den buik van een helderen kleur,
zwarte ooren met een witte vlak, en zeer zacht hair. Men waardeert
zyne huid zeer hoog; en hy heeft dezelfde gedaante als de Jaguar. De
Tyger-kat is een zeer levendig dier, wiens oogen schitteren als
blixem-straalen; maar hy is even woest, even verslindend, even wild
als de voorgaande.

'Er is nog in dit Land een vierde dier van het zelfde zoort; het is
de Jaguarette, wiens huid van eene zwartachtige kleur is, met vlakken
die nog zwarter zyn. Zie daar alles wat ik 'er van weet; want ik heb
'er geen enkele gezien, om dat men hem zelden verneemt. Die ik te
vooren beschreeven heb, zyn niet veel gemeener. Ik zal by het geen
ik van alle deeze dieren gezegd heb, nog byvoegen, dat zy, even als
de gewoone katten, lange knevels hebben; dat zy zomtyds op de boomen
klimmen; maar dat zy zig doorgaans onder de bladen in eene hinderlaag
plaatsen, van waar zy met eene ongelooffelyke gezwindheid op hunnen
ongelukkigen buit uitschieten; dat zy, den zelven hebbende van één
gereten, zyn bloed al warm drinken, en met verscheuren en inslokken
niet ophouden, voor dat zy verzadigd zyn; maar dat, indien zy door den
honger niet gedrongen worden, zy lafhartig zyn, en dat een enkele hond
genoegzaam is, om hen op de vlucht te dryven. Het vuur doet hen ook
uittermaten verschrikken: dit is het beste middel om hen te verdryven,
waar van ook de Indianen in Guiana gebruik maken. Verscheiden Tygers
kwamen, by gebreke van deeze voorzorgen, in onze legerplaats; maar
gelukkiglyk, regtten zy geene verwoesting aan.

Dewyl ik op dit oogenblik met den Colonel FOURGEOUD op den voet van
de vertrouwelykste vriendschap stond, bood ik hem eene teekening
aan, verbeeldende de geheele legerplaats van Maagdenberg, die hem
dermaten behaagde, dat hy dezelve aan den Prins van Oranje en aan
den Hertog van Brunswyk zond, om hen over zyne krygs-verrigtingen te
doen oordeelen. Deeze beleefdheid van myn kant bragt al de uitwerking
op hem te weeg, die ik verlangen konde; niet alleen wierd ik zyn
begunstigde, en hy beloofde my aan het Hof te zullen aanbeveelen,
maar zelfs betoonde hy achting voor de Engelschen en Schotten. Ik was
over deeze veranderde behandeling van zyne zyde zoo te vreden, dat
ik de vyandschap, die in het begin tusschen ons had plaats gehad,
aan my zelven meende te moeten wyten. Echter wierd de betoonde
achting van den Colonel wel dra afgewisseld door voorwerpen, die
al zyn aandacht verdienden; want hy vernam den 14den Juny, dat men
eenige hutten van muitelingen aan de zee-kusten ontdekt had; dat de
Capitain MEYLAND, met honderd en veertig mannen van het krygsvolk
der Sociëteit, den vyand gaande opzoeken, hen eindelyk ontmoet had;
maar dat hy gedwongen zynde een diep moeras te doorwaden, deeze
Negers hem het eerst hadden aangetast; dat zy verscheiden van zyn
volk gedood hadden, waar onder gevonden wierd een jong vrywilliger,
die zyn neef was; dat zy 'er een groot aantal van gewond hadden,
en de overigen deezer afgezondene krygsbende tot wyken genoodzaakt,
schoon hy reeds het moeras was overgetrokken, en deszelfs oever bereikt
had, om het dorp stormenderhand in te nemen. Volgens deeze tyding
was het klaar, dat de vyand niet was klein te achten; en dewyl men
nu eindelyk wist, waar hy te vinden was, ontfing al het krygsvolk,
namelyk de zee-soldaten van den Colonel FOURGEOUD, het Regiment
van de Compagnie, en de Neger-jagers, die van verlangen brandden,
om blyken van dapperheid te geven, bevel om zig onmiddelyk tot den
optocht gereed te maken. Men bepaalde hun allen een punt van algemeene
vereeniging, en men zond te gelyker tyd een hoop krygsvolk naar den
post van la Rochelle, om hier van bericht te geven. Ingevolge van deeze
beveelen, maakte zig het geheele leger marschvaardig, en onze soldaten
betoonden eenen grooten yver, in de hoop, dat een beslissende slag aan
den oorlog, en alzoo tevens aan hunne elende een einde maken zoude:
het was dus het oogenblik, om hen tot den aanval aan te voeren; maar
onze Opper-Bevelhebber stelde zynen tocht meer dan twee maanden uit,
om redenen, hem alleen bekend.

Wy vernamen toen, dat de Capitain BRANT, Bevelhebber op den post
van de Hoop, op het punt was, om aldaar van eene zwaare ziekte te
sterven. Deeze zelfde post, alwaar zig een groot aantal krygsvolk
bevond, was één der ongezondsten uit hoofde der overstroomingen;
en vermits ik in dit tydstip één der gunstelingen van den Colonel
was, bestemde hy my, om het bevel 'er van op my te nemen, eene eer,
die ik, zoo als hy my zeide, aan myn sterk lichaamsgestel moest
toeschryven. Uit deeze handelwyze bemerkte ik, dat zyne vriendschap op
eigenbelang steunde; en ik gevoelde mynen haat allengskens herleven
tegen iemand, die my alzoo veroordeelde om zonder roem te sterven,
daar hy my tot eenigen dadelyken dienst met eere gebruiken konde.

By myne komst op de Hoop, moest ik den Capitain BRANT naar Maagdenberg
zenden; maar deeze ongelukkige jongeling eenige achterdocht op dien
wreeden last hebbende, ging in een besloten vaartuig, eenige uuren
voor dat ik aankwam, en begaf zig naar Paramaribo. Echter kwam hy
aldaar niet aan, of hy gaf den geest, zoo door de gevolgen van eene
heete koorts, als door hartzeer. Niemand verdiende meerder betreurd te
worden, dan hy. De Colonel FOURGEOUD verloor een uitmuntend Officier,
en ik een oprecht vriend.

Dewyl hy de tweede Bevelhebber was, die in zeer korten tyd op deezen
post het leven liet, nam ik gerustelyk tot myne zinspreuk: Hodie mihi,
cras tibi: (van daag my, morgen u:) maar by geluk bedroog ik my,
en ik was altyd zoo welvaarende, als ik ooit in myn leven geweest
ben. Volgens den raad van den ouden CARAMACA, baadde ik my twee malen
daags in de Rivier; ik maakte insgelyks gebruik van myne oude gewoonte,
om geene schoenen noch koussen te dragen.

Den 20sten Juny, korte dagen na myne aankomst, had ik de eer een
bezoek te ontfangen van den Gouverneur, den heer NEPVEU, die van zyne
Plantagie Appecappe te rug kwam, en weder naar Paramaribo keerde. Ik
beklaagde hem den rouw wegens het afsterven van zyne huisvrouw, welke
hy in't kort verloren had. Ik ontfing ook bezoeken van verscheiden
Planters, die my allerleije zoorten van ververschingen van hunne
Plantagiën medebragten. In dit oogenblik had ik gelegenheid, om de
gebruiken en levens-wyze van deeze West-lndische Nababs te leeren
kennen.

Een Planter in de Volkplanting van Surinamen, wanneer hy op zyne
Plantagie woont, het geen zeldzaam voorvalt, want doorgaans verkiest
hy het verblyf te Paramaribo, staat by het opkomen der zon, dat is,
des morgens omtrent ten zes uuren, uit zyne hangmat op. Alsdan begeeft
hy zig, onder zyn piazza, of dat zoort van overdekte gaanderye, voor
het huis geplaatst, alwaar hy zyne koffy en pyp gereed vindt. Een
half dozyn slaven, zoo wel mans als vrouwen, en wel de schoonste,
wagten hem aldaar, om hem te bedienen. In dit heiligdom ontmoet hem
de Opzigter, na hem van verre verscheide diepe buigingen gemaakt
te hebben, en doet hem zeer eerbiedig rekenschap van het werk, het
welk des avonds te vooren verrigt is, van het getal der Negers, die
weggeloopen, die ziek geworden, die gestorven, die hersteld zyn, van
de geenen die men gekocht heeft, of van de kinderen, die geboren zyn;
maar vooral van den naam der slaven, die hun werk verzuimd, die eene
ongesteldheid voorgewend, die zig dronken gedronken hebben, of agter
gebleven zyn. De gevangenen zyn doorgaans by dit bericht tegenwoordig,
onder de bewaaring van Neger-beulen, die op het minste teeken hen
vast binden, het zy aan de pylaaren of balken der gaanderye, het zy
aan boomen, zonder dat de eigenaar zig dikwils verwaardigd heeft
de beschuldigden in hunne verdediging te hooren. De veroordeelden
eenmaal vast gebonden zynde, vallen de zweepslagen op hen, zonder
onderscheid van mans, vrouwen of kinderen. De werktuigen, waarmede
deeze straf word uitgeoeffend, zyn koorden van hennip van eene zeer
groote lengte, die by elken slag tot in het vleesch indringen, en een
geklater maken, gelykende naar het afschieten van een pistool. Zoo lang
deeze straf-oeffening duurt, roepen de ongelukkigen by herhaaling:
"danky masera": (ik bedank u meester:) en de Planter wandelt met
zynen Opzichter rond, zonder op het geschreeuw, het welk hy hoort,
eenige acht te geven. Men maakt deeze elendelingen niet los, voor dat
zy wel zyn van één gereten; en dan gelast men hun, om oogenblikkelyk
weder aan hun werk te gaan: ter naauwer nood verwaardigt men zig,
om hen te laten verbinden.

Het straf-uur verloopen zynde, koomt de Heelmeester, die een Neger
is, insgelyks om bericht te doen; en men zendt hem weg al vloekende,
en zig beklagende, dat hy aan de slaven toestaat ziek te zyn. Na deeze
bedienden, koomt 'er eene zeer oude vrouw, die alle de Neger-kinderen
van de Plantagie vertoont, waar over zy het bestuur heeft. Deeze
kinderen, die reeds in de Rivier gewasschen zyn, klappen in de handen
op het zien van hunnen meester; zy groeten hem, staande in de rondte;
vervolgens zendt men hen weg, om hun ontbyt van plantainboom-vruchten,
of ryst te gebruiken; en even gelyk by het begin, eindigt dit alles
met eene diepe buiging van den Opzichter.

Myn Heer doet dan eene wandeling in zyn morgen-gewaad, bestaande in
een onderbroek van het fynst Hollandsch linnen, witte zyde koussen,
en muilen van geel of rood Turksch leder; het halsboord van zyn hembd
blyft open, en over het hembd draagt hy alleenlyk eene loshangende
japon van fraaie Indische stof. Zyn hoofd is met een uittermaten fyne
catoene muts bedekt, en met een verbaazend groote hoed, die zyn mager
en somber aangezicht voor de hette der zon beveiligt: om den lezer
in staat te stellen zig een juist denkbeeld van een persoon van dit
zoort te vormen, biede ik hem tans de afteekening aan, die ik 'er van
gemaakt hebbe. Ik heb het tydstip genomen, dat de Planter, met zyne
pyp in den mond, want die legt hy niet neder, uit de hand van eene
schoone slavin een glas Madéra-wyn ontfangt, het welk hy uitdrinkt,
om daar door geduurende zyne wandeling kragt te bekomen.

