Home
  By Author [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Title [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Language
all Classics books content using ISYS

Download this book: [ ASCII | HTML | PDF ]

Look for this book on Amazon


We have new books nearly every day.
If you would like a news letter once a week or once a month
fill out this form and we will give you a summary of the books for that week or month by email.

Title: De koraal-eilanden: fragment uit het dagboek van een natuuronderzoeker - De Aarde en haar Volken, 1875
Author: Darwin, Charles
Language: Dutch
As this book started as an ASCII text book there are no pictures available.


*** Start of this LibraryBlog Digital Book "De koraal-eilanden: fragment uit het dagboek van een natuuronderzoeker - De Aarde en haar Volken, 1875" ***


DE KORAAL-EILANDEN.

FRAGMENT UIT HET DAGBOEK VAN EEN NATUURONDERZOEKER.


In 1838 ondernam het engelsche schip de Beagle, onder de bevelen
van den kapitein Fitz-Roy, eene reis rondom de wereld, waaraan ook
deelgenomen werd door den sedert zoo bekend geworden natuuronderzoeker
Charles Darwin, die zich hoofdzakelijk de bestudeering der geologische
gesteldheid en van het dieren- en plantenrijk der verschillende landen
ten doel had gesteld. Na zijne terugkomst, gaf deze, in den vorm
van een dagboek, een reisverhaal uit, waarin hij de uitkomsten zijner
onderzoekingen mededeelde, en dat al aanstonds de aandacht der geleerde
wereld tot zich trok, niet enkel door de nieuwheid der waarnemingen
zelven, maar vooral ook door de verrassende gevolgtrekkingen, waartoe
Darwin, langs den weg van analyse en onderlinge vergelijking der
feiten en verschijnselen, kwam. Aan dit reisverhaal van den beroemden
geleerde, die een zoo grooten invloed heeft uitgeoefend niet alleen
op de ontwikkeling der natuurwetenschap, maar ook op de geheele
wereldbeschouwing onzes tijds, ontleenen wij het volgende fragment.



I.

Den 1sten April kregen wij het eiland Keeling of het Kokoseiland,
ongeveer tweehonderd-veertig mijlen van de kust van Sumatra verwijderd,
in het gezicht. Dit eiland behoort tot de zoogenaamde attols of
koraal-eilanden, even als die van den Low-archipel, waar wij langs
gevaren waren. Nauwelijks had het schip den ingang van het kanaal
tusschen de kust en het rif bereikt, of een der bewoners van het
eiland, een Engelschman, de heer Lisk, kwam bij ons aan boord, en
vertelde ons in weinige woorden de geschiedenis der kolonie. Ongeveer
negen jaren geleden, had iemand van tamelijk verdachte reputatie, een
zekere Mr. Hare, een honderdtal maleische slaven, met inbegrip van de
kinderen, derwaarts overgebracht. Kort daarop vestigde kapitein Ross,
die twee jaren vroeger deze streken had onderzocht, zich met zijn
gezin op het eiland; de heer Lisk, luitenant ter zee, vergezelde
hem. De maleische slaven verlieten onmiddellijk hun eilandje en
voegden zich bij de lieden van den heer Ross; hunne desertie dwong
den eersten volkplanter, den heer Hare, tot verhuizen.

De Maleiers, tegenwoordig vrij verklaard, zijn ook inderdaad geen
slaven meer, hoewel zij in sommige opzichten nog als zoodanig behandeld
worden. Hunne doorgaande ontevredenheid, hunne wispelturigheid, die
hen noopt voortdurend van het eene eiland naar het andere te trekken,
misschien ook de fouten der bestuurders, zijn oorzaak, dat de toestand
der kolonie over het algemeen verre van bevredigend is. Varkens zijn
de eenige huisdieren die op het eiland gevonden worden, welks geheele
handel en welvaart uitsluitend afhankelijk is van zijn voornaamste
voortbrengsel, den kokospalm. De uit de noten geperste olie wordt
uitgevoerd; de vruchten zelve worden naar Singapore en Mauritius
verzonden, waar zij hoofdzakelijk tot de bereiding van kerry gebruikt
worden. Eenden, kippen, varkens voeden zich met kokosnoten; zelfs eene
kolossale landkrab heeft van de natuur de noodige middelen ontvangen
om deze vrucht te openen en het merg te eten.

