Home
  By Author [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Title [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Language
all Classics books content using ISYS

Download this book: [ ASCII | HTML | PDF ]

Look for this book on Amazon


We have new books nearly every day.
If you would like a news letter once a week or once a month
fill out this form and we will give you a summary of the books for that week or month by email.

Title: Reize naar Surinamen en door de binnenste gedeelten van Guiana — Deel 1
Author: Stedman, John Gabriel
Language: Dutch
As this book started as an ASCII text book there are no pictures available.


*** Start of this LibraryBlog Digital Book "Reize naar Surinamen en door de binnenste gedeelten van Guiana — Deel 1" ***


              REIZE NAAR SURINAMEN EN GUIANA

                            I.



                  REIZE NAAR SURINAMEN,

                        EN DOOR DE

               BINNENSTE GEDEELTEN VAN GUIANA;


           DOOR DEN CAPITAIN JOHN GABRIEL STEDMAN



                MET PLAATEN EN KAARTEN.

                    NAAR HET ENGELSCH.

                       EERSTE DEEL.

                     TE AMSTERDAM, BY

                     JOHANNES ALLART,

                         MDCCXCIX.



        O quantum terra, quantum cognoscere coeli
        Permissum est! pelagus quantos aperimus in usus!
        Nunc forsan grave reris opus: sed latarecurret
        Cum ratis, & caram cum jam mihi reddet Iolcon;
        Quis pudor heu nostros tibi tunc audire labores!
        Quam referam visas tua per suspiria gentes!


                        VALERIUS FLACCUS,
                        Argonaut. Lib. I. vs,
                        168--173.



VOORREDEN VAN DEN VERTAALER.

In den jaare 1796. kwam in twee deelen in groot  quarto, te London te
voorschyn eene Reisbeschryving,  onder deezen tytel: Narrative, of
a five  years expedition, against the Revolted Negroes of  Surinam,
in Guiana, on the Wild Coast of South America; from the year 1772,
to 1777: elucidating  the History of that Country, and describing
its productions, viz. Quadrupedes, Birds, Fishes,  Reptiles, Trees,
Shrubs, Fruits & Roots; with an  account of the Indians of Guiana &
Negroes of Guinea: by Captain J. G. STEDMAN. Illustrated  with 80
elegant Engravings, from drawings  made by the Author.

De meer dan gewoone pracht en kostbaarheid, waar mede deeze Engelsche
uitgaaf is volvoert, doet reeds dadelyk iets groots van dit werk
verwagten: en in de daad de doorbladering van het zelve zal die
verwagting geenzints te leur stellen. Eene aaneenschakeling van
merkwaardige gebeurtenissen in eenen gemakkelyken en bevalligen styl
voorgestelt, maakt de leezing van dit werk aangenaam; en het onderwerp
is tevens belangryk. Meer dan een Schryver heeft wel ondernomen eene
beschryving der Surinaamsche Volkplanting te leveren; maar verder dan
dezelve door Europeaanen bebouwd en bewoond word, brengen zy het byna
nooit. De Zand-Woestynen of Savanen zyn de grenspaalen, welke deeze
Schryvers niet te buiten gaan. Maar vermits de Capitain STEDMAN,
door het bywoonen van eenen tocht tegen oproerige Negers, tot in
derzelver diepste schuilhoeken, door byna ontoegankelyke bosschen
en moerassen, is doorgedrongen, treffen wy hier byzonderheden aan,
die elders te vergeefs gezocht zouden worden, en des te meer opmerking
verdienen, om dat ze overal de kenmerken dragen van zuivere waarheid,
zonder opsmukking of vergrooting, waar door andere werken van dien
aart veelal bedorven worden, en hunne achting verliezen. Met recht
beschouwd men dit werk als het volledigst Tafereel der Volkplanting
van Surinamen, eene bezitting, voor meer dan eene Europeesche Natie
van het grootste aanbelang.

Geen wonder derhalven, dat in verscheide tydschriften in Engeland,
in Frankryk, in Duitschland, met lof van dit werk gewaagd wierd. Geen
wonder, dat de Burger P. T. HENRY zig verledigde, om 'er eene Fransche
Vertaaling van te leveren, welke in den jaare 1798. in drie deelen
in 8V0. te Parys in 't licht verscheen. Geen wonder eindelyk, dat
men in Duitschland 'er in een Deel in 8VO. een zoort van uittrekzel
uit gemaakt heeft.

Alle deeze redenen bewoogen dan ook den Uitgever deezes, om dit
zoo bevallig, als nuttig werk in een Hollandsch kleed te steeken,
en den Nederlanderen ter leezing aan te bieden. Wat de uitvoering der
vertaaling betreft, men heeft de Engelsche uitgaave tot den grondslag
gelegt, maar ook tevens gemeend gebruik te moeten maken van de Fransche
vertaaling, waar aan de vereischten eener goede overzetting met recht
worden toegekend. Men heeft dit voornamelyk gedaan in tweerlei opzigt:
voor eerst door, even gelyk de Fransche Vertaaler gedaan heeft, weg te
laaten de hier en daar ingevlochtene plaatsen, uit Engelsche Dichters,
en andere uitweidingen, die geene andere verdiensten hebben, dan dat
ze eenen al te kostbaaren optooy aan het werk geven: en ten tweeden,
dat men de plaaten, die in de oorspronkelyke uitgaave tot een getal
van tachtig waaren aangewassen, in zoo verre vermindert heef, dat
men de zulke, die in werken over de Natuurlyke Geschiedenis, en over
de kennis der Planten en Gewassen gemakkelyk genoeg te vinden zyn,
tot vermyding van te groote kostbaarheid heeft agter wegen gelaten,
en voorts die geene, welke geplaatst zyn geworden, tot op die maate
verkleind, dat ze voor eene uitgaave in 8vo. geschikt waaren--

De Vertaaler heeft 'er zig voorts op toegelegt, om in zuiver
Hollandsch, ontdaan van het taaleigen der Engelschen en Franschen, door
welk gebrek dikwerf zoo veele vertaalingen voor den Lezer ondraaglyk
worden, het werk van onzen STEDMAN over te gieten, en zig daar toe van
eenen styl te bedienen, die door deszelfs woordenschikking bevattelyk
en niet vermoeiend was. Hoe verre hy hier in geslaagd is, word aan het
bescheiden oordeel des Lezers overgelaaten: terwyl hy zig vermeent
te mogen vleijen met de hoop, dat de goedkeuring van deezen zynen
arbeid, en van de wyze van deszelfs uitvoering, hem zal aanmoedigen,
om met den meesten spoed denzelven te voltooijen.



VOORREDEN VAN DEN SCHRYVER.

Dewyl dit werk misschien een van de zonderlingste voortbrengzels
is, die immer aan het Publiek zyn aangeboden, oordeele ik gepast
te zyn den lezer een korte schets te geven van het geen hy staat te
doorbladeren. Ik heb de stoffen getracht te rangschikken, even gelyk
in een groote tuin, alwaar men de welriekende bloem tevens met de
steekende doorn ontmoet; de met gouden lovers gespikkelde kapel zig
laat zien op de plaats, alwaar de verachtelyke worm kruipt; en het
schitterendst pluimgedierte in de donkerste schaduwe huisvest. Het
geheel, met zulke verschillende kleuren afgemaalt, zal, zoo ik hoop,
onderrigting en vermaak zamenpaaren, zonder den geest te vermoeien
of te verveelen, en het verstand te verzwakken; wel niet met de
hedendaagsche pracht en luister van styl, maar door een eenvouwdig
verhaal, waar van de getrouwheid het hoofd-cieraad is.

In de verschillende caracter-schetsen van eenen Bevelhebber,
eenen oproerigen Neger, een Planter en een Slaaf, is hier niet
alleen de dwinglandye ontvouwt, maar zyn ook de weldaadigheid en
menschlievenheid bloot gelegt. De Krygsheld, de Geschiedschryver,
de Koopman, en de Beminnaar der Natuurlyke Wysbegeerte, zal hier
lichtelyk iets aantreffen dat hem vermaakt; terwyl ik, myne byzondere
voorvallen overal hebbende ingevlochten, eenige verschooning vragen
moet; schoon niet met opzigt tot het gebeurde met die bevallige Slavin,
die zeker niet de min belangrykste vertooning in deeze bladen maakt:
vrouwelyke deugd immers in eenen staat van rampspoed, vooral wanneer ze
met jeugd en schoonheid vergezeld gaat, moet steeds bescherming vinden.

Over het geheel misschien mag ik eenige toegeeflykheid verwagten,
wanneer de Lezer in 't oog houd, dat hy geen Roman leest, door loutere
verbeelding zaamgeflanst, maar eene wezentlyke Geschiedenis, door
geene wonderbaare voorvallen opgepronkt; het werk van een Officier,
die zyn pen en penceel zonder medehulp gebruikt heeft, en dat op de
plaats zelve; eene omstandigbeid, die zeldzaam voorvalt.

Met opzigt tot de afschuwelyke wreedheden, door my zoo meenigwerf
verhaald, zy het genoeg te weten, dat anderen van dergelyke
onmenschelyke bedryven af te schrikken en deugd in te boezemen,
myn eenige dryfveer was; terwyl het aan den anderen kant niet moet
worden uit 't oog verloren, dat vryheid, even zeer als te groote
zachtheid, wanneer zy aan ongeletterde en van alle beginzelen verstoken
menschen schielyk vergunt word, voor beide partyen gevaarlyk, zoo niet
verderffelyk is. Getuigen zyn de Ouca- en Sarameca-Negers in Surinamen;
de Maroni-Negers van Jamaica; de Caraiben van St. Vincent; enz.

Terwyl intusschen de Surinaamsche Volkplanting van het bloed der
Africaansche Negers rookt, vind ik my verpligt naar waarheid op te
merken, dat het de Hollanders alleen niet zyn, die daar aan schuldig
staan; maar dat meest aan andere volken, en voornamelyk aan de Joden,
deeze zoo algemeene en helsche barbaarsheid te wyten is.

De Lezer gelieve deeze bladen met onpartydigheid en bedaardheid door te
loopen; de bloemen van het onkruid te schiften; het goud verstandelyk
van het schuim af te scheiden; en misschien zal hy zig de uuren niet
beklagen, die hy 'er aan besteed heeft. Eenige weinige misslagen
in de spelling en onnaauwkeurigheden ontdekken zig, voornamelyk in
het eerste Deel, vermits ik volstrektelyk ben verhindert geworden,
het toezigt over de verbetering der Drukproeven te houden; maar in
een korte Lyst van eenige weinige drukfeilen, en voornamelyk in het
Register, waar toe ik den nieuwsgierigen verwyze, kan men de naamen
van menschen en zaaken juist gespelt vinden. Laat dit evenwel zoo
niet worden opgevat, dat ik my beroemen durve in schrift en teekening
steeds uit te munten; maar vermits de zuivere en mannelyke waarheid,
waar van men zoo dikwils spreekt, maar die men zoo zeldzaam vind,
eene wezentlyke waarde heeft; vertrouw en hoope ik, dat dit werk den
aandacht van het Britsch Publiek niet geheel onwaardig zyn zal.



INHOUD DER HOOFTSTUKKEN.

I. HOOFTSTUK.

Inleiding.--Opstand der Negers in verscheide gedeelten van Hollandsch
Guiana.--Toebereidzels te Texel tot een tocht derwaarts.--Het uitloopen
van de Vloot.--Overtocht.--Het inloopen in de Rivier van Surinamen.--'t
Goed onthaal, dat het Krygsvolk in deeze Volkplanting ontfing.--Schets
der inwoonders, &c.

II. HOOFTSTUK.

Algemeene beschryving van Guiana.--Van de Volkplanting van Surinamen
in 't byzonder.--Tydstip van derzelver ontdekking.--Dezelve word
bezeten door de Engelschen en Hollanders.--De Gouverneur, de Heer VAN
SOMMELSDYK, vermoord.--De Volkplanting word door de Franschen genomen,
en onder schatting gesteld.

III. HOOFTSTUK.

Eerste opstand der Negers en deszelfs oorzaaken.--Elendige staat
der Volkplanting.--Gedwongen vrede met de Muitelingen.--Muitery der
Zee-Soldaaten, Matroozen, enz.

IV. HOOFTSTUK.

Eene korte tusschenpoozing van overvloed en vrede.--Nieuwe opstand,
welke groote nadeelen, en byna den ondergang der Volkplanting
veroorzaakt.--Monstering van het Krygsvolk tot derzelver
verdediging.--Gevecht tusschen dezelve en de muitelingen.--Goed
gedrag van eene bende Negers.--Aankomst der Zee-Soldaaten van den
Colonel FOURGEOUD.

V. HOOFTSTUK.

Het toneel verandert.--Beschryving van eene schoone Slavin.--Manier
om door Surinamen te reizen.--De Colonel FOURGEOUD neemt den loop der
Rivieren op.--Barbaarsheid van eenen Planter.--Elendige behandeling,
welke sommige bootsgezellen ondervinden.

VI. HOOFTSTUK.

Verschrikkelyke strafoeffening.--Onzekere gesteldheid der
Staats-zaaken--Korte tusschenpoozing van vrede--Een Officier gedood,
en zyne geheele Krygsbende aan stukken gehouwen.--Algemeene wapenkreet
in de Volkplanting.

VII. HOOFTSTUK.

Vertrek der gewaapende vaartuigen tot verdediging der
Rivieren.--Beschryving van het Fort Amsterdam.--Krygstocht naar het
bovenste gedeelte van de Rivieren Cottica en Patamaca.--Groote sterfte
onder het krygsvolk.--Gezicht van den Wacht-post van Devil's Harwar.

VIII. HOOFTSTUK.

De Muitelingen verbranden drie Plantagien, waar van zy de bewooners
vermoorden.--Tafereel van armoede en elende.--Optocht dwars door de
bosschen van Surinamen. De Colonel FOURGEOUD en het overig krygsvolk
verlaat Paramaribo.

IX. HOOFTSTUK.

Kakkerlakken.--Ziekten, die aan de luchtstreek van Guiana eigen
zyn.--Papegaijen, genaamt Macaws.--Nieuwelings aangebragte Negers,
om als slaven verkogt te worden.--Aanmerkingen over de behandeling
der Negers.--Hunne reize van Africa naar America.--Manier van het
verkoopen der slaven te Surinamen.--Beschryving eener Catoen-Plantagie.

X. HOOFTSTUK.

De Armadil.--Het Stekelvarken en de Egel van Guiana. Gevecht
tusschen een Slang en een Kikvorsch.--De Colonel FOURGEOUD
trekt naar de Wana-Kreek.--Hy ontrust den vyand door herhaalde
aanvallen.--Beschryving van den Palmboom.--Verscheiden gebruiken,
waar toe dezelve dient.--De Kokosboom.--Tocht naar den mond der Rivier
Cormoetibo.--Waarneemingen omtrent de Vogelen van Guiana.--Distelen
en doornen.--Eenige muitelingen krygsgevangen gemaakt.--Ysselyke
behandeling, door een gevangen en Neger ondergaan.



EERSTE HOOFTSTUK.

  Inleiding.--Opstand der Negers in verscheide gedeelten van
  Hollandsch Guiana.--Toebereidzels te Texel tot een tocht
  derwaarts.--Het uitloopen van de Vloot.--Overtocht.--Het
  inloopen in de Rivier van Surinamen.--'t Goed onthaal, dat
  het krygsvolk in deeze Volkplantingen ontfing.--Schets der
  inwoonders, &c.


Het algemeen belang, het welk zedert verscheiden jaaren, in
de ontdekking of beschryving van afgelegene gewesten is gesteld
geworden; en het welk het verhaal van de verschillende ondernemingen
der reizigers, en van de onderscheidene omstandigheden waar in zy
zig bevinden, steeds doet gebooren worden, heeft my aangezet, om de
waarneemingen, die ik gelegenheid gehad heb op een zeer merkwaardig
gedeelte van den aardbol te maaken, alwaar weinige Engelschen, het
zy by toeval, het zy om eenige andere reden, zig bevonden hebben,
aan het algemeen mede te deelen.

De Volkplanting van Surinamen, in Hollandsch Guiana, het gedeelte
namelyk, dat het naast aan de zeekust ligt, door de Europeanen bewoond
en bebouwd, is wel zedert verscheiden jaaren bekend; maar de zwaare
overstroomingen en de ondoordringbaare dikte der bosschen, hebben tot
hier toe zulke hinderpaalen in den weg gelegt aan de onderzoekingen
van hun, die dieper hebben willen indringen, dat men, betrekkelyk
dit land, niets naar waarheid geweten heeft, dan alleen met opzigt
tot de voorwerpen van koophandel,--die aan alle de bezittingen,
onder den zonne-keerkring gelegen, eigen zyn. Dit werk is dus in
't byzonder geschikt, om de gebeurtenissen te schetsen, waar in de
noodzakelykheid, om in de binnenste gedeelten van dit uitgestrekt
gewest door te dringen, my heeft doen deel neemen, en waar van dezelve
my getuige gemaakt heeft, als mede om op te geven de waarneemingen van
allerley zoort, waar toe ik in de gelegenheid, in welke ik my bevond,
eenigermaten als gedrongen wierd.

Alvoorens deezen moeielyken taak te onderneemen, vind ik my,
tot verstand der gebeurtenissen, in de onvermydelyke verpligting,
om kortelyk rekenschap te geven van de oorzaaken, die my in dit
weereld-deel gebragt hebben.

Alle landen, alwaar de huisselyke slavernye gevestigd is, leggen
dikwerf bloot voor opstanden en onlusten, vooral wanneer de slaven
het grootste deel der inwoonders uitmaken; maar de Hollandsche
volkplanting Surinamen is op dit stuk byzonder ongelukkig geweest. Het
zy dat de eindelooze bosschen, die het aanzienlykst gedeelte deezer
landstreek bedekken, aan de vluchtenden eene gemakkelyke schuilplaats
verschaffen, het zy dat het Bestuur aldaar eenig ingeworteld gebrek
heeft, dit is zeker, dat de Europeanen aldaar aanhoudend aart de
snoodste verongelykingen, en hunne bezittingen aan de geweldadigste
verwoestingen zyn bloot gesteld. Het is hier de plaats niet, om daar
van een opzettelyk verhaal te doen; het zal genoeg zyn aan te merken,
dat deeze herhaalde opstanden eindelyk de gestrengste maatregulen
tot een volkomen herstel der rust vorderden; en dat de tyding,
die in den jaare 1772. in Holland aankwam, dat eene aanzienlyke
magt van gewapende Negers, die zig in de bosschen verzamelt had,
voor de Volkplanting ten uitersten geducht wierd, Hun Hoog Mogenden,
de Staaten der Vereenigde Nederlanden, deed besluiten, om eene magt
af te zenden, die in staat zoude zyn, den muitelingen het hoofd te
bieden, en zelfs, zoo het mogelyk was, den opstand te dempen.

Myne eerzucht strekte om in den Engelschen zee-dienst te gaan; maar
de weinige hoop tot bevordering, die nu in vreedes-tyd natuurlyk te
wagten stond, gevoegd by den slegten staat van myne geldmiddelen,
noopte my, om van den zeedienst af te zien, en de aanstelling tot
Vaandrig aan te neemen, die my zonder kosten wierd aangeboden, in
een der Regimenten van de Schotsche Brigade, in Hollandsche soldy
staande, ten tyde, dat de heer JOSEPH YORCK (wylen Lord DOWER)
aldaar Afgezant van ons Hof was. Het was in zyne handen, dat ik
den gewoonen eed afleide van afzweering en getrouwheid aan mynen
Koning en myn Vaderland, als zynde in Engeland in de oorlogs-rolle
opgeschreven.--Ik heb gedacht, dat ik aan my zelf verschuldigd was
die verklaaring te doen, ten einde te bewyzen, dat ik uit noodzaak,
en niet uit myne eigene keuze, by vreemden dienst nam, schoon 'er
misschien geene krygsbende gevonden word, die ouder is, of zig meer
beroemd gemaakt heeft, dan deeze Brigade, zoo op ons Eiland als op
het vaste Land, zedert meer dan twee honderd jaaren.

Ten tyde van den opstand, waar van ik hier boven sprak, was
ik Lieutenant in het Regiment van den waardigen Generaal JOHN
STUART. Bemoedigd door de hoop van op myn geliefd element eene
langduurige reize te ondernemen, en aangezet door het verlangen, om
een gedeelte der weereld te bezigtigen, het welk nog niet geheel en
al bekend was; daarenboven denkende, dat ik, ten gevolge van eenen zoo
gevaarlyken tocht, eene meer aanzienlyke bevordering verkrygen zoude,
deed ik, zonder tyd verlies, aanzoek om geplaatst te worden onder eene
krygsbende vrywilligers, welke zig gereed maakte, om naar Guiana in te
schepen. Ik had dienvolgende de eer, om door zyne Doorluchtige Hoogheid
WILLEM DEN Ve. Prins van Oranje, tot den rang van Capitain bevorderd
te worden, onder den Colonel LOUIS HENRY FOURGEOUD, een Zwitsersch
Edelman, uit den omtrek van het Alpisch Gebergte, die benoemd was,
om by deezen tocht als Opperhoofd 't bevel te voeren.

Na dat ik, den 12de November, den eed van trouwe aan myne nieuwe
legerbende had afgelegt, en alles tot myne reize volkomen was gereed
gemaakt, nam ik afscheid van myn oud Regiment, en ging oogenblikkelyk
te scheep naar het Eyland Texel, alwaar verscheiden onzer reisgenooten
reeds by elkander waaren, en alwaar ik, op 't oogenblik van aan land
te stappen, dagt te vergaan, dewyl het vaartuig was lek geworden,
en geduurende de branding in de zee aan 't zinken was.

Het Eiland Wieringen was egter de algemeene vergaderplaats. De Colonel
FOURGEOUD kwam aldaar aan den 7de December. De vrywilligers waaren
aldaar allen by elkander, ten getaale van vyfhonderd schoone jonge
manschappen; en des morgens van den 8ste wierden wy verdeeld in
zeven compagnien, die een corps of regiment van soldaaten ter zee
uitmaakten. Behalven de oorlog-schepen Boreas en Westellingswerf,
onder bevel van de Capitains VAN DE VELDE en CRAS, werden als
oorlogs-sloepen bestemd drie transportfregatten, kortlings gebouwd,
voerende een vlag van agteren, op de boegspriet, en een wimpel, en
gewapend met tien tot zestien stukken geschut. Wy gingen den zelfden
dag des namiddags aan boord van deeze Schepen; en geduurende onze
inscheeping, wierden wy door een algemeen salvo begroet; waar na de
krygsoeffeningen verrigt wierden, even als op een oorlogsvloot.

Schoon ingescheept zynde, vertrokken wy egter niet oogenblikkelyk. Wy
wierden eenige dagen door den wind op de reede van Texel opgehouden; en
in dien tusschentyd, wierd een van onze Officiers, HESSELING genaamt,
ongelukkiglyk door de kinderziekte aangetast. Om te beletten, dat
hy de besmetting aan het volk niet zoude mededeelen, gaf men bevel
om hem aan land te zetten; en hem in de pinas hebbende doen gaan,
geleidde ik hem zelf naar een dorp, genaamt de Helder, gelegen aan de
zeekust, alwaar ik hem agter liet. By myne te rug komst verklaarde de
Heelmeester van het Schip, dat hy de teekens van dezelfde ziekte in my
ontdekte; dienvolgende gelastte men my, om my naar het Eiland Texel te
begeeven. Ik hield aldaar een verblyf, dat voor my allerontrustendst
was; maar ik had het geluk, om aan deeze noodlottige ziekte te
ontsnappen; en, tot groote verwondering van den Doctor, verscheen
ik weder in volmaakten welstand aan boord, een oogenblik voor dat
men sein gaf om te vertrekken. Ik merke, na dit gebeurde, alhier op,
dat het voor hun, die zig tot den Land- of Zeedienst begeeven, nuttig
zyn zoude de inenting te baat te neemen, om zig zelf van knellende
ongerustheden te ontheffen, en niet in 't geval te zyn van aan hunne
medgezellen eene zoo gevaarlyke besmetting mede te deelen.

Op Kersdag, des morgens ten agt uuren, stak onze kleine vloot in zee,
met eenen goeden oost noord oosten wind. Wy wierden vergezeld door
omtrent honderd Schepen, die zig naar verschillende weereld-deelen
begaaven; en het was het helderste en schoonste weder. Met alle
veiligheid zynde uitgeloopen, zonder het peillood te gebruiken,
begroetten wy elkander met negen kanon-schooten, en wy kwaamen buiten
het Kanaal. Wel dra zeilden wy voorby de Noordkaap, het Eiland Wight,
en de punt van Portland; dog de Westellingwerf alhier een lek in het
Schip ontdekt hebbende, wierd genoodzaakt ons te verlaaten, en op de
reede van Plymouth te loopen, om zig aldaar te herstellen.

De wind wakkerde op, toen wy de Baay van Biscaye naderden. Aldaar deed
de onder-stuurman my opmerken een zoort van zee-zwaluw, doorgaans
bekend onder den naam van onweers-vogel, om dat men voorondersteld,
dat hy zulks aankondigt. De vederen van deezen vogel zyn donker blaauw,
byna zwart, en met eenige verschillende kleuren verciert. Het lyf
is als van een groote zwaluw: de pooten zyn van een vlies voorzien,
de bek zeer lang en puntig, de wieken van eene buitengewoone lengte,
het geen hem eene gemakkelykheid geeft, om zeer schielyk en een langen
tyd agter een te vliegen, doorloopende denzelven het halfrond met eene
ongelooflyke gezwindheid. Deeze vogel leeft van niets anders dan van
visch; het geen waarschynlyk de oorzaak is van de doorzigtigheid, waar
mede hy het oogenblik voorziet, het welk hem van zyn gewoon onderhoud
berooven moet. Alsdan vliegt hy met eene ongemeene schielykheid,
ten einde het onweer te ontwyken; maar word hy daar van overvallen,
laat hy zyne vlerken hangen, en zweeft door de ruimte van de lucht.

Daags daaraanvolgende, den 2de January 1773. wierd de voorzegging
van den onweers-vogel vervult. 'Er stak een sterke wind uit het oost
noord oosten op, die, na dat wy Kaap Finisterre voorby gezeilt waaren,
de Boreas en de Waakzaamheid van ons afscheide. Wy voeren den geheelen
nacht, met het bramzeil dubbeld ingebonden, en de luiken digt gesloten,
het geen ons volk zeer ziek maakte. Ik moet niet vergeten hier aan
te merken, dat wy een proef namen, om de hangmatten over dwars te
plaatsen, en niet als gewoonlyk van vooren naar agteren; deeze manier,
die wy zeer gemakkelyk bevonden hebben, vermits zy ons meer ruimte gaf,
is zedert op andere Schepen gevolgt geworden.

Den 14de, des morgens, ontdekten wy van verre een groot Schip, dat voor
den wind zeilde, en regelrecht op ons aankwam. Gissende, dat het een
Algiersche Zeeroover mogt zyn, en van de vyf Schepen, waar uit onze
Vloot by ons vertrek bestond, 'er slechts twee afwezig zynde, maakten
wy ons gereed om eenen aanval door te staan; maar wel dra bemerkten wy,
dat het de Boreas was, die zig den 2den van ons had afgescheiden. Van
dit oogenblik oeffende men zig dagelyks met het geschut, door te
mikken op een zoort van schild, dat aan de groote raa wierd opgehangen.

Den 14de, geduurende een vierde van den ogtend, zeilden wy voorby den
zonne-keerkring; en de gewoone plechtigheid, om de nieuwe matroozen
in zee te dompelen, wierd met eenig geld, dat aan het volk by de
fokke-mast wierd ter hand gesteld, afgekogt. Bykans op dit zelfde
oogenblik verloor de Boreas een van zyne beste zeelieden, des
onder-stuurmans maat. De vochtigheid deed hem de hand uitglyden, en
hy viel van de fokke-mast in zee. Zyne tegenwoordigheid van geest, met
den Capitain toe te roepen, terwyl hy op zyde van het Schip zwom,--"zyt
voor my niet ongerust," denkende dat hy geholpen zoude worden, verwekte
een innig mededogen; 'er ontstonden zelfs eenige morringen, om dat
men hem geene hulp toebragt. De ongelukkige jongeling, een vry langen
tyd gezwommen hebbende, verloor zyne kragten en zonk naar den grond.

Wy hadden eindelyk den passaatwind bekomen, die gestadig uit het
oosten waaide; de lucht wierd van dag tot dag gematigder, en deeze
beide voordeelen maakten onze reize uitermaaten aangenaam. Een groot
getal dolphynen of zee-braassems, speelden rondom de Schepen, Deeze
fraaye visschen scheenen daar in een zonderling vermaak te scheppen,
en wy niet minder met hen te zien en te bewonderen. De waare dolphyn,
die onder het geslacht der groote zeevisschen behoord, wierd oudtyds
door de Dichters hoog geroemd, uit hoofde van deszelfs liefde tot de
menschen, en andere deugden, die men in denzelven vooronderstelde;
maar dit kan men niet zeggen van den zeebraassem, of den hedendaagschen
dolphyn. Dit dier is uittermaaten vernielend en vraatachtig. Men weet,
dat het alleenlyk al speelende de Schepen volgt, in de hoop van een
aas te ontmoeten, vooral by het opkomen van een onweder, het geen
hetzelve met zekerheid schynt te voorzien, en niet uit een gevoel van
vriendschap voor de menschen. Het geen voornamelyk onzen aandacht tot
den zee-braassem trekt, is de schitterende en voorbeeldelooze glans
van deszelfs kleuren onder water. [1] Zyn geheele rug is doorvlamt
met hemelsblaauwe vlakken, een weinig naar het zeegroen hellende,
en verspreid op een donkeren grond, die met kostbaare gesteenten
verrykt schynt; dit maakt eene fraaye tegenstrydigheid met den buik,
die van een dof blaauwe kleur is. De vinnen en de staart zyn van een
goud-kleur. Deeze visch heeft vyf of zes voeten lengte. Zyn rug, van
eene kegelvormige gedaante, loopt, hoe langer hoe kleiner wordende,
tot by de staart; deeze is in tween gescheiden, en schynt een halve
maan te maaken. De kop is rond, en van een grooten bek voorzien. De
schubben van den zee-braassem zyn zeer klein. Een zoort van vinne
snyd hem den rug in tween, van het hoofd tot de staart.

Naar maate wy vorderden, wierd het weder heeter; het geen my eindelyk
toeliet buiten de hut te gaan, alwaar ik op eene onaangenaame wyze
omringt wierd door eene meenigte van Officiers, die grootendeels
nog nooit op zee geweest waaren; en ik konde my aan myne geliefde
vermaaken begeeven, het zy met op 't dek wat te leezen, het zy met
my in het scheepswerk te oeffenen. Ik was uit dien hoofde in staat,
om aan een van onze jonge Officiers, den heer DU MOULIN, die door het
slingeren van 't Schip op het raahout geworpen wierp, een wezentlyken
dienst te doen; ik was toen gelukkiglyk in de groote raa-kettingen;
ik greep hem in zyn val, het geen hem van een wissen dood bevrydde,
want hy kon niet zwemmen.

Onze komst in warmer luchtstreeken gaf my gelegenheid eene aanmerking
te maken, die, zoo ik meen, niet algemeen bekend is, en die voor
Scheeps- en Zeelieden zeer gewichtig worden kan: namelyk dat tusschen
de zonne-keerkringen, zoo het ongedierte al op het hoofd kan blyven,
het niet mogelyk is, dat het zelve in het bed, het linnen, de kleederen
huisvest. Na myne leezers over eene dergelyke aanmerking verschooning
verzogt te hebben, zal ik trachten eene beschryving te geven van
een merkwaardig gedierte, dat overvloedig in deeze zeeen gevonden
word, en, door middel van den wind, op de golven schynt te zeilen. De
matroozen noemen het zelve doorgaans het Portugeesche Schip, en het is
waarschynlyk de nautilus, of de argonauta van LINNAEUS. Dit wonderlyk
gedierte, wanneer het boven het water is, neemt de gedaante van een
uitgespreide waaijer aan, met een kostelyken rooden rand vercierd;
het uiterste einde van onderen is vast aan een schulp, zoo dun
als papier, of liever aan een zoort van huisjen, dat in zee zinkt,
of zig boven de golven verheft, en zig in alle houdingen beweegt,
naar maate het dier wil, door middel van zes tantacula of gelederen,
waar van het zig als van riemen bediend. Wanneer men het aanraakt,
Verwekt het een pynlyke steek, die eenige minuuten duurt.

De twee volgende dagen was de wind zeer koel, en groote watergolven
besproeiden het Schip. Op een van deeze zelfde dagen, om eenige
bezigheid te hebben, helpende aan het inbinden van een reef aan het
topzeil, verloor ik alle myne sleutels, die in zee vielen. Ik zoude van
dit voorval niet gesproken hebben, zoo het zelve niet allerongelukkigst
voor my geweest was, door my van mynen byzonderen voorraad te
berooven. Zedert eenigen tyd leefde het volk, en de Officiers zelve,
alleenlyk van ingezouten kost. Het eenig versch vleesch, dat wy
gegeeten hebben, was van een duif, en een paar schaapen, die de pooten
gebroken hadden. Deeze manier, om alleen van erweten, ingezouten rund-
en varkensvleesch, even als de matroozen te leven, wierd door onzen
Opperbevelhebber ingevoerd, om, zoo hy zig uitdrukte, ons te gewennen
aan dat voedzel, het geen wy in de Surinaamsche Bosschen alleen zouden
kunnen erlangen. Hy had daarenboven het edelmoedig oogmerk, om zyne
Americaansche vrienden op Europeesche ververschingen te onthaalen,
als versch Schapenvlees, Varkensvlees, Gevogelte, Endvogels, Hammen,
Ossentongen, wel ingelegde Groenten, ingemaakt Vleesch en Visch,
en Specereijen, welke de Stad Amsterdam ons in ruimte verschaft
had. Maar de goede oogmerken vinden niet altoos hunne belooning;
want de wormen kwamen in het grootste gedeelte van deezen voorraad,
welke men dus in zee moest werpen. Ik moet hier by voegen, dat men in
plaats van tinne borden, ons dikwils bediende in houten bakken, die
juist de grootste zindelykheid niet aanduidden. Deeze achteloosheid
moet geweten worden aan zekeren LAURENT, een Fransch Kamerdienaar van
den Colonel. De scheurbuik en andere ziekten, vertoonden zig gevolgelyk
weldra. De mistroostigheid maakte zig van het scheepsvolk meester;
en daar ik my zeer sterk beklaagd heb, moet ik van dit oogenblik af
dagteekenen de goedgunstigheid, die de Colonel FOURGEOUD my in 't
byzonder toedroeg, en die men in den geheelen loop van deezen tocht
zal zien doorstraalen. Het doet my leed, dat ik dit moet schryven;
maar geen ontzag zal my beletten, om byzondere zwakheden aan den
dag te leggen, even zeer als ik het my tot een byzonder genoegen zal
rekenen, wanneer ik gelegenheid ontmoeten zal, om aan de deugd recht
te doen wedervaaren.

Den 20sten January zagen wy eene groote meenigte van vliegende
visschen, van het soort dat door LINNAUS genoemt word exocetus
volitans, welker gedaante genoegzaam met die van een haring
overeenkoomt. Dit dier heeft een platte rug en een donkere olyfkleur;
de zyden en de buik zyn van een zeer schitterende wit zilver kleur. Het
heeft een kleine bek, groote oogen, een staart als een tweetandige
vork, de schubben aan elkander vast, hard, en mede van eene wit zilvere
kleur. Zyne vinnen dienen aan het zelve des noods tot vlerken; maar
het kan 'er zig niet van bedienen dan zoo lang ze vochtig zyn: zoo dra
ze beginnen op te droogen, valt het in de zee. De oppervlakte deezer
vinnen is van eene goud-kleur, en derzelver uiteinden zyn heerlyk met
hemelsblauw gespikkeld; haare lengte staat gelyk met die van het lyf
van den visch, en deszelfs vlucht, waar van hy geen gebruik maakt,
dan om de vervolging van den zee-braassem of van eenigen anderen
geduchten vyand te ontwyken, is altoos recht uit, en van korten duur,
uit hoofde van de noodzakelykheid, waarin hy zig bevind, om zyne
wieken dikwils nat te maaken [2]. Men vind visschen van dit soort
dikwils op de Schepen; zy blyven aldaar aan 't wand hangen, het geen
men moet toeschryven, niet, zoo als zommige Schryvers voorwenden, om
dat zy aldaar eene schuilplaats zoeken tegen de aanvallen van Vogelen
of Zeevisschen, maar om dat zy altoos lynrecht voortvliegende, hunne
vlucht door een of ander voorwerp, het welk zy niet kunnen ontwyken,
word tegengehouden. Het lot van deezen visch is allerongelukkigst:
hy is te gelyker tyd de prooi van gepluimde of geschubde dieren;
en dikwils vind hy zynen dood in dat element, waar aan hy zig ter
zyner veiligheid toebetrouwt.

Op het einde van de reize zeer zwak geworden zynde, maakte ik dagelyks
gebruik van de zeebaden, en versterkte my met een glas wyn: men had
daar van eene bepaalde hoeveelheid voor elken Officier geschikt,
behalven zyn eigen voorraad. Deeze twee middelen deeden eene goede
uitwerking; in korten tyd bevond ik my volmaakt hersteld.

Den 30sten kreegen wy betrokken lucht, en het peillood teekende niet
meer dan dertien vademen slecht water. Des anderen-daags zeilden wy
onder de wind voorby zwarte rotzen, genaamt de Konstapels, en lieten
het anker vallen by de Euripice, of de Duivels-Eilanden, op de hoogte
van de Zuidkust van America. De Duivels-Eilanden zyn gelegen op
omtrent vierentwintig mylen van de Fransche bezitting van Caijenne;
zy liggen noord noord-oost op vyf graaden twintig minuuten noorder
breedte, en bestaan in een keten van kleine en onbewoonde rotsen, en
die voor de Schepen zeer gevaarlyk zyn. De stroom gaat hier aanhoudend
van het zuid-oosten naar het noordwesten, op den afstand van zestig
Engelsche mylen, in vierentwintig uuren; gevolgelyk moet elk Schip,
aan wien het te beurt valt, den mond der Rivier van Surinamen voorby
te vaaren, een merkelyken omweg maaken, om met mogelykheid weder in
deeze Rivier te kunnen binnen loopen.

Terwyl wy ons in deezen staat bevonden, zagen wy den zee-eenhoorn,
en een of twee groote schildpadden, op eenigen afstand van het Schip
zwemmen. De zee-eenhoorn is een zeer groot dier; men kan dezelve kennen
aan eene schroefsgewyze en zeer lange uitwas op den neus, gelykende
naar een spits toeloopend zaamgevlogten koord. Die wy te dier tyd
zagen, (zommigen van het scheepsvolk beweerden, dat 'er veertig of
vyftig waaren,) kwam ons voor slechts zeven of agt voeten lang te zyn,
en zyn snuit omtrent vier voeten: dit aanvallend wapentuig is zeer
schadelyk voor verscheiden visschen, vooral voor den walvisch; en
wanneer het gepolyst is, is het-zelve, zoo in vastheid als in witheid,
niet minder dan het yvoor. De eenhoorn behoord tot het geslacht der
groote visschen, en werpt by gevolg zyne jongen levend; men vind ze
menigvuldiger in koude, dan in warme luchtstreeken. Het wyfje heeft,
zoo men zegt, dit uitwas zoo aanmerkelyk niet, dan het dier van het
mannelyk geslacht. Het schynt, dat zommige Schryvers deezen visch
verward hebben met den zwaard-visch, (in het Fransch l'empereur
genaamd,) waar mede hy de minste gelykheid niet heeft.

Een andere visch, genaamt de zaag-visch, (scie de mer) heeft insgelyks
een aanvallend wapentuig: het is een plat been van een stuk, of
een verlengd lemmer van drie of vier voeten lang, van weerskanten
gewapend met sterke en zeer steekende punten, het geen aan het
zelve de gedaante van een zaag geeft. Het zelve is bedekt met een
ruwe, slymige en donkere huid, begint by de oogen, en geeft aan
den kop eene driehoekige en platte gedaante; by dit lemmer zyn de
twee voorste vinnen; boven de oogen bespeurt men twee wyde gaaten,
welke ik voor de werktuigen van het gehoor aanzie, en niet, gelyk
zommigen vooronderstellen, voor openingen, door de natuur geschikt,
om 't water te doen uitspringen: recht daar onder is de bek geplaatst,
die het voorkomen van een halve maan heeft, en geene tanden schynt te
hebben. Tusschen den zelven en het benedenste gedeelte van de zaag zyn
de neusgaaten. Het lichaam van deezen visch is niet veel grooter dan
deszelfs kop; het heeft twee zwaare vinnen op den rug, de eene naar
het midden, de andere by de staart, die byna als een tweetandige vork
is, zig uittermaten sterk opheft, en waar van het grootste gedeelte
van boven dofkleurig is. Het lichaam is, even als het lemmer, met
eene slymige huid bedekt; en alles te zamen levert een afschuwelyk
gezicht op. Deeze visch kampt tegen de grootste walvisschen; zelden
verlaat hy zynen vyand, zonder dien overwonnen en gedood te hebben;
en het bloed, het welk hy hem doet verliezen, verwt de zee in de
rondte. Ik heb dit gedrocht buiten het water gezien: deszelfs lengte,
gerekend van het uiterste gedeelte van het hoofd tot dat van de staart,
is omtrent veertien voeten.

De schildpadden zyn van tweederlei zoort, en te Surinamen in 't
algemeen onderscheiden door de benaamingen van calapee en carett,
de groote en de kleine schildpad. De eerste weegt zomtyds tot by de
vierhonderd ponden, en derzelver schelp is een weinig plat. De tweede
is minder dan de eerste in grootte en in hoedanigheid; maar derzelver
schelp is van meerder waarde, en van gedaante meer uitgebogen. De
eijeren, zoo van de eene als de andere, verschaffen een uitmuntend
voedzel; zy leggen die neder in 't zand, alwaar de hette der zon
dezelve doet uitbroeijen. De manier om deeze dieren te vangen,
bestaat in dezelve met een knuppel op den rug te leggen, en zoodanig
te laaten blyven, tot dat 'er een bekwaame gelegenheid is om ze weg te
voeren. Derzelver zwaarte en de moeijelykheid, die zy ontwaaren met zig
te bewegen, zyn zoo groot, dat het haar onmogelyk is zig om te keeren
en te ontvluchten. De vleeshouwers in Surinamen leggen dezelve te koop,
even gelyk het vleesch in Europa op de markten te koop is. Het vleesch
der schildpadden is tusschen de maanden February en May zeer lekker.

Des morgens van den eersten February zeilden wy op nieuw voort, en
volgden de kust tot tegen den avond, wanneer wy op den afstand van een
anker aan den mond der Rivier Marony kwamen. Dezelve heeft verscheide
Schepen doen vergaan, door den misslag van zommige zeelieden, die ze
ongelukkiglyk voor de Rivier van Surinamen aanzaagen, waar mede zy by
het inloopen veel gelykvormigheid heeft. Het geen haar zoo gevaarlyk
maakt, zyn de veelvuldige rotsen, de kleine eilanden en de zandbanken,
waar mede zy doorzaait is. Voor 't overige is het water 'er zoo laag,
zelfs by de hoogste vloeden, dat een schip, het welk een weinig zwaar
gelaaden is, aldaar schipbreuk lydt en verbryzelt.

Den 2den, by het aanbreeken van den dag, maakten wy zeyl, en voeren
langs de kust. Na de punt Braam met een zachte wind te zyn voorby
gezeild, kwaamen wy eindelyk in de treffelyke Rivier van Surinamen;
en ten drie uuren na den middag wierpen wy het anker voor het nieuwe
Fort, genaamt Amsterdam. Wy waaren verrukt van onze vrienden van
de Waakzaamheid aldaar weder te vinden. Dit Schip was, zoo als ik
gezegd heb, den 2den January, op de hoogte van kaap Finisterre,
door den wind van het onze afgescheiden, en was twee dagen voor ons
alhier aangekomen.

Het scheepsvolk zag zig met blydschap te midden in het aangenaame
groen. De Rivier was als bedekt met een groot getal Schepen, die af-
en aanzeilden om ons te bezigtigen, terwyl een hoop jonge lieden
van beide kunne, gelykende naar Tritons en Sirenen, onder elkander
speelden, en in 't water duikelden. Deeze vertooning was voor elk onzer
nieuw. Men hoorde, boven in de mast en op het dek, niet dan gezang, het
geluid van speeltuig, en uitgelaten vreugde; zoo veel heils beloofde
zig het volk van dit betooverend land; maar wy zullen wel dra zien,
hoe zeer het zelve in zyne verwagting wierd te leur gesteld; en zelfs
in dit oogenblik wierd de hitte ondragelyk op het dek.

Ik moet egter erkennen, dat niets aan de aangenaame gewaarwordingen
konde evenaaren, welke de welriekende geur van de Limoen-, Citroen-,
en Orange-Boomen, en van alle de bloemen, waar mede de Plantagien
aan de oevers der Rivieren van deze betooverende bezitting gelegen,
als bedekt zyn, in ons verwekte. De heer DE PONCHERA, Colonel van het
krygsvolk in deze Volkplanting, zond ons in overvloed vruchten van
deeze uitmuntende boomen aan boord. Deeze Officier, die Bevelhebber
op het Fort Amsterdam was, deed ook de Schepen met een salvo van
negen kanon-schooten  begroeten, het welk wy hem ten gelyken getaale
beantwoordden. Een van onze Capitains wierd vervolgens in een sloep
naar Paramaribo afgezonden, om aan den Gouverneur de aankomst van
het krygsvolk in de Volkplanting bekend te maaken.

Verscheiden Compagnien, terwyl wy op de reede lagen, gingen dikwils
aan land, en ik vergezelde hen op hunne tochten; maar het genoegen,
dat ik my had voorgesteld, met een zoo aangenaam land te doorkruissen,
en vooral na zoo lang op een Schip als gevangen gezeten te hebben,
wierd zeer gestoord door een voorwerp, dat zig, na myne ontscheeping,
het eerst aan myn gezicht vertoonde. Het was eene jonge Negerin, wier
geheele kleeding bestond in een lap linnen, om de lenden vast gemaakt,
en welke, even als de huid van haar lichaam, op verscheide plaatsen
was van een gescheurd. De misdaad van dit ongelukkig slagtoffer der
dwingelandye bestond daar in, dat zy haare taak, waarschynlyk voor
haar te zwaar, niet had afgewerkt. Zy werd gevolgelyk verweezen om
tweehonderd geessel-slagen te ontfangen, en eenige maanden lang een
gewicht van ten minsten tweehonderd ponden voort te trekken, het welk
aan een keten van verscheide voeten lang gehecht was, en waar van het
ander einde aan een ring om de voet by den enkel was vast gemaakt. Over
zulk een wreed schouwspel ten sterksten aangedaan, teekende ik dit
ongelukkig schepsel af, en behield eene smartelyke nagedagtenis over
de onmenschelykheid der planters, omtrent de ongelukkigen, die aan
hunne magt onderworpen zyn.

Het gras was, in dit gedeelte van het Land, zeer hard en lang;
het diende tot een schuilplaats voor de onaangenaamste insecten van
tweeerley zoort, die door de inwoonders der Volkplanting pattat en
scrapat luizen genaamt worden. Niemand onzer bleef 'er vry van. De
eersten zyn zoo klein, dat men ze naauwelyks zien kan, de anderen zyn
een weinig grooter, en hebben de gedaante van een krabbe: beiden hegten
zy zig vast aan de huid, en veroorzaaken eene ondraaglyke jeukte. Het
krielt van deeze insecten voornamelyk in het regenachtig jaargetyde. Wy
konden ons van dit onaangenaam gezelschap niet ontlasten, dan na
onze te rugkomst op het Schip, alwaar wy Citroen- of Limoen-sap op de
gestookene plaatsen uitdrukten, het geen dezelve uittermaten verzagtte.

Den 3den Maart, ontfingen wy een bezoek van verscheiden Officiers
der Societeit, of van het krygsvolk der West-Indische Maatschappye,
gevolgd door een groot getal andere lieden, die allen ons kwamen
geluk wenschen met onze aankomst in de Volkplanting. Deeze heeren
vergenoegden zig niet, met ons enkele gelukwenschingen te doen; zy
onthaalden ons bovendien op uitsteekende vrugten, en verscheidene
andere ververschingen. Zy kwamen in zeer prachtige vaartuigen,
met zonnedekken, en met vlaggen verciert. Zes troepen Musikanten
vergezelden hen. Elk vaartuig wierd voort geroeit door zeven of agt
Negers, die geheel naakt waaren, of die ten minsten niets anders aan
hadden dan een kleine linnen band, welke tusschen de beenen doorging,
en van agter en van vooren met een zeer dun catoen lint vast gemaakt en
om de lenden geknoopt was. Dewyl de Colonisten doorgaans de schoonsten
hunner slaven tot dit werk, als mede tot het bedienen van de tafel
enz. verkiezen, verschafte de naaktheid van deeze jonge, sterke,
gezonde en geschikte roeijers ons eene gemakkelyke gelegenheid, om
hunne huid te onderzoeken, welke byna zoo zwart was als ebbenhout,
en zeer blinkend. Dit aangenaam schouwspel wierd ongelukkiglyk
door een ander gevolgd, dat juist eene tegenstrydige vertooning
opleverde. Twee Cano's, vol elendigen, mageren en uitgehongerden,
naderden de Schepen. Deeze ongelukkige slaaven vroegen, met een groot
geschreeuw, om levensmiddelen aan de soldaaten, en stonden gereed om
met elkander om een been te vechten.

Onze Opper-Bevelhebber ontfing den volgenden dag een bezoek van den
heer RYNSDORPH, die hem twee soldaaten aanbood, zynde vrygemaakte
Negers, en dienende onder eene krygsbende van driehonderd mannen,
in 't kort opgericht, en welke ter verdediging van de Volkplanting,
zoo wel in dapperheid als goede vorderingen uitmunte.

Terwyl wy voor het Fort Amsterdam, ten anker lagen, ontfing ik van
een Planter, den heer LOLKENS, aan wien ik aanbeveeling gehad hadde,
eene zeer vriendelyke uitnoodiging, om by onze komst op Paramaribo,
de hoofdstad der Volkplanting, een kamer en de tafel by hem te nemen.

Den 8sten, na de gewoone plichtplegingen van wederzyden, verlieten wy
het Fort Amsterdam. Men roerde den trom, de vlaggen waayden, en een
detachement van zee-soldaaten stond op het dek geschaart. Wy zeilden
vervolgens de Rivier van Surinamen op. Te Paramaribo aangekomen zynde,
ankerden wy een pistoolschoot van de wal af. Wy wierden aldaar met een
salvo van elf stukken geschut door het Fort Zelandia begroet, eene eer,
die door alle de Schepen van onze kleine vloot beantwoord wierd.

Na geduurende den tyd van drieenzestig dagen in een klein Schip te zyn
opgeslooten geweest, en zulks op een element, waar toe weinigen van
onze soldaaten geschikt waaren, is het niet gemakkelyk de vreugde te
schetsen, die elk van ons gevoelde, met zig wederom op het vaste Land
te bevinden, en door duizend bekoorlyke voorwerpen omringd te worden.

De Stad kwam ons uittermaten aangenaam en zindelyk voor. De bygeleegene
bosschen waren met het schoonste groen verciert. Eene welriekende
geur verspreidde zig door de lucht, en de zon blonk met allen haaren
luister in het midden van eenen hemel, zonder duistere wolken. Echter
verlieten wy den eersten dag onze houte wooning niet; maar des anderen
daags ontscheepten wy met eene algemeene en levendige vreugde. Alle
de Scheepen op de reede waren met schanskleeden overdekt, en het
geschut maakte een aanhoudend vuur, tot dat al het volk aan den wal
gestapt was.

De inwoonders van Paramaribo waaren aldaar verzamelt, om dit treffelyk
schouwspel te bezigtigen, en zy werden in hunne verwagting niet
bedrogen. Onze krygsbende bestond uit ongeveer vyfhonderd jonge
lieden; want wy hadden het geluk gehad, om geduurende de reize 'er
slechts een te verliezen. De oudste van allen bereikte naauwelyks
meer dan dertig jaaren. De geheele krygsbende was volmaakt in nieuwe
monteeringen gekleed, en elke soldaat droeg een hoed, met oranje-takken
verciert. Wij hielden de parade op een groot plein, met groene zooden
bedekt, en gelegen tusschen de Stad en het Slot, tegen over het
Paleis van den Gouverneur. Geduurende alle onze krygsverrigtingen,
deed de onmatige hette verscheiden soldaaten in flaauwte vallen. Het
volk trok vervolgens naar de onderscheidene wyken, die ter hunner
ontfangst gereed gemaakt waaren, en de Gouverneur gaf aan de Officiers
het middagmaal. Men behoeft juist in geene tegenstrydigheid te vallen,
met zig van de kostbaarheid van deezen maaltyd een verheven denkbeeld
te vormen; maar het deed ons, die zoo langen tyd alleen van gezouten
voorraad geleeft hadden, een groot genoegen. De lekkerste spyzen van
Europa en Asia wierden ons in platte schotels toegedient. De fynste
wynen werden rykelyk ingeschonken. Het nagerecht bestond uit de
uitgelezenste vruchten. Een eindeloos getal van Mulatte en Negerinne
meisjes, alle, naar 's lands manier, met het bovenlyf tot het midden
naakt, maar verder over het geheele lichaam kleederen van het fynst
Indiaansch linnen dragende, en met goude kettingen, medailles,
kraalen, halscieraaden, armringen en welriekende bloemen verciert,
bedienden alle de gasten geduurende deeze treffelyke maaltyd.

Men bleef tot zeven uuren des avonds aan tafel zitten. Toen begaf ik my
op weg, om het huis van den heer LOLKENS op te zoeken, dien gastvryen
man, die my zoo vriendelyk verzogt had het zelve als het myne te
beschouwen. Ik vond het wel dra; maar het onthaal, dat men my aldaar
deed, was zoo aangenaam, dat ik niet voorby kan de byzonderheeden
daar van te schetsen. Aan de deur geklopt hebbende, wierd my door eene
jonge Negerin, met eene mannelyke houding, open gedaan. Dezelve had,
tot haare geheele kleeding, eene eenvoudige overrok; zy hield een
aangestoken tabaks-pyp in de eene hand, en in de andere een licht,
dat zy my onder den neus duwde, om my te kennen. Ik vroeg haar,
of haar meester t'huis was; maar zy antwoordde in eene taal, waar
van ik niets verstaan kon. Op het hooren van den naam van den heer
LOLKENS, schaterde zy van lachen, toonende een paar ryen allerschoonste
tanden; waar na zy, my by de knoopen van myn rok vattende, een teeken
gaf om haar te volgen. Ik wist niet te wel, of ik dit doen moest,
maar eindelyk ging ik met haar mede. Dit meisje bragt my in een zeer
zindelyk vertrek, alwaar zy my uitgelezene vruchten, en een fles Madera
wyn, dien zy op de tafel nederzette, aanbood. Toen gaf zy my, zoo goed
zy konde, te kennen, dat haar meester (Masera) met zyn verder gezin,
eenige dagen op zyne Plantagie was gaan doorbrengen, en dat men haar
in de Stad gelaten had, om aldaar een Engelschen Capitain te ontfangen,
dien zy vooronderstelde, dat ik was. Ik deed haar begrypen, dat zy zig
niet bedroog, en schonk haar een glas wyn in, het welk ik veel moeite
had, om haar te doen aanneemen; want zoo groot is het vernederend oog,
waar mede men deeze ongelukkige schepzels aanziet, dat men het als
een sterk bewys van inbeelding van hunnen kant beschouwd, om in de
tegenwoordigheid van een Europeaan te eeten of te drinken. Eenigen
tyd lang deed ik moeite, om met deeze vrouw in een gesprek te komen;
maar wel dra wierd ik genoodzaakt daar van af te zien, en tot myne
fles toevlucht te nemen.

Door de oeffeningen en vermaken van deezen dag vermoeit zynde, gaf ik
myne Negerin een teeken, dat ik trek tot slaapen had; zy begreep dit
op eene wonderlyke manier; want my dadelyk om den hals gevat hebbende,
drukte zy my op de lippen den vuurigsten kus. Over deeze niet zeer
aangenaame en onverwagte wellevenheid verwondert, vooral van den kant
van eene vrouw van deze kleur, onttrok ik my aan haare omhelzingen,
en vlood naar de kamer, alwaar ik slaapen moest, maar ik wierd aldaar
op nieuw door dit meisjen agtervolgd, die, in weerwil van al wat ik
zeggen mogt, aanhield, om my de schoenen en koussen uit te trekken,
en in een ogenblik my van dit gedeelte myner kleeding ontlastte: ik
was daar mede uittermaten verlegen, schoon de slaaven in Surinamen
gewoon zyn aan lieden van allerley rang en kunne, zonder onderscheid,
dien dienst te bewyzen. Men moet zig niet verbeelden, dat dit gedrag,
het welk zeer buitengewoon zoude kunnen schynen, het gevolg was van
eenige byzondere geaartheid in deeze Negerin: het is de gewoonte der
slavinnen in de West-Indische Volkplantingen.

Des anderen daags morgens, myn vriend den Planter niet te rug gekomen
zynde, verliet ik zyn huis, en nam afscheid van zyne gedienstige
slavin. Na aan onze soldaaten in hunne nieuwe verblyfplaatzen een
bezoek gegeven te hebben, wierd ik door den Quartiermeester in eene
zeer zindelyke wooning gebragt, die voor my geschikt was. Ik vond
'er geen huisraad hoe genaamt, schoon dezelve egter niet geheel
van levende schepzels onvoorzien was; want den eersten nacht, myne
aanstelling als Capitain, die op pergament geschreven was, voor een
raam hebbende laaten leggen, had ik de verdrietelykheid, om dezelve
des morgens door de rotten aan stukken geknaauwd te vinden.

Van myne huisvesting bezit genomen hebbende, was myn eerste
verlangen, het zelve van zindelyk huisraad te voorzien; maar de
edelmoedige gastvryheid der ingezetenen, maakte alle zorg van dien
aart min noodzaakelyk. De vrouwen bezorgden my eene meenigte stoelen,
tafels, glazen, en zelfs porcelein en zilverwerk: de mannen deeden
my geschenken van Madera wyn, porter, (een zoort van Engelsch bier,)
appeldrank, rhum, zuiker, en de uitgelezenste vruchten in overvloed. Ik
merkte vooral onder de laatsten op de shaddock en de awara. De eerste,
die van een zeer aangenaame geur is, en van een smaak, gemengd uit
zuur en zoet, groeit aan een boom, die men zegt dat van de kust van
Guinee is overgeplant door een Engelsch Capitain, wiens naam daar
door in de Engelsche West-Indien is bewaard gebleven, maar waar
aan men in Surinamen den naam van pompelmousen geeft. Deeze vrucht,
zoo groot als het hoofd van een kind van agt of tien jaaren, schynt
een zoort van Orange te zyn. De schil is zeer dik, bitter, en van een
ligt of citroen geele kleur. 'Er zyn twee zoorten van. Het vleesch van
de eene is wit; dat van de andere, bekoorlyk helder rood; en men kan
zonder hinder, 'er eene groote hoeveelheid van eeten. De inwoonders,
die op deeze vrucht zeer gezet zyn, beschouwen dezelve als zeer gezond.