Wanneer hy nu langzaam rondom zyne wooning heeft rond gekuierd, of
misschien te paard gestegen is, om zyne velden te bezichtigen, en de
vermeerdering zyner rykdommen te begrooten, koomt hy tegen agt uuren te
rug, om zig te kleeden, indien hy voornemens is eenige bezoeken af te
leggen, zoo niet, blyft hy gekleed zoo als hy is. In het eerste geval
verwisselt hy alleen zyn onderbroek tegen een broek van dun linnen
of zyde. Vervolgens gaat hy zitten, en reikt zyne beide beenen toe
aan eenen jongen Neger, die hem de schoenen aantrekt; te gelyker tyd
word hy door eenen anderen gekapt of geschoren; en een derde is bezig,
om de muggen van hem weg te jagen. Wanneer dit alles is afgeloopen,
trekt hy een ander hembd aan, een kamisool, en een rok, die altoos van
eene witte stof is. Alsdan brengt men hem onder een groot zonne-scherm,
door eenen jongen Neger gedragen wordende, naar zyn vaartuig met zes
of agt roeijers, het welk hem wagt, en waar in zyn Opzichter zorg
gedragen heeft vruchten, wyn, water en tabak te laten brengen; maar
dezelve heeft hem zoo dra niet zien vertrekken, of hy herneemt zynen
toon van gezag, en zyne gewoone onbeschoftheid. Indien de Planter,
op deezen dag, zyne Plantagie niet verlaat, ontbyt hy ten tien uuren;
en om deeze maaltyd te nemen, zit hy aan eene tafel, in eene groote
zaal geplaatst, en waar op hammen, gerookte tongen, gevogelte,
of gekookte duiven, plantains, zoete cassave, brood, boter, kaas,
enz. gevonden worden. Zyn drank is in dit oogenblik of zwaar bier, of
Madéra-, Champagne- of Moesel-wyn. Zyn Opzichter houdt hem gezelschap,
zig echter op eenen bekwamen afstand plaatsende, en beiden worden
zy bediend door de schoonste en wel gemaaktste slaven.--Zie daar,
het geen deeze heeren ontbyten noemen.

Wanneer deeze maaltyd geëindigd is, neemt de Planter een boek; hy
speelt op het schaakspel, of op de billard, of op eenig speeltuig;
tot dat de hette van den dag hem noodzaakt, om in zyne hangmat te gaan
leggen, om daar in zyn middagslaap te nemen, welken hy even min kan
nalaten, als een Spanjaard zyne siesta of uur van rust. Hy wendt en
keert zig in dit zoort van bed, tot dat hy in een diepen slaap gevallen
is, en geduurende zynen slaap, houden zig twee van zyne Negers bezig,
om tot zyne verkoeling met een waaijer te waaijen.

Tegen drie uuren word hy van zelf wakker: na zig gewasschen en
geparfumeerd te hebben, gaat hy wederom aan tafel zitten, om met
zynen Opzichter het middagmaal te houden; en zy worden, even als
by het ontbyt, door dezelfde slaven bediend. Niets van al het geen
het jaargetyde kan opleveren van gewoon vleesch, gevogelte, wildt,
visschen, groenten en vruchten, ontbreekt op deeze maaltyd: de
uitgelezendste wynen worden 'er in overvloed geschonken; en dezelve
eindigt met eene groote kop zeer sterke koffy, en eenige glazen
liqueur. Ten zes uuren koomt de Opzichter wederom als des morgens,
door beulen en gevangenen gevolgd wordende. De strafoeffeningen
beginnen wederom geduurende eenigen tyd, en na dat de eigenaar zyne
beveelen voor het werk van den volgenden dag gegeven heeft, zendt
hy de vergadering weg, en brengt zynen avond door met ligte punch,
of fangary te drinken, op de kaart te spelen, of te rooken.--Myn heer
begint gewoonlyk de aannadering van den slaap tegen tien of elf uuren
te gevoelen; dan doet hy zig door zyne kamerdienaars ontkleeden; hy
gaat vervolgens in zyne hangmat leggen, alwaar hy met de eene of andere
van zyne beminden, want hy heeft altyd zyne stoet van vrouwlieden,
den nacht doorbrengt. Den volgenden dag, verschynt hy op nieuw onder
zyne overdekte gaandery, op het zelfde uur als daags te vooren; hy
vindt aldaar wederom zyne pyp en koffy, en met het opkomen van de zon
hervat hy zyne genietingen en uitspanningen. Hy is een Vorst in 't
klein, zoo verachtelyk, zoo eigenzinnig, zoo willekeurig heerschende,
als 'er een is.

Een zoo onbepaald gezag moet in de daad noodwendig ten hoogsten behagen
aan iemand, die zeer waarschynlyk in zyn vaderland, in Europa, een
niets beduidend wezen was.

Zulke lieden maaken dus fortuin, naardien zeer dikwils in deeze
Volkplanting de Plantagiën op tyd verkocht worden door afwezige
eigenaars, die zig op de gedaane begrootingen verlaten; en deeze
begrooters, het te verkoopen perceel zeer laag waardeerende, zyn het
doorgaans met den kooper eens.

Dit zoort van Planters is een pest voor de Volkplanting. Zy maken
eene onmatige verteering, en betaalen niemand, onder voorwendzel van
slechten oogst, sterfte onder de slaven, enz. Zy mishandelen dezelven
door overmaat van arbeid en slagen; zy bederven de Plantagie, waar van
zy de voortbrengzels voor gereed geld, en ten laagen pryze verkoopen;
en wanneer zy op die wyze hunne beurs gemaakt hebben, verdwynen zy. Men
moet echter toestemmen, dat 'er in alles uitzonderingen zyn: ik heb
in Surinamen Planters gekend, die door hunne braafheid achtenswaardig
waren, en ik heb dezelven reeds genoemd.

Wat de vrouwen betreft, zy geven zig doorgaans aan alle haare
driften, en in 't byzonder aan de ontembaarste wreedheid over. Maar
te gelyker tyd, dat ik getuigenis moet geven van de verhevene deugden
van Mevrouwen ELIZABETH DANFORTH en GODEFROY, en van eenige andere
van een onbevlekt caracter, behoor ik ook het gordyn te laten
vallen voor alle de onvolmaaktheden der teedere kunne in deeze
luchtstreek. Alvoorens van dit stuk af te stappen, moet ik echter
opmerken, dat de herbergzaamheid nergens edelmoediger, nog aangenamer
word uitgeoeffend, dan hier. Een vreemdeling bevindt zig hier overal,
of hy t'huis was: men verschaft hem, met de meest mogelyke gulheid,
tafel en huisvesting, op elke Plantagie, het geen van des te meer
aanbelang is, om dat men in de nabyheid van alle de Rivieren der
Volkplanting Surinamen niet weet, wat eene herberg is.

Om aan myn verhaal eenige afwisseling te geven, zullen wy tans drie
zoorten van visschen beschryven, waar op ik myne vrienden onthaalde,
zynde de zon-visch, de slang-visch, en de gevlakte kat. De eerste
word, even als de zalm, in zoute en zoete wateren gevonden. Hy heeft
agttien of twintig duimen lengte, en hy is geheel en al met goude
schubben bedekt, die, wanneer hy in helder water zwemt, straalen van
zig schynen af te schieten, en die hem zynen naam gegeven hebben. De
slang-visch ontleent zynen naam van de gelykheid, die 'er tusschen
hem en dit kruipend gedierte is. Het is een zoort van aal, niet
zeer groot, maar zwart, hebbende een witten buik, en zynde in alle
de Rivieren van dit Land zeer gemeen. De gevlakte kat word alzoo
genoemd uit hoofde van de vlakken, waar mede hy bedekt is, en zyne
lange knevels. Deeze visch gelykt ten aanzien van deszelfs gedaante
vry veel naar een snoek. Hy heeft zeer puntige tanden, maar geene
schubben. Hy is zeer vet, en weegt zomtyds tot zeventig ponden toe;
zyn vleesch is geelachtig, en men maakt 'er weinig werk van.

De Hoop was tans eene der onaangenaamste verblyfplaatsen. Ik
betreurde aldaar zeer het gemis, zoo van myne eerste hut, als van
myne lieve gezellinne: de eene viel geheel om ver, en de andere was
te Paramaribo. Wy hadden geen enkel mensch, die niet door de koorts,
of eenige andere ziekte, was aangetast. De roode loop begon ook
verwoestingen aan te rechten. Om onze elende te vergrooten, hadden wy
noch Heelmeesters, noch geneesmiddelen, noch iets, waar door wy ons
licht bezorgen konden; en ons bleef niets overig, dan zeer weinig
brood. Ik was met deeze gesteldheid van ons ongelukkig krygsvolk
bewogen, en ik deed onder hen eene uitdeeling van bischuit, citroenen,
oranje-appelen, suiker, wyn, gevogelte, en eenige spermaceti-kaarssen,
die my in eigendom toebehoorden.

Den 23sten, zond ik twee zieke Officiers, ORLEIGH en FRANSSEN, gelyk
mede alle de soldaaten, die vervoerbaar waren, naar het hospitaal te
Maagdenberg; te gelyker tyd vernieuwde ik myn ootmoedig verzoek, om
van zulk een elendigen post, die bovendien van geen nut ter weereld
was, verlost te worden, en ik verzogt, maar te vergëefs, om één van
hun te zyn, die tegen de muitelingen optrokken. Ik vernam omtrent in
dit tydstip, dat men, beneden mynen post, eene nieuwe verblyfplaats
der Negers, niet ver van Paramaribo af gelegen, ontdekt had; en
dat hooger op een groot getal manschappen van ons krygsvolk stierf,
waar onder men telde den Capitain SEYBOURG, broeder van den Colonel
van denzelfden naam, die den 22sten overleed. Deeze was de derde van
dien rang, die zedert een maand het leven liet.

Den 26sten, kwamen twee jonge Officiers, die zeer schoone manspersoonen
waren, aan; maar die niet meer dienen konden, zynde beiden gekweld
met eene breuk, veroorzaakt door het uitglyden, het geen in dit
regen-saisoen, wanneer de grond zeer glibberig is, moeielyk vak
te ontwyken.

Des avonds van den zelfden dag, was 'er één van onze zee-soldaaten,
genaamd SPANKNEVEL, die niet meer te voorschyn kwam, en men
ontdekte hem eerst den 29sten, wanneer men hem met een koord van een
heestergewas aan een boom hangende vondt. Geen van zyne medemakkers
wilde hem afsnyden, om dat hy zig zelf had van kant geholpen. Zy
beweerden, volgens hunne vooroordeelen, want zy waaren allen
Duitschers, dat zy, met hem aan te raken, zig even eerloos zouden
maken, als hy zelf was. Ik was dus genoodzaakt hem door de Negers te
laten afnemen en begraven.

Eindelyk ontfing ik bevel tot myn vertrek, en ik begaf my
oogenblikkelyk met den Capitain BOLTS naar Goed-Accord, waar van
de eigenaar en eigenaresse, de heer en mevrouw DE LANGE, ons zeer
beleefdelyk ontfingen. Deeze Suiker-Plantagie is de laatste aan
de Rivier Commewyne, en uit dien hoofde is zy in de nabyheid der
muitelingen gelegen, die dikwils moeite doen om de slaven te verleiden;
maar men behandelt dezelven aldaar met veel toegevenheid en goedheid,
om alle muitzucht van hunnen kant voor te komen, en hen aan te zetten
om de Plantagie niet te verlaten.

Ik zag aldaar eene groote nieuwigheid: namelyk eene jonge Negerin,
die in den zuiveren natuurstaat de tafel bediende. Ik betoonde
my uittermaten verwonderd, toen ik haar zag te voorschyn treden;
en dadelyk vernam ik naar de reden van deeze vreemde gewoonte. De
vrouw van den huize antwoordde my zediglyk, dat zulks plaats
had, overeenkomstig de schikking der moeders en opzigteressen,
als een middel ter voorkoming van eenen al te vroegtydigen omgang
met manspersoonen, waar door haare kragten verminderd, haare groei
belet, en haare gestalte bedolven zouden worden. De slaven op deeze
Plantagie, zoo mans als vrouwen, waaren de schoonsten, welken ik
immer gezien heb. Hunne schoone gedaante, hunne levendigheid, hunne
sterkte en yver konden met die der Europeanen gelyk gesteld worden. De
Neger PHILANDER, dien ik reeds als een voorbeeld van schoonheid heb
aangehaald, behoorde tot dezelven.

Des anderen daags, vertrokken wy naar Maagdenberg, een uur voor
het ondergaan der zon, en in een klein vaartuig, alleenlyk met
een zonnescherm overdekt. Wy deeden zulks tegen den raad van den
heer en mevrouw DE LANGE, en wy hadden reden om 'er ons over te
beklagen; want naauwlyks hadden wy twee mylen afgelegd, of de nacht
overviel ons, gepaard met zulk een geweldigen regen, dat wy byna in
het water verzonken, zynde de gang van het vaartuig slechts twee
duimen boven water. Het gelukte ons echter, door middel van onze
calebassen en hoeden, om het zoo ledig te scheppen, dat het vlot
bleef. Te gelyker tyd zat 'er een Neger voor op, houdende een haak
lynrecht voor uit, om te beletten dat ons vaartuig niet omsloeg,
wanneer het door onbedachtzaamheid, in het midden der duisternis,
waar in wy ons bevonden, tegen de wortels der Palmietboomen stootte,
die langs de oevers van het bovenste gedeelte van de Commewyne in
grooten getaale groeijen.