De breede gordel van koraalriffen, die de dusgenaamde lagune omsluiten,
is bijna over den ganschen omtrek bezet met een krans van zeer kleine,
smalle eilandjes, die ten noorden, onder den wind, een doortocht
open laten, waardoor de schepen op de reede kunnen komen. Zoodra
ge de lagune zijt binnengevaren, wacht u een verrassend schoon
schouwspel. Het kalme, heldere, doorschijnende, ondiepe water laat den
witten, effen, fijnen bodem zien. De zon schiet haar stralen loodrecht
neder op dezen reusachtigen kristallen spiegel, en kleurt de wijde
oppervlakte met het prachtigste groen; een gordel van helderwit,
schitterend schuim scheidt dezen heerlijken vijver van de zware,
donkere golven van den oceaan; en de sierlijke bladerkronen der
kokospalmen, op de eilandjes verspreid, zich afteekenend tegen den
helder blauwen hemel, omlijsten dezen smaragden spiegel, waarop zich
hier en daar donkere lijnen van levende koralen vertoonen.

Reeds vroegtijdig in den volgenden morgen, bevond ik mij op het eiland
der Directie: een strook gronds, niet veel meer dan eenige honderde
ellen breed. Een witte kalklaag, verblindend door de weerkaatsing van
het felle licht, scheidt dit eilandje van de lagune; aan de buitenzijde
wordt de kust verdedigd door een breede en platte bank van koraalrots,
waarop de golven der zee breken. Met uitzondering van een weinig zand
nabij de lagune, bestaat de bodem uit eene samenvoeging van ronde
koraalbrokken; en alleen de wonderbare kracht van een tropisch klimaat
kan op dezen onsamenhangenden, drogen en rotsachtigen bodem, zulk
een weelderigen plantengroei in het leven roepen. Niets sierlijkers
en bevalligers toch, dan deze kokospalmen, wier groene bladerkronen
zich als samenvlechten boven tooverachtige miniatuur-eilandjes,
die hun voet met een ring van zilverwit zand omsluiten.

De natuurlijke geschiedenis dezer eilanden is merkwaardig, juist
door de armoede der voortbrengselen. Nevens de kokospalmen,
vertoonen zich hier nog drie of vier andere soorten van boomen,
waarvan de zaden door de golven zijn aangevoerd, en waarvan een ook
goed timmerhout levert. Op een der eilandjes groeit eene guilandina;
en mijne verzameling van een twintigtal planten, waarvan negentien
tot verschillende soorten, en tot niet minder dan zestien familiën
behooren, bevat waarschijnlijk den ganschen rijkdom dezer sobere
flora. Aan de windzijde werpt de branding zaden en planten op de kust;
boomstammen, ook boomen in volkomen staat, ja zelfs kanos van Java,
worden op deze riffen en koralen geworpen. Met het oog op de richting
der stroomen en winden, meent men te mogen aannemen, dat deze boomen
en zaden door den noord-westelijken mousson tot naar de kusten van
Nieuw-Holland worden gedreven, van waar de passaatwinden ze weder
terugvoeren. De zaadkorrels zouden op die wijze eene zeereis van
zeven- tot achthonderd mijlen afleggen, zonder hunne groeikracht te
verliezen. Wat al kiemen, hier en daar door den onmetelijken oceaan
uitgestrooid! Bijna al de planten, die ik van deze eilanden heb
medegebracht, behooren tot soorten, die langs de kusten van Indië
groeien. Indien de aandrijvende zaden, op het strand, niet door
vogels werden opgepikt, en indien de bodem gunstiger was voor den
plantengroei, dan deze opeenstapeling van koraalblokken kan zijn, dan
zou weldra ook het afgelegenste dezer attols met eene onvergelijkelijk
rijke flora prijken.

De lijst der landdieren is nog beknopter dan die der planten. Met
een verongelukt schip van Mauritius zijn eenige ratten aangevoerd;
de eenige landvogels zijn een snip en een riethoen; de steltloopers
zijn, na de zwempootigen, de voornaamste en eerste bewoners dezer
afgelegen streken.

Van kruipende dieren heb ik er geen andere gevonden, dan een kleine
hagedis; en met uitzondering van de spinnen, die hier in menigte
voorkomen, heb ik slechts dertien soorten van insekten kunnen vinden,
waaronder een kever; eindelijk huist nog, onder afzonderlijke blokken
koraal, eene kleine mierensoort. Maar wanneer wij van deze onvruchtbare
aarde onze oogen naar de zee wenden, vinden wij daar een overvloed van
leven. Het is bijna onbegrijpelijk welk een oneindig aantal organische
wezens de tropische zeeën bevolken; prachtige hemelsblauwe visschen,
in duizenderlei kleurschakeeringen, spelen in de kreken en de grotten,
en verscheidene zoophyten zijn verwonderlijk schoon van kleur.