De awara of de aoura, zoo ten aanzien van de uitnemenheid van deszelfs
f/maak, als fraayheid van kleur, minder merkwaardig, is van eene
ey-ronde gedaante, ten naasten by van de grootte van een pruim van
Orleans, en van een schoone zwaare orange-kleur, hellende naar het
roode. Dezelve is zeer geacht by de Negers, die hunne knaphandigheid
toonen, door met de pitten ringen te maken, die met cyffers, letters
en zinspreuken verciert zyn; zy verkoopen die aan de Europeaanen,
welke ze in 't goud zetten. De pit is groot, uittermaten hard,
en zoo zwart als een git of ebbenhout, maar het vleesch, het welk
'er rondom zit, is niet zeer dik.

Deezen dag eens opneemende, hoe veel wy nog overig hadden van levende
Varkens, Schaapen, Endvogels, Ganzen en ander zoort van gevogelte,
bevonden wy, dat het getal ten naasten by gelyk stond met het geen wy
by ons vertrek uit Holland hadden. Alles wierd naar de voorplaats van
't huis van den Colonel in 't Quartier Generaal gezonden; en wy hadden
daarenboven het verdriet, om zestig groote tonnen ingelegde groenten,
en even zoo veele beste Westphaalsche hammen, die volstrekt bedorven
waaren, in de Rivier van Surinamen te zien werpen, om aldaar tot aas
voor de visschen te verstrekken.

Den tweeden dag na onze ontscheeping, bevond ik by myn ontwaken het
aangezicht, de borst en de handen geheel met vlekken bedekt, die
myne huid eenigzints gelykvormig maakten aan die van een luipaard; zy
waaren veroorzaakt door muggen, die in zulk een groot aantal vliegen,
dat men ze voor wolken zoude aanzien, en die my den geheelen nacht
gezelschap hielden. De vermoeijenis der reize, en de onmatige hitte
der luchtstreek, hadden my in een zoo diepen slaap doen vallen, dat ik
den angel van hun steeken niet gevoelde, dan op het oogenblik, dat ik
'er de gevolgen van vernam. Voornamelyk aan de oevers der Rivieren
en der Kreeken krielt het van deeze insecten het meest. Niemand is
daar van bevryd; maar zy tasten de vreemdelingen eerder aan dan de
inboorlingen. Wanneer zy met haaren angel steeken, zonder dat men ze
wegjaagt, zuigen zy het bloed zoo sterk uit, dat ze ter naauwer nood
in staat zyn weg te vliegen. Elk van haare steeken word gevolgd door
eene zwelling, die met eene byna ondraaglyke brandende pyn vergezelt
gaat. Haare tegenwoordigheid word aangekondigd door haar gebrom,
het welk aan hun, die reeds derzelver aanval ondervonden hebben, een
doodelyken schrik aanjaagt, en hun zoo onaangenaam is, dat men daar
aan den naam van duivels trompetten gegeven heeft. Zy zyn in de daad
in alle opzigten lastig. De kaars is des avonds niet opgestoken, of
zy komen 'er in meenigte op zitten. Zy hegten zig aan alle eetbaare
waaren; de sterke dranken zyn 'er dikwils vol van, en zy komen tot
in den mond en de oogen. Het beste geneesmiddel is de wonden uit te
wasschen met limoen-sap, in water getemperd; dit is zelfs een vry
goed voorbehoedmiddel tegen deeze pynlyke steeken. Onmiddelyk voor het
sluiten der vengsters, brand men gewoonlyk tabak in de kamers, en de
rook dwingt deeze muggen om haare schuilplaatsen te verlaaten. De
Negerinnen trekken dan, zonder zig daar over te bekreunen, haar
overrok uit, het eenigst kleed dat ze aan hebben, en verjaagen de
muggen naar buiten, of dooden dezelve. De wellustigste en zindelykste
inwoonders laaten ze door slaaven, die des nachts by hen blyven, met
een waaijer van zig afhouden. Anderen hebben voor hunne bedsteden of
ledikanten gaaze gordynen; maar men slaapt doorgaans in Surinamen in
groote catoene hangmatten, met een dun en zeer breed laken bedekt, die
met een zeer sterk koord recht boven deeze bedden zyn vastgemaakt. Dit
laken of gordyn dient eenigermaten om zig tegen deeze lastige insecten
te beveiligen. Het was uit hoofde dat ik van zoodanig een onvoorzien
was, dat ik my zoo vreesselyk mishandeld zag.

'Er is ook nog een ander zoort van veel grooter muggen in Surinamen,
genaamt mawkers, welker steeken uittermaten pynlyk zyn; maar dewyl zy
minder talryk zyn dan de andere, worden de inwoonders daar door zoo
sterk niet gekwelt, en gevolgelyk geeft men 'er zoo veel acht niet op.

Des morgens van den 22sten, traden twee Negerinnen, eene oude, en de
andere van omtrent veertien jaaren, in myne kamer. Ik kan moeielyk
beschryven, hoe ik verwonderd was, toen de eerste my de jongere,
die haare dogter was, aanbood, om, zoo als zy geliefde te zeggen,
'er myne vrouw van te maaken. Ik had geene zoo sterke minnedrift,
of konde dit aanbod wel afwyzen; maar teffens deed ik myne weigering
gepaart gaan met een klein geschenk, waar over deeze beide vrouwen
zeer te vreden scheenen; en zy verlieten my met allerlei betuiging
van eerbied en dankbaarheid. De meisjes, die alhier verbintenissen
van dit zoort aangaan, zyn of Mulatten of Indiaanen, maar dikwils
Negerinnen. Het is voor allen het grootst geluk met een Europeaan
te leven: haare teederheid en getrouwheid strekken ter stilzwygende
beschaaming van die talryke schoonheden, die de trouw der plechtigste
en heiligste verbintenissen schenden. De staat der slavernye, waar in
de jonge vrouwlieden van dit zoort gebooren of vervallen zyn, belet
haar te trouwen, of eenige andere wettige verbintenis van dien aart
aan te gaan. Dusdanige gewoonte word zoo weinig afgekeurd, dat zoo
lang zy aan hem, die haar verkoozen heeft, getrouw blyven, zy door
haare naaste bloedverwanten en vrienden aangemoedigd en geacht worden,
als welke zulk eene verbintenis voor een wettig huwelyk aanzien. De
Geestlykheid zelve maakt van deeze vryheid een ongedwongen gebruik;
en tot bewys der waarheid van deeze myne stelling, zoude ik my op
verscheiden van derzelver leden kunnen beroepen. Een groot getal
Negerinnen egter volgen vryelyk haare eigene neiging, en wyzen het
goud, waar mede men haar verleiden wil, versmadelyk van de hand,
terwyl andere haare gunsten bewyzen voor een glas brandewyn, voor
een gebroken pyp, en zelfs voor niets.

De herbergzaamheid, die men my bewees, bepaalde zig niet tot de eerste
oogenblikken van myne aankomst. Ik had den vryen ingang in meer dan
twintig huizen van aanzien, behalven dat van zyne Excellentie den
Gouverneur, en van den Commandant, den Colonel TEXIER. Gevolgelyk,
schoon de Officiers van ons volk eene tafel voor zig hadden opgerigt,
had ik zelden de eer om my in hun gezelschap te bevinden.

Een Colonist, de heer KENNEDY, deed my in 't byzonder veel beleeftheid
aan, in zoo verre, dat hy my niet alleen, zo lang ik in Surinamen
verblyven zoude, het gebruik van zyne koets, zyne paarden en zyne
tafel aanbood, maar zelfs my een jongen en zeer schoonen Neger
bezorgde, genaamd QUACO, om myn zonnescherm (ombrella) te dragen. De
andere Officiers van het Regiment ontfingen ook groote beleeftheden,
en de geheele Volkplanting beyverde zig, om hun de grootste achting
te betoonen, door alle middelen by de hand te nemen, om hun vermaak
te bezorgen. De dans- en speelpartyen, de gezelschappen, en alle
zoorten van alle mogelyke vermaaken, wierden rykelyk gegeven. Onze
oorlogschepen zelfs dienden tot een plaats voor feesten. Wy gaaven
aldaar aan de vrouwen avond-ontbyten, die door danspartyen op het dek
en onder de zeilen agtervolgt wierden, tot zes uuren in den ogtend
duurden, en in 't algemeen met het ryden in koetsen en te paard
eindigden. Deeze bestendige gewoonte van uitspanningen is onder de
schadelykste in een land, alwaar de hette zoo brandend is, dat men
'er zig altoos in een aanhoudenden staat van uitwaasseming bevind,
en welke voor twee of drie van onze Officiers dreigde doodelyk te
worden. Door hun voorbeeld gewaarschouwd, onttrok ik my aan alle deeze
gezelschappen, overtuigd, dat ik door dit middel alleen myne gezondheid
zoude kunnen behouden in eene luchtstreek, die zoodanige verandering
in het menschelyk gestel maakt, dat een Europeaan, hoe zorgvuldig hy
ook is in het vermyden van buitenspoorigheden, altoos reden heeft om
voor de verschrikkelyke gevolgen daar van beducht te zyn.

De geneigtheid tot vermaaken schynt aan de inwoonders deezer
landstreek eigen te zyn; en jaarlyks moet een groot aantal van hun
het slagtoffer van derzelver gevaarlyken invloed worden. Derzelver
doodelyke gevolgen zyn in de daad zigtbaar in de menschen, die zig aan
allerleije zoort van ongebondenheid hebben overgegeven: zy hebben het
voorkomen om in den hoogsten trap afgesleten en ontzenuwd te zyn. De
Creoolsche vrouwen hebben over 't algemeen geen beter voorkomen: zy
hebben een kwynend gelaat en bleeke kleur; en de jonge lieden zelve
hebben dikwils een gerimpeld vel. Het is egter met allen zoodanig
niet gelegen, want ik heb 'er eenigen gezien, welker frissche kleur
haare gezondheid aanduidde, en die voor de schoonste vrouwen van
Europa daar in niet behoefden te zwigten. Maar, helaas! derzelver
getal is zoo gering, dat de Colonisten den voorrang geven aan de
Indiaansche, aan de Mulatte en aan de Negerinne meisjes, vooral uit
hoofde van haare groote zindelykheid, haar levendig voorkomen, en goede
gezondheid. De buitenspoorigheden, die deeze trouwlooze egtgenooten met
hunne minnaressen bedryven, doen hen wel dra ten grave nederstorten,
en hunne vrouwen zien zig dus vry gesteld, om haare hand aan een
ander te geven, het geen zeer dikwils gebeurd. De Surinaamsche vrouwen
leven in waarheid zoo lang in vergelyking van hunne mannen, dat ik 'er
verscheide gekend heb, die 'er vier begraven hebben, en dat ik in dit
Land nooit een enkel man gezien heb, die twee vrouwen overleefd heeft.

Deeze getrouwde vrouwen egter verdragen de verongelykingen en
trouwloosheden, die zy ondervinden, niet altyd met veel geduld. De
meeste vervolgen, zelfs op eene enkele verdenking, haare gelukkige
mede-minnaressen met den onverzoenlyksten haat, en de grootste
onbeschoftheid. Zy vergenoegen zig zelfs niet met de grootste
verachting voor haare echtgenooten te betoonen, maar zy geven zelfs
in het openbaar geene dubbelzinnige blyken van oplettenheid voor de
nieuwlings aangekomene Europeaanen. Dit heeft gelegenheid gegeven
tot een spreekwoord in deeze Volkplanting: dat de vrouwen van den
zonne-keerkring en de muggen een aangebooren neiging hebben voor de
Europeaanen, die kortlings ontscheept zyn. Haare partydigheid is
in de daad zoo dwaas, en de bewyzen 'er van zyn zoo handtastelyk,
dat men zig zelf maar een weinig meester moet zyn, om den afkeer uit
te drukken, welke dusdanig gedrag natuurlyk verwekken moet, vooral
wanneer het voorwerp niet zeer inneemend is. Dit gaat zelfs zoo verre,
dat vrouwen op Paramaribo, ter zaake van een van onze Officiers,
een tweegevecht hielden.

Het is van aanbelang, dat ik van den Colonel FOURGEOUD en van den
Gouverneur thans melding maake. Onaangezien de fatzoenljke manier,
waar op onze krygsbende ontfangen wierd, toen zy in de Volkplanting
aanlandde, was het zeer zigtbaar, dat tusschen deeze twee hoofden van
wederzyden eene koelheid plaats had. Onze Bevelhebber gaf het eerst
aanleiding tot misverstand, op den dag zelfs van onze ontscheeping,
door de soldaaten van zyn Regiment met den rug naar het Paleis van
den Gouverneur te plaatsen.

Het is gemakkelyk te begrypen, dat deeze zoo schielyke oneenigheid
tusschen twee menschen, die van elkander niet afhingen, maar aan
welken wy even zeer ondergeschikt waaren, op dit stuk onze aankomst
te Paramaribo alleronaangenaamst maakte, zoo voor de Officiers van
ons Regiment, als voor die van het krygsvolk der Compagnie. Dit
misverstand was oorzaak, dat, na een verblyf van eenige weken,
de Gouverneur goedvond aan onzen Bevelhebber te verklaaren:--"Dat
de oproerige Negers niet meer schynende geneigd te zyn, om de rust
der Volkplanting te stooren, zyn eigen krygsvolk en de oorlogsbende
der Neger-Jagers tot derzelver verdediging voldoende zouden zyn:
dat by gevolg de zee-soldaaten van den Colonel FOURGEOUD niet meer
noodig zynde, het hem vrystond dezelve naar Europa te rug te voeren,
wanneer hy zulks dienstig zoude oordeelen".

Toen deeze verklaaring aan onze Officiers wierd mede gedeeld,
ontfing de een dezelve met genoegen, de ander met smart. Men was
egter op de toebereidzels tot het vertrek bedacht; maar eenige dagen
daar na wierden dezelve opgeschort, hebbende de inwoonders met nadruk
verzogt, dat wy blyven zouden. Het inschepen van den noodigen voorraad
van hout en water wierd dus gestaakt, maar de Schepen wierden, met
zeker vooruitzigt, in dienst gehouden. In deeze tusschenpoozing van
onzekerheid en ledigen tyd, was ik ernstig bedagt om eene beknopte
geschiedenis van deeze Volkplanting te schryven, en alle de voorwerpen
af te teekenen, die my merkwaardigst toescheenen. Ik raadpleegde met
de beste Schryvers over dit onderwerp, en ik had daarenboven de eer
om wezentlyke hulp te ontfangen van zyne Excellentie den Gouverneur,
die my niet alleen verscheide gewichtige handschriften heeft gelieven
mede te deelen, maar my zelfs dagelyks in een groot aantal de dieren
en planten bezorgde, die ik verlangde te kennen. Om die reden deed
ik, onaangezien de zoo blykbaare koelheid tusschen mynen Colonel
en hem, alle moeite om by den een en ander in gunst te blyven; en
niet tegenstaande de gehoorzaamheid, die ik aan mynen byzonderen
Bevelhebber verschuldigd was, nam ik my voor, om den Gouverneur der
Volkplanting met die achting en eerbied te behandelen, welke zyne
waardigheid, rang en gedrag vorderden. Ik wierd in die gevoelens
ten sterksten ondersteund, niet door alle Officiers van ons volk,
maar door de achtens-waardigsten uit dezelven.

Ik zal derhalven nu beproeven den taak, dien ik ondernomen heb,
te vervullen; en ik zal met eene algemeene beschryving van deeze
verbaazende landstreek een begin maaken.



TWEEDE HOOFTSTUK.

  Algemeene beschryving van Guiana.--Van de Volkplanting
  van Surinamen in 't byzonder.--Tydstip van derzelver
  ontdekking.--Dezelve word bezeten door de Engelschen en
  Hollanders.--De Gouverneur, de heer VAN SOMMELSDYK,
  vermoord.--De Volkplanting word door de Franschen
  genomen, en onder schatting gesteld.


De ontdekking van Guiana, door zommigen de Wilde Kust genaamt,
is langen tyd, schoon met weinig zekerheid, toegeschreven geworden
aan den Spaanschen Bevelhebber VASCOS NUNES, die, in den jaare 1504,
na bemerkt te hebben dat Cuba een eiland was, in het vaste Land van
Zuid-America aanlandde, tot aan de Orenoco, en de Rivier der Amazonen
doordrong, en door dit land verstond die eindelooze uitgestrektheid
lands, aan welke hy, in tegenstelling der bygelegene eilanden, en
dat van Cuba, den naam van Terra fierma gaf.

Deeze landstreek, waar van de lengte omtrent 1220 en de breedte 680
aardrykskundige mylen bedraagt, [3] is gelegen tusschen agt graaden,
twintig minuuten, noorder lengte, en drie graaden, zuider breedte,
en tusschen vyftig en zeventig graaden, twintig minuuten, wester
lengte van den Londonschen middaglyn, in het noord-oostelyk gedeelte
van het zuiden van America. Derzelver grenspaalen zyn beperkt door
de Rivier Viapary of de Orenoco, ten noordwesten, en de Maranon of
de Rivier der Amazonen, ten zuidoosten; de noordoost-kant word door
de Atlantische Zee bespoelt; de Negro, of de Zwarte Rivier, bepaalt
derzelver uitgestrektheid ten zuidwesten; het geen een zoort van
eiland uitmaakt, en dit land afscheid van nieuw Grenada, Peru en
Brasilien. [4]

De warmte in Guiana, schoon dit land even als Guinee in de verzengde
luchtstreek geplaatst is, is egter aldaar veel draaglyker, dan in dit
gedeelte der Africaansche kust. De brandende straalen der zon worden
aldaar dagelyks door verkoelende zee-winden gematigd; terwyl in Guinee
het steekende der hitte vermeerderd word door den wind, die aanhoudend
van de landzyde waait, en die over tallooze zand-woestynen henen
trekt. De oost- of passaat-winden, die tusschen de zonne-keerkringen
algemeen gevonden worden, zyn de koelste op de kust van Guiana,
tusschen agt of tien uuren des morgens, en zes uuren des avonds,
wanneer zy ophouden; waar na men naauwlyks de ligtste zomerkoelte
gevoelt. Deeze winden worden gevolgd door dikke nevels, en dampen,
die uit den grond opkomen; het geen de nachten in dit land niet alleen
zeer koud, maar zelfs vochtig en ongezond maakt. De dag verschilt in
Guiana nooit meer dan veertig minuuten: de zon gaat aldaar altyd om zes
uuren des morgens op, en op het zelfde uur gaat zy des avonds onder.

De getyden van het schoon en regenachtig weder, verdeelen het jaar
in dit Land, en kunnen er de zomer en de winter genoemd worden, zoo
als die van warmte en koude in Europa. 'Er is egter een aanmerkelyk
onderscheid; namelyk dat Guiana alle jaaren twee zomers en twee
winters heeft, waar van de een van den ander onderscheiden word door de
benaaming van de groote en de kleine, niet om dat de hitte minder sterk
is, of om dat de regenbuien in de laatstgemelde minder geweldig zyn,
maar om dat men vooronderstelt, dat derzelver geduurzaamheid meer dan
de helft verschilt. Dit onderscheid intusschen schynt meer ingebeeld
dan wezentlyk te zyn, voor zoo veel het regenachtig jaargetyde betreft;
want, dewyl de regen niet valt, dan wanneer de zon lynrecht boven
het hoofd staat, het geen by de linie tweemaal 's jaars plaats heeft,
en geduurende een gelyk tydperk, is het waarschynlyk, dat derzelver
duuring in de beide jaargetyden dezelfde wezen moet.

Het verschil tusschen de twee jaargetyden van het mooy weder
bestaat daar in, dat het groote in Surinamen dikwils in October
begint, op het oogenblik dat de zon den evennagtlyn oversteekt om
in de Steenboks zonne-keerkring te komen; en dan heerscht 'er, tot
dat dit hemellicht in Mars te rug koomt, eene versmagtende hette,
die met eene aanhoudende droogte vergezelt gaat. Vervolgens valt
'er een geweldige regen zonder tusschenpoozen tot de maand Juny,
wanneer de zon tot de kreefts-keerkring genaderd is; daar na koomt
'er een kort getyde van hitte, die tot de maand July duurt, en tot
de maand October nog door regen agtervolgt word; en op deeze wyze
loopt de omwenteling der jaargetyden af.

De aanhoudende regen in deeze luchtstreek, terwyl de zon in haar
toppunt is, is noodzakelyk om het leven van dieren en planten in
wezen te houden, als welke, zonder deeze weldadige hulp, onder eenen
zoo brandenden hemel kwynen, en eindelyk vergaan zouden. Maar schoon
ik ten aanzien van de verandering der jaargetyden in Guiana, vaste
tydperken heb aangehaald, is het egter noodig op te merken, dat zy
niet volstrekt bepaald zyn, maar verschillende als in Europa. Deeze
veranderingen worden altoos door groote donderslagen aangekondigd,
verzeld met blixemstraalen, die verscheide weken duuren, en die zeer
dikwils voor het vee, en zelfs voor de inwoonders van deeze landstreek
doodelyk zyn.

Eenige gedeelten van Guiana vertoonen een bergachtig en naakt gezicht;
maar de grond is 'er over 't algemeen zeer vruchtbaar. Het groen bedekt
de aarde het geheele jaar door; de boomen dragen te gelyker tyd bloemen
en rype vrugten; alles vertoond, aldaar het streelend afbeeldzel der
vereeniging van de lente en van den zomer. Deeze gelukkige teekenen
van vruchtbaarheid, moeten, vooral in Surinamen, worden toegeschreven,
niet alleen aan den regen en aan de hette der luchtstreek, maar ook
aan deszelfs laage en moerassige ligging, welke ook aan de hitte de
kracht beneemt, om den groei der planten te bederven, en voornamelyk
aan de uitnemende rykheid van den grond, hoofdzaaklyk in die gedeelten,
welke door de vlyt der Europeaanen zyn bebouwd geworden. Men moet
egter toestemmen, dat dusdanige ligging voor de gezondheid gansch
niet voordeelig is; maar de lust om geld te winnen is een krachtige
dryfveer, en de zekerheid van een tegenwoordig voordeel zal in
't algemeen genoegzaam opwegen tegen die onheilen, welke, zoo ze
zig immer vertoonen, niet dan in 't verschiet bemerkt worden, en,
naardien men ze zomtyds ontduikt, als onzeker kunnen worden beschouwd.

De onbebouwde gedeelten van Guiana zyn bedekt met eindelooze bosschen,
rotzen en bergen. Eene groote verscheidenheid van delfstoffen verrykt
zommigen der laatstgemelde. Het geheele land is doorgesneden met zeer
diepe moerassen en groote savanen of heiden. De stroom van 't water
langs de kust is bestendig naar het noordwesten; en de zee-oever
is byna ontoegankelyk, zynde rondom bezet met gevaarlyke klippen,
zandbanken, modderpoelen, rotzen, laag houtachtig heestergewas, en
eene eindelooze meenigte struiken, die zig met kragt door elkander
vlechtende, ondoordringbaar worden.

De Spanjaarden, de Portugeezen en de Hollanders, zyn de eenige volken,
die in dit gedeelte van het vaste land bezittingen hebben, uitgenomen
echter de kleine Fransche Volkplanting van Cayenne, tusschen den vloed
Maroni en Kaap Orange gelegen. De Spaansche bezittingen liggen aan
de oevers van de Orenoco, en die van Portugal strekken zig uit langs
de oevers van de Rivier der Amazonen. De Hollandsche bezittingen
bevatten de kusten van den Atlantischen Oceaan, en loopen van Kaap
Nassau tot den stroom Maroni. Zy behelzen de landstreeken of gewesten
van Essequebo, Demerary, de Berbices en Surinamen. De laatste is de
merkwaardigste en beste; het is tot derzelver beschryving, dat dit werk
voornamelyk geschikt is. De Hollanders poogden, in den jaare 1657,
eene kleine Volkplanting aan de oevers der Rivier, genaamt Poumaron,
op te rigten; maar deeze bezitting wierd, in den jaare 1666, door
de Engelschen vernield. Zy waaren niet gelukkiger in eene andere,
welke zy in 't jaar 1677 vestigden aan de Rivier Wiapoko of Oyapoko:
de Franschen maakten 'er zig oogenblikkelyk meester van, en vernielden
dezelve.

De Hollanders rekenen onder hunne bloeiende en schoone Volkplanting
van Surinamen, de geheele landstreek, die ten westen door de Rivier
Kourou omringd word, omtrent veertig mylen van de Rivier Corantyn;
ten oosten door de Rivier Sinamari; maar deeze grensscheidingen worden
hun door de Franschen betwist, die dezelve bepaalen tot de oevers
van de Rivier Maroni, alwaar zy eene bezetting van krygsvolk houden.

De voornaamste Rivieren deezer bezitting zyn: die van Surinamen,
welke aan de Volkplanting haaren naam geeft; de Corantyn, de Copenama,
de Sarameca en de Maroni. De eerste is alleen bevaarbaar; de andere,
zonder zelfs de Rivier Maroni uit te zonderen, schoon zeer lang en
zeer breed, zyn zoo laag, en zoo vol rotzen, en kleine eilanden, dat
zy voor de Europeaanen van weinig aanbelang zyn; haare oevers zelve
worden alleenlyk bewoond door eenige Indiaanen of inboorlingen des
Lands. De Rivier van Surinamen, welker mond op omtrent zes graaden
noorder breedte gelegen is, is vier Engelsche mylen breed, en van
zestien tot agtien voeten diep by laag water; de vloed doet dezelve
meer dan twaalf voeten ryzen. Deeze afmeeting blyft dezelfde tot op
den afstand van agt of tien mylen, alwaar deeze Rivier zig in twee
armen verdeelt, waar van de een zuid-zuid-oost loopt, en zulks wel
honderd twintig mylen ver. Zy is geheel en al bevaarbaar voor kleine
vaartuigen; maar boven deezen afstand, draait zy regelrecht naar
het zuiden. Zomwylen overstroomt zy kleine eilanden, of vormt kleine
watervallen. De oorsprong deezer schoone Rivier is den Europeaanen
nooit recht bekend geweest. Alle de groote Schepen, na aldaar
te zyn binnen gezeilt, moeten de oostzyde van den oever houden,
zynde die van de overzyde vol gronden tot aan de stad Paramaribo,
die omtrent agtien mylen van den mond der Rivier afgelegen is. De
andere arm der Rivier van Surinamen, draagt den naam van Comewyne,
dezelve loopt ten oosten op den afstand van omtrent zestien mylen;
men vind aldaar drie of vier vademen by hoog water; maar de vloed een
verschil van twaalf voeten maakende, beschouwd men dezelve niet als
vaarbaar voor een Schip van groote vracht, schoon haare breedte byna
twee mylen bedraagt. Op den afstand van zestien mylen, verdeelt zig
de Comewyne in twee andere armen, waar van de eene haar naam behoud,
en meer dan vyftig mylen ver naar het zuidwesten loopt; en de andere,
die den naam van Cottica draagt, loopt ten oost-zuid-oosten, meer dan
veertig mylen verre, waar na zy naar het zuid-zuid-westen draait, op
den afstand van vier-en-twintig of dertig mylen. Alle deeze Rivieren,
welker loop niet recht, maar kronkelachtig is, ontfangen het water
door een aanzienlyk getal breede kreeken of groote beeken, waar van de
oevers door Europeaanen bewoond worden, en bedekt zyn met Plantagien
van Suiker, Cacao, Catoen en Indigo; het geen het aangenaamst gezigt
maakt, dat men zig verbeelden kan, voor hun die te water reizen,
zoo als in dit land de gewoone manier is, dewyl de grond over het
algemeen tot het baanen van rywegen niet geschikt is. Op zommige
plaatsen zelfs zyn de bosschen ondoordringbaar, zoo dat een klein
voetpad, waar door Paramaribo met de Rivier Sarameca gemeenschap heeft,
de eenige gaanbaare weg is, die ik in deeze Volkplanting kenne.

De Rivieren, welker oevers niet bebouwd zyn, als de Corantyn, de
Copename, de Sarameca en de Maroni, gedogen niet dan met moeite, om
'er eene beschryving van te geven. Het zal alleenlyk genoeg zyn op
te merken, dat zy over 't algemeen van twee tot vier mylen breed zyn,
dat haare wateren uittermaten laag, en met zandbanken, kleine eilanden
en rotsen, die talryke en voortreffelyke watervallen vormen, als
doorzaait zyn. Men vind in de laatste dikwils een merkwaardigen steen,
bekend onder den naam van Diamant van Maroni, en die, geslepen zynde,
zeer naar een waare diamant gelykt. Dienvolgende maakt men daar van
ringen en andere kleinodien. In alle deeze Rivieren zonder onderscheid,
klimt en zakt het water op meer dan zestig mylen van den uitloop af;
het geen veroorzaakt word door de verhindering, die de eb en vloed aan
de uitwatering der beeken toebrengt. Egter ontmoet men vry algemeen
stroomen van zoet water, op den afstand van vier-en-twintig of dertig
mylen van de zee. Het water der Rivier van Surinamen word als het
beste beschouwd; en de matroozen gaan het haalen tot by Savannah le
Juif, meer dan veertig mylen van de stad Paramaribo af gelegen. De
Schepen zyn in deeze Rivieren aan een groot ongemak bloot gesteld:
de bodem van het Schip word dikwils door water-wormen beschadigt;
maar men kan derzelver verwoestingen voorkomen, door het dikwils op
zyde te haalen, om het des te gemakkelyker te kunnen schoon maken en
kalfateren. De zwarte pik, door Graaf DUNDONALD uitgevonden, verdient
boven alle andere stoffe, die men ter deezer gelegenheid zoude kunnen
bezigen, den voorrang.

De ebbe en vloed hebben na een tusschen-verloop van omtrent tien en
een half uur plaats. De hooge vloeden komen doorgaans twee keeren
maandelyks; de Rivier verheft zig dan tot eene aanmerkelyke hoogte;
het geen, uit hoofde van verschillende omstandigheden, tot groot
voordeel der Planters verstrekt.

Het is misschien gepast, dat ik hier spreeke van de verdediging deezer
Rivieren, schoon dit een onderwerp is, het geen ik voornemens ben
elders meer opzettelyk te behandelen. Ten oosten van den mond der
Rivier van Surinamen is een klein voorgebergte, genaamt Braam-punt,
het welk, zoo ik denk, oorsprongelyk den naam droeg van Pram- of
Parham-punt, naar dien van Lord FRANCOIS WILLOUGBY DE PERHAM, aan wien
deeze bezitting in 't jaar 1662, door KAREL II. wierd opgedragen. Men
vermeent dat deeze Lord aldaar, tien jaaren te vooren, voor de eerste
maal voet aan land zette. Deeze punt is niet versterkt; maar omtrent
agt mylen hooger is aan elke kant van den oever een Schans, waar
van de eene den naam van Leyden, en de andere dien van Purmerendt
draagt. Een weinig hooger is het nieuwe Fort Amsterdam, gebouwd op
een uitstek lands, het welk de twee Rivieren van Surinamen en Comewyne
van elkander scheidt, en waar van het vuur, zig vereenigende met dat
der beide Schanssen, het inkoomen zoo van de eene als van de andere
Rivier belet.

By de stad Paramaribo, zes of zeven mylen van het Fort Amsterdam, is
gelegen eene vesting, die den naam draagt van het Port Zelandia, en de
Stad en alle de Schepen op de reede beschermt. Omtrent zestien mylen
van de eerste, aan de Comewyne, is een ander Fort, genaamt Sommelsdyk,
het welk de wederzydsche kanten van den oever bestrykt, namelyk die van
de Comewyne en de Cottica. Bovendien zyn 'er verscheidene oorlogsposten
aan de Corantyn, de Sarameca en de Maroni. Agter deeze is een sterke
wacht geplaatst, aan den mond van de Motte-Kreek, omtrent dertig
mylen van de Rivier van Surinamen; aldaar is op de kust een vuurbaak
opgericht, om aan de Schepen, die in deeze Rivier willen binnen loopen,
berigt te geven, dat zy den mond der gevaarlyke Rivier Maroni reeds
voorby zyn. Deeze zelfde wacht doet ook verscheide kanon-schooten,
om aan de Volkplanting te doen weeten, dat 'er eenig Schip in 't
gezicht is, en het op de kust aanlegt. Langs de bovenste oevers
der Rivieren van Surinamen, Comewyne en Cottica, heeft men wachten
uitgezet, om de inwoonders tegen de aanvallen der Indiaanen, of der
vluchtende Negers uit de binnen-landen te beveiligen. In alle deeze
versterkingen bestaat de voornaamste verdediging deezer bezitting:
echter kruist bovendien tusschen de Rivier Maroni en Berbice een
klein gewapend vaartuig, of kust-bewaarder, om berigt te geven van
alle gevaar, waar mede de Volkplanting bedreigt zoude mogen worden.

Ik vergat byna te zeggen, dat men het ontwerp gevormd had, om een
weg te maaken, die door posten van soldaaten versterkt zoude worden,
van de oevers van het bovenste gedeelte van de Comewyne tot aan de
Sarameca. Dezelve is werkelyk begonnen; maar het ontwerp gelukte niet,
en deeze weg, die den naam van Orange droeg, is tans met struiken
begroeit.

Aldus beschreven hebbende de oppervlakte van deeze landstreek met
derzelver grenspaalen, rivieren, enz. zal ik derzelver ontdekking
vermelden, gelyk mede de merkwaardigste omwentelingen deezer vermogende
Volkplanting, die in den laatsten oorlog byna van den dapperen Admiraal
RODNEY een bezoek ontfing.--Dit gedeelte van het vaste land, genaamt
Guiana of de Wilde-Kust, en op welke de Volkplanting van Surinamen
gevestigt is, is, volgens zommiger gevoelen, eerst ontdekt geworden
door den beroemden CHRISTOPHORUS COLUMBUS, in den jaare 1498, en
het was van daar, zoo men zegt, dat hy, door yzere boeien beknelt,
in zyn vaderland te rug keerde. Anderen beweeren, dat het alleenlyk
VASCOS NUNES was, die dezelve in den jaare 1504. het eerst ontdekte,
gelyk ik in 't begin van dit Hooftftuk heb aangeweezen. [5]

Onder de regeering van ELIZABETH, in den jaare 1596, wierd Guiana door
den heer WALTER RALEIGH gekend, die de Orenoco meer dan zes honderd
mylen opvoer, met oogmerk, om het ingebeeld Land d'el Dorado te zoeken,
alwaar men goudmynen hoopte te ontdekken; welke gedachte gegrond wierd
op de gevondene stukken bergsteen, welke de Spanjaarden noemden maare
de oro, of moeder van het goud. In 't jaar 1634, volgens het verhaal
van DAVID PIETER DE VRIES, een Hollander, vond men in Surinamen
een Engelschen Capitain, genaamt MARSHALL, met omtrent zestig zyner
landgenooten, die zig aldaar met het planten van Tabak bezig hielden;
en dezelve DE VRIES sprak aldaar met hun. Surinamen wierd in't jaar
1640 door de Franschen bemachtigd, die egter kort daar na genoodzaakt
waaren het zelve te verlaaten, uit hoofde van de veelvuldige invallen
der Karaiben, welken zy, even als hunne nabuuren de Spanjaarden,
met de grootste wreedheid behandeld hadden. Deeze Volkplanting in den
jaare 1640. verlaaten zynde, zond Lord FRANCOIS WILLOUGHBY DE PARHAM,
met verlof van KAREL II, een Schip derwaarts, op zyne eigene kosten
uitgerust, om 'er in naam van zynen meester bezit van te nemen. Korten
tyd daar na liet hy nog drie anderen vertrekken, waar van het een
met twintig stukken geschut gewapend was. Deeze Engelschen wierden
allen door de Indianen, of inwoonders van het Land, wel ontfangen. Zy
slooten met hun Verdragen van vriendschap, en traden in een zoort
van onderhandeling. Na verloop van twee jaaren, ging Lord WILLOUGHBY
zelf naar Surinamen; hy hield zig aldaar bezig met het maken van
verscheide verstandige Wetten en goede Reglementen tot verdediging
van deeze Volkplanting; vervolgens kwam hy in Engeland te rug, van
waar hy voortging met deeze bezitting van volk en krygsbehoeften te
voorzien. Den 2den Juny 1662, wierd hem de Volkplanting afgestaan
door den zelfden Koning KAREL II; en volgens de eigene erkentenis
van den Lord, moest dezelve verdeeld worden tusschen LAURENS HIDE,
tweeden zoon van EDUARD, Graaf van Clarendon, en hem zelven, om ten
eeuwigen dage aan hunne nakomelingen over te gaan: dit oorspronkelyk
Charter moet nog in wezen zyn. In 't jaar 1664, ontnamen de Engelschen
aan de Hollanders de nieuwe Nederlanden, naderhand genaamt New-Yorck.

In den jaare 1665, wierd de Volkplanting van Surinamen met voordeel
bebouwd, en grootendeels met Tabak beplant. Derzelver eigenaars
hadden aldaar ook meer dan veertig schoone Plantagien van Suiker-riet
opgericht, en eene sterke Vesting van gehouwen steen ter hunner
verdediging gebouwd. Het verdient egter opmerking, dat volgens zommige
Schryvers zulks gedaan wierd door de Portugeezen, schoon de tyd 'er
van onzeker is. De Franschen, wel is waar, betwisten dit stuk hevig,
en beweeren dat deeze Vesting het werk was van den heer PONSERT DE
BRETIGNY, toen zy in het bezit van deeze landstreek waaren. Wat daar
van zyn moge, de Vesting is gelegen zestien of agtien mylen van den
mond der Rivier van Surinamen, en de nyvere Colonisten bevonden zig
zeer gelukkig in een Steedjen, het welk zy onder de muuren deezer
Vesting bouwden. Hun geluk was niet van langen duur; want, staande de
oorlogen tusschen KAREL II. en de Vereenigde Nederlanden, ontnamen de
Hollanders, die in 't jaar 1661, door de Portugeesen uit Brasilien
verjaagt waaren, in 't jaar 1667. de Volkplanting van Surinamen aan
de Engelschen, onder het bevel van Capitain ABRAHAM KRYNSZOON, die
tot dit einde door de Provintie van Zeeland, met drie oorlogschepen
en drie honderd zee-soldaaten wierd afgezonden. De Engelsche
Bevelhebber WILLIAM BYAM verloor deeze Volkplanting, uit hoofde
van eene overrompeling, op het oogenblik, dat zes honderd van zyne
beste manschappen bezig waaren met het planten van suiker-riet. Zyne
onagtzaamheid was zigtbaar door het gering verlies der Hollanders,
die by het bestormen der Vesting, slechts een man, verloren hadden. Zy
plantten oogenblikkelyk het vaandel van den Prins van Orange op de
wallen, en gaaven aan deze Vesting den naam van Zelandia. De Stad
Paramaribo ontfing den naam van Nieuw Middelburg. De overwinnaars
deeden, onder andere schattingen, door de inwoonders honderd-duizend
ponden suiker opbrengen, en zy zonden een zeker getal uit hun
midden naar het eiland Tabago. Deeze gebeurtenis viel in February
voor, en in de maand July daaraanvolgende wierd de Vrede te Breda
gesloten. Maar ongelukkig voor de nieuwe bezitters der Volkplanting,
wist de Engelsche Bevelhebber JOHN HERMAN 'er niets van. Eerst Cayenne
aan de Franschen ontnomen hebbende, liep hy in de Rivier van Surinamen
met eene vloot binnen, bestaande uit zeven oorlog-schepen, en twee
bombardeer-galjooten, ontnam deeze bezitting aan de Hollanders, doodde
meer dan vyftig van hunne manschappen, en vernagelde negen stukken
geschut op het Fort Zelandia. De nieuwe inwoonders betaalden op hun
beurt eene schatting; de Hollandsche bezetting wierd krygsgevangen
gemaakt, en naar het eiland Barbados overgevoerd.

Toen men te Surinamen vernam, dat de Vrede tusschen de oorlogende
Mogendheden in Europa gesloten was, eer dat de Bevelhebber HERMAN deeze
Volkplanting van de Hollanders hernomen had, ontstond 'er een geweldige
opstand, gevolgd van groote wanorden onder de Colonisten, die niet meer
wisten, wie hunne wettige Overheid was. Eindelyk wierd, op bevel van
Koning KAREL, de bezitting, in 't jaar 1669, aan de Hollanders te rug
gegeven; en toen verlieten twaalfhonderd van derzelver oude inwoonders,
Engelschen en Negers, dit Land, en zetteden zig op het Eiland Jamaica
neder. Na dat de oorlog, die vervolgens plaats had, geeindigd was,
bepaalde men by het Verdrag van Westmunster, dat Surinamen voor
altoos geheel in eigendom aan de Hollanders blyven zoude, in ruiling
tegen het Gewest van New-Yorck, het geen dienvolgende ook in 't jaar
1674 geschiedde. Zedert dit tydperk is Groot-Brittannien niet meer
in het bezit der Volkplanting Surinamen geweest. In het jaar 1678,
was een Hollander, genaamt HEYNSIUS, en de Capitain LIGHTENBORG,
de een Gouverneur, en de ander Bevelhebber over het krygsvolk aldaar.

De Hollanders hadden, geduurende de eerste jaaren van hun genot, weinig
genoegen in hunne nieuwe bezittingen, en wierden door de invallen der
Karaiben, welken zy minder wel behandelden, dan de Engelschen gedaan
hadden, dagelyks ontrust. Deeze Indiaanen strekten hunne wraak zoo
verre uit, dat zy verscheiden Colonisten van kant hielpen. De Provintie
van Zeeland, aan wien deeze Volkplanting in eigendom toebehoorde,
met de Vereenigde Gewesten over het opperbestuur deezer bezitting in
geduurigen tweespalt zynde, en daarenboven de zwaare kosten, die tot
derzelver verdediging en behoud noodig waaren, niet kunnende opdiepen,
besloot om dezelve geheel en al aan de Hollandsche West-Indische
Compagnie te verkoopen. Dit geschiedde met al den oorlogs-voorraad
en krygsbehoeften, waar onder vyftig stukken geschut waaren, voor
de somme van 23,636 ponden sterlings. Deeze Compagnie verkreeg te
gelyker tyd van hun Hoog Mogenden, de Staaten Generaal, een vrydom
van alle belastingen geduurende tien jaaren. Echter ecnige maanden
daar na, onaangezien dit voordeel, bevindende, dat de noodzakelyke
kosten tot onderhoud deezer Volkplanting voor haar te hoog liepen,
stond zy 'er twee derden van af, het eene aan de Stad Amsterdam,
het andere aan het huis van SOMMELSDYK, op den voet van den prys,
door haar daar voor betaald; en deeze drie maakten te zaamen eene
Societeit uit, die onder bekragtiging van hun Hoog Mogenden, het
bestuur der zaaken van dit Land alleen en geheel in handen had.

Dusdanig was de gesteltenis van Surinamen; en alles was op die
wyze geheel en al in orde gebragt, toen CORNELIUS VAN AARSSEN VAN
SOMMELSDYK, als een der mede-eigenaars, met driehonderd mannen, en
eenige ongelukkigen, die tot ballingschap verwezen waaren, aldaar
aankwam. Hy rigtte een Kamer van Politie op, om hem in 't bestier der
Justitie behulpzaam te zyn, en leefde met de leden van dien en met
de inwoonders in een aanhoudend misverstand. Dienvolgende zond men
verscheide klagten tegen hem naar Europa, schoon hy een voordeeligen
vrede gesloten had met de Karaiben, de Indianen, genaamt Warowa en
Arawakka, als mede met eenige weggeloopen Negers, die zig, na dat
de Engelschen de Volkplanting verlaten hadden, by de Rivier Copenama
hadden nedergezet.

De regeering van deezen ongelukkigen Edelman duurde korten tyd; want
in den jaare 1688, wierden de afgezonden Gouverneur, de heer VERBOOM,
en hy zelf, [6] op een en den zelfden dag door hunne eigene soldaaten
vermoord. Dezelven gingen tot deeze daad van wanhoop over, dewyl zy
gedwongen waaren geworden, om, even als Negers, Kanaalen te graven,
en een zeer onvoldoend en ongezond levens-onderhoud ontfingen. Ik
moet erkennen, dat dusdanige behandeling maar al te dikwils alhier
voorvalt; en ik zal by vervolg gelegenheid hebben zulks te bewyzen. De
moordenaars hadden zulk een vertrouwen op de wettigheid van deeze
wreede daad, dat zy aanboden dezelve in rechten te verdedigen, en de
redenen, die hen daar toe bewogen hadden, open te leggen.

Dewyl de byzonderheden van deeze moord nimmer opzettelyk ontvouwd zyn,
zal de lezer het my ten goede houden, dat ik 'er hem een kort verhaal
van geeve.

De Gouverneur wandelde op zekeren dag met den heer VERBOOM, in een
bosjen van orangeboomen, in de nabyheid van zyn eigen huis, wanneer
eensklaps tien of twaalf gewapende soldaaten, die het voorkomen
hadden van dronken te zyn, hen hebbende aangeklampt, hun dadelyk
vroegen om hunnen arbeid te verminderen, en hun betere levensmiddelen
te bezorgen. De Gouverneur, zyn degen trekkende, om hen tot wyken te
noodzaaken, wierd dadelyk met eenige steeken afgemaakt, en liet op de
plaats het leven. Zyn medgezel kreeg slechts een wond; maar dezelve
was doodelyk, en hy stierf negen dagen daar na. Deeze misdaad volvoerd
zynde, trokken de moordenaars, gevolgd door verscheiden anderen van
hunne medepligtigen, in zegepraal naar het Fort Zelandia, het welk zy
zonder tegenstand innaamen; en zy maakten zig dadelyk meester van de
oorlogs- en mondbehoeften. De bezetting zig by hun gevoegd hebbende,
stelden zy zig in een linie, en verkoozen zig een Opper-Bevelhebber
en verscheiden Officiers: zy deeden den eed van hun getrouw te zyn,
en nimmer, nog de een nog de ander, hunne eigene zaak te verraden
of te laten vaaren. Het was in deeze omstandigheid zeer aanmerkelyk,
dat de nieuwe Bevelhebber den zelfden agter middag last gaf, om het
lyk van den vermoorden Gouverneur, met krygseer en statie, op het
Fort Zelandia te begraven. Het geschut ging op de wallen af, en de
muitelingen deeden drie herhaalde musket-schooten.

De Regeering en de inwooners van Surinamen zagen zig toen in eene zeer
akelige omstandigheid, en wierden genoodzaakt om met de muitelingen
van het Fort in onderhandeling te treden. De voornaamste artikelen der
Capitulatie bestonden hier in: dat zy tegen betaaling van eene kleine
somme gelds het Fort ontruimen zouden; dat men, hun zou toestaan op het
Schip de Salamander aan boord te gaan, de Volkplanting te verlaaten
zonder eenige hinder te ontmoeten, en zig te begeven naar zoodanig
werelddeel, als hun gelieven zoude. Dienvolgende zond men 'er meer
dan honderd aan boord; maar zy maakten zig niet eerder gereed, om
het anker tot hun vertrek te ligten, voor dat hun Schip door kleine
gewapende vaartuigen, in stilte tot dit oogmerk geschikt, omringd
was. De muitelingen, genoodzaakt om zig op genade en ongenade over
te geven, wierden korte dagen daar na ter zaake van moord en opstand
gevonnisd. Elf van hunne hoofden ontfingen in 't openbaar hunne straf;
drie verlooren het leven op het rad; agt wierden opgehangen: de anderen
kreegen vergiffenis; maar dewyl men zig niet meer op hun vertrouwen
konde, wierden zy uit den dienst der Volkplanting weggezonden, zoo
dra men soldaaten gevonden had om hunne plaats te vervullen.

Het volgend jaar deed de weduwe SOMMELSDYK, maar zonder gevolg,
een aanbod, om haar aandeel aan Koning WILLEM III. over te
dragen. Te gelyker tyd wierd de heer SCHERPENHUYZEN, met krygsvolk
en oorlogs-behoeften, uit Holland naar Surinamen gezonden, om als
Gouverneur der Volkplanting de opvolger van den heer VAN SOMMELSDYK
te zyn. By zyne aankomst vond hy alles in de grootste verwarring. Op
het spoedigst de wanorde willende te keer gaan, rigtte hy een Hof
van Justitie op, daar in verschillende van het geen zyn voorzaat had
opgericht, dat hy het zelve in twee deelen verdeelde. Het eerste
wierd geschikt voor alles wat de lyfstraffelyke en krygs-zaaken
betrof. De inrichting van het laatste was betrekkelyk tot de burgerlyke
twistgedingen, en alle zaaken raakende der ingezetenen byzondere
belangen. Het zelve bestaat alzoo nog tegenwoordig, en de Gouverneur
is Voorzitter in beide kamers.

De heer SCHERPENHUYZEN beyverde zig om ook goede Wetten en Reglementen
te maaken: hy kwam ter juisten tyd, om de Volkplanting in een
bekwaamen staat van verdediging te stellen tegen derzelver binnen-
en buitenlandsche vyanden, het geen dezelve zeer noodig had, toen
de oorlog tusschen de Vereenigde Gewesten en Frankryk verklaard
wierd. Dit zelfde jaar wierd de bezitting van Surinamen door den
Admiraal DUCASSE met een sterke vloot aangetast; maar de Gouverneur
deed met nadruk dezelve te rug deinzen, op het oogenblik dat men het
Fort Zelandia begon te beschieten.

In 't jaar 1692, wierd een Engelschman, genaamt HIEROME CLIFFORT,
veroordeeld om opgehangen te worden, eene straffe, die in eene
zevenjaarige gevangenis in het Fort van Sommelsdyk veranderd
wierd. Zyne misdaad, het zy waar of verdicht, bestond in het hoonen
van eene Regeering, die hem voor schulden gevangen zette. Het Hof
van Groot-Brittannien zig in deeze zaak gemengd hebbende, wierd hy,
in den jaare 1695, overeenkomstig des Konings verlangen, in vryheid
gesteld. Toen deed hy, ten lasten der Volkplanting, een eisch
van 20,000 guinies tot schaavergoeding voor eene onrechtvaardige
gevangenis; maar dezelve wierd hem niet toegestaan. Zyne erfgenaamen
hebben zyne vordering levendig gehouden, zedert den jaare 1700 tot in
't jaar 1762, zonder eenige voldoening te erlangen.

Geduurende den oorlog, die in 't jaar 1712 gevoerd wierd, wierd de
Fransche Admiraal JACQUES CASSARD, door den Gouverneur DE GOIJER op
gelyke wyze ontfangen, als aan DUCASSE door SCHERPENHUYSEN voor het
Fort Zelandia bejegend was geworden; maar vier maanden daar na was
hy gelukkiger, en stelde de Volkplanting onder eene schatting ter
somme van 56,618 ponden sterlings. Den 10den October liep hy in de
Rivier van Surinamen binnen met zes of acht oorlogschepen, en een
zeker getal mindere Schepen, te zamen drie duizend mannen voerende.

De eersten waaren:

De Neptunus, van vier-en-zeventig stukken, aan welks boord de
Admiraal was.

De Temeraire, van zestig stukken.

De Rubis, van zes-en-vyftig slukken.

De Vestale, van agt-en-veertig stukken.

De Medusa, van zes-en-dertig stukken.

Daags na zyne aankomst liet de Admiraal CASSARD een van zyne Capitains
met een sloep, een witte vlag voerende, aan land gaan, om met de
inwoonders over de betaaling eener brandschatting te handelen, hen
bedreigende de Stad Paramaribo [7] te zullen beschieten, indien zy
weigerden te betaalen. De sloep was egter genoodzaakt, zonder eenig
voldoende antwoord te rug te keeren. Dewyl de Rivier van Surinamen,
voor het Fort Zelandia, juist meer dan een myl breed is, vonden de
Medufa, en verscheide kleine platte Scheepen, met Fransch krygsvolk
geladen, door een zeer donkeren nacht begunstigd, middel om tot boven
Paramaribo te naderen, zonder door de Hollanders bemerkt te worden,
met oogmerk, om de Suiker- en Koffy-Plantagien, die boven deeze Stad
gelegen zyn, af te loopen; maar de belegerden maakten den 15den twee
groote platte vaartuigen gereed, vol brandbaare stoffen, als drooge
biezen, vaatjes met pik, enz. en gingen aan de andere zyde der Rivier,
recht in 't gezicht der Stad, ten anker leggen. Men stak dezelve in
brand, en het licht van de vlam deed de kleine vyandelyke Schepen
ontdekken, die hun best deeden, om onder begunstiging van den donker
de Rivier op te zeilen. Alzoo in het gezicht zynde, ontsnapten 'er
weinigen van hun, zonder door het geschut van het Fort schade te lyden,
en die Koopvaardy-schepen, welke zig op de reede bevonden, boorden
eenige van die kleine platte Schepen in den grond, waar van een groot
gedeelte van het scheepsvolk verdronk. Deeze krygslist belette egter
de Franschen niet, die hooger op gezeild waaren, om de Plantagien te
plonderen en in brand te steeken. CASSARD zelf aan de Stad Paramaribo
genadert zynde, wierp 'er meer dan dertig vuurkogels in, en beschoot
dezelve, zoo als ook het Fort Zelandia, tot den 20sten October, wanneer
hy een tweede boodschap aan de Hollanders zond, om hun af te vragen,
of zy eindelyk tot een verdrag wilden komen, en eene brandschatting
betaalen: hy dreigde hen, indien zy zyne voorslagen nog durfden
afwyzen, om de geheele Volkplanting te vernielen en te verbranden.

De Hollanders, ziende dat hun verderf niet te ontwyken was, indien zy
by hun eerste besluit bleeven, verzogten een wapen-stilstand van drie
dagen om zig te beraden, het geen hun wierd toegestaan; en eindelyk
namen zy de voorwaarden van den Admiraal CASSARD aan. Dienvolgende
teekende men, den 24sten October, van wederzyden een Verdrag van
vier-en-twintig Artikelen. De schatting van 56,618 ponden sterlings,
door de Franschen gevorderd, wierd hun voornamelyk in Suiker, en
Neger-slaaven, enz. betaald, vermits 'er weinig goud en zilver in
de Volkplanting was. Zoo dra de betaaling geschied was, ligtte de
Admiraal het anker; en den 6den December 1712, verliet hy Surinamen
met zyne geheele vloot.



CHAPTER 3

DERDE HOOFTSTUK.

  Eerste opstand der Negers en deszelfs oorzaaken.--Elendige
  staat der Volkplanting.--Gedwongen vrede met de Muitelingen.
  --Muitery der Zee-Soldaaten, Matroozen, enz.


Deeze ongelukkige Volkplanting was slechts even van haare
buitenlandsche en openbaare vyanden verlost, of zy ontmoette nog veel
geduchter vyanden in haaren eigen boezem.

De Karaiben, en andere Indiaansche volken hadden, in de eerste tyden,
wel is waar, deeze bezitting ontrust; maar, gelyk ik reeds gezegd
heb, de Gouverneur SOMMELSDYK had, korten tyd na zyne aankomst in de
Volkplanting, den Vrede met hun gesloten. De Wilden hadden denzelven
gehouden, en vervolgens hadden zy met de Europeaanen, even als met
goede buuren en vrienden, in de beste verstandhouding geleeft.

De Neger-Slaaven, in opstand gekomen zynde, zyn die vyanden, waar
van ik thans voornemens ben te spreken. Geduurende eenigen tyd,
verspreidden zy een algemeenen schrik in de Volkplanting, en dreigden
om dezelve aan de Staaten van Holland te ontneemen.

Eenige weggeloopen Negers hadden reeds lang eene schuilplaats in de
bosschen van Surinamen gezogt; maar hun getal was klein, tot omtrent
het jaar 1726 en 1728, wanneer zy sterk vermeerderden. Toen plonderden
zy Plantagien, en bezorgden zig snaphaanen en spiessen. Deeze nieuwe
wapenen, gevoegd by de geenen, waar van zy zig gewoonlyk bedienden,
de boog en pylen, stelden hen in staat, om geduurige verwoestingen
op de Suiker- en Koffy-Plantagien aan te regten. Zy wierden daar toe
aangezet, zoo door een geest van wraakzucht over de onmenschelyke
mishandelingen, die zy van hunne meesters verduurt hadden, als door de
zucht tot plondering, en voornamelyk om kruid, kogels, en bylen weg te
neemen, ten einde in hunne verdediging voor het toekomende te voorzien.

Deeze Negers hadden zig over 't algemeen nedergezet aan de oevers
van het bovenste gedeelte der Rivieren Copenama en Sarameca. Men gaf
hun, naar de laatstgemelde, den naam van muitelingen van Sarameca,
om hen van de andere benden, die vervolgens in opstand kwamen, te
onderscheiden. Verscheidene hoopen krygsvolk en veele inwoonders
wierden tegen hen afgezonden; maar zy bragten hen zeer weinig tot
onderwerping, en konden schier niets dan beloften verwerven.

In 't jaar 1730, deed men eene wreede straf-oeffening aan elf
ongelukkige gevangene Negers, om daar door hunne medgezellen schrik
aan te jagen, en hen tot onderwerping te bewegen. Zeker manspersoon
wierd levend aan een galg opgehangen door middel van een yzere haak,
die hem door de ribben gestoken wierd; twee anderen wierden aan paalen
vast geketend, en door een langzaam vuur verbrand; zes vrouwen wierden
levendig gerabraakt, en twee meisjes wierden onthoofd. In het midden
der folteringen betoonden zy zulk een moed, dat zy dezelve doorstonden,
zonder een enkele zucht te loozen. Deeze wreedheid bragt eene andere
uitwerking te weeg, dan men 'er van verwagt had. De muitelingen
van Sarameca waaren 'er zoo woedend over, dat zy verscheiden jaaren
lang voor de Colonisten zeer geducht wierden. De laatstgemelde, de
onkosten van deezen oorlog, en de vermoeijenissen, die zy met het
vervolgen van hunne vyanden in de bosschen moesten doorstaan, niet
langer kunnende opdiepen; daarenboven door de verbaazende verliezen,
welke de geduurige invallen der Negers aan hun veroorzaakten, en door
de aanhoudende schrik, die 'er het gevolg van was, ter neder geslagen,
beslooten zy eindelyk om met hun over vrede te handelen.

De Gouverneur MAURITIUS, die, in 't jaar 1749, zig aan het hoofd
der Volkplanting bevond, zond eene aanzienlyke krygsbende naar hunne
bezittingen aan de Rivier Sarameca, om, zoo het mogelyk was, deezen
zoo vuuriglyk gewenschten vrede te bewerken. Deeze bezending kwam,
na eenige schermutzelingen met verscheidene afgelegene partyen
der muitelingen, eindelyk in hunne hoofd-kwartieren aan, alwaar
zy een mondgesprek verzogten en verkreegen. Men stelde aldaar de
voorloopige voorwaarden van een Vredes-verdrag vast, bestaande uit
tien of twaalf Artikelen, en gelykvormig aan het geen, in 't jaar
1739, tusschen de Engelschen en de muitelingen van het Eiland Jamaica
gesloten was.--Het hoofd der oproerigen van Sarameca was een Mulat,
genaamt Capitain ADOE, die, by deeze gelegenheid, tot een blyk van
onafhangelykheid, eene fraaije rotting met een zilveren knop, waar op
het wapen van Surinamen gesneden was, van den Gouverneur ontfing. By
het zelfde Verdrag beloofde men hem andere geschenken, waar onder
voornamelyk wapenen en krygsbehoeften waaren: zy moesten hem eerst
het volgende jaar gezonden worden; waar na de volkomene vrede zoude
gefloten worden. ADOE bood tot een weder-geschenk een fraaije boog aan,
met een koker vol pylen, door hem zelf gemaakt, tot een teeken, dat,
in dien tusschentyd, alle vyandelykheid van zyn kant zoude ophouden.