Wy kwamen op deeze wyze, des avonds ten tien uuren, op de Plantagie
Jacob aan. Het vaartuig was met het water gelyk, en ook niets meer;
want de Capitain BOLTS, en ik, waren zoo dra niet op het land
gesprongen, of het vaartuig zonk met alle de Negers, die 'er op
waren: dadelyk echter bereikten zy al zwemmende den oever. Maar,
helaas! een koffer, waar in myn dagregister en myne teekeningen
lagen, die my meer dan twee jaaren arbeids en moeite gekost hadden,
bevond zig toen onder in het water. Ik was over dit verlies met
smarte aangedaan. Een knaphandige Neger echter, verscheiden malen,
al duikelende, in het vaartuig gegaan zynde, bragt my mynen kleinen
schat te rug, en ik achtte my zeer gelukkig denzelven weder in myne
handen te zien, schoon door en door nat geworden zynde. Dus nam
onze schipbreuk een einde. Na iets warms gebruikt te hebben, hingen
wy onze hangmatten op, en sliepen in dezelve rondom een goed vuur,
waar voor ik myne papieren liet droogen.

Des anderen daags morgens vervolgden wy onze reize, maar toen wy half
weg gekomen waren, wierden wy tegengehouden door eenen zwaaren boom,
die; om ver gevallen zynde, een dam in de kreek maakte, zoo dat het
vaartuig nooit op of neder komen konde. Wy keerden naar de Plantagie
Jacob te rug, en waren genoodzaakt, ons van daar naar de plaats van
onze bestemming te voet te begeven, dwars door allerleije zoorten van
struiken, distelen, doornen en heestergewassen, alwaar wy door nat,
en geheel met bloed bedekt, aankwamen. Myne enklauw, die begon te
geneezen, wierd andermaal tot op het been open gereeten: de veelvuldige
doornen, die wy by elken tred ontmoetten, maakten dezelve weder byna
geheel ontbloot.

Wy vernamen hier, dat ORLEIGH, één van de twee Officieren, welken ik,
geduurende myn laatste verblyf op de Hoop, naar Maagdenberg ziek
verzonden had, niet meer in leven was. Op die wyze vergingen byna
allen de geenen, die de laatste maand op deezen eersten post hadden
doorgebracht, van waar geen enkel soldaat gezond te rug kwam. Ik ben
vastelyk overtuigt, dat hun onheil veröorzaakt wierd door de sterke
hette van de drooge en brandende maand Juny, welke zy ondervonden, na
in het midden van een moerassigen streek gegaan en geslapen te hebben,
en na, geduurende het laatste regen-saisoen, aanhoudende stortregens
op hun lichaam ontvangen te hebben. De sterkte van myn gestel deed my
echter aan zoo veele gevaaren ontsnappen, en ik besloot, zoo mogelyk,
myne gezondheid te bewaaren, al lachende en zingende, (God vergeeve my
dit!) terwyl een groot aantal menschen rondom my zuchtten, steenden,
en den geest gaven.



NEGENTIENDE HOOFTSTUK.

Optocht van het Krygsvolk naar Barbacoeba, aan de Rivier Cottica.--De
Palmboom-kool, en de Mauricy.--Heete koorts.--Trek van dankbaarheid in
eenen Engelschen Matroos.--Verscheiden soorten van Peper.--Citroen-
en Limoen-boomen.--De Mammy-appel.--Pimpernooten.--Regeering in
Surinamen.--Honden van Guiana.--Ongemeene trek van edelmoedigheid.

Het regen-saisoen op nieuws naderende, trok de Colonel FOURGEOUD,
na uit zyne soldaten die geenen te hebben uitgekozen, die de
gezondsten waren, en in 't geheel niet meer dan een getal van één
honderd en tachtig bedroegen, in aantocht, op den 3den July 1779,
naar Barbacoeba, aan de Rivier Cottica, eene plaats, welke hy
tot eene algemeene verzamelplaats, alvoorens de muitelingen aan
te tasten, bepaald had. Ik had de eer onder het getal der geenen,
die vertrekken moesten, te behooren; maar den Heelmeester verklaard
hebbende, dat ik gevaar liep myn voet kwyt te raaken, indien ik door
de bosschen ging, ontfing ik bevel, om op Maagdenberg te blyven, met
vermogen echter, om, indien ik binnen kort hersteld was, my by den
Colonel te vervoegen, en, zoo goed ik konde, my naar Barbacoeba te
begeven. Myn been was op dit oogenblik zoo ontstoken, en zoo zwart,
uit hoofde van het dood vleesch, dat de Heelmeester van den Colonel
KNOLLAERT, beducht was tot de afzetting te zullen moeten besluiten,
en dat ik zonder zeer zwaare pyn niet recht op staan konde.--Ik zal
'er het lidteeken van dragen, zoo lang ik leeve.

Geduurende dit myn agterblyven, ontfing ik dagelyks van PHILANDER en
andere Negers, welken ik altyd met zachtheid behandeld had, geschenken,
waar onder een kookzel van kool van Berg-Palmboom gevonden werd. Onder
alle zoorten van Palmboomen-kool is deeze de meest geachte. De boom,
die dezelve voortbrengt, verheft zig zomtyds tot de hoogte van vyftig
voeten. Zyn harde houtachtige stam, in zeer dicht op elkander volgende
gelederen verdeeld, en van binnen vol merg, even als de vlierboom,
heeft eene helder bruine kleur: deeze stam, die in evenredigheid van
zyne hoogte dik is, loopt zeer recht, en eindigt puntsgewyze, even
als de mast van een schip. In de hoogte word hy van eene donker groene
kleur, veröorzaakt door de bekleedzelen, waar uit zig de takken vormen,
die horizontaal uitloopen, even als de kroon van een ananas of van een
pynappel. Deeze takken zyn van wederzyden bedekt met zwaare blaaden
van drie voeten lang, van eene donker groene kleur, zeer puntig, maar
gevouwen, verwardelyk geplaatst, en niet bevallig nederhangende, zoo
als die van den Latanus- of Kokos-boom. Het zaad is besloten in eene
zoort van bruine kelk of scheede, die uit het middenpunt der takken
voortspruit, naar den grond nederhangt, en in kleine ronde nooten
bestaat, die by elkander zittende, het voorkomen hebben van trossen
rozynen, maar naar maate van haaren omvang zoo lang niet. Indien
men de kool begeert, moet men den boom afhouwen. Dit geschied zynde,
berooft men hem van zyne takken, en van het groen bekleedzel, het welk
dezelve voortbrengt. Vervolgens neemt men het hart of de kool, die
wit is, en twee of drie voeten lang, dik als de arm van een mensch,
en rond als een cylinder van gepolyst yvoor. Zy bestaat uit ligte,
langwerpige en witte bladeren, naar zyde linten gelykende, en gereed
om het daar op volgend bekleedzel op te leveren, maar zoodanig in
malkander gesloten, dat zy een vast en breekbaar lichaam vormen. Deeze
vrucht, wanneer men ze raauw eet, heeft den smaak van een amandel,
schoon nog teederer en lekkerder: wanneer zy gekookt is, heeft zy
den smaak van bloemkool. Men plukt ook deeze lange en dunne bladen
één voor één af, en maakt 'er eene uitmuntende salade van. Maar de
kool der Palmboomen, het zy raauw, het zy gekookt, verwekt buikloop,
wanneer men 'er te veel van eet. In derzelver holligheid, na dat alle
de bladeren zyn weg genomen, legt een zwarte koren-worm zyne eieren,
waar uit de palmboom-wormen voortkomen. De zachte zelfstandigheid,
die nog in het hart van de kool overig is, dient, wanneer zy begint te
verrotten, aan deezen worm tot voedzel. De kool van den Latanus-boom
en andere zoorten van Palmboomen, word zoo groot niet, is minder zoet,
en van eene verschillende gedaante van die, waar van ik zoo even sprak.

De Mauricy [11]is zekerlyk de grootste van alle Palmboomen, ja van
alle andere boomen, die in de bosschen van Guiana groeien. Ik kan
verzekeren, dat ik eenige boomen van dien naam gezien heb, wier
toppen meer dan honderd voeten boven den grond scheenen verheven te
zyn. Derzelver omvang was van tien of twaalf voeten aan het dikste
van den stam, dat is, op een vierde van den boom van den wortel
af gerekend; want van daar af vermindert hy, zoo wel naar beneden
als naar om hoog, eene byzonderheid, die misschien aan alle andere
Reizigers of Schryvers ontsnapt is. Hy heeft ook eene helder bruine
of gryze kleur, en is tot de plaats, alwaar de takken beginnen, in
gelederen verdeeld. Deeze takken neemen hunnen aanvang by den top
des booms, en zyn lang, groen en boogswyze gekromd, bloot tot aan
derzelver einde, waar uit lange en breede bladeren voortspruiten,
zynde gevingerd, en van eene bleek groene kleur, zeer regelmatig op
eene bolronde manier geschaard, en maakende een zoort van straalen,
zoo als een ronde waijer van zig afgeeft. Naar maate dat de jonge
takken zig uit het middenpunt naar den top verheffen, verwelken de
oude, hangen naar den grond, en worden de speelbal der winden. Uit
het midden der groene bladeren, trekken de Indianen lange vezelen
of witte draaden, zoo als zy van de zyde-plant doen. Deeze vezelen
zeer sterk zynde, maaken zy daar van netten om te visschen, koorden
om hunne bogen te spannen, of zy laten ze zoodanig als zy zyn, om 'er
zig tot andere gebruiken van te bedienen. Uit het middenpunt der takken
koomt het zaad voort, het welk ook in de gedaante van lange risten uyen
nedervalt. Ik heb verscheide afbeeldingen van deeze Palmboomen gezien;
ik durf verzekeren, dat ze niet getrouw zyn, en volgens verbeelding
of valsche beschryvingen uitgevoerd; maar ik staa 'er by het publiek
voor in, dat de tans aan hun aangebodene afteekening naar de natuur
en op de plaats zelve gemaakt is. Dezelve bevat den Berg-Palmboom, en
den Mauricy, boomen, die door hunne takken en bladeren van elkander
verschillen. Op de plaat, die ik den lezer aanbiede, beteekent de
letter A den stam van den Berg-Palmboom; de letter B deszelfs takken,
van den boom afgescheiden; en de letter C het zaad, of de kelk,
die het zelve in zig bevat; de D geeft den stam van den Mauricy te
kennen; de E één van deszelfs nederhangende takken; de F beteekent den
Korenworm, die den Palmboom-worm voortbrengt; de G dien worm zelven,
die zoo lekker, nog zoo vet niet is, dan die van de kool van den
Berg-Palmboom. Geene andere gelegenheid hebbende om te vertoonen,
op welke wyze de Indianen en de Negers op de boomen klimmen, heb ik
op deeze Plaat, onder de letter H, één der laatstgemelden vertoond,
die op een jongen Mauricy klautert. Geen van beiden doen dit door
den stam van den boom met de armen en beenen te omvatten, maar door
denzelven met de hand vast te houden, en 'er beurtelings den voet
op te zetten. Zy gaan alzoo voort op eene wonderbaarlyke manier;
en door dit middel scheurt hen de schors niet op; maar 'er is zeker
veel behendigheid, oeffening en kragt noodig, om daar in wel te slagen.

Ik heb, zoo ik meen, breedvoerig genoeg gehandeld over deeze
onderscheidene zoorten van Palmboomen, en ik gaa tans over, om het
dagverhaal van onze krygs-verrigtingen te vervolgen.

Ik heb gezegd, dat alle de Officiers, en de meeste soldaten, die den
post van de Hoop bezet hadden, gestorven of gevaarlyk ziek waren,
en dat ik aan de besmetting ontsnapt was. Maar, helaas! het was tans
myn beurt! ik had slechts een uitstel, en niets meer, want den 9den
wierd ik door die zelfde heete koorts aangetast, die alle de anderen
had in het graf gesleept, en waar aan myn Neger QUACO op dit oogenblik
zeer ziek lag.