De lange en smalle strooken, waaruit deze eilandjes bestaan, zijn
juist zoo hoog boven het gewone peil verheven, dat de branding
koraalfragmenten op de kust kan werpen, en de wind daar kalkachtig
zand kan ophoopen. Een breede en stevige koraalbank beschut den
buitenoever en breekt de eerste kracht der golven, die anders welhaast
deze riffen en klippen, met al wat zij voortbrengen, zouden vernielen
en verzwelgen. De oceaan en het vasteland schijnen hier elkander de
heerschappij te betwisten; breidt het land ook langzamerhand zijn
gebied uit, dan handhaven toch de bewoners der wateren nog zoo lang
mogelijk hunne oude rechten. Overal ziet ge verschillende soorten
van krabben, die op haar rug de schelpen vervoeren, aan het naburige
strand ontroofd; tallooze zeezwaluwen, stormvogels, meeuwen, zien u
met hunne domme en toornige oogen aan, zwieren door de lucht, zitten
in dichte drommen op de takken der boomen, verontreinigen de bosschen
met hunne vuile nesten. Onder al deze gevleugelde luchtbewoners heb ik
er maar een gevonden, die inderdaad schoon was te noemen: eene kleine
bevallige zeezwaluw, sneeuwwit van kleur. Met haar schitterend zwart
oog u geestig aanziende, fladdert zij zachtkens voort, steeds in uwe
nabijheid; en onder dit bevallige, teedere omhulsel, zoudt ge bijna
wanen eene vriendelijke, aetherische sylphide te zien, die u overal
volgt en gadeslaat.

Zondag 3 April.--Na afloop van den dienst, ging ik met den kapitein
Fitz-Roy naar het etablissement, op de uiterste punt van een geheel
met hooge kokospalmen begroeid eilandje; kapitein Ross en de heer
Lisk wonen hier in een soort van loods, aan de beide einden open, en
ter zijde bekleed met matten, uit boomschors gevlochten. De woningen
der Maleiers staan aan den oever der lagune; het geheel ziet er
akelig en treurig genoeg uit: nergens een tuintje of bebouwd plekje
grond. Al de inlanders spreken dezelfde taal en hooren thuis in den
indischen archipel; zij zijn afkomstig van Borneo, van Celebes, van
Java en Sumatra. Hunne gelaatstrekken, hunne kleur vooral, gelijken
op die der bewoners van Taïti; sommige vrouwen naderen meer tot de
chineesche type. Deze lieden schijnen zeer arm; in de woningen ziet
ge vergeefs naar meubelen om; maar de welgedane kinderen schijnen te
pleiten voor de voedzame kracht van kokosnoten en schildpadvleesch.

Op datzelfde eiland bevinden zich de putten, waaruit de schepen het
benoodigde drinkwater halen. Op het eerste gezicht schijnt het vreemd,
dat het water in deze putten rijst en daalt met ebbe en vloed. Men
heeft beweerd, dat de putten met zeewater waren gevuld, dat door
het zand gefiltreerd en van de zoutdeelen gezuiverd werd. Ditzelfde
verschijnsel vindt men ook op sommige lage eilanden in West-Indië. Het
saamgeperste zand of het poreuse koraal slurpen het zoute water
op, even als een spons; de regen, die op de oppervlakte valt, daalt
natuurlijk tot het peil der omringende zee, daarbij eene gelijke massa
van zout water verplaatsende. Dit laatste rijst of daalt met het getij;
de bovenste laag van zoet water volgt die beweging, en wanneer de
massa genoegzame dichtheid heeft, grijpt er geene vermenging van de
beide wateren plaats. Overal waar de bodem uit groote losse brokken
bestaat, is de toestand anders: graaft men daar een put, dan vindt
men brak water.



II.

Den zesden April deed ik met den kapitein een tochtje op de lagune:
de vaargeul slingert zich tusschen fijn vertakte koralen. Wij
zagen verscheidene schildpadden, die door twee onzer booten werden
achtervolgd. Het ondiepe water is zoo helder, dat de schildpad,
die onderduikt en voor een oogenblik verdwijnt, bijna dadelijk weder
zichtbaar wordt. Al zeilende volgt de boot haar spoor; de man op de
voorplecht staande, neemt het gunstige oogenblik waar, werpt zich
op het dier, houdt met beide handen den hals omklemd, en laat zich
medeslepen, tot hij de uitgeputte schildpad kan overmeesteren. Het is
aardig om te zien, hoe de twee booten elkander voorbijstreven, en de
mannen zich voorover in het water werpen, om hunne prooi te vervolgen.