Deeze vrede verwekte een groot genoegen by het voornaamste gedeelte
der inwoonders van Surinamen, die zig vleiden, dat hunne goederen en
persoonen nu in zekerheid zyn zouden: anderen beschouwden dit Verdrag
als een zeer gevaarlyke bron, en zelfs als eene voltooijing van den
onvermydelyken ondergang der Volkplanting.

Ik moet, wel is waar, erkennen, dat men niets als gevaarlyker
moet achten, dan zig op de vriendschap van menschen te vertrouwen,
wier gestrenge slaverny hen genoodzaakt heeft om hunne keetens te
verbreken, en die door dit vertrouwen nog geduchter worden kunnen. De
oproerigheid, eenmaal tot de hoogte geklommen, waar in zy zig tans
bevond, hadden de Colonisten dezelve, zoo veel in hun vermogen was,
behooren te bestryden, niet uit een beginzel van wreedheid, maar ten
voordeele van eene zoo schoone Bezitting.

Indien de mishandelingen deeze ongelukkige schepzels tot zulke
uitersten gedreven hebben, had de staatkunde, zoo wel als de
menschelykheid, aan de Colonisten voor het vervolg een ander gedrag
behooren voor te schryven. Men zal misschien vragen, of 'er eenig
middel is om Negers tot onderwerping te houden, en hen tot den
arbeid te noodzaaken, zonder de stiptste en zelfs de gestrengste
Reglementen? Ongetwyffeld neen; maar ik mag op myn beurt vragen, of
het noodig is verschrikkelyke folteringen aan hun te werk te leggen,
volgens de eigenzinnigheid en wrevel van eenen wreeden meester, of,
het geen nog erger is, van eenen verdwaasden Bevelhebber? Waarom worden
de Negers omtrent redelyke klagten nooit gehoord door eene Overheid,
die de magt heeft om daaromtrent herstel te bezorgen? Is het, om dat
deeze Regeerings-persoon zelf een Planter is, en dat hy belang heeft
by de handhaving van een willekeurig bestuur, waar door dit ongelukkig
geslacht gedrukt word?--Dit is maar al te duidelyk.--Ik zou egter
onrechtvaardig zyn, indien ik niet verklaarde, op verscheide Plantagien
de slaaven met de grootste menschlievenheid te hebben zien behandelen,
dat des meesters hand niet wierd opgeheven, dan om hen te streelen,
en dat hunne dankbaarheid en liefde ook uit hun gezicht te leezen was.

Laaten wy voortgaan, en de gevolgen van deezen vrede met de muitelingen
van Sarameca beschouwen.

In den jaare 1750, dat is, een jaar daar na, wierden de geschenken,
die men aan Capitain ADOE had toegezegd, aan denzelven gezonden;
maar die 'er mede belast waaren, wierden op hunnen weg aangevallen,
en alle de afgezondene manschappen lieten aldaar het leven; wordende
zylieden door een party Negers, vereenigd onder een wanhoopig hoofd,
genaamd ZAM-ZAM, die omtrent het Vredes-verdrag niet geraadpleegd
was geworden, vermoord. Hy maakte zig meester van alles, wat deeze
afgezondene manschappen met zig voerden, bestaande in wapenen,
krygsbehoeften, linnens en andere stoffen, zaagen, bylen, en ander
timmer-gereedschap, behalven gezouten ossen- en varkens-vleesch, en
geestryke dranken. ADOE van zyn kant, op den bepaalden tyd, de aan
hem gedaane belofte niet vervult ziende, en zig verbeeldende, dat men
in den zin had hem op te houden, tot dat men nieuwe versterkingen uit
Europa ontfangen zoude hebben, hernam de vyandelykheden. De vrede wierd
dus door dit ongelukkig toeval onmiddelyk verbroken: de wreedheden
en verwoestingen begonnen wederom met meerder ernst dan ooit, en de
dood en vernieling verspreidden zig op nieuw over de Volkplanting.

In 't jaar 1751, bevond dezelve zig in den deerniswaardigsten staat,
en de grootste verwarring. De inwoonders zich aan de Staaten Generaal
vervoegd hebbende, deeden de laatstgemelden den Baron SPOKE met zes
honderd mannen, die uit verschillende legerbenden in Hollandschen
dienst genomen waaren, derwaarts vertrekken. Hy had last, om den
Gouverneur MAURITIUS naar Europa te zenden, om aldaar zyn gedrag te
verantwoorden: de laatstgemelde kwam niet weder in de Volkplanting. In
't jaar 1753, verzogt en verkreeg hy zyn afscheid, na eene eerlyke
kwyting ontfangen te hebben. SPOKE, die, geduurende de afwezigheid van
MAURITIUS, deszelfs post moest waarneemen, vond alles in de grootste
wanorde. De oneenigheid tusschen de inwoonders en hunne hoofden,
was tot die hoogte gestegen, dat het juiste oogenblik daar was, om
'er zonder verwyl in te moeten voorzien. De Baron hield zig daar mede
wel bezig; maar hy stierf een jaar na zyne aankomst; en alles wierd
op nieuw het onderst boven gekeerd.

In 't jaar 1757, den staat der zaaken dagelyks hoe langer hoe
erger wordende, geduurende het bestuur van den heer CROMMELYN, toen
Gouverneur van deeze Volkplanting, barste 'er een nieuwe opstand,
veroorzaakt door de mishandelingen, die de Negers van hunne meesters
ondergingen, in de Tempaty-Kreek uit: deeze opstand wierd wel dra
een van de ernstigste. De muitelingen vereenigden zig met zestien
honderd andere kastanje-bruine Negers, die zedert langen tyd zig op agt
dorpen hadden nedergeslagen, in de nabyheid van deeze zelfde Kreek. Zy
leverden verscheide gevechten, waar van de goede uitslag hun wapenen
verschafte; en de Colonisten zagen zig gedwongen om vrede met hun te
maaken, zoo als, in 't jaar 1749, met de muitelingen van Sarameca.

Geduurende deezen opstand, wierd een der Capitains van het krygsvolk
der Societeit, genaamt MEYER, ter zaake van lafhartigheid voor eenen
krygsraad betrokken. Schuldig bevonden zynde, wierd hy verweezen om
doodgeschoten te worden, en gevolgelyk wierd hy naar de strafplaats
gebragt, alwaar alles in gereedheid zynde om hem dood te schieten,
hy van den Gouverneur vergiffenis verkreeg, die hem naderhand niet
alleen met veel achting behandelde, maar hem bovendien tot den rang
van Majoor verhief.

Om te bewyzen, hoe ongerymd het vooroordeel is, het geen menschelyke
schepsels als beesten doet beschouwen, alleenlyk om dat ze van ons in
kleur verschillen, zal ik hier eenige der voornaamste omstandigheden
en plechtigheden schetsen, die het sluiten van deeze vrede hebben
vergezelt.

Het eerste voorstel der Colonisten was een verzoek tot een mondgesprek,
het welk de muitelingen toestonden. In den loop der byeenkomst
vorderden de laatstgemelden, dat de Hollanders hun jaarlyks, onder
veele andere artikelen, eene zekere hoeveelheid van schietgeweer
en krygsbehoeften zenden zouden. Alle deeze zaaken stonden vermeld
op een lange lyst, in slecht Engelsch geschreven door een Neger,
genaamt BOSTON, die Capitain der muitelingen was.

De Gouverneur, de heer CROMMELYN, deed derhalven twee Commissarissen
vertrekken, de heeren SOBER en ABERCOMBIE, die, onder geleide van
eenige soldaaten, de bosschen doortrokken; zy waaren met geschenken
belaaden, en hadden magt om over eenen volkomenen vrede te handelen.

In de legerplaats der muitelingen aan de Jocka-Kreek, vyftien mylen
ten oosten van de Tempaty-Kreek gelegen, wierden zy aan een Neger,
een zeer schoon manspersoon, genaamd ARABY, die als Opperhoofd het
bevel voerde, en in de bosschen geboren was, aangeboden. Hy ontfing
hen zeer vriendelyk, nam hen by de hand, en verzogt hen om in 't groen
naast hem te gaan zitten. Tevens verzekerde hy hun, dat zy niets te
vreezen hadden; en dat zy door eene geheiligde beweegreden derwaarts
geleid zynde, niemand hen zoude willen nog durven ontrusten.

Toen de Capitain BOSTON echter bemerkte, dat de Commissarissen
niets medebragten, dan beuzelingen, als messen, schaaren, kammen,
spiegeltjes, en de voornaamste stukken, te weten het buskruid,
de schietgeweeren, en de krygsbehoeften, vergeten hadden, naderde
hy hun op eenen bitsen toon, en vroeg hun, met een donderende stem,
of de Europeaanen dagten, dat de Negers niets dan kammen en spiegels
noodig hadden; hy voegde 'er by, dat een stuk van het laatstgemelde
huisraad voldoende was, om aan hun allen hun eigen gezicht te
laaten bezien, terwyl een enkel vat manfanny (buskruid,) aan hun
werdende aangeboden, hun gestrekt zoude hebben tot een bewys van het
vertrouwen, dat men in hun stelde. Hy eindigde met te zeggen, dat,
dewyl men zulke gewichtige zaaken vergeten had, hy nimmer in de te
rug komst der Commissarissen zoude toestemmen, tot dat men alles,
wat op de lyst stond, gezonden zoude hebben, en dat gevolgelyk het
Verdrag zoude zyn volvoert geworden.

Deeze te rug komst wierd egter bewerkt door een anderen Neger,
genaamd de Capitain QUACO, welke verklaarde, dat deeze heeren slechts
afgezondenen van den Gouverneur waaren; dat zy, voor zyne daaden niet
verantwoordelyk zynde, zekerlyk zonder eenig leed zouden te rug keeren;
en dat niemand, zelfs hy Capitain BOSTON niet, zig zoude hebben te
verstouten, om zig tegen hun vertrek te verzetten.

Het Opperhoofd gebood toen het zwygen, en verzogt ABERCOMBIE, om zelf
een lyst te schryven, die hy hem op gaf. Toen dezelve was afgemaakt,
en de Commissarissen belooft hadden die te zullen overbrengen,
verklaarden hun de Negers, dat zy aan den Gouverneur en aan zynen
Raad een geheel jaar lieten, om 'er zig over te beraaden, en den
vrede of den oorlog te verkiezen; zy verbonden zig onder eede,
dat in dien tusschen-tyd alle vyandelykheid van hunnen kant zoude
ophouden. Vervolgens onthaalden zy de afgevaardigden, zoo goed als
hunne gelegenheid in het midden der bosschen zulks toeliet, en zy
wenschten hun een goede en behoudene reis.

Een van de Officiers der muitelingen deed by deeze gelegenheid
de Commissarissen opmerken, dat het wel ongelukkig was, dat de
Europeaaen, die zig eene beschaafde natie noemden, de oorzaak van
hun eigen verderf waaren, door hunne onmenschelykheid jegens hunne
Slaaven. "Wy verlangen, voegde hy 'er by, dat gy aan uwen Gouverneur
en Raaden zegt, dat, zoo zy geenen opstand meer hebben willen, zy
zorge moeten dragen, dat de Planters de menschen, die hun eigendom
zyn, beter behandelen, en hen niet overlaaten aan de mishandeling
van Bevelhebbers en Opzigters, die zig in den drank te buiten gaan,
die de Negers met zoo veel onrechtvaardigheid, als wreedheid straffen,
die hunne vrouwen en dogters verleiden, de zieken verwaarloozen, en
op die wyze een groot aantal arbeidzaame en sterke menschen naar de
bosschen jaagen, die met hun zweet uw onderhoud winnen, zonder welken
de Volkplanting niet zoude kunnen bestaan, en aan wien gy eindelyk
het onverdiend geluk hebt, om zoo laag den vrede te komen afbidden."

ABERCOMBIE de muitelingen verzogt hebbende, om hen door een of twee
van hunne voornaamste Officieren tot Paramaribo te doen vergezellen,
alwaar hy beloofde, dat zy wel ontfangen zouden worden, antwoordde
ARABY hem met een glimlach, dat dit na een jaar de tyd zou zyn,
wanneer de vrede geheel en al zou gesloten wezen; dat hy hun dan
zynen jongsten zoon zoude zenden, om naar de manieren der Europeaanen
te worden opgevoed; maar dat hy voor het onderhoud van hem zelf,
en van de geenen, die van hem zouden afhangen, zoude moeten zorgen,
zonder immer aan de Colonisten den minsten overlast te veroorzaaken.

De Commissarissen verlieten de muitelingen na dit bekomen antwoord,
en de geheele bezending kwam gezond en behouden te Paramaribo te rug.

Het jaar uitstel verloopen zynde, zonden de Gouverneur en het Hof
der Volkplanting twee nieuwe Commissarissen naar de legerplaats
der Negers, om eindelyk deezen zoo gewenschten vrede te sluiten, en
na veele tegenkantingen en zwarigheden van de eene en andere zyde,
wierden 'er de voorwaarden van bepaalt. De Europeaanen beloofden alle
de geschenken, die men hun afvroeg. De Negers drongen van hunnen kant,
tot een bewys hunner genegenheid, aan, dat elk der Commissarissen eene
van hunne schoonste meisjens tot zyn gezelschap nemen zoude, zoo lang
zy beiden in hunne legerplaats verblyven zouden. Zy behandelden hen
edelmoediglyk, en bedienden hen van wild-braad, visch, vrugten, in
alles het beste, wat het bosch opleverde; en zy hielden zig aanhoudend
bezig met hun de vermaaken te verschaffen van dansen, speelpartyen,
en verdubbelde salvo's met schietgeweeren.

By de te rug komst der Commissarissen, wierden de bedongene geschenken
aan de Negers van de Jocka-Kreek afgezonden; en het geen merkwaardig
is, de geen, dien men met het overbrengen van dezelve belastte,
was die zelfde MEIJER, die, schoon aan het hoofd van zes honderd
mannen, zoo soldaaten als slaaven, gesteld zynde, hen niet had durven
bestryden. De kleinmoedigheid van deezen Officier bleek zelfs by deeze
gelegenheid, en bragt byna de geheele zaak in de war; want hy had de
zwakheid, tegen de aan hem gegevene beveelen, om de geschenken over
te geven, zonder wederkeerig de beloofde gyzelaars te ontfangen. By
geluk hield ARABY zyn woord, en zond uit dien hoofde vier van zyne
beste Officiers naar Paramaribo. De vrede wierd, door dit middel,
volkomentlyk gesloten. Een Verdrag van twaalf of dertien Artikelen
wierd, in 't jaar 1761, door de Hollandsche Commissarissen, ter eenre,
en door zestien Neger Capitains en ARABY zelven, ter andere zyde,
geteekend. De plechtigheid der teekening wierd verrigt op de Plantagie
Ouca, aan de Rivier van Surinamen, werwaarts de te zamen verdragende
partyen zig begaven.

Deeze teekening egter kwam aan den Bevelhebber ARABY en de zynen niet
voldoende voor. Zig door eenen eed verbonden hebbende, vorderden zy,
dat de Commissarissen van gelyken deeden, en op de zelfde manier als
zy, zig niet vertrouwende, zoo zy zeiden, op den eed der Christenen,
door wien zy denzelven zoo dikwerf hadden zien schenden. Men moet
toestemmen, dat de Negers zulke naauwgezette waarneemers van deeze
plechtige verbintenis zyn, dat ik, geduurende myn geheele verblyf in
de Volkplanting, nimmer gezien hebbe, dat een enkele van hun denzelven
niet getrouwelyk is naargekomen.

Zie hier, op welke wyze deeze Eed wierd afgelegd. Men trok, met een
lancet of pennemes, eenige droppels bloed van een Europeaan en van een
Neger: dit bloed wierd in een calebas-fles of kelk gevangen, en dezelve
wierd vervolgens gevuld met schoon en helder water, waar in men ook
eenige vinger-greepen drooge aarde geworpen had. Allen die tegenwoordig
waaren, zonder uitzondering, dronken van dit mengzel; het geen genoemd
word elkanders bloed te drinken; maar vooraf spreidde men 'er van op
den grond, als een godsdienstig sprengen op het autaar. Vervolgens nam
de Gadoman, of Priester, met de oogen en armen hemelwaarts, hemel en
aarde tot getuigen; daar na bad hy, met eene verstaanbaare en harde
stem, en in de afgryzelykste uitdrukkingen, den Almachtigen, om zyne
eeuwige vervloeking te doen komen over hun, die dit geheiligd Verdrag,
dat men stond te sluiten, het eerst verbreken zouden. De meenigte
van Negers gaf, op deeze plechtige verwensching,ten antwoord da so;
het welk in hunne taal beteekend amen.

Toen de plechtigheid geeindigt was, ontfingen ARABY, en elk van zyne
Capitains, om hen van de Negers van laageren rang te onderscheiden,
even als men, in 't jaar 1749, met opzigt tot ADOE gedaan had, een
fraaije rotting roet een zilveren knop, waar op insgelyks het wapen
der Volkplanting gesneden was.

De Negers, welke hier bedoelt worden, dragen den naam van Oucas, naar
de Plantagie alwaar deeze vrede getekend wierd. Deeze naam onderscheid
hen van die van Sarameca, waar van ik hier boven gesproken heb,
en by vervolg nog spreken zal.

Byna op deezen zelfden tyd wierd het Octroy van vrydom door hun Hoog
Mogenden, ten behoeven van de West-Indische Compagnie, vernieuwd,
mits vyf millioenen ponden sterling, tegen den interest van zes ten
honderd, ter leen opschietende. Deeze vernieuwing was op twee andere
tyden reeds mede geschied.

Dit zelfde jaar wierd de vrede ook, voor de tweede maal, met de Negers
van Sarameca gesloten. Hun eerste Opperhoofd ADOE was niet niet meer
in leven, en zyn opvolger was een zwarte, genaamt WILLE. Deeze nieuwe
vrede wierd ongelukkiglyk ontrust door eenen Capitain, genaamt MUZINGA,
die geene der geschenken, aan WILLE gezonden, ontfangen had: zy waaren
op weg onderschept geworden, even als, onder ADOE, de woeste ZAM-ZAM
gedaan had; met dit onderscheid egter, dat niemand der overbrengeren
gedood, nog mishandeld wierd.

De Capitain MUZINGA, dus vooronderstellende, dat de Colonisten
hunne trouw geschonden hadden, streed als een wanhoopige tegen hen:
hy noodzaakte eene aanzienlyke krygsbende om te rug te deinzen, na
een aantal manschappen van dezelve gedood, en al haar legertuig en
krygsbehoeften weg genomen te hebben.

Echter wierd de oorzaak van zyn misnoegen wel dra bekend, en men vond
middel om hem te vreden te stellen, door hem dezelfde geschenken, als
aan alle de andere hoofden, toe te zenden. De vrede wierd toen (in
't jaar 1762) tusschen de Colonisten en de Negers van Sarameca voor
de derde maal gesloten: dezelve heeft ongestoord tot den huldigen dag
blyven voortduuren. De voorwaarden daar van zyn zorgvuldig naargekomen,
de Oucas-Negers hebben van gelyken gedaan; en beiden hebben op deeze
wyze door hunne dapperheid hunne vryheid verkregen.

De gyzelaars en hoofden van deeze twee opgekomene volken wierden,
by hunne aankomst op Paramaribo, aan de tafel van den Gouverneur
toegelaten, die hen vooraf in zyn eigen koets, statelyk de Stad
deed doorryden.

De Oucas- en Sarameca-Negers moeten, zoo als ik reeds gezegd heb,
volgens hunne Capitulatie, jaarlyks eene zekere hoeveelheid wapenen
en krygsbehoeften ontfangen. Van hunnen kant, beloofden zy zig steeds
als getrouwe bondgenooten te gedragen, alle overloopers tegen eene
behoorlyke premie te rug te zenden, nooit gewapend op Paramaribo te
verschynen, ten getaale van meer dan vyf of zes mannen te gelyk, en
hunne bezittingen op eenen behoorlyken afstand van deeze Stad en van
de Plantagien te houden. De Negers van Sarameca bewoonen de oevers
van de Rivier van dien naam, en de Oucas de omliggende streeken van
de Jocka-Kreek, by de Rivier Maroni. Een of twee blanken moeten,
als Afgezanten, in 't midden van deeze volken hun verblyf houden.

In het tydperk, waar van ik spreek, konden zy gerekend worden uit
omtrent drie duizend zielen te bestaan; maar eenige jaaren laater
wierd hun getal, de vrouwen en kinderen daar onder gerekend, door
de Commissarissen, die tot het onderzoeken van hunne bezittingen
afgezonden waaren, op byna vyftien of twintig duizend gerekend. Zy
hebben reeds veel moedwilligheid doen blyken; zy zwaaijen met hunne
rottingen met vergulde knoppen, tot een teeken van wantrouwen op de
inwoonders; zy perssen hun sterke dranken, en zelfs geld af; en zy
herinneren hun, hoe wreedaartig hunne voorouders zyn vermoord geworden.

Volgens alle deeze omstandigheden, en deezen trapswyzen aanwas, moet
ik besluiten, dat indien de goede verstandhouding immer ontrust word,
deeze nieuwe bondgenooten de gevaarlykste vyanden worden zullen,
welke de Volkplanting van Surinamen kan hebben te bestryden.

In 't jaar 1763, zou de Stad Paramaribo geheel en al zyn verbrand
geworden, zonder den moed en onverschrokkenheid der bootsgezellen,
die met gevaar van hun leven, en zonder eenige andere hulp, een
algemeenen brand voorkwamen.

Byna gelyktydig barste 'er aan boord van het Schip Nyenburg, naar
Oost-Indien bevracht, en waar op Capitain KETEL het bevel voerde,
een opstand uit. Het Scheepsvolk, voornamelyk bestaande uit Duitsche
en Fransche overloopers, die in Holland geworven waaren, stond tegen
hunne hoofden op, vermoordde de meeste Officiers, zette de anderen
in boeijen, en zeilde met het Schip naar Brasilien. De hoofden der
muitelingen gingen aan land; zy gaaven zig aldaar aan allerleie
buitenspoorigheden over, en twisten waaren 'er het gevolg van. De
Portugeesche Gouverneur, na dit wangedrag wel dra kennis bekomen
hebbende, wie zy waaren, liet hen allen gevangen zetten; maar hunne
medepligtigen, die aan boord waaren, de lucht hebbende van 't geen
'er gebeurde, ligtten dadelyk het anker, en zeilden naar Cayenne,
alwaar deeze opstand zeer schielyk gedempt wierd; want de Franschen,
zig van het Schip en volk meester gemaakt hebbende, zonden die belden
naar Surinamen. op. Aldaar aangekomen zynde, ontfingen de schuldigsten
hunne straf aan boord van dat zelfde Schip, het geen zy overweldigt
hadden, en toen (in 't jaar 1764,) op de reede van Paramaribo ten
anker lag. Een deezer schelmen wierd onthoofd; men hing 'er zes aan
de groote raa op; hunne hoofden wierden op pieken gestoken, en in
kooijen gesloten, die daar toe opzettelyk gemaakt waaren, en aan het
strand geplaatst wierden. De Portugeezen van hunnen kant deeden de
geenen, die zy gevangen genomen hadden, naar Amsterdam vertrekken:
zy wierden ook ter dood gebragt, en ontfingen hunne straf aan boord
van het Schip Weststellingwerf,  op de reede van Texel, Dit zelfde
Schip maakte by ons vertrek uit Holland een gedeelte van onze vloot
uit. De lyken van deeze booswigten wierden in yzere ketens opgehangen,
en, anderen ten voorbeelde, langs de Kust geplaatst.

Dit zelfde jaar, wierden insgelyks drie Soldaaten der Volkplanting
of Societeit, die aan muiterye en overloopen schuldig stonden,
te Surinamen gestraft; maar, dewyl hun geval in zyn zoort zeer
zonderling is, zal men my, zoo ik hoop, ten goede duiden, dat ik
'er eenige omstandigheden van opgeeve.

Geduurende eenen opstand, in 't jaar 1761 voorgevallen onder de
Negers van de Volkplanting de Berbices, die zoo wreedelyk niet
mishandeld waaren als elders, wierd een Regiment van Zee-Soldaaten
onder bevel van den Colonel DE SALSE uit Holland naar deeze zelfde
Volkplanting gezonden; en de naby gelegene bezittingen deeden ook
eenig krygsvolk vertrekken, om den opstand te dempen. De uitslag daar
van wierd spoedig beslist. De bosschen in dit gedeelte van Guiana
van een kleinen omtrek zynde, kan men daar gemakkelyk doordringen,
het geen de muitelingen belet zig aldaar staande te houden, en hun
geene zekere schuilplaats tegen hunne vervolgers bezorgt. Het gevolg
daar van was, met opzigt der tegenwoordige muitelingen, dat een groot
getal van hun gedood wierdt, anderen gevangen genomen, de overigen
eindelyk genoodzaakt zig op genade of ongenade over te geven; zonder
't welk zy van honger zouden hebben moeten sterven.

Geduurende den loop van deezen tocht wierd een hoop krygsvolk
van zeventig mannen, een Officier aan 't hoofd hebbende, en door
de Volkplanting van Surinamen afgezonden, aan de oevers van de
Corantyn geplaatst. Deeze afgezondene manschappen, vereenigd met een
party Indianen, de natuurlyke vyanden der Negers, maar Vrienden der
Europaanen, versloegen de muitelingen in eene schermutzeling, doodden
'er verscheiden van, en hernamen voor de waarde van omtrent dertig
duizend ponden sterling aan goederen, die op de nabuurige Plantagien
geroofd waaren. De bevel-voerende Officier deezen buit onvoorzigtiglyk
onder de Indianen alleen verdeelt hebbende, zonder 'er zyne soldaaten
van mede te deelen, maakte hen dermaten te onvreden dat zy aan het
muiten sloegen.

Hem verlaten hebbende, begaven zy zig naar den kant van de Orenoco,
dwars door de bosschen, in de hoop van wel dra in de Spaansche
Bezittingen aan te landen, en aldaar gunstig te zullen ontfangen
worden. Maar hoe waaren deeze schelmen in hunne verwagting bedrogen,
toen zy op den tweeden of derden dag van hunnen tocht de muitelingen
ontmoetten. In weerwil van de sterkste betuigingen der soldaaten,
dat zy zonder eenig kwaad oogmerk gekomen waaren, in weerwil van hunne
ernstige verzoeken, om hen vryelyk te laten doortrekken, hielden zy hen
verdacht, dat zy als spions waaren afgezonden, om hen te verraaden:
zy vorderden derhalven, dat zy de wapenen zouden nederleggen; het
welk gedaan zynde, schaarden deeze muitelingen de overgeloopenen
dadelyk onder eene linie; toen koozen zy tien of twaalf van hun uit,
om hen in het oppassen hunner zieken en gekwetsten te helpen, om
hunne snaphaanen te herstellen, en om buskruid te maken, iets, waar
mede zy niet wisten te recht te komen; vervolgens verweezen zy de
anderen ter dood, het welk oogenblikkelyk wierd ter uitvoer gebragt;
en meer dan vyftig deezer elendigen wierden op staande voet daar ter
plaatse dood geschoten.

Men kan gemakkelyk naargaan, dat zy, die door deeze Negers in 't
leven behouden wierden, een droevig leven onder hen leidden; en in
de daad de meesten vergingen, na verloop van eenige maanden, door
mishandelingen, vermoeijenis en, gebrek. De anderen wierden, toen
de muitelingen zig op genade of ongenade overgaven, in yzere boeijen
gesloten, en naar de Volkplanting van Surinamen opgezonden. Drie van
hun wierden ter dood veroordeeld, namelyk twee om levendig gerabraakt,
en de derde om opgehangen te worden. Een van de eerstgemelden was een
Franschman, genaamt RENAULD, die de gevoelens der Negers, toen hy by
hun verkeerde, scheen te hebben ingezogen. Op 't punt zynde van zyn
straf te ondergaan, spoorde hy met een heldenmoed, zyn medgezel, een
Duitscher van geboorte, die reeds by hem gebonden en uitgerekt lag,
aan, om zig onverschrokken te gedragen; en op het tydstip zelven,
dat de beul bezig was met zynen verschrikkelyken post aan hun beiden
uit te oeffenen, zeide hy hem, dat de reize des levens ras geeindigd
zoude zyn.

De hoofden der muitelingen wierden by dozynen levendig verbrand,
en zy gaaven den geest, zonder eenig gekerm, zelfs zonder eenigen
zucht te loozen. Het ongelukkig lot deezer elendigen verwekte
een groot mededogen. Het is onmogelyk, zonder van de levendigste
verontwaardiging doordrongen te zyn, om aan eene zoo afschuwelyke
strafoeffening te gedenken, die aangedaan wierd aan menschen, welke
door geweld en onderdrukking tot wegloopen genoodzaakt waaren geworden.

Met dit al vermeene ik te moeten staande houden, dat de stiptste
tucht, en de grootste ondergeschiktheid, door de rechtvaardigheid
gematigd, onder een talryk volk, hoedanig het zelve ook zy, volstrekt
noodzakelyk zyn, niet alleen ten nutte van het algemeen, maar als
het eenig middel om de gestrengheid jegens byzondere persoonen (het
gewoon gevolg van eene te groote toegevenheid) te ontwyken, en om
eindelyk niet met weerzin gedwongen te worden, de goede orde door
aanhoudende gestrengheden en kastydingen te herstellen.--Laaten wy
tans deeze treurige toneelen verlaaten, en overgaan om te beschouwen,
wat 'er al gelukkigs aan de Volkplanting van Surinamen, geduurende de
kortstondige oogenblikken van haaren voorspoed, is te beurt gevallen.



VIERDE HOOFTSTUK.

  Eene korte tusschenpoozing van overvloed en vrede.--Nieuwe
  opstand, welke groote nadeelen, en byna den ondergang der
  Volkplanting veroorzaakt.--Monstering van het krygsvolk tot
  derzelver verdediging.--Gevecht tusschen dezelven en de
  muitelingen.--Goed gedrag van eene bende Negers.--Aankomst
  der Zee-Soldaaten van den Colonel FOURGEOUD.


In 't jaar 1764, waaren de goude en zilvere specien in Surinamen
zoo zeldzaam, dat men daar aan te gemoet kwam door papieren-geld,
een byzonder afdrukzel vertoonende. Het zelve bedroeg in 't geheel de
somme van 40,000 ponden sterling, en diende in plaats van gemunt geld,
met een verlies van 10 ten honderd.

In 't jaar 1769, viel 'er eene gebeurtenis voor, misschien eenvouwdig
in zig zelve, maar zeer buitengewoon in dit Land; alwaar men 'er zeer
verwonderd over was. Eene vrye Negerin, genaamt ELIZABETH SAMPSON,
trouwde met een Europeaan. Zy had meer dan honderd duizend ponden
sterling geerft van iemand, wiens slavin zy geweest was. Zig aan
hun Hoog Mogenden vervoegd hebbende, om verlof tot het aangaan
van dusdanig huwelyk te bekomen, wierd haar verzoek aan haar
toegestaan. Dienvolgende liet zy zig doopen, en trouwde met een
Colonist, genaamt ZUBLI.

Het volgend jaar, onderging de Volkplanting eene aardbeving, die
egter weinige nadeelen veroorzaakte.

In 't jaar 1769, geraakte de geheele Kust in brand, van Cayenne af tot
de Rivier van Demerary toe. Dit viel voor in den zomer, toen alle de
bosschen door de hitte uitgedroogt waaren, en het onderste gedeelte der
boomen met afgevallen blaaden bedekt was. Men meent, dat deeze brand
het gevolg was van de agteloosheid der Indiaanen of muitelingen. De
vlammen waaren zoo geweldig, dat zy verscheide Plantagien met haaren
ondergang dreigden; en geduurende den nacht, was derzelver gezicht
van den zeekant verschrikkelyk. De ooste wind maakte by dag zulk een
dikken rook, dat men elkander op den afstand van vyftien of twintig
voeten niet konde zien: de stank daar van was ondraaglyk.

Dit zelfde jaar ontdekte men eene groote meenigte van rots-kristal
in het binnenste van Hollandsch Guiana.

In 't jaar 1770, verkogt het Huis van SOMMELSDYK deszelfs aandeel inde
Volkplanting aan de Stad Amsterdam, voor de somme van 63,636 ponden
sterling. Zedert dit tydperk bezit de laatstgemelde 'er dus twee
derde van; het ander een derde behoord steeds aan de West-Indische
Compagnie, en deeze maaken te zamen, zoo als ik reeds gezegd heb,
de Societeit van Surinamen uit. De Volkplanting scheen toen in
een bloeijenden, en voordeeligen staat te zyn. Het sluiten van
het Verdrag met de Negers van Sarameca en de Oucas-Negers scheen
aldaar de goede orde en den vrede te rug te brengen. De inwoonders,
vermeenende dat zy voor hunne persoonen en eigendommen niets meer
te vreezen hadden, begaven zig tot vermaaken en vrolykheid, tot
verkwisting en overdaad. De Volkplanting van Surinamen was als een
groote en fraaije tuin, alwaar men alles vereenigd vond, wat natuur
en kunst kunnen voortbrengen, om het menschelyk leven voor hem zelven
aangenaam en voor de Maatschappy voordeelig te maken. De voorwerpen,
welke overdaad en nooddruft vorderen, waaren aldaar in overvloed. Alle
de zintuigen genoten aldaar te gelyk; en om zig van den verbloemden
spreektrant van een heilig Boek te bedienen, Surinamen was een land
van melk en honig vloeijende.

Maar deeze gelukstaat duurde korten tyd. De Planters, te schielyk
willende ryk worden, dagten niet meer aan den deerniswaardigen toestand
hunner Slaven. Terwyl aan de eene zyde de wellust en ongebondenheid
heerschten, vermeerderde aan den anderen kant, naar evenredigheid,
de elende. De vernieling, waar mede de Colonisten gedreigd wierden,
had zig uit hun geheugen uitgewischt. Maar te gelyker tyd hadden de
gelukkige vorderingen van de Oucas-Negers, en die van Sarameca de
andere Slaven tot muiterye aangemoedigt; en door alle deeze oorzaaken
te zamen, zag de Volkplanting zig op nieuw in eene pyllooze diepte
van onheilen gedompeld. De schoonste Plantagien wierden een prooy der
vlammen; de bewoonders van de oevers der Cottica wierden vermoord, en
hunne goederen geplonderd door de Negers, die allen, zoo wel mannen,
als vrouwen en kinderen, zonder onderscheid, in de bosschen weg vloden.

Deeze nieuwe oproerigen wierden van de anderen onderscheiden, onder den
naam van muitelingen van Cottica, in welkers nabyheid de vyandelykheden
begonnen waaren. Hun getal van dag tot dag aangroeijende, wierden
zy wel dra zoo geducht, als die van Sarameca en de Oucas-Negers
geweest waaren, en in 't jaar 1772, hadden zy aan de Volkplanting
van Surinamen byna den laatsten slag toegebragt. In dit noodlottig
tydperk was alles in schrik en verslagenheid. Het grootste gedeelte
der Colonisten, voor een algemeenen moord beducht, vlood uit hunne
wooningen weg, en nam in meenigte de wyk naar Paramaribo. In deezen
staat van zaak en moest men tot een gevaarlyk middel zyn toevlucht
neemen, het oprechten namelyk van eene krygsbende van vrygemaakte
Slaven, om tegen hunne landgenooten te vechten. Dit gewaagd besluit
wierd egter door een gelukkige uitkomst agtervolgt, in weerwil van
de wreede mishandelingen, die de Slaven in deeze Bezitting gemeenlyk
ondervinden. Deeze dappere lieden gingen alle verwagting te boven,
en deeden wonderen. Zy trokken op, en streeden met het krygsvolk
van de Compagnie, welker getal tot verdediging der Volkplanting
niet meer voldoende geoordeeld wierd. De Societeit van Surinamen,
zig op zulke wisselvallige kragten niet verlatende, vervoegde zich
aan zyne Doorluchtige Hoogheid, den Prins van Orange, om een regiment
geregeld krygsvolk derwaarts te zenden; en dienvolgende wierd ons
volk ingescheept, zoo als ik reeds verhaald heb. Dewyl intusschen de
gebeurtenissen, die onze komst vooraf gingen, van het uiterste gewicht
zyn, zal ik trachten dezelve, volgens de zekerste onderrigtingen,
aan myne lezers mede te deelen.

Het geregeld krygsvolk uit Europa, het welk aan de Societeit van
Surinamen behoort, moet eigentlyk een getal van twaalf honderd mannen
uitmaken, zynde verdeeld in twee bataillons, en gedeeltelyk door de
Societeit, gedeeltelyk door de inwoonders betaald wordende; maar nooit
zyn dezelven voltallig, om verscheidene redenen.--Eenigen laaten op
den overtocht het leven; anderen kunnen zig aan de luchtstreek niet
gewennen, of de gevaaren en vermoeijenissen doorstaan, welke zy in de
moerassen en bosschen van Surinamen ondervinden. Behalven ons volk,
zondt de Stad Amsterdam eene versterking van drie honderd andere
manschappen; maar naauwlyks waaren 'er vyftig tot den dienst bekwaam,
toen zy ontscheepten. De overigen hadden, door de onmenschelykheid
van hun Opperhoofd H----, een byna zoo beklagenswaardig lot, als
die ongelukkige Afrikaansche Negers, welke een Scheeps-Capitain, in
den jaare 1787, ten getale van twee-en-dertig in zee deed werpen. De
ongelukkigen, die onder het bevel van deezen H---- stonden, wierden
door eene nuttelooze gestrengheid gepynigd, en het ontbrak hun, om zoo
te spreeken, aan het noodig voedzel. Zyn Lieutenant, de wreedaartige
kastydingen, die hy hun aandeed, niet langer kunnende aanschouwen,
wierp zig in zee.

Onder het Krygsvolk in Surinamen worden zeer bekwaame Officiers
gevonden, die den dienst wel verstaan; maar ik kan dit van hunne
Soldaaten juist niet zeggen: zy zyn ten naasten by het uitschot
van alle volken. 'Er zyn 'er van allerlei ouderdom, van allerlei
grootte; en het schynt, dat zy door louter toeval uit de verschillende
weerelddeelen zyn by een verzamelt. Ik heb hen egter meenigmaalen zig
moedig in den stryd zien gedragen; en door hunne dapperheid hebben
zy aan de Volkplanting grooten dienst gedaan. [8]

'Er is in Surinamen ook eene Compagnie van Kanonniers, welke een
gedeelte deezer krygsbende van twaalf honderd mannen uitmaakt, en in
alle opzigten niet dan lof verdient; maar het geen men aldaar eigentlyk
de Militie noemt, is een mengelmoes van volk zonder krygstucht,
welke men naauwlyks voor strydbaare manschappen rekenen kan.

Wat deeze nieuwe krygsbende van vrygemaakte Slaven betreft, schoon
hun getal niet hooger dan drie honderd beliep, deeze alleen is voor
de Volkplanting rustiger geweest, dan alle de anderen te zamen. [9]
Deeze Negers waaren allen vrywilligers, en in 't algemeen sterk
en jeugdig. Men had hen op verscheidene Plantagien uitgekoozen, en
hunne meesters hadden 'er de waarde in geld voor ontfangen. Men liet
niemand toe, dan die van een onberispelyken inborst was. Men moet
egter toestemmen, dat hy, aan wien wy Europeaanen dien naam geeven,
door de Negers als het grootste wanschepsel beschouwd word, voor al
door hen, die in de bosschen geboren zyn, en wier eenige misdaad is,
dat zy over de beledigingen, aan hunne voorvaderen aangedaan, wraak
neemen. Ik ben oog-getuige geweest van de verbaazende blyken van de
getrouwheid deezer vrygemaakte Slaven, ten aanzien der Europeaanen,
en van hunne dapperheid tegen de oproerige Negers.

Hunne voornaame hoofden zyn drie of vier blanken, Aanvoerders genaamd,
aan wien zy de stiptste gehoorzaamheid bewyzen. Deeze gevryde Slaaven
worden altoos door een of twee van deeze lieden vergezelt, wanneer zy
eenige onderneeming van gewicht doen willen. Elke Compagnie bestaat
slechts uit tien vrywilligers; aan hun hoofd is een Capitain; hy
geeft hun zyne beveelen in de bosschen naar de verschillende geluiden
van den jagthoorn, gelyk de onder-hoog-bootsman aan de matroozen,
of gelyk de ruiterye in Europa bestierd word door het geschal der
trompetten. Door dit middel gaan zy gemakkelyk voorwaarts, doen den
aanval, wyken agter uit, en ontwikkelen zig. Tot wapenen hebben zy
niets dan den sabel en de snaphaan; zy bedienen 'er zig met zoo
veel kragt, als handigheid van. Over 't algemeen gaan zy liefst
naakt in de bosschen, uitgenomen dat zy een onderbroek aandoen,
en een scharlaken muts opzetten, het kenteeken van hunne vryheid,
waar op hun nummer staat, en het welk, met hun geroep van Orange,
om zig daar door weder by elkander te verzamelen, alle misverstand
voorkoomt, en hen in den stryd van de oproerige Negers onderscheid. In
de laatste jaaren heeft men hun daarenbovcn eene groene monteering
gegeven.--Dusdanig zyn de magten ter verdediging in deeze Volkplanting.

Ik heb gezegt, dat de nieuwe muitelingen van Cottica zig gereed
maakten, om aan de Volkplanting van Suriname den laatsten slag toe
te brengen. Ik zal tans verhaalen, op welke wyze dit onheil wierd
voorgekomen.

Deeze Negers, onder het bevel staande van een onvertzaagd hoofd,
genaamt BARON, hadden zig tusschen de Rivier Cottica en de zeekust
nedergeslagen; zy vertrokken van daar om hunnen roofzucht op de
nabuurige Plantagien uit te oeffenen.

Deeze hunne verblyfplaats was zeer sterk; een uitgestrekt moeras
omringde die van alle kanten, en gaf daar aan de gedaante van een
Eiland. Men konde 'er niet komen, dan langs voetpaden, die met
water bedekt, en aan de muitelingen alleen bekend waaren: dezelve
was bovendien door boomen, die als tot stormpaalen dienden, omringt;
en het geheel van deeze versterking was niet ligt te achten, BARON
had daar aan den naam van Boucou gegeven, het geen zeggen wil, dat
deeze verschansing geheel en al vernielt zoude zyn, eer zy in de
macht der Europeaanen komen konde. Hy vermoedde bovendien, dat zy
van derzelver gelegenheid steeds onkundig waaren.

Echter wierd, na verscheide optochten en tegen-tochten, deeze
schuilplaats der wanhoopigen ontdekt. Men was dit verschuldigt
aan de onvermoeidheid en yver van 's Compagnies krygsvolk, en van
de Neger-Soldaaten of Jagers, welke ik voortaan onder dien naam
zal aanduiden, zynde hunnen dienst denzelfden, als die der Jagers
van. Virginien tegen de Cherokeesche Indianen. De muitelingen hadden
nog eene andere bezitting, genaamd Seashore, gelegen tusschen de
Rivier Surinamen en Sarameca. Men wist dit wel; maar derzelver
ligging in het midden der moerassen, modderpoelen, vlietende en
slykerige wateren, beveiligde dezelve tegen alle de aanvallen der
Europeaanen: ja, de Neger-Jagers zelven konden 'er niet by komen;
zulke hinderpaalen maakten de dikte van het bosch, de heestergewassen,
en de doornstruiken van deezen kant.

De muitelingen begaven zig uit deeze roofnesten in kleinen getaale en
geduurende den nacht, om de buitenplaatsen en tuinen van Paramaribo
te plonderen, als mede om jonge vrouwlieden op te ligten.

Een jong Officier, de Lieutenant FREDERIK, geraakte, ter gelegenheid
van eene jagt-party, geduurende twee of drie dagen in deeze
wildernissen verdoold; en waarschynlyk zoude men nooit meer van hem
hebben hooren spreken, zoo de Gouverneur geen bevel gegeven had,
om by tusschenpoozingen een kanonschoot te doen, ten einde hem in
het wederom vinden van zynen weg behulpzaam te zyn: dit middel was
van goede uitwerking, en gaf den jongeling aan zyne vrienden weder.

Toen besloten was, dat men de muitelingen, die te Boucou verschanst
lagen, belegeren zoude, zond men tegen hen eene aanzienlyke
krygsbende van blanken en zwarten, onder bevel van den dapperen
Capitain MYLAND, die byzonderlyk aan 't hoofd der eersten was. De
zelfde Lieutenant FREDERIK, een zeer kundig Officier, trok met de
Aanvoerders der Neger-Jagers, aan het hoofd der tweeden op. Deeze
afgezondene manschappen, by het moeras gekomen zynde, waaren verpligt
aan deszelfs oevers halte te houden, vermits de diepte van de modder
het hun onmogelyk maakte verder voort te rukken.

De Neger BARON, dit krygsvolk vernomen hebbende, plantte een wit
vaandel in hun gezicht, niet tot een teeken van onderwerping, maar
van uitdaging. Een aanhoudend vuur begon van wederzyden; de uitwerking
daar van egter was niet noemenswaardig.

Toen maakte men het ontwerp, om zig een weg van takkenbossen te baanen;
maar na eenige weken vrugteloos beproefden arbeid, en na door het
vuur der belegerden veel volk verloren te hebben, was men genoodzaakt
van dit ontwerp af te zien. Alle hoop, om dwars door het Moeras in
de verschanssing te komen, was gevolgelyk verloren. Het verlies der
manschappen, dat men geleden had, de weinige krygsbehoeften die nog
overig waaren, hadden daarenboven de zaaken in dien staat gebragt,
dat men naar Paramaribo zoude hebben moeten te rug keeren, waare
het niet, dat de Neger-Jagers, door hunne onvermoeide pogingen, en,
het geen vreemd kan dunken, als een gevolg van hunne onverzoenbaare
vyandschap tegen de muitelingen, onder water ontdekt, en aan de
Europeaanen aangewezen hadden de voetpaden, die naar Boucou leidden;
maar verscheiden van hun wierden by het bewyzen van deezen gewichtigen
dienst gedood, of verdronken.

De Capitain MYLAND begaf zig aan het hoofd van zyne soldaaten, uit
geregeld krygsvolk bestaande, in het moeras, en deed een gemaakten
aanval op de verschanssing, van den eenen kant, om alle de muitelingen,
en BARON zelven, derwaarts te lokken: de Lieutenant FREDERIK te
gelyker tyd met de Jagers van de tegenzyde aangerukt zynde, sprong
met den degen in de vuist, zonder tegenkanting, de stormpaalen over.

Hier op volgde toen eene verschrikkelyke slagting, en de verschanssing
Boucou wierd ingenomen; maar BARON vluchtte, met het grootste gedeelte
der muitelingen, in de bosschen; en vooraf doodde hy tien of twaalf
Neger-Jagers, die in de moerassen waaren verdwaald geraakt. Aan eenen
anderen deed hy eene verschillende behandeling aan; hy sneed hem ooren,
neus en lippen af, en zond hem in dien staat aan zyne medgezellen te
rug; maar de ongelukkige bestierf het wel dra.

BARON was slaaf geweest van een Zweed, genaamt DAHLBERGH, die hem uit
hoofde van zyne handigheid en verstand met onderscheiding behandelt
had. Hy had hem leezen, schryven, en het ambacht van metzelaar laaten
leeren. De slaaf had zynen meester in Holland vergezeld, en deeze had
hem by zyne te rug komst in de Volkplanting zyne vryheid beloofd. Maar
hy hield zyn woord niet, en verkogt BARON aan een Jood.

De Neger weigerde hardnekkiglyk te werken, en wierd dienvolgende
in 't openbaar aan een galge-paal gegeesseld. Hy was daar over zoo
vergramt, dat hy van dit oogenblik af aan niets meer dagt dan om zig
over alle de Europeaanen zonder onderscheid te wreeken. Hy vluchte
weg in de bosschen, alwaar hy zig aan 't hoofd der muitelingen stelde,
zyn naam verspreidde verschrikking, en hy zwoer van nimmer de wapenen
te zullen nederleggen, voor dat hy zyne handen in het bloed van zynen
geweldenaar DAHLBERGH gebaad zoude hebben.

Zy die weten, hoe de menschen door eigenbelang gedreven worden,
zullen niet verwonderd zyn over den haat der Neger-Jagers tegen
hunne landgenoten en oude vrienden. Wat zoude men niet doen, om
uit een staat van zoo wreede slavernye verlost te worden? en het
was veel voordeeliger en zekerder, deeze vryheid van de Europeaanen
te verkrygen, dan dezelve in de bosschen te gaan zoeken. Eenmaal aan
deezen dienst verbonden zynde, is het klaar, dat deeze Jagers by hunne
tegenpartye voor overloopers en verraders van de zaak der Negers
moesten worden aangezien. Zy waaren bovendien verzekerd, dat eene
nederlaag hen niet alleen aan den dood, maar zelfs aan de wreedste
folteringen zoude blootstellen; zy streeden dus voor iets meer, dan
voor vryheid en leven: overwinnende, konden zy op gewisse voordeelen
staat maaken; overwonnen wordende, was hun lot verschrikkelyk.

Het inneemen der verschanssing Boucou wierd van zeer veel gewicht, en
van het grootste nadeel voor de muitelingen geoordeelt. De geregelde
krygsbenden en Jagers betoonden eene onverschrokkenheid, waar van
geen voorbeeld was. De Capitain MYLAND wierd voor zyn goed beleid
en betoonden moed eerlyk beloond. De Maatschappy van Surinamen gaf
aan den jongen Lieutenant FREDERIK ten geschenke een snaphaan, een
koppel pistoolen, en een fraaijen fabel met zilver beleid, en verciert
met zinnebeelden, die tot deezen dienst betrekkelyk waaren: hy wierd
daarenboven tot den rang van Capitain verheven. Men moet toestemmen,
dat allen, die deeze krygsbende uitmaakten, zwarten en blanken,
zonder onderscheid, door hunne dapperheid en yver, de regtmatige
blyken van goedkeuring verdienden, welke zy ontfingen.--Dusdanig was
de staat der zaaken in Surinamen, toen in den jaare 1773, onze vloot
op de reede van Paramaribo ten anker kwam.



VYFDE HOOFTSTUK.

  Het toneel verandert.--Beschryving van eene schoone Slavin.
  --Manier om door Surinamen te reizen.--De Colonel FOURGEOUD
  neemt den loop der Rivieren op.--Barbaarsheid van eenen
  Planter.--Elendige behandeling, welke zommige bootsgezellen
  ondervinden.


In de voorige Hooftstukken de oprigting onzer krygsbende,
onzen overtocht, onze ontscheeping, en de wyze, waar op wy in de
Volkplanting van Surinamen ontfangen wierden, hebbende opgegeven;
de grensscheidingen en omwentelingen deezer Volkplanting, van het
oogenblik der ontdekking van Guiana af, beschreven hebbende, zal ik
tans myn verhaal vervolgen, door de verrigtingen van ons krygsvolk
aan den draad der gebeurtenissen zaam te knoopen; en ik zal schryven
het geen ik met eigene oogen gezien heb,

Ik heb reeds gezegd, dat wy zedert onze aankomst tot op den
27. February in dit Land alleenlyk scheenen ontscheept te zyn,
om ons aan ydele vermaaken over te geven. De lezer tot dit tydperk,
waar in het regen-saisoen begint, te rug brengende, zal ik, om alle de
schriktoneelen, waar mede ik hem heb bezig gehouden, door tegengestelde
af te wisselen, hem de beeldtenis schetsen van een schoon meisjen,
eene Mulattin, genaamd JOANNA. Het was aan 't huis van den heer
DEMELLY, Geheimschryver der Kamer van Politie, by wien ik alle dagen
het ontbyt nam, dat ik dit jong en bevallig mensch voor de eerste maal
zag. Zy was ten hoogsten vyftien jaaren oud. Van gestalte eer hoog, dan
middelmatig, had haare gedaante al den cieraad en volkomenheid, welke
de natuur schenken kan: de gemakkelykheid haarer lichaams bewegingen
gaf eene ongemeene bevalligheid. De zedigheid en zachtaartigheid
waaren op haar gelaat geschilderd. Haare groote oogen, zoo zwart als
ebbenhout, en vol van nadruk, kondigden de goedheid van haar hart aan:
onaangezien de donkerheid der kleur van haar aangezicht bedekte een
lieffelyk rood haare wangen, wanneer men 'er wel op lette; naar neus,
volmaakt regelmatig, was vry klein; haare lippen, een weinig vooruit
staande, bedekten egter, als zy sprak, twee reien tanden, zoo wit
als de sneeuw van het gebergte. Haar hair, van een byna zwart bruine
kleur, vormde een eindeloos getal van natuurlyke krullen, met goude
spelden en bloemen verciert. Aan den hals, aan de gewrichten van de
hand, en aan de enklauwen, droeg zy insgelyks goude ringen, met een
gesp van dezelfde stof. Een smalle sluijer van Indisch neteldoek,
luchtig om haare schouderen gehangen, bedekte met bevalligheid aan den
eenen kant haaren schoonen boezem; een enkel klein overtrek van eene
zeer fyne en met levendige kleuren beschilderde stoffe, maakte haare
kleeding uit. Bloots-hoofds en bloots-voets zynde, vertoonde zy daar
door eenen dubbelen luister, vooral wanneer zy in haare poes'le hand
een vilten hoed hield, met een zilveren lis vercierd. De gedaante, de
gestalte, en het voorkomen van dit bevallig meisjen moesten noodwendig
myne aandacht tot haar trekken; en zy verwekte die zelfde uitwerking
op allen, die haar zagen. Door de grootste verwondering vervoert,
vroeg ik aan Mevrouw DEMELLY, wie deeze jonge dogter was, die boven
alle andere van haar zoort in de Volkplanting zoo zeer uitmuntte?

Deeze Vrouw antwoordde my:--"Zy is een dogter van den heer KRUYTHOF,
een der fatsoenlykste Colonisten, en van eene Negerin, genaamd CERY,
welke aan den heer D. B. toebehoord, en haar verblyf houd op zyne
Plantagie, genaamd Fauconberg, gelegen aan de oevers van het bovenste
gedeelte der Rivier Commewyne.

"Het is eenige jaaren geleden, dat de heer KRUYTHOF, die nog vier
andere kinderen by deeze zelfde vrouw had, meer dan duizend ponden
sterling aan den heer D. B. aanbood, om hen in vryheid te stellen,
of hen aan hem te verkoopen. Het wierd hem geweigerd. Dit had zoodanig
gevolg op zynen geest, dat hy 'er het gebruik der reden door verloor,
en korten tyd daar na van hartzeer stierf, laatende twee zoons en
drie schoone dogters, waar van deeze de oudste is, in slavernye,
en onder eenen wreeden meester. [10]

"Deeze cieradien, waar mede zy pronkt, en die u schynen te verwonderen,
zyn een geschenk van haare moeder, eene vrouw vervult met teederheid
voor haare kinderen, en onder die van haaren rang vry wel geacht;
haare trouw voor haaren minnaar is steeds standvastig gebleven; en
eenige oogenblikken voor zynen dood stelde hy haar deeze kostbaarheden
ter hand.

"De heer D. B. intusschen ontfing wel dra de belooning van dit
gedrag. Door zyne onrechtvaardigheid en gestrengheid, deed hy zyne
beste Negers, die timmerlieden waaren, in de bosschen wegvlugten,
en wierd daar door bedorven. Genoodzaakt zynde de Volkplanting
te verlaaten, liet hy alle zyne goederen ter beschikking zyner
schuldeisschers. Toen vonden CERY en haare kinderen eenen beschermer
in een van die ongelukkige weggeloopen slaaven, wiens naam is
JOLI-COEUR; hy is tans de eerste Capitain onder BARON: gy kunt hem
in de legerplaats der muitelingen ontmoeten, daar hy niets dan haat
en wraak tegen de Europeaanen ademt.

"Mevrouw D. B bevind zig steeds te Surinamen, alwaar de schulden van
haaren man haar houden, tot dat Fauconberg verkocht is, om dezelve
te betaalen. Deeze vrouw is tegenwoordig by my gehuisvest, alwaar
de ongelukkige JOANNA haar bedient; en zy behandelt dit jong meisjen
met veel tederheid en achting."

Mevrouw DEMELLY voor haare beleefdheid bedankt hebbende, keerde ik
naar myne wooning te rug, van droefheid overstelpt, en van verwondering
opgetogen. Hoe vergroot, of van weinig aanbelang dit verhaal aan eenige
lieden moge voorkomen, ik hoop dat het voor anderen niet belangloos
wezen zal; en ik verklaare, dat het de stiptste waarheid in zig vervat.

Overweegende de slavernye in 't algemeen, en vermoeit van steeds
te hooren de geesselslagen en het kermen der ongelukkige Negers, op
wien dezelve van den morgen tot den avond vielen; vooral bedenkende,
dat dusdanig het lot van de ongelukkige JOANNA wezen zoude, indien zy
in de handen van eenen ontmenschten meester viel, konde ik my niet
wederhouden, om de wreedheid van den heer D. B. te vervloeken, die
haar van eenen tederen vader beroofd had, van wien zy waarschynlyk
eene geschikte opvoeding, en eenige bekwaamheden ontfangen zoude
hebben, door middel van welke zy het cieraad der beschaafdste
gezelschappen geworden zoude zyn, en hulpeloos, zoo als tans, zig aan
de verschriklykste beledigingen niet zoude hebben zien bloot gesteld.

Om, zoo veel my mogelyk was, het verdriet van deeze aandoenlyke
aanmerkingen te verminderen, en het lot van ten minsten een deezer
slaven, van welken ik omringd was, te verzagten, begon ik my met mynen
armen kleinen Neger QUACO bezig te houden. Ik schepte van toen af
aan meer vermaak in zyn gebabbel, dan in het schitterend gezelschap
der meest bezogte lieden in deeze Volkplanting. Maar altoos was myn
geest neergeslagen; en in den tyd van vier-en-twintig uuren vond ik my
zeer ongesteld. Geduurende deeze ziekte ontfing ik van een onbekend
persoon een hartsterkend middel, eenige ingelegde tamarinden, en
een mand met beste orange-appelen. Het hartsterkend middel en de
tamarinden bragten veel tot myne herstelling toe; en my hebbende
doen aderlaten, was ik den vyfden dag in staat, om den Capitain
MACNEYL te vergezellen, die, om my van lucht te doen veranderen,
my naar zyne fraaije Koffy-Plantagie, genaamt Sporkesgift, gelegen
by de Matapaca-Kreek, geleide.

Dewyl ik van tamarinden gesproken heb, zal ik deeze gelegenheid
waarnemen, om 'er eene korte beschryving van te geven, alvoorens het
verhaal deezer reize te vervolgen.