Den 14den, was ik genoodzaakt het bevel aan een ander Officier af te
staan, en Maagdenberg te verlaten, om my naar Paramaribo te begeven,
maar ik kon niet verder komen, dan Goet-Accord, alwaar men den
15den niets anders dan het oogenblik van mynen dood verwagtte. Tot
dit uiterste gekomen zynde, vond eene oude Negerin middel, om my
een weinig gekarnde melk, met garst en syroop van suiker gekookt,
te doen gebruiken; dit was het eerste voedzel, het welk ik, na dat
ik ziek geworden was, genuttigd had. Het deed my zekerlyk een zeer
grooten dienst; en des anderen daags was ik in staat om vervoerd te
kunnen worden. Myn kleine QUACO was ook veel beter.

Des avonds van den 16den, kwam ik te Fauconberg aan, alwaar ik
een pakje met zeven of agt brieven van myne vrienden vond, gepaard
met een geschenk van gezouten ossen-vleesch, en gedroogde tongen,
Madéra-wyn, Engelsch bier, rhum, en twee kruiken heerlyk citroen-sap
met suiker gemengd,en daarënboven een beste ham, en een fraaije
jagthond, die beide my gezonden waren door CHARLES MACDONALD, den
zelfden Engelschen matroos, met wien ik op de Hoop in vriendschap
geraakt was; beide zyne geschenken kwamen uit Virginie. Dit blyk van
erkentenis en edelmoedigheid van deezen braven jongen, beantwoordt
volkomen aan het waar caracter van den Engelschen zeeman, en deed
my groot vermaak. Onder het getal van myne brieven waren 'er twee,
voor my van het grootst gewicht, de één was van den heer LUDEN van
Amsterdam, en de ander van den heer DE GRAAF, zynen Bestuurder op
Paramaribo. Zy verwittigden my, dat myne beminnelyke JOANNA en myn zoon
ter myner beschikking waren, voor de somme van twee duizend gulden,
die, met de bykomende onkosten, byna twee honderd ponden sterling
zouden uitmaken, dog welke ik buiten staat was op dit oogenblik te
kunnen betaalen. Ik was reeds eene andere somme van vyftig ponden
sterling schuldig, welke ik geleend had, om den koopprys van mynen
Neger QUACO te voldoen; myne JOANNA, wel is waar, was my van eene
oneindig grootere waarde; en schoon men haar had gewaardeerd op het
twintigste gedeelte van de geheele Plantagie, die voor niet meer dan
veertig duizend guldens verkogt was, konde ik eene jeugdige vrouw,
met zoo veele volmaaktheden begaafd, niet te duur koopen; maar men
moest met dit al in staat zyn, om het te kunnen betaalen.

SALOMON heeft met reden gezegd, dat goede tydingen, uit ver afgelegene
landen komende, voor de ziel dat geen zyn, het welk frisch water
voor een zeer dorstig mensch is. De berichten, die ik in dit
tydstip ontfing, deeden my in 't eerst herleven; maar eene nadere
overweging overtuigde my wel dra, dat het my onmogelyk was, om my
eene zoo groote somme aan te schaffen, en ik was ruim zoo ongelukkig
als te vooren. Intusschen deelde ik alle de ontfangene geschenken
onder de nabestaanden van JOANNA uit, uitgenomen echter den hond
en de ham. Deeze goede lieden baden my aan; en geduurende alle de
betuigingen van hunne liefde, riep ik uit: "Dat ik niet ryk genoeg
ben, om hen allen vry te koopen!" Ik bevond my toen uittermaten zwak,
niettemin oordeelde ik my in staat, om des anderen daags de Rivier af
te zakken, tot aan de Plantagie Bergshoven, waar van de Bestuurder,
de heer GOURLAY, de beleefdheid had, om my, in een gemakkelyk vaartuig
met zes roei-riemen, naar Paramaribo te laten brengen; maar ik stortte
wederom in, en ik kwam, des avonds van den 19den, in deeze Stad aan,
zynde naauwlyks meer in leven. Ik had den voorigen nacht op eene
Plantagie, Jalosy genaamd, doorgebragt, alwaar ik byna den geest gaf.

Ik kan de Rivier Commewyne niet verlaten, zonder den lezer eene
afbeelding aan te bieden van een gezicht van Maagdenberg aan de
Tempaty Kreek, en nog een van den post van Calais, by de Hoop, aan
den mond van de Consavina-Kreek.

Te dier tyd eene goede huisvesting by den heer DELAMARE hebbende, en
door de teederlievende JOANNA opgepast wordende, had ik ten minsten
rust; en den 25sten, bevond ik my in staat, om voor de eerste keer
uit te gaan, en by Mevrouw GODEFROY het middagmaal te gaan nemen. De
tafel was by deeze vrouw van de gezondste spyzen, en de verfrissendste
vruchten overvloediglyk voorzien. Onder de laatstgemelde, en de
planten, die tot herstelling der gezondheid geschikt zyn, en welke
dit Land voortbrengt, moet men verschillende zoorten van pepers en
de limoenen rekenen. De eerste zyn de cica-peper, de lattaca, en de
dago-pipy, zoo als de Negers dezelve noemen; want zy geven aan elke
zaak eene benaming naar de overëenkomst, die tusschen dezelve en
eenige andere zaak gevonden word. Deeze verschillende zoorten van
peper zyn in Europa bekend onder den naam van peper van Caijenne,
van piment, en van capsicum, of peper van Guinée. De naam van cica,
of chiga, welken men in Surinamen aan de eerste geeft, koomt daar van
daan, dat derzelver korrel gelykt naar het insect, chiga of chigoe
genaamd, het welk ik beschreven heb. De andere heeft de gedaante van
rotten-stronten. Deeze drie zoorten, gelyk ook alle andere, groeien
aan heesters, die groen zyn, en niet zeer hoog opschieten. De peper,
welke zy allen voortbrengen, is van de allerheetste, en trekt den
mond by één; wanneer zy ryp is, heeft zy een scharlaken, of liever
bloedkleur. De Europeanen eeten byna geene spyzen, welken zy niet
met peper aanzetten: de Negers, en vooral de Indianen slokken ze met
geheele greepen in, niet alleen om dat zy 'er ongemeen veel van houden,
maar ook om dat zy dezelve als een uitmuntend geneesmiddel tegen een
groot aantal kwalen beschouwen.

De limoenen groeijen aan een zeer schoonen boom, genaamd Limoen-boom,
waar van de bladen en vruchten veel kleiner zyn, dan die van den
citroen-boom, en de laatstgemelden van een veel schitterender geele
kleur, dan de citroenen. Zy hebben ook een veel fyner schil, en zyn
vol van een zuur sap, het lekkerste, dat ik ken, en waar van de geur
alleraangenaamst is. Deeze vruchten zyn zeer nuttig voor de soldaten
en matroozen, die ze in dit Land voor het opraapen kunnen krygen,
zoo dat men hen niet zeldzaam hunnen ledigen tyd ziet doorbrengen,
met dezelve in groote meenigte te verzamelen, om ze met manden vol
naar het schip te voeren. Men ontmoet, door de geheele Volkplanting
van Surinamen, heggen van Limoen-boomen; en by de Stad Paramaribo
groeijen zy aan den weg. Het is zeer te bejammeren, dat men deeze
limoenen niet naar Europa kan overvoeren; maar men voert vaatjes,
met derzelver sap gevuld, derwaarts. De inwooners deezer Volkplanting
leggen ze in suiker, en bewaaren ze in groote aarde kruiken.

Op het na-gerecht van deeze zelfde maaltyd, merkte ik, onder
verscheide uitmuntende vruchten, een zoort van appel op, welken men
alhier mammy noemt. Deeze groeit aan een boom van de gedaante van
een oranje-boom, waar van de schors grys is, het hout witachtig en
ruw, en het blad zeer dik, glad, driehoekig en zonder vezelen. Deeze
vrucht, die byna rond is, en eenen omtrek van vyf of zes duimen maakt,
is met eene harde en roest-kleurige schil bedekt; derzelver vleesch
heeft de kleur van wortelen, en ook dezelfde vastheid. Het bevat twee
groote nooten, waar van de amandelen bitter zyn; maar de vrucht heeft
een uitmuntenden smaak: het is een mengzel van zuur en geurigheid,
het welk alle andere in deeze Volkplanting overtreft. Men vindt in
Surinamen ook tweederlei zoort van amandelen, gewoonlyk door de Negers
pistaches en pinda genoemd. De eerste gelyken naar kleine kastanjes,
en groeien als trossen aan den boom; de tweede worden voortgebracht
door een heestergewas, en vormen zig onder den grond. [12] Beide
zoorten van deeze amandelen zyn olyachtig en zoet; de laatstgemelde
bevat 'er twee in eene schel; alle zyn zy aangenaam om raauw te eeten,
maar nog beter, wanneer zy onder heeten asch gebraden worden.

Dewyl ik van vruchten spreek, is het hier, zoo ik meen, de plaats,
om eene misslag van Mejuffrouw DE MERIAN aan te roeren, die verklaart,
dat de druiven in Guiana gemeen zyn. Deeze misslag is des te sterker,
dewyl men weet, dat de vruchten, die alleen in eene kleine dunne
schel besloten zyn, als de druiven, [13] de kerssen, de aalbessen,
de aardbeziën, de pruimen, de abrikosen, de persiken, en zelfs de
appelen en peeren, de brandende hette van den zonne-keerkring niet
verdragen kunnen.

My tans op nieuw te Paramaribo bevindende, is het, zoo ik meen,
voegzaam, om het dieren- en planten-ryk voor eenigen tyd te verlaten,
en den aandacht van den lezer op het regerings-bestuur van deeze
schoone Bezitting te vestigen; een onderwerp, het welk hy misschien
zedert lang verwagtte.

Ik heb reeds gezegd, dat twee derde der Surinaamsche Volkplanting
tegenwoordig aan de Stad Amsterdam behooren, en dat de West-Indische
Maatschappye eigenaar is van het laatste een derde gedeelte. Ik heb
ook te kennen gegeven, dat de rechterlyke macht door onderscheidene
Raaden van rechts-oeffening word uitgeoeffend. Ik zal dezelve dus tans
in hunne orde aanwyzen, zoo als my dit door den Gouverneur, den heer
NEPVEU, is mede gedeeld. De eerste is de Raad van Crimineele Justitie,
en van Politie. Dezelve bestaat in het geheel uit dertien leden, wier
ampten voor hun leven zyn. De Gouverneur, die 'er de Voorzitter van
is, verkiest dezelven uit eene dubbele lyst, die hem door de inwooners
word aangeboden. De Commandant, of de afgezonden Gouverneur, is eerste
Raad. De bedienende Leden van dit Hof zyn derhalven;


De Gouverneur,
De Commandant,
Een Procureur-Fiscaal,
Een Secretaris,
Negen Raden.


De kennis van alle lyfstraffelyke zaaken behoort aan deezen Raad;
maar de Gouverneur heeft het recht van schorssing der vonnissen,
en zelfs om genade te bewyzen.

De Raad van Civiele Justitie bestaat ook uit dertien Leden, die door
den eerstgemelden Raad verkooren, en alle vier jaaren vernieuwd
worden. De Gouverneur is aldaar ook Voorzitter, en de bedienende
Leden zyn:


De Gouverneur,
Een Procureur-Fiscaal,
Een Secretaris,
Tien Raden.


Deeze Raad neemt kennis van alle burgerlyke rechts-zaken, en zelfs
van geringe beledigingen.

Na deezen koomt het Subalterne Collegie, of Kamer van kleine zaken,
bestaande uit elf Leden, die al mede door den Gouverneur en het
eerstgemelde Hof verkozen worden, en behalven den Secretaris, wiens
ampt voor zyn leven is, insgelyks alle vier jaaren vernieuwd, en
uit de laatst afgegaane Justitie-Raden genomen worden. De bedienende
Leden van dit Collegie zyn derhalven:


Een Vice-President,
Een Secretaris,
Negen Raden.


Het zelve heeft het opper-toezicht over de openbaare gebouwen, over
de straaten, over de laanen van oranje-boomen, over de grachten,
enz. Het beoordeelt ook de twistgedingen beneden de twee honderd en
vyftig guldens; alle geschillen over grootere sommen moeten voor het
Hof van Civiele Justitie gebragt worden.

'Er is ook nog een ander Collegie, namelyk de Wees- en onbeheerde
Boedel-kamer. Het bestaat uit


Verscheiden Commissarissen,
Een Secretaris,
Een Boekhouder,
Een Thesaurier,
En eenen anderen gezworen Secretaris.
De bedienden der Finantie zyn:
De Ontfanger der in- en uitgaande rechten,
De Ontfanger der groote en kleine imposten,
De Ontfanger van het hoofd-geld.
De Ontfanger der renten.