Aan den zoom der lagune gekomen, steken wij het kleine eilandje
over, om hier, aan de windzijde, de hooge zee op de kust te zien
breken. Ik kan zelf niet juist zeggen, waarom dit gezicht zulk een
diepen indruk op mij maakte: die bevallige kokosboomen, die lijnen
van groene heesters, die vlakke strook gronds--een schijnbaar zoo
nietige en toch onoverkomelijke slagboom--met verstrooide blokken
bezaaid; eindelijk die franje van schuimende golven, die om de
riffen branden. Als een onverwinnelijke, alles vernietigende vijand,
voert de geduchte oceaan zijne donderende golven ten aanval; en toch
wordt hij teruggeslagen, overwonnen, met de schijnbaar eenvoudigste
middelen. Toch ontziet hij de koraalrotsen niet, wier reusachtige
fragmenten, over het strand verspreid, van zijne macht getuigen; hij
sluit geen vrede en gunt geen rust; de lange branding, opgezet door
de zachte maar onophoudelijke werking der passaatwinden, die altijd
in eene zelfde richting over deze matelooze uitgestrektheid waaien,
doet de golven bijna zoo hoog rijzen als bij hevige stormen in onze
gematigde luchtstreek; het rusteloos geweld dier machtige wateren
ziende, zijt ge overtuigd dat de hardste rots, porfier, graniet of
kwarts, in het eind door deze onwederstaanbare kracht zou worden
ondermijnd en vernietigd:--en toch, deze lage, nederige stranden
blijven verwinnaars in den vreeselijken strijd. Dat komt, omdat
een andere macht zich in den strijd heeft gemengd. De geheimvolle
organische kracht maakt zich een voor een meester van deze atomen
van koolzure kalk, en zondert ze af van het kokende schuim, om ze
saam te verbinden in een symmetrischen bouw. Wat doet het er toe, of
de gierende storm bij duizenden reusachtige rotsblokken wegslingert:
wat vermag hij op den duur tegen den rusteloozen arbeid van myriaden
architecten, dag en nacht voortwerkende. Hier zien wij, met onze
eigene oogen, hoe het weeke en slijmige lichaam van de polyp, door
de wondervolle werking der krachten des levens, zegepraalt over de
onberekenbare mechanische kracht van de golven des oceaans, waaraan
noch de menschelijke kunst, noch de onbezielde voorwerpen der natuur
weerstand kunnen bieden.

Eerst vrij laat keerden wij aan boord terug, daar wij ons lang
in de lagune hadden opgehouden om de koraalvelden te onderzoeken,
en vooral de reuzenschelp van den chama, die, tot aan den dood van
het weekdier, de hand gevangen houdt, welke zich onder de schelp
waagt. Het verwonderde mij, aan het boveneinde der lagune, een plek
te vinden van ongeveer twee kilometers in het vierkant, bezet met
fijn getakte koralen, allen dood en verrot, hoewel nog overeind
staande. Ik vond echter de verklaring van dit verschijnsel. Zoodra
zij aan de lucht, aan de werking der zonnestralen zijn blootgesteld,
sterven deze zoophyten; zij reiken dan ook nooit hooger dan tot het
peil der laagste voorjaarsgetijden. Nu was, volgens oude kaarten,
dit eiland vroeger door onderscheidene kanalen doorsneden, zoo als nog
heden blijkt uit de boomen, die op de punten waar de strooken gronds
sedert aaneen zijn gesloten, blijkbaar jonger zijn dan elders. In
dien toestand van het rif werd bij iederen sterken wind, die een
groote massa water op de kust wierp, het peil der lagune meer of
min verhoogd. Tegenwoordig wordt niet alleen de watermassa niet meer
vermeerderd door de stroomingen van buiten, maar het water wordt ook
door de kracht van den wind teruggedreven. Van daar dat, zoo als reeds
is waargenomen, aan het boveneinde van de lagune, de vloed, bij sterken
wind niet zoo hoog rijst als bij windstilte. Dit verschil van peil,
hoezeer weinig beteekenend, is de oorzaak van den dood der koralen,
die de uiterste grens waar zij kunnen leven, hebben bereikt.