De boom (tamarinden-boom), waar aan de vruchten van dien naam groeijen,
heeft ten naasten by de gedaante van een grooten appelboom. Hy groeit
recht op, en is met een schors, die naar het bruine helt, bedekt. Hy
schiet takken uit, die zig van alle kanten, en in eene gepaste
evenredigheid, als armen uitspreiden: de bladen zyn beurtelings
op deeze takken geplaatst, en bestaan uit negen, tien, en zomtyds
twaalf paaren kleine blaadjes, aan een steel vast zittende, en van
steelschubbetjes (stipula) voorzien; zy zyn van een vrolyk groene
kleur, van onderen een weinig ruig, loopende dwars door derzelver
lengte een kleine draad. Hunne smaak is zuurachtig. Tusschen
de blaaden spruiten peulen uit, die de vrucht in zig vervatten,
waar van het vleesch bruin is, wanneer zy ryp zyn; het zelve zit
rondom een purperkleure noot. Het bovenste gedeelte der bladen is
van een doffer groen, dan het benedenste. De schaduw van deezen
boom is alleraangenaamst, en men plant denzelven daarom dikwils in
de boschjens.

Het mannetje en vrouwtje kunnen door hunne kleur gemakkelyk worden
onderscheiden; die van de eerstgemelde is veel donkerder.

Het vleesch der tamarinden vervat eene geneeskragt, waar van ik zelf
het vermogen ondervonden heb: in 't water geweekt zynde, is het een
ontlast-middel, en geeft een verkoelenden en aangenaamen drank,
die in veele ziekten, en vooral in de koorts word aangepreezen:
om het zelve te bewaaren, word het in suiker ingelegd.

Wy vertrokken van Paramaribo naar Sporkesgift in een boot, die door agt
der beste Negers van de plaats van den heer MACNEYL wierd voortgeroeit:
want, gelyk ik reeds gezegd heb, men reist in deeze Volkplanting niet
dan te water.

Deeze booten zyn dikwils met een groote pracht vercierd. Zy hebben
vergulde cieradien; zomtyds zyn ze vol musikanten, en bevatten
alle zoorten van gemakken. Ligt opgetimmert zynde, gaan zy met eene
ongemeene gezwindheid voort. De roeijers eens aan 't werk zynde, houden
niet langer stil, dan terwyl het gezelschap ontscheept word. Het zy
dat de vloed hun mede, of tegen is, blyven zy dikwils vier-en-twintig
uuren lang met roeijen bezig, en zy moedigen elkander met zingen aan:
wanneer deeze arbeid geeindigd is, dompelen zy zig in de rivier,
schoon geheel met zweet bedekt zynde.

Wy voeren verscheide fraaije Plantagien voorby, en ik kan my niet
wederhouden om een gezicht van die, welke den naam van Alkmaar draagt,
en aan den rechten oever van de Rivier Commewyne gelegen is, af te
teekenen: zy is niet minder merkwaardig door haare fraaiheid, als
Mevrouw GODEFROY, die 'er eigenaresse van is, door haare beleefdheid
aanpryzing verdient. Ik zal my altoos met dankbaarheid herinneren
de vriendschap, die deeze achtenswaardige weduwe my wel heeft willen
betoonen.

By onze aankomst op Sporkesgift, had ik het genoegen om aanschouwer te
zyn van eene daad van rechtvaardigheid, die my een levendig genoegen
deed gevoelen. De heer MACNEYL dankte zynen Opzigter af, en gaf hem te
kennen, dat hy op 't oogenblik zyne Plantagie ruimen moest. Hy gaf hem,
om zig naar Paramaribo te begeven, of naar zoodanige andere plaats,
als hy zoude gelieven te verkiezen, een vaartuig, genaamt Ponkee,
[11] waar van het gemeene volk zig bedient. Het bevel wierd onverwyld
uitgevoerd. De wreedheid van deezen man, en zyne mishandelingen
omtrent de Negers, hadden 'er drie of vier doen sterven, en bragten
hem eindelyk in ongenade. Zyn vertrek was een feestdag voor de slaven;
zy vierden denzelven met gezang, handgeklap, en dansen in 't groen
voor het huis van hunnen meester.

Het oogenblik, dat de Opzigter zyne wegzending vernam, maakte
dezelve voor hem nog meer gevoelig en schandelyk: hy liet zig de
schoenen aantrekken door een Neger, aan wien men bevel gaf, om op
't oogenblik zig van het doen van deezen dienst te onthouden. Het
verstandig gedrag van den Planter, de blydschap van zyne Negers, de
gezondheid der lucht, en de vriendelyke bejegening, die men ons op
deeze Plantagie aandeed, bragten zulk eene gelukkige uitwerking op
my te weeg, dat ik den negenden dag naar Paramaribo te rug keerde,
zoo al niet volmaakt geneezen, ten minsten in veel beter staat.

Ik zoude egter aan partydigheid schuldig zyn, indien ik niet een geval
verhaalde, het welk over de menschlievenheid van den heer MACNEYL
eenigermaaten een ongunstig licht verspreid. Myne opmerking gevallen
zynde op eenen jongen Neger van een goed voorkomen, die zeer langzaam
liep, terwyl de anderen sprongen en dansten, vroeg ik daar de oorzaak
van. De heer MACNEYL zelf antwoordde my, dat deeze Neger verscheiden
maalen zyn werk hebbende laaten staan, om ginds en herwaards te
loopen, hy genoodzaakt was geweest hem de pees van Achilles, boven
een van zyne hakken of hielen, te doen doorsnyden. Hoe wreed dit
blyk van dwinglandye ook schynen moge, het is niets by die dingen,
welke ik by vervolg gelegenheid zal hebben te verhaalen.

Te Paramaribo te rug gekomen zynde, vernam ik geen ander nieuws,
dan eenige ysselyke strafoeffeningen, en de aankomst uit Holland van
het oorlogschip de Boreas, onder bevel van den Capitain VAN DE VELDE.

Byna op deezen zelfden tyd, wierd ik door eene ziekte aangetast, die
de Colonisten roodvonk noemen. De huid word in het begin zoo rood
als scharlaken, het geen veroorzaakt word door een eindeloos getal
puisjes, wier onbegrypelyke jeukte overal verdubbeld, waar de omloop
van het bloed word te rug gehouden.

Allen de geenen, die nieuwlings uit Europa gekomen zyn, worden door
deeze pest besmet. Men word 'er van geneezen, door het zieke deel met
limoen-sap, in water verdund, te stoven, gelyk men met de beeten der
muggen doet. De inwoonders beschouwen deeze ziekte als de voorbode
van eene goede gezondheid: ik heb reden dit te gelooven, dewyl de
myne naderhand volmaakt hersteld wierd; en ik was te Paramaribo zoo
gelukkig, als ik immer wezen konde.

De Colonel FOURGEOUD vertrok in dit zelfde tydstip met een boot,
om de ligging der Rivieren Commewyne en Cottica te onderzoeken, in
gevalle men noodig mogte hebben van ons krygsvolk gebruik te maken. By
zyn vertrek wierd hy door het geschut van 't Fort Zelandia, en dat
der Schepen, die op de reede lagen, begroet. Dusdanige eerbewyzing
verwonderde my, daar ik wist, welke vyandschap 'er, toen tusschen
den Gouverneur en hem plaats had.

My altoos vry en zonder werk bevindende, deed ik een anderen uitstap
met den heer KAREL RYNSDORP, naar zes schoone Plantagien, de eene
een Suiker-Plantagie, en de vyf andere Koffy-Plantagien, gelegen
aan de Mattapaka-, Paramarica- en Werapa-Kreeken. Ik zal 'er op een
anderen tyd de beschryving van geven: maar op een van deeze Plantagien,
genaamt Schoonoort, was ik getuige van eene onmenschelyke vertooning,
die ik my niet wederhouden kan te schetsen.

Het slagtoffer deezer onmenschelykheid was een oude Neger van een
goed voorkomen, die ten onrecht veroordeeld was, om eenige honderde
geesselslagen te ontfangen. Midden onder de strafoeffening trok hy
een mes, en wilde den Opzigter daar mede treffen, maar hier in niet
geslaagt zynde, duwde hy het zig zelf verscheide maalen geheel en al
in den buik, en viel voor de voeten van zynen geweldenaar neder. Hy
stierf 'er egter niet van, en om hem over zyne misdaad te straffen,
ketende men hem aan een fournuis, waar op men de Kill-devill [12]
overhaalde, ten einde aldaar nacht en dag een geweldig vuur te
verdragen, en zoo van ouderdom, of door zyn verschrikkelyk lyden,
maar minder schielyk van het een, dan van het ander, om te komen. Zyn
geheele lichaam was met bladders overdekt. Hy toonde my zyne wonden
al glimlachende; ik antwoordde hem met een zucht en eenige stukken
geld. Ik zal dit ongelukkig mensch, in ketenen geboeid, en tot
deeze verschrikkelyke foltering verwezen, nimmer vergeten. Al het
voortreffelyke en cierlyke, dat ik zag, en het vriendelyk onthaal,
dat ik op de Plantagien ontfing, konden den schrikbaarenden indruk,
welken dit helsch fournuis op mynen geest maakte, niet uitwisschen.

Onder alle deeze Koffy-Plantagien is die van Limeshope, aan den
heer SIMS toebehoorende, de prachtigste, en kan met recht voor de
rykste van de Volkplanting doorgaan. Den 6. April keerden wy naar
Paramaribo te rug, alwaar wy het Schip Westellingwerf aantroffen,
het welk in zeven-en-dertig dagen was aangekomen. Men herinnere zig,
dat dit Schip tot de punt van Portland,  met ons in gezelschap gezeilt
zynde, door lekkagie op deeze hoogte genoodzaakt was geworden te
Plymouth binnen te loopen, om zig aldaar te herstellen.

Op den dag van myne te rug komst by mynen vriend, den heer LOLKENS, het
middagmaal houdende, was ik getuige van de onverschoonlyke verachting,
waar mede de Negers in Surinamen behandeld worden. De zoon van 't huis,
een jongeling, naauwlyks tien jaaren oud, aan tafel zittende, gaf aan
eene oude Negerin, die by het toedienen van een schotel met eeten de
poeder uit zyn hair gestooten had, een slag in 't aangezicht, Ik konde
my niet wederhouden, om aan zynen vader, die op dit gedrag geen acht
geslagen had, myne verwondering daar over te betuigen. Hy antwoordde my
met een glimlach, dat zyn zoon my niet lang meer aanstoot geven zoude,
vermits hy eerstdaags stond scheep te gaan, om eene betere opvoeding
in Holland te ontfangen; maar myn weder-antwoord was, dat ik vreesde
het te laat zoude zyn. Eenige oogenblikken daar na sloeg een matroos,
die voor by ons huis ging, aan een Neger met een stok een gat in 't
hoofd, om dat hy zyn hoed niet voor hem had afgenomen. Dusdanig is
de staat van slavernye, ten minsten in deeze Hollandsche Volkplanting.

Byna ter zelfder tyd, deed de Colonel FOURGEOUD een tweeden uitstap,
om de oevers en de ligging der Rivier van Surinamen te onderzoeken,
even als hy omtrent de Commewyne en Cottica gedaan had.

Het was ook omtrent dit zelfde tydstip, dat de Capitain BARENDS
overleed, zynde Bevelhebber op een der transportschepen, die men
altoos in gereedheid hield, in gevalle wy dezelve noodig hadden om naar
Europa te rug te keeren. Dagelyks begroef men vyf of zes matroozen van
koopvaardy-schepen. Ik kan my niet wederhouden het lot der Hollandsche
matroozen, het welk in Surinamen wreeder is dan dat der Negers, alhier
te betreuren. Men dwingt hen, om groote platte booten, met Suiker
en Koffy geladen, voort te roeijen. Zy vaaren alzoo, nacht en dag,
de Rivieren op en af, zynde aan de brandendste zon bloot gesteld,
of de zwaarste regenbuien op hun lichaam ontfangende; zy leggen
deeze koopwaaren neder, en droogen dezelve in een zoort van zeer
heete ovens. Op het eerste bevel zyn zy verpligt elken eigenzinnigen
Planter naar zyne Plantagie te brengen, het geen hem den tyd voor zyne
Negers uitspaart; en voor zoo veele diensten krygen zy eene kleine
portie gemeen eeten en slegten drank. Zy lesschen hunnen dorst en
honger met eenige bananen, welke zy aan de slaven afbedelen, of met
het eeten van orange-appelen, en het drinken van water, het geen hen
in korten tyd van hunne onheilen verlost. In alle de gedeeltens der
Volkplanting worden zy niet beter behandelt, dan lastbeesten. Na
de laading der Schepen te hebben ontladen, zyn zy verpligt, om,
nat bezweet, en door woorden en slagen mishandelt, de goederen naar
afgelegene pakhuizen te dragen. Eenige Negers hebben last om by hen te
blyven, maar zonder handen aan 't werk te slaan. Zy zouden egter deeze
uitgeputte matroozen, die door zulk een gedrag ten uitersten moedeloos
gemaakt worden, gaarne ondersteunen. De Planters gebruiken hen ook,
om hunne huizen te schilderen, om hunne glaazen schoon te maken, en
duizend andere zoorten van werk, waar toe geen matroos immer geschikt
is. 'Er gaat dus een aanzienlyk getal van verloren, die zonder deeze
onmatige vermoeienis veel langer geleefd zouden hebben.

De Capitains in dienst der West-Indische Compagnie, uit vreeze van aan
de Planters te mishagen, en hunne Schepen op eene enkele laading Suiker
of Koffy te vergeefs te zien wagten, durven hunne manschappen aan hun
niet weigeren: ik heb zelfs een matroos hooren noemen, die dikwils
spyt had, dat hy niet uit het zelfde bloed, als de Negers, geboren
was, en als een gunst afsmeekte, om met hun eene Koffy-Plantagie te
mogen bearbeiden.

Ik nam, zoo dra mogelyk, de gelegenheid waar, om by Mevrouw DEMELLY
te verneemen, wat 'er van de beminnelyke JOANNA geworden was. Zy
onderrigtte my, dat Mevrouw D. B. in stilte aan boord van de Boreas
ontsnapt was; dat de jonge slavin tans by eene Tante was, alwaar zy
wagtte, om wel dra naar Fauconberg gezonden te worden; en dat zy aldaar
zoude zyn zonder hulp, overgegeven aan het goeddunken van eenigen
Opzigter zonder grondbeginzelen, benoemd door de schuldeisschers,
die zig van de Plantagie hadden meester gemaakt, tot dat dezelve,
als mede de slaaven, ten hunnen voordeele zouden verkogt zyn.--Groote
God! riep ik uit!--Dadelyk vlood ik naar de ongelukkige JOANNA, en vond
haar in traanen zwemmende.--Zy keek my aan! O! welken indruk maakte
dit niet op my! Ik besloot van dit oogenblik af aan, om haar tegen
alle belediging te verdedigen, en ik volhardde ook daar in, gelyk men
by vervolg zien zal. Dat myne jeugd en ongemeene gevoeligheid hier
ter myner verschooning pleiten! Myn gedrag ten minsten zal door hun,
die een meedogend hart omdragen, niet kunnen veroordeeld worden.

Ik ging vervolgens naar mynen vriend LOLKENS, die by geluk Bestierder
der Plantagie Fauconberg was, en verzogt hem zynen bystand, hem tevens
myn oogmerk mededeelende, om JOANNA te koopen.

De heer LOLKENS was zeer verwonderd, en zag my eenigen tyd met
stilzwygen aan; vervolgens stelde hy my een mondgesprek met deeze
schoone slavin voor, die, door eene haarer naastbestaanden vergezelt
zynde, al beevende voor my te voorschyn trad.

Het beminnelyk meisje verwierp, met eene zonderlinge kiesheid,
alle voorstel, dat ik haar deed, om my toe te behooren, onder welke
benaaming het ook wezen mogt. Zy wierp my tegen, dat, indien ik wel
dra in 't geval zyn zoude, om naar Europa te rug te keeren, zy zig voor
altoos van my zoude moeten afscheiden, of my volgen in een werelddeel,
alwaar de laagheid van haaren staat haar zoo wel, als haaren weldoener,
aan groote onaangenaamheden zoude blootstellen. JOANNA standvastig by
haar besluit gebleven zynde, verzogt van my verlof om te vertrekken,
en begaf zig naar het huis van haare Tante. Ik vernam, geduurende
den loop van ons gesprek, dat zy het was, die my in myne ziekte het
hartsterkend middel, de tamarinden, en de mand met orange-appelen
gezonden had, "als een blyk van erkentenis, waar van zy doordrongen
was uit hoofde van het mededogen, het welk haare droevige staat aan
my had ingeboezemd". Al het geen ik toen voor deeze ongelukkige doen
konde, bestond in het verzoeken der edelmoedige bescherming van den
heer LOLKENS ten haaren voordeele. Ik verzogt hem, om haar ten minsten
eenigen tyd op Paramaribo te laaten; en zyne menschlievenheid deed
hem myn verzoek toestaan.

Den 30sten vernamen wy, dat onze Neger-Jagers, een dorp der muitelingen
ontdekt hebbende, het zelve hadden aangetast. Zy doodden aldaar vier
mannen, wien zy vervolgens de regtehand afkapten, dien zy aan den
Gouverneur te Paramaribo zonden, als een blyk van hunne dapperheid
en getrouwheid: zy maakten daarenboven drie gevangenen.

De Colonel FOURGEOUD verliet, op deeze tyding, de Rivier van Surinamen,
alwaar hy zig als nog bevond, en vermoedende, dat men oogenblikkelyk
het gebruik van zyn Regiment zoude noodig hebben, kwam hy den eersten
Mey weder te Paramaribo aan; maar de zaak, die hem dit besluit deed
neemen, had geene gevolgen. Tot onze groote verwondering liet men
ons steeds naar ons welgevallen leven. Den 4den Mey egter wierden de
Jagers op het Fort Zelandia gemonsterd. Ik was 'er by tegenwoordig,
en moet toestemmen, dat deeze krygsbende van Neger-soldaaten het
schoonste voorkomen had. De opregte en krygshaftige gedaante, die hen
onderscheidde, deed my een groot genoegen. Zy ontfingen op nieuw de
dankbetuigingen van den Gouverneur, voor hunne trouwe en dapperheid,
in het inneemen van Boucou. Vervolgens gaf men hun, in de nabyheid van
Paramaribo, een feest in het open veld, waar by hunne nabestaanden
genoodigd wierden. Verscheide aanzienlyke persoonen van beiderleije
kunne verscheenen op het zelve, en zagen met een groot genoegen hunne
dappere verdedigers. De vreugde en opregte vriendschap heerschten
eindelyk dien geheelen dag, zonder dat dezelve door eenige wanorde
gestoord wierden.

Het Schip Westellingwerf verliet ook in dit oogenblik de Rivier van
Surinamen, om naar Holland te rug te keeren; maar vooraf moest het
zelve de Volkplanting van Surinamen aandoen. Onze beide oorlogschepen,
zonder ons zeilvaardig gemaakt zynde, was 'er reden om te vermoeden,
dat wy wel dra tot wezentlyker dienst, dan tot dus verre geschied was,
gebruikt zouden worden. Wy hadden in de daad reden te verlangen,
of dat dit gebeurde, of ten minsten, dat men ons veroorloofde
om spoedig naar Europa te rug te keeren. De nadeelige gevolgen
van deeze luchtstreek deeden zig niet alleen aan onze Officiers,
maar zelfs aan onze soldaaten, gevoelen; en verscheiden, zoo van de
een als van de anderen, gaaven zig niettemin by aanhoudenheid aan
buitenspoorigheden over, die in deeze Volkplanting maar al te gemeen
zyn. Een verdrietelyke arbeid en kwaade behandelingen deeden onze arme
matroozen geduurig sneven. Onze soldaaten wierden de slachtoffers
van werkeloosheid en wellustigheid, en dagelyks stierven 'er vyf of
zes. Het is derhalven klaar, dat buitenspoorigheden, van welken aart
ze ook zyn mogen, aan de Europeaanen in Guiana schadelyk zyn.

Maar de menschen geeven dikwils raad, dien zy zelve niet volgen. Dus,
in weerwil van myn eerste besluit om de vermaaken te laaten vaaren, gaf
ik my op nieuw aan allerlei zoort van uitspanningen over. Ik wierd lid
van een gezelschap, alwaar men by elkander was om te drinken: ik deelde
in de geoorloofde of ongeoorloofde vermaaken van myne medgezellen,
en ging my in duizend uitspoorigheden te buiten. Ik ontsnapte egter
de straffe niet, die ik zoo wel verdiende. Eene verschrikkelyke koorts
tastte my op het onverwagtst aan, en dezelve was zoo geweldig, dat men
in korten tyd alle hoop ter myner geneezinge verloor. Deeze gesteldheid
hield zeventien dagen lang aan, geduurende welke ik in myn hangmat
moest blyven liggen, zonder eenig ander gezelschap dan van een soldaat
en mynen kleinen Neger. De besmetting was algemeen onder de geenen,
die nieuwlings uit Europa gekomen waaren. Ieder van ons volk dezelve
trachtende te ontwyken, of te overwinnen, veronagtzaamde men op die
wyze zyne beste vrienden. Dit verwyt kan egter niet te laste gelegt
worden aan de Colonisten, die misschien voor de Europeaanen de meest
gastvrye menschen op den aardboden zyn. Niet alleen bezorgen zy alle
zoorten van hartsterkende middelen in ruimte aan den zieken; maar
zy beyveren zig zelfs, om van den morgen tot den avond in zyne kamer
te zyn: vrienden of vreemdelingen, zonder onderscheid, dienen zy van
raadgevingen, stellen orde, en betoonen al zuchtende hun mededogen, tot
dat de ongelukkige buiten zinnen geraakt of sterft. Dusdanig zou myn
onvermydelyk lot geweest zyn, en ik zoude my tusschen de twee uitersten
van eene geheele verlaating, of van eene doodelyke kwelling bevonden
hebben, zonder de gelukkige tusschenkomst van myne arme JOANNA, die,
op zekeren morgen in myne kamer komende, met eene van haare zusters
vergezelt, my zoo veel verwondering, als blydschap verwekte. Zy zeide
my, dat zy wist, in welken staat van verlaating ik my bevond, en dat,
zoo ik immer goede gedachten van haar gehad hadde, ik haar als eene
byzondere gunst de vryheid zoude toestaan, om tot myn herstel by my te
blyven. Ik deed dit, of liever ik nam haar aanbod met de levendigste
erkentenis aan. Haare aanhoudende oppassing deed my myne gezondheid
zoo gezwind weerom krygen, dat ik korte dagen daar na in staat was,
om in de koets van den heer KENNEDY eens lucht te scheppen.

Tot op dit oogenblik was ik eenvoudiglyk de vriend van JOANNA
geweest; maar ik gevoelde toen, dat zy my geheel had ingenomen. Ik
vernieuwde haar myn voorstel om haar vry te koopen, haar eenige
meerdere kundigheden te doen verkrygen, en haar naar Europa mede te
nemen. Dit aan bod deed ik met de grootste oprechtheid; maar zy wees
het zelve als nog van de hand, met te zeggen:

"Ik ben geschikt om in de slavernye te leven. Indien gy van my te veel
werk maakt, zult gy de achting uwer vrienden zien verflaauwen. Aan
den anderen kant, zal het verkrygen van myne vryheid u kostbaar,
moeielyk, en misschien ondoenlyk wezen. Schoon Slavin zynde, klopt
in my egter een hart, het geen ik vermeene, dat voor het hart der
Europeaanen niet behoeft te wyken. Ik schaame my dus niet om u te
erkennen, dat ik een waar gevoel van teederheid in my ontdekke voor
u, die my boven alle anderen van mynen treurigen staat met zoo veel
onderscheiding behandeld hebt. Gy hebt deernis met my gehad, myn
Heer! en tans ben ik 'er hoogmoedig op, dat ik u op myne knien mag
smeeken, om my toe te staan van by u te blyven, tot dat het noodlot
ons van een scheid, of dat myn gedrag u reden geeft, om my uit uwe
tegenwoordigheid te verbannen".

Deeze laatste woorden sprak zy uit met neergeslagen oogen; haare
traanen rolden op haaren boezem, zy loosde diepe zuchten, en haare
hand was in die van haare gezellin gedrukt.

Van dit oogenblik bleef dit uitmuntend meisjen by my. Nimmer had ik
reden om van myne daad berouw te hebben, zoo als men by 't vervolg
van myn verhaal zal zien.

Ik kan my niet wederhouden, om nog eene andere trek van myne geliefde
JOANNA by te brengen: ik had haar voor de waarde van twintig guinies
aan geschenken van onderscheiden aart gekocht, en ik was niet weinig
verwonderd, toen ik des anderen daags die somme op myne tafel zag;
JOANNA had alles aan de kooplieden te rug gebragt, die haar met
genoegen de waarde hadden wedergegeven.

"Het is genoeg, zeide zy my, uw edelmoedig oogmerk gezien te hebben;
ik zoude alle overtollige onkosten, voor my gedaan, beschouwen,
als eene vermindering van de goede gedachte, die gy, zoo ik hoop,
van myne onbaatzuchtigheid hebt, en die ik steeds trachten zal te
blyven aankweeken".

Deeze was de taal van eene slavin, die niet dan de natuur tot
leidsvrouw had. De zuiverheid van haare gevoelens heeft geene
rechtvaardiging noodig; en ik had besloten alle myne zorgen aan haar
te besteeden.

Ik zal 'er tans byvoegen, dat myne hoogachting voor haare onbevlekte
deugd, zoo zeldzaam onder die van haaren staat, haare dankbaarheid
voor alle myne gunstbewyzen, en het genoegen van een zoo volmaakt
caracter in eene slavin te doen kennen, my hebben kunnen bloot stellen,
om my de afkeuring van myne lezers, met hen over dusdanig onderwerp
te onderhouden, op den hals te haalen. Laat myne verdediging hier in
bestaan: dat, zoo iemand 'er zyne goedkeuring aanhecht, ik my al te
gelukkig rekenen zal.

Deezen zelfden dag gaf ik een bezoek aan den heer DEMELLY, die,
zoo wel als zyne vrouw, my met myne herstelling geluk wenschte;
en te gelyker tyd, hoe vreemd dit ook schynen moge, wenschten zy my
al glimlachende veel geluks met die geene, welke zy myn overwinst
geliefden te noemen. Eene vrouw, aldaar tegenwoordig, verzekerde
my, dat zoo al myn gedrag door iemand gelaakt wierd, het door
verre de meesten zoude worden goedgekeurd.--Eene gepaste maaltyd,
waar by verscheiden myner aanzienlykste vrienden genoodigd waaren,
en geduurende welke ik zoo verrukt was, als geen jong getrouwd man
immer wezen konde, eindigde de plechtigheid.



ZESDE HOOFTSTUK.

  Verschrikkelyke strafoeffening.--Onzekere gesteldheid der
  staats-zaaken.--Korte tusschenpoozing van vrede.--Een
  Officier gedood, en zyne geheele krygsbende aan stukken
  gehouwen.--Algemeene wapenkreet in de Volkplanting.


Den 21sten Mey, stierf onze Lieutenant Colonel LANTMAN, en een aantal
van onze Officiers waaren ziek.

In plaats van uitspanning en vreugde, oeffenden de ziekte en de dood
derzelver verwoestingen onder ons uit. Dit kwaad vermeerderde van dag
tot dag, en in eene verschrikkelyke maate, onder onze soldaaten. Het
lyk van den heer LANTMAN wierd met krygseer bygezet, in het midden van
het Fort Zelandia, alwaar alle de misdadigers in gevangenis gesteld,
en de Officiers begraven worden. Ik was niet weinig ontsticht,
van op deeze plaats de gevangene muitelingen en andere Negers op de
grafplaatsen der dooden kunne ketenen te zien schudden, en bananen en
ignames te zien braden. Zy deeden zig aan mynen geest voor, als een
groot getal duivels, die, onder de gedaante van deeze Africaansche
Slaven, de zielen hunner vervolgers pynigden. Dien zelfden dag wierden
zeven gevangen Negers uit deeze plaats van wanhoop gehaald, en door
eenige lyfwagten naar de strafplaats gebragt, zynde dezelve tevens de
begraafplaats der soldaaten en matroozen. Men hing 'er zes van op; en
de zevende wierd met een yzeren bout levendig gerabraakt. Een blanke
wierd bovendien door den beul, die in dit Land altyd een Neger is,
voor het Rechthuis gegeesseld. Ik verhaal deeze strafoeffening alleen,
om de afschuwelyke strengheid te bewyzen, waar mede men de slaven
behandelt, naardien een Europeaan, die beter onderricht moest zyn,
'er met een ligte lyfstraf zoude afkomen, terwyl, zonder van de
zes anderen te spreken, een ongelukkige Africaan, zonder opvoeding,
het leven verloor, onder folteringen, welke hy doorstond zonder een
zucht te loozen, of eenige klaagstem te doen hooren, en zulks om een
misbedryf, dat aan beiden gemeen was, van namelyk op het Stadhuis
eenig geld ontvreemd te hebben. Een van hun, die opgehangen wierden,
den strop reeds om den hals hebbende, keek boven van de galge met een
glimlach van verachting de Regeering aan, die by de strafoeffening
tegenwoordig was. Ik moet hier niet vergeten, dat de Neger, die den
blanken geesselde, hem niet dan met het voorkomen van groot mededogen
de slagen toebragt. Zulke wreedheden noodzaken my te verklaaren, dat
van de Europeaanen en Africaanen, welke deeze Volkplanting bewoonen,
de eerstgemelden de meest ontmenschten zyn.

Myne verwondering betuigd hebbende over de onverschrokkenheid, waar
mede deeze Negers zulke wreede straffen trotseerden, en ook niet
minder myne verontwaardiging over deeze verschrikkelyke slagtingen,
sprak my een man van een goed voorkomen, zig tot my vervoegende,
dus aan. "Myn heer, gy zyt kortlings uit Europa gekomen, en hebt
weinig kennis van de behandeling, die men den slaven aandoet, zonder
't welk gy minder verwondering en gevoeligheid betoonen zoud. Het is
nog niet lang geleden, vervolgde hy, dat ik een Neger levendig heb zien
hangen aan een galg, en wel door de ribben, waar door men eerst door
middel van een mes een opening gemaakt had, om 'er een yzeren haak,
aan een ketting vast gemaakt, door te steeken. De ongelukkige leefde
op die manier drie dagen, met het hoofd en de voeten naar den grond
hangende. Om het vuur, het welk hem inwendig verteerde, te verzagten,
poogde hy de droppelen water, (het was in het regen-saisoen) die langs
de kreuken van zyn ontvlamden borst afdroopen, met zyne tong op te
vangen. In weerwil van deeze afschuwelyke foltering, liet hy geen
enkelen weeklagt hooren; en zelfs deed hy aan een Neger, wien men
door geesselslagen onder de galg van een reet, een verwyt over het
geschreeuw, dat dezelve maakte. Hem by zyn naam genoemd hebbende,
zeide hy hem: Da Boy Facy; zyt gy een man? gy gedraagt u als een
kind!--Eenige oogenblikken daar na had de schildwagt, die by hem
post hield, mededogen met zyne folteringen, en maakte 'er een einde
van, door hem met de kolf van zyn snaphaan een slag op het hoofd te
geven."--Dezelfde persoon voegde 'er by: "Ik heb een anderen Neger
levendig zien vierendeelen. Vier sterke paarden trokken hem aan armen
en beenen. Men duwde hem yzere nagels tusschen alle zyne voeten, en
toonen, zonder dat de pyn hem de allerminste beweging deed maken. Om
een glas brandewyn gevraagd hebbende, zeide hy, al gekscheerende,
aan den beul, dat deeze 'er eerst van zoude proeven, uit vreeze van
vergeven te zullen worden. Vervolgens beval hy hem aan wel toe te
zien, dat zyne paarden behoorlyk trekken zouden; en hy stond zyne
verschrikkelyke straf door zonder een zucht te loozen. Niets is
voorts in deeze Volkplanting meer gemeen, dan dat men oude lieden
levendig ziet rabraaken, en jonge vrouwlieden aan paalen vast ketenen,
om aldaar door een langzaam vuur verbrand te worden." Ik was verstyft
op het hooren van zulke verschrikkelyke verhaalen: de neerslagtigheid
en droefheid, die zulke afgrysselyke toneelen in my verwekten, lieten
my naauwlyks toe, om naar myn huis te rug te keeren.

Den 24sten, nieuwe krygsbehoeften uit Holland ontfangen hebbende, en
van geen nut in de Volkplanting zynde, wierd algemeen besloten, dat wy
spoedig onder zeil zouden gaan. Ons Regiment, schoon het gedeeltelyk
door de Vereenigde Gewesten onderhouden wierd, was niettemin tot een
zwaaren last voor de Maatschappy van Surinamen, en voor de inwoonders,
die gezamentlyk alle de overige kosten betaalden. Derhalven wierd,
in de hoop, dat wy omtrent half Juny zouden inscheepen, voor de
tweede maal bevel gegeven, om hout en water aan boord over te voeren,
en alle noodzakelyke toebereidzelen te maken.

Het is nutteloos te zeggen, wat ik in deeze omstandigheid
ondervond. Echter was ik niet lang in de onzekerheid, want men
ontfing des anderen daags bericht, dat de muitelingen eene Plantagie
geplonderd, en de Opzichters vermoord hadden. Ons verblyf wierd
dus, op verzoek van den Gouverneur zelven en van de inwoonders,
verlengd. Dienvolgende wierden de drie transport-fregatten, die zedert
den 9. February tot groote kosten altoos zeilvaardig gehouden waaren,
buiten dienst gesteld; en men sloot alle derzelver krygsbehoeften in 't
Quartier-Generaal, in bergplaatsen, die tot dit einde aangelegt waaren.

De inwoonders ziende, dat ons krygsvolk zig gereed maakte om dadelyk
dienst te doen, begonden zig gerust te stellen. Zoo men al de
beweegreden, welke ons aan het vreedzaam leven, dat wy leidden,
ontrukte, moet betreuren, men moet tevens toestemmen, dat de
Volkplanting meer belang had, om ons te velde te zien trekken, dan om
ons te Paramaribo als lediggangers te laaten. Wy maakten derhalven
alle onze toebereidzels tot den oorlog geduurende eenige dagen in
gereedheid; en onze zee-soldaaten scheenen met een uitmuntenden geest
bezielt. Maar den 7den Juny verklaarde men ons van hooger hand, tot
onze onuitspreekelyke verwondering, voor de derde maal, dat, vermits
de vrede hersteld was, en naar alle waarschynlykheid by vervolg niet
meer stond gestoord te worden, de Volkplanting van Surinamen onzen
dienst niet meer noodig had. Deeze tegenstrydige besluiten moesten
noodwendig, zoo op het krygsvolk als op de inwoonders, een zeer kwaad
gevolg te weeg brengen; en 'er deeden zig partyen op, die van woorden
tot daaden kwaamen.

Zommige lieden beschuldigden den Gouverneur van jaloersheid over
het onbepaald gezag, waar mede de Colonel FOURGEOUD bekleed was:
anderen beweerden, dat deeze daar van misbruik maakte, en den
eerstgemelden niet met die beleefdheid behandelde, welke hy hem had
kunnen betoonen, zonder zyne eigene waarde te verzwakken. Terwyl alzoo
de een verklaarde, dat wy, de muitelingen in toom houdende, het bolwerk
der Volkplanting waaren, beschouwden hunne tegenpartyen ons niet anders
dan als menschen, die gekomen waaren om de Volkplanting uit te putten.

Zonder het geschil zelve te beslissen, zal het my genoeg zyn te
zeggen, dat zulk een misverstand ons verblyf op Paramaribo aller
onaangenaamst maakte; want tusschen deeze twee partyen in de klem
zittende, hadden wy eindeloos veel te lyden. Dien zelfden dag aan boord
van een Hollandsch Schip, dat op de reede lag, aan tafel zittende,
wierden wy door den vreeslyksten donderslag, die ik in myn leven
gehoord heb, op 't onverwagtst ontrust. Verscheiden Negers, en een
aantal vee, wierden door den blixem dood geslagen. Byna te gelyker
tyd wierd de Stad Guatimala, in oud Mexico, door eene aardbeeving,
welke meer dan agt duizend huisgezinnen deed omkomen, ingezwolgen.

Den 11den ontfingen de fregatten, die weder in dienst gesteld waaren,
bevel, om zig in aller yl tot een spoedig vertrek gereed te maken,
en ieder van ons bereidde zig daar toe in 't byzonder.

My dus van allen krygsdienst ontheven bevindende, ontfing ik eene
zeer beleefde uitnoodiging van den heer CAMPBELL, die met den heer
KERRY, by mynen vriend den heer KENNEDY gehuisvest was, om hem naar
het Eiland Tabago te vergezellen, alwaar ik myne gezondheid zoude
kunnen herstellen. Hy had het ontwerp, om langs de Eilanden onder
den wind, met my naar Europa te rug te keeren. Alles wel ingezien
zynde, was dit aanbod my zeer aangenaam, en in de daad, ik zoude het
zelve met genoegen hebben aangenomen, waare het niet, dat eene nieuwe
wapenkreet, die zig den 15den verspreidde, daar in verandering hadde
toegebragt. Een Officier van het krygsvolk der Compagnie was door
de muitelingen gedood, en zyne geheele krygsbende, uit dertig mannen
bestaande, in stukken gehouwen. Dusdanige gebeurtenis overrompelde de
geheele Volkplanting met vrees en ontsteltenis. De naam van deezen
Officier was LEPPER, en hy was slechts Lieutenant. Zyne dapperheid
en hevigheid, die door niets wederhouden wierden, waaren oorzaak van
zyn ongeluk, waar van het niet ongepast is eenige byzonderheden op
te geven.

Toen deeze ongelukkige gebeurtenis voorviel, was het, zoo als men
in Surinamen spreekt, het saisoen van droogte. De heer LEPPER toen
vernomen hebbende, dat de Neger-Jagers eene bezitting der muitelingen
tusschen de Rivier Patamaca, en het bovenste gedeelte van die,
welke den naam van Cormoetibo draagt, ontdekt hadden, besloot hy,
om met zyne manschappen alleen, die een gedeelte uitmaakten van een
post, aan de eerstgemelde van deeze twee Rivieren geplaatst, dwars
door de bosschen door te dringen, en dezelve aan te tasten. Maar de
muitelingen wierden door middel van Spions, die zy by aanhoudenheid
in 't werk hadden, van zyn besluit verwittigt, en trokken hem te
gemoet. Zy wierpen zig in eene hinderlaag op zynen weg, by een diep
moeras, het welk hy doorwaaden moest, om te kunnen komen ter plaatse,
waar zy zig neergeslagen hadden. De ongelukkige soldaaten waaren
zoo dra niet in dit moerassig water tot onder de armen ingegaan, of
de Negers kwaamen uit hunne schuilplaats voor den dag, en schooten
hen met gemak onder den voet; vermits de plaatsing, waar in deeze
dappere lieden stonden, hen belette, om op nieuw hun geweer te laaden,
en gevolgelyk meer dan eens vuur te geven. Hunne onvoorzichtige maar
moedige Bevelhebber, die door een gouden lis aan zyn hoed kenbaar was,
viel onder de eersten dood. Het klein getal van hun, die uit het moeras
uitkwamen, wierd dadelyk, en dat wel op de wreedste wyze vermoord,
uitgenomen vyf of zes, welken de muitelingen krygsgevangen maakten,
en naar hun dorp bragten: ik zal op een geschikter plaats het treurig
lot van deeze laatsten verhaalen, zoo als ik het naderhand van lieden,
die 'er getuigen van geweest zyn, vernomen heb.

Deeze tyding kwam zoo dra niet te Paramaribo, of de geheele Stad was
in verwarring. Eenige inwoonders stelden zig zoo doldriftig aan, dat
zy den Gouverneur en zynen Raad in stukken wilden houwen, om dat zy tot
het vertrek van ons Regiment bevel gegeven hadden. Anderen verklaarden
met nadruk, dat, indien wy tot geenen anderen dienst geschikt wierden,
dan tot dus verre geschied was, men ons zonder leedwezen konde zien
vertrekken. Dit alles was zeer grievend voor onze Officiers, die
niets vuuriger verlangden, dan in den dienst der Volkplanting met nut
gebruikt te worden. Van eenen anderen kant wierden, door de geheele
Stad, tegen den Gouverneur en zynen Raad de hekelendste schimpredenen
verspreid. Men maakte tegen hen zulke schimpschriften, dat zy niet
minder dan duizend goude ducaaten uitloofden, ter belooning van hem,
die 'er den Schryver van zoude aanwyzen, en zy beloofden hem zelfs
zynen naam geheim te houden, indien hy 'er op stond, Dit was zonder
vrucht; 'er deed zig geen aanbrenger op. Dewyl echter het algemeen
geroep bleef aanhouden, waaren de Gouverneur en Raad voor de derde
maal genoodzaakt ons te verzoeken, om in Surinamen te blyven, ten
einde aldaar de Volkplanting te verdedigen. Wy naamen dit verzoek,
zoo als plichtmatig was, met genoegen aan; en de Schepen wierden op
nieuw ontladen.

Wy volhardden echter met niets uit te voeren: zy, die in eene andere
manier van handelen belang hadden, waaren daar over ten uitersten
verwonderd. Onze geheele dienst bestond in op het Quartier-Generaal
te wacht te komen, om aldaar de vaandels, den Bevelhebber, zyn
voorplein, en pakhuizen te beschermen; en op de transport-schepen,
tot dat de ingelaaden voorraad aan land gezet was. Zie daar, welke
onze krygsverrigtingen waaren, uitgenomen echter eenige oeffeningen
van parade, in de brandende hitte der zon, waar door verscheiden
onzer soldaaten in flaauwte vielen. De lezer is buiten twyffel
onverduldig, om deeze twee zonderlinge menschen te kennen, die door
hunnen wederkeerigen haat en tegenkantingen, als mede door andere
beweegredenen, de oorzaak van deezen onzekeren staat waaren. Eenige
trekken hunner schilderye zullen misschien dit geheim opklaaren.

Dewyl nog vleiereije nog vrees my immer bezielt hebben, kan men
staat maaken, dat ik, deeze beide lieden volmaakt gekend hebbende,
hen overeenkomstig hunne waare trekken schetsen zal, hoe sterk de
schaduwen daar van ook schynen mogen.

De Gouverneur, NEPVEU genaamt, ging eer voor een man van goed gevoel,
dan van kunde door. Hy had de minste bekwaamheid niet; en echter was
hy van schoonmaker van de Raad-Kamer, het geen hy eerst was, tot de
waardigheid gekomen, welke hy tans bekleedde. Gevolgelyk was hy tot
niets anders bekwaam, dan om geld op elkander te stapelen: men rekende
zyne gegoedheid op agt duizend ponden sterling aan inkomsten. Het
geen hem vervolgens meest bezig hield, was het geeven van beveelen,
om zig door lieden van allerleijen rang te doen eerbiedigen, en
men dorst hem niet dan van verre aan. Zyne houding was anderzints
vriendelyk. Schoon tot boerterye aangezet wordende, verloor hy nimmer
zyne koelbloedigheid; het geen hem het voorkomen van een man van de
waereld gaf, en hem een onbepaalden invloed bezorgde. Doorgaans gaf
men hem den naam van de Vos; en waarlyk, hy bezat veele looze streeken.

De caracter-schets van den Colonel FOURGEOUD is van een geheel
tegenstrydigen aart. Deeze Officier was hevig, driftig, voortvaarend,
en wraakzuchtig. Schoon hy niet wreed was omtrent de byzondere
persoonen, afgezonderd beschouwd, was hy een dwingeland voor allen in
't gemeen, en door zyne verachtelyke gierigheid, en het misbruik van
zyne macht, veroorzaakte hy den dood van veelen. Hy was daarenboven
partydig, ondankbaar en twistziek; maar hy trotseerde vermoeienissen
en gevaaren met den grootsten heldenmoed en standvastigheid. Gestreng
en hard omtrent zyne Officiers zynde, ontbrak het hem egter niet
aan gemeenzaamheid omtrent zyne soldaaten. Hy had veel geleezen,
maar geene opvoeding ontfangen hebbende, konde hy van zyn leezen geen
vrucht trekken. Om kort te gaan, weinige menschen waaren in staat om
beter te spreken dan hy, en om ook tevens in de meeste gelegenheden
slechter te werk te gaan.

Dusdanig was de verschillende inborst van beide onze
Opperhoofden. Zulke tegen elkander aanloopende hoedanigheden
waaren in staat, om het onheil van het krygsvolk te berokkenen,
en den dobberenden toestand van de staats-zaaken der Volkplanting
te veroorzaaken.

Dewyl men ons steeds in werkeloosheid liet leven, ben ik tans van
het genoegen beroofd, om de dappere daaden van onzen Colonel te
verhaalen. Maar om myn verhaal af te breken, zal ik eenige merkwaardige
vogelen beschryven, en een begin maken met de Toucan. Deeze vogel
draagt in Surinamen den naam van Banarabeck of Cojacai, het zy om dat
tusschen zyn bek en de bananen eenige overeenkomst is, het zy om dat
hy gewoon is 'er zig mede te voeden, het zy eindelyk om deeze beide
redenen te zamen.

De Toucan is niet veel grooter dan een hokduif, en echter heeft hy
een bek van ten minsten zes duimen lang. Hy heeft de gedaante van een
bonte kraay, en ligt zyn staart op, uitgenomen wanneer hy vliegt. Zyn
lyf is bedekt met zwarte vederen, uitgezonden de keel en den hals, die
van een fraaije witte kleur zyn, van het zwart der borst afgescheiden
door een band van eene zeer doordringende roode kleur, de gedaante
hebbende van een omgekeerde halve maan. Boven en onder de staart
ziet men eenige witte en karmozyn-kleurige vederen. Het hoofd van
den Toucan is breed. Eene blaauwachtige streep omringt zyne oogen,
waar van de oogbol geel is. Zyne pooten, zeer gelykende aan die van
een Papegaay, zyn van een loodkleur. Zyn bek verdient eene byzondere
opmerking. Dezelve is krom, zoo dun als pergament, en by gevolg zeer
ligt; de halve bek van boven is geel; de kanten zyn van een hooge,
zeer fraaije, orange kleur, en zyn tong gelykt zeer veel naar een
veder. [13]

Ik zag ook, by den heer LOLKENS, een andere huisvogel, die, zoo ik
denk, dezelfde is, welken wy den Vliegen-eeter noemen, en dien men
in dit Land noemt Sun-fowlo, om dat hy, zyne vlerken uitspreidende,
het geen hy zeer dikwils doet, in het binnenste gedeelte een heerlyke
zon vertoont. Deeze vogel heeft byna de gedaante van een houtsnip. Hy
heeft goudkleure vederen, maar gevlakt; de pooten zeer lang; de bek
van gelyken, en volmaakt recht en puntig. Hy bedient 'er zig van om de
vliegen met zulk eene gaauwigheid en gezwindheid te vangen, dat 'er hem
geene enkele ontsnapt, en dit maakt ook, naar alle waarschynlykheid,
zyn voornaamste voedzel uit. Deeze eigenschap maakt hem nuttig en
tevens aangenaam. Men zoude hem zeer gepast de altoosduurende beweging
kunnen noemen; want zyn lyf beweegt zig onophoudelyk; zyn staart doet
dit insgelyks, en heeft het voorkomen van den slinger van een uurwerk.

Na deeze twee vogelen, waar van de een het tegen over gestelde
van de ander is, moet ik hier byvoegen, dat onder alle die geenen,
welke om de fraaiheid hunner vederen in Guiana opmerking verdienen,
'er slechts drie of vier zoorten zyn, welker zang eenige maat, of
liever eenige zachtheid heeft, zonder dat tusschen dezelven eenig
het minste onderscheid is.

Ik moet insgelyks alhier melding maaken van een anderen vogel,
welke als het tegengestelde van den spotvogel (the mock bird) kan
worden aangemerkt, namelyk van het winter-koningje. Hy word door
de Colonisten in Surinamen genoemd Gado-fowlo, of de vogel van den
goeden God, waarschynlyk uit hoofde van zyne gemeenzaamheid, en zyn
zoet gezang. Grooter zynde dan het Engelsch winterkoningje, gelykt hy
door zyne pluimaadje zeer naar denzelven. Zyn betooverende zang heeft
hem ook den bynaam doen geven van den Noord-Americaanschen Nachtegaal.

Den 21sten stierf de heer RENARD, een van onze beste Heelmeesters,
en wierd denzelfden namiddag begraven; het geen in zulk eene
heete luchtstreek noodzakelyk is, alwaar het bederf der lyken zeer
schielyk plaats heeft, vooral wanneer de dood veroorzaakt is door
eene rotkoorts, eene ziekte, die in dit Land uittermaten gemeenzaam
is. Zy vertoont zig in het begin door eene galbraaking, door eene
buitengewoone verzwakking, en door de geele kleur der oogen en van de
huid. Wanneer men 'er niet oogenblikkelyk de gepaste hulpmiddelen tegen
te werk stelt, word de kwaal doodelyk, en in weinige dagen volgt 'er
de dood ontwyffelbaar op. 'Er is in Guiana ook een zoort van koliek,
naar zommiger gevoelen gelyk aan dat van Devonshire, het welk pynlyk,
dikwils voorvallende, en zeer gevaarlyk is. Een groot aantal van
ons volk wierd 'er door aangetast; en ik kan 'er geene reden van
opgeven. Het kondigt zig aan door eene hardnekkige verstopping. De
oly van Bevergeil, inwendig genomen, is 'er het geneesmiddel tegen.

Het was deerniswaardig de gesteldheid te zien, waar toe ons volk
gekomen was; daar het zelve by hun vertrek bestond uit jongelingen,
zoo gezond, als immer uit Europa waaren uitgezeild, hadden dezelve
tans hunne bloozende kleur tegen de bleeke doodverwe verwisseld. De
aanmerking, dat onze gezondheid tot hier toe zonder eenig nut verlooren
was, verschafte ons ook weinig troost in onze ongemakken. Zommige
lieden beweerden, dat het gedrag, ten onzen opzigte gehouden, het
gevolg was van een staatkundig stelzel, alleenlyk strekkende om een
Regiment te meer by het krygswezen in Holland te voegen, gelyk dit
weleer ten aanzien der zee-soldaaten van den Colonel DE SALVE gebeurd
was: maar anderen sloegen aan deeze redeneering weinig geloof.

De gastvryheid der inwoonderen was eene der voornaame oorzaaken
van onze kwaalen, vermits in weinige maanden de gedienstigheden der
mannen, en de goedheden der vrouwen, ons op den rand van het graf
gebragt hadden. Deeze omstandigheden maakten van Surinamen voor onze
ongelukkige oorlogshelden een ander Capua.

Den 27sten Juny, stierf de Baron GERSDOPH, die in de plaats van onzen
Lieutenant Colonel gekomen was, en wierd door allen, die hem kenden,
zeer betreurd. De sterfte met de hoofden onzer krygsbende beginnende,
verschafte zulks ten minsten eenigen troost aan de Officiers van
lageren rang. Men liet hun posten om te vervullen, waar toe de
Colonel FOURGEOUD, wien de besmetting in 't geheel niet dreigde,
de benoeming deed. De Majoor BEKKER wierd tot Lieutenant Colonel,
en de Capitain ROCKAPH tot Majoor aangesteld.

De beesten van onze luchtstreek, die men in deeze Gewesten vind,
verzwakken en ontaarten aldaar niet minder dan de menschen. De os,
by voorbeeld, is 'er zeer klein, en deszelfs vleesch is zoo lekker
niet als in Europa. Men moet dit waarschynlyk toeschryven aan zyne
aanhoudende uitwaasseming, en aan het grover kruid, waar mede hy
gevoed word; het is nog slechter, dan dat der zout-moerassen van
het Graafschap Sommersel. De ossen zyn talryk aan de oevers van de
Orenoco, zy weiden aldaar aan den weg; en de Spanjaarden verkoopen die
voor den matigen prys van twee patacons (ten naasten by zes guldens)
het stuk. Een stuk ossenvleesch, gebraden uit Europa gezonden, word
in Guiana als een zeer schoon geschenk beschouwd. Om het zelve zoo
verre zonder bederf te doen aankomen, legt men het in een vat van
tin, vervolgens draagt men zorg om 'er het vet over heen te gieten,
zoo dat het geheel bedekt is; daar na sluit men dit vat zoo digt toe,
dat 'er geen lucht nog water kan doordringen. Men zegt, dat met deeze
voorzorge dit vleesch zeer gerust den aardbol zoude kunnen omreizen.

De schaapen zyn in dit Land zoo klein, dat wanneer 't het vel
afgetrokken is, zy het voorkomen van lammeren hebben. Zy zyn zonder
hoornen, en een wreed hair dient hun in plaats van wol. Hun vleesch
vind by de Europeaanen weinig smaak. Men moet het dus, gelyk ook
het ossenvleesch, enz. denzelfden dag eeten, op welken men het
beest geslagt heeft, het geen het zelve taay maakt: maar het bederft,
wanneer men het langer wil bewaaren: deeze twee zoorten van viervoetige
dieren zyn van het oude vaste land naar Guiana overgebragt. Zoo is het
ook gelegen met de varkens, die 'er echter beter zyn. Ik vermeene,
dat ze in Zuid-America, ten minsten in Suriname, veel grooter
zyn dan in Europa. Zy hebben veel vleesch en spek, en zyn van een
goeden smaak. Men voed ze met alles, en zy worden gemest met groene
pyn-appelen, waar op zy zeer heet zyn. Het gevogelte is ook zeer goed
in dit Land; de gewoone hoenderen zyn 'er goed, maar niet zeer groot,
en derzelver eijeren vry spits. De binnenlandsche Indianen kweeken
een zoort van huishennen aan, die nog veel kleinder zyn, en gekrulde
vederen hebben, het geen in Guiana natuurlyk schynt te wezen. De
kalkoenen zyn aldaar zeer goed; als mede de ganzen, maar voor al de
eendvogels, die aldaar van een zoort als de Moscovische zyn, en een
zekere paerel van karmozyn kleur tusschen den kop en de bek hebben:
zy zyn sappig, vet, en in grooten overvloed.

Na alle de uitstellen die wy ondervonden, zal de lezer misschien
verwondert zyn te verneemen, dat wy eindelyk bevel ontfingen, om,
zoo wel Officieren als Soldaaten, op het eerste sein ons gereed te
houden. Onze krygsbende, die, by derzelver aankomst, op drie honderd
dertig gezonde manschappen beliep, bevond zig tans door ziekten en
sterfte een vierde verminderd. Men vergoedde eenigermaten dit verlies
op eene wyze, die aan een Europeaan zonderling moet voorkomen.

Twee Negers, waar van de een OKERA, en de ander GOUSARY genoemd
wierd, die in de Volkplanting de Berbices Capitains der muitelingen
geweest waaren, leverden hun Opperhoofd over, en kreegen dienvolgende
vergiffenis. Deeze twee lieden hadden, geduurende deezen opstand,
de verschrikkelykste moorden aan Europeaanen gepleegd: zy wierden
als soldaaten in onze krygsbende ingelyfd, en wierden de gunstelingen
van den Colonel.

Alvoorens Paramaribo te verlaaten, had ik gelegenheid, om twee
zeer zonderlinge water-dieren te zien. Het een word gevonden in het
kabinet van zeldzaamheden van den heer ROUX; men noemt het zelve in
de Volkplanting Jackie, in het Latyn rana piscis, kikvorsch-vis. Hy
is zonder schubben, en agt of tien voeten lang. Deszelfs vleesch is
lekker en zeer vet, het geen ik verzekeren kan, als 'er van gegeten
hebbende. Men vangt die in de kleine kreeken en moerassen. Maar het
geen allermerkwaardigst is, deeze visch verandert in eene volmaakte
kikvorsch, en niet van een kikvorsch in een visch, [14] gelyk
Mejuffrouw DE MERIAN, SEBA, en andere onnaauwkeurige Geschiedschryvers,
waar onder het my spyt WESTLEY te noemen, beweert hebben. Ik wierd
op dit oogenblik geheel en al van deeze waarheid overtuigd, toen
ik dit dier ontleed, en in een fles vol brandewyn hangende zag. Men
zag duidelyk de twee agterste pooten van een zeer kleine kikvorsch,
onder dat gedeelte van den rug, waar aan de ingewanden vast zitten,
uitsteekende.

Het was by mynen vriend KENNEDY, dat ik het andere dier zag: het
zelfde, het welk Dr. BARCROFT de Krampvisch noemt, door anderen
de electrieke aal genoemd word, en waar in Dr. FIRMIN dezelfde
hoedanigheden vooronderstelt, al in de torpedo. Het lyf van dit
verwonderlyk dier, hebbende byna de gedaante van een aal, is van
een loodachtig blaauwe kleur. Eene breede vinne, veel gelykende
naar de kiel van een schip, loopt van onderen van den kop tot
de staart. Hy leeft alleenlyk in zoet water. Zommigen geeven hem
niet meer dan drie voeten lengte, anderen beweeren, dat hy vier of
vyf maaien zoo lang is. [15] Wanneer men hem, het zy met de hand,
het zy met een metaal stokje, of met een hard stuk hout aanraakt,
verwekt hy eene beweging, waar van de uitwerking dezelfde is, als
die der electriciteit. Dr. FIRMIN heeft my verzekerd, dat de schok
van deeze electrieke aal hem wierd medegedeeld door eene reije van
agt of tien persoonen, die elkander by de hand hielden, om 'er de
proef van te nemen.

Alles, wat ik van dit dier kan zeggen, bestaat hier in, dat ik het
zelve in eene tobbe vol water heb gezien, alwaar het my voorkwam twee
voeten lang te zyn. Myn rok hebbende uitgetrokken, en de mouwen van
myn hembd opgestroopt, tragte ik wel twintig maalen agter een hem
in de hand te vatten, maar altyd te vergeefs. Ik ontfing telkens
eene electrieke beweging, die ik tot in den schouder gevoelde, het
geen den heer KENNEDY zeer vermaakte, met wien ik zelfs by deeze
gelegenheid eene kleine weddenschap verloor. De electrieke aal zwemt
naar goedvinden voor- en agter uit. Men kan 'er zeer gerust van eeten;
en zommige lieden vinden dezelve lekker.

Men heeft voorgegeven, dat men dit dier met de beide handen moest
aanvatten, alvoorens het den schok mededeelde; maar het zy my
geoorlooft, volgens eigene ondervinding, het tegendeel staande te
houden. Men heeft ook gezegt, dat men 'er van twintig voeten lengte
in Surinamen gevonden had. Wat my betreft, ik heb 'er nimmer een van
die grootte gezien. Anderen hebben gewilt, dat door deeze aal menschen
zyn gedood geworden: hier van heb ik niet hooren spreken.

Het doet my moeite, om trekken van woestheid en wreedheid zoo dikwils
in myn verhaal in te lasschen, maar ik verklaar, eens vooral, dat
ik dit doe in de hoop, dat op de eene of andere manier de algemeene
bekendheid dezelve zal kunnen voorkomen. Ik vernam, voor myn vertrek,
een der aanstootelykste daaden van ongeregeldheid. Eene Jodin, door
eene onrechtmatige beweegreden van jaloersheid aangezet, (haar man
ten minsten beweerde het) bragt eene zeer schoone vyf-en-twintig
jaarige jonge dogter om 't leven, door haar een gloeiend yzer in
't lyf te duwen. Maar, het geen men in een beschaafd land naauwlyks
gelooven zal, deeze verfoeijelyke wandaad wierd alleenlyk gestraft
met een bannissement naar de Savane der Jooden, een gehucht, het welk
ik hier na beschryven zal, en door eene ligte boete ten voordeele van
's Lands kasse.