Ik zal van de bedieningen deezer Amptenaaren meer opzettelyk
spreken, wanneer ik de algemeene inkomsten deezer Volkplanting
zal behandelen. Ik bepaale my tans tot het geen derzelver
Regeerings-bestuur betreft. Ik heb reeds gezegd, dat de Gouverneur aan
het hoofd der burgerlyke en der krygszaaken is; de andere openbaare
amptenaaren zyn voornamelyk:


De Secretaris van zyne Excellentie, den Gouverneur,
Een Provoost, met het doen vervolgen der Negers belast,
De Commissarissen van de Magazynen der levensmiddelen,
Vier Opzichters over den uitvoer van de suiker,
Een Opzichter over de vaten melasse, of syroop van suiker,
Een Opzichter over alle de Noord--Americaansche schepen.
Twee Omroepers,
Twee Sergeanten of Boden van den Raad,
Twee Landmeeters,
Drie Meters van timmerhout,
Een Opzichter over het vee, enz.
Een Opzichter over de maaten en gewichten,
Drie Hollandsche Predikanten,
Een Fransch Priester,

Een Lutersch Predikant,
Drie Meesters van openbaare Schoolen, enz.


De krygsmacht bestaat uit elf Compagniën. Elk van dezelve heeft
tot Officiers, een Capitain, een Lieutenant, een Ouder-Lieutenant,
een Vaandrig, een Secretaris, en een Kassier. De Capitains zyn
doorgaans gezworen Priseerders by het verkoopen der Plantagiën,
aan de verschillende Rivieren in hunne wyk gelegen.

Zie daar, welke de voornaamste amptenaaren van het bestuur in de
Volkplanting van Surinamen zyn. Dit bestuur zoude niet kwaad zyn,
indien het niet door eene snoode gierigheid besmet wierd, tot groot
nadeel van deeze schoone Bezitting in 't algemeen, en van derzelver
inwooners in 't byzonder. Deeze Volkplanting, wel bestuurd wordende,
zoude een hof van Eden zyn, niet alleen voor de Europeaanen, maar zelfs
voor de slaven. Het zoude niet moeielyk zyn verbeteringen op te geven,
noch ook dezelve uit te voeren. Ik zal by eene andere gelegenheid de
aanmerkingen mededeelen, welken ik ten deezen opzigte gemaakt heb;
en ik twyfele geenzints, of een weinig oplettenheid op een enkel
punt, zal de gelukkigste uitwerkingen voortbrengen. En kan ik dan
al, even gelyk de Samaritaan, geen balsem op alle wonden gieten,
ik zal ten minsten het geneesmiddel kunnen aanwyzen, het welk, op
eene gepaste wyze gebezigd wordende, de kwaaien van een groot getal
lieden geneezen zoude.

Ik heb de onaangenaame taak ondernomen, om te bewyzen, hoe deeze
Volkplanting, door bloeddorstige en gewelddadige middelen, zig zoo
dikwils op den oever van haaren ondergang gezien heeft. Hoe roemryker
zoude het zyn voor hun, die 'er de magt toe in handen hebben, om niet
alleen haar te redden, maar ook met haar, veele fraaie Volkplantingen
in de West-Indiën! zy zouden dit doen door middel der beöeffening
van eene uitdeelende en algemeene gerechtigheid, en door het geven
van een loffelyk voorbeeld van goedwilligheid en menschelykheid.

Ik kan van de verhandeling van het staatkundig bestuur in Surinamen
niet afstappen, zonder het afschryven van deszelfs zinspreuk, die
met de daaden zoo weinig overëenkomstig is. Zy is deeze: "Justitia,
pietas, fides." De wapens zyn in drie deden verdeeld, bevattende,
zoo ik meen die van 't Huis van Sommelsdyk, van de West-Indische
Maatschappye, en van de Stad Amsterdam: zy worden gedragen door
twee klimmende leeuwen, en dienen om het papieren geld te zegelen,
enz.--Maar laat ik myn verhaal vervolgen.

Den 30sten, ontmoette ik dien goeden matroos, CHARLES MACDONALD,
en dewyl ik dertig kruiken Jamaicasche rhum gekocht had, gaf ik 'er
hem eenige van, om hem het geschenk van een ham en van een hond te
vergelden; ik voegde 'er een schulp van paerel d'amour by, met zilver
beslagen, welke ik hem verzogt tot eene gedachtenis te bewaren. Deeze
brave jongen ging des anderen daags weder naar Virginie scheep, aan
boord van de Peggy, waar van Capitain was LOUIS, die my beloofde hem
tot zynen Stuurman te zullen bevorderen.

De hond, waar van ik zoo even sprak, herïnnert my twee aanmerkingen,
welke ik in Guiana omtrent dit zoort van dieren gemaakt heb. De
eerste is, dat zy aldaar het vermogen of de hebbelykheid van blaffen
verliezen: het is zelfs eene zeer bekende zaak, dat de honden, die
aldaar geboren zyn, nooit geblaft hebben. De tweede is, dat zy aldaar
nooit door de watervrees worden aangetast, ik herïnner my ten minsten
niet een enkelen dollen hond in deeze Volkplanting gezien te hebben,
noch 'er van te hebben hooren spreken; deeze laatste byzonderheid is
des te opmerkelyker, om dat deeze verschrikkelyke ziekte, in andere
Landstreeken, doorgaans word toegeschreven aan de drukkende hette van
de honds-dagen, het geen die benaming genoegzaam aanduidt. De Indianen,
of inboorlingen van Guiana, hebben allen honden, waar van zy zig tot
de jagt bedienen. Deeze dieren zyn mager en klein, zy hebben kort
hair van eene vuile witte kleur, een langwerpigen snoet, en recht
op staande ooren; zy zyn zeer bekwaam om het wildt op te spooren;
maar zy hebben alle de gebreken van de kleine jagthondjens. Ik moet
niet vergeten op te merken, dat, schoon de Americaansche honden niet
blaffen, zy niettemin een zeer sterk geknor doen hooren. De myne,
die, zoo als ik gezegd heb, uit Virginie kwam, was in dit stuk zoo
lastig, dat één van myne buuren hem, na verloop van veertien dagen,
dat hy by my was, met een snaphaan dood schoot.

Byna op deezen zelfden tyd, kwamen verscheide huisgezinnen van
Americaansche vluchtelingen te Paramaribo aan, die verjaagd waren door
den oorlog, welke tusschen myn geboorteland en deszelfs Volkplantingen
ontstaan was; ik was in de daad over hun lot aangedaan, en ik moet
verklaaren, dat niemand ooit meer vriendschap aan een Engelschman
betoonde, dan zy my by een groot aantal gelegenheden bewezen.

Den 3den Augustus, wanneer de heer DE GRAAF, die alles met den heer
LOLKENS op de Plantagie Fauconberg regelde, in de stad te rug kwam,
dacht ik, dat het voegzaam was, om zelf met hem eene schikking te
maken, en hem voor te stellen van my een handschrift aan te nemen,
tot dat ik de somme dadelyk betaald zoude hebben, waar voor men
toestond JOANNA, en mynen zoon aan my te verkoopen, eene somme,
die ik bereid was op myne verteeringen uit te spaaren, door, indien
het mogelyk was, alleen van brood, zout en water te leven; en zelfs,
in weerwil van deeze ongemeene soberheid, had ik twee of drie jaaren
noodig, om dezelve by één te halen. De Voorzienigheid liet my niet
in deeze verlegenheid; zy zond ter myner hulp die uitmuntende vrouw,
Mevrouw GODEFROY, die zoo dra niet onderricht was van de smartelyke
gesteldheid, waar in ik my bevond, of zy noodigde my by haar ten eeten,
en na den maaltyd, sprak zy my in deezer voegen aan:

"Ik weet, myn lieve STEDMAN, welke uwe gevoelens zyn, en dat het
voor een Officier volmaakt onmogelyk is, zoodanig ontwerp, als
het uwe, met zyne inkomsten uit te voeren; maar begryp, dat men,
zelfs in Surinamen, in zyne vrienden eenige deugd kan ontmoeten: uwe
blakende liefde voor deeze jonge vrouw, die dezelve zoo waardig is,
en voor uwen zoon, moet, ten spyt van dwaasheid en onverstand, u de
achting van alle weldenkende lieden doen verwerven. Ik ben over uwe
handelwyze in deeze zaak dermaten getroffen, dat ik my zelve zoude te
beschuldigen hebben, indien ik u in de volvoering van zulke loffelyke
oogmerken niet behulpzaam was; staa my derhalven toe, om in uw geluk,
en in dat van de deugdzaame JOANNA, en haaren zoon, deel te nemen,
door u te verzoeken, eene somme van twee duizend guldens, of zelfs eene
grootere somme, zoo gy die benoodigd hebt, aan te neemen. Zie daar dit
geld, STEDMAN; ontruk daarmede de onschuld, de deugd, de schoonheid,
aan de dwinglandye, aan de onderdrukking, en aan de verguizing".

Deeze achtenswaardige vrouw, ziende dat ik haar aankeek, in een staat
van volmaakte verstomming, en als of ik het vermogen van spreken
verloren had, vervolgde haar gesprek, met eene aanbiddelyke goedheid:

"Laat uwe kieschheid, myn lieve vriend, zig niet ontrusten, noch
over deeze zaak bekommeren. Soldaten en zeelieden moeten geene groote
plichtplegingen maken. Alles wat ik van u vorder, bestaat hier in, dat
gy van dat alles geen enkel woord spreekt".--Zoo dra ik weder in staat
was om te spreeken, antwoordde ik haar: "Dat myne geheele verlegenheid
daar in bestond, op welke gepaste wyze ik aan haar betuigen zoude,
hoe zeer ik van haare edelmoedige goedheid doordrongen was." Ik
voegde 'er by: "Dat JOANNA, die my zoo dikwerf het leven had doen
behouden, zekerlyk myne onöphoudelyke liefde verdiende, maar dat myne
dankbaarheid niet minder duurzaam zyn zoude omtrent iemand, die my in
de mogelykheid stelde, om eene jonge vrouw van zulke groote verdiensten
van de slavernye vry te koopen;" en ik eindigde, met aan deeze Mevrouw
te kennen te geven; "Dat ik voor het tegenwoordige niet het minste
gedeelte van die somme zoude aanraken, maar dat ik des anderen daags de
eer zoude hebben haar wederom te zien;" en oogenblikkelyk vertrok ik.

Ik was zoo dra niet t'huis gekomen, of ik verhaalde JOANNA, het geen
'er was voorgevallen. Zy smolt dadelyk in traanen weg, en riep uit:
"Gado sa bresse da woma! God zegene deeze vrouw." Zy hield aan, dat
ik haar aan Mevrouw GODEFROY verpanden zoude, tot dat de geheele
somme aan dezelve zoude zyn te rug gegeven. JOANNA verlangde wel
vuuriglyk, om haaren zoon vry te zien; maar zonder de voorwaarde, door
haar opgegeven, weigerde zy volstrektelyk de vryheid voor haar zelve
aan te neemen. Ik zal geen tafereel pogen te schetsen van den stryd,
dien ik tusschen liefde en plicht moest doorstaan; ik zal my bepaalen
met te zeggen, dat ik het verlangen van dit beminnelyk schepzel,
wier gevoelens my meer en meer bekoorden, inwilligde. Ik verklaarde
derhalven by geschrift, en overëenkomstig haare toestemming, dat
JOANNA, van dien dag af aan, aan Mevrouw GODEFROY toebehoorde, tot
dat ik haar de geheele somme, welke zy my geleend had, betaald zoude
hebben; en des anderen daags bragt ik haar, met toestemming haarer
nabestaanden [14] by deeze Mevrouw, alwaar zy zig voor haare voeten
werpende, haar het geschrift ter hand stelde. Maar de onvergelykelyke
Mevrouw GODEFROY had het zelve zoo dra niet doorloopen, of zy riep uit:
"Laat dit alzoo geschieden! koom, myne JOANNA, ik neem u, niet voor
myne slavin, maar tot myn gezelschap. Ik zal voor u eene wooning
in myne orangerie doen bouwen; myne slaven zullen u aldaar dienen,
tot dat de Voorzienigheid over my beschikt; dan zult gy u volmaakt
vry zien, zoo als gy in de daad zyn zult op het oogenblik, dat gy
uwe vryheid begeert, als welke gy, zoo door uw goed gedrag, als van
wegen uwe afkomst, [15] ontwyffelbaar verdient." Op deeze voorwaarden
ontfing ik den 9den het geld, en ik bragt het den zelfden dag in
myn hoed aan den heer DE GRAAF. Het zelve op zyne tafel hebbende
nedergelegd, verzogt ik hem eene behoorlyke quitantie; en JOANNA
was niet meer afhangelyk van de elendige Plantagie Fauconberg,
maar alleen van de bescherming der eerbiedwaardigste vrouw, die
in de Hollandsche bezittingen, ja misschien in de geheele weereld,
gevonden word. Zy bedankte my met eenen oogwenk, welke geen Engel
zelfs met een bekoorlyker indruk konde toevoegen.