Een andermaal ging ik het eiland West bezoeken, een der vruchtbaarste
van de geheele groep, waar de kokosboomen krachtige spruiten
voortbrengen, die in hunne schaduw bloeien, en waarvan de lange takken
bevallige prieelen vormen. Om al de bekoorlijkheid dezer betooverende
bosschages te kunnen waardeeren, moet men zelf in dien lommer hebben
neergezeten, en zich hebben vergast aan de frissche, heerlijke
kokosmelk. Een breede baai, met zuiver zilverwit zand bevloerd,
volkomen effen, en alleen bij hooge vloeden met water gevuld, dringt,
met bevallige bochten, door in de dichte bosschages van het eiland;
boven het ondiepe water wiegelen zich de slanke stammen en wuivende
kronen der kokospalmen; en uit de wijde zee waait u de frissche koelte
verkwikkend tegen.

Ik sprak zoo even van de birgos, eene krabbe, die zich met kokosnoten
voedt, en die op deze eilanden, waar zij in groote menigte gevonden
wordt, eene monsterachtige grootte bereikt. Indien de birgos al niet
tot het geslacht der kluizenaarskreeften behoort, dan is zij er toch
zeer na aan verwant. Hare beide voorpooten loopen in zware en sterke
scharen uit. Ik zou het niet mogelijk hebben geacht, dat dit schelpdier
een kokosnoot, van al haar omhulsels voorzien, kon openen; maar de heer
Lisk verzekerde mij, dat hij dit meermalen met eigen oogen had gezien.

Het dier verscheurt eerst het buitenste bekleedsel, vezel voor vezel;
vervolgens timmert hij met zijne harde scharen op de schil, steeds op
dezelfde plaats, tot er eindelijk eene opening ontstaat. Dan wendt hij
zich om, en haalt, met behulp van zijne dunne achterpooten, de witte
mergachtige zelfstandigheid uit de geopende noot. Dit is wel een der
merkwaardigste voorbeelden van instinkt, die mij bekend zijn; niemand
zou ooit op het vermoeden zijn gekomen, dat het in de bedoeling der
natuur lag, een onderling verband te vormen tusschen den bouw van de
krabbe en van den kokosnoot. De birgos, die zich over dag aan land
ophoudt, gaat, naar men zegt, iedere nacht naar de zee; de jongen
vertoeven eenigen tijd op de kust, waar zij geboren worden. Deze
krabben wonen in diepe gaten onder de wortels der boomen, waar zij
zich een soort van nest maken van groote hoeveelheden uitgeplozen
kokosvezels. De Maleiers nemen de vezels weg, om er touw van te
maken. De birgos leveren een uitnemend voedsel; onder den staart der
grootsten vindt men eene massa vet, die, gesmolten, een kwart flesch
zeer heldere olie oplevert. Men heeft verhaald dat deze krabbe in
de kokosboomen klauterde, om de vruchten af te plukken. Dat komt mij
evenwel onmogelijk voor. Bij den pandanuspalm zou dit gemakkelijker
gaan; maar de heer Lisk heeft mij verzekerd, dat, op deze eilanden,
de birgos zich vergenoegt met de afgevallen noten.

Tot mijne groote bevreemding ontdekte ik, dat twee koraalsoorten
van het geslacht der Milleporen (M. complanata et alcicornis), het
vermogen hadden om te steken. Haar takken of stokken, zijn, in stede
van week, als zij uit het water komen, hard en ruw, en verspreiden
een sterken en onaangenamen geur. In aanraking met de huid gebracht,
veroorzaken zij eene soortgelijke gewaarwording als de brandnetel. Vele
andere dieren van deze klasse zijn in het bezit van ditzelfde middel
van aanval of verdediging: in de indische zeeën vindt men zelfs een
soort van stekend zeewier.

Twee soorten van visch, die tot het geslacht der papegaaivisschen
behooren en hier veelvuldig voorkomen, leven uitsluitend van
koraalpolypen; beiden zijn prachtig blauw en groen, met schitterenden
weerschijn; de eene soort houdt zich alleen op in de lagunen, de
andere in de branding langs den buitenzoom der riffen. De heer Lisk
heeft meermalen gezien, hoe gansche scharen dezer visschen, met hunne
sterke kaken, aan de toppen der koraaltakken knaagden. Ik heb een
dier visschen geopend, en vond de ingewanden uitgezet, opgevuld met
eene gele kalkachtige stof en een zandachtige pap.



III.