Eene jonge Negerin, wier beenen door een keten zoo naauw gesloten
waaren, dat het haar byna onmogelyk was een tred voorwaarts te gaan,
kreeg ter deezer zelfder tyd op het hoofd, de naakte armen en lenden,
zoo veele stokslaagen van een Jood, dat haar het bloed uit alle deeze
deelen van het lichaam gonsde. De inwoonders deezer landstreeken zyn
aan deeze daaden van dwinglandye dermaten gewoon, dat een derde Jood
de onvoorzigtigheid had een van myne soldaaten te slaan, om dat hy
tegen de heining van zyn tuin zyn water gemaakt had. Ik strafte deezen
deugniet, door hem zyn stok af te nemen, welken ik op zyn hoofd aan
duizend stukken brak.

Myn haat tegen de Jooden wederhield my niet, om een soldaat, die
met de hand in de zak van een van dit volk gevoelt had, uit onze
krygsbende weg te jaagen. Ik moet hier opmerken, dat de Hollandsche
soldaaten in dit stuk zoo kiesch op hunne eer zyn, dat indien men
iemand die voor een schelm te boek staat, in zyn rang laaten wilde,
het geheele Regiment de wapenen zoude nederleggen. Het zoude misschien
te wenschen zyn, dat zulke gevoelens in andere legerbenden, alwaar
men een schurk, mits hy het geluk heeft van zes voeten lang te zyn,
met een even goed oog aanziet als een braaf man, ingevoerd wierden.

De Colonel FOURGEOUD kreeg, omtrent deezen tyd, bevel, dat ingevalle
twee Officiers of Onder-Officiers van gelyken rang, de een van het
Europeesch krygsvolk, de ander van dat der Compagnie, zig te zamen in
eene uitgezondene krygsbende mogten bevinden, de eerstgemelde altoos
het bevel zoude voeren, niettegenstaande de ander ouder wezen mogt.

Wy maakten ons toen met ernst gereed om te sterven of te
overwinnen. Een half dozyn oude suiker-schuiten, met planken bedekt,
het geen aan dezelve het voorkomen van doodkisten gaf, moesten ons
naar de plaats onzer bestemming overvoeren. In de daad, zy verdienden
wel den naam, dien ik haar geve, uit hoofde van het getal menschen,
die, na daar in gegaan te zyn, omkwamen.

Den eersten Juny wierden een Capitain, twee Onder-Officiers, een
Sergeant, twee Corporaals en agttien soldaaten, naar de Commewyne
afgezonden. Ik kan my niet wederhouden alhier eene byzonderheid,
betrekkelyk deezen Capitain, te verhaalen. Deeze Officier zig, op den
dag toen wy ontscheepten, begeven hebbende naar het huis, het welk hem
tot zyn intrek schriftelyk was opgegeven, wierd aldaar door de vrouw
van 't huis zeer vriendelyk ontfangen. Zy verklaarde hem, dat zy de
Zee-Officiers en soldaaten met alle mogelyke beleefdheid, behandelen
zoude, om dat zy aan een der eerstgemelden het leven verschuldigd
was. Zy voegde 'er by, dat deeze haar, als mede verscheide andere
lieden, in een sloep, op den Atlantischen Oceaan, had overgenomen,
alwaar zy zedert zestien dagen zonder kompas, zonder zeilen,
nog levensmiddelen, uitgenomen een weinig beschuit en water, rond
zworven. Om kort te gaan, de geen tot wien deeze vrouw toen sprak,
was dezelfde Officier, die haar aan den dood ontrukt had; zyn naam
was TULLING VAN OLDENBARNEVELDT, en hy was toen Lieutenant op een
Hollandsch oorlogschip.

Denzelfden dag deeden wy ook een ander vaartuig vertrekken, met
twee Officiers, een Sergeant, een Corporaal, en veertien man, allen
onder bevel van den Lieutenant Graaf VAN RANDWYCK. Deeze manschappen
wierden afgezonden naar de Rivier Pereca. Deezen avond, eenigen myner
beste vrienden by my ter maaltyd gehad hebbende, nam ik myn afscheid
van myne geliefde JOANNA, aan wien ik de geheele zorge myner kleine
bezittingen overliet. Haar zelve vertrouwde ik aan haare moeder en
haare moeije toe; en ik had aan dezelve myne beveelen gegeven, om
haar in een zoort van school te plaatsen, tot dat ik te rug gekomen
zoude zyn: ik begaf my vervolgens aan boord met vier Onder-Officiers,
twee Sergeanten, drie Corporaals, en twee-en-dertig soldaaten, allen
onder myn bevel. Wy besloegen twee vaartuigen, en onze bestemming
was naar het bovenste gedeelte van de Cottica.

Deeze vaartuigen waaren met ringen en kleine musketten enz. gewapend,
en voor een maand van krygsbehoeften voorzien. Onze beveelen,
(uitgenomen die, welke wy in de Savane der Jooden ontfingen,) bragten
mede, om het bovenste gedeelte der Rivieren op en af te vaaren. Elk
vaartuig had ten dien einde een Stuurman en tien Neger-slaaven om te
roeijen; het welk in 't geheel onder myn bevel, myn kleine QUACO daar
onder gerekend, vier-en-zestig man uitmaakte, waar van vyf-en-dertig
zig in myn vaartuig bevonden; dat van mynen Lieutenant was gevolgelyk
een weinig minder geladen dan het myne.

Ik moet opmerken, dat zedert onze ontscheeping in Surinamen tot heden
toe, onze soldaaten betaald waaren in klinkende munt, welke men had
voorgeslagen, om hun tegen het papieren geld der Volkplanting te
verwisselen. Het voordeel zoude bedragen hebben tien ten honderd;
en elk man zou dus, by het einde van het jaar, twee of drie ponden
sterling meer getrokken hebben, die hem hadden kunnen dienen, om
zig eenige versnapering te bezorgen, maar de Colonel stelde zig
daar tegen, en begeerde, dat de betaaling altoos ontfangen wierd
in gemunt geld, het welk in kleine sommen uitgegeven wordende,
geene meerdere waarde dan het papier had. Deeze tegenstreeving van
zynen kant kwam my belachelyk en kwalyk geplaatst voor, dewyl zy
voor allen nadeelig was, zonder iemand voordeel toe te brengen. Ik
moet ook opmerken, dat elk Officier, die met afgezondene manschappen
vertrok, egter by aanhoudenheid zyne tafel moest betaalen, het welk,
voor een Capitain, byna veertig ponden sterling 's jaars beliep. Men
gaf hem, tot schadeloos-stelling, in zyn vaartuig levensmiddelen mede
ter waarde van tien ponden, (dus verloor hy 'er dertig,) bestaande
in gezouten ossen- en varkens-vleesch, en in erweten, alles op den
zelfden voet als de soldaaten, op eenige flessen wyn na. Ik vermeene
echter, dat men een weinig meer verpligt was aan Officiers, die zig
geenerhande ververschingen bezorgen konden op eene legerplaats,
door de vervaarlykste en ondoordringbaarste bosschen omringd, in
het midden van welke zy zig van alle wooningen verwyderd zaagen,
en op eenen afstand, van waar men het schieten van 't geschut niet
hooren konde. Men had iets minder noodig te doen ten aanzien van de
andere vaartuigen, die geplaatst waaren midden tusschen de schoonste
Plantagien, alwaar overvloed en vrede heerschten. Dienvolgende
wierden wy door lieden van allerleijen rang beklaagd, die, voorziende
aan welke noodlottigheden wy stonden te worden bloot gesteld, myn
vaartuig omringden, en my noodzaakten een aantal levensmiddelen aan
te nemen. De lezer zal over de edelmoedigheid myner weldoeners door
de volgende lyst beter oordeelen, dan door alle de lofspraaken,
die ik hun zoude kunnen toebrengen.


24 Flessen besten rooden wyn.
12 Flessen Madera wyn.
12 Flessen Engelsche Porter; zynde een zoort
       van bier.
12 Flessen Appel-drank.
12 Flessen Jamaicasche Rhum.
 2 Zeer groote witte Suiker-brooden.
 2 Kruiken Brandewyn. (Omtrent agt pinten.)
 6 Flessen Muscaat-wyn.
 2 Kruiken Citroen-sap.
 2 Kruiken Koffy-Syroop.
 2 Gerookte Westphaalsche Hammen.
 2 Gerookte Ossen-tongen.
 1 Pot met Mostaard van Durham.
 6 Dozyn Spermaceti-kaarssen.


Men kan hier uit zien, dat zoo al eenige inwoonders der Volkplanting
van Surinamen, door hunne woestheid en wreedheid, zig als het afgryzen
der natuur betoonden, anderen wederom door hunne maatschappelyke
gevoelens en weldadigheid, 'er het cieraad van waaren.--Ik zal met
deezen trek van milddadigheid dit hooftstuk besluiten; en ik durve
verzekeren, dat men my altoos meer geneigd zal vinden om de schoone
daaden van mynen evenmensch te schetsen, dan om hunne gebreken te
doen opmerken.


ZEVENDE HOOFTSTUK.

  Vertrek der gewapende vaartuigen tot verdediging der
  Rivieren.--Beschryving van het Fort Amsterdam.--Krygstocht
  naar het bovenste gedeelte van de Rivieren Cottica en
  Patamaca.--Groote sterfte onder het krygsvolk.--Gezicht
  van de wacht-post van Devil's Harwar.


Den 3den July 1773, des morgens ten vier uuren, ligtten onze beide
vaartuigen het anker, en met behulp van het vallend water zakten
wy af tot het Fort Amsterdam, alwaar wy wind, eb en vloed hebbende,
onder de battery het anker lieten vallen.

Het zal misschien niet ongepast zyn alhier de monteering van onze
zee-soldaaten te beschryven: dezelve bestond in een kamisool van een
blaauwe kleur, met rood gevoerd. Zy waaren met musketten, sabels en
pistolen gewapend, en droegen kruislings een groote haverzak aan de
eene, en hunne hangmat aan de andere zyde. In de bosschen waaren zy
gekleed met een lange broek en met een linnen overtrek, de geschiktste
kleeding in dit Land; allen hadden zy ledere mutsen op.

Na myne beschikkingen gemaakt, en alle myne manschappen gemonstert
te hebben, stelde ik de aan my gegevene beveelen te werk, waar by my
wierd voorgeschreven de Rivier Cottica op en af te vaaren, tusschen
de posten van de Compagnie, de Rochelle, aan de Patamaca, en 's Lands
Welvaaren, boven de laatste Plantagie, om de muitelingen te beletten de
Rivier over te steeken; dezelven te dooden of krygsgevangen te maken,
zoo het my mogelyk was; en eindelyk de Plantagien tegen allen aanval
van hunne zyde te beschermen. Ik konde my, zoo ik het noodig vond,
in alle deeze verrigtingen door het krygsvolk van de Compagnie,
dat op de gemelde posten de wagt had, doen bystaan; en ik moest met
hunne Bevelhebbers overeenkomen over het sein, dat ik in geval van
alarm geven zoude.

Ik bezigtigde tans het Fort Amsterdam, dewyl ik den tyd en de
gelegenheid had, om het te doen.

Het zelve wierd aangelegd in 't jaar 1734, en voltooit in 't jaar 1747:
het heeft de gedaante van een geregelde vyfhoek, die door vyf bolwerken
gedekt word. Deszelfs omtrek is omtrent van drie Engelsche mylen. Een
breede gracht, die haar water uit de Rivier trekt, omringt het zelve,
en word verdedigd door een bedekte weg, zeer goed van paalwerk
voorzien. Deszelfs grondvesten zyn van een zoort van rotssteen
gemaakt. De voornaamste sterkte van den kant der Rivier bestaat
in een groote bank of plaat van slyk, die zig langs de voorpunt
uitstrekt, en in een battery van geschut, die zelfs platte Schepen
belet derwaarts te naderen. Het vuur van dit Fort zig kruisselings
vereenigende met dat der Schanssen Leyden en Purmerendt, belet ook het
inkomen in de beide Rivieren Surinamen en Commewyne, gelyk ik reeds
elders heb gezegt. Het heeft daarenboven kruid-magazynen, en andere,
om levensmiddelen te bergen. Men vind aldaar ook alle de gebouwen, die
noodig zyn tot verblyfplaatsen voor eene sterke bezetting. Het bevat
zelfs tot een windmolen en een regenbak, die meer dan duizend tonnen
water houd, het welk, in de daad, min noodzakelyk is, vermits men,
naar myne gedachten, de geheele krygsmacht der Volkplanting noodig had,
om eenigen tyd lang eene Vesting van zulk eene groote uitgestrektheid
te verdedigen. Dicht daar by vind men een groot stuk land, met ignames
en andere wortelen beplant, welke dienen tot voedzel voor de slaven
van de Compagnie, die men hier houdt, om, onder het opzigt van eenen
Commandeur, aan de vestingwerken te arbeiden.

Men houd in het Fort Amsterdam bestendig eene kleine bezetting,
onder bevel van een Officier van de artillerie: dezelve verpligt alle
Schepen, om de vlag te stryken, en met zeven kanonschooten te groeten:
zulks word hun door drie schooten beantwoord, en men rigt een vaandel
op de wallen op. Ik zal hier nog byvoegen, dat ten noordwesten dit
Fort omringt is met modderpoelen, en ondoordringbaare doornhagen,
het geen in den beginne aan dit vak den naam deed geven van het hol
van den Tyger.

Na deeze beschryving, zal men my ten goede houden, dat ik met een
enkel woord spreke van zekere zeer merkwaardige visschen, die men
altoos in een groot aantal by het Fort Amsterdam ziet, en hebbende
vier oogen, waar van zy 'er aanhoudend al zwemmende twee boven en
twee onder 't water houden. Deeze visschen hebben ten naasten by
de gedaante van een spiering, en zwemmen troeps-gewyze met eene
ongelooflyke schielykheid. Zy schynen zig vooral te behagen in brak
water. Men zegt, dat ze niet kwaad zyn om te eeten, en zy worden door
de inwoonders deezer Volkplanting coot-eijes genoemt.

Myne schildwagt wierd deezen avond door een roeischip gehoont. Die
'er op waaren, wenschten ons allen naar den duivel, en zeiden duizend
gruwelen van ons. Ik liet aanstonds de kano wapenen, en zette hun
agter na: maar door middel van een klein zeil, en de donkerheid van
den nacht, naamen zy de wyk naar de punt Parham, en hadden het geluk
tot myn groote spyt te ontvlugten. Des morgens van den 4den July,
ligtten wy het anker. Den hoek voorby gezeilt zynde, zakten wy met
de vloed af, tot aan Elizabeth's Hoop, eene schoone Koffy-Plantagie,
waar van de eigenaar, de heer KLEYNHANS, ons noodigde om dezelve te
bezichtigen, ons alle mogelyke vriendelykheden bewees, en myn vaartuig
met verkoelende vruchten en groenten vulde. Hy zeide ons, dat hy ons
lot beklaagde, en voorzeide ons alle de onheilen, waar mede wy gedreigd
wierden, voornamelyk uit hoofde van het regen-saisoen, het welk te
wagten stond, en zelfs reeds begonnen was door veelvuldige plasregens,
met zeer zwaare donderslagen vergezelt. "Wat uwe vyanden betreft,
voegde hy 'er by, maakt staat, dat gy 'er, geen een zien zult. Zy
zullen u nimmer voor de vuist durven aantasten, en zullen veeleer
u altyd overrompelen: zyt dus wel op uw hoede, myn Heer.--Maar
de luchtstreek! de luchtstreek zal u het leven kosten! Echter,
vervolgde hy, ik moet den yver van uwen Bevelhebber bewonderen,
die u liever op deeze wyze wil bloot stellen, dan u te Paramaribo
werkeloos te houden". De heer KLEINHANS eindigde deeze zonderlinge
aanspraak met my de hand te drukken. Wy naamen toen afscheid van hem,
als mede van zyne dogter, een jong en schoon meisjen, die, toen ze
ons zag vertrekken, traanen stortte.--Den zelfden avond wierpen wy
het anker voor de Matapaca-Kreek.

Ik maakte alhier van myne vaartuigen twee oorlogschepen; het een wierd
genoemd de Charon, en het ander de Cerberus; naamen, onder welken
ik dezelven geduurende het overige van mynen tocht onderscheiden
zal. Wy vervolgden onzen weg met de Cottica op te zeilen, om de Rivier
Commewyne te kunnen inloopen, en wy zeilden voorby aangenaame Suiker-
en Koffy-Plantagien, die aan den oever deezer beide Rivieren, op den
afstand van een of twee mylen van elkander, gelegen zyn.

Den 6den, maakten de soldaaten van myne krygsbende hunne maaltyd
aan den wal gereed, en wandelden op de fraaije Plantagie, genaamt
het Geval. Des avonds van den zelfden dag, wierpen wy het anker voor
de Pereca-Kreek.

Des anderen daags voeren wy steeds de Cottica op, en wy stapten aan
wal op de Plantagie, genaamt Alia. Wy wierden op alle die Plantagien,
welke wy aandeeden, zeer wel ontfangen, maar zy wierden al langer
hoe minder in getal, naar maate het bed der Rivier naauwer wierd.

Den 7den vervolgden wy onzen weg. Wy stapten ook aan land op de
Plantagie genaamt Bockkestein, die de laatste is aan de rechter zyde
van de Cottica, uitgenomen echter twee andere zeer kleine Plantagien
aan de Patamaca-Kreek; en des avonds wierpen wy het anker aan den
mond van de Koopmans-Kreek. Den zelfden dag ontstond 'er brand in de
Charon, maar dezelve wierd spoedig gebluscht.

Den 8sten, voeren wy aanhoudend de Rivier op: des morgens ten elf
uuren, kwamen wy aan het Fort of den Post 's Lands-Welvaaren, door
krygsvolk van de Compagnie bezet wordende. Ik stapte aldaar met
myne Officiers aan land, om met den Capitain ORZINGA, Bevelhebber
van deezen Post, een mondgesprek te houden. Ik zond hem drie mannen,
die ziek waaren, om dezelve te doen oppassen in zyn Gasthuis, alwaar
ik een schouwspel van smert en elende zag, het welk alle verbeelding
te boven gaat. Deeze plaats was in 't eerst genoemd geworden Devil's
Harwar, [16] uit hoofde van deszelfs ondraaglyke ongezondheid. Ik
zal het by vervolg met dien naam bestempelen, als zynde denzelven
veel gesschikter, dan die van 's Lands-Welvaaren, welke juist het
tegendeel beteekend.

Ik vond hier eenige ongelukkige gekwetsten, wien het had mogen
gebeuren te ontsnappen na de nederlaag, waar in de Lieutenant LEPPER
en zoo veele manschappen waaren omgekomen. Een van hun verhaalde my
de byzonderheden van zyne vlucht. "Ik kreeg een kogel in de borst,
zeide hy my. Het was onmogelyk, om aan het bieden van wederstand of
aan vluchten te denken. Om eene poging tot behoud van myn leven te
doen, ging ik midden onder de doodelyk gekwetste en doode soldaaten
op den grond leggen, alwaar ik wel zorge droeg van geene de minste
beweging te maken. Het hoofd der muitelingen, op den avond van den
dag der overwinning het slagveld beschouwende, gaf aan een van zyne
Capitains bevel, om oogenblikkelyk aan de lyken het hoofd af te houwen,
om deeze zegeteekenen naar hun dorp over te brengen. De Capitain
begonnen hebbende met dat van den Lieutenant LEPPER, en van twee
of drie anderen af te houwen, zeide tot zynen medemakker: Sonde go
sleeby, caba mekewe liby den tara dogo tay tamara; de zon gaat onder,
laaten wy deeze honden tot morgen laaten. Na deeze woorden geduurende
welke ik myn adem inhield, en myn hoofd op den rechten arm rustte,
(dus vervolgde de soldaat,) bragt de Neger, die zyn byl op myn schouder
liet vallen, my die verschrikkelyke wond toe, welke gy ziet, en waar
van ik misschien nimmer geneezen zal.--Zy vertrokken egter allen, met
zig voerende de hoofden van myne ongelukkige medemakkers, benevens
vyf of zes gevangenen, met de handen agter op den rug gebonden,
waar van ik niet meer heb hooren spreeken. Toen alles stil, en het
zeer duister was, kroop ik op handen en voeten uit het midden deezer
slagtbank, en ik zogt eene schuilplaats in het bosch, alwaar ik een
van myne medemakkers vond, minder gewond dan ik. Wy dwaalden tien
dagen lang, als een prooi van lyden en wanhoop; wy hadden niets,
dat ons tot een verband dienen konde; wy wisten niet werwaarts onze
schreden te zetten; en een enkel roggen-brood was al ons voedzel,
tot aan de wachtplaats van Patamaca, alwaar wy uitgemergeld, en door
onze wonden, die van wormen krielden, van een gereten, aankwamen".

Ik gaf aan deezen ongelukkigen een halve kroon. Na met den Capitain
ORZINGA wegens de seinen te zyn overeengekomen, verliet ik zyne
elendige wachtplaats, en keerde in myn vaartuig te rug. Wy hielden
steeds aan met de Rivier op te vaaren, tot dat wy ons voor een Kreek,
Barbacoeba genaamd, bevonden, alwaar wy het anker wierpen.

Des anderen daags verrigtten wy het zelfde werk, tot aan de
Cormoetibo-Kreek, alwaar wy volgens bevel van den Colonel FOURGEOUD,
onze vaartuigen vast leiden. Dit was het middenpunt van myne wachtpost:
wy zagen aldaar niet dan bosschen, water en wolken; geen voetstap van
een mensch was daar te bekennen; dienvolgende kan men over derzelver
verschrikkelyk en eenzaam gezicht oordeelen.

Ik zond den 10den het volk van de Cerberus naar hunnen post, te weeten,
naar het bovenste gedeelte van de Patamaca. Zy gingen oogenblikkelyk
weder scheep, en zulks volgens myne onderrigtingen, met een groot
getal aanbeveelingen, die van geene nuttigheid waaren.

Wy tragtten tans onze levensmiddelen aan boord te kooken. Tot een
haart naamen wy een groote tobbe vol met aarde. Deeze proeve gelukte
ons, maar zy kostte byna het leven aan een van myne soldaaten, die
zig vreeslyk brandde. Dewyl wy geenen Heelmeester hadden, nam ik de
zorge deezer geneezing op my; en met geneesmiddelen, die ik in een
koffertje had, wierd deeze man in eenige dagen volmaakt hersteld.

Om echter zulk een ongeval voor het vervolg voor te komen, zogt ik
eene uitgeholde plaats in de Kreek, en dezelve niet verre van den mond
af gevonden hebbende, gelaste ik aan myne Negers, aldaar een hut te
bouwen, en aan de soldaaten, om aldaar hunne levensmiddelen gereed
te maken. Beducht voor overrompeling, droeg ik zorg om schildwachten
rondom te plaatsen; en voor den nacht kwamen wy op onzen post te
rug. Wy gingen aldus dagelyks voort tot op den veertienden dag,
wanneer wy weder naar Barbacoeba afzakten.

Ik liet aldaar den 15den eene andere hut, tot het zelfde gebruik
geschikt, oprigten. Maar dewyl de regen dwars door myn verdek
doordrong, keerden wy naar Devil's Harwar te rug, om zulks aldaar te
herstellen. Ik bragt aldaar ook een van myne Negers in het ziekenhuis.

De kalfatering was den 16den geeindigt; en den zelfden dag meldde ik
myne aankomst aan den Colonel FOURGEOUD.

Den 17den keerden wy naar de Cormoetibo-Kreek te rug, en wy verlooren
een anker, het welk in de wortels van den Palmietboom, die aan de
oevers van alle de Rivieren deezer Volkplanting groeit, hangen
bleef. 'Er zyn twee zoorten van boomen van dien naam, de roode
en de witte; van de eerste is myn oogmerk tans te spreeken. De
roode Palmietboom spruit voort uit een groot getal wortels, die
zig verscheiden voeten boven den grond vertoonen, alvoorens zig
te vereenigen tot het vormen van den stam, die dik en hoog is: de
schors is grysachtig van buiten, maar rood van binnen, en men bedient
'er zig van voor de leertouweryen. Het hout is roodachtig, hard, en
tot timmerhout en ander gebruik geschikt. In deezen boom is het meest
merkwaardig, dat uit zyne takken, en zelfs uit den stam, een eindeloos
getal vezels uitspruit, even als het touwwerk van een Schip, welke naar
den grond ombuigen, alwaar zy wortelen schieten, om op nieuw uit te
spruiten. Zy vormen op die manier eene ondoordringbaare doornstruik,
terwyl zy, als even zoo veele vaste steunpaalen, den boom ten allen
tyde onderschragen. De witte Palmiet-boom vind men gewoonlyk in de
landeryen buiten het water.

Den avond van dien zelfden dag, wanneer het een zeer donkere nacht was,
riep myn schildwagt, dat hy een Neger zag, die met een brandende pyp
in den mond, de Kreek in een kano overstak. Wy stonden oogenblikkelyk
uit onze hangmatten op; maar wy stonden niet weinig te kyken, toen
een slaaf ons verzekerde, dat het een vuur-mug was, die vloog; en hy
had gelyk.

De insecten van deezen naam hebben een duim lengte, en een
doorschynende en groenachtige vlak onder den buik, die in den donker
als een kleine kaars schynt. Zyne oogen zyn ook zeer schitterend;
en by het licht van twee deezer muggen zou men zeer gemakkelyk
kunnen leezen. 'Er zyn nog anderen van een veel kleiner zoort: men
kan dezelve niet bemerken, dan wanneer zy op zekere hoogte vliegen,
en men zoude ze dan voor vonken aanzien, die uit een smeedereije komen.

Den 18den niets te doen hebbende, vermaakte ik my met vogelen te
schieten. Ik doodde 'er een, dien men hier noemt tigri-fowlo, of
den tyger-vogel, maar dien ik veel eer voor een zoort van reiger
aanzie. Hy heeft byna deszelfs gedaante. Zyne vederen zyn roodachtig,
en met regelmatige en zwarte vlakken bedekt, waar van hy zyn naam
ontleent. De beenen, de voeten en de klaauwen zyn lang; de bek is
spits en langwerpig; en hunne ligt groene kleur schynt aan te duiden,
dat deeze vogel van visschen leeft. De hals, waar aan een bos witte
vederen hangt, is ook zeer lang. Op den kop, die klein is, ziet men een
roode en zwarte vlak; zyne oogen zyn van een zeer fraaije geele kleur.

Ik ontfing door eene wacht, die te scheep de ronde deed, bericht, dat
de manschappen van de Cerberus begonden ziek te worden. Des anderen
daags vernam ik ook, dat op de plaats, alwaar wy onze levensmiddelen
hadden toebereid, in de Cormoetibo-Kreek, en welke gelegen is aan de
oevers der Rivier van den kant der muitelingen, deezen nu kortlings
eene zeer sterke afgezondene krygsbende vermoord hadden. Dienvolgende
gaf ik last om de hut te verbranden, en wy hielden onze keuken aan
boord van de vaartuigen. Alle de elementen scheenen tans tegen ons
zamen te spannen. Het water stortte, als of wy met eenen nieuwen
zondvloed gedreigd wierden: het drong zelfs in onze vaartuigen door,
alwaar alles dryvend lag. De lucht was vol groote muggen, die,
van het ondergaan tot het opgaan der zonne, ons getrouw gezelschap
houdende, ons beletteden eenige rust te smaken; en des morgens
waaren wy met puisten en bloed als geheel bedekt. De rook van het
vuur en van de tabak, die wy brandden om hen te verjagen, deed ons
byna verstikken. Het was ons onmogelyk een hoek lands te vinden, om
ons gezouten vleesch aldaar veiliglyk te braaden. Tot een overmaat van
elende, was tusschen de Zee-soldaaten en de Negers tweedragt ontstaan:
dewyl nog beloften, nog dreigementen, hen konden te vreden stellen,
nam ik myn toevlucht tot andere middelen. De muitzuchtigsten van beide
partyen hebbende doen in boeijen sluiten, veroordeelde ik de eersten,
om door de spitsroeden te loopen, en de anderen om gegeesselt te
worden, een half uur lang. Na hen geduurende een geruimen tyd in de
ongerustheid gelaaten te hebben, gaf ik hun allen vergiffenis, zonder
hun een enkelen slag te hebben doen toebrengen. Myne goedertierenheid
deed zoo veel uitwerking, als de kastyding gedaan zou hebben, en
de vrede wierd volmaakt hersteld. Het was niet even zoo in myne
macht, om het toeneemen der ziekte te beletten. Alle de regels,
welke in het uitmuntend vaers van Dr. ARMSTRONG over de gezondheid
zyn voorgeschreven, zouden in dusdanige omstandigheid nutteloos zyn.

Den 20sten zakten wy tot de Casepoere-Kreek af, in de hoop van het
aldaar eenigzints beter te zullen vinden; maar te vergeefs. Het getal
der groote muggen was toen zoodanig, dat ik, myne handen de een tegen
de ander slaande, in eenen slag 'er agt-en-dertig doodde.

Te Barbacoeba te rug komende, zagen wy eenige fraaije slangen, die de
Rivier overzwommen. Wy ondervonden een weinig verkwikking op onzen
tocht, door nu en dan aan land te stappen, om ons aldaar onder de
schaduwe te verfrisschen. Ik maakte hier gebruik van den raad van
eenen ouden Neger.--"CARAMACA, zeide ik tot hem, wat doet gy toch om
uwe gezondheid zoo wel te bewaaren?--Myn meester, Masera, antwoordde
hy my, ik zwem twee of drie maalen daags in de Rivier. Dit dient my
niet alleen tot eene lichaamsoeffening, wanneer ik niet gaan kan,
maar door dit middel houde ik my de huid ook frisch en zuiver. De
zweetgaaten open zynde, is de uitwaasseming des te gemakkelyker; in
het tegengestelde geval, zouden zy gesloten zyn, de vochten zouden,
door stil te staan, bederven, en ziekte zoude 'er ontwyffelbaar op
volgen". Ik beloonde deezen grysaard, en oogenblikkelyk sprong ik
in het water, met het hoofd 't eerst. Ik was 'er zoo dra niet in,
of hy bad my, om toch weder aan boord te komen; het geen ik niet
zonder verwondering deed.--"Denk om de Kaymans als mede de Perys,
(een zoort van visschen, welke in Surinamen zoo genoemd worden,)
zeide hy my, beiden zyn ten uitersten gevaarlyk, maar zoo gy myn
raad volgt, loopt gy geen gevaar. Gy kunt geheel en al naakt zwemmen;
alleenlyk draag zorg, om altoos in beweging te blyven; want zoo gy een
oogenblik stil blyft, kan het dier u het een of ander lidt afbyten,
of u naar den grond trekken".

Schoon de leezer in verscheidene Reisbeschryvingen, eene beschryving
van den Kayman heeft kunnen leezen, zal hy het wel ten goede willen
houden, dat ik hier omtrent dit dier eenige byzonderheden verhaale,
die ik zelf heb waargenomen, of waar van ik door de zekerste berichten
ben onderricht geworden.

De Kayman is een halfslagtig dier, het welk men in de meeste Rivieren
van Guiana vind. Het heeft van vier tot agttien of twintig voeten
lengte; zyn staart is van dezelfde uitgestrektheid, en over het geheele
bovenste gedeelte als een zaag getand; het lyf is zulks insgelyks. De
gedaante van den Kayman gelykt na genoeg naar die van de Hagedis. Zyn
rug, van een geelachtig bruin, naar heL zwarte hellende, heeft aan de
kanten verscheiden groenachtige schaduwen; en de buik heeft een vuile
witte kleur. Zyn breede kop heeft een kakebeen, en zyne oogen zyn byna
als die van eene zeuge, maar minder onbeweeglyk, en waar van elk door
een uitwas, of een zoort van zeer harde knobbel, beveiligd word. Zyn
bek en keel zyn uittermaten breed, en van eene dubbele reije tanden
voorzien, die alle zoorten van beenderen doorknagen kunnen. De Kayman
heeft vier pooten, met zeer spitse klaauwen gewapend. Hy is geheel
bedekt met breede schubben, en zulk eene harde huid, dat hy niet
dan in den buik of aan den kop gewond kan worden. De Indianen eeten
van zyn vleesch; maar het heeft een smaak van muskus, zoo men zegt,
naar zakken of beursen die inwendig by elk lid geplaatst zyn. Het
wyfje van den Kayman legt haare eijeren in grooten getaale in het
zand aan den oever, alwaar de hette der zon dezelve uitbroeid, en
het mannetje slokt 'er een groot gedeelte van op. Dit dier is niet
zeer gevaarlyk op het land, alwaar het zig niet gemakkelyk bewegen
kan; maar in de Rivieren ziet men hem dikwils op zynen buit loeren,
houdende den bek alleen boven 't water, wanneer hy het voorkomen heeft
van een stuk dryvend hout. Hy is waarlyk geducht voor alles wat hy
nadert. Echter heb ik gezien, dat hy voor een mensch bang was, zoo
lang dezelve handen en voeten bewoog, maar ook langer niet. Zommige
Negers hebben moeds genoeg gehad, om hem in zyn eigen element aan te
tasten en te overwinnen, in weerwil van zyne ongemeene sterkte en
woede, die by deeze gelegenheid door zynen onverzadelyken lust tot
menschen-vleesch nog merkelyk vergroot word.

Het verschil tusschen den Kayman en de Krokodil, die men al mede
in Guiana vind, bestaat niet alleen in den naam, maar ook in beider
onderscheiden aart en gedaante, zynde de laatstgemelde veel langer,
in evenredigheid veel fynder, en minder vraatachtig. Voor 't overige
ontmoet men dezelve zoo dikwils niet als de eerstgemelde, waarom men
misschien denkt, dat hy minder verslindend is. Ik zal 'er alleenlyk
byvoegen, dat men in Asien op het eerste gezicht een groot verschil
ontdekt tusschen deeze twee kruipende dieren, alwaar zy ook veel
grooter zyn dan in America.

Het groot voordeel der verzamelingen van voorwerpen, tot de Natuurlyke
Geschiedenis behoorende, zoo als het Brittannisch Museum, bestaat daar
in, dat de beminnaar der natuur en waarheid het genoegen verkrygt,
om de ongeloofbaarste voortbrengzels der schepping met eigen oogen
te aanschouwen. In die verzameling, welke ik hier aanhaale, vind
men een Krokodil, in eenige opzigten, maar vooral in de maat, van
alle de dieren van dien naam in beide Indien verschillende. Schoon
zy op Bengalen in grooten getaale zyn, heb ik nimmer, volgens een
geloofwaardig bericht, hooren staande houden, dat 'er grootere zouden
zyn, dan deeze, welke een-en-twintig voeten lang is. Hy wierd in
de Indus gevangen, maar men moest vooraf drie ponden kogels op hem
verschieten, waar van verscheiden op zyne schubben geene uitwerking
doen konden.

Dewyl ik niet wel voor deeze verzekering kan instaan, stelle ik myne
geloofbaarheid niet te pand, dan voor een voorwerp, het welk ik zelf
gezien heb, en my bewees, dat 'er eenige dieren van dit zoort zyn,
twee maal zoo groot, dan het geen ons Museum bezit.

Ik heb aldus, in 't jaar 1781, te Maastricht den kop van een
versteenden Krokodil gezien, welken men by het graaven in den berg
St. Pieter gevonden had. Naar evenredigheid moet het lyf wel zestig
voeten lang geweest zyn. Wanneer, of op welke wyze kwam dit dier
aldaar? Echter ik heb dien kop gezien; een Priester was 'er bezitter
van, en naderhand heeft hy dien als eene groote zeldzaamheid naar
Parys gezonden. [17]

Men zegt, dat 'er in Guiana Hagedissen zyn van vyf of zes voeten lang;
maar die geene, welke behooren tot het zoort, in dit Land den naam
dragende van de Iguana, en by de Indianen dien van Wayamaca, hebben
'er zelden meer dan drie. Van het hoofd tot onder aan de staart, is de
Iguana bedekt met zeer kleine schubben die in de zon met de levendigste
kleuren schitteren. De rug en de pooten zyn donker blaauw; de zyden
en de buik zyn van een zoort van geelachtig groene kleur. Even als de
zak of die losse huid, welke hem onder de keel hangt, is het lyf van
dit dier op verscheiden plaatsen zwart en bruin gespikkelt. Zyn oogbol
is van een fraay bleek rood; zyne klaauwen zyn donker kastanje bruin.

Deeze Hagedis heeft, even als de Kayman, een getande rug en staart,
en beiden hebben de laatstgemelde zeer spits. Het wyfje legt haare
eijeren insgelyks in het zand. Men ziet dit dier dikwils op gronden,
die met heestergewassen en planten bedekt zyn, alwaar de Indianen het
zelve met pylen doodschieten. Zy eeten gaarn van deszelfs vleesch,
het welk zeer wit en zeer lekker is. Men verkoopt het zelve zeer
duur te Paramaribo; en verscheiden Europeanen eeten 'er van, als van
eene groote lekkernye. De beet der Hagedis van Guiana is zeer pynlyk,
maar heeft zelden, schadelyke gevolgen.

Laaten wy tot mynen Neger CARAMACA te rug keeren. Zyne verhaalen,
raakende den Kayman, hadden my den lust benomen om my dagelyks te
baden; maar bevindende, dat ik, volgens zyne raadgevingen, alle
gevaar ontwyken konde, besloot ik dezelve op te volgen, en ik trok
uit zyne manier een groot voordeel, geduurende al den tyd, dat ik
in deeze Volkplanting verbleef. Hy raadde my ook om blootsvoets,
en ligt gekleed te gaan. "Het is tans noodig, Masera, zeide hy my,
dat gy uwe voeten verhardt, door zonder schoenen of koussen op het
Schip te kuijeren. De tyd kan komen, dat u dezelve in het midden
der distelen en doornen ontbreeken, zoo als aan anderen wedervaaren
is. De gewoonte, Masera, is een tweede natuur: wy hebben allen de
voeten van een gelyk maakzel. Luister naar my, en eindelyk zult gy den
ouden CARAMACA dank zeggen. Wat uwe kleeding betreft, vervolgde hy,
een hembd en een lange broek zyn voldoende; dit zal u moeite en geld
uitspaaren. Het lichaam heeft zoo wel lucht, als water noodig. Gebruik
dus baden van deeze tweeerlei zoort, wanneer gy 'er de gelegenheid toe
vinden moogt". Van dit oogenblik af volgde ik zynen raad, waar aan ik,
behalven de zindelykheid, grootendeels het behoud van myne levensdagen
verschuldigd was. Ik dacht toen meenigmaal aan Paramaribo, alwaar
ik alle de aangenaamheden des levens genoot, terwyl ik hier meer,
dan immer iemand der wilden, genoodzaakt was van voorbehoed-middelen
een aanhoudend gebruik te maaken. Het zoude my egter niet verdrooten
hebben, zoo maar iemand van ons lyden nut getrokken had.--Maar ik
vergeete, dat men in den krygsdienst blindeling, en zonder aanmerkingen
te maken, moet gehoorzaamen.

Den 22sten, zond ik mynen Sergeant, en een soldaat, die beiden ziek
waaren, naar het ziekenhuis van Devil's Harwar. Vervolgens zeilden
wy weder opwaarts naar het middenpunt van onze wachtpost, naar de
Cormoetibo-Kreek.

Een van onze Negers vong hier eenige visschen, waar onder de Krampvisch
was, welke ik reeds beschreven heb: denzelven hebbende doen koken, at
hy dien met zyne medgezellen. Hy vong ook een Pery en een Que-quee. De
eerste zeide my de oude slaaf, dat zoo wel gevaarlyk als vraatachtig
was. Zomtyds is hy by de twee voeten lang; hy is vry plat, schubbig,
en van een blaauwachtige kleur. Zyn bek is breed, en voorzien van
eene reije dicht geslotene en puntige tanden, welke zoo veel kracht
hebben, dat hy de pooten der eendvogels verbreekt, wanneer ze zwemmen:
hy doet het zelve aan de toonen en vingers, en ryt met zyne tanden den
boezem der vrouwen van een. De Que-quee kan voor een geharnaste visch
doorgaan. Hy is van het hoofd tot de voeten van beweegbaare ringen
voorzien, die de een op de ander loopende, en zig vereenigende als
die van een Kreeft, hem tot verdediging en tot schubben dienen. Hy
is van zes tot tien duimen lang, en heeft een breeden kop van eene
ronde gedaante. Deeze beide visschen zyn zeer goed om te eeten.--Maar
hut word tyd de beschryvingen daar te laaten, en myn verhaal weder
op te vatten.

Den 23sten, zynde den dag, welken ik daar toe met den Capitain Orzinga
was overeengekomen, namen wy, net op den middag, eene proeve met onze
seinen, door een algemeen lossen van onze musketten en ander wapentuig,
zoo op Devil's Harwar, als aan boord van de Charon en de Cerberus,
zynde de laatstgemelde altyd op den wachtpost aan de Patamaca. Zy
waaren van geene uitwerking: niemand op deezen eersten post, zoo
min op het een als op het andere der beide vaartuigen, hoorde 'er
iets van. Ik zelf, een musketschoot doende, kreeg, door myne eigene
onoplettenheid, een klein ongeluk. Het wapentuig tegen myn schouder
geplaatst hebbende, viel ik door den te rug stoot op een ton, en myn
rechte schouder was daar door byna ontwricht.

Den 26sten, kreeg ik door een vaartuig, het welk my van de
Patamaca-Kreek gezonden wierd, bericht, dat de Cerberus gevaar
liep, om door de muitelingen, welken men in den omtrek had zien
rond zwerven, aangerand te worden. Het gedeelte der Rivier,
alwaar dit Schip lag, zeer naauw zynde, oordeelde ik het zelve in
een zeer bedenkelyken staat. Dienvolgende deed ik de Charon tot
de Pinnenburg-Kreek opvaaren. Vervolgens in de sloep, als welke
ligter was, gegaan zynde, trok ik met zes mannen dit Schip te hulp:
maar ik wierd zeer aangenaam verrast, toen ik by myne komst vernam,
dat het slechts een valsch alarm geweest was; en wy keerden den
zelfden avond naar onzen post te rug. Geduurende mynen tocht was ik
zeer verwonderd my te hooren begroeten door eene menschelyke stem,
welke my, om Gods wil, bad aan land te komen. Ik deed dit, vergezeld
van twee soldaaten, en ik wierd aangesproken door eene oude Negerin,
die my smeekte, om haar eenige hulp te verschaffen. Het scheen my
toe, dat zy aan een Jood, die eigenaar was van den grond, waar op
ik haar vond, toebehoorde. Dit arm elendig schepzel leefde aldaar
eenzaam in eene kleine hut, en omringd door eene woeste wildernis,
alwaar zy tot haar voedzel niets had dan eenige bananen, ignames
en cassave. Zy was niet meer in staat om op de voornaame Plantagie
van haaren meester te arbeiden, en deeze had haar dus naar deeze
plaats verbannen, om aldaar een blyk te behouden van zynen eigendom,
welken de muitelingen vernielt hadden. Aan deeze ongelukkige een stuk
gezouten vleesch, een weinig garst, en een fles rhum agterlaatende,
bood zy my tot een tegen-geschenk een van haare katten aan, maar ik
wilde dit niet aanneemen; en, volgens haar aanbod, beweerden myne
roeijers, dat deeze vrouw eene tooverheks was: men ziet daar uit,
dat het bygeloof de grenzen van deszelfs ryk niet tot Europa bepaalt.

In deeze Kreek, welkers oevers met Palmietboomen, struiken en doornen
bedekt zyn, vonden wy groote witte nooten, die op het water dreeven, en
die tot rypheid gekomen zynde van zelf scheenen te zyn afgevallen. Zy
zyn zoet, knappende, en zeer goed om te eeten: maar ik verzuimde
ongelukkiglyk naar den naam van den boom, die dezelve voortbrengt,
te verneemen. Men vind in eene groote meenigte op deeze zelfde
plaats een zoort van water-heester, genaamd mocco-mocco. Het zelve
groeit tot de hoogte van zeven of agt voeten. De stronk, die vol met
scherpe punten, is, is van onderen zeer dik, en word in de hoogte al
langer hoe dunner, dezelve eindigt in drie of vier eironde en gladde
breede bladen, die eenigermaaten de kragt bezitten van trekpleisters,
om dat ze zeer sterk aan de huid vast kleeven.

Des avonds by de Charon komende, vond ik de schildwagt in diepen
slaap, het welk my dermaten moeijelyk maakte, dat ik stilletjes in het
vaartuig gegaan zynde, myn pistool boven zyn hoofd afschoot, om hem
te doen ontwaken, en ik verzekerde hem, dat de eerste keer dat het
weer gebeurde, ik hem de harssens door en door zou schieten. Al het
volk kwam in de wapenen, en het verschilde weinig, of deeze knaap
wierp zig in 't water. Maar hoe noodzakelyk zulk een dreigement
ook was op een post, alwaar eene overrompeling doodelyk zyn konde,
zoude het uittermaten wreed geweest zyn, dezelve dadelyk ter uitvoer
te brengen. Het steken van de muggen belette, om gerust te slaapen,
en de stooring van den slaap op den eenen tyd gedoogde niet denzelven
op een anderen tyd uit de oogen te houden.

Wy zeilden den 27sten hooger op, naar de Cormoetibo-Kreek. Myne Negers
stapten aan land om hout te hakken, en bragten een arm dier met een
krommen bek aan boord, wien zy de vier pooten hadden afgesneeden;
en in dien staat op den bodem van hunne kano nederwierpen. Ik gaf hem
een slag op den kop, het welk een einde aan zyn lyden maakte, en ik
vernam, dat het de Luijaart was, door de inwoonders genaamt Loijaree,
of Ai, uit hoofde van zyn klaagende stem. Hy heeft byna de grootte
van een kleine water-patryshond; zyn kop is rond, ten naasten by als
die van een aap, maar zyn bek is uittermaten groot. Zyne agterpooten,
om het dier in het klauteren te ondersteunen, zyn veel korter dan
de voorpooten, en met drie sterke zeer spitse klaauwen gewapend,
door middel van welke hy zig aan de takken vast houd, maar die myne
Negers aan dien, welken ik toen zag, hadden afgehouwen, om dat zy een
zeer beledigend wapen verschaffen. Zyn gezicht is flaauw, en hy laat
een gemaauw hooren, gelykende naar dat van een jonge kat. Het geen in
dit dier echter het meest zonderling is, bestaat in zyne beweeging,
of liever derzelver langzaamheid, welke zoodanig is, dat hy dikwils
twee dagen werk heeft, om boven op een middelmatigen boom te komen,
en hy verlaat denzelven nooit, zoo lang hy 'er iets op vind, dat hem
tot voedzel verstrekken kan. By het opklauteren, verteerd hy alleenlyk
zoo veel als hy noodig heeft, om op zyne reize te leven, maar op den
top gekomen zynde, ontbladert hy den boom geheel en al. Hy handelt op
deeze wyze, ten einde geen gevaar te loopen van uitgehongerd te zyn,
wanneer hy op de eerste takken te rug koomt, om een anderen boom
te gaan zoeken; want hy beweegt zig op den grond niet, dan met eene
ongelooflyke langzaamheid. Zommigen beweeren, dat hy, om de moeite te
spaaren van zyne ledematen te bewegen, zig als een kloot in een rold,
en zig zoo van den boom naar beneden laat vallen. Ik weet niet of
dit waar is; maar dit weet ik, dat hy zynen tred niet verhaasten kan.

Deeze dieren zyn in Guiana van tweederlei zoort. De eersten draagen
den naam van Ai, en de anderen dien van Unaru: maar in Surinamen noemt
men hen Sicapo en Dago luijaree, of het luije Schaap en de luije Hond,
uit hoofde van hun verschillend hair. De hairen van den een zyn dik,
en van een vuil gryze kleur; die van den ander zyn rosachtig en
lang. De laatste heeft aan elke poot alleenlyk twee klaauwen; en zyn
kop is ook minder rond, dan van den eersten. Deeze dieren, zig alzoo
als eene kluwe in een rollende, hebben meer het voorkomen van een
uitwas op de schors van den boom, dan als wezens, die zig met blaaden
voeden. Dit vermogen veroorzaakt dikwerf, dat zy door de Indianen en
Negers, die hun vleesch met graagte eeten, niet ontdekt worden.

Den 28sten, kwam de Lieutenant STROMER, Bevelhebber op de Cerberus, van
de Patamaca-Kreek, zynde in een open kano aan de hitte der brandende
zon bloot gestelt. Hy was door eene hevige koorts aangetast, en zyne
eenige verkwikking bestond in water uit de Rivier te drinken. Een
Joodsch soldaat, uit de haven van la Rochelle, vergezelde hem, en had
last om my te zeggen, dat de muitelingen, twee dagen te vooren, de
Kreek waaren overgekomen, op den afstand van een myl van de laatste
Plantagie, zoo als men zoo aanstonds gezegt had, dat is te zeggen,
dat zy van het oosten naar het westen trokken. In het zelfde vaartuig
bevond zig ook een Negerin, met een kind aan de borst, welke, door de
muitelingcn gevangen genomen zynde, ontvlucht was. Ik vernam bovendien,
door middel van de wachtposten, die beneden my geplaatst waaren, dat
de Majoor MEDLAR twee handen van muitelingen, die door de Neger-Jagers
gedood waaren, naar de Savane der Joden gezonden had; dat een Officier,
aan het hoofd van tien mannen, en met eenige krygsbehoeften, te
Devil's Harwar was ontscheept, om zig by myne afgezondene krygsbende
te voegen; en dat eindelyk een van myne Zee-soldaaten op die plaats
overleden was. De brieven, die ik ontfing, hielden ook bevel in,
om een drooge streek lands te zoeken, en, zoo 't mogelyk was, aldaar
eene bergplaats voor levensmiddelen en krygsbehoeften te bouwen.

Ik zond dadelyk mynen Lieutenant HAMER af, om het bevel over de
Cerberus op zig te nemen; en na het anker geligt te hebben, zakten
wy af tot aan de Casepory-Kreek, alwaar wy een nacht doorbragten,
hoedanige de bekwaamste pen niet in staat is te beschryven. De zieken
kermden, de Jood bad met luider stemme, de soldaaten vloekten, de
Negers smeekten, de Negerin, die op den grond lag, was in doods-angst,
het kind schreeuwde, 'er viel onophoudentlyk een stortregen,
en de muggen staaken geduuriglyk allen de geenen die in het schip
waaren. Ten zes uuren des morgens echter drong eene verkwikkende zon
door de wolken heen, en wy kwamen te Devil's Harwar aan.

Den 29sten bragt ik den Officier, en vyf zieke soldaaten, in het
ziekenhuis. Ik liet ook op deezen post myne andere passagiers,
voor wien ik alles deed wat ik konde, schoon het weinig te beduiden
had. Vervolgens mynen nieuwen voorraad op eene geschikte plaats
gebragt hebbende, keerde ik op nieuw naar myne akelige wachtpost te
rug, alwaar ik den eersten Augustus het anker wierp.

Des anderen daags, tusschen de onderscheidene slagregens, zagen wy een
groot getal aapen, en ik doodde 'er een van. Zedert lang geen versch
vleesch gehad hebbende, liet ik den zelven klaar maken, en at 'er
met groote smaak van. Wy waaren toen in eene akelige gesteldheid. De
hangmatten en kleederen der soldaaten verrotten van dag tot dag,
niet alleen uit hoofde der aanhoudende vochtigheid, maar ook om dat
ze van slegte stoffen, uit Holland gezonden, gemaakt waaren.

Den 3den ontfing ik de tyding van den dood van den Lieutenant STROMER,
op Devil's Harwar.

Den 4den, begaaven wy ons derwaarts, om hem de laatste eer te helpen
aandoen. Wy maakten voor hem een kist van oude planken; maar deeze
het lyk niet kunnende houden, viel het zelve 'er uit, eer wy aan het
graf kwamen, en vertoonde ons een treurig schouwspel. Toen lag men een
hangmat daar over, om voor een lyk-laken te dienen; en allen, die de
kragt hadden om hun geweer te dragen, deeden drie eereschooten. Deeze
plechtigheid geeindigd zynde, onthaalde ik de Officiers op een glas
wyn, en zeide andermaal vaarwel aan Devil's Harwar.

Ik schreef den 6den aan den Colonel FOURGEOUD, om hem kennis te geven,
dat de muitelingen boven den post van la Rochelle de Rivier waaren
overgevaaren, en dat ik te Barbacoebo een streek lands gevonden had,
die geschikt was om 'er een bergplaats voor goederen op te rigten;
ik gaf hem ook bericht van het overlyden van den heer STROMER, en
beval hem, tot vervulling van deszelfs plaats, mynen Sergeant aan,
die Officier onder de Hussaaren geweest was.

Om aan den leezer eenig denkbeeld te geven van den wachtpost, Devil's
Harwar genaamt, waar van ik hem reeds zoo dikwils gesproken heb,
zal ik dit oogenblik waarneemen, om denzelven te beschryven.

Deeze post was eerst eene Plantagie geweest, maar was tans alleenlyk
bezet door krygsvolk, het welk men aldaar plaatste, om het bovenste
gedeelte van de Cottica te verdedigen. De grond is hoog en droog,
het geen echter niet wegneemt, dat deeze plaats zeer ongezond is: want
'er zyn verscheiden honderde soldaaten van ziekte omgekomen. Devil's
Harwar ligt aan de regte hand, als men de Rivier opvaart, en voorheen
was aldaar een voetpad, op de Pereca uitkomende, waar op een wacht
van eenige manschappen geplaatst was; maar het zelve wierd niet meer
gebruikt, en was met struiken en doornheggen geheel bedekt.

De huizen op deezen post zyn allen van palmboomen hout gemaakt: ik zal
by vervolg, zoo deeze zoort van palmboom, als de manier om denzelven
tot timmerhout te gebruiken, beschryven. Een huis, uit vier goede
kamers bestaande, voor den bevelhebbenden Officier; een ander voor de
Onder-Officiers; een geschikt verblyf voor de soldaaten; een zeer ruim
ziekenhuis, het welk aller noodzakelykst is, want het is altyd vol met
zieken; een kruid-magazyn; een ander voor levensmiddelen; hutten voor
keukens; een huis om zig te baaden, zyn alle de gebouwen op deezen
post. Ik moet niet vergeeten te zeggen, dat aldaar ook een put met
versch water gevonden word. Het krygsvolk van de Compagnie onderhoud
aldaar eene meenigte schaapen, duiven en gevogelte, alleenlyk tot
gebruik van het ziekenhuis. 'Er was daarenboven tegenwoordig eene koe,
welke door de Neger-Jagers na het inneemen van Boucou aldaar gebragt
was. Zy had een kalf, en verschafte aan de Officiers melk voor hunne
thee, enz. maar wy, ongelukkige bewooners der vaartuigen, wy hadden
niets van dat alles! ik zal 'er byvoegen, dat verscheiden Officiers van
deezen post ook tuinen hadden, waar uit zy groenten en salade trokken.

Het geen, naar myne gedachten, Devil's Harwar zoo ongezond maakt,
zyn de groote muggen, en de meenigte zand-muggen, waar door men
gekwelt word.

Den 7den, kwam ik weder aan de Cormoetibo-Kreek aan, alwaar ik
besloot het te wagen, om aan land te stappen, op dat myne soldaaten
aldaar hun ossen-vleesch en garst zouden kunnen koken; ik oordeelde,
dat het op 't zelfde uitkwam, door de hand des vyands om te komen,
dan wel ons zelven, aan boord van de Charon, de een na den ander te
verteeren. Het was echter niet gemakkelyk eene enkele kleine plaats
te vinden, tot de uitvoering van dit ontwerp geschikt, en wy hadden
veel moeite om daar in te slagen, vermits de grond onbruikbaar was
door de heester-gewassen, en overal dras lag. Myne Negers maakten
een zoort van een beweegbaare brug, om de sloep op een droog plekjen
lands te brengen. Zy rigtten vervolgens een zoort van hut op, met
palmboom bladeren bedekt, alwaar men tegen den regen beveiligd was, en
waar in men vuur konde maaken: wy waaren aldaar veel beter dan in ons
vaartuig. Ons gevaar was in die gesteldheid ongetwyffeld veel grooter,
dewyl eene oude verblyfplaats der muitelingen, genaamt Pinnenburg,
naar eene naby gelegen kreek den naam dragende, 'er niet verre van
af lag; zommigen beweerden, dat deeze benaaming haaren oorsprong had
van de groote meenigte van paalen of zoogenaamde vriesche ruiters,
welke deeze zelfde muitelingen in den grond gestoken hadden, om hunnen
post te versterken en te verdedigen. Schoon deeze sterkte vernielt
was geworden, wist men, dat de vyand dikwils op deeze plaats kwam, om
aldaar eenige ignames en maniok-wortelen op te gaaren, welke de grond
aldaar, schoon onbebouwd, altyd voortbragt. Wy waaren daarenboven
volstrekt overtuigt, dat die muitelingen, welke laatstelyk boven
den post van la Rochelle naar de Patamaca-Kreek waaren overgestoken,
tegenwoordig op Pinnenburg gelegerd lagen, en gereed stonden om de
nabuurige Plantagien aan de Cottica en Pereca te plonderen, zoo al
niet om zelfs ons aan te tasten. Gevolgelyk had ik altyd eene dubbele
schildwagt rondom onzen post, en ik verbood aan een ieder, zoo lang
wy op deeze plaats blyven zouden, om hard te spreeken, of het minste
geraas te maken, ten einde wy de geringste beweging zouden kunnen
hooren, en dus, door waakzaam te zyn, ons gevaar verminderen.

Den 8sten wierd myn andere Officier, de heer MACDONALD, ziek: maar
hy weigerde my te verlaaten, en naar Devil's Harwar te gaan.

Ik heb gezegt, dat wy geen Heelmeester hadden, maar dat ik eenige
geneesmiddelen had medegebragt, bestaande in braakmiddelen,
ontlast-middelen, en poeders, waar van ik het waar gebruik niet
kende. Ik deed daar van dagelyks uitdeeling onder de soldaaten, die
hunne maag met gezouten vleesch overladende, en geen lichaams-beweging
hebbende, dikwils noodig hadden, dat een weinig konst aan de natuur
te hulpe kwam. De Colonel FOURGEOUD beweerde, dat dit zoort van
voedzel in de gewesten onder de zonne-keerkring gezonder was,
dan versch vleesch, het welk door de hette in de maag bedorf,
terwyl het andere veel gemakkelyker verteerde. Ongelukkig voor ons,
waaren 'er weinig menschen aan boord van de Cerberus, of de Charon,
die tot een bewys van het vermogen van deezen levens-regel dienen
konden. Ik had ook eenige pleisters aan boord; maar door de ontallyke
zweeren, waar mede het scheepsvolk als bedekt was, waaren zy in 't
kort verbruikt. Men kan dit gemakkelyk naargaan, wanneer men weet,
dat in deeze luchtstreek, alwaar de lucht met geheele zwermen van
onzichtbaare insecten vervult is, de ligtste steek wel dra eene
groote wonde word. Limoen- of citroen-sap is onder allen het beste
voorbehoed-, en het zekerst genees-middel; maar wy hadden 'er niet
meer van. Men moet zig in alle gevallen, hoe gering die ook zyn mogen,
wel wachten om de steek aan de lucht bloot te stellen; maar integendeel
moet men zorge dragen, op het oogenblik zelve, dat men gestoken word,
de huid te bedekken met een stuk graauw papier, met eenig geestryk of
ander vocht doorweekt, op dat het 'er aan vast kleeve. Wat my betreft,
niemand was gezonder dan ik. Ik droeg alleenlyk myn lange broek en
een hembd, het geen ik zelfs niet aan den hals vast maakte, en waar
van ik de mouwen opstroopte. Wanneer de zon niet al te brandend was,
trok ik deeze ligte kleeding uit, en baadde my regelmatig twee keeren
daags in de Rivier. Door dit middel had ik de huid altyd zindelyk,
en de zweetgaten meer open: dagelyks nam ik ook een glas wyn, na de
fles eenige vademen onder water gedompeld te hebben, om den drank
aangenaamer en frisscher te maaken.