De heer DE GRAAF, het geld hebbende nageteld, zeide my: "Myn lieve
STEDMAN, van deeze somme komen my, als bestuurder der Plantagie,
twee honderd guldens. Gedoog, dat ik dezelve niet aanneeme, en alzoo
in deeze gelukkige gebeurtenis deele. Ik zal my volkomen betaald
oordeelen door het genoegen, van tot het geluk van twee lieden,
die zoo veel achting verdienen, te hebben mogen medewerken."

Na deezen belangloozen vriend bedankt, en hem vriendschappelyk de hand
gedrukt te hebben, bragt ik oogenblikkelyk de twee honderd guldens
aan Mevrouw GODEFROY te rug, en wy waren allen gelukkig.

De menschlievenheid van deeze vrouw bepaalde zig toen niet tot den
dienst, dien zy ons deed, want, de deerniswaardige gesteldheid der
zieken op Maagdenberg vernomen hebbende, zond zy hun ten geschenke
een vaartuig, beladen met vruchten, groenten, en allerleie zoorten
van ververschingen.

Den 7den Augustus, schreef ik aan den heer LUDEN, om hem van deeze
schikking kennis te geven, en hem te bedanken, dat hy van het
gewichtigste gedeelte van zynen eigendom wel hadde willen afstand
doen. Myne enklauw op dit oogenblik byna genezen zynde, schreef ik
ook aan den Colonel, dat ik de eer zoude hebben, my binnen eenige
dagen by hem te vervoegen. Ik zond deezen brief naar Barbacoeba,
want hy bevond zig aldaar; steeds, terwyl de onverschrokken Capitain
STOELEMAN, met eenige Neger-Jagers de bosschen van eenen anderen kant
doorkruistte: dien zelfden dag had hy vier der oproerige Negers naar
Paramaribo gezonden. [16]

Den 10den, volmaakt hersteld zynde, en my gereed bevindende om in de
bosschen te trekken, nam ik afscheid van myne vrienden, en van myn
klein huisgezin, het welk ik by den heer DELAMARE liet, die 'er my om
verzogt. Ik vertrok dus wel gemoed in een overdekt vaartuig, om mynen
vyfden veldtocht te beginnen, en in de hoop van den Colonel FOURGEOUD
te vergezellen. Hy verëenigde alle zyne kragten, en maakte de noodige
toebereidzels, om binnen eenige dagen den vyand te gemoet te trekken.

Den 14den, kwam ik te Barbacoeba, aan het bovenste gedeelte van de
Cottica; de zelfde plaats, waar ik my bevond, toen ik den slang Aboma
doodde. Ik vond aldaar den Bevelhebber, die my zeer vriendelyk ontfing,
en gereed stond om des anderen daags te vertrekken. Nooit zag ik de
soldaten zoo bemoedigd, noch zoo stipt den dienst waarnemende. Zy
wierden door verschillende beweegredenen aangezet: de één, door het
vermaak om te vechten; de ander door een geest van wraakzucht tegen
de muitelingen; zommigen, die de bedaardsten waren, door de hoop van
deezen oorlog te zien eindigen; anderen eindelyk hadden verdriet in een
leven, dat door een gestrengen dienst en door ziekten beurtelings wierd
afgewisseld, en verlangden, om een roemryk einde aan hunne elende te
maken; want 'er is geen ongelukkiger leven, dan dat van een soldaat
of matroos, die aan vochtigheid, of aan de hette van eene brandende
zon, in het midden van eindelooze bosschen, onder den zonne-keerkring
gelegen, by aanhoudenheid is blootgesteld.

EINDE VAN HET TWEEDE DEEL.



BERICHT VOOR DEN BINDER.

XVII. Wachtpost van Vrydenburg, aan de Rivier Maroni.--Mitsgaders
gezicht van drie Legerplaatsen, aan de Wana-Kreek: te plaatsen tegen
over [20]

XVIII. Gezicht van de Reede en Stad Paramaribo [40]

XIX. Platte grond der Stad Paramaribo [44]

XX. Eene Slavin, behoorende tot het geslacht der Quarteronnés Slaven
[54]

XXI. Eene Samboe Slavin, wier lichaam door zweepslagen is van één
gereeten [88]

XXII. Eene Indiaansche Familie, tot het geslacht der Caraïben
behoorende [158]

XXIII. Wapenen, Huisraad en Cieradiën der Indianen [206]

XXIV. Gezicht van den Wachtpost de Hoop, en van de Plantagie
Klarenbeek, beiden aan de Commewyne [212]

XXV. De Aapen, genaamd Coiata, en Saki-Winki [224]

XXVI. Tak van den Roucou- of Arnotta-Boom.--Riviervisch, genaamd
Dago-Faisy.--En de New-Mara [236]

XXVII. Een Surinaamsch Planter, in zyn morgen-gewaad [282]

XXVIII. De Koolboom; en Palmboom, Mauricy genaamd [302]

XXIX. Post van Maagdenberg, aan de Tempaty-Kreek.--En Post van Calais,
aan de Cassivica-Kreek [306]



NOTES

[1] Volgens Mejuffrouw MERIAN en LINNAEUS is STEDMAN in dit verkeerd
begrip gevallen. De eijeren van de Pipal, uit het lichaam van het
wyfjen uitkomende, worden door het mannetjen vruchtbaar gemaakt; op
de zelfde wyze, als die van alle andere kikvorschen of padden. Het
mannetje duwt ze te gelyker tyd onder zyn buik, en spreidt ze uit
op den rug van het wyfjen: de eijeren kleeven aan de huid vast,
en het vruchtbaarmakend vocht van het mannetje, het geen dezelve
besproeit, doet de bekleedzelen van den rug opzwellen. De eijeren
intusschen worden dik, de jongen broeien uit, komen uit hunnen dop,
en een waarnemer, die hen op dit oogenblik ontmoet, zou gelooven,
dat zy op den rug zelven van hunne moeder zyn voortgebracht.

Aantekening v. d. Franschen Vert.

[2] Men leest in de Beschryving der Dieren van den heer PENNANT,
dat deeze zelfde ARSCOTT, een Engelschman, zoo verre gekomen is, dat
hy eene gemeene padde eenigermaten heeft tam gemaakt. Dezelve was van
eene ongemeene grootte; het was omtrent zes-en-dertig jaaren geleden,
dat deeze padde zig voor de eerste maal aan den vader van ARSSCOTT
vertoond had; hy had langen tyd onder een trap gehuisvest. De zorg,
die men voor zyn onderhoud droeg, maakte hem tot een huisdier,
zoodanig dat hy alle avonden, wanneer hy licht in huis bemerkte,
voor den dag kwam, en de oogen opsloeg, als of hy verwagtte, dat men
hem zoude opvatten, om op de tafel zetten. Aldaar vond hy zyn eeten
klaar gemaakt; dit bestond uit wormen, van het zoort, zoo als men op
bedorven vleesch ziet te voorschyn komen: men bewaarde dezelve voor
hem in zemelen. De pad ging dezelve met aandacht na; en wanneer zig
één van deeze wormen onder zyn bereik bevond, bespiedde hy dien met
het oog, en bleef eenige oogenblikken onbeweeglyk; vervolgens wierp hy
eensklaps zyne tong van verre op den worm, die 'er aan bleef hangen,
door middel van een lymig vocht, waar mede dezelve aan het einde
bestreeken was; deeze beweeging van de tong was zoo gezwind, dat
'er de toekyker geen oog op houden konde.

Het is waarschynlyk, dat deeze padde zeer lang geleefd zoude hebben,
zoo niet een huis-raaf hem op zekeren tyd by den ingang van zyn hol
had aangepakt. De pogingen, welke ARSSCOTT deed, om de padde aan
zynen vyand te ontrukken, konden niet beletten dat deeze hem een
oog uitpikte; schoon hy naderhand nog een jaar geleefd heeft, wierd
hy treurig en kwynende. Hy had veel moeite, om zynen buit meester
te worden, dewyl het verlies van zyn oog hem het vermogen benam,
om denzelven juist te mikken.

Aanteeken. v. d. Franschen Vert.

[3] Indien men zommige reizigers gelooven mag, maakt de Trompetter
zig meester van de voorplaats. Des morgens jaagt hy alle de kalkoenen,
eendvogelen en andere huisdieren naar buiten; en des avonds noodzaakt
hy dezelve om te rug te komen: hy zelf sluit zig niet op; hy slaapt
of op het dak van de voorplaats, of op een naby staande boom.

Aant. v. d. Fransschen Vert.

[4] Deeze driehoeken hebben drie punten, zynde lang en met weerhaken,
gelykende naar kleine dreggen, en die uit een yzeren halsband uitkomen.

Aanteek. v. d. Schryver.

[5] De Lepelaar, of Bécharu, is de Flamant van BRISSON, of de
Flamant van BELON, en de Phoenicopterus der ouden. Men zegt, dat de
laatstgemelde naam, afgeleid van den naam, dien de Grieken aan deezen
vogel gegeven hebben, volgens deszelfs oorsprong beteekend, een vogel
met vuur-kleurige vlerken, en schildert zeer wel den Phoenicopterus,
wiens vlerken in de daad van een zeer levendig roode kleur zyn. De
naam van Bécharu is hem gegeven uit hoofde van de byzondere gedaante
van zyn bek, die gekromd is als het kromhout van een ploeg.

Deeze vogel is eenig in zyn zoort, en maakt een geslacht op zig
zelf uit. Men vind die op 't oude vaste Land; en in Europa, op de
kusten van Spanjen, Italiën, Provence, en Languedoc. De Americaansche
Indianen maken, van zyne fraaije vederen, halsbanden, mutsen, gordels,
waar mede zy zig vercieren. Het vleesch van den jongen Phoenicopterus
wierd door de ouden als eene uitgezochte spyze beschouwd.

[6] Het schynt, dat dezelve de pacobe of bacove van Cayenne is. Men
noemt de vrucht van den Bananen- en Plantain-boom doorgaans bananen;
maar wy hebben dezelven, met den Schryver van dit werk, onderscheiden,
door aan de vrucht van den laatstgemelden, den naam van plantain
te geven. Dit was noodzakeiyk, want hy verwart ze niet, en spreekt
dikwils van beiden te gelyk.

Aanteek. v. d. Franschen Vert.

[7] De Schryver van deeze reize verwyst hier den lezer tot de meer
uitgebreide opgaven, door Dr. BANCROFT aangaande dit vergift gegeven
in zyne natuurlyke Geschiedenis van Guiana, een werk, weinig of in
't geheel niet in Frankryk bekend.

BANCROFT begint met te verhaalen, het geen DE LA CONDAMINE voor hem
nopens dit vergift gezegd heeft; zie het zelve hier: "De Yamcos zyn
zeer afgericht op het maken van lange pylkokers, die het gewoonste
jagt-wapen der Indianen zyn. Zy doen daar in kleine pylen van palmhout
passen, welke zy, in plaats van met vederen, met een kleine kloen
catoen voorzien, die de buis naauwkeurig vult. Zy werpen dezelve
door blaazen dertig of veertig schreden ver, en missen byna nooit te
raken. Een zoo eenvoudig werktuig vervult by alle deeze volken met zeer
veel voordeel het gebrek van schietgeweer. Zy doopen de punt van deeze
kleine pylen, als mede die van hunne bogen, in zulk een scherp vergift,
dat het zelve, wanneer het versch is, in minder dan één minuut het dier
doodt, het welk door den pyl gewond is. Schoon wy snaphaanen hadden,
hebben wy, aan de Rivier, nooit wildt gegeten, het welk op eene andere
wyze gedood was, en dikwils hebben wy de punt van den pyl onder den
tand gevonden; daar by is geen gevaar hoe genaamd; dit vergif werkt
niet, dan wanneer het onder het bloed koomt. Dan is het voor den
mensch niet minder doodelyk, dan voor andere dieren. Het tegengift
is het zout, en nog zekerder de suiker"--Op een andere plaats:

"Dit vergift is een uittrekzel, door middel van het vuur gemaakt, uit
de sappen van onderscheidene planten, en in 't byzonder van zekere
heestergewassen. Men verzekert, dat het vergift, ticunas genaamd,
zynde het zelfde, waar mede ik de proef genomen heb, het welk onder
de verschillende zoorten, die langs de Rivier der Amazonen bekend
zyn, het meest geacht is, uit meer dan dertig zoorten van kruiden is
zaamgesteld". (Verkort verhaal van eene reize door de binnen-lánden
van Zuid-America gedaan.)