In den morgen van den twaalfden April verlieten wij de lagunen
en zetten koers naar Ile de France. Ik verblijd mij, dat ik deze
attols heb bezocht: zij behooren toch inderdaad tot de wonderen der
wereld. Volgens de peilingen van kapitein Fitz-Roy, die op een halve
mijl afstands van het strand, met een lijn van ruim zesduizend voet
lengte geen grond kon bereiken, schijnt het eiland te bestaan uit
een hoogen onderzeeschen berg, waarvan de loodrechte wanden steiler
afvallen dan die van den steilsten vulkanischen kegel. De top, in
de gedaante van een ronden hollen schotel, heeft een diameter van
omstreeks tien mijlen; en in deze ontzaggelijke massa is er geen enkel
fragment, geen enkel deeltje, dat niet het merk draagt der organische
samenstelling. Wat beteekenen de pyramiden en de reusachtigste ruïnen,
vergeleken bij deze bergen van steen, op elkander gestapeld door de
werking van verschillende soorten van zoo bij uitnemendheid kleine,
brooze diertjes?

De lagunen-eilanden, naar hun indischen naam attols of attolen genoemd,
zijn wel de merkwaardigste van deze koraalformaties, en hebben met
recht te allen tijde de bewondering der reizigers opgewekt. Het is dan
ook een zonderling gezicht, die krans van riffen en kleine eilanden,
door een ring van schuim omgeven, en met zijn gordel van groen een
groote kom van helder water omsluitend.

De eerste reizigers, die deze attolen ontdekten, verbeeldden zich dat
de koraalpolypen uit instinkt die groote kringen bouwden, om zich in
de binnen-lagune een veilig verblijf te verzekeren. Maar de sterker
en zwaarder gebouwde soorten, wier groei aan de buitenranden toch
de onmisbare voorwaarde is van het bestaan der riffen, kunnen niet
leven in de stille binnenwateren van het eiland, waarin andere fijn
vertakte koralen tieren. De zoo even vermelde hypothese onderstelt dus,
dat verschillende soorten van polypen tot een gemeenschappelijk doel
zouden hebben saamgewerkt; maar in de geheele natuur is geen tweede
voorbeeld van zulk eene samenwerking te vinden.--De later algemeen
aangenomen theorie leerde dat de attolen rusten op onderzeesche
kraters; maar hiertegen strijden de gedaante en de uitgestrektheid
van sommige dezer riffen, zoo goed als het aantal en de onderlinge
verhouding van anderen.--Een derde, schijnbaar juister meening werd
door Chamisso voorgestaan. Volgens hem is de groei en ontwikkeling der
koralen krachtiger, naarmate zij meer blootgesteld zijn aan den vloed
en de ebbe der open zee; de koralen aan den buitenrand ontwikkelen
zich altijd het eerst en krachtigst uit den gemeenschappelijken
grondslag, en bepalen daardoor den eigenaardigen cirkelvorm van het
rif. Hier, even als in de hypothese der kraters, wordt echter eene
belangrijke bijzonderheid over het hoofd gezien: deze zoophyten
(talrijke peilingen hebben het bewezen) kunnen niet meer leven en
werken beneden eene diepte van dertig ellen; op welke grondslagen
hebben zij dus hun stevig gebouw opgetrokken?

Het is niet aan te nemen, dat in deze onpeilbare uitgestrekte zeeën,
op zoo grooten afstand van het vasteland, waar het water zoo helder is,
het zand zulke vaste massaas met steil afvallende zijden zou hebben
gevormd, of wel banken van eenige honderde mijlen lengte, om aldus
de grondslagen te bereiden, waarop de polypen konden bouwen. Even
onwaarschijnlijk is het, dat door de werking van opheffende krachten,
over deze onmetelijke uitgestrektheid, tallooze rotsbanken omhoog
zouden zijn getild, en wel juist tot het punt, waar de polypen zich
kunnen vestigen, dat wil zeggen tot twintig à dertig el beneden de
oppervlakte des waters. Indien dus de grondslagen, waarop de koralen
de attols optrokken, geen zandbergen zijn; indien ter bereiking van
de gewenschte hoogte, de bodem zich ook niet zoo gelijkmatig heeft
kunnen opheffen, dan volgt daaruit noodzakelijk dat hij gedaald moet
zijn. Dat is de eenig mogelijke oplossing. Zoo zijn dan berg na berg,
eiland na eiland, langzaam in de golven verzonken, telkens nieuwe
grondslagen aanbiedende voor de constructiën der koraalpolypen. Ik
kan voor dit verschijnsel geene andere verklaring vinden: aangezien
al deze eilanden maar even boven den waterspiegel uitsteken, en zij
allen door koraalpolypen gebouwd zijn, moeten allen ook rusten op
een grondslag, die op dezelfde diepte is gelegd.