Ik moet niet vegeeten te spreeken van het genoegen, het welk wy
op zekeren tyd onder al dit lyden hadden, door eenige Marcusas te
vinden, die altoos op deeze plaats groeiden, schoon zedert verscheiden
jaaren de Plantagie vernielt was. Wy zagen, dit is waar, alleenlyk
een ouden boom, of, om beter te zeggen, een stronk, want deeze
plant verdient veel eer deezen naam. Deeze aangenaame vrucht [18]
is van eene eironde gedaante, en van eene orange- of goud-kleur. Zy
is gewoonlyk een weinig grooter, en zomtyds een weinig kleinder dan
een hoender-ei. Men vind daar in een zoort van sappige en aschkleurige
geley, vol kleine korrels. Vermits deeze geley zeer zoet is, kan men
dezelve met eenig zuur mengen, het welk daar aan de uitstekendste
geur bezorgt; en dan is ze zoo koud even of men ys at. Derzelver
bloem gelykt naar de Passiebloem.

Wy ontmoetten hier eene groote verscheidenheid van heerlyke kapellen,
en in 't byzonder eenige van 't schoonste hemelsblaauw. Allen zyn ze
zeer groot. Onder de slagregens, maakten zy eene huppelende beweging op
de groene uitspruitende takjes; en door haare schoone blaauwe kleur,
welke de zonnestraalen nog meer deeden schitteren, maakten zy aldaar
eene overheerlyke te rug kaatzing. Maar ik konde, zoo lang ik hier was,
'er geene enkele van vangen; ik zal dus de beschryving 'er van tot
een ander gedeelte van dit werk bespaaren.

Wy hoorden des avonds het slaan van den tamboer, en vooronderstelden,
dat het by de muitelingen was. Niettemin hielden wy aan, met onze
levensmiddelen aan land gereed te maken; maar wy waaren steeds op
onze hoede, overeenkomstig den raad van den heer KLEYNHANS.

Den 29sten, bevond zig de heer MACDONALD veel zieker; echter ziende dat
ik een brief van den Colonel FOURGEOUD ontfing, scheen hy te herleven,
het geen wy ook deeden, in de hoop, dat wy uit onze verschrikkelyke
gesteldheid verlost zouden worden. Maar hoe smertelyk viel het ons te
ontwaaren, dat men ons daar in by aanhoudenheid deed blyven! Deeze
brief ging vergezelt met een geschenk van lynen en haaken, om door
onze visscherye het gebrek aan alle andere versche levens-behoefte
te vervullen, gelyk mede dat van gezouten vleesch, het welk van dag
tot dag slechter wierd, en begon te verminderen.

Op het ontfangen van deeze akelige tyding, schreeuwde al het volk uit,
dat men ons opofferde zonder de allerminste reden van nuttigheid. De
Negers zugteden, onder het uitspreeken van deeze woorden: Ah! poty
Backera! (Ach! arme Europeaanen!) Met het uitdeelen nogtans van eenige
tamarinden, orange-appelen, limoenen en Madera-wyn, die men my ter
deezer zelfde gelegenheid van Paramaribo gezonden had, vond ik middel,
om niet alleen aan myne Officiers, maar zelfs aan myne zieke soldaaten,
eenige verkwikking te bezorgen. Maar dit konde niet lang duuren, en
des anderen daags waaren wy ongelukkiger dan ooit. Ik nam dus myne
toevlucht tot de bewoonders van het bosch, en schoot twee aapen,
die op den top van een Palmietboom, waar op zy in een groot aantal
waaren, aartig speelden.

Den 11den, zond ik twee myner zieken naar het ziekenhuis, en den
zelfden avond hoorden wy op nieuw trommelslagen. Des anderen daags
op den middag wierden wy door een orkaan overvallen; de Charon brak
van zyne ankers los, en wierd tegen den oever aangesmeten, alwaar
de deelen van het Schip, die boven water zyn, door de takken van
boomen, over de oevers der Rivier heen hangende, merkelyk beschadigd
wierden. Wy wierden door den regen, als door een stroom. overstort,
en ik verwagtte niets minder dan schip-breuk te lyden.

Den 15den, kwam een ander Officier, de Lieutenant Baron OWEN, van den
wachtpost van de Cerberus; hy was ziek, en op zyn verzoek waagde ik
het, om hem naar Paramaribo te zenden. Ik ontfing den zelfden dag
een tweeden brief van den Colonel FOURGEOUD. Dezelve deed aan de
soldaaten eenig geld toekomen, om ververschingen te koopen op een
plaats, alwaar men niets van dien aart vond; maar hy sprak niet om
ons te doen aflossen.

Den 20sten vernam ik, dat de Cerberus, niet meer dan vier man hebbende,
die niet ziek waaren, naar den post van la Rochelle de wyk genomen
had. Ik zond aan dezelven, den 21sten, twee van myne soldaaten,
met last om op hunne eerste wachtplaats te rug te keeren.

Eindelyk wierd ik zelf door de koorts aangetast, en ik bevond my in
een elendigen staat. De ziekte beroofde my van myne beide Officiers
en van mynen Sergeant. Myne soldaaten, op de drie wachtplaatsen,
namelyk op de twee vaartuigen, en te Devil's Harwar, waaren versmolten
van twee-en-veertig op vyftien, zonder eenen enkelen Heelmeester, en
zonder de minste verkwikking. Wy waaren omringd door dikke bosschen, en
blootgesteld aan de woede van eenen vyand, waar onder wy ontwyffelbaar
bezweeken zouden zyn, zoo hy de elende van onzen staat geweten had. Zy,
die nog eenige kragten behielden, zeiden opentlyk, dat men hen aan
een onvermydelyken dood bloot stelde. Het was dus niet dan met groote
moeite, dat ik hen wederhouden konde aan 't muiten te slaan, en de
Cottica tegen myn bevel weder af te zakken.

Zekerlyk, ik was toen niet ontheven van ongerustheden. In de daad,
men had tegen den vyand, toen hy de Patamaca-Kreek overstak, eenig
krygsvolk van alle de posten, namelyk van dien van la Rochelle,
van Devil's Harwar, en van de Pereca, moeten doen optrekken. De
muitelingen, van drie verschillende kanten aangevallen, zouden,
zoo al niet geheel verslagen, ten minsten voor hunne roekeloosheid
zwaar gestraft zyn geworden. Ik spreek nog niet van het voordeel, het
welk uit zulk een verlies zou zyn voortgesproten, en waar door het
leven en de eigendom der ongelukkigen, wien de muitelingen in deeze
strooperyen aan hunne woede opofferden, zouden zyn behouden gebleven.

Ik bevond my den 23sten een weinig beter; en in de tusschenpoozingen
van myne koorts, doodde ik twee groote zwarte aapen, om 'er my soup
van te laaten koken. De dood van een deezer dieren ging vergezeld
met omstandigheden, die my beletteden, om immer weer van deeze jagt
gebruik te maken: my in een kano dicht by den oever ziende, hield hy
eensklaps op om met zyne medemakkers te springen; en op een tak gezeten
zynde, keek hy my aandachtig en met de grootste nieuwsgierigheid
aan. Ongetwyffeld zag hy my aan voor een reus van zyn eigen zoort. Hy
babbelde onophoudelyk, en danste op deeze beweegbaare tak met zoo veel
kragt, als vaardigheid. Ik mikte hem toen, en deed hem weldra in de
Rivier vallen.--Ik hoop zulk een schouwspel niet weer te zien! Het
ongelukkig dier leefde nog, maar het was doodelyk gewondt. Om aan zyn
lyden een einde te maaken, nam ik hem met twee handen by de staart,
en hem in de rondte gedraait hebbende, om hem duizelig te maaken,
sloeg ik hem met den kop tegen de kant van de kano; maar het arme
beest konde tot geen sterven komen; het keek my op de aandoenlykste
wyze aan; en ik vond geen beter middel om hem af te maken, dan hem
met den kop in 't water te houden, tot dat hy verdronken was. Myn
hart bloedde echter: de stervende oogen van het dier zogten steeds
naar de myne, en scheenen my myne wreedheid te verwyten: zy doofden
eindelyk langzamerhand uit, en hy stierf. Ik was over zyne straf
zoodanig aangedaan, dat, toen zy gereed gemaakt waaren, ik nog van
hem, nog van zynen medemakker proeven konde, schoon ik zag, dat zy
aan zommige anderen eene lekkere maaltyd verschaften.

De aapen, vooral wanneer ze jong zyn, zyn niet kwaad om te eeten. Men
kan dit gemakkelyk begrypen, dewyl zy zig niet dan met vrugten, nooten,
eijeren en jonge vogels, enz. voeden. Naar myne gedachten, zyn alle
jonge viervoetige dieren eetbaar; maar indien men eenigen der aapen,
welke men in de bosschen dood, vergelykt by die walgelyke en vuile
beesten, die langs de straaten loopen, is het niet te verwonderen,
dat een kiesche maag een afkeer van dit voedzel heeft. Ik heb
de eerstgemelden verscheiden maalen gekookt, gebraden en gestooft
gegeeten, en ik heb hun vleesch altyd wit, sappig en goed gevonden. Het
eenige dat my stuitte, waaren hunne kleine handen en kop, die gevilt
zynde, naar die van een kind geleeken.

Ik heb reeds opgemerkt, dat 'er verscheiden zoorten van aapen in
Guiana zyn, van den grooten Orang-Outang, tot de kleine Saki-Winki
toe. Ik heb den eersten echter nooit gezien: ik heb hem zelfs, zoo
lang ik in dit land was, niet hooren beschryven. Wat den laatsten
betreft, ik zal 'er by eene andere gelegenheid van spreeken; ik zal
my tans vergenoegen met den leezer te onderhouden over die geene,
welke ik op deezen tocht zag. De aap, dien ik de tweede keer doodde,
is van het zoort dat in Surinamen den naam van Micou draagt. Hy is
ten naasten by van de grootte van een Vos, en van roodachtig gryze
kleur; hy heeft een zwarte kop en een zeer lange staart. Die ik den
10den doodde, waaren zeer fraai, en toen ze klaar gemaakt waaren,
veel lekkerder dan de eersten. De aap van dit zoort word door de
inwoonders genoemd kesee-kesee: hy heeft byna de gedaante van een
konyn, en is ongemeen vaardig. Zyn hair is rosachtig, zyne staart,
die zeer lang is, is aan het einde zwart: maar de voorpooten zyn van
orange kleur. Hy heeft den kop zeer rond, het aangezicht zoo wit als
melk, met een zwarte vlak in 't midden, en waar in de neusgaaten en de
mond gevonden worden: deeze tegen elkander inloopende kleuren, geeven
hem het voorkomen van een mom-aangezigt. Zyne oogen zyn zwart en zeer
levendig. Dagelyks zagen wy deeze aapen aan weerskanten van de Rivier,
maar voornamelyk op den middag. Zy sprongen in een groot getal van
boom tot boom, de een na den ander; zelfs in een geheele reeks agter
malkander. Zie hier hunne manier van reizen: de eerste begeeft zig op
het einde van een tak, van waar hy op een naby staanden boom springt,
maar dikwils ver afgelegen, zonder ooit in zyn oogmerk te missen,
en met zoo veel juistheid als kragt. De anderen, en zelfs de wyfjes,
hunne jongen op den rug dragende, alwaar zy zig zeer vast haaken,
volgen hunnen geleider, de een voor, de ander na, en doen dien sprong
met het grootste gemak. Het is zeer merkwaardig, met welke ligtheid
zy op die natuurlyke koorden loopen, welke in een groot gedeelte der
bosschen de boomen zamenvlegten, en die aan de takken vast hangende,
op het eerste gezicht, de beeldtenis van eene vloot, die ten anker
ligt, vertoonen.

De wyfjes der aapen, zoo men my gezegd heeft, zoogen dikwils twee
jongen, even gelyk de vrouwen. By het ondergaan der zon, heb ik deeze
dieren den top der palmboomen zien beklimmen, waar van zommigen niet
minder dan honderd voeten hoog waaren. Zy sliepen aldaar gerust,
onder de breede bladeren van deezen boom. De Kisi-Kisi is zoo fraai,
en van zulk een beminnelyken aart, dat verscheiden lieden hem met zig
voeren, aan een zilvere ketting vast gemaakt zynde. Hy maakt duizend
kromme sprongen en wendingen, babbelt zonder ophouden, en roept
zonder tusschenpoozen pitico-pitico. Men maakt hem gemakkelyk tam,
en vangt hem door middel van een lym, het welk de Indianen maken,
en vry wel met ons vogellym overeenkoomt.

De aapen van dat zoort, wier verschrikkelyken dood ik verhaald
heb, wierden door myne Negers Monki-Monki genaamd. Alles wat ik
'er van zeggen kan, bestaat hier in, dat zy onder de geenen, welken
ik beschryf, van eene middelmatige grootte zyn, en dat zy den rug
geheel zwart hebben. Eene zeer merkwaardige omstandigheid, en die
ik niet vergeeten moet, is, dat ik uit myn vaartuig een aap van dit
zoort naar den waterkant zag naderen, met zyn poot daar uit scheppen,
zyn mond spoelen, en den vinger daar in steken, als of hy zig de
tanden wilde schoon maken. Dit wierd door een der Negers opgemerkt,
die my groot vermaak deed met my zulks aan te wyzen.

Ik zal, om dit stuk voor het tegenwoordige te eindigen, 'er byvoegen,
dat deeze beesten gezellig en zeer levendig zyn, zoo als ik heb
doen zien. Het is byna overtollig op te merken, dat het gewoon
onderscheid tusschen de aapen en de meerkatten daar in bestaat,
dat de eersten geen staart hebben en de andere wel: maar dewyl ik
'er geene van het eerste zoort in Guiana ontdekt heb, geloof ik,
dat zy meerder Asia en Africa, dan dit gedeelte der nieuwe weereld,
het welk onder den naam van Zuid-America bekend is, bewoonen. De aapen
doen dikwils veel schade op de Plantagien, alwaar zy het suikerriet,
enz. om ver haalen; ik heb dit egter maar eenmaal gezien.

Dewyl ik van de dieren spreek, welke ik in dit gedeelte van Guiana
gevonden heb, zal ik niet vergeeten melding te maken van de Otters,
welke men hier Tavons noemt, en die in de Cormoetibo-Kreek ons dikwils
met hun onaangenaam geschreeuw vermoeiden. Deeze halfslachtige dieren
leeven voornamelyk van visschen. Zy zyn ten naasten by drie voeten
lang, asch-graauw, en over 't geheel wit gevlakt; zy hebben korte,
platte pooten, met vyf genagelde vingeren, die vliezen hebben. De kop
is rond, de bek plat, en van weerskanten van knevels voorzien, even
als de katten; de oogen zyn klein, en boven de ooren geplaatst. De
staart is zeer kort. Deeze dieren loopen kwalyk, maar zy zwemmen met
een groote kragt. Men zegt, dat 'er nog een ander zoort van Otters
in Guiana is, veel breeder zynde; ik heb 'er nooit een gezien. [19]

In weerwil van den gunstigen oogenschyn van des avonds te vooren,
bevond ik my den 24sten zeer ziek. Ik had moeite om over eind te
blyven zitten in myne hangmat, waar onder myn kleine Neger QUACO over
den staat van zynen meester ontroostbaar was; en des anderen daags
wierd de arme jongen zelf ziek. Ik was ter zelfder tyd genoodzaakt,
om drie mannen, die door de koorts waaren aangetast, naar Devil's
Harwar te zenden. De ongelukken komen zelden alleen; ik ontfing, in
dit elendig tydstip, de tyding, dat de Officier OWEN by zyne aankomst
op de Plantagie Alida gestorven en aldaar begraven was. Myn Vaandrig,
COTTEMBERG, had ook daags te vooren zyne levensdagen geeindigt. Wat my
zelven betrof, my stond tans een gelyk lot te wagten. Ik zag my tans
door eene heete koorts aangetast, zonder Officiers, zonder soldaaten,
hebbende geene andere hulp, dan die my de ongelukkige Neger-slaaven
bezorgen konden, en welke zig bepaalde tot het koken van water voor
de thee. Men kan oordeelen, hoe troostelyk het voor ons was, toen
ik denzelfden avond, op welken zulk eene opeenstapeling van onheilen
onzen ondergang scheen te bedreigen, van den Colonel bevel ontfing,
om my met de vaartuigen naar Devil's Harwar te begeeven, alwaar ik ook
mynen wachtpost aan den oever neemen zoude, en aldaar den heer ORZINGA,
Capitain in dienst der Compagnie, af lossen, als welke zig met zyne
manschappen naar la Rochelle, aan de Patamaca-Kreek, begeeven moest,
om het krygsvolk, zig aldaar reeds bevindende, te versterken. Deeze
tyding, hoe ziek ik ook was, bragt zulk eene uitwerking op my te weeg,
dat ik oogenblikkelyk bevel zond naar de Cerberus, om tot aan den
mond der Cormoetibo-Kreek te rug te komen, alwaar hy my den zelfden
avond aantrof.

Den 26sten namen wy ons afscheid van deezen vernielenden post: wy
ligtten het anker, om ons naar Barbacoeba te begeeven; en onze reize
was merkwaardig door eene omstandigheid, die waarschynlyk den leezer
meer vermaaken zal, dan alle die meenigvuldige verhaalen van ziekten
en sterfte.

Ik lag in myne hangmat uitgestrekt, geduurende eene tusschenpoozing
van myne koorts, en de Charon bevond zig ter halver weg, tusschen de
Cormoetibo- en Barbacoeba-Kreeken, wanneer de schildwagt my riep om my
te zeggen, dat hy iets zwarts zag, het welk zig in de doornstruiken aan
den oever bewoog, en niet antwoordde, maar dat men, volgens deszelfs
uiterlyke gedaante, moest besluiten, dat het een mensch was. In de
gedachten komende, dat het voorwerp, door den schildwagt gezien,
een spion konde zyn, of een voor uit gezonden muiteling, ging ik
aan land, om 'er zeker van te zyn: toen verklaarde een der slaven,
genaamt DAVID, dat het geen Neger was, maar een groote halfslachtige
Slang, die ongetwyffeld niet verre van den oever af was, en dat,
zoo ik wilde, ik hem gemakkelyk zoude kunnen dooden. Ik was daar toe
in 't geheel niet gesteldt. De buitengewoone grootte van het dier,
myn zwakkelyke staat, de moeielykheid om dwars door de struiken, die
aan den waterkant van eene ongemeene dikte waaren, door te dringen,
hielden my te rug, en ik gaf bevel om weder naar boord te keeren. DAVID
verzogt my toen verlof om zig dieper in te mogen begeven, ten einde
alleen den slang te dooden, die op geenen verren afstand wezen konde,
en hy verzekerde my, dat 'er geen gevaar by was. Zyn besluit wakkerde
myn hoogmoed en nayver zoodanig op, dat ik besloot zyn eersten raad
te volgen, en den slang zelf te dooden. Ik vorderde echter van den
Neger, dat hy my het dier zoude aanwyzen, en aan myne zyde blyven;
hem tevens verklaarende, dat, zoo hy een voet dorst verzetten, ik
hem de harssens zoude inschieten.

Hy stemde in alles gewillig toe: ik laadde toen myn snaphaan met
schroot, en 'wy gingen voort. DAVID baande den weg door de struiken
af te snyden, en wy wierden dooreen zee-soldaat gevolgt, welke
drie gelaaden geweeren droeg, om in geval van nood van dienst te
zyn. Naauwlyks waaren wy vyftig treden door slyk en water voortgestapt,
of de Neger, die alles met veel behendigheid en de naauwkeurigste
opmerkzaamheid waarnam, hield agter my stil, en zeide my: Ik zie den
slang reeds. In de daad het was dit dier, liggende onder de bladeren,
en zoo wel overdekt, dat ik eenigen tyd werk had, eer ik zyn kop, die
meer dan zestien voeten van my af was, onderscheidentlyk zien kon:
zyn gespleeten tong bewoog zig in zyn bek; en zyne oogen, op eene
buitengewoone wyze schitterende, scheenen vuurvonken uit te werpen. Ik
plaatste toen myn wapentuig op den tak van een boom, om des te zekerder
te mikken, en ik schoot af; maar den kop niet geraakt hebbende, kreeg
hy den kogel in het lyf. Het dier, voelende gewond te zyn, stelde zig
in eene woedende beweging, met zulk eene verbaazende kragt, dat hy de
doornstruiken, waar door hy omringd was, weg sneed, even gemakkelyk als
iemand het gras afmaait. Hy stak zyn staart met geweld in 't water,
en bedekte ons daar door met een stroom van slyk, die tot op een
grooten afstand heen vloog. Echter deed hy op ons de uitwerking niet
van den krampvisch, en wy bleeven geene onbeweeglyke getuigen van dit
schouwspel: wy naamen de vlucht zoo schielyk wy maar loopen konden,
en wy gingen in aller yl in de kano. Toen wy weder tot bedaaren gekomen
waaren, verzogt my de Neger om den aanval te hervatten: hy verzekerde
my, dat in eenige oogenblikken de slang in rust zoude zyn; en dat hy
nog de kragt, nog het voornemen had om ons te agtervolgen. DAVID, om
zyn gezegde te bekrachtigen, ging voor my uit, tot dat ik gereed was
om te schieten. Ik vernieuwde dus de proef, vooral na de verzekering
van den slaaf, dat hy zelf in 't begin ter zyde gegaan was, alleenlyk
om plaats voor my te maken. Deeze tweede keer vond ik den slang een
weinig uit zyne eerste ligging verplaatst, maar zeer rustig, en de
kop, zoo als bevoorens, onder bladeren, verrotte schors van boomen,
en oude boom-mos verborgen. Op 't oogenblik gaf ik vuur, dog met even
weinig goeden uitslag als te vooren. Het dier, niet meer dan ligt
geraakt zynde, veroorzaakte ons een wolk van stof met modder gemengd,
hoedanige ik nimmer dan in een orkaan gezien heb; en wy keerden zeer
schielyk naar de kano te rug. In zulk eene onderneeming een weerzin
hebbende, gaf ik bevel om weder aan boord van ons vaartuig te gaan:
maar DAVID my zyn verzoek hernieuwende, om hem toe te staan, dat hy
alleen het dier mogt dooden, liet ik my overhaalen, om met hem een
derde proef te nemen. De verblyfplaats van den slang ontdekt hebbende,
schooten wy onze drie snaphaanen te gelyk af, en een van ons had het
geluk het monster in den kop te treffen. DAVID, over deezen goeden
uitslag van blydschap opgetogen, liep zonder tyd-verzuim naar het
vaartuig, en bragt wel dra het touw van de sloep met zig, om onzen buit
naar de kano te trekken: maar dit was geene gemakkelyke onderneeming;
want de slang, schoon doodelyk gewond, bleef zig steeds buigen, en
weder in een krommen, zoo dat het ten uitersten gevaarlyk was hem
te naderen. De Neger echter, een lisknoop gemaakt hebbende, kwam,
na eenige vrugtelooze pogingen, zoo verre, dat hy dicht by hem was,
en hem met veel knaphandigheid het touw om den hals wierp. Wy trokken
hem toen allen tot aan den oever, en wy maakten hem agter aan de kano
vast, om hem alzoo voort te slepen. Hy leefde steeds, en zwom als een
aal. Ik had waarlyk geen lust om een dergelyk passagier aan boord
van zulk een ligte boot, als de onze, te hebben, daar zyne lengte
(schoon de Negers my, tot myne uiterste verwondering, verklaarden,
dat het niet meer dan een jonge slang was, die slechts de helft van
zyne volwassene grootte had,) volgens eene naauwkeurige meeting,
twee-en-twintig voeten en eenige duimen bedroeg: zyne dikte was als
die van mynen kleinen Neger QUACO, oud omtrent twaalf jaaren, wiens
kamisool ik op de huid van dit dier pastte.

By de Charon gekomen zynde, waaren wy bedacht, hoe dit monster ergens
te plaatsen, maar 'er geene geschikte gelegenheid toe vindende,
naamen wy eindelyk het besluit om hem naar Barbacoeba te brengen,
ten einde hem aldaar aan den oever de huid af te stroopen, en
zyn vet of olie enz. met ons te nemen. Ter uitvoering van dit
ontwerp klauterde de Neger DAVID, het einde van het touw in de
hand houdende, op een boom plaatste het zelve tusschen twee takken,
en de andere Negers heisten den slang naar de hoogte op, alwaar hy
hangen bleef. Dit gedaan zynde, verliet DAVID den boom, en een sterk
en puntig mes tusschen de tanden neemende, omvatte hy het monster,
het welk geduurig heen en weder slingerde. Hy begon zyn werk met hem
de huid by den hals te openen; vervolgens stroopte hy hem dezelve af,
daar mede voortgaande, tot dat hy in de laagte kwam. Schoon ik wel zag,
dat het verschrikkelyk dier buiten staat was, om eenig kwaad te doen,
moet ik egter erkennen, dat ik niet zonder ontroering een mensch,
geheel naakt, en met bloed bemorst, met armen en beenen de glibberige
huid van een nog levend monster konde zien omvatten. De zaak was niet
ten eenemaal nutteloos; want, behalven deeze huid, bezorgde DAVID
my daar door meer dan vier kruiken [20] helder vet, of liever olie,
schoon 'er eene nog grootere hoeveelheid van verlooren ging. Ik gaf
deeze olie aan de Heelmeesters te Devil's Harwar voor de gekwetsten,
waar voor zy my hunnen dank betuigden, want het is een uitmuntend
geneesmiddel, voor al voor kneuzingen. Wanneer ik myne verwondering
betoonde, van het dier, schoon van zyne ingewanden en huid beroofd,
nog steeds te zien blyven leven, zeide my de oude CARAMACA, het zy
hy dit by ondervinding, het zy by overlevering wist, dat het eerst na
den ondergang der zon zoude sterven. De Negers hieuwen hem in stukken,
ten einde hem klaar te maken, en zig op te vergasten. Zy verklaarden
allen, dat hy lekker en zeer gezond was; maar tot hun groot hartzeer,
weigerde ik om 'er van te proeven; en, na het eindigen van hunne
maaltyd, zakten wy naar Devil's Harwar af.

Men bewaart verscheide huiden van dit zoort in het Britsch Museum,
en in dat van den heer PARKINSON. De heer WESTLEY noemt deeze slang
Liboija, en de Engelsche Encyclopedie noemt dezelve Boa. In Surinamen
noemt men hem Aboma. Zyne lengte, wanneer hy zynen vollen wasdom
heeft, is zomtyds, zoo men zegt, veertig voeten, en zyn omtrek meer
dan vier. Hy heeft den rug van een donker groene kleur; en dezelve is
met onregelmatige, witte, en met een zwarte streep omringde vlakken
bedekt; de zyden zyn van een fraaije donker geele kleur, met de zelfde
vlakken; en de buik heeft een witte vuile kleur. Zyn kop is breed,
plat, maar klein in evenredigheid van het lyf; zyn bek is zeer groot,
en bevat eene dubbele reije tanden; zyne beide oogen zyn zwart en
uitpuilende. Deeze slang is geheel met schubben bedekt, waar van
zommigen de gedaante van een Engelsche schelling hebben. Om hem in 't
aangrypen van zynen buit behulpzaam te zyn, is hy onder den buik met
sterke klaauwen, als haanespooren, gewapend. Dit dier leeft zoo wel
in 't water als op 't land, en tiert 't best op laage en moerassige
landen, alwaar hy zig verschuilt, door zig onder stukken verrot
hout, onder boommos en bladeren, als een touw in een te rollen. Hy
verbergt zig alzoo, om zynen vyand by verrassing te vangen, terwyl zyne
ongemeene grootte hem niet toelaat denzelven te vervolgen, Wanneer hy
uitgehongerd is, verscheurd hy al het gedierte, dat onder zyn bereik
koomt; het verschilt hem weinig, of het een luiaard, een wild zwyn,
een hart of een tyger is. Door middel van zyne klaauwen slingert hy
zig rondom zynen buit, zoo dat dezelve hem niet ontsnappen kan. Hy
vermorselt met eene onweerstaanbaare kracht de beenderen van het lyf
van het dier, het welk hem tot voedzel strekt. Om elken brok beter te
doen glyden, bevochtigt hy dien met een speekzel of slym, het welk hy
uit zyn bek haalt, en zoo gaat eindelyk alles naar binnen, en verdwynt
geheel en al. De Aboma kan dan niet van plaats veranderen. De roof,
die hy heeft ingeslokt, verwekt eene al te sterke opspanning in dat
gedeelte van het lyf, alwaar het ter verteering blyft, het welk dit
dier beletten zoude over den grond heen te glyden. Geduurende al dien
tyd heeft hy geen ander onderhoud noodig. Men heeft my verhaald, dat
'er Negers door hem zyn verslonden geworden, en ik ben zeer genegen om
'er geloof aan te slaan; want indien, wanneer hem de honger knelt, een
mensch zig onder zyn bereik bevond, zoude hy hem zoo wel aanpakken,
als alle andere gedierten. Ik vreesde, dat zyn vleesch, het welk
zeer wit is, en naar dat van een visch gelykt, voor de maag schadelyk
mogt zyn. Ik had 'er niet tegen, dat de Negers 'er van aaten, maar ik
bemerkte een zoort van misnoegen onder de zee-soldaaten, die my nog
overig waaren, dat ik de groote kook-ketel had laaten gebruiken om hem
te kooken. Men zegt, dat de beet van deezen slang niet vergiftig is;
ik geloof zelfs, dat hy niet byt, dan wanneer hy honger heeft.

Ik zal 'er byvoegen, dat ik zyne huid op den bodem van de kano vast
gespykerd hebbende, om dezelve aldaar in de zon te doen droogen, en
die met asch bedekkende, om ze voor 't bederf te bewaaren, aan een
van myne vrienden op Paramaribo zond, die dezelve vervolgens als een
stuk van groote merkwaardigheid naar Holland gestuurt heeft.


AGTSTE HOOFTSTUK.

  De Muitelingen verbranden drie Plantagien, waar van zy
  de bewoonders vermoorden.--Tafereel van armoede en elende.
  --Optocht dwars door de bosschen van Surinamen.--De Colonel
  FOURGEOUD en het overig krygsvolk verlaat Paramaribo.


Den 24sten Augustus, loste ik den Capitain ORZINGA af, en nam het bevel
op den wachtpost van Devil's Harwar op my. Ik was zes-en-vyftig dagen
aan boord van de Charon geweest, in den beklaagenswaardigsten staat;
maar ik hoopte dien tans door eenige ververschingen, als melk, enz.,
die ik my bevoorens niet konde aanschaffen, verzacht te zien. Het
krygsvolk der Societeit, ten getaale van meer dan honderd mannen,
moest des anderen daags vertrekken, om zig in myne vaartuigen, naar
den wachtpost van la Rochelle aan de Patamaca te begeeven. Ik deed
de monstering van de macht, die my nog overig was. Van vyf Officiers
waaren 'er maar twee in 't leven, en deezen waaren nog ziek. Het
getal van myne zee-soldaaten beliep slechts vyftien, zonder daar onder
een Sergeant en twee Corporaals te begrypen. Ik had echter, den 2den
July bevoorens, vier-en-vyftig soldaaten in volmaakte gezondheid met
my ingescheept. Eene zoo zwakke krygsbende, als de myne tans was,
was voor my onvoldoende, om een hospitaal vol zieken, magazynen met
krygs- en mondbehoeften, enz. te verdedigen op eenen post, die door
honderd soldaaten was bezet geweest, en zulks vooral op een oogenblik,
dat de vyand niet verre af was. Dit alles in aanschouw neemende,
gaf de Capitain ORZINGA my eene versterking van twintig mannen van
zyn volk. Op den dag van myne aankomst, gaf hy my en myne Officiers
eene avondmaaltyd, en hy onthaalde ons op versch gekookt en gebraden
vleesch; het geen ons een groot genoegen verschafte en uittermaaten
verwonderde. Maar hoe was ik ter nedergeslagen, wanneer ik vernam,
dat deeze lekkere spys aan ons was opgedischt ten kosten van de koe
en het kalf, waar op ik alle myne hoop gebouwd hadde! Het scheen,
dat deeze moord, want waarlyk het was niets anders, tusschen den
Capitain en een van zyne schildwachten, die veinsde deeze dieren door
onvoorzichtigheid gedood te hebben, was overlegt geworden. Dus beroofde
ons ORZINGA, voor het genoegen van een oogenblik, van eene verkwikking,
welke voor ons, by gebrek van gezond voedzel geheel uitgemergeld zynde,
zoo noodzakelyk geworden was.

Des morgens van den 28sten, begaf het krygsvolk van de Compagnie
zig naar de plaats van deszelfs bestemming. Na hun vertrek deed ik
onderzoek naar de manschappen, welke ORZINGA my had agtergelaten,
en ik vond niet dan koortzigen, gekwetsten, lieden door allerlei
zoorten van kwaalen aangetast, welke men des anderen daags in het
ziekenhuis moest doen gaan.

Den 29sten, liet ik aan mynen eenigen Stuurman stokslagen geven,
vermits hy de soldaaten bestal. Ik gaf vervolgens bericht aan den
Colonel FOURGEOUD van myne aankomst op deezen post: ik schetste hem
myne gesteldheid af, en verzogt om versterking. Den avond van den
zelfden dag stierven twee van myne soldaaten.

Na alle myne beschikkingen gemaakt te hebben, dankte ik den Hemel in
de hoop van eenige rust te smaken. Met deeze vleijende hoop vervult,
ging ik ten tien uuren des avonds in myn hangmat leggen slapen;
maar deeze rust was van korten duur; want naauwlyks had ik de oogen
gesloten, of ik wierd door mynen Sergeant wakker gemaakt, die my den
volgenden brief ter hand stelde: dezelve was aan my gezonden door
den Capitain der soldaaten, of van de vaartuigen aan de Cottica.

"Ik heb de eer u te berichten, myn Heer, dat de muitelingen aan uwen
kant drie Plantagien, de Zuinigheid, Peru, en de Hoop hebben in brand
gestoken; dezelve branden nog; en dat zy bovendien aan alle blanken,
welken zy daar gevonden hebben, den hals hebben afgesneden. Dewyl
zy hunne te rug wyk nemen moeten by den post, alwaar gy u bevind,
geef ik 'er u kennis van, op dat gy op uwe hoede zyn zoude.--Ik ben
in haast, enz."

(Geteekend)

STOELEMAN

Van de nietigheid myner middelen van verdediging overtuigt zynde,
konde ik niet afzyn op het leezen van deezen brief te zidderen. Den
afgezonden bode, die my den brief gebragt had, de tyding, my daar by
aangekondigd, verspreid hebbende, was het onnoodig, om de algemeene
marsch te slaan, ten einde het volk by een te verzamelen. Niet alleen
de weinige soldaaten, die overig waaren, maar zelfs alle de zieken
van het Hospitaal, waaren in een oogenblik by elkanderen. Ik stond
'er wel by, de laatstgemelden wilden mede optrekken; zy kroopen op
handen en voeten, en verscheiden van hun stierven op het zelfde
oogenblik. Mogte ik nimmer een dergelyk schouwfpel van schrik en
elende wederom aanschouwen! Verminkten, zieken, blinden, gekwetsten,
vlooden allen, in de hoop van een treurig aanzyn te behouden, naar
eenen onvermydelyken dood.

Wat my betrof, ik was in geen beter staat, zynde uittermaten
zwak. Echter bragten wy den geheelen nacht onder de wapenen door,
en ik verzogt den bode om by ons te blyven, ten einde ons getal met
nog een man te vergrooten: wy hadden beslooten ons leven zoo duur te
verkoopen, als ons mogelyk zyn zoude. Tegen den morgenstond, geenen
vyand ziende opdagen, begroeven wy onze dooden in hunne hangmatten,
want, op den geheelen post, was geen enkele plank om een kist te
maken. In deeze verschrikkelyke gesteldheid verloor ik myn geduld, en
ik verstoutte my om aan mynen Colonel te schryven, dat de soldaaten,
die my nog overig waaren, door de gevolgen hunner vermoeienis en lyden
afgemat, op den rand des grafs stonden, en dat men hen niet meer
konde oppassen, zoo als hun staat vereischte, vermits de oppassers
der zieken, by myne aankomst alhier, naar Paramaribo gevlucht waaren.

Ons getal, naar de stiptste waarheid, bepaalde zig tot twaalf mannen,
en men moest twaalf gebouwen bewaaren. Wy hadden niet meer overig dan
twee kistjes met oorlogs-behoeftens. Wy hadden geen middel om de zieken
te bergen, want het volk van Capitain ORZINGA was met myne vaartuigen
vertrokken, en ik had de laatste kano bestemd, om mynen brief aan den
Colonel te zenden. Den bode, die my den brief van STOELEMAN gebragt
had, by my willende houden, en beletten, dat niemand met hem ontsnappen
zoude, had ik zyne kano laaten wegdryven. In deeze gesteldheid zag ik
my gedwongen de slaaven in soldaaten te herscheppen. Ik wapende hen
met een byl, geen snaphaan aan hun durvende toe vertrouwen. Wy bleeven
dan, zoo als ik reeds gezegd heb, den geheelen nacht onder de wapenen,
en des anderen daags morgens vonden wy weder twee mannen overleden.

Ik begon waarlyk te gelooven, dat wy geschikt waaren, om buiten
bedenking verlooren te gaan. Alle de soldaaten, de regels van
onderwerping vergeetende, en zig met niets meer, dan het behoud van
zig zelf, bezig houdende, vervloekten den Colonel FOURGEOUD; en het
was my onmogelyk hunne verwenschingen te stuiten. Ik kan niet nalaaten
de bekwaamheid der muitelingen alhier op te merken, welke zig stil
gehouden hadden, tot dat het krygsvolk der Societeit op den post van
Devil's Harwar van daar vertrokken was, en welke overtuigt zynde,
dat dezelve door geene anderen, dan verzwakte en zieke soldaaten
bewaard wierd, op den dag zelven van dit vertrek, hunne verwoestingen
op de Plantagien aan de Cottica gepleegd hadden. Zy wisten wel, dat
ik geen volk genoeg had, om hen te vervolgen, zelfs niet om my te
verdedigen. Dit alles echter beantwoordde aan myne verwachting. Maar
zoo myne macht voldoende geweest was, de muitelingen zouden niet
ontsnapt zyn; ik zoude hen ten minsten in hunnen te rug tocht hebben
afgesneden, vooral indien het krygsvolk, aan de Pereca geplaatst, met
dat van Cottica gezamenderhand was werkzaam geweest, door ronden te
doen op den weg, die tusschen deeze twee Rivieren gemeenschap heeft,
een weg, dien de muitelingen verpligt waaren twee maal over te trekken.

Den eersten September, bragten wy ook den nacht wakende door, en
des anderen daags morgens begroeven wy nog eenen anderen soldaat. Ik
begryp niet, hoe zommigen van ons, in den zwakken staat, waar in wy
waaren, en in eene brandende luchtstreek, zulk een schouwspel konden
overleven. Eindelyk overtuigd zynde, dat de muitelingen het Cordon
waaren doorgetrokken, zonder dat zy dienstig geoordeelt hadden ons een
bezoek te geven, besloot ik om al myn volk naar binnen te doen gaan, en
hun toe te staan om op hun bed te sterven. Des avonds van dien zelfden
dag, wanneer wy zulks niet meer noodig hadden, zagen wy een Officier
en tien mannen van den post van la Rochelle aankomen. Bevoorens had ik
'er niet meer dan negen overig, die in staat waaren dienst te doen.

Den 2den stierf nog een ander soldaat. Ik deed op nieuw de monstering
van myn volk, en ik bevond dus agt Zee-soldaten, zonder de versterking
van verminkten uit het krygsvolk der Compagnie mede te rekenen. Echter
liepen wy geen gevaar meer om door de muitelingen vermoord te worden:
dank zy hunne kleinmoedigheid, of liever hunne overyling.

Ik ontfing op dit tydstip een brief van den Colonel FOURGEOUD, die
over het verlies van zoo veele braave Officiers zeer was aangedaan. Hy
gaf my ook kennis, dat ik versterking stond te ontfangen, en dat
myn Sergeant, CABANUS, op myne aanbeveeling tot Vaandrig benoemd
was. Deeze bevordering deed my een groot genoegen, en kwam juist
ter sneede, dewyl ik dien zelfden dag mynen armen MACDONALD, die een
gelyken rang had, in een zeer deerniswaardigen staat naar Paramaribo
zond. Ik antwoordde aan den Colonel, dat ik hem bedankte; maar dat,
indien ik geene versterking kreeg, ik niet konde instaan voor de
gebeurtenissen op eenen post, alwaar ik met afgematte soldaaten, en
zelfs zonder genoegzaame krygsbehoeften den geheelen loop van eene
Rivier had te verdedigen. Ik voegde 'er by, dat de zieken by gebrek
van gepaste geneesmiddelen, en van een Heelmeester om hen gade te
slaan, zouden omkomen; dat wy hier niet hadden dan twee noodhulpen
van den Heelmeester van 's Compagnies krygsvolk, en die tot niets
meer in staat waaren, dan om eenige aderlatingen te doen, of eenige
konst-bewerkingen, waar toe geene meerdere kunde vereischt wierd.

Den 4den, begroeven wy een Zee-soldaat, en des anderen daags stierf 'er
nog een. Toen had ik 'er geen enkele, die niet ziek of buiten dienst
was, door de gevolgen der ontsteeking, veroorzaakt door de jeukende
knobbels, die verscheiden aan de voeten hadden. Deeze ongelukkigen
waaren grootendeels Duitschers, en weinig geschikt voor zulk eene
brandheete luchtstreek. Ik begon niet meer te beven op het denkbeeld,
dat ik den laatsten man van myn volk ging begraven; ik zoude zelfs
gewenscht hebben met hem in 't graf neder te daalen, toen 'er een
vaartuig van Paramaribo aankwam, het welk eene bekwaame versterking
medebragt, gelyk ook krygs- en mond-behoeften, geneesmiddelen, een
Heelmeester, en den last van mynen Oversten, om op den eersten weg,
die met de andere wegen gemeenschap had, en het Cordon genaamt was,
tusschen de Rivieren Cottica en Pereca, het spoor der muitelingen
na te vorschen, en hem van den uitslag myner ontdekkingen bericht
te geven. By dien zelfden last gaf my de Colonel ook te kennen,
dat hy de magazynen op den post van Devil's Harwar wilde behouden,
en dat ik 'er geene moest oprichten op den streek lands, dien ik aan
de Barbacoeba-Kreek gevonden had.

Een weinig kracht bekomen hebbende, maakte ik my den 6den gereed,
om dit ontwerp uit te voeren, en ik deed de krygsbehoeften in het
Magazyn plaatsen.

De manier, op welke het krygsvolk in dit land optrekt, is zoo
verschillende van die in Europa, dat ik, alvoorens myn verhaal te
vervolgen, dezelve kortelyk zal trachten te beschryven.

Voor eerst is het in Guiana onmogelyk, om in twee of drie gelederen
te gaan; dus kent men daar ook niet het optrekken by divisien of
pelotons. De geheele krygsbende stelt zig op eene reije, met het
gezicht naar de rechte kant; en de Negers zyn onder de soldaten
verspreid, om op hen, en op de goederen, waar mede zy beladen zyn, te
passen. Dit zoort van optocht word genoemd het Indiaansch gelid. Om
een hoop van zestig mannen, namelyk een Capitain, twee Lieutenants,
twee Sergeanten, vier Corporaals, een Heelmeester, en vyftig soldaaten
te vergezellen, zyn ten minsten twintig Neger-slaven noodig, waar
van men de huur aan hunne meesters betaalt, tegen twee Engelsche
schellingen daags, ten kosten der Volkplanting. Wagens en paarden
zouden veel minder kostbaar zyn; maar men kan 'er zig tot den optocht
van krygsvolk in dit land niet van bedienen.

Zie hier, op welke wyze men de soldaten en Negers onder elkander
mengt: twee der laatsten. trekken in 't algemeen het eerst op,
en dragen bylen om een weg te baanen. Zy worden gevolgt door een
Corporaal en twee mannen, die gelast zyn de plaatsen te bespieden,
en in geval van nood alarm te slaan. Een Officier, een Corporaal en
zes soldaaten maaken de voorhoede uit. Vervolgens koomt op eenigen
afstand de hoofd-bende in twee partyen. By de eerste bevinden zig een
Capitain, een Corporaal, twaalf soldaaten, een Heelmeester en twee
Negers, die het kruid dragen. De tweede partye bestaat uit twaalf
andere soldaaten, onder bevel van een Sergeant. De achterhoede,
bestaande uit een Officier, een Sergeant, een Corporaal en agtien
soldaaten, word door zestien Negers vergezelt, om de geneesmiddelen,
het vleesch, brood, rhum, wapenen, bylen, enz. en zelfs de zieken
en gekwetsten, te dragen. Dezelve bevind zig ook op eenigen afstand
van de hoofdbende. Na deezen komen een weinig verder, en het laatst
van allen, een Corporaal en twee mannen, die insgelyks last hebben
om alarm te slaan, indien de aanval achterwaarts geschieden mogt.

Alles, volgens de voorgemelde schikking, gereed zynde voor myne kleine
afgezondene krygsbende, bestaande uit my zelf als Capitain, den heer
HERTSBERG, Officier van het krygsvolk der Compagnie, een tweeden
Heelmeester, een Gids, twee Sergeanten, twee Corporaals, veertig
soldaten, en alleenlyk agt Neger-slaven, zoo om den weg te baanen, als
om de goederen te dragen, gingen wy in den vroegen morgenstond rechts
af, en wy begaven ons in de bosschen, zorg dragende om lynrecht op de
Pereca aan te trekken. Na het Cordon tot elf uuren des voor-middags
gevolgt te hebben, ontdekte ik het spoor der muitelingen, zoo als ik
dit ook verwagtte, aan hunne voetstappen in het slyk, aan gebrokene
flessen, schillen van weegbree, enz., en ik bespeurde, dat zy den
weg naar Pinnenburg naamen, gelyk ik reeds gezegd heb.

Wy vervolgden onzen tocht tot acht uuren des avonds, wanneer wy
te Soribo, een wachtpost van 's Compagnies krygsvolk, aan de Pereca
gelegen, aankwamen. Wy waaren in een deerniswaardigen staat. Wy hadden
verdronken landen en moerassen moeten doorwaaden, in het midden
van welke het water of de modder ons over de heupen kwam. Dikwils
ontmoetten wy omgevallen boomen, die de een over den ander lagen;
en wy waaren genoodzaakt, ten einde onzen weg te vervolgen, om 'er
over heen te klauteren, of op den buik onder door te kruipen. Dit
alles was egter het slimste niet, dat wy te lyden hadden; elk deel van
ons lichaam was ysselyk gehavend door de heesters en doornstruiken;
daarenboven hadden de mieren, de pattat-luizen, de wassy-wassy, of
de byen, ons onophoudentlyk gestoken. Deeze laatstgemelde insecten
zyn zwart, en hebben ten naasten by de grootte van de Engelsche. Het
is onmogelyk dezelve in byekorven by elkander te houden; zy vliegen
by zwermen in de bosschen, en maaken haare nesten in de holen der
boomen, of tusschen de takken. Deeze nesten zyn zomtyds zoo groot
als een koe-blaas, die opgeblaazen is; zy hebben daar mede veel
gelykheid, het zy ten aanzien van de kleur, het zy van de gladheid,
maar zy zyn van een minder geregelde eironde gedaante. Wanneer men
onvoorzigtiglyk of de takken of de nesten aanraakt, schieten 'er
duizend van deeze insecten uit hunne verblyfplaats, en maaken een
klein vliegend leger, dat allergeduchtst is. Zy hechten zig altoos,
uit een aangebooren neiging, aan de oogen, aan de lippen, en komen
zelfs in het hoofdhair, waar uit men hen niet gemakkelyk kan doen
verhuizen. Hunne steeken veroorzaaken doorgaans de koorts, en eene
ontsteeking, die, wanneer ze in de nabyheid der oogen is, iemand
eenige uuren blind maakt. Deeze bijen geeven een zeer bruine honig,
als mede wasch; maar beide zyn van weinig waarde.

Het geen ons echter het meest vermoeide, was het gaan in de hette van
een brandende zon. Wanneer dezelve was ondergegaan, vervielen wy in
eene stik donkere duisternis, en om gezamentlyk voorwaarts te komen,
moesten wy elkander by de hand vast houden. Ik was genoodzaakt tien
mannen agter te laten; de een konde niet meer zien, een ander had de
koorts, een derde de voeten vol met knobbels. Gelukkiglyk ontfing de
bevelhebbende Officier van den post van Soribo ons met de grootste
herbergzaamheid; maar by myne aankomst, noodzaakte my de koorts om
in myne hangmat te gaan leggen. De rust deed my goed, en des anderen
daags morgens bevond ik my beter. Wy waaren echter, zoo min de een,
als de ander, in staat om onzen voorigen weg weder te betreeden;
derhalven zond de Bevelhebber van den post eenige weinige manschappen,
om de ongelukkige zee-soldaaten, die ik des avonds te vooren was kwyt
geraakt, te gaan opzoeken; zy bragten 'er zeven van te rug, die elk
door twee Negers gedragen wierden in een hangmat, aan lange stokken
vast gemaakt. De drie anderen bereikten wederom, zoo goed zy konden,
Devil's Harwar.

Terwyl wy te Soribo waaren, schreef ik aan den Colonel een brief,
welken my, dit is waar, de gramschap ingaf. Ik verhaalde hem, dat ik
de voetstappen der muitelingen gevonden had; dat indien men my in tyds
versterking bezorgt had, ik hun belet zoude hebben te rug te keeren,
maar dat het te laat was, en dat myne soldaaten afgemat waaren zonder
eenige vrucht. Ik heb naderhand vernomen, dat deeze brief, zoo als
men kan naargaan, den Colonel in den hoogsten graad verbitterde. Na
dat wy genoegzaam hadden uitgerust, om ons weder op weg te begeven,
verlieten wy op den 9den den post van Soribo, des morgens ten vier
uuren, en wy kwamen des avonds ten vier uuren op Devil's Harwar aan, na
onuitspreekelyk veel geleden te hebben. Wy waaren met bloed en modder
als overdekt: onze dyen en beenen waaren door de doornstruiken van
een gereeten; de meeste soldaaten hadden geene schoenen nog koussen;
en ik, die by verkiezing op deeze wyze ging, was de geen die het minst
te lyden had, vermits ik my langzamerhand gewend had blootsvoets op
de vaartuigen te gaan.

Te Devil's Harwar te rug gekomen zynde, vond ik aldaar den Lieutenant
Colonel WESTERLOO, die 'er het bevel op zig nam. Hy was alleenlyk
door een Quartier-meester vergezelt, maar zyn volk moest des anderen
daags komen. Ik was verheugd over deeze gebeurtenis, die my eenige
rust beloofde. Na myne orders aan deezen Officier te hebben ter hand
gestelt, en hem in 't Magazyn, Hospitaal, enz. gebragt te hebben,
ging ik my in de Rivier baden. Ik had dit zeer noodig, als zynde
uittermaten verhit. Ik ontfing denzelfden dag eene meenigte schoone
vruchten, Jamaicasche rhum, wyn en suiker, my door myne geliefde JOANNA
toegezonden.--Maar hoe verstyfde my het bloed, toen de Quartiermeester
my als een geheim verhaalde, dat myn Sergeant, genaamt FOWLER, na
myn wyn te hebben uitgedronken, aan dit ongelukkig meisjen geweld
had willen plegen; dat hy, des anderen daags te Devil's Harwar komen
zoude, en dat ik de teekens der billyke gramschap van JOANNA op zyn
gezicht zien zoude.

Ik weet niet of men myne drift verschoonen zal: ik zwoer, dat ik
dit monster dadelyk by myne aankomst vernielen zoude. Ik gelastte
dienvolgende aan een Neger, om twaalf bambous-rieten te snyden,
en ik bleef t'huis, als een mensch, die van zyne zinnen beroofd is.

Den 10den, kwamen in een tweede vaartuig, vol met krygsbehoeften
van allerlei zoort, en met geneesmiddelen, twee Lieutenants en
een vry groot getal soldaaten. Zoo dra zy in hun kwartier waaren,
liet ik FOWLER haalen, die op drie plaatsen in het aangezicht
gekwetst was. Ik sloot hem in een kamer op; en zonder hem een enkel
woord te zeggen, sloeg ik hem zes bambous-rieten op het hoofd aan
stukken. Eindelyk sprong hy, geheel bebloed, het venster uit, en myne
gramschap bedaarde. Zy hernieuwde zig egter kort daar na, maar om eene
andere reden: ik vernam, dat de Colonel FOURGEOUD alle myne goederen
had doen in beslag nemen; dat zy in een ledig Magazyn gebragt en
verzegeld waaren; dat myne wooning aan een ander gegeven was; en dat
'er geen middel was geweest, om my de noodzakelykste kleederen toe
te zenden. Ik wierd nogtans door de hoop om naar Paramaribo te rug te
keeren, getroost. De andere nieuwstydingen bragten mede, dat de Colonel
eindelyk in persoon met het grootste gedeelte van het krygsvolk deeze
Stad verlaten had; dat hy het zelve post deed vatten te Devil's Harwar
aan de Cottica; op de Plantagie Bellair, aan de Pereca; en op die
van Klarenbeek en Cravassibo, aan de Commewyne; dat hy gezamentlyk
met de krygsmagt der Compagnie, en de Neger-Jagers, de muitelingen
moest vervolgen; dat hy ook bevel gegeven had, om al het volk van
de vaartuigen te ligten, waar van het overschot de manschappen der
opgemelde posten zoude versterken. Ik moet erkennen, dat alle deeze
schikkingen zeer verstandig en met veel bekwaamheid ontworpen waaren.

Wy vernaamen ook, door middel van den wachtpost aan de Patamaca, dat
de muitelingen, by het oversteken van de Rivier boven den post van
la Rochelle, eene kleine Plantagie vernielt, en derzelver eigenaar
den heer NYBOUR vermoord hadden.

Byna op dien zelfden tyd ontsnapte hun een Opzigter van eene Plantagie
door behulp van eenen jongen Neger: dezelve deed hem in een kano
gaan, en plat op zyn buik leggen; vervolgens sprong hy in 't water,
alwaar het hem, met de eene hand zwemmende, en met de andere de
kano voort-trekkende, in weerwil van het vuur der muitelingen,
gelukte deezen man, gezond en behouden, aan de Patamaca-Kreek te
brengen. Een dienst van zulk een ongemeen gewicht wierd echter,
eenige dagen daar na, met drie honderd geesselslagen betaald, welke
deeze zelfde Opzichter aan den jongen Neger liet geven, om dat hy
vergeten had een sluis te openen. Ik zal geene aanmerkingen maaken op
deeze onmenschelyke daad, maar myn droevig verhaal vervolgen. Aan den
Lieutenant Colonel WESTERLOO voorgehouden hebbende, dat de slegte
staat van myne gezondheid my belette, om het krygsvolk op zynen
tocht te volgen, verzogt ik hem my de vryheid te vergunnen, om naar
Paramaribo te rug te keeren, ten einde ik my aldaar zoude trachten
te herstellen; maar volgens den uitdrukkelyken last van den Colonel
FOURGEOUD, weigerde hy my zulks. Deeze onbeschaafdheid deed my byna
het verstand verliezen. De ontroering van mynen geest was zoo groot,
dat ik des anderen daags morgens, den 12den, besloten hebbende, om
op de eene of andere manier mynen staat te veranderen, myn verzoek
hernieuwde. Ik verzogt, of dat men my zou toestaan oogenblikkelyk te
vertrekken, of dat men my maar om hals zoude brengen, dewyl, volgens
het getuigenis der Heelmeesters, de dood voor my niet verre af was,
indien myn vertrek langer wierd uitgestelt. De Lieutenant Colonel
nam de zaak op nieuw in overweging, en eindelyk wilde hy wel bevel
geven, om my in een vaartuig te laten gaan, maar zonder toe te staan,
dat eenige blanke my zoude vergezellen, ik verliet derhalven deezen
Officier, die zig bezig hield om Devil's Harwar met goed paalwerk te
versterken, bevindende zig aldaar toen eene talryke bezetting. Op den
middag bereikte ik den oever der Rivier, wordende op de schouders van
eenen Neger gedragen, tot op het oogenblik dat ik in het vaartuig
stapte. Myn kleine QUACO vertrok met my, en eindelyk verliet ik
deezen vervloekten post, alwaar ik zoo veele dappere lieden in het
graf agterliet.

Na een nacht en dag gereist te hebben, kwam ik den 14den, ten
twee uuren des morgens, te Paramaribo aan. Ik was zeer ziek. Geene
huisvesting in deeze stad meer hebbende, wierd ik op de vriendelykste
wyze ontfangen door een koopman, genaamt DELAMARRE. Deeze braave
man, zig met deeze daad niet vergenoegende, zond dadelyk een van
zyne bedienden, om myne arme JOANNA, die by haare moeder was, te
haalen. Tevens liet hy een Geneesheer komen, wiens hulp, in eene zoo
droevige gesteltheid als de myne, voor my hoogst noodzakelyk was.



NEGENDE HOOFTSTUK.

  Kakkerlakken.--Ziekten, die aan de luchtstreek van Guiana
  byzonder eigen zyn.--Papegaijen, genaamt Macaws.--Nieuwlings
  aangebragte Negers, om als slaven verkogt te worden.
  --Aanmerkingen over de behandeling der Negers.--Hunne reize
  van Africa naar America.--Manier van het verkoopen der slaaven
  te Surinamen.--Beschryving eener Catoen-Plantagie.


Den 19den September, bevond ik my in een vertrek, van zeer zindelyk
huisraad voorzien, en ik gevoelde my door de hoop, welke myn Geneesheer
my gaf, opgewekt. Ik wierd door myne vrienden omringd, en myne geliefde
JOANNA besteedde alle haare zorgen aan my.

De Capitain BRASCH, die by afwezigheid van den Colonel het bevel
voerde, zond my daags na myne aankomst myne goederen. Tot meerder
zekerheid, gelyk ik reeds gezegd heb, had men alles verzegeld; maar
toen ik myne koffers open deed, vond ik myn linnen, myne boeken,
enz. door een zoort van insecten, genaamt Kakkerlakken, doorknaagt;
myne schoenen zelfs waaren niet gespaart; ik had meer dan twaalf
paaren uit Europa medegebragt, om dat ik wist, dat ze in dit Land
slecht en zeer duur zyn.