"De ticunas (dus vervolgt Dr. BANCROFT) wordt waarschynlyk gemaakt
van de zelfde kruiden, als de wourara, een vergift, het welk zynen
naam ontleent van het heestergewas, het welk 'er de grondslag van
uitmaakt. Het vergift der Accawaus-Indianen, het welk voor het
geweldigste gehouden wordt, bestaat slechts uit vyfderley kruiden,
wel verre, dat het uit dertig zoude bestaan, zoo als de heer DE
LA CONDAMINE van de ticunas opgeeft. Andere volken echter, en in 't
byzonder de Arrawks, voegen 'er naar goedvinden de tanden en lever van
een vergiftige slang, als mede roode peper, by; het laatste, om 'er de
werking van te vermeerderen. De Worrows mengen 'er een grooter getal
kruiden onder, misschien uit bygeloovigheid, of om dat zy zig door
onkunde verbeelden, dat zy, meerder dingen onder elkander mengende,
de verlangde uitwerking des te zekerder bekomen zullen.

"Zie hier het voorschrift van het vergift der Accawaus, het welk
verscheiden van hunne Peji of Geneeskundigen my op verschillende tyden
gegeven hebben: allen stemden zy over één met opzigt tot het zoort en
getal der planten; zy verschilden alleenlyk in de hoeveelheid of gifte.

Men neemt van alle de kruiden, waar uit dit mengzel bestaat, even veel.

Men neemt zes deelen van de schil van den wortel van wourara, twee
van de schors van warra cobba courra; één van de schil van den wortel
van concassapi, één van balleti, en eindelyk één van hatchybaly.

Men schraapt alles fyn, doet het in een kruik, en giet 'er water
op. Men zet deeze kruik op een matig vuur, zoo dat het na verloop
van een vierde van een uur begint te koken. Dit gedaan zynde, moet
men het sap met de hand uitdrukken, zorg dragende, dat de huid niet
ontvelle. Men werpt de bast weg, en doet vervolgens het sap op een
matig vuur uitdampen, tot op de dikte van pik en teer. Dan neemt men
het af, en men doopt daar in kleine platte stukken cokarito hout, (een
zoort van palmhout,) waar aan het vergift, wanneer het koud is, blyft
hangen, en dan de gedaante heeft van een roodachtig bruine gom. Deeze
stukken hout dus bestreken zynde, steekt men dezelve in groote holle
rottingen, aan beide einden met een huid toegemaakt. Wanneer men een
pyl wil vergiftigen, werpt men één van deeze stukken hout in 't water,
of men houdt het zelve boven den rook van 't vuur, om door dien damp
week te worden; in het eerste geval doopt men de pyl in 't water, en in
't tweede wryft men die tegen dit stuk hout. De kleinste hoeveelheid
van dit vergift, door eene wonde in de bloedvaten van een dier gebragt
zynde, doet het zelve in minder dan één minuut sterven, zonder eene
blykbaare waare pyn, schoon men zomtyds ligte stuiptrekkingen op het
oogenblik van den dood bemerkt.

De heer DE LA CONDAMINE zegt, dat de Indianen misdadige vrouwlieden
tot het bereiden van dit vergift gebruiken, en dat, wanneer zy den
geest geven, zulks een bewys is, dat het genoeg gekookt heeft: dit
gelykt zeer naar een verdichtsel. De Indianen, die in den omtrek
der Volkplanting van Demerary woonen, doen, hun vergift in de vrye
lucht uitdampen, tot dat het zyne volkomene dikte verkregen heeft,
en zulks zonder het minste gevaar.

"De kruiden, die tot het zamenstellen van dit vergift der Accawaus
gebruikt worden, zyn heestergewassen van onderscheiden zoort.

"Ik heb 'er de proef mede genomen op dieren die ziek waren, en weinig
bloed hadden; ik bevond, dat het een langzaamer uitwerking deed,
dan op sterke en gezonde dieren.

Men weet geen zeker tegengift tegen dit vergift. Ik twyffel, of
eenig geneesmiddel, langs den weg, tot de spysverteering geschikt,
ingenomen, schielyk genoeg kan werken, om deszelfs verschrikkelyke
gevolgen voor te komen. Om de uitwerking van de ticunas tegen te gaan,
geeft DE LA CONDAMINE het zout, en als een zekerder middel de suiker
op. De blanke inwooners van Demerary schryven dezelfde kragt aan het
sap van het suikerriet toe, maar de Indianen zyn het daar mede niet
eens, en ik heb geene enkele keer het bewys van deszelfs kragtdadige
werking kunnen ontdekken. De zelfde reiziger spreekt van eene proeve,
te Caijenne in tegenwoordigheid van den Bevelhebber genomen, aan
een hoen, door eene vergiftigde pyl gewond, het welk men suiker deed
inneemen, zonder eenig blyk van ongesteldheid te geven. Maar deeze
proef te Leiden, in tegenwoordigheid van verscheiden Hoogleeraars
in de Geneeskunde aldaar, hernieuwd zynde, was zonder het verlangd
gevolg, schoon de koude van den winter ontwyffelbaar de werking van
het vergift verzwakt had.

Wanneer één der watervaten door één van deeze vergiftigde pylen
gekwetst is, volgt 'er eene koortsachtige ontsteeking op. Ik heb
'er een voorbeeld van gezien in een Indiaan, tot zekere Plantagie
behoorende, die zig den voorsten vinger van de linke hand met
één van deeze pylen ligtelyk ontveld had. Dewyl 'er geen bloed
uit liep, vreesde hy niets; maar wel dra wierd zyne wonde pynlyk,
zyne hand zwelde verbaazend op, en dienvolgende kwam deeze man my
raadplegen. De uitwerking van dit vergift toen niet kennende, deed
ik een Peji uit den stam der Arrawks roepen, die in de nabyheid was,
en vroeg hem door een tolk, of hy eenig geneesmiddel tegen dit toeval
had. Hy antwoordde my van neen; maar hy verzekerde my, dat de Indiaan
'er niet van sterven zoude, dewyl 'er geen bloed uit de ontvelling,
die naauwlyks zigtbaar was, geloopen had. De uitwerkzels van het
vergift wierden intusschen steeds geweldiger; en niet alleen zyne
hand, maar zelfs de geheele arm was ontstoken. De pols was hard,
schielyk, afgebroken; de ademhaling moeielyk, met eene koortsige
hette, een brandende dorst, en de oxel-klieren waren gezwollen. De
zieke wierd in tyds adergelaten. Men wond hem den arm in linnen,
het welk in oly en azyn was nat gemaakt. Verscheide middelen, de
ontsteeking tegengaande, wierden inwendig toegediend; maar ik zal
ze niet opnoemen, want ik weet niet, of zy van eenig nut waren. In
twaalf uuren verminderde het geweld der toevallen zichtbaar; en des
anderen daags morgens was 'er geen blyk meer van overig.

"Ik zal 'er byvoegen, als eene andere uitwerking van dit vergift,
dat wanneer een aap door eene vergiftigde pyl gewond is, hy op den
grond valt; wanneer hy door eene gewoone pyl geraakt is, klimt hy op
den top van den boom, en blyft aldaar; zelfs na dat hy reeds dood is".

De proeven van Dr. BANCROFT omtrent het door hem vermelde vergift,
dezelfde zynde, als die van FONTANA aangaande de ticunas, zullen wy
het besluit van deezen Natuur-kenner des aangaande opgeven.

Van de ticunas, of het Americaansch vergift.

"De reuk van dit vergift, wanneer het droog is, is geheel onschadelyk;
en zoodanig zyn ook deszelfs deeltjens, die door de lucht in den mond
of in de neus, en vervolgens in de long komen.

"De uitwaassemende dampen van het Americaansch vergift, (het zy men
het op gloeiende kooien geworpen heeft, het zy men het in een pot
heeft laten koken,) zyn onschadelyk, het zy men ze ruikt, het zy men
ze inademt.

"Schoon het vergift, waar van ik my bediende, door ouderdom veel
verloren had, had het egter zyne wezentlyke eigenschap behouden, om
in zeer korten tyd, en in zeer kleine giften, zeer sterke dieren te
dooden; en het was altyd zonder gunstig gevolg, wanneer ik deszelfs
werking tragte te beletten door suiker en zout, welke ondertusschen
de twee eigenäartige geneesmiddelen zyn van den heer DE LA CONDAMINE,
die daar in het begrip der lieden van dit Land gevolgd heeft.

"Dit vergift ontbindt zig gemakkelyk en zeer goed in water, zelfs
in koud water, als mede in zuuren uit het ryk der mineraalen en
planten. Echter ontbindt het zig veel langzaamer in vitriool-oly,
dan in andere zuuren, en het wordt 'er zoo zwart in als inkt: het
welk met geene der andere zuuren gebeurt.

"Het maakt geene opbruisching, nog met zuuren, nog met loogzouten,
en doet de melk niet schiften, geevende daar aan alleenlyk deszelfs
natuurlyke kleur.

"Het verandert het radys-sap niet, nog in eene roode, nog in in eene
groene kleur; en wanneer men het door het vergrootglas onderzoekt,
ziet men 'er niets regelmatigs en zoutachtigs in; maar het schynt
grootendeels uit zeer kleine onregelmatige rondachtige lichaampjes
zaamgesteld, even als sappen van planten. Het droogt zonder barsten,
verschillende daar in van het slangen-vergift: en op de tong gelegd
zynde heeft het eene zeer bittere smaak.

"Uit allen deezen besluit ik, dat het noch zuur, noch loogzoutig is,
en dat het niet bestaat uit zouten, die zigtbaar zyn, zelfs door
middel van het vergrootglas.

"Het Americaansch vergift is geen vergift, wanneer men het op de
oogen legt, zelfs na dat het in water ontbonden is; en het doet op
deeze deelen geene werking.

"De heer DE LA CONDAMINE, en alle Americaanen gelooven, dat dit
vergift, inwendig genomen, geheel onschadelyk is.

"Volgens verscheide waarneemingen, genomen aan dieren, die 'er van
gestorven zyn, besluit ik als eene waarheid, dat het Americaansch
vergift, inwendig genomen, een vergift is, maar dat 'er eene wezentlyke
hoeveelheid verëischt word, om zelfs een klein dier te dooden.

"Andere, naderhand genomene proeven, zoo aan vogelen, als aan
viervoetige dieren, hebben my doen befluiten, dat het Americaansch
vergift, op de huid gelegd zynde, schoon dezelve naauwlyks door eene
krabbing ontveld is, den dood kan veroorzaaken, hoe wel niet altyd,
en in alle omstandigheden. De grootste dieren wederstaan de werking
van dit vergift het gemakkelykst, en wanneer zelfs de zwakste dieren
'er niet van sterven, bevinden zy zig in korten tyd zoo gezond als
te vooren.

"Men behoeft omtrent een honderdste gedeelte van een grein van dit
vergift, om een klein dier te dooden, en het is noodig, dat dit vergift
ontbonden zy, om den dood te veroorzaken, of tot eenige verwarring
van aanbelang in de dierlyke huishouding gelegenheid te geven.

"Wanneer 'er weinig bloedvaten in het aangetast deel zyn, word het
kwaad niet medegedeeld, of is ten minsten niet doodelyk.

"De pylen zyn veel gevaarlyker en doodelyker, dan het vergift, het welk
in water ontbonden is, en eenvoudiglyk op het gewonde deel gelegd word.