Behalve de attolen, onderscheidt men nog de strand- of kustriffen,
en de zoogenaamde banden van koraal. De strandriffen strekken zich
soms in rechte lijn uit voor de kust van een of ander vastland of
groot eiland; sommigen omringen ook wel kleinere eilanden; allen
worden van het land gescheiden door een breed en tamelijk diep kanaal,
overeenkomende met de lagune in het binnenste der attolen. Inderdaad
eene merkwaardige constructie!

Bij het eiland Bora-Bora, bij voorbeeld, in de Stille Zuidzee, is
de koraalbank in land veranderd; maar de witte lijn van hooggaande
schuimende branding, hier en daar afgebroken door kleine, lage,
onzamenhangende eilandjes, met kokosboomen beplant, vormt een
scherpe scheiding tusschen de donkere golven van den oceaan en de
kalme oppervlakte van het binnenkanaal, waarvan de heldere wateren
een strook alluviaal-grond besproeien, uitgedost met de rijkste en
weelderigste scheppingen der keerkringen. Deze strook lands, prijkende
in de schitterendste kleurenpracht, ligt aan den voet van steile en
woeste rotsen en bergen, die het middelpunt des eilands innemen.

Deze gordels van koralen verschillen onderling zeer in lengte. Het
koraalrif, dat de kust van Nieuw-Caledonië aan de eene zijde omgeeft,
heeft eene uitgestrektheid van niet minder dan honderddertig tot
honderdveertig mijlen. Elk rif omvat, op ongelijke afstanden, een,
twee of meer rotsige eilanden van ongelijke hoogte; in een dezer
riffen telt men ongeveer een dozijn zulke eilandjes.

Niet minder ongelijk is de diepte van het kanaal; gemiddeld bedraagt
zij van tien tot dertig vademen, maar somwijlen daalt de bodem tot
zes-en-vijftig vademen. Aan de binnenzijde loopt het rif doorgaans
met zachte glooiing in het kanaal of de lagune af; zeer zelden daalt
het loodrecht naar beneden, als een muur van twee- of driehonderd
voet. Even als bij de attolen stijgt ook hier, aan de buitenzijde, de
steile rots, van den bodem der zee, loodrecht naar boven. Verwonderlijk
schouwspel! Wij zien een eiland, als eene sterke vesting op een hoogen
onderzeeschen berg gebouwd, beschermd door een reusachtigen wal van
koraalrotsen, altijd aan de buitenzijde steil afvallende, waarvan
de top een breed terras vormt, en waarin van afstand tot afstand,
wijde openingen zijn gelaten, om vaak zelfs den grootsten schepen
toegang te geven tot de breede kalme grachten.

Wat overigens het koraalrif zelf betreft, bestaat er, wat gedaante en
constructie aangaat, hoegenaamd geen onderscheid tusschen een attol
en zulk een bank. Zoo als de geograaf Balbi zeer te recht opmerkt, is
een eiland, door een koraalbank omsloten, niets anders dan een attol,
uit welks lagune een tweede eiland oprijst; denk u dit laatste weg,
en ge hebt een zuiveren attol.

Eindelijk moeten wij nog melding maken van de zoogenoemde koraalbanden,
die de eilanden en vastelanden omgeven, wanneer zij niet omzoomd
zijn met alluviaal terreinen. Daalt de bodem plotseling in zee af,
dan vormen die smalle riffen, nauwelijks eenige ellen van het strand
verwijderd, als het ware een lint of franje langs de kust. Loopt het
strand met zachte glooiing naar beneden, dan strekt het rif zich verder
uit; somwijlen zal het zich tot een à twee kilometers van den oever
verwijderen; dan kan men zich door peilingen overtuigen, dat aan de
buitenzijde van het rif de helling van den bodem zich voortzet, daar
het koraal nooit dieper daalt dan dertig el beneden de oppervlakte
der zee. Ook zulk een rif verschilt niet wezenlijk van de attols of
de koraalbanken; daar zulke banken echter smaller zijn, hebben zij
ook minder eilanden gevormd. De ontwikkeling der koralen, altijd het
sterkste aan de buitenzijde, en het terugvallen der bezinksels steeds
aan de binnenzijde, werken samen om den buitenrand van het rif meer
te verhoogen; tusschen den koraalband en den oever bevindt zich een
kanaal van eenige voeten diepte, met zandigen bodem.