De Kakkerlak is een zoort van Kever, een duim en zomtyds twee duimen
lang; derzelver gedaante is eirond en plat, en de kleur hoog rood:
hy kruipt door het gat van 't slot der koffers en valiesen, en
legt aldaar niet alleen zyne eijeren, maar hy doorknaagt ook het
linnen, stoffen, zyde, en alles wat hy vind; hy dringt ook in eet-
en drinkbaare waaren van allerleije zoort; het geen dezelve zeer
walgelyk maakt, want hy laat aldaar eene leelyke reuk agter, vry
veel gelykende naar die der wandluizen. Dewyl de meeste Oost-Indische
Schepen, vooral die met suiker geladen zyn, altoos met deeze insecten
besmet zyn, zal ik alleenlyk melden, dat men ze zelden ziet vliegen,
maar dat ze zeer schielyk loopen. Het beste, en, zoo ik geloof,
het eenige middel, om de koffers of kassen daar voor te beveiligen,
bestaat hier in, dat men dezelve op vier groote wel schoon gemaakte
glaase flessen plaatst, op dat derzelver gladheid aan deeze insecten
de gelegenheid beneeme, om op te klauteren en daar binnen te komen,
het zy door het gat van 't slot, het zy door de kleinste spleet:
men had deeze voorzorge ten aanzien van myne goederen vergeten. Ik
vond echter voor het tegenwoordig oogenblik linnen genoeg; en door de
zorge van JOANNA had ik wel dra een nieuwen voorraad van kleederen. Men
kan zig geen denkbeeld vormen van het genoegen, dat ik ondervond met
goed linnen en schoone kleederen aan het lyf te hebben. De onrust,
waar in myn geest gedompeld was geweest, bedaarde langzamerhand,
en ik dankte toen den Hemel dat hy my eene goede lichaamsgesteldheid
geschonken had. De arme MACDONALD genoot dit zelfde voorrecht niet;
hy bevond zig steeds zeer ongesteld. Hy had zyn intrek by den heer
KENNEDY, die de beleefdheid gehad had, om hem by zyne te rug komst
van Devil's Harwar eene verblyfplaats te verleenen.

Korte dagen na myne aankomst, deed ik onderzoek naar het gedrag van den
Sergeant FOWLER. Ik vernam, dat hy zig waarlyk dronken had gedronken,
zoo als men my gezegt had; en dat hy, op flessen gevallen zynde, zig
het aangezicht had gekwetst; maar dat hy nimmer getracht had het minste
geweld aan JOANNA te plegen: wel verre van dien, was zyn gedrag geheel
het tegen over gestelde geweest van het geen men my had opgegeven. Over
de ontneeming myner goederen, en, de kwade behandelingen, die men my in
alles aandeed, ter neder geslagen zynde, had hy zig, ten gevolge van
zyn hartzeer, aan eene oogenblikkelyke dronkenschap overgegeven. Ik
had een innerlyk berouw over de behandeling, die ik hem had doen
ondervinden, en ik nam my voor altyd zyn vriend te zullen zyn:
ik ben dit voornemen naargekomen. Myne koorts was op dit oogenblik
veel minder; maar ik was onderhevig aan eene ziekte, welke aan deeze
luchtstreek byzonder eigen, en van dien aart is, dat ik vreeze dezelve
slechts onvolkomentlyk te zullen beschryven. Het is een zoort van
schurftachtige uitflag: men heeft 'er ten minsten in Surinamen dien
naam aan gegeven. Het lichaam, vooral aan de onderste deelen, word met
onregelmatige en scharlaken-kleurige vlakken bedekt, welke van dag tot
dag vermeerderen, ten minsten zoo men 'er geene gepaste geneesmiddelen
tegen gebruikt. Een zoort van eelt-achtigheid omringt deeze vlakken,
die uit hoofde van eene ontsteeking, omtrent van gelyken aart, als
die door het steken der groote muggen veroorzaakt word, zeer pynlyk
zyn. Deeze ziekte is bovendien besmettelyk; en zoo men zig plaatst
op een stoel, waar op iemand, door deeze ziekte aangetast, gezeten
heeft, is men byna zeker van dezelve oogenblikkelyk te krygen:
niet dan met moeite gelukt het zig daar van te ontheffen; en het
beste middel is zig te wryven met een zoort van pomade, bestaande
uit gezuiverde salpeter, benzoen, bloem van zwavel, en witte kwik,
in versche boter of reuzel gemengd. Het getal der kwaalen, waar aan
de inwoonders deezer luchtstreek onderworpen zyn, is ontelbaar.

Den 26sten, storte ik met myne ziekte weder in, en ik wierd dien dag
tweemaal adergelaaten. Ik ontfing een bezoek van den heer KENEMAN, een
jong vrywilliger, van wien ik nog niet gesproken heb. Hy was eenigzints
aamborstig, en men had hem te Paramaribo gelaten, om zig te herstellen.

Den 2den October, bevond ik my een weinig beter. Ik nam dien zelfden
dag het tydelyk bevel op my over het weinige krygsvolk, dat my was
overig gebleeven, vermits de Capitain BRASCH bevel ontfangen had,
om zig naar de Commewyne by den Colonel te begeven. Toen wierden de
vaandels en Regiments-kas naar myne woonplaats overgebragt, alwaar
men voor de deur een schildwacht plaatste. De eerste daad, die ik uit
kragte van myn gezag deed, bestond in het verruilen van den zuuren wyn,
dien men, zoo voor de zieke Officiers als voor de soldaaten, gekogt
had, en uit het geld van de kas nam ik daar voor andere wyn, die zeer
goed was. Maar het deed my wel leed het zelfde niet te kunnen doen
met opzigt tot het gezouten ossen- en varkens-vleesch, en de erweten,
die men, in plaats van verschen voorraad, in 't Hospitaal gelaten had:
de Bevelhebber had dit uitdrukkelyk verboden. Hy had ook de boter,
de kaas, en de tabak doen wegnemen; en om de soldaaten schadeloos
te stellen, liet hy hun een vierde deel oly voor tien mannen: het
rantsoen brood was daarenboven voor elk van hun op twee ponden in
de week bepaald. Wat de Officiers betrof, zy moesten voor hun eigen
onderhoud zorgen, of het zelfde rantsoen ontfangen: niettemin betaalden
zy by aanhoudenheid hun aandeel in de kosten van eene gemeene tafel,
die tans niet meer in weezen was.

Den 3den, ging ik, door den heer KENEMAN vergezelt, voor de eerste
keer eens lucht scheppen met te paard te ryden. Wy leiden een weg
af van omtrent drie mylen buiten de Stad, op een zoort van zandpad,
het welk gemeenschap heeft niet de Sarameca, waar van ik reeds
gesproken heb, als van den eenigen weg, die in de Volkplanting
gangbaar is. Geduurende deezen kleinen tocht, dien wy uit hoofde van
het saisoen, (dat der droogte,) om zes uuren des morgens begonnen,
zagen wy een aantal van die groote en fraaije vogelen, bekend onder
den naam van Macaws-Papegaijen, (of Macao,) maar die men in Surinamen
gewoon is Ravens of Kraaijen te noemen, uit hoofde der gelykheid,
die de Papegaijen daar mede hebben, en welke men als de Kraaijen van
den zonne-keerkring kan beschouwen.

'Er zyn verschillende zoorten van Macaws, maar ik zal 'er alleenlyk
twee van beschryven. Ik wil niets verhaalen, dan op voldoende gezag,
en geenzints verscheiden schryvers naarvolgen, onder welken men egter
menschen van verstand vind, en die zeer wel onderricht zyn. Zommigen
van hun hebben, zoo ik meen, door onkunde misgetast, of zyn door
valsche berichten bedrogen, maar ik vreeze zeer, dat 'er verscheiden
gevonden worden, die het algemeen, dat veel te lichtgeloovig is,
misleid hebben, alleenlyk om aan hunne verwaandheid te voldoen.

De geele en blaauwe Macaw is zoo groot als een Kapoen; hy heeft
korte pooten, een donkere kleur, met vier zwarte klaauwen, twee van
vooren en twee van agteren. Zyn bek is krom als die van een gewoone
Papegaay, dezelve is insgelyks zwart, en het bovenste kakenbeen is
alleen beweegbaar. Zyne staart bestaat in eenige lange rechte en
puntig toeloopende vederen. De kruin van den kop van deezen vogel is
zee-groen, en het overige van het bovenste gedeelte van het lyf, te
weten zyn rug, en zyne geheele staart zyn van de schoonste hemelsblauwe
kleur; en het onderste gedeelte, of de buik is bleek orange. Zyne
oogen zyn rondom van een fraaije witte kleur, met zwarte ringen daar
tusschen, uit zeer kleine vederen bestaande.

De andere word in Surinamen genoemd de Amazoonsche Macaw. Hy is
minder groot dan de eerste. Zyne staart, zyne pooten en zyn bek,
van een vuile witte kleur, hebben dezelfde gedaante; de hals en keel
van deezen vogel zyn van de schitterendste scharlaken kleur; de kop
insgelyks, uitgenomen den omtrek der oogen, welke wit is, met zwarte
ringen. Men kan zeggen, dat de vlerken in vier gekleurde streepen
verdeeld zyn, eerst scharlaken van boven, dan groen, vervolgens
geel, en eindelyk blaauw. Zy schitteren in de zon op zulk eene
treffende wyze, dat geene konst in staat is zulks na te bootsen. De
Macaws vliegen koppels-gewyze; zy maaken een scherp, onaangenaam
geschreeuw, en byten vinnig. Hun bek, die zeer hard en scherpsnydend,
maar stomp is, is hun van een groot nut om te klauteren. Men kan hen
gemakkelyk temmen, en men leert hen praaten, even als alle andere
Papegaaijen. De Indianen brengen ze dikwils op Paramaribo, en voor
een fles rhum, of eenige vishaaken doen zy dezelve weder over.

Des avonds van denzelfden 3den October, kwam de Colonel TEXIER,
Bevelhebber van het krygsvolk der Compagnie, ziek zynde, uit het
Quartier-Generaal, het welk op de Plantagie Crawassibo, aan den
oever van de Commewyne, geplaatst was. Deeze Officier was voorneemens
geweest, om, gezamentlyk met den Colonel FOURGEOUD, tot het vervolgen
der muitelingen door de bosschen heen te trekken; maar zyn zwak gestel
liet hem niet toe, om de levensmanier van onzen Opper-Bevelhebber
te kunnen verdragen, en alleen van gezouten kost te leven. Wel dra
ondervond hy daar van de gevolgen, en wierd in eenen elendigen staat
naar Paramaribo gezonden.

Den 6den October had de koorts my verlaaten, en dat zoort van roodvonk,
of schurftachtige uitslag, waar van ik gesproken heb, begon te genezen;
maar de elende en vermoeienis, die ik had doorgestaan, waaren nog op
myn gestel van invloed: zeer groote bloedzweeren vertoonden zig op
myn linker heup, en beletteden my volstrektelyk om te kunnen gaan. Myn
Geneesheer raadde my echter, om alle dagen lucht te scheppen; en myn
vriend, de heer KENNEDY, my zyn rytuig geleend hebbende, ging ik zyne
Excellentie, den Gouverneur der Colonie, een bezoek geven. Naar huis
te rug keerende, deed ik het rytuig aan de waterkant stil houden,
om een hoop menschelyke wezens, die myne aandacht zeer tot zig
hadden getrokken, te beschouwen. Ik zal trachten ze te beschryven:
dezelve bestond uit Negers, mans- en vrouws-persoonen, en eenige
kinderen, die kortlings van de Kust van Guinee waaren aangebragt, om
als slaaven verkocht te worden, en op dit zelfde oogenblik uit het
Schip gingen. Zy waaren niets meer dan houten beelden, vertoonende
beenderen met een huid overdekt. Zy bragten my het laatste oordeel in
de gedachten. Men zoude gezegd hebben, dat zy uit het graf kwamen,
of onder het mes van eenen Heelmeester geweest waaren: kortom zy
waaren wandelende geraamten.

Deeze ongelukkigen, die een getal van zestig haalen konden, wierden
door een matroos voorafgegaan en gevolgt; de een diende tot hunnen
geleider, en de ander, met een bambous-riet gewapend, belette hen
om af te dwalen, of hunnen tocht te vertragen. De billykheid echter
noodzaakt my te verklaaren, dat in plaats van dat verdrietig gelaat,
dat voorkomen van smart en wanhoop, het welk men in boekjes en
nieuws-papieren, aan de Negers by deeze gelegenheid toekent, ik niet
een enkele onder hen zag, wiens aanschyn de minste neerslagtigheid
vertoonde. Ik moet 'er ook byvoegen, dat de matroos, die agter aan
ging, niet dan met veel gematigdheid zig van zyn stok bediende.

Na met verbaazing deezen droevigen hoop van menschelyke schepzels
gezien te hebben, keerde ik naar myne woonplaats te rug, over zulk een
schouwspel verontwaardigt en ontsteldt. Ik onderrigtte my vervolgens
op het naauwkeurigst, zoo by blanken als zwarten, omtrent het lot van
deeze ongelukkigen, van het oogenblik dat zy in Africa hunne vryheid
verliezen, tot op het tydstip van hunne slavernye in America. Ik zal
het zelve aan myne lezers mededeelen, maar vooraf zal ik hun eenige
aanmerkingen, betrekkelyk de behandeling der Negers voorstellen,
eene zaak, waar op de aandacht van het algemeen zedert eenigen tyd
gevestigd is; ik zal daar by alle onpartydigheid in acht nemen,
die ieder eerlyk man verlangen kan.

Men heeft gezegt: wel hoe! wilt gy voor het genoegen om rhum te
drinken, en suiker by uwe koffy te gebruiken, zulk eenen wreeden en
schandelyken handel laaten voortduuren? En het antwoord was: Geef wel
acht, dat gy, door den geestdrift van menschlievenheid verleid, de
aanzienlyke voordeelen, die gy van uwe slaaven trekt, niet verliest
ten voordeele van uwe nabuuren, en zonder het minste nut voor hun,
die wy met u als onze natuurgenooten beschouwen?

Na zoo veele boekdeelen, die men zedert eenige jaaren, over dit
onderwerp geschreven heeft, zal men my misschien van waanwysheid
beschuldigen, dat ik hier myn gevoelen opgeeve: maar ik heb my tot
een regel voorgeschreven, om my uit te laaten over het geen ik met
eigen oogen gezien heb, en het geen weinigen myner landgenooten,
zoo ik meen, gelegenheid gehad hebben waar te nemen, of met zoo veel
zorgvuldigheid waargenomen hebben. Ik heb de ysselykste folteringen
zien aandoen aan ongelukkige Negerinnen, die of zig onttrokken,
of voldaan hadden aan de lusten van eenen ongebonden meester of
echtgenoot, en nog veel meer aan dezulke, die de liefkozingen van
eenen schelmschen Opzichter hadden afgewezen. De onschuldigste zyn
dikwils de slachtoffers van de ongegronde jaloersheid eener gehuwde
meesteresse. Ik heb ook Neger-slaven door hunne meesters in Engeland
als de geliefdste dienstboden zien behandelen. Ik heb ook aan den
anderen kant matroozen, soldaaten, leerlingen, op de wreedaartigste
wyze zien behandelen, wanneer zy onder het gezag stonden van menschen
van een heerschzugtigen inborst; en dienvolgende verklaare ik ronduit,
dat hunne staat door de Negers niet behoeft benyd te worden. Indien
derhalven het lot der laatstgemelden zoo merkelyk afhangt van den
inborst van hun, die een voortduurend of tydelyk gezag over hun
uitoeffenen, moet men alles wel wikken en wegen, uit vreeze van door
onbedachtzaamheid geene verkeerde uitspraak te doen.

Men zegt hier tegen wel, dat men dikwils groote wreedheden in
onze Volkplantingen pleegt; maar dewyl zy aldaar niet zoo zeer,
als in andere Landen, tegen de natuur schynen aan te druisschen,
wat zouden wy, in plaats van eene overylde vrylaating, anders
doen, dan de slaaven, die ons ten deel vallen, aan wreeder meesters
overleveren? Daarenboven zyn de Negers, in Africa geboren, alleen in
staat om den arbeid te verduuren, welken de landbouw, en het maaken
van suiker, in zulk eene brandende landstreek vorderen.

Ik heb het volks-caracter der Negers waargenomen op die plaatsen,
alwaar zy uit eigen beweging, en zoo vry als in Africa, kunnen te
werk gaan, en ik heb bevonden, dat het volmaakt wild is! De twintig
duizend Oucas- en Sarameca-Negers, hebben zedert lang in eene volmaakte
onafhangelykheid van de Europeaanen geleeft, en echter heb ik by
hen de minste blyk van beschaafdheid, het minste teeken van orde
en regeering  niet bemerkt: integendeel heb ik aldaar meenigvuldige
voorbeelden gezien van eenen ontembaaren geest, van gevoelloosheid
en ongebonden zeden.

Ik houde veel van de Negers, en ik heb by verscheidene gelegenheden
getoond, hoe veel mededogen ik met hun lot had. Welke verkeerde
uitlegging men ook geven moge aan het geen ik in dit opzigt gezegd
heb; ik wensche uit den, grond myns harten, dat de achtenswaardige
Vergadering van het Engelsch Parlement, een gevoelen, het welk op
de ondervinding gebouwd is, in aanschouw neeme, en zig dienvolgende
wel wagte, om den Slaavenhandel voor het jaar 1800, of in het begin
der volgende eeuw, af te schaffen. Indien men zulk een maatregel
onbedagtzaam te werk stelde, blyf ik borg, dat een verschrikkelyk
getal zwarten en blanken 'er de slagtoffers van zouden zyn, en dat
het berouw wel dra het kwaad, het geen echter onmogelyk te herstellen
zoude zyn, zoude agtervolgen.

Volgens alle myne onderzoekingen en bekomene berigten is het byna
zeker, dat een groot getal Negers, op de kusten van Africa ter
verkoop aangebragt, in gevechten krygsgevangen gemaakt zyn. Men
heeft 'er zommigen van schandelyk weggevoert: anderen zyn om misdaden
gebannen. Ik zal by vervolg eenige voorbeelden van deeze onderscheidene
gevallen opgeven.

De Negers, die tot den invoer bestemd zyn, trekken uit de
binnenste gedeelten der landen, en by troepen, naar de comptoiren,
die verscheidene Europeesche volken op de kust van Africa hebben
opgericht. Aldaar worden zy verkogt of liever verruilt, even gelyk de
andere koopwaaren van hun Land, als goud, olyphantstanden, enz. tegen
staven van yzer, schietgeweeren, timmermans gereedschappen, koffers,
linnens, hoeden, messen, glaswerk, tabak, geestryke dranken,
enz. Vervolgens worden zy ingescheept; en geduurende hunnen
overtocht, kunnen zy vryelyk bot vieren aan al de smart, welke
bittere nagedachten, of hunne tegenwoordige elende, in hun verwekken
moeten. Aan hun vaderland, en aan hunne geliefdste nabestaanden
ontrukt zynde, smyt men hen by honderden op malkanderen in een donker
en stinkend ruim van 't schip, echter zorge dragende, dit de mans van
de vrouwen afgescheiden blyven; en worden de eerstgemelden geketend,
om allen opstand van hunnent wegen voor te komen. Zy worden op die
manier over onstuimige Zeeen gevoerd; en tot levens-onderhoud, geeft
men hun niets, dan groote boonen, met een weinig oly 'er over. Zomtyds
geven Kooplieden, die minder onmenschelyk  zyn, hun een beter voedzel:
als dan, wel verre dat 'er verscheiden, of zelfs een enkele, op reize
van sterven zoude, komen zy allen in goede gezondheid in de West-Indien
aan. Men heeft my verzekerd, dat de Capitain, de Stuurman, en de meeste
matroozen van een schip, op de reize omgekomen zynde, terwyl zy,
die overig waaren, tot het scheepswerk zig niet in staat bevonden,
de Negers, die wel behandeld waaren, zig daar toe met yver lieten
gebruiken, en het schip in behouden haven hielpen brengen: zy redden
dus het leven van verscheiden lieden, en lieten zig vervolgens, wel
te vreden en genoeglyk, verkoopen aan de geenen, die hen koopen wilden.

Een schip, van de Kust van Guinee te rug komende, is zoo dra niet
aangeland, of de Negers worden op het dek gebragt: men doet hun een
zuiverder lucht inademen; men wascht hen; men verfrischt hen met
plantgewassen, bananen, orange-appelen, enz. Zy teekenen elkander
verscheiden beeldtenissen op het hoofd, als zonnen, halve maanen,
zonder behulp van een scheermes, zelfs zonder zeep, en alleenlyk met
een stuk glas. Na dat zulks is afgeloopen, doet men een zeker getal
aan land gaan, om te koop gesteld te worden. Hunne kleeding bestaat
alleenlyk in een kleine lap catoen, tot het zelfde einde, waar toe
de vygebladeren aan den eersten vader van het menschdom dienden:
de vrouwen dragen ringen en koraalen, hals-cieradien, enz. Die aan
boord blyven, brengen aldaar den tyd door met lachen, met springen,
met schreeuwen, en in de handen te klappen.

Ik heb hunne gedaante na de ontscheeping voldoende beschreven. Laat de
lezer zig dan nu verbeelden, dat hy de straaten doorwandelende ziet,
dat elke Planter de geenen, die hem aanstaan, beschouwt, en met den
Capitain koop maakt: de prys van een goeden Neger loopt doorgaans op
vyftig of honderd ponden sterling. Indien eene Negerin zwanger is,
word zy duurder verkogt. Ik heb een Hollandsch Capitain gekend, die
zig bediend had van de zwangerheid van eene Negerin, door hem voor een
tyd tot minnares genomen, om 'er een hooger prys voor te vragen, dus
zelf met zyn eigen bloed handel dryvende. Zyne landgenooten keurden
dit echter ten hoogsten af.

Alvoorens de koop te sluiten, doet men den Neger, die te koop geveilt
is, altyd op een tafel of op een vat klimmen, om door een Heelmeester
onderzogt te worden, die hem verscheidene houdingen doet aanneemen, en
armen en beenen op verschillende wyze beweegen, om over zyne krachten
en gezondheid te oordeelen. Indien de kooper voldaan is, en wegens
den prys overeenkoomt, betaald hy hem dadelyk. Elke Neger, die men
koopt, word, op de borst of schouder, met een heet zilver brandmerk,
bevattende de eerste letters van des meesters naam, gemerkt. Dit merk,
het welk de grootte van een stuk geld van zes stuivers heeft, is zoo
pynlyk niet, als men wel denkt: men smeert de gebrande plaats dadelyk
met versche boter; en na verloop van twee of drie dagen is zulks
geneezen. Dit gedaan zynde, geeft men aan den Slaaf een nieuwen naam:
men vertrouwt hem vervolgens aan eenen anderen van zyne kunne, die hem
op de Plantagie brengt; men houd hem aldaar zindelyk; men onderwyst
hem daar, en geeft hem goed voedzel, zonder te werken, geduurende
den tyd van zes weken. Zulk eene levensregeling is zoo heilzaam, dat
men, na verloop van dien tyd, in plaats van een wandelend geraamte,
een vet mensch vind, wiens huid gevult is, en zagt geworden, tot dat
dezelve door geesselslagen, die hem een wreede eigenaar, of liever
zyn schelmsche Opzigter, laat toedienen, op eene onmenschelyke wyze
word van een gereten.

Alvoorens dit onderwerp voor eenigen tyd te laaten vaaren, en myn
verhaal te vervolgen, moet ik opmerken, dat de Negers in onderscheide
volken of stammen bestaan, als daar zyn die van


    Abo.          Gango.     Nago.
    Conia.        Kouare.    Papa.
    Blitay.       Riemba.    Pombo.
    Coromantin.   Loango.    Wanway.
    Congo.        N. Zoko.   enz. enz.


Ik heb aan alle dezelve kennis; en ik zal 'er by vervolg breedvoeriger
van spreeken.

My den 10den een weinig beter bevindende, ging ik naar de verkooping
der Slaaven. De lezer zal zig een volmaakt denkbeeld van myne
verwondering en ontsteltenis kunnen vormen, toen ik, midden onder
dezelve, myne waardige JOANNA vernam. De Plantagie Fauconberg, waar
toe zy behoorde, wierd ten voordeele der schuldeisschers van Mevrouw
D. B. verkogt, die, zoo als ik reeds gezegt heb, de vlucht genomen had.

Ik gevoelde toen de ysselykste folteringen. Ik vervloekte duizende
maalen mynen staat, welke my niet toeliet, om zelf eigenaar van
dit beminnelyk meisjen te worden. Onophoudelyk dagt ik aan haaren
verschrikkelyken staat voor het toekomende. Ik verbeelde haar te
zien beschimpen, haar onder het gewicht haarer ketenen verscheuren
gekromd te zien, met luider stemme, maar vruchteloos, my ter haarer
hulpe roepende. Ik was, om zoo te zeggen, van alle myne denkvermogens
beroofd, tot op het oogenblik, dat myn vriend, de heer LOLKENS, my
wederom gerust stelde. Gelukkiglyk bleef hy bestuurder der Plantagie,
geduurende de afwezigheid der nieuwe eigenaars, de heeren PASSALAIGE,
vader en zoon, te Amsterdam, die dezelve, met al haar toebehooren,
voor den matigen prys van vier duizend ponden sterling gekocht hadden.

Deeze onwaardeerbaare en waare vriend, had zoo dra niet het bestuur
van Fauconberg aanvaard, of hy liet JOANNA in myne tegenwoordigheid
komen: hy verzekerde my, dat hy niets ontzien zoude, om ons beiden
dienst te doen, en dat hy tans meer dan ooit daar toe het vermogen
had. Ik verzogt hem zyne belofte gedachtig te zyn, welke hy naderhand
op de edelmoedigste wyze steeds is naargekomen.

Vernomen hebbende, dat de Colonel FOURGEOUD de Plantagie Crawassibo
verlaten had, en in de bosschen, boven de Plantagie Klarenbeek, was
ingedrongen, om zig naar de Wana-kreek te begeeven, met oogmerk om
de muitelingen te ontmoeten, verzogt ik hem by een brief my toe te
staan, om my by hem te vervoegen, zoo dra myne gezondheid hersteld
zoude zyn. Ik liet onze Heelmeesters, die te Paramaribo gebleeven
waaren, met de noodige geneesmiddelen, naar de laatstgemelde Plantagie
vertrekken. Ik gelastte vervolgens, op myn eigen gezag, en ten kosten
van onze krygsbende, den heer GREBER, Heelmeester van 's Compagnies
krygsvolk, om de zieke Officiers en Soldaaten, die zonder geld en
onderstand in de stad bleven, van het noodige te voorzien. Te gelyker
tyd kogt ik voor hun twee vaten goeden wyn. Ik wilde op deeze wyze
myn gezag, het welk stond te eindigen, tot nut doen strekken.

Den zelfden dag, den 10den, scheepte myn vriend, de heer DELAMARRE,
zig op de Rivier Surinamen met vyf-en-twintig vrye mulatten in. Hy was
Capitain van het krygsvolk, het welk eene vry betere bende uitmaakte,
dan een by een geraapte hoop Europeaanen.

De herstelling myner gezondheid ging spoedig voort, en wel dra vond
ik my in staat, om alle morgen te paard te ryden. 'Er gebeurde my
op zekeren tyd een vry aartig voorval op den weg, die naar Wanica
leidt. De heer VAN DE VELDE, die met my was, zig beroemende een best
paard te hebben, stelde my voor met hem uit ryden te gaan.

Ik nam het aan, en liet hem twintig schreden voor uit ryden. Hy had
van dit voordeel geen lang genot; want, daar ik op een Engelsch paard
gezeten was, reed ik hem wel dra met eene verbaazende gezwindheid
voorby; en zyn arme paard, in eene dikke hegge van limoenboomen verward
geraakt zynde, deed den armen VAN DE VELDE, even als ABSOLOM, aan de
hairen blyven hangen.

De paarden zyn, in Surinamen, van een weinig meerder waarde, en
een weinig grooter, dan ezels. Men moet hier van echter uitzonderen
de paarden, die uit het Noorden van America, of uit Holland komen:
de laatsten gebruikt men doorgaans tot koetspaarden. De paarden van
dit Land zyn echter zeer dienstig in de Suiker-molens, alwaar men
ook een groot getal muil-ezels gebruikt, die uit Barbaryen komen,
en welken men zomtyds tot vyftig guinies toe verkoopt. Geen van deeze
dieren is oorsprongelyk uit Guiana herkomstig. Hun ras, zoo wel als
dat van veele anderen, is derwaarts overgebragt, en verduurt 'er het
luchtsgestel. Om eene lastige herhaaling te vermyden, zal ik hier
den naam der viervoetige dieren opgeeven, die geene oorsprongelyke
gedierten van het nieuwe vaste Land zyn.


    De Oliphant.            De Tyger.
    't Zeepaard.            De Panter.

    De Rhinoceros.          't Paard.
    't Kameel-paard.        De Ezel.
    De Kameel.              De wilde Ezel.
    De Dromedaris.          De Os.
    De Leeuw.               De Buffel

    't Schaap.              't Konyn.
    't Varken.              't Kleine Guineesche Hart.
    De Geit.                De Fret.
    De Hond.                De Rot.
    De Bunsem.              De Muis.
    De Wezel.               De vette Eekhoorn.
    De Spaansche Kat.       De tuin Eekhoorn.
    De Hermelyn.            De Marmot.
    De Hyeen.               De Ichneumon of Egiptische Rot.
    De Avondwolf.
    De Civetkat.            De Bergmuis.
    De Kat.                 De Maki, en verscheiden andere
                            zoorten van Aapen
    De Das.
    De Steenbok.
    De wilde Geit.


Zy die hier van meerdere onderrigting begeeren, kunnen de Natuurlyke
Geschiedenis van den beroemden Graaf DE BUFFON raadpleegen.

Den 8sten, kwam de Vaandrig MATTHIEU, een der Officiers van de
krygsbende, die my was komen aflossen, van Devil's Harwar aan. Den
zelfden dag wierd hy gevolgd door zynen Bevelhebber en vriend, den
Luitenant Colonel WESTERLOO, welke by zyne ontscheeping door twee
soldaaten gedragen wierd. Deeze heeren hadden met my den spot gedreven,
toen ik my beklaagde, na verscheiden weken in een vaartuig opgesloten
te zyn geweest, terwyl zy, schoon sleeds op 't land gebleven zynde,
het op hunnen post niet hadden kunnen houden. De laatstgemelde had
den Colonel FOURGEOUD naar de Wana-kreek willen vergezellen. Hy had
zig op den post van la Rochelle, aan de Patamaca, met hem vereenigd;
maar het was hem zelfs onmogelyk om in de bosschen te gaan. Ik was by
den heer DAY ten eeten, toen ik hem zag voorby komen, het geen een
droevig schouwspel vertoonde. Ik vergat, hoe weinig reden ik had,
om over zyne behandeling te vreden te zyn, en stond oogenblikkelyk
van tafel op, om hem een koets te bezorgen, waar in ik hem tot aan
zyne woonplaats vergezelde. Om de meenigte van volk te verwyderen,
deed ik een wacht voor zyne deur plaatsen, en ik liet dadelyk twee
Geneesheeren haalen, de Doctoren VAN DAM en KISSAM, welke laatstgemelde
een Americaan was. Ik verbood tevens, om iemand binnen te laten komen,
uitgenomen zyn bediende, eene oude Negerin, en een jongen Neger. Op
die wyze bragt ik, zoo ik meen, veel tot behoud van zyn leven toe.

Den 20sten, kwamen de Lieutenant Graaf VAN RANDWYK, en de Vaandrig
KOENE, beiden in een zeer elendigen staat aan. Myn arme gewezen
Stuurman HAMER, die vier maanden lang op Devil's Harwar had
doorgebragt, eindelyk door ziekte overmandt zynde, kreeg insgelyks
verlof, om zig naar Paramaribo te laaten vervoeren.

Den 22sten, zond my de Gouverneur een tak van een Katoenboom, welke ik
afteekende. Ik zal thans de gelegenheid waarneemen om eene beschryving
te geven van deeze plant, die eerst in 't jaar 1737 in Surinamen,
en met weinig goed gevolg tot in 't jaar 1750 of 1772 is aangekweekt
geworden. 'Er zyn verscheiden zoorten van Katoenboomen; maar ik zal
alleenlyk spreken van die, welke de gemeenste en nuttigste in deeze
Volkplanting is. De gemeene Katoenboom is een heestergewas, het welk
tot de hoogte van zes tot agt voeten opgroeit; hy draagt vrucht binnen
't jaar, en levert twee gewassen op; elke voet geeft ten naasten by
twintig oncen catoen. Zyne bladen, vry gelykende naar die van den
wyngaard, zyn van een schitterend groen, en derzelver vezels trekken
naar de kaneel-kleur. De vrucht, die zomtyds zoo groot is, als een
klein hoender-ey, is in drie vakken verdeelt. Dezelve groeit aan een
zeer lange steel, in een bast of schil, die door een geelachtige bloem
word voortgebracht. Wanneer die in staat van rypheid is, gaat ze van
zelve open, en geeft bolletjes, die zoo wit zyn als sneeuwvlokken,
in het midden van welke kleine zwarte korrels besloten zyn, byna van
gelyke gedaante, als die men in de druiven vind. De Katoenboom tiert
in alle heete luchtstreeken. Hy is zeer vruchtdragend, mits niet te
veel regenbuien zyne wol vernielen. Men kweekt hem zonder moeite, en
met weinige kosten aan. 'Er is niet meer noodig, dan elke zaadkorrel op
eenigen afstand van elkander te plaatsen; en, zoo als ik reeds gezegd
heb, hy brengt het eerste jaar, dat hy in den grond gezet is, vruchten
voort. De afscheiding van het zaad van het dons, waar van het katoen
gemaakt word, is het werk van een mensch alleen, door middel van een
werktuig of molen, daar toe gemaakt. Wanneer alle de verrichtingen
tot de bereiding van het katoen vereischt wordende, zyn afgeloopen,
pakt men het in baalen van drie of vier honderd ponden. Dezelve
moeten wel nat gemaakt zyn, want zonder dat zou het katoen, het welk
men 'er bovendien niet een yzer instampt, oogenblikkelyk opzwellen,
's Jaars voor myne komst in Surinamen, had men drie duizend baalen
alleenlyk naar Amsterdam en Rotterdam uitgevoerd, het geen omtrent
veertig duizend ponden sterling had opgebragt.

De beste Plantagien geeven jaarlyks meer dan vyf-en-twintig duizend
ponden. De prys van het katoen verschilt van agt tot twee-en-twintig
stuivers het pond. De ruwe stof word in de West-Indien op een wiel en
klos gesponnen. Men brengt het alzoo tot een hoogen graad van fynte;
en dan breijen de Negerinnen 'er koussen van, die men zomtyds tot voor
twee guinies verkoopt. De Indianen, of inboorlingen van Guiana maaken
ook zeer fraaije hangmatten van katoen, die zy tegen verschillende
koopwaaren te Paramaribo, verruilen. Op de teekening, die ik 'er van
gemaakt heb, vindt men de bast of schil in haar geheel; de gesloten
bast; de opene bast met het katoen, en eindelyk het zaad. Ik moet egter
met opzigt tot het laatste aanmerken, dat het op myne afteekening een
weinig kleiner is, dan in den natuurlyken staat. Ik zal ook in dit
werk eene beschryving geven van de Koffy Plantagien, de cacao, het
suiker-riet, en de indigo; maar dit zal ik op een andere plaats doen.

Ik heb my tot een regel voorgestelt, om van geene zaaken te spreeken,
dan naar maate ze my voorkomen. Deeze manier is my veel gemakkelyker,
en geeft eene meer aangenaame verscheidenheid aan myn verhaal.

My eindelyk volmaakt hersteld ziende, besloot ik my naar den Colonel
FOURGEOUD aan de Wana-kreek te begeeven, zonder zyn bevel af te wagten,
en hem in zyne tochten door de bosschen te vergezellen. Dienvolgende
liet ik my het hair snyden, een kapzel, het welk ik veel geschikter
vond, om door de bosschen te loopen, en vooral veel zindelyker,
dan eenig ander; ik voorzag my ook van zoodanige kleeding, als deeze
tocht vorderde. Gereed zynde te vertrekken, ging ik den Gouverneur
opwachten, om zyne beveelen mede te neemen. Hy ontfing my met zeer veel
beleefdheid, en zeide my, dat ik tans meer stond te lyden, dan ik nog
gedaan had. Ik bleef des niettemin by myn besluit, en verzogt aan de
Regeering een vaartuig en Negers, om 'er my te brengen. Deeze heeren
my zulks tegen daags daar aan volgende hebbende toegezegd, stelde ik
het bevel, de vaandels en de kasse in handen van den Lieutenant MEYER,
de eenige die niet ziek was, onder alle de Officiers, welke zig op
Paramaribo bevonden.

Naar waarheid konde men zeggen, dat de vaandels, de kasse en de
soldaaten, allen even onnoodig waaren in Surinamen. De eersten waaren
nimmer ontrolt, dan by onze ontscheeping; de tweede was voor niemand
zichtbaar, dan voor den Colonel; en de laatsten stierven, de een na
den ander.



TIENDE HOOFTSTUK.

  De Armadil.--Het Stekelvarken en de Egel van Guiana.
  --Gevecht tusschen een Slang en een Kikvorsch.--De
  Colonel FOURGEOUD trekt naar de Wana Kreek.--Hy ontrust
  den vyand door herhaalde aanvallen.--Beschryying van den
  Palmboom.--Verscheiden gebruiken, waar toe dezelve dient.--De
  Kokosboom.--Tocht naar den mond der Rivier Cormoetibo.
  --Waarneemingen omtrent de Vogelen van Guiana.--Distelen
  en Doornen.--Eenige muitelingen krygsgevangen gemaakt.
  --Ysselyke behandeling, door eenen gevangen en gewonden
  Neger ondergaan.


Den 25sten October, alles tot mynen tweeden veldtocht gereed zynde,
begaf ik my ten zes uuren des avonds naar den oever: in plaats van
een goed vaartuig, vond ik aldaar een sloep, walgelyk van vuiligheid,
met eenige Hollandsche matroozen, die dronken waaren. Zy moesten my
laaten op eene Plantagie aan de Commewyne, alwaar zy hunnen Capitain
gingen haalen, om denzelven naar Paramaribo te rug te brengen. Op deeze
Plantagie aangekomen zynde, stond het aan my, om tot het volvoeren
van myne reize gelegenheid te zoeken. Ik had reeds den eenen voet
in deeze sloep gezet, toen ik overwegende, dat ik my vrywillig naar
eenen gevaarlyken tocht begaf, alleen om ondankbaaren te dienen, myn
bloed voelde koken, en weder aan land stapte, alwaar ik ernstig en
stellig verklaarde, dat ik zelfs de zwakste poging tot verdediging der
Volkplanting niet doen zoude, voor dat men my een geschikt vaartuig
bezorgt had. Ik wierd daar in ondersteund door alle de Engelschen
en Americaanen, die zig in de Stad bevonden, en daar op volgde een
algemeene oploop. De Hollanders schreeuwden over de kosten, die op
dertig Engelsche schellingen beloopen zouden, terwyl zy van deeze
gelegenheid voor niet gebruik konden maaken. Myne landgenooten en de
Americaanen gaven hun ten antwoord, dat zy elendige vrekken waaren,
onwaardig om door de krygsbende van den Colonel FOURGEOUD verdedigd
te worden. De meenigte groeide aan, en men kwam van woorden tot
daaden voor de herberg van HARDEGEN, aan den waterkant gelegen,
alwaar men onder de vensters wel dra de hoeden, paruiken, glazen,
flessen zag onder een vliegen.

De Regeering vertoonde zig, om het vechten te doen een einde nemen,
maar dit was vruchteloos; het bleef op straat voortduuren tot tien
uuren des avonds. Myne vrienden bleeven meesters van den grond, na een
groot getal Matroozen, Planters, Joden en Opzichters volkomen geslagen
te hebben. Ik verloor by dit voorval een myner pistolen, welke ik,
in een oogenblik van woede, eenen schelm naar het hoofd wierp. De
zaaken zouden daar by niet gebleven zyn, zonder mynen vriend KENNEDY,
lidt van de Kamer van Politie, die met twee of drie anderen van zyne
medeleden daar ter plaatse kwam. Men deed de vechtenden uit elkander
gaan, verklaarende, dat men my niet wel behandelt had, en dat ik des
anderen daags een geschikt vaartuig hebben zoude.

Ik begaf my vervolgens eenige uuren ter rust, en ontfing des morgens
een bezoek van vier Americaansche Capitains, die my met nadruk
verzogten om alle vaartuigen der Volkplanting te weigeren, en my
aanboden, om my in een van hunne sloepen, die door hunne eigene
matroozen bestuurd zoude worden, op de plaats myner bestemming te
bezorgen; ik nam hun voorstel aan. De heer KENNEDY deed my vervolgens
een brief ter hand stellen voor den heer REEDER, Capitain der Militie,
die zig aan de Commewyne bevond; zy bevatte een last, om my een
goed vaartuig te bezorgen, ten einde daar mede naar myn wachtpost te
vertrekken. Over alle myne goederen beschikking gemaakt hebbende in
dier voegen, dat noch de Colonel FOURGEOUD, noch de Kakkerlakken my
geen hinder doen konden, omhelsde ik myne geliefde JOANNA, en ten zes
uuren des avonds, keerde ik naar den oever te rug, vergezeld van myne
vrienden, Engelschen en Americaanen; wy dronken aldaar een kom punch,
en scheidden van elkander. Toen myne sloep van wal stak, waaiden de
vlaggen van alle de schepen op de reede leggende, er begroetten my
met drie vreugdegalmen, welke my zoo veel genoegen deeden, als zy aan
de meenigte, die my aanschouwde, smart veroorzaakte: wy voeren voort,
en wel dra verloor ik Paramaribo uit het gezicht.

Aan het Fort Amsterdam gekomen zynde, waaren wy genoodzaakt ons aldaar
op te houden, om de Commewyne te kunnen opvaaren. Het krygsvolk der
Compagnie, op dit Fort in bezetting leggende, bezorgde my eene zeer
fraaije en aangenaame avond-maaltyd. Te middernacht ging ik aan boord,
en na het geheele overige gedeelte van den nacht al vaarende te hebben
doorgebracht, ontbeet ik met den Capitain MACNEY, die, in 't jaar 1791
onder den Generaal SPORK den zelfden rang bekleedde. Myne reize op
nieuw vervorderd hebbende, stapte ik op de Plantagie Charlottenburg
aan Land, alwaar ik den brief van den heer KENNEDY aan den heer
REEDER ter hand stelde, die beloofde, my des anderen daags morgens
een goed vaartuig te zullen bezorgen. Ik was zoo verontwaardigd over
de behandeling, die men my te Paramaribo had aangedaan, en over myne
Americaansche matroozen zoo te vreden, dat ik hun twaalf gebraden
eendvogels voor een middagmaal liet toedienen; ik gaf hun daarenboven
een guinie, en zes-en-dertig flessen goeden rooden wyn, die mynen
geheelen voorraad uitmaakten; zy keerden met het vallend water te rug,
en verlieten my zoo wel te vreden en zoo dronken, als maar mogelyk was.

Van mynen kant vervolgde ik myne reize tot aan de Plantagie Myn
Genoegen. Na de puinhoopen van die Plantagien, welke verbrand waaren,
toen ik het bevel op Devil's Harwar voerde, bezigtigd te hebben, kwam
ik op de Plantagie van LE PAIR. Alhier verhaalde my een der Opzichters
de verwonderlyke manier, op welke hy aan de muitelingen ontsnapt
was. "Zy hadden reeds, zeide hy, het voornaamste huis omringd, toen
ik nog niet wist, dat zy zig op de Plantagie bevonden, en bezig waaren
met dezelve aan vier hoeken in brand te steeken. Te willen wegloopen,
was niets anders, dan zig aan een wissen dood bloot te stellen. In dit
dringend gevaar, nam ik de vlucht naar den zolder, alwaar ik op een
balk plat op den buik ging leggen, in de hoop, dat de vyanden wel dra
verdwynen zouden, en dat ik zoude kunnen ontsnappen, eer de vlammen
tot my kwaamen, maar ik bedroog my, en zy bleeven 'er bestendig. De
brand nam te gelyker tyd dermaten toe, dat op de plaats, alwaar ik my
bevond, de hette ondraaglyk wierd, en dat my niets overbleef, dan een
van beiden, of levend te verbranden, of van een hoogen zolder naar
beneden te springen, midden onder woedende vyanden. Echter besloot
ik tot deezen laatsten maatregel, en ik had niet alleen het geluk,
om op myne voeten neer te komen, maar zelfs om my te redden zonder
eene enkele kwetsuur, schoon de Negers met sabels en haaken gewapend
waaren. Ik nam oogenblikkelyk de vlucht naar de Rivier, alwaar ik met
het hoofd naar beneden dadelyk in sprong. Doch niet kunnende zwemmen,
zonk ik wel dra naar den grond; maar ik verloor den moed niet; het
gelukte my eenige takken van een Palmietboom te vatten, en myn hoofd
boven water te steeken, om vryelyk te kunnen adem haalen. Door middel
van het dik geboomte, waar agter ik my verborg, bleef ik aldaar, tot
dat de muitelingen vertrokken waaren, het geen zy deeden na alle de
andere blanken vermoord te hebben; en een vaartuig kwam my eindelyk
verlossen uit den deerniswaardigen staat, waar in ik my bevond."

Den 30sten January, kwam ik te Devil's Harwar aan, en des anderen
daags voer ik de Cormoetibo-Kreek op. Het vaartuig aldaar aan een
boom hebbende doen vast maaken, waar van de takken ons overdekten,
besloot ik den nacht aldaar door te brengen: ik ging op de banken
leggen, en myn kleine QUACO plaatste zig by my; de andere Negers
gingen onder hunne roeiriemen leggen slapen, uitgenomen die geenen,
welke beurtelings de wacht hielden, en wien ik gelastte my op het
minste gerucht, dat zy in de bosschen hooren mogten, wakker te maken;
ik droeg ook zorge om hun volstrektelyk te verbieden van te spreken,
of eenig gerucht te maken, uit vreeze dat de muitelingen, die aan
den kant van deeze Kreek rond zworven, ons niet hooren en verrassen
zouden; want de eenige blanke onder myne bende zynde, was ik zeer
zeker hunne woede niet te zullen ontsnappen. Alle deeze voorzorgen
genomen zynde vielen wy in eenen diepen slaap, van negen uuren des
avonds tot drie uuren des morgens, toen QUACO en ik van onze banken
wierden afgeworpen door eene beweeging van het vaartuig, het welk
oogenblikkelyk zoodanig op zyde overhelde, dat alle de Negers in
't water vielen. Ik greep naar myn pistool, en dadelyk op staande,
vroeg ik, wat 'er te doen was. Ik had besloten my tot het uiterste te
verdedigen, liever dan om in de handen van eenen onverzoenbaaren vyand
te vallen. Geduurende eenige minuuten gaf my niemand antwoord: maar na
deeze korte tusschenpoozing, hernam het vaartuig zyne rigting door eene
tegenovergestelde beweging, en die my het evenwigt deed verliezen. Toen
riep my een van de Negers al zwemmende toe: "Masera da wan sea cow";
en hy had gelyk, want het was niet anders dan een Manati, of Zee-koe,
aan wien men in Cayenne den naam van Lamentin geeft. Volgens het
verhaal van myne Negers, had dit dier onder het vaartuig geslapen;
toen hy wakker wierd, had hy het zelve op zyde geworpen, en zig van
daar verwyderende, had hy het in zyne natuurlyke rigting hersteld. Ik
zag hem niet, en de Negers zelven vernamen hem ter naauwer nood, uit
hoofde der donkerheid van den nacht, die nog eenige uuren duurde, maar
geduurende welken tyd wy geen meer lust tot slapen hadden. Eindelyk
begonden de straalen van een schitterende zon dwars door de takken
der boomen heen te schieten, en aan de bladeren een gouden glans te
geven. Toen voeren wy de Carmoetibo-Kreek, die zeer naauw wierd, weder
bovenwaarts op. Dit duurde tot den middag, wanneer wy rook ontdekten,
en eindelyk kwamen wy aan den mond van de Wana-Kreek, die in de
Rivier Maroni uitloopt, en het geen de plaats der bestemming was,
alwaar echter het krygsvolk nog niet was aangekomen. Aan de overzyde,
waaren eenige Neger-Jagers gelegerd, die de krygsbehoeften bewaarden.

Een van deeze Jagers een Armadil, of Tatou, een dier, in Surinamen den
naam van Capasce dragende, gedood hebbende, zal ik deeze gelegenheid
waarneemen, om denzelven te beschryven. Hy word zomtyds gepastelyk het
geharnast varken genoemd. Zyn kop en ooren gelyken veel naar die van
een gebraden varken. Zyn geheele lyf is met schubben bedekt, zo als die
op een schild zyn afgebeeld, en hebbende de gedaante van beweegbaare
ringen, even als de Que-que, een dier, waar van ik reeds gesproken
heb. Deeze ringen loopen over elkander, uitgenomen op de schouders
en op het gat; zy zyn met eene beenachtige zelfstandigheid bedekt,
even als de kop van een schildpad, en waar aan zommigen den naam
van een stormhoed of harnas geven. 'Er zyn verscheiden zoorten van
dieren van deezen naam in Guiana. De grootste heeft van den bek tot
agter aan de staart, meer dan drie voeten lengte. De Armadil is van
een roodachtige kleur, en heeft het lyf met zeshoekige beeldtenissen
geheel bedekt. Zyne oogen zyn klein, en zyn lange staart, die aan
den wortel dik is, word trapsgewyze al langer hoe dunner, eindigt
puntsgewyze, en is even als het lyf met beweegbaare ringen bedekt. Dit
dier heeft vier laage, maar langwerpige pooten, elk met vier nagels,
met klaauwen gewapend; de voorpooten hebben 'er slechts twee, maar de
agterpooten vyf. De Armadil gaat alleenlyk des nachts uit; zelden ziet
men hem over dag; hy brengt dien slapende door in zyn hol, het welk
hy met het grootste gemak graaft. Hy zinkt daar zoo diep in, dat de
sterkste man niet in staat is 'er hem uit te trekken, schoon hy hem
dikwils de staart aftrekt. Wanneer men op hem aanvalt, of wanneer
hy verschrikt is, wind hy zig in elkander, zyn stormhoed en harnas
dicht by een voegende, waar in de kop en pooten dan besloten zyn.

De vogelen, de insecten, de vruchten, de wortelen, enz. dienen hem
tot voedzel. Ik heb niet bevonden, dat hy kwaad was om te eeten; maar
de Europeaanen maaken 'er weinig werk van. De Indianen integendeel
houden ongemeen veel van deszelfs vleesch.

Het is tans, zoo ik meen, ook eene gepaste gelegenheid om te spreken
van het Stekel-varken van Guiana, het welk men alhier Adjora noemt,
Dit dier heeft zomtyds drie voeten lengte, gerekend van den bek
tot het begin der staart. Hy is geheel met harde stekels bedekt. De
kop, de staart, en de pooten echter, hebben 'er geene. Deeze stekels
hebben omtrent de lengte van drie duimen, een geele kleur by het lyf,
een donker kastanje bruin in 't midden, en wit aan het einde. Zy zyn
zeer scherp, zeer glad, zeer beweegbaar, en dienen tot verdediging
van het dier, het geen dezelve in de hoogte steekt, wanneer het
booshartig is; en zyn gezicht is dan een der verschriklykste voor
zynen vyand. Op alle andere tyden leggen deeze stekels op zyn rug,
ten naasten by als de varkens-borstels. De kop van het Stekel-varken
is van eene ronde gedaante, en door een ongemeen dikken en korten
hals aan het lyf vast. Zyne oogen zyn groot, zeer schitterend,
en by zyne kleine en ronde ooren geplaatst; aan elke kant van den
neus heeft hy groote knevels, gelykende naar die van een Otter of
Kat. Dit dier byt nooit. Zyne pooten hebben byna de gedaante van die
van een aap; hy bedient 'er zig van, om op de boomen te klauteren,
en aldaar zyn voedzel te zoeken; zyne lange staart is hem tot dat
einde zeer dienstig; hy hecht die aan de takken, en zy dient hem
tot een vyfde lidt; aan het einde is dezelve bedekt met hair, even
als hoofdhair, uitgenomen echter het benedenste gedeelte, het welk
volmaakt eeltachtig en zwart is; zoo zyn ook insgelyks de binnen-kanten
van zyne vier pooten.

De Egel is, zoo ik meen, in dit Land niet veel verschillende van
die van het oude vaste Land. Hy heeft zeven of agt duimen lengte,
en is geheel bedekt met stekels van een ligt geele kleur; maar hy
heeft geen hair op den kop, nog onder den buik, en de zyne is veel
zachter en langer, dan die van den Europeeschen Egel. Hy heeft op de
oogen bruine vlakken, even als wenkbrauwen; maar hy is zonder ooren, of
heeft alleenlyk gaaten, om tot een doorgang voor het gehoor te dienen,
en hy heeft vyf klauwen met kromme nagels aan elke poot. Zyn staart
is zeer kort, en zyne verdediging bestaat daar in, dat hy zig, even
als de Armadil, in elkander rolt. Hy voedt zig met vrugten, wortelen,
plantgewassen, insecten, enz. De Indianen eeten zyn vleesch ook.

De Colonel FOURGEOUD nog niet aangekomen zynde, vermaakte ik my
met my te baden, en een kano aan den mond der diepe Wana-Kreek te
stuuren. Geduurende deezen tyd, zag de heer ROUBACK, een van onze
Officiers, die my vergezelde, boven op een Palmietboom, een gevecht
tusschen een slang en een kikvorsch. Ten bewyze dat men dieren
van dit laatste zoort op de boomen vind, verwyze ik den leezer
naar de Monthley Review, voor de maand Maart 1783, bladz. 199,
in de Verhandeling van den Abt SPALLANZANI, over de Kikvorsschen,
alwaar de boom, die dezelve bevat, in 't byzonder beschreven is. Het
verwonderde my niet, dit dier op de takken te zien, maar wel deszelfs
gevecht tegen den slang, een gevecht, het geen ik zal beschryven, en
het welk de arme kikvorsch verloor. Toen ik de laatstgemelde vernam,
was zyn kop en halve lyf reeds in den bek van den ander, die my
in de lengte uitgerekt voorkwam, en wiens staart om een tak van den
Palmietboom gewonden was. De kikvorsch scheen de grootte van een vuist
te hebben, en haakte met zyne voor- en agterpooten in een tak. In deeze
gesteldheid streeden zy, de een voor zyne maaltyd, de ander voor zyn
leven, en maakten eene rechte linie tusschen twee takken. Geduurende
eenigen tyd bemerkte ik, dat zy geheel in stilstand waaren, en geen
beweging maakten. Ik had nog hoop, dat de arme kikvorsch zig door haare
pogingen uit het ongeval redden zoude; maar het tegendeel had plaats;
want de kakebeenen van den slang zig trapsgewyze vergrootende, en
door middel van haar opspannend vermogen, eene ongeloofbaare opening
maakende, verdweenen het lyf en de voorpooten van den kikvorsch
langzamerhand. Wel dra zag men niets meer dan de agterpooten en
klaauwen, die eindelyk van den tak los geraakten. Het arme beest wierd
ras geheel en al in de keel van zynen geduchten vyand ingezwolgen,
die het zelve eenige duimen diep liet nederzakken. Hy bewaarde het
op die plaats, alwaar het een dikte of zwelling vormt; terwyl het
kakebeen en de keel van den slang weder te zamentrokken, en derzelver
natuurlyken staat dadelyk hernamen. Dewyl hy buiten ons bereik was,
konden wy hem niet dooden, het geen wy wel gewenscht hadden, om hem
met des te meer naauwkeurigheid te onderzoeken. Dus lieten wy hem
zonder beweeging, en altoos rondom den tak gedraait.

Den 3den November, kwam een gedeelte van het krygsvolk aan, en sloeg
zig aan den oever neder, ten zuidwesten van de Cormoetibo-Kreek,
omtrent een myl van den mond van de Wana-Kreek. Ik ging met twee
jagers naar hen toe. De Majoor RUGHCOP, die het bevel over hen voerde,
berigtte my, dat de krygsbende van den Colonel FOURGEOUD, laatstelyk
de Patamaca-Kreek in twee colommen verlaaten had; de Majoor geleide
'er eene van, en de andere verwagtte men alle oogenblik. Deeze Officier
deed my ook verstaan, dat het overig gedeelte deezer zelfde krygsbende,
uitgenomen de zieken, die op Paramaribo waaren, verscheide divisien
aan de Rivieren Pereca, Cottica en Commewyne uitmaakte. Ik was toen
in goeden welstand, en had een gerusten geest. Hoopende dat dit
vrywillig bewys van mynen yver voor den dienst my met den Colonel
verzoenen zoude, keerde ik naar de legerplaats der Neger-Jagers te
rug, om aldaar zyne aankomst af te wagten. Ik kende, wel is waar,
de onbuigzaamheid van zyn caracter; en aan den anderen kant was
ik niet onbewust, hoe moeielyk ik my gemaakt had, toen ik meende
onrechtvaardig behandelt te zyn; maar ik vergat wel dra het ongelyk,
en op dit oogenblik had ik besloten, om, zoo mogelyk, door myn yverig
en schikkelyk gedrag, de vriendschap van mynen Oversten te verkrygen.

Het verlangde uur kwam eindelyk aan. Ik vernam de aankomst van
den Colonel, en ik ging hem, op den afstand van een halve myl van
de legerplaats, te gemoet. Ik zeide hem, dat ik gekomen was, om in
zynen roem te deelen, en onmiddelyk onder zyne beveelen te dienen. Hy
antwoordde my met een groet, waar op ik hem weder groette, en tot in
de legerplaats vergezelde.

Het krygsvolk van den Colonel maakte zig in zynen optocht meester
van drie dorpen der vyanden, by een van welke men een uitgestrekt
veld vond, met rype en in bloei staande ryst bedekt, maar het
welk geheel en al verwoest wierd, na dat de muitelingen waren op
de vlucht gedreven. Zy stonden onder het bevel van eenen Mulat,
genaamd BONNY, die in de bosschen gebooren was. Deezen maakten
eene party uit, geheel afgescheiden van die van BARON, welke men
laatstelyk van Boucou verjaagd had. Ik vernam ook, dat men op een
ledig vak hoofden van lyken gevonden had, die op staaken, in den
grond geplant, gestoken waaren. Het waaren de overblyfzels van den
ongelukkigen Lieutenant LEPPER, en zes van zyne soldaaten. De anderen
waaren grootendeels levendig gevangen genomen, en door de Negers naar
hun dorp gebragt. Aldaar had BONNY hen geheel naakt doen uitkleeden,
en om de vrouwen en kinderen der muitelingen te vermaaken, had men
hen laaten dood geesselen. Wy ontfingen dit bericht uit den mond van
eene Negerin, welke de Colonel op zynen tocht gevangen genomen had,
en door ons wel behandeld wierd.

Dit onmenschelyk gedrag van BONNY was juist het tegenovergestelde van
dat van BARON, die, in weerwil van alle de bedreigingen, verscheide
soldaaten, welke hy had kunnen ombrengen, naar Paramaribo had te
rug gezonden. Hy hielp hun zelfs om te ontsnappen, en verschafte hun
levensmiddelen, want hy gevoelde wel, dat het onbillyk was hun iets
te wyten. Maar gelyk ik hier boven reeds gezegd heb, elke Neger-Jager,
die het ongeluk had in zyne handen te vallen, kon de ontembaare woede,
waar mede hy bezield was, niet ontduiken.