"Het vergift der pylen is krachtiger, indien men ze vooraf
in warm water doopt; en dan werken zy met meer zekerheid en
gezwindheid. Deszelfs werkzaamheid is nog veel grooter, indien men
de pylen doopt in het vergift, het welk in water tot de dikte van
een drank gekookt is.

"Het Americaansch vergift verliest zyne doodelyke hoedanigheden,
wanneer het in de drie zuuren uit het mineraalen-ryk ontbonden word;
maar in rhum en azyn ontbonden zynde, behoudt het dezelve.

"Het schynt derhalven, dat de zuuren uit het mineralen-ryk aan het
Americaansch vergift deszelfs schadelyke hoedanigheden ontnemen: ik
zeg eenvoudig, dat dit zoo schynt, om dat men nog zoude kunnen denken,
dat 'er een weinig zuur met het vergift vereenigd blyft, schoon men
het heeft uitgedampt, en dat dit zuur op de vaten van de huid zyne
werking doet. Het verschroeit dezelve, en byt ze eenigermaten weg.

"Schoon de zuuren de werking van het vergift beletten, schynt het,
dat zy een nutteloos en gevaarlyk middel zyn, indien men ze op de
vergiftigde spieren van het dier legt.

"'Er is een bepaalde tyd noodig, op dat het Americaansch vergift
aan het dier worde medegedeeld. Deeze tyd is veel aanmerkelyker,
dan die 'er tot de mededeeling van het vergift der slangen verëischt
word. Deszelfs uitwerkingen op de dieren zyn veel onbepaalder en
meer verschillende. Beiden kan men geneezen door het afzetten der
deelen, wanneer zulks zonder doods-gevaar geschieden kan, en mits
deeze afzetting in tyds geschiede.

"Het vergift, in het bloed gekomen zynde, doodt oogenblikkelyk: waar
uit ontwyffelbaar blykt, dat, wanneer het uitwendig op een gewond
deel van een levend dier gelegd word, het zelve groote wanorden in
de dierlyke huishouding kan en moet veroorzaken, of zelfs den dood
aanbrengen.

"Het vergiftigt de zenuwen niet; en is een onschadelyk sap, op welke
wyze het dezelve ook aanraakt. Maar het is doodelyk, zelfs in de
kleinste gift, indien men het door den strot-ader in het bloed brengt,
even als het vergift der slangen doet. De geheele werking van dit
vergift is dus op het bloed.

"De dood, die onmiddelyk volgt, zoo dra het vergift in 't bloed gekomen
is, zoude kunnen doen denken, dat 'er in het bloed een werkzaamer,
fyner, vlugger beginzel is, het welk aan het beste gezicht, en
zelfs aan het vergrootglas ontsnapt. Dit beginzel zoude, in die
veronderstelling, voor het leven noodzakelyk schynen; en op dit
beginzel zelfs schynt het vergift onmiddelyk deszelfs werking te doen.

"Voor het nemen myner proeven, zoude niemand getwyffeld hebben, of het
Americaansch vergift deedt zyne werking onmiddelyk op de zenuwen. Alle
uiterlyke teekenen kondigden dit mede aan. Deeze teekenen gaan dus
niet zeker; en de Geneeskundigen beschouwen dezelve ten onrecht als
een bewys, dat de ziekte eene zuivere zenuw-ziekte is" (FONTANA,
Memoire sur le poison Americain, appellé ticunas. Tom. II. pag. 83.)

Aanteek. v. d. Franschen Vert.

[8] Men vindt in het Kabinet van oudheden, in de Nationale Boekereije,
eene merkwaardige reeks van kleederen en huisraad, door Asiätische,
Africaansche, en Americaansche volken gebruikt wordende. Deeze
dingen zyn, by gebrek aan plaats, onder de Grieksche en Romeinsche
gedenkstukken ongelukkiglyk verward geraakt; maar men moet de
Opzichters van dit Kabinet deswegens niet beschuldigen, daar zy liever
verkozen hebben de voorwerpen op één te stapelen, dan ze verborgen
te houden. Hun oogmerk, met die dingen in hun Kabinet te verzamelen,
is, om na de gedenkstukken, die tot de geschiedenis der oude volken
betrekking hebben, als daar zyn de Egyptenaaren, de Grieken, en de
Romeinen, tevens aan de nieuwsgierigheid aan te bieden die geene,
welke tot de geschiedenis der volken in afgelegene Gewesten behoord
hebben, als de Chineezen, de Japoneezen, de bewooners van de Kust
van Guinee, van de Landen in de Zuid-zee, van Peru, van Mexico,
enz. Het was te wenschen, dat men de zaal afmaakte, die voor deeze
gedenkstukken in de Nationaale Boekereije bestemd is, en dat men,
overëenkomstig het verlangen der Opzichters, de even vermelde zaaken
op ééne plaats by elkander voegde. Alles wat op deeze plaat vertoond
word, is in het Kabinet der Boekereije te zien. Men ziet 'er bovendien
een hut der wilden, waar in alle deeze werktuigen in 't klein met
eene groote juistheid zyn nagemaakt, even als het verkleind model van
onderscheidene gewerkte stoffen, het welk de gewezen Hertog van Orleans
had laten maken, om in de bewaarplaats der konsten gezet te worden.

Aanteek. v. d. Franschen Vert.

[9] Zie hier het geen Dr. BANCROFT van deezen aap zegt: "De quato
(of coïata) is groot, en geheel met lange zwarte hairen bedekt,
uitgenomen het aangezicht, het welk kaal en gerimpeld is. Zyne ooren
zyn breed, en hebben de gedaante van menschen-ooren, Zyne oogen zyn
zeer ingedoken, en zyn neus gelykt naar die van een Neger; maar is
veel kleiner. Zyn lichaam heeft by de twee voeten lengte, en agttien
duimen in den omtrek, aan de borst gerekend. Deeze Aap heeft geen
baard, en ook geen staart. De dieren van dit zoort worden gemakkelyk
zeer gemeenzaam. Zy betoonen in alle hunne daden veel behendigheid,
en een zoort van list, waardoor zy opmerkelyk worden. Wanneer men
hun de voorpooten of handen agter op den rug bindt, loopen zy met
het lichaam over einde, en op hunne agterpooten, geheele dagen lang,
en met zoo veel gemakkelykheid, als of zy in hunnen natuurlyken
stand waren. Indien men een quato slaat, klautert hy dadelyk op een
limoen-, of orange-boom. Indien men hem aldaar wil vervolgen, werpt
hy de limoenen of oranje-appelen op het hoofd van den aanvaller;
hy tracht hem zelfs af te weeren, door hem zyne vuiligheid toe te
werpen; en hy trekt te gelyker tyd allerleije wonderbaarlyke gezichten;
hy maakt duizend kromme sprongen, die aan de toekykers een oneindig
vermaak verschaffen. De mannetjes zyn zeer wellustig, en men betrapt
hen meenigmaal op zaad-verspillingen". (Natural History of Guiana,
pag. 131.)

Aanteek. v.d. Franschen Vert.

[10] Het is zeer waarschynlyk, dat ULLOA dit heeft overgenomen uit
de Geschiedenis der West-Indiën van ACOSTA. Deezen doet men zeggen
in eene vertaaling, in 't jaar 1604 gedrukt.

"Deeze aapen springen, waar zy willen; en om den sprong te doen,
draaien zy de staart rondom een tak. Wanneer zy lust hebben, om verder
te springen, dan zy in eens doen kunnen, gebruiken zy een vernuftig
middel, daar in bestaande, dat zy zig met de staart aan malkander
vast binden. Op die wyze maken zy een zoort van keten, en springen
op een grooten afstand."

ACOSTA zegt, dat hy zelf geen getuige van dit gebeurde geweest is,
maar hy staat in voor de waarheid van het volgende. Zie hier zyne
woorden: "Ik heb aan 't huis van den Gouverneur van Carthagena
een aap gezien, die zoo wel geleerd was, dat hy dingen deed, die
ongelooflyk schynen. Men zond hem om wyn te haalen naar de herberg,
doende hem de pot in de eene, en het geld in de andere poot nemen;
en het was onmogelyk het geld van hem te krygen, eer men hem aan
den wyn geholpen had. Indien hem op straat kinderen ontmoetten,
en steenen naar hem wierpen, zette hy zyn pot op den grond neder,
gooide de kinderen de steenen weder toe, tot dat zy den weg vry hadden
gelaten; en dan keerde hy met zyn pot naar huis. Maar het sterkst van
allen is, dat schoon hy veel van wyn hield, hy nooit den wyn aanraakte,
dien hy t'huis bragt, zoo lang men 'er hem geen verlof toe gaf."

Aanteek. v.d. Schryver.

[11] Onze Reiziger zegt, dat de Franschen deezen boom Latanus-boom
noemen: men weet, dat 'er twee van dien naam zyn. Hy heeft den
eersten, die tot het geslacht der Palmboomen behoort, in het
I. Deel, X. Hooftst. bladz. 308. beschreven. De beschryving van
zynen Mauricy past op den tweeden niet. Verscheiden Natuurkenners,
welken ik geraadpleegd heb, hebben hem geenen naam, die aan zyn zoort
byzonder eigen was, kunnen geven; ik heb dus gemeend, zoo hier als op
de Plaat, die hem vertoont, den naam te moeten behouden, welken hy in
het oorsprongelyke heeft. Dr. BANCROFT spreekt, in zyne Natuurlyke
Geschiedenis van Guiana, van den Mauricy niet; misschien is hy niet
in de gelegenheid geweest denzelven te zien.

Aanteek. v. d. Franschen Vert.

[12] 'Er wordt hier waarschynlyk gedoeld op de amandel, welke
men aard-pistache of aard-appel noemt, waar van de bloemen, uit
welken zy voortkomen, naar den grond buigen, tot dat zy denzelven
raaken. Wanneer de bloem heeft uitgebloeit, gaat de noot in den grond,
werkt zig aldaar hoe langer hoe dieper in, en wordt een bultachtige,
asch-kleurige, ronde en bogtige bol, van de grootte van een vinger,
doorweven met draden, uit den wortel voortkomende. Deeze bol, die
onder den grond ryp wordt, bevat twee of drie ronde roodachtige pitten,
van de grootte van onze hazelnoten, en van denzelfden smaak.

Aanteek. v. d. Franschen Vert.

[13] Zie hier, het geen Mejuffrouw DE MERIAN ten deezen opzigte zegt:

"De roode, blaauwe en witte druif groeit weelig in het Surinaamsch
Gewest; een wynstok, gesneden en in den grond gestoken zynde,
brengt zes maanden daar na rype druiven voort; zoo dat men alle
maanden plantende, het geheele jaar door druiven hebben kan. Het
is te betreuren, dat 'er in dit Land geene lieden gevonden worden,
die zig op het aankweeken van deeze plant toeleggen; want wel verre,
dat het noodig zoude zyn, om wyn naar Surinamen te voeren, zoude
deeze Volkplanting dien zelfs aan Holland kunnen leveren, dewyl men
verscheiden malen 's jaars zoude kunnen oogsten". Men vindt, in de
verzameling der afbeeldingen van deeze Juffrouw, een Surinaamschen
druiven-tros. Iets verder spreekt zy ook van kerssen; maar zy zegt,
dat ze niet goed zyn: misschien had men in haaren tyd pogingen gedaan,
om verscheiden van deeze vruchten in de Volkplanting van Surinamen
aan te kweeken, en het welk niet gelukt zynde, STEDMAN dezelve niet
zal hebben kunnen vinden.

Aanteek. v. d. Franschen Vert.

[14] Men kan een slaaf van goed gedrag, in Surinamen, niet afzonderlyk
verkoopen, zonder de toestemming van zynen vader, moeder, broeders
en zusters.

Aantek. v. d. Schryver.

[15] Ik heb gezegd, dat JOANNA de dogter was van een fatsoenlyken
Hollander, en dat het geslacht van haare moeder onder de aanzienlyksten
op de Africaansche kust was.

Aantek. v. d. Schrijver.

[16] De Neger-Jagers hadden de gewoonte, om elken muiteling,
dien zy doodden, de rechte hand af te kappen, en dan ontfingen zy
vyf-en-twintig gulden. Men gaf hun vyftig gulden, wanneer zy 'er één
levendig vongen, en duizend gulden voor het ontdekken van een gehucht
of bezitting.

Aanteek. v. d. Schryver.





*** End of this LibraryBlog Digital Book "Reize naar Surinamen en door de binnenste gedeelten van Guiana — Deel 2" ***

Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.



Home