Elke theorie omtrent de vorming der koralen, die het ontstaan der
strandriffen, der koraalbanden en der attolen onverklaard laat, moet
als onvoldoende worden afgewezen. Onze onderzoekingen hebben er ons
toe geleid, de voortdurende verlaging aan te nemen van uitgestrekte
oppervlakten van den zeebodem, waar nu nog duizende eilanden gevonden
worden, die zich niet boven het peil verheffen, waarop wind en golven
zand en andere voorwerpen kunnen opwerpen, en die toch het werk zijn
van zoophyten, welke niet beneden zekere, vrij beperkte diepte kunnen
leven en arbeiden. Stellen wij dat een eiland, door een ring van
riffen omgeven, langzamerhand daalt, of wel plotseling eenige voeten
zakt, dan zullen de koralen, door de branding der zee besproeid, en
krachtig in hunne ontwikkeling bevorderd door den geweldigen schok
der hooggaande golven, die hun voedsel aanvoeren, weldra weder de
oppervlakte hebben bereikt. Daar intusschen het water voortdurend
verder op het strand dringt en het eiland altijd lager en lager zakt,
en dus gaandeweg in omvang afneemt, zal de ruimte tusschen het strand
en het rif steeds grooter worden; en het aldus gevormde breede kanaal
zal meer of minder diepte hebben, naar gelang van de daling van den
grond, de opeenhooping van bezinksels, en de ontwikkeling der fijn
getakte koralen, de eenigen, die in deze lagunen leven kunnen. Zoo
verklaart het zich, dat bij het terugtrekken van het strand, de
riffen die den oever omgorden, hoewel nu daarvan losgemaakt, toch de
gedaante behouden der kust, waar omheen zij gewrocht zijn; zoo worden
de banden van koraal strandriffen, die somwijlen tot vijftien mijlen
van de achterliggende kust verwijderd zijn.

Is het nu, in plaats van een eiland, een groot vast land, dat deze
daling ondergaat, dan herhaalt zich hetzelfde verschijnsel, maar op
grooter schaal. De bergen worden langzamerhand eilandjes, op grooten
afstand omringd door het koraalrif, dat, wanneer eindelijk ook de
bergtoppen zelven onder de golven verdwijnen, in een attol verandert,
dat als een reuzenring een onmetelijken vijver omsluit.



Tot dusverre de beschouwingen van Darwin, die vooral ook over het
ontstaan der koraalbanken en riffen een nieuw licht heeft doen
opgaan. Het zal wellicht onzen lezers niet ongevallig zijn, iets
naders omtrent deze wonderlijke koraalformatiën te vernemen.

Zoo als bekend is, bevat het zeewater ongeveer 3 1/2 pct. vaste
stoffen, namelijk kalkzouten, kalium, kiezelzuur, jodium, enz. Hoewel
nu de hoeveelheid dezer stoffen op zich zelve uiterst gering is, spelen
zij toch, en met name de kalk en kwarts, eene zeer groote rol. Wieren
en zeeplanten nemen kalk, kwarts, kalium- en jodiumverbindingen, uit
het water, in hare bewerktuigde weefsels op; weekdieren, polypen en
schaaldieren maken van kalk en kwarts hunne schelpen, koraalstokken,
schalen en schilden. Sommige koraalpolypen, voornamelijk van de
geslachten Millepora, Astraea, Meandrina en Cariophyllia, leven, dicht
op een gedrongen, in groote massaas nevens en op elkander; en hunne
woningen, uit kalkachtige stoffen saamgesteld, vormen de koraalbanken
of riffen, waarvan wij boven spraken. Zoo als wij zagen, reiken deze
koralen nooit dieper dan tot omstreeks dertig el onder de oppervlakte
der zee, en verheffen zij zich evenmin boven het peil van middelbaren
vloed. Zij behoeven om wel te kunnen gedijen, een niet al te diepen,
vasten grond, en kalkhoudend zeewater, dat echter noch slijk, noch zand
moet bevatten, omdat die stoffen voor het leven der polypen schadelijk
schijnen te zijn. Darwin zegt, dat de polypen die de buitenranden der
riffen vormen, tot eene andere soort behooren, dan die in de lagunen
of vijvers worden aangetroffen; voor de eersten is een sterk bewogen
zee met felle branding, eene levensvoorwaarde; de laatsten daarentegen
kunnen alleen in stil water tot ontwikkeling komen.





*** End of this LibraryBlog Digital Book "De koraal-eilanden: fragment uit het dagboek van een natuuronderzoeker - De Aarde en haar Volken, 1875" ***

Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.



Home