Ik vergat te zeggen, dat de geheele krygsbende van den Colonel,
byna uitgehongerd zynde, met een groot geschreeuw om brood gevraagd
had. 'Er was een meenigte brood in de legerkisten; maar men had
geduurende drie dagen de uitdeeling daar van opgeschort, en ryst
in de plaats gegeven. Om dit zoort van muiterye te doen eindigen,
wierpen zig de Officiers gewapend midden onder de soldaaten, en naamen
zonder onderscheid de eersten, die hun in handen vielen, gevangen,
waar onder zig bevond zekere SCHMIDT, dien die de anderen verklaarden
onschuldig te zyn. Men sloeg geen acht op hunne betuigingen, en dewyl
men een voorbeeld stellen wilde, wierd hy verwezen tot de straf van
stokslagen, welke hy ook onderging, tot dat hem het bloed als een
fontein uit den mond sprong.--Op die wyze eindigde deeze opstand. Een
der geleiders, genaamt MANGOL, een walg hebbende om onder de beveelen
van den Colonel FOURGEOUD te dienen, verliet hem zonder zyn afscheid
te vragen, en kort daar na liet hy den dienst geheel en al vaaren. Zie
hier de byzonderheden van deezen tocht in twee kolommen, van Crawassibo
aan de Commewyne tot de Wana-Kreek.

Op zekeren dag, tegen den middag, leggende in myn hangmat te slapen,
kwam de Lieutenant CAMPBELL, myn vriend, my met de traanen in de
oogen zeggen, dat des avonds te vooren de Colonel FOURGEOUD, in
tegenwoordigheid der Officiers van 's Compagnies krygsvolk, van de
Engelschen ongemeen veel kwaad gesproken had. Ik beefde van kwaadheid,
en stond oogenbliklyk op. Na my het gezegde van CAMPBELL door anderen
te hebben doen bekragtigen, ging ik naar den Colonel, en vroeg hem naar
de reden van de door hem gehouden lasterlyke redeneeringen. Hy ging
een stap agter uit, en antwoordde my, dat de gemaakte aanmerkingen
alleen betrekkelyk waaren geweest tot myn lange broek en borstrok,
welke ik als de gemakkelykste en koelste kleeding droeg, zoo als
verscheiden Engelsche zeelieden doen, maar het geen de Colonel op de
Zwitsersche bergen niet gezien had. Voor 't overige leide hy de schuld
geheel op den Capitain STOELMAN, die afwezig was. Ik moest my dus te
vreden houden met opentlyk tegen deezen eerdief wraak te roepen. Ik
beloofde vervolgens aan den Colonel myne kleeding te veranderen,
en wy scheidden zeer koeltjes van elkander.

Een uur daar na, ontfing ik last, om de Rivier Cormoetibo over te
steken, en aldaar onder het bevel van den Majoor RUGHCOP te verblyven,
die met zyn detachement of kolom aan den zuidelyken oever van den
mond der Wana-Kreek gelegerd was. Ik gehoorzaamde oogenblikkelyk.

Op de legerplaats van den Majoor aangekomen zynde, met twee Negers,
om my te bedienen, was myne eerste zorg, om voor my een hut te doen
oprigten, of, om netter te spreken, een zoort van overdek, ten einde
myne hangmat voor zon en regen te beveiligen; het werk was in een
uur ten einde gebragt. Dewyl deeze hutten van een zeer algemeen en
belangryk gebruik zyn in het open veld, en op de tochten, die onder
den zonne-keerkring geschieden, alwaar men geene tenten kan oprichten,
zal ik de manier van derzelver zamenstelling, die allermerkwaardigst
is, beschryven. Men heeft geen spykers, nog hamer, nog eenig ander
timmermans gereedschap noodig; men behoeft niets meer, dan een
sabel of snoeimes. Deeze hutten, schoon in een oogenblik gebouwd,
maaken eene vry geschikte en aangenaame wooning, die zomtyds zelfs
twee verdiepingen heeft. Om deeze te bouwen, gebruikt men het hout
van den Latanusboom, alhier genoemd Parasalla, (Pinot, in Cayenne,)
en banden van heestergewassen, genaamd Bejucos by de Spanjaarden,
en Tay-tay in Surinamen.

De Latanusboom is een zoort van Palmboom, die men voornamelyk op
moerassige plaatsen vind, en altyd, een bewys van een ryken grond
is. Hy is ten naasten by zoo dik als de dye van een mensch, en
verheft zig tot de hoogte van dertig tot vyftig voeten. De stam,
die zig eerst op den afstand van twee of drie voeten van den grond
vormt, is van een helder bruine kleur, van buiten zeer hard, tot op
de dikte van een halve duim, maar na dit zoort van schors, is hy vol
merg, als de Engelsche vlierboom, en is van geene waarde, dan in de
hoogte, alwaar hy groen word, en een lekkere en witte vrucht bevat,
genaamt Chou, die aan alle zoorten van Palmboomen eigen is, en welke
ik by vervolg beschryven zal. Op den top van deezen boom verspreiden
zig zeer schoone groene takken, welker bladeren, even als zyde linten,
lynrecht naar beneden hangen, en een zoort van zonnescherm uitmaken. De
manier, om zig tot het bouwen van hutten van den stam te bedienen,
bestaat hier in, dat men denzelven aan stukken hakt, zoo hoog als men
zyne verblyfplaats hebben wil, het geen wy vooronderstellen op zeven
voeten, als de gewoone maat zynde. Vervolgens splyt men deeze stukken,
neemt 'er het merg uit, en maakt 'er een zoort van planken van, ter
breedte van de hand van een mensch, die goed zyn om oogenblikkelyk
te gebruiken. Na zoo veele van dezelve gemaakt te hebben, als men
noodig heeft, blyft 'er niets meer overig, dan om ze recht over
einde te plaatsen, de eene naast de andere, op twee dwarshouten,
aan de hoekpaalen vast gemaakt. Alles hangt aan elkander vast door
middel van banden van heestergewassen, wier naam Tay-tay, afkomstig
is van het Engelsch werkwoord to tie, (zamenbinden,) het geen niet
te bevreemden is, dewyl wy deeze Volkplanting bezeten hebben. Deeze
heerstergewassen, wat daar ook van zy, leveren koorden op van
allerleije zoort, groote of kleine, die in de bosschen groeien,
en zig in allerleije richtingen om de boomen winden. Zy zyn in
zoo grooten getal, en zoo wonderbaarlyk verspreid, dat zy aan het
bosch de gedaante geven van eene groote vloot, die ten anker ligt;
zy doen verscheiden boomen sterven, alleenlyk door hun gewicht, en
vlechten zig de een om de ander, tot dat zy de dikte van een kabeltouw
vertoonen. Zy klimmen, zomtyds kruisgewyze, tot in den top der hoogste
boomen, van waar zy weder op den grond vallen, om wortel te schieten,
en dan weder naar boven te klimmen. De dunste heestergewassen zitten
dikwils zoo in elkander verwardt, als visschers netten, en het wild
kan ze niet aan stukken breken. Zy zyn uittermaten taay, en men kan
'er zig van bedienen, om groote Schepen aan vast te leggen. Ik zal 'er
alleenlyk byvoegen, dat 'er eenige vergiftige zoorten zyn, voornamelyk
die plat of hoekig zyn, en ik zal tans myne beschryving vervolgen,
met op te geven, hoe men het dak der hutten maakt.

Dezelfde boom, de Latanusboom, levert 'er al mede de stof voor op;
men gebruikt daar toe deszelfs takken of armen. Elk van dezelve, wier
gedaante ik niet beter, dan by die van een veder, vergelyken kan, is
zoo breed als een mensch. Men splyt dezelve van boven naar beneden in
twee gelyke deelen, en men knoopt die beide met hunne eigene bladen
te zamen: men neemt vervolgens verscheide van deeze alzoo te zamen
vereenigde takken, waar van men bondels maakt, met banden aan elkander
gehecht, zorg dragende, dat het groen naar beneden valt, even als de
maanen van een paard. Dit overdekzel, het welk in 't begin, groen
is, krygt wel dra een roozenkleur. Het is zeer fraay, zeer sterk,
zeer vast in elkander; en, zoo als ik reeds gezegd heb, het gebouw
word zonder hamer of spykers voltooit. De vensters, de tafels, de
stoelen, zyn op dezelfde wyze gemaakt. 'Er is geene andere sluiting
voor de tuinen en waranden, waar in men beesten houd. Dus ontbreekt
het de kastanje-bruine Negers nooit aan goede wooningen, dewyl, zoo
men een dorp van hun verbrand, zy morgen een nieuw gebouwd hebben;
maar wel zorge dragende, dat zy het niet weder bouwen op de plaats,
alwaar de Europeaanen het eerste dorp ontdekt hebben. De Indianen,
in plaats van takken van den Latanusboom te gebruiken, bedekken
doorgaans hunne karbetten met de takken van eenen anderen boom,
dien zy Tas noemen, en waar van ik by vervolg spreeken zal. Ik moet
niet vergeeten te zeggen, dat het zaad van den Latanusboom vervat
is in een bloei-hoos of kelk by den top des booms, en bestaande uit
dertig of veertig houtachtige vezels, die de gedaante van een zoort
van bezem hebben, waar van men zig in deeze Volkplanting bedient;
dus levert deeze boom de bouwstoffen tot een huis op, tevens met de
gereedschappen, om het zelve schoon te houden.

De hut, welke ik voor my liet bouwen, was niet ingericht op de manier,
als ik zoo even beschreven heb; dit was der moeite niet waardig
voor den korten tyd, dien wy doorgaans op eene en de zelfde plaats
verbleeven: zy bestond slechts in een enkel overdek, zonder eenige
afschutting. Dit zoort van schuilplaats, welke ieder soldaat voor zig
zelven opricht, kost weinig arbeid. Men begint met vier puntige staaken
in den grond te steeken, zoo verre van elkander af staande, dat iemand
gemakkelyk tusschen dezelve leggen kan. Vervolgens maakt men daar aan
twee dwarshouten vast, het een aan de voorstaaken, en het ander aan
de agterstaaken; en men draagt zorge om ze zoo sterk te nemen, dat ze
het gewicht van 't lichaam dragen kunnen. Om het dak te ondersteunen,
maakt men twee afschuttingen van eene schuinsche gedaante; de takken,
die men daar over heen spreid, behoeven niet gespleeten, nog vast
gebonden te zyn, en men werpt 'er zoo veele op, als 't jaargetyde
vordert. Zoo dra deeze hut afgemaakt is, is dezelve voldoende, om
den bewooner tot eens schuilplaats te dienen. Daarenboven hangt men,
door middel van banden van heestergewassen, en als aan een kapstok,
den snaphaan, degen, pistoolen, enz.

Na den Latanusboom beschreven te hebben, zal ik insgelyks beschryven
den Kokosboom, die, onder alle zoorten van Palmboomen, met denzelven
de meeste gelykheid heeft. Deeze boom, zoo geroemd, dat ze aan den
mensch voedzel, kleederen, huisvesting, enz. verschaft, heeft, naar
myne gedachten, alle deeze hoedanigheden niet; maar niettemin is
hij steeds merkwaardig. Hy groeit als de Latanusboom, met een hooge
stam, die zelfs tot de hoogte van zestig, ja zomtyds van meer dan
tachtig voeten opwast; hy is groot in evenredigheid, maar zeldzaam
recht. De bast is grauw; het hout, van buiten hard, is van binnen vol
merg. De takken zyn breeder, en van een donkerer groen, dan die van
den Latanusboom, en van weerskanten van bladeren voorzien, als die
geene, welke ik in den laatstgemelden boom by groene linten vergeleken
heb. Deeze bladen echter hangen niet lynrecht neder: de takken zyn ook
zoo regelmatig niet gebogen, maar zy hebben het voorkomen van groote
vederen, en groeien aan den top des booms. De Kokosboom brengt ook een
zoort van kool of moes voort, maar van al te weinig waarde, om zig
door het afsnyden van dezelve aan het verlies van den boom bloot te
stellen; het geen, zoo dikwils men dit doet, onvermydelyk gebeurd. Na
verloop van vyf of zes jaaren draagt hy nooten, en zulks in alle
jaar-getyden. Deeze nooten groeien doorgaans zes of agt by elkander,
die uit den stam van den boom voortspruiten. Zy hebben de grootte van
een menschenhoofd, maar eene meer kegelachtige gedaante.--Men weet,
dat de noot, wanneer zy van haar buitenste bast ontdaan is, zoo hard
is, dat men een hamer noodig heeft om dezelve te breken, en de daar in
besloten pit 'er uit te haalen. Wanneer deeze vrucht jong is, bevat ze
een wit vocht, het welk ik niet beter kan vergelyken, dan by water en
melk met suiker, en een zoo aangenamen, als frisschen drank verschaft:
wanneer zy ryp word, vormt zy zig tot een breekbaare pit, ter dikte van
een duim, zig aan het binnenste der schaal vast hechtende, waar van het
overige volmaakt ledig is. Deeze kern of pit, van een lekkeren smaak,
en gelykvormig aan den smaak der melk, waar van zy is voortgekomen,
is goed om te eeten, het geen verscheiden myner lezers ongetwyffeld
zoo wel als ik weeten. Dog laaten wy ons verhaal vervolgen.

Op zekeren morgen, geduurende myn verblyf op deezen wachtpost, van eene
ronde, die ik met twintig zee-soldaaten en twintig Neger Jagers gedaan
had, te rug komende, wierd ik grovelyk gehoond door den heer MEYLAND,
Capitain van 's Compagnie's krygsvolk, die, zoo als ik gezegd heb,
met den Lieutenant FREDERIK, de vesting Boucou had ingenomen, en de
landgenoot en vriend van den Colonel FOURGEOUD was. Wy zaten met andere
Officiers rondom een zoort van tafel te eeten. MEYLAND, hun allen van
een zekere wyn gediend hebbende, waar van hy niet meer dan eene enkele
fles had, zonderde my op eene beledigende manier uit, schoon ik myn
glas in de hand had, om 'er mede van te ontfangen. Verdenkende, dat
deeze hoon door den Bevelhebber moest zyn ingeblazen, en het voorkomen
niet willende hebben van geschil te zoeken, zeide ik aan den Capitain,
dat ik door onoplettenheid gezondigd had, my niet verbeeldende, dat ik
van myne medgezellen moest onderscheiden worden. Ik verzekerde hem,
dat het niet de trek tot den wyn was, die my deeze aanmerking deed
maken, en ik verzogt den geen, die naast my zat, my een glas wyn in te
schenken, het geen hy ook deed. Deeze inschikkelykheid van myn kant had
geen ander gevolg, dan dat het mynen vyand nog meer verbitterde, die
zig waarschynlyk verbeeldende, dat dit uit lafhartigheid voortsproot,
een onbeschaafden en gekscheerenden toon aannam. Hy wierd door alle de
Duitschers en Zwitsers, die zig aldaar bevonden, zonder uitzondering,
verwonderlyk geholpen; ik sprak geen woord; ik sneed een vlerk van
eenig gevogelte af, dat voor my stond; ik at dezelve op, en verliet
oogenblikkelyk de tafel, met het vast besluit, om myn caracter te
handhaven of te sterven. Met dit stellig voorneemen, begaf ik my naar
de hut van eenen zieken soldaat, en leende van hem zyn sabel, (de myne
was gebroken,) onder voorwendzel, dat ik dien noodig had, om een of
twee stokken te snyden. Vervolgens ging ik den heer MEYLAND opzoeken:
ik vond hem zyn pyp rookende aan den waterkant, en naar een van zyne
vrienden, die met visschen bezig was, kykende. Ik sloeg hem op den
schouder, en zeide hem, dat zoo hy my niet oogenblikkelyk voldoening
gaf, zoo als een eerlyk man betaamde, ik my over hem wreeken zoude,
door hem met het platte van den sabel op zyn gezicht te kloppen. Hy
antwoordde my, dat hy niets dan gekscheerende gedaan had, en scheen
eene bevrediging te verlangen; maar ziende dat ik daar niet heen
wilde, stootte hy met veel koelbloedigheid de asch uit zyn pyp;
vervolgens zyn wapentuig hebbende gaan haalen, gingen wy te zamen, en
zonder medehelpers, in het bosch, op den afstand van byna een halve
myl. Toen hield ik stil, en myn sabel trekkende, waarschuwde ik den
Capitain van op zyn hoede te zyn. Hy deed dit; te gelyker tyd deed
hy my opmerken, dat wy met ongelyke wapenen streden; dit was waar:
maar zoo al de punt van zyn sabel was weggenomen, was dezelve wel een
voet langer dan de myne. Ik antwoordde hem, dat het scherp van den
sabel veel meer diende dan de punt, en ik bood hem aan te ruilen. Om
hem daar toe te bewegen, stak ik die geene, welke ik in de hand had,
in den grond, en trachtte hem de zyne te ontwringen, tot dat ik myne
vingers geheel bebloed zag, want ik had de kling aangevat. Toen nam ik
myn wapentuig weder op, en zocht verscheiden maalen, maar vruchteloos,
hem te raaken: hy keerde my met het grootste gemak af. Hy zelf, alle
zyne krachten inspannende, wilde my een slag op 't hoofd toebrengen;
maar gevoelende, dat myne handigheid onvoldoende zoude zyn, bukte
ik om den slag te ontwyken. Ik maakte van dit myn postuur gebruik,
trachtende hem in den hals te raaken; ik slaagde daar niet in, maar
ik bragt hem een houw van zes duimen lang in het vleezigste gedeelte
van den rechten arm toe. Ik zag dezelve dadelyk dwars door de opening
van zyn rok, en zyn hand hing op zyde. Ik zelf echter was het gevolg
van den slag, dien hy op myn hoofd gemunt had, niet geheel ontsnapt;
die slag was op myn rechter schouder neergekomen, en maakte my aldaar
een wond van een duim diepte. Toen vorderde ik, of dat MEYLAND my
vergiffenis vragen zoude, of dat wy het gevecht met de pistool zouden
vervolgen, schietende met de linke hand; maar hy verkoos het eerste. Ik
deed hem gevoelen, dat de kortswyl van een Zwitser geen beuzeling was,
die een Engelschman verdragen konde. Vervolgens gaaven wy elkander
de hand, en ik bragt hem, geheel bebloed, by den Heelmeester van
ons krygsvolk, die zyne wonde verbond. Dit afgeloopen zynde, kwam
hy by zyn hangmat te rug, en het was hem, verscheiden weeken lang,
onmogelyk eenigen dienst te doen. Op deeze wyze verzoende ik my met
den Capitain MEYLAND; maar het geen my het grootst genoegen deed, was
zyne verklaaring, dat hy my alleenlyk beledigd had in 't denkbeeld,
dat de Colonel FOURGEOUD veel vermaak zoude scheppen, met my eenige
onaangenaamheid te doen ondervinden. Zedert uit voorval verkeerden wy
te zamen als de beste vrienden. De vreede echter mocht myn deel niet
zyn, want denzelfden achter-middag was ik genoodzaakt twee andere
Officiers uit te dagen, die zig op deeze maaltyd in het geschil van
den Capitain tegen my gemengd hadden. Ik had echter het geluk, om hun
zonder geweld of bloedvergieten myn caracter te doen kennen. Deeze
heeren erkenden hunnen misslag; en dadelyk wierd ik onder ons volk
met een goed oog aangezien.

Den 9den November, ontmoetten de twee kolommen elkander, en sloegen
zig gezamentlyk neder aan den westelyken oever van de Wana-Kreek,
omtrent daar dezelve in de Cormoetibo-Kreek uitloopt. Aan beide Kreeken
plaatsten wy voorposten een myl van elkander. Dien zelfden avond had
ik gelegenheid, om den Colonel FOURGEOUD te doen verstaan, dat ik aan
zynen landgenoot in een tweegevecht byna het hoofd had ingehouwen. Ik
had besloten hem dit zelf te zeggen, wel wetende, dat hy vroeg of laat
door anderen 'er van zoude zyn onderrigt geworden. Hy antwoordde my,
dat hy my dit verlies vergeven zoude hebben, en dat ik een braave
jongen was; maar deeze woorden gingen met een glimlach gepaart, die
'er een geheel anderen zin aan gaven.

Indien ik aan deeze betuiging van vriendschap geloof gegeven had,
zoude hy 'er my niet lang mede misleid hebben, want myn eenigen vriend,
den heer CAMPBELL, ziek geworden zynde, en zig in een vaartuig naar
het Hospitaal te Devil's Harwar begeevende, wilde de Colonel hem
niet toestaan te wagten, tot dat ik een brief, waar by ik aan JOANNA
om linnen verzogt, had afgeschreven. Een Neger-jager bezorgde my
echter een kleine kano, waar mede ik my by den jongen en ongelukkigen
CAMPBELL vervoegde, dien ik voor de laatste maal omhelsde, want hy
stierf eenige dagen daar na.

De Colonel FOURGEOUD toen besloten hebbende, om den westelyken oever
van de Cormoetibo-Kreek van muitelingen te zuiveren, trokken wy in
twee kolommen op. Hy zelf was aan het hoofd der eerste; de Majoor
RUGHCOP voerde het bevel over de tweede, waar toe ik behoorde; en wy
lieten agter ons eene sterke wacht met voorraad voor de zieken. Zie
hier den zakelyken inhoud van onze beveelen op deezen tocht.

ART. I. De vreedzaamheid en matigheid wierden daar by ten sterksten
aanbevolen.

II. Niemand vermogt, op doodstraffe, vuur geven, zonder dat het hem
bevolen was.

III. De straffe des doods tegen een iegelyk, die zyne wapenen zoude
verliezen of wegwerpen.

IV. Gelyke straffe tegen den geenen, die geduurende den slag zoude
durven plonderen.

V. Een Officier en een Sergeant moesten op de uitdeeling der
levensmiddelen ten allen tyde toezicht houden.

VI. Het getal der Negers, tot dienst van elken Officier, wierd daar
by uitgedrukt en bepaald.

Verdere beveelen bragten bovendien mede, dat ingevalle onze
zee-soldaaten in twee of drie kolommen zouden optrekken, zy de boomen
met een sabel of snoeimes zouden merken, om aan de overige krygsbenden
te kennen te geven, dat zy aldaar reeds waren voorby-getrokken. Elk
derzelve was door byzondere teekenen onderscheiden. Het krygsvolk
der Compagnie had ook de hunne. Men moest die merken alleenlyk op de
boomen aan de linke hand stellen. Het volk wierd ook aanbevolen, om,
wanneer zy de Zand-woestynen of Savanen doortrokken, de takken van
het geboomte of der heestergewassen kruisgewyze op te binden. Elke
divisie, de legerplaats opbreekende, moest een fles en een stuk wit
papier daar ter plaatse laaten; en zoo aan haar iets byzonders was
voorgekomen, moest het worden opgeschreven. By eenen aanval lag het
bevel om eene kleine verschanssing met de legerkisten te maaken,
agter welke de Neger-Slaven op hun buik plat op den grond zouden
gaan leggen. De achterhoede alleen moest zig verdedigen. Aan de
slagleverende krygsbende was voorgeschreven, om zig niet tot enkele
verdediging te bepaalen, maar integendeel met de bajonetten voor uit,
op den vyand, in weerwil van deszelfs vuur, in te dringen. Niettemin
wierd bevolen, om 't leven te schenken aan elken muiteling, die zig
zoude willen overgeven, en de gevangenen op eene menschelyke wyze te
behandelen. Deeze waaren de regels, die wy by vervolg moesten in acht
nemen, want ik moet zeggen, dat tot heden toe alles in de grootste
verwarring was. Intusschen trokken wy op die manier naar den mond
der Cormoetibo-Kreek voort. Elke Officier had een zak-compas by zig,
om zynen tocht dwars door de dikke bosschen naar te richten, vermits
men midden in dezelve niets dan boomen en lucht bespeurt, gelyk men
op zee niets dan water en wolken ziet. Die geenen derhalven, welke de
Zeevaart-kunde het best verstonden, liepen het minste gevaar, om in
de eenzaame bosschen, wier uitgestrektheid schier zonder einde was,
verdoold te geraaken. De ongelukkigen, die thans myn mededogen het
meest gaande maakten, waaren die arme Neger-slaaven, die onder hunnen
last gebukt gingen, en slechts een halve portie eeten kreegen, schoon
hunne arbeid twee maalen zwaarder dan de gewoonlyke was. Tot overmaat
van elende, begon de regen stroomsgewyze te vallen, en hield alzoo
den geheelen nacht aan, schoon wy nog in het jaargetyde van droogte
waaren. Intusschen moesten wy zonder hutten, of andere zoorten van
schuilplaatsen woonen. Wy waaren dus genoodzaakt, om onze hangmatten
aan takken van boomen op te hangen, en ons schiet-geweer daar onder
te plaatsen, om het voor de vochtigheid te bewaaren. Op die wyze
had de Colonel zyne gemaakte schikkingen voorgeschreven. Niettemin,
in weerwil van wind en regen, viel ik in eenen diepen slaap.

Den 14den, des morgens ten vyf uuren, wierd ik wakker gemaakt door
een geroep van staat op! staat op! De regen hield bestendig aan,
en de meesten van onze Officieren en soldaaten waaren ziek. Ik stond
uit myne hangmat op, zoo nat, als of ik uit een badkuip kwam. Op raad
der Neger-Jagers, de plaat van myn snaphaan met een stuk van den bast
van een Palmboom bedekt hebbende, at ik een weinig scheeps-beschuit
voor myn ontbyt, en wy trokken voort. Ik kan niet voorby alhier op
te merken, dat de Negers, die den geheelen nacht op den grond en
in het water hadden doorgebracht, veel welvarender waaren, dan de
Europeaanen. Indien de vyand toen op ons was aangevallen, waaren
wy onvermydelyk verlooren geweest. De loop van onze snaphaanen, en
onze kardoesen waaren geheel en al doorwatert. Men had dit ongemak
kunnen voorkomen, door onze wapentuigen met wasch te besmeeren,
en die in kokers te sluiten, gelyk de Vrybuiters in America deeden:
maar dit waaren beuzelingen, waar op men de moeite niet genomen had
te denken. Het was echter geen beuzeling, en het ontrustte ons zeer,
dat onze mond-behoeften byna op waaren, en dat de geene, die wy aan
de Kreek vermeenden aan te treffen, niet aankwamen. Men had verzuimt
dezelve af te zenden, en uit hoofde van dit toeval waaren wy toen
genoodzaakt, Officiers zoo wel als soldaaten, zonder onderscheid,
ten einde niet van honger te sterven, vier-en-twintig uuren lang
ons middel van bestaan in beschuit en water te zoeken. In het midden
deezer elenden, bood een Neger-Jager ons een groote vogel aan, alhier
genaamd Coussycalcou, en zynde een zoort van kalkoensche haan. 'Er
wierd besloten, om van deezen gelukkigen vondeling soup voor 's
avonds te maken. Op het oogenblik, dat de ketel begon te koken,
wierp elk 'er een stuk beschuit in; en het water, dat onophoudelyk
in de ketel liep, vermeerderde geduurig onze portie. Geduurende
deeze verschrikkelyke regenbui waaren wy zonder hutten, even als den
voorgaanden nacht. Zorge gedragen hebbende, om eenige kleederen om
myne schouders te hangen, bragt ik deezen nacht by het vuur door. Ik
had aldaar minder te lyden, dan myne ongelukkige medgezellen, die in
hunne hangmatten lagen, en zonder ophouden hoestten. Maar om tot den
gemelden vogel weder te keeren, alles wat ik 'er van zeggen kan, is,
dat hy weinig verschilde van de gewoone kalkoensche haanen, die hier
meer dan twintig ponden weegen.

De grootste vogel van Guiana word in Surinamen door den een Toijew,
en door den ander Emou genaamt. Hy behoord tot een zoort van vogelen
tusschen den Struisvogel en de Casoar, ten minsten zoo men my gezegd
heeft, want ik heb nooit een enkele in dit Land gezien. Men zegt,
dat deeze vogel zes voeten hoog is, gerekend van de pooten tot den
kop. Hy heeft een kleinen kop, en platte bek; de hals en pooten zyn
langwerpig; het lyf is rond, zonder staart en van een licht graauwe
kleur. De bouten zyn zeer dik en sterk; en elke poot heeft drie
nagels, verschillende daar in van den Struisvogel, die 'er slechts
twee heeft. Men geeft voor, dat deeze vogel niet kan vliegen, maar zeer
schielyk loopt; en dat hy, even als de eerstgemelde, met zyne vlerken,
zyn tred verhaast; men vind hem voornamelyk by het opvaaren van de
Maroni en de Sarameca.--Dewyl ik van vogels spreek, moet ik zeggen,
dat schoon men 'er geene in Guiana ontmoet, die eenen zachten zang
hebben, een gebrek, het welk de fraaiheid van hunne pluimaadje naar
den smaak van veelen vergoed, ik 'er op deezen tocht in 't byzonder
twee hoorde, wier gekweel my zoo veel genoegen deed, dat ik het
oogenblikkelyk opteekende.


Dit gezang was zoo regelmatig en zoo zacht, dat ik op alle andere
plaatsen gedacht zoude hebben, dat het een bekwaam zanger was, die op
de fluit speelde. Dewyl ik beide deeze vogels nimmer dan onvolkomen
en van verre gezien heb, bestaat alles wat ik van hun weet, hier in,
dat men hen dikwils in de nabyheid der moerassen hoort.

Des anderen daags morgens vervolgden wy onzen tocht door zulk een
zwaaren regen, dat wy in de bosschen tot de knien toe door 't water
gingen, en dat wy een brug moesten maaken, om een kleine Kreek,
die op onzen weg was, over te komen.

Ik stelde de Neger-Jagers en eenige slaven te werk om die te maken,
en dezelve wierd in den tyd van een uur afgemaakt: zy hakten een
zeer recht staande boom om, en wierpen die op de kreek of beek, na
aldaar een hoop aarde of zoort van borstweering gelegt te hebben. De
Majoor RUGHCOP, onze Bevelhebber, die een ongemakkelyk man was, en wiens
lichaams gestel door zoo veele vermoeienissen begon te verzwakken, was
over deezen arbeid t'onvreden; hy betaalde de Jagers met vloeken en
verwytingen, maar zy beantwoordden hem met een verachtende glimlach:
zy lieten hem praaten, en gingen over de kreek, de een over de
brug, de ander zwemmende, en een derde klauterde over de boomen,
welker takken tot aan de andere zyde overhelden, en aldaar op den
grond nederhingen. Ik volgde het voorbeeld der laatstgemelden, en
wy wachten eenigen tyd naar den armen Majoor, die met twee derde van
zyne krygsbende, zoo zwak en ziek als hy, langzaam aankwam.

Ik was steeds welvaarend, maar de insecten en doornen reetten my van
een. Onder de laatstgemelde merkte ik een zeker zoort op, welks zwarte,
harde en lange punten, verscheide duimen lang zynde, zeer vinnig in
de huid indringen, en die op een zoort van lage Palmboom, Cocarita
genaamd, groeien, waar van de breede takken zig wyd verspreiden. Een
ander ongemak, waar aan men op alle de moerassige plaatsen der bosschen
is bloot gesteld, word veroorzaakt door een zoort van heestergewas,
genaamd Mataki, het welk twee of drie voeten uit den grond groeit. De
heestergewassen van dit zoort loopen op die wyze tot eenen merkelyken
afstand voort, en hunne draaden zyn zoo verward onder elkander, dat
een hond moeite heeft 'er door te komen: het is zeer moeielyk om 'er
over heen te gaan, de voeten blyven 'er in hangen, en men loopt gevaar
om alle oogenblik te vallen, zoo men niet zorgt om ze van elkander te
verwyderen, het geen voor kleine menschen volstrekt onmogelyk is. Wy
ontmoetten dezelve op onzen geheelen tocht, maar wy zagen nog rivieren,
nog plantgewassen, nog eetbaare vruchten, uitgenomen eenige Maripas:
dit zyn nooten, die aan een grooten Palmboom groeien, en vry veel
overeenkomst hebben met die van de Aouarra, welke ik reeds beschreven
heb; zy zyn echter veel grooter, en van een minder hoog roode kleur:
de pit en de noot zyn volmaakt gelykvormig.

Het weder wierd eindelyk een weinig beter, en wy kwamen voor den middag
te Jerusalem, by den mond van de Cormoetibo-Kreek, alwaar ik geduurende
mynen eersten tocht had stil gehouden. De Colonel FOURGEOUD bevond zig
aldaar zedert eenige oogenblikken, met zyne afgematte soldaaten. Geene
beschryving is in staat, om een naauwkeurig denkbeeld te geven van
de akelige gesteldheid, waar in wy waaren: het zal genoeg zyn te
zeggen, dat dit geheele legertje, uitgenomen eenige manschappen,
door vermoeienis en honger was uitgeput; verscheiden Soldaaten konden
niet meer gaan, en de Negers moesten hen dragen in hunne hangmatten,
aan stokken hangende. Zoo veele onheilen werkten niets, hoe genaamt,
uit, want wy hadden niets ontdekt. De Colonel intusschen, schoon een
man van jaaren, wederstond alles, als of hy van yzer was; het geen
ons voor een gedeelte het recht van klagen benam. Wat my betrof, ik
dompelde my, als naar gewoonte, in de Rivier, om my te wasschen, en
my van de modder en het bloed, waar mede ik bedekt was, te zuiveren:
ik zwom 'er ook eenigen tyd in, en uit 't water gekomen zynde, zogt
ik myne Negers, om my een hut op te richten; maar de Majoor gebruikte
hen, om voor hem een keuken te bouwen, schoon 'er niets viel klaar te
maken. Ik sloeg geen acht op deeze onwellevenheid. De Jagers maakten
my een eenvoudig bed van bladeren van een Latanusboom, want 'er waaren
aldaar geene boomen, om myne hangmat aan op te hangen; zy leiden een
goed vuur aan dicht by dit bed, waar op ik ging leggen, en zeer gerust
sliep, in weerwil dat de maan my in de oogen scheen, het geen minder
onaangenaam was, dan de regen. Ik ontwaakte egter twee uuren eer de
dag aankwam; het vuur brandde niet meer, de maan was verdwenen, en ik
was byna dood van koude. De vochtigheid, die uit den grond opsloeg,
en de dauw, waar aan ik was bloot gesteld geweest, hadden my zoodanig
verstyst, dat ik moeite had, om op handen en voeten voort te kruipen,
ten einde een van myne Negers te doen ontwaken. Ik liet hem het vuur
aan brand maken, het geen my in staat stelde, om ten zes uuren op te
staan; maar dit geschiedde met zulk een pynlyke steek in de zyde,
dat ik my niet wederhouden konde overluid te schreeuwen. Van den
Colonel en zyne vrienden niet gehoord willende worden, nam ik de wyk
naar den kant van het bosch. De pyn intusschen steeds verdubbelende,
was het my wel dra niet meer mogelyk, om zonder de grootste moeite adem
te halen, en eindelyk viel ik aan den voet van eenen boom neder. Een
der Neger-slaven, die hout ging hakken, my in die gesteldheid ziende,
dagt, dat ik dood was, en bragt dezen alarm-kreet naar de legerplaats
over. Men nam my dus op, en droeg my naar myne hangmat, op last van
den Capitain MEDLER, die my onder eene goede hut deed plaatsen, en
my dadelyk een van 's Compagnies Heelmeesters zond, om voor my te
zorgen. Ik was oogenblikkelyk door toekykers omringd, en myne pyn
in de zyde wierd zoo nypend, dat ik myn hembd met myne tanden van
een scheurde, en in alles beet wat my naderde: door eene aanhoudende
wryving met de hand, en een zoort van smeering, verdween echter de
pyn schielyk, en ik gevoelde my volmaakt hersteld.

Om eene instorting voor te komen, ging ik, zoo dra myne kragten
het toelieten, een stok snyden, waar mede ik zwoer den schelm, die
het opzicht over de Neger-slaven had, te zullen vernielen, zoo hy my
niet oogenblikkelyk een hut liet maken, al had hy zelfs tegenstrydige
beveelen; want myn leven was tog de eerste zaak, waar op ik acht moest
geven. Ik kwam by hem, met myn stok op den schouder, en hem myn oogmerk
hebbende te kennen gegeven, volgde ik hem zoo kort agter op, dat ik
in den tyd van twee uuren het genoegen had van my wel gehuisvest te
zien. Ik moet niet vergeeten te zeggen, dat, toen myne ziekte op het
ergst was, de Colonel FOURGEOUD my had aangeboden, om my naar Devil's
Harwar te doen overvoeren; maar ik stemde daar in niet toe.

Den 18den, vernamen wy, dat de arme CAMPBELL des avonds te vooren was
overleden. De Majoor RUGHCOP zelve ging mede vertrekken, uitermaten
ziek zynde: hy was de elfde Officier, die onder de vermoeienissen
van deezen korten veldtocht bezweek. Een byna volkomen gebrek aan
levensmiddelen hebbende, vervulden wy dit gebrek gelukkiglyk door
eene groote meenigte visschen, waar onder de Jacky was, die ik reeds
beschreven heb, en zig in een kikvorsch verandert. 'Er was ook een
visch, genaamd Warappa, die dezelfde gedaante heeft, en mede goed is;
beiden hebben veel vleesch, en zyn zeer vet. Deeze visschen wierden
zoo overvloedig in de moerassen gevonden, alwaar het afloopend water
dezelve agterlaat, dat de Negers hen met de hand vongen; maar nog
meer, wanneer zy by toeval met hunne snoeimessen of fabels in den
modder hakten; zy verzamelden vervolgens de ftukken by elkander,
en wy namen die mede: zy vongen in de Kreek ook nog een andere
visch, genaamd Coemma-coemma, zynde van een tot drie voeten lang:
hy is van een zeer zoeten smaak, maar zoo lekker niet, als die ik
bevoorens genoemd heb. De Negers laaten denzelven droogen, door hem
op stokken voor het vuur te plaatsen. Dan is hy veel beter, en men
eet hem zonder andere toebereiding. Deeze visch alzoo gerookt zynde,
kan verscheiden weken bewaard worden.

Den 20sten, wierd een Capitain met twintig Zee-soldaaten en twintig
Neger-Jagers afgezonden, om de verwoeste vesting Boucou te gaan
opzoeken. Daags daar aan overleed de Majoor RUGHCOP. De Colonel,
op dien dag naar den bovengemelden post zelf willende vertrekken,
liet my het bevel over vier honderd mannen, blanken en zwarten, waar
van de helft ziek was. Ik zond 'er dertig van naar Devil's Harwar om
te sterven, en gaf aan zestig Jagers verlof om zig naar Paramaribo
te begeeven. Zy verklaarden aldaar, dat de onderneemingen van den
Colonel FOURGEOUD meer geschikt waaren om zyn eigen krygsvolk, dan dat
van den vyand, van kant te helpen. Zoo bestaan de Negers; wanneer zy
denken dat 'er niets te doen valt, willen zy niet optrekken. Het is
zeer moeielyk de krygstucht onder hen te bewaaren; en wanneer zy zig
voorstellen den vyand te zullen ontmoeten, kan men hen niet wederhouden
om voorwaarts te rukken. Het is verwonderlyk, met welke behendigheid zy
de voetstappen van anderen ontdekken. Terwyl een Europeaan den minsten
voetstap van een mensch in het bosch niet kan onderscheiden, bemerkt
het doordringend oog van den Neger den gebroken tak, het verdorde
blad enz. Indien deeze de voetstappen van den vyand zyn, is niets in
staat om hem te rug te houden. Zulk eene drift is ongetwyffeld met
de hedendaagsche krygskunde niet overeen te brengen; maar zy kondigt
dien geest van vryheid aan, die in oude tyden den dapperen soldaat
uitmaakte. Zie daar, welk op dit oogenblik het caracter der menschen
was, die slechts zedert korten tyd de slavernye kenden.

Des anderen daags, zynde den 21sten, maakte ik gebruik van het
voorrecht, dat ik had met het bevel te voeren, door twee vaartuigen
met krygsbehoeften geladen, het een naar den post van la Rochelle,
het andere naar Devil's Harwar te zenden. De laatstgemelde bragt
my een kist met Bostonsche beschuit mede, die aan my van Paramaribo
was afgezonden.

Op deezen dag wierden twee slaaven, die beschuldigd waaren van
varkensvleesch uit het magazyn gestolen te hebben, in gevangenis
gezet, en het krygsvolk verzogt my om daar over eene voorbeeldige
straffe te oeffenen. De Zee-soldaaten beschouwden de Neger-slaven met
verachting; zy zagen hen dwaaslyk aan als verre beneden hen zynde,
en als de oorzaak van alle hunne onheilen. Men vond, wel is waar, een
stuk varkensvleesch in den zak van de beschuldigden; maar 'er waaren
geene bewyzen, die den diefstal konden zeker stellen, en ik vond my
zeer verlegen om naar den zin van beide partyen recht te doen. De
Europeaanen mishandelden de ongelukkige slaven met woorden; en deezen
beantwoordden zulks vry vinnig, en al het volk was in beweging. De
eersten verweeten den beschuldigden, dat zy dit vleesch gestoolen
hadden; de beschuldigden beweerden, dat zy het op hun aandeel hadden
uitgespaard, om het aan hunne nabestaanden of vrouwen te geven. Als
toen den toon van eenen onafhanglyken alleenheerscher aanneemende,
deed ik de klagers in het rondt plaatsen, en gelastte om de gevangenen
in het midden te zetten. Vervolgens gaf ik met een luide en sterke
stem bevel, om een blok en byl te brengen. Deeze plechtige vertooning
deed zulk eene uitwerking op de soldaaten, welke voor de uitvoering
van eene ysselyke en barbaarsche daad vreesden, dat alle wraakzucht
in hun hart wierd uitgedooft; en zy verzogten my zelve om genade
te bewyzen. Ik leende het oor aan hunne aanzoeken, en gaf bevel aan
den Negerslaaf, om den byl op te ligten; hy deed het, maar dit was
alleen, om het stuk spek, dat zoo veel beweging veroorzaakt had,
in drien te klooven. De beschuldigers kregen 'er een deel van, de
beschuldigden het tweede, en de uitvoerder het derde, om dat hy zyn
plicht zoo wel betracht had. Alles eindigde tot algemeen genoegen,
en ik hoorde van geene dieveryen meer spreken.

De Colonel FOURGEOUD kwam, den 26sten, van Boucou te rug. Hy had
aldaar drie Negers der muitelingen, zynde Jagers en ongewapend,
verrast, op het oogenblik, dat zy een Chou van een Palmboom sneden
tot hun levens-onderhoud. Men had 'er egter maar twee van gekregen;
en een van hun door een snaphaan-schoot het dye-been gebroken hebbende,
had men hem handen en voeten zamengebonden, en alzoo gehangen aan een
stok, door twee slaven gedragen. Men kan over zyne akelige gesteldheid
oordeelen: het geheele gewicht van zyn lichaam deed hem de ledematen
uit elkander zakken. Niets hebbende, waar op zyn hoofd rustte, viel
dit onophoudelyk naar den grond. Men had geen het minste verband om
zyne wonden gelegt, en zyn bloed verwde de plaatsen, waar hy was voorby
gekomen. Op die wyze wierd deeze ongelukkige jongman, (want hy scheen
niet meer dan twintig jaaren oud te zyn,) in de legerplaats gebragt,
welke zes mylen af lag van de plaats, alwaar men hem had gevangen
genomen. Men had hem immers wel in een hangmat kunnen leggen, en door
dit middel zoude men hem voor verschrikkelyke folteringen bewaard
hebben. Ik was verwonderd, en met misnoegen aangedaan over deeze daad
van wreedheid in den Colonel, wien ik in koelen bloede nimmer wreed
gezien had. Ik moet hem zelfs het recht doen van te zeggen, dat hy
zig nooit moeielyk maakte, dan wanneer men zig tegen hem aankantte;
het geen ik nu en dan wel eens gedaan had. Maar op dit oogenblik was
hy over zyn zegepraal zoo verrukt, dat alle gevoel van menschelykheid
in hem uitgedoofd scheen. De gewonde Neger op een tafel gelegt zynde,
verzogt ik een Heelmeester om hem te bezichtigen en te verbinden. Hy
leide hem eenige pleisters, en verklaarde, dat hy 'er niet van zoude
opkomen: dit ongevoelig mensch zong, terwyl hy dit werk verrigtte.--De
arme Neger! wat moest hy al lyden! De koorts verdubbelende, verzocht
hy om een weinig water. Ik schepte wat met mijn hoed, en bood het
hem zelf aan. De ongelukkige, over deeze oplettenheid gevoelig,
zeide my: Moi, remercie vous, masera; vervolgens loosde hy een zucht,
en stierf. Hy wierd door de Neger-slaven begraven, die hem blyken van
mededogen beweezen, zoo als zyn ongelukkig lot ook verdiende. Volgens
hunne gewoonte overdekten zy zyn graf met Palmboom-bladeren, en zy
plaatsten aldaar een gedeelte van hun eeten als eene offerhande. De
andere gevangen, genaamt SEPTEMBER, was gelukkiger. De Colonel,
hoopende, dat hy hem met het doen van eenige ontdekking behulpzaam
zyn mogte, behandelde en onthaalde hem met meerder onderscheiding,
dan hy immer voor eenigen zyner Officiers betoond had. SEPTEMBER had
nochtans het voorkomen van een vos, die in den strik gevangen is,
en des nachts sloot men hem in een magazyn op.

Des anderen daags kwam de heer STOELEMAN, Capitain der Militie,
in onze legerplaats aan, alwaar hy den dag moest doorbrengen: ik
nam deeze gelegenheid waar, om aan den Bevelhebber te herinneren,
het geen hy my omtrent de gesprekken van deezen Officier gezegd had,
en verzogt hem zulks in zyne tegenwoordigheid te herhaalen; maar de
Colonel stelde alles op rekening van den Majoor RUGHCOP, die overleden
was, en verzogt my over die zaak niet meer te spreken: ik verliet hem
oogenblikkelyk. Myne vooronderstelde tegenpartye weder ontmoetende,
drukte ik hem de hand, en verhaalde hem het voorgevallene. Zyne
verwondering was ongemeen; vervolgens vertrok hy, in minder dan twee
uuren van Jerusalem, en wierd gevolgd door alle de Neger-Jagers,
die ons nog overig waaren.

Den 29sten, wierd de Capitain DE BORGNES tot Majoor aangesteld, maar
'er geschiedden geene andere bevorderingen. De Colonel verklaarde,
dat hy niemand in staat kende om Officier te zyn: dit konde waar zyn
met opzigt tot de Sergeants; maar wy hadden onder ons twee braave
jongelingen van goeden huize, die als vrywilligers dienden, en die de
vermoeienissen en gevaaren van deezen veldtocht hadden doorgestaan;
men liet hen zonder eenige belooning: zoo gaat het, als men geene
voorspraaken en middelen heeft.

EINDE VAN HET EERSTE DEEL.



NOOTEN

[1] Na den dood van den zee--braassem verwelkt dit blaauw, en word
donker. (Aant. v. d. Franschen Vert.)

[2] Ik weet niet, dat men van deeze noodzakelykheid immer eene
voldoende reden gegeven heeft: die slymige stof, die de vinnen of
wieken bedekt, verhardt misschien zoodanig door de hette der zon en de
werking van de lucht, dat alle beweeging voor hun onmogelyk word; of
misschien kan deeze visch niet lang leven buiten het element, dat hem
natuurlyk eigen is. De eene of andere van deeze vooronderstellingen
wyst aan, waarom hy zoo dikwils, en als tegen zynen wil, op de
Schepen, en in den bek van zyne vyanden, den Dolphyn, de Zeebraassem,
enz. nedervalt.

(Aant. v. d. Schryver.)

[3] Guiana heeft ten minsten twee honderd mylen van het noorden
tot het zuiden, en meer dan drie honderd van het oosten naar het
westen. (Aardrykskundige Beschryving van Guiana.)

[4] Derzelver Kusten strekken zig uit van de Noord-Kaap, gelegen op
omtrent twee graaden noorder-breedte, tot de groote uitloop van de
Orenoco, die op agt graaden breedte ligt; maar in de lengte bevatten
zy meer dan tien graaden, liggende de Noord-Kaap op twee-en-vyftig
graaden dertig minuuten ten westen van den Parysschen middaglyn, en
deeze mond van de Orenoco op twee-en-zestig graden; bevattende in dit
vak meer dan twee honderd vyftig mylen aan zee-kusten. (Aardrykskundige
Beschryving van Guiana.)

[5] CHRISTOPHORUS COLUMBUS, in den jaare 1498, zig zuidwaarts van de
Antillische Eilanden begeven hebbende, ontdekte den 10 Augustus het
Eiland la Trinidad, en des anderen daags kreeg hy kennis aan het naby
gelegen vaste Land, het welk hy Terre de Paria noemde, naar den naam,
door de Indiaanen van de Kust daar aan gegeven.

Het was op deeze reize, dat hem een der monden van de Orenoco bekend
wierd, welke hy Bocca del Drago noemde, uit hoofde van 't gevaar,
dat zyn Schip daar liep; maar zig westwaarts begeven hebbende, had
hy geen kennis aan de Orenoco, nog aan Guiana.

In 't jaar 1499, landde ALPHONSUS OJEDA, een Spaansch Edelman,
vergezelt door AMERICUS VESPUTIUS, een Florentyn, en JUAN DE LA COSA,
de bekwaamste Stuurman die toen in Spanjen was, in het vaste Land
van America aan, op tweehonderd mylen oostwaarts van de Orenoco, en
doorreisde de geheele kust, het westen naderende. Maar deeze reize
verschafte nog geene groote kennis van Guiana.

In 't jaar 1535, ondernam DIEGO D'ORDAZ, een Spanjaard, om in
de monden van de Orenoco binnen te loopen; zyne pogingen waaren
vrugteloos: hy verloor zelfs aldaar een gedeelte zyner Schepen en van
zyn volk. Deeze dappere Spanjaard was op eene andere keer gelukkiger;
hy kwam in de Orenoco binnen, en zeilde dezelve zeer hoog op, tot dat
hy in den mond van de Meta, eene aanzienlyke Rivier, die zig, meer
dan vierhonderd mylen van derzelver inkomen, in de Orenoco ontlast,
ten anker kwam. Maar dit geschiedde niet zonder het uitstaan van
veele zwarigheden en vermoeienissen; want hy verloor zyne Schepen, en
byna al zyn volk, in de onderscheidene gevechten, die hy genoodzaakt
wierd aan de Indianen te leveren: zoo dat hy in wanorde te rug keerde,
zonder eenige bezitting te hebben kunnen vestigen.

In weerwil van deezen nadeeligen uitslag van der Spanjaarden
onderneming, had zig een gerucht verspreid, dat, in het binnenste
gedeelte van dit uitgestrekt Land, eene landstreek was, die men
el Dorado noemde, en onmeetelyke rykdommen in goud en kostbaare
gesteenten bevatte: men zeide dat 'er een Meir was, zoo groot als een
zee, genaamt het Meir van Parimo, waar van het zand vol goud-poeder en
goud-korrels was. Drie Spaansche Capitains, GONZALO PIZARRA, broeder
van den geen die Peru veroverde, PEDRO DE ORDAZ, en GONZALO XIMENES
DE QUESEDA ondernamen deeze ryke ontdekking: het was, zoo men weet,
eene ingebeelde hoop.

Terwyl zy dit poogden tot stand te brengen, kwam DIEGO DE ORDAZ,
die het eerst de Orenoco was opgevaaren, uit Spanjen te rug, met
brieven van Keizer KAREL V, waar by deeze Vorst aan hem alleen het
recht en de vryheid vergunde om de Dorado te gaan opzoeken, en de
ontdekkingen van de Orenoco nader op te spooren. De geheele uitslag
zyner onderneeming bepaalde zig tot het bouwen van eene Stad aan den
oostelyken oever van deeze Rivier, meer dan zestig mylen van derzelver
mond af, welke hy St. Thomas van Guiana noemde.

De Engelschen, over de ontdekkingen der Spanjaarden in Guiana jaloers
zynde, en benydende den koophandel, welken de Franschen aldaar van toen
af aan dreeven, waar van men wonderen vertelde, wilden daar in deel
nemen. Een van hunne bekwaame zeelieden, de heer WALTER RALEIGH, was
de eerste Engelschman, die den 6den February van 't jaar 1595 [*]
vertrok, om in deeze ryke landen eenige onderneeming te beproeven: dus
maakte men in Europa de Orenoco en Guiana bekend.

RALEIGH hield zig van het wezentlyk aanzyn deezer rykdommen zoo
vast overtuigt, dat hy niet schroomt in het verhaal van zyne reize
te zeggen: Dat hy, die Guiana veroveren zal, meer goud bezitten,
en over meer volken heerschen zal, dan de Koning van Spanje en de
Turksche Keizer, (Aardrykskundige Beschryving van Guiana.)

[*] Men zal opmerken dat onze Reiziger hier het volgende jaar 1596 noemt.

[6] SOMMELSDYK had het caracter van een dwingeland. Onder een
godsdienstig uiterlyk, was hy oploopend, onbeschoft, een geweldenaar
en wreedaart. Op zekeren tyd liet hy aan een hoofd der Indianen den
kop afslaan, alleenlyk om dat dezelve aan eenig huislyk wangedrag
schuldig stond.

Aant. v. d. Schryver.

[7] In den jaare 1667, zoo als ik hier boven gezegd heb, gaf Capitain
ABRAHAM CRUISSEN aan deeze Stad den naam van Nieuw-Middelburg;
maar zy behield altoos dien van Paramaribo, welken men voorgeeft
een Indischen naam te zyn, en te beteekenen Bloem-veld. Dit is het
algemeen gevoelen; maar ik vermeene, dat de punt Parham, de Para-Kreek,
de Stad Paramaribo, en zelfs die groote uitgestrektheid van water,
welke Golden-Parima genoemt word, hunnen naam ontleenen van Lord
FRANCIS WILLOUGBY DE PARHAM, die een der eerste bezitters van deeze
schoone landstreek was. De Hollanders geeven aan het grondgebied
van Surinamen ook den naam van Provintie; maar men bedient zig in
't algemeen meer van den naam van Volkplanting of Bezitting.

Aant. v. d. Schryver.

[8] Men heeft naderhand by dit krygsvolk eenige jagers gevoegd.

Aant. v. d. Scryver.

[9] Men had ook een ontwerp gemaakt om jagthonden te leeren, de
oproerige Negers in de bosschen op te zoeken en aan te vallen, maar
zulks is nimmer aangenomen, uit hoofde van de moeielykheid om deeze
dieren te geleiden.

Aant. v. d. Schryver.

[10] De kinderen volgen, in Surinamen, den staat van hunne
moeder. Indien zy in slavernye is, behooren zy aan haaren meester,
al was hun vader een Prins.

Aant. v. d. Schryver.

[11] Het is een plat vaartuig met vier of zes riemen, welks gedaante
veel overeenkomst heeft met die van een schoen. Dan eens is het met
een tent overdekt, dan eens niet.

Aant. v. d. Schryver

[12] De Kill-devill (een woord, zaamgestelt uit de woorden dooden en
duivel, en het geen waarschynlyk zeggen wil: wie zou de duivel dooden,)
is een zoort van rhum, die men maakt van schuim en droessem van
suiker. Deeze drank is in de Volkplanting zeer gemeen, en de eenige,
die men aan de Negers toestaat. De zuinigheid  beweegt verscheiden
Europeaanen, om daar van mede gebruik te maken; maar het is ten
naasten by een langzaam vergift voor hun.

Aant. v. d. Schryver.

[13] Het schynt dat de vogel, waar van STEDMAN hier spreekt, is de
Toucan van Caijenne met een witten hals, of het vrouwtje van den
Toucan met een geelen hals.

Aant. v. d. Franschen Vert.

[14] Verscheiden beminnaars der Natuurlyke Geschiedenis, hebben
aan deeze laatste herschepping getwyffeld. Het staat aan hunne
beoordeeling, of het bewys, door onzen Reiziger bygebragt, gegrond
genoeg is, om hun gevoelen te bepaalen. Mejuffrouw DE MERIAN, van wien
hier gesproken word, was eene jonge Duitscheresse van Frankfort aan
den Main, die, in 't jaar 1699, de reize naar Hollandsch Guiana deed,
om aldaar insecten en kapellen af te teekenen.

Aant. v. d. Franschen Vert.

[15] De heer GREENWOOD, uit den omtrek van. Leicester, heeft my
verzekerd 'er een gedood te hebben van twaalf voeten lengte.

Aant. v. d. Schryver.

[16] Het schynt, dat het woord harwar is een bedorven spelling van
het Engelsch en Hollandsch woord Haven. Dus zoude Devil's-Harwar
beteekenen Duivels-haven.

Aant. v. d. Franschen Vert.

[17] "Het Kabinet van Natuurlyke Geschiedenis bezit het beruchte hoofd,
te Maastricht gevonden, en zelfs eenige wervelbeenderen van zommige
deelen van het geraamte, waar toe die kop behoord heeft.... Ik had dit
beruchte hoofd, het welk myne nieuwsgierigheid had gaande gemaakt, doen
afteekenen: het zelve is thans in het Magazin in 't koper gesneden.

"Het is gemakkelyk te zien in deeze versteening, dat 'er verscheiden
koppen van beesten van een en het zelfde zoort zyn; maar welk is het
zoort, waar toe deeze behoord? dit staat nog te beslissen; men heeft
derzelver classe nog met geene zekerheid kunnen bepaalen....

"Dit stuk, eenig in zyn zoort, heeft de aandacht van veele waarneemers
tot zig getrokken.... Het heerschend gevoelen tegenwoordig is, dat
deeze kop tot een nieuw zoort van Krokodillen behoord". (Getrokken uit
een brief van L. A. MILLIN aan Dr. HERMAN, ingelascht in 't Magazin
Encyclopedique, 't 1ste jaar, 6de Deel, bladz. 34., alwaar men ook
eene in 't koper gesnedene afbeelding van deezen zelfden kop vind,
waar van de Burger FAUJAS-SAINT-FOND, Hoogleeraar in 't Museum der
Natuurlyke Geschiedenis, eene beschryving belooft.)

Aant. v.d. Franschen Vert.

[18] Het is de Passiebloem. Mejuffrouw DE MERIAN noemt dezelve
Marquias.

Aant. v. d. Franschen Vert.

[19] Dr. LABORDE zegt drie zoorten van Otters in Guiana te hebben
waargenomen.

1º. De grootste, die van veertig tot vyftig ponden weegt, en wiens
hair zwart, en byna kaal is; hy houd zig op in de Rivieren.

2º. Die geene, waar van de huid geel-achtig is, van de kleur der
Gummi-gutta, en wegende twintig tot vyf-en-twintig ponden; hy bewoond
insgelyks de Rivieren.

3º. De gryze, niet meer dan drie of vier ponden wegende; hy houd zig
op in de gaten by de Rivieren, en is zeer gevaarlyk voor de honden.

Allen ontwyken zy het water, alwaar ebbe en vloed is, en houden zig
alleenlyk op in zoete wateren, in de meiren, of boven in de Rivieren;
zy gaan troepsgewyze naar de verdronken Savanen. Men maakt 'er jagt op,
om hunnen buit te hebben, tot dit einde gaat men in eene hinderlaag
aan den waterkant leggen. Zy zyn wild; en zoo men op hen schiet, terwyl
zy zwemmen, zinken zy naar den grond, en zyn voor den jager verlooren.

De wyfjes werpen maar een jong, zelden twee; zy zyn minder vruchtbaar
dan in Europa. Zy werpen haare jongen in de holen, die zy aan den
waterkant graven. Op de landhuizen voed men deeze dieren op.

Aant. v. d. Franschen Vert.

[20] Dusdanige kruik houd vier pinten, Parysche maat.

Aant. v. d. Franschen Vert.





*** End of this LibraryBlog Digital Book "Reize naar Surinamen en door de binnenste gedeelten van Guiana — Deel 1" ***

Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.



